N. qu.
|
|||||||||||||||||||||
GESCHENK
V A X
|
|||||||||||||||||||||
?
|
|||||||||||||||||||||
B fle* /ba* ttlV/é_(/(6<?e</6&*^6
|
/>
|
||||||||||||||||||||
* S
|
|||||||||||||||||||||
g g333EB3iEti3BiCS3SE5CHiiBBZïSBSBB33iB r-
|
|||||||||||||||||||||
•jBMBKMHMli
■■________________________,___________________,_____________________—__________________£»------------;-------------------------.-------------------1----------------------------------.ii. i ■ i ~
|
|||||||||||||||||||||
A L L E D E
ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE WERKEN
VAN
FREDRIK RUYSCH.
*—* JL_4 JEx. vj JL JL* \J Ui xli M—j*
Met veele Kopere Plaaten.
|
||||
Aj£ST£jid^i3i 6y de Janssoons vaw ¥aesberge 3744-
|
|||
y*iW
|
|||||||||||
ALLE DE
ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE WERKEN
VAN
F R E D R I K RUYSC Üf
In zyn Ed. Leven vermaard Geneesheer en Hoog-Leer aar in
d'Ontleed- en Kruydkunde tot Amfterdam ; als mede Lid
der Keyferlyke, Londen/e en Paryjje Genootfchappen,
JfcU JtU Jfcv ü) 1 £j JU iüj JtLi JL/,
Behelzende, Het Leven van den Autheur, d'ontdekking van de
Klapvliefen , d'Anatomifche en Chirurgicale Aanmerkingen 3
en Catalogus van Rariteyten • als mede alle d'Ontleed-
kundige voorgeftelde Brieven met verfcheide
Geleerde Lieden gewiiïelt.
Meerendetls in 't Nederduyts Vertaalt,
DOOR TSBRAND GTSBERT ARLEBOVT,
In Leven vermaard Geneesheer tot Weefp.
Met veele Kopere Plaaten. |
|||||||||||
/
|
|||||||||||
■',. .(
|
|||||||||||
:
|
|||||||||||
... i.*\
|
|||||||||||
AMSTERDA M,
Bydc JAN SS O O NS van WAESBERGE,
MDCCXLIV,
|
|||||||||||
VERHAAL
V A N 'T
LEVEN
E N D E
VERDIENSTEN
VAN
FREDERIK RUYSCH,
DOOR
JOANNES FRIDERICUS SCHREIBERÜS.
|
||||||
DEN LEZER WELVAART!
|
|||||
«Kpjg&të^,;, O gy myne oeffeningen , en daar uit de neigingen
^^^^p| van myn gemoet kende, zoudt gy u minchien over ^^^^^Ê dit voornemen, van 't Leven en de Verdienflen van ^^^^^é, RUYSCH te beichryven , verwonderen , als zynde te voorbarig. Ik vleye my niet , dat ik de plicht van een Gefchïchtfchrjver over al volbragt hebbe. Mogelyk zoeke ik ook gantfch niet zodanigen eernaam. Nogtans heeft het my behaagt, den tydt, die my > van 't oefFenen der Geneeskonji en van ftrengen Letteroeffenlngen overig was , aldus te befteden. Zulks is ook niet gelchiedt zonder eenige byzondere en my voordelige vrucht: nog 't zal ook by U van alle nuttigheit niet verfteken zyn. Want een getrouw verhaal van ware verdienden ftort anderen diergelyke betragtingen in $ het drukt de Nakome- lingen een onuitwiflTelyke geheugenis in ; het bevat dikmaals ia 't weynig veel 5 ende het brengt zomtyts in uw geheugen zaken, die gy ziet, dat Mannen, groot in haar konft, vergeten heb- ben. Ja dat meer is, het heeft my gedacht, iets zulks ver- fchuldigt te zyn aan den naam van Ruyfch; en dat niet om eene oorzaak. Want de penningen, die ik. met het oeffenen van de Geneeskonft, fchoon zeer weynigen, het allereerfte gewonnen heb, was ik evenwel zeker dankbaarlyk verfchuldigt aan Ruyfch, Want door zyn toedoen voornamentlyk was ik voor heen na Saandam, voor een Geleerde voorwaar een guure plaats, ge- trokken , om de zieken hulp te bieden. Daar en boven heeft ook de Petershurgfche Maatfchappy onder hare zeldzaamfte din- gen de Ruyjfchiaanfche Schatten, zynde met recht alzo genaamt, wordende te Petersburg bewaart, en van dag tot dag vermeerdert, en wel heden met een onvergelykelyke miltdadigheit van onze (At) Door-
|
|||||
&&&M&iUU~
|
||||||||||
Doorluchtigfte Keyzerinne Anna Joannowna. Ende vermits
ik dezelve Maatfchappy zeer veel verfchuldigt ben ; laat het my toegelaten zyn uyt haar naam te doen, 't gene een blyk van dankbaarheit by zommigen hebben kan. Meerdere zaken, myne Lezer, omtrent deze myne onderneming raken U niet, als, dat ik op deze wyze getragt heb uyt te voeren, datgene, waar van J. y* Rau, den naam van Ruyfch eenigzints vyantzynde^ van zich, maar door fpot, hoop gegeven hadde, te weten , dat hy Ruyfch na zyn overlyden zoude verdedigen, als hy maar zoude naarlaten gedenk- en geloofwaardige daden (1). Daar ben ik verzekert van, dat ik aangetoont hebbe, dat Ruyfch is geweeft een groot Man. Weshalven heeft Ruyfch ook met recht in ge- ner manieren getwyffelt, wel bewuft zynde van zyne goede da- den, en by zyn voornemen altydt ftandtvaftig, dat'er na zyn doodt eerlyke menfchen zouden gevonden worden, die de ge- schriften van Ruyfch na verdienden zoude verdedigen (n). Voor 't overige, gelyk ik van niemant een vyant, zo heb ik voorwaar in deze zaken genoeg getragt, voornamentlyk een vrient van Ruyfch te zyn. Nu bidde ik U vieriglyk, die niet magtigzyt de pogingen van den uytmuntenften Ruyfch te overtreffen, ofte evenaren, dat gy de, my zo dierbare, gedachtenis van Ruyfch ongefchonde laat 5 ende zo wenfch ik met een oprecht gemoet, dat gy de vindingen van den Man tot vermeerdering der Weten- fchappen en Geneeskonft te werk ftelle. Vaart wel. Gegeven te Riga. in 't jaar naar den geboren Chrijius 1732. |
||||||||||
t* J» • <Jc
|
||||||||||
(I) Zie zyn antiworp op de verdediging van F. Ruyfch.
(II) Zie het antw. 0$ den xii. Brief.
|
||||||||||
VER-
|
||||||||||
^^^ff
|
||||||||||||||||||||||||||
:TT7
|
||||||||||||||||||||||||||
Pag. y
|
||||||||||||||||||||||||||
VERHAAL
|
||||||||||||||||||||||||||
V A N 'T
|
||||||||||||||||||||||||||
E
|
||||||||||||||||||||||||||
E N
|
||||||||||||||||||||||||||
E N D E
|
||||||||||||||||||||||||||
VERDIENSTEN
|
||||||||||||||||||||||||||
VAN
|
||||||||||||||||||||||||||
FREDERIK RUYSCH.
REDER/K RUTSCH hgeboren in 'sGraven
Hage demy dag van Lentemaant, in 't Jaarna OmOx Geboorte i<J38. Zyn fader was HEN- jjc &ena,am?> dte een Aanzienlyke Bedienmge
by den Ataat hadde. Zyn Moeder, ANNA van BERG HEM. Wat zyn neiging, of verkiezing geweefi is toen hy een kmt en jongeling was, is my onbekent • 'daar lest her niet veel aangelegen zulks te weten. Terwyl andere Scha- vers , ontrent de Jongeling]chap van Pafcalus , Varienonus Leibnitius en Newtonus zeer veele zaken verhalen, die na Won- der daden geMenen- nochtans heeft my dtezelfde leeftydt vanden Grooten Ruylch niets diergelyks tot een verhaal verfchaft. Want hy betrachtede een ander zoort van Leer oefeningen, waar in men wel de grootheit van 't verjlant zo zeer niet gewoon is af te meten (A 3) Echter
|
||||||||||||||||||||||||||
ffljgjgl
|
||||||||||||||||||||||||||
'
|
||||||||||||||||||||||||||
Ut» tinwy - - '_____
|
||||||
6 Verhaal van het Leven en de Verdienden
Echter is 't met ons van natuure zodanig gelegen , dat de denk-
beelden de tedere jeugt en jongeling fchap ingeprent, en de boven- maten aangepreze of lufi of tegenheit, in de mannelyke jaren y ja zelfs in een hogen ouderdom y gewoon zyn de onderzoekers hare indrukzelen te toonen. Die nu Ruyfch in zyne mannelyke, en hoge jaren gekent hebben zeer Godtvruchtig, werkzaam, en geheel zedig, zo gy zommige gebreken y waar van niemant vry is, en miffchien gevolgen van den ouderdom, over/laat : zullen begrypen , dat Ruyfch geweefl is een wel opgebragt kint, en een jongeling zynde, zich vlytig toegelegt heeft op Godtvruchtigheidt, goede Zeden en Leer oefeningen. Dit blykt, dat den zelfde, gevoert door begeerte tot de Geneeskonft, zyn Vaderlyke Stadt verlaten hebbende, zich na Leyden heeft begeven, alwaar toen ter tydt de gehele Geneeskonfl > Ontleet- en Kruydtkunde voorna- mentlyk betracht wierden, gelyk als eigen. Hygebruyktealdaar voor Leer aar, die hy zelfs roemt en pryft, Joannes van Horne, toen ter tydt een groot Ontleder , aan wien Swammerdam zelfs de volkomentheidt van byna alle zyne Aanmerkingen verplicht is geweefl.(i). Zodanige Leer me e fier, die, volgensgetuygenisvan den zelfde (il), eenigzints de Konfi verflont, voor dezen van den onzen oneindig te verbreiden, moefl Ruyfch, door de Goddelyke Foorzienigheidt, ontmoeten f Maar deze zynen Meefter in dezen nabootzen; in andere zaken naderhant overtreffen. Van Horne haattede bedektelyk Ruyfch, zo menigmaal als deze aankomen- de Ontleder ontbonde Levers, en door de Lucht gedroogde Klapvliezen der Vaten van verfcheide fchikking, vertoonde (ui). Behalven die ongelooflyke liefde tot de Ontleetkonfl heeft hy ook by zich
(i) In Not. in Prodrom. Jch. van Horne p. 37.
(11) Op de aangehaalde plaats C. ui. (m)Uyt de mondt van den Overledene, door Joannes Chriftoph. Bohlhts, iji een
Brief aan my toegezonden van Koningsbergen. |
||||||
van FREDERIK RUYSCH. 7
zich aangeboren gevoelt een andere tot de Gewaffen. Derhalven
onderzogt hy dezelve onvermoeit te Leyden; geenzints achtende de verdrietelykheden y die den onderzoekeren gewoonlyk overkomen $ en dikmaals heeft hy, zich gewent hebbende tot een hardt le- ven , water uyt den Oever met zyn hoedt gedronken, om den dorft te leffchen, afgemat van 't wandelen door dorre zanderige - plaatzen ,• terwyl de andere Studenten in de Kruytkunde, zyne makkers, in de naaft by gelegene Herberg liever den zoeten Wyn wilden proeven (i). Zie daar f de beginzelen van zyne Studiën in de Geneeskonfl. Nu y Ley den verlaten hebbende, heeft hy zich na Franiker begeven y alwaar hy, in korte tydt} zo veel gevordert is y dat hy aldaar ten eerjlen de naam en de waar- digheden van DoBor in de Geneeskonfl verkregen heeft. Hy heeft y voor zyn Eerentrap y gelyk men 't noemt y over
[Pleuritis] het Zydeweegezintwifi (n). Nuy gelyk hy alleen nut- tige zaken vuriglyk tot hier gewoon was te betrachten y de overige, waar van het gebruyk hem duyfler was, weynig gezocht hebben- de y- aldus ook Jongman zynde y de Konften y welke hy geleert hadde y zullende ten befte van °t Vaderlandt wenden, bevlytigde hy niet veel de andere Wetenfchappen y tot de Geneeskonfl niet zeer dienende, gelyk uyt 's Mans Schriften te zien is y en keerde aanflonts weder als DoBor na 's Gravenhage y zullende de voor- treffelykheit en nuttigheit van zyne Studiën de huyslyke Zieken aanbevelen. Naauwlyks in zyn Vaderlandt we dergekeert zynde ,- ofy om dat hy het gemene gevoelen y aangaande een Echtgenoot, zo zeer nootzakelyk voor een Geneesheer y beminde y ofy om een andere oorzaak, ten minfte een Jongman zynde y noch geen vier en twintig jaren oudt> heeft hy den 4. van Wintermaandt in °t Jaar
■#
|
||||||||
0 Uyt den mondt van den overledene, door Boblius, in den zelfden Brief.
|
||||||||
n) Bohlius in d^n gemelden Brief.
|
||||||||
8 Verhaal van het Leven en de verdienden
Jaar 1661, een jonge Maagdt >- begaaft met uitmuntende hoeda-
nigheden y tot zyn Vrouwgetrouwty Maria 5 DochtervanPetrus Pofty zeer beroemt Bouwmeefier van 7jyx\ Hoogheit den Prince van 'Orange en Naffau, F R E D RIK H E N RIK. Derhal- ven beweren de harde vyanden van 't bekoorlyke Geflacht te ver- geeffch y dat het niet paf eenen Geleerdeny zullende dagen en nachten y om zyne Konflen Wetenfchap voort te zetteny aanzyne Studiën befieden y dat hy y getrouwt zynde y de onwederroepelyke tydt met de Vrouw fchandelyk verfpilt. Niemandt konde werk- zamer wezen den gehelen Ie e f tydt door als Ruyfch, die zekerlyk zyn dierbaren tydt met de Vrouw niet verjleten heeft y maar de verdrietelykheden van een gefiadigen en zwaren arbeidt y door de zoetigheit van een zeer gewenfchten Echtenfiaat, verzacht. Zyn vruchtbare Vrouw heeft hem vele Kinderen gebaart * vyf Zoonen en feven Dochters. Zynde de Zoon y genaamt Henricus • na- derhant DoBor in de Geneeshmfl y een gelieft Geneesheer by alle $ zeer ervaren in de natuurlyke Hiflorie y- in zyn tydt y byna de voornaamfle Kruidtkundige van geheel Neder landt y engevolglyk bequaam y gelyk de tegenflrever joannes Jacobus Rau zelfs ge- fchreven heeft (i), om zyn Vader zomtydts te helpen y wanneer hy 'm de Kruidertuin voorlas-y door HWerkvanJoannesJonfton, over de Hiflorie der Dieren y herdrukt en vermeerdert y zeer be- roemt -y van den Vader zelfs in de Maatfchapy van eer, omtrent de vinding van de Konft van dode Lichamen te bereiden, en bewaren , aangenomen (n); miffchien Autheur y ten minfle van vele y zeer fraye Ontleet- en Heelkundige aanmerkingen y in H Jaar ióoo. gedrukt y voor welke des Vaders naam ge feit is (m), en
(i) Zie het antwoordt van Rau op de bewering van F. Ruyfch.
(ii) Zie het antwoordt op den ui. Voorflell. Brief. (in) Bohlius in den gemelden Brief, Mogelyk heeft hy zulks geheel en aj uyt
den mondt van den Overledene. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. p
en welke y ziende op des Vaders eer, de naam aan den Ruys-
fchiaanfchen Rok, van de Vader in 't oog ontdekt, gegeven heeft {f ; in de algemeene door Nederlant in zwanggaande Koorsziekte in 't Jaar 17'27- wanneer hy een korten tydt te voore den ftank der dode lichamen niet meer verdragen konde (ïi) , in Wynmaant, te Amfterdam geflorven. Ende op dezen tydt Ruyfch nu flok oudt, al lang Weduwenaar geweefl zynde, bevondt zeer fmertelyk het verlies van zynen Zoon, die- den Vader, zo menigmaal met zeer getrouwen raathadt bygeflaan. Nogtans vertrooflede hem de overdagte levenswys, van den Zoon gehouden, met den wtlle des Vaders gantfch niet over een komende , over w-elke hy zich be- klaagt hadde. Daar waren zodanige zaken y dewelke, wanneer van doden gefproken wort y men gewoon is liever voorzigtiglyk te bedekken. Want het is altydt nuttiger, dingen voor te ftelien die gy te volgen, als, welke gy te vermeiden hebt. De jongjie Dogter vertrooflede den Vader, zynde nog ongetrouwt, tot het einde van des Oudemans leven toe, een flantvafiiae y en yverige Metgezellinne van al H Ontleetkundige werk. Want zy was in ƒ Vaders konflen, omtrent de gewaffen en dode lichamen, als mede in de kennis van alle de delen van 't menfchelyke lichaam zeer be- dreven. H. Derhalven heeft Ruyfch in s'Gravenhage geweejl een on-
vermoeit Onderzoeker van dode lichamen van menfchen en beeflen en een naauwkeurige aanm erker van aVt ge ene y dat ky de zieken hem aanbevolen, voorviel. En aldus kwam zyn e erft e maat- zeer fraay , Ontleetkundig Boekje in de waerelt, onder den naam ; Ontdekking der Klapvliezen in de water enmelkvaten; te s'Gra- venhage m H Jaar 1665. in n. gedrukt: Dit ^ejchrift waar (B)
(I) Zie het antwoordt van F. Ruyfch op den xiïi. Voordel 1. Brief.
(II) Bohlius op de aangehaalde plaats.
|
||||||
ïo Verhaal van het Leven en de Verdienden
m gy bef peurt een bezadigheit van 't gemoet omtrent den ver me-
telen Lodewyk de Bils , door meuzve vindingen zekerlyk aangenaam, heeft buyten twyff el alle en te weeg gebragty dat hy, het volgende Jaar , van de Burgermeefteren te Amfterdam beroepen wiert als Hoogleeraar in de Ontleetkunde. De zeer gewenfchte bediening nam hy blymoedig aan ^ en vertrok aanfionts na de Stadt, en heeft aldaar vyfenzefiig Jaren gekeft, tot zyn uyteinde toe. Zo een gezegende Stadt , waar m by» na memant ellendig is , hadde Ruyfch eer , rykdom , en een eeuwige naam toegefchikt. Hy heeft aldaar de vernieuwde begeerte tot het onderzoeken van dier- gelyke lichamen uytgebreit, met een zeer gelukkigen uytflach die hem op generly zvyze konde miffen. Want denk , dat een ge o ef- fende Ontleder in een fladi , met vele tomeloze menfchen, de vry- heit dikmaals al te zeer in ongebondentheit veranderende, alle de omgebragte lyken opent y en die van zo vele door Ztektens in de Gajlhuyzen geftorvene dagelyks door zyn mes altydt onderzoekt -y en daar en boven Honden, Koeyen, Kalveren, Schapen, OfTen, Paarden en Walviffchen Ontleet; overweeg y dat den zelfden nooit de voorkomende gelegentheden verzuymt -y by nagt en dag de Zieken bezoekt 7 en met het krieken van den dag de dode lichamen doorfnuffelt (i) $ verheel hem u zo werkzaam y dat den dag hem nooit te vroeg opkomt ?- dat den avont altydt fchiely- kervalt, als hy wenfchte; namentlyk zo zeer omringt met da- gelykfe bezigheden in 't oeffenen der Genees- en Ontleetkonft (ii); ende buyten alle verzvagtingy overweeg verder, dat den zelfden y eemgermate Vefalius navolgende y in den late nacht, hebbende een flecht kleet aangetrokken, de Dootgravers by nachtverge- zelfchapt, op dat zy de graven voor hem openen, om de ge- iteltehis
(i) Zie de Voorreden van 't ixde Anatom. Cabinet. .
|jï) Zie het üwede tiental van Onrieet- en.Heelk. aantekeningen..
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. rt
fteltenis der doden te leren (l) ; wyders gedenk, dat den zelfden
van alle middelen, waar mede de voornaamfle Ontleders van alle eeuwen af gewapent hadde geweejl y gezegent, nog andere y hem alleen eigene gehadty en tot zyne y onverwachte van alle y ge- bruyken gemaakt heeft; en dat hy m alle zakeny die aldaar by geval of beleidt y van zich zelfs of 'doorproefneming,gebeurt wa- ren j is geweejl een zeer naauwkeurig waarnemer; en zo gefta- dïgj dat hy zeer zelden Schriften van anderen heeft konne door- bladeren (ii) j Voeg by dit alles y een zesenzeftig Jaren lang aan- gehoude oeffening y die, de Jaren hoger wordende ? met de liefde tot de Ontleetkunde > en met een onverzadelyke begeerte om de lichamen te onderzoeken, gelykelyk toeneemt (ui) y Deze m 't by zonder overwogeny en onder malkander en in *t geheel ver- geleken hebbendey Zult gy dan niet oordelen y of dat de natuur % 't zy al te arm y ofte in 't voorbrengen van hare werken te fpaar- zaam y van onze voorgangeren in de Ontleetkunde gantfch uytge- put y niets nieuws aan zodanig een navorfcher kan opleveren y of dat dien Ontleder ontallyke zaken van niemant te vore gezien, zal ontdekken ? Maar dat "er oneindige fchatten y die geen fierve~ hng kan ontdekken y in den boezem der natuur verborgen leggen, roepen alle ervare en oprechte met eenparige flemmen opentlyk uyt/ Derhalven zal yder dag zodanigen Ontleder met nieuwe verma- kelykheden van de natuur verlufiigen. Ik hebbe u den flaat van den zeer gelukkigen Ruyfch af ge beek y op dat gy in gedachten houdt 3 en door deze betrachting y alwaar 't nodig is y uwe zinnen opfcherpt • hoe groot dat geluk in menfchelyke zaken is, alwaar de gelegentheit alleen zeer dikwils grote mannen maakt} en wel gewifTelyk Ontleders! ende verfiaat y door wat geval Ruyfch een (Bi) by
(i) Op de zelfde plaats.
(n) Boerhaave in den Brief aan Ruyfch. (in) Ruyfch in 't antwoordt op de Brief van Boh'e. |
|||||
%
|
|||||
iz Verhaal van het Leven en de Verdienden
by na nooit mijfende uitlegger van de natuur geworden is} dathy
alle de voorgaande Ontlederen veel heeft konnen overtreffen in de eer van vindingen. Genoeg, meen ik y zal ik aantonen y dat den zelfden de v aft e gronden voor een zekerder [phyfiologia] leer over de natuurlyke gefteltenis van 't lichaam gelegt heeft. Konde Ruyfch derhalven by 't gehele menfchelyke gejlacht meer verdienen, als met het ftichten van een vafte [theoria] grondige Geneeskundige wetenfchap y die naderhant zo een heilzame invloet op de oeffe- ning van de gehele Geneeskonfl geeft ? Wy zoude zekerlyk de fraye leer van Boerhaave mijfeny indien 'er die grote Konftenaar y Ruyfch of ie mant anders hem ge lyk y niet ge weeft zvas. ui. Aanftonts heb ik ge zegt y dat den onzen in nieuwe zaken te
ontdekken byzondere Konfnverken gebruykt heeft. Zo zyn heden- daags in alle konften y gemene niet meer genoeg. Tot zo verre is 't menfchelyke vernuft gekomen f Hy zelfs heeft ons in zyne fchriften vele Ontleetkundige behandelingen y aan Galenus zelfs onbekent y geopenhaart. Ik ftelle zeer pevoeglyk op de e er ft e plaats die kon ft van bereiden, en de dode lichamen te bewaren, welke Govert Bidloo zich val/chelyk toegefchreven hadde , zynde meermaals door de Platen van zyn eige Werk genoeg wederkit y van Ruyfch en zynen Zoon gezvraakt. De dode lichamen, door deze konft toebereit, bewaarde hy zeer vele Jaren", dat zy liever fchenen te flapen, als doot te zyn. De vruchten van de konft heeft hyzdfs verklaart (i) , die ik met de eigen woorden van den Autheurvoor- Jlelle: L De kleinfte bloetvaten worden niet alleen vervult > maar worden ook in de kleinfte takjes hardt, zo dat zy uyt het lichaam gehaalt konne worden. II. Zodanige dode lichamen worden in vervolg van tydt roder. 111. In zulke bewaarde lichamen kan men lang daar na, zelfs de kleinfte deeltjes gewaar worden, die nog
(i) In 't antwoordt op den in. Voorftell. Brief,
|
||||
van FREDERIK RÜYSCH. ,3
noo- in een doot, nog in een levendig lichaam anderzints te zien
zyn. IV* De watervaten konnen in dezelve, ook eenige Jaren daar na, ja eeuwen lang, gezien worden, F. Zy vertonen het onderfcheit der fla^aderlyke uyterftens , in verfcheide delen ver- fcheide. VL Z,y geven u een denkbeelt van de [glanduU con- globata] bolronde klieren , van 't gevoelen der hedendaagfche verfchillende. FII. De uyterfte eyndens zelfs, van zommige fchoon verfche flachaderen , zyn door wryving, in fchoon wa- ter fchynbaar. Zo eenige konfl in de waerelt eer verdient; moet waarlyk deze met loftuytingen tot den Hemel toe verheft worden, en teffens de gene, die aan dezelfde de groot/Ie volkomentheit toe- gebracht hadde, Ruyfch namentlyk. Want het is bekent, dat ook de'Bils, en Cornelius Stalpart vander Wiel iets van die konfl geiveten hebben (1). Ondertuffchen is zy aanflonts aan verfcheide oordelen onderworpen geweeft, volgens het gemenenoot lot der men- fchelyke zaken -} Zommige met J. J. Rau befchuldigden hem over bedriegeryen, en valfche konftenaryen; dat de opperhuyt van 't elendige Kint was afgehaalt, zo dat de huyt met zyn ipieren, zittende nog vol met bloet, eeniger maten de natuurlyke cou- leur van 't lichaam verheelt (11); Daar 'm tegendeel d/e zeïfde Jonge, die zevenjarige, welke hy zeer beminde , en gewoon was prachtig opgefchikt in een graf lede te leggen, van PETRUS den GROTEN, Keyzer van Ruslant, als welke, ik fpreke hier met van de waardigheit y geen fcherpzinniger kenner konde begeert worden; ende van zeer vele anderen welgei'oet/l was. Door het twede konftwerky vertoonde hy volmaakt de weo-cn
van de vochten in 't menfehelyke lichaam omlopende. Nament- lyk met zekere walchagtige ftoffe in de Hammen van allerhande ( B 3 ) vaten
(1) S'voammerdam in de aanmerkingen op de voorloper van van Home, 'm 't ix
Hooftftuk. (ui) C. II. Erndtelln zyn Engelfche en Hollantfche reis, op de 84> bladz. |
||||
i4 Verhaal van het Leven en de Verdienden
vaten te fpuyten j en met aldus op te vullen derzelver takken>
takjes; en vaten zelfs, fynder als een hair. Waarlyk zeer ver- makelyk om te zien / Die konft is buyten twyffel tot Ruyfch afge- komen van R, de Graaf en Swammerdam, dm hy zelfs alseerfte aanquekers daar van verheft (i), en voor zyne Vrienden gehou- den heeft • en wel den tiveden zo zeer gelieft, dat 'er geen dag voor by gegaan is y of zy hebben met een onderlinge vrientfchap zeer naauw vereenigt y met malkander en gefproken (n). Nochtans kan de oorfprong van deze kon/l eenigzïnts ouder vaftgeflelt wor- den. Om Bartholomams Euftachius, de aanwaffende konfl moge- lyk bevorderende,, voor by te gaan , en na hem meer anderen, brengt Swammerdam zelfs by, en roemt ze als voorgangeren joh, van Horne , de Bils , en C. Stalpart vander Wiel (in). Echter heeft Ruyfch alle den loef afgefloken, en van deze konfl hebben de Geleerden ook verfcheïdentlyk geoordeelt. Want dewyl anderen, eenigzïnts daar inne ervare , al te veel van zich zelfs gevoelden: andere in tegendeel de verfche dode lichamen met J. J. Rau boven alle zodanige bereiding ; de lichamen te zeer veranderende, ver- heffen y zommige emdelyk gaven aan de zelfde een zekere behoor- lyken lof Aanmerkelijke berichten omtrent de kanji van op te vul- len , voor de [Phyiiologi] Leeraars der natuurlykegefleltenis van 3t lichaam zeer aanpryzelyk , heeft H. Boerhaave gegeven (iv). Door
(i) Van de Moerfpier.
(u) Op de aangehaalde plaats.
(in) Swammerdam op de gemelde plaats, de 33de bladz.
(iv) In den Brief aan Ruyfch op de 1184- en voJg- bladz. wat my aanbelangt, ik
denke, behoudens de achting van Ruyfch, en deszelfs bereidingen, dat men aldus van deze konfl: moet oordelen : I. Dat die zekerlyk vertoont het zyn der Vaten. Want door opvulling konnen geen vaten verdicht worden. II. Dat die niet vertoont het zyn der Bloetvaten alleen, maar ook van anderen. Dat derhalven liet zeggen, zomcyts van Ruyfch menigmaal gebruykt, niet doorgaat: daar zyn met wafch vervulde Vaten, derhalven liep door dezelve in een levendig lichaam het rode bloet. III. Dat door de opvulling de Vaten gedrukt worden, zynde mor altoos het gezicht onttrokken; en dat dezelve des te meer , en meer in 't getal gedrukt worden, hoe de opvulling gelukkiger geweeft is. IV. Dat
|
||||
van FREDERÏK RUYSCH. ir
Door hulp van de derde Konflgreep, waar mede hy de opge-
blaze delen droogde, en gedroogt zynde doorfneedt, heeft hy waarlyk 't eerfie dingen gezien, daar memant te vore van gedacht hadde. Jldus is [membrana adipofa] het Vetvlies van Riolanus bevonden vol blaasjes te zyn, zo is het wonderbare maakzel der Roede ontdekt; en meer andere zaken. Evenwel was dezelfde konfl al geoeffent van Swammerdam, en Marcellus Malpighius. Want de eerfie heeft een onfeilbare manier gekent, om de delen van 't menlchelyke lichaam met wint op te vullen (i); de andere tracht door dit behulp ons het byzondere maakzel van de Milt te openbaren ("). Hy heeft nog van andere Konflwerken gewag gemaakt, gelyk
als om de bekleetzelen van 't menfchelyke lichaam te jfcheidenj om het Balzakje fteenhart te maken; en de delen door een in- fpuyting root gemaakt, gelyk vliezen en darmen , in vogten te doen, op dat zy ie meer uytgefpreit zvorden. Maar deze zyn meer byzonder geweefi. Doch y laten wy de naam van Ruyfch ruften y op dat wyniet
fchynen te willen mdrtngen m s' mans geheymen -y dewelke hy y toen hy leefde, zo zorgvuldig verbergde, dat hy de wyze, om 't Balzakje als fteenhardt te maken (in), en dekonft van de Vaten op
IV. Dat ineenjlerke opvulling de befliering der klein/Ie Fat en verandert wort, Dit bekent
de Konffcenaar zelfs. Want zullende aantonen, dat de ronde lichaamtjes, in't mid- den van de Nieren voortkomende, gehouden voor Klieren, omgewonde Vaten zyn, fchryft hy aldus in 't x. Cabin. n. lxxxvl Als men deJlachadcrtjcs tot het iiyterfte vervult, zo ontdoen haar dezelve of verjpreiden zich, gelyk een kluw garen. Deze befpie- geling ziet op die nog niet opgelofte vraag: Of de leiding der kleinfte Vaten in den ftaat van gezontheit en een zeer brandige Koors den zelfden ftant behoudt?Dan of in zodanige Koors, of'om deze oorzaak, in zeker gedeelte van't levendige lic- haam , van een gefcheiden wort, in veelheit en hoedanigheit anders, als in een " gezonden toeftant. (i) Swammerdam op de aangehaalde plaats, xiu. bladz.
(n) In 't in. Hooftftuk, van de Milt. (ni)" Zie het antwoordt op den 11. voorgeilelden Brief,. |
||||
i6 Verhaal van het Leven en de Verdienden
op te vullen , ge en zint s heeft willen ontdekken y zelfs niet aan zyn
beften en oprechten Vrient Herman Boerhaave (■). Nu is 't zeer gemakkelyk te begrypen, op wat wyze Ruyfch
zo vele nieuwe zaken in 't menfchelyke lichaam heeft konnen ont- dekken. Zyne vindingen heeft hy y als een nuttig Medeburger 'm de waerelt, zich gantfchelyk ten dien/len van 't menfchelyk ge- /lacht overgevendey aanftonts aan 't gemeen bekent gemaakt y in verfcheide fchriften y welke onder de benaming van Ontleet- en Heelkundige Aanmerkingen ; Naamlyft der Rarityten ; Ant- woorden op de Voorftellige Brieven; Anatomifche Cabinetteh; Ontleet en Heelkundige Aantekeningen; Laatfte en vernienwde OefFeningen , aan niemant onhekenty eeny niet door naam y maar verdienften voortrefFelyk Autheur betoont hebben. Myn voornemen is , de verdienflen van Ruyfch onderfcheident-
lyk te verhalen. Want aldus wort in de gemoederen der fterve- lingen opgewekt een , niet onbetamelyke, echter ontvonkte eer- biedigheit omtrent de Overledene. Nochtans wil ik met verzwy- geny alwaar de goede Man, zaken van anderen aangemerkty ten onrechten gemeent heeft van hem 't eerfte gezien te zyn. Ren iegelyk /preekt Ruyfch van de misdaat van diefflal vry.
En dezelfde zaaky zynde in betrekking tot andere Schryvers ten volle ver acht elyk, heeft Ruyfch een uytnemende eer toegebracht. Want hy heeft in zich zelis dienfliger nuttigheden uyt ey^e aan- merkingen ondervonden y als uyt een herhaalde lezing van Ontleet- kundige Boeken, die, gelyk nu y alzo ook voorheen y gemeenlyk hy een geraapt waren ■> hy offerde de Boeken aan de Wormen op. Hier door zyn zommige van gevoelen geweefl y dat, indien Ruy/ch de eerfte Ontleder op de waerelt geweeft hadde ? de Ontleet- kunde door hem tot den zelfde top van volmaaktheit zoude ge- bragt
(i) Zie het antwoordt op den Bnef aan H. Boerhaave op de 1221. bladz.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. r7
bragt zyn, waarin wy dezelve, na zo vele duyzenden Jarenk
door Hem bevordert, met verwondering nu befchouwen. De zaken in de fchriften van den Autheur verfpreit, zal ik tot
driederly ftoffen t'zamenbrengen De eerfte zal zyn aangaande de verdienden van Ruyfch in de Ontleetkunde, De twede zal ver- klaren den aanwafch der Heel- en Geneeskonfl, door den zelfden gewrocht. Laaftelyk zal ik de dienden, aan de natuurlyke hi- ftorie door hem toegebragt, optellen. Maar in geen van drien kan ik, ofbegeer'tookniet, den eenvoudigen eernaam van een Gefchichtfchry ver te behouden. Ik maak een aanvang van de Ontleetkunde. ^
IV. Op de eerfle plaats pafl het van de Beenderen van 't men- fchelyke lichaam te /preken -y eensdeels, om dat zy een zeker voor- recht , van andere delen van 't menfchelyke lichaam, 'in de Ontleen kundige behandelingen, volgens H recht van gebruyk, fchymn ver- kregen te hebben • anderdeels ? om dat R uyfch , jongeling zynde, dezelve't allermeefle onderzocht heeft (i). Ruyfch zeer oplettent zynde op den oorfprong van V menfchelyke lichaam, heeft ook met zeer grote aandacht menlgwerf de voortbrenging der beenderen over- wogen. Deze, byna volkome, zultgy leren uyt de Naamlyft der rarityten; gy zult vele dwalingen van Theodor. Kerckring, aU daar verbetert, aanmerken; ende bevinden, dat daar vele vin- dingen verhaalt worden, dewelke nogtans de latere Schryvers over de [ofteogenia] geboorte der beenderen zich toegefchreven hebben. Waarlyk een werk van een uytnemende konfl waren ook de zeer kleine geraamtens, niet groter als de kleinfte vinger (n), en groter > van allerhande geflalt e, zo van men fch en, ah beeflen, door de yvoor- whheit aangenaam voor 't gezicht. De herdenking van by R uyfch (c ) ge-'
(i) Zie 't derde tiental van Ontleet-en Heelk, Aantek. in de ix. Aantek,
(ii) Op dezelfde plaats. |
||||
*ï8 Verhaal van het Leven en de Verdienften
gezten te hebhen die zeerfraye -, kleine, echter voor Je menfchehke
natuur eenigzints verfchrikkelyke , beelteniffen des doots, leggende vp zyde hiffentjes in hare dootkisjes , vermaakt my nog zeer veeL By Ruyfch vinde ik niet veel, om van de beenderen zelfs te ver-
halen. Ik zoude zonder twyjfelmeer gevonden hebbe, indien Jo- fèphus dn Vernay en Ciopton Havers niet byna alles , wat dezelve aangaat , alle ontrukt hadden. Zo Ruyfch deze gelezen hadde zoude hy ongetwyffelt met gelooft hebben, dat zommige zyner Aan- merkingen omtrent de beenderen nieuw waren. Want is dit zo aanmerkenswaardig, dat de aanwafien der beenderen met de been- deren verbonden worden, door hulp van 't beenvlies , en de van dat haare vaftigheit verkrygen (i) ; Na dat het zelfde veel eer Wz- ver hadde aangetekent (\ï) ? fVas dit zo ongehoort voor Ruyfch; dat het priemwyze uytfteekzel van'thooft, eerft kraakbenig is, na- derhant been wort, en dat het,. door hulp van een [articulus] ge* leding , met het fteenbeen t' zamengevoegt wort; waarom 't zel- ve, als men'tzoekt op de Kerkhoven, alleen gevonden wort in hoofden van oude Jieden (nij ? Maar het ondergefchreve bewyfl genoeg r dat dit allang aan Gabriel Fallopius is bekentgeweefl (iv). En om over te gaan tot het merg der beenderen, hy oordeelde niet zeerwel , dat'er van alle eeuwen gelooft was, dat het merg de beenderen voedt; daar hy in tegendeel geloofde y dat dezelve de been-
(i) Zie het derde tiental van Ontl. en Heelk, Aantek. No. ix.
(ii) In zyne nieuwe Beenbefchryving op de 27. bladz. aldus: het beenvlies is dienftig in de c'zamen voeging van de beenderen en haar aan waiTen, terwyl de zelfftandig- heit der aanwaiTen kraakbeenig is, enz. (in) In 't derde tiental van'Ontl. en Heelk. Aantek. No. ix.
(iv) In de Ontleetkundige Aanmerkingen aldus: In verfch gebore kinderen zyn
de priemwyze aanwafen met benig, maar kraakbenig, en als de lichamen groter worden, worden zy ook groter, en benig, en tot het 2g. Jaar byna toe, gaan zy door langdurige koking van malkander , gelyk 't gefchiet in aanwafTen van zeer tedere beenderen , en konnen afgefcheiden worden, 't welk gy nooit bevinden zult 'm ware uy tfteekzels te gebeuren.. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. t9
beenderen verftcrkt, door 't bevochtigen (i). Lees het zelfde
gevoelen, ja dat bewezen is, by verfchyde Schryvers, die voor Ruyfch geweefl zyn (»). Gelykerwyswy nooit zulke zaken pryzen; dog in Ruyfch ver*
fchonen ,• alzo worden in tegendeel van ons vrymoediglyk goetge** keurt dingen , die wy verder van Ruyfch over de beenderen te voor-* fchyn brengen. Dat het merg in de holligheit der beenderen be- grepen, met dat, 't welk befloten wort in de aanwaffen en 't blaas- agtige vlies,, van de zelfde zoort is, verzekerde hy daarom, om dat al 't merg in dode lichamen, die dertig Jaren in de graven ge- legen hadden , overal gevonden wiert gelyk als [febtdm f adeps ] fmeer of harde ongel (ui), 't Is een fraaye aanmerking; \en de invoering verbleit my zeer veel, een doorluchtig voorbeelt van de natuurlyke Ortologie verfchaffende tn den menfch y zynde in de door konft gemaakte zeer onbedreven (iv). Maar wien't of door waarnemingen y of door reden blykt y dat "er geen celluleus of blaas* agtig vÜes tn 't gehele lichaam gevonden wort, als een enig, en dat dat, }t zvelk het merg der beenderen bevat, verknocht is met het vlies y vervult met vetllaasjes $ gelykerwys een aandachtige be* fchouwing zelf alleen van een verrot doot lichaam ons aanwyfi; die zal het gevoelen van den Eerwaardigen Man gemakkelyk aan- nemen, 't Is ook een fraye aanmerking van de vermindering van 't bovenfte kaakbeen, niet wegens een fcheurbuykige doorknaging ( C i) van *t
(i) Zie 't ix. Cabin.
(n) Zie de Verhandeling van M. Malpigh. over 't net , vet, en fmeerbuyzen.
En Haver op de aangehaalde plaats, over 't gebruyk van 't merg, de 178. en 18& Madzyde. (ni) In 't derde tiental van Aantek. No. ix. Maar 't zelfde hadde al Malpighius
eenigzints gemerkt, op de aangehaalde plaats. (iv) Het wort begrepen onder deze voorfieUing van Wolfius in de 270. afdeling van de
Ortologie; welke zaken de zelfde [pojfibiltiates'] mogelykheden van (tnodi'J wyzen nebben, die 'er in zyn als byzondere eigenfchappen j dezelve zyn van een en dezelfde zoort. |
||||
zo Verhaal van het Leven en de Verdienden
van 't tantvleefch, maar na het uytvallen der tanden uyt hare
taffen, in oude menfehen; 'm welke deze kaffen toegroeyen , ge- lyk 't gebeurt in de navelvaten van de vrucht, na de baring (i)s In. afgeleefde menfehen , zegt hy, waggelen de tanden , zitten- de hare wortelen, alleen door vliezen, vaft. De zelfde verto- ning heb ik kortelings gezien m een oudt man > die altydt onder't byten en eeten y voor 't uytvallen der tanden bevreeft was. Dit is 't*gene, 't welk een Ontleder omtrent de beenderen uyt Ruyfch leren kan -y voeg 'er by, dat de ribbens in de vrouwen dikker en ronder van Ruyfch aangemerkt zyn, als in mannen (u). v. Omtrent de Vaten van 't menfehelyke lichaam kan ik meer
bybrengen: Tot nog toe zyn 'er driederly zoort door de Ontleders vertoont -y bloet, water , en melkvaten. Dog overal zult gy Ruyfch roemen. Zo in water als melkvaten heeft hy ?t eerft aangetoont, 't eerfte de halfmaanswyze klapvliezen afgebeelt, en een gewifle wyze geleert om dezelve te beryden ; '/ eerfi heeft hy ze aan de Bi Is , die de me e fier onder de Ontleders zocht te fpelen y laten zien. Hy vertoonde de Melkvaten van de eerfte en twede zoort; hy bereidde de klaarhlykelyke iveg voor de gyl uyt de vaten van de eerfie zoort in die van de twede : van 't darmfcheïl tot de lendenen. En aldus wiert, eensklaps, het be- ruchte ve.rdichtzel van de Bils, aangaande dendauzv van't men- fehelyke lichaam, door by zonder e buyzeny Mofch genaamt y van de lendenen tot het darmfcheïl vloeyende, om ver geworpen. De ontdekking der klapvliezen in de water en melkvaten, door den overledenen,, is zeerpryzensw aardig. Ih Bloetvaten verfchaffen my een zeer ruyme ft off e van te
fpreken*. Eerfi zal ik handelen over het [contentum] begrepene^ daar
(i) In de lxxxii. Aanmerk, van de Ondeet-en Heelkundige Aanmerk.
1 (ii) Zie de Naam.I.yft der Rarity ten. |
||||
van FREDERIK RÜYSCH. Zl
daar na van de [continentes partes] begrypcnde delen. Let op een
proeve, die naauwkeurig, en te gelyk nuttig is: wanneer U een ader gelaten wort, fchudten pers met een takje van een heifter, of ook met de vingeren het bloet, dat zo even uytgefprongen was;' en uyt een vloeibaar lichaam zult gy een vaft hebben; ik zegge een vlies, met zeer vele vezeltjes doorweven , het welke , zo 't een dag of twee lang met fclioon water afgefpoelt wort , geheel wit wort (i). Dit baftaart vlies van Ruyfch zou een ygelyk zwe- • ren een oprecht vlies y van een dierlyk lichaam genomen , te zyn. Ik noeme dit naauwkeurig. Maar merk het zelfde ook zeer nuttig aan. Ruyfch zelfs heeft niet lichtvaardig geoordeelt r dat den aart van [polypi] vleefchproppen, en ontlaflingen uyt de haar-* moeder hier uyt konne worden verklaart. Deze gehele zaak komt . my wel zo ontwyffelbaar voor, als wezen kan. Wie voor dezen de ware vleefchproppen y van 't geronne bloed zeer verfchillende, ontkent hebben, en oordeelden y dat die alleenlykaanflontsnaden doot geboren wierden y- zulke fchynen my in de Ontleding van dode lichamen y waar in de vleefchproppen menigvuldig zyn y wymg bedreven , en van de natuur zeer onkundig (n). Aanmerkelyk is ook die onder fchy ding tuffchen de baflaart vleefchproppen ge- maakt uyt het bloet van een menfch, en die y uyt het bloet van (C 3) heeften
(i) In 't vi. Anat. Cabin. n. vil. en 't vu. n. xxxix. op de vi. flg. van de in. plaat.-
(ii) Na't onderzoek van vele Fleefchproppen in Lyken, heb ik bevonden , dat zommige zyn ryp, volkomen, gantfch gekookt; andere onryp. De eerfte houden haare voortbrenger, het bloet, zo zeer verborgen , dat gy op generly wyze ra- den zoudt, dat zy uyt het bloet geboren waren, Zy worden geel ; en indien gy op derzelver doorfchynentheit alleen acht geeft ,-. verbeelden zy [fuceïnuni] barn- ïleen. Echter zo die in geelzuchtige zyn , hebben zy een galachtige couleur. Nogtans zult gy dikmaals bevinden, in eenig met die vleefchproppen verknochte gedeelte, zommige plaatzen , meer of minder root, nu eenigzints doorfchynende-, dan eenigermaten geel. Deze Vleefchproppen noem ik onrype. En nademaal de natuur zo in de voortbrenging van de ziekelyke als gezonde werkingen dezelfde "wetten volgt; nooit daar buyten fpringt ; wie gelooft, dat een baltaart vleefch- prop na den doot kan ryrj.worden? .:. . |
||||
■%% Verhaal van het Leven en de Verdienden
heeften bereït ('). Ik verklaar opentlyk-, dat de overftorting van
't bloet, uyt hec eene dier in het andere, met recht van Ruyfch\ door zodanig een proef veroordeelt wort (u). Zie \ hoeveel is de [Phyfiologia] Natuurkunde -> hoe veel de [Pathologia] Ziek* kunde verfc huldigt aan Ruyfch? Ik ga over tot de Slachaderen , het bloet bevattende. De ge-
hele weg , zo groot als de zelve is y met zo vele omwegen > als'er zyny gekit, van 't hart af tot de kuytenfte fchorze van 't lichaam toe y heeft aan Ruyfch een nieuwe eer toegebragt. Degantfche ' grote Slachader y van haar oorfprong af \ tot het kleinfie voor 't oog onzichtbare takje toe ! wanneer deze uyt de agterfle hollig-* heit van 't hart gegaan is y klimt op ? en omgebogen daalt zy na-> derhant neder, eer ft eenige takken na 't hooft gezonden hebbende. Ten tyden van Ruyfch fchreven alle Ontlederen y dat die eene flachader y in haar weg y dubbelt wiert y de eene opklimmende, de andere nederdalende. Maar Ruyfch, volgens het oogwit van de natuur en der Ouden (in) y heeft eene ftam van begrote Slach- ader geftelt y die nederdalende omgebogen wiert. Fm indien men de figuren, van hem gegeven (i v) y geloven mag y is 'er inderdaat niet y als eene Jlam van de grote Slachader y en die nederdalende door H lichaam y evenwel zodanig, dat zy y eer zy vervoert wort - wort omgebogen y en op de plaats van de ombuyging y takken na 7jt hooft zent. De grote Slachader aldus voortkomende y geeft de allereerfie takken aan 't hart y en de daar aanhangende hart- oortjes. Bartholomams Euftachius hadde dezelve inderdaat zeer oprecht
afge^
(i) In de Vernieuwde Oeffen. en in de a.Pl. van 't i. Anat. Cabin. is eenfig.van
un Baüaartvlies gemaakt, van verkensbhet, bolletjes vertonende, van den Autheur even- wel aan de perjjïng van de vingeren toegefchreven. Zie het vn. Cabin. n. xxxix. (ii) Vergelyk de x. Aantekening op de iv. Afdeling.
(ui) Zie de eerfie Ontleetk. Aanteken, van J. B. Morgagni No. XVI.
(iv) Twee f en drie in de Plaat achter den 3. Brief.
|
||||
van FREDERIK RUYSGH. if
afvebeelt ('),- maar hare uyt erft e eind en s , en de zeer fyne zo wel
als wonderbare omkrullingen j heeft Ruyfch met figuren laten af- beelden , die door menfchen niet frayer konnen gefckildert ofte ge- /heden worden (n). Enterwylookvoor Ruyfch de oorfprongder flaapflagader en van onvoorzigtige Ontlederen verkeerdelyk was af gebeelt 7 heeft hy dezelve uyt dode lichamen > en volgens de waar- nemingen der Ouden (in) , naauwkeurig met een figuur zodanig la- ten uytdrukken, dat de ongenaamde ftam, eenigzints opklim- mende, aanftontsin tween verdeelt wiert, deonderfleutelbenige flagader na de zyde, maar de rechter flaapflagader opwaarts voort- brengende j dog dat de twede alleen de linker opgaande flaap- flagader vertoonde (iv). Ook gaat'er gemeenlyk onder de linker onderfleutelbenige flagader een flagader na de Long, van de Ont- Ieders lang over't hooft gezien y van Ruyfch wederom aangemerkt (v) y nu y door een beflendige ondervinding bekent , aan welke y dewyl zy geftadig de longpypen vergezelfchapt , de naam gege- ven is van Longepypsilagader. Deze wilde ik liever de Longflag- ader genaamt hebben; gelyk zulks gedaan is met de Leverflagader ; ten ware deOntleders de zelfden naam badden mtsbruykt. Even- wél weet ik niet, of \ om die zelfde oorzaak, de benaming van Longepypflagader Rail mishaagt heeft (Vi). Fan de aldus her» 'flelde flagader vint gy een afbeelding eerfl uyt een Kalf (vu) r daar na ook uyt een Menlch (vin), Maar't was al te diep in't gemoet
(i) In de il figuur van de xv. plaat, en i. n. figuur van de xvi. plaat,
(ii) In de r. en ii. figuur f» de plaat achter den 3. Brief, en voornamen tlylc 'm
de 111. plaat van 't 4. Anat. Cabin, (in) Zie de 25. Anat. Plaat van Euftachius.
(iv) In de 11. en m. figuur van de plaat achter den 3. Brief.
(v) In de xv. Aanmerk, achter de Ontdekking der Kïapvliezen in de Watcx-
en Melkvaten gevoelt. (vi) Zie zyn-Anuvoort op de Verwering van F. Ruyfch.
(vu) Op de aangehaalde plaats, in de xi. Aantekening.
(vin) In de 1. en ii. figuur van de plaat achter den vi. Brieft
|
||||
14 Verhaal van het Leven en de Verdienden
ge moet van R uy fch ingedrukty dat men hem alleen de eerfle waar1-
neming van deze Jlagader verfchuldigt was (l) -} Joannesjacobus Gi'xtz wort ge oor deelt vergeeffche moeite gedaan te hebbeny met te bewyzen y dat nog Erauftratus , nog Claudius Galenus y nog Marchettis nooit zodanige Jlagader gekent heEïïen (n) ; Daarhe- dendaagfch de naarflige Lezers der Ouden eindelyk zeer klaar- blykelyke plaat zeny over deze zaak y hebben gevonden (in). Dit blykt, door dusdanige ondervinding y dat de [Phyfiologia] Na- tuurkunde veel bevordert is. Want deze y de wegen der natuur onderzoekendey fchikt haar allengskens op deze wyze naar de zvy- nige eendaantigheit der natuur. Rn op dat gy met een ?iieuwe proef leer e y hoe veel de Ontleetkunde ook in de [Pathologia] Ziek* te kunde vermag-, merk met Ruyfch aan, dat de Longepypflag- ader met de Longflagader gemeenfchap heeft (iv). Hermanus Boerhaave, deze gemeenfchap gezien hebbende y konde de op- rechte oorzaken van de ware Longontfteking y geheel en al door de eerfle Geneesmeefters befchreven y aantonen y en alwaar die zelfde ziekte lichter aangemerkt wordt y dewelke zo menigmaal ver- dwynt (v). Der halven is V zeerklaarblykelyk, met hoe veel lof ^ en met hoe veel vermeerdering, Ruyfch de in vroeger tyden aan- gemerkte flagader herfleh heeft y en voornamentlyk y indien gy overweegt} dat dit zelfde vat dikwtls y volgens zyne aanmerking,° een tak aan de maag overgeeft (vi). Rnde y om eindelyk van groter vaten af te breken y hy heeft de vaten in 't ribbenvlies; de
(i) Op de aangehaalde plaats in de xi. Aantek. en in't Antwoort op den vi. Brief.
(tl) In den Brief aan Ruyfch.
(in) In de i. Anat. Aanteken, van Morgagni No. xxiv. Ook is niet zeer te ver-
ftnaden de plaats, die Phil Jacob. Hartmann. in de 11. Verhandeling over de erva- rentheit der oude Ontlederen, bybrengt, alwaar hy gewag maakt van fyne ade- ren , die de Luchtpyp omhelzen. t (iv) In de 5. figuur van de plaat achter 't Antwoort op den vi. Brief. (vj In de 822. 830. Afdeling, over het kennen en genezen der Ziekten.
{vy In de x. Aanmerk, achter de Ontdekking der Klapvliezen. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. xy
de inwendige mamflagaderen 5 de hartenzaks-middelriftsflagade-
ren j ende de middelfchotsflagaderen met zeer fraye afbeeldin- gen uytgebeelt (1) ; de uytwendige tuflchenribbige flagaderen, uytde inwendige voortkomende, het beloop der tuflchenribbige fpieren volgende, ende aan den onderden en bovenden rant der ribbens eindigende, heeft hy gelukkig ontdekt (11) • hy heeft ver- zekert, dat het middelrift van de onderde en inwendige tuflchen- |
||||||||
1
|
||||||||
ribbige , zomtyts ook van de miltflagaderen takken ontfangt (m);
eindelyk heeft hy de korte vaten, zo aderen als flagaderen, vol- komen afgebeelt (iv). Schoon de naarfligheit van Ruyfch omtrent de takken der gro-
ter vaten aldus lichtelyk uytmunten kan • nochtans zult vy beken- nen , dat Ruyfch in H onderzoek der kleinfte vaten een links ge- zicht gehadt heeft. Het is van oudts ge zegt y dat het gehele menfchelyke lichaam uyt vaten t'zamengedelt wort. Maar het bewys is van niemant nader aan de vertoning gebragt 5 als wel van Ruyfch. Evenwel kennen zy niet genoeg den aart van °t dierlyke lichaam, die zich zvys maken, dat de gehele zaak, door ondervinding alleen, kan bevat worden. GewiJJelyk, over die zaak zintwifi eenigzints de reden. Ruyfch toonde voor 't gezicht vaten, alwaar ze nooit iemant gezien hadde. En dewyloneen- zydige onderzoekeren van de konftige opvulïmgvermaanden dat daar door meer vaten, nu onzichtbaar y vernietigt worden: wieri het vorige gevoelen, dat het gehele menfchelyke lichaam vaat acht ig ts y zelfs hier door, zeer veel bevefiigt. Want wie hadde te voren gezien^ vaten door 't ipinnewebsvlies van't criflallyne vogtfv)? (D ) Vaten
(1) Zie de Plaat achter het Antwoort op den 11. Brief.
(11) In de 3. figuur van de 3. Plaat van 't 1. Onüeetk. Cabinet.
(ui) Zie het Antwoort op den ix. Brief, (iv) In de 1 en 11. fig, van de 4. Plaat, gevoegt achter het Antwoort op den 4. Brief. (v) Zie de 8- figuur van de 1. Plaat in 't 2. Anat. Cabinet.
|
||||||||
2Ó Verhaal van het Leven en de Verdienden
Vaten door de vliezen, bekledende de gehoorbeendertjes (i) ?
Vaten door de kniefchyf? (n) ? Vaten door de pan van de heup lopende (in) ? Vaten in 't vlies, bekledende het mggemerg (iv) ? Vaten in 't vlies van 't merg der beenderen (v) ? Vaten in de bloedeloze pezen en banden (vi) ? Nochtans heeft Ruyfch, en na hem hebben andere dezelve aldaar gezien. Ondertujfchen 'm de opperhuyt; in 't netwyze lichaam van Malpighius; in 't fpin- newebs vlies der herifenen, heeft hy, fchoon zeer fcherp van ge- zicht r geen vaten gezieny alhoewel St. Andree voorgegeven heeft y dezelve in de opperhuyt te konnen vertonen. Hierom daagde Ruyfch hem uyt tot zodanige vertoning y met een zeergeejligby- voegzel y hier ter zake niets doende (vil). Alle deze zaken zyn aanmerkelyk y en zeer voordelig; echter
konden zy voor niemant verborgen blyven y in de eenigen RuyfTchi- aanlche konft, door een goet geluk y kundig zynde y en het eenige gebruyk van H gezicht genietende. Maar dat ik nu op de baan zal brengen °y zulks konde niet verklaart worden y ten zy van een zeer verflandig Many hebbende eerfi een zeer zorgvuldige ver~ gelykmg gemaakt. En om die reden zal yder verflandige de Man na zyn doot in eeren houden. Ik bereide my te f preken van dat gene, 't welk de Doorluch-
tige Ontleder zo menigmaal met zeer veel recht een groot geheim genaamt heeft. Waarlyk van een geheim j nademaal niemant der flervelmgen voorbedacht kan worden 7 welke die zaak volkomen en onderfcheidentlyk zal verklaren. Ik bereide my te f preken van een
(i) Zie de i. figuur van de Plaat, achter het Antwoort op den 8- Brief-
(ii) Zie 't 2de tiental van Aanteken. N. ii. (ui) Op de zelfde plaats N. i. (iv) In de laatfte Oeffeningen, N. lviii. (\0 In 't x. Cabin., de 2. figuur van de in. Plaat. (vi) In 't 2. tiental van Aantek., de 1. figuur van de 1. Plaat (vu) In 't 3, tiental van Aantek. N. vm. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. zf
een zo grote behendige vinding van Ruyfch, als 'er, gelyk Boer-
haave aldus /preekt (i), in de Ontleetkunde een zyn mag. Het geheim is die onderfcheide loop der uyterftens, zo van flagade- ren, als aderen ; en van malkanderen, en van eindens > zo (lag- aderlyke, als aderlyke ; in verlcheide delen van 't menfchelyke lichaam, verfchillende. Het is een geheim van die zelfde zo even gemelde verfcheidentheit, in de verlcheide delen der beeften. Doorblader alle Ontlederen ,• doorblader alle Onderzoekers van 't menfchelyke lichaam y en haalmy een e enige aan y diey of de ein- dens der vaten van malkanderen verfchdlende geflelt heeft y of ge- oordeelt y dat daar inne iets gelegen is y om de fcheidmg der ver- fcheidene vochten inHdierlyke lichaam te verfl aan. Mogelykzult gy my Malpighius alleen aanhalen (11). PVie doch is hem ooit gelyk geweejl y zo in fchranderheit y als ongelooflyke nauwkeurig- heit in 't waarnemen. De voornaamfie Ontlederen y zelfs in de laatfle tyden voor Ruyfch , verkondigden y dat het een gewone wyze der natuur is, dat de eindens der vaten, /kgaderen en aderen, tot een netwyzegedaantegevormt worden (ui). Maar met ernfl xou ik üever willen, dat zy zulks zo floutelyk niet ge- naamt hadden een gewoonte der natuur. fVant ten zy zy met klaarblykelyke bewyzen aangetoont hadden , zo menigmaal als zy met de natuur zeer gemeenzaam verkeert hadden y zal hier door temant met recht twyffeleny dat zy de natuur door endoor ge kent hebben. Hls immers zekery gelykerwys die zelfde Malpighius ( D i) wys
(I) In den Brief aan F. Ruyfch.
(II) Daar ftaat een aanmerkelyke plaats in zyn i. Brief over de Long ; alwaar hy
zeer fchranderlyk fielt, dat de moerkoek in de vrucht de plaats van de Long bc* kleet, om die reden , dat de uytgebreide vaten , met een diergelyke takmaking, aoor de moerkoek heen lopen, (als in de Long). (ni) Aldus Malpighius van den bafl der herfTenen in 't in. Hoofft: Diergelyks leeft
gy in zyne Oeffening over 't net, vet en fmeerpypen; alwaar hy aldus Jchryft: Dit ichynt in de natuur beftendig, dat de aderen en flagaderen gevoegt worden door een tuffchenkomendt net; maar daar door werden de eindens der vaten vaftgehouden. |
||||
z8 Verhaal van het Leven en de Verdienften
wys en voortreffelyk y volgens zyn gewoonte , zeide y dat de Vin-
ders der zaken vergeleken worden met de Grondleggers der fte- den en genienebeften; want dat deze haren Stichter eeren, niet om dat hy een volk geplant heeft, door de bequaamheit van plaats of noot gedwongen; maar om dat hy ze, met gegeven wetten, ondericheide fchikkingen, veftingen of muren voorzien, of met een Slot verfterkt heeft; dat men aldus in konften en wetenfchappen dien geene een Vinder moet noemen, dewelke het geheim van de natuur, door haar eigen oorzaken geopenbaart, met overvloedige bewyzen van redenen en proeven beveiligt, en het overeenkomende gebruyk der natuur klaarblykelyk aange- toont heeft (i); zo heeft Ruyfch ook, zynde, een oprechte ontdek- ker van die verfcheidentheït, en wat daar uyt volgt, dezelfde zeer onderfcheidentlyk verklaart. Want; om, niet te fpreken van de flagaderen, van V hooft te beginnen : de flagaderen van 't dunne herffenvlies y en in de netwyze vlegting, gaan flangsgewys (11). In 't adervlies van 't Oog lopen zy wonderbaarlyk, met zes groter takken, op zes plaatzen, in deszelfs midden, het zelfde doorwandelende (in), en over de vaten door den Ruys- fchiaanfchen rok ver/preit, kruyswyze heen lopende (iv). Zy lopen anders door den oorklier, als de darmfcheilklieren (v), nademaal in deze de vaten op en nederwaarts gaan (vi), en 't be- loop der flagadertjes is zo byzonder y dat 'er geen gelyk van in 't gehele menfchelyke lichaam gevonden wort, uytgenomen 7 dat zy, in de grootfte darmfcheilklieren, hare uyterfte eindens in een
(j) In de Opera Poftbuma.
(n) In 't Antwoort op den 12. Brief, de in. figuur van de xv. Plaat, en'tv. Ca-
binet N. lxviil (ui) In 't 11. Cabinet.
(iv) Het Antwoort op den xin. Brief, de vin. figuur van de xvi. plaat,
(v) In de laatfte Oeffeningen N. xxin*
(vi) Het x. Cabinet N. lxi.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. 2p
een nioesagtige zelfftandigheit geêindigt hebben, gelyk in de
lever («)• Zy worden anders veripreit door de maag, alsnug- teren darm (11) j milt, nieren en moerkoek (in). In de milt (iv), en lever (v), als ook in de baftaartklieren der darmen (vij, worden zy penceelsgewys uytgebreit, zonder kromte. In de nieren gaan de flagaderen byzonder voort, dewyl zy den krings- wyzen loop in een flangswyzen veranderen, en wentelen zich wormsgewys (vu). Zy lopen anders door den bodem van de waterblaas, als door de huyt, nieren, milt, lever, en andere delen (vni). De zeer kleine talryke vaten van de moerkoek ko- men in gelykenis overeen met de haairfyne pypjes van den hers- fenbaft, maar van de miltvaten zeer verlchillende (ixj. Dooi- de huyt worden zy op een andere wyze veripreit, als door de nieren, milt, lever, en andere ingewanden (x) ; als door de ondergelegene celluleuze of blaasagtigen rok zelfs (xi). Want in de huyt worden zy in de gedaante van een net, onder mal- kanderen doorweven ; maar in den blaasagtigen rok verbeelden zy takken van bomen (xuj. Ja dat meer ts, zomm'ige delen, vertonen door omkromming,
op een verfchetde plaats , verfchetde takken. Aldus iopen de vaten door het middelrift anders, alwaar het vlezig is, als daar (D 3) het
(i) In\ 3. tiental van A'antek. N. vu.
(11) In de Jaatfle Oeffeningen, 11. clxxxv. fin) Het vi. Cabinet, n. cvi. (iv) Zie het Antwoort op den 4. Brief, en de Plaat daar by gevoegt; als mede het.
vu. Cabinet, de 1. Plaat. (v) liet 1. Cabinet. (vi) Zie het Antvvoort op den xi. Brief. (vu) De 1. figuur van de 1. Piaat in 't 4. Cabinet. (vin) Het x. Cabinet n. cxxvi. (ix) Het 11. Cabinet. (x) Het ix. Cabinet, n. Lxxxir. (xi) In de Jaatfle OcfFenintr xv., en in de vernieuwde Oeffeningen n. LU*.
(ïii) In Jaatfle Oeffcnln ., :iz. |
||||
3 o Verhaal van het Leven en de Verdienden
het peesagtig is (*). Zy gaan een andere weg door de huyt
van de voet, als door de huyt, die het hooft bedekt (n). Zie daary hebt gy een veelvuldige verfcheidentheit der Jlagaderlyke eindens f 't Wort hedendaagfch voor 't zekerfle gehouden y dat de fcheiding der verfcheide vochten m 't menfchelyke lichaam volbragt wort y alleen door middel van 't bloety het welk de flagaderen aan de delen toebrengen. Van dePoortader evenwel gevoelen de Geleerden anders. By aldien nu de zeer omzichtige natuur y al wat zy aanvangt y ter oorzaake van zekere eindensy altydtzeer gewijfelyk volbrengty zult gy dan oordelen ? dat de aanmerkingen van Ruyfch zeer gering of van geen waarde te achten zyn ? Voorwaar de natuur! kent geen zuyver geval; het zelve kan ook niet voortgebragt worden y ten zy in de her ([enen van zommige men fch en. Wy zullen derhalven oordelen, dat die verfcheident- heit der Jlagaderlyke uyteindens, behalven andere zakeny van verflandige Üytleggeren der verfcheide in 'Jt menfchelyke lichaam afgefcheide vochten bygebragt y ook iets toebrengen tot de verfchei- dentheit der fcheiding. Waaromy aangaande die zaak y tot noch toe m de Natuurkundige verklaring iets is over ge/lagen. Stel\ dat in dezelfde verdeling y na den maat gemaakt, aanyderzyde een tak uytgaat y beide van een gelyke diameter y en voortgaande, hy voorbeelt y na de nieren y {leggende van de Jlagaderlyke Jlam 'tn een gelyke tujfchenfiant af) naderhant oneindigmaal door de nieren verdeelt y en wel zodanig y dat de ombuyging en omwente- ling der vaten op beide de plaat zen net de zelfde is y van eiken zichtbaren tot den onnafpeurelykften tak toe. Zodanige zaken begrypt men y ten mmft e in de gedachten. Zal'er dan niet overal van 't bloet in veelheit en hoedanigheit het zelfde, insgelyks een en
(i) In het x. Cabinet n. cxxxvn., en de laatfte Oeffen. n. clxxx.
(ii) Het x. Cabinet n. cxxx en cxxxi. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 3r
en 't zelfde vocht gefcheiden worden ? Gy zult , zo gy niet ge-
woon zyt zonder voldoenende redenen iets vafl te fiellen, dit ge- voelen bevefligen. Maar verheel verder y dat alle vaten aan weerskanten malkanderen zeer gelyk blyven ,• doch dat de kleinfie, in beide de nieren , anders gewentelt, omgebogen, en omgekeert worden ,• zal dan niet deze verfcheide loop van vaten u van een verfcheidenheit van vocht, m beide nieren , te fcheiden, waar- fchouwen? De zeer algemene voorflellingen, van 't zelfde ende het ondericheidene > noot zaken my waarlyk, dat ik aldus gevoel e. Want alwaar een andere voortgang van vaten is, als m een ander deel van 't lichaam : aldaar is ook een andere aankomfl van voch- ten : een andere vryving , een andere draying y en een kleinder of groter verdunning der zelven -, eyndelyk een ander vocht in 't uyterfie of kleinfie vat. Want de hoedanigheden van 't gehele vloeibare lichaam hangt af van de hoedanigheden der uyterfie vafie deeltjes in de vloeibare lichamen. Hier van daan is 't Ruyfcli een grontregel: dat, zo 'er in eenig gedeelte, een andere loop van vaten is, als in een ander deel; aldaar een ander vocht ge- fcheiden wort , als hier. Oordeel derhalven wederom, Mavt. Lifter, <ƒ Ruyfch zodanige dingen te vergeeffch ge toont heeft (i). Maar de onderfcheidentlyke bepaling van dat ? 't welk van zoda- nige ofte andere draying der vaten voortkomt, zal mogelyk een geheim blyven. Echter helpt het veel tot het begrip van een vry duyfiere zaak; waarom aldaar zaat? Alhier gal? Op een andere plaats kwyl bereii wort ? Ja van Ruyfch is aangemerkt, dat ook den loop der uyterfie
Aderen y en van zich zelfs y in verfcheide delen van 't lichaam y en van de Jlagaderen verfchilt. Van deze verfchillen zy groote- lyks
(0 In 't xxii. Hooftftuk van de vochten op de 207. biatz., en 't xxix Hoofcftuk
op de 2PI. b]atz^ |
||||
%% Verhaal van het Leven en de Verdienften
lyks 'm de darmen ('), en klaarblykelyk 'm de nieren (n). Dat
zy van malkanderen verfchillende zyn y ziet men duydelyk 'm de twee aderen van 't menfchelyke lichaam , de poort en holader» Want gene is voorzien met overvloediger en kleinder takken, als wel deze (in), mogelyk en zelfs zonder twyjfel, om dat zy de gal moet bereiden ■ zy loopt anders door de lever, als de hol- ader (iv); zy wort anders verfprek door de darmen, als wel de zelfde holader (v). Deze verandering der aderlyke eindens y in hare buyzen y is wonderbaarlyk I Nochtans blyft onze vorige re- denering voor de fcheidmg der vochten onwrikbaar • maar de zelfde kan niet op eemgerley wyze, voor de aderen gelden (vl). Nademaal de levendige lichamen der beeflen werktuygen zyn 3
die in verfcheide delen verfcheide vochten fcheiden, even als het zelfde 'm V menfchelyke lichaam wort aangemerkt y- zal een yder dezelfde verfcheidenheit der vaten ook in verfcheide delen der bee- flen konnen raden. Dit bewys heeft Ruyfch niet onaangeraakt overgelaten. De flagaderen in een Kalfshooft , verfprek door het verhemelte , komen niet overeen met die, welhe door de wangen verfprek worden ; veel minder met die , welke in de holte van 't voorhooftsbeen verfchynen; de langwerpige vaten, lopen-
(i) Zie de laatfte OefFcningen N. clxxyii,
(ii) Het ix, Anat. Cabinet n. lui.
(m) Het ii. Anat. Cabinet.
(iv) Het v. Anat. Cabinet n. xvii.
(v) De laatite Oeffeningen n. cxlviii en clv.
(vi) Ik loochenc geenzints, dat, wat vat het ook zy, ilagaderlyk, of aderlyk, op
hoedanige wyze het ook zy, echter op eenige wyze, door een ingewant of vlies heeft moeten gevoert worden ; noch ik ontkenne, dat ook den loop der aderen in een deel, hoedanig die wezen mag, met veel reden, dat is, een bovennatuur- lyke, liever die is, als een andere ; evenwel zal hierom niemant dat moeten in- brengen, 't gene ik te voren tiyt de verfcheidentheit der flagaderlyke eyndens be- floten hebbe. Want dat verbiet fcherpelyk de eigenfehap der aderen, nademaal die altydt wyder van pyp worden. Maar de poortader in de lever houd mogelyk op een ader te zyn. |
||||
van FREDERIK RUYSCR ^
lopende door de voosagtige beenderen der neusgaten , en het
fnot van de neus makende, zyn gantfch zeer verfchillende: en in een kalfstong , volgens de lengte gefnedcn , zjet men den loop der vaten zo wel als in een gehele ? 't welk nog in de milt, nog in de lever, nog in de nieren, nog in andere delen van 't menfchelyke lichaam gewoon is voor te vallen (i). vi. Na de Vaten, ga ik over tot de Ingewanden; alwaar een
ygelyk een ander} en voortreffelyker gedaante, aan dat gedeelte derOntleetkunde, ook door Rfiyfch aangehragt, kan zien* f Fan- neer Malpighius de meefter was in de Ontleetkunde, trachtede hy te bewyzen, datbyna alle Ingewanden uyt klieren beft aan-^ den herfTenbafl: \ de lever; nieren 5 milt 5 ballen: en'twiertvoor on- getwyffelt gehouden, dat 'er geen fchyding van vocht in 't gehele menfchelyke lichaam gefchiede, als 3 door hulp van een klier. Hier door wiert een klier ? zelfs zo zeer met y als welde naam van klier y bovenmaten ah een afgodt van de Om'Ieders geviert f Met dit gevoelen waren de voornaamfte Onllederen y toen ter tydt, en ook Ruyfch vooringenomen, zeggende y dat de milt en lever klie- ren zyn (11) j en dat 'er in de huyt klieren gevonden worden ,* doz naderhant heeft hy gelukkig zyn misftelling verbetert. Eindelyk evenwel de voortgang in de kon ft van op te vullen tot verbaaftheit toe y ja van den opvulder zelfs, gtftygwt zynde, heeft Ruyfch ook anders geleert y en hem over den aart en menigvuldigheit der klieren van andere als ongetwyffelt gehouden y grotelyks in twyffel gebragt. Na een langdurige ondervinding, is eindelyk diefiout- moedige y nogtans zeer gegronde, ftelling van hem zelfs openbaar gemaakt: dat in 't gehele hooft geen klieren gevonden worden, uytgenomen de pynappel en flymklier. En wel geen in de nets- * (E) gewyze
0) N. CLvii. van de laatfte Oeffeningen.
00 In de Li. Anatom. Aanmerking. |
||||
34 Verhaal van het Leven en de Verdienden
gewyze vlechting (i). Dat in 't hart geen klieren zyn; geen
in de {pieren; geen in't hartenzakje , in de milt, lever, mid- delrift, in 't roedenhooftje (n), in de moerkoek (in) , in de huyt (iv), in de borft van een vrouw. Hier door wierdt Ruyfch by zeer vele gehaat, ja zomtyts gelaftert, wanneer zy hem be~ rifpten over het geweldadig verbannen van alle klieren in yt men* fchelyke lichaam. De fchrandere Man ondervont 'er zodanig een in Engelant , namentlyk M. Lifter (v). IVaarlyk • iets anders wierdt van Hippocrates een klier genaamt $ iets anders vanMal- pighius j iets anders van Ruyich ; en nogtans is 'er in 't lichaam een Hippocratifche, een Malpighiaanfche, en ook een Ruyffchi- aanfche \ maar zy zyn alleen geen Hippocratifche, alleen geen Malpighiaanfche, en ook geen Ruyflchiaanfche. Daarom was*er nodig een meiave naam van kerntjes, napjes , groefjes, blaas- jes, holletjes, busjes, zakjes, enz. dewelke Boerhaavegelukkig uytgedagt hadde (vi). Door't uyterlyke aanzien hebben Hippo- crates en de Ouden de klieren bepaalt -y als ronde, uytpuylende, zachte , effene en glinfterende lichamen. Maar Malpighius trachtede uyt het inwendige maakzel de natuur der klieren te verklaren. En, fchoon hy daar in een roemruchügen lof ver** dient, dit moet men echter niet verbergen 3 dat hy niet meer van de ondervinding, zoindenftaatvangezontheyt 3 als ziekte genomen gewonnen heeft ? als wel de Ouden: maar dat hy het overige door gifflng y dikmaals zeer gelukkig , daar by heeft gevoegt. Hier door wierden ten tyden van Malpighius, degemoederen vooringe- nomen hebbende > zo vele klieren geboren. De zaak is klaarbly*» kelyi
(1) Zie het Aatw. op den xir. voorgeleiden Brief.
(11) Zie het Antw, op den Brief van H. Boerhaave.
(311) Het in. Anat. Cabin. n. xxv. (iv) N. in. van 't 1. tiental van Ontleet en Heelk. Aantek. _ (v) Lees zyne klachten in de Voorreden op het IX. Anat. Cabin»
(vi) In den Brief aan Ruyfch |
||||
van FREDERIK RUYSCH. %%
kelyk in de herffenen. Is een bolront lichaam aanftonts een klier ?
Is een kluwe een klier ? Kan een afgebroke lichaam niet fchyneri aan een verknogt? Der halven was de fprong in 't befluyt (i). Daarom moet men een denkbeelt geven y volgens 't zvelke de voor- komende lichamen, klieren ge zegt moeten worden. Dit heeft Ruyfch, met af te keer en y gedaan. Zie daar de vrucht van zyn arbeidt (ii)! Een klier is een vaft lichaam, in 't koken ftant hou- dende , t'zamengeftek uyt een verzameling van vaten, overal met een vlies bekleet; welkers vaten verfchillen, na de verfchei- dènheit van vochteny die zy moeten maken. Aldus zyn de darm- fcheilklieren , quylklieren , en het kherbedde van malkanderen verfchillende. Een [crypta] groefje is een flap lichaamtje, in 't koken zyn ftant verliezende, voorzien met vaten; niet in zyn. geheel met een vlies omringt, maar boven open, als een kuylt- je, holletje, of deukje. Zodanig zyn de darmkliertjes y daar- om baflaart Miertjes van Ruyfch genaamt (111). Een [acinus] kerntje eindelyk is een ront lichaamtje, met geen vlies bekleet, (voor zo veel tot nog toe gezien kan worden) beftaande uyt vaat- jes , welke ontbonden zynde, de gedaante van zeer fyne pence- len aannemen. Ende aldus beft aan de mee ft e ingewanden uyt kemtjes}- en zyn klieren. Meermalen hadde Ruyfch de lever een klier genaamt -, echter ontkende hy grotelyks , dat die uyt klieren fzamengeftelt wort. Waarom de lever geen f zamengehoopte klier (E 2) h.
(1) DIergelyke redeneringen worden van de Natuurkundige al te dikmaals voor
krachtig gehouden. Zullen alle deze inbrenging toeftaan : eenlichaam van eenbepaal- de figuur, beweegt zich, door een onzichtbare bewegende oorzaak; der halven is'j een dier? Zekerlyk hebben zy geen ander bewys voor 't beftaan der diertjes in 't zaat der dieren. Want de werktuygen, en verdere zaken, worden door verbeelding ge- ftelt, maar niet gezien. Nogtans is by A. Pitcairn voor 't zelve een kragiig be- wys te vinden, waardig hemelwaarts verheven te worden, op zyn plaats nader te onderzoeken. 00 In 't Antwoort aan Boerhaave op de 1224. bladz.
0") In 't Antw. op den xi. voorgeftelden Brief.
|
||||
$6 Verhaal van het Leven en de Verdienften
is. Is zy dan een zogenaamde ronde klier ? derhalven begrypt
gy welde onvoldoenende verdeling van Marinus in droge en dikke, dat is , [conglobata] ronde; en weeke en vogtige, of, [conglo- merata glandula\ ifzamengehoopte klieren. Is die afbeelding y van den Heer Boerhaave gegeven ('}, en welke ook kan dienen om de natuur der fzamengehoopte klieren ie verklaren, gemaakt na een voorwerp uyt het dode lichaam ? In de Malpighiaanfche klier zyn allerhande vaten, /lagaderlyke, en aderlyke, groter y kleiner y zeer kleiner, welkers eindens, om van de milt een voor- heelt te nemen, gelyk als wyngaartsranken of klimop, omtrent de klieren van de milt uytgeftrekt worden (n). En deze, zeer fyne eindens, niet konnende een root bolletje bevatten, florten een dunder , tuffchen zo vele kronkels der vaten geboren, vogt, ineen hol, vliezig blaasje, aan dezelve hangende, 3t zelfde met onein- dige montjes doorhorende. Aldus kan het blaasje gemakkelyk op" gevult, en op dezelfde wyze door eenig vat, het blaasje doorbo- rende , ontlajl worden. Maar in de Ruyfchiaaniche klier ziet men ook die zelfde toe/lel. Hier zyn ook vaten van allerly zoort, op oneindige wyzen uytgebreit. Hier is ook een vlies, wel niet zullende zeker vocht ontfangen, maar H zvelk in zyn omtrek on- telbare vaten , de klier uytmakende > in verfcheide klieren op ver- fcheide wyzen omgedraait, dat is, oneindige kerntjes omhelfl; ende gefchih om 't vocht, gekomen tot de kleinfle vaten > in zo vele kronkels toeher eit, en alzo afgefcheiden > aan een ander vat over te geven, V welke de naam heeft van een uytwerpent vat, zynde tuffchen beide geen pyp tegenwoordig. Zodanig bevejligen dit gefchil}. B. Morgagni (iu) y en H, Boerhaave (iv). Maar het
(i) Jn den Brief aan Ruyfch op de 117$- bladz.
(nj Malpighuis van de Milt, in 'c 5. Hooftft. (ui) In de xLix. Aanmerking van 't 2. tiental der Ontleetk. Aantek. (iv) In den Brief aan F, Ruyfch op de 1226. en 1227, bladz. |
||||||
0
|
||||||
van FREDERIK RÜYSCH. l7
het is zuyver Ontleetkundig. Nogtans blykt het hedendaagfch y dat
de tegenwerpingen van Malpighius , fchoon door de fcherpzinnig- heit van Boerhaave veelverflerkt (i) , zeergemakkelyk konnen wor- den opgeloft. En Boerhaave zelfs, de binnen f e vaten van de darm- fcheilklieren uyt een Ruyffchaanfche berydmg befchryvende, fchym van 't gevoelen van Ruyich met zeer vreemt te zyn (11). Nu moet men van deze klieren weten, dat zy, de Jaren toene-
mende, verminderen in grootte, en ook'in getal 5 geïykerwys der vrouwen borften. Waar door \vy gandchelyk oordeelen, dat liet gevoelen van den gylweg, van de darmen tot de lever, door de fcheiladeren beveiligt wort (ui). Maar of de vaten der darm- fcheilklieren y als mede de melkvaten} veroudert zynde, inkrim- pen ; ende aldus een meuwe oorzaak voor de doodt van een oudt menfch verfchaffen ? is nog niet genoeg bepaalt. vir. Het gevoelen van Ruyich over de klieren doorgezien heb-
bende y hebben wy door dien zelfden Leydtsman, gelegentheit , met een byzondere gemakkelykheit, door te dringen tot in de an- derzints verborgene natuur der ingewanden. rZie daar het hooft \ borfl; buyk ! Drie holhgheden y alle bedekt met de algemene be- kleetzelen, dewelkezodanigvanmalkanderen af'tefcheiden, dat 'er niets van uwe konfl aangekomen is y met recht voor een kon/l gehouden wort. Hierom ondernam A. Velalius dit werk op een andere wyze}- J. Riolanus gebruykte een verfchillende wyze}- an- dere wederom een andere. Ruyich, hebbende een fluk van een uytwendig menfchelyk bekleetzel, op een hout e plankje gefpannen y houdde het in kokent water >• en aldusfcheidde hy gemakkelyk de op- perhuyt van 't net, en 't net van de huyt af (1 v). Maar hy zal door (E 3) ' on-
(1) Op de aangehaalde plaats.
(11) Zie den Brief van F. Ruyfch aan II. Boerhaave, op de 1226. en 1227. hladz,
(tii) N. vu. van 't in. tiental der Aantek. (iv) N. xii. van 't ui. tiental der Aantek, |
||||
3 8 Verhaal van het Leven en de Verdienden
ondervinding bekennen , dat de hette van kokent water het deel veel
verandert. Ik heb ook met veel voordeel gedaan y met zodanige konjl. Aan de opperhuy t, waar van, als mede van de haayren en na-
gels hier na, wort het netwyze lichaam vajl gehegtt Dit, zynde met geen vaten, zo men de ogen vertrouwen mag, voorzien (i), laat door zyn kiïngswyze holtens, de pyramidaalswyze huytte- peltjes door, en zodanig is het, waarlyk met een fraye afbeel- ding, van onzen/^/c/^uytgedmkt (n). Het net opgeligt zynde, volgt de hnyt, welk de outfte Ontlede-
ren al hebben verzekert voort te komen van de uyteindens der flag- aderen , aderen en zenuwen, die daar in eindigden (ui). Het zelf* de • en ook niet meer heeft Ruyfch geleert. Maar wanneer Mal- pighius, en N. Steno het zweet, boven de huyt zichtbaar, datis, als een afgefchetde vocht befpiegelden -y hebben zy ook aanjionts werk- tuygen bedacht, die het zelve toemaakten. En welke 1 Buyten twyf- felkheren. Toen het oog daar nageivent hebbende, heeft hy aanjionts dezelve waargenomen -, het bepaalde haar de grootte van gierjï; ja hetfchlkteaaneenyder eenuytgehoh, en konnendeopgeligt worden klapvlies. Maar ; hoe zeer hadde de fchyding van't net van de opperhuy t en huyt af, door gloeyent yzer gedaan, een verandering gemaakt ! Maar Ruyfch ontkende door en door, dat hy ooit, door eenlge konjl die klieren gezien hadde ! Maar deze zelfde huytflag- aderen-, na welke zo naarflig Euftachius^s^^^?, zeer fyn geworden zynde, zenden door de opperhuy t , doorboort als een zeefje, op dat de uy twazeming der dampige zelfftandigheden, of overtollighedea der inwendige leden (tv), nu een ongevoeUgvogt, aan$
(i) N. ii. van 't x. Anat, Cabinet.
(ii) De iv. vi. fig. van de plaat in't Antwoort op den i. Voorftelligen Brief,
(in) De AutheurVan de Ontleding der levendige dieren, by Galenus* (iv) Op de zelfde plaats. |
||||
vrn FREDERIK RUYSCH. 39
dan verwydertzynde, een dikker, zichtbaar, vocht, "zweet ge*
naamt, heen. Deze eenige bron van't ziveet vertoonde onze Ont- leder (*). Maar'mogelyk hy niet alleen, nog het eer/Ie. Want Phil. Jac. Hartmann, heeft aiover zeven jaren voor H einde van de voorgaande eeuw, dikmaals klaarblykelyk voor 't gezicht getoont^ op wat wyze de opperhuyt door menigvuldige infpuytingen einde- lyk affcheidende, het zweet door ontelbare Hippen of monden, by de infpuyting, uyt de huyt uytbarft, zynde de huyt overal uyt bloetvaten t'zamengevveven (il). Nu begrypt men duydelyk, waar- om deflagaderen m de huyt anders lopen , als ergens anders ? Om dat daar alleen het zweet afgefcheiden wort. En; waarom in ver- fcheide delen van de huyt derzelver voortgang verfchdt ? Mïffchien; om dat het zzveet, op verfcheide plaatzen van de huyt m veelheit , en hoedanigheden verfchdt. Maar die langronde Boerhaviaanfche vethuysjes (ui) , ter zyden van vaten, een vettigheit uytwerpen- de 3 doorboort, zyn zekerlyk in de uytwendige oppervlakte van de huyt, en worden byna van Ruyich aangenomen (iv). Dog deze zyn [cryptse] holletjes ofgroefjes, geen klieren. Eindelyk de [tunica ceiluloia] blaas agtige rok , bykans overal te-
genwoordig, alles aan malkander en hegtende, door Ruyïch opge- blazen zynde, blaasjes of huysjes vertonende -, nu uyt^ebrett door wint, olie, water, of etter, verbergt zich onder hetfpinneweks- vlies zelfs, boven het dunne herffenvhes, vertonende z,omtyds fmee- rige bolletjes, zynde wederom voor klieren gehouden (v). Maar op wat wyze deze blaasagüge rok m een fmerige veranderen kan; heeft Ruyfchr klaarblykelyk geleert. Want met zyn wafchagtige ftofe
(i) N. cxxx. van 'tx. Anat. Cabin, en N. in, van 't j. tiental van Aantek.
(n) Op 't vu. Hooftftuk van de 11. Verhandel in 't byzonder , omtrent de er* varentheit der oude Ontlederen. ("O Inftitut. Medicar: g, 422. (iv) N. ïh. van 't 1. tiental van AanteL 00 N. xjii. van 't v. Anatom. Cabin* |
||||
40 Verhaal van het Leven en de Verdienden
flojfe de fcheilflagaderen op te vullen, wort zelfs de blaasagüge rok
met een rode waf c/j vervult (f). Waar door gebleken is , dat de vet- huisjes aan de eindens derflagaderen hangen: en de olie droppelen van °t flagaderlyke bloet m dezelve neder ge fort worden. vim. Laat men nu de herffenpan openen -, en de daar binnen zult
gy zien het beenvhes van het bekkeneel, zynde het harde herffen- vlies, voornam e ntlyk tot gebruyk van de herffenpan gefchikt. Want het zelve , door R uyfch, opgevult zynde, vloeit de wafch , gelyk een dauw, in't bekkeneel (v). Deszelfs [laminae] tafels verbeel- den ook [finus] groeven, waar in alleen de aderen van 't dunne herf- fenvlies zo lang gelooft zvierden , zich te ontlaften , tot dat R. V ieuf- lens , met e en e bedneglyke proef', poogde te bewyzen, dat het/lag- aderlyke bloet in de langwerpige groef toevloeide. Het bedrog heeft Ruyfch gelukkig ontdekt (ui). Tot de herffenen zelfs behoort het dunne herffenvlies, het welke,
de darrnswyze kronkels der herffenen volgende, zeer ruymgeworden zynde , gelykerwys Ruyfch gewoon was voor 't gezicht te brengen y met gelyke groeven in de oppervlakte der grote en kleine herffenen zich indringt, en wel in de grote met flangsgewyze uytfteekzels, maar in de klyne herffenen met zikkelwyze, even, als het harde herffenvlies zich gedraagt (iv); van welke uytfteekzels van 't dun- ne herffenvlies, de vaten tot het maken van den herffenbaft duy- delyk nederdalen (v). En aldus kom ik tot die vinding, dewelke de Overledene onder alle zyne ontdekkingen, in 't menfehelyke lichaam gedaan , het voornaamfte fchattedc (vi). Hoe oudt het ge- voelen is > dat het maakzelder herffenen klieragtig is; hoe zeer het zelve
(i) N. iv. van 't 2. tiental van Aantek.
(II) N. ccvii. van de laatfle Oeffening.
(III) N. 11. van 't vin. Anat. Cabïn.
(iv) Zie het Antvv. op den vu. Voorftelligen Brief; met debygevoegde Af beeld.
(v) N. lxxix. van 't vi. Anat. Cabinet.
(vi) In de Voorreden op 't ix. Anat. Cabinet.
|
||||
van FREDERIK RUYSCR . 4I
zelve van de voornaamfle Ontleders en Natuurkundigen is aange-
nomen , isniemandt heden daagfch onbekent. AlaarRuyCchJlelde byna buyten alle twyffel, dat den herffenbaft niet anders was, als een voortbrenging van vaten van 't dunne herffenvlies (1)5 zo- danig nogtans, dat die flagaderen in den herffenbaft, gelyk hy fchryfty in een ander wezen veranderen, en dat zy dan verbeel- den een moes van bloetvaten in een menfeh , in vaten van pe- ren , een moes in de peren (11). Befchouw de zeer fraye af- beelding y na 't leven getekent, en vefiig uw gezicht op de vaten van denbafl, zynde van een onuytfpreekelyke fynheit (111)5 aan welke nochtans alle menfehelyke voorrecht, boven alle andere die- ren y bevolen is. Waarom doch deze vaten zo teder ? Ruyfck brengt zv e der om zonder moeite daar tegen in (iv); dat het vocht H welk in de vaten van den bajl der herffenen bereit y door de merg- pypjes of Malpighiaanfche mergvezeltjes 5 ende de zenuwen aan dezelve verknogt, vloeyen zal y zo fyn en dun is.y dat het niet als in zeer kleine vaatjes kan bedwongen worden ; of het zoude anderzintSy met een voor de menfehelyke ziel fchadelyk gewelt na alle kanten heen yloeyen. Stel deszelfs dunheit zo groot] dat, zo ons de fchattmg van P, G. Sievert (v) niet geheel en al bedriegt, indien het gefiadiguyt zyn vaatje lekte y evenwel naauw- lyks een greintje daar van in den tydt van 1783Ó7 Jaren uyt het zelve zoude konnen vloeyen. Hy zalwaarlyk lachen • en laat hy lacheny wanneer J. T. Brinius deze dingen leeft} zich ver- zekert houdende, dat wy y zonder zodanig vocht y konnen gevoe- (F) Jen}
(1) In 't Antwooit op den xu. Voorftelligen Brief.
(11) In 't Antwoort op den Brief van J. C. Bohlius.
(ui) In de fig. in 't Antwoort aan J. C. Boble geftelt; en de vi. fig. in cie Voor-
loper van 't vi. Anat. Cabinet. (ïv) N. Li 11. van't ix. Anat. Cabinet.
(v) In de xxxviii. Afdeling van de Verhandeling over de Ziektens . van den
vermeerderden omloop der vochten af komflig. |
||||
4z Verhaal van het Leven en de Verdienden
len y en ook bewogen worden ? dat wy ook niet y door hulp van 't
zelve y of gevoelig y of beweegbaar tot in eeuwigheit y zo't den hemel behaagde y zoude wezen (i). Maar betaamde het een Na- tuurkundige vertoonder 3 de zenuwen voor verlengmge van de herffenvliezen houdende, zo flilte zwygen van het zo wonderbaare maakzel der herjfenbafl ? wat wil dat hier zeggen ? En tot wat gebrüyk f rekt het ? Waarom vloeit 'er zo overvloedig bloet na de herfjenenl Worden de ontelbare flagader en van't dunne her/fen- vues tuffchen het zelve y om eigen gebruiken. -y en hierom zonder twjffel om uwe zenuwen, geweven ? Waarom doch is het zelfde vlies y met alle poging van de natuur^ by&lle waarneming, zeer rykelyk gemaakt, op dat daar uyt de flagader en tot den herffen- haft alleen afgezonden worden ? Wat betekent derhalven wederom -de herjfenbafl? Brinius, gy zult hier op antwoorden y en een op" rechter vertoning^ van uw gevoelen aan ons voor oogen flellen. De [plexus choroid:] Netvormige vlegting , na 't oordeel der Ontle- ders klieren hebbende y befiaat y volgens de vertoning van Ruyfch (il), uyt enkele bloetvaten, voornamentlyk flagaderen, flangsgewys lopende > klieren verbeeldende, wegens de kronkelige drayingen , en met een gedeelte van't dunne herflfenvlies t'zamenhangQnde. ■Deszelfs üpenftaande flagader en forten hare vochten uyt 'm de hol~ ligheden van't voor en achterbrein} met welke zy de holügheden ten tyde van den flaap y van een fzamengroeying bevryden y de mergachtige flreken , het ruggemerg en deszelfs vliezen bevogtigen en befproeyen: maar de aderen integendeel voeren de aldaar wyt~ geflorte vochten weg y en die weggevoert hebbende, brengen zy aan [finus] de groeven. Schoon het maakzel der herffenen zodanig blykbaar en vertoont is j echter moefl G. Chr. Schelhammer te voor- fchyn komen > dewelke liever zyn ogen uyt zyn hooft wilde laten halen 5
(i) Zie deszelfs onderzoek van de levensgeeften.
(u) Zie het Antwoort op den xii. Voorflelligen Brief. |
|||||
.
|
|||||
van FREDERIK RUYSCH. 4J
halen, als geloven, dat de zaak zo was. De tegenwerpingen van
dien Heer y nam onze Ruyfch gemakkelijk uyt den weg (f) ,• en, na dat twee Leerlingen van Schelhammer het zelfde wonderfiuk y ik zegge den donzige vaatachtigen herjfenbafly met eigene oogen by Ruyfch bezichtigt haddeny heeft Schelhammer eindelyk lievery de voejlerlingen van zyne onderwyzing beter gelovende y als den groo t- ften onder de Ontledereny zyne oogen willen behouden y ende uyt het maakzelder herffenen gantfchelyk alle klieren verbannen (n). Maar de lifliger Vieuflens, ruykende y dat alle affcheid'mgen in deflag- adertjes volbragt wierdeny fchreefy dat ook den herffenbafi vaat- achtig was y nochtans den vinder R uyfch verzwygende (ui) ; fchoon V evenwel bekent is y dat dezen y vier Jaren te voren y over dezelve zaak y zyne waarnemingen gemeen gemaakt heeft (ivj. Hierdoor heeft Ruyfch nieuwe klagten ingebracht (v). Maar die pyrami- daalfche en olyfsgely kende lichamen, welke Ruyfch befchreven en afgebeelt heeft in °t bovenfiegedeelte y ter zyde van defchryfpen $ de uytpuylingen van de ftaart van 't verlengde merg, dewelke y door hulp van fleuven eenigzints afgefcheiden verfchynen (vi); die zelfde lichaam y zegge ik y heeft}. D. Santorini, fchoon hy naarflig on- derzogt heeft y nooit konnen vinden (vil). Uyt het verlengde merg groeyen alle zenuwen y die ook de oorzaak van 't gevoelen zyn. Der- (F t) halven
(i) Zie het vi, Anatom. Cabin. N. lxxiiï.
(ii) N. i. van't i. tiental der Aanteken.
(m) In \ nieuwe geflel der vaten van 't menfehelyke lichaam , op de 226. ert
volgende bladz. (iv) Het Antw. van Ruyfch op den xn. Voorilell. Brief, is gefchreven in 't Jaar
1699. den 21. van Oogfhnaant; maar bet Boek van VïeufTens is gedrukt 1705. en de Sneuen van den Autheur, over die zaak, zyn aan de Geleerden gefchreven A. 1703. in " ynmaant. (v) In den Voorloper op 't vi. Anatom. Cabinet.
(V1) In 't Antw. op den xn. Voorftell. Brief, en in de v. fig. van de ir. plaat, by
dezen gevoegt; het zelfde heeft hy herhaalt in 't v. Anat. Cabin. N. lxvi, tvn) Obferv. Anatom. C. in. 5- xxi.
|
||||
44 Verhaal van het Leven en de Verdienden
halven zal ik hier ter rechter tydt handelen over de Zintuygen.
ix. Terwylik de werktuygen van 't gehoor doorlope,, vindeih
by Ruyich alleen aanmerkenswaardig , i><^ trommelvlies. Dit heeft Rtiyïch het e.erfle befchreven > als beftaande uy t driederley vliezen, melkers-buytenftle voorkomt van den bitytenflen rantvan den gehoorweg, het bmnenfte van 't harde herjfenvlies y den trom- mel bekledende: het middelfle eindelyk is oprecht blaasagtig , voor- zien met fray e. vaten (f) ; fchoon't y, volgens de vertoning van Winflow j in vier , ja meer vliezen kan gefcherden worden (n). Dit zelfde wort van A. Q. Rivinus gezegty dikmaals doorboort
gezien te zyn $ maar Ruyfch heeft het nergens met een gat door- boort of doorgeftoken gevonden, maar overal in den omtrek aan een kringront been vaftgegroeit (111). Ja, door 't inwendige oor met quikzilver op te vullen, (door de pyp van Euftachius) heeft het zelve nochtans geen weg gevonden door het uytwendige oor (iv).. En y. fchoon voor deze de. toehoorders van Rivinus, nu Do&oren, pochen, dat hy dat gat meer , als bykans hondert duyzentmaal aan zyne toehoorderen, ja zelfs met geflotene ogen, yer toont heeft 5 ondertuffchenis hetzelve nooit y noch door e enige proeve, aantvezent gevonden y. of van anderen (v)y ofte van Ber~ nardus Siegfried Albinus. Maak het trommelvlies van aüe kanten fchoon.y ende tuffchen den gehoorweg en't gemelde vlies y gy zult een geit vinden, als de uytwendige fpier van den hamer weggenomen is $ maar anders nooit. In de vrucht ? wort dit vlies van een zeker bekleetzel overdekt,
al over lang aangemerkt y welkers gebruyk lang duyfler geweefl is: Doghuyden heeft men met Ruyfch ondervonden (vi) 3 dat het zelve, nu
(i)'In 't Antwoort op den vin. Voorflell. Brief, en de daar by gevoegde ix.fig.
(11) J. F. CaJJebohm de aure interna, J. xvm.: (in) Zie-het iii Anatom. Cabim (iv) Zie bet vul Anatom. Cabin. N. vi. (v) CaJJebohm loc, citat. in mot. 11. ^Vï): Zie het m. Anatom. Cabin. N. lxxti, - |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 4S
nu dikker, dan dunder, het zeer tedere werktuyg, tegen de dik-
inaals fcherp zynde vochten, waar in de vrucht zwemt'; en tegen de ongemakken van de ongewone lucht, na 't baren, befchermt ; dat het eindelyk wechgaat,, als de benige en kraakbenige weg aan- groeit:; Ik h'ebbe reets verhaalt, dat de vliezen ,■ waar mede de ge-
hoorbeendertjes bekleet zyn, vaatagtig van Ruyfch V eerfle ver- toont zyn. Van 't Oor ga ik over tot het Oog. Ruyfch de altydt vochtig
zynde oogleden onderzoekende, heeft in plaats van Meiboomi- aanfche klieren, gevonden montjes van pypjes, lopende flangs- wys, dewelke met de uyterfte eindens der ilagadertjes verknocht zyn (i). En aldus wiert 'er wederom een andere hoop klieren uyt'het menfchelyke lichaam verworpen. Wat het inwendige oog* aanbelangt ,• hy heeft een nieuwen rok van't zelve 'tn de Ontleet- kunde ingevoert, aan welke de naam vanden Ruyfichiaanfchen rok, van den Zoon voorgeflelt, van de Vader goetgekeurd, gege- ven is. Ph. Verheyen en J. J. Rau , hebben de heele zaak niet- zeer wel opgevat. Deze rok omringt inzvendig den aderagtigen rokj van welke hy en in een gevult, en in een ongevult oog door- de Ontleders afgefcheiden wort (n). Het gene ik nu verhalen zatl, geheel en al door ^RuylTchiaanfche Ontleetkunde vafigeflelt, oor- deel ik van groter belang. Alaarof dit zalftry den tegen de geney die of het wezen van'tzmuwvocht y of het net wyze vlies , als het ware werktuyg van 't gezicht befchermen ? Ik zal wel voor ft ellen dog niet bepalen. Want het gemelde vlies beftaat duidelyh uyt een dubbelt blaatje: het e ene mergagtig: het andere ganfch vaatagtig, het glasagtige vocht■ omringende (w), Op wat wyze zullen dart (F 3) &
(i) 'Zie het x. Anatöm. Cabin. N. cxxiv.
(ir) Zie het Antw. op den xni* Voorftell, Brief, en vu. cnxin. fig. in deszelfsP/aaL
{m) Zie het Antw. op den xni. Vooritell. Brief, en xvi. fig, van deszelfs- Plaat ,- en t ii. Anat. Cabi:>, |
||||
4<5 Verhaal van het Leven en de Verdienden
de lichtfiralen het netwyze vlies aandoen ? Het fpyt my gewel-
dig y dat den voor deze aangehaaiden Brinius op deze aanmer- king niet gevallen ts. In 't oog blyft iets overig , H geen niet zeer wel van Ruyfch verflaan is. De haairwyze bant, en het haairwyze uytfteekzel. fflanty volgens den Autheury isdie°bant een kiïngront lichaamtje , met" zeer vele golfsgewyze latten, met een zwarte verf beltreken, voorzien -, welke latten oprechte fpieren zyn , met hare pezen geplant in't haairwyze uytfteekzel. Deszelfs voorfte deel wort genaamt de regenboog; maar het aehterfte heeft langwerpige, regt en kamsgewys geplaatfte ve- zelen (i). Echter heeft hy naderhant eenigzints zyn gevoelen ver-* andert: dewyl hy niet aan den haairwyzen bant, maar het uyt- fteekzel en den kring, van achteren dicht aan de kant van den oog- appel geplaatft, voorzien met kringronde vezelen, de werking van een f pier toefchryft, en heeft vaitgeftelt, dat de uyterfte ein- dens van den bant van het haairwyze uytfteekzel afwykt; weder- om heeft hy gezegt, dat evenwel de pezen in den kleinen kring geplant worden (il). De zaak is zodanig in de natuur gejlelt: Al- waar het aderachtige vlies tot het hoomvkes komt y wort het zelve, van een duny wel driemaal dikker vlies y en verandert in een dik rontje y het welke rontom aan 't harde vlies 7 by 't begin van 't hoorn** vues, vafi zit. Het wort genaamt de ronde kring van't adervlies. !Uyt den gehelen omtrek van deze kring ontjlaat een vlies , tegen het
hoornvlies los geplaatji y 't welk van buyten de Regenboog; van binnen het D ruy venvlies genaamt wort. Daar en boven worden m heêflen uyt den haairwyzen kring y na 't midden van den oogappel\ Igelyk alsfiralen y rechte vezelen gevoert, welke van 't haairwyze
uytfteekzel^)'^, dat eenbeiveegbaar flip in hetdruyvenvliesy 'm de kring een vaflflip heeft. Van achteren het druyvenvlies eindelyk y veran~
(i) Op de zelfde plaats, en de xni. xvn. xviii. figuur.
(ii) In 't ii. Anatom. Cabines |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 47
verandert de haairwyze kring in haairwyze banden, het hifiaÜym
vocht, na de wyze 'der banden, vaflhoudende. Zy zyn dunne, boogsgeivyze vezelen y uyt de binnenfie oppervlakte van't adervlies voortkomende. Voor zo veel het oog aangaat ? verdienen doorbla- dert te worden het Antwoort van den /lutheur op den 13. VoorjlelL Brief, en het n. Anat. Cabinet. Diteewge voeg ik'erby, dat Jacobus Hovius, in de Ontleding van't oog1 van Ruyfch aange- klaagt wort over 't uytgeven van zaken, door Ruyfch ontdekt (1). Nadien de Neus het: werktuyg van den reuk begrypt y zal men
hier bequaamlyk daar over f preken y ende voornamentlyk, voor zo- veel't kraakbenig is. Deszelfs voornaam/ie kraakbeen is het mid- delfchot der neusgaten, om °t welke Ruyfch een byzonder vlies vertoonde (11) ; ende aan deszelfs achterfte en benedenfle gedeelte iehuynïche fleuven (jü); maar aan 't voorfte en onderde, dicht fcy het verhemelte, aan weerskanten een gat, de (hot doorlaten- de (iv). Ik weet zeker niet • of deze gaten zyn die van Steno (v) ? Maar het getal der kraakbeenderen van den neus y heeft hy zodanig vermeerdert y dat hy 'er in yder zyde nog twee heeft konnen af- beelden : het eene Jangwerpfg; het andere vierhoekig byna; zo dat 'er, na de optelling van Ruyfch , negen kraakbeenderen van de neus zyn (vi). Het zal de plicht der Ontlederen zyn, te be- fiiffen ■ of de bovenfte driehoekige kraakbeenderen, met het kraak- benige fchot der neusgaten , een eenig kraakbeen ten minften uyt- maken? of'er, om nu van de verdeling van 't fpigtige, en de turkskoorngelykende kraakbeenderen van de neus, niet te (preken , nog twee kraakbeenderen in yder zyde van de neus tegenwoordig zyn ?
0) Inden Voorloper van 't vi. Cabin.
(11) In 't Antw. op den xr 1 r. Voord. Brief, en in de 8- % van deszelfs Plaat.
(in) In 't in. Anat. Cabin. N. lxi. (iv) Op dezelfde plaats. O) InSantonni Obferv. Anat. C. v. g. xiu. (vi) Zie de aangehaalde plaatzen in de iq. Aantek. *n 4. % in de Plaat .van
gemelde JBrief. " " ~ |
|||||
t
|
|||||
48 Verhaal van het Leven en de Verdienften
zyn? Gelykde zeer fcherpziende Ontleder Santorini (1) verzekert
zelfs ondervonden te hebben. Ik zaldit met vergeten, dat Ruyfch ook geen klieren toegeftaan heeft in het vlies der neusgaten, de- wyl de zeer konfligeberydingen toonden, dat deze niet anders waren , als bondeltjes van flagaderlyke uyterflens Cu). Wy komen tot het laafle werktuyg , waar mede wy gevoelen.
Alle zenuwen voortfpruytende uyt het verlengde merg ? worden uyt- gefpreit tot vliezen j ofy alle vliezen afgelegt hebbende y eindigen in tepeltjes. Deze worden klaarblykelyk aangeraakt y en in 't ge- voel j en in de fmaak. Maar al 't gevoel heeft meer gevolgen» Ende ik zal tot voorbeelden bybrengen -} pyn en vermaak. Hoe veelderley pyn is" er? Het vermaak is ook met enkel. Van de pyn worden wy zekerlyk meer aangedaan ; deze onderfcheiden wy meer; zynde namentlyk op dezelve oplettender , dewyl wy van natuur tot klachten hellen. Is niet zonder weerga de fmert van honger ? Maar op dat gy aan V verfcheide gevoelt van °t aanra- kende lichaam niet alles toefchryve; weet j dat de zenuwtepelt- jes onder malkanderen verfchillende zyn. De tepeltjes hangen van de zenmven af, gelykerwys de uyterfie flagadertjes van hare flammen. Waarom ook de emdens der zenuwen van malkanderen verfchillen 3 even als hier voor en gebleken is van de uyterfie flaga- dertjes -y gelyk onzeOudeman wyszelyk begrepen heeft (\\\). Der- halven worden in V menfchelyke lichaam twee uytfi e kende gefl ellen gevonden • het flagaderlyke en het zenuwagtige 5 zo als andere door andere bewyzen ook begrepen hebben. Maar wy houden voor zenuwtepeltjes die lichamen, buyten de oppervlakte uytpuylende, dewelke, fchoon alle andere delen, door een zeer volmaakte ge- dane opvulling? root worden, zeer wit blyven. Weshalvenzyn zy
(ij Op de gemelde plaats. Cap. v. §. iv. v.
(11) In 't vi. Anatom. Cabin. (in) In 't x. Anat. Cabin, N. cxxx. en het 1. tiental van Aantek. N. v. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 49
zy met van de bloetvaten afkom/lig: en y om dat het gevoelen H al-
ler meefl aldaar in kracht is, zyn zy met de zenuwen aaneenver- knochte lichamen. De tepeltjes zyn dan zenuwagtig. Men kan van die verfcheidenheit der tepeltjes, niet ah ft aaltjes by brengen, dewyl dat geluk aan Ruy fch met gebeurt is y 't welk hyftokout zyn de wenfchte> dat hy den loop der zenuwen zoude konnen nafpeu- ren, gelykerwys hy het flagaderlyke geftel aan de waerelt ge- openbaart heeft (i). Zie daar nochtans dezelve/ De hnytte- peltjes heeft hy fraay afgebeelt pyramidaalgewys (n). Zy zyn van een andere figuur in de tong (mj. In de tepel van een vrouweborft zyn ze rontachtig , volkomen , als in een fchapen- maag (iv). In de lippen zyn ze langwerpig (v). Zy zyn an- ders in de oogleden ; anders in 't tantvleefch (vi). Anders in de kroon van 't roedenhooftje (vu). Ja ook in een en dezelve tong van een menfch heeft Malpighius de tepels van een wrfcheide verfcheidentheit gezien 5 en naderhandRuy/ch (vinj; in de mont \vorden de bovenfte van de onderde onderlcheiden ('x)j en in een en de zelfde fchaapenmaag worden zy verfcheiden bevon- den (x). Ende deze tepeltjes, dieper in de huyt ingedn ngcn , verfchaffen een grontflag voor de haairen, die op te komen ftaan (ix) j welke echter zomtyts uyt het vet zelfs gezien wor- den voort te komen (xn). Deze ronde lichamen, naarzvelkers (Cj) aart
(i) Bohlius in de aangehaalde Brief.
(u) In de plaat by 't antwoort op den i. voorlï. Brief, in de v. en vu. fig.
(ui) Zie de vi. fig. van de in, plaat van't i, Ondeetk. Cabinet.
(iv) In 't ui tiental van aantek. n. x.
(v) Op de zelfde plaats.
(vi) In 't x. Anat. Cabm. n. cxxxvi. en ii. fig. van de i. plaat,
(vu) Zie het antwoort op de xv. voorft. Brief en i. fig.
(vin) Zie het i. Anat. Cabin., en de vi. fig. van de iv. plaat, (ix) Zie het x. Anat. Cabin. n. cxxxvi.
(x) Zie de plaats in de xxiv. aantekening gemdt.
(xi) Zie het i. tiental van aantek, n. v.
(xn) Zie het antw. op den I. voorft. Brief.
|
||||
50 Verhaal van het Leven en de Verdienden
&art Malpighius begonnen hadde vlytiger te zoeken y door de tocht-
gaatjes van 't Malpighiaanfche net uytgaande, nemen eindelyk voor zich kokertjes uyt de opperhuyt , aldus uytgezet zynde; gelykerwys de Ruyffchiaanfche proef aantoont (i). Maar dit moet een byzondere overweging waardig gehouden worden y dat de tepeltjes y naar de RuyfTchiaanfche leer, overal tot vliezen uytlopen, niet met de daaty maar met naam verfchillende -y en wel de tepeltjes van de huyt groeyen tot een opperhuyt; doch de overigey alwaar geen huyt by isy niet tot een opperhuyt > maar tot velletjes y ofte bekleetzels. Dat ^opperhuyt noch bloejfem y. noch dauw 'is-y zal hedendaagfchy meene ik y yder een getuygen; Ruyfch getuygt het ook. Echter heeft hy hier onverklaart over- gelaten -} wat [efflorelcere] uytlopen is ? Zo menigmaal als de opperhuyt met het net van de huyt affcheidt, wort die dor, en fletzig: zo menigmaal ichieten nieuwe vliezen van de zelfde te- peltjes uyt (ii). En alzo begrypt mengemakkelyky hoe Ant. van Leeuwenhoek de opperhuyt fchubachtig heeft konnen gewaar worden. De opperhuyt y het net y en tepeltjes y worden y aan de toppen van de vingers y door een by zonder oogmerk van de natuur y hart, eeltig y enveranderen in zekere lichamen y nagels genaamt y aan de opperhuyt altydt v afzittende y ende y de opperhuyt van de huyt losgemaakt zynde y te gelyk van de zelfde huyt affcheidende (in). Gelykerzvys nu van de huyttep eitjes de opperhuyt voortge- bragt wort ; aldus fchieten de tepeltjes van de voorlippen (iv); de inwendige wang (v), ende van 't tantvleefch (vi), ook uyt,, tn worden tot bekleetzelen; eige dekzelen *y velletjes -y maar tot geen opperhuyt uitgefpreit» x. Ik (i) In het v. Anat. Cabin. n. ii.
(ii) In 't ui. Anat. Cabin,. n. xin.
(in) Op de zelfde plaats, en in de n. Hg. van de m. plaat van 't zelfde Cabinet,
(iv) In 't in. Anat. Cabinet n. xxiir.
(v) In 't vi. Anat. Cabin. n cxv.
(vi) In 't x Anat. Cabin, in de n. % van de I. plaat.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. jr
x. Ik dale neder tot de Borft. Wat de borftklier is ? Tot wat
vebruyk dezelve diend? Daar overwert gezintwift. Gewiffelyk heeft tot noch toe niemant den uytwerpbuys vertoont. Maar tv at ondernam Ruyfch met in de Ontleetkunde? Voornamentlyk Jong- man zynde ? In een Os heeft hy een ader gevonden, verfpreic door de borftklier , van zo een doorfchynent maakzel en fynheit, als of liet was een watervat, behalven dat het zonder klapvlie- zen was, tot een van de mamaderen overgaande. Evenwel wiert de onderzoeking daar van te vergeeffch m een Menfch on^ dernomen. Hy/lelde, twyffelachtig, dat [lympha] het water te gelyk met het vocht in die klier bereit te rug gebragt wierdt (»), Derhalven is deze zaak aan een groter naar/ligheit der Ontlede- ren overgelaten. De gehele borfl wort in twee holligheden door het middelfchot
verdeelt, het welke voortkomt uyt zakken van 't ribbenvlies > beide de longen bevattende, en tegen malkander en aangelegen. In dit middelfchot waren de Ontleders geivoon een derde holligheit van de borft te vertonen en af te beelden. Maar Ruyfch bewees ge- makkelyk, met anderen; dat zodanig een holte zekerlyk ver- dicht wort; en hoe veel de natuur daar van afkeerig was ; toonde hy aan dooreen getrouwe hantleiding (n). Omtrent de longen komt weinig te verhandelen voor. 't Is be-
kent , dat de luchtpyp, na de wyze van een flagader, uyt gaat in takken en takjes. ÏVy verwonderen ons over de afbeelding van dezelve, al voorheen van Euftachius gegeven (m). Maar hy is ook konftig geweeft ? die deszelfs /lam zodanig heeft weten van de overige vaten los te maken y gelyk men die by Ruyfch af ge'heelt vint (iv). In de vaatachtige long is by Ruyfch dit aanmerkens- ( G 2 ) waar-
(i) In het ii. tiental van Aantek. n. vu.
(nj Op de zelfde plaats n. nx.
(in) In de xiii. fig. van de xxvii. plaat, (iv) In de in. fig. van de in. plaat van 't Anat. Cabin. |
||||
51 Verhaal van het Leven en de Verdienden
waardig, dat, de longflagader (i), ofte de ader opgevalt zyn~
de (n) ? /;; tó^/<? <sfc gevallen y de longblaasjes opgevalt worden. Zulks gefchict of door [anaftomofis] vereeniging ,• of door [diaerefis] uytfchearing. Laat het befluyt van H. Boerhaave, aangaande de opene wegen , w##r door de zeer dunne dampige vochten in de longaderen gaan, gelden (m) • m/<? ófez # dfe konfivanopte vullen met te befchuldigeny ?# ^r vereening wort het ingefpote verzonden; <?// waf ^^/ aanhoudende} fchoon zeer matige y vloet zullen de dampige vochten van de takjes der longflagader in de blaasjes geleit worden. De vereening fchynt men liever toe te moeten ft aan in de longflagader, als in de longader. Want een flagader overtreft in deugt een ader. Ten minfte de mogelykheit van een bloedpuyging is van Ruylch aangetoont (w); maar of hy de weg voor de lucht in de longen ontdekt heeft 1 zal ik niet zeggen. De dingen y tv elke door Ruyfch 'm't hart bekent gemaakt zyn >
zo gy deszelfs ware legging y na den arbeit van Vefalius en Eu- ftachius , herftelt y uytzondert * zien alleen op de hartoortjes. hfet flinker loopt gemeenlyk flangsgewys, en eindigtin een om- gekromde punt (v). Ook hebben vaneen grote ader, voortko- mende van den bodem van 't hartoortje, ende voor 't grootfte gedeelte door 't hart verfpreit, zekere vlezige buys van Vieuffens, alle Ontlederen, behalven Ruyfch gezwegen (vi), ten zy'tmo- gelyk die zelfde is, welke 't eerft zo fraay Euftachius hadde af- gebeelt (ViI) j fchoon ook deze gelooft wort een ander te zyn (vm). Ik
(i) Zie de naamlyfl der rariteiten; en den I. brief van Malpigh. over de Long,
(ii) Zie de laatfte oeffbningen n. lix. (itt) Inflitut. medic. §. 201. (iv) Zie de plaatzen in onze v. aantekening aangehaalt.
(v) In 't antwoort op de x. voorft brief, en 1.11. fig. (vi) Op de zelfde plaats, en iv. fig. A. (vu) In 11. fig. van de xv. Anat. plaat; en 1. fig. van de xvi. plaat,
(vin) Boerhaave Inftitut. Med. $. 183- |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 53
Ik meene evenwel, dat in die woorden van den aangehaalden
brief\ een zekere dwaling begrepen is: dat van de hartoortjes zodanige ader voortkomt. Want noch Ruyfch , noch iemant ■ anders heeft ooit zodanige ader vertoont, dewelke eindigt in 't flinker hartoortje. De Goddelyke Bronmeefter heeft met een eeuwigdurende wet aan 't bloet verboden, zonder de rechter holligheit- van 't hart aan te doen , in de flinker geftort te worden. xi. De laatfle holte is de Buyk; begryp daar in twee holt en s;
de eene 'mgefloten van 't buykvlies; de andere met het zelfde ten minfie omringt. Van de zaken in èerfle holtebegrepen, zal ik, o piettent op de ver dien/i en van Ruyfch , 't e erft e f preken. Dewyl de maag met het gedarmte waarlyk een en dezelfde
verlengde pyp is y op v erfc heide p laat zen, van een verfcheide wydte j wat wonder, dat haar veele dingen gemeen overkomen ? Beide bezitten zy overvloedige rokken. De binnenfle is de nop- pige tf/fluwele; aan welke men nopjes, tepeltjes, tochtgaatjes, rimpels ? klapvliezen, en huysjes toefchryft. Dat deze een op- rechten rok is -, en deszelfs klapvliezen met anders zyn, als rim- pels van de zelfde , langer zynde, rok, en de dat Kerckringius geen oogluykende klapvliezen der dunne darmen , maar alleen de- ze naam m de Ontleetkunde gevoert heeft y heeft de outheit zelfs nauwkeurig geweten y 't welk Ruyfch eenigzmts onbekentfcheen (<). Ten minflen dit blykt van A, Piccolhomino, H. Fabritio ende Fallopio (nj. De zenuwtepeltjes bewees Ruyfch met Helvctius om s'eerft, 'm de darmen (ui). Maar de tochtgaatjes, en'm de maag (iv) > en in de darmen (v) zichtbaar} zyn buyten twyffel (G ]) open in-
(i) Zie hec antwoorc op den xi. voorfl. brief.
(ii) Hartmann in d.<ff in fpecie i. de peritia veterum Anaromica cap. n. § i v.
(in) Hec vu. Anat, Cabin. n. xl.
(iv) In bet ii. Anat. Cabin. in de il %. van de v. plaat.
(v) Zie de v. %. van de plaat achter het antwoorc op den xi. voorft. brlel.
|
||||
54 Verhaal van het Leven en de Verdienden
openingen van de halfop enfiaande Boerhaaviaanfche groefjes, of
baftaartkliertjes van Ruyfch. Want hy zelfs wiert door een by~ zondere proef geleert., dat, of hy de fiagaderen van de maag, of van 't darmfcheil met zyne ftoffe opvulde, dezelve, in die beide gevallen y lekte of in de maag (?), of 'm de darmen (n). Maar het getal der darmvliezen heeft hy vermeerdert, met het blaasachtige vlies by te doen, het welke gelegen zou zyn tus~ fchen het buytenfte en 't vleezige vlies. Dat Ruyfch, 'm die zaak, eenigzmts van de waarheit heeft afgedzvaalty raden en overtuygen ons de volgende zaken y door de behendigheit van Bern. Siegfried Albinus, ontdekt. Dat het darmfcheil uyt twee platen, van 't buykvlies voortkomende, befiaat, weten zelfs de nieuwelin- gen in de Ontleetkunde. Zo gy dit met een mesje eenigzints zult gewont hebben y zult gy een blaasachtig vlies midden tuffchen die platen lopendey met Th. Warthon ende Ruyfch gewaar wor- den (ui) j zyn de de zitplaats van 't darmfcheilsvet. Aan zo da- nïg darmfcheil worden de darmen vaflgemaakt. Alwaar nu het darmfcheil met den darm vaflgehegt wort *y aldaar klimt deszelfs buytenfte plaat boven den darmbuys heen, ende y byna tot de zelfde plaats wederkerendey zvaar van zy van't darmfcheil af ge fcheiden was , is verknocht mei het inzvendige vlies van 't darmfcheil. Al- dus hangen de darmen in 't darmfcheil. Alzo komt het buytenfte vlies der darmen voort. Aldus is 't van 't darmfcheil; gevolglyk van het buykvlies afkomftig. Derhalven wort tuffchen deze twee flippen een zekere tuffchenplaats gevonden y en een overgang van de buytenfle darmfcheil-plaat boven de darmen y en een wederke- ring van dezelfde, welke tuffchenplaats het blaasachtig vlies y ge- legen tuffchen de twee platen van 't darmfcheil y bezet, Geef nu een
(i) Zie het vi. Anat. Cabin. n. xxxin.
(ii) Zie het antw. op den xi. brief, (in) Zie het vi. Anat. Cabin. n. cxviu. |
||||
van FREDERIK RUYS'CH. yj
een kleine fnee , ter plaatze, alwaar het darmfched aan V ge-
darmte vafi zit y zo zal het blaasachtige vlies van V darmfched eenigzints boven den darm uytpuylen -y maar dat zal nooit den ge- helen darm omringen, op de wyze van een vlies. Ook is nooit de darm door zyn gehelen omtrek vet. Derhalven nemen wy uyu de Ontleetkunde het blaasachtige vlies van Ruyfch weg. Dewyl nu de maag in het darmfched niet zit ) Zie daar de reden, waarom Ruyfch gezwegen heeft van 't blaasachtige vlies van de maag ? Nochtans kan het zenuwachtige vlies van de maag en dar- men door konfl verandert worden in een blaasachtig vlies, volgens de leer van den zelfden Albinus (i) ■ V welk Ruyfch nader ham ook bereit heeft ('O- Geen by zondere zaken, of van weinig belang heeft hy in de
maag, ofdarmen ontdekt ,• want de vierhoekige plaat zen van de maag, dewelke hy befchreven heeft ('iOj heeft Santorinus nooit konnen zien (iv). Maar in de dunne darmen heeft hy een by- zonder zoort van kuyltjes gevonden, 't welke buyten de hollig- heden der darmen uytpuylt, gelyk als moesachtige pencelen; ende in't wormwyze uynfteekzel een ander zoort, 't welk vol- kome het zaatvan vy gen of witte flaapbollen verheelt, zodanig, dat zy knoopjes fchynen, geen blaasjes met holle vliesjes (v). Het net bedekt de darmen, 't welke onvoorzichtige Ontleden
onder 't behandelen, ende zommige hedendaagfche zich verheelt hebben met gaatjes doorboort gezien te hebben. Maar Ruyfch heeft het zelve altydt gaaf en zonder gaatjes gezien (vi). Wie be- geng
CO Zie de nieuwe befchryving der dunne darmen van een Menfch , door
Cbrift. Bern, Albinus. (ir) In de laatile oeffeningen n. lxxxix.
Cni) In 'c il Anat. Cabin. en in de iv. fig van de v. plaat, (iv) fn 't ix. Hooftft. van de Ontleetk. aanmerk, n. vi. y) In de brief aan Boerbaave, op de 1206. blatz. (vi) In het ii. Ajiatom. CabiflÊL e
|
||||
e 6 Verhaal van het Leven en de Verdienden
eer ie is het net te zien met een frayebeeltenis uitgedrukt, 't tv elke
zo naauwkeurig Malpighius met woorden -verklaart hadde; hy vefiige zyne oogen op de I. fig. van de v. plaat van 't n. Anat. Cabinet.
De aderen van 't net ontlaflen zich 'm de miltader: waarom
hier ook plaats gemaakt wort y om van de milt te f preken y voor zo veel Ruyfch dezelve onderzogt heeft, alhoewel iky onder de voorgaande redenering over de klieren , zeer vele zaken aangaande dit > en diergelyke andere ingezvanden, voorgekomen ben 5 en de kennis daar van noch onvolkomen overgebleven is. Namentlyk deszelfs blaasachtige maakzel, het vezelachtige en byna klierach- tio-e in heeften. Malpighius heeft het ook zodanig uyt een menfche- milt niet befchreven. Maar Ruyfch heeft door een zeer fyne onderzoeking van een menfchemilt, dezelve ondervonden te zyn een verzameling van (lagaderen, aderen , watervaten , en ze- nuwen , door de omringende vliezen ingeftoten : maar dat de (lao-aderen eindigen in de gedaante van pencelen, welke klieren verbeelden. Noch dat 'er natuurlyker wyze huysjes of blaasjes zyn, maar dat Jer tegen de natuur, konnen ontftaan ronde harde knobbeltjes. Ende dat men in een kalfsmiit wel vezels moet toeftaan-, maar niet in een menfchemilt (1). Ende, dewyl de natuur in orooter dieren gewoon is dingen te laten zien y die zy weieerde in zeer kleine}- daarom doorfnujfelde Ruyfch ook de milt van een Reuzinne. Doch hier verfcheen alles, als voren, gelyk de uytmimtende beeltenis van de zelve getuygt (n). Laten zvy, de ader van deze milt vertrokken zynde , verge-
zelfchappen tot in de lever toe; waar van de grote Ontleder<m lok een ander begrip gegeven heeft. Want zommige nagaderlyke vaten heeft hy V eerfle aan dit deeltoegefchreven: waarvan eemge |
|||||||
voort-
|
|||||||
ui Zie het antwoort op den iv. voorft. brief, en de fig.
(11) In 't vu. Anat. Cabin. n. xi. en de 1. fig. van de 1. plaat. |
|||||||
van FR E DER IK RUYSCfcï. J7
. vQortquamen van 't middelrïft (') 5 andere wederom van de gal-
blaas (u). • Deze, ende de zeer overvloedige uitbreidingen der poortader; de vaten van de holader ■ en de. takjes van de lever- Jïagader maken, dat de lever beftaat uyt enkele uyteindens van vaten, op de wyze van pencelen , gefchikt, welke alle in een vlies verbonden worden (in). Hier vandaan komt het, dat de lever, door de groote flagader opgevult, geheel vaatachtig ge- zien wort (iv). Door zodanig een eenvoudig werktuig wort de gal in de lever bereit; ende het werkzamer door de klieren ver- dwynt, dewyl ik ook voorheen vermaant hebbe, dat het gevoele van Malpigius vervalt, noch dat evenwel de lever uyt klieren fzamengefielt wort, fchoon hy zich beroepen heeft op de klier- achtige levers van menfchen , flekken , hagediflen , vifïchen, van een hazelhaaye, aal, eikhoorntje, en van een os. Maar deze vaatachtige eindens eindigen m 't buytenfte van de lever in ronde, gelyk als met ftarren doorzaaide eindens, door een wonderbaarlyke berydmg te zien (v), en verderen met byzonder fyne vaten het vlies zelfs, 't welk, de leverbekledende, dezelve tot een. klier maakt (vi). In de Galblaas, waar toe de uyteindens der leverflagaderen
zich ook uytfirekken (vu), heeft Ruyfch met een fraye figmr de gierftkliertjes, welke zyne voorgangeren ook 'm de fleufjes van den binnenften rok van de galblaas vertoont hadden, af- gebeelt (vin). (H) XII. Buy-
, (1) In 't antw. op den ix. voorft. brief.
(11) In 't antw. op den v. voorfl. brief.
(ui) Zie het 1. Anat. Cabinet.
(iv) In de laatfte Oefeningen n. lxxxvi.
(v) In 't ix. Anat. Cabinet n. lix. en iv. plaat.
(vi) In 't x. Anat. Cabin. n. clxxxi. en v. fig. van de 111. plaat,
(vnj Zie het.antw. op den v. voorft. brief.
{yin) Op de zelfde plaats, .in de ui. fig. |
||||
5 f Verhaal van het Leven en de Verdienften
KI I. Buy ten het hol van den onder buyk zitten de Nieren, en .
alles y wat het bekke bevat, 't Is zeer lang voor Ruyfch aan- gemerkt geweefl y dat 'er zyn hairfyne vaten, dewelke, wegens hare ai te groote fynheit, niet gezien konnen worden, waar door de pis tot de nieren komt. Maar de vraag was , op wat wyze dezelve in de nieren gaat y of door een algemeen aangeno- me behulp van de klieren • of door een ander ? De proef befltfl de zaak : Met de nierflagaderen , met een wafchachtige ftoffe, op te vullen, worden ook te gelyk opgevult de waterleidingen „van Bellinus y de nierpypjes ende het bekke zelfs. Waar door Ruyfch '/ eerfie ten minflen geraden heeft {f) y dat de pispypjes een aaneenhangzel der nierflagaderen zyn, zonder een tuflTchen- komende klier. Ende zulks y naderhandt altydt zodanig gebeu- rende y leerde hy onderfcheidentlyker y dewyl hy zag y. dat de nierflagaderen, eer zy pispypjes wierden , den kringswyzen loop veranderen in een flangswyzen (ir). Na de opvullingheeft Ruylch ook gezien weinige ronde lichamen y midden in de nier, verfchynende, waar van hy, fchoon voor geen klieren erkent hebbende, niets heeft willen vaftftellen (ui), tot dat hy einde- hjk door de laatfie onderzoeking ,. ondervonden hadde y dat die lichamen op een byzondere wyze omgedraaide vaten zyn (iv). Hedendaagfch wort dit oordeel by na van alle goetgekeurt, uytge~ nomen van die gene y dewelke in de naam van Malpighius ge- zworen hebben, 't Zelfde fleltVimffens va/l (v), zynde daar toe door eige proeven aangemoedigt. Want byaldien hy oprech- telyk gefchreven heeft, gelyk vt btïlyk is van ieder een te denken , ten zy ons andere anders aanwyzen y heeft hy op de zelfde tydt • naar
(ï) In 't ii. Anat. Cabinet.
ii\) In 't vi. Anat. Cabin. n. xvi. en de i. fig. van de ï. plaat,
(in) Zie de plaatzen op onze i. aantekening aangehaalt. (rv) In 't x. Anat. Cabinet n. lxxxvi. • \i) In novo vafor :: fyftemate p. 140 & féqa |
||||
van FREDERIK RUYSCH. ' j9
naar hei wonderbare maakzel der nieren onderzoek gedaan $
wanneer Ruyfch van den waren aart van 't zelve begon te /pre- ken (i). Dit niet tegenfiaande nochtans heeft Ruyfch hier we- derom geklaagt over het hem van Vieuffens ontnomen e roempje van vinding (n). De werktuygen van de voorteling uyt beide de geflachten
fchieten noch over om by te brengeny- hoe wel heeft hy zich hier gedragen > om hier ook uyt te munten ? Eer/l zal ik handelen van de teeldelen van den Man : van de ballen ende de roede. Dat de ballen in 't balzakje ingefloten zyn, is niemant onbekent. Onze Ruyfch leerde daar en boven, als iets nieuws, dat het zakje, door een middelfchot, 't welk tot noch toe niemant der Ontlederen gezien hadde, in twee delen verdeelt wort. Der- halven heeft hy 't fchot en de vaten laten afbeelden. Zulks ge- fchiede in 't Jaar itfO/j (ni). Dit middelfchot heeft de gemoe- deren van de beroemde Ontle deren y Ruyfch en J. J: Rau, ver- deelt y en veel fiof tot twijl verwekt. Want dewyldeze 7 onder- tuffchen, door zyn Ontle et kundige behandelingen, en hulp, welke met de hant gefchiet, te Amfterdam in aanzien quam > en daarom zeer veel bemint wierdt, begon tuffchen hem en den Am fier dam- fchen Hoogleeraer allerhande y ver zucht te komen. Hier door de gemoederen op malkanderen ontjloken zyn de, heeft Ruyfch Rau over diefflal befchuldigt y wegens de vinding van een zeker chi- rurgicaal werktuyg. Rau, de misdaat ontkent hebbende , heeft Ruyfch over 't zelfde beticht, wegens de aanmerking van \ bal- zakje. Byaldien men den tegenflrever geloven moet - heeft Ruyfch verkondigt, dat hy Rau voor een groot man zou hou- den y zo hy hem een Autheur konde aanhalen , die maar een (H 2) woort
(0 In novo vafor : fyftemate p. 140. & feq.
(11) In de voorloper van 't vi. Anat. Cabinet. (uij Liz het antvv. op den 1. voorft. Brief. |
||||
6o Verhaal van het Leven en de Verdienden
woort van dit fchot gerept heeft (i). Rau door zodanige rede-
nen bewogen zynde > heeft een brief gefchreven over de vinders van 't middelfchot van 't zakje \ aan "den zeer beroemden Heer, Frederik Ruyfch, Hoogleeraar in de Ontleet- en Kruy tkunde , 'm. 't Jaar. 1699. In deze , waarlyk bevryt van alle hevigheit ^ de woorden van zeven Autheuren, welke eerder als Ruyfch ge- fchreven hebben , bygebragt hebbende , wlerdt klaarblykelyk aangetoont 5 dat R uyfch van dit fchot het eerfle niet gefproken hadde. Een half Jaar verlopen zynde, heeft Ruyfch zyn ant- woort , met een hevigheit y gevoegt achter het antwoort op den xii. voorit. brief. Maar het gefchil keerde elders heen. Al- daar wierdt den Ouden niet meer betwift de wetenfchap van het fchot j maar de klaarblykelyke kennis, en de zodanige, dat zy begrepen hebben , hoe het waarlyk daar mede gelegen was, HWelk gedaan zynde , is na verloop van twee Maanden verfche- nen het antwoort van J. J. Rau op de zodanige verdediging van F. Ruyfch , als hy onlangs in 't licht gegeven heeft, voor het middelfchot van 't balzakje. In 't welke de oorfpronk van deze Ontleetkundige twift ontdekt -, en duydelyk aangetoont wort , dat het fchot van 't zakje van hem afgebeelt en befehre- ven, verdicht is. Dit gefchrïft wort van de Ontleders aange- prezen > dewyl 't allerbefl verklaart de zvaare gefleltenis van 't zakje. Het fchot van 't zakje komt op dezelfde wyze uyt het vlezige vlies voort y als het middelfchot van de borfl uyt het vlies y de ribben s bekledende. Op dat alles heeft Ruyfch, in't volgende Jaar , achter het antwoort op den xi 11. voorft. brief, een zeer fcherp antwoort gevoegt, 't welk het gemoet van Rau zoude heb- ben kannen verbitteren, en heeft te veel met debefchryvingvan't fakje door Rau, ge f pot $ welke nochtans huyden van alle goetgekeurt wort,
(1) Dm -zahn zyn 'gehaaït uyt het antw. op de verdediging van Ruyfch.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. 61
wo'rt. Aldus taft zomtydts de befte mis : en hoe meeriemant
zich te veel toeeigent , hoe veel te meer hy van de waarheit altydt afgetrokken wort. Omtrent de ballen heeft Ruylch aok met veel nieuws geleert. Want de zaatvaten zyn , volgens zyn gevoelen , niet in het buykvlies , maar lopen boven deszelfs buytenfte oppervlakte heen, waar aan zy vaft gehegt worden, en waar van zy fchynen haare rok te ontlenen, de ïchede ge- naamt (*)• 't Gene nochtans miffchien het zelfde is met dat van Swammerdam , dat zy naby het buykvlies , en met het zelve aflopen (11). Maar het vaatachtige maakzel der ballen hadden Riolanus, de Graaf ende van Horne al verklaart (111).. Nochtans zyn de afbeeldingen der fyne balvaatjes, door Ruylch in't licht gegeven, geheel aanmerkelyk (iv). Van 't fchaambeen hangt de roede af y de algemeene bekleetzelen van 't- lichaam verkregen hebbende y onder welke de ondergelegene vliezen, fe zenuwachtige en blaasachtige Ruyfch het eerfie vertoont heeft (v). Maar het maakzel van 't roedenhooftje heeft hy byna volkomen afgehandelt. By.deszelfs oorfpronk zag hy buyten het hooftje uytpuylende te- peltjes, waar aan de fcherpe pyn, en het lichaam verterende welluft toegefchreven wierden (vi) , zynde wederom hier van daan de klieren verbannen (vu). Hy is nochtans van dwaling bevryt, dewelke beide y en de tepeltjes, en degroefjesz;^^Morgagnus^ Santorinus fielt. Doch het lichaam zelfs van 't hooftje is een verlenging der fponsachtige lichamen van de roede en van de . (H 3) pis-
(ij In 't vu. Anat. Cabinet n. Li.
(n) Zie de aanteken, op de voorloper van J. v. Horne, op de 7. -bfatz.
(ui) ïn den voorloper.
(iv) Jn 't iv. Anat. Cabin. en ix. in de in. fig. van de ui. plaat.
(v) Zie het antw. op den xv. voorft. Brief; en het 1. tiental van aantek. ahwar
hy ook zytieige dwaling, aangaande het dubbelde zenuwachtige vlies, verbetert beeft. (vi) Zie de plaats op de xiv. aantekening aangehaalt, en de 1. % (vu) In 't 1. tiental van aantek. n. v. |
||||
6% Verhaal van het Leven en cle Verdienften
pisweg, wel zodanig, dat de verlenging van dit, het inwendige
hooftje, maar het verlengde grote zenuwachtig fpongieus lichaam, het uytwendige uytmaakt. Zodanig rnaakzel van de roede ge- fielt zynde ,. volgden daar uyt aanmerkelyke voorfleïlingen in de oeffenende Geneeskonfl , die ander zint s met uyt te leggen waren (i). Maar van 't ineengedronge net van vaten , door de bandachtige verlengingen der fponsachtige lichamen der roede verfterkt, "Vze^ZéSantorinus naderhant in 'c roedenhooftje befchreven heeft (il), • h nooit eenig gewag by Ruyfch gemaakt. Waarom, in een doot lichaam, by den Zomer, zomtyts de roede ftyf wort ? heeft hy insgelyks het verfchynzel verklaart (m). Ten laatfi en* is men gekomen tot de teeldelen van een Vrouw 5
van dezvelke ik frayer Ruyflchiaaniche zaken zal mededelen, na dat ik van de Vrouwe borften zal gefproken hebben. Zie daar de woorden van den Autheur aangaande dezelve : de zelfftan- digheit der [mamma] borften is geenzints klierachtig, maar zo- danig , als nergens in 't gehele lichaam gevonden wort, behal- ven, dat zy hebben een overeenkomft met de byftanders van een menfeh, namentlyk een zeer taaye, zeer witte, en geen- zints ontdoenbare zelfftandigheit. De ronde deeltjes , die in de borften gevonden worden, zyn enkel vet; de overige ronde deeltjes, in 't uyterfte van den tepel, ter grootte van een klein- der fpeldekop, houde ik voor tepel tjes, die het gevoele aldaar geven (iv). Dat het zaat van den Man gantfchelyk vereifcht wort tot de
voorteling van kinderen, is by alle bekent. Maar geweldig ge- zintwifi j of zulks moet komen tot in de baarmoeder ? of trompet- ten ? (I) In de c. Ontleet- en Heelkundige aanmerk, in de lxxv. en volg. figuren.
(II) In de xiii. afdeling van x. hooftft. der Ontleetk. waarnemingen.
"(ui) In 't x. Anat. Cabinet n. xcv. (iv) In de laatfte Oeffeningen n. clxii.
|
||||
van FRËDERIK RUYSCH. fY
ten? of in de eyerftokkèn zelfs? Alle, welke niet lichtvaardig
over zaken oordelen, hebhen de zaak 'noch niet uygefproken ver- klaart : andere hebben weder anders geoordeelt. In ongemene vroote y en geyle heeften y wyfjes y is aanftonts na de vleefchlyke vermenging y nooit in derzelver baarmoeder zaat van H mannetje gevonden. Dit heeft den weergalozen waarnemer y G. Harvaeus 3 niet weinig verdroten. Maar Ruyfch, wien't gebeurde y die dingen te zieny deivelke andere gewenfcht y doch niet gezien had- den y heeft gezien in de baarmoeder van een Vrouwmenich y aanftonts na de vleefchelyke vermenging geopent, wit en wel gekookc zaat, of ten minfte een zelfftandigheit, 't welke by de couleur en 't gezicht het mannelyke zaat gelyk was (i). En het zelfde heeft hy tweemaal gezien in beide de trompetten van de baarmoeder (n). Zodanige waarneming is van de Natuur- befchryvers geoordeelt te overtuygen y dat 'er van den Man aan de Vrouw y geen zeker geeft ig vocht me de ge deelt wort y 't welke r wanneer V met het dikke zaat van den Man uytgefchoten is y. aan- ftonts van de lichamelyke kluyfters losgemaakt zynde y onzichtbaar door de f/rouwelyke plaatzen omx-werft,- maar dat het lymtge en dikke zaat zelfs y kinderen voortbrengt. En fchoon dte geeftige damp van 't menfchelyke zaat y noch door waarneming y noch door een vaft bewys aan lemant bekent y. een vleyent verdichtzel is T genomen uyt de onbegrepe vermoeitheit van 't lichaam y op de by- eenkomft volgende; uyt de onbewufthett van 't kenteken van een in wezen zynde ziekte in den gezonden ftaat van zommige delen y en van een ware vallende ziekte in de by eenkomft y volgens de leer van Aretaeus Cappadox, gebeurende y evenwel hebben de Italia- nen , Santorinus, zegge ik, ende Brinius aanftonts Ruyfch geen geloof
(i) Zie het Yi. Anat. Cabin. n. xxi, en i. fig. van de v. plaat; als ook het i. tien-
tal van aantek. n. i. in de in. fig. Yan de u. plaat, (u) Op de zelfde plaatzen. |
||||
#4 Verhaal van het Leven en de Verdienden
geloof willen geven, voornamentlyky dewyl in kleyne en eeriV
geborene nieysjes de inwendige rokken der trompetten altydt bevochtigt zyn ende bezet gelyk als met een fly'm. Byzonder- lyk inleen meysje van drie maanden , met de vallende ziekte gequelts7 is uyt een ftipje van 't doorgeboorde maagdevlies een lymige flym te voorfchyn gekomen, hoedanig ook aan de mont . van de baarmoeder yaftgezeten heeft; en een gelyke flymige vochtigheit is uyt de trompetten van Fallopiusy na de opbla- zing , uytgeborften; en de takjes der vaten , van de eyerftokken af tot de trompetten , geopent zynde, hebbén door een genoeg- . zaam merkelyke witheit diergelyk vocht aangetoont (i). Indien zulks overgekomen is aan meysjes y de vallende ziekte onderhevig y- tvaarom komt het dan zo wel niet y en noch meer, over aan een bejaarde vrouw 7 gedurende de vleefchelyk vermenging, die dan by na de vallende ziekte heeft? Envoornamentlyk y aanflonts , als' de welluji ophoudt, vermoort ? Dezvyl in menfchen, door een geweldige doot geflorven y een aan de vallende ziekte niet zeer ongelyk, het treur f pel van 't leven eindigt. Ik wil nochtans geen acht geven op 't gezeg van Brinius , dat Ruyfch niet gefproken heeft van een doffe , door hem zelfs klaarblykelyk aangemerkt, dewyl hy dezelve, in de trompetten en baarmoeder waargeno- men 3 liever heeft willen noemen een ftoffe aan 't menfchelyke zaat zelfs. Want zodanig was het verhaal van de aanmerking van Ruyfch j zodanig die van G. Chefelden ; ookkanvaniemant nooit anders gedaan worden. Want waar door kent gy het ware zaat anders y als uyt deszelfs couleur y reuk y en uytfiortmg, uyt ■ • zyn oorfprong ? Ende daarom zeggen %y met m een vuyle druy- pert y dat het zaat uytvloeit y maar een ftoffe na }t zelve gely- kende. Dit
(i) 'Zie P. J. ÏÏarmann dubia de generatione viTiparorum ex ovo §, xxvni.
|
||||
van FREDERIK RÜYSCH. «s
■ Dit zaat van de Man bevrucht de eyeren van de Vrouw,
fVaeromhet y tenzyhetey, door Venusdrift afgebroken y het'm- ve/lorte zaat te gemoet komt; tot het eyernefije zelfs moet indrin- aen. Een weg, waarlyk lang , en bochtig genoeg. Derhalven M. Naboth, ende andere, een korter weg voor 't zaat zullende befchikken , hebben een ander eyerneft vervaardigt ; namentlyk blaasjes , gelegen by den hals van de baarmoeder. Maar dit ^evoele behelsde geen fchyn van zv aar heit. Ruylch, om onder- regting verzogt zynde , heeft dezelve verklaart te zyn, een ver- zameling van waterblaasjes , ontftaan tufïchen de klapvliezige rimpels , den inwendige mont des baarmoeders bezettende (i). Morgagnus toonde zonder moeite, dat deze bolletjes van de natuur * van waterblaasjes verfchillen, dat Ruyfch, en alle andere , de- zelfde reden gebruykende , van de. waarheit afzyn (n). Hoe gelukkig der zelver flibberigloeit voor een barende Vrouw is, ge- heugt my gelezen te hebben in een fraye aanmerking by Santo- rinus (m) y denwelke ik zo menigmaal tot een voorbeelt voor de Ontleders heb voorgeftelt. De oude zitplaats voor't eyerneft aldus vaftgeftelt zynde ■, ftaat aan te merken, dat den /laat der be- vruchte blaasjes , hoedanig wy die voomamentlyk door de onder- zoeking van Malpighius gekent hadden, liever door Ruylch be- veftigty als ontdekt wort. Het fchaaltje, zeg iky het welk het ey in 't eyerneft omhelft hadde, het ey uytgeftote zynde, blyft in 't eyerneftje over (iv); in welkers midden een gat of kleine holligheit gevonden wort , een montje van de, nu wederom toegetrokken, holligheit, uyt welke het ingeflotene van 't ey ge- boren was (v). (I) Twee
(i) In 't i. tiental van Aantek. n. 11.
(ii) In Adverf. Anat. I. animadv. xxxn.
(m) Op de aangehaalde plaats Cap. xi. g. ix.
(iv) In 't vi. Anat. Cabin. n. xxi. en in. tientul van A.mtek. n. iv.
(v) In 't vi. Anat. Cabin. n. xxxn.
|
||||
66 Verhaal van het Leven en de Verdienden
Twee groote vliezen bedekken in de baarmoeder [embryo] het
onvolkomen fchepzeltje, en daar na de vrucht , het eene is het uitwendige Ghorios, het andere het 'inwendige Amnios genaamtt Het eerfie kan gemakkelyk in twee platen, en mogelyk in meer verdeelt worden. De buytenfte plaat is niet doorfchynende, dikker, zeer bros ; het bedekt beide de oppervlaktens van de moerkoek, dewelke zien na de baarmoeder, en de vrucht j een gedeelte van dezelve, door 't welke zeer zelden bloetvaten zyn verfpreit , wykt van de moerkoek af, zynde van Ruyfch het Koppige vlies van de moerkoek genaamt (*). Want gelykerwys het melkachtige vocht , zullende tot het gemene befl van H dier- lyke lichaam flrekken , in de nopjes voernamentlyk van den nuch- ter en darm , door de openjiaande haairfyne montjes der melkva- teny volgens bewys van ƒ. C. van Brunn , opge/lorpt wort, aldus wordt op de zelfde wyze het voedende vocht, in den binnenfien rok des baarmoeders, volgens de herhaalde aanmerking van San- torinus wezentlyk noppig of wollig, ofte volgens Ruyfch (11), in de vaten van de baarmoeder , lopende mogelyk flangsgewys bereit, door den befchreven noppigen rok van de moerkoek, gelyk als door een zak of teems overgevoert. De pypjes der- halven van de moerkoek zyn niet onmiddelyk verknocht met de moerjlagderen -y maar aan de uyterfle vaten van de moerkoek is die graauwe, noppige rok vaflgegroeit (ni). Zie daar een nieuw voorbeelt, waar in gy de kennis van een ziekte in den flaat van gezontheit wederom kund zoeken. Als het blo et, uyt de gehele huyt van een prrouzv uytbarfi j zal een Natuur onder zoeker zich zeer veel moeite geven, om de oorzaak van deze aanmerking, als zeer zeltzaam, uyt te leggen ,* daar nochtans door dusdanige naar-
(i) Jn 't v. Anat. Cabin. n, xlt. in de i. fig. van de i. plaat.
(ij) In 't il Anat. Cabin. en de vi. fig. van de vi. plaat. In't vu. Anat. Cabin. n. xvi.
(in) In 't il Anat. Cabin, en v. Anat. Cabin. n. lvii.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. ' '6?
naarftigheit van Ruylch geopenbaart is, dat de natuur in de ver-
borgene plaatzen van een zwangere Vrouw, alle o ogenblikken y het zelfde wonderjluk betoont. De andere plaat van 't vlies Cho~ riosy ziende na de vracht, is doorfchynende en zeer dun, het baftaart pisvlies van Ruyfch genaamt. Derhalven wort 'er een oprechte verdubbeling van °t vlies Chorios gevonden. Zo menig- maal nu y als tegen de gewoonte van deze plaatzen, in de ver- dubbeling eenig vocht befloten wort y het welke wezen kan het vocht van H vlies Amnios, aldaar ne derft ort ende y zal dat zelfde vocht konnen gehouden worden voor pis y- die plaat voor het pis- vlies , zynde tegenwoordig in vruchten van beeft en; begeert in die van menfchen (i). Ruylch fchreef\ dat men nochtans dwaalde in zulks overal te ft ellen. Want tot wat zaak dient dit pisvlies > dewyl [urachus] het pisvat, een dwerlche vinger, nooit geheel, doorboort (n) , fcherpelyk fchynt te verbieden y een droppel in te laten. Het is ook van niemant, als gezien in de menfchelyke vrucht, bef chr even y ten zy miffchien van Steph. Hales. Getrouwe waarnemers van ziektens brengen nochtans voorbeelden by van die gene y welke de pis geloft hebben altydt het gehele leven door 9 uyt de navel. Of zulks anders y als y het pisvat overal doorboort zynde, gefchieden kan, wort naauwlyks y of ivel niet begrepen. Maar de moerlever, na de mening der Ouden; de moerlong, na de verbetering van Malpighius j de moerherfTenen, volgens het gevoelen van Ruyfch; ik zegge y de koek van de vrucht, door een wafchachtige ftoffe, zeer naauwkeurig opgevult zynde, heeft nooit eenige kliere toegelaten, maar vaten, aan de takjes van den herflenbafl: zeer gelyk , zo klein, dat ' er nooit in eenig in- gewant zo kleine takmakingen gevonden zyn. Maar wat (Ii) is
(0 In 't v. Anat. Cabin. en bet-i. n. clv.
00 In 't iv. Anat. Cabin. n. xxx. |
||||
6% Verhaal van hec Leven en de Verdienften
is die flagader van de koek ? Is zy een zekere flagader aan de
navelflagader verknocht ? En wat 'er van zyn maakzel geflelt moet worden > zal ik gaarne van andere leer en. Lees Ruyfch, aldus fchryvende (f) : Wat denkt gy, dat men moet oordelen van 't maakzel des moerkoeksflagader ? Zulks is weinige recht bekent. Gewïfïelyk is het vliezige maekzel van deze flagader in de koek zo dun y dat het een watervat fchynt te zyn, geheel zonder klapvliezen. Ik zal niet licht zeggen , wat de geftelte- nis van deze byzondere flagader , hier ter plaatze, is. Doch deze j die fcherper zien als ik, ftel ik 't voor om te onderzoe- ken. Het binnenfte noppige bekleetzel des baarmoeders 3 belet- tende de onmiddelyke valthegting met de moer en moerkoeks- vaten; en den worm wy zen loop der vaten in't binnenfte vlies van de baarmoeder , keurde Vieuffens zodanig goet, dat hy de- zelve , zonder Ruyfch te noemen, in zyn nieuw geftel der vaten gebragt heeft. Deze daat heeft Ruyfch wederom euvel opgeno~ men (n). . Ik hebbe de huysvefting van de gaf befchreven. Nu heeft het
onvolkome fvhepzeltje of onvolwaffe vrucht, waar van 't aldaar leeft y waar van 't aldaar wafi; waar van 't aldaar een volkome vrucht wort -y van zyn eerfte intrede in zodanig een gevangkenis tot den laatflen dag toe y %vanneer 't dezelve vaarwel zal zegden. pt Is Ruyfch geweefi, die de luttele aanwajfingen van de onvol- zvaffe vrucht heeft konnen befchouzven en bewaren; zo als de voor- naamfle der waarnemeren , Malpighius , voor dezen de jonge • diertjes naauwkeurig onderzocht hadde. Aldus is door Ruyfch een fchat der menfchwordmg vergadert v zekerlyk 3 indien bet een bequaam kenner, voorkomt, boven alle waarde van gout te fchatten, Aldaar ziet gy fchepzeltjes y van de klemte van een zantje af tot de
(i) In het ii. tiental van aantefc. n. x.
(it) In den voorloper van 't vi. Anat. Cabinet..
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. 69
de qrootte van een vrucht, die aanftonts fiaat geboren te worden^
toe. Die fchat zoude in geen waardiger handen hebben konnm vallen, als wel in die van den Keyzer, Petrus den Groote ,• .herfellervan alles goets ,• wiens doorzichtigheit, alle eeuwen , van alle tongen zal geprezen worden. Dezelve is huyden te Peters- burg j als een by zonder cieraat van de Keyzerlyke Kon ft kamer, wiens weerga in de fVaerelt niet bekent is. Aldaar is gemakke- lyk aan te merken, op wat wyze, in vervolg vantydt, deon- volwafTe fchepzeltjes dagelyks haar gedaante veranderen : Nadien in den eerften ftaat van 't fchepzeltje gantfch geen [artus] lede- maten te voorfchyn komen j maar naderhant puylen, op plaat- zen, alwaar de ichouders en deyen in't vervolg zullen verfchy- nen , alleenlyk kleine knobbeltjes uyt, waar uyt, lang nader- hant y de fchouders, armen, handen,. deyen, ichenkels, voe- ten ontwonden worden, en voortkomen ('), Ik zelfs heb 't zelfde gemakkelyk aangemerkt; wanneer ik zulks met myn o o gen te Pe- persburg gezien hebbe ,• welk gezicht ik als een groote vergelding van de langdurige reis gerekent hebbe. Al wie het geluk niet ge- beurt , deze zaken te zien; hy leze de befchryvingen, die begre- pen zynin't twede Anat. Cabinet; en befchouwe met aandachtige o o gen de figuren daar by gevoegt. xiii. De Ontleet- en Natuurkundige verhandeling van R uy fch
rakende de fpieren T befluyt de eerfie fioffe. Zy behelfl weinige zaken. De opvulling in de fpierachtige zelfitandigheit vanden arm gedaan zynde, zag men de wafchachtige ftoffe , als een dauw, door de fpierachtige zelfflandigheit uytgaan (il). Het zelfde \s ook in't hart, gebragt onder het getal der fpieren , gebeurt, wel- kers uyterfte eindens, zo, dun als dons, den doortocht van de (I 3) wafch-
(i) Zie 't ir. dental van aantekening.
00 ^ie de laaifte oeffeningen n. cvni. |
||||
yo Verhaal van het Leven en, de Verdienden
wafchachtige doffe door de 'Ipieraehtige zelfftanftigheit van't hart
toelieten y onder de gedaante van een wolkje, zonder eenige tegen- natuurlyke uytbarfting van deze (toffe (*}. APt welke ik met die mening met voordrage y dat Ruyfch £?-
looft zoude worden nieuwe zaken aldus gezegt te hebben ,• dewyl ik niet onbezvufl beny dat], Gottfched zulks al van te voor en ver~ fiaan heeft (\\) ; maar om myne medebroederen tot het ware gebruyk van deze uytwerking aan te moedigen y en andere van de dwaling van Gottfched (in) te bevryden. Rn wie twyjfelt y dat in een ge zont menfch het vleefch uytwazemt ? maar 't is zeker y dat het bloet uyt opene vaten niet ontlafl wort* Derhalven wazemende fpier en gefiadig een vocht uyt y dunder als 't rode bloet. Bepaal gy nu y tot wat gebruyk ? Eyndelyk breng ik een nieuwe fpier , waar mede Ruyfch
de baarmoeder vereert heeft y te voorfchyny van deszelfs kring- ronde vezeleny de kringswyze fpier genaamty van den vinder be~ fchreven en afgebeelt (iv). Alwaar de koek natuurlykerwyze aan de baarmoeder y dat is y aan haar e bodem y gehegt is y aldaar is deze fpier net 'm de baarmoeder gegroeit y op dat zy door haar e vry dikke vezelen y de nageboorte afflote. In doode lichamen van kraamvrouwen , hebbende nu verfch gebaart y zultgy dezelve al- leen zien. Waarom, nadien men deze vrouwen zelden opent y deze fpier zo lang verborgen gebleven is (v). Maar my geheugt geen
(i) In 't vi. Anat. Cabinet n. cxxv. en 't i. tiental van aantek. n. vi.
(ii) In DifT. de circulat. Sanguinis , Cap. 11. §. uit. Een geverwde iloffe in deÜag-
aderen van de voetgefpoten hebbende, naderhant gefcheiden , en het vlies van de Ipier niet gefcbonden hebbende, heeft hy hier en daar water uytgeftort gevonden. (in) Want hier uyt heeft hy befloten, dat de aderen niet verknocht zyn met de
fbgaderen; maar dat tuilchen beide een zeker lichaam geflelt wort. (iv) Zy ivort befchrcom in 't u. tiental van aantek n. x. en in de Ontleetkundige
verhandeling van de ipier, in den bodem van de baarmoeder aangemerkt; waar achter ook een naaukeurige figuur gevoegt is. (v) Uyt de gemelde verhandeling van de fpier.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. 71
zeen fpoor van dezelve gezien te hebben in de afbeelding van de
baarmoeder uyt een kraamvrouw, van Jac. Doughff(i) gegeven. Ik bekenne y niet te weten, of iemant na Ruyfch deze f pier gezien
heeft. Den Ontleder vertrouwende y namen zy dezelve aan; ge- /yk Boerhaave (n) -, zy noemden ze de RuyfTchiaanfèlie /pier, Hecquet, van Ruyfch te vooren aangeprezen y beredeneerde vele dingen nopende dezelve} hebbende tot roem van den vinder, zeer vele zaken tuffchengevoegt; A. Vaterus wenfchte zynen Meefler veel geluk met de ontdekking. Voorts, dewyl VieufTens al voor dezen vlezige vezels in de baarmoeder ontkent hadde (in) 5 nam Santorinus de kringwyze fpier niet aan (iv) }- nooit heeftze L. Hei- fter gezien (v). Alhoewel een onder deze, in H fluk van eenOnt- leet kundig bewys geen enkele Ontleetkundige vertoning in afgezon- derde brieven gebruykende, heeft zyn ouden Meefler menigmaal tot gedurige klachten geperfl (vi). De Oude Man wortgezegt ein- delyk zyne dwaling herroepen te hebben (vu). xiv. Zo vele en zo groot e vindingen van Ruyfch hebbe ik op-
getelt > dat een s'menfchen leeftydt daar door alleen verjleten ge- houden kan worden. En indien ik by de gemelde niets byvoegen wilde} of kon de; echter zoude de naam van R uy fch altydt beroemt blyven. Want hoe vele Ontlederen fcheiden van deze Waerelt, die niets tot de grondigfte kennis van V menfchelyke lichaam hebben toegebragt ? Maar hy heeft ook zeer zeltzame ziekelyke gefielte- mffen uyt de doode lichamen aangetekent y en zich volkomen als een Geneesheer betoont. Zulks getuygen alleen de Ontleet- en Heel-
(1) Philof. Transaft. No. 308.
(n) Infbt. medicae. §. 685.
(in) Op de voornoemde plaats p. 14, 16.
Yv) 9}\de aangehaalde plaats, Cap. xi. g. x.
(v) Obfcrv. 11. inter obfervat. mifcell. praélicas.
{yi) bohhus in gemelde brief.
(vu) Op de zelfde plaats.
|
||||
y% Verhaal van het Leven en de Verdienden
Heelkundige Aanmerkingen. Waarom ik, dewylnietuytgebrek
of door fchaarsheit van te verhandele zaken, maar hever door der- zelve groote overvloet overrompelt worde, alleen de zeltzamer, en die ik by zonder nuttig geoordeelt hebbe, zal bybrengen y zul- lende aldus de tiveede fioffe van myne Verhandeling afdoen. • xv. Ik ga weder te rug tot de beenderen. Waar omtrent gy
de volgende zaken y of zeltzaam , of nuttig zult aanmerken. Ruyfch heeft zomtyts het borftbeen ('t welk zelden, of nooit, gezien is) uyt elf beentjes t'zamengeftelt gezien (f), en in een meisje dertien ribbens (nj. Hy heeft zomtyts in een onvoldrage kint de gehoor-beendertjes zeer verwart, en buyten fchikking aan malkanderen vereenigt, gevonden ; van welke verwarde vereeni- ging hy voorzichtiglyk de doof heit aan die kant voorzeide, in- dien het kindt levendig ter Waerelt gekomen was (inj. Noch- tans wilde ik liever y dat die verw arring bepaaldervan den waar- nemer uytgedrukt was geiveeft. In 't doode lichaam van een ge- bochelde heeft hy zeven wervelbeenderen van den rug, door t'za- mengroeying vereenigt, en zodanig tot een kring omgekromt, gevonden, dat het lichaam van 't bovenfte wervelbeen met het lichaam van 't onderfte tot malkanderen gevoegt was (iv). Maar wat komt het ruggemerg over ? Wat de groote flagader ? Wy ont- beren noch een naauwkeurige natuur en ziektekundige befchry- ving van gebochelde menfchen} m dewelke de groote flagader zelfs evenwydig en gebochelt de kromte van den ruggegraat nabootfl. Onder die gene y dewelke over de zeltzamer, en moeyelyker uyt- leeding van 't deybeen uyt de pan van't heupenbeen, doch een lich-
(i) In de naamlyfl der rarkeyten van Ruyfch.
(ii) In de i. aanmerking op 't iv. hoofift. achter de ontdekking der klapvliezen
in de watervaten. (ni) In 't vin. Cabinet n. 6. in de i. aanmerking.
(iv) In de Lxvii. Ontieet- en Heelkundige aanmerking, Diergelyk leeft gy in de
philui*. transacl:. num. 215. |
||||
vm FREDERIK RUYSCH. 73
lichter, ende daar door menigermalen voorvallende beenbreuk
van deszelfs hals, gefchreven hebben} is zonder twyffel Ruyfch neweefi. Na hem y brengen wy met anderen by y die voorname ^Hantkonfl-oejfenaren, Rau en Chefelden. In beide,de gevallen, volgt een kreupelheit. Diergelyke uytleeding, van een uytwen- dige oorzaak verwekt y is mogelyk van ntemant gezien: Zekeriyk is zy van Ruyfch niet gezien. Dit quaat beletten veylige wach- ters , de [mufculi vafti] wytuytgefirekte [pieren > deze plaats om- ringende, ende de banden, het by zondere lidt van alle kanten be- fchermende* Hoewel dit gebrek meermaals gebeurt van een toe* vloet der vochten. Dog het hooft van 't dyebeen, beftaande uyt een beenige fponsagtlge zelfftandigheit, gelyk als het tuffchen- fcheitzel van de herflenpan, welke een zeer dun beenig plaatje bedekt y breekt zeer gemakkelyk. Hierom heeft Ruyfch in dode lichamen van kreupele menfehen nu gevonden (ij den hals van *t dyebeen tot niets verbryzelt 5 dan in plaats van 't zelve, geheel gebrekende; verfcheide harde, dikke, ronde banden, door wel- kers hulp, het hooft van 't dyebeen aan deszelfs bovenfte gedeelte vaftgegr oeit was (n). Ik oordeele dit wonderbaarlyker, en tkben ook van gedachten met Ruyfch ? van niemant aangemerkt te zyn y dat de beweegbare kraakbeenderen, dewelke geplaatfl worden tufïchen de eindens der litsgewys t'zamengevoegde beenderen \ gelyk tuffchen beide de kaken ,• in 't lidt van de knie, zomtyds geheel gebreken (ui). Of dit gebrek toe te fchryven is aan een quade gefchapentheit ? Ofte aan een zekere ziekte ? Welke verfchyn- zelen daar by gepaart gaan ? Hetfmert my y dat waarlyk een zeer gewigtige zaak met verder van den anderzints naauivkeurigen Ruyfch aangeraakt is% Laten wy den Aanmerker over 't fcheen- (K ) been
(0 In [t vin. Anac. Cabin. n. cm. Zie ook het ix. Anat. Cabin. n. xuv.
(11) In t ix. Anat. Cabin. n. lxxiv. in de j. fig. van de i. plaat. Cm; in t in. tiental van Aantek. n. ix. |
||||
^4 Verhaal van het Leven en de Verdienften
been vragen* Het zelve door [caries] bederf uytgegetenzynde,
is een groot, hol en ront ftuk uy t een verouderde holligheit van 't bederf uytgepuylt. Wanr het fcheenbeen heeft zo wel als het bek- keneel twee platen, en in 't midden het tuffchenfcheitzel 5 waar- om, het tufïchenfcheitzel uytgegeten zynde door de etter , de laatfte plaat, in de gedaante van een pyp, van de natuur is uytge- ftoten (1). Zie hier ook eenfiaaltje van op de Snykamer van Lei- den (n). Ja ook is zomtyds het fcheenbeen zonder holte gevon- den , gelykerwys zomtyds de herfïenpan zonder tufTchenfcheitzel is (in). Maar dat 'er geraamtens van wormen, van verfcheide, en wel driederlei zoort, in 't middenfcheitzel der beenderen, ia de holligheden van 't dyebeen T van 't fchouderbeen van bejaarde menfchen, en 't been van een klein kintje, in acht onderfcheide beenderen 7 gevonden zyn, zulks gaat alle reden te boven» Door wat weg deze gaflen in ongefchonde beenderen, met geen fcheurtjez doorboort y onbedorven, ingaan > heeft Ruyfch niet befliff Ruyfch /lelde vajl y dat de zeerfcherpepyn y door het binnenfle der beende* ren omzwervende y alwaar geen vermoede y of teken van Spaanfche pokken is T afhangt van wormen y de beenderen knagende x moeten* de door quikzilver gedoot worden % die hy ook meent merngmalêH daar mede gedoot te hebben (iv), Op welke wyze de §kiik r de wor-: men doot 5 zal ik hier niet betwijïen. Dog de darmwormeftervt■door- de overgrote zwaarte van dit lichaam getroffen -y het zelve nogfans y door meer omwegengevoert y en,in de kleine vaten door een zwakker kracht voorpgejloten y zal ook den vyand met weinig fierkte treffen ^ en met een klein lichaam aantafien* Wy worden door diergelyke aanmerkingen overtuygt 1 dat "er geheimen van de natuur zyn, na langen
(I) In't vin. Anatom. Cabin. n. g. en 2. en 4. fi'g. van de ui. plaat.
(II) Zie B,S./Mini Regifter van't Anatomifch Huisraad van Rau , zoteLeyde.
gedrukt, pag. 13, 14. Au) In 't 11. Anatomifch Cabinet, pag. 554,
(rv) In 't in. tiental van Aantek. n. 6. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 7y
lanven tydt eindelyk te ontdekken: en dat een iegelyk zo veelte meer
in wysheit vordert, hoe meer hy begrypty dat hy de verborgenthe- den van de natuur onbewufl is. Zekerlyk is 'er naauwlyks een deel 'm 't lichaam y waar in geen worm gevonden is. Zeer dikwyls huys* vefien de wormen in fchapenherjfenen. Wie verwondere zich niet, dat van Ruyfch wormen gezien zyn met de pis uytgelofly zynde een dag daar na in vliegjes verandert. xvi. Laten wy de zeltzaamheden van Ruyfch omtrent het men-
fchenvleefch onderzoeken. Hy heeft eens m een doot lichaam drie pyramidaalswyze fpieren gezien (i). Maar nademaal een zekere betrekking y tuffchen de pyramidaalswyze fpieren y o f beide y of een van beide y of tegenwoordig y ofafwezent y tot de regtefpieren zelfs van de buyk y volgens de leer van J. C. Arantius, waargenomen wort; heeft men reden zich te beklagen over de nalatigheit van den Ontleder y omtrent de niet aangemerkte flaat der regte fpieren y en de plaatzing y welke de bykomjiige fpier gehadt hadde. Ik voeg 'er byeen wonderbaarlyke aanmerking van Ruyfch, welke ik waar lyk met weete ergens aan toe tefchryven y of waar heen te wenden. Zy befiaat in een ontbreking van de huyt, en van 'tgrootjle gedeelte der voorfie fpier en van de buyk in verfch geborene ,• alwaar de darmen nu na buyten uytpuylen y zynde gedekt met een dun vliefch; dan zyn zy berooft van alle bedekzelen (n). Wien bekent is y dat het vleefch van de natuur alleen y nooit van een Geneesheer y voortgebragt kan worden; Wieverflaaty dat den omloop van't bloet door de inge~ wanden van de buyk niet gelukkig volbragt kan worden, ten zy den buyk gefloten is • die zal oordeelen y dat het einde van een kort leven aanfionts zodanige elendige zieke boven 't hooft moet hangen. xvii. Ik begeve my tot die zeltzaamheden te verhalen y dewelke
hy omtrent allerlei vaten hadde zv aar genomen. Met alle ftilzwy- . (K i) gentheit
Mln'tiv.Anat.Cabin. n. lxxxiii.
W in de Lxxi. en lxxiii. Oml. en Heelk. Aanmerk, |
||||
76 Verhaal van het Leven en de Verdienden
gentheit kan ik niet voorbijgaan die van Ruyfch aangemerkte on-
telbare witte , vervulde , en een dunne borftels dikte vaatjes ; zynde nog melk\ nog bloet; nog watervaten 5 dewelke, in 't dode iichaam van een vrouw, van een qualyk geftelde en met etter zeer vervulde nier tot den flinker bovenbuyk ftrekten. Waar zy eindigden, is niet toegelaten naauwkeurig genoeg te onderzoeken. Hy geloofde, dat deze ivaren holle vezelen, die de vliezen maken, welke de pisleiders aan de lendenen vaftbinden* Hy hoopte , dat zodanige aanmerkingen op haar tydt mogelyk die onbekende wegen zullen bepalen y waar door de drank , zonder het hart aan te doen y zoude konne geraken of tot de nieren y of tot de pisleiders y of tot de blaas (1). Laten wy acht geven op de bloetvoerende vaten. Ik vinde noch-*
tans omtrent het hloet zaken , dewelke verdienen bygebragt te worden ? in de Oejfening der Geneeskunde zeer nuttig. Twee aan- merkingen van Ruyfch breng ik op de baan. In een Vrouw- menfeh van twintig Jaren hadde een vlies den uytgang der maant- ftonden belet, verftoppende de plaatzen, dewelke natuurlykerwy ze den doortocht toelaten ; maar een opening gemaakt zynde, is 't bloet met gewelt tot vier ponden uytgeborften, geenzints geftolt, veel minder verrot , maar zwartagtig (u). Hier uit vloeit een praflicale voorjletting in de oeffenmg der Geneeskunde: het bloet, buyten de vaten gejlort y kan langdurig in een befloten plaats onbe- dorven hlyven. Derhalven kan ook op deze wyze een voorjlelling y gewijffelyk ook ergens anders zeker y bewezen worden: het bloet y in't hooft uytgejlort zynde y maakt of een beroertheit y of'de doot, alleen door zwaarte y of op het voor of op het achterbrein. De an- dere aanmerking is de volgende: Onder het wegnemen van de milt uyt
(I) In de xciv. Ontleet-en Heelk. Aanmerk, in deLXxv. fïg. Iett. cccc. vergelyk
deze met de iv. Aantek. van 't 11. tiental van Ontleet- en Heelk. Aantek. (II) In de xxxii. Ontleet-en Heelk. Aanmerk...
|
||||
van FREDERIK RL7YSCR yy
uyt een hont, heeft de milt-flagader, niet gebonden zynde, bloet
in den buyk nedergeftort, ende het dier, den buyk toegenaait zynde, heeft zich naderhant wel bevonden (*). Waar door een zwaarwigtige voorflelling is bewezen geweejl: Een weinig bloet, uyt een ingewanty waar van het leven niet afhangty ge/lort zynde in zekere holligheit y alwaar geen weg voor de lucht open /laaf, b) engt zo velefchade met by y als men wel meent. Ook met minder is ten tw e de gebleken: dat 'er m den buyk aderen zyn y dewelke de dampige vochten op/lor pen. Want dat het bloet tot een wey ontbonden is geweejly is klaar blykelyk; zynde tot de op florp mg niet zeer on be- au aam y voornamentlyk geflooft zynde door de warmte van den buyk. Dat de bloetvoerende flagaderen y op verfc heide plaat zen van 't lichaam y en voornamentlyk m de nabuurfehap van 't hart y in been veranderen- is een zeer gemene zaak. Doch veel zeltzamer m de aderen gebeurende. Van een bcenachtige poortader ivort by Ruyfch tweemaal gewag ge maakt. Wel eens in een Vrouw, waarin de vaten bezwaarlyker beenig worden, ten zy zy gantfch oudt wort, en wel in een waterzugtige , is de poortader voor een gedeelte beenagtig gevonden. Deszelfs buykvlies was op verfcheide p!aat~ zen, met harde deeltjes, aiszantjcs, befproeit (\\). Ikontkenne, ook mety dat de ader een bee?uge gefteltems verkregen heeft door een ter mg en vermagering van rt lichaam. De zydelyke vaten na-* mentlyk y zyn m de rokken van de gemelde ader met haar vocht y door de wechgevoerde dunder vochten y ende door baar flil/Iant uyt^, ge dr oogt y aan malkander en vaftgegroeit. Int andere voor beek van een beenige poortader is geen omflandigheït bygevoegt Au). Kan dit dienen om te beveftigen y dat de natuur van de poort ader een/lagader gelyk is? (K 3) ' De
(0 In de Lxvi. Ontleet- en Heelk. Aanmerk. )
W In cie Lxx. Ontleet-en Heelk. Aanmerk,.
("0 In t vin. Anatom. Cabin. n. lviil |
||||
7% Verhaal van het Leven en de Verdienden
De Water zuchtigheit y welke dikmaals in de vaten zit y ver-
eifcht hier met recht een plaats voor zich; voornamentlyk om dat men door de fcherpzmmgheit van Ruyfch 'in de grondige kennis van dezelve veelgevordert is. Hy ftelde de oorzaak van 't buykwa- ter y en V water door 't gehele lichaamy als mede van alle water- zucht y voornam ent lyk in de zwakheit en quade gefleltenis van de uyterfie emdens der vateny fchoon hy niet ontkent heeft y dat ook de gebarfte watervaten dezelfde ziekte dikmaals voortbrengen («). Ik bekenne openhartig y dat die zwakheit, en quade gefleltenisy my zeer duyjler is y en ook op geen plaats by Ruyfch gevonden wort, alwaar hy dezelve verklaart. Hy heeft bepaalt, dat de water- blaasjes j dewelke een zoort van waterzucht zyn, vaatjes zyn, voornamentlyk bloetvaten> vol met wey ; fchoon hy toegeftemt heeft y dat andere vaten ook konnen verandert worden in water- blaasjes (ïi). Welke bepaling aan het oog van een iegelyk hart voorkomt. Dat belletjes vaten zyn f Ik roere dit beruchte bewys aan, en byna het krachtigfle van alle, voor het klierige maakzel van de ingewanden. Om dat de gehele lever, in 't dode lichaam van een waterzuchtige, uyt waterblaasjes t'zamengeftelt was (m) y gelyk 't ook overgekomen is aan de netwyze vlegting (iv) ; en de nieren, welkers waterblaasjes geborften zynde, druypt het wa- ter in den buyk (v). Alsmede van de moerkoek (vi); Derhal- ven moeten de lever, netwyze vlegting > nieren, moerkoek, in flaat van gezontheit y beflaan uyt zekere blaasjes of kliertjes y nu door
(1) In 't Antwoort op den xii. Voorftell. Brief, en 't 11. tiental van Ontleet- en
Heelk. Aantek. n. 11. (11) In 't Antwoort op den xii. Voorftell. Brief.
(in) Op dezelfde plaats. (IV) Op dezelfde plaats. (v) Uyt den Brief van Mont. Zie het Journal des Scavans van't Jaar 1700. op de
C56. bladz. (vi) In de xxxiii. Ontleet-en Heelk. Aanmerk, in de 34. en 35. %. als ook in't
vi. Anat. Cabin. n. civ. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 79
door't water verwydert ende zichtbaar y welke waterblaasjes zyn.
Waarom een Waterblaasje is een blaasje van de vermeerdering van 't ftilfiaande water, tot een groter belletje uytgezet, Ruyfch zelfs redeneerde voor dezen niet anders (j). Maar toen hy eindelyk ^ door een gelukkige infpuyting y gelyk ge zegt is, ondervonden hadde 5 dat de lever, de netwyze vlegting, de nieren en moerkoek, zo groot als zy zyn y uyt loutere vaten gemaakt worden, ende wel dat de moerkoek van alle watervaten, en [folliculi lymphatici] water- blaasjes verftoken is; aVt welke nochtans de vermetelheit van zom~ mige hedendaagfche Natuurbefihryvers y om de waterbelletjes ge- makkelyker te verklaren, in de moerkoek vaflgeflelt haddey konde hy va/i genoeg bejluyten y dat de waterblaasjes vaatjes zyn y voor* namentlyk bloetvaatjes y met wey opgevult. Maar deze leer y aan-* gaande het vaat ach tige maakzel der ingewandeny en de natuur der waterblaasjesy wierdt eeniger maten twyffelagtig gemaakt. Want onderflel de uytvlucht van de anderen door te gaan y dat y door een geweldige opvulling y het tuffchenbeide zynde vliezige blaasje ge~ drukt wort y of ook zyn figuur verlaat y zo dat het onder fchyn van- niet opgevult te zyn y neervalt y -want in alle delen van V Itcbaam worden onopgevulde deeltjes gevonden : dan volgt geenzints y dat de waterblaasjes bloetvaatjes zyn y. vol van zvey • nadien zy da?p ook konnen zyn uytgefpanne blaasjes. Waarom y op dat gy in 't gevoelen van Ruyfch zeer verjlerkt wort y ik U bidde y overweeg de zeer zeltzame aanmerking van Ruyfch, welke de tegenftre-* vers fihynen verzuymt te hebben y dat de gehele lever, zo groot als dezelve was, in 't dode lichaam van eea waterzuchtige, uye water-
(r) De plaats uyt de gemelde xxxiïï. Aanmerk, verdient opgefchrcven te worden : Wie
zou zich konnen verbeelden, dat de waterblaasjes uytbreidingen van vaten zyn ? Want dan zouden de grootfte waterblaasjes- gevonden worden omtrent het midden van de moerkoek ; maar nu zyn zy zonder eenige fchikking , groter en kleinder onder malkandcren. Behalven dit, heb ik aangemerkt, dat die vaten vernietig* worden, zo dat 'er geen takje overbjyft. |
||||
8 a Verhaal van het Leven en de Verdienden
waterblaasjes t'zamengeftelt, gevonden was; zynde zelfs geen
kenteken van grote vaten overgebleven ()). Derhalven zyn de vyf grote takken van de poort ader ^ drie van de holader; en tak- ken van de lever-flagader, volgens de aanmerking eerfi van J. C. Pechlinus, daar na van A. F. Walther de zaak tot volkomenheit brengende, ruym genoeg zynde, verandert geweefl in waterblaas- jes. Hierom konnen de groter hloetvaten m waterhlaasjes verandert worden. Der halven veel lichter de kleine. Nu y 't zy dat de RuyfTchiaanfche verklaring , om deze verandering van vaten in waterhlaasjes te verjlaan, voldoet-, of niet y waardoor hy vaftge- ftelt heeft, dat den blaasagtigen rok der vaten met een wateragtig vocht vervult, en de holligheit der vaten zodanig gedrukt wort, dat 'er niets van de holligheit overblyft, en dat dus niet alleen de kleinder, maar ook de groter vaten vernietigt worden (n) j is't genoeg > dat de voorjlellmg van de ondervinding zo zeker gemaakt is y als 't gene zeer zeker ist De in tvveè'n gefplete ruggegraat, niet heel naauwkeurig van
N, Tulpius, maar heter van Ruyfch hefchreven, is liever een uyt- werking van een ziekte, als een ziekte zelfs 7 welke de naam aan H ongemak zoude hehhe konnen geven. De zelfde ziekte, welke de herffenen der Kinderen tot water verandert, en de naden van malkanderen affcheit 7 toont ook het water in verfch gebore kin- deren , in de plaats van 't ruggemerg; verdeelt het wervelbeen , omtrent zyn doornagtig uytfteekzel; zy komt in den rug of in de lendenen veeltyts j zeltzamer in den nek; en zeer zelden in't pnderfte en uytwendigfte gedeelte van 't heylig been (in), Gely- kerwys de waterzuchtigheit der herffenen in de kinderen van een ver* keerde plaatzing der zelver in de baarmoeder 7 wanneer > haar hooft
(]Q In 't i. Anatomifch Cabinet.
(ii) In't vi. Anat. Cabin. n. civ. (ui) In de xxxiv. en xxxvi. Ontleet- en Heelk. Aanmerk. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 8r
hooft lager leggende y op die plaatzen y het water flilflaat y moet
af gekit worden; aldus oordeele ik dat iets diergelyks moet gezegt worden van de waterzuchtigheit van den mggegraat. xvili. V Zal ook niet verdrieten overwogen te hebben de aan-
merkingen , dewelke Ruyfch omtrent de ziekelyke ingewanden ons heeft nagelaten. Ik vinde in de borfl een zeltzame en dubbelde van hem aan ons bekent gemaakte oorzaak van een byna in 't geheel belette ademhaling; welkey om dat zy over H hooft fchynt gezien te zyn y my lufi te verhalen. In drie menfchen y met [Ortophnoea] een zware aamborfligheit gequelt y na kaar overly- den der zelver longen onderzogt zynde , hebben vele verftopte longblaasjes vertoont ,• waar door de nieuwe lucht nog in dezelve konde ingaan y noch de ingeflote daar uytgaan (i). l^erbeelUt dat alle longblaasjes in een ogenblik verflopt worden; endegy zult door dezelfde onderzoeking zeker lyk vafiflellen y dat het dier ter neder vallen zal. Hoe meer der halven of minder blaasjes ver-* flopt worden; hoe groter of kleinder helling tot den doot in 't dier omflaat. Ende, na myn oordeel y maakt een oprechte longont- fleking in zodanige menfchen een einde van 't leven, zynde het bloet in de plaatzen van de longen, alwaar die blaasjes verflopt zyn y eerfl fzamengehoopt y nademaal het bloet van dezelve uyt- gefpannen y nooit nedervallende blaasjes y niet tot m de Imker hol- ligheit van H hart voortgedreven wort. Gaarne nochtans wenfchte gy te weten y welk lichaam die blaasjes verflopt heeft 7 De andere oorzaak is een belette toevloet van 't bloet tot de
Jong door de klapvliezen van 't hart, by den uytgang van de grote flagader gelegen, zo zeer mismaakt, aan malkanderen ge- groeit , ende, 't welk te wonder is om te zeggen, zo beenag- Pg geworden, dat'er geen bloet meer in't lichaam heeft konnen komen (i i). Hier door is wegens flaauwte de doodt ontflaan. (L) Het
(O In de xix. en xxi. Ontl. en Heelk. Aanmerk, in de xx. en xxr. fig.
W in de uix. gemelde Aanmerk, in de lvu. fig. |
||||
8t Verhaal van het Leven en de "Verdienden
Het net houdt het verdikte vet vafl y 't welke op een zonderlinge
wyze het dierlyke lichaam kan doden. Ruyich toonde aan y dat het vet een oprechte olie is. Schoon die nu voor een beweeglyk dier zeer heilzaam is ■ hoe veel gevaar nochtans daar van een vet lichaam boven 't hooft hangty is uyt de volgende waarneming te leer en: In den buyk van een paart, na 't hardt lopen geftorven, geopent zynde, is deszelfs gehele holligheit vol met gefmolte olie gevon- den (i). Door zo grote warmte de goede olie gefmólten y engeroert y de huysjes van 't net geborflen zynde y hadde den doot toegebragt,y niet door een drukking, maar door zyn weder injlorpmg in de adereny dezelve verfloppende. De voetzelwegy isy ten allen tyden ,y aan- gemerkt als een riool van verfcheide quaalen.- Dezelfde heeft aan Ruyfch zvonderbaarhyke zaken zomtyts vertoont. In een vrouw, by haar leven gequelt met een hontshonger, is de poortier van de maag zodanig gerekt geweeft > dat hy alle de vingeren, by mal- kanderen gevoegt, ingelaten heeft (u). Defpys dan in de maag gekomen zynde, is zonder ooit daar in te vertoeven y uyt de zelve onverteert y ah uyt een zak, in de darmen gevallen ; terwyl het nooit verteerde vocht van de maag altydt deszelfs vezelen prikkelde'. In zvmmige zeer gulzige menfchen hebben eenige de maag in de Im- ker bovenbuykszyde ontdekt y geheel en al waterpas gelegen. Deze twee aanmerkingen y wat de zaak aangaat y zynde zelfde 5 de eene wort door de andere klaarblykelyker gemaakt. In den omgewonden darm is een byzonder vertrekje aan te merken, het zelfde dikmaals overkomende (in) , gy zoudt het [aneurifma inteftini] een darm- fpat noemen 5 in welkers uyterfie zomtyts blaasjes gezien worden > diefpeldekopjes verbeelden (iv). In den endeldarm is een lelyke en yffelykeziektebefchreveny alwaary dezelve verdikt, enkraakbe- nig
(f) In 't Antw. aan IJ. Boerhaave op de 1205. bladz*.
(11) In de LXiv. Ontleet- en Heelk. Aanmerk.
(in) In de in. fig. van de NaamJyft der Rariteyten van Ruyfch
(iv) In de a. en 3. fig. van de iv. plaat van 't vu, Cabinee,.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. g«
nig geworden zynde, de drek, fchoon gedrukt, naauwlyks uyt-
tocht vint; zo dat men zo welmoet danken voor een gelukkige ont- lafiing, als innemingvan fpys en drank (i). Omtrent die quelling defierveltngen zo zeer pynigende, en dikmaals om 't leven brengen* de, Ontfermt uw rayner genaamt, heeft de vlyt van Ruyfcht«s, wilt, dat de Geneesheer en zeer bezorgt zoude zyn. Onder andere oorzaken van dezelve erkent hy die zeer menigvuldig, een infchie- ting van den eenen in den anderen darm. Alhoewel't my ook ve~ heugt, in't dode lichaam van een menfch, door een fchielyke door, gelyk zy zeiden, overleden, gedeeltens van den omgewonden darm, met een zeer vafie knoop onder malkander en t'zamengebonden los- gemaakt te hebben. De zelfde infchieting van den darm binne- waarts, heeft hy nietalleenop vier of vyf plaatzen in een en 't zelf- de lyk gevonden, maar ook in zeer vele lyken, ja in drie achter een geopent (ii), zomtyts in vier (ui). Dezelfde heeft hy ook gezien in den kronkeldarm en, '/welkgantfch om teverbazen is, in t dode lichaam van een verfch gebore kint (iv). Derhalven pak het een Geneesheer omzichtig te zyn, en dikmaals de ziekte te ver- moeden, opdatdeafteweeredootmogelykhem met ervare vande ziekte maakt Diteenige voeg ik 'er by; wanneer deze quaal van eenwmtontftaanis dat, inplaatze vaneen rontje, twee klap- vliezen in den kronkeldarm gezien worden (v). Welk ver/chynzel jchym over een te fiemmen met het ware , noch niet befchreve deTarZ' r!T fl* Gmeeskmfi &"&** heeft, gezin, dat
de darmen, natuurlyker wyze aan 't darmfcheil geheet 't zelve door een ettergezwel verrot zynde, van hare fcheilbSn fosg"
0") In 't in. tiental van Aantel/ n ir
(iv Op de zeJfde plaats. *' "' V* (v) In de laatfte Oeffeningen n. ctxvi.
|
||||
S4 Verhaal van het Leven en de Verdienden
maakt, ongebonde en verwart in den buyk gedobbert hebben,
terwyl een zodanig geftelt menfch dit niet tegenftaande, fehoon wel voor een korten tyt, in 't leven is gebleven {}). Alhoewel deze uyt gang van 't leven niet aan de uytwerkzelen van de aldus ongebonde darmen fchynt toegefchreven te moeten worden y als liever aan een vertering van 't darmfcheil. Dat de galblaas, geplaaifi tegen 't hol van de lever, eenpyp uyt zen t, is by alle bekent ,* maar 't wort zeltzamer verhaalt y fehoon zulks in koeyen voornamentlyk en kal- veren menigmaal gebeurt, dat die in tweën gefpleten gevonden wort. Maar een dubbelde galblaas, dat is, die een dubbelde pyp heeft, heeft Ruyfch wel verfcheydemalen konnen waarnemen (n). Hoewel Malpighius alvorens vermaant heeft, dat de levergalpyp uyt de leverquabben dikmaals verdubbelt in honden voorkomt. In H gebiedt van de milt oordeel ik zekzaam de ba(laartmilten,by de mik gelegen, na deze volkome gelykende , welke hare takken van de miltvaten verkrygen (ui). Houden zy zich zo omtrent de milt y als de bolronde klier zich hout omtrent de bovenfie kaakbeenklier, waar op zy zit ? Maar wy hebben de milt uyt de lyfi der klieren gefchrapt. Mogelyk zyn zy veelvuldige milten. Want andere heb-* hen nu tivee y nu drie y dan vier milten aangemerkt. Om gantfeh niets van de N ieren tefpreken, 'm welkers vorming zeltzamer is een fiantvafiige natuur te zien > als een onbeflendige ; weet, dat met tzvee voorbeelden van Ruyfch aangetoont is, een ongelykheit van de, oppervlakte der nieren, t'zamengevoegt uyt harde ftukjes, ma- kende daar ter plaatze pynen als van een fteen in de nieren (iv). Zie ook diergelyke aanmerking by Ruyfch , echter zonder eenig verhaal van toevallen (v) 5 Ja ook andere wonderbaarlyke zaken omtrent
(I) In \ n. tiental van Aantek. n; iv.
(II) In de xc. Ontleet- en Heelk. Aanmerk.
(in) Op de zelfde plaats in de Li. Aanmerk. (iv) In 't 1. tiental van Ontleet- en Heelk. Aantek. m K.
(v) In de xxc. Ontleed en Heelk. Aanmerk. |
|||||
;•>
|
|||||
van FREDERIK Rl/YSCH. »ƒ
omtrent de nieren, aan Euftachius zelfs niet verfihenen. Byaldien
zekerdeel van een dier in't verwyderde huykvltes ontfangen wort $ zegt men een Breuk tegenwoordig te zyn. Derhalven op welke plaats het huykvltes de uytfpanning minder tegenfiaat, en te gelyk een deel tegenwoordig is, 't welke wyken kan; aldaar is ook de plaats voor een breuk. Het ïtchaam, in de breuk ontfangen wordende y brengt een byzondere naam aan 't ongemak mede. En de zoorten van deze breuk heeft R uyfch vermeerdert. Lees by den zelven van eenmilts, baarmoeder, vrucht ende blaasbreuk (f), ivaarvan alle andere Schryvers fiilzwygen. Maar een Blaasbreuk is een zaak zo naauw keurig, als aanmerkelyk in de 0 effen mg der Ge- neeskonfl. De Pisblaas valt in V balzakje, en het water zal uyt de zelve, fchoon zeer vol zynde, ook niet ontlafl worden, ten zy gy met de hant het zakje zult gedrukt hebben >• door welke uytwen- dtge drukkmg y gep aart gaande met een pogtng van ontlafimg, zy geheel ontlajl wort (\\). Een woort zal ik 'er bydoen van twee an~ dere ziektens van de blaas, om dat ik dezelve zeer by zonder oor- deele. De eene is een inwendige fchurft van de blaas, eenige ma- len van Ruyfch aangemerkt, waar by een geweldiger pyn, en veel- vuldige!'perfling om te wateren , een ontlading van etterigepis, en een grote verdikking van de blaas > volgens den aart van de ziek- te ,, en ongefleldeplaats, gevoegt worden (in). De andere is een ontlading van deszelfs binnenfte vlies , eens van Ruyfch gezien, terwyl in een kraamvrouw, na 't langdurig ophouden van 't water, en na een voor af gegaane ontfteking, die rok verdorven zynde, van de overige afgefcheyden was (iv). Maar de verklaring van Tt konfiwoort, van een vaftgegroeide fteen aan de blaas; en'tgevoe» /en, aangaande een byna nooit aangemerkte fteen tuftchen de (L 3.) rok-
(0 In 't 11. tiental van Aanteken, n. ix.
(") In de xcviii. Ontleet- en Heelk. AanmcrL.
yii) In de lxxviii. Aanmerk, in de lxii, fig.
(ïv) In 't 11. tiental vao Ond. enHeelk. Aante'k.n. ix. lade 1. % vaiute u. plaat.
|
||||
86 Verhaal van het Leven en de Verdienden
rokken van de blaas; H welk men beide by Ruy fch leeft (i); oordeele
ik dat nog de Steenfnyders behaagty nog met de ervarentheit over- eenkomt. Gewiffelyk > het droevige nootlot van}. Cafaubonus we- derfpreekt zulks genoeg (il). Ruyfch, die aldus dagelykfch door de ondervinding vorderde y
en in een geftadtge ontleding van allerlei zoort van dode lichamen be- zig was y is ook waardig geoordeelt y om't eerfte in de grote ftadt Amfterdam ten diende der Vroetvrouwen leflèn te geven (in); waar door 't niet te verwonderen is y dat 'er zeer vele zaken door Ruy fch ontdekt zyn y die in barende vrouwen te pas komen, en een voortreffelyke nuttigheit konnen hebben •> voornamentlyk y nademaal hy zelfs, eenige Jaren lang het Vroetmeefters ampt altydt en zeer menigvuldiggeoeffent heeft. Behalven die twee ronde banden, heeft hy meteen zelizamen uytflag aangemerkty noch een zekere derde banty ter zyde van den hals der baarmoeder uytgaande (iv). Dat de baarmoeder , dewelke omgekeert zynde y in 't baren eerder wort voortgetrokken , als nedervalt y ook niet omgekeert zynde, dat is y in haar natuurlyken ftant y kan uy tvallen, toonde hy aan met een dubbelde waarneming (v). Omtrent het getalvan de moer- koek in een vermenigvuldigde vrucht y meene ik y dat Ruyfch niets einders ter neder geftelt heeft y als andere voorgangeren. Want 't ge- ne andere al lang hebben openbaar gemaakt y en met figuren af ge- heelt y by voorbeelt y dat 'er in tweelingen nu twee moerkoekea voorgekomen zyn, voor yder vrucht een ; dan maar een voor beide 5 't zelfde leeft gy ook ^3/Ruyfch (vi). Doch nadien deze waarnemingen overhellen om te misleiden *y verwinnen zy zekerlyk niets j niets konnen zy ook hinderen aan de onwrikbare bewysredeneny verze-
il) In 't 11. Anacom. Cabinet. (11) Pechlinus 1. c. L. 1. Obferv. 11. £? A£la Parifina Anni 1702.
(ui) In de xxvni. Ontleet- en Heelk. Aanmerk.
(ivi In de Lxxxviii. Aanmerk.
(vl In de vn. en ix. Aanmerk. (vi) In 't il tiental van Ontleet- en Heelk. Aantek. n. x.
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. %?
verzekerende aan yder ey zyn. moerkoek. 't Welke in de kraamkunde
door Ruyfch verbetert isy zulks pafl liever een daar in ongeoefende metweynig woorden teverhaleny als van V zyne dwalingen by te voegen, 't Is beter het overige uyt den A utheur zelfs te halen. Over- denk de oprechtigheit y naauwkeurigheit, en menigvuldigheid van aanmerkingen in Ruyfch; gy zult hem gemakkelyk uw toeflemming veven. De moerkoek van de vrucht wort nu lichtelyk van de baar- moeder van de kraamvrouw afgefcheiden; dan moeyelyker. Zulks wort by alle toe ge ft aan. Welke ongemakkelyker affcheiding y ge/y- kerwys ook aan andere oorzaken toe tefchryven is, alzo ooky volgens de vermaning van Ruyfch (i), aan de middelpuntige inplanting van de navelftreng in de moerkoek. Doch met weynig moeite wykt ze, wanneer de ftreng ter zyde aan de moerkoek gehegt is* Degantfche zaak wort bezwaarlyker begrepen y als voorgedragen $ ende de Ruyjfchiaanfche gelykenis wederleit eerder dit gevoelen T ah het verft er kt. Want gy weet > dat y in allerlei inplanting van de.Jlreng y in deszelfs lichaam vervat worden ftammen van alle vas- ten y door de moerkoek verfpreit. Laat nu een oorzaak y hoedanig die zy} beletten 7 dat de baarmoeder van de moerkoek verloji wort $ moet nochtans de moerkoek liever in de baarmoeder nablyven. Want al te grote poging van de Vroetvrouw in't af/c heiden van de koek y brengt zeer dikwyls de vrouw den doodt aan. Maar de nagebleve moerkoek zal de baarmoeder y de krachten aangegroeit zynde y ten eer ft en uyt dryven: ofy die verlojfing te ver geeffih afgewagt zynde, zal de moerkoek in de baarmoeder verandert worden in waterblaas-* jes, ofte daar zal uyt voortkomen dat verlange der oude wyven r een vliegende zuyger (ir).. DeGeneesheerenzowel,. als geleerde Vroetvrouwen yftaan verbaaft \ dat de moerkoek geen uuren, geen dagen > maar maanden lang in de baarmoeder kan 3 ja moet bly- ,. _ ven7 O) In de xevn. Genees- en Heelk. Aanmerk.
i» cl- i delaanêehaalC'e plaats op dexxvi. Aantekening; en de Verhandeling vm
de Spier des baarmoeders. |
|||||
•
|
|||||
8 $ Verhaal van het Leven en de Verdienften
ven, blyvende de vrouw in 't leven. Echter verweert Ruyfch zelfs
zich genoeg. Ruyfch heeft waarlyk een onwrikbaar en overeen- komftigdenkbeeltvande [molse] zuygers, de gemoederen enoogen der oeffenende Geneesheeren 'ingedrukt, 't Is fchande, dat de Ge- neesheeren met de oude wyven lang geraaskalt hebben. Want de ondervinding niet geraatpleegt zynde > en de reden omdolen- de y dan de gemoederen der Geneesheeren verflauwende y wlen V pafte altydt Wysgeeren te zyn ? hebben zy y zelfs de befte in andere zaken y omtrent het maandtftonden bloet ,• en het gehele werk van de voortteeling, dwaas geweeft. Want de genoegzame reden van de zaak niet doorgezien hebbende y hebben zy haar e enwetenheit dus verre met zaken bedekt , dewelke hoger gefchat worden als natuurlyke oorzaken. Niets dwazer konde zelfs van't gerïngfte vernuft bedagt worden y als wel een vliegende zuyger. Wy erkennen misdragten ; maar door die verflaan wy niets als vleezige uytwaffen van de baarmoeder y of allerhande ontaardin- gen van de in de baarmoeder overgebleve moer koek, of ook dier- gelyke veranderingen y welke ik te voren omtrent de voortkomft der Vleefchgewajfen uyt bloet befchreven hebbe. Aldus heeft ons gel eert de Oude man, het zelfde ook de Vroetvrouw (1). De leer aangaande de tekenen van een dode vrucht 'm de baar* moeder van een zwangere vrouw y is niet zoo zeer altydt voor zeker gehouden. Indien gy Ruyfch, over die zaak, hoort; gy zult ook zomtydts voorzigtiger worden. Vermits de ontlafting van flmkende dingen uyt de baarmoeder y- een perjjende af- gang y hartvang , koude trilling , een finkende adem ; een blaauwe couleur van de moeder ; dewelke ook onder de teke- nen getelt worden 5 onderftellen een verrotte vruchty en ontflote. baarmoeder. , Maar wat zal 'er gefchieden 3 als de baarmoeder gefloten is ? En
(1) In de Lviii. Ontleet- en Heelkundige Aanmerking , en in 't vi. Anatom.
Cabmec. n. xxv. |
||||
van FREDERIK RÜYSCI1 89
En dany volgens de leer van Ruyfch (»), kan 't dode lichaam
van de vrucht lang in de baarmoeder onbedorven blyven. Al- dus melden ook de flellingen der Natuurkundigen > aangaande dé verrotting. Doch naderhant het dode lichaam van de vrucht ontlafi zyndey zult gy ook lichtelyk onderfcheiden y of de vrucht nu of al lang gejlorven is. Ruyfch zegt aldus : De onvolko- me fchepzeltjes} lang doot geweeft zynde, zyn asverwig van couleur, en gantfchelyk ingevallen. Maar zo zy aanftonts na den doot gebaart worden y hebben zy een witte couleur, en zyn van alle kanten wel in 't vleefch en ront (n). Eindelyky een Kraamvrouw vertoont zomtyts twee verfcheinzelen y welke gy onder de naauwkeurige zaken met Ruyfch moet rekenen. Het eene is een oprechte beweging der baarmoeder, na 't ba- ren. Want aldus beweegt zy zich y hier en daar , gelyk een tweede vrucht y zo dat gy daar het hooft y hier de voeten, op een andere\plaats een ander deel gelooft te zyn y maar de zaak wel onderzogt hebbende y voelt gy alleen de baarmoeder. Alzo hout de trekking langzamerhant op. Dat die beweging der baar- moeder zomtyts zo groot kan xyny dat de baarmoeder, oinge- keert , uyt het lichaam fchiet ; zullen y meen ik y alleen de Vroetvrouwen geloven y zullende haar mis/lag op deze wyze dek- ken y wanneer zy onbedreven zynde zo dikmaals de omgekeerde baarmoeder afrukken (m). Het andere zyn harde, langwer- pige gezwellen, op de wyze van een beuling in den onderbuyk na 't baren, nu fchuyns, dan dwerfch zich vertonende. Welk deel oordeelt gy jju dit gezwel in den buyk uyt te maken ? Wan- neer Ruyfch in zodanig doot lichaam gezien hadde het net tot malkanderen getrokken, en verdikt; 'was de uytlegging van de (M ) zaak
(0 In 't ii. tiental van Ontleet- en HeeJk. Aanmerk, n. x.
lirj Op dezelfde plaats.
(ni) In de xcm. Ontleec- en Heelk. Aanmerk,
|
||||
p<r Verhaal van het Leven en de Yerdienften
zaak jj^makkelyk > nöchtam zoude niemant y de zaak niet gezien
hebbende, de oorzaak in 't net gezogt hebben (i). Eindeijk de wonderlyke baringen y hoedanig zyn het hontje (ïi), en\ diertje na een flek gelykende (in), door de mont uy tge worpen-, zal ik met een duyfiere uitlegging hier met verhalen. Wie in zo- danige lufi heeft \ hy vmi genoeg , waar door hy zich vol- doet. xix. Tot de natuurlyke Hiftorie behoren alle gediertens, en
gewaffchen. Ren e enig Cabtnet van dieren hebben wy, van Ruyfch 5 't welke hy vporgmofflm hddde ?voort te zetten y -zo andere niet ver zogt hadden y dat hy d§' bejihryvingvan mer zaken uyt het menfchelyke lichaam % tot gebruyk der fierv^ tmgen y boven alle andere fieldê. In xv Gabinetten, welke hy: met diertjes vervult gehadt heeft, waren meer als ij$2 fle§^ ièn begrepen j voeg hier by de dozen met vlinders , fprinkha^ nen, fchalbyters, klein viervoetig gedierte, gekorde diertjes» en zeegewafïen vervult, zynde 1820. Behalven deze vont men ook 180 droge fleffen, en daar in zeltzame gedroogde vogelt- jes , voornamen tlyk uyt Ooft- en Weft-Indien overgekomen* Zo graten fchat van dieren ^zó& Ruyfch, al voor %% Jaren (iv). In dat eene Cab'met , 't welk men lezen kan, zult gy opge- noemt y of befchreven vinden > of ook met fraye afbeeldingen uytr gedrukt y aart- en wat er gediertens van allerley zoort y mam voor-* namentlyk zeer zeltzame yyt Ooft- en Weftrlndien y vliegende f kmypende y en voortgaande. Jk zal'er een van bybrengenf, na-* mepilyk een Americaanfch Padtgelykent dier ^ van de Zuri- naamfche Inwoonders Pipa en Pipal geheten, op wiens rugge &eer vele eyertjes in de auysjes. van de huyt zitten > ^aar uyt einde-
{1) In de LxiiL Aanmerking.
(11) In 't ix. Anat. Cabin. n. xLViir. (ïii) In 't 1. tiental van Aantek. n. vir. (iv) Zie de Voorreden van 't u Cabiaet.der Pieren; |
||||
t van FREDERIK RUYSCH. 9*
eindelyk de jongskens voortkomen. Nochtans beeft dit wön-
derlyke eyerneftje gantfch geen gemeenfchap met de holte des buyks (17.
Eindelyk, hy heeft-op 't laatfie de Ontleeding der Gewas-
fchen, niet die grove, maar fyne, met gelyke geluk geoeffent, als ik nu y omtrent het menfchelyke lichaam, verklaart hebbe. Aldus is de natuurlyke Hifiorie ook door Ruyfch vermeerdert; maar wie zoude gemeent hebben y dat de RuyfTchiaanfche voor- /lellingen, aangaande de natuurlyke deelen in 't menfchelyke lig- haam y op deze wyze zouden beveftigt worden / Dit aanvaarde de Oude man met een ongehoorde onderneming. De voornaam-* fte Ontleders der planten hadden geredeneert van de lichamen der dieren tot de geivaffen >■ en aan deze een maag, melkvaten, en verdere, byna van allerley zoort, ballen y roeden , baarmoe- der , en andere dingen , door een zekere vergelyking , toege- bragt. Doch Ruylch Jloeg in tegendeel een andere weg in, en redeneerde van proeven y in de planten gehouden y tot de dieren* De grote genegentheit y en gelegentheit bevorderde zodanige en £0 een grote oeffemng. Ik behke eerft verhaalt de neiging tot de planten , toen hy Jongeling was: Maar het gewicht van zyn ampt heeft hem aangedrongen verfcheïde zaken verder te ondernemen. Want in 't Jaar.168 y wierdt hy als Hoogleeraar in de Kruydtkunde te Amfterdam beroepen, wanneer de Am* fterdammers omtrent die tydt de Kruydtkunde yverig begonden aan te qtweken, en een [Hortus Medicus] Kruydtuyn maakten \ dewelke de zinnen van nieuwsgierige , en de gemoederen der Kruydtkundigen heden zo zeer na zich trekt. Zie daar het voornaamfie van de Zaak / Het blat beftaat uyt zenuwen en vocht, het welk in blaasjes, tuffchen de zenuwen vervat 7 door (M z) de
CO In 't 1. Cabin. der Dieren n, xjüey, de H. en m. Jïg. van de in. plaat
|
||||
pi Verhaal van het Leven en de Verdienften
de velletjes van 't blat heen fchynt. Die zenuwen houdt Ruyfch
voor zapvaten; en tujjchen die vaten is niet vervat, als een en- kele [pulpa] moes, In de Americaanfche Aloë* muricata is een moes tuflchen de zyden der vaten, na 't moes van de milt ge- Jykende. Maar het moes ontbonden zynde, beftaat uyt zeer kleine vaatjes, en kan geheel tot vaatjes ontdaan worden , zo dat het gemakkelyk het maakzel der hériTenbaft verbeelden kan. In 't blat van de Aloë Africana lopen de zapvaten vol- gens de lengte van 't vlies, bekledende het blat, en zy wor- den zeer vaft aan den zelfden rok gehegt. Een andere ver- lcheidenheit vint men in 't blat van de Opuntia Americana Spinofa; aldaar hebben de zapvaten zich door malkanderen ge- weven , eindelyk alle tot een plaats gekomen zynde, maken zy gelyk als een nieuw blat , terwyl zy , van die plaats uytge- gaan zynde , zich wederom door andere plaatzen heen ver- lp reiden (i). Gelykerwys de bladeren met 'vaten pronken •> alzoo ook de vruchten , en de overige deelen van 't gewafch, Ende haar moes is voor de vrucht. De miltvaten > by haren ingang m de milt y verbeelden door haar maakzel de fleel van een peer y en een peer de milt. De milt wort bekleet met een dubbelt vlies j alzo ook een peer. De vaten van de milt zyn onein- dig takagtig: zodanig is het ook gelegen met de vaten van een peer. De uyterfte vaten van de milt zyn moesagtig; diergelyks ziet gy ze ook in een peer (n). Doch in een perfik gaan de uytgebreide vaatjes van de fteel tot den fteen- agtigen fchel: maar zullende het moes maken, gaan zy alleen uyt de fteenagtige oppervlakte van den perfikfteen (m) uyt. Ja ook in de volkome aardtgewalTchen , voornamentlyk in de kroon-
(i) In 't m. tiental van Ontleet-en Heelk. Aantek. n. u.
(11) Zie het Antwoort op den Brief van Bohlius. (m) In *ï in. tiental van Ontleet- en Heelk. Aantek. n. iu |
||||
van FREDERIK RUYSCH. P3
kroondragende, zeliery , kroontjes kruydt, peterfelie, en berg-
eppe , komen de vaten met de bloetvaten van ons lichaam overeen (!). Gy kont mets frayer , en duydelyker wenfchen > als dat men van de knollen leeft: De daart en bad van de knol. zyn een t'zamenvoeging van zapvaten , berydende een bittere fmaak , maar geen huy of water. Duyzende vaatjes loopen in de knol, wit van kleur , en welke , door een behendige kond , uytgerafelt zynde , witte zyde verbeelden. Daar na ziet men het onderfcheit tuflchen de vaten van den bad en de daart , fchoon zy met een gedadige gemcenfchap onder malkanderen vereenigt worden ; want, terwyl zy den daart maken, lopen zy lynrecht ; maar als zy tot de fchel nade- ren, veranderen zy haar loop, en worden, als een net, ge- draait. De knol zelfs is een gedel van witagtige, zeer zoete zapvaten, dewelke, wel kort zynde, een afgefnede kegel ver- beelden, maar zy zyn ook ontelbaar. Onder de knol te be- reiden , druypt een lymig vocht uyt; als mede een witagtig zap ( 11). Daar uyt komt voort een gewichtige Ontleetkundige voorflellmg : In verfcheide planten; ja ook in verfcheide deelen van de zelfde plant, lopen de zapvaten niet op een en dezelfde wyze, Maar hier uyt maakt men die natuurkundige gelykenis: Van den verfcheiden loop der vaten, hangt eenigzints af het melkvocht in de melkgevende planten : het gulde vocht in de flmkende gouw : de bittere fmaak in de aloë: de zoete in de knol: de buykzuyverende hoedanigheit van deze plant: de flop- pende van den anderen. Waarom de leere van de natuurlyke ftaat der gewaffchen, tot nog toe zo weinig waargenomen , de leere der dierlyke huyshouding van V menfchelyke lichaam opge- heldert heeft, wanneer de zeer fchr ander e Ruyfch dezelve ver- (M 3) bati*
hï\ nie J!fl ^ntwoort °P den Brief van Bohlius,
W Uyt de Opdwgt van de vernieuwde Oeffcningco.
|
||||
5>4 Verhaal van het Leven en de Verdienden
handelde, In de zo zeer bevorderde Ontleding der planten kan
het onderzoek van een fterveling niets meer begeren, als dit, zvaar na hy te vergeeffch fiaat y dat een zekere floffe in de groo- ter vaten van de fieel of 't blat of de vrucht ingefpote de haair- fyne vaatjes y het moes y of van 't blaty of van de vrucht voort- brengende y ontvouwe -} zo als [vafa fpiritalia] de luchtvaten der planten met quikzilver hcdendaagfch door de behendigheit der Natuurkundigen opgevult worden. Nadien een menfch tot die konfl niet komen kan, begeerde hy de zapvaten der bladeren en vruchteny hebbende derzelver moes weggenomen y dat isy de ge- raamtens der bladeren, en vruchten te bezvaren. Tot dit werk fchikte hy hongerige diertjes, zvelke het moes alleen y de zapva- ten overlatende y zoude opflokken ■> maar deze niet zeer naauw- keurig de hevelen bewufl zyndey zwelgde de beenderen met het vleefch in: het moes met de vaten. Daarom wierden deze on-* bedreve en onnutte dienft knechten uyt den dienfl van Ruyfch verbannen. Emdelyk heeft de Oude man met zyn eeltige en flyve vingers het zeer fyne werk zeer gelukkig uytgevoert (1). Befchomv in de afbeelding de geraamtens van bladereny en van peren; indien gy die door U zelfs met zveet te bereyden (il). Uw nieuwsgierig gemoet zal ik y met het laatfie verhaal, ver* maken y dewyl ik geen nuttigheit befpeure in de onvolkome be- fchreve aanmerking van Ruyfch. Weet; dat 'er gewafTchen in andere gewafTchen geheel en al befloten gevonden worden; dewelke haar gantfche levensloop door, nooit de lucht aan- fchouwen y die nooit water indrinken ! Dit beweegt alle tot verwondering y- en 't gaat alle geloof te boven. Zodanige plane- ten heeft Ruyfch twee afgebeelt en befchreven. De eene is zon* der bladeren, en zeer takagtig; week5 wit5 buygzaamj matig taay.
(I) Op dezelfde plaats; en in 't Antwoort op den Brief van Fater.
(II) In de Figuren by de vernieuwde Oeffeningen.
|
||||
van FREDERIK RLTYSCR • 9f
taay. De andere is een pyp; zeltzamer als de voorgaande, een (pan lang, zonder eenige takken, hol, als een ftok dikj, in welkers holle oppervlakte , op een plaats , gezien worden vele groeven, of indrukzels, tot een hoop vergadert, die een- moftaart zaatje konnen bevatten, en (om het wonderfluk te ver^ groQten) de Boerhaviaanfche groeven (i) verbeelden. Deze heeft men een velerhouwelyk of tweewyffchap van planten ge~ naamt, Zynde een zeer ongefchikte benaming. Maar wie zyw de planten geweefl, dewelke in haar boezem die planten inflo~ ten ? Zit de ingeflote plant met de mfluytende vafl , om van deze haar voetzel te krygen ? Of is een plant in een plant zo- danig -, hoedanig zomtydts is het fcheenbeen in het fcheenbeen, als «dit uytgegeten en bedorven is ? Ik geloof liever y en oordeeh dip een zeltzame Vertoning te wezen > dat de bladeren van de* volwaflche Opuntia, tot een geraamte gebragt, en verdroogt, in drie, of vier platen, of ook in vyf, dewelke op malkande- ren volgens de lengte leggen, van een gefcheiden konnen wor* den (n j. Ja ook, om een eynde te maken, aanmerkelykkomt■■. my voor, dat de Boerhaviaanfche groeven ia meloenen, pom- poenen , en byna het gantfche gedacht van komkommers van Ruyfch aangetoönt zyn (ui). XX. Tot h ter toe hebbe ik de drievoudige fl off e t welke ik 'm 't
ver haaien van de vindingen van Ruyfch voorgenomen hadcfe, afgehandeld De voornaam/ie zaken heb ik bygebracht* j$le: vley'mgen hebbe ik nagelaten. Want met waarheden te, fchry^ ven doen wy altydt dienfl. Ik hebbe alle defchriften van Ruyfeh aangehaalt j Ik heb ze alle aangepreezen. Derhalven zoude-, mm te vergeeffch een naamlyfl van dezelve ,, genoeg bekent zynde y
(0 Jn 't Antwoort op den Brief van Vater.
%W *«**«/ m den Brief aan Rutfck |
||||
p<J Verhaal van het Leven en de Verdienften
zynde, hier by voegen. Zeer vele Geleerden hebben het ver-
volg van de Ontleet- en Heelkundige Aantekeningen geflelt bo- ven de zo dikmaals herhaalde befchryvmg van de Anatomifche Cabinetten van Ruyfch, In dezvelke men leeft zaken , die tien- maal gelezen zyn. Maar Ruyfch , welke geen beletzelen van zyn kon ft onder-
vonden heeft y gevoelde evenwel dat hy van z yne tegenftrevers verhindert wierde. Een goet Schryver is nooit vry van aan- vallen. Ik hebbe met Ruyich ftrydende ten tooneel gevoert de Bils, omtrent de wezentlykheit der klapvliezen j Lifter, om- trent de betichting over het verbannen van alle de klieren in't menfchelyke lichaam -y Vieuffens, omtrent de vinding van 't vaatagtige maakzel van den heriTenbaft: , van de nieren, het vlies, leggende tuflchen demoerkoek en de baarmoeder, ende van de wormwyze vaten, lopende door de inwendige baarmoe- der \ Hovius, omtrent de eerfte ontdekking van zommige dee- len van 't inwendige oog. Overal heb ik Ruyfch als verwin* naar opgeheven. Van Kau alleen is hy overwonnen, wanneer zy hevig twiftede over de waare gefteltenis van 't middelfchot van 't balzakje. Doch de twifl 'met Bidloo kwam uyt twifl voort. In der waarheit die groote glans van 't Bidlooaanfche werk is niet in ftaat de over groote misgreepen te verduyfteren y welke in die Anatomifche Platen begrepen worden ■> V was nog- tans naauwlyks billyk, jonge Leerlingen op te maken , welke> wanneer Ruyich begeerte kreeg, om de misftellingen van Bidloo ie verbeteren) aanftonts Voor ftelbrie ven aan Ruyfch fchreven, altydt vervult met fchimpen tegen Bidloo, die evenwel door een andere lof uytmuntede, en ook met aan de driftige jeugt bloot geflelt moeft zvorden. Al wie zich verledige die Brieven te le- zen , zal zich beklagen over al te grote tydtverlies. Hier door is 't byna vojr een fchande gehouden , gedrukte Brieven aan Ruyfch
|
||||
van FREDERIK RUYSCH. 97
Ruyfch te zenden-, opdat hy > nergens andersbekent zynde, uyt
de medemakkers met bekent wierd, door een twyffelachtig ge- rucht. Bidloo aldus getergt zynde , is zo op de fioel als met fchriften, op Ruyfch uytgevaren', en heeft zyne verdediging te- vens hem uytgegeven. Op welke gevolgt is een antwoordt van Fred. Ruyfch op V Boekje y genaamt Verdediging van G. Bidloo, Ik heb evenwel in deze twiflfchriften, geen voorbeelden van ze- den of geleertheit gevonden j dewelke aangetekent zynde , alhier voor te flellen, dien/l zoude doen. Het gerucht van de naam van Ruyfch , de geleerde wde-
relt door verfpreit zynde, nodigde aanftonds m dmflerdam alle, die begerig waren zich zelfs te kennen, en voornamentlyk die zich op de Geneeskunde toeleiden. Hier door hebben zo veele leerlingen Ruyfch als me e fier gehoort, van zvelke ook zommige een naam door haare Ontleetkundige ervarentheit verkregen heb- ben. Dit zal altydt voor Ruyfch roemruchtig blyven , het ge- ftel van 't menfchelyke lichaam verklaart te hebben aan PETRUS DEN EERSTEN, GROOT KEYZER DER RUSSEN,
dewelke zeer aandachtelyk toeluyfterde , over alles vroeg hy
naauwkeurig, en behield altydt in zyn geheugen , 't gene hy eens gezien hadde (i). Zyn oude Leermeefter heeft van hem een getuygenis nagelaten y waardig de grootmoedigheit van den KEIZER , dat hy door de byzondere kennis van Ontleet- kundige zaken niet alleen overtrof de Princen in de Ontleet- kunde , maar ook zeer veele Geneesheeren zelfs (n) , ende dat hy , volgens toeftemming van alle , met een byzondere vlpet van welfprekentheit over Ontleetkundige zaken zoda- nig konde handelen, dat hy de welfprekentheit van den al- (N ) lerwel-
0) In \ n. tiental van Ontleet- en Heelkundige Aantekeningen, n, iv,
W in t L tiental der gemelde Aantek. n. i. |
||||
5*4 Verhaal van het Leven en de Verdienden
lerwelfprekenften Hoogleeraar verre te boven ging (i).
Deze Leerlingen wierden van Ruyfch m de Ontleetkonfl on-»
derwèzen y kever uyt de berydingen y als uyt verfch geftorve lichamen. Want Ruyfch was met gewoon zo veel tydt te be- fteden aan een grover Ontleding y zynde al te morzig y als wel aan zyne berydingeny die hy net bewaarde y Hy fchikte ze zo op y dat zy y die van haar natuur de menfchen gewoon zyn af te fchrikken y dezelve tot haar aanfchouwmg nodigden }* hy ver- cierde ze met voorheelden van de natuurlyke hiftorie y als met zee- gewaffchen y fchelpen , en andere zaken y gelyh de figuren van de Anatomifche Cahinetten aantoonen. Want toen een onverwagte uytkomft op den arbeit van Ruyfch volgde y en door deze ook niet weynige zaken y van H gemene gevoelen der Ontb- ieders verfch dien de y ontdekt wierden y hoe zoude hy de ge ene, die een ander gevoele hadden y hebben konnen nootzaken om de gevoelens y door outheit en toefiemmmg van zeer velen voor ze* ker gehouden y af te leggen 1 Boven alle wiskonftige vertooning fchattende zyn KOMT en ZIET! daarom bewaarde hy in zyn huys de proef/lukken y welke op eenige planken vergadert zynde y de Ruyffchiaanfche Anatomifche Cahinetten uytmaakien y zynde onder 't zelfde opfchrïft befchreven. Deze ftonden open voor de leerlingen van Ruyfch y en alle vreemdelingen y welke be- geerig waren die dingen te befchouwen y waar toe nergens an- ders gelegentheit verfchaft wierdt. Tweemaal 's weeks konde yder een, voor weynig gek, dezelve zien (il). Maar wan- neer Ruyfch, een oudt man zynde, onder zyne zeltzaamheden te vertoonen; overal niet meer oplettende oogen hebben konde y zynde daar en boven door den toevloet der aanfchouwers bezet y hebben zomtydts dieven, welke als vrienden inde binnekame- ren
(i) Van de Moerfpier.
(n) Zie Zwammerdam in zyne Aantekeningen op van Horm.
|
||||
van FREDERïK RUYSCH. 99
ren van Ruyfch toegelaten waren, met een onuytfpreekelyke
ftoutheit geftolen , en uyt het huys weggenomen, dingen, wel- ke Ruyfch haar, om derzelver begeerten te voldoen, getoont hadde. Met dezen roof nog niet te vreden zynde , hebben zy naderhandt deze geftole zaken na andere Gewefren en Ko- ningryken omgevoert, voor haar eigen vertoont , en voorge- geven , dat zy zodanige ftukken door haar konft en behande- ling kond e bereiden, Gelykerwys hy zyn ramp omtrent de roede, door een ongelooflyke moeite , groote nanuwkcurig- heit, en met een zeer gelukkigen uytkomd toebcreit ; als ook omtrent de ribbens met het vleezige aanhangzcl bereit, zelfs met droef heit befch reven heeft (i). Door zodanig bedrog heb- ben zommige > welke nog gelegentheit om doode lichamen te kry~ gen y nog ervarentheit van de Ruyjfchiaavfche konfi hadden, in V geheim zich zekere Anatom'tfche fchatten; een Cab'metje &f Cabinetjes vergadert. De Groote Petrus was ook door hulp van deze bereidin-
gen een Ontleetkundige geworden f Deze derhalven door de be- geerte om proeffiukken van een xeer keurlyke Ontleding 'm zyM Ryk te hebben > en de Kmflkamer te vergrooten y gefchikt tot gebruyk voor 't Hogefchool van Petersburg y dewelke niet als by~ zondere en uytmuntende zaken moefl bevatten y heeft de Anat®- tmfche Cabinetten van Ruyfch voor dertig duyzent Hollandfcke guldens , zo ik my niet bedriege , gekogt , en na Petersburg overgvbmgt. Laat hy nu na Petersburg trekken, die begeerig h de menfchwerdmg te leeren. Aldus ontblootede zich Ruyfch. Evenwel was 't fchandelyk y dat een weergaloozen Konflenaar vonder bhyken van zyn konfi leefde ; en em Omleeder zonder toebereide detkn van 't menfchelyke lichaam. Derhalven heeft (N 2) 4e
0) In 't u. tiental van Ontleet- en Heelk. Aantek. n. vin,
|
||||
loo Verhaal van het Leven en de Verdienden
de zeer werkzame Ruyfch by dagen en nagteny alle gelegent-
hedeny krachten, en koffen befieet y om wederom Anatomifche Cabinetten , na de Petersburgfche gelykende y te verkrygen. Ende hy heeft ze ongelooflyk verrykt bekomen ; wel beneden de Petersburgfche y zo gy op de proef/lukken y rakende de geboorte van den menfchy dringt ; maar overtreffende, voor zo veel de Ontleeding der planten aangaat. Eindelyk is 't gebeurt y dat den Doorluchtigen Johannes Henricus de Heucher , uyt naam van zyn Vorff y om eemge Ontleetkundige bereidingen van Ruyfch verzogt. Welke gedienfiig aanflonts na Dresden toezont het dunne herflenvlies uyt een volwartche menfch; het bekkeneel van een kint; de huyt zeer dik met haair bezet ; een fraay envoldrage kint van vyf of zes maanden , meeuw wit van cou- leur ; een armtje van een kint ; het achterbrein met zyn vlies; en andere zaken; dewelke Fredrik Aüguftus,. Koning van Poolen , en Fredrik Wilhelm , Koning van Pruyffeny toen ter tydt , als dezelve aangekomen waren y tegenwoordig ie Dresden zynde y dezvelke de ontbreking van de Ruyffchi- aanfche bereidingen in de Schatkamer van Dresden beklaagt had de y zodanig behaagde y dat Aüguftus, volgens zyne miU dadtghett , hondert goude Nobels aan Ruyfch tot een gefchenk vereerde. Derhalven heeft Ruyfch aan de Koninglyke Schat* kamer te koop geboden zyn geheekn Anatomifche Imboel.y en verzameling van natuurlyke zaken , waar mede het geheele huys opgevult was ; zyn zeer wel geftoffeerde Boekfchat, ja de konft om de dode lichamen te bereiden en te bewaren ; en de werktuygen. Daar na y als de Koning 'm deze zaken gene- gent heit hadde} heeft Ruyfch in 't Jaar 1718, in de maant O&ober y zyn behulpzamen vrient (1), den Heer Johannes Chri- ftophorus Bohlius, Medicina; DoBor y na Dresden toegezon- den y (1) In 't Antwoort op den Brief van Bohlius. |
||||
van FREDERIK RUYSCH. ioi
den om verlcheide geraamtens van bladeren, uyt naam van
den Verkoper , den Schatkamer aan te bieden , waar onder voornamentlyk een blat was , verdeelt in twee platen , waar van de eene voorzien was met vaten , gelykende na die van 't dunne herffenvlies \ den andere wierdt omringt met boogsgewyze vaten : ende om met de prys over een te komen. Toen was de genegentheit van den Vorfi wel onverandert ; en Auguflus oeffende toen dezelfde miltdadigheit 7 die hy altydt gehadt had- de ; en zo gy de zeltzaamheit der zaken overweegt 3 en de mee- nt gt e j wierdt 'er een billyke prys geeifcht ■ evenwel waren 'er y zvelke met draalen , ik weet niet om wat oorzaak, alle hoop van koop affneden. Dit heeft Ruyfch zeer gefmert , en de Duytfchers y voornamentlyk Ontle et kundige , dewelke in haar Lant aldus haare verlufligingen zoude hebben konnen befchou- wen. Ruyfch overleden zynde y zyn deszelfs zeltzaamheden 'm een openbare Verkooping gebragt ? na alle kanten verfpreit (\\ Ruyfch konde geen een Lantfchap blyken van zyn e konfl weyge^ ren, die y toen hy leefde, alle door geleertheit bebouwde Lant- ftreken met de heerlykheit van zyn naam vervult hadde. Welke ampten Ruyfch in H Vaderlant bedient heeft} heb ik
nu gemelt. Maar uytheemfche volkeren hebben hem ook met eerampten vereert. Want hy is als een Lidt ont fangen in de Keyzerlyke Hogefchool der Natuurontdekkeren , in de Ko- ninglyke Maatfchappyen der Wetenfchappen van London, en 1 arys. En wel in deze wierd hy aangenomen in 't Jaar 17*7 > vervullende de plaats van Izaak Newton, wanneer de zeer doorluchtige Graaf van Maurepas zulks aan Ruyfch. boot- fchapte (11). Indien gy vraagt na de oeffeninge, gaven van "t ^emoet van
(N 3) C Ruyfch i
(O BohUus in den Brief aan my gefehreven.
UU *n den Opdracht van de vernieuwde Oeffeningem
|
||||
ïoi Verhaal van het Leven en de Verdienden
Ruyfch; weet y dat den zelve is geweefi zeer Godtsdknfligy ëw
groot liefhebber van arbek j matig, tn nom een verfpiller van - geit ■> na de gewoonte van zyn lantaart. Gelyk de Heer Bradley geweten heeft. De verdere hoedanigheden van yt gémoet y kent men uyt zyne twiflfchrifien. Als hy nu hoog van Jaren te zwak was tot den arbeidt y
welke hy Jongeling ende man zynde gemakkelyk gedragen heeft j heeft hy, die bekende zonder werk met te kannen keven , zyn verflant met andere zaken bezig gehouden. En om aangaande den loop der zenuwen geen woort by te voegen y als van een zeer zware Jlof; echter wilde hy befchryven de zeltzamer ont- dekkingen , welke zien op den zieken toeftant der men- fchen j of, op wat wyze het menfchelyke lichaam door de Jaren langzamerhant verandert wort , 't welke hy in zich zelfs, zo oudt zynde, ondervondt > en aanmerkte (i). Ja ook hy hadde in de laatfte jaren , aangaande zich zelfc, nieuwe onderfteilingen. Aldus erkende hy voor een weldaat van de natuur, dat hy eens in een week afgang kreeg , en meende dat het flym van den endeldarm verftrekte in de ^plaats van de gyl , moetende door de fcheilklieren , welke in oude luyden gebreken, omgevoert worden. Hierom ver- eerde hy dien darm met den naam van een nieuwe eetkamer, welkers zuygadertjes ai het vocht op zoude flor pen tot het ge- mene beft van 't lichaam (11). Een val heeft het door ouderdom verzwakte lichaam van
Ruyfch veel verztuakt, gefchiedende niet buyten alle vrees van ten gebroken hals van °t dyebeen $ als hy op een (loof tredende, by geval met de voeten de matten met zich getrokken hadde* Daar na was de gang weg: de oude man moeft overal met een fioel
(i) Tn 't Antwoort op den Brief van Bohlius.
(ir) Uyt den Brief van Bohlius aan my gefchreven, |
||||
van FREDERIK RUYSCH. 103
(hel gedragen worden. Evenwel het gemoet toen noch frtfch
zynde, heeft hy y op een ft oei zittende > de Kt'uydtkundige ver- toningen in den Kruydttuyn afgehandelt ,* gelyk ik zelfs in 't Jaar 1728 hem heb zien vertoonen de Zeeroede. In welk 'laar hy voor altoos een einde van zyne Kruydtkundige Leffbi heeft fremaakt y met de welriekende Kranskruyden. En heeft te gelyk met een godtvruchtig gemoet gewenfcht, dat alle de geleerde waerelt met zo vele vindingen vermeerderen zouden, als hy gedaan heeft (1). Maar hoe groot de leeftydt van een menfch is -y echter is 'et-
op deze waerelt mets onvergankelyL Aldus heeft ook Fredrik Ruyfch, de wet van flerffelykheit onderzvorpen y flokoudt ge- worden zyn de y verzadigt van eer en aanzien y den 22. dag van Louwmaanty in V Jaar na Chrifti geboorte 1731, den geeft gegeven; na dat hy twee en f negentig Jaren en elf maan- den geleeft hadde. Zo lang als de goede Konften by de Volkeren bemint zul-
len wezen: zo lang als het menfchelyke lichaam met ziektens gequelt zal zyn: en daar mede gequeh zyn de y van de 'm de kon ft ervareney genezing zal vorderen: e tule de Geneesheer en y niet zonder kennis der ziektens een hulpmiddel zullen weten te bereiden': en de aart der ziektens niet zal konnen doorgront worden y als door de Ontle et kunde y in zo een hoge plaats van Ruyfch gebragt: zo lang zullen alle eerlyke lieden dankbaar- lyk aan den naam van Ruyfch gedenken y en de verdienften van Ruyfch begrypende y verheffen. Maar gy die deze hebt gelezen y gedoog vermaant te zyn y dat gy memgermalen de Ruyffchiaanfche fchriften y by de goede gerekent moetende wor- den , doorbladert: dat gy uwe krachten infpant om zaken by te voegen en te voltoyen y die Ruyfch of onaangeraakt of onvoltooit nage-<
(0 Op dezelfde plaats. |
||||
i 04 Verhaal van het Leven en de Verdienden van RUYSCH.
nagelaten heeft : en zyt altydt bedacht om uw verflant , zo
veel als 't is y aan dwalingen bloot t$ ft ellen. Maar denk van my 7 dat ik, door enkele liefde tot Ruyfch gedreven, deze za- ken de nakomelingen heb willen aanpryzen. JoANNES FrEDERICUS SgHREIBER ,
Koningsberger,
|
||||
ONTDEKKING
|
||||||||
DER
|
||||||||
KLAP-VLIESEN
|
||||||||
INDE
|
||||||||
WATER-EN MELKVATEN,
Nevens eenige leldfame
ANATOMISCHE OBSERVATIEN.
In 't Latyn befchreven
Door FREDERICK RÜYSCH,
|
||||||||
«piipp^^w^
|
||||||
' -'f'
|
||||||
\j.
|
||||||
f- ■/■
|
||||||
Pag. i
ONTDEKKING
DER
KLAP-VLIESEN.
y deeden (na het oordeel van den zeer vermaarden de Bi Is) verloo-
ren arbeyt, die in de (a) Water-vaten (b) Klap-vliefen zochten, ja hybelachte, die ftaande hielden, dat zy dezelve gezien hadden, want hy heeft niet alleen tegen den zeer beroemden Monichenius (gelyk den geleerden Bartholinus in zyn Verantwoording of de onder zoekmge van de Bi Is Fok 71. verhaalt} gezegt, indien Monichenius hem de Klap- vliefen in de f Fat er-vaten kon vertoonen, dat by dan den eenigen, eenen we- zen zou die de natuur kenden, en des zelfs uytwerkfelen : maar dat by, die gezien hebbende , met zyn eygen bant alle fchriften en de vaftjiell'nige zou her- roepen, met een algemeenebekentenis van zyn dwaling en blintheyt; maar hy heest my zelfs ook in tegenwoordigheyt van den Gences-heer Hclvetius, en N. Coljer ervaren Heei-meejter gevraagd of ik ooit in de Water-vat en Klap- vliefen had gezien? daar en boven indien ik dezelve zou kunnen vertoonen, dat by my verder als zich zelve in de Ontleed-konft gevordert te hebben, zou bekennen : verder zcyde hy , gy zult in de (c) borflbuys wel Klap-vliefen aanwyzcn die wy voor dezen al ge&ien hebben, maar in de PVater-vaten zalfè geen Jierfelyk Menfch ooit vertoonen. Waar op ik antwoordc, dat het my niet mogelyk was dezelve zo klaar, en geheel te vertoonen, of hy zou (halsfterk by zyn oordcel blyvende) dit kunnen tegenfpreken zoo dikmaal echter ik een tintel-yfer in de Water-vaten na het begin der verdeeling geftouwt heb , of het (d) water zelf in de Lever of de Milt, na boven heb willen dringen Chet zelve is ook van Nic: Stenonius aangemerkt in zyn Boek van de -Klieren des tnonts aan zyn 53. Verdeeling} heb ik altydt eenige tegenflant vermerkt, zo dat ik zou oordeelen dat het niet te twyfelen is , of daar zyn Klap-vliefen in de Water-vaten. Maar hy antwoorde, dat ik de zelve nooit zou kunnen ver- toonen. Na verfcheyde (hoewel vergeefs) van my aangewende onderzoc- Kinge ter oorzaak van de Klap-vliefen die de Bils avronriKÖós , dat IS , 00P- getuyge noemt, te vertoonen (want anders floeg hy daar geen geloof aan) zo trachtc ik eyndelyk de Water-vaten nauwkeurig te fnyden , op dat my naderhant in de zelve , behoorlyk met wint gevult , en in de Son gezet, A 2 en
Ca) Vafa Lymphatka, (b) VahuU, (c) Dxiïus 7boractc«tt (d) LyntfU
|
||||
4 ONTDEKKING der KLAP-VLIESEN,
en bequamelyk gedroogt zynde (gelyk men in de eerfte Figuur zien kan) het
maakfel der Xlap-vlielen zou blyken , dit onderzoek is na wenfch gelukt. Want alzoo zag ik met myn oogen klaarder als het middag-licht de Klap- vliefen over-al dubbelt, zeer overvloedig 5 gelyk een waffende maan aan de zyden van de Water-vaten gehecht 5 gelyk die , welke in de holte der aderen gevonden werden 5 maar echter meerder in getal en ranker. VERKLARING der I. FIGUUR.
Vertoonende de Water-vaten van voren, van ter zyen9 en in de
lengte gefnedm ^ met hare Klap'-vliefen. |
|||||||||||||||||
A. Een Water-vat in de
I lengte gefneden. B. Een Water-vat van ter
zyden. C. Een Water-vat van vo-
ren. a a a a a. ^De halve-maans wy-
ze Klap-vliefen in de ge- noemde vaten. |
|||||||||||||||||
J"ia ,1.
|
|||||||||||||||||
Weynig dagen hier na
quam de Ei/s wederom tot my _, en viel met deze woor- den my aan., eenige fwetzen wel dat zy Klap-vhefen in de Water-vaten hebben gezien, echter is het in niemants ver- mogen, de.felvete vertoonew. Op welke woorden my niet geraden docht te antwoorden; want hem alleen de zelve te vertoonen was myn voorne- |
|||||||||||||||||
--«grta^^*t^ffl5iEiSaïk4' au - '^fe# -
|
__1 men niet, maar in tegenwoor-
|
||||||||||||||||
digheyt van eenige Genees-
heeren, en in de Ontleed-konft ervarene, op dat zy my naderhant, als ik het begeerde} van deze zaak zoude kunnen getuygenis geven. Kort hier na quarn de B'Us in 't byzyn van de zeer ervarene Genees-heeren van Wou, Helve- tius, en Surrau, wederom ten mynen Huyfe > en na dat wy verfcheyde |
|||||||||||||||||
)
|
||||||
„ -,
|
||||||
ONTDEKKING der KLAP-YLIESEN. -f
woorden gewiflelt hadden , zoo heeft hy eyndelyk van het voortteelende
zaat beginnen te fpreeken, daar in voegende, dat de oude gepelt hadden, dat het voortteelende zaat uyt het bloet voort quam , dat hem buyten reden toe- fcheen want het bloet (zeyde hy) wert wel door de zaat-flag-adcren tot de ballen moert, maar het wert echter door de naby gelegene aderen wederom tta de holle ader gevoert: daarom behoort men eenandere f of en andere wegen, namclykhet water , dat door de J¥at er-v at en tot die deelen gezonden wert, aan te wyzen Hier op heb ik geantwoort, dat die weg ondoorgankelyk, en zodanig gefloten was , dat 'er ook niet een drappelken van de gylachtige vochti^heyt of van het water naturelyker wyzer tot die deelen gezonden zou kunnen werden , ten zy door gewelt, waardoor de Water-vaten opgefpan- nen en de Klap-vliefen van haar dienit verfteeken werden. Dit bygebracht zynde, vraagde hy , wat fiaat 'er tegen ? waar op ik antwoorde , de Klap- vliefen; hy hervatte wederom, of ik dezelve had gezien ? waarop ik toe- voegde , dat ik de zelve niet alleen gezien had, maar dat ik de zelve des noots zynde zou vertoonen : want ik wel ten minften tweeduyzent Klap- vliefen in eenige Water-vaten in myn kamer bewaart («avro*™^ , dat is , als ocg-getttyge) zou kunnen tooncn. En dat het my niet fwaar zou vallen, de zelve ook in elk bequaam onderwerp te vertoonen ; toont dan (zegt hy) de zelve, op dat ik die gezien hebbende, myn eygen gezichte geloof mach geven, 't welk ik hem eerit weygerde: maar ik zeyde, dat ik ook ten allen tyden be- rcyt zou zyn, indien hymy toonde dat de ftof der pis van de (a) lende of (b) darmfcheyls-klieren onmiddelyk tot de by-nieren (c) gevoert wert, gelyk hy ftoft te kunnen doen , door eenige byzondere buyfèn die het hem gelieft: heeft de naam van Mofch te geven, hier op heeft hy geantwoort, dat het hem niet ^coorloftwas iets te vertoonen, als tot Leuven, en dat hy het aldaar (indien. het my lujle daar na toe te trekken) zou volvoeren; maar indien ik deze Klap- vliefen hem niet voor oogen wilde feilen, dat 'er hem niet aangelegen was. Op dat ik niet iets tegen de waarheyt zou fchynen gezegt te hebben , heb ik niet onraatfaam gevonden, dezelve te vertoonen, op dat hy zyn cogen geloven- de , zou gedwongen werden met ons den rechten en niet den verkeerden weg in te (laan. Welke vertoont zynde, repte hy niet een woort, maar merkende dat de andere zeer ervarene Heeren eenftemmclyk dit bekenden, heeft hy gc- 2e£r? fnythet vaat ken van een, want ik zie de Klap-vliefèn noch niet klaar, dit gedaan zynde, heb ik hem de Klap-vliefen zeer blykelyk getoont, en ge- vraagt of hy noch de Klap-vliefen niet en zag ? Tot noch toe, zegt hy, zeg ik niet: (verftaatwe!,) hydorft dit niet bekennen, wyl hy het tot noch toe veele jaren zeer hcrtnekkelyk ontkent had: noch het geheel ontkennen, hademaal allede omftaande Genees-heeren uyt een mont fpraaken, kort hier op barft hy uyt iix A 3 deze
|
||||||
6 ONTDEKKING der KLAP-VLIESEN.
deze woorden, Indien gy my door behulp van deze Klap-vliefen, wezende nu-
van het zyn der zelve overtuygt, de bewegmge des waters tegen myn gevoelen van de buyten-deelenna het midden-punèl kunt toonen, zal ik uw verftant hoog achten, ik heb geantwoort dat die zaak tot ons gefchil niet behoorde, en dat het srenoeg was indien ik hem terftont toonde dat 'er in de Water-vaten Klap-vliefen zyn , tot noch toe zo verkeerdelyk van hem ontkent. Ey lieve wie heeft belooft te vertoonen de beweging des waters van de buyten-deelenna de ontfang-pkats? ach! wat een uytvlucht , ons gefchil is geweeft of in de Water-vaten Klap-vhe- fen gevonden werden, of niet $ hy hielt ftaande dat defelve in de Water-vaten niet waren -} Ik daar en tegen beweerden het zelve , en heb gezegt dat ik de zelve niet alleen gezien had h maar ook zou konnen vertonen, gelyk ik op de zelve tyt gedaan heb. *De Bils dan merkende dat hy op deze wyze vergeefs een uytvlucht zocht , komt hy weder tot de Klap-vliefen, en op dat hy ons zou diets maaken dat hy de zdve voor dezen klaar gezien had , zo heeft hy deze hoogmoedige woor^ den voortgebracht, die ik my waarlyk zou fchamen te verhalen, ten waar hy de zelve twee of driemaal had derven verhalen. ÏVat meent gy dat my onbekent /> wat in de PFat er-vat en behouden wert ? voor wien ook niet het kleynfte deelken in het geheele lichaam, veelminder de Klap-vliefen in de IVat er-v at en verborgen zyn; ja fchoon ik toeft a, dat ik gezegt heb dat 'er in de Water-vaten geen Klap* vliefen zyn, daar ttyt is geenzins te befluyten, dat de zelve my zyn onbekent geweeft: ik heb meer dingen ge zegt alhoewel ik van een ander gevoelen ben, ik heb ook ge ft'breven dat den dau in de borft-buys behouden niet kon ft remmen, in welke zaak ik echter ander zins geen me de-ft emmer ben. Op welke uytvlucht ik ge- moedelyk geantwoort heb, dat zodanige dingen een man van edelen inborft en een Voorlêfer der Ontleed-konfl niet betamen, maaroprechtelykenopenhertig de dingen die van andere gevonden zyn voor goet keuren, en dat dit woordeken voorlêfer dit $w, dat is, uyt zyn betekening^ hem aandrong. Gy zult deze zaak hier mede ook geen glimp geven, dat een wys man zyn eygen vindinge wat be- hoort te verbergen , en een yder de zelve niet vergeefs te vertoonen: Want ook de waarheyt met lafteringe te bekladden, en te verydelen dat andere gevonden hebben , en alzo de waarheyt zelfs tegen zyn eygen geweten tegen te fpreeken, betaamt een Koninklyke Voorlezer niet. Ten zelven tyde ontkende hy hoog- moedelyk (in't by zyn van de voornoemde Heeren) dat de natuur in de Water- vaten had Klap-vliefen of gerecht, (en dat noch meer is) indien iemant hem de zelve zou toonen, * dat hy dien verder als zich zelver in de Ontleed-konft gevor* dert te hebben, zou bekennen, en met zyn ey^en hant onderfchryven. Welke Klap-vliefen als hy van my vertoont gezien had, zo heeft hy (op dat ik de ver* dere dwersdry veryen die hy gcbruykt heeft, gelykmen boven zien kan, verbyga) onbefchaamt met deze woorden te kennen gegeven, dat hy de zelve zichtbaarlyk voor dezen had gehadt, Meent gy dat my onbekent is geweeft, dat 'm de Water- • vaten
|
||||
ONTDEKKING der KLAP-VLIESEN. 'j
éaten Klaf-vliefin behouden werden f daar ik dezelve dikmaal in den borft-buys
gezien heb, och armen! als of de natuur in de borft-buys niet zou kunnen ge- maakt hebben, dat zy de Water-vaten geweygert had. Wat is 'er uytfporiger dan dit? want de Water-vaten voeren naturelyker wys niet in zich., gelyk den borft of gyl-buys, te gelyk met het water den gyl eygentlyk genoemt zynde , noch den borft-buys heeft zo veel Klap-vliefen niet , gelyk ik in Oflen en Paarden dik- maal bevonden heb: ziet hier af de vyfde Figuur , in dikte gaat den borft-buys ook de Water-vaten verre te boven, zo dat ik oordeel dat deze vaten niet over een te brengen zyn h en hierom acht ik het geen wonder te zyn, indien de Bils de Klap-vliefen in de Water-vaten niet gezien heeft, fchoon hy ze in den borft-buys al gezien had. Ik ontken wel niet dat de Bils Klap-vliefen van welke ons gefchil is gewcefl , niet eenigerwyze heeft aangemerkt, voor en al eer ik hem dezelve getoont had -y want ik kan van Zyn zien geen oordeel ftryken ■> maar ik heb niet te mm goet gevonden alleenlyk in der waarheyt te verhalen , wat hy aangaande de 2clve in ons byzyn heeft bygebracht, en ons allen willen diets maaken. Om het welke te beveftigcn met eerlyke lieden b ende in de Ontleed-kon ft ervare Heeren ik nooit zal in gebreeken blyven. Indien de Bils de Klap-vliefen in de Water- vaten voor myn vertoonen gezien heeft, ('t welk ik nooit ontkent heby zo zie ik waarlyknietuyt wat reden hy een yder het tegendeel heeft willen aandringen ? ten zy dat hy hier door met een zyn tegennatiiurlyke loop des waters heeft willen vaft-ftellen. Want indien daar Klap-vliefen zyn, gelyk ik hem blykelyk , ja klaarder als het middag-licht getoont heb, dat zy daar zyn, zoo volgt nootza- keïyk onze beweging des waters. Ik zal , eer ik eindig, hier nog een woordeken aankoppelen, indien de Bils de Klap-vliefen in de Water-vaten voor dezen ge- zien heeft, zo heeft hy de zelve ongetwyfelt klaar gezien, na dat zyn briefsge- wyze verhandeling, waar in het ware gebruyk des levers omtrent den gyl, en dat van den gyl-buys tot noch toe alzo genoemt, aangewezen , uytgegeven in 't jaar 1659. neC licht gezien had. Want aldaar vind den Lezer dit op het vyf en veertigfte blad. Ik ga dan voort, het vocht 't welk wy om zyn gebruyk dau noe- men , gaat in de melk-aderen door derzelver open e monden in de darmen, en deelt zich by zonder lyk in twee wegen doer zamen-komende buyzen, de eene gaat na de K lier, welke aan de 'Poort-ader gehecht is, en fpreyt van daar water-vaten tot de lever, de andere gaat in de Klier achtigeontfang-plaatsvanhet darm fchcyl^ nÜ^f^[ j n ^e/iC haam onder en boven met wakkere takken op nieu bedeelt, de bo-
|
||||||||||||
gyl-buys
genaamt, tenminften vervirfgen, en onderzoeken. "Deze dan uyt de genoemde
Jjttï$i£/'*S' cn ^en buyk komende) doorboort het middenrif t, en gaat door |
||||||||||||
wei
|
>l U ef* CU ^imt by de jleut el-beenderen op omtrent het vyfde of zesde
|
|||||||||||
e been des borfts, kortclyk gapende , op dathy de groote'flag-adcr e enige
tacx-
|
||||||||||||
* ONTDEKKING der KLAP-VLIESEN,
tacxkens zou mededeelen. Van de bovenfle rib gaat hy verder over de Borft-
klieren door zeekere buys tot het hertefacxken , V welk hy door heuveltjens (OP dat het hert daar door verquikt zou werden , en zich lichter beweegen) bevochtigt, uyt deze klieren komende, gaat hy ook met een ander aanhang- fel nedergaande , in twee andere klieren , welke op de longe-pyp dicht aan de longe leggen, en verquikt alzoo door druppelen de longe: en bewaart het bloet in de andere holligheyt van V hert, dat weder her kookt moet werden, op dat het niet heel zou uytdroogen. Hier uyt blykt dat de Bils ter diertytdeKlap- vliefen noch niet gezien heeft: want indien hy dezelve had waargenomen , hy zou alzulken beweging des waters ofte der dau niet hebben vaftgeftelt, welke gmts tegennaturelyk is ; want al de Klap-vliefen , welke «in de Water-vaten van de lever na de ontfang-plaats gaande gevonden werden, zien na den ont- fang-plaats des gyls, gelyk men in de tweede Figuur zien kan. Zoo dat uyt de ontfang-plaats door de Water-vaten naturelyk niet tot de lever kan ko- men. Maar of alle de Water-vaten , welke onder het midden-rift gevonden werden, zich in de ontfang-plaats des gyls ontlaften , gelyk ik zie dat alle man toeftaat, durf ik niet verzeekeren : want ik heb in den buyk eens een Water-vat gevonden , zich op een andere plaats ontladende , waar van wy ( met Godts hulpe ) in gevolge fpreeken zullen. Wat de longe belangt, in dezen heb ik ook geen dau-vat gevonden , door het welk den dau van de Bils van den borft-buys tot de zelve geftiert wert: want alle de Water-vaten, welke in de longe gevonden werden, ftorten haar water in de onder het (a) fleutelbeen geleegene, (b) oxel, (c) of ftrot-ader, gelyk uyt een bant en het maakfel der Klap-vliefen blykt/tegen welke beweeging des gyls, indien de Bils noch ftryt, en van my aan hem begeert getoont te hebben, gelykhydat vanmy (geen voorwerp hebbende) geëyfcht heeft, zoo zal ik niet in gebree- ken blyven die te vertoonen , en den naaften dag zal my de aangenaamfte zyn. Eerftelyk had ik belooft aan te wyzen , dat'er Klap-vliefen (tot noch toe zoo hartnekkelyk van hem ontkent) in de Water-vaten waren , 't welk ik heb volbracht. Echter wil ik niet dat hy my noeme die ver maar de man, want ter dier oorzaak was myn voornemen niet de zelve te vertoonen 5 nu beloof ik, indien hy zich gewaardigt by my te komen, dat ik zal doen zien, dat de water-vaten, of dau-takken , ook niet een druppel uyt de ontfang-plaats tot de Ballen, Milt, Lever, ^Longe en ledematen naturelyker wyze kunnen ftie- ren , gelyk ik dit onlangs in tegenwoordigheyt van de Heeren C. Stalpert, vander Wielen , Liebergen, van Wou, Helvetius, Surrau en andere m de Lever getoont heb. Ziet hier af de tweede Figuur, VER-
(#) Vcn£fitklavlcc. (b) Axtlhres, (e) Jugulares,
|
||||
ONTDEKKING der KLAP-VLIESEN, 9
VERKLARING van de IL FIGUUR.
Vertoonende een F'aarde-
lever van de holle zyde, met de Waterval en, en der zelf- ver Klap-vliefen, Merkt ondertujjchen aan, eerflelyk dat ik de Water-vaten ten opzicht van de afgebeelde lever wat grooter heb ge- maakt, 't welk hierom ge- daan is,op dat de Klap • vlie- fen daar door beter gezien zouden kunnen werden. Ten tweede, dat ik alhier alleen' ïyk eenige Klieren heb af ge- heelt , wyl ik voor ditmaal niet zoo zeer voor heb de Klieren ah het maakfel der Klap-vliefen in de Water- vaten af te tekenen. A. De holle zyde van des
Paarts lever. B. De holle ader onder het
midden- rif't afgefneden. C. De poort-ader.
DD, Twee vajle Klieren in het holle gedeelte des
< levers gelegen. EEEEÊ. De Water-vaten
van het uytterfie deel des Levers voortkomende, en zig in het voorjlegedeelte der Klieren inplantende. F. De navel-ader in een
bant verandert. GGG. De Water-vaten
haar begin van het agter- fie gedeelte der klieren ne- mende , en na de ontfang- plaats desgyls hopende. gggggg- De Klap-vliefen
in de Water-vaten, zeer zichtbaar, ziende na de ontfang-plaats des gyls, en verhinderende, dat 'er uit d'ontfang-plaats niet iets tot dieverfou komen. |
||||||||||
A*. 7
|
||||||||||
E
|
||||||||||
NA-
|
||||||||||
ONTDEKKING der KLAP-VLIESEK
|
||||||||
IO
|
||||||||
N A-R I C H T I N G E.
|
||||||||
Ik werde uit andere gewaar , dat den vermaarden de Bits zeer op zyn ver-
weering .ftoft , en dit niet wel voor kenners van de Ontleed-konll , als wel voor bet-wtters , en onkundige , wien 't evenveel is , als zy haar ftuk maar flaande houden. Hy maakt eenige diets , dat ons verfchil aangaande de be- weeging des waters is geweefl , welk hy had vaflgeflelt te gefchieden van de ontfang- plaats na de buyten-deelen des Lichaams -f maar ik van de buyten-deelen na het midden-punt , en hy zegt, dat ik myn ftuk niet heb konnen flaande hou- den. Tegens andere zegt hy, dat ik vaflelyk gezegt heb, dat hy nooit eenige Klap-vliefen in de Water-vaten gezien heeft, en dusdanige uitvlugjens werpt hy'er tuffchen. Wat dat aangaat, dat ik zodanigen beweeging des waters ge- ile] t heb, beken ik, en zal ook niet in gebreeken biyven die te beveiligen. Maar dat ik dezelve niet heb konnen bewyzen, ontken ik als een belachelyke zaak, geheel en al. Daar zyn achtbare lieden genoeg, die op die tyt by ons gefprek zyn geweefl:, en my garen van het gehandelde getuygenis zullen geven. Ver- der dat ik gezegt zoude hebben, dat de Btls gants geen Klap-vliefen in de Water-vaten gezien heeft, is onwaarheid: hy heeft in tegenwoordigheid van de boven genoemde Heeren meermaalen gezegt, dat 'er in de Water-vaten geen Klap-vliefen gevonden werden. En dat, indien iemant hem hettegendeel zou- de tooncn, hy dien verder dan hy in de Ontleed-konft gekomen te zyn zou be- kennen. Ik beken dat ik dikmaal gezegt heb, dat ik daar toe niet gebracht zou' kunnen werden, dat ik gelooven zou dat de Bilsde Klap-vliefen der Water-vaten ooit voor myn vertoonen gezien heeft: want dat kan ik tot op dezen dag my zel- ven niet infeherpen ; en genomen ik had gezegt, dat hy dezelve nooit gezien heeft, ('t welk echter met de waarheid ftryt) zou den dwers-dryver my wel van on reedel ykheid kunnen befchuldigen ? nadcmaal hy zoo dikmaal gezegt heeft, dat de Klap-vliefen in de Water-vaten van geen Jierffelyk Menfch of ge- zien of vertoont waren. Eindelyk brengt hy tot zyn befcherming by, datwy alle zyn meening qualyk hebben opgevat, en dat hy van het zyn der zelve niet heeft gelwyfeit: om het welkte lichter elk aan te wryven, en diets te maken 9 hy zeker boeksken van den Genees-heer Zafuis tot Rotterdam gefchreven, te voorfchyn brengt. Alwaar den Heer Zafiits fol, 4. zegt, dat de Bils alle dagen in't ligt brengt aderen, flag-aderen, water-vaten, Mofch, Klap-vliefen in den Jborfl-buys, en diergelyke meer5 zietgy niet, zegt de Bils, dat my bekent is geweefl dat Vr in de Water-vaten Klap-vliefen zyn ? want zelf Zafius zegt, dat ik dezelve klaarlyk gehadt heb. Maar hoe veel dat dit tot ons verfchil doet, laat ik befcheydene Lezer u oordcelcn, ik heb met den wargaren verfchil gehad nopende de Klap-vliefen der Water-vaten, welke hier en daar, en over al in het geheelc Lichaam gevonden werden, hy zegt dat hy dezelve voor dezen in den gy1-
|
||||||||
ONTDEKKING der KL AP-V LIESEN. ,,
eyl-buys of dau-voerder (gelyk het de Bils gelieft dezelve te noemen ) ge-
zien heeft. Ey doch, wie heeft ontkent dat de Bils Klap-vliefen in den gyl- büys gezien heeft? daar ik niet ontkent heb dat hy dezelve in de Water-vaten zelf gezien heeft, maar hy heeft ons willen aanpreeken , dat 'er in de Water- vaten geen Klap-vliefen zyn, gelyk boven blykt, 't welk indien hy verdra yen kan y zoo laat hy my de eer van dezen ftryt ontrukken. HET II. HOOFTSTUK.
Maniere om de Klap-vliefen in de (d) melk-aderen ie 'Vertoonen.
Indien in het ontleden iets fwaar valt te onderzoeken , zoo is niet van het min-
fte de zienlyke vertooning der Klap-vliefen, welke in de melk-aderen van de eerftefoortzyn. En dit voornamelyk om de volgende redenen. Eerftelyk, ten zy het dier op de behoorlyke tyt na het cetcn geopent werd, zoo kan men de melk-aderen cjualyk zien, veel minder de Klap-vliefen , die in de zelve bevon- den werden. Ten tweeden , werden in de melk-aderen met gyl vervult zynde , van weegen de donkerachtigheid van den gyl, de Klap-vliefen niet gezien. Ten derden, de melk-adertjens zyn zoo tecder, dat zy qualyk, of geen blaas-pypje in zich laten brengen, zonder het welke zy niet vertoont kunnen werden. Ten vierden, zy kunnen befwaarlyk zoo zuyver van het darm-fcheyl geicheydcn werden, of zy behouden noch een overblyfzel, waar van de Klap-vliefen na- derhant zoo benevelt werden, datzyde fcherpheid des gezichts ontvluchten, zoo dat het niet licht valt de Klap-vliefen der melk-aderen ziditbaarlyk te vertoonen. Niemant van de Ontleederen heeft tot noch toe deze Klap-vliefen laten af-
beelden , ook heeft niemant van de zelve als fpaarfaamlyk gefprooken ■, ik vin- de ook nergens iets van het maakfel der zelve gefchreven . weshalven ik in beduchten blyf, of dezelve gezien zyn. Dat'er iets is, dat den dienft der Klap-vliefen waarneemt, wyft de reden zelf. Want indien den gyl van de Kheren des darm-fcheyls na de darmen gedrukt werd, zoo werd daar op ver- jchcyde plaatzen een tegenftant of fchutzel gevonden. Echter vertoont zich nier door geenzints dat geen, 't welk de tegenftant dcet: weshalven ik goed gevonden heb het zelve naukeuriger te onderzoeken , en dies te meer, wyl ik bevonden had, dat alle de Klap-vliefen niet van een maakfel of gedaante ^arcnj alzoozyn die, welke aan de bloet-vaten gehecht zyn, (alwaar zy haar takken mtfehieten) niet half-ront gelyk een waifende-maan, maar meer in de £ e iiitgeltrekt, t welk ik niet weet van iemant tot noch toe waargenomen te
|
||||||||||
zxn
|
||||||||||
Ook verfchilt geheel en al, dat Klap-vlies 't welk voor aan den (b) gemee-
f . „ B 2 ncn
|
||||||||||
(-) / «r* lauw. {I) DuftHi cboledochvi e
|
:ommunts.
|
|||||||||
i2 ONTDEKKING der KLAP-VLIESEN.
nen gal-wech in den dunnen darm geftelt werdt , van die welke in de dikke
darmen gevonden werden. Waar in ik geen een, maar veel Klap-vliefen be- vind , gelyk ik de zelve in een gedeelte van een dikke darm van my opgeblaa- zen en uitgedroogt heb, op dat ik de zelve aan naukeurige lieden als 't haar beliefde zou kunnen vertoonen, ter tyt toe dat ik de zelve uitgebeelt yder zal mededeelen. Daar is ook geen kleyn onderfcheid tiuTchen de Klap-vliefen van het hert. Welke zaaken aldus overwegende , hebbe ik veel moeyte aangewendt 3 en vergeefs veele onderzoekinge gedaan , eer ik myn naukeurigheid heb kon- nen voldoen, en de Klap-vliefen vertoonen: wiens ware bereyding ik uit ey- gen wil ontdek. Omtrent drie uuren na dat het beeft gegeeten heeft moet men het worgen,
de buyk geopent zynde, moet men zeekere melk-ader met gyl vervult afbin- den omtrent het (a) Klier-bedde van Afellius , of liever de Klieren van het darm-fcheyl , op dat het melk-adertje niet haaftelyk te gelyk met het melk- achtige fap uyt het gezicht raakt. Daar na moet men omtrent het begin, 't welk is van de vliefen der darmen een blaaspypken bequamelyk in brengen 3 't welk gedaan zynde, moet de bant losgemaakt, en het melkachtige vocht met de vinger wechgedr ukt werden. Dit aldus verricht zynde, zoo moet men daar op nieu weder een bant omleggen, het melk-adertje opblafen by het pypken, op dat de wint daar niet uitvliegt, het zelve binde, en naukeurig van het darm-fcheyl fcheyden, dat'er ook niet een overblyfzel aanhangt, en eyndelyk in de lucht hangen om te droogen, als dan werden de Klap-vliefen klaarlyk gezien, dub- bel , halvemaans gewys, met die, welke in de wy-vaten gevonden werden} op een hayr overeenkomende. Ten eertien, ftaat waar te nemen dat de melk-aderen van de eerfte foort, niet
foo veel Klap-vliefen hebben, als de tweede foort, gelyk men in de derde Fi- guur zien kan. Ten tweede, dat alle de Klap-vliefen der zelve met haar hollig- heid na de Klieren van het darm-fcheyl zien, zoo dat van de zelve niets na de darmen geftiertkan werden. Ziet hier af de derde Figuur letter b. b. b. Ten derde, dat deze Klap-vliefen in alles naukeurig opgemaakt, niet kunnen gezien werden als by helder weder, en zuyver licht, op dat ik echter niet fchyn onrede- lyke redenen voort te brengen, ik bewaar ten mynenHuyfe eenige gebalfemde melk-vaten, die ik aan veele achtbare Heeren vertoont heb, in welke deze Klap- vliefen klaarlyk gezien werden: als ook eenige aderen met takken, voor welke deze Klap-vliefen meer in de lengte uitgerekt, geftelt zyn, waar van ik boven heb gefprooken, welke ik niet oneygentlyk by een halve vmgerhoet geleken heb: ?t welk blykt aan Eigmorus geheel verborgen geweeft te zyn, uit zyn Ontleed- onderzoek des menfehelyken lichaams in de tweede Figuur van de tiende tafel, alwaar alle de Klap-vliefen der aderen van een maaklel bevonden werden : ook heb ik tot noch toe naarftig zoekende, geen Ontleder gevonden > die dit heeft waargenomen. U Y T- (<i) Pancreas /Jfdlis,
|
||||
ONTDEKKING der KLAF-VLIESEN, t$
UYTLEGGINGvande III FIGUUR.
<T)eze vertoont de melk-aderen van een Taart, van de eerfte en tweede zoort, de Klier van bet darm-ftheyl, en een gedeelte van den ontfang-p laats des gyls, |
||||||||||
r
|
y
|
.m. faö.ii. A.&edarmfcbeyls Klier
|
||||||||
van een Taart, van
Afelïms het klier-bed- de genaamt y in wiens voorfte gedeelte de melk-aderen van de j eerfte zoort zich in- planten j maar van het achterfte gedeelte ne- men de melk-aderen van de tweede zoort haar begin. BBB. Melk-aderen van de eerfte zoort.
b b b. Klap-vliefen die in dezelve ge/ien werden. C C C. ^De wortelen der zelver aderen van de dunne darmegefchyden. DD. Melk-aderen van de tweedefoortyWaar in de klap-vliefen meerder in getal zyn.zo dat zy ten opftgt van de gedaante van d water-vaten niet verfchillen, gelyk door den beruchtenHeer Sil- vius in difp. de Vaf: Lymp: tb: iz. wel is aangemerkt. UYTLEGGING van de IV. FIGUUR. A. Een melk-adertje met de Klap-vliefen, aaaa, *. Een ge op ent melk-adertje. Uï'TLEGGING van de V. FIGUUR.
A; 1'er toont een gedeelte van de borji-buys van een Taart, waar in de Klap- vliefen a a. gezien werden.
15. liet gedeelte van den borft-buys met zyn holligheid na den ontfang-p laats des gyls toeziende. Van |
||||||||||
i* Van de WATER-VATEN der MILT,
Van de
WATER-VATEN der MILT.
H E T III. HOOFTSTUK.
Maniere om de Water-vaten in de Milt te vertoonen.
Daar zyn onder de nieuwelingen (fchoonin de Ontleed-konflnaukeurige)
welke gemeent hebben dat de Milt gantfchelyk geen Water-vaten had. Onder welke Wharton dien uytmuntenden Ontleeder 3 om zyn verdienfle eer- waardig 3 in zyn Klier-befchryving des geheelen lichaams op het dertiende bladt zegt: Maar men kan qualyk ver fier en tot welk gebruyk hy dit vocht tot zig trekt,
als tot de fenuwen, want daar ontbreeken alle andere vaten door welke het zelve zon afgevoert werden, uyt genomen de fenuwen. Want daar werden tot ?ioch toe geen water-vaten door dit deel (hy fpreekt van de Milt} waargeno- men ; Francïfcus Glijfonius bekent ook in zyn Ontleeding der lever 3 dat hy de zelve niet gezien heeft Fol. 516. met deze woorden : hy heeft vaten, (Tprekende van de Milt/) flag-aderen, aderen, veel fenuwen, en ontelbare fe~ nuachtige vefelen, water-vaten zien wy geen, en laten de zelve, indien daar eenige zyn , voor andere naukeuriger oogen overig te ontdekken. Gualterus Gharleton ftaat ook in zyn (a) Befchryving van de dierlyke huyshouding 9 geen water-vaten de Milt toe. Fol. 178. Van de vinders der water-vaten werden twee forten geftelt, waar van d'eene alle die welke in den buyk be- houden zyn, de andere de verdere welke uyt de ledematen ofuyterfte deelen des lichaams haar begin nemen. *De eerfte Jpruyten van de lever , het net, en byna van alle de deelen der onderjle buyk , uytgenomen de Milt, waar in de zelve tot noch toe niet gevonden zyn. Ik zoude lichtelyk meer Schryvers die van dit gevoelen zyn , kunnen opnoemen 5 maar op dat ik niet te langwylig werd y zal ik de zelve daar laten, en alleen dat ontdekken 3 't welk ik oogen- fchynelyk omtrent de water-vaten van de Milt heb waargenomen , maar ik heb boven gezegt, dat de Milt overvloedig van Water-vaten verzien was -, derhalven zal ik nu kortelyk verklaren , op welke wyze men de zelve moet nafpooren. Opent twee uuren na het eeten den buyk van eenig geworgt of geflacht-
dier, en bint te gelyk alle de Milt-vaten 3 zoo bloet als wey-vaten af, want datelyk vloeyt het vocht uyt de vaten 3 dit gedaan zynde, moet de Milt boven de
(rt) Occonomia animalis.
|
||||
Van de WATER-VATEN der MILT. ^
de bant afgefneden (gelyk de fesde Figuur vertoont) en op een plank of tafel
^clegt werden: op dat alles klaar gezien zou kunnen werden , drukt dan eyn~ dtlyk met de vinger het water van het uyt-eynde na den bant , zoo komen de vaten overvloedig in 't gezicht , door welke het water geenzins (ten zy met ge welt) wederom gebracht kan werden, echter ftaat welwaar te nemen, eer- ïtelyk dat deze vaten niet alleen in het opperfte gedeelte van de Milt gevon- den werden, maar ook in het binnenfle, en de (a) Milt-flag-ader en de fenu- wen vergczclfchappen. Ten tweede, dat zy in alle dieren van een zoort niet even overvloedig zyn. Ten derde, dat de Milt van een Menfch niet zooveel water-vaten, als die van een Kalf heeft. Ten vierden, ftaat wel toe te zien in het binden van de Miltvaten, dat deze, 't zy wey- of water-vaten 3 niet ge- ichent werden. (a) Arteria. Splenica.
VERKLARING van de VI. FIGUUR.
Deze vertoont de Milt met de afgebonden water- en bloedvaten. A. Een Kal/s Milt.
B. De afgebonden Moet- en
water-vaten. C. T)e Milt-ader.
D. De Milt-Jlag-ader.
E. De Milt-fenuwen wiens
getal onzceker is. F. Water-vaten in het uyt-
terjtegedeelte van de Milt haar begin nemende, ff f f. Klap vlicfen in dezeU
ve vaten. G. De bant.
|
|||||
Ontleed-
|
|||||
i6 ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE.,
Ontleed-konftige
xjL X-» A.^ JLYJL JL^ JLv &/%, JL X.^ VJ JL# «L^t @
HET IV. HOOFTSTUK,
EERSTE AANMERKING.
Ontleeding van een cDochtertjeii, hebbende aan yder
zyde dertien ribben,
n 't Jaar 1664. heb ik het doode lichaam van zeeker Dochterken,
door een (d) lang-uytteerende koorts geftorven , geopent in 't by- zyn van de Genees-heer van Santen , zich tot Haarlem gelukkelyk oefFenendej wy zagen dertien ribben in yder zyde , ook bevondea wy tweemaal aan een zyde twee ribben vereenigt. (a) Febris lenta heélica.
TWEEDE AANMERKING.
Ujtfihieting van het (a) bekken en (b) pis-leyder van het uyterlyke
en bultige gedeelte van de Nier.
Dat de natuur omtrent de Nieren verandering onderworpen is, bevinden
die, welke in 't openen van lichamen zich verluftigen. In't Jaar i66f. in Wiedemaant heb ik een Hont , om de melk en water-vaten te onderzoe- ken , geworgt, de linker nier wat flap zynde, had in zich twee wormen be- iïooten, ten minden acht vingeren lang. Het bekken en den pis-leyder, fchooten uyt het uyterlyke en bultige gedeelte, (gelyk als de zevende Fi- guur vertoont) en 111 het bekken was een ileentje , waar door het my zoo verftopt fcheen i dat 'er ook niets uyt dk nier tot de blaas zou konnen ko- men. V E R-
(#) Pelvis, (h) Ureter,
|
||||
s/
|
|||||||||
ONTLEED^KONSTIGE AANMERK1NGE. ï7
VERKLARING van de VIL FIGUUR. Ver t oo ft ende de linker nier, nyt wiens bultige uyterlyke gedeelte
het bekken en den ps-leyder voortkomen. |
|||||||||
A. T>e (d) groot e [lag-ader.
B. T)e (b) holle-ader.
C. 'De linker nier.
D. Het bekken van het uyterlyke en bultige ge-
deelte van de nier voortkomende, werdende eenigzins buyten de nier gezien» E. *De linker pis-leyder.
F F. *De (e) zaat-JIag-aderen.
G. 2> (d) uyt-fuygende jlag-ader, H. Het (je) by-nierken. I. 1)e (f) uyt-Juygende ader. |
|||||||||
DERDE AANMERKING.
Wormen in de *Paar de-magen gevonden.
In de magen der Paarden vinde ik dikmaals dikke en korte wormen , van
verwe as-graau , van maakfel de oogen 3 of botte van denne-boomen zeer gelyk j en aan de binnenfte vliefen der maage zeer vaft hangende. VIERDE AANMERKING.
Ontleeding van een wanfehafen Kalfs-hooft.
Tn't Jaar 1664. heb ik een wanfehapen Kalfs-hooft, door (g) hooft-water-
xzucftt geitorven, ontleed. In groote was het ten minften als tweegemee- C ne
(e)\ RtTïLT.S"*' °f«°r/a' (l) Venacava. (V) Arter,* [vermatte*, (d) Arteria emnïgens,
V) *'»J*c€€mmr*ttUt U)Vememulg<m. Q) Uydroceyha'.ns. |
|||||||||
i8 ONTLEED-KONSTIGE AAN MERKINGE.
ne Kalfs-hoofden, zyndc ront 3 fwymende na een Menfchen hooft: h het vel afgenomen 5 heb ik het op verfcheyde plaatfen zonder bekkeneel , en alleen met een vlies bekleet, gevonden. Gelyk ik yder naukéurige als noch toonen kan. Van het breyn maar een weynigje overig zynde 3 was de verdere hol- ligheyt met zcekere waterachtige vochtigheyt vervult. VYFDE AANMERKING.
Een tros van zenuachtige Klieren in een Menfchen lever gevonden.
Zullende in 't Jaar 1664. de vaten van een Menfchen lever van het (V)
vafte-geronnen-bloets wezen fcheyden, het vlies afgenomen zynde y be- vond ik in deflelfs holle gedeelte onder het gal-blaasken, een reeks van veel Klieren, van Lichaam zenuwachtig, met geen bloet (indien men oogen mag gelooven) verzien 3 nauwlyks voor de punt van het mesken door zyn har- digheyt wykende. ZESDE AANMERKING.
Slag-aderen vol JVormen.
In't Jaar 1665. bezig zynde in het darm-fcheyl van een Paart, quam myeen
gedeelte van een darmfcheyls-flag-ader te vooren 3 zeer uytgerekt; zo dat ten cerften aanzien in de zelve een (é>) uytgezette flag-aders gefwel fcheen te zyn: want op die plaats was hy dikker als een duym, onder en boven had hy qua- lyk de dikte van een fchryf-pen. Welke geopent zynde, bevond ik devlie- fen zoo verdikt, dat zy de dikte van een dik frroyken vertoonden} de holte was met ontelbaare wormtjens vervult > zynde een kleyn fpeldeken (uytge- zondert het hooft} zeer gelyk 3 my gedenkt dat ik dit drie of viermaal heb bevonden. ZEVENDE AANMERKING,
Twee (#) navel-aderen in een Lever.
Dat de natuur op verfcheyde wyzen fpeelt, bevind ik in de Lever ^ als ik
in't Jaar 1665. m Bloeymaant, een Lever van een nauwlyks geworpen Kalf zou van zyn bloedig wezen ontbloten , heb ik twee navel-aderen be- merkt : gelyk ik eenige Heeren in de Ontleed-konft ervaren heb getoont, de eene
(a) Parcfichjma. (b) Anear'isma* (f) Fraa umbilinaïes.
|
||||
ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE. ^
cene der zelve was niet veel ranker als de flam van de poort-ader, maar had
m het rechter gedeelte van de Lever over ai veel takskens verfpreyt, welke met de verder-uyteynden van de poort-ader 3 door (#) mondelinge yereeni- o-inge, te zamen liepen. ACHTSTE AANMERKING.
Zamenzetting van beenderen, tegen de natuur, welke naturel) ker
wyze onder Je hey den zyn,
In 't Jaar 1664,. heb ik in een Menfchen lichaam de lende-wervelen geheel door
de zamenzetting j die men (ff) Symphyiis noemt, vereenigt gezien. In 't zelve Jaar heb ik een rib met de wervel vereenjgt gezien , een weynig hier na is my het vereenigen van de hals-wervels te zien voorgevallen. NEGENDE AANMERKING.
Een worm in de Lever van een Mtiys gevonden.
In 't Jaar 1664. een Muys openende , heb ik in de holte des Levers een
hangend gal-blaasjen gevonden3 welk geopent zynde, zag ik een worm, vry rank, langer dan een fpan. TIENDE AANMERKING.
Het begin van de /pys-dragers Jlag-ader verfcheyden.
^\ at deel van den (e) fpys-drager , dat in de borft behouden weit, krygt
■*"^altyt niet een flag-ader van de tuiTchen-ribbige voortkomende} want ik heb dikmaal waargenomen 3 dat deze flag-ader van de (d) longe-pyp-flag-ader, alzoo van myn genoemt, zyn oorfpronk neemt. ELFDE AANMERKING.
Een worm in een Nier gevonden.
n t Jaar 1664. heb ik een Winthont 3 wel en gezont levende, fvoor zoo veel
J. ik uyt de inelheyt heb konnen afnemen) om de bloet-vaten te vertoonen, geopent m de rechter nier heb ik geen overblyffel van het (e) vaftegeronne locts lichaam, maar een dunne worm, en een hoop vloeyent bloet gezien. 'sAnr C 2 TWAALF-
v*; * naji.myu. {b)?Zamen-groeying, (c)Oefopba£Ht. (d)ArteriaBron(ht-a!is. (<f, Parexcbym*.
|
||||
zo ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE.
TWAALFDE AANMERKING.
Ik heb dikmaal een dubbele maagekuffen-weg in het doode lichaam
van een Men/ch gezien.
Ik heb dikmaal de Qd) maagekuflen-weg , welke van den ervaren Wirfung
eerft is gevonden in den menfch , dubbel gezien 3 't welk Regnerus de Graaf 9 (zynde door onderlinge vrientfchap aan my verbonden^) ook tweemaal heeft aangemerkt. In exerc: anat med.Th. 24. Een der zelve doorboorde meeft de gemeene gal-weg, de darm-weg genoemt, dicht by de (J?) twaalf-vingerigen darm: de andere wierdt by zonder lyk in den genoemden darm, zomtyds ook in den (V) nuchteren 3 geplant. Echter heb ik dikmaals in een menfchen lichaam twee maagekuflen-wegen gevonden , waar van geen van beyde met de gal-weg eenige gemeenfchap had. Selden bevind ik deze maagekiuTen-weg enkel in de Honden. DERTIENDE AANMERKING.
Een bedorven nier door de teer ing, met een wonderijke ujttrekking
van het bekken en den 'Pis-leyder.
In't Jaar 1665. den 14. van Sprokkelmaant, heb ik het doode lichaam van
zeeker man^ die een (d) teering, en eengeduurige (V) looping van de pis hadt, ontleed -y de darmen weg genomen zynde , als ik de zaat-flag-aderen zou onderzoeken , quammy in 't gezigt de rechter pis-leyder 3 wonderlyk ver- draayt, ende hier en daar zeer uytgerekt, zoo dat hy ten opzicht van de dikte een darm gelyk was. Het bekken was ook zoodanig uytgefpannen > dat 'er makkelyk, en zonder moeyte een Orangie-appel van middelbaare groote in konde. Het wezen des niers geheel en al verteert zynde y was 'er niets over- gebleven , als de vliesachtige zeer verherde deeitjens. VEERTIENDE AANMERKING,
Een dubbel geftaart bekken.
"T\ e rechter nier in het zelfde lichaam doorzoekende, quammy in 't gezicht
-L-' het bekken, 't welk men, buyten de nier hangende, twee-ftaartig, en zeer uytgerekt zag, ziet hier af de achtfte Figuur." UYT- ,
(a) Duttus Vancreatkns, (/*) Intefimum duodenum* (e) Jejunum, (d) Phlhifis* (e) Diabetes.
|
||||
ONTLEED-KÖNST1GE AANMERKINGE.
UYTLEGGING vande VIII. FIGUUR.
Vertoonende een rechter Nier y met een twee/laar tig Bekken.
|
||||||||
':' A. De holle^ ader.
m B. 'De rechter nier, C. Het tweeftaart ige bekken uyt de nier
hangende. D. De Tïs-leyder zeer uytgerckt.
E. De tiyt-fuygendc ader.
|
||||||||
VYFTIENDE AANMERKING.
Zeekere tot noch toe onbekendeJlag-ader, waar door het flag-aderlyke
bloet van de groot e jlag-ader na de longen gezonden wert. Van al de Ontleeders die ik tot op dezen dag doorblaadt heb, heeft nic-
mant, myns wetens, gewag gemaakt van vaten, die het flag-aderlyke bloet, komende van de groote flag-ader, tot de longen voeren. Ja boven de (a) flag-aderlyke ader, of liever (b) longe-flag-ader, uyt de rechter hollig- hey t van 't hert voortkomende, en het bloet om verkoelt te werden tot de longc brengende, en de (V) aderlyke flag-ader of liever de (d) longe-ader, (komen- de uyt de linker holligheyt van 't hert, en het bloet uyt de longe tot het hert voerende) heeft niemant eenig ander vat erkent. Van welk gevoelen ik zoo lang ook ben geweeft, tot dat my byna twee jaren in het ontvlcfïgen der longe van groote dieren, alsMenfchen, Paarden, Oflcn, en diergelyke bezig ge- weeitzynde, (op dat ik iets zeekers van de mondelyke vereeniging der bloet- C 3 vaten
(a^cn*Artcn.fa. {b) ArtcrlaVidmondis, (0 AruriaVemfa, {d)VcnafnlmonM:s,,
|
||||||||
22 ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE.
vaten 'm de long mocht te weten komen) onverdacht zeekere flag-ader, van
my Arteria Bronchiaïts, dat is, longejyps flag-ader genoemt, inhetgezigte quam; en wel voornamelyk door het bloet dat in de zelve behouden wiert , waar door hy uytmunte , na dat ik de (V) longepypen van haar vleesachtigheyt, flag- aderlyke ader , en aderlyke flag-ader, gei cheyden had, en van zyn bloet, door zekere bequame vochtigheyt gezuyvert had. Welk gezien hebbende, dagtik het begin tier verdeelinge te onderzoeken , 't welk ik ter oorzaak van de afgeme- den groote flag-ader in die long niet heb kunnen volvoeren, maar in alle andere heb ik het zelve naderhant zeer lichtelyk kunnen doen. Dat deze flag-ader tot noch toe van niemant is aangemerkt, flel ik onbefchroomt vaft. Want Mannen in de Ontieed-oeffeninge zeerervaren , de bloetvaten die in de longe gevonden werden befchryvende , gaan deze (als onbekent) voorby, onder welke dien greoten Andreas Laurentius, zynde in zynen tyd een zeer geleert man , in zyn Ontleed-oefFening des menfehelyken lichaams aan het 22. hooftftuk fol. 369. dit fchryft. Dit vlees wert met drie foorten van vaten (hy fpreekt van de longe) 011- derichraagt en zamen gehouden 3 de flag-aderlyke ader, de aderlyke flag-ader , en de longe-pyp. Maar van de flag-ader door my ontdekt, maakt hy geen ge- wag. V an dit gevoelen is ook den vermaarden Spigelms geen van de minfte in de Ontleed-konfl. Erkennende geen vat als die, welke den beroemden Lauren- tius heeft aangewezen, gelyk uyt zyn boek van het maakfel des menfehelyken lichaams blykt aan het tiende hooftftuk fol. 362. 'Dit vafle geronnebloets deel wert met een vlies omvangen, voortkomende van het gemeene vlies der vaten 3 die in de longen lof en, 't welk dun, week, en geweldig Jpongieachtig is: het heeft dan allerley flag van vaten, aderen van de flag-aderlyke ader uyt de rech- ter holligheyt van V hert voortkomende: maar flag-ader en van de aderlyke flag- ader uyt de linker holligheyt, de eerfte geven voedjel, de tweede leven. Maar zy werden elk in twee takken verfpreyt, zoo dra zy aan de longe gekomen zyn, cn daar na wederom in meerder takskeus. Dit zyn de woorden van den beruch- ten Bartholinus: Het wezen der long is met drie zoor ten van vaten doorwe- ven , die ook niet weynig tot de ft er kt e doen , twee komen van het herty de flag- aderlyke ader, en de aderlyke flag-ader, het derde is een hy zonder vat, name- lyk de longe, ofte flrotte-pyp. Den zeer beroemden Engelsman Higmorus, fielt ook in zyn Onderzoek des menfehelyken lichaams, in de longe geen als die va- ten , welke van de voorgenoemde Schryvers zyn aangewezen, gelyk uyt het elfde hooftftuk van het eerfte boek fol. t68. blykt. "De vaten der longe, waar door zy aan het hert gehecht zyn, en door welke zy het bloet tot de voeding ontfangen , en gemat igt wederom in de imker holligheyt van het hert flor ten, zyn flag-aderen en aderen. \\ heb gx-ct gevonden deze flag-ader te noemen Longefyps-flag-ader; want
boven
(a) Bromhia,
|
||||
ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE. 23
boven de pypen der longe opklimmende, vergezelfchapt hy de zelve ten eynde
toe. Hy neemt zyn begm van het achterfte gedeelte vandegroote nederdalen de flag-ader, een vinger breet, of een weynig minder, boven de boven fte tuffchen- ribbige flag-aderen, die uyt de nederdalende groote flag-ader voortkomen. Zom- tyds ook twee vingeren boven de genoemde flag-aderen , ook bevind ik dat hv dikmaals onder de zelve zyn oorfpronk neemt: want de natuur is zomtyds met veranderinge gedient. Zomtyds klimt hy enkel, zomtyds dubbel op , zoo dat dikmaal (de groote flag-ader uyt het lichaam genomen zynde) en tuflehen-ribb:- ge en longé-vaten afgeiheden zynde, de overblyvende fprankjens van de lonee- pyps-flag-ader het begin der tuflchen-ribbige vaten fchynen te zyn. Van hier gaat hy fchuyns over de longe , en vergezelfchapt de pypen onderde aderlyke flag-ader, ten eynde toe, tot dat hy in haar gelyke fprankjens verandert, en de fcherpheyt des gezichts ontvlucht. Ik heb de zelve in koper doen fnyden, op dat indien ik mogelyk iets met woorden niet volkomen kon verklaren, het zelve door een afbeelding na het leven, mocht gefchieden. Verder ftaat aan te mer- ken, dat ik by gebrek van een menfehen, een kalfs long heb-genomen 5 gelyk yder blykt uyt de bovenfte tak, welke in de longen van Menfehen , Paarden, Ezels Lammeren, Honden , noch Voffen gevonden wert j of nu buyten Oücn en Kal- ven , beeften gevonden werden , die deze tak of (V) longe-fnec hebben , weet ik met j m de longe der menfehen heb ik aangemerkt, dat deze flag-ader dikmaal het voorftc gedeelte der longe-pypen langs gaat, 't welk ik in beefle-longen zelden gezien heb. ö Iemant zal mogelyk zeggen , dat deze flag-ader van kleyn belang is ten
opzicht van de flag-aderlyke ader, of liever de longe-Hag-ader, dat zeer groote vat, waar door bloet genoeg tot de longe kan gezonden werden. Waar op ik antwoort, dat ten dezen opzicht de lever-flag-ader dan ook zeer luttel te achten zou zyn, ter oorzaak dat hy ten aanzien van de poort-ader, die de lever over- vloedig bloet verfchaft, ongelyk kleynder is, 't welk my even zoo ongervmt dunkt: want ik acht dat de lever-flag-ader in de lever komende, en de poort ader vergezelfchappende, ten opzicht van het goede voetfel dat hy daar heen voert, hoog moet geacht werden. Want al het bloet dat door de poort-ader tot de lever gezonden wert, is geheel aderlyk bloet dat van de ingewanden des on- derf ten bu yks te rug vloeyt,zynde met geen gy 1 van Riolaan o?de Bits vermengt l en zclven inzicht acht ik ook, dat deze longepyps-flag-ader behoort in waarde gehouden te werden, niet voor zoo veel de veelheyt, als wel de hoedaniehevt van het bloet aangaat. Want wie zal ontkennen, dat het bloet, dat uyt de Im- ker holhgheyt van het hert is overgegaan,edeler als dat van de rechter hollieheyt L«? IVChtïk> PPdttikeyndige, <*at deze flag-ader gemaakt is om de
longe een edeler volmaakter, ja hoogverhevender bloet mede te deelen (a) LobM.
|
||||
24 ONTLEEDJCONSTIGE AANMERKINGE,
UYTLEGGING van de IX, FIGUUR. Vcrtoonende de longerfyp van een Kalf van achteren, ontbloot van zyn vlees*
achtïgheyt, Jlag-aderlyke ader, en aderlyke flag-ader', met de neder dalen d$
groot eflag-ader van het hert gejheden, en de longe*fyj>s flag-ader\
|
||||||||||
iy.ix
|
||||||||||
A. T>e Jïrotte-pyp *van een Kalf van achteren,
B. T>e rechter tak,
C. T>e linker tak.
D. T)e longe-j>yj>s flagyader, de Unge-pyfen ten eynde toe verzeilende.
|
||||||||||
E. Het
|
||||||||||
ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE, 2?
E, Het acht erft e gedeelte van de groot e flag-ader, van het hert gefheeden \
-waar uyt de tu£c hen-r ibbige flag-adertjens fpruyten: afgefiieden fprankjens der tujfchen-ribbige vaatjens.
F. Debovenftetak, die ik in geen dieren, als in Koeyen en Kalveren gezien heb
ZESTIENDE AANMERKING.
Een worm of het net gevonden.
Dat in alle deelen des lichaams wormen geteelt kunnen werden , blyktuyt
de dagelykfe ondervinding. Ik hebeen genoegzaame f rille Hont, om-: trent drie uuren na dat hy gegeten had , om de melk-aderen te vertooncn , ge- worgt. De buyk geopent zynde , fprong een levende worm , ten minften twee fpan lang, voor den dag. In het net kon men ziekte, noch quetfing' bekennen : de darmen en der zelver fchyl was ook gezont genceg. ZEVENTIENDE AANMERKING.
Een zeer groot gal-blaasjen, door verftoj>j> ing in een Koe gevonden.
In 't Jaar 1665. m Grasmaant, heb ik een doode Koe geopent, waar in,
door verftopping van de gal-wegen , ik een gal-blaasjen gevonden heb, hebbende ten minften anderhalf pint gal in zich, waar door het zoodanig was uytgerekt, dat'er niet meer in zou gekonnen hebben. Want daar waren Veets veel vefelen gebrooken ; de reden van dit verftoppen onderzoekende , vond ik de gal-weg door een fteenachtige ftof (het douwen van de vinger wykende) zodanig verftopt, dat 'er niet, ten zy met gewelt, een droppelken konde uytvloeyen. Welke ftof rontom de ronte van de hals der blaaze zodanig valt zat, als de wyn-fteen aan de vaten is gewoon te bakken. ACHTIENDE AANMERKING.
Een (a) gal-jyj? door een fleenachtige ftof vervult.
In de gal-pyp van Offen, Kalven, en Schapen, heb ik dikmaal zoo veel
fteenachtige ftof gevonden,. dat 'er voor de gal, die in het bovenfte deel was, geen plaats , waar door zy in de darmen zou konnen komen , gevon- den wiert i waar door de gal-weg zoo uytgefpanncn was , dat zy zomtyds tweemaal dikker dan de poort-ader was. In zoodanige gal-wegén heb ik dik- maals breede wormen (die men botten noemt) geteelt gezien. D " NE-
(<0 Vorm Bilarius.
|
||||
i6 ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGÊ,
NEGENTIENDE AANMERKING.
Een geheele verteering van het darmfcheyl, door dien de Klieren van
het darmfcheyl (o) hart geworden waren. IJ et verteeren van het net is niet doodelyk 5 want veele die dit hebben,
i leven noch lang daar na : 't welk ik niet alleen in beeften3 maar ook in menfchen, welke van een ($) worg-gefwel haaftelyk , als ook van een Beul geworgt geftorven 5 heb waargenomen. Maar dat het verteeren van het darm- fcheyl doodelyk is, hout yder voor een beweeze zaak. In 't Jaar 1664. ia Sprokkelmaant, hebben wy het doode lichaam van zeker Mansperfoon, out omtrent 25 Jaar, vaneen (c) teering geftorven, geopentj in wiens buyk zich aan de maage-zyde } onder de milt 3 een hart gei wel vertoonde , zynde met een byzonder vlies omvangen 5 en grooter als een kints hooft: zoo dat het ten eerften aanzien 3 een tweede maag geleek. Het darmfcheyl geheel en al verteert zynde, zoo zag men al de darmen na de rechter zyde in een gekrinkelt. Al de darmfcheyl en lende-kliefen waren ook ten deele vergaan, en verharden TWINTIGSTE AANMERKING.
Ontleding van een verfyfde Koe.
In 't Jaar 1665. den negende van Bloeymaant, heb ik een Melk-koe, die
aan een (d) teering ging , zoo verftyft: gevonden 3 dat zy het hooft: niet na de weyde konde buygen, of op haar beenen ftaan. Deze 9 doot zynde , heb ik geopent, waar m ik al de (e) vafte Klieren hard heb gevonden 5 zynde de (f) zamengezette gantfch niet gelyk. EEN-EN-TWINTIGSTE AANMERKING.
Twee (g) quyl-bnyfen van een onderfe kaak-klier voortkomende. In 't Jaar 1664. met den Heer Regnerus de Graaft naarftig Onderzoeker
der Ontleed-kon ft 3 in een Honden-hooft bezig zynde 5 vonden wy twee quyl-buyfen van een onderfte kinnebaks-klier haar begin nemen. TWEE-
(a) S irrhofus. (b) Angina, (c) Tabes. (d) Atrophia (e) GlanduU Conghbats,
(ƒ) (jUndula Conglomeratta. (g) Duflus Sahvalcs. |
||||
ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE. 2;
TWEE-EN-TWINTIGSTE AANMERKING. 7)e bloedvaten in een Menfihen milt verfchillen van die der Koeyen,
In't Jaar 1665. in Hooymaant, bezig zynde met het nafpooren van de bloct-
vaten in een Menfchen milt, heb ik bevonden dat de aderen by de flag- aderen bleven byna tot de uyt-eynden van de milt, anders als in een Oflcn milt, waar in de ader y zoo dra zy door het vlies komt van de milt 3 ver- dwyntj gelyk by Higmorus trib: \ÏL fol. 62. te zien is. DRIE-EN-TWINTIGSTE AANMERKING.
Twee Tisleyders van een Nier. In 't Jaar 1664. het doode lichaam van een Vrouw openende, hebben wy
gezien dat de rechter nier twee Pis-leyders had, welke, eer zy aan de blaas quamen 3 vereenïgt wierden : zoo dat zy te gelyk de blaas doorboorde. En my gedenkt, dat ik diergelyke maakfel van een nier onlangs by de Heer J, Stalpert vander Wielen, Genees-heer en naukeurfge Ontleder ., gezien heb. VIER-EN-TWINTIGSTE AANMERKING.
Een Jieentje in het wezen van een Lever gevonden»
Daar is wel niet gemeender, als het groeijen van {beentjes in de gal-wegen
van Oflen en Schapen * maar niets bevind men weyniger , als deze in het wezen van de lever zelfs: Zodatikdurfvoorvaftftellen, dat ik (fchoon wel meer als hondert reyzen met het ontvleeiigen van levers bezig geweeft zynde) maar eenmaal het zelve heb gezien in 't Jaar 1664. ten welken tyde my (nauwkeurig op alles lettende in het ontvleeiigen van levers) een hard iteentje in 't gezigte quam , zynde in het wezen zelf verborgen , geenzints aan de gal-weg gehegt, op een fchaal gelegt3 woeg twee fcrupels. VY.F-EN-TWINTIGSTE AANMERKING.
T)at (a) water-blaasjens in (Jj) Ta]?, (V) Spek en (d) Honig-gef wellen
zomtyds veranderen, bcveftigt de eygen ondervinding. Ik en vinde geen reden van twyfveling, dat Water-blaasjens in Pap, Spek 3
en Honig-gefwellen veranderen. Want ik heb van dit Jaar veel dusdanige D 2 * Water-
fa) HyJaüacs. (jb) Atherwuta. (c) SiecUomata. {d) Me!keru!cs>
|
||||
28 ^ ONTLEED-KONSTIGE AANMERKINGE.
Water-blaasjens gezien, in welke ik zomtyds een ftof als Pap, Melk,Wey^
Stremfel en als Kaas, heb gevonden -, en dat niet alleen in het opperfte vlies van de lever, maar ook in des zelfs binnenfte gedeelte op de takken van de holle, en poort-ader. Wat ik van 't voortkomen der water-blaasjens gevoel, zwyg ik : want eenige dingen hebben my omtrent deze zaak twyftelachtig ge- maakt , zoo dat ik beken het zelve noch niet genoeg gezien te hebben* ZES-EN-TWINTIGSTE AANMERKING
cDe Mondekens van de onderfte (d) quyl-vaten kunnen in een levend
Menfch zelden gezien werden , echter werden zy door konjl te voorfchyn gehragt.
TT\ e Mondekens van de onderfte quyl-vaten werden nauwlyks ooyt in een-
&-^ levend menfch 'm de open mondt gezien, zoo dat zy bezwaarlyk iemant getoont kunnen werden. In't Jaar 1665. nek & by geval, en geheel iets an- ders zoekende , bevonden dat de voornoemde mondekens eenigzins gaapte: welk gezien hebbende," heb ik de oorzaak des zelfs gezogt, en bevonden dat het niet alleen aan ons ftaat de mondekens van de quyl-vaten met een kleyne konft in de mont te openen, zo dat men ze zien kan 3 maar ook die vaten, en het quyl alzo te fcïiikken, dat het fpeekzel ftraals-gewys met zulk een ge- welt uyt de mont fpringt, gelyk het bloet uyt een gewonde lever-ader. (&) "PVt is, vriendelyke Lezer, het geene, 't welk ik UE. op deze'tydt heb
-"-^' willen mededeelen, veele andere waarnemingen door naarftig zoeken ge- vonden , onder alle welke geen van de minfte is, een zeer nauwkeurige ontvleiï- ging van de Lever, waar door alle des zelfs zo Bloet, als Water-vaten , zonder een ig affcheuren, op een nieuwe, en ongehoorde wyze vertoont werden, ftelle ik tot op een andere tydt uyt. Indien ik elders mogte dwaalen, dat ik garen be- ken menfchelyk te zyn, ik zal de oprechte verbeteringe van anderen vriendelyk aannemen: want ik ben die niet, die alleen overal in myne konft meenwyste zyn, en my zelven boven het menfchelyk vernuft meen te verheffen: voor lang heb ik al van myn fpitsvinnigen Dichter geleert, dat Niemant leeft vry van gebreken,.
Beft hy, wien de minfte ft eken. Dat ftag van menfehen is myns bedunkens hatelyk, die alle goede ivering, en
atheyt van andere minder dan het hare agten, die de wetenïchap van andere., fchoon
(a) Dfttltts S.iU-mles. ik) Vcna Bafilica.
|
||||
■—^^—i——
|
||||||||
ONTLEED-KONSTIGE AANMERKING!. 29
fchoon zy ze nooyt gekent hebben, beuzelingen achten; die eygene woorden en fchriften elendelyk verdrayen , en in een gantfch andere en ftrydige zin weg- rukken , op dat zy den gemeenen man, en den onkundigen zouden konnen diets maken, dat voor haar niet verborgen is : deze zyn het die vindinge van andere hare maken, dingen die zy waarlyk nooyt gekent hebben, wanneer zy ze van andere middagklaar ontdekt zien, roepen voor lang gekent 5 en volmaakter dan eenig fterffelyk menfeh 3 ontdekt te hebben : eyndelyk die overal van fchrikke- lyke verborgentheden blaten} die zy niemant voor gebeden, door gewelt 3 noch om het leven, maar wel om een grooten prys, waar op zy meeft zien, willen mededeelen. Echter blyft de waarheyd van deze verborgentheden meerendeel in het eeuwige graft verborgen 3 en van den dag die alles verlicht ongezien. On- |
||||||||
l
|
||||||||
tellyke dusdanige voorbeelden vint men onder de menfehen ; het fmert my de
gefchiedenifien te verhalen van die, dewelke fwetzende den Goutfteen en an- dere verborgentheden in de Genees-konft gevonden te hebben, de beurze van deze onvoorzichtige hebben uytgeput. Wyze Mannen vlieden van dezer dolle uytbiedinge En dryvvn haar als horfels van
Het voer dat bye voeden kan.
Want ik heb 'm dit uytgeven geen ander oogmerk gehadt y als de waarheyt be-
kent te maken, ja naakt gelyk zy my te voren gekomen is : alle vlekken en malen die eerlyke en geleerde Mannen in dezen komen aan te merken , zal ik garen ly- den verbetert te werden- ja ik en zal niet achten dat my ten oncerc zal /trek- ken } dat ik een kleyne misflag begaan heb, waar van ik tot noch toe geen lierfTe- lyk menfeh vry heb gevonden: eerder zal ik haar met een oprecht engoethert omhelzen 5 die my de onbevlekte waarheyt trachten voor öogen te (lellen alle weimenende haten de wreede beftraffinge der nydige; vriendeiyke vermaanden zal ik met ware liefde, en zekere verplichtinge te gcmocte komen, en op dat ik met onzen zoetvloevende Dichter eyndige 'Die zich dan door vriendlykheden
En beleeftheyt zacht van aart,
T>aar door 't leven leeft met reden En de goede in bant bewaart,
*Dit myn hert komt te gewinnen, Zal het houwen ongefchent,
Zoo lang als in myn van binnen 't Hart het levend licht bekent.
D 3 BLADT-
|
||||||||
BLADT-WYSER.
|
|||||||||
Ontdekking der Klap-vliezen. Pag. 3
Maniere om de Klap-vliezen in de Melk-aderen te vertoonen. 11
Van de Water-vaten der Milt. 14
AANMERKINGEN.
I. Ontleding van een docht ertj en ^ hebbende aan ieder zyde dertien ribben. 16
II. 'Üytfihieting van het bekken en pis-leyder van het uyterlyke en bultige ge-
deelte van de Nier. 16
III. Wormen in *P aar de-magen gevonden. 17
IV. Ontleeding van een wan fch apen Ka/fs-hooft. 17
V. Een tros van zenuwachtige klieren tn een Menfihen lever gevonden. 18
VI. Slag-aderen vol Wormen. 18
VIL Twee navel-ader en in een Lever. 18 VIII. Zamenzetting van beenderen, tegen de natuur ? welke natuur lyker wyze
onderfihey den zyn. 19 IX. Een worm in de Lever van een Muys gevonden. 19
X. Het begin van de fpys-dragers Jlag-ader ver fihey den, 19
XI. Een worm in een Nier gevonden. 19
XII. Een dubbele magekujfen-weg dikmaal in den menfih gevonden. 2 o
\111. Een bedorven Nier, met wonderlyke uy trekking van het bekken en den pis-leyder. 20
XIV. Een dubbel geft aart bekken. 20
XV. Een onbekende Jlag-ader, waar door het bloet van de groot e jlag-ader na
de Longen gevoert word. 21
XVI. Een worm op het net gevonden. 25
XVII. Een zeer groot gal-blaasjen in een Koe gevonden. 25
XVIII. Een gal-pyp doorfteenachtigftof'vervult. 25
XIX. Ecu verteering van V darmfiheyl, door dien de klieren van het darm-
ftheyl hart geworden waren. 26 XX. Ontleeding van een verftyfde Koe. 26
XXL Twee Quyl-buyfen van een onderfte kaak-klicr voortkomende. 26 XXII. 'De bloetvaten in een wenfthen-milt verfchillen van der Koeyen. 2 7
XXIII. Twee 'Pis-leyders van een Nier. 2 7
XXIV. Een fleentjen in het wezen van een Lever gevonden. 27
XXV. 1)at Water-blaasjens in Tap , Spek, en Honig-gcfwellen zomtyds
veranderen. 2 7
XXVI. 'De Monde keus van de onderfte quyl-vaten binnen in een levend menfeh
|
|||||||||
28
|
|||||||||
zelden gezien werden.
|
|||||||||
V
|
|||||
H O N D E R T
ANATOMISCHE en CHIRURGICAALE AANMERKINGEN
Van
FREDERICUS RUYSCH,
Med. T)oc7. Hoog-Leeraar in de Ontleed en Kruidkunde : Medelit
in de Keyferlyke Academie in T>uytfchland, en van de Koninklyke
Maatfchappye der Geleerde in Engelandt,
Waar by gevoegt is een
CATALOGUS van RARITEYTEN,
Dewelke in het Cabinet van den zelfden
FREDERICK RUYSCH
werden bewaart,
Ofgeheldert met Kof er e *P laten.
Vertoonende de deelen, volgens haaxe natuurlyke grootheid,
|
|||||
—*■■■—"■
|
|||
DEN
WELEDELEN, GROOT AGTBAREN HEEREN,
DEN HE E RE
JOHANNES HUYDEKOOPER,
Ridder, Heer e van Maarfeveen en Neerdyk, &c.
JOHANNES HUDDE,
Heer e van ÏVavercn, &c,
MR. NICOLAUS WITSEN.
JOAN de VRIES. Zeer waarden en wel geagten Borgermeefleren, en Raadcn
der Stad Amfterdam.
Zynen Heer en, begunftigers, en altoos eerwaardige7/ befchermers,
Word een langduurig Geluk en Heyl toegewenfcht
Van
FREDERIK RUYSCH.
We l Edele, en Groot Agtbare Heer en.
e Vrugten en Arbeyd, hoedanig ze ook zyn, van 't Hoog
Leeraar-ampt in de Ontleed- en Heel-kunde, het welk ik nu al over de twintig Jaaren onder U Ed. Groot /Iftb. gunftig beftier en befcherming hebbe geoeffent, worden V Ed. Groot /fgtb. wydt'berocmden naam toege-eygent. De {chuldige pligt van dankbaarheyd voor de byzondere, dog onverdiende, zoo meenigmaal van U Ed. Groot Slgtb. genootene goedgunftig- hcyd, eyfcht, ja gebied my zulks. Ik oordeel en betnyge, dat ik altyd myn uyterfle vlyt moet aanwenden , dat UEd. Groot A^tb. E zoo
|
||||
zoo ontallyke anderen , en geftadige weldaden omtrent my en
myne vrienden , als ook voornamentlyk die, waar mede U Ed. Groot /Igtb. my onlangs nog met een ander Hoogleeraar-ampt, namentlyk in de Kruyd-hmde, verwaardigt hebt, niet onder een ondankbaar ftilzwygen begraven worden. Wat zou ik dog een beter blyk van myne dankbaarheyd, die meer overeenkomft had met myn Ampt van de Ontleed- en Heel-kunde te onderwyzen, (hoewel ik geheel en al buyten ftaat ben, U Ed. Groot Agtb. uyt- fleekende dienften omtrent my bewezen , te vergelden) te voor- fchyn kunne brengen, als deze verzameling van niet min nauw- keurige , als nuttige aangemerkte zaaken niet alleen, UEd. Groot /Igtb. voor 't gezigt te leggen , maar ook U Ed. Groot dgtb.wydt- beroemde naam op te dragen ,• voornamentlyk , na dat ik door U Ed. Groot /Igtb. toelaatinge daar en boven de zoogewenfchte vryheyd verkregen hebbe van de doode lighaamen in 't gemeene Gafthuys te openen, en derzelver binnenfte ingewanden te door- fnuffelen. Derhalven , Wel Ed. Groot /Igtb. Heeren, heb ik de ge- fchiedenis en 't gedrukt verhaal van dat geene, 't welk ik daar en elders heb mogen aanmerken, UEd. Groot Agtb. ootmoediglyk op- gedraagen, en 'm de fchoot van U'Ed. Groot Agtb. befcherming en goedgunftigheyd nedergeworpen , met een vaft vertrouwen , dat deze myne blyk van myne fchuldige gedienftigheyd omtrent U Ed. Groot Agtb. met die vriendelykheyd en genegentheyd van UEd. Groot Agtb. zal werden aangenomen, waar mede UEd. Groot Agtb. altyd gewoon zyt my zelfs te ontmoeten. De gunftige goedkeuring my- ner pogingen , die UEd. Groot Agtb. ten allen tyden ongeveynsdelyk hebt gelieven te betuygen, doet my dit te meer hoopen. Ik bidde de groote goede God, Wel Edele Heeren, dat hy UEd. Groot Agtb. op 't langduurigfte gezond bevvaare, en UEd. Groot Agtb. allen, en iegelyk in 't byzonder een gelukkige beftiering van dit gemeenebeft, zeer heylzaame raadflaagen , en voorfpoedige gevolgen van alle onderhandelingen, ftandvaftig verleene. Amfterdam den 2 J, van Lentemaand. 1690. GOED-
|
||||
2'
|
|||||||
I
|
|||||||
GOEDGUNSTIGE
LEZER.
at de Genees-konft niet alleen zyn oorfpronk, maar ook zyn aanwas
van de ondervinding genomen heeft y en dat'er derhalven geen konft is, waar in de ondervinding , zoo om de zelve te onderfteunen , als te voltooyen, zoo zeer van nooden is, is ai over lang van Htppocrates, en daar na van anderen zeer deftige Authcurcn aangetoont. Nadien de onder- 'vinding, volgens het getuygenis van Galenus, een aanmerking en gedagtenis *van dat ge ene is, 't welk dikmaals en oj> de zelfde manier gezien ts ; heb ik in der waarheyd van myn pligt geoordeek , zommige van die dingeji, de- welke in de tyd van drie en twintig Jaarcn ("in de welke ik de pra&yk der Medicynen in deze groote en volkryke Stad niet alleen geocrïent nebbe, maar ook zeer meenigvuldige ontlcedingen van doode lighaamen , zoo in 't byzonder in ons Gaithuys, als openbaar op 't Theatrum Anatomicum., ge- houden) heb mogen aanmerken 5 m 't ligt te brengen : en aldus door deze weg den aanwas van onze konft na myn vermogen voort te zetten. Welk oog- merk een ieder van onze Konftgenooten ter herte moet neemen , zoo haait hy ernftig zal overwogen hebben 5 de duyfterheyd en de onvolmaaktheyd, waar mede onze konft zelfs , te gelyk nog met andere wetenfehappen , bezet is: want het zoude veragtelyk, ja een gewis teyken van een /legt verftand zyn, alleen te waaken op zyn cyge voordeel in 't oeffenen van de practyk, en met zoo groote greetigheyd om zyn beurs te maaken zig over te geven, dat de gebreken en zwakheden van de konft hem geen aandoening geven. Maar die deze gebreeken zou tragten te hcrftellen met zommige onnutte ver- digtzelen van ledige heriTenen, en magere redeneringen van befpiegelingen, zou waarlyk zig vertoonen een gebrekkelyke Geneesmeefter van een gebrek- kelyke Geneeskonft te zyn. Derhalven zou ik liever de verfchynzelenende merkwaardige uytkomften van de dingen zorgvuldiglyk aantykenen, en met een getrouw verhaal van aangemerkte zaaken 't gemeenebeft der Geneeshee- ren dienft wille doen, als het fteunzel der ervarendheydverzuymthebbende, lofle vcrdigtzcls van kedeneeringen in de lugt te bouwen. De fchaarsheyd van tyd, dewelke my door myn drukke pradlryk voornam'entlyk benome word,, heeft my tot nog toe van dit werk te fchryven wederhouden , en miflehien zou 't my nog langer wederhouden hebbe, indien de ernftige aan raad ingen, ja beden van zommigen my niet over lang daar toe hadde aangedrongen, en my tegenftnbbelende hadden aangefpoort" Om welke reden ik dan eyndelyk my deze zaak heb willen onderneemen , en over al de aangetevkende aan- merkingen uytde hoeken zoeken: van dewelke ik Uw. ïGcd?wtfti<?eLezcr, E 2 nu
|
|||||||
G O E D G ÜN STIGE LEZER.
nu een verzameling vertoone, die veel grooter zou zyn geweeft, tenzyzom-
migen, brandende door een begeerte tot fchry ven , en ondertuffchen met een genoegzaame voorraad niet voorzien zynde , my nu en dan eenige aanmerkin- gen en proefïtükken ftilzwygend ontvreemt hadden, en zonder my te vragen of noemen , al van te vooren in 't ligt gebragt hadden. Of ze dit met een goed oogmerk om my van de moeyte van 't drukken te ontlaften , dan of ze dit met mzigt om haar naaktheyd met een andermans veeren te dekken , en daar ydelyk mede te pronken , zullen gedaan hebben , zal niet zwaar om te raaden voor die geenen zyn, dewelke de menfchelyke verwaantheyd, en wat opgeblaaze geeften van zommige menfchjes al durven onderneemen, grondig zullen gekent hebben. Laaten zy ondertuiïchen haar vrolyk maaken met haar fchandaleuze en onregtvaardige roem ■, en gelyk dezelve enkel in de duyfter- nis is geplant , zoo zullen ook de vrugten daar van in de duyfternifle uyt- fterven. Het is my genoeg, die dingen, dewelke ik by der hand had, voor ditmaal by malkanderen verzaamelt de geleerde Werelt voor te Hellen , op dat ik de verflandige en braave Heeren, en deszelfs herhaalde aanraadingen gehoorzaame. Waar van my geen wangunitig en nydig oog, welke het ook zyn mag, kan aftrekken. By aldien die geenen, dewelke gewoon zyn een anders zaaken te lafteren, een verkeert oordeel van dit myn werk vellen, en over het minfte ingefloope foutje (zoo 'er eenig door menfchelyke zwakheyd ingekome was) aanftonds zoeken te lachen j zal ik niets antwoorden, en niets anders zeggen, als Vliegen-Jieeken
Zyn ligt te keken. En Uw, Befiheyde Lezer , die genegen zyt onze aanmerkingen te lezen ,
laat deze onze Voorreden niet ophouden. Derhaïven, zoo 't Uw behaagt , doorleeft dit Werk van weynige blaaderen5 waardoor, met het befchouwen van der kranken meenigerhande ellenden, 't befpiegelen van uwe zwakheyd en de uytneementheyd der wonderlyke werken van den grooten God in de natuur, een beweeging om den Alwyzen Schepper te pryzen en te dankens en een geduurige opwekking daar toe in uw opkoome ! Zyt gegroet, en vaart wel |
|||||
R E-
|
|||||
REGISTE
Van de
AANMERKINGEN.
I. AANMERKING.
Een wonderbaar lyke (V) fteenfiiyding in een Vrouw van 80 Jaar en.
(a) Cakulorum feéiio.
II. AANMERKING.
Een gevaar lyke (b) uyt/patting van de Jlag-ader aan de arm , gelukkig ge-
nezen. (b) Aneurifma.
III. AANMERKING.
Een Breuk van de (c) Kniefchyf, van een aanmerkem'waardige oorzaak.
(c) PatelU.
IV. AANMERKING.
Een Breuk van twee beenderen van de (d) Voorhand y na drie jaar en nog
niet vaftgegroeyt. (d) CarpMs.
V. AANMERKING.
Een entblooting van V Hoofd-been, alhoewel van de lugt zwart agt ig gewor-
den, edog zonder szigtbaare fcheydiu? van fchilfers her ft e lt. VI. AANMERKING.
Een Qe) vliezige Jlym-prop van de Baarmoeder.
(e) Polypus Carnojui,
VIL AANMERKING.
Een (f) hardagtige en mismaakte Lyfmoeder, dewelke in groot e zeer toege-
nomen^ uyt de fchamelheyd hing, (f) Scirrhofut,
VIII. AANMERKING.
Een Qg) Water-blaas van een Schaaf, gelyk als in twee deelen verdeelt.
IX. A A N M E R K I N G.
Een waar e Qo) Lyfmoeder dikmaals uyt het lighaam fchietende.
{h) Uterus.
X. AANMERKING.
Een (/} omkeering der Lyfmoeder van de Baaring,
(/) Inverfio,
XI. AANMERKING.
Een kind door een wonder lyke (k) ineendraying van de navel-jlreng gedood.
{k) Contorfio.
E 3 XII.
|
||||
XII. AANMERKING,
Een quaade (o) Zweer van de Baarmoeder.
(a) Ulcfts Malignum.
XIII. AAN MERKIN G,
Een (b) pisvloed van qualyk gefielde nieren.
(é>) Diabetes,
XIV. AANMERKING.
Een exempel van een (f) dubbelde bevrugting.
(c) Superfoetatio,
XV. AANMERKING.
Een doodelyke (d) opflopping van het water, veroorzaakt door f eenen die
in de (f) Pisleyder zaten. {£) Ifihuria. (<?) Ureieres.
XVI. AANMERKING.
Een (ƒ) uytbarfling van de (g) Eyerfok, na een (h) ryp ettergezwel in de
buyk al te diep geopent. (ƒ) Eruptio. {g) Ovarinm. (h') Abfccffits.
XVII. AANMERKING.
Een (j) water zugt van de Q/z) Eyerfok in een Vrouw.
(i) Hydrops, {k) Ovariüm.
XVIII. AANMERKING.
Een (/) hayragtig gezwel in 't (m) Met gevonden.
O) Tumor Pilojus. {m) Omcntnm.
XIX. AANMERKING.
Een (n) Aam- of Kort-borfigheyd, veroorzaakt door verfiopping en uyt zetting
van de blaasjes van de Long. (n) Orthopnaea,
XI AANMERKING,
Het zelve quaal voortgekomen wegens verfiopping van de blaasjes van de Lonv, XXI. AANMERKING.
Het zelve ongemak ondervonden in een Jongetje. XXII. AANMERKING.
Een wonder lyke baar ing, in welke een ongewoonefuyting van de wegen, eg-
ter door de konfi ontflooten. XXIII. A A N M E RKIN G.
*Be fchamelheyd van een dogtertje monfreus geconformeert. ' XXIV. AANMERKING. Een gedeelte van de Lyfmoedcrszyde in de baar ing uytfchiei ende. XXV. A A N M E R KI N G.
Een uytfchietende mond van de Lyf moe der in de bar in?. XXVI. AAN M E R K I N G.
Èen door de baaring (<?) omgekeerde baarmoeder , door een onbedreeve hand
doodelyk verwekt. XXVII. [o) hsverfio, ,"
|
||||
XXVII. AANMERKING.
Een waters&ngt) bejtaande uyt een menigte (a) waterblaasjes, die in een zak
bejlooten waren,
w Hydaudcs. xxym AANMERKING. Boft art zuygers, uyt de (b) nageblevene moer koekjes in de Lyfmoeder na de
verlojjing.
(b) Pfeu domo la,
XXIX. AANMERKING.
Een klomp van geronne (V) bloedige ftojfe, zomtyds een zuyger verbeeU
dende. (e) Criior.
XXX. AANMERKING.
Een afzetting van een kancreufe (d) roede.
ld) Penis.
XXXI. AANMERKING.
Een (e) gal-blaas van binnen in celletjens verdeelt, en met een Jleenagtige
korft bezet. (e) lreficulajellca,
XXXII. AANMERKING.
Op geflopt e (ƒ) maanjionden van een vlies dat de vrouwe lykheyd toe/loot, en
door een fneede van de zelve ontlaft. (ƒ) Menfcs.
XXXIII. AANMERKING.
Een (g) moerkoek in de waterblaasjens verandert.
(%) Placenta.
XXXIV. AANMERKING.
Een Eendene gezwel van een kindje met een in (h) tweegefpleten rugge*
graat. (b) Svlva btfida.
XXXV. AANMERKING.
Het zelve ongemak in V onderfte gedeelte van V (i) heylig been gevonden,
ij) Os Sacrurn.
XXXVI. AANMERKING.
T)iergelyk doodelyk gezwel in de Lendene van een Meysje.
XXXVII. AANMERKING.
Een (k) b e derving der ribbens door een (l) Jlag-ader gezwel % van de groot e
(m) flag-ader. (k) Carses. (/) Aneurtfma. (m) Arterta aorta.
XXXVIII AANMERKING,
Een monftreufe (l)Jlag-ader gezwel.
XXXIX. AANMERKING,
Een doodelyk in) hard gezwel van de maag,
(») Sïirrhiis,
XL;
|
||||
XL AANMERKING,
Een veranderde ia) hoofdpyn, door een gezette (b) etter-dr'agt in de nek ophou- dende, dezelve weggenomen zynde, quam wederom, en dat dikmaals. (d) Ccpbalcca. (b) Setace7tm,
XLI. AANMERKING.
Een qroote uytvloeying van (c) water door het openen van een (dj Lies-gezwel,
door een particuliere konfl tegengehouden. (c) Lympha. (d) hubo.
XLIL AANMERKING.
Een zeer groot e (e) bloedvloed uyt een zweer van de {f) roede, wel door een
ligt e, maar by zonder e konjl tegengehouden. (e) Htgmorrhagid, ( .r ) Penir,
XLIIL AANMERKING.
In een dood ligh aam van een Kraamvrouw, met een gapende mond van de Ly f
moeder en V (g) bekken met vogten vervult. (^) Pelvis.
XLIV. AANMERKING.
Een bamjleene coraal lang in de neus gebleven, met een (h) Jleenagtige flojfe
omvangen. {h) Topbus.
XLV. AANMERKING.
Verfcheyde aanmerkingen in V doode lighaam van een waterzugtige Vrouw,
waar onder de klieren van de Lever zeer opgezwollen waren. XLVI. AANMERKING. Een (i) waterzugt van de Buyk, begaande uyt waterblaasjes. {() Afcites.
XL VIL AANMERKING.
Een {k) fcheur van 't bekkeneel door een (l) kneuzing , gaande zelfs door de
(m) naaden. (k) Fijfura. (/) Contufio. (m) Sutune.
XLVIII. AANMERKING.
(n) B af aart vleefch van V ver hemelt e met (o) bederving, door het mes en
gloeyendeyzer gelukkig weggenomen. (n) Fimgus. (o) Curies.
XLIX. AANMERKING.
Het zelve geval, maar van een verkeerde uytkomfl door onwetenheyd van
Ghiakzalvers, L. AANMERKING.
Een hardigheyd en ver zweer ing van de Lever eelukkig venezen,
LI. A A N M E R KI N G
"De (ƒ>) Nier, (q) Lever en {f) byfaande Nieren &c. kunnen gevoeglykgehou- den werden voor bloedagtige klieren. (p) Ken, (a) liepar. {r) lienes SucceMnrati.
LIL
|
||||
Lil A A N M ERKING.
Gezwellen aan V agterhêofd der kinderen afhangende > zelfs groot er als het hoofd. LUL AANMERKING.
Een doorgaande wonde in de hcrft, met uythanging van een Jïukje van de Long genezen. LIV. AANMERKING.
Een doodelyke wonde in V (a) oog-rad of oog-hol.
(a) Ürbita ocuii»
LV. AANMERKING.
Een doorgefokte fp e ld j zyn uytgang zoekende door een zweer in de Liefch.
LVI. AANMERKING.
Een (b) vogtige kortborftigheyd', meteen aanmerkenswaardige f een in de Nier.
(b) Alihrna t'ervfuw.
LVII. AANMERKING.
Steenen van ongehoorde groot e in een Jongetje van drie jaar en.
LVIII AANMERKING.
<De oorfyronk en natuur van de (c) Zuygers, of vleezige misdragten der
vrouwen. *
(c) MoU. LIX. AANMERKING
Het (d) vuur en door boor ing van de (e) vrouwelykheyd en (f) en del-darm ge- lukkig genezen. (d) Gangratia. (<r) (/uha. (ƒ Ittiejimum reéluw.
LX. AANMERKING.
Een (g) kneuzing van V hoofd gelukkig genezen , alleen door een {h) ftoovipg
zonder fnyding} ligtvaardig voorgejield van een onervdarene," (g) Contufio. {b) Fomentuw.
LXI. AANMERKING.
Een (/) ontjieeking van de Lyf moe der na de baar ing, welke zomtyds voort-
komt door de lojftgheyd der Vroedvrouwen. (/) InflammattQ.
LXII. AANMERKING. .
Een neder gezakt e (k) milt tot in het bekken, werdende des zelfs plaats van
zeker , na de milt gely kende lighaamtje bekleed. {k) hien.
LXIII. AANMERKING.
Een langagtig gezwel van de buyk veroorzaakt doortoe krimping van''t Net.
LXIV. AANMERKING.
liter en daar verborgene wormen in de ingewanden.
F LXV.
|
||||
LXV. A A N...M E R KI N G.
*35e Eever voor-een groot gedeelte in waterbladsjens verandert 3 en van een
onwetende onvoorzigtig doorboort. LXVI. AANMERKING.
"De milt uyt een levendige Hond gefneden, die, niet tegenjiaandè een zwaar e
bloedvloed, genezen is. LXVII. AANMERKING.
*T)e (ja) ruggengraat in een circul omgekromt. f o) Si'ina dorji,
LXVIII. AANMERKING.
Een wonder lyke f zamentrekking van de maag en V gedarmte door gebrek van
Jpys en drank, LXIX. AANMERKING.
Beenagtige en f zamengegroeyde (^) Klapvliezen van V Hert,
LXX. AANMERKING.
Verharding eeniger dceleu in een water zugtige vrouw.
LXXI. AANMERKING.
Een doodelyk gebrek van de huyd of vel omtrent de navel, in een eerftge-
hore Kind., LXXII. AANMERKING.
Een\uytftorting der Ingewanden door gebrek van de huyd omtrent de navel,
in een eerjtgeboore Kind. LXXIII. AANMERKING,
Men niet minder aanm er ken sw aardig voorval, omtrent het gebrek van > de
huyd, enfpierewvandebuyk. LXXIV. AANMERKING,
Een (V) Honds honger van een ver flapping van de (d) Sluyter van de maag.
{c) Famcs Canina. (d) Pylvrus.
LXXV. AA N MERKING.
Een gelukkige geneezing van een aanmerkenswaardige wonde in de blaar, en een daar op volgende breuk-gezwel. LXXVI. AANMERKING.
Men hardigheyd.van een ulcereufe Tong, door het mes en gkeyendyzer weg-
genomen. LXXyil. AANMERKING.
Ifa}igmde,\&) flym-fr&pfen in V (ƒ) hol, van Highmorus*
O] Polypi, - (ƒ; Anirum HighmomnHW.
LXXVIIfc
|
||||
LXXVIII. - A A JST M E; R K I N G.
Inwendige „(a) fihurjtevan &J>laas, H£eM Wf? vleesagtige klierige èiyt-
wajfingen. (a) Scabies.
LXXIX. AANMERKING.
Wonderbaar ly ke fpeeliyg van de natuur, omtrent 4e vaten van de nieren*
LXXX. AANMERKING.
Een oneffene oppervlakte van de nier in een bedaagde.
LXXXI. AANMERKING. ;
Verwonderenswaardige zaaken in een (b) Zwam-ge zwel of beenvreter.
{b) Tumor Fungofus, five OJJivorus.
LXXXII. AANMERKING.
In 't geheel (c) verjleetene kaften der tanden, om verfcheyde oorzaken, waar
door waggeling en uytval der tanden. (<•) Aïveoli dentinm.
LXXXIII. AANMERKING.
Onvrugtbaarheyd door toejluyting van de trompetten van Fallopius,
LXXXIV. AANMERKING.
Waarfchynelyke uytbarfting van de kraamvloed door de trompetten van ( d)
Fallopius tot in de holte van de Buyk. (d) Lochia.
LXXXV. AANMERKING.
Waarfchynelyke uytjiorting van de {e) maandftonden docr de trompetten van
Fallopius tot tn V bekken. (<•) Menjirua.
LXXXVI. AANMERKING.
Een qualyk gefielde Lever, en op hoedanige wyze in het dood lighaam van
een waterzugtige. \ /.-.'. LXXXVIL AANMERKING.
Een diergelyke qualyk gefielde Lever in een ander, met een [leen in de Cf)
gaUweg. (ƒ) Duftui Cyjiicus.
LXXXVIII. AANMERKING.
Een af trekking van de Lyf moe der, na de een of de andere zyde.
LXXXIX. AANMERKING.
Een ft e en van de blaas, bezet met etteragtige verdikking van een vinger dik,
XC. A A N.M E R K I N G.
Een galblaas dikmaals in tween verdeelt (yoornamentlyk in kalveren') maar
zeer zelden, zoo het ooyt9 in't geheel dubbelt. F 2 XCI.
|
||||
XCL AANMERKING.
^De waar e oorzaak van 't ongemak Miferere Mei oflkos, door verfcheydem
exempelen aangetoont. XCII. AANMERKING.
Een bovenmaate verwydering van de (a) Kronkeldarm.
(j) Cohn.
XCIII. AANMERKING.
Een ingebeelde, en waar e beweging van de Baarmoeder.
XCIV. AANMERKING.
Een wonderbaarlyke verwydering van een (J?) Tisleyder, in. zig onthouden-
de een pint etters. (b) Ureier.
XCV. AANMERKING.
Een harde verdikking en wonderbaare vernauwing van den (Y) endel-darm ?
na een (d) moeyelykheyd in V watermaken. (c) Reiïum inteJUnum. (d) Dyfuria. ■>,
XCVI. AANMERKING.
<Diergelyke verdikking van den endel-darm.
XCVII. AANMERKING.
Een ongemakkelyke uythaaling van de Moer koek, die veroorzaakt werd door
een byzendere inplanting van de navel-ftreng in dezelve. XCVIII AANMERKING.
Een (Y) wat er blaas breuk in V balzakje\waar'by ge voegt is een ( f) liefih-breiik.
(*>) Herma Cyftica. (ƒ) Bnbonueele.
XCIX. AANMERKING,
Wonderbaarlyke uytzetting van de nieren, en pslèyders in Schapen.
C. AANMERKING.
©? waar e ge f alt e van''t hoofdje van de roede, nieuwlyks ontdekt, |
||||
ANATO-
|
||||
Fol. 45
ANATOMISCHE en CHIRURGICAALE
AANMERKINGEN
Van
FREDERICUS RUYSCH.
■
I. AANMERKING.
Een wonderbaarlyke Steenfnyding in een Vrouw van 80 Jaar en >
nder alle de gebreeken van 't lighaam, óic den menfch ellendig ge-
woon zyn te plaagen, is geen van de minire de rteen in de water- blaas, [yefica urinaria\ Deze quaal, alhoewel in ons Nederland zeer gemeen , is nogtans zeer raar en ongehoort my nu onlangs voorgekomen in. een 80 Jaarige Vrouw , die door de pyn zeer vermagert, en al 20 Jaaren met een uythanging [frofiendentia uteri] van de lymioeder geplaagt was gewee/t, met groote moeyte, en onlydelyke pynen in 'c watcv maaken, zoo dat de lyderflc tienmaal I icver wilde dood wezen, als zulks lan- ger lyden, voornamentlyk in de twee laafte Jaaren. Eyndelyk in de Maand Mcy 1681. heeft zy my laatea roepen, klagende
over een uythanging van de lyfmoeder,, verzelt met groote moeyte in 't wa- teren. Ik verwonderde my over de klagten van deze oude Vrouw, om dat noyt de Vrouwen zoo. veel pyne hebben alleen van de uytzinking der baar- moeder, daar by voegende dat te vreezen ftond,, dat'er nog een ander quaad moefte by zyn, als alleen de uytzinking van de lyfmoeder, 't geen nog in 't duyfter verborgen lag. Dit gehoort hebbende, heeft onze ellendige niet geweygert een nader on-
derzoeking te laaten doen fzonder welke wy van dit verborgene ongemak niets konde zeggen) en heeft my vertoont een nederzinkifig [prolafjïti] var*; de baarmoeder, die een weynig.grooter was als na gewoonte, vande zelve form en figuur, zoo als de Plaatfnyder die heeft uytgebeelt. Deze baarmoeder bevoelende, meende ik freenen te voelen,.en hctJreefr
my niet bedroogen ! alhoewTel misleyd omtrent de form van de iteenen; het fcheenen dufine fteenagtige fchilfers (in 't.duyts Leyen) {Lamnés\ dïe nade- le 3 fctyr |
||||
*
|
|||||
46 : I. AANMERKING.
inyding bevonden wierden hoekig en grof, gelyk uyt de bygevoegde Figuur
blykt.. Nogtans konde ik niets zekers daar van befluyten , of deeze gezeyde ftee-
nen haar plaats hadden in de holligheyd van de baarmoeder zelfs , of tuffchen deszelfs vliezen, of in .eenig gedeelte van de blaas. Zy fcheenen wel plaats te hebben in de baarmoeder, die in 't geheel, zoo
als hy was, uyt het lighaam hing (als dè Figuur ons aanwyft) zonder eenig gedeelte van de blaas in het minfte te kunne zien. Deze zaaken gezien en onderzogt hebbende 3 ftelde ik een fteenfnyding voor:
de beroemde Heelmeefters 'Piet er Adriaan&^ en And. Boek elman zyndaarby geroepen, die dezelve operatie mede aanprezen, om ze des anderen daags.te volbrengen. Deze ellendige Vrouw hoorende, dat de operatie tot den anderen dag uyt-
gefteld wierd, heeft beginnen te fmeeken, uytroepende, o! my ellendige, gyl. zult niet wederkeeren , gyl. zult my verlaaten 6cc. door welke klagten bewoogen zynde, hebben wy aanftonds de operatie in 't werk geftelt, alleen- lyk met een fnee na de lengte van de uythangende baarmoeder te geven, /en in een ommezien tyds hebben wy 42 fteenen uytgehaald, ten deele alleentuet vingers, ten deele met inftrumenten 5 welkers groote en form gy ziet in de 2. Fig. In deze operatie heeft de Zieke weynig pyn gehad, en dezelve ge- daan zynde, en ontlaft van dat pakje , zyn aanftonds deze fcharpe pynen verdweenen, UYTLEGGING van de I. FIGUUR.
A. A, *De Schamelheyd.
B. T>e Baarmoeder uyt het lighaam hangende te gelyk met een gedeelte van
de blaas uytgefchooten, die de baarmoeder (behahen de inwendige [orificium uteri internum] mond van de lyfmoeder) omvattede. O *De inwendige mond van de lyfmoeder.
welke pynen Zy zoo veel Jaaren geleden had, en heeft vry gemakkelyk be-
ginnen te leven; in de fnyding zelfs, behalvende druppeltjensbloed, vloey- de nog eenig vogt uyt de wonde, waar door wy gedagten kreegen, dat de blaas ook naa by was; en niet te onregt: want des anderen daags 'tzelve na- der onderzoekende, en door het behulp van een fpuytje vogtigheyd door de \vrater-weg infpuytende, vonden wy dezelve door de wonde uyt te gaan> en heeft de pis in de volgende dagen door de wonde druypende , ons doen blyken, dat de gezegde fteenen in een gedeelte van de blaas , te gelyk met de baarmoeder uycgevalle zynde, gehangen hadden, Deze
|
|||||
I A A N M E R K I N G. ^
Deze dhtyprng van de pis heeft ons geen kleyn beletzel gegeven in 't ge-
nezen van de wonde, die eyndelyk (door de goedertierentheyd van de Grootc God) in 't kort volbragt is geweeft op de volgende wyze. Eenige dagen daar na de wonde befmeert zyn.de met de balfem van Arcaus,
zyn deszelfs lippen zeer fterk by een gebragt door een diapalm pleyfter met wat terpentyn vermengt 3 op dat het te beter zoude kleven $ welke pleyfter ge- fnede was5 als in de bygevoegde 3. Figuur te zien is 3 overdekt zynde met een compres [fpknia] en bequaame bandagie. Figuur 3.
|
||||||||
^ C
|
||||||||
J
|
||||||||
Maar^ls deze manier van doen onze verwagting niet voldcet, cm de ge-
duurige druyping van de pis, en losmaking van cje pleyfter, zoo heeft Mr. Andries Boekelman in plaats van de pleyfter uytgevonden een ring van lood, welkers omgekrulde uyteynden dooreen draad aaneen gehaald wierden, gc- lyk uyt de bygevoegde 4. Fig. blykende is, waar door de lippen van de wonde zoo nauw beflooten wierden, dat 'er wyders geen druppel pis konde uytvloei- jen , en zoo is deze wonde geheelt of t'zamengeflooten binnen drie dagen. In dit ongemak zyn cenige zaaken
te confidereeren , ja die ons ook al wonderlyk voorkomen. I. Pat de. uythangende iyfmqeder
uyt 't lighaam j niqt zig genomeu heeft zoo een-gedeelte van de, blaas * 't we) k zeer raar (zpo 't; ooyt) \roor deze. ge- zien is,: alhoewel die, partyen omtrent haar mondekens of halzqn vqrccnigt zyn. Ik zou,dc gelpovcn r dat dit in xlcze.
Oude Vrouw gefchicd is door i het be- zwaar! yk wateren , veroorzaakt dooi- de menigte van ileencn ? -waar dooi: geduurige bewegingen of ppogingen zyn
|
||||||||
I A A N M È R K I N G,
^yn geweeft tot liet wateren, dewelke zoo zwaar waaren, dat zulks door de gezegde vereen jgingonverhindert heeft kunne gefchieden. II. Dat de uyt het lighaam hangende zwaare klomp, en niet anders als de
Baarmoeder verbeeldende, om de menigte en de groote van de fteenen, geen oneffentheyd , nog andere form aangedaan had : want de oppervlakte was zeer egaal, en de figuur van de Baarmoeder natuurlyk: ziet de i. Figuur. III. Het is te verwonderen , dat alle deze fteenen byna van dezelve
form waren, en zoo effen van oppervlakte, als of zy gepolyft waren > gelyk in de 2. Figuur vertoond werd. IV. Dat de wonde, fchoon dezelve door het vliezige gedeelte gedaan was,
tot de geneezing gekomen is , door welke het water of pis geftadig uyt- vloeyde. V. Men moet ook aanmerken, dat alle de fteenen niet in dat gedeelte van
de blaas, het welke de baarmoeder beflaande, te gelyk uyt het lighaam hing, gehangen hebben: want het zelve was niet wyt genoeg om de groote en 't getal der fteenen te bevatten j maar dat 'er eenige in de operatie van een hoo- ger en dieper gedeelte van de blaas afgezakt zyn, is niet te twyfelen. VI. Dat het'is een ongehoorde fteenfnyding, en dat met een goed fucces
in zoo een oude Vrouw in 't werk geftelt ; in de Vrouwen worden wel de fteenen afgehaalt door het verwyderen van depis-canaal [urethra~\, maar het is zeer raar, dat zulks gefchied door een fnyding in de blaas. II. AANMERKING.
Een periculeufe Jlag-ader breuk of uytjpatting [aneiuïfma] van de Jlag-ader
aan de arm, gelukkig gefneden.
Irjet geen in een verwyderde ader Varix genoemt werd, is in een tegen-
Ti natuurlyke uytzetting van de ilag-ader Aneurifma: welk ongemak zoo bezwaarlyk is om te genezen, dat het met groot regt van alle gehouden werd in de groote vaten voor doodelyk. De Heer 'Panhuyfen, Brouwer tot Dordregt (de naam heb ik buyten myn
gewoonte hier by gevoegt om de zeldzaamheyd van 't ongemak) die wel in't vleefch en in de fleur zyner Jaaren was, vervalt in de maand Mey 1681. naa een lating in de Lever-ader \yena bafdtcd\ op de regter arm, in die zyde in een uytfpatting [aneurijmd] van de flag-ader , een weynig onder het lid van de elleboog [cnbitus\, de groote hebbende van een erwt. De Mr."Chirurgyn heeft het onderwonden te helpen, volgens de konft
met dit ongemak te drukken , maai' vergeefs, 't gezwel dagelyks grooter werdende.
Naa
|
||||
II AANMERKING. 49
Naa eenige dagen begeeft hy zig na Amfterdam, en heeft eerft raadgeplecgt
met de zeer ervaare Hr. Dr. Le BLon> enmy, en Mr. Tiet er Adriaanfz ,in't genezen van die zaaken zeer geoefFent; uyt een mond hebben vvy gerecom- mandeert een fnyding in de huyd, en t'zamenbinding van de ilag-ader. Deze operatie is van anderen AucTeuren meer gerecominandeert en gepre-
zen , als werkilellig gemaakt; met zulks te zeggen maak ik geen zwarigheyd, om dat ik in de tyd van twintig Jaaren en nog langer in deze groote Stad, alwaar nogtans veele gebrekkelyke om hulp te erlangen zig na toe begeven, nooyt iemand (voor zoo veel my bekent is_) van de Chirurgyns deze operatie heb zien doen in zoo een groote flag-ader. De Zieke, anders kloekmoedig genoeg, heeft de opening uytgeflelt, be-
ter goed keurende een ligte toeperfling van het zelve gezwel, tot dat na een dag of twee de verwyderde flag-ader van zig zelfs opborfle, alzoo dezelve naakt en zonder vel bedekt was. Deze uytfpatting van zig zelfs opgeborfte zynde , fprong'er met groot ge-
weld het bloed uyt, tot dat de gezegde Chirurgyn met bovifl en bandagies, de verdere drift des bloeds belettede. Dit gezien hebbende , zoo heeft de lyder met regt geoordeelt, dat hy zon-
der verlies van kragten, en het leven, dit ongemak niet langer konde ver- dragen , derhalven heeft hy onze voorgcftelde operatie toegedaan, om des an- deren daags te laten volbrengen, gelyk gefchiedis, in pretentie van Abraham Cyjtrianus Medicyn, en zeer ervaare ordinaris Stads Steenfnyder alhier, die de voorgemelde Chirurgyn behulpzaam was. Eerfl wierd 'er bygebragt een yzere ring, (voorzien met dik en zagt leer,,
op dat de huyd geen fchaade zoude lydcn) die geappliceert moeft werden aan 't bovenfte gedeelte van de arm, of boven de uytfpatting van de flag-ader ten deele tot flemping van 't driftig bloed3 welk inftrument nogtans in alle deelen onze verwagting niet voldaan heeft. Daarom namen wy onze toevlugt tot een ander, waar door de 'flag-ader zeer wel gedrukt wierd. Dit geappli- ceert zynde, heeft Mr. T? iet er zeer eordaat de Aneurifma ontbloot van alle compreflen en bandagie, ja zelfs van de bovifl, met dit voornemen, dat, in- dien de toevloed van 't bloed zoo groot zoude geweeft zyn , dat 't niet te ilillen was , en wy bang waren , datwe van 't bloed voor de onderfchepping van de flag-ader overrompelt zoude worden, hy met 'er haafl de Aneurifma zelfs zoude openen, en met een weynig roode prxeipitaat, of diergelyke korft- makende [escaroticd] middelen, als mede met bovifl de holte van de Ancu- rifrna zoude vullen. Wat gefchied 'er ? de Aneurifma van al zyn banden en compreflen ontblood zynde, heeft bykans geen bloed gelaten, om dat het bloed trombeus ofte geronne was geworden, niet alleen in de Aneurifma , maar ook bykans door de geheele arm} die met een gangrama al aangegrepen was. G 't Welk
|
||||
5o II. A A*N HERKIN G.
't Welk ziende , en het inftrument of yzere ring ook weggenomen zynde %
heeft hy veel bloedige ftoffe door de wonde van de Aneurilma uytgedrukt a en zoo verders in de arm na de lengte een vry diepe fnee gedaan, op dat hy het geronne bloed met een ligte drukking weg zoude konnen nemen} en al- zoo de verftikking des te beter zoude te hulp komen. Deze fneede gedaan zynde, is het llagaderlyk bloed met groote kragt op twee plaatzen daar uyt geborfteh. De uyteyndens van de gequefte flag-aderen wierden onderfchept met een naald en draad (maar hoe bezwaarlyk het is, de flag-aderen van de zenuwen y en onderleggende deelen in die operatie te ontblooten, kan nie- mand weten , als die geene die zomtyds diergelyke operatie heeft bygewoont) en voorzien zynde met een kleyn ftukje dik leer 3 om de doorfnyding van de ilag-ader voor te komen, toegebonden. Dit alzoo gedaan zynde y is de wonde vervult met bovift 5 en een t'zamen»
trekkende poeder} en daar op een compres en band gelegt3 die niet al te vaft toegetrokken was 3 uyt vrees voor verdere verftikking -, daar en boven heeft de knegt alzoo by de 10 uuren die partyen geduurig met zyn twee handen aan- gedrukt , op dat men een nieuwe bloedftorting zoude voorkomen. Dezelve avond zyn de windzels, compres ,, en een gedeelte van de bovift weggeno- men 3 om dat men de toeftand van het vuur zoude kunnen zien 3 het welk wy in geen erger geftalte vonden. Na de vernieuwing der bandagie heeft de knegt op nieuws gecontinueerd
tot dat men op den dag daar aan volgende alles vernieuwde, uytgenomen een kleyn ftukje bovift.» 't welk in dat gedeelte van de wonde is overgebleve3 alwaar de vrees nog was voor een nieuwe bloedvloed. Den derden dag alles weggenomen zynde, heeft de Mr. op dezelve plaats
nieuwe bovift geappliceert, en de windzels een weynig fterker daar om ge- daan, zoo dat de handen van de knegt niet meerder noodig waren: onder- tu tic hen hebben wy na de verftikking gezien ^ en het vuur verzorgt met pluk- zel, nat gemaakt met theriaca in Brandewyn gefmolten. De vierde dag hebben wy de bovift naagelaten, en met de punt van een
fchaar de onderfte draad, waar mede het uyterfte gedeelte van de llag-ader toegebonden was, los gemaakt, latende tot den avond het voorzeyde ftukje leer, dat zeer vaft was aan de flag-ader 3 zitten. De vyfde dag hebben wy de andere draad los gemaakt > die het bovenfte
van de ilag-ader ftopte, mede nalatende het ftukje leer 3 het geen de afscheu- ring van de flag-ader belet had. Den zesden dag namen wy alle de zaaken} die tot het verband van de won-
de gedient hadden 5 weg 5 alleenlyk in de plaats Hellende wat piukzel beftre- ken met digeftief., een compres 3 en een daar toe behoorende windzel. Den zevenden dag is 'er een nieuwe ligte bloedvloed ontftaan 3 welke wy
in 't
|
||||
ItAANMERKINC. jx
in 't kort met floppende middelen, namentlyk bovift , en t'zamentrekkende
poeyer hebben geftilt. De volgende dag deze zaaken weggedaan zynde , quamen ons in 't ge- *
zigt in de grond van de wonde de uyteyndens der flag-aderen , die voor deze gebonden waren geweeft , maar nu tocgegroeyt, bruyn van couleur , als of zy van het vuur aangegrepen waren. Hier toe appliceerden wy plukzel, daar over heen leggende een ftukje dikagtiger leer, op dat het des te beter zoude drukken. De volgende dag , in plaats van 't bovengezegde, hebben wy gebruykt een vierkant ftukje bovift van anderhalf duym groot, aan de eene kant met fpeegzel nat gemaakt, en gedoopt in een t'zamentrekkend poe- der : dit ftukje hebben wy in zyn plaats gehouden met een klevende pleyfter. Door deze geneesmiddelen fcheenen tot niet gebragt te wezen, en met nieuw vleefch verborgen te zyn de uyteyndens der flag-aderen 3 maar na eenige tyd quamenze beyden wederom te voorfchyn, in twee nieuwe aneurifmata veran- dert, door de weekheyd van't gezegde nieuwe vleefch, de fwaare pols-flag en overvloed van bloed: de ecne van deze twee aneurifmata ("een groote erwt groot) en van zelfs geopent, maar niet veel bloeds uytftortende, om dat de Mr. haaftig dezelve toedrukte , en weynig dagen na een aderlating en een fobere [diata tenuis~] manier van leven voorgefchreven te hebben, en behoor- lyke comprimeering gedaan zynde, is genezen • maar de andere, fchoon die gedrukt wierd, heeft eenige dagen de genezing wederhouden. Dog eynde- lyk is die ook wederom verdweenen, en de Zieke geneczm, zynde tot dezer uuren nog fris en gezont. III. A A N M E R K I N G.
Een breuk van de Kniefchyf [Patella] door een aanmerkensv: aardige oorzaak Dat de Kniefchyf om haar hardigheyd niet breeken kan , word van zom-
mige verkeerdelyk ftaande gehouden. Wy hebben ondervonden, dat dezelve niet alleen van een zwaare val op de knie kan breeken, maar ook zon- der val 5 wiens hiftorie ik hier zal vernaaien. Voor omtrent drie Jaaren geleden, heb ik met Mr. Tieter Adriaanfz gc-
vifiteert, een man wel in't vleefch, die van een brug gaande bynaopdegrond viel, door het uytghbben van zyn eene vcet, dog hem zoo veel tegenhou- dende als hy kon, niet ter aarde viel; maar door deze zeer vehemente tegen- houding breekt zyn kniefchyf overdwers , en dat wel zoo zigtbaar, dat tuf- fchen die beyde gebrokenejftukken wel een hand konde geplaaft werden: want het eene wierd boven, en het andere onder de knie geveeld. De breuk, zoo als de konft het vereyft, heeft de zeer ervarene Mr. verbonden. Wat gefchied 'er ? G 2 d:
|
||||
51, III: A. ANMERKING:
de Patent, ik zoude beter zeggen onpattent, begeeft zig den tweede dag na
Jifp, van waar hy ni eenige weeken ongeneeslyk weder is gekomen, tot op deze dag nog mank gaande. Yoor deze verwonderde ik my over de zagtigheyd. van de Kniefchyf in
een verfch geftorve lighaam, maar in een geraamte over deszelfs hardigheyd: en hoe veei deze kniefchyven van elkander verfcheeien, hebben,wy met de zeer ge- leerde Heer Mattheus Sladus, Medicyne Do&or, zeer naukeurig onderzogt, en bevonden dezelve in hardigheyd hemels hoogte van elkander te verfcheeien. Derhalven de oorzaak van deze dwaling, waar door zommige ontkennen dat de kniefchyf niet breeken kan , fchynt daar van daan gekomen te zyn, dat ze de kniefchyven. van geraamtens alleenlyk hebben nagezien. Want zy door de verdrooging zoo hart worden, dat gy ze qualyk kunt breeken, maar de verfchealzoo niet: want wie ze allebeyde naukeurig heeft nagezien, zal bevinden dat de verfche van buyten alleen met een harde korft bedekt zyn , maar inwendig met een fpongieus beenige zelfsftandigheyd y gelyk als het tafei-fcheydzei of diploë van het bekkeneel. IX A A...N. M.ERKIN G.
Fep-breuk van de twee beenderen van de Voorhand [Carpus], na drk
Jaaren nog niet vajïgegroeyt.
|
||||||||||
D
|
at de breuken van de groote beenderen, namentlyk van de arm, dye &cc,:
altemets zoodanig zyn, datze noyt weder aan elkander groeyen , alhoe- |
|||||||||
wel zy na de konft worden geh'and'elt, is kenbaar genoeg.
Maar het is te verwonderen , dat de beenderen van de voorhand , die zeer
kleyn zyn , dpor een hooge val gebrooken , niet weder aan een gegroeyt waren. Anno ió,8i. Eenzeekere gaudief (in de wandeling Slager tje genaamt) die,
om;zyne dief ft al tot de galg veroordeelt was , heb ik in de gevangenifle be- zogt, en ondervraagt, of hy voorheen met eenige ziektens gequelt was ge- weeft j hy antwoorde my , ik heb altyd gezont geleeft, en byna van geen ziekte geweeten, als alleen een koortze, die ik voor eenige Jaaren gevoeld heb: daarenboven, zeyde hy, dat hy zyn regter hand noyt plat op de tafel had konnen leggen, na dat hy eenmaal daar op gevallen was van een hoogte, In 't doode lighaam van deze gehangene heb ik gevonden, het vlies > dat de milt omvangt, ('t geen in een natuurlyke ftaat zeer dun is) in zyn midden,, op twee verfcheyde plaatzen^ zoo verdikt, dat het met een groote fchryfpen in dikte overeenquam. Dat deze verdikking van een voorgaande ontfteking \jnflammatio~\ zynoor-.
fpronk
|
||||||||||
IV. AANMERKIN G. f3
(pronk heeft genomen , daar is. niet aan te twyfclen ; om dat men zeer dikmaals
ondervind, dat de vliezen verdikt worden van die oorzaak -, of nu deze ont- fleking van de voorgezegde koortze, dan .of de .koorts van de ontfteking ge-» komen was , is my onbekent. Naderhand heb ik zyn hand door de ontleeding onderzogt, en bevonden,
dat 'er uyt de voorfte beenderen van de voorhand twee gebroken waren; wel- kers breuken , het gewrigt des hands violerende , belettede , dat hy zyn hand niet plat op de tafel konde leggen 3 en dat nog meer te verwonderen is, deze beenderen waren al over de drie Jaaren gebrooken geweeft , en tot nog toe niet t'zamen gegroeyt s ofte met weer [callus] bezet, gelyk nog in myn Cabinet te zien is. V. AANMERKI N G. x
Een ontblooting van V hoofd-been , alhoewel van de lugt zwartagtig gewor-
den ± e dog zonder zigvbaare fcheydinge van fchilfers herjiclt. De beenderen van 't hoofd ontbloot, en-van de lugt zwart zynde p
den ^ fcheyden niet altyd zigtbaarlyk, of werpen van zig uyt cci ge fchilfer, gelyk de Autheuren meynen. Zeker man van een Paard op 't hoofd geflagen zynde, valt vu< ix. ...
aarde 5 met zoodanig- een ontbloting van 't andere opperhoofdi> lfy;u\fu. j been, dat men zulks byna met geen ryksdaalder konde dekken: dezeontbhu- ting van 't been was geheel zwart, behalven den omtrek of cireul, dewelke digt by de huyd was, en befloeg de breete van een ftroo ("ziet de 5. Fig.) Deze. witte cirkel van dag tot dag verminderende , is de Patiënt fris ge-.
worden zonder eenige zigtbaare fcheyding van 't gebeente, of gebruyk van een rafpatorium, alleen met plukzel, ten deele droog, om op het ontbloote been te leggen, ten deele beftreken met digeftief en honing van roozen, om . de lippen van de wonde te verzorgen. VI AANMERKIN G.
Een Slymvleezige [Polypus Carnofus] proj? van de Baarmoeder*
elyk de neusgaaten gedeeltens zyn van 't lighaam, doorwelke de over-
_ toilige humeuren geduurig ontlaft werden : alzoo blykt ook, dat de Eyf- moeder van de menfeh ook dient tot dit ampt. In de neusgaaten groeven- zomtyds tegennatuurlyke gezwellen y polypi (ïlym of ncus-prop) genaamt. Ook is de Lyfmoeder van de menfeh daar van niet vry. Alle polypi uyt de |
||||
H VI. A A N M E R K I N G.
neus voortkomende, zyn van dezelve zoorte niet: eenigevertooneneenvlee-
zige zelfs ftandigheyd , veele ter contrarie zyn met een vlies omvangen 3 en . hebben een flymige en fnotterige fubftantie. Nu komt ons voor een quaadaardige en cancreufe polypus -y dan hebben
wy die gevonden vry van alle quaadaardigheyd. Anno 1673. hebben ze my tot een Vrouw geroepen , lange tyd met een
witte vloet en nederzinking van de Lyfmoeder gequelt zynde geweeft 3 uyt wiens binnenfte mond verfcheyden vleefch-vliesagtige uytwafien hingen (de- welke om de gelykheyd met de polypi van de neus, met de zelve naam zeer bequaam aldus konnen genoemt werden) gelyk de 6. Fig. vertoont. UYTLEGGING van de VI. FIGUUR.
A. ^De Lyfmoeder van een menfeh.
B. B. TJe afgefnedene Eyerwegen of trompetten,
C. C. Vleezige polypi uyt de mond van de Lyfmoeder voortkomende.
D. D. cI)e afgefnedene ronde banden.
E. Bloedvaten van de Lyfmoeder.
F. F. Een gedeelte van de geopende fcheede.
G.G. 'De afgefnedene breede banden. Deze polypi waren zoo pynelyk, en de Lyfmoeder ftorte dagelyks zoo veel
wateragtig en fcharp vogt uyt > dat de ordinaire geneesmiddelen niets konde helpen ; egter durfden wy geen geweldiger gebruyken > om de quaadaar- dige voorteekens; en wel te regt, gelyk ons de uytflag geleert heeft: Want een quaadaardige verzweering heeft haar dood verhaaft, en zy is kort daar na geftorven. Bykans diergelyke polypeufe gezwellen, die gy zien kont inde 7. Figuur,
heeft de wel ervarene Mr. Gellius, Chirurgyn tot Wormerveer my ook toege- zonden j welke zekere Vrouw aldaar woonende, op verfcheyde reyzen is quy t geraakt. De 7. Figuur.
Vertoont de vleezige polypi uyt de Lyfmoeder gekft. VIL AANMERKING.
Een hardagtïge [uterus fcirrhofus] en mismaakte Lyfmoeder, dewelke in
groot e zeer toegenomen 3 uyt de Schamelheyd hing. Een Vrouw van omtrent 30 Jaaren oud, was gequelt meteen zeer verdikte
uythangende Baarmoeder> die haar zooveel moeyelykheyd toebragt, dat zy
|
|||||
/
|
|||||
VIL AANMERKING. ff
zy naulyks konde gaan. Daar wierd goetgekeurt, dat men ondcrilraan zoude
deze weg te nemen of extirpeeren, naa dat men eerft een binding gedaan had. Zeker Chirurgyn dan aanvaarde de operatie, en nam een naald met een drie- dubbelde draad voorzien, waar mede hy vry flerk de uythangende Baarmoeder toebond: maar ach! hadde hy met de naald en draad niet als de Baarmoeder toegenepen! De Patiënt lofte in een dag of twee geen water , 't geen ons be- denken gaf, dat de pisweg te gelyk met de naald en draad was toegebonden , 't welk ook ons de uytkomft geleert heeft. Het doode lighaam van deze elen- dige Vrouw, die kort daar na quam te fierven , heb ik geopent, en onder- vonden dat wy in onze meening niet bedrogen waren gewceft: namentlyk, dat de pisweg te gelyk met het lighaam van de Baarmoeder zoo vaft was toe- gebonden , dat zy 't minfte water niet konde quyt raken. Hier is voor my gelegentheyd geweeft , om te onderzoeken, wat 'er te oor-
deelen ftaat van de nederzinking des Baarmoeders. Het is bekent, dat 'er veele gevonden werden, die voorgeeven, dat de Lyf-
moeder zelfs noyt uyt het lighaam kan nederzinken: onder de geene die 't zel- ve ter contrarie voorftaan, zynder eenige die zeggen dat in de uytzinking van de Baarmoeder dezelve ook omgekeert werdj andere (tellen vaft, dat de uyt- zinking van de Lyfmoeder niet anders is , als alleen een uythanging van de fcheede. Deze twifl heeft het doode lighaam van die Vrouw geflilt: want de buyk
geopent zynde, vonden wy niets in 't bekken, alwaar de plaats is van de Lyf- moeder , als alleen een der eyerftokjes, met de geannexeerde trompet en bree- de band. De geheele Lyfmoeder zoo als hy is , en niet omgekeert, hing uyt, en was zoo mismaakt en groot geworden, dat ik noyt voor de opening van 't lighaam zoude gezegt hebben, dat het de Lyfmoeder was, indien ik niet in 't uyterfte gedeelte van de cirkul een mondeke had gevonden: waar uyt ik door een ligte drukking eenige bloedige droppels drukte 3 gelyk blykt in de 8. Figuur. Wat ik verders ontrent de fcheede, en Lyfmoeders uythanging en omkec-
nng &c. geobferveert had, zal ik in het vervolg bekent maken. VUL AANMERKING.
Een wat er blaas van een Schaap, gelyk als in twee deelen gefcheydm.
Een dubbelde waterblaas heb ik noyt in een menfeh gevonden : maar een
verdubbelde of in twee deelen gefcheyde blaas is my altemets in viervoetige üieren voorgekomen, waar van ik 'er zommige t'huys bewaar. Laaien men na de oorzaak ziet van deze verdubbeling y zal ligt te begrvpen Zfïly
|
||||
^6 IX. AANME R K ING.
zyn, dat zulks meer plaats heeft in de viervoetige dieren, als in de menfcheft:
Want het is kennelyk, dat de viervoetige dieren alleen voorzien zyn met een doorgaande watervat [ttracbus], welk watervat, indien al te veel in of voor de baaring uytgeftrekt werd , blyft de grond van de blaas, waar uyt het wa- tervat zyn oorfpronk heeft, niet alleen open, maar de urachus groeyt tot die groote, wegens de toevloeyende pis, dat dezelve als een tweede blaas fchynt te gelyken: en dan vertoond zig ons de blaas als dubbelt, gelyk te zien is in de 9. Fig. Waar in vertoond werd een Schaapen blaas als in tweedeelen ver- deelt door de voorgezegde oorzaak, met tufTchenkoming van een dun en rond vlies, gelyk in de 10. Fig. te zien is, in wiens onderfte gedeelte een gaatje gezien word, waar door de pis toegang kreeg tot beydede holligheden. IX. AAN MERKING,
Een waar e Lyfmoeder dikmaals uyt het lighaam fehietende.
Een zeekere Vrouw voor eenige Jaaren gaande op de graft (die men ge*
meenelyk noemt, de Nieuwezyds AgterburgwaF) verviel in een geheele uytfchieting van de Baarmoeder, welkers figuur en groote ik hier heb byge- voegt, op dat niemand naderhand mogt twyfelen, of ontkennen, dat de Lyf- moeder konde uytichieten. Als deze ellendige niet verder konde gaan, ging zy zitten voor de deur van de Vader, van de zeer geleerde, en roemwaar- dige Heer Profeflbr Francïus, tot dat het avond begon te worden. De dienft- maagd haar vragende, of haar eenig ongemak was overgekomen, en waarom zy zoo lang voor 't huys was gebleven, heeft zy haar ongemak aan dezelve gezegt, en deze wederom aan haar Juffrouw, dewelke de moeder was van gemel- de Heer Profeffor, die, door barmhartigheyd bewoogen zynde, haar in huys heeft genomen, en een Vroedvrouw laten haaien , op dat zy de uytzinking van de Lyfmoeder op haar plaats zoude brengen j maar te vergeefs, om dat zy zulks niet konde doen wegens de groote. Naderhand ben ik daar by geroepen, en heb dezelve op haar plaats weder
gebragt, en alzoo is de Patiënt, alle de partyen wel voorzien zynde, haaftig na huys gegaan, zonder merkelyk ongemak. Maar dat men de Lyfmoeder niet altoos op haar plaats kan brengen, indien zy lang uyt het üghaam heeft gehangen buyten de baaring -, en dat men zulks niet altyd moet onderwinden, weten die geene, dewelke dit werk verftaan : deze, eer ze zulks onderne- men , zullen altyd onderzoeken de verfcheyde gefteltheyd van de uytgezon- ke Lyfmoeder: want indien zy lange tyd uyt het lighaam gehangen heeft, en zoo groot is geworden, datze niet ligt in haar voorgaande plaats kan ge- bragt werden > of de uythangende Lyfmoeder, de lyderfTe lange tyd buyten |
||||
IX, A A N M E R K I N G. ^j
liet lighaam gedraagen heeft, of de uytgefchoote lyftnoeder verhard is gewor-
den, met een oneffene oppervlakte, of met een zweer bezet is geweeft, is 'er geen moeyte aan te doen3 want als de lyfmoeder weder ingebragt is, hebben de patiënten het zeer quaad. De XI. FIGUUR, behoorende tot de IX. AANMERKING,
A. Het lighaam van de Baarmoeder.
B. *De binnenfte mond van de Lyfmoeder.
C. *De Schamelheyd.
X. AANMERKING,
Een omkeer ing [inverfio] der Lyfmoeder door de baaring*
|
||||||||||
o
|
||||||||||
nder de beklaagelyke ongemakken , welke de Vrouwen onderworpen zyn,
bekleed geen de minfte plaats de geheele omkeering, of overftolping van |
||||||||||
de Lyfmoeder, 'twelknoyt, als in of aanftonds na de baringgefchieden kan.
Zoo dit ongemak niet aanftonds geholpen werd , zal de dood fchielyk
daar op volgen. My geheugt, dit tweemaal in een week gezien te hebben, en dat 'er geen (indien niet zonder vertoeven een Vroedvrouw haar geholpen had) als de Huysvrouw van een zekere Joode, die dans ontfprongen heeft. Want gemeenelyk is 'er zoo een toevloed van 't bloed tot de uythangende
baarmoeder, dat zy aanftonds ontftoken , verhard, en door de verhindering van 't circuleerende bloed, een verfterving aanneemt. In dit ongemak word de geheele baarmoeder overftolpt of omgekeerd van de baring. Het welk niet gefchied in een uytzinking van de baarmoeder buyten de baring; want dan word zy niet omgekeert, maar zinkt alleenlyk neder , zoo dat de innerlyke mond van de baarmoeder in 't uyterfte van deze uytzinking gezien of gevon- den word. In deze voelt of ziet men geen mond van de baarmoeder , gelyk gy zkt m de 12. b'iguur. Dit ongemak ontftaat altemets uyt onkundige Vroedvrouwen, de navel-
ftreng [funiculus umbilicalis] meer als 't behoort na haar trekkende, waar door de baarmoeder komt te volgen. Zomtyts neemt 't ook zyn oorfpronk van de nagebleve naweenen van de
J^& *n &e tyd* als ik nog de baarende Vrouwen bediende, is my eens gebeurt, dat my, als ik een dood kind en moerkoek gehaald had, de daar navolgende lyfmoeder in 't gezigt quam, dewelke aanftonts in haar plaats her- telt, en de beenen, zoo als de konft vereyft, gelcgt hebbende, is de Zieke m orte lyd genezen. Dat veeltyts niet alleen de Vroedvrouwen, maar ook H Heel-
|
||||||||||
5S X AANMERKING.
Heelmeefters, ja zelfs Medicyns in deze zaake gedwaalt hebben ^ behoeft den
goedgunftige Lezer niet te twyffelen. Nog onlangs heeft my een Heelmeefter laaten ontbieden, dewelke in dat
geval niet konde raaden, welk gezwel het was, dat uyt het lighaarn hing, Zomtyts hebben de Vroedvrouwen my ook ontboden , verwondert zynde, dat zy zoodanige gezwellen uyt het lighaarn zagen hangen na de baring. Als ik dan quam , zeyden zommige tegens my , hier ziet gy een groote klomp [mold] vleefch, vaft aan de lyfmoeder hangende: andere, hier hebben wy een monftreufe baaring 8cc, Daarom heb ik dit ongemak laten afbeelden, op dat yder Heelmeefter,
die deze afbeelding gezien heeft, zulks beter in zyn gedagten zoude houden, en dat niemand in zoodanige zwaare zaak, daar zoo veel aangelegen is, en in een ongemak, dat zoo fchielyke herftelling vereyft, meerder zoude bedro- gen werden. UYTLEGGING van de XII. FIGUUR.
A. Een gedeelte van de omgekeerde Lyfmoeder fchielyk na de baring uyt*
hangende. B. T>e Schamelheyd.
G. *De gapende mondekens van de vaten van de Lyfmoeder.
XI. AANMERKING.
Ben kind door een wonderlyke ineendrayïng van de navel-ftreng gedood, Gelyk de menfch ter wereld gekomen zynde , ontelbaare oorzaaken des-
doods boven het hoofd hangen, alzoo zynder ook niet weynige onge- zonde gefteltheden, die het kind in de lyfmoeder zynde, komen te dooden. Onder deze is van 't grootfte gewigt, een ineendrayïng van de Navelftreng. Onlangs is een dood kind ter wereld gekomen met de geheele vliezen,
Chorion en Amnios genoemt, omvangen, welkers navelftreng ik wonderlyk ineengedrayt bevond te zyn: gelyk men dagelyks ziet aan een touw te gebeu- ren, wanneer na deszelfs uy trekking, en geduurige omwinding van het eene cynde, beyde eyndens by malkandere fchieten. Ziet de 13. Figuur. Het is ook waarfchynelyk,' dat dit ongemak van de geduurige omdrayingen
zyn oorfpronk genomen heeft, dat het kind in de lyfmoeder daar door geftor- ven'is > nadien de omloop van de vogten door de navelftreng in 't geheel belemmert is geworden. xi ' UYT-
|
||||
XIL AANMERKING. f$
UYTLEGGING van de XIII. FIGUUR»
A. A. Vertoont de Navel-ftreng by zonder inèengedrayt.
B.B, De Moer koek. XII. AANMERKING.
Een quaadaardige zweer van de Baarmoeder\
Onder alle ongemakken van 't lighaam, waar mede de vrouwelyke fexë
geplaagt werd, hebben geen de minfte plaats de quaadaardige ulceratieri van de baarmoeder. A\ 1671. heb ik een Vrouw gcvifiteert^ dewelke voor eenige maanden eert
zweer in de lyfmoeder gekregen had , met zoo groote en geduurige uytftor= ting van bloed3 d,?.t 'er ydcr een van verwondert Hond. Zy wenftc veelmaal om de dood , wegens onuytfprekelyke pynen van dië
partyen 3 tot dat zy eyndelyk., de middelen om de ongemakkei ykheyd en nat- tigheyd dier plaatzc niets konnende helpen ^ van haar ellende door de dood verlort is geworden. Het doode lighaam geopent zynde, heeft zig de hals van de Lyfmoeder op
het aanraken van 't lighaam van een gefcheyden5 alszynde geheel verrot. Het gedarmte was van buyten door de voorgaande ontfteking en ontvelling aan een gegroeyt, de andere deelen heb ik gezond bevonden. Zoodanige zweeren van de Lyfmoeder, die waarlyk voor doodelyk moeten gehouden werden, heb ik naderhand dikmaals gezien , niet alleen met zulke zwaare pynen , maar ook met zoodanige zwaare pogingen of perzingen om haar te ontlaften, dat de pat/en- ten het gewelt daar van niet weder ftaan konden 3 ja liever wilden fterven 3 als alzoo te leven. XIII. AANMERKING!
Een Tisvloed [diabetes] van qualyk gefielde Nieren^
Een zeker man in 't beft van zyn leven, lange tyd gequelt zynde geweefl
met fcharpe [nephritici dolores] pynen en een abfces in de nieren, vervalt in een Pisvloed [diabetes.'] Alle weeken was het hem geen werk een half vat bier uyt te drinken. Naa
de dood hebben de vrinden my toegeftaan het lighaam te openen. De Inge- wanden heb ik wel gefield gevonde, behalvende nieren 3 enpisleyders : want beyde de nieren waren byna vergaan, voornamentlyk de regter 3 wiens zelfs- ttandigheyd in 't geheel vergaan was, en deszelfs vliezen ten hoogfte verdikt en in een getrokken, in groote van 't bekken \j>ehis] overeenkomende, gc- yk de 1^, Figuur aantoont. Daar en boven zyn my de pisleyders zeer gekron- Keltj en op verfcheyde plaatzen verwydert, te voore gekomen. H 2 UYT-
|
||||
6o XIV, AANMERKING.
UYTLEGGING vande XIV. FIGUUR.
A. ¥)e v Ik ze tt van de regt er nier verdikt en in een getrokken, de klierach^
tige fubjïantie van de nier in V geheel vergaan zynde. B. Het bekken grooter als ordinair,
C. C. 'De pis-leyder ge kronkelt, en op verfcheyde f laat zen zeer uytgefpan*
nen, wegens de doortogt der fteenen* XIV. AANMERKING
Een exempel van een dubbelde of tweede bevrugting [fuperfoetatio.J
e Huysvrouw van zeeker Chirurgyn tot Amfterdam A\ 1686, bragt
een lyvig en levendig kind ter wereld. Zes uuren daar na 5 bragt zy ook voort een menfchelyk [embryo~\ fchepzeltje, wiens figuur en groote gy zien kont in de onderftaande 15. Figuur. In dit fchepzeltje zyn aanmerkenswaar- dige zaaken geweeft, namentlyk ten 1. dat de navelftreng met zoo veel water- blaasje-ns [hydatides~\ vervult was, dat zy geheel fcheen te zyn een t'zamen- fchakeling van blaasjes 3 die met een wateragtige ftofFe vervult was -3 waar dit van daan? ten 2. het moer-koekje \f>lacentula\ vond ik van zoo een groote en dikte, dat ik zelden grooter en dikker heb gevonden in een vrugtje van drie maanden. UYTLEGGING vande XV. FIGUUR.
A. Het menfche fchepzeltje , wiens hoofdje ten opzigte van V lighaam zeer
groot is. B. De navelftreng in waterblaasjens verandert.
C ÜDe Ledematen, waar in geen form van handje of voetje, maar vertoe*
nen haar gelyk als aan een gevoegde ronde deeltjens, gelyk tot nog toe in myn Cabinet te zien is. D. 2)e Moer koek buyten gewoonte dikker en grooter.
XV. AANMERKING.
Een doodèlyke opfopping [ifchuria] van V wateren veroorzaakt door
Jleeneny die in de pis-leyders zaten. IToe beklaaglyk een quaal de fteen in de blaas is , is niemand onbe-
"Ikend: maar nog veel wreeder ongemak is de fteen in de nieren, indien "die
|
||||
XV. AANMERKING. 61
die zoo groot is, dat zy door de pis-leyders niet kan pafleeren$ om dat in dit ongeval nog de konfl der Medicyns, nog der Chirurgyns, yets voordeel kan toebrengen. Laat tot een exempel zyn een zeeker Heelmeefter tot Amfterdam, die van
lange tyd met nier-pyn [tiephriticus dokr] gequelt was geweeft, en veele ftee- nen geloft had : hy wederom vervallende in een baftaart opftopping {ifchuria fpurid] van 't water (waar van hy voor eenige dagen door toedoen van. een bad [ftmicupium] daar men in zit, eenmaal van ons verloft is geweeft) en met vehemente pynen in de buyk en beenen, en loffing door het braaken van een zwartagtige ftoffe aangegrepen, heeft eyndelyk de geeft gegeven. In 't geopende lighaam, vonde ik behalven twee fteenen in de regter nier,
een in de linker pisleyder, de form en groote hebbende als een kleyne olyf, welkers oppervlakte bezet was met onnoemelyke fteentjens en zandjens , die de geheele doortogt van de pis benamen. Ziet de 16. Figuur. Het gedeelte van deze pisleyder boven de fteen, was zeer verwydert door
de doortogt van fteenen : onder dezelve was hy van natuurlyke wydte, maar rooder door de ontfteking geworden. De Nier van dezelve zyde was mon* ftreus groot, gelyk ook het groofte gedeelte van de pisleyder , die ik bevond met een wateragtige ftofre bezet te zyn > de beweging van dit water kon den lyder dikmaals voelen, als hy zig beweegde , gelyk hy ons te kennen gaf. UYTLEGGING van de XVI. FIGUUR.
A. A. Aders en ftag-aders van de Nier.
B. T>e regter Nier in een groot er omtrek uytgeftrekt,, om het water dat daar
in bejlooten was. C. De 'Pisleyder door de doorgang van fteenen , en opftopping van 't water
zeer uytgefpannen. D. Een tak van de Niers-ader door de 'Pisleyder verjpreyt,,
E. Een groote fteen in de Pisleyder zig onthoudende.
F. F. F. Verfcheyde kleyne fteentjens.
G. Een gedeelte van de Pisleyder natuurlyk geftelK
XVI. AANMERKING
Een uytbarfting [eruptio] van de Eyerftok [ovarium] na een ryp
etter-gezwel [abfcefïus] in de buyk al te diep geopent: Hoe noodzakelyk het is > niet alleen voor een Ontleeder \^Anatcmicui\,
maar ook voor een Heelmeefter [Chirurgus], een lugtige hand te heb- H 3 bmr
|
||||
6i XVI. AANMERKING.
ben, is niemand onbekend. De Ontleeders fcheyden zeer voorzigtig de deelen
van een ; voor de Heelmeefters is 't niet minder nodig, dat zy met alle op- merking in 't onderftaan van iets te openen , te werk gaan. Ik heb een Heelmeefter gekent, doen hy leefde, zeer vermetel -, deze heeft
een abfces in 't onderfte en aan de zyde van de buyk met een groot lancet geo- pent, en zyn inftrument zoo diep gebragt, dat het doorging tot in de hollig- heyd van de buyk: deze opening gemaakt zynde , zoo quam de etter aan- ftonds daar uyt te berften, benevens een van de Eyerftokken buyten het lig- haam: 't welk van my gezien zynde, en met myn vingeren ter deege onder- zogt, bragt ik, zonder merkelyke fchaade van de patiënt, het zelve indena- tuurlyke plaats t zoo dat 'er geen de minfte letzel daar door is nagebleven. XVII. AANMERKING.
Een Water zugt van de Eyerftok van een Vrouw.
|
|||||||||||
D
|
e waterzugt van de Eyerftok, of (zoo ik alzoo fpreeken mag) van de
Eyeren, is een ongemak, van anderen genoeg gezien, was het maar ter |
||||||||||
deegen van haar geconfidereert.
Een Waterblaas [Hydatis~\ word het by de Autheuren genoemt, met wiens
naam ik wel te vreden ben, indien wy maar onder ons overeenquamen ontrent het fubje'd van dit quaad. Ik merk gemeenelyk aan, (zoo niet altyd) dat 't de Eyeren zelfs zyn, zoo verandert , en in zoo groote toegenomen , dat ik ze een kinds hoofd niet zelden gezien hebbe te overtreffen. In de bygevoegde 17.Figuur, ziet men dit ongemak de Eyerftok zelfs in groote
overtreffen. Wat voor een wonder is 't, dat deze verandering of t'zamenfmelting in de Eyeren van den menfeh gefchied, dewelke in haar natuurlyke ftaat zyn vervult meteen zaad-vogt? nademaal ik de herffene zelfs, en klieren gezien heb altemets in water verfmolten te worden, 't welk ook getuygen de aanmerkin- gen van anderen. Hier dient ook bygebragt te werden een zeer groot hoen- der Ey, op deze manier uytgeftrekt , 't welk ik t'huys bewaar, en aan de curieufe müdadigheyd van de uytnemende Hr. D . Alnteloveen verfchuldigt ben j die my dit gedierte om te ontleeden toegevoegt had. UYTLEGGING van de XVII. FIGUUR.
A. Een menfche Eyerftok.
B. Eet Ey in een te gennatuur lyke vogt verandert , en zeer uytgeftrekt,
C. C. Et ti Ey uyt de Eyerftok uytftekende.
|
|||||||||||
XVIII.
|
|||||||||||
<
|
|||||
«3
XVIII. AANMERKING.
Een hayragtig gezwel in het Net gevonden.
Anno 1683. hebben wy het doode lïghaam van zekere Vrouw geopent, die
nu al voor 15 Jaaren waterzugtig ge weeft was$ waardoor deszelfs buyk, over de drie ellen lang gefpannen was $ en hebben bevonden, dat de bloedva- ten die daar over liepen, een groote fchryfpen in dikte en wydte overtroffen. In alle die Jaaren had deze patiënt veele ellenden uytgeftaan. Eyndelyk na veele, ja wel onlydelyke pynen, krygtze het vuur boven de
navel, 't welke gefcheyde zynde, vloeyde'er met* groot gewelteen vogtuyt, dat in de buyk gefiooten was, zonder merkelyke flank. Mr. Abel vander Hor ft, in de Heelkonft wel ervaare , heeft: door bandagies en klevende plcyfters de verdere toevloet tegengehouden: en op dat het op verfcheyde reyzen uytgang geven zoude aan deze vogt, heeft hy alle vier uuren een behoorlyke quanti- teyt daar uyt gelaaten. Deze vogt eenige weynige uuren na de deurbreking, heeft: zoodanige flank aangenomen, dat niemand dezelve konde verdragen. Vier of vyf dagen na de opening, is deze ellendige geflorven. Tot het ope- nen van 't lighaam hebben de naafle bloedvrienden ons gelegentheyd gegeven. In het Net een vinger dik, en vleezig, en vafl aan 't buykvlies [_peritonauni]
zittende, hebben wy gevonden een gezwel een vuyfl groot, welk na de lengte geopent zynde, vloeyde daar eerfl een weynige witte papagtige floffe uyt, zonder eenige flank. Van deze floffe ontlafl zynde, vonden wy mets anders als een harde klouwe, beftaande uyt verwerde en in een gekrulde hayren. ziet de 18. Figuur. Deze hayren waren van verfcheyde langte, eenige waren een vinger lang >
andere overtroffen een fpan. Deze gezegde hayren door een vergrootglas \microfcojpium~\ gezien , be-
vond ik in't geheel overeen te komen met de hayren van 't hoofd, als alleen dat zy niet voorzien waren van eenige wortels. In het verdere gedarmte heb niets aanmerkenswaardig aangemerkt.
XIX. AANMERKING.
Een zwaare [orthopnoea] ademhaling (die regt opzittende alleen moet
gefihieden) veroorzaakt door verf/opping en uyt zetting van de blaasjes van de Long,
Een zekere Vryfter van omtrent 40 Jaaren oud, fcheen over eenige weeken
in een waterzugt [afcites] van de buyk, en een aamborftigheyd [prthcj>ntcd\ te flikken. Niet alleen de lippen , maar ook het geheele aangezigt had een leelyk
|
|||||
*4 XIX. AANMERKING,
leelyk enaftchuwlyk blaauw weezen aangenomen. Eyndelykverfcheydefïauw-
tens daar by komende, heeft zy het leven met de dood verwiflfelt. In het doode lighaam heeft men door de ontleeding de navolgende zaaken
ontdekt. De fpieren van de buyk (die na de regul van de natuur op elkan- der leggen, en zeer vaft aan een zyn gehegt) waren hier zoo los aan een ge- hegt, dat men met de vingeren alleen, en met ligte moeyte dezelve van een konde fcheydên; het welk ik meermaalen aangemerkt heb in lighaamen die aan de waterzugt geftorven zyn. De wateragtige [latex aquofui\ vogt in de buyk onthouden, als 't op 't vuur
gezet wierd, verdikte het als in gedaante van Lil \Lympha7\ Al het vet van 't lighaam was verteert, het buykvlies verdikt, het net fcirrheus en ver- hard. Het gedarmte was door het lang vaften vernauwt en in een getrokken. De zaadvaten waren zoo uytgerekt , dat men een fchryfpen daar ligtelyk in konde brengen> het welk ik noyt voorheen in maagden , maar dikwils in zwan- gere Vrouwen ondervonde hebbe. De vliezen die de lever en nieren omvangen , waren zeer verhard en ver-
dikt j de galblaas was bykans leedig , en de long aan 't borftvlies [pleura] vaftgegroeyt. Het hertegrooter als na gewoonte. Het water, dat in 't herte- zakske \_pericardium\ geflooten is, veel meerder, en op 't vuur gezet, ver- dikte het. De regter nier was ömgekeert, gelyk als de 19. Figuur vertoont. In eenig gedeelte van de long, vond ik een hoop van doorfchynende blaas-
jens, door de lugt uytgezet , en zoodanig verftopt, dat ik door een ligte drukking dezelve van de lugt niet konde ontlaften. De voortgedrevene wind door delonge-pyp , ondervond ik dat geen verder gemeenfehap hadde met deze uytgefpanne blaasjens, om derzelver verftopping. Na een harder aan- drukking van wind door de longe-pyp, braken eenige van de gezegde blaas- jens aan Hukken. De andere met een pun& vaneen naaldje doorboort zynde, lieten de wind uyt, en zyn toegevallen. Ziet de 20. Figuur. UYTLEGGING van de XIX. FIGUUR.
A. *De ftam van de hol-ader, onder het middelrift [diaphragma] afyejheden.
B.B. *Des nïers aders, waar van de regter en bovenfte tak afgejheien is. C. Een tak van de niers ader. door de fisleyder hopende.
D. Takmaking van de niers ader, eer hy tot in de nier gaat.
E. Het Bekken van de nier.
F. *De regter nier ömgekeert, en nederwaarts hangende.
G. *De Zaad-ader groot er als na gewoonte.
H. T>e Tisleyder.
I Een aderke over des niers klier [glandula renalis] verfyreyt,
De
|
||||
XX, AANMERKING, 65
-
De 20. en 21. FIGUUR.
Vertoonen de verjlopte blaasjes van de Long, en door toejluyting
van de lugt uytgejpannen.
XX. AANMERKING.
Het zelve quaad voortgekomen wegens het verjloppen van de
blaasjes van de Long.
Anno 1685. In prefentie van de zeer vermaarde Medicus, de Hr. Sylvius,
en in de Heelkonft weiervaare Mr. Heyunga, heb ik een dood lighaam van zeker Koopman geopent, die lange tyd met een benaude [_dj/jpncea~] borft, met hoeft, en een geftadig koorsje gequelt was geweeft. Dit ongemak is zoo zwaar geworden, na dat hy in 't water was gevallen, dat hy door de tyd nauw- lyks zyn adem konde haaien, ja ook niet lang daar na geleeft heeft. In 't openen van't lighaam, hebben wy ook aangemerkt, dat dezegehccle
quaal beftond in een verftopt gedeelte van de Long, waar in alle de blaasjes toegeflooten en uytgezet ons voorquamen -t gelyk te zien is in de 21. Fig. XXL AANMERKING.
Het zelve ongemak ondervonden in een Jongetje.
Anno 1686. Heb ik geopent het doode lighaamtje van een Jongetje ontrent
8 Jaaren oud, (in tegenwoordighcyd van de Hr. vander Burgh , Koop- man tot Amfterdam) welk van 't zelve ongemak geftorven was, in wiens Long ons 't zelve voorquam: zoo dat ik zoude gelooven, dat die quaal dikmaal der de ellendige aandoet, als tot nog toe van de Autheurcn is aangemerkt, om dat de bloedvrinden zelden toelaten de doode lighamen te laten openen. XXII. AANMERKING.
Een wonder lyke baring, in welke een ongewoon e Jluyt ing van de wegen,
evenwel door de kon/t ont/looten.
Dat een Vrouw kan ontfangen, en bezwangert werden, alhoewel de Lyf-
moeder ten deele uyt het lighaam hangt, is niet abfoluit te ontkennen • om dat ik het eens in een Mevrouw heb aangemerkt (gelyki ik naderhand ver- haaien zal.) Maar het is nogtans raar y en van weynige (indien van ymand") van te vooren gezien. I Niet
|
||||
66 XXII. AANMERKING.
Niet minder raar is 't, geloof ik, dat een Vrouw kan zwanger werden, daar
het maagdevlies \membrana hymen] in 't geheel blyft, en dat tot de tyd van baaren toe. Maar het allerraarft is 3 dat de fcheede van de Lyfmoeder tot des barings
tyd, met een tegennatuurlyk vlies agter het maagdevlies was geflooten, ge- lyk men hier verhaalen zal. Op de Princegraft, tegen over de Angeliersgraft > woonde toen ter tyd eene
Jan Pieterfe, Toebaksverkooper: de naam en plaats tegen myn gewoonte heb ik daar by gedaan 3 (want zy gemeenelyk dat qualyk nemen, die 't aangaat) om dat deze hiftorie ieder een tot verwondering verwekken zal. Deze Huys- vrouw in de baring zittende, konde het kind niet voortbrengen y fchoon de neygingen en den arbeyd om te baaren zoo groot waren, dat de voorbygaan- ders door haar fchreeuwen op de ftraat bleven ftil Haan. Eyndelyk hebben my ontboden de twee Vroedvrouwen die daar aan 't werk waren > (namentlyk Annetje Moer, in de Blauwe Pot, op de Keyzersgraft3 en StyntjeMoerin de Huydeftraat) want die ellendige fcheen aanftonts te zullen fterven. On- derzogt hebbende de oorzaak van de difficulteyt van de baring, heb ik bevon- den , dat het maagdevlies geheel was, zeer dik, en buytenwaarts uytgefpan- nen wegens het hoofd van 't kind, dat zyn uytkomft zogt. Dit gezien heb- bende 3 heb ik geoordeelt, dat het gezegde vlies moeft geopent werden. Daarom wierden 'er geroepen de zeer ervaarene Heelmeefters, Andries Boe-
helman, en P iet er Adriaanfx,> waar op de laafte eerft aanquam, en met my deze operatie heeft aangeraden •, dewelke aanftonts van ons in 't werk is geftelt met een Schaar en holle Sonde 3 op dat het hoofdje van 't kind niet zoude ge- queft werden. Door deze gemaakte fneede, (gelyk te zien is in de 2 2. Fig.) hebben wy te ver-
geefs verwagt na des kinds uytgang 3 wegens een ander tegennatuurlyk dik vlies i 't welk de vulva of fcheede dieper toefloot} en de uytgang van 't kind belettede, UYTLEGGING van de XXII. FIGUUR.
A. A. */> lippen van de vrouwlykheyd van elkander gedaan,
B. B. *De Nymphen of vleugels.
C. ^De Schee geflooten door een tegennatuurlyk vlies. cc. 'De fneede door het
gezegde vlies gedaan. 0 D. Het maagdevlies.
E. *De pis weg.
F. *De kittelaar [clytoris.]
Dit vlies aangemerkt hebbende 3 hebben wy geoordeelt de hoop zeer kleen
te zyn: op dat de moeder met 't kittd te gelyk niet zoude fterven, hebben wy
|
||||
XXII. AANMERKING. é7
wy ook deze fneede ondernomen. Wat gefchied 'er ? zeer haaft na de operatie
komt 'er een levendig kind ter wereld , door zyn kryten toonende wel van kragten voorzien te zyn, en tot dezer uuren zeer fris levende. Alle deze dingen met zonder groote verligting gedaan zynde, is de moe-
der 3 dewelke alle oogenblikken met het kind fcheen te zullen ilervcn} door Gods goedheyd wederom opgekomen. De volgende dagen was onze Zieke bekommert geworden 5 dat zy haar wa-
ter niet konde houden -y niet door de boven verhaalde fhydingen, maar door de langduurige en onuytfpreekelyke uytzetting van de fchamelheyd en krop van de blaas, 't geen ook de uytkomit geopenbaart heeft. Want na eenige weeken is zy zeer wel herilelt, en leeft nog gcneugelyk met haar kind,, dat zy met zoo een verwonderenswaardige baanng gehaald hadde. In deze baring ïtaat aan te merken, ten i. Dat het maagdevlics in de by~
eenkomlt ongefchonden is geweeft 3 (van welkers zaak verfeheyde hiftorien worden gevonden in de Ontleedkunde van de zeer naauwkeurige Bartholi- nus by my fol. 2861.) of door al te groote dikte, (f andere oorzaaken hier te verzwygen, om de paaien van cerbaarheyd niet te buyten te gaan. Ten 2. Dat de fcheede dieper, en bezyde het gezegde maagdevlies ge-
flooten is geweeft met een zceker tcgensnatuurlyk vlies, welk, buyten twyiel, zyn oorfpronk heeft genocmen na de ontfangenifte , door zceker ontvclling van de fchamelheyd, voortgekomen zynde van icherpe humeuren 5 want menzkt veeltyds, dat de fcheede ontvelt zynde, (welkers kanten buyten de bycenkomit toevallen) niet alleen tcegeflcoten word, maar ook yets vliezigs voortbrengt. Ten 3. Dat de onmagt van 't water te houden niet zyn coripronk genomen
heeft van de fnydingen, maar van te groote uytfpanning van de fchamelhcyt. Zommige onervaarene cordeelen, dat alle onmagt in't houden van't water,
de Vroedvrouwen (of Meefters die een dood kind afgehaalt hebben) te wy- ten is, maar te onregt. Want veeltyts komt het voort van de groote verwy- deringe van de fcheede , waar door de krop van de blass, welke zeer vaft ver- eenigt is aan de fcheede, zig zoo uytzet, dat de Kraamvrouwen de pis verfeheyde dagen 3 ja weeken, niet konnen tegenhouden. Deze vei flapping\atonia\ van de krop van de blaas heb ik veeltyts genezen -, maar zoo zy haar water niet kennen houden wegens het vuur, welke de baarende dikmaals krygen na een langduur/gc en overgroote uytzetting van de fchamelheyd, of door al te veel wry ven met de vingers 3 wordenze zelden genezen. XXIII. AANMERKING.
*De fchamelheyd van een dogt erfje monftreus geconformeert'.
Anno 1670. Heb ik gevifiteert eenDogtertje dat 6 dagen gebooren was ge-
weeft 5 wiens fchamelheyd vereenigt wierd met de navel 3 oflievermetdat I 2 geene3
|
||||
68 XXIII. AANMERKING.
geene, 't welk in plaats van de navel was} namentlyk , een t'zamengemeng-
de klomp.of chaos 4 beftiande uyt ontvelde heuveltjens : gelyk gy ziet in de 23. Figuur. UYTLEGGING van de XXIII. FIGUUR.
A. Een verwarde klomp, beftaande uyt ontvelde en vleesagtige heuveltjens
B. B. Twee gaatjens ge duurig pis uytgevende.
C. C. C. "De vrouwlykheyd.
P. Het halfmaanwys maagdevlies , gelyk gemeenelyk [zoo niet altoos} in
eerjlgeboorene ge vonden word. Maar in tegendeel, in ouderen maakt het een kring. E. T>e Nymphen of vleugels.
F. T>c lippen van de vrouwlykheyd.
In 't onderfte gedeelte quamen ons in 't gezlgt twee giatjens, waar uyt ge-
duurig de pis al druypende zypelde, voornamentlyk als het huylde. Dat dit kind zonder blaas is geweeft, daar hoeft men niet aan te twyfelen, voorna- mentlyk om dat 'er ook geen water-weg [meatus urinarius~\ was. 't Welk ik ook meenigmaal ondervonden hebbe in 't openen der doode lighaamen. Of zulks door fchrik is gekomen ? Want de moeder was eenige weeken voor de baaring van een hoogte gevallen. XXIV. AANMERKING.
Een gedeelte van de zyde des Lyfmoeders in de baaring uytfchietende.
Byna onnoemelyk zyn de ongemakken van de Lyfmoeder, onder welke eeni-
ge zoo zelden voorkomen, dat geen der Autheuren daar van gewag ge- maakt heeft. Onder deze ben ik van gevoelen , dat met regt geftelt mag worden , een
waare uytzinking van de zyde des lighaams van de Lyfmoeder in baarende Vrouwen, welk ik eenmaal gezien heb. Een zekere Vrouw op de Joode Breeftraat in de baaring zittende, verviel
door al te zware wee-en of neygingen in een hard gezwel,. een kleyne vuyft groot, en dat alleen in de regter zyde van de fchamelheyd. Dit gezwel zien- de , heeft de Vroedvrouw bevoolen my te doen roepen, niet wetende wat het was. In de eerfte opflag fcheen het my toe, dat het een gedeelte van de moer- koek was, dewelke altemets uytgang zoekt voor het kind, 't welk my hier haaft zoude bedroogen hebben: maar de zaak nauwkeuriger onderzogt heb- bmie j bevond ik dat het een gedeelte van de, waare Lyfmoeder was, het geen by
|
||||
XXIV. AANMERKING. é9
by de uytkomfl bleek: want het kind ter wereld gekomen zynde y ging het
weder na zyn oude en natuurlyke plaatze, en de patiënt wierd gezond zon- der eenige verdere flooving, welke wy gebruykte in de baaring, op dat het uytgefchootene deel des baarmoeders geen verfterving zoude aannemen. XXV. AANMERKING.
<De mond van de Lyfmoeder in de baar mg uytvallende.
Dat de moerkoek , ja de hals (de fcheede genaamt) in de baaring voor het
kind veeltyts uytfchiet, is bekent. Maar men moet zig verwonderen, dat de inwendige mond van de Lyfmoeder zulks overkomt, 't welk ik dik- maals heb ondervonden. Het is wonderlyk om te zeggen, hoe groot een monflreusheyd van de ge-
zegde baarmoeder zig op die tyd opdoet > en wat een omzigtigheyd van noo- den is in zoodanige baaring, weeten die geenen, die met ons deze gevallen hebben bygewoont. In deze Haat van 't kind, als het nog in leven is,. oordeele ik , dat men de
natuur moet laaten begaan, ende met beyde de handen de mond van de baar- moeder tegenhouden. Maar als het kind geftorven is, beflaat het gcheele werk hier in, dat het kind met de eene hand, zoo veel als 't mogelyk is , uytge- haalt werd, en dat met de andere hand de mond van de baarmoeder tegenge- houden werd: op dat de baarmoeder niet te gelyk met het kind zoude uyt- fchieten en omkeeren, die op die tyd zeer tot een omkeering hellende i$. XXVI. AANMERKING.
Een door de baar ing omgekeerde Lyfmoeder, door een onbedrezene
hand doodelyk verwekt-,
Hoe qualyk de menfehen by zig raadpleegen, die haar zieke lighaam zoo
ligtvaardig toevertrouwen aan onkundigen en landloopers , getuygen dagelyks de droevige uytkomftcn 5 en 't zelve blykt uyt de navolgende aan- merking. De Huysvrouw van zeekere Vleeshouwer, baarde onlangs een grof kind ,
aanftonds, volgde daar op een omgekeerde Lyfmoeder nevens de moerkoek , gelyk gy ziet in de tiende voorgaande aanmerking. Wat gefchied 'er ? daar word bygehaalt een onervaareLapzalver, (wiens naam
het beter is te verzwygen) dewelke zonder twyfel zoodanig beklaagly k ongemak noyt is voorgekomen. Dcze} 'm plaats van de Lyfmoeder te brengen in f^ar I 3 natuur-
|
||||
;o XXVI AANMERKING.
natutirlyke plaats 3 heeft met de punt van een mesje het gezwel zagtjes aan-
geraakt , om te onderzoeken, wat het was, of het tegennatuurlyk gezwel ver- vult was met vogten , dan of het de moerkoek was y &x. Deze ligtvaardige en ongehoorde onderzoeking, heeft de dood in 't kort toegebragt: want aan- ftonts ontftond 'er zoodanige bloedvliet, dat het niet te verdragen was 5 al- hoewel ik, daar by geroepen zynde, die met Hoppende middelen zogt te hel- pen 5 maar alles was vrugteloos: want eenige uuren daar na is zy met opko- mende fkuwtens geftorven. XXVII. AA N M ERKING.
Een Water zugt, beftaande uyt een hoop waterblaasjens [hydatides],,
die in een zak beilootcn -^as.
"at een waterzugt [afeites] in de buyk is, die in vliezen beflooten is, is
niemand 3 die de Geneeskonft oeffent, onbekend. Maar dit Exempel, dat ik hier in't ligt breng, is veel raarder, namentlyk een blaas met beursjes vervult met een wateragtige ftofFe j of een dikke vliezige zak, ontrent de groote van een maag (waar boven het ook gelegen heeft) met waterblaasjes vervult, en dat in een dood lighaam van een aamborftige Vrouw, wiens ademhaling zoo zwaar was, datze zomtyts fcheen door een oithopncea te zullen fterven } verzelt met een koortsje, en geduurige pyn [ cardzalgia] voor het hart. Veele van deze waterblaasjes waren als vloeibaar m de gezegde vliezige zak, andere heb ik ook gevonden vaft te zitten aan 't zelve vlies. Ziet de 24. Figuur. UYTLEGGING van de XXIV. FIGUUR.
As A. A. A. Ue vliezige zak kruyswyze opgejheden.
B. B. B. B. Waterblaasjes van verfcheyde groote vervullende de gezegde zak
C. C. 'De bloedvaatjens door de gezegde zak kopende.
c.c.c.c. jDe dikte van de gezegde zak. XXVIII. AANMERKING.
B aft aart-znygers [Pfeudo-mola?] uyt de nageblevene Moerkoekjens in de
Baarmoeder, na de verlofjïng.
at en hoe veel ongemakken de Kraamvrouwen overkomen, alwaar na het
voorafgaande voldraee kind de moerkoek niet komt te volgen, is bezwaar- lyk
|
||||
XXVIII. AANMERKING. ;i
lyk te zeggen. Zommige vervallen om die oorzaak in een onmatige en irri-
guliere vloed van de Lyfmoeder, by tnfTchentyde wederkomende, en dat niet zonder pyne. In zommige fpant de buyk in een groote nytgeirrekthcyd, met bezwaarlyke ademhaling, zugt aan de voeten, quaade [anorexia^ maag , be- nauwtheyd voor 't hart, flauwtens, en bleekheyd van aangezigt. Niet zel- den komen zy ook door deze ellende te flerven. Zoo dat het quaad al van groot gewigt en periculeus is, maar by zig zelfs niet doodelyke, gelyk zom- mige onervare Vroedvrouwen gewilt hebben. Niet zelden blyft de moerkoek in de Lyfmoeder tien maanden en nog lan-
ger zitten, na dat het kind ter wereld is gekomen. Het is vcrwonderings- waardig , hoedanige verandering en herfchepping, op dat ik zoo /preek, de moerkoeken tegen de natuur ondergaan! dat dezelve zomtyds in waterbfaas- jes, of blaasjes hangende aan fteeltjes, vervult met wateragtige ftofFc, veran- deren, zal ik naderhand vertoonen: nu laaten wy u voor oogen zien nage- blevene moerkoekjens, te vergeefs van andere voor zuygers \mcLv\ gehou- den : voor zuygers , zeg ik , eerftelyk om de hardigheyd, dikte, form, en vleesagtigheyd, waar mede zy met de befchryving van de zuygers conform zyn: zoo dat het niet te verwonderen is, dat dezelve van anderen gehouden zyn geweeft voor zuygers, welke de gelegentheyd zoo niet hebben gehad , om dagelyks met ons de gezegde overgeblevene moerkoekjens door de Ont- leedkonft te onderzoeken: want van die tyd af aan , dat ik in deze groote Stad de Vroedvrouwen heb onderwezen , als wat raars of zeldzaams in haar handen vervalt, zenden zy zulks altyd aan my tot een vergelding. Wederkeerende op de weg , waar van ik afgeweeken was , zegge ik, d.\t
de moerkoekjens van de kinderkens van 2 , 3 a 4 maanden dragts, zoo zy lan- ger als na behooren in de Lyfmoeder haar verblyf houden, zoo veel zwaarig- heyd niet, als wel verandering by brengen. Maar zoo de moerkoek van een voldrage kind, of van 7 a 8 maanden overblyft, brengt het meer gevaar by , en zeer dikmaals verandert de geheele moerkoek in waterblaasjes : welkers ge- tal zomtyds zoo groot is, dat de vrouwen fchynen bezwangert te zyn, cm de uytzetting van de buyk. My geheugd tweemaal een groote Schotel met diergelyke waterblaasjes vervult gezien te hebben in die geenen , dewelke eenige maanden na de baring de moerkoeken in de Lyfmoeder by haar gehou- den hadden. Daarenboven heb ik gezegt, dat de moerkoekjens van een miskraam vaa
* , 3 a 4 maanden, zoo verharden en zoodanige form aannemen T dat zy van de onkundige voor een ziiyger gehouden werden, zoo zy maar langer als c behoort9 of eenige dagen in de Lyfmoeder bly ven zitten: want de vogten met de vrugt uytgedreven zynde, zoo word de moerkoek door de baarmoeder in een getrokken, en zoo neemt zy deze of geene form aan , als van een Mvly Kik-
|
||||
7i XXVIII. AANMERKING.
Kikvors, of diergelyke zoorte van zaaken : waarom de al te ligt geloovende
vrouwen, en die de* beuzelagtige fabeltjens toegedaan zyn, verhalen dat zy levendige zuygers, ja zelfs vliegende ter wereld hebben gebragt: ja vermanen andere metgezellinnen , dat zy zig moeten wagten voor zoodanige zuygers, op dat die zuygers haar niet beipringen, en onder haar kleederen zig zoude onthouden. Deze oude wyve praatjes verworpen hebbende, oordeele ik aan- merkenswaardig te zyn, dat zoodanige moerkoekjens, indien zyeen maand of langer in de baarmoeder onthouden werden, het kind ter wereld gekomen zyn- de, zoodanig van de baarmoeder gedrukt werden, dat zy niet alleenlyk hardt als fpieragtig vleefch werden, maar ook de overeenkomft hebben met de form en grobte van een uyterlyke gedaante van de natuurlyke baarmoeder. Ziet de vo I gende Fi guuren. Een Vrouw voor elf weeken zwanger geworden zynde, (gelyk zy my zelfs
verhaalde) kreeg een miskraam door eenontfteltenis, en het moerkoekje bleef eenige weken by haar ■> het welk door de drukking van de baarmoeder , als de baarmoeder byna tot haar voorgaande groote en form gekomen was, voor de verloflïng zoodanig verhard, en mismaakt was geworden, dat ik, indien ik niet naukeurig onderzogt haddeszelfs zelfftandigheyd, zoude gelooft hebben, een zuyger geweeft te zyn. Ziet de 25. Figuur. Fen zekere andere vrouw in de vyfde maand zwanger zynde, verlofte een
onvoldrage kindje, en na het zelve ook een geheele welgeftelde moerkoek. Dit ter wereld gekomen zynde , is'er een vleesagtige klomp nagevolgt, in form en groote een natuurlyke Lyfmoeder verbeeldende. Ziet de 27. Figuur. Deze opgefnede en naukeurig nagezien, heb ik bevonden, dat het ook een
moerkoekje was, mismaakt, en harder als na gewoonte. Van hoe lange tyd zy dit tweede moerkoekje by haar gedraagen heeft;, is bezwaarlyk om te zeg- gen. Of zy bezwangert is geweeft met tweelingen , en 't eene tot niets ge- worden , en onwetende zwaar zynde quyt geworden is, en deszelfs moerkoekje na is gebleven -f dan of zy voor deze laafte bezwangering al bezwangert is ge- weeft , en het onvoldragene kindje quyt geworden zynde, het moerkoekje by haar gebleven was geweeft, ('t geen meermalen gebeurt) en op nieuws weder gedragen heeft, heb ik niet kunne navorfchen. De 25, 26, en 27. FIGUUR.
Vertoonen Moerkoekjens, eenige weeken na de verlojjing van V kind, in dt
baarmoeder nagebleven, (waar door ze van de drukking der baarmoeder, als die tot haar voorige ftaat quam, het buytenfte gedaante van de baarmoeder hebben aangenomen) Maar indien de gezegde moerkoekjens maar voor eenige dagen zyn nagebleven, worden zy harder, en nemen verfchèyde gedaantens aan, en worden vezert nu een Kikvors, dan een Mol &c. te verbeelden. * - XXIX.
|
||||
73
^XIX. AANMERKING. -Een klomp van geronne bloedige ftojfe, zomtyds een zuyger verbeeldende-
Niet alleen de moerkoekjens naliet verlofTen van een onvoldrage kindje
voor een tyd in de baarmoeder verblyvende, verbeelden zuygerS; maar ookgeronne bloed in delyfmoeder, welk my de Vroedvrouwen veeltydsvoor zuygers, zomtyds voor moerkoekjens hebben,gebragt. Deze geronne bloedige ftofre, is mydikmaaïs door het -drukken van de Lyf-
moeder zeer hard en als in een gepakt voorgekomen. Ziet de 28. Fig. Waar aan veeltyds iets gevonden werd, dat na een vlies gclykt, gelyk men ziet na de lating op de voet m 't water dryven. Wanneer my deze en diergel yke zaa- ken voorkomen, zoo lette ik op twee dingen : ten 1. Of 'er een nablyfzel is van de afgebrooke navel-flreng. Ten 2. Of diergelyke klompen voorzien zyn van bloedvaten, (zonder welken konnenze niet gehouden werden voor nage- blevene moerkoekjens) en daarenboven is aan te merken > dat fchoon 'er in de nageblevene moerkoekjens bloedvaten zyn^dczelve evenwel gemeenlyk gevonden worden ledig van bloed yzoo dat zy eerder na vezelen als na bloedvaten gelyken. UYTLEGGINGvande XXVIII. FIGUUR.
A. A. Geronne bloedige ftojfe > om de hardighejd en couleur verbeeldende een
zuyger. B. B. Iets dat na vliezen geijkt.
UYTLEGGINGvande XXIX. FIGUUR,
A.A. Harde bloedige ftojfe een zuyger verbeeldende, XXX. AANMERKING.
-Een afzetting [extirpa'tio] van een cancreufe roede [penis.]
Dat een uytgezaktc en in een monftrcufe groote vermeerderdeLyfmocdcr,
kan weggenomen werden, blykt uyt de voorgaande aanmerkingen : 't welk nogtans niet te ondernemen is, zonder inbrengen van een -catether in de pis- weg > voor dat de Lyfmoeder gebonden werd 3 op dat zoo. een fchrikkelyk quaadniet zoude volgen, als in de voorgaande 7. Aanmerking. Niet minder ,°?k een defperate verdorvene roede weggenomen werden, zoo alles maar na de konft gedaan werd. Een zekere Boer even buytea de Stad wocnende, K ver-
|
|||||
>
|
|||||
74t XXX. AANMERKING.
vervalt over twee Jaaren in een hard [fiirrhus] gezwel, bezettende het uyter-
fte gedeelte van de roede, eyndelyk m een verzwore [eareinoma exulceratum\ kanker veranderende, en in'groote zoo toegenomen zynde, dat het met een yuyft overeenquam. De welgeoefFende Heelmeefter Joachim Schrader, die het eerft hier by ge-
haalt was, verzogt den zeer vermaarde Geneesheer Hïddingh,mj/,en. Andries Boekelman nevens zyn Zoon Cornelis*, om raad y gezamentlyk hebben wy de afzetting gerecommandeert, gelyk die ook des anderen daags gefchied is , en met (God zy lof} zoodanig een fucces, dat hy nu , hoewel berooft van de roede, wederom na zyn huys is gegaan , en gezond leeft. De gemelde operatie is op deze wyze gefchied: de catheter doof depisweg
tot in de holte van de blaas gebragt zynde , hebben wy de roede , even agter. 't voorverhaalde quaad, gebonden met een dun touwetje, maar zeer taay, en dat vaft toegehaalt. De pynen heeft de Zieke zoo manhaftig verdragen (want weynig gekerm hebben wy gehoorf) dat het tot verwondering van alle ge- weeft is. Deze band gelegt zynde, hebben wy de catheter zoodanig voorzien met
een draad, datze uyt de pis-canaal niet konde fchieten. Des anderen daags hebben wy een nieuwe band daar over gedaan, op dat het beledigde deel zoo veel te eerder zoude verfterve. Ondertuffchen hebben wy de geheele roede met een natte, blaas omwonden, om de ff ank te beletten , en de pis te ontfan- gen. Den vyfden dag, na myn geheugen:% is met een mesje het doodelid weg genomen, zonder eenige blocdvloet -y want het was in 't geheel verftorven. Ondertuffchen lieten wy nog een dag of twee de catheter in de blaas zitten,
tot dat de binding van zig zelfs gefcheyden was, en de Patiënt die niet meer van nooden had. Nu herftelt zynde, lofthy zyn water door een yvoor inftru- ment: want in 't geheel is het overige gedeelte van de roede in de buyk ge- trokken , zoo dat hy dat inftrument aan de buyk moet vaft maaken, als hy zyn water zal loflen, op dat zyn kleederen niet nat zoude werden. XXXI. AA N M E R K I N G.
Een Galblaas van binnen in celletjens verdeelt, en met een
. fteenagtige korft be%et.
Dat het binnenfle bekleecjzel van dé gal-pyp [fiorus bilarius~\ in eenfteen-
agtige ftofFe verandert,,. is niet raar in de lever van een Koe : want het is van my menigmaal gezien. Dat het zelve ook gefchied in de galblaas, heb ik ook dikmaals ondervonden in. de gezegde gediertens: maar't is zeer raar, dat de natuur 't zelve voortbrengt in* de. galblaas van een menfeh.
• ö Voor
|
||||
XXXI. AANMERKING. 7f
Voor eenige Jaaren heb ik publyk een dood lighaam ontleed, wiens gal-
blaas als in veel celletjens verdeelt, en de inwendige rok voor een groot ge- deelte verfteent was. Wat quaad de Patiënt , toen hy leefde, daar uyt ge- kregen had , heb ik niet konnen onderzoeken, want niemand van de byftaan- ders, voor zoo veel ik weet, was hem bekent. De gal was in die galblaas dikker als na gewoonte, inifTchien van het ftil-
ftaan in de gezegde celletjens, waar door dezelve zoo vry niet konde uytvloeyen: gelyk men veeltyds ziet te gefchieden in de galpyp van de lever van een Koe : nadien op deze of geene plaats de galpyp al te veel toegetrokken is, en een fteenagtige ftorfe dezelve nauwer gemaakt heeft -y gelyk de 30. Fig. aanwyft. Of dat tot een beletzel zyn breede wormen, dewelke dikmaals op die plaat- zen gevonden werden., zoo dat de gal niet prompt genoeg kan uytvloeyen. Dan meen ik dat de gal dikker word, en dat aanmerkenswaardig is, de gal, dewelke in de galblaas onthouden werd, verfehild weyriig van 'die, die in de galpyp gevonden werd: want zy is van dezelve dikte en fmaak, daarom kan ik geenzints die geenen toeftemmen, die haar zelve diets maken , dat beyde deze gallen niet dezelve zyn, ja veel van zig verfcheelen in dikte} 't welk zy qualyk geoordeelt hebben, als de galpyp en galblaas wel geftelt zyn. Maar indien de galpyp van een fteenagtige aangroeying in deze of geene
plaats verftopt is, zoo moet de gal aldaar verdikt werden. Maar alles na be~ hooren geftelt zynde, behout de gal dezelfde dikte, zoo wel in de galpyp ais in de galblaas. Daarom oordeele ik niet te onregt, dat men de gaJbla.-is moet houden voor
een vertrek van de gal, waar na toe de gal, als tot een bufch, gevoert werd • niet alleen uyt de wortelen van de galblaas, (welke volgens het oordeel der Ontleeders haar oorfpronk nemen uyt de grond van de galblaas, alwaar nog- tans zeer weynige, zoo 'er eenige, uyt voortkomen, maar de meefte ontftaan uyt de galweg \T>uttus cyjïicus], gelyk de 31. Figuur aanwyft) maar ook uyt de galpyp, door welke, als de grootfte wortel, de gal niet alleen na 't o-ê- darmte , maar ook na de galblaas toevloeyt. In deze opinie word ik te meer gefterkt, om dat de Paarden, Ezels, en veel
andere gediertens niet voorzien zyn van een galblaas, dewyl de galpyp voor haar genoeg is. Doet hier by, dat in Menfchen en Koeyen altemets de gal- blaas van my is gevonden, in wyte de galpyp niet overtreffende. Ziet de 3*- Figuur, UYTLEGGING vande XXX. FIGUUR,
|
||||||||||
Vcrtoonende de galblaas in twee dcelcn verdeelt, .
|
||||||||||
A. yje galblaas van een tnenfch,
K 2 B.B.
|
||||||||||
>
|
|||||
76 XXXII. AANMERKING.
B.B. Cellekens in de inwendige oppervlakte,
e. c. et. De fteenagtïge korft. • UYT LEGGING van de XXXI. FIGUUR.
' A. 2?^ galblaas van een Os zeer in een getrokken en vernauwt. >
i3. De galblaas-weg.
C, De wortel van dezelve.
D. D. De galpyp inwendig-met een fteenagtïge korft bezet.
È. ©* gemeene [du&us communis] w^, .w<fczr </0w dfe gal na het gedarmte-
gevoert word. XXXH. . A A N M E R K I N G,
Maandftonden door een vlies, dat de vrouwelykheyd toeftoot, opgeftopt,
en door een fneede van het zelve wederom ontlaft. Een maagd van 20 jaaren oud, na veele maanden ziekelyk geweeft te heb-»
jben, klaagde zeer dikmaals vanzwaarte in haar onderbuyk \hypogaftrium\ r en onlydelyke pyneri ; zoo dat deszelfs moeder noodig geoordeelt heeft, 5y de Medicynshulp te zoeken, Om.de oorzaak van 't quaad te onderzoeken, word 'er nevens myl3 de; zeer ervarene Heelmeefter Andries Boekelman geroe* pen, die uyt de klagten en pynen alle maanden wederkomende, nevens my oordeelde , dat de oorzaak van het geheele quaal de tegenhouding van de maand* Honden was$ gelyk ons ook de uytkomft getoont heeft: want zy is alleenlyk door het openen van een fneetje van zeker vlies agter het maagdevlies ftaan^ de, en perfe£t de< geheele vrouwelykheydiluytende j genezen. Het is wonder om te zeggen, hoe-het gezegde^ vlies door het aldaar ftil-
ftaande bloed uytgefpannen was, de,geheele vrouwelykheyduytzettende, en te vergeefs uyttogt zoekende. Het is ook te verwonderen, dat het bloed, het welk aanftonts ontrent vier pond
met een zeer groot geweld quam uyt te barften, geenzints geronnen, veel min bedorven, maar zwartagtig was, gelyk nevens ons getuygen de zeer eerwaar- de Heer J'ohannes Dankers, Medicyn van 'tGafthuys , en de zeer ervaare Heelmeefter Abelvander Horft',.. dewelke by deze operatie^, onlangs van ons gedaan, gejykèlyk z.yn geweeft.. XXXIII AANMERKING.
Een Mo er koek in waterblazsjens [hydatides] verandert.
Hoe vcordcelig het dikmaals openen der doode lighaamen voor een Ont-
leeder is, ea de daar uyt ontftaande ondervinding , blinkt in geen zaaken meer-
|
|||||
XXXIII. AANMERKING, 7T,
meerder uyt , als in de tegennatuurlyke baaring: waar van veele fpaarzamer ,
en met minder nauwkeurigheyd, als't behoort, gefchreven hebben. Nu zal (ten opzigte van de moeder) onze reden zyn van de tegennatuur-
lyke baring, krwelke baring de moerkoek is nagebleven, envan zommige ver- keerdelyk gehouden voor een valfche bevrugting. Daar doen zig veele oor- zaken op, dewelke de uytgang van de moerkoek na de verloiTïng van 't kind heletten : ook ondergaat de-moerkoek veele veranderingen'r zoo zy na de ba- ring in de Lyfmoeder blyft zitten. Zomtyds hebben wy gezien , dat de moerkoek in groote zeer toeftam , na
dat zy langer als na behooren -in-de Lyfmoeder was gebleven. Zomtyds word ze, als het kind gebooren is, zoodanig van de Lyfmoeder, die haar zelfs we- derom toetrekt, gedrukt, datze verkeerdelyk van zommige, gelyk tevooren aangetoont is, gehouden is geweeft voor een harde zuyger. N iet zelden word zy met verrotting en ffcank uyt het lighaam opverfcheyde reyzen uytgedreven, Zomtyds verandert zy ook in heldere waterblaasjens , gelyk gy ziet in de 34. en 35, Figuur. Zoodanige veranderingen van de moerkoek in waterblaasjens, heb ik veel*
maal gezien, en wat de oorzaak daar van was-3 heb ik lange tyd in twyfFel getrukkc, tut dac iny gebeurde te zien cen moerkoek ten deele gezond , ten deele in waterblaasjens verandert. Deze waterblaasjens fchynen my niet anders te zyn , als - de allerkleenflè
kliertjens in waterblaasjens verandert . welk ongemak in de Lever, Nie- ren , en andere klieragtige deelen genoegzaam gemeen is.; Wie zoude zig konnen inbeelden , dat het zoude zyn uy tzettingeiï der vaten ? want dan zouden 'er zeer groote waterblaasjens gevonden werden ontrent het rnid^- den van de moerkoek, maar nu zyn zy zonder ordre geftelt, groote en kleyne. Daarenboven heb ik bevonden, dat die vaten tot.niet worden , zoo dat 'er nauwlyks een takje overbiyft. Wat verders van myn gevoelen is, ontrent de klieren van de moerkoek, te>
gens de meening van zommige hedendaagfe Anatomiften, heb ik voorgekomen naderhand te verklaren. UYTLEGGINGvande XXXIV. FIGUUR,
A.-A-. A. *De Moerkoek voor een zeer groot gedeelte^ in waterblaasjens ver±
ander t.
B. B, B. Een gedeelte van de Meer-koek verandert in een %>elffiandigheyd n& vleefch ge/y kende.
bi b. b; b. b. IVaterblaasjenr. cc, Bloedvaatj$ns door de Moerkoek looiende,- K 3 De
|
||||
jr8 XXXIV. AANMERKING.
De 35. FIGUUR.
Vertoont een Moer koek geheel in waterblaasjens verandert,
en een tros van druyven verbeeldende* XXXIV. AANMERKING.
Een Lendene gezwel van een kindje met een in twee ge/pleete
[fpina bifida] ruggegraat.
Myn meening is niet te wederleggen, dat andere Autheuren gevoelen van
een in twee gefpleten ruggegraat, maar alleenlyk zal ik fpreëkèn'-'5 wat ik van die quaal, 't welk wel tienmaal van my gezien is, aangemerkt hebbe., In de lendenen van de kinderen, als zy nog inde Lyfmoeder huysvéftén,
komt 'er zomtyds voor een gezwel, ten deele zagt, voornamentlyk in 't mid- den , en veeltyds helder als of het een waterblaasje was, zomtyds komt het duyfter voor. De groote van 't zelve is altoos niet even eens , nu als een okkernoots groote, dan als een middelmatige raap. Wanneer wy dit gezwel regt onderzogt zullen hebben, zullen wy zonne-
klaar zien , dat het zelve een waterzügt is van een gedeelte van 't rugge- merg, en dat het bykans 't zelve ongemak is, 't welk in 't hoofd van een eerftgeboore kindje een waterzugtig hooft \_hydrocejphalus~\ genaamt werd. Want gelykerwys in't hoofd van een ongeboore, ja van een geboore kind,
(eer dat de beenderen van 't hoofd door middel der naaden vereenigt Worden) de vliezen van de herffenen, als ook het vél van 't hoofd om de veelheyd van 't water dikwyls zoo zeer uytgefpannen werden, en een zagt gezwelveroorzaa- ken : alzoo komt ons ook iets diergelyks dikwyls te voore op de rug, of len- denen, zeer zelden in de nek, ('t welk ik eenmaal gezien heb, en tot nog toe in myn Cabinet gezien kanwerde) en nog zeldzamer in 't onderfte en buyterifte gedeelte van 't heylig [os.facrum] been > gelyk ik na deze van meening ben te vernaaien. Dat 'm de waterzugtige hoofden van kinderen die eerfl gebooren zyn, de
herfTenen voor een groot gedeelte in water verandert zyn, is niet raar : zoo ook in het gezegde gezxyel, 't ruggemerg ontbrekende , geloove ik dat het iJi een wateragtige zelfftandigheyd verandert is j en dat te verwonderen ftaat, onder het zelve gezwel, vind ik het ruggemerg dikmaal wel gefield: waar- om zommige in de onderfte ledematen eenige beweging behouden. Andere zyn my voorgekomen, welkers onderfte ledematen lam waren, we-
gens gebrek van 't ruggemerg -, 't welk ik ook aangemerkt zie van den Wydbe- i ■'•, roemde |
||||
XXXIV. AAN M E R K I N G. 79
roemde Mèdicyn, de Heer Juftus Schrader , in zyne ciirieufe Ontleed en
Geneeskundige Aanmerkingen , fol. 204. Nooyt heb ik aangemerkt , dat in dit ongemak de wervelbeen deren in tween
zyn verdeelt , (gelyk zonimige gewilt hebben) als of zy in 't geheel in tween waren gefcheyden, gelyk de Slagers gewoon zyn te doen, indien zy de ge- flagte beeften met de byl in tween hakken. De wervelbeenderen wykcn alleen van elkander aan de agterfte zyde ontrent de doornagtige [procejfhs [pinofi~] uytlteekfels, maar het grootfte gedeelte, namentlyk het lighaam van de wer- velbeenderen , blyft in 't gelieel -y gelyk zulks de 3 7. Figuur aanwyft. Wat nu de genezing van dit ongemak aangaat 5 alhoewel het nauwlyks of
noyt verdreven kan werden : want niemand van die kinderen, die ik onder handen heb gehad, is het hoekje te boven gekomen ■, ik heb noyt vernomen , dat het zelve van anderen is genezen, moet men nogtans een palliecrende cure [curatio palliativa\ in 't werk ftellen, uy t t'zamentrekkende en verfterkende medicamenten, in de gedaante van een ftoovingj 't welk tweemaal des daags gedaan zynde, moet daar een pleyfter op gelegt worden, welke aan dat ten- gere gezwel niet al te valt kleeft, op dat het zelve dóór zyn vafthoudentheyd geen opening zou veroorzaaken: want wy ondervinden, als het gezwel geo~ pent, of geborften is, dat dan de dood verhaalt word -, en om die oorzaak worden wy niet te onregt vermaant van myn Voorzaat, den Wel Edele ca Groot Agtb, Heer Burgermeefter Nico lans Tnlpius, hoogloiTelyker memorie : Wagt ti dat gy ooyt onvoorzigtig opent 9 (hy fpreekt van 't zelve ongemak) het welk de menfeh zoo ligt de dood aandoet; niet een van die gcene, daar ik by ben geweeft, indien van zelfs of alleen door een naald het water, dat in 't gezwel zig onthoud, is uytgeborften, is 'er opgekomen , maar alle byna gaven de geeft in weynig dagen. Ik heb dit ongemak doen afbeelden na zyne na- tuurlyke groote, om dat men des te meerder indagtig zoude zyn , als ons 't zelve voorquam. Ziet de 36. Figuur. UYTLEGGING van de XXXVI FIGUUR,
A. Een kind van omtrent 8 maanden dragts, 14 dagen na de geboo? te ge flor ver/.
B. Een zagt gezwel ten deele helder door de dunheyd van de hnyd, (welk ons
^ als een vlies voorkomt) ten deele duyfter om des hnyds dikte. C. C, Rimpels van V vel ten deele ontblood van V opperhuydeke, en als met
een ligt e verflerving bezet, V welk ik zeer dikmaals heb ondervonden. UYTLEGGING van de XXXVII. FIGUUR,
A. Jjrre wervelbeenderen van de lendenen vaneen kind dat pas gebooren wast
en kort daar na van V zelve ongemak gejlorven, aan de agterfte kant alleen van'
|
||||
&o XXXV. AANMERKING.
van elkander gefcheyden, en berooft van V ruggemerg , deszelfs vliezen
nablyvende, te gelyk met het vel tegens de natuur uytgeffannen, maar nu weggenomen, om des te beter de kloof van de wervelbeenderen te konnen zien. B. Een kloof of van eenwyking van gezegde wervelbeenderen , met het welk het kind gebooren is geweejt. XXXV. A A N M -E R K ING.
Het zelve ongemak in V onderfle gedeelte van V heylig been
[os facrum] gevonden.
Onlangs heb ik byna diergelyk ongemak als het voorgaande aangemerkt met
de H . D . Egbert Veen, en Andries Boekelman, mannen in haar korift zeer ervaaren: niet in de lendenen van het kind, alwaar het zig gemeenlyk opdoet, maar in 't onderfte gedeelte van 't heylig been: alwaar 't zelve ten deele door- fchynend, ten deele duyfter, enzeerzagt (om de ichoreufe itoffe, waarme- de het bezet was) bevonden wierd. Bier hebben wy niet anders gebruykt dan een pleyfter, een verdroogende
ftooving, en een band: als verzekert zynde, zoo 't geopend wierd, dat de dood daar op des te eerder zoude volgen. Dikmaals ben ik verwondert geweeft, dat dit ongemak niet meeniger reys
in 't gezegde deel van 't heylig been overkomt, om dat die plaats tot dit on- gemak voort te brengen,, meer gefchikt is : want het onderfte gedeelte van 't heylig been is altyd in een natuurlyke ftaat aan 't agterfte gedeelte gapende, en als'in tween gefpleeten, welke natuurlyke kloof alleenlyk bezet is met vet, op dat het onderfte gedeelte van het ruggemerg zoude gedekt zyn. Onder alle die met dit ongemak behebt zyn geweeft, heb ik geen kind zoo lang in 't leven zien blyven, als dit: want het leeft nog dezer uure, byna eenjaar oud zynde 5 mogelyk om dat dit ongemak zoo laag geplaatft is geweeft. XXXVI. A A N M E R K I N G.
^Diergelyk doodelyk gezwel in de lendenen van een Meysje.
Van het voorverhaalde ongemak in de voorgaande Aanmerking, namentlyk*
van een in twee gefpleeten ruggegraat, worden 'er altyd niet veele wer- velbeenderen ontrent de doornagtige uytfteekfeis [procejfus fpinofil in twee gefpleeten: het is genoeg , dat 'er maar een wervelbeen is aangetaft , gelyk ik A°. 1684. in Wintermaand gezien heb in 't dogterje van zeker Procureur tot Amfterdam, waar in een lendene gezwel een kleyne vuyft groot, en met rim-
|
||||
XXXVI. AANMERKING, n
rimpels bezet, na korte tyd het vuur kreeg} en alhoewel het zagtjens met
Hovingen behandelt wierd, tot ftuyting van het vuur, evenwel op de vyf- tiende maand na de geboorte ("maar zelden leven zy zoo lang) ontvloeyde de itoife die daar in was., en de tweede of derde dag gaf het kindje de geeft; waar door ons oecaile is gegeven om het zelve te openen, en te zien wat de oorzaak daar van was geweeft. . Wy hebben dan geobferveert een opening in een der wervelbeenderen al-
leen , en dezelve was zoo kleyn, dat 'er nauwlyks een erwt konde ïngebragt werden. Een ftilet konde ik ligtelyk in de holte van de ruggegraat na onde- ren en na boven fteken, waar door ik verzekerder geworden ben, datditge- zwel niet anders is als een uytlpanning der vliezen, die het ruggemerg bekle- den , door een hoope vogt opgevult. In 't begin hebben wy geen bewegingen bevonden in de onderfte ledematen, die zeer vermagert, en als lam waren : maar naderhand vetter geworden zynde, verkregen zy kragten om de bewe- ging des te beter te doen. In 't openen van dit lighaamtje, bevonden wy tot verwondering van allen die daar by waren, dat onder het vel des buyks byna een vinger dik vet was, XXXVII. AANMERKING.
Een bederving [cariesj der ribbens door een Jlag-ader breuk [aneurifmaj
van de groot e Jlag-ader [arteria aorta.]
Gelyk het uytvloeyende zweet door zweetgaten van 't vel in zommige zoo-
danig fcherp is 3 dat de doeken, ja ook zelfs de hembden in 't kort daar door een verrotting verkrygen} aizoo doen ook diergelyks de humeuren 3 wan*- neer de waare ribbens een bederving aannemen van een enkele ilag-adcr breuk of ilag-aders gezwel van de groote opgaande ïlag-ader. Voor 22 Jaaren heb ik een Man geopent, die van lange tyd in zyn borfr.
gedragen had een flag-aders gezwel;, van die groote, dat het byna met het hoofd van een eerflgeboore kind overeenquam, met zoodanige klopping, dat oien dezelve 3 als men de hand daar tegen hielde, konde voelen liaan. Het hghaam geopend zynde, vonden wy een flag-aders gezwel in de groote op- gaande ilag-ader, een duyni of .twee breed van het herte^ gelyk in de 38. by* gevocgde Figuur vertoont werd. In de aangroeying van dit flag-aders gezwel, wierden de waare ribbens ge*
dwongen van elkander te fcheyden -y ja wy vonden dezelven ook zoo bedorven, dat ey voor een groot gedeelte ontbraken, en dat 'er van overbleef, kon men ligtelyk met de vingeren vryven als tot een papje. Wanneer ik voor veele jaaren deze hiftorie vertelde aan den geleerden Medicyn, de H'. vander Sc hagen^ L toen
|
||||
8* XXXVII AANMERKING.
toen hy leefde een zeer vermaart man, zeyde hy tegens my, ook gezien ge-
had te hebben een bederving van de ribbens van de borft door een flag-aders gezwel veroorzaakt. Het zoude waarlyk meer om te verwonderen, als om uyt te leggen zyn, hoe dat een befloote flag-aders gezwel (dat alleen een verwyderde flag-ader genoemd werd) de ribbens zoo konde bederven, indien de navolgende hiiïorie my niet onlangs was voorgekomen. UYTLEGGING van de XXXVIII FIGUUR.
A. Een menfche hert, van agteren vertoont.
B. "De flag-ader van de Long [art. pulmonalis.]
C. Een gedeelte van de ne der dalende Jtam van de groote flag-ader [art. aorta
defcendens.] D. Een gedeelte van de opgaande flam van de groote flag-ader [art. aorta
afcendens.] E. Het flag-aders gezwel van gezegde flag-ader.
F. De linker holte [ventriculus iiniiler] van het herte.
G. Een gedeelte van de r egt er holte [ventriculus dexter] van het hert e.
H, H. 'De bloedvaten die door het gezwel looien. 1.1. ¥)e kroons vaten [vafa coronaria.]
XXXVIII. AANMERKING.
Een monjireufe Aneurifma.
De Autheuren, dewelke vaft ftellen, dat een Aneurifma is een verwyder-
de 3 of een tegen de natuure uytgefpanne flag-ader , wxgens een fteek of doorknaging van een der flag-aders rokken uyt een fcharp vogt veroorzaakt, * erzelt met een klaarblykelyke klopping j hebben de natuur van dit ongemak niet duydelyk genoeg befchreven. Waait die befchryving of bepaling heeft wel plaats in veelen en kleyne flag-ader breuken -, maar daar moet meerder by- gedaan werden , op dat niemand meer bedrogen werd ontrent deszelfs gene- zing. In alle Aneurifmata word niet altoos prxcys een klopping gevoelt, fchoon de Autheuren dezelve houden voor een zeker teken. Indien het bloed in een Aneurifma geitremt word, word 'er geen klopping gevoelt. Dit heeft voor dezen een zeer'ervaare Heelmeefter........ bedrogen, die, toen hy
leefde, een familiaar vriend van my was, dewelke ontrent de Koot [Talus]
of Enkel, een Aneurifma, de groote van een okkernoot, opende ; nogtans niet wetende, dat dit gezegde gezwel een Aneurifma was, om dat 'er geen klopping by was. Het gerwel geopent zynde, en 't geronne bloed daar uyt-
geperftj
|
||||
XXXVIII. AAN M E R K I N G. 8,
geperft, quam 'er zoodanig een bloedvloed, die nauwlyks te ftelpen was In
zommige allergrootfte Aneurifmata heb ik ook ondervonden dat 'er geen k'lon ping konde gevoelt worden. ° ?' Onlangs heb ik met de erva^re Heelmeefter /^/Wgevif.teert een Soldaat
by de Nes, agter de Vleefch-hal, die in zyn borft droeg een Aneurüma van zelfs voortgekomen, van zoo een monftrcufe groote, dat het met een middel- matig kuiTenvcke men op de ftoelen gebruykt (de vierhoeken wepgenomen zynde want de gezegde Aneunfma was rond) overcenquam. Veele daeen eer hy ftorf, barfte dezelve op verfcheyde plaatzen van zelfs open, zonder groote ftorting van bloed, en dat aan te merken is, de klopping, die van te vooren zeer fterk was, bleef cemge wecken voor de opening geheel wee t welk gy goedgunftige Lezer zult gelooven , indien gy hoort, dat ,„ 1' dood de Aneunfma (welke zyn oorfpronk had genomen uyt de eroote flT ader omtrent dnedwarfe vingeren breet boven het herte) vanmy befonden is 'S weeft, als Leyen, che op elkander zitten (indien ik zoo fp/eeken mag) L- plaaft, ofuyt ontallyke dikke, vlecsagtige, en zeer taaye rokken od elk™ der leggende beftaande tuffchen, welke^okkcn het overvloed g e^geSd bloed verholen bleef. Het buytcnftc dezer rokken, welk eygentlvkderroTr flag-ader was had de breedte van een ftroo. Sta'at verdergaan 5 e mlken dat byna alle de nbbens van de borft, alsmede het borftbcen gelyk als tot mef waren gebragt en byna de geheele borft daar van ontblood, % likmen ook kezen kan m de voorgaande Aanmerking. Waar door zw^re ademhaling flauwte en geduunge koortze ontftondeTi, met al het welke Je Pan^tjeefé wecken bezet was gewceft. «jmi vteie v3nDdf If haaMe/aai{cn lcl,ynen cenig ligt toe te brengen, om dcbederviW
van de nbbens uyt te leggen, namentlyk, dewyl het bloed tmTehen die IfchrnV bensof leyen AAftaande, aldaar een feherp.gheydLngenomenhebbendraW kens doorvloeyt, en langzaam debeenen doorvreet Het geen ik niet'St geloof, dat te vreezen ftaat in een fimple „ytzettmg vande flag-ade waar door7,.gelren dat de, AfUrlfma Z>" °0r'Pronk S™^ nfemt 'alwat
Ïïfcp^rtweïed V™wbl°^ «IcenWnd, *X XXXIX. AANMERKING.
Een doodelyk bard [fcirrhus] gezwel van de Maag.
Hwo?otnniV alT i0 de H01 der Wedieyns, dat de Zieken genezen
weit g^de S£Z1 hefrXemP^ ****? *? ****** X
^ «e minite plaats heeft een hard gezwel van de maag. Een zeker L 2 Man
|
||||
$4 XXXIX. A A N M El K I N G
Man lang geklaagt hebbende over knaging en pyne in de maag ] gevoelde
eyndelyk zyn quaal zoo toenemen , dat hy door de geduurige pyne haaft niet langer leven konde : daarenboven bleeven hem by een geduurig braaken, en flauwtens, tot dat hy den geeft gaf. De vrienden door begeerte mede inge- nomen zynde, wat hem zoo kng gequelt had, hebben my toegeftaan het lig- haam te openen. In 't openen van 't lighaanv, is die booze vyand niet lang verborgen ge-
bleven , maar aanftonds in 't gezigt gekomen: want de grond van de maag was met een hard gezwel bezet, byna een vuyft groot, vervult met een taaye en zwarte ftoffe 3 welke ftofFe hy ook door het braaken weynig uuren voor zyn dood is.quyt geraakt. XL. A A N M E R K ï N G.
Een ingewortelde [Cephabea] hoofdpyn opgehouden door een halsdragt'
[fetaeeum], maar weggenomen zynde, quam de fjn wederom, en dat altemet sv
Een Jonge Dogter van zeker Amfterdams Koopman , ontrent 18 Jaaren
oud, enbloedryk, had lange tyd een geduurige en onlydelyke pyne in 't hoofd gehad. Veele remedien zyn van my en Mr. Tiet er Adriaanfze aan* gewent om dat quaad weg te nemen, maar te vergeefs^ gefykdaar zyn, pur* gerende hoofdmiddelen -, altererende, aderlatingen, zoo op de voet als andere plaatzen, fpaanfe vliegen , fnuy vingen, koppen &c. Eyndelyk heeft zy toe- geftaan een kruyswyze fnee op 't opperhoofds been [os bregmatii\ van ons voorgeftelt, daar op volgde een aanmerkenswaardige bloedvloet , zonder de minfte verligting, Wy hebben verfcheyde raadsplegingen gehouden met den zeer ervaaren Medicyn Matthaus Sladus. Eyndelyk geen middelen helpende, was ons voornemen om 't bekkeneel met een boortje te doorbooren j maar eer wy dit uyterfte middel zoude volbrengen, ftelde ik voor een halsdragt in de nek, tot welkers operatie de voorfchreve Heeren haar ftem gaven : deze re- medie in 't werk geftelt zynde, vergingen aanftonts de pynen-j en dat aan te merken ftaat, na eenige dagen onze Patiënt deze remedie wat verdrietig val- lende, heeft zy de Seton uytgetrokken, 't welk gedaan, zynde , barfte aan- ftonts de quaal wederom op, zoo dat zy genoodzaakt wierd haar toevlugt te. nemen.tot een; nieuwe Seton, 't welk in 't werk geftelt zynde, hielden de py- nen, die de Patiënt zeer quelden, aanftonts op 3 toen wierd zy wyzer: want ze heeft de vernieuwde Seton gedragen, tot dat de natuur zelfs de zelve uyt- ftotede. Wat gebeurt'er? voor de derde reyze de Seton weggedaan zynde, vervielze weder in't zelve ongemak) en gedwongen zynde, hebben wy w°"
° derom
|
||||
XLL AANMERK ING. 8?
«lerorn bevoolen, de voorgaande te vernieuwen, waar door zy wederom ver-
lof! is geweeft van deze quaal, en zy heeft naderhand luftig envrplyk begin- nen te leven, gelyk ze tot dezer uuren gezond is. XLL AANMERKING.
'Een groote uytvloeying van Water [Lympha], wegens het openen vaji
een Lies-gezwel [Bubo], door een particuliere konjl tegengehouden. Het is te beklagen, dat zoo veel Jongelingen in de Chirurgie, luy, en on-
tkent beuzelingen geduurig bezig zyn. Onder alle konften die 'er gc- leert werden, is 'er geem die de Heelkonft overtreft > het voorwerp van an- dere konftenaars is yzer, hout, fteenen Sec. Maar het voorwerp van de Meelkonft is het menfchelyk lighaam, zoo won-
derlyk van God Almagtig gefchaapen, dat niemand ooyt eenig gedeelte van't zelve genoegzaam en ter deege bekent is geweeft. Om welke oorzaak alle, die voorgenomen hebben de Chirurgie te leeren, zig geduurig moeten oeffe- nen, niet in 't fpeelen op de fiuyt, viool, of andere mufkaale inftrumenten, gelyk nu onder haar zulks het gebruyk is, maar in Ontleedkundige zaaken > zoo zouden zy in duyzende gelegentheden, niet alleen , de ellendigen veeltyds hulpe toebrengen, maar ook groote eer voor haar zelve verkrygen. Hetftaat ook te verwonderen , dat 'er zulke domme Heelmeefters gevonden werden, die zig niet fchaamenvte zeggen,, dat voor een Heelmeefter genoeg is een ruwe wetenfehap van des menfehen lighaam te hebben, maar dat het curieufè voor de Dodloren moet worden overgelaten* Zeker Ghirurgyn uyt deze rouwe bende , opende een vernis lies-gezwel
[bubo veneris~], voor dat het zyn volkome rypheyd had, (in welke zaake hy niet te befchuldigen was, want zoo zyn wy ook gewoon te doen} maar heeft met zyn onbedreve regterhand een water-vat [vas lymphaticum~] doorgeftoken. Het is verwonderingswaardig om te zeggen, hoe veel water dat uyt die won- de vloeyde, alle windzels waren geduurig doornat; Eyndelyk heeft dezelve, buyten raad zynde, my om raad verzogt, niet wetende, waar van daan dat 'er dagelyks zoo veel vogt quam. Hier bleek hoe noodzakelyk voor een Heel- rneefteris, het menfehelyke lighaam.met alle nauwkeurxgheyd te onderzoe- *en} en dat de rouwe wetenfehap daar van voor hem niet genoeg is. Derhalven heb ik geoordeelt ,.. dat men-daar op compreften moeft leggen
vantoegevouwen doeken,, en dezelve vaft toedrukken met een gefpe, hoo-
pende dat de water-vaten , waar door het wederkerende water van-dé onderfte
ledematen continueel na boven vloeyt, zoodanig zoude werden gedrukt, dat
doortogt van 't water zoude wederhouden worden $ 't welk zoo zeer na
L 3 wenfeli
|
||||
te XLIL AANMERKING.
wenfch gèfchiede, dat des anderen daags de Patiënt bevryd was geworden
van dat quaad: ondertufTchen kon de Heelmeefter voor het lies-gezwel zorg dragen, zonder eenig beletzel te hebben , of de gefp los te maken, tot zoo lange tyd dat 'er geen vrees meerder overig was , van een nieuwe ftorting. XLII. AANMERKING.
Een zeer groote bloedvloed [hasmorrhagia] uyt een zweer van de roede
[penis ], wel door een ligt e, maar by zonder e konft tegengehouden. By de voorgaande Aanmerking is myn voorneemen , nog een ander raar-
der te voegen. Een zeker Heelmeefter die heel wel ervaarèn was in't gê-^ nezen van Vcnus ziektens, heeft my by nagt tot een Zieke dóen komen, die in dien nagt door een geopend flag-adertje uyt een zweer van de roede, tufiehen deszelfs hoofdje [glans] en voorhuyd [praputium], zoo veel bloed Was quyt geworden , dat hy byna bloedeloos lcheen te zyn. Ja ik durf zeggen, dat ik gezien heb in zyn plaats, daar hy fliep, een halve tobbe vol met bebloed linnen, niet anders als of een vrouw in de baring was. Verfcheyde floppen^ de zaaken had de Heelmeefter voor myn aankomft in't werk geftelt, nogtans zonder verligtenis : want daar was nauwlyks plaats om te doen drukken, we- gens de geftalte van't lid: derhalven was de Heelmeefteren Zieke in groote benauwtheyd -, ik hebbe hem nogtans aanftonds door Gods goedheyd ge- holpen , en dat door een ligte zeer eenvoudige remedie j namentlyk , ik floot het hoofdje van de roede met de voorhuyd, en alzoo drukte ik met myn vingeren de voorhuyd vaft toe , waar door geen druppel bloeds meer heeft konnen uytloopen, en zoo is deze ellendige genezen. XLIII. AANMERKING.
In 't doode lighaam van een Kraamvrouw een gapende mond van de
Lyfmoeder, en het bekken [pelvis] met vogten vervult, |
||||||||||
H
|
oe qualyk de Kraamvrouwen in deze Landen zig beraaden, dewelke de
tyd van haar zuyvering niet al te veel gaade flaan, entehaaftig uyt den |
|||||||||
huyze gaan, zal blyken in de navolgende Aanmerking enbygevoegde 39. Fi-
guur van de Lyfmoeder. Anno 1676. In de maand van Maart, heb ik in't openbaar ten dienfte van
de Vroedvrouwen geopent het doode lighaam van zekere Vrouw van drieën een halve week kraams, (in tegenwoordigheyd van de zeer eerwaarde opzien- ders van het Collegium Medicum) welkers Lyfmoeder die groote en ügüuc had, als de bygevoegde 39. Figuur aanwyft. Ende het fcheelde zoo veel, dat de mond y\\\ de Lyfmoeder haare natuurlyke engte bekomen had, dat ik |
||||||||||
XLIII. AANMERKING, %7
zeer ligtelyk, en zonder eenig geweld, met myn twee vingeren daarie konde
komen. Mogelyk zal ymand zeggen, dat zulks raar, entegensde regul van de natuur is3 waarop ik antwoorde, dat het genoeg is zulks plaats te hebben inzommigenj daarenboven, dat het by niemand bekent is, hoe dikmaals dit zulks wel gefchied; en hier van daan komen meenigmaal die droevige klag- ten van onlydelyke pynen en koude in de onderbuyk, veritoptheden, ja niet zelden geduurige lekkingen van de maanditonden, In 't ontleeden vm dit doode lighaam, heb ik ook aangemerkt, dat het bekken vervult was met een vergadering van vogten, ja die bykans twee pinten haalden, niet zonder £^roo- te flank. Of deze humeuren uyt de Lyfmoeder door de trompetten [tuba f allo f f\ of eyerwegen [oviduófus] geperif. waren geweeft tot in 't bekken ? 't geen ik ligtelyk zoude gelooven, om dat ik meenigmaal in 't bekken dier- gelyke vogten heb gevonden, dewelke ik in de Lyfmoeder ook vernam. Of zy elders anders van daan zyn gekomen, laat ik aan 't oordeel van anderen •, maar ik ben van gedagten, dat in een zwaare baaring het hoofd of billen van 't kind zomtyds de fcheede van de Lyfmoeder zoo nauw kan toefluyten, dat 'er nauwlyks een druppel bloeds uyt de Lyfmoeder kan komen : daarom kan ik in zoodanig geval niet zien, wat 'er tot een hinderpaal zoude zyn, dat de vogten, in de Lyfmoeder geplaafr. zynde, door het perflcn, of een geweldi- gen arbeyd, niet door de trompetten tot in de holte van het bekken zoude kunnen gebragt werden -y en te meer, om dat 'er in de gezegde trompetten geen klapvliezen [valvultf] gevonden werden : hier uyt ontftaan zwaare koortzen, pynen in de onderbuyk, flauwtens, en diergelykc quaalcn, ja. zelfs de dood. UYTLEGGING van de XXXIX. FIGUUR.
A. 2)e Lyfmoeder van een Kraamvrouw van ontrent drie en een halve iveek
kraams. B. T)e mond van de Lyfmoeder nog zeer gapende.
XLIV. AANMERKING.
Een barnjleene Coraal lang in de neus gebleven, met een jlcenagtiga
[tophus] ftoffe begroeyt.
Een Dpgtertje van 5 Jaaren had al fpeelende een groote barnfteenc Co-
raal (gelyk te zien is in de 40. Figuur) diep in de neus eeftooken, waar door het verfcheyde ongemakken en pynen leed. Niemand konde raaden, jat de oorzaak van deze quaal was- 14 Jaaren oud geworden zynde , is zy «oor 't niezen het ingeftooke ftuk barnfteen uyt haar neus quyt geworden; Waar van aan, te merken is 3 dat die gezegde Coraal niet fcheente gelyken na bam-
|
||||
88 XLÏV, A A N M E R K I N G.
bf raileen: want zy was zoo omvangen van een zekere fteenagtige fchorze,
als deze met eenig geweld ten deele afgerafpt was, vondt men in 't midden van de Coraal een gat: hoe dat deze fteenagtige ftoffe rondom de Coraal aan- gcgroeyt is geweefl, is niet ligt om uyt te leggen: daar zyn wel veele exem- pelen befchreven van diergelykeileenigekorftagtigeaan^roeyingcnindeblaas, welke wy leezen in Beverwyk, en andere Autheuren: maar dat zulks eveneens aangemerkt is geweeft in de neus, geheugt my niet, als alleen dat de voorge- melde Heelmeefter Tieter Adriaanfz. my onlangs getoont heeft; een (teentje van een kars , 't welk lang in het bovenfte van de neus gezeten was geweeft, alwaar liet ook met een fteenagtige ftofïe of korft omvangen was geworden , en eyndelyk quyt geraakt. UYTLEGGING van de XL. FIGUUR.
A. Een bamfeene Coraal, ten deele met een Jleenagtige korft omzet, ten
deele blood, B. Afgerafpt e brokjens van de fteenagtige korft van de barnfteen,
XLV. AANMERKING.
Verfcheyde zaaken in V doode lighaam van een water zugttge "''
vrouw aangemerkt, waar onder de klieren van de
Lever zeer opgeblazen. Dat des meafchen Lever voor «en groot gedeelte zyn beftaan heeft uyt
kliertjens, is van lange tyd ondervonden. Anno 1686. heb ik het doode lighaam van een besje tot nut van myne difcipulen geopent, dat geftorven was aan een waterzugt [_hy drops afcites] in de buyk. Voor eerft heb ik met de punt van een mesje ,een opening gemaakt tot uyt-
vloeying yan een dunne wey of huy , 't geen zig in de buyk onthield. Na- derhand de fneede gfooter gemaakt hebbende, quam ons in'tgezigteengeel, f aay, en lymagtig vogt, genoeg aanwyzende dat een opening \_p aracent e fis ab dom in is] 'm de buyk van zoo veel nut niet is in een afcites, en zoo ligtvaar- dig niet moet in 't werk geftelt worden , gelyk zommige Autheuren gewilt hebben: want weynige komen daar van op, ten zy het vogt tuffchen de fpic- ren enbuykvlies \^pertton£um\ (andere jzeggen tuffchen de verdubbeling [«#* pllcatura peritonaeï\ van 't buykvlies) befloten was. De Trompetten van Fallopius wat gedrukt zynde, vloeyde daar uyt een
ftoffe, het zaad byna gelykende : de eyerftokken \ovarid\ quamen ons zeer kleyn voor, gelyk men gemeenlyk ziet in de besjes. |
||||
XLV. AANMERKING. $9
Niet alleen warcn de darmen overal aan 't buykvlies vaff, maar ook zelfs
aan een gegroeyt. De oppervlakte van de Lever was oneffen , wegens op gezwolle klieragtige lighaamen. Diergelyke klieragtige ljghaamen, -of klie- ren van de Lever, die vergroot waren , heb ik onlangs publyk vertoond, en heb zulks dikmaals gezien , maar nooyt in zoo een groote menigte, als in de Lever van 't voorfz. besje: want de geheele Lever fcheen alleen te beftaan uyt groote klieren, waar door deszelfs oppervlakte zeer oneffen ons voorquam.* gelyk te zien is in de 41. Figuur. De 41. FIGUUR.
;Vertoont een gedeelte van de Lever, wiens oppervlakte zeer
oneffen was, wegens de groote der klieren. XLVI. AANMERKING.
Een water zugt van de buyk uyt water blaasjes [hydatidesj befiaande.
Van de ongeneeslyke ongemakken die ons dikmaals voorkomen, word niet
zonder reden gezegt, dat het altyd niet in de handen der Medicyns ftaat, om de Zieke te herltellen. Wie van de Medicyns kan een water in de buyk, dat lymig en in vliezen befloten is, genezen ? waar van wy wel veele exem- pelen hebben gezien, en by de Antheuren gelezen: maarnogtansgeheugdmy geen wonderlykér hiftorie van deze zaake te hebbe verffaan, als die, dewelke my voor eenige Jaaren is voorgekomen in de St. Jansflraat, alwaar ik in te- genwoordigheyd van Mr. 'Piettr Adriaanfz. opende het doode iighaam van een bejaarde Dogter, welkers holte der buyk, die zeer uytgeilrekt was, wy zagen, geheel vervult te zyn met onnoemelyke zakjens of blaasjens, vol van een taaye en lymige ftoffe. Zommige van die blaasjens hadden de groote van een kleyne vuyft, andere byna als een groote okkernoot, veele quamen over- een met de groote van een haazenoot. Ziet de 42. Figuur, Of nu het voorwerp van deze blaasjens klieren waren van 't darmfcheyl in
blaasjens, of zoo gy liever wilt zeggen, waterblaasjens ('t geen ik zoude ge- looven) verandert, of watervaten tegens de natuur uytgefpanncn , durf ik voor zeker niet zeggen : want door de kortheyd van tyd, en tegenwoordigheyd van de eygenzinnige bloedverwanten, wierden wy in de nadere onderzoeking gefteutt. De 42. FIGUUR.
Vertoont de bovengezegde waterblaasjens,
M XL VIL
|
||||
XLV1Ï. AANMERKING.
Een fcheur [nffura] van V bekkeneel uyt een kneuzing [contufio] 5
gaande zelfs door de naaden*
Hoe qualyk die geene het gebruyk van de deelen begrypen, dewelke al-
leen de naaden ten dien eynde zeggen voor de menfch gefchapei* zyn y op dat 5 als het eene been van t hoofd gefchenrd word, het andere ook niet zoude komen te fcheuren, weten die geenen, die het ter contrarie met ons ondervonden hebben. Anno 1670. viel het blok, waar mede men een paal in de grond ilaat, ge-
meenelyk een heyblok genaamt, op 't opperhoofds been [os bregmatis~\ van zeker man , waar door hy , op de aarde nedervallende , en berooft van alle in- nerlyk gevoel, en 't bloed uyt het oor lopende, in korte tyd daar na geftor- ven is. My wierd het doode lighaam toegebragt, om de oorzaak van 't quaad te onderzoeken: Het bekkeneel ontbloot hebbende, hebbe ik het opperhoofds been (zoo ik wel onthouden heb) aan de linkerzyde in 't geheel van boven tot ondere toe gefcheurt gevonden 5 welke fcheur zyn voortgang maakte door de fchubwyze naad [fittura fquamofa] , 't geheele fteen-been [os $etroJum\ en agterhoofds-been [os occïpitis~\ tot deszelfs groote gat, de naaden niets helpende tot fïuyting van de loop dezer fcheur. XLVIIL A A N. M E R. K I N G.
Bajfart [fungus] offfongieus vleefch van V verhemelte [palatum]
met bedierving [caries] , door V mes en gloeiende brand*
yzers gelukkig weggenomen.
I"\ aar zoude zomtyds veel groote ziektens van ons genezen werden , zoo
Jy de Patiënten de Medicyns maar wa£ meerder wilde vertrouwen , ende min- der vrecsagtig waren. De £d: Heer Colyn % in zyn Ie ven alhier een zeer voor- naam Advocaat zynde, (wiens naam ik, om de zeldzaame en ongehoorde moe- digheyd m het toelaten en verdragen van de remedien 5 hoewel dezelve zeer ftraf waren3 buyten gewoonte, hier by heb gevoegt) is voor eenige Jaaren by my gekomen, zeggende dat hy eenig ongemak in 't agter-fte en zydelyke gedeelte zyns verhemelte gevoelde; welk gezien en welonderzogthebbende, heb ik deze woorden tot hem gefproken: wilt dit ongemak , zeer geachte Heer ,, dog niet gering achten, en veel minder aan yder een verhaal daar van doen: want ik was bekommert , dat hy in die geener handen zoude verval- len., die hem alle zoorten van remedien , die niets zoude helpen., zoude voor- pefchrc-
|
||||
XLVilI. AANMERKING. 9r
o-efchreven hebben -, ja het gevaar, 't welk hem nakende was, ondertufTchen
zoude vermeerderen. Dit van my gehoort hebbende, vraagde de Heer Patiënt, wat vooreen on-
gemak het was , en hoe en met wat hulpmiddelen ik het zelve zoude willen tegengaan ? ik antwoorde , dat het quaad beftond in een bederving of caries van 't agtcrfte en zydelyke gedeelte van 't verhemelte, met een baftert vlees- agtige uytwaffing., en dat die uytwafling moeft afgezet, en de bederving van 't been weg gebrand werden. Den Edelmoedige Patiënt heeft deze cure niet lang uytgeilelt , maar met
den eerfte doen roepen AUardus Cyprianus, en Tiet er Adriaanfk, zeer han- dige en verstandige Heelmeefters , welke dezelve van ons voorgeflelde cure hebben aangeprezen. Na dat de brandyzers [cauteria] , gefatzoencert na het befchadigde deel, gemaakt, en algemecne hulpmiddelen gebruykt waren, als mede verfeheyde baktanden of kiezen weggenomen, die ons in de operatie zelfs tegenftand zoude gedaan hebben -y zoo is deze cure van ons in de volgende manier volbragt. Alles wel bezorgt en netjes toebcreyt zynde, hebben wy de Patiënt ver-
maant, dat hy zyn vinger zoude opfïeeken, zoo dra de branding eenig ge- vaar van te zullen flikken zoude toebrengen, en het zelve niet langer zoude konnen verdragen, als hy wilde adem halen : want wy zyn door ondervin- ding geleert, dat 'er zoodanig een rook zoude ontdaan, even als in 't beilaan der Paarden met het vernieuwen van de hoef-yzers. Dit vermaant zynde, heb- ben wy een houtje van een vinger dik tuflchcn bcyde de kaakbeenderen ingc- bragt, op dat hy in de operatie de mond niet zoude tcefluyten : daarna heeft een der Heelmeefters met een krom fcherp mesje, na het verhemelte daar toe bereyd, het geheele gezwel weggenomen > de andere bewaarde ondertufTchen met een zeer breede ipatcl het inwendige van de mond, op dat die niet zoude befchadigt werden door de gloeyende yzers -, tot welkers eynden ook eenig plukzel, in kout water natgemaakt, in de mond gebragt wierd. Het gezwel weggenomen zynde, zyn de gloeyende yzers (gelyk dezelve afgetekent ftaan in de 43. en 44. Figuur) de een na-den andere fterk aangedrongen zynde daar op geappliceert, tot dat het ons fcheen genoeg te wezen : ondertuiTchen, 'udieri de Patiënt zyn vinger opftak, hebben wy de gloeyende yzers wegge- nomen. Als dit gedaan was, hebben wy de Patiënt te bedde gclegt, niet zon- der kortswylige woorden, met welke hy al grimlachende ons toefprak. On- jtertuffchen hebben wy voorgefchreven een garfte-drank \I)ordcatum\ om de J-u te feïïcbtnj a's slede, een mondfpocling [oris ccllutio~] om de pyn te tuten: des anderendaags vonden wy de Lyder niemand minder te gelyken, 1 Zïn zc^- want zyn hoofd was zoo gezwollen, wegens de groote ontÜc* 'irig, waar door hy ook niet vry was van koortzc. Wanneer wy d'-t alles M 2 met
|
||||
9 7 XLVIII. AANMERKTNG.
met middelen y in een ontfteeking nodig 3 te keer gingen , is in 't kort de omv
fteking en koors opgehouden. OndertufTchen om de rooven te doen afval-, len j hebben wy gebruykt het kookzel van kaasjes bladen en vygen 6cc. daar by. voegende een goede quantiteyt honing van roozen, 't welk wy natydsge- legentheyd hebben verandert. Na de fcheyding van de roof of efchara 3 alles ons rood voorkomende, fcheenen wy in behouden haven te. zeylen: maar kort daar na quam ons een kleyn ftukje van bol of baftaart-vleefch in't gezigt5 't welk ons in gedagten bragt, dat 'er nog yets quaads was 3 en niet geheel ontwortelt: waarom wy een nieuwe branding hebben gerecommandeert, 't welk de Patiënt niet tegenfprak, zeggende 3 doet wat de konft vereyft. Des ande- rendaags hebben wy nieuwe brandingen in 't werk geftelt3 byna met dezelve uytkomft: want zyn hoofd zwol weder zoo vehement, verzelt met een koorze, welke wy met dezelve hulpmiddelen hebben verdreven, en in korte dagen daar na is onze Patiënt in 't geheel herftelt , en is nog lange Jaaren nader- Hand gezond gebleven. De. 43. en.44. FIGUUR.
Vertoonen de brand-yzers in deze operatie gebruykt.
XLIX. AANMERKING.
Het zelve geval r maar van een andere uytkomft > door onwetenheyd-
van Lapzalvers.
Ontrent op die zelfde tyd heeft zeker Koopman, met een baftaart-vleezig
\_farcoma fungofum~\ uytwas aan zyn verhemelte x met een bederving van 't l?een gequelt zynde3 hulpmiddelen gezogt by Apothekers en vermetele beun- haazen3 door welkers blinde en onbezonne Ügtvaardigheyd het quaad zoo verre gebragt wierd, dat het byna onherftelbaar was* Eyndelykafgemat zynde door de beuzelagtige remedien van die. neuswyze Weetnieten 5 heeft hymy, ne- vens andere by.hem, doen komen: maar gehoort hebbende, dat 'er zonder in- branding niets goets te verwagten was ,. heeft ons geweygert zulks te gehoor- zamen 5 des te meer, dewyl 'er eenige waren, die hem hoop gaven, dat hy zyn voorige gezondheyd weder zoude krygen , namentlyk alleen door het appliceren van medicamenten op die plaats, welke zy.voor haar als geheyme- nifTen hielden , en aan niemand wilde openbaaren.. Naa eenige. tyd hebben de bloedverwanten met my wederom a*aad gepleegt, zeggende dat de Patiënt de inbranding zoude laaten doen. Wat gefchied 'er ? de Heelmeefter die by de care. was,, willende, het. qualyk gefielde deel inbranden, had tot dien eyndc |
||||
XLIX. AANMERKING. 9?Y
een brand-yzertje, daar men de holle tanden mede uytbrand, medégebragt:
gevraagt zynde, wat hy doen wilde, antwoorde, dat hy de bederving van het v-erhemelte zoude inbranden -, maar als de Patiënt gehoort had, wat brand- yzers om dat werk te volbrengen van noode waren, zoude hy haait de moed verloren gegeven hebben: en aldus heeft de Patiënt door gebrek van behoorly- ke hulpmiddelen eenige weeken elendig gekeft, tot dat hy den geeil gaf. L. A-ANM. ERKIN G.
Een har digheyd en ver zweer ing van de Lever gelukkig gen ee zen.
Hoe veel zoo een nobel deel als de Lever is verdragen kan, getuygen de-
Gedenkfchriften der Do£toren. Hier zullen wy een exempel vernaaien, hoewel niet ongehoort, maar raar, het welk in dat zelve deel is voorgevallen, Een zeker Jongman alhier, die de Chirurgie mede leerde , klaagde ons voor drie Jaaren over een fpanning in de opperbuyk \epgaftrium~\, met een zwaar- vvigtige pyne , zig verfpreydende tot aan de linker zyde van de onderbuyk \hypogafiriiim\ . eyndelyk is aldaar een hard gezwel voortgekomen, eenig- zints met een korte ademhaling en koortze: deze zaaken onderzogt hebben- de, heb ik geoordeelt, dat de Lever verhard was: en verfcheydeverzagtende pleyflers daar op gelegtzynde, is eyndelyk het gezwel, zagter geworden zyn- de door hulp van rypmakendepappen, tot rypheyd gebragt, op het welk daar na een inbytend middel [cauteriumpotentiale^ gelegt, en met een lancet geo- pent zynde, is'er veel materie uytgevloeyt > en kort daar na de zweer gezuy-- vert zynde,. is hy genezen. In..dit voorval hoeft men niet te twyfelen , of het bultige gedeelte van de
Lever is na een voorgaande ontfteking vaftgegroeyt geweeit aan 't buykvlics, waar door, de zweering geopent zynde, het nedervailen van de materie in de holte van de buyk is belet geworden. Diergelyke exempelen werden ook ge- vonden in de curieufe aanmerkingen.van den Ed; Heer Marchette, in zyn le- ven Hoogleeraar totPadua. pag. 120.. LL AANMERKING,
2)' Milt [Lien], Lever [Hepar], en by nier en [renes fuccenturiatj] ££r.
konnen gevoeglyk gehouden werden voor bloedagtige klieren. Nu word de Milt vooreen klier gehouden, en dat met regt: want zoo
men de klieren die dikmaals aan de Milt Haan, en ook de klieren [glan- «ula thyroidea] van 't fchild-wyze kraakbeen, te regt onderzoekt, zal men M 3 onder-»
|
|||||
*
|
|||||
94 LI. AANMERKING.
ondervinden, dat dezelve weynig verfcheelen van die der Milt , maar Zeer
veel verfcheelt de Milt wel van 't maagkuifen [pancreas] , en quyl-klieren [glandula falivales], egter word zy te regt voor een klier gehouden: na- mentlyk voor een bloedige klier , dat is, tot het bloed dienende, of met het bloed overeenkomende , ten aanzien van couleur. Van 't zelve geflagte van bloedige klieren zyn ook de byftaande [renes fuccenturiati\ Nieren, Lever, en eenige die gemeenelyk by de Milt gevonden werden. In allen dezen is'er geen byzonder uytftortend [duclus excretorius] vat tot nog toe gevonden, als de ader. En het fchynt dat zulks hier niet meer van noden is, als in diergely- ke ronde klieren of zamengeilelde [glandula conglobata\ ,dewelke dienen om de Lympha tot het hert wederom te brengen : waar in gy nooyt buyten de water- vaten [ va/a lymphatica~] ecnig ontlaftend vat [yas excretorhim] zult vinden. Nogtaiïs is 'er geen twyffel aan, of zy dienen tot bewerking en verdere vol-
making van de Lympha, of bereyden by zig particulier een zap uyt het flag- aderlyk bloed, welk aan de Lympha werd toegebragt. Het zelve is te gevoelen van de bloedige klieren, dewelke dienen tot exal-
tatie en verdere volmaking van 't bloed : hier door bevind men ook, als de Milt verftopt, opgezwolle, verhart, of anderzints qualyk gefteltis, dat het bloed dikker en melancolyk, of zwaargeeltig word. Daarom moet men den Milt houden voor een bloedige klier, 't geen ik mede
gevoel nevens de zeer beroemde en oplettende Ontleder Malpghïus. En dat te meer, om dat ik veeltyds klieren by de Milt gevonden heb, in alles zeer gelykende na de Milt. My geheugt, dat ik voor eenige Jaarenin'tGafthuys dezer Stede (in welk de Wel Ed. Groot Agtb. Heeren Burgermeefteren, als mede de E. Heeren Regenten van 't gezegde Gafthuys my toeftaan de doode lighaamen te mogen openen) getoont heb diergelyke Milt-klieren, of die by de Milt ftaan, in 't doode lighaam van zekere Vrouw ontrent 40 Jaaren oud, die gcffcorven was aan een galagtige buykloop [diarrhaa biliofa\, waar by een geelzugt [tMerus] was. Ik had 'er tegenwoordig by de Heeren B. va» Dortmond," Joh. Dankers r Rogier Roonhuy/èn-^ Adriaan Coenerding, zeer deftige mannen in de Medicyne en Heelkunde. Ik zeg, dat ik in dat lighaam vertoont heb , behalven een hard [ftirrhus] gezwel de groote van een okker- noot in de Milt zelfs, twee klieren, dieby de Milt ftonden, ja de Milt gely- kende: (uytgenomen alleenlyk de groote) want zy quamen overeen met de uyterlyke blauwe couleur van de Milt, en met de inwendige zwarte of brityn- agtige. De zelfsftandigheyd was ook in 't geheel als de Milt. Des Muts vaten opgeblazen zynde, zettede haar ook de vaatjens van deze klieren uyt, voort- komende uyt de Mi lts vaten. Zoo dat ik niet ongerymt vindydeze klieren kleyne haftart-milten f' pfeado lieries exigui] te noemen; voornamentlyk als zy zoo toe- nemen, (de Milt verhard zynde) datze met groote van een okkernoot overeenko- men , sdcI yk ik voor dezen gezien heb. LU- |
|||||
*
|
|||||
■wmpp^lfï
|
|||||||
■JWUW4-
|
|||||||
91
LIL AANMERKING. Gezwellen van het agterhoofd der kinderen afhangende, zelfs
grooter als het hoofd.
In Eerftgeboore kinderen heb ik veeltyds gezwellen gezien van 't hoofd af-
hangende , die grooter waren als het hoofd zelfs, gelyk gy zien kond in de 45. Figuur. Het geheugd my eenmaal, het zelfde gezien te hebben van die groote, dat het grooter was, als het kind zelfs: waar door de baaring zeer zwaar was > maar nadien het een wateragtig gezwel was , konde het zelve de baaring in 't geheel niet tegenhouden. Deze gezwellen, alhoewel zy te onregt genaamt werden waterzugt van 't
hoofd3 (zoo lang het hoofd wel geftelt is) hebben egter dikmaals zoo veel gemeenfehap met het zelve ongemak, dat de kinderen ook fchielyk daar van komen te fierven , indien de gezegde gezwellen geopend werden ; gelyk men ziet in een waterzugtig [hydrocepbalus] hoofd. Want gemeenelyk hebben die vogtigheden, die in de gezwellen onthouden werden , gemeen/chap met dat wateragtige vogt, 't welk in de groeven [ventriculï] van de her/Tenen gevon- den werd. Diergelyke gezwellen heb ik zomtyds aangemerkt , dat zy niet ge- heel wateragtig 3 maar ook ten deele vleesagtig, ja ook ten deele kraakbeenig waren. De 45. FIGUUR.
fVyft ha hoofd van een eerfgeboore kind aan 3 met deszelfs
afhangejtt waterzugtig gezwel. LUI. AANMERKING.
Een doorgaande wonde in de borft, met uyt hanging van een finkje
des Longs 3 genezen.
Niet alleen de Lever3 maar ook de Long3 kan veel groote ongemakken
altemets verdragen, zonder verlies van't leven, zoo zy maar na de konit gehandelt werden. Zeker Schippers knegt, gewond in't onderfte en voorfle gedeelte van de
borft, tot in deszelfs holte, heeft een Heelmeefter by hem laten roepen, de- welke gezien hebbende een ftukje van de Long, dat uyt de wonde hing, ('t Ü C A ï ^^ voor een ge(^ee^te van 'c lie0 [omentum] heeft fchielyk met een
and, t geen 'er uything, geheel jfterk toegebonden , en my aanftonds om aad geroepen: n^ar als hy van my hoorde, dat de wonde niet was doorge- gaan |
|||||||
<fi LUI. AANMERKING.
gaan in de buyk, maar in de borffc; en dat het uythangende gedeelte , 't welk
van hem afgebonden , een gedeelte van de Long was , flond hy verftomt. De zaleen zoo gefteld zynde , heb ik geraden de wonde alzoo telaatenftaan, en met digeftief en een pleyfter van defenfief alle dagen eens te voorzien , tot dat het afgebondene gedeelte van de Long zoude geftorven zyn, en van zelfs zoude afvallen , met diehoope, dat de Long, die onder het afgebondene was, m de wond zelfs zoude werden geheelt $ 't welk zoo wel gelukt is, dat de JLyder in 't kort genezen is geworden. LIV. A A N M ERKING.
Een doodeXyke wm.de in het Oog-rad [orbita oculi.]
Een zeker man wierd voor eenige Jaaren met het uyterfte van een ftok,
die niet al te fcherp was, gewond in 't linker oog-rad j alhoewel die gee- ne 3 dewelke tot de genezing geroepen waren , weynig zwarigheyd daar in icheenen te maken 3 is den Lyder egter kort na de gekregene wonde overleden. De WelEd. Groot Agtb. Heeren Hooftofficier en Schepenen dezer Stede,
hebben my, nevens de ordinaris gezwoore Stads Chirurgyns, bevolen het doode lighaam te openen, om de oorzaak van de fchielyke dood te onderzoe- ken. Van buyten hebben wy gevonden een blauwe vlek of een ligte uytftor- ting [ccchjmqfis] van bloed in't opperfte van't oog, maar het opperfte van't bekkeneel met een zaag weggenomen zynde, vonden wy, dat het quaad zig verborgen had gehouden: want de wonde was zeer diep in de hcrrfciicn ge- gaan ? 't welk op die plaats ligtelyk gefchieden kan, wegens de dunte van 't Opperfte van't oog-rad , want in veele overtreft het niet de dunte van een fchryf-papier ■, en daarenboven is het zoo zagt, dat ik het in veele met myn vingeren heb doorgeboort. Daarom moet men de toegebragte wonden in de oog-raderen niet te ligt agten, voornamentlyk indien de Inftrumenten, door welke zy toegebragt werden, niet te ftomp zyn -t of de gewonden flaperig worden, braagaktig, koortzig, of wanneerze draaying in't hoofd, ftuypen &c. krygen. LV. AANMERKING.
Een doorgejlokte Speld, zyn uytgang zoekende door een zweer
of abfees in de Liefche»
iet zonder reden word 'er gemeenlyk gezegt, dat de natuur haar eygc
behoudfter is: 't geen my hgter, als de dag fchynt, voorgekomen is m |
||||
LV. AANMERKIN G; 9;
een Dogtertje van zeker Heer, dewelke een fpeld doorgeflokt had buytcn
weeten van haar Ouders. Een hard gezwel en ontfteking in de Liefehe op- gekomen zynde, met koortze en pyne, hebben de Ouders my ontboden. Na- dien ik verftond, dat dit gezwel niet fchielyk, maar al lengskens zyn aanwafch gekregen had, en dat 'er geen braaking nog hardigheyd in de afgangby was, heb ik geoordeelt, dat dit gezwel een liefch-gezwel [ bubo] was, oi' een ge- zwel en ontfteking van de klieren der Liefehe. En nadien het zoo pynelyk was, dogt my in deze zaake niets beter te zyn, dan het opleggen van een verzagtende pap. Deze remedie van de Heelmeefter daar op gelegt zynde, fcheen ons dit gezwel na rypheyd te hellen : derhalven rypmakende middelen daar by gedaan zynde,- is het tot volkome rypheyd gebragt, en 't gezwel met een lancet geopend. Wat gefchied 'er ? aanitonts quam te gelyk met zeer veel etter, een ipelt met fpaans green bezet voor den dag, niet zonder vermenging van darms-vuyligheden of drek : deze dingen gezien hebbende, hadden wy geen hoope, als op de natuur, welke niet zelden wonderen werkt tot haar behoud: zoo dat wy 't abfees met zuyverende en vleefchmakende middelen hebben behandelt, tot dat het geheel genezen was. In deze genezing is niet te twyfelen, of in den beginne is den darm, van de punt der fpelde gequeft zynde, door een opgekome ontfteking zeer vaftgegroeyt geweeft aan 't buylo vlies: (gelyk men in andere ontftekmgen dagelyks komt te zien) waar door de gelegentheyd verfchaft wierd, dat den drek vryelyk daar uyt konde loe- pen 5 daarenboven heeft zulks belet, tot dat de gezegde vuyligheden niet in de holte van de buyk konde zakken. LVI. AANMERKING.
Een vogtige kortborjlighcyd [afthma ferofum] met een aanmerkens-
waardige jieen in de Nier,
Onder alle doode lighaamen van menfehen, die ik tot nog toe geopent
heb, geheugt my niet ooyt grooter fteenen in de Nieren gezien te heb- ben, als die geenen, dien gy in de volgende Figuurcn ziet afgebeeld. Fig. 46, 47, en 48. Anno 1684. ncb ik (in tegenwoordigheyd van de zeer waarde en aanziene-
'ykc Heercn, B. 'Darmond en Johannes Verwout, Infpccïores Collcgü Me- dici: jR, Roonhuy&en en A. Coenerding, zecrervareHeelmecftcrs van 't Gaft- UlysJ m 't Gafthuys geopent een Vrouw van ontrent 40 Jaaren oud, die geitorven vaS aan een Afthma, in welkers vliezige ccllckens der longe, als m ln de longepypen, zoo veel fchuymagtig water te voore quam, dat het 'yt een kleyn afgefneede gedeelte met droppels uytvloeyde. In deonderbuyk N onder-
|
||||
98 LVI. AANMERKING.
ondervond ik, dat de maag en darmen, haar natuurlyke plaats verlaten het>
bende, nedergedaalt waren in de onderbuyk. De Lymioeder was niet in 't midden van 't bekken, maar ik vondze in de linker zyde geplaatft te zyn , al- les was anderzints gezond. Het bekken van de nier, als mede de linker nier, was bezet met een zeer groote fteen y 'm groote en form zeer net overeenko- mende met een groote klauw gember 3 gelyk in de 48. Fig. aangetoond werd. UYTLEGGING van de XL VI. FIGUUR.
A. De linker nier in V midden doorgefheden.
B. 'De pisleyder wyder als ordinair.
C. De bloedvaten ten de e Ie door de psleyder } ten de e Ie door V vet vlies van
de nier verftpreyt. D.D. D. De verhevene ge deelt en s van de jieen.
UYTLEGGING van de XLVIL en XLVIIL FIGUUR.
A. 'Dezelve fteen van de nier geftheyden, zittende in V bekken.
B. De pisleyder wyder itytgezet.
C. Het bekken.
D. Dezelve Jieen m't geheelontblood, op dat des zelfs form en verwonder ens-
waardige groote konde gezien werden. LVII. AANMERKING,
Steenen van een ongehoorde groote in een kind van drie Jaaren.
en kind van ontrent drie Jaaren oud , heeft meer als vyftig fteenen gelofte
,. „ onder deze waren 'er veele die de groote hadden van een kleyne erwt -y ge- lyk de Heer Bronkhorfl > in zyn leven zeer vermaard Medicyn alhier, ons verhaalt heeft. Hoe veel pynen deze ellendige gehad heeft, is ligt te den- ken 5 en hebben nogtans niet opgehouden. Eyndelyk het lighaam geopend zynde 3 heb ik het bekken van de linker nier> zeer verwydert gevonden, en met een óngemeene groote fteen bezet: (voornamentlyk voor die Jaaren, waarom ik deze hiftorie heb willen vernaaien) Ziet de 49. Fig. UYTLEGGING van de XLIX. FIGUUR.
A. De linker nier.
B, Des zelfs bekken vervult met een grcote fteen, q*
|
||||
LVIIL AANMERKING. 99
C. 'De Tisleyder.
D. D. Twee fteenm in 't gezegde bekken gevonden.
LVIIL AANMERKING.
*De oor/pronk en natuur van de Zuygers [MoLx], ofvleezige
mïsdragten der Vrowujen.
Een Zuyger word gczegt, een mismaakte klomp vleefch, zonder beenderen,
en uyt een onvolmaakte of quaadc bevrugting gebooren te zyn. Indien dit waar was, zoo moefl men verwondert flaan, dat diergelyke Zuygers van de maagden (of ten minfte waar van geen andere fufpicie was) ontiait gewor- den zyn, gelyk de tjo. Figuur aanwylï. Oude wyven, die geen man gcbruy- kcn, heb jk veelmaal gezien, dat diergelyke Zuygers hebben ter wereld, gc- bragt. (ZietFig. 51.) Zeer dikmaals verblyft de nageboorte of het moerkockje in een miskraam, het kindje ter wereld gekomen zynde , cenigc wceken, ja maanden lang in de baarmoeder, het welke door de drukking vandeLyfmoe- der niet alleen de figuur van de Lyfmocdcr aanneemt, maar ook zomtyds zoo verhard werd, dat het in hardigheyd, het vleefch verre overtreft, en voor een Zuyger gehouden werd. Nu over twintig Jaaren hebben de Wel Ed: Groot Agtb: Heeren Burgermeefteren en Schepenen, om verdere ongemakken (van de welke zy veele klagten hoorden) voor te komen, omtrent het vcrloflen van kinderen of het Vroedmoers ampt, het Collegium Mcdicum nevens my aanbevo- len , dat wy alle Vroedvrouwen, ("welker getal gvoot was) die 'er in Amirer- dam mogten wezen , zoude examineeren -, byna ai Je deze heb ik ondervraagt, wat zy ontrent de Zuygers aangemerkt hadden, maar geen vanhaar alle heb- ben ons iets konnen vernaaien, uyt een mond zeggende , dat haar wel voor- gekomen waren vleesagtige en harde lighaamtjens , dewelke uyt de lighamen der Vrouwen ontlaft waren, maar nooyt levendig , gelyk zommigc gelooft hebben. Altemets worden uyt de Lyffnoeder gedreven vlcezige gezwellen, die voor Zuygers gehouden werden : ik zeg, vleezige gezwellen , om dat ik in haar niet anders heb gevonden als vleefch: diergelyke uytwaflen des Lyf- mocders, hangende met een fteeltje aan de Lyfmocder, heb ik zelfs inde Lyf- moeder ondervonden, terwyl de Vrouwen in barentsnood waren: de afbeel- ding daar van is te zien in de 52. Figuur. Maar dit is geenzints te verwon- deren, om dat ik zomtyds aangemerkt hebbe, dat diergelyke lighaamtjens in de maag en blaas zelfs gegroeytzyn. Daarom is't heel waarfchynelyk, dat de zoogenaamde Zuygers niet anders zyn, als diergelyke vleezige uytwallchingen van de Lyfmocder of nageblevene moerkoekjens, en van de Lyfmocder zoo ge- drukt zoo als ik boven gezegtheb, maar geenzints van een quaadc bevrugting voortgekomen. N 1 UYT-
|
||||
ïoo LIX. AANMERKING.
UYT LEGGING van de L, LI. en LIL FIGUUR.
A. Een vleesagtig uytwafih uyt de Lyfmoeder van een oude vrouw ontlaft.
B. Een vleezig uytwafih van de Lyfmoeder , welk de vrouw lange tyd ge-
dragen had', en eyndelyk quyt geraakt. C. Een vleezige klomp , welke ik zelfs gevoeld heb te hangen aan''t binnenjle
vlies van de Lyfmoeder., en dat in een vrouw in barensnood* c. Een fieeltje daar het aan hing.
LIX. AANMERKING.
Het vuur en doorbooring van de vrouwiykheyd [vulva] en endel-darm
[inteftinum re£him] , gelukkig genezen. In zwaare ongemakken , paft het niet een Medicyn, zoo ligt wanhoopig te
wezen : "want zomtyds gefchieden 'er zaaken , welke gy zoud ontkennen dat konde gefchieden. Daar worden wysneuzige menfchen gevonden, die zig niet fchamen aanftonds uy t te fchreeuwen, Hy zal niet opkomen: hy zal niet lang leven : de patiënt moet ft erven. &c. Maar indien zy begeerig waren om haar naam en faam te bewaren, zy moeiten zekerlyk voorzigtiger zyn in het voorzegden. Zekere Bakkers Vrouw alhier, kreeg voor eenige Jaaren door een zwaare
arbeyd het vuur in de Lyfmoeder en endel-darm , het welke zoo groot was, dat veele oordeelden, dat de lyderfle in't kort haar leven zoude verlaten. Na de fcheyding van 't vuur, wierd van ons bevonden, dat 'er een gat in de fchee- de was, zoo groot, dat men zeer ligtelyk een okkernoot met haar groene baft omvangen, daar door konde brengen tot in de holte van den endel-darm: waar door aan de darms-vuyligheden gelegentheydgegeven wierd, ommeiiyt den regten darm tot de fcheede zonder moeyte te doordringen : het welk in diergelyk voorval zeer gemeen is : want de fcheede is zoo vafl: aan de regte ot endel-darm , dat het fchynt een lighaam te zyn. Derhalven, indien een van die deelen aangedaan werd, blyft de andere niet vry. De Heelmeefler, die nevens my de genezing onderwond, bedagt een inftrument van een plaatje gemaakt, in de gedaante van een uytgeholde Moerpil [Tejfarium], wiens buytenfte oppervlakte hy met een vleesmakende medicament befmeert had: 't welk evenwel, volgens de Theorie van de Heelkonft, niet te veragten was: maar wierd nogtans in deze tegenwoordige genezing onnut bevonden, want de Patiënt konde het niet verdragen. Zoo dat wy met de gemelde medica- menten, uytgenomeu de plumaceolen, de opening dier gezegde partyen heb- ben |
|||||
J
|
|||||
I
LIX. AANMERKING. 101
#
ben voorzien , door welke de Kraamvrouw in 't kort geheel herftelt is ge-
worden. Waar blyven nu die wysneuzen, die uytgalmen ? dat dierlyke quaal onge-
neeslyk is, en zonder een nablyvende fiftul of lekking 9 niet tot genezing gc- bragt kan werden ? Laaten zy weeten dat deze Kraamvrouw niet alleen in 't geheel herfteld is, maar ook dat diergelyke meer, die met het zelve ongemak bezet waren, van ons herftelt zyn geworden. Nogtans merk ik dat onder- fcheyd aan in het vuur dier deelen : namentlyk, dat, zoo de agterfte deelen, dewelke na het Heylig been toe gelegen zyn, met diergelyke ongemakken aangetaft werden, ligter genezen worden, wegens de vleesagtiglieyd van den endel-darm, en de difpofitie van de fcheede, dewelke na de kant van den en- del-darm niet, met zoo veel overdwerffe zenuwagtige en harde rimpels voor- zien is, die geen tegenftand doen aan de genezing, maar om dat aldaar alle de partyen zagter, en meerder voordeelig zya tot de genezing. Daarenboven in't voorfte gedeelte, namentlyk, dat na de pis-canaal ziet, werd de gene- zing wederhouden, wegens de geduurige lekking van 't water, waar door dan zeer dikwils een ongeneeslyke lekking of fiftel nablyft. LX. AANMERKING.
Een kneuzing vanH hoofd gelukkig herftelt, alleen door ftoovmg,
zonder fnyding, die nogtans lïgtvaardig van een- onervarene voorgefteld was. Indien het zeggen van Hip]) oer ai es waar is, namentlyk dat de ondervinding
bedriegelyk is, zoo veel te meer waarheyd,is myn zeggen, dat de pradlyk zonder ondervinding allerbedriegelykft is. Een zekere Vrouw viel van een wagen op de aarde die hard bevroren was,
waar door het voorhoofd zoo zwaar gekneuft wierd, dat 'er aanftonds een groote bult zig verhief. Een by de Stad woonende Heelmeefter het gezwel onderzogt hebbende, en verftaande, dat de Patiënt dikmaals gebraakt had, oordeelde, dat het bekkeneel ingedrukt en gefcheurt was , en dat 't zonder kruyswyze fneede, en opheffing van 't been niet konde genezen werden. De- ze zaaken voorgeftelt zynde, hebben my de byltaanders doen roepen 5 wan- neer ik deze voorgeftelde behandeling [encheircfis\ niet goedkeurde, nadien ik verzekerde, dat 'er geen breuke in 't hoofd-been tegenwoordig was , ant- Nvoorde daar op onze vermetele Snyer, dat liy met zyn vingers de indrukking gevoelde, en dat 'er geen indrukkmg was als met een breuke verzelt. Voor- waar, indien ik niet dikmaals deze gezwellen of bulten op't hoofd, met myn fingeren onderzogt hadde, en door ondervinding de natuur van dezelve ge~ N 3 leert
|
||||
loi LX. AANMERKING.
leert had, zoude ik zelfs gezegt hebben, dat het hoofd-been ingedrukt was
geweeft; want de bulten op 't hoofd, na een groote kneuzing, vertoonen zig chkmaals zoodanig, als men die met de handen voelt: want wanneer de pkats tuiïchen de bult en gezonde deel met de vingers gedrukt werd, fchynt 't dik- rnaals, dat het been ingedrukt is, en zoo werden de Jongelingen ligtelyk in de konil bedrogen. Daarom moeten zy voorzigtig zyn, opdat zyin dierge- lyke dwalingen niet zoude vervallen. Zoo dat 'er 'm plaats van de cruciaale f heede, een Hoving van hoofd-kruyden opgelegt wierd, gelyk in 't onderge- fchrevene Recept te zien is, door welkers hulp de bult in twee of drie dagen begon te'verdwynen, en deze onze Zieke in 't kort herftelt is , zonder ver- dere uytwendige, gewigtige hulpmiddelen gebruykt te hebben. Ik agt, dat men niet alleen in dit toeval , maar ook in een zwaare breuk
van 't bekkeneel, waar in de toevallen niet toenemen, zyn toevlugt niet aan- ftonds nemen moet tot fnyden en doorbooren. Het is beter na gedaane ader- lating, te gebruyken diergelyke ftovingen van hoofd-kruyden, dewelke men niet fpaarzaam, nog met kleyne linnen doeken, maar met groote wolle lap- pen warm daar op moet leggen, en 't geheele hoofd daar mede dekken of in- winden. Ja niet zelden heb ik daar door zeer gelukkig hulpe toegebragt aaij^. den geenen, wiens hoofd al met een incifie mes gedreygt wierd, T>e boven^efchreve ftovïng van hoofd-kruyden > beftond uyt
Betome-bladeren.
Mafiolyn, van elks 2 handen vol.
Salie.
IVynruyt, van elks anderhalve hand voL
. v Bloemen van -Stcechas. Lavendul, van elks 1 handvol,
Roode Roozen, een handvol.
Gekookt na de konft met genoegzame quantïteyt van witte wyn tot 3 ƒonii gczuyvert of doorgezygt zynde ^ geeft het tot het gebruyk. LXL AANMERKING.
Een ontjleking van de Lyfmoeder na de baring, welke zomtyds voorkomt
door de losheyd van de Vroedvrouwen.
Onder alle ongemakken, welke de Lyfmoeder onderworpen is , is geen
van de minfte de verharding en ontfteking der zelve ten tyde van de baaring, waar door veele Kraamvrouwen uyt deze wereld gerukt werden. Dikmails ben ik verwondert geweeft, dat in zommige barende Vrouwen, de Lyfeioeier zoo ligt 011 tftoken werd, en in andere wederom niet. |
|||||
>
|
|||||
LXI. AANMERK -IN G. 103
Ik heb in Kraamvrouwen na de verloflïng, alhoewel dezelve gcmakkelyk
crenoeg geweeft was 3 gezien , dat de Lyfmoeder evenwel ontftoken was» Daarom laat de Vroedvrouwen geleert werden > dat zy geenzints de Lyfmce- der uyterlyk fterk toedrukken 3 om het hoofd van 't kind na de mond van de. baarmoeder te brengen: laaten zyleeren voorzigtiger te handelen in 't uythaar- len van de nageboorte, dat zy de buyk, en bygevolg de Lyfmoeder niet al te veel toedrukken: laaten de Vroedvrouwen voorzigtiger zyn in haar werk y dat zy niet continueel buyten noodzakelykheyd haar handen m de Lyfmoeder fteeken 3 door welkers vry ven ik zomtyds ondervonden heb, dat het onderfte gedeelte van de Lyfmoeder ontftoken is geweeft. En wat is 'er al te zeggen van die ftoute en ligtvaardigen 3 die zig niet fchamen haar vingeren in den , aars te fteken 3 om uytgang te maken voor 't hoofd des kinds 5 waar door zoo ligt den endel-darm, en de daar by leggende partyen ontftoken worden. In 't kort} laat alle die wreede behandelingen van de Lyfmoeder na 3 op dat dier- gelyk afgryzelyk ongemak niet meer mogt voorkomen. LXIL AANMERKING.
Een nedergezakte milt tot 'm de holte van 't bekken, en een zeker na de milt
gely ken de lighaamtje des zelfs natuurijke plaats bekleedende. Onder de deelen van 's menfehen lighaam, welke haar natuurlyke plaats
zomtyds veranderen, heeft de milt dikwyls plaats; dewelke in zyn na- tuurlyke ftand onder de baftert ribbens met de vingers, niet gevoeld kan wer- den : maar dezelve in tegen natuurlyke ftaat in groote toegenomen zynde 5 zinkt altemets door zyn groot gewigt zoodanig neder y dat hy niet alleen on- der de baftaart ribbens 3 maar ook in de onderbuyk evident met de hand ge- voelt kan werden. Anno 1670, zekere Vrouw in ons Gafthuys, na een pynelyke en zwaare
baring 5 kreeg in de onderbuyk een hardigheyd, niet zonder zeer groote pyne. Zommige waren van gedagten, dat de moerkoek binnen gebleven zyndc, deze hardigheyd veroorzaakte. Derhalven verfcheyde hulpmiddelen gebruykt zyn- de 3 met meening om die uyt te dry ven y maar zonder eenige hulp, zoo isde Kraamvrouw eyndelyk geftorven. Gerard de 'Penyn, doen ter tyd ordinaris Medicyn van 't Gafthuysr be-
fchikte my de gelegentheyd om het doode lighaam te openen. Alle de inwen- dige deelen bevond ik wel gefteld te zyn, behalven de Milt, die wel agtmaal» en nog grooter was als in zyn natuurlyke ftaat j en op de fchaal gelegt zyn- de, woeg vier pond, en was in 't bekken nedergezakt: in wiens natuurlyke plaatze ons voorquam een lighaamtje na de Milt gely kende 3 hebbende de groot®
|
||||
iö<f LXIIÏ. AANMERKING.
groote van een groote Caftanje, in couleur en fuSftantie met de Milt net
overeenkomende. Ziet de raare Ontleedkundige en Medicinale Aanmerkin- gen van den zeer geleerde Heer Schrader, in het derde tiental en 4. Aanmer- king j alwaar hy dezelve Hiftorie verhaalt. LXIII. AANMERKING.' ,
Een langagtig gezwel van de buyk na de baring, veroorzaakt door
toekrimping van 't Net.
oedanig die hardeen lankagtigegezwellen zyn, welkealtemetshaarver-
blyf houden in de buyk der vrouwen na de baring, heb ik zoo lang in twyffel getrokken, tot dat my occafie voorquam , om in 't openen van een dood lighaam van een vrouw, de zaak ter deege te kunne ontdekken: als doen merkte ik aan, dat het Net byna twee vingeren dik, en drie vingeren breed, anderhalf fpan lang, en in een vleesagtige vettige zelfftandigheyd verandert, en daarenboven fcirrheus was. Ziet de 5 3. Figuur. Veelmalen heb ik diergelyke gezwellen in de buyk van levendige vrouwen,
ha dat zy gebaart hadden, behandelt, waar van eenige overdwers geplaaft waren , andere bezaten een fchuynze geftalte. In zoodanig voorval zoude ik geloven, dat het Net van de omleggende ingewanden in detydvandedragt, of als de vrouwen bezwangert zyn, zomtyds zoo gedrukt word en zoo in mal- kander gaat zitten, dat het altemets word ontftoken, verhard, en zoo t'za- mengroeyt, gelyk men ziet te gebeuren in andere vleezige deelen van 's men- fcheii lighaam, na dat zy door ontfteking, al is die ligt, aangetaftzyn. Men moet ook: aanmerken, dat men deze langwerpige gezwellen, terwyl de vrouwen leven, dikmaals met de handen omvatten kan, eveneens als een die een beuling aanvat. Ik heb veelmaals aangemerkt, dat de vrouwen die gezwellen zonder groote, ja zomtyds zonder eenige pyne , maar niet „zonder eenig ongemak, veel Jaaren gedragen hebben, «f UYTLEGGING van de LUI. FIGUUR.
A. Het on der ft e gedeelte van de maag.
B.B. Het geheele Net fcirrheus geworden, en als een beuling in een gepakt.
C Een fuyding van my gedaan, op dat het inwendige, als plaatwys opelkaH'
der leggende, zoude gezien konncn worden.
Di 'De grond van de Lyfmoeder, waar aan 't Net was vafgegroeyt. E. 1)e Lyfmoeder ontrent de mond afgefneden.
F. F. 1)e banden van de Lyfmoeder. ■ t YTV
|
||||
LXIV. AANMERKING. *°*
Wormen hier en daar binnen de Ingewanden zig onthoudende.
Of alles uyt een Ey voortkomt, gelyk Harveus, e"n zyn navolgers zeg-
gen , hebben my in twyffel gebragt , de wormen in de flag-aderen vaii levendige Paarden ■, als mede wormen in het klieragtige wezen , ofte klieren van de lever, gelyk het hedendaags genoemt word : ja ook in der Schapen gal-weg [duèlus cyfi'icui] , gal-pyp [forus bilarius~\, en gal-blaas [yeficula fellea\ , zeer dikmaals gevonden, en hier onder afgebeelt. In des menfehen nieren geheugt my eenmaal wormen gevonden te hebben, dewelke ons in de nieren der honden veel meer voorkomen* Dat 'er ook wormen in de herfïenen- zyn gevonden, zal niemand in twyffel trekken, die de voornaamfteAutheuren doorbladert heeft. Door wat wegen deze beesjens en haar eyertjens in de inwen- dige deelen van't lighaam haar ingedrongen hebben, is niet ligtelyk te bepa- len. Want datze door de zweetgaten van de huyd, of door de deelen, die tot de ademhaling dienen, zoude gekomen zyn, fchynt niet bewysbaar^ en veel min- der is het waarfchynelyk, dat derzelver eyertjens doorgang zoude gehad heb- ben door de mond, en zoo verders tot die deelen doorgedrongen; want ze zouden ook niet in de maag, waar in3 om de chyliflcatie, een aanmerkens- waardige gifting \Jermentatio~] en verandering van't voedzel gefchied, in hun geheel konnen gebleven hebben. Ook zouden de eyeren niet door de gyl of melkvaten konnen doorgaan. Doet daar by, dat geen menfeh ter wereld ooyt diergelyke wormen, buyten het menfchelyk lighaam gezien heeft. Derhalven be- hoort men hier over in twyffel te Haan, tot dat het vernuft van die geenen, dewelke alles wiskonftig en van voore (zoo het God behaagt!') trachten aan te toonen, ons het waare en ontwyffelbare ligt, van deze zaak aan den dag zullen gebragt hebben. De volgende Figuuren vertoonen de bovengemelde Wormen.
A. Wormen gevonden inde zelffiandigheydvan de Lever•., ineenCabeljauw.
B. Een worm} door de waterwegen geloft.
C. Een worm, uyt een Bley genomen.
D. WormenJn eenAneurifma van de groot eJlagader gevondenen dat in een paard.
E. Wormen uyt de gal-weg-en gal-pyp van een Schaap genomen.
LXV. AANMERKING.
2)<? Lever voor een groot gedeelte in waterblaasjens verandert 9
en van een onwetende onvovrz'tgtig doorboort. Ik heb voor deze al in verfcheyde Aanmerkingen goedgekeurt, dat de zelf-
ftandigheyd van de Lever klieragtig, of uyt kleync kliertjens beftaande was. O Ik
|
||||
loó LXV. AANMERKING.
Ik heb ook veelmalen aangetoont, dat de klieren verandert waren in water-
blaasjens. Maar myn .meening is, alhier te verhalen een zeer remarquable Hi- ftorie van een Lever , welkers grootfte gedeelte in waterblaasjens verandert was. Een zeker roekeloos Heelmeefter , die buyten, digt by de Stad , woonde , zoude in de borft, wegens een waterzugt in de borft, (zoo hy meende} een opening of paracentefis in 't werk ftellen, heeft hy my om raad geroepen, wan- neer iknogtans zoo verre wegens ziekte niet konde gaan. Wat gefchied 'er! op zyn eygen houtje, en dat alleen, doorboort hy de borft niet, maar het week van de buyk SJoypochondrium dextruml aan de regter zyde > aanftonts borfte daar veele waterblaasjens na elkander uyt. Hy deze dingen ziende, ontftelde zig, en daar in een wiek gedaan hebbende, is by my gekomen, maar te vergeefs * want deze arme vrouw ftorf kort daar na: waar door ons gelegentheyt gegeven wierd 3 om de zaak nader te onderzoeken. De borft dan geopent zynde, vonden wy daar in geen de minfte teeennatuurlyke vogtigheyd. Ja wy zagen daar, alle de in- gewanden wel geftelt te zyn. Maar in de buyk quam ons de Lever aan 't buyk- vlies vaftgegroeyt voor; en in plaats van deszelfs fubftantie, waszy vooreen groot gedeelte in een t'zamenftel van waterblaasjens verandert. Die vermetele, had dat gedeelte van de Lever doorboort, dat aan 't buykvlies vaftgegroeyt was, als hy de opening in de borft zoude doen; en daar uyt vloeyden de wa- terblaasjens. Het welk zoo veel te ligter is gefchied, om dat de geheele fub- ftantie van de Lever op die plaats in waterblaasjens verandert was: zoo dat tuffchen die holte en 't buykvlies, alleen het vlies, het welk de Lever om- vangt, en aan 't buykvlies vaft zat, tuffchen beyde quam. LXVI. AANMERKING.
cDe Milt uyt een levendige Hond ge/heden, die, niet tegenflaande een
zwaar e bloedjïorting, in xt leven gebleven is. My dunkt, dat de penetrerende wonden van de buyk met een matige bloed-
vloeying in deszelfs holte, egter zonder quetzing van de inwendige edele deelen, zooveel perykel niet toebrengen, gelyk zommige wel gewilt hebben» Laat ons tot een voorbeeld zyn, een middelmatige grooteHond, wiens Milt, ik onlangs uytfnee tot nut der difcipulen, na dat de Miltsvaten gebonden waren, uytgenomen het Nets Üag-adertje \jirteriola eplploica^ De Milt met zyn toebehooren afgefneden zynde, nevens de gebondene vaten, vloeyde uyt 't gezegde ongebonde fiag-adertje, zoo veel bloed, dat het fcheen of de Hond aanftonds zoude geftorven hebben: maar het zélve zonder binding in de buyk gebragt zynde, alwaar zonder twyffel, het bloeden niet aanftonds opgehouden heeft* heb ik de wonde met een afgefnede futuur \_futur& ab/cijffd} voorzien. |
||||
LXVL AANMERKING. 107
en in korte tyd, dat is3 in zes of zeven dagen de wonde genezen zynde, is
de Hond gezond geworden- In de eerfte dagen van de fnyding , wilde hy nog eeten, nog drinken, altemets brakende -, maar na deze dagen, vrat hy zeer gulzig, gelyk als nog op deeze dag: zoo dat de wonden, die doorgaan tot'm de holte van; de buyk, met een matige uytvloeying van bloed in deszelfs hol- te , zonder quetzing van eenige edele deelen, by haar zelfs niet doodelyk moeten gehouden werden.: alhoewel hierin zodanig geval een opening of een paracenthe- fis byna geen plaats heeft: men hoeft niet nauw te cnderzoeken,hoe en door welke wegen het gezegde bloed Van de natuur overwonnen werd: de ondervinding heeft, dikmaals beveftigt, dat diergelyke uytftórtingen van bloed, zonder eenig ongemak herïteld zyn geworden : .buyten deze zoo zeer berugte wegen, als daar zynde aars, zweetgaten, nieren &cc. geloof ik, dat 'er ook andere wee- gen zyn y ook meen. ik dat de water- en bloed-vaten niet uytgefloten moeten werdem ÏWanthet uytgeftorte bloed, buyten haar vaten, en in deze of geene holte befloten zynde, of ftremt te zamen, of blyft vloeybaar. Zoo het te za- men ftremt, gelyk men ziet te gefchieden, na een aderlating in kommen, word het zonder twyffel na eenige tyd, zoo niet in 't geheel, ten minfte voor een groot gedeelte gereiolveert of verandert in een wateragtig vogt, gelyk men ook ziet gefchieden in een aderlating: en word zoo bequaam gemaakt, dat het ten deele weder ontfangen werd van de vaten. Maar indien de uytgevloeyde bloedige ftoife niet t'zamen runt, geen minder reden is 'er, dat het van de va- ten 3 voornamentlyk van aderen, zoude konnen opgeflurpt werden. Alsmaar de quantiteyt matig is, en van de lugt bewaard werd ; maar indien 'er veel bloed, in de buyk onthouden werd, en de wonde groot is3 en niet van de lugt bewaart werd, zoo bederft 't bloed, daar komen koortzen by, en dan zyn de gewondene in groot gevaar. LXVII. AANMERKING^
T)e ruggegraat in een cireul omgekromt.
Onder de ongemakken van de beenderen, heugt my niet ooyt raarder ge-
zien te hebben, als zoodanige vernietiging der lighamen, (jzoo worden genaamt de voorfte deelen van de wervelbeenderen) waar in verfcheyde lig- haamen der wervelbeenderen aldus in malkander waren gedrongen , dat zy nauwlyks met het lighaam van een wervelbeen, in zyn geheelen omtrek overeen quamen -f en het geen bequaam is om allen, tot verwondering op te wekken. v wy bewaren in ons Cabinet zeven wervelbeenderen van de ruggegraat, door een fceenige [anchjlojts] zelfitandigheyd aan een gegroeyt, en zoodanig! in de Jonte orngekromt,. dat het lighaam van de opperfte wervelbeen, met het lig- O 2 haam
|
||||
io8 LXVII AANMERKING,
haam van de onderfte vereenigt is. Ziet de 54. en ^. Figuur. Vier lighaa-
men, dier gezegde wervelbeenderen, maken nauwlyks, het lighaam van een wer- velbeen uyt. Men* ziet altyd, dat in de geboggelde, de ruggegraat omkromt s maar dat dezelve alzoo omgekromt word, dat het bovenfte deel, van het eene vereenigt is, met het onderfte van het andere,verdiend de grootfte verwonde- ring. Daar is niet,aan te twyffelen, of dit menfch, waar uyt de wervelbeen- deren zyn genomen, heeft een boggel gehad. Maar ik kan my niet genoeg verwonderen, hoe dat, de lighaamen van de wervelbeenderen, zoo in een gebragt zynde, als of zy onder een pars gedrukt geweeft waren, (waar door de rugge- graat veel korter geworden was) het ruggemerg zulks konde verdragen, een zoo. nobel deel, en zoodanig teder van gevoel, dat het nauwlyks 01 niet ge- queft kan worden, zonder een groot nadeel van't lighaam. Zoo het gezegde ongemak,een aangeboore ziekte was geweeft, zoo zoude het zoo wonderlyk niet zyn > maar het is gelooft*yk, dat na de geboorte, de wervelbeenderen die kromheyd hebben aangenomen: want dat in de geboggelde zoodanige tot niets veranderde lighaamen der wervelbeenderen meermaals voorkomen, konnen ge- tuygen, verfcheyde diergelyke ftukken,dewe,lke in myaCabinet bewaart worden. UYTLE GGIN G van de LIV. FIG U U R,
A. Zeven wervelbeenderen van de ruggegraat ter zyde te zien, „welkerslig-
haamen , dooreen beenagtïge zelfftandigheyd^ niet alleen aan elkander gegroeyt zyn, maar het lighaam van V bovenfte wervelbeen, is dan V lighaam van V on derft e v aft gegroeyt. ■ B. Het lighaam van^t bovenfte wervelbeen^ ","""A
C. Het lighaam van het onder ft e.
D.D.D.D.D.D.D. *Doornagtige uytfleekzels^ d. d. d. d. d. d. d. föwerjfe wytfteekzels. L De 55. Figuur vertoont dezelve wervelbeenderen.van vooren,.
A- Het lighaam van het bovenfte,
B.' Het lighaam vanH onderfte^ • :h •
\ LXYIII. A A:N;M E R K I N G.
Een wonderlyke f samentrekking of inkrimping van de maag en 'tgf*-
darmte, door gebrek van Jfiys en drank. Ik heb ondervonden, dat na een geduurige vafting en groote pynen, he€
menfchelyke lighaam niet alleen vermagerd -, maar ook zomtyds de maag > nevens-
|
||||
LXVIII. AANMERKING. io9
nevens het gedarmte, zoo in een getrokken worden, dat zy niets minder, als
na maag en darmen gelyken. Een voorbeeld van dit quaad, heb ik getoont in een dood lighaam van een zeker Edelman , in tegenvvoordigheyd van den Heer Tifo en de 'Dieu, zeer vermaarde Medicyns ; als mede den Chirurgyn Anthony Taemburg: wiens maag gy zoudet gezegt hebben, dat in een darm verandert was. Ziet de $6. Figuur. ■ " ■ -f > • '
UYTLEGGING van de LVL FIGUUR.
Vertoonende de maag van agteren.
A. Een zeer toegenepene menfche maag, genomen uyt een bejaard lighaam,
B. *De linker mond van de maag.
C. 'De regter mond, of uyt gang [pylorus] van de maag,
D. Een gedeelte van de twaalfumgerige [duodenum] darm..
E. Een kleyn gedeelte van de keel [oefophagus] ofjlokdarm.
LXIX. AANMERKING.
Steenagtige en fzamengpgroeyde Klapv liezen van 't Hert..
Dat in het hert, van een menfch beenderen gevonden werden, is niet onge-
meen. Maar geen van de Aiitheuren, dewelke ik tot nog toe gelezen heb, hebben mentie gemaakt, van mismaakte en beenagtige' klapvHezen van 't herte, en die t'eenemaal t'zamengegroeyt waren. Zeker Koopman van lange tyd af geklaagt hebbende, over een aamborftigheyd \_afihma\, en moeyelyke [dyjpnad] ademhaling, wiens pols eyndelyk, zoo kleen was geworden, dat geen der omftanders eenige dagen na elkander dezelve konden voelen, en al- zoo in geduurige flauwtens vervallende, en de remedien geen verligting by- brengende, quam eyndelyk te fterven. Ik kreeg gelegenrheyd om het doode lighaam te openen, door de Heeren R. van Zeyl, L. Mahieuy van Tongeren en andere zeer waarde Medicyns, die by de genezing waren geweeft. In de korft heb ik niet te vergeefs gezogt na de oorzaak van het quaad, want de geheele borft bevond ik bezet te zyn met een, wateragtige vogt : het hert om de flauwtens, (welke in 't eynde van de ziekte hemdikmaalsoverquamen) en het defect, van de pols doorzoekende, heb ik aangemerkt, dat de klapvliezeii van 't hert, halfmaanswyze \yalvula femilunares^ genoemt, mismaakt, in een beenagtige zelfftandigheyd verandert, en zoo t'zamengegroeyt waren, jkt 'er geen zigtbaare paflagie van 't bloed uyt het hert, meer. overig was 5 ge- lyk de §f. Figuur vertoont, en 'm ons Cabinet te zien is. Hier .zal ymand vragen, hoe dat de Zieke heeft konnen leven, na dat de uytgang van/t bloed o 3 «yf
|
||||
*m .': LXIX. A A:N 'M E R K I N G. :;,
Byt het lierte in 't geheel verhindert was, wegens de beenmaking en t'zarneii-
groey ing van de halfmaanswyze klapvliezen ? ik antwoorde, dat het zonder 'twyffel te gelooven is, dat de doorvloed van't bloed, zoolang geduurt heeft, voor zoo veel als het tot het leven abfoluyt nodig was, tot dat het overrom- pelt wierd wegens de geheele toefluyting en yerftopping van die gezegde weg. Ik heb gezegt, geen natiiurlyke opening gezien te hebben; als mede, dat in de laafte dagen de pols niet konde gevoelt worden : maar uyt die zaaken blykt niet, dat de pols en doortogt van 't bloed, toen ter tyd uyt het herte in 't geheel waren verhindert: hy heeft zoo lang ^geleeft, tot dat 'er nog wat van de pols en doortogt van f bloed uyt 't hert overig was. 't Welk ontbreeken- de, moeft de Zieke fteryen. _ ^.. r AA i% . ... ,;,„ ^ ,iv VERKLARING van de LVII. FIGUUR.
A. Een gedeelte-van de groote fiag-ader ontrent den uyt gang van V hert.
B. Klapvliezen in denuytgang van V hert zittende, en van de beenagtigheyd
en f zamengroeying zoodanig mismaakt, dat zy haar niet minder als half- maansgewyze klapvliezen vertoonen. C. Een gedeelte van de opgaande fiam van de groot e fiag-ader.
D. Een gedeelte van de neder dalende fiam van de groot e jlag-ader*
LXX. AANMERKING.
Verharding eeniger deelen, in een waterzugtige vrouw,
at eenige deelen door vermagering \atropbid] en verdrooging \marcor\
des lighaams komen te verharden, ja beenagtig te werden, is yder een bekent. Dat. dit ook in waterzugtigen kangefchieden, bewyft het volgende voorbeeld. ■ 't : 3 :,n:/i t\z :-j't^:.■.-■■:;•$•.'-;, ,r, Zéker zwanger gaande Vrouwr, en te gelyk,met een waterzugt in de buyk
bezet fi had een groot getal ellenden in haar zwaar gaan uytgeftaan. Het vol- drage kind'ter wereld gekomen zynde, hebben het water in de buyk, benaut- heden voor het hert, onlydelyke pynen, en meer andere quaalen, niet nage- laten haar te quellen, tot dat het God Almagtig gelieft heeft haar uytdittraa- nendal weg te haaien. In 't openen van 't.doode lighaam, heb ik plaats g& maakt5 tot uytvloeying van de vogtigheyd : het welk gedaan zynde, heb ik fetvpnden , , da^ het buykvlles, op verfcheyde plaatzen met harde deeltjens, zandjes verbeeldende, bezaayt was, en de poort-ader [yena portd\ tendeele beenagtig geworden. Ziet, dé 58. Figuur. Dezelve ader bewaar ik t'huys- De andere Ingewanden waren wel' geftelt, behalven het Net, 't welk in't ge- heel verteert was. .: : ■-:-rr.-:<:!....; _ r?a . : l Pe |
||||
LX XI. AANMERKI Na f ui
n---''^ -V: lv-' De 58. FIGUUR .
Vertoont het beenagtige gedeelte van de poort-ader.
LX XL AANMERKING.
Een doodelyk gebrek van de huydomtrent de navel'm een
eerjigeboore kind.
Dikmaals heb ik kinderen gezien 3 die eerft ter wereld waren gekomen, wel-
kers huyd of vel van de buyk, en een gedeelte van de fpieren, in de om- trek van de navel-ftreng, in de groote van een fchelling ontbraken , zoo dat op die plaatze het gedarmte alleen, maar met een zeer dun vliesje bedekt wierd.. Ziet de 5-9. Figuur. Dit ongemak is van my wel dikmaals gezien 3 maar nooyt myns heugenis genezen. Want alle die ter wereld quamen 3 zyn op de j3 6,7, 8. of 9. dag ten grave gedaalt. Dat ongemak word by anderen gehouden voor een navelbreuk [hernia urn-'
bilïcalis~\3 maar 't zelve verfcheelt egter zeer veel van dat ongemak; want daar kan geen navel-breuk gezegt werden, voor dat'er een navel is, gelyk in eerft- geboore kinderen x by wien nog geen navel is: ten zy men in een breeder be~ tekenifle dit woord wil nemen y gelyk zommige gedaan hebben 3 die denavei- ftreng3 altemets de navel genoemt hebben: om wel te fpreeken, is de navel dat gerimpelt velagtig deeltje^ in't midden van de buyk iiytpuylende, welke na de geboorte nablyft, als het gedeelte van de navel-ftreng afgevallen is j het geen dikmaals geweldig uytpuylt, en dan word het een navel-breuk genoemd. Maar^ hier hebben wy een ziekte [morbus in numero~\ in 't getal; want het vel en de .óndérleggende fpieren ontbreeken in de omtrek van de navel-ftreng^ waatdoor de navelftreng zig ook, ontrent de inplanting in de buyk zoo uyt- fpreyt l dat het maar een dun vliesjjó gelykt 3 en de darmen daar door fchynen. Dit ongemak neemt geen volkome genezing aan, derhalven moet men maar een, palïierehde cure in 't werk ftellen, alleen met het empïaftrum diapompholygo» of diergëlyke3 het geen niet kleeft, op dat het niet al te vaft aan het tedere deel zittende 3 gelegentheyd geeft tot een uytbarfting der ingewanden*. v UITLEGGING van de LIX. FIGUUR.
■■■*■ '■'■ 'i i4 • . r' %■ V ' 1 fc + " ' J » * ' ' ' J ■ ' ■ ' ' ' "
e, i. i. . L . .!...-
A. Een gedeelte van een kind van zeven maanden*
o, B„ T)e heenèn. qm ;
C, *De buyk.
O* T>e navel-jireng ontrent de inplanting aan de buyk, dewelke
E.ÏLE-
|
||||
ii2 LXXÏI. AANMERKING.
E, E. E, Zoodanig aytgefpannen is, dat het zig vertoont , als een helder vlies/e,
en de darmen daar door fthynen. . F. "De navelrjlrtng.
LXXII. AANMERKING.
Een ujtfiorting der ingewanden, door gebrek van de huyd, ontrent
de navel van een eerjtgeboore kind. Uyt het bovengemelde ongemak, hebik,eenveelbeklaagelyker quaal ont-
ftaan, gezien, nadien de baring, zwaarder was als na gewoonte $ nament- lyk de darmen, maag en milt waren uyt het lighaam gevloeyt, het kind leef- de nog eenige uuren, fchoon alle de gezegde ingewanden bloot waren, en van alle bekleetzels berooft; hier konden wy gemakkelyk de ingeboorne Qwö- ius perifialticus~\ t'zamentrekkende beweging van't gedarmte zien. Het is ligt te begrypen,~ hoe qualyk ter naam en faam, de Vroedvrouwen ftaan, welke dit in haar werk gebeurt, zoo *er onwetende Medicyns in deze zaake bykomen, die dit quaad nooyt gezien of geweten hebben. De oorzaak van de uytberfting der ingewanden, dewelke in de baaring, voornamentlyk,in eenmoeyelyke, uyttogt zoeken, is de Vroedvrouw, niet, maar't gebrek van de huyd en de onderleggende (pieren. LXXIII. AANMERKING.,
Een niet minder aanmerkenswaardig voorval', ontrent het gebrek , -
van de huyd, en /pieren van de buyk. Het bovenverhaalde ongeval, is my eenmaal voorgekomen, in een kind, dat
eerft ter wereld was gekomen, waarin het grootfte gedeelte van de. huyd, en de fpieren in 't voorfte van de buyk ontbraken. Maar hier zagen wy de in- gewanden alleen met het buykvlies bedekt, \ welk zoo dun was, dat wy niet alleen onderfcheydentlyk de ingewanden könde zien, maar ook de ingeboorne t'zamentrekkende beweging der darmen, Dit kind heeft een dag of twee gekeft.
i* ■■ -■'-■ ■" *»■>■■< ...... ^..............«. i f_.. ->■•■ - ~- • 'i . , i
LXXIV. AANMERKING.
Een honds honger [fames canina] van een verjlapping van de
Jluyter [pylorus] van de maag. A lhoewel veele oorzaaken van honds honger enfpys-loop [lienteria~\, » l
Xa. gedarmte haar verfchuylen, is my geen oogfchynelyker ooyt voorgeko- men . als onlangs in 't doode lighaam van een vrouw gevonden is , in tegen- |
||||
LXXIV. AANMERKING. nj-
woordigheyd van den Heer Johan Smeedingh, zeer voornaam Medicyn. Ze-
kere Vrouw van lange tyd met een honds honger gequelt zynde, moeft en wilde met een geduurige greetigheyd fpyze gebruyken. De maag opgepropt van fpyze, konde dezelve niet lang by haar houden, om de verfïapping van den uytgang van de maag: waar door het gedarmte al te fchielyk van fpys ont- laft wierd, welkers ampt wel is insgelyks te dienen tot verdere koking van de fpys, egter niet de rauwe fpys tot gyl te veranderen: derhalven heeftze byna altyd, kort na het eeten, geklaagt van pynen in de buyk•", en dat zoo lang 3 tot zy de geeft heeft gegeven. Het lighaam geopend zynde , vonden wy de ingewanden wel geftelt te zyn, behalven de maag, wiens fluyter, gelyk als aanftonds gezegt is, zoodanig was verilapt, dat men alle de vingeren te za- men daar door konde Heken. V • LXXV. AANMERKING.
Een gelukkige genezing van een aanmerkenswaardige wonde in de blaas,
daar op volgende een hruk-ge&wel [herniofus tumor.] Van hoe groot een gewigt de geftooke wonden omtrent de grond of ter.
zyde van de blaas zyn , blykt daar uyt , dat veele dezelve voor doodelyk gehouden hebben. Dat zy bezwaarlyk om te -genezen zyn, en zwaare toe- vallen bybrengen, is niet aan te twyfrèien I maar dat merkelyke wonden van die partyen, tot genezing gebragt werden, zalzekerlyk niemand ontkennm r raar te zyn •, nogtans is 't zomtyds zoo aangemerkt. Voorlede Jaar is een bur- ger alhier gewond geworden, in de onderbuyk, en heeft daar door zoo groot een wonde in de blaas gekregen, dat hy geen een druppel pis door de ichafr quyt raakte i maar ter contrarie vloeyde de pis gcduurig zoo veel uyt de won- de} dat dè Patiënt fcheen in 't bed te zwemmen , en alles overvloedig nat wierd. Na de toegebragte wonde, ishy, kort daar na het bal-zakje \^fcrötum\ opgezwollen zynde, vervallen in een ligte gangrama van 't bal-zakje, niee zonder flaauwtens. Deeze gangrasna inet bequaame pappen uyt phellan- drium, kruym van brood en wyn, te keer gaande, bevonden wy dezelve ln t kort bedwongen, en de Patiënt verkreeg veel verligting van twee fpon- gies aan de zyde van de wonde geappliceert, welke zeer veel pis opflorpten, * Na eenige dagen hebben wy in de wonde zelfs, die met vleesmakende medica- menten, op plukzel gelegt, voorzien wierd, een kleyne vleesmaking [incar~ vatto] gezien, en door de roede, een gedeelte van geronne bloed met eenige ruppels pis uytgeworpen, 't welk ons, en de Zieke, moet gegeven heefr. . J°lgende dagen heeft die incarnatie zoodanig toegenomen, dat hy alle dé pis door de roede quyt raakte, en is kort daar na genezen. P Na'
|
||||
ii4 LXXV. AANMERKING.
.Na die tyd heeft hy zig wel bevonden $ maar nu onlangs, zonder voorgaan^
de merkelyke oorzaak , klaagde hy van een ligte pyn ontrent het litteeken [eicatrix] ■, welke plaats zig begonnen heeft op te zetten ineen gezwel, zon- der twyffel breukagtig: want ik heb dikmaals ondervonden, dat na de gene- zene wónde, m de biryk doorgaande, een breuk [hernia] voortquam: omdat het buykvlies zelden tot perfecte t'zamengroeying gewoon is te komen, om welke reden zy voorzigtig te werk gaan, die na diergelyke genezing een band voor eenige Jaaren dragen, tot voorkoming van een breuk. By de bovenge- melde genezing, hebben met my tegenwoordig ge weeft, de Heer vander Wen- den , een voornaam Medicyn j als mede de Ervare Heelmeefterj^&^^j" de Wal, LXXVI. AANMERKING.
Een hardigheyd van een ulcercufe Tong, door het mes en gloeyend
jzer weggenomen. „
. ": ■ :- ' :■: K •" .; "'"•.;, ■■. ' ■ ■■'.. '■• ■ ' •■.,."' '
Het zelfde opfchrift3 't welk op de Hollandze munten word gevonden,
dezelve, befi'hermer en vyand, (namentlyk de Zee) mag men ook wel aan onze tanden geven> dewelke wel geftelt zynde, (behalvendatzybefcher- mers zyn van de tong en keel) de fpys kleyn maken, en in verfcheyde zaa- leen ons dienen: maar ter contrarie, qualyk geftelt zynde, worden zy onze quaadftö vyanden. Wat is 'er dog voqr een deel van 't lighaam, dat aan ons zoo zwaare pynen veroorzaakt, als de tanden, wanneer zy bedorven [cariofi dentes] zyn geworden ? Ja zy verfchoonen de tong ook niet, dewelke van die bedorvene niet zelden zoodanig verhard en geëxulcereert werd, dat de menfehen daar van fterveh. Ik konde wel verfcheyde exempelen bybrehgen, maar het zoude buyten ons beftek zyn: latenwe alleenlyk maar zien, hoe dat de tong van die oorzaak, niet alleen verhard, maar ook verzwooren, genezen moeft worden. Deze cure moet men altoos eerft beginnen, met de bedorvene tanden uyt te halen, en de tong met honing van roozen, met een weynig olie van vitriool naar gefteltenis van zaken vermengt, daar op leggen, en dat dikmaals op eenen dag, om dat het niet lang op 't ongemak kan bly ven leggen: zoo hier door, of diergeiyk hulpmiddel, het quaad niet wilde wyken, en 't gezwel grooter wierd, en 't aangeftooke deel meeren meer quam te verzweeren, en fpongieu- fer voorquam, of de lippen ömgekromt wierden, zoo moet men dat gedeelte van de tong, dat verhaft en verzwooren is, tot de grond toe afzetten, en na het afzetten, branden: want door ervarentheyd ben ik geleert, niets meerder bequaam te zyn, (als 'er teekenen van quaadaardigheyd verfchynen) dan een branding met gloeyende yzers , na dat het bedorve deel is afgezet. „Andere houden het met een cauterium. potentxale, of inbytend middel, maar het is |
|||||
BH
|
|||||
1XXV;I. AANMERKING.' 115:
minder voorzigtig. Een zekere oude Vrouw., voor lange tyd met dit quaad
bezet zynde, is'na verfcheyde fnydingeh wederom in het zelfde ongemak ver- vallen 5 waar door zy, byna mismoedig geworden zynde, van ons hulp vcr- zogt: derhalven heb ik met den meergemelde Heelmeefter TieterAdriaanfz, die van te vooren ook eenmaal het quaad had weggenomen, maar te vergeefs, (alhoewel de fnyding diep genoeg was gemaalct) overlegt, door wat middel dit ongemak tot de grond toe moeft overwonnen werden ^ wy hebben met el- kander beflooten, de uytfnyding wederom te herhalen, en daar na een inbran- ding met/daar toe bequame yzers , die vry groot waren , te maken. Na dat deze Zieke van ons verftaan had, dat de zaak nog nietdefperaatwas, en dat'er nog middelen overig waren, namentlyk het afzetten, en daar na een inbranding 5 heeft zy dit alles gemakkelyk ingewilligt, en met zoo een kloek gemoed de operatie uytgeftaan, dat zy nauwlyks tranen of geluyt gaf. De algemeene zaken vooraf laten gaan hebbende, hebben wy de tong met eên doekje aangevat, op dat zy te beter uyt de mond konde getrokken werden; nader- hand heeft de gezegde Heelmeefter, met een fcharp en krom mesje, het ge- heele quaad weggenomen: welk gedaan zynde, is in 't binnenfte van de mond een natte doek met koud water gelegt, op dat de mond van de gloeyende yzers niet te veel zoude gequeft werden. Dat gedaan zynde , hebben wy het ge- quefte deel ingebrand met gloeyende yzers, zeer fterk dezelve indrukkende, en zulks een en andermaal vernieuwende: naderhand heeft zy verzagtende mond- fpoelingen gebruykt, om de pyne te ftillen, en het afvallen van de Efchara of korft te bevorderen, welke gefcheyden zynde, is de genezing in 't kort met de Tinéruur van Mirrhe en Alöe volbragt, vermengt met verdroogende af- ziedzels, en honing van roozen, chelidon, Sec. En de genezing volbragt zynde, is de oude vrouw in't leven gebleven, en blyftnog fris tot op dezen dag. LXXVII. AANMERKING.
Slympropfen [Polypi] in V hol van Highmorus hangende.
Wat ongemak een flymprop is, is genoeg by een ieder bekend ï Maar zo
niet deszelfs plaats, en uyt welk deel het voortkomt. Daar zyn 'er 3 die gevoelen, dat de ilymproppen de neus alleen bezitten , andere de keel * ja zommige vernaaien ook , dat dezelven in de ooren haar zitplaats heb- ben. Wy hebben tweemaal dezelve gevonden in de holügheyd van 't vierde paar ('t welk by andere het derde paar genaamt word) der beenderen van de opperfte kaak, van Highmorus een hol of fpelonk genaamt. Eens is 't my voor* gekomen in een openbaare ontleding van een flymprop in de holte van dit been , welkers gedaante gy ziet in de 60. Figuur. Voor de tweede reyze heb ik ze ' P 2 j gezien
|
||||
ii6 LXXVII. AANMERKING/ "
gezien in dezelve holte van Highmorus 9 indenjaare 1679. in tegenwoordig-
heyd Van de ervarene HtQlm&tkersTieter^driaanfZy en vantijen: nament- lyk in een zekere vrouw, die zig van een gezwel aan de wang} en een quaadaar- dige uytwailehing van 't tandvleefeh, zeer flegt bevond: na het afzetten vari de uytwaffching, en uyttrekken eeniger kiezen, hebben de bovengenoemde Heelmeefters, in myn tegenwoordigheyd f het aangeftooke deel tot in de holte van gezegde lpelonk, met een brandend yzer gebrand j uyt het welke wy de navolgende flymproppen met onze pink hebben uytgedrukt. Ziet dezelve af- gebeeld in de 61. Figuur. r UYTLEGGING vande LX. en LXI. FIGUUR.
A. Het kaak-been (~osmolaref]
B. Eenfymgrop gevonden in de f^ e lonk van Highmorus.
C. "Dezelve fymfirop uyt'het"hol ge haalt.
D. D, Verfcheyde jlymproffien uyt de Jpelonk van Highmorus, met de vingers
gedrukt $ in een vrouw. LXXVIIL AA-N M E R K I N G.
Inwendige fchurfte■ £fcabies] van de blaas, te gelykmet vleesagtige
~ klier ige uyïWajfchtngen.
Alhoewel de huyd, en wel niet qualyk gemeenelyk gehouden word voor
het gemeene voorwerp van fchurfte} nogtans heb ik zomtyds dezelve ge- vonden in de binnenfte rok van de blaas, met zeer zwaare pynen 5 nyging om geduurig te wateren, ontlafting van etteragtige pis, en zoodanige verdikking van de blaas, dat zy byna waarlyk met de dikte van een vinger overeenquam. Uyt'dit fchurftagtig ongemak} krygen ook haar oorfpronk, de gezwellen of klieragtige vleezige uytwalTchingen, uyt de binnenfte rok van de blaas uytpuy- lende, dewelke, indien zy by de krop van de blaas hangen, niet zelden zoo- danig een opftopping [ifchurid] van, water toebrengen, dat 'er geen water kan werden gemaakt, zonder een ingeftokene Catheter. Ziet de 62. Figuur. UYTLEGGING vande LXIL FIGUUR.
A. A. Een menfche pisblaas 3 wiens zelfftandigheyd
B.B. Zeer verdikt is.
C: C. C. <De binnenfte rok van de blaas met een fchurftagtig ongemak bezet.
D. D. <De Tisleyders. „ r v
. E. E. E.
|
||||
LXXIX. AANMERKING. n;
E. E. E. Vleesagtige [caruncula?] gezwellen, voortkomende uyt de bimtnfie
rok van de blaas > waar van de groot/ie met een Jteeltje aan de binnenjie rok va/l is. '. LXXIX. AANMERKING.
WoÈderbaarlyke fpeeling der natuur, omtrent de vaten van de Kieren.
Zoo 'er ergens eemge fpeeling van de natuur gevonden werd in het ontle-
den der lighaamen, zekerlyk gefchied het ontrent de vaten der nieren. Wat aanbelangt de ilag-aderen van de nieren , of uytmelkende [arterftë emulgentes"] ■ flag-aderen, fchoonze gemeenelyk enkelt zyn, zo komen ze nogtans niet zelden dubbelt, jaa driedubbelt uyt de groote flag-ader voort. Voor dat deze gezegde flag-aderen haar ingang nemen tot de nieren, worden zy in verfcheyde takken verdeelt, nu eens in twee, dan in drie , dan in meerder en meerder -3 gelyk ik overvloedig dezelve toebereyde ilag-aderen in myn Cabinet bewaar. Wat de pisleyders en het bekken aangaat, alhoewel wy yder nier, gemee-
nelyk ondervonden hebben met een bekken voorzien te zyn, nogtans is her zelve niet zelden in tween, ja in drïen geipleten aangemerkt, als wy konnen toonen onder andere onzer rarigheden. Dit bekken heb ik dikmaals zoodanig bevonden uytgefpannen te zyn, wegens fteenen, en opftopping van pis, dat zy de geheele nier zoude hebben kunnen omvatten. Alhoewel ook gemeene- lyk de pisleyders enkel zyn, nogtans heb ik het contrarie publiek voor drie jaaren in een dood lighaam getoont, in een linker nier, voorzien met twee pisleyders, waar van de een uyt het opperfte, de andere uyt het onderftege- deelte van de nier voortquam. Dezelve heb ik naderhand ontblood, en be- vonden, dat zy voor haar inplanting in de blaas, te zamen vereenigt wierden, zoo datze maar met een canaai in de blaas gingen. Ziet de 63. Figuur. Naderhand heb ik een lighaam geopent, en daar in bevonden, dat twee
pisleyders voortquamen uyt een nier, welke beyde afzonderlyk in de blaas gin- gen. Alhoewel dit van Riolanus is gezien geweeft, nogtans heb ik 't zoo raar geoordeelt, dat ik de moeyte heb genomen, de gezegde blaas met zyn aan- hangende pisleyders door onze balfem te bereyden, en onder andere ontleed- ' kundige zaaken te ftellen. UYTLEGGING van de LXIII. FIGUUR.
A. *De linker Nier.
**• -B. Twee pisleyders uyt een Nier voortkomende.
■ T)e vereenïging der gezegde pisleyders. V 3 LXXX,
|
||||
iiS
LXXX. AANMERKING.
£># oneffene oppervlakte van de Nier in een bedaagde.
De oppervlakte van de nieren in bedaagden, is zeer effen s maar in de eerft-
geborene/ fchynen de nieren uyt verfcheyde deeltjens, enalst'zamenge- voegde kliertjens, te beftaan -, waarom haar oppervlakte zeer oneffen is. De nieren behouden zeer zelden deze oneffenheyt in bejaarden •, evenwel is 't my onlangs voorgekomen in 't openen van een dood lighaam, gelyk de 64. Fi- guur vertoont. UYTLEGGING van de LXIV. FIGUUR.
■ ',"'" *"•■'.;' '' :.'.' "■: ■'" , ; ".- ' *
A. 1)e linker Nier, wiens oppervlakte zeer oneffen is,
B. *De ader en Jlag-ader van de Nier,
C. C. T>e ader en Jlag-ader verfpreyd over het opper ft e gedeelte van de Tis*
leyder, welkers oorfpronk is de ader en jlag-ader van de Nier. D. Het opperfte gedeelte van de T'isleyder.
LXXXL AANMERKING./
Verwondêrenswaardige zaaken van een Zwamgezwel of Beenvreeter
[Tumor fungofus , feu ofïivorus.]
nder alle gezwellen > die ik tot nog toe gezien heb , geheugt my niet ooyt
zoo groot befpeurt te hebben , als die waren 5 dewelke my, byna drie Jaaren geleden, met de meergemelde Heelmeefter Andries Boekelman voor- quamen by Amfterdam, in een Dorp Slooten genaamt. Hier was een Schoen- maker geftorven, wiens dye wy weynig dagen voor zyn dood hebben gevifi- teert 5 bezet zynde met twee Zwamgezwellen: waar van de eene zeven quart van een el 3 en de andere een quart els in zyn omtrek had: dit ongemak (al- hoewel 'er veele Zwamgezwellen gevonden werden, die geen overcenkomft hebben met dit gezwel) word by uytnementheyd fpongieus genaamt. De Duytfers behouden ook dezelve benaming, namentlyk eïn Zwam. By ons word het genaamt een Beeneeter, en dat niet zonder reden: want ik heb nooyt dit ongemak gevonden na de dood, als met bederving van 't been 5 waar uyt te befluyten is, dat dit quaad meeften tyd zyn oorfpronk neemt uyt een quaa- de geitekheyd van 't been: te meer, om dat het van een groote val, of een verplettering van 't been dikmaals voorkomt. Alhoewel geen der Heelmeefters van dit ongemak behoorden onkundig te wezen % nogtans zyn 'er my veelen voor-
|
||||
LXXXL AAK MERKING. rr9
voorgekomen, dewelke door onwetentheyd, nog voor haar naam, nog voor
de lighamelyke welftand der lyders ter deege zorg dragende , dit gezwel met een mesje hebben geopent, haar zelve verbeeldende, dat het met etter zoude vervult zyn geweeft j welk geopent zyndc, geen etter, maar altyd een wey- nig bloedagtige vogt uytvloeyt: en, het geen te beklagen is , door het ope- nen van dit ongemak , volgt gemeenelyk het vuur , en kort daar na de dood. Dit ongemak kent men , om dat het zonder -cenige , ten minfte zonder merkelyke pyne voortkomt $ dat het m 't begin 'tragelyk voortgaat, maar naderhand neemt het fchielyk zyn aanwaftching} en dat 'er wel groote blauwe vaten door dit gezwel loopen: welke ik zoodajiig uytgeipannen heb gezien, dat zy van zelfs zig openden, en »<le Jyder fchielyk ombragten : ge- meenelyk is dit gezwel zagt, als of het voor een gedeelte waterig was* Zeer dikmaals neemt het zyn plaats aan de gewrigten of buytenfte ledematen, voor- namentlyk aan de voet. Nogmaals vermaan ik, dat, mdien dit ongemak met: een mesje geopend werd, den Zieken in 't kort het leven benomen werd. Maar wanneer , 't welk ook altemets gebeurt, zulks na een ontvelling vaïi zig zelfs verzweert, blyven de lyders nog lang in 't leven. Daarenboven heb ik eens aangemerkt, dat, het gezwel voor de dood niet geopent zynde , de be- derving van 't been niet met een zwarte couleur bezet was •> ja het geheele, dat bedorven was, zyn natuurlyke witheyt behouden hadt: maar ter contrarie héb ik altoos aangemerkt, zoo het voor de dood geopent was geweeft, dat door de lugt het been zwart geworden was, en 't zelve als een pap tuffchen de vingeren konde gevreven en fyn gemaakt werden. LXXXIL AANMERKING.
Koffen [alveoli, of prefepiola] der tanden om ver/c hey de. oorzaken in V
geheel verjleten} waar door een lojjïgheyden uyivaUing der tanden, By het ongemak in de 76. Aanmerking, te weeten een vermindering der
beenderen, mag men met regt voegen zoodanig een tot niét brenging der kallen van de tanden, waar in geen de minfte voetftap van dezelve nagebleven werd. Yder een houd voor zeker, als of het een Godipraak van Apollo was, dat de kasjens of de hollen der tanden, na het uyttrekken, of't van zelfs uyt- vallen der zelver, nooyt open blyven. Ik ben ook van dezelfde opinie. Maar wat eyndelyk in die verandering gefchied, daar fpreeken onze voorgangers van de Ontleedkunft, niet tiyt een mond van. De curieufe Onderzoeker der «eelen en gefteltheyd van 't lighaam \ Thomas Bartholinus, heeft 'er ons dit van nagelaten, in zyn Ontleedkonft Cap. 9. Fol. 720. Zomtyds verdwyne» zy en worden toegetrokken, (hy fpreckc van de kafien der tanden} 'wanneer de
|
||||
i2o LXXXII. AANMERKING.
de tanden uyt vallen of uitgetrokken worden. In hooge jaaren verdwynenveel-
tyds de kajfen na het verlies der tanden, en haar omtrek fcherp en hard ge- worden zynde, dienen zy m oude luyden, in plaats van de tanden om te kon-' nen 'kauwen. .Adrianus Spegelius fpreekt alzoo over deze zaak: ÏDaar zyn zoo veel holtens als tanden, dewylyder, eer ft voortkomende •> zyn eygen holte bewaart y en uytv allen de, te gelyk ook zyn holte verlieji , zoo dat 'er geen fpoor of voetftap van nablyft. Johannes Riolanns:■, in zyn Menfch-befcnry- * ving, heeft dit: Na een uyt getrokken tand, indien 'er geen nieuwe navolgt, word de kas of de holte toe gefloten, en zoodanig verduyftert, dat 'er geen voet-* flap van overblyft, . Myn nieening is,, niemand van deze te wederleggen , maar liever tot ophel-
dering der zelver aanmerkingen , dit daar by te doen : namentlyk, dat niet al- leen in de ouderdom de kasjens of holtens verdwynen, en haar omtrek fcher- per en harder word om te eeten, of dat de kasjens verduyftert worden of toe- vallen : maar datze daarenboven in veele zoodanig worden vernietigt, dat, 't welk wonder om te zien is! zoo wel de bovenfte , als de onderfte kaak , zoo veel.fpatie in haar diepte , als de kasjens bezeten hadden, ver Heft 5 zoo dat geen pink breedte aan de onderfte overblyft , en de bovenfte bykans tot de neus toe ontbreekt. Ziet de 65. Figuur. Hier van daan komt het, dat de ga- ten , die gefchikt zyn tot doorgang van een tak van 't vierde paar der zenu- wen, fop dat ik met de ouden fpreeke) niet in'tvoorfte en zydelyk gedeelte van de onderfte kaak, gelyk in de kaaken, die voorzien zyn van alle tanden en holtens, maar in 't opperfte van de onderkaak gevonden worden>. gelyk blykt uyt de 65. en 66< Figuur, letter b. en c. Hier van daan verheft ook de opperfte kaak zoo veel van zyn hoogte, dat'er nauwlyks tufTchen de mond en neus de breete van een fchryfpen overig is. De oorzaak van deze verdel- ging, of.liever geheele vernietiging van de kasjens, konnen wy niet toefchry- ven aileenlyk. aan de vryving in 't kauwen van de fpys $ want dikmaals ziet raen, dat na het uyttrekken van eene tand, deszelfs kas op die wys vernie- tigt werd', fchoon nogtansde naaft byftaande tanden de vryving van de kas be- letten. Ja niet zelden worden de kaften der tanden voorliet uytvallen en uyt- trekken der tanden vernietigt, waar door de waggelende of lofle tanden ai- leenlyk door hulp van 't tandvleefch en vliezen, aan elkander vaftzitten: en het tandvleefch ook ontbrekende, heb ik dezelven mede bevonden vaft te zit- ten aan een vlies: derhalven is 't te vergeefs in zoodanige gefteltheyd, dat de menichen zoeken na hulpmiddelen tot vaftzetting der tanden, het geheele quaad toeèygenende aan de fcheurbuyk, en niets minder denkende, als om het ge- ■ brek der kaften. Wilt ondertuflchen, beminde Lezer, niet gelooven, dat dit quaad niemand gebeurt, ten zy in hooge jaaren. My geheugd, 't zelve gczieï\ te hebben , in die geene dewelke alleen dartig 1 aaren oud was 5 deze nac
& ; . ö J ecmge
|
||||
LXXXII. AAN. MERKIN G, I2i
eenige van de voorfte tanden, die waggelende waren, zoo lange tyd gedragen,
tot dat hy dezelve, na het gebruyken van tegen-fcheurbuyk middelen zonder eenige vrugt, met zyn vingers alleen, zeer ligt konde uyttrekken, In anderen (als ik gezegt heb) heb ik ook aangemerkt, dat het tandvleefch te gelyk met de kaflen vergingen, en alleen toen ter tyd de tanden aan vliezen aan 't kaake-; been vafthingen, en dat zoo los , dat deze menfchen niet alleen niet vry konde kauwen, maar dat ook de tanden , door de beweging van de tong in 't fpre- ken, als dobberende haar bewogen. Ziet de 66. Figuur, letter a. a. Ik heb boven gezegt, dat derzelver kaflen in 't kauwen van de fpys, door
vryving niet vernietigt wierden ; ook meene ik , dat dezelve niet door een beenig vliesje geflooten worden, of invallen of verduyftert werden , maar in zommige oude lieden in 't geheel uy tgedelgt of tot niet gebragt werden y ge- lyk de flag-aderen van de navel-ftreng , als het kind ter wereld gekomen is , dikmaals veranderen in een dun vlies, als of 'er nooyt flag-aderen zyn geweeft: en zoo ook de borflen in een hooge ouderdom, dikmaals in't geheel verdroo- gen. Derhalven, indien de kaflen van natuure zeer dun zyn, hebbenze na het uyttrekken of uytvallen der tanden niets, waar mede zy de holligheyd kon- nen vervullen, en daarom worden de kaakebeenen al zoo vermindert of verr kleent. Maar zoo de kaflen worden vernietigt, voor dat de tanden zyn uyt- gevallen, ken ik geen andere oorzaak, als een fcheurbuykig ongemak en tar- taragtige ftorte, die de tanden omvat: waar door niet alleen het tandvleefch, maar ook de kaflen allenkskens verteert werden. V UYTLEGGING vau.de LXV. FIGUUR.
A. Het doodshoofd van een oud menfcL
B. 2)<? onderfle kaak, welkers tanden niet alleen uitgevallen, maar ook de
koffen tot niet zyn gebragt y waar door dezelve zoo rank is geworden, dat het de helft van zyn diepte verkoren heeft. fciv T) e gapen van de gezegde kaak, gefchikt tot uitgang van een, tak van*£
'vierde paar der s&eMuwen , hier in V bovenfle van fê kaakbeen zig vertoth nende. C. Vertoont, hoe veel ook de bovenfle kaak7 na het uytvallen der tanden, et$
vernietiging der kajffen, van zyn hoogte verloor en heeft : want nauwlyks is 'er een breedte van een fehryffien overig. UYTLEGGING van de LXVI. FIGUUR,
A. 'pe onderfte kaak, welkers kajfen tot niet gebragt zyn ^ alwaar waar twee
kiezen zyn overgebleven, dewelke Q a. a. AU
|
||||
!22 LXXXIII. AANMERKING.
a,a. Alleen aan vliezen hangen, wegens gebrek van de kaf en en tandvlees,
B.B.. "De heuvelwyze [proceffus condylofi] uytfteekzels , van my genoemt
ft&mjpe [obtiiïl] uytft eekzeisvan dezelve kaak.
C. C. Scharpe [acuti] uytfteekzels. e. Het gat gefchikt tot uytgang van 't vierde paar der zenuwen. |
|||||||||
De é/. FIGUUR,
|
|||||||||
at
|
|||||||||
Toont aan, een onder ft e kaak in haar natuur lyke geftalte met des zelf*
koffen9 opdat men het onderfiheyd zoude konnen zien. / LXXXIII. AANMERKING.
Onvrugtbaarheyd, door toeftuyting van de Trompetten van Fallopius.
Daar worden veel oorzaken gevonden, wegens de onvrugtbaarheyd der
Vrouwen, onder welke geenzints de geringfte plaats heeft, de toefliiy- tiiig van de Trompetten- van Fallopius: dezelve ondervind ik ontrent de in- planting van de baarmoeder, anders in haar uyterfte eynde. Indien ik zoo veel doode lighaamen niet had geopent, ik zoude nooyt gelooft hebben,datdeTrom- petten van Fallopius of Eyerwegen \ovi duêïus], zo meenigmaals in- de vrouwen verlïopt zyn, 't welk ik dikmaals door een zwaare baring, (waar m die par- tyen dikwils eenligte ontfteking verkrygen) of doorandere pynenmdebuyk, heb ondervonden, voort te komen: en dat aanmerkenswaardig is, indieI\ die Trompetten aan haar uyteynden geilöoten zyn, heb ik gemeenelykbevonden, dezelve zeer vaftgegroeyt te zyn aan de Eyerftokkeft, 't geen al meerder onze ondervinding, voor zoo veel de oorzaak aangaat, beveftigt: want wyzieö meenigmaal, dat de ingewanden, na dat Zy een ontfteking gekregen hebben, tot elkander getrokken en vereenigt werden. Daarenboven heb ik in dit onge- mak zeer dikmaals ondervonden, dat de Trompetten zeer uytgefpannenwa- ren, vöomamêntlyk ontrent haaruyteyndefiy gelyktézi^isindeö^i^uiir, en in myn Cabinet aan een yder getoont kan werden. Het zelve lieett oo eens ondervinden de Scherpziende Ontleder , Regnerus de Graaf, geiy» blykt in zyn Travaat 5 van dewerktuygen der vrouwen, die tot de voortut- üng dienen, by my pag. 256. Ik zoude gelooven, dat deze tegennatuuriy- ke uytzetting gefchied van de toefluyting der Trompetten, ra'wm^otJ^L teiiuyt d©-holte van de baarmoeder^ die tyd, alade mond van de baarm^ der al te nauw geflooten is) haar uytgang zoekende v 't welk ligter goe keoten i^ zoo, de aavölgende Aanmerkingen gelezen wördem ■■■■,...:, S& t V,'.- '''..." pg
|
|||||||||
L.XXXIV: AANMERKING.
De 68. FIGUUR.
Vertoont een Baarmoeder met haar aanhang.
|
||||||||||||
**$
|
||||||||||||
A. Een menfchelyke Baarmoeder.
|
||||||||||||
r .f*
|
||||||||||||
B. B. Eyerwegen of Trompetten van F allopus zeer uytgezet, en verb lint of
verfiopt aan haar uyteynden. C.C. Eyerftokken.
D. Een gedeelte van 't Net aan de grond van de baarmoeder vaftgegroeyt..
E. 'De bïnnenfte mond van de Baarmoeder.
F. F. F. F\ Waterblaasjens van de Eyerjiokken en Franjes, of 't loswerk aft
hangende. .,, ; LXXXIV. AANMERKING.
Een waarfchynelyke uytbarftinge der kraamvloed [lochia] , door de
Trompetten van Fallopïus tot in de holte van de fagh In de Kalverftraat heb ik onlangs een Kraamvrouwbezogt 3 bezetzyndemet
een zwaare koortze*, en klagende over fpanningen en hardigheyd des onder» buyks, niet zonder onlydelyke pyne. Zy heeft gebruykt verzagtendeenpyft- ftillende hulpmiddelen, maar zonder vrugt, en is kort daar na geftorven, hitt lighaam geopent zynde, vond ik in 't bekken veel ftinkende ftofre 3 (ziet ook de 43. Aanmerking} gelyk als bloedig water van afgefpoelt vleefchj of be- dorve kraamvloed,, welk ook van my gevonden is in de holte van de Baarmoe- der. Dit heeft my ftofFe tot meerder vermoeden gegeven, dat die vogt zoo Vér was gekomen door de Eyerwegen of Trompetten van F'allopius, tot de holt© van de buyk en bekken, en dat dit dikmaals de Kraamvrouwen overkomt, 3£oC| de pogingen tot baaren en de pynen zeer vehement zyn, en de mond van <fe Baarmoeder zoodanig toegeflooten is, dat de kraamvloed haar uytgang daar door niet kan krygen. Ja ook inde zwaarfte baring zelfs 3 wanneer het hoofd van 't kind de weg in 't geheel toefluyt 3 en de vogten agter de vrugt geen andere wegen voor haar kon vinden : en dat dikmaals die onlydelyke py-> nen in de onderbuyk, waar over de Kraamvrouwen meenigmaal klagen 3 haar oorfpronk daar van nemen 3 is niet aan te twyifelen. LXXXV. AANMERKING.
Waarfchynelyke uyt/iortwg van de maandfonden [menftrua], door dè
Trompetten van Fallopius tot in 't bekken, ier boven heb ik gezegt 3 bewysbaar te zyn, dat*er in barende Vrouw-en
vreemde vogten in de Baarmoeder befloten 3 door de Eyerwegen of Trom*- Q 2 petten
|
||||||||||||
124 LXXXV. AANMERKING.
petten van Fallopius., konnen gebragt werden tot in't bekken en holte van de
onderbuyk. Ik kan geenzints zien } waarom het bloed3 buyten het baren uyt de holte van de Baarmoeder door de gezegde wegen 3 ook niet kan komen tot in de holte van het bekken 3 als de Baarmoeder geflooten is: Ja ik zal een bewysbaare zaak voor den dag brengen. De zeer handige Heelmeefter Rogier Roonhuyfen, heeft voor eenige tyd geopent het doode lighaam van een vrouw 3 die de maandftonden had, (in tegenwoordigheyd van den zeer waarde Medicyn cDortmond, en vermaarden Heelmeefter Adriaan Coetierdtng) in welkers holte van de Lyfrnoeder hy gevonden heeft geronne bloed 3 dat aan dezelve zagtjes vafthing, waar mede ook de trompet aan die zyde niet alleen befprengt was, maar ook het eyerftokje, in wiens oppervlakte het geronne bloed overvloedig vaft hing. Deze Lyfrnoeder te gelyk met de eyerftokken daar aangehegt 3 en het geronne bloed, zoo als my de gemelde vrienden vertoond hadden, bewaar ik in myn Cabinet, zoodanig gebalfemt, dat alles zyn natuurlyke geftalte3. groote, en figuur behouden heeft 3 en dat zonder rimpels.3 dewelke na de droo* ging dikmaals gewoon zyn na te blyven. LXXX VI. AANMERKING.
Een Lever in een dood lighaam van een waterzugtige qualyk
gefielt, en hoedanig.
Alhoewel dikmaals gebeurt 3 dat klieren van de Lever in waterzugtige ver-
hard werden 3 nogtans bevind ik 3 dat dicrgelykc ongemakken niet net met elkander altyd overeenkomen. Zommige Levers van waterzugtige verhar- den in 't geheel 3 de oppervlakte effen blyvende en de klieren onzigtbaar. Zom- tyds worden die klieren zoo groot 3 dat zy door des geheele Levers opper- vlakte u-ytpuylénj zomtyds zynze-zoo groot als een haazenoot. Onlangs heb ik geopent een dood lighaam van een- zekere waterzugtige 3 (welkers voeten drie Jaaren lang zugtig zyn geweeft, waar door hy eyndelyk, in Zee fchip- brenk geleden 3 en veel koude verdragen hebbende 3 in een waare waterzugt [a/cit£s].vsax de buyk vervallen was) in tegenwoordigheyd van deazeer geleer- den, en ervaaren Medicyn T'ieter Bernage 3 (die my gelegentheyd gegeven had om 't lighaam te openen) als mede den ervarenen Heelmeefter Vogelefang. In de borft, (alhoewel hy met zwaare en gedliurige benauwthedèn gequelt was geweeft) fiebben \vy niets quaads gevonden: al het ingewand in de buyk was wel geftelt 3 uytgenomen de Lever alleen : want dezeive hebben wy geheel verhard gevonden, welkers oppervlakte overal oneffen was, wegens de ver- harde en in groote toegenömene klieren. Eenige van dezelve hadden dé groo- te van. een. fpeldeknop 3 andere als een lüize [lens] of vitze zaad.; In de holte van
|
||||
LXXXVII. A A JST M E R K 1M €. m%
yan de buyka vonden wy een groote quantiteyt iran water v- zonder merke-
lyke flank. LXXXVIL AANMEHKIJSra
Een desgefyks qualyk gefielde Eever in een dïergefykander lighaam,
|
||||||||||||||||||||||||
l.-'ffV *"% 4 \S
|
||||||||||||||||||||||||
met een fieen in de gaPweg [du£feus cyfticlïS.j
|
||||||||||||||||||||||||
Zeker Man, die lange tyd waterzugtig was geweeft, is eyndelyk na het
vergeefs gebruyk der hulpmiddelen , geftorven. Tot het openen van des- zelfs lighaam, heeft my gelegentheyd gegeven de ervarene Heelmeefter Joachim Schrader, die ook by de ontleding tegenwoordig is geweeft. Geen van de Ingewanden waren qualyk geftelt, als alleen de Lever , die verhard was: de galblaas vonden wy zeer groot, (gelyk blykt in 4e 69. Figuur) met een wa- teragtig (maar geenzints bitter of galagtig) vogt vervult te zyn, in wiens gal- weg óns voorquam een fteen, de groote hebbende van een groote erwt/ die de weg in 't geheel toeftopte. |
||||||||||||||||||||||||
ViSÜ'JD
|
||||||||||||||||||||||||
j
|
||||||||||||||||||||||||
U
|
,;b
|
TLEGGING van de LXIX. FIGUUR.
|
||||||||||||||||||||||
A. Eens menfche gal-blaas, door een water agtigé vogt zeer uytgefyanmn.
|
||||||||||||||||||||||||
x:)
|
||||||||||||||||||||||||
B, Een Jleen in de gal-weg zittende^
|
||||||||||||||||||||||||
LXXX VIII. A A N M ERKING
.£># aftrekking van de Lyfmoeder na de een of de andere zyde. Dat de Lyfmoeder tegen de natuur * in deze of geene zyde getrokken word,
en van haar natuurlyke plaats verandert , heb ik zomtyds met myn vin- geren waargenomen, in levendige vrouwen, klagende over pyne in de onder- fruyk, met geduurige lufttothet watermaken, en met zeer meenigvuldïge ney- ging of perzing , om het zelve te ontlaften. Het is my maar eenmaal voorge- komen in een dood lighaam, dat de mond van.de baarmoeder in de linker zyde getrokken was , gelyk de 69. * Figuur aanwyfi:. Wat voor quaal zy daar door gekregen heeft, is my onbekent, om dat ik by haar genezing niet tegen- woordig ben geweeft) nogtans weet ik, dat zy van die quaal'niet geftorven 1S geweeft. Maar het isgelooflyk, dat het haar eenige moeyelykheyd heeft foegebragt 5 iom dat door die verdraayde ftand van de Lyfmoeder, de pis* na- behooren niet kan ontlaft worden: want voor zoo veel de mond van de baar- moeder in deze of geene zyde getrokken word,: zo volgt daar ook op de mond van de blaas y om dat zy zeer vaft aan een zitten: In deze Lyfmoeder, het Welk zeer raar is}. word gevonden een derde ronde en lange band, (gelyk ge- CL3 meene-
|
||||||||||||||||||||||||
iiS mXXXIX. A A N M E R K I N iGI
mecnelyk die banden genaamt werden) niet uyt de grond van de Lyfmoedef
liaar oorfpronk nemende , maar aan de zyde van de hals van de Lyfmoeder.
UITLEGGING van de LXIX. FIGUUR,
A. Een menfihe Lyfmoederna de linker zydê getrokken* , ^Ar iïrv^ &%S,
B. 'De binnenfle mond van de Lyfmoeder. ' t x . ; y. v
C.C. jDf lang-ronde banden. |
||||||||||||||||
Dl Eentegennatuurlyke derde Jang-ronde band. . <-.*«;]
|
■\
|
|||||||||||||||
•..'.:-\. \ lxxxix, A a n' m 1;É k i n -Èp ;;;.;,
|
||||||||||||||||
Efewfleéi idde blaas, met een etteragtige verdikking van de blaas,
fswdimhxt pib K'iJjtér dil&e van ém teifiger. < nsn&w r&bg&v/
|
||||||||||||||||
Anno 1672. Een' zeker Jongman; van ontrent'25 Jaaren, gequelt zyndc
met een fteen in de blaas, heeft zig begeven in ons Gafthuys, om aldaar van de fteen gefnedëh te werden, maar tegen verwagting heeft de Steenfnyder dezelve niet konnen uythaleni alhoewel hy hem met de tang omvat had, en eenige ftukken daar uft trok. De Patiënt geftorven zynde, heb ik deszelfs lighaam geopënt/eri daar m gevonden een fteen zoodanig van de blaas bezet €ii gedrukt j dat'er inaar plaats overig was voor eenigedruppelen pis. Ziet de 70. Figuur. De blaas bevond ik een overdwerze vinger dik, en fchybaar in onnoemelyke vliezen , tuflehen dewelke ik bevond een etteragtige ftoffe, op verfcheyde plaatzen zeer volmaakt met gefinolte vet overeenkomende: deze etteragtige ftoffe vloeyde overvloedig uyt de wonde van my gemaakt, even- eens als men ziet het water vlêeyert uyt de beenen van die geenen, die wa- terzugtig zyn 3 na.gedaane opening inde doode lighaamen. TufTchen de fteen en blaas, is 'er weynig of geen van diergelyke etteragtige ftoffe gevonden: al- hoewel ik dezelve ook tuffchen de vliezen van de pisleyders, als medetuflehen die vliezen die de nieren omvangen , gezien heb. UYTLEGGING van de JbXX. FIGUUR.
A. A. Eens menfehè blaas , doorat vryven "van de fteen zeer verdïki.1
B.Een groot e fteen.
C.C. Gedeeltensvande'Piskydërs, •:
' ; XC. AA N,'M;,E'.R;K IN G.
T>egal-blaasdikmaals'in tween verdeelt, (voornamentlyk 'm Kalveren)
" niaar zeer zelden 3 ofnooyi in't geheel dubbelt. |
||||||||||||||||
v
|
an een5 dubbelde gal-blaas, die in de Lever gevonden werd, zyn waarne-
mingen in de gefchriften der Ontleders te zien. Maar ik geloof, dat nogtans |
|||||||||||||||
r ,- , dierge-
|
||||||||||||||||
X C. A A N M E & K I N £. - I2f
dsfergelyke fpeeling der natuur, zeer raar (zoo het ooyt,gebeurt is) te hou-
den is. Veelmaalen is de gal-blaas niy voorgekomen in tween verdeelt,, voornamentlyk in Koeyen en Kalveren , gelyk in de ji. en 72. Figuur ver- toont word. Waar van ik eenige hard gebaliemt in myn huys bewaar; maar ik heb nooyt een dubbelde gal-blaas gevonden, In een dubbelde gal-blaas moeft ook een dubbelde gal-weg gevonden werden, zonder dat, kan men ook geen gal-blaas voor dubbelt houden, en dat beken ik nooyt gevonden te heb- ben : alle 3 welke ik tot nog toe gezien heb 5 waren, wel in tween verdeelt} al- leen maar voorzien zynde van een gal-weg. UITLEGGING van de LXXI. en LXXIL FIGUUR.
A. A. *De gal-blaas uyt een Os genomen*
B. *D es zelfs verdeeltheyd in tween.
Q. &C gal-weg. pJD.D.D. Kruyswyze opening x op dat de inwendige fieenagtig gewordene
rok gezien konde werden.
|
|||||||||||
d. d. d. d. d. d. 'De fteenagtige binnenfte roL ( ,'
|
' ff JUiiV>4
."■ loi ..., ff'
|
||||||||||
E. Een in tween verdeelde gal-blaas uyt een Schaap.
J XCI. AA N MERKIN üL
IDe waate oorzaak van 't ongemak MiferereMei ofte Ueos y door
merfcheyde exempelen aangeto&nt. ::'ij - ' qo'ua-r.v f ?xv/ üaillfviov c9£riCH I m 'Mvm xj, .].,;;: i^'fSfï .. .3 OT7tat ongemak , 't welk gemeenelyk Ileos of ontfermt uw myner ge- W naarnt WPï43 eygentlyk is3 als mede deszelfs eygen oorzaak.,. komende Medicyns niet alle met elkander ove^cu. Eenige hebben gelooft y dat daar in een kriiikêi , umwenteling of pmdraying vaneen dunne darm gefchied., gelyk in de, toebereyding van de beulingen. Andere daarentegen ontkennen 3 ^t het gedarmte in een knoop kan, pmgerplt werden y zop lang het nog aan 't darmieheyl v.aft miy, maar het darmfcheyl vtmpt zynde r ('t welk ik een en meertm^lena^yne geheugenijS ge^ifA he%>) gelooven zy, het zelve ook te ïconnen oveakomen.: dog, indien men op de zaaken jet, welke na de dood ons voorgekomen zya, is het behpprlyk,. dat men vaftüelt^ dat dit gebrek een verzwakking \jitonid\ van.de darmen is-, en voornamentlyk van 't dunne. gedai^té^v,ergezelfehapt zynde met geduurige braakingen, hartlyvigheyd^ 3n. p^enlyk pok met zeer zwaare pyneii^vja de 4pod zelfs volgt daar wel cnielyk op.. Deze verzwakking,der darmen^ komt eeril voort van de zenu^ ^en der darmen^ éie r zoo niet geheel 3 ten minften voor een gedeelte verk- opt zyn.. waar door de darmen ftil liaan Ttea het dunne gedarmte voor-- |
|||||||||||
na-
|
|||||||||||
ïiS XCL A A N ME1KI N G.
rianiaitlyk 5 ja. werden ook berooft van de ingejboore [motusperïftaltkui] t'za-
mcntrckkcn.de beweging^ oni te^'de levensgeieften \_ffiritus animales\ daar oritbreeken. ' ibni'slyfag < n3*mii.>l m-nypo] rü > L?.n: Ten tweeden, De zelve heeft oök haar oörfpronk van verftopping der dar-
men , welke veroorzaakt kan worden', pf door verharde darmsvuy ligheden , of door ingeflokce beenderen, en diergelyke-andere harde zaken,? rm ;,Io:. • Ten derden, Wort dit on gemak-veroorzaakt door een infehieting [ijufieptiofiu mgrejfüs\ van- 't eene m' t andere 'gedeelte van de darm 5 deze infehieting neemt haar oorfpronk van een verkeerde -iiigebööre t'zamentrekkende beweging der darmen, of ftuyptrekkingen, ja ook van ai te groote.uytzetting van het ge- deelte des darms, of van deszelfs groote toétrékking : waar door het wyder gedeelte van 't gedarmte bequaam is, het nauwer of toegetrokkene te ontfan- gen, m deze or geene beweging van' t gedarmte.,. \; v '4*«* Ten vierden, bevind ik de oorzaak van deze quaale te zyri -een toënyping
en ftuyting van de darm, welk ik dikmaals zoo toegenepen heb bevonden, dat'er nauwlyks de kleynfte vinger, nog ingeflokte fpyze nog winden, daar door gelaten koude worden. Ziet de 7.3. Figuur. Ten vyfden, komt dit ongemak zeer veel voor ^ door toedoen van een
darmbreuk "'-' "':l''u '''"^ '^ ^^4^^ ^yï;;>"■;vt ww;; x-m \*vrL . - En eyndelyk ten zesden > mag men ook wel daar by voegen, een ontfteking
van 't gedarmte. Dat dit ongemak zyn oorfpronk gehad heeft van verftopte zenuwen van 't gedarmte, in de Huysvrouw van zeker geleerd Man, (wel- ke onlangs in een geheele verftopping van den afgang geduurig braakte, nog- tans zonder merkelyke pyne en koortze, vervallen was, waarop de dood fchielyk is gevölgt) daar is niet aan:teitwyrTelen., Dat ook het gedarmte van haar beweging M ftaat 5 na dat hety of door verharde darmsvuy ligheden, of ingeflokte beenderen, of eenandere diergelyke harde ftoffeverftopt is, ge- heugd myt\veerhaal in geftorvene; lighaamen gevonden te hebben. Ten der- den, dat dit quaad voortkomt van een infehieting van 't eene ïp. 't andere gedarmteV ftel ik vaft t fjbJSSFl^'ï^iP^9ên0S^. publyk vertoont. Ziet de 74. Figuur. Het eene in 't gedarmte van de Zoon van een Bakker, en't andere in dat van een Waard 0 bèyde vari rriy uytgemeden ,■ en mede geno- men; Deze wareii-ytefwyl zy leeftlen, met veele quaaien bezet j maar voornamentlyk met pynen in de buyk, en dat een uur of twee na den eetcn. Het derde exempel van dit ongemak, heb ik gezien in 't openen van een dood lighaam, in tegenwoordigheyd van den vermaarde Heelmeefter Joachim Schra- ler. Ik heb ook gezegt, de oorzaak van dit quaad te wezen, een toënyping van 't gedarmte. Ziet de 73. Figuur. Want in't openen van doode lighaa- men, heb ik dikmaals ondervonden, dat het gedarmte zoo nauw toegenepen was, dat men'er geen kleyne vinger door konde krygen. Indien dan in dit
voor-
|
||||
XCL AANMERKING. 129
de darmsvuyligheden eenigzints verhard zyn, of de weg door winden be-
floten blyft -, wat wonder is 't , dat de menfchen dan zoo fchieJyk door on- Jydelyke pynen en ontftekingen , komen te fterven ? UYTLEGGING van de LXXIIL en LXXIV. FIGUUR.
A. A. Een gedeelte van de nugteren darm [jejunum inteftinum] , wiens
middelfte gedeelte a, Zeer ingetrokken of vernauwt is,
B. Een gedeelte van dezelfde darm, in wiens middelfte
b, b. Een infchieting van de darm ons voorkomt.
XCII. AANMERKING.
Een bovenmatige verwydering van de kronkel-darm [colon.]
Een Meysje van vyf Jaaren oud, had al van lange tyd af gekiaagt ovec
pynen en krimpingen in de buyk 5 men gaf haar dikmaals pynftillende» windbreekende ,. en middelen , die de wormen dooden , in , dog alles te vergeefs: waar na zy eyndelyk, depynen haar gediiurig byblyvende, is geftorven. Het lighaamtje geopend zynde, heb ik nauwlyks (het geen te verwonderen is) eenig ingewand in de buyk konnen zien, als alleen dat ge- deelte van den kronkel-darm, welke begint de naam te krygen van endel- darm : en dat wegens de bovenmatige uytfpanning in 't gezegde deel van de darm, waar onder de andere ingewanden verborgen lagen. CXIII. AANMERKING.-
Een ingebeelde en waar e beweging van de Lyf moeder.
Of de Lyfmoeder in de Vrouwen, die buyten het kraambedde zyn, met een
plaatzelyke beweging nu opwaarts, dan nederwaarts bewogen word , (gelyk veele Autheuren gewilt hebben) zou 't buyten myn pen zyn, zulks ter examen te brengen 3 dewyl ik niet alleen de kortheid be-y vere, maar ook, waarde Lezer, alleenlyk, het geen ik zelfs ondervonden heb, ti?agt bekent te diaken. In paiTant egter betuyge ik dit, dat ik my niet genoeg kan verwon* deren over die geenen, die zoodanig een beweging aan de Lyfmoeder toege- schreven hebben, datze gelooven, dat het middelnlt [diaphragma~] zelfs daar ^an opgetrokken word} ja zelfs de Baarmoeder tot in de keel opklimt. Aa* ^ere hebben haar zelfs wys gemaakt, dat de Lyfmoeder, verdroogt zynde, R °p-
|
||||
ï^o XCIII A A N M E R. K I N G.
opklom na boven, om daar bevogtigt te werden} zeggende, de lever te zyrt
een fonteyn van aangename dampen, en dat de Lyfmoeder daarom na de lever klom, op dat zy uyt die fonteyn zoude drinken. Deze beuzelingen overge- flagen zynde, als door haar eyge ongerymtheyd vervallende, zeg ik, dat 'er niets zekerder is, als dat de Lyfmoeder haar zeer fterk beweegt in de baring, en dat alle natuurlyke neyging om te baren, meeft van de Lyfmoeder af- hangt j welke neyging na het baren niet zelden zoo fterk byblyft,. dat de Lyf- moeder haar zelfs omkeerende, uyt het lighaam zakt. In andere Kraamvrou- wen heb ik ondervonden, weynigüurennadeverloftmg, dat de beweging van de Lyfmoeder zoo evident was, dat de Vroedvrouwen, ja Ook zelfs de Kraamvrouwen, my dikmaals hebben gezegt 3 dat 'er nog een ander kind in de Lyfmoeder nableef. In dit geval, heb ik myn ey gen hand op de buyk ge- legt , en bevond zoodanige merkelyke beweging, dat my fcheen als of myn hand van 't kind voortgedreven wierd: Ja zomtyds verhief zig de Lyfmoeder zoo oni hoog, in deze of geene zyde, dat zy buyten het lighaam uy tpuylde, en dat met zoo een hardigheyd en gezwel, dat iemand, die niet zeer in deze zaken ervaren was, voor zeker zou gezegt hebben, het hoofd van 't kind te Voelen^ welke bewegingen ik nogtans aanftonds ook in de andere zyde ge- voelde. Nu fcheen't my toe, dat ik de knie, dan de wangen, gevoelde -s gelyk als in de zwangere Vrouwen, als de barends tyd voor.handen is: maar na dat ik de hand in de Baarmoeder geftoken had, ondervond ik, dat het geen kind} maar wel de Baarmoeder zelfs was. XCIV, AANMERKING." ■' ' ■■
Een w onder baarlyke verwydering van een Pisleyder-,
in zig onthoudende een geheele pnt etter, 'iets geloove ik, dat meer ver wonderens waardig is, als dat de vliezige
vaten, hoe meer zy uytgezet werden, dikmaals des te meer door een vreemd vogt verdikt werden, In de flag-aderen heb ik dat klaar getoont, i% de 37. en 38. Aanmerking : en dat het in de Pisleiders ook plaats heeft, kart men zien in de 75. Figuur. Dat de Pisleyders zomtyds zoo verwydert wor- den , dat ze een vinger daar in toelaten, is niet zeldzaam. Maar het is zeer raar en ongehoord, dat een Pisleyder een geheele pint etters bevatte j en 't geen nog meerder te verwonderen is 3 dezelve etter had uytgang gezogt door de geannexeerde vezels, zoo als ik nu zal verhalen. < Anno 1673. heb ik in tegen woordigheyd van den Geneesheer vau Jonge"
rfn, en den Heelmeefter van Ulfen, geopent het doode lighaam van zekere Vrouw a welke van lange tyd af met zoodanige onlydelyke pynen en fmerten gequelt
|
||||
XCIV; A A NMER K I K G. 13.,
gequelt was geweeft, voornatnentlyk als ze een etteragtige pis lofte, dat zy
veeltyds wenfchte dood te wezen ,. eer zy het eynde van haar leven bequan\ De oppervlakte van de regter Nier was zeer ongelyk, verbeeldende de hom van een Cabeljauw; in 't onderfte gedeelte van de regter Pisleyder, even bo- ven de infehieting in de blaas, hing een fteen, hebbende de groote van een hazenoot Ziet de '75. Figuur. In 't bmnenfte van de Pisleyder, vond ik eenige overdwers leggende vliesagtige vezels of draaden : het middelfte ge- deelte van de Pisleyder was zoo verwydert, dat het ten minften een pint by zig onthield. Uyt deze opgezwolle, en met etteragtige ftofFe vervulde Pis- leyder , zagen wy ontelbaare witte gezwolle vaatjens, die een dun paardehayr dik waren, lopende langs de boven-buyks [hypochottdriutn] linker zyde. Waar zy eyndigden, konden wy niet nauwkeurig onderzoeken, om dat ons het ge- wenfte onderzoek van de eygenzinnige vrienden geweygert wierd. Deze vaat- jens waren geen rrielk-aderen, veel minder bloedvaatjens > met de water-vaten quamenze ook mede niet overeen; maar ik zoude geloven, dat het een by zon- der zoort van vaten was geweeft j ja zekere vezels, (geen nieuwe, maar die, dewelke de vliezen maken, door welkers hulpe de Pisleyders aan de lendenen vaftgemaakt werden) dewelke altyd, na myn gedagten, hol zyn. Zoo dat uyt deze en diergelyke aanmerkingen , miftchien gelegentheyd zal geboren worden, om netter te determineeren die wegen, waar van tot nog toe de Ont- leders, niet anders als by giflingen, zoo veel gerugt gemaakt hebben. UYTLEGGING van de LXXV. FIGUUR.
|
||||||||
AA. Het middelfte gedeelte van de regter Pisleyder met etter vervult,
B. Een fteen in 't onderfte gedeelte van de verwy derde Tisleyder,
C. Bloedvaten door deTiskyder lopende.
c. c. cc. c. Vaatjes, wegens het geene daar in begrepen was, wit van co leur,
en langs de boven-buyks linker zyde hopende. XCV. AANMERKING.
|
||||||||
Een harde verdikking [fchirrofa incraflatio], en wonderbare vernauwing van
den endel-darm, na een moeylykheyd [dyfuria] in V water maken. Wat al groote dingen ondernemen wy geringe en ellendige fchepzels! die
met zoo veel doodelyke ziektens onderworpen zyn, dat niemand dezelve ligtelyk zoude konnen optellen. Maar nergens worden wy met meer ziektens aangetaft, als ontrent de wegen, die tot de ontlading dienen: alwaar dezelve y indien zy diepe wortelen gefchoten hebben, zeer bezwaarlyk konnen uyrgeroeyt werden, R % Dage- |
||||||||
132 XCV. AANMERKING.
Dageiyks, om ons leven te onderhouden , moet men eeten en drinken, en
't geen overtollig is, öntiaften : maar indien deze wegen , die gefchikt zyn om dit werk te doen, qualyk geftelt zyn, zullen de lyders dikmaals de dood kie- zen voor het leven. Zeker Vriend in 't bloejen van zyne Jaaren, melancholyk van humeur, voor
drie Jaaren na Ierland gereyft hebbende, om zyn zaken aldaar te verrigten, begon te klagen, dat hy niet wel wateren konde3 't welk in 't kort zoo heeft toegenomen, dat hy geduurig om een druppeltje pis quyt te raken geprikkeld wierd, en dat met zoo groote pynen en geduurige neyging tot het wateren, dat hy het niet konde verdragen. Wat gefchied 'er ? korte tyd daar na heeft'er een andere quaal, van geen minder belang, ook het hoofd opgedoken, na- mentlyk een onvermogen van een vryen afgang, zonder twyffel van die ge- duurige neyging om te wateren, waar door de regte darm niet alleen verdikt en zeer verhard was geworden, maar ook byna geheel toegegroeyd: want nauw- lyks of niet kon 'er een ftilet, hebbende de dikte van een ftroo, ingebragt werden; waar door deze ellendige nog pis, nog darmsvuyligheden quyt kon- de raken, ten zy drupswyze, en dat geduurig met een bloedagtige en etterige itoire vermengt, met zoo groote en geftadige fmerten, dat allemenfchen zyn tegenwoordigheyd fchuwden. Eyndeiyk in 't Vaderland gekomen zynde, heeft hy zig na Amfterdam begeven, en met my, nevens anderen, raadgepleegt, maar te vergeefs, dewyl deze gebreken ongeneeslyk geworden waren. Deze quaalen geduurig toenemende, heeft hy eyndeiyk den geeft gegeven, en ons gelegentheyd nagelaten, om het quaad nauwkeurig te onderzoeken. Het lighaam dan geopent zynde, vond ik in yder bekken van de Nier een
fchnkkelyke groote fteen, en buyten deze, in 't midden van de regter Nier, nog een andere groote fteen. De Pisleyders en Waterblaas waren wet geftelt. Den endel-darm heb ik in 't geheel zoodanig verdikt gevonden , dat die by- kans de dikte van een duym overtrof, en zoo verhard, dat ik in twyffel was, of het vleczig , dan of het krankbeenig genaamt moeft werden. De holte van de. gezegde darm, overtrof ook pas de breedte van een ftroo ; en dat aanmerkenswaardig was, dezelve was ook zoo fterk aan 't Heylig been vaft- gegroeyt, dat men het met de punt van een mesje geenzints fepareren kon- de 5 maar ik ben gedwongen geweeft, zulks met een yzerebytel en houte ha- mer te verrigten: Ja, dat te verwonderen is, ik hebbe de fcheyding met groe- ten arbeyd moeten doen. Alle deze zaken heb ik met myn baifamatie toebe- reyd, en worden van ons bewaard, ter gedagtenis van den Lyder, endezeld- :zaamheyd van de Hiftorie. •;, . |
|||||
XCVL
|
|||||
133
XCVI. AANMERKING. T)iergelyke verdikking van den en del-darm.
Van 't zelve voorverhaalde ongemak, te weten een verdikking en verhar-
ding van den endel-darm , is hier tot Amfterdam ook onlangs geftorven de Heer . . . , die lange tyd met dezelfde pynen en nygingen tot afgang;, gequelt was geweeft. in dezelve was nogtans den regten darm zoo niet toe- genepen , of men kon 'er-een kleyne vinger, wat fterk aanperffende, inbren- gen. Dit ongemak , om dat 't zelve zelden voorkomt, en by weynige be- kend is, hebben zy getragt dan eens op deze , dan eens *op geene manier, te genezen. Onder anderen waren 'er eenigen , die geloofden , dat het Aam- beyen \hamorrhoides\ waren, en ftelde voor , dat men die moeit wegnemen door fnydingen, 't welk ook vergeefs getenteert is geweeft. Ik, die by deze Patiënt maar eens of tweemaal was geweeft, oordeelde,
dat het een verhardheyd \^fchïrrofitas~\ in de regten darm was, 't geen ook de uytkomft geleërt heeft: maar om dat de lyder nogtans zeer genegen was om te laten fny den, en met grooten ernftdaar op aandrong, heb ik mede myn ftem daar toe gegeven, dog alles zonder vmgt3 want hy ftorf eenige weekendaar na. In zoodanige ongemakken, behoort men nogtans hoog te agten de ftreel- middelen [cura palliativa~\, namentlyk verzagtende en pynftillende clyftee- ren: want groote hulpmiddelen brengen dikmaals groote fchaade toe, daar de zagte geen hinder veroorzaken, en ondertmTchen die de lyder verzagten, en hem tot een aangenaame verquikking verftrekken. XCVII. AANMERKING.
Een ongemakkelyke afhalïng van de Moer koek, die veroorzaakt werd door
een by zondere inplanting van de navel-jlreng'w dezelve. Dat de Vroedvrouwen zomtyds met een beangfte zorgvuldigheyd, in 't uyt-
halen van de Moerkoek, zig bezig houden, na dat het kind ter wereld 1S gekomen, komt die geenen, dewelke in deze zaken onbedreven zyn, wel vreemd voor5 maar Zoo de zaak nader onderzogt word, zal het niemand tot verwondering ftrekken: want dikmaals is 't in haar magt niet, de Moerkoek, hoewel dezelve na wenfeh aangegrepen is, voor den dag. te brengen} maar wat de oorzaak daar van is, heb ik tot nog toe niet bevonden, by iemand ge* noegzaam begrepen te zyn. Eenige zeggen, dat de Moerkoek al te vaft aan <je Lyfmoeder gehegt is, wegens een vafte aangroeying der bloedvaten van <te Baarmoeder met die van de Moerkoek; nogtans zoude ik geloven, datzy R 3 d&u:
|
||||
BMSH
|
|||||||
134 XCVII. AANMERKING.
daar in bedrogen zyn. Andere (tellen de oorzaak van deze moeyelyke afha-
ling te beftaan, in een bederving van de Moerkoek, en flappigheyd der zei- ver zelfftandigheyd; ja ook in een al te vaft geflotene mond van de Lyftnoe- der. Maar niemand, dat ik weet, maakt mentie van dat geene, 't welk alhier van het grootfte gewigte van allen is, namentlyk een middeipuntige inplan- ting van de navei-ftreng in de Moerkoek -y te weten, als dezelve net in 't mid- den van de Moerkoek ingeplant is, dan fcheyd gemeenelyk dezelve zeer be- zwaarlyk van de Baarmoeder af: want niet zelden worden de Vroedvrouwen gedwongen, de zoodanig gefielde Moerkoeken met haar voorfte vinger te quetzen, op datze gemakkelyker zouden afvallen. Ziet de 1. Figuur van de volgende Catalogus. Maar indien zy in deze of geene zyde ingeplant werd, volgtze ligt , ja wel van zelfs, als het kind geboren is. Dezelve reden daar van is , dewelke van een ftuk rond gefneden leer, waar aan in 't midden een touwetje gedaan word -, want het leertje nat gemaakt , en op een zwaarwigtige fteen geplakt zynde, kan dezelve ligt uyt de aarde getrokken werden: maar zoo 't touw aan de zyde geplaaft word, is 't vergeefs werk. XCVIII. AANMERKING.
|
|||||||
Een blaas-breuk [hernia cyftica] in H Bal-zakje, waar by gevoegt was
eene door fchrik ontjiaane Lïesbreuk [Bubonocele.] Dat een breuk eerder een uytzetting of uytfpanning, als een breuk of fcheu-
ring van het buykvlies is , zal ik geenzints in twyffel trekken 5 ja het blykt ook genoegzaam onder de Geneesmeefters. Dit ongemak heeft zyn naam gekregen van 't geen heun zig onthoud -3 aldus word een darm-breuk genaamd van de darm, die daar in gefloten is j en een netbreuk , van 't net &c. Ook moet niet minder, als de waterblaas nederzinkt in het balzakje , een blaas-breuk genaamt werden 5 't welk my tweemaal is voorgekomen, met de zeer vermaar- de en er vaare Heelmeefter Anarïes Boekelman. De zeer Agtb. Heer N.N. Koopman tot Amfterdam \ kreeg voor eenïge
Jaaren zoo groote moeyte om te wateren, dat hy het nietkonde quyt raken, ten zy hy met zyn hand het balzakje opheiFende drukte. Deze quaal heeft hy zoo lang verzwegen, tot dat hy te gelyk, dat wonderlyk is om te zeg- gen, alleen door fchrik een Liefch-breuk bequam. want daar barfte onvoor- ziens in zyn kelder een groot wynvat, waar van hy, daarby zynde, zoo ver- fchnkte, dat hy aanftonds verviel in een Liefch-breuk. Het welk my nog een- maal is voorgekomen in een ander, die alleen door fchrik fchielyk een breuk kreeg j en de bovengezegde Heelmeefter (die zeer ervaren is in 't genezen der breuken) heeft my verhaalt, dat hy het meermalen ondervonden heeft. DeZ€
. LicS" |
|||||||
XCVIIJ. AANMERKING i^
Lies-breuk heeft de Zieke gedwongen, de behulpzaame hand van anderen te
verzoeken. Ik wierd daarom geroepen met den vermaarde Medicyn Bellan- gier, en de zeer bequaame Heelmeefters Andries Boekelman, Gieter La Nou , en Tieter Adriaanfz. Maar nademaal de Liefch-breuk zoo eng geflooten wierd van de omleggende peezen der fpieren, dat geen van ons alle den lyder hulpe konde toebrengen, is hy in 't korte geftorven. De opening van deze veel- vuldige breuken, hebben ons de bloedverwanten toegeftaan 3 in welke wy , de Liefch-breuk doorgefneden hebbende, hebben aangemerkt , dat een gedeelte van de omgewonde [tleunï] darm ontfloken , en met het vuur (gelyk dikmaals gebeurt) bezet, en de fcheur, (gelyk gemeenelyk gezegt word) of liever de verwydering zoo nauw was ontrent de peezen van de buyk-fpieren, dat 'er nauwlyks een vinger door konde gaan: waar door het gezegde deel van de bogtige darm, geenzints konde ingebragt werden. In 't balzakje hebben wy naderhand de geheele waterblaas nedergezakt bevonden. XCIX. AANMERKING.
Een wonderbaar lyke uitzetting van de Nieren en ^Pisleyders der Schapen.
Het is niet te verwonderen , dat de waterblaas , door het geduurig a£-
vloeyen van de pis , dikmaals in een groote uytgeftrektheyd komt te groeven, om dat de blaas, wegens de vliezige zelfsftandigheyd, de geduurig toevloeyende vogt ligtelyk ontfangt, ende dezelve opgehoopt zynde, zeer verwydert en uytgefpannen word. Maar dat de Nieren zelfs zig zoo wyd tri groote uytfpannen, door de belette uytgang van de pis, datze óns byna voor- komen als een waterblaas, overtreft aller verwagting, en verdiend een ieders verwondering. Ontrent twee Jaaren geleden, heeft my de zeer naaritige Heelmeefter en
Liefhebber van de Ontleedkonft, Vogelezangh, mede gebragt twee Schaapen Mieren, die zoodanig uytgezet, en met een wateragtige vogt vervult waren} dat yder byna twee pinten water in zig onthield. De Pisleyders waren zeer gedraayt, en van die groote, dat men 'er een groote pinxternakel konde in~< brengen. Yder uyterfte eynde van de gezwolle Nieren, had zyn natuurlyke klieragtige zelfftandigheyd niet verlooren, maar in 't midden beiiond het uyt een vlies. Inwendig vertoonden zig de pypjens \tubulz] van 't bekken als groote holletjens \cellul<i\ van die wytte, dat men daar in een okkernoot met zyne groene baft bezet konde inbrengen. De pis, die in de waterblaas befloten pasi konde ik ligtelyk voortdrukken na de Pisleyders en Nieren toe: maar van de ïisleyders en Nieren na de blaas , konde zulks niet} als met gewelt te ge- na y ken, gefchieden, en dan quam 'er nog zeer weynig door een kleyn gaatje in't
|
||||
136 , XCIX. AANMERKING.
in 't midden van zekere vliezige fluyting, welke ik tuflchen de blaas en pis-
leyders vond. Ik zegge , zoodanig waren deze gaatjens van geftalte, dat de doorgang van de pis uyt de waterblaas na de Pisleyders en Nieren vï)\genoeg was; maar de contrarie drukking van de Pisleyders en Nieren na de water- blaas , was voor 't grootfte gedeelte vrugteloos , waar door zonder twyffel voortgekomen is de te rugkeering van de pis, en in vervolg van tyd zooda- nige uytzetting van de Nieren en Pisleyders. Deze Nieren en Pisleyders, met een gedeelte van de waterblaas, worden van my bewaart in mynCabinetj zoo dat aan de waarheyd van deze zaak niet te twyifelen is, dewyl een yder by tyds gelegentheyd vryheyd gegeven werd , deze ongehoorde mismaakt- heyd van de water-wegen by my te mogen bezien. C. A A N M E R K I N G.
'De waar e geftalte van *t hoofdje van de roede, nieuwlyks ontdekt.
Onder alle Autheuren, die tot nog toe hebben gefchreven van de roede,
heeft gem de minfte plaats de zeer fcherpzinnige Ontleder, en in zyn leven myn familiaare vriend Regnerus de Graaf; die nogtans niet geheelyk deze ftofTe heeft afgedaan , maar eenige zaken aan anderen, om te onderzoe- ken, overgelaten. Ja wat aangaat het hoofdje, fchynt hy 't zelve maar ter loops behandelt te hebben, en alleen in de meening van anderen geruft te zyn geweeft: gelyk blykt in zyn Traktaat van de Werktuyg-deelen, tot voorttee- linge dienende in de mannen 5 alwaar by my fol. 139. deze woorden gevonden werden: „ Aan de twee zenuwagtige lighaamen en fisgang, nu befchreven „ zynde^ word als in 't voor ft e gedeelte gevoegt zekere zelfzflandigheydy vlees- 99 agtiger dan de andere deelen van de roede voorkomende, welke by de Ontlee- „ ders zomtyds genaamt word een Eekel [Glans , Balanus, Cerafum], en na „ zyn gelykeniffe een Karjfe. Niet alleen deze Ontleder, maar ook alle, zoo oude als nieuwe, hebben dit gedeelte van de roede als droogsvoets voorby gegaan; alhoewel het in de Heelkonft van groot belang is, dat deel wel te kennen, gelyk naderhand blyken zal. Johannes van Home, zaliger gedagtenis, voor deze myn Promotor, in
zyne befchryving van de Kleyne Wereld, by my pag. 149. fpreekt aldaar van 't hoofd der roede op deze manier: Of deze (hy fpreekt van de zenuwag- tige lighaamen) is het hoofd of gezet, V welk na de gelykeniffe een Eekel ge» twemd word', beft aan de uyt een zagt en weekvleefch, zeer gevoelig, voorna- ment lyk als het of zwelt. Vêftingius zegt, dat het hoofdje van de roede beftaat uyt een zagte, vlees-
agtige en fpong.eufe zelfftandigheyd > en vorders zeyd hy daar niet meer van. Bid'
|
||||
G. A A N ME RIJ N O. i37
Blafius in Vejlingium ; „ T)eze E e keiword'aan 't uyf erft e gep laaft, als
„ het hoofd op de nek; want met zyn onderfte gedeelte, en als een'fondament , y) fteekt het eenigzints in zyn omtrek over de roede heen, maar in V bovenfte „ eyndigt het allengs kens in een ftompe punt. Dit zegt deze. Bartholomaus Cabrolius, bekent in zyne menfchelyke ontleding, dat het
een vleefch is, verfchülende van klierigen fpierig vleefch, Thomas Bartholinus, in zyn ontleding, zegt opentlyk, dat de Eekel" van
de roede gelyk als vleefch , niet zagt en flenterig, gelyk f oh. van Hortte, maar gevoeliger en vafter, als in de reft van de roede is. Vefalius, van't geftel des menfchen lighaam, by my pag. 649. zegt; „Als*
„ zy tot die plaats van de roede gekomen zyn, (hy fpreekt van de zenuwag- „ tigè lighaamen) in welke ze nu de Eekel zullen maken, worden zy fpits, „ en de vleesagtige zelfftandigheyd van de Eekel groeyt daar aan vaft. De woorden van Adrianus Spigelms zyn : „i)e Eekel is het laat ft e ge~
„ deelte van de roede, vaftgegroeyt aan de twee zenuwagtige lighaamen, 60- „ ven welken het ook eenigzints in zyn omtrek over fteekt ? nadien het met een „ cirkel als een kroon omringt werd, maar van voor en is het nogtans fcherp, 3, hebbende een uytnemend gevoel, en een fpongieuze zelfftandigheydgelyk als 35 de roede, maar vafter. In Re aldus Qolumbus , een der befte Ontleeders , alwaar hy fpreekt
van de Eekel der roede, is dit alleenlyk te vinden: T>aar na worden zy op- waarts gebogen , (de banden, of zenuwagtige lighaamen van de roede) en worden ingeplant aan 't eynde van den Eekel, welke Eekel zoo hard niet is, ds de andere deelen der roede. Ziet hier verfcheyde gedagten van de voornaamfte Ontleeders, omtrent het
geftel van den Eekel der roede ! Indien gy dezelven met de natuurlyke be- fchryving van dat deeltje , die daadelyk volgen zal , naarftiglyk wilt ver- geiyken, zult gy aanftonds bemerken, dat niemand van die Helden in deze zaak de fpyker op 't hoofd geflagen heeft. Want dat durf ik verze- keren, dat zelfs geen een (zoo ik weet) de Eekel van de roede zoodanige als zy waarlyk is, voor dezen aangemerkt heeft: en geen wonder, om dat derzelver onderzoeking zoo ongernakkelyk is. Voorwaar, het Ontleed-mes *s niet genoeg, ja is ook in 't geheel onnut tot deze ontdekking: deipuytge- "fuykt men wel om vaten op te vullen , dog is ook byna niet bequaam tot ^ze zaake: alhoewel die occafie aan my heeft gegeven , om de waare tce- ftand van dat deel te bezigtigen, het welke tot op huyden dezen dag nog in't jjuyfter verborgen lag. ISla dat ik derhalven de geheele roede, van allebloe- dige ftoffe ontlaft hebbende, met een wafchagtige ftoffe vervult hadde, en naderhand den Eekel aan dweriïche mooten gcfneden had, bevond ik dezelve met de gezegde ftoffe vervult te zyn 5 't welk my gelegentheyd gaf, om te S den-
|
||||
Iffc C. AANMERKING.
denken, dat den Eekel van de roede, geenzints van een vleesagtige zelfftan-
digheyd was: daarom, op dat ik, wat van de regte waarheyd was, des te klaarder zoude onderrigt worden, nam ik myn toevlugt tot de experimenten. Namentlyk ten eerfte, het bloed uyt de roede gedrukt, en met water, door hulpe van een fpuyt, üytgefpoelt zynde, heb ik met wind vervult de dikfte fpongieuze zenuwagtige lighaamen der roede, van andere zenuwagtige lighaa* meri, ja ook banden van de roede genaamt § en heb ze met een band zeer ftyf gebonden, hoopende, dat my na de dróoging zoude blyken, wat van de waare geftcltheyd van dit hoofdje zoude zyn, maar te vergeefs -, want door dit proef- •iluk, komt wel in 't gezigt de waare gefteltheyd der gezegde lighaamen, als •mede het inwendige van 't hoofdje, maar geenzints hetbuyteiifte. Want met deze opblaazing is het inwendige gedeelte van 't hoofdje wel opgezwollen en verhard, maar nogtans bleef het buytenfte gedeelte van 't hoofdje flap. Ziet de 75. Figuur. Dit gezien hebbende, ftak ik een blaaspypje ontrent de wor- tel van de roede, in't dunne zenuwagtig fpongieus lighaam van de water-weg of piscanaal, van andere het fpongieus lighaam van de water-weg genaamt, en toen met wind aangezet zynde, zwol te gelykmet het zelfde ook op het iryt- terfle gedeelte van 't hoofdje, en geenzints het inwendige, maar behield zyn flapheyd. Dit aangemerkt zynde, heb ik beginnen te gelooven, dat het groote ten dikke zenuwagtig lighaam, (of, zoo andere willen, lighaamen ■> want de •Ontleeders zeggen, dat 'er twee zyn) verfcheelende was van het dunne en kleynder zenuwagtig fpongieus lighaam: en dat denkende, heb ik het derde en laafte experiment in 't werk geftelt,, 't welk fn allen deekn myn verwag- ting voldaan iieeft. Ik hebbe, namentlyk door een koper blaaspypje, ontrent de wortel van de roede, alwaar hy het digtfteby is aan de fchaan>beenderen, ingeftoken zynde, het groote en dikke zen u wagrig fpongieus lighaam met wind -opgeblazen y en na de vervulling, heb ik met myn vingers de roede zoo lang roegehouden, tot dat ik met dezelve blaaspyp, uyt het gezegde lighaam ge* ■haalt hebbende, en m't kleyne en dunne zenuwagtig fpongieus lighaam ge- brast, het zelve lighaam mede met wind vervult had: welk gedaan zynde, heb ik de geheele roede gebonden en gedroogt: maar hoe bezwaarlyk het is, de wnd m de gezegde lighaamen te houden, tot dat zy alle gedroogt zyiij zal die geen gewaar worden, die naderhand 't zelve zal willen onderwinden fcn nadoen. Na de drooging, heb ik de roede en Eekel aan mooten gefnee- deri, (ziet de 76, J7yj83 79. enSo. Figuur) en bevonden, 'dat den Eekel niet anders is , ais een waare zamenhang, zoo wel van 't grootfte en dikfte zenuwagtig fpongieus lighaam , voor het grootfte gedeelte de roede uytma- kende, als van het kleyne en dunne van de pis weg, die het grootfte, en voor- namentlyk het onderfte gedeelte van 't hoofdje omvat, en clat zondereemge verandering van zelfsftandiehevd. - |
||||
<?. A A JMM E R K I N £. i?9
Deze zenuwagtige fpongieuze, lig&aarnen «p ÉÉ ®$p4ÉP§ gecoaftitueert
en geftélt 9 dat het dikfte en grootfte het kinnen$£ vaji4en Eekel t'zamenftclt, en 'het kleenfte en dunfte het buytenfte allerwegen omringt. Ziet de § i • en S 2. Figuur. Deze twee hghaamen, nameBtlyk het dikke en cjunne , zyn yan al- kander gefcheyden, door toedeen van een tuiïche„n-ichey4zel [^Jeftum hter^ med'mm\ -x (ziet de §£. en 82. * Figuur) ^00 4at de wind, door de blaaspyp toegebragt, uyt het eene in't andere zelden komt; zelden zeg ik, om dat het rqiy zulks alleenlyk een of andermaal geheugd' aangemerkt te hebben. En , air hoewel Regnerm de Graaf voorfteld, dat, als de zenuwagtigc lighaamen (by.my groote en dikke zenuwagtige fpongieuze genaamt) opgeblazen zyn, de Cppngieu^e zelfsftandigheyd van de pis weg (by my kleyn en dun zenuw- agtig fpongieus lighaam gezegt) ook opzweld s en zoo viceverfa> (waar uyt Jiy ook afgeleyd heeft de aannierkenswaardige gemeenfchap der zelver onder elkander) hebben wy nogtaiis het tegendeel ondervonden : en een zeer meer nigvuldige ontleding der roedens heeft my geleert, dat diergelyks zeer raar gebeurt, ten zy het bovengezegde tuflchenl'cheydzel is gequeft geweeft: of ook door gemeenfehap der bloedvaten, 't geen aanmerkenswaardig is. Want zoö" het grootfte en dikfte zenuwagtig fpongieus lighaam opgeblazen werd, werden ook gemeenlyk opgeblazen de aderen, die over de rug van de roede heen loopen, Cziet de 75. Figuur, welke aanwyft de buytenfte gedaante van de roede met deszelfs bloedvaten, die over den rug van de roede loopen) wel- kers takjens ook dienft doen aan de zenuwagtige fpongieuze hghaamen, en 200 kan zulks altemets gebeuren., 't geen onze zeer vernuftige Ontleeder vaft fteld. Verders heeft hy Regnerus de Graaf 'ook qualyk aangemerkt, dat het fpongieuze gedeelte van de water-weg, (by my't kleyn en dun zenuwagtig fpongieus lighaam) langzamer hand aan den Eekel komende , meer en meer verdunt en tenger werd, en eyndelyk in den Eekel verdwynt. Want liever is het gezegde lighaam in 't uyterfte van den Eekel feet dikfte en grootfte, ja ïï^kt hetgeheele buytenfte gedeelte vanden Eekel uyt. Ziet de jG3 77,78, 79. en.So. Figuur, En in tegendeel, hoe nader het groote en dikke zenuwagtig Ipengieus lighaam aan 't eynde van des Eekels gedeelte komt, hoe tengerder liet word,, het komt ook niet tot het uyteynde van den Eekel. Ziet de Figuu- ren, die wy zoo aanftonds aangehaalt hebben. Pezè zaken, zeer wel aangemerkt hebbende, ftaat nu nader te onderzoe-
ken, wat jaut in deze aanmerking, ontrent depra&yk derMedicyiiö, fteekt. Ten eerfen9 Om dat tot nog toe al te kenbaar fcheen te zyn, dat den Eekel
■niet anders was als een baftart-vleezige zeJfsftandigheyd, en aan de roede ga- groeyt ■, 'daarom heeft geen van de Onfleeders ooyt gedroomc, dat den Eekel van de roede een continuatie was (zoo als zy waarlyk is) van alle de zenuw- agtige fpongieuze hghaamen, zonder eenige verandering van zelfsitaiidiglaeyd ; S 2 en
|
||||
Ho €. A A N ME R K ING.
en daaroBi zyn de meeften niet bekommert geweeft voor een overtollige
bloedvloed, die te vreezen was, van de wonden in dit deel. Maar hoe ge- vaarlyk het is, een wonde te geven aan den Eekel, of dat 'er verzweeringen in komen te groeyen, (voornamentlyk, indien de zweeren of wonden dieper gaan, en tot aan het groote en dikke zenuwagtig fpongieus lighaam komen) weeten die geenen, die met ons hebben aangemerkt, dat zomtyds de men- fchen, uyt een ligte wonde en verzweering van dit gedeelte, in 't uyterfte gevaar haares levens zyn gebragt, (ziet de 42. Aanmerking) en voornament- lyk, als het mannelyk lid, dat gequeft is, ftyf word : waar door dikwyls zoo een meenigte van bloed tot den Eekel vloeyt, dat deszelfs uytvloeying nauwlyks kan tegengehouden werden. Zoo dat men voorzigtig te werk moet gaan, indien de Eekel bezet is met zweeren, op dat dezelve van binnen niet gequeft word. De quetzingen, dewelke in de oppervlakte zyn , hebben wy ondervonden zoo gevaarlyk niet te zyn^ indien zy maar geen zitplaats heb- ben in 't midden van 't gezegde gedeelte van de Eekel, welke ia zyn omtrek boven de roede heen fteekt, en de kroon [corona glandis] van den Eekel ge- naamd werd, alwaar de bloedvaten, die over de rug van de roede loopen, zeer groot zyn -, dewelke, op wat voor manier zy ook gequeft mogen zyn, een groote meenigte van bloed , niet zonder gevaar , gewoon zyn uyt te ftorten. %'tu\ Ten tweeden, Indien het hoofdje met een quaadaardige zweer bezet is, en
afgezet moet werden, zoo vereyft de gefteltheyd, dat men, om de geweldige bloedvloet voor te komen p eerft een band daar om moet leggen. Ziet de 30. Aanmerking. Ten der den. Is aan te merken in het hoofdje, dat de zweeren aldaar in 't
bovenfte gedeelte van de pisweg, gevaarlyker zyn , uyt vreeze voor grooter bloedvloet, dan die, welke het onderfte gedeelte van de pisweg bezetten. Om dat deze verder ftaan van 't groote en dikke zenuwagtig fpongieus lig- haam, door welke de flag-aderen veel grooter verfpreyt zyn, en om dat daar- om het bloed met grooter quantiteyt in het zelve hghaam invloeyd, dan in't kleyne en dunfté zenuwagtig fpongieus lighaam. Het is ook te gelooven, dat in zoo een ongeval, waar van gelezen word in de bovengemelde Regnerusde Graaf, by my pag. 14,9. het groote en dikke zenuwagtig fpongieus lighaam gequeft is geweeft, om dat 14 pond bloed in zoo korte tyd nauwlyks, uyt quetzing van de pisweg, of deszelfs kleyne zenuwagtig fpongieus lighaam, zoude konnen uytvloeyen, wegens de aldaar zynde kleyne bloedvaatjens. • Ten vierden > Blykt, dat zeer zelden in 't geheel het hoofdje kan uyfge- zet en opgeregt worden, ten zy alle beyde de zenuwagtige fpongieuze ujf? haamen, als mede deszelfs Hag-aderlyke vaten, wel gefteit zyn: want, in- dien in deze deelen eenige verftopping voorkomt, zal het hoofdje in't ge- heel , |
||||
C. A A N to.E R K I N G. i4r
heel , en te gelyk zig zelfs niet opzetten, gelyk het noodzakeïyk is in de by-
eenkomft. Ik zeg ook, dat van de goede gefteltheyd van de flag-aderlyke vaten ook afhangt de opregting van het hoofdje h maar ontrent de aderlyke, zyn wy zoo niet bekommert, om dat zeer zelden of nooyt in dezelve een ver- ftopping gevonden word. Want het bloed door de roede en Eekel wederom komende, loopt niet door zeer kleyne takjens, nog door het netwyze lig- haam, gelyk Malpighius fpreekt -, maar door opene en zigtbaare mondckens* der aderen: want de aderen, die door de roede loopen, indien niet alle, ten minften zoo veele, als my ooyt zyn voorgekomen , zyn doorboort met groote togtgaaten [_porf\ , ja zigtbaare gaaten, als een zeef, gelyk men ook ziet iii' de Milts-aderen der Kalveren, (ziet de 83. en 84. Figuur) het geen ik geloof dat tot nog toe niet aangemerkt is geweeft. Diergelyke doorbooring van dé aderen, is oorzaak, dat het te rugloopende bloed door de roede zoo veel te rafler van de roede wederkeeren kan, wanneer dan de roede in een moment flap word. Voorwaar, indien de zenuwagtige fpongieuze lighaamen van de roe- de en Eekel, als mede deszelfs aderlyke vaten, ter deegen onderzogt worden 9. zal men ondervinden, dat dezelve veel zullen overeenkomen met de zelfftan- digheyd van de milt van een Kalf, en deszelfs aderlyke vaten, als de klieren van de milt wel zyn uytgefpoelt. Van deze uytfpoeling en uytdryving der klieren door de aderen met water, zonder nogtans eenige quetzing van't be-ï kleedende vlies, durf ik my beroemen te zyn de eerfte uytvinder, voor welke my ook voor deze erkent heeft de zeer waarde Joh. van Hortte, Hoogleeraar in de Ontleedkonft : te weeten, zoo ik my niet bedriege, in 't Jaar 1664. vanneer toen- ter tyd niemand der Anatomiften van zoodanige behandeling eeni- ge gedagten maakte. Ik had verfcheyde milten van Kalveren toebereyd, wel- ke aanftonds de gezegde hooggeagte Ontleeder aan zyne difcipulen, ja ptiblyk vertoonde met groote toejuyging. Maar dit zy in 't voorbygaan. Laat ik weder keeren tot het voorgeftelde. Het zal dan blyken, dat, na een. ligte gedaane opblazing van de milt van een Kalf, de klieren daar eerft uytgedaan zynde, het inwendige zeer net overeenkomt met het inwendige van de roede : want het geene dat in de roede, en deszelfs Eekel, van ons genoemt word het groote en kleyne zenuwagtig fpongieus lighaam, dat zelve word genoemt in de milt van een Kalf zenuwagtige vezels : welke vezels in de milt van eerr Schaap zoo veel niet werden gevonden, maar ik vind 'er geen van dezelve in de milt van een menfch: alhoewel Sylvius het in tegendeel gefield heeft, ei* getragt eenige fteilingen, hoewel die in allen deelen niet aannemelyk waren, daar uyt vaft te ftellen. Ondertuffchen niet alleen om reden van de vezelag- tige of zenuwagtige fpongieuze zelfftandigheyd , komen de roede van een* Menfch en de milt van een Kalf overeen} maar ook ten opzïgte van de ade- ren , welke byna op dezelve manier doorboort zyn. Zoo men- de Autheurerr S 3 door?-
|
|||||
\
|
|||||
C. A A N M.E R K I N G. i4r
heel 3 en te gelyk zig zelfs niet opzetten, gelyk het noodzakefyk is in de by-
eenkomft. Ik zeg ook , dat van de goede gefteltheyd van de flag-aderlyke vaten ook afhangt de opregting van het hoofdje > maar ontrent de aderlyke, zyn wy zoo niet bekommert, om dat zeer zelden of nooyt in dezelve een ver- ftopping gevonden word. Want het bloed door de roede en Eekel wederom komende, loopt niet door zeer kleyne takjens, nog door het netwyze üg- haam , gelyk Malpighius fpreekt 5 maar door opene en zigtbaare mondekens' der aderen; want de aderen, die door de roede loopen, indien niet alle , ten minften zoo veele, als my ooyt zyn voorgekomen, zyn doorboort met groote togtgaaten \_fort\, ja zigtbaare gaaten, als een zeef, gelyk men ook ziet iii de Milts-aderen der Kalveren, (ziet de 83. en 84. Figuur) het geen ik geloof dat tot nog toe niet aangemerkt is geweeft. Diergelyke doorbooring van de aderen, is oorzaak, dat het te rugloopende bloed door de roede zoo veel te raffer van de roede wederkeeren kan, wanneer dan de roede in een moment flap word. Voorwaar, indien de zenuwagtige fpongieuze lighaamen van de roe- de en Eekel, als mede deszelfs aderlyke vaten, ter deegen onderzogt worden T zal men ondervinden, dat dezelve veel zullen overeenkomen met de zelfftan- digheyd van de milt van een Kalf, en deszelfs aderlyke vaten, als de klieren van de milt wel zyn uytgefpoelt. Van deze uytfpoeling en uytdryving der klieren door de aderen met water, zonder nogtans eenige quetzing van't be-i kleedende vlies, durf ik my beroemen te zyn de eerfte uytvinder, voor welke my ook voor deze erkent heeft de zeer waarde Joh, van Home, Hoogleeraar in de Ontleedkonft : te weeten, zoo ik my niet bedriege, in 't Jaar 1664. wanneer toen ter tyd niemand der Anatomiften van zoodanige behandeling eeni- ge gedagten maakte. Ik had verfcheyde milten van Kalveren toebereyd, wel- ke aanftonds de gezegde hooggeagte öntleeder aan zyne difcipulen, japublyk vertoonde met groote toejuyging. Maarditzyin'tvoorbygaan, Laat ik weder keeren tot het voorgeftelde. Het zal dan blyken, dat, na een ligte gedaane opblazing van de milt van een Kalf, de klieren daar eerft uytgedaan zynde, het inwendige zeer net overeenkomt met het inwendige van de roede ; want het geene dat in de roede, en deszelfs Eekel, van ons genoemt word het groote en kleyne zenuwagtig fpongieus lighaam, dat zelve word genoemt in de milt van een Kalf zenuwagtige vezels : welke vezels in de milt van een* Schaap zoo veel niet werden gevonden, maar ik vind 'er geen van dezelve in «e milt van een menfch: alhoewel Sylvius het in tegendeel gefteld heeft, er* getragt eenige Hellingen, hoewel die in allen deelen niet aannemelyk waren, daar uyt vaft te ftellen. OndertufTchen niet alleen om reden van de vezelag- tige of zenuwagtige fpongieuze zelfftandigheyd , komen de roede van eeiï Menfch en de milt van een Kalf overeen -, maar ook ten opzïgte van de ade- ren, welke byna op dezelve manier doorboort zyn. Zoo men. de Autheurerr S 3 doorr-
|
||||
Hi C. A A N M E R K I N G.
doorbladert, dewelke de vaten van de roede verbeeld, ja ook befchreven heb-
ben-, zal blyken, hoe zober zy zyn geweeft ontrent de inwendige aderen3die door gezegde lighaamen loopen , ja gaan dezelve droogvoets voorby 3 en zom- rnige ontkennen dezelve in 't geheel daar te zyn} en wat wonder ? want zy worden zeer bezwaarlyk te voorfchyn gebragt. ... Thomas Bartholinus■, zegt, dat de roede flag-aderen, aderen en zenuwen
heeft y en getuygt, dat de aderen verfpreyd zyn over het uyterfte en binnenfte van de roede 3 en verders niet. Regnerus de Graaf, heeft ons niets medegedeelt van de gezegde inwendi-
ge aderen, alwaar hy fchryft van de vaten der roede. Vefalius bekent vryelyk met deze woorden,. dat hy de verfpreyding van de-
ze aderen, door de inwendige jzelfftandigheyd van de roede, nooyt gezien heeft 3 en alhoewel'3 zegt hy, deze vaten (hy fpreekt van de aderen en flag- aderen) tot de lighaamen van de roede reyken, nogtans kan ik nauwlyks met het mes na/peuren, op wat voor weg zy in de holte van deze lighaamen inge- plant werden. '■ Indien men de oorzaak van deze zwaarigheyd onderzoekt i zalmen ligtelyk dezelve vinden. Maareen manier, waar door deze inwen- dige aderen ontdekt werden, is by my bekent, en beftaat alleen maar in een opblaazing en drooging van de roede, na de uytwaflching van 't bloed, h deze bpblazing worden niet alleen opgeblazen de aderen, die over de opper- vlakte van de roede loopen, maar ook de inwendigen, als een zeef doorboord zynde, dewelke na de drooging door het ontleed-mes konnen onderzogt wer- den. Ziet de 84. Fig. Let. C En indien ymand op een andere manier wil te werk gaan, zal oly in 't vuur werpen. De reden is, om dat de zelfftandig- heyd van de inwendige ader, om deszelfs porofiteyt of gaatjens, zeer ligt ver- wart werd met de inwendige zeer vol-gaatige .zelfitandigheyd van de roede. UYTUGGÏNG vandeXXXV. FIGUUR.
A. Een ojpgeblaaze, gedroogde^ en in tween na de lengte ojpge/hede roede vffi
een man, op dat het inwendige zoude gezien werden.
•a. a. a. *De flag-ader door de zenuwagtige fpongieuze zelfjlandigheyd ver- Jpreyd, ;
$. Het uytêrlyke gedeelte van het hoofdje niet opgeblaazen , waarom ê0 fa de dr opging alle zynfpongieusheyd heeft verkoren, waar door het een M
/ vlies vertoonti r •..'.•■;-■ k b. Het inwendige ofgeblactzedeel van het hoofdje, welk gedeelte een WMM
. vervolging is van hei■ groot een dikke zefiuwagtig fpongieus Mghaam. C <De Tiswer.
& ' / UYT-
|
||||
C. A A N M E R K I N G. .144
UYTLEGGING van de LXXVI, LXXVII, LXXVIII,
LXXIX. en LXXX. FIGUUR. A. Een moot of gedeelte van het hoofdje van de roede, welk de kroon genaamt
word, en Jtaat allernaaft oj> die plaat ze, alwaar de voorhuyd [praeputhimj aan de roede vaft groeyd. a.a. Het buytenfie gedeelte van de gezegde moot, welk een vervolg is van 't
zenuwagtig Jpongieus dunne ligh aam, dat ten deele de fisweg omvat, welk van zoo veel gewigt niet is, als wel in de volgende Figuur■ Ë. b. Het binnenfle gedeelte van de gezegde moot, welk een vervolg is van ''t
groot e en dikke zenuwagtig Jpongieus lighaam. B. Het volgende gedeelte of moot van het hoofdje van de roede.
a. a. Het buytenfie gedeelte van gezegde moot, welke ten ofzigt van V eerjle
grooter is. b. 'Deszelfs inwendige gedeelte, welk ten opzigt van V eerjle kleynder is,
C. D. E. Vertoont mooten van het hoofdje, dewelke allengskens kleynder 'wor-
den 3 en toonen aan de verfcheydentheyd van de inwendige zelfsjtandigheyd* VERKLARING van de LXXXI. FIGUUR.
A. Een opgeblaaze, gedroogde, en na de lengte ofgefnede roede, oj> dat het
inwendige gedaante zoude te vwrfehyn komen. B. Het buytenfie zenuwagtige Jpongieus gedeelte van het hoofdje, welke duur-
der enfynder van weef zei ofzelfftandigheyd is. C. Het binnenfle zenuwagtig Jpongieus gedeelte van het hoofdje, is dikken-
van weef zei of zelfftandigheyd. D. Het zenuwagtig Jpongieus gedeelte van de pisweg.
*•• 7)e 'Pisweg. , '
' ÏÏe' verjpreyding der Jlag-aderen y door het inwendige van de foeda
|
||||
144 C AANMERKING.
De 82. PIGUUR.
Vertoont alleenlyk de inwendige gedaante van V afgejhede hoofdje. UYTLEGGING van de LXXXIII. en LXXXIV. FIG U U R.
A< Een gedeelte van de milts-ader van een Kalf in de lengte gefwden, oj>
dat men zoude konnen zien deszelfs doorbooring -y welke doorboorde ader als een zeef verfpreyd word door de milt, en verdwynt niet fchielyk, al- waar hy in de milt gaat, gelyk Highmorus en andere ge wilt hebben, maar in zyn voortgang. B.B. ¥>es zelfs afgefnede takken.
C. Een gedeelte van de ader verfpreyd door de %,emiwagt'fge fpongieusse lig*
haamen van de roede, na de lengte ofgefneden% E Y N D E.
|
||||||
;. . * . -
|
||||||
ANATO
|
||||||
ANATOMISCH KABINET
Van
FREDERICUS RUYSCH,
of ,
NAAMLYST der RARITEYTEN,
Dewelke ten huyze van den Autheur bewaart worden z
Opgeftelt van den zelfden
FREDERICUS RUYSCH,
Med. 'Doof. Hoog-Leeraar in de Ontleed en Kruidkunde : Medelit
in de Keyferlyke Academie in 'Duytjchland\ en van deKoninklyke
Maatfchappye der Geleerde in Engelandt.
W^ar by verfcheyden Verklaringen en kopere Afbeeldingen
ge voegt worden»
|
||||
IJ ■
|
|||||||||||||
jS; ', 4
|
|||||||||||||
•Ti'M, r\"l
|
|||||||||||||
i ■ -■ - ■■> tl
|
|||||||||||||
i::::-:. ml c^r ihfUacO
|
|||||||||||||
i'5 ..jfc- „,.i
|
|||||||||||||
AAN DEN
WEL EDELEN EN ACHTBAREN HEER,
-'■■■ D E N H E E R JOANNES COMMELIN,
Raad der Stad Amflerdam^
Zyn Begunftiger , en zeer geachten Vrient, ■■ ƒ Wenfcht
FREDERIK RUYSCH
Heil en Welvaren.
Wel Edele en Achtbare Hier,,
we byzondere ervarentheyt van alle natuurlyke Zaken,
en ook voornamentlyk uwe klaarblykelyke goetgun- ftighey t my waarts, verfchaiïen my met recht gelegent- heydt, om deze befchryving van myn Cabinet aan Uwe Achtbare en my zeer dierbare Naam op te dra- gen, op dat 'er eenig gedenkteken van onze oude vrientfchap, nu al twintig Jaren en daar boven onderhouden , blyven, en dit opfchrift zelfs, met deze naam te voorfchyn komende, meer ingang vinden zou. Waarlyk , wanneer ik een wel verdiende Begunftiger zoeken moeft, wien deze bladeren zoude worden toe- geëygent, vonde ik niemant, aan wien ik het meer fchuldig was ,* °r wanneer ik een Kenner verkiezen zou, die van deze en dierge- tyke, alleen het befte van allen zoude kunnen oordelen, kondeik'er geen vinden, aan wie dezelve met meer recht opgeofFert wier- den 3 als aan U, Wel Edele Heer, Waarom ze zich als van zelfs tot U uytftrekken, en dat uyt een innerlyk gevoelen van dank- T 2 baar-
|
|||||
%
|
|||||
baarlieyt,• ja om Uwe groote dienfteh èan my en (zo het geoor-
looft is, daar by te voegen) ook myn zoon bewezen, word.ik ge- ftadig aangezet\ om dezelven opentlyk met Loflchriften uyt te breiden; want het was U niet genoeg zo veel tekenen van gunft en van een oprechte genegentheyt mywaarts te betonen, of het behaagde U daar en boven Uwc goetheyt tot dezen mynen out- ften Zoon uyt te ftrekken -} het welke hy nog onlangs in't opftel- len van zyn Cabinetje (om geen andere weldaden op te halen) overvloedig beproeft heeft, dewyl gy het zelve met uytlantfche uyt beide de «Indien gebragte Zaden rykelyk hebt verciert en ver- meerdert. Hy zal, met my, zyn beft doen, dat deze zeer aange- name giften niet te vergeefs van U uytgedeelt zullen zyn, maat- zal liever trachten de bloemen en vrugten der dankbaarheyt U by alle gelegentheyt aan te bieden. Ondertufïchen hoop ik, datgy deze Naamlyft der Rariteyten met vriendelykheyt aannemen, en myne pogingen ten beften duydenzultj fchat dezelve niet na zyn grootheyt en waarde^ maar na myn begeerte om U myne hoog- achting te betuygen. De Groote en goede God, Wel Edele Heer, beware U lang gezont, en ftorte mildadiglyk over U en Uwe Vrienden uyt, allerley geluk en voorfpoet» Amfterdam, den o. Maart lopo. |
|||||
ANATO
|
|||||
^WPPP^WBW
|
|||||||||||||||||
wmmmm
|
|||||||||||||||||
■™^—
|
|||||||||||||||||
-^™"^
|
|||||||||||||||||
l5^ ANATOMISCH KABINET, of
fquammofum\ en fteen-been [os lapdofüm], welke in eerftgeboore kinderea
aUeenlyk aan elkander gevoegt zyn door een vliesje, 6. De geftalteniffe der tanden in die tedere jonge jaaren, dewelke, hoewel on-
volmaakt, egter een beenagtige vaftigheyd hebben aangenomen. 7. Het agterhoofds-been is zeer klaarblykelyk uyt vier deelen t'zamengevoegt,
en dat het grootfte dezer deelen uyt drie groeven, tegen ellcander overftaan- |
|||||||||||||||||
blykt hier zonneklaar.
|
|||||||||||||||||
de, voorzien is,
|
|||||||||||||||||
N°. II. Onder dat hoofd, word een kleyn ander gevonden van een misge-
boorte , van ontrent vier maanden dragts. Waar in aan te merken ftaat, dat men alhier beter de
bovengezegde ftreepen zien kan. . ,N°; III. Volgt een geraamte van een Jongetje, ontrent 3 Jaaren oud, hou-
dende in zyn regterhand het geraamte van een Papegaay. De onwederroepelyke tyd vliegt voorby.
In dit geraamte van 't Kind zyn aan te merken.
Ten eerjle. Dat het bekkeneel in 't opperhoofds-been gefloten is , nadien de
fontanel nu ai is verdwenen. 2. De vierde kies of maal-tand aan wederzyde in 't bovenfte kaakbeen, zyn
uytgang zoekende, doorboort voor de derde, het kaakebeen zelfs. 3. De doorn [Jpina ojfis Wit] van 't darmbeen is kraakbeenig, 't welk niet al-
leen in dit geraamte, maar ook in alle jonge geboorene zoodanig gevonden word! indien dit niet wel geobferveert werd in 't toemaken van een ge- raamte , word deze doorn, om dat hy kraakbeenig is, ligtelyk verlooren. 4. Het darm-been [os ïïtuni] aan weerzyde, is uyt drie deelen beftaande, ge-
lyk altyd gefchied in jonge kinderen. 5. De kniefchyven [gatella] zyn in 't geheel kraakbeenig^
NMV. Aanderegter zyde van 't voorverhaalde geraamte, word'er een ander
* gevonden van een kind van zes weeken oud, lil zyn regterhand een Vaandel dragende.
IVy zullen te vergeeft de doodflaande Oorlog meyden,
Alzoo on's keven hier moet tot de dood toe firyden, In 't zelve worden de volgende aanmerkenswaardige zaken gezien.
Ten eerjle. Het onderfte gedeelte van 't fchaam-been [psjpuèis] is kraakbeenig)
maar het bovenfte al beenagtig. 2. AU |
|||||||||||||||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. " 15T
1. Allede aangroeyzels [epipbjffès] 9 niet alleen de waare 3 (ik meyne, dat
aldus alle de uytfteekzels [procejfus] der geledingen , dewelke aan 't waare deel des beens groeven, genaamt moeten worden ) maar ook alle de beent- jes van de voorhand [carpus] en voorvoet [tar/its] , zyn nog enkel kraak- beenig} uytgenomen beyde de hiel-beenderen [os cakis~\ , waar in eeni- ge beenagtigheyd gezien werd. 3. De fny-tanden [dentes incifirït], die voor de andere meeftentyd uytfchie-
ten , alhoewelze nog in een dik vlies beiloten leggen, fchynen daar door. 4. Inde winkel-naad [flitura lambdoided] is een driekantig beentje3 't welk
zommige Autheuren recommandeeren in een vallende ziekte [epilepjïa'j j. Aan alle beyde zyde ontbreekt het mamwyze [procej/ks mammillaris]nyt~
fteekzel 5 derhalven moet 't gehouden worden vooreen waare [apophjfis vera] uytfteekzel, want naderhand fchiet het uyt het flaap-been [os temportim.~] é. De doornagtige [procejfus vertebrarumjpinoji] uytfteekzels van de wer-
velbeenderen , welke baftart [apophyfes Jpuria\ uytfteekzels zyn, (om dat zy aan 't waare gedeelte van 't been, of lighamen [corpora vertebrarum~\ der wervelbeenderen ,. in manier als kraakbeenige aanwaflen vaftgrceyen,.enin't gebruyk met waare uytfteekzels overeenkomen^ beftaan in dit, gelyk ook in diergelyke andere geraamtens, uyt kraakbeen. Daarom moet men voor- zigtig wezen in 't toebereyden van geraamtens ,, anders vallen deze uytfteek- zels van elkander. 7. Dat de wervelbeenderen in die Jaaren uyt vierdeelen haar beftaan hebben,
blykt in dit geraamte. 8. De hoofdsbeenderen, anders als in de eerftgeboornc, hangen nu al aan el-
kander, doormiddel van een naad. N°. V. Aan de linkerhand vertoont zig een geraamte van een kind, oud agt
maanden, een riek dragende.
Het volgende is aan te merken;
Ten eerfte. Het beenige [canalis ojfeus~\ canaal ontbreekt nog in 't fteen^been*
[os petrojum], gelyk gemeenlyk in die tedere jaaren gefehied. *. In de linker zyde is het trommelvlies [membr. tympant] helder, zoo dat men-
de gehoorbeenderkens [oJJiculaauditus~\r daar doorfchynende, in haare na*- tuurlyke plaats kan zien. 3- De reft komt overeen met 't voorgaande.
N°. VI. Aan de linker zyde komt ons voor het geraamte van een. bedaagd-
Man, zyn regterhand op de borft hebbende. Aanmerkt.
ten eer/Ie.T)ztde traanbeenderkens [ojjlcula lachrymalia] geenzints gequeft zyn, gelyk,
|
||||
i^ ANATOMISCH KABINET, of
gclyk zeer dikwils gebeurt in 't maken van een geraamte,wegens haar dunheyd.
2. De genieene gaten, die in dezelve beenderkens gevonden worden, gedefti-
neert zynde tot doorgang van de traan-canaal [duffus lachrymalis], zyn hier . veel wyder als na gewoonte.
3. In de ichubwyze \_futura fquammofa\ naad, aan de linker zyde, worden
verfcheyde beenderkens, van Wormms befchreven, 'gevonden. 4. De doorn \fpina 'ojjls Uit\ van 't darm-been, (welke een baftart [apopkyjïs]
uytfteekzel is, om dat 't in manier van een kraakbeenig \_epiphyfis~\ aan- was , aan 't darm-been aangreeyt) beenagtig geworden zynde, is gefchey- den met een merkelyke linie van 't waare gedeelte van 't been. 1. De fchaam-beenderen [ojfa pubis~\ zyn zoo wyd niet van elkander gefchey-
den in 't onderfte gedeelte, als in de vrouwen •> waar door het bekken \_pelvii\ m de mannen nauwer word: dit heeft niet alleen plaats in dit geraamte, maar word ook in alle geraamtens der mannen zoo gevonden. 6. Het ftaart-been [os cauda~\ is zoo niet na agteren omgebogen, als in de
vrouwen, maar komen meer na het fchaam-been toe. 7. Dat de ribbens in de mannen dikker en ronder zyn, als in. de vrouwen,
blykt hier insgelyks. TulTchen de twee boven verhaalde kleynder geraamtens, en met N°. 3. en 4.
getekent, leyt het lighaamtje van een onvoldrage kindje van zeven maan- den, voor eenige Jaaren door het balfemen zeer net bewaart, en als fteen verhard, in wiens regter handje vergankelyke bloemen, als rozen Sec. vaft- gehouden worden, verbeeldende de brosheid van den menfeh, welkers op- ïchrift is: De zelfden dag ontjluyt om:
De zelfden dag verteert ons.
In dit verharde dood lighaamtje van 't onvoldrage kindje, zyn aan te merken.
Ten eer ft e. De kroon, waar mede het hoofd omvangen is, is gemaakt uyt na-
tuurlyke bloemen, welkers bloem-bladeren [j>erala] eeuwigduurend zyn, want die vallen alleen niet af, maar zy behouden ook haar natuurlyke cou- leur: weet, dat dit van my gedaan is, op dat zy met hetlighaam, 't welk niet kónde bederven, zoude overeenkomen. 2. De kuyl in de fontanel van 't hooft, ('t welk gemeenelyk in doode kin-
derkens gezien word, en is een teeken, dat het lighaamtje de geeft gege- * yen heeft) is hier vry zigtbaar.
3. Het lighaamtje is in 't geheel fteen hard, en de ingewanden daar nog i*1
zynde, behouden die zelfde hardigheyd. 4. De natuurlyke couleur is byna nog in zyn geheel.
N°. VIL
|
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. 153
N°. VII. Aandezydevan het gebaïfemde kindje, ftaat een geraamte van een
misgeboorte [abortus] van vier maanden, met een houwer dreygende te Haan 5 't welke deze woorden tot een opfchrift heeft : De Dood/paart ook zelfs de weerlooze Jeugt niet.]
In dit geraamte zyn deze dingen merkwaardig.
Ten eer ft e. De uytzettïngen [protraff.ftriar,] der ftreepen in't hoofd, zyn,
gelyk als water dat in ys verandert. 2. Dat gedeelte van 't flaap-been [os temporutn], het welk 'tfchubwyze been
~r[,os fquamojum] genaamt werd, gaat in zyn beenmakinge voor dat gedeelte, 't welk het fteen-been [oslapdo\fum] geheten word.
3. Ziet men hier, dat het ronde been.fW orbkulare] van 't gezegde been, in
de vierde maand een beenagtige fubftantie aangenomen heeft. 4,. De onderfle kaak [maxilL infer,~] in zoo een teder misgeboorte, is fcher-
per in zyn midden, als in bejaarde, of die ouder zyn.
<j. Welke deelen van de naamlooze [ojja inwmifiata] beendermeel'ftdtbeen- agtige natuur aannemen, is hier zonneklaar te zien. '' - '
6. Niets beenig komt ons voor ontrent de voorhand [carfus], maardeagter-
hand [metacarjpus] is geheel beenig. 7. In de voorvoet [t ar fis] word weynig beenagtigheyd gevonden, maar in
tegendeel is de agtervoet [tnetatarfris] al beenagng, 8. De beenderen van de vingers van de hand, gaan in haar beenmakinge voor
de beenderen der toonen van de voet. 9. Hier blykt klaar, dat het borft-been [os j>eè~ïoris] in die tyd nog niets been-
agtigheyds heeft. IQ. De fleutel-beenderen [clavkulaf] zyn in 't geheel byna beenagtig, als me-
de de ribbens, uytgenomen derzelver kraakbeenige aanwafien, ii. Dat de voorfte uytfteekzels van de onderfte kaak (van andere de kraaye-
beks of fcharpe [Coron£ S.procejfus acuti] uytfteekzels genaamt) geenzints waare uytfteekzels zyn , toont dit kléyne geraamte aan. Want die ge- zegde uytfteekzels zyn 'er in de eerfte beenmakinge, enfpriiyten niet uyt het waare gedeelte van 't been, 't welk de wezeritlykheyd zoude moeten wezen van een waare uytfteekzel; en daarom worden zy van my niet te on- regt gehouden voor baftert uytfteekzels. \ yb$[m M N°. VIII. Onder dit gezegde geraamte, word 'er een ander gevonden, van
een kind van agt maanden dragts, in zyn regter handje hcudende een waterblaas, uyt een hond genomen. V ' Tic
|
|||||
\
|
|||||
if£ -ANATOMISCH KABINET, of
wo De Menfch is als een blaas. K ,1'
sïn dit geraamte is het volgende te zien.
Ten eerfle. De voorhand in 't geheel kraakbeenig.
2. In de voorvoet [tary#.r| heeft het hielbeen \_calxj een beenagtige hardig-
heyd aangenomen , de andere beenderen van de voet zyn nog kraakbeenig, 3. De knicfchyven \_patella] zyn in 't geheel kraakbeenig.
4. Alle de kraakbeenige [epfihyfis] aanwafïen, zyn in dit' geraamte kraakbeenig,
5. Het is zeker 3 dat het onderfte kaakbeen beftaat uyt twee deelen in een eerft-
gëboorne* maar haar vereeniging gefchied niet door tufTchenkomen van een kraakbeen, gelyk de Autheuren zeggen r ja zoo dikmaals als ik het onder- zogt heb , heb ik altoos bevonden, dat deze twee deelen, aan elkander t'zamen hingen, door hulp van een vlies , gelyk in dit voorwerp gezien kan werden. 6. Het naamloos been [os innominatum} van de linker zyde is wat lager ge*
plaalt, als dat van de regterzyde: en dat geenzints door een wanfehapen- heyd, maar door het Hellen van 't geraamte voor deszelfs drooging: 't welk veele Cliirurgyns bedrogen heeft, oordeelende, dat hetdye-been \os femo- rzsl ontleed was, om dat zy bevonden het eene been langer te zyn als het .- andere na dé Val, en onlydelyke pynen., Ik zeg, dat dit dikmaals afhangt
van de plaatzing en uytrekking van 't lighaam, waar door het eennederda- lende geftalte krygt; en het dye-been navolgende, fchynt het eene been [crus~\ langer te wezen/ .... ....:. ,:.,^ i i^yJV.'i-s-, oi r- b:;-b<\';
7. In 't börftbeen van agt maanden dragts, worden dikmaals 6 of 7 ronde
beenderkens, die na de lengte van't gezegde been ftaan, gevonden, maar hier zyn 'er eenige die dubbelt zyn. f 8. De fontanel in 't hoofd, is zeer kleyn.
N°. IX. Aan de regter hand van 't gezegde geraamte, word een ander geraamte
gevonden van een voldrage kindje, turTchen de kaaken een Vergulde trompet houdende. *4\ .rj Gedenkt aan de la aft e tyd/
Nó. X. Een geraamte van een vierjaarig kind, verfchèyde fpeelgoet in de
handen dragende.
Het menfche leven k maar em JpeL>
In dit geraamte zyn aan te merken deze volgende zaaken. Ten eerfle. Blykt hier, dat de fchaam-beenderen {ojfa ptbii] in dien ouderdom, de beenaatteé natuur hebben aangenomen. |
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. I5f
2« Dit geraamte vertoont insgelyks , dat de namelooze beenderen [oj/a itmo-
minata] in drien zyn gefcheyden, 3. De kniefchyven zyn nog kraakbeenig,
4. De beenderen van de hiel [os calcis~\ , koot [os talt\, en het taarlingswyze [os
tejfara] been , als mede het grootfte van de drie namelooze beenderen \ zyn al in een beenagtige zelfftandigheyd verandert, dewyl de andere onbcnaamde, of beytelwyze [ojffa cunëiformid], ais mede het fehipwyze [os naviculare\ been, nog kraakbeenig zyn gebleven. $\ Byna alle aangroeyzels [epipbyjès~\ hebben de beenagtige hardigheyd aan-
genomen , tuffchen welken , en 't waare gedeelte van 't been , zeer veel kraakbeen turTchen komt. 6. De beenderen van de 4ye [os fimor/s] , fcheen [tibiti] , kuyt [os fura\,
en fchouder [humerf\, hebben een regter figuur, als in bejaarden. 7. Twee van de voorhands [carpu~\ beenderen, hebben een beenagtige zelf-
ftandigheyd bekomen, en dat in alleby de zyde. 8. Het borft-been [os jpefforis] uyt elf ronde beenderkens ('t welk zelden ^
zoo 't ooyt, gezien w) beftaande, N°. XI. Het Geraamte van een kind van ontrent vyf Jaaren oud, van wiens
regterhand een menfche hartje, door het balzemen hard gemaakt
zynde, met een zyde draad afhangt.
's Menfchen leven hangt aan een zyde draad.
Iïi 't zelve is aan te merken.
Ten eerfie. Dat de voorvoets-beenderen [os tarJT] aan wederkanten (uytge-
zondert de fehipwyze [o£a navkularid] beenderen) een beenagtige har- digheyd aangenomen hebben. 2. Dat het borft-been beftaatuyt vyf ronde beenderkens.
3. Dat tufte hen het ankerwyze uytfteekzel [procejfus anchoriformts^^ en het
Waare gedeelte van 't fchouderblads-been [os fiapulté] , veel kraakbeen ge- legen is-, 't welk een teeken is, dat het gezegde uytftek een baftert [apo- fhyfis Jj>uritf\ uytfteekzel is. 4- Dat twee van de voorhands-beenderen/ waarlyk de beenagtige hardigheyd
bekomen hebben, kan men klaar zien: de andere, gelyk in 't voorgaande geraamte, zyn tot nog toe kraakbeenig. \ 5- Het opperfte van de fchoudör [JkmwUs humerus~\y welk een uytfteekzel
[proceffus feaputé] is van 't fchouderblad} is hier nog geheel kraakbeenig. 6. De doom [fp'ma ojjïs UW] van 't darm-been, is nog geheel kraakbeenig..
7> Dat het onderfte aangroeyzei van de fchouderbeenderen een waar aangroey- V 2 zei
|
||||
Hê ANATOMISCH KABINET, of
zei is , blykt hier zonneklaar } want tuilehen deze, en 't waare gedeelte van't
been, komt kraakbeen.
S. Het zelfde word ook gevonden in 't onderfte aangroeyzel van de kleyne [radlf] elleboogs-pypen.
e>. De bovenfte aangroeyzels van de elleboog-beenderen [cuLitf\i (nament- lyk de knoppen [olecrana] vanden elleboog) zyn nog kraakbeenig , en daar
word niets beenig in gevonden.
io. Dat de bovenfte aan wallen.., of de hoofden van de arm-beenderen [brachïd]} 11 yt twee beenderen in die jaaren beftaan, blykt alhier.
11. De groote en kleyne drayers [trochanteres~\ van 't dye-been groeyen vaft,
op de manier als een aangroeyzel aan 't waare gedeelte van 't been ■> en daar- *. om rnoetenze ook gehouden worden voor baftert uytfteekzels [apoj>hyfes
12. De onderfte aangroeyzels van de kuyt-beenderen [fir*e~]3 hebben een been-
agtige natuur aangenomen , maar de bovenfte zyn nog kraakbeenig. ~ï3. Alle de beenderen van de voorvoet [tarjits] aan weerskanten, (^behalven
het fchipwyze [os naviculare\ been} zyn beenig geworden. 14* De gehoor-beenderkens [oJJiculaauditus~\ van de linker zyde , hebben haar
natuurlyke plaats in't fteen-been [os £etrofim.~\ N'\ XII. Een kloek geraamte van een Meysje, vertoonende met een neusdoek
haar oogen af te droogen -y met dit advys :
De Wereld is een TraanendaL
*, ■ n - Aanmerkt. -. ..,
Ten eerfte. Dat het geraamte van de vrouwelyke fexe is, toonen ons zeer klaar
de dunheyd van de ribbens ; als mede de diftantie, dewelke gevonden werd in het onderfte gedeelte van 't fchaam-been [osfubis.] a. Het geheele bekken [pelvis~\ is ook w'yder als in de mannen.
3. Het borft-been -[os fietforis] beftaat uyt vier beenderen, maar de punt [mtt~
er o] daar van is nog in 't geheel kraakbeenig, 't welk voor ons een teeken is, dat het niet oud van jaaren is geweeft ■, want door de tyd word het ge- tal der gezegde beenderen zoo vermindert, datze in hooge jaaren niet zel- den te gelyk met de punt uyt een been beftaan. N°. XIII. De grond van de Tombe, is vervult met verfcheydernenfchebeen-
deren , verbeeldende een begraaf-plaats. .. De /lard-fpd'm doet elk regt:
Ze opent ztg voor Heer en knegt.
|
||||
NAAMLYST der RARITEYTER g{}
Ze geeft een onder aardfche woning >
Zoo aan den boer y als aan den Koning. *• ■ ^ ■- . ■■■■
Letter A. Is een doodshoofd [caftut ojfeum]^ waarin
aan te merken is.
Ten eerjle. Dat in de fchubwyze [futara fquammofa] naad van de linker zyde,
ontrent de grond van het mamwyze [ftroceftus mamillaris] uy tfteekfel > een beentje van Wormïus gevonden word. i. Het andere paar der fchubwyze [men dofie futura] naaden,(door wiens toe-
doen dezyden van'tbytelwyze hzcn[osJphoenoides] t'zamengevoegt wor- den met het voorhoofds [os front is] been) is voor een groot gedeelte ver- dweenen : vervolgens zyn deze beenderen vereenigt door een vereeniging [Jyrnphyfis fine medio'] zonder tüffchenkomen. Letter B. Is een menfehe doodshoofd.
Aanmerkt.
" , , *
Ten eerfte. Dat het verhemelte [palatum*] op een wonderlyke manier neerge-
drukt is. 2. De pyl-naad [futura fagittalh] is in \ geheel verdwenen, in wiens agter-
fte gedeelte gezien word een ronde kuyi. * O f dit van het trepaneeren zal gekomen zyn ? 3. De kroon-naad [ futura coronalis] ontrent het linker flaap-been [os tempo-
rale~] 3 is mede verdwenen. Letter C. Een doodshoofd van een Menfch.
Aanmerkt.
Ten eerfte. Datdepyl-naadtotaande grond van de neus [radix nafi~\ is uyt-
geftrekt 3 en alzoo het voorhoofds-been in tween verdeelt. 2. In beydezyde van 't voorhoofds-been worden lange fleuven gevonden,haar
oorfpronk nemende uyt de gaten3die boven de oog-raden[orbita oculi]zyn, in dezelve worden geplaaft de zenuwen die door de fpieren van 't voorhoofd loopen. Letter D. Een doodshoofd van een Besje.
Waar in aan te merken zyn.
Ten eerfte. Dat niet alleen bey de de kaak-beenderen tandeloos, maar ook in
y 3 haar
|
||||||
V
|
||||
i5S ANATOMISCH KABINET, of
haar hoogte fcoo vermindert zyn, dat'er nauwlyks de helft van debreete
overig is. Ziet de 82. Aanmerking 5 en 6 y. Figuur. '%, Zeer groote * ja wonderbaare gaten werden in dit doodshoofd gevonden, in 't buy tenfle van de oog-raderen fittende, welke by Spigelms genaamt werden de vierde gaten van 't bytelwyze been. Of dit van de eerfle con- formatie , of door de ouderdom is, kan men niet ligt bepaalen. Letter E. Een doodshoofd , waar in aan te merken zyn.
Ten eerfle. Dat de pyl-naad zig uytftrekt tot de wortel van de neus.
2. De holte in'tonderfte gedeelte van't voorhoofds-been, iszeerkleynj't
welke de Autheuren voorgeven, dat van de loop van die naad tot de wortel van de neus zoude voorkomen\ maar menigmaalheb ik het ook in tegendeel waargenomen. 3. In de winkel-naad \_futuralambdoided\ 'zyn verfcheyde beenderkens van
Wormïus: waar onder twee driekantig, endat aandezyde, daardepyl- naad met de winkel-naad zig vereenigt. 4. De mamwyze uytfteekzels vandeflaap-beenderen, zyn vol van holletjes
en huysjes. Letter F. Een doodshoofd , waar in aan te merken zyn.
Ten eerfle. De pybnaad, als in 't voorgaande, uy tgeftrekt tot de wortel van
de neus, 2. Een kleyn beent je van Wormtus, in de tweede baftart-naad [mendofa fu-
tura\, 't welk zeer raar is. 3. In't opperfte en buytenfte gedeelte van de }uk*bQendQYm[oJTa zygomafka']i
word gevonden een groot beeniguytileekzel, ('t welk zeer zelden, of zoo 't ooyt , te vooren gezien is.) Letter G, Een doodshoofd van een bejaard Menfch.
Aanmerkt*
Ten eerfle. Aan de linker zyde een beentje van TVormius in de fchubwyzenaad. 2. Onder de beenderkens van Wormius, word 'er nauwlyks een grooter ge-
vonden, als in de kroon-naad van dit hoofd, het welk insgelyks zelden voorkomt. . 3. De ploeg [yomer] is vereenigt door een beenagtige zelflbndigheyd, met
het fcheydzel der neusgaten, 't welk dikmaals gebeurt in bedaagden, waar door oorzaak ontftaan is by zommige, om te twyffelen 3 of deze twee been- derkens een,oftwee zoude zyn. \ ~ |
||||
———
|
||||||||||
|
||||||||||
■'♦ *
|
||||||||||
NAAMLYST der RARITEYTEK.
|
||||||||||
«flf
|
||||||||||
A Een aanmerkelyk teeken of fpoor van de flaap-fpieren y met een zigtbaare
rand j in 't voorhoofd en opperhoofds-been. Letter H. Het doodshoofd van een kind , ontrent agt Jaaren oud.
Waar in aan te merken ftaat.
Ten e erft e. Dat hier is een notabele diftinclrie en fepareering van't agterhoofds»
been en juk-been, 't geen alleen gezien word in de jonge kinderen : maar eyndelyk worden deze twee beenderen t'zamengevoegd} door een beenag- tige zelfftandigheyd. 2. Hier is fraay te zien, hoe dat in de vernieuwing der tanden, de tuffen»
fcheydzels \interftitia alveolormn] van de holtens3 door de uytkomendc tand uytgeftooten, ja ook in 't geheel vernietigt werden. Letter I. Een doodshoofd van een bejaard Menfch..
Aanmerkt hier.
Ii?# ^r/fc. Verfcheyde beenderkens van Wormius in de winkel-naad \_Jtifura'
lambdoidea7\ 2. Twee driekantige beentjes > tuiïchen de kroon [Jutura coronalis'} en win-
kel-naad. 3. Verfcheyde beenderkens van Wormius3 in de tweede [Jutura mendoja'},
baftaart-naad. Letter K. Een doodshoofd.
Aanmerkt. /
Ten eerftc. Dat de pyl-naad [Jutura JagittalisJ tot de wortel van de neus ge*
ftrekt is, 't welk geenzints de verfcheydentheyd van de fexe betekent. 2. Verfcheyde kleyne beenderkens van PVormius 'm de kroon-naad, ondewr
welke een zeer groot is. 3. Een beentje van IVormius in de kroon-naad.
4- Zooveele beenderkens van Wormius in de winkel-naad} dat de helft van de
gezegde naad ons dubbelt voorkomt. Letter L. Een doodshoofd van een bedaagd Menfch»
Aanmerkt.
Ten eerfte. De pyl-naad byna geheel vernietigt. z- In 't midden van 't agterhoofds-been, komt te voorïchyn een tegennatuor-
lyk beenig uytftek,. '. Letter'
|
||||||||||
i6o ANATOMISCH KABINET, of
Letter M. Een doodshoofd van een Kind.
Aanmerkt.
Ten eerfte. De regter fchubwyze naad, is voor het grootfte gedeelte dubbelt.
2. Het welk ook gevonden werd in de winkel-naad. Letter N. Een doodshoofd van een oud Man.
v,!iDi ... kK.;,j ,-;j,,:,:;... v. Aanmerkt.'"
Ten eerfte. Een driekantig been , tuffchen de pyl én winkel-naad. i
2. Verfeheyde beenderkens van JVormius in de pyl-naad. / u j r Nrt. XIV. Verfeheyde menfehe beenderen tufïchen de gezegde doodshoofden
verfpreyd, om een Kerkhof te verbeelden.
Onder de gezegde beenderen, komt ons eerffc voor het fchouder-been [os*hu*
meri] van omtrent een zesjaarig kind, wiens opperfte aangroeyzel [epijphy- J?s] of hoofd y als mede het onderfte, door de kooking in enkel water van een gefcheyden zyn. Ziet N°. I. De twee elleboogs-beenderen [ojfa ctibitï] van't zelve kind, door de kooking
beroofd van haare aangroeyzels , zelfs de olecranon niet uytgezondert, 't welk een teeken is, dat dezelve olecranum, in manier van een aangroeyzel, aan 't waare been vaftgroeyt. Daarom moet men ook de olecranum houden voor een baftaart uytfteekzel [apop'hyfis fpuria.] Ziet N°. IL Een krom dye-been van 't zelve kind, wiens opperfteen onderfte aangroeyzel
niet alleen door de kooking afgevallen zyn, maar ook alle beyde de drayers [rotatores feu trochanteres] : waar uyt klaar blykt, dat deze gezegde drayers baftart uytfteekzels zyn, en aan 't waare been, als een uytfteekzel, vaft- groeyen. Ziet N°. III. -- In de eerfte Kaft, Letter A. worden deze navolgende zaken gevonden.
In de eerfte en opperfte plank, worden gezien en vertoont, N°. I. De deelen tot de generatie of voortteeling behoorende, en dat in een
voldrage meysje, met deszelfs waterblaas, en een gedeelte van de endel- darm daar aan 5 in de fcheede [vagina uterï] van de Lyfmoeder is te zien st halfmaanwyze [femilunare hymen'] maagdevlies, zoo als het ordinaris in .. die tedere jaaren gewoon is ons voor te komen: want in de meysjes is het
gewoon met 'er tyd te groeyen tot een cirkel of kring, in wiensmiddelfte, |
|||||
V
|
|||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. i6i
m een natuurlyke Haat altyd een openmg blyft. Daar worden ook gezien
aan beyde de zyden de flag-aderen [art er ia umbilkales] van de navel , met het ondoorboorde [urachus imftervms] watervat. K°. II. Een gedeelte van de zaad-ader [vena Jpermatkd] uyt een Kraamvrouw
van negen dagen , met wafchagtige ftorfe vervult, waar in een notabele wydte der zelverj buyten de kraam , en in die geene, die niet zwanger zyn, zyn de zaad-aders geenzints zoo wydt. N°. III. De krop-ader \yenajugularis~] uyt een Paard, 'm wiens eene uyteyn-'
de gezien word een oog-luy kende [valvula connivens] klap vlies, of een half maanwys vliesje, een klap vlies vertoonende, en nogtans onnut om 't werk van een klap vlies te doen, In het andere uyteynde, word den uytgang of mond van een tak, voortgekomen uyt de gezegde ader , door een waare klapvlies, gefloten. N°. IV. De maag en gedarmte van een misgeboorte van vier maanden dragts.
,/ ■ '■ j ■ ."' . s, 't. '■ f ', .,J'. ..'."■■ ..... ■' I ■'' Z,, ..' ;■',. :■'--.- ..* - '; '-.'■ J. 't - -.' s. '" .,. ,< -
Op de tweede plank worden gevonden,
N°. I. Een waterblaas van een Kalf, zig dubbelt verbeeldende, om dat in des-
zelfs agterfte gedeelte als een tweede blaas aanhangt, wyder als de voorfte en waare waterblaas; ik zoude geloo ven, dat dit zyn oor/pronk genomen heeft van 't watervat \urachui\ tegens de natuur verwydert , welk in dit geflagt van dieren , volgens de loop van de natuur, altyd open is. N°, II. Het geraamte van een ongeboore kindje van vier maanden, met het
opheffen der handjes gelyk als opfpringende. 0 wat ben ik gelukkig, terwyl myne beenderen nu zoo
zagtjem kggen te ruften* N°. III. De Teeldeelen van een Vrouw, die vier maanden zwaar was geweefr.,
Aanmerkt.
Ten eerjie. Deze partyen heb ik 20 Jaaren zoo net bewaart, datze fchynen
eerft vars gedroogt te zyn. 2 In dezelve Lyfmoeder leyt ook een gebalfemt kindje, als een fteen ver-
hard, wiens devys is: X Gefor-
|
||||
%to ANATOMISCH KABINET, of
Geforrneert y geftorven, en begraven 'm de zelfde plaats.
Zoo dat de Lyfmoeder myn graft is. 3. 't Blykt hier 3 dat de fcheede [vagina] in de zwangere Vrouwen lan-
ger is- 4. Ook kan men hier aanmerken, dat dewaterblaas deze uytgeftrektheyd van
de fcheede niet altyd navolgt,
5. Ook komen ons hier voor de lange [ligamenta uteri teretid] en* ronde ban-
den van de Lyfmoeder, die men hier zoude zeggen, dat aan'tvoorfte ge- deelte liever als aan 't agterfte gedeelte van de Lyfmoeder vaft waren -, en dat is, om dat de grond van de Lyfmoeder , in 't zwanger gaan, in de hoogte zig verheft. 6. Het is ook aanmerkenswaardig, dat op de plaats, daar den endel-darm
[itttefiinum reëfutri] aan de fcheede t'zamengroeyt, die wand niet zoo dik is, gelyk men zig gemeenelyk verbeeld; en hoe ligtelyk, als deze partyen qualyk geftelt zyn, dat zy naar ongemakken elkander overzetten: zoo dat, als het vuur [gangrand] aldaar is gekomen, 't zelve ligtelyk van de fchee na den endel-darm overgaat. 7. Hoe groot en wyd in zwangere Vrouwen, de bloetvaten van de Lyfmoeder
zyn, is hier ook te zien, 8. In de blaas, die maar een weynig opgeblazen is, is nog kreuk nóg kuyl:
maar zoo natuurlyk geftelt, als of zy met pis opgevult was. N°. IV. Aan de zyde van de Lyfmoeder, daar het kindje in befloten is, ftaat
een geraamte van een kindje van vier en een halve maand, met des-
zelfs linker handje de gezegde Lyfmoeder aanrakende.
Het kon in geen edelder gr aft bedekt worden.
• Aanmerkt.
Ten eerjfe. In deszelfs borftbeen is niets beenigs te zien.
2. Daar word een driekantig beentje, tuffchendepylenwinkelnaad, gevonden.
N°. V. Geraamtens van Tweelingen van vier maanden.
Het aan de regter zyde ftaande met opgeheve handen, als met vreugde inge-
nomen zynde, ziet na den hemel. Dat aan de linker zyde, zyn regter handje aan zyn weenende oogen gebragt heb-
bende , fchynt of hy wilde beweenen zyn vroege uytkomft des doods: zoo |
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. 163
dat die Tweelingen fchynen te verbeelden, met twee verfchillende gemoeds-
bewegingen , de eene als Democriet > de andere als Heraciiet. N°. VI. Een gedeelte van een menfche Nier} in mooten gefneden.
Aanmerkt.
Ten eerfte. A. A. De bloedvaten door de Nier loopende, en vervult met een
wasagtige ftorTe.
2. B, B. De canaaltjens,' door welke de pis na het bekken ge voert werd. N°. VIL Een wondcrbaarlyke groote menfche Nier} verbeeldende de figuur
van een Fles.
Aanmerkt.
Ten eerfte. Dat door deszelfs vliezen notable bloedvaten verfpreyd worden ,
waar onder, alhoewel vervult , nogtans verfcheyde zoo kleyn zyn , dat zy byna het gezigt ontvlieden. 2. De Nier [arteria renalis , feu emulgens] of uytzuygendeflag-ader, is ont-
blood van alle vliezen en vet, waar door. anders dezelve verduyftert word. 3. Heuveltjens, liever klieren van de Nieren verhard, en dik geworden, uyt
de zelfïtandigheyd des Niers uytfpruytende, en met Letter a.a. getekent. Op de derde Planh
N°. I. Een gedeelte van de omgewonde \inteftinum ileum\ darm van een
menfch 3 op een voetje ftaande.
Aanmerkt.
Ten eerfte. Dat de vaten van 't darmfcheyl \mefenterium\, door wiens toe-
doen de darmen by een gehouden worden, met quikzilver vervult zyn. 2. De gezegde darmen hebben haare natuurlyke plaatze behouden, welkers
vaten ook met quikzilver vervult zyn. N°. II. Het Geraamte vaneen onvoldrage kindje van zeven maanden > in zyn
linker handje houdende de darme en maag van een Henne. Het onderzoekt de vezelen en ingewanden der Beeften.
Aanmerkt.
Ten eerfte, Verfcheyde naaWen Iteekén in de maag 3 dewelke de Hen opge-
X 2 ' flckt
|
||||
ify ANATOMISCH KABINET, of
ilokt had, en zommige daar van hebben de maag doorboort. Ziet No. I. a. a.
2. la 't borftbeen worden vier ronde beenderkens gevonden. N°. III. Een Bal, beftaande uyt Koe-hayren3 welke gevonden is in-de maag
vm een Koe. N°. IV. Een gedeelte van de bloedvaten des Longs, namentlyk , de flag-
ader, ader, en longepyp [afpera arterid] , dewelke zoodanig op elkan- der leggen , dat zy byna haar natuurlyke poftuur behouden. Aanmerkt.
Alle deze vaten zyn vervult, en eyndigen in zeer fubtile vaatjens, verbeel-
dende ('t geen fraay om'te,zien ïs^) een boom. N°..V. Een glaaze kasje, voorzien met vier geraamtens van kleyne [embryo-
nes1^ fchepzelkens, waar van het eerfte en grootfte van twee en een halve maand is, dragende in zyn regter handje dé darmen van een Kikvors y de- welke netjes opgeblaazen en bewaart zyn. Aanmerkt.
Ten eerfte. Dat het hoofd, volgens gewoonte, ten aanzien van 't lighaam3
zeer groot is, en voor een groot gedeelte vliesagtig. •2. De beenmaking vertoont zig 't eerft in 't voorhoofds-been [os front is], on-
trent de oog-raderen [orbita octilortim] : als mede het agterhoofds-been [os occiptis] ontrent het grootfte gat,gedeftineert tot doorgang van't rugge-merg. 3. Daar is nog geen beenmaking in de plaats van de opperhoofds-beenderen
[offa bregmatis.~\ 4. De bovenfte kaak is in 't geheel beenagtig, als mede de onderfte; welke
beyde in de langte uytgeftrekt, en fpits toelopende zyn, als in de honden. 5. De fleutel-beenderen [clavicula], als, mede de ribbens [cojia], zyn been-
agtig. _ i 6. De naamlooze beenderen, ten deele beenig, ten deele kraakbeenig, wel-
kers beenmaking in haar midden begint voor te komen, gelyk hier klaar blykt. ï\- 7. De beenderen van de voorhand zyn in 't geheel kraakbeenig 3 maar de ag-
terhands-beenderen beenagtig. 8. De beendertjes van de vingeren, beginnen een beenagtige zelfsftandigheyd
aan te nemen, en 't is als een zandje groot x 't welk de natuur van been aanneemt. o. De agtervoets-beenderen zyn al beenig 3 maar van de toonen nog kraakbeenig.
|
||||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. ióf
JST°. VI. Het ander aan volgende geraamte , in 't zelve kasje geplaaft, is van
een fchepzeltje van ontrent twee maanden, in zyn linker handje dragende de Long van een Kikvors, opgeblazen en doorgefneden, op dat men het inwendige zoude konnen zien. Aanmerkt.
Ten eerjïe. Het doodshoofd, is in 't geheel vliezig, uytgenomen het bovenfle
gedeelte van de oog-raderen. 2. Beyde de kaken hebben al een beenagtige zelfftandigheyd aangenomen.
3. In de namelooze beenderen word een ligte beginzel van beenmaking ge-
zien , als een wit ftipje. 4. De beenderkens van de agterhand vertoonen een kleyne beenmaking, in
manier als een zandje. 5. De geheele rugge-graat [fpna dorfi~\ is geheel kraakbeenig, ja fchynt ook
bykans vliezig. N°. VII. Volgt nu in ordre het derde geraamte van een kleyn fchepzeltje
van ontrent zeven wecken, mede in 't zelve glaze kasje geftelt, in 't lin- ker handje dragende een prop-gezwel [ptypus~], uyt de langagtige Xpnus longitudinalis] groef gehaald. Aanmerkt.
ff
Ten eerjle. Dit prop-gezwel had zoodanig een taayheyd , dat men het daar
uyt konde nemen, en droogen , een ader verbeeldende: waar door veele bedrogen zyn geweeft in de ongemakken van de borft, als zy zoodanige prop-gezwellen al hoeftende opgaven , gelovende dat haar uytgehoefte ade- ren voorquamen. Ik oordeele, dat het klaarder blykt als het middagligt , dat deze prop-gezwellen niet anders zyn, als geftolde weye , en verdikt in de pypen [ironchiapilmonis~] van de Long, of andere aderen. 2. Weynig of niets verfcheelt het in deszelfs beenmaking van 't voorgaande,
N°. VIII: Het vierde van dit glaze kasje, is een geraamte van een kleyn fchep-
zeltje van ontrent twee maanden, in zyn linker handje houdende een men* fche Eytje, en in de regter een Overaas, of Haft. Terwyl wy geboren worden, fierven wy»
Aanmerkt.
*e» eerjle, Het hoofd is in 't geheel vliezige uytgenomen de opperfle gedeel-
X 3 * tens
|
||||
ï66 ANATOMISCH KABINET, of
tens van de oog-raderen: ja het fchynt over een te komen met het bovenge-
melde geraamte, getekent N°. 6. 2. Het hoofd is met Kattoen vervult, op dat het zyn rondheyd zoude be- houden. N°. IX. Aan de zyde van 't gezegde glaaze kasje, ftaat een geraamte van zes
maanden : in de linker hand dragende een tros met uytgelofte fteenen van een menfch, welke fteenen met een lymagtige ftoffe aan een hangen: maar in de regter hand toont het verfcheyde fteenen , uyt een galblaas van een menfch genomen, welke in figuur en gelykheyd of efFenheyd , zeer met mal- kanderen overeen komen; Ja zy gelyken na het agterfte gedeelte van een fchoteltje. - De Menfch van een Vrouw gebooren, en eenen kleinen tyd
leevende y, h vol van geèreeken. ■ ■■■'
Aanmerkt.
|
||||||
Ten eerjle. Drie bol-ronde beenderkens worden gevonden in 't borft-been s de
andere zyn nóg kraakbeenig. 2. Het trommelvlies aan de linker zyde , is geheel en doorfchynend , waar door
men de beenderkens van 't gehoor in haare natuurlyke plaatze ziet. 3. In de voorhand en voorvoet ziet men niets beenigs, zyndedeagterhanden
agtervoet in allebeyde zyde beenagtig. N°. X. Een groote tak van des Longs Slag-ader , met wafch vervult: waar
door de takjens , ja de allerminfte, ons klaarder voor oogen komen, Aanmerkt.
Ten eerjle. De alleruyterfte uyteyndens van de gevulde takjens , kan men nauw-
lyks zonder vergrootglaazen zien.
2. Allede vliezen, die het gezigt zoude benemen, zyn in't geheel weggeno- men , zoo dat de bloote vaatjens in 't gezigt komen. N<\ XI. Een bal van een man door 't balfemen verhard, en ontbloot van 't
fchee-vlies [tunica vagwalis], en behouden hebbende zyn eygen [tunicafrofria t feu albugined] of witagtig vlies. Aanmerkt. ,;
-Lett.A. Vertoont de bal [tefliculus.']
B. Debyftander [parajïata, feu epdidymis\3 over welkers oppervlakte
ontelbaare bloedvaten verfpreyt, en konftig vervult zyn. |
||||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. 167
C. De groote [globus major epdidymidis^ bol van de byilaander.
D. De kleyne [g/obus minor ejpididymidh] bol van de byftaander.
E. De preparerende [yafa fpermatica praparantid^ zaad vaten meteen
fpuyt vervult 3 door een wonderlyke knooping aan elkander han-
gende t en flangswyze loopende. F. De opfchortende [mufculus cremajler] fpier,
N°. XII. Op het zelve voetje word gevonden het fchee-vlies of rok van de
zelfde bal, met deszelfs opfchortende fpier.
Aanmerkt.
Dat alle deze zaken zoo bereyd zyn, datze vveynig of niets van haar natuur-
lyke flaat hebben verlooren: want de gevulde vaten, de natuurlyke wydte en holte van 't gezegde vlies} zyn zoodanig bewaart, als of de fcliee-rok [tunica vaginalis] nog ons als opgeblazen voorkomt. N°. XIII. Een menfche gal-blaas.
Aanmerkt.
Dat in dezelve veel fleenen zyn als erwten groot 3 die de gedaante van een
fchoteltje niet ongelyk zyn. N°. XIV. De Milt van een Kalf, van zyn klieragtige fubftantie, en van zyn,
bekleedend vlies gefcheyden.
Aanmerkt.
Ten eerfté. De Milts flag-ader [arteria Jplenica] is ten deelen gevult.
2. De ader is na de lengte in tween gemeden, op dat deszelfs doorbooring
\j>erforatio~\ en verdwyning, dewelke in zyn verfpreyding en voortgang gefchied, klaarder zoude konnen gezien werden. 3. De groeven [fulct], in welke de gezegde ader eyndigt,
N°. XV. De flag-ader [arteria/plenicd] van de Milt van een Kalf, van alle
Milts vezels ontbloot ■, aan deze flag-ader zit de Milts-ader nog vafl, waar in deszelfs vernietiging ook te voorfchyn komt. N°. XVI. Een vlies, voorzien met zeer fyne bloedvaatjens: alhoewel derzel-
ver uyteyndens vervult zyn met een waifchige ftoffe, nogtans zou deze in ons gezigt niet komen zonder een vergrootglas 3 wegens haare fubtielheyd. ■N°.XVII, Een gedeelte van de omgewonde [intefiinum ileum] en kronkel-
darm |
||||
-----------------------------—-— ... in.iiyi.....na.aaacm.MMiwisggg^
|
|||||
168 ANATOMISCH KABINET, of
darm [tnteftinum coloii] van een kind van ontrent twee Jaaren , met de t'za-
mengevoegde blinde darm [tnteftinum c<ectim\ 3 en wormwyze [£roceJfus ver- ..; miformii] uytfteekzeL Aanmerkt.
Ten eerfte. Deze darmen zyn vaft aan 't darm-fcheyl [me/ènterium] , en 't
dikke darm-fcheyl [meficolon^] 2. De darm-fcheyl vaten [va/a mefaraica\ zyn vervult.
3. Yeelvuldige klieren 3 die door de gezegde darm verfpreyt zyn 5 indien zy
voor het ligt van een kaars gehouden werden 3 komen zy te voorfchyn. 4. De kronkeldarm meerder en meerder vernauwt 3 eyndigt in het wormwyze
uy tfteekzel, anders als in de bejaarden 3 in welke de blinde darm ontrent het wormwyze uytfteekzel meerder uytgezet is3 op dat het een verblyf- plaats zoude zyn voor de darms-vuyligheden. N°. XVIII. Een geraamte van een onvoldrage kindje van vier maanden, dra-
gende in 't linker handje paarels 5 welke het met de voorfte vinger van* het regter handje aanwyzende, fchynt als of het dit wilde beduyden: iVaarom zou ik willen beminnen de dingen , die in de
Wereld zyn ?
N°. XIX5 XX, XXI. Gedeeltens van den omgewonden darm van een menfch.
Aanmerkt.
Ten eerfte. De bloedvaatjens zyn tot het uyterfte toe vervult met een waffchi-
ge floffe, waar door de gezegde darm 200 rood fchynt, als of ze ontftoo- ken was. 2. Op verfcheyde plaatzen fchynen de fpierige of dwerze fibren van de dar-
men , vervult te zyn met dezelve ftoffe. N°. XXII. Een gedeelte van de kronkel-en blinde-darm van een Haas, zeer
net gebalfemt.
Ten eerfte. In de kronkel-darm komen ons voor verfcheyde klieren.
2, De inwendige oppervlakte of rok, is zoo wonderlyk gekronkelt, dat het
na een flakke huysje of een inftrument gelykt, waar mede de Hollanders het water uyt de diepe gronden halen, een Handwater-molengenaamtj en dat bevind ik in alle Haazen plaats te hebben. No- XXIII.
|
|||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. ify
N°. XXIII. De Lyfinoeder van een zwangere Zee-ilak} vervult met zeer
veel kleyne hoorntjens.
Aanmerkt.
Ten eerfte. Deze Lyfinoeder gelykent na de longe-pyp [ajpera arteria] 3 en is
uyt veele kraakbeenige ringen t'zamengeftelt.
%. De geheele holte van de Lyfinoeder is vervult met kleyne hoorntjens} daar tuflchen beyde komende een fpongieuze ftofFe 3 of liever vezeltjens als een
fpons t'zajnengeweeft.
De vierde Plank.
N°. I. Een Vrouwe Lyfinoeder hard gebalfemt, en zoo toebereyd, dat alles,
't welk tot de Baarmoeder behoort, uytgenomende fchee, ons in't gezigt kome. Ziet de Letters 3 waar door alle de deeltjens betekent of aangewe- wezen werden. A. Het lighaam van de Baarmoeder in de linker zyde getrokken. Ziet de
88. Aanmerking. B. De inwendige mond van de Lyfinoeder.
C. C. De twee banden, de breede \ligamenta latd] genaamt.
D. D. De Eyerftokken [ovaria.~\
E. E. De Trompetten van Fallopius 3 of Eyerwegen [ovtdit-t%us~] opgebla-
zen 3 met deszelfs franje \_fitnbr$a\ of lofwerk. F. Opgevulde bloedvaten, door de Lyfinoeder verfpreyd.
G. Een derde ronde en lange band , tegens de loop van de natuur aan deze
Lyfinoeder aangegroeyt 3 waar van mentie gemaakt is in de 88. Aan- merking. N°. II. Een door midden gefnedenê vrouwelyke Lyfinoeder, ("waar van mentie
gemaakt is in de 85. Obfervatie^ en door onze balfematie verhard3 waar in ons voorkomen deze aanmerkelyke zaken. *è% eerfte. De holte van de Lyfinoeder vervult met geronne bloed.
2- Aan de regter Eyerftok hangt een brok van geronne bloed $ en omdat de
wolligheden van de Lyfinoeder, als mede van het regtereyerftokje, opge- Vult waren van bloed 3 fchynt het zeer waarfchynelyk te zyn, dat het zelf- de bloed uyt de Eyerwegen in de Eyerftok gedruypt, en alzoo daar aan gegroeyt is: alle deze zaken worden met de volgende letters aangetooiit. • ®e Lyfinoeder in tween gefpouwen, in wiens holte ons voorkomt geronne
Woed (V) Y " B.B, |
||||
l7o ANATOMISCH KABINET, of
BB. De Eyerftokken [pvarid] of eyernesjes.
C. Geronne bloed aan de regter Eyerftok gehegt.
D. D. De breede banden.
E. E. De lange en ronde banden.
F. F. De opgeblaze Eyer wegen \tuba fallopan<e feu oviduëtus] metdeszelfs
aanhangende franje [ fimbrite^ G. G. Bloedvaten die door de Lyfmoeder verfpreyd zyn.
H.H. Menfche Eyeren. 1. De binnenfte mond van de Lyfmoeder.
N°. III. Een onvoldrage Meysje van zes en een halve maand dragts, in een
vogt al over veele Jaaren zoodanig bewaart , dat het niet als van de
ziel berooft fchynt te wezen, wiens devys is:
Nog dood, nog leven, zyn hier na gebleven.
Aanmerkt.
Ten eerfte. De natuurlyke couleur, groote en dikte zonder eenige rimpels,
zyn zoodanig bewaart, dat dit kindje zoude dienftig konnen wezen voor een Schilder: want 't fchynt of het eerft geftorven was. 2. De navel-ftreng \_funiculus nmbilicalis] vertoont zig tuflchen de beenen^
mede natuurlyk geftelt. 3. Het heeft ook zyn natuurlyke fituatie behouden.
Nn. IV. De menfche harflenen zoo hard als fteen gebalfemt, en omgekeert.
Aanmerkt.
Ten e erf e. In de balfamatie heeft het weynig of niet van haar groote verloo-
ren, zoo dat het. zoude konnen vervullen de holte van 't geheele beenig hoofd. KJÜ .-S '4ï« ;;fJ 2. De flym-klier \_glandula pituitaria], en trechter [jnfiindibulum], (Let. A.)
zyn zoo net gepraepareert, en aan de harflenen nog vaft, 't welk in varfche . harflenen niet beter zoude konnen getoont werden.
3. De twee klieren (B.) agter den: trechter zittende.
4. Het verlengde [medulla oblongata] merg is in tween verdeelt, door toe-
doen van fpleeten , welkers voorfte kleynder , en agterfte grooter en die- per is. 5. Het ringwyze \ frotteer antta anmtlaris] uytfteekzel. D.
6. De voorfte en agterfte loben of deelen der harflenen in vieren verdeeld. £• E.
f. Het
|
||||
NAAMLYSt derRARITEYTEN. i7l
j. Het agterbreyn [cerebellum] plaatswys t'zamen geitel? zynde. F.
8. De reuk-zenuwen [nervi olfac~loriii\ G. G.
9. De gezigt-zenuwen [nervi vijbrii.~\ H.H.
10. De öógen bewegende zenuwen [nervi oculorum motor'//'.] LI. '
11. De lydende zenuwen [nervi fiat het ie i.~] K. K.
12. Het vyfde paar volgens Willijius} en 't derde der ouden. L. L.
13. Het zesde paar van Willijius, of vierde paar der ouden. M. M.
14. Het paar zenuwen van 't gehoor [f ar auditorium.^ N. N.
15. Het dwalende paar [par vagum.~] O. O.
16. De op en nedergaande zenuwen [nervi accejfforii^] P. P.
ïj. Het negende paar van Willijius, en het zevende paar der ouden.
18. Het tiende paar van Willifius.
19. De trechter [infundibulum~\ , zeer konftig geprarpareert, met de hollig-
heyd daar in. bewaart. 20. Het dunne herfTenvlies [tennis meninx , feu fiia mater.~\
N°. V. Het voorfte gedeelte van de herflenen gebalfemt,, ftaande op een voetje.
N°. VI. Een gedeelte van dezelve herïfenen , waar in onderfcheyden word de
fchorzige [corticalis & medullaris~] , en mergagtige [fubjiantia~\ zelfïtandigheyd.
N°. VII. Een gedeelte van een omgewonde kronkel-darm van een menfch y met
de t'zamengevoegde blinde-darm, en deszelfs wormwyze uytileekzeL Aanmerkt.
Ten eer/te. De klap vliezen van de kronkel-darm \yahmlai\
2. Klieren in het wormwyze uytfteekzel.
3. Steentjes als een groote fpeldekop groot , verfpreyd door de vliezen van de
kronkel-darm: ik heb niet langer getwyffeld, of het waren klieren in ftee- nen verandert, na dat ik het zonneklaar gevonden heb in't gedarmte van de Paarden, en hebbe zulks bewaart. 4- Holligheden [eellula] van de kronkel-darm.
5- Drie banden van de kronkel-darm.
N°. VIII. Een verlakt houte kasje , in zig onthoudende een hand vol hayr,
waar van zommige gevonden werden van een ipan lang. Aanmerkt. ;
Ten eerjle. Deze hayren heb ik gevonden in een pap-gezwel - [atheromd] van 't
Y 2 net,
|
||||
vj.% ANATOMISCH KABINET, of
net, de groote van een groote vuyft hebbende. Ziet de 18. Aanmerking.
2. Geen van deze hayren zyn voorzien met zigtbaare wortelen. N°. IX. Het gedeelte van 't bekkeneel van een doodflagër, 't welk in tween
verdeelt is, door het verkeert onthalzen van den Scherpregter met zyn zwaart.
De vyfde Plank.
N°. I. Twee dye-beenderen na een breuk zoo ongefchikt herfteït,oftenmin*
fte na de te regtbrenging of zetting zoo qualyk bewaart, dat de uy teyndens van de breuk boven elkander geplaaft en t'zamengegroeyt zyn, 't welk de beenderen zeer kort gemaakt heeft. Aanmerkt.
Ten eerjïe. Verfcheyde uytfpattingen [exoftojès] van 't been, waar van zom-
mige fcharp en dun zyn , zyn dikwyls oorzaak, dat de lyders, alhoewel genezen, nogtans zeer pynelyk zyn, als zy in 't eerffc willen gaan: en dit is geen wonder, nadien in 't gaan de fpieren van die fcharpe uytfteekzels gevreven werden. 2. De gezegde uytfpattingen des beens, worden niet alleen gevonden ontrent
het weer [callus~\: maar komen ook voort boven de breuk uyt het gezon- de deeL .,„., 3. Ontrent de oorfpronk dezer uytfpattingen, is dit aan te merken, dat de-
zelve groeyen uyt die hollekens% in welke ingeplant werden de peesagtige vezelen, welke weggerukt zynde, oorzaak gegeven word tot het voortko- men van deze uytfpattingen, het geen insgelyks gefchied in een verftuy- .ting \htxatid\ of uytleding van 't been, waar van gyeeh exempel ziet in't
volgende gebeente N°. 2. en 3. N°.. II. Het namelooze been van een Schaap, waar in deze merkwaardige na-
volgende zaken ons voorkomen. Aanmerkt.
Ten eerfte. Niet alleen in de omtrek van de diepe \acetabulum~\ holte of biuTe,
(waar in het hooft: van 't dye-been omgedraayd word) is veel been uytge-
• fpat, maar ook in de holte zelfs. Deze uytftootingen of uytfpattingen van 't
been, hebben haar oorfpronk genomen van de uytrukking der banden, door
welkers toedoen het naamloos-been met het dye-been aan een geleedet word:
en dat door een zwaare flae, waar door ook zelfs het dye-been gebrpken
wieru.
|
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. i7r
wierd. Deze myne ftelling beveftigen ook de beenderen N°. 3. en 4, op
een gemeen pedeftalletje ftaande , waar van het eerfte been het bovenge- noemde dye-been is , na de breuk qualyk genezen: waar in ook verfcheyde uytfpattingen des beens gevonden werden , uyt het gezonde deel voortko- mende. Het tweede been, naaft het gezegde dye-been geplaatft zynde, is het onderfte gedeelte van 't fcheen-been van een Windhond, dewelke in 'r vervolgen van een Conyn, door een al te hoogen fprong vervallen is in een uytleding van zyn poot , waar door ook de banden van 't been uytgerukt wier- den , en in die eygen plaats verfcheyde uytfpattingen des beens na zyn dood van my zyn gevonden. N°. V. Een t'zamengeftel [fyntaxis~\ van de beenderen van beide de voeten ,
zoo net byeengevoegt met koperdraat, dat nauwlyks de draaden gezien konnen werden. 3 l,-
N°. VI. Het geraamte van een kind dat eerft gebooren is , ftaande op een
doodshoofd van een menfch,, 't welk hem tot een pedeftalof voetftaldiend. In deszelfs linkerhand houd het een gedeelte van't buykvlies [peritonautn] van een gebrookene, in welkers buykvlies zig vertoont een net-breuk [her- nia omentalis.~\ Na de dood ben ïk nog voordeelig.
. ■ 'Aanmerkt.: t v ar 16 h:;» afe ■ ■• '• ■tit- >:.*v'
Ten eerfle. Hier blykt zonneklaar, dat in't gezegde ongemak van de breuk,
het buykvlies wel verwydert en uytgerekt werd, en dat in deze of geene plaatze, maar niet gebroken of gefcheurt word. 2. Dat insgelyks de Zaad-vaten onder het buykvlies loopen, of boven des-
zelfs buytenfte oppervlakte kruypen. By aldien men de Autheuren over deze zaak raadpleegt, zeggen zy,, dat die gezegde vaten loopen tiüTchen de verdubbeling [dujplicatura feritonaï] van 't buykvlies: maar wy ftaan diergelyke verdubbeling, als zy gefchreven hebben, niet toe. 3- Het hooft van't gezegde geraamte is voor een groot gedeelte door de zaag
verdeelt, op dat men de waare geftalte van de zeys [ falx~\, als mede de verdubbeling van't harde [duramater^ harffen-vlies, fcheydende het voor- breyn \cerebrum\ van 't agter-breyn \cerebellum\, zoude zien. De andere zaken komen overeen met de voorgaande geraamtens. 4' In 't doodshoofd, 't welk tot een pedeftal diend van 't gezegde geraamte,
is de pyknaad \^futura fagittali.f] tot aan de grond van de neus uytgeftrekt. 5- Deszelfs onderfte kaak is berooft van alle haar kaflen \alveolt\y (behalven
een) èn heeft de helft van zyn hoogte verloren, waas door de gaten van 't- Y 3 vierde
|
||||
\
|
||||
t-n & NATO MIS C H K A BIN E T , o? r
vierde paar zenuwen, ter uytgang dienende, in 't bovenfte van de kaak
.. gezien worden.-: -■>•■■;■;. 3.30' /i,§v '7.0. $l>im 6. De bovenfte kaak heeft ook veel van zyn hoogte verlooren, (wegens ver-
nietiging der kaften} zoo dat 'er nauwlyks de breete van een fehryfpenne is overgebleven. • 7. Het gat van 't bytelwyze been\os cuneiforme ,feu fphoenoideum]^ 't geen
valfchelyk het vierde genaamt word, (want het is niet alleen gegraveert in het bytelwyze been, maar ook in 't juk enkaakebeen) [os• zygomaticum,^ma- xillare] en in 't buytenfte gedeelte van 't oog-rad gevonden word, is zoo groot en wyd, dat 'er een hazenoot ligtelyk door kan. Hier is ook aan te merken, dat de beenderen, waar in 't gezegde gat ingegra*
veert is-, naméntlyk, het bytelwyze, juk, en kaakebeen, noodzakelyk ver- mindert moeten zyn. / , ; 1 : i 1 < 8. Op de grond van de Tombe word gevonden een doodshoofd, waarin het
gezegde gat van dezelfde wydte is. 9. De gaten toegefchikt tot uytgang van de gezigt-zenuwen, als mede het
vyfde en zesde gat van 't bytelwyze been, zyn ook veel wyder wegens de vermindering der beenderen: zoo dat niet alleen in de ouderdom de zagte deelen, namehtlyk de fpieren, vet&x. dikwy Is zeer komen te verminderen, maar ook zomtyds de beenagtige deelen zelfs. 10. In 't gezegde doodshoofd zyn ook twee driekantige beenderen, tiuTchen
de pyl- en winkel-naad. il. Daar worden ook verfcheyde beenderkens van TVormius gevonden, inde
fchubwyze naden van de flaap-beenderen. -/..„/■ft, ■-.',' ■■'■ f» ■■„'" ' ' !. „ 't ' ''/'' «- « ■ 't
De KAS B. etrfte ÈUnL •• • «'
N°. I. Een kleyn gedeelte van de Long uyt een Vrouw, opgeblazen, gc-
lykende na een fpons j waar in de blaaskens, de zelfftandigheyd van de Long makende, zeer klaar ons voorkomen. $"*. II. Een kleyn gedeelte van de Long uyt een Man, opgeblazen, ftaande
op een voetje, in wiens longe-pypen [bronchid\ een groote fteen, en buy- ten die, ftaan nog verfcheyde andere fteenen op 't zelve pedeftal. ■/Aanmerkt."/":;:-/ fjm nv
Ten eerfte. Ontelbaare blaasjens van de Long, van verfcheyde groote, wor-
den 'er gezien. 2. Overdwers doorgefnedene bloedvaatjens. " _ |
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. m
N°. III. Een kleyn gedeelte van een opgeblaze Long van een Kalf, waarin
de blaasagtige zelfftandigheyd , de voetftappen der vaten, als mede de vlie- zige tuflchenfcheydzels, die de Long in verfcheyde,loben of deelen ver- deden, zeer net gezien worden. Op het zelve voetje worden ook gezien verfcheyde fteenen, genomen tiyt de Long van een Ösr N°. IV. Een gedeelte van dezelfde Ralfs Long,'waar in de voor verhaalde
vliezige tuffchenfcheydzels, door opblazing als een fpons uytgefpreyd, als mede een winderig gezwel, gevonden werden. ' ■' 1 ' >? f?i,"VY ft'T""' ,»Ï'V'.* ■ ^' ^U }■■!•'■■":•': " f
N°, V. Een gedeelte van een Kalfs. Long, waar in de gezegde tuffchenfcheyd».
zeis nog meerder uytgefpannen zyn. N°. VI. Een lobetje van de Long van de geannexeerde lobetjes, zoodanig ge-
icheyden, dat deszelfs omvattend vlies niet eens is gequeft , waar na het opgeblazen van my gedroogt is. Hier is aan vaft een takje van de longe- PyP- rJ^trunh
Onder de rezeide eer/ie Plank.
;',■;„• ::■ = .'" ï ,'■; ■'?:.;'*.::>■;;-'•"■' :v>;* aan ^ïiubuüi :: *£vp*;K>M '.'.;,> 1&CJ .'.s :■ \
N°. VIL Is een Pedeftal, voorzien met verfcheyde opgeblazene ftukjes van;
de Long.
>il3 2 Aanmerkt. 3| >" .,-•;.' jiïy&fi
7>;/ étrfte. Een kleyn gedeelte van de Long, wiensvliezige tuiTchenfcheyd-
zelen zoodanig zyn uytgefpannen, datze als vet-cellütjens zig vertoonen. 2. Een gedeelte van dezelfde Long, wiens omvangend vlies is weggenomen „
en zoo komt 't net overeen met het pit of merg van de vlierboom. 3- Een opgeblaze ftuk van de Long , wiens dwers. doorgefnede vaten ons
klaar voorkomen. 4. Een gedeelte van de gezegde Long in verfcheyde loben verdeelt.
5. Een kleyn gedeelte van de Long , wiens vlies, alhoewel het zeer dun is
door het opblazen, nogtans in ontelbaare cellekens gefcheyden is. 6. Een ftuk van een opgeblaze Long, 't welk van zyn omvangend vlies met
groote voorzigtigheyd is gefcheyden, en het fchynt in 't aantaften als zyde ■ te wezen. * $<m ,'tn^y i ^lin^béfw^. * ''
7- Het zeer dunne vlies van de Long, oyö -';-H i«b
N°. I. Een Milt van een Kalf, van zyn klieren [parenchyma glandulofïm'},
of bloedige klieragtige ftofFe gefcheyden, en opgeblazen, óver welkers op-
• pervlakte ontelbare opgeblaze/ watervaten [vafa dymfibatkd] verfpreyd zyn -
m il
|
|||
ijS ANATOMISCH KABINET, of
N°. II. Een gebrooke én geneze vleugel-been van een EndvogeL
Aanmerkt.
Het weer \cdllus\ van deze breuk. beftaat uyt fpongieus-beenagtige [materia
o£eofpongiofd] ftofFe , gelyk als 't midden [difiloë] van de twee tafelen des hoofdsj het geen ik zomtyds ook in de menfchen heb bevonden: zoo dat men niet te ligt die geenen moet gelooven, dewelke zeggen , dat het weer van de breuken altyd van die hardigheyd is, dat de beenderen, die voor dezen gebroken en genezen waren, eerder (indien zy op nieuws een breu- ke krygen) op een naby gelege plaats , als in 't gezegde weer zoude breeken. .;»■■;>: - /ib't w &o N°. III. Een gedeelte van een Kalfs Long niet opgeblazen, op dat de bloed-
vaten, die door de lobetjes van de Long loopen, des te beter in 't gezigt zoude komen. Aanmerkt.
. Ten eerfte. Dat de bloedvaten zoodanig met een wafchagtige ftofFe vervult
zyn, dat men deszelfs uyteyndens nauwlyks kan zien zonder vergroot- glas. 2. De nadere verdeelingen der lobetjes.
3. Hier blykt klaar, dat de bloedvaten van't eene lobetje geen gemeenfchap
heeft; met de vaten van 't andere lobetje, dewyl'ertuftchenbeydekomteen vlies, of een vliezig fchéytzel. Ja het vlies van yder lobetje, omvangt al- leen zyn eygen lobetje : en de takjes van de bloedvaten, voorzien alleen maar hun eygen lobetje. Dat dit alzoo is , heb ik ondervonden in de Long van een Kalf. Maar dat heeft in den menfch niet altyd (zooooyt) plaats. Ziet N°. IV. ' N°. IV. Een kleyn gedeelte van de Long van een menfch\ door de lugtniet
uytgezet, om de aanftonds gezegde reden.
Aanmerkt. ;' ^
Ten eerfte. De bloedvaatjens zyn zoo net, tot zoo verre, met een wafchagti-
ge ftofFe opgevult, dat haar uyterfte takjens, dewelke nauwlyks door een vergrootglas konnen ontdekt worden , de zelfde ftofFe ook ontfangen hebben. :-:;\<-:'.y-:,,;:''■■■ï':' •^■■■'■<'>ï>:\ a\'\ r',A, , ,.-.',■■; um:-m^N 2. De wafchagtige ftofFe op verfcheyde plaatzen door de ilag-aderen aange-
drongen zynde, en tot in de blaaskens van de lobetjes gebragt, heeft de- zelfde |
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. ï77
welfde blaaskens van de Long vervult. Waaruyt klaar blykt, in een bloed-
ipuwing [hamojptyjïs], hoe dat het bloed vlugger geworden, door deze of geene zaak, namentlyk hitte, dunheyd &c. altemets door de flag-aderen tot de blaaskens van de Long, en daar uyt tot de longe-pyps [a/pera-ar- teria] takjens toegevoert, door de mond uytgeworpen word. N°. V. VI. VIL Gedeeltens van een niet opgebiaazene Kalfs Longe, wel-
kers bloedvaten met gezegde ftoffe vervult zyn. Aanmerkt.
Ten eerjie. In deze worden door een bril nog beter ontdekt de uyteyndens
der vaten. 2. De verdeelingen der lobetjes komen hier ook klaarder voor.
3. De nadere verdeelingen of fubdivifien der gezegde lobetjes , komen ook hier
alzoo voor, dat yder lobetje de groote vertoont van een garfte-koorn, met zyn baft bedekt. " 4. Alhier worden gezien de long-blaaskens, ten deele vervult met een wafch-
agtige ftoffe, door de flag-aders aangedrongen. • N*. VIII. Een gedeelte van een Longe-pyp van een Os, door welkers takjes
verfcheyde waterblaasjens [bydattdes] vérfpreyd zyn 5 welk ongemak, hoe- wel de Ofïen dat meerder als de Menfchen eygen is3 word egter zomtyds eveneens in de Menfchen gevonden. Aanmerkt.
In deze waterblaasjens is aanmerkenswaardig, dat dezelve door my met wind
vervult, gedroogt, en alzoo bewaart zyn, datze byna haar groote en form behouden hebben, N«. IX. Het geraamte van een fchepzeltje van vier maanden, m zyn 'regter
hand houdende een roede van een jongeling aan mooten gefneden, in wel- kers binnenfte eenige zaken, die tot nog toe van niemand ontdekt zyn, zeer fraay vertoont worden. Ziet de 100. Aanmerking. Wat h 'er al dat wy niet weeunl
N°. X. Bloedvaatjens vérfpreyd door,de vliezen, en met quikzilver vervult,
°p dat men zoude koniien zien de takken en mmondmgeril^mojculationes] der flag-aderen. iNi°. XI. Tuffchen de tweede eii derde plank, zyn aan de wand gehegt te
Z zien
|
||||
i78 ANATOMISCH KABINET, of
zien verfcheyde bloedvaten met een wafchagtige ftofFe vervult, en van alle
haare vliezen zoodanig gefcheyden, dat 'er niets vliezig overig is: 't welk
ik meen zeer raar te zyn 5 voornamentlyk , om dat de alderkleynfte takjens
- vervult zyn , en van alles , dat 'er aanhangt, gefcheyden. Ziet Letter
£te derde Plank
N'\ I. Het geraamte van een kindje van zes maanden oud , wiens doods-
hoofdje bedekt word met een gedeelte van 't Net, als zyde zig vertoonende.
pfy worden geboren lot de dood, enfterven tot het leven.
f:cB d!ï:?;;^d3 Aanmerkt. Ji
Ten eerfte. Het borft-beeh beffcaat uyt vier beenderkens.
2V In de voor-voet en voor-hand, komt ons nog niets beenigs voor. J'. Eén kleyne mismaaktheycl word 'er gevonden in 't midden van de boven- fte kaak. N°. II. Ëen Moerköek [placenta tifier?%#] van de Vroedvrouw, in 't afhaa-
' len niet haar voorfte vinger, voor een grootgedeelte in tween gefcheyden, é-n verders voor eenige Jaaren van my zoo konftig gebalfemt, dat de Schil- der nu eerfl dezelve in deze volgende eerfte Figuur vertoont heeft. Verklaring van de eerfte Figuur.
M De Moerkoek; I :'.n\::- tmêh Êrjp ■;,:;.:v,7; ï c :. ;:
,B. De fcheur door de voorfte vinger van de Vroedmoer gemaakt, toen zy de
' Moerkoek afhaalde.
O, Dè plaats, alwaar de navekftreng \ftmiculus umbilkaüs~\ zig in de Moer-
koek iafchikt; omtrent deze plaats is aanfnerkenswaardig, dat hoe meerder e !dê navel-ftreng zig zet na het midden, hoe zwaarder de uythaahng is. Ziet de p7. Aanmerking. •■ * -: " -• - D. Een gedeelte vai^ de flag-ader van de navel-ftreng, welke zig met een won-
derlyke draying ombuygtf 't welk in een verffche navel-ftreng een knoop \nodus] verheelt, uyt weikers veelheyd de pnbezonne Vroedvrouwen de veelheyd der kinderen vbórïpëllen, dewelke de barende Vrouwen dan na- derhand in 't ligt zoude brengen.' ' Jfe III. Be Baarmoeder van een Hen, met deszelfs Eyerftok &c.
Aan-
|
||||
NAAMLYST Her RARITEYTEN.
Aanmerkt.
|
|||||||
l79
|
|||||||
A. Betekent de Baarmoeder, waarin hetEy voor eenigetyd tot:zynperfectie,
ja tot dat het bedekt is met een fchel , gehouden werd. B. De Schee.
C. Eyerwegen met een wonderlyke vlegting ineengedrayt.
D. De tregter, of ingang van de Eyerftok [infundibulum, feu ovariï in<*
troitus7\ E. De* uytzetting van de Eyerweg, of Trompet van Fallopius \ovidu8us
expanjlo, feu Tuba Fallopianaf] F. De kelkjens \calices~\ daar de doyren zyn uytgevallen.
G. De fteeltjes \_pedunculï calkum] van de kelken, waar van de doyren af-
hangen. H. Een tros van doyren.
1. Groote doyren in de omtrek van de tros geplaaft.
K. Kleyne doyren , ontrent het midden van de tros geplaaft.
N°. IV. De Baarmoeder van een uytgelegene Hen, met zyn Eyerweg.
Aanmerkt.
Ten eerfte. De ontaarding of verandering van deszelfs Baarmoeder en Eyer-
weg, als de Hen uytgelegen is. 2, Alle de omwentelingen van de Eyerwegen zyn niet verduyftert.
N°. V. De geraamtens van Tweelingen van zes maanden, met de armen
J;; ■;/ - elkander omvattende. , 9J Eerfte uur, dat my't leven gaf, 't zelve heeft my het
weder henomen,.
Aanmerkt. ; .
Tm eerfte. ïn 't borft-been van 't eene worden drie kleyne ronde beenderkens
gevonden, maar in 't ander alleenlyk een $ "'t welk de verfcheydentheyd van de beenmaking aantoont, en de valfche opinie der geenen aanwyft, die de tyd van beenmaking zoo nauwkeurig tragten te bepalen. 2. In de voor-voet en voor-hand, komt ons geen beenagtigheyd te vooren, 3« In 't onderfte gedeelte van beyde de doöds-hoofden, zyn alle de beender- kens van alle haar vliezen, vet en fpieren, zoo net gezuyvert, dat'erniets t gezigt belet: en zoo komt ons voor het groote onderfcheyd tiuTchen de Z 2 been-
|
|||||||
i:8o ANATOMISCH KABINET, of ;
beenderkens van deze teedere Tweelingen, en de beenderen van oude lieden j
het welk wonderbaarlyk, en vermaakelyk om te zien is. N°. VI. Eeri Moerkoek van een menfeh , met zyn navel-ftreiig.
Aanmerkt. , , •■•}-;r'-'-1 -J ;
Ten eerfïe. Alle de flag-aderen zyn van my vervult met een witte ftoflfe, maar
in tegendeel de aderen met een roodè ftoffe3 welke verandering voor 't ge- zigt aangenaam is. 2. Deze Moerkoek is zoo konftig bereyd'y dat dezelve zyn natuurlyke groo-
te , form, en dikte behouden heeft. ■ N°. VII. Muylen van menfche leer gemaakt.
N°. VIII. De huyd of het vel in vezels ontbonden, welke de draaden
van zyde niet cpalyk vertoonen.
N°. IX, X, XI. Navel-ftrengen van haar fibren, en omvattend vlies gefchey-
den j welkers vaten zyn opgeblazen, en zoo konftig gedroogt en gebalfemt, dat zy haar natuurlyke wydte, zonder kreuken of holtens, behouden hebben. N". XII. Het voorfte gedeelte van de her/Tenen van een menfeh
gebalfemt, en als een fteen verhard. lïj :y* w(- Aanmerkt.
Ten e erft e. Alle de kronkels en drayingen, worden hier zeer fraay gezien.
2. Alhoewel het gezegde deel van de herffenen verhard is, nogtans word 'er geen kreuk in gevonden. N°. XIII. Een gedeelte van een beenagtige poort-ader, uyt het lighaam van
een waterzugtige'Vrouw.
N°. XIV. Het geraamte van een vfugtje van vier maanden, wiens voetjens
geftelt zyn om te loopen; in't regter handje houd het een kleyn gedeelte van 't dye-been > met een bederving [caries] aangedaan. De Ryken zoo wel als de Armen, kunnen de dood met ontvlugten*
Aanmerkt.
Ten eerfïe. Dit gedeelte van 't dye-been is na de dood van zekere Vrouw geno- men 9 die bezet was met een baftart [tumor fungofus~\ vleefclvgezwek |
|||
NAAMLYST dei- RARITEVTÉN. 181
■2. Alhoewel het dye-been in de gezegde Vrouw, voor een groot gedeelte bediïi'r
ven, en in veel brokken , om het gemelde ongemak , verdeelt was -3 nogtans waren alle deze brokken fneeuw-wit, en met geen zwarffgheyd beimet 5 't geen ik dikmaals ondervonden heb, wanneer diergelyke gezwellen voor de dood niet waren 'geopent, en als 'er de lugt niet by konde komen. ■.,■■•' N°. XV. Een gedeelte van den omgev/onden darm van een Haas , waar in de
klieren van 't gedarmte zig klaar vertoonen. N°. XVI. Hetregter oor van't herte van een Os, zoo verhard als ilecn, van
over de 25 Jaaren zeer net bewaart.
N°. XVII. Een Vlies, door welkers verdubbeling de bloedvaten, met hun
eygen bloed vervult, zoo fyn verfpreyd zyn, datze hetgezigtontvlieden j maar door toedoen van een vergroot-glas, komen ons in 't gezigt de uyt- eyndens der takjens, ja ook zelfs het net-wyze [c orpu s reticula) e Malpïght'f\ Ixghaam van Malpighius* N°. XVIII. Een tak van de Longs ilag-ader met een wafchagtige ftoffe ver-
vult , en van alle vliezen gefcheyden, verbeeldende een boom. NVXIX. De heriTenen van een Schaap, ïleen hard gebalferat.
Aanmerkt.
Ten wrfie. De heriTenen zyn zoo nedergebogen, dat men de twee voorfte
herffèn-groeven [yentriculi cerebrï] , of holligheden , ja ook de derde groef, zien kan. 2. In dezelve zyn ook zonneklaar te zien, het pyn-appel kliertje \_glandiila
pinealis]} de ballen \tefies\y billen [nates] 3'ast verlengde merg \medidl<Z' oblongata], als mede deszelfs fchinkels [crura medulia oblongatii\, &c. N°. XX. Een gebalfemt Hart van een kind, en, zoo toebereyt, dat ons voor-
komen het ovaal-wyze gat [for'amen ovale], twee holligheden \ventriculï], de wand [paries], beyde de oortjes [aurkulé] , klapvliezen [yalvuLt], ja ook de uytgang der vaten. Nu. XXI. Een gebalfemt Schapen Hart, waar in de ooren haar natutirlyke
wydte hebben behouden. Daarenboven word aldaar ook gezien de uytgang der vaten.
Aanmerkt.
De kroon-vaten [yafa coro)iaria~] zyn met qiükzilver vervult.
Z 3 N°. XXII,
|
||||
i82 ANATOMISCH KABINET, of
N'. XXII. Het Hart van een Schaap/ al voor 26 Jaaren hard gebalfemt
N«. XXIII. Het Hartje van-een Konyn, zoo net gebalfemt, dat het tot nog
toe natuurlyk gezwollen ons voorkomt.
N\ XXIV. Een Hart uyt een Endvogel genomen.
N°. XXV. De Baarmoeder van een Schaap. waar in verfcheyde beenderkens
gevonden werden van de voorgaande bevrugtlng, nadien het fchepzeltjein de Baarmoeder geftorven , en by deelen uytgeworpen is. Aanmerkt,
Ten eerfte. De vaten zyn met een wafchagtige ftofre zoo opgevult, dat men
deszelfs flangs-wyze loop toonen kan. a. a. De hoornen van de Baarmoeder} of liever, de fplyting van de Baarmoe-
der in tween : want altyd is het agterfte gedeelte van dezelve in twee dee- len gefcheyden; welke zig vertoonende als hoornen, hoorns genaamt werden. B.B. De Eyerwegen.
C. De Scheede.
D. De Blaas.
E. De Water- of Pis-weg,
F. De linker Eyerflok.
N°. XXVI. Een gedeelte van de nugteren darm [intejlinumjejunum]
van een iVienfch.
|
||||||||||||
Aanmerkt.
Ten eerfte. De oogluykende \yalvula connïventes\ klapvliézen zyn daar zeer
fraay ontdekt. 2. Let. A. Toont aan een gezwel in dezelve darm , dat door wind voort-
gekomen is , na dat de buytenfte rok een weynig gequeft is geweeft; dat diergelyke gezwellen ook in de flag-aderen ontftaan, door de aandrift van 't bloed, welke uytfpattingen [aneunfmatd] van de flag-aderen ge- noemt werden, na dat deze of geene rok gequeït is, weet yder een. v , De vierde Plank.
|
||||||||||||
JsK L Een gedeelte van een menfche kronkel- en omgewonde-darm, met de
|
||||||||||||
di
|
||||||||||||
'aarbygevoegde blinde darm en wormwyze aanhangzel.
Aan-
|
||||||||||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. * 183
Aanmerkt.
Ten eerfie. Zoet veele klieren in't gezegde gedeelte van de omgewonde darm.
a. Een hoop van klieren in 't wórmwyze uytfteekzel.
3. De klapvliezen van de omgewonde darm, (of zóoje liever wil 't kronkel-
darm} in haar natuurlyke geftalte zoo net bewaart 3 dat 'er niets aan ont- breekt j en zoo kan men ligtelyk bedenken} dat de te rugkornft van de darnis- vuyligheyd uyt de kronkel- en blinde-darm, na de omgewonden darm > in een natuurlyke ftand t'eenemaal belet is. N°. II. Verfcheyde deelen van de omgewonde darm uyt een kind.
Aanmerkt.
Zy zyn alle omgekeert, op dat de klieren van 't gedarmte des te beter in 't
gezigt zoude komen. N°. III. De Maag van een tweejaarig kind.
N°. IV. Een gedeelte van een 's menfche nugteren darm s wiens oogliiykende
[yalvuU conniventes~] klapvliezen ik bevonden heb verdwenen of vernie- tigt te zyn; van welk ongemak geen der Autheuren 3 zoo als ik weet 3 tot nog toe gewag hebben gemaakt. Aanmerkt. . v
In 't gezegde gedeelte word gevonden een harde ftofre als fteen.
N°. V. De beenderen van de voet van een Lammetje zoodanig ontleed, dat.
het beeft genootzaakt is geweeft op de rug van de voet te loopen. N°, VI. De blinde-darm van een menfeh gefcheyden van de kronkel-darm 3,
waar aan het wórmwyze uytfteekzel vaft is, s Aanmerkt.
Ten eerfie. In 'fr gezegde wórmwyze uytfteekzel, heb ik na de dood gevon-
den , lighaamtjens zoo hard als fteen. 2- Het gezegde uytfteekzel is vol van kliertjens*
3- Door de blinde-darm zyn ook verfpreyd verfcheyde kliertjens^
N°. VIL Een ftuk van den omgewonden darm uyt een Kalf.
Am-
|
||||
ï% ANATOMISCH KABINET, of
Aanmerkt.
Ten eerjie. Het geheele gedarmte is rood, wegens het konftig opvullen der
vaten 3 en fchyntals ontftoken} hier uyt'kan men de reden, en manier van een waare ontiteking, afleyden. 2. Ontelbaare klieren zyn verfpreyd door de gezegde darm.
N°. VIII. Alle de darmen, nog vaft zittende aan 't darm-fcheyl \mefentertum\,
van een eerftgeboore kindje, haar natuurlyke plaats behoudende. Aanmerkt.
Ten eerjie. Wat een onderfcheyd 'er is tufïchen de blinde-darm van een eerft-
geboorene en bedaagde , is hier klaarblykelyk.
2. Zy zyn zagtjens opgeblazen, en zoodanig hard gebalfemt, dat 'er geen rimpel of deuk in gevonden werd.
N°. IX. Een gedeelte van een Pisleyder \iiretef\ „ in een menfchmet fteenen
geqiielt geweeft zynde, zoodanig uytgelpannen 3 wegens de geduurigedoor- togt der fteenen, dat dezelve een kleyne vinger ligtelyk kan ontfangen. N°. X. Een gedeelte van de omgewonde darm van een Menfch.
Aanmerkt.
Ten eerjie. De bloedvaten zyn vervult met een wafchagtige ftorFe.
2. De bloedvaatjens van de eene zyde, hebben gemeenfchap met die van de
andere zyde, en worden met malkanderen door inmondingen \jnofcuUüo- nes] vereenigt. 3. De bloedvaten van de oogluykende klapvliezen, zyn met dezelve ftoffe
vervult. Ziet de Fig. #. N°. XI. De ftammen van de groote Slag-ader en Longs flag-ader, ontrent
de grond \bajis cordis~\ van 't hert afgefneden, en dat uyt een Kalf dat eerft geworpen was.
Aanmerkt.
Ten eerjie. De gezegde ftammen zyn vervult.
2. De ïlag-aderlyke weg [duBus arteriofus] , waar door het bloed in devrugt
uyt des Longs flag-ader immediaat in de groote flag-ader overgeftort word,
is hier ook te zien.
N°. XII. Het geraamte van een kindje van zes maanden.
|
||||
NAAMLYST der R.ARITEYTEN. 185
N°. XIII. Een Kalfs Milt van haar bloedige klieragtige zelffbandigheyd of
klieren gefcheyden, en opgeblazen -t alhoewel nergens het vlies is gequeft ; welke manier van fcheyden van my is uytgevonden al over de 26 Jaaren. N°- XIV. De Twaalf-vingeren darm van een Menfch } waar in weynige of
geene oogluykende klapvliezén gemeenlyk gevonden werden, N°. XV. Een gedeelte van de Lever > waar in zeer fraay getoont werden
deszelfs klieren.
N°. XVI. Een gebalfemt kinds hoofdje, als fteen verhard, en mst een Lau-
rier-kroon (met paarlen doorvrogt) netjes verciert., en aldus op een Pedeftal gezet.
N°. XVII. Een opgevulde tak van een flag-ader , wonderlyk haar takjens
verfpreydende.
De vyfde en onderfte Plank,
N°. I. Het geraamte van een vrugt van agt en een halve maand, op zyn
fchouders dragende de Snuyt van een Z waart-vis {J>ifcis gladius] 3 met zeer fcharpe tanden voorzien." dch noodlot, ach bitter noodlot f
N°. IL Het geraamte van een kindje y oud vyf maanden, met zyn regeer hand
opheffende een tak van een flag-ader s met een wafchagtige ftofTe vervult s en met het linker handje fteunende op 't gedarmte van een Kalf. Wy kleynen, wat-onderneemen zvy al groot e zaaken 'f
Aanmerkt.
Ten eerfie. In 't borit-been zyn de beenderkens meer in 't getal als na gewoon-
te j ja zommige zyn dubbelt. 2- De voorfte tanden {dentes ïnciforiï] flaan op het uytbreeken.
3. Verfcheyde beenderkens van Wormius worden 'er gevonden tuffchen het
voorhoofts en bytelwys-been, voornamen tlyk in de regter zyde. ' * 4- In 't agterhoofds-been een gaatje tegens de natuur.
5- Bykans niets beenig in de voorhanden, l
6- Maar in de voorvoet hebben zommige een kraakbeenige zelfftandigheyd
ingenomen. " A a Nc». III.
|
||||
iU ANATOMISCH KABINET, of
NJ. III. Het geraamte van een tweemaandig kind, in zyn regter hand hou-
dende een bondelke van natuurlyke bloemen, welkers zeer aangename cou- . leuren al voor veel Jaaren in wezen zyn gebleven: als daar zyn, de Ama- ranthordes Afrtcana , Stcechas Qitrina, Gnapbalium, &c. Van deszelfs linker hand hangt af een keeten, waar aan vaft iseenfteen, uyt de gai-blaas van eeii menfch gehaalt, in groote als een Nootemufchaat j waar door 't quanswys beduyd de bloem des jongheyds, en de doorn des ouderdoms. Aanmerkt.
Ten eerfte. De langwerpige fleuf [finus longitudinalis\ fchynt zeer fraay dooi-
de fontanel. 2. Omtrent het borft-been word byna het zelve gevonden, als in 't voor-
gaande. 3. De gehoor-beenderkens worden in de linker zyde in haar natuurlyke plaats
gezien. •
N°. IV. Het geraamte van een kind van zes maanden, van wiens regter hand
afhangen een f hoer Faarlen, als mede andere groote ; in deszelfs linker hand howd het een Schulp-paarlemoer , als mede verfcheyde aaneengebonden Paarlen, wiens devys is: Met de dood moet men alles verhalen.
Aanmerkt.
Ten eerfte. Twee van de onderde fnytanden in de opperite kaak, zyn voor-
den dag gekomen 5 maar in, tegendeel leggen de onderfte nog onder een dik vlies verborgen. 2. In de voorvoet [tarfus], hebben de koot.[taius], hiel [calx]r fchipwyze
[os naviculare\, en teerimgwyze [os tejftard] beenderen, ten deele een been- agtig wezen aangenomen. N'\ V.- De aderen van een menfche arm zyn vervult met een wafchagtige ftor-
fe, waar in cenige verhcventheden , klapvliezen beduydende, in ons geztgt komen. '
De Kas C. de eet ft e- Plank.
N". I. De roede met de geannexeerde waterblaas, genomen uyt een Schaap j
wiens water-weg [meattts urmarms'] vooreen groot gedeelte ontbreekt,20 dat de pis haar ontlaft heeft door een gat in't agterile gedeelte van de roede. |
||||
NAAMLYST der RARITËYTEN. &f
welk ongemak ook wel in een Menfch voorkomt, en een onvrugtbaarheyd
toebrengt. N°. II. De blinde-darm met een gedeelte van de kronkel-darm uyt een eerfl-
geboore kindje, waar in aanmerkenswaardig te zien is, dat de blinde-darm met het wormwyze uytfteekzel eencanaalis, zonder eenige verheventheyd, gelyk als in bejaarde menfchen. Ziet de 2. Figuur. Ook is aanmerkens- waardig j dat den omgewonde- en kronkel-darm van dezelve wydte is. Uytlegging van de tweede Figuur.
X Een gedeelte van den omgewonde-darm , daar hy zig inplant in de kron-
kel-darm. s B. Een gedeelte van de kronkel-darm. • ■ '.
C. Verwarring van de blinde-darm met het wormwyze uytfteekzel, en in een
gedraayt als een Rams-hoorn. N°. III. Een gedeelte van de groote Slag-ader, even boven het hart afgefne-
den -, wiens Klapvliezen beenagtig, t'zamengegroeyt, en geheel mismaakt zyn geworden. Waar van mentie gemaakt is in de 69. Aanmerking. Ziet ook de 57. Figuur en 69. Aanmerking. N°. IV. Een gedeelte van 't gedarmte van een Schaap, wiens vaten
vervult zyn.
De tweede Plank
N°. I. Een gedeelte van de kronkel-darm van een Haas, vol van klieren.
N°. II. Een gedeelte van de Pisleyder uyt een Paard.
N°. III, Het geraamte van een Menfche vrugtje van vier en een halve maand
dragts, de regter hand om hoog opheffende, en in de linker hand dragen- de een Slang, wiens ftaart inde bek is omgekrult, verbeeldende een cirkel. Het eynde hangt van zyn oorfpronk af.
™°' IV. en V. Wonderlyke groote Schaaps Nieren, opgeblazen en gebalfemt
*' met deszelfs Pisleyders.
Waar ontrent aan te merken ftaat.
Te» eerjle. Onder alle Anatomifche Ontledingen : welke ik voor deze sedaan
Aa z heb,
|
||||
i88 ANATOMISCH KABINET, of
heb , is my nooyt raarder geval voorgekomen: want ik heb beyde de Nie-
ren zoodanig uytgefpannen gevonden , dat yder anderhalf pint vogt in . zig onthield: welke uytzetting veroorzaakt is geweeft , wegens de tegenge- houdene vrye ontlaftmg van 't water tot de blaas, waar door de Nieren zoodanig zyn uytgezet, en de fubftantie zoo dun is geworden, dat het fchee- nen waterblazen te zyn, uytgenomen derzelver uyterfte, alwaar zy behouden hadden een klieragtige vleezige zelfftandigheyd. Dit ongemak f om dat het zelve beftaat in een groote uytrekking en verwydering, door een geduurige en vergeefze neyging en prikkeling om't water te ontlaften) komt over een met een breuk, en mag daarom niet te onregt gezegt werden een Nier- breuk \_hernia renalïs\\ 2. De natuurlyke loop der flag-aderen , gevult met een wafchagtige ftoffe,
kan men in deze uytgefpannen Nieren beter zien, als in welgeftelde. 3. De Pisleyders waren zoo omgekruld, en omtrent haar uytgang zoo groot,
dat zy een groote Pinxternakel konde omvatten. 4. Yder Nier heb ik met een kleyn gaatje geopent, op dat men het binnen-
fte beter zoude kennen zien, alwaarverfcheyde vliezigekamerkenstevoor- fchyn komen. N°. VI. De Water-blaas van 't zelve Schaap, welke de waare oorzaak van de
tegenhouding van 't water openbaart: want zoo gy eens aanmerkt de ingang van de Pisleyders in de blaas, met de Letters A. A. getekent, zult gy geen zigtbaare opening vinden; maar dat 'er. nogtans eenige voor 't droo^en ge- '" weeft is, zal door het volgende experiment blyken. De wind met eenig
gewelt door een blaas-pypje, inde Pisleyders geftooken, ingebragtzynde, ging eeiiigzints tot in de blaas door. Ik zeg, met eenig gewelt, om dat door een ïigte blazing geenzints de blaas zig uytzettede wegens een vliesje, het welk zulks verhinderde. Maar de pyp in de waterblaas gebragt zynde, fpanden de Pisleyders, en zelfs ook de Nieren , haar aanftonds door de 't wind uyt. ;"yjtft \y xkj'iiislA 11.
.Aanmerkt.
B. B. Vertoonen het uyterfte van de Pisleyders, alwaar zy gewoon zyn in de
blaas in te gaan : hier is aaiimerkenswaardig, dat de gezegde uyteyndens * zoo verwydert waren, dat zy twee bollen, hebbende de dikte van een ok- kernoot, vertoonden. n CC* Betekenen de voetftappen van ronde en kleyne vliesjens, welke tot een
beletzel zyn gewceft, dat de pis in de blaas niet vry konde zakken. D. De Sluycer [^Sphmtler7] van de blaas.
E. Een Watervat verfprevd door het bekken en nier. 1; _ _
r J F.F. Het
|
||||
NAAMLYST der RARITEITEN. !S9
F.F. Het uyterlte der Nieren, welke haar ldieragtig-vleezige zelfitandigheyd
behouden hebben. JNT°. VII. Het geraamte van een menfchelyk fchepzeltje van drie maanden, in
zyn linker hand dragende doornen van de Meloendiftel \^Ech'momeloca5ios~\ genomen, verbeeldende een fterre: maar met de regter hand na den hemel wyzende , heeft tot opfchrift ; Door 't Werelds lyden 't Hemels verbidden.
N°. VIII. Een doos, waar in een gulde ring, in de welke, in plaats van een
diamant, of een andere koftelyke Heen , een agtkantige fteen van een menfch gezet is , zynde in de blaas , toen de Vrouw nog in 't leven was, zoo net gepolyft, dat het wonderlyk is om te zien. Ziet de i. Aanmerking, al- waar gy deze ongehoorde zaak zult vinden. N°. IX. Een Menfche_ blaas , voorzien met drie Pisleyders, waar van yd-er
zig byzonder in de holte van de blaas ontlaft. N°. X. De blinde-darm van een Africaanze Hen, waar door verfcheyde vlies-
agtige ftreepen verfpreyd zyn. N°. XI. De Milt van een Kalf, van zyn bloedige klieragtige wezen en om-
vattend vlies gefcheyden, welkers flag-ader is vervult met een wafchagti- ge floffe. N°. XII. Een Kalfs Milts vervulde Slag-ader, en van alle zyn vliezige om-
vangende fibren gefcheyden, zoo dat de flag-ader bloot voorkomt. De derde Plank.
N°. I. De blinde-darm, met een gedeelte van de kronkel-en blinde-darm, van
een eerrt geworpe Vuile.
Aanmerkt.
Ten eerfte. De klap-vliezen van de kronkel-darm waren zoodanig toegegroeyt, •
dat de uytgang van de darms-vuyligheden daar door belet was, waardoor «en fchielyke dood gevolgt is. 2- De driedubbelde band in de kronkel-darm, als in een menfch.
3- Waar door ook driedubbelde oogluykende klapvliezen in de kronkel-darm,
m verbeeldende cellekens of kamerkens, gezien worden. ï Aa 3 . N°. II.
|
||||
i9o ANATOMISCH KABINET, of
Nc. II. Een gedeelte van een menfche omgewonde-darm 3 waar in een groot
en tegennattiurlyk vertrekje gevonden werd. Ziet de 3, Figuur. Uytlegging van de derde Figuur.
A. A. Een gedeelte van de omgewonde darm,
B. Het tegennatimrlyke verblyfplaatsje.
N°. III. De vaten van de Lever van haar klieragtige bloedige ftoffe gefehey-
den, en zoo net toegemaakt, dat op verfcheyde plaatzen zelfs de
allerfynfte vaatjens niet ontbreken.
Aanmerkt.
Ten eerfte. De Hol-ader door de Lever verfpreyt,
2. De Poort-ader.
3. De Navel-ader in een band verandert.
4. De aderlyke weg [duffius venofis] mede in een band verandert,
N°". IV. Zeer witte geraamtens van Tweelingen van zes en een halve maand
oud 3 op haar fehouders dragende een Slag-ader met een roode wafchagtige ftoffe vervult.
Wy van dit zoele leven berooft, en van de horften afgerukt, zynvan
de nare dood weggenomen > en in 't duyflere gr aft ge/egt. Aanmerkt. 7
Teu e erft e. In 't borft-been van 't eene worden gevonden drie ronde beender-
kens, en in 't andere vier. 2. De gehoor-beenderkens nog niet volmaakt zynde, kan men hier fraay in
haar natuurlyke ftaat zien. 3. Het is aanmerkenswaardig} dat 'er zoo groot een onderfcheyd is tuiTchen
de breedte van yders fontanel. N'\ V. De Longs Slag-ader van de Longs-blaaskens gefcheyden 3 en in zeer
kleyne takjens verdeelt; waar aan vaft is een gedeelte van de groote Slag-ader y van 't her te afgefneden.
Aanmerkt.
A.' Toont aan de flag-aderlyke [dti&us arteriofus] weg , leggende tuffchen
de Longs flag-ader, en groote flag-ader. ^- • |
||||
■ NAAMLYST der RARlT£YT£|s[. . in
>Ji'. VI. Aan de wand van deze Kas, hangt een gedeelte van de Longs flag-
ader, zoo net van de Longs-cellekensgefcheyden',, datdeszelfsuyteyndcn,- dunder als hayr, zeer wel bewaart zyn. *
jM<\ VII. Het geraamte van een yoïwaïTche menfche vrugt3 dragende een tak
van een flag-ader, welke voor op de börït ftëuiit. Nad'ien men in dit leven zoo veele wederwaardigheden moet uyt-
/laan: zoo is 't} dat ik daar van door de dood vty gemaakt
zynde 3 Jlemmeloos triumpheer.
N°. VIII. Een gedeelte van de nugteren darm van een Kalf, zeer vol van
kliertjens 3 welkers vaten met een wafchagtige flofFe zyn opgevult. N°. IX. Het doorfchynende fpiegel-vlies [feptum lucidurn\ uyt de herfleneii
van een kind van agt Jaaren oud, met een water-hooft \J3y4roce£halus~\ gequelt geweefl zynde.
,... .■ , ,. ■' ,,"./: '"■ ■■ ;.'■■ ■: ■, ■ . ■': ■ v. /
Aanmerkt.
Ten eerfle. Het onderfte gedeelte van dit fcheydzel of frJiegel-vlies, was on-
der aan de herifenen vaftgegroeyt, en op verfcheyde plaatzen doorboort, zoo dat het wateragtige [humor ly>??ijjhattcus~] vogt, dat in de herffen-groe- ven [yentriculi cerebrf\ was, konde voortvloeyen uyt de eene tot den an- deren groef. 2. De wateragtige [latex üqiwjui\ vogtigheyd in de groeven, was van dag
tot dag zoodanig aangegroeyt, dat ik daar in vonde meer dan een halve pint: waar door de zeifltandigheyd van de heriTencn vermindert bevonden wierd. 3. Het geheele hoofd was in grootheyd zeer uytgczet, zynde denaaden zoo*
danig open, dat ik 'er gemakkelyk een vinger tuffchen kondeftcekcn,$ ge- lyk gy ziet N°. 10. N°. X. Een gedeelte van 't bekkeneel uyt het voornoemde water-hoofd.
N» XI. Een Kalft Milt van zyn klieragtige bloedige llo/Fe gefcheyden 5
waarin, de ïlag-ader vervult zynde., de uytwJiTcliing van de ader zeer fraay ons in 't gezigt komt. N*. XII. De Lyfinoeder vaneen Besje, metdeszelfs Water-blaas, EyerlloJk-
ken, Trompetten van Fallopius, banden r endel-darrn, &c. Daarenbovcrj wer~
|
||||
w
.192 ANATOMISCH KABINET, of
werden 'er ontelbaare bloedvaten, die door de Lyfmoeder loopen , eit met
. een wafchagtige ftoflè vervult zyn, gezien. Aanmerkt.
Ten eer [ie. De Lyfmoeder is in de linker zyde getrokken, van welk ongemak
gelezen word 111 de 88. Aanmerking; namentlyk, dat zulks my maar een- • maal na de dood is voorgekomen; dog hier hebben wy een tweede exempel. 2. De Eyerftokken waren in dit Besje byna tot* niet gebragt.
3. De Trompetten tegens de loop van de natuur aan de Eyerftokken vaft en
toegegroeyt zynde, zyn een bewys van een ongeneeslyke onvrugtbaarheyd. Ziet de 83. Aanmerking. 4. Een gedeelte van 't N et was gegroeyt aan de Lyfmoeder.
N°. XIII. Het geraamte van een menfche fchepzeltje van drie en een halve
maand dragts, in deszelfs linker hand houdende de maag van een • Kikvors, met deszelfs opgeblaze darmen. IVat ^r ooi e zaaken ondernemen wy kleynen f
N\ XIV. Een Kalft- Milt gefcheyden van zyn klieragtige bloedige ftoffe,
en opgeblazen, wiens flag-ader vervult is.
N°. XV. Een gebalfemde menfche Lyfmoeder, zeerkonftig bewaart, zoodat
alles haar natuurlyke groote en plaats behouden heeft. Daarenboven is de water-blaas met deszelfs geannexeerde Pisleyders opgeblazen, die ook zyn natuurlyke wydte, plaats, en rondheyd, zonder rimpels of kuyltjens, be- houden heeft. In dezelve blaas kan men ook net zien de cours der fibren. Aanmerkt.
a. Toont aan de blaas.
b. b. Gedeeltens van de Pisleyders.
c. 't Water-canaal.
d. De Schee.
e. De mond van de Baarmoeder.
f. De rimpels in 't opperfte gedeelte van de Schee,
g. g. De Eyerftokken.
h. h. De Eyeren. . i." i. De brcede banden.
k. k. De ronde of liever rond en lange banden.
1. I. De Trompetten van Fallopius. 1 •
. ■■ . m.m. P^s-
|
||||
t^T'iSffH!
|
||||||||||
___
|
||||||||||
„: ■,■■■.! . , .
|
||||||||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. ,93
fn.m. Deszelfs franje.
n.n. Bloedvaten die door de Lyfmoeder zyn verfpreyd.
N°. XVI. De byftaanders [paraft at d] tiyt een Haas, met quikzilver gevult,
waarin aanmerkens waardig te "zien is, dat de quik door de uytfchietende vaten aangevoert, niet alleen de byftaanders, maar ook andere zeer kleyne vaatjens, na de btiyk loopende, vervult heeft, N°. XVII. Het geraamte van een fchepzeltje van twee en een halve maand
dragts, in zyn linker hand dragende de longe-pyp van een viermaandige vrugt.
W&ar mede wy ons leven beginnen , daar eyndtgen
wy het ook mede.
N°. XVIII. EenBy-nier [ren fkccmturiatus\ van een Paard, hebbende zyne
natuurlyke groote en geftalte.
N°. XIX. Een gedeelte van een Menfche maag , wiens onderfte [_fiylorus~\
mond of portier een ring verbeeld; 't welk ik byna altoos in de Menfche maagen ondervind plaats te hebben. N°. XX. De zaad-blaasjens [veftcula feminales] van een Man met een witte
wafchagtige ftoffe vervult, met deszelfs uytfchietende vaten [va/a ejaculatoria~\y en voorftaanders [proftata.~] N°. XXL Een groote tak van een Hag-ader van alle deszelfs fïbren ontblood,
en vervult met een wafchagtige ftoffe.
De vierde Plank
N°. I. Een gebalfemde menfche Nier, wiens kronkelige Pisleyder zeer is ver*
wydert door de doorgang der fteenen.
N°. II. Een opgefnede gedeelte van een menfche Maag, waar in men zeer
fraay zien kan de loop der gevulde aderen. N°. III. Een wit doodshoofd van een oud Man, en om de vernietiging der
kaffen tandeloos geworden, op een Pedeftal ftaande. N°. IV. Het linker opperhoofds-been van een Reus, wiens regter zyde bewaart
werd in 't Cabinet van den Wel Ed: Groot Agtb. Heer, de Heer A7". Witfen \ B b Bur-
|
||||||||||
^
|
||||||||||
i94.. ANATOMISCH KABINET, of
Burgermeefter der Wydberoemde Stad Amilëldam, en zeer groot Bemin*
naar van alle loffelyke Konften en Wetenfchappen. Aanmerkt...
Het gezegde been is zoo wonderbaarlyk groot, dat liet eengeheel hoofd van
* de menfch voor een helm zoude konnen dienen ; 't welk aan zommige oorzaak heeft gegeven om te twyrTelen, of het een opperhoofds-been van een menfch , of van een groot viervoetig beeft is geweeft. Maar de zaken wel aangemerkt zynde, zal het klaar blyken, dat het van een menfch is ge- weeft. De Doodgraver van de Nieuwe Kerk dezer Stede , heeft ons ge- zegt , dat hy 't onder andere beenderen had uytgegraven, welkers curieus- heyd zoo groot niet was, dat hy de andere mede bewaarde. Daarenboven komt het in allen deelen overeen met 't opperhoofds-been van een menfch, uytgezondert alleen de grootheyd3 de fpooren of groeven der flag-aderen ontbreeken ook niet in de binnenfte oppervlakte. Daarenboven is 'er geen doodshoofd van eenig viervoetig gedierte, 't welk zoo wyde holte heeft, ja zelfs geen Öliphant 3 wiens hoofd ik voor deze met de zaag geopent heb, N?. V. Een groot gedeelte van de kronkel-darm uyt een menfch genomen,in
wiens uyterfte een wonderlyke omdraying te zien is. N °. VI. Een, Menfche Water-blaas , waar in zeer klaar ons voorkomen de
fchuynze inplanting van de Pisleyders.
N\ VIL Een gedeelte van de kronkel- en omgewonden-darm, waar in men
ziet de halfmaans-wyze cirkels van de kronkel-darm, of oogluykende klap- vliezen, driedubbelt te zyn, uyt een driedubbelde band oorfpronkelyk. N\ VIII. en IX. Kalft. Milten van haar klieragtige bloedige ftoftë gefchey-
den, én opgeblazen, gelyk ik ook boven gezegt heb. Indien gy na de Milt N°. 7. toeziet, zal de vernietiging der ader, zoo draa hymde Mütkomt, zeer fraay te voorfchyn komen, N°. X, Een menfche Nier byna in. 't geheel verteert, waar in het bekken 'm
drien gefcheyden is, en de Pisleyder zeer verwydert. N°. XI. Een. gedeelte van een menfche Longe-pyp door midden gemeden, op
dat de gefteltheyd der ringen tegen het ligt beter zoude konnen gezien werdea. Aanmerkt.
Ten eerfie. Dat de Longe-pyp ten deele ktaakbeenig, ten deele vliezig■■&% |
||||
NAAMLYST der RARÏTEYTEN. 195.
ftaat by allen vaft: maar ontrent het kraakbeenig gedeelte ziet gy verfcheyde
in tweè'n fplytingen in haar beyde uy terfte, 't welk ik agt aanmerkenswaar- dig te zyn. %. Hier kan men ook klaarder als het middagligt zien, dat het vliezige ge- deelte van de Longe-pyp aan de -Slok-darm vaft zynde , voorzien is van fïbren die na de lengte van 't lighaam loopen > en tot verkorting dier par- tyen gedeftineert. Ziet de Figuur. N°. XII. Twee Nieren met haar Pisleyders, uyt het doode lighaam van een
Jongeling genomen, en gebalfemt bewaart > in welkers bekkens 3 als mede in de nier-buyzen [tubuli ren aks], zeer groote fteenen zitten. Ziet de 9 5. Aanmerking. N°. XIII. Een dubbelde Moerkoek van Tweelingen;
Aanmerkt.
De vaten van de eene zyn vervult met een witte wafchagtige ftoffe, maar van
de andere met roode} en zoo loopen zy door malkandereii; nogtans, zon- der t'zamenvoeging ofte inmonding, niet anders als de flbreuze wortels van verfcheyde kruyden, naaft maikanderen ftaande, aan elkander t'zamenhan- gen. En zoodanige geftel komt my zoo meenigmaal te voore a als 'er twee Moerkoeken aan elkander t'zamen zitten. N°, XIV. Een geraamte van een vrugt van zeven maanden dragts, dreygen-
gende met een pyl te werpen.
De Ligts fchaa, die de Maane leyd^
Herfielt zy ras in korten tyd: Sils wy van 't levenslij berooft > Met veele Helden zyn verdooft y Wat is dan al ons glans en lof? Een damp, een ydele fchim, en ft of Wie weet, of het heedens leven Zal tot morden zyn gegeven* De Kas D. de e erft e Plank.
N°. I. Het opperfte gedeelte van het fchouder-been van fcherpe vogten zoo-
danig opgevreten, dat het voor de dood geheel en ai van 't onderfte ge- 4* . I BI) 2 deelte |
||||
i96 ANATOMISCH KABINET, of
deelte gefcheyden was. Ziet de 81. Aanmerking, alwaar ik gewag gemaakt
heb van een Beenvreeter [Tumor off/vorus~] ;■• Aanmerkt.
Dat de pyn zeer kleyn is geweeft in't begin, gelyk ons de Patiënt zelfs ge*
zegt heeft: maar eenige weeken voor zyn dood , was hy met onlydelyke pynen gequelt. N°. II. De Baarmoeder van een Kraamvrouw van agt dagen oudkraams, met
deszelfs aangehegte trompetten, eyerftokken, banden, fcheede, en blaas, Aanmerkt.
A. Het lighaam van de Baarmoeder is tot nog toe dik en breed..
B. De bmne-mond van de Lyfmceder.
O O De trompetten van Fallopms met haar franje.
D. D. De lange en ronde banden.
E. E. De breede banden van de Lyfmoedër.
F. De blaas zeer kleyn , gelyk ik hem gevonden heb, en 't behaagde my niet
met wind die meer uyt te zetten. G. De bloedvaten verfpreyd door de blaas, alwaaraanmerkenswaardigis, dat
zoo veel vaten in de inwendige oppervlakte, en wel in 't onderfte gedeelte gevonden worden, en voornamentlyk ontrent deszelfs fluy ter. [fphinffer]-, zoo dat het niet te verwonderen is, dat die geene, die met de iteen ge* quelt zyn, zeer ligt vervallen in een. bloedige waterloozing, wegens de vryving der fteenen. HH. De Water- weg. . ;,v
I. I. De Eyerftokken.
K. K. Gedeelten s van de Pisleyders zeer nytgezet..
L. De Scheede. N°. III. Op de gezegde Baarmoeder Jegt een geraamte van een vrugt van vier
maanden dragts,,. met uytgeftrekte armen, de holte van de blaas,, en
ontelbaare vaten als inziende, heeft voor een devys:
Zomtyds k ter pjaatze tts,,
D aai ge 't mïnfi gelooft datz' is. N°. IV. De blinde darm met het wormwyze uytfteekzel, als mede de klap-
vliezen van de kronkel-darm uyt een driejaarig■ kind.. N'\ V. Het zelfde uyt een ne^eniaarig kind;
b Nn. VI.
|
||||
1,1 ""ln"'' »'■
|
||||||||
tfAAMLYST der RARITEYTEN.
|
||||||||
*97
|
||||||||
N°. VI- De kronkel-darm van een Haas 3 wiens binnenfle rok3 in plaats van
oogluykende.klapvliezen3 vertoont zig circulswySj of als een llak. N°. VII. De kronkel-darm van 't. zelfde dier met de bygevoegde blinde-darm 3
krielende van klieren, waar door inwendig de geheeie blinde-darm zig klieragtig vertoont.
N°. VIII. De nageboorte van een kindje van zeven maanden dragts} welkers
vaten zoo net zyn vervult3 dat deszelfs uyteynden op verfcheyde plaatzen alleen met een vergroot-glas, om haar dunte 3 in ons gezigt komen. Daar- enboven is 't aanmerkenswaardig, dat het bloed in de navel-ftrengs \artertee umbtlicales] flag-aderen onthouden, gelyk als in bollekens gefcheyden} zig hadden vertoont 3 gelyk nu ook de wafchagtige frofre na de vervulling haar vertoont ■, zoo dat ik zoude gelooven, dat de ïlag-aderen in zoo veel celle- kens gefcheyden waren 5 't welk my niet geheugt van te vooren aangemerkt 3 nog ergens gelezen te hebben, N°. IX. Een gedeelte van de omgewonde-darm , wiens vaten vervult zyn:
op verfcheyde plaatzen worden 'er ook ileenen gevonden -, ik twyffel geeii- zints, of het zyn fteengewordene klieren 3 om dat ik diergelyke meermaalen gevonden heb in 't gedarmte van Paarden 3 en dat omtrent een hoop van klie- ren 3 onder welke eenige welgeftelt waren 3 en zommige fteenagtig. N°. X.. Een. gedeelte van de kronkel-darm omtrent den regten-darm,, alwaar
geen cellekens ons voorkomen.. :\
De tweede Plank,
H°. I. Een opgeblaze en gebalfemde gal-blaas van een Os zoodanig geconfer-
veert0 dat het altyd zyn natuurlyke form behouden kan. N°. II. Een ftrotte-hoofd [larynx] van een- Menfch g met' het tonge-been
[os hyóides?^
N°. III. De rugge-graat van. een Tarbot 3 welkers graaten voor een groot ge-
deelte zyn gebrooken geweefr., en naderhand t'zamengegroeyt. . N°. IV. Een doosje vervult met menfehe fleenem
N°. V. De maag van een Haas 3 waar in aanmerkenswaardig is f dat de in-
gang en uytgang zoo digrby elkander Haan : 't welk men gemeen- lyk 111 de Haazen ondervind ; , :i
>: Bb'3' N.VL
|
||||||||
i9S ANATOMISCH KABINET, of
Np< VI. Een gedeelte van het uyterfte van de kronkel-darm, welkers vaten
200 opgevult zyn , dat de geheele darm rood is. Aanmerkt.
Ten eerfle. In dit uyterfte gedeelte van de kronkel-dafm, komen ons geen bai>
den, die na de lengte loopen., voor: en om die oorzaak , zultge hier geen cellekens of oogiuykende klapvliezen zien, en worden ook nooyt inde na- tu 11 rlyke ftaat gevonden. 2. Lett. A. ftaande aan 't eynde van 't papiertje, wyft aan zakjes of cellekens
van de vaten. Het fchynt dat hier de flag-aderen haar eynde maken, en't .bloed in gezegde cellekens afleggen 5 welk bloed, weder te rug keerende,
' uyt die zelfde cellekens van de uyteyndens der aderkens, in gezegde celle- kens ook wortels makende, opgenomen word. De gezegde cellekens zyn in de vervulling van de flag-ader ook vol geraakt, waar door zy zoo rond als een zandje, en rood door een vergroot-glas, ons voorkomen. 3. B. wyft aan ontelbaare vaatjens der vaten.
4. JHet papiertje Letter C. wyft aan de vliezige aanhangzels, welke in de vetten
met veel vet voorzien zyn, en van 't buytenfte vlies van gezegde darm af- hangende , hebben veelc bloedvaten, van niemand tot nog toe afgebeeld. Ziet de 5. Figuur. . . % * Uytlegging van de vyfde Figuur.
A. De flag-ader [arteria mefentericd] van 't darmfcheyl.
a. a. De flag-aderen der flag-aderen van 't darmfcheyl. B. De vet-vliezen (op dat ik zoo fpreeke) van 't buytenfte vlies van de kron*
kei-darm afhangende, en overvloedig vol van bloedvaten, die vervult zyn :: met een wafchagtige ftoffe.
N°. VIL Een Eytje met harde fchil bedekt, en gevonden in de Eyerftok van
een Hen. Dat zulks meermaals gebeurt, toonen ons aan de curieufe Aan- merkingen van Harveus, Barthoünus, Qorn. Stalpert vander Wiek, en andere in de konft der Anatomie en Medicyne beroemde Mannen. N°. VIII. Het geraamte van een menfche vrugtje van vier maanden, in zyh
linkerhand houdende een bondel van water-vaten, over 25 Jaaren van my uyt het lighaam genomen, opgeblazen, en zoodanig bewaart, dat de klap- vliezen nog zeer klaar voorkomen. Wat hebben f raatje dingen een moeyte 'm /
N°, IX. Een Pedeftal, waar op ftaan: |
||||
NAAMLYST der RAllITEYTEM r99
ten eer/te. Een opgeblazene krop-ader [yenajugularis] van een kind, van de
eene kant geopent, op dat de waare geflalte van de klapvliezen immedia- telyk zoude konnen getoont worden. 2. Een kleyn gedeelte van een opgeblazen, en aan wederzyde opgefnede ader $ in welkers holte een enkele klapvlies gezien word, dewelke de wederom- keering van 't bloed in 't geheel niet wederftaat. Daarenboven komt ons m 't gezigt in dezelve ader , een uytgang van zeker takje, met deszelfs klapvliesje. N°. X. Opgeblaaze en gedroogde Water-vaten [vafa Lymphatkd], na de
drooging aan een zyde opgefneden, op dat men immediatelyk de klapvliezen zoude konnen zien.
N°. XL Een houte bakje, waar in het binnenfle [amnios] vlies van de nage-
boorte zeer net toebereyd legt. N°. XII. Een monftreus groot Hoender Ey.
De derde Plank
N°. I. De waterblaas van een eerftgeboorne Kalfje, met deszelfs doorgaande
of open water-vat [urachus.~]
N°. II. Een gedeelte van een meniche omgewonde-en kronkel-darm, met des-
zelfs aangevoegde wormwyze uytfteekzek In het zelve is aanmerkenswaardig, dat de kronkel-darm na een voorgaande
lies-breuk [hernia inguinalis] wonderbaarlyk is uytgezet geweeft, 't welk my geheugt meermaals gezien te hebben. N°. III. Een zeer groote menfche Milt, en van alle klieragtige bloedige ftoffe
gefcheyden, met een aangevoegd gedeelte van de maag- Aanmerkt. Ten eer/ie. Hier kan men zien, dat de milt van de Menfeh, voorzien is van
geen dwerfche fibren of vezels, gelyk in de milt van Kalveren of Schapen. 2. Des Milts ader [vena fplenicd]y Letter A. is wonderbaarlyk wyd; 't welk
ik dikmaals heb gevonden in de Milt die tegen de natuur uytgeftrckt was. 3. De cours of voortgang van de Milts flag-ader [arteria Jplenicd]^ Lett. B.
is zeer omgedraayt. b.b. b. Wyzen aan de takjens der gemelde vaten, zoo fyn als hayr.
|
||||
2ot> ANATOMISCH KABINET, of
4. C. De flag-ader verfpreyd door het net \omentum\, en nets flag-ader [#r-
teria'epiploïca\ gezegt. 5. D. De ipeen flag-ader [ar ter ia h<emorrhoidalis7\
6. E. Aderen en flag-aderen verfpreyd door de maag, korte vaten [yafa hre~
via'] genaamt. 7. F. Het linker gedeelte van de maag.
8. G. De ingang van de maag, de linker mond genaamt.
9. H. Een gedeelte van de keel- of flok-darm.
N°. IV. Een Pedeftal, waar op verfcheyde menfche Nieren, en allerhande
zoorten van f reenen op kleyne pedeftalletjens gevonden worden.. Op dit groote Pedeflal Letter A. word aangewezen een menfche Nier, zoo
konftig door balfem bewaard, dat de zelve zyn natuurlykegroote, breete, en dikte behouden heeft.
Aanmerkt.
De Letter a. a. toonen aan de bloedvaatjens die over de oppervlakte van ge-
zegde N ier loopen, en opgevult zyn. b. Des N iers llag-ader, of uytmelkende [art er ia emulgens] flag-ader, met een
wafchagtige ftoffe gevult. c. De Pisieyder [ttreter^ ligtjens opgeblazen, op dat het zyne natiiurlyke
wydte zoude behouden ; waar in geen invalling, of tegennatuurlyke kuyl', of rimpel gevonden werd \ maar zoo konftig bewaart, dat het geenzints voor een natiiurlyke Pisieyder, nog in 't menfche lighaam zynde, en met water opgevult, behoeft te wyken. d. Bloedvaatjens door de gezegde Pisieyder loopende.
B. Een menfche Nier voor het grootfte gedeelte in't lighaam uytgeteert, met
deszelfs Pisieyder. C. Een menfche Pisieyder (cloor de doorgang van fteenen) zeer uytgezet, ïti
wiens bekken [peivis] een fteen gevonden word als een groote klauw Gem- ber. Ziet de 65. Aanmerking. D. Een gedeelte van een Pisieyder van een zekere Dogter, geftorven door een
fteen daar in zittende. E. F, G, H, I, K, L, M, N. Vertoonen verfcheyde kleyne Pedeftalletjes, voor-
zien van verfcheyde zoorten van fteenen. N°. V. Een Longe-pyp met haar tafcjens uyt een Kalf, meteen roode wafcty"
agtige ftoffe opgevult, en zoo konftig bereyd, datze haar natiiur- lyke ftand vertoonen. • 'vr<> VI |
||||
NAAMLYST der RARÏTEYTEN. 20*
H°. VI. Het geraamte van een misgeboorte \_abortus~] van vier maanden , in
deszelfs regter hand houdende een gal-blaas van een ander misgeboorte. De Baarmoeders fehoot baarde my de doof.
N°. VII. Een gedeelte van de kronkel, blinde, en omgewonde-darm.
van een Menfch,
Aanmerkt.
A. Een gedeelte van de kronkel-darm,. welke ik geopent heb omtrent de
blinde-darm, op dat men de twee kronkel- of omgewonde-darms waare klap vliezen, als mede de driedubbelde ooglaykende klap vliezen, voort- brengende de eellekens van de kronkel-darm, zoude konnen zien. B. De wormwyzeuytiteekzel van den blinde-darm, iszeerkleyn. .,
b. b. b. Byzondere klieren van de omgewonde-darm, N°. VIII. De maag van een Menfche vrugt van zes maanden , met alle
deszelfs aanklevende opgeblazene darmen. N°. IX. Een zeer net Menfche Doodshoofd, op een Pedeflal ftaande,
N°.X.Een gedeelte van 't darmfcheyl van een Kalf, welkers vaten vervult zyn.
N°. XL Een gedeelte van den nugteren darmuyt een Menfch, waarin de
oogluykende klapvliezen zeer net gezien worden. N". XII. Een in tween gefpleten gal-blaas van een Kalf, te onregt van
anderen gehouden voor een dubbelde. Ziet de 90. Aanmerking. N°. XIII. Een gedeelte van een Kalfs darm , waar in ons voorkomen
ontelbaare geerft-kliertjens \_ghudulte miliares.^ N°. XIV. Een Menfche gal-blaas, in wiens grond ik gevonden heb ver-
fcheyde vertrekjens, en in dezelve een fteenagtige ftorfe. N°. XV. Een gedeelte van een Menfche nugteren darm, welkers cirkels
of oogluykende klapvliezen niet alleen in 't gezigt komen , maar ook deszelfs bloedvaten, vervult met een wafchagtige ftoiFe. N°. XVI. Het geraamte van een Menfche vrugtje van vier en een halve
maand, in de regter hand houdende een tros zwarte Peper: alzoo ver- toonende, hoe dat de zwarte Peper aan tros;es groeyd -t maar houd in de linker hand een zeer kleyn kaarsje. Cc ' Het
|
||||
2o2 ANATOMISCH KABINET, of
Het Menfche leven, is een ligt onder den dag ge/lelt*
N°. XVII. Een tak van de Longe-pyp met een witte wafchagtige ftoffe
vervult, met een aanhangend takje van de longe-pyps flag-ader [arteria bronchialis] ., en longs flag-ader .\arteri&.fmlm<malis] , welke flag-aders op verfcheyde plaatzen met inmondingen. [anaftomofes~\ vereenigt zyn^ ja als ik de gezegde longs flag-ader vervulde» zoo wierd ook te gelyk de longe-pyps flag-ader vervult. Aanmetkt,
a. De Longe-pyps flag-ader.
b. De Longs flag-ader.
cc. De Mondelinge yereeningen.
N°. XVIII. Een Menfche fteen , gefneden door Abraham Cyprianm,
Medicyn, en zeer vermaard Steenfnyder, wiens oppervlakte oneffen is3 verbeeldende een zeer groote Moerbeefïe. N°. XIX. Een fteen van een Menfch, een vuyft groot,
N°. XX. Een tak van de Poort-ader uyt de Lever van een Menfch,
welkers takjens ten deele zyn vervult, ten deele leedig, en zeer
net gefcheyden van haar klieragtige bloedige ftoffe..
N°. XXL Een gedeelte van een Menfche maag * met deszelfs onderfte
[fylortts] mond of poortier, die als een kring is, N°. XXII. Een Menfche fchepzeltje, zoo groot als een rogge-koorn
[embryo] , met deszelfs aangevoegde moerkoekje en navel-flreng. van over 25 Jaaren bewaart en verhard. 0 tvat h haar dwaasheyd groot > dewelke gelooven, dalie
\ uyt deze begmzelen tot hovaardy gehoor en zyn/ N°. XXIII. Een gedeelte van de kronkel-darm uyt een kind van omtrent
drie Jaaren oud » waar in de klapvliezen van de kronkel-darm met de aanhangende blinde-darm, en wormwyze uytfteekzel.. Aanmerkt.
l,ett> A, Betekent de klapvliezen van de kronkel-da^n.
|
||||
i
|
|||||
NAAMLYST der RARITEITEN. 203
B. De blinde-darm, welke zeer veel verfcheelt van de blinde-darm in bejaarde
menfchen. C, 't Wormwyze uytfteekzel, vol met kliertjens bezet.
N°. XyiV. Het geraamte van een vrugtje van drie en een halve maand dragts.,
dragende op 't hoofd, als mede in de regter hand de wonder- baarlyke zanden van de Pajaneli. Fan de Baarmoeder na het Grafi.
N°. XXV. Een zeer net geraamte van een voldrage kindje , wiens doodshoofd
is opgezaagd, op dat het binnenfte zeer klaar in 't gezigt zoude komen. Deze is myne eerfle dag, deze is myne hoogfte geweeft*
De vierde Plank.
N°. I. Een zeer net geraamte van een kind van 8 Jaaren oud, welkers beenderen
zoo wit als fneeuw zyn , leunende op een ifakje , en heeft voor devys : Tot hier toe is myn loop geweefi*
Aanmerkt.
Ten eerjie. De kniefchyven zyn alleen in haar midden beenagtig geworden,
maar in haar omtrek kraakbeenig. 2. Alle de aangroeyzels zyn overal vaftaan de waaredeelen van de beenderen,
door hulp van 't kraakbeen. 3. De voor-voet en voor-hand zyn beenagtig geworden.
4. Dat de namelooze beenderen uyt drie deelen beftaan, is hier klaar te zien.
5 ■ Dat de aangroeyzels aan de lighaamen der wervel-beenderen vaft zyn, blykt
hier klaar, voornamentlyk in 't onderfte gedeelte van de rugge-graad. 6. In 't borft-been zyn agt ronde beenderkens.
7. De gehoor-beenderkens bezitten nog haar eygen plaats.
8. De priemwyze [jprocejfus Jlyloïdes] uytfteekzels zyn kraakbeenig.
9. Beyde de Kaaken zyn voorzien van alle de tanden, dewelke fneeuw-wit
zyn. N'\ II. Een net menfchelyk geraamte van een kind omtrent anderhalf Jaar oud,
in zyn regter hand houdende een ronde boL Ge 2 <Z)m
|
|||||
2Q4 ANATOMISCH KABINET, of
Den Hemel wilde my, ik ben daar heen gevoert,.
Geen wetenfchags of levenszugt my mi. ontroert.. Aanmerkt.
Ten eerjfè. De Voor-hand is kraakbeenig.
2. De Voor-voet voor het grootfte gedeelte beenig.
3. De kniefchyven in 't geheel kraakbeenig.
4. De Epiphyfes Van de Dyebeendéren voor een groot gedeelte kraakbeenig.
5. Het bornVbeen heeft agt ronde beenderkens.
6. Ontrent debafis van.de fchouderbladeren,. worden de Epiphyfes kraak-
beenig gevonden. 7. Het welk ook gevonden word ontrent de doorn van 't darm-been, die
voor een groot gedeelte kraakbeenig is. 8. Dat alle de Trochanters of Drayers \trochanteres', feu rotatores]l valfche
uytfteekzels zyn , daar is niet aan te twyffelèn 5 om datze in dit, gelyk ook in andere jongere geraamtens, door hulpe van kraakbeen, vaftgroeyen aan/1 waare gedeelte des beens. 9. Iiv het opperliooffs-been aan de linker zyde , zyn twee tegennatiiurlyke
gaaten. 10. Hier blykt ook, dat de dwerfclie uytfteekzels van 't Heylig been, door
toedoen van 't kraakbeen, aan elkander zyn gegroeyt in jonge kinderen. iu Men kan hier ook zien, dat de namelooze beenderen uyt drie deelen t'za-
men geftelt zyn. 12. De Fontanel is nog zeer groot..
*.<»■■ . ■ " ■■" '.'■■■- '■ ■
N". III. Een zeer net geraamte van een kind ontrent een Jaar oud, in zp
'linker hand dragende, een groote Aar van Ooft-Indiiche Gierft,. welkers greynen zoo groot zyn als een Coriander Zaad.. 0 onfierffelyke God f hoe wenfchelyk is die Reh aan te vaarden r
na dewelke geen zorg ofeenige que l/ing des geeft es zyn zal. Aanmerkt-..
.. ' ■''.. ,,,'..:■'-.■."■■■■.. :■■■ -;, ■: ■■< '-'-■. . } . ■'■..■. ■.:..;■:■■,, ■■-■.■'•{'■■ ■■■?• /"'■■'';■" .' '■
21?» eerjfè; Door de buytenfte oppervlakte, van het v.oorhoofds-been, omtrent
dé midden, loopt een lange flèuf \_Jïnus longus] , waar.in een aanmerkens-
waardig bloedvat verhoolen legt. Dit moet men in 't opfnyden van 't hoort
in agt nemen , op dat zulks niet gequeft word: want altyd zult gy dat vat
aldaar vinden, al ontbreekt die fleuf in-het hoofd. .Wanneer in de eerfte
conror-
|
|||||
/
|
|||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. 205
eonformatie het zelve vat zoo een diepe plaats heeft , dat het zoodanig een fleuf
kan formeeren in de teedere en nog week zynde hooftjens , dan komt alleen- lyk die lange fleuf ons voor. In anderen loopt het gezegde vat wat hooger ^ geen fleuf in 't hoofd makende. 2. Het uytfteekzel, de opperfte fchouder [fiimmus hnmerus~] genaamt, is in
beyde de fchouderbladeren geheel kraakbeenig , en een waare EpiphyfiSi 3. De Fontanel is zeer kleyn in dit geraamte.
N°. IV. Een zeer wit geraamte van een kind ontrent zeven Jaaren oud ,
op een ftok leunende.
Ik heb gekeft} en hebbe de loop, welke my de natuur gegeven
had, vo/bragt..
De Kas E. en F.
Onthouden in zig 34 Kruydboeken , byna in drie Jaaren van my toegemaakt j
namentiyk van die tyd, als de Wel Ed: Groot Agtb: Heeren Burgermeefters dezer Stede het Hoogieeraarfchap der Kruydkunde my hadden opgedragen. In dezelve werden allerhande zoorten van. planten, zooinlandfche als uyt- heemfche , net van my gedroogt en bewaart ,. in een groot getal gevonden. De Kas G. de eerjie Plank.
N\ I. De Lyfmoeder van een Schaap, met de aanklevende blaas. De tweede Plank..
H°. I. Een Menfche arm met zyn net gefcheydè fpieren., en niral voor 25
Jaaren gebalfemt.
N°. II. Beydè de Scheen [os tibid] met de Kuyt-beendéren [ƒ<£//ƒ#] van een
Kerkhof my toegebragt > welkers onderfte gedeeltens, boven't junctuur dooreen Zaag, of ander inftrument, terwyl het menfeh nog leefde;' door ongeval zyn afgenomen. Waar in ons aanmerke-ns waardig voorkomt : Ten eer [ia. Dat inde ferruminatie beyde de beenderen aan beyde zyde, om-
trent de. afzetting, aan een zyngegroeyt. 2- In alle deze gezegde beenderen, op die plaats daar het dikke vlies gevon-
den word, (door wiens toedoen beydë de beenderen na de lengte t'zamen gevoegt worden) ziet men ontelbaare uytfpattingen [exofto/ès] der been^ Cc 3 deren;
|
||||
'
|
||||||
2o6 ANATOMISCH KABINET, of
deren: Of zulks gefchied is door overvloedige voeding, wanneerbeydede
beenderen afgezet zyn geworden ?• N*\ III. Een gedeelte van een menfche kronkel-darm, welkers cellekens (de
banden door een mesje van een gefcheyden zynde) in 't geheel verdwenen zyn. Waar uyt blykt, dat de t'zamenftelling der cellekens van de banden, die na de lengte van de gezegde darm loopen, afhangt. N°. IV. Een menfche Arm , welkers fpieren, door het mes gefcheyden zynde,
van veele Jaaren gebalfemt, bewaart zyn.
Aanmerkt.
De letters van de papiertjes, wyzen yder fpier aan.
A. De palm-fpier [mufculus palmaris.]
B. De binnenfte buyger \carpi interior flexof] van de Voor-hand.
C. De buytenfte buyger [carpi exterior flexof] van de Voor-hand.
D. De buyger van de 2. koot, of de doorboorde \Jexor 2. internodii, fii'i
jperforatus], welke zig in vier vleezige deelen verdeelt, en plant zigzoo verders in met vier peezen voor een groot gedeelte in de vier beenderen van de 2. koot, uytgenomen de duym, nadien die voorzien is van een byzon- dere fpier. E. De binnenfte uytfteker \_extenfor carpi interior] van de Voor-hand.
F. De buytenfte uytfteker \extenfor carpi exterior] van de Voor-hand.
G. De korte [pronator teres] Vooroverwender.
H. De vierkante [pronator quadratui] Vooroverwender.
I. De lange ofeerfte \_Jupinator longior feu primus] Agteroverwender. K. De korte [fupinator brevis] Agteroverwender. L. De buyger van des duyms 3. koot. M. De buyger van de 3. koot der vingers, of doorboorende \_perforans.~\
N. De 1. buyger van de duyms 1. koot. O. De 2. buyger van de duyms 1. koot. P, De 1. buyger van de duyms 2. koot. Q. De uytfteker van de duyms 3. koot. R. De uytfteker van de duyms 2. en 3. koot. S, De 1. uytfteker der vingeren, het 2. en 3. been (zoo als Spigelius wil)
uytftekende. Maar ik vertrouw dat alle de vingeren, behalven de duym, van die uytgeftoken word 3 ja ook de 2. uytfteker, met
letter T.geteekent,
is ook te tellen by deze fpier, en geenzints te fcheyden van de 1. uytfteker
' van de vingers. T. De 2. uytfteker, (zoo als Spigelius wil) die dé beenderen vandekleynfte |
||||||
%
|
||||||
NAAMLYST der RARITE YTEN. 2Qr
vinger uytfteekt: maar my fchynt het een gedeelte te zyn van de i, uytfteker.
V. De i. kootbuygende of wormwyze fpieren [lumèrtcales mufculiï] W. De tweehoofdige \bicej>i\ fpier. X. De 2. buyger van de elleboog of arm-fpier \brachialis.~] N°. V. Het iniddelrift [dmfhragmd] van een kind, met het annexe herte-
zakske \_perkardtum.'] Aanmerkt.
Ten eerfle. Byna de helft van 't herte-zakske ? heeft zoodanige vaftigheyd aan 't
tendineufe gedeelte van 't middelrift, dat het fchynt een lighaam te wezen : ja men kan ze van elkander qualyk fcheyden3 zonder fcheuren. Het tegen- deel ziet men in de Honden, Schaapen, en andere diereny waar in de ge- zegde partyen van elkander gefcheyden ons voorkomen, i. Het gezegde herte-zakske heeft zyn natuurlyke fbrm.cn wydte gehouden
in't balfemen. N°, VI. Een gedeelte van de boventfe kaak uyt een Schaap genomen, door
welke de traan-weg [duSius lackr^mdïs] loopt. Aanmerkt.,
4 Een kleyn gedeelte van 't oog-rad \_orbïH ocull~\
B. Het begin van de traan-weg.
C. Deszelfs eynde in 't onderfte gedeelte van de neus-,
.ï; N°, VIL Het mtee Uyt een Qg ^nomsrfo
Aanmerkt..
A. De twee traan-ftippen \_punBa lachrymalia],. welke mondekens zyn 3 door
welke het wateragtige vogt van de oogen gebragt werd tot de traan-weg. B. Deszelfs weg in tween gefcheyden ? op datze uyt beyde de traan-fïippen
de vogt zouden ontfangeiv C. Het eynde van de gezegde weg in 't onderfte gedeelte van de neuSf
N°. VUL Een Vies met vogt, waar in een gedeelte van een Lint-worm
[lumbrkm fótus.~]
N°.1X.' Een groot waterblaasje [hydatis] uyt dé Lever van een menfeh.
N°. X, De ballen van een;Man, welkers yaten vsivuit zyn,,
nï xr;
|
||||
2ö8 ANATOMISCH KABINET, of
N°. XI. Een gedeelte van een menfche Nier, waar in zeer veel nier-buysjehs
-worden gezien.
N°. XII. Met geraamte van een kindje van 8 maanden dragts , in zyn linker
hand houdende het dyebeen van een Endvogel , na een breuke wederom t'zamengegroeyt.
Ter wereld gekomen zynde, ben ik zonder beweging gebleven.
N°. XIII. Het.geraamte van een kindje byna van dezelfde ouderdom, drey-
gende door een touw te fpringen ^ maar heeft in plaats van een
touw, een poolze haarvlegt \j>lica£olonica.~]
De gemeene weg tot de dood.
De derde Planh
N°. I. Een menfche fchepzeltje in. vogt bewaart van omtrent drie maanden,
wiens navelftreng een dunne draad verbeeld, 't welk my een teken is, dat het fchepzeltje eenige dagen voor de baring geftorven is geweeft. Het geen eenige onervarene niet geobferveert fchynen te hebben, die in alle voorval- len zoo zorgvuldig het uyttrekken van de moerkoekjens dezer fchepzeltjens beveelen, datze die geenen zeer veragten, dewelke zulks op alle tyden niet kunnen te weeg brengen. N°. II. Een groot menfche Hert, van lange tyd zoo net bewaart, dat het als
van daag fchynt uyt het lighaam genomen te zyn. N°. III. Een kindje van vier maanden dragts, omvangen van zyn vliezen,
en zeer net bewaart.
Me dag, alle uur neemt om leven af \ ja alle oogenblikken toonen
- ons aan, hoe nietig- wj zyn.
N°. IV. De kronkel-darm van een Haas, met de t'zamengevoegde Hinde-darm,
en een gedeelte van de omge wonde darm, ftaande op een Pedeftal. , Aanmerkt. - \j
Ten eerjle. In *t eynde van de omgewonde-darm, alwaar de blinde-darm vaft-
gemaakt word, word een tegennatuurlyke verblyfplaats gevonden, vervult met zeer veele klieren. Ziet de Lett. A. '-
%. In t
|
||||
NAAMLYST der RAÏUTEYTEN. 30<>
2. In't eyndè van de blinde-darmishetaanhangzeï, vol met kliertjes bezet. B.
3. Onteibaare klieren in de kronkel-darm. C.
4. Op de zelfde Pedeftal word apart gevonden 'e klieragtig verblyfplaatsje,
als boven vermeit. D. |
|||||||||||||||
N°. V. Het geheele jugge-merg van een Menfbh, fl
|
|||||||||||||||
N°. VI. Een gedeelte van eenSchaape Maag, wiens binnenfte'oppervlakte,
verbeeld de binnenfte oppervlakte van een flaap-bol \caput £aj>averis.~] N °. VII. Een bevrugt menfche Ey, 't welk eenige dagen in de Lyfmoeder heeft
gezeten: 'tgeen klaar blykt uyt de oppervlakte van de buytenfte rok van 't gezegde Ey, 't welk fibreus, en een begirizel van da^éerkoek is. r)V)b '. n 3iCfl3S"j.b fifcv b'/^jfrsbjan o;Ivr[ ' ii?iéi & :ri3bv3/l'i3 ■ nysM'jbnh : -
;.b e3"i:',:';..'',: ■ T*;;f^i!.:A^nmerKt* . ^ !;...-, iVJiUiiJ.":?." fiü'? f»<P
Dat ik dit tot nog toe in een vogt zoodanig hebbe bewaart, dat het vogt |n
het binnenfte vlies, amnios genaamt, nog inzyn geheel is-, in wiens mid- den my dunkt fhy helder weer) te befpeuren een rond lighaamtje, zoo groot, als een kleyiie ipekie-knop. , , |
|||||||||||||||
'Q f r
|
|||||||||||||||
^sllles komt voort uyt een Ey/
N°. VIII. Een menfclielyk fchepzeltje , hebbende de groote van een groot
pceoniezaad3 wiens hoofd, na proportie van 'tiighaam, zeer groot-is.' De navel-ftreng is een dpym lang, en komt i% diktet overeen met»het ge- heele lighaam van het fchepzeltje. Daarenboven is aanmerkenswaardig, dat het mperkoekje zoo groot en dik. is, dat een vrugtjeVjan drie maanden geen grooter heeft. 4
* n t t
N°. IX. De Schamelheyd van een menfchelyk'fchepzeltje van vier maanden,
zynde vart de vröuwelyke fexe 5 in den êèrfteh' opflag vertoöiithet de fchamel-
heyd van de mannelyke fexe, 't welk ik voorheen dikmaals heb ondervonden,
N°. X. Een gedeelte van de Möérköek, in tontelbaare waterblaasjens veran-
dert. Ziet de 33. Aanmerking. °- XI. Verfcheydé Longen van oïivoldrage kinderen irt eeiï vogt op de grond
gezonken: het welk 't allerzekerfte teeken is, dat alle dierkinderen voor haar verloting zyn geftorven geweeft, en nooyt hebben gèadernt. N°. XII. Een Kuyke.van een Hen, voorzien met twee bekken.
W°. XIII. Een Maag van een kind, met alle de darmen, en 't geheele darmfcheyl.
Dd N-.XIV.
|
|||||||||||||||
itö ANATOMISCH KABINET, of
"'t...' >,- ■ - * »- - , -.. ,? *
N°. XIV. Het zelfde iiyt een kind van ömtréiit drie Jaaren>
^-Aanmerkt.
In dezelve komt ons voor een diftin&e fcheyding, tufTchende nugtere en om-
gewonde darm* want in de ömgewóndé aatm zfti géén oogliiykénde klap- vliezen of circuls, waar van de nugtere darm zeer vol is.. „ ,., '
I* m ••• j '.'.. mü c ;nb : , ;;;/tv,ö;rv;ru'.1;ï :.,<:> nnv stfróueg ri3 ■ .iV .• >•
r ;••■;^ ; De vierde Plank
Jli ■ ' ■' * '-''*■•' • !: :' i*»',,. ■•' ■ -:\ --. ■■■ • ■•■ '■■",! •■">»!.Mii .'r'p. i « »i'U il-.....l'.U f - ,";,
N°. I. Eeri Menfche Voet, ftaande op een Fedéftal, wélkers fpieren van el-
kander zyn gefcheyden: de natuurlyke nettigheyd van deze fpieren is door de konft van balfemen zoodanig voor het bederf bewaart, dat een yder een , diftin&e notitie daar uyt voor zig zelve ligtelyk kan krygen. NVÏI. Het Scheen-been, tryt wiens bovenfte gedeelte , dóór een verouderde
Caries bédorvérïzynde, in de genezing dóór de kragt van dé natuur, uyt~ geftoten is een ftuk beens, dat langagtig, rond én hol was. Waaf mede de ■ Vermaarde Mr. Joachim Schraler, die by de genezing geweeft was, myn
Cabinet verrykt heeft. Ziet cfce 6, 7, en 8. Figuur. Uytlegging van de" 6, 7, en 8. Figuur. /"
A. Het Schèeh-bêen van véntotfce humeuren' v^dikt.
B. Hét bederf [cafies] van 't beert. 1 ^ | - ƒ : !
(D. Een ftuk beens, langagtig, rond en hol, overal tan 't Sêhééflebêen ge-
fcheyden.. D. Vertoont het gezegde ftuk apart.;
E, Een Caries, dewelke met de bovenfte Caries gemeenfchap heeft.
r ; ; , :t. De .Kas ZE öü? e*r/fe P/^.
3^ïd. I.en II. De vaten van de Lever, zynde niet opgevult>
N°/ïlI, Twee blinde darmen van een Hen, (waar mede alle de Hénnen voor-
zien zyn) zeer net bereyd en opgeblazen. N°, IV. Het geraamte van een kindje van zeven maanden dragts.
I Gelyk
|
|||
NAAMLYST fer K^yUTEYTEkC zu
1 -
GWyi ^^ Schipper wordgeflingert van 0 woefte baar en; alzoo, wan-
neer ik uytmyns Moeders lichaam was gehoor en, wier dik ook naakt » ter neder gelegt, hebbende alle de levemhulpen van nooden. N°. V. Zeven wervelbeenderën van een geboggelt Menfch , zoo aan elkander
gegroeyt, en in een gedraayt, dat liet lighaam van het bovenfte wervelbeen aan 't lighaam van de onderfte t'zamengevoegt is. Ziet de 67. Aanmerking. N°. VI. Vertoont byna dezelve alzoo t'zamengegroeyde wervelbeenderen.
N°. VIL Een Longe-pyp, al 26 Jaaren lang bewaart.
De tweede Plank
N°. I. Een Longe-pyp van alle blaaskens van de Long afgefcheyden.
N°. II. Een omgekeerde Longe-pyp, ftaande op een voetje, verbeeldende een
Boom, waarby ftaat het geraamte van een Vogel. N°. III. Een toebereyd gedeelte van een Menfche Huyd.
N*. IV. Een hard gebalfemt kinder-hoofdje , op een Pedeftal ftaande.
N°. V. Een gedeelte van de omgewonde darm uy.t een Menfch, welkers vaat-
jens met een wafchagtige ftoife zoodanig zynopgeyult, dat de geheele darm rood is, als of dezelve ontftooken was: waar in de allerfynfte vaatjens % dis men met het gezigt niet na kan gaan 9 gevonden werden. N°. VI. Een kindje van zes maanden dragts, zoo hard als een ftèen gebalfemt,
wiens.hoofd verciert is met een kroontje van natuurlykè bloemen. Aanmerkt.. j
Te* m_yfc. Het aangezfgt is zeer fraay, zpnder rimpels.
2. In de afgefnedene navelftreng, kan men de vaten klaar zien.
3. Het heeft zyn natuurlykè fituatie, zoo als het in de Lyfmoedcr gehad heeft.
N°. VIL De onderfte Kaak van een bejaart Menfch, voor het grootfte ge-
deelte tandeloos, belialven twee bak-tanden of kiezen, die door een vlies
alleen aan de kaak vaftzitten, nadien de ka/Ten vernietigt zyn.
N°. VIII. Het geraamte van een menfeheiyk vrugtje, dragende in zyn handen
*en Zeys. Dd 2 O E/~ |
||||
2ii .ANATOMISCH KABINET, of
0 Ellendige f geduurig vree ft gy dat, H geengy eem moet dragen -r dm
vreefi gy, 't geen in uw hand is\ maar vree ft niet. Lipf. N0„. IX. Een tak van een Slag-ader met een wafchagtigeftofFeopgevuït3 wel-
kers allerkleynfte takjens bewaart zyn. Ve derde Plank.
N°« I. De beenderen van de twee voeten van een zekere zeer fameiife Hoer, die
aan de Spaanfe Pokken geftorven was, met koperdraad aaneengehegt. Aanmerkt.
Van deze ziekte is zy zoo uytgeput geweeft, dat de gezegde beenderen zeer
ligt zyn geworden -y en in 't water gelegt, daar op dryven als een pluym. N . 11. De regter Nier van dezelve Hoer, wiens Niers-aderen vervult, zeer
net gezien worden.
N°. III. Deszelfs Lyfrnoeder met zyn toebehooren.
Aanmerkt.
De Trompet van Fallopius, of de Eyerweg van de eene zyda is verblind,
zoo dat zy aan die zyde onvrugtbaar is geweeft. N". TV. De beenderen van de Arm van dezelve, zyn van de Spaanfche Pok-
ken zoo aangeftookcn, dat niet alleen de beenderen van de elleboog [cu- 1 fótus~j, tri kieyne elle-pyp [radiusj, carieus zyn geworden, maar ook
wonderlyk dmgekromt. JSI'. V. Het'Doodshoofd van dezelve Hoer, wel zeer fraay en wit, maar
nogtans doof die ziekte zoo doorvreeten, dat het op verfcheyde plaatzen is doorboort3 op andere plaatzen zoo dun, dat het, tegen 't ligt van de kaars gehouden, doorfchynend is. Aanmerkt.
De wyzer of voorfte vinger van de regter hand raakt dit quaad aan, als of
het zulks aan allen wilde tooneri, eii een yder vermanen met dit devys: In zulke waters, vangt men zulke viffen*
N'VVI- Het Scheen-been van dezelve op verfcheyde plaatzen doorvreeten,
op andere verdikt, of dikker geworden, met dit devys: JLstt
|
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. 213
De liefde zit 'm 't binnenfie merg f
"- f'■•■ . ■> . -■ .. , •
De vierde Plank.
N^ I. Drie ribbens van zeker Dier, na een breuke, wederom genezen.
N°. II. Het Dye-en Scheen-been van een Menfch, door een beenige t'zamen-
groeying [ancylofïs] aan een gewaflen.
Aanmerkt.
In 't Scheen-been heb ik geen holligheyd gevonden, maar heb aangemerkt,,
dat hét zelve zoodanig compadt en hard was, dat ik uyt curioïl- teyt eenige hefjens daar van heb laten maken. N°. III. Het opperfte gedeelte van 't bekkeneel, welkers dikte verwonde-
, ringswaardig was.
■ -. , -' •■<■.-.. , ' - - ,'.•■■<■■■■■■'■ i *>'"'.;»■": ■• \ ■■ \ ! 4 IJ?
N°. IV. De beenderen van de Elleboog en Hand van een Menfche geraamte,
waar in aanmerkenswaardig was, dat twee beenderkens van de voorhand waren gebrooken, en na de breuke nooyt t'zamengegroeyt} alhoewel hy in 't leven gebleven is eenige Jaaren na de ontfangene breuke ,' door een zwaare val veroorzaakt. Ziet de 4. Aanmerking. N°. V. Het Doodshoofd van een Kalf, waar in twéé agterhoofds-beendcren
boven elkander ftaande, gevonden werden,. Aanmerkt.
Ten eerfle. In yder agterhoofds-been vind men een groot gat y tot doorgang
van 't rugge-merg.
2. In 't opperfte gat heeft de Ervaare Mr. Jan Hartman, die my dit hooft vereert heeft, geen rugge-merg, maar een bloedige ftoffe gevonden. t,
N°. VI. Alle de darmen van "een bejaard Menfch, aan 't darmfcheyl in haar
natuurlyke plaats nog vaft zittende.
?* Aannierkt: . ^
Ten eerfte. Deze darmen zyn zagtjens opgeblazen, en zeer net gebalfemt.
2. In dezelve kan men de nette diftin£tie waarnemen, tuflehen de nugtere en omgewonde darm:. want de nugtere darm is vervult met zeer veel oogluy-
kende klapvliezen, maar de omgewonde heeft 'er geen.
Dd 3 JNKVil
|
||||
ai* ANATOMISCH KABINET, of
N°. VIL De Longe-pyp van een Paard, metdeszelfs takken.
De Kas L de eerfte Plank,
Verfcheyde deelen van Menfchen Hoofden.
,Z> tweede Plank.
N°. I. Het geraamte van een Mênfche vriigtje, in zyn linker hand dragende
een gedeelte van de groote flag-ader uyt een Os, in verfcheyde rokken of plaaten gefcheyden. ,
"Niets valt ons moeyelyk, zoo wy willen; niets is 'er zwaar,
zoo wy maar opktten.
N°. II. De Slag-ader die door de Milt van een Kalf loopt, en opgevult.
N°. III. Het geraamte van een voldrage kindje, wiens doodshoofd op ver-
ièheyde plaatzen doorboort is, voornamentlyk in de opperhoofds-beencfe- ren* 't welk ik meermalen heb gevonden ineerftgeboorene, wagens de be- lette beenmaking. Alle 'mwoonders des aardry ks, het %y arm of ryk y kunnen
,;,, : Charons Boot niet ontgaan. N°. IV. Het geraamte van een kindje van agt maanden dragts, in zyn linker
hand houdende een Roos van Hiericho.
Als een Bloeme des Velds benikfchielyk opgegaan,
en wederom weggerukt. N°. V. Het geraamte van een Misgeboorte van vier maanden , houdende 'm
zyn regter hand een Zeyfe, daar mede een flag dreygende aan een
kindje van zes maanden, op onze manier gebalfemt.
Wie zoude een boode willen zyn f van zoo een quaad.
Aanmerkt.
Op het lioofd is een kroon geftelt van natuurlyke Bloemen > die nooyt kun-
H-& nen vergaan. -> ,lx
b N°. VI.
|
||||
NAAMLYST dêrRARITEYTEJNL 215
]sJo. VI- Het Verhemelte van een Menfch , uyt wiens middenfte een bak-
s ; tand of kies voortgekomen is.
Js[°. VII. Verfchéyde driekantige beenderkens uyt een Doodshoofd..
. 1 ï.j*. '~: ■;"'■■■■
*; "'■■*"«' '■ "■'' **£!_' J"~' .'■■■.■ ■;,.-' '"'
Zte J^rd£ Plank,,
N*. I. Het oppervelleke [epidermis] van de toonen en bal v$#$è voet, in
twee of drie vliesjens gefcheydem
N". II. Een beenige [unto offèay Jive ancylqfis] vereeniging van de naamlooze
.; : -beenderen, en Heylig been^ - 'S.: Aanmerkt.
fï/ll".'-' .v0ri 'U..h O'O'i ' . MüvC' '7.\: 'O') » <■ -; D7/ f' ■ ■'■' : \'>7''■■'" -".; ' ' ri'J
Alhoewel de gezegde beenderen vereenigt zyn door een beenagtige zelfftari-
digheyd, nademaal het kraakbeen, dat tuflchen beyde komt, beenig ge- worden is -, nogtans is het kraak-been, welk het ichaam-been vereenigt r geenzints in been verandert * het geen zeer zelden (200 het ooytT) in een menfch komt te gebeuren. ; N°. III. Het borft-beërt Van êeri Menfch met de kraak-beenderén, waar in aan
te merken is, dat de tuftchenribbige fpieren tendeélen bewaart zyn , opdat men de verdeeling der bloedvaten , als mede de coiu*s van de iïbren der tuf- fchenribbige fpieren , zoude konnert befchoiiwën. Aanmerkt..,-
Dat de uyteyndens van *t kraak-been der ribbens ook zeer vaft t'zamengevoegt
zyn met het borft-been, en dat door toedoen van banden hier onder afgebeelt: daarenboven zyn de flag-aderen vervult , op datze des te beter in 't gezigt zoude komen; omtrent dezelve komt ons aanmerkenswaaifdig Voor, dat de gezegde flag-aderen verfchéyde en notabele takken geven aan de tufïchen- ribbige fpieren, als mede aan 't borft-been zelfs,, gelyk blyktin de bygè- voegde 9. Figuur, /;, \ r.;> Uytlegging van de 9. Figuur.
A. Het borft-been zig van vooren vertoonende. *
a.a. a.a. Banden, welkers fibren als fterren of ftreepswys nytgeftrekt zyn, en
van niemand (voor zoo veel my bekent is_) befchreven of ondervonden $ waarom ik te pynewaard oordeelde, dezelve te doen afbeelden. b. b. b. b. Ontelbaare takjens uyt de niamvaten [va/a mammarid] voortkomende.
Ny. IV.
|
|||||
*
|
|||||
2i6 ANATOMISCH KABINET, of M
N°. IV. Een Scheen-been van een Schaap, uyt deszelfs nek gefneden^ waar
mede het nog, buyten de vier pooten, voorzien was: die voet, uyt
de nek hangende, was onbeweegelyk, en van geen gebruyk.
Aanmerkt.
In dit tegennatuurlyk been, heb ik geen fubftantie gevonden -, maar derzel'ver
geheele holte was vervult met een zagter merg j en in plaats van fpieren
in den omtrek van 't been, heb ik niet anders, als vet vernomen.
N°. Vi Een doorgezaagd Doodshoofd van zeker bedaagt menfch, op dat men
deszelfs wonderbaare dikte zoude konnen zien. Na. VI. Een rond en wonderbaarlyk waterzugtig Doodshoofd van een Kalf,
en overal doorgebroken wegens defe£t van been, zoo dat het fchynt een Lantaarn te verbeelden. -v
N.°. VII. Het borfl-been van een oud Man, uyt een enkel-been beftaande;
als mede het zweert-gelykende kraak-been [cartilago enJïformïs\, in 't geheel beenagtig..,;"_
N°. VIII. Het dye-ert fcheen-been, en kniefchyf van een Menfch, dooreen
beenige [ancylojis] vereeniging aan elkander gegroeyt. De vierde Plank ^ f .; ; ï;
N°. I. Een zeer witte Aape Kop. -
N°. IL Een Rib van een Os, zeer fraay, na een breuk uyt de natuur, aan
elkander genezen.
N°. III. Een zeer net Menfche Doodshoofd. ;
N°. IV. Een Pedeftal, waar op vyf kraak-beenderen Haan.
Waar in ons aanmerkenswaardige zaaken voorkomen.
Ten eerjie. Lett. A. Hier ziet men, in de verwifleling der tanden, d^t een
nieuwe tand uytkomende, de oude wegftoot , en uyt zyn plaats of kaft n ftoOt.
2. B. Hier komt ons voor, dat de kallen tot niet worden, indien de tanden
uytvallen voor de vernieuwing der tanden. Ja een nieuwe kas word er gemaakt van de volgende tand. . * ; ■ - 5. cm-
|
|||||
i
|
|||||
NAAMLYST der RAIUTEYTEN. 217
2, C. Indien de tand niet uytgevallen is voor de verwifTeling% zal de tand,
die 'er volgt, op de tyd van verwifTeling , dikmaals dikker en breeder zynde, het beenige tuffenfcheydzel der kafTen , 't welk tuflchen beyde de tanden gevonden werd, tot niet brengen, gelyk hier gezien kan werden. 4, Dat de agterfte bak-tanden altyd het kaakebeen doorbooren in haar uy tfchie-
tën, kan men hier ook zien. N°. V. Het bovenfte gedeelte van 't bekkeneel met het harde herfTen-vlies, op
dat deszelfs vafthegting konde vertoont werden. Ne. VI. Het bovenfle gedeelte van 't bekkeneel, waar in het driekantig beent-
je , namentlyk tuflchen de pyl- en winkel-naad, gezien word. De vyfde Plank.
N°. I. De huyd van de Voet van een Menfch, behouden hebbende de na- .
tuurlyke figuur van de Voet.
■ N°, II. Een krom Scheen-been van een Menfch , in wiens voorite gedeelte
een harde [tophus] knobbel gevonden word. N°. III. Het Scheen-been van een Menfch, na een breuk, zeer konilig aan
elkander vaftgegroeyt.
N°. IV. Het Scheen-been van een Menfch, na de breuk, wel konfh'g gene-
zen , maar met een kleyne uytfteekzel van een ftukje van 't gebrookene, en dat om de conditie van de breuk, die fchuyns zynde, zeer bezwaarlyk zoo wel (fchoon het wel gezet is) bewaart kan worden, of het zal nog al eenigzints van zyn poftuur verandert werden. N°. V. Het Dye-been van een Menfch vaii humeuren zeer uytgezetj welk on-
gemak genaamt werd een Beenzuyger, en verfcheelt van die quaal, welk men Beenvreeter noemt. Ziet de 81. Aanmerking. N°. VI. Een kasje, waar 'm vertoont werd, N°'. I. een gedeelte van een men-
fche darm, welkers fcheyl-vaten [va/a me/araica] vervult zyn. Nu. II. Ver- toont 't zelve. N°. III. en IV". De fcheyls-vaten van de darmen gefchey- den, met de geannexeerde zenuwen. N°. VII. Een gebalfemt menfche vrugtje van over 25 Jaaren bewaart, wel-
kers fpieren gcfcheyden zyn -y in de linker hand houd het va'ft het net van een Paard.
E e .Ik
|
||||
2i8 ANATOMISCH KABINET, of
/i word gewond^ op dat ik genezen zoude.
N°. VIII. Een kindje van vyf maanden dragts, zynde van de mannelyke fexe,
met de navel-ftreng, de vliezen amnios &chorion, enmoerkoek daaraan. Aanmerkt. '
Dat alles 200 net in vogt bewaart is, dat niet anders als de geeft fchynt te
ontbreeken.
De Kas K. de eerfte Plank
N°. I. De vaten van de Long zeer konftigmet een witteftofFe vervult, wel-
kers uyteyndens zeer fubtiel zyn. N °. II. De Maag van een Eerftgeboorene, met een kleyn gedeelte van de twaalf-
vingerige darm, zoo net geprsepareert, dat dezelve haar natuurlyke groore en form behouden heeft, zonder eenige rimpel. Daarenboven ziet men zeer fraay in haar uytgang, de onderfte \j?ylorus~\ mond of poortier, gelyk als een cireul zig vertoonende. N°. III. Twee in been veranderde Papgezwellen [atheromata] uyt de Long
van een Os genomen.
N°. IV. De zaatblaaskens van een man zoo toebereyd, dat de inwendige cd-
lekens zeer net gezien konnen werden. Deze cellekens vertoonen de hooningraad der Beyen.
N°. V. Verfcheyde agtkantige fteenen uyt een oude Vrouw gefneden (waar
van men in de eerfte Aanmerking zien kan.J
N°. VI. De Darms klieren. >
De tweede Plank
N°. I. Verfcheyde gedeeltens van 't opgefnede agter-breyn.
N°. II. Het Hart van een bedaagt Menfch, waar in het ovaalswyze \forA-
men ovale] gat open gebleven is.
f$°'. III. Het Hart van een Menfch net bewaart.
N°. IV. en V. Twee Harten door den zeer eelcerden Heer Steno na de koo-
& kmg
|
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. 219
king zoodanig toebereyd, dat men dejcours der fibren zonneklaar zien kan.
Déze Harten ("dat aanmerkenswaardig is} heeft deze uytmuntende Ontlee- der voor my bereyd, eenige dagen voor zyn dood , zynde de laafte voor- werpen geweeft , dewelke zyn Ed: ge-anatomifeert heeft 3 gelyk ons de Ed: en Curieufen Heer Kerkring verhaalt heeft, die my dezelve gezon- den heeft. N°. VI. Het Hart van een kind.
N°. VIL Het begin van 't rugge-merg.
De derde PlanL
|
|||||||
t>?
|
|||||||
N°. I. De Zeyfe [falx], als mede de Trechter \jnfuniibulum\ van een menfch,
zoo net gedroogt, dat derzelver figuur nog heel fraay ons voorkomen. N°. II. De By-nier \ren Juccenturiatüs\ van een menfch, zoo toebereyd, dat
men de inwendige holte zien kan.
N°. III. Gedeeltens van de herifenen van een menfch, door balfamatie verhard.
N°. IV. Een gedeelte van 't Net als zyde toebereyd,
N°. V. Verfcheyde beenderkens van 't gehoor,
N°. VI. Een tak van de ader, genomen uyt de Lever van een Schelvis 5 waar
aan vafthangen verfcheyde wormen, in de zelfftandigheyd van de Lever gevonden.
N°, VIL Verfcheyde gedeeltens van de kronkel-darm van een menfch, wel*
kers cellekens tot niet zyn gebragt, wegens hst affnyden der banden s s die na de lengte van de darm loopen. N°, VIII. Verfcheyde ongemakken der beenderen.
N°. IX. Het hol [antrum Highmorf] van Highmorus (of holte, welke ge-
vonden werd in 't derde paar beenderen van de opperfte kaak} met een flym-prop [fiolyfius] bezet. Ziet de jj. Aanmerking. N°. X. Schyven van de roede van een Man, waar in de fpongieusheyd van
de roede zeer klaar gezien werd.
N°. XI Een gedeelte van den nugteren darm van een menfch, zeer dik van
E e 2 füb-
|
|||||||
220 ANATOMISCH KABINET, of
fubftantie, en als bevroren $ aldus (het geen zeer wonder was) quamert al-
le de darmen ons te vooren. Aanmerkt.
Als ik dit lighaam ontleedde, was 'er de zeer Ervarene Heer eDortM<md3Medicyn
van 't Gafthuys tegenwoordig, die met my in verwondering als opgenomen wierd: want zy fcheenen alle als door de Vorft verhard, en met blinkend Ys bezet, en dat m de Zomer, (zoo ik niet mis) in de maand Juny. Ik beken, dat zulks my nooyt voorgekomen is x my heugt ook niet, dat het ooyt van ymand gezien is. N°. XII. Een bloedvaatje van de Moerkoek, zoo fubtiel vervult , gefchey»
den en gedroogt5Idat ik in al myn leven niets fynder,, of gedaan,. of gezien heb.
N°. XIII. Een menfche gal-blaas, loopende flangswys van de grond,, tot 't
eynde toe.
N°. XIV. De Lyfmoeder van een Haas in tweè'n gefcheyden.
N°. XV. en XVI. Verfcheyde HagedifTen.
N°. XVII. Een vrugtje van een levend-baarende ris, Hay genaamt x van om-
trent vyf duym lang, met deszelfs navelftreng en doyr. Ziet d* 10. Figuur, Uytlegging van de ia. Figuur.
A, De Vrugt van een Hay.
B. De Navelftreng.
G. De doyr aan de gezegde navelftreng nog vaft , door wiens oppervlakte
verfcheyde vaten verfpreyt werden. NB. Deze Figuur is te vinden in de Tafel van de 73. en 74. Figuur van de Aanmerkingen^ N°. XVIII. Een vliegende Hagedis.
N°. XIX. Een jong Crocodilletje.. -/>■*
N°. XX. Een Slang.
Ha. XXL Een blaas van een Schaap , door een tuflchenfcheydzel in twee»
verdeelt. Ziet de 8. Aanmerking,
N°. XXII. Het Net van een Paard. "
|
|||||
s
|
|||||
N*AAMLYSX;der RARITEYTEN. »«
De vierde PlanL
Na. I. Een blaas van een Paard, met deszelfs pisleyders en zaadblaaskens op-
geblazen, welke blaaskens geenzints in verfcheyde cellekens verdeelt' zyn, gelyk als in den menfch. Aande zydè van deze blaaskens, worden twee klieragtige lighaamen gevonden, waar mede de Paarden voorzien zyn. N°. II- Het andere gedeelte van de Lyfinoeder van een Vrouw, zoodoorge-
fneden , dat niet alleen de holte van de Lyfinoeder, maar ook de holte '■■■'• van de inwendige hals te voorfchyn komt. N°. III. De roede van een Paard, na de opblazing en drooging, in verfchey-
- de mooten verdeelt, op dat men deinwendige zelfftandigheyd zoude kunne zien j dewelke net overeenkomt met de fpongieuze zelfftandigheyd, die in- wendig in de uyteyndens der beenderen gevonden werd, na dat de beende- ren door de Zaag van elkander gefcheyden zyn. De vyfde Plank.
N°. I. De Vet-cellekens, door welke de bloedvaten, dieopgevult zyn, ver-
fpréyd worden.
N°. II. en III. Milten van Kalveren, welkers flag-ader vervult is.
N°. IV. Een fchepzelken door een nieuwe [Juperfoetatió] bevrugting ontfan-
gen, met deszelfs moerkoekje, in wiens navelftrengetje dit aanmerkenswaar- dig was, dat het bezet was met verfcheyde water-blaaskens \]oydatïdes^\ N°. V. Een groot water-blaasje, welke ik bevonden heb van de Lever af te hangen.
N°. VI. Het dunne gedarmte van eerc Menfch, welkers vaten zoodanig zyn
vervult, dat het te verwonderen is.
N°. VIL De Waterblaas met de Ballen uyt een Haas-, welkers byfïaanders
\_epdidymides\ met kwik zyn vervult.
N°. VIII. Menfche darmen, welkers vaten vervult zyn. _
N°. IX. DeGal-blaas in tweè'n verdeelt, met de aanhangende gal-, \ducius
cyfticus] lever-, [duBus hefaticus'] en gemeenen gal-weg {dufftts comniu-
, nis~\: en dat aaa te merken is, uyt de gal-weg komen wel eenige wortels
voort, maar niet, gelyk de Autheuren zeggen, uyt de-grond van de gal*
E e 3 blaas i
|
||||
12Z ANATOMISCH KABINET, of
blaas; ik heb zelden gevonden, dat deze wortels haar oorfpronk nemen
uyt de grond van db gal-blaas. Aanmerkt.
Af Vertoont de gal-blaas in tweè'n verdeelt, v f .
B. Een enkele gal-weg.
C. Deszelfs wortels.
D. De Lever-weg , door de Lever lopende.
N°. X. De gal-weg, waar uyt verfcheyde wortels ("of liever takken} haar
oorfpronk nemen, en dat uyt een Os.
N°. XI. Milten Van Kalveren, zeer curieus toebereyd. Waar in ons klaar
voorkomen de verdwyningen der aderen, zoo draa zy in de Milt zyn gekomen.
N°. XII. De twaalf-vingerige darm uyt een Menfch, met deszelfs aange-
veegde maag-kuflens weg \_du£ius fiancreaticus] , en gal-vaten [va/a fellea.^
Aanmerkt.
A. De twaalf-vingerige darm.
B. De maag-kufTens weg, met zyn takjes, door 't maag-kurfen verfpreyd.
C. De gal-blaas.
D. De gal-weg.
E. De Lever-weg, door de Lever verfpreyd.
F. De gemeene weg, het onderfte gedeelte van de gezegde darm doorborende.
N°. XIII. De Water-blaas van een Menfch 5 met de zaad-blaaskens en voor-
ftaanders [froJtat£.~]
Boven de gezegde Kaften, zyn kleynder kasjens geftelt*
Het Kasje A. f
De partyen tot de voortteeling dienende, uyt een Maagd genomen, waarom-
trent deze volgende zaaken zyn aan te merken. Ten eerfte. Dat de Lyfhioeder zyn natuiirlyke figuur en groote behouden heeft,
* en dat zonder eenige rimpel. 2. Dat
|
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. m
|
||||||||||
2.
ren ,
|
de Lyfinoeder, om dat zy nooyt gebaart heeft, ten opzigte van ande-
|
|||||||||
ren 3 deweJke zwanger geweeft zyn, zeer kleyn is.
2. Dat de Lyfinoeder overvloedige bloedvaten heeft, welke wel voor het
grootfte gedeelte haar oorfpronk nemen uyt de onderbuyks aderen [va/a hyfogaftricd] -, maar ook ziet men, dat eenige haar oorfpronk hebben uyt de zaad-vaten [va/a /permatkaT^ % L. Dat de Eyerftokken zoo lang zyn, dat het te verwonderen is.
e. Dat de opgeblazen Water-blaas zonder rimpels voor veele Jaaren van my
bewaart is, zonder eenige invalling of kuyl. De volgende Letters vertoonen yder gedeelte.
A. De Lyfinoeder.
B. B. De Eyerftokken, door welkers oppervlaktens de eyertjens uytpuylen.
C. C. De Trompetten van Fallopius door wint uytgefpannen.
c. c. c. De Franje der gezegde Trompetten, D. D. Vliezige deelen tufichen de Trompetten en Eyerftokken, welke de bree-
de banden genaam t worden, maar te ónregt: door haar toedoen worden wel de Trompetten aan de Eyerftokken gebonden, maar niet de Lyfmoeder aan 't buykvlies, ten zy in een tegennatuurlyke ftaat. E.E. De Zaadvaten ten deele lopende door de Eyerftokken, ten deele door
de gezegde vliezen, breede banden genaamt, welke tot hetlighaam van de Lyfinoeder gaan. -} :u ? ; F. F. Beyde de Zaad-aderen, waar van de regter uyt de ftam van de hol-ader,
maar de linker uyt de uy tzuygende, of liever N iers-ader, haar oorfpronk neemt. f. f. f. Takskens der gezegde aderen, verfpreyd door de Pisleyders.
x. x. x. x. Derzelver takskens door de vliezen van de Nieren, en voornament- lyk door 't Vet-vlies verfpreyd. G. De Schee van de Lyfmoeder met de Kittelaar, en deszelfs Schinkels.
H. Den Endel-darm. I. De plaats [permteum] tuflehen de Schamelykheyd en den Aars.
K, K. De lang-ronde banden, van andere ronde banden genaamt. L. De Water-blaas, met deszelfs opgeblaaze Pisleyders, 1.1. De infehietingen der Pisleyders in de blaas. M. De Hol-ader. N.N. De Nier-aderen. \ O. O. De Nieren zeer konftig gebahemt enverhard, behouden Hebbende haar
natiuirlyke groote en figuur. , . ^^j
P. P. De By-nieren. h %
p.p.^ De aderen verfpreyd door de By-nieren, haar oorfpronk nemende uyt de
Nier-aderen. |
||||||||||
22f ANATOMISCH KABINET, óf
Het Kasje B,
De Teel-deelen met haar toebehooren van een zekere Vrouw, die vervallen was
in een uythanging van de Lyfmoeder: waar in aanmerkenswaardig zyn. Ten eer ft e. Dat de Lyfmoeder door voorgaande bezwangering grooter is als
die , waar van ik hier boven gezegt heb. J , 2. Dat de Scheede veel wyder is, om de uytfchieting van de Lyfmoeder.
3. Dat de Lyfmoeder, Blaas, en Pisleyders, haar natimrlyke groote en figuur
behouden hebben. 4. Dat de regter flag-ader van de Nier, of uytmelkende, dubbelt is.
5. Dat de figuur van beyde de By-nieren niet met elkander Overeenkomt.
De volgende Letteren wyzen yder deel aan.
A. De Lyfmoeder vol van blced-vaatjens.
B. De lang-ronde Banden. [■■J
C. De Schee.
D. De inwendige mond van de Baarmoeder.
E. De Pis-canaal.
F. De Water-blaas/ /
G. G. De afgefnedene deelen van de Pisleyders.
H. De groote Slag-ader vervult met een wafchagtige ftofFe.
1.1. De Slag-aderen der Nieren, welkers regter dubbelt is.
K. K. De Zaad-flag-aders, voortkomende uyt de ftam van de groote flag-ader,
onder de Niers-flag-aderen.
L.L. De Leden flag-adereh. M. De Darm-fcheyls flag-ader. N.N. De takken van de Heup flag-ader. O. O. Derzelver takjens verfpreyd door de Lyfmoeder, Waterblaas, en Scheede.
P. De linker Nier. ■'- -:': f . Q. Q De Slag-aderen door de Nier verfpreyd..
Het Kasje C,
Verfcheyde Longe-pypen. Het Kasje D. !>
De Kolder uyt een bereyde huyd van een gehange Dief gemaakt, op welkers rug
yml twee zigtbaare Brandmerken na de bereyding zyn overgebleven. Het Kasje E.
Een Móerkoek ,wiens behoorly ke form,groote en dikte, na de verharding en droo-
ging, behouden gebleven zyn. -*n |
||||
NAAMLYST der RARITEYTEN. 225
In dezelve zyn de vaten ook zoo vervult, dat men de allerminfte zien kan.
Het Kasje F.
Alle de Ingewanden van een Kind van twee Jaaren, aan het geheele darmfcheyl
vaft zittende 5 waar in aan te merken is} dat de nugtere darm van geen oogluykende klapvliezen voorzien is.
Aanmerkt.
Lett. A. Wyft den Endel-darm aan.
B. De Kronkel-darm.
C. De Blinde-darm.
D. Het aanhangzel van de Blinde-darm.
E. De Omgewonde-darm.
F. De Nugteren-darm.
G. De Twaalfvingeiïge-darm.
Het Kasje G.
Een monftreus veelvingerig Geraamte, welkers figuur gevonden werd in het
Spicilegium van de Ed. Heer Kerkrmg.
Nadien het lighaamtje in 't Y gevonden is, heeft het tot devys:
Ach noodlot / ach fckerp noodlot I Aanmerkt.
Ten eerjie. Het Doodshoofd is ten opzigte van 't lighaam zeer groot,
2. De beenderen van 't hoofd zyn harder als na gewoonte.
3. De Fontanel is eens zoo groot.
4. De Tyd- of Slaap-beenderen zyn zeer kleyn.
5. In de fchiibwyze [futura fquammo/a] naad3 aan de linker zyde3 zyn twee
beenderkens van Wormius. 6. De beenderen van de neus zyn breeder, en meer 3 als in andere eerftgeboo*
rene3 nedergedrukt. 7. De oog-raderen zyn eenigzints mismaakt.
8. Een fpleet in 't onderfte gedeelte van de opperfte kaak onder de neus.
9. De onderfte kaak beftaat uyt een been, 't welk zeer zelden (zoo 't ooyt)
gezien is in een eerftgeboorene; daarenboven heeft het een verheventheyd als een kam van een Haan in 't midden van de onderfte kaak 3 en dat niet alken in 't voorfte gedeelte, maar ook in 't agterfte. ïo. Onder de uytfteekzels van de onderfte kaak worden gezien twee beenag-
tige vleugels, of breede beenagtige uytfteekzels, Ff ii. Het
|
||||
226 ANATOMISCH KABINET, enz.
ii. Het fchynt dat verfcheyde tanden in 't uytkomen zyn.
12. De ribbens zeer kort, en in langte een dwerze vinger nauwlyks overtreffende,
13. De fchouder-bladeren zyn zoo kleyn,dat een kind van zes maanden dragts die
grooter heeft^de fleutelbeenderen daar en tegen,hebben hare natuurlyke groote. 14. Het borft-been is geheel beenig, en als uyt drie beenderen beftaande, ge-
lyk in een bedaagt menfeh, maar na proportie van 't lighaam kleynder. 15. De beenderen van de fchouder, als mede van den arm en elleboog , zyn
zeer kort. 16. Inde Voorhanden komen ons voor verfcheyde kleyne beenderkens.
17. Aan de regterhand zyn zeven vingeren.
18. Aan de linker zes, en boven dien een dubbelde duym.
19. Aan de duym [pollex] en pink [digitusaurkularïs\ is een zeker rond aan-
hangzel. 20. De Dye-beenderen zeer kort.
ai. De Scheen- en Kuyt-beenderen, een dwerze vinger lang.
22. In de Voorvoet verfcheyde ronde beenderkens.
23. De regter voet is voorzien van zes toonen, de linker voet heeft 'er negen,
24. In de regter Agtervoet worden zes beenderkens gevonden.
25. De linker Agtervoet is voorzien van zeven beenderkens.
Het Kasje H.
De Teel-deelen van een Man, met deszelfs aanhang, gedroogt, en zoo net
toebereyd, dat alles zyn natuurlyke geftalte behouden heeft. De opgeblaze water-blaas heeft geen kloove of kuyl, maar daar is van my in gevonden een groote fteen, die ik in de blaas heb gelaten. Het Kasje I.
Vier Geraamtens van kinderkens van negen maanden.
Een menfche Schepzeltje van omtrent vyf maanden, met alle deszelfs bekleet-
zels en moerkoek, in zyn vogt en natuurlyke ftaat zoo net bewaart, dat het fchynt als nog te leven.
Het byzondere noodlot van deze misdragt, word met het volgende zeggen te kennen gegeven.
Qntyd'ig ben ik verworpen , maar tydtg heeft my de balfem aangegrepen,
op dat de tydlge bederving myn ontydige dood met zoude vervangen. Buy ten alle deze zaaken, worden in myn Cabinet nog zeer veele andere be-
waart , dewelke hier om redenen niet verhaak werden. E Y N D E.
|
|||||
■.
|
|||||
Fol iiy
De Eerfte Ontleed-kundige voorgeftelde
I E F
Van
OHANNES GAUBIUS,
Aan den zeer vermaarden Heer
FREDERIK RUYSCH,
Medicyne *Doêïor en Hoogleer aar 'm de Ontleed- en Kruyd-kunde, enz.
Aangaande de Hayren, 't Vet y en 't middelfchot van 't
Bal-zakje; als mede aangaande het net-wys lic- haam , onder de opperhuyt gelegen, enz. Wel Edele en zeer vermaarde Heer.
Anneer ik eens overweege, en by my zelve gedenke} wat ik, Be-
roemde Heer, gezien hebbe in de openbaare Anatomifche vertoo- ning , onlangs van uw gehouden 5 en wat nuttigheyd ik al van uw zelfs getrokke, en ftilzwygend aangemerkt hebbe, hebt gy my niet alleen groote reden tot verwondering gegeven, maarmy ook ten hoogfte aangefpoort, om dat alles een weynig nauwkeuriger te onder- zoeken , en in deze zoo edele en uytnemende wetenfchap eenige voortgangen te maken. Gy hebt zoodanig ook de zin en het oog der aanfchouwers tot uw getrokken, dat, zoo niet allen, ten minfte zeer veelen , en dat wel zeer ge- leerden (want het zyn altyd geen koks 3 die lange mefTen dragen) met de groot- fte toejuyging en goedkeuring zig over deze vertooning zullen verwondert hebben. En waarlyk s wie zoude door deze ongewoone befchouwing van een dood lighaam, niet als in verwondering werden opgenomen, waar in een zeer nette gedaante van 't aangezigt, als of het levendig ware, te zien was, het welke met een zeer levendige koleur begoten} gelyk als uyt den witte met Ff 2 rood
|
||||
228 I. BRIEF van JOHANNES GAUBIUS
rood vermengt zynde, en waarlyk een roos-koleur hebbende , zonder egter
eenig bedrog , fmeerzel of blanketzel, een iegelyk fcheen toe te lachen. Derhalven , zoo iemand met my de zuy vere bewaring van dit voorwerp op *t
nauwkeurigfte befpiegelt en overweegt, zal niet kunnen loochenen , dat 'er • nooyt iets diergelyks in een lighaam is bezogt of vertoont. Hoe net en kon- flrig zag men de aderen van't geheele lighaam onbefchadigt, en in hun geheel, de ledematen, hoewel vaft en verhart, buygzaam. Behalven dit, hebtgyde ingewanden, dewelke anderzints de bederving onderworpen zyn, en zeer ligt verrotten, onbedurven, zuy ver, en zeer aangenaam voor't gezigt, vertoont, 't welk byna ongelooflyk fchynt. Om veele andere zeldzaame en voorname zaaken van uw vertoont, niet te vermelden, als bekender zynde, dan ik of myns gelyke na waarde genoeg kan uytdrukken: en om deze mynen Brief met een geringe ftyl opgeftelt, met geen meer omwegen op te fchikken, en op dat ik niet fchyne, vermaarde Heer , uw met zoo groote lof, als gy wel verdien- de , op te willen heffen, 't geen ik overlaat aan die geenen, dewelke geleer- der en welfprekender zyn, als ik; verzoek ik vriendelyk , dat gy myn pen verfchoont, indien ik zonder eenige befchaaftheyd alleenlyk dat gezegt zal hebben, 't geen de zaak zelfs is. Ondertuflchen verwonder uw niet, zeer vermaarde Heer, dat ik met ongewafTche handen, gelyk men zegt, tot uw nadere, en dat ik onderneeme, uwe ontdekkingen na myn gering verftand ge- lyk als ter beproeving te brengen, en eenige zwaarigheden tegen te werpen. Nadien uwe byzondere beleeftheyd en goedgunftigheyd omtrent my, waar mede gy my den vryen toegang hebt gegeven tot het bezien van uwe ontlee- dingen , my aanmoedigt, en daar toe een ruyme deur opent, zoo dat ik ten allen deelen my verzekere, dat gy dit myn vertrouwen niet qualyk duyden, maar met viïendelykheyd en goedgunftigheyd aanneemen zult. Derhalven verzoeke ik ernftig, dat gy my wat verfchoone. Voor eer ft. Vermaarde Heer , hebt gy ons getoont, de gierft-kliertjens
[glandula? miliarei\ van de huyd, ten deele door de huyd verfpreyd, ten deele onder dezelve gelegen. Nu blyft de zwarigheyd , Of de haartjes \_pilijj uyt dezelve voortkomen ofte niet ? Ten tweeden. Hebt gy alle de aanfchouwers vertoont het bal-zakje \_fero-
tttm\ van een Menfch, op een byzondere en gantfeh nieuwe wys-verhard, en zoo wel bereyd, dat 'er verfeheyde zaken klaarlyk meer in verfcheenen, als in eenig ander gedeelte van 't lighaam , of in het zakje zelfs van een verfch geftorve lighaam. Indien het met uw gemak overeen quam, Vytmun- tendei Heer, was ik begerig van uw onderrigt te wezen, Of het gemelde zak- je ^ in 't openbaar vertoont zynde, is geweefl van een Gelubde [Eunuchus], f welke nogtans hier te lande zelden gevonden worden) dan of het was van een menfch>> nog niet van zyn ballen [teftes] berooft zynde. Nademaal, als |
||||
Aan FREDERIK RüYSCH. 229
ikmy wel bedenke, het zelve niet ten. eenemaal van vet [p'mgitedó] ontbloot
was> en dat my zoo veel te meer verwonderde, het zakje icheen my door een middelfchot \_Jeptum] , behalven de naad, in twee deelcn verdeelt. Hoe veel Autheuren ik doorbladert heb, zeggen wel, dat 'er onder de huyd van het zakje verborgen is zeker vlies T)artos genoemt, makende in 't geheel geen ge- wag van 't vette-vlies of membrana adipofa: want alle fchynenze daarinover- eenkomftig te zyn, dat het zakje, wanneer de ballen in zyn geheel zyn, van alle vet is verileken. Gy zult my derhalven, zeer beroemde Heer 3 gemak- kelyk kunnen ontfchuldigen, dat ik niet zonder reden my verwondert hebbe, nademaal ik, wegens de bygebragte aanmerking nergens gewag gemaakt te zyn, bevond, namentlyk, dat'er onder de huyd van 't zakje verborgen legt het vette-vlies, gelyk als in de andere uyterlyke deelen van hetlighaam, uyt- genomen alleen de roede 5 maar dat 'er alleenlyk eenvoudig word in agt ge- nomen , het vleezige vlies T)artos, gefchikt om 't zakje in te trekken, en te rimpelen. Onder die geenen, welke ik over deze ItofFe hebbe doorlezen ^ is de zeer vermaarde Vejlingïus , welkers woorden deze zyn: Maar de natuur, zynde tot de fekerheyt geneygt, heeft de zaatvaten, met de ballen uythangende, gelyk als in een vliezig zakje willen verbergen, het welke ze het balzakje noemen, in V midden met een jireef, even of het een naad was, verdeelt. Edog, het zamengefel van dit zakje is niet eenvoudig: want het bejiaat en uyt de huyd [cutis], waar aan zyn opper huyd [cuticula] gevoegt word, en uyt een vleezig vlies [membrana carnofa], het welke hier wel dim der zynde x egt er vaft aan de huyd gehegt is, of dat het zig daar mede zou kunnen of- trekken, en ligt er rimfelen, &c. pag. c>r. Gelyk ook de zeer vermaarde Vefalius , die het volgende van het zakje
zegt: Ue Ballen dan, zegt hy, worden bekleed met vee te rokken ofbekleed- zeis , zommige gemeen zynde aan beyde de ballen , andere wederom eygen aan ieder bal in V byzonder. Want de huyd en het vleezige vlies omvan- gen beyde de ballen, even als het geheele lighaam, en deze worden vafgeftelt te zyn de twee gemeene bekleedzels: het eene is wel de huyd, het geen dun- der is als eenige andere huyd van 't lighaam, en word gelyk als met zekere naad en rimpels onderfcheyden: van zommige word het Scrotum, maar van anderen (die meerLatyn vermynen te ff ree ken) Scortum ge zegt; in'/ Grieks word het op%w genaam t. Het andere bekleed zei is het vleezige vlies , dat insgelyks als de huyd veel dunder is, als in V geheele lighaam , maar met meenigvuldiger adertjes doorweven, pag. 639. Insgelyks de zeer vermaarde en naauwkeurige Ontleeder Spigelius, wel-
kers woorden deze zyn : Het heeft in de beneden ft e f laats een f reef, ter lengte uyt loop en de, waar mede het in een regter en Imker deel verdeeld word $ in word de naad genoemt. cap. xvi. libr. 8, Ff $ Als;
|
||||
s3o I. BRIEF van JOHANNES GAUBIUS
Als ik nu geen klaare en duydelyke uytlegging van deze zwaarigheydinde
fchriften der gemelde Autheuren genoeg konde bekomen, heb ik by my zelve beilooten , my by de hedendaagzen te begeven, en dezelve te doorbladeren s onder welke de eerfte plaats heeft de naarftigen Anatomift de Wx.T.Blafius, dewelke het volgende over deze ftoffe ons nagelaten heeft in zyne Anatomi- fche Mengelwerken , aangaande de menfehen , en beeften , &c. alwaar hy fpreekt van 't getal van het klootzakje, cap. x. Een is 'er, zegt hy, in V midden met een zekere ftreep onderfihey den. Als mede de Hr. Thil: Verheyen , Profeffor tot Leuven, dewelke gy my
boven anderen ge-recommandeert hebt te lezen. Deszelfs woorden, van het klootzakje fprekende, zyn dezen: Het word verdeelt in een r egt er en een flinker deel, door een Jireep in *t midden, welke zy de naad noemen , en die men in de opening van het zakje, om de vaten aldaar by malkander kopende, myden moeten, &c. Hier heb ik ook bygevoegt de zeer nette en fraye gefnede Platen van den Hr.
G. Bidloo, Profeffor tot Leyden, dewelke in het derde deel, over de af- beelding van het balzakje, deze woorden gebruykt : Van buyten worden ie hallen, buyten de buyk hangende, bekleed met het balzakje, zyn de een week en buygzaam vlies, van buyten en van binnen met eennaad, volgens deszelfs lengte uythopende, verdeelt, en met zeer veel vaten doorweven, &c. Maar by niemand heb ik al dat geene , het welke gy ons in 't openbaar vertoont hebt, gevonden, zoo dat ik noodig geoordeelt hebbe, my te vervoegen tot den Autheur zelfs, uyt dewelke zulks voortgekomen te zyn3 ik zelfs hebbe aangehoort, op dat ik daar van een klaarder uytlegging van deze zaak zoude bekomen, en zekerlyk weten, of ik miffchien zommige dingen tot een klaare en duydelyke bevatting nootzakelyk , in deze Autheuren hebbe voorby ge- gaan , of niet klaar genoeg verftaan. Weshalven, zeer beroemde Heer, heb ik van uw durven vorderen een uyt-
legging van alle deze zaken, gelyk ook de manier om het zakje te preparce- • ren, zoodanig, dat het middelfchot [feptunï] , als mede het vet, vertoont kan worden. Ik wil ook gaarne bekennen, dat ik voor lang nog daar en boven hebbe verlangt na de demonftratie van het net-wyze [corpus reticulare~] lic- haam door Malpighius \_Malpighit] ontdekt , en van de pyramidaals-wyze [papilla pyramidales~] tepeltjes , zynde het waare werktuyg van 't gevoel. Ik hebbe zomtyds hier en daar wel iets dienaangaande gelezen, maar het heeft my tot nu toe niet mogen gebeuren, dezelve klaar en onderfcheydentlyk ffl een voorwerp zelfs te aanfehouwen. Ik ben ook gedwonge te bekennen, dat ik nooyt duydelyker het rugge-
merg \medulla Jpmalis], namentlyk, dat het beftaat uyt enkele en ontally-
ke vezeltjes, door middel van zeer dunne vliesies aan malkanderen vafrge-
hegt,
|
||||
»
|
||||||||
Aan FREDERIK RUYSCH. 231
hegt, gezien hebbe, als in de publike demonftratie op die tyd gehouden.
Dit is het geen, zeer vermaarde Heer , het welke ik uw, om een klaarder
uytlegging daar van te erlangen, zonder my te fchaamen, heb voorgedragen , ernftig verzoekende, dat gy myn begeerte gelieft te voldoen, ondertufl'cheii heb ik reden van my te verheugen, dat ik de gelegentheyd hebbe, omme tot nog toe uwe Anatomifche demonftratien te kunnen bywoonen, ende daar van waarlyk geen kleyne vrugt en voordeel trekken. Maar veel meer zoude ik my gelukkig agten, indien het uw (hoewel door onnoemelyke bezigheden belem- mert} niet verveelde, deze zaken tot dienft en gebruyk der Leerlingen in de Medicynen af te beelden -, op dat het geen, het welke nog in 't duyfter ver- borgen legt, door uw hulp en iever met meer gemak kan bevat en geleert wor- den. Indien gy dit niet afïlaat, zoo ztiltge zekerlyk uwe naam veel roem en luyfter toebrengen , en grootelyks het herte en genegentheyd van alle be-y veraars tot uw trekken. Wat my betreft, beroemde Heer, ik zal met een geduurige geheugenis de
weldaad van uw goedhartigheyd omtrent my hoog achten, en dezelve zal in myn gedagten diep ingeprent blyven, en ik zal nooyt nalaaten, uwen naam met 'er daad en altyd met een dankbaar herte na te jaagen. OndertufTchen, zeer vermaarde Heer , wenfche ik uw gezondheyd , en
den Hemel gunne uw nog lang het leven ! tot nuttigheyd van den menfeh, en deze wetenfehap. Vaar nogmaals wel, en houd my, uw zeer toegenege zynde, onder die geenen, dewelke uw van gantfeher herte eeren. |
||||||||
/ 7J Ed: toegenege en Eerbiedige Vrient
Amftcrdam den eerfien van
Herfitmaand, mdcxcv. JOH. GAUBIUS.
|
||||||||
ANT,
|
||||||||
%l% ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH
ANTWOORT
Van
FREDERIK RUYSCH
Aan den Geleerden Heer
JOHANNES GAUBIUS,
Liefhebber der Geneeskonjl,
Op de eerfte voorgeftelde Brief. Zeer. Wakkere Heer.
e opregtigheyd en edelmoedigheyd van uw gemoet, my overvloe-
dig bekent i fpreken voor my zelfs, en ontfchuldigen my 3 dat ik in deze eerfte Brief-wiffeling, zonder omwegen 3 en een opfchik van woorden, op uw Brief den eerften September aan my gefchre- ven,, wegens veelvuldige bezigheden later, als ik wel hadde gewilt 3 uw ant- woordde. In deze Brief i wakkere Heer, zie ik zommige dingen voorge- ftelt 3 dewelke 3 in de onlangs gehoudene Anatomie, publiek ten aanzien van veelen vertoont, en aangewezen zyn , waar af gy de nadere verklaring be- geert. Ondertuflchen doet het my leed, dat gy de voorwerpen, al te ver van uw afgelegen 3 met uw gezigt nauwlyks of niet hebt kunnen bereyken: want in een publike demonftratie kunnen de kleyne deelen zoo nauwkeurig niet van zommige bezigtigt worden, daar is ook geen tyd overig om ieder in 't byzon- der voor oogen te leggen, het geen men gewoon is in 't publiek te verhande- len. Daarom ben ik van gedagten geweeft, de ontleding van dezelfde voor- werpen ten mynen huyze te continueren, (nademaal in publike demonftratien een iegelyk ten eenemaal niet kan voldaan worden) en dat wel tot voordeel |
||||
Am JOHANNES GAUBIUS. %u
en gebruyk van myne Leerlingen , eninsgelyks van die geenen, dewelke fêfens
anders zaken, en die haar onbewuft zyn, met quaad ipreken niet zoeken te agterhalen. OndertufTchen, zoo 'er in 't vervolg van tyd iets zeldzaams my mogtc
voorkomen, zal haar mifïchien ook gelegentheyd werden verfchaft, omme de private ontleding by te wonen. Maar, om uw verzoek te voldoen, Eraave Heer, zal ik tot uwe voorge-
ftelde vraagen my wenden. Derhalven, in de eerfte voordel, met een begeerte tot de nieuwe ontdek-
kinge ingenomen zynde, tragt gy uyt my te hooren, of de hayren uyt de Miertjes van het bal&akje voortkomen, ofte- niet ? In de onlangs gedaane demonftratie, heb ik klaarder als het middagligt aan-
gewezen, dat de zeer veele kokertjes van het hayr meer uytftaken, als de kliertjes zelfs; gelyk uyt de eerfte bygebragte Figuur, Letter A. aangetekent zynde, te zien is. Ook hebben Wy toen ter tyd gezien de gezegde hayr-:kokertjes , zonder
eenige kliertjes voorzien , gelyk uyt de eerfte Figuur Letter B. te zien is: het geen mydoed verzekeren, en tot een zeer vaft teekenis, dat de wortels van't hayr niet aityd uyt de huyd-kliertjes voortkomen , of aldaar hun oorfpronk nemeni temeer, omdat wy gezien hebben, dat het hayr op andere plaat- zen zulke diepe wortelen fchoot, dat het uyt het vet zelfs zyn oorlpronk fcheen te nemen. ,f\Vat het tweede voorftel betreft: het zakje, onlangs vertoont, was van
een menfeh, volkome gezond, en niet berooft van zyn ballen ; in welkers opperfte gedeelte Vet gezien wierd, als uyt de eerfte Figuur Letter C. en tweede Figuur Letter E. blykt> zulks komt ons in zwaarly vige menfehen niet zelden te vooren; maar geenzints in het onderfte gedeelte : nogtans is het binnenfte deel van 't zakje, zoodanig geftelt, dat het bequaam is Vet te ont- fangen, en te behouden: want onder deszelfs huyd verbergt zig het vette- vlies niet minder, als op andere plaatzen -y fchoon het hier voor het grootfte gedeelte van Vet ontbloot is, leggende de vet-celletjes zoodanig op malkan- deren, dat dit vlies niet minder, als celluleus zig vertoont. Maar byaldien dit vlies, door wind opgeblazen zynde, gedroogt, en na het droogen aan mootjes gefneden word, komen de gemelde celletjes, in de derde Figuur Let- ter H. namentlyk aangewezen, te voorfchyn. Het zelfde i's ook in de Ge- lubden te zien, welkers zakjes dikwils van alle kanten met vet gevult zyn. Het gemelde Vet-vlies is daar en boven nog met vleezige \ezds doorweven, gelyk het in de derde Figuur Letter G. G. blykt, door welkers hulp het zakje word opgetrokken en rimpels verkrygtj deze vezels hebben de Anatomiften gelegentheyd gegeven, datze het geheele vlies, een vleezig vlies hebben genoemt. G^ Wat
|
||||
23* ANTWÖORT van RUYSCH aan GAUBIUS.
<:ü Wat het derde aangaat: wy hebben in de boven aangehaalde demonftratie ver-
toont, dat het kloötzakje, door hulp van een middelfchot, in twee deelen ver- deeld word, waar van V e fallus, Ba?tholinus, Verheyen, de Graaf, en andere vermaarde en loffelyke Anatoniiften, niets hebben gefproken •> en waarom zou dat wonder zyn ? nadien al het geen, wat het zakje aangaat, in een verfch ge- ilorve menfch zoo ilibberig en beweeglyk is, dat de ware gefchapenlleyd van het gemelde fchót zeer moeylyk in 't gezigt komt. Waarom, als iemand het zelve poogt te vertoonen, het zakje opgeblazen, en na het droegen geopent moet wor- den ; het welk gedaan zyrtde, vertoont zig het middelfchot van 't zakje, gelyk uyt de eerfte Figuur, met de Letter D. aangetekent, blykt. Het gezegde fchöt is met ontallyke bloedvaten overgoten. Zie de tweede Figuur, Letter F; Wat dé vierde voorftelling betreft : aangaande het nét-wyze lichaam van
MMpghïuéy gelegen onder de opperhtiyd. Dit heeft zyn benaming gekregen van des zeslfcuyt vinder, denzeer vermaarden Malfighïus^ dewelke-met regtdé eerden ontdekker daar van gehouden mag worden \ zvnde een man in zyn leven gëwëéft, dewelke in de Anatomie zeer geoeffent was. Het gemelde lichaam komt nauwlyks ofte niet te voorfchyn, ten zy na het wéeken in brandewyn: en kan ookdoor een gemeerie behandeling y én manier van ontleden, nauwlyks wor- den vertoont j en nog Veel minder deJyramidaals^^ze'té^elt/esj^néê deeltjes, dewelke dé' Hoègleemareniri de Anatomie ,• als ter loops in haar ^ontledingen, gewoon zyfi yoorby te gaan ; - alhoewel dezelve de Studenten ïn de Medicyne om haargebruyk, datze hebben, zoo noodzakelyk zyn om te weten en'te^efchöui wen ^ dat men haar nóöyt in eeriigeAhatómifehe demonftratie, f en voornament- lyk een private) moét, ver^uy men. De ware af beelding vanhèt dét^-Ujyze^H önder-ópperhuydig lichaam, zoo als hét door éen vergroot-glas isbèfchótïwt, wyftdè^. Figiiurorisaari;: De <jy Figuur de pyi^niidaals-wyze^tejMtjes. Ëridc 6. Figuur toont aan het iiet-wyze lichaam, onder de bppérhuyd ;gelegèii y om- trent tweemaal grooterals natuurlyk. En de 7. Figuur de pyramidaals-wyze te- pëltjés insgélyks tweemaal grooter. ÖndertufTchen, wakkere Hëer^m&im gy UW &ëlfs vëtwaardigen zult my te komen bezoeken ? zoo zal uwten allen tyden over- vloed ige;gelegentheyd; gegeven worden, om deze en diergelyke zaken, op nieuws in dezëlidë onlangs vertoonde1 voorwerpen, nu al van tweëjaarett af bewaart;, fi mégdfr aanfchöuwën. Hier mëdè vermeyh ik, zeer brave lieer, uw iiieèw^ gierighëyd te-hebben voldaan."- Vaart ondertufFchen wel, en houd uw vèi'zëkert} datak'Uw het befte in uwe ftudie wérifchë.7 :>1 e {0&:m^m*z avpaMö^ •** ■ tt'fS'^lövbss I^t "*"'-'": ■'■j'tti&'.i "y"'- ti£*é -: W"Aïh r^;k^: ei ■ ■■ In&tx ^'* c->;'- 1" r. ., ' f t r? ,-i .'-•? "•'■'. - ■■ '' " ' ■ t /i, -•'• -■■■>* -yt' •
c ;, M. ^>r,t ^i^,- ë\ Botamces Trofijftr-
Am.f1erd3:n» dei* i „, ■ i .. ......'t.,. ' . ! ..... ... t. .'.'■.■...,,;
,;7' ■ ■ s :; VER-
|
|||
8 u i a u A o a 3 H n a h a [ na? i-si js a j *h
VERKLARING der 'Fl.GUUREN
Van de
E E R S T E T AF E
1 I3e3 I. Ff GUUR.
Wyft aan het balzakje van een menfch $ na des zelfs opblazing en
droogmaking boven aan geopent.
A.A. De kokertjes en wortels van de hayren. zig meer uytzettendê als de
huyd-kliertjes. \a B. De kokertjes en wortels van de hayren > van de huyd-kliertjes berooft.
C. Het vet in 't bovenfte gedeelte van het zakje,
D. Het middelfchot} het zakje in twee deelen verdeelende.
De II. FIGUUR.
Vertoont het bovengemelde fchot, voorzien met^ont^dlyke «1
bloedvaten 9 en opgedroogt. E. Het vet* in celletjes gefloten,-' ' "■ >n
F. De bloedvaten door .het fehoü verfpreyd. rjj i .' > ..
; ;:i ! De HL fel G U UK.
Betekent het inwendige gedaante van een moop <van het
gezegde opgedroogde zakje, G. Vertoont de vleezige vezels.
H. De vet-celletjes door wind uytgefpannen. Y-
De IV. F I G U U R,
Het neUwyze lichaam van Malpighius > cndèr de opperhuyd geplaatfi ^
door het vergroot-glas ontdekt.
De V. FIGUUR,
Een hoop van tepels-wyze tiytfteekzels aan de huyd zittende > • . .: , door het vergroot-glas ontdekt. De VI. F I G UUR.
Het gemelde net-wyze lichaam tweemaal grooter als natuur lyk»
De VIL FIGUUR.
Een hoop van tepels-wyze uytfleekzels 3 de natuur lyke groot e
tweemaal overtreffende..
Ggi De
|
||||
236 IL BRIEF van JOHANNES GAUBIUS
De Tweede Ontleed-kundige voorgeftelde
,313 iii'i 'i
|
||||||||||||||
E F
|
||||||||||||||
B R I
■■ .j/ i.. ...,„(.- ■...,;■? #...,-■" /.,.!.., J*. ■:..■ :f-.;, -.,=' ■■• ..-■
JOHANNES GAUBIUS,
|
||||||||||||||
Aan den zeer vermaarden Heer
|
||||||||||||||
f
|
||||||||||||||
FREDERIK RUYSCH,
Medicyne <Do£for en Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruyd-kunde, enz.
Aangaande de konftige hardmaking van het Bal-zakje van een
Menfch, den loop en meenigte van deszelfs bloedvaten j
midsgaders de flag-aderen veripreyd door het beenvlies
der Ribbens , door de turTchen-kraakbeenige
plaatzen der Ribbens, Harte-zakje, enz.
Edele, Vermaarde, en zeer Geleerde Heer.
oo groot is uw goedhartigheyd en beleeftheyd omtrent my, dat'tmy
dunkt, geene bequaame woorden te zullen kunnen bedenken, waar mede ik beginne, en myn fchuldige dankbaarheyd bewyzen zal. Zekerlyk, my konde niets aangenamer voorkomen, als dat gy, uwe meenigvuldige, en zwaarwigtige , ja abfol'uut nootzakelyke bezigheden aan een zyde gezet hebbende, uw verwaardigt hebt myn eerfte Brief met zoo veel goedheyd en vriendelykheyd in tq zien. Ik heb waarlyk reden, om zulks altyd met een dankbaar herte te erkennen. Buyten myn verwagting, hebtgy my ook zoo een kJaare en duydelyke uytlegging der Anatomifche quasftien, die ik U Ed: voor eenige dagen toegezonden hadde , gegeven niet alleen > maar het heeft U Ed: daarenboven behaagt de Figuuren daar by te voegen, dewelke zoo nauwkeurig zyn, dat niemand, wie't ook zyn mag, tenzymyne oogen
|
||||||||||||||
flB
|
||||||||||||||
Aan FREDERIK RUYSCH. 237
oogen my bedriegen , over deze zaaken twyffelen, of eenige tegenwerping
maken kan. Hierom fchaame ik my niet U Ed: ook deze volgende zaaken voor te Hellen,
niet twyffelende , of zult dezelve, volgens uwe aangeboore gewoonte en goed- hartigheyd, ook met vriendelykheyd ontfangen. In de voorgaande Brief hebt gy ons klaar vertoont de manier, en weg , om
het Bal-zakje van een menfch te bereyden $ namentlyk , op wat wyze ons 'm het gezigt komen de kliertjes en middelfchot van 't Bal-zakje, als mede des- zelfs hayr-kokertjes. Indien het U Ed: behaagde, hier ook by te voegen de bereyding van 't Bal-zakje, door welkers hulp de bloed-vaten m 't gezigt ko- men , en dat zonder quetzing ofte fcheuring van 't zakje ,zoud gy ons, vermaarde Heer 3 voor altoos verpligten. Zoodanig een Bal-zakje van een menfch, dat nog aan 't lichaam vaft zat, en in mumie verandert was , hebt gy onlangs, niet zonder verwondering van allen, in een privaat CollegieaanuweDifcipu- len vertoont. Dat zelfde Bal-zakje fcheen my niet opgeblazen, egter verhard te zyn •> daar en boven had gy in 't zelve de natuurlyke rimpels \ruga\, en de langwerpige ïlreep [linea longitudinalis^, waar mede anderzincs een gezond menfch voorzien ist niet alleen vernietigt, op dat men de loop der vaten des te beter en klaarder zou befchouwen f maar het hadde ook geen tegennatuur- lyke rimpels of kreuken aangenomen. Wat de natuurlyke couleur aangaat, die was niet veel verandert, maar vertoonde zig met wit en rood vermengt. In dit zakje zynde als dat van een volmaakt gezond menfch; en, gelyk ik gezegt hebbe, dat boven al te verwonderen is, te gelyk van zyn lang-werpige ftreep of linie, en natuurlyke rimpels door konft berooft, kan men alle des- zelfs bloed-vaten, de kleynfte niet uytgezondert, leggende nog m haar na- tuurlyke fituatie, zeer klaar befchouwen. Verders hebt gy ons de gelegent- heyd vergunt, om te zien den uytgang der grootfte ftammetjes, dat is, tak- jes van de bloed-vaten, en op wat wys dezelve in de oppervlakte van 't Bal- zakje verfpreyd worden; het welk geenzints, volgens myn oordeel, gefchie- den kan in een zakje, dat na de gemeene methode opgefneden , en op een vlakte uytgeftrekt is. Daarom verwondere ik my niet, dat tot nog toe nie- mand der Ontleders deze verdeeling en verfpreyding der bloedvaten volmaak- telyk befchreeven, veel min dezelve in Figuuren afgebeeld heeft. Ik wil ook gaarne bekennen, zeer beroemde Heer, dat ik lang verlangt
hébbe eens te mogen zien de demonftratie van het Been-vlies der Ribbens Vperiojiium coftarum\ , en van het Ribbe-vlies \membrana pleur a~\ : want ik heb lang in twyfFei geftaan, of het buytenfle gedeelte van V ribbe~vlïes\ 9f des zelfs plaatje ziende na de ribbens, in plaats van 't been-vlies ver- Jirektey dan of de ribbens voorzien waren met ejen vlies, '/ welk onmiddelyk de ribbens inwendig bekleed. Gg 3 • Wan-
|
||||
238 II. BRIEF van JOHA$UK&S'*ÏAtJBIUS
% Wanneer ik Spigelius eens hier over las, fcheen hyrny te kennen te geven
dat het ribbe-vlies de ribbens tot een been-vlies verftrekte^ want in't derde Hooftftuk van 't negende Boek zyner Ontleding, gebruykt hy deze woor- den % Niet ongevoeglyk zult ge 't noemen het bekleetzel der ribbens, (hy fprèekt van 't ribbe-vlies} zoo gy de Griekse benaaming wilt uitdrukken: want het Ween vlies ^ het welk de geheelë holligheyd van de borft, en voornamentlyk ook de ribbens bekleed. Indien gy rny niet bevoolen had den vermaarden Ve- filius en den uytmun renden Bart holmus te leezen, zoude ik ligtelyk in eene dwaling vervallen zyn : want de eerfte zegt pag. 711. eap. 2. Voorts, be* halven dit vlies, het welk de ribbens en de borjt hekleed', is''er nog een, an- 'der bjzonder vlies in y der ribbe , het welk ik oor de e Ie ^ dat de Grieken het tweede vlies, dat de ribbens bekleedde, genoemt hebben 3 enz. De laatfte be- veiligt het zelfde, in het 4. Hooftftuk van 't 2. Boek; Onder tuffehen hebben de Ribbens haar been-vlies i van zommigen genoemr de derde rok van 'tribbe- i/liês f en van anderen het been-omringend vlies. Met deze woorden jfcheenen my de gemelde Autheuren het tegendeel van
dat gemie te kennen te geven, het welke ik-üy.t de Ontleeding van Spigelius getrokken had. In uwe laatfte betooging, is^'t voor onze oogen gebleken, 'bat de ribbens, behalven het ribbe-vlies, voorzien waren met een byzonder been-vlies : en dit nog niet alleen \ maar gy hebt ook aangetoont, Hoedanig de bked-vaten door dat been-vltes zyn verfpreyd, en haar loop verder vol- voeren door V ribbe-vlies heen-, het welk ik tot nog toe in geen Tafels van de Ontleeders afgebeeld gezien hebbe. :" ' Wy zyn ook met groote verwondering gewaar geworden , *T)at de ftam-
metjes der tuffchen-ribbige bloed-vaten niet door het ribbe-vlies > of door des- zelf s verdubbeling, maar daar onder liepen, en dat dezelve onmiddelyk van het been-vlies niet minder , als de ribbens , bekleed wierden y het welk ik nooyt van anderen aangemerkt gezien hebbe; Alle Autheuren? zoo veel ik'er door- bladert hebbe, getuygen uyt een mond , ■eDdt deze bloed-vaten door de ge- melde verdubbeling verfpreyd worden t maar gy hebt ons aangetoont ', 1)at zeer vee Ie takjes uyt de fiammetjes der tujfehen-ribbige bloed-vaatjës oorfpron- kelyk, voornamentlyk door de oppervlakte na de ribbens gelegen, als mede eenige weynige door de inwendige oppervlakte na de long gelegen J verfpreyd zyn; maar geen zint s worden 'er Jtammetjes tujfehen deze twee oppervlaK- iens geplaatft. " \ In uwe doode Lichamen, al van twee Jaaren af bewaart, heb ik verder
aangemerkt, dat de bovengemelde tufïchen-ribbige ftammetjes, loopende door de onderfte en binnenfte groeven [coftartim fulci~\ der ribbens, veel meer, ja onnoemelyke takken gaven aan de tuflehen-ribbige fpieren , als ik my «ad kunnen verbeelden, of iemand van de Autheuren te kennen heeft gegevcn> |
||||
i : Aan . .F R E $m R W) 1U¥ rY S € HIJ f .11 299*:
ik hëbbe de wonderbaarlyke loop der. zelver:y niet zonden ivcrwbnderingt |öüti-
nen Befchöuwen, Ji» t^'(|to3ftuai pofrëjpïfljfc i|xiÜ^g nï'uj^:' t&tabwsfa- In het zelfde voorwerp waren daar en boven nog klaar genoeg te ;zien dei bloed-vaten ■, 1 loopende door de ■ tuiïehen-kraakbeenige plaatzeff* der ribbens , en voornamëntlyk van <le inwendige manHvaten, haar oorfpronk nemeiide,* om nóg nièl ftilzwygen voorby te gaan, óp wat wys dezelve door liet beèii^vlie& van 't borft-been \Jléfnunp\ y en ook door het:harte^zakjer^veripiieyid worden:?!) ■ Waarlyk} ik: voerwondere my J dat geen Autlieur tot nog toe dezesvateh af- gebeeld Bèéft 5 maar wat mag ik fpreéken van afbeelden ? Veele," alwaar zy; handelen van haar oorfpronk, verfcheelen zeer van malkanderen $ en het geert nog riteer is\ (liet h#rte-zakjé óo|^i zullende befchryven , zoo denken zfakt cens^öp-de^^Vatèi^^^i^ \rg xfox oos ;3tti£&ai tisams^ noj}i;\.tj soalb fzznp Qnder &&0§ê^^föjél^,P^4fi <zyn Boek van de Gefieltenik van een
Menfch, in het 8. Hooftft: pag. 728. van 't harte-zakje aldus fpreekt : Het heeft byna geen Jlag-aderen door zig verft reyd, no% ook aderen , ten zy zeer fyne, en geringe, byna afkomftig van die , dewelke door de omringende vlie- zen als tot een net worden geftreyd^ enz. AndreMtSfögè^Mft^ 348. cap. 5. het Harte-zakje
befchryvende , fpreekt in 't geheel geen woord van deze vaten, dewelke ik ook
in de plaaten van de Profeffor Bid/00 niet gewaar worde., iyw1 ^ Andreas Laurentius de Hum. Corp. Fabr. cap. 9. pag. 347. heeft dit van
de vaten van 't Harte-zakje gefchreven : Het heeft gemeene aderen van de middèniïjftsraderenx{?v€$x phrenicaf], en nog een byzondere ader van de onder- Jleutel-been-ader [vena iubclavia] h welke zy vena caffularis noemen. Van de flag-aderen fpreekt hy in 't geheel niet. De zeer vermaarden de Marchette, pag. 113. zegt, T>at het harte-zakje
flag-aderen heeft van de middel-fchots flag-aderen [arterie mediaftinse] , die wegens haar kleynheyd nauwlyks kunnen bemerkt worden. De zeer geleerden Blafius heeft het volgende van de vaten van 't Harte-
zakje, in zyn Anatomie pag. 124. het 2. Hooftdeel • Het heeft vaten, zegt hy, van alderhande Jlag, middelfchots-vaten [vafa mediaftina] genaamt, ade- ren van de hol~ader3 en flag-aderen van de groote flag-ader. Veflingius in zyn Anatomie pag. 145. zegt, "Dat het harte-zakje nauwlyks
zigtbaare flag-aderen bezit: met deze fchynt Bartholïnus over een te Hem- men, by my pag. 350. alwaar hy zegt, i)at het harte-zakje kleyne aderen heeft, onder van de middel-r ifts-aderen, en boven van de oxel-ader [vena axillaris], maar geen klaarblykelyke flag-aderen. Dog hoe verre dit van de waarheyd af is, heb ik dikwils in uwe voorgemelde doode Lichamen waarge- nomen , in dewelke de harte-zakjes opgepropt zyn met zeer klaarblykelyke en ^ntallyke flag-aderen, wonderlyk door malkanderen loopende. Gy
|
||||
24o II. BRIEF van GAUBIUS aan RUYSCH.
Gy hebt ons daar en boven in uwe Lichamen vertoont de borft-klier [thymus]
of zweferik, waar in gy klaar aantoonde, namentlyk, dat dezelve niet alleen in het buytenfte, maar ook in het binnenfte gedeelte voorzien was van bloed- vaten , in zo een groote meenigte, dat deze klier overal zeer rood voorquam. Zoo dat zekerlyk niemand zou durven ftaande houden, dat men nu in de
doode Lichamen , door uw konft bereyd, niet klaarder als voorheen, zoo wel de bloed-vaten als andere ontallyke zaken kan befchouwen. ,, - Daarom, zeer vermaarde Heer, ten zy ik UEd: door myn herhaald ver-
zoek te laftig viel, oordeele ik, dat het dienftig zoude zyn vooralle, diezig in deze ftudie bevlytigen, dat gy uw zelfs voor eenigen tyd ontrok van uwe andere bezigheden, en de opregte en duydelyke verdeeling van de gemelde vaatjes, door figuuren gemeen maakte; zoo zult gy zekerlyk alle yerligten. Vaart wel, vermaarde Heer, en vaart voort my en myne pogingen te begun- ftigen. y , a ' . , , \ , |
|||||||||||||||||
%) Ed: toegenege en, Eerbiedige 'Vrieniry:^i^
|
|||||||||||||||||
"O'Mllfcq -jD
|
|||||||||||||||||
Amfterdam den tweeden van
Hcrfilmaaad, mdcxct-. . |
|||||||||||||||||
JOH. GAUBIUS.
|
|||||||||||||||||
• i.
|
|||||||||||||||||
ui fii i/\:
|
|||||||||||||||||
r&"n
|
|||||||||||||||||
.YvV*%%'% '^l\ y<,\ i T* '\'
|
|||||||||||||||||
ANT-
|
|||||||||||||||||
. Y i .K A 24.1
ANTWOORT
,».-■. . iï '.,.,* '"-;■. - ■■'.!' . . .- " '.''V''. ...... ". * "!' '■• ■■•'■■*
Van
FREDERIK RUYSCH
Aan den Geleerden Heer
JOHA.NNES GAÜBIÜS,
Liefhebber der Geneeskonfi,
Op de tweede voorftellige Ontleed-kundige Brief.
at myn antwoord, wakkere Heer, U Ed: niet onaangenaam is gc*
weefl, heb ik uyt uwe laafte Brief op den tweeden der maand Sep- tember aan my gefchreven , verftaan, waarin ik wederom op nieuws andere , en van de voorgaande verre verfchillende zaaken voorge- ftelt zie-, en ten eerfte fchynt gy my te verzoeken, dat ik UEd: wildemede- deelen een tweede bereyding van 't balzakje , waar door 't zakje gelyk als fteen verhard word. Dit word, waarde Heer 3 verrigt door een zekerekonfl, de- welke zoo ongemeen is, dat ik 'er wel over de vier-en-dartig Jaaren over ge- arbeyd hebbe: want ik vermeyne , dat 'er niets zoo moeyelyk is, als de deelen des menfchen lichaams, en voornamentlyk het balzakje , de natuiirlyke rimpels en de langwerpige ftreep van 't zelve weggenomen zynde, zoodanig te berey- den , en de kouleur en natuiirlyke wydte behouden zynde , zonder tegen-na- tuurlyke rimpels , als een fteen op deze wys te verharden, dat het beloop van de vaten veel klaarder verfchynt , als in een levendige of verfch geftorve lichaam. Daa rom zal myn Heer 3 zoo ïkhoope, my ligtelyk verfchoonen , dat ik uwe begeerte niet kan toeftaan, en daar toe gebragt worden, dat ik de bovenge- melde bereyding zou gemeen maken $ zulks zoüd gy, gelyk ikmy verbeelde, fliet van my vergen, wanneer gy met my overweegt, hoe yeeledaar zyn, de- welke gelyk als de Kraay van Afopus liever met eens anders veeren willen H h pion-
|
||||
•H* ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH
pronken: ik kan U Ed: niet, weygeren de nauwkeurige; afbeelding der Slag-
aderen van 't voorfte gedeelte, van 't balzakje , dewelke in; de tweede figuur van de tweede Tafel aangetoont word. Deze zaaken afgehandelt zynde, gaa ik over tot uw tweede verzoek , na-
mentlyk de afbeelding der vaten, verfpreyd door het beenvlies der ribbens en 't nbbe-vlies$ waarlyk, gy zegt wel, dat zulks tot nog toe van niemand is gedaan, voor zoo verre deze vaten zig vertoonen in onze doode lichaamen, over de twee Jaaren bewaart, en tot nog toe niet verhard zynde: het zou zeer moeyelyk zyn,,alle de bloedvaten, loopende door het geheèleribbe-vlies, als mede de beenvliezen, de geheele borft door, met flguuren te verbeelden -y om welke reden ik oordeel, een kleyn gedeelte genoeg te zyn , waar in alle de bloedvaten , een wonderbaarlyke loop hebbende , overvloedig genoeg te zien zyn. ■■■.; * • Het is nauwlyks of niet mogelyk, het geheele ribbe-vlies, en 't vlies, dat
onmiddelyk alle de ribbens bekleed, in twee bladen of oppervlaktens te ver- deelen ; namentlyk zoodanig, dat alle de bloedvaten in 't gezigtkomen, zon- der 't welk het beloop daar van door de binnenfte oppervlakte na de ribbens gelegen, niet duydelyk genoeg te voorfchyn komt. Byaldien deze onze doode Lyken, over de twee Jaaren bewaart, verhard, en tot een Mumïe verandert waren, zou dit nauwkeuriger kunnen gefchieden. Daarom , waarde Heer, indien een kleyn gedeelte van deze vliezen, met flag-aderen voorzien, genoeg zyn kan, gelyk ik dezer dagen in een afgezondert Anatomifch Collegie ver- toont hebbe, zal de eérfte figuur van de tweede Tafel het zelve aanwyzen. Ik doe 'er geen aderen by, om datze, de flag-aderen overal vergezelfchap- pende, de zelfde loop houden, en aldus word het beloop der flag-aderen zoo zeer niet verduyftert. Wat aangaat de {lammetjes van de tuffchen-ribbige vaten -y ik hebbe onlangs
niet alleen te kennen gegeven, dat dezelve geenzints valt zaten aan het ribbe- vlies, of deszelfs verdubbeling, maar aan 't been-vlies -, maar ik hebbe ook vertoont, dat de zoo evengemelde {lammetjes bekleed en befchermt worden van de peezen der tuffchen-ribbige fpieren. In hoedanig een ftaat de {lammetjes oorfpronkelyk van de inwendige mam-
vaten , door de tuiTchen-kraakbeenige plaatzen der ribbens loopen, en hoeda- nig haar verdeeling is niet alleen door de fpieren, beflaande de tuiTchen-kraak- beenig'e plaatzen der ribbens, niaar ook door het vlies bekleedende beyde de oppervlaktens van 't borft-been, voornamentlyk de inwendige, heb ik zeer duydelyk privaat vertoont in zeker voorwerp , dat in een Mumie verandert was: in't zelve was te zien, dat de inwendige mam-flagaderen , met een verwarde takmaking, {lammetjes mededeelden aan de randen van de kraak- beenderen der ribbens: want ik hebbe op verfcheyde plaatzen aangetoont, dat |
||||
Aan JOHANNES GAUBIUS. 243
de gemelde rharn-flagaderen, met haare ftammetjes, niet alleen de onderfte rand
der kraakbeenderen van de ribbens, maar ook de bovenfte befproeyden, ge- heel anders als in de tufTchen-beenige plaatzen , alwaar ik zeer zelden, zoo ooyt , heb aangemerkt, dat yder rib in 't byzonder onder en boven met twee ftammetjes voorzien word: in andere voorwerpen heb ik ookvertoont, dat de gemelde tufTchen-beenige ftammetjes alleenlyk door de bovenfte , en op zom- rnige plaatzen door de onderfte rand verfpreyd wierden. Hier uyt blykt, dat liet overvloedige bloed, na de wonden in't voorfte ge-
deelte van de borft toegebragt, en in deszelfs holligheyd doorgaande, niet minder vloeyen kan uyt zoodanige wond, voor zoo veel de zelve de bovenfte als onderfte rand aanraakt, anders als in de tufTchen-beenige plaatzen j nade- maal de ftammetjes der vaten, gelyk ik gezegt hebbe, met een onregelmatige loop dikwils door beyde de kraakbeenige randen verfpreyd worden. De Au- theuren beveelen zeer voorzigtig in een opening \_paracentejis~\ van de borft een mesje te gebruyken, dat aan de eene kant ftomp is, op dat de tuifchen- ribbige vaten, leggende in de onderfte rand, in de operatie minder gequeft zoude worden. Om dat'er tot nu in de fchriften der Qntleeders geen figuren gezien worden, dewelke de waare loop der bloedvaten doordetuiTchen-kraak- beenige plaatzen der ribbens aanwyzen, nog ook net genoeg de Autheuren te kennen hebben gegeven, wat plaatzing dezelve hebben, dewyl veelen zig ver- beelden, dat de vaten, dewelke de tuffchen-kraakbeenige plaatzen der ribbens voorzien, met gelyke fchreden en op de zelfde wys alleen door de onderfte rand heen loöpen, het geen egter verre van de waarheyd af is -, wyft zulks dè derde figuur van de tweede Tafel aan. ■ Wat aanbelangt de derde voorftellingj m de zelve zegt gy te regt, zeer
braave Heer, dat de flag-aderen , door 't harte-zakje verfpreyd , niet alleen Van niemand tot nog toe afgebeeld , maar ook van verfchéyde verzuymt, of ten ruwe befchreven, dog geenzints afgemaaid zyn ; hier over behoeft rrien zig niet te verwonderen, nademaai dezelve zelden of nooyt door het gemeëne Ontleed-mes te voorfchyn kunnen gebragt worden. Jk hebze in onze doode Lyken, over de twee Jaaren bewaart, zoo duydelyk aangetoont dezer dagen in een privaat Collegie, dat 'er niets klaarder in 't geheele lichaam vertoont kan worden. Om derhalven uw verzoek te voldoen, en tot gemak van de leergierige Jeugt, heb ik ze zelfs afgebeeld. Ziet de 4. Figuur van de 2. Tafel. Waar in de flag-aderen van 't harte-zakje zoo talryk dóór het harte-zakje ver- fpreyd worden, dat'er weynige, of geene vliezige deeltjens gevonden wor- den, of ze zyn overvloedig vol van flag-aderen j en dat aan te merken is, de gezegde flag-aderen, door 't harte-zakje verfpreyd, zyn veel talryker, en in fynder takjens verdeelt, als ik in de gemelde Figuur uytdrtikken konde^ de- Ze flag-aderen komen zeer dikwils uyt vyf plaatzen, geïyk met de volgende • H h 2 letters •
|
||||
344 ANTWOOR.T van RUYSCH aan GAUBIUS.
letters in de 4. Figuur aangewezen word, alwaar A. A. aanwyftdehartezaks-
middelrifts-flagaderen [arterie j?erkardio-diaj>hragmatica~\ , van my alzoo genaamt, cm dat dezelve niet alleen aan 't harte-zakje, maar ook het middel- nft \diaphragma\ gemeen zyn: deze flag-aderen in beyde de zyden aan het harte-zakje vaftgemaakt zynde, geven't zelve verfchey de takjens, en zoo wor- denze verder verfpreyd door het middel-rïft. Wat de oorfprong of uytgang aangaat, daar in kan ik my tot nog toe niet voldoen -, derhalven ben ik ge- dwongen dit uyt te Hellen, tot dat my zulks klaarder zal gebleken zyn. B.B. Betekenen de flag-aderlyke takken, van de middelrifts-ilagaderen af-
komftig, en na boven ge voert, en door het harte-zakje uytloopende. C. V oorftelt een nederdalend takje, voortfpruytende van het hoogfte ge-
deelte van de inwendige mam-flagader, en zig vereenigende op verfcheyde plaat- zen met takjens van de hartezaks-middelrifts-flagaderen, als ook met die, de- welke haar oorfpronk nemen uyt de middelrifts-flagader, die voortkomt van 't bovenfte deel van <le inwendige mam-flagader. D. Vertoont de afgefnedene ftammetjes van de middelfchots flag-ader ge-
fproten, welkers takjes met de voorgemelde, op verfcheyde plaatzen met mal- kanderen verecnigt worden. Merkt ondertufTchen aan, dat het harte-zakje in alle voorwerpen wel met
zoo veel flag-aderen voorzien is -, maar in het eene zullen'er meer van dit 5 en in 't andere meer van dat ftammetje van een flag-adcr voortkomen. Ik wil hier daarenboven aangemerkt hebben, dat ik 'er de aderen niet by
gedaan hebbe, op cUt de loop der flag-aderen duydelyker konde gezien wor- den : want anders zou'er tufïchen de vlegting van beyde de loop, zoo der aderen als flag-aderen, ligtelyk een verwarde en duyftere afbeelding ontftaan. Eyndelyk, zeer waarde Heer, vergt gy van my in uwe vierde voorftellmg
een afbeelding der vaten, door de borft-klier verfpreyd ; myn tyd laat my niet toe hier inne uw verzoek te voldoen , daarom wilt ditmaal ontfchuldi- .geri5. ,,. :*..„!. j * 'V".r. ,. M . 'Vwen Vriendt
Amfterdam den tweeden van Siagt-
maand, in't Jaar i6*c. - >^T»
t FRED: RUYSCH,
|
|||||
VER-
|
|||||
»45
|
|||||||||||
,, I ^J^
|
|||||||||||
der FIGUÜREN
|
|||||||||||
Van de
|
|||||||||||
,:,'/'■ .'
|
|||||||||||
TWEEDE TAFEL
TFyft aan een gedeelte van 't ribben-vlies, met ontallyke Jlag-aderen
voorzien} en met Jpeltjes vlak ge/pannen. A. A. A. A. De flag-aderlyke takjes uyt de tufïchen-ribbige flag-aderen oorfpron-
kelyk 3 welkers uyteyndens met een wondere loop door de oppervlakte van 't ribben-vlies 3 gelegen na de ribbens, als mede door 't been-vlies der ribbens verfpreyd worden. De II, FIGUUR,
Vertoont de verjpreyding der Jlag-aderen, door V voorjiè deel van V zakje van
een Menjch; en oJ> dat de looj> daar van duydelyker in ons gezigt zou komen 3 zyn 'é? alle die dingen afgenomen 3 dewelke ons gezigt zou- den kunnen verdtiyjieren ; en aldus word dit deel, met fpelden uytgejpreyt, vertoont.
A. A. De flag-aderen door 't voorfte gedeelte van 't bal-zakje verfpreyd 3 en
op verfcheyde plaatzen met malkanderen vcreenigt $ de oorfpronk der zel- ver3 is uyt de onder-buyks en fchamelhcyds flag-aderen [art er ia hyfioga- Jirica & £udend#~], en andere daar naaft bygelegene flag-aderen. De III. FIGUUR.
Brengt ons in V gezigt de gedeelten/der inwendige mam-Jlag-aderen, met
haar e takmaakingen, genomen uyt het lighaam van een Jongen, A. A. Gedeeltens der inwendige mam-flag-aderen.
B. B. Slag-adertjens van 't ribben- en been-vlies 3 het agterfte gedeelte van 't
borft-been bezettende. C. C. Takjes der gezegde flag-aderen, door de tiifTchen-kraakbeenige plaat-
een der nbbens verfpreyd. HI13 . D.D. Af-
|
|||||||||||
2+6
D, D. Afgefnedene gedecltens der tuffchen-ribbige flag-aderen.
#. Derzelver Inmondingcn, met die, dewelke door de tuflchen-'kraakbccnige
plaaten loopen. E. E. Slag-adcrlyke takken, het bloed niet alleen door de onderfté, maar ook
door de bovenftc rand leidende. De IV. F I G U U R.
Beheljl het voorfte, gedeelte van 't harte-zakje} door hulp van
Jj>elden> vlak uytgejftannen.
A.A. De harte-zaks middel-rifts flag-aderen. tv.\',.
B. B. De flag-aderlyke takken uyt de middel-rifts flag-aderen afkomftig.
C. Een flag-aderlyk fcheutje vantt bovenftc deel der inwendige mam-flag-ader
komende. D. D. Slag-aderlyke takken van de middel-fchots flag-ader gefproten; behal-
ven deze takken, word het harte-zakje ook met flag-aderen voorzien 3 loo- pende door 't agterfte deel \ uyt*de itultchen-ribbige voortkomende, dewel- ke wy hier niet hebben kunnen vertoonen5, dewyl hier maar alleen het voor- fte deel van 't harte-zakje word voorgehouden. E. E. Slag-aderlyke takken van de harte-zaks middel-rifts flag-aderen, door
het middekrift verfpreyd. .', _ .J, > |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'.',.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ft 11 T-ï' ri -%>• 'ÏÏ . HF . ." '
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H7
De Derde Ontleed-kundige voorjftellige
BRIEF
Van '
JOHANNES GAUBIUS,
Aan den zeer vermaarden Heer
FREDERIK RU.YSCH,
Medicyne 'Doffior en Hoogleeraar in de Ontleed-en Kruyd-kunde , enz.
Aangaande de flag-aderen door de zelfftandigheyd van 't hart,
en deszelfs oortjes veripreyd, als mede van den uytgang der groote llag-ader uyt de linker holligheyd van 't hart. , Zeer Vermaarde en Geleerde Heer. ,
I Ndien dit zeggen van Seneca ooyt waar is 5 die geenen, dewelke
voor ons geweeft zyn, hebben wel -veel uytgevoert^ maar daar is nog veel werks over > en zal nog veel overbly ven. Zal 't ze- kerlyk nergens klaarblykelyker zyn, als in de ftudie der Ont- leed-kunft. Hoe wydt zig. dezelve uytftrekt , kan niemand beter weten, als die zelfs
daar in verkeert, en met een naarftige arbeyd zyn handen aan 't werk fïaat -, voornamentlykgy, zeer vermaarde Heer% die met zoo veelvïyt de Anatomi- sche zaaken beyvert, die dag en nagt gewoon zyt de Oiitïeed-konft te oeffe- nen, die geen deeltje van 's menfchen lichaam, hoe kleyn'took is, onaange- raakt laat-, maar alles zoo nauwkeurig voor 't gezigt brengt, dat veele Ont- leeders fchyneii zeer fpaarzaam, en, als ter loops van verfcheyde deelen des nienfehen lichaams gehandelt te hebben: nooyt kome ik van uw te fcheyden, °t ik heb uyt uwe betooging iets nieuws gezien, en ben altyd geleerder weder vertrok-
|
||||
24*■ HL BRIEF van JOHANNES GAUBIUS
vertrokken, waar van zeer veele Ontlecdcrs, of nog onder haar twiften, of
in °t geheel ftilzwtgen * ItlH l\J[ 5'U ik heb tot nog toe by my vaftgeftelt, dat de oortjes [auricula cordis] van 't
' liart haar voedsel kregen van het bloed der groote vaaten, zeer overvloedig daar in vallende: .Hoe veel*Autheuren ik over deze ftoffe ook doorbladert hebbe, fchynen zf alle aan dit gevoelen haar zegel te hangen : Nadien nie- mand yan haar geichreven heeft van byzondere ïlag-aderen door de oortjes verfpreyd: wanneer gy ons in uwe onlangs gehoudene privaate demonftratie alleen geen enkel kleyn vaatje , maar zeer veele bloedvaten vertoonde, de- welke door dezelve met meenigvuldige takjes verfpreyd zynde, zeer fraay de takjes van een boom verbeelden 5 ben ik niet Weynig verwondert ge- weeft: om welke reden ik, deze dingen gezien hebbende, raadzaam geoor- dceit hebbe, op nieuws my te begeven tot de fchriften der Autheuren, hier op namentlyk fteunende, dat ik by haar mifichien nog iets zou kunnen ont- dekken, waar mede de knoop van mynetwyfteling zoude ontbonden worden : want ik meende, dat ik in 't doorbladeren der Autheuren, of niet aandagtig genoeg daar op gelet, of in- 't geheel van haar gevoelen en meening gedwaalt hadden ■, maar na een geduurige en lange onderzoeking, ben ik eyndelyk ge- waar geworden, dat al myn arbeyd te vergeefs is ge weeft -y nademaal geen der Autheuren, die ik gelezen heb, toot,zöo Véél ik wéete, van' deze zaak een woordtje gerept heelt. ' r i \t t\ Daar is nog een zwaarigheyd,fvermdardé"Heer^ die my tot nog toe heeft
doen twyfrèlen, niet regt weetende, wiens zyde ik kiezen zou, dewelke gy my nogtans in de demonftratie in doode Lichamen, over de twee Jaaren zeer zin- delyk bewaart, duydelyk en fraay hebt opgeloft. Want gy vertoonde de ftam van de groote flag-ader [ar ter ia magna, Jive aorta] , uyt de linker holligheyd van 't hart voortkomende, en, eer Zy de naam verfcrygt van de nederdalende groote flag-ader, vèrfcheyde takken uytzendende , dog geenzints zoodanig geftelt,, gelyk de figuuren van veele Autheuren leeren j maar gy toonde klaar aan, op wat wys deze opklimmende ftam, na het opklimmen van drie of vier dwerfche vingeren breed, gelyk als een halve kring makende,: nederdaalt, en de naam van opklimmende néaerleggende ^ zig na de onderfte leden van 't menfehelyke lichaam uytftort; daarom vermaande gy met regt, dat, byaldien 'er eenige fpleyting iïi tWee-en tuffchen de opgaande en nederdalende ftam bevonden wierd, zulks tegen de wetten der natuur was. Derhalven blykt het klaar genoeg, dat de,oude én ook zeer veele nieuwe Autheuren in deze zaak met haare figuuren grovelyk misgetaft hebben. De figuuren van de zeer be- roemde Mannen , Vefalïus , CajJ'erius , Bartholinus , en Laurentius, kun- nen my over deze ftoffe geenzints voldoen: nadien zy my ten eenemaai fchy- nen van de regte wee; van afbeelding afgeweken te hebben : niet meer be- b ö b b haagt |
||||
HOS Aan FREDERIK RUYSCR 249
haagt my ook de afbeelding, dewelke ik bevinde in de drie-en-1 win tigfte Ta-
fel van den Profeflbr Bidloo, waarin de ftammender groote Slag-ader met de onderfleutel-beenige [ramt arterie Jubclavia] takken gelykals een kruysuy te- maken : Zoodanig iets , bekenne ik, nooyt in uwe toebereyde ftukken, nog in eenige doode lichamen in myn tegenwoordigheyd ontleed , gezien te heb- ben i dat zulks aldus in zommige beeften kan gevonden worden , fpreek ik niet tegen. Daar en boven bekenne ik gaarne, dat ik nooyt in eenige Figuren der Au-
theuren zoo een opregte en volmaakte afbeelding der Uag-aderen , verfpreyd door de zelfftandigheyd van 't hart [cor] , voor dezen gezien hebbe 3 als in uwe doode lichamen, drie weeleen omtrent geleden , als mede in'harten van menfehen , al van zeer veel Jaaren af hard gebalfemt , de welken, dat zeker- lyk verwonderenswaardig is , behalven haar natuurlyke kouleur, fraay hard gemaakt zynde, byna geen rimpels vertoonden 3 en van de Long niet berooft zynde, hadden haar plaats egter behouden , geheel anders als in de Tafelen van verfcheyde Autheuren, welkers Figuren de harten vertoonen, na de lengte van 't lichaam geplaatft 3 maar de uwen hebben ten eenemaal haare fchuynzc zitplaats, loopende namentlyk met de punt na de linker zyde , gehouden $ waarom gy zeer wel daar by voegde, dat hier door de klopping van 't haft niet in 't midden van de borft, maar omtrent het linker gedeelte van de borft gevoelt werd. Derhalven oordeel ik, zeer vermaarde Heer, dat het niet'ongevoeglyk,
ja zeef nuttig,5en geheel en al nootzakelyk zyn zou, indien gy by gelegent- heyd bezorgde, dat 'er niet alleen een duydelyke afbeelding van de voorgemel- de vaten van de hart-oortjes, maar ook van 't hart zelfs, als mede van de groote flag-ader, en deszelfs verdeeling door Figuuren, in't ligt quam: want op die manier zullen die geenen, dewelke zïg in de Ontleed-kunde bevlytigen, tot de volmaakte kennis geraken ^ Ik zou niet durven twyffelen, beroemde Heer% of gy zult my, die uw zoo ernftig daar om fmeeke, dit biilyk verzoek niet afflaan, nademaai ik verzekert ben, dat gy liever de wetenfehappen voortzet, en in anderen aanqueekt, als dat gy alleen in uw zelfs uw wilt verwonderen; Vaart wel, zeer vermaarde Heer, en bemind my na uw gewoonte, T>ie geheel 1)we Vriend ben 3
Amfterdam den tweeden van
Wintermaand, mdcxcv. JOH. GAUBIUS.
|
|||||
Ii ANT-
|
|||||
350 ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH
ANTWOORT
: Van
FREDERIK RUYSC
Aan den Geleerden Heer
J OH . A N N E S G A U B I U S,
Liefhebber der Geneeskonfl,
Op de derde voorftellige Ontleed-kundige Brief.
■ , Zeer Wakkere Heer. it^n ■fli^iq-js , i i .il 3*j
N uwe laatfte en derde Brief zie ik, dat gy myn lof boven rnya
verdienften zoekt uyt te breyden> ik verzoeke ernftig, dat zulks na dezen wat fpaarzamer mag gefchieden: want uw is niet onbe- kent, gelyk gy wel zegt, dat ik nergens meer voor zprge en ter harte nceme, als dat ik tragt de wetenschappen voort te zetten, en in die geenen, dewelke waardig geagt worden, liever aan te queeken,/als my by my zelfs daar over te verwonderen, en met zoo veel Ipftuytingen^ daar ik waarlykmyne ooren niet toe verleene, opgeheven te worden. 13 iöIïs ^ij' Ondertuflchen verfta ik, dat gy de oortjes van't hart, onlangs van mym een privaat Gollegie vertoont, ter onderzoeking brengt; dewelke* op Óptze van haar levenskragten en voedzel niet zoude berooft worden * byzondereflag- aderen noodig hebben, waar door het flag-aderlyk bloed in een vere^fehte me- nigte tot voedzel tot haar zouden worden gebragt. Gy oordeelt wel, dat zoodanig iets tot nog toe van niemand der Ontlee-
ders is vertoont ; ja het is te verwonderen , dat Profeflbr Bidko deze zoo groote en klaarblykelyke Hag-aderen niet gezien heeft, daar hy nogtans in t openbaar ftoft, dat hem niet alleen deze onze uytvinding om de lichaamen te bereyden en te bewaren bewuft is, maar dat hy dezelve al voor my geweeten heeft: waarlyk, men moet zig verwonderen, dat hy de figuuren dezer üag- aderen, dewelke door onze konft ligtelyk voor 't gezigt zig opdoen, niet ge- zien , nog belaft heeft dezelve in zyne Tafels in te voegen. Met regt matige ik my zelfs, en myn Zoon, de uytvinding van dit kon.ft.werk aan 5 en indien |
||||
Am JOHANNES GAUBIUS. 251
't hem voor my is bekent geweeft, waarom heeft hy zulks niet openbaar, ge-
lyk ik gedaan hebbe, in de Zomer, en wel in de honds-dagen vertoont? Jiy deze konft word dit vereyfcht, niet alleen, dat alle de bloedvaten van 't ge- heele lichaam 3 en voornamentlyk de flag-aderlyke , geen uytgezondert, ja zelfs de bloedvaatjes, dewelke gefpreyd worden door de rok, of vlies, be- kleedende de gehoor-beentjes, als met bloed in een behoorïyke quantiteyt ver- vult, vertoont worden -y maar ook dat zy zoo vaft en hard zyn, datze met haare takjens uyt het menfchelyke lichaam gehaalt konnen worden. Ik hebbe Uwlieden eenige reyzen in een privaat Coiiegie voorgehouden de bloedvaten, door de Milt, Long, Lever, en andere deelen verfpreyt, zoo ftyf, en met een roode koleur doorverwt, dat niet alleen de takken, maar ook de aller- kleynfte takjes der takken, van de klieragtige zelfftandighcyd ontdaan en ge- droogt zynde, konde gezien worden -, en deze gezegde takjens zyn zoo fyn, dat ik nooyt zoodanig iets gezien, of van anderen gehoort hebbe. Ten tweede, word 'er in deze konfl" vereyfcht, dat de doode lichamen in ver-
volg van tyd een hooger rood van zi^ ;even ; dit blykt in onze doode Lyken, het voorgaande Jaar van my in 't openbaar vertoont, waar van het andere zonder ver£quaft,of eenige bedriegery nu veel mooyer en rooder geworden is, als voor die tyd. Ten derde, word 'er in deze konfl: vereyfcht, dat 'er door deszelfs hulp in de
doode lichamen, aldus bereyd, enna de twee Jaaren bewaart, ook verfcheyde deeltjes j ja de kleynfte gezien worden, dewelke anderzints nog in een leven- dig , nog in een verfch geftorve lichaam gezien kunnen worden. Ten vierde, de dpode lichamen, door deze konft bereyd en bewaart, moeten
van tegennatuurlyke rimpels bevryd wezen. Tenvyfde, die deze gemelde konft bewuft is, zal ook de water-vaten \yafa
Lympbatka] weten aan te toonen, en dat eenige Jaaren na de dood, gelyk ik de- zelve in 't privaat Coiiegie gewoon ben te vertoonen: en dat te meer te verwon- deren is, de gezégde water-buysjes, met graauw water \Lymphd\ opgevult, hebben haar couleur over de twee Jaaren lang bewaart 5 ik heb nog geen reden van te twyffelen, of deze couleur zullenze een eeuw lang behouden, zoo de doode lichamen maar zoodanig, als ik gewoon ben, bewaart worden. Ten zesde, wien deze onze konft bekent is, zal hem ook een venfter geo-
pent worden om de uyteyndens der llag-aderen te openbaren, namentlyk, dat dezelve in allede deelen van't lichaam niet van een en dezelve gefteltenis zyn, nog ook overal ineen net-wys lichaam [corpus reticulare] veranderen} en dat 'er bygevolg in de doortogt van't bloed, uyt de flag-aderen indeaderen, eenige yerfcheydenheyd of verandering moet ontftaan, na dat dezelve in dit of dat deel yerrigt word. Ten zevende,; hy zal niet onkundig zyn, wat de ronde [glandula conglobata\
•wrtc-TMtfiM \l Z . Of
|
||||
252 ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH.
of ongemengde klieren zyn , en dat dezelve geerizints van zoodanige t'zamen-
Jftel zyn, als ze van de hedendaagze genaamt worden.1 ■>
Tenagtfte, zal hy ook weten, of zal ten min ftenligtelyk tot die kennis gera-.
ken , dat de uyteyndens van zommige flag-aderen door vry ven in enkel water los te maken zyn, al zynze verfch uythet lichaam gehaalt $ indien iemand dezelve met haar aankleven wilde houden voor de bloedige \_parenchyma~\ zelfftandig- heyd van de ingewanden der Ouden, zal ik 'er niets tegen hebben. Ten negende , hebbe ik door middel van deze uytvinding ookaanmyn difci-
pulen bekent gemaakt, dat het vogt, dienende tot het bevogtigen der oogen3 en in de zeer kleyne vaatjes van de oogfcheelen \^palpebr£~\ begrepen , zoodanig verdikt worden, en praseipiteren of neder zinken kan ? dat het zelve na de dood zeer duydelyk in 't gezigt komt. Indien zyn Cabinet voorzien, en verciert is met diergelyke doode lichamen
van Jongelingen, over de twee J aaren bewaart 3 waarom legt hy ze dan niet ten toon j gelyk ik gedaan hebbe in de voorlede honds-dagen ? Het blykt klaarder als 't middag-ligt, dat deze onze konft tot nog toe ver-
borgen geweeft is, en zulks beveiligen ook de figuuren van verfcheyde Ont- leedere , dewelke op.verfcheyde plaatzen van haare boeken zober en fpaarzaam vertoont worden. Indien 't de Groote en Goede God behaagt, my leven, gezondheyd , en tyd te •
' vergunnen, hoope ik, dat ik door hulp van deze konft meer dingen, dewelke de Anatomiften nog onbekent zyn, aan den dag zal brengen. Maar om wederom op de weg 3 waar ik van afgeweken was, te komen: De Autheiiren hebben de flag-aderen, door de zelfftandigheyd van 't hart loopende, kroon-flagaderen [ar~ teritf Cüronaria\ genoemt, en dat mét regt, nademaal zy met haare ftammetjes, nyt de wortel van de groote fïag-ader,. boven de halfmaan-wyze [yalvula fenti' fanares] klapvliezen haar oorfpronk nemende, de grond \bafiscordis~\vixi\ hart omringen -, dog niemand heeft tot nog toe zoo volmaakt de talryke uytfpruyting, en derzelver verdeelingen afgebeeld, datze zig duydelyk voor't gezigt vertoo~ nen -3 (ziet de eerfte figuur van de derde Tafel) nog veel minder de flag-aderen, met ontelbare takjes door der oortjes yan 't hart verfpreyd j deze dan voortkomen*- de aan beyde de zyden uy t de kroon-flagader 3 worden alomme door de hart-oort- jes verfpreyd, en van my genaamt oortjes-flagaderen [arteria auricularei] van 't hart 3 welkers gebruyk is, een bekoorlyke meenigte van flag-aderlyk bloed aan de oortjes tot voedzel en warmte te verfchaften. De bovengemelde króon-flagaderen door de zelfftandigheyd van't hart ver-
fpreyd, befteeden niet alleen het flag-aderlyk bloed aan 't hart, en deszelfs oortjes,, maar ook aan de rokken van de wortel van de ftam der groote flag-ader, het welk ik tot nog toe niet van andere aangemerkt of afgebeeld gezien hebbe,ziet de eerrte Ê g. letter D. van de derde tafel; om dewelke net te vertoonen,, heb ik ze niet al- ken zelfs afgebeeld ^ maar ook de Plaatfhyder de behulpzame hand verleent, ge- |
||||
Aan JOHANNES GAUBIUS. ,2f5
lyk ik ook gedaan hebbe in de voorgaaridö tweede Tafel;, waar in de allerkleyn-
fte takjes der flag-aderen aangewezen worden. Wat aangaat de verdeeling dergroote flag-ader in een opgaande en nederdalen-
de ftam , gelyk van de Profeflbr Bidloo in de drie-cn-twintigfte tafel aangewezen word, hebt gy zeer wel aangetekent, dat ik die gefteltenis van de groote flag-ader nooit in een menfche lichaam óp zodanige wys gezien hebbe,nog dat zulks in myne bereyde zaken te vinden is 3veel minder heugt het pyf0£ ik ooit in een menfchelyk lichaam de onder-fleutel-been-flagaderen aangemerkt hebbe voort te komen met gelyke fchrede,en byna met een gelyke wydte of diamete^en dat uyt die kant,als in de tafels van de Profëflbr Bidloo aangewezen word: Daarenboven blykt het klaar, dat dit geenzints met de figuur, van denfcharpzienden Z^ze^rin 't ligt gegeven, overeenkomt. De ftam van de groote flag-ader voortkomende uyt de linker holte van *t hart,
gaat wel na boven, maar aanftonds omgebogen zynde, keert hy weder na onde- ren , en zyn naam veranderende, word genoemt de nederdalende ftam van de groote flag-ader; in deze ombuyging deeld de groote flag-ader eenige takken aan de deelen boven het harte gelegen, en voornamentlyk de onder-fleutelbeenige [rami ar ter ia fubclavid] en krop-flagaderlyke [ramt arterie carotidis] takken $ en dat aan te merken is, in de regter zyde zyn gemeenlyk, zoo niet altyd,de krop- flagaderen onder-fleutel-been-flagader tot zekere plaats by den uytgang by mal- kanderen in een gegroeyt, anders als in de linker zyde, alwaarze byzonder uyt de grote flagader gemeenlyk voortkomen,gelykerwys de z.fig.van de 3 .tafel aanwyft. Zoo dat de groote flag-ader eygentlyk in twee ftammen van natuure niet is ver-
deelt: want een en dezelfde ftam is en de opklimmendeen de nederdalende: In- dien nogtans iemand deze groote flag-ader, ten opzigtc dat hy opklimt, cie op- klimmende , en ten opzigte dat hy nederdaalt, de nederdalende noemen wil, dat mag ik wel leyden -, maar geenzints heb ik bevonden, dat dezelve in twee deelen aldus verdeelt en gefcheyden is, dat het eene deel opklimt, en het andere neder- daalt, gelykin defiguurender Autheuren aangewezen word j deze dingen wel overwogen zynde, zal het blyken, dat de deelen boven 't hart gelegen s niet meer Voorzien zyn met flag-aderen uyt de opklimmende ftam oorfpronkelyk, als uyt de nederdalende * want tuflehen het klimmen en daalen zend de groote flag-ader, gelyk ik gezegt heb, de onderfleutel-been- en krop-ftagaderen uyt, ziet de twee- de nguur van de derde tafel. Hier mede denk ik Uw verzoek te hebbe voldaan, en aldus ben ik ged wongen,
dewyl ik myn tyd van doen hebbe, een eynde te maken; ondertuflehen, zeer waarde Heer, blyve ik van gantfeher harten Ara,,, t'%^W^\i'v%*A Geheel Vw Vriendt 1
Amftcrdam den tienden van Winter-
maand, in't Jaar KSo*. FRED;RUYSCTL
|
|||||||
II $
|
|||||||
Deze
|
|||||||
254 ! ■ " ,:■ cA y :/ kvi q [ mh
Deze Derde TAFEL wyft drie Figuren aan, welkers eeritebegrypt de wor-
tel van de groote Slag-ader met zyn takmakingen door de zelfftandigheyd van 'tmenichelyk hart, éa deszelis oortjes, als ook door de rokken van de fi groote Slag-ader verfpreyd. r«; ,U - m i
De Tweede Figuur vertoont hét hart van een Jonge, met de bygevoegde
Hammen der vaten ; deze Figuur is gemaakt na een voorwerp, dat al van twee Jaaren af geftorvcn, en zoo net bereyd en verhard is, dat byna alle de flag-aderlyke vaten met. haare takmakingen, dewelke boven de rug van't hart veripreyd worden, gezien konnen worden. De Derde Figuur wyft eyndelyk aan de ftam van de groote Slag-ader, met
de afgefnedene takken, en dat uyt het lichaam van een bejaard Menfch. |
||||||||||||||
UYT LEGGING van de X FIGUUR.
|
||||||||||||||
• il "..}■■£ >.l
|
||||||||||||||
A.a'Dë wortel van de ftam van de groote flag-ader 3 uyt welkers beyde zyden
voortkomen.. '... \ ",:;:.,::-..:.:,<;,. / , ,&?*&i$v'.
|
||||||||||||||
*
|
||||||||||||||
BI?. De kroon-flag-aderén.
O C,- De flag-ader en door de har i-oortjes kopende. D. 'De flag-aderlyke takjes-van de kroonrflag-ader afkomftigx.endoorde rok-
ken van de wortel der groote flag-ader verfpreyd. 'n /0 ,,, t:. E. E. E.. 'De jlag-aderen 'm een zeer talrykeuytfpruyting, door de zelfflandig-
» heyd van 't hart verfpreyd. - F. F. F. D>e afgefnedene ftammen van de kroon-flag+adèrenvenvoor het agter-
fte'gedeelte van 't hart gefchikt, -•'/!,] i AANWYZING van de II. FIGUUR.
A. Het hart van een jonge, omtrent tien jaaren oud. ' r.
B. B. De Jlag-aderen door de zelfftandigheyd van 't hart verfpreyd.
C. De regter oor van''t hart. , ( - •
D. ^De ftam van de gm^^^^^suMM^é^^M^iyW^,J f hart vo$rtk<h
mende, en opklimmende. :rin^<ix::^-La\ïJl', ..■.". sla .-h:l ïagss^
E. De neder dalende ftam van de groote flag-ader. \ , 1.,m\
F. D>e r egt er onderrfltytt'fbeejtyflagader% tot zekerelengte metderegterkrop-
flagader vereemgt.\ ia ; :, j&ftfö 8f*3 rrx '.-..■.■ ra-Aa ra h •:. jfi. ■"-■.' ' . r
G. jDé- linker ^^^0^l^€mS^^^%^^SMS^ met de nek-flagader [ar-
teria cervicali|;]Vi ^»'^^^ isinzyn wydte of diameter kleynder, als de voor- gaande. ; : : H.H.Beyde dejkrfip-flagaderen. T ^
|
||||||||||||||
£Ü
|
||||||||||||||
I, fZV linker neks-Jlagader.
K. ifo? Slag-adertje oorjpronkelyk uyt de Kroon-Slagader y de rokken van de
wortel der groote Slag-ader voorzienende^ w - L. *De opklimmende ftam van de Hol-ader [vena ca va.]
M £te ne der dalende Jiam vap de Hol-ader.
N. *De Slag-aderen door het r egt er hart-oortje ver/preyds en uyt de Kroon-
Slagader voortkomende. O. T>e wortel van de Long-Slagader [arteria pulmonalis] 3 uyt de r egt er holte
van't hart Jpruy tender P.P. 'De\ Slag-adertjes van de inwendige Mam-Slagader en afkom/tig, en door
de rokken van de groef e Slagader vèrjpreyd. Merkt ondertujfchenaan3 dat alle de gezegde Slag-aderen langer zyn y als Ze
hier vertoont sworden: want-dezelve zyn afge/neden, zoo dat hier alleen- lyk haar uyt gang word aangewezen. |
|||||||||||||||||||||||||||||
€ 'f U
|
|||||||||||||||||||||||||||||
VERKLARING van de III. FIGUUR.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
xcv
|
|||||||||||||||||||||||||||||
A. 'De ftam van de groot e Slag-ader uyt een bejaard Menfch.
B. 1)6 tak van de r egt er onder-jleutel-béen-jlagader} uyt yu elke de regt er Krop-
Slag-ader voortkomt s met de Letter C. ge tekent. |
|||||||||||||||||||||||||||||
D. De Kr of-Slagader van de ImkerHzyde..h
|
I
|
||||||||||||||||||||||||||||
E. De linker onder-fleutel-been-Jldgddér.
F. De Slag-ader lyke takken van de Kroon-Slagader ge/pro f en.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
*■■'■. ■ *
|
|||||||||||||||||||||||||||||
," .. f?' "e, .... :.t: vw TT .." , e
|
|||||||||||||||||||||||||||||
,L\Oli
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■ . .
|
|||||||||||||||||||||||||||||
De
|
|||||||||||||||||||||||||||||
25 6 IV. BRIEF van JOH. JAC. CAMPDOMERCÜS
*' ■ \ ■"■■ ■'.■", \ , i s - .- ^ - V
De Vierde Ontleed-kundige vöorfte
|
||||||||||||||||
h $■!»...) ;>i)
|
||||||||||||||||
B R IE
|
||||||||||||||||
»
|
||||||||||||||||
^■O-OUi +:i .'.";fc'""j'tó-&*■■ ;s; , 'j-\...;\ , K ■
|
||||||||||||||||
Aan den zeer vermaarden Heer ; ^
F R ED ER I K RU Y SlH,
Medicyne hoftor en Hoogleeraar in de Ontleed- en Kïüyd-künde, enzï.
Aangaande de Kiiertjes, Vezels, en celletjes of huysjes
van de Milt, enz.
\1 ; V/-^\3 T>Y\yI ^ V-v- , V"■'■■:■ '■,'■'■.■.;■ "■"■' a-v \
JOH. JAC. CAMPDOMERCÜS.
Zeer Vermaarde Heer,
ooyt zou ik U Ed:, met zoo zwaarwigtige bezigheden bezet , hebbe
durven ftooren, ten zy my Uwe goedhartigheyd nu genoeg ge- bleken was , waar mede gy Uw niet verontwaardigt hebt die geene met een vriendelyk gelaat te ontfangen , dewelke in Anatomifche zaaken ,. en in de ftudie van de Medicynen, of om vermaak, of om nuttigheyd, zig tragten te oeifenen. Welkers ftudien Uw zoo zeer ter herten gaan > dat gy niets van dat geen, 't welk tot de waare en volmaakte kennis van de Ontleed-kimde nuttig fehynt > overflaat > maar alles, dat noot- zakelyk is om te weeten, aan de Leerlingen, U Ed: toevertrouwt, openhertig mededeelt, en aldus een weg baant, om in 't binnenfte van deze konft in te dringen. Zoo groot blykt uwe genegentheyd omtrent haar, dat gy , gelyk het een opregt Hoogleeraar 5 en die zyn aanbevole bediening met luyfter zoekt waar te nemen, paft, haar houd als uwe Zoonen, en altyd met een vaderlyke liefde ontfangt, en uw noyt verontwaardigt, om op haare verfchillen, (choon. ze nog zoo gering zyn, vriendelyk te antwoorden.
Stcu-
|
||||||||||||||||
Aan fREDERIK RUYSCH. 257
Steunende derhalven op deze goedgunftigheyd, vermaarde Hetr, heb ik
geen zwarigheyd gemaakt , U Ed: met myn vraagftukken moeylyk te vallen* niet twyffelende, of gy zult deze ftoutigheyd ten goeden opneemen. In de Anatomifche Demonftratie, onlangs van uw in't Collegie gehouden,
hebt gy ons een Milt voorgehouden, waar in gy verfcheyde zaaken vertoon- de, dewelke ik, na het doorbladeren van veele boeken , bevinde,^ dat veele voornaame Autheuren ter loops hebben voorbygegaan, of verkeerdélyk, of in 't geheel niet hebben verhandelt of afgebeeld. Waarom ik my niet gefchaamt hebbe te vraagen, wat'er van de oorzaak was , dat gy in deze zaak met de andere Anatomiften in 't geheel verfchilde, en dat deze groote mannen , die anders geleertheyd genoeg bezitten , zoo grof misgetaft hebben. Welke zwaarigheyd gy gewilt hebt met dit antwoort op te loiTen 5 dat namentlyk, door uwe nieuwe ontdekking , zeer veele zaaken in een andere gedaante, en veel duydelyker zig vertoonden, en dat gy door deze zelfde ontdekking veele dingen tot nog toe onbekent, of niet nauwkeurig genoeg bekent, dagelyks ontdekte, waar van anderen, in deze konft van bercyden onbedreven , niet eens denken. Gy hebt'er daar en boven bygevoegt, dat de oorzaak van deze dwaaling de minfte niet is, dat veele Anatomiften in haare ontleedingen meer tot de lkhaamen van beeften , als menfehen zig begeven. Waar van daan gekomen is, datze met een vooroordeel al te zeer ingenomen, en de overeen- komft tuïTchen de ingewanden van menfehen en viervoetige dieren te ver uyt- breydende, een verkeert oordeel van 't maakzel van 's menfehen lighaam ge- velt hebben. Dat alle deze dingen met de waarheyd over een komen, heb ik omtrent de
vertooning van de Milt uyt een menfeh , ook waargenomen : want onlangs met groot verlangen wagtende van U Ed: te zien de vertooning vandeMilt- kliertjes, daar de Autheuren zoo veel gerugt afmaken ; als mede de bondel- kens van de draaden ofte vezels door de zelfftandigheyd van de Milt ver- fpreyd, insgelyks de celletjes of huysjes van Malphigïus befchreven, en on- langs van de ProfefTor Bidloo aangeteykent, hebbe ik niet zonder groote ver-, wondering bevonden, dat ik in myn verwagting bedrogen was , en in plaats van zulke fchoone beloften der Autheuren, niet anders als een ydele damp en fchaduwe verkregen had : want ik heb niets van de bovenverhaalde dingen kunnen befpeuren, fchoon gy het kleynfte deeltje in de vertooning van de milt van een menfeh niet onaangeraakt hebt overgelaten. Derhalven, nadien gy ons de Milt van een menfeh vertoont hebt, op zoo-
danige wys bereyd, dat het klaar quam'te blyken, dat'er geen kHertjes in de- zelve waren; wenfehte ik wel van U Ed: te mogen weten, &eer vermaarde Heer, of gy het geheel beftaan der Milts-klieren in een's menfehen Milt ver- werpt s of ook de gezegde klieren niet te vinden zyn in de Milt vaneen Kalf, -- k Kk Schaap, |
||||
xft IV. BRIEF van JOH. JAC, CAMPDOMERCUS
Schaap, en andere Beeften? Nademaal Profeflbr Bidloo de gezegde klieren in
't menfchelyke lichaam niet alleen heeft vaftgeftelt, maar oek dezelve laatcn afteekenen ïn de uytlegging van de Zesendertigfte Tafel. Gy hebt ons wel verfcheyde Menfchen Milten vertoont, niet alleen verfche,
maar ook op verfcheyde wyzebereyd, als mede anderen door wind een weynig opgeblazen, gedroogt, en overdwerfth opengejheden, f want deze woorden ge- bruykt de gemelde Profeflbr, alwaar hy van de zynen handelt) maar gy voeg- de daar by , wanneer gy ons die opgeblazen en gedroogde Milten aantoonde, dat dezelve genomen waren tiyt de lichaamen van Kalveren ■> maar gy vertoon- de geen Milten , op die manier bereyd, genomen uy t het menfchelyke lichaam. Verders zou ik begeerig zyn te wecten, zeer 'vermaarde Heer, of ook in
't geheel verworpen moeten worden , de zoo zeer berugte Vezck», door de Zelfilandigheyd van de Milt verfpreyd, aan dewelke de Autheuren zulke uyt- nemende gebruyken hebben toegefchreven ? Want deze hebben de Hooglee- raars Bartholinus, fFepferus, Higmorus, VefaliusyWarthonus, en andere befchreven: Ja, daar ik my meer over verwondere , Bidloo heeft dezelve in zyn ontleedkundig Werk laten afmalen. Daar en boven was ik begeerig van U Ed: te verneemen, zeer beroemde
Heer , wat men gevoelen moet omtrent de celletjes of huysjes van de Milt, dewelke gy ons in uwe Demonftratie niet hebt vertoont , daar gy anderzints niets van dat geene gewoon zyt over te Haan , 't welk in yder deel aanmer- kenswaardig is , maar dikwyls byvoegt , dat van niemand anders nog befchre- ven ofte afgemaalt is: want alwaar anderen zig verbeelden haar zaaken wel te verrigten, in't duydelyk aantoonen der kleynfte beenderkens, zo brengt gy, in dezelve geenzints beriiftende, de vliezen van die beenderkens niet alleen te voorfchyn, maar ook de bloed-vaten door de beenderkens loopende. Eyndelyk zou ik van U Ed: verzoeken een waare en volkome afbeelding
van de \yena fplenica~\ Milt-ader. Voor het overige, zeer beroemde Heer > bidde ik ernftig den groote goede
God, dat hy U Ed: gezond en fris bewaare , op dat de Ontlecd-konft met Uwe uytvindingen meer en meer mag verrykt worden -y en dat -gy nog lange Jaaren ten befte uwer vrienden en de geleerde werelt mogt leeven, enben Uwe DienftwilUge , en UEd: midsgaders uwes Hitysgezin
êhyd zeer genegene Vriend , Amftcrdam den eerften tan Lentemaand, ;.
V in't Jaat 1606.
JOH: JAC: CAMPDOMERCUS.
'■■''■' '•'*•? '. ■ ■■ -■' ■■''.'"■■' -^ ■<', <■■'; ■'. 'ï V-i,"'' '..■;"■'. .■'- '* y '.,■-;.■'■ r- '. ■,,;■ «,;i ,■,.' *':\ '.,; ' .■ ., .... ,;„ J , ^ .. " '\ '' f "f * '* , Kl .- ,, ■ l:?'-j
"*" *'*t "'" ' "V "■"' " "'■'''' ■'■ '■ '*■•:«■-■*,'■■* ■'.*■"' #v .-.■,«■■■. -.;x;J. .*:-%:> ., V/ .*'.,.w' ï in-
ANT-
|
||||
ANTWOORT
..)'... „Van
FR E DERIK RÜYSCH
Aan den zeer vleytigen Heer
JOH: JAC: CAMPDOMERCUS.
Op deszelfs Ontleed-kundigen voorftellfgen Brief, dewelke
onder onze Brieven in ordre de Vierde is. f wen yver omtrent de ftudie der Ontleed-konft is my genoeg ge-
Ebleken , niet alleen in 't private Collegie , maar ook in de Brief I op den eerften Maart aan my gefchreven , in dewelke gy zom- j mige zaaken, onlangs vertoont, weder in gedagten brengt, en ^^«^ verzoekt om een wydloopigeruytlegging: en wel ten eerften ver- langt gy van my te weeten, of ik het gcheele beftaan der Klieren in de Milt van een Menfch verwerpe ? Ten tweede, zyt gy begeerigte weten, óf ook die gemelde Klieren, byal-
dienze in een menfch niet te vinden zyn, in de Milt van een Kalf aan te nee- men zyn? Ten derde , of de Vezels , van Warthon genaamt, door de Zelfltandig*
hcyd van de Milt verfpreyd, ook niet in de Milt van een Menfch gevonden worden. Ten vierde, wat men gevoelen moet van de Milt-celletjes, daar bydcAu*
theuren zoo veel gemgt van gemaakt word? » Ten vyfde , eyfcht gy van my een afbeelding van de Milfc-ader uyt een
Menfch. Wat het eerfte en tweede belangt -3 het is wel zeer rugtbaar by de hedca-i
daagzen , dat de Milt krielt van kleyne Kliertjes , en dat dezelve van den weergalooze Anatomift Malphigius zyn ontdekt, getuygen zy alle uyt een mond, en dit gevoelen heeft ai van veel Jaaren af ftand gegrepen > ik hebbe. zclrs aan dit gevoelen vaft geweeft.: want wanneer ik nog op de gemeene ma- nier myne Anatomifchc Demonftratien in't werk ftelde, fchecnen my zooda- nige Milt-klicrtjes, als zy vaft ftellen, ook voor te komen, gelyk als ronde" Kk 2 lic-
|
||||
z6ê ANTWOORT van FREDERÏK RUYSCH
lichaamtjesT op zig zelve ftaande, met Bloed-vaatjes voorzien. Ik was des te
meer aan dit gevoelen gehegt, wanneer my de zeer nauwkeurige Malphigius hier in begunftigde , dewelke in zyn oeffening van de Milt aldus fpreekt : 'Deze zeer kleyne KHertjes hebben een ey-ronde figuur y enverfihilleningroo- te weynig van de Nier-kliertjes: zy hebben, gelykikaltyd heb waargenomen% een witte kleur ; en fchoon de Milts-bloedvaten door ingefpotc inkt opgevult zyn, en haar alomme bejprzngen, behouden deze kliertj es egt er de zelfde kleur. ISla dat ik de huyshouding van de Milt door onze nieuwe konft nauwkeu-
riger onderzogt hadde, deed zig een nieuw verfcheynzel op, welk gezien heb- bende , hebbe ik my begeven tot een verdere onderzoeking : de Bloed-vaten van de Milt in''t geheel op myn manier opgevult zynde, hebbe ik bevonden, dat het geheele geitel van een Menfche Milt niet anders was , als een zekere t'zamenhang van flag-aderen, aderen, water-vaten en zenuwen, dewelke door de omringende vliezen by malkanderen gehouden worden, en buy ten alle deze dingen bevinde ik niets byzonder , dat de Milt tot zyn beftaan aanneemt. Merkt, dat de uytgerekte, en uyterfte takken der flag-aderen en aderen fchy- nen een andere natuur aan te nemen: wantze zyn zoo weeken zappig, datzy ligtelyk tot niets, om zoo te fpreeken, voor een gedeelte gebragt kunnen wor- den; want haar uyterfte deeltjes worden ontbonden door een zeer zagte vry- ving, hoedanig die ook wezen mag: ja met het weeken alleen in gemeen wa- ter , tot datze een ligte verrotting aanneemen, worden zy tot een bruyn, of uyt den zwarte roode vogt verfmolten. Dat deze weeke uyteyndens der bloed- vaten, met onze ftoffe opgevult, enkel takken van bloedvaten zyn, heb ik in myn Rariteyt- of Snykamer, aan verfchcyden , in de Ontleedkonft ervaren, vertoont 5 en dat zy kliertjes fchynen te verbeelden., daar is geen andere reden van, als dat de gezegde takken bondels-gewys gefchikt zyn , en gebragt tot zeer weeke , zappige en ronde lichaamtjes , het welk niet alleen anderen, maar ook my tot nu toe bedrogen heeft. Maar de gezegde takken bondels-wys geftelt, moeten van de klieren onder-
fcheyden worden, nademaal zy met geen byzonder vliesje omvangen zyn, of op zig zelfs beftaan, het welk nogtans in de klieren vereyfcht word j maar hier komt by na niets anders als bloedvaten te vooren , ziet de 4, Figuur van de 4. Tafel: dewelke twee takjes aanwyft, welkers eene, geteykent met de let-, ter A. beteykent een takje van de [arteria fplenica~\ Milt-flag-ader,. letter B. beteykent een takje van de. \yenafplenica\ Milt ader van een menfeh. Ik heb- be hier geen-takjes van [nervi Jplenici] Zenuwen, of [yaja lym£hatica~\ Wa- ter-vaten bygedaan,, om datze in zoo een kleyrt gedeelte onzigtbaar zyn. Om?- trent de uytbreydingen en uyterfte fpruytjes der gezegde takjes van de bloed- vaten, geteykent met de letters A en B. bondeltjes of zeer. kleyne quasjes ver- beeldende , ftaat verder aan te merken t ten. eer ft e 3 dat dezelve veel meet i» |
||||
Aan JOH: JAC: CAMPDOMERGUS. %6i
getal en fynder zyn, als ik hier heb kunnen afbeelden, ten tweede, dat zy
zomtyds ontaarden in harde en ronde knobbeltjes, ten derde 3 dat de zelve niet gezegt moete worden, knoopen of vlegtingen, dewyl zulks 't tegendeel, de vierde figuur aanwyft. ten vierde , dat de gezegde uyteyndens naaft mal- kanderen gelege zyn; zoo dat 'er geen zigtbaarlyke tuflchenpkats, of een le- dige plaats, of Celletie overblyft, alhoewel de zeer fcharpziende Malpighius alle deze dingen befchryft , en de zeer vermaarde Bidlo afbeeld. Ik zeg- ge , dat 'er geen natuurlyke tufichenplaatzen tufTchen-in-komen, ten zyze van 't vryven der vingeren, door 't breeken der bortdeltjes, of eenige andere ge- weldige behandeling, of opbkazing tegen de natuur verwekt worden. Wat het derde verzoek, dat gy van my vordert, aangaat, omtrent de Ve-
zels zynde, gelyk zy zeggen, inéén merifche Milt -, noy t héb ik zoodanige Ve- zels, als de Autheuren befchreven hebben, in een menfche milt gevonden : want zy worden van den Ed: en zeer geoefende Wart bonus gezegt over al de geheele milt door te loopen tot deszelfs bekleetzêl of rok, en van daar we- derom te keeren. In de oeffening van den beroemde Malpighius over de milt vind men deze woorden in 't 2 ac hooftftuk. T>aar is zoo gr&ote overvloed en wonder lyke zamenvlegt'mg van vezels, waar mede de geheele milt omringt word, dat de voor zigtigheyd van de natuur in het bewaren en befchermenvan <zyne eyge werktuygen overvloedig hier blykt. Verders zegt hy, deze vezels worden geboren uyt het binnenfte vlies van de milt, en worden over dwarfch voortgebragt niet tot het tegenoverflaande deel van 't gezegde vlies, maar tot zeker doojïe, of een gemeen bekleetzel der vaten door't midden van de milt heen looiende. Nathanaël Higmorus, een zeer verftandig ontleeder, én yverig voorftan-
der der gezegde Vezelen, gebruykt deze woorden, in 't derde deelvan'teerite boek. *Deze vezels van de ontleeders voor dderen gehouden, alsof ze takken waren van de milt-ader, zyn waarlyk dunne draaden, ft ark, geen holligheyd hebbende, nog van de tak van de milt-ader, nog van de Slag-ader afkomftig, waar deze vezels 3 verfcheydentlyk t ujffc hen malkander en gevlogt en zynde, als of hét -Veele en aan een gevlogte netten waren, worden vajl gehegt aan de zyden van de rok van weer kant en , uy f welke zy fchynen haar en oor ff ronk teneemen, enz. De zeer Vermaarde Prof. Bidlo fpreekt in de uytlegging van de 36. ta-
fel, aldus van deze vezels, 'Vyt dit vlies worden%?k van de eene kant na de andere uyt gé zonden dwerfche, door malkander, gevlogten, en geen ziqtbaare holligheyd hebbende 3 bondelkens van draaden ,L kopende door 't geheele lichaam tot dan tiet gemeéne bekleetzel der vatèn'ï of de doosï ! j! - Maar ik hebbe nooyt zoodanige vezels in de milt van eenmenfehgevonde,
fchoon ik alle naerfhgheyd daar toe aanwende. Dog in een kalfsmik is die Kk 3 zaak
|
||||
%62 A N T W O O Rf van FREDERIKRU Y S C H
zaak wel zoo gelegen: want in de zelve komen behalven de Slag-aderen en,
Slag-aderlyke bondelken^ ("de aderlyke ontbreeken hier, anders alsineenmen- fer^e milt) ontelbaare vezels te voprfchyn, met een verfcheyde zamenhang en eeri ongeregelde plaatzing gefchikt, takagtig, en onder malkander gevlogten, in welkers tuifchen-plaatzen de uyteyndens der vaten, de zoo meenigmaal ver- haalde bondelkens of quafies verbeeldende, verborge leggen: de bovengemel- de vezels fcheynen in een kalfsmilt van groot gebruyk te wezen, namentlyk, om de groeven door de milt van een kalf, in plaats van aderlyke takken, verfpreyd te onderfchragen, op dat ze niet te zeer van't wederkeerendebloed uytgezet worden. Zoodanige vezels zyn in een menfche milt, met geen groeven maar aderen voorzien, niet van noode, Mïfichien zal iemand zeg- gen, zoodanige vezelen in een menfche milt zomtyds gevonden te hebbe, wanneer het bloed en de alzoo genaamde klieren üytgefpoelt en weggedaan zyn. Ik antwoordt, dat my ook meermaalen zoodanig een verfcheynzel is te voore gekomen, na de ontvlyzing van dei milt (gelyk men gewoon is te zeg- gen) want dan verbeelden de bloedvaten Vezels te zyn : maar als de ader en .Slag-ader voor de zoo genaamde ontvleyziging vervult word , zullen wy be- vinden, dat de menfchelyke milt niets byzonders tot zyn gefteltenisontfangt, als Slag-aderen en aderen, met gelyke fchreede loopende, nauwlyks zigthaa- re water-vaten, als ook kleyne Zenuwen, en een vlies, de gezegde-vaten in Jhaar plaats houdende, en bekleedende. Aldus is de [placentauterina] moer- Jcoek ook van geen Vezels voorzien, geen by zondere klieren, nog Celleties, tuiTchen de bloed-vaten geplaatft: want de \yena umbilicalis\ navel ader en \arterice umbilicales] Slag-aderen ligtjes opgevult zynde, zullen wy gewaar worden, dat haar geheel maakzel niets anders is3 als een vergadering van Slag-aderen en aderen, gelyk in myn fny-kamer klaar te zien is. Wat het vierde verzoek omtrent het wezen van de milt-Celleties aangaat;
hy is niet van myn gevoele, dewelke vaft wil ftellen, dat de zelve in de milt van een menfeh gevonde word: want noyt heb ik zoodanig iets jn dit inge- wand van een menfeh, wel geftelt zynde, gevonde ; na de affcheuring of wegneming van 't vlies , des menfehen milt bekleedende, worden de bondel- kens der vaten, van anderen klieren gezegt, op verfcheyde plaatzen ook wel te gelyk weggenomen, zoo dat 'er dan kleyne groefies gemaakt en nagelate worden, gelyk wy zien te gefchieden in een dikke garftepap, waar uyt eem- ge greyntjes garft genomen zyn* wie ziet niet, dat het met de reden niet over- eenkomt zoodanige door konft gemaakte groefies de naam van Celleties te ge- ven ? maar in de milt van een kalf moet men iets celluleus toeftaan: want de vlegting der bovengenoemde Vezelen vol gaatjes zynde, is de Celleties ge- Iykformig. , Dcrhalven worden 'er geen Celleties, ook geen zo zeer berugte dwerfene
veze-
|
||||
Aan JOH. JAC CAMPDOMÉR.CUS. 263
vezelen in een welgeftelde menfche milt vertoont. Prof. Bidlo vertoont in de
4. en 5. figuur van de 3flte tafel geen geheele milt, maar alleen een gedeelte van de zelve, opgeblazen, gedroogt, en over dwerfchopen gefneden, waar in niet alleen de zoo meenigmaals verhaalde Celleties worden aangewezen, maar ook het weefzel der vezelen, en de lichaamen der Biertjes y daar en boven voegt hy 'er de manier van bereyden by, dewelke men gewoon is te gebruyken in de bereyding van een kaifs milt, namentlyk, een infpuyting van enkel water, en een uytfpoeling. Maar ik zfc niet, dat het mogelyk is, op deze wys de gefleltenis van een menfche milt na te fpeuren ; want door het fpuyten met gemeen water door de milt-ader van eenmenfch kan het bloed wel uytgefpoelt worden, maar niet de bloedvoerëndé bondelkens, kliertjes genaamt: de reden daar van is, dat de milt-ader in een menfch met gaatjes zoo niet gelyk een Zeef doorboort is, als in een kalfsmilt; en de milt-ader van een menfch eyndigt ook zoo niet in fleufies, als een kalfsmilt, door wel- ke gaaten en fleuven of groeven de gemelde bondeltjes uytgefpoelt en- uytge- drukt kunne worden, wanneer het bckleedende Vlies ongefchonden is : Daar en boven hoe teeder, en breekbaar dit Vlies is, dat de milt van een menfch omringt en bekleed, weten die gecnen, dewelke zig meer toeleggen op het onderzoeken van menfchelyke lichaamen als van beeften: maar het vlies van een kalfsmilt is zoo taay en dik, dathetlangongefchondegehandeltenge- vreven worde kan. Het gaat nu in 't 35fte of 36. jaar, dat ik het eerfte de- ze bereiding in een kalfsmilt ondernomen heb, met de Slag-aderlyke boven- gemelde bondelkens door de gaaten van de kalfs-milt-ader, als mede de groe- ven, dewelke in plaats van takken van de ader zyn, zagtjes uyt te perllen, en dat alleen in enkel water; dit volbragt zynde, hebbe ik de milt, met ma- tige wind opgeblazen, na 'er een band omgedaan te hebben, gedroogt, het bekleedend vlies ongefchonde zynde: na de drooging nam ik met een zeer fcharp mefie het vlies af, en aldus vertoonden zig de vezels gelyk als een net doorvlogten, en haar natuurlyke ftand bezittende. Daar na hebbe ik in an- dere kalfsmilten voor 't opblazen eerft de Slag-ader met een Wafch-agtige itoffe opgevult, en aldus deszelfs takmakingen loopende als een boom ofroo- dc Coraal ontdekt: Na my waren 'er verfcheyde van myne Dicipulen, waar onderde Prof. Bidlo, en de Hr. Sterchius, en anderen, die het zelve na ge- bootft hebben. Uyt deze dingen meen ik genoegzaam te blyken , dat men, gelyk ik al dikmaals in 't privaate Collegie gezegt hebbe, niet te veel vertrouwen moet op de befpiegelingen in de ingewanden van beeften in 't werk geftelt, nademaal 'er een groot onderfcheyd is tuffchen de ingewanden dermenfchen, endieder heeften : ik moet nog daar en boven een voorbeeld bybrengen , waar door blykt, wat nadeel die geenen in 't toeèygenen van 't gebruyk der deelen aan- brengen, dewelke gewoon zyn de deelen van de lichaamen der beeften te ont- leeden.'
|
||||
■
|
||||||
2&t ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH
leeden : De zeer beroemden ProfelTor Fr: dele Boe' Sylvius, die niet alleen
zeer ervaren in de pra&yk der Medicynen was, maar ook zeer fchrander in de Ontleedkunft, heeft zig omtrent de gefteltenis van des menfchen Milt, in 't toeè'ygenen van deszelfs gebruyk niet wel bedagt, en dat om het befchouwen. van Kalfs, Milten: want als ik èertyds die voorfchreve vermaarde Heer eens toonde de Kalfs Milten op onze bovenverhaalde manier bereyd eri gedroogt, en met vezels voorzien, verwonderde hy zig zeer , en maakte geen zwarig- heyd dit tot de Milt van een Menfch over te brengen, als blykt üyt het 43. hooftftuk van't eerfté boek van zyne Pra&yk in de 4. paragraaph, alwaar hy aldus fpreekt. . Het wonderbaarlyk weef zei van de zenuwagtige vezels omtrent den ingang
van alle de bloedvaten in de Milt, dezer eeuw van zeer fchr andere QntIe- ders ontdekt^ bevefiigt niet weynig myn meening aangaande het fynder engee- fiiger maken, en gevolgelyk verder voltooyen van 't bloed, door behulp van de dierlyke geeften, dewelke aldaar in overvloedna toe kopen. Ondertuflchen is'er, gelyk ik hebbe gezegt, zoodanig een weefzel van ze-
nuwagtige Vezels in de Milt van een Menfch niet te zien. Hier mede , en de Figuur der Miltsvaten daar by gevoegt zynde, oordeel ik, zeer naarïtige Campdomercus 9 dat ik uw verzoek voldaan hebbe, ■ *Vwe begunjiiger van "Vwe fiudiën,
< FREDERIK RUYSCH. Gefchrcven in Amfterdam den 4. van
Bloey-maand, in 't jaar mpgxctï. |
||||||
D Ê
|
||||||
De V I E R D E TAFEL
■ Wyft Vier Figuren aan,
Welkers EERSTE vertoont de Milt-ader van een Menfch , omtrent welkers
takken, door de milt verfpreyd, aan te merken is y dat dezelve veel meer in 't getal zyn, als ik hier, buyten verwarring, heb konnen afbeelden; ten tweede, moet men ook aanmerken, dat deze zeer kleyne uytbreydingen, de- welke ik hier enkel hebbe afgebeeld, zamengeftclt, en loutere bondeltjes als penceeltjes'zyn, gelyk de 4. Figuur aanwyft. Ten derde, dat de uyteyndens dezer bondeltjes eenigzints berooft zyn van haare verdere zappige en weeke uytbreydingen, dewelke in zuy ver water ligt verfmelten. DcTweede FIGUUR vertoont deftam van de Milt-flag-ader van een Menfch,
flangs-wys voortkruypende, welkers takken, uytgezondert een, afgefneden zyn, dewelke anderzints met de milt-ader overal net overeenkomen. De Teerde FIGUUR wyft een gedeelte van een Kalfs Milt, zoodanig openge-
fneden, dat dcszelfs tuffchen-plaatzen, celletjes of huysjes genoemt, als ook de dwerfche vezels in 't gezigt komen. De Vierde FIGUUR vertoont tweetakjes van de Milt-vaten, met de daar by
behoorende bondeltjes, welkers eerfte met de Letter A geteykent, is een takje van de ader, en het tweede met de Letter B aangewezen, is een takje van de flag-aderj hier moet wederom aangemerkt worden -} dat yder bondcltje veel meer uy tgebreyde vaatjes in zig begrypt, of meer vermengt en zamengeftelt is, als hier, om de verwerring en verduyftering te meyden, is uytgedrukt. UYTLEGGING van,de I. FIGUUR.
A. 7)eftam van de Milt-ader.
B. Het korte aderlyke vat, [vas breve venofum] door de maag [ventriculus] ver-
fpreyd* C. T>e kleynfte takjes van de zappige en weeke uytbreydingen eenigzints berooft.
D. 2)<? Jpeen-ader [vena hasmorrhoidalis] afgefneden. , •
E- E. Adertjes door het vlies aan de milt gelegen en vaftgegroeyt, verfpreyd) haar
oor/pronk nemende uyt de milt-ader. E. Een adertje, o f het andere korte vat, uyt het binnenfte van de milt voortko-
mende , alwaar aan te merken ftaat, dat zomtyds meer korte vaten, • de ader- lyke genoemt , zig vertoonen, als hier aangewezen word. G. Een uyt de water-vaatjes, de milt ader v erge ze Ifc happende.
|
|||||
LI UYT-
|
|||||
%6ê * * .'•'.-•
UYTLEGGING van de II FIGUUR.
A* De ftam van de milt-Jlag-ader.
B B. De afgefhedene takken. C. De kleynfte takjes van 't zaliger en weeker uyteynde eenigzints berooft -, al-
waar ook aangemerkt moet worden 3 gelyk van de takjes der milt-ader ge zegt is 3 dat de kleynfte uytfpruytingen, dewelke ik hier maar enkel vertoone 3 za- mengeftelt 3 en loutere handeltjes ofpenceeltjes zyn. D. Het korte Jlagaderlyk vat [vas breve arteriofum] door de maag verjpreyd,
omtrent welkers uytgang aan te merken is voor eerft 3 dat het zomtyds in een ge tal van twee ofd/ie voortkomt: ten tweede, dat zulks ten aanzien van zyn •uytgang verfchïllende is: want het komt dikmaals voort of die plaats, dewel- ke hier aangeteykent is; ook zend de mïlt-jlagader dikwyls van V binnenfté' des milts een ofte meer takken na het linker gedeelte van de maag 3 het welk ik in V aderlyke korte vat met letter F.geteykent in de eerft e Figuur afgebeeld hebbe. E. Eenigejlagaderlyke takken door het al-vleefch [pancreas] ofmaag-kujfen ver*
Jpreyd) dewelke veelmeer in *t getal zyn y als ik hier hebbe vertoont. UYTLEGGING van de III. FIGUUR.
A. Een gedeelte van de Milt van een Kalf, na het uythaalen der bovenverhaalde
bondeltjes^ endaarnahetopenfkydenvertoont.
JL De dwerfche vezels. C C. De tuftf hen-plaat zen der vezels, die men celletjes noemt, en die men in de natuur lykeftaat nooyt ondervind3 in de milt van een menfeh.
UYTLEGGING vande IV. FIGUUR.
A. Een takje van de milt-flagader. \\-,
B. Een takje van de milt-ader. . *
C. Bondeltjesalspenceeltjes, omtrent welken aan te merken is, dat zy van mal*
kanderen uytgejfireydzyn ,ojp dat ze zig wat duydelyker zoude kunnen verto0~ mn: ma&r 'm een natuur lykeftaat leggen ze e-p malkanderen. |
|||||
De
|
|||||
De Vyfde Ontleed-kundige voorftellige
B R I E F
; Door
GERARDUS FRENTZ, M. D.
Aan den zeer vermaarden Heer
FREDERIK RUYSCH,
Medicyne T)offor en Hoogleer aar in de Ontleed- en Kruyd-kunde , enz.
Aangaande de Bloed-vaten van 't Been-vlies van 't Scheen-been,
als mede de wegen > door dewelke de Gal in de Galblaas gebragt werd.
Wel Edele en zeer Ervare Heer,
oe meenigmaal ik my tot ernftiger oeffeningen begceve, zo dik-
maals kome Uwe zeer zeldzaame en nooyt volprezene zaaken my te binnen: ik meene de zeer vreemde en geneugelyke zaaken , de- welke my voor dezen te Amfterdam, wanneer ik my daareenige tyd ophield, met den zeer Eerwaardigen Heer Richardus -, op uw fny-kaamer zyn vertoont. Deezer dagen is my van een vriend behandigt de eerfte ontleed-kundige voorftellige Brief, van den zeer braaven tteerjohan- nes Gaub'tus, en uw daar by gevoegt antwoord, met fraayeFiguren vereïert, dewelke my ten hoogfte hebben aangedaan 5 en dezelve wel doorieezenzynde, heeft my volkome genoegen gegeeven, want die vertoonde een nieuwe, en op dat ik zoo fpreeke, een ongehoorde balfamatie der lichaamen , door welkers kragt de doode lichaamen na twee Jaaren haare natunrlyke kouleur nog hadde 'behouden, en wel zonder eenig bedrog of blanketzel bereyd. Door deze konft,. 200 ik my niet bedriege, zal men ligter en veel nauwkeuriger de ingewanden, bloedvaten, en zeer veel andere deelen van 't lichaam kunnen onderzoeken. Ik hebbe wel Spanien, Vrankryk, Holland, en andere landen bezogt, maar nergens, ja ook niet in myn-vaderland zelfs, zoodanig iets gezien of bevon- den; de doode lichaamen twee Jaaren lang, zondereenige verrotting met haar levendige kleur doordrongen, en alle de leden buygzaam, fchoon vaft, en niet zeer hard, als mede tot de ontleeding bequaam 5 de ingewanden in hun geheel 3 LI 2 on*
|
||||
%m V. BRIEF vanGERARDUS FRENTZ
onbedurven> en zeer aangenaam voor 't gezigt,. te bewaaren , gaat waarlyk myn
verftand en verwagting, als mede van onnoemelyke anderen meer 5 om openhar- tig te bekennen, verre te boven. Verders bekenne ik ook gaarne , zeer vermaarde Heer, dat ik nooyt van zo-
danig een tuiTchen-fcheydzel/t gene het bal-zakje int wee deelen verdeelt,als ook van de vet-huysjes in 't balzakje begrepen , gehoort, en veel minder gezien hebbe. • Zekerlyk men mag zig wei verwonderen, dat door behulp van deze nieuwe vinding de pyramidaalswyze tepeltjes, als mede het net-wyze lichaam onderde opperhuyd te voorfchyn komen , en dat wel in doode lichaamen zedert twee Jaa- ren geftorven. Dit voorbeeld, zonder voorbeeld, heeft zeer veele tot een hooge verwondering gebragt.- Met tiw welneemen, uitmuntende Heer, onderneeme ik te vragen, nade-
maal het een bekende zaak is, dat een ontfteeking [inflammatio] zyn oorfpronk neemt van een verftopping der bloedvaten, uyt wat oorzaak dan dit gebrek zoo meenigmaal ontflaat in bloedelooze deelen, namentlyk het pannevlies [jpericrani- um\yde vliezige bekleedzels van de kniefchy ven, [pateU#~\ £chccnen3 \tibid\ en andere deelen ; 't welk zomtyds de menfehen in gevaar van haar leven ftelt -, egter befpêurt men in deze deelen zeer zelden een bloedvaatje in 't ontleeden van doode lichaamen; ondertuffchen ben ik begeerig te weten, of door uwe nieuwe uy tvinding meer bloedvaten in de voorgemelde beenvliezen [perioftia] kunnen ontdekt worden, welkers verftopping een ontfteeking veroorzaaken kan. Niet minder tragt ik ook te weeten, of gy iets vafter door uwe konft ontrent
de weg van de gal na de galblaas [ye/ïculafelka^ ontdekken kund; namentlyk of dit gefchied door wortels van de gezegde galblaas, in deszelfs bodem zynde > dan óf't komt door de klieragtige zelfftandigheyd van de galblaas ? of miffchien door de ^alblaasweg \_duc~fus cyjiicus~\ ? gelyk onze Amijkus, en anderen geoordeelt hebben. Bymyntyd, doen ik te Leyden ftudeerde, is'er over deze zaak hevig getwift, en tot nog toe hebben de voornaamfte ontleeders my ook niet voldaan : maar by aldien gy, zeer vermaarde Heer, door uwe nieuwe konft ditkonde doen,. zoud gy my en ontelbaare anderen verpligten. Langer en met meer zaaken durve ik U Ed: voor ditmaal niet laftïg vallen, maar
na voorgaande gedienftige groetenis, beveeJe ik Uw, uyt muntende Heer, van 's herten grond aan de Goddelyke befcherming, op dat gy tot groote nuttigheyd ; der geneeskonft, de ontleed-künde verder mag voortzetten. Zyt hier mede ge- groet^ en vaart wel, leeft lang en gelukkig, ten befte van't gemeenebeft, tot fteunzelvanuwhuysgezin, en vreugde uwer vrienden. Ik ben, en blyve uwe vriend van ganfeher herte. GERAPvDUS "FRENTZ,M, Dr.
* Iiühds eten negen-etuwintigflc vaiv' s& -T
. Win:c£.maand, 1695» ' \.-ftt* ...,i.., v ,fj...'■''.;. "■,j-. . >,,
|
||||
269
|
||||||||||
r . . -r; x -.
|
||||||||||
ANTWOORT
|
||||||||||
. - ; Van - . . •
FREDERIK RUYSGH
Aan den Edele en welgeoeffcnde Heer
GERARDUS FRENTZ,
Zeer er vaar e Arh,
Op deszelfs ontleed-kundige voorftellige Brief, dewelke onder onze
brieven de vyfde in ordre is, aangaande de vaten van 't been-vlies
van't fcheenbeen en kniefchyf, als mede de wegen van de
Gal tot de Galblaas.
|
||||||||||
W-el Edele Heer.
i e Brief , welke ik onlangs van Uw ontfange hebbe ,' is my
zeer aangenaam geweeft : want ik konde my nooyt diets ma- ken , dat ik geheel en al, na uw vertrek van Amfterdam ,, uyt uwe geheugenis zoude geraakt wezen, gelyk ik niet zonder de {Ü grootfte verwondering tot nog toe uyt uwe al te lange irilzwy- giiig begon te vermoeden. Is'er Ü nu, zo gy zegt, eyndelyk gelegentheyd voorgekomen ? zoud gy zonder dezelve, ten waare gy dezen Bnef ontfangen hadde , my nooyt gedagtig geweeft zyn ? in dezen uwen Brief zie ik cenige dingen van U aan my voorgeftelt, namentlyk, dewyl het een bekende zaak is , dat alle ontjieeking zyn oorfpronk neemt uyt een verftojpping der bloedvaten, uyt wat oorzaak datydit gebrek zoo meenigmaal ontftadt in blce~ delooze deelen, namentlyk het pannevlies, de vliezige bekleedzels van de knie- fchyven, fiheen-l eender'en, en andere deelen, &c. In der waarheyd bekénne ik, Edele Heer , dat de gemelde bloedvaten van de ontleeders tot nog toe niet uytgebeeld zyn, en dat dezelve ook niet in de Anatomifche Demon fixa- tie , dewelke in 't openbaar gehouden word", van haar aangetoont worden, LI 3 nade-
|
||||||||||
_____
|
||||||||||
27o ANTWOORT van FREDERÏK RUYSCH
nademaal deze vaten zeer zelden., zoo ooyt, in een gemeene ontlecding te
voorfchyn komen : dog niemant van haar heeft getwyffelt, of daar zyn even- wel bloedvaten in 't beenrlies van de fcheehbeenderen , en van andere deelen: men noemt alle de vliezige deelen wel bloedeloos , voor zoo veel ze in een natiiurlyke ftaat witter zyn, maar ze hebben geen gebrek aan bloedvaten, wat 'mag ik van gebrek fpreeken, ik hebbe door onze konft bevonden, ■ dat de been- vliezen van 't geheele lichaam vol zyn van gemelde vaten. Zoo gy , Edele Heer , luft hebt te ziende loop van de flagaderen door't beenvlies van't fchecn- bcen loopende , als mede door 't peesagtig bekleedzel van de kniefchyf geno- men uyt een jonge, wyft de eerfte Figuur van de vyfde tafel uw dezelve aan; de gezegde vaten van 't beenvlies van 't fcheen-been neemen haar oorfpronk uyt beyde de kanten van yder fcheenbeen, en voornamentlyk uyt de kuyt-va- ten, [yafa fitralia] en zyn zoo meenigvuldig, dat,alsze altemet met bloedof een wafchagtige ftoife opgevalt zyn, het geheele beenvlies zeer hoogroos zig vertoont. Niemand moet denken , dat de uyteyndens van deze flagaderen, dewelke wy Hier vertoonen , vezels zyn, en geenzints de kleynfte takjes of fcheuten der flagaderen ; want ik heb klaarder als't middag ligt aangetoont, dat de kleynfte takjes van deze flagaderen niet alleen dezelfde loop met de grooter ftammetjes houden, maar ook dezelve gedaante bewaaren, zoo dat ik oordeele, dat deze dingen buyten alle tv/yfFel aldus geftelt zyn. Wat uw tweede verzoek , Edele Heer , aangaat , namcntlyk de wégen,
waar door de Gal tot de Galblaas gehrzgt word. Het is door zoo veele waar^ nemingen van my niet alleen, maar ook van den zeer vermaarden Hoogleeraar Bohnius in 't werk geftelt, bevonden , dat de Gal van de Galblaas voor 't grootfte gedeelte door de Galblaas-weg komt, zoo dat ik niet langer hierover twyffeien kan, te meer, dewyl 'er geen wortelen uyt den bodem van de Gal- blaas voortkoomen, alhoewel dezelve in de figuuren van den welgeoefFenden Higmorus, en na hem, van den vermaarden Prof. Bidlo vertoont worden: ik zegge3 dat'er geen wortels zyn, 'voortkomende uyt den bodem van de Gal- blaas 3 gelyk ik ook aangeteykent gezien hebbe by den wel Edelen Heer Joh. Qhrijloph. Schroerus, in zeekere zeer net befchreeven ontleed- en natuurkun- dige oeffening, alwaar men deze woorden vind, op de i2ie bladz. Zoo dat ik der halven voor zeeker befluyten kan, dat in diergelyke heeften al degaldoor de galblaas-weg, en niets door de wortelen inde galblaas gejlort word: gely- kerwys in die gefchied, alwaar de Galblaas met de lever geenzints verëenigt h.; of'er in' een menfeheen by zonder maakzel hier van -plaats heeft, om dat Bidlo dit beveftigt en afgebeeld heeft, heb ik wegens gebrek van eenmenfehe- lyk voorwerp niet kunne beproeven : ik vree ze nogtans , dat hy liever door een vooroordeel, als ondervinding de opening van deze wortelen vaflgefelt heeft. De
|
|||||
;«
|
|||||
Aan GERARDUS FRENTZ. . 271
0e alzoo genaamde , en afgebeelde wortelen in den bodem zynde, zyn niet
anders, als takjes van bloedvaten, uyt de galblaas-ilagader [arter ia & vena cyjiica] en ader oorfpronkelyk , welke takken ik bevonden heb in een zeer taïryke meenigte, niet alleen door de rokken van de galblaas, maar ook door de verdubbeling van 't vlies van de lever verder verfpreyd te worden , het geen ligtelyk imand misleyden kan> behalven de gemelde takjes der bloedva- ten , komen ook ontelbaare vezels te voorfchyn , hebbende een ongeregelde en verwarde loop, door welkers hulp de galblaas aan de lever vaftgroeyt, op datzc door haar gewigt niet uyt haar plaats zou zakken, en tot dit ampt fchy- nen deze vezels alleen te dienen, maar niet om de gal uyt de lever na zig te trekken ■, dit gevoelen v/ord niet weynig beveiligt door de proefftukken in't werk geftelt van de wclgeoefFende Heeren 1)an: deClercq, en Jaeobus Man- getns, roem waardige mannen wegens de ftudie der ontleed-kunde, en dit niet alleen, om datze de anatomiiefie bibliotheek t'zamengeftelt hebben, zyndeeen werk dat noyt genoeg kan worde geprezen , maar ook om de fraaye ontlecd- kundige waarneemingen, die zy daar by hebben gevoegt; derzelver woorden heb ik hier in willen laifèn ■> Ik hebbe , zegt 'er , müTchien een van haar, de galblaas tot aan de hals gefcheurt (hy fpreekt van de galblaas van een hond) zullende een proef neemen , of "er e enige gal door de hals na den gefcheur- den bodem vloeyde. *\De uytkomft quam met de verwagting over een , dat is, de gal wierd zeer overvloedig niet alleen ge Ijk als met een op zwelling uyt een naauwer galblaas-weg door een wydere hals opgeworpen , maar die zelfde galblaas-weg door een band daar na toegebonden zynde, zwolzoo mer- kelyk op , dat 'er niets , of zeer weynig gals , door de gemelde hals meer voortvloeyde. Deze goedkeuring van de bovengemelde ftelling, is ook niet van minder be-
lang, namentlyk , dat 'er galblaazen van ons gevonden zyn , dewelke geen- zints met haar bodem aan de lever vaftgegroey t waren, hangende maar alleen met haar hals aan de lever. Diergelyke galblaas met gal vervult heb ik al eeni- ge Jaaren in myn Cabinet bewaart •, Daar en boven heeft den bovengemelde Trof Bohnius ook aangemerkt, dat 'er verfcheyde dieren gevonden worden, welkers bodem van de galblaas ten eenemaal van de lever afgefcheyden is. Het mindere gedeelte van 't vogt, in de galblaas begrepen, oordeel ik voort te komen, uyt de klieren leggende in de binnenfte rok van de galblaas en gal- blaas-weg. Van deze klieren hebben de Autheuren wel veelmaals gewag ge- maakt, maar, hoedanig die lichaamtjes zyn, dewelke onder de naam van kliert» jes van de galblaas voorkomen , zyn tot nog toe niet zeer naauwkeurig be- fchreven: want zy worden gezegt over een te komen met die, dewelke in de binnenfte oppervlakte van de water - blaas \_vejiea urinarid] , en pis - leyders [ureteres] leggen -} maar het heeft my nooyt mogen gebeuren zoodanige klie- ren; |
||||
' iji ' ANTWOORT van FREDEÏUK RUYSCH
ren te zien in de blnnenfte oppervlakte van de waterblaas, en. pisleyders, als
rk'er in de binnenfëe rok van de galblaas gevonden heb: alle de vliezen de- welke in de holligheyd van de borit en buyk met wateragtig vogt befproeyt worden, worden van den weergaaloozcn ontleeder J. Steno gezcgt} met kliert- jes bezet te zyn, dewelke het gemelde vogt tot het bevogtigen van dezedee- len voortbrengen, van welk gevoelen ik wel niet vreemt ben, dog egter heeft de zelve niemand tot nog toe mogen zien, ten zy met de oogen des verftands- Deze kliertjes in de 3. figuur van de 5. Tafel afgebeeld, kunnen met deoo' . geil gezien worden, fchoonze met vergrootglaazen niet voorzien zyn -t dezel- ve zyn zoo groot in de lever van een os, datze met regt gierft-kliertjes [glan- dula miiiares] gezcgt konnen worden, voornamentlyk om datze de gedaante van gierftzaad ook gèlykenen, en het geen aan te merken is-3 zy worden ge- vonden door de geheele galblaas kort by malkanderen verfpreyd: ik bevinde, datze in de galblaas van een menfeh kleynder zyn, en minder m getal omtrent "deszelfs bodem voortkomen, maar meer 111 den hals, en eyndelyk in de gal- blaas- weg, en de gemeene galweg [duiïtus communis] zynze ontelbaar , ziet de derde Figuur van de v yfcle Tafel. Wy twyffelen geenzints, of de gemel- de kliertjes brengen een nuttig vogt voort j maar hoedaanig het zelve is , en van wat fmaak en beftaanlykheyd, is de gal zelfs, te gelyk m de galblaas be- grepen , tot een beletzel, dat zulks niet kan nagevorft worden : maar het is niet te gelooven, dat al wat in de galblaas begrepen is, van deze klieren zyn oorfpronk neemt, veel minder van de rokken van de galblaas zelfs, gelyk van den zeer vermaarde en ervaaren Fr: de ie Boe Sylvius is voorgegeven , maar de gal word in de galblaas gebragt voor een gedeelte door de lever-weg, \duc~ius hef 'at kus J voor een gedeelte door de byzondere wegen van Glijjoni- us al zoo genaamt, dewelke in de galblaas-weg geplant worden ■, en eyndelyk voor een gedeelte door de mondekens in de binnenfte rok van de galblaas leg- gende , en uyt de klieren van de galblaas voortkomende. Aan deze gezegde beweging kan de klap vliezige gefteltenis van de galblaas-weg geen hinder toe gebragÊ worden , nademaal deze klapvliezen [yalvula] regels- of beurts- gewys geplaa„til zynde, gehouden moeten worden voor oogluykende klapvlie- zen [vatvuil conniventes~\ , gelykerwys in de nugteren darm; zoo dat de gal door de zelfde weg na de galblaas toegaat, en wederom door de zelfde uyt- gaat j dat dit ook in de blinde darm, ja zelfs in die van een haas, welkers blinde darm zeer lang is, gefchied, is een bekende zaak ; uyt het geene hier nedergeftelt is, is t% zien, wat ik omtrent uwe voorftellingen gevoele > eer dat ik eyndi- ge, ben ik van zints eenige zaaken omtrent de lever aangemerkt byte voegen: en wel ten eerfte de ilagaderen, galblaas flagaderen genaamt, dewelke van den zeer vermaarden Ve fallus, en den nauwkeurigen en in de ontleed-kunde wel- ervaaren Heer , Th Bartholjnus gezegt worden kleyne flagaderen, en door |
||||
Aan GEl-lAïlDUS FRENTZ. 27^
de bovenfte plaats van de galblaas te loopen; ik heb dezelve vertoont zoo
aanmerkelyk te zyn 5 datze niet alleen de galblaas ten dienfte (taan, maar ook verder door de verdubbeling van 't vlies, dat de lever bekleed , in een groote meenigte verfpreyd worden, het welk ik tot nog toe in geen Figuuren van de ontieeders aangemerkt hebbe Ziet de 4, Figuur van de 5. Tafel. Lett. B. B. Zoo dat de gezegde galblaas-flagaderen met regt gerekent moeten worden onder de gemeene lever-vaten , en geenzints aan de eygenof byzon- dere vaten van de galblaas 3 het zelfde moet men oordeelen van de aderen en water-vaten dezer deelen. Ten tweede 5 dat de galblaas niet alleen voorzien word van üagaderen , de
galblaas-flagaderen gemeenlyk genaamt, maar ook van zeer veele takies ko- mende van de uyteyndens der lever-flagaderen, door het vlies van de lever verfpreyd, dewelke eyndelyk in de galblaas eyndigen. Ziet de 4. Figuur van de 5. Tafel Lett. C. C. Ten derde, heb ik door onze nieuwe konft ontdekt, dat 'er duyzenden
van water-vaatjes door de verdubbeling van 't vlies, 't welke den rug van de lever bekleed, zig vertoonen ■, geheel anders als in de eerfte Figuur van de 33, Tafel van den Prof. Bïdlo aangewezen word : want daar komen maar al- leen- vyf uyteyndens van water-vaatjes voort} verre van malkanderen afgele- gen , het welk ik bevinde zeer gebrekkig te zyn: Deze vaten zyn in een andere ordre gelegen: want alsze alle opgevult zyn, zynze zeer talrykj ge- lyk de zesde Tafel aanwyft, en in myn cabinet te zien is. Ten vierde, hebbe ik ook door de gezegde kon ft ontdekt dat de [Liga-
mentum hepatis umbilicale ] navel-band in een volwaflchen menfeh , en in een menfehelyke vragt, de [Vëna umbilicalis~\ navel-ader zoo vol van flaga- dertjes is, dat, wanneerze alle vervult zyn, de gemelde deelen zeer hoog- rood zig vertoonen. Ziet de 5. Fig. van de 5. Tafel Lett. F. Tenvyfde, blykt ook uyt de bygevoegde 5. Fig. van de 5. Tafel, dat
è.e\_LigamentMmfuJpenforium] opfehortende-band niet alleen met overvloe- dige flagaderen en aderen, maar ook met veele water-vaten voorzien is. Tenzefde, heb ik nooyt zoo een talryke verfpreyding van de galblaas-
flagaderen van anderen vertoont gezien; als ik door de gemelde konft gedaan hebbe. Ziet de 4. Fig. van de 5, Tafel. Meer zaaken, Wel Edele Heer , doe ik'er nu voor deze reys niet by:
Derhalven beveele ikuwinde Goddelyke befcherming, en my in uwegunft, die ben en blyve. j. Een Aldtr Eerbiedigde Fierder van
Uwe If^ydthereemde Naam. t' Gefchrcvcn in Atnfterdun den tienden FREDERIKRUYSCH.
van Spiokkel' maand, 1096.
Mm DE
|
||||
*7+
De V Y F D E TAFEL
■"■■'■'■ , i."
Vervat Zes Figuren's
Welkers Eerfte vertoont de flagaderen door een gedeelte van 't beenvlies van
't fcheenbeen loopende verfpreyd, en dat uyt het voorwerp van een Jon- ge genoomen. De Tweede FIGUUR, wyft aan het peesagtig beenvlies van de kniefchyf 3
door fpeltjes uytgefpannen, met deszelfs flagaderen. De 'Derde FIGUUR vertoont het inwendige gedaante van een door mid-
den gefneden menfchelyke galblaas , met fpelden uytgefpannen, en met klieren vervult. De Vierde FIGUUR wyft aan een galblaas van een mcnfch, voorzien met
flagaderen en water-vaten. De Vyfde FIGUUR toond aan de opfchortende band, door fpelden uyt-
geftrekt, met de bygevoegde navel-band ■> als mede een gedeelte van de lever. De Zesde FIGUUR vertoont den hals van de galblaas.
VERKLAARING van de I FIGUUR.
A. A. Een flagaderlyke tak van de regter 5 en
B. B. Van de linker zydè door 't beenvlies van V. fcheenbeen verfpreyd.
VERKLAARING vande II. FIGUUR.
A. *Z> bloed-vaten van de regter 3 en
B. Van de linker zyde door 't peesagtig beenvleesvande kniefchyf* verfpreyd',
VERKLAARING van de III. FIGUUR.
A. *Z> binnenfte ongelyke en net-wyze oppervlakte van de galblaas, dewelke
niet onaardig vergeleken mag worden met de net-wyze oppervlakte van een meloen > welkers net-wys weef zei een on-ejfenheyd in de meloen veroor- zaakt 3 dit zelfde gefchied ook in de binnenfte gedaante van de galblaas. B, Een gedeelte vande leverweg.
C» Een gedeelte van de gemeen e weg.
|
||||
D. *De galblaas-weg.
E. E. Klieren door de galblaas verjpreyd, dewelke niet alleen zitten aan 'f
onder ft e deely dat aan de lever vafigegroeyt is, maar ook aan 't tegen over gefielde, als mede aan den hals van de galblaas, de galblaas-weg > en ook de lever-weg : maar men moet aanmerken > dat de gezegde klieren eenig- . • zints groot er verbeeld zyn, op dat ze beter kunnen gezien worden, daar
en boven wordenze in eenmenjche galblaas zoo klaar niet gezien, als wel in een verkens, of oj/e galblaas} en dat wegens de gemelde net-wyze inwen- dige gedaante. F. 'De klaf vliezige en celluleufe gefleltenis in de galblaas-weg.
Staat aan te merken dat deze galblaas na de lengte opengejneden en met
/pelden uytgeftrekt is} waar door dezelve groot er als natuurlek zig vertoont' VERKLAARING van de IV. FIGUUR.
A. Een menfche galblaas 3 eenigzints opgeblaazeny
B. Tïe galblaas-Jlagader.
C. T) e ge dr aay de galblaas-weg.
D. Stammetjes van de water-vaten.
E. *De verdere fchenten van de galblaas-Jlagader en door het vlies van de le-
ver verjpreyd. F. T)e verdere uytbreyding van de water-vaten door 't vlies van de lever.
G. T)e takjes van de lever-jlagaderen uyt de zelfsjfandigheyd van de lever
afkomftig, en na de galblaas toe gaande: om de verwarring te vermeyden hebbeikde aderen die dezelve loop houden, by deze Jlagaderen nietgevoegt. VERKLAARING vande V. FIGUUR.
■ (
A. Een kleyn gedeelte van de lever > aan welkers bultig gedeelte de opfehor-
tende bandvajt gegroeyt zynde met letter B. geteykent, en met Jpelden uytgefpannen is, en dat aan te merken ftaat, beyde de banden zyn met in- zigt na de linker hant te rug getrokken, op dat men de verdeeling der va- ten des te klaarder zou kunnen zien. C. C. T>e Jlagaderlyke takken uyt de middel-rijts-jlagaderen oorjpronkelyk >
en door de gezegde band in een groot en ovei vloed verjpreyd. D. D. T)e water-vaten.
E. T>e navel-band.
F. Slagadertjes door de gemelde band loopende.
|
|||||
Mm 2 VER-
|
|||||
.376
VERKLAARING van de VI FIGUUR.
A. T>e hals van de men/chilyke ealblaas.
B. Bet ey kent de jlangs-wyze loop van den hals en galblaas-weg \ dit heeft in
zeer veele menfchelyke galblaazen plaats. DeZESDETAFEL,
|
|||||||||
Betekent het vlies, den rug van de lever bekleedende 3 en metjpelden uytge-
/pannen.
A» Het gemelde vlies van de lever. B. ¥>uy zenden van watervaten kopende door de verdubbeling van 'i? vlies9
de rug van de lever bekleedende. C. C. Slagadertjes3 uyt de lever-jlagader oorfpronkelyk 3 en door V gemelde
vlies jlangswys hopende. D, 'De navel-b/<nd, met bloedvaten voorzien.
E, Bet ey kent de plaats, alwaar de opjehortendeband is afgefueden.
|
|||||||||
\ ■■■:■■
|
|||||||||
De
|
|||||||||
V
|
|||||||||
De Zesde Ontleed-kundige voorftellige
BRIEF
Door
JOHANNES HENRICUS GRjETZ,
Aan den zeer vermaarden Heer
FREDERIK RUYSCH,
Medicyne 'DocJor en Hoogleer aar 'm de Ontleed- en Kruyd-kunde, enz.
Aangaande de Longe-pyps-flagader en ader, als mede de uytge-
hoefte vleezige proppen der Longe-pypen , takken van de
Long-ader, en flagader verbeeldende.
Zeer Beroemde en Ervare Heer,
Hoog Geagte Begunfiiger.
omniige eeren de Geneesheeren van de eerfte tyden zoodanig, dat-
ze dezelve een zeer nauwkeurige en in allendeelen een volmaak- te kennis van alle zaaken toe-eygenen , en willen, dat'er by ge- volg niets verders in deze laatfte eeuwen gezegt kan worden, 't geen te vooren van haar niet befchreven is geweeft. Gelyker- wys dit zelfs braave verftanden niet weynig verblind, en van een verdere on- derzoeking afgefchnkt heeft, zoo heeft het ook voornamentlyk de ontleed- kundige kennis van 't menfchelyk lichaam, zynde de grondffag van de ge- heele overige, zoo befpiegelende als oerTenende geneeskonft, zoodanig gebrek- kig en duyfter tot onze eeuw toe nagelaten: Dewyl het 'er zoo verre van daan is, dat de ouden de werktuygen van 't geheele menfchelyk geitel , of het getal en plaatzing der dcelen bekent geweeft zyn, dat 'er met groote re- den en volgens't getuyge van haar eygefchriften verzeekertkan worden, dat- ze ook het grootfte gedeelte van die dingen, dewelke daar in leggen , niet geweeten hebben. Want zy hebben zoo meenigvuldig en yverig de doode lichaamen van menfehen niet geopent, dewyl zy gebrek hadden aan der zel- ver behoorlyke veéiheyd, en andere vereyfehtens tot een nauwkeuriger on t- ieeding ncodig, moetende hierom maar alleen gemeenlyk te vrede zyn met Mm 3 het
|
||||
278 VI. BRIEF van JOH. HENR. GR/ETZ.
het ontleeden van beeften, waar van daan ook die zaaken, welke zy door
haare fchriften over de ontleeding der deelen hebben uytgegeven, niet zon- der misgreepen in 't ligt gekomen zyn, nademaal dezelve gemeenlyk gebouwt ' worden op de \analogifmits ] vergelyking tuiTchen de lichaamen van beeften en van een merifch, zynde een loïfe, en door de oogzienelyke nauwkeurige vertooning der hedendaagzen om vergeworpen grond : Ik ben evenwel die geene niet, die of Galenüs den roem van de heritelde ontleed-konft: ontnee- men, of ondankbaarlyk de betragtingen onzer voorgangeren beknibbelen zal. Ja men moet het haar liever vergeven, en niet qualyk duyden , by aldienze óf door zwaarwigtiger ftudien bezet zynde, of wegens de fchaarsheyd der voorwerpen ged waalt, en zommige noodige dingen over't hooft gezien heb- ben. Want alle konften hebben haare tyden, en groeyen langzaam aan, en de wetenfchappen worden ook niet op eenen tyd gebooren, en tot volko- menheyd gebragt -7 het welk ten hoogfte in de ontleed-konft plaats heeft, wiens voorwerp zoo verward is, dat men het met regt mag noemen een dool- hof van *Dadalus > 't welk wel een zeer ruyme toegang aan de nieuws-gie- rigcïi, en die begeerig zyn om te zien, verleent, maar een zeer moeyelyke zoo niet onrnogelyke üytgang toeftaat. "\DefJelfs geheymen (^op dat ik de woorden van Seneca ook tot dezen zin betrekke; zyn niet in V geheel of aan allen geojpenbaart 5 ze zyn in 't binnenjie Heyligdoms vertrek -verborgen en bejloten. 1)yt de welken men deze tyd nu dit, en de tyd, die na ons komen zal, wederom wat anders ontdekken zal. Hoe groot moet dan de quaad- aardigheyd van die geenen gefchat worden, dewelke zig daar maar alleen op toeleggen, datze de fchriften der ouden 'm een geheele andere zin ver» draayen, en dezelve ook tegen haar meenig Autheuren van die dingen maken, dewelke nog verborgen zynde, door de onvermoeyde vlyd van de ontleeders deezer onzer eeuw ontdekt zyn. Verfoeyelyk is deze gewoonte van die geenen, dewelke, als zy niets uyt haar eygen koker voor den dag kunnen brengen, dan de goeden naam van andere Edele verftanden verdagt maken en befpotren, en haar den roem vandeuytvindingen door een fchandelyke ontvreemding bene- men. Ik zal nietin'tbyzonder alle de voorbeelden van onze eeuw doorloo- pen, nog verhaalen de rampen vanontelbaare uytvindingen, waar mede deze eeuw boven de anderen pronkt: want dezelve zyn de geleerden al te veel be- kent , als dat ik ze nu eerft befchryven zou. Maar het voorbeeld van uw eygen zelfs, zeer vermaarde Heer verfchaft my de wydtloopigfte ftof tot fchryven. Want gelykerwys uwe verdienftenen ervaarendheyd in ontleed-kundige zaa- ken waarlyk zonder voorbeeld zeer groot zyn, alzoo hebben dezelve ook zoo haar agters, als meenigvuldige en zeer groote veragters. De drift ennydig- heyd van deze menfehen is zoo verwoed, datze die eer, dewelke al van veele Jaaren de geleerdfte luyden met regt uw hebben toegeftaan, nu twyfFelagtig zoe«
|
||||
Aan FREDERIK RUYSCH 279
zoeken te maaken. Namentlyk, 't gaat nu in het een en dertigftc Jaar, wan-
neer gy het eerfte in't Tr aflaat van de ontdekking der klap vliezen in de wa- ter-en melk-vaten-, begry Pende eenige ont leed-kundige zeldzaame aanmer- kingen , de \_arteria bronchialis\ longe-pyps-flagader uyt een Kalf genomen, befchreven, en de geleerden medegedeelt hebt , die dezelve met haar eygen oogen befchouwende haar toeftemming niet alleen, maar ook de roem van deszelfs ontdekking uw hebben gegeven. Dit niet tegenftaande verklaren eenige muggeiiftende en neydige berifpers fëoutelyks, dat de gemelde flagader al over lang van Erafifiratus , andere wederom van JVlarchette is befchreven. Wanneer ik vernomen hebbe, dat 'er veele aan deze verklaring, als of het een Godfpraak van Apollo was, geloof geven ais zynde van zoedanïgcn voortge- komen, dewelke geloof en gezag fchynen te verdienen, heb ik by my zelfs be- llooten, de fchriften der oude en nieuwe ontleeders over deze zaak handelende vleytigte doorbladeren, opdat my klaar blykenzou, wat'ereyndelykvan de waarheyd van dit gerugt was. En wat wel Erafifiratus aanbelangt , nadien deflèlfs fchriften door de wceilheyd der tyden verlopen zyn, heb ik Galenus, de leerftukken van Erafifiratus getrouwelyk verhalende, met alle naarftig- heyd doorgelezen, en na lang zoeken hebbe ik eyndelyk in de verhandeling van de beledigde plaatzen op het derde Hooftftuk van 't vyfde Boek zommige dingen gevonden, dewelke het gemelde gevoelen fchynen te beveiligen. Galenus verhandelt alleen op de aangehaalde plaats dit, om te toonen, dat de ontftee- kingen van 't Ribben-vlies en de tuffchen-ribbige /pieren van de borll eyndelyk tot etter worden, en dat de etter in de holte van de borft uytgeftort in de Ion- ge en longe-pyp zomtyts ontfange, en uytgefpcgen word. Ik bevinde hem cg- ter wydlopigm't bepalen van de manieren de wegen, waar door de etter in de longe-pyp ingaat, en gelukkig genoeg zoo in 't wederleggen van anderen haar gevoelen, als in 't vaft ftellen van zyn eygen gedagten. Het gevoelen van Erafi- firatus brengt hy voornamentlyk ter beproeving, en ten dien eynde haalt hy de eygene woorden van hem aan uyt zyn TracJaat de Sanguin. educj. dewel- ke de volgende zyn: T>e weg dan, waar door die dingen gaan, dewelke van dezeplaatzen worden ontlaft, is deze. t^an die flagader, dewelke aan derug- gegraat legt, gaan zommige vaten nabeyde de kanten op gelyke wyzey zoo wel na de r egt er, als de flinker: daar na in de nabuur igeplaatzen door een menig- vuldige verdeling verjpreyd'zynde, wordenze zoo kleyn, dat ze''/gezigt ont- vlieden. Wanneer der halven het bloed gevallen is in zodanige flagader en 9 klimt het zomtydts op door een holle flagader na de plaatzen , dt- welke omtrent de longe zyn , en na die banden of hechtingen , waar door de lm f} hy de ruggengraat aan de flagader vereenigt word. 'T>ie dingen nu, de- welke hier ingefiort zyn, zyn gewoon door deze weg na de long te gaan. Maar |
||||||||
ko
|
||||||||
zy daar na wederom uyt de long geworpen worden > heb ik te voor en
aan-
|
||||||||
•28o VI. BRIEF van JOH. HENR. GRJETZ.
aangetoont. Galenus zelfs klaagt naderhand over de duyflerheyd dezer woor-
den van Erafijiratus, en ik zou met hem vragen aan deze navolgers en lief- hebbers van Erafïflratus, wat door die plaat zen moet verf aan worden, de- welke omtrent de long zy,j, en wat die banden z^n, waar door de long by de riiggegraat aan de fagader en vereenigt werd. Het behaagt my hier de woor- den van Galenus aangaande die banden by te voegen; hy fpreekt 'er op deze wys van; Want zoo zy of'doorvliezen, of door zekere vezelagtige lichamen gemaakt worden, bevorderen zy niets tot het overbrengen van 't bloed, dat in de groot e fagader begrepen is, na de long: dewyl het noodzakelyk is , dat 'er uyt de fagader zommige vaten haar oor ff ronk nemen, waar door het bloed over- gebragt word tot de long, gelykerwys den aanhang van Erafïflratus, dat zelfs door een fagader , gelegen onder de long meent te gefchieden, Want de uytfler- ƒ/<?, en wel zeer kleyne delen van de ze fagader Je hynen over te gaan totde Ion- ge-pyp: en dezelve neemt zyn begin uyt de groot e fagader 3 eer die aan de ruggegraat komt. Dog dit is een duyfter raatzel, om welk op te lollen, ik onbedrevene Waarlyk niet in ftaat ben, maar hier toe moeten die uytmiintende en fcharpzinnige vernuften geroepen worden, dewelke ydelyk voorgeven, datzeuyt deze diiyilere woorden een duydeiyke en zeer volkome befchryving van de longe-pyps-fiagader ontdekt hebben. Maar heeft Erafïflratus hier wel eenig gewag gemaakt van zekere longepyps-fagader. Dewyl hy in 't alge- meen fpreekt van zekere banden. Ey lieve waar is de befchryving van deze flagader naukeuriger van den aanhang van Erafiflratus gegeven.. Derhalven zouden zy de befchryving van de longe-pyps-fagader met meer regt Galenus toe-eygenen, dieze Erafiflratus eyndelyk willen opdringen. Maar de woor- den van Galenus zyn ook zoo klaar niet, dat imand daar door eenig licht zou kunnen krygen, om zekere longe-pyps-flagader te vinden, Want waar uyt blykt de oorfpronk van de gemelde flagader duydelyk, en waar wort dezelve in't byzonder aangetoont? Jk bid u, waar is delTelfs voortgang onderfchey- dentlyk aangewezen ? of eyndelyk, waar is delTelfs verdeeling der takken door de longs zelfsftandigheyd zigtbaarlyk verklaart ? of indien ymand ten laatfte uyt de boven aangehaalde woorden wilde beiluyten, dat de longe-pyps-flag- ader Galenus zeer wel bekent isgeweeft, verzoek ik, dat hymy zegge, waar- om hy in zyne andere ontleed-kundige fchriften, alwaar hy met opzet over de vaten van de long handelt, in 't geheel geen gewag van de zelve gemaakt heeft? deze onverflaanbaarheyd van Galenus betuygen verders alle de ontle- ders, zoo veel'er na hem in aanzien ge weeft zyn, dewyl zy in 't geheel van deze flagader ftiizwygeii, daar zy evenwel de andere vindingen der ouden niet verborgen hielden, maar liever met opene monden verkondigden. Derhal- ven fchynt de aangehaalde plaats van Galenus, zeer beroemde Heer, Uwe roem niet meer twyffel aan te brengen, als inilTchien Hippocrates aangaande |
||||
Aan FR.EDERIK R.UYSCH 281"
het hert Steno enLower, de ordre enzamenhang der fpierige vezelen van 't
hert het eerlte vertoonende, aangebragt heeft, terwyl hy zegt, dat het herte iseen zeer ftarke fpier, niet om. de zenuwen van V vleefch; en Galenns zal ook den roem niet hebben, die Afelitus en Tecqnetusy als uytvinders van de [va/a laófeal melk-vaten, verdienen, terwyl hy adminiftrat: Anat. Lier. VI. Cap.VIi. Spreekt van de [Gla7idul£mefenteri'i\ darm-fcheylklie- ren i zeggende, tot dezelve ziet men zom??ügc van die vaten, dewelke na de darmen gebragt worden, zich uytjirekken j als mede wanneer hy op een andere plaats een zeer duyfter gewag maakt van darmfcheyls vaten zomtyds met melk opgevult zynde, gelyk Admïniftr: Anat, Lik VIL Cap. XyiL de V/n Tart. Lik IV. Cap. XVII Niemant zal ook uyt Mare het te wat beters haaien , wanneer hy in zyn
ontleet-kunde op> het tiende hooftftuky by my op^t 129. Bladz, in 't algemeen maar bybrengt twee of drie aanmerkelyke Jlagaderen, voortgekomen van degroote jlag-ader •> dewelke door de zelffiandigheyd van de long ver/preyd worden. Na- demaal hier ook een dikke duyfterheyd zig opdoet, en Marchette verzuymt ten hoogfte datgeene, 't welk de pligt vaneen nauwkeurig ontledcr is, en het is 'er verre van daar, dat daar door, om dat hy gezegt heeft takken uyt de groo- te-flagader na de long te gaan, de ontleeders van zyn en de volgende tyd door hare ontledingen naderhand de longe-pyps-Jlagader zoude hebben kunnen ver- tonen. Maar liever doen hare fchriften ons verzekeren, dat haar allen deze flagader zoo langonbewuft is geweeft, tot dat dezelve, eyndelyk door uwe fchranderheyd, zeer beroemde Heer, klaarder als't middag-ligt is vertoont; het zelfde getuygt ook Sylvms, dien grooten Leydfche Msculaap, in't 24. Hooftft. van 't eerfte Boek zyns Pra&yk. Nademaal deze dingen alzoo ge- ftelt zyn, en uyt onfeylbare redenen blykt, dat de longe-pyps-flagader u in weerwil van wangunftigen voor zyn enigften ontdekker erkent; fmeeke ik u zeer vuurig, dat het u behaage, by de naafte gelegentheyd 'de laafte hand aan dat gene te flaan, 't welk gy iiog gebrekkelyk ontrent dészelfs verhaal overgelaten hebt, en aan te toonen de opregte oorfpronk, en dészelfs voort' gang door de long in een menfeh, en te gelyk, of er geen [_AtiaftomoJts^ inmon* delyke vereeniging tujfchen deze en delong-fagader gevonden word, gelyk aan te merken is in andere ingewanden, met tweederley flag van flagaderen voor- zien , als by voorbeeld, in de \iiteruï\ baarmoeder tufïchen de \arteri<e hy- pogaftriea et fpermatic£ 1 onder-buyks en zaad-flagaderen , in de herffenen tuflehen de \carotica\ krop en \yertebrales~] wervelbeen-flagadercn , enz. Ik verzoeke, datgy, zeer vermaerde Heer', hier wilt voegen uw oordeel aan- gaande de gepaarde [yena bronchialis~\ longe-pyps-ader , namentlyk of'er dezelve waarlykis, en waar eyndelykzyn uytgang is : ,want niet weynige N n twyf-
|
||||
282, VI. RRXEF van JOH. HENR.. GXJETZ.
fcwyffelen over deszelfs beftaan, waar onder Galenus zelfs is, dewelke op de
aangehaalde plaats tegens het andere gedeelte van't gevoelen van Erajiftratus waar bydeze de aderen te hulp neemt tot het overbrengen van de etter uyt de holte van de borft in de long, zintwiftende, deze volgende woorden voortbrengt maar\wyhebbennooytgezien, of niemand der ontleeders heeft oqyt gefchrevm da f er van de <iroote ader, dewelke op den rug legt}enige ader tot de Img overgaat ja zelfs heeft Erafifratus dit niet durveftaande houden; nademaal zy alle daar in over een komen ydat rer van de regter holte van 't hart het bloed allèenlyk door een vat in de long ontfange word. Of indien zommigen dezelve wat ligt aannemen egter bly venze in twyffel in desfelfs oorfpronk en voortgang te bepaalen y en ver- ïchelen zeer veel van gevoelen onder malkanderen. Denaauwkeurigfte ontleder van onzen tyd Thilippis Verheyen in het derde tractaat vanzyn ontleed-konft , op't IX. Hooftft. cn't 14,5-, Bladz. zegt dat de longe-pyps-Jlagader gepaart gaat met een ader van de zelfde naam ; maar dat deszelfs oorfpronk hem nog niet genoeg bekent is, bekent hy opentlyk^ en hy fchryft , dat hy de oor- fpronk daar van in een fchaap bevonden heeft gemeen te zyn met den oor- fpronk van de [veua coronariaJ] kroon-ader van't hert: de zelfde verhaalt, dat de Hr. Bourdon die ader af beeld, gelyk ofze onmiddelyk uyt de boven- fte hol-ader uytging. De geleerde wereld zalzig over'tmaakzel van dit zeer verwarde inge-
wand, geheel en ten volle door uw beleyt ontdekt, verblyden, namentlyk voor zoo veel de naauwkeurige Malpighius zommige dingen onaangeraakt o~ ver gelaten heeft. Ik zegge van dit zeer verwarde ingewand; terwyl ik het wonderlyke en nets-wys weefzel van deszelfs vaten aanfehouwe, fchynt het my, dat den Gordiaanfche knoop veel eer , als de vereeniging dezer vaten van 't overige wezen der longe los te maken is'. Ja geheele ftucken van de long met de vaten zullen'er liever affcheyden, en dat dit dagetyks in die genen, de- welke de \^f>hthijis~\ teering hebben, gefchied, ondervindende practizyns , en ik zelfs hebbeook zoodanige ft ukken gezien by den zeer vermaarden Heer Limmerus, Hoogleer aar in de doorlugt igefchoole van Anhalt, die te Zet bji is, voor deze mynen zeer getrouwen Leermeejter. Des niet tegenftaande verhaalt Tulpiusih't 12. en 13. Hooftft. van't 2. Boek zyner aanmerk: twee gefchie- denifTen, van de geheele zelfftandigheyd der longe afgefcheyden, en door 't hoeften uytgefpogen. Maar laat het my niet qualyk genomen worden ., zoo ik geloove, dat deze afgebeelde ftukken geen takken van aderen of Hagaderen geweeftzyn, maar'tzamenrunnigen inde takkenvan de longe-pyp polypeus geworden zynde. Ik wil nogtans zoo hartnekkig niet aan dit gevoelen vaft bly- ven, ten waare gy^zeer vermaarde Heer, door uwe menigvuldige ondervin- ding aantoonde , dat dezedingen.alzo waren; Voor
|
||||
Am FREDERIK RUYSCH, * 383
•■ Voor*t overige, verzoek ik u met alle vriendelykheyt, xïatgymy ten beften
neemt zo myne wytloopenheyt in't fchryven, als myn ftoutheyt in't verzoe- ken i waartoe uwe overgrote gunft en genegentheyt omtnent my, my aange- moedigt heeft, waar op ik ook fteunende,» myzeervaft verzeker, dat gy nog UzelÉ, nog het verlangen der geleerden y nog myn belang nadeel doen zult. Ondertuflchen zyt gegroet, ^iJoorlugtigfl luyjier der omt leed-kunde, en vaar voort my verder te begunftigen. die ben |
|||||||||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||||||||
Een geftaadige Hmgfcbatter, en Aller~ Eer.
Bedigfie Vierder "ban uwe verdienden. |
|||||||||||||||||||||||
JOHANNES HENRICUS GR^ETZ.
|
|||||||||||||||||||||||
Gefchreven in myn bevlyd-kamer tot Araflerdara
den negende van Oogft-maand t 1696. |
|||||||||||||||||||||||
I ï j -. ■„. '"..' 'J■'.,,;■ ■ v l i kJ £. i ■-' ■■■-■-■■.. :
|
|||||||||||||||||||||||
V'/
|
|||||||||||||||||||||||
1 s 'j
|
|||||||||||||||||||||||
f* -'t.; /Il il J
|
|||||||||||||||||||||||
ANT-
|
|||||||||||||||||||||||
;
|
|||||||||||||||||||||||
/1 jL
|
|||||||||||||||||||||||
(y. amm-j^^r^ i fa a$ <1
|
|||||||||||||||||||||||
ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH.
ANTWOORT
|
||||||||
284
|
||||||||
;/A„\\v.- ■%'<:■> \y:^-A " 'Van
FREDERIK RUYSCH,
Aan den zeer Ervaren Heer
JOHANNES HENRICUS GR&TZ,
Op
Deszelfs on tl eet-kundige voorgeftelde Brief, aangaande de
longe-pyps-ader, en flag-ader, enz. Wel Ervare Heer,
Elk Galenus Anatom: adminiftrat: lib: IV. Cap. 1. Al over
lang van de Geneesheeren van zyn tydt gezegt heeft 3 dat die ^genen} welke men meent zich veel bevljtigt te hebben in detmt- le dingen, het nuttiger deel daar van verzuymt hebbende, dat ge- deelte oeffenen, het welk meer Zint wijf ig is-, Zulks zou men °ok met regt mogen van de Geneesheeren van onze tegenwoordige Eeuw mo- gen uytfpreeken. Want de Betragting van tegenfpreeken, en Zintwiften is Zommigen meer gewoon y als de oeffening der ontleed-konft. In plaats dat andere al haar werk aanleggen tot het onderzoek van 's Menfchen lichaams maakfel 3 doorfnuffelen fommige de fchriften der ouden, en dat maar alleen, om tegen te fpreeken. Wat my belangt 3 ik geve haar gaarne deze kon ft over, en ik zal haar deze roem niet benyden. Ik wenfchte maar, dat ze my ook myn vryheyd lieten genieten: want indien ik dit van de wanguftigen verkry- ge, zal ik nooyt nalaaten myn arbeyt te hefteden tot het voort zetten van de ontleed kunde, en ik zal 't tot een hooge prys vanmynenaarftigheydachten,- indien ik verftaan zal hebben, dat myne betragtingen van eenige nuttigheyd f|f dé Geneeskonft, en de geleerdgn^aqgenaam zyn. Ik achte die genen ook EL v t
|
||||||||
Aan JOHAN. HENR. GRAETZ." . 285
niet veel, dewelke my zoo verre ook tragten te benadeelen, dat ze my myn
werk afhandig maken , en het anderen toe-eygenen: want dit doen zy met een geheele Hegten uytkomft, en zeer ongegronde redenen , gelyk als gy zeer ervare Heer, wydlopig en zeer nadrukkelyk in uwen brief, op den negende van Oogft-maant aan my gefchreven, aantoont. Waarlyk niets heb ik, dat ik aan uwe bewys-reedenen, aldaar aangehaalt, by voege, als dat ik toen ter t-yd die Autheuren niet gelezen had, dewelke fommige de uytvinding van de longe-jyps-flagader toe-eygenen, maar ik kan heyliglyk verk karen, dat ik de gemelde flagader door myn eyge zelfs gevonden hebbe. Wat het ook zyn mag, ik heb het dienftiger geoordeelt, u, onvermoeyde voortzetter deront- leed-kunde, en uw verzoek voor 't tegenwoordige te voldoen, als het verhaal van deze myne ontdekking onzeeker en gebrekkelyk te laaten. Het fmert my waarlyk ten hoogfte, dat ik wegens de lugt in deze Zomer-tyd, op onze po- gingen wynig dienende, geen bequame gelegentheyd heb, om uyt een dood lichaam van een bejaard Menfch de longe-pyp-fiagader af te beelden. Niet te" min zeer ervare Heer, zullende uw verzoek opvolgen, ben ik genoot- zaakt geweefl: myne longe-pyfis-flagademz het voorwerp van een kind, dat ik by der hand had, zynde al eenige Jaaren bewaart, aftebeelden, hoopen- de, dat de duydelyke en nette bereyding en afbeelding de kleynheyd der dee- leh goed maaken zal. Het gaat nu in het een en dertigfte Jaar, wanneer ik dezen flagader, genomen zynde uit het lichaam van een Kalf, onder de naam van longe-jpyfs-flagader bekent maakte, nadien ik vernam, dat dezelve door de [bronchia j>ulntonis~\ longe-pypen tot het uyt-eynde toe liep,- Maar de na- tuur fpeelt dikwyls omtrent de uytgang van deze flagader in een Menfch: want veele hebben gezien, clat dezelve zyn oorfpronk genomen heeft, zqm- tyds onmiddelyk uyt de nederdalende ftam zelfs van de greote flagader, en dat ter zydc van de tuflehen-ribbige flagaderen ; maar ik heb zeer dikmaals dezel- ve bevonde uyt het onderfte deel van de bovenlte tuflehen-ribbige flagader, met een ftammetje voort te komen, gelyk te zien is in de 3. lig: van de 7. Tafel fomtyds, zoo als de tweede fig: van-de 7. Tafel aanwyft, te gelyk met de dej-dc tuflehen-ribbige flag-ader van de regter zyde uyt de nederdaa- lende Aam van de groote flagader voortkomende, wykt deze flagader ter tuflehen-wydte van een halve duym,. van de gemelde tufTchen-nbbige flagader af, en aan de longe-pypen gchegt zynde, vergezelfchapt dezelve tot het "yt-eynde toe. Zoo dat het minile takie van de longe pyp door niemand ver- toont kan worden, of 't zelve is van deze knge-pyps-flagader voorzien. Op verfcheyde plaatfen word deze longe-pyps-flagader door inmondingen vereenigt met de kleynfte takjes van de long-jlagader, als blykt uyt de 5. fig: van de 7- Tafel: want indien de long-flagader dodr een wafchagtige flofFe vervult is, Nn 3 word
|
||||
m ANTWÖORT van FREDERIK RUYSCH
worden aanftonds de takjes van ézlonge-pyfis-Jlagader vervult; en ik twyiFel'ér
geenzints aan, ot dit gefchied van weers kanten, fchoon ik nooyt zulks heb onderzogt. Omtrent de ader, deze longe-fiyps-Jlagader vergezelfchappende 3 heb ik
lange Jaaren in twyffel geftaan, en 't is my nog niet gebeurt dezelve te zien; ook zoo oordeel ik, dat die hier niet meer noodzakelyk is, als in de lever , alwaar de lever-Jlagader ook geen byzondere gezellige ader voor zig ver- krygt. Wat aangaat de uytgehoefte longe vaten, afgefcheyden van alle zelfftan-
digheyd der longe, ik heb wel vernome, dat zoodanige ook van anderen veel- maals gezien zyn, maar nooyt heb ik dezelve door hoeften zien uytfpuwen. Ik oordele met u, zeer ervare Heer, dat deze polypeiife 't zamenrunnigen zullen geweeft zyn. En ik kan zoodanige Vleefch-proppen, Qpolypi) die wit zyn en takagtig gelyk als vaten, ja by na vaten zelfs naauwkeurig ver- beeldende, een igelyk ten mynen huyze vertonen, alwaar ider een onder vin* den zal, dat dezelve de waarnemers zeer ligt misleyden kunnen: want ner* gens in verfchillen zy van de aderen en flagaderen > als alleen in 't mifTchen van de holligheyd, dewyl zy overal harten vaft zyn. Maar nadien 't my, die met zoo veel bezigheden bezet ben, niet toegelaten is, alles wydlopiger te verhandelen, heb ik de figuuren van alle die zaken, daar ik in't kort eenig gewag van gemaakt heb, hier by gevoegt. Ik heb deze figuuren wel zeer naauwkeurig na de voorwerpen afgerigt, maar ik beloove ook, dat ik de- zelve alle braave lieden en die begerig zyn om ze te zien} in myne bereydin- gen duydelyker als 't middagligt vertoonen zal. Verders, zeer 'Ervaar e Heer, indien gy oordeelt, dat ik u ergens met my-
ne hulp in diene kan, weeft verzeekert, dat dezelve geheel en al voor uwe ftudie gefchikt is. Ik zal altyd tragten met alderhande dienften te vergelden. Uwe zuyvere en byzondere genegentheyd omtrent my, daar gy my zoo een overvloedig bewys van hebt gegeven. Zyt gegroet, en vaart voort myte be- minnen, die gy kent van gantfeher her te te zyn» 't.' ■ .. *
^Uwe Goede Vriend.
FREDRIK RUYSCH. Gcfchreven in Amfteldam den 14.
van Herfftmaand. \6g6. De
|
||||
2.87
De ZEVENDE TAFEL.
Wyft Vyf' Figuur en aan,
Welkers EERSTE betekent de l<mge-J>y£s~flagader uy t de long van een kind
genomen. Tweede FIGUUR vertoont een gedeelte van de ftam van de groote neder-
dalende ïlagader met de afgefiiedene takjes van de tufichcn-ribbige flaga- ders; als mede den uytgang van de longe-pyps-fhgader 3 en een gedeelten van de ongepaarde ader \yena azygos.J fflerde FIGUUR vertoont een gedeelte van de onder-fleutel-beemge-flaga-
der als ook de bovenfte tufïchen-ribbige-flagader metzyn afgefnedene takjes* insgelyks de longe-pyps-flagader met de maag-pyps-flagader \arteria Oefö- phag<ea7\ Vierde FIGUUR wyft geronne hiiyof wey van bloed } gemeenlykTo-
lypus genaamt, door't hoeften ontlaft. Vyfde FIG U U R vertoont een takje van de longe-pyps-flagader met een tak-
je van de longe-flagader daar aan vaft, met het welk op verfeheydeplaatzen' deze ilagader vereenigt word, VERKLAARING van de I. FIGUUR.
|
|||||||||
A. A. Stammetjes van de longe-pyps-flagader genomen uythet lichaam van
een kind.
B.B.B. Takmakingen van de zelfde flagader. |
|||||||||
VERKLAARING van de II. FIGUUR.
|
|||||||||
A. Een gedeelte van de neder dalen de ftam van de groteflagader.
B-B.B. Afgefnedene ftammetjes van de tujfchen-ribbige flagader en. C. ¥)e uytgang van de longe-pyps-flagader uyt de derae tujfchen-ribbige-Jlag-
ader. D. Een gedeelte van de ongepaarde ader.
VER.
|
|||||||||
288
|
||||||||
VERKLAARING van de III. FIGUUR.
A. Een gedeelte van de onder-fleutelJteen-flagader , waar uyt komt.
B. "De bovenfl e tujfchen-ribbige-jlagader.
C. *De maag-fyps-ftagader van de gemelde tujfchen-ribbige jlagader afkom-
ftig, en tot nog toe van de ontleeders overat hooft gezien. D. *De longe-pyps-flagader afgejheden,
E. E. Slagaderlyke takjes door de inwendige gedaante van de verdubbeling
van 't ribbe-vlies verfpreyd% en voornamentlyk door de inwendige opper- vlakte, en dat uyt een kind. |
||||||||
VERKLAARING van de VI. FIGUUR.
A. *De flam van een polyfus, uyt de longe-j>yj> geloft.
B, B. 'Deszelfs tak/es.
VERKLAARING van de V. FIGUUR.
A. Een takje van de long-flagader.
B. Een takje van de longe-fyps-flagader.
C. C. C. Inmondingen van de takjes der long-flagader met de takjes der kn-
ge-pyps-flagader. |
||||||||
De
|
||||||||
lY Fol. 289
De Zevende Ontleed-kutidiee voorftellige
B R IE F
'■■.'•',■'■•^:" - 7;':'Vaö '': ■■; '
JOHANNES HENRICUS GR^TZ,
1 ; Aan den zeer vermaarde Heer
FREDER I K R ü Y S C H, '
Medtcyne 'Döffor en Hoogleeraar in de Ontleed-en Kruyd-kunde, enz.
Aangaande het Dunne Herflen-Vlies, en deszelfs uytfteekzels. Wel Edele en zeer vermaarde Heer.
et Gerucht, 't welk my, toen ik noch in Duytfchtand my op-
hieuw, uwen onvermoeydeii yver in de ontleed-kunde, en de voortrefFelykheyd uwer ontdekkingen te kenne gaf, hadt myn gemoet zodanig ingenomen, dat ik van die tyd af niets meer wenfehte, als dat ik eens zoo gelukkig wezen zou, dat ik zelfs by uwen geftadigeri afbeyt,die gy tot het voorzetten der ontleed-kunde be- fteet, tegenwoordig wezen mogt. Ik bevin nu tot myn grootfte voor- deel, en ben 'er ook zeer over verheugt, dat myn begeerte nu naar wenfch gelukt is. Want van die tyd af, dat jk in dit land gekome zynde, voor de eerfte maal de zoo zeer gewenfehte gelegentheyt hadde, om my aan U aan te bieden, heb ik aanftonts uwe 'gënegentheyd omtrent my zoo groot béfpeurt, dat ik my gevoelde fchieiyker met óntëlbaare weidaden van u overlade en opgehoopt te-zyn, als dat'ik'trü u&re günft te verwerven (zoo myne gering vermoge ooyt in ftaat is' om die te winnen) veel werk had gedaan Nadien gy niet alleen gewilt hebt, dat ik uwe f raye vertoningen zou bywone, en 't U ge- fcheenen heeft,"geen weldaads en gunit genoeg te zyn, my een overvloede' O o ge
|
||||
290 VIIL BRIEF van JOH. HENR. GKJETZ.
ge gclegentheyd te geven van zelfs de dode lichaamen te ontleden , maar , zoo
groot is uwe genegenheyd omtrent het bevorderen van myne ftudie, gy hebt my ook een zeer ruyme toegang tot uw huys en Snykamer vergunt, Ende daar binnen gelate zynde, hoe dik wils ik myn oogen flaa op de y-
voor-witheyt der geraamtens: of als ik de zeer levendige köuleur en mege- vende buygzaamheyt der dode lichamen, door de.'zeer gelukkige uytvinding van balfemen tegen 't bederven bewaart, nauwkeurig befchouwei of zoo ik overwege de bloetvaten van yder ingewant tot de kiynfte takjes toe, door een byzondere konft opgevuit, en los gemaakt, die niet anders als door ver- , grootglazen gezien kunne worden, of terwyl ik aanzie, de herten van men- fchen, pronkende met de ontdekte loop der kroon vaten, en met een leven- dig afbeeldtzel van de takmaking der groote flagader aanwyzende de buytcn- fporige feylen, welken zommige Autheiiren in dezelve af te beelden begaan hebben -} of, eyndelyk met een woort, als ik het geheele menfchelyk lichaam, °en deszelfs deelen door uwe wónderlyke konft en oneindigen arbeyd ontdekt, befpiegelc, zoo dikwils miert het my ten hoogfte, dat myn gezigt niet be- quaamgenoeg is,om deze geheymeniffen der natuure maar alleenlyk te bezig- tigen. Alle deze dingen geven geheel en al ongemeene behandelingen te ken- nen, die alle konft en der ontleders verre te boven gaan, en een ernftigen aanfchouwer tot de groot fte verwondering verwekken, tot fpyt van alle wan- gunftigen, dewelke, wanneer ze dezelve met haar verftant of konft niet na- volgen kunnen, zy dan lafteren, en ydele haat en-nyt daar tegen fmeden. Ilc zal my waarlyk niet onderwinde, alle deze dingen met wel verdiende-
de lofredenenop te halen: want ik zou myin een werk fteken, daar toe ik myn kragten niet fterk genoeg erkennej ik ga des te meer deze loftuy tingen voor by, nademial ik wel weet, dat de zedigheid onder uwe zeldzame hoe- danigheden geen de minfte plaats heeft, en die loftuytingen U onaangenaam zyn. Ik zal my liever trachte te verontfchuldigen over myne ftoiitigheyt in het herhaalde fchryven. Derhalven bid ik u, verfchoon myne brandende weet en nieuwsgiengheyd, waar mede ik, nog niet geheel en al met uwant- woort op myn brief vol van beleeftheyt, gunft en geleertheyt te vreden zyn- de, wederom mwen arbeyd heb durven ftooren, en U om een klaarder on- derrechting verzoeken. r Want wanneer gy my onlangs onder uwe zeltzame bereytzelen vertoonde
bet dunne herjfenvlies [pja Mettinx] , het welk door uw vlyt zoo naauwkeu-
rig en ornzigdg uyt alle 4e ployen of vouwen en kronkels van dé grote \ce-
rehrum) en klyne herftenen( cerebellum) afgehaalt engefcheydc was, dat de
rimpels van deffelfs inwendige oppervlakte zeer fraay te voorfchyn quamen,
heb ik my verwondert over de onachtzaamheyt der Autheiiren in dezen te
oi>
|
|||||
\
|
|||||
113c; ï AanFREDERIK RUYSCH. i9r
onderzoeken. Indien Imant doorleeft Qalenus, Vefalius ^Riolanus ^ejlin-
gius, Barthslinuf9 'Diémerbroekius, Willifïus Mieüjffeffl, en met een woort alle zoo ouden als nieuwen, hy zal in 't geheel by haar vinden een diep ftil- zwygen, aangaande de ware manier en gedaante van infehieting van 't dunne herüenvlies in de zelfftandigheyt van de herffènen. Ik heb ook niets 'm de Anatomifchc tafelen van de Hr. Btdlo, waar uyt egter zeer vele te vergeefs zich veel belooft hebben, kunne vinden, dat van anderen niet meermalen al gezegt was: want dezeAüfheur zelfs raakt die dingen niet eens aan, waar van andere omtrent deze fton°e ftilzwygen, en die gy eyndelyk, zeer ver- maarde Heer, door u vlyt vertoont hebt. Deze diepe infehieting ofte in- dringing van 't dunne herftcnvhes in allé de ployen van de grote en klyne herfTenen verfchaft, zelfs de reden van dit geheele ftilzwygen, dewyl dezel- ve zoo ingewortelt is, volgens het gevoelen van JVïllifius, > ieifjensy en volgens't gezigt zelfs, dat het afhalen van dit herflenvltes uyt de gemelde ployen een icgelyk gefchenen heeft te zyn een moeylyk, zo niet een onmo- gelyk werk," 't welk maar alleen volgens de gedachten van ÏVilUJius Anatom, Cerebri Cap. 7. in de her/Tenen van een menfeh of beeft, dat door 't water \hydrops~\ geftorven is3 doenlyk was. Dcrhalven, Beroemde Heer, zult gy uwen naam geen klyne luyfter byzet-
ten, en de nieuwsgierigheyt der geleerde grootelyks voldoen, zoo gy de wa- re inwendige oppervlakte van V dunne herjfenvlies in de tujfehenp laat zen van de grote en klyne herjfenen indringende ^ en des zelfsgedaanteengejleltenis ver- klaart en afbeelt. Ohdertuflchen Godt verlencU, groot luifter der ont Ie et-kun de, met uwen
wel geliefden en eenigften Zoon, dapper navolger van s'Vaders deugden, en getrouw metgezel van uwen arbeyt, lange Jaren gezontheyt en welvaart, op dat door u beyder belyt de verborgentheden van s' Menfchen lichaam verder ontdekt mogen worden. Dit wenfcht van Herten Uwen onderdanigfïe Dienaar en getrouwe
Vierder van uwe IVytberoemde Naam r."'" ~:'V:,T:ifV) "i'.'.h ■ '■ Ü'jibl'SX ,l\ '.-.t tVJÏl'jii'-'Hl '/■.■ ',')/ , ;; 'j -'
JQHANNES HENRICUS GR^ETZ.
Gefchreven in myn bevlydl-kairier tof AmÏÏerda^^ j-n
den zefde van HerM-maand, \6q6. |
|||||
O o 2 ANT-
|
|||||
2$z ANTWOORT van FREDER,IK;^IUYSCH.
ANTWOORT
FRE DER IK RU Y S C H,
Aan den zeer Ervaren Heer
JOHANNES HENRICUS GRMTZ;
" ., ■".*..., . i <
|: jJ .. ' '. ■ V/, ■ ' .-.. • ..... j .'.. - ' .X '■ '-! .,-.'.: ! ■-•-'. ■ *. • i . . ■> -,'.' ! ■■ - ïf J..J lt( i JC-' .v W:
OpDcszelfs ontleet-kundigevoorftellige Brief, aangaande het
dunne herfTenvlies, en deszelfs uytfteekzels. ._ .. "i j.,;: .V.. L. 10 i\ .)\ïiji,'i l-'j'3 (lïi'i' il'/K.Jl '• l'.'vi '.'•; ."" /-V^s-,.* '4 \ .' ;,i '■ ■ i
Wel Er var e Heer, 4-rir-rh •/• -vr -vo ('W-s-v,
yt uwen Brief, den zefde vanHerftsmaand aan my behandigt,
hebbe ik, behalven uwe groote genegentheyt tot myne ftudien, imgelyks uwe byzondere vaardigheyt in 't brieven fchryven ver- fLian. Want nauwlyks was myn Antwoort, op uwen.eerften brief aan de geleerde werelt vertoont, of gy hebt my aanftonts op nieuws door een nieuw en veel gewigtiger verzoek tot het volbrengen van andere dienften willen aanfporen. Ik bekénne waarlyk, dat u laafte be- geerte zoo billyfc en beleeft is, dat ik gedwonge worde, dezelve te gehoor- zame, en u verzoek ten eenemaal toe te ftaan, en dat te meer, nademaal uw oprechtigheyt en yver my niet alleen tot dat flach van dienften, maar ook tot meer anderen te doen , verbinden. Ik vreeze, ervaar e Heer, dat u nieuws- gierigheyt, als ik dit bekleetzel van de grote en klyne herflenen zal vertoont hebbe, u zal trekken tot de herflenen zelfs, nadien gy daar omtrent zeer vele dingen van my vertoont gezien hebt, dewelke geheel en al verfchden van dat geen, 't welk de voornaamfte Autheuren daar af gezegt hebben. Dog ik zal dit aan uwe beleeftheyt overlaten, wien myne veelvuldige bezig- heden en onvermoeyde yver om de geleerde dienft te doen, overvloedig genoeg bekent zyn. Niemant, fchoon die maar een nieuweling in de ontleet-kunde is , kan on-
bewuft zyn, dat de grote herflenen, voor zoo veel de figuur van de uytwen- |
|||
Aan JOHAN. HENR. GRAETZ. 293
dige oppervlakte aangaat, zeer veel van de- klyne herffeneii verfchillen •'
want de grote herffencn worden met verfcheyde kronkels toegevouwen, waar mede gy waarlyk zeggen zoude datze de darmen aan 't darmenfcheyl gebon- den, of de hom van een Cabeljaauw verbeelden. Dat de zelfllandigheyt van de klyne herffenen in 't buytenfte gedeelte gelyk als uytplaten tegen mal- kahderen leggende 't zamengeftelt is, Is van anderen al over lang tot wal- gens toe gezegt. 't Is ook bekent gelyk gy wel zegt, dat het dunne hers- fenvlies tuffchen de tuiTchenplaatzen van de grote en klyne heriTenen zig in- voegt i maar de manier, hoe zy geloven dat zulks gefchiet, en tot nog toe de autheuren gefchreven hebben, is geenfints voor 't gezigt vertoont. -:' Want men moet niet denken , dat zulks op zoodanig een wysgefchiet, als het net tuflchen de kronkels van 't gedarmte ingedompelt wort, of als een neusdoek, dewelke van ons in verfcheyde vouwen tot malkander gedrukt wort: Nademaal aldus haar lengte en breette vermindert wort, dat zulks egter geenzints in 't dunne herffenvlies plaats heeft, zal een naauwkeurige op- letter duydelyk aanfchouwen. Het blykt zeer klaar hier uyt, om dat na des- zelfs voorzigtige affchyding van de grote en klyne herflènen zyn grote en breette niet vermeerdert wort, fchoon het zig in alle die ployen vervoegt heeft, ten ware die hegtingen door hulp van vezels en vaten gemaakt met een lugtige hant van alle kanten wierden weggenomen. Derhalven fchynt my het gemelde dunne herffenvlies in alle de ployen en
voegen zekere tiytfteekfels Qprocejftis ) uyt te zenden, by na op gelyke wys, als de zikkelwyze uytfteekzels (proceffus faleïforrnis yleggende on-4 der de langwerpige groef QJihtés longitudïnalis ) uyt de verdubbeling van 't dikke herffenvlies (dura mater') voortkomt, zoo dat het dunne herffen- vlies zoo veel uytfteekzels voortbrengt,als 'er ployen gevonde worden,zyn- de dezelve niet van een zikkelwyze figuur, maar lopende flangswys, gelyk de 4 figuur van de 8 tafel aantoont. Tuflchen de tuiTchenplaatzen van de klyne herlTenen vervoegt zig het dun-,
ne herffenvlies met zoo veel zikkelwyze uytfteekzels, als 'er ployen of groe- ven gevonde worden ■> dit. vlies weggenomen en afgefcheyde zynde, verheelt het zeer fraay de celleties en holienes van een flaapbol, gelyk te zien is in de 1 en 2 ïig. van de 8 tafel. Om meer hier voor dit maal by te voegen, laat deze ftoffe en de fchaars-
heyt van myn tydt niet toe. Ondertuffchen dat gy welvaart, zeer Ervare Heer, bid. van ganlcher herten, . kxm i ,iv:- v\ V: lh .i. 'Üwe Ty'tenjïwillige en genegeneVrieitdt,
Amfter-dam den agt en twintigfte vaiv.
Heriïhnaand in 'r Jaar ióoó. FREDRIK PvUYSCH.
Oo 3 Ds |
||||
DeACHSTE TAFEL»
VERVAT VIER FIGUREN.
Welkers EERSTE vertoont het dunne herfenvHes, ( A) de klynen her-
/énen bekleedende, en dat uyt het lichaam van een Jongeling; daar in ko- men ons zoo veel zikkelwy ze uytfteekzels te vore, (C) als'er ployenin de klyne herjfenen gevonde worden T>it geheele vlies, van de klyne hers- fenen dfgefcheyde, Joing in vogt, als ,het afgetykent wiert; 't geen daarom gedaan is f op dat het getal van de uytfteekzels zoo veel te duydelykerons in 't gezigt zou komen. Ferders ftaat aan te merken, dat deze uytfteek- zels door het vloeyende vozt, waar in ze hmgen, haar zikkelwy ze figuur niet behouden hebben, 't welk daarom de tweede FIGUUR aanwyft. D* Jlag-aderlyke vaten worden in zoo een groot getal door dit vlies vtrfpreyt, dat ik, zoo ik ze hier afgebeelt haddt, de zikkelwyze uytfteekzels ten ene- maal zou verduyjlert hebbe3 waarom ik maar eenigetakies (B ) van ter zyden byge voegt hehben. D. vertoont zeer korte s tengere, en talryke ftag- adertjes van de inwendige gedaante van 't dunne herjfenvlies voorkomen- de y een foort van Mofch verbeeldende, 't welk van geen ontleder tot nog toe aangemerkt is. "Be Tweede FIGUUR.
Vertoont een uyt de zikkelwy ze uytfteekzels van 't dunne herffen-vlies, be-
kledende de klyne herffenen 3 in 't zelve wort ook een aanmerkelyke loop van vaatjes aangeloont. <De VerdeFIGUUR,
|
||||||
Wyft aan een gedeelte van't dunne herjfenvlies de grote herjfenen bekledende^
met des zelfs jlagaderties, alwaar aan te merken is, dat de uytfteekzels van 't dunne herjfenvlies de grote he?ffenen bekledende geen zikkelwyze Figuur hebben 3 zoo als in V dunne herjfenvlies van de klyne herjfenen, maar lopen ftangsgewys \ dit gedeelte van't dunne herjfenvlies is losgemaakt van zyn vezelige en uyt vaten gemaakte hegtingen, en is vlak uyigeffan- tien, op dat de loop der vaten des te frayer blyken zou. Ten laajie ftaat cok aan te merken in deze derde Figuur, een gedeelte van 't dunne herft fenvlies /tanwyzende ♦ dat de vliezigheyt door de plaatfhyder niet zeer uyt gedrukt is, 't zelve is met inzigt gedaan} op dat de jlagaderties niet "jerduyftert zoude worden. *?e |
||||||
<De VterdeYlGUUR. *9*
Vertoont een gedeelte van 't dunne Herjfen-vlies
(A.) 7Je grote her(fenen bekledende -, met des zelfs uytfteekzels.
(B.B.} zigtujfchen de kronkels van de grote herjfenen invoegende, enSlan^s-
wys lopende door't zelve ziet men ontelbare Jïagader en verjpreyt 3 dogde**
ze zyn veelmeer 'm 't getal in 't voorwerp zelfs» -
De Achtfte Ontleed-kimdige voorftellige
BRIEF
Door
JOHANNES HENRICUS GRMZ,
Aan den zeer vermaarden Heer
FREDERIK RCJYSC H,
Medicyne TïocJor en Hoogleraar in de ontleed-en Kruyt-kunde enz.
Aangaande liet Kraakbenig maakzel van den Neus, de Slag-
aderen van/t Trommelvlies, en van de Holiigheyt van den Trommel, als ook van de ge- hoorbeen tjes en haar beenvlies. |
|||||||||
I" :>
|
|||||||||
Zeer Vermaarde en Er var e Heer 3
Eerwaarde Begunstiger ie de wetenfchap der ontleed-konft ftellen te beftaan in een enke-
le kennifTe der namen, menende, dat de zélve volmaakt te ver- krygen is, zoo men de benamingen der delen weet, en figuren daar van in ziet, belleden, en fchikken maar een korten tyt tot het leren van die wetenfchap. Deze zoeken zy daarom , alle -,s M '■& . . ,.: . ti7u-^m ondle-
|
|||||||||
395 VIII. BRIEF van JOH. HENR. GR^ETZ.
ontledingen verworpen en övergeflage hebbende, uyt de Boeken te halen,
en met een blint vertrouwen onderwerpen zy de vryheyt van haar oordeel aan 't gezag der Autheuren. Ik oordeel met deze leer over een te komen die fraye en gemakkelyke weg, dewelke Blankaart in 't begin van zyn ontleding op 't eeriie hooftdeel ydelyk roemt gevonde te hebben, door welkers hulp hy voorgeeft, dat hy m korte dagen de geheele ontleed-konft aanzyne leer- lingen kan vertonen. Maar hoe zou hy anderen in 't onleden konnen oeffe- nen, nademaalhy zelfs nooyt enige ontleding gehouden heeft, en al't goede, dat hy in zyn ontleetkundig gefchrift gelall heeft, is hy niet aan zyn eygen ogen, maar aan de naarftigheit van anderen, ten eenemaal verfchuldigt. Maar andere, oordelende eyndelyk de ware en grondige wetenfehap der
ontleed-kunde deze te zyn, dewelke niet uyt enkele boeken, maar uyt de dode lichamen -der menlehen met een overmoeyden yver gehaalt wort , roe- pen dezelve uyt voor zo een oneyndig werk, en dat ook niet van een enkel menfeh of eeuw is. Zo dat die gene, dewelke den oorfpronk en aanwafch van de ontleedkunde van vele eeuwen herwaarts ophaalt, zig verwonderen moet, dat des zelfs palen, die te vore al te naauw bepaalt waren, nu door een eeuwigdurende lofwaardige vlyt van verfcheyden wel bedrevene Mannen, oneindig, evenwel niet tot het uytterfte toe, uytgebreytzyn> daarenboven die het voorwerp der ontleed-kunde befchouwt, zullen hem aldaar vele onbekende, durftere entwyfFelagtigc zaken ontmoeten , welkers onderzoek den nakomelingen ook wat werk koften zal. Wat my betreft, van die tyt af, wanneer ik myne ftudien, en my zelfs
geheel en al aan deze zeer deftige wetenfehap opgeoffert heb, heb ik dik- wiis gelegentheyt gehad van my te verblyden, Indien my in 't onderzoeken zommige dingen naar wenfeh gelukten , maar dikmaals heb ik my bedroeft, als ik de diepe verborgentheden met inyn mes en arbeyt niet konde nafpeu- reiij evenwel ben ik hier in altyt gelukkig geweeft, dat ik my bediene kon van de zoo zeer gewenfehte gelegentheyt om myne pogingen in de voorwer- pen dikmaals te herhalen', en dat ik U : beroemde Heer, toteenbegunftiger gekregen heb, wien 't my zoo in 't openbaar als afzonderlyk toegelaten is in een twyfFelagtig voorval raat te vragen. Nooyt heb ik van U myn af- fcheyt genome, of een openbaar antwoort van U bekomen, of ik heb my over de zwarigheden van my weggenomen, en de onbekende dingen geopen- baart, en de tekenen van gunft en genegentheyt herhaalt zynde, kunnen ge- ruft ftellen en verblyden. Wanneer ik dit herdenke, ben ik gedwonge, Vermaerde Heer, zo veel
hóóp en vertrouwen op uw beleeftheyt te ftellen, dat ik geenzintskantwyf- felen, of deze myne ftoucigheyt van V voor de derdemaal aan te fpreken * z4lU aangenaam en welbehaaglyk zyn. ^e |
||||
Aan FREDRIK RU YS CH. 297
1)e Neus onlangs van U aan my vertoont, die gy bereydt hadt têt een nauw-
k euriger opheldering der verdelingen van dezselrs kraakbeniggedeelte, enge- ft. eltenis van 't \_/èj>tum narium ] Neusfchot, heeft my gelegentheyt gege- ven om te bemerken, dat 'er vele dingen on bekent zyn, die hier klaar ble- ken , en van anderen of niet gezien, of als te gering zyn overgeflagen; In welke zaak ik ten volle beveftigt wiert, wanneer ik de fc hriften der autheu- ren met uwe aanmerkingen een weynig naauwkeuriger vergeleek: want tot # tot nog toe heb niet anders uyt alle de fchryveren, dien my de tydt toeliet
raat te plegen, kunne verftaan, als dat de kraakbenige Zeifftandigheyt van de neus verdeelt wort in vyf delen. Aldus wort het volgende daar van by Barthol'mus in zyn ontleetkunde oj> het 10. Ca/, van V 3, beek, by my op 3 f o. bladtz, gelezen: de kraakbenen maken de Zeifftandigheyt van\t on der- ft e gedeelte der neus, en zyn vyf. *De bovenjh ssyn de br eet/f e, dewelke ban» gen aan de Neusbeenderen, en hoe meer ze nederdalen, hoe weeker zy wor- den, zoo dat het uyteynde van de Neus een Zelfftandigheyt heeft ten dele gelyk als kraakbenig, ten dele ligamenteus ofbandig. Het derde in 't mid- den van dezen , maakt het middelfchot uyt of het tufte henfcheyt zei tujjchen byde de neusgaten. Aan dezen worden twee a?ideren gevoegt, dewelke de ■ , [fiinna five ala~\ vleugels uytmaken, en worden door vliezige banden Vza-
megebonden. De Tafelen van Bidloo worden met dezelfde duyfterheyt ber nevelt, en de Autheur zelfs heft het zelfde deuntje weder op, dat andere al tot walgens toe gezongen hebben, want aldus /preekt hy in de 1 2. tafel van 't eerfte deel, X>yt een vyfderly V zamenvoeging van kraakbeenderen is het onderfte gedaante van de neus V zamengeftelt, dewelke alle onder een naam van een verfchydentlyk verdeelt kraakbeen verftaan kunne worden.TDe twee bovenfte, aan de neusbeenderen hangende, mifangen het derde zynde het " middelfte tufte hende voorgaanden, of het middelfchot, en de twee zydelyke kraakbeenderen de vleugelen. Alle deze kraakbeenderen worden, met een vlie- zig bekleetzel bekleet. Hoe groot een verwondering hebt gy in my verwekt, wanneer ik met U"
befchouwdehet zeer konftige maakzei van't in weiidige [auditus organum int er- numjgehoor tuyg, namentlyk het vlak gefpanne [membrana tympani~\ trommel* vlies, de Mechanifche ineenfchakeling en natuurlyke 't zamenvoeging van de [quatuor ojficula audit$ts~\ vier gehoor beentjes, de [tres• excavationesjï-? ve canales circulares~\ drie half ronde holtens van 't \_labyrinthi~\ doolhofj de kronkelige bogten van i [ cochle'a ] flakkenhuys, en wat gy aanmerkens waar- dig meer toen ter tydt vertoonde, bekenne ik, vermaakten my met haar aango* naam gezicht, en ik merkte te gelyk eenige dingen aan, dewelke zelfs van de nauwkeurigfte onderzoekers van 't gehoortuyg niet befchreven zyn. Het Pp is
|
||||||
•
|
||||||
*
|
||||||
\298 VIII. BRIEF Van JOH. HENR. GRJETZ.
is my niet onbekent, dat door de vlyt van Du Vemy en Schelhamer het op*
regte Dedalifche geftel van deszelfs benig gedeelte, en de verborge takma- kingen der zenuwen aldaar gelegen uyt de binnenfte fchuylplaatzen open ge- legt, en ten toon geftelt zyn, maar ik verwonderde my te gelyk,dat de ver- handeling van bloetvaten, aldaar in een groot getal verfpryt,. door zulke beroemde mannen, by de ontleetkunde wel verdient hebbende en noch ver- dienende, opgeftelt, zoo gebrekkig enkel op giflïngen gebouwt is j dat de zelve echter niet minder nootzakelyk als nuttig is, blykt hier uyt om dat de- ze delen haar gehele leven, en voetzel daar van ontfangen: Want nauwlyks ichynt het gevoele van den Trofejor Bidloo eens in acht genomen te moete worden, het welk hy onlangs van de ftoel, in tegenwoordigheyt van veele toehoorders uytgefproken heeft, namentlyk dat, dat werkelyk onderzoek der bloetvaten, en de nauwkeurige befchryving van der zelver loop in alle delen niets te beduyden heeft, en ten eenemaal overtollig is, nadien het nu vaften zeker is, dat alle de delen van bloetvaten voorzien zyn, om dat ze gevoet worden -, nademaal, als deze redenering doorgaat, anders de gehele [neuro- hgia~\ befchryving der zenuwen onnut gemaakt wort, (dewelke nogtans ge- lykze van een zeer grooten arbeyt, zoo is ze ook van een hoog gebruyk} om dat men met gelyke bewyslykheyt uyt de voeding en 't. gevoel der delen j befluit dat de Zenuwen door alle de delen van 't lichaam verfpreyt worden. Myn mening is nogtans niet, als of ik zeggen wilde, dat alle die gemelde Heren de flagaderen en aderen aan de delen van 't inwendige oor niet toe- geftaan hebben; want het konde anders blyken uyt haar fchriften, dewyl de Heer du Verny zeer nauwkeurig den oorfpronk en takverdelingen dezer va- ten fchynt te befehryvenj hy zegt immers, de Holligheyt van dezen trom- mel is bekleet met een vlies, waar in zeer veel'-val'en verjprytworden, wel- kers takies zommige zyn van dien tak der jïaap-jlagader,dewelke in het dik- ke herjfenvlies verfpryt wort, maar de andere vaten zyn takies van die va- ten , dewelke verfpryt worden in de vliezen, welke de holligheden van 't mam- wyze [ Apophyfi*Ma(foidis~\ uytjltekzel bekleden, ja zelfs vertoont hy dezelfde vatenafgebeeitmdei/fig.van de 9.-tafel. Hy zegt verder, -dat de Zelfflandig- heyt van den [ Malleus~\ hamer en [_Inetss'^ aanbeelt met zommige gaatjes doorboort Zyn ^ die toegang *uertenen aan de vaatjes', welke het voet zei daar na toebrengen | en eyndelyk eygent hy het ilekkenhuys en de halfronde Ganalen of holligheden'obk hunne flagaderen en aderen toe. Want volgens zyn gedachten \ dëëlëdi&jlagader, welke io$ heffiekkenhnys ingaat ? eenaan- mer&elyke tak mede aan1 het ^eflïbülumT voóthny's^ dewelke wederom *» tween verdeelt wêrt, 'gaande na dé regter eè tïnker' ztide; byde dezetamen worden^wederom gemeénlyky verdeelt'm twee anderen* welkers eenedoor de
por.
|
||||||
♦
|
||||||
•
|
||||||
Aan FREDRJK RUYSCH. *99
foort van V Fborhuys, die met de halfronde Canalen gemeen is, ingaat, en
wort verdeelt in twee takjes , welke in 'tbinnenfte dezer Canalen verfpryt worden: ¥)e andere tak gaat door de bovenfle poort van V middelfte kanaal in, en keert weder door de andere foort van V zelfde Canaal in "tFoorhuys. Op vele plaat zen van 't binnenfte van V Voorhuys gefchied 'er etn [ Anafto* mofïs~\ inmondinge of vereniging. T)e Aderen worden op gelykerwys ver-' deelt. De zelfde beroemde Autheur voegt 'er de af beeldinge van deze vaten by in de 7. en 8. figuur van de 10. tafel. De zeer vermaarde Schelhamer voegt 'er wel geene byzondere befchry ving,van
een verfpryding der bloetvaten na de inwendige delen van 't oor by, maar nogtans zegt hy op de 1 o. Af deeling van 't 3 Hooftiruk van 't eerite deel, dat het openbaar is, dat dezelve tot in het oor doordringen, nadien inverfch geftorve lichamen de vliesjes, bekledende de inwendige oppervlakte van de L Cmcha ] Schelp, door de bloetvaten geheel root zich vertonen, maar hy ftaat Vefalius niet toe, dat die vaten ontfange worden door dat gat, waar door uytgaat het harde gedeelte van de gehoor zenuw, het welke is tuflehen het mamwys, en [apophyfis fyloides~\ priemwys uytfteekzel, en dat dit is de \_Aqu6 ductusFallopii~\ waterweg van Fallopius, toont hy §, 11. iz, Cap. 4. part 1. niet minder grondig aan, als hy klaar bewyft Cap. 3. §.n. dat dien anderen gaande uyt het oor na 't verhemelte, genaamt moet worden de [ductus Eufiachianus^ de weg van Euftachius. Maar niet te min, indien ik van de eene kant deze bcjfchryvingen en Af-
beeldingen van die Heren, en van de andere kant alle die vaten door uwe wonderbaarlyke konft met root wafch opgevult nauwkeurig befchouwe, be- fpeur ik geen klyn onderfcheyt tufTchen het beloop van die, en deze vaten, zynde een klaar bewys, dat die ontleders de gemelde vaten liever met de o- gen des verftants gezien, en die zy met het gezigt niet gewaar konde wor- den , door inbeelding ingevuk hebben. Daar en boven, dat dit ^Doorluchtigepaar ontleders met Spigelius en an-
deren vaftgeftelt, dat de beenderkens van 't gehoor zonder [perioftium^ beeni- vlies zyn, fchynt my met de natuur en 't gebruyk van dit vlies te ftryden. Nademaal het zelve volgens den zeer nauwkeurigen ontleder, Hr. Ckpton Havers, in zyn Ofteol: nov. discurf. 1. by my op 't 18. en volgende bladz. zodanig van natuur is, dat het met een dubbelde loop van vezels voorzien is, welkers onderfte ontftaan van 't dikke herflênvlies, en lopen regt uyt, maar de bovehfte nemen haar oorfpronk van de pezen der fpieren, en houden geert geregelde plaatzing; nu zyn de beenderkens van 't gehoor zo verre niet van' deze dubbelde oorfpronk van 't beenvlies afgelegen, of ze zyn der liever naaft by. Na het oordeel van dien zelfden Heer Havers, by my op 'tti$ en volgende blad, is het gebruyk van 't beenvlies in de beenderen Pp 2 zes
|
||||
B03 VIII. BRIEF van JOH. HENR. ÖKMTZ.
zesderlyj ten eerftè, op dat het de beenderen bedekt. Ten twede3 op dat
het de geeften met zich-na de Zelfftandigheyt der beenderen voert , cndezel- ven gevoelig maakt. Ten derde , op dat het de vergroting der beenderen tot een paal verftrekke 5 ten vierde , op dat het de verenigingen der beenderen en der zelver aangroeyzels bevordere, ten vyfde, dat het de hoofden en pezen der fpieren met de beenderen vafthegt, ten zesde , dat het wegens zyn ge- voeligheyt de beenderen bevryt van uytwendige ongemakken. Geen van alle deze gebruyken kunnen deze gehoor beenderkens boven de andere beenderen van 'tmenfchelyke lichaam ontberen: want of fchoon de Hr, Schelhamer, hier uit befluyt, part. 3. cap, 4. §. 13. om dat, als men het beenvlies aan de overige beenderen toeftaat, die natuur te gelyk haar het gevoele heeft wil- le geven , op dat 'er niet iets fchielyk of onverhoets het zelve quetfe , of zon- der onze bemerking bederve, dat derhalve deze beenderkens zodanig be- kleetzel niet van noden hebben, om dat 'er voor geen uytwendige ramp te vrezen is, dewylze in de binnenfte holligheyt der beenderen verborgen leg- gen en geen fcherp vogt op vallen kan, nadienze in de inwendige lucht ophan- gen. Dit niet tegenftaande bevindeikin de gemelde redenering een on volkome verhaal van de gebruyken van 't beenvlies, en een ongegront bewys van de twede ftelling -y waar op nogtans de zaak aankomt, namentlyk, dat de ge- hoor beenderkens zodanig in de binnenfte delen van 't oor verborgen leggen, dat ze tegen alle rampen en ongemakken zo van de lucht, als fcherp v«gt bcvlytigt en bevryt zyn; nademaal het tegendeel my doen geloven de gefta- dige vernieuwing van de lucht in de fchelp begrepen door den weg van Eu- fachius, de aangemerkte veelheyt van vogt in dezelfde holligheyt na mate overvloedig genoeg, en vele andere redenen, die ik om de kortheyt hier yoorby ga. Maar om niet wytlopiger te zyn in 't verhalen myner twyffelingen, dewel-
ke by my voortgekomen zyn uyt het lezen der ontleetkundige boeken, en 't befchouwen van uwe zeer nauwkeurige en zinnelyke berydingen, en op dat ik 't gemeene welvaart, 't welk U zo zeer ter herten gaat., geen nadeel doe met U van nootzakelyke dingen af te houden, betuyge ik, dat ik alleenlyk daar mede voor heb , om U, Vermaarde Heer, voor ogen te leggen die dingen, welke nog onzeker en onbekent zyn , van welke alle oprechte lief- hebbers der ontleetkunde met een eenparige wenfeh een nauwkeuriger be- fchryving verlangen5 en om U te verzoeken, dat gy 't gene, 't welk gy omtrent de verdelingen van de kraak benige Zelfftandigheyt van de neus, de figuur van 't middelfchot van de neus, de bloetvaten door alle de gedeeltens *&an 't 'mivendïge oor, en trommelvlies verfpryt-, als mede het beenvlies 'aan de gehoor beenderkens, door uwe onvermoeyden arbeyt, en fchrander- ,.--„: heyt
|
||||
AanFREDRIK RUYSCH. 301
heyt begrepen hebt, de geleerde wefelt niet langer onttrekken, maar door
uwe nauwkeurige afbeeldingen en uytleggingen bekent maken, en in 't licht brengen wilt. Hier mede Wenfche ik zeer vieriglyk, dat gy welvaart j en ik verzoek
dat gy my, die U zo grotelyks acht, volhert te begunftigenj en blyve. Zeer Vermaarde Heer»
U 'Otiderdanigfle Dienaar.
JOH. HENR. GR^ETZ.
Arofterdam den eerftcn van Slacht-
maant in 't Jaar i6pó. |
||||||
ANTWOORT
; Van . . .
FREDERIK RUYSCH,
Aan den zeer Ervaren Heer
JÓHANNES HENRICUS GR&TZ,
Op Deszelfs ontleet-kundige voorftellige Brief, aangaande het
kraakbenig maakzel van de Neus, de flagaderen van 't trom- melvlies, van de. holligheyt van den trommel, en van de ge- hoorbeentjes j mitsgaders aangaande der zelver bcenvlïes. Et is zo, de ware en oprechte kennis der ontleedtkunde is niet
enkel uyt het Jezen der boeken, en ook niet alleen uyt hetfny- den der dode lichamen te halen 3 maar daar wort een minzame , vereeniging van beyde ftudien vereyfeht. Nademaal dit U zeer ter herte gaat, zo dat gy de fchriften der befte Autheuren by Pp 3 nagt
|
||||||
$04 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH
nagt en dag doorleeft,en de ingewanden der geftorvenen vlytig doorfnuffcltj
geeft gy reden om veel van U te hopen, en alle geluk te voorfpellen. Uwc verdienflen bewegen my, dat ik het antwoort op uwen brief op den eerften van Slachtmaant des voorledene JaarS niet verder kan uytftellen, fchoon ik zeer bezet ben met mync openbare vertoningen, drukke practyk , en huys~ lyke zaken. Gy brengt eerft ter onderzoeking de kraakbemge gejieltenïs van de neus
van de Anatomiften niet. genoeg gezien, of befchreven, veel minder afge- beelt: want zy alle gelyk gy wel zegt, Zeer Er vaare Heer, Hellen maar vyf kraakbeenderen van den neus, namentlyk tice bovenjie en breetjie, han- gende aan de benige delen van den neus} een derde midden tuffchen deze twee en makende het kraakbenig gedeelte van 't ncus-fchot uyt > en de twee onderfte, de vleugelen genaamt. Maar by aldien imant met een luchtige hant dit gehele onderzoek in 't
werk ftelt, zal hy bevinde, dat de vleugels niet in 't geheel, .maar voor 't minfte gedeelte van een kraakbenige Zelfftandigheyt zyn * en dat 'er van de- ze meer ftukken gevonden worden,als de Autheuren tot nog toe gelecrtheb- ben. Onder het benige gedeelte van den neus, ('t welke niet alleen uyt twe langwerpige vierkante beentjes beftaat, maar ook uyt het zydelyke en boven- fte deel van 't derde paar der beenderen van de bovenfte kaak} de bekleetzels afgenomen zynde, komt de - [ Nafi glohm ] Neus-bol te voorfchyn, dewel- ke Hchtelyk in twee delen fplyt, als de banden maar Weggenomen worden, gelyk te zien is in de 5. rig: van de 9. tafel, letter A. Tuffchen deze delen een wynig van malkanderen uytgebryt, komt het
kraakbenig gedeelte van V middelfchot in 't gezigt, het welk Bartholinus voor 't derde in ordre hout, maar Spgelius noemt het eerfte, en 't zelve zal by my ook het Eerfte kraakbeen van de Neus wezen, om dat het onge- paart is, maar de andere zyn in byde de kanten dubbelt. Dit kraakbeen ver- deelt het onderfte gedeelte van den Neus in twe delen, en zit vaft aan't benig gedeelte van 't Neus-fchot door tuffchenkomft van een vliezige bant, dewel- ke door een verzwering zeer licht losraakt, waar door de neus een affchu- welyke en platte gedaante aanneemt. Dit kraakbenig fchot is geenzints in zyn onderfte en uytterfte gedeelte fcharp, maar ront, gelyk blykt in dezes- de en zevende rig. van de 9. tafel. Het is fomtyts omgekromt, en in ftok» ouden verandert het niet alleen in een benige Zelfftandigheyt, maar wort dikwils ook onmiddelyk verenigt met het elfde been van de bovenfte kaak, dat mèn de \_jSomer'] Ploeg noemt. Daarenboven oordeel ik 't aanmerkens- waardig te zyn, dat dit kraakbenig middelfchot der Neusgaten, niet allee*1 bekleet wort, met het [Membrana Mucofa ] Snotvlies, maar ook niet ecu
zeer
|
||||
Aan JOH. HENR. GKMTZ. $oy
zeer dun vliesje onder dit onmiddelyk gelegen ; Dit dunne vliesje is een ver~
volg van 't beenvlies, dat het benig gedeelte van de neus bekleet, en ver* dient de naam te hebben van 't [ Terkhmdrium ] kraak-been vlies , en het wort met zyn flag-adertjes voorzien , voornamentlyk zo gy 't voorliet heldere ligt hout, en het voorwerp op myne nieuwe manier bereyt is, gelyk ik onlangs in een afgezonderde byeenkomft vertoont heb,, en de 8. fig. van de 9. tafel aanwyft: dit dunne vliesje gefchcurt of afgebroke zynde, komt 'er zeer ber zwaarlyk een nieuw in de plaats., en baart een Heelmeeiter veel mocy te. Maar het Snotvlies, het middell'chot bekledende pronkt met duyzenden van flag- gderlyke takjes,gelyk door een nauwkeurig onderzoek blykt in de jS. fig. van de 9. rafel, hare uyteyndene heb ik onhngs zo fyn vertoont, dat men- dezelven met vergroot glazen naauwlyks konde ontdekken, daarom is't geen wonder, dat 'er zoo licht met het eynde van den vinger een \^Hamorrhagm~\ bloetftorting verwekt wort. Dit Snotvlies heeft ook overvloedige kliertjes* Ziet de 7. fig. van de 9. tafel. Het twede en derde Kraakbeen in de 4. fig. A.lett. aangewezen, zynde drie-
hoekig y worden met de bovenfte kant gehegt aan 't benig gedeelte van de neus door middel van een bandige hegtmg, en langzamer hant nederdalendè eyndigen ze met het voorfte gedeelte in een fcharpe hoek, en methetonder- fte gedeelte ontfangen zy het Vierde en Vyfde Kraakbeen, of'het twede paar',. dewelke van anderen wel verzuymt zynde, kort zyn,, komende in breette over een met de breette van 't tweede bovengemelde paar kraak been deren. Ziet de 4-fig. van de 9. tafel, letter B. Het zesde en zevende Kraakbeen, het derde paar uytmakende, hangen;
met de agterfts zyde aan de zo evenverhaalde kraakbeenderen, namentlyk het vierde en 't vyfde, en zyn ten naaften by van een vierhoekige figuur. Ziet- de 4» fig. van de 9. tafel, letter C. Aan- deze kraakbenige brokken volgen het acht f?e en negen deKraakbeen o£
het vierde paar, eenigzints de bladeren van de \_pertj>kca fcandens~\ klim--
raende omwinde verbeeldende, dewelke in de beyde uyteyndens fpits zyn,
en eyndigende in een dun nederwaarts gebogen aanhangzeltje, eenigzints het
\_pediculus folioritm^ fteeltjc van de gezegde bladeren gcly kende 3 naderen-
omtrent het eynde ten laafte wederom zeer na by malkanderen, en ftaan aan^
beyde cfe kanten van 't fchot, even als de deeltjes aan de \cofiafoliorum~\ ribbe'
of
zenuw van de bladeren, en eindigen in de infnyding van de boyenfte lip. Ziet
de 4. fig. van de 9. tafel, letter D..
Het overige gedeelte makende het grootfte deel van de vleugelen in de bei--
de kanten , is niet kraakbenig, maar enkel vliezig) alhoewel 't dik genoeg is.
Zkt de 4. fig. van de 9. tafel; letter E,
War
|
||||
3o4 ANTWOORT vati FREDRIK RUYSCH,
Wat het twede deel van uwen brief aanbelangt, zeer Ervare Heery na-
mentlyk de Afbeelding van de bloetvaten lopende door 't trommelvlies, ik beken dat gy dit moeyelyk werk zo dikmaals van my hebt verzogt, dat ik het U met fatzoen niet langer wygeren kan, echter is 't my geheel en al moeie- lyk gewecft, niet alleen de gezegde vaten te voorfchyn te brengen, maar ook wegens haar fynheyt, derzelvér afbeelding temaken -, waarom gy niet denken moet, dat alle takjes in de bygevoegde negende figuur vertoont worden, de- wyl ik zulks ten eenemaal onmogelyk oordeel. Derhalven wil ik in de eerfte plaats aangemerkt hebben, dat derzelvér loop
ten eenemaal verfchillende is van die, dewelke gezien wort in 't zeer dunne vlies de holligheyt van den trommel bekledende: in de twede plaats moet men weten, dat ik in de herfftmaant van't voorledene Jaar, wanneer ik myne open- bare vertoogingen deed in dode lichamen van kinderen, nu al over de drie Ja- ren door myne balfamatiezeer net als levendig bewaart, aangetoont heb, dat het trommelvlies beftaat nyt twe platen of rokken, en dat ik den derde in den vorige maant ontdekt heb, den welken ik nog in myn Snykamer een ygelyk vertonc kan; de bloetvaten worden niet verfpreyt door den uytwendigen rok, maar, voor zo veel ik tot nog toe heb moge ondervinden, door denmiddel- fte, zoo dat men giffen moet, dat deze bloetvaten gefchikt zyn tot een byzon- dere bediening, en hebben zelden, zoo ooyt, gemeenfehap met de vaten door den trommel lopende. Verders ftaat aan te merken3dat die flagaderlyke bloetvaten door 't trommelvlies met een zeer zware takmak ing verfpreyt, ookeeneygen en byzondere loop houden >, want zy worden van 't midden of middelpunt af- geleyt tot den omtrek -, het {lammetje van deze vaatjes na' t middelpunt of 't midden gaande neemt voor 't grootfte gedeelte zyn oorfpronk van de takjes der uytwendige flaap-flagaderen lopende ter zydevandeuytwendigefpiervan den hamer. Ziet de 9. fig. van de 9. tafel. Omtrent de bloetvaten van het zeer dunne vlies van den trommel, heb ik
onlangs in een afgezondert collcgie der zei ver wonderlyke loop vertoont, die ten eenemaaf van de figuren der Atitheuren verfcheelde, en zeer vermakelyk om te zien was, gelyk ik ook afgèbeelt heb in de 10. fig. van de 9 tafel,al- waar dat vlies uyt de holte van den trommel genome en vlak gefpanne gezien wort, op dat de vaten des te naauwkeuriger te voorfchyn zoude' komen. Het geene gy, zeer Ervare Heer, aangaande de nootzakelykheit van 't
beenvlies van de beenderkens van 't gehoor met kragtigedrangredenenbewyft, verdient myne toeftemming, en 't wort met het oog zelfs zodanig beveiligt, dat ik verzekeren kan, dat ik die beenderkens over drie of vier Ja- ren al bevonden heb geenzints van een beenvlies berooft te zyn, en dat By ge- val : want de bloetvaatjes door de gemelde beenderkens verfpreyt, en in de eerfte
|
||||
■I
|
||||||||
>m.
|
||||||||
Aan JOH. HENR. GR^ETZ 305
eerfte figuur uyfcgedrukt, verfchafte gelegentheyt tot deze ontdekking, 't
welk een van myne leerlingen toen ter tyt tot een byvoegfei agter zyn di- ipuyt plaatfte. Maar myn arbeyt en bezigheden trekken my van 't fchryven af ea roepen
my elders, waar aan ik my des te meer onderwerpe, om dat ik my vaft ver- bele, dat ik uw verzoek na myn vermogen voldaan en uwe zwarigheden op- geloffc heb, 't welk myn enigfte oogmerk van myn antwoort was, en gelyk gy daar van verzekert kunt zyn, zo zal ik ook geen gelegentheyt voorby la- te gaan, waar by ik bekent kan maken, hoe ik U beminne, en van gant- fcher herte ben. Zeer Ervare Heer.
-," *Ü en Vwe ftudientoegenegens Vrient.
FREDRIK RUYSCH.
fcefchreven in Amftcrdam den Negentien- :• ,a
den van Louwmaant in 'e Jaar 1697.
VERKLARING van de NEGENDE TAFEL, y
T>e Eerfte FIGUUR.
Vertoont de gehoorbeenderkens in haar natuur lyke plaats met een beenvlies %
en met bloet vaatjes voorzien; dezelve zyn hier veel groter afgebeelt, op dat men de bloètvaten des te beter zou kunnen zien, A. *De Hamer.
B. Het Aanbeelt.
C.T)eVoet. D, Het vierde gehoor-betntje.
<De Tweede FIGUUR.
|
||||||||
Vertoont dezelfde .beenderkens in haar natuur lyke grootte, en dat uyt het
lichaam van een bejaart Menfch. { &«n£&yi 2* 30»* FIGUUR.,
Wyft dezelfde beenderkens aangenomen uyt het hooft van een menfchelykevrugti
dewelke in grootheyt by na over een komen met die van een bejaart Menjeh, ■ 'm^Z' ^Yx\ ■&" ... . ,%& Qq «wfc ' *De
|
||||||||
Te Vierde FIGUUR,
Vertoont de Kraakbenige brokken of fny dingen van de Neus% van de linker
zyde.'
Ai Vertoont een uyt het eer f e en bovenjïe paar* "iï: B Men uyt het twede paar. *' C. ÉM Uyt het derde paar. T>. Een uyt het vierde paar. E. Het vliezige deel van de e ene Neus-vleugel. :: <DeVyfde FIGUUR. ""•■'*
Vertoont dei Neus met een gedeelte van V- voorhooft been en bovenjle kaak,
welkers bol of globe in twee delen fpleyt, als de hegting los gemaakt is. En de uytwendige dekzels van de Neus zyn weggenomen. A. A. *De Neus-bolin twee delen gefpleten.
B. Een gedeelte van 't middelfchot van de Neus.
<De Zesde FIGUUR.
Vertoont het Middelfchot van de Neus-gaten y met het Snot-vlies s enflagadert*
jes-, dezejlagadertjes zyn veel meer in getalpais ik hier heb kunne afbeelden. A. Een gedeelte van V voor hooft-been.
B. Het Middelfchot met fag-adertjes ver tiert, en zyn veelmeer in getals
x als ik uyt ge drukt heb. T>e Zevende FIG U U R.
JVyft het gemelde fchot aan met zyn Snot-vlies voorzien van ontelbaare
kliertjes} welkers gapende montjes zich voor *t gezigt vertonern -* T> e Acht f e FIGUUR, ; ...,..< ■ £, *v
Vertoont het zeer dunne vlies leggende onder het fnot of [membrana papil-
lofa] tepelagtig vlies \ en het Middelfchot van de Neus-gaten onmiddelyk bekledendy metbkepvatmvmr&i^nr . <^>-*K-m,.<è ,an„ tn <De"Negende FÏQÜUR., \ ,:"■'.,■ {■■',. i -\
Vertoont de Jlag-adertjes van 't frommelrvlies.
A. Een takje van de uytwendige fidap-jlagaderefi.
Bv %ïes%elf$ ver deling door 'P trommelvlies, 1 * , \ ^: - *.
•"■■'.■ ^T^^F^QUÜR. ; ! :' ' '/"'. V.y '
Vertoont den loop der jlag-adertjes door 'hejb vliesje 3 dat de holte van den
trommel bekleet. Pc |
|||
'T '",1 '""\ T T *y f*s '3 - * /"v! '"•"
|
|||||||||||||||
i : r. • f
|
|||||||||||||||
ttif
|
|||||||||||||||
De Negende Ontleed-kundfge Voorftellige
|
|||||||||||||||
B R
|
|||||||||||||||
Door
|
|||||||||||||||
ANDREAS OTTOMARUS GOELICKE,
Medkyne 'Dottór.
Aan den zeer vermaarden Heer FREDRIK RUYSCH.
Medkyne T>oc7or en Hoogleer aar 'm de Ont leed-en Kruyd-kunde > en&.
Aangaande den loop der flag-aderen door 't dunne herfTen-vlies,
de her/Tenen bekledende; het derde herffen-vlies, de flag- aderen der vliezen, de holligheden van 't voorhooft- been boven de wortels der neus-gaten , en de hol* ligheden onder het reyzaal bekledende ,• als ook aangaande de nieuwe flag-aderen van de lever en 't Middel-rift. Zéex Beroemde Heer. JNdien uwe Edelmoedige inborft en vierige begeerte om de we-
tenfchappen der genees-konft van dag tot dag met nieuwe ont- dekkingen te vermeerderen , my niet ten volle bekent was ge- weeft , ik zou nauwlyks dezen brief, met zo een geringe ftyl gefchreven, U hebbe durve toezenden 5 maar hier heeft my u- we vnendelyke brief wiffeling toegebragt, waar mede gy anderen al voor de- zen vereert hebt, Ja daar toe ben ik eenigermate ook aangemocdigt door de byzondere vrientfchap en gunft, dewelke de zeer vermaarde Heer J. H. Gr iet z,, myn zeer geachte vrient, my menigmaal verhaalt, en dien hy zelfs beproeft heeft. Zo dat ik e,en zeer vaft betrouwe hebbe, dat gy myne jftoü- tigheyt in 't fchry ven volgens uwe aangebore beleeftheyt vergeven, en te ge- lyk voldoen zult myne billyke nieuwsgierigheyt , waar mede ik omtrent zommige ontleet-kundige gefchillen, die van geen wynig belang zyn, op- gehouden wort, Wanteen brief, zegt Cicero, wort niet fchaamroöt5 na- Q,q z de-
|
|||||||||||||||
$o8 ix. BRIEF van ANDR; OTTOM. GOELÏCKE;
demaal \vy daar in vryer onze "gedachten aan anderen mogen uytdrukken y dat anderzints de eerbare fchaamte verbieden zou. » 't Is nu een igelyk bekent, Beroemde Heer , dat de [ Cerebrum ] groote
en [cerebellum'] klyne her/Tenen beïloten leggen in ons bekkeneel, en het verlengde merg door de geheele ruggegraat uytgeftrekt,is. Dat de zelfftan- digheyt der herflenen ten dele [ Jühftantia cortkalis ~| korft-agtig en ten dele [ & medullaris ] mergagtig is volgens het getuygen van Malpghius, hebben al in haar tyt aangemerkt 'Piccolomineus , Lïndenius , Bauhinus, en na haar, voor zo veel my bekent is, alle de ontieders. Eyndelyk dat de herflenvliezen, zoo wel het [ dura & ƒ ia mater S. menïnx ] dikke als het dunne gemeene dekzels van de herflenen zyn, en dat ze niet alleenlyk haar buytenften omtrek omringen, maar zich voegen in de diepfte hoeken, ploien, en rimpels, is door de grote naarftigheyt van JVillifius in zyn ontleding der herjfenen ontdekt > waar aan uwe fchranderheyt onlangs ook als de laatfle hant gelegt heeft, wanneer gy in uw antwoort op den zevenden voorftelli- gen brief van den zeer Ervaren Heer Gratz het dunne herflenvlies, be- kledende de klyne herflenen, inde i. Ag. en een van deszelfs zikkelwyze iiytiteekzels met den wonderbaarlyken loop der vaten in de 2. fig, zeer nauw- keurig afgebeelt hebt. ......#.,, Maar dit alleen heeft my in twyfFel gehouden, wat ik gevoelen zou van
den loop der flag-aderen van 't dunne herflen-vlies, de grote herflenen en het \_nteduUa Jp'malis~\ ruggemerg bekledende, den welke de Hr. Bidloo in de 5. Ag. van de 8. tafel, als mede in de 1. fig. van de 10. tafel uytgedrukt heeft, Nademaal ik den zelven geheel anders in uwe zeer nette berydingen van uw Cabinet gezien hebbe; en wat ik oordelen zou over het derde, hers- fen-vlies, tuflehen" het dikke en dunne herflen-vlies gelegen, waar van de zelfde Hr. Bidloo handelt in zyn ontleetkonftige tafelen, of het niet enkel denkbeeldig was, en of het in der daat aldaar wel beftont, gelyk deontleet- kundige geichiedeniflen getuygen, dat andere het zelfde lot overgekomen is 5 eerft konde ik my dit niet wys maken van een Man, die tot nog toe zo ver- maart is ïti de ontleet-kunde, en die zoo grootelyks roemt over zyn bequaam- heyt en voorfpoet in 't ontleden der dode menfehelyke lichamen, voorna- mentlyk wanneer ik dat vlies in de openbare demonftratien onlangs door \ opblazen van U vertoont, in tegenwoordigheyt van den Trofejfor Bidloo, gezien heb, en den Hr: Bohnius, Profenor in de Medicyne tot Leipzig, hem den lof van de eerfte uytvinding niet duyfter fchynt toe te eygenen, in zjnCircul. Anat: Trogymnafm, XXI, pag. 333. alwaar hy op deze [wys /preekt i Bidloo is de eerfte, voor zo veel my bekent is, dewelke in zynont~ leding des Menfchelyken lichaams gewach gemaakt heeft van een zeker der- de |
||||
Aan FRÊDRIK RUYSCH. J So9
de vlies, gelegen tujfchen het dikke en dunne herffen-vlies , het welke ik on-
langs 'm de openbare ontleding van een dood wannelyk lichaam 3 niet. op het j derde uur vanzyn dood'3 gelyk het dezen ont leder gebeurt is 9 maar op den vyftienden dagbereit ,myne aanfchouwers vertoont hebbe. Het zy hier van wat het wil, echter is het nootlot van deze Anatomif'che vrugt te beklagen, om dat het zo een ongelukkige moeder heeft, nademaal deze door een ont- aarde liefde het zelve in zyn eyge vuyligheyt laat leggen , nog afwafcht of reynigt, op dat het aldus in een zindelyke gedaante te voorfehyn kome, en in 't oog van anderen aangenaam zyn zou. Derhalven zult gy de gunft en eer van alle oprechte liefhebberen verdienen, zo gy de vaten van het dunne herffen-vlies ,de grote herifenen en 't ruggemerg bekledende, als mede dit [membrana arachnoidea~\ fpinnewebs-vlies of derde herïTen-vlies en deszelfs zamenhang door een naauwkeurïger figuur afgebeelt zult hebben, en iïisgelyks aangetoont, van wat afkomfr. het vlies is, dat de holtens boven de [radices nafi] wortels van den Neus in 't voorhooft-been, en dat de holtens onder het [fella equina ] reyzaai bekleet, en wat wonderbaare takmakingen van de bloet- vaten aldaar zyn. , .. ... , . & Omtrent het gefld, en gebruyk van de [ Hepar ] lever, als mede de
bloetvaten door de zelve lopende , hebben de Geneesheren van al> Ie tyden af grote vooroordelen gehad. Zo dat ze zich niet gefchaamÊ hebben , dit ingewant voor het aanzienelykfte te achten , en het gehele werk van de bloetmaking aan 't zelve toe te eygenen, alhoewel anderen dit omvergeworpen en de onbequaamheyt van dit ingewant tot het waarnemen van deze edele bediening klaarder als de Zon aangetoont hebben j tot dat eyn- delyk de zeer vernuftige Malpighius deszelfs maakzel naanwkenr iger onderr zogt, en daarna het ware gebruyk aangetoont heeft. Wat, de bloetvaten door de [parenchymaglandulofum ] klierige Zelfftandigheyt van de lever kon- flig verfpreyt aangaat, deze worden met een algemene toe [lemming der ont- leders verdeelt in [yaja adducentia~\ [& abducentia"] bybrengende en afhalende vaten; van heteerfte zoort zyn de[arteriahepatica].le verJlag-ader tiyt de regter tak van de [coeliaca~\ Maag-fLig-ader afkomftig, de [ vena port ar urn ] Poort ader, dewelke van zommige gehouden wort de bediening van een flag-ader waar te nemen, en de [nervus\hepaticus~] lever zenuw, maar van 't laatiïe zyn de (lammetjes van de [vena cava~\holader3 [vafa lymphatica ~j watervaatjesh.ua oorfpronk uyt yder kliertje nemende, en de [pori bilarü~\ Galpypjes. En deze. zyn het; maar, dewelke alle autheuren tot een toe in hare ontleet-kundi- ge beginzelen gewoon zyn te meiden: want dit meet niemant wonder fchy- nen, nademaal zeer velen zoo niet allen de regte manierom deze verborgen-, verfpryding der vaten te ontdekken, onbekent is. En nadien U, beroemde Heer, deze hyligdommen der natuur geopenbaart zyn, dewylgy gehele dagen dq 1 'm
|
||||
3ro IX. BRIEF van ANDR. OTTOM. GOELICKE,
in 't onderzoeken van diergelyke geheymen verllyt, en de manier weet,
om de fynfte [ vafa cafMaria ] hahïge vaatjes 3 die naauwlyks met het ver- grootglas kunne befpeurt worden, met zekere wafchagtïge ftóffe op te vullen, kan ik waarlyk niet zien, wat 'er uw edelmoedigheyt waardiger,en billyker wezen kan, als dat gy hier in het verlangen der weetgierigen voldoet, en zo gy eenige nieuwe ontdekkingen omtrent de lever bloetvaten behalven die hebt, welke gemeenlyk de ontleders gewoon zyn aan te halen, wilt dog dezelve tot groot voordeel der geneeskunde mededelen. Laten U, zeer beroemde Heer, de nyt en lafter van quaataardige men-
fchen in 't minfte niet doen wachten: want daar ze niet gelyk kunnen zyn, trachten zy ten minften, als de wangunftigen, den naam van anderen wel verdiende en geleerde Mannen te beknibbelen en aan anderen verdacht te ma- ken, gelykërwys ik my verwondere in deze Academie zelfs over den Hr.Bid- IqO) dewelke jnzyne, zoopenbare, als afgezonderde, lefien op u fchelt, en zich niet fchaamt U voor den elendigften der ontleders uyt te roepen. Maar ik bid U, dat gy denkt, dat de konft niemant tot een hater heeft, als een onwetende, en dat het veel lichter is iemant te berispen, als na te volgen. Derhalven weniché ik haar beter gedachten, op dat ze eyndeiyk haare las- tertaal leren fparen , en zo in 't kort haar leven beteren, en Ü wenfch ik, dat gy ondertufTchen een ftil en geruft gemoet mogt hebben, en dat gy met die marftigheyt, waar mede gy begonnen hebt, nog verder voortvaart op Uwe ontleed-kundige ftudien te waken. Daar zouden waarlyk nog wel vele dingen zyn, beroemde Heer, waarin
ik gaarne van U wilde onderwezen zyn, voornamentlyk die het [ T)ia-* phragma~\ middelriften deszelfs bloetvaten aangaan • en of men hier niet met regt konde denken 5 dat 'er behalven de al over lang van anderen befchrevert llagad^ren, nog anderen zyn, die na 't middelrift gaan, waar af tot dezen tyt toe geen ontleder gedroomt heeft. Maar ik vrees, dat ik de palen van een brief te buyten gaan zal, en fchyne uwe beleeftheyt al te veel te misbruyken, §k;Voor het overige, Bidde ik den almogenden goeden Godt, dat hy niet alleen U gezont, en lang doet leven, en beware, maar U ook in 't middert van de lafteringen met een zoete en aangename r.uft en ftilte onderfteune, tot grote nuttigheyt en luyfter van onze konft. Zyt gegroet, beroemde Heer, «n vaart voort my verder te begunftige, die altoos zyn zal. Ben Onderdanige vierder van uwen wydtberoemden naam'
ANDR. OTTOMAR. GOELICKE. Medicyne Tïoëïor. Gefchrevcn in mytv bevïyt-kamef 1 5 :
tot Leycknop den tienden van 0" », 1jV, | ,t
Grasmayit in 't Jut 1697. ■ . •*&*?*
|
||||
. Il :j
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
i - I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
j> ff TV)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
$■. ITflv
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
3**
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
• :
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
3 't -,' LÏS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
x^at
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Van
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
FREDERIK RUYSCH,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan den zeer Ervaren Heer
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
D EN HE E R
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
, i i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
ANDREAS OTTOMARÜS GOELIGKE,
Medicyne cDoffoK
Op deszelfs ontfeet-kundige voorfleliige Brief, aangaande den
loop der flagaderen door 't dunqeherffenvlies,dc herllenen be- kledende,- het derde herffenvlies, de flagaderen der vliezen ; de holligheden van 't voorhooft been, boven de wortels der * neusgaten, en die holligheden onder het Reyzaal be- kledende; als ook aangaande de: nieuwe flagaderen ws 'W ; L iillsm de Lever en Middelrift. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Z 8 E Rn E KÏL AR E He E jL
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
we Brief,, op den tienden van Grasmaant my behandigt Bad:
geen vedbf, Qf een wydtlopige ontfchuldiging van noden, na- demaal het my zeer aangenaam is geweeiï, door een vrient U te kenne tot een vrrent, en da£ ik hier door geleeenthcvt hei>~ be, om uw weetgierig verlangen te voldoen. Maar ik twyÉ m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
3** ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
fel, of ik ze in 't geheel wel zal kunne voldoen: want ik moet bekenne,
ik my hierin vele moeyelykheden ingewikkelt vinde, voornamentlyk omti de afbeelding van 't fpinnewebsvlies, welke gyvan my vordert: want h< zo fyn, en op zo vele plaateen aan het dunne herflenvlies en deszelfs bk vaten zodanig met vezelagtige hegtingen vaftgegroeyt, dat het door g konft daar van in zyn geheel, en zo al*s het is, ongefchohde kan ai fcheiden worden , voornamentlyk op die plaats, alwaar het de be1 [ cerebri hemi fp/jaria. ] halfronden of delen der herilenen van bovene on het dikke herflenvlies bekleet: het zelve wort wel op ontelbare plaatzen i wint door een pypie daar in gebragt ópgeligt, maar aanftonts zinkt het ' derom neder, en verdwynt, waar van daan een ygelyk lichtelyk afnemen ] de moeyelykheyt ja de onmogelykheyt van het ongcfchonden af te teyken maar ontrent het achterbreyn, voornamentlyk agter aan, als mede omtr het Ruggemerg wykt het door wint zeer licht van de andere bekleetzels, dat het aldaar nauwkeuriger kan worden afgemaalt. Het gemelde fpinnewebsvlies heeft dit byzonder, 't geen nog in 't dil
nog in 't dunne herflenvlies tot nu toe is aangemerkt, dat het namentlykr alleen is een zodanig dunvlies, dat er in't geheele lichaam geen fynder dunder gevonde wort; (om welke reden de eerfte ontdekkers, de zeer roemde Heren Blafius, Sladus, Quina, Swammerdam, Sec. de welke < byeenkomit onder haar hielden in 't Jaar 1665. en 1666., dit vlies ook 1 Sp innew eb s vlies genoemt hebben. ) Maar ook dat het, door het opbla2 op ont&llyke plaatzen gefchyden, het \m.ernbranacellulofa~\ Celluleufevl verbeelt (voornamentlyk als de herflen vliezen met een overvloedig vogtbe; zyn) daar 't nogtans geenzints celluleus isr Het is ook niet waarfchynelyk, dat het vet, 't welk ik onder het dik
herflenvlies gevonde heb, en in myn Cabinet bewaart wort, zyn zitpla heeft in't gemelde fpinnewebsvlies, dewyl het zelve vanzeer wynige,ofgc ilagaderties, »in 't opperfte gedeelte van de herflenen voorzien is -, Maar oordeel, dat dit vet zit in 't dunne herflenvlies. ( Gy zult U, Er-vare Heer, verwonderen, dat-ik ftelle, dat 'er zeerw
nig of geen bloetvaaties verfpryt zyn door het gemelde fpinnewebsvlies, i waar het, het bovenfte gedeelte van de herflenen bekleet 5 Maar ook verwo der ik my zeer, dat deze vaten nooyt voor myn gezicht gekome zyn, nadi ik nogtans de klynftevaatjes van 't geheel lichaam door onze nieuwe konft t nog toe heb kunne ontdekken. Ik beken wel, dat 'm y zömtyts vaten dooi Zelve verfpryt/ alwaar het zelve het ruggemerg bekleet, zyn voorgekome Vaar van daan Imant wel zou kunne giffen, dat het 'zelfde vlies, alwaar het bovenfte gedeelte van de heritctieh bekleet, óók van zyn bidet vaatjes voc |
||||||
:
|
||||||
i
|
||||||
Aan ANDR. OTTM. GOELICKE. 3^
zien is, voornamentlyk zoo het hem behaagt dat kragtig bewys te hulp te
nemen, met het welke zy nu op ftoel de tegenwoordighey t van bloetvaten uyt de voedin g der delen aantonen. Maar ik oordele,dat het een groot onderfchey t is, zommige vaten by giffing aan te nemen, en geheel wat anders is, dezelve te vertonen, Ja laten afbeelden, gelykerwys de Profejfor Bidloo gedaan heeftr want late alle de delen van't meiifchelyke lichaam hare,bloetvaten hebben,., zal nogtans imant, die zich niet laat blinthokken, niet geloven, dat de loop dezer vaten over al even eens is. Daarom zal ik g&Qïi giiling voor waar- heyt verkopen-, ik begeer ook geen. vaten af'te beelden, die myne ogen nooit gezien hebben : want ik wil liever zomtyts een befchryving gebrekkig laten, als met een fchandelyk bedrog mynen lezer misleydcn. Het zoude een zeer gemakkely k werk zyn, en dat de ledige heriTenen wel paffen zou, indien de geleerden aan deze diergelyke gilllngen zo veel geloof gaveii, als aan 't gezicht zelfs: want dan zouden 'er in korten tyt zeer vele zwarigheden uyt den weg geruymt zyn, welke de naauwkeurigfte ontleders omtrent zommige delen van 't lichaam nog in twyifel houden. .Aldus zouden zy omtrent de [fecundina hmnand\ nageboorte-van een
menfch met hare gisfingen zeer licht kunne vertonen de bloetvaten over al doorliet [Chorton] buyten-fte vlies der nageboorte verfpreyt,het welk nogtans geenzints met het gezicht over een komt, nademaal men haar alleenlyk door 't middelfte gedeelte van 't vlies verfpreyt ziet,. maar niet verder, namentlyk alwaar de [placenta titer ina] moerkoek vaft zit,, aldaar pronkt het ook met duyzenden van vaten. Daarenboven zouden zy ook lichtelyk bloetvaten aan't [amttfos] binnenfte onderleggende vlies zelfs toeftaan, daar nogtans het vlies Chorion in zyn midden met zo vele vaten verry kt, het minfte takje aan 't zelve niet mededeelt ,. het geen niet at te wonder moet fchynen-s nademaal deze twee vliezen Chorionen Amnios lichtjes aan malkanderen vaft zjtten -y maar dit zy in 't voorbygaan gezegt. De bloedvaten door het.dunne herffen-vlies verfpreyt doorboren wel op ontallyke phatfenhetfpwnewefrsr vltes, echter heb ik nooytomtrent de voorfte halfronden der heriTenen enig takje aan 't zelfde medegedeelt, bevonden 5 de bloedvaten door het dunne herffen-vlies verfpreyt hebben m.y wel dikmaals bedrogen, dewelke verbeel- den te lopen door het fpinnewebs-vlies ^ maar de zaak wat dieper ingezien 2ynde, hebbe ik myne dwaling ondekt. De 10. Tafel vertoont een kieyn, door wint opgehlaze gedeelte van dit
ffinnewebs-vliesy maar.Bidloo brengtin de ƒ; lig. vaii.de 8, tafel een groot
en ongefchonde deel van 't hooft af hangende te voorfcjiyn, het welke ik
oordeel onmogelyk te zyn,. en de ontleders zoude ook verloren arbeyt doen„
dk dat volgens dezen Autheur.zoude trachten na te bootzen, Wiltopk nmt
R. r ge~>
|
||||
3i4 ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH,
geloven , dat dezen rok zo dik is , als de aangehaalde tafel van Pid.loo aantoont ; want ik vinde geen fynder , gelyk ik gezegt hebbe , in't ge- hete lichaam. Wat u twede verzoek aangaat, zeer Er var e Heer , namentlyk de Af.
beeldin g van de flagaderen door het dunne herflen vlies verfpreyt, fchenk ik U wel bereytwillig , maar gy zult geen kleyne onderfcheyt bevinde tuflchen der zei ver loop van my hier vertoont , en wel in 't hooft zelfs van een Jon- getje al vele jaren zeer net bewaart , zo als gy hebt gezien , en tuflchen de figuur van Bidloo t nademaal een ider, die'er maar een weynigachtop geeft , klaar bevinden zal, dat dezelve met de ondervinding niet overeen komt. Het is aanmerkens waardig, dat de flagaderen van ider kronkeling of plooy der herflenen door inmondinge verenigt worden met de naaft by- gelegene flagaderen, 't welk Bidloo al te fpaarzaam in zyn figuur uytgedrukt heeft. Daar en boven is 'er omtrent de ployen van de herflenen aan te merken, dat dezelven, zo lang zy nog met het dunne herflen-vlies bekleet zyn, nooy t zo diep gezien worden, als wanneer het dunne herflen-vlies weggenomen is3 alwaar de kronkels en fleuven dieper bevonde worden, daarom is de opper- vlakte van de herflenen zelden, of nooyt zoongelyk, als't wel voorkomt in de 2. Ag. van de 5. tafel van Bidloo. Ik moet my ook verwonderen, dat de kronkels en drayingen zo dun zyn afgebeelt, namentlyk in de 1. fig. van de 10. tafel Om dat ik derzelver gedaante in een welgeftelt lichaam nooit zodanig gevonden heb, Ja liever bevinde ik dezelve meer te gelykenen na de herflenen van een kint, fchoon het overige, 't welk in die figuur uytgc- drukt wort, met de herflenen van een bejaart menfch overeen komt} laat ik niet (preken van de ingebeelde en verdichte afbeelding van de kliertjes van de [corticaUs cerebri fubfiantia] baftagtige Zelfftandigheyt der hers- fenen in de zelfde tafel vertoont met hare bloedvaten daar door lopende, welke nogtans met vergroot glazen , ik laat flaan de blote ogen , nooyt te vinden zyn. Wat den oorfpronk van het vlies aanbelangt, 't welk de holligheden in
'tvoorhooft-been boven de wortels van den neus bekleet, nooyt heb ik een merkelyke t'zamenhang tuflchen dit en de vliezen der herflenen kunnen befpeure, maar ik bevinde alleenlyk, dat het zelve gemeenfchap heeft met het vlies, dat de fpongieufe beenderen van de neus bekleet, en wel door gaten in den gront van de gemelde holligheden. Maar dit vlies is by na even dun, als het fpnmwebs-vlies^ en dat daar door vaten verfprey t zyn, heeft de Hr. Vieuflens , eerft aan de geleerde werelt bekent gemaakt, maar hy heeft 'er haar ware loop niet bygevoegt, waarom ik deze flagaderen door een byzonctere konft ontdekt zoude afgebeelt hebben, ten ware het gebrek van plaats
|
||||
Aan ANDR. OTTOM. GOELICKE. 315
plaats in deze tiende tafel zulks niet belet hadt. Het heeft de be-
diening van een inwendig beenvlies, zynde van het dikke herflen-vlies ver- fchillende, en geheel anders > en om de menigte der bloetvaten zou men niet zonder reden mogen denken, dat deszelfs gebriiyk alleen dit niet is , maar dat het zelfde vlies onzichtbare kliertjes heeft, voortbrengende een lymig vogt, het welk zomtyts in die holligheden gevonden is 5 van welke mening ook niet vreemt is de zeer vermaarde Hr: 'frhUippus Verheyen^ zeer nauw- keurige Ontleder tot Leuven, in zyn ontleetkunde op het 2. hooft ft: van de 5. verhandeling, op het 21%. blat. of het eerftelyk niet dient op dat de reuk- delen opgetrokken in het zelfde langer blyven zitten , en bewaart worden ? ten tweden op dat het bloet van het fnotterige en lymige vogt wort gezuy- vert ? Wat aangaat de verdeling der flagaderen door het vliesje van de holte van
het \_Os fphtetioides'] wiggebeen, dat ik insgelyks zeer dun bevinde, ik zal het U, ervare Heer, by gelegentheyt vertone. In het voorledene Jaar heb ik zommige nieuwe lever-flagaderen ontdekt,
en befpeurt, dat enige van haar hun oorfpronk namen van de [ va/a dia- phragmatica S. phrenica ] middelrifts vaten, dewelke, namentlyk alwaar ze het middelrift voorzien hebben, verder nederdalen, en verder doorliet bul- tige gedeelte van de lever heen werden gefpreyt, en gemeenfchap hebben met de van outs bekende lever-flagader. Maar daar komen ook zeer vele anderen klyne van de flagaderen, welke door beyde de \_ligamenta fujpenforia'] op- fchortende banden verfpryt worden. Wat de middelrifts-flagaderen aanbelangt, behalven de beken fte, heeft'er
de zeer beroemde Verheyen, in zyn ontleetkunde op het 3. hooftftuk van de 3.verhandeling^. 114 nogtwenieuweuytde\arterïafubclav'ui\onderfleutel- benige flagaderen met de aderen af komftig bekent gemaakt, en ook verfchei- de kleyne gevonden van óc^arterta liwibares~\ lenden of vet flagaderen [adi- pofie~\ komende. By deze alle zou ik nog meer aa n merkel yke flagaderen, van de onderfte en inwendige tuflchen-ribbige flagaderen af komftig, kunne by- voegen: want deze onderfte tuflchen-nbbige flagaderen verfprey t door de on- derde tuffchen-nbbige plaatzen, kruypen verder voort door het middel-riff, en worden met deszelfs andere flagaderen verenigt, Behalven deze verkrygt het middelrift zomtyts nog klyne flagadertjes, komende van de milt-flagader- lyke takken, dewelke ik egter, wegens gebrek van tyt en plaats in deze tafel niet afgebeelt hebbe. De lafteringen van den Trofefor Bidloo in zyne openbare en afgezonder-
de lellen tegens my uytgebraakt, heb ik wel over langen tydt verftaan, ech- ter heb ik dezelve met een edelmoedig ftilzwygen veracht, en ik ftoor my R r '2 daar
|
|||||
•.
|
|||||
f
|
|||||||
316 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
daar niet eens aan. Laat hy maar op my uytvare, zo als hy tegen anderen ge-
daan heeft, hy is myn toorn niet waardig 5 want Mugge jiekeUy Zyn ligt te leken. Laat hy zeggen en roepen, dat ik een ellendig ontleder ben, nogtans zal hy daar door niets aan zyn roem byzetten, of myn naam hinderen, den welken myn onvermoeyden arbeyt en het ongeveynsde oordeel vanopenhertigemen- fchen my ongefctiQnde bewaart hebben, en nog bewaren zullen: want ik wil liever de naam hebben van een ellendigen ontleder, als van een beruchten hoeren voogt. Daar over ben ik ten minfte geruft en verblyt, dat myne beloften tot nog
toe altyt met de zaken over een gekomen zyn, het welk alle geleerden kun- nen getuygen, daar andere ftaande na het Hoogleraar ampt, in tegendeel goude bergen beloven, en voorgeven, dat nauwlyks alle de gafthuyzen zo veel dode lichamen zulle kunnen verfchaffen, als ze tot hareAnatomifcheftu- die van noden hebben -, maar dat eer-ampt cyndelyk verkregen hebbende, be- driegen zy de verwagting van hare leerlingen, en ftellen naauwlyks binnen drie Jaren een ontleding op het openbare Anatomifche theater in 't werk, en feylën fchandelyk in haar beloften. Zyt hier mede gegroet, en hout niet op Tan my te beminnen, dia van gatitfcher herten altyt zyn zaL - Zeer Ervare Heer.
,„' % ,„*V', '-'■,* .,■ƒ> .., „T ,'.* , L, .,..... • *'. 't ; ' s'
IJwe Zeer genegene Vrient.
g FREDRIK RUYSCH. ■Üjt myu fttvJeerkamer in Araikr- . •
• dam den eerikn van Bloei- .jsiapt in't Jaar-1693» • ,, |
|||||||
^lin-j 'Up'dli yji ■"■<■:.; )>■;. ?t'f:(>v T.%ljt¥{ iï'Xjvti • ■■ . ■*;:/x%!j,{' \ ;,■ .<*■:' i-r,ïff:.4!, --:h'ïS->
|
|||||||
De
|
|||||||
:?-'7
|
|||||||
V E R K L A, R. I M...G, ,V tA ■-$i
De TIENDE TAF E
i v3 1 ï.
Vertoont het hooft van een Jongman, 't welk al enige jaren net, en als of
het leefde, bewaart is. Hoe groot het onderfcheit is tuflchen deze figuur en die van B'tdloo /V't licht
gegeven, (voor zoo veel aangaat den loop en overvloei van Jla^aderm door het dunne her f]en~v lies lopende,. alsmede de aanwyzing der groeven offleuven van de herjfenen} die met het dimne herjjen-vlies en het fpinnewebs-vlies be~ kleet zyn, kan ider een bezien,en dit niet alleen in deze figuur, maar in V voorwerp zelfs, na het welke de fladtfiiy^er deze figuur gemaakt heeft j tot welken eynde ik het gemelde voorwerp met zyn levendige kleur verder bewaren zal. *# JÏ I j A. Wyft het gemelde hooft aan.
B. het pypje tuflchen het fpinn,eweb$-ylies en -het dunne herflen-vïies inge-
plant, op dat ze door de ingeblaze wint van malkanderen zouden wyken. C. Een gedeelte yan 't fpinnewebs-vlies door wint opgelicht. •
D. Vertoont zekere zeer kleyne blaasjes popr het opblazen te voorfcliyn ge-
komen, en ontftaan niet alleen uyt het opblazen, maar ook uyt zeker wa- terig vogt, dat zich tuflchen het fpinnewebs-vlies en dunne herflen-vlies gezet hadt. " .«saH 3<ih/ u*ji. E. E. vertonen zeer klyne gedeeltens van het fpinnewebs-vlies te gelyk van
de wint opgelicht! F. Vertoont een uytpuylent gedeelte van de [ tabula vitrea 1 glaze tafel
van 't bekkeneel, zich voegende tuflchen dé twe halfronden der herflenen. G. De zydelyke flagaderen,
H, Betekent den groef tuflchen beyde de halfronden der herfleneh, waar uyt
zeer vele flagaderen komende, zich door inmondingenop verfchydeplaat- zen met de gemelde zydelyke flagaderen verenigen, I. Vertoont de groeven of kronkels der herflenen3 met het dunne herflen*
vlies en fpihnewebs- vlies bekleet, waar van daan der zei ver diepte ver- duyftert wortj het welk in de $. tafel j; als mede in- de 5, figuur vaa de agtfte tafel by Bidloo niet aangemerkt is; want aldaar ziet men dezelve zeer diep, en als Van de gemelde bèklectzels berooft te zyn. |
|||||||
139ft9S IJ39
|
|||||||
R r 3 De
|
|||||||
I
|
||||||||||||||||
|i3
|
||||||||||||||||
De Tiende Ontleed-kundige Voorftellige
B R IE F
|
||||||||||||||||
Door
BARTHOLOM^US KEERWOLF,
Medicyne 7)ocJor.A , , * .k
Aan den zeer vermaarden Heer F R Ë D R I K R U Y S C H.
Medicyne eDo5for en Hoogleer dar'in'de Ont leed-en Kruyd-kunde\ enz.
...» * , i. _ ■ ;• -;., ''..... ' '" ' " i
Aangaande het maakzel van de hart-oortjes, ëh derzelver be-
weeg of fpierige vefels. |
||||||||||||||||
Zeer Vermaarde Heer.
|
||||||||||||||||
;.'..'.' •> ■■■• ■*■■'.'*■ .'".■'-!•■. ;' ijii ïï£[ ühjj i yjij'y'j Ztp. ,»y lov-* iv^yi^y, vi ,.\t i
K heb lang in twyffel geftaan, of ik met dezen brief U in uwc zwaarwigtige bezigheden wel durfde beletten, fteunende nog-
tans op uwe beleeftheyt^ waar mede gy alle ontfangen hebt,
dewelke van Uiets tot voortzetting der ontleetkunde verzogt
hebben/ ben ik ook zoJKerre gekomen, dat ik dit onderge-
fchrevene~Ü voorftellen zou, j , yy'x «j.bnamov! nsv,'':■:::■ ;
Want als gy onlangs, beroemde Heer s in 't openbaar op het ontleet-to-
neel de inwendige delen van de borft vertoonde in dode lichamen enige Ja- ren lang van alle bederf bewaart, zonder enig bedrog, maar voorzien met zodanig een ichone en levendige Couleur5/enbuygzame leden, dat ze lie- ver fchenen te flapen, als doot te zyn3 waren onder anderen nieuwe en zelt- zame zaken die gy ons vertoonde geen van de minfte &t[auricuU' cordis] oortjes van 't hart, waar in gy een geheel ander beloop der vaten aantoon- de, als 'er van enig Autheur tot nog toe befchreven is,welke wanneer ik m |
||||||||||||||||
uw
|
||||||||||||||||
Aan B A R T H O L O M^ÜS K £ E RW O LR 31^
uw antwoort op den derden brief van den Hr: Gaubius befchreven en afge-
beek aanfchonwdej verheugde ik my zeer 9 dat deze dingen niet alleen van U zelfs in 't openbaar waren getoost, maar ook in 't 'licht gebragt , zo dat die , die dezelve gezien hadden , haar vergankelyk geheugen konde verfterkenj en wien dat niet gebeurt was, konde door frayc en zeer nauw- keurig afgemaaide figuren een denkbeelt daar van krygen. Gy zult het niet qualyk nemen, beroemde Heer,dat ik u behalvendezeer
naauwkeurige gegevene afbeelding dezer vaten, nog iets anders omtrent de- zelfde delen ten beften van 't gemeen verzoeke -, ik heb namentlyk met ver- wondering nezièn , wanneer gy my en anderen aan uw hüys veffchy- de herten door een geheel byzondere konft. bereit vertoonde, dat zich niet alleen wat zeltzaams en nieuws omtrent de vaten van 't hart, door de hart-oortjes lopende op deede, maar ook een wonderbaarlyke figuur der zel- ver oortjes, als mede een ongemeenfraay weefzel der [_jibra motrices^ be- weegvezeltjes, lopende door het uytwendige gedaante van 't regter oortje^ ik heb my niet lang flil gehouden, of hebbe aanftonts alle de ontleet-kundi- ge Autheuren, die ik by de haat hadde, £0 oude als nieuwe doorbladert,, of ik ergens dit maakzel befchreven of afgebeelt zoude vinden 3 maar ik be~ fpeurde, dat de meefter, waar onder Horjïitis 9 Riolanus, Louwerus yfiart- holimiSy en Blankardus, in haar figuren de hart-oortjes zodanig afgebeelt hadden, als waren het alleen zekere mismaakte vkezige deeltjes aan 't hart hangende j en eyndelyk heb ik ook ingezien de tafelen van den Hr; *Pro- fefjor Bidlo, ol hy mifichien deze delen naaiiwkeuriger afgebeelt hadt,.maar- ik wierde gewaar, dat dezen de figuur van die delen niet gelukkiger, als de an- deren uitgedrukt hadt. Derhalven nadien ik 111 myn hoop ren ecnemaalbedrogen; ben,wende ik my tot u}zeer beroemde ffeer3\vien het gelukt is, die manier van té bereiden ondervonden te hebben , waar door gy alle de delen van't lichaam zo als ze in haar natuurlyke en levendige fïaat zyn, feewaren kunt, en ik verzoeke, dat gy het maakzel en figuur dezer delen, zoals gy het my en an- deren vertoont hebt, ook gemeen wift maken:-want niets kan 'er aan de lief- hebbers der ontleet-en genees-kunde aangenamer zyn, %É dat gy uwe menig- vuldige nieuwe ontdekkingen aan anderen mededeelt}, en nadien ik daar en boven gezien hebbe, dat alle de Autheuren omtrent het maakzel dezer delen, mjsgetaft hebben, twyfFel ik ook zeer, of ze ook niet omtrent het gebruyk dezer delen ged waalt hebben ? perhafven vérzoeft ik ootmoedig, dat gy U ver- waardigt my en de gehele geleerde werelt uw gevoeïenover deze zaas te ope- nen,, 't welk ik my van uw beleeftheyt toelegge,. che ben, Üwe Dimfhvillige Dienahf. *
^ BARTH. KEERWOtf.
Mcdkyne DocJor.
Arnflerdam den tweeden van , xT
Louwmaant 1697* JS.NT,.
|
||||
ANTWQORT van FREDRÏK RUYSCH ,
|
|||||||||||||||||||||||||
ANTWOORT
|
|||||||||||||||||||||||||
Van > f<vj nyv^i) , -,i
'' -"' -,: " '''"^ ''•■-■' - * .ï1 * *■ t ■V'L; . j Jt 4 . * 'ï./ 4 V ;,' 3 -. 1 v; i"'-' ■ *''■■','-", ''-' ;'*--,. i'i;';="'.: '■'i *■ ,.' '' f *-'■'?'. "v1'--. ■■"■■'■■ 1 * ■ -f - ■ ■- a
"■' : ■* *■ ■' ■ . ...'t f *■ J
F RE DER IE RUYSCH,
B A R T HO L OMIUS K E E R W O L F,
Mêdicyne ^DoBök •
Op deszelfs ontleet-kundige voorfïellige Brief, aangaande het
maakzel van de .hartoortjes, en derzelver beweegvezels. |
|||||||||||||||||||||||||
üf;f? l')hb Q
|
|||||||||||||||||||||||||
.. I J:.
|
|||||||||||||||||||||||||
Zkex Er va re Heer.
|
|||||||||||||||||||||||||
yhebt met regt in uwen Brief op den tweden dag van Louw-
maant aan my gefchreven vermeit, dat de hartoortjes van een jWonderbaarlyk maakzel zyn, en van niemant der ontleders tot nog toe ter deeg afgebeelt: want alle de Autheuren, geen uit- ^S88g,'gczQrid<?rt y zyn gewoon het linker oortje af te beelden,' alsof het was een mismaakt en verwart vleefch, fchoon het in tegendeel, zo wy daar wel opletten, geen zaak is van een gering werk , alle de dingen, die inrde hartoortjes gezien worden, net met figuren af te beelden. Ik er- ken by na geen andere oorzaak van deze dwaling, als dat de dode lichamen, en bygevolg de herten, voor de afbeelding niet in de ftaat van levendige men- fchen gebragt zyn 5 zonder het welke ik oordeel 3 daf'er geen opregte figuur van deze delen kan worden gemaakt : want de harten van menfchen, ha de doot uyt het5lichaam gehaalt zynde, zyn flap, en verliezen haar glans én kraft| waar doorde fchilders de vereyfchte gedaante ontnomen wort. Paar |
|||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||
T V' A
|
|||||||||||||||||||||||||
Aan BAR.THOLOMEUS KEERWOLF. 321
en boven waren de ontleders gewoon wegens gebrek van menfchelyke herten
alleen de herten der heeften in te zien3 waar door zy ingenomen zynde, hebben over verfcheide dingen, dewelke omtrent het herte en hertoortjes van een menfch aan te merken zyn, een verkeert oordeel gevelt: voegt hier by , dat het menfchelyke hert wegens de dunnigheyt van de regter muur , geineen)yk zeci' Hap is, en onbequaam tot de afbeelding van het regter hartoortje, het welk daar aan gehegt wort h daarom hebben zommige ontleders in 't af- beelden der beweegvezels van 't hert, de herten van Schapen en Kalveren te baat genomen, het welk lichtelyk kan worde getoont uyt de figuren van zommigen, die daar van een grote , dog ydele roem door de werelt hebben uytgeftrooyt : zonder een voorgaande gemelde herftelling van't hert, zal niemant lichtelyk die bloetvaten vertonen, dewelke uyt de oortjes zelfs als uytgeftrekte vaten, voortkomen, en voor het kleinfte gedeelte door de hart- oortjes, maar voor het groot fte, door't hert zelfs verfpreit worden 5 gelyk dezelve op myn fnykamer bewaart, en in de 4. fig. van de 11. tafel vertoont worden. Zonder voorgaande natuurlyke herftelling , kan men met ons gezicht, zo nauwkeurig de verfcheidentheit der beweegvezels van de oortjes, voornamentlyk in 't uytwendige gedaante, niet gewaar worden, als ik U, Ervare Hr: en anderen, die 'er tegenwoordig ftonden, in onze afgezonderde demonftratie vertoont heb. Men moet ook aanmerken, dat de hartoortjes in de [Diafiole feu dilatatio~] uytfpanning een andere gedaante verkrygen, als inde \_SyftolefeuconBratiio\ toetrekking; in de afbeelding van de oortjes, heb ik de Plaatfnyder geen toegetrokke oortjes gegeven , maar, gelyk 't behoort, door onze nieuwe en ongehoorde konft, opgefpannen, tmTchen week en hart, op dat hy, zo veel 't wezen konde, de natuurlyke gedaante geftadig zoude aanfehouwen, tot dat hy dezelve geheel en al hadt afgemaalt* het welk de ontleders niet gewoon zyn te doen, die eerft de figuren op papie- ren late fchilderen totdienft van den Plaatfnyder, die dan na deze, maarniet na het voorwerp zelfs, zyn figuren eindelyk maakt -, en aldus wort 'er veel van de natuurlyke geftalte verloren. Wilt ook niet geloven, dat beyde de oortjes zo kleyn zyn, als de Schryvers dezelve in haar uytgegevefiguren uytgedrukt hebben 5 tot een toe hebbenze alle de oortjes afgebeelt, zo als zy dezelve na de doot hebben gevonden, namentlyk toegetrokken: Deze by- gebragte figuur vertoont de natuurlyke grootte van de oortjes. Het linker oortje is ook uytgeftrekter, het welk ik gemeenlyk bevinde
ilangswyze te lopen, en in een omgekromde punt te eyndigen. Ziet de 1. en 2. fig. van de 11. tafel. Het gezegde linker oortje is in zyn omtrek gekamt, gelyk P, Riolanus zeer wel aangemerkt heeft, in zyn menfch- S s be-
|
||||
12% ANTWOORDT van FREDRIK RUYSCH,
befchry ving op het 3. Boek en 237, blatz.., alwaar deze woorden gevon-
den worden : het regter oortje van V hart is wyder en groter , leggende op de mont van de hol ader; het linker is kleinder en nauwer, en-in zyn omtrek gekamt. Tot nog toe heb-ik dezelve nergens nauwkeurig genoeg afgebeelt gezien-,
en daarom heb ik met U geoordeelt niet ondienftig te zyn, een nauwkeurige figuur da-ar van alhier te geven. Wat aangaat de afbeelding vanhetwonderbaarlykemaakzelvandeuyt-
wendïge beweeg vezels van het regter oortje, 't welke gy van my afvordert. het zelve wort aangewezen in de 3 .en 4. fig. van de 11. tafel. Het heeft U ook behaagt, Ervare Heer, het gebruyk der oortjes van
my te verzoeken -, ik kome daar in-, met de anderen ontleders over een, namentlyk , dat dezelve dienen om het wederkerende bloet na 't hert, gelyk als verbiyfplaatsjes, te on-tfangen, en in de holligheden van't hare uyt te Horten 5 op datze dit te bequamec zoude kunnen doen, hadden zy niet alleen nodig de bekende vlezige bondelkens, of halfmaanwyze fpie- rige pylaartjes, dewelke gevonde worden in't inwendige gedaante van de oortjes , maar uyt dezelfde fpruyten ook van de zyden voort zeer korte vlezige iehuynze vezels, het welk-de 5. fig. vertoont. Ik oordeele^ dat men ook niet voorby moet gaan, dat'er in het regter oortje een zamcnftel der bondelkens van beweegvezels , of vlezige pylaartjes gelegen in het inwendige gedeelte, op verfcheyde plaatzen van de oortjes enigzints afge* legen is, voornamen tlyk in 't uytpuylende deeltje van't, oor, en dit wyzen de kopere priemen aan, de gemelde pylaartjes oplichtende, zietde5.figt Hier mede meen ik Uw nieuwsgierigheyt te hebben voldaan., enU alles goets gewenfcht hebbende 3 ben ik. Uw- zeer genegene Vrient ,„
;V; ".^ F... R U, Y S;C H, Gefchreven in Amfterdam^
den zes-en-twintigfte van Hooi maant, 1697. |
||||||
De
|
||||||
iÉflÖP*- • ' ''Til?'—-
|
||||||
VERKLARING VAN
De E LF »TS T A F É X.
|
||||||||||||||||||||||||||||
A '■} wiï m
|
||||||||||||||||||||||||||||
sv
|
||||||||||||||||||||||||||||
V
|
REJST van hkrtoortjes uyt een micnfch, waarvan twc
linker, en de andere regter oortjes zyn. De E erft e , Twede , Derde en V-iende FIG UUR vertonen hartoortjes , die opgcvult zynrmet bloet.,, fineer, of ,cen wdfcliagtige-ftoiFe \ op dat der weiver FIG XJ R Ë N duydclvk, zq ,als,z.y in de uy tfpanning van de oortjes in een levendig bloetryk menfch zyn 3 kunnen bezien worden. |
|||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||
y EIRIEOL ARJJNT G cvan dé Ui F IQMW&.
|
||||||||||||||||||||||||||||
A. Een 's menfche linkerhartoortjtj, ftaande op een voetje.
B. De vliezige zak^zynde gelyk als de gront of uyt breiding van de long ader ^na-
kende metlott oortje een gemeene hölligheyt , en met ftagaderen bezaayt zynde3 zen t niet alleen uyt twe3 gelyk de Jiutheuren wilkn 3 maar vier ft ommen van de long ader \ hier van is niets in de FIGUREN van
Bidlo te vinden 3 het geen nogtans in sso een köftbaar werk verevftht wiert., C. De plaats3 alwaar het linker oortje aan de gemelde zak vajlgegroeyt is.
D.D. De eerfte en twede ftam van de longader 3 uyt de gemelde -zak , gelyk als uyt een gront of ba/is voortkomende 3 maar de derde en vierde ftam te-
gen over de voorgaandege legendenin'het voorwerp zynde~3zoo als het hier ver- fchynt3 ge fielt 3 onzichtbaar zvnde, worden afzonderlyk met een fterret- jeaangewezen. E. De gekamde omtrek van het oortje. ' - <VERKLAR/LNÖ van de IL FIGUUR,
' '. ""■..; '.1 3'. * V '■■<: "-, '\ "-,< Hk '"■• v V , '■,':' ■ ** « %. '*.' "\ ■ * *"<iT- \ ;"~ '' ■ ' '; • ' \ '" ï\ \? ;"* ^v * '■ ^ ■■' " * •? " *. 7 ■■■■■■■ 'V^ *4
2)^^^ twede F IG UUR,; vertoont het linker oortje van 't hert, uyt een an-
der dood lichaam van eenmenfth genomen3,oJ> dat men het onderjlheït van. 't linker oortje in verfchey de voorwerpen zien -zou: want zeer zelden Qzo ooyt) zynzein Figuur jzogelyk, of daar wort nog al enige verandering |
||||||||||||||||||||||||||||
'm bejpewt. ; ,, i,,
|
■■f.'f til
|
|||||||||||||||||||||||||||
".. t
|
||||||||||||||||||||||||||||
VERKLARING van de III. FIGUUR.
I-.,. '■ Lil M ; ■-. ■ 5 ;f f Jfi 71 fl . ïil l ■ - t i ' '■<.•■; ■ *, *' -'
|
||||||||||||||||||||||||||||
A, Het regter hertoortje van een bloetryk menfch in zyn natuurlykegrote en
Ss 2 ge~
|
||||||||||||||||||||||||||||
324 Yi-KY O Y, ï il A. J >l il >i"V "
gedaante, £ö als het zich vertoont> wanneerhet met bloet, ofeenwafth-
■ agtige y of Jmerige ftoffe vervult is:
B. 2> vliezige zak van't regt er oortje, een gemene holligheyt met het'oortje
uytmakende',' e^mét ontelbare jlag-adertjes voorzien ,uyt w)elke,gelykkis een gront. ofbajTs, de opklimmende' flam van de holader met de letter C. getykent, en de neder dalen de ftamX^. voortkomen. E, jÖé? beweeg-vezeltjes en vlezige bon' delken's, ?;<?ör .zo veel zy haar in het
uyterlyke gedaante vertonen, en zyn wonderbaarlyk \en in alle voorwer- pen niet even eens gefchikt. ■£'* - ' VERKLARINGvan de IV. FIGUUR.
Deze betykent het regier oortje van een menfchelyk hert,uyteenanderdoot
lichaam gefneden , op dat de aanfchouwers het onderfcheyt zouden zien: \ want zejer zelden (zo ooyt') hmen ze zodanig over ecn,ofmenbefpeurt •nog alenigonderfcheyt omtrent haar figuur. Merkt wel,dat'er uyt den bodem van dit oortje een ader fpruyt, getykent met de letter A. dewelke verfpreyt is ten delen; door het regt er oortje, maar voor het grootftege- deelte door de Zelfftandigheyt van 't hert , en dat komt zeer dikwils voor, zo dat de kroon-aèer al-het bloet van 't hert wederkerende niet altyt voert'3 't welk ik tot nog toe van niemant aangemerkt gevonden heb. a^A VERKLARING van de V. FIGUUR. J,,^
■ ■. ' \\ . • * *\ , \ , ., „. \ „ \ ■ V : " . ï ï. ■ '■
^"'1,%'K'YüV; V,'':-.'\ 'V*f ■'; ';'■-< .."V. ïï<V '"-'■'' » ■' :-:,'.'i;i v :"■'•-; 'iMVflX ''" UI ■.-•:■' '•'.';>.".':,' ■■< . ";Ws*V" ■'.;;>,'{' V'.' A
A. Een regter hert-oortje van zyn vliezige zak bero&ft, <?# omgekeert, op
dat het binnenfle gsdaante des te nauwkeuriger verfehynen zou. B. B. Kopere priemen, welh de bondelkens of zeker vlezige touwtjes ,enig-
zints van de oortjes qfwy^mde, ppllzgten, op dat het blyke, dat dezelve niet overal aan den bodem vaft gegroeyt 'zyn-, tujfchen deze touwtjes of vlezige bondekjes ziet men opk vlezige vezels, op dat ket oortje van al- lé kanten in de uytflorthtg *vati st bloet iia dé rlgter holligheyt van'thert des te nauwkeuriger gejlote werde. (2, J^en gedeelte va;?* de opklimmende flam van de hol-ader•.; '
Omtrent deze oortjes^ zó regter als linker ftaat wet akiï/te rnerkerj, ten
eerfte. Dat dezelve in idcr menfchclyk lichaam van zodanig een grootheyt niet zyn. i. Dat de punt van het,linker oortje niet altyt na de aarde ziet: want ik bevinde, dat; de gemelde punt in zommigéh ha boven' opgeregt is. |
||||
tl J.A. ■ 2'1<
De Elfde Ontleet-kundige Voorftellige; ü
B R I E F
Door ■/* f
J O H: C H RI S T I A N: WOL F,
Licentiaat in de Medicyne 3
Aan den zeer vermaaarden Heer, F RE D R I K R U Y S C H,
Medicyne Doctor, Hoogleraar in de Ontleet en Kruyt-kunde, enz.
Aangaande de bekleetzels, Klieren, enz. der Darmen. Zeek. Beroemde, en Ervare Heer. A dat het bygelovig gevoele der ouden omtrent het niet te ont-
leden der dierlyke lichamen verdwenen is, en dat dezelve niet enkel alleen gefchikt wierden, tot het gebruyk der offer- handen, heeft de genees-konft veel gelukkiger voortgangen gehadt, en daar door heeft men eenzekere \_Theoria~] befpie- geling der ziektens beginne te leren.- want ider geneesheer trachte dit te ken- ne, omtrent het welke hy zich bezig houden moeft, dit is van alle eeuwen het menfchelyk lichaam geweeft,welkers geheel wonderlyk:ïzamen geitel te kennen, geen zaak van een gering belang is: in zo ver heeft het openen van beeften den weg voor uytgebaant om de dode lichamen van menfchen in te zien. Daar is wel veel ty ts voorby gelopen} eer dat alle de delen van 't lichaam onderzogt wierde^dewyl zommige delen,de onderzoekers wat te lang bezig hiel- den , en zommige wegens het ingeflotene, den ontleder als afweerden. Hier van daan meene ik gekome te zyn, dat het maakzel der darmen verzuynit, en den menigvuldigen toeftel der nature tot de uyt werking en be- ös S s 3 • we- |
||||
^£ XI. BRIEF van JOH. CHRÏSTIAN: WOLF,
weging van de gyl zo lang onbekent is gebleven. Dog eyndelyk in de volgende tydenmoeften dezelve niet alleen door het mes worden geopent,maar ooknaauw- keuriger bezichtigt, nademaal meer ingewanden inwendig met haar verenigt zyn 5 en men heeft, behalven andere zaken, ontdekt, dat derzelver 't za- menftei nietf enkel vleéfch is, maar uyt verfcheidej[ tunica ] sofken of be- kleetzels'bdftaat. GerneerJlyk worden haar drie rdkkentoegeê'igedt, alsblykt uyt den Menfch-befchry ving van J. Riolanus, pp het 12. hooftftuk van 't2 boek, op de 171 bladtz. Een [ tunica communis] gemene komende van het \_fêrïtomeum~\ buyk-vlies, en tweeygen, waar van de buytenfte de [tunica nervöfif\ Zenuwagtige, en de binnenfte [jtimica camofa~\ de Vleefehagtige genaarrit wort, maar het [ niucus ïntejïinorum ] darm-flym hangende aan de darmen wiert voor dezen gezqgt van het dikfte deel des gyls zyn oorfpronk te nemen. Daar na heeft de vermaarde WïBis aangetoont, dat 'er geen drie, maar vier rokken zyn, en dat, dat gene, het welk zy darm-flym of het overblyf- zel van de gyl gemeerilyk genoemt hebben, een -ware rok is, en de [ tunica vil- lofa ] wolligeof liever klierigegenaamt moet worden. Bibl: Anat:H: 1 , ƒ;. 104. en 107. en deze .ftelling is ,by alle ontladers „aangenomen, waar onder ook gerekent moet worden de btvoom&zVerheyen, op het 1 o. hooftftuk van de elfde vcrhandelmge van zyne ^ntlee.t4mncle, op het 45. bladtz. Maar wanneer ik onlangs, zeer Ervare Heer, het geluk hadde met U te mogen fpre- ken aangaande zommige nieuwe ontdekkingen in de ontleet-kunde, betwifte gy wel het getal der rokken niet, maar gy gaf te kennen, dat gy grotelyks twylFelde, of die vierde rok van xWMUfins wel genaarat moeft worden de [ tunica glandulofa ] klieragtige rok, nademaal gy door menigvuldige ontle- dingen anders ontdekt -hadt. Maar de rbqgeerte .om 1U over? meer andere za- ken te horen, en de gelegenthcyt des tydts lieten niet toe, dat ik U over- vloedig en net genoeg daar over konde horen fpreken, nogtans is het ver- lange om uwé gedagten ten volle jee verftaanniy altydt bygeblevcn; maarik konde geenzints zien, op wat wys ilcmyn wenichurnagtig zoude worden, dewyl door de afgelegenheydt van plaatzen onze onderlinge zamenfpraken Jbélet wier- den eyndelyk; heb ik beflotenU jbememdeHeer, een brief Ite lehry ven.; denzel- vë zendc ik U nu toe, «rnftig verzoekende, dat ihet 'U behage volgens uwe goethéyt, die gy omtrent meer anderen al over lang bewezen hebt, uw^- voeten 3aangaande'het maakzel der darmrokken ten nutte rderontleetiunée te «rMdèn. ' Maar ik-feb daarenboven ook\gezien zommige \_glanduia folti&- w^nëenz niï kliertjes-der darmen, gelegen opeen gehele ^andere plaats, «fc de Autheiiren liaar^gerneerily-k^toegéiehreven hebben. iDerliatvenlaatmy toe, beroemde ^Heer, dat ik met U over dezelve in dezen brief ite gelyk liandele. "Volgens imyn-OoirdeélJhéiFèn^die genen de ouden al te hoog op3iwelkehaar |
||||
Am f H E D RIK £ Ü t S C'Hi gs?
zo kundig, in dê örttlecf-kunde Houden ', darze'van al liet geerie, het welkm
deze^ eeuw vertoont worr, kennis zoude hebben gehadt, maar ik zou-gejou- ven , dat onze voorgangeren der genees-kunft van deze roem ten noogifódf- kerig zyn geweeft, (hoe opgeblazender zyn 'ermVzeer velen, welke zich1 niet alleen de uytvinding der zaken toe-eygenen, maar oök dat gene-, Het Welk door een ander afgebeek, of befchreven is-, voor het hare ityfgeven^ nadien zy openherrig befuygt hebben, dat 'er meer zaken verborgen* tjn 3 welke de tydt en naarftigheyt van een later eeuw aan den dag brengen zötTj Indien men ook de nagelatene fchriften der ouden doorbladert, zal 't' bry~ ken, dat haar enigfte oogmerk by na geweeft is, depraktyk der medicyheii door waarnemingen van ziektens en genezingen voort' te" Zetten. Tele der vöörrtaamfte ontleders oordelen, dat Htpfiocratev Com kennis gehadt hééft van de klieren der darmen, alk blykt uyt de plaats van' Bet BoeM derklierenr', vol': i. §. 3. ƒ.416. edit: Lind. Maar wie ziet niet, dat hynietdbkh'ereii der darmen, maar de klieren van de daar byleggende en aanhangende licha- rnen verftaan heeft, anders zó'i hy niet gezegt hebben, de' klieren in dcdar- men zyn groter als ergens in het lichaam. Ook zo blykt dit iryt de gehele 't zamenhang van deze plaats. Eyndelyk is 'er van niemant der ouden' gewag; gemaakt van haar byzönder gebruyk, tot dat her zelve vanJ PFatthonuseil Stem tegen de ouden is ftaande gehouden, en te gelyk de klieren" der darmen van eenigen der geleerfte mannen van onzen tydt zyn aan den dag gebrcigt. Maar of ze ook gevonden worden inde [valvulaeconniventesy oogluikende klap vliezen, onder vinde ik niet? de zeer vermaarde Iftliis bef ciiry ft in' 't algemeen de klieren gezien te hebben'in 't bultig gedeelte ^an de wollige rok, en noemt daarom den zelve den \jtinka glm\dulojra~] klierigen rok. Bibli anat. 'P. i.fag. 104. De welfp rekende en zeer geleerden Techlinus leert door de ontleding van verfehyde dieren, dat de klieren in de holligheyt der dar- men zelfs voorkomen. Bibl: Anat: (P. 1. P. 150. Eyndelyk heeft 'Teyerus vart dezelve afzönderlyk gehandelr, dewelke niet minder de iiytvinder daar van als cPeehlmus genaamt meet worden: Deze heeft zelfs verfcheide ont- ledingen in 't werk geftelt, en daar by waarnemingen van de zeer geleerde ÏVepfertis en liarderus bekomen. Hy heeft namentlyk een groot getal van deze klieren gezien niet alleen onder verfcheide figuren, maar ook in verfcheide veelheit verzamelt en verfpreyt, zo dat hy ze daarom ook on- derfcheïden heeft in {glandulte fpor-idicte feu folitaria ] verfpreide of eenza- me, en \_gregalcs ïeufociae^ t'zamengehoopte of by malkanderen gevoegde klieren Tarerg. Anat, exe?c. T. 1, C. 1. f f & exerc. 2. ƒ. 86. Maar nergens heeft hy verhaalt aangemerkt te hebben, dat zede oogluykende klap- vliezcn zelfs bezettede^dit alleen heeft hy met een figuur afgebeelt, dat de klap- vlièzen
|
||||
3*8 XI. BRIEF van JOH. CHRISTIAN: WOLF,
vliezen niet over de klieren heen gaan, maar omtrent dezelve eyndigen, Q
l. ¥\ 2.f. 15. en hy fchryft dezelve gezien te hebben op den rant van de klap- vlies van Bauhinus* Dog verder fpreekt hy 'er niet van. Derhalven fchoo- ten 'er my zo vele dingen voor en tegen in den zin, aangaande de zitplaats van de andere darm-klieren, en wel voornamentlyk van die in de oogluyken- de klapvliezen, dat ik, in myn oordeel nog heel verwart zou hebben geweeft, indien ik, beroemde Heer, door uwe beleeftheyt in uw-wel geftoffeert Ca- binet niet gezien hadde, dat de klieren ook uyt de klap-vliezen zelfs haar oorfpronk namen.. Wilt .derhalven dezelve in een figuur laten afbeelden, en de ontleet-kunde met nieuwe vermeerderingen ophelderen, en zoo het Ube- haagt, maakt ons bekent, of ze ook gevonde worden, alwaar het darm-fcheil aan de dunne darmen gehegt wort ? uyt welken rok de kliertjes voorkomen, en op wat wys de bloetvaten in de klieren ingaan, is by na de zelfde zwarig- heyt. De zeer vermaarde 'Peyerus geeft te kennen, dat de klieren met haar bodem of gront op de binnenften of zomtydts inwendigen rok van de darmen ftaan /. c. ï\ i, ƒ. 6. De zeer geleerden Verheyen c. I c. 9. p. 38.45. en 46. zegt, dat de bloetvaten met een zeer zware takmaking lopen door de zenuwagtigen rok na de onderleggende klieren. Derhalven op dat men hier van meer zekerhey t mag hebben, wyft haar zitplaats aan, en ontdekt, wat inderdaat een klier zy: Daar is geen twyffel aan, of zulks zal van een grote vrugt in de praktyk zyn,en men zal ook beter bevatting van de buyk lopen kunnen hebben. Dit is 't, beroemde Heer, over het welk ik deze reys uw gevoelen voornament- lyk wenfche te verftaan. Ik zal dit lichtelyk verkrygen, nadien gy nooit toelaat, dat niet alleen uwe gemeenzame vrienden, maar ook andere te ver- geefs iets van U ciiTchen. Zyt gegroet. 1). E. Onderdanigfle 'Dienaar
"Q " JOHANNES CHR.ISTIANUS WOLF. Ltyden ïn Hollant, den vyfdcn
' ;van Wynmaant, 1698. .'>'':'■.•
M. L. te Zerbft in Anhalt.
|
||||||
■"..'■ ■ -■• ' vJ -i 'V f'-: -: ■■ ■■->.» W1 ■•*• ' '■ . ■'-■■ ".-: • *&\' '%'N '*\">, fy^-j'-'.r. -m." ' ■■ *■■■■»', ■■•■ ':>*- ■■ i * v ,. . t * ' ■ ■ . \ * ' --' <> v ■>'"■ v- .. ;■>, ;.*'; ff
■■-■,f ^-'... .'■ f ■ '■ V-* i *, t i ..J rJ Li %. ■ * :-a . , i (i *iJ X >J ■»# J v.i - ,'■• . l $ .... ;l.._. : » .... ■, '. . ;^ „j. ■ ....('";> , V ,: i^ ■/'{ ■■4*"4i';;V'!';J -i ;-' ' * -■ -;i * "■■■'■'*' "! *
|
||||||
w
|
|||||||||||
ANT
|
|||||||||||
Van
|
|||||||||||
IK R U Y S C H,
|
|||||||||||
F R E
|
|||||||||||
Aan den zeer Ervaren Heer
|
|||||||||||
JOHANNES CHRIS TI ANUS WOLF,
Op deszelfs ontleet-kundige voorftellige Brief.
Aangaande de Rokken der T>armen, Klieren , enz.
Zeer Ervare en Geleerde Heer.
Oe mcerredeneik hebbe,om uwe uytmuntende deugde te omhelzen,
en hoog te fchatten, hoe fpoediger oordeel, ik U, op uwen brief, met liefde en goethertigheit omtrent my, als ook met een by- zondere geleertheyt vervult, te moeten antwoorden, en U myn gevoelen te verklaren van die dingen, dewelke gy my hebt wil- len voorftellen. Gy toont geleerdelyk in uwen brief, dat het grondig kennen van 't wonderbare
maakzel van 's merifchen lichaam geen geringe zaak is, Waarom ik my over de on- achtzaamheit van die genen,aan wien het bewint om deze dingen op 't nauwkeu- rigft te onderzoeken, en te onderwyzen aanbevolen is, verwonderen moet, dat zezo wynig of niets in deze kon ft uytwerken, Ja liever gewoon zyn enkel woorden te geven, als ware zaken voor te Hellen, en door een naarftig on- derzoek de waarheden uyt te pluizen, en voort te zetten •, maar alwaar zy van een andermans werk wat kunnen ontrekken, hoe vaardig zyn ze daar dan by f Gy oordeelt ook zeer wel, dat het bezigtigen der dode lichamen van hee- ften den weg gebaant heeft tot het ontleden der menfchelyke lichamen -} want Tt on-
|
|||||||||||
*
330 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
onlangs een gedeelte van een [ mamma ] mam van een walvis onderzoekende,
kreeg ik gelegentheyt, om iets nieuws in de borftcn of mammen der menfchen te ontdekken; dit niet tegenftaande oordeel ik , dat men zo veel niet ver- trouwen moet op de delen der lichamen van beeften, dat men ze aanftonts door een vergelyking over brengen mag tot de delen van menfchen , maar na- derhant moet men overgaan tot de menfchelyke, en onderzoeken, of'er eni- ge overeenkomft gevonde wort, op dat men die genen niet misleyt,dewel- ke alleen met de redenering, en niet met een gedurige aanfchouwing te vre- den fchynen te zyn. Daar en boven fteunt uwe derde ftelling op een vafte reden, namentlyk,
dat het niet genoeg is alleen de ingewanden met het mes te openen, maar dat men die ook naauwkeurig moet befchouwen, nadien 'er meer dingen met haar diep verenigt zyn. Daarom oordeel ik, dat 'er ook veel aangelegen is, dat imant weet, op wat wys de voorwerpen ten toon geftelt worden; want zom- migen moeten na het drogen, andere verfch uyt het dode lichaam gehaalt, vertoont werden, maar zeer vele komen niet anders als in een bahemagtig vogt dryvende in 't gezicht, voornamentlyk die, dewelke wegens haar week- heit niet kunne gehandelt worden, gelyk daar zyn de herflenen, enz. Wat het getal der rokken van 't gedarmtc aanbeiangt,na een naarftig onderzoek heb ik myby die genen vervoegt, dewelke een viertal geftelt hebben, namentlyk den zeer vermaarden Willis J^erhey en, en andere zeer nauwkeurige ontleders. Ik hebbe geen twift over de drie uytwendige, namentlyk de gemene, vle- zige en zenuwagtige rok, voor zo veel haarbeftaan aangaat $ maar of de vier- de namentlyk de wollige rok gevonde wordt of niet, hebben zommige en zeer geoeffende ontleders getwyfFelt. Na dat ik de bloet vaten zelfs, daar door verfpreyt, heb ondervonden,
heb ik niet langer over dezelve kunnen twyffelen, Ziet de 4. fig. van de 12. tafel j het is echter een moeyelyk werk dezen vierden of wolligen rok van de zenuwagtige zodanig aftefc heiden, dat een deel daar van, met bloêt-vaten voorzien, van de zenuwagtige afhangt, zonder merkeiyke quetzingj zon- der dit nogtans is het moeyelyker den loop der bloet-vaten door den zelven té vertonen. Die genaamt worden oogluy kende klap-^liezen, namentlyk [ rugaefeu Ju-
«S§ rimpels , of latten, door den migreren darm veripreyt, nemen voor het gfootfte gedeelte haar oorfpronk van de verdubbeling, van den wolligen, en niet van den znmwagtigen rok \ fchoon verfcheide en niet van deminfte ont- leders het tegendeel ftaande houden, zeggende, dat den zenuwagtigen rok öok breder is als de anderen, om de rimpels of de gemelde Map-vliezen voort te brengen: maar wanneer de wollige rok van den zenuwagtigen atWcnel" **' ■ ■ *r %*r %S Jan
|
|||
Aan JOHANNES CftRISTIAN: WOLF, ' 331
den ïs,verdwynen de gezegde klap-vliezen voor het grootfte gedeelte, (^zo
niet in 't geheel) blyvende evenweldede fporen daar van over. ziet de 3. fig. Deze rokis zeer dikmaals bezet met veel[w#r «j-]flym,dewelke dagelyksmetden afgang ontlaft wort,voornamentlyk na het innemen van een [purgattoymykzui- vering, of [diarrh/ea] een buyk-loop; dit darm-flym is zeer nodig voor deze inwendige wollige rok, op dat dezelve niet gequetft wort, 't geen lichtelyk zou gebeuren van fcharpe dingen, gegeten, of ingeflokt, cf in 't lichaam voortgebragt, maar zo het zelve langer als 't behoort blyft zitten, en in een groter menigte voortkomt, doet het ook de darmen hinder aan door zynlang vertoeven, blyvende aan de wollige rok vaft zittten, en belettende, dat de gyl niet wel tot in de wortelen van de melk-va ten komen kan. Die genen, welke de vierde of wollige rok ontkent hebben, hebben te
kennen gegeven, dat zommigen het darm-flym voor een byzonderen rok heb- ben gehouden j maar hoe ongerymt dit berigt is, blykt uyt het aangehaalde. Anderen houden dezen wolligen rok voor den klierigen rok, den welken
nogtans deze benaming niet paft, namentlyk ten aanzien vanden oorfpronk der zo genaamde klieren: want ze komen niet voort uyt dezen rok <y dit niet tegenftaande zou dezelve cle k herige rok gezegt kunne worden, voor zo veel dezelve klieren in zich bevat h maar de gemelde klieren nemen haar oorfpronk van den zenuwagtigen rok, of zo gy liever wilt, van de bloetvaten , uyt welkers zappige en weeke uyteyndens zy voortko- men. Ik bevinde, dat deze zo genaamde klieren, dewelke ik na dezen [glan-
dulae fpuritf~] bafiaart klieren noemen zal, om dat ze geen ware klieren zyn, wel enige overeenkomft hebben met die ronde lichaamtjes, uyt welken de milt voor het grootfte gedeelte zamengeftelt is, en waar van ik in het antwoort . op den vierden brief gehandelt heb: want wanneer alle de flag-adertjes dooi- de darmen verfpreit opgevult zyn, wordt c< k het geheele geftel van de ge- zegde kliertjes vervult, en wortbevonde te beftaan uytenkele zappige en weeke voortbrengingen van vaten, dewelke gelyk ze in de milt een andere natuur fchynen aan te nemen, alzo zyn ze ook week en zappig, zo dat ze lichte- lyk tot niets kunne gebragt worden, fchoon ze met de uyteyndens der vaten zamenhangen: maar men moet haar niet houden voor lichamen op zich zelfs beftaande, alwaar vaatjes na toe lopen, zy worden ook, niet met een eyge vlies bekleet, het welk nogtans in een ware klier vereifcht wort. è Wat het gebruyk dezer baftaart klieren aanbelangt, ik erken wel geen an-
der, als de ontleders dezer eeuw haar toegefchreven hebben, namentlyk dat dezelven dienen tot bevogtiging en glatmaking van de holligheyt der darmeni maar ik oordeel, dat dit, 't welk zy in de klieren ftellen tege- Tt 2 . fchie-
|
||||
332 ANTWOORT van FBlEDRIK RUYSCH,
fchiedcn, gemaakt wort in de uytgerekte uyteyndens der vaten, dewelke tot
dien eynde zappiger en weker zyn. Mogelyk zal imant zeggen, wat is 'er aangelegen, of het zappiger en we-
ker voortbrengingen der vaten, dan of het ware klieren zyn, zo wy maar omtrent het gebruyk eens zyn. Ik antwoorden zo onbedachtelykfprekcn wel die menfehen, dewelke niets
als dat zy zelfs doen, gewoon zyn vcor.goet te keuren j maar hoe dwaaslyk zoude imant geacht worde, zo hy zeide j wat kan het my fchelen, of ik weet, dat de vingeren van de hant langront dan of ze driehoekig zyn, zo het maar vaft geftclt wort, dat ze de werktuygen van 't taften, en andere doeningen zyn? of wat raakt my dat, of de opklimmende ftam van de grote flagader in beide de zyden drie grote takken uyezent ('gelyk de TrofeJJor Bid- Loo verkeerdelyk, tot grote fchade der ftudenten heeft laten afbeelden} of niet, zo ik maar weet, dat het bloet door de opklimmende ftam gebragt wort na dé delen boven het hart gelegen. Evenwel zal ik 't zeggen, van wat nuttigheit het is te weten, of het wa-
re klieren zyn, of niet ■, nu kan menonderfcheidentlykerbegrypen, vanwaar in de verzweringen der darmen zo een overgrote bloetftorting zomtyts voort- komt , dewyl namentlyk deze zweren gemeenlyk zo niet altyt, de baftaart klieren aantaften ^ en nadien deze klieren beftaan uyt enkel voortbrengingen van vaten, zyn ze gevolgelyk bequamer om bloet uyt te ftorten, als de wa- re klieren, tot dewelke alleenlyk de bloetvaten toefchieten. Wilt ook niet geloven, jzeer Er-vare Heer, het welk nogtans zommige
geoordeelt hebben van alle de klieren , namentlyk, dat ze zyn uyteindens van omgewonde bloetvaten h ten minfte van deze moet men het geenzints vaft ftellen, maar de gemelde voortbrengingen lopen liever by na regt uyt op de manier van uytgediende verfq uasjes of penceeltjes, zonder een merkelyke bogt. Ik oordeel het ook aanmerkens waardig te zyn, dat de wafchagtige ftofFe wat
ftark in de darmfchyl flagaderen aangedronge, door deze lichaamtjes of baftaart kliertjes zich nedergezet hadtin de holligheyd der darmen, zomtyds zyn rode Couleur verlaten hebbende,'t geen vermakelykom te zien was. Waarom zou men ook niet geloven, dat zulks by na even eens in een levendig menfch gefchieden kan, namentlyk in esn \_flethora\ overvloet van 't bloet, of in een zeer geweldige beweging van't zelve, waar in de menfehen zomtydts zonder een voorgaande Yerz wering der darmen een groote menigtevan bloet, zonder pyn , quyt raken? Zodanige darmen bewaar ik 'm myn Cabinet,in de weiken debaftartklie-
ren een witte ftof in zich begrypen, fchoon de darmfchyl vaten zeer root van coleurzyiij van welke zaak ik geen andere oorzaak erkenne, als dat de ge- melde uyterfte voortbrengzels der vaten zo fyn zyn, dat de wafchagtige ftofFe na behoren aangedronge zynde., de ingemengde menie, of iets dierge- |
||||
Aan JOANNES CHRISTÏAN: WOLF. m
lyks, in haar voortgang verlaat, en alzo zonder enigecoleurindehollig-
heit der darmen ingaat. Boven heb ik gezegt, dat deze baftaart klieren haar oorfpronk.nemen van
den zenuwagtigen rok, of zo gy liever wilt, van de bloedvaten, nademaal zy zo vaft zitten aan den zenuwagtigen rok, datze, wanneer de wollige rok te gelyk met de baftaart klieren van de zenuwagtigen rok afgefcheide zynde , een klaarblykelyk indrukzel in den zenuwagtigen rok nalaten. Welk indrukzel ik houde als een bant, waar door de gemelde zappige voortbrengzels der vaten gelyk als gebonde worden , op dat ze niet van malkander afwyken. Ziet de i, fig. Omtrent den zenuwagtigen rok ftaat verder aan te merken, dat de
bloetvaten door den zelven meer in getal verfpreit worden (gelyk de zeer vermaarde ïVillis en Verheym wel aangemerkt hebben} als door de andere rokken^ Ja de vlezige zelfs heeft veel minder bloedvaten, als dezenuw- agtige. Ziet de twede fig. het welk ik oordeel nodig te zyn , nademaal de baftaart darmklieren en de zenuwagtige rok , dezelve meer van noden hebben als den vlezigen rok $ want de baftaart klieren hebben geftadig. een nieuwe toevoer van noden om eendeugdelykvogt, tot het bevogtigen der darmen gefchikt, voort te brengen. Geen ander gebruyk oordeel ik dat men deze klieren in een natuurlyke
ftaat toefchry ven moet. Maar denk niet, dat al het waterig vogt, het welk na een ingenome
buykzuyvering , of in een loop, wanneer niets als een wateragtige ftofFe ontlaft wort, in 't geheel uyt deze baftaart klieren en [_pancreas~] 't maagkurte voortkomt, gelyk zommige geftelt hebben: wanteen groot gedeelte wort ook uytgedreven door de togt-gaten of Pori der darmen, waar mede de darmen in overvloet voorzien zyn 3 deze pori zyn van een verfcheide wydte, waar van zommige zichtbaar, gelyk ik in myn Cabinet vertonen kan, andere gemeenlyk onzichtbaar, dewelke ook niet te voorfchyn komen als dooreen ftarke perïling. Verder fpreekt gy, Ervare Heer, van de zitplaats der baftaart darm-
klieren : zy worden gevonden door de gehele lengte der darmen -, in de dunne darmen zyn ze niet alleen eenzamig, maar ook by malkanderen lopende^ dog in de dikke darmen zyn ze eenzamig of verfpreit. In den nugteren darm bezetten de verfpreide baftaart klieren niet alleen de pïaatzên tiiiïchen de oogluykende klap-vliezen of rimpels geftelt, maar komen ook voort uyt die rimpels of oogluykende klap-vliezen. Ziet de 6. fig. Maar die tot een koppel by een verzamelt zyn, lopen niet over de gemelde
rimpels heen x gelyk de vermaarde Peyerus wel aangemerkt heeft. Tt 3 \Tae '
|
||||
334 ANTWOORDT van FREDRIK RUYSGH,
Wat het getal en zitplaats van de verfpreide klieren door den rant van
de klap-vlies van Banhinus verfpreit aangaat, ik bevind, dat ze niet alleen gelegen zyn op deszelfs rant, maar ook op de gehele vlakte, dog dit heb ik'in de 12. tafel niet kunne uytdrukken , dewyl 'er geen plaats voor open was. Zy zyn zeer veranderlyk van getal, in deze zyn ze meer , in anderea
minder, zo dat het een zwaar werk zou zyn hier een zeker getal daar van te willen Hellen, zyt hier mede gegroet, en ik ben Geheel uwe Vritnt,
FREDRIK RUYSCH. VERKLARING VAN
De TWAALFDE 'T AFE L.
De Eerfte FIGUUR
Vertoont een gedeelte van den endel-darm, genomen uyt een jonge , en in vier
rokken gefcheiden. A. De buytenfie rok, de gemene,gezegt, waar in zeer veel langwerpige vezels
met inzigt uytgelaten zyn, op dat de ontelbare flag-adertjes door den zelve verfpreyt des te klaarder in 't gezicht zoude tornen, B. De nytwendige oppervlakte van de twede of vlezige rok , waar van de
gemene rok afgefcheyden afhangt , op dat de dwérjche en vlezige bewt'eg- vezelen zich vertonen zouden. Merkt aan 9 dat ''er maar zeer weynig tn deze figuur aangewezen worden , alhoewel ze zo digt by malkanderen leggen 3 dat ze malkanderen aanraken ; het welk ik gedaan hebbe, om den loop van de [lag-ader en niet te ver duyfier en. C. De inwendige oppervlakte van den derden of zenuw-agtigen rok, waar van
een gedeelte van den vierden ofwolligen rokgefcheyden afhangt3 en aldus komt de nytwendige oppervlakte van denwolligen rok tn Vgezicht. D. Defporen of indrukzels van de verfpreyde of gier ft-klieren > in de inwendige
opper-vlakt e van den zenuw agtigen rok overblyvende, E. De inwendige opper-vlakt e van den vierden of'wolligen rok, nog niet van
den zenuw agtigen rok afgefcheidm, F. De
|
||||
33?
F De gemelde klieren door de inwendige opper-vlakte van den wolligen rok
verfpreyt, alwaar ze niet, gelyk in de uytwendige opper-vlakte , in de gedaante van gierft uytpuylen , maar fcheynen als kuyltjes te verbeelden, het welk zeer dikmaals na de doot gevonde wort* Maar ik wil aangemerkt hebben, dat de bafiaart kliertjes fomtyts buyten de gezegde oppervlakte uyt- Jlekeny gelyk met de letter A, en B. in de 6.fig. vertoont wort$ en dat ze aldus de gedaante van gier ft verkrygen. G. Betekent de gemelde klieren buyten de uytwendige oppervlakte van den
wolligen rok uytpuylende > de letter D. gelyk ik gezegt heb 3 vertoont Jerzelver indrukzels in de inwendige oppervlakte van den zenuw agtigen rok overblyvmde, H. De uytwendige oppervlakte van den wolligen rok,
I. De Jlag'adertjes door den vlezigen rok verfpreit.
De Twede FIGUUR
Wyfi aan een omgekeert gedeelte van den endel darmy zo dat al het gene 3 het
welk in de voorgaande figuur van voren gezien wort $ nu van agteren zich vetoont. A. De eerfie of gemene rok van den vlezigen rok.
B. Afgefcheyden, en afhangende, met haar zeerfyne langwerpige vezels.
B. De vlezige rok voorzien met dwerfche vezels, welkers getal tk om de boven
aangehaalde reden vermindert hebbe. C. De zenuwagtige rok} van agteren vertoont% van den vlezigen afgefchei^
den sn afhangende. D. De fiag-agderen door deze oppervlakte duydelyker verfpreit.
De Derde FIGUUR
Verbeélt een gedeelte van den nugteren darm genomen uyt een bejaart menfch, in
welkers inwendige oppervlakte de volgende zaken ons voorkomen. A. 'De wollige roL
B. Een gedeelte van den zelve door konft afgefcheyden , en van den zenuw~
agtigen rok afgenomen. C. De zenuwagtige rok, in den welke na de affcheyding van een kleyne
gedeelte van den wolligen rok, by na niets anders als voetftappen of jporen van de latten of rimpels (by andere oogluykende klapvliezen) over* gebleven zyn. D. De rimpels of de gezegde latten.
Tt 4 De
|
||||
33<$
|
||||||
De Vierde FIGUUR
Vertoont een kleyn gedeelte van den wolligên rok , door konft afgefcheyden;
door den zelven ziet men de takjes der Jlag-aderen verfpreyt, waar door nu in 't geheel de verkeerde meening der gener verdwynt, die vaft ftelkn^ LS:dat. dezen rok voor gegn waren rok te houden is, maar alleen als eenjlymige
Zeïjftandigheit der darmen aangemerkt moet werden, ; ;; De Vyfde FIGUUR
Vertoont een kleyn gedeelte van den endel darm genomen uyt een kint, en dat
van binnen te zien. Men ziet door het zelve verfcheyde eenzamige bafiaart kliertjes verfpreyt., als mede zigtbare togtgaten. Deze klieren puylden met uyt tn dit voorwerp, maar quamen my voor op de manier van groefjes > en dat Qzo ik meyne) wegens de ftappigheyt door de doot ontjlaan. V v :C, / . •, . * . De Zesde FIGUUR
Vertoont een gedeelte van den nugteren darm van een jonge, zodanig om-
gekeert, dat de inwendige oppervlakte nu geworden is de uytwendige3 en is door wint opgevult, op dat men de klieren, en rimpels des te klaarder zou zien. A. De baftaart gierft kliertjes, gelegen op de rimpels of latten.
B. De gemelde kliertjes gelegen buyten de latten.
Voorts is aan te merken , dat deze kliertjes in de gedaante van gierft buyten
de inwendige gedaante van de rimpelige rok uytpuylen 3 het welk in dezen darm zeer gemeen is. Ten twede , alle deze zaken, die hier vertoont worden, worden in een
groot getal in myn cabinet bewaart, en ik kan ze aan ider die 't begeert, vertonen. |
||||||
De
|
||||||
De Twaalfde Ontleet-kundige, Voorfleliige
BR I E F
Door
MICH. ERNESTUS ETMULLERUS,
Medicfne 'DocJor, enz.
Aan den zeer vermaarden Heer, F RE D R I K RU Y S G H,
Medicyne T)offor3 Hoogleeraar in de Ontleet en Kruyt-kunde 3 enz.
Aangaande de baftagtige Zelfftandigheit der herflenen, enz» Zeer Vermaarde en Ervare Heer. Nder anderen zaken, over dewelke ik my, in Nederlant ophou-
dende , grotelyks verheuge, gezien of gehoort te hebben, is niec van 't minfte, dat ik U in 't voorledene jaar de natuur der plan- ten in de ftadts Tuyn van Amfterdam heb horen uytleggen , en by U tegenwoordig ge weeft ben, wanneer gy in de openbare ontleding u- wen tegenftrever dapperlyk overwon j maar dat het my ook heeft mogen ge- beuren uwe naauwkeurige bereidingen te bezigtigen, dewelke zo veel te waardiger om te aanfehouwen gefchatmoete worden, hoe ze zekerder, niet ge- zien zynde, ongelooflyk voorkomen. Deze byzondere beleeftheydt aan my bewezen, als mede zeer beroemde Heer, uwe bekende gereetheit om nieuwe ontdekkingen in de ontleetkunde aan de geleerde werelt mede te delen3 heefti myaangemoedigt, met dezen brief na zommige zaken U te ondervragen, niet twyfFelendé, of gy zult,rfchoon gy door oneindige bezigheden afgetrokken wort, myne leergierigheit ten beften houden, en myn wenfeh voldoen. j Derhaiven, daar ik uwe onderrigting nu over verzoeke; zal zulks zyn Vv van
|
||||
y;$ XII BRIEF van MICH. ERNES. ETMULLERUS,
van de herflenen. De verdeling van de Zelfftandigheit der herflenen door
Ticcokmmeus, 'naarftig onderzoeker der zei ver uytgevonden, en van de hedendaagze aangenomen, is bekent, waar by dezelve verdeelt wort ih een graauw of wit-blaauwagtig lichaam, en in een blank wit, ofvafterlichaam5 zo dat hefeerfte, nadien het niet alleen in de opper-vlakte , gelyk als een baft zyn merg omnngt, maar ook een» weinig dieper met een draaying, even als de darmen lopen , doordringt, genaamt wort dan eens de [_fubftantia ci- neritia feu corticalis vel cortex cerebri~\ baftagtige Zelfftandigheit, de baft , en dan wederom de graauwe Zelfftandigheit; het twede wort het [medulla feu meflullaris cerebri fubftantia ] merg, of de mergagtige Zelfftandigheit ge- naamt. Maar wanneer de ontleders zullen uytleggen,van wat maakzel de baft der
herflenen ( ik fla nu het merg over ) is, verfchelen ze oneindig van mal- kanderen geen wonder: want het is zeer moeyelyk (het zyn de woor- den van Malpghius in zyn brief aan Fracajfatus over de herflenen) te be- palen ,van wat natuur deze baftagtige ZelfJiandigheyt der herbenen is. Want het fchynt geen vaft deel uyt root zame geronne bloet, of het behoort ook niet ■tot het werktnyg van V gevoel-, egt er is het waarfchynelyk^ dat het ten minftè zeer kleyne fypjes heeft, waar door de bloedige deeltjes in 't zelve doordringen, en dat het nademaal het weker enflibbiger zich vertoont , veel verfcheelt van de mergagtige Zelfftandigheit 3 het welk daar van omringt wort. En zo men ooit de herffenen een parenchymateus vleefch moeft toe- fchryven, waar door de vaten enkandere werktuygm door de herffenen ver- fpreit onderfteunt wierden, zou het vleefch van de baft daar toe bequaam zich opdoen s nadien het fchynt boommos met we'eke kly vermengt te verbeel- den. Q&rolusFracajfatus (op dat ik de ouden verzwyge) oordeelt in zyn brief
aan Malpighius van de heriTenen, dat de baft vloeit van een waterag- fig vogt 3immentlykwei Q met bloet vermengt en vol van galJ en een ligt breek-] bare famenftei bezit, en van de gefmolten en nedergeftorte zouten, zouter.als het merg zelfs gemaakt wort. $ï n^nihi'jn'jd Willis in zyn ontleding der herflenen op het 10. hooftftuk leert, dat de-,
zen baft een lichaam van een by zonder en eyge zoort is, waarineenvogtig- lieit uyt nauwe vlegtingen van vaten gelyk als uyt flangswyze pypen van een Helm nederftort '3 hét welk door zyn eyge geft of vlugzout opzwellende tot de [fpiritus animales J dievlyke geeften pvergaat, en eerft het lichaam der gro- te, en daar na der kleine herflenen ingaande, als of het zyn verblyf op een openbare markt nam, wort het door den geftadigen omloop zuy verder, en Jiadat het verfcheide bewegingen door het \_fornix~] weifel» |
||||
AanFREDRIK RUYSCH. X 3^
het [corpus callofum] weeragtig lichaam ,en het voorftëen agterfte gedeelte der'
herffenen ondergaan heeft ,• brengt het de wonderbaarly ke inwendige zinnen in ons voort -} hy meent, dat ook in dezelfden baft door de verfcheide beweging van zommige geeften de daden der geheugenis worden uytgeloktj waarom hy zegt, dat dezen baft met menigvuldige groeven en kronkels gerimpelt is* Malpighiusin tegendeel hout de klieren ftaande, dewyl hy in zyn ver*
handeling van den baft der herffenen zegt: tk hebbe in de herffenen der bloe- dige volkome dieren bevonde, dat den bajl een overvloet en vergadering van kleine klieren is; 'Deze worden in de rimpels en gelyk als uytgejlrektein darmpm jès:y in welke de witte wortelen der zenuw en eindigen, of', zogy liever wilt, daar van haar begin nemen, zodanig by malkander en , gefchi kt\ dat de uyt- wendige oppervlakte der herffenen uyt een verzameling daar van gemaakt wort. Zy hebben een eyronde figuurr9 dewelke nogtans éanvde.byleggende klier tjes van alle kanten gedrukt wordt, waar door *er welftompe hoeken ontftaan, zo dat zeer vele tuffchen-plaatfen bykans gelyk zyn. Eu een wynig daar na: en zo men de natuur van de bajl met een gemeen Noorbeek, zou mogen uyt leggen, zou 'er het maak fel van een granaat appel bequaam toe zyn ,■'■ want in de gelykmatige verzameling van de greintjes of korrelt- jes wort *ér een fchetsvan den overvloet der klier tj es, waar uyt de bajl be- ft aat, afgemaalt, maar de vezelen van ider korreltje afkomende, en door het vlies verfpreit zynde vertonen een ruwe afbeelding van H herffenmerg. Om deze klieren in 't gezicht te brengen , gebiedt hy de herffenen in water of olie te koken, en op dat ze duydelyk te voorfchyn zoude komen, leert hy/ dat men boven op de baft zwart gemaakte brandewyn gieten , en die wederom zagtjes met katoen afnemen zou j ondertuffchen wederleit hy gronde- lyk de redenen , welke Warthonus tegen de klieragtige natuur der herffenen ingebragt heeft. Dat de goddelyke Rippocrates dit gevoelen al gehatheeft, betuygen deszelfs woorden in 't boek van de klieren, op de derde afdeling. het hooft heeft ook klieren , namentlyk de herffenen, dewelke een klier gelyk zyn: want de herffenen zyn wit, en ligt te breken 5 niet anders , als een klier. Aan dit gevoelen hebben behalven Vieuffens , in zyn befchry- ving der zenuwen, op het io.hooftftuk van het i. boek,alle de hedendaags fche geneesheren en ontleders tot nog toe haar zegel gehangen. Maar nu 3 wanneer ik uyt Engelant wederkerende het geluk hadde van U
wederom te groeten, verheugde ik my by uytnementheyt over dat gezicht, 't welk de zelfde baftagtige Zelfftandigheit, zeer net van U, bereidt, ver- toonde > want ik konde befpeuren, dat den gehele baft niets anders was, als een zeer verbonde ineenfchakeling en zamenftel van zeer kleine bloetvaatjes. Derhalven verzoek ik U op het ernftigfte, zeer beroemde Heer, dat het U
Vv 2 behage,
|
||||
#
34o XII. BRIEF vanMICH. ERNES. ETMULLERUS,
behage, het ware maakzel van de boft der herffenen hekentte maken 3 des- ze Ifs gedaante te vertonen, en het gebruik te bepalen. r Het geheugt my insgelyks, dat gy onder andere geleerde redeneringen, die gy gewoon zyt voort te brengen, gewag maakte van 't \_medulla fpina- lis~\ ruggemerg, en dezelve geheel hielt voor een Zamenftel van vaten, en zenuwagtige draden. Maar nadien dit merg, gelykerwys het dezelfde vlie- zen met de herffenen gekregen heeft, alzo tot nog toe gehouden is uyt de zelfde Zelfftandigheyt te beftaan, zodanig nogtans, dat de baft, dewelke men voornamentlyk ziet in de opper-vlakte der herffenen, alhier het middel- punt beflaat, van het merg omringt zynde; en daar en boven tot nog toe lang gezintwift is geweeft over deszelfs oprecht gebruik, enden uytgangder zenuwen, nademaal de ouden ftelden > dat dezelven van de nek, naderhant van de kleine herffenen, en eyndelyk van de grote en kleine herffenen ( het welk een uytvinding van Parolius is) beyden voortquamenj zult gy uw naam, beroemde Heer, niet weinig verbreiden. Indien gy het ware maak- zel van V ruggemerg ontdekt, en den oprechten oorjpronk bepaalt zult heb- ben. •• '■:£'■'■:'. Voor het overige wenfeh ik van herten, dat gy dit jaar gelukkig eyndi-
ge, en de tydt van 't volgende en meer anderen jaren met gelyke voorfpoet zult doorbrengen, op dat de verborgentheden der ontleetkunde tot groote eere van God Almachtig, en van onze heilzame konft dagelyks meer en meer door U aan't licht komen } ik zal ook hier door hoope krygen, dat gy Voortvaaren zult my verder te begunftigen, die ben. ?.*;: Een Geftadige vierder van uwe wyt"beroemde naam.
MICHAEL ERNESTUS ETMULLERUS,
Van Leipzig;
Dr. in de Medicyne, en Mr. in. de PhïlofopMe. Gefthreven in Amfterdam den zeven
en twinuefle van wintermaanr,
\ :: i sfjp 't Jaar 1699. |
|||||
i«*j ANT-
|
|||||
€ "-
|
||||||||||||||||||
'....':.
|
||||||||||||||||||
ANTfOORT
|
||||||||||||||||||
.'.'»
|
||||||||||||||||||
:''•'.' Vatl' ]'
F R E D R I K R U Y S C H,
Aan den zeer Ervaren Heer, en zeer fchranderOntledei;
MICH. ERNESTUS ETMULLERUS,
Med. 2>. en M^ in de *Philofo$hie o ;
v c» ; ' *"' ■ '■■'.- 'CS "*
Öp deszelfs ontteet-kundige voorftellige Brief.
Aangaande de Bajiagtïge zelfflandighett derHerffenen % enz.
Zeer Ervare HEE&:
feeltyts is het zodanig met de natuurlyke zaken gelegen, dat, van
hoe een uytnemender nuttigheit zy zyn, hoe verborgender de toe- gang is om de zelve na te fpeuren. Ik zal geen wytlopig getal daar van ophalen, alleen ftel ik de herfienen voor, dewelke onder alle delen van 't lichaam de vernuften der ontleders het meefte ontruft hebben, niet alleen om dat het zwaar en moei- jelyk is, het gebruyk van een Igelyk deel, groeven, holligheden , verhe- ventheden, kronkels, enz. uyt te leggen, maar ook, om dat het wegens de teerheit, weekheit, en fchielyke bederving , tot nog toe zeer moeyelyk is geweeft, de ware en oprechte gefteltenis van iderdeél uyt te vorfchen. Waarom ik niet ten onrechte dit voornamentlyk van de gefteltenis der
herflenen 5zalgezegt hebben, over 't welk zommige wegens den menfeh kla- gen, namentlyk, dat hy zich zélf minder kent, als andere dingen, Vv 3 Eter
|
||||||||||||||||||
*
|
|||||
M£ ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
£)erhalvcn moet gy van my niet verwagten, Ervare Heer., dat ik dat in 't
geheel, 't welk gy in uw Brief van my vordert, volbrenge, en uwe begeer- te volkome ydldoe:jwant d^e laft zou my te zwaar zyn, m i Maar niet te min ^ al$p pen ook lof verdient jn gfötej zaken wel gewilt
te hebben, zo is 't, dat ik het ontleedt mes aangrypende, myne herffenen onderzoeke, hare zenuwen infpan, op dat zy, de verdere delen van haar lic- haam bekent zynde, zich zelven ook van alle kanten befchouwen. Ik zal derhalf en tragten zommige dingen, dewelke tot dezen tydt toe onder het dekzel van on weterttheyt verborgen zyn, te verklaren, zommige valfche din- gen , dewelke voor ware van de ontleders gehouden worden, aan te wyzen, en de figitren van velen van 't natuuflyk jftaakzei fder delen af vvykende, ge- trouwelyk te verbeteren; en, nademaal zy wegens gebrek van menfchelyke heriTenjën, waar over de voornaamfte ontleders ook klagen, veele afbeeldin- gen fan hefffëfien der beeften in hareBoekénoókveftonen -f zü ik een andere weg inilaan, zullende geen figuren van anderen bybrengen , maar alleen 't geene, daar ik ooggetuygen van ben gé weeft, en 't welk my het menigvul- dig bezien der herfienen verfchaft heelt , zal ik met zo een grote zorgvul- digheit te kennen,gevent»; dat 'er geen ftipje of ftreepje zaj. gehaalt werden, of het zal met de hatuUrlyke gefteltenis over een komen, dp dat alzo , het onnatuurlyke of vreemde verworpe zynde , iets , dat op waarheit fteunt, vertoont werd, en eeix vafte gront gelegt zynde, vele voordelen aan de leer over de [ 'Phy/ïologia ] natuurlyke en \T?athohgid\ tegen natuurlyke of ziekely- ke gefteltheyt van 't lichaam toegebragt worden. Eer ik my tot het werk zelfs begeef, oordeel ik nodig te wezen ,j;zQrnmi-
ge zaken aangaande de verfcheide manieren van 't openen der herffenen voor af te zeggen. Daar na zal ik de manier van vertonen, (waar in het voor- naamfte belang orn tot de lcennis yan^e herflenen te komen beftaatj zo de myne als de gemene, verhalen. /1 JDe:p|i4Ër vinding leert „( dat zommige gedachten van houten dwerfch,
/giwyjtf a"9f >regt; geklooft, verfcheide fborten van af beéltzels vqor 't gezicht brengt pe marrner(terie,n op .verschelde manieren gefnedejn én gèüepen vermaken ;o§l^ de aanfchpiuycts doon de verandering van figuren,en fehjlde- nngeRi en.nadien de ontleders in 't openen der herbenen, niet alleen het zelfde aangemerkt hebben , maar cjat daar en boven, met de zqlyen in dunne ftukfe^ ®i ^aatjfs van, bovjpnjna.beneden, of van de linker JtoJ dfïégterzy* <~k? te fnyden , vele de^n I^et.gezicht ontvlieden, dewelke wegens de:week- heyjt4p$' z^i^an4igheyt n&4e afgefnede worden-op gelyke wyze wort ook een ontleed, den loop d[er zenuwen onderzoekende, de gelegentheit bena-
- men
|
|||||
Aan MlCR ERNESTUS ETMULLERUS. 343
men öiii daar na dezelven na te vdrfchen, wanneer de fpiererr, aderen,Slag-
aderen, en watervaten door 't mes afgefneden zyn/ Hierom hebben ze verfcheide behandelingen om de her/Tenen te openen
bedagt: zommige zyn iverig in 't uytvinden van de beginzelenderzenuwen^' andere vertonen de delen der herifenen van malkanderen afgefcheiden 5 zom- mige doen veel moeite om de vouwen en kronkels te ontknopen. Spigelius in 't ro4 boek van zyn ontleetkunde ftèlt een twederley manier van
de herifenen te openen voor, namentlyk de oude of gemene, dewelke by Galenus, en de andere Grieken, en na dezelve Fefalms, en Fallopus in gebruyk zyn geweeft j en daar na de nieuwe manier van Conftantius Va- roliiis in 't jaar 1570. in 't licht gegeven, en van hem de Varoliaanfche genoemt; en nademaal op beydè deze wyzen van ontleden alle de delen der herflenen in die ordre, waar mede zy 'in de zamenhang van de fny- ding zich vervangen, door een naauwkeurige vlyt worden vertoont, isi het de moeite waardig, eer wy derzelver gefteltenis aantonen, deze ma- nieren gefchiedenis gewys te verhalen. De gemene* Jnydtng of opening is derhalven de volgende.
Wanneer de hairen of alle, of van 't voorhooft tot den nek, en van '*t
regter tot het linker oor ter breedte van twee dwerfche vingeren, afge- fchpren zyn, wort de huyt kruysgewys open gemeden, van de neuswor- tel af begonne zynde, en gaande over de kruyn van 't hooft na de nek, daar na van 't eene tot het andere oor, dan de hüyt, te gelyk met het \_pericra~ nium~\ pannevliês afgefcheide en aan de zyden gelegt; en op dat het [cal- V'ariafeu cranium~\ bekkeneel gelyk gezaagt kan worden, wort het hooft rontom gebonden met een ftarken draat over het voorhooft, ooren en de nek, en op dat het zagen des te gerufïer gefchiede , moet de huyt van 't hooft met een mes in 't ront, en dat met kragt opengefneden worden , óp dat de zaag.volgens deze weg heen gevoert wort- het hooft, om zyn ront- heit zeer beweeglyk zynde , en daarom menigmaal het zagen belettende, wort met de handen der byftanders vaft gehouden $ of, die een toefrel' ver- kiezen , deze gebruyken het werktuyg van Mich, Lyferus ten dien eynde bedagt, en in het Boek, het |welk hy den naam van Cutter Anatomkus of het ontleetmes gegeven heeft, afgebeelt, door welkers hulp het hooft vaft en onbeweeglyk gehouden wort. In 't begin van de operatie wort de zaag met gro- te kragt aangedrongen, maar omtrent het einde met een zagte en lugtige hant, daarom ondertaften zy met een \$j>ecillum\ tentyzer de diepte van de fnede , op dat het blyke, of beide de tafelen van 't bekkeneel gelyk afgefcheiden zyn. Het bovenfte deel van 't bekkeneel aldus door den gehelen omtrek afge-
zaagt,
|
||||
344. ANTWOORT van FREDRIK RUYSOH,h
zaagt , zit op zommige plaatzen door hulp vanbloetvaten en vliezige vezels
jes van 't dikke herflenvlies , hier en daar door de [Sutune] naden heen gaande vaft, dog op den eene plaats wat vafter, voornamentlyk in de nadenj en op de andere plaats buyten de naden is 't wat lofler verenigt ; nogtans nemen zy het door een middelmatige kragt der handen af.
Zommige ontleders gebruiken in de fcheiding van 't bekkeneel eenzaag,
welkers tanden, niet in een regte linie, maar fchuyns uytgeholt ftaan-, dog egter gaat de zaak door geen van beide de zoorten van zagen wel, ten zy 'er een welgeoefTende hant bykomt, ja het [dura mater] dikke herflenvlies wort ligtelyk gequeft. Als het bovenfte deel van het bekkeneel afgenomen is, komt het dikke herflen vlies te voorfchyn, om zyn dikte en ftarktealzo genaamt. In 't zelve vertonen ze verfcheide \Sinus~\ groeven,die het bloet,van de herflenen wederkeerende, na de \ymajugulares^\ kropaderen en gevol- gelyk na het hert overbrengende, ^-v Na dit fnyden ze met een mesje boven een gedeelte van drie vin-
geren dik, van de herflenen af, op dat de tvve grote [Ventriculi Ce- rebrf\ holligheden der herflenen, de regter en linker , in 't gezicht komen , en zo zy dieper verborgen leggen, fnyden zy de herflenen moots of blatsge- wys zo ver, datze te voorfchyn komen, Deze holligheden, zyndezeerwyt voornamentlyk van agteren, enfchuins, met haar figuur de voeten der paar* den gelykende, en in 't midden bymalkanderen lopende , maken de \Rïma oblonga\ langwerpige fpleet der herflenen gemeenlyk de derde hollig- heydt genaamt -} digt hier by doen zich op zommige verheventheden y twee langagtige van de zelven , op de onderfte en voorfte plaats gelegen, wordende {corpora jtriata\ geftreepte lichamen, en de [thal^minervorum opticorum] vertrekken of kamers der gezichts zenuwen genaamt j twe klein- der, agter en onder gelegen, worden met een onkuifche naam van \tefles~\ ballen, en daar en boven twee, een weinig groter boven de ballen geplaatft, [nates] Billen genaamt. De [j^lmdulaVmealis^ Pynappel klier heeft al de werelt tot zich getrok-
ken, nadat Cartefius de woonplaats van de ziel daar in geftelt heeft , dog in vorige eeuwen wiert dezelve maar alleen in 't voor by gaan aange- merkt. Het Vfirntx] welfzel, een witagtig lichaam s als een boog over de hol-
ligheden der herflenen heen gefpanne, wort hier met een mesje aan ftuk ge- fneden. J In't vervolg tonenze in de voorfte holligheden de f plexus chorotdeus\
net wyze vlegtingjhebbende (volgens de gedagten van zommigen) kleine kliert- fes hier en daar tufifchen in gezaait3onder het welfzel wort hct^Septum felluci- dum\
|
||||
Aan MiCH, ERNESTUS ETMULLERUS. 345
dum~\ doorfchynende fchot van Ga/enus, het [ cerebri diaphragma ] mid-
delrirt der herflenen gezegt, gezien. Daarna fteken'ze een priem zagtjes in de vierde holligheyt der herflenen
of de [calamus feriptorius'] fchryfpen, om de ovéreenkomft yan de figuur alzo genoemt. " . Deze dingen bezichtigt hebbende keren ze weder tot de voorfte delen ,
en fcheiden de[riervi olfattorü ] reuk-zenuwen van 't [ofcribrofum] Zeef-been af, en na dezen de gezicht-zenuwen, en de takken van de krop-flagader na het bekkeneel overftekende; dan komt U de \_glandulapituitaria ] fnot offlym- klier in 't gemoetj leggende in de \_Sella turcica~\ turkfche zadel, twelk vervangen de [ nervi oculorum motorii ] beweeg-zenuwen der ogen , een an- der paar zenuwen gaande na de tong, daar na het [_par auditor ium~]gehoor paar, het [par vagum ] dwalende paar, enz. Dan keren zewedernahet Q?a7//#]agterhooft,en nemen de kleine herflenen %
met de vingeren voorzigtig van het dikke herflen-vlies gefcheide , en van het \_mediilla Jpinalis~\ r.uggemerg afgefnede zynde, met den gehelen hoop van de grote herflenen daar uyt -, Verfcheide uytwalTchen in de kleine herflenen, welkers eene Varolius de [pojts varolii~\ brug genaamt heeft, merken zy aan, en doorzoeken de Zelfftandigheyt zelfs dieper» Ende dit is de oude, of gemene wyze om de herflenen te openen $ nit
volgt de nieuwer van Varolius den ontlederen medegedeelt, en in de tafe- len -van Tlacentinus hier en daar vertoont. Het hooft zelfs van de ha/s af- gefneden, alle deszelfs uytwendige bekleetzels,de fpieren van 't voorhooft, den neck, de ooren, enz. afgefcheiden zynde, halenze de ogen met alle de rokken uyt haar ooghollen uyt. Daar na leggenze het hooft op de kruin , en vaarden de opening van de herlïen-pan met een zaag aan, dog niet op dezelfde plaats, als in de eerde methode gedaan is, maar veel dieper in de wortel van de neus, zo dat de zaag de bovenfte benige kring van de oog- hollen aanraakt; zy volherden in 't zagen door den gehelen omtrek van 't bekkeneel tot aan het grote gat van 't agterhooft zo lang, tot dat het on- derfte gedeelte van 't hooft waggelt, en de paren der zenuwen met de ade- ren en flag-aderen het hooft doorborende afgefneden zynde, het onderfte ge- deelte der herflenen te voorfchyn komt. Op deze wys komt eerft voor de \_ftjjura magna~\ grote kloof, de herfle-
nen in twee delen verdelende; het \_~pia mater■] dunne herflen-vlies, de ge- dicht zenuwen als een fpinnewebbe bekledende $ verfcheide takken van de [ ar ter ia carotides ] krop en [ & cervicales ] nek flag-aderen, ende de ïlym- klier. Nu vertonen zich in de kleine herflenen de£procefus■ verMiformes~J\vormwy- Xx ze.
|
||||
M§ ANÏWOORT van FREDRIK RUYSCH,
iiytfteekzelsmetde brugj van binnen gaat men na de vierde of edele holligheit3
hier uyt gaat men voort tot de derde,alwaar het welfzel voorkomt,het doorfch'y- nende fchot, de zydelyke grote holligheden, enz. hier hebt gy metwynig woorden de tweede manier van openen. De derde wort Sylvius toege-eigent, en is uyt de twee voorgaande 't za-
mengeftelt, fnydende het eene halfront der herflenen , op de gemene wys, en de andere op de Varoliaanfche; namentlyk het linker gedeelte der hers- '. fenen, ongefchonde zynde neemt hy van 't regter het dikke herflen-vlies, en fnyt de herflenen plaats-ge wys tot de grote holligheit toe af, op dat, wat 'er in begrepen is , in 't gezicht kome , daar na wort de bovenfte en onder- fte groef van de zikkelj met de regter grooter zydelyke gezogt: dat gedaan hebbende went hy zich na de regter zyde der herflenen, het welk in de plaats van de linker aigenomene zyde afgeweken , en de zenuwen met de flag- aderen en aderen afgefhede zynde, befchouwt hy het zelve,omgekeertzyn- de, op een tegengeftelde manier, gelyk ik een weinig te vooren heb aan- gewezen.' De vierde wys noemt men die van Willis •, ik zal dezelve, in een kort
begrip getrokke, hier voorftellen. De uytwendige dekzels van 't hooft afgelegt, en het bekkeneel door de
zaag gefcheide en afgenomen hebbende, verbreekt hy door tangen of een fny- • mes van alle kanten, de beenderen tot den bodem van 't hooft toe, dan komt 'er eerA in 't gezicht, het dikke herflen-vlies ,zynde het algemene bekleetzel van al, dat in het hooft begrepen" is -} dit vlies met het bekkeneel in de naden vaft- gehegt zynde, en in den bodem van 't hooft valt zittende, trekt hy niet als met gewelt af. Daar na vertoont Willis de bloetvaten van dit herflen-vlies door de bin-
nenfte opper-vlakte van 't dikke herflen-vlies verfpreit, en aan het dunne herfleiv vlies gehegt. En op dat ze des te duydelykergezien worden, fnyt hy het dikke herflen-vlies in 't ront af van onderen ontrent de rant van het afgebrokene bekkeneel, en de bloetvaten van het dikke na het dunne hers- fen-vlies gaande afgefcheurt zynde, neemt hy het vlies met de groeven ge- heel \veg3 daar na zich wendende tot het binnenfte gedeelte der herflenen, onderzoekt hy twee grote \_proceffiis mamillares~\ tepelwyze uytfteekzels, te . gelyk uytfpruytende met de van binnen hol zynde ( zo hy voor geeft) reuk zenuwen en tot de voorfte holligheden der herflenen zich uytftrekkende 5 WiUijius heeft ondervonden, dat het zamenftel der herflenen opzwelt, als 'er lugt, door een pypje inde holligheyt van de reuk-zenuwen geftoken zyn- de , ingeblazen wort. Dog de vraag is, of zulks ook in een menfch gefchiet ? . Ka de reukzenuwen > teykent de zelfde Autheur aan omtrent de [ crijia
gal-
|
||||
Aan MICH: ERNESTUS ETMULLERUS. . 347
galli ] hane kam twee kleine flag-aderen, lopende na de tufTchen-piaatzen der herfTenen: deze vaten verlatende komt hy tot de gezicht zenuwen, en deze afgefneden hebbende, tot de krop-flagaderen, een weinig onder de zy* . den van den \_wfUndïbulum~\ tregterlopende5 de herfTenen daar na wat ver- der agter over gelegt zynde, gaat hy over nadebeweeg-zenuwenderogen, en na een ander klein paar, dat hy het \_parj>athetknm ] lydende paar noemt $ van dit paar na het vyfde, gemeenlyk het derde genaamt, welkers gebruyk hy leert zeer uytgeftrekt te zyn, dewyl het takken of wortels mededeelt aan 't verhemelte, mont, en de delen van 't aangezicht, den neus en ogen, ja. zelfs de \_nervus intercoftalis~\ tufïchen-ribbige zenuw. Digt by het gemelde paar wyft hy aan, twee andere kleinder zenuwen,
voorzien met een byzondere ftam, en uyt het zelfde gat, met debeweegze- nuwen der ogen uytgaande * dit noemt hy het zefde paar. Een weinig lager komt het \_par tvagum~\ dolende paar, gemeenlyk het
zesde, maar van fVillïs het achtfte paar gezegt, vele takverdelingen uyt- zendende. In 'tagterfte gedeelte van 't agterhooft, bezigtigt hy een ander paar,
het laatfte van 't bekkeneel of het eerfte paar der wervel-beenderen, uyt de groeven of kuilen der beenderen onder het eerfte wervel-been uytfpruytende dit is zeer vezelagtig, en na dat het uyt het verlengde merg voortgekomen is, gaat het onder het dikke heriTen-vlies, alwaar de [art er ia vertebralis] wervel-been ilag-ader in de herfTenen opklimt. Alle deze paren der zenuwen met de krop en wervel-been flagaderen en
aderen fnydt de voornoemde Willis af, of omtrent de gaten van 't bekke- neel, op dat, de herfTenen uytgehaalt zynde, de ftammen der vaten, in 't * gezicht komen; of omtrent den bodem der herfTenen, op dat de verdelin- gen der vaten des te beter nagevorfcht kunne worden. Tot dus verre de opening volbragt zynde, onderzoekt hy de uytgeno-
mene herfTenen te gelyk met haar aanhangzel, op de volgende ontledings wys; en wel voor eerft de uytwendige met rimpels, en kronkels gelyk als de omwenteling der darmen gefpleten en ongelyke opper-vlakte der herfTe- nen , daar na de baftagtige en merg-agtige Zelf ftandigheit der herfTenen. Daar na gaat hy over tot het weer-agtig lichaam, en 't welfzel, uyt welkers
middelfte opper-vlakte.het doorfchynent fchot opgeregt wort, en zo ver- vaardigt hy zich verder tot de vertoning van de holligheden. De Binnenfte fchuilhoeken der herfTenen vertoont hy nog klaarder, ter-
wyl hy den rant van 't verlengde merg afgefcheiden,' en te gelyk het welfzel omtrent de wortels in ftukken gtfneden zynde, te gelyk met dé herfTenen ombuigt $ dan ligt hy derzelver 't zamenftel geheel op, buigt Xx 2 het
|
||||
34* . ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
het voorwaarts, en fpryt het duidèlyk, vlak uyt -, behalven de zeer blanke
merg-agtige Zelfftandigheyt merkt hy meer witte ftrepen of linien aan , de- welke paralel of evenwydig lopen van 't eene tot het andere half-ront. ■ De herffenen op gemelde wy ze doorzicjitigt hebbende, neemt hy beide de
half-ronden der herffenen met het weer-agtige lichaam bedekt zynde, van de toppen van 't verlengde merg, waar aan ze vaft hangen, af, en maakt een einde van de ontleding, Verfcheide manieren om de herfTenen te ontleden nu by gebragt zynde, zal
men ook moeten handelen over de manieren van vertonen by zommige ontle- ders gebruikelyk. Van alle eeuwen af hebben de geneesheren een vierige begeerte gehadt, öm
het ware en regte maakzel van de herffenen na te vorfchen, waarom zy zulks ondernomen hebben met verfcheide middelen, als met weken en koken in terpehtyn olie y maar deze olie heeft een fterke en hevige brandende kragt , waar door de zeer tedre aaneenfchakeling der vezelen omver gefmeten, en verdraait wort, zommige worden langer, zommige korter, ja dat meer is zy worde verfcheurt: want van een gedeelte koper in olie van terpentyn ge- worpen , wort dezelve groen, een klaar bewys, dat 'er door de fcharpig- heit van de olie zommige deeltjes van't koper ontbonden en gefcheiden zyn, dewelke die koiileur veroorzaken. Ik ontken niet, dat 'er in zodanige hers- fenen brokkelige lichaamtjes, welke kliertjes verbeelden, kunnen gezien wor- den, maar dezelve zyn door de warmte veroorzaakt, en kunnen geenzints ware klieren genoemt worden. Laat'er gekookt worden zaden, gerft, ryft, tarw, peper, insgelykshet
vleefch van een menfeh of beeft, deze krygen een vreemde reuk, koleur, fmaak, hardigheyten weekheyt5 hier uyt worden wy door de zinnen en reden, overtuygt, dat 'er een wonderbare verandering ,• en befchadiging dezer delen veroorzaakt is. ;* Waarom zou zulks derhalven ook niet in de herfTenen gefchieden,zynde een zo
Weke, en vloeibare Zelfftandigheyt ? maar anderen koken de herffenen in olyf, raap, en olie van zoete amandelen 3 des niet te min behalven dat deze heet gemaakte en brandende oliën de zo gemelde-ongemakken veroorzaken, üny- ten ze door haar lymigheydt en dikheyt de pypjes der delen even eens als ver- nis , maken daar korften en vellen op, en aldus wort 'er een nieuw maakzel den aanfehouderen vertoont. Deze zwarigheden hebben myn gemoet zo lang beziggehouden, tot dat.
ik dooreen gedurigen en on vermoeiden arbeydt de manier ontdekt heb, om de ware èn opregte Zelfftandigheyt der herffenen volkome te kennen. De papagtige weekheit van dit ingewant belet, dat men tot deszelfs «o-
• wendigc |
||||
c
|
|||||
Aan MICH. ERNESTUS ETMULLERUS. 349
wendige vertrekken niet diep genoeg kan indringen: Waarom ik eerft zyn
bloetvaten met een harde wafchagtige ltorfe opvul,met deze omzichtigheit nog- tans datze zo veel van deze (toffe bevatten, als zy in een levendig menfeh bloet voeren en op deze wys behouden zy haar natuurlyke wydte, en dienen de heriTenen tot een fteunzel of vaftigheyt j daar na dryve ik zagtjes het water (lymj>èa) in de herllen-pypjes ftilftaande uyt, waar door der zei ver Zelf- ftandigheyt vaft wort, en verkrygt de hardigheydt van verfche kaas. Niemant heeft reden om my tegen te werpen, dat ik door deze bereiding
de gedaante der herflenen fchende, en dat ik dezelve mifllag bega, dewelke ik een weynïg te vore zommige ontleders te lafte gelegt hebbe. De Oeffenaars der ontleetkunde weten, dat de wey (/è/ um) de ingewan-
den befproeyende, uytgedreven kan worden /blyvende hetmaakzeldervaf- te delen ongefchonden. Menfcheyt de gal vaten van de lever, blyvende de flagaderen en aderen
in haar geheel over, waarom zouden dan, de wateragtige vïoey baren en ligt volgende delen niet uytgedreven kunne worden zodanig, dat de vafte delen ongefchonde bleven. Daar en boven ftaat te letten, dat de klomp der herflenen door onze bereiding nog opzwelt, nog neerflinkt, blyvende dezelfde maat, groote en figuur, waardoor wy verzekert worden, dat 'er geen verandering van de inwendige delen gemaakt is: Derhalven de herflenen m een vogt {liquor~) gedaan zynde, kunnen zonder bederf zeer vele Jaren be- waart worden. Maar door de gemene manier van vertonen worden de herflenen altehaaf-
tig ontleet en als ter loops befchsuwt. Kornt nu hier gy bej veraars der ontleetkunde! laten wy dit ingewant met opgeflage ogen bezien, laten wy ons met fnyden niet verhaaften, maar langzaam en voorzigtig het werk aan- vaarden j geen verrotting dringt ons> laten wy geen uur, maar een dag, geen dag, maar een week, geen week, maar maanden, Ja Jaren hefteden, op dat gyl. met my de kennis van het naauwkeurige maakzel der her/Tenen geniete. Ten dienfte der afwezenden en de vergankelyke geheugenis geve ik de
figuren der herflenen in 't licht, dewelke om deze reden de kroon fpannea bo#;én zommigen tot nog toe in 't licht gebragte figuren, om dat de fchilders vo6r dezen de herflenen., die haar voorgehouden wierden, zo fchielyk niet koa- denafmalen,of dezelve, namen, wegens weekheyt neder zinkende en flap wordende, een .ander figuur en groote aan. Maar de herflenen door onze konft bereyt geven wy aanftonts aan de plaatfnyder over, dewelke met een wakkeren yver,en aandagtige ogen, zonder affchrik van bederving of ftank Xx $ op
|
|||||
■>.■■
|
|||||
35o ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
op kopei mydende, de afbeeldingen, zeer nauwkeurig, het oorfpronkelyke
verbeeldende, graveert. De eerfte ontleders zeiden, dat de herffenen waren van een byzondere
zelfftandigheyt en aart, hoedanig 'er? geen ander in 't gehele lichaam gevon- den wort. Maar dit zelfide kan men ook zéggen van het hert, long, lever, milt, en andere delen der dieren, blyvende nogtans derzelvermaakzelonbe- kent, want Kier wort niet geleert, watzezyn, maar alleenlyk, datze van andere ingewanden verfchelen , het welk niemant onbekent is. Hïppocrates, dat grote luifter der geneesheeren, in zyn 3, boek van de
klieren op de derde afdeling, eigent de herffenen klieren toe-, gelyk gy, Vermaarde Heer, geleerdelyk in uw brief aangemerkt hebt. Deze leer hebben de geneesheeren van onze eeuw vernieuwt, endoorver-
fcheide proefftukken befchaaft, en opgeheldert, Marcellus Malpgh'ms, in de verhandeling van de baft der herfTenen,
fchryft, dat dezelve is, een vergadering of overvloet van zeer kleine klierties, dewelke in de kronkelige rimpels voortfpruitende j en verfcheidentlyk te- gen malkandercn gevoegt de uitwendige oppervlakte der herffenen uit- maken. »TïszzAiitheur verklaart verftandelyk,dat in de grote blote herffenen der vol-
kome dieren zodanige klieren bezwaarlyk gezien worden, maar ligter in ge- kookte herffenen, om dat de zelfftandigheyt in 't koken dik wort, (merkt wel, dat is, door de koking worden de nieuwe klonten, de klieren verbeel- dende , op malkanderen gepakt) en de tuffchen plaatzen wyder worden -y en hy zegt, dat niet alleen in de oppervlakte de klieren gevonde worden* maar dat na de gedane koking, de zelfde gedaante van de baftagtige zelfs- ftandigheit in 't beginzel van 't ruggemerg ook verfcheint. De zeer vermaarde Bohnius 'm Circ. anat. Thyfiol. -progymnajm. xx.
van*de voortbrenging der dierlyke geeften^ infgelyks -progymn. xxi. van de vervoering of verfpreiding der dierlyke geeften , noemt de baftige zelfsftandigheit klieragtig. t Francifius Siokhamerus 'm zyn Microcofmographia zegt, de baftagtige
zelfftandtgheit der herffenen isgrys,en enigzintshart ,uyterlyk omringt dezel- ve de herffenen gelyk als een baji 3en volgt hare kloven zelfs, en is *t zamenge~ ftelt uyt zeer kleine klierties. r Raymundus Vieuftens 'm het X. Hooftft, van de befchryving der zenu-
wen , ftelt, dat de herffenen^beftaan uyt twee onderfcheidene zelfftandigheden een asgraauwe, namentlykjcn witte; deasgraauwe, ofzein een hatimrlylfe ftaat, of na datze in water of olie opgekookt is geweefi:, is weker als de witte of lïiergagtige zelfftandigheit, en dezelve met het vergrootglas naaukeurig be- zien- |
|||||
Aan MICH. ERNESTUS ETMULLERUS, ^
zichtigt zynde, fchynt (zo hy zegt) t' zamen geftelt uit ontallyke by mal-
kander vergaderde klierties, een eyronde figuur verbeeldende, 20 dat het voor een [glandula conglobatd.'] eendaantige klier gehoude kan worden. Carolus Fracajfatus 'm zyn brief vanantwoortaan Malpighius y befchryft
de voortbrenging en natuur van de bafl op de volgende wys5 ik Hagt zelfs, (zegt hy) dat de natmtr de boft der herflenen als een voornaam en zeer noot- zakelyk deel opgeregt hadde, want het vertoont geen bediening van een ge- ringe bekleet zegmaar het dringt dieper door tot midden in de [Ventriculil of holligheden en de kleine herjfenen. ÜJe baft is zeer ligt te breken, maar het merg is vafter, waar van de reden is , (Zo wy met de [Chymici] offtheitkundi* gen, die jiaande houden 3 dat de beenderen door een overvloedig zout vafl gemaakt worden, te raden gaan) dat 'er in de wey veel zouts begrepen is het welk zyn beweging verliezende gaat daar van daan na het bekkeneel, en nademaal de aldaar verfpreide bloetvaten veel bloets voeren , waar van niets is af gefc heiden, dewyl het van de opklimmende ftam voortkomt de- welke geen werktuigen heeft, waar door de waterige wey, gal en dier gek- ke vogten afgenome worden, befproeyen de vaten zelfs den onderlegqenden bafl gelyk als door een druiping, daar van daan komt het, dat de boft van een waterige wey vloeit en een ligt breekbaren zamenflel heeft; de zouten zelfs verder in den baft zuyverdergemaakt zynde, houden de wey op31 merg als door eenftremzel (coagiilum) vafl. De gevoelens der vermaarfte ontleders aangaande den baft der herïïènen
bygebragt zynde, zal het nodig zyn rnyn mening daar oy te voegen. Na dat ik dan met zo een grote naauwkeurigheyt de bloet vaten opgevulc
hebbe, dat de kleynfte takjes vervult zynde als dons ons voorkomen zien wy duydelyk , dat de' baftagtige zelfïtandigheyt der herffenen uyt lou- tere verfcheidentlyk verenigde bloetvaten beftaat, en dat, gelyk ik in de verklaring der figuren van de agtfte tafel te kenne gegeven heb, de kleynfte flagaderen uyt de binnenfte gedaante van 't dunne herffenvlies voortkomen- de, een zoort van boommofch verbeelden. Aldus beveftige ik ook, ja ik toon aan, dat de baftagtige zelfftandigheyt der herffenen, de gedaante van rnofch en dons vertoont j en dat donzige (om zo te fpreeken) is niet an- ders , als uytgerekte uyteyndens van bloetvaten, maar deze , gelyk ik ook van de milt aangetekent hebbe, fchynen in haar uyteinde een andere natuur en gefteltenis aan te nemen: want ze zyn zo week en zappig, dat zy, ten zy ze in een vogt gelegt worden,naauwlyks ofwel niet zonder gevaar van breken gehari- delt kunne worden ; Deze zappige uytgerekte uyteyndens van bloetvaten fchy- nen over een te komen met de vezels of mergagtige ftreken der herffQntn(traffujr |
|||||
me-
|
|||||
35* ANTWOORT van FR.EDR.IK RUYSCH.
medullétres) en ik oordeel dat ze dezelfde bediening hebben, dewelke de Au-
theuren aan de klieren toegefchreven hebben. Ten dienfte der nieuwsgierigen heb ik zomtyts de gehele baftagtige zelf-
ftandigheyt der herflenen van de mergagtige afgenomen, zonder een merke- lyke quetzlng van de mergagtige zelfftandigheyt, gelyk te zien is in de 7. fig. van de 15. tafel Maar dit alles kan men niet vertonen, als wanneer een gedeelte der herf-
fenen in een bequaam vogt hangt, gelyk ten mynen huyze te zien is. De Zelfftandigheyt van den baft der herflenen nu bekent zynde, ga ik
over tot de kleine herlTenen: alle, welke maar eerft begonnen hebben de ontleet-kunde te oeftenen, weten wat door deze naam verftaan wort; der- halven om onzen arbeydt en tydt met deszelfs algemene befchry ving niet on- nut door te brengen, zal ik U, ervare Heer, met wynig woorden, het geen ik. omtrent de kleine herffenen waargenomen heb, te kenne geven. Het agterbrein of de kleine herlTenen verbeelden twee in een gedronge bol-
len of globen, uyt verfcheidc ronde dwerfche plaatjes 't zamengeftelt, waar van de grootfté zyn in 't dikker deel of de langer [diameter'] middel-lyn, maar'hoe verder zy daar van afwyken, hoe kleynder haar [fieriphéria'] om- trek wortj even eens als de grootfté [aquator~\ evenaar in onze aart-water- kloot, hoe weyder deszelfs [fiaralleli] eyenwydigheden daar van afftaan, hoe ze allenskens kleinder worden. Nogtans ftaat te letten, dat 'er tuffchen de ronde plaatjes hier en daar
zommige afgebrokerïe zyn, en dat de ftukken op nieuws op malkanderen worden gelegt. . Gelyker wys de grote herlTenen uyt twee Zelfftandigheden, te weten uyt een
buytenftc^of baftagtige, en uyt een binnenfte of merg-agtige 't zamengeftelt worden, alzo beftaat ook de kleine herflenen uyt een graauwe korft en wit- agtig merg, en dezelve aan delen gefnede zynde van agteren na voren, wort de witte met de graauwe Zelfftandigheyt zo verfcheidentlyk gemengt, dat het de ftrepen of vlammen van een veelverwig marmer verheelt. Daar na zo het agterbrein gefneden wordt door de wormwyze uytfteek-
zels, gelyk als door twee [_poli~] afpunten, leyt de witte merg-agtige Zelf- ftandigheyt Zodanig tuffchen de baftagtige, dat het, ('t welk aangenaam is om te zien] uytgebreide takken van bomen verheelt. ! De zeer fchrandere ontleder l7ieujfens in 't 12. boek van de befchry ving
der zenuwen heeft het volgende van 't agterbreyn of de kleine herflenen: na dat het agter-breyn door de worm-wyze uytft eekzeis opgefnede is, <?ƒ dat deszelfs binnenfte delen in 't gezigt komen-, en men regt weten mag, hoe deszelfs merg vezeltjes gefchikt zyn, fnyden wy dit beyde wederom mid- |
||||
Aan MICH. ERNESTÜS ETMULLERUS. 353
door, en leggen 't dikwils ten dele om hoog 3 en ten dele na beneden y dit
volbragt zynde, wort 'er zekere graauwe of klierige Zelfftandigheydt in het tuffchen-fcheytzel, van des zelfs beide halfronden vernomen 3 't welk wy, dewyl V zelve onderfcheiden is in delen de figuur van een [rhombiis] ruyt hebbende 3 dan eens de ruytwyze Zelfftandigheydt , dan eens deruytwy- ze.lichamen van 't agter-breyn noemen. Alle deze dingen worden wel in de gemene Anatomifche demonftratie
waargenomen, maar niet te min., zo wy de kleine herflenen door onze nieu- we manier onderzoeken 3 dan zien wy, dat derzelver opper-vlakte onder- deelt wort in ontallyke deeltjes van verfcheide hoekige figuren, hebbende naauwelyks de grote van een fpelde-knop, tufTchen welke het dunne herffen- vlies zig overal invoegt, en het geen daaren boven aanmerkens waardig en aan- genaam om te zien is, deze Subdivillen ofonderdeelingcn houden op in de na- buurfchap van de baft-agtige en merg-agtigeZelfftandigheit,welkers tegendeel men befpeurt in de grote herffenen: want derzelver kronkelige en donzige draaijingen worden niet alleen in de baft-agtige maar ook in de merg-agtige Zelfftandigheyt gevonden: dog of alle deze Subdiviiien in 't tuffchen-fcheit- zel der [ hemiffhéeria ] halfronden Ruiten verbeelden, en of de natuur, op dat ik zo fpreke in de voortbrenging aan zekere geregelde hoeken en lynen voort te brengen ftiptelyk zig hout, dat is buyten myn beftek, en dit laat ik die genen bdlechten, dewelke in de \jeconomia animalis^ dierlyke huyshou- ding, en in den opkomft en aanwafch der delen van 't menfchelyk lichaam zich bezig houden en oeffenen. De ontleders van dezen tydt noemen zeer vele delen van 's menfehen li-
chaam klieragtig, zommige dezer klieren ftellen ze te zyn 't \_clonglomera- ta'] zamengeftelde, zommige [ conglobata glandulte "| eendaantige, enz. waar van daan deze de klierige ontleet-kunde van zommigen met regt ge- zegt wordt. De [plexus choroideus ] netwyze vlegting volgens haar gedagten is ook
niet zonder klieren; onder anderen vertoont Bidlo in zyn Anatomifche ta- felen het [ rete mirabile ] wonder net met vele klieren bezaait. Stokhamer fchryft in zyn kleine werelt befihryving op het i3hooftftukw# de herffenen en het ruggemerg-, de ffruytjes van het net verder voortgaan- de , lof en met een menigvuldige takmaking door het dunne herffen-vlies3 dat de herffenen bekleedt, en door de Zelfftandigheit van de herffenen zelfs 3 en klimmen of uyt de derde hollighe^t der herffenen in beyde de voorfte hollig- heden met twee vlegtingen3 welke de netwyze genaamt, voorzien zyn met kleine klieren 3 en adertjes in de gront van de gemelde groeven, ofbollighe- denby na door der zelver gehele lengte lof ende. Yy MU
|
||||
354 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
Willis in zyn ontleding der herflênen op het 3 hooftftuk zegt ook , dat
de netwyze vkgt'mg gelyk als het agter-breyn beftaat uyt ver/c heidentlyk ge v logt e flag-aderen en aderen, waar tujfchen een menigte van klieren ver- Jfreit zyn. Waarom ik, begerig zynde het regte maakzel van deze vlegting te ken-
nen , dezelve door myn manier heb onderzogt, en met een waichagtige ftoffe gevult zynde in een vogt gedaan , maar met myn bloot gezicht of vergroot-glas ziende, bevond ik toen dezelve in't geheel'van klieren berooft te zyn. Maar dit niet tegenftaande hebben zy nog iets in te brengen, na- mentlyk, dat de klieren van de net-wyze vlegting in een natuurlyke ftaat zodanig kleyn zyn, datze het gezicht ontwyken, maar zo gaau win een ziek- te het bloet en vogten onderfchept worden 9 dan komen ze gezwollen klaar- blykelyk voor ogen. Dog niet te min indienze in een tegen-natuurlyke ftaat maar alleen te
voorfchyn komen , houde ik dezelve liever voor een ziekte als natuur- lyke klieren -, ten anderen zyn my menigmaal klieren verbeeldende delen in de net-wyze vlegting voorgekomen, dewelke ik wat naaiiwkeuriger be- fchouwt hebbende bevondt [ hydatides ] water-blaasjes te zyn -, de water- blaasjes zyn niet anders als vaatjes voornamelyk bloet vaatjes met wey opge- vult, want ik ben niet van dat gevoelen van zommigen, dewelke menen, dat de water vaatjes alleen in water-blaasjes verandert worden, maar dat de bloet-vaten en voornamentlyk derzelver uyt-eyndens aan deze quaal menig- maal onderhevig zyn , heeft my de dagelykze ontleding der dode lichamen verzekert -y uyt ontelbare voorbeelden een op te halen zal genoeg zyn. 't Is omtrent twee jaren geleden, wanneer zeker water-zugtig menfch aan
zyn eynde quam •> het dode lichaam geopent zynde, beftondt de gehele le- ver ( die vóór het grootfte gedeelte uyt bloetvaten 't zamengeftelt is ) uyt waterblaasjes, en niet alleen de lever, maar ook het [p eriton£ttm ]btiyk- vlies was vol van waterblaasjes -, dezelve geopent zynde, vloeiden'er een faay, glasagtig, en helder \_lym£ha~\ water uyt. De netwyze vlegting derhalven in een natuurlyke ftaat van klieren berooft»
Beftaat uyt enkel bloetvaten 5 voornamentlyk flag-aderlyke ftangswys lopen- de, en wegens de kronkelige drajingen klieren verbeeldende, en met een gedeelte van 't dunne herflenvÜes vaft zittende. Ziet de 3;» %. van de 15 tafel. Der halven het gebruyk, het welk de Autheuren gemeenlyk aan de zoge-
naamde kliertjes van de netwyze vlegting toegefchreven hebben, komt air leen de ftag-adertjes toe, welke de gemelde-vlegting uytmakenj welke flag- adertjes ik bevinde te zyn zeer week, zappig, en helder, en zelden, 20
ooyt
|
||||
Aan MICH. ERNESTUS ETMULLERUS. 355
ooyt , met root bloet vervult, waar van daan hier niet ongevoeglyk in. aan"
merking komt de waarneming van den zeer Ervaren ontleder Visums, fchry- vende in het 17. hooftftuk van zyn ontleding, dat hy de netwyzevlegting in menfchen van hogen ouderdom of van een vogtige gematigtheydt niet uyt bloetvaten maar liever watervaten 't zamengeltelt gezien heeft. Waar- om ik niet te onregt heb beginne te vermoeden, dat de gemelde vlegting tot uytwerking van een waterig vogt, het welk in de groeven der grote en kleine hemenen gevonde wort., niet minder gefchikt is , als enige uytein- dens van darm-flagadertjes, dewelke by my den naam dragen van baftaart- kliertjes, en gefchikt zyn tot bevogtiging der darmen -y welk vogt in de • herffen groeven begrepen,de mergagtige ftreeken, het ruggemerg, endes- zelfs vliezen op dezelfde wys bevogtigt en befproeyt. Niemant zal hier over enige zwaiïgheydt maken, en inbrengen, dat de
voortbrenging van dit vogt niet toegefchreven moet worden aan de flagade- ren, als zynde alleenlyk gefchikt tot de verfpreiding van 't bloet na deuy- terfte delen van 't lichaam ■, want in de elfde antwoort-brief aan den zeer Er- varen Heer Joh. Chriftoph. Wolf^ heb ik gefchreven, en in myn Cabinet klaar aangetoont, en tone nog aan, dat de darmklieren, welke ik baftaart klieren genaamt hebbe, niet anders zyn, als zappige uyteyndens van bloet- vaten, geenzints in de rondte gedraayt, maar voornamentlyk flagaderen, waar in ik oordele een vogt bewerkt te worden, tot het ilibberig maken dienftig, ja zelfs meen ik, dat de meefte vogten der ingewanden, welke de Autheuren vaft ftellen in de klieren gefcheiden te worden, gemaakt worden in de gemelde uyteynden der flagaderen. Waarlyk alwaar diergelyke bedie- ning volbragt wort, zyn de gezegde uyteyndens veel zappiger en weker, en fchynen als een andere natuur aan te nemen. Omtrent het gebruyk van dit vogt der herffen-groeven of holligheden
zyn de Autheuren van een verfcheidentlyk gevoele, zommige agten het niet een zier, en houden het voor onnut, en noemen het te onregt een \_excre- mentum~\ uytwerpzel,om dat zulks in overvloedt zynde vele fchadelyke ziektens voortbrengt,als een [hydrocephalus ] water-hooft, \oblïvio\ vergetel- heyt j flaapziektens namentlyk [ ajpoplexia] beroertheydt, [ coma] flaapzugt f [fiaraly/ïs'] lammigheyt, enz. nademaal het door het perfien van demei;g- vezelen der herflenen, de levendigmakende doorftraling der diergel ykegee- ften belet. Het komt met de reden zeer wel over een vaft te ftellen, dat den ow-
vloet van dit water voortkomt uyt een verftopping voornamentlyk van adert- jes dcor de netwyze vlegting verfpreit j want de aderen zyn niet ^lketi 3 Yy 2 • zoo
|
||||
356 ANTWOÖÏtT van FREDÏUK RUYSCH-,
zoo als men gemeenlyk gelooft, gefchikt om het wederom kerende bloet aan
te nemen, maar florpen ook het waterige vogt in de herïTen-groeven en el- ders zittende, in, In welke gedagten my te meer verfterkt hetgebrek vanwatervaatjes alhierjwant
hoe veel moeyte ïktot nog toe aangewent hebbe, heb ik dezelve nooyt in de hoUigheden of in de gemelde netwyze vlegting befpeurt. De zeer fyne ikgaderlyke takjes van deze vlegting verbeelden wel watervaten, en daarom hebben ze vele ontleders. van deze eeuw misleydt; maar ik hebbe dezelve nooyt gevonden. Ik hebbe een man gekend van een edele ftam afkomftig, dewelke 5 fchoon
hy alderhande goederen in overvloedt bezat, door een verkeerde .inbeelding van armoede bedrogen zynde, egter onophoudelyk klaagde,,dat hy armer dan Irus was. N a dat hy geftorven was, heb ik in tegenwoordigheyt van verfcheide bloetvrienden, en myn zoon het hooft geopent,en bevonde, dat de netwyze vLegting. vervult was met ontelbare water-blaasjes, gelyk de i iig. van de 15, tafel aanwyft. Daar en boven hebbe ik zo een groten overvloet van dit vogt dikmaals
gevonden in eerft geborenen, dat het in 't nederzakken ..na het rugge-merg, tuffchen de doornige uytfteekzels van den rug, dewelke in dietydt. nog,kraak- benig zyn en ligtelyk van malkanderen wyken , uytbarftende aldaar een gezwel verwekt hadde ter grote van een vuyft, het welk \_Jpina bifida ] een in tween gefplete rnggegraat gemeenlyk genaamt weit. Ik zal my hier niet ophouden met de-tegenwerping van zommigen , me-
nende, dat'er geen gemeenfehap is, tuffchen het waterige vogt de voerfte hoUigheden der herffenen bevogtigende, en dat, het welk gefchikt is ter bevogtiging van de vierde holligheydt en 't ruggemerg, dewyl zulks (op dat ik met den wel-geoeffenden Vieujjens fpreke) door de gróte klap-vlies der herffenen belet wort: want men moet weten, dat de ftant der delen in een. tegen natuurlyke ftaat,zodanig omgekeert wert, dat de overloop van 't vogt uyt de. voorde na de agterfte hoUigheden geenzints afgefnede kan worden. Laaftelyk hebbe ik nog- waargenomen,, dat die zieken, welkers herffen-
groeven door een al te grote veelheydt van vogt opgehoopt waren, voor een gedeelte of in 't geheel gek, traag, dom, en onbequaam om haar be- roep waar te nemen, geweeftzyn -} nademaal de kragt der dierlyke geeften van dit ftilftaande vogt verzwakt wierdt. Uyt alle deze bygebragte aanmerkingen uyt depracktykdermedicynege-
nomen, blykt klaarder als hèt middag-ligt, dat het overtollige waterige vogt
|
||||
Aan MICH. ER.NESTUS ETMULLERUS. 257
vogrin de heriTenen niet alleen excrementitieus, maar ook ongezont is -, het welk ik vrywiliig toeftemme. Des niettemin zal een omzigtig onderzoeker der vogten en delen van't
dierlyke lichaam , daaruyt niet inbrengen , dat een matige veelheyt van dit vogt het gebruyk van een uy twerpzel iieeft : maar veel liever is het zelve ten hoogde nootzakely k om het geitel der herilenen te befproeyen : gely ker- wys deszelfs gebrek andere ziektens voortbrengt. Wy weten , dat de gezontheyt beftaat in een behoorlyke gedaante ert
fchikking der vafte, en in een vereifchte matigheyt der vlocybare delen , voor zo veel het getal, figuur, fchikking, en beweging der kleine deeltjes aangaat y dat de mafla van 't bloet welgematigis, is in de gezontheyt van geen Idcii* belang ; maar zo dezelve in veelheyt aangroeyt, is zy gewoon dikmaals dodelyke ziektens te baren ; of zo iemant onder de nieu weren ftelde, dat 'er niet alleen geen [plethora] overtolligheyt van 't bleet gevonden, maarverdigt wierdt, werp ik hem tegen de overtolligheyt van't \_lac] zog in de borften der Vrouwen, welke na ontdane verftoppingen hevige pynen, gezwellen 3 ontftekingen, en knoeftgewellen veroorzaakt. Nogtans zal niemant daar uyt kunne vermoeden , dat dit zog een uyt-
werpzel is ; wat qualen de overvloedt van zaat in de mannen zomtydts ver- oorzaakt, is de oeffenaars van de pracktyk der medicyne bekent; wie dog; zal zo uytzinnig wezen, dewelke om die uyt werking het Zaat als onnut ert • excrementitieus zal verbannen ? waarom ik befluy t, dat een matige veellieit van vogt in de herffen-groeven nuttig en nootzakelyk 3 maar te veel of te weinig ongezont, is. Verders, zeer ervare Heer, na uw vertrek zyn my de volgende aanmer-
kingen omtrent de heriTenen te voore gekomen ; en wel eerftelyk omtrent de [caudex mcdulla oblongata~\ ftam van 't verlengde merg, dewelke gy in de figuren van den vermaarden Willis en Bidloo in 't ligt gebragt, zodanig afgebeelt en gefneden zult vinden, als of de ftam van *t verlengde merg op de [protuberantia annularis~\ ringwyze uytbulting gezet zou zyn , het welk tegen de natuur van de zaak flrydt : want in tegendeel (ik fpreke van omgekeerde heriTenen) is de ringwyze uytbulting altydt geftelt boven op de ftam van't verlengde merg, gelyk de 2. en ó. flg. van de 15 tafel aan- wyft, waar in de ftam van 't verlengde merg in tween verdeelt zyhde onder [corpus globofum] het bol gelykent lichaam loopt: dit vertoont ook, hoewel al te duyfter, de zeer beroemde VieuJJens in de 4. tafel van de befchryving der zenuwen: De herflenen omgekeert en van 't voorhooft af befchouwt zynder kun-
nen den aanfehouwer wel Jigtelyk bedriegen, maar de zaak door onze konfï Y y 3 wai
|
||||
3?8 ANTWOÖRT van FREDER.ÏK R.UYSCH.
wat nader onderzogt hebbende , neem ik het tegendeel waar.
Ten twede , heb ik de uytwenejige merg-ftreken van de ftam van 't
ruggemerg bevonde dwerfch geplaatft te zyn , fgelyk de zeer vermaarde Vieujjensin het bol gelykent lichaam te kenne gegeven heeft) maar onder deze lopen in een grote menigte regte ftreken , volgens de lengte van dezelfde uytgeilrekt , zo dat de uytwendige merg-ftreken kruyslings over de ondergeiegenc merg-flreken heen lopen. Ziet de 2. en 6. figuur van de 15. tafel. Deze vezels of dwerfche merg-ftreken zal niemant door de gemene ont-
■ leding van de herflenèn gewaar worden , en daarom zult gy dezelve in de ichriften der Auth'euren niet vinden 5 maar ofze door het gehele ruggemerg gefhmt houden, heb ik nog niet genoeg onderzogt. Ten derde, ik oordeel ook aanmerkens waardig te zyn de onlangs voor-
gevalle aanmerking in de netwyze vlegting, dien ik met de andere ontle- ders oordeelde alleen in de heriï en -'groeven gevonden te worden -y maar nu bevinde ik, dat deze vlegting buytcn de groeven zodanig uytpuylt, dat zulks in omgewende herflenèn zonder enige fnyding der herflenèn zeer klaarlyk te voorfchyn komt , en tuiTcben de kleine herflenèn en het bol- gelykent lichaam uytfteekt. Ziet de 13. tafel letter O. Ten vierde, hebbe ik aangemerkt, dat de [pyramidalia] naaltswyze en
. [Olivaria corpora'] Olyfs-wyze lichamen van den wel geoeiFenden FieuJJens vertoont, niet alleen gevonden worden 'm 't onderfte gedeelte, maar ook in 't bovenfte ter zyde van de [_calamusfcriptorius~] fchryfpen} en deze lichamen zyn niet anders als uytpuylmgen van de flam van 't verlengde merg, dewelke door middel van groeven of fleuven enigzints van malkanderen fcheinen ge- jfcheiden te zyn. Ziet de 5. figuur van de 14,, tafel. Ten vyfde , omtrent het getal der zenuwen uy t het begin van 't ruggemerg
komende merk ik aan, dat het zelfde öngély k en zeer onzeker is : want ik be- ware een begin zei van't ruggenmerg, waar uyt, zeer vele zenuwen voortko- men, en ik heb'er nog een, waaruyt'erwynigeruytfchieten ■, daarenboven oordeel ik omtrent derzelver uy tgang aanmerkens waardig te zyn, dat deze alle op een andere wys uyt het gemeFde beginzel van 't rugge-merg voortko- men als die, welke uyt het bolgelykent lichaam, of uyt de [thalamf] kamé- ren, en andere plaatzen van 't verlengde merg ontftaan : want deze komen voort met vaft by malkander gevoegde vezels, in haar begin en voortgang by na van dezelfde dikte j maar de anderen gelyk als worteltjes uyt verfchei- de plaatzen met zeer fyne vezeltjes voortkomende , en in 't vervolg dik- wordende, komen eyndel yk by malkanderen, en maken een ftammetje -, dat zulks
|
||||
Aan MICH. ERNÈSTTJS ETMULLER.US, 3j9
zulks in de andere zenuwen uyt het rugge-merg voortkomende ook plaats
heeft, hebben verfcheide Autheuren in 't ruwe afgefchetft. * Ten zesde, bemerke ik, dat den \_nervus accejforius] bykomftige zenuw
niet aan te merken is, als een byzonder takje komende van zekere zenuw uyt het bovenfte gedeelte van 't rugge-merg; want dezelve fpruyt op zich zelfs uyt met verfcheide wortelen ( op dat ik zo fpreke ) en wel met zeer fyne. _ Ten zevende, dat de zenuwen van 't ruggenmerg een vezelagtige voort-
brenging van 't dunne herflen-vlies zyn, gelykerwys de leden vin het Amfterdamfche Collegie in de heeften zeer wel aangemerkt hebben, en dat het zelfde ook plaats heeft in 't menfchelyk lichaam, blykt door onze konfr. klaarder als het middag-ligt. Terwyl de figuren, by dezen Brief aangevoegt, bereydt, en dat
gene verbetert wierdt, 't welk van de plaatfnyder niet naauwkeurig genoeg uytgedrukt was, komt 'er zeker gefchrift in 't ligt, het welk dit opfehrirr. heeft. * Een Brief van Joannes Jacobus Rau, aangaande de uytvinderen van 't
middel-fchot van V balzakje aan den zeer Vermaar deii Heer Fr e dr ik Ruyfch Hoogleeraar in de ontleet en krnyt-knnde. En nademaal dit boekje ook in uwe handen zoude kunne komen, heb ik
raatzaam geoordeelt, een weynigje daar van hier by te voegen. Weet derhalven, dat deszelfs Autheur daar in een openbaar verhaal voor-
ftelt, 't welk tufichen ons afzonderlyk is geweeft, nogtans befchryft hy het zelve gebreklyk en verdraayt. Zonder twyffel zult gy U verwonde- ren , dat afgezonderde zamenfpraken met den druk gemeen werden gemaakt, en gy zult muTchien met de voorzigtigen bekennen, dat alle, indien zulks doorgaat, zig zorgvuldiglyk hebben te wagten, dat ze na dezen met men- fchen van zodanigen imborft geen gemeenfehap houden: want men zal al- tydt moeten vrezen, dat de zamenfpraken, dewelke gy daags te vore met haar gehouden zult hebben, den volgenden dag,in 't openbaar te voorfchyn Zulle komen, zo maar of haar eyge luft,of zeker menfeh van een quaataar- digen imborft haar daar toe aanzet, en op opftookt, Maar opdatgy de ge- fchiedenis of liever het verdichtzel met weinig woorden verftaan mogt, zal ik Ü kortelyks verhalen, wat van deze zaak zy. In den Brief, waar in ik de figuur van 't balzakje vertoont hebbe, heb ik
gezegt, dat 'er niets aangaande deze zaak by zommige Autheuren, welkers
namen ik daar by ge voegt heb, gevondc wierdt, enz. maar weet, dat myn
voornaamfte oogmerk geweeft is, op die plaats te handelen over de manier
„van de ware gefteltenis van 't voornoemde deeltt vertonen, oordelende niet
genoeg
|
||||
3<?q ANTWOORT vaniFRED&IK RlhYSCH.
genoeg te zyn, dat zommige dingen alleen met woorden, en zomtydts verwart
genoeg, befchreven worden, namentlyk als men die dingen overilaat, wel- ke nootzakelyk zyn, om de-ware geftekenis, en afbeelding van dat deel tcvoorfchyn te brengen,cn£e vertonen j en wanneermen de manier verzuymt door welke de afgebeelde gefteltenis van dat deel naauwkeurig kan vertoont worden. Dit zal zekerlyk klaar blyken, zo gy maar vergelykt, het geen in den eerften Brief verhandelt wort. Ik heb waarlyk tot nog toe niemant vernomen behalven den Autheur van
't gemelde boekje i dewelke niet .begrepen zal hebben, dat het verfchii zo
zeer niet is, of de aangehaalde Authe'uren geweten en gefe breven hebben,
dat 'er zodanig, fc hot .gevonden, wort h dan o f ze de ware ge fieltenis van dat
fchot en de manier om dezelve naauwkeurig te vertonen en aftebeelden ge~
Ment en befchreven hebben.
Dit alles zal U klaar blyken, indien gy U verwaardigt myne woorden te
herhalen , alwaar ik fchryve, Nadien alle dingen omtrent het balzakje van een verfch gefiorve menfeh zodanig glat, week, m buygzaam zyn, dat de ware gefïalte van V fchot zeer moeyelyk te voorfcljyn komt. iPerhalven raakt het my niet, dat hy zommige Autheuren van het mid-
delfchot van 't balzakje fprekende, aanhaalt -} want dat was het verfchii jiiet: maar hy moeft aantonen, dat die Autheurenklaar, gelyk hy zegt,en duydelyker, gelyk hy beloofde, de ware geftalte van'tXchot vertoont had- den. Het zal buyten twyffel en niet ten onregte wonder fchynen, dat ik ,cenig woort van deze dingen fpreke, nademaal dit verfchii van de vinders hatelyk, ,en tot walgens toe afgehandelt is ge weeft; hier van is een blykf, het verfchii van den vinder van den omloop van 't bloet: want die den roem van deze uytvinding aan Harvaus benyden „fchryven dezelve toe aan Hij?- jpocrates -, onze °Autheur fchynt hare voetftappen gevolgt te hebben, maar de wyzen dezer eeuw hebben hier op zeer wel aldus "geantwoord fVaarom hebben derha/vep zo vele fcherj)zinnige Mannen voor Harv£us .dit in Hippocrates niet bejpeurt? om dat andereden toeftel by de [litho- thomi~\ fteenfnyders tot nog toe gebruykelyk, en de manier van de operatie ijl 't .werk te ftellen verftaan, en bpfclireven hebben, volgt hier uyt, dat de zeer bequame fteenfnyder Fr er e Jacques Beaulieu, niet te agten en te pryzen is als uytvinder van die nieuwe manier, en werktuygen geheel an- ders als op de gemene wyze ge wrogt, het is ook bekent, dat 'er veel vereifcht wort, eer dat imant met regt gezegt kan worden, de zaak klaar vertoont jen befchreven te hebben, maar ik zal hier ter plaatze daar over niet hande- len j miflehien elders anders. Dog. gy moet dit zo niet opnemen, als of myn gedagten waren breedt
|
||||
Aan MICH. ERNESTUS ETMUELERUSv 36i
van deze uytvindmg op te geven; Indien ik daarin enige roem hadt willen zoe-
ken , ik zou andere en uytmuntender zaken, die ik vertoont hebbe, kunne bybrengen , nadien het alle Oeffenaars der ontleetkunde genoegzaam blykt , dat ik door myn manier zeer vele zaken hebbe gevonde en in 't openbaar aangetoont, waar van de Ouden nooyt gedagt hebben, nog de Authtur van gemelden brief oo^t gedroomt heeft» en om de waarheyt te békenne, ifc- verheugemy, dat die fchryveriryt allemyne zaken, dewelke iki tot nog toe in druk gegeven hebbe, niets heeft kunne vinde, dat liy beknibbele, als dit eene, en dat dit ook zyne tanden ontgaan zou hebben, zo hy geen kreupel en gebrekkelyk verhaal hadt voor af late gaan, ik doe daar en boven- by% dat hy niets oppert tegen de zaak zelfs, maar dat hy zich ophoudt' in -'t aanhalen van de plaatzen, waar mede hy tragt aan te tonen, dat andere Au*- theuren ook het zelfde fchot gezien hebben: want hy zegt, dat liy dat itr verfcheide Autheuren klaar aangetekent, gelezen heeft. Maar laat het alzo wezen, dat deze beroemde Autheuren het fchbt van
't balzakie enby na de ware gefteltenis van't zelve gekent hebben j zal daar- om de Autheur ontkennen, dat ik een goede dienft gedaan héb, om dat ik zommige dingen daar by gevoegt, en afgebeelt hebbe, die liaar onbekent waren, en die zy niet afgebeelt hebben, dat ik daar en boven dé manier van vertonen bygevoegt, en de bloetvaten vertoont hebbe. Wat my aanbelangt, altydt heeft my de les van Hipp oc rat es behaagt, die hy in't be- gin van zyn boek van de konft gegeven heeft, alwaar hy zegt; Het te vinden van die dingen, welke nog niet gevonden zyn, 't welk beter zou wezen, dat het bekent was, dunkt my te zyn een wenfeh en werk van we* tenfchap; gelyk ook de half afgedane dingen ten eynde te brengen en te vöï~ toyen. Maar met een kunjïe van oneerlyke woorden gereet te zyn, om het geen, V welk van anderen is uytgevonden, te verduyfteren met niets te ver-* beteren, maar met de uyt gevondene zaken der gener•, die wat weten, by onkundigen te lafteren, dat fchynt voorwaar geen wenfth of werk van we- tenfchap te zyn-, maar veel eer een openbaring van hun aart, ofonwetent- heydt in de konft: want zulk doen voegt degenen die in de konft onbe dr even zyn, die wel kragtelyk begeren en pogen (dog kunnen geen zint s aan haar boosaardig* heydt voldoeti) de werken van anderen, die in der daat goet zyn ,t e berijden. Eyndelyk breke ik af, U zeer ervare Heer, ernftig verzoekende, de- zen mynen nagt arbeydt, hoedanig die ook wezen mag, ten beften te hou- den ; Indien ik in ftaat zal zyn U. eenige dienft te doen, ik zal ten allen tyde en plaatze bereydtwillig zyn. Zyt gegroet, en bemint, die ben *Dwen Vrient van ganfcher herte
Amfterdam deii«. van FREDRIK RUYSCR
Oogftmaant 1609.
Zz VER-
|
||||
3&b ANTWOORT van FREDRIK RUY&CH,"
VERKLARING VAN DE
DERTIENDE TAFEL.
De zelve vertoont omgekeerde en uyt het bekkeneel genomene heriTencn,
van een Jongen omtrent tien Jaren oudt, waar by gevoegtis de loop der flagaderen door het dunne herffènvlies verfpreyt, als mede de uytgang der zenuwen uyt het verlengde merg af komftig. A. A. *De oppervlakte van de omgewentelde herjjenen in vier quabben of
lob en verdeelt s met der ze lv er B. Klcynehërffenen.
C. ©? [nervi olfactorii.] Reukzenuwen, met derzelverjlagadertjes en ve-
zeltiës door *z zee f-been lopende, , , D. 'De [nervi optici~\gezigts zenuwen, met het dunne herjfenvlies voorzien,
door ft welke zeer vele Jlagadertjeslopen. E. Het derde paar zenuwen.
F. Het vierde > of het [par patheticum] ley den de paar.
G. Het vyfde paar. y
H. Het ze f de paar. .w j;.
I. Het zevende paar, of het [par auditorium] gehoor paar.
K. Het ^gtfte3of\jpa.r vagum] dolendepmr II. 'De [nervi acceïïbrii] by kom/t ige zenuwen.
'M. De Zenuwen van jnegende paar, die op dezelfde wys voortkomen,
als de andere Zenuwen uyt hetruggemerg af kom ft tg} namentlyk met zeer :>fync begin zeis y gelyk als zeer Jyne wortels y het welk ik tot nog toe'm , geen figuren van her f enen by anderen ajgebeelt gezien heb. N.Het tiende paar, op dezelfde manier voortkomende, onder het welke
. nog verfcheide zenuwen uytjpruyten. O. Ren gedeelte van de [plexus choroideus] netwyze vlegting, buyten de op-
pervlakte der her f enen uytpuy lende. P.. !De [Protubcrantia annularis] ringwyze uytbulting, waar onder het
'é^r lengde merg heen kruypt; de ze voor zien zynde met het dunne herjfen- ' juli:sj is bezet .met ontelbare Jlagadertjes.
Q^. Hét uyt ey n de van \t, verlengde merg.
R. De treiter met Jlagaderen voorzien y waar onder de
$-Twee~uytbultingenvande'fchenkelsvan "'t verlengde merg, dewelke
verkeerdelyky.klieren agter'den tregtcr leggende, genaamt worden. 'T. Het f reté mirabile) wonder net uyt de
V. Slaap ft agaderinbeyde de zyden af komftig. ,; W. De
|
||||
f
|
|||||
Aan MICH. ERNESTUS ETMULLERUS, 363.
W. 7)if afbreking van de plaat,
X. *De nee iJlagader (arteria cervicalis) van de Heer Vieuffèns alze ge*
naamt. Y. T>e wervelbeen of hals jlagader en. (Arterix vertebrales.)
Z. 'Vytjteekzels der kleine herjjenen, dewelke om haar gedaante niet min-
der wormwyze ttytfteekzels (Proceiïus vermiformes} genaemt moeten worden, als de oprechte wormwyze uytfteekzels. a. 13e kleine herjfenen met het dunne herJfenvlies bekleet, waar in
Ten eerfte aan te merken is3 dat de uyteyndens derJlagader t te s veel over-
vloediger in getal zyn , als ik hier heb kunne vertonen. 2. 13 at de onder delingen of Subdiviflen van de bafagtige zelffandigheydtl •
hier zo niet vertoont worden, als ik aangewezen heb in de 4. jig. van de 15. Tafel om dat de nodige toebereiding hier niet voor afgegaan is. b. 23><f rugge Jlagader f arteria fpinalis) behoudende in alle voorwerpen den
zelfden uytgang niet: want dezelve komt zelden fiptelyk uyt de tak-r verdeling van de neküagader voort , maar zoekt zeer dikwyls zyn uyt- gang of uyt eene of uyt beide de zyden van de halsjlgaderen. VERKLARING VAN DE XIV. TAFEL.
<DeEerj?e FIGUUR. ■
Vertoont een gedeelte van de baftagtïge zelfftandigheydt der herflènen,
in vogt befchouwt en na 't leven argebeelt zynde. In het zelve ftaat aan te merken Ten eerfte dat de uyterfte flagaderlyke takjes zo fijn zyn , datze iet als door 't
vergrootglas in het gezigt komen. en met een wafchagtige ftofFe opge- vult zynde, fchynen de gedaante van dons te hebben. Ziet de Letter A. 2, Merkt, dat de deeltjes van een verfcheide gedaante getekent met de let-
ter B. niets anders zyn, als zappigeuyteyndens vanflagadertjes, dewel- ke, fchoonze een vervolg der flagaderen zyn, wegens week heydt zodanig by malkanderen gefchikt zyn, dat ze verbeelden iets byzonders te zyn. : "De Tweede FIGUUR.
Vertoont een gedeelte der herfTenen, insgelyks in vogt befchouwt, en óm-
gekeert, op dat de zyde draadt het voorwerp, aan de welke het hangt, vaftcr zoude houden. A. Een tak van de kropjlagader.
B. De baftagtige zelftandigheydt der herjfenen.
C! C.*De mergagtige zelftandigheydt der herjfenen, Zz 2 1)è
|
|||||
.. ' " ■■'■■■ *
3<S4 ANTWOORT van FREDRIK RUYSGH,
2fc "Berde FIGUUR.
Vertoont de baftagtige zelfftandigheydt der herffenen, in een vogt befchouwt
zynde de Zappige uyteyndens afgefpoelt. <De Fierde ¥;IC*U U R. ,
Wyft aan een gedeelte van 't verlengde merg, van agteren befchouwt
x en dat uyt een kindt. ,A T)e uitbuitingen, olyffwyze lichamen (corpora oUvai'i&) genaamt. B. *De uytbukingen, gr afnaaitfwy ze lichamen (corpora pyramidalia)^^^.
C. 1)e groef of 'Jleuftujfchen de gemelde lichamen leggende 3
E). Het bolgel)'kende'lichaam, (corpus globofum) IL Gedeeltens van defchenkels van het verlengde merg.
F. Het uyfeyndt van *f verlengde merg.
<DeVyfde FIGUUR.
"Vertoont de uytbultingen , die by de fchryfpen gelegen zyn, dewelke - niet minder als de voorgaande, genaamt konnen worden grafnaalts en olyfswyze lichamen -} en dat uyt een kindt VERKLARING VAN DE XV. TAFEL.
1)eeerfte FIGUUR.
Vertoont een gedeelte van de netwyze vlegting , vervult met waterblaas-
jes Xfiy'datides*) ' "De tweede FIGUUR. <
Vetbont, na het afnemen van't dunne herJTenvlies, verfcheide zaken om-
trent het verlengde merg, en agterbréin, van agteren befchouwt. Egter ftaat te letten, dat het agterbréin in zyn omtrek op verkheide plaat-
zenüs afgefneden. r ; A De ringwyze uytbtilting met vezels of dwerfche f reken voorzien, in
': welkers midden de langwerpige groef
B. *De bye en kam ft van de gemelde Jïr eken.
G. *Z)e langwerpige groef van het begin van %t ruggemerg welkers
D. Vezels of uytwendïge mergJir epen een dwerfche loop houden , dog
onder dezelven leggen de andere Iver borgen, van my de langwerpige ge- fiaamt» en in de zefde figuur vertoont* E. Dé uytbultingen, olyfswyze lichaam genaamt.
F. Het agterbréin in den omtrek dfgéjheden,
G. *De uy tbultingen y gr afnaait wyze lichamen genaamt.
H. Gedeeltens van 't agterbréin', wormwyze hytfeekzels verbeeldende.
L 2> gehoorzemtwen, K. 22# |
||||
Aan MICH. ERNESTUS ETMULLERUS. ££,
K. De mcrgdgtige oppervlakte van de plaatjes der kleine herjjenen oftagtcr- brein ,\ zynde het baftagtige kenftig weggenomen J en dat zonder een mer- kelyke quetzing van V mergagtige deel. De derde FIGUUR.
Vertoont de netwyze vlegting met een aanhangent gedeelte fan 't dunne herflfenvlies: want men ziet daar Jh ontelbare ilagadertjes, dewelke tot het dunne herflenvlies behoren, A. Slagaderiyke vaatjes door het dunne hcrjfenvlies verfpreit.
B. Een gedeelte van de netwyze vlegting, dewelke niet anders is, alszappige
Jagadertjes, wonderlyk gedraayt, en /langswyslopendey en klier tja'(welke de gezegde vlegting nogtans niet heeft) verbeeldende,
; De vierde F I G U U R. Wyft de kleine herflenen aan, welkers baftagtige oppervlakte in ontelbare deeltjes is onderdeelt 5 over al met zeer fijne bloedvaat/es voorzien zyn.r A. De kleine herjjenen.
B. De bloedvaten door dezelve verfpreyt.
C. De ontelbare onderdelingen van yder plaatje.
De vyfde FIGüü R.
Vertoont een gedeelte van de baftagtige zelfftandighey t der kleine herflenen, met der zelver onderdelingen, zynde het dunne herflenYdies weggenomen, en des zelfs bloetvaten niet opgevult, op dat de gemelde onderdelingen des te klaarder te voorfchyn zoude komen. De zesde FIGUUR.
Verbeek het verlengde merg> averechts en van terzyde vertoontt zynde een gedeelte der kleine her (lenen daar aan vaft 3 en het dunne herflenvlies afgenomen. A. A. Tweegedeeltens van de fchenkels van V verlengde merg.
B. De twee mergagtige uytbultingen, die den naam dragen van Klieren agter
, den tregter gelegen. C. De ringwyze uytbidting, met/treken of mergagtige en dwerfche'vezels uyt-
wendig voorzien ; deze vezels zyn een vervolg van die, welke de mergag tig e; zdfftandigheit der kleine herjjenen tiytmaken. D. Een gedeelte der kleine herjfenen afgefneden, 'op dat het inwendige te voor*
fthyn kome zou. E. De mergag tige oppervlakte der kleine herjfenen>zynde de baftagtige afg enomm*
F. Het uytqnde van 't verlengde merg.
De zevende FIGUUR.
Vertoont een mergagtig gedeelte der grote herflenen van een kindt, zynde hei baftagtige daar zo konftig afgenomen, dat het nergens gequetft is. % z $ De
|
||||
£6S XIII. Brief van CHRISTIANÜS WEDELIUS,
De Dertiende Ontleet-kimdige voorftellige
BR IE F
DOOR
CHRISTIANÜS WEDELIUS,
Aan den zeer Vermaarden Heer
F R E D R I K R U Y S C H,
Medicyne Doffor en Hoogleer aar in de Ontleed- en Kruyd-kunde, enz.
Aangaande de bekleetzelen der Ogen. DEN WBL-EVELEN EN ZEER ERVAREN HEERE,
F R E D R I K R U Y S C H, zeer vermaart Ontleder te Amfterdam.
Wenfcht CHRISTIANÜS WEDELIÜS, van Jena,
Veel Geluk en Voorfpoet.
o v.
% ■■.,-■,■
^fcy^MfcM Elykerwys men met reet een ider zyn wel verdiende roem
-^^?^rm^X^3$ ' J -, TT I Tl J
^j0$mmÊ moet geven , alzo moet men u , zeer -vermaarde Heer3 üe
fi^^&^ llwe3 die SY *n'L~ ^11^ ^cr ontleetkunde zo veel jaren 3 met '^cfi^Sf^r /0 grote m(->eyte en waakzaamheydt verkregen ïiebt, niet ^^^^^mi ontrekken. Alle de delen van de wydt uytgeftrekte genees- konft, fchoon ze tot een oogmerk uytgaan, zyn niet een, ider derzelver heeft een byzonder werk en bevlytiging van noden, en zo men dat wel wil oefFenen, vereyfcht zulk byna een geheel menfch: want wy hebben geen gelegentheydt om een eenig deel na behooren af te doen 3 wy konnen ons ook niet beroemen dat zelve tot volkomentheydt gebragt te hebben. Hierom fchept deze boven de andere delen meer vermaak in het bey veren der kruyt- kunde (Botanice), geene wederom in de fcheikunde (Qhemia') -t dezen be-
haagt |
||||
Aan FREDRÏfc;Rtj¥$ÖH, e : Y 307
haagt het zich te oeffenen in de Heelkunde, \Chirurgta') een ander üï de
ontleet-kunde} QJnatomia} aldus volgt ider zyn zin: Het heeft U ook, zeer vermadrde Heer, gelieft, zonder verzuym der andere delen, zich op de ontleet-kunde toe te leggen, en daar van voornamentlyk uw werk te maken, en dat wel met een uytncmenden voortgang: want gy hebt met een onvermoeytheydt, wonderlyke ftantvaftigheydt, en zware onkoften in deze konft gearbeydt 5 en nademaal deze arbeydt zodanig is geweeft, hoe heeft het anders kunne zyn, of gy hebt de ontleet-kunde tot den top- punt voortgezet, en tot volmaaktheydt gebragt? Waarlyk men is zeer veel verfchuldigt aan uwe byzondere, en van velen al over lang gewenfehte ma- nier van de delen van 's menfehen lichaam te bereiden en te bewaren, wek ke zeker alle roem te boven gaat: want ontelbare dingen hebt gy doordes- zelfs behulp opgeheldert, die duyfter, en niet, ten zy met een woordtje, •van de geleertfte en fchranderfte mannen aangeraakt, nagelaten waren j gy hebt ook niet weinig ontdekt,dat het gezicht der fcharpzinnigfte zelfs ont- fnapt is. Alle wenfche wy na vertoningen, en die dingen geloven wy alleen, welke wy zien. Ja wy houden niet op in natuurlyke zaken over het wezen en beftaan der zaken te twyffelen, ten ware de zelve klaar en duydelyk voor onze zinnen open gelegt worden. Het is wel zo, dat de fchout geen acht geeft op de zeer geringe en kleyne zaken, maar een naar- ftig en het voorwerp na 't leven fnydende ontleder verzuymt de kleynfte dingen geenzints > en nademaal dezelve in de delen van 't menfehelyke lic- haam niet lichtelyk ider een te voore komen, wie zal niet metbeydehan- den zodanige middelen aangrypen, waar mede hy tot de binnenfte kennis ; der zelver kan doordringen? nogtans kan men niet ontkennen, dat een zo- danige manier der delen te bereiden en te bewaren ïigtelyk zal kunne wor- de verworpen, en van enig gebrek befehuldigt worden. Het fchyntnament-< lyk dat dezelve al te verre van den natuurlyken ftaat afwykt, en enig ge- welt aan de delen toebrengt, en haar aldus een andere gedaante, als ze moe- iten hebben, verfchaft. Derhalven fchynt het beter en gevoeglyker, de verfch geftörvene lichamen met het ontleet-mes te onderzoeken, en daar in de plaatzïng en gefteltenis der delen na te vorfchen. Dog ik oordele, dat het beyde te gelyk zeer wel kan beftaan, en ik geloof, dat het ene niet van 't andere afgefcheide m:et worden. Zo wel de bereidene delen der lichamen wyken van de natuurlyke ftant af, als die van verfch geftörvene, van weers- kanten is deze ftaat van 't leven afgeweken. Maar zo men meent, dat de fchikking der delen, en derzelver pypies of togtgaatjes, (ƒ on ) vezels enz. door zodanige bereydmg verandert wort, vrees ik, dat het zelfde van verfch geftorve lichamen veel meer ook kan , ja moet gezegt worden. Het* , toe.
|
|||||
o
|
|||||
...... J
36S;; XIII. Brief van CHRISTI ANUS WEDELIUS,
tocvloeyende vogt dringt in deze pypjes langzaam y daar komt ook geen ge- pelt by.3 zo ik geloof} maar wat een gewelt en roering in de yogtendoet zich niet op in verfch geftorvene lichamen, en dat dikwyls als 'er de adem pas uyt is? hoe geweldig rekt men de vezelen en vafthoudende delen ( cQutihentesrparles■_) niet uyt, en hpe menigmaal verbreekt en verfcheurt men, ocüei vliezen niet ? de gemelcje manier van bereyden verhoet, dat zulks niet gefchiede , zo dat, dezelve daarom ten hoogfte aan te prezen i^ Daarenboven, hoe fynder de delen in 't lichaam, zyn, hoe ze groter en fpoediger bederving onderworpen zyn ; waar van daan de weetgieri- gen dikwyls, het: naauwkeurig onderzoeken belet wort. En op dat der^ haken, deze. kunnen gekent worden, is het gemakkelyk, dat ze op zo-, danige/manier bereydt werden, en aldus die delen, dewelke niet fchie-* lyk; en op een rys konde vertoont werden, langzamerhant en by beur* tejL naarftiger onderzogt worden. Maar niet. minder is het vermaak va% deze konft van bewaren , als inderdaadt deszelfs nuttigheyt is. Het verbetert en vernietigt de flank en andere ontelbare verdrietelykheden, anderzints om- trent het ontledeni der dode lichamen gepaart gaande y dewelke njet weinig ge-van eennaauwkeurige bevlytiging der ontleet-kunde afgefchrikt hebben, en nog affchrikken. Wat zal ik meer zeggen? Deze konft maakt,, dat men de ontledingen ten allen tyde, en 't geen wonder en ongelooflyk mden eerften opflag l'chynen kan, zelfs in de zomerr, fchpon heet, maar by hel- der en klaar weer, veel beter, als op een andere tydt, in.'t werk ftellen, en deze ftudie geftadig waarnemen kan. Maar my dunkt, dat ik deze a|- lervoortrefFelykfte uytvinding befchermen wil, wiens overgroot gebruyken voortrefFelykheydt egter niemant miffchien ini twyrrH zal trekken, of hy zal, fchoon hy zulks wil doen, evenwel naauwryks op vaftegronden kun- ne fteunen, Ten-ware ik van uwe beleeftheydt en goedtgunftigheyt om-t: trent my, zeer Ervure Heer Ruyfch, verzekert ware geweeft^ ik zou- U deze dingen niet gefchreven hebbe, dewelke gy zeker lyk», nademaal gy van dien imborfb zy t, ten befte aannemen zult: want ik heb niet in den ziet j gehadtuwe manier, van bereiden met wel verdiende loftuytingen uyt te brei-, den, die gy waarlyk niet van noden hebt, maar alteen Ü myn gevoelen* t< w-elk ik daar van heb, te verklaren. Het voornaamfte, waar over ik zeer verlange van U volkomender on-?
derrigt te wezen > is het treffelykfte en edelfte deel van ons> lichaam, iW mene het Oog* • Vele delen i maken het zelve uyt, en zyn 4aar toe beho- rende, gelyk de fpieren, vaten, zenuwen, klieren, vogten, enz. de voor-,* naamfte delen nogtans, en die het oog eygentlyk uytmaken ,agt men te zynb de vliezen ofrok|en, (membrm'nefeu ttmka) en de vogten., ( huptor^y |
|||||
<D
|
|||||
Aan FREDRIKRUYSCH. 369
Wat de vliezen aangaat, omtrent het getal der zelver verfcheïen de Aüt-
heuren grotelyks: .want zommige ftellen'er vier, vyf, zes, zeven, ja meen andere in't tegendeel (taan'er maar drie toe. Het eer fit, 't welk het . gehele oog omringt, en waar mede het oog aan 't rontom leggende gebeente gehegt wort, van 't pannevlies (pericranium) voortgebragt zynde, wort bet aangewajfche oogvlies (tunica adnatd) genaamt, makende het zogenaamde wit van 'toog^album oculi, )en is van een fcherp gevoelen voorzien met zeer vele vaten. Zommige befchuldigen dit als een byvoegiyk, en betuy- gen, dat het niet onder de oog vliezen gerekent kan worden, nademaalhct liever de naam van een eenvoudig vlies als van een rok óf bekleetzel verdient. In tegendeel tellen andere het zelve geheel en al by de oogrokken, en beveiligen, dat 'er daar en boven "nog een ander is tuflehen dit en den har- den oogrok gelegen, het welke zy den ongenaamden oogrok noemen {jnno- minata tunica) of den pezigen rok, (tendinofa) om dat dezelve geagt wort Voort te komen van de pezen van 't oog. Ik fta in twyfFel, tot wiens ge- voelen ik moet overgaan, waarom ik met groot verlange uw onderregting over deze zaak verwagte. Maar dit aangewafTche vlies met de ipieren, klieren, en vet afgenomen zynde, komt aanftonts het har de-vlies (tunica dura S. fclerotica) genaamt te voorfchyn, het welk geoordeelt wort met de volgende af komftig te zyn van de zelfftandigheydt van de gezigt zenuw (nervus opticus) Des zelfs voorfte deel is doorfehynent, gelykeen dunne en doorfchynende hoorn, en daarom het hoornvlies (tunica cornea') genaamt, het welke van fFilh. Briggs in zyn zeer geleerde oogbefchryving op het 3. Hooftftuk en de 41. Bladtz. befchreven wort te beftaan uyt dne pezen of plaaties, welke ligtelyk in een gekookt, of verfch uytgehaalt offen-oog te fcheiden zoude zyn. 't Welk dezen ook volgt wort het adervlies (choroi*- des tunica) geheten, welkers voorfte deelgemecnlykbyuitnementheydt het dr uyf vlies (tunica uved) genaamt wort. Deze rok door het hoorn-vlies heen fchynende maakt den regenboog {Iris) van 't oog uyt, die verfchei- dentlyk in verfcheide menfehen is geverft, en den oogappel {pupilla^ ge- lyk een ring omringt. Maar 't geen het voornaamfte in dit vlies aan te mer- ken ftaat, is de bant , die men de hayrwyze (ligamentum ciliare) noemt, van welkers gehelen omtrek zommige dunne draaties van een zwarte cou- leur, dehayrigeuytfteekzels(/r0f^j,a7//m\r),gezegt, voortkomen, wel- ke gezegt worden te dienen tot beweging van 't cryftallyne vogt. Onder dit vlies, zo ik my niet bedriege, moet nog een zekere nieuwe rok leggea van U E. fchrander Heer, 't eerfte ondervonden, en na Uwe wydt be- roemde naam de Ruyijchen rok of tunica Ruyfchiana genaamt. Tot nu toe heb ik den zei ven in de ontledingen der ogen te vergeefs gezogt, zo Aaa dat
|
||||
37o XIII. Brief van CHRISTIANIPS WEDELIUS,
dat ik niet ontkennen kan, dat my hier door zeker agter-docht on titaan is, dat gy zelfs miflchien m des zelfs ontleding zult bedrogen zyn geweeft: want lichtelyk kunnen de vliesjes, fchoonzeer dun, verdeelt worden , en al- dus konde het zeer licht gebeurt zyn, dat gy of het druyve-vlies verdeelt, of ook de hayrwyze bant zelfs gefcheiden zynde, voor een byzonderen rok gehouden haat. Maar by aldien gy den zelven bevonden hebt te zyn een waren rok, van de andere onderfcheiden , en met zyn eyge vaten voorzien, zult gy alle oerTenaars der ontleetkunde aan UE. zeer verpligten, zo gy volgens uwe gewone beleeftheydt gemeen zult maken een naauwkeuriger befchryving van den zelfde, en de manier, hoe die te vinden is. Nuis'er nog overig het netvlies {tunica retina, retiformis, S. am/>hiblefroides)uit de mergagtige draatjes van de gezicht zenuw 't zame geftelt. Dit wort ge- oordeelt de gezicht ftralen (radii vifuales ) te ontfangen, en het voornaamfte werktuyg van 't gezicht te zyn, waar over nogtans zommige getwyrïelt hebben. Deze zyn nu de voornaamfte rokken van 't oog: Die 'er meer in getal ftellen, voegen 'er by het hoorn en druyf-vlies als byzondere, en van de anderea afgefcheidene rokken. Dog die de oogvliezen onderfchei- den in eigen en gemene vliezen, gelyk de zeer beroemde Verhyen in zyn ontleding doet 5 noemen, die wy bereidt s opgetelt hebben •> de gemene, en de eygen, welke zy zeggen het glaasagtige {humor vitreus) en't cryftalli- ne vogt te omcingelen. De gevoelens fchynen niet zeer ftrydig omtrent de drie vogten van'toog', namentlyk het waterige, {humor af ueus) cryftal- lïne, cryjtallinus en vitreus glaasagtige vogt, maar alle komenze byna, zo men Vr een üytzondert, daarin over een, dat zommige ontkennen, dat de gemelde twee laafte vogten met vliezen of rokken omringt worden 3 even- wel zullen hier in • zonder twyfrel, zommige nog waar te nemene zaken over- gelaten zyn. Waarom ik, zeer beleefde Heer, ernftig van U. verzoeke en zonder ophouden ootmoedig fmeke, dat gy volgens uwe uytftekende en zeer grote goetgunftigheyt rnywaerts, uwe gedagten wegens het voon- geftelde na die grondige kennis, waar mede gy hier in begaaft zyt, gun- ftiglyk bekent maakt, en my uwe zoo zeer gewenfchte onderregting niet onttrekt. Dit zultge doen, zo gy het naauwkeuriger getal der rokken van 't oog leren, der zelver oprechter gefteltenis en gebruyk uytleggen, en 't geene U. zo omtrent deze, als ook omtrent de vogten zelfs, byzonder, zeltzaam en voornamentlyk aanmerkens waardig gefchenen heeft, goedt- gunftig openbaren zult. Vaart dan voort, zeer uytmuntende Heer,, en tragt dapperlyk die hoop te vervullen, welke de geleerde van uw hoog en doorluchtig vernuft rykelyk zich verheelt hebben. Laten geen afkerighe- den,
|
||||
Aan FREDRIK RUYSCH, 371
den, of enige andere tegenheden, welke uyt dezen arbeydt kunnen opko-
men , uw gemoet daar van affchrikken. Wykt voor geen rampen maar treedt in tegendeel des te ftouter toe.
Zyt gegroet, en volhert my te begunftigen. Gefchreven in Leyden den
eerften van Louwmaant, in 't Jaar 1700, 't welk ik U toewenfche geluk- kig door te moge brengen! ANTWOORT
VAN
FREDRIK RUYSCH,
Aan den zeer Eervaren Heer,
|
|||||||||||||||
CHRISTIANUS W EDELIU S
|
y
|
||||||||||||||
Op des zelfs ontleetkundige, voorftellige Brief,
Aangaande de bekleetzelen der Ogen.
Waar by komt het antwoort of de zodanige verdediging,
als]. J. Rau onlangs in yt licht gegeven heeft. Zeek Er var e Heer.
k hebbe uwen brief wel on tfange, die met zo groote beleeft-
heydt en goethartigheydt opgehoopt is, dat ik het antwoort
niet langer heb kunnen uytftellen: Ja van die tydt af heb ik
getragt na myn vermogen uw begeerte te voldoen, Maar de
|
|||||||||||||||
/M^tëX
|
|||||||||||||||
fchaarsheydt van tydt wegens verfcheide bezigheden, heeft
my niet wynig verhindert.
Met regt ftelt gy het onderzoek der delen van het menfchelyke lichaam
niet alleen in verfch geftorvene lichamen, maar ook in de bereide nootza- Aaa 2 kelyk
|
|||||||||||||||
371 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
kelykj ik ben daar ook nooyt vreemt van geweeft, dat het beide in gebruyk
genome wert .• waar om ik ook gewoon ben in een openbare ontleding den zelf- den weg in te flaan, en dat voornamelyk, om het onderfcheydt van beide te kunne zien, nademaal het my niet altydt luft , gehele dode lichamen, van zeer vele Jaren bewaart, en met alle ingewanden voorzien, openbaar- lyk te vertonen, zonder welk de natuurlyke plaatzing der delen niet kan vertoont worden, oordeel ik met U nodig te zyn, dat men te gelyk ook de verfch geftorve lichamen by moet brengen. Wilt egter niet geloven, dat door onze bereiding de dode lichamen, of
der zei ver delen een grote verandering, welkemet het natuurlyke niet over een komt ondergaan, maar in tegendeel de lichamen, die my vuyl, en by na, ja zomtydts zeer ftinkende toegebragt worden, worden door onze konft bykants, gelyk gy gezien hebt, in die ftaat gebragt, als van een le- vendig , en flapendt menfeh, uytgenomén alleen de beweging. Geen gewelt wort'er aangewent: want dat aangewent zynde, zouden de
kleynfte deeltjes worden vernietigt, maar in tegendeel de kleynfte dcelties, welke in een verfch geftorve lichaam het gezicht ontvlieden, komen hier door klaar te voorfchyn. Indien 'er enig gewelt wierdt toegebragt, hoe 't zou my dan mogclyk zyn te vertonen, dat de baftagtige zelfftandigheydt der hers- fenen beftaat uit enkele bloetvaatjes en voornamentlyk flagadertjes, 't welk my egter niet moeyïyk valt zulks te doen. Het zoude ook onmogelyk zyn het beloop der flagadertjes door het ader en 't netvlies, veel min door ae tunica Ruyfehiana iri 't oog te Vertonen. Gemeeniyk worden de ontledingen tegen den wintertydtuytgeftelt, maar
de zomer is onze onderzoekingen gunftiger, dewyl de lucht helderder isx en voor het gezicht dienftiger. Geen ftank gelyk gy wel hebt aangemerkt, weert of fchrikt onsooytaf:
want daar is'er geen by; maar in tegendeel de dode lichamen door onze konft bereidt, brengen de neusgaten een aangenamen en zoeten reuk toe. Derhalve wort de gemelde manier van niemant veragt, als van die gene, welke de vmdinge van anderen gewoon zyn te beknibbelen. Verders wat het getal, als mede de benaming der oogrokken aangaat j 't is waar dat de Autheuren zeer verwart daar van gefchreven hebben, ik zal 't getal ver- meerderen met een rok van my de tunica Ruyfchïana genaamt, of ik dit met regt en na verdienfte doe, zal ik U zeer ervareHeer, enallebefchei- dene kenners laten oordelen. Om het maakzel van de ogen op 't naauwkeurigfte te kennen, oordeel ik
onze manier nuttig te zyn, nademaal door des zelfs behulp zeer vele zaken in de zei ven klaarder te voorfchyn komen, als door een gemeene ontleding, de
|
||||
Aan CHRISTIANUS WEDELIUS. 373
de plaatfnyder heeft ook geen aftekening, van te voore door een fchilder ge-
maakt, van noden, maar hy volbrengt zyn werk na het voorwerp zelfs, hy is ook niet gedwonge zich zo zeer te verhaaften, gelyk ik albereydts ook te kenne heb gegeven in 't antwoort van den brief aangaande de baflagtige zelfftandigheyt der heriTenen. De rokken of vliezen der ogen, door welke ikbloetvaten verfpreydtvin-
de, zyn zes in getal, maar het zevende en achtfte vlies, namentlyk het glas- agtige en cryftelline heb ik tot nog toe bevonde zonder bloetvaten te zyn, 't welk ik Ü ook, zeer ervare Heer, vertoont heb j wilt hier uyt even- wel niet twyrreien over haar wezen: want meer vliezen zyn'er, door de welke, by rayn weten , tot nog toe niemant bloetvaten verfpreyt gezien heeft j .onder deze komt het vlies amnïos in een menfch voor, als mede in dat gedeelte van 't vlies chorïon, alwaar de moerkoek het vlies chorion verlaat, insgelyksin dat gedeelte van't fpinne-webs vlies, 't welk naaft gelegen is by de pylnaat: het netwyz'e lichaam van Matytghius onder de huyt gelegen is ook in 't geheel van bloetvaten berooft. Derhalven zyn'er agt zichtbare oog rokken, welkers eerfte is de aange-
waffche, de twede de pezige, de derde de harde, de vierde deaderrok, de vyfde de rok van Ruyfch, de zesde de netrok y de zevende de glasag- tige, en de agt ft e de cryftalline. T)e Eer (ie., de aangewajfche of zamenvoegende (cditjuntfivd) alzo ge-
naamt,om dat dezelve het oog aan't oog radt \orbita) of coghol bint, is zeer los en beweeglyk, en een vervolg van 't beenvlies, of zo ymant wil, van 't pannevhes; deze is zeer gevoelig, en met ontelbare bloetvaten voor- zien, gelyk in een oog ontfteking {ophthalmid) als mede in onze konftige opvulling, klaar blykt. Onder dezen legt de twede, ofpezige van zommige gezegt: deze wort
gemaakt van de pezen der oog bewegende fpieren, en is zo vaft aan 't har- de vlies gegrocyt, dat dezelve door geen konft daar van in't geheel afgefchei- den kan worden j hierom oordeel ik dat het bezwaarlyk is zyn paalteken waar na toe (terminus ad quem naauwkeurig te vertonen. Onder deze pezige uytbreiding vertoont zig de harde rok, dewelke de
derde is, zeer hart, en duyfter, welkers voorfte deel gezegt wort het hoorn* vlies, omdat het helder en doorfchynent is, gelyk een glat gemaakte hoorh^ en is in zommigen eenigzints bultiger, dog met in allen. In dezen rok merk ik aan de volgende zaken.
Te» eer/7e, dat ik door onze konft de bloetvaten door den zelven ver-
fpreyt nooyt zo talryk heb kunnen ontdekken, als wel in den aangewas- fen, den rok van Ruyfch, en den netrok. Aaa $ Ten'
|
||||
374 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
Ten twede, dat den \duBus Nuckianus] buys door den zeer beroemdeniVkvê
ontdekt, (Tchoon dezelve door onze opvulling zomtydts iets van de wafch- agtige ftoffe aangenomen heeft, ja in een verfch voorwerp iets bloedigs daar in gevonden heb) een byzondere buys is, met een ader in 't geheel niet over een komende. Ten derde, dunkt het my, zeer vele nieuwe vaatjes door den gemelden
rok verfpreytj en in de lengte lopende, te zien, dewelke ik oordeel te zyn nog bloet nog watervaten , (fchoonze de watervaten gelyke- nen) om dat ze in't geheel daar mede niet over een komen: ik zeg- ge, dat 't my dunkt te zien, om dat ik in zo groot een zaak niet gaarne iets zou voortbrengen, ten ware ik daar zeer wel van verzekert was gewor- den : het geheugt my dezelve voor dezen ook gezien te hebben in een onbereyt en flap oog, maarikdagt, dat het heldere rimpelagtige deeltjes waren, van de flappigheyt voortgebragt, maar nu vertonen ze zig in een verhart, en uytgefpanne oog. Zo men giffen mag, zou ik niet vreemt zyn van dit gevoelen, dat door
dezelve het waterige vogt te rug gevoert wort, 't welk door dien van Nuck ontdekt, of door een ander onbekende buys tcegebragt wort: want het is niet te geloven, dat dit vogt altydt blyft zonder vernieuwing. Wy zien ook, als het waterige vogt door een toegebragte wont verlo-
ren gaat, dat het zelfde wederom herftelt wort: het zy wat zy, het ftaat verder te onderzoeken wat van deze zaak is, eer men iets zekers moet Hellen. Ondertuffchen zal ik dit harde oog met zyn natuurlyke gedaante en couleur begaaft, en met de gemelde waarfchynelyke vaten voorzien, zo lang bewaren, tot dat ik niet alleen met myn eygen, maar ook fcharpzienender ogen van an- deren, daar meerder van verzekert zal zyn Naaft aan dezen volgt het adervlies, zynde de vierde rok in rang, de wel-
ke de Autheuren oordelen van 't dunne her/Ten vlies teontftaan, en welkers voorfte deel de druyfrok genaamt wort. Daar is onderfcheydt tuflehen het adervlies en druyfrok, (fchoon 't vaft aan malkander houdende lichamen zyn ) en dat niet alleen ten aanzien van 't beloop der flagaderen, gelyk in de bygevoegde figuren te zien is, maar de druyfrok maakt ook de hayrwy- ze bant en dezelfs uytfteekzels, als mede den regenboog. In 't agterlïe deel van dezen rok, 't welk eygentlyk, de ader rok gezegt wort, merk ik de volgende zaken aan. Teneerfte, dat den zelve beftaat uyt een dubbelde plaat of vlies, wel-
kers buitenfte den naam van 't gehele behoudende , by my de aderrok ist maarhetbiunenftederokvan Ruyfch, waar van aanftonts verder gefproken zal worden. . * Ten |
||||
Aan CHRISTIANUS WEDLIU& Wh 3;f
Ten twede, dat de flagaderen door den ader-rok verfpreit , zo talryk zyn,
dat dezelve geen meer zou kunne bevatten. Ten derden y dat 'er een byzondere loop der flagaderen is-, wantverfchei-
de takjes uit de {lammetjes afkomftig drayen in 't ront. Ziet de 8. fig. 't welk niemant zo duydelyk zal vertonen , ten zy door een voorgaande op- vulling met een wafchagtige ïtof. T)e hayrwyze bant is een dik en ront gedraayt lichaam, welkers agterfte
gedaante vaft gehegt wort aan rokken van't cryftallme, én voor een ge- deelte ook van 't glasagtige vogt, en is van zeer vele golfsgewyze latten, (Juga undulatd) met het zwarte verfztl(j>!gmentumnigrum)bezet, voor- zien, (tufïchen welke latten ik geen watervaten heb kunne vinden) waar van daan't zeer ruuw en pngelyk is: voorts twyfrel ik geenzmts, oÈ de hayrige bant beftaat uyt beweeg-ve zelen-, Qfibra motrices') wantindeszelfs uytfteekzel wort 'er een klaarblykelyke beweging bcfpeurt, en dat in de verwyclering en verriaauwing van den oogappel, maar of *er buycen de ge- melde latten byzondere beweeg-vezelen iii de bant zelfs gevonde worden , heb ik nog niet onderzogt, ten minfte heb ik die niet kunne vinden in de uyterlyke gedaante,' dewelke glat en Zónder enige latten of rimpels is, in' de inwendige gedaante is 't vol vari golfsgewyze of rimpelige latten in een! menfch, miiTchien zyn deze latten aan te merken als kleynefpiertjes, ende {Jib'ra longitudinales) langwerpige vezels door't hairwyze uytftekzel ge- plaaft, als pezen. . Ondertufïchen ftaat te letten, dat zommige de hairwyze bant en uytfteek-
zel agten een en het zelfde té zyn: maar tuffchen deze twee is zo groot een ónderfcheydt, dat ik het voor een en 't zelfde niet kan houden. Het hairwyze uytfteekzel heeft in 't agterfte gedeelte langwerpige ve-
zels, kamsgewys geplaatft, en mét het zwarte verfzel beftreken ; als mede flagaderen, van beloop geheel ert al van die bridérfcheiden, welke door de hair-wyze bant gevonden worden. De gezegde langwerpige vezels door het hairwyze uytfteekzel verfpreit,1 '
gaan regt op, maar in de bant zelfs krüypen de breetagtige latten goïfs- gewys. De yoorfte gedaante van 't hairwyze uytfteekzel wort de regenboog ge-
zegt , het welk niet tot het voorfte gedaante van den hairwyzen bant behoort. In 't hairwyze uytfteekzel wordenwe een klaarblykelyke beweging ge- waar , maar niet in de bant zelfs. ' ' '. . Indien men de gemelde hairwyze bant en deszelfs uyfteekzel van de vlie-
zen van 't waterige en cryftalline vogt, waar aan ze vaft zitten, aftrekt zal haar beyder verfzel voor een gedeelte zodanig aan 'de gemelde vlkzeri vaft
|
||||
:. ':.-■■'*■ '':'■' ','■ ■ ' " .,■■'■ < ' "''".' ; .■•■'..■■
'.'"■■ '"'..■'■■.'■,''
$76 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
vaft zitten, dat de vezels zwart fchynen, hoedanig verfcheide Autheuren
haar ook betekenen, dog niet met regt: want ze fchynen niets als fporen van 't verfzel. Nu volgt de vyf de-rok, van my {tunica Ruyfchiana) genaamt} deze is
zo vaft aan 't adervlies gegroey t, dat die door de gemene ontleding niet te voorfchyn komt. Ik hadde de flagaderen van 't adervlies konftig opgevult, en wanneer ik dezelve met een luchtige hant voorzigtig handelde, week'er een klyn gedeelte van de tunica Ruyfchiana van 't adervlies af: Dit gezien hebbende, heb ik begonne te denken of het adervlies niet dubbelt zoude wezen, en door zekere kon ft in twee platen deelbaar, dit is tweemaal na wenfch gelukt, en ik fcheide een volkome groot gedeelte van 't adervlies af, en merkte aan , dat'er door dit zo wel als door't adervlies byzonderê flagaderen, een byzonderê loop houdende, verfpreydt waren. Ziet de io c Figuur. Wanneer ik deze vinding in het openbaar bekent maakte, was 't dan niet
raatzaam dezen rok, een byzonderê naam te geven? anderzints zoude men die hebbe kunne noemen den onbekende of ongenaamde: maar dit fcheen niet geraden te zyn dewyl 'er reets een andere rok dien naam heeft. Derhalven ftelde myn zoon Hendrik (dewelke my gewoon is in de open-
bare ontledingen, en (jgelyk J. Rau zegt) de lellen in de kruytkunde, te helpen) dezen naam van tunica Ruyfchiana voor, 't welk ik goet keurde. Wie zal my over deze benaming befchuldige, behalven de tegenftrèver J. Rau, die zyn werk maakt om myne vindingen te beknibbelen, uit die oor- zaak befchuldigt hy my van een verkeerde aanmerking in zyn eer-rovenden brief aan my gefchreven ? als of zodanig iets in de waerelt niet ware. Ik be- ken wel, dat J. Rau door zyne gemene manier van de lichamen te ont- leden dezen rok nooyt vertonen zal: maar ik zou J. Rau raden, dat hy na dezen zou nalaten te denken, dat'er niet was, 't geen hy zelfs niet ver- tonen kan: want ik zou ontelbare dingen kunnen aanwyzen, welkers ver- toning ymant te vergeefs van zyn konft en manier verwagten zal. T>e zevende Figuur vertoont, de af beelding van de gezegde tunica Ruy-
fchiana , en 't huys bewaar ik het voorwerp zelfs, op dat ik 't een ycfer kan aantonen. Waarom is 't my nu ook niet geoorloft een nieuwen naam dezen rok te
geven, nademaal de ouden't zelfde niet zonder reden gedaan hebben omtrent den pezigen rok, dewelke aan den onderleggenden harden rok nog vafter gegroeyt is , aïs è& tunica Ruyfchiana aan den rietgelykende rok? De rok- ken of vliezen het hooftje van de roede (glans . ƒenis) bekledende zitten zeer vaft aan malkanderen, egter zyn ze van een verfcheide gefteltenis, en ik zalze
|
||||
Aan CHRISTIANU'S WEDELIUS, 377
zalze miffchien nadezenmet eenonderfcheidentlyke naam noemen, nademaal
ik tragten zal verfcheide aanmerkingen omtrent dezelve gemeen te maken, zo de gelegentheydt zig maar opdoet. Vier rokken van't gedarmte zitten zo zeer aan malkanderen vafl, dat ze
niet als met behendigheydt van malkanderen gefcheide kunne worden , even- ( X .wel verfchillen zy in vele zaaken van den anderen, en pronken niet te on- regt met verfcheide namen. Wat heeft de zeer fchrandere ontledei■ Malpighius niet wel omtrent "de
rokken der flagaderen voor den dag gebragt ? heeft hy haar niet met ver- fcheide benamingen betekent ? fchoonze naauwlyks of wel niet in zo vele rokken deelbaar zyn. Derhalven wordt de binnenfte plaat van *t adervlies van my betekent met *
den naam van tunica Ruyfchiana-, omtrent welke ik aanmerke , Ten eerfie, dat deze rok zeer dun en met byzondere flagaderen voorzien
is; van de aderen zal ik niets zeggen, nadien ik dezelve nog niet naauw- keurig gezien heb. Ten twede, dat de flagaderen lopende door de tunica Fuyfchiana, den
zelfden loop met het adervlies niet houden: want op verfcheide plaatzen leggenze kruysgewys op malkanderen, daar en boven verfchillen zy ook in hunnen oorfpronk, ziet de 9. en 10. Figuur. Ten derde, dat ik de gemelde tunica Ruyfchiana van 't ader vlies niet
fcheiden kan, ten zy met de grootfte naarftigheydt een opvulling der flag- aderen door een wafchagtige ftofFe gemaakt, voor af gegaan is. Ten vierde, in die genen in wien het adervlies dunder is als 't behoort,
kan de tunica Ruyfchiana niet altydt afgefcheiden worden, fchoon dezelve - in alle ogen zigtbaar is, zo'er maar een naauwkeurige bereyding der flag- aderen voorv af gaat. Wat het ^ebruyk van de tunica Ruyfchiana aanbelangt, ik zou geloven^
dat dezen rok, onder andere gebruyken, niet alleen gefchikt is tot een fterkte van 't adervlies, maar ook, op dat 'er een vereyfehte warmte door een groter overvloet van flagaderlyk bloet aan de drie vogten, die van na- tuur koudt zyn, zoude worden verfchaft: want hoe meer flagaderen, hoe meer warmte de vogten verkrygen. Tot dien eynde is de gezegde tunica Ruyfchiana met geen minder getal van flagadertjes voorzien, als het ader- vlies; want deze alle met bloet of een wafchagtige froffe opgevult zynde , i§ de gehele rok met een rode kouleur doortrokken, 't welk gy menigmaal met vermaak ten mynen huyze gezien, en ik nu door figuren afgebeelt hebbe. Ondertuffchen ftaat te letten, dat deze flagadertjes niet zichtbaar zyn,
B b b ren
|
||||
378 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
ten zy het zwarte verfzel, waar mede de tunica Ruyfchiana beftreken is ,
'weggenomen is. - ï>e tunica Ruyfchiana nu befchrevenzynde,ftaat de netwyze rokonderzogt
te worden; deze wort de mergagtige{Medullofd) gezegd zynde uyt de mergagtige zelfftandigheydt van den gezigtzenuw afkomftig, en is 't voor- naamfte werktuyg van 't gezigt; Guilielmus Briggs in zyn befchryving van' 't oog redeneert over de zelve zeer geleert. Deze netwyze rok wort alzo van de figuur genaamt, te weten, om dat dezelve een visnet vertoont, op dat ik zo fpreke met Joh. Jejfenius van Jejfen, dewelke een volkome naauw- kéurige ontleding te .Praag in 't Jaar 1600 in 't licht gebragt heeft: de ge- melde netwyze rok verheelt deze figuur naaukeurig, wanneer de flaga4er~ jés met een wafchagtige ftof opgevult zyn, voornamentlyk na 't afvegen van de mergagtige zelfftandigheydt, waar van het, van de Autheuren ge- zegt wort gemaakt te zyn. Ziet.de 16. figuur en't voorwerp zelfs ten mynen huyze. Omtrent dezen rok is eerft aan te merken deszelfs zelfftandigheydt, of
die alleen mergagtig is ? gelyk men tot nog toe gemeent heeft ? dan of 'er ook iets vliesagtig buyten de mergagtige zelfftandigheydt by komt, ik heb hier lang over in twyffel geftaan, en 't heeft my veel moeyte gemaakt. Ik hcbbe gelooft, dat het laatfte waar was, na dat ik enige ogen in dode lic- hamen gevonden hadde, welkers netrok zodanig fyn, en dun was, dat ik ïïaauwlyks ofte niet zonder vergroot glas iets vliesagtigs of mergagtigs, be- halven flagadertjes konde gewaar worden: daar na fcheen't my iets vliezigs tuffchen de flagadertjes leggende gewaar te worden: hierom heb ik begon- ne te vermoeden, dat het mergagtige, iets by voeglyks van den gezegden rok waSj maar niet den rok zelfs. Eyndelyk, enige onderzoekingen herhaalt hebbende, bevinde ik door
behulp van een vergroot glas, dat de uyteyndens der flagadertjes zo talryk, en zo naauw aan malkanderen gehegt, en ingewikkelt zyn, datze een by- zonder vliesje verbeelden, 't zamen geftelt uyt uyteyndens van flagadertjes, waar aan de gezegde mergagtige zelfftandigheydt gehegt wort. Deze din- gen zyn zo fyn, dat het den plaatfnyder onmogelyk geweeft is, dezelve door figuren naau wkeurig genoeg af te beelden, maar 't huys kan jnen dit alles, als de lugt helder is, duydelyk befchouwen. Ik, beken wel, dat dezedingen in een gemene vertoning niet voor 't gezigt
komen, ja ik oordeel zulks onmogelyk te zyn, ten zy de flagadertjes door den netrok verfpreydt door onze konft eerft opgevult zyn , en het voor- werp in een bequaam vogt hangt, op dat alles enigzints van malkanderen afwykt. Laat |
||||
Aan CHRISTIANUS WEDELIUS. : 379
Laat J. Ran deze manier van vertonen veragten, cn'verfchë voorwer-
pen hoger ftellen, en kat hy zeggen, dat het gevoeglyker is, de ontleer- kundige vertoningen in verich geftorvene te doen) ik zeg, daü de konft geen andere berifpers heeft, als onkundige, en dat Jt Rau door zynkonft deze en diergelyke zaken, die'er 'm der waarheydt zyn, nietZal vertonen. Ten twede^ de flagadertjes door den netrok verfpreyt, gaan niet, gelyk
ais in 't adervlies, voor een gedeelte van dezyde, en ook voor een gedeel- te uyt den bodem van 't oog na den gemelden rok, maar komen alleenlyk uyt den bodem, en lopen tot den netrok." De naaft volgende zyn de glasagtige en cryftalline rokken; dat zy 'er
byde gevonde worden, ben ik door geftadige ondervinding verzekert j en zy zyn zeer dunne heldere vliesjes, met geen zigtbaare bloetvaatjes voorzien, het glasagtige en 't cryftalline vogt bevattende, ikhebbe deze afgcbeelt in de 20 en ai. Figuur, in de gedaante van een vlakje wegens de tengerheydt. Voorts wat uwe afrading aanbelangt, namentlyk dat ik my door geen
afkerighedén of tegenheden., dewelke uyt myne werken kunnen ontftaan, zou laten affchrikken: Ik wil U verzekeren, zeer ervare Heer, dat ik om geen, uyt een quaadtaardig gemoet ontftane, quaatfprekcntheydt, van myn voornemen zal afftaan. Niet lang geleden heb ik zodanig een quaadtaardigen aanval van y. RaH
uytgeftaan, die by-gevolg van de menfehelykheydt zo vervreemt was, dat ik my over den aart en inborft van dat menfeh niet genoeg heb kunne ver- wonderen. Ik hadt niet in den zin dezelve te wederleggen, als zynde in 't geheel geen antwoordens waardig, voornamentlyk om dat ik weet, dat fmaatheden van zelfs te niet gaan; maar zekere reden heeft my zodanig be- wogen, en aangedrongen, dat ik 't ten enemaal nier heb kunnen voorby- gaan, nogtans met dat oogmerk dat ik beflocen heb my van alle antwoort na dezen te onthouden. Want ik heb gehoort, dat hy en die gene , welke hem radenen behulp-
zaam zyn, voorgenomen hebben, my van myn voornemen af te trekken, na- mentlyk, dat ik die dingen, welke van anderen niet aangemerkt, of ten minften niet volkome genoeg, veel minder regt afgebeelt zyn, niet gemeen zou maken. Ondertuflchen wilt niet qualyk nemen , dat ik U verbale myne beknopte wederlegging, dewelke ik in 't openbaer onlangs voor een gedeelte gedaan heb in tegenwoordigheydt van J. Rau, waar af gy ook oor en ooggetuyge geweeft zyt. Voor eerft heb ik de toehoorders, die ineen groot getal by malkan deren
vergadert waren, des mans ruwigheydt in het opfehrift van zyn brief be- Bbb 2 gaan
|
||||
38o ANTWOORT van FREDRIK RUYSCR
gaan, aangetoont, alwaar hy zegt, dut.het middelfchot van'tba\zakievm
my afgebeelt verdigt is y als of ik van dien zelfden aart was, als hy, die wat hem in den mont komt,. niet fchaamt te zeggen, en niet fchroomt de menfchen verdigt ze Is voor waarheden op te dringen $ gy hebt 'er, Ervare Heer,. een voorbeelt af omtrent het balzakie van een menich, 't welk hy voor- geeft dubbelt te zyn, ja zodanig heeft hy het laten afbeelden, en dat in ider menfch, (dat dit uyt zyn eyge kraam is gekomen kan ik ligtelyk geloven) daar het in tegendeel enkel en maar een is ■> zou hy niet beter gezegt heb- ben, dat het middelfchot van 't balzakie van Ruyfch afgebeelt dwaalagtig was ? want ik beken dat ik als menfch kan mistaften, maar dat het Verdigt zou zyn, valt my hart, die zulks niet gedaan hebbe. In de voorgaande openbare anatomifche vertoning, onlangs gehouden, hebbe ik alle de toe- zienders, als mede J. Rau zelfs, dewelke, als ik gezegt hebbe, daar te- genwoordig was, zeer klaar vertoont, dat het middelfchot van't balzakie geenzints verdigt, of dwaalagtig was. Op de 2. bladtz. fchynt hy uyt een ander vaatie te tappen,- alwaar hy
zegt, dat den goeden imborji van Ruyfch om verfcheydene oorzaken nog be- roemt is, en geroemt moet werden. Ider, die maar enige omgang met hem gehadt heeft, zal menigmaal gehoort hebben, dat hy Ruyfch, en deszelfs konftdan eens tot in den hemel toe, ja nog hoger en boven verdienden ver- heft, en dan wederom.aanftonts, na dat het hem in den zin fchoot ge- tragf. heeft de konft van Ruyfch met de grootfte nydigheydt te verwer- pen , ja gelyk a!s een andere [cyclofs] Reus, Ruyfch met een hoek uyt een fteenrots te overftolpen. In zyn eerfte brief wiert ik vereert met den titel van zeer vermaarde en
geleerde Heer, in 't.fiuA van de ontleetkutide veel verdient hebbende -, 'm den volgende worde ik aangemerkt als een onwaardig ontleder, die opge- fmukte dingen -voortbrengt; derhalven zal 't my na dezen even eens zyn, of van y. Rau geprezen, of veragt te worden. Met een vinger moet 'er ook aangewezen worden, dat hy op het derde •
bladt my lichtvaardig en zonder enige waarheydt befchuldigt, namentlyk, dat ik hem het gebruyk van de Tiuytfche taal in zyne ontleding niet, heb kunne verbieden. y, Rau moet zig fchamen, ten zys hy geheel en al fchaamteloos gewor-
den is: want ik heb nooyt zodanig iets ondernomen: ik beken wel, wan- neer hy meer en meer zich in myn bezitting ftelde, en de chirurgl- cale operatien twemaai openbaar in 't werk geftelt hadde, waar mede hy zyn vryheydt meer als na behoren tragte uyt te breiden, en zich in myne ♦ ' bezit- |
||||
Aan CHÏUSTIANIL3 WEDELIUS. , . &l
bezitting m te wikkelen, dat ik op den derden dag na de Ed: Achtbare
Heren Burgermeefteren gegaan ben, alleen met dat oogmerk x om te vragen, of het J. Rau toegeftaan was, zodanig iets in't openbaar te doen; wat gefchiet 'er ? aanftonts is hem verboden de chirurgicale operatien in 't openbaar te vertonen, des niet te min heeft hy de ftoutheydt gehadt in dien brief t© fchryven, dat ik het verbodt niet heb kunne verkrygen j hoewel 'er aan- ftonts een verbodt opgevolgt isgeweeft, 6 Wat een ongehoorde ftoutheydt r ondertuflchen wilt my niet, zeer geleerde Heer, om diereden over nydig- . heydt befchuldigen: want de reden, waarom ik dit gedaan hebbe, is de volgde. De overluyden van 't chirurgyns gildt, het voornemen van % Rau qua-
lyk nemende, hebben hem op de chirurgyns kamer ontboden , en onder- vraagt, of hy van de Overigheydt verlof hadt verkregen om de chirurgica- le operatien in 't openbaar in 't werk te ftellen j waar op hy antwoordedc, waarom zou my zulks minder geoorloft wezen, als Ruyfch ? hy.oordeelde,. dat hy ten enemaal met den titel van profeftbr vereert was, daar hem onder- tuffchen niets toegeftaan was, als ider jaar alleenlyk een openbare ontleding zeven dagen lang te mogen doen , nogtans met die bepaling, als Ruyfch daar ter plaatze geenzints bezig is. Wie zou niet tot de Achtb: Heren Burgermeefteren zig vervoegen, dien zulke ongeregelde dingen gebeurt waren ? Op het 3. bladt. brengt hy o?k ydele klagten voor den dag, zeggende,
hy /meet andere nieuwe valfche befchuldïgingen tegens my, die hem nooyt heb zoeken te beledigen; en heeft my met dievery in zyn openbare lejfenbe-* ticht, of ik daar aan fchuldig ben of niet, laat ik de Lezer oordelen, na dat ik 1? naakt zal uytgelegt hebben, waar van daan Ruyfch de oorzaak van deze zyne betichting genomen heeft. Hier verhaalt hy, wat hy openbaarlyk gedaan heeft, met zoo grote, ver-
waantheydt, dat'er de Lezer ligtelyk een walging vankrygen zou, en dat nog niet zonder een gebrekkig verhaal} zeggende, dat ik myne beschuldi- ging tegen hem genomen heb uyt zyn werktuyg, en operatie: wat zyii werktuyg aangaat, wie zal met my niet bekenne, en 'er zyn zegel aanhan- gen , dat het zelve ten enemaal onnut is in een ware nederzakking van 't \j?al- pebrd] ooglidt, of om het bovenfte ooglidt met vrugt af te korten ? zo hy , maar overweegt, dat .in een afkorting van 't ooglidt niet alleen de huydt, maar ook het kraakbeen voor een gedeelte afgezet moet worden, 't welk gedaan zynde zoude de zieke in den floot vallen, willende den regen my- den, en van een quade in een erger ftaat* geraken: evenwel heeft hy nie£ gefchroómt in 't openbaar te roemen, dat hy'er vier, met een nederzakking Bbb 3 van
|
||||
382* , ANTWOOÏtT tan FREDRIK RUYSCH,
van 't ooglidt bezet 3 door behulp van dat inftriiment genezen heeft j ik verwagtin 't toekomendey dat hy my een enkelvoorbeekbybrengt, ikge- love niet, dat de zeer beroemde Heren van J. Rau aangehaalt, 'Dortmontjzn RomaHnus 3 als mede de zeer brave Hcelmecfters Tle t§ Rozeboö?m, deze •fnorkery zullen goet keuren, namentlyk dat'er een van die vier is genezen van 't gemelde gebrek door dat inftriiment 5 ik zou het tegendeel gemakke- lyk kunnen goedtmaken^ namentlyk, dat ze in een erger ftaat gebragt zyn, wat hy ook van zyn ervarentheydt mag opgeven. Maar evenwel op dat niemant denké, dat dit inftrument zonder enig gebruyk is, zal 't niet on- dienftig zyn, den weg van de pra£tyk te banen, en te ontdekken, in wat gebrek zulks met nuttigheydt kan aangewendt worden. Gelykerwys het vleefch, en andere delen van 't menfchelyk lichaam, zomtydts te veel uyt- wafTchen, alzo gaat ook de huydtj of alleen ofte gelyk met het vleefch, de palen van de behoorlyke grootheydt te buytenj als dit gebeurt in't boven- • ile ooglidt, zal men dat inftriiment moge gebruyken, en dan is 'teenzoort van een tang, dewelke Mr, Tiet er Adriaanze Kerduyn zeer vele Jare ge- bruykt heeft; en dat in het afzetten van een verlengde voorhuydt, zo dat men zich -verwonderen moet, dat hy zegt, dat ik de gelegentheydt van hem te befchuldigen genomen heb uy t dat inftriiment, het tegendeel heb ik aangetoont in de voorgaande anatormfche demonftratie , waar in ik een in- ftriiment gebruykt hebbc, van 't zyne, dat J. Rau bygebragt had, ver- fchillende, gelyk te zien is in de bygevoegde z en 3. Figuren. Verders zegt hy dat ik de gemelde vertoningen volbragt heb, met myne ge-
wone welfprekentheydt^fraye manier van redeneren, en vaardigheydt der han- ^^jwelvrienden bedwingt U van lachenlmyne welfprekentheydt,fraye manier van redeneren, en vaardige handen hebben my nooyt tot een ftrik en bedrog verftf ekt, een al te gladde en labbere tong te hebben, is den menfeh dikwyls fchadelyk 5 't welk J. Rau met my moet bekennen; en dat hy zegt dat ik in den zin hadde, zyn roempie weg te nemen; ik weet niet, wat hy daar mede zeggen wil! van wat roempie fpreekt hier J. Rau ? 't is fchandelyk voor.een Leerar [Doctor] wanneer hem'zyn eyge misdaat befchuldigt: al- le zyne fchriften worden daar toe gefchikt, om my en myn konft te onder- drukken, en dat met fchimpwoorden en vertellingen, die verre van de waar- heydt af zyn. Onder anderen leeft men op de 6. bladtz. in zyne. laaft e les {drie of vier
heeft hy 'er maar gehouden) heeft Bet hem behaagt de operatie van de relaxa- tie of [phalan gofis] neder zakking van 't bovenfte ooglidt te herhalen% begryp *$ voornaamjk en den&in van zyne woordenr-j Brekende van 't ïnfirmnent van
|
||||
^^^»i^"iW«i
|
|||||
Aan CHRISTIANUS WEDELIUS, ,\ 3%
van Bartisch, vertoonde hfer verfcheide kromme en regtc na de afkeek
dmg van Bartifch gemaakte, evenweluyt koper, dat zeer quaadt ik Hier is 't in een uuTchenreden te zien, *hoe vele dagen ik bezio geweeft ben
namentlyk^//^/y,ê drieofvzer\\v2amm heeft hy,die wil vreedzaam gehouden worden, de reden daar niet bygevoegt, deWy! de lugt, wegens de warm- te, voor de verdere vertoningen niet dienftig was: drie of'vier, waarom niet vier of vyf, zo hy vreedtzaam begeerde genaamt te werden: want hem is niet onbewuft, dat ik vier vertoningen gehouden heb 5 is dit om de roem van Ruyfch uyt te breiden? laat hy in zyn geheugen brengen, hoe vele vertoningen hy gewoon is in 't werk te ftellen, en dat zomtydts om den anderen dag, wanneer hy zelfs maar drie vertoningen gehouden heeft f en dat maar eens in een geheel Jaar) o. ongehoorde nydigheyt van een man die rekkelyk en vreedtzaam wil gehoude worden! 't Is ook verre van de waarheydt af, dat'er onder de inflrumenten van,
mybygebragt, een regte is geweefl, gelyk hy zegt, want al waren ze krom, uyt koper gemaakt, welke zoze uyt koper de flechtfte zyn, gelyk ' J. Rau zegt, waarom heeft hyze dan zelfs uyt koper late maken? maar ik
zegge, dat ze uyt koper even becmaam zyn. Voorts dat ik gezegt hebbe , gelyk hy verhaalt, in de' bovengemelde
vertoning, op dat ik ook met fchyne met een andermans goet te pronken. wykt van de waarheydt af: ik heb in tegendeel gezegt, ik ben deuytvin- der van dit inftrument niet, maar meefter Tieter heeft het na 't af beeldtzel van Bartifeh late maken : derhalven het woort ook uytgelaten zynde, <xelyk ik 'tuytgelatenheb, verandert den zin: want het woort ook zou op imant gezien hebbe, en op dat hy 't op zig zelfs zou paffen, heeft hy, die ge- heel ftekelig en rouw is, het woort ook daar by ge voegt. Wat quaats heeft Ruyfch nu begaan ? was 't Ruyfch niet geoorloft te
zeggen, alwaar Rau by was, ik ben geen uytvinder van deze of gene vin- ding ? ik wil de naam niet hebben, dat ik met eens anders goet mooy ben eri hoe kunnen die woorden op hem zien, nademaal hy betuygt, dathyiri 't openbaar gezegt heeft, dat hy niet gehoude moet worden voor den Aufteur < van 't gemelde inftrument, maar Bartifchius, en dat hy 't maar alleen met gaaties verbetert heeft 5 en 't welk hy'er by voegt, dat ik niet durfde zer- 1 gen3 dat het voornoemde inftrument van meefter Tieter was uyt gevonden
is zo beuzelachtig, dat het geen wederlegging van noden heeft: want in' dien ik zulks verzuymt hebbe, beken en zegge ik nu, dat het vanden ge- melden meefter Tieter is bedagt, en niet alleen veel verfcheelt van 't zyne" 't weik J. Rau gebruykt heeft, maar dat ook J. Rau zodanig inftrument voor
|
|||||
3H ANTWOOR.T van FREDRIKRUYSCH,
voor myn vertoning nooyt gezien heeft 5 want dat blykt hier uyt, 't welk
hy een weynig daar na zegt: want de Figuur van H myne ruoor twee maan- den vertoont, lag den toehoorderen in de ge heugenis, te weten die, dewelke van hem nooyt gezien was. Wat dunkt Ü, zeer Er var e Heer, van de zo zeer bclachlyke en tegen
de waarheydt ftrydende befchuldiging ? komende by na in 't geheel over een met die, dewelke nu volgt^ de lesge-eyndigt zynde, fchryfthy, ge- eruyken de de vryheydt my toe ge ft aan van de Ed: Achtbare He er en Schepe- nen, toen ter tydt myne aanfchouwers oj> de ontleding, vroeg ik Ruyfch, enz. van welkeAchtb.Schepenen aanfchouwers van die ontleding is hem de gemelde vryheydt toegejlaen ? nademaal niemant van de Schepenen by de voornoem- de ontleding ge weeft is. Verwondert U. evenwel niet,^^r Er var e Heer, want hy is gewoon dat hy
niet fchroomt te zeggen, wat hem maar in den zin fchiet, zo 't hem maar in zyn kraam te pas komt, alhoewel niemant van de Schepenen de ontleding toen ter tydt met haar tegenwoordigheydt vereert heeft, echter is J. Rau{7,o hy zegt) de vryheydt vergunt Van de Schepenen, die daar aanfchouwers waren. O verdraayt en gcbrekkelyk verhaal! Indien J. Rau aan deze misdaadt niet fchuldig wil gehoude worden, verwagt ik in de naafte openbare van hem in 't werk te Itellene ontleding de namen van die Schepenen } en 't geen hy Zegt, dat hy na onderen gegaan was in 'tchirurgyns vertrek, ö#?Kuyfch zachties te ber i/pen, daar moet geen geloof aan gegeven worden: want uyt het voorgaande en dat 'er volgt, blykt het niet* Hy was in de chirurgyns kamer gekomen, om na gewoonte gelegentheyd
te nemen van my te quellen, en myne woorden te verdrayen, 't welk ik meen klaar te blyken uyt het volgende, zeer beroemde Heer, zeyde hy, "'t. zou my wel aangeftaan hebben, zo gy myn naam daar bygevoegt, en ge- zegt hadde, dat ik die gene was daar gy van Jprak, die met eens anders goetpronkte; ontftelt zynde, antwoordde ik, waarom vergt gy dit van my, die op U niet gedagt hebbe ? maar hy verhaalt, dat hy zou gezegt hebbe -, ik danke 1) grotelyks voor uwen aangewenden arbeydt in deze ontleding, maar het gewag maken van dievery, waar over gy my ftilzwygende hebt wille betichten, mishaagt my. «* Op de 8. bladtz. verhaalt hy wederom woorden, die nooyt uyt myn mont
gekome zyn, namentlyk, drie en dertig 'jaren heb ik deze konfi geoeffent, alle Anthettren heb ik doorbladert, daarom zalyder een ligtelyk kunne gis- fen, dat ik in 't lezen meer geoeffent ben, als gy. Wie der ftervelingen kan aan deze vertellingen geloof geven , zou hy
niet
|
||||
Aan CHRISTIANUS WEDELIirS: ;8;
niet met rcgt als krankzinnig gehouden worden, die zich niet fchroomde
zulke verwaande woorden voor den dag te brengen. Die my kennen, en wien J. Rau niet onbekent is , zullen ligtelyk geloven, dat deze din- gen , dewelke hy hier verhaalt, verzonnen, en regt tegen malkanderen ftrydig zyn. Daar en boven wie zou de jaren verminderen, zo hy wilde roemen over de langdurigheydt des tydts: want ikhebdeontleetkonftgeen drie en dertig jaren (zo hy zegt} geoeffent, maar langer, fchoon niet in 't openbaar. Zo dat alles aan alle kanten gebrekkelyk is, 't geen van dit menfch, die my oordeelt zyns gelyk te zyn, wort voortgebragt: want het is niemant onbekent, met hoe groot een ophef en fnorkeryhy over al roemt van zich zelfs, en zyn konft, en wetenfchap, zo inh openbaar alsafzon- derlyk. Op dat gy evenwel wete, zeer vermaarde Heer, wat van deze zaak is, zal ik u zulks met weynig woorden verklaren. , Ik heb in de twaalfde ontleetkundigen voorfteliigen brief verhaalt het
zamenfpraakje tiuTchcn J. Rau en my voorgevallen, en ik makegeenzwa- righeydt om het zelve nu wederom op nieuws te herhalen; in 't zelve hadt hy aangenomen verfcheide Autheuren aan te zullen tonen, die naauwkeuri- ger het middelfchot van 't balzakje befchreven zouden hebben, als ik; hier op heb ik geantwoort; als gy dit doet, zal ik U voor een groot man hou- de; maar ik heb hem de handt niet toegereykt, 't welk ook onder 't ver- digte moet gerekent worden. De agterfte woorden , namentlyk, naauw- keuriger, als ik, flaat hy volgens zyne gewone manier in zyn verhaal o- ver, daar 't ondertiuTchen de fpil is, op 't-welk het gehele radt draayt, en de woorden, die hy op de 8. bladtz. bygevoegt heeft, dat ik op zodanige manier, als hy aanhaalt, hem afgevordert heb, namentlyk dat hy onze zamenfpraak met den druk zou gemeen maaken, zyn' verre van de waar- heydt af. Ik heb maar verzogt, dat hy my de Autheuren bekent zou ma- ken, dewelke naauwkeuriger (gelyk hy zegt) als ik het middelfchot van 't balzakje befchreven zoude hebben. Hier op heeft hy geantwoort, dat zal ik U zeggen in tegenwoordigheydt van tien Doctoren ; als of'er in zo een belachelyke zaak twe niet genoeg waren; wat gefchiedt 'er ? hy is na 'den drukker gegaan, en heeft terperiTe gebragt, een verminkte en na zyn zin opgefchikte brief. Of dat wel gedaan is, laat ik U zeer ervare Heer, oordelen, en niet die genen, die hem raadenen behulpzaam zyn. Eenwynig daar na zegt hy, dat 'er vier Chirurgyns by dit discours tegenwoordig waren ge weeft (welkers namen hy niet melt*) als mede myn zoon Hendrik $ dewelke, gelyk hy zegt, zyn vader getrouwelykin deze zyne verdediging byftondt-, even eens, als V van htm zomtydts gefchietop V the* "v'vj Ccc • atrum |
||||
Tf&ó A^SfTWÖÓRT van FREDRIK RUYSCfi^
at rum anatomicum, en in de Hortus Medicus, wanneer zyn vaderflame lende
> voorleeft: als ik my in 't openbaar tegen deze onregtmatige woorden ver- dedigde;, heb ik in tegenwoordigheydt van J, Rau gezegt, dathy reden zou hébben, zich gelukkig te achten, Indien zyn zoon of dogter tot den ' ouderdom van myn zoon gekomen zal zyn, en dan zo veel hulps van hem óf haar gehadt zal hebben; daar en boven heb ik alvorens gezegt, dat het die genen, dewelke de tong al te los hangt, zomtydts tot een ftnk en be- drog verftrekt heeft, 't welk J, Rau beproeft hebbende bekenne moet fchoon hy op my zeer verftoort is. Op de 9. bladtz. fpreekt hy van laftertaal en fcheldtwoorden van my
in den 12. voorftelligen brief uytgebraakt, 't geen waarlyk belachens waar- dig is: want alle, die dezen brief gelezen hebben, betuygen, dat'er niets ingevonde kan worden, dat na fchelden gelykent. Een weynig daar na oppert hy wederom op nieuws, dat ik zeer begerig
was geweeft zynen brief te zien, daar ik nooyt zulks hébbe gedroomt 5 geen nootzakelykheydt van fchryven drong hem, maaralleen zyne gene- gentheydt en prikkeling tot fchryven, waar mede hy al over langen tydt geqiielt geweeft is, hebben hem daartoe aangefpoort, Op de 10. bladtz. haalt hy de eerfte oorzaak van't verfch il aan, dewel-
ke zo gekkelyk is, dat 't naauwlyks waardig is verhaalt te worden. Hy praat op nieuws van 't inftrument van Bartifch , van hem verbetert. "Dat de woorden over \"t gemelde inftrument de eerfte oorzaak van dit ontlett- kundig verfchil geweeft zyn, heb ik te vooregetrouwely.k verhaalt -, ik heb die in my pi briefy aan hem gefe breven, op dat ik nïep fchynenzou van de weg af te gaan, wille fmoren, nademaal ze ter zaken niets deden, waarlyk" ik zou nooyt dien brief hebben laten drukken , ten zy ik gezien hadde, dat Ruyfch daar zeer begerig na was, is dit de eerfte oorzaak van \ verfchil? namentlyk dat ik gezegt hebbe, dat ik geen uytvinder ben van dit inftrument, maar meefter 'Piet er Verduyn, van wien ik't zelve verkre- gen hadde. Is 't zo qualyk gezegt, ik ben den uytvinder niet, ik wilde naam niet hebben, dat ik met eens anders goet pronke ? want ik hadt het nooyt in dit geval te vore gebruykt, en zodanig inftrument was ook nooyt in handen van J. Rau gekomen: want dit is ten enemaal verfchillendcvan dat f 't welk hy aangewent hadde. Is deze de eerfte oorzaak van 't gefchil! 6 ongehoorde en belachlyke oorzaak! Voorts wat aangaat, het geen hy aanhaalt, dat hy die woorden hadt wille fmoren, dewelke in zyn brief ftaan, nade~ tnaalze niets ter zaken deden ^ hy zou waarlyk beter gedaan hebben , zul- ke ongerymde dingen te fatoren, als ze de geleerde werelt op te dringen, |
||||
Aan CHRISTIANUS WEDELIUS- 387
dewelke» gelyk hy wel zegt, ter zake niets deden, 't welk waaragtiger
is, als dat ik zeer begerig geweeft ben dien brief te zien, of dat ik non-: dertmaal het verharde balzakje in 't openbaar vertoont heb. Eens hadde ik in een openbare ontleding het balzakje van eenmenfch, door onze konfl: als een fteen, verhardt vertoont, in 't welke de bloetvaten , door 't zelve ver- fpreit zynde, uytftekendt fraay gezien worden: hy}dit in zyn brief my tot een; miflag tragtende te rekenen,fchryft, dat ik hondertmaal 't zelve in 't openbare, theater vertoont hebbe 5 wat zal 'er derhalven van zodanig een menfch te den-* ken ftaan, wien eens hondertmaal is} miffchicn zal hondertmaal hem ook maar eens zyn, zo 't hem dunkt in zyn kraam te pas te komen5 en een weynig daar na wederom, heeft hy met meer als hondertmaal op de zelf- de plaats ge zegt in 't byzynJer 'Doctoren, dewelke zyne woorden in haar ge- heugenis kunne brengen > wie der ontIeders of oude of nieuwe heeft ooyt zodanig fchot ge zien $ daar van gefchreven'i e enig gewach gemaakt% niemant heeft van dit fchot te voren ge droomt. Te voren hadt hy gezegt, dat ik hondertmaal het verharde balzakje ten toon hadt geftelt in 't open- bare theater, daar ik 't maar eens hadt laten zien -y nu werpthymy tegen, dat ik meer als hondertmaal zodanige dingen gezegt hebbe, die nooyt uyc myn mont voortgekome zyn, of die ik ooyt verhaalt hebbe. Die my ken- nen, laat ik oördele, of'er zodanig iets met enige fchyn van waarheydt van my gedagt kan worden, die nooyt met vermetelheydt de openbare ont- lcetkundige vertoningen gehouden heb. Zekerlyk deze dingen paffen meer op J. Rau, die om deze reden zeer vermaart by alle gehouden wordt, welke hem kennen ■, en die 't tot een gewoonte heeft zich zelfs met loftuy- tingen tot den Hemel toe te verheffen j dit zal zyn brief den Lezer overvloedig genoeg te kenne geven, in de welke hy van zyne ontledingen en andere daden met zo grote fnorkery zweeft, dat het alle menfehen, wel- ke ik tot nog toe ontmoet heb, verdroten heeft. Hy fchynt in dien brief met Ajax tepocchen, zeggende wort een Vlyjes bymygejtelt, alseenftar- ke Ajax. , ;Hy werpt my tegen, dat ik hondertmaal die woorden voortgebragt heb,
en ik zou geloven, dat ik in al die tydt, van welke J. jRau Parys heeft: verlaten, en te Amfterdam aangekomen is, maar eens en andermaal van de mannelyke teeldelen gehandelt hebben y dit alleen geheugt my eens te heb- ben gezegt, wanneer ik 't balzakje vertoonde, niemant heeft tot nog toe öp deze wyze het menfehelyke balzakje bereydt, dat deszelfs fchot, met bïoetvaten voorzien, klaar te voorfchyn gekomen is: ziet gy niet, zeer ervare Heer, al wederom een onderfcheydt ? Ccc 2 Aan*
|
|||||
1
|
|||||
388 ANTWOORT van FREDRIKRUYSCH,
Aanftonts heeft hy 't wederom van de mifllag in myn tong} maar is 't
niet beter een mifllag in zyn tong te hebben, als zodanige feilen te begaan, die voor 't menfchelyk geflagt veragtelyk zyn ? enz. 't valt«^ Rau niet alleen zeer moeylyk myne gezegde woorden zonder te verminken te herha- len, maar ook myne fchriften, ziet de 12. bladtz. alwaar deze woorden gevonde worden. Wel aan dan, zegt hy., laten die beroemde ontleders zodanig fchot, en bykans de ware ge fielt enis van 't fchot geweten hebben, ik heb het echter ofgeheldert, en befchreven en afgebeelt, dat'er vaten in zyn. '
Myne woorden luyden aldus. Zal daarom de Autheiir ontkennen, dat
ik veel dienft gedaan hebbe, om dat ik zommige dingen, haar onbekent, bygevoegt hebbe, en die zy niet hebben afgebeelt, ik afgebeelt hebbe, dat ik daar en boven de namen van vertonen bygevoegt, en de bloedtvaten aan- gewezen hebbe-, hy maakt geen gewag van de manier van vertonen, zon- der welke niemant het fchot van 't balzakje duydelyk zal kunnen aanwy- zen»
Laten wy nu eens zien,wat nieuws onze berifper, uyt zyn eyge koker voort-
gekomen, de geleerde werelt mede gedeelt heeft. T>e menfch heeft geen een balzakje, maar twee met een huydt bedekte
balzakjes, 't geen ik aanftonts door figuren, want dat bemint Ruyfch, verklaren, en y der een in dode lichamen over vier Jaar en geftorven aan- tonen zal, in geeft van wyn, hom, of zuyker bewaart, nogtans beter en met de natuur overeenkomftiger in verfch geftorvene lichamen. Dat een menfch met twee balzakies voorzien is, zal niemant ontkennen,
wat nieuws te zyn, maar niemant der ontleders zal deze ftelling en verze- kering die kreupel en niet een hair waardig is, aannemen. Ik zou J. Rau raden, zo hy meermalen wat nieuws wil aan den dag brengen, dathy ande-e en met de waarheydt meer over eenkomende zaken de geleerde me- dedele, en wat beter pafTende figuren by voege, welkers vaten een natuur- 1 vke loop behouden. Want ik bemin figuren, gelyk hy zegt, maar niet zodanige, dewelke tot opheldering der voorwerpen onbequaam zym Laat hy fpotsgewys zeggen, dat ik figuren bemin, ikantwoorde zonder fpotten, dat ik nooyt myn zegel zal hangen aan zyn figuren, aangaande het dubbel- de balzakje, als zynde niet overeeakomftig, dwalende, en de waarheydt VCOpydefi2. bladtz. hadthy gezegt, dat een menfch twee balzakjes h^dt
met de huydt omringt > maar op de 13. bladtz. het balzakje beftmtuytde |
||||
• Aan CHRISTIANUS WEDELIUS. a 389
oJ>J>erhuydt, huydt ^ envlies , 't welk het \Membranacarnofafeudartos\
vlezige vlies, genaam t wort. Derhalven heeft een menfch (gelyk hy zegt) twee balzakjes, met een
huyt bedekt, en een wynig daar na, het balzakje beftaat uyt een opper- huydt, huydt, enz. of deze dingen over een komen, zeerervare Heer, zal ik U laten oordelen. Want daar 't. balzakje voornamentlyk van gemaakt wort, is de huydt,
en als die weggenomen is, wort ook hetbalzakjc weggenomen, zegt men niet dat de ballen en hare vliezen weggenomen zynde , het balzakje over- gebleven is ? gelykerwys de (praputiunï) voorhuydt, een verlenging van de huydt en 't celluleus vlies is, dienende tot een dekzel voor 't (glans T'enis^) hooftje van de roede , alzo is ook de huydt het voornaamfte maakzel van't bal- zakje, van't lichaam af hangende,op dat het zy een beursjeof zakje van de ballen. Verder fpreekt hy van myne, dog hem onbekende manier van drogen,
dewelke > hy zegt, dat ik boog of hef, oj> dat ik des te zwaarder nederv al- le. Dog die fteen valt op des werpers kop. Laat hy in zync gcdagten brengen, wat hy voor dezen van die kon ft, die hem ten enemaal onbekent is3 meteen bly gelaat gezegt heeft, en dat aan een menfch, die geloof- waardig en nog m 't leven is. Nu heb ik de manier om de vaten van 't hart op te vullen zo
wel ah Ruyfch gevonden > maar ik kan ze niet dr ogen l \y Moet men J. Rau niet antwoorden, dat de konft geen hater heeft, als
een onkundige t het zodanig hartmaken en drogen der deelen van 't men- fchelyke lichaam, dat de gehele maat derzelver byna in zyn geheel blyft, en dat de couleur van 't natuurlyke niet veel verfchik, zou J. Rau niet nalaten Hemelshoog te pryzen, (Vien het dagelyks werk is, zich over zy- ne anatomifche en chirurgicale werken, en voornamentlyk over deLatyn- fchetaalte beroemen, of hy zulks met regt of niet, kan doen, laat ik aan 't oordeel van anderen over) zö hem maar even zo wel, als Ruyfeh bekent was, op wat wys die dingen gedaan moefte worden. Hy heeft aan ver- fcheide gezegt, en nu heeft hy niet gefchroomt waereltkundig te maken, dat onze konft bedrieglyk en opgefmukt is j ondertuffchen belooft hy de ftudenten, dat hy haar in die konft onderwyzen zal, en dat hem dezelve niet minder als R.uyfch bekent i$, daarhy deze konft niet eens van verre gegroet heeft. Niet zonder reden, zegt men, die nydig zyn, zyn verach- telyk van gemoet. Derhalven zo J. Rau onze konft, waar in hy ten ene- Ccc 3 maal
|
|||||
■-
|
|||||
39o ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
maal onkundig is, nog voortvaart te verachten, maghy wat in de lucht
fchermen. JSJu fpreekt hy wederom, niet zonder walging van den Lezer, van my-
ne dwaling, gelyk hy zegt, in de bereiding van 't balzakje begaan, door welke het middelfchot van 't balzakje te voorfchyn komt. Deze bereyding i$ byhem opgefmukt, fchoon hy ten enemaal onkundig is in onze konft, door welke de bereiding m 't werk geftelt wort: en niet alleen ik, maar de Autheuren van hem aangehaalt worden ook befchuldigt, om dat ze ge- fchreven hebben, dat 'er zodanig fchot is. Die eerft de waarheydt vaft ftelt omtrent het zyn van 't fchot, ontkent nu dat het'er is j zo hy gezegt had- de , ik oordeel niet dat de gemelde Autheuren op die manier, en zo duyde- lyk hetmiddelfchot van't balzakje gezien hebben, als van Ruyfeh voor- ge (lelt is, om dat ze de konft van bereyden en drogen niet gehadt hebben, Ik zou van zyn gevoelen niet vreemt geweeft zyn^ want zonder deze konft zalniemant het middelfchot van 't balzakje duydelyk vertonen. Maar by al- dien J. Rau oordeek, dat dit de waarheydt niet is, ik zal verwagte, dat hy in de naafte openbare ontleding my zo duydelyk, en zo naauwkeurig het middelfchot van 't balzakie zonder droogmaking vertone, als ik onlangs gedaan hebbe; meteenwoort, ey lieve? zo't waar is, dat gy voorgeeft, doet het hier; en als gy, het zelfde niet zult hebben volbragt, 't geen ik, zullen wy verwagten, of 't U tot verachting ftrekken zal j dogïk ver- zekere , dat het onmogelyk is, om dat alles in 't balzakje van een verfch geftorve menfch zo glibberig, week, en buygzaam is, dat het balzakje zo duydelyk niet kan vertoont werden; en dat myne manier van bereyden my meer als eens, gelyk hy zegt, gemift heeft, beken ik gaarne, en J. Rau zal 't duyzentmaal miflukken, eer dat hy zo ver, als ik, in het bereiden der delen van't menfehelyke lichaam zal gekomen zyn, zo dat ze de couleur, die met de natuurlyke naaft overeenkomt, behouden, en wcynig, ten aan- zien van de gehele maat, verliezen. Hy is ook niet zelden bedrogen ge- weeft in zyne vertoningen, die hy in 't openbaar gehouden heeft; maar ik fta niet toe 't geen hy zegt, dat de tunica Ruyjchianamy bedrogen heeft, des zelfs figuren kan men zien in de7* 10. en »:£. figuren van de 16. tafel, ja ik zal nooyt weygeren het voorwerp zelfs ten mynen huyzete latenzienj maar al wat J. Rau niet kan vertonen, ontkent hy in de wacrelt te zyn. Ondertuffchen moet J. Rak weten dat hy, zo lang hy op de gemene manier de delen van 't menfehelyke lichaam vertonen zal, gelyk hy gewoon is, dier- gelyke fyne (tukken nooyt te voorfchyn zal brengen, ais ik dagelyks laat zien, en van allen beveftigt wort, zodanig in der daat te zyn, zo dat ik niet al- leen |
||||
* Aan CHRISTIANIXS WEDE LIUS. 391
leen myne ogen, maar ook die van anderen, veel doordringender als de my-
nen vertrouwen zal, tot dat J. Rau my het tegendeel in 't openbaar zal aangetoont hebben, 't welk ik geloof, dat hy doen zal, als de kalveren op 't ys danzen.
£n 't geen hy reutelt van de ïnmondinge van de [arteria bronchialis.J lon-
gepyp-flagader met de long-flagader, is van den zelfden allooyj als mede 't c^een hy voortbrengt van de naam van de longepyps-flagader van my aan die fla^ader gegeven, wie ziet niet, dat alle deze dingen na al te grote ny- digheydt rieken? van allen, en in de fchriften van alle ontledcrs, heeft het de naam van longepyps-flagader behouden, en dat met recht, om dat de- zelve door de \_bronchid] longepypen verfpreydt wordt. Deze dingeii pvergeflagen hebbende, fpreekt hy nu aldus van den roem
van andere Autheuren door my, gelyk hy zegt, gekrenkt: ik zon aiover langden roem van vele Autheuren, door Ruyfch zo met woorden, als fchriften gekrenkt, verdedigt hebben, V welk ikmeem billyk te zyn ; ge- lyk ik zelfs zekerlyk Ruyfch na zyn doodt zou verdedigen, Indien hy zal nagelaten hebben daden , die de gedachtenis en verdediging waardig zyn. Wat dunkt U, zeer ervare Heer, van deze vertelling: hy zegt billyk te zyn, dat hy den roem van vele Autheuren door Ruyfch zo met woorden als fchriften gekrenkt, verdedige, daar hy ondertiüTchen zonder enige, of de minfte reden, of klaarblykelyke oorzaak, my zo hevig aanvalt 3 ziet boven, zo't U behaagt/de eer fte oorzaak, van't verfchil, gelyk hy zegt, dewelke gy echter niet vinden zult, al gebruykte gy de lantaarn van^itf- eenes. Hy zal ondernemen den roem na de doodt van Ruyfch te verde- digen', gelyk hy belooft, namentlyk op die voorwaerde , dat Ruyfch ge- denkers en verdedigings waardige daden , na zal hebben gelaten. 6 Wat bedriegery van een menfch ? die een berifper van eens anders daden wil zyn, daar hy ondertufTchen zich gelukkig achten zou, zo hy devoetftap- pen van Ruyfch konde na volgen; ondertufTchen twyffel ik niet, of na myn doodt zullen 'er ook wel eerlyke lieden gevonden wórden, die de fchriften van Ruyfch na verdienften zullen verdedigen -t maar goede wyn heeft geen krans van noden, en indien hy Ruyfch in zyn brief wat fpaar- zamer Veracht hadde, zou 't hem niet tot oneer verftrekt hebben, dienog- tans zegt, de vrede altydt boven de twedragt te ftellen -, laat dat geloven, die J. Rau niet kent, maar ik zal dit over laten aan 't oordeelvan die van Parys en Amfterdara. t' , r1 Verders zegt hy* waarom alle Autheuren mifiajt'en, diefchryven, dat
de balten twee dgemenebekleetzeh hebben, de huydt namentlyk en V vJe- |
||||
392 ANTWOORT van FRBDRIK RUYSCH, .
zig vlies , als of bet vlezig vlies een eenige zak was, oj> dezelfde %zys
als de huydt, de ballen bekledende. Het tegendeel heb ik onlangs duydelyk in't openbaar, daar J. Rauby
was, aangetoont, en dat de Autheuren niet misgetaft hadden, dewelke ge- fchreven hadde, dat de ballen voorzien waren van twee algemene bekleetze- len, namentlyk de huydt en 't vlezige vlies * het vlezig vlies omringt in der waarheydt beyde de ballen : want door 't gehele balzakje is 'taande huydt vaft. Indien dit imant naauwkeiirig tragt te vertonen, moet deszelfs cel- luleufe zelfftandigheydt, konftig met wint opgeblazen , gedroogt, en daar na met een zeer fcherp mesje geopent worden, gelyk ik onlangs in. 't openbaar hebbe aangewezen. Op deze wys alleen, dewelke te onregt van J. Rau opgefmukt genaamt wort , komt het vlezig vlies tevoorfchyn, maar alzo niet in 't voorwerp van een verfchgeftorve menfch , 't welk lichtvaardig van J. Rau hoger geacht wordt. Indien ymant hier over nog mogt twyffelen, worden de zelfde in 't openbaar vertoonde voorwer- pen ten mynen huyze bewaart, in welke zeer duydelyk wordt aangetoont, dat de nieuwe, ongehoorde, en dwalende ftelling van J. Rau vervalt. Ik hebbe ook op dezelfden tydt aangetoont, dat het zeer verre van de
waarheydt af is, 't geen hy voorgeeft; deze muren van de zakjes, alwaar- ze malkander en aanraken, zyn zo los aan malkander en gegroeyt, dat ze9 als dat gedeelte van de huydt van de zelve af ge fcheide is , 't welk de/pleet van hare vereniging bedekt, en op die wyze uytmaakt de, zo genaamde [fu- tura] naadt {dewelke van den aars door 't balzakje tot het uyteynde van de voor huydt heen loopt') gemakkelyk ,of'met devingers, of'met eenmes kun- nen afgenomen en los gemaakt worden,. Daar in tegendeel dit alles over al zo vaft gegroeyt is, en niet los verenigt, gelyk hy zegt* en 'tgeenhy'er byvoegt, dat ligtelyk van malkanderen of met de vingers of met een mes afgenomen kan worden; ik antwoorde, dat deze dingen niet lichter van malkanderen afgefcheide kunne worden, als de andere onder de huydt leg- gende vliezen van 't menfchelyk lichaam. Beziet verder, zeer geachte Heer, zyne dwaalagtige ftelling omtrent den
naadt van 't balzakje -, deze naadt, zynde in V middelfte gedeelte van de huydt te zien, wordt niet als uyt een byzon der aaneenhegtïng van de huydt met beyde de zakjes, voortgebragt r zo dat waar is, vraag ik, waar uyt wort dan de naadtin de [ferinaum] bilnaadt gemaakt, alwaar zoda- nige voorgewende zakjes of balzakjes niet gevonde worden ? en 't geen hy verder zégt, want de huydt kan meer uyt gerekt worden^ als het vlezig vlies, ontken ik ten enemaal, en het tegendeel is klaarblykelyk in een [hydro*
|
||||
Aan CHRISTIANÜS WEDELIUS, K 393
[bydrocele] waterbreuk, en \hernia inteftinahs~\ darmbreuk, waar in het
vlezig vlies de grote van de huydt volgt, dewyl het aan malkanderen vaft- gehegte delen zyn. * Al wederom, Ruyfih verheugt zich, dat ik niets heb kunne berijpen3
als dit ene, aangaande het middelfihot van 't halzakje \ beter zou hy gezegt hebben, dat ik niets heb willen beri/pen, enz. Zo y. Rau, met de zynen, die hem helpen en raden, geen gewichtiger
drangredenen kunnen bybrengen, blyf ik daar by 't welk ik gezegt heb, dat ik my verheuge enz. Ja zo y.Rau alles, dat hy dikmaals voortbrengt,, met den druk gemeen
maakte, ik zou zeer vele dingen hebben, welke ik zou kunne berifpeiij en 't geen hy'er by voegt, dat ik zyn goede naam heb aangetafi, ontken ik, en houde het ftaande. Van dezen verbeteraar der gaatjes (die alleenlyk tracht de Autheuren te-
verbeteren, gelyk uyt zyne fchriften blykt) en verkeerde verdediger van vele Autheuren ben ik gedwonge met den Dichter te zeggen: •:'Wie zal de Ofroerders Gracchi dragen. Wanneef zy van den oproer klagen. ■ Die de moeyte neemt van ons beyder fchriften te doorbladen, zal 't hem niet zwaar vallen de waarheydt na te fpeuren. Hier mede eyndige ik de- ze briefen late y. Rau met zyn Oor blazers die hem behulpzaam zyn, varen, wenfchende, dat ze na de zin, een gezonder, verftandt in een gezont lichaam verkrygen mogen. Hier mede, zeer Ervare Heer, heb ik Una vermogen zoeken te vol-
doen. De grote goede Godt, bidde ik, beware U, die van zo een door- luchtige vader gefproten zyt, nog lange Jaren in gezontheyt en welvaart. VERKLARING
VAN DE ZESTIENDE TAFEL,
|
||||||
IndeeerJleF IGÜUR.
Ziet men een gedeelte van 't oog van een menfeh, welkers voorfte ge-
deelte van de gemene-rokken berooft is, op dat het glasagtige en cryftalli- ne vogt, in eygene rokken befloten zynde, gezien kunne worden. A, Het glasagtige vogt, waar in het cryftalline vogt B. dry ft <
Ddd C. Ge-
|
||||||
394 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
C. Gedeekens van 't zwarte verf zei, dewelke van 't agterfte gedaante
van den bairfge bant en uytfteekzei afgeweken zyn. Deze gedeeltens
verbeelden in viervoetige dieren een dunne en gefreepte kring [cireulus
- ftriatus] maar in een menfch een verwarder , uyt breder en ongelyker
flrepen beftaande. *v*
D» De flagaderties door de tunica Ruyfifchiana verjpreydt, en enigzints
ij door den glasagtigen rok heenfchynende. E. Een gedeelte van den gezigt zenuw.
F. Het agterfte gedeelte van den hardenrok.
G. 'De randen der rokken.
Detwede FIGUUR,,
Wyft het inftrument of tangetje aan, na 't afoeeldtzel van 't inftrument
* van Bartifch, door meefter Pieter Verduyn gemaakt, tot het afzetten van uy twaffchen van de huydt bequaam , met geen gaten doorboort, welkers armen zeer dun zyn, op dat'er, zo ymant een naait wil gebruyken, geen al te grote gedeelte van de huydt na het afzetten overblyft; dogdenaaldt, met een dubbelde zyde draat voorzien , moet agter de armen doorgeftoke worden. A. Defchroef
B. De zamenvoeging van beyde de armen|
|
||||||||||
C. De armen.
D. Vertoont de dunte der armen, ,:\ 'WVV-*W- ■? .v*' • .<*•*.
|
il
JL3 |
|||||||||
De derde, FIGUUR,
Vertoont het zelfde inftrument, met gaatjes doorboort, en is enigzints
groter. If. A. 'De dikte van het inftrument,
B. C. De gaten.
Indien iemant nu deze hier afgebeelde, en van my gebruykte tangetjes
ver ge ly kt met dat, V welk J. Rau gehruykt heeft en in zyn eerr ovenden brief'laten afbeelden, zal ligtelyk kunne zien, dat deze zeer veel van malkander en verfchelen^ fchoon 't beyde gemaakt is.i^.deafbeeldim.vanjBar'- tifch. Zo dat J. Rau my verkeerde0k befchuldigt, wor.eerjtdatikzyw inftrument in gebruik genomen heb,; ten twe.de» dat 'er onder de myne peg- ten geweeft zyn want ze waren.aile'kram } en 't geen aanmérkem' t&aaratg Js, dit was de eer (te oorzaak van \ verfchil] In
|
||||||||||
Aan CHRISTÏANUS WEDELIUS. 395
In de Vierde FIGUUR,
Wort 'er het agterfte deel van den harden rok vertoont met een gedeelte
van den gezigt zenuw , welkers buytenfte bekleetzel ik in twee plaatjes of vliesjes gefcheiden hebbe 5 en dat uyt een Jonge. OndertufTchen ftaat te letten, dat deze plaatjes onder malkander over een komen, en heb- ben niets byzonders, waarom ik oordeel, dat men nietgenootZaakt is haar een nieuwen naam te geven. A. *De uytwendige plaat,
B. *De inwendige plaat,
C. Het binnenfte bekleetzel, 't welk. van V dunne^ herjenvlies gezegt wort
te ontftaan. D. *De fponsjeusheydt of voosagtigheydt, op dat ik zo fpreke, van den
gezigt zenuw , welke in de gemene ontleding niet kan vertoont werden, waarom van alle bevefligt wort, dat zulks in een verfch geftorve lic- . haam tot nog toe van niemant vertoont is. Nogtans heeft] Km hart- nêkkig wille .beweren, dat de verfch geftorvene lichamen , zonder een ■ voorgaande bereyding, hoger te achten zyn. E. Een gedeelte van .den harden rok.
IndeVyfde FIGUUR,
Wordt verbeeldt de vereniging van de gezigt zenuwen, in een volwaffe
menfch metder zei ver volgatige fponfieusheydt, welke niet alleen in de ge- zigt zenuwen zigh zien laat, alwaar ze de ooghhollen ingegaan zyn, en harder geworden zyn,maar ook agter, en zelfs voor der zelver vereniging. iUi e <De Zesde FIGUUR,
Vertoont een oog, genomen uyt het dode lichaam van een Jongeling, met
de oog zenuwen, ten dien eynde, op dat ik aanwyzen zou de plaats, .
, alwaar de gemelde zenuwen na den harden rok toegaan. A. %)e oogzenuwen.
B. B. *De jlagadertjes door den harden rok verfpreydt.
C. 1)e harde rok.
D. T)e druyfrok, door den welke de regenboog doorfchynt.
E. *De oogappel,
Ddd z..... , ;.Vv ,;;,/«
|
|||||
•
|
|||||
39é ANTWOORT van FREDRIKRU YSCH ,
In de Zevende F I G UUR,
Wort de tunica Ruyfchiana afgebeelt, uyt welkers midden een gedeelte
van den netrok afhangt, zynde deszelfs zelfftandigheydt afgenomen. A. Een groot gedeelte van *&'tunica Ruyfchiana. ; .
B. Een gedeelte van den netrok> afhangende 3 en uyt den bodem van 't
oog voortkomende. C. Een grote menigte van Jlagadertjes door de tunica Ruyfchiana ver-
fpreyt3 uyt den bodem, van 't oog voortkomende3 en in loop ver- fchillende van die3 waar mede het adervlies voorzien is: Ondertujfchen ftaat aan te merken3 dat hier de gehele tunica Ruyfchiana niet verbeelt ' wort) maar een uytgefpanne gedeelte van den zelven 3 en dat uyt het
lichaam van een Jonge. -I ^ Laat]. Rail nu maar voortvaren my uyt te lachen3 gelyk hy gedaan
heeft 3 wanneer ik de tunica Ruyfchiana in openbare vertoningen vertoonde^ dog ik, fchoon ik gróter reden heb om hem uyt te lachen 3 zal my daar niet over flor en. Maar ik daag J. Rau uyt 3 dat hy in de naaf e openbare ont- leding 3 zo hy*er na dezen een houden zal3 het tegendeel aantone3 enmyne dwaling 3 zo hy zegt 3 ontdekke. Ik neeme aan 3 voornamentlyk ten dien- 1 fle van die genen 3 dewelke de gemelde vertoning niet bygewoont heb- ben , dat ik in de naafie openbare ontleding 3 niet alleen den gemelden rok} maar ook andere niet minder, waardige zaken owtretit de werktuygen van V gezigt vertonen zal3 \ welkeJl Raü nopyt gezien heeft:" J Inde Achtfte F I G Ü U R3 * h,w
Wort aangetoont het adervlies, zynde de aangewafïche, pezige 3 en harde
rokken afgenomen 3 en dat uyt het dode lichaam van een Jonge van zes of zeven Jaren óudt, Door dit adervlies is ook een menigte van' rlag- aderen verfpreydt3 dewelke vbortkomen uyt de o'ogflagadëren, den har- den rok op twee plaatzeri doorborende:' nameritlyk voor eer ft ömtrenp het midden, alwaar dikwyls zes of zeve ilagaderlyke takjes den haarden; rok doorboren j ten twede, in 't agterfte deel, omtrent den bodem van 't oog, en dat ook met vcrfcheide takjes. ,y Ar Oogjlagaderen, welkers verfcheydène tdkkeii den bodem vdn 'den ader-
rok voorzien y verfchèydene takken Jopen ook tot het midden van den 'zel- • ^en. Ziet de lett. B*
C. Het
|
|||||
*
|
|||||
Aan CHRXSTIANUS WEDÉLIUS. , \9y
C. TJe voorfte gedaante van den hayrige bant.
D. 'De kring of de voorfte gedaante van het hayrige uytjieekzel3 de re-
genboog genaam t. E. T)e oogappel,
"De Negende FIGUUR,
.'•' , - ''j. /**'...;
Vertoont den loop der flagaderties van de tunica Ruyfchiana 3 en 't ader-
vlies 3 kruysgewys over malkanderen heen lopende. Merkt onder tufte hen aan, dat de plaatfny der met inzigt h/er wyniger takies vertoont heeft , om de verwarring te meyden. .
In de Tiende F 1 G UIV R,
. Komt het adervlies te voorfchyn^zynde afgefche\irt,voor een gedeelte vanflag-
aderties berooft 3 en ook ten dele daar mede voorzien. Weet dat dit ook met inzicht is gedaan ,. op dat het ftukje van 't adervlies, van de tu- nica Ruyfchiana afgetrokken 3 en agterwaarts omgebogen , des te klaarder , gezien, kan worden, » A. Een gedeelte van 't adervlies 3 met geen Jlagaderen voorzien.
B. Een gedeelte van V adervlies 3 van de tunica Ruyfchiana afgetrokken
en omgebogen, op dat de onder leggende tunica Ruyfchiana met de lett. C, betekent, in't gezigt komen zou. D. *De flagaderties door 't adervlies verfpreyt.
E. Een gedeelte van den gezigt zenuw.
.;,v\/üv-v-V Inde Elfde F I G ü.yX^ ■'"
Wordt deaderrok, den harden rok afgenomen zynde, afgebeelt, alle de
flagaderties. zyn overgeflagen3 op dat de zenuwen, van my de ïnervi ciliares~] hayrige genaamt 3 des te duydelyker gezien kunnen worden. Omtrent dezelve ftaat aan te merken 3 ten eerfte, dat ze in den om!rek
meer in getal zyn, als ze hier verheelt worden , ten tweden, daf deze zenuwen gaande tot den harden rok , en byna alle omtrent het middevan 'toogden zelfde doorborende3 door de oppervlakte van't ader- vlies lopen, tof dat ze tot den hayrigen bant gekomen zyn, den welken zy voornamentlyk fchynen te dienen, nademaalze takagtiggeworde zynde, door dien bant verfpreyt worden 3 en aldus heb ik haar den naam van hayrige %enuwengegeven, voornamelyk om dat ik aangemerkt hadde 3 dat 'er naauw- Ddd 3 . lyks
|
||||
%
|
|||||
ANTWOORT van FREDRÏK RUYSCH,
* m -
/y&r ?#/£* zigtbare takies dezer zenuwen in haar voortgang befteet wier-
den aan 't ader vlies, of de tunica Ruyfchiana, als zynde beyde tot geen beweging gcfchikt. "De gemelde zenuwen komen duydslyk te voorfihyn, na dat deflagaderen van den aderrok met een rode wafchagtigeftojfe opge- vult zyn j want als dit verzuymt is, hebbenze geméenlyk zo grote over- eenkomji met de gemelde Jlagaderties, dat ze in dode lichamen, waar in die Jlagaderties zelden opgevalt zym, ligtelyk van anderen .verzuymt zyn geworden. ^De hayrige bant, en des zelfs uytjieekzet hebben het gebruyk dezer zenuwen tot de beweging ten hoog f en van noden* IndeTwaalfde FIGUU R, - .
Wort vertoont een gedeelte van den harden rok, waar van de hayrige ze-
nuwen afhangen, dewelke^ in zommige overvloediger, en in anderen, wyniger zyn. "De dertiende FIGUUR, \ \ ; : i
Betekent de inwendige gedaante van de uytgefpanne tunica Ruyfchiana^
met den, hayrigen bandt, als mede des zelfs uytfteekzel, en dat .uyteen volwafTchen menfch. A. A. Een gedeelte van de tunica Ruyfchiana van agteren bezien, zynde
zo vol van Jlagaderties, dat 'er naauwlyks of niet wel meer in bevat kunne worden. B. T)e hayrige bant, met zeer vele golfswy ze latten voor zien, door wel*
ke bant de gemelde tunica Ruyfchiana ook uytgefpannen is." C. Het hayrige uytfteekzel, door 't welke de langwerpige vezels lopen,
tot dat ze gekomen zyn aan den kleyndtr \circuf\ of kring, waarvan hier onder verder zal gefproken worden. D. jD<? kleynder Circul, naaf aan den oogappel gelegen, zynde van ^tu-
nica Ruyfchiana, nog van de jlagaderties van dien berooft. In de Veertiende FIGUUR,
Worden afgebeelt enige latten van den hayrigen bant, met het vergroot-
glas befchouwt, en bygevolg veel groter als de natuurlyke grote, en zyn met flagadertties van de tunica Ruyfchiana 'voorzien, dewelke niet aUeendoorde tuflchen piaatzen der latten, maar ook door derzelver rog, dat vermakelyk om te zien is, lopen, |
|||||
Aan CHRÏSTIANUS WEDELiUS. . m
"De Vyftiende FIGUUR, } '
Vertoont een dwerfch opengefneden menfchelyk oog, welkers uytwendige
gedaante den harden rok , maar de inwendige gedaante den mergagtigen netrok verheelt , en dat uyt het dode lichaam van een Jonge. A. Het agt erft e gedeelte van den harden rok.
B. De netrok) welkers flagaderties niet altemaal opgevult zyn. ,
T>e Zeftknde FIGUU Rr
Vertoont een gedeelte van den harden rok, van 't welke het netvormige
weefzel der flagaderties van den netrok afhangt, welkers mergagtige zelfftandigheydt ik in dit oog niet gey.onde heb j of dezelve verfpilt ist dan of die om een andere oorzaak ontbroken heeft, kan ik niet zeggen; echter heugt het my dit nog eens aangemerkt te hebben, en daarom zal ik de gemelde ogen ook bewaren , om de nieuwsgierige te voldoen. A. Het agt erft e gedeelte van den harden rok achterwaarts omgebogen.
B. Het netvormige weefzel der flagaderties y zo naauw by malkandere®
gelegen, en in eenverwart, dat ze een zeer dun en by zonder vliesje verbeelden, * <De Zeventiende F I G U V R,
Vertoont de flagaderties van den regenboog, met het vergrootglas be- '".
fchouwt. Merk wel de regenboog, dewelke een vliesje is door 't hoornvliès heen
jfohvynende,,met het voorftedeel vaft zittende aan 't ader vlies, en van agte- nren aanideitujiicaiRuyfchianai dezelve kan met regt in twee kringen of cinmls fuerJmlt worden,, iwmr van de grootfte eyndtgt 3 alwaar Jte flag- aderties agt er w aart s ombuygen, of alwaar in zyn agt erft e gedeelte de, ve- zelen van den hayrwyzen bant eyndigens gelyk de 13. flg. aanwyft, <J)e andere circul, veel klynder zynde, eyndtgt aan den oogappel. T>e groot- fte cirktl des regenboogs isvoorzien met ontelbareflagaderties, dewelke met een wonder baarlyke loop, door den regenboogverfpreyt zyn, gelyk de ijfig, aanwyft-, maar als dezelve gekomen zyn tot denkleynftencircul, buygenze zich agterwaarts om , uyt welke ombuygi ngen wederom nieuwe takies te voorfchyn komen , dewelke op de zelfde wys zig ook agt er-r waart* om buygen na den randt of't eynde van den oogappel, 't geen won- der |
||||
oo ANTWOORT van FREDR.IK RUYSCH,
Ir is om te zien, mogelyk om dat het bloedt w zyn groter drift wat ge-
fluyt zoude worden, o f zo ligt niet buyten zyne vaten zou loj>en Indien nu ymant overweegt, dat zodanige kleynevliesies, alshetader^
ajrthe, hetRuyfthen, en netvormige vlies enz. met zo een mmtm van ILddèrttes pronken, dewelke evenwel in eengezontmenfchmetroodtbloet WmPieiÊ zyn, zal hy niet moeten twyffelen, dat deze Jlagaderties nieteikel en alleen totverwarmingen voeding van zo tedere en fine vliesjes srefchik't zyn? wat my aan belangt, ik zal myn oordeel zo lang opfchor- m tot dat ik klaarier als het middagligtdoor middel van onze konft zal lanietoont hebben, dat de uyteyndens der flagaderen m verfthydene delen I7f4 lichaam zeer verre van malkander en ver/c billen; en gelykerwysze lerfchillen in hoedanigheydt, alzo oordeel ik ook, dat ze van een onder- fcheydentlyk gebruyk zyn. ■ <De Achtiende FIGUUR,
Vertoont de flagaderties van den regenboog in haar natuurlyke grootte. ; *De Negentiende FIGUUR,
Vertoont het agterfte gedeelte van den harden rok, in. welkersholligheydt
de netrok golfsgewyste voorfchyn komt, deze golven heb ik menig- maal in den gemelden rok gevonden. A Het aeterfte gedeelte van den harden rok. ...... {,
B.' <De bmnenfte golfs gewyze otfervlakte van den netrok.
<De Tw'mtigjle, en een en Twintig ft e F I GU U R, .
Verbeelden de gedeeltens der rokken van 'tglasagtige enJtcryftallinevogt
Tn detedaanfe van een vlakje; op een andere manier heb ik haar met
kunne uytdrukken, dewylze zeer dun en met geen bloetvaaties voorzien
zyn.
|
|||||
DE
|
|||||
4oi
|
|||||
De Veertiende Ontleet-kundige Voorftellige
BRIE F
Door
MAURITIUS van REVERHORST,
Medkyne T>o6ior% en Hoogleraar in de Qntleetkunde•>
Aan den zeer vermaarden Heer, FREDRIK RUYSCH,
Medkyne cDoc~ïor 3 en Hoogleraar in de Ontleet- en Kruyt-kunde^ enz.
Aangaande de Nieuwe Manier van 't afzetten
der Ledematen* MAURITIUS van REVERHORST,
Wenfcht aan \
FREDERICUS RUYSCH,
&c. &c. &c.
veel heyl en voorjpoedt. we brief onlangs aan my gefchreven, is my zeer aangenaam gc-
weeft, voornamentlyk om dat ik uyt het bygcvoegde verhaal omtrent de manier van fnyden van frere Jacq: es de .< eaulunxy in't gemeen den herremyt of kluyzenaar genaamt,heb mogen ver- ftaan, hoedanig een uytflag in zyn lyderen dezelve in uwe ftadt gehadt heeft, dewyl'er zo verfcheydentlyk by verfcheyden van hem gefpro- ken wort: want deze pryzen zyne behandeling in 't fnyden, als de befte, behendigfte, en hem gelyk als van den hemel ingegeven, andere in tegen- deel verwerpen dezelve te gelyk met des mans goeden naam, en fchenden Eee hem
|
|||||
402 XIV. BRIEF van MAURITIUS vm REVERHORST,
hem met vuyie laftertaal, daar wy evenwel,zo wel als die genen , wiende genezing dezer ly deren te Leyden aanbevolen was,in de genezing zeer gelukkig zyn geweefb, nademaal 'er uyt dertien van verfcheide geflachte [ Sexus ] en ou- derdom , [at as] zo van de fteen [cakulus] als van verfcheide zoorten van breu- ken [hernia] gefnede zynde,maar twee geltorven zyn,beyde boven de vyffcig ja- ren oudt; waar van de eerfte door een langdurige verzwering in de Blaas uytge- teert,en de fteen zelfs zeer groot,ruuw en.ongelyk,nietals met een zware Bloed- ftorting uytgetrokken zynde, binnen den tydt van negen weken, zo verre tot zyn vorige gezontheydc herftelt is geweeft, dat hy, die te vore door zeer vele pynen, en geftadig waken en een verzwering van de Blaas ver- zwakt en byna uyt geteert was, nu veel vetter te voorfchyn quam, ja zelfs zyn water nu een tydt lang konde houden, door zyn kamer wandelen, en zyn werk in de winkel zelfs (want hy was een Yzerfmit) eniger maten ver- ngten -, gevolgelyk, zo 'er in een lyder enige hoop van behoudenis fcheen, was 't in den onze, dewelke echter door zekere fchrik van brandt uyt zyn bedt fpringende, en verfcheyde mifllagen in zyn levenswys [ T>iata ] be- gaan hebbende, geftort is eerft in een geftadige koors met een hoeft 3 door welke geweldige fchudding van 't lichaam, de lippen van de wont a nu by- na toegegroeyt, wederom van malkanderen afgebroken zyn, en verfcheyde fteenagtige fchorzen, wegens de doorvloeyende Pis zich geftadig aan de kanten aanzettende , hebben onze genezing vertraagt , terwyl ondertus- fchen inde pisfehaft, [Vrethra] op verfcheyde plaatzen ontftane vlezige [caruHCulM] uytwaffchen, den vryen uytgang van de Pis belettedenj zo dat, wanneer de verdere toevallen met de koorts vermeerderden, deze on- ze lyder het leven met de doodt heeft verwiflelt: Maar wat 'er in zyn lic- haam verfchuylt heeft , wierdt ons niet toegelaten door de ontleding te ontdekken : dog wat wy aangemerkt hebben in onze andere lyder, insgelyks door hem van de fteen gemeden, en wiens doode lichaam van ons onderzogt is, hebt gy zonder twyfel van Air: Tieter Adriaanze Verduyn> en zyn Zoon verftaan, zo wegens den ongezonden ftant van zyn Lichaam, dewyl hy te voren beroert was geweeft, en gequek met bloedt piften, ja zomtydts met een opftopping van 't water, als ook van zyn darmbreuk, tentyde van de operatie uytlchietende, en de ene nier door een verzwering verteert, en andere tegen natnurlyke zaken in 't lichaam gevonden en aan- gemerkt, waar door dit ongelukkig voorteken genoeg voorzien is geweeft: Ik twyfel niet, of gy zult deze en de meefte andere zaken, die by dit ge- val behoren en de aanmerkenswaardigfte zyn, verftaan hebben, daarom zal ik een wydtlopig:r verhaal over die zaak hier voorbygaan, dewyl 'er nog uyt de gemelde dertien ly deren, Godt zy lof: elf in leven en gezontheydt |
||||
AAN FREDRIK RUYSCH. 403
zyn, die van deze manier van fnyden genoeg getuygen' kunnen. Onder-
tuiTchen twyfFel ik geenzints, of zeker Fransman of een ander, die zyn ma- nier van fnyde grondig kent, en van een beflepender pen is, als de gemelde heremyt, zal deszelfs manier tegen de boosaardige lafteraars van zyn goeden naam verdedigen,gelyk ik onlangs uyt een brief van Verfaüles door hemaanons toegezonden,niet duyfter heb kunne befpeuren,aiwaar hy tegelyk,dog watduy- fter , fpreekt van een nieuwe manier om de breuken (zonder verlies van een bal) te fnyden, dewelke hy zegt nu enige malen in 't werk geftelt te hebben, en die om vele redenen boven de oude manier te achten zal zyn, gelyk de tydc leren zal. Dit zy dan gezegt van den heremyt, en zyne gefchillen, en ge- lyk ik dezelve niet voor hem opneme, alzo wil ikze ook niet beflegten h ik ga over tot een andere en ook nieuwe, of onlangs in die konft (namentlyk van afzette) voorgefteldemanier, dewelke CP: A; Verduynonlangs voorge- flelt, en met verfcheyde Proefftukken, by hem op die tydt voorgevallen bevefligt heeft, over welke manier ik des te liever met u handele, om dat ik dezelve kortelings te Amfterdam in uwe tegenwoordigheydt van T: A: Verduyn emvn Zwager, en Zoon, die doorluchtige lichten in de heelkun- de , hebbe gezien in 't werk ftellen, de zelfde afzetting is by ons o ok een wym'g daar na, niet in de hant, niet in een Joagman, niet op de nieuwe ma- nier, maar in de voet, in een vryfter, en dat op de oude manier te weeg gebragt door Stephanus de Rouw\ en Adolphus Stukery, zynde Abraham van Kervel, en Ever ar dus van Ottrik, by ons zeer geoeifende mannen in haar konft, daar aan mede behulpzaam geweeft, en Docior JacobugdeBye en ik tot aanfehouwers of liever om den lyder te genezen. Ons voorval zal ik hier eerft verhalen, daar na zal ik by voegen, 'tgeen
ik van u in UL: voorval begere. Een vryfter van twe en dertig jaren oudt voor tien of elf jaren van 't bran-
den op de regter voet omtrent den [te/#j]enklaauwlang qualyk behandelt zynde, en dan eens deze en gene hulpmiddelen gebruykt hebbende, is 'er van die tydt af, in dat deel gegroeyt een [_nlcus\ verzwering met een [ca* ries ] bederf zo van 't [ apohyfis ] uy tfteekzel van 't [ tïbia ] fcheenbeen zelfs en [fibula^ kuytbeen j als van de andere by leggende beenderen van degeheele [tarfits'] voorvoet , ondertufïchen verfcheen 'er dan in dit , dan in dat deel, enige hoop van genezing, maar wat de verdere [fmiBiones ] be- dieningen van 't lichaam aanbelangt, dezelve waren na behoren, en fchoon zy het gebruyk van deze qualyk geftelde voet (dewyl de meefte banden dewelke deze beenderen anderzints vafthouden, nu door de verzwerins ver- teert en de tenen ten enemaal na de aarde gebogen en tegen de natuur uyt- gerekt waren) miflen moeft, echter beweegde zy zichwel genoeg door hulp Eee 2 vm
|
||||
404, XIV. BRIEF van MAURITIUS van REVËRHORST,
van een kruk, zo datze zelfs ook vaardig de trappen opklom, en haar ver- der werk iverig waarnam , ondertuffchen weet ik niet door wat ramp zy een val doedt, waar door die beenderen, voornamentlyk van den [calx ] hiel niet alleen gebroken, maar ook, het gehele lichaam daar op vallende , ten ene- maai vermorffelt zyn, met zo groote bloedtftorting, datze ftheen naau- lyks daar van op te zulle komen, welke nogtans weggenomen, en de wont na gelegentheydt van tydt behandelt is, dog wanneer 'er geen hoop van herftelling en gebruyk van de voet zich opdeedt, zynze alle eenparig daarin overeengekomen, dat die voet een wynig onder de knie zou werden afge- fneden y fchoon deze operatie behendig en fpoedig in 't werk geftelt is ge- weeft , ja ook de genezing zelfs voor een tydt gelukkig genoeg volgde, en een gewenfehte uytkomft beloofde, echter hebben wy het tegendeel moe- ten zien. Want behalve de geftadige en byna onverdraaglyke pynen, zo in 't beledigde, als m 't nu afgenomene deel, waarover zy onophoudentlyk klaag- de, kreeg zy voor eerft de ftonden voor den behoorlyken tydt, met groote krimpingen in 't gedarmte, en geduurige afgangen, en zo ras die geftilt en geftuy t wierden , klaagde zy aanftonts over benaauwtheydt in de keel, en moeyelykheydc in. 't ademhalen, 't welk in 't begin gehouden wierdt voor een [_paffio Ijyfterica'] opftyging van de baarmoeder,zynde een gebrek,dat haar eygen was, maar uyt de pyn van denhals, en deszelfs laftige bewe- ging , en het kaauwen als flikken enigzints belet zynde met enige toefluy- ting van den Mondt, en verdraying van de fpieren van 't gezicht, hebben ze op iets anders beginne te denken, voornamentlyk die gene, dewelke te gelyk met ons ondervonden hadden , dat dit in de lyderen , die door den heremyt van een darmbreuk gefnede waren, fchoonze byna behouden fchenen, gemeenlyk dodelyk is geweeft y die gene, zegge ik y dewelke dit te vore met ons aangemerkt hadden, fchoon niet zonder reden alles in de wont naar wenfeh zich vertoonde, voorfpelde echter enig quaadt, voor- namentlyk als de gemelde toevallen nog door uiterlyke nog inwendige hulpmiddelen vermindert wierden, maar in tegendeel de koors meer ver- hefte, ja zelfs de lyder ook klaagden over moeylykheidt zo in 't wateren als in 't afgaan ,welk gebrek nochtans door aangewende [clyfteres~] darmfpuy- tingen enigzints verligt 1'cheen te worden,dit niet tegenftaande, wanneerdepy- nen zo in de buyk, alsm 't nu afgekorte deel (voornamentlyk daar de ver- zwering was geweeft: want dat deel was haargeftadigindegedagten,dewyl de zenuwen, en zenuwagtige delen haar eynde in de wont zelfs nu heb- bende , en de ongelegentheden van de lucht, en andere uytwendige onge- makken onderworpen, en nu qualyk geftelt zynde, dit denkbeelt aan de ziel toebragten) vermeerdert wierden met de koors en [_deltrium~)ylhoöf- di%
|
||||
AAN FREDRIK RUYSCE I 4,05
digheydt, heeft een dikmaals gewenfchte doodt een eynde dor pynen onzen
lyder toegebragt, dmil Wat zullen we dan zeggen van de behendigheydt in 't opereren ? van de
genezing vooreen tydt gelukkig genoeg? zo zy zo een droevigen uytflag hebben; waarom we met Hippocrates in zyn korcbondige fpreuken moeten aanmerken, dat de onderneming vol gevaaris, en dat daarom andere mid- delen bedagt moet worden, waar mede wy zo een ongelukkigën uytflag, en de andere verhaalde toevallen te keer gaan: want wie zal niet zeggen, dat alle deze voortkomen uyt de vereniging en 't zamenhang der zenuwen, en zenuwagtige delen? die in deze afzetting of gewoiit of op een andere wys qualyk geftelt, verbroken, gefcheurt, of tegen de ongemakken des luchts minder bewaart wordenj zoude niet die manier, dewelke T:^.: Verduynonlangs voorgeftelt heeft, en dewelke ik zeer gelukkig in uwe te- genwoordigheydt van hem hebbe gezien in *t werk ftellen, te achten zyn boven de oude ? nademaal de genezing niet zo langdurig is, nog de pyn na de operatie zo groot, nog ook dan een vrees voor zodanig een bloetftorting, nog fcheyding van 't been te wagten is, en de zenuwen, en zenuwagtige delen, pezen, en derzelver vezelen en de vaten zelfs nu gedekt en tegen '" de koude en verdere moeyelykheden en uytwendige ongemakken, door't op- leggen van een klomp van fpierige delen, genoeg bewaart fchynen te zyn: met dat ik deze nieuwe manier, alleen om datze nieuw is,wil invoeren, maar om datze in de genezing minder pynlyk, en met wyniger toevallen verzelt isy zoiize daarom niet te omhelzen, en boven de oude te achten fchynen? Nu is 'er niets, daar wy meer na verlangen, als dat uwe aanmerking in't
licht kome, en wat 'er inde genezing zelfs voorgevallen is, en op welkeen hoe veel wyzen deze nieuwe manier boven de ouden te achten, of minder te achten is, zo ten aanzien van de pyn, en vertoeving in de operatie zei fs,. als van de verdere toevallen na de gedane operatie, en ook van de opzwel- ling van die fpieren, waar mede de uyteyndens der beenderen en verdere delen gedekt mocte worden3 wat het overige aangaat, ik twyffeïe niet, ot gy zult de afgezette handt zelfs door uwe zeer behendige konft tegen alle bederf bewaren, en op koper, gelyk gy gewoon zy t} late fnyden, endar9 zo 't wezen kan, in de natuurlyke gedaante, dewyl men anders daar van zo naauwkeurig niet oordeelen kan, gelyk in Severinus ïibr. de nov, obfervat* abfc;, byna diergelyke geval verhalende klaar bly kt: gy zult buyten twyffel ons ook berichten van de hoedanigheydt dezer gezwellen, de welke zich in de handt openbaarden, en ofze van een kraakbenige, of benige, dan ofze van een klierag- rigen aart geweefï zyn (gelyk Techl'mus-obf.lib. 3.obf 46.heeft)-alsookmet welkedelen zy vaft zitten,of liever,waar van daan zy haar eerfre oorfpronk geno* Eee 3 men
|
||||
4o6 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH
men hebben,en geboren zyn3ofzeuyteygene vaten van de eerfte beginzelea
af, te gelyk met eene ftarke inbeelding ten tyde van de dragt, aan deze gezwellen van de natuur verleent, zyn voortgekomen ? of hebbenze uytdepezen en derzelver bekleetzelen, of uyt het beenvlies, of uyt het been zelfs, gelyk als de bron, en eerfte oorfpronk haar begingenomen? met een woort, wy verwagten met groot verlange van u, wat uwe gewone vernuftigheydt in 't ontdekken der verborgenfte geheymeniflen van de lichamen verder ontdekt zal hebben; ondertuflchen, wenfch ik van gantfcher herten, dat gy lang leven, en welvaren, en de ontleedtkonft met nieuween tot nog toe onge- hoorde vindingen verder verfieren moogt. |
||||||||||||||
's Gravenhage, den een-en twintigftc'van
Lentemaandt in 't Jaar 1701. |
||||||||||||||
ORT
|
||||||||||||||
Van
|
||||||||||||||
FREDERIK RUYSC
Aan den zeer vermaarden Heer
|
||||||||||||||
MAURITIUS van REVERHORST,
Medicyne 'Doctor, en Hoogleraar in de ont Ie et-kunde 3
Nopens de nieuwe manier van 't afzetten der Ledematen. we Brief, zeer beroemde Heer, en lieve Vriendt, is my wel ter
hant gekomen; maar 't zal my moeyelyk vallen, de zwarigheyd,daar in voorgeftelt, op te loffen: Indien het oordeel ergens moeye- lyk in is, gelyk die grote Hipjpocrates zegt, zekerlyk heb- ben deze dingen, van U aangehaait, den geneesheren tot nog toe geen ge- ringe moeilykheydt gebaart. rv ; , o Wat het verhaal aanbelangt, aangaande het fteenfnyden, in 's Graven-
hage, door JFrere Jacques Beaulieu in 't werk geftelt, ik heb al over lang
|
||||||||||||||
Aan MAURITIUS van REVERHORST, 407
lang na het waaragtig verhaal van deze zaak verlangt. Ik verheuge my3 dat
'er onder de dertien, die hy van de fteen in de blaas, en breuk verloft heeft, maar twe geweeft zyn, die geftorven zynj hoe veel 'er hier te Amfterdam na 't fteenfnyden opgekomen zyn, heeft men ook uyt het gedrukte verhaal mogen zkn. Wat de nieuwe manier om de leden af te zetten aangaat, in de zelve zyn-
verfcheyde zaken aan te roerken, en zo die vergeleken worden met de ou- de manier van afzetten, zal 't klaar blyken, dat ze verre van malkandere verfche- len; welke van beyde deze hoger te achten is, zal ik U, en andere in 'tftukvan de ontleet en heelkunde zeer geoeffende mannen, laten oordelen; ik zal onder- tuffchen niet weigeren myn gevoelen te openbaren, na dat ik bekiioptelyk ver- haalt zal hebben niet alleen de operatie, in den arm van een Jongman in tegen- woordigheydt van U , my, en van anderen^ in 't werk geftelt, maar ook, wat ons in de genezing voorgekomen is, dien, gy niet hebt kunne bywonen. Zeker J ongman, wiens naam was Qhrïjiianus Veldmet, omtrent zeftien
jaren oudt, is onlangs ten mynen huyze gekomen, aangetaft zynde niet alleen met grote gezwellen in de regter, maar ook in de linkerhandt, als mede in beyde de voeten, en der zelvcr tenen, welke gezwellen zeer hardt zynde, van buyten naaukeurig \cyciaminis radices] de wortelen van vark- ens broot of aardtappelen, of liever de wortel van [Cbryfanthemum Ameri- canum, radice tuberqfd~] de americaanfche vokelaar, met een knobblige wortel verbeeldden, gelyk ze in de bygevoegde figuren vertoont worden. De oorzaak van deze quaal onderzoekende, verhaalde ons de lyder, en
zeker oude vrouw, die zyn moey gezegt wierdt, dat zyn moeder bevragt zynde, grote luft gekregen hadde tot de gemelde wortelen van Vokelaar uyt America, dewelke zy echter niet konde bekomen > het kindt geboren zynde,, zyn'er, gelyk de oude vrouw zeide, klyne gezwellen in handen en voeten gevonden, dewelke in het vervolg van tydt zo groot geworden- waren , voornamentlyk in de linker-handt, dat hy zyn arm naamvlyks draj gen kbnde, ja gedwonge was de linker met de regter handt te ondersteunen. Eyndelyk, wanneer een van die gezwellen verzworen zynde, menigmaal veel bloedts uytgeftort hadt, en de lyder de zwaarwigtigheydt van dehant,, en overgrote pynen niet langer verdragen konde, heeft hy ons de afzetting van de gehele handt voorgeftelt. Wy , overwegende, dat te overwegen was, Honden zyn verzoek toe; dog niet zonder bewilliging vandeoverig- heydt, en toeftemming van verfcheyde ervarenfte Do&oren en Chirurgyns, heeft Mr. Gieter Verduyn^ door medehulp van zyn zoon, en zyn zwager. Gomarusvan Bortel, de Operatie aangevaart. Den dag derhalven tot de afzetting van de handt vaft geftelt zynde, zyt
|
||||
4oS ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
gy 'er3 zeer vermaarde Heer, tegenwoordig geweeft, als mede de zeer
ervare geneesheren Vlackveld, Smedmgby Scfoj/n, Valentyn, La Grue Smit, insgelyks de wel geoeffende heelmeefters Aurïk, 'Deutelius , <Pot- huyzen , enz. de lyder met [ brodium ] zop verftarkt zynde, was zeer moe- dig, en heeft de Operatie uytgeftaan by na zonder enig gekerm, zodat al- le die daar by geweeft zyn, zich verwondert hebben. Voor eer-ft, wierdt het bovenfte deel van den \_brachium~\ arm rontom
omwonden met een vierdubbeldt compres, daar boven op gelegt zynde een langwerpig compres, aan de binnenfte kant vaa den arm, en dat wel na de lengte, op dat door hulp van dit en van een touwtje oï[c'mgulum conjlric- tortum~\ fluytbantje, de vaten vyliger en met minder fchade onder de Ope- ratie kondc worden gedrukt. Ten 2. dit gedaan hebbende .trok de Heer Smith van Koppenhage, het
fluytbandtje zagties toe door middel van een ftokie, en in de Operatie zelfs draayde hy ftarker: ten dele om de bloedtftorting te beletten, ten dele op dat'er voor een tydteen dovigheydt van gevoelen in den arm verwekt, en de pyn afgeweert zou worden. Ten 3. De elleboog onder [Jun£fura~\ 't gewrigt wierdt meteen dunne
riem naauw toegetrokken. Deze dingen gedaan zynde, heeft meefter van JBortel3 de zwager van Mr. Pieter Verduin, het fpieragtigc deel met zyn linker-hant aangrypende, het zelve met zyn regter-handt met een twefny- dendt en puntig mesje doorgeftoken, zo na, als 't wezen konde, aan het [ cubitus ] ellebeen, en de [_ radius ] kleyne pyp. Deze dingen zyn in den aanvang gedaan in de binnenfte kant van den arm, in welke plaats degemelte Operateur zich ook ftelde. Het fpieragtige deel doorgeftoken hebbende,heeft hy 'er het mes verder ingedrongen, en zo lang aangehouden met fnyden, dat 'er voor een dekzel van de wont genoeg fcheen, en aldus fnydde hy verder het vleefch over dwerfch af. Voorts gaf Mr. T. Ver duin een fne door 't overige vlezige gedeelte in de rondte en zeer fchielyk met een [culter falcatus~\ krom mes tot op 't gebeente toe, en het beenvlies afgefchrapt hebbende, zaagde hy beyde de beenderen af. Ondertuflchen droeg Mr. A~ dnaan Ver duin zorg, dat het overhangende vleefch door't mes of zaag niet afgefneden zou worden. De handt afgezet, en het zaagzel van 't been met een natte fpons afge-
nome zynde, wierden de wondt, en gevolgelyk de eyndens van de beyde beenderen door den gemelde meefter met het overhangende en 't bewaarde vleefch wel bedekt, edog wegens de inkrimping van 't vleefch, dewelke aanftondts na 't infnyden gefchiet, is de gehele wondt na wenfeh niet kun- ne bedekt worden: derhalven, 't geen 'er overig was van de wondt, als ookde ftomp
|
||||
Aan MAURITIUS van REVERHORST. 4o9
ftomp van't gehele afgezette lidt, wierdt meteen plat ft uk [fïtngus orbicu- laris^ bovift bedekt, en een natte blaas, en op die nog een twede blaas, dog enigzïnts groter als deeerfte, daar boven op gelegt: Deze twee blazen , op dat ze vafter aan de huyt kleven mogten, wierden toegedrukt, en inde rondte vaftgeraaakt door een ftuk hegtpleyfter, welkers breedte was van een duym, maar de lengte twee fpsnnen. Dit gedaan zynde, is 'er ook een derde blaas boven op gelegt, uyt vree-
ze voor een bloedtftorting. Deze mede langer zynde als de voorgaande, en .op de zelfde wys vaftgemaakt, heeft den arm hoger bedekt. Deze dingen aldus bezorgt zynde, is 'er een holle plaat , met een vier-,
dubbelt compres van binnen bedekt', op'teynde van't lidt gelegt, met dat oogmerk, dat , na het gedane verbant, de ftomp van ?t lidt door de handt van de knegt met de plaat zoude gedrukt, de bloetftorting belet, en de banden wat loffer gelegt konde worden: op dat nu de gemelde plaat aan de [truxcus] ftomp vaft bleef zitten , zyn 'er twee Hukken heelplyfter kruyslings opgelegt, byna van de zelfde natuur als boven gezegt is. Dit volbragt, en 't fluytkoort of draaybant ("in 't Franfch tourncquet*) los ge- maakt zynde, is 'er op 't eynde van 't lidt een ander compres van linne ge- maakt gelegt, zynde dikker en groter als 't voorgaande, en dat is vaftge- maakt 'door een tfajcia~\ wintzel met een enkelt hooft voorzien. Het verbant aldus gedaan zynde, heeft de Patiënt zich in 't bedt tot
ruften begeven; en om dit des te gemakkelyker te verkrygen , „is 'er een \_Emulfio\ melkje uyt gaargekookte gepelde Garft, Komkommerzaadt, en Amandelen voorgefchreven, daar by gedaan zynde een loot Syr: Dïacod: omtrent den nacht zich redelyk gevoelende, en voedtzel eyfchende, is hem een weynig zops gegeven, en heeft zich aldus tot de ruft begeven, en een geruftige nacht gehadt, zynde geen bloedtftorting daar op ontftaan. Den volgenden dag fcheen de arm wel geftelt te zyn , met'geen zware
pyn bezet, de lyder was ook van alle koors bevrydt. Dit gezien hebbende, hebben wy raadtzaam geoordeelt, den lyder uyt
het huys van Mr. Verduyn over te brengen op een ililder plaats, alwaar Mr.vanBortelcn Verduyn hem bezocht hebben, die het bu y ten werk van 't verbant afgenomen, en de wont wat zagter verbonden hebben, 't welk den. lyder verlichting bybragt; Den derden dag omtrent den middag, is het gehele verbant te gelyk met de blazen afgenomen, en.wy hebben gevonden een fcheyding van de opperhuydt, of een \_hydatis'] waterblaasje met een vogt, gelykende na dat van afgefpoelt vleelch, vervult, en dat,in't voor- fte deel van 't gewrigt van den elleboog , en 't zelve gecpent hebbende, bevonden wy de ondergelegene huydt ook enigzints befmet, en een verdere Fff [gan-
|
||||
4iö ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH
[gangrand] verftikking voorfpel lende j op de zelfde tydt was de lyderook
in 't geheel niet vry van koors, en het eynde van't lidt meer als na behore gezwollen : echter vonden wy de wondt vooreen groot gedeelte met vleefch, 3t welke in de afzetting bewaart*was, bedekt, zonder enige bloetftorting. Maar'om dat ons de bekommering voor een nieuwe bloedtftorting nog niet ten enemaal ontnomen was , hebbenwe in 't vernieuwen van 't verbandt de bovift niet vergeten , voorzien met exempl: éïajtalm: dïjjolut:, een vier- dubbdt compres, en behoorlyke bandt. Den vierden dag hebben wy de pols rafïer bevonden, en de wondt niet.
minder uytgezwolfen , derhalven de bovift afgenomen zynde , wierdt het vleefch in de afzecting bewaart, maar zagtjes daar bygebragt, en dat met een windtzeltje met een klevende pleyfter befmeert , gemeenlyk \_Jutura ficca\ de droge naadt gezegt -} voorts wierdt de gehele wondt bedekt met het exempl; dïapalm; dijffolut;, zynde de plumefolenuyt \lïntenmcarptunï\ plukzel gemaakt, niet verzuymt. Den volgenden dag, zynde den vyfde van de afzetting , was de zaak by-
na 'm den zelfden ftaat , de-koors was ook niet minder : derhalven is de Wondt, op de zelfde wys zachter verbonden geworden; maar op die plaats, alwaar'er vrees voor een verftikking of 't vuur was, namentlyk omtrent het gewrigt van den elleboog, is'er nu een lichte verftikking te voorfchyn ge- komen , waarom 't raadtzaam fcheen dit toeval wat omzichtiger te ver- hoeden , als met een vlezig dekzel van de ftomp: derhalven het bewaarde vleefch maar zeer zacht bygebragt zynde, is 'er een pap om't vuurteftuy- ten opgelegt. Den zesden dag hebben wy de wondt met digeftief voorzien 3 zynde de
pap daar boven opgelegt. Den zevenden dag is de ftomp enigzints geflonken , en de wondt ook
vogtiger verfchenen, ondertuifchen is de plaats, daar't vuur was, meeren meer opgezwollen, en pyneiyker geworden , de lyder was ook nog niet zonder koors, zo dat wy meer te vrezen hadden voor een \jéjce$ué\ etter- gezwel, als een diep gelegene vuur, welk gezwel echter daar niet byquam. -' Den volgenden dag was 't in de zelfde ftaat, uytgenomen, dat het ge-
zwollene deel ons enigzints weker voorquam. Maar den negenden dag was 't niet erger, voor zo veel de ftomp aanbe-
langt, dog het ftoadt flegter met het vuur: derhalven na dat'er een bettiïïg; met warme brandewyn gedaan was, zyn 'er pluimefolen , met ung\ bafiltc. met digifttv. vermengt, befmeert, als ook in brandewyn natgemaakt, opge- legt, en een pap, met brandewyn befproeyt, daar boven op. Den tienden dag is de koors zagter geworden, de wondt van de ftomp
was
|
||||
f >.
Aan MAURITIUS van REVERHORST. 411
was met welgekookte etter bezetten het gezwel van't vuur was ook zo hardt
niet: op dezen tydt is 'er omtrent het vcrbandt niets verandert geworden, maar de lyder heeft voor de eerftemaal op den zelfden dag gek Jaagt over pyn in den duym van 't afgefnoeyde lidt, en wel vocrnamentlyk, als hy onvoorziens zyn duym trachtte of fc heen te willen 11 y tikken, maar niet als hy 't in den zin hadde dien te buygen ; over de andere vingeren klaagde hy met: want dat hebben wy hem duydelyk ondervraagt. Den elfden dag quam 'er meer hoop, nademaal alles beter wierdt: want
goede etter quam 'er uyt de wondt van de ftomp voort , het gezwel was vermindert, de omtrek van de [e/cara] korft vogtig met enige fcheyding : in 't vernieuwen van dit verbant , is het opleggen van de pap boven de ftomp nagelaten, maar niet boven het met het vuur befmette deel: dog het bewaarde vleefch, 't welk om de bovengemelde toevallen niet genoeg tot malkander gebragt was, en om die oorzaak afgeweken, is nu wederom op nieuws met windtzeltjes, met een begtplyfter befineeit, by malkanderen gebragt,, en de wondt voor 't grootfte gedeelte bedekt. Den twaalfden dag is de toeftant van de lyder wel niet fïechter geweeft,
maar wy zagen, dat het vuur dieper wortelen gcfchoten hadt, dewyl 'er een fcheyding voor een gedeelte gemaakt was; ja de pezen der fpieren zelfs waren van 't gemelde vuur niet vry geweeft, zo dat 'er verfcheyden ook al gefcheyden waren. Toen hebben wy, de pap nagelaten hebbende, de ge- melde plaats voorzien met img. dïgejViv., en het bewaarde vleefch met windt-' zeltjes, gelyk te vore, by een gehaalt. Den dertiende, was de lyder in 't geheel vry van koors , hadde geruft
geflapen, kreeg luft tot eten, de ftomp was voor 't grootfte gedeelte mee vleefch bedekt, en 't geen 'er van de wont overig was , daar hebben wy het m?g. factotum genaamt opgelegt, op dat de wondt verder met een \cicatrix\ lidtteken zoude worden toegeheelt : dog al wat verftorven en met het vuur befmet was onder 't gewrigt van den elleboog , is ten deele met een fchaar uytgefneden, ten deele door de natuur gefcheiden, daarop gelegt hebbende plumefolen met img. digefiiv. met Bafilïcon vermengt^ befmeert. ^ De volgende dagen begon hy zich al beter en beter te gevoelen, ja wey-
nige dagen daar na zyn de gemelde fcheydingen ten enemaal genezen 3 dog dat te verwonderen is , hoe meer de genezing der zelver naderden x hoe groter klagten 'er waren over pyn van 't afgezette lidt, en dan wel om- trent de palm van de handt, dan weder over pyn van de gehele handt, en hoe menigmaal iemant maar zachtjes tegen het lidtteken onder't gewrigt drukte, alwaar 't vuur geweeft: was , wierdt hy met grote pynen aan^e^ Fff 2. daan,
|
||||
4i2 ANTWOORT van FREDRIK RUYSC'H
daan ; als men hem ondervroeg, in wat gedeelte? antwoorde hy in de vin-
geren van de afgezette handt; maar gedrukt zynde in de nabuurfchap van het gezegde lidtteken, voelde hy in 't geheel geen pyn. Ten 2. Oordeel ik aanmerkenswaardig te zyn, dat wy geen merkelyke
fcheyding van de eyndens der beenderen van de ellepyp en de kleyne pyp in de genezing vernomen hebben, om dat de gemelde eyndens der beende- ren voor de ongemakken van de lucht minder blootgeftelt zyn geweeft. Ten 3. Doof het drukken van 't eynde van de ftomp, met het lidtteken
toegeheelt, trok de pyn opwaarts na den arm. Ten 4. Door 't buygen van de ftomp, beelde hy zich in, dat de vingers
ook te gelyk gebogen wierden, en dat zonder enige pyn : maar de duym fcheen hem ftyf en zonder beweging. Ten 5. Als hy met zyn regterhandt boven het gewrigt van de ftomp,
en dat in 't buytenfte gedeelte, vreef, zeyde hy ons , dat hy niet alleen het gevoel van deze vryving in de vingeren van 't afgehoude lidt gewaar wierde, maar ook als hy zich vreef in de linker zyde van de borft: 't welk (fchoon dit ons niet duyfter fchynt te kenne te geven de \_confenfus~\ mede- lydentheydt der vliezen en zenuwen in ons lichaam} echter meer te verwon- deren als uyt te leggen is. ~ Ten 6. Hy konde een byzondere trekking maken in 't lidtteken van de
wondt, 't welk hy gelyk als in rimpels trok , zeggende , nu dunkt my, dat ik de vingeren buyg, dan wederom dat ik ze uytfteek. Deze dingen aangemerkt hebbende, zal na dezen te onderzoeken ftaan,
of de gemelde pynen \ dewelke hem fchenen in de afgezette handt te ge- voelen, en waar van die menfehen niet bevrydt zyn , welkers ledematen door de gemene manier zyn afgezet, altydt de lyderenoverkomen,dewelke op die manier, als ik verhaalt hebbe , de handt afgezet is; dan of daar toe gelegentheydt gegeven heeft het vuur, omtrent de bogt van den elleboog ontftaan, of ze uyt een andere oorzaak voortgekomen zyn , zou by voor- komende gelegentheydt te onderzoeken ftaan, nademaal Mr. 'Piefer ^erduyn in zyn briefsgewyze verhandeling verklaart, dat hy deze operatie wel twe- malen in de voet gedaan heeft op de zelfde manier, en dat hy tot nog toe zodanige \dolores Jywpatbetkf] medenlydige pynen niet vernomen heeft. Zyne woorden zyn deze, eyndelyk kan ikmet ftilzwygen niet voorby gaan een zeker ander groot voordeel j namentlyk, dat die , dewelke door deze manier her fielt zyn^ niet klagen, als wd andere, over een medelydige j>yn in de voet van Jt afgezette [crus] been of'fibenkel, enz. Deze dingen zyn 't, zeer vermaarde Heer,«dewelke wy in en na de af-
zetting hebben kunnen aantekenen. Wat ik nu van deze manier van afzet-! ting
|
||||
Aan MAURITIUS van REVERHORST. 413
ting oordele, zyt gy begerig van my te weten, in de /welke f gelyk gy wel
aanmerkt, de genezing zo langdurig niet is, nog de pyn na de operatie zo groot s nog zo eengrote vrees voor bloedtjiorting, nog fiheyding van 't been te wagten is ; en de zenuwen en zenuwagtige delen, pezen , en derzelver vezelen en vaten zelfs nu gedekt, tegen de koude % en verdere moeyelykhe- den en uytwendïge ongemakken, door 't of/eggen van fftieragtige delen ge- noeg bewaart fchynen te zyn, enz. Dit alles toegeftaan zynde, gelyk het in der daadr toegeftaan moet wor-
den , fchynt men deze nieuwe manier van afzetten te moeten omhelzen; Ik beken wel, dat we altydt in een afzetting van de handt of arm zorg
dragen, dat 'er zo veel van 't lidt bewaart wordt, als 't wezen kan , om dat het zelve tot zommig werk te venïgten , dienen kan ; en zo men de ftomp van 't afgefnoeyde lidt wil dekken met een vlezige klomp, dewelke echter aan 't eynde van den elleboog al te kleyn is , als dat dezelve daar mede gedekt kan worden, zoude het nootzakelyk zyn het lidt op een ho- ger plaats af te zetten, gelykerwys in dezen lyder, om de, waarheydt te zeggen, gedaan is. Maar in 't toekomende zou ik minder bezorgt wezen over de dekking van de ftomp met de vlezige klomp: want ik oordeel ge- noeg te zyn, zo de ftomp alleen met de huydt van de handt bedekt wort, dewelke van de gehelen rug en palm van de handt zou kunnen afgefchei- den en bewaart worden, in tegendeel is in de afzetting van de voet nodig, dat het afgezette deel met vleefch van de kuyt gedekt wort, gelyk voor dezen gedaan is van de wel-geoeffende Heelméefters *Pieter Verduyn, Wil- helmus van Vleuten, en Adriaan Coenerdingh y ik zegge 3dat het nodig is, namentlyk zó de menfchèn door een t'zamengroeying of inenting genezen willen worde, en gaan en ftaan willen op het afgezette deel, en niet op de knie: want het overgehoude vleefch verftrekt het verminkte deel tot een kuflen.- Omtrent deze nieuwe en ongewone manier van afzetten > zyn 'er nog
enige zaken te overwegen. Ten eerfte, of, wanneer de operatie gedaan is in de fchenkel, en de lydcr van.
zints was verder door inenting genezen te worden, de [exoftofes~] uytwaf- fen of benige uytfpattingen, dewelke zomtydts in een weivarent menfeh aan- gemerkt worden voort te komen uit den ftomp,niet tot een beletzel zullen zyn? Ten 2. Zo de operatie aan 't eynde van den elleboog gedaan moet wor-
den, of de huydt, dewelke in de handt is, genoeg voor een dekzel van de wondt is ? Ten 3. Of'er in -deze nieuwe manier minder of meerder gelegentheydc
voor 't bykomende vuur gegeven wort ? Fff 3 Wat
|
||||
4i4 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
Wat het eerfie aanbelangt, namentlyk een uytwafch van 't been: ik
antwoordej in de afzetting van den elleboog of handt, is 'er geen rede van bekommering voor: want op het afgezette lidt gaat de menfch niet; dog in een afgezette fchenkel zouden diergelyke uytwafTen zeer fchadelyk zyn : want deze zouden in 't gaan het overgehoude vleefch geftadig prikkelen, indien de lyder, namentlyk verder door een 't zamengroeying, of inen- ting genezen zynde, zou willen gaan. Zo Mr. Tiet er Vtrduyn dit onge* mak onder 't genezen kan beletten (gelyk hy verzekert) en dat door zyne nieuwe toeftel, is deze zwarigheydt uyt den weg geruymt. Hy heeft ons ook een jonge vertoont, die op de afgezette fchenkel ,
met een door kon ft gemaakte fchenkel gaat, loopt, zyn knie buygt, en uytfteekt na zyn welgevallen. 'Ziet deiïelfs brief"sgewyze Verhandeling aangaande de nieuwe manier om de leden af te zetten in 't Jaar 1696. in 't licht gegeven, waar in vertoont wort het (inftrumentum retentivum) wederhoudent of fluyt inftrument, als ook een \_lamina excavata] uyt- geholde plaat, waar mede na de gedane afzetting in de voet enige dagen daar na, als het gemelde uy twas te vrezen is, het eynde van de ftomp zodanig gedrukt wordt, dat dit ongemak afgekeert wordt. Wat het tweede aangaat, namentlyk of de huydt van de handt wel ge-
noeg is tot een dekzel van de wondt, wegens de inkrimping van de huydt? ik antwoordej zo dezelve ten enemaai niet genoeg is, zal ze vooreen groot gedeelte de ftomp bedekken, 't welk van de gemene afzetting niet kan gezegt worden, en hoe meer de zenuwen en afgefnedene pezen met haar eyge dekzel bedekt worden, hoe zachter toevallen men te verwagten heeft j daarenboven zal de genezing ook fpoediger gedaan zyn y Ja ik zou raden, dat men in dat geval het vlezige en 't huydige van de palm van de handt aangreep, en te baat nam voor dekzel van de zenuwen en pezen van de ftomp. Daar en boven zyn de Chirurgyns gewoon, op 't afgezette deel [^/ww adfiringentes~] t'zametrekkende poeders te leggen, waaronder zy verfcheyde [efcarotica~] bytende middelen mengen om de bloedtftor- ting te ftuyt(?n, 't welk ik oordeel' dat ten enemaai verworpen moet wor- den j om dat ze door hare fcharpigheydt de zenuwagtige delen befchadigen kunnen: in deze operatie worden zodanige dingen niet gebruykt, maar de wondt wordt met zyn eyge bekleetzel gedekt* Wat het derde aanbelangt, namentlyk of in deze nieuwe manier meer of
minder vrees is voor 't yum? Ik antwoorden zo deze nieuwe operatie niet minder het vuur bedreygt, zal 'er ten minfte geen groter vrees voor dit toeval wezen, als het verbandt maar wel gedaan tyor&t. Ik beken wel, dat het zelve 'm de bovengemelde operatie ons voorgekomen b, dog zulks had- de |
||||
Aan MAURITIUS van REVERHORST. 415
de niet in 't eynde van de ftomp, maar omtrent de bogt van den elleboog
zyn plaats gegrepen >, mogelyk van den bandt, wat naauwcr als 't behoort gebonden, 't welk ons veel moeyte gemaakt heeft. Dit zal na dezen kunnen voorgekome worden, en 't zal beter zyn een loffen bandt te leg- gen , en 12 of 14 uren lang de ftomp met de handt vaft te houden en te drukken, en op dat dit gelyker gefchieden kan, moet men, gelyk ik ge- zegt hebben, een uytgeholde plaat te baat nemen, dewelke voor de druk- king daar opgelegt moet worden. Ik zal verder voortgaan tot het gene, 'twelkgymy, zeer beroemde
Heer, aanraadt, namentlyk de bewaring van 't afgezette deel, als mede de afbeelding in de natuurlyke grootte, dewyl men anders daar van zo naauwkeurig niet oordelen kan, gelyk m Severmus /tbr. de nov. obfervat. abfcejf; y byna diergelyke geval befchryvende, klaar bly'kt. \ Met regt voegt gy 'er by, dat de voorwerpen altydt in haar natuurlyke
grootte afgebeeldt moete worden, indien imandtzynevoorftellingen naauw- keurig tragt te vertonen, en dit heb ik ook in alle myne ontleetkundige voorftellige brieven in acht genomen. Ik ben van gedachten deze afgezette handt zodanig te bewaren, dat alles wat in de figuren uytgedrukt zal zyn, altydt zal kunnen vertoont worden. Verder heb ik een van deze gezwel- len in de handt zittende, gelyk gy my verzogt hebt, onderzogt, en heb- be bevonden, dat het zelve geenzints van een klieragrigen aardt was, maar van een kraakbenige, ja zelfs van een beenagtige, en was gelyk als uyt on- telbare kleynder gezwellen ten dele kraakbenig, ten dele beenagtig, t'za- mengeftelt, ider derzelver beftondt wederom uyt ontelbare kleynder ge- zwelleties, met een zappig en lymig vogt vervult, ziet de 2. figuur van de-18 tafel. Dog het is my onmogelyk geweeft te onderzoeken, of ze uyt de beenderen van de handt, pezen, of beenvlies, gelyk als de bron en eerfte. oorfpronk haar begin genomen nebben: want alles was zo verwart en in malkanderen gegroeyt, dat.'er geen gelegentheydt was om verder on- derzoek te doen; als ik dit doorfnuffelde, quamen de bioedtvaten onder de huydt my in 't gezicht , en wanneer ik dezelve met een wafcha<ni^e ftofFe opgevult hadde, konde men haar loop en wydte duydelyk zien: de Aderen door den rug van de handt verfpreydt, hebben de wy'dte van een fchryfpen: derzelver kieynfte takies verfchillen ook van haar natuurlyke loop } ja ook omtrent de huydt oordeel ik aanmerkens waardig te zyn, na- mentlyk, dat de huydt in deze grote uyt was van gezwellen, dunder ge- worden zynde, iets voor *t gezicht *brengt,'t welk in een gezonde huydt zo naauwkeurig niet voorkomt: Ja de huydt verheft ook iets onderweeg van zyn geheelheydt en t'zamenftelling, 't welkdetiytbfeydtngof uytzetting van de . ^ huydt |
||||
4i6 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
huydt niet navolgen kan. 't Geen nu zich klaarder vertoont, zyn de te-
pelties van de huydt, buyten de huydt enigzints uytpuylende: Ziet de 2. en 3. figuur van de 17. tafel, lett. C. alwaar ze in haar natuurlyke plaat- zing geïchikt zyn: dog dat geene, 't welk de huydt in 't uytwafTen ver- liefF3 zyn de zelfde tepelties van de huydt, dewelke omtrent de grondt of .bafis - van de gezwellen , niet in haar top kunnen gezien worden. Ik zal nu niets meer hier by voegen, wegens de heldere lucht: want die. nodigt my, dat ik in deze dagen, dat gene op koper laat fnyden, 't welk in 't maakzel van de maag van anderen nog niet ontdekt is. Daar en boven heb- ben my op dees tydt veel moeyce gemaakt die dingen, welke in 't oog nog te vertonen zyn, namentlyk de bloedt vaten door den rok van 't Cryftalli- ne vogt verfpreydt, enz. want ik ben van mening dezelve in myn tweede Cabinet te voegen. Zyt hier mede gegroet, zeer beroemde Heer, en dat gy de ontleedtkonft meer en meer met ons voortzetten moogt, wenfchtvan herten, die een vierder is van Uwe zeer beroemde Naam |
|||||||||
FREdRIK RUYSCH.
|
|||||||||
Amflerdam den tienden van
Zomermaant non |
|||||||||
VER K L AR IN G
VAN DE ZEVENTIENDE TAFEL,7
• ■ .7 >' .' ©^^figüur, . . ■, ■• :) m -
A. Een gedeelte van den af gezetten, arm metde handt vanvoren 3 waar
in het achterfte deel ook gezien kan worden* - • ' B. ¥)e [pollex] duym. C. IDe [index J voorjle vinger.
D. 1)e [digitus medius] mtddelfte vinger. - ^ > ■
E. 1)e [digitus annularis] ringvinger.
F. T>e [digitus minimus] pink.
* 2>Jlagaderties van de huydt.
Ve Tweede^ IGV \J^., \^[::.?Jy\l ■-':;
Vertoont een vinger achter over leggende, met zyn tepels van de huydt,
in een behoorlyke fchikking gelegen,
> ■ £je
|
|||||||||
Aan MAURITIUS van REVERHORST. 417
Veterde FIGUUR. Vertoont een vinger, voor over leggende.
A. [papillae cutaneas] huydt~t egeltjes van de opperhuydt berooft > en in een
verwarde plaat zing yt zamengeftelt. B. Lporiciitanei] togtgaatjes van de huydt zondereenigefchikkinggèplaatft.
C. Huydt-tepeltjes in een natuurlyke fchikking gelegen.
Omtrent deze tepel tjes ftaat aan te merken, namentlyk, dat dezelve door
konf t van de opperhuydt berooft zynde , enigzints buyten de huydt uyt~ pnylen. VERKLARING
VAN DE ACHTIENDE TAFEL.
<DeEerJïe FIGUUR.
Vertoont een gedeelte van den bovengemelden arm met de aanhangende
handt, van achteren. A. *De duym.
B. T)e middeljie vinger.
C. *De voorfte vinger.
D Het grootfie gezwel. E. Een -verzwering. f- *De huydt-Jlagadertjes.
We Tweede FIGUUR.
Vertoont een afgefnede gedeelte van 't grootfte gezwel, op dat de in-
wendige gefleltenis te voorlchyn kome, dewelke ten dele kraakbenig, ten dele na een kraakbenige zelfftandigheyt gelykende, celluleus en mucagine- us of fnotterig is. |
|||||
Ggg ;; De
|
|||||
4i8 XV. BRIEF van ALBERTUS HENRICUS GRMTZ.
De Vyftiende Ontleet-kundige Voorftellige
BRIE F
Door
ALBERTUS HENRIGüS GR&TZ.
Aan den zeer vermaarden Heer,
PREDRIK RUYSCH,
Medkyne 'Doiïtor, en Hoogleraar in de Ontleet~ en Kruyt-kunde, enz.
Aangaande de uyt-eyndens der bloedtvaten van de Moerkoek,
en 't rnaakzel der Mammen, enz. Zeer Beroemde en Ervare Heer,
Altoos Hooggeachte Begunjiiger. ^8®^8J!Ê ^noGn Harvtfus met regt de eerfte van allen gehouden moet:
pBf fijSijeR worden, welke in de voorgaande eeuw die fraye vinding, den J*|f|i2^8 [circulatio Sangumts] omloop van't bloedt, die de Ontleders W^sjSfflk Ja 2e^s c^e llytmuntenfte van a^e eeuwen af, onbekent is ge- J8|^§lil§|§ weefr, ontdekt heeft ■, en dewelke het gebruyk van 't hart, Dag- aderen ,en aderen voor een gedeelte in't leven der dieren beproeft en aangetoont heeft, echter is het ware gebruyk der vaten , en voornarnentlyk der zelver uyt- eyndens in de ingewanden zo wel als in andere delen van 't lichaam van een mcnfch, tot nog toe den geneesheren onbeken t ge weeft: want wy nige of geen, worden 'er gevonden, dewelke met Harvaus daar in niet alleen overeenkomen, dat door de geftadige beweging van 't hart de levens-fchat van 't hart af na alle de delen van 't lichaam gevoert wordt, op dat uyt dit oorfpronkelyk vogt ider vogt ia't lichaam zyn oorfpronk nemen zou, maar zy hebben ook omtrent het werktuig, waar mede een verfcheide \_Secretio humor is'] fcheiding van 't vogt uy tgewerkt wordt, dit voornaamfte gevoelen, dat men 't aan 't byzondere maakzel van de [/wi] togtaatjes en \jglandula\ kliertjes, als figuur-derte (chei-
|
||||
I ' . " >
|
|||||
Aan FREDRIK RUYSCH. 4i9
fcheidcnc delen toe moet fchryven, dat 'er in de lever gal, in de nieren pis,
en in de mammen zoch of melk gefcheiden wort. Dit is de (telling van alle autheuren eenparig, maar dat die echter3zeer
beroemdeHeer, Uniet voldoet, befpeurikdagelyksmeer en meer, tot myn grootc nuttigheidt, en zulks worde ik gewaar zo uyt dat on vergankelyke, en de menfehelyke naarftigheidt en volftandigheidt van arbeidt en iver byna te boven gaande werk, het anatomifche Cabinet, als ook uyt uwe getrouwe onderwyzing. Want gy hebt ons genoeg doen zien, en met drangrede- nen beveiligt, dat het maakzel van alle ingewanden, in de welke de gewo- ne fcheidingen gefchieden, niet klieragtig maar vaatagtig is, endatdeuyt- eyndens der vaten ( die geenzints voor klieren gehoude moete worden ) in loop, Zelfftandigheydt en maakzel onder malkanderen verfchillende.aldat gene affcheiden, dat uyt den [mafa Sanguinea'] hoop van 'tbioedtefchif- ten en te fcheiden is. En waarlyk zo de bediening van aderen en flag-aderen daar in alleen be-
ftondt, gelyk het algemene gevoelen der Geneesheeren iss dat de aderen het bloedt door de flag-aderen toegevoert, van de ingewanden te rug halen, dan geloof ik was de voorzienige natuur niet genootzaakt geweeft, yder ingewant, een onderfcheidentlyke en van malkandere verfchülende loop en verfpreyding van aderen en flag-aderen te verlenen, ten ware het gebruyk van de uyt-eyndens der flag-aderen voortreffelyker was, als wel van de Ge- neesheren tot dezen tydt toe is aangenomen. Dog fchoon 't zeker-en waarachtig is, dat deze dingen aldus gevonden wor-
den in de lever, milt, en nieren, echter komt het wezen der klieren in 't maak- zel der [mamm£~] mammen niet alleen door 't uyterlyke gevoele, maar ook door't gezicht, zo klaar voor onze oogen, dat dezelve niet meer in twyf- fel kunne getrokken worden Daar by komt ook het eenparig gevoelen van by na alle de vermaarfte Ontlederen aangaande het wezen der zelver. Deeerfte onder deze is Vefalius, die in 't 18 hooftft. van 't 5. boek van 't
menfehelyke lichaam , de 676. bladtz het volgende van 't maakzel der mammen fchryft -y voorts, zegt hy, is de zelfllandigheyt waar uyt ze be- ft aan s klieragtig, van veel vet overvloeyende, en doorweven aan weers- kanten met menigvuldige aderen-, en zeer wynige en ganfeh tenger en flap- aderen , en eyndelyk nog enige zenuwen. 7Je zenuwen, welke in de mam- ?nen indringen, zyn altydt even eens: maer de aderen zyn gewoon zeer veel te verft billen omtrent de dikte en V ingejlote vogt, na dat de grootte van de matnmen, en haer bediening is, die zy dan waernemen. By Adrian. Spigeliusover 'tmaekzelvan't menfehelyke lichaam , ïn'ti,
hooft//: van V 20 boek, of de %6y. bladtz, Leeft men 't volgende; 'laten |
|||||
42o XV. BRIEF van ALBERTUS HENRICÜS GR^TZ.
wy eens zien, Zegt hy opde aangehaalde plaats, wat. een voorzichtigheydt de
voedert ierenjte fchepperzelfsgebruikt heefteen wat eentequaem geftelhy aan |
||||||
mer is, als iets: nogtans heep hy niet gewilt, dat er een enkele klier we-
zen z'u, maar meer, om zo veel volmaakter de \\*C\melk of;t zogh te bewerken, ja op dat ''er een [abfccffus] etter ge zwel uyt de ft remming van de melk onijiaan zynde, aanjionts geen noodt zou wezen van de dienft van die mam te verliezen'Tujfchen dezelve heeft hy vaten, aderen en jlag-ade- ren gevoeet. En een wynig daar na zegt de gemelde fchryver, der halven na dat de aderen mei melk vervalt zyn, wort de melk voltooyt inde klieren, door welke de aderen in een groot getalen met zeer vele vlegtingenverfpreyt zyn: voltooyt zynde wort ze nader handt tot de [canales ladifen] melkvoerende buysies ofpypjes overgebragt, waar in de me Ik als in een fpyskamer tot het cèbruyk bewaart wwdt. Voorts eyndtgen deze$ypjes in V midden van de mammen, en in de [papiüa] tepel, waer uyt dan het kmdt de melk zuygt. Ik zoude na myn oordeel, verloren arbeydt doen, indien ik een ande- re bevatting', als ik zo even gezegt hebbe, uyt de nagelatene fchriften der ouden en h^dendaagfehen wilde halen. Hier om verzoek ik van U op 't ernftigfte, zeer vermaarde Heer, dat gy het ware maekzelder mammen van V nieuwlyks gevonden de gehele geleerde werelt bekent maakt. Ik heb van anderen gehoort, maar ook voornamentlyk uyt U zelfs verftaan, dat SV in de [ placenta uterina] moerkoek iets nieuws gevonden hebt 5 derhal- ven zult gy uwen naam niet wynig vermeerderen, en.de nieuwsgierigheydt der geleerden ten hoogften voldoen, zo gy 'er dat nieuws, 't welk gy om- trent dit en andere delen van 't lichaam ontdekt hebt, verklaart, en afge- beelt by voegt. ■ 1
Zvt hier mede gegroet, Trins der ontlederen* en dat Godt uwe hoge
jaren en. uwe onvermoeythcydt in 't onderzoeken van de verborgentheden 'm de'natuur altydt met nieuwe kragten onderfteune, en nog lange jaren in 't leven beware,is myn wenfeh van gantfeher herten. Zyt andermaals ge- groet en houdt my onder 't getal uwer vrienden, die ben. Een gefladige vit rdcr van uwe
wydtberoemden naam. ALBERTUS HENRICÜS GR./ETZ.
ANT-
|
||||||
421
|
|||||
ANTWOORT
Van ,
F R E D R I K R U Y S C H,
Aan den zeer Ervaren Heer
ALBERTUS HENRICUSGRMZ.
Op de ontleed t-kundige, voorftellige Vyftiende Brief,
Aangaande de uyt-eyndens der bloedt-vaten van de moerkoek,
't maakzel der mammen, enz.
Daar by komen enige ontdekkingen omtrent de roede, met figuren
opgeheldert.
Zeer Ervare Heer.
We brief is my wel op de behoorlyke tydt ter handt geftelt,
maar ik heb in twyfFel gedaan, of ik op uwe vragen antwoor- den zou ofte niet .• want ik was verzekert, dat ik U met een bloodt antwoort zonder byvoeging van figuren niet voldoen zou, en niemant kan lichtelyk geloven, hoe veel tydts ik moet hefteden in 't volbrengen der figuren, dewyl ik geen figuren te voorfchyn. brenge, of de voorwerpen, waar na ze gemaakt worden, bewaar ik aan myn huys, en ze moeten zo naauwkeurig met de voorwerpen zelfs over een ko- men, dat 'er niets fchynt te ontbreken ; Daar en boven verfchaffen de be- fchryvingen myner cabinetten my werks genoeg, ten aanzien van de figu- ren, waar mede zy verciert worden j laat ik niet fpreken vanmynepraktyk in de medicyne, die my ook bezig genoeg houdt. Evenwel wanneer ik her- denke, met wat liefde en genegentheydt gy my na gejaagt hebt,toen gy U by ons ophièlt, hebbe ik dit naauwlyks of niet kunnen ontgaan. Derhal- ven om U verzoek te voldoen ziet hier dan een beknopt antwoort op uwen brief. Ggg 3 " Die
|
|||||
424 INTWOORT van FREDRIK 11UYSCH.
Die dingen, dewelke gy van my eyfcht,zm* ErvareHeer, zyn de vol-
gende, namentlyk het ware maakzel der mammen, als mede 't geen ik nieuwelings omtrent de moerkoek, of andere delen van 't lichaam ontdekt hebbe.
Wat het eerfte aanbelangt * wanneer ik in 't voorledene jaar een openba-
re ontleding hadde, hebbe ik in uwc tegenwoordigheydt, het opregte maak- zel der mammen vertoont, veel verfchülende van dat, 't welk mèti voor- heen met de andere ontleders vaft ftelde; want alle autheuren, die ik over deze zaak raadtgepleegt en doorbladert hebbe, hebben eenpariggeoordcelt, dat het maakzel der mammen uyt klieren, of klieragtige lichamen 't zamen- geftelt is, uytgenomen de bekleetzelen en vaten. Maar zo iemandt de mammen wel onderzogt zal hebben, zal hy be-
vinden dat de gefteltenis der mammen geenzints uyt klieren maar uyt vaten beftaat, , .
En deze vaatagtige zelfftandigheydt is nergens in byzondere klieren on-
dcrdeelt, maar over al 't zamegevoegt j dog zo de mam gebrekkelyk is ge- worden , en in dit of dat deel vaten verftopt zyn, dan komt ze ons zom- tydts voor, als of ze in klieren verdeelt was. In de zelfde gedaante komt het \j>Wgwdo] vet der mammen ook te voor-
fchyn, als de mam opengcfneden wordt: want het zelve in ronde [cellula] huysjesgeplaatft, fchynt klieren te verbeelden; dog de zelfftandigheyd, van de mam wordt nergens in dedtjes onderdeelt, die den naam van klieren kunnen dragen. ^ .
Mogelyk zult gy vragen, zo de zelfftandigheydt der mammen (buyten
de algemene bekleetzelen) uyt enkele bloedtvaten en melk-pypjes 't zame- geftelt wordt, waar wordt dan de melk gemaakt, en waar uyt die ftoffe gehaalt, die in melk verandert moet worden ? Ik antwoorde., fchoon ik, wegens de taayheydt der zelfftandigheydt de [anaftomofes fivewopdatio- nes'] inmondingen van de uyt-eyndens der flag-aderen met de melk-buysjes nog niet voor 't gezichte kan brengen,echter houde ik ftaande, dat derzelver vere- nigingen zeer overeenkomftig en aannemelykzyn,en dat het eerfte beginzel van de melk inde uyt eyndens der flag-aderen uyt de \_ferofitas\ wyagtigheydt van 't bloedt gemaakt, en in de uyt-eyndens der melk-pypjes verder vol- der voltooyt, en eyndelyk in wyder takjes voor een tydt bewaardt wordt, tot dat het met zuygen, drukken, of van zelfs wegens den overvloede, voor zich een uytgang zoekt. Het weerom vloeyende bloedt wordt van de aderen ontfangen, en ik oordele
dat dit door inmondingen gefchiedt , fchoon die ook niet kunnen gezien
worden • op de zeilde wys verkrygt het zaadt ook zyn eerft beginzel inde
r * [tefticulï]
|
||||
AanALBERTUS HENRICUS CRiETZ. 423
\tejiiculi~] ballen, en wordteyndelykinde [paraftata] voorftanders, [ya/a
ejaculatoria] uytwerpende vaten, als mede m de [yejïculte feminales~] zaadt- blaasjes meer en meer volmaakt, eyndelyk krygt het in de byeenkomftmeer- der wittigheydt en dikte, en dat zonder tuflchenkomende klieren ofte an- dere zichtbare lichamen. Ik zegge, dat het zelfde zaadt meer en meer volmaakt wordt in de zaadt-
blaasjes, in dewelke het voor een tydt bewaart wordt: want gy zult geen byzonder, en van de gemelde ftofïe verfchillende vogt, in de zaadtblaasjes ingefloten vinden , fchoon de zeer vermaarde van Home, in zyn leven Hoogleraar te Leyden, en myne altoos zeer geachte Promotor, dit in zyn Microcofm. wilt: want zo gyde uytwerpende vaten opblaaft, gelyk ik ge- woon ben te doen, en in uwc tegen woordigheydt en vooreenige dagen in't openbare Theater vertoont hebbe, worden altydt de gezegde blaasjes ver- vult, zo dat het zaadt in de blaasjes of huysjes begrepen, het zelfde zaadt is3 \ welk zyn eerfte beginzel in de ballen gekregen heeft. i Het af beeldtzel der mammen zal ik 'er deze reys niet by voegen: want ik
zal meer proefftiikken tragten te doen, dewelke tot een verder opheldering itrekken zullen, zo my maareen overvloedt van voorwerpen verfchaft wordr. Over deze zaak zult gy zommige dingen vinden in de Befchryving van 't 4. Cabinet, 't welke ik U, zeer ervare Heer, nu toezende. Wat het tweede verzoek aangaat, namentlyk, dat ik bekent zou maken,,
aï het nieuws dat ik omtrent de Moerkoek ontdekt hebbe, zulks zal ik in het vyfde Cabinet, 't welk ik binnen korten tydt in 't licht zal tragten te brengen, verklaren, met by voeging van zommige figuren. Ten laaftcn verzoekt gy van my , zo ik iets nieuws daarenboven in 't
menfehelyke lichaam gevonden hebbe, dat ik 't by dit antwoordt zou voegen., Voor eenige Jaren wendde ik my tot het onderzoeken van 't wonderbare
maakzel der roede; ik zegge wonderbaar, dewvl'er in dit deel verfcheydè zaken ons voorkomen, welke, zo we ze wei inzien, wy bevinden zullen,, dat Godts werken in geen deel van't lichaam meer uytblinken, als in dit. In de gemelde onderzoeking merkte ik zommige dingen aan, dewelke ik*
toen ter tydt in 't licht gebragt hebbe, gelyk te zien is in myne Ontleedt:, en Heelkundige Aanmerkingen: onder die was niet van't minften het maak- zel van 't hooftje der roede, 't welk tot dien tydt toe in de duyfternis ver- borgen lag: want zo vele Autheuren, als'er over dat deel gefchreven heb- ben, oordeelden eenparig, dat het hooftje der roede een zagt vleefch wasr, anderen dagten, dat heteen vleefchagtig lichaam was,, anderen noemden het |
||||
424 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH
flap en vleefchagtig, anderen fpongieus of voosagtig, echter verfchillende
van de andere delen der roede , enz. De zeer vermaarde Regnerus de Graaft met wien ik in zy n leven zeer gemeenzaam omging, en die alle anderen overtrof in't befchryven van de roede, heeft nogtans in de befchryving van't hooft- je , de zaak alleenlyk maar in 't voorbygaan afgehandelt, en in de mening van anderen geruft, als blykt uyt zyne verhandeling van de mannelyke teeldelen. Zyne woorden zyn deze; tegen deze nu be/chrevene twee ze- nuwagtige lichamen en_pisweg, wort 'er in \t voorjie deel gelykals aange- voegt zekere zelfflandigheydt, vleziger verfchynende als andere delen van de toe de. Maar ik hebbe op dien tydt ontdekt , dat de zelfftandigheydt van 't hooftje geenzints vlezig en aan de roede gevoegt is, maar met de drie zenuwagtige en fpongieufe lichamen vafthciidende. Ziet myne gemelde Aanmerkingen, de ioofte Aanmerking. Maar nu, dewyi de eene dag den anderen leert 3 bevinde ik , dat het
hooftje van de roede overal voorzien is met zenuwagtige tepeltjes, buyten het hooft uytptiylende, niet alleen als de roede in 't minnefpelopgeregtis, maar ook na de doodt, indien de roede door windt of water zodanig ver- vult wordt, dat dezelve ftyf, en alzo toegebonden wordt: Opdat dit des te beter te voorfchyn komt, moet de roede voor de opblazing in enkel wa- ter geweekt, en na 't opblazen en toebinden in de zon gezet wordent en zo zal men niet alleen door 't vergrootglas, maar ook met blote ogen de gemelde tepeltjes kunnen befchouwen, en wel voornamentlyk tuflehen de voorhuydt en 't hooftje, of alwaar de voorhuydt vaft is aan het hooftje. Ik twyffel geenzints , of deze tepeltjes hebben een grote overeenkomt!
met de huydttepeltjes, en voornamentlyk met die, welke in de tepels van de mammen gevonden worden, en van my in het eerfte Cabinet befchreven zyn: want ze komen ten aanzien van de gedaante, ja gebruyk daar in over- een, dat, gelykerwys de huydttepeltjes, dewelke zyn in volkome ge- zonde tepels der mammen, eenig vermaak ten tyden van 't zuygen in de vrouwen verwekken,alzo ook deze onze tepeltjes van 't hooftjes welliiftigheydt in de vleefchelyke vermenging bybrengen ; maar als ze met eenige quaal aangedaan worden, namentlyk ontvelling, verzwering, enz. verwekkenze een onlydelyke pyn, even als de tepeltjes , dewelke in de tepels van de mammen gevonden worden j en deze onze gemelde tepels zyn dat gedeelte van 't lichaam, 't welk zeer dikwils met een verzwering ineen vuyle vlee- fchelyke vermenging wordt aangedaan : waar van daan ze menigmaals zq- danig uytwaffen, datze kammetjes verbeelden , waarom ze ook den naam van [enfla gallï] hanekammen krygen, na datzetot eengrooteklompuyt- gewaflen zyn. Ver-
|
||||
AanALBERTUS HENRICÜS GR^ETZ. 425
Verders zal ik my begeven tot andere zaken, die in de mannelyke roede
aan te merken zyn. De algemene bekleetzelen van de roede zyn de \epidermif\ opperhuydr,
het [corpus reticulare\ netwyze lichaam, en de [cutis~\ huydt: maar men moet weten, dat de roede be halven deze nog bekleet wordt met een dik be- kleetzel of het uytwendige zenuw-agtige, en onder dat, met het \_cellulofa tunica] celluleufe vlies, en met het inwendige zenuw-agtige bekleetzel. Wat het eerfte aangaat, namentlyk het uytwendige zenuw-agtige be-
kleetzel, niemant zal ontkennen, dat het zelve zeer ftark is, wien 't maar geluft, zulks te onderzoeken $ en dit was zeer nootzakelyk , op dat de roede in een geweldige opregting, niet al te dik en onbequaam zou wor- den. Het tweede bekleetzel of vlies, het welk ik noeme het celluleufe, leg-
gende tufïchen de twee zenuw-agtige, is dun, ten ware de celletjes met windt opgevult worden, waar van daan het dan dikmaals 3 de dikte van een fchryfpen verre te boven gaat, gelyk uyt de bygevoegde 4. figuur blykt. Schoon de gemelde figuur een moot van de roede vertoont, welkers cel-
luleus vlies door my opgeblazen is, en gedroogt, op dat het klaar blyke, dat het gemelde vlies celluleus is* echter moetgy weten, zeer ervare Heer, dat het zelfde gefchiet in die genen, dewelke met een verzwering van de roede 3 een [gonorrhad] druypert, een [phymqfis] al te lange en naauwe voor- huydt, en \_paraphymofis\ fpaanfche kraag bevangen zyn: want het is niet zeldtzaams, dat de roede in zodanig een geval groteïyks verdikt wordt, de oorzaak van deze verdikking beftaat alleen in de opvulling van de gemelde celletjes, maar niet van de zenuw-agtige fpongieufe lichamen, de roede voor 't grootfte deel uytmakende. De celletjes worden in deze gebre- ken vervult met een windt, dewelke uyt de fcharpe etter voortkomt 5 die door geilen, hete dampen opgeeft; hier om verftrekt het ook tot een hulp- middel, zo de roede in deze quaal, in koudt water een uur lang gehouden wordt, waar door dezelve dikwyls aanftondts nederïlinkt. Het gemelde celluleus vlies, 't welk in dit gedeelte dunder is, als wel
onderde huydt vandenbuyk, of de andere delen van't lichaam, is aaneenzit- tendemet het [membrana dartos] vlezig vlies,en dat met het \membrana adipo- Ja] vetvlies, onder de huydt van 't lichaam gelegen} maar hier is 't van alle vet verfteken, zo dat de celletjes ledig zyn (gelyk men gemeenlyk fpreekt)en zodanig op malkanderen leggen y dat het gemelde vlies geenzints celluleus in 't fnyden zich vertoont, en in 't tegendeel met wint opgevult zynde, komen 'er ontelbare celletjes y gelyk als fchuym, te voorfchyn s en dat niet H h h alleen
|
||||
42é ANTWOORT van FR'EDRIK RUYSCE
alleen in de roede , maar ook in 't hooftje , wien dit vlies ook tot een dek- zel verftrekt. Ziet de derde figuur. Hier van daan komt het ook , dat in de gezegde gebreken de roede zom-
tydts omgekromt wordt, en zich als een boog ombuygt. Ziet de 3, figuur. Het derde bekleetzel van de roede, namentlyk het inwendige zenuwag-
tige, omringt onmiddelyk de zenuwagtige fpongieufe lichamen , en is niet minder fterk, als de uytwendige;" Door hulp van deze dekzelen wordt de roede in zyne opregting weder-
houden, op dat dezelve niet al te veel en ongefchikt zich uytfpannej wan- neer ons zomtydts zekere hardigheydt volgens de lengte van de roede ge- legen voorkomt, waar van daan dezelve ook dikmaals omgebogen wordt, (evenwel zonder een tegen natuurlyke verdikking ) en ook niet regt uyt kan opgeregt worden, dat heeft dan zyn plaats in deze twee zenüw-agtige dekzelen.
De menfehen hebben my dikwyls geklaagt over een [chorda duro] harde
pees in 't onderfte gedeelte van de roede , maar dit is niet anders als een verharding van de zenuwagtige dekzelen, en dat alleenlyk in 't on- derfte gedeelte. * In het hooftje van de roede, vindt men ook de gemelde drie bèkleedtze-
lén: want het hooftje is een vervolg van de roede, en bygevolg heeft het de zelfde bekleetzeleri, echter met dit onderfcheydt, dat deze fynder en teerder zyn: dog het buytenfte bekleetzel is in plaats van een opperhüydt, het tweede is het celluleufe, 't welk mogelyk in plaats is, van 't netwyze li- chaam; uyt het derde en 't binnenfte komen de tepeltjes van 't hooftje voort.
Hier mede wenfeh en bidde ik, dat gy wel vaart, en dat gy in 't onderzoe-
ken van Ontleedtkundige zaken, in de welke gy zeer veelgevordert zyt, vol- Berden , ende voetftappen van uwen Broeder Zalr. navolgen mogt, Ik blyve. >Zeer Er var e Heery
1 Een der voornaamfte vier der s uwer goede hoedanigheden.
FREDRIK RüYSCH,
|
|||||||
Gïfchreven in Amfterdam den
"dei'den van Lentemaaat ,1704. |
|||||||
VER-
|
|||||||
ALBERTÜS HENRICUS GR^TZ, 427
VERKLARING
VAN DE NEGENTIENDE TAFEL.
"De'Zelve wyft verfcheyde delen van de Roede aan, van de huydt in *tgeheel
her00ft, of ontbloot. <DeEerfte FIGUUR.
Vertoont een gedeelte van een ftyve roede, in vogt bewaart»
A. Klynder tepeltjes, door de opper-vlakte van H hooftje verfpreydt.
B. Groter tegeltjes, tujfchen de voor huydt en V hooftje gelegen.
<DeTweede FIGUUR.
Vertoont een roede, van de huydt ontbloot; na een voorgaande balfa-
matie gedroogt, en van vore te befchouwen; deszelfs zenuwagtige fpongieu- fe lichamen zyn niet alleen opgeblazen, maar ook de tunica cellulo/a zelfs, tuffchen de twee dikke zenuwagtige bekleetzelen gelegen. ■ A. SD^ oppervlakte van *t celluleufe vlies, van het dikke ty/twendige ze~
nuwagtig bekleetzel 9 ontbloot. B, Het grote zenuwagtig fpongieus lichaam van de eene zyde.
C- JDepisweg. D. *De binnenfte oppervlakte van 't dikke en zenuwagtige bekleetzel t zyn-
de ten eenemaal ontbloot van 't gehele celluleufe vlies. E. Het hooftje, door welkers oppervlakte geen tepeitjes'gezien worden,
om dat ze in V drogen zyn verdwenen. F. T>e dikte van V celluleufe vlies na V opblazen.
G. 2)tf randt van V binnenfte dikke bekleetzel.
H. Overblyfzelen van V celluleufe vlies > dewelke na de fe hei ding nage-
bleven zyn in de binnenfte oppervlakte van het dikke bekleetzel. I. Het middelfchot 3 tufchen de twee zenuwagtige fpongieufe lichamen ge-
legen. <DeT>erde FIGUUR.
Vertoont het voorfte omgekromde gedeelte van de roede, welkers ceïluleus
Hhh 2 tiks
|
||||
4*% ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
vlies alleen opgeblazen en gedroogt is, zynde de zenuwagtige fpongieufe
lichamen onverandert gelaten. A. Het voorf e gedeelte der roede, omgekromt, en ontbloot van het dikke
buytenfïe bekleetzel. B. Een gedeelte van't dikkebuytenfte bekleetzel ^ ' t welk hier by ge lat en is.
C. C. eDe opgeblaze tunica celluiofa.
D. Het hooftje. , ;. ^
E. Een deeltje van 't buytenfïe bekleetzel van V hooftje, afgefchyden, op
dat het eelluleufe vlies hier zo wel te voorfthyn kome, als m 't groter deel van de roede. F. Het eelluleufe vlies van V hooftje, ontbloot van't buytenfte bekleetzel.
' IndeFierdeltlGXJUK. :
Wordt een rnoodt van de roede vertoont, welkers celluleus vlies alleen
opgeblazen is , zynde de grote zenuwagtige fpongieufe lichamen onveran- dert gelaten, op dat des zelfs dikte na de opblazing, gezien kan worden. A. Het opgeblaze eelluleufe vlies.
B. T)e zenuwagtige fpongieufe lichamen, niet opgeblazen en by gevolg in-
gekrompen, IndefyfdeYlGUXJK.
Wordt aangewezen een moodt van een roede van een Walvifch, kon-
ftig bereydt, op dat het binnenfte in 't gezicht zoude kome: merk onder- ruiïchen, dat ik dat gedeelte hier vertone, 't welk was in 't midden van de roede: want dezelve was veel dikker omtrent het gedeelte, naaftaanden buyk gelegen. - A. Het dikjie bekleetzel van de de roede > ik heb 'er hier geen twee, gelyk in
een menfeh',gevonden, ook geen celluleus vlies} of by zonder middelfchot. B. 1)e zenuwagtige fn aartjes 9 het binnenfle der roede uytmakende',. ius-
Je hen welke zeer veel hollen zyn >die het doorlopende bloedt in de opreg~ tïng ontfangen». C. Het klyn der zenuw agtig fongieus lichaam van denpisweg.
P. 1)epïsweg. <De Zesde FIGUUR.
• .**'.. -■ *
Vertoont een moodt van een menfchelyke roede,opgeblazen en gedroogt >
dog hier is de tunica celluiofa niet opgeblazen»
A. By-
|
||||
AanALBERTUS HENRICUS GR^ETS. 429
A. Byde de dikke bekleet zelen, zodanig tegen malkanderen zittende,
dat ze ons als een enkel vlies voorkomen, om dat de [tunica cellulofe] niet is opgeblazen. B. Het groot zenuwagtige /pongieus lichaam van de linker zyde.
C. Het middelfchot tufjchen de twee zenuwagtige fpongieufe lichamen ge»
legen, D. Het klein zenuwagtig /pongieus lichaam , den ps weg omringende, uitge-
nomen het bovenjie deel, E. *De zenuwagtige vezels uyt het fchot voortkomende en in V binnsnfte
dikke bekleetzel eyndigende, door welkers hulp de roede ook beteugelt wordt, dat dezelve door het minneJp elniet tot een ongefchikte groot e en dikte kan uytgejpannen worden, "De Zevende FIGUUR.
Vertoont een moodt van een mannelyke roede.
A. Beyde de dikke zenuwagtige bekleet zelen, gedroogt.
B, Het groote zenuwagtige Jpongieus lichaam van de linker zyde.
O. Het middelfchot van de roede, D. Het kleine zenuwagtig Jpongieus lichaam den pis weg in 't geheel om-
ringende, anders als in de bovengemelde moodt. p E. T)e bovenv er haalde zenuwagtige vezels ,fchuyns door de groot e zenuw*
agtige fpongieufe lichamen van de roede verfreydt. |
|||||
Hhh 3 De
|
|||||
430 XVI BRIEF door M. ABRAHAMUS VATERUS,
De Zestiende Ontleet-kundige Voorftellige
|
||||||||||||
B R I
|
F
|
|||||||||||
Door
|
||||||||||||
M. ABRAHAMUS VATERUS,
van Wittenberg , Student in de Medicyne-,
Aan den zeer vermaarden Heer FR EDRIK RUYSCH,
Medkyne Doctor , en Hoogleraar in de Ontleet- en Kruyt-kunde, enz.
Aangaande de verborgene wegen van de Long, door welke de
ingeademde lucht tot in het bloedt doordringt j als mede
aangaande het tuygwerkelyke maakzel van de fchy-
vaten, en de beginzelen der zenuwagcige ve-
• zelen in de herffcnen.
Aanzienelyke en zeer Beroemde Heer,
Uyten twyfFel zult gy U verwonderen, dat ik, die U niet eens by
naam bekent ben, tot die ftoutheydt kome, dat ik met dezen Brief |
||||||||||||
onder Uwe oogen durf verfchynen. En met recht zal 't u wonder
dunken, dewyl alle die geenen, dewelke ik tot voorgangers in dit doelwit hebbe, zeer ervare mannen, Do&oren en Candidaten in onze konft, en door uwe afgezonderde onderwyzing al onderwezen zyn geweeftj ook is my zeer wel bewuft , dat ik geenzints in naam, verftandt en hoedanig- heydt met haar ia vergelyking kome. Echter, zeer vermaarde Heer, ver- fchoon dit myn zo groot verlangen, waar door ik aangcmoedigt zynde, * niets meer wenfche, als dat ik afwezende , dewyl het my tegenwoordig zynde tot nog; toe niet heeft moge gebeuren , Uwe zeer grondige onder- wyzing in 't Suk der Ontleedtkunde genieten moge, derhalven is myn be- geerte , |
||||||||||||
Aan FREDRIK RUYSCH. 431
geertè, om door deze briefwifleling dezelve tot myn gebruyk te verkrygen.
't Is nu een Jaar rykelyk geleden, wanneer ik, om't verftandt tefcher-
pen, voorgenomen hadde in een of twee [difputationes] vertogen de [me- chanifmus] tuygwerking der \a5liones vitale*"] levensbewegingen uyt te leggen, volgens de befte , en voornamentlyk met de reden overeenkomftige (tellingen der hedendaagfche Philofophen. Derhalven heb ik op dien tydt het eerfte dezer Vertogen in 't licht gegeven, aangaande het [pr'mcipium vitale] levensbeginzel $ 't welk ik volgens fchuldige onderdanigheydt U hier aanbiede -, ik heb daar in de voornaamfte leerftukken der Philofophen over die zaak bygebragt, en na myn gering vermogen opgeheldert. Het zoude al over lang van myn plicht geweeft hebben , dat ik myn beloften voldaan, en 't \_Jiru£tura mechanica] tuygwerkelykemaakzel van de werk- tuygen , en de daar van afhangende tuygwerking der levensbewegingen, voor zo veel, alle die dingen nu door de naarftighcydt der geleerde mannen ons bekent zyn gemaakt, met korte woorden verklaart hadde. Maar be- halven dat ik door verfcheyde zoorten van ftudien en bezigheden belet ge- weeft zynde, myn gedagteii tot nog toe daar niet heb kunnen op toeleg- gen, hebben my ook grotelyks zommige zwarigheden verhindert, omtrent het maakzel zelfs der werktuygen, die tot het leven dienen, voorkomende,, dewelke myn gemoedt tot nog toe in twyffel hebben gehouden. En wel de \_refpratio] ademhaling, fchoon die volbragt wordt door vol-
gens den wil beweeglyke werktuygen, zal ik in de eerlte plaats onder de levensbewegingen moeten noemen, nademaal dezelve de eerfte werking van een gebore nienfeh is ; ook kan die nooyt in hem zonder gevaar van een haaftige doodt ten eenemaai weggenomen worden ; en daarenboven doedt zyn welgefteltheydt zeer veel om 't leven te onderhouden. Dog aangaan- de zyn gebruyk, gelykerwys 'er onder de Natuurkundige veel over is ge- zintwift geweeft, alzo is 'er voornamentlyk gefchil ontftaan, of'er een deeltje van de ingeademde lucht, binnen de Long ontfangen, overgaat door de [jpori] togtgaatjes van de [yena pulmonalis] longader, die naar binnen van deze ader leggen, en bygevolg, een onmiddelyke beweging enperillngop \ aderlyke bloedt makende, de beweging van 't zelfde voortzet -, dan of de zelfde lucht door een enkele zydelyke perfling der bloedtvaten, de bewe- ging van 't bloedt bevordert; en of de levendiger kouleur van 't bloedt door de longader na 't hart wederkerende, liever aan deszelfs verdeling en ver- bryzeling, als aan een nieuwe inkomft van de lucht toe te fchryven is? Maar ik oordeele, dat dit beyde op een zeer gevoegelyke wys kan by mal- kanderen gevoegt worden, dewyl twee gepaarde oorzaken, waar van ieder op zich zelfs bequaam is om die uytwerking voort te brengen, onder mal- kandc-
|
||||
43 * XVI. BRIEF door M. ABRAHAMUS VATERUS,
kanderen overeenkomende, en t'zamefpannende, des te fterker werken: zo dit maar met genoegzame proefftukken klaar blykt , dat 'er zodanige togt- gaarjes gevonden worden binnen de longader openftaande, welke in een natuurlyke ftaat , voornamentlyk zonder een geweldige opfpanning door opblazingen ofte infpuytingen, eenige lucht uyt de longblaasjes in 't bloedt aannemen kunnen. Wat 'er van zy, of dat de lucht middelyk of onmid- delyk, of op beyde de wyze de verdeling of kleynmaking van 't bloedt be- vordert , echter Ichynt het hier mede niet alleen den omloop van 't bloedt door de long, maar ook door 't geheele lichaam te beftieren. Gelykerwys de welgefteltheydt van den omloop van 't levensbloedt door
de vaten en werktuygen van 't geheele lichaam afhangt van een volkome gelykmatige en geenzints afgebrokene perfllng, alzo is 't ten eenemaal ver- wonderenswaardig, dat 'er door behulp van 't zelve, gelyk als van zeker algemeen beginzel, verfcheyde en geheel en al andere zappen in verfcheyde ingewanden afgefcheyden worden. De grondtflag van deze zaak, (dat geen overgeflagen hebbende,'t welk men gewoon is voortte brengen van de [anima] zielen, \Jpiritvf\ geeften, [facultates~\ vermogentheden, [fuföiones] trek- kingen of zuygmgen, [ferment ationes~\ geftingen, en [fr£ciptationes~\ nederzinkingen) wordt zeer verftandiglyk van de hedendaagfche tuygwerk- kundige natuurkundige geplaatft alleenlyk in een bepaalde, en met het te fcheydene vogt overeenkomftige [configuratie] gedaante der pypjes. Zy komen nogtans daar in onder haar niet overeen, of de verfcheydentheydt alleen van de [diameter] middellyn 'm de pypjes of togtgaatjes genoeg is om deze fcheyding uyt te leggen , zo dat 'er wegens zyn kleinheydt een doortogt voor de fynder deelen open is , maar de dikker belet worden: mogelyk komt 'er nog behalven dezelve de figuur van de mondtjes by, voor zo veel de binnen fte overvlakte, hoeken, en onderfcheydene zyden aan- faat, waar door 'er niet als deeltjes van de zelfde figuur in de pypjes of
uysjes kunnen ingaan. Eyndelyk, nademaal 't ten eenemaal zeker is , dat de bewegingen van ons lichaam volbragt worden niet alleen door een enkele beweging van 't bloedt, maar ook door een gelyke [aquilibrium\ evenwigt en perïïing van dit en van 't zenuwvogt , fchynt 'er reden gegeven te moeten worden, waarom 'er van deze twee, gelykelyk perfiende beginzelen , zulke ver- schillende [a&iones] doeningen voortkomen , waar van zommige zonder een voorgaande denking van de ziel, en tegens den wille, zonder ophou- den duuren, zommige hangen van onze wille af, zommige eyndelyk zyn gelyk als in een middelplaats, zo datze wel door de natuur , zonder dat wy 'er op denken y volherden, echter kunnenze na onzen wille eenigzints ver-
|
||||
Aan FREDRIK RU.YSCH. 433,
verwakkert, en opgehouden worden. De zeer vermaarde Willifius, inzyu
ontleding van de herflenen in 't 15. 16. 17. en 18. Hooftftük , ftelt over deze onderfcheydentlyke bewegingen ook onderfcbeydentlyke beginzelen, en dat wel zodanig , dat de grote herflenen, door byzondere zenuwen haar zap aan de werktuygen, die na den wille bewogen worden, toebrengen, en dat de kleyne heriTenen de geftadig te bewegene delen in beweging bren- gen^ maar datze beyde hare kragten verenigen in de werktuygen, die ten dele tot de vrywillige, en ten dele tot de onvrywillige beweging dienen. Met Willifius komen over een, de zeer beroemde Heeren, clJu Hamel de corp. animat. lib. 4. c. 1. Vieujjens neurograph. univerf. üb. 1. c, 20. Ter- rault mechanique des animaux j>. 2. c. 7. Bohnius in renunciatione vulne- rum feöi. 2. c. 1. en meer anderen, die haar gevoelen met een proefftuk be- veftigen, dewyl zy zeggen, dat, als het bekkeneel van een levendige hont geopent, en de grote heriTenen afgefneden zyn , de vrywillige doeningen vernietigt worden, maar dat de onvry willige nog geftandt houden: daarin tegendeel de kieyne heriTenen gequetlt zynde, houden deze in een ogenblik op. En nademaal het geloofwaardige gezag van deze grote mannen, en de reden zelfs niet toelaten, over de waarheydtjan dit proefftuk te twyiFelen^ en daarenboven zeer waarfchynelyk is , dat verfcheyde geweften van de heriTenen ook een onderfcheydentlyk gebruyk hebben; alsmede, om dat de uytgang der zenuwen uyt de herflenen daar mede overeenkomt, keure ik gaarne dit gevoelen voor goedt, zonder echter de [conjiruBio organortimj t'zamenftelling der werktuygen zelfs verzuymt te hebben, dewyl die werk- tuygen, dewelke na den wille bewogen worden, met fpieren voorzien zyn, gaande na verfcheydene plaatzen; maar de andere t die een gedurige bewe- ging hebben, miflen dezen toeftel van fpieren. Dog nademaal nog veele zwarigheden omtrent den oorfpronk der vezeltjes, die de zenuwen uytma- ken, zich opdoen, ben ik zeer begerig van U te weten , wydt beroemde Heer, welke de ware oorfpronk is van yder zenuw, niet zo zeer omtrent haar draadtjes zelfs, als wel de vezels, die de zenuwen maken. De oplollïng dezer drie zwarigheden zoude ik wel hebbe kunnen halen,
of uyt de levendige onderwyzing vanmyne Leeraren, of uyt de zeer geleer- de gefehriften van zommige hedendaagfche Ontlederen ; ais ook voorna- mentlyk, zeer beroemde Heer , uyt uwe ontdekkingen en bereydingen, welke gy afgebeelt, aan de geleerde werelt in druk bekent gemaakt hebt: evenwel heb ik met dezen Brief derzelver uytlegging van U moeten ver- zoeken; eensdeels, opdat ik enigzmts aan U bekent rake, enuweeoedt- gunftigheydt voor my verwerven zoude, eer dat ik zelfs in perfoon tot U kome: ten anderen, op dat ik, op U gezag, als het voornaamfte in ent- li i leet-
|
||||||
*
|
||||||
1
|
||||||
434 XVI. BRIEF door M. ABR. VATERUS, aan FR. RUYSCH.
leetkundige zaken , (leunende, met meerder zekerheydt de t'zamenftelling en tuygwerkelyke beweging der levcnswerktuygen in gefchrift kan geven: Want U alleen, zo ooyt iemant, is 't wegens de geftadige infpuytingen van vogten en zeer naauwkeurige bereydingen der ingewanden, toegelaten te zien de uyteyndens der vaten, ten minften van zommigen, en de flguu- ren der togtgaatjes, zo dat men U in die dingen , dewelke gy betuygt ge- zien te hebben, het grootfte geloof moet geven. Evenwel zoude ik nog aan deze myne byzondere begeerte niet voldaan hebben, ten zy ik aange- fpoort was ge weeft door 't aanraden van den zeer vermaarden Bergerus, Amptgenoot en zeer groot vriendt van myn Vader , en myne befchermer niet minder, als mynegrotelyks teachtene Leeraar. En nademaal ik ver- zekert ben , dat dezen zeer geachten Man U in zyn boezem bemindt, twyffel ik geenzints, of ik zal door hem uwe gunft en genegentheydt ver- krygen. Waarom ik ernftig van U verzoeke en bidde , dat gy myne be- geerte alleenlyk vergeve , en maar met drie woorden Uw gevoelen over deze zwarigheden my laat weten. Gy zult hier mede een zaak uytwerken 5 die my niet alleen, maar de geheele geleerde Weerelt zeer aangenaam, en zo eenen groten Man waardig* is. Ik zal niet alleen afwezent, maar by voorkomende gelegentheydt tegenwoordig zynde, met woorden U grote- lyks bedanken, en zal altydt blyven, Een geftadige en onophoudelyke föerder van
uwe wydtberoemdé naam M. ABR: VATERUS, van Wtomberg,
Student in de Medhyne*
Wittemberg, den drie-en-twintigfiea van Hooymaant, 1708. |
|||||
ANT-
|
|||||
4lf
ANTWOORT
'*■",,: \ .■'..■..- . ■■■>■'. ■■■■■ .;^v.■■-:'■
FREDRIK RUYSCH
Aan den zeer Geleerden Heer
M. ABRAHAMUS VATERUS,
Zeer fchrander Student in de Medicyne,
Op deszelfs Ontleedtkundige voorftellige BRIEF,
Aangaande
De verborgene wegen van de Long , door welke de ingeademde
lucht tot in het bloedt doordringt; als mede aangaande het
tuygwerkelyke maakzel van de fchyvaten, en de begin-
zelen der zenuwagtige vezelen in de herflènen.
FREDRIK RUYSCH, wenfcht den zeer Geleerden Heer
M. ABR: VATERUS, veel heyl en zegen. ie dingen, welkegy my in Uwen Ontleedtkundigen voorftek
lïgen Brief hebt voofgeftelt, zyn zo gewichtig en verborgen, dat de fchranderfte vernuften tot nog toe niet in ftaat geweeft zyn, om dezelve uyt te leggen; derhalven wilt niet geloven, dat ik die zwarigheden ten eenemaal zal oplofTen, voornament- lyk nadienze de fcherpte des gezichts ontvlieden, en oogzie- nelyk niet kunnen worden vertoont, en daarom wordenze niet ten onreg- ten van U Verborgen gezegt: evenwel zal ik trachten, zo veel ik zal kun- nen, eenig licht aan de zelve te geven j en wat myn gevoelen is , zal ik gaarne bekent maken. Iii 2 Der-
|
||||
436 ANTW'OORT van FREDRIK RUYSCH,
Derhalveii wat de eerfte voorfteiling aangaat, namentlyk, welke de ver->
borgene wegen zyn, waar door de ingeademde lucht tot m 't bloedt door-* dringt ? ik antwoorde j dat de lucht door de Long in 't bloedt vermengt wort, kan in 't geheel wel niet ontkent worden > maar dat al de lucht, waar mede het bloedt vervult wordt, door de Long alleen gebragt wordt, durf ik (behoudens het oordeel van anderen) niet verzekeren , dewyl 'er nog wegen zyn, die niet minder bequaam zyn om 't zelve te verrigten, waar van wy onder nader fpreken zullen. 't Is nu ieder een bekent, dat de lucht door de haayrige uyteyndens der
[bronchid] longepypen, in de \%nfpiraUo\ inademing gedrukt wordt tot in de vliezige en blaasagtige [cellula membranofie& vefïeulares] huysjes, die het grootfte gedeelte der longe uytmaken. Ik oordeele zeker te zyn , dat alle vliezen van ons lichaam met een
\latex Jerofus~\ wyagtig vogt befproeyt worden; dog niet door hulp van de voorgegeve kliertjes van Malpighius en Steno, dewelke niemandt vertonen kan : maar ik ben van gevoelen , dat dit aan de donzige fyne uyteyndens der flagadertjes toe te fchryven is. , Wie Zal ontkennen, dat de lucht zich Hchtelyk met een wateragtig vogt
vermengt? voornamentlyk, om dat 'er niets bekender is, als dat de lucht in een wateragtig vogt, en dit wederom door de warmte in lucht verandert kan worden. My fchynt genoegzaam te blyken uyt den omloop van't bloedt enmyne
konftjge opvulling der vaten, dat de [_vaja lymfihatica] watervaten niet alleen, maar ook de uyteyndens der aderen togtgaatjes hebben, en dat der- zelver togtgaatjes \rectpientes~\ ontfangende, en \^ê admittentes j?orï] toe- latende zyn. Deze vaftgeftelt zynde, oordeele ik, dat de lucht door de longepypen.
tot in cle vliesagtige en blaasagtige huysjes gedrukt zynde , door behulp van de fpieren van de [thorax'] borft, en 't \diaphragma~\ middelrift, al- daar eyndelyk verenigt en vermengt wordt, met een wateragtigof wyagtig vogt, door de uyterfte uyteyndens gelyk als een dauw iade gezegde huys- jes uytgeftort. Ik mene, dat de wyagtigheydt van 't bloedt alzo met lucht vermengt
zynde, eyndelyk van de uyterfte takjes der aderen en watervaten opge- ilorpt, en in 't bloedt overgebragt wort. Ik hebbe boven, gezegt, dat alle de vliezen van ons lichaam geftadigbe-
iproeyt wórden met een wyagtig vogt, uyt de uyteyndens der flagaderen voortkomende: dit beveftigt myne nieuwe manier van opvullen, waardoor ik zeer klaar in myne bereyde zaken aanwyze en toone y dat de wafchag- tige
|
||||
Aan 'M. ABRAHAMUS VATERUS.
tige.ftofTe ten eenemaal uyt de uyterfte uyteyndens der fkgadertjes gelyk
een dauw zodanig uytgeftort wort, dat de voorwerpen hoogroodt van kou- leur worden, en dat zonder eenige tegennatuurlyke \_extravafatiopratter- naturaüs\ uytftorting buyten de vaten. Indien ïemant zodanige voorwerpen aan myn huys bezien heeft, zal hy
lichtelyk tot myn gevoelen overgaan: want men kan de gemelde wafchag- tige ftofFe gemakkelyk zien, dewelke als een rook of dauw uyt de tpori emittentes] uytzendende togtgaatjes voor zich uytgang gezocht heeft, gc- lykerwys cle gylige \_chylo-ferojitas~] wyagtigheydt van 't-bloedt (op dat ik zo fpreke) in een levendig menfeh. OndertufTchen, zeer naauwkeurige Heer, kan ik niet geloven, dat 'ei?
zich iemandt aan ftoten zal, namentlyk dat ik vaftgeftelt hebbe, dat in de alleruyterfte uyteyndens der ilagadertjes, in de plaats van root bloedt in een volmaakte gezontheydt, een gylig wyagtig vogt zich onthoudt: want zulks blykt genoegzaam in de huydt en andere delen van 't lichaam, dewy 1 het bloedt zyne rode kouleur afleydt, eer dat het tot het uyterfte uyteynde gekomen is, Nademaal nu zo veel luchts door de long ingehaalt zynde, niet genoeg
is om 't leven op te houden, oordele ik, dat 'er andere niet minder bequa- me wegen gevonden worden voor 't inkomen van de lucht in 't bloedt; na- mentlyk , dat 'er in de huydt zo wel [pöri admtttentes] toelatende 3 als. \emittentes~\ uytzendende togtgaatjes zyn. Dit blykt klaar uyt de \jnercurius~] kwik, en't leggen van \cantharides}.
fpaanfche vliegen op de huydt; derhalven wordt de toegang van de lucht in ons lichaam door deze gaatjes zo min belet, als de kwik en fpaanfche vlie- gen: en dezelve binnen gekomen zynde , wordt door de. periling van de omringende of uytwendige lucht vermengt met de wyagtigheydt, waar me- de, gelyk ik boven gezegt hebbe, de inwendige deelen befproeyt zyn, welk mengzel eyndelyk van de uyteyndens der adertjes en watervaten op- geflurpt worden. In een volmaakte gezontheydt wort 'er zo veel luchts in 't bloedt ge-,
bragt, als 'er vereyfcht wort •, nogtans gebeurt het zomtydts, dat het .bloedt, overftolpt wordt van al te groten overvloedt van lucht, gely.kerwys me- nigmaal gebeurt in die genen, dewelke fchielyk fterven j gelyk ik in een- vrouw hebbe aangemerkt, die fchielyk uyt de weerelt gerukt was, en wiens lichaam ik opende: wat gefchiedt'er ? de borft geopent zynde, was het hart van een verbaasde groothey t, en dat wegens de lucht, waar mede het vervult was, byna zonder eenig bloedt, 't welk klaar bleek door de punt van 't fnymesje: want die daar in geftoken zynde, zonk het hart zo fchielyk neder , als een blaas met lucht opgevult, en met een punt van een mes doorgeftoken. IÜ3 Ik
|
||||
438 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
Ik oordeele, dat zodanig een qiiaal doodelyk wordt door een al te grote
menigte van lucht, dewelke in 't harte vermeerdert en op malkandere ge- hoopt zynde, den toegang van 't bloedt in't hart belet heeft. Wat de tweede voorftelling aanbelangt, namentlyk aangaande het tuyg*
werkelyke maakzel van de [vafa fecretoria] fchyvaten: Nadien dit my toe nog toe veel zwarigheydt gemaakt heeft, en ik my als nog in deze zaak niet heb kunnen voldoen, ben ik genootzaakt hier van ftil te zwygen, tot dat ik de vaten der mammen, [parajïattf~\ byftanders, enz. klaarder zal nagevorfcht hebben. Deze dingen dan overlatende, zal ik my tot de derde begeven, nament*
lyk aangaande de beginzels der zenuwagtïge vezeltjes in de herjfenen. Ik oordeele, dat deze vezeltjes haar oorfpronk hebben uyt de [traêius
medullares\ mergftreken van 't verlengde merg , en dat met een zeer fyn beginzel, voornamentlyk omtrent den nek , met het [memhranula ar ach- noidecï\ fpinnewebs vliesje bekleedt zynde 5 uyt welk vliesje zy echter niet voortkomen, gelyk de zeer vermaarde Blafius en zyne navolgers geftelt hebben; want deze mergftreken, eer ze het merg verlaten, en nog niet met den naam van zenuwen genaamt worden, kunnen voor 't gezicht gebragt worden, dog niet zonder een konftige behandeling} en daarom heb ik ze nooyt van anderen in 't voorwerp zelfs aangetoont, gezien. Ja, wat 'er uyt derzelver flguuren te befluyten is, laat ik andere oordeelen > al wat ik over deze zaak heb laten afbeelden, vertoone ik, en beware de voorwer- pen zelfs. In de i2e. voorftellige Brief, in de i. figuur van de 15e. Tafel, heb ik
een gedeelte van 't verlengde merg, met zyne langwerpige , en de onder deze leggende ronde mergftreken laten afbeelden. Wie een opregte kennis van deze zaak begeert, moet gewaarfchouwt
worden, dat hy de herffenen niet kookt, maar in den natuurlyken ftaat be- houdt, gelyk ik doe, en ze beware zodanig, datze levendige herffenen ver- beelden , alleenlyk maar met haar ecnigzints door een bequaam vogt te ver- harden, 't Is ook te verwerpen , 't geen zommige doen, die na de verharding de
herffenen met de vingeren in mooten verdelen > 't welk gedaan zynde, ko- men 'er ftrepen te voorfchyn, gelykei wys in kaas, die nog niet zeer ver- hardt , en in ftukken gefcheurt is; en deze zoeken ze ons voor ftreken der herffenen op te dringen. Zy t hier mede gegroet, zeer geleerde Heer, en volhart my te beminnen.
Gefchreven te Amfterchm in myn Bevlydtkaraer,
den twintigfteu van Wmtermaant. 1713- _ ' |
||||
439
|
|||||||
NT W OORT
|
|||||||
Van
|
|||||||
FREDRIK RUYSCH,
Op het BOEKJE van
GO VER TB I DL O O,
Het welk hy den naam van VERDEDIGING
gegeven heeft.
Tien Goedtgunjiige en Befcheydene Lezer wort veel heyl tcegewenfcht.
k hebbe altydt een afkeer van twiften gehadt, en hebbe daar nog
een afkeer van; ik hebbe my meer zoeken toe te leggen op 't on- derzoeken van de waarheydt en nuttige zaken, als myn ooren aan twiftgierige te verlenen: maar nu uytgedaagt zynde van een menfeh, die zyn gehele levensloop door, met wien hy ommegang gehadt heeft, al- tydt gewoon is twift en tweedragt te verwekken x zou ik 'er nog meer van afgefchrikt hebben,, ten zy ik van myn pligt geoordeelt hadde , zo de waarheydt, als myne eerlyke naam, dewelke ik tot nog toe van den lafter der wangunftige niet aangetaft, befpeurt hebbe, te verdedigen. Op dat gy dit ten befte neme , befcheydene Lezer 3 verzoeke ik uw regtmatig gemoet. Op dat gy met weynige woorden de zaak, waar over gehandelt wort,
verftaan, en een regtmatig oordeel daar over geven kunt, zal ik myne re- den zo kort, aJs 't mogelyk is, tragten te maken. Ik hebbe, gelyk bekent is} eenige Brieven in druk gegeven , waar in
ik op de vragen van anderen voorgeftelt, hebbe geantwoord ik hebbedaar in geoordeelt, dat het de plicht vanmynLeeraar-amptwas, zommigeont- leedtkundige waarheden te ontdekken en te verklaren, en te gelyk de oef- fenaars der ontleedtkunde te waarfchouwen > datzje zich tegen die dingen, welke
|
|||||||
4#! ANTWOORT van FREDR1K RUYSCH,
welke verkeerdelyk'van verfcheyde Autheuren • aangetekent zynj wapene
zouden. Onder anderen.» heb ik ook eenige dwalingen aangewezen , die ik nieene van den Profeflbr Bïdloo begaan te zyn. Bidloo heeft een beekje hier tegen gefchreven, onder den naam van Ver-
dediging , waar in hy op de 4. bladtz. belooft Voor eerft, dat hy zyne afbeeldingen van 't menfehelyke lichaam, voor
13 jaren aan de geleerde weerelt me dege deelt , trachten zal van V ongelyk t€ bevryden; en hy gelooft , dat daar uyt volgen moet, dat dezelve qualyk van my als verdicht berifpt worden > in tegendeel belooft hy , dat hy ver- der zal beveftigen , dat zyne afbeeldingen gelykvotmig en overeenkom ft ig zyn met de gejieltenis van de [oeconomia animalis] dierlyke beftiering en delen, die het levendige lichaam uytmaken. Ten anderen , werpt hy my de misflagen tegen, van my, gelyk hy meent ,
begaan : want hy zegt op de zelfde plaats, dat hy een fchett van de kon ft, geleertheydt, en vlytigheydt van Ruyfch, vertonen zal; en daarna brengt hy verfcheyde plaatzen uyt onze fchriften by. Ten derden , berifpt onze Taalgeleerde myne taalkunde; want hy zegt,
dat hy niet verzuymen zaly voordbeelden van myne befchaafde taalkunde in den fihoot der geleerden neder te leggen. Verder voegt hy 'er by, volgens zyne gewoonte, verfmadelyke hoon en
lafteringen, en wat dies meer is^ namentlyk, dat Rnyjch onbefchaamt en eerloos />, en diergelyke laftertaal meer braakt hy uyt} en dit zo zynde, oordeelt hy, dat ik ben een ft handt vlek der ontleedt kunde, de ellendigft e ontleder, een fyne jlager, een fchandeleuze en eerlooze redenaar, en ver- der ftort hy meer andere woorden uyt, te fchandëlyk om te verhalen. Laten we het geding toeftaan, zo hy zal nagekomen hebben, 't geen hy
belooft. Maar by aldien ik zal aangewezen hebbe, dat alles in tegendeel waar isy indien ik zal aangetoont hebbe, dat hy niet antwoort op het se* fchil, maar liever myne fchriften verdraayt en verminkt j indien ik zal aan- getoont hebbe, dat hy grover misflagen , als ik tot nog toe aangetekent hebbe, begaan heeft ; indien ik hem overtuygt zal hebben, van de alvcv rens aangehaalde misflagen; indien ik zal ontdekt hebbe, dat myne aanmer- kingen ter quader trouwe van hem verdraayt, en ongerymdelyk worden aan- gehaalt; en dat Bidloo opentlyk ydele heriTenfchimmen, en bedrogredenen (ik zou niet qualyk zeggen leugens) fchryft, indien ik zal hebbe geopen- baart zyn oneerlyken imborft; zal men niet mét regt den befcheydene Lë- ïer mogen vragen ( zo 't my kiftte zyne woorden of liever laftertaal we- derom tegen te werpen, of hy zelfs dan niet, ook 'Bidloo zelfs regter zyn- de, indien mea wedden zou, te houden is voor een zodanige? als hy my ver-
|
||||
Aan G O V E R T B I D L O O. 441
verklaart -, en of men niet liever van hem moet zeggen , dat hy een menfch
is, die niet befchaamt kan worden, die onkuyfch is, fchandelyk en eerloos, onbejchaamt enondeugent, ligt vaardig, vuyl, ontuchtig, een kanker der zeden, een voljlagen vyandt van ruft enjiudien. Dit zal ik nu ten volle en volkome aanvangen te bewyzen. Maar om
den befcheydene Lezer niet te lang op te houden , verzoeke ik, dat hy, den hoon en lafter overgeflagen hebbende, eerft ernftig overweegt, 't geen in de verdediging van Bidloo voorkomt. Op de 5. bladtz: fchynt hy over 't ftuk der Ontleedtkunde te handelen,
namentlyk van de [glandulg cutanea] huydt-kliertjes:, het verfchil is ge- weeft, of namentlyk de huydt-kliertjes \_pyramidales~\ gr afnaait'sgewys, gelyk Bidloo dezelve voor dezen afgebeelt heeft, en nu ookbefchryft,dan. of ze \orbiculares~\ kringsgewys zyn ?« Bidloo is geheel in gramfchap ont- doken, als of ik hem valfchelyk befchuldigt hebbe, dat hy de \_papill<e~] tegeltjes naait sgewys afgebeelt heeft , en hy haalt een plaats aan , alwaar ik zelfs de tepeltjes naaltsgewys noeme en af beelde, waarom hy my over onbeftendigheydt, onwetenheydt, en onvoorzigtigheydt befchuldigt} maar of hy zulks metregt doet, zal die geene lichtelyk kunnen oordeeien, die, het dekzel van vooroordeel afgelegt hebbende, op de volgende zaken aan- dagtig acht geeft. Het blykt uyt de Ontleedtkunde, dat 'er zyn foor eerft, huydt-tep eitjes, naaitsgewyze genaamt.
Ten tweede, het is bekent, dat'er gaatjes gevonden worden in't [corpus
reticulare] netwyze lichaam van Malpighius, Ten derde, het blykt insgelyks, dat 'er huydt-kliertjes zyn.
Het is verder bekent, dat deze huydt-tep eitjes vaflgehouden worden in
de gaten van 't netwyze lichaam 5 maar geenzints die kliert jes. Dat deze tepeltjes naaltsgewys zyn, erken ik; en dat dezelve van my meteennaalts- gewyze figuur zyn afgebeelt, is my bewuftj en datze aldus afgebeelt moe- ten worden, verzekere en beveftige ik nu ook ■> daarenboven ftelle ik nu ook, dat alle die geene dwalen, die deze tepeltjes anders afbeelden. Zo iemant antwoordt, waar over befchuldigt gy dan Bidloo? zal ik zeggen j ik befchuldige de man om die oorzaak niet, dat hy deze naait sgewy ze te- peltjes afgebeelt heeft, maar dat hy die naaltsgewyze kliert jes genaamt, en afgebeelt heeft, welke kliertjes ik verzekere, beveftige, en aantoone, geenzints naaltsgewys te zynj dit heb ik alvorens duydelyk genoegaange- toont > en met het gezicht zelfs beveftigt; en dit zelfs was 't, dat ik in my- ne laatfte gedane openbare ontleedtkundige vertoning herhaalde , wanneer Bidloo van gramfchap opzwol. De onderfcheyding van het wiskundig naaltsgewys zal hem niet baten, nogte hem uyt dit doolhof redden, omdat Kkk ik
|
||||
442 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
ik zegge, en klaar aantoone, dat deze klieren geenzints van een naait sge-
wy ze figuur zyn, waar over alleenlyk het verfchil verwekt wort. v, Zo de drangreden van Bidlooop vafte voeten ftondt, waar mede hy m^
zoekt te overtuygen van onbeftendigheydt, moed hy eerftaangetoonthetL ben, dat ik gefch reven hadde, dat die kliert je s ook naaltsgewys waren, ge- lykerwys ik gezegt en vertoont hebbe, dat de tepeltjes naaltsgewys zynf maar ik laat hena deze knoop over ora te ontbinden , op dat hy na dezen leere, voorzigtiger te handelen. Al wie de woorden van Bidloo aandagtig zal doorlezen hebben, zal lich-
telyk zien, dat den man, of uyt een voorbarigheydt, of ter quader trou- we, de huydtkliertjes met de naaitsgewyze tegeltjes vermengt : want in- den aanvang van zyne verdediging fpreekt hy zelfs van de kliertjes: dewyl hy op de 5. bladtz: zegt, dat Ruyfch tot walgens Poe uyt geroepen heefty dat ik in de afbeelding van de klieren , onder het eer ft e afgemeene dekzei geblaat ft, gedwaalt zoude hebben: Daar na gaat hy liftiglyk over tot de tepeltjes, zeggende , dat Ruyfch die tepeltjes niet naaltsgewys, maar rondt, in V Anatom'ifche Theater verklaart heeft; hier moet ik weder@m herhalen, dat 'er over die tepeltjes onder ons geen verfchil is geweeft ■> ik zegge nog eens, hy vermengt, gelyk blykt uyt de voorgemelde woorden, deze twee lichamen onder malkanderen, dewelke echter klaarblykelyk van malkanderen verfchillen. Ik hebbe derhalven in't openbaar gezegt in zyne tegen woord igheydt, en nu fchryve, en wille ik, dat het de geleerde wee- relt bekent zy, dat bidloo verkeerdelyk en zottelyk de huydtkliertjes naalts- gewys afgebcelt heeft. Ik zwyge, dat ik in die ontleedtkundige openbare vertoning, daar bidloo
tegenwoordig was, toen ter tydt niet van de naait sgewy ze tepeltjes, maar alleenlyk van de huydtkliertjes gefproken hebbe ; want niemant, die de ontleedtkunde maar van verre goeden dag gezegt heeft, kancnbewuftzyrt,.: dat de huydtkliertjes onderfcheyden moeten worden van de gemelde naalts- gewyze tepeltjes, dewyl de Oht Ieders een verfchillendt gebruyk van deze- onderfcheydene deelen leeren5 maar die dingen, dewelke van Bart helmus- en Malpighius aangemerkt worden, moeiten den onzen niet onbekent ge- weeft zynC, die geftadig Atitheuren te berde brengt, aanhaalt, en gelyk als voor haar vegt. Wie lacht derhalven met my niet, als hy acht geeft or>een menfeh, dté
zo bezig is, in zich te regtvaardigen, dat hy de tepeltjes naaltsgewys ge- naamt heeft, als of hy daar in gezondigt hadde 5 want het is nu gezegty dat de tepeltjes inderdaadt, maar niet de kliertjes zodanig-zyn: hoemooy maakt hy, wankelende, zich aan onwetenheyt fchuidig, met zkh te ver- icUonen, die niet te verfchonen is. Zéér |
||||
Aan GOVERT BIDLOO, 443
Zeer ellendig brengt hy zyn onwetenheydt, onbefchaamtheydt , of zal
ik zeggen 3 leugens aan den dagj dewyl hy zegt, de woorden van Mal- pighius en my-y Malpighius en ik ! daar 't nogtans bekent is uyt de ont- leedtkundige fchriften van dezen groten Man, dat hy Ten eerfte , de klieren: .
Ten tweede, deze tepeltjes zorgvuldiglyk onderfcheyden , en klaarbly-
kelyk onderfcheyden zynde , voorgeftelt heeft. Voorts, wie weet niet, dat Malpighius en Steno deze kliertjes [glan-
dul<e miliares~\ gier ft ge lykende of gierjt] kliertjes , maar de tepeltjes naaits- gewys genaamt heeft? Waarlykniemant, die gezonde herlTenen heeft, zal toeftaan, dat naaitsgewys hetzelfde, dat gierftgelykent betekent. Ziet hier, goedtgunftige Lezer, het eerfte ftx aaltje te gelyk van den toe*
leg op de ware en oprechte vertoning der deelen 5 en te gelyk van Bidloos geleer theydt. > Derhalven, verzoek ik, befcheydene Lezer, dat gy over het eerfte voor-
komende ontleedtkundige gefchil een regtmatig vonnis uytfpreekt 3 oor- deelt , zo 't U behaagt, of deze eyfch onbillyk is, nameiitlyk, dat Bidloo indenaafte openbare vertoning, in 't Anatomifche Theater van't Academie den toezienderen aantoont, dat de huydt kliertjes naait sgewys zyn, gelyk hy dezelve afgebeelt heeft in zyne Tafelen, en gelyk hy dezelve verklaart in zyne Verdediging 5 nog minder onbillyk zal ons verzoek fchynen, om dat ik zelfs geen zwarigheydt make deze voorwaarden te ondergaan; ik zal ook als nog niet wygeren, my aan deze wet te onderwerpen. Ik hebbe aangetoont, met hoe weynig oprechtigheydt, en hoe verwart
Bidloo het eerfte verfchil behandelt heeft 5 volkome op de zelfde wys heeft hy ook alle de andere gefchillen voorgeftelt, 't welk blyken zal uyt yder, die gy befchouwen wilt} by voorbeelt, vergelykt eens, zo 't U behaagt, het eerfte voorgeftelde verfchil met dat, 't welk inde aantekeningen op on- ze laaften Brief aan gehaalt wort, namentlyk aangaande het middelfte vlies, 't welk de herjfenen omringt. Dit verfchil beftaat aldus: Bidloo heeft in zyn ontleding dat vlies, of een groot gedeelte van 't vlies,.
gefcheyden, en van 't hooft afhangende, afgebeelt; hy heeft de bloedt va- ten van 't gezegde vlies niet alleen in een "groot getal, maar ook klaarbly- kelyk zichtbaar, daar by gevoegt. Ik hebbe gefchreven, gezegt, en ikfehryvenu ook, dat die afbeelding
van Bidloo niet gemaakt is na de beeltenis van 't zichtbare voorwerp zelfs, maar liever voortgekomen is uyt een verdichte inbeelding : hy antwoort* dat het hem zo wel ge oor loft is een gedeelte van dit vlies, als my een ge- deelte van het [pleura] borftvlies te vertoonen. Ik fta het toe, maar wie Kkk 2 . fpreekt
|
|||||
■■
|
|||||
—■^w
|
|||||
444, ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH.
fpreekt hem in deze zaak tegen ? dog hy verdraayt liftelykonze woorden,
als of ik hem befchuldigt hadde, dat hy dat geheele vlies niet vertoont heeft, 't welk zeer trouweloos is j dewyl zyne dwaling groter zoude zyn, indien hy dit geheele vlies met zyn bloedtvaten hadde afgebeelt j nademaal de geheele zaak hier op aankomt, dat ditvliesje at te dun, en al te v aft met het dunne herflenvlies op zeer veele plaatzen gehegt is, als dat Bidloo het zelve, of zoo een groot gedeelte daar van, als hy afgebeelt heeft, gdehey- den, en afhangende met a fgebeelde bloedtvaten , klaarblykelyk vertco- nen kan. Maar men moet toezien, dat hy, dewyl hy pocht dit vlies alleen aan te
wyzen, niet te gelyk het dunne herflenvlies met dit t'zamegevoegt vertco- ne, en alzo door bedrog misleydej want ik zie, hoe veel lagen hy leydt, om óie dingen waarfchynelyk te maken, dewelke hy hier over gefchreven heeft: hy onderflelt, dat d.t vlies zo dun niet is , als het \_amnios mem- brana~\ binnen f e vlies in een vrugt van drie of vier maanden , of als het vlies de zenuwen in V oog bekledende, maar dat deze (telling valfehis, zal ik op zyn tydt vcor 't cog vertoonen : nu is myn oogmerk niet, nieuwe ontleedtkundige verfchillen met Bidlco aan te vangen, eer dat hy , gelyk 't betaamt, geantwoort heeftop de reedts verwekte verfchillen : want ik befpeurè, dat hy deze konft bedenkt, cm, met nieuwe dingen geftadig te- gen te werpen, uyt het naauw te geraken. Hoe dun dan dit [membrana arachnoidea~\ fpinnewebs vlies is, en hoe vaft het zit met het dunne herflen- vlies, en hoe onmogelyk daarom zodanige fcheyding en vertoning der va- ten is, heb ik onlangs in een openbare vertoning, daar Bidloo tegenwoor- dig was, ook aan Bidloo zelfs vertoont 3 maar, cp dat dit alles duydelyker blyke, laat Bidlco in de naafte openbare ontleding in een menfchelyk voor- werp óic dingen vertonen , dewelke hy aangaande deze zaak in zyn figuu- ren afgebeelt heeft j ik b:love, dat ik aan myn kant niet alleen zo groot een gedeelte van 't borftvlïes, als ik afgebeelt hebfee , in een menfchelyk voorwerp openbaar vertonen zal, maar veel groter. SchyntU, goedtgun- flige Lezer, dit beding niet billyk ? Doet by 't voorgaande, zo 't U behaagt, 't geen hy in zyne aanmerkin-
gen op onze derden Brief, aantekent 5 namentlyk, aangaande de verdeling van de [art er ia magna feu Aorta) groot e Jlag-ader , en gy zult wederom zien, dat den [föpbifa] muggezifter, bedviegeryen t'zamenfteltj hy weet, namentlyk, dat het niet altydt gevoegelyk, of de moeyte Vaardig is, den Lezer te herhalen, 't geen oVer die zaak al gezegt is. Maar dit is 't verfchil. Ik hebbe in den derden Brief gefchreven , dat de verdeling van degroote
ftSr
|
|||||
Aan GO V E R. TB IDLü Ö. 44$
jldg-ader in een opklimmende en ne der dalende ftam > ineen natuur lyk gefi e lt
menfch, niet gevonden wort, zodanig voortgaande, en zodanig een fchik- king hebbende, gelykervvys Bidloo deszelfs fchikking en voortgang in de 23. Tafel van zyne Ontleding afmaait: ik hebbe daarenboven bygevoegt, en ik herhale het nog, dat ik deze dingen niet eenmaal hebbe waargeno- men, (fciioon.ik jaarlyks zeer veele doode lichamen van menfehen opene, en naauwkeurig daar op acht geve) en ik voeg'er ock by, dat alles, 't wel- ke van m'y door de konft bewaart wordt, op dat ditblyKekan, het tegen- deel aan wyft. Maar laten wy eens zien, \vat onze Ontleder antwoort? cerft zegt hy,
dat deze dingen te Amfierdam van iemant anders in V openbaar alzo ver- toont zyn geweefi \ maar hoe veel geloof zal men aan Bidloo geven, die'er niet tegenwoordig is geweeftr nadien ik zelfs deze vertoning, waar van hy fpreekt, hebbe bygewoont, en ik nogtans zodanig een fchikking en voort- gang van gemelde flag-ader niet vertoont gezien hebbei zal hy dan liever willen, dat ik zyne vertellingen beter, als myne oogen geloof geve ? laat dit klaar vertoont zyn geweeft, 't is my evenveel ■, maar dit zelfs , waar over het verfchil is, wilde ik van Bidloo, of van een ieder, die 't hem be- haagt, terwyl ik 'er tegenwoordig ben en t'aanfchouwe, vertoont zien, namentlyk, dat de fchikking en voortgang van de gemelde flag-ader zoda- nig is, als Bidloo af beek in zyne Tafelen, dewelke ik verklaart hebbe ge- brekkelyk te zyn, en nu zeg ik ook, dar'ze vol misflagen zyn. Derhalven zal 't de plicht van Bidloo zyn, in de naaftkomende ontle-
ding op de openbarevertoönplaats,dit ineen welgefchaperi menfch re ver- tonen, gelyk ik wederom belove, dat ik niet alleen in een , maar in meer menfchelyke voorwerpen het tegendeel zalaanwyzen. Maar onze Man in de konft van bedriegen kundig zynde, is een fïrik dichtcby gewaar geworden, dien hy niet heeft kunnen ontgaan, daarom heeft hy getragt den zelve door allerley konften te ontfnappen; derhalven voegt hy 'er by, dat dit zelfde, namentlyk den ongeregelde loop van vaten, vanmy is aangetekent, te we- ten op die plaats, alwaar ik zegge, dat de [broncliialis arteria] longepyps flag-ader, en mam-fiag-aderen zomtydts een ongeregelde loop hebben. Waar» Jyk wederom een fraye drangreden, zo een frayen Bidloo waardig ! dog ziet het gevolg eens aan; omdat dit aangemerkt is geweeft in de longepyps flag-ader) en de mam-fiag-aderen, derhalven moet men het zelfde befluy- ten van de groote flag-ader > O hoe geeftig zou dat hooft zyn, indieir't herfienen hadde! Wie, die
gezonde herfienen heeft,, ziet het onderfcheydt niet? Hoor eens hier, myn goede Govert3 dat in de mam-fiag-aderen of andere Qt £een buyten alle Kkk 3 tegen-
|
||||
4*6 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
tegenfpraak is) menigmaal een fpeling van de natuur is, hebbe ik aangete-
kentj voorts , alwaar ik deze ipeling van de mam-ilag-aderen aanmerke, ftelle ik die ook als een fpeling, en niet als een gewone natuurlyke ftaat ter neder 5 maar gy vertoont dit van de groote ilag-ader voor gewoon en na- tuurlyk. Maar wie is daarenboven zo dom , die niet weete, dat de fpeling menigvuidiger is in de kleynder takjes, zeer zelden omtrent denoorfpronk zelfs, namentlyk in de groote ilag-ader. Men zal op zyn plaats verklaren, dat deze onze aanmerking, aangaande de groote ilag-ader, niet ondienftig is voor die genen, dewelke de Ontleedt- en Heelkunde oefFenen, fchoon onze haaftige blinde Bidloo die nuttigheydt.niet gewaar wordt. Laat nu de befcheydene Lezer over het grondige antwoort van Bidloo
oordeelen: want hy durfc op zyn eyge zaak niet betrouwen, daarom keert hy zich van 't voorwerp, en de ontleedtkundige vertoningen, en de reden na het gezag van anderen; en in benaauwtheyt zynde, zoekt hy een andere uytvlugt, gelyk een Vos, die na nieuwe ichuylhoeken omziet, indien hy van de Jagers wordt nagejaagt; want hy zegt, éatVefeliusr en andere, het zelfde hebben -, wat kan 't hem baten ? dwaalt hy van gelyken niet, die met Vejaliusfxi andere dwaalt ? Hoe groot een befchermer is nu onze Wt4foo van de oudtheydt, die te, voren een geftadige vyant daar van was! hoe zeer is hy verandert van dien hid/oo! die enz. Ik laat U ook nog niet los, dwaze en ftoute aanhaalder der Autheuren,
dewelke gy, gelyk 't blykt, of in 't geheel niet gelezen, of niet na beho- ren doorbladert hebt; wy ontkennen, dat die deftige mannen, en vporna- rnentlyk Vefallus, dien gy niet fchroomt by te brengen, zo verre gedwaalt hebben u als gy j de figuur van dezen verfchilt veel van die van Bidloo-t wie zich verwaardigt deze figuuren te gelyk in te zien, zal Jichtelyk oor- deelen , dat gy een onbefchaamt menfch zyt. En wat zal 't baten , zo de figiiur van Btdloo naby komt aan de figuuren der beroemde mannen, 't welk echter valfch is -, wat meent gy, myn goede drogredenaar , dat hier uyt volgt? niets geloof ik, ten zy dat gy uyt quade, erger figuuren gemaakt hebt. 't Is ook bekent, dat Bidloo veele dingen niet na de voorwerpen zelfs , maar na de figuuren van anderen heeft laten afbeelden j 't welk ik op zyn tydt verder zal openbaren. Het geen de befcheydene Lezer over de drie voorgaande verfchillen ge*
oordeelt heeft, zal hy buy ten alle twyfFel 't zelfde ook oordeelen over het aan- ftonts voor te ftellene verfchil, 't welk in rang het vierde kan gehouden wpJt den; waar in gehandelt wort over em7smettfchen [lienj milt, endeszelfs gefteitems. Ik hebbe aangetekent, dat Bidloo het lichaam van de milt van een menfch klieragtig, celluleus, en niet dvverfche vezels voorzien , en geen-
|
||||
Aan G O V E R T B I D L Ö O. 447
geeftzints gelyk 't betaamt, en in één 'nafüurlyke ftaatineenmenfchgevon-
den wordt, afgebeelt heeft ■, onze drogredenaar verdraayt dit ongeryrridelyk, en verhaalt de zaak, als of hy van ons befchuldigt was geweeft, dat hy alleen een gedeelte van de milt afgebeelt heeft, maar geen geheele milt: daamog- tans dit het enkele en eenige verfchil niet isi alhoewel ik pok ietsaangete- kent hebbe van het afgebeelde gedeelte. _^_. Ik hebbe aangemerkt, dat hy zonder onderfcheydt gefchreven heeft, de
milt afgebeelt te hebben, welke woorden alzo geftelt zynde , fchynen te kennen te geven, dat 'er een geheele menfchelyke milt afgebeelt is in de 4. fig. van de 36. tafel, daar hy nogtans in die figuur maar een gedeelte van een Kalfs milt aanwyft. Deze myne berifping fcheen des te nootzakelyker, om dat in dat gedeelte van de milt van een Kalf, in zyne figuur vertoont,, die dwerfche vezelen te voorfchyn komen, die nooyt in een menfchelyke, maar ineen Kalfs milt altydt gezien worden ■, 't welk zeker van geen kleyn belang is: want zo'er gevraagt wordt, of'er in de milt huysjes of cellet- jes , dwerfche vezelen en klieren gevonden worden , moet men op een ge- heel andere manier antwoorden, als van de milt van een nienfehj nament- lyk, indien 'er van een Kalfs milt gevraagt wort 5 maar onze Ontleder be- roemt zich, dat hy ook menfehen milten ontleedt heeft j men zou hem lichtelyk kunnen toeftaan, dat hy milten van menfehen opgefneden heeft, maar wat volgt hier uyt ? wanneer de Ócherpregters de menfehen den hals affnyden, verftaanze echter daarom niet de naauwkeurige ontleding van 't menfchelyke lichaam. Hier is onder ons alleen 't verfchil, of hy de men^' fchelyke railten wel afgebeelt en befchreven heeft •, hoe gebrekkelyk zyne Iaafte Tafel is, zal ook in zyne Verdediging zelfs, zomen daar maar eert weynigop let, blyken.3 derhalven herhale ik met regt, dat de ingewan- den, die B idioom zyne ontleding van 't menfchelyke lichaam, voor inge- wanden van menfehen afgebeelt heeft, niet alle van menfehen zyn. Gely- kerwys ik ook'herhale, dat'er in een menfche milt verkeerdeJyk klieren \ dwerfche vezelen, en celletjes van Bidfoo verzonne worden. Maar moge- lyk bedriegen ons de oogbefchouwing, het ontleedtkundig onderzoek van de milt, en konftige bereydingen •> want de onze redeneert mooy [a friorel van vore, en h,y zegt, derhalven, fchynt het my te blyken, dat'er ttootza- kelyk kliertjes\, enz. zyn. Met fihynt, zegt hy ; ondertuflehen is 't,, laat de fchilder komen f Hoor gy eens hier ! beek kiïertjes af; wyk Philofo* |>hen,, hier is een nieuwe, Prior f ey lieve opent de oogen des verltandts> opdat gylïedenziet, of hy minder het [pr-'ms'] "voor fte, of het [pofleriusl agtferflre begrypt ? waar twyffett gylïeden over? ik meene dat het klaar blykt, dat hy-zyne denkbeeldige figuuren va» vore afgebeelt heeft, de- welke |
||||
44-8 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
welke daarom meer het agterfte waardig fchynen: want my geheugt voor- heen gelezen te hebben, T)at de fchriften, of bekladde papieren van den b aartje heer der Licinus, gejehikt zyn om den aars te vegen. Aldus fchenen hem buyten twyrfel de huydtkliertjes naaltsgewys : wat
dunkt U Lezer , heeft hy niet zeer klaarblykelyk van verdichtzels ge- dreomt ? heeft hy niet de gemelde kliertjes van vore laten afbeelden ? een figuur moet in der daadt een afbeelding van dat geen zyn, 't welk in 't voorwerp voor't gezicht zich vertoont; maar het was my byna ontgaan, dat Bïdloo verzekert heeft, dat hy daarenboven voor 't gezicht vertoonen kan, dat 'er kliertjes in een menfche milt zyn5 zo dit waar is, namentlyk, dat hy deze kliertjes voor 't gezicht vertoone kan , zullen de bygebragte drangredenen vergeefs zyn, die hy haalt Voor eer ft, 1)yt de proef/tukken van Malpighius.
Ten tweede, ^üyt een ligt e opblazing van dit ingewant, en een droog-
making van "'t zelve. Ten derde, Uyt een voorzigtige in flukken vryving der drooggemaakte
deelen, en een konjiige befchouwing der zelver -} voorts uyt ingefpot e wafch eerft in deflag-ader van de e ene milt, vervolgens in de ader van den an- deren , en dan zo wel in dejlag-adtr als ader van den derden milt; enuyt quikzilver in de watervaten. Indien hy door deze of andere proeven klaarlyk aan Y gezicht kan bren-
gen de kliertjes, celletjes, en dwerfche vezelen, die hy aan de milt van een menfch toefchryft, zal ik ligtelyk daar in beruften. Derhalven verwagte ik, dat hy in de naafte openbare ontleding ineen menfchelyk voorwerp die dingen vertoont, dewelke hy aangaande de milt van een menfch aangete-* kent heeft, namentlyk de celletjes, dwerfche vezelen, en kliertjes, of dat midden, waar van hy droomt, tuffchen de ader en fkg-ader. Maar ik belove, dat ik voor 't gezicht vertonen zal, hoe grotelyks die
geene bedrogen worden, dewelke zommige in de ontleding van de milt, voorkomende lichamen verkeerdelyk voor klieren, celletjes, en dwerfche vezelen houden, en ik zal doen zien, dat die lichamen werktuygen van een geheele andere natuur zyn. Maar verder heeft hy 'er bygevoegt , dat ik in myne aanmerkingen de
milt een klier genaamt hebbe: Ik zal de manieren van Eidloo, vóór welke ik altydt een affchnk heb gehadt, en nog hebbe, niet navolgen ; nog ik zal de Lezers meteen onbefchaamt voorhooft misleyden ; ikontkenneniet, dat dit ingewant my voor dezen, gelyk de andere Ontlederen, misleydt heeft, en dat het my in deszelfs ontleding voorgekomen is, als of het klieragtig was. Dit dan te bekennen, en te verbeteren, fchynt Bidloo een groote
|
||||
Aan GOVERT BIDLOO. 449
groote misilag te zyn j zo het Bidloo niet geoorloftzal zyn, heb ik geoordeelt,
dat het my ten minften geoorloft is, my zelfs te verbeteren. Ik zal'top- rechtelyk verhalen, wat my tot dat gevoelen gebragt heeft* het vooroor- deel heeft 'er niet weynig toe geholpen, dat ik dit gevoelen aannam •, de- wyl ik gewaar wierdt, dat alle de Ontlederen van deze eeuw dit eenpa^ riglyk vaftftelden -, maar van die tydt af, dat ik voorgenomen hadde een nieuwe onderzoeking van myne gevoelens, en andere zaken omtrent de ont- leedtkunde in 't werk te Hellen, en niets voor waarheydt aan te nemen of aan te tekenen, ten zy dat ik op nieuws bevonden hadde, duydelyk waar te zyn, heb ik myne nieuwe (dog aan Bidloo onbekende, gelyk uyt zyne verdediging blykt) manier by der handt genomen, en bevonden, dat dit ingewant, 't welk voor dezen my, als ook aan anderen fcheen voorzien te wezen van dwerfche vezelen, celletjes en kliertjes, geenzints zodanig is; ik blyve by myn voornemen deze manier te volgen, gelykerwys het voor- nemen van Bidloo fchynt te zyn, altoos zyne oude met nieuwe dwalingen te befehermen, laat hy dit met de leugenaars gemeen hebben, dewelke de begane leugens altydt tragten met nieuwe leugens te bedekken -y daar nog- tans iemandt, indien hy gedwaalt heeft, zorgvuldig moet letten, dat hy niet van quaadt töt erger vervalt -, maar zo hy dit van my niet wil horen, hy leeze het 13. Schimpdicht van Juvenalis, van't begin tot het eynde,. Ik zal niet antwoorden op die verwarde vragen van Bidloo voorgefteit,
by voorbeelt, hoe de watervaten dan haar zap krygen ? hoe andere zaken verrigt werden .? want hy fehynt daar op toe te leggen, dat hyveeledin- gen leere zonder moeyte, alsof ik altydt gehouden was, gelyk voorheen, voor niet, een ondankbaar leerling te onderwyzen *, mifïchien is 't den onzen uyt de geheugenis gegaan, dat hy een afgezondert Collegie in myn huys gehouden heeft, en dat ik 'er geen beloning voor ontfange hebbe. Gelyk het met het vierde verfchil gelegen is , alzoo is ook het vyfde -,
aldaar fchynt hy zommige dingen aan te roeren, aangaande [radices vefl- cufce fellese] de wortelen van de galblaas-, maar zo wie niet ergens anders van daan dat verfchil kende, zoude hy een radende Oedipus van noden hebben, dewelke het zelve uyt de woorden, van Bidloo na behoren zou kun- nen verftaan h zo zeer heeft de geftadige verdrayer van de ontleedtkunde en de waarheydt, dat verfchil verdraayt. met opzet, gelyk ik mene, om door zyne bedriegelyke konften den Lezer te verwarren * maar 't verfchil is dit, Of de gal in de galblaas door die buyzen ingaat, welke Bidloo zegt wortelen te zyn, uyt den bodem van de gemelde galblaas voortkomende? en welke buyzen of pypen hy zodanig afgebeelt heeft. Deze zaken tragt ik duydelyk aldus voor te ftellen, om dat ik bevinde, dat den drogredenaar L 11 ver-
|
||||
45o ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
verwarring zoekt j hy onderftelt in zyn verdediging, dat ik geheel iets an- ders üdle, als ik geftelt hebbe; en geheel iets anders ontkenne, als ik ont- kent hebbe. Derhalven, Lezer, op dat het blyke, wat myngevoelen is, erken ik verfcheydene wortelen van de galblaas , alleenlyk verwerjpenwe' die , dewelke hy uyt den bodem 'voortkomende afgebeelt heeft ^ en hier oyer is alleen het verfchil. Deze, is Bidloo gehouden aan te tonen en te bewy- zen in de naafte openbare ontleding, namentlyk in een menfch -, maar we- derom wordt ik genootzaakt een waarfchouwing daar by te doen, dat hy, die in bedriegeryen zo zeer geoefFent is, den aanfchouwer niet misleyde : want hy moet aantonen, dat de vaten van hemaangetekent,^/i;^^zyn, dog datze geenzints vezelen, of bloedtvaten, of van een anderen natuur zyn 5 maar ik hebbe aan myn kant getoont, en ik neme het aan te verto- nen , dat dezelve geen galvaten zyn, maar van een geheele andere natuur. Ik worde waarlyk befchaamt, dat ik gehouden ben zo menigmaal de
qüade konftgrepen van een man, die in een openbare bediening geftelt is, te openbaren, en nogtans verder voortgaande, doen 'er geftadig nieuwe be- driegeryen zich op j Bidloo hadde gehandelt van 't [Tericardium] harte* zakje, en deszelfs bloedtvaten j ik hebbe gefchreven, dat hy daar van qua- lyk gehandelt hadde, wat antwoort hy ? De drogredenaar poogt met zyn antwoort den Lezer te misleyden, als of het genoeg ware, zo hy op zyn manier aantoonde, dat hy de vaten van '£ hartezakje afgebeelt heeft 5 ey lieve, is dit ons verfchil ? daar wort niet zo zeer gevraagt, of hy dit afge- beelt heeft? als wel, of ze zich wel, en gelyk in den natuurlyken ftaat, vertonen ? en daarom heb ik 'er bygevoegt, dat die flag-aderen alleenlyk ten ruuwfle befchreven zyn, 't welk de onze (in alles bedriegelyk) liftig- lyk overflaat, op dat hy niet fchyne zich met zyn eyge zwaart te dooden. Maar op dat de Lezer zyne dwaling te minder gewaar worde, mengt 'er
de liftige bedrieger geftadig nieuwe dingen by , en die niets tot de zaak doen; by voorbeelt, hy zegt, dat de [neurologia] befchryving der zenu- wen veel waardiger voor de Geneesheeren en Heelmeefers om te weten is, als de ^kennis van de bloedtvaten, enz. Ey lieve, op welke plaats hebbe ik gezegt, dat de befchryving der zenuwen minder waardig is? gelykerwys de woorden van hemfchynen te kennen te geven. Maar laat men toeftaan, dat de befchryving der zenuwen waardiger is $ is daarom de kennis van de bloedtvaten, en derzelver verdeling niet nootzakelyk? want het bfy kt, dat de zenuwen voor het grootfte gedeelte metgezellen der flag-aderen zyn j Zal dan de zenuwbefchryving niet onvolmaakter en onzekerder zyn, zolang de loop der bloedtvaten minder gekent wort ? 't Geen hy zegt, dat''er uyt de wont van de kleynfle zenuwtjes^ gevaar
voor
|
||||
. *■ : ..■■.■■.■■■■ ■'.;■
Mn GO VERT BIDL OO, 451
voor V leven te vrezen is > dat raakt nog ons, nog deze plaats: want dat
hebbe ik niet ontkent, en 't is ook niet in ons verfchil; alzo tracht hy overal door een verandering van reden de Lezers te vleyenj maar om dat de won- den der zenuwen gevaarlyk zyn, zyn daarom de wonden der bloedtvaten geenzints gevaarlyk £ Zekerlyk behendig redeneert onze geoeftènde [Logi- cus] Redekundige, aan wie miffchien onbekent is, hoe veel gevaars men te vrezen heeft in een quetzing van de flagaderlyke takjes in't hart, lever, milt, vliezen der herfïenen, als mede in de darmen, en het hpofrje van de roede j maar om dat deze en diergelyke zaken alleenJyk fchynen bygebragt te zyn, dat hy ons van den weg afleyde, zal ik 'er van afftappen. Op de zelfde wys handelt hy m de aantekeningen op den eerften Blief,
aangaande de gaten in H [corpus reticulare] netwyze lichaam van MaU pighius. Laat iemant zeggen, waar toe. dog deze dingen, dewyl Ruyfch over dezelve daar ter plaatze niets gefchreven heeft, 't geen Bidloo raakt ? ik zal 't zeggen, op dat hy namentlyk volgens zyne gewone manier met die dingen in de plaats te (lellen, dewelke tot de voorgeftelde zaak niet dienen, des Lezers aandagt van t voorgeftelde verfchil afleyde. Ik zoude derhalven met regt hier op niets antwoorden, maar ik kan 't niet nalaten de leerlingen te waarfchouwen, datze zich in deze dingen door onzen Ont- leder ook niet laten misleyden ; namentlyk, hy zegt, dat deze gaten ver- andert worden om verjeheydene oorzaken , dit fta ik toe , nograns volgt hier uyt niet, 't geen hy daaruytichynt te trekken, namentlyk dat dezelve niet kunnen, nog moeten met die figuur afgebeelt worden, waar mede zy zich vertonen in een natuurlyken ftaat, alwaar geen gewelt bykomt. In- dien de bewysreden van Bidloo doorgaan zoude, zouden nog de neusga- ten, nogmont, nog bloedtvaten zelfs, nogeenige montjes behoorlykktin- nen werden afgebeelt, om dat alle deze dingen veelvuldig veranderen na de drukking of draying van die geene, dewelke met de. handen, of op een an- dere wys, dezelve aanvaart te handelen of te veranderen 5 des niet tegen- ftaande nogtans, indien iemandt deze zaken zoude ondernemen af te beel- den, zou men zekerlyk derzelver natuurlyke figuur, en geenzints volgens de verandering van de drukking aangebragt zynde, moeten aanwyzen. . Verders neemt hy andere bedriegeryen by der handt j indien iemant deze zesde figuur (dewelke hy in zyne verdediging heeft laten afbeelden) aan- dagtig inziet, zal hy ligtelyk bemerken, dat deze verre verfchilt van die dewelke in zyne groore ontleedtkunde aangewezen wordt, en die van ons is befchuldigt j of dit hef werk van een eerlyk man is , laten dat andere oordeelen ? Zekerlyk worden 'er in zyn ontleetkundig Boek veel meer va- ten vertoont, onder de klieragtige en tepelagtige zelfftandigheydt verfpreydt, LH 2 als
|
||||||
452 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
als in deze veranderde figuur. Maar op dat ik hem niet te hardt fchyne te
vallen, laat het zo wezen, dat deze figuur zodanig in zyn boek gevonden wordt, ('t geen grootelyks gelogen is) nogtans komt de van hem verbe- terde tafel geenzints overeen met de ge fieltenis van dat deel in een leven- dig, of een verfih gefiorv'e men\fib ■, (over welke zaak hier alleenlyk ge- handelt wen) want Bidloo zal nooyt klieren tufTchen de tepeltjes zodanig by malkanderen gelegen, als hy dezelve heeft laten afbeelden , kunnen aantonen -, veel minder de haynge watervaatjes tufTchen de klieren en te- peltjes gelegen, en van hem in de 6. figuur van de 4. tafel afgebeelt $ hy zal ook niet kunnen aantonen, dat de bloedtvaten zodanigen loop onder de gemelde tepeltjes en huydtkliertjes houden, als hy haar toegefchreven heeft j ik ver lange zeer, dat hy dit alles op die manier, als het in zyne ontleedtkunde afgebeelt wordt, in de naafte openbare ontleding vertone. Het is ook buyten onze verfchillen, dat hy een opgedroogde [cuticula]
opperhuydt in de 1. figuur van de 2. tafel van zyne verdediging aanwyit; ey lieve Lezer, hoe fraay komt hy zyne beloften na; hy heeft namentlyk belooft, dat zyne dingen overeenkomen met de gefieltenis der deelen, die het levendige lichaam uytmaken -t ondertufTchen brengt hy een gedroogde en uytgefpanne opperhuydt te voorfchyn, die geheel en al verfchilt van een verfche en levendige, en evenwel heeft onze voorzigtige Wiskonftenaar daar een gevolg uyt getrokken, als of het zodanig ineen levendig menfch was 5 met regt derhalven ftelle ik dit ook onder de ydele herffenfchimmen van een dromendt , ik zoude byna gezegt hebben, van een raaskallendt menfch. Daarenboven bewyft hy geenzints , dat de neder vallende quik gevloeyt is door de gaten van de tepels zelfs, gelykerwys ik toefta , dat dezelve door andere togtgaten uytvloeyt. Maat hy meent, dat hy een weg gevonden heeft, dewelke hy inflaande
veylig oordeelt, en dat het hem vry ftaat allerhande verdichtzelen te fchry- ven j want te bewyzen 't geene ontkent wort, is moeyelyk -t ik hebbe ge- zegt, dat ik de vaten, van Bidloo afgebeelt, niet gevonden hebbe in'tbo- venfle deel van V [membrana arachnoidea] Jpinnewebs vlies; ziet eens hoc fraay hy wederom onze woorden verdraayt • onze mening daar ter plaatze is deze h Bidloo heeft de vaten a-fgebeelt, als of ze zich geftadig vertoon- den j maar ik hebbe, met opzet een naarftige onderzoeking gedaan hebben- de , meer en ook fynder vaten gezien; dog nooyt hebbe ik zodanige kun- nen gewaar worden; wat blyft 'er nu over ? Oordeelt gy niet met my, goedtgunflige Lezer, dat hy gehouden is alle deze dingen duydelyk te be- wyzen en aan te tonen, voornamentlyk, wanneer 't nu overvloedigblykt, dat hy meer andere verdichte afbeeldingen aangewezen heeft? Eynde-
|
||||
Aan GOVERT BIDLOO. 453
Eyndelyk verhaalt hy een gefchiedenis, dewelke gebeurt is3 in onze voor-
gaande openbare ontleding; maar hy verhaalt dien zodanig , gelykerwys hy andere dingen gewoon is te verhalen, namentlyk ten deelemet te verber- gen , ten deele met te verminken 5 maar op dat de Lezer deze gefchiedenis ten volle begrype, zo als dezelve gebeurt is, zal ik dien van den beginne af verhalen , en oordeel daar uyt over de onbefchaamtheydt van Bidloo. Wanneer 't my toegelaten was een doodt lichaam openbaarlyk te ontle-
den , is 's namiddags ook tegenwoordig hy de ontleding geweeft de Heer Bidloo de Apotheker , en uyt dien hoofde opziender van 't Collegium Me- dicum , broeder van den Hoogleeraar; onder anderen vertoonde ik ook zom- mige huydtkliertjes; deze woorden daar by voegende j deze klieren, gelyk deaanfehouwers zien kunnen, zyn rondt, en worden geenzints naaltsgewys gevonden, gelykerwys de Trofejfor Bidloo dezelve verkeerdelyk in zyn Boek heeft afgebeelt. Den volgenden dag is de voornoemde Profefïbr van Leyden zelfs in het Anatomifche Theater gekomen j met weynige woorden herhaalde ik dat geene , 't welk ik den voorgaanden dag gezegt en aange- toont hadde, dit daar by voegende $ gifteren heb ik den aanfehouweren de huydtkliertjes aangewezen, en getoont, dat dezelve van een ronde figuur waren, en geenzints naaltsgewys, fchoon ze in de figuuren van den 'Pro- fejfor Bidloo verkeerdelyk in die gedaante afgebeelt befchouwt worden -, een weynig daar na in de vertoning voortgaande, heb ik gefproken van de herflenvliezen, deze woorden daar by gevoegt hebbende ; dit vlies is het fpinnewebsvlies genaamt, t'zedert veele Jaren ontdekt in een genootfehap van geleerde Mannen, waar van leden geweeft zyn de zeer vermaarde Hee- ren Blafius, Sladus, Swammerdam, en de hier nog tegenwoordig zynde zeer beroemde Heer Do&or 6)uina -, van welke Heeren dit gemelde vlies zyn naam verkregen heeft. Daarom kan ik my niet genoeg verwonderen over de ftoutheydt van zommige menfehen, die zich durven beroemen Vinders van dit vlies te zynj eylieve befchouwt eens deszelfs dunheydt, zeydeik, ('t zelve aan Bidloo, en die aan zyn zyde zat, voor 't gezicht tonende) ik oordeele dat het onmogelyk is, hoe veel moeyte ook iemant aanwendt, zodanig een gedeelte, als zekere vermetele in zyn figuuren voor dezen af- gebeelt heeft, te fcheyden, en aan de geleerde waerelt te vertonen, en dat met zichtbare bloedtvaten doorweven, dewelke tot nog toe niemant heeft kunnen vertonen -t door hulp van myn konft en werktuygen, zyn 'er vaten '■ in verfcheyde delen van 't lichaam ontdekt, in dewelke niemant dezelve tot nu toe gezien heeft -, maar ik oordeele met regt, dat het in dit deel, namentlyk van dat vlies, een onmogelyk werk is. De meefte van de aan- fehouwers waren niet onbewuft, dat Bidloo dit vlies zodanig in zyn Boek LH 3 afge-
|
||||
I ,''■■';-.
|
|||||
454 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
afgebeelt hadt, en daarom waren alle oogen op hem gevallen: qp alle deze dingen zweeg Bidloo ftil; maar na 't vertrek der aanfehouweren, uytgeno- men de eerfte kring, Bidloo weggaande, zyde hy dit in 't Nederduytfch, myn Heer, Ik danke iJ voor uwe beleeftheydt, ik ben bereydt *ü een ge Ijken dienft te doen, als gy eens te Leiden gekomen zult zyn. Waar op ik geantwoort hebbe, V zal lichtelyk kunne gefchieden, dat ik daar eens by gelegent heydt kome-y hier op zeide Bidloo, by aldienik een vertoning hebben zal, zal ik 'er u kennis van'geven, waar op ik tot antwoort gegeven hebbe, zo 't u behaagt. Zodanig was het eynde van de zaak5 maar de onze voegt'er by, dit ik met een bevende flem geantwoort hebbe -y laat dit waar zyn, wat wort hier uyt befloten ? namentlyk dat ik zo onbefchaamt niet ben, als Bidloo * is. Ik fta 't toe, en om die reden, Indien ik op de manier van Bidloo fchreef, zou ik hem niet qualyk noemen den Profefïbr in de onbefchaamt- heyt: want onze onverzaagde verfchrikt niet, wanneer hy een geding ver- Heitj ik, gel ykhy zegt, beve, wanneer ik aantone, dat Bidloo dehuydt- kliertjes verkcerdefyk afgebeelt, en andere mifflagen begaan heeft, 't welk ik zeer gemakkelyk kan goetmaken. Hier hebt gy, Lezer een, getrouw verhaal van 't voorval, 't welk ik op alle uren van den dag met geloof- waardige getuigen bewyzen kan. Ik anl'woorde niet op dat ydele verzet, waar mede hy zegt, dat hy niet
geantwoort heeft, om dat men eerbiedigheydt voor de aanzienelyke plaats Wjseft over hebben. De plaats heeft zeker niet belet, dat hy antwoordde, na het vertrek der toehoorderen -, wanneer wy die reden t' zamen hadden onder ons, zyn'er.maar weynige geleerde lieden by ge weeft, derhalven was het in dien opzigt een afgezonderde plaats, het voorwerp van de ontleding, en alle de bereyde zaken waren by der hant -y belettede het dan ook de plaats ? waarom hy myne opfmukkingen , zo hyze noemt, niet ten toonftelde, en zyne helthaftige bewysredenen voortbragt, en bewees.' Wie ruykt, en voelt niet als met de handep het uytvlugt van Bidloo ? ik
gelove dat 'er weynige zyn zullen, die geloven zullen, dat zyn ónmagt niet liever, als zyne zedigheydt, hem wederhouden heeft, ten ware haar be- kent was, hoe zedig deze Govert van zyn kints gebeenten af ge weeft is. Ik zoude hier mede kunne beriiften, en myn antwoort op die pefchuldi-
gingen, dewelke Hidloo tegen myne aanmerkingen, of andere fc hriften ver- wekt heeft,. uyt ftellen, tot dat hy, gelyk't betaamt, geantwoort zal heb- ben op de beriipingen, dewelke ik over zyne ontleetkunde in 't ligt gege- * ven hebbe-, maar ik hebbe het boven dien van myn plicht geacht met wey* nige woorden te vertonen, dat Bidloo zo weynig een oprechten befchuïdiger, |
|||||
Aan GOVERT BIDLOO. 455
als een voorzigtigen verdediger is: Derhalven vervoege ik my nu tot dat
geen, 't welk hy tegen myne fchriften ingebragt heeft. Hy berifpt de afbeelding van de [va/a Lymphatica"] watervaten in de
lever, over dertig jaren, en langer van myuytgegeven} Ik weet, gunftige Lezer, dat die vaten groter uytgedrukt zyn, als na de evenredenheydc van de lever; want die lever is veel klynder, als een natuurlyke paardele- ver, 't welk zekerlyk met inzigt is gedaan 5 nadien het onmogelyk is ge- weeft, een paarde lever in de natuurlyke grootte in zodaning een klyne vorm van dat boekje te vertonen -, maar de waterbuyzen hebben een natuurlyke wydte, gelykerwys ze in een paerdt gevonden worden; maar weet lezer, dat ik in de uytlegging van de aangehaalde figuur vermaant hebbe,, dat de grootte van de afgebeelde paardelevcr met inzigt klynder gedrukt is, als 't behoordej dog dit merkt onze haaftige en blinde beriiper niet aan, of heeft het niet willen aanmerken. Indien hy wat berifpen wil, laat hy aantonen, dat de watervaten van my afgebeelt in 't lichaam van een paardt viermaal groter zyn in de gemelde figuur, als in 't voorgeftelde voorwerp, Indien icmandt over de waarheydt daar van twyffele, moethy weten, dat die zelfde watervaten van een paardt door konft bewaart, ten dezen dage nog in myn cabinet gevonden worden, na welkers af beelding deze tafel uytge- drukte is. Dat deze watervaten en hare klapvliezen met de uytgedrukte figuren overeenkomende zyn, ben ik gereet aan te tonen , wat ook de van kints been af geweeft zynde zotte klapper daar tegen mappen mag. Maar ik bidde U, zeer befcheydene Lezer, houdt wat iiilenvergelykt
de watervaten van de milt in de derde figuur, onder lett. E, van de ver- dediging van onzen wiskonftenaar, zo naauwkeurigdeevenrcdenheydtfzo 't de Goden behaagt) waarneemende gy zult klaar bevinden, dat die water- vaten in een menfchemilt van hem aangewezen, veel wyder zyn als de on- ze, daar hy evenwel de zynen voor die van een menfeh voorftelt, en ik de mynen voor die van een paardt. ó ellendige verdediger/ MifTchien zal 't aan zommigen wonder voorkomen, die niet weten, hoc
weynig beftendig, de onze altydt geweeft is, dat hy berifpe die dingen, dewel- ke in de gemelde verhandeling voorgeftelt worden, nademaal diezelfde Govert evenwel voor dezen het vertalen van deze myne verhandeling aangaande de watervaten enz. van my in 't Latyn befchreven, zich tot een grote roem gerekent heeft, 't welk biykt uyt zyne opdragt, alwaar hy my op de wyze der pluymftrykers zo hoog verheft, als hy my nu tragt ter neder te werpen. Op de 46, bladtz. berifpt hyde af beelding van de[yena cava] holader,
van my in 't gemelde boekje aangewezen, en hy wil dat die in deroorwer- pen ten minfte viermaal wyder is als de [portar um vena"\ poort ader ^ dog dat
|
||||
456 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
dat deze evenredenheyt in onze figuur niet waargenomen is. Maar weet 5
dat ik daar ter plaatze niet ondernome hebbe de evenredenheydt tuflfchen de gemelde vaten te vertonen, maar de watervaten af te beelden j ten an- deren ontkenne ik,.'t gene Bidloo van de evenredenheydt fnapt, maar dit zal ik op zyn plaats in de voorwerpe zelfs en figuren ten volle aantonen. Laten we evenwel dit onzen beknibbelaar toeftaan, namentlyk dat ik de evenredenheydt niet naauwkeurig genoeg hebbe waargenomen, maar zulks behoordde toen ter tydt niet tot ons oogmerk; wat doet dat tot de dwa- lingen te verfchonen, die ik aangetoont hebbe, dat Bidloo begaan heeft? zullen daarom de dwalingen geen dwalingen blyven ? fchoon ik de vereyfch- te evenredenheydt niet waargenomen hadde op die plaats, alwaar zulks buyten ons voornemen was, wat zal 't hem baten? indien ik daar en boven toefta, gelykerwys ik gaarne en openhartig bekenne, dat 'er zommige za- ken in die figuren al voor dertig jaren van my uytgegeven niet zo naauw- keurig en net gevonde worden, of ik zou ze nu netter kunne vertone, zo my de tydt en andere dingen dit toelieten. Ik bekenne gaarne, dat ik toen ter tydt zo diep niet ingedrongen was in
de binnenfte geheymen van de ontleedtkunde} ik fchame my ook niet te betuygen, dat ik in den tydt van dertig jaren veel geleert hebbe -, Ik ben Bidloo niet gelyk, die zelfs met den bloten degen of zyne gebreken of zy- . ne dwalingen tracht te verdedigen. Ik zal altydt myn beft doen, dat ik myne misfhgen verbetere, op een zeer goede hoop fteunende, dat ik om die reden een grote dank behalen zal by die genen, dewelke de zuyve- re waarheydt van de ontleedtkunde ter herte nemen. Ondertufïchen, ge- loof ik, zal 't Bidloo bezwaarlyk vallen, in de fchry vers van dien tydt een naaukeuriger figuur van een paardelever te vertonen met de watervaten en der zei ver klapvliezen, als die van ons is, dewelke hy hier beftraft. Ik verzoeke ook den Lezer, dat hy lette op de gebrekkige en tegen de na- tuur ftrydende figuur van de lever, dewelke gevonden wordt in de 37. tafel van de anatomie van Bidloo, \ De beknibbelaar brengt daar en boven iets anders by* ik hebbe een fi-
guur van een paardelever met de watervaten in 't licht gegeven > Ik hebbe zelfs, zynde niet ten enemaal in de fchilderkonft onbedreve, getracht in de gemelde figuyr uyt.te drukken de watervaten van de lever met de klap- vliezen , zynde toen ter tydt van niemandt zo duydelyk met platen afge- beelt, namentlyk op dat deze klapvliezen des te naauwkeuriger met het voorwerp over een zoude komen, en gelykerwys men gewoon is in die konft* heb ik 'er myn naam bygevoegt, maar dit beftraft onze Bidloo -, derhalven de naam by die van my afgebeelde figuur bygevoegt te hebben, fchynt |
|||||
«
|
|||||
Aan GÓVERT B I D L O O. yy
hem een grote fchande te zyn! Indien Bidloo nooyt fchandelyker boekjes
gefchreven heeft, als deze figuur is, mag hy dit voor een geluk rekenen, en- hier door verzekert zyn, dat hy om die oorzaak niet voor eerloos ver- maart zal worden. Ik mene, dat ik my tot nu toe verdedigt hebbe tegen de berisping, de-
welke Bidlo ondernomen hadde tegens myne tot nog toe aangehaalde ont- leedtkundige werken} laten we eens bezoeken, of ik 't zelfde doen kan van de volgende. Op de 49 bladtz. berispt hy myne afbeelding van de [afpera arterid]
logtpyp-, en \_bronchia'] ]£>ngepypen voor dertig jaren aangewezen in dat boekje, 't welke ik te vore gezegc hebbe dat in öle Nederduytfche taal door Bidlo overgebragt is, maar nu ftclt hy, dat die logtpyp van my aangewen zen is, van agteren voorzien met kraakbenige tangen. Aan deze onze dwaling, gelyk hy zegt, vergunt die zeer goede Godefrooy vergiffenis en verlof. Maar wy hebben zodanig een verlof niet van .noden: want de fi- guur zelfs vertoont genoeg, dat de kraakbenige ringen niet teienemaal van agteren uitgedrukt worden, 't welk uyt de figuur zelfs\ die bidlo in zyn verdediging voegt, blykt: daar en boven is de logtpyp van een kalf, dat wynige dagen geboren is, zeer teer, waar van daan de ring-delen wanneerze een wynig t'zamegetrokken worden, byna den gehelen logtpyp fchynen te omringen, en uyt zodanig een kalf was deze logtpyp genomen 3 ik hadde ook in 't opfchrift van 't gemelde boekje niet belooft j dat ik de ontleding van 't menfchélyk lichaam zou aan wy zen,'gelyk de berisper in zyn boek belooft heeftj Derhalven is't my meer als Bidlo, geoorlooft geweeft, zelfs zonder een uytdrukkelyke waarfchouwing, delen van beeften af te beelden * voeg daar by, dat ik duydelyk gewaarfchou wt hebbe, zulks uyt een kalf geno- men te zyn, namentlyk met de letter A. Maar laat het wezen, dat den plaat- fnyder (want ik hebbe deze figuur niet zelfs gemeden) een wynig gedwaalt, en de logtpyp niet naauwkeurig en niet genoeg afgezondeit van agteren afgebeelt heeft, alwaar de Kraakbeenderen moeften uytgefcheyden hebben* wat volgt hier uyt? dat mene ik, dat het niet te veragten is, Indien een Ontleder zelfs de tekenkonft, en wanneer de tydt het toeliet, de fchilderkdnft/ by der handt neemt, 't welk nogtans Bidlo heeft willen belachen, of my tc-!! genwerpen, gelyk hier vore gezegt is. Verders is myn oogmerk geenzints geweeft, gelyk uyt den inhoudtÜg-
telyk begrepen wordt, in deze figuur de logtpyp en longepypen naauw- keurig afgebeelt aan te wyzen, maar alleen, om die nieuwe vcndt'van dé \arterta bronchialis"] longepypflagader aan te tonen, en op dat het hgter fee-*' grepen zou worden, is 'er de logtpyp bygevoegt, fchoon ik beken, d^t Mmm ik
|
||||
45$ ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
ik een naaiiwkeuriger van dezelve heb kunne aanwyzen, en dat niet alleen
nu, maar ook op die tydt, namentlyk voor dertig jaren $ ik ben ook van gedagten,,als ik met opzet daar over handelen zal, de logtpyp van een menfch naaiiwkeuriger af te beelden ■> ik zou nogtans Bidlo niet raden, dat hy op deze uytgave aandringt: want daar door zalmen te gelyk zien: hoe vele dwalingen hy in zyne ontleding 'm de afbeelding van dit deel begaan heeft. Maar wat de kraakbeenderen van de longepypen aanbelangt, de- welke hy aanrekent, dat van my overgeflagen zyn: moet hy weten, dat de longepypen toen aangewezen zyn, voor zo verre zy zich voor 't blote gezicht opdeden , in welke ftaat die takjes zo klaar niet fchenen uyt kraak- benige deeltjes gemaakt te zyn, namentlyk zo ze genome worden uyt een kalf, dat voor wyni'ge dagen geboren is, en dat ons voorwerp zodanig is ge weeft, heb ik overvloedig verklaart -, maar ik gelove dit,'t welk wy van de kraakbeenderen van een kalf hebben aangetekent, bekent is aan die ge- nen , dewelke in. de ontleedtkunde meer ervaren zyn, als Bidlo. Op de zelfde bladtz. oordeelt hy 't zyne berisping waardig, om dat ik ge-
zegt hebbe, dat de bovenfle tak van de logtpyp 'm koeyen èn kalveren aU ken gevonden wordt, namentlyk op de zelfde wys, als ik die \_lobus] verdeling hebbe aangewezen j ik hebbe over dertig jaren gefchreven, hoe die tak of ver- deling in koeyen en kalveren gevonde wordt, maar laat Bidlo aantonen, dat die vcrdeeling ten enemaal op de zelfde wys ook in de fchapen gevon- de wordt, ik neme aan in 't openbaar het onderfcheydt tuffchen die ver- deling in koeyen en fchapen aan te tonen} maar ik bidde u lezer 5 laat hy u niet bedriegen: want hy heeft op ontelbare plaatzen getragt de meefte dingen te verminken, dié hy voor de myne verhaalt, 't geen ügtelyk hier uyt blykt, om dat hy in de uytlegging van de 4 fig. van zyn verdediging de lett. E geitelt heeft, alwaar wy de F, en aldus worden alle zaken ver- wardt, ja komen tegen de natuur te voorfchyn-, want de lett. E. betekent in myn boek het agter(h gedeelte van de flagadér neder dalende van^t hart ^ uyt welke de ruffchenribbige voortkomen y gelyk wy in 't jaar j 66$/ In dat boekje aangetekent hebben, ey lieve ziet eens, wat Bidlo doet} in zy- ne verdediging op de 19 bladtz. betekent hy met de lett, E. de 'bovehfle tak {namentlyk van de logtpyp) ■ . lo^jposil^ ',' jcüiö&ï 5&j;fid '•;/.■..< y Voorts beftraft hy my, dat ik gefchreven hehbe, datdeuytgang vjindelonge-r
p^pflagader langwerpig krom /j,dewyl die volgeus zyn gevoelen lynregtge- zegt moeft werden $ Ik antwoorde, dat ik in de.gemelde verhandeling hébhe gezegt, dat de flagader fchkyns zyn voortgang maakt, dewyl ik voorzeker è>e- vonden hebbe,dat dezelve zigdiktnaais fchuyns vertoont^ en 't is te verwonde- . . , o-* ■ • -ren,
|
||||
Aan GOVÊRT B 11> L O O. 459
ren, dat den onze niet gedenkt, dat hy, om zich over zyne dwaling omtrekt de
[arteria magna~\ grote flagader te verontschuldigen, al gezegt heeft in deze verdediging, dat de grote flagader, op verfchyde wyzen zyn voortgang neemt, ik zal echter niet ontkennen, dat den; gemelden tak zomtydts voortkomt, meer na een lynregte figuur hellende -3 want wien is onbekent, dat de klyn- der vaten lichtelyk zodanig een fpeling maken, 't geen men vandegroot- ft© vaten, en derzelver oorfprong niet ftellen moet. Ondertufïchen be-i danke ik den zeer beroemden Hr: Bïdlo, dat hy met zyne medehelpers die flagader voor dertig jaren van my ontdekt, zo wydt vervolgt. Het is Bidlo niet genoeg eens over die dingen gehandelt te hebben,de-
welke in de openbare ontleding gebeurt zyn, op nieuws dringt hy 'er óp aan, dat ik een bedriegery en verdichtzel gepleegt hebbe in het aanwyzen zo van de longflagader als van andere; wat dat aanbelangt, 't geen ik in 't openbaar vertoont hebbe, kan ik het zelfde ook ter dezen ureopenbaar- lyk en afzonderlyk vertonen, zo aan Bidlo, als aan zyne oorblazers, die hem deze valfche befchuldiging hebben verfchaft: want weet, Lezer,dat Govert by deze vierde vertoning niet tegenwoordig is ge weeft; wie zal derhalven met my zich niet verwonderen over de onbefchaamtheydt van dien fchryverj dewelke durft ftaande houden, dat 'er bedrog is gepleegt ? zou- de ik niet met recht hunne afvorderen, dat dit of van hem of van zyne mer dehelpers werde aangetoont ? is dit niet een regtvaardige reden om - Bidlo in 't openbaar te verklaren voor een leugenaar en lafteraar, tot dat hy aan- getoont heeft, dat ik dit fchelmftuk met leem of een ander hulpmiddel be- gaan, en de aanfehouwers bedrogen hebbe? zeker dat moet hy menigmaal doen, dewyl hy zonder enige fchyn van waarheydt en bewys dit verfpreydt j een fchelm denkt ligtelyk, dat ook anderen, die beter zynalshy,fchelm- ftukken begaan -, een leugenaar, dat andere liegen} een, die lift en bedrog oerfent, dat anderen ook lift en bedrog fmeden 5 de Hollanders hebben een gemene fpreekwys, zo de waart is, betrouwt hy zyngajien. Waarom wier- de de opfmukking en bedriegery van uwe aanbrengers niet tegengeworpen wanneer ik in 't rondt gaande die zelfde bereyding in de openbare ontle- ding vertoont hebbe ? Verder zal ik niet antwoorden op dk lange redene- ring , waar mede hy aan de ervarene klaarlyk toont, dat hy niet begrype, wat deze verborgentheden zyn -, Ondertuflchen neme ik met byde armen aan het beding in de verdediging van Bidlo voorgedragen.* want hy biedt aan op de 52. bladtz. dat hy met de vinger m de tegenwoordigheydt van imant zal aantoonen , dat dit takje liever verzonnen, als met het menfehekke lichaam overeenkomende is. Het behaagt my niet hier op te antwoorden, dat ik gezegt hebbe, dat
Mmm 2 dé
|
||||
4<Sp ANTWOORT van FRÊDRIK RU.y.SCH,
M ge fieltenis van 't. bloedt in de longjlag-ader de zelfde is; als in de longe
\pypjlag-ader: want dat doet niets tot de vertoning van dat vat, het ver- fchil raakt eygentlyk de ontleedtkunde: maar zyt gy zo bot, myn goede Govert, dat gy niet weet, dat de zelfde geftekenis van 't bloedt dezelfde gezegt wordt, volgens zekere betrekkingen, daar het nogtans verfchilt volgens andere ? waar heb ik gezegt of geichreven, dat het bloedt in die yerfchyde vaten net en in alles het zelfde is, nog dat de vogtén op enige vvyze verfchillen in de gemelde vaten, het welk ik ónderftelt hebbe aan Jan en alle man, ook Govert zelfs bekent te zyn-? maar ik bemèrke, wat hy voor heeft j onze twiftgierige tracht ge ftadig nieuwe twiften te verzinnen, om 't te ontfnappen ; derhalven zoekt nu onze volmaakte haayrklover om die redenen in onze fchriften een woordt, dat hy zou kunne beknibbelen; hy poogt ook de woorden in de lellen uytgefproken door zyne befpieders uyt te vorfchen, dewelke, voor zo veel als ze dikmaals onervare en nydig zyn, verkeerdelyk begrypen, 't geen ze gehoort hebben, of verhalen zulks ge- brekkelyk; hier onder is te rekenen 't geen hy bybrengt; want hy is 'er zelfs niet tegenwoordig geweéft j het fchynt ook de moeite niét waardig te zyn y hier over deze zaak een verdediging op te maken, en dat te herhalen, 't geen ik gezegt hebbe, en in welken zinj eer dat Bidlo,gelykheteenbraaf man, en die in die waardigheydt, waar in hy geftelt is, betaamt, op de dwalingen geantwoort zal htbben, van de welke hy overtuygt is. Tot hier toe hebben we overwogen, 't geen hy tegen zommige aanmerkin-
gen in dit ons klyne boekje, aangaande de ontdekking der klapvliezen in de watt.rvaten, voor 30 Jaren gedrukt, ingebragt heeft: nu fteekt hy over tot myne aanmerkingen, en befchuldigt < my, dat ik in dezelve zommige dingen gevoegt hebbe, d'w van anderen ook aangemerkt zyn; wel laat het zo wezen! laten andere diergelyke aanmerkingen aangetekent hebben,^yn daarom myne aanmerkingen niet des te geloofwaardiger? ik heb ze evenwel niet uyt anderen Uytgefchreven j Ik verztkere, dat ze myne aanmerkingen zyn, en ik brenge dikmaals de getuygen Dr, die 'er tegenwoordig zyn geweéft ^ is 't my zo wel niet geoorloft de myriè aan te tekenen als andere de haren? zou ik niet met regt van onzen berisper kunne eyfTchen, zeer bé/chydene Lezer, dat hy bybrenge en aantone, dat deze van anderen alzo waarge- nomen en uytgegeven zyn geweeft, ook met de afbeeldingen en omftandig- heden daar by gevoegt, én dat ze dezelfde zeer nuttige berichten in de praktyk daar by geftelt hebben, die men in de onze leeft? hy zoude nog wat fchyne te zegge, indien hy aangetóont hadde, dat alle die zaken van andere ook aangewezen waren j want hét is niet genoeg te zeggen, Ruyfch heeft een voorbeeldt vaneen [aneurifmd] flag-aderbreuk 3 en de genees- v Kun-
|
||||
Am GO V E R T BlDL O O. 461
kundige Autheuren in te zien, of liever derzelver naamlyft, en bladtwy-
zers, endante fchryven, Bildanus heeft ook een voorbeeldt van een flag- ader breuk, insgelyk Tulp, enz. laat de onze aantoone, dat dieautheuren daar ook bygevoegt hebben een genezing door een ring, die ik 'er byge- ftelt hebbe, enz. wie is 'er zo onrechtmatig, die hier den quaadtaardigen aart van Bidlo niet doeme ? onlangs heeft Mr. Piet er Adriaanze Verduyx een nieuwe en zeer nuttige manier van de benen af te zetten in 't licht ge- geven j wat dunkt U, Lezer, zo onze quaadtfprcker antwoordde, ande- re hebben ook van 't afzetten gehandeit, enz. is daarom dit boek onnut? derhalven zegt hy ongerymdelyk. Op de 55, en volgendebladtz. <Datan- dere ook gevallen van een Jlagaderbreuk , een [mola] valfiht bevruchting, enz, befchreven hebben. Wat zal hy antwoorden, indien ik hem afvordere dat hy zulke geval-
len, figuren, en andere zaken, dewelke ik omtrent een \_jpina bïfida~\ in tween gefpleten rnggegraadt aanmerken, vertone? diergelykeverfchydent- heden in onze andere gevallen aan te tonen,zoude zyn,aanmerïdngen herhalen, den lezer ophouden, en zyne goetgunftigheydt misbruyken• by voorbeeltj aangaande een [fcabïes vefica~\ fchurft in de waterblaas, een [tumorpilo* Jus\ haayrig gezwel in 't [omentum] net gevonden5 vaneen [uterinver- Jio~\ omkering des baarmoeders uyt het baren j van een [uterus fchirrofus] verharde baarmoeder, zeer groot geworde zynde, en buyten het lichaam uythangende, met deszelfs figuur; van [polypofie excrefitntia\ baftaart vlezige uytwaffen des baarmoeders $ het ware maakzel van 't [glanspenis~\ hooftje der roede, op die tydt nog onbekent.j een [hernia cyftica~\ blaas- breuk, waar by een [bubonocelej liefchbreuk uyt fchrik bygevoegt} een: verbazende verwydering van de [uterer] piilyder een pinth etters bevat- tende; een [fufceptio inteflinorum\. infchieting der darmen, een verdik- king van de waterblaas, een ruggegraadt toe een kring omgekromt; wan- fchapige flag-ader-breuken j een verandering van de [placenta uterina~] moerkoek in [hydatides~] waterblaasjes, enz. te gelyk met de omziehtig- heden en berichten omtrent de practyk, die ik 'er op haar plaats hebbe bygevoegt. Maar waarheen voert „de onbefchaamtheydt en gramfchapditmenfch,dat
ky andere, die inderdaat pryzenswaardig zyn, met zyne aanmerkingen by- brengt, en harer naarftigheydt pryft, dog my veragtj daar nogtans niet minder menigvuldige afbeeldingen in de onze voorkomen, als in die van haar; daar en boven zyn ónze aanmerkingen niet van anderen medegedeelt, maar van my zelfs waargenomen. In dé derde aanmerking hadde ik geichreven van een \_patelW] kniefihyft
Mm ra 3 breuk
|
||||
46i ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
breuk uyt een ongemene oorzaak: Hy zegt , ik hebbe 'er wel drie gezien:
moet men derhalven zeggen , zulks zo gemeen te wezen, om dat het die grote en alleruyt-uyt-uyt-uyt-uytnemenfte Govert Bidlo 'm zyne woefte praktyk maar driemaal gezien heeft? Maar hoor eens hier gy, haaftige Heer £idlo\ hoor eens, bedwing een wynigje uwe gewone fchielykheydt, en lees dat geval eens door, gy zult iets bef peuren, 't geen gy zelden, zo ooyt, in uwe woefte praktyk gezien hebt, en by de autheuren niet dik- maals voorkomt, namentlyk dat een kniefchyf gebroken is zonder of de grondt te vatten, terwyl hy van de brug afging, enz. en zo gy 'er drie gezien hebt, wien op zodanig een wys de kniefchyven gebroken zyn, be- geer ik hare namen, of de getuygen daar van te weten; zonder twyffel heeft onze Argus ook gezien een iteenfnyding in een vrouw van 80 Jaren, die gelukkig is genezen ? een uytbarfting van 't [ovarium] eyerftokje naar een alte diepe doorgeftoke [ahfiejjüs] ettergezwel van den \hypgaftrium\ onderbuyk ? een wonderbaarlyke baring, waar in een ongemene tocfluyting van den weg, die echter gelukkig is geopent ? een zydelyk gedeelte van de baarmoeder in 't baren uytfchietende. De mondt van de baarmoeder uytvallende? een ,\_hydroj>s~\ waterzugtuyt een verzameling van waterblaas- jes, in een zak befloten? een milt in 't \_pelvis~] bekken nedergeftort ? een dodelyke wont van 't Ooghol ? een uytftorting van de ingewanden wegens gebrek van de huyt omtrent den navel? \_polypï\ Vleefchproppen in 't [antrum Highmorianum~] hol van Highmorus zittende ? zo een overgrote verwydering van den [colon] kronkeldarm ? zo een wonderbare vernaau- wing en verdikking van den [inttftinum rectum] endeldarm, en andere zaken, die in myne aanmerkingen te vinden zyn, dewelke gy zo quaadt- aardig behandelt?zo gy ftaande houdt,dat gy deze ook gezien hebt, doet 'er dan by, of de naam van de lyderen, of die met U zyn tegenwoordig geweeft: want op Bidlo maak ik gantfeh geen ftaat, die met andere zo me- nigmaal van hem bedrogen ben geweeft. f Met een grote trotsheydt veracht onze trotze verfinader myne aanmer-
merkingvan de moer koek in waterblaasjes verandert ^ om dat de Hr. Cos- fonius en Bidlo een voorbeeldt daar van hebben, is 't my hier om verbo- den myne waarnemingen af te beelden en in 't licht te geven.? doch Bidlo is op die tydt, wanneer ik myne aanmerkingen uytgegeven hebbe, nog niéfc te Leydeny beroepen geweeft; ten laatfte, laat het zo zyn, dat 'er ergens in een by zonder Cabinet op die zelfde tydt ook een aanmerking, die mal- les gelyk was, gezeten heeft, waar door is my dat bekent geworden? daar en boven hebbe ik myne waarnemingen niet gefchreven voor zulke géoef- fende, en zodanig in alle foort van leeroeSeningen volmaakte en van de ... •; wieg
|
||||
• t;-i Am GOVERT' BIÜLO O; 463
wieg of daar in opgevoede mannen, als die edele Bedlauw is,
Hy verfmaat my, om dat ik aangetekent hebbe , dat ik een houdts milt
hebbe uytgefneden, en het dier behouden is gebleven. Zyne onwetenheydt inde ontleedtkunde genoegzaam te kenne gevende; Indien hy de gehele aanmerking doorgelezen hadde, zoude hy miflehien gevonden hebbe , waar- om ik dezelve aanmerkenswaardig geoordeelt hebbe; nademaal in die aan- merking zommige zaken verhaak worden, dewelke nergenslichtelyk voor- komen, maar nu is 't oogmerk niet den ondankbaren drogredenaar te on- der wy zen. Hy zegt, dat de Vroedtvrouwen ontallyke malen aangemerkt hebben,
dat'er deelen m [embryones] kleyne fchepze'ltjes ontbreken, enz. Ik oor- deele, dat de gemelde twee aanmerkingen , bevattende een ontbreking van de huyt en onderleggende fpieren , zo dat de ingewanden en de [motuf feriftalticus] t'zamentrekkende beweging der darmea duydelyk gezien kon- de worden, zeldtzaam zyn > en waardig, dat ik ze niet alleen aangetekent, maar ook een figuur daar van hebbe gemaakt: ik geloof ook niet, dat on- zen plompen ilager ooyt zodanig iets aangemerkt heeft. Om wat reden, Befcheydene Lezer, meent gy , dat hy hier ook geen
naamlyft van Autneuren ingelaft heeft, gelyk hy gedaan heeft, alwaar van een flagader-breuk, een valfche bevrugting, enz. gehandelt wordt ? zoudt gy niet geloven, dat hy wat zagtzinniger geworden zynde, my wil fparet ? ik geloof liever, en ik wete, dat dit uyt gebrek gefchiedt is, hy zon 'er ten minfte een uyt zo een groot getal bygevoegt hebben; maar laat het eens waar zyn, ('t welk nogtans gelogen is) dat de Vroedtvrouwen menigmaal zodanige aanmerkingen gehadt hebben : maar tot nog toe hadden de Genees- heeren dezelve niet aangetekent en afgemaalt; verdient dan derhalven die gene in de geneeskunde niet liever lof, als verachting, die dezen arbeydt op zich genomen heeft, dewelke ik in dat ftuk hebbe aangewent? eyndelyk fpreekt hy van gewin, dit weet Bidloo beft, die zelfs voor Vroedtmeefter heeft willen fpelen, en die konft heeft hy voor dezen aan zyn Vrouw ge- leert, ('t geen aan veele bekent is) namentlyk om daar zyn voordeel uyt ie trekken. Hy zegt, dat ik een groote gemeenfehap met de Vroedtvrouwen boude ■
dat fta ik gaarne toe, dewyl ik wegens myn ampt gehouden ben, haar 'm*t openbaar te onderwyzen, en by haar te zyn 5 maar niemant heeft my ooyt v&n een fchandelyk gewin befchuldigt, als Bidloo, om die oorzaak al over lang vermaert, namentlyk dat hy uytftekende het kunsje verftaat, waar rne- èe men een fchandelyke winft zoekt. In de aanmerkingen hebbe ik ook gehandelt van een IJterilitaslonvrugt-
baar-
|
||||
46f ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
baarheydt uyt een toefluyting van de [tuba Fallopand\ trompetten van
Fallopius, en ik heb 'er daar na twee waarfchynelyke gevolgen bygevoegt, 't welk de onze berifpt: want hy zegt , derhalven is van deze niets waar- agtigs va/I te ftelkn -, de Lezer moet dit dus begrypen j in 't algemeen heb- be ik gezegt, dat 'er meer zulke gevallen menigmaal voorkomen •, twee aan- merkingen heb ik'er voornamentlyk van befchreven} dog die aanmerkingen zyn van my niet gezegt, of kunnen niet waarfchynelyk gezegt worden: want ze zyn klaarblykelyk , duydelyk, en zeker-, maar uyt die zekere aan- merkingen heb ik een gevolg getrokken, welk gevolg ik waarfchynelyk ver- klaart hebbe, 't geen onze bekende drogredenaar liftiglyk verdraayt} ik zou- de wel, volgens de manier van Bidloo, kunnen gefchreven hebben , dat het wiskonftig zeker was $ maar myn voornemen is geweeft, en blyft, zekere zaken aan te tekenen voor zekere, twyffelagtige voor twyffelagtige, waar- fchynelyke voor waarfchynelyke > ik zie niet, wat daar inteberifpen valt, dat ik 'er maar twee uyt zo veele gevallen bygeyoegt hebbe ; maar aanziet de verkeerde gewoontens van een verkeert menfch, indien 'ér over eenige ftoffe in ons boek meer aanmerkingen voorkomen, befchuldigt de geftadi- ge quaadtaardige befchuldiger de veelheydt; zo ik 'er weynige uytkieze, befchuldigt hy de fchaarsheydt. Voorts werpt hy my tegen, dat ik zekere aanmerking befchryvende, na-
mejitlyk van de waterblaasjes in de navelflreng, vrage , waar uyt zulks dog komt? ik hebbe de uytlegging agtergelaten om veele oorzaken, die ik op zyn plaats openbaren zal. Voegt gy, Opperuytlegger, by die oorza- ken nog deze, namentlyk, op dat ik u niet affnyden zou de gelegentheydt om uwe wyslieydt te vertonen: want gy gelooft bedreven , en gereedt te zyn om alle verborgentheden uyt te leggen} die zich beroemt, enmetydele trotsheydt opgeblazen, onder uwes gelyken pocht, dat gy de proefftukken aangaande de lucht, luchtpompen, quikzilver, enz. behendiger in't werk kunt ftellen, als andere, die deze met zo veel goedtkeuring, en een weerr galonen uytkomft veele Jaren lang hebben uytgevoert. Waar die groote Govert fpreekt van 47, Autheuren enz., heb ik my
naauwlyks van lachen kunnen bedwingen $ 't blykt ligtelyk, dat den onzen Merclinus, en regifters van andere boeken over de fchriften der Geneeshee- ren of doorbladert, of bezorgt heeft, dat andere, die hem raadt geven, die het Latyn bezorgen, en helpe ïchry ven, dezelve ook zoude doorlezen j nade- maal die Autheuren verfcheyde namen der Schryvers, en over wat zaak zy gefchreven hebben, melden, waar uyt hy een geheele naamlyft bybrengt* ja hy fchynt de namen der Autheuren alleenlyk, dog niet de naauwkeuri- ge aanmerkingen zelfs, gelezen te hebben. Maar deze manier heeft Bidloo be-
|
||||
• - Aan G O V E R T B ID L O O. m
behaagt, namentlyk hy heeft een naamlyft van Autheurên daar by willen
voegen, om by die gelegentheydt het gerucht wegens hem veripreydt, eenigzints te fuffen: want alle, die de levenswyze van Govert en zyne die- pe Leeroeffeningen kennen, bekennen rondt uyt, dat hy isongeleert, een zwetzer, en de verachting en fchande van 't Academie, en van deProfef- forale ordre. Maar, waar van daan zo een fchielyke omkering! de onze zegt, dat hy
nu de kortheydt wil betrachten; het komt hem niet meer gelegen, misfla- gen in de ontleedtkunde aan te tekenen j by aidien hy de lafteringen hadde overgeflagén, en in die plaats waarheden in de ontleedtkunde ingevoegt hadde, Zoude hy niet, zó hy de kortheydt in't uytbraken van lafteringen betracht hadde, beter gedaan hebben? maar de onze heeft al over lang ge- leert, door menigerhande konften den ftrik te ontvlieden. Pie magtige Ontledcr heeft ook zommige dingen berifpt, die in onze
Brieven gevonden worden: want hy gelooft, dat het onmogelyk is, dat de Jlag-aderen van H hart zodanig afgebeelt kunnen worden, als ik ze af* gebeelt hebbe.: dat hem dit onmogelyk is, gelove ik ook, maar dat het my mogelyk geweeft is, heb ik aangetoont; dog hoor eens, myn lieve Coridon! zyt gy in zo groote bezigheden ingewikkelt, dat U de geheugenis nu ver- gankelyk wordt ? hebt gy zelfs de vaten van de herffenen, en andere ontel- bare dingen niet afgebeelt, die ik hier voorby ga? by voorbeeldt, de ftam van de gehele grote flagader met zyne voornaamfte verfpreydingen, enz. daar 't echter blykt, hoe vele zwarigheden 'er zich opdoen, die ik hier niet zal ophalen; indien iemant deze dingen na behoren wilde aanwyzen , hy zoude groter beletzel, als in 't hart, vinden: maar ik zie dat ge uwe oude gewoontens nog niet wilt afleggen, namentlyk, dat gy een drogredenaar zyt: want gy voegt 'er by, als of ik gezegt nebbe, dat ik volkome en ten volle alle de voorgeftelde vaten aangewezen hebbe, ofte aanwyzen zal, de- wyl ik'er zorgvuldiglyk bygevoegt hebbe, gelyk ge in den inhoudt kunt zien, byna-, want het was my genoeg bekent, dat het of zeermoeyelykof onmogelyk was, alle aan te wyzen; indien gy U van den lafter, waarvan' ik U ook in deze plaats befchuldige, wilt ontdoen, vertoon de plaats,* waar ik alle gefchreven hebbe j 't geen gy op de gemelde plaats fchryft, ey lieve paft dat op Uwe figuur toe, waar in de grote flagader aangewezen wordt- en waar in daarenboven vertoont worden de flagaderen door de herflenen verfpreydt, de vliezen en zelfftandigheydt der herffenen enz. af- genomen zynde, en dan zult gy my geenzints befchuldigen, dat ik zoda-* nig een figuur van de vaten van 't hart gemaakt hebbe. Maar op dat de Lezer ziet, of Govert de vaten der herffenen beter afgebeelt heeft-j als ï& Nna de
|
||||
'jM ANTWOORT ra FREDRIK RUYSCH;
4e vaten van 't hart ? verwagt ik, dat hy in de naafte openbare ontleding
in een menfchelyk voorwerp 4e vaten der herflenen, en andere zaken met zyme%uren overeenkomende, duydelyk te voorfchyn brenge, gelyker- yjys ik aan myn kant belove , dat ik zulks omtrent de vaten van 't hart doen zal. Nu onderzoeke ik ook niet, of myne figuur gebrekkelyk is , gelyk hy
daar op aandringt, dat is., of ik volkome én ten volle alle de takjes, ja ?elfs die kleynfte, hebbe aangewezen : want dat hebbe ik niet voorgege- ven, ik hebbe geoordeelt genoeg te zyn, dat ik 'er meer vertoont hebbe, als iemant voor my, ja meer, als Bidloo ook ter dezer ure, gelyk ik mene» zal kunnen vertonen 5 voorts hebbe ik gedagt, dat het genoeg was, een proef vertoont te hebben, waar uyt nogtans genoegzaam blykt, hoe ver- keerdelyk Govert deze vaten afgebeelt heeft; de gezegde figuur is echter niet minder te pry zen, om dat 'er in die afbeelding zommige takjes gebre- ken^ dewyl ze met voorbedagtheydt afgefneden vertoont worden, op datze ontbreken, en den loop van de anderen niet zoude verduyfteren; welk ge*- heym onze Berifper niet begrepen heeft. Buy ten gewoonte vraagt die Bedaarde met bedaarrheydt *p de if.bladtz.
waarom ik in myne aanmerkingen en elders, de baarmoeders, galblazen, dar' menden andere ingewanden zonder e en-voetft af van bketvaten vertoont hebbe? Ik antwoordt, in 't fchryven van myne aanmerkingen, hebbe ik menigmaal ge- zien op 't oogmerk op die pJaars voorgeftelt, 't geen ik opk in deze aanmer- king hebbe voorgenomen, en zulks zal een Jonge van tien Jaren lichtelyk kunnen zien j. myn voornemen is hkr niet geweeii, nog heeft kunne zyn, de darmen ontleedtkundig af te beelden, maar alleen dat gene aan te wy~ zen x 't welk in 't zelve voorwerp zich voörnamentiyk buyten de gewone gefteltenis vertoonde $ derhalven hebbe ik om diereden geoordeelt, dat de vaten daar niet moeften bygedaan worden, dewy lze niets tot ons oogmerk deden: Zo gy dit in uwe tafelen waargenomen hadt, myn goede Man A zoudt gy zo een fchandelyke, en voor een eerlyk man onwaardige, ja een ondeugende misflag niet begaan hebben, nog de \_genitalia] teeldelen zo onbefchaamt en onkuyfch hebbe laten afbeelden ■> gelykerwysik hieronder wydtlopiger ook zal aantonen. Tot nog toe, Lezert zyn de zaken, die wy overwogen hebben, ont~
leedtkundig, of ten minfte ze fchynen zoj de andere dingen zalik zo naauw niet onderzoeken, dewylze een menigte van lafter en hoon bevatten, die 4e lafteraar,, ik zou betec gezegt hebben, de uytzinnige,, uytbraakt; want op de i. 2. en 3. bladtz. valt hy op myaan, als een fchermer, enmetmon- 4feA. vol braakt hy al zyn- gal van zyne grouwelyke gramfchap op my uyt, en
|
|||||
/
|
|||||
m GOVËRT BIDLOO. +g7
en hy toont wydtlopig aan, dat hy in't lafteren een fchanckïènze meefter
en autheur niet alleen voor dezen geweeft is, maar dat hy nu nog zyn wolfs- huydt niet uytgetrokken heeft; laat hy zich fchamen, zo hy nog eenige fchaamte heeft, die aan anderen eerlyker, alshy, zulke dingeii wiïopdrin- gen, waar mede hy al voor vele Jaren zeer belmet is geweeft 5 maar op dat ik my in 't verhalen van de lafteringen , uyt zo een onreyne mont op my üytgeftort, niet langer ophoude , hebbe ik in den beginne eenige ftaaltjes aangehaalt, waar over ik verzoeke, dat de befcheydetie Lezer met eenon- geveynften zuyver gemoet, wil oordelen. Wie houdt zich van lachen, wanneer hy zegt, dat hy my in lafteringen tegen te werpen, nietgclykis? en ondertuftchen oordeelt dk vredelievende Go ver f, dat ik een zeer groot e vymt vm de ruft ben, en klaagt over 't ongelyk hem aangedaan 5 Zogy, Lezer, dit zult kunnen verdragen, zult gy vangelyke lyden, dat de Op- roermakers GtdCchi van Oproer klagen: MyneBidloo, eylieve, brengt U eens te binnen, met wat een woede gy tegens my u y tge varen zyt, voor het uytgeven myner Brieven, zo in private Collegien, als op Stoel, en elders- maar waar heen voert zyn drift hem Verder, dat hy fcliryft, dat ik een lafle'- raar ben, dat niemandt my voor eerlyk zal houden ? enz. Wel Bidloo wat wil dat zeggen, is 'er ooyt zodanig een fpraak van my gegaan, dat ik de jeugt verleyt hebbe ? zyn 'er ooyt klagten tegen my over deze zaak van de ouders gedaan ? ben ik ooyt een aanrader geweeft, dat de jongelingen met veranderde klederen zich tot hoerdery zoude begeven? heb ik my ooyt late gebruyken tot een uytvoerder van een ongeoorlofde zaak? hebikooytzaat van onenigheydt tuüchen echtgenoten of bloetvrienden geftrooyt en aan- gequeekt ? Waarlyk niemant heeft my daar ooyt op aangezien. Nooyt bert ik ook verdagt geweeft omtrent hoerekonften, fchoon hy op de 14. bladtz. zegt, dat ik een hoerenblanketzelgebruyke-, zeer gaarne zwigtikvoorden onze, die in hoerekonften bedreven is, nademaal hy op zyn duympje Co- rinna, van rok berooft, fprekende, weet, of hy brengt niet onbequamelyk dog onbefchaamt genoeg, haar fpreukje te voorfchyn, aldus; Al wil men de natuur met gewelt ver dryven, ze zal echter
* gedurig wederkomen. Zult gy my niet een zeer grote vyant vdn letteroefeningen noemen? gy
dwaalt in de perfoon, dat raakt iemant anders, die een groot vyandt is van allerhande geleertheden, en die Zelfs de geeftelyke niet gewoon is te fpa* ren, maar met zyne gebaartens, Zo veel in zyn vermogen is, met die eer- waardige ordre de gek fcheert j laat hy derhalven zich fchamen, die n kt verbleken kan > Nnn 2
|
||||
HB!5^^^™
|
|||||
468 ANT WOORT van FREDRÏK RUYSCH,
Hy voegt by het verhaalde, dat ik mannen, die deugtzamer en fehran*:
der der zyn als ik , met fchimpwoorden laf ere 5 O zuyver, vreetzaam , en onbevlekt gemoet! laten die van Amfterdam, van Leyden, en den Haag, die Uwc zeden en geleertheydt kennen, tuflchen U en my oordelen. Ik oordele,'t geen antwoqrt waardig te zyn, dat hy my een Tralector
noemt} Hoe dan, indien ik Uook met den naam van Leclor vereerde? di<£ ondertufïchen twyffelt , of ik den titul, die ik voor myne brieven en an-, dere fchriften gezet hebbe, met recht of onrecht gebruyke, laat hy ha 't Stadthuys gaan, en zien, dat de Achtb: Heeren Borgermeefteren my tot Pröfeflbr hebben aangeftelt. Ik hebbe ook niet willen antwoorden op 't geen, 't welk hy op de 14.
bladtz. van myn balfemen fnapt, alwaar hy onderftelt, dat mynegebalfem- de dode lichamen, zo ze in de lucht gezet worden, met een lelyke zwarte couleur zullen befmet worden: hebbe ik ooyt verzekert y dat alle zoorten van bereyde zaken eveneens de ongemakken van de lucht verdragen kun- nen? daar zyn 'er die de lucht verdragen, en die ze al 34. en meer Jaren verdragen hebben, en echter zynze met geen lelyk zwart bedekt; daar zyn, 'er ock andere, die, zo ze niet dooreen andere konft bewaart wierden, zq glanzig niet blyven zouden : maar is dit in verfchil? evenwel betuy ge ik. by ervarentheydt, en durve alle uren vertonen, dat onze zaken met geen zwarte couleur bedekt zyn geworden, tot fpyt van Bidlo, enzyneindeze konft onbedrevene aanbrengers. Maar nadien gy zo fchreeuwt van het zet- ten in de lucht, zoucit gy, die zo vermaart zyt, niet wenfchen, dat ie- mandt uwe konften in r't licht zettede ? v j r f Voorts roept hy, dat myne dode lichamen door menie y lootwit, enfchar-
takenrodeverf/ucrvalfcht worden : is 't niet evenveel, door welke kqnft ik ze beware? en op wat wys zulks gefchiedt ? zo ze maar ongefchondc bly ven V zekerlyk, als hy de zyne wil by brengen, toont hy klaar, dathy in die konft geheel en al onbedreven is 3 muTchien hebbe ik't mis: wanthy pocht, dat onze konjïgrepen hem bekent .zyn y enhyfpreekt, vanzynbal- femagtige geeft -y laat het zo zyn, dat die geeft hem bekent is, wat is'er my aan gelegen ? wie benydt hem dit ? wat my belangt, ik benydehet hem niet, maar ik verwondere my meer daar over j dog het tegendeel hebbe ik in de Brie- ven aangetoont, en ik zal 't wydtlopiger aantonen, dat de zaak zo niet is, wanneer 't my gelegen komt; Bidlo moet het my vergeven, dat ik aan deze fnorkeryen geen geloof fla: want my is ten overvloede bekent, datdemee- fte dingen, die in zyn armmoedig Cabinet gevonden worden, van hem zelfs, niet bereydt zyn, maar ergens anders van daan gehaalt. Dog hy heeft zyn Studenten een batfemagtige geef geleert > dat geloof ik : want de olie van, terpen-
|
|||||
J Aan G Ö VERT 'B I D L O Oi 4%
terpentyn \ is i>p zyn manier ook een balfemagtige geeft ; is dit nu ons ver-
fehil? . bewyft dit, dat de geeft, van hem geleert, de welfde is, die wy ge- bruyken ? 't welk vereyfcht wierdt, zo daar uyt blyken zou , dat onze * konlten aan hem bekent waren. Maar wie ziet niet duydeiyk genoeg, hoe bedrieglyk deze zy ne voorftelling is. Hy heeft aan de Studenten een bal- femagtige geeft geleert, maar hoedanige ? die de voorwerpen niet bewaren kan voor een vuyle zwarte couleur, maar onze konft kan dit doen, ztetgy derhalven het onderfcheyt niet ? maar fchoon de voorwerpen van my wel bewaart worden, mishagen hem echter de vercieringen van de doodelicha- men. Evenwel heeft het hem behaagt, fpotsgewys daar by te voegen, V is nogtans niet onaangenaam voor '* oog, enz. Des niet tegenftaande heeft de Berifper in de openbare Promotie de Gehobr-plaats van 't Academie zo cier- lyk, gelyk als een toneel, latenopfchikken, dat het liever voor een plaats van Zangers en Schouwfpeelders , alwaar'men gewoon is Bidloos Phae- ton te fpélen, als een Academifche Gehoor-plaats* kan aangezien worden* maar dit, en meer andere dingen, paften miflehien voor Bidlo alleen. Maar veel zwaarder is de befchuldigmg , die hybybrengtV alwaar hy
fchryft, dat ik ónkvyfchelyk óver de teeldelen gebroken hebbe, enz. Ze- kerlyk, wie verwondert zich met my niet, dat Bidlo my van ohkuysheydt befchuldigt; hy oordeelt miflehien, datik zyns gelyk ben. Maar die de daden van Bidlo en de myne kennen, laat ik oordelen, wie van-ons beyde Haaltjes van een fèhadelyke onkuysheydt gegeven heeft ? Byaldien ik hem aantorie, dat dit op hem zelfs met regt toegepaft moet worden j met wat uytweegjes en drajingen zal hy zich zei ven zoeken* te zuyveren ? Maar zie, ik zal 't: bewyzen, dat.gy zelfs, zeer onkuyfche Bidlo, over dezemisdaat te befchuldigen zyt: ey lieve, zegt my? wat willen die fchamelheden, in- uwe figuren zo geil afgebeelt, en wel op die plaats, alwaar gy geen êen woordtje van die delen voortbrengt? is 't niet, op dat gy, die zelfë door een venusdrift aangemoedigt zytj uwe dartele kameraats en boezemvrienden zoudt aanfpören ? ziet de m .33. 41.54. en andere tafelen in de ontleding vm Bidlo. Dog het zal weynig baten dit van Bidlo gezegt te hebbén, *t geen over
lang alle menfehen geweten hebben; 't is beter, dat ik de misdaat van my afwere, die deze vuylaardige befchuldiger met enige fchyn van waarheydé zoekt uyt te braken. Weet derhalven, Lezer, dat my door laft, van de Ed. Groot Achtb. Heer en Borgermeéfleren dezer Stede, (gelyk te vo- ren gezegt is) ook opgelegt is , dat ik.ten dienfte der Vroedtvrouwen de ontledingen zoude waarnemen•;'■en haar onderwyzen Zou in de kriamkunde5 waar by geen mannen toegelaten worden , ten zy de Infpetiorès CeUegih- - Nnn 3 Me~ |
||||
470 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
Medici, en Overlieden van 't Chirurgyns Güdt, onder welke Infpe&ores ook getelt wordt de Broeder van Gover f -y in zodanige vertoningen moet 'er. op. een andere wys gehandelt worden, als ineen ontleding,die ten dien- de der Studenten in 't werk geftelt wort: en wie twyffek,. (kt 'er in deze byeenkomft van Vroedtvrouwen niet altydt zulke omfchryvingen gebruykt moeten worden jdie men in andere ontledingen by brengt? Wie zal 't qua- lyk nemen, dat ik in die vergadering van bejaarde Vrouwen zomtydts, op datze de zaak duydelyker bevatten, alwaar't vereyfcht wordt, een fcfauyt een fchuy t noeme ? in myne andere ontledingen, die ik in't openbaar ver- rigt hebbe, geheugt het my niet, eenigewoorden;gebruykt te hebben, die, voor zo veel als de plaats en tyèt zulks beVeelde, oneerbaar zya geweefb j ik hebbe ook niets gefprokea, dat onze zedige en kuyföhe, en na zeer y ve- rige voorftander en befchermer van kuysheydt, zoude kunnen berifpem Miflehien zal ik in 't korte een nieuwe ontleding voor de Vroedt vrouwen aanregten, dan zal hy weder op nieuws kunnen fehryven, dat ik niet ze- dig genoeg te werk gegaan hebbe, zwygende namentlyk, dat heteen ver- toning is geweeft voor de Vroedtvrouwen* Hy teykent aan, dat ik niet alleen onkuyfchelyk handeley frraar odkbeu*
relingen aan de leerlingen in de ontleedtkmde opdrwge j dat hy ia tegen-i deel grondige en weergaloze dingen verhandelt, getuygen zyne menigvuldige Collegien, het groot getal van Studenten, hem om zyne diepe wetenfehap en getrouwe onderwyzing fmekendej want alzo verbalen ons de Studenten, zo Duy tfchersak andere, geleerder als haar Jeermeeüfcer, die Leyden, deftocï der wetenfehappen, wegens de achteloosJieydt en onkunde van Gfltw* ver- laten ; maar het komt onzen Aartsoatleder niet gelegen, om zkh met geringe oeffeningen te bemoeyen. \\: t^ t&mï:v Ik hadde die gewigtige aanmerking byna over 't hooft gezien, dewelke
hy op de 18. bladtz. zynes verdedigings voorftelt^ hetblykt, zegthy, by evvarentheydt, dat de Jlagaderen uyt groter in kleynder takken verjpreyt worden > maar in deze afbeelding lopen sommige takjes van kleynder tot groter uyt. Hetblykt, dat Bidlo met zyne medehelpers nog verftaan , nog waargenomen hebberi, wat'er gebeurt, alwaar een aanmerkelyke [anajiomo- Jis~\ inmondiging van fiagadcren met flagaderen gefchïedt, 't geen ik vroor 't oog, verüone kan. Maar waarom zou ik dit beftraiFen in een menibfa:y wien de geheugenis, gelyk ik te voren vermaant hebbe, nu zwak wordt t anders zoude hy gedagt hebben, dat het zelfde im zyne Anatomifehe tal- len op verfcheyde pkatzen te vindea was>, namentlyk m de ï. figuur vanr de $6. tafel in de t'zameaftel vaade grote flagader, alsmede ia de vatemy door het dlkkehsrOen vlies verfpreydt. Ziet daar ea boven de 4. f, ea *$.&& |
||||
Aan G O V E RT B I ï> L O O. 47*
iran de 4. tafel, de 6. %. van de 5. tafel, de 1. &g< van <Je 7. tafel, de u
mïig, van de 8. tafei, de 1. 3, 4. en 5. %. van de 5. tafel, de 2.%. van de 10. tafel j de 2. fig. van de 4^ tafel, enz. Maar waarom haal ik de fïgu* ren in zyne tafelen aangewezen aam ? latenwe maar gaan tot de eerftefigiiur van de 3. tafel zynes verdediging?, alwaar gy het zelfde zult gewaar wor- den ïn de mik-ilagader van een menfch niet alleen , maar ook in die van een kalf. Met een groot gefchreeuw beuzelt hy van de herbenen in korten tydt
neder zinkende-t en derzelver kronkels-, van bet ontbreken der voetfiaffen van 't dikke herjfenvliej% en meer andere beuzelingen: 'm alle deze toont hy, dat hy geen fyne, maar een zeer grove flager is, dewyl ik die dingen in 't openbaar hebbe aangewezen, en nog gereet ben in de voorwerpen zelfs deze zelfde zaken te vertonen, die ik in myne figuren hebbe afgebeelr» fchoon Bidloo deze in de voorwerpen niet heeft kunnen vinden of vertonen, daar ik my niet over verwondere} nademaai de konften van een Pochende Thrajo hem gemeen zyn, maar ontleetkundige konften, die hem onbekent zyn, worden daar toe vereyfeht. Ik antwoorde niet eens op de achterhaiing , die hy op myne woorden,
maakt, alwaar ik fchryf, dit is niemmt bekent, enz. Want wie zal zich met my niet verwonderen over de ongematigtheydt van dien zeer groveft flager Bidloo? want wien kan 't onbekent zyn, dat die manier van ïprelcen. zo Zeer niet bepaalt, of'er ergens iemant zich onthoudt, die dat weet} want ik oordele het onmogelyk , dat het in?$ menfchen gedagten komt, dat wy daar uyt verzekert zyn 5 maar het gebruyk heeft het beveftjgt, dar men zegt, het is onbekent, wanneer zulks niet isafgebeelt, ofbefchreven,% of liever met den druk gemeen gemaakt; met die zelfde gedagten hebbe ik dit ook uytgedrukt. Daarom zal 't van Bidloos pligt zyn, üie genen m noemen, die zulks aangetekent hebben; ik oordele dat zulks hem, en die zyne raadtgevers zyn geweeft, niet moeyelyk vallen zal, indien dit zo be- kent is. Ziet eens, befiheydene Lezer, hoe een- geringe misdaat ik we- derom begaan hebbe in de ogen van dien dwaze en bekchelyke Berifper. Ik hebbe m 't algemeen, zonder iemant te noemen,. zommige dingen in.
myne Brieven gezegt van Profeflbren, die veel beloven en weynig uytvoe* ren ; de onze in zyn geweten overtuygt^ynde,, begrypt dat de zaak op hem* geduydt wordt1 laat dït op Bidlo gepaft zyn! Hoeantwoorthy ? hyzegt,v dat hy meer dode lichamen geopent heeft ^ enz. is ditinverichil? daar wort fevraagt, hoe veel hy 'er openbaarlyk in 't Anatomifche Theater geopent
eeft? laat hy ze, zo't hem lult, in de naafte ontleding optellen, hoe vele openbare ontledingen hy gehouden heeft. Derhalven raakt het my niet,alwaar hf zégt t dat hy 'er meer geopent heeft* „ Op; |
|||||
i
|
|||||
471 ANTWOORT van FREI?RiIK RUYSCH,
Op de 42. bladtz, zegt hy, dat ik wederom het zwaart uyt de fihee ge-
trokken hebbe, en den tienden zeer lajierlyken brief klaar make. 't Schynt 'Bid/o een ligte zaak , het zwaart te trekken ? maar wie heeft U, zeer be- hendige vermaner, 1 dit aangaande dézen brief verfchaft ?; laat hy te voor- fchyn kome, ik zal hem,, gelyk ik U al over lang befchuldigt hebbe, over leugens befchuldigen j en 't zal hem even moeyelyk vallen, als voor dezen U, dit merkteken van eerroving weg te nemen. , Die allervoorzigtigfte, dewelke zyn gehele levensloop door, over al zulke
fraye Haaltjes van zyn leven gegeven heeft, noemt my fpotsgewys voor- zigtig. Ik ben by my zelve bewuft, dat ik my tot nog toe zo voorzigtig gedragen hebbe, dat ik dm handen van guyteryen en fchelmftukken hebbe afgehouden % hier hebt gy myne openhartige belydenis, daar zult gyveylig op kunne vertrouwen -3 ik zal aan myne kant niet weygeren uwe belydenis aan te nemen, alwaar ^>'bekent-niet onbeweeglyk te zyn -y ik zal daar niet ligt toe komen, dat ik U voor onbeweeglyk houde, byaldien gy zodanig geworden was, zoudt gy bovenmate verandert zyn> dewylgy van alle al- tydt volgens alle kentekenen befchuldigt zytgeweeftvan lichtvaardigheydt -t pp gelyke wyze worde ik overtuygt van ÉA, alwaar hy fehryft^ dat hy nydigheydt kan dragen :j want wat reden van twyffelen is 'er overig? na- dien ontelbare met my ondervonden hebben, dat hy dien vyant lang in zy- nen boezem gedragen , en dien aanklevenden metgezel by zich gevóert heeft, isb miii t i :■. s > la-lo ■.■ 1 3 m ;
3 Ten laafte, wanneer hy voelt dat hy zyn gedrag in ontleedtkundige za-
ken verloren heeft, zoekt Bidlo wederom een uytviugje , en berifpt rnyne taalkunde j die een uytmuntent taalkundige wil fchynen, befchuldigt my van een fchandelyke wantaal; laat onze Tha'èton op deze plaats het lof- fchrift herhalen, en volgens de konft opzingen: ^Dë fchrtften van den baartfcheerder Licinus zyn gefchikt,
*3o<jS ïib fi . oniden aars te vegen. ',:'-,"-':.: !;^' ': :^
Wie gelooft niet, die dit gelezen, en Gover ti niet ergens anders uyt ge-
kent zal hebben, dat hy verre van wantaal afwy kt, ja ook daar van een af- fchrik heeft i want hy fpreekt zinfpreuken} hy kent Afranius ; Cato is hem gemeenzaam * laat hy derhalven uyt de regelgedigten van Cato herha- len , wanneer hy myn antwoort zal gelezen hebben, Het geen gy hebt verdient y.ver draag dat met gedult.
Ifórdoemu zelf, wanneer gy voelt uw eige fchult. f ,/0 Qy moet weten, Govert, dat de misdaden voor een tydt verborgen zyn,
ea door de rydi bekent worden. ../.•. ; I» .. :, > ,'\Va^ \~v-j. ^.v'.'i'j w&?& 'Vi ra %$)$* /j'4V*S4r..
."-■■ ii. ..■'.■.. - ■ ■ -* ■ **
|
||||
*
Aan GOVERT BIDLOO. 4/3
Maar om met ernft over ernftige zaken te handelen, bekenne ik, Lezer t
dat ik meer tydts befteedt hebbe tot de ontleetkunde, als tot een deftige en zuy vere latiniteit, nog dat ik zo bezorgt ben geweeft ove*r de latynfche raal, als de zaken, die ik in 't fchry ven van myne brieven en aanmerkingen voor- geftek hadde. Niet dat ik my dit tot lof rckene, maar ik hope, dat alle, die weten, hoe weynigtydts wy overig hebben, my datgunüiglyk verge- ven , en liever wenfchen zullen, dat ik met minder befehaafde woorden de nuttigfte zaken voor Doctoren en Chirurgynsbefchryve, als dat ik die we- gens dit gebrekin 't geheel by my houde. Weet evenwel,dat Bidlo hierin,gelyk als in andere zaken, volgens zyne gewone manier ook quaadtaardigheydt en bedrog aangewent heeft: om welke reden ik nalaten zal, op ieder in't byzonder te antwoorden; ik gelove, dat het genoeg zal zyn , zo ik hem met een of twee voorbeelden van valfcheydt en quaataardigheyt zal over- tuygen. Op dat dit blyke, eylieve overweeg eens, 't geen hy uyt onze 3. Brief lin. 20. by brengt, als of ik gefchrevezou hebben confervandi ca- davera3 quarum ($c: nademaal in den Brief, op de plaats van hem aan- gehaalt, op de 27. bladtz. lin. 20. gelezen wort, confervandi cadavera, gnarum enz. Namentlyk Bidloo hadt zich beroemt, dat hy kundig was, enz. Op de 55. bladtz. lin. 25. haalt hy verkeerdelyk onze aanmerking aan: want hy fchryft obferv. 84. en 't is de 33. obfërv. pag. 43. enz. Hy verzekert dat ik occafione gefchreven hebbe, brutotnm,/actie, <Profè£or3 enz. Wie ziet niet, hoe belachelyk deze dingen zyn, nadien het ligtelyk blykt, dat deze drukfeilen zyn, het geen zeer dikmaals gebeurt; zo 'er in 't eerfte voorbeelt voor ƒ een / geftelt wort, dan zal 't zyn occafione \ in 't tweede voor V, r, dan zal 't brutorum zyn -y in 't derde voor f, f9 dan zal 't factie zyn ; in 't vierde voor ƒ, ƒ, dan zal 't Trofefor zyn. Wat dunkt U, Lezer, is dat niet zemelknopen? gelykhy zegtopde29 bladtz. Indien ik.op die manier wilde haayrkloven, wat zou Btdloo antwoorden, als ik zeyde, dat 'er zulke feylen ontelbaar en veel zwaarder in zyne Ver- dediging voorquamcn, by voorbeelt, op de 3. bladrz. lin. 8. me malle ab Ruyfchio audire Leno, quam ab viro honejh male die üs j in plaats van me malle audite lenonem, quam a viro bon e/t o maledicum: Zommige zouden niet zeer ongerymt in onze taal zeggen, i>ie Kar el is mal. Op de 12. bladtz* lin. 2. po/i}er'itati digniffima^ in plaats van poft er it at e. Ik gelove, dat by U het Adjectivum Dignus & Indignus regeert in Dativ. volgens uwe nieu- we Grammatica. Op de 3. bladtz. lin. 25. /èd litbet, nee licel■, voor nee lubety nee lïcet. Op de 14. bladtz. lin. 25. Rumpere Jlia3 voor Rnmpi Ilta, rumpantur ut Ilia Codro. Op de 15. bladrz. lin, 13. /ecundum me3 is een oprechte wantaal, die Bidloo wel"paft. Op de 17. bladtz, lin. 19. O 00 Credo
|
||||
474. ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
Credo quod fic, een fraye taal! Bidloo alleen voegende. Op de 3. bladtz.
lin. 10. Ganioncm voor Ganeonem. Op de 10. bladtz. lin. 8. narraverim, quod /urn profefus, voor quod firn profejjus. Op de 17. bladtz. lin. 8. nondum cenforem demïtto incauttim, voor Cenforem incautum dimitto. Ik zoude hier by nog een grote lyft kunne voegen, maar laten deze weynige voor een proef genoeg zyn. Op de 31. bladtz. lin. 21. deejfum voor de- ceffum. Op de 30. bladtz. lin. 12. benivole voor benevole. Op de49. bladtz. lin. 6. OEfophagmtm voor oefophagam. Op de49. bladtz. lin. 16. Brochia voor Bronchia. Op de 55. bladtz. lin. 6. hit voor hi. Op de55.bladtz. lin. 17. van de 720. tot de 336. bladtz. enz. toe, wie heeft ooyt zulk op- tellen 'gehoort ? Zyne inaugarale oratie , en andere fchriften, zoude meer misftellingen hebben, ten ware ze van voorzigtiger aan de Bennebroeker Laan waren verbetert. Maar ten laafte is 't nodig, verlof te verzoeken, 't welk my, gelykikhope, de zeer goetaardige, en van kintsbeen af zacht- zinnige Gover•/, niet weygeren zal, dat ik voor zyne keurige oren ook in dit gefchrift geen Latyn genoeg gefchreve hebbe, en dat daarenboven de Drukker enige drukfeylen begaan heeft, die ik verzoeke volgens gewone befcheydenheydt te verbetere. BEKNOPTE
HERHALING der ZAKEN,
Die in dit Antwoort begrepen zyn.
Ik hebbe in-de voorgaande Verdediging tegen de ongerymde aanmerkin-
gen, en belachelyke verdrayingen van Bidloo, zynewangunftigheydt op my en myne fchriften , wytlopig genoeg verklaart en uytgelegt 5 maar na- dien ik wetes dat 'er zommige zyn zullen, wien zo een wydtlopige nete- lige lezing ligtelyk kan walgen, heeft het my behaagt déze Tafel daar by te voegen^ waar uyt de befcheydene Lezer in 't kort, en als m eene op- flag, een lyft van ons verfchil kan zien. ' . Op de Ms, en volgende bladtz. wordt gehandelt van de huydtkhe-
ren, dewelke Bidloo gr afnaait sgewys afbeelt, en verzekert dat Malpghius 't zelfde geftelt heeft > maar ik tone klaar aan, Ten eerfie, dat Bidloo het gehele verfchil bedriegelyk verandert, kftig-
lyk of gnachtzamelyk, namentlyk van de klieren,, waar over het verfchil |
||||
Aan GOVERT BID'LOO. 475
alleen is ge weeft, afwykende na de tegeltjes y en deze twee lichamen in
zyne verdediging quaadraardigiyk met malkandere vermengende, als of ze een en 't zelfde waren} daar 't nogtans aan de Jongens zelfs bekent is, dat de gemelde klieren en tegeltjes twee onderfcheydentlyke werktuygen zyn. 2. Dat ik in de openbare ontleding nog van de grafnaaltsgewyze te-
geltjes, nog van die klieren in myne Brieven een woort gefproken hebbe: daarenboven hebbe ik aangetoont, dat Malgighius die klieren nooyt graf- naaltsgewys genaamt heeffj Op de 443. bladtz. wort gehandelt van het middelfie herffenvl/es, het
/pinnewebsvlies genaamt; en daar wort aangetoont, dat Bidloo dit ver- fchil liftiglyk verandert heeft: want hy verhaalt het, als of hy van my be- rifpt is geweeft , om dat hy maar een gedeelte van dat vlies aangewezen heeft , maar duydelyk wort het tegendeel aangetoont; want ik hebbe hem niet befchuldigt, om dat hy zo een kleyn, maar om dat hy zo ten groot ge~ deelt e van dit vlies, en dat wel met zyne zichtbare bloetvaten afgebeelt heeft, 't welk ik ontkent hebbe te kunne gefchieden, om dat het al te dun, en te vaft met het dunne herfTenvlies vaftzit, als dat 'er een zodanig groot gedeelte kan afgefcheyden worden, welkers dunte en vafthegting ik in te- genwoordigheyt van Bidlo zelfs in 't openbaar hebbe aangetoont. Ik hebbe daar na geantwoort op de tegenwerping , die hy bygebragc
heeft, namentlyk dat het hem zo wel geoorloft was een gedeelte van 't fpinnewebsvlies, alsmy, een gedeelte van't borft vlies, af te beelden. Maar ik hebbe het onderfcheyt aangewezen , nadien memant , ten zy in de ont- leetkunde onbedreven, onbewuft is, dat het borftvlies een dik, en ligt te fcheydene vlies is > het fpinnewebsvlies in tegendeel zeer dun, en aan 't dunne herfTenvlies vaftzittende, en bygevolg zodanig niet te fcheyden is3 dat iemant zo een groot gedeelte kanaanwyzen met die gedaante, alsBidloo 't zelve afgebeelt heeft. Het heeft my niet gelufthïer ter plaatze veel te antwoorden op dat gene,
*t welk hy fnapt van't vlies amnios, enz. nadien Bidloos liftige vernuft om te bedriegen daar maar alleen op ingefpanne fchynt, dat hy zonder kleerfcheu- ren door een opwerping van nieuwe verfchillen uyt het naauw geret worde. Op de 444. bladtz. is 'er daar na gehandelt van de verdeling der grote
Jlagadcr. Bidloo klaagde, dat ik gezegt zou hebben, dat hy de grote flag- ader verkeerdelyk afgebeelt hadde: hy heeft die befchuldiging op deze wyze getragt te wederleggen, zeggende Foor eerft, Dat dezelve te Amfterdam van iemant anders met zodanige
verdeling, enz. als by Bidloo afgebeelt ftaat, is vertoont; dat deze verkla- ring zeer valfcfr en verdigt is, hebbe ik hier mede aangetoont $ Ooo 2 Om
|
||||
4;6 ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
Om dat andere, met my by die ontleding, daar hy van fpreekt, teAm-
fterdam gehouden, tegenwoordig ge weeft zynde, niet gezien hebben, dat dit vertoont is j en om dat ik zelfs zulks ook niet gezien hebbe ■, alhoewel Bidloo afwezig geweeft zynde, getuygt, dat dit vertoont is. Wie gelooft gy, bsfiheydene Lezer, dat gelooft moet .wordeli? meer ooggetuygen , of een eenige afwezige oorgetuygen ? Maar laat hem dit eens toegeftaan worden -t evenwel met die voorwaarde, dat hidloo van deze dwaling befchuldigt zyn- de, zelfs ook in een openbare ontleding aantoont, zodanige ver de Imgvan de grote flagader, zodanig voortgaande, en zodanig een Jchikking hebben- de , als hy in zyne figuren afgebeelt heeft. Op de uytvlugt, alwaar deze fchrandere Man de verdeling van de mam-
vaten, enz. aanmerkt onbeftendig en ongelyk, als of 't een fpeling van de natuur was, hebbe ik geantwoort, dat Bidloo zulks, 't gene hy van de grote flagader heeft, voor een natuurlyke ftaat geftelt heeft: ik hebbe daarenbo- ven nog bygevoegt, dat 'er menigmaal in de kleynder vaten, maar zeer zel- den in de wortelen, en voornamentlyk van de grote flagader, een fpeling van de natuur voorkomt. Nog dat het hem baten kan, dat hy deze ontfchuldiging bybrengt, na-
mentlyk dat l^e/alius, en andere dit met hem betuygen: want fchoon men hem toeftondt, dat Vefalms, en andere dit zelfde hebben, echter zie ik niet, hoe hy zich uytdat doolhof zal redden, nadien ik'er bygevoegt heb- be, dat hy volgens myn gevoelen ook dwaalt, die met Vefalius, en die met andere dwaalt. Evenwel hebbe ik ontkent, dat de zo even gemelde Autheuren zo grof en plomp gedwaalt hebben, als Bidloo gedwaalt heeft > en ik hebbe gezegt, dit ook toegeftaan zynde, dat'er alleenlyk volgt, dat Bidloo uyt quade erger figuren gemaakt heeft > nademaal het bekent is, dat hy vele zaken liever uyt de figuren van anderen, als uyt het menfchelyke voorwerp genomen en afgebeelt heeft. Op de 4,46 en volgende bladtz. wort gehandelt van een * s menfchen milt
en deszelfs ge fielt enis: Bidloo heeft hem celluleus, en met dwerfche veze- len voorzien afgebeelt, nemende de figuur uyt een kalfsmilt, en dringt aan de geleerde waerclt een gedeelte daar van op, als of het een gehele menfche milt was. Voorts haalt hy zommige dingen aan uyt Malftghius\ die we- derlegt worden: Daarenboven berifpt de Wargeelt, dat ik voor dezen ook gefchreve hebbe, dat de milt klieragtig is, enz. Ik antwoorde, dat ik voorheen de voetftappen van anderen ook volgende,
zommige lichamen verkeerdelyk voor klieren gehouden hebbe, die ik daarna, door een onderzoeking volgens myne nieuwe manier gedaan, bevonden hebbe, dat dezelve geen, klieren, dwerfche vezelen, en. celletjes of huysjes1 moeten gezegt worden. Op |
||||
Aan GOVERT BIDLOO. 477
Op de 449 en volgende biadtz. fprekcn wy van de wortelen van de gal-
blaas ; en wy tonen aan, dat hy dit verfchil tot zyn voordeel verwardel yk voorgeftelt heeft, om den Lezer te blinthokken Op dat deze dingen klaar blyken, hebbe ik dit enige maar begeert, na-
rnentlyk dat Bidlo in een openbare vertoning in een menfchelyk voorwerp aaiiïone, dat die lichamen, dewelke hy afgebeelr heeft, als wortelen uyt den bodera van de galblaas fpruytende, ware wortelen van de galblaas zyn, maar geen vezelen bloetvaten, of iets van een andere natuur. Laat hy daarenboven aantonen, dat die vaten in der daat de ingeflote
gal in de holligheydt van de galblaas uytftorten. Ik hebbe aangenome te tonen, dat dezelve geen gal vaten'zyn, maar van een gehele andere natuur, het gene ik nu ook al over lang hebbe aangetoont. Op de 450 biadtz. hebbe ik van de vaten van''t hartezakie, van Bid-
lo afgebeelt, gehandeit; Hy dringt daar op aan, dat hy deze vaten heeft afgebeelt.
Waar op ik antwoorde, dat dit niet in 't verfchil is: maar dat dit eygent-
lyk het verfchil is, blykt uyt myne woorden, namentlyk of hy die wel', en gelykze in een natuurlyken ftaat zich vertonen, afgebeelt heeft, 't gene wy ontkent hebben; en nu ook ontkennen. Daar en boven wort 'er aangetoont, hoe lozelyk Bidlo van 't voorge-
ftelde gefchil afwykende, geftadig nieuwe verfchillen onderneemt en ver- wekt , waar van tuflchen ons geen twift is geweeft. Op de 451 biadtz. wort het verfchil van de gaten in '0 netwysse lichaam
van Malpighhis aangehaaltj en daar wort aangetoont, dat dit buyten on« verfchil is, en dat Bidlo des niet te min evenwel groffelyk gedwaalt, al- waar hy rheent, dat deze niet afgebeelt kunne worden, om dat haar figuur licht verandert door 't drukken, drayen, of andere oorzaken:daarenboven wort 'er vermaant, by aldien de drangreden van Bidlo doorging, dat noo- de mont, nog neus, ja nog de bloetvaten zelfs zoude kunnen afgebeelt wor- den , om datze ten enemaal op de zelfde wys verandert worden. Op de zelfde biadtz. 451. wort zyn bedrog vertoont, om dat hy de fi-
guur m zyne ontleding aangewezen y waar mede de tegeltjes afgebeelt word- den,. verandert heeft, enz. en daarenboven wort 'er aangetoont, dat deze figuur in zyne -verdeding ook bedrieglyk, en. ter quader trouw verzon^ nen is. Op de 452 biadtz. wordt 'er aangetoont, dat het buyten onze verfchil.
ten is., 't gene hy van de gedroogde opjperhuyd fnapt, evenwel wort hy be- rispt, om dat hy te kennen geeft, dat de quikzilver door de gaten van de naait •sgewy ze tegeltjes heen vloeyt, waar van het bewys begeert wort. Ooo 3 "Op.
|
||||
478 AMTWÖORT van FREDRIK RUYSCH,
Op de 451.en volgende bladtz. wort 'er een getrouw verhaal van die dingen
gedaan, die hier te Amfterdam in een openbare Anatormfche vertoning in tegenwoordigheydt van Bidlo gefchiet zyn. Op de 45 5. bladtz. wort 'er gehandelt van de watervaten voor 30 jaren
van my afgebeek: alwaar hy my zöttelyk berispt, dat ik die vaten ineen paardelever groter afgebeek hebbe, alsze volgens evenredenheydt moeften afgebeelt worden. Waar op ik antwoorde, dat ik met uytdrukkelyke woorden de lezers
gewaarfchouwt hebbe , dat die lever een paardelever, en in een klynder ge- daante in deze figuur afgebeelt was, als de natuurlyke grote van die lever anderzints is; en dat om verfchyde redenen, om dat ik namentlyk gezien hadde op de vorm van 't klyne boekje, die de behoorlyke afbeelding van een natuurlyke paardelever niet fcheen toe te laten; maar dat ik evenwel de watervaten met de klapvliezen in haar natuurlyke ftaat hebbe aangewe- zen, om dat de vorm van 't boekje zulks niet belettede. Ten anderen dat myn oogmerk niet geweeft is, een afbeelding van de
lever voor te ftellen, maar alleen de watervaten van de lever; ik hebbe daar bygevoegt, dat ik ze nog in dezelfde ftaat hebbe bewaart, en dat ikze aan ider een, die begerig is dezelve te zien, vertonen kan. Daarenboven wort 'er een grote dwaling van Bidlo in de nieuwe figuur
van de verdediging begaan, aangetekent. Op de455.bladtz. wort 'er op de zelfde wys geantwoortop dat gene,
*t welk hy van de evenredenheydt van de holader van ons afgebetlt, fnapt: te gelyk wort 'er ook voorgeftelt de gebrekkelykc afbeelding van delever, ^ewelke in de grote anatomie van den groten Bidlo gevonden wort. Op de 45/è bladtz. wort 'er geantwoort op Vfchenden tegen myne af-
beelding van de luchtpyp-, om dat ik namentlyk dezelve ook van agteren met ringen hebbe afgebeelt. maar Voor eetnJf3 ontkenne ik,#dat dezelve volkomen op die wys wortaangs*
wezen. Ten twede, tone ik aan, dat de plaatfnyder de luchtpyp enigzints bre-
der, en niet genoeg afgezonden: heeft uytgedrukt. Ten derde, zegge ik, dat dezelve .uyt een jong kalf is genomen geweeft;
in welk voorwerp de ringetjes byna de gehele logt-pyp fchynen te omrin- gen ; en dat de 'tzamentrekking de oorzaak is geweeft van die verïchy- ninge, en dat het my geoorlooft is geweeft dezelve zodanig af te beelden, naderhaal ik 'er bygevoegt hebber, dat die logtpyp niet genomen was uyt een menfehelyk lichaam j maar ik hebbe aangetekent, dat Bidlo dingen, die van beeften zyn, voor menfehelyke hier en daar in figuren ter quader trou- we heeft afgebeelt. Op |
||||
Aan G O V E R T BIDLÖ O. 479
Op de 45 8. bladtz. antwoorde ik op de berisping, die by my tegenge-
worpen heert aangaande het ovcrjlaan van de kraakbeen deren der tongepy- pen, en de Jlegte afbeelding van de luchtpyp; verklarende namentlyk, dat myn oogmerk niet geweeflis in dat boekje een naauvvkeurige ontleding van de luchtpyp en andere delen te befchryven ;■ en daarenboven dat 'er in 't gemelde voorwerp de kraakbeenderen der longepypen in haar natuurlyken itaat voor 't blote gezicht niet verfchenen zyn. Op de zelfde bladtz. antwoorde ik op dat gene, daar hy zo afgryflelyk
van fchreeuwt, om dat ik al te ligtvaardiglyk gezegt hebbe, dat de bo- venfte tak van de luchtpyp alleen in koeyen en kalveren gevonden wort;. nadien hy in tegendeel verzekert dat dezelve ook in fchapen gevonde wort. Namentlyk Dat de [l&bus'] longefnede niet volkome in fchapen overeenkomt met
anderen} 't welke ik belove 'm de naafte ontleding te zullen aantonen. Op de 458.bladtz. antwoorde ik op de verbstering, die hy met een be-
ftraffing op my uytftort, om dat ik gezegt hebbe, dat den uytgang van de longpypjlagader kromagtigfchuyns is , dewelke die rechtzinnige Bidlo al- tydt lynrecht oordeelt; ik zegge namentlyk, dat ik menigmalen den ge- melden loop hebbe aangemerkt, en dat ik evenwel daarom niet verzeke- re, dat dezelve altydt op gelyke wyze voortgaande gevonden wort: want niemant zal ontkennen, dat men ligtelyk toeftaan kan,dat 'erdikmaalseen menigvLildiger fpeling van de natuur in deze kiynder vaten gevonden wort,, * als in de grote ilagader. Op de459. bladtz. wort 'er geantwoort op de berisping , die hy maakt,
om dat ik in een openbare vertoning gezegt hebbe, dat de gefteltejiisvan* t bloet in de longepypjlagader en in de longjlagader het zelfde is. Namentlyk dat het gelogen is, dat ik zulks volkoinentlyk gezegt hebbe*
en dat dit hem, afwezig zynde, verminkten verdraayt is aangebragt * daaren boven , dat ik die woorden, dewelke ik toen ter tydt hebbe voorrge- bragt, niet herhalen zal, tot dat hy geantwoort zal hebben op de dwalin- gen, waar van hy klaarblykelyk is overtuygt} want dat ik zie,dathyge- ftadig met zyne nieuwe verzinningen het tracht te maken, zo dathy uytde benaauwtheden, waar in hy zit, Ugter geredt kan worden. Hy oordeelt, dat het zyne beftraffing waardig is, om dat ik ook van
eenJlagaderbreuk en andere zaken gefchreven hebbe* dewyl 'er voor deze vele Autheureh voor my diergelyks hebben aangetekent Welke beftraffing- ik met het volgende antwoort wederlcgge, namentlyk op de 460. bladtz. Zo Bidlo de waarheyt fchryft, volgt hier uyt. Foor eerjïx dat onze aanmerkingen met die van anderen beveiligt worden. Ten
|
||||
4&o ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
Ten twede. tone ik aan , fchoon andere de zelfde zaken gehandelt hebben,
datze die op de zelfde wys niet hebben verrigt: want ik hebbe andere verma- ningen, hulpmiddelen, en werktuygen gebraykt$en niemant voormy heeft een flagaderbreuk door een ring genezen. ~ ten derde, legge ik voor ogen, hoe Bidlo met een quaataardig gemoet
anderen, die aanmerkingen, van anderen, medegedeelt, vergadert hebben, met lof verheft, maar my veragt, en oordeelt beftraffens waardig te zyn, alhoewel ik myne eygene en met meer figuren en vermaningen verrykte aan- merkingen hebbe uytgegeven. Op de 462 bladtz. hebbe ik aangetekent, dat hy onze aanmerkingen al
te fchielyk doorgelezen, en op de voornaamfte zaken geen acht geflagen heeft; Dat daarenboven "Bidlo maar op weynig plaatzen aanmerkingen uyt de
Autheuren bybrengt, maar op de meefte plaatzen zyn gebrek uytblinkt. Alwaar op de 463en 464 bladtz. van een onvruchtbaarheydt, endeva-
ten in V hart gehandelt wort, wort 'er aangetekent, dat hy, volgens zyne gewone manier, hftig en bedrieglyk onze woorden verdraayt heeft,'t welk op ider bladtz. moeft aangemerkt worden. Voorts wort 'er aangetekent, dat hy gehele naamlyften van Autheuren
doorzogt heeft, of liever heeft laten doorbladeren, maar dat hy de aanmer- kingen zelfs niet doorgelezen heeft. Op de 466 bladtz. wort 'er reden gegeven, waarom ik 'er geen bloedt-
vaten bygevoegt hebbe, alwaar ik de aanmerking van de qualyk gefielde dar- men, baarmoeder, enz. aantekene ,namentlyk, dat ik alleenlyk in die de- len heb wille befchryven, 't geen 'er in de gemelde voorwerpen tegen de natuur voorqaam. Op de 467 en volgende bladtz. worden de lafteringen-wederlydt, die
2?/W/<nnovervloedt tegen my uytftortj en daar worttegelykgeantwoortop 't gene, 't welke hy tegen onze berydingen uytgebraakt heeft. Tegelykwort'erde buytenfporige onkuyfehheyde van Bidlo aangetoont.
Op de 470 bladtz. antwoorde ik op dat gene, 't welk hy van de flaga-
aderen aanmerkt, dat ze namentlyk altydt van groter tot klynder takken uytgaan; dat het tegendeel blykt uyt de figuren van Bidlo, en dat hy in deze verdediging niet gedagt heeft, wat 'er gefchiet, alwaar een aanmer- kelykc inmondiging van flagaderen met flagaderen te vore komt. Laat nu de Lezer oordelen of hy zyne beloften gehoude*i heeft.
Want hy hadde belooft, dat hy zich verdedigen zou, waar over hy van
my befcliLildigt is geweeft; en daarenboven hadde hy belooft, dat hy de dwalingen in^de oncleedtkimde van my begaan zoude aantekenen > onder- tuffchen
|
||||
Aan G O V E R T B I D L O.O, . 481
tuffchen is 't gebleken, befchydene lezer, hoe Bi^/ögeftadiggetragt heeft
van ontleedtkundige verfchillen af te wyken, die met vrucht onder de ont- leders zoude kunne werden overwogen: Derhalven zult gy my gemakke- lyk verfchonen, dat ik na dezen onzen overwonnene haayrklover alle ge- legentheydt afïhyde, om ons te beroven van de uren, tot het onderzoeken van ontleetkundige zaken gefchikt: evenwel zal ik niet nalaten-wydtlopi- ger te antwoorden, zo gaauw hy in een openbare ontleding ineen meniche- lyk voorwerp zal aangetoont hebben: Voor eerjt. dat de huydtklieren grafnaaltsgewys zyn, gelyk hy die ver-
klaart en afgebeelt heeft, 2. 't Gene hy van het middelfte heriïenvlies of fpinnewebsvlies en des-
zelfs bloetvaten in zyne figuren heeft: laten afbeelden. 3. De verdeling en verfpryding van de groote flagader, met zyne figu-
ren overeenkomende 4. Ineen menfehelyke milt celletjes, dwerfche vezelen, klieren, of dat
midden, daar hy van droomt, tuffchen de ader en flagader. • 5. De wortelen van de galblaas uyt den bodem uytfpruytende, gelyk hy
dezelve afgebeelt heeft; namentlyk dat die werktuygen, die hy voor wor- telen afgebeelt heeft, in der daat wortelen van de galblaas zyn, uyt den bodem fpruytende, en de ingeflote gal in de holligheydt van de galblaas iiitftortende. 6. Dat de bloetvaten zodanige loop houden onder de naaltsgewyze te-
pels, en huydtklieren, als hy haar toegefchreven heefty en dat de klieren tuffchen de tepels zodanig bymalkanderen gelegen zyn, gelyk hy haar heef e laten afbeelden, tegelyk ook de haayrige watervaatjes tuffchen de klieren gelegen. 7« Dat de quikzilver vloey t door de gaten van de naaltsgewyze tepelrjes.
8. De flagaderen door de herffenen verfpreyt, de vliezen en de zelf ff an-
digheydt der herffenen weggenome zynde ■,. als ook de overige zaken meE zyne figuren overeenkomende, enz. Ik worde meeren meer in myn'é voor neme beveftigt, om Blalo tiadezen?
niets te antwoorden, eer dat hy deze dingen, en dat .gene',: 't welk ik daar enboven met recht van hem gevordert hebbe , zal volbragt hebbe j om dat ik meer en meer zie, dat dit overleyt wordt, om my van mine bezig- heden tot haayrklovereyen en beuzelingen te trekken. ' Want nadat ik zo verre in dit antwööfc gekomenwias, dat ik begon te
denken om een eynde daar van te maken j, konit my op nieuws zeker inap*- per uyt een ichuylhoek aan taften y én fchry ft een zeker twede boekie te- gens my j ik bemerke, wat hy in 't zelve onderneemt vBeJfkcydene Lezery F pp ik
|
||||
482; ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
ik verzoeke, zulks niet qualyk te nemen, dat ik den autheur van 't zelve
onder het getal van de fnappers rekene: want het is haar eygen, de zaken die in zich zelfs ernftig en nuttig zyn, zonder enig acht daar op te ilaan, - ia gekfcheringen en fpotternyen te veranderen. De onze komt op de zelf- de manier te voorfchyn en is 'er op uyt, om de zaak niet voor de vuyft te verdedigen: want hy weet, dat hy daar toe niet in. ftaat is, maar om de oogen van de lezers te verduyfteren, geeft hy,nade wyzederguichelaars, wegens zyne bygebragte quackïes gelegentheydt tot lachen j op dat men minder befpeuren zou, hoe fchandelyk Goverl zyn geding verheft:echter zal ik de zaak beknoptelyk in ordre voorftellen. Den befcheydeoe Lezer is niet onbewuft, dat ik voor dezen in een ag-
tervolging van Jaren myne ontleet en heelkundige aanmerkingen gefchre- ven en daarna met den druk gemeen gemaakt hebbe j verfchyde brieven op verfchyde t'yden en plaatzen zyn 'er ook aangaande ontleetkundige zaken aan my gefchreven, waar op ik myne antwoorden heb late volgen, en daarna late drukken, weynig lettende (nademaal ik zo zeer over de nettigheydt van ftyl niet bekommert was, als over het wezen van de zaak) of een en 't zelfde woort menigermalen voorquam, en van defchry v$ren zomtydts meer als eens gebmykt wierden de woorden, wonder, wonderbaarlyk, verwonderens- waardig enz. by voorbeelt in de eerfte aanmerking ftaat, een wonderbaar- lyke fleenfnyding in een vrouw van 80 jaren, in de ij. aanmerk. 't is te verwonderensdat de binnenfie mont van de baarmoeder in een baring uyt zinkt; "en een wcynigje daar na, V is te wonder om te zegden, met hoe groot een wanfehapenheydt die gemelde mont van de baarmoeder zich vertoont heeft; in de 28 aanmerk, de zieke heeft depyn zo manhaftiguytgefixaan(nament- lyk in een afzetting van een verkankerde roede ) dat het een ider tot een verwondering f rekte, 'm de 95. aanmerk* een verharde of fchirreufe ver* © dikkingen wonder lyke vernaauwing van den en del darm na een moeyelyk- heydt in V watermaken, en diergelyke meer. Onze wonderbare, en verwonderenswaardige Snapper neemt dit qualyk,
en veracht zulks met een grote trotsheydt, ja hy rekent het my tot een mis- flag. Maar eylieve, wat quaats kan 't in deze zaak? beledigen die woor- den zyne zuyvere oren ? Dog om zyn zin te doen, zal ik na dezen zorg dragen, dat een en 't zelfde woort niet te dikwils in den tweeden druk voorkomt. Voor 't overige begrype ik niet volkome , wat zulks zeggen wil aan-
gaande de Mennonifl, of geen Mennonif en ^Petrus. Dit verftoort hem mifTchien, om dat'er in myne aanmerkingen de naam van Perrus voorkomt; ', na dezen zal ik, om hem alle gelegentheydt van haayrkiovenafte fnyden, van
|
||||
Aan GOVERT B I D L O O. ' - 4S3
van Lambertusfprek.cn, of van Nkofous-, en zo de Mennonift geen Te~
trus is , laat hy derhalven Lambertus , kat hy Nicolaus zyn ; maar byal- dien voor den laaften de titul van Mennonift niet genoeg is , laat hy dan Ondankbaar zyn. Zo deze namen niet genoeg zyn, laat hy 'er .beter, en die hoger te verheifen zyn , leren van die genen, over wiens wysheydt hy zich verwondert. Byaldien hy nog meer wonderbare dingen begeert, laat hy zorg dragen, dat 'er een gefchiedcnis van 't leven van den wonderbaar- lyken Govert gedrukt wort, waar in ontelbare wonderlyke zaken zullen voorkomeni namentlyk zyne wonderbare, en tot vcrwonderenstoe beken- de zedigheydt, zyn wonderlyke manier van leven, zyne wonderbaarlyke wetenfchap van geleertheyt en welfprekentheyt, zyne wonderlyke kennis in de Ontleet en Natuurlufnde -, ja zyne verwonderenswaardige en" vol- maakte ervarenthcydt in de Geneeskonft. Eenige misftellingen in 't drukken of in de Latynfche taal, zyn'er door
haaft in dit antwoort ingeflopen, die de goetgunftige Lezer gcmakkelyk zal verbeteren -, nogtans moet ik Bidlo waarfchouwen, dat hy onderfchey- dentlyker onderzoekt, eer hy een lyft van misftellingen opfchryft, op dat hy niet wederom zodanige, die lichtelyk uyt de Autheuren bewezen kun- nen worden, voor fylen rekene, welke misflag hy in't voorgaande begaan heeft j byvoorbeelt, In de eerfte Brief pag. S. 1. 9. ultima. quod qttartam propofitiomm attï-
net. lees Valer: Max. 1. 1. c. 1. de religione, exemplo 14,,/èd m bis qua cufiodiam reUgtonis attinent &cc. Vifnntur voor 'videntur. Terent.Eunuch. a£t. 3. fcen.4. v. 7. Vifam, fi domïfit. In den f. Bnef pag. 20. lin. if, glandulis ejfe obfita, omnes membrana -y daar is voorafgegaan, dicuntur. Maar laten wy 't eens toeftaan , ik zal bewyzen , dat het beyde gezegt wort, gelyk in Corn. Nep, in vita 'Pau/, cap. uit. dïcitur eo tempore ma- trem Paufania vixife. Sciebat verbetert hy fciebam, hy heeft niet gezien dat het woort animtim voorafgegaan is, op welk woort Jciebat ziet. In de 3. Brief lin. 8. op de 17. biadtz. admirari in me Ulam-, dit begrypc ik niet, gelyk de onze, pajfive, maar als een deponens-, Honore con/ecuto. Zo hy Varro gelezen hadde , zon hy verftaan heb-
ben, dat het woort confequor ook paflive gebruykt wortj by voorbeelt, con/eciita anfa. Ziet VoJJitis de arte Grammat: 1. 5. cap. 6 toto 9 enz. |
|||||||
Pop i
|
|||||||
HET
|
|||||||