ALLE DE
|
||||||||||
ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE
|
||||||||||
WERKEN
|
||||||||||
VAN
|
||||||||||
PREDRIK RUYSCH.
|
||||||||||
E R D E DEEL.
|
||||||||||
Met veele Kopere Plaateo,
|
||||||||||
••••-'
|
||||||||||
JY*/°2fcP
|
|||||||||||||
ALLE DE
ONTLEED- GENEES- en HEELKUNDIGE WERKEN
VAN
x XL SLé JL/ Xx 1 JV Jlv U I j v/ JlX ^ /« .sy# Ö. Leven vermaard Geneesheer en Hoog-Leeraar in
£ Ontleed- en Kruydkunde tot Amjlerdam ; ah mede Lid
der Keyjerlyke, Londen/e en Paryjfe Genootfchappen.
JLJt' JL^ -h-J JLJ9
Behelzende j Het eerfte, tweede en derde Tiental van Ontleed- Genees-
en Heelkundige Oeffeningen, d' Ontleedkiindige Verhandelinge van een
Spier in de Grond des Baarmoeders en de Briefwiffeliinge daar over
van A. Vate K- en H ECQUET, d'Ontleedkundige Verhandelingen
over het Maakzel der Klieren in 't Menfchelyke Lichaam door
Hermanus Boerhaven j Bohlius over het gebruik der
Spruyten van de Holader , en het Cabinet der Dieren,
- beneffens een generaal Regifter.
Meerendetls in 't Neder duyts Vertaalt,
DOOR |
|||||||||||||
TSBRJND GTS BERT ARLEBOUT,
|
|||||||||||||
In Leven vermaard Geneesheer tot JVeefp.
Met veele Kopere Plaaten. |
|||||||||||||
AMSTERDAM,
Byde JANSSOONS van WAESBERGE.
M D C C X L I V.
|
|||||||||||||
A JL N T E K E N I:■ N G E N._ 937
alle natuur onderzoekeren voorgefchreven is: namentlyk, indien ik in
eens anders werk eenige dwaling gewaar worde, zal ik 't openhertig vermanen • nogtans zal ik de zulke om die reden niet veragten -, om dat ik 't onmogelyk meene te zyn, dat imant altydt zo wel op zyn fchnft let, dat hy zelfs naderhandt oordele niets te moete verbeteren. Ik zal my verheugen, indien imant myne dwalingen, in myne fchrif-
ten begaan, verbetert, Wy geven dat verlof, en wy verzoeken 't aan onze kant ook. - ' - "-' 1
Van de Vruchtbare ontfangmg, verèlyfplaats en weg van
'/ ontjange Zaat.
DAt 'er om de hiftorie der nature zelfs, wel verdaan zynde, te be-
fchryven \ eerfte vereyfeht worden zaken , door de zinnen, aan- gemerkt, is overvloedig bekent; en daar inne is niets moeylyker van ber grip, en trenxlyker van gebruyk, als een volkome verhaal der zaken , die in de dieren, en wel voornamcntlyk in den menfch zelfs, befchouwt kunnen worden-, welkers befchryving ondertuffchen nergens minder ze- ker en duydelyk voorkomt , als waar men bezig is in de befchouwing van deszelfs geboorte: Waarom Alexander, op dat hy iets uytmuntents in dezen leren wilde, zulke oneyndige fchatten heeft uytgeftort, welke Arifloteks gebruykte, om dit gedeelte der natuurkunde te onderzoeken, dat de voortceeüing der dieren tot onderwerp heeft. En waarlyk W. Harvaus de grootfte onder de ware Philofophen te houden, het licht der geleerde waerelt, en onbevlekte luyfter van Groot Brittanien, heeft deze hiftorie alleen meer voortgezet, als de andere met al haar 't zame- eepaarden arbeydt; Nadien hem de Doorluchtigfte Koning van Groot Brittannien, Karei de eerjle , door een Koninglyke edelmoedigheydt zoo veel verfchaft heeft, als de wervfch van Harvaus, zo een groot werk ondernemende , yereyfchte. ,'.,,.,- Zyn gevoelen derhalven overwegende , heeft het my altydt wonder
gefchenen, 't gene hy wilt, dat'er by de wyfies, dk aanftonts na de byeen- komft en vrugtbare ontfangenis geopent worden, niets van 't mannelyke zaadt in de baarmoeder, en in de Fallopiaanfche buyzen te vinden is. ■ Het gezag van dezen man heeft aan zeer vele de waarheydt van deze {Veiling doen beveftigen, maar my heeft het altydt in twyrïel gehouden. Dddddd. Daarom
|
||||
^^^B^^mmqmmmmmmm—mmmmmmm
|
|||||
938 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Daarom hebbe ik van vele Jaaren herwaarts op alles naauwkeurig acht
gegeven, door welkers aanwyzing ik zoude kunne weten, wat de be fchouwmg van de zaak zelfs in dit ftuk leerde. 't Is iets zeltzaams dac den uyrflag, terwyl ik na deze dingen zogt , my wel gelukte-*Ia 't zeltzaamfte van allenis, in een's menfchen lichaam zelfs te zien wat 'er van deze zaak gefchiet , waarom het my, die nu tweemale dit be- fchouwt hebbe, behaagt, UL. Ed. Heeren deze zaak, zo ik die ge- vonde hebbe, te verklaaren. & Een Jongman, ftark van lichaam, in 't bloeyen van zyn ieugt als
zynde nog onderde dertig jaren , door de fraye gedaante van een zeer mooye hoer verlokt zynde, heeft de zaak eyndelyk zo verre gebrast dat hy haar naar wenfch tot zyn wil zou hebben. Maar zo gaauw als hv zyn luft geboet hadde, fneydt hy haar, o afgryzelyke daadt! zodanig den hals af , datze in een oogenbhk ftierf: aanftonts zyn wy bvde Stadts Dottoren , te gel yk met de Chirurgyns, door ordre van de Overigheydt aldaar na toe gezonden, om de gefteltheydt van de wonde te weten ei daar van fcnriltelyk te verklaren. > * De bloedvaten van den hals bevonden wy zodanig afgefneden te zyn,
dat er aanftonts een onvermydelyke doodt opgevolgtil- maar wanneer ik wift de dingen, die 'er gefchiet waren , hebbe ik den buyk openge- fneden, zeer meuwsgieng zynde om te zien, 't geene mogelyk inde baarmoeder en de deeien tot de ontfangenis gefchikt, te voore komen zoude. Ik hebbe derhalven de baarmoeder, de buyzen dereyerneften enhaa
ren aanhang zeer voorzigtig uyt het lichaam genomen , en gezien d,r de mont der baarmoeder ge/loten, en met de vinger zeer zagtjes gedrukt zynde zich ontiloot, en een droppel zaats uytftorttc; aanftonts denken- de wat er van de zaak wezen zou, hebbe ik in tegenwoordighcydt van de zeer geleerde en vermaarde geneesheeren, Henrkus van Brolckorft Hermannus óchyz en juflus hred. Ritmeer , de baarmoeder voleens de lengte met een luchtige hant, op dat 'er niets ontroert zoude wor! den, geopent, en wy bevonden <fe hollighcyd van de baarmoeder ver- vult met wit natuurlyk en goedt mannelyk zaat, als mede beyde de buyzen van Falhptus vol van het zelfde zaat: Waarom ik, dit wonder- bare verfchynzel, van alle wel bezichtigt zynde, aanftonts alles inmyn baliemagtige vogt dede, waar door, gelyk ik die beroemde Heeren al voorzegt hadde, het zaadt op die zelfde plaatzen, daar't gezeten had- de, zodanige verhart wierde , dat 't nu nog zeer duydelyk gezien kan worden, zonder eenige verandering, als dat alles door de kragt van 't |
|||||
AANTEKENINGEN. 935
vogt verhart is, 't Zelfde heb ik voor dezen gezien in 't dode lichaam van
een vrouw met een overfpeelder in overfpel bevonde , en aanftonts van haar man gedoodt zynde, gelyk ik gefchreven hebbe in myn jde Ana- tomifch Cabinet. Hierom vermoede ik , dat in een vruchtbare ontfan- ging het dikke zaat binnen in de baarmoeder en de Fallopiaanfche buy- zen ontfangen wordt, en dat het niet alleen onder de gedaante van uyt- wazemende geeften aldaar komt, door wat weg de navolgers van Har- <vaus ook zoude meenen. Fallopus getuygt in zyne ontleetk. waarn,^ dat hy dikmaals oprecht zaat in deze buyzen bevonden hebbende, zulks aan zyne aanfchou weren vertoont heeft, zie ook de Graaf in't 14 Hooft- ftuk van de teeldelen der vrouwen. 11.
Van het nieuwe eyerfiokje, gelyk 't daar voor gehouden wordt;
en meer zaken aangaande de IVaterblaasjes. NAdien de teeldeelen in een vrouw zo zeer t'zamengevoegt, en met
wonderbare bekleetzelen belemmert zyn, en te gelyk de gelegent- heydt, om het maakzal der zei ver deelen ten tyde derbevruchtigingmet het oog te befchouwen, zoo zeltzaam is , wie zal zich dan verwonde- ren, dat hier door verfcheyde gevoelens over deze zaken bydeonderzoe- ïceren ontftaan zyn! Daarom zal ik, na de zo even befchrevene twee aanmerkingen , gemakkelyk kunnen antwoorden op den brief, waar me- de de zeer beroemde Heer Mkh. Erneflus EtmuUerus my vereert heeft, zynde dezelve nu al over 't Jaar met den druk gemeen gemaakt -, ik be- ken, dat het wel van myn pligt zou geweeft zyn , fpoediger daar op geantwoort te hebben} maar verfcheyde bezigheden , die ik zo ligtelyk niet ontgaan kan, ftuyten dikmaals myn begeerte 5 'een menfch, die, in bezigheydt is, en veel meer een Oudtman, is het uytftellen der te doe- 11e zaken, en een byzonder langzaamheydt al te gemeen. Deze beroemde Heer hadde in dien brief gefchreven, dat den zeer
fchranderen Ontleeder, Marthms Naboth, oordeelde, een nieuw, mo- gelyk een eenig , of ten minften een derde [ovarïmn\ eyerftokje gevon- den te hebben, en daarom de twee alomme bekende verwierp, dewelke van alle tot nog toe na Harvaus voor de ware vrouwelyke eyerftokjes aangenomen zyn> en dat hy 'er geen erkende voor het ware eyernesje, als dit nieuwe. Dddddd 2 Wan-
|
||||
6+o 0NTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Toen de wydtvermaarde en uytmuntende Hoogleeraar Etmullerus
myn gedagten over deze nieuwe leer afeyfchte , heb ik nochtans myn antwoort niet verhaalt , om dat ik bezig was met ontelbare onderzoe- kingen omtrent het maakzel van andere ingewanden, als ook, om dat ik genootzaakt was, eerft alles in vrouwelyke dode lichamen te on- derzoeken, en eyndelyk om dat de Hr. Etmuller zo veele zwaarwig- tige drangredenen bygebragt hadde, zo dat'er naauwlyks eenige hoop voor my overig was 3 om daar veel by te zulle hebben te voegen. Ik beken dan. opentlyk 3 dat ik zeer vele dode vrouwelyke lichamen ,, en wel van een zeex vexfchillenden ouderdom, geopent, en met een aandagtig oog en gemoedt befchouwt hehbe 5 dat ik nogtans nooyt in de holte van de baarmoeder iets gezien hebbe, 't gene op eenigerhande wyze een ware eyerftok verbeelde. Ik hebbe wel binnen in de baarmoeder omtrent deszelfs hals een zodanig maakzel waargenomen , als de zeer geleerde en naaukeurige Heer Morgagni befchreven heeft §.14. hyheefc het zeer net in* de 3. plaat boven de letter K. met rimpels, verzelt, en klapvliezen doorweven 3 afgebeelt: Daar ter plaatze ziet men me- nigmaal waterblaasjes, zo in getal en plaats, als in grootte verfchil- lende, 't Schynt my derhalven , dat den zo even roemwaardigfte Au- theur op dé zelfde plaats eenige der zei ven heeft laten, af beelden. Maar men zal nooyt moeten denken, dat déze zelfs of het eyernesje
of eenig gedeelte van 't zelve uytmaken,:' en waarlyk de Scharpzinnige R. de Graaf in zyn gulde boek over de teeldeelen der vrouwen , opliet 7 Hooft ft., nadat hy deze klapvliezen befchreven, en op de 9. pfaat onder dé letteren D. C. E. en 10 plaat letter H. K. L. keurlyk afge- beelt hadde, heeft nooyt gedagt om alhier dé zitplaats van 't eyerneft vaft te ftfepén. Nogtans fchynt de zeer beroemde Naboth door de be- fpiegeling van die dingen, dewelke ik zo even befchreven hebbe, waar- lyk al te fchielyk in dit gevoelen gevallen te zyn. De drangredenen, dewelke die brave Heer aanhaalt, om zyne ftèllmg vaft te maken , wc- derléyt de wakkere Hr. Etmuller. De gemelde Autheur verzekert in der daat al te ftoutmoedig, dat deojitfangwggefchiedé kan zonder bè- hulj> van eenig blaasje 3 uyt de balletjes dér vrouwen oorfpronkèlyk^. en dat 'er vrouwen, ontfangen, Ja gebaart hebben, dewelke nogtans van alle de blaasjes der balletjes berooft waren, Ey lieve, waar is dit ge- bleken? door hoedanige bewyzen wordt dit aangetoont ? hoe zal't ooyt ' kunnen bewezen worden, dat 'er by deze vrouwen ten tyde van de ont- fanging geen blaasjes geweefl zyn? of daarom, om dat 'er nadebezwan- ^ering, na het baren, en de doodt geen gevonden zyn ? Zekerlyk nie- mant
|
||||
AANTEKENINGEN. 941
mant zal ligt dulden , dat dit gevoelen door zodanig een kragtelooze
redenering over hoop gefmeten werdt, 't welke door 't onderzoek der naauwkeurigfte ontlederen 20 veele Jaaren overvloedig goedtgekeurt, en aangenomen is, Hy werkt ook niet veel uyt met het voorbeelt, 't welk hy om zyn gevoelen te beveiligen uyt het gezaeh van den zeer. vermaar- den Hoogleeraar Chriflianus Schambergius bybrengt, als hy zegt, dat hy in V ontheden van een doodt lichaam van een kraamvrouw, na een tnoeyelyke baring aanftonts ge/lor ven zynde, de grootte der ballen, vier- maal grootter als gewoon , gevonden heeft, maar daar binnen noch blaas- jes ^ noch kliertjes y maar een overvhet van vet, met haayren vermengt. Want de ziektens veranderen fchielyk het aangebore maakzel der delen, en 't is dikmaals gebleken dat in de tydt van negen maanden dragts de eyerneften zelfs 't allerminfte haar blaasjes laten zien, maar in dien gehe- len loop, in haar bediening als ledig zynde, ruften ; ja zelfs op dien tydt, en aanftonts na het baren verfchynt ook dat inwendige maakzel van den hals der baarmoeder niet* Ik zelfs hebbe menigmaal dierge- lyke [featomata] (meer gezwellen in de ballen gevonden, ja dat meer is, ik hebbe al over langen tydt onder de zekzaame zaken van myn Cabinet eyerneften bewaart, waar in ik [atheromata] pap gezwellen, vol van een papagtige ftoffe, aangemerkt hebbe, en niet alleen dit, maar ik hebbe oprechte, en wel geregelde tanden^ trosgewys gefchikt aldaar gevonde zynde, met een figuur over lang laten af beelden in 't eerfte Anatomifche Cabinet -3 ik heb ook nog een andere menfche tandt in een papgezwel van een eyerftokje zittende gevonde.,. die nu aan een haayrtje hangende, vaftgehoude wort van de voorfte voet van een zeer net geraamte van een muys, zynde in.-'t zelfde Cabinet. Hoe onbewysbaar, op dat ik 'er niet iets -zwaardere by voege, is de
ftellmg van-Nabothy dewelke vaftftelt dat de pypen van Fallopius nog het mannelyke zaat uyt de baarmoeder na de ballens, nog. uyt deze de ingeilote eyertjes na de baarmoeder brengen ? Hadt dog die brave man met wat meer voorzigrigheydt overwogen ,
't gene de zeer" beroemde Heeren de Graaf, Dan Homey 'Dreïmcourt > Swamrncrdam , Cyfrianus r Nuckius, Malphigbius, de gehele Maat- ft hafify* der- geleerden in Engelani enVrankryk met zo vele ondervindin- gen van [embryones'] fchepzeltjes, [abortus] miskramen, [partus] baa- ringen , en \monjira] wanfchepzels ïn menfehen en beeften hebben aan- gemerkt , en befchreven!. of ha-dde hy naauwkeurig overwogen, 't gene men in de nieuwe gedenkichriften van de Koninglyke Hogefchoole te Farys, leeft aangaande de [foetus] vruchten in de eyerftok zelfs, en in Dddddd^ alle
|
||||
94-* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
alle de delen der pypen van Fallopius even als in de holligheydt van
de baarmoeder , gevonden ! Ik zou niet geloven, dat hy om de eene of andere , dog loffe reden , een (telling zoude verlaten hebben, om welke valt te ftellen zo vele, en zulke brave mannen haar beft gedaan heb- ben ; verders twyffele ik geenzints , of de Autheur van dit gevoelen zal, beyde deze voorgaande aanmerkingen gelezen hebbende, door de kragt van waarheyd zulks opgeven. Eyndelvkzie ik, dat den Hr. Naboth tegen de gemene leer der ge-
neesheren zegt • dat de Fallopiaanfche pypen dikmaals omtrent haar ge- fcheurt \fimbrid\ lofwerk fzamengetrokken zyn, dat ze geheel en al toegegroeyt waren. Deze dingen zelfs ondervonde hebbende, neeme ik wel voor waarheydt aan. Maar wat volgt hier uyt? in der daat dit eene, namentlyk dat zulks door ziektens gefchiet. Maar 7t is evenwel nooyt door een voorbeelt gebleken, dat de vrouwen, na dat beyde de pypen ten eenemaal langen tydt toegegroeyt waren geweeft ontfangen hebben. By deze geiegentheydt moeten de OefTenaars der ontleetkun- de weten, dat het waaragcig is, *t gene ik al over lang in fchrift hebbe gemeen gemaakt, namentlyk, dat ik menigmaal hebbe aangemerkt, dat het lofwerk der Fallopiaanfche buyzen met de eyerneften zelfs aan een gegroeyt zyn geweeft: Want gelykervvys R. de Graaft het puyk der ontlederen, en in zyn leven myne ongeveynsde vrient, dit meermalen heeft aangemerkt in 't i. Hooftftuk van zyn boek, aangaande de vrou- welyke teeldelen , en zulks ook na 't leven heeft afgebeelt in de 5-. fig, en 1. fig. met de letteren C.F. van de 19. Plaat, en Fallopius dit zo dikmaals gezien hadde , dat hy in zyne ontleetkundige onderwy- zingen dit byna altydt meende te gefchieden, dog hy heeft die dwaling 'm zyne ontleetkundige aanmerkingen verbetert , Alzo beware ik zelfs zodanige ftaaltjes in myn rariteytkamer. Om dat nogtans de Hr. Mor- gagni, uytmuntende onder de ontlederen,.na dat hy dit in myne Ontleet- en Heelkundige Aanmerkingen gelezen hadde, heeft getwyffelt, of 't wel dikmaals gefchiede, en 't my fchynt, dat hy nooyt dit met zyn oogen gezien heeft, b?n ik waarlyk bereydt, om dien deftigen en wel- verdienden Hoogleraar, indien ik geweten zal hebben, dat hem dit aan- ' * genaam wezen zal , een ftaaltje over te zenden, (dcwyl ik 'er van meer voorzien ben) wel toebereydt zynde , op dat het bewaart kan werden , waar in hy de zaak zelfs befchouwen zal. OnderrulTchen voeg ik voor de waarheit hier by, dat ik zulks veel meer ondervon- den hebbe in oude vrouwen, ftökoude, en onvruchtbare, als in Jeugdi- ge lichamen. Wel-
|
|||||
^_____^_.^_
|
|||||
AANTEKENINGEN. 9^
Welke zaken alle, om eyndelyk wederom tot ons gefprek te komen ,
te weeg brengen, dat ik vaft en zeker geloven , 't gene ik nogtans mee welnemen van zoo een groot man wil gezegt hebbe , dat dit verdichte eyernesje van Naboth alleen geweeft is een vergadering van waterblaas- jes , tuffchen de klapvliezige rimpels , die de inwendige mont van de baarmoeder bezetten, gegroeyt. Gelykerwys zodanige waterblaasjes m. alle üepende ziektens allerly deeleh bezetten, alzo merkt men ook aan , dat ze de binnenfte ingewanden zeer dikmaals aantallen. Ik ben van gevoelen, dat de waterblaasjes zyn uyteyndens der bloetvaten, die hare eerfte natuur verandert, en een quade gedaante hebben aangenomen. Ik hebbe dit voornamentlyk hier uyt geleert, om dat ik menigmaal moer- koeken, waar in men geen \lympha ducJus~] watervaten vint, hebbs ge- zien, ja ik bewaar ze nog in myn Cabinet, waar van het eenedeel ver- andert was^ in waterblaasjes, maar het andere gezont, ja dat meer is ik hebbe zommige, die by na geheel en al in waterblaasjes verandert zyn, dewelke enige voor een valfche bevruchting hebben gehouden. Zom- tyts hebbe ik levers gevonden, en die ik nog beware, welkers gehele klomp ten eenemaal tot waterblaasjes was overgegaan. Ik kan ook ia myn Cabinet vertonen het \peritonoeum\ buykvlies van een waterzugti- ge vrouw geheel en al in een vergadering van waterblaasjes verandert, 't heeft my voor dezen ook mogen gebeuren in de \^pkxus choroidens'] netswyze vlegting zeer vele waterblaasjes te zien. Evenwel zult ge diq gebrek nergens meer vinden, als in den onderbuyk, zo nogtans, dat het de vrouwen veel meer en wreeder als de mannen, aantaft: in der vrou- wen lichaam zelfs bezet het de eyerftokken meer, als andere delen. Hoe ' wonderbaarlyk is 't, fchoon ?t zo menigmaal gebeurt, te zien, dat ge- hele zakken, als fleffchen, vol van water zoo van de baarmoeder zelfs, als van de aangeveegde delen, afhangen, dewelke waarlyk ajuynbolien verbeelden, hangende aan hare ftelen , die in lengte zeer vcrfchillen. Ey lieve, let eensaandagtig hier op! Zomtydts komen 'er uyt een kleyn waterblaasje waarlyk grote blazen of zakken voort, terwyl 't van een kleyn beginzel door een geftadigen toevoer van nieuw vogt toteen vrees- lyke grootte aangroeyt, waar mede men de gehele holligheyd desbuyks, zomtydts tot barftens toe, vervult heeft gezien. Een gebrek waarlyk veel menigvuldiger, als men gelooft. Op die wyzë komt die ziekte voort, dewelke het gemeen het beflote water noemt} deze waterzugtis zonder't gevoele van een golfsgewyze beweging, maar openbaart zich door een eendaantig, en zeer hardt opgefpanne gezwel, nog laat toe, dat de delen voor '£ drukken vvyken, nog eenig geluyt hoort men, als 't lic-
|
|||||
■
|
|||||
94+ ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
't lichaam geflingert wort. My geheugt nog zeer wel een geval ,
wanneer ik in een vrouwelyk doodt lichaam , den onderbuyk geopent hebbende, een zak vol waters gevonden hebbe, zynde'waarlyk zo groot, dat 'er zo veel wyagtig vogts in gelloten was, als nege gemene hollant- fche wateremmers konde bevatten. Maar 't verwonderde my5 dat ik buyten deze zak geen vogt meer in dejxiyk bevondt. Deze ruyme zak zelfs was uyt een uytgerekt waterblaasje tot die naauw-
lyks begrypelyke grootte aangegroeyt, ondertufïchen naar mate 5 dat het aanwiefch , wierdt deflelfs vlies of huydt te gelyk dikker} 't welk ook by na in alle diergelyke gezwellen gewoon is te gefchieden, gelyk men zulks ziet in een [ganglio] zenuwknoop, een [atheroma] papge- zwel, een [melkeris] honiggezwel , een [talpa] molgezwel , en andere gezwellen van dit flag , die in den beginne dunne velletjes waren, maar, als 't gezwel veel in grootte aangenomen heeft, worden ze zo dik , als dik entaay leer. Hoe menigmaal ziet men de waterblaas, door een groo- te fteen langdurig uytgerekt, zeer verdikt te zyn; wanneer de fteenfny- ders zulks niet weten, feylen ze om deze oorzaak dikmaals zeer on- gelukkig. Alle deze aanmerkingen leeren , dat het geenzints ongerymt is, zo ik
gezegt zal hebben, 't gene ik alvorens gezegt hebbe , dat deze water- blaasjes omtrent den binnenfte mont in de holte des baarmoeders menig- maal ontftaande, zeer vele wonderlyke zaken uytwerken. Ik zoude derhalven afbreken, ten ware ik nog eenen ander voorbeeldt
aan dezen beroemden Heer verhale wilde : namentlyk dat ik voor zes en veertig Jaren in een openbare vertoning een doodt vrouwelyk lichaam geopent, en in de holligheydt der baarmoeder een fchepzeltje ontdekt hebbe, 't welk het gewicht van een korreltje gepelde garft hadde, en te gelyk zeer duydelyk bevonden hebbe in de eyerneft zelfs een zekere holligheydt te hangen, 't geene klaarblykelyk de grootte van een erwt hadde, welkers holle.gedaante bloedig, en rimpelig zich vertoonde, geheel en al met dat zelfde verfchynzel, waar mede de holle oppervlak- te der baarmoeder aanftonts na het baren altydt gezien wort. Moge- lyk zal de befchouwing van nog een fraay voorbeelt, het alomme aan- genomen gevoelen ook: beveiligen: Ik .hebbe een beryde baarmoeder van een vrouw, welkers eyerneft vele eyeren in zich onthielt, welke open- barftende , of opengefnede zynde , een [humor lymphatkus~\ waterig vogt uytftortte , maar onder zeer vele derzelven ziet men 'er nog een aan 't eyerftokje vaftzitten, zynde in de bevruchting bezwangert, gelyk gy in de hier bygevoegde figuur zien kont. Tot u "keert zich myn ge-
|
||||
AANTEKENINGEN. 945
gefchrift, zeer beroemde Hr, Etmuller^ die tot deze verhandeling ge-
kgentheydt gegeven hebr, de welke ik wel rykelyk zou hebben kunnen uytbryden, ten ware ik wift, geen werk, dat alreedts door u gedaan is, te moeten aanvaarden. III.
Van de Kliertjes, en Zemwtepehjes in de Hmt van
een Menfch.
WEI aan, laat ons eens zien, wat de gedagten hier van zyn? Die
groote, en heldere lichten in de ontleetkunde Steno, Swammer- dam en Malfighïus hebben verzekert, dat ze beyde in de huyt tegenwoor- dig zyn. De volgende, gelyk 't gemeenlyk gefchiet, hebberkjiezc Au- theuren nog veel in de ftoutheydt van dezelve ftaande te houden, over- troffen, fchoonze met minder voorraat van proeven waren gewapent; maar in'verdichtzels vruchtbaarder. Ik hebbe deze delen wel eer in figu- ren zodanig afgebeelt gezien, dat ik met regt verftelt was over zodanig een ongetoomde vryheydt van verdichten} aanzie de platen , dewelke de zeer beroemde Profeffor Bidloo in zyn groot ontleetkundig werk heeft uvtgegeven, vergelyk daar na de naauwkeurige overweging van de zaak zelfe op dat ge ziet, hoe verre dikmaals de Autheuren gaan, en wat omzichtigheydt men van noden heeft , eer een natuur onderzoeker zich op haar veylig vertrouwt. OndertufTchen beken ik , dat ik na zo vele ondernemingen deze klieren nooyt zodanig heb kunnen ontdekken, dat ik ze zou kunnen befcbryven , ja 't heeft my niet eens moge gebeuren , dezelve te zien * derhalven betuyge ik hem verphgt te wezen , die ze my op die plaats voor myn gezicht brengt. Ondertuflchen kan ik aan alle liefhebberen vertonen, en dat wel maar alleen, het zenuwagtige, wetk- tuyg van de huydt, tot het oefFenen van [ta£tus] 't gevoel gefchikt: Want wanneer ik onlangs de bloetvaten in de \crura] fchenkels van een menfch tot een ander gebruyk met myne Wafchagtige ftoffe opgevuk hadde met een voornemen om iets anders daar door te onderzoeken, gebeurt het by geluk dat ze beyde zodanig vervult wierden, dat ze ten eenemaal over al root van couleur waren, wegens de ontelbare veelheydt der vaat;es# Als ik dit met blydtfchap befchouwde, vernam ik aanftonts duydelyk langs de gehele huydt, dat 'er wiragn'geplaatzenwaren , zyn- de nochtans eenigzints opgezwollen, en tot een ftompe punt verheven, E e e e e e waar
|
||||
94-6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
waar uyt ten laafte \_fUt\ de haayren voortquamen; Na dat ik dezelve
wel bezichtigt hadde: heb ik gemakkelyk kunnen oordelen , dat ze voor de [papilla nervqfie'j zenuwagtige tepeltjes, buyten de opgevulde kieynfte vaatjes uytpuylende, te houden waren. Voornamentlyk doet hier te ge- lyk toe deze wonderbare aanmerking, dewylze in den gehelen omtrek vm de fchenkel , en voet duydelyk overal gezien wierden, en nog- tans wiert 'er geen een gevonde in 't bultige deel van de voet, 't welk men gemeenlyk den rug noemt. Wat zal men daar nu uyt oordelen ? Mogelyk is dit gedeelte minder bequaam tot ^taUui\ het gevoel. Be- proeft 't, en gy zult het bevinden* Zyn 'er derhalven aldaar geen te- peltjes? dat zal ik niet zeggen, ze komen weyniger te voorfchyn, om dat ze mifïchien kleynder, en dieper gelegen zyn. , - Nu ben ik gedwonge te bekennen , dat ik voor dezen niet alleen
gelooft, maar ook met gefchrift verzekert hebbe, dat 'er deze fmydt- klierrjes by waren. Dog dit heb ik te driftig , en door 't gezag en proeven van by na alle ontleders vervoert zynde, gedaan: Nogtans rnoet men weten, dat 'er geen onder alle de bewysredenen aanneme- Jyker is, 't gene leert dat 7er deze klieren byzyn, als die wonderbare [tubercida~\ gezwelletjes of knobbeltjes in ziektens, dewelke zich zo me- nigmaal , uyt de huyt zelfs, onder de opperhuydt verheffen, en uyt, puvlen, gclyk ik zelfs vele zodanige puysjes in 'myne vergadering be, ware om te laten zien. Maar ik hebbe na dat ik ze met naauvvkeurig- heydt onderzogt hebben, geoordeelt, dat het geen klieren, maarzekere verheventheden van de opperhuydt waren. Ik bekenne, ook niet vreemt te zyn van 't gevoelen , dat myne goede
Vrient de zeer vermaarde Heere Boerbaave, openbaar Hooghleeraar der eeneeskonfr, kruydtkunde , en van 't oeffenende deel der genees- konft in de Holiantfche Hooge School te Leyden, my mondeling en in eefchrift verklaart heeft. Hy heeft namentlyk ontdekt, dat 'er onder de opperhuydt in de huydt
zelfs of zomtydts onder dezelve, zekere kleyne ronde [receflacula] pntfang plaatsjes, uyt een omflach van een dun vliesje t'zamen geftelt, zitten.0 Deze merkt hy aan in haar opperfte gedeelte, alwaar ze na de opperhuydt zien, zodanig geopent, datze nogtans met een naauwe mont oosduyken, op dat ze niet al te lichtelyk het ingeflotene vogtuyt- ftorten zoude. Hy heeft ook duydelyk de opperhuydt zelfs aldaar door- dort bezien, alwaar de [emifaria] uytlozingen dezer [follkulï] blaas- jes of^zakjes zyn. Zo dat 'er een doortogt ist ja zomtydts een ruy- oae uyt de [Jpecus cavï]_ holletjes of blaasjes in der zelver montjes, |
||||
AANTEKENINGEN. 94?
en daar uyt wederom door de opperhuydt, boven dezt montjes ga-
pende, openftaande. Het vlies, waar uyt ze beftaan, wort van alle kan- ten doorboort van de uyterfte pypjes der vaatjes, aanbrengende eene zachte, vettige vogtigheydt. Als dit vogt, ganfch verfch zynde, daar nederftort, is 't dun, helder, zonder reuk of finaak. Maar wanneer 't hier ter plaatze ontfangen , door eenige traagheydt langer blyft zitten, deszelfs vloeybaarfte gedeelte vervliegende, wort het dik- ker , en verkrygt den aardt van een taye wafch, by na aan alle oliën ey- gen, ftaat ftil, waaffemt naauwlyks uyt, wort vermeerdert , maakt [iubercula] knobbeltjes of puysjes, en verfchaft een zeer veelvuldige, fchoon van anderen over 't hooft geziene, oorzaak van huydtquafen. Hy meent, dat dit \joumor rün£ïuofis~\ fmerige vogt in een volkome ge- zontheydt dient, om de buytenfte delen te verzagten , los te maken, voor verharding en verdroging te verhoeden , en in een behoorlyke buygzaamheydt te bewaren , maar dat uyt gebrek van 't zelfde zware gebreken ontftaan. Hy verzekert, dat dit het olieagtige vogt is, 'c welk Leeuwenhoek door zyne nieuwe vindingen voor't gezicht vertoont, 't gene hy my zelfs door zyne groote beleeftheydt heeft laten zien. Dat dit dezelfde vogtigheydt is , waar mede het' aangezicht van gezonde menfehen bedekt is, ter zelver tydt als ze na een zagte en volkome ilaap verquikt zynde, het aanfehyn blinkende, gelyk als met olie beftreken, vertonen. Dat dit zelfde vet de \capillï\ haayren befmeert', langs dezelve heen
vloeyt, en een fmerige buygzaamheydt aan haar verichaft, op dat ze door verdroging niet zouden fplyten, 't welk anderzints een onder de gebreken van ée haayren is. Dat deze werktuygen voornamentlyk gevonde worden op die plaat-
zen van 't lichaam , alwaar de delen meer veor de lucht bloot (taan , en tegen malkanderen aangelegen zyn, vryven, of groteyks worden <^e- fchut en geroert. Hierom verfchynenze voonianienclyk by de oopfche- len, 't aangezicht, neus, oxcls, lie/Tchen, voorhuydt, billen, en on- der de voer. Als dit vogt verdikt wort, maakt het die kleyne witte tepeltjes,
kleyne \_glandei\ ekelrjes verbeeldende, zynde menigmaal in 't aange- zicht, voornamentlyk op de neus: deze fterk gedrukt zynde, werpen een taaye, witte, en wafchagtige doffe uyt. indien de blaasjes meer vervult worden, wordenze \tuherculaparva\ kleyne gezwellerjes, die met de daar bygelegene delen te ontfteken, een rodi'gheydr, jeukte, en puysjes, verfcheyde, van-, couleur, en onaangenaam voor 't gezicht, ma- Eeeeec 2 ken.
|
||||
■ ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
|
|||||
94« ÖNTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
ken. Wanneer ze nog meer opzwellen , begint de \crajfamentum\
droeflem door den [meatus] uyt weg van 't blaasje tot aan de oppervlak- te van de. opperhuydt door deszelfs opening uyt te lopen , en in dat ge- deelte, 't welk voor de lucht bloot ftaat, blaauw, of zwart te worden; indien zulks tuffchen twee tegen malkanderen overftaande vingeren met gewelt gedrukt wort, dan wort de taye ftoffe uyt den opgezwollen buyk van 't ontfangplaatsje door den engen hals heen geperft zynde, in dien doortogt zelfs tot een [cylindrus contortus] gedraayt langront gevormt, 't welk, wegens den zwarten top, en 't lange, witte , en gedraaydc lichaam zo naauwkèurig een \yermiculus\ wormpje verbeelt , dat de géneesheeren, zo wel als de onkundige door deze verbeelding bedroge zynde, oordelen, dat ze met haare ogen wormptjes in de huydt gezien hebben. Maar zoo deze opgehoopte ftoffe, meer en meer aangroeyende, op-
zwelt, dan geeft het de ware en eenigfte oorfpronk aan Pap en honing- gezwellen , voor zo veel" de ftoffe meer gelykent na Pap, of Wafch-ho- ning. Ja zelfs oordeelt hy ook, wanneer zodanige gezwellen boosaar- dig worden, dat zeeën {lepra] quaadcaardige fchurft, en [cancer] kan- ker van de huydt, als mede \JElephantiaJïs~\ melaatsheydt verwekken. Tot dus verre heeft hy my zyn gevoelen , over deze zaken verklaart
hebbende, met weynige woorden medegedeelt, en myn verzoek toege- ftaan, om zulks by deze gelegentheydt gemeen te maken. Dog hy zou- de dit ftuk met meer redenen en zaken kunnen uytbreyden, en hierdoor leeren een oprechten manier om de gebreken van de huydt te genezen : Ik zelfs zal ook niet nalaten zulks verder te onderzoeken: ondertuflehen zal niemant deze lichamen liever klieren, als onfangplaatsjes van een vettig vogt moete noemen. Gy ziet nu , ia aar de lezer, dat ik zo dwaas niet ben, dat ik ontkenne zou te beftaan, 't gene ik met myneygeogen niet befchouwe. Zodanige ydelheydt zy verre van my? maar ik betuyge in oprechtig-
heydt, dat ik nooyt huydtkhertjes gezien hebbe, en dat ik hem, die ze my klaar aanwyft, ten hoogde verpligt zal zyn. Niemant denke, dat het zweten door gemelde klierrjes volbragt wort, fchoon de meefte zulks M. Malpighius hier in voorgaande, toeftemmen 5 Verre van daar: want de uyterfte donzige eyndens der flagaderrjes , dewelke zeer veel in dun- te het fynfte katoen overtreffen , zyn de pypjes zelfs, door welke de zweet ftoffe overgebragt wort. Deze zelfde zweetpypjes waaffemen de uytgediende en overtollige vogten onder de gedaante van een onzjeht- foaren rook uyt het lichaam. Zie daar, hier is my nu een ruym velt geopent,
|
|||||
AANTEKENINGEN. 949
geopent, om verfcheyde gevoelens van anderen over deze dingen, die
ik zo even verklaart hebbe, te doorwandelen, maar 't zou my van myn voornemen aftrekken, namentlyk , om klaarblykelyke dwalingen, die ik zelfs ofte andere in de ontleetkunde begaan hebbe, zonder eenige haat, maar uyt een enkele liefde tot de waarheydt, te verbeteren. 1 v.
Van de Klieren van andere Vliezige deelen.
E En iderweet, dat de \Ventriculi cerebrï] holligheden der herfle-
nen, den binnenfte omtrek van 't [pleura] borftvlies, het [pèrkar- diurn] hartezakje, het [_perkoti(eum~\ buyk vlies, en den zogenaamden [tunica teftium vaginalis] fcheerok der ballen, altyd bevogtigt, glibbe- rig gemaakt, en befproeyt worden met een darnpig vogt } 't wort ook voor niet minder bekent gehouden, dat deze vogtigheydt in die hollig- heden geftort zynde, vry van daar opwaarts wederom te rug wegvloeyt. Ik hebbe lang getwyfFelt, of dit werk wel verrigt wierdt door de klie- ren van Steno en Malpighius , welke die brave mannen (lellen de ge- melde vliezen overal te bezetten tot zodanig gebruyk ? Maar, na dat ik door een byzondere konft de nooyt genoeg te verwondere fynheydt der uyterfte flagadertjes hebben ontdekt, heb ik gemakkelyk kunnen zien, dat tot dien eynde geen klieren van noden zyn, ja zelfs dit ze aldaar niet gevonden worden. In der daat dit bekent de Grote Malpighius met te verzekeren, dat deze klieren in een volkomen gezont lichaam niet ge- zien zyn, maar datze eyndelyk in ziektens, alwaar ze uytgezet, en ver- groot zyn, zichbaar worden. Ik beken dat 'er in deze manier van rede- nering eenige fchyn van bewys is. Dog echter oordele ik , dat de lic- haamtjes, welke in de gezegde vliezen verfchynen ? geen klieren zyn, nog zyn geweeft. Maar in tegendeel blykt het my klaar , dat de ver- ftopte uyceyndens der ilagaderen overgaan in tegen natuurlyke gezwel- len , zynde dan de aangeboore gedaante ten eenemaal verandert. Geven de \_Aneurifma~] flagaderbreuk, [yarix] aderbreuk , [phlyBenoe] blaart- jes, en andere diergelyke ziektens , geen dnydelyke voorbeelden f» Der- halven die ftellen wil, dat 'eraldaar klieren zyn, dan behoort hyze in een gezonde ftaat te vertonen : want het is de plicht van een ontleder van onbeproefde zaken liever te zwygen, als veel daar van te Verzinnen. Eeeeee 3 V. Wc*
|
||||
95o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE,
Wederom van Klieren in andere delen j ah mede zeer vele
zaken aangaande de Tepeltjes van 't gevoel Oe naauwkeuriger en langer ik de lichaamtjes onderzoeken dewel-
ke in ons lichaam de ontleders gewoon zyn klieren te noemen, hoe meer ik verzekert worde, dat het geen klieren zyn, die men gemeenlyk over al daar voor houdt. Op geenerly wyze zie ik , dat die lichaamt- jes, welke in 't achterfte deel van de {corona glandïspenh"\ kroon van het roeden hooftje gelegen zyn, kliertjes zyn, Ichoon de zeer vernuftige Morgagni in zyne aantekeningen met andere dezelve daar voor houdt. OndertutTchen, behoudens het gezach van'dien braven Heer, fchynen my dié uytpuylingen gehouden te moeten worden , voor zenuwtepelt» jes, boven de oppervlakte in den rant van de kroone van 't roedenhooft- je zich verheffende, dewelke, wanneer ze door 't Venusfpel opgefpan- ne, en met een zachte vryving gedrukt zyn , 'm dat werk het grootfte vermaak bybrengen. Maar zo menigmaal alsze door een vuyle vermen- ging van een onzuyvere Hoer beftnet worden, zwellen ze zeer affchuw- lyk op, en verliezen door de knagende feharpigheydt van 't onfange vergift haar dun velletje, daar ze mede bedekt wierden; zy dan ontbloot, en ge vilt zynde, worden van een onlydelyke pyn en fmert wreedelyk aangetaft: 't gene tot een zeer groot bewys verftrekt, dat ze meer met den aart der zenuwen, als van klieren overeenftemmen. Ik weet wel, dat de tepeltjes op deze plaatzen geen haayrrjes hebben, dog die ziet men ook niet in den voorften top der vingeren, als ook in de [yola manus~\ palm van de hant, of in 't \jplanta ]>edis\ hol van de voet, op wellke plaat- zen 't nograns vol van tepeltjes is. Ik hebbe al over lang aangetekent, dat de uyteyndens der bloetvaten byna in alle geweften van 't lichaam grotelyks verfchiilen in maakzel, waar uyt ze beftaan. Maar ik hebbe ook daar na geleert, dat dit ook plaats heeft in de uyrerfte eyndens der zenuwen 5 devvyl ik ze anders bevonden heb 'm de binnenfte oppervlakte der oogfchelen , wederom in de tepels der borften heb ik die wonder- baarlyk van malkanderen verfchillende aangemerkt, dewelke 'm 't uytfte- kenfte deel derzelver zich onthouden, maar in de tong verfchillenze ver- re van deze alle, als mede in de huyt hebbenze een andere gedaante, wederom van de voorgaande geheel en al verfchillende: want op zom- in ige |
||||
AANTEKENINGEN. 9$i
mige pkatzen van 'f- lichaam, heb ik ze vernomen, dat ze aldaar in zo
groote menigte waren, zo digt by malkanderen gevoegt,. en in zofraye ordre gefchikt wierden , dat 7er byna geen plaats tuflchen byde was, ja datze boven de oppervlakte van de huydt uytftaken, gelyk ik ze nu de geheele roede door bevonde heb, waarom dit deel toe zo veel wellufi: bequaam, en aan zo veel pyn onderhevig is. Maar zy, dewelke dieper onderde huydt verborgen leggen, fchyuen tot clien eynde te {trekken, dat ze een grontflag verleenen aan de voortkomende haayren ; dezevint men veel weyniger in getal, en komen ook niet voor ons gezicht, tenzy eerit alle de vaten van eenig haayrig deel met myne rode wafchagtige ft iire ten eenemaal opgevult zyn, zo dat 'er geen een takje zonder deze ftofTe is. Dit hebbe ik al over lang ondervonde, en in de fchenkel van een menfeh te weeg gebragt, 't welk ik in tegenwoordigheydt van den Hr. Boer," have, een man in 't ftuk der Geneeskonft en kruydtkunde zonder weer- ga , hebbe vertoont. Maar ik verwondere my hier over , dat alle de uyterfte vaatjes deze ftoffe ontfangen hebben, en roodt van Couleur zyn alleen zyn die tepeltjes, waar uyt de haayren geboren worden onaangeraakt gebleven , en onderfcheyden zich zeer duydelyk door haar byzondere* aangebore witte couleur van alle de naburige rootgecouleurdedelen. Wat dog van deze tepeltjes in de roede, tong, Oogfcfaelen, en andere delen te oordelen ftaac,.zal ik na dezen zeggen, wanneer ik al dentydt, die my van myne bezigheden overfchiet, zal be(leed t hebben ia dezelve te onderzoeken. v i. ^ "
Van 't Hart.
MEt recht oordelen by na alle, dat het hart het voornaamfte onderde
ingewanden is; dit houdt men volkomen voorzeker, dat'er nog vele dingen in deszelfs maakzel niet genoeg nagefpeurt zyn y derhalven ver- dient dit uytnemende, dog te gelyk duyftere maakzel, en deeygenfehap- pen deszelfs, dat men zommige zaken daarvan aanmerkt. De ontle- deren hebben ons niet zeer wel de natuurlyke legging en plaats van't hart. befchreven. Want fchoon ze alle verzekeren , dat het hart in de borft geplaatft is, echter hebbenze oprecht niet afgebeelt, wat legging 7r zelve hadde, Govert B'tdlo heeft het in zyn groot ontleetkundig werk zoda- nig "yfgedrukt, als of het hing met een kegelswyze punt na 't middel- rifr,
|
||||
95 2 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
rift , maar met de gront na de \_jugulum\ keelziende. Dit
is in de beeften , welke het hooft voor over houden 3 gemeen, dog nooyt in een menfche lichaam ; in 't welke het hart zoda- nig op het middelrift legt, dat deszelfs gedeelte, waar mede het het middelrift aanraakt, door zyn opleggende gewicht, gelyk als in een ge- drongen is , 't welk nergens 'm viervoetige voor overbukkende beeften plaats heeft, maar in tegendeel in deze verbeelt de figuur van 't hart, de gedaante van een [conus~\ kegel, 't gene men nogtans aan 't hart van een menfch niet mag toeeygenen, dewyl deszelfs vorm veel daar van ver- fchütj zynde namentlyk korter en veel meer in een gedronge, Andreas Vefalius, de voornaamfte onder de Autheuren, heeft dit alles in zyne platen in dier voegen laten afbeelden , als de zaak zelfs in een leven- dig menfch geftelt is. Indien ge begeerte hebt om 't maakzel van 't hart te kennen, zie,
wat Steno, dat heldere licht in de konft , daar over gefchreven heeft, gy zult 'er geen berouw van hebben; dewyl hy door een naauwkeu- rige onderzoeking ontdekt heeft, dat het maakzel van 't hart, 't welk • men voor dezen voor \_parencfjyma\ een bloetftolzel gehouden heeft, in een oprechte fpier beftaat; dit heeft hyzoklaarblykelykaangetoont, dat hy, het gevoelen van Hijspocrates beveftigende, 't zelve voor een zeer konftige fpier verklaart heeft, hebbende zyn {fnis~\ eynde, alwaar 'C zyn \initïum\ begin heeft , beyde namentlyk in den gront van 't hart. Vervolgens was van een ider aangenomen , dat al 't bloet, 't
welk door de kroonüagaderen aan 't hart zelfs toegebragt was, geen een droppeltje uytgezondert, door de kroonader alleen in de holader te rug gevoert wierdt, ja ook dat dat bloet, 't welk volgens de wet van den omloop van 't bloet uyt beyde de hartoorrjes wederom quam, insgelyks langs deze eenigfte weg wederom keerde. Maar ik hebbe naderhant klaar ontdekt, en in 't openbaar vertoont, dat 'er zommige adertakken zich openen in de hartoorrjes, zodanig, datze het aderlyk bloet regelrecht in 't rechter hartoortje nederftorten, zonder ooyt de holader, of deszelfs [mag- nusvena cavce Jihus] grote groef aan te raken. Niet minder nieuws is de ontdekking geweeft van den zeer vermaarden 'Vieujfens , en daar na van den zeer geleerden Thebejïus, wanneer ze gevonden hadden , dat 'er uyt de zelf (land igheydt zelfs van 't hart eenige adertjes voorrquamen, de- welke het b!oet van 't hart door de takken van den kroonilagader toe- gebragt, met openc monden in de holligheydt van 't hart ftortte , zon- der |
||||
AANTEKENINGEN. 953
der enige omweg in de groef van de holader, of holligheydt van'thart- oortje. Dit zelfde hebbe ik ook menigmaal vertoont, gelyk de brave Thebefiusklaarblykelyk genoeg betuygt, dewyl hy zegt, dat fchynt Ruyfch volkome gemerkt te hebben. Maar indien iemant begeerïg is, het beloop der bloetvaten, en "'t wonderbare gewrocht van 't Hart te zien, hy ko- me my bezoeken, ik zal hem gaarne niet alleen de flagaderen vertonen, dewe.ke zich door de buytenfte oppervlakte van 't hart verfpryden, en hoe veel ze in getal zyn, maar ook die, dewelke door de binnenften ©ordtvan 't hart verdeelt worden. Eenige Jaren geleden was ik boven mate verheugt, wanneer ik een kleyn flagadertje ontdekte, 't welk na de binnenfte oppervlakte van 't hart liep : dewyl het iets nieuws was, en zulks ontdekt hebbende, zyn vvy gewoon ons daar over teverblyden. Dog nu , na dat ik deze konft meer en meer geoeffent hebbe, verroone ik aan alle liefhebberen de zchtbare inwendige holligheyd van 't hart met zo veel opgevulde vaatjes voorzien, dat deflelfs gtheele maakzel en- kel uyt bloervaatjes over al gewrocht fchynt te zyn. Maar 't is veel frayer, dat de vlezige \_lacerti carnet] fpferdraatjes,
én hare pezen zelfs, wegens de veelheydt der bloetvaten geheel en al roodt zyn: Ja, 't welk iemant nuftchien niet zou willen geloven, zelfs de [yalvul^ klapvhezen, welke de verziende natuur gefchikt heeft tot het oeftieren van den doortogt van.'t bloet door't hart, en welkers bloet- vaatjes met deze ftoffe door die zelfde fraye konftopgevult zynde, fchit- teren en glinfteren voor 't gezicht. Merk aan} Waarde lezer, dat ik de hartvaten dooj inf]>uyting van
deze waflïge ftoffe zodanig opgevult hebbe, dat die ftoffe, alwaarze ge- komen is aan de alleruyterfte uyteyndens , dunder zynde als dons en fpinrag, uyt de vaatjes uytgaande gelyk als eendaauw uytgeftort wort, en zich verfpreydt over de zagte vezelen van de vlezige zelfftan* digheydt van 't hart, en dezelve met een zeer roode bloedtcoulcur beverft. Ik zou voor zeker geloven, dat dit werk ten enemaal op dezelfde wys zodanig in een levendig menfch volbragt wierdt, als ik 't in een doodt menfch door myn konft te weegbrenge. Want byaldien 't bloet, over al in zyne vaten wederhouden zynde, regelregt uyt de flagaderen in de aderen overgeftort wierde, zonder enige uytftorring van 't zelfde, dan zou 't voetzel aan de deelen van ons lichaam niet konnen gebragt worden. Eyndelyk in deze menfehen harten , dewelke ik aldus toe- ©ereydt hebbe , kan ik klaar voor oogen ftellen de andere bloetvaten welke door de bloetvaten zelfs lopen , zo datze daar door gevoed kunnen worden : ja ook de ve.fcheyde \_ditei$wnes~\ lydjngen , F f f f f f en
|
||||
9M . .ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
en uytftrekking van deze onderfchyde vaten, terwylze door de binnenfte
en buy tenfte oppervlakte van 't hart heen lopen. : ' • - VIL.
Van een ongehoorde Brakin^.
at er zeer veele dieren geboren worden, leven, groeyen , en wederom
voorttelen , binnen zommige andere levendige dieren, is al van de eer- Ite eeuwen af aangemerkt geween^ ondertuflchen hebben de Wyfte Philo- fophen tot dezen huydigen dage van de wyze van voortkomen niets zekers durven voordellen. Niemant moet ookmeenen, dat er alleen \_hmbrici S. vermes'] wormen in een menfch groeyen. Naauwlykszoiidt gy gelo- ven , hoe vele zoorten van dieren 'er by geval, of door een naauwkeurige on- derzoeking gevonden zyn j Zyt ge begerig, zulks te weten , leeft 't geene> (en gy zult 'er geen berouw van hebben ^) dat de dagverhalen der geleerden -van l^rankryk, de philofophïfche verhandelingen van Engelant, de ge- denkfihriften van Leypzig^de dagboeken van de Keyzerlyke Academie-pn de naarftigfte aantekenaar Scbenkius, daar van opleveren. Hoe vele wonderen, en ongelooflyke zaken zult ge daar zien en bevin-
den ! ondertuflchen is dit gedeelte der natuurlyke hiftorie waardig , be- tracht en volmaakt te worden. Om 'er een proef van te geven, breng ik hier wederom te berde dat waarlyk zeltzame diertie,'t geneik in myn negende ana- tomifche cabinet na het leven heb laten afbeelden: 't behoort tot het gellacht van viervoetige dieren , om dat het vier voeten, en een ftaart heeft, J a het hooft, demónt, en voornamentlykde navel ftreng daar nog aanhangende vermeerderende zeltzaamheydt der zaak boven alles ; ik heb 't in zyn ge- heel zodanig toebereydt, dat het nog lange jaren duren en van diegenen gezien kan worden, welke luft en begeerte hebben om zodanig een zaak te befchouwen. Nu bezit ik ondertuflchen een ander, dat my naderhant is aangebragt,'t welke een flek zeer f raay verheelt; Toonen dit de twee oogen, gedaante en grootte van 'tzelfde dit niet aan?op dat ge zelfs kunt oordelen,zi.e daar, hier breng ik 't zodanig in een figuur te voorfchyn, als rt de na- tuur zelfs voortgebragt heeft. Een meyfje van veertien jaarenoudt, heeft onlangs tegelykmet veelbloet'
deze flek uytgebraakt. De vader van dit meysje heeft my 't diertje vereert terwyl 't nog fris wasenmy verzekert, dat het nog een tydtlang na't bra- ken geleeft, en zich zelfs in een ware beweging gehouden heeft. Gy zult gemakkelyk kunnen geloven , dat 'er in een menfche lichaam
worden
|
||||
AANTEKENINGEN. 9?f
worden voorrgebragt wormen , van gedaante onder malkanderen, zeer ver- fchillende, ja zodanig met alle andere ooyt in de waerelt gevonde wormen ftrydende, dat men diergelyke buiten s'menfchen lichaam nergens ontmoet j ondertuflehenzyn'erzommige van deze, dewelke tot een lengte van zeer vele ellen uytgeftrekt worden. Dat zy derhalven in 't zelfde lichaam ge- boren zyn, is zeer waarfchynlyk. Maar 't gevoelen der gener, die mee- nen dat de wormen uyt doorgeflokte eyertjes van zodanige gediertens voortgebragt worden , zou mogelyk niet zeeraannemelyk fchynen. OndertiuTchen dit diertje, 't welke dit meysjeuyrgefpogen hadde, iseerit
uyt haar gekomen, nadatzeeen langen tydtongezont was ge weeft, te vore al- tydt over een zwaarte van de maag geklaagt, ennooyteen volkome gezond- heydt genoten hebbende. £n of fchoon waaragtig is, dat 'er door lichtgeloovigheyd van veele, al-
lerley ongehoorde zaken voor waarheden gehouden en verdicht worden, blykt het nogtans zekerlyk, dat 'erdagelyks dingen aangemerkt worden, na wonderen zeergelykenende $ onder welke ik oordele dit diertie gerekcnt temoete worden, dat zich dooreen veel ver wige, witteen zwarte couleur , en een levendige beweging kennen liet. Nog meer verwondering verwekt de befchouwing van dat diertie in een
menfch geboren, 't welk in myn negende anatomifch cabinetafgetekent, en in myn rariteyt kamer te zien is -, om dat het voorzien was met een ftrengma de navelftreng gelykenende, ja ook om dat het in een zeker lichaam verbergen was, zeer wel met de natuur van een papgezwel overeenkomende, 't welk in plaats van een moerkoekie fcheen te verflrekken -, de waarheydf van de zaak blykt door 't zien en wordt beveiligt door de daarbygevoegde verklaringen. Ondertuflchen moet men niet denken, dat dit diertie, waar van ik eer ft
gefproken hebbe, van 't meysje ingeilokt zynde, binnen 't lichaam gekomen is, gelyk mogelyk iemantzou vermoeden: want 't was fris en gezont j nogre het beweegde zich niet met te kruypen als een (lek, maar dan lichte het zich opwaarts, dan nederwaarts: zy hadde ook te voore en te gelyk bloet ge- braakt, daar en boven was ze lang ziek geweeft. 't zoude ook niet m de maag in 't leven hebbe kunne blyven, maar lang doodt geweeft zyn, gelyk men in de meefte dierties of visjes ziet, dewelke wanneer ze le- vendig ingeflokt worden , kort daarna fterven in een woonplaats , onbe- quaam om 't leven te behouden. Ik zie wel, dat hier de Jeere, hedendaags van alle voor onwrikbaar
gehouden , aangaande de geboorte van alle dieren uyt een ey , kan worde tegengeworpen, maar dat raak ik op dezen tydt met aan: want dat zoude my al te verre van myn voornemen arleyden. Hv , die daar F f ff ff 2 lief-.
|
||||
£56 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
lief hebbery voor heeft, leze het zeer nuttige werk van den Hr Nico/ï
Andry in 't franfch gefchreeven, over de wormen: gy zult aldaar op de 19 bladtz. bevinden , dat het gevoelen van dien Heer is, dat de wor- men een aangebore ziejcte in ons lichaam is, en dat de eyeren zelfs, waar uyt de wormen eyndelyk voortkomen, in ons te gelyk met de andere delen van ons lichaam voortgebragt worden, dewelke op den bepaalden tydt gebroeyt zynde, eyndelyk hare [foetus ] vruchten baren, even als de andere delen van ons lichaam zommige, te vore nog: niet verfchynen- de vogten of ook zommige vatte delen voortbrengen. Ik zou in der daadt gemakkelyk dit gevoelen goetkeurén, om dat ik 'er geen vinde, 't welk meer met de waarheydt van de zaak over een komt. Indien iemanu een waarfcbynelyker weet, verzoeke ik,, dat hy 't mededele. V I I I.
Van de IVanfchepzekfi^
Gelyk de vruchtbaarheydt der nature in 't voortbrengen van zulke
verfcheydene dierties wonderbaarlyk is, alzo wort ze ook menig- maal veranderlyk bevonden in 't veranderen van 't maakzel der deelen , dewylzefchynt van haar eynde af te gaan , 't welk ze zich fcheenvoor- gefchreven te hebben. I. Onder deze meene ik , dat in de eerfte plaats moeten geftelt wor-
den drie verfcheyde onvoldragé kindertjes, dewelke gebooren zyn zonder herffenen, nog hebben enige holte in 't hooft, 't welk geheel en al benig is : twee van deze hebbe ik tot geraamtens gemaakt (maar 't derde bewaar ik in zyn geheel in myne balfemagtige vogt) in dier voe- ge ais de edelmoedige Kerkringius in Ofteogenia fua pag. 59. meteen fi- guur 't zelve na 't leven heeft afgebeelt. IL Ten anderen is 'c hier byftaande geraamte wonderbaarlyk, welkers
handen en voeten met meer vingeren in getal voorzien zyn, als na de gewoone wy.ze der natuur*; de regter hant heeft zeven vingeren, de reg- ter voet agt tonen,; de linker hant heeft 'er zes met twee aanwasjes, en de linker voet pronkt met negen volkome tonen, Zie Kerkring. pag. 55% al- waar hy het afbeeldzei daarvan oprechtelyk gegeven heelt ; derhalven &-. 'er een, zekere maat in alle dingen, en menigmaal is de overvloet van de natuur niet alleen onnut, maar ook nadeelig ' 111. Onder myne rarityten bewaar ik een onvoldragé kindcie , met
twee
|
||||
AANTEKENINGEN. 9fT
twee hoofden geboren ! ik heb't gekogt, dog 't jammerde my, datzy,
dien 't eerft in eygendom toebehoorde , te min ervaren waren in dat ge- ne , 't welk tot het bewaren van diergelyke zeltzaamheden vereyfcht wort, 't zelfde qualyk bewaart hebben, waar door het nu hart en geheel zwart voorkomt. IV. Vertone ik twee toebereyde milten,, in een fchaap gevonden, en
op een verfcheyde plaats gelegen. V. Voor dezen is 'er in een fchaap een lever gevonden, waar in vyf
galblaaslies te zien waren. Ik onderzogt het, als 't myaangebragtwier- de, maar ik wygerde het aan te nemen om dat ik door den eyfch van een onredelyke prys afgefchrikt wierde. VI. De zeer vermaarde Johannes Jacobus Rau, Hoogleeraar in de
Hoogefchole te Leyden, in de kennifïe der beenderen , fpieren en fteen- fiiyden by zonder ervaren, heeft ons eens vertoont een flagader, komende uyt den boogsgewyze bogt van de groteflagader, de welke ik nader- hant ook gevonde hebbe , en nog een jeder kan laten zien. VII- 't Wonderbare maakzel van 't manneiyke lidt met de grootfte
naarjligheydt menigmaal onderzoekende, is 't my eens gebeurt twee ver- fcheyde volkome fterke bekleetzelen, het gehele lichaam der manneiy- ke roede omringende en bevattende, te vinden. Dit hebbe ik in een Anatomifch Cabinet, gelyk als een gewoonte der nature befchreven,, maar nadien ik naderhandt In zeer vele voorwerpen, aandagtelyk be- fchouwt zynde, dit zo niet bevonden hebbe, eyfcht de oprechte lief- de tot de waarheydt, dat ik nu waarfchouwe , dat 'er gemeenlyk maar een zodanig bekleetzel, en zeer zelde een dubbelt gevonden wort. VIII. Van vele jare herwarts bewaare ik twee gebalfemde onvoldra-
ge kindertjes, die met den buyk aan malkanderen gegroeyt zyn. IX. Ook bezit ik twee onvoldrage varkentjes, in de baarmoeder aan
een gegroeyt. X- Ik hebbe nog daar en boven een onvoldrage kindtje van bynatwee
maanden, welkers bovenfte en onderfte \_artus~\ ledematen , wonderlyk bogtig gezien worden. XI. ïnsgelyks moet gy u verwondenen over een gekloofde bovenfte lip,
in een onvoldrage kindtje van twee maanden gevonden. XII. Gy zult u byna verfchrikken, wanneer gy een ander onvoldrage
kindtziet, boven wiens neus een aanwasje gegroeyt isr hebbende dege- lykenis van een manneiyke roede. XIII. Ik vertoon een gebalfemt fchaapshooft, aan 't welke de mont
ontbreekt, en deszelfs oogen verkeert geplaatft zyn. Ff ff f f 3 XIV. En
|
||||
9?8 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
XIV- En een kalf in h geheel zonder hooft, terwyi 'er maar een oor
boven \truncns~\ den romp in plaats van 't hooft uytpuylde. XV. Met veel omzigtigheydt hebbe ik dikmaals zeer. vele fchapen
onderzogt, dewelke de natuur meer voeten boven 't gewone getale han- gende van de nek, verleent hadde. Dog niets heeft my in deze won- derlyker verfcheenen, als dat deze voeten altydt van fpieren berooft, maar in der zelver plaats met zeer veel vet voorzien waren. XVI. In een anderen hoek van myn Cabinet vertoon ik een gedeelte
van een JVloerkoek met haar navelftreng , maar o wonder ! daar van hangt een fchenkel van een onvoldrage kindtje, met de voet, en drie tonen. XVII. Ik zie aldaar ook zeer veele onvoldragen kindertjes, welkers
teeldeelen wonderlyk mismaakt zyn} en waar aan ook het eene of 't an- dere lidt te veel ot te weynig is. XVIII. Ik hebbe zo veele en verfcheyde lichamen onderzogt, maar
nooyt heb ik een oprecht \}jermaphrodituf\ manwyf gevonden > evenwel bevinde ik, dat 'er zeer veele allerley beuzelingen overal van verhalen. -Alle, die ik van dat zoort heb mogen onderzoeken, begryp ik, datzè \j>feudo-hermafihroditï~] baftaart manwyven genaamt moete worden: Want in deze het hooftje van de [clitoris'} kittelaar altydt buyten de fcha-
melheydt uytpuylende, waande te zyn het hooftje van de mannelykeroede5 en hoe menigmaal hebbe ik dit in de beeften ook waargenomen ? al over- lang heb ik zodanig voorbeek iiyt de teeldeelen van een fchaap in myn anatomifch cabinet bygebragt. Van een zeltzaam Gebrek der Nieten.
DEgeene, welke de lichamen van verfcheyde dieren met een aaa-.
dagtig oog befchouwt hebben, bevinden , dat de nieren wonder- baarlyk in figuur verfchillen ; zeer veele hebben deze zaak oprechtelyk befchreven, onder welken uytblinken de zeer ervarene Heeren teveri- nus , en dn Fernay-, de eerfte in zyne [zootomid] ontleding der beeften, en de andere in zyne [defcrifitio anatomica brutorum\ ontleedtkundige befchryving der beeften. DeOfTen, Beeren, Relmuyzen, Egels, Schilt-' padden, en Vogels hebben nieren, wiens oppervlakte ongelyk is, gely- kerwys Malpighius met een byzondere naauwkeurigheyd zeer wel over- hing in zyne verhandeling van de nieren geleert, en in zyne laafte wer- ken |
||||
AANTEKENING -EN 919
ken duydelyker bewezen heeft. De oude hebben geweten, dat zulks
ook in de nieren van onvoldrage kindertjes gevonden wierdt, in welke zy de nieren altydt zodanig geftelt zynde , aangemerkt hebben. Maar in een volwalTche menfch hebben de nieren altydt een gladde, effen en gelyke oppervlakte. Evenwel in deze, fchoonze nu al een hogen ou- derdom bereykt hebben, vertoont zich zomtydts de gedaante der nie- r-en ongelyk, en gelyk als uyt verfcheyde deelen t'zame gegroeyt. Zie Malpghiusïn zyne nawerken op de 3?. bladtzyde in den 1. brief aan Sponius. Dog dit is aanmerkens waardig 3 't geene my tweemalen ge- beurt is aan te zien: namentlyk dat de nieren der bejaarden, wanneerze even als die der onvoldrage kindertjes geftelt zyn , niet alleen eene dwaling gelyk als van een fpelende natuur betekenen, maar ook de al- ler wreedtfte, en eyndeiyk na 't veroorzaken van zware pyn en fmerte, dodelyke krankheden verwekken. Het eerfte voorbeelt van deze ongehoorde zaak heb ik gezien, xn een
huuwbare dogter, alhier in 't weeshuis wonende, deze ellendige wierdt zedert lange tydt met zo gevoelige en onlydelyke pynen omtrent de plaats der nieren aangetaft, dat het onuytfprekelyk is. Byde wreedfte aanvallen voegde zich 'er nog een bloet wateren by, 't welk dikwils wederom kwam. i\lle raadt en hulpmiddel, dat door de kond gevonde kon worden, wierdt er tot verligting wel by gebragt, maar 't was van geen nut! Derhalve van alle hulp berooft, en door fmerten uytgepuC zynde 3 heeft ze in de doodt alleen verzagring gevonde, en my , begerig zynde, de oorzaak van de ziekte te zien, gelegentheydt gegeven om het dodelyk te befchouwen. Wel lezer wat zoudt gy hier verwagten? ik geloof dit, dat wy alle dagten. Namentlyk een ruwe en ftekelige fteen in de nieren. Maar 't lichaam geopent zynde, hebben wy 'er geen ge- vonde, ja zelfs geen zandtiesj maar de oppervlakte van de byde nieren was geheel en al ongelyk, en verbeelde een gedaante gelyk als uyt vele harde deeltjes 't zamengevoegt. Naderhant, wanneer ik by my zelve altydt aan dit geval gedagtig
was, en my daar over overwonderde, heb ik nog een ander bejaart man gekent, dewelke zeer ellendig jammerde over een overdraaglyke pyn in de lendenen, die dikmaals weder keerde, en altydt heviger aanviel, te, gelyk met zeer veel bloetwateren. Veele Geneesheeren wierden over dit zwaarwigtig geval om raadt verzogt, alle hebbenze de ziekte behan- delt als voortkomende van een ruwe fteen zittende in de nieren , alle warenze van datgevoele, waar onder ik met myne zoon Henricus ook geweeft ben. OndertniTchcn hebben alle hulpmiddelen, welke de Jey- y dcr- |
||||
96o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
den na 't voorfchrift der gencesheeren vaardig ingenomen heeft, niets
geholpen , maar is op gelyke wyze geftorven. Wy hebben te zamen het dode lichaam befchouwt, en net het zelfde maakzel der nieren ge- vonden, gelyk als in dat meyfje, zonder enige fteen of zanr. Door de- ze twee voorbeelden van deze ziekte hebbe ik geleert , dat den ftaat van *t menfchelyk geflacht elendig, de oorzaken der gebreken dikmaals ondoor- >rondelyk en fchoonze gekent wierden, ongeneeslyk zyn. Wat dog de ^caufa f>hyficd\ natuurlyke oorzaak der \_J}mptomata\ toevallen in deze zaak zy , laat ik u, geneesmeefter, onderzoeken! mogelyk zult gy die 3 fchoonze verborgen legt, vinden, en milTchien zal u de manier van te genezen ook nietonbekent zyn, zoo maar de reden van dit wonderbare ge- val u niet bedrogen zal hebben. Gelukkig zult ge zyn, zo gy 't gevon* den hebt! en pryzenswaardig , zo gy 't onderzogt hebt, |
|||||||
Fan een Fraaye genezing eenes maagpyps Ziekte, altydt
voor ongeneeslyk gehouden.
nder alle delen van s'menfchen lichaam, die met gebreken van een
„^ zeer moeyelyke genezing worden aangetaft , zyn de voornaamfte , door welke het voetzel in 't lichaam komt en het overtollige wederom p-ntlaft wort. Onder deze zal ik voorftelle een gebrek van den \jefopha- gus"\ üokdarm of maagpyp, waar door het \~degluïitto\ zwelgen ge- fchonde en menigmaal ten laafte vernietigt wort, zo dat.de lyder in zo- danig een ftaat fterven moet. Zeer dikmaals wordt het zwelgen belet wegens ontftoke en gezwolle \tonjillo\ keelamandelen 3 dog hier fpreke ik niet van deze ziekte, dewelke gemakkelyk genezen wort! nog ook van een [angina] keelontfteking , veel wyniger van door gedokte din- gen , te weten ïpelden , enz. voeg daar by een [atoriia] machteloos- heydt of \j>aralyfi$\ lammigheydt van de fpierdraden des flokdarms, maar van eene [angujtia oefophagi p-ofiindhis Jita~\ dieper gelegene vernaau- wing of engte, mogelyk varfeerrig gezwel, of \contractiq~\ inkrimping ontftaan j welke licht te onderfchyden is van de bovengemelde ziektens: want deze zal het inbrengen van een fpons aan een baleyn gehegt, en in den olie gedompelt, tot in dé maag ten eenemaal ftuytcn : by aldien de ziekte beftaat in eene lammigheydt der fpierdraden van de maag, wort de fpons gemakkelyk doorgelaten} voortkomende van een gezwel in |
|||||||
k
|
|||||||
AANTEKENINGEN. 96t
of bezyden demaagpyp, kan dezelve ligtelyk met de vingeren uytwen- dig gekent, en ontdekt worden. Een keelontfteking is een ziekte, die fchielyk opkomt, en binnenkorten tydt zyn loop eyndigt-, daarby is een groote moeyelykheydt in 't ademhalen, koorts, en een drooge tong j In- dien deze ziekte in korte uuren niet wort genezen 3 endeoverhantneemt, derven de menfehen zeer fchielyk. Om dat ik aangaande dit deel van 'c lichaam deze weynige in myne
aantekeningen heb willen tuflehenvoegen 5 heeft de Heer Johannes Men- nes > Stadts Doctor, en Borgermeefter te Huift, een zeer ervaren man in de Genees-en Heelkonft , my hier toe gelegentheydt verfchaft , die my over deze zaak geraatpleegt heeft, wat 'er in dit geval te doen ftont, of 'er een \Ttyaltfmus S. Salivatïo ] quyling in 't werk geftelt moeft wor- den, of niet? wanneer ik dit goetkeurde, en niet vreemt was van dit hulpmiddel te bezoeken, is hy ook gegaan tot den wakkeren, en in de geneeskonft zeer bedrevene Hooghleeraar, den Hr. Boerhaave> en an- dere, welke geraatpleegt zynde, heeft hy degenezing met een zeer ge- lukkigen uytllag te weeggebragtj Derhalven hebbe ik hemverzogt, dat hy my wilde bekent maken, wat hy yder dag ingegeven, en Fan dag tot dag aangemerkt hadde: 't geene hy gedaan heeft, en 't welk ik u, be~ fthydene Lezer , ten beften van 't gemeen heb willen mededelen } zie daar het gehele en oprechte verhaal, even ais hy 't toegezonden, heeft, zonder een woortje verandert te hebben. Zeer Fermaarde Heer, Hollandts uytmum'e%ntfie Lt/y-
Jier, m de Ontleetkunde.
Door Gods goetgunftigheydt zyn 'er vele verborgen , zo zeltzamc,
als ongehoorde zaken uyt den afgront der verborgentheydt in 't licht gebragt, in welke te ontdekken uwe onvermoeyde 't zeftig jarige gezegende arbeydt volgens myn oordeel, Zeer beroemde Heer, alle,die zich in deze leeroeffening bevlytigen 5 den loef affteekt -, hier door i$ door alle geweften van cDuytfihlant 3 en Italien^de Lauwerkrans van uwen onvermoeyden en nyrgeftanen arbeydr, en van uwe eeuwig duren- den eernaam opgehangen ! Hier door worden alle nieuwsgierige uyt Vrank- ryken Engelant, met de uyterfte verwondering aangeport, om met hopen van dag tot dag , gelyk als tot den altaar van uwe wetenkhap, over te komen Hierdoor hebbe ik lang. de nieuwsgierigheydt gehadt en zeer verlangt
G £ g ^ 2: 2 ' • om
|
||||
96z ONTLEET-GENEES^EN HEELKUNDIGE
om die nieuwe ontdekkingen te zien ; de gelegentheydt heeft den weg
tot myn oogmerk gebaant, wanneer ik door verfcheyde brieven met een groote genegentheydt verzogt wierde van zeker Groninger Heer, een Thefaurier, dat ik in zynen beklaagiyken zieken ftaat myn vermogen en hulp zou aanwenden. Maar als my het voorgeftelde geval zeer zelt- zaam fcheen, hebbe ik my na Amfterdam begeven , en aldaar met de Voprnaamfte Doctoren en Chirurgyns geraadtpieegt; u , Zeer beroemt Heer , heb ik ook het geval bekent gemaakt , en de ondernome gene- zingswys ontdekt, vragende, of gy geen andere weg wift om hem te verloffen, en te behouden 3 dat gy zulks tot behoudenis van uwen naa* ften, en tot lof van de konft zelfs, my gunftig en openhertig bekent wilde maken; Gy hebt met uwe handttekening het geval voor zeerzelt- zaam erkent, en 't gene ik van 't [parfaffecta] beledigde deel, ea van de [eau/a proeft ar Bied] eer ft beginnende oorzaak, en 't volbrengen van de [ cMratio S. cura ] genezing zelfs voorgeftelt hadde , goetgekeurt 5 door welke geneeswyze onze lyder niet alleen van de ziekte, maar zelfs van de toevallen, met hulp van den drie eenige Godt, is bevreyt ge- worden, Van myn reys wedergekomen zynde, heb ik op uw begeerte bekent gemaakt, hoedanig een uytflag de genezing gehadt heeft -3 ver- ders ben ik een fcliuldenaar geworden van myne gegeven beloften, dat ik de gehele ingeftelde en volbragte genezing als met de pen aftekenen , en verhalen zou de dagelykfche waarnemingen, en den gelukkigen uytflag der ingegeve geneesmiddelen; daar en boven dat ik de toevallen , ten tyde van de geneezing voorvallende, zoude verklaren: Ikbekenne, dat ik tot dezen dag toe aan myne beloften fchuldig gebleven ben -, maar ze- kere gewichtige redenen zyn ^er tot myne verfchoningj ik ben namentlyk zo door 't waarnemen van vele zieken, als het Burgermeefters ampt van deze Stadt, tot op dezen dag toe belet geweeft: maar nu maant my de ver- mindering van bezigheden aan-, myn fchuk te voldoen ; het voorgeftelde geval is het volgende geweef + «» |
|||||||||
Het
|
|||||||||
\
|
|||||||||
eker Heer, dertig jaren oudt, zynde van een doorluchtig geflacht
en afkomft, wierdt over driejaren aangetaft zo van een \_objlruc- tiotonfillarmn~\ verftopping der amandelen, als van een \iivul<e relaxatio] uytzetting van den huygof lel, en pynelyke [Jjaemorrhouiescaca] inwendi- ge , en geweldig [jluetites\ vloeyende ambeyen, welke toevallen door de
|
|||||||||
AANTEKENINGEN
de zorg der geneesheeren, en toegeeygende geneesmiddelen 'verdre™ wierden , de memgvukhge geftadig wederomkomende toevaüen ™ Uu/h, firma-] fterke hoeft, ambeyen , en {catharri &St l'ft.1 kende zmkcns, wierden met alleen zwaarder maar h™«£ - i —lk' de een grote engte in den flokdarm omtrent heHvfdeÏn" t t S* "*' velbeen van den hals, het welk van dasr tor rfhl I£! j ■ Sde wer' zo verre belemmerde dat hy «fet afs Met %„Jt toffnemendf h« bikken pogingvanflikken.aïleenlykZ^ ,nde ee^gCrige el holle ^S^^J* £
|
||||||||||
#b beledigde Deel
|
||||||||||
Ik oordeelde en ftelde vaft.dat het beledigde deel verfrhn vla™ • ^ •, •
agtigen rok des maagpyps en andere klieren v!n Vfr^T f de" kIiej> denhals, alwaar die drie aan merkel vlr^ L- ,^luee"zelöe wervelbeen van
metmy aangemerkt, t^C^J^^^M^ in 't doorzweigen te bevoetieen ■ daar hv\„Z S i, , , den fl°Warm l£mt*m«ic% toevalhg ooi aangedaan y ™ m°gelyk de fP''erige r°k Z)<? Kentekenen.
De kentekenen te verklaren . óbrdrrirfo ïl- ™„ j-
nen, het beledigde deel *^S££S^*** de *k" |
||||||||||
£te Foórzeggens lekenen.
|
||||||||||
«Sr«S£SSSEJt*^J ■""*-" 4 kra&^
Gggggg 2 De
|
||||||||||
96+ ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
De oorzaak.
e \caura proeatarctica} eerft beginnende oorzaak heb ik, gelet heb-
I > bende opalles, waar op te letten was, geoordeelt te zyn een [fcor- H^lMtk fcheurbuy4 gefteltenis, 't wel»: voor eene kundrgen ^enoee- eezeut is, namentlyk eenfcharpe wey, hoedanige weywy weten dat vagn6het b oet afgefcheyden wort door de klieren van't gehele men- fehelvke lichaam, alzo ook in deze bovengemelde klieren en m demaag- pyp J zynde door haar Ifungofias^ voosheydt tot een grootte en veren- ging uytgewafTen. De genezing.
De eenezing hebbe ik, insgelyks gelet hebbende, waar op te letten
is een mffimiddel aan te wenden, als den ongelukkrgen lyder, on ermyd^kln^eer ellendig aan 't graft en de doodt op te^offeren en dewyl hi **«*£££**]£&*£ ÏÏ^Kd.
IVJ:°: zvnomS^te verSeVnUenfe behoud J, beftaande namentlyk !n een beholdyke en naauwkeurige quylingm den aanvang, en een zag- te lleoende in ?t vervolg. Deze volbragt zynde, dan zweetmiddelen uyt f«Sl LnftoffenVoorgefchreven en \balnea\ badtitovmgen daar WevoeatJ en na deze , beqüame werktuygen op 't beledigde deel ge- b aft, w ar toe ^erie'ntiafo?^n<k ^ent^ verterende, en {confilidantid\ 't zamenhelende geneesmiddelen d.enft.g zyn. De Goetkeuring.
Wy onder ge Cehreve in 't voor gefielde geval geraatf leegt zynde, hebben
naeenrype onderzoeking, het geval overwogen; wy erkennen ver- klarenhtermede, dat de geneeswys vanden zeer .ervaren en vermaar- J*?Hr %7 johannes Mennes voorgefielt, het emgfte en heüzaamjte De ogenome reys volbragt zynde, hebbe ik onzen .lyder den ,. Apnl te
|
||||
AANTEKENINGEN. 96f
Groningen bezogt j die namynkomft met fmerte verlangende, met uytge-
ftrekte armen al fchreyende my als zyn behouder ontfong; aanftontsheb- be ik een onderzoeking in de maagpyp gedaan met een baleyn, aan wiens eynde een fpons gebonden was , met olie befmeert, door welke onder- zoeking ik omtrent het vyfde of zesde wervelbeen van den hals een zo ondoorgankelyke ftuyting voelde , dat ik de baleyn niet verder neder krygen kóndej in dit onderzoek bevonde ik de vernauwing zodanig in 't rondt, dat ik 'er met de punt van de fpons niet konde doordringen j twee uuren daar na heb ik hem klaar nat of zop te drinken gegeven , 't welk hy, fchoon mét een lepel, niet konde gebruyken, ren ware met de uyterfte poging van doorzvvelging, Ja dat hy genootzaakt was wel zes of zevenmaal nieuwe pogingen te doen om door re flikken, met eengro- te opzwelling en roodigheydt van 't aangezicht. Alle de vafte delen omtrent de ftrot, en 't keelgat, heb ikin een natuurlyken fïaat bevonden, alleenlyk was de hnyg of lel, dewelke neergezakt zynde, zekere baart- fchraper met een fchaar afgekort hadde, nu knoeftig, de amandelen waren nog ontftoken, nog merkelyk gezwollen, maar verhartj Jkhebbe den lyder zwaarmoedig en uytgemagert bevonden , hebbende een bleke en een volkome geelagtige couleur, waar mede niet alleen het aange*- zicht bevlekt was, maar de rimpelen van 't zelve vermeerde de lelyk- heydt $ ik hebbe naauwkeurig zyn manier van leven oncferzogr, en gevraagt, of hy ooyt , zich aan wyntie of tryntie hadde over- gegeven ? hy verklaarde my heyliglyk $ nooyt zich zelfs daar in te buyten gegaan te hebben, of met eenige venusquaai befmet ge- weeft te zyn , ja zelfs nooyt tot het venusfpel zich begeven te hebben, ten ware met zyn vrouw, dewelke gezont zynde, hynueen jaar te voren getrouwt hadde. Deze nodige dingen onderzogt zynde, hebbe ik een verdere onderzoeking gedaan, welke, en hoe vele genees- middelen na 't verfchyde inzicht der Doctoren aangewenr zyn geweeft ? Ik hebbe verftaan, dat onzen zieke, als een fchaap, dat ter ilagtinge gaat, zich gewillig aan alle de ondernemingen der Doctoren en Chirur- gyns heeft overgegeven ; onder alle de geneeswyzen heb ik !er een van een jong Doctor gevonden, zo vreemt en ongehoort, dat ik vertrouwe, dat het verhaal daar van u niet onaangenaam zal zyn. Wanneer onze lyder, gelyk als een wanhopige van Doctoren en Chirurgyns verlaten zynde, alles, wat van de Quakzalvers en oudewyven te koop ge- bragt, en met fehone woorden aangedient wierdt, gebruykr hadde, zon- dere eenige herftellinge, is 't gebeurt, dat zekere Nieuweling in de geneeskonfr, ftaande om in 't kort tot de waardigheydt van Doctor ver- Gggggg 3 - hevtn
|
||||
f* .: "
'■'.■■*' .
$66 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
heven te worden , en nog van academifche leeroeffeningen opgeblazen
zynde, een gerucht door de Stadt verfpreyde , dat hy zonder rniffen on- zen zieke genezen zou, zo maar de lyder zich aan hem overgaf; op wel- ke beloften en gegeve verzekering hy by onzen zieke toegelaten is. Hy maakte eene groote \turund&\ wiek , de breedte hebbende van de ope- ning des ilokdarms, en de lengte van een fpan, die hy met zeker zalf be- ilreken hebbende in de maagpyp duuwde; dezes wiek was met een touw- tie aan de ooren vaft gebonden, om niet in de maag te vallen $ in welken droevigen ftandt onze lyder , geiyk de lydtzaamfte van allen , veertien dagenlang nagt en dag, kermende, als een zware gevangene vaftge- hoiide zynde, zonder enige ruft of verligting van ftrafTe, als dat hy met de uyterfte benaauwtheydt klaar zop gebruykte j alleen was de weg voor den ademhaling open door de neusgaten ; ondertuffchen waren de on- dernemingen van dezen academifchen Candidaat ydelD zeer belachiyk, en befpottelyk. Daar by hebbe ik alle de raadtplegingen der Doctoren en ervare mannen, door onzen lyder verzogt, gelezen, eene heb ik 'er ge- vonden , en doorgelezen, van den Hr. Boerbave, Hoogleraar te Leyden overgezonde, komende met ons oogmerk over een j op deze raadple- ging, met de uwe daar by gevoegt, heb ik met Godts hulp de beftem- de en voorgeftelde genezing begonnen, namentlyk eerft, verbetert hebben- de , dat? verbetert moeft werden , door een ligte-, en daar na door een volkome [folivatio] quylmaking : welke volbragt zynde» is de vernaauwing van de maagpyp niet alleen , maar zelfs de gehele ftuy- ting weggenomen, zo dat ik met het voornoemde werktuyg niet alleen zeer vry , maar zonder het min ft e ongemak ofte ftuyting tot de mondt zelfs van de maag komen konde. Schoon alles volgens de ware regels van de Geneeskonft in 't werk geftelt, en naar wenfeh gelukt was, zo dat 'er geen verhindering in 't zwelgen meer gevonden wierdt, echter was onze zieke door de gewoonte van de quaal met vooroordeelen zodanig bezet, dat hy niet wilde geloven, dat de genezing volbragt, en de ver- naauwing en hinderpaal volkomen weggenomen was; waarom ik van dag tot dageen baleyn, waar aan een fpons gedaan was 3 tot aan de mont van de maag bragt, zoomde vooroordeelen van 'toverblyfzelvandequaal weg te nemen 3 als dat hy zyne verzonne en vreesagtige gedagten zou afleg- gen , en door deze proef overtuygt worden; hier door is hy wel verze- kert geworden, maar vafte fpys durfde hy in den beginne niet gebruy- ken, wegens vrees van een ingebeelde ftikking, waarom ik hem een ge- mene pap, in de plaats van die fpy ze hebbe voorgefchreven, 't welk be- reydt wort uyt roggenmeel en' fonteyn water , lang gekookt zynde, 't welk
|
||||
AANTEKENINGEN. 96?
welk men aldaar Roggen dolies noemt, zynde van een zeer goet voet-
zei , en ligt om te verteren -, van welke pap hy twee of driemaal daags met melk gebruykte niet alleen een fchotel .van een pint, maar een goede fpoelkomme vol, en nog een fpoelkomme van melk; 't welke doorgeflikt zynde, is hy niet alleen, maar ik zelfs ben pok grotelyks ver- heugt geweeft -y in 't vervolg gebruykte hy allerhande vafte fpyze, tot dat hy, zyne vooroordelen afgelegt hebbende, eyndelyk beveftigde, dat hy genezen was. Welke genezing ik niet alleen waardig geoordeelt heb- be u over te ftuuren, om door uw vernuft onderzogt te worden, maar ook om myne beloften te voldoen -, tot een teken van onze nieuw ge- maakte vrientfchap, voeg ik 'er by een dagverhaal van de gehoude gene- zing, met een verzoek, dat het, by aldien diergelyke zeltzaamheden u voorkomen, u ook behagen mag, die op gelyke wyze my gunftelyk toe te zenden, zo tot een fteunzel van onze algemene wetenfchap, als tot de dierbare behoudenis van onze evennaaften. In welk vertrouwe en , hoop ik bly ven zal, Zeer beroemde Heer
UEd. Onderdanigfte Dienaar,
JOHANNES MENNES,
Stadts T)o6for en Borgermeejier*
Huift den 19. van Wynmaant, in 't Jaar 1716. Het Dagverhaal van de gehoude Genezing.
VOor myn aankomft heb ik een voorfchrift van een zeker \_decoctum~]
afziedtzel overgezonden,doorwelkers gebruy k een verbetering der vog- * ten, volgens myn oogmerk te weeg gebragt is 5 De nodige toeftcl zo omtrent den lyder, als de plaats, verzorgt zynde, hebbe ik door de hulp van Godt, de genezing aldus aangevaart. Deji 6. van Grasmaant, in 't Jaar 1716. heb ik hem een [purgans
mercuriale\ buykzuyvering met quik vermengt ingegeven, waar door hy volgens myn inzicht zes zachte ftoelgangen kreeg5 met een gewenfehte verligting. Den 7. hebbe ik vyf gryntjes van zekere bereyding, t'zamengefteltuyt
quikziiver en fpiesglas, ingegeven, waar door hy veel lymige ftofFeuyt- gebraakt, en twee ftoelgangen gehadt heeft, zonder enige roering, perfing ofte pyn, Om- |
||||
9Ó8 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
Omtrent den avont hebbe ik hem dezelfde gift van de gemelde beryding
gegeven, welke drie afgangen verwekt heeft. Den 8. heb ik wederom vyf gryntjes ingegeven, waar op vier ftoelgan-
gen gevolgt zyn, met enige pyn en brant in den endeldarm, en in de krop-van de blaas. Omtrent den avont de zelfde gifte herhaalt zynde, is 'er een [tenes-
tniis~\ perling, tot afgajig gevolgt, maar met een ontlafting van een lymige zeer fcherpe ftoffe. Den 9. heb ik niets in 't werk geftelt, alleen ben ik een toeziender
van de zaak geweeft, om dat ik een grote ftank van de mont gewaar wierde ; maar omtrent den avont hebbe ik hem vyf gryntjes ingege- ven, dog zonder enige ontlafting van ftoffe, door den afgang, of bra- ken , maar de lyder loosde een gehele pot vol [urina] water, waar in zoute fcherpe gUnfterende deeltjes , een vuyle fterke ftank, en een roode couleur vernome wierden ; na welke ontlafting omtrent de nagt een lig te quyling volgde. Den 10. heb ik hem vyf gryntjes gegeven, waar op een braking van
veel lymige ftof, zonder afgang , maar met ftank, en een groote ont- lading van water, gelyk te voren, gevolgt is. Den 11. heb ik hem tien gryntjes ingegeven, om dat het quylen als
in een evenwigt ftondt, met een grote benaauwing omtrent het beledig- de deel, en vrees van ftikking, wegens de lymige ftoffe aldaar ftilftaan- de, en bezwaarlyk te bewegen j en om dat 'er maar een heldere ftoffe uyt- geloft wierde. ,. Den 12. als nu alle vrees verdwenen was , begon 'er een volkome
quyling te komen, derhalven hebbe ik de inwendige geneesmiddelen na- gelaten: uytwendig gebruykte ik, dat dienftig was om te verdunnen, het lymige te doorfnyden, los te maken , en te openen; ondertuffchea wierdtde lyder-in een zeer warme plaats gehouden, om doorgaans be- hoorlyk te zweten ; op dezen dag heeft hy een onbegrypelyke ontlafting van een lymige en zeer taye ftofte door 't quylen geliadt, zynde een witte flym, gemeenlyk alzo genaamt, met een grote ftank, dog zon- der enige toevallen, ofte afgang, Den 13. heb ik maar toegezien, om dat alles naar wenfeh gelukte.
Den 14. wanneer de lymige ftofte wat achter bleef, was ik gedwongen
wederom de quyling aan te fporen, met het ingeven van vyt gryntjes; deze werking was zonder afgang, braken , of wateren, maar met zwe- ten , en een behoorlyke ontlafting van een lymige ftofte door 't quylen. Den 15
|
||||
AA NT E K E N I N G E N. 969
Den iJf, heb iki wederom zes gryntjes ingegeven, waar op een behoor-
lyke quyling volgde, dog zonder afgang of braken, maar met zweten , en een loilïng van drabbig water. Den 16. heb ik maar toegezien $ daar was geen braldng, of afgang,
maar een zweting, en drabbig water. Den ij* heb ik maar toegezienj geen braking, geen afgang, ofwafer
is 'er geweeft, maar een behoorlyk zweten, en een gewenfchte quyling. Den 18. ben ik een toeziender geweeft ; de quyling was naar wenfch,
het zweten behoorlyk, maar geen water, afgang of braken. Den 19. heb ik 't maar aangekeken,, nademaal alles , gelyk te voren,
naar wenfch geluktej de lelyke ftank veranderde nu, en de gehele ftof- fe, die uytgequylt wierde, was zuyrerder en helderder. Den 20. heb ik wederom maar toegezien; den lyder bevonde ik zon-
der braken , afgang of enige toeval j de quyling was niet alleen naar wenfch , maar ook het water, dat te vore drabbig was, wiérdt klaarder, krygendc een Violette couleur,, 't welk een goet voorteken was. Den 21. heb ik tot groter geruftheyd nog vier gryntjes ingegeven,
om, gelyk een jachthont, op te zoeken, of'er iets quaats in deze of ge- ne fchuylhoeken nog verborgen was, en dat met een wonderbaarlykeuyt- werking: want daai is klaar water, van een behoorlyke en natuurlyke reuk en couleur, opgevolgt, en door de quyJing is 'er een zeer heldere ftoffe zonder reuk of ftank gelofte hy, die den gehele loop der quyiin- ge door niet flapen konde , heeft nu geruftelyk geilapen den gehelen nagc door, als of hy in den flaap begraven lag : 's morgens met een vrolyke en fnfTe moedt, en een hongerige maag wakker geworde zynde, heeft hy, die hem quam bezoeken, gegroet. Den 22. ben ik een toeziender geweeft, dewyl alles beter fchcen.
Den 23. heb ik wederom tot een opzoeker drie greyntjes gegeven ;
waar door ik beveiligt wierde, dat al het quaat ten enemaai weggeno- men was; de quyl was helder, het water behoorlyk, zonder enige mer- kel yke reuk , waarom ik Den 24.. hem een zagte [clyfier]darmspuyting liet zetten, om dat hy
in den gehelen loop der quylinge geen afgang gehadt haddej dog zon- der enige vrugt, waarom ik Den 15. hem een [laxatts] losmakende buykzuyvering heb voorge-
fchreven, door welke hy een genoegzame ontlafting, zonder enige pyn of ongemak gekregen heeft. Den 26. heb ik tot grorer geruftheydt wederem vier greyntjes ingege-
ven , zonder enige andere uytwerking, als dat 'er een behoorlyke zwe- Hhhhhli tiiig
|
||||
%.
|
||||||
97o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
ting door verwekt wiert, waarom ik my verheugde, dat de gehele qua-
de ftofïe uytgedreven v/as. Den 27. heeft hy den gehelen nagt door wel geflapen, en met een
nugtere maag \_fufculum] zop genomen} om den hals te fmeren, hebbe ik de volgende \_imimentum\ fmering voorgefchreven 1 ï£. ung. pomat: Q$.
ol. fuccini alb. Bij. lavendul. 5j>. 4 ; >V: r. nuc. JVlofch. expr, 5j* fpica: nard. indic §j.
.1.: ; . i l:j f. linimentum. Om uytwendig voor het vuur den hals te fineren. Den 28. heb ik een buykzuyvering met een goeden uytflag voorge-
fchreven. Den 29. heb ik hem een losmakende buykzuyvering ingegeven om al-
lengskens de [rnotus periftalticus] 't zametrekkende beweging te herftel- len , met een goede uytwerking. Den 30. heb ik de voorengemelde pap voorgefchreven.
Den i. May. Nademaal hy hardtlyvig was, hebbe ik hem wederom ene buykzuyvering, als de voorgaande ingegeve, zonder enige werking, derhalven is 'er den darmspuyting gezet, met een goedt gevolg. Den 2. heb ik hem agt dagen lang melk laten gebruyken, dan voorts
afzietzels, en droge baden , tot volbrenging van ons voorgenome oog- merk der genezinge. Den 12, met een baleyn, waar aan eenfpons met zekere olie beftreken
gedaan was, heb ik een onderzoeking in de maagpyp gedaan, dog geen ituyting gevonde, dewyl de baleyn zonder enige vertoeving tot aan de mont zelfs van de maag nedcrdaalde ; dit heb ik dagelyks herhaalt} waar door ik verzekert was, dat de gehele genezing door Godts genade vol- bragt was} Derhalven heb ik van den lyder myn affcheydt genomen, zynde nu tot dezen dag noeh gezont, die te voren in een beklaag- lyken fta3t was; waar van ik door een brief, die ik gifteren ontfan^ ge hebbe, ten volle verzekert ben geworden. |
||||||
VER,
|
||||||
AA N ï £ K E N ï N GE N. 97«
V EKK LA RING
|
||||||||||||
■■" $'. ■*■
|
||||||||||||
JD E R
|
||||||||||||
F I G U R E N.
De I. FIGUUR van de eerfte PLAAT, wyft aan
E.. ■ ,. ^ , • - ;.:. . ,
en j' menfche nier,
B. Het Bekke.
C. De Nier-ader.
D. D. 2> ongelyke oppervlakte der nier,
E. ü># ta/é van de Nierflagader.
De II, FIGUUR,
A. 7)e Baarmoeder van een zwangere vrouw, .
B. *De mont des baarmoeders.
C. Een opening door V mes gemaakt.
D. D. *De ronde banden van de baarmoeder*
E. T)e onbevrugte eyeren. «t^vv\
F. F. Het eyerfiokje door 't mes geopent, op dat het bevrugte ey in V
gezicht zou komen: deszelfs buytenfe witagtige gedaante wort van de Graaf \calix~\ de ft haal geheten> maar het binnenjie^ of 't gene daar in begrepen is, heeft een asgraauwe couleur , 't welk de plaatfnyder met opzet zwart heeft gemaakt 3 op dat het in couleur van de Je haal te onderfcheyden zou we zen % *- G. G, Het lofwerk van des eyerfloks pypen. ■
H. IL T)es eyerfloks'pypen, of trompetten van Fallopius.
De Eerfte FIGUUR van de twede PLAAT.
A. A. 7) e binnen ft e gedaante van de r egt er holUgheydt van V hart,
in t vlak uytgcfpanne i en genomen uyt een jongman. HhhhJih x B. "De
|
||||||||||||
t
|
||||||||||||
9?% ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE.
B. *De zeer fyne bloetvaten met een rode wafihagtige /toffe opgevult,
dewelke zo veel in getal zyn 3 dat de gemelde gedaante geheel en al uyt enkel bloetvaten fchynt te beftaan. I De Tweede FIGUUR.
A. *De binnen ft e gedaante van de linker holligheyd van V hart3 in 't
. vlak nytge (panne, B. B. %)£ bloetvaten, dewelke niet alleen door de vlezige zelfftandig-
heydt, maar ook door defnaren^ klapvliezen, en pezen der vlezige pylaartjes of fpiertjes^ in een zeer groot getal verfpreyt zyn^ zo dat
het hart over al met een zeer rode couleur pronkt. De Derde FIGUUR.
Vertoont de Baarmoeder van een Vrouw 3 met mannelyk zaadt ge-
vult j gelyk daar van in de gefchiedenis, hier voren gemelt, te zien is. A. Een gedeelte van de fcheede.
B. T> es zelfs holligheydt.
C. 7)e bodem van de baarmoeder.
D. D. 'De Eyerwegen insgelyks met mannelyk zaadt vervult 3 en dat
in beyde de zyden. E. Een opening der baarmoeder door V mes gemaakt, op dat deszelfs
holligheydt 3 als ook 't zaadt, nu door myne vogtigheyat verhardt', tt voorfchyn kome. F. Het Lofwerk van den eyerweg. ■,,,
DE Vierde F I G U U R.
A. Een flekgelykendt diertje3door\ V braken quyt geworden,
B. Een knobbeltje aan de zyde geplaatft.
C. Iets dat na een hooftje gelykent*
|
|||||
Een
|
|||||
AANTEKENINGEN 973
Fen Voorftellige
BR I E F
Van den Heere
MICHAEL ERNESTUS ETTMÜLLERÜS,
fPbil. en Med. Hoftor, openbaar Trofejfor in de ontleedt- en Heelkun*
de in de Hoge ft hole van Leypzïg, By zit ter van de Medicynfche
faculteit , en medelit der natuur Ontdekkeren y
Aan den zeer vermaarden Heer
F RE DR IK RUYSCH,
Med T)oc~lors en Trofejfor in de ontleedt- en Kruydtkunde*
Aangaande
HET NIEUWE EYERNESTJE. Vermaarde, en zeer Er var e Heer ,
IK kloppe wederom aan uwe deur, wiens vaard/gheydt dm alle, d/e
begerig zyn te leren , in te laten , zo wel als gunftjg te ontfangen, genoeg bekent en openbaar is. Gy hebt my over 14. Jaren vriendelyk vergunt, met u van den baft der her/Tenen te mogen handelen 3 nu be- geve ik my van den hemel tot het aardtryk van de kleyne waereldt, van 't bovenfte tot bet onderde deel van 't lichaam, Namentlyk tot de befchouwing van de baarmoeder5 waar toe ik verzoeke, zeer beroemde Heer, uwe gewone aandacht te verlenen. Gy weet, dat 'er in 't ftuk van de voortteling, een zaak als nog van
de uyterfte verborgehtheydt, van by na allede nietiwetotnu toe gelooft is, dat 'er in een vruchtbare byeenkomft of het mannelyke zaadt zé\h, of alleen de voorttelende damp of geeft, door de fchede in debaarmoe- Hhhhhh 3 der
|
|||||
-*
|
|||||
974 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
der geftort, daar uyt of door middel van den omloop van 't bloet, of
onmiddel yk door de trompetten van Fallopius tot de eyerneften of der vrouwen ballen doordringt, en aldaar een of twee eyertjes toeftelt5 of bevrugt. Maar voor zeven Jaren heeft alhier de Heer Martmus Naboth, een man zeer ervare in de ontleetkonft een [dijfertatio^ rede- nering gefchreven , waar in hy zegt, dat niet alleen die algemene (tel- ling vervalt, maar zelfs dat hy een nieuw, en 't wareeyerftokje gevon- den heeft. Om de zaak duydelyk voor te ftellen, zal ik eerlt verha- len, hoedanig de geneesheeren tot nog toe het eyernesje gevonden heb- ben) en daar na zal ik verklaren, hoe de Heer Do£fcor Naboth heeft getragt, het zelve over hoop te werpen, en een nieuw in de plaats te ftellen; dan zal ik ook verhalen, waar voor de oude zo wel als de he- dendaagfche dit eytje van Naboth gehouden hebben j en eyndelyk zal ik uytleggen , met wat toejuyehing dit nieuwe eyernesje is aange- nomen. De oude maakten een algemeen onderfeheydt tufichen de dieren, die
\ovipara~\ uyt eyeren gebroeyt en [ vivipara] levendig geteelt worden. Nademaal onder deze laafte het menfchelyk geflagt gerekent wierdt, bekommerden zy zich niet veel om eyeren in een menfeh te zoeken. Maar wanneer Harvteus door de aanleiding van Fubricms ab Aquapen- dente getoont hadde, dat deze onderfchyding alleen op de uytfiuyting of baring, maar niet op de eerfte vorming van de [fcetus] vruchten zyn betrekking moet hebben ; en daar by gevoegt hadde, dat alle dieren, geen* uyrgezondert, uyt een ey geboren wierden, en een \analogia\ ge- lykvormigheydt tuffchen de eyeren van 't \_pennata animalia\ pluym ge- dierte en van andere dieren aangetoont hadden, fpande een ygelyk alle zyn kragten van 't verfbmc in om eyeren in een menfeh te zoeken. Nog- tans was Johannes van Hortte^ de eerlte van alle , dewelke in zyn brief *van de teeldelen in V 'Jaar só68. opentlyk verklaarde, dat, 't gene in de dieren, die uyt eyeren gebroeyt worden, het eyneftje is, in de vrou- wen de ballen zyn, 'dewyl ze volkome eyeren in zich bevatten, vol zynde van vogt, en met een eyge vliesje omringt. Hem volgde Nico- laus Steno 5 in elementortim Myokgia fpecimine , Johannes Swam- tnerdammins, in mirac: nat: en Regnerus de Graaf, de muiier. organ. genererationi inferv., en in 't vervolg van tyd nog meer. Schoon Caro- lus ^Dre line urtius, in lucubratiombus hiftoricis &, 'Phy/icis de fosminarum eviS) zich liever den eerden roem van deze vinding heeft willen toeey- genen. In welk gevoelen zy des te beter verfterkt wierden, zhfheodo- rus KerkringiuS) in 'r jaar 1671.? in Anthrofogenie lch.nogra.phia, ver-
|
||||
AANTEKENINGEN. 9?f
vertoonde, dat de eerfte beginzelen van de vrucht van een menfch in die eyerfjes gevonden wierdt, en vruchtjes van drie of vier dagen, van vyftien dagen, drie weken, een maant , en zes weken uyt de zelve zien liet. Eyndelyk wanneer de Heer de S. Maurice, in zynen brief aan den Hr. de la Clofure in V Jaar 1Ó82, verklaarde dat hy te Tarjs een volkome vrucht in 't regter eyerftokje na de doodt van de moeder gezien hadde , waren ze alle verzekert, dat van niemant der geneesheren ontkent zou worden , dat der vrouwen ballen oprechte eyerrjes in zich begrepen. Echter heeft de Hr. Nabotb 't zelve ontkent; en op dat gy deszclfc
gevoelen des te beter begrypen zou, vertrouwe ik dat gy 't niet qua- lyk nemen zult, indien ik zyn eygene woorde uyt de XL XII. en XIV. § van de boven gemelde redenering aanhale; Dezelve z^n dan* van dezen inhout, in de XI. afdeling. „ Nademaal verfcheyde redenen 3, my tegenhouden, waarom ik niet gelove, dat in de blaasjes der bal- „ len, als de ware eyerrjes, de ontranging geichiedt, en my in tegen- „ deel gefchenen heeft een ander oprechter eyernesje in de baarmoeder „ zelfs gezien te hebben, zal 't my ten befte gehoude moeten worden% „ zo ik de z.iektens der eyerbuyxen, en ballen, maar niet die van 'c „ nieuwe eyerftokje, zal nagelaten hebben onder de oorzaken der on- „ vruchtbaarheyd te Hellen : Want dat de ontranging zonder enige hulp >y van een blaasje in de vrouwelyke balletjes, gefchieden kan, tonen die „ vrouwen, dewelke ontfangen en gebaart hebben, en echter van alle 5, blaasjes in de ballen berooft waren. Ik beroep my eerft op de kraam- „ vrouw, van den Hr. 'Johannes Chriftiamts Schamberg'ms, zeer be« „ roemt Hoogleraar in deze Hogefchooi, in wintermaant van't Jaar 170$, *> geopent, even na dat zy wegens een moeylyke baring geftorven was. w De buyk opengefneden zynde , vertoonden zich aanftonts de ballen ,, zeer groot, de gewone grootte wel viermaal overtreffende , ende ,, geen blaasjes, en kliertjes, maar veel vet met hay ren daarin vermengt^ „ in zich vervattende: zommige dezer haayren waren lang , hebbende yi de lengte van een vinger, andere korter, in 't ene eynde met een „ wortel, in 't andere met een punt, als volkome haayren, voorzien> „ echter niet 'm een bekleetzel, maar alleen 'm 't vet zittende. Ter» „ anderen beroep ik my op vrouwen, die gebaart hebben, fchoonze ,, [fchirrofi teftes\ verharde en van alle blaasjes of kliertjes ontblote 3, ballen gehadt hebben. Aldus heb ik in 't jaar 1701. in tegenwoordig» 3, heydt van vele ftudenten in de Medicyne, een vronw van 34 jaren H geopent, welkers beyde ballen % by na zo groot als gen vuyft, in % & geheet
|
||||
9ï6 ONTLEET-GENEE.S-EN HEELKUiNDlCE.
„ geheel verhart, en geen een vliesje of klierrje hebbende , vertoont
„ wierden, maar zynde by na als een kraakbeen. Alzo heb ik een vrouw, „ gaande in haar zes-en dertigfte jaar, den 29de van hooymaant in 't „ jaar 1704. geopent, welkers beyde ballen een oppervlakte hadden, „ zo groot als een grote appel, oneffen> en gelyk als uyt twintig ha- „ zelnoten t'zamegeftelt} derzelver inwendige zelfftandigheydt was ook „ niet anders, als uyt zeer harde, en by na kraakbenige lichaamtjes ge- „ maakt. In de XII. afdeling, Maar dat de eyerbuyzen van Fallopius „ dienen nog om 't mannelyke zaat na de ballen, nog ook omheteytie „ daar van daan over te brengen, kan gemakkelyk bewezen worden uyt „ alle vrouwen, zo door my als andere na het baren en de doot geo- „ pent, welkers buyzen ik menigmaal zeer vaft aan de ballen gegroeyt, ,, gevonden hebbe* Het zelfde zullen ook niet minder bewyzen deteef- „ jes, welke gelukkig vruchten ontfangen , en die ontfangen zynde, „ geworpen hebben, na dat de Fallopiaanfche buyzen by het lofwerk 3, aan weerskanten voor 't fpelen zodanig t'zamegetrokken waren, dat „ aldus de kanten der zelver in 't vervolg konde aan een groeyen. Om „ van dit nieuwe eyerftokje te denken , heeft de openbare ontleding „ aanlyding gegeven, dewelke door een byzonder Keurvorftelyk bevel „ de zeer ervare Johannes Fredericus Ortlob, buyten gewoon Hoogh- „ leraar van de ontleedt en Heelkunde (nu in den Here geruft} in 39 louwmaant van 't Jaar 1694» in 't werk ftelde. Vermidts my de toe- „ beryding der ingewanden in handen geftelt wierdt, is 't my gebeurt, „ onder de andere delen van 't lichaam den hals van de baarmoeder ,, rondt, dik, en uyterlyk in 't aantaften hart, en opgevult, maar in- „ wendig, wanneer ik een opening maakte, zo vol van blaasjes of eyert- „ jes aan te merken , dat de eyerejes zelfs insgelyks zeer opgevult wa- „ ren , en de uytwendige hardigheyd van den hals uytmaakte, in zich „ een vogt bevattende, 't welk door eene zagte koking flolde: Hoeda- 9i nige blaasjes, van my voor ware eyertjes gehouden, ik daar na ook „ in zeer vele dode lichamen van vrouwen zo in 't openbaar, als afzon- „ derlyk, hier en te Hal in Maagdenburg geopent, aangemerkt hebbe, 5, maar ook aan den Hr. Fredericus Hofmanms, Raadtsheer, en Op- „ perarts van den Koning van Pruyffen , en zeer vermaart open- „ baar eerfle Hoogleraar der geneeskonft in de Hogefchooi van „ Hall, den Hr. Johannes Wilhelmus cPaulis zeer beroemt openbaar .9 Hoogleraar der ontleedt en Heelkunde in de Hogefchooi van Leip- „ zig, en vele leerlingen in de geneeskonft vertoont hebben j zo dat „ ik door de naam van 't nieuwe eyernesje der vrouwen niet anders „ verfta,
|
||||
AANTEKENINGEN. $17
' verfta, als een verzameling van blaasjes, gelyk als ware eyerfjes, aller-
„ meeft in den hals der baarmoeder, tot de ontfanging voornamentJyk „ gefchikt. In de XIV. afdeeling. „ Derhalven is het nieuwe eyerneftje in een
„ gemakkelyke plaats begrepen, nanientlyk, gelyk aangewezen is, inde }) inwendige oppervlakte zelfs van de baarmoeder, welke het zelve byna „ overal,, tot aan het beneden/ie gedeelte van des baarmoeders bodem toe, ,, beflaat, heel fraay in huuwbareDogters met blaasjes opzwellende. Zom- „ tydts loopen nogtans eenige blaasjes buyten den randt of de kring van }i den inwendigen mont, ziende na de fchede; zomwyle, fchoon zeldt- 3i zamer, ontmoet men 'er ook wel een of twee in de holte van den bo- 3i dem der baarmoeder. En fchoon dit eyerneftje maar enkel is , echter „ ziet men het zomtydts in den inwendigen omtrek van den hals, byna „ gelyk twéé uytgeitrekte boomtjes, ntet hare takjes en vruchten. Ora- }) trent een derdedeel van yder blaasje, een ronde of eyronde gedaante „ eenigzints verbeeldende, p'uylt buyten de inwendige oppervlakte van „ den hals der baarmoeder, maar twee deelen daar van worden in de zelf- „ ftandigheydt van den hals gedompelt, met de zelve gelyk als t'zamen* „ hangende. De gemelde blaasjes verlcfeillen niet minder in grootheydf, „ als in getal, dewyi eenige der zelver zo groot zyn alseengroote, an- „ dere als een kleyne erwt, zommige als een hennipzaat, veele alsgierffc „ korentjes : in jonger voorwerpen hebbe ik deze blaasjes meerder en „ kleynder , in ouder grooter en een vaardiger uytfpruyting, maar in ,, hoogbejaarden weyniger in getal befpeurt. Wegens de uytpuyling en „ de vezelagtige of celluleufe figuur van den hals, kan 't niet anders ,j zyn, of het geheele eyerftokje moet zich ongelyk vertonen. OndertuiTerien zyn deze Nabothiaanïche Lichaamtjes het gezicht van
de Ontlederen in 't geheel nog niet ontvloden, haddenze maar zo geluk- kig mogen wezen, dat ze die voor eyerrjes gehouden hadden. Aldus Hel- le ik in de eerfte plaats voor Regmrus de Craaf, dewelke op de aange- haalde plaats in 't 8. Hooftft. zegt j „ iïaat aan te merken, dar hier in „ den hals der baarmoeder tuflchen de rimpelen, of liever vezelen, me- „ nigmaal \_hydatides~] waterblaasjes van verfcheyde grootte gevonden „ worden. Na hem volgt de Heer des Noues, dewelke in het derde Jaar van zyn Zodiac. Medico-Gall. op de zo. en volgende bladtz. deze woorden heeft : „ Ik hebbe aangemerkt, dat dat gedeelte van de baar- „ moeder, 't welk in de fchede eyndigt, en de inwendige montgenaamt 3, wort, niet alleen een maakzel verkrygt, op die wyze gevormt, dat hét „ ten tyde van de ontfanging een gemakkei yken toegang aan 't manne- lïiiii „ lyke
|
||||
$7* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
rj) lyke zaadt, en in de tydt van 't baren aan de ontfange vrucht, en daar
ix en-boven, zo ge wilt, aan de maandtftonden een doorgang verleent; >y 't welk alle Ontlederen hebben vaftgefteït j maar dat het ook zodanig ,y geftqjt is, dat het dient tot een \_concej>taculum~\ vergaderplaats van '$>• een byzonder zoort van zaadtftoffe, welke het, wanneer 't nodig is, l*i ia die zelfde plaats nederftort, waar in het mannelyke zaat ten tyde 3> van de byeenkomft uytgeftort wort. i„ Deze; aanmerking hebbe ik bekomen door drie ontledingen van drie
Il yrowwelyke Lyken , die de waarheydt van de zaak beveftigden; en Si waarom ik 'er deze omftandigheden byvoege. Ten eerfte. „ Een middelmatige drukking van die gemelde mont ge-
smaakt zynde, zwol het uytwendige vlies in verfcheyde plaatzen on- *» gelyk op, zekere rondtagtige gezwellen verbeeldende. %;v „ Een kragtiger drukking aangewent zynde, quam de voorgemelde
j, ftoffe by droppelen voor den dag, door zommige gaatjes uyt de ge- w zegde gezwellen of uytpuylingen -y welke gaatjes byna de zelfde grootte 5, en gedaante fchenen te hebben , als die gezien worden in de voorftan- sy ders van de mannelyke roede. [jjfc „ Dat gedeelte door de punt van een krom mesje een weynigje ge-
^ vliemt, en een zeer fterke drukking gemaakt zynde, zyn 'er aanftonts „ groote vlokken van de zelfde ftoïfe boven yder [_fcarificatio] vlieming 0 of inihyding uytgefchoten. 4« jjOin kort te gaan; deze (toffe verfcheelde geenzints in couleur en
„ dikte van die, dewelke zich in de ballen der mannen opdoet-y derhal- 3i ven was dezelve geheel en al anders, als het olieagtige vogt, 't gene „ de vrouwen in hitzigheydt en geüheydtuytftorten, welkers oorfpronk 3j men gemeenlyk afleidt van zekere klieren onder de [glandula vagina- s9 Iis~] fchedeklier gelegen. Ten laatfte, breng ik Johannes Baptifta Morgagnus ook by, dewelke
in de eerfte ontleetkundige Aantekeningen, in 't Jaar 1706 gedrukt, op de 32» afdeling aldus fchryft: „ Of fchoon ik de baarmoeders van Vrou- i5 wen, of Koeyen opene, my komt dog ook , gelyk ontelbare andere ,, Ontlederen , in 't bovenfte van de fchede,, en insgelyks in den hals, ,i te voren de zelfde menigte van een lymige en heldere fnot, behalven ,y dat het eenigzints na den geelen helt. Maar 't zap, 't weikin 't bo- „ venfte gedeelte vanden hals, en wyders in de baarmoeder, en trom- 3i petten is, fchynt my gewoonelyk genoegzaam te verfchillen, zo dat 5, ik om die reden gelove, dat de brop en oorfpronk van de bovenge- f> melde fnot in den hals zelfs, en de mont van de baarmoeder te zoe- ,3 ken
|
||||
A A N T E K E N I
|
|||||||||||||
N G' E' N. #9
|
|||||||||||||
>3 ken is. Zo menigmaal als ik daar na zoeke, ziet dan befpeur ik ze-
„ kere blaasjes, vaneen verfcheyde grootte, maar alle rondtagtig, byna ,, de geheele inwendige gedaante van den hals met een groote menigte „ bezettende. Deze zyn van my niet cerft aangemerkt: want dat ze al» 3> daar menigmaal gevonden worden , heeft de Graaf voor dezen ont- „ dekt, op 't 8. Hooftft. van de Verhandel, aangaande de vrouwelyke 3, teeldeelen; welke naderhant Barltus , zie les nouvelles decouvertes „ &f, torn. 3. lik 2. cap. 2. en Ortlob, Hijl.part.ïê oecon.&c.dijfert. ,, 34. bekrachtigt hebben, en de Brave Littre, Memoires de FJlcad. Rqyal. des Sctenc, 1701. jpag, 294. aangemerkt heeft. Echter hebbe ik zomtydts gedagt, of ze niet de zelfde blaasjes, die ik, gezien hebbe, |
|||||||||||||
33
■33 1)
3>
|
nadien de meefle dezer Autheuren oordeelen , datze [hydatides~\ wa*
terblaasjes zyn } en Ortlob *er byvoegt, dat het vogt, 't welk 'erin was, door een fnee in de blaasjes roegebragt, niet zonder een fprong is uytgebor/ten. Het mag wezen zo 't wil , zekerlyk heb ik altydt |
||||||||||||
_ deze lymige vogtigheydt, of liever fnot, aldaar gevonden, dewelke
,, ik met menigte uyt die blaasjes uytdrukke; en gelykerwys ikdezelve(t „ met het vogt der water blaasjes, die men omtrent de ballen, eatronH „ petten ontmoet, zomtydts vergeleken hebbende, grotelyks verfchü- „ Jende bevonden hebbe, alzo hebbe ik altydt het vogt, 't welk in den „ hals en boven in de fchede is, zeer wel na malkanderen gelykenende,* „ aangemerkt. Verders deze blaasjes, dan eensmeer, dan eens weyni* j> Ber 3 zvn m ^en binnenfte rok van den hals gefchakelt, zodanig datze 3, voor een gedeelte in de holte van den hals uytpuylen , en voor een ge- „ deelte zich in deszelfs zelfftandigheydt verbergen. Zodanig zyn deze „ blaasjes v/el in de meefte. Maar ik heb ze dikwyls in 't bovenfte van' „ den hals, en rontom de mont van de baarmoeder minder gevonden, „ fchoon ik ze zomtydts ook in die mont in een groote menigte gezien 3, hebbe. Dog iemant zal met regt mogen twylFelen, of die blaasjes in, „ deze deelen, en ook in den geheelen hals, namentlyk. zo ze in dat.deel „ ook niet worden gevonden , wel veel minder, zyn, dan of ze, nkt lic* 3, ver diep inwendig verborgen leggen. Ik hebbe wel zomtydts, zon- „ der dat'er een blaasje uytwendig verfcheen,, uyt den mont van de baar* „ moeder veele bolletjes van de gemelde jflym uytgednikt,»*n?{laaren bo- „ ven hebbe ik eenige blaasjes binnen de zelfftandigheydr van denhal$ ,, zelfs, diep verborgen leggende, gezien> welkeafcook wel weete daf^ „ den zeer vermaarden Merjus, HijtoiredePdcademh> RoyaledesScieni. „ ces 1701. pag. 40. binnen de zelfftandigheydt vanden hals der haar?. „ moeder gevonden heeft. Ligtelyk zyn deze dezelfde ontfangplaatsjes liiiii 2 „van't
|
|||||||||||||
o8o ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
„van 't zaat, waar van ik een weynig te voren in de Aanmerking van
Mr "Des Noues gewag maakte. Nademaal 't 'er aldus mede gelegen " is /laat ik 't aan UI. ervarentheydt over, Academiften, om teoordee- " len of deze blaasjes oprechte waterblaasjes zyn. Ik voor my, ben 'er Il niet heel vreemt van, dat ik ze als klieren begryp, waar uyt deze ly- migeen klevige fnot zypert, die bchalven andere nuttigheden, welke wy te voren aangeroert hebben, deze ook heeft, dat het in bezwan- *' eerde, ('t zy dat zulks het vermogen van 't ontfange zaat is , of dat " de eerft toegeflote mont van de baarmoeder zelfs, gelyk veele willen % " die fnot nootzaakt aldaar ftil te ftaan en te verdikken) zekerlyk veel " dikker en lymiger geworden zynde, de ongemakken van de inkomende " lucht zeer bequaamelyk afweert, wanneer naderhant in de laafte maan- " den van de dragt die mont verwydert wort. Voorts of tot de affchey- ding van de zelfde fnot deze klierige vlegting dient, welke eenige be- |
||||||||||
33
33
33
|
neden de mont van de baarmoeder ftellen , maar die ik bekenne nooyt
vernomen te hebben ; en wel voornamentlyk , of deze waterblaasjes, |
|||||||||
dan of ze geen klieren zyn, geef ik, gelyk ik gezegt hebbe, aan UI.
, oordeel over; ik ftelle in deze zaak niets zekers voor. Enzo'tgeoorloftis, myne ondervinding by te brengen; deze ltchaamt-
ies heb ik menigmalen omtrent den hals der baarmoeder, ja zomtydts een- of twee in den trompet zelfs , zo dikmaals my tot nog toe m ons Zie- kenhnys.de vryheydt vergunt wierdt om een vrouwen Lyk te ontleden ,. eezien, en aan myne toehoorders vertoont. Eyndelyk leidt my de order tot de goetkeuring , waar mede de Na-
bothiaanfehe eyertjes tot nu toe zyn aangenomen ge weeft.- Derhalven breng ik 't eerfte by den H«". D'. Benjaminus Benedifius Tetermanmts, dewelke in de 9. Aanmerking van 't x, tiental aldus fpreekt: „ 't Is een algemeen gevoelen der Ontlederen, dat'er in de Vrouwen twee eyer- " neften gevonden worden. Dog 't behaagt zommigen het derde, daar " by te voegen, waarover de Redeneering, aangaande de onvruchtbaar- " heydt, onder de befcherming van den Hr. Dr. Naboth, anderzmtseen " zeer geoeffent Ontleder, gehouden, na te zien is. Maar of dit met " de ondervinding en reden beveftigt kan worden, zal ik voor 't tegen^ " woordige niet betwiften. Evenwel vertrouw ik aangetoont te konoen " worden uyt \prhcipia auatomico-fatbologicd] ontleet-ziekte kundige 35 beginzelen, dat de klieren der binnenfte ingewanden in {affeftus ca- " cbmich wanftailige, [hydropcf] waterzugtige gebreken, en [tumo- res oedematoJi~\ üymgezwellen a een zekere tegennatuurlyke geftelte- nis verkrygen : Dewyl ik dezelve in niet weynig geopende hchamea n j»tea |
||||||||||
AANTEKENINGEN. 981
„ ten uyterfte verhart, en in waterblaasjes verandert, aangemerkt hebbe.
„ f Jet behaagt my een gedenkwaardig voorbeek in het doode lichaam van „ een Hoer, door de waterzugt geftorven, in 't Gafthuys aangemerkt, „ te verhalen : want hier in hebben wy van buyten bevonden klieren „ omtrent den hals der baarmoeder, zeer wel na de eyerneften gelyken- 9} de. Maar dezelve opengefnede zynde, quam'er niets anders uyt, als ,3 een Jymig water, gelyk in de klieren der waterzugtigen -, de rimpelen „ van des baarmoeders ichede zag men te gelyk ten deele bezet met vlee. 3, zige uytwaffen, ten deele met verharde klieren, als kleyne bolletjes. „ De inwendige mont van de baarmoeder was zo ruym , dat ze de punt „ van een dikke vinger kon inlaten. De regter eyerneft zag men mee „ eenige fteentjes als gierfte korrels opgepropt. Welke omftandigheden „ volgens de [/Princifïa Anatotnko~PhyJïologïa~\ ontleet-natuurkundige „ beginzelen wel overwogen hebbende, belluyten wy, dat de gezegde „ verharde klieren geenzints voor dit nieuwe en derde eyerneftje kan wor- „ den gehouden. Ondertuflchen maak ik geen zwarigheydt niet te ont- „ kennen, dat 'er zomtydts een eytje, 't zy bevrucht, of onbevrucht, „ van zyn natuurlyke plaats gevallen, ten deele door den trompet in vron- „ wen, met de witte vloet gequelt, ten deele wegens de glibberigheydt „ der beweeg vezelen tot den bals der baarmoeder toegebragt wort, ten „ deele aan deszelfs omtrek wegens de lymigheydt gehegt wort, ja dat „ de vrucht zelfs in de trompet kan ontfangen worden: gelykerwys zo- „ danige ontfanging in de trompet niet alleen gemeenlyk gefchiet in de „ beeften, namentlyk in der zelver [cornna uterina] hoorns van de baar- „ moeder, maar ook op een buytengemene wys zomtydtsinde menfehen „ zelfs; behalven de ondervinding van Elsbolzius in 't fraije werk aan- „ gaande de ontfanging in de trompetten , van Riolanus, Tsbrandus „ "Diemerbroekius) MatthiasTilingius, en van andere meer, heeft het „ my zelfs, onder bet beftier van myn Vader Zaliger, in eenige ontlede ,, doode lichamen, ook mogen gebeuren zulks aan te merken , zonder „ eenige bevruchting van 't nieuwe eyerneftje. By den welke ik voege den Heer Chriftianus Fridericus Buttiger,
Med. cDo£i. Die in zyne [^Disputatie] Redeneering in 1708. alhier in 't openbaar verdedigt, leert > „ dat de vrucht niet voor de ontfanging M in't eytje geweeft is, maar na de ontfanging gevormt wort, met ft deze woorden : Op de VII. Afdeeling. „ Nademaaï deze zaken alzo zyn , laat hetmy
„ geoorloft wezen, die geen e, dog met bedaartheyde, tegen te fpreken, v welke ontkennen, dat de ballen de ware eyerneften zyn. \Vant de liiiii 3 „waar-
|
||||
982 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
i waarneming, die men tegenwerpt, genomen uyt het geopende doode
lichaam van zeker Kraamvrouw, welkers ballen bevonden zyn van alle " blaasjes berooft, maar in tegendeel van vet met haayren vermengt ver- vult bewyft niet, dat de vrouwen zonder hulp van ballen ontfangen 5' kunnen- om dat de ballen van deze vrouw binnen dien tydt, waarin " ze zwanger gegaan heeft, van blaasjes berooft, ofwel te voren voor 3Ï een gedeelte qualyk gefteltzynde, echter een of twee nogongefchon- " de blaasjes hebben kunnen bevatten j hierom is't geen wonder, dat die " vrouw fchoonze een Kraamvrouw is geweeft , nogtans geen blaasjes 5> in de ballen na de doot gehadt heeft. Ook moet men hier uyt niet " aanftonts beiluyten, datze daarom zonder hulp van ballen ontfangen " heeft Maar nog veel minder wordt deze ftelling hier door beveftigt, J' om dat 'er veele vrouwen gevonden zyn na de doodt verharde ballen, " te hebben hoewel 't echter gebleken is, rdat ze te voren veele kinde- " ren gebaart hebben : Want dit kan gemakkelyk gebeuren ; nogtans |
||||||||||
3»
35
|
dringt ons geen nootzakelykheydt, om te beiluyten , dat deze^rouw
daarom zonder blaasjes ontfcngen .heeft. Want mdieiv t mo- |
|||||||||
" aelvk is, dat iemant met een \fcburus] verharding van de lever,
" milt, ofeemg ander in gewant gequelt is, die nogtans een of twee Si iaren te vooren een volmaakte gezontheydt genoten heeft ; waarom " zoude ook niet de vrouwen, die te voren kinderen gebaart hadden, " binnen dien tydt, namentiyk een of twee jaren voor de doodt een " verharding konnen krygen ? Waarom ik geenzints twyffele, of alle " deze vrouwen hebben ontfangen, terwylze nog blaasjes in de ba len " gehadt hebben } maar na dat de geheele zelfftandigheydt der ballen " met een verharding bezet is, zyn zy 'er xx>k met kramen uytgefchey- * den Dit belluyt ik des te liever, om dat het zeker blykt , dat de " mee'fte vrouwen altydt onvruchtbaar zyn geweeft, welke men , door " Zifting in levendige, en door de ontleding in dooderi , bevonden heeft,, " verharde ofte op een andere wyze gefchonde ballen te hebben 5 m om W die oorzaak worden de gebreken der ballen van alle hedendaagfehe en " oude Geneesheeren nietten onregt onder de,ware oorzaken der ön- vruchtbaarheydt gerekent. ^ v ri_ . *' '
" op de VUL Afdeeling. „Waarom't ons gantfch niet waarfchynlyk
voorkomt, dat die vergadering, van blaasjes , welke zomtydcs in -den M hals der baarmoeder gezien wort, het ware en oprechte eyerneftje is , " nademaal de redenen , waar óp 't zelve gegrontveft wort, van, een " naauwkeuriger oordeel overwogen zynde , bevonden worden geen k* " hoorlvk gewicht of kraeht te hebben. Want aldus is de inwendige >"» "u ' & .( ,. „ opper- |
||||||||||
A A N T E K E N IN G E N.' 98j
" oppervlakte van de baarmoeders hals , gelyk gezegtwort, geen ge-
" makkelyke plaats, maar zeer ongemakkei yk , en tegen de behouding
- der eyertjes geheel en al ftrydig. Nademaai 't aan yder bewuftis, dac
'■' 'er byna geen deel van de baarmoeder meer ongemak aangedaan worc
" ten tyde van 't baren, als deszelfs hals -, dewyl de vrucht uyttocht.
" zoekende, geweldig met het hooft daar tegen aandringt, en dezelve
"■: wonderbaarlyk tiytzet, zo dat het lichtelyk te denken is, dat het by~
" na niet anders gefchieden kan, of de aldaar zittende eyertjes worden
" op deze wys zeer geqüetfl, en bederven ten eenemaal. 't Welk men
" ook van die eyertjes zou moeten zeggen, dewelke den rant van de bo-
"' venfte mont der baarmoeder,, na de fchede ziende, bezetten: Waarlyk
n- deze eyertjes, nadienze nu buyten de holligheydt van de baarmoeder
" gelegen zyn, van 't mannelyke zaat bevrucht zynde, zouden niét op- *
" waarts na de baarmoeder klimmen, wegens de zeer naauwe toefluyting
" der baarmoeder, maar zouden liever, door haar eyge zwaarte nederge-
" vallen , onnuttelyk uytgeworpen worden. Ja dat meer is, zo men ge-
" loofwaardige menfchcn geloven mag , zou zodanig een plaats van 't
" nieuwe eyernefrje ook zeer fchadelyk zyn voor de moeder. Want men
" zegt, dat den zeer vermaarden Heer Fafchius op zekeren tydt aange-
" merkt heeft, dat'er een zekere eerbare en edele Vrouw, wegens het-
" eytje, 't welk al te diep na den hals van de baarmoeder gezakt was,
" en aldaar zyn aangroeying had, van haar leven berooft was, en dat wel
':' om deze reden 3 nademaal dit deel ongewoon zynde zo veel uytgerekt
" te worden, door't groeyen van de vrucht, eyndelyk gebarften, en de
" vrucht in den onderbuyk uytgeftort is, welke ze na 't openen van 't
" doode lichaam, gelyk als op de darmen gefpreydt gevonden hebben.
Zie de redenkaveüngvan^^^tój'overdeonvruchtbaarheydt, onder
" de voorzitting van den Heer Fafchius gehouden. Hierom, indiende " natuur buyten de gewone wet, die ze in alle andere dieren akydt on- " derhout, in een menfeh alleen het eyernefrje in de holte van de baarmoe- ' der hadt willen influyten, zou ik oordeelen , datze liever den bodem " van de baarmoeder, alwaar de eyertjes natuurJyker wys gewoon zyn '* aan vaft te groeyen, als een bequamer zitplaats verkoren, en deeyert- '' jes in zodanig een plaats niet zou ftellen, waar van daan ze na de be- -" vruchtiging wederom afgerukt, en vanboven afgenomen zynde,eyn. m delyk aan des baarmoeders bodem nootzakelyk vaftgehegt moeten wor- ^ den. By aldien derhalven onder de voornaamfte vereyftêns van 't ware w eyerftokje de bequaamheydt van plaats het voornaamfte is, kunnen we met ved meer regt befluyten, dat de ballen der vrouwen , de ware
„ eyer-
|
||||
o84 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
* eyerneften zyn , als hebbende een zodanige plaats verkregen , die ,
'* fchoon ge dezelve ten opzichte van 't beveyligen der eyertjes, of van " eenige andere redenen befchouwt, altydt de bequaamfte is , en niec " duyfter de wonderbare voorzienigheydt Godts te kennen geeft, 't Geene " men verhaalt van de ontfanging van een Hont, welkers trompetten in " de \_fimbriata extremitates ] gefronzelde uyteyndens gebonden zyn "• ge wee ft, is fchier ongelooflyk, en nadien 'er andere voorbeelden in te- " gendeel kunnen werden bygebragt, winnen zy 'er niets mede. Op de IX. Afdeeling. „ Gelykerwys dan de plaats van 't nieuwe eyer-
' neilje niet zeer bequaam is, alzo hebben ook de [veficula] blaasjes,
" waar uyt het beftaat, niet, gelyk 'er voorgegeven wordt , de eerfte
V beginzelen van de Moerkoek , het vlies Chorion, en Amnion, als me-
" de der Navel vaten : want zo men uyt de tegenwoordigheydt der bloedt- " vaten het eerfte. beginzel van de Moerkoek zou mogen vaft (lellen, " zouden we met het zelfde regt kunnen zeggen, dat de \_hydatides~\ " waterblaasjès en [yejicula] blaasjes in de ballen begrepen, (die wy hier " boven met den zeer beroemden Heer Malfighius het beginzel van een " klieragtig lichaam genaamt hebben) de eerfte beginzelen van de Moer- " koek nebben, nademaal 'er door dezelve overvloedige vaten heenloo- " pen , en ingaan , gelyk die pryzenswaardige Heer en andere leeren. '■" Dat meer isy nadien de Moerkoek nooyt in volwaflene twee derde dee-
" len, maar naauwlyks een derden deel bellaat, zou dit beginzel ook zeer " twyffelagtig en onzeker zyn* maar nademaal het zeer waarfchynelyk ■" is, dat, indien dit gedeelte van 't blaasje het ware beginzel van de V Moerkoek was, het ook in verfchere zo wel als in volwaflene eyeren
" de zelfde grootte houden zou, nog in de laafte alleen een derden deel., " maar in de eerfte volkome drie deelen beflaan. Op gelyke wyze kon " het derde gedeelte dezer blaasjes*, 't welk van de t'zamenhegting vry " zynde uytpuylt, en vliezig is, daarom geenzints voor beginzelen van " de vliezen Chorion en Amnion gehouden worden, nademaal 't in eye- " ren, voornamentlyk in de grootfte, gemakkelyk in twee vliezen ver- " deelt kan worden: want zelfs de rokken der blaasjes, in de ballen be- '* floten zynde , worden door een naauwkeurige hant in twee vliezen " verdeelt, dewelke nogtans daarom niet onder 't getal van ware eyert- " jes te rekenen zyn, gelyk de Autheuren van 't tegenftrydige gevoelen " zelfs bekennen ; en de waterblaasjes , volgens de leer van den Heer de " Graaf, van der vrouwen eyerneften, gemeenlyk uyt een dubbelt vlies " beftaan, welkers binnenfte, fchoon 't zeer dun is, van'tbuytenftezon- '' der moeyte gefcheyden wort, daar nogtans niemant lichtelyk zou " dur-
|
||||
A A N< T E K E N I N G E N. 98;
" durven ftaande houden, datze-onder de ware eyerrjes gerekent moe- " ften worden. Ja, indien men ervarene geloven mag, om deze reden '' zelfs, dewyl ligteiyk in fchellen of vliezen de rokken dezer blaasjes " verdeelt worden, zynze geen ware eyertjes , en bygevolg hebben ze " geen beginzel van de vliezen Chorion en Amnion , nademaal 'de zeer " beroemde de Graaf aldaar beveiligt, dit onderfcheyt alleen te zyn tuf- " fchen de eyeren en waterblaasjes, dat de vliesjes van de waterblaasjes " gemakkeJyk, maar die der eyertjes bezwaarlyk in fchellerjes verdeelt *' worden. §. X. " 't Is byna op dezelfde wys met het eerde beginzel van den
" navelftreng gelegen, ,'t welk men zegt in 't vogt van zyne eyertjes te " dryven, en een gedaante van een vezeltje te vertoonen. Want ik be- " vinde geen ander bewys van deze zaak, a!sodezej het vezeltje dryft 5' in't blaasje5 derhalven is dit vezeltje het eerfte beginzel van den na- *' velftreng. . Maar in der daadt, zomtydts dryft 'er ook iets vezelagtigs " of wat vreemts inde waterblaasjes, 't geene nogtans even weynig voor " 't eerfte beginzel van den navelftreng ofte de vrugt gehouden kan'wor- " den, ais de vezeltjes, die in 't bloet dry ven. Daar by komt, dat dat " vezeltje, in 't vogt van 't eytje aangemerkt, zodanig fyn is geweeft, " dat het naauwlyks met de oogen gezien konde worden, en by gevolg " is ons ten eenemaal onbekent, of deszelfs maakzel met den navelftreng " overeenkomt, of niet. Derhalven het tegendeel doet ons liever gelo- " ven, eensdeels, deze tegenwoordige verhandeling, waar mede wy aan- " toonen .zullen,'dat'er geen [delineatio foetus] affchetzing van de vrugt " voor de ontfanging gaat; ten anderen, raden ons zulks ook aan de waar- w nemingen, bewyzende, dat het beginzel van de vrucht eerder in 't ge- " zicht komt, als het beginzel van den navelftreng: Want geen twyffel " is'er aan, indien 't vezeltje, 't welk ze voorgeven aangemerkt te heb- " ben , het ware beginzel van den navelftreng is ge weeft , of het zou " niet eerder, als 't beginzel van 't lichaam zelfs in 't oog gekomen " zyn^ 't welk zy nogtans verhalen te gefchieden , zeggende, dat ze 't " eerfte alleenlyk met het gezicht ontdekt hebben, maar datze het iaafte " gemakkelyk met haar verftant hebben kunnen begrypen. Geen reden *' is 'er ook, waarom zich iemant zou laten wys maken, dat het van een grooter belang is, dat die blaasjes , gelyk als 't wit van een ey, gezegt worden te verdikken: Want fchoon my geen gelegentheydt is voorge » komen, om deze zaak te onderzoeken, echter zal ik 't gaarne gewon n "en geven, wel wetende, dat de geheele \_formalitas~\ vormelykheydt ,„ der ware eyertjes niet beftaat in een verdikking , maar behalven dit Kkkkkk "wor*
|
||||
98<S ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
" worden 'er nog andere zaken vereyfcht, 't welk dé verdedigers van 't
w ftrydige gevoelen gelyk als tegen wil en dank gedwongen zyn toe te " ftaan , nademaal ze ontkennen , dat de ballen der vrouwen dé ware *' eyerneften zyn, ofte oprechte eyertjes bevatten , fchoon 't nogtans ze- ** ker is 3 en by de dagelykze ondervinding blykt, dat dezelve door 't *' koken dik worden. Maar nadien de blaasjes der ballen, dewelkenog- " tans door 't vuur dik worden, de ware eyertjes niet zyn, blykt het by *' gevolg zeer klaar , dat de blaasjes van 't nieuwe eyerftokje daarom ook " geenzmts de ware eyertjes kunnen genaamt worden, nademaal der 2el- " ver vogt 3 als 't wit van een ey , door 't vuur dik wort, en gevolge- >' lyk bewyzen ze met deze reden ook niets. Dit gevoelen aangaande " her nieuwe eyerneftje in den hals des baarmoeders geplaatft, wort ten. '* eenemaal overhoop geworpen door die fraye proef van den Heer Nwk ■*' welke volgens het verhaal van den zeer uytmuntenden Heer Bergerus if lier. de Natura humana f. 457. in een Teefje den derden dag na 't " fpelen door een wondt, in de buyk toegebragt, den hoorn Van de fin- *' ker zyde uytgehaalt heeft, welkers eyerneftje hy, nu door twee groo- '' ter eyertjes merkelyk zichtbaar zynde, gezien heeft, en den zelfden V hoorn daar na tujfTchen de eyérneft en fchede met een bant vaft toege- " bonden hebbende, Wederom op zyn plaats gebragt, en de wondt ver- '* bonden zynde, binnen agt dagen toegeheelt. Den een-en-twintigften " dag na de toebinding den Hont geopent hebbende, heeft hy het ge- " deelte van den linker hoorn, tulTchen den bant en de fchede > ledig " en ydel gevonden. Waarlyk niets klaarder kan 'er als deze proef zyn, " nademaal yder een daar door begrypt, dat, indien het eyerftokje in " den hals geplaatft was, dan ook de vrugtjes nootzakelyk binnen den " bant en den hals moeden gevonden worden, blyvende de plaats de- M welke na de ballen toe ziet, open en ledig. " Dezen onderfchept de Heer Andreas Ottömarus Geelkée, Med.
" 1)oct.9 en voor dezen buytengewoon openbaar Hoogleeraar m de Ho- " gefchool van Hall, maar nu gewoone Hoogleeraar dèr Geneeskunde in " de Koninglyke Hogefchool te Duisburg, dewelke in >c Jaar 1708. te " Hal in Maagdenburg, een genees- en regtkundige T wiftreden gehou- " den heeft, waar in aangetoont wort, dat een baring van een agtmaan- " dige vrucht leven kan en wettig is , en onder andere heeft hy deze "woorden gebruykt. §. IX. " Drie dingen zyn 'er inzonderheydt, dewelke de Heer Na-
v both tot beveiliging van zyn gevoelen fchynt aan te dringen. Het *' eerfte is, dat dit nieuwe eyerneftje in alle vrouwtjes altydt en zonder . *' onder-
|
||||
AANTEKENINGEN. 98?
„onderfcheydt van tydt gevonden wort. Waarlyk de Schryver zou veel
„ werks hebben , indien hy deze zeer aJgemeene voorftell ing in alle voor- „ werpen altydt en zonder onderfcheydt van tydt voor 't oog zelfs zou 3, moeten aantoonen. Veele zeer doorluchtige Ontlederen zyn 'er zo 3, veele eeuwen lang geweeft, en ze zyn 'er nog, en als ik zo fpreekei* „ mag, fcharpzienender dan Argus zelfs, dewelke in zo veele baarmoe- „ ders door 't mes geopent, zonder twyfrel die blaasjes; waar van zom- „ mige de grootte van een groote erwt, andere van een kleyne, eenige „ van een hennipzaat, en de meefle de grootte van gierfte koornrjes, „ volgens zyn eyge waarneming, verbeelden, zoude hebben aangemerkt. „ Maar der zeiver zeer diep fttïzwygen maakt de algemeenheydt van deze „ ftelling zeer twyffelagtig en verdagt, voornamentlyk nademaal 'er om 3 lichaamtjes van zodanig een grootte tebefchouwen, geen vergrootglas . „ van Leeuwenhoek of MuJJchenbroek vereyfcht wort, maar laten zich, „ fchoon men half blint was, en daar niet op dagt, of zulks zogt, duy- „ delyk taften en voelen. En om niets te verbergen , 't is my ook ge- „ beurt in de Voorftadt van Hal, voor twee Jaren, zeker Meysje van „ tien Jaren te ontleden, en dewyl toen ter tydt de Studenten in de Ge- „ neeskonft mompelde van een nieuw eyerneftje te Leipzig ontdekt, heeft „ de nieuwsgierigheydt my aangemoedigr , de zaak wat naauwkeuriger „ te doorzoeken j derhalven hebbe ik gemakkelyk van de moeder van 't „ Meysje verkregen, dat ik de baarmoeder met de aangehegte buyzea „ met my na huys nam j maar ik betuyge ongeveynft, dat ik de geheele „ inwendige oppervlakte der baarmoeder gladt, door geen verheventhe- „ heden of blaasjes hobbelig of ongelyk gevonden heb, fchoon ik met de „ keurlykfte vergrootglazen, waar van ik ook verzien ben, de baarmoe. „ der van alle kanten befchouwde; of nu de zwakheydt van 't gezicht, „ de kleynheydt dereyertjes, dan of derzelver afwezenrheydt, 't geen „ waarfchynelyker is, de oorzaak geweeft is, is zeer lichtelyk daar uyt „ te oordeelen. §. X. „ Het tweede, 't welke hem, om deze ftelling vaft re maken,
„ fchynt bewogen te hebben, is de enkelheydt van dit eyerneftje, of, „ om dat het alleenig of ongepaart is* fchoon hy een weynig daar na niet „ duyfter zich fchynt tegen te fpreken, dewyl hy verklaart, dat het, „ hoewel 't enkel is, des niet tegenfraande zomtydts in den inwendigen 5, omtrek van den hals byna als twee boomtjes met hare takjes uytge- „ fpreyt, en met vruchten zich vertoont. Waaropiknogtansvoordit* », maal met zeer zal aandringen ; zullende alleen dit vermanen, dat den „ wyzen en voorzienigen Schepper altydt zorgvuldig en Vlytig overal Kkkkkk 2
|
||||
58S ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE
„ deze enkel heydt van lichamelyke werktuygen vermeydt heeft , maar
5, den menfch mildelyk toegelaten twee oogen, twee ooren, twee neus- 33 gaten, twee nieren ,. en even zo veel zaatvaten , twee ballen , twee „ eyerneften , twee quabben longs en levers, zo veel paren zenuwen, zo „ uyt de herffenen als 't ruggemerg voorkomende, en dat hy dit niet als „ met de grootfte voorzienigheydt gedaan heeft , op dat 'er een van bey- 3, de dezer werktuygen beledigt of bedorven zynde, nogtans het andere 3> behouden en overblyven zou. Derhalven is 't 'er zo verre van daan , 3, dat deze ingebeelde enkelheydt van 't zogenaamde eyerneftje, in plaats 3, van eenig voorregt aan de vrouwtjes toe te zullen brengen 3 liever aan „ dezelfde in de voortteling ten hoogften nadeelig zou zyn. Want zo-
„ danig een enkel eyerneftje eens uytgeroeyt zynde, is 'er geen genees- „' middel tot herftelling van de voortteeling meer overig: maar in tegen- ,3 deel, als 'er een van de twee oude eyerneftjes beledigt is, blyfthetan-
3, dere nog in zyn geheel, en zodanig een vrouw zoude nog een geluk-
33 kige moeder van veele kinderen kunnen wezen , gelyk die vrouw by
„ Cyprïanus klaar bewyft.
§. XI. 3, Maar het derde, en dat wel 't voornaamfte bewys, verfchaft
33 de bequarae gelegentheydt of plaats, waar in het eyerneftje begrepen
is is, als beilaande nameritlyk de geheele inwendige oppervlakte van den
, hals der baarmoeder, tot het onderde gedeelte van de holte des bo- „ dems toe, fchoon ook zommige dezer blaasjes buyten den randt van
den inwendigen mont uytlopen, en zomtydts in den inwendigen omtrek M van den hals als twee boomtjes met hare uytgefpreyde takjes en vruch-
, ten zeer fraay gezien worden. Zie daar, wat een mooy eyerneftje, , waar in de kindertjes groeyen, niet anders als Peeren en Appelen aan „ boomtjes ! Echter fta ik gaarne toe, dat deze gemakkelyke plaats zeer
}, dienftig is om de onmiddelyke aanraking'van't mannelyke zaadt leven^.
„ diger te ontfangen. Maar wie ziet niet, dat 'er uyt zodanig een vrucht-
, bare byeenkomft niet een of twee kindertjes, maar een geheelen hoop
voor den dag zou komen , gelyk ik met een groot vermaak menigmaal ',. in Zywormen heb aangemerkt , dat 'er veele hoopen van eyertjes by
honderden met vruchtbaar zaadt befproeyt, en bevrucht geworden'wa- ren. Maar nogtans zyn de vrouwen gemeenlyk gewoon niet meer als 3, een kindt te baren.
§. XII. „ Dog nog zwaarder rampen hangen de elendige kindertjes in
den hals der baarmoeder boven 't hooft, om dat haar geboorteplaats, dat is, de blaasjes verder befchreven worden, gelyk als met twee dee* ƒ len gedoropek in de zelfftandigheydc van den. hals , en. met dezelfde
|
||||
AANTEKENINGEN. 989
-j gelyk als aan een gehegt, omtrent het derde deel buyfen de inwendi-
ge oppervlakte van den hals der baarmoeder uytftekende. Met regt 3J beklaag ik haar nootlot: want wie zal haar uyt die zeer diepe kuylen, , waar in ze gedompelt worden, verlofTen ? Wie zal geloven, dat 'er op deze wys ecnige natuurlyke baring zal gefchieden, die niet met een „ houweel uyrgegraven, of met fnymeffen uyt den hals des baarmoeders, met welke de eyerrjes niet alleen valtgehegt, maar ook wel twee der- „ den deelen daar in ingedompelt zyn , gemeden moeten worden ? en waar uyt blykt het, dat 'er zo veel voor een Moerkoek dient, als 'er boven de twee derden deelen inde zelfftandigheydt van de baarmoeder „ ingedompelt is? Zou hier niet uyt volgen, dat de Moerkoek gemeen- „ lyk aan den hals van de baarmoeder va(tgelymtmoeftzyn,enbygevolg j, geen klyne hinderpaal geven aan den uytgang van de vrucht, 't geen „ nogtans tegens de bezichtiging met het oog zelfs ftrydig is ? Na;demaai „ de Moerkoek ftantvaftelykaan den bodem des baarmoeders aanhangt, „ alhoewel hier een verfcheyde ipeling van de natuur wort aangemerkt, de- „ wyl ze zomtydts in het flinker, zomtydts in 't agterfte gedeelte van „ den baarmoeders bodem bevonden is te zitten, gelykerwys wy in onze „ laafte ontleding , die wy in tegen woord igheydt van zommige myner „ toehoorderen gehouden hebben, duydelyk gezien hebben, dat de koek y, aan het regter deel van de baarmoeder gezeten heefr. Maar hoe zal de „ Heer Nabotb verder bewyzen, dat 'er in de \yeficula ut er in a\ moer- „ blaasjes de [germen'J fpmyt opgefloten is, dat is, het geheele lichaamt- „ je van de vrucht, nadien hy zelfs bekent , dat niemant met zyne „ oogen3 fchoon meteen vergrootglas verflerkt, yder deel van de vrucht „ onderfcheyden kan? 't Heeft de zelfde zwarigheydt in zich, 'tgeene „ hy van de vliezen Ohorion eniimnion, de vrucht bedekkende, en van „ den JMavelftreng bybrengr. Derhalven , indien alle deze dingen twyf- „ felagtig, onzeker, en uyt de bevattingen van een enkele befpiegelen* „ de redenering afkomftig zyn , gelyk hy zelfs niet ontkent, zal 't ons 5, niemant qualyk afnemen, zo wy de zwarigheden, welke volgens de „ wetten van deze [Hypothefis~\ onderftelling omtrent het beginnen, en „ 't volmaken van de ontfanging, nog overig zyn te verklaren , tot een „anderen tydt uytflellen. De zeer Beroemde Heer Goelicke herhaalt zyn gevoelen , aangaande
het eyerneftje van Nahotb, in de Gefchiedenis derÜntleedtkunde, inhec voorledene Jaar in *t licht gegeven, en befluyt eyndelyk op de 183. bladtz. n De geheele zaak komt daar voornamentiyk op aan, dat de zekerheydt, iy e° algemene wezentlykheydt dezer blaasjes3 welke zommige behaagt, Kkkkkk 3 „ dog
|
||||
99© ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE &c
,, -dog verkeerdelyk, zaatblaasjes te noemen, inatlerley vrouwelykevoor-
?, werpen door de ontleding vertoont wert, welke vertoning als nogont- >, brekende , is 't waarlyk vergeeffch , al wat 'er van de gebruyken, en 5, gevolgen daar uyt tot dé \_phyJiologia\ natuur-en [fdtbokgid\ ziekte- >, kunde overgebrage zynie, wert geredeneert. Zekerlyk deze twee in 't te- j, gendeel bygebragte redenen zullen onwrikbaar blyven , zo lang men ?, voor eerft door dikmaals herhaalde aanmerkingen, en een algemeender j, ondervinding niet aantoont, dat die blaasjes altydt, en zonder onder- 5, fcheydt in alle wyfjes, zo beeften als menfehen gevonden worden, en ,> dat wel voornamentlyk in een gezonde, maar geen zieken toeftant. „ Zo lange als deze twee zaken niet volkomen blyken , kunnen die
3, geene, welke zodanig een gevoelen tegenfpreken , niet worden be- " fc jfchuldigt, vergeeffchen arbeydt te doen , dat ze de waarheydt in de „ ontleedtkunde najagen , zo met de algemeene wezentlykheydt dezer 3, blaasjes ten eenemaal te ontkennen, ais derzelver natuurlykheydt (op „ dat ik zo onduytfch met anderen fpreeke) te ontnemen. Hier hebt gy, zeer vermaart Heer , de gefchiedenis van 't eytje van
Naboth: nu is 'er maar overig, datgy na dat vermogen, 't geen gy hebt, U zelfs als rechter betoont, en de Geneeskonft niet langer 'm twyffel laat. Voor 't overige bidde ik van herten, dat den Allerhoogften U. overvloe- dig zo lichanielyke als ziels krachten verleene, op dat gy tot een eeuwig cieraadt en nut van deze heylzame konft, al wat 'er nog naauwkeurigs in uwe dierbare Cabinetten<opgelloten is, aan de geleerde Waerelt kondt mededeelen, 't welke van gantfeher herten wenfcht Uwes zeer Beroemde Naams
onvermoeiden Vierder |
|||||||
D. M1CHAEL ERNESTUS ETTMULLERUS*
Gcfchreven te Lefp7Jch,
den 6. May 1714. |
|||||||
Het
|
|||||||
Het Tweede Tiental
|
|||||||||
Van
|
|||||||||
ONTLEEDT-GENEES-EN
HEELKUNDIGE AANTEKENINGEN
|
|||||||||
Van
|
|||||||||
FREDRIK RUYSCH,
Mediene Dofar en Profefor , enz.
Waar in verfcheyde Aanmerkeaswaardigc Zaken
vermeldt worden.
Met Koper* Plate»..
|
|||||||||
UN DE
|
||||||||||||||||
ZEER BEROEMDE, EDELE, GELEERDE
HEER EN, *Ut
|
||||||||||||||||
BLOEYENDE LEDE
|
||||||||||||||||
N
|
||||||||||||||||
;* .*"•'
|
||||||||||||||||
VANDE
|
||||||||||||||||
KONINGLYKE ENGELSCHE
MA ATSCHAPP Y,
ONDER 'T GEZAG H
VAN DEN M
DOORLUCHTIGSTEN KONING
G E O R G E,
WORDT DIT WERKJE
TEN TEKEN VAN OMDERDANIGHEYDf, EN EERBIEDT,
OPGEDRAGEN
p oor FREDRIK RUYSCH.
|
||||||||||||||||
LUlll
|
||||||||||||||||
Het
|
||||||||||||||||
994- ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Hét Tweede Tiental
rjk U U van
i
ONTLEEDT-GENEES-en
HEELKUNDIGE i *
AANTEKENINGEN.
ie daar, Vriehdelyke Lezer, ziet gy my wederom op de baan
komen! Zou het niet beter zyn, dat een man van drie en tach- entig Jaren ftil zweeg, en zich tot die groote, in't kort aan te vaardene reyze, gereet maakte ? Ja zeker! Want men behoort tufTchen de levensbedryven en den kaften dag eenige ledigen tydt te iser- kiezen, waar in de ware Philofophie, die een befpiegeling van den Doodt is, van herte betragt wort. Zoo doe ik waarlyk $ en dit gunt my de Goedertierne Godt, boven zo veele weldaden, waar mede hy my in dezen hogen ouderdom zeer müdelyk gezegent heeft, dat ik den meeften tydt van myne hooge Jaren daar in bellede. Evenwel, zo langiklecve, ben ik ook nogyverig bezig by dagen en nagten , in't befpiegelen en 't ont- dekken der verborgentheden van 's menfehen lichaam h enikmeene, dat ik dagelyks met iets nieuws te leeren, gelukkig oudt worde. Dog het vernuft, dat my de Ileere Godt verleent heeft, vertrouwe ik , niet by my te moeten houden, maar ik oordeele, dat den aanbiddelyken Schep- per, door my zynen knegt, tot roem van zyne Heerlykheydt, zulks aan de Vervelingen geopenbaart wil hebben , op dat de Geneeskonft al- lengskens tot volmaaktheydt gerake. Indien Gy dit ten beften duydt* zal ik my verblyden, en gezont blyvende, zal ik niet nalaten, zo ik iet* goets ontdekt zal hebben, iulks aan myne Vrienden openhartig en ge* t*oawelyk bekent te maken. Godt geve , dat onze pogingen ftrekkea tot zyne Heerlykheydt, en 's menfehen Welvaart! |
|||||
Vm
|
|||||
A A N T E KEN IN G E N. 9.97
i. .....'
Van het Vlies, en Bloetvaten in de Pan van de Heup.
Alle Ontleders hadden eerft gefchreven, dat de beenderen met een vlies
bekleet wierden, uytgenomert de tanden alleen. Maar die geene, dewelke de wonderbare beentjes in de [concha auris] fchuïp van 't Oor naderhant ontdekt hadden, leerden, dat dezelve, even als de tanden, geheel en al van een eyge bekleetzel ontbloot waren, en dit deeden zy zo ftrengelyk, dat ik, als een zeer voornaam Ontlederfcheen te raaskallen, wanneer ik fchreefj dat deze beentjes ook heel naauw met een oprecht been vlies bekleet wierden % en 'er by ge voegt hadde, dat 'er tegelyk bloet- vaten in ontfangen, en in ordre verfpreyr wierden , dat ze door dit vlies ia de [meatus] openingen dezer beentjes indrongen , de vogten aldaar toebragten, ja zelfs daar van daan wederom vaatjes ontfongen , die de vogten, wefke haar bediening waargenomen hebben, uyt het [meditullid] binnenfte vaa deze beentjes wederom te rug voerden. Niet minder ongelooflyk wierdt ik geoordeek voor te brengen , wan-
neer ik in *t openbaar fchreef, dat den baft der her/Fenen van my gevon- den was, uyt een enkel geweefzel van bloetvaten t'zamengeftelt. Wat zullen ze nu dan oordeelen, zo ze my zien fchry ven, dat de holligheydt van de \acetabulum coxa] pan van de heup vooreen gedeelte met eendeer fyn vliesje bekleet is, ?t welk met zodanig een wonderbaarlyken toeftel van bloetvaatjes is doorweeft, dat het, wanneer deze bloetvaten door myne konft opgevult zyn, geheel en al roodc zich vertoont, JNiemant heeft reden om te denken 3 dat deze vliezige deelen met zeer
tedere vaatjes zynde doorweven, in een ogenblik zoude moeten vernie- tigt worden , nademaal ze de zwaarte van 't bovenfte lichaam ophoude n, en door een geftadige vryving gedrukt zynde, zouden ze lichreiyk deze tedere vaatjes verbryzelen, waar op ontftekingen, pynen, verzweringen, en andere ongemakken geftadig moeften volgen. Want om deze onge- makken voor te komen, heeft de Schepper deze holte zodanig gewrogt^ dat het voor het hooft van 't dyebeen onmogelyk is, dit vlies of deszelrs vaten aan te raken; dewyl de plaats, waar in'f zelve verfchiryit, buyten de halfronde holle oppervlakte van de pan is, waar door,,het kloctswyze of ronde hooftje van 't dyebeen binnen de befc h'reve hol re* beweegbaar |
||||||||||
vlakte bet viiesje'en deszelfs vaten ooyrW aanraken , -eclyk aan "een
LlliU 2
|
||||||||||
yder
|
||||||||||
o
|
||||||||||
996 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
yder klaar zal blyken , die de i. en 3. Figuur van de 3. Plaat zullen
inzien. Niemant zal zich verwonderen , dat dit vliesje zo lang verborgen is
geweeft, en het vernuft van alle de fchranderfte Ontleders ontvloden is: Want wie is *er onder de Konftenaars, die tot nog toe de waflige ftoffe zodanig heeft kunnen infpuyten, zodanig richten, dat dezelve in 't bin* nenfte met dat gewelt indringe, waar door deze verborgenfte en van de grootere flagaderen afgelegenfte vaatjes zo volmaaktelyk opgevult wor- den ? Npgtans zal hy, die dit zeer fyne vliesje begeert te zien, zonder deze koiift vergeeffchen arbeydt doen , veel minder zal 't iemant moge- • ' lyk zyn de bloetvaatjes in dit dunne vliesje anders te ontdekken. Dikmaals toont de droevige ervarentheydt, dat de [dolor coxarius]
heuppyn een kruys is voor de lyders , en voor de Geneesheeren een fchandtvlek > ze is menigmaal ongeneeslyk, ze wordt door geen genees- middelen verligt, ze luyftert na geen \yeficantïa\ blyntrekkendc midde- len 5 ze wederftaat het yzer zelfs en 't vuur. Hier over heeft die He- melfche Hippocrates al geklaagt, en geen wonder; zefchyntimmers haar zitplaats vaftgehegt te hebben in de zeer diep gelegene bloetvaatjes van't gemelde vlies, binnen de pan van de heup gelegen. Is't derhalven niet zeer moeyelyk, de geneesmiddelen ongefchonden 5 en met haar volle kragt aldaar toe te brengen ? In de afbeelding ziet ge het beloop, en 't getal der blöetvaten door
dit vlies. Nogtans moet gy gewaarfchouwt zyn, dat den Schilder, fchoon in zyn konft zeer ervaren , het wonderbaarlyke cieraadt der na- tuur niet gelukkig genoeg getroffen heeft $ om dat dezelve zo talryk, en zo door malkanderen verwart zyn, dafchet byna onmogelyk is haar na te botzen. Daarom beware ik dit deel aldus bereydt, en gebalfemt, in myne nieuwe Anatomifche Schatkamer , (dien ik nu wederom gereet make) opdat het een ieder waardig aanfchouwer , die zulks begeert te zien, zou kunnen worden vertoont. :.. V II, '
Van de Vaten, welke door den Kniefchyf zelfs, en het beweeg-
bare Kraakbeen in de knie y worden verfpreyt. Kom hier, ik zal U liefhebben, die begerig zyt de konft te leeren,
hoedanig Godt Uw lichaam gewrocht heeft ! eerft zult ge nieuwe en nooyt te voren befchrevcne zaken befchouwen. Niet lang is 'e gele* den,
|
|||||
•
|
|||||
AANTEKENINGEN. S97
den, wanneer m'y in 't opvullen van vaten, in een doodt lichaam, een
wonderbaarlyke vinding voor quarn. Heeft dog iemant wei ooyt aange- merkt, dat de bloetvaren zich door het lichaam van den kniefchyf heen/ dringen, en in een onnoemelyk getal zich in dëszelfs \meditullium~\ bin. nenfte verfchuylen? Nadien my nietgeheugt, zulks gefchiet te zyn, zal ik nu een afbeelding van deze zaak hier by voegen, maar daarna zal ik ook de vaten van 't kraakbeen vertonen. Die deze varen in den knie- fchyf7 van een bejaart menfch tracht te vinden, en te tonen, hy zal ver- geeffchen arbeydt doen ; maar indien hy kan nabootzen, 't geene ik ge- daan hebbe in een jeugdig voorwerp, alwaar de kniefchyf nog kraakte- nig en helder doorfchynende is , zal hy ze onderfcheydentlyk kunnen zien, en derzelver wonderbaarlyke verdelingen befpeuren. Dog op dat de zeltzame uytkomft van een gelukkigen arbeydt niet verloren gaat, is 't nootzakelyk, het deel aldus door konft toebereydt, zodanig te be- waren , dat het niet bederve, of de doorfchynentheydt benomen wordt. Dit beyde hebbe ik door een byzondere konft uytgewerkt; en aldus be- ware ik deze fraye vertoning onbedurven, by myne andere zaken. Wie dit leeze, denke mifTchien -, is 'er U dan, die zo dikmaals de
kniefchyven gebroken hebt, om derzelver aart te befchouwen , nooyteen van zodanige vaatjes, of een ftronk, of een tak voorgekomen ? Jk zal hem openhartig zeggen, dat ik, fchoon ik'er na zogt, nooyrdeze vaten gezien hebbe: Want als de kniefchyf gebroken is, om de bloetvaten te bezien, ftorten de vaten aanftonts haar vogt uyt, krimpen zich in , en ontvlieden aldus het gezicht van den aanfehouwer. JVlaar wanneer deze bloetvaten, eer de kniefchyf gebroken wort, door ingefpote wafch op- gefpannen zyn, en, de wafchagtigé ftoftè verhardende, daarna opgevult blyven, dan kunnen ze alle gezien worden. Jk bidde ü, aanziet de eer- fte Figuur van de eerfte Plaat, waar mede ik getragt hebbe een kniefchyf, genomen uyt een jeugdig lichaam , uyt te drukken ; ziet gy niet, dat die kniefchyf zo vol met bloetvaatjes is, dat dezelve byna geheel en al roodt is ? Maar de beenderen van oude lieden allengskens naauwer tot malkanderen gedrongen zynde, vernietigen zeer veele vaten , en maken een vafteren dikker t'zamenbinding, waar van daan ze door den ouder- dom wel vafter, maar te gelyk droger worden -, 't welk nergens klaarder raykt, als in de tanden, waar in men, wanneer de kinderen nog in haar tedere jeugt zyn, bloetvaten befpeartj maar in bejaarde, of ftokoude lie- den, zyn zy vap zichtbare vaten berooft. indien nay iemant tegenwerpt, dat ik kleynigheden onderzoeke, en
myuytkcbt, om dat ik in zaken van geen groot belang na te vorfchen Llllll 3 bezig
|
||||
P/S ONTLEET-GENEES.EN HEELKUNDIGE
bezig ben > ja, dat het genoeg bekent is, dat 'er bloetv'aten door allc de
deelen van 't lichaam verfpreydt worden^ en bygevolg ook door de been- deren zelfs. Dezen zal ik antwoorden, dat ik my verwondere over deze vryheydt, waar mede iemant durft ftaande houden, dathy weet, dat'er vaten zyn, die hy zelfs nog een ander ooyt gezien heeft. Waar uyt kent ge dk dan? wat is haar loop? waar zittenze? hoedanig een onder- fcheydt is 'er in den ouderdom, in de mannelyke jaren, jongeïmgfchap, en kindtsheydt ? alle deze dingen wel te kennen, en voor 't oog te kon- nen doen zien, agt ik meer, als alle giflïngen en verdichtzelen : een Ontleder mag niets aannemen, 'c geene hy niet ziet t niets van 't geene liy ziet, verzuymen, of kleyn agten: Want in 's menfchen lichaam is 'er niets te vergeefs gefchapen , en in het zelve wordt 'er niets te vergeefs eekent. Indien 't de Lezer niet qualyk zal nemen, moet ik hem vermanen, dat
ik nu tweemaal, en niet zonder verwondering, naauwlyksgelooflyke ge- vallen , ten ware ik 'er zelfs by was geweeft, gezien hebbe. Ik wierde om hulp verzogt by menfchen, die haar koufTebandea boven de knie zo vaft hadden toegebonden, dat daar door de vaardige en gemakkeiyke be- weging dezer deelen belet wierdt -3 wanneer het nu gebeurde, dat ze daar na over de ftraat gaande ftruykelden , waar door ze met het buygen van de knie ter aarden vielen, dog zonder ftoting van de kniefchyf, of pe- zen, waren door deze fchielyke büyging de zeer fterke pezen der fpie- ren, ó'iq het been uytfteken, gebroken,, Wie zou gelooft hebben , dit te konnen gefchieden, die weef, en overweegt de zware dikte der zei' ver? Nogtans heb ik de zaak zoduydelyk ondervonden, dat de opening of gaping tuflehen de afgebrokene deelen der pezen 20 groot was , dat men een vinger van een volwafTche menfeh over dwerfch daar konde in* leggen. Deze Lyders konden nog opftaan , nog zich oprechten , ja zelfs niet op de beenen ftaan zonder hulp van andere menfchen:, dienaar onderfteunden j maar waren gedwongen veele maanden te bedde te leg- gen, en eyndelyk wierden zy genootzaakt haar geheele overige Jeeftydt het lichaam onder 't wandelen met een ftok te onderfteunen, en op te heffen. 1^ He ; :. *-i Veele diRgen geven my.aanleydiag, om te geloven , dat 'er zomtydts
in de vliezen, pezen , ja zelfs in de beenderen zodanig een gefteltenis isy^ dat ze lichter, als natuurlyker wyze, uyt hare plaatzen fchieten, elders anders na toe wyken , ja ook breken kunnen. Welke ongemakken zo> lichtelyk niet gebeurt zouden zyn, indien 'er dtzQ^agradiathefis] zie- ke gefteltenis niet tegenwoordig was geweeft. Waarlyk diergelyks zien, IJ il! I wy
|
||||
A,;.A-N T E K E N I N GEN. ^9
wy in de \]jerni*\ breuken 5 wy moeren ons verwonderen, dar ze zöm- tydrs uyt zeer lichte oorzaken ontftaan, dewyl die zelfde menfchen wel op andere tyden zonder eenig letzel de grootfte bewegingen en pogingen hebben uytgeftaan. Wie weet niet, dat 'er dikmaals uyt eenfchrik, ont- steltenis, en een ligte beweging van 't lichaam, in fterke en arbeydrzame menfchen breuken voortgekomen zyn ? *t Is lang geleden, dat ik in myne aanmerkingen een voorval aangaande deze zaak gefchreven hebbe. Zeker man over ftraat gaande, glyden zyne voeten uyt in 't afgaan van de brug, door de gladdigheydt van de weg , zo dat hy fcheen te zullen vallen, echter door de vaardigheydt van zyn lichaam vermeydt hy den val, maar in die poging breekt zyn kniefchyf over dwerfch, zonder eenige ftoting tegen de ftraat. De genezing wierdt den Chirurgyn van Jilp, die toen ter tydt aldaar met grooten roem zyn koafl oefFende, aanbevolen , dog hy bragt hem geen verligting by, 't welk nogtans de fchult niet was van zo een goedt meefter : want de [fragmentd\ ftukken van een gebroke kniefchyf vereenigen zich dikmaals niet met malkanderen , om dat ze vereenigt zynde, by malkanderen niet kunnen gehouden worden, zolang tot dat ze aan een gegroey t zyn. Deze aan een groeying wordt dikmaals hier door belet, om dat de vaten vao de ft ukken zomtydts geen ftorFe genoeg, dienende om de beenderen vaft te hegten, verfchaflèn. Ik hebb» menfchen gezien , in welke de ftukken van 't gebroke been, ichoon ze met alle konft wel behandelt wierden , evenwel nooyt aan malkanderen- groeyden; maar een pyp van een yzere plaat gemaakt, rontom de fchou- ders of armen gedaan,, eavaft gemaakt,, gaf haar veel gemaks, dewyl de dcelen zo gcmakkelyk in haar plaats gehouden wierden , dar ze de ver- cyfehte bewegingen, op allerley wyzea konde veiTigten.. |
||||||
HL I i ;y..;,w-\-;u
F&n drg/ièierige Stoffe, welke in V gewricht van de knier
aff er den kniefchyf gevonden wordt. Het wort byna by alle^hedendaagfche Schry vers voor zeker gehouden,.
dat het wonderbare lichaam, I welk hier ter plaatze vaa de Ontlé- ders aangemerkt is, uyt een t'zamenfïel van klieren beftaat: voorna* mentjyk, na dat de zeer fchrandere Engelfche Ontleder Ctoftou Havers^ over liet zelre *yn gevoelea, op aanmerkingen Iteunende, m 't licht ge~ geven
|
||||||
iQoo ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
geven hccfc. Dewyl deze brave Man een afbeelding daar by voegt, de-
welke het maakzel van een klier ten eenemaal vertoont. Ik ben nogtans gedwongen te bekennen, dat ik niets klieragtigs vinde, fchoon ik deze deelen, door myn konft bereydt zynde, met naauwkeurigheydt hebbe onderzogt: want na dat ik met een zeer gelukkigen uytflag de vaten van dit deel met een wafebagtige itoffe opgevult , en vervolgens met een by zondere behendigheydt van hare wonderlyke ineenfchakeling ontwart hebbe, fchynt my deze klieragtige gedaante uyt loutere, maar zeer fyne, bloervaatjes te beltaan. Deze vaatjes hebben een geheel anderen loop, als alle andere vaten. Zekerlyk is 'er iets byzonders in, 't geen gy ver- geeffch in andere deelen zoeken zoudt. Maar het aanmerkelykfte fchynt my in dit werk voornamentlyk te zyn , dat den bondel dezer vaatjes over al bezet is met een zekere zeer glibberige ftofTe, dewelke byzonder wel na vet gelykent. De itofre zelfs van dit glibberige fmeerzel , 't welk alhier gevonden
wordt, wort zekerlyk van 't bloedt niet afgekleinft door hulp van klie- ren , gelyk de voornaamfte Autheuren wel willen , maar wordt in der daadt afgefcheiden van de uyterlte eyndens der [arteriola ferofa\ wey- ilagadertjes, dewelke zo fyn, menigvuldig, en niet zulk een byzonderen toeltel voorzien zyn, dat ze tot het uytvoeren van dit werk zeer be~ quaam zyn: want deze vaatjes worden zodanig in haar loop gefchikt, dat men nergens diergelyks ziet. Waarom zoude dog deze fynheydt, figuur, loop, en fchikking niet genoeg zyn, om een byzondere eygen- fchap aan dit vogt toe te brengen? Waarom zou 't nodig wezen, dat'er boven dit nog den natuur van een klier by quam , om 't zelfde te doen ? Hebbe ik niet over lang elders aangetoont, dat de uyteyndens der ïlag- aderlyke vaatjes in de lever, milt, ballen, enz. alleen genoeg zyn, om de vogten, ieder op zyn plaats , te bewerken , zonder medehulp van eenige bykomende klier. Indien iemant wilde tegenwerpen, dat alle de vogten onder malkanderen verwart zynde, in't flagaderlyk bloetonthou- den worden, en dat'er daarom alleen lyk nodig is, dat van dit algemeen, en alle zoorten van vogten in zich bevattende vogt, alle die byzondere vogten gefcheyden worden , en wel zodanig, dat de gal, melk, olie, zaadt, quyl, nu in der daadt in het bloedt zelfs zittende, alleenlyk we- derom daar van daan afgefcheyden worden: Ik heb niet anders te zeggen, • als dat ik gelove, dat 'er waarlyk de ftofïe van alle deze vogten in 't bidet tegenwoordig is, maar dat nogtans deze byzondere vogten, eer ze zoda- nig worden, nootzakelyk nog byzonderlyk bewerkt, en om hare byzon- dere natuur te verkrygen, verders moeten worden voltooyt. Dit alles fchynt
|
|||||
%
|
|||||
A.AN TEKENINGEN. ipoi
fchynt volbmgt re worden door den wonderlyken toerlel van deuyterfte vaatjes, dewelke daarom in zo eengroote verfcheydentheydt van maakzel in yder deel gevonde v/orden, op dat ze bequaam zyn urn zo veele ver- fcheydene vogten te maken. De oorzaak eyndelyk, waar door het gevoelen, aangaande het klier-
agtige maakzel hier ter plaatze, is onrltaan, is voornamentlyk deze* in dezen toeftel van vaten worden over al geplaatft , kleyne vliezige zakjes of [receflacula] ontfang plaatsje*, gelykenende na die, dewelke men in den endeldarm voornamentlyk, als mede in de dunne darmen verneemt, die de zeer geoeflende ontleedt kundige • Lifter den naam geeft van'za- mengehoopte klieren, waar van wy naderhant zullen fpreken. Omtrent deze ontfang plaatsjes zien we ontelbare bloetvaten, fynder als fpinne- webben, en ten enemaal in een byzondereloop gefchikt. Deze vaten kon- nenniet te voorfchyn komen , ten ware dezelve eerft met roodt wafch wel • opgevult zyn, en daar na in de zon by helder weder docr hulp van een goedt vergroot glas worden befchouwt : want indienge alle deze behiil- pen niet aangewent zult hebben, zult gy 'er te vergeefs na zoeken. Ze- kerlyk zal 't hier van daan komen, dat 'er weynige zyn zullen , die de- zelve zullen konnen zien, fehoon in wel bereyde voorwerpen zelfs. Maar ik, die deze vaten allengskens met alles te bezoeken , en dikwyls door een goedt geluk geholpen zynde, door proeven van zo veel Jaren heb ontdekt, ben gewoon by na dagelyks dezelve aan verfcheyde menfehen aan te tonen, en hier van daan durf ik verzekeren, dat de uyteyndens dezer flagadertjes bequaam zyn gemaakt, om dit glibberige vogt uyt de weyagtige ftoffe van 't bloed te fcheyden , en in de holligheden van der zèiver ontfangplaatsjes langzaam, maar gedurig neder te ftorten. Deze ontfangplaatsjes zal ik na dezen de Boerhaaviaanjche Holtens j!
groeven of' kuylen noemen, om dat de Hr. Boerhaave, Hooghleeraar van de Geneeskonft, Kruydt en Scheykunde te Leyden, myne byzon- dere vriendt, 't eerfte my daar over gefproken heeft. Schoon deze vaat- jes zo fyn zyn, echter kan 't vogt daar uyt gefcheyden zynde, al- hier de véreyfehte glibberigheydt van een dik flymagtig vogt verkry- gen, dewyl het in de fchuylhoeken van deze holtens vertoevende, ge- makkelyk kan verdikt worden. Maar waar 't vogt blyft, wanneer 't tuiïchen de gewrichten uytgeftort, en door 't wryven en bewegen fynder is geworden , zal ik naderhant onderzoeken,: 't zal genoeg zyn vóór 't tegenwoordige aangetoont te hebben, dat de flagadérrjes alleen het enigfte werktuyg zyn om deze ftoffe af te.fcheyden. ' M m m m m m IV.
|
||||
loo* ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
■ ■' i v. ' " •. ' •
. m -
Van 't Darmfcbeyl. «
DAt het \mefenterium\ darmfcheyl uyt een fyn vliezig maakzel be-
(laat, waar door de dunne darmen in de gedaante van een \bemis- fhcerïum\ halfrondt worden vaftgehoudcn , is aan alle ontleders genoeg bekent, Maar 't is niet lang geleden, dat ik met een groote oplettent- heydt het maakzel van dit vlies befchouv/de, en dat my toen zommige nieuwe zaken te vore quamen. Ik hebbe derhalven de fchryvers gele- zen, die hier van gefchreven, en figuren in 't licht gegeven hebben. Maar 't is gebleken, datze nog zommige dingen overgeflagen hebben, 't Schoot my te binnen , voor dezen dikmaals aangemerkt te hebben,' dat de wonden van den buyk? zodanig in defTelfs holligheydt doorgaan* de, dat het darmfcheyl doorboort was, binnen twee of drie dagende doodt veroorzaakten. OndertufTchen de zaak, gelyk 't behoort in te- •o-enwoordigheydt van den regter, om daar van bericht te gceven, zeer naauwkeurig en zorgvuldig onderzocht zynde, bleek 't klaar, dat het quetzende werktuyg niet verder doorgegaan , nog enig ander deel van belang behalven dit, beledigt was. Maar deze menfchen waren met zeer zware, onverdraagiyke en gedurige pynen in de buyk gequelt. Wie zou evenwei deze wonden dodelyk durven verklaren ? Waarlyk dit heeft de Autheuren nog niet behaagt, die hier van gefchreven hebben. Daar na heb ik van de hoenderkopers verftaan, dat ze, wanneer ze de hanen lubben, dezelve aanftonts doden , indien ze vernemen, dat in dit werk het darmfcheyl, fchoon zeer weynig, gequetft is: want ze Zyn by een onfeylbare ervarentheyd geleert , dat ze in 't kort moeten fterven van deze wonde, en dat ze door geen konft geholpen konne worden. Al 't welke leert, dat het darmfcheyl, fchoon over 't hooft gezien, echter in de buykwonden van een zeer groot belang is. Zo 't my maar eens of mo^elyk tweemaals, gebeurt was, dit te hebben ondervonden, waarlyk ik zou 't zo aanmerkens of gedenkenswaardig niet houden. Maar 't is nu aert en veertig Jaren geleden, dat ik door 't gezagh van de groot Achtbare Overigheydt dezer ftede tot Doctor van 't gerecht ben aange- ftelt, omme de dode lichamen van omgebrachte menfchen in deze volk- ryke ftadt, alwaar Godt betert! vele doodtflagen door den fchult van quaadtdoenders voorvallen, te onderzoeken, daar na over de geftaltenis * der |
||||
E N I N G
|
||||||||||||
A A N T E ■
|
*v
|
|||||||||||
E N. 1005
|
||||||||||||
der wonden verflagh by den regter te doen : Zo.dat ik door deze geie-
gentheyt betuygen'kan, dat ik nu menigmaal bevonde hebbe, '4. gene ik zo even gezegt hèb. Als ik het maakzel van 't Darmfcheyl met een oplettendtoogbefchou-
we, bevinde ik klaarblykelyk, dat 'er zeer vele fyne zenuwen door ver- ftrooyt worden. Ja daar en boven zie ik duydelyk, dat de .uyteyndens der bloetvaten zodanig niet eyndigen, gelyk de afbeeldingen der ontle- deren leeren, maar ze zyn dusdanig, als ik ze hierin de 2. figuur van de 2, plaat heb afgebeelt; op dat dog niemant met regt over dewaarheydt, v*an deze aftekening zou konne twyffelen, hebbe ik de delen bewaart, na welke deze afbeeldingen gemaakt zyn; deze uyterfte vaatjes zyn zo dun, als 't fynfte dons., en zo talryk, dat het darmfcheyl geheel roodc geworden is, na dat deffelfs vaten met een rode wafchagtige ftorfe op- gevult zyn3 zonder welke beryding zy ten enemaal het gezight ontvlie- den. Hoe wel ik gaarne bekenne, dat ik voor dezen het Darmfcheyl zodanig niet heb konne beryden : want niets moeyelyker houdt men m deze konft, als de wafchagtige ftofte zo verre in te dringen, dat dezel- ve tot in deze vaatjes doorgaat,5 en evenwel te gelyk zorg te dragen, dat die ftoffe niet verder voortgedreven wordt. Want indien ze verder aangedronge wordt, na dat ze tot hier toe gekomen is, dan wordt, het celluleufe vlies geheel en al met dezelfde ftoife vervult; maar wanneer ze dan nog verder gedrukt wordt, komt 'er een uytftorting van de wafch- agtige ftoffe buyten de vaten, in de gedaante van rode bolletjes. Nog- tans Oordeele ik, dat 'er zo lang-, als de wafchagtige ftoffe maar alleen overgegaan is in het celluleufe vlies , nog geen tegen natuurlyke uyt- ftorting buyten de vaten gefchiedt: want ze verhult aileenlyk de cellet- jes van dit vlies, gelykerwys de uyteyndens der fkgadcrrjes het Zelfde deden in 't leven voor de [iiutritio\ voeding. Dog men behoeft die ftof- fe zo verre niet voort te zetten, om dat dan de uyterfte eyndens der op- gevulde ilagaderen verduyfterc en belemmert worden. Daar en boven zien wy ook in 't Darmfcheyl zeer vele, zo groter als
kleynder klieren. Maar in 't Darmfcheyl van een menfch komt het [Tancreas Jfelltt] klierbedde van Afeliius nooyr te vooifchyn , gelyker- wys in de fchapen, zo dat 'er hier omtrent rele grovelyk mistaften. Indien de vaten van 't Darmfcheyl eerft opgevult zyn, dan bevindt men, dat deze hier en daar verfpryde klieren in 't fcheyl vaneen menfch gemaakt worden uyt zeer fyne bloetvanrjes, waar aan nogtans te gelyk een [pulpofa fubftantid] mocsagtige zelfftandigheit toegevcegt is. Deze vaatjes zyn zeer wondcrlyk, zo ren aanzien "van haar maakzel, aJs be- Mm mm mm 2 Joop;
|
||||||||||||
Ï004. ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
loop i ik kan ze op generley wyze uytdrukken, veel minder ineen figuur
afbeelden •> maar in myn nieuwe Anatomifche vergadering kan jk dezel* ve aantonen , en ik wilze ook aan alle waardige8 toezienders wel laten zien. Ik oordeie het ook zeer aanmerkens waardig omtrent de \_vafa laêïea~\
de Melkvaten, dat de melkvaten van de eerfte zoort , door deze klie- ren overgaande, zich verenigen met de melkvaten van de twede zoort: want zulks is my gebleken , wanneer ik een zeer fyne pyp, in een melk- vat van de eerfte zoort gebragt, en daar door een opblaiing gedaan had- de , wierden ook de melkvaten van de twede zoort door wint uytgezet, en de wint ging over tot in den [duBw thorackus] borftbuys toe. Dit verrigte ik met zulke fyne pypjes, dat 'er naauwlyks een fyne borftel in konde komen, dewelke de weergaloze Leydfche konftenaar JMujjchen- broek voor zes en vyftig Jaren tot dit gebruyk voor my gemaakt hadde. Ja- met blydtfchap herdenk ik aan myne oude werken , wanneer ik de melkvaten aldus opgeblazen, uyt het Darmfcheyl zelfs uythaalde, en in de lught opdroogde, op dat ik ze, gedroogt zynde y zou konne vertonen. Maar wat doet de ouderdom niet al verminderen! niets diergelyks kan ik nu doen: want myn gezigt is verzwakt, nog de brillen konnen dit geb.rek goet maaken. De melkvaten van de eerfte zoort nemen haren oorfpronk uyt de darmen met een zo zeer fyn beginzel, dat het onuytfpre.- kelyk en ongelooflyk isj zo dat deze donzige fynigheydt der zelver in 't geheel met geen prenten afgebeelt kan worden: Daarom was ik ge- woon, om't zo even gemelde oogmerk, myne pypjes in het melkvat te brengen, alwaar 't een duymbreet van zy.n beginzel uyt de darmen af. ftondt. Nadien nu het beginzel der melkvaten zo fyn is „ wie zou geloven,.
dat de Gyl in derzelver [ofiula. vaforum lacteorum) Mondtjes door de drukking van de lucht , of enig an.der lichaam ingedreven wort ?, Ik zoude liever geloven , dat zulks volbragt wordt door een [facuhas in~ f/ata] ingebore en van Godt ingefchapen vermoge, of kracht, 't welk gy mogelyk niet ganfch ongereymt een [attractio S. facultas attraffrix] aantrekkendt vermogen zoud konne noemen» 't Schynt my ook niet on- bewysbaar, maar vertoonbaar, dat yder deel van 't menfehelykelichaam, ja zelfs van 't geheel al, van Godt begaaft is met een zekere byzon- dere ingeftorte kracht, die aan, andere delen niet gemeen is , waar door de delen gemakkelyk en onfeilbaar dat gene konne doen, en bewerken, waar toe ze gefchapen zyn , en wat de geyl aanbelangt 3 ik denke., dat de geyl tot de verfpreyde klieren van 't Darmfcheyï gebragt, al- daar |
||||
A A N T E K E N I N G E N. ico," '
daar enigzints volmaakt , en helderder en zuy verder gemaakt wordt, door middel van de moesagtige uyteyndens der ilagadertjes , miïTehien zeer fyne zappe in de geyl Hortende; en dat aldus deze geyl volmaakter zynde verder gévoert wordt in den borfibuys: Want een Ireceptaculum • cbyli] ontfangplaats van geyl vindt men natuurlyker wyze niet in een menfeh.
Maar ik bevinde ook het Vet door het Darmfcheyl verfpreydt, met
zo vele zeer fyne bloetvaatjes te pronken, dat het geheel roodt daar door wordt, na dat ik dezelve met een wafchagtige ftorïe opgevult hebbe: ten andere kan ik door een ongemene kon ff dezelfde vaatjes ©n- derfchydentlyk zichtbaar maken, 't welke waarlyk iets uytnemendts is-, 't is niet lang geleden, dat ik géleert hebbe zulks te doen, maar nu doe ik dit zo zeker, gelyk ik 't alhier met een prent heb laten*afbeelden, waar van ik het voorbeelt in myne Cabinetten beware. Ja dit verhaal ik ook als iets aanmerkelyks, dat de \yena Mefaraic<e]
Darmfcheyladeren in de paarden met oprechte \yalvuld\ klapvïte&en hier en daar voorzien zynde, van my aangemerkt worden, 't welk my nooyt in een menfeh is voorgekomen, nog ik weet, dat zulks van an- deren is aangemerkt. Eens van myn gehele leven, terwyl ik de geneeskonft geoefTent heb-
be,' heb ik gezien, dat het Darmfcheyl van een menfeh door een [apofle- ma fiurukntuffi] ettergezwel verrot was geworden, en dat daar door de darmen ook, zynde van hare Darmfcheyl-banden ontbonden , vry en verwardt in den onderbuyk dreven,, terwyl nogtans de lyder onder- tu/Tchen, fchoon vooreen korren tydr, in 't leven bleef; Ik hebbe dit dode lichaam met myne eygen handen geopenr,- en ondervonde, dat de zaak aldus in der daadt was: My geheugt niet dat zulks ooyt in andere lichamen gezien, of befchreven is,, hoewel diergelyksdikmaais genoeg in 't net aangemerkt wort. Op zekeren tydt, wanneer ik het darmfcheyl onderzogt, qnam my
iets wonders daar in te vore, waar door ik twyfFelde, of 'er mogelyk behalven de bloétvaten-, geyl vaten , watervaten, vet varen, en zenu- wen, nog geen andere vaten in het'darmfcheyl waren,, als die tor nog toe bekenten befchreven zyn. ik zegge U dirmetwaarheydtenopregtig- heydt, dat my voor dezen gebeurt is, terwyl ik wegens gebrek van men- fchelyke lichamen de lichamen van heeften opende, dat ik in het darm- • J.c"eyl van een fchaap een ftuk van een gras (Ir oortje vondt, 't welk tuf» lenen het gedarmte en de klieren van't darmfcheyl geplaatft was $ het zat nog m de aderen., nog in enig ander zoort van, vaten,, dog evenwel in Mm mm mm 3 't darm-
|
||||
ioo6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
't darmfcheyl. Schuylen 'er derhalven aldaar in levendige dieren, nog
onbekende en na de doodt verdwynende Vaten ? gelykerwys die van /Ifel- lïus en Tecquetius niemant bekent waren. Waarlyk 't is my gebeurt in 't dode lichaam van een vrouwsperfoon, die te Amfterdam gewoont had- de , te zien, dat 'er een grote Heen in een van de pisleiders zat, belet- tende alzo den doorgang van de etteragtige ftofTe uy t de nier van die kant tot de blaas, waar door de pisleyder zo verre opgezwollen was, dat de- zelve een waterblaas verbeelde -y wanneer ik dit met aandagt befchouwde, vernam ik iets wonders: want ik zag, dat 'er uyt die opgezwolle plaats van den pisleyder zeer vele kleyne pypjes voortgekomen waren, dewel- ke verder voortgaande na het linker gedeelte van den buyk, vol van die etteragtige ftoffe waren. De nieuwsgierigheydt pordde my wel aan dit verder te onderzoeken, dog de eerbiedigheydt der vrienden liet niet toe het dode lichaam meer te fnydett. Maar wie is *cr tot nog toe geweeft, die het verfchil geeyadigt heeft,
of 'er geen andere wegen , door welke het water gebragt wordt in de blaas, buyten die zyn, welke wy tegenwoordig kennen? By deze gelegentheydt moet ik ook verhalen, dat ik onder myne
zeldtzaamheden twee kopere fyelden beware, dewelke in 't verledene Jaar Samuel Lion de Bonavente^ een zeer evaren Chrrurgyn onder de Joden, in myne tegenwoordigheydt uyt den top van den vinger van een agtjarig Meysje hadt gehaalt, na dat ze aldaar over 't jaar gezeten had- den 5 terwyi niemant wift, wanneer, en door wat weg, zy aldaar door- gedrongen waren. Ik weet wel genoeg, dat 'er fcherpe (pelden binnen het lichaam verborgen geweeft zyn} maar wie heeft ooyt horen zeggen, dat 'er twee kopere fpelden met hoofden , by malkandere leggende 3 imant uyt het voorfte gedeelte van den vinger gehaalt zyn ? 't fchynt voorwaar onmogelyk te zyn dezelve daar in te brengen. Voor dezen hebben wy menigmaal de bedriegeryen van liftige menfchen gezien , waar ' mede ze de onkundige in fchyn van een wondere konft bedrogen, maar ze konde zeer lichtelyk ontdekt worden. Wie zou dog voor enig geit lyden, dat hem zulke twee lichamen in den top van den vinger geftoken wierden ? Dit Meysje hadt lange Jaren zeer ellendig geklaagt over een grote, en onverdraaglyke pyn en fmert: zy hadde van ver- fcheyde Chirurgyns hulps verzogt, en zeer vele hulpmiddelen te ver* geefs gebruykt. Niemant vondt men, die zelfs konde raden, wat haar quaal was, en geen wonder: want indien zulks in een zeeï* vet of vlezig deel van 't lichaam gebeurt was, fchoon 't dan ook een wonder was geweeft , zou 't evenwel mogelyk gezien zyn. geweeft. Maar wie zou
|
||||
AANTEKENINGEN. ioo?
zou deze fpelden, binnen een tenger deej verborgen, zoeken, welk
deel miflfchien met een dun en weynig vet bedekt zynde, voor 't overi- ge geheel en al uyt pezen, of banden, en beenderen beftaat. Schynt het u nogfans minder wonder te zyn, dat een menfehuytzyn
mont een volkome viervoetig diertje , gelykenende na een hont, uyt* braakt ? dit heb ik over lang in myne Cabinetten met den druk gemeen gemaakt, maar 't wordt nu in dat weergaloze Cabinet bewaart, waar van de Tjoorhtchtigfte Key&er van Groot liuslandt tegenwoordig bezit- ter is, die gewilt heeft, dat deze myne zaken in den tydt van zo vele Jaren, met zo veel zorg, en naarftigheydt, van my vergadert, de zy- ne wierden. Maar ik verheuge my, dat ze een verblyfplaats hebben ge- kregen in 't hof van den Vbrft, by wien naauwlyks een onder de Prin- eeri van Europa kan vergeleken worden, zo ge let óp de onvermoeyde naarftigheydt, waar mede hy de natuurkunde onderzoekt, 't Is naauw- lyks te geloven, dat 'er zo groot een Monarch ooytgeweeft is, die met zo grote zachtzinnigheydt, goedtheydt, leydzaamheydt, en beleeft- heydt, alle goede konftenaars in haar konft wilde ondervragen, en ho- ren na hun verhaal, antwoort, en onderwys \ hoe leerzaam , ja ook hoe ootmoedig toonde hy zich als toehoorder.niet alleen, maar ook als leerling, en dat aan ider beroemt meefter in allerley zoort van konften ? Hy wilde voor twingrig Jaren insgelyks van my onderwezen worden, in de kennis van 't maakzel van 's menfchen lichaam, en toen heeft hy my met een groote oplettenrheydt gehoortj hy ondervroeg my over al- les naauwkeurig, en hieldt altydt in zyn geheugenis, dat hy maar eens gezien hadr. Wanneer hy voor drie Jaren geleden weder overgeko- men was, heeft hy my 't eerft aan myn huys bezogt, my groetende, frak hy zyn regter handt uyt, en riep, ó ! myn goede oude Meefter} en bewees my zo veel eer, dat niemant van zo groteri Monarch ooyt zulks zou verwagt hebben. ..:.= ■-„, '», -.;'■'- ..■"-■>■ "
.. V f * ., * .' •' '■ . ...-.;• .. ■■ , - , '■"'■. " '■■' ■ ■■ '„
■ v. ■ • . .
|
||||||
Pan de G)uyl of Spog.
DAt de quyl niet alleen nuttig om de gezonrheydr te bewaren, maar
ooktenhoogftenoGtzakeiykis, toont genoeg«fcze volgende zelt- zame gelchtedenis. Zeker Meysje van twaalf jaren, te Amfkrdam gebo- ren , ftadt een [ulcus ferfens nomodes] voorrertndc quaadraardige ver- zwering |
||||||
looS ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zwering gekregen , welke de onderde lip zodanig aangedaan hadt, dat
• 'er een groot gedeelte daar van uytgegeten zynde, aldaar een grote que»t- zuur vertoonde-, 't was affchuwelyk het aangezicht met zo een lelyke ' wonde aangedaan te zien, maar nog veel erger nogtans was de geftadi- ge druyping van fpog, 't welk met een grote menigte gedurig door de openftaande en gapende wonde voortvloeyde: hier door was de elendige gedwonge akydt een neusdoek tegen de lip te houden, waar mede zy het nedervloeyende vogt ftuyttede , en 't zelve te gelyk met het byge- bragte linne opnam. By een groot geluk is haar by geval tegengeko- men Adriaan Verduyn, die zeer beroemde, edelmoedige , en in 't oef- fenen van zyn konft zeer gelukkige Chirurgyn , dewelke de elende van dit Meysje ziende, heeft haar zeer beleefdelyk ge vraagt, van waar zy was, fen wie hare ouders? na dat hy uyt het antwoort verftaan hadde, dat byde hare ouders geftorven waren, en zy nu in 't Amfterdamfche Mennoniten Weeshuys opgebragt wierdt, heeft hy aanftonts medelyden met haar gehadt , en is uyt zich zelfs na de regenten van dal huys ge- gaan, zich aanbiedende, om 't meysje van dat zware pak van elende te verloffen, begerende geen andere loon, als de verligtingvandeleydtfter. Ze wordt aanftonts aan de. zorg van dezen man aanbevolen j die de ver- harden randen aan weerszyde zodanig afgefneden heeft, dat ze raauw en bloedig wierden, gelykerwys in de genezing van een \labium kporïnum\ hazemont, vervolgens twee naalden door de lip geftoken hebbende, bragt hy de fplyting der wonde tot malkanderen, en maakte dezelve vaft met draden, volgens de regels van de konft; waar door de wondt bin- nen zes dagen toegeheek, en de leydfter zelfs volkome genezen is, zo dat ze nu al het fpog gemakkelyk in de mont konde houden, en is?ten buydigen dagen toe gezont gebleven. ' \' 't AUeraanmerkelykfte in dit geval is , dat de leydtfter, terwyl zy zo
veel quyl verloor voor de genezing, een tenger en na haren ouderdom een zeer kleyn lichaam hadt, zo dat haar lengte geenzints met de Jaren over een quam j maar zo gaauw als zy door deze konft genezen was, begon ze "aanftonts op te fchieten , zo dat ze binnen korten tydt een behoorlyke lengte kreeg, en wegens deze grote en fchielyke verande- ring waren alle menfchen over haar verwondert. Hoe dwalenze derhal- ven, die, het fpog of fpeegzel voor een fchadelyk uytwerpzel hou- dende, het zelve wegwerpen, en menen, dat een menfch, zo veelte beter vaart, hoe dikwilfer hy het lichaam daar van ontlaft, gebruyken* de tot dien eynde quyl verwekkende middelen en taye deegkaekjes om te .kaaawen. Ik hebbe in tegendeel menigmaal gezien, dat 'er uyt gebrek van
|
||||
AANTEKENINGEN. ioo9
van dit vogt een [cibi fapëum] fpyswalging voortquam , dewelke van [morbi acuti\ fcherpe ziektens opkomen, en die haar mont dikmaals vol fpog hebben, dat ze de quyl moeten doorklikken; ja zelfs in [morbi chro- niet] langdurige ziektens komt 'er menigmaal een groote toevloedt van fpog-, wanneer ze dat uytfpouwen , worden de zieken erger, maar in- dien ze het fpog den tydt van drie dagen geduldig doorzweigen , wor- den ze zeer gelukkig genezen. 't Is gebeurt, dat ik alhier te Amfterdam gehaalt wierdt by een Me-
vrouw, klagende over een magerheydt, en vertering byna van 't geheele lichaam. Ik hebbe deze Vrouw zodanig verzwakt gevonden dat ze naauwlyks adem konde halen. De Geneesheeren over haar gezontheydt ten eenemaal wanhopende , hadden haar verlaten. Terwyl ik op alles acht gaf, om de oorzaken van de quaal te onderzoeken, zie ik by geval dat ze alle oogenblikken in een potje quylde, en aldus waarlyk haar nu byna verdroogt lichaam uytmergelde, Aanftonts heb ik haar gezegt dat ze zich matigen, het fpog doorflikken, en zo een goedt vogt niet zou uytfpouwen. Deze raadt fcheen haar wonderlyk, en daarom wyger- de zy 't in 't eerft, verzekerende, dat dit haar ten eenemaal fchadelyk en onmogelyk was. Dog als ik 'er wederom op aandrong , dat zy 't doen zou, gehoorzaamde zy. Wat een verandering van zaken ! Zy is in 't kort zonder hulp van eenig ander middel herltelr. Dit is de eerftemaai met, dat ik zulks gezien hebbe, maar menegmaale} immers in 't eynde van de ziektens is 't een gemeen gebrek. Indien 't verzuymt wort /dan wordt het dikmaals doodelyk, ; * Van de Krombeenen, wiens voeten van onderen wydt van Mal-
kanderen ft aan, en de knien malkander en aanraken. Dat zoort van menfehen zwiert met het lyf heen en w*er, die zoda-
mg met kromme [euro] beenen gaan , dat beyde de knien malkan- deren aanraken , terwyl de voeten van onderen wydt van malkanderen worden fe&S^ *' WMr V°°r ^ gebrek gouden moeft
S & /iyk ?ntft.°nt U?C een weekhey^t der beenderen, gelyk aande(SE. "f t %?£*$ enSelfchc ziekre ^uek' d™ of' t' fieVer
?fctetevldt dCr ,bandenJi Waar mÊde de a4rceyzels van 't dye en deze^küi tiavtoaak VVOr^n ' t0e te fchryven was ? Aldus ^ver
deze zaak m twyfFcl (bande , komt my een doodt lichaanv van een be- N n n n " n /aarde
|
||||
ioio ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
jaarde \yalgus~\ krombeen te voren. Aanftonts onderzogt ik zulks, en
ten eerfte begreep ik de reden van 't gebrek. Namentlyk in beyde de beenen was de inwendige holligheydc van't bovenfte van 't. fcheenbeen veel dieper, als de uytwendige holte van 't zelfde been, waar door noot- zakelyk het inwendige gedeelte van dit lidt moeft hellen na dat van 't andere , en beyde aldus malkanderen aanraken. Zie hier van de 2. Figuur van de 1. Plaat. Derhalven die deze menfchen, na dat ze volwaffchen zyn, aannemen om te genezen, en de genezing aanvaarden met werktuy~ gen en banden , doen qualyk -3 want het is onmogelyk in volwafïche menfehen te maken , dat de holte ondieper , of het aangroeizel van \ 'dybeen verlengt wordt, tot dat het met die holte overeenkomt: maar in de tedere jetigt vermogen deze werktuygen veel, en konnen dit gebrek voorkomen, ais mede die geneesmiddelen , welke de zurigheydt der vogCen na de beenderen gebragt, verzagten, en de daar uyt ontftane weekheydt der beenderen vaftmaken: Want fchoon^weynige met proeven deze zaak onderzogt hebben 3 echter ben ik verzekert, dat de beenderen van een menfch met een zekere zuiire vogtigheydt doortrokken zynde, zo week worden, dat ze de taayheydt en buygzaamheydt van een teentje verkregen hebbende, konnen worden gebogen , gclyk men ziet té ge- fchieden in die geenen, welke met de engelfche ziekte en fcheürbot ge- quelt zyn. Aldus hebbe ik bevonden , dat de beenderen der kinderen i in een zuure vogtigheydt lang geweekt, zodanig week worden. Blykt hier nu niet uyt de reden van die merkwaardige ziekte 3 waar
mede een Vryfter in Vrankryk aangedaan was, namentlyk wiens beende- ren alle zo week als koek waren ? Ook oordeele ik niets erger voor kin- deren te konnen zyn , welkers beenderen aldus aangedaan zyn, als dat ze gedwongen worden op hare beenderen te ftaan, en dat nog grooter quaadt is, te gaan. Want de weeke [junffurg ] gewrigten door de zwaarte van den opleggenden laft worden verwydert 3 derhalven veroorzakenze alle de qualen, dewelke men dagelyks in kinderen , met de Engelfche ziekte geplaagt, ziet te gefchieden. Befchouw maar eens de 2. Figuur van de eerfte Plaat, alwaar een kromte van 't dyebeen vertoont wordt. Op dezelfde Plaat in de 3. Figuur, ziet ge vier Toonen van een vol- waflche menfch, waar in buyten de oppervlakte van de huyt de huydt- tepeltjes van de huydt, en't net wy ze lichaam ontbloot, te voorfchyn ko- men: zy puylen waarlyk zodanig uyt, dat men ze duydelyk zien kan, ifldien het voorwerp in de zonnefchyn geftelt, door een goedtvergroot- glas bezigtigt wordt: om dat deze tepeltjes voortkomen uyt de uyteyndens der zenuwen, ontftaan 'er menigmaals [clavi] Exteroogen of Lekdorens, |
||||
AANTEKENINGEN. loii
dewyl de voeten door naauwe fchoenen al te veel gedrukt zynde, meer
repeltjes by malkanderen verzamelt worden , en worden zo hardt alseeldt, zomtydts als kraakbeen, hoorn, of een nagel, 't Is ook geen wonder, dat deze Lekdorens menigmaal zo gevaarlyk, ja zelfs doodelyk geworden zyn, wanneer een onvoorzigtig Meefter dezelve qualyk behandelt heeft. '.'•■. ■ VIL
Pan den Borftklier of Zwezerik,
Naauwlyks heeft 'er geen gedeelte van 't menfehelyke lichaam over-
vloediger ftoiFe tot twiften en oneenigheden gegeven , als het maak- zel van een klier j dewyl men ondertuiïchen nog in twyfïèl ist hoedanig het byzondere maakzel daar van is, uyt welke deelen 't zelve beftaat, hoe de klieren volgens de wet van de natuur in ware onderfcheydingen te verdeelen zyn, en wat eyndelyk haar oprecht gebruyk is ? Indien 't hier myn voornemen was* naauwkeurig de Autheuren op te tellen , die over dezelve gefchreven hebben, en uyt te leggen wat de klieren zyn, zou deze ftoftê een volkome groot boek uytmaken konnen, en mogelyk zou 'er aldus veel tydts onnut verloren gaan. Derhalven zal ik kortelyks voor ditmaal alleenlyk bekent maken, wat ik oordeele van de \_glandula tby- mus] Borftklier of Zwezerik ; ondertufTchen vriendelyk verzoekende, dat, wanneer iemandt wat beters gevonden heeft, hy niet wil nalaten my zulks mede te deelen. Voor deze in myn jeugdt heb ik geftadig myn tydt befteedt in 't oefFenen van de [anatome comparativa] ontleding der hee- ften • ik ontleedde toen dikmaals Paarden , veekydts ook lichamen van OfTen, alleenlyk om wat te onderzoeken -3 eens is 't gebeurt, wanneer ik de borftklier van een Os onderzogt hadde, dat ik my verbeelde een by- zondere {duffus] buys in dezelve ontdekt te hebben , waardoor het vogt, in het maakzel van de klier gefcheyden , afgeleydt wierdü. Ik beelde my in gelukkiger dan den Koning van Perfien te zyn f De ader die door de borftklier verfpreydt wort, vertoonde zich klaarlyk van*zo eendoor- fchynendt maakzel en dunte, als of het een Water vat zonder klapvliezen was geweeft , en ze ontlafte zich in een van de mamaderen. Aanftonts heb ik dit aan den Schilder overgegeven, om daar een afbeelding van te maken (nadien ik toen ter tydt zelfs niet bequaamlyk genoeg fchilderen -kende) die de zaak zeer"wel in een figuur uytgedrukt heeft: Naderhant, als ik deze zaak wat naauwkeurigcr overwogen hadde , hebbe ik zulks aan de geleerde Waerelr niet willen mededelen. Maar war quaadts zou N n n n n n 2 ik
|
||||
^ioia' ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
ik daar mede gedaan hebbe ? Dczt tak uyt de borftklier fptuytende, en van daar uytgajnde, ontlafte zich klaarblykelyk in de mamader 5 onder- tufiehen was deze \canalis~\ pyp geheel en al van anderen verfchillende , als zynde doorfchynende en dun, volkome na een watervat gelykende. Indien zyn gebruyk was, het bloedt van deze klier wederkerende in de aderen te brengen, waarom zou d^n deze eene ader zo veel van alle an- dere bloetvoerende aderen verfchillen ? Voorwaar de meikaderen van de eerfte zoort beftaan uyt dikker en fterker rokken, als die van de tweede zoorr. De geyl wort door de meikaderen van de eerfte zoort gebragt boven in de verfpreyde klieren van "'t darmfcheyl, en gaat wederom van onderen uyt de zelve klieren ; maar daar na zyn de meikaderen van de tweede zoort breeder, en van maakzel even dun en fyn 3 als de water- vaten, en hebben ook weyniger klapvliezen. Is 'er geen reden in de na. tuur, waarom deze dingen alzo geftelt zyn ? Zo ge oordeelt, ja : dan zal 'er ook een zekere oorzaak van dit byzondere maakzel in dezen tak van de borftklier wezen. OndertufTchen , wat 'er van deze zaak in een menfch is, welkers groofc-
heydt ten aanzien van een Os zo kleyn is, heb ik evenwel nog niet ont- dekt : want voor dezen heb ik my vergenoegt deze vaten met wint op te blazen 3 gelyk ik ook hier gedaan hadde. Wat het ook zyn mag , ze- kerlyk quam'er in den borftklier te voorfchyn èic doorfchynende dunne tak) die ik voor een \_duBus excretorius~\ uytwerpende buys gehouden . hebbe •, indien dezelve akydt en overal op die zelfde plaats zodanig ge- vonden wierdt , zou "'t nog twyfieJagtig" zyn , of 1t met regt voor een uytwerpende buys moeft werden erkent ? Dit, meene ik, zal my worden toegeftaan^ dat deze dunte zodanig niet te vergeetfeh gefehapen is. Ik kan ook niet geloven, dat de aderen alleenlyk het bloet wederom voeren. Want waarom zouden de \vena mefaraicd\ fcheyladeren het bloedt alleen in de \_finus venaportarutn"^ groef van de poort-ader brengen ? Waar- om zoudenze den drank en \ fynfte van de geyl niet zo wel opflorpen, datze 't alhier met het bloet vermengen■? Maar zo ge deze buys vanden borftklkr ontkent, geloof ondertuflehen raetmy, dat de vogtigheydt in den borftklier toebereydt door de aderen in 't hart gebragt wort. 't Moet U niet vreemt te voren komen , dat ik zeg, de vogtigheydt of zap in den borftklier toebereidt: want bet is niet te geloven , dat zulks alleenlyk gefehiedtdoor een \_percolatio~\ doorzyging, gelyk in een Zeeft; maar het byzondere maakzel der uyterfte flagadertjes i's alleen bequaam, om de ontfange deelen van de daar bygebragte vogten in een nieuwe gedaante te veranderenr, bewerkea, en te vryyen, De borftklier derhalven een. klier zynde,
|
||||
AANTEKENINGEN. 1013
zynde, zal ook uyt loutere vaatjes beftaan, maar uyt geen kleyne kliert-
jes: want indien 't zo was, dan zouden alle deze klieren, en ieder in't byzonder, door byzondere vliesjes onderfcheyden moeten wezen, 't wel- ke rot nog roe niemanr aangetoont heeft; daarom is 't niet geoorloft vol* gens de werten der ontleetkunde dezelve te verzinnen. Myn gevoelen fchynt eenvoudiger, en daarom nader aan de waarheydtj
blykr het niet overvloedig uyt myne vertoningen, dat de uytcrfte varen geheel anderssgevormr zyn, alwaar een ander vogr toebereydt en afge- fcheyden wordt? Indien hier over iemant twyrTele, hy kan dit in alle de door my bereyde ingewanden duydelyk zien : De onverwinnelykfte Keyzer van geheel Ruflant heeft van alles de voorbeelden in zyn Cabiner. Ta ook ten mynen huyze heb ik alles wederom op nieuws door een on- vermoeyden arbeydt zodanig toebereydt, dat men 't daar ook zien kan. Want andere varen zyn 'er in de maag , tot de vryving en koking va» de fpysj andere in de lever, waar in de gal gemaakt wort, zonder eeni- gen toeftel van klieren j in de nieren verfchillenze wederom ten eenemaaï van de voorgaande, om de ftinkende oliën en zouten van 't bloet af te lcheyden< Maar U, die oordeelt dat deze dingen anders geftelt zyn, verzoek ik, zulks te vertoonen3 ik voor my zal alles getrouwe!yk voor 't gczigt brengen* vul
Fan ,'t Borfibeen*
Onder die dingen, dewelke men in 't ware rnaakzel der deelen van 't
menfchelyke lichaam naauwkeuriger bepalen moeft, zultgemetregt de h&llïgheydt ftellen, dewelke zeer veele zich verbeelden te zyn onder 't [fternuni] borftbeen, tuffcrien de vliezen van't middelfchot van de borft, en die zy gewoon zyn aan te merken, als een derde of vierde holligheydc van de borft.v Ik zeg U, dat deze nooyt in een menfeh gevonden wordt> fchoon de beroemde Ontleders dezelve befchreven, en ook met figuuren afgebeelt hebben. Jk weet, dat de verma&rtfte Chirurgyns deze holte valtgeftelt hebben, en verzekert, dat dezelve dikmaals met etter vervult wordt door een voorgaande ontfteking, 't welk ze daar na door een gat *n 't borftbeen te boren tragren uyt te halen. Jk hebbe deze zaak met die voorzigtigheydt , als de liefde tot de waarheydt vereyfcht r onder- 2ogr, en altoos bevonden , dat hier nooyt eenige of diergelyke hollig- fieydt tegenwoordig is : Want indien ge in 't doode lichaam van een * " N n n n n n 3: menfeh |
||||
ioi4 ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
menfch naaiiwkeurig de tuflchenplaatzen van de beenagtige uyteyndens
der ribbens en kraakbeenderen, dewelke zich met het borftbeen vereeni- een opengefneden zult hebben; en wanneer gy dan vervolgens voorzig- tie en langzaam het borftbeen van 't voorfte gedeelte affcheydt, zult gy zekerlyk zien, dat aldaar geen holte gevonden wort. Maar, als gy het borftbeen , op deze wyze van 't middelfchot en 't hartezakje losgemaakt, opiigt, dan vertoont het middelfchot aan weerskanten van 't borftvlies afwykende, een zoort van holligheydt tuflchen het dubbek vlies van 't middelfchot} welke holte nogtans te voren van de natuur niet gemaakt was. Ja dat meer is, zo menigmaal, als ik het borftvlies van het onder- leggende celluleufe vlies affcheyde , wort 'er ook een holligheydt ge- vormt , die insgelyks altydt gemaakt is, gelyk ik van de vorige gezegt hebbe. Ook is 'er geen fchyn van eenig gebruyk of nootzakelykheydt v*m deze gemaakte holligheydt. ' Nogtans, op dat ik deze zaak op 't allerzekerfte voor t gezicht zou
konnen vertonen, heb ik aldus het werk aangevaart. Ik heb het doode lichaam van een kindt geopent, en de nederdalende ftam met een wafch- agtige ftofFe zodanig vervult, dat het hart en de long geheel en al van de toevloeyende ftofFe vervult wierden} na dat zulks gedaan was, hebbe ik de geheele borft over dwerfch doorgefneden, zo onder als boven 't Hart gelyk men gewoon is de groote Viflchen in mooten te fnyden. Wat dan ? Waarlyk de minfte holligheydt onder 't borftbeen quam 'er niet te voorfchyn , die men 'er zekerlyk moeft hebben gevonden s indien dezelve oyt de natuur aldaar gemaakt wierdt. Maar niets minder, als dat. Overal zit de long digt tegen het borftvlies aan , het hart legt in 't midden, gelyk in een levendig menfch, zynde zodanig geplaatft, dat het met zyn punt na de linker handt helt. Derhalven, nadat ik dit alles zo duydelyk gezien hadde, hebbe ik deze moot van de borft daar na gebaifemt, en aldus toebereydt zynde onder myne drooge nieuwe be- reyduwn geplaatft: ik hebbe daar ook het borftbeen van een kleynkmdtje byeedaan , te gelyk met de kraakbeenderen der ribbens aan 't borftbeen vaftzittende, gelyk in de 3. en 4. Figuur van de 2. Plaat te zien is: dit alles is met zo een gelukkigen uytflag toebereydt , dat met alleen de Mam- en tuffchenribbige bloetvaten , maar ook die , dewelke door de tuffchenribbige fpieren heen loopen , ten eenemaal en onderfcheydentlyk vervult zyn \ zo dat deze geheele bereyding zeer duydelyk en net te voorfchyn komt, zonder eenige of de minfte tegennatuurlyke uytftorting van de wafchagtige ftofFe buyten de vaten -t maar men ziet deze ftofFe zeer fraay, en zoo fyn als een dauw zich verfpreyden , gelykerwysojize ;-■ . '«, [humor
|
|||||
INGE N.
|
||||||||||||
AANT
|
^ iv je in
|
|||||||||||
ior?
|
||||||||||||
[humor chylo-ferofus] geylagtige Huy of voedende Wey in onze leven-
dige lichamen tot voedtzel aldus verfpreydt wordt. Voornamentlyk zyn de kraakbeenderen der ribbens alhier doorfchynende gebleven j ik mene; dat'er waarlyk niets moeylyker in deze konft is, als dit te doen, 't welk die geene 't beft vernemen zullen , die het hart hebben, om my na te volgen. Derhalven heb ik geoordeelt-, dat dit ftuk metzorgvuldigheydt bewaart, en onder myne zeltzaamfte zaken geftelt moet worden, op dat de dieven my zulks niet afftelen , die als vrienden in myne Binnekamer toegelaten zynde, met een onuytfprekeJyke ftoutheydt uytmyn huysme-* de nemen 3 't geen ik haar tot voldoening van haar wenfch vertoon -, en met deze roveryen nog niet te vreden zynde , brengenze daar na deze myne afgeftole bereydingen in andere Landen en Koninkryken, zy ver- toonen ze aldaar voor de hare , en geven voor dat ze zodanige dingen door hare konft en handen konnen toebereyden. Eenige maanden zyn 'er verlopen, wanneer ik de roede van een menfch met een ongelooflyken arbeydt, groote zorgvuldigheydt, en een zeer gelukkigen iiytHag zoda- nig hadden bereydt, dat ik nooyt zo mooy 3 zo klaar en zo duydelyk zulks gezien hebbe y beyde de twee zenuwagtige /pongieuze lichamen quamen duydelyk en in haar geheel te voorfchyn , als mede het derde kleyne, geheel alhier uytgefpannen , tot boven het hoofrje van de roede -, insgelyks een [Taraphïmofis'] Spaanfche kraag in den celluleuzen rok, zynde een t'zametrekking of tegennatuurlyke te rugtrekking van de voor- huydt3 waar door het hooftje van de roede niet bedekt kan worden; ook zag men het ware maakzel van den pisweg , te gelyk met het van al Je kanten omringende fpongieuze lichaam. Waarlyk het fraayfte van al 't geen, dat ik ooyt heb konnen bereyden, hadde ik beleefdelyk aan een zeer onwaardig menfch vertoont , en hem alles uytgeleyt, 't geene ik dagt betamelyk te wezen. Maar wat looq heb ik van hem getrokken ? hy heeft het van zyn voetje afgerukt, waar op het ruftede, en diefagtig met zich genomen. Insgelyks andere 'in Vrankryk en Engelant vert'oo- nen diergelyke roveryen voor het haare, dewyl ze de ribbens van my op deze wyze met groote moeyte toebereydt, te gelyk met de daar aan- zittende fpieren , overal heen gebragt hebben , om ze te laten zien ; Riaar daar door omzigtiger geworden zynde, ben ik genoorzaakt na de- zen, weymger vryheydt te verleenen aan die geene, dewelke verzoeken om myne dingen te zien. Indien iemant de roede van een menfch, aldus bereydt gelyk ik hebbe befchreven, gezien heeft, hy kan verzekert zyn, dat dezelve van my diefagtig ontnomen is; want tot nog toe heeft nie- tnant een diergelyke gezien, nog ik heb 'er zelfs ooyt zodanig een konnen |
||||||||||||
loió ONTLEET-GENEES. EN HEELKUNDIGE
bereyden. De Edele en Wakkere 'Dajfel, die te Lunenburg woont,
heeft 'er ook een van my toebereydt, en door my op zyn verzoek aan hem toegezonden , maar verfcheelt veel van die , waar van ik ver* haalt hebbe. 1 yv. *
Van ds Klootaders Breuk , verfcheyde Breuken ,
en de Waterblaas.
't ITT as te wenfchen, dat die geene, dewelke aan de ontdekte ziektens
W nieuwe namen geven , altydt zorg droegen, dat'er in de zelve te vormen naauwkeurig wierdt waargenomen een oprechte overeenkomft van den naam met de natuur van de zaak zelfs , daar ze aan gegeven wort. Welke oorzaak , bidt ik U 3 raadt ons, de verwyderde aderen van de ballen te noemen met den naam van [hernia varicofa f cirficele] Kloot- aders Breuk ? Hadt men niet behoort haar den naam van [yarices ve- narum Jftermatïcarum~] aderfpatten der zaadtaderen gegeven te hebben ? In der daadt, de aardt van dit gebrek is niet anders als een verzameling der aderen , die boven haar aangebore grootte verwydert, en dikker ge- worden zyn. Maar een [Hernia\ breuk van een geheel andere natuur zynde, moet geenzints met dit gebrek vermengt worden. Een breuk na- mentlyk is een \dilatatio\ verwydering, nooyt een [ruj>turd] breuk of fcheurzel, van 't \_feritonaum~] buykviies, waar in buyten haarnatuur- lyke plaats infchieten het net, de darmen, milt, waterblaas , baarmoe- der, ja zomtydrs de geheele vrugt, en wel zodanig, dat dit alles uyt- wendig getaft kan worden. Hebben de aderfpatten wel eenige overeen- komft met een van deze dingen ? Zekerlyk nooyt vindt men omtrent dezelve een verwyderde zak van 't buykviies. Ondertuflchen moet gy U niet verwonderen , dat ik onder de licha-
men , die een breuk maken , telle de waterblaas, milt, baarmoeder, en geheele vrugten : want zulks heb ik in myn pradyk waargenomen, maar nu kan ik 't niet befchryven, om dat het my van myn voornemen zou afleyden. De aderfpatten worden lichtelyk ontdekt door de vingers, wanneer iemant met dezelve deze deelen aantaftende, zich verheelt wor- men te voelen. Maar die met deze quaal gequelt zyn, dewyl ze niets quaats daaruyt
gevoelen, achten 't weynig. Gemeenlyk komt dit gebrek van een ge- weldige drukking of kneufling der deelen. Nogtans heb ik veeltydts bevon-
|
||||
AANTEKENINGEN. loïf
bevonden dat in oude liedens het \_hydrop fcrot'i] water ;n \ zakje daar.
uyt on titaan is 't we k ze wederom verkeerdelyk een [hernia aquoja S. hydroccli] waterbreuk noemen. Deze ziekte kan wel genezen wor- den door middel van het vverktuyg Trocart genaarnt, als ook van een lancet daar men de aders mede opent, op dat het water door de wont wegloopt* gemeenlyk groeyt dog deze quaal fchielyk wederom aan. Maar zo ge de genezing aangevaart zult hebben met het klootzakje van boven aan de zyden te openen, en dan de wont met een Jange wiek, beftreken met een zalf, gemaakt uyt ung. rofat. met mercur. j>r<ecij>> rubr. vermengt, opgevult, totdat 'er een ligte ontfteking, en een daar op volgende klyne verzwering, de u ytzak ken de vliesjes verrot, en gy dezelve met een tangetje uyrgehaalt zult hebben \ heb ik aangemerkt, dat ze daar na dikwyls volkome genezen zyn/ Maar zomtydts konnen de aderen in 't zogenaamde [membrana dartos~\ vlezige vlies , 't welk men om zyn eygenfchap den celluleufen rok behoort te noemen , ook met zodanige aderfpatten aangedaan worden; want deze zyn za menig- vuldig,dat dit vlies, wanneer de aderen met een wafchagtige ftoiFe opgevult zyn, geheel en al, gelyk 't roodtfte bloet, zeer roodt van couleur zich vertoont. Eyndelyk laat my nu toe hier ook by te voegen, en in ordre teplaat-
zen, 't gene ik zo even gezegt hebbe, dat onder de breuken moet ge- relt worden, namentlyk de breuken van de blaas, milt, baarmoeder, en van de gehele vrugt. Dat de waaterblaasbreuk voor een opregte breuk moet gehoude worden, blykt hier uyt, om dat dezelve ook een verwy- defing van 't buykvlies is , waar in de waterblaas gevallen en uyt zyn natuurlyke plaats geftoren zynde, het zakje bezet. Dit fchynt wel won- der, en verre van de waarheydt, ja by na onmogelyk, echter i$ 't my gebeurt, zulks tweemaal gezien te hebben j en dat deze zaak klaarbly- kelyk aldus gelegen is, wordt hier uyt bewezen , om dat de menfehen, met deze quaal bezet, haar water niet konne maken, ten zy ze het zak- je, met beyde de handen aangegrepen hebbende, perffen , en aldus het water uytdrukken. Op dat ik ten volle van deze zaak verzekert zoude zyn, heb ik het dode lichaam van den eene geopent, in tegenwoordig- heydt van den zeer vermaarden geneesheer Terras GueneUon, en den Chirurgyn Tiet er Adriaanze, die te gelyk metmy gezien hebben, dat de zaak zodanig geftelt was. Eens heb ik een Mtltbreukgezien, alwaar de milt in der daadt neder-
gezakt was, in 't verwyderde buykvlies; het voorval heb ik in 't Am- IterdamicheGafthuys aangemerkt. Een bejaarde vrouw haddein de linker O o o o o o Jiefch
|
||||
ïoi8 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
.liefch eengroot gezwel, 't welk wierdt gehouden voor een moerkoek in de
baarmoeder na 't kramen overgebleven, en aldaar aangewafTchenj andere meenden, dat het een kout ettergezwel was. Maar in 't dode lichaam hebbe ik met waarheydt gezien, dat de milt aldaar nedergezakt was, en deze breuk voortgebragt hadt. Wie zou dog ooyt geloven, dat de baarmoeder te gelyk met de vrugt
daar in zittende, een ware breuk kan veroorzaken ? echter heb ik zeer wel en duydelyk gezien, dat dit eens gebeurt is ; gy moet my hier niet 20 begrypen, dat ik 'er een \j>rolapJus uteri extra vaginam'\ neder- zinking van de baarmoeder buyten de fcheede door verfta. Ja geheel wat anders. Ik heb een Edele Juffrouw gezien, wien over-
lang een groot gezwel omtrent de benedenfte delen van den buyk; naaft aan de liefch, gezeten hadt, 't welk eygentlyk uyt de holligheydt van den buyk voortquamj maar het gezwel tot etter verteert zynde, is zeer wel genezen geworden, en niet lang daar na is ze bevrugt; watgefchiet 'er? Gy weet, lezer, dat menigmaal na een ettergezwel van't buykvlies en den buyk, als mede na de genezene wonden tot in de holligheydt van den buyk doorgaande , het maakzel van 't wederom tcegeheelde buykvlies op de plaats van 't \cicatrix~\ lidtreken verzwakt blyft, waar door de aldaar te voren beledigde plaats na zware pogingen, en hevige aanvallen verwydert wordt, wegens de verkrege zwakheydt nietmagtig zynde deze drukking te verdragen, waar door een zware en gevaarlyke breuk ontftaat. Zulks is hier ook volkome gebeurt: want de baarmoeder door 't groeyen van de vrugt opzwellende, verwyderde deze plaats van 't buykvlies, en vervoegde zich in deze verwyderde zak zo verre, dat eyndelyk de vrugt met de baarmoeder tot aan de knien toe van voren afhong. Naderhant, wanneer de arbeydt naderde, wierdt de baarmoeder met de vrugt door de vroedtvrouw opgeligt, op dat ze zo lang op haar behoorlyke plaats bly ven zou, en aldus is zy , na dat 'er een welgemaakt kindt door de natuurlyke wegen ter waerelt gekomen is, een gelukkige kraamvrouw geworden. Is dit niet waarlyk een oprechte breuk in 't verwyderde buykvlies. Om eyndelyk wederom op den weg te komen y daar ik van afgegaan
was -y ik ben van dat gevoelen, dat de aaerfpatten van V balzakje , die in de jeugt gekomen zyn , in den ouderdom veranderen ineen waterzugt van 't zakje, om dat de geeften beginnen te ontbreken, endekragren daar van afhangende; wanneer nu de opüorpende adertjes zo gretig niet meer, als voor dezen , de uytgewazemde vogten, uyt de eyndens der flagadertjes uytgeftort inzweigen, waar door de zelve alhier vergadert zynde
|
||||||
i .... «.
't
|
||||||
AANTEKENINGEN, 1019
zynde, de delen meer en meer verzwakken, en alzo eyndelyk een op- rechte waterzugt van 't balfakje voortbrengen. Jk weet, dat 'er zeer vele al dit werk aan de watervaten toefchryven, maar waarom worden de aderen uytgefloten ? waarlyk zy fchynen my in dezen van 't vooraaamfte belang te wezen, en ik geloof by na, dat de oorzaak van allerhande water- zugt , namen tl yk het [a/bites] buyk water, het [anajarca] water van 't ge- hele uytwendige lichaam, &c. inzonderheydt zit in een zwakheydt en qualyk gefteltheydt van de uyteyndens der aderen $ 't geheugtmy nunog wel, 't geene ik voor dezen befchreven hebbe, dat de gehele moerkoek, waarin natuurlyker wysgeen Watervaten zyn, zo ze lang in 't lichaam van de vrouw blyft, verandert kan worden in \_hydatides~] waterblaasjes $ 't zelfde heb ik ook gezien in de gehele Je ver, als blyktin 't Cabinet van den Keyzer van Groot Ruslant. Waarom zou nu het zelfde in andere delen niet konnen gefchieden? 't behaagt defchryvers, deze z/ektens aan de gebrokene watervaten toe te fchryven, 't welk ik geloof zomtydts wel te gefchieden, ondertufTchen oordeeie ik, dat deze gevallen meermaals van de gemelde oorzaken voortkomen. Ik voeg nu hier nog enige weynige aangaande het binnetjfte vlies der
blaze by, 't welk 't digtfte aan de holte van de wat er blaas gelegen is. Waar van voornamentlyk aan te merken isf dat deszelfs gedeelte van 't overige afgefcheyden zynde, door de pis of waterwegen zonder gevaar van 't leven kan uytgeloft worden. Wie zoude dit ooyt gedagt hebben? Zekerlyk ik nooyt. iViaar een getrouwe ondervinding heeft het my ge- leert. Zeker kraamvrouw , na dat ze door zeer fcherpe pynen in de buyk afgemat en by na gefneuvelt was, geboodt eyndelyk my te laten halen. By haar komende, vroeg ik haar of ze v/el gezuyvert was door de llochiorumfuxus'] kraam vloer, of ze van de [fecmidwa;'] nageboor- te verloir was, en of ze wel gemakkelyk haar water loosde? waar Op ze antwoorde, dat dit alles zeer wel gefïelt was; ondertuiTchen hoorde ik haar nogtans van een onlydelyke pyn in de buyk klagen , waarom ik haar een verzagtende en pynftillende [flyfier] darmfpuyting, voor- fchreef, te gelyk ingevende een verdovendt geneesmiddel om de hevig- heydt der pynen te ftillen } ik belaftede daar en boven , dat men de ge- hele buyk met mg, alth, zoude firyken , en aldus ben ik gefcheyden. Wedergekomen zynde, bevondt ik dar deze middelen niets geholpen hadde, maar dat de pyn onverzettelyk bleef volbarden: Wederom op nieuws vragende, of ze wel gemakkelyk genoeg konde wateren, kreeg ik tot antwoort, zeer wel, en dat zeer veel hnne doeken dit dagelyks getuygdea, dewelke onder haar lichaam gedoken zynde, altydt wel O o 000 o 2 bevog-
|
||||
T020 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
bevogrigt daar weder van daan gehaalt wierden. Derhalven heb.ikmy
by de bovengemelde middelen gehouden. Wat dan? voor de derde maal komc ik weder, en bevinde haar, als
voren. Ik ftondt verbaaft, dat ik niets te weeg bragt, fchoon ik de befte verzagtende, wintbrekende, en pynftillende middelen gebruykte: wanneer ik my fchaamde, dat myn kermende zieke geen verligting van my kreeg, ondertafte ik haar eyndelyk, en bevoelde met myn vingeren den gehelen, buyk, dien ik ongelooflyk opgezwollen en verhardt bevondt. Verwondert zynde, hebbe ik de [catheter'] blaaspeylder of onderzoeker in de blaas gebragt; aanftonts is 'er een onnoemelyke kragt van water uytgeborften x en te gelyk de pyn verzagt. Naderhandt is 't zelfde hulpmiddel vele volgende dagen dagelyks herhaalt, en dat met een gro- te verligting van pyn. Ondertuflchen wierdt men gewaar, dat de op- pervlakte van den blaaspeylder zwart wierdt, waar uyt niet duyfter bleek, dat 'er ook iets quaadts in de blaas verfchuylde: en zeker dit vermoeden was niet zonder reden : Want, ziet, na het verloop van weynige dagen bezet een vlies denkpis weg, het welke aangegrepen zynde, en niet vaft- zittende, gemakkeiyk door de hant uytgetrokken wiert, en afgehaalt zynde was \ al vry groot; ik heb een gedeelte , daar van afgefneden, laten aftekenen , gelyk in de i Fig. van de * plaat te zien is: want ik mee- ne, dat dit zeer zeldtzaam is> Ik heb 't nooyt meer, als deze reys ge- zien Daar na is deze vrouw volkomen gezont geworden, bevrugt, en beeft gelukkig gekraamt. Ik ben van gedagten, dat de waterblaas al- hier met een ontfteking is aangedaan geweeft, die vervolgens in het vuur is verandert , gelykerwys uyt zeer vele voorbeelden blykt , dat den \tuniea ïnteitinorum ^/^'fluweelen rok der darmen, welke vol van zenuwtepel tjes is, afgefchey.den zynde van de darmen, door den afgang is ontlaft, na dat de darmen eerft met een fcherpe ontfteking, en het daar op volgende vuur aangedaan waren geweeft. Ik geve dezen fluwelen rok ook den naam van den [tunica villo-pa~
pillofa\ tepelagtïgen rok , om dat ik aangemerkt hebbe, dat die fluwee- le oppervlakte te gelyk ten enemaal tepelagtig is; op de zelfde wyze zvn de binnenfte delen van onze wangen in haar bekleetzelgeftelt, ah mede de lippen van de mont, de maagpyp, maag, en alle de darmen, nadien alle deze delen een t'zamen verbonde verlenging van een en de- zelfden toeftel zyn. Dog 't is waar, dat dit in yder niet evenduydelyk voorkomt, nadien deze tepeltjes in de lippen, de inwendige wangen, en darmen van vele menfchen zomtydts niet zeer klaarblykelyk zyn, in andere kanmenze wederom gemakkeiyk genoeg zien. Binnen in de mont |
||||
AANTEKENINGEN. ioit
en tong van ofTen, en in de maagpypvan fchilrpadden, vertoont dit re~
pelagtig lichaam zich zeer groot, en wel zodanig, dat dit gehele tepel» agtige dekzel door een koking volkomen afgcfcheyden kan worden, waar onder dan de tepels uytpuylende te voor/chyn komen. Hoe menigmaal gebeurt het ook in een menfch, dat het beklcerzel dezer lepeltjes na al te geweldige buykzuyveringen van de onderleggende tepekjes affcbiet? dan wordt het lichaam niet de grootfte pyn aangetafl. Hoe groot een pyn ontfhat 'ér in de repeltjes van de lippen en tong,
wanneer ze van haar bekleetzel ontbloot zyn? Indien ik my nu wilde inlaten in het gene, dat andere van dezen rok gefchreven hebben, den welke ik den Fluwefe tepelagtige rok genaamt hebbe, wat zou zich myn gefchrift uytbreyden ? iVJaar ik heb vaftelyk befloten, fpaarzaam te zyn in zaken van anderen op te halen, en my alleen bezig te houden in èic dingen, dewelke ik zelfs dageJyks aanmerke. OndcrtuiTchen moet den goetgunftigen lezer gewaarfchouwt zyn, dat ik miilchien zomtydts on- der deze zommige dingen ftelle> die van anderen voor my al befchreven zyn. Neem 't niet qiialyk; want ik beveftige door myn beproeving de aanmerkingen van myne voorgangeren -y en indien ik aan 't herhaalde iets nieuws toebrengen, verdien ik loon van myn arbeydf, dewyl ik daar in eenigen dienft gedaan hebbe. Ik weet wel, dat door 't aanhalen der Autheuren de boeken dik worden , de geleertheydt verheven , en aan yder zyn verdiende lof toegerekent wort $ Ik benyde aan andere den roem van zodanige werken nier, maar de tydt ontbreekt my, om dit alles na behoren uyt te voeren : Want nooyt komt my de morgenftondttefchie- Jyk aan, en altydt wordt het vroeger nagt, als ik wel wenfchte } aldus worde ik door myne dagelykze bezigheden in de practykcnontleedtkun- de overrompelt. A,
Van de kleyne Schepzeltjes, Moer koek, toege/lotenaars^ ëfe#
VOor dezen hebbe ik, by een andere gelegentheydt, al gezegt, dat
het niet light om te bepalen is, hoe lang een doodt k'tndt in 's moe~ ders lichaam gedragen kan worden. Ik hebbe daar en boven verhaalt, dat een doodt kindt in de baarmoeder niet verrot tot Lpus] etter, nog verfmdr. tot een [ichor] watengbloedt, maar alleen flap enflenterig wordt, zo Jang de mondt van de baarmoeder wel geilote blyfr, maar O o o o o o j 4ic
|
||||
ion ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
die openftaande, en de uytwendige lugt in de holte der baarmoeder toe-
gelaten zynde, dat dan 't zelve aanitonts verrot. Maar laten wy nu eens overwegen, hoe bezwaarlyk 't is met een bewys van waarheydt te verzekeren, indien een vrouw een doodt kint gebaart heeft, hoe lang 't de moeder gedragen heeft, en gevolglyk, op wat tydt het zelve in de baarmoeder voor de baring geftorven is , naauwkeurig aan te tonen: want 't gebeurt my dikmaals, dat ze my [abortus f, fmtus abortivï] miskramen toebrengen, die ze zeggen, twee, drie, of vier-maanden na de bevrugting gedragen te zyn, fchoon nogtans de fchepzeltjes, die ze my dan vertonen, niet groter als een gerfte korentje zyn, daar ze op dien tydt wel een vinger of anderhalve vinger lang moeften zyn. Maar men moet niet ligt een vrouw geloven, die den netten tydt van haar bevrugting bepaalt: om dat de mifïïng der maandtftonden, daar ze op ftaat maken, niet zo zeker dat te kennen geeft, 't welk ver- eyfcht wordt. Zyn 'er immers niet zeer vele vrouwen , dien de maandtftonden ontbreken, fchoonze onbevrugt zyn? zommige braken 's morgens, echter zyn ze daarom niet zwanger: want 't is voor ve- le een dagelyks werk 's morgens te braken , zonder bevrugt te we- zen. Zo dat deze tekenen liever voor onzekere , en waarlyk geen [pathögnomonica fignd\ onaffchydelyke tekenen gehouden moete wor- den. Derhalven, wanneer ik de vrugt bevinde, kleyn en ingevallen te zyn, verzien met een asgraauwe couleur, daar de couleur ander- zints blank is, ben ik altydt verzekert, dat de vrugt in de baarmoe- der nu enigen tydt geftorven is, en zonder twyffel dikmaals al een genoegzame ruyme tydt geleden: want zulks gebeurt wel van een tot twee maanden, indien men den dag narekent, als de moeder met een fchrik , een geweldige beweging , verdraying van 't lichaam, ftorting van bloedt wyt de baarmoeder , of met iets diergelyks was aangedaan , en zo men den dag vergelykt, op welke de vrouw een miskraam ge- kregen heeft: want in dien gehelen tydt groeyt de vrugt niet in 'c minfte. Maar indien 't een miskraam zal zyn van drie of vier maanden, welke een tydt lang in de baarmoeder na de doodt gebleven is, zal de- zelve, daar na gebore zynde , een ingevalle hooft en romp hebben we- gens de flappigheydt der delen , en 't zal een vreeflyk wanfchepzel fchynen te zyn. 't Geheugt my nog zeer wel, dat ik dikmaals geroepen ben by zulke voorvallen , en dat ik de ouders over deze miskramen zeer bedroeft bevondt, nadien ze meenden , dat ze wanfchepzels voortge- bragt hadden. Dan bsn ik gewoon haar te trooftcn, en te verzeke- ren dat deze w-'l^efclnpene vrugten na den doodt zodanig verandert, |
||||||
en
|
||||||
• •
|
||||||
AANTEKENINGEN. ioij
en in s'moeders lichaam lang opgehouden zyn. Zy twyffelden hier niet
•meer over, wanneer ze zagen , dat ik deze lichamen, met een weynigie door een pyp op te blazen, zodanig wederom uytrekre, dar zeaanftonts haar vorige gedaante wederom kregen, zo als zy voor Jiaar doodt eerit gehadc hadden: want het hooft wederom een klootsgewyze figuur ver- kregen hebbende, verloor volkomen die leJyke beeltenis van een mismaakt wanfchepzel, en de ingevalle buyk zwol op, als of ze wel in 't vleefch waren gevveeft. De Ouders over deze gedaante verheugt zynde, toon- de my grote dankbaarheydtj 't was niet zonder reden; want wat kan 'er yreeflyker voorde Ouders uytkomen, als datze in plaats van een men- ichelyke vrugt fchrikkelyke wanfchepzels voortbrengen? Ja ook door de vaifche verbeelding bedrogen zynde, en zbmrydts in de byeenkomft zelfs aan een verfchrikkelyk en mismaakt wanfchepzel gedenkende, zouden zy op 't ogenblik van de voortteling müTcrnen de vrugt fchenden. Gylieden hebt de afbeeldingen van \jmbryones'\ kleyne fchepzeltjes
wel gezien in myne Anatomifche Cabinetten^ en 't is aldaar gemakkelyk te bemerken, op wat manier in 't vervolg van tydt zy dagelyks haar figuur veranderen. In haar eer/ten ftaat ziet men in 't geheel geen [artus] ledematen, maar naderhant op die plaatzen, daar de fchouders en deyen in 't vervolg zullen te voorfchyn komen, puylen alleenlyk kleyne knob- beltjes uyt3 waar uyt langen tydt daar na de-fchouders, armen, han- den, deyen, beenen , en voeten uytgebreydt worden en voorden dag komen. Ik bid u, ziet de gemelde Cabinetten eens na: want dat alles, 't welke ik aldaar heb laten afbeelden, in der daadt zodanig geftelt is, is klaarblykelyk re zien in 't Cabinet van den Keyzer van groot rullandr, alwaar de voorbeelden zelfs bewaart worden* Hoe ongemeen verfcfaillen deze myne zaken van die, welke andere met hare gedrukte figuren aan degeleerde waerelt vertoont hebben? Ik ben waarlyk verffompt geweeff, wanneer ik een afbeelding van een men/chelyk fchepzelrje naauwlyks de grootte hebbende van een gerfre koren tje gewaar wierdt, waar in han- den en voeten vertoont wierden , daar ze op dien rydr gelyk als [chry- /alUes"] kleyne. wormpjes zonder enige verfchyning van ledematen, ons voorkomen. Derhalven indien deze kleyne fchepzeltjes, wanneer ze zo tenger zyn,
in s'moeders lichaam frervtn, en daar in na de doodt nog enigen tydt blyven, dan bevinde ik die alfydr asgraauw van cou'tur en geheel inge- vallen j maar in tegendeel, zo ze terftont na de doodt uit de baarmoeder komen, h^bbenze een wit re blanke couleur, en zyn overal dik en rondt. Zie hier een d.ergelyk fchepzeltje in de 5 fig. van de 3. plaat, 't welk mauw-
|
||||
los* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
naauwlyks groter is, als een gerfte korentje; dit heb ik onlangs gekregen
van de moeder, die verhaalde , dat ze drie maanden zwanger was ge- • weeft, (gelyk 't my dikmaals gebeurt is zulks te horen) maar 't zelve onderzoekende, bevondt ik 't kleyn , dog niet rondt , waar uyt ik be- floot, dat het nu al een tydt lang doodt geweeft was , en wel mogelyk twee maanden , eer de moeder deze miskraam gehadt hadde : want op die tydt was zy zeer verfchrikt geweeft. Maar merkt ge wel, dat de navelftreng veel dikker is als 't fchepzeltje zelfs? dit hebbe ik menig- maal zodanig vernomen , maar in een andere voorval heb ik 't zo dun als een draadt bevonden : mogelyk is de oorzaak van zo groot een dikte de aanperflfmg van 't aangebragte voedtzel na het lichaam van 't fchep- zeltje , 't welk daar 'm niet konnende indringen, de vaten in den navel aldus uytfpant. 't Is nodig myn eyge dwaling te verbeteren, dien ik be- ken , begaan te hebben in 't 6. Anatomifch Cabinet, 'm de 2. plaat, al- waar ik kleyne fchepzeltjes heb laten af beelden, waar onder een is zo groot, als een tarw greyntje, van de nageboorte afhangende, welkers moerkoek zeer groot fchynt: maar toen heb ik vergeten te zeggen s dat ó[q grote klomp, dewelke aldaar de moerkoek verheelt, niet alleen be- ftont uyt het lichaam van de moerkoek, maar voor 't grootfte gedeelte uyt geronne bloet, 't welk daar aan gegroeyt was. Voor al moet men aanmerken, dat de moerkoekjes op dien tydt by na altoos zodanig ge- boren worden, maar 't gebeurt zeer zelden, dat ze heel zuyver uyt de baarmoeder geloft worden. Wanneer ze alleen en afgezondert voor den . dag komen, dan zyn ze dikmaals zo dun als een papier, en by geval heb- ben ze de dikte van den rug van een mes. In 't Cabinet van den Key- zer van Ruflant is een voorbeelt, van deze zaak, maar hoe fraay en hoe zeltzaam! Waarlyk het is my maar eens gebeurt in zo een grote menigte van waarnemingen zulks te zien. De natuur heeft zelfs aldaar zeer naauwkeurig haar eyge gedaante uytgedrukt, waar aan de konft alleen de manier van bewaaren verfchaft heeft -, de moerkoek is aldaar bloot 3 enkeit, en zuyver, zonder enig aanhangendt bloet, van 't fchep- zeltje in een vogt afhangende, welk fchepzeltje zo myn geheugen my niet bedriegt, een lidt van een vinger groot is. Laat het my geoorloft zyn by deze gelegentheydt enige weynige aan-
gaande deze zaken te verhandelen, dewelke van de tegenwoordige niet zeer vreemt konnen geoordeelt worden, 't Is een oudt fpreekwoort, dat den al te groten overvloedt dikmaals een gebrek maakt , en de jchaarshat in tegendeelfthadelyk is ; laat ik 'er by voegen, dat de al te zorg- vuldige naarfïïgheydt menigmaal fibade doet. De waarheydt van deze les
|
||||
AANTEKENINGEN. ïoif
les is my nergens zekerder gebleken , als wanneer ik aght gegeven heb*
be op die dingen, welke gewoonelyk gefchieden en geoeSent worden in barende vrouwen te helpen, en de moerkoek na 't baren uyt te dry- ven. Dat de Moerkoek voor een deel van 'tkindt te houden is, engeen- zints tot het lichaam van de moeder behoort, en dat ze daarom uyt s'moe- ders lichaam, na dathetkint ter waereltgekomen is, moetafgehaalt wor- den, is een iegelyk al te bekent. OndertiuTchen gebeurt het, dat dezelve met zyn bultagtig gedeelte aan de holte des baarmoeders zodanig vaft zit> dat het byna fchynt op een wonderlyke wyze tot een lichaamgegroeyt te wezen: in welk geval men zou konne twiften, wat heylzamer voor de kraamvrouw te houden is , deze enigen tydt te laten zitten , of liever met alle magt en kragt te ondernemen dezelve af te rukken, en afgerukt zynde uyt de baarmoeder te halen ? Zekerlyk is 'er een zwaarwigtige reden, dewelke ons raadt hier in wat zagtzinnig te wezen, en de vrouwen door geen roekeloze voorbarigheydt te bederven , die wy mogelyk door een voorzigtige vertoeving zoude behouden hebben. Ik weet wel, dat de ver- maarfte fchryvers van gevoelen zyn, dat de moerkoek in de baarmoeder nablyvende, een kraamvrouw in doodts gevaar brengt, waarom de vroedt- vrouwen alle pogingen in 't werk Rellen , om dezelve door konft of ge- welt af te halen, en aan de tegenwoordig zynde vrienden te vertonen. Maar met fmert heb ik't nootlot van die ellendige vrouwen beklaagt, wiens baarmoeder dikmaals van een al te grote haaftmakende en onvoorzigtig te werk gaande vroedtvrouw, zeer gequetft wort, aanftonts wordt dan de buyk hardt, zwelt op, waar byeen geftadige koorts komt, die dikmaals vaneen haaftige doodt gevolgt wordt. Taeraeus, Tertal, Mauriceau en andere hebben wei overvloedig geleert, door wat konft men demoer- koek veylig uyt het lichaam behoort te halen, maar wat 'er gedaan moec worden, wanneer dezelve buyten de gewoonte al te vaft aan de baarmoe- der zit, hebbenze al.te fpaarzaam verklaart. Daar zyn my gevallen voorgekomen, waar in 't onmogely k was, de baar-
moeder zonder een over 't hooft hangendt gevaar des doots van demoerkoek teverloflen. Laat 'er een van deze gerekent worden, wanneer, het kindc nu geboren zynde, de baarmoeder meteen[contra&io fpaJmodica]Ruyip* trekkende en geweldige t'zametrekking aangedaan wort op die plaats, dewelke is tuflehen de moerkoek en dat gedeelte van de baarmoeder, waar in de inwendige mont deszelfs zich daar na wederom moefl vormen. Want men moet weten, dat 'er na de geboorte van 't kint geen zodanïgen mont 'm de baarmoeder gevonden wort, als 'er voor dezen was: Maar't is'er volkomen even eens mede gelegen, als een. geitzakje, Pp PP PP 't welk
|
||||
f016* ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
't welk vol geit en met een bandtje tbegebonden zynde, een gerimpelde
mont uytmaakt, dog als 't bandtje is losgemaakt, is 't zelve over al even wydt en uytgefpreydt. Deze gemelde t'zametrekking of toefluyting der baarmoeder zit menigmaal zo hoog, dat men ze met de vingeren, handt, de voorbant, en den arm, diep in 't lichaam geftoken zynde, eyndelyk ge- waar wordt: Ja ik hebbe deze lluyting aldaar zo vaft zomtydts gevon- den, dat 'er een vinger naauwlyks ofte niet ingelaten kon worden, ter- wyl nogtans agter dezelve de moerkoek wederhouden bleef. Ey lieve, hoe zal 't een konftenaar mogelyk zyn op enigerhande wyze dit grote lichaam van de moerkoek daar van daan af te halen , zonder een dode- lyk gewelt aan de baarmoeder toe te brengen ? gewiflelyk zal 'er de kraam- vrouw fchielyk van fterven. Ik hebbe immers gezien, dat dit de oorzaak voornamentlyk is, waarom de vrouwen buyten verwagting zo haaftig het leven na het kramen verliezen , terwyl ondertuflchen de vroedtvrouw met haar werk voortgaande, als ofze een zeer fraaye daadt uytvoerde, de moerkoek vertoont, en pocht, dat ze die geheel enongefchonde met haar handt uytgehaalt heeft. Ja 't gebeurt zomtydts, dat, fchoon de baarmoeder nog volkomen genoeg openftaat, de moer koek nogtans zo vaft aan de baarmoeder zit, als ofze daar aan gegroeyt was, ik zeg 't by on- dervinding : en daarom, indien door een gemaakten hoeft of arbeydt van de kraamvrouw, de moerkoek niet ligt volgt, en zo 't dan nog niet wel felukt,- wanneer men met een vinger langs den navelftreng ingebragt
ebbende, de moerkoek , om ze los te maken en af te fchyden , voor- zigtig doorgeboort heeft> fchynt het my beter te wezen, alle verdere, dog altydt gevaarlyke pogingen agter te laten , en de moerkoek te la- ten zitten, tot dat de natuur zelfs dezelve, gelyk dikmaals gelukkig gefchiedt, zal uytgedreven hebben. Nogtans, zal iemant zeggen , de moeder is na het baren van 't kindt, niet volkome verloft, zo lang de moerkoek nog niet voor den dag komt! Ik beken 't: Maar is 't niet beter, uyt twee quaden een minder te verkiezen ? derhalven is 't voor- zigtiger de moerkoek te laten zitten, tot dat de natuur dezelve affcheydt of tot dat 'er gelegentheydt is, om dezelve, wat lofter geworden en vryer zynde, met de handt af te halen, als door eendodelykeverhaafti* ging de lyderfle om te brengen. Of zou iemant meenen, iets goedts aan de vrouw te hebben gedaan, om dat ze zonder de.moerkoek geftorven is ? Ik zegge, dat zy daar mede koude geleeft hebben, fchoonze dezel- ve twintig, ja vyf en twintig dagen na 't baren by haar gehouden had- de : de koek is immers vooreen deel van 't kindt en niet van de moeder te houden, en de natuur zelfs met een ongelooflyke pogingen werkzaam- heydt,
|
||||
aantekeningen: xoif
héydt, altyde bezig zynde om zich te bevryden en van alle moeyelyke
laft te ontdoen, zal zelden toelaten, dat de moerkoek in de baarmoeder blyft zitten, fchoonze aldaar twintig of vyf en twintig dagen na 't kra- men gezeten heefr. Gelooft my in oprechtigheydt, dat ik 'er van zeftien, wien de moerkoek bygebleven was, vyftien ontmoet heb, die van de na- tuur zelfs verloft waren. Maar fchoon de moerkoek bygebleven is, 't welk zeer zelden gebeurt, echter is 'er zo veel quaats niet van te vrezen, als men voor dezen gedagt heeft; 't was 'er mede gedaan, als de nage- boorte nableef! Ik bekenne, dat het te wenfchen is, dat ze veylig voor den dag komt, maar nogtans met behoudenis van 't leven. Zo nu eyn- delyk de moerkoek geheel blyft zitten, wat zal haar dan overkomen ? de baarmoeder gedurig naauwer wordende, en door een geftadigeinkrim- ping haar vorige kleynheydt en figuur zoekende, drukt het lichaam van de moerkoek zodanig, dat ze het tot een rondt en naauw ineen gedron- ge klomp vormt, dewelke niets van de gedaante des moerkoeks behou- dende, by na geheel in een harde vlezige klomp verandert -, Ik hebbe ge- zien , dat deze vrouwen evenwel wederom bevrugt wierden, op den vereyfchten tydt een welgebore kindt baarden, en, na datze gelukkig van dat pak, namentlyk het kindt en nageboorte verloft waren , eyndelyk de ftukken van de voor deze overgebleven nageboorte dan nog quydt raak- ten, welke het gemene volk [molae] zuygers) vaJfche bevrugtingen, of wanfchepzels, het voetzel van de vrucht opzuygende, gewoon is ver- keerdelyk te noemen. Behalven deze verandering, welke de nagebleve moerkoek ondergaat, is 'er nog een geheel andere, namentlyk : wan- neer deze gehele klomp van de overgebleve nageboorte zyn gantfche ey- genfchap, dewelke is een enkel weefzel van bloetvaten, verliezende, mee zyn geheel lichaam verandert in een verzameling van waterblaasjes t wel- ke laatfte verandering veel menigvuldiger is, als de eerfte. Deze hoop van waterblaasjes ongeloorlyk aangroeyende , en in getal vermeerderen- de, wordt eyndelyk zo groot, dat die naauwlyks in een gemene pispot kan bevat worden} ja na de ontlafting van zo een groote menigte, wor- den 'er naderhand dikmaals nog meer diergelyke nieuwe klonten gelofh Deze wonderbare ontlaftingen heb ik onlangs tweemaals binnen twaalf
dagen gezien ; want deze zeer volkryke ftadt Amfterdam geeft een overvloedige ftoffe aan waarnemingen , die op een andere plaats , onder een kleyne menigte van menfehen , zeldtzamer gevonden worden. Hoe veele verdichtzelen en vertellingen hebben deze ontlafte lichamen eer- tydts veroorzaakt? alle boeken zyn 'er vol van. Waarlyk ze zyn niet anders, als enkele uytfpruytzels van een ontaarde Moerkoek. Pppppp 2 Der-
|
||||
. I02& ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Derhalve herhale ik wederom myne vermaning tot behoudenis der
Vrouwen , en verbetering van de dwaling der kraamkurïde ; te weten: Indien de moerkoek uyt het lichaam van de kraamvrouw niet veylig en geruft; kan worden afgehaalt, zal 't heylzaam zyn dezelve aldaar te la- ten zitten. Ik zelfs hebbe met myne eyge handen, als Vroedmeefter de barende vrouwen verloft, en waarlyk bevonden, dat de moerkoek me- nigmaal zodanig aan de baarmoeder vaft zit, dat ik't ten ware ik't zelfs ondervonden hadt, nooyt zou gelooft hebben, dewelke nochtans door hulp van de natuur, aangefpoort door een darmfpuyting, den volgen- den dag met een krimpige trekking van den buyk gelukkig uytfchoot. Andere hebben de Geneesheeren willen wys maken, dat de moerkoek
sn de baarmoeder bly vende verrot 5 dat daar door de baarmoeder ook zelfs ten eerften bedorven , en ontdoken wordt, het vuur by komt, en dat eyndelyk de doodt nootzakelyk daar op volgt. Maar geheel anders is de zaak gelegen , als deze wel voorgeven j om dat de moer- koek geen deel van 's moeders lichaam, maar een oprecht deel van 't kint is, gelyk hier boven klaar gebleken is. De dagelykze voorbeel- den , en wel zeer menigvuldige hebben my verzekert, en geleert, dat de nagebleve moerkoek, indien ze niet fchielyk van haar vafthegting met de oppervlakte van de baarmoeder los raakt , nooyt in [_pus~\ etter, of \ichor~\ waterig bloedt verandert , en aldus tot een rottig zap gebragt wordt, 't Is ook een vergeeffche vrees van zommige, die fchryven, dat 'er van de nagebleve moerkoek een ftank uytwazemt, welke het zuy- vere bloedt zodanig befmetten kan , dat 'er een [fe&ris hec~lica~\ uytte- irende koorts j ontfteking, en diergelyke qualen meer onvermydelyk uyt ontdaan* Wat zou dan de elendige vrouwtjes overkomen , welke ge- quelt worden met die zeer beklaaglyke ziekte, lange jaren haar afge- iloofde lichaam pynigende ? Ik mene de kanker van de baarmoeder. Deze leven zo een langen tydt , echter lyden ze ondertufTchen een gantfeh onverdraaglyken ftank, dewyl deze krengachtige lucht ,• uyt de baarmoeder opkomende een yegelyk van haar doet vlieden ■> ja byaldien een Geneesheer zyn vinger in de baarmoeder fteekt, om de gefteitenis van dien vyand te onderzoeken, zal dezelve met zo groot een flank bs- fmet daar uyt halen , dat hy met de feherpfte zeep of loog die viiyle lucht niet zal konnen afwaflehen. Derhalven is dit alles maar een ydele vrees van 't onkundige volk, echter zit het hier als rechter: "Want wat zal een wyze Vroedvrouw doen, die de kraamvrouw alle
bedenkelyke hulp, welke men opeenigerley wyze van een goede konft kan verwagten , bewyzende, nochtans de verlofEog van de moerkoek ©nmo"
|
||||
AANTEKENINGEN. io2p
onmogelyk vint, ten ware met dat geweït, 't welk zo veel quetzing
aan de baarmoeder toebrengt, dat 'er een gewïfle doodt op volgt? Zul- ien de byftaande vrouwen haar daar toe niet aanmanen , dwingen, baar bekyven, en dreygen ? zullen ze deze niet verwyzen als een onwetende in de konft, zoekende aanftonts de hulp van een er varender ? 't is waar- lyk bekent, dat zulks alzo gefchiet; waar door dan de Vroedcvrouw aangeftoken zynde, dikmaals floutelyk haar ruwen arbeydt op nieuws aanvaardt, gewifïëlyk de baarmoeder gevaarlyke kneuzingen toebren- gende. Ik verdiene hier in gelooft te worden, dewyl ik 2elfs in de- ze zeer wydt uytgeïlrekte fladt het beloop van vier jaren het Vroedt- meeltersampt altydt, en zeer menigvuldig heb geoeffent; daar na ben ik in den gantfehen tyd van veertig jaren, door de Ed; groot Achtba- re Overigheydt van deze fïadt, geftelt geweell om de Vroedtvrou- wen te onderregten, en alle, die zich in deze ftadt tot die bediening willen begeven5 te onderwyzen en te beproeven, haar de ontleding der vrouwelyke deelen, dienende tot de baring, te vertonen, haar re ant- woorden , als zy my over een moeyelyken arbeydt raadtpleegden , en eyndelyk om de doode lichamen der kraamvrouwen te onderzoeken, tot ontdekking van de oorzaken der quade baring, en de daar op ge* volgde doodt. Gelykerwys het kint door een fterke beweging van de /pieren , en
by gevolg door den [labores partus] arbeydt, uyt de baarmoeder ge- floten zynde in de wareldt komt, alzo worden ook de moerkoek, vlie- zen, navelftreng, door een diergelyk gewelt uyt het lichaam gedreven, Maar wie onder alle de ontlederen heeft aangemerkt, dat de baarmoeder van een menfeh een byzondere Spier heeft, wiens fpierdraden zodanig zyn gelegen en gevormt, datze door haare werking de bultige opper- vlakte des moerkoeks van de holle oppervlakte van den bodem der baar- moeder zelfs los maken en ontbinden. In 't kort is 't my gebeurt, deze fpier zo klaar te ontdekker), dat 'er my niets frayer konde voorkomen-,* Weet derhalven, dat de moerkoek in dat gedeelte van de baarmoeder, 't welk de bodem of grondt genaamt wordt, byna altydt zit; wat ook zompige daar over uyt befpiegeling anders gercdeneert hebben. Maar net op die plaats zyn de Ipierdraden, kringsgewys zodanig gepfaatfï, zodanig fterk, datze, terwyl ze zich fterk genoeg t'zamenürekken, het lichaam van de baarmoeder aldaar ingetrokken, en rimpelig geworden zynde , zodanig fchikken > dat de moerkoek, buyten deze vezels ge- plaatlt zynde, en daarom deze inkrimping niet volgende, nootzakelyk van de vafthegting met de baarmoeder los gemaakt, ontbonden , en af- Pppppp 3 gefchuc
|
||||
PW ONTLEET- GENEES- EN HEELKUNDIGE
sefchut wordt : wanneer ik zulks in 't voorgaande jaar klaarblykelyk
gezien en nooyt te vooren aangemerkt hadde, heb ik aanftonts deze baarmoeder zodanig bewaart, datze onverandert bleef, op dat ik aaneen legelyk dit maakzel zou konnen vertonen, ó Wonderbaarlyk maakzel, waar mede de alwyze Schepper dit eene gedeelte des baarmoeders voor- zien heeft! zietge nier, dat de overige fpierdraden des baarmoeders ver- wardelyk doorweven zynde, door malkanderen heen lopen, op datze door hare beweegkragten zich t'zamentrekkende, de vrugt uytdryven? Maar, alwaar de moerkoek zit, om die af te fcheydcn , daar hebbenze alleen een kringsgewyze loop. By aldien de vlieden na't baren van de vru^t nablyven , zyn de mecfte ook zeer bekommert, ik weet niet voor welke quaien : daar nochtans dezelve aan geen deel vaft zittende, te gelyk met de kraamzüyvering gemakkelyk gefcheyden worden , om dau ze maar als natte linnen doeken of papier tegen malkanderen aan leggen, bygevolg, als de baarmoeder geprikkelt wort, fcheydt ze dezelve veel gemak kelyker door haar eygcn beweging of werking af. Maar daar en boven is nog aan te merken, dat de moerkoek aan de baarmoeder by na altydt des te vafter zit, hoe meer de navelftreng in 't midden van de moerkoek geplant wort: want als de navelftreng getrokken wort, dan wort ook gelykelyk het geheele lichaam van de baarmoeder getrokken, en daarom wordt de moerkoek door de vermeerdering van aangeraakte oppervlaktens niet losgelaten. In dit geval moet het lichaam van de moerkoek met een vinger doorboort worden, en dan met dezelve voor- z gtig rondtom te leyden , de moerkoek van de baarmoeder als afpellen ofte ftropen. Dog hoe de navelftreng nader aan den omtrek van de moerkoek geplaatft is , hoe ligter dezelve , indien alles wel is , van des baarmoeders bodem kan afgefcheyden worden, 't Is nochtans gebeurt, dat ik den navelftreng naby genoeg aan den omtrek ingeplant vondt, maar dat de moerkoek , fchoon zulks zelden gebeurt, zo onbeweeglyk "aan de lyfmoeder vaft zat, dat, indien ik dez*elve met gewelt had wilien afhalen, de baarmoeder geheel omgekeert buyten de fchede eer zou ge- volgt hebben, als dat de moerkoek de baarmoeder zou hebben verlaten : echter vernam ik , dat de moerkoek, die waarlyk zo vaft aan de baar- moeder gegroeyt was, binnen weynig uuren, alleen door de werking en periling van de natuur uytgedreven wierdt. Maar in tegendeel heb ik gezien , dat de kraamvrouwen, wien in zodanig geval, de moerkoek met groot gewelt uytgehaalt zynde , de baarmoeder zelfs omgekeert uyt den lyve was getrokken , geftorven zyn , zo gaauw als ze in haar bedt gelegt waren. Voor welken fchrikkelyken uytflag geen vrees zou zyn |
||||
AANTEKENl
|
||||||
sy n IN T E K E N I K G E JST. ioj i
geweeft, 20 men meer met geduk een zagter fcheyding aan de natuur hadt overgegeven. Ik herhaal 't nog eens, in de baarmoeder kan een doode vrugt zonder groote fchade van de moeder lang opgehouden wor- den. Bleek dit niet zeer klaarblykelyk in 't lichaam van een koe, wel- ker gefchiedenis ik hebbe befchreven ? de behoorlyke tydt van 't kalven, volgen 't voorfchrift der natuur, was in de Maandt van Maart, in 't jaar 1717. in plaats van dat, wierdt ze ziek, dog weder gezonr^ in Novem- ber daar aan volgende wierdt ze geflagt, en de eygenaars van dezelve verheugden zich over de welgefteltheydt en vettigheydt van 't lichaam; ondertuflchen vondt men in deze geflagte koe een welgeftelt kalf, 't welk ik geopent, en tot een gedagtenis, deszelfs milt en her/Tenen toebereydt hebbe, zynde de bloedtvaten van deze deelen door my opge- vult, dewelke , fchoon zeer teer, nog niet verrot waren. Mogelyk vraagt gy, hoe ik weete, dat dit kalf een halfjaar lang by de moeder doodt gebleven is ?. zeekerlyk weten dit de koehouders naauwkeurig. Maar wat hoeft men voorbeelden uyt het lichaam der beeften by te bren- gen ? gebreken ons waarnemingen van vrouwen , welke de doode licha- men van vrugten zeer veele Maanden gedragen hebben ? Waarlyk ik fchryve deze dingen met dien toeleg niet, als of ik de
Vroedvrouwen wilae vermanen , deze zaak zorgelooflyk te hande- len. 'tZy 'er verre van daan ! Men moet altydt de nageboorte afhalen, zo 't maar met behoudenis van 't leven van de kraamvrouw kan gefchie- den. Nogtans fchreeuwt de geheele meenigte van vrouwen , die by de baring tegenwoordig zyn , dat de kraamvrouw, wanneer de nageboorte byblyft, om 't leven gebragt wort. Dit groot en zwaarwigrig vooroor- deel zit zo vaft in haar gemoederen geprent, dat ze niet eens toelaten , dat de zaak gefchiede, gelyk de leer van de kon ft , en behoudenis van de moeder vereyfehen. Wat zal men hier in doen ? hoe kan een 20 lang; ingewortelde inbeelding uytgeroeyt worden ? De zeer beroemde Injpec- tores Collegii Medici Tifo^ de Vkq en Crommeftyn oordeelden al voor veele jaren met ernft deze zaak , en veele diergelyke andere zaken meer van zo veel belang, datze verplicht meenden te zyn, dezelve aan de Ed: Groot Achtbare Heeren Burgermeefreren van .Amfrerdam te verhalen, op dat door haar Ed; gezag een middel gevonden wierdt, om deze qua- de vooroordeelen weg te nemen ; ook hebben die zeer wyze Heeretf Burgermee/teren, en de aangepreze Geneesheeren hier in niet ftil geze- ten, tot dat 'er iemandt geftelt wierdt, die in deze zaken ervaren zyn- de, volgens de ware reden van de konft voorzigtig zou konnen oordee- icn van 't gene , 't welk daar in voorvalt -, en om dat men veel fchade |
||||||
1032 ONTLEET-GENEES* EN HEELKUNDIGE
door de vaftgeftelde vooroordelen leydde, daarom was 'er een verbetering
uyt een openbaar gezagh van noden. Derhalven hebbenze my belaft, dat ik deze bediening zoude aannemen, menende, dat zulks een Hooghleeraar in de ontleetkunde, welkers bediening ik toen waarnam, 't befte pafte : Waarom ze bevolen hebben, dat alle de ftads vroedtvrouwen alle maan- den eens gedwonge waren te komen , alwaar zy my hoorden lezen van alle die dingen, welke mogelyk onder 't baren konde voorvallen, welke zaken dan waargenome moete worden, en welke men door eenbyzonde- re konft moet te hulp komen: dat ik ook menigmaal in 't dode lichaam van een vrouw in haar tegenwoordigheydt alle die vrouwelyke delen zou vertonen, waar van een vroedtvrouw kennis hebben moet, met te gelyk uyt te leggen, welke beledigingen mogelyk in ider deel voorval- len kunnen, en haar aldus vermanende, en wapenende tegen vooroordee- len. Dit aangevaart hebbende, heb ik zelfs my ook tot het oefFenen van 't vroedtmeefters-Ampt begeven, om de vrouwen in eenzwaarenarbeydt zittende te verlofTen, 't welk ik daar na met vlyt vier volkome Jaren lang heb aangehouden : Ik oordeelde in der daadt, dat hetmy onmogelyk zyn zou, met een gelukkigen uytflag te onderwyzende heylzaamfte der konften, indien ik maar alleen door befpiegeling kennende, de handt nooyt aan 'c werk geflagen hebbende, ondernomen hadde voor tefchry- ven en te onderwyzen, wat 'er gedaan moeft worden: Ik mene, dat deeze myne reden niet ongegrondt is} om dat niemant, die ervaren is in de ontleding der vrouwelyke delen buyten de bezwangering, engeftelt- heydt van 't baren, ooyt geloven zal, hoe groot een verandering van alle pmftandigheden, en wat een verfchillende gedaante in deze is : nogte ymandc zal of door redenkaveling of door de fynfte gifïing, ooyt kon- ne nagaan, veel min andere onderwyzen, die dingen, welke hy op dien tydt in 't vrouwelyke lichaam zal vinden. Maar toen de Heren Burger- meefteren, en de Infpectores Collegii Medici begrepen, hoe veel gevaar in deze dingen was, hebbenze tefFens belaft, dat alle die vrouwen, dewel- ke in deze itadt de kraamkunde oeffende zich in 't collegie tegenwoor- dig zoude laten vinden, en een nieuw examen ondergaan -, dat die gene, dewelke in 't antwoorden bequaam gevonden wierden, zoude toegelaten worden, maar dat alle die de vereyfchte gaven niet hadden, uyt deze edele konft zoude verwezen worden, 't Is niette geloven, hoe groote onwetenheydt, welke beuzelingen, en hoe vele dwalingen'er toen te voorfchyn gekomen zy»n, in die genen, dewelke de konft langgeoeffent hebben ! wat wonders, zy hadden 't van die geleert, welke even onbe- dreven, en onwetende waren! Wilt gy , dat ik uyt ontallyke enige weynige
|
||||
AANTEKENINGEN. 1033
weynige dwalingen optelle, welke door een diepe onkunde inge/lopen, en die nu door deze hulpmiddelen zodanig verbetert zyn, dat'er in onze ftadt niets meer van overig is ? Gylieden zult niet alleen belachlyke, maar fchadelyke, en gevaarlyke misgrepen zien. Wie zou denken, dat het hadt konne gelchieden, eer ik deze onderwyzingen aangevaart had- de, dat ik op enen dag gehaalt ben geweeit by twee vrouwen, waarvan zy verzekerden, dat haar een wanfchepzel uyt het lichaam hing, nadat het kindt en de nageboorte afgehaak waren ? maar wat bevondt ik ? ó gruuwel daad! de baarmoeder zelfs door de ichede uytgetrokken, hong omgekeert buyten 't lichaam. Aanftonts heb ik ze binnegebragc , en de deyen digt by malkanderen gevoegt hebbende, heb ik de vrouw te bedde gelegt, en is gelukkig genezen. Maar de andere is door fchult van deze fchandelyke dwaling geftorven: want de baarmoeder, op dezelfde ma- nier aangedaan zynde, hadt zo lang buyten 't lichaam gehangen, dat ze nu verhardt was, en daarom konde ik haar door enige konft niet binne brengen. Deze verharding komt zeer fchielyk, wanneer de aldus omge- keerde baarmoeders met gewelt uytgehaalt zyn. Laat het verhaalde ver- geleken worde met dat gene , 't welk ik al over lang over deze zaken in myne gedrukte aanmerkingen gezegt hebbe. Indien my op eenen dag twee zodanige gevallen zyn voorgekomen, laat ik ider een oordelen, hoe menigmaal dit gebeurt zal zyn op andere tyden, wanneerze die fchandelyke dwaling hebben verborgen gehouden, terwyl ondertu/Tchen, den aardt van de quaal onbekent zynde , de ellendige vrouwen hebben moeten fterven. Maar nu grotelyks verheugt, beruyg ik opentlyk, dat dit gebrek naauwlyks daar na eens meer overgekomen is, na dat ik de vroedtvrouwen naauwkeuriglyk deze dwaling onderwezen, en haar daar . over gewaarfchou wt hadde. Dog weet Lezer, dat dit gebrek ook zomtydrs gefchiedt, zonder enige fchuldt van de Vroetvrouw } Indien ik 't niet ondervondehadt, ik beken, ik zou 't zelfs niet geloven. Ik verlofteop zekeren tydt een barende vrouw van 't kindt3 als 't zelve nu uyt s'moe- ders lichaam gehaalt was, volgde de moerkoek met de vliezen zeer ge- makkelyk, zonder enig of't min/te gewelt in 't werk geffeJt re hebben , ondertuilchen komt met gewelt in minder, als een ogenblik} van zelfs de omgekeerde baarmoeder uynfchieren ^ aanftonts voelde ik, wat'er was, ik bragt het op zyn plaats, en heb de kraamvrouw met de knienby mal- kanderen gevoegt te bedde laten leggen. Hier door heb ik geleert, dat men de vroedtvrouw zo ligtvaardig niet moet te laiïe leggen, 'tgenedoor een gebrek der delen en de fchult van de natuur gebeuren kan, alleenlyfc wil ik du voor alles vermanen, datxle baarmoeder ten tyde van 't uyt* 0:9 q 3 9 <1 zinken,
|
||||
ion ÖiSTTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zinken , of zulks gebeurt door een gebrek van de natuur, of van de
hant, ten eerften in haar behoorlyke plaats herftelt wordt, en dat op een ;zeer zachte wyze, te gelyk raadt gegeven hebbende van haar zelfs ftil te houden en te ruften. De voornaamfte oorzaak van deze quaal beftaat in die geweldigen arbeydt na de baring, van de kraamvrouw zelfs aan- gewent, om de baarmoeder na 't baren te ontlaften. Dit gebrek over- komt ook menigmaal de koeyen, om 't welke te genezen de koemeefters. een bslachlyk , en zo "'t my dunkt, een vreemdt hulpmiddel aanwenden, namenrlyk, zy doorboren de huydt met een tweetandige vork. Wat een menigvuldige geroep is 'er voor dezen geweeft van de inge-
beelde wan/chef zeis, die zy met een verdichte naam ook zuygers noem- den , zeggende, dat deze levendig uyt het lichaam der barende vrouwen komende, door de kamer heen zwerven, na de fchamelheydt der byzit- tende vrouwen toe lopen, daar door in't lichaam dringen, en zich aldaar verfchuylen ? van welk plomp verdichtzel gy de oorzaak niet vinden zult, ten ware in de herflenen van oude raaskallende wyven! Dikmaals heeft het my gefmert, als ik hoorde, dat de ontfchuldige
vroedtvrouwen geoordeelt wierden aan een fchandelyker misdaadt fchul- dig te zyn, als menfchenmoordt, wanneer by geval door een zwaren ar- beydt de huydt van de [^jr///^#7#]bilnaadtisgefcheurt: Overweeg eens, hoe dun de huydt hier ter piaatze is, hoe dik en grof menigmaal de kin- deren zyn, en hoe naauw dik wils de opening van den weg ! zo zult ge uw niet verwonderen, dat dit gebrek meermalen voorvalt, als men wel weet. Maar de moeders, wien dit in de eerfte kraam overkomt, bedek- ken deze quaal wel. Op zekeren tydt wierdt 'er heyliglykdie belachlyke gewoonte gehou-
den, dat de kraamvrouw aanitonts na de baring met een zeer geweldige perJjing dronk i met te gelyk den naam van de Heylige drie-eenigheydt aan te roepen. Wis heelt zulks ooyt gedroomt? ten zy ze mogelyk al- dus arbeydt willen maken, om de baarmoeder uyt te zuyveren. Hoe light gebeurt het, en hoe menigmaal, dat 'er, het kindt nu geboren
zynde, vliezen van de fchamelheydt afhangen ? echter gaf men daar de fchult van aan de ontfchuldige vroedtvrouw, , Hoe fchadelyk is die dwaling, op dat ik niet meer zegge, wanneer
een kraamvrouw belaft wordt, op de eene zyde altydt te leggen, en voor den negenden dag zich daar geen vinger breedt van daan ,te begeven ? Maar dikmaals verbiedt de vroedtvrouw , wreeder als de beul, ge-
heel en al óqü drank aan de barende vrouw , die ondertuflehen hygen- de, brandende, en miert lydende, droger als eenpuymfteen wort, waar van
|
|||||
c
|
|||||
A A -N T~ E K E N I N- GE N. io3>-
van daan oneyndige qualen voortkomen: om welke wreedtheydt te oef- ' fenen , zy tot reden geven , maar zeer ongerymt en onwetendt3 dat an- derzints de waterblaas te veel opzwellende aan den uytrogt van de vrugt een beletzel geeft. Wat kan 'er dwazer bedagt worden , .als deze ongegron- de oorzaaksredcn ? Wat quaats hebt gy niet te vrezen , terwyl de buyk van de kraam-
vrouw aanltonts na 't baren met banden zodanig wordt toegebonden, dat 'er nog ademhaling, nog by na enige omloop van 't bloet gefchie- den kan ? Ik oordeel, dateer enige fluyting van noden is, om de neer- geflage, en al te loiTe vaten enigermaten te verfterken , onderfteunen, en va ft te maken, op dat ze niet byna al 't bloet van 't lichaam ontfan- gen, en met 't zelve op deze wyze van de herfTenen te ontrekken zeer quade toevallen veroorzaken : maar men moet de jluytbavt zodanig vaffe niet toehalen, dat de levensbedieningen daar door verftikt worden. Maar wat oordeeltge ook van die verkeerde manier van doen; wanneer
ze het kint nu te waerelt gekomen zynde, dog zwak, en flaauw, door een zilvere pyp mint in den aars inblazen ? en te gelyk den naveljtreng drukken, om, met het bloedt daar ia zittende uyt te melken , 't zelve in 't lichaam van 't kint voort te ftoten ? Toen was 't ook overal in ge- bruyk, de moer koek op gloeyende kolen te leggen , om het bloedt aldus warm gemaakt uyt de moerkoek daar na in 't lichaam over te brengen , en 't leven aan 't halfdode kint wederom op te wekken. Weg beuze- lingen ! een van de verfchte en grootfte uyens fnyddenze midden door, en bragtenze onder den neus van het zeer tedere wigt, om zyn geeften daar door te verquikken ! Welke fcharpe reuk zelfs geen bejaartmenfeh verdragen kan j Ik fta toe, dat men een kleyn ftukje gebruykt, maar ik verbiede zodanige dingen, die niets helpen, maar 't ellendige' kint py- nigen. Wat is 'er vreeffelyker , wat heeft-er meer quaats gedaan , als die
quade gewoonte over al onder de vroedtvrouwen gebruykelyk , wan* neerze de vinger in den aars van de barende vrouwen of 't alkrdiepfh Jïeken, om in een zwaare baring de vrugt uyt te lokken ? Welke kneu- zingen , ontftekingen, ftikkingen, aambeyen, en verftervingen heb ik daar door wel in die delen gezien! ó Vroedtvrouwen i ik vermane UI., op dat de vrouwen aan UI. zorg bevolen door te veel te verhaafien geen dode vrugten baren, leydt dog, dat de natuur haar eyge en veylige wet- ten volgt. V Is gaauw genoegd zo V maar wel genoeg is-, zo ras gyl. bevindt, dat UI. in enig geval raadt, en hulp ontbreekt, draagt zelfs zorg, dat 'er dan een welgeoeifent meefter bygehaalt wordt, daar door Qqqqqqs ' zult
|
||||
io36 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zult gylieden eer behalen , en geen de minfte fchade lyden: dewyl de
barende vrouwen met groter vertrouwentheydt UI. om hulp zullen roe- pen, hoe minder zy zien , datze door UI. gierigheydt y verz,uym> en trotsheydt verloren gaan. Maar 't was ook een vuyle, fchandelyke, en fchadelyke gewoonte,
datze in verfch gebore kinderen het gehele hooft met een rottige , wal- chelyke^ fiïnkende^ afjehuwelyke , /chobbagtige korfl dekten , die dik- maals dikker als een itroohalm het gehele hooft befloeg. Als men vroeg, waarom ze zulks deden , gavenze my tot antwoort, om 't hooft te ver- warmen. Wanneer ik haar weder te gemoet voerde , dat de doorwaze- ming daar door belet , het hooft bedorven wierdt, en verrottede, dat het beter was een zuy vere warmte te verfchaffen, en te bewaren met wol- Ie doeken, derfden zy in 't eerft dezen raadt naauwlyks volgen. Opentlyk.heb ik uytgeroepen, dat men de zeer verderffelyke dwa-
ling verbeteren moeft, wanneer de jong gebore kinderen met de armenen voeten by malkanderen gedrukt, zoo naauw gezwagtelt wierden, dat ze geen van hare ledematen in 't minfte bewegen konden} maar laaten ze regt uytgefpreyt als een ftaak leggen, zonder enige buyging der ge- wrigten. Hadt niet de voorzigtigen natuur haar in warm water gedom- pelt, op dat 'er niets hardts haar drukken, en hare lichaamtjes naauw- lyks kts zou konnen aanraken ? Was 't in de baarmoeder niet alles zoda- nig gefchikt, dat het kint zeer vry en onbelemmert dobberende in een laauw beweeglyk en zagt vogt, na zyn behagen alle zyne ledematen en gewrigten zou konnen bewegen ? Was alles daar niet wel, en met-een behoorlyke evenredigheydt gefchapen, vergroot, en uytgefpannen? zyn daar wel ooyt een bultige rug, een opgeheven borft, verdraayde e« kromme beenderen ? Derhalven waarom bindt gy , onwetende vrouw zonder enige konft, zonder enige kennis, ja zonder enig inzicht, het vry en onbelemmert gebore kindt 3 met banden, en windtzels ? moeft u geheel Afïa, Africa en America niet anders geleert hebben, alwaar de jong geborene in lofle doeken gewonden aan de wysheydt van de na- tuur alleen overgegeven worden , die alleen alles wel fchikt? Voor- waar de lichamen dier menfehen groeyen daar zeer wel. Ik hebbe nooyc gewilt, dat myne kinderen zodanig gehandelt wierden, waarvan 'er nogtans geen een eenige wanfehapenheydt der vafte delen gekregen heefr. Men behoorde ook die grouwelyke3 en gantfchelyk tegen alle reden ftrydige manier tegen te gaan , op welke zy de tedere hoofden van jong gebore kinderen zodanig met vaft toegehaalde banden drukten, dat de beenderen , op dien tydt door de zagte naden nog beweeglyk, |
||||
AANTEKENINGEN.. io^
gedruktzynde, de herftenen, en al wat binnen het bekkeneel begre- pen is,• ontroeren, waar van daan flaapz.ugt, fhiypen, quade geftal- tens van 't hooft, zotheydt, en zelfs de Doodt! iVlen tnotft de ver- dere volmaking van 't in de baarmoeder wel gevormde hooft na de geboorte daar na aan de natuur bevelen, die alleen alles gelykelyk uytbreit. Maar hoe ongerymt is de reden, waar mede zy haar grove dwalingen bedekken! Als ofze op die wyze maakten, dat het hooft, wel vaftgemaakt, door wel hardt te werden toegefloten wierdt I Zie de Jongens eens aan onder een heete lugtftreek geboren, die bloots- hooft gaan, nergens zult ge beter gefchapene bekkeneelen vinden. To- nen die ellendige kindertjes niet zelfs, wat de .natuur haar door een [/*- (linc~ius~\ ingeving beveelt ? waariyk, wanneerze zo qualyk zyn gehan- delt, bewegen en vryvenze de tedere hoofden zolang , tot datzeopeen andere wyze gefchikt worden, Laat by deze gelegentheydt ook onder de ydele Leringen gerekent
worden die onnodige vrees, als of de Moerkoek altydt met de groot (ie haaft aanftonts afgehaalt moeft worden, om dat, zo men maar enige ogenblikken vertoeft, de baarmoeder ten eer ft e haar binnen/te mont zoo- danig toetrekt, dat 'er zelfs geen vinger kan ingebragt worden : zeker- lyk alle, die dit werk bygewoont hebben zodanig, dat ze met aandagt alles wel hebben overwogen , weten, dat deze dingen onwaar zyn De baarmoeder van een menfeh , van 't kindt verloft zynde, heeft geen mondt, maar ftaat wydt open, als een klok, en befteet altydt veje da- gen , eerze wederom begint tot haar vorige gedaante over te gaan, welke in 't onderfte gedeelte een toegeflote mont verbeelt Daarom ver- maneik wederom, dat die ydele vrees UI. niet bevange, opdat gy door een blinde haaft niet in dwalingen vervalt, die zo menigmaal voorde kraamvrouwen verderflyk geweeft zyn. Gemeen Jyk zeggen ze, dat 'er altydt maar een moerkoek in de baar*
moeder gevonden wordt, fchoon 'er tweelingen, ofte meer kinderen ge- boren worden j dat dit niet altydt waarachtig is, heb ik zelfs bevonde: want het gebeurt menigmaal, dat het eerft komende kint te gelyk met zich medebrengt zyn vliezen en moerkoek 5 't welk niet zou konne ge- schieden , indien ze beyde maar een moerkoek gehadt hadden. In 't voor- gaande jaar helafte ik, dat men my verfcheyde moerkoeken van tweelin- gen brengen zou, op dat ik verzekert konde zyn-, wat'er van deze zaak was. Derhalven alles met de grootfte zorgvuldigheydt onderzogt heb- bende, heb ik in der daadt bevonde, dat yder vrugt zomtydts een moer- koek hadde, en dat zomtydts een moerkoek alleen tot beyde de vrugten Qqqqqq* g*-
|
||||
to;S - ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE^
redient hadde: en op dat ik dit zeer klaar aan yder zou konne vertonen,
heb ik deze verfchydenheden.in een vogt bevogrr Ook heb ik#,er een , toebereydt, waar m twee mcerkoeken aan malkanderenfchynen gegrceyt te zyn; de'bloedt vaten lopen verwart door mal kanderen heen, dog voor een kleyne tuflchenwydte, niet groter, als de dikte vaneenduym: hier uyt oordele ik te konne gefchieden, dat, ten tyde van de baring, het etrfte kindt zyn moerkoek met zich neemt, blyvende de ajidere moer- koek nog zo lang aan de baarmoeder vaft zitten, tot dat hetanderekint ook geboren is. ,,,„/,
Maar wat oordeelt gy van 't maakzel van de moerkoeks jtagader ? t
zelve is aan weynige regt bekent. Gewiffelyk is het vliezige maakzel van deze llagader in de moerkoek zodanig dun , dat het fchynt te zyn een watervat ten enemaal zonder klapvliezen. Hoedanig de t'zamenftel- iin<? van deze byzondere fhgader hier ter plaatze is , zal ik met ligt zeg- gen , maar de gene, die fcharper zien als ik, ftel ik't voor, om te on- tier zoeken.
Het dunne vlies, 't welk de moerkoek omringt, daar \ na de baar-
moeder ziet, is een verlenging van 't vlies chonon , gelyk ik voor heen in myn vyfde ontleedtkundig cabinet gefchreven hebbe; dit hebbe ik ge- zien op vele plaatzen in een fieenagtige natuur verandert ; alwaar dit voorvalt, blykt het van 't zelfs klaar, dat deze kinderen den overvloedt van 't voetzel, moetende van de moeder verfchafc worden, onttrok- ken wort. .-,.■', i i- f Maar 't gaat 's menfchen verftant te boven, indien er uyt het lichaam
Tan de moerkoek een geheel [crus] been afhangt; dit is in de verzame-
ling van den Keyzer der Rullen zodanig te zien, als ik 't met een fi- guur in myne cabinetten afgetekent hebbe. Wie zal dog ooyt uytleggen volgens het tot nu toe aangenome ge-
voelen aangaande de voortbrenging van een menfch , hot twee kinderen <met het benige gedeelte volkomen aan malkander en gegroep zyn, hoe zy, die aldus aan malkanderen gegroeyt waren , door de engtens van 't bek- ken konde doortrekken in de geboorte ? echter hebben wy niet alleen t twee meysjes dusdanig aan malkanderen gewaffen , en nu al agt Jaren oudtzynde, gezien, terwylze deze republiek door vertoont wierden: Maar ik zelfs hebbe twee volkome aan malkanderen gegroeyde kinderen, zyndeeen baring van agt maanden, dewelke ik gebalfemt hebbe, enten mynen huyze beware, op die vooi vaarde, dat het de Ouders vryftaat, zo dikwyls als 't haar behaagt, dezelve met hare vrienden te kome zien. De Vader, wiens naam was Tanking, is nu al overleden: de Moeder, |
||||
A A N T E K E N. I N G E\ N. ïöjf
IVoeneman genaamt, is nog in leven , en 20 ze voormy frerfr, dan zui- len ze my in eygendom toebehoren, Hoe menigmaal ik deze zaken be- fpiegele, fta ik waarlyk verfklt, en kan niet begrypen, hoe 't wezen kan , dat 'er door zo een naauwe weg zo een grote klomp, en van zo een ongelyke oppervlakte, kan doortrekken. Zekerlyk fchynen my de [ojfa ijchii] heupe óf zitbeenderen nootzakeiyk enigzints van malkande- ren te moeten wyken, om de ruymte groter te maken: Gelyk die gene, die te regt hebben aangemerkt een wonderbaarlyke en gantich byzondere uytpuylmg van 't fchaam en zitbeen in die barende vrouwen, dewelke met de grootfte moeyelykheydt en zwaarfte ween de kinderen baren , begrypen, dat 'er een geheel andere gedaante van 't bekken is in eert moeyelyken arbeydt, als in een natuurlyken Haat: daar en boven wykt het [os coccygis] ftaartbeen zelfs zo verre na buyten , dat het ten ene- maai ongelooflyK is, zo men zulks n/et ondervonde hadt ; daarom kla- genze dikmaals gehele Jaren over de pyn, die in deze delen overblyfr. Eyndelyk zal 't niet ongevoeglyk wezen wegens de overeenkomft van
(toffe, alhier enige weynige by te voegen van den [anus imperforatus~\ toegejloten aars. 't Is lang genoeg bekent geweeil, dat 'er dikmaals kin- deren geboren worden, aan deeze quaa! onderhevig. Nograns weet ik niet, dat 'er ymandc dit aangemerkt heeft , 't welk ik alhier verhalen zal. 't Was in de maant van Auguftus van 't Jaar ijiS. wanneer een Jongetje aan myn huys gebragt wierdt, in welkers lichaam geen gedaan- te van een aars verfcheen , maareen kleyn, rondt, hol, dun, vliezig zakje, hebbende de dikte omtrent van een fchryfpen, aan 't kloorzalqe vaftzittende j deszelfs uyteinde was gefloten , en verder vol met drek of [meconium] eerde kindervuyligheydt: Op den vierden of vyfden dag brak dit bafVaatt darmpje van zelfs door, en ontlafre zich van den ge- melden drek, en een kleynen tydt daar na ftièrfhef kint; Ik twyfre/e niét, of dit zakje is een baftaart endel darmpje geweeft; het was vol met oprechte kinderdrek , 't welk altydt in het dikke gedarmte der kin* deren gevonde worde : echter noeme ik 't een baftaart endeldarmpje, om dat het de ware eygenfehappen van den endeldarm niethadde; want het was zo dun, dat 'er de gemelde drek door heen fcheen, daar en bo- ven zeer ongelyk, dewyl't op de eene plaats breder, op de andere plaats naauwer was; By deze ziekte zal ik een geval aanhalen, dat ik tweemaal aangemerkt hebbe: namentlyk, ik hebbe kinderen gezien, mee een geiloten aars geboren, in de welke de gehele endeldarm ontbrak. De Chirurgyn ^P iet er yidriaanze doorboorde m het eene kindt de plaats, daar natuurlyker wyze de aars wezen moet, met een inirrumenc trocart ge*
|
||||
4040 ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
genaamt, maar 't was nu al byna de lengte van de kleynfte vinger inge-
ftoken j eer 't tot de gemelde plaats quam , daar de voornoemde vuylig- heydt gevonde wierdt, dog dit werk was vrugteloos. Want wat voor- deel zou de verwydering van de wont gedaan hebbe? gewiflêlykkon'er daar door geen darm groeyen j die 'er ten enemaal ontbrak. Nog een verwydering kan ook enige nuttigheydt- in menfchen doen ,
welkers Endeldarm in zyne.zelfftandigheydt zodanig verdikt, en inzyn weg zodanig vernaauwt is , dat 'er door deszelfs engtens naauwlyks een ftylet of proef yzer zou konne doorgaan. Zo menigmaal alze afgaan moeden, gebruykten zy de grootfte moeyte, en poging, om de vuylig- heden langzaam en zagt door deze naauwe weguyt te drukken, daarna quam 'er dan een dun ftukje dreks, hebbende de dikte van een ftroohaim, uyt. Deze elendige quaal heb ik in het dode lichaam van een man vol- kome "zodanig ook aangemerkt, als ik zo even befchreven hebbe. Maar indien 't kint ter waerelt komt met een toebeiloten aars, zodanig , dat het eynde van den endeldarm uytwendig met een vliesje is toegefloten, wort het zeer light genezen, indien met een lancet wort doorgefneden, ende daar na de opening door een ingeftoke lode pyp5 of ook een wiek* je , wordt opengehouden. *. Tot een befluyt zal "'t niet ongeoorloft wezen, zommige zaken voor
de ontleders hier nog by te voegen. Hoe is 't te beklagen, dat de men- fchen niet w'ULn toefiaan, dat de dode lyken van hare verjtorvene vrien- den door er vare ont leder en en geneesheren worden geoj>ent. Inder daadt hier van hebben ze een afkeer, niet anders , als ofze meenden , dat 'er na de doodt nog gevoelen van fmert in de lyken overig was. Andere denken, dat het ichandelyk is , dat de dode lichamen door 't mes in ftukken gefneden worden. Zo dit geen zottigheydt is, wat is 't dan ? Naaulyks fterven de Vorften, of Koningen in Europa, of men opent ze, en haalt 'er de ingewanden uyt, op dat der zelver lichamen en in- gewanden des te lighter gebalfemt konne worden. Maar te gelyk hoe fchadelyk is deze mening? Want wat zekers of waaragtigs hebben de ervarende geneesheren van de ontaarding der binnenfte ingewanden in yder ziekte ? ey lieve , wat weten ze van de naafte oorzaak des doots ia de ziektens? Wat weten ze dog duydelyk van de inwendige aangedane en beledigde delen ? Wat van de zitplaats van by na yder inwendig ge- brek: Hoe zal ymant regt oordelen van de \indicata~\ aangewysde hulp- middelen in yder ziekte, en de vereyfehtens tot de genezing ? zo niet eerft naauwkeung befchreven is geweeft het verhaal van die dingen, dewelke aan de zinnen gebleken zyn in 't dode lichaam van een menfeh, wiens
|
||||
AA NT E IC E N I N G E N. 1041
wiens ziekte toen hy nog in leven was, vly^ig en naauwkeurig de ge-
neesheer befchreven hadt, die den lyder voorzigtiglyk behandelt, en al- les aangemerkt hadt. Waarlyk zo 'er ergens een veylige en zekere weg isy is 't deze, waar door men eyndelyk gelegentheydt heeft om tot de ware kennis van yder ziekte en genezing te komen} en wat zekerheydt en yaftigheydt wy hedendaags in de geneeskonft hebben , daar van komt ii*. der daadt alleen de lof toe aan de Ontlederen. Met welke duyfterheden: bezet, zouden wy over al in de konft wankelen, ten waren 'er geweeft waren mannen door verftant, konft, fchranderheydt, en naarftigheydt uytmuntende, die de zwaarften arbeydt niet gevreeft hebbende, zich zelfs tot gebruyk van de waarheydt uyt de duyfternis geredt, en andere mee een zeer mildadige bekentmaking van hare Vindingen hebben verpligt. Ondertuflchen heeft de fchaarsheydt van dode lichamen te weeg ge-
bragt, dat men genootzaakt is geweeft, tot de beeften zyn toevlugt te # nemen, en die te openen, om daar uyt te leren, 't gene men indemen- fchen niet konde onderzoeken -, hier door konde 't niet anders gefchieden, ofze moeften op deze wyze in zeer vele onvermydelyke dwalingen ver- vallen, dewyl 't maakzel der delen van een menfeh op vele plaatzen ver- fchilt van dat der beeften: daarom is 't gefchiedt j dat de lang gekoe- fterde en ingewortelde dwalingen naderhant zeer bezwaarlyk uytgeroeyt wierden. Zoude ook nog niet hedendaags die ongerymde inbeelding by- gebleven zyn , dat de baarmoeder altydt in de linker zyde geplaatft is in de vrouwen? en dat het daarom ten hoogften nodig is, dat de kraam- vrouw de eerfte negen dagen na 't kramen onverzettelyk op de ene zyde leyde, op dat de baarmoeder des te bequamer wederom haar natuurlyke plaats na 't baren zoude krygen. Waar van daan komt het, dat de openbare Hoogleeraars in de genees-
konft nog hedendaagfeh zeggen , dat het [pancreas Afellif] klkrbedde van JJellius onder de delen van 't menfehelyke lichaam te rekenen is ? 't zelve komt in de fchapen groot tevoren, nooyt heb ik in een menfeh iers diergelyks gevonden, fehoon ik 't zelve zo menigmaal doorfnufFelc hebben. Nooyt zoudenze den eerden der dunne darmen in een menfeh den [/>/-
tejïmum duodenum] twaalfvtngerigen darm genaamt hebben, indien ze lichamen der menfehen genoeg hadde mogen fnyden: Maar ze zouden niogelyk beter, zekerlyk gevoeglyker, gezegt hebben, den [inteftinum digitale] vingengen datm^ of den-kortjien [inteftinum rectum] en" deldarm, , , ■ ■ ■ Vele delen meer zyn om deze oorzaak alleen qualyk genaamt, om dat
Rrrrrr de
|
||||
io4* ONTLEET- GENEES- EN HEELKUNDIGE
de benaming van de heeften is gehaalt. Het verdichtzel van 't [rete mï* rabile~] wonder net in 't hooft van een menfch zou nooyt zo verfpreyt geweelt zyn, indien 't niet in een kalfs en fchaapshooftzoineengefcha- kelt, zo verwart, zo zichtbaar en in allen delen wonderlyk was verfche- nen geweeft. Zo menigmaal , ah ik de vaten der herflenen door myn konft opgevult befchouwe, bevinde ik in der daadt over al wonder netten ,. altydt om een en 't zelfde werk tedoengefchikt. Waarom doghetmaak- zet van dit deeltje in een kalf zo verfchillende is, is zeer bezwaarlyk te zeggen. Ondertuflchen fteekt 'er een grote niittigheydt in 't openen van heeften,
indien 't maar alleen aangewent wordt tot een vergelyking, en een lich- ter onderzoeking der overeenkomende en verfchillige delen in 't lichaam van een menfch. Maar nooyt is 't geoorloft uyt de gevonde zaken in 't lichaam van een beeft te bewyzen, dat 'er diergelyke in een menfch ook plaats hebben, ten zy de gelykheydt door ware proeven aan een onder- zoeker gebleeken is. Aldus is het naauwkeurig onderzoeken van grote heeften, namentlyk paarden, ofTen, en wal villen, van veel nuttigheydt: Ik zoude nooyt geweten hebben, dat de tepels der vrouwen met zo vele zeer gevoelige zenuwtepeltjes voorzien waren , ten ware dezelve in den tepel van de mam van een walvifch , met hare uytnemende grootte zich vertonende, my gelegenheydt gegeven hadden, om ze met een grote zorgvuldigheydt in 't lichaam van een vrouw te onderzoeken en te vinden. Maar wie zou geloven, dat het onderzoeken van lyken, die twintigs
dertig, veertig en langer Jaaren in 't graft gelegen hebben , de genees- heren tot dienft kan ftrekken ? Jongeling zynde, en zelfs een bemorft kleedt hebbende aangedaan, vergezelfchapte ik de doodtgravcrs te mid- dernacht, op datze de graven voor my openen, en aldus gelegentheydt tot myne onderzoeking geven zoude. Toen ter tydt hebbe ik gezien, dat nog de haayren, nog nagelen na de doodt aangroeiden , wanneer ik gewaar wierdt in 't dode lichaam van een vrouw, dat de gekrulde haayr- lokken nog zo vaft aan de pan van 't hooft zaten, als in haar leven. De nagelen fchynen wel langer als natuurlyk te wezen, maar ik zag wel, dat dit aan de uytgedroogde en daarom meer ingekrompen top der vin- geren toe te fchryven was, voornamentlyk als de zieken in dien gehelen tydt, terwylze ziek zyn, hare nagelen van handen of voeten nooyt af- fnyden. Nadien die goede Malpighius ook wel aangemerkt heeft, dat de Haayren en nagelen uyteyndens der zenuwen zyn , wie zal dan gelo- ven, dat deze, als 't leven verloren is, nog aangroeyen?. |
||||
AANTEKENINGEN. 1043
By die gelegentheydt hebbe ik ook aangemerkt, dat [pnguedo~\ het
vet van een menfch wel verandert wort, maar niet zodanig vergaat gely- kerwys de andere delen van 't lichaam: want het wort zo hardt als f febum fadepi] fmeer of ongel, en zodanig blyfc het : maar in de levendige heeft het altydt een wcekheydt en vloeybaarheydt by na als olie zelfs omtrent de nieren, en andere plaatzen, alwaar men gemeenlyk 't zelve hardt houdt. In een menfch is 'er geen fmeer of ongel, afzonderlvk en buyten 't Vet, maar het vette vogt is over al het zelfde; hier van daan ziet men des zomers in menfchen, die z?ich geweldig oeffenen een vet- tig zweet voor den dag komen, de doeken met een gele vettigheydt be- vlekkende, hier door fmelt des zomers, het vet vaneen menfch, in fleffen gedaan, gelyk olie, derhalven is 'er geen fmeer in 't lichaam van een menfch, ten zy lang na de doodt in 't lichaam voorrgebragt • de zaak in zommige beeften anders geftelt zynde, heeft gelegentheydt tot deze dwa- ling verfchaft. Ik hebbe toen ook gezien, dat zommige dode lichamen, met haar ge-
daante een zwarte flyk verbeelden , dat" andere hardt, drooe en irme krompen waren, en zommige, dog zeer zeltzaam , in een gryscouleur- de ftof veranderden j Ja andere heb ik aangemerkt van de wormen door- knaagt, dog die alleen, dewelke zomers geftorven, en van de vlieeen hare eyeren daar op nederleggende, be/chadigt waren; want deze on! dervondt ik vol van \aureliae~] jonge vliegjes, (die nog niet konnen vlie- gen by zommige tonnetjes genaamt} voortkomende uyt verftorvene wor- men. Ik hebbe gezien, dat de begrave lyken van de wormen niet ver" teert worden, ten ware in de zo even verhaalde gevallen fchoon ik van kmtsbeen af tot nu toe verftaan hebbe, dat by na alle menfchen het tegendeel gevoelen. |
||||||
E Y N D E.
|
||||||
Rrrrrr 2 UYT-
|
||||||
to44 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
U Y T L E G G I N G
:^v;;!;.;i;:V''; rlli''..•;;de r ' .
F I G U R E N.
V De Eerde PLAAT.
DË i. F/g. /*?/*. A. vertoont voor een gedeelte een vlezig, en ten dele
pezig ft uk van 't onder/te gedeelte van de dye T afgefneden , £» #<« ^ö- ven omgebogen > op dat het maakzel der vaten kan gezien worden. * * B. Zeer kleyne flagadertjes met een wonderbare en in malkander ge- vlugte loop 3 door, dit gehele deel ver/preydt, met een wafchagtige ""v; '\ftoffe vervult^ en daarom zeer roodt fchynende. - ;G. iDe binnen fie oppervlakte van den kniefchyf, die verderf wordt met bloedt vat en daar door verfpreyt, welke hier zeer net aan~ gewezen worden. D. T>e banden, die het fi heen been met het onderfte gedeelte van 't
■ dyebeen vafmaken$ door welke ontelbare bloedtvaten verfpreyt worden, \
E. *De voorfte knobbels van V dyebeen, van den kniefchyf bevrydt.
De 2. Fig betekent de dye en fcheenbeenderen, gelykze in 't geval yan dien krombeen geftelt waren. '■
' ï h. Het onderfte gedeelte van Jt dyebeen 3 hebbende alhier een krom*
migheydt, veel van een gezonde toejiant verfchillende, B. 1)e kniefchyf
C. De uytwendige holligheydt van 't boven ft e gedeelte van °>t fcheen-
been , die hier veel lager voorkomt > als de inwendige hollig- heydt E. D. Het bovehjle gedeelte van *i fcheenbeen.
De 5. Fig. vertoont vier tonen van de voet van een menfch 3 waar
van de Opperhuydt en 't netwyze lichaam van Malpighius zeer naauw- keurig en voorzigtig afgenomen zyn, dewelke ik daar na in myne vog- tigheydt ongefchonden en onyerandert bewaart hebbe: maar wanneer de huydt aldus is ontbloot, komen 'er ontelbare huydt tepeltjes te vnor- fchyn , indien men 't voorwerp op een helderen dag door een vergroot- glas befchouwtj deze tepeltjes zyn zo overvloedig 3 dat de gehele op- pervlakte: |
||||
AANTEKENINGEN. io4?
pervlakte van de huydt daar van vol is-, ik heb ze in den groten toon laten afbeelden, hoewelze over al by 4uyzenden gevonden worden. De Tweede PLAAT.
De i. Fig. wyft aan een groot gedeelte van 't binnenite vlies van de
waterblaas uyt een kraamvrouw, het welke uyt het lang ophouden van 't water ontdoken, en met het vuur aangedaan was} daar na afgefchy- den zynde, is 't blyven hangen in den pisweg, waar uyt het na Üi of 14 dagen met een tangetje is afgehaalt, en in 't vervolg de Lyderefle herftelt. De 2. Fig. een gedeelte van de heriïenen van een kalf, een half Jaar
in de baarmoeder van de koe, doodt zynde nagebleven. De 3. Fig. Het borftbeen te gelyk met de kraakbeen deren der Rib-
bens, en tuffchenribbige fpieren, uyt de vrugt van een menfchj in deze is zo een grote menigte van bloedt vaten, dat alles zeerroodt voorkomt: nooyt hebbe ik een gelukkiger uytflag in myn konft gehadt. J]c nodi- ge alle tot getuygen , die deze delen met een vergrootglas gelieven te zien. De 4. Fig. verbeelt twee ribbens uyt een vrugt genomen , te gelyk
met de tuflchenribbige fpieren , insgelyks met een wonderbaarlyk geluk toebereydt. A. Éeyde de ribbens.
B. cDe langdradige beenvezek w de ribbens van dien ouderdom, de*
welke in een volwajfender zodanig by malkander en gaan zitten, dat ze onzichtbaar worden. De Derde PLAAT.
De 1. Fig. vertoont een groot gedeelte van 't ongenaamde been, en
het heyligbeen van ter zyde$ welke beenderen nog met haar beenvlks bedekt worden. A. Het heylig been met het beenv lies, en bloedtvaten voorzien»
B. Het ^Darmbeen.
O. Een grote zenuw, logende boven het hooft van V dyebeen na
de dye* De i. Fig. een ftukje van 't darmfcheyl , met ontelbare bloedtvaten
zo fyn, als fpinrag, die echter met een rode wafchagtige froiFe ver- ; vult zyn. Rrrrrr 3 De |
||||
10^6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
De 3. Fig. k..*De pan van de heup uyt een Jongetje.
B. *De jlagadertjes in V on dar ft e van de fan gevonden.
C. 'De zenuwagtige kraakbenige bandt, dewelke het hooft van V
dy ebeen met de holligheydt van de pan f samenbindt 3 over al met bloedtvaten omringt. » D. Het hooft van 't dy ebeen. ,
De 4. Fig. een doosje gemaakt uyt den nugteren darm vaneen jonge,
waar in een ft uk van den kartel en omgewonden darm begrepen is9 vol van zo genaamde kliertjes, en bloetvaten. A. Het doosje.
B. Een ft uk van den blinden darm.
C. Een ftuk van den omgewonden darm.
D. Het wormwyze uytfteekzel, met zyn alzo genaamde kliertjes.
De 5. Fig een kleyn fchepzeltje van een menfch 3 met het eerfte be-
ginzel van den navelftreng, hangende in een vogt; het vertoont klaar bly- kelyk , dat het gemelde eerfte beginzel dikker is , als het fchepzeltjc zelfs ; in 't zelfde ziet men nog neus, nog mont i nog ogen, maar een ruwe en verwarde klomp. A. Het eerfte beginzel van den navelftreng.
B. Het lichaamtje van "'t fchepzeltje,
C. <Des zelfs hooftje. 'W-W,
|
||||||
*^ÈÊMt
|
||||||
HET
|
||||||
HET
*
DERDE TIENTAL
Van Ontleet-Gcnees-en Heelkundige
AANTEKENINGEN,
VAN
FREDRIK RUYSCH,
Med: DtBor en Profejfor, enz.
Waar in verfcheyde aanmerkens waardige zaken ver-
Hielt worden.
Met Kopere Tlaten.
|
||||
mmaam
|
|||||||||||||||||||||||||
X) - f f
|
|||||||||||||||||||||||||
Vï A V
|
|||||||||||||||||||||||||
T C
|
|||||||||||||||||||||||||
«•'T
|
|||||||||||||||||||||||||
%
h """'i
|
|||||||||||||||||||||||||
/'
|
|||||||||||||||||||||||||
V\Y\ i >;V",v V-v4;,;*i
|
|||||||||||||||||||||||||
, v\ I
|
|||||||||||||||||||||||||
V 4\V*
|
|||||||||||||||||||||||||
AAN
|
|||||||||||
DEN ZEER AANZIENELYKEN HEER,
EN MEESTER \ |
|||||||||||
J A N" TRI
|
|||||||||||
HEERE van BERKENRODE,
BURGERMEESTER EN RAADT VAN AMSTERDAM, BEWINTHEBBER
VAN DE OOST.INDISCHE MAATSCHAPPY, AFGEZONDENE
TOT DE KERKELYKE ZAKEN, OPZIENDER VAN T
GEMENE KRYGSTUYGHUYS, EN VAN DEN v-
KRUYDTTUYN, enz. enz. enz. '
WORT DIT BOEK
ZE£R ONDERDANIG OPGEDRAGEN
DOOR
|
|||||||||||
t\
|
|||||||||||
F RE DR IK RUYSCH.
|
|||||||||||
Ssssi* mi DEN
|
|||||||||||
DEN
|
|||||||||||
GO.E.TGÜ N S T I G E N
|
|||||||||||
F 7 F
|
|||||||||||
t I W E L V A A R T !
AL wie zich aan 't openbaar bloot ftelt, moet nootzakelyk
, alderley oordeelen van menfchen beproeven , dewyl een yder na zyn bevatting de zaak voor 't oog van alle blootge- itelt, of zal goetkeuren , of verwyzen. Want het gemeene fpreekwoort is waaragtig, dat alle zaken twee hantvatten heb- ben. Wat my aangaat, zullende dat gene, 't welk ik tot nut van 't menfchelyk gedacht na een langen arbeydt en menigvul- dige waarnemingen op 't papier geftelt hebbe, in 't licht bren- gen , heb ik geen reden , om wat beters te hopen , nog zeer wel gedenkende aan't gene , 't welk al voor vele Jaren eenige menfchen door nydigheydt vervoert , of door eygenliefde, of vooroordeelen verblint , tegen my ondernomen hebben, tot dat ze eyndelyk door kracht van waarheydt overtuygt zynde, my de overwinning hebben gegeven. Zekerlyk is alles, wat met waarfchynelyke redeneringen, ja zelfs van zeer verftandi- ge menfchen ter nedergeftelt, en aan onervarene is wysgemaakt, terflxnt vervallen, zo haaft.de ondervindinggeleertheeft, dat men lang te vergeeffch getwift heeft over zaken , die de na- tuur niet erkende. Die zelfde getrouwe leermeeftereffe, de ondervinding, heeft myn zaak, die by vele fcheen flecht te ftaan, zo veel Jaren dapperlyk bepleyt; die zelfde ondervinding, zeg ik, ftry t nu ook nog vopr my, en roept tot die gene, die niet billen horen, komt en ziet* . Want
|
|||||||||||
mi
|
|||||||||||
1
|
|||||||||||
Want dit is de kracht van de waarheydt, dat ze zelfs deon*»
willige tot toeftemming overhaalt, alwaar geen plaats van twyffelen overgelaten, maar een ftoffe verfchaft wort, om over .al Godts wonderwerken te pryzen , tot zyn eeuwige heerlyk- heydt. Ik zal U met veel woorden niet ophouden ^^tnmfiige Leezet:
want het luft my niet te voren verhaalde zaken te herhalen, of dié by te brengen, welke van anderen hier over gefchreven en verhandelt zyn $ Ik vergenoege my alleen met te maken, dat gy verftaat, 't gene ik nu te zeggen hebbe. Onder anderen, dat wy U opofferen, breng ik een ontleding
van een peer te voorfchyn. Zo ik zulks in een lever of men- fche milt gedaan hadde, zou 't de naam van [excarnaiïo] ep\ ontvleziging verdienen. Maar laat ik 't nu het geraamte van . een peer noemen, als ik gewoon ben uyt bladeren en hee/lers te maken \ welk gezicht vele niet onaangenaam is ge weeft. Gy zult verder zien, wat ik in.der zelver beichryving hebbe aan- gemerkt. Hier by heb ik figuren gevóegt, waar mede aange- toont wort, dat de vaten der vruchten, welkers [muleus] pitje met een fteen bedekt is, gelyk pruymen, perfiken, en andere voor't grootfte gedeelte voort komen uyt de ftenen, alhoewel niet alle op een en dezelfde wyze. In't Cabinet van Wormius hebbe ik een onvolmaakte afbeel-
ding van een gedeelte van 't geraamte van de Opuntiagezien, over 't welk toen ter tydt de Geleerden zich ook zeer verwondert, en* daar van in hare Schriften gewach gemaakt hebben. Maar ik zal, zo 't God behaagt, den gehelen heefter, die ik tot een geraam- te gebragt hebbe, laten afbeelden , waar in vele aanmerkens- waardige zaken zullen voorkomen , en te gelyk by voegen het geraamte van de bladeren van denEykenboom, die, als\moes weggenomen is , de gedaante van uyt garen gebreyde netjes vertonen zullen. Vaar wel, en gebruyk dit met my. Ssssss z HET
|
|||||
•
|
|||||
'fi-' ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
HET
DERDE TIE NT AL
"■.■* ■, •
Der Ontleet-Genees- en Heelkundige
AANTEKENINGEN. .
Adien ik op nieuws eenige zaken, volgens myn oordeel, nut-
tig voor de Oeifenaren der Genees- en voornamentlyk Ontleet- kunde, aangemerkt hebbe, brenge ik dezelve wederom in 't, licht j doch , ik bidde U, Lezer, verfchoon my, indien ik hier en daar dingen verhale, die ik mogelyk te voren al befchreven heb- be j echter zult gy in deze herhaling altydt iets nieuws of meer verbe~ tert vinden ; en neem 't my ten beften , zo ik eenes ouden mans taal gebruyke; ik trachte alleenlyk dienft en voordeel te doen. Van een PapgezweL
Onder de verfcheyde gezwellen , daar de menfch dikmaals aan on-
derworpen is , vint men menigmaal een \_atheroma~] papgezwel, welkers wonderbare aart naauwlyks van de Geneesheeren kan worden ver- ftaan : want zo gy de ftoffe , die in haar eyge plaatzen befloten is, en .dit"gezwel uytmaakt, onderzoekt, gy zult in twyfFel ftaan 3 wat naam gy 'er gevoeglyk aan geven zult: Om dat'er dikwils een dikke pap in begrepen is, hebben 'c de Grieken , en niet ten onrecht, een papgezwel genaamt. Maar andere , ziende , dat deze vergaderde ftoffe in hagels* wyze lichaamtjes veranderde, hebben daarom , de eerfte benaming ver- werpende, zulks genoemt een gezwel met een ftoffe , na de kuyt van vifch gelykende, opgevult. Dog wat naam zult gy uytdenken , zo 'er beentjes, of geheele beenderen van een verfcheyde figuur, ja zelfshaay- ren als menfchen haayr, ook tanden, oprechte kiezen, en een fchenkel van een kindt met drie toonen , hoedanig een de Ruffifche Keyzer in zyn Cabinet waarlyk bezit, in gevonden worden ? Alle deze verhaalde |
||||
AANTEKENINGEN.* iêfi
dingen heb ik menigmaal aldus bevonden , en 't geheugt my , eens te
hebben aangemerkt, dat 'er in dat gezwel een geheele réy met tanden was, en, 't welk ongelooflyk fchynt, ('t is echter de waarheit) zulks was gevonden in''t eyerneflje van een Vrouw; te ^Petersburg kan't ge- zien worden, en een fraye afbeelding van deze wonderjyke zaak vtnt men in myn eerfte Ontleetkundige Cabinet. Maar geheel anders, ongehoorder , en waarlyk ongeloof]yker zal 't
zyn, 't geene ik in myn huys beware , en hier verhalen zal. -In de maag van een doodt menfeh wort 'er een papgezwel gevonden , binnen in 't welke hangt een geheele hantvol haayren, gelyk dehaayren vaneen menfeh 5 daar by is een wanftallig fttik beens, hebbende de grootte van een okkernoot: vier oprechte kiezen zitten* 'er in, gelyk in 't kaakbeen van een menfeh ; waar van 'er twee aan een gegroeit, en twee van mal- kanderen afgezondert zyn} maar, 't welke den aanfehouwer byzonder- lyk verftomt maakt, men ziet in de zelfde zak de voorfte fchinkel van een kleyn Africaanfch Hartebeesje , zo dat 'er naauwiyks een ey meer na malkandere gelykent, uytgenomen, dat het klaauwrje hier in 't voetje niet geklooft is, gelyk men nogtans in dat Cuineefche .diertje ontmoec, maar 't einde wort bedekt met een nagel, als de pink van een menfche hantj ja dat meer is, de oppervlakte van de huyt van deze fchenkel is voorzien met fyne hier en daar ftaande haayrtjes, gelykerwyszy gewoon zyn de hant van een menfeh te bezetten. Ik weete, dat zommige twyfFelaars hier over , als een verdichtzel,
zullen Jachen $ maar zy zullen ook moeten ophouden iets lichtvaardig- lyk te bepalen aangaande de niet genoeg uytgevorfcbte uytwerkino-en der nature, -ten ware zy door 't zien zelfs wilde overtuygt worden. Deze zaak is in Ooft-Indien gefchiet, waar van daan dit papgezwel overge- zonden is aan den zeer Vermaarden en Beroemden Heer Cafparus Cow~ melin, Hoogleeraar in de Kruydtkundc, Lidt van de Kcyzerlyke Aca- mie in Duytfchlant, en mynen zeer ge-eerden Medebroeder, die my dat volgens zyne aangebore beleeftheit medegedeclt heeft, te gelyk met het hantfehrift van den zeer beqticimen Heelmeefter CV?/?//> Smit ^ vanwien ' zulks de Heer Commelïn tot een gift ontfungen hadde. Ik hebbe dan dit voorwerp met dankbaarheit aangenomen, wel gezuyvert, en voor alle gevaar van bederf befchermt zynde, een plaats in myn Cabinet ge- geven, 't welk zo wel met ontleetkundige als natuurkundige zaken ry- kelyk tegenwoordig voorzwp is, en waar aan ik dag en nagt, van dien tydt "af, wanneer de vruchten myner werken in Ruflant orefgebragt zyn, geftadig'gearbeit hebbe. |
||||
:». « I
|
|||||
i*U ■ ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
Op dat de waarheit van deze gefchiedenis ten volle blyke, zyn de
gefchreve verklaringen van alle, die by de openiag van 't doodelichaam, en de uytwerking van dat gezwel geweeft zyn, uyt de plaats van't voor- val zelfs overgezonden, waar van 't affchrift van woort tot woort hier bygevoegt, aldus luydt. 'Den \^„Augufti van "'t Jaar 1716. is''er in ^t Gafthuys, dat in Sa-
marang is, gekomen eene Jacob Ruben ;• deze hadde een [apoftema] etter- gezwed twee dwerfche vingeren breedt- boven den navel 3 't welk door den opper heelmeefter geopent 3 en daar tta dagelyks twee malen gezuy- vert zynde♦ yder reys twee oneen etters opleverde3 tot den 2Q.7Jecem- ber toe t wanneer hy eyndelyk jiierf. Ik hebbe met eygen handen het lyk geopent, en een verrotting in de lever gevonden : ''Daar na de maag opengefneden zynde was vol van een witte ftoffe, in welke een bondel- ke haayren gevonden wierdt , hebbende na V drogen het gewicht van een loot -, be halven dat nog een ft uk vleefch met been en kraakbeen 3 ge- kkende het vierde deel van een duyt: 't zelve door ge fne den hebbende , bevoiide ik daar in geronne bloet met een wateragtige ftoffe; zo dat het t'zamengeflelt was, uyt been , kraakbeen , of 'vleefch , maar uytwendig uyt een huyt, die hier en daar met haayrtjes bezet was. Daar en bo- ven heb ik omtrent den boven fte mont van de maag gevonden, een (luk vleefch , aldaar va/i gegroeyt , omringt met nog rontom aan een ge- groeyt vleefch, hebbende in 't puntige gedeelte drie bollen \ aanbeyde de zyden van deze bollen was een oprechte kies, volkomen als een menfche kies gegroe'nf-, met drie andere fanden in 't midden. In de holligheden was geen vleefch of been, maar een vlief h, geronne bloet y met een gele waterige bkedigheit: een van de drie bollen was vervult met een as- graaiiwe ftoffe, hebbende de gelykenis van tot een poeder gefloten oefter- fchelpen. Deze kiezen beflonden uytfraay, witagtig, vaft been 3 zo dat ze niet
beter konde overeenkomen als- met die van een menfeh; zy waren ook zeer wel gehegt in V vleefch, en niet in 't been, dog enigzints be- weegbaar. De maag was bezet met een ftoffe als geftote fchelpen. ÏVy onder gefcbreven daar toe afgezonden 5 zyn ooggetuygen van deze
ontdekte en gebeurde zaak geweeft. Thomas Blom, Tolk, en Boekhouder.
N. van Gangel, Vaandrig.
De drie Heelmeefters. $
Hendrik Oefterfen.
Jacob Hullincq.
Schoon
|
|||||
f '" . ■■■■»
AANTEKENINGEN. 10*5-
Schoon dit verhaal geen gewag maakt van een papgezwel, echter bJykc
het zeer klaar, dat het zulks is ge weeft, nademaalmen menigmaal haay- ren, kiezen, en andere tanden in de witte ftofFe van een papgezwel ge- vdnden heeft, en nooit, ofte iets diergelyks, in eenige andere zoort van gezwellen; zekerlyk, my geheugt geenzints zulks ooyt in eenige geneeskundige aanmerkingen gelezen te hebben. Ik zal my niet verwonderen, zo my iemant vraagt, hoe 't gefchieden'
kan 5 dat alle deze dingen in een alomme beflote gezwel geboren, en ge- vonden zya ge weeft? en wel voornamentlyk, waar vandaan een vieren- deel van een viervoetig diertje, met een menfche nagel voorzien, voort- komt. Waarlyk, ik heb naauwlyks iets om te antwoorden, als alleen, dat de manier van de werkende, vormende, en veranderende natuur ons zo klaar niet blykt, dat men zou konnen bepalen, wat haarmogelykof onmogelyk om te doen is. Jk moet bekennen, dat de zaak , alleen om de zeltzaamheit aanmerkens waardig, ons doet verwonderen, ja ons ge- moet zelfs ontroeren: dog zo doen dagelyks die geene, welke zich aan de befchotiwing der natuurlyke zaken geheel overgeven. Js 't niet wonderlyk, ja ongelooflyk geweeft , het zo veele eeuwen
verborge, dog nu ontdekte geheim, 't welk echter Godt den Heer be- haagt heeft door my zynen onwaardigen Dienllknegt aan den menfch re openbaren? Wanneer ik 't eerft gevonden, gefchreven, en aan de Ge- neesheeren bekent gemaakt haddè, dat. den baft der her/Tenen zeer fraay , t'zamengeftelt was uyt zeer fyne moes of moesvoerende vaarjes, naauw- keurig door malkanderen doorweven , loopende uyt de eyndens der fhg- aderen van de herfïenen 5 maar wat een opfchudding heeft zulks ver- wekt ! De zeer Beroemde Heer Schelhamer, in 't ftuk van de ontleetkunde
wel ervaren, en door zyne ontleetkundige fchriften met recht zeer ver- maart, deze zaak eerft gehoort hebbende , was 't 'er zo ver van daan zyn Zegel hier aan re hangen, dat hy in een zeker Boekje , na dat hy van my en myne ontdekkingen met grooteeer gefproken hadde3 uytriep; Ik zou liever lyden , dat myne oogen uyt myn hoop gehaalt worden, als geloven, dat den bafi der her ff enen ntct uyt kliertjes ofte een klier- agtige fhffei maar uyt buysjes ofpypjes^ met de Jlagaderen v aft zittende, beflddt. Maar wat gebeurt 'er ? by geval komen 'er twee Jonge Hee- ren, zynde Leerlingen van dengemelden Heer, en van hem ook onder- wezen in de ontleetkunde, my bezoeken, die in 't vervolg myne ont- leetkundige Jeffèrt waarnamen; aan deze hebbe ik de zo even aangehaalde woorden Uyt het "voornoemde gefchrift voorgelezen, by die gelegen tiieir, dat 'er
*
|
||||
io<6 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
dat 'er vereifcht wierde, over deze ftofFe te handelen :*Beyde bekenden
zv dat de zaak zodanig, als ik befchreven hadde, geftelt was , en dat ze over de waarheit van de zaak na dezen niet meer konden twyffelen. Ik hebbe haar,zullende wederom in 't kort naar huys vertrekken, verzocht, datze de waarheit van de zaak zodanig, als zy gezien hadde, aan haren Hoocrteeraar zoude openbaren. Deze brave Jongelingen hier door een • wevme aanrefloken zynde, oordelende daar niet mede te moeten vertoe- ven hebben ten eerften al 't geene, 't welke zy gezien en ondervonden hadden, met een Brief door de Bode aan hem overgefchreven, dog ten eenemaal buyten myn weten ■, waarom ik my verwonderde , dat ik om- trent een maant na dat zulks verricht was, meteen Brief van dien edel- moedigen Heer vereert wierde , waar in hy zyn vorige fchryven ver- werpt, aan myn zeggen volkome geloof geeft, en bekent dat hy nu niet verder daar tegen ftreven kan, na dat twee zulke bedreve leer in- pen de ondervonde zaken hem hadde bekent gemaakt De zedigheit laat niet toe hier by te fchryven , met welke loftuytmgenhy my over de zelf- de vinding vereert. Ik hebbe dezen Braven Heer aanftonts wederom otfehreven, dat ik my geenzints verwondere, en kwalyk neme, dathy zo een ongehoorde zaak met zulke harde uytdrukkingen verwierp: na- demaal ik dezelve mogelyk niet zachter gehandelt, maar met verachting zou hebben verworpen , indien 't my een ander eerft ge zegt hadde. Iets diergelyks is my overgekomen , toen ik voor de eerftemaal een nieuwe door my 't eerft ontdekte oogrok in een menfeh op de openbare Anato- mifche Woonplaats te Arofterdam, vertoonde: want als de Heer Rau, door zyn kennis in de ontleetkunde zo zeer beroemt, met zyne tegen- woordigheit dezemyne vertoning vereerde, heeft hy myn zeggen zo onwaardig opgenomen , dat hy my in 't byzyn van alle toehoorderen luvtkeels uytlachte. Ik was 'er niet over verwondert, maar hebbe de- zen srooten Ontleder geantwoort, gy kunt my vry uytlachen , ik heb- be ondertulTchen den Plaatfnyder een afbeelding daar van laten maken, om deze nieuwe ontdekking waereltkundig te maken h 't welk ook kort daar na «fchiet is. Hoe veranderlyk het nootlot der zaken is, blykt hier uvt, dat den onvermoeiden en fchranderen Heer Mbmus opvol- eerval den Heer Rau , namentlyk Hoogleeraar van de Ontleetkunde l Leiden, dit zelfde vlies zo fraay toebereyt heeft, dat hy 't een lege- lyk onder de benaming van 't Ruyflchiaanfche oogylies klaarblykelyk yertoont. _ - . .. c < .
Maar op dat ik wederom kere op den weg , daar ik van afgeweken
was 5 ik verwondere my niet zeer, dat 'er menfehen zullen zyn , aie,
|
||||
AANTEKENINGEN. 1057
na datze het zo even befchreven papgezwel toebereit by my gezien heb»
ben, zeggen zullen , dat zy oordeelen ten enemaal onm(%elyk te zyn, dat 'er zodanig een ding in een menfche maag voortgekomen is ! Maar, waarde lezer, wie zou zich konne verbeelden, dat 'er enig bedrog"on- der fchuylde * nadien van dit bedrog geen eer , lof, of voordeel gehoopt of verwagt kan worden > Wie zou dit alles , en zo verfchy- dentlyk vergaderen, en by malkanderen voegen, alleenlyk om te konne zeggen, dat het zo gezamentlyk uyt de maag van een menfch gehaalc is ? Waarom zoude de gene , welke zulks aan een zo beroemdt Heer , als de Heer Commelm is, overgezonden heeft , dien Heer wille bedrie- gen , wien hem niets zodanigs fchuldig is? maar laat het zo wezen, dat hy zulks gewilt heeft j van waar zou hem gelegentheit verfchaft zyn, zulke wonderbare en nooyt ergens anders voorkomende zaken tekrygen, als ik boven befchreven hebbe ? Eyndelyk door wat konft zou iemant de- ze , zo ze verdicht waren, aldus konne by malkanderen voegen ? dog om 'er een eynde van te maken , is 't niet even wonderlyk gefchenen , toen ik op de openbare vertoonplaats aan de toezienderen vertoonde een vrouwe eyerneftie in zig bevattende een gehele ry tanden die van een menfch zeer wel gelykenende, gelykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden -t het voorwerp zelfs bezit de onverwinnelyke Keizer van Rujchlant, de welke volgens zyne byzonder kennis van ontleetkun- dige zaken , waar in hy niet alleen princen , maar ook zeer vele artzen overtreft , zich niet verontwaardigt deze zaak dikmaals te befpie- gelen. Wat een gerucht ontftont 'er, toen ik dat viervoetige diertje, 't welk
my voor niets toegezonden wierdt , vertoonde , hebbende een hooft, tong, Jdaart, en een aanv/afch van den buyk af hangende als een navel- ftreng, zynde dit alles in een zakie befloten, gelykerwys ik in myne ontleetkundige cabinetten heb laten afbeelden, met een by voeging van alle de daar by aan te merkene omftandigheden^het voorwerp zelfskan gezien worden te Petersburg in de Cabinetten vanden Ruffifchen Keizer5 die diertie was van een tachentig Jarige vrouw met braken uytgeworpen. Wie zou voor vele Jaren gelooft hebben 5 dat 'er uyt ruwe gewaflen,
door een eenvoudige chemifche deftillatie , zonder enige voorberyding, een Vlug, alkalifch, droog 3 blank zout gelyk dik geégureert ys , aan alle kanten van den ontfanger aangegroeit, en een vafte gedaante lang behoudende, wort gehaalt, 't welk met zyne fcharpe , alkalifche, door- dringende beweegbaarheit alle uyt dieren beryde zouten uytdaagt , Ja jgeenzints wykt voor zouten, die uyt te vore verrotte kruyden gemaakt Tttttt wor-
|
||||
105» G:NTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
worden? zodanige zouten heb ik in een zeer ruym glas met een grote
verwondering Uefchouwdt by mynen oprechten &c weimenenden Vrient, den Heer Hermannas Boerhaave , Hoogleer aar van de genees, fchy ^en kruydtkunde m de Hoge fchole te Leyden^ welke my verhaalt heeft, dat deze zouten zeer gemakkelyk worden gerrokken uyt zaden , voorna- mentlyk rypen droge , verfche, onbereide , dog van fcherpe gewafTen, als mofiert, raket, mierik of ' peferwortelen > lepelbladereni-, wilde korSj ayuin^ look, ftry, en andere meer; alle de zouten hier uytgehaalt, heb- ben de zelfde hoedanigheden, als het Vlugge zout en de geeflvan harts- hoorn. Ik , die in myn eerfte Jaren my zelfs genoeg op de fcheikunde toegelegt hebbe, zulks nu gezien hebbende , zeide , dat nu alles ge- fchiede, 't gene ik te vore zoude ontkent hebben te konne gefchieden ; waarom ik voortaan my wachten zal iets lichtvaardelyk te bepalen, wat 'er gefchieden kan, ten zy ik de zaak te vore in allen dele wel zal on- derzocht hebben. Maar 't is voor even ongewoon , en daarom wonderbaarlyk te hou-
den, dac4enfihepper gewilt heeft, door my te laten ontdekken en be- kent maken het grote onderfcheit, 't welk gevonde wort tuiTchen de bloetvaten volgens de verfcheidenheit van bedieningen , die zy moeten ondergaan: "Want zo zulks wel was aangemerkt geweeft, zoude de ge- neeskundige zich gewacht hebben te zeggen, dat de te fcheidene vochten uyt een vermengde (toffe door hulp van \_pori~\ tochtgaten, ofte[£/*«- dulae~\ klieren doorgekleinft of gezeygt wierden. Wat zekers fteekt'et- in zodanig gevoelen? 't fchiet my te binnen, dat den braven Arskiner oppergeneesheer van den Ru£ïfchen Keizer met een grote verwondering my over deze zaak gevraagt heeft, zeggende* of ik dan ontkende, dat het zaat in de bloetvaten diep met andere vochten vermengt huysvefte, en alleenlyk door hulp van de ballen daar uyt afgefcheiden wierdtj Ik gaf hem ten antwoort, dat my onbekent was, wat 'er in 't bloet vér- borgen fchuylde, maar dat ik wel wift , dat het bloet het zaat niet maakte: want zo 't zaat in de bloetvaten hong, zouden 'er andere wérk- tuygen vereifcht worden, die het zaat eerft op een afgezonderde plaats zouden bewerkt hebben, en dat ik om die reden erkenne , dat !de vaten van ons lichaam verfcheide zyn , en dat ik zulks ook in de gewafTea aangemerkt hebbe, waarvan ik naderhant zal fpreken. Waarlyk ik oordeele, dat ik met recht zeggen mag! dat de ouden ,
zo zyde fyne uyteindens der uyterfte vaaties naauwkeurig gekent had- den , in zo vele dwalingen omtrent de wetenfehap van 't maak zei van 't menfcheJyke lichaam niet vervallen zoude zyn. Dog over deze zaak zal
|
||||
AANTEKENINGEN. frft
zal ik. verder handelen, wanneer 't Godt zal behaagen } wiens oneindi-
ge wysheit zy gedankt , dat hy ons menfchies uyt zulke wonderbare uytwerkzeis zyne oneindigheit heeft willen ontdekken. IL
Fan de Ontleding van een Perjick^ Peer, en Bladeren.
Een naarftig onderzoeker van s'menfchen lichaam ontdekt wel dage- lyks zommige nieuwigheden , en daar onder dikmaals vele wonderbaar- lyke* maar dat de onderzoekers van ?t maakzel der gewafTen, kruyden, en vruchten zulks ook doen , leren ons de volgende zaken , welke een ontleder ook niet ten onpas komen, en veel toebrengen tot Godes eer en heerlykheit, 't welk de lieflyke Thomas & Kerneis zeer zoet beveiligt. Jder flruykje verkondigt, Jder kruytje wyji Godts mogent'heit , en
biedt zich lieflyk aan? om ons te leren. Het zegt , leert uyt my , hoi wys , hoe goidt , hoe wonderbaar lyk , hoe zoet 3 en weldoende is onze Heer e.' want het gene in my isy dat is van Godt. Daarom zegt men met regh t, IVat hoef men V oog omhoog tejlaan.
Tder Kruydtjen wyfi een Godt heit aan. Wel aan dan, befchouw het maakzel van een perfïck, ik weet wel, datgy met my zult verbaaft ftaan, voornamentlyk, wanneer gy re gelyk zult be- fchöuwen, en dit met het maakzel van een grote rietpeer vergeleken hebben, De fteeltjes van peren beftaan uyt vele vaatjes, die in 't lichaam van de vrucht meer en meer uyfgebreit zynde , tegelyk by trappen zachter worden, en eindelyk in een vogtig moes uytgaan en veranderen , waar in het zoete en aangename zap gevonden wort. Derhalven vergelykt men niet ongevoeglyk deze pap of moes der peren by de Zelfftandigheit der ingewanden, voornamentlyk de milt en lever •, deze wierdt voorheen genaamt [ Tarenchyna ] een bloetftolzel, en van Malpighius en zyne opvolgers gehouden uyt kliertjes te beftaan. Maar ik wil ze liever pyp- jes, en bloetvoerende vaatjes noemen , van welkers byde de uyteindens geen bloetftolzel maar een moes genaamt moet worden : om dat men geen byzonder lichaamtje een klier kan noemen, ten zy 't in een eige en by- zpnder vlies befloten is. Aldus bevinde ik 't zelfde ook in deze vruch- ten. Dog zo iemant de gehele peer, als zynde befloten in een vlies, een klier of klieragtig lichaam wil noemen , ik zoude dat zo ongerymt niet houden: Maar die zeggen, dat het maakzel van een peer ook uyt kliert- jes beftaat, fchynen my wederom te dwalen. Aldus können de gehele lever , milt, enz. Alfydt met haar bekleet-
Tt tttt 2
|
||||
ïoéo ONTLEET-GENEES-ENP HEELKUNDIGE
zei omringt, ende uyt bloetvaatjes 't zamengeftelt zynde , voor klieren
geftelt worden ; maar te zeggen , dat derzelver deeltjes altydt uyt kiynder en klynder kliertjes beftaan , fchynt Valfch te zyn , en in dit gevoelen zal ik uyt liefde voor de waarheit gedwongen wezen te blyven zo lang , als de navolgers van 't tegenftrydige leerftuk die byzondere klyne delen , welke zy voor klieren houden , "niet zullen aangetoont hebben : maar waarlyk 't blykt my , dat deze klyne deeltjes eindelyk moefagtige uyteindens worden , en in andere delen wederom anders ge- ftelt zyn 3 geiyk ik, als 't Gode behaagt, daar na zal verklaren. Zodanig verfchynt wel het maakzel in de meefte appelen en *Peren %
maar zekerlyk is de wonderlyke 'tzamenftellingin een cPerJïck geheel an- ders : want deze vrucht heeft een zeer korte fteel, en valt lichtelyk van den boom af alleen door zachtjes aan te raken. Deze korte fteel beftaat uyt een rey van menigvuldige 't zamegebonde vaten , die zich fchynen uyt te ftrekken alleenlyk tot aan de ftene fchelp van de Vrucht , waar aan ze naderhant de gehele bediening overgeven, om alles te volbrengen, dat tot voltoying van deze vrucht vereifcht wort : want uyt de gehele uytwendige oppervlakte van deze fteenagtige baft fpruyten wederom van alle kanten vaatjes uyt , aan welkers uyterfte eindens verders het moes zelfs vaftgrocit* Hoe byzonder is deze toeftel! de moesvoerende pypjes komen voort uyt de fteel, welke aan dien harde fteen overgegeven zyn- de wederom daar uyt voortfpruyten, In 't eerfte zal iemant zeggen, het isonmogelyk! maar zohy dezaak
onderzoekt, hy zal 't zo bevinden. De konft om dit geheim te ontdek- ken wil ik niet verborgen houden. Ik zette deze vruchten in fchoon water, tot dat ze beginnen te rotten, maar daar na leg ik ze in een plat gebodemde aarde pot , en aldus haal ik 'er zagtjes de fchil af, gefchilt zynde Üinger ik ze heen en weer door't water, opdat de vaten door deze fchudding van hare 't zamenbinding los raken } maar te gelyk druk ik haar zacht en langzaam tuflchen myne vingeren , tot dat ze beginnen ontbonden te worden. Dan openbaart zich klaarlyk de zeer grote over- eenkomfte van deze moes met die van de lever en milt zo in een menfch als een kalf: Maar nademaal alle menfche milten niet altydt even bequaam zyn, om zodanig gehandelt te worden, daarom verkieft men liever zach- te milten: want voor dezen, toen 't zeer moeyelyk was dode menfche- lyke lichamen te krygen, namen de ontlederen haar toevlucht tot die van yiervoettge dieren , vogelen , en Viffchen 3 't welk ook hedendaagfch nog 'm gebruyk is: en waarlyk men moet dit nuttige hulpmiddel nooyt verwerpen, maar voorzichtig een vergely king maken, en de weg onder- zoeken , |
||||
AANTEKENINGEN. 1061
Zoeken, waar door wy naderhant vyliger zullen navorfchen, of dit alles
zodanig in 't menfchelyke lichaam geftelt is. Dog wie heeft 'er ooyc gedroomt, dat degewaflen ook dienen om de delen van een menfch te ontdekken, gelykerwys ik nu gelukkiglyk ondervinde ? dit leere ik niet alleen in vruchten , maar ook in de bladeren zelfs, Ik hebbe lang bezig geweeft in 't doorzoeken der vaten , dewelke
door de bladeren lopende de zenuwen der bladeren van de ontlederen genaamt zyn : maar met veel meer recht noem ik ze Zafvaten , t na dat ik hebbe gezien 3 dat ze ontbonden en tot geraamtens gebracht* konde worden. Wanneer ik de bladeren van de aloë amerhana murkata onderzoek,
en ontbinde, bevinde ik, dat allede vaten volgens de lengte van 't bladt uytlopen, en naauwlyks enige zydelyke takken van zich afgeven k maar ik befpeure ook te gelyk, dat het moes gelegen tuflchen deze vaten zeer wel over eenkomt met dat van Peren , Perficken , en de milt van een menfch, en dat daar en boven dit moes niet geftelt wort aan de uyterftens van de langwerpig lopende vaten,. maar geplaatfl: tuflchen de zyden van de byflaande vaten : de ontbinding van dat moes is my zo wel gelukt, dat ik klaar zag, dat zulks uyt zeer klyne vaatjes beftont, die ook klaar- blykelyk konde worden gefchyden , en wel zodanig, dat het gemakke- lyk het maakzel van den baft der herffenen verbeelde. Deze dingen al- dus toebereit beware ik nu ten mynen huyze , om den aanfehouder te konne vertonen. Maar deze toeflel wordt te vergeeifeh gezocht in de aloë focotrina , of afrkana : ik vinde hier wel recht uyt na de langte van 't bladt lopende vaatjes, zonder zydelyke takken , dog echter alle voortgaande , volgens de lengte van 't vlies het bladt bedek kende waar aan zy zich zeer vaithegten. Voorts heeft dit moes in de bladeren wynig vafte zelfftandigheit, maar daar in is een zeer grote overvloet van een helder lymig vogt,als het wit van een ey ; dit vocht heb ik bewaart, en den volgende dag heb ik aangemerkt, dat bet zo mooy Purper ge^ worden was , dat het op Papier of doek geftreken zynde een flantvas- tige fraye verf fcheen te wezen. Maar hoe groot een verfchil is 'er in 't bladt van de Qfinntia Sphiofa
Jlmericana ? waarlyk de Zapvaten lopende door de bladeren, en overal zydelyke takken uytgeworpen hebbende , fchakeienze zich doormalkan- deren heen, en worden daar en boven vvonderbaarlyk verenigr, wanneer ze te gelyk by malkahderen lopen op die plaats , alwaar ze een nieuw bladt maken , zo 't een bladt mag genaamt worden , en niet liever een geheel nieuw gewas; in der daat alle dieonderfchydene vaten zeer naainv Ttt ttt 3 • verenigt
|
||||
w6z ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
verenigt zynde lopen aldaar by malkanderen , en wederom uyt dezelfde
plaats uytgaande worden van malkandere verfpreit door dat nieuwe bladt heen; dit zelfde gefchiet over al door 't gehele gewas. .Nog iets anders heb ik in deze opuntia aangemerkt, 't welk ik in geen andere bladeren gezien hebbe : want de bladeren zeer veroudert, tot een geraamte gebragt en gedroogt zynde konnen in drie of vier blaatjcs of fchelfers , ook wel in vyf van malkanderen afgefchyden worden, dewelke volgens de lengte op malkanderen leggen , 't gene ten mynen huyze bewaart wort, om te laten zien • --r'": &.&- !->''■•***• ■■■''*■*•-* -■■■■- '*'•** c * ' '■' ■ Derhalven wie zal na waarde den lof van den almogenden en wyzen
Godt verkondigen , die zyne zo wonderbaarlyke , verfchyde , nuttige werken befchouwt, ende zo vele zo zeer verfchillende gewallen , tot s'menfchen gebruyk dienende befpiegclt r waar uyt huyze» , fchepn 3 huysraadt, Aoft3 drank,klederen, Vuur, licht , en eindelykgeneesmid- delen bereit worden. Ja ik gelove , dat de cigenfchappen der gewaffen ons ook opleiden tot de Zedenleer; om dit te beveiligen , zal ik verha- len , 't gene ik dikmaals gezien hebbe. 't is meer als veertig Jaren gele- den 3 dat 'er in den Amfterdamfche kruydt-tuyn gequeekt wierdt een ge- was uyt Egypten overgebragt, 't welk voor de ware Colocafia gehouden wierdt j maar om dat het aldaar nooit bloem of vrucht gemaakt heeft s mag men twyffelen, of't niet een oprechte zoort van Arum is geweeft. 't was verciert met brede bladeren, door welkers midden een dikke ver- zameling vanZapvaten, voor dezen de zenuwgezegt, heenliep. Uyt het uyterfte einde van deze verzameling , alwaar 't aan den toppunt van 't bladt gekomen was, fproot een enkel uytfteekzel, hier en daar ge- kruit , by na op de zelfde wyze, als wy zien in \firapus vegetabïlis ] den veltroede van Rumph befchreven onder 't öpfchrift van 't kruykdra- gende kruydt. Als de aarde in de pot, waar m dit gewas gezet was , droo^ geworden zynde met water befproeit wierde , merkte men aan , zo gaauw als 'er meer water op gegoten wierdt, als 't nodig hadde, dat aanftonts het overtollige vocht uyt den top van 't gekrulde uytfteekzel by droppelen lekte, en wel zeer fnel, tot dat 'er zoveel by bleef, als-'er tot zyn beftaan vereifcht wierdt , en niets meer. Maar de wonderbaar- ly kheit van deze vertoning heeft het gewas fchade toegebragt j want door de menigte van 't opgegoten water is 't zo lang bevogtigt, tot dat het we- gens alte grote overvloet, gelykerwys de dronkaarts, ftierf. ! Uyt het vertoonde blykt derhalven , dat 'er een grote overeenkomft
tuiïchen het moes van vele gewaffen is, en een vergelyking tuffchen onze bloetvaten en de Zapvaten der gewaffen gemaakt kan worden: want ge- lykerwys |
||||
f ";' '■■■
A A N T E K E N I N G E N. ic63
lykerwys ieder deeltje van ons lichaam , 't welk gefchikt is om een by- zonder vocht te beryden, altydt vaatjes heeft geheel en al van allcande- re ver/chillende, zo ziet men dit ook in de gewaffen , welkers uytterftê eindens bequaam gemaakt zyn, om dat werk te verrichten , 't welk haar volgens de wet der fcheppinge opgelegt is : want dat vermogen heeft de fchepperieder gewas in 't zaat ingekort; derhalven komt daar van daan 20 een grote verfchydentheit in de zappen der gewaflen , en hare krach- ten , zo dat de ene den buyk zuyvert , de andere ftopt , enz. Ja dit blykc uyt een lichte en dagelykfche proeve : want zo gy in een en de zelfde aarde en vat de aloë en 't z>uyhr dragende riet plant , en in de zelfde lucht, regen , dauw , en zonnefchyn zet , zal 't ene een bitter buykzuyverendt, en 't andere een zoet en aangenaam zap verfchafïen : Maar zo gy 't maakzel der vaten van deze twee planten befchouwt, hoc groot zal 't onderfcheit wezen ? zo gy verder zoekt te weten , hoe de gemelde vaten werken , terwyl ze uyt een en de zelfde floiFe zulke ver- ïchillende Zappen maken, Ik zegge u, dat gy zulks te vergeeffch zoekt, en dat het Qodp alleen door een verborge hoedanigheit uytwerkt, wiens wysheit men liever moet aanbidden , en zyne voorzienigheit late beruf- ten ! laat het genoeg zyn , dat Godts goetheit ons geleert heeft , dat zulks gefchiet, fchoon hy de manier, hoe 't gefchiet, tot nog toe voor ons verborgen heeft. De uyterfte eindens van de bloetvaten met de ogen te zien 3 is waarlyk geen zaak van een klyn belang $ Malpighius bekent, dat hem zulks onmogelyk geweeft is-, och of deze fchryver , die in zyn tydt zyns gelyk niet vondt, in die befchouwing zich konde verluftigt hebben ! hy zoude geheel anders van zommige dingen gefchreven heb- ben : Wanneer 't Godt behaagde door my dit geheim tot zyn eer en heerlykheit aan de menfehen te openbaren , wierde ik in 't cerft als in verwondering opgenomen. |
||||||||
ni.
|
||||||||
Van een uyberjïmg van bloet door de huyt van >*■
hooft, enz.
De dagelykfche "ondervinding leert dat een ÜWitó r i •> .
vrouw veel eevaarlvker k ,n „If jCcn Srote fchrik in een in een man. Sevaatlyto *, en veel quader uytwerkingen doet al" $?. wem mgssëë, iteii'
|
||||||||
vangen
|
||||||||
io64 ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
vangen wierdt, dewelke veranderde in grote blazen , niet ongelyk aan
die genen , welke de fpaanfche vliegen voortbrengen : deze verdwenen voor een korten tydt, dog quamen daer na weder by beurten te voor- fchyn. De geneesheren , over dit zeltzame toeval geraadtp leegt , be- veiligden, dat zy voorzagen, dat 'er een lammigheit, een beroerte , of een vallende ziekte gemakkelyk uyt zoude ontftaan , gelykerwys ook niet lang daar na eerftelyk een byzondere lammigheit van den linker arm ge volgt is. De wél geoeffende Heelmeefter Tetrus Tlaatman ge- roepen zynde; om deze quaal te genezen heeft haar voorgefchreven het gebruyk van een badt toegemaa^met welriekende kruydenjterwylze hierin zat,wierde het befchadigde deel krachtig gevreven -y 't welk ook van dat ge- volg is geweeft dat de beweging van den arm zo verre herftelt is, dat ze een dunne fpelde van den gront kan halen, en hare klederen wederom aantrekken. Terwylze deze verlichting kreeg, is zy wederom op nieuws in een nieuwe, dog hevige, lammigheit vervallen, die by na het gehele lichaam aantaftede } Voorts is haar overgekomen een uytftorting van bloet door de huyt van 't oppcrhooft, en wel zo fchielyk en met zoo veel fnelheit, dat alle de linne doeken van 't hooft met dit uytgebarfte bloet bevochtigt wierden. Deze vloet hieldt geen geregeltheit van ver- heffing, welkers onzekcrheit, en de armoede de moeder dwong, datze een plaats in 't openbare gafthuys om haar gebrekkige dogter te voeden en te genezen vcrzogt, alwaarze veertien weken lang is geweeft, heb- bende naauwlyks zo veel natte koft gebruykt, als een lepel bevatten kan. Jt Huys na haar moeder wederom gekeert hebbende, wort zymet zware fttvypen bevangen, en viel vervolgens in een doliigheit, zo dat ze zeven gehele wecken met touwe gebonden en vaftgehouden mocft worden: in dien gehelen tydt heeft ze niet eens afgang gehadt, maar niet lang daar na zeer veel bloet gebraakt: Derhalven is haar het ge» bruyk van 't badt 3 't welk haar wederom aanbevolen was, ver- boden. Na 't bloet braken is haar een opftopping van 't water by gekomen , waarom de voornoemde heelmeefter negen gehele maanden lang alle dagen door een catheter het water heeft moeten aftappen. Naderhandt heeft zy driftig bloet geloft door de oren, mont, ogen^ navel, en borften} uyt welke laatfte zo veel bloets vloeyde , dat het nodig was het uytvloeyende bloet met glaasjes op de tepels gezet te onder- fcheppen. Maar nu is deze zeer ellendige dogter zo vermagert , en van krachten berooft, dat zy zeer quynende leeft 5 daar by is gekomen een zeer uytpuylendt gezwel aan 't linker oog , Ja nu legt haar de tong verdraayt in den mont, waar door zy neg gemakkelyk fpreken, |
||||
A A N T E K £ N I N GEN. idtff
nog eten kon. Aldus heb ik haar onlangs gelaten. Schoon zy nu van zeer vele rampen 3 als ik befchreven hebbe, bevryt is , echrer houdt de uytftorting van 't bloet door de huyt van 't hooft nog menigmaal aan. Wanneer ik voor enige dagen dit geval aan den Geneesheer Boretius, een naauwkeurig onderzoeker van OntleetenKruydtkundige zaken, verhaal- de, wierd hy zo begerig om de Zieke met zyn eige ogen te zien, dat hy niet afliet my te verzoeken, om hem by haar te brengen •> ik hebbe hem zyn verzoek ingewilligt. Wanneer wy derhalven te zame de Zieke be- zochten , begonze ter rechter tydt aanftonts zoo veel bloet te ioiïen, dat het in wynig tydts door alle de bekleetzels vaii 't hooft heen vloeide ; nu queït haar een geftadige fchudding en beving van de rechter voet, de tong is als voren verdraayt, en zit tegen het ene gedeelte van de mont vaft. Zie daar een menigte van verfchrikkelyke toevallen , welkers ge- lyk ik niet geheuge ooyt gezien te hebben! my is echter niet onbekent, dat de maanftondsn door verfchyden wegen dikmaals haren uyttogt ge-« zocht hebben, en ook door de mont, of de bekleetzelen van 't hooft uyc- gekomen zyn; want zulks is overlang van naauwkeurige waarnemers be- fchreven 5 maar ik heb nooit gezien, dat 'er zo vele, byzondere, en zwa- re toevallen in een vrouwmenfeh voorgekomen zyn. De Qntlederen zullen hier uytkonnen leren, dat het bloet uytdeuy-
terfle monties der flagadcren, en derzelver uytftekende [pori~] togtgaten gegaan is ; derhalven is 'er een rechte flagaderlyke weg van 't hart af tot aan de opperhuyt toe : want ik heb met aandagtige ogen gezien , dathec levendige, rode, oprechte flagaderlyke bloet met geweic zodanig uytge- dreven wierdt, dat ik nooyt levendiger bloet ontmoet hebbe ; Indien ik dan vafrftelle , dat het gemelde bloet door de togtgaten of pypen uyt het lichaam gegaan is, moeten deze pypen buyzen zyn, die met de flaga- deren 'tzamenhangen, gevolglyk moeten zy aangemerkt worden als open- gaande of gapende monties van de uyterfte flagaderen: Ik flelie ook vafl:, dat door deze ineen gezonden fraat van 't lichaam ons zweet, en natuur* lyke uytwazemingen ontlafl worden. Ik zie geenzints dat 'er tot dit werk enige zogenaamde hu ytklierties of andere bronnen van 't Zweet nodig zyn y de gemelde buyzen of pypen zyn 'er in derdaat, maar de andere zyn nog niet aangetoont; ik hebbe aangetoont, dat die, die men in 't gemeen dog yalfchelyk, voor huytklierties hout, eygentlyk Zenuwtepelties zyn. |
|||||
Vvvvvv IV.
|
|||||
———«=—^———
|
|||||||
■■■as
|
|||||||
ic66 ONTLEET* GENEES-EN HEELKUNDIGE.
" 'IV.
r/an het pp oor 'm V eyerneft na de bevruchting, overge-
bleven van 7 dfoöfr ### ^## ajgerukte eytie. E zeer Vermaarde i?. de Graaf, myn tydtgenoot en lanrsman , die
mee zo veel lof zich geqiietcn heeft in de befchryving der teeldelen van mannen en vrouwen , heeft ons nagelaten een afgebeelde eyerneft van een bevruchte koe , en duydelyk aangewezen de plaats, waar uyt het be- vruchte eytie in de Fallopiaanfche pypen overgegaan was: Deze plaats noemt hy [cicafrix] 't lidteken : Dog, om datdieplaets zich klaarblyke- lyk vertoont gelyk een Ideyne, uytgeholde, ronde holte, die langzaam en msttertydt wederom toeloopt, gelykerwys de mont van de baarmoeder na ' *tkramen, zonder tüflchenkomft van enigen ftoffe, oordeel ik, dat het met meer recht en eygenfehap de naam van een fpoor verdient, als van een Jidtteken, dewyl een lidtteken altydt zyn betrekking heeft op een voor- gaande fchyding der vafte delen , welke in de huyt plaats heeft 5 hier ge- fchiet geen fchyding van 't vaftzittende, nog wont, nog berfting, of breking van 't Vlies, dat het eyerneft omringt} maar is een enkele verwy- derde opening van een mont, die tevoren wel naauwér, dog evenwel in der daat daar vooraf ge weeft is5 gelykerwys de mont van de baarmoeder ten tyden van 't baren aldus verwydert wort: naderhant ziet men eerft een fpoor in 't eyerneft ingedrukt, die wederom langzamerhant ver- dwynt. Men moet niet geloven, 't welk veele zeggen, dat'erin dezen uytgang
van "'t ey uyt het eyerneft alles afgefchyden wordt, 't welk tot den naam van een ey behoort: want dan zoude deze klomp al te groot voor de ope- ning van den Fallopiaanfchen pyp wezen, maar het [Calix] fchaaltie van 't ey blyft in 't eyerneft , en 't ey daar van afgefcheyden gaat alleen met het beginzel van 't vlies Amnton en Chorion uyt het eyerneft in den voornoem- de pyp. Derhalven wort de tegenwerping weggenomen, die van vele tegen deze
leer gemaakt wort, vragende, hoezo een groot ey, en zo vaftaan 't eyer- neft zittende , bevrucht zynde in de engtens van deze moerpyp kan ont- fangen worden? Dog geenzints gefchiet 'er, dat zy menenj de fchaal blyft in 't eyerneft, gelykerwys in de hoenderen, alwaar in der daat het zelfde gezien wort} de [yitellus Ov'i] dooyr van 't ey namentlyk gaat uyt heteyerftokie, de fehaal nalatende, en dat wel aldaar door een montiege- lyk |
|||||||
AANTEKENINGEN. ioó>
Iyk als een langwerpige fpleet, anders als in een • rncnfch, of viervoetig
dier, alwaar't zelve ront en hol is. Imant zal mogelyk vragen, of ik de- ze zaken wel gezien hebben, dan ofikuyteen verzonne onderftelling oor- dele dezelve aldus te zyn? Waarlyk indien ik maar eens zulks gezien had- de, ik zou 'er voorzigtïgeren fpaarzamer van fpreken, maar ik heb't me- nigmaal zodanig in kraamvrouwen na de doodt ondervonden: 't heeft my niet ontbroken aan een menigvuldige gelegentheit, ó'iq ik alrydc naarftig hebbe waargenomen, en nooyt voorby laten gaan: Overweeg eens, dat ik my nu volkomen drie en zeftigjaren lang op ók werk toegelegt hebbe; Overdenk, wat een bequame geJegcntheit in deze zo volkryke ftadtik hier toe hebbe! Indien gy verder vraagt, of aan ieder eytie in de opper- vlakte van 't eyerneftie zelfs een zodanige eyge opening gefchikt is, en of door deze opening het vruchtbare mannelyke Zaat in 't binnenfte van 't ey doordringt, dat het aldaar het eytie bevrucht, en vervolgens tot den uytgang bequaam maakt ? gewiiTelyk, ikbekenne, dat ik zulks gevoele; want ik oordeel, dat de uy twazemende en vlugge gceftcn van 't mannelyke zaat alleen daar niet toe doen -, ik weet wel, dat 'er ineen bevruchtende by- eenkomft: het Zaat voor een groot gedeelte weder wegvloeit, maar ik ben verzekert, dat het dikke zaat in de baarmoeder o verbly vende genoeg is om de bevruchting te weeg te brengen. Ja niemantzal zich verwonderen, dat het zaat wederom wegvloeit , dïe gedenkt, hoe groot de overvloet van 't zaat in een gezont man is,- en aan deanderekanthoekleyn.de holliglieit van de baarmoeder, die dikmaals naauwlyks een klyne amandel bevat. Jk zie niet, dat het gevoelen aangaande de bevruchtende geeften van 'tman^ nelyke Zaat daar door beveiligt wort, om dat het zaat gezegt wordt na de byeenkomft niet gevonden te worden in de baarmoeder, of trompetten: want ik hebbe in tegendeel de holte van de baarmoeder en de twee trom- petten of moerpypen, vervult, met zeer veel mannelylc Zaat, bevonden, 't welk ik nu wederom ten mynen huyzen aan de nieuwsgierige vertonen kan; zulks kan ook in de Cabinetten van den Rujjifihen Keizer in twee toeberydingen klaarlyk gezien worden} gclyk ik ook al over lang in mync gedrukte fchriften befchreven heb. Derhalven zo het zaat zelfs niet van noden v/as geweeft om te bevruchten, zouden de Fallopiaanfche trom- petten met dik zaat niet vervult zyn geweeft. Een andere zeer wonderbare zaak gebeurt 'er in bevruchte Vrouwties;
namentlyk in 't eyernelt gefchiet 'er dan een baring met vermaak, diena- derhant, als 't kint gebaart wort, met pyn en fmert komt$ dat'er als een baring in het eyerneft gefchiet, toont de bodem van 't fchaaltie in 't eyer- nefl: overgebleven, aan, welke aanftonts na de bevruchting befchouwdt Vvvvvv 2 zyn-
|
||||
xo6S ONTLE'ET-GENEES- EN HEELKUNDIGE f
zynde geheel hoog root zich vertoont, en in zyne inwendige oppervlak-
te noppig als fluweel, en ruuw, volkomen als men ziet in de baarmoe- der, zo menigmaal als deszelfs inwendige oppervlakte ten eerfte na 't ba- ren onderzocht wort. lemant zal mogelyk daar op aandringen, en vragen, of ik deze ope-
ningen , dis ik hier ftelle, wel ooyt zodanig met myne ogen in een eyer- neft gezien hcbbe ? ik.bekenne, dat ik ze niet altydt even wyt openftaan- de gezien hcbbe ; maar gelykerwys de togt of Zweetgaten van de huyt niet altydt, maaralleen op zekere tyden gezien konnen werden, aldus gefchiet het hier ook 3 Indien gy mynedrangredenen, die my zulks doen gevoelen, en hier boven van my bygebracht zyn, onderzoekt, gyzult, geloof ik, met my door de uytwerking en uytkomft zelfs geruft geftelc zynde, voor zeker houden, dat de gehele zaak zodanig gelegen is. • ;"-; .'•!, ■;■'■'; ::;-W\''-'Ti ■' ;
Van een htfch'ieüng des Darms 'm een menfchevrugt.
Dat dit gebrek menigmaal in bejaarden voorvalt, heb ik voor deze
overvloedig aangetoont, ja ik heb 't zelfs gezien in den kronkel- darm , en dat viermalen achter malkanderen in dode lichamen, vanmyin 't gafthuys geopent; maar nu heb ik voor 'teerft van mynleven, die zo vele-Ontledingen heb bygewoont, in een kint van vier dagen oudt zulks met een grote verwondering ondervonden j wie zoude zulke dodelykc ziektensin tedere wichten verwacht hebben? Ik gelove, dat het mogelyk meermalen gefchiet, voornamentlyk van kinderftuypen ; waarom zy dan zo yflelyk en geftadig huylen > aldus openbaart dan zich deze ziekte. Verzagtende en pynftillende geneesmiddelen, of bequame darmfpuytin- gen helpen in dit geval niet veel : want binnen wynig uren verhuyzen zy na de eeuwigheit. Geweldige buykzuyverende middelen in tegendeel brengen wel dik-
maal s in de bejaarde veel verlichting by, en veel meer , als de verzach- tende , of pynftillende middelen ; zo menigmaal, als 'er een ware \fuftéptfa~\ iqfcjbkietipg is,, bevindeik niets beter, als de vochten aanftonts by [f er epcrafin~\ beurten door den afgang te ontlaften, zo lang tot 'er verlichting of een genezing op volgt; derhalven moeft zulks ook in deze tedere lichaamties ondernomen, en zo lang herhaalt worden, tot dat 'er ontlading komt, en daar na verlichting van de quaal; om deze ontlading te weeg te brengen rade ik uyt te kiezen hulpmiddelen, die na.mate van |
|||||
o
|
|||||
'■'. AANTEKENINGEN. '1069
de krachten in zulke tedere kindertjes iterk genoeg zyn : want ik weet voorzeker, dat men bejaarde menfchenin dit geval ook altydt zeerfcke buykzuyveringen moet ingeven. V7,
Pan ujtgefchudde Feilen van Wormpiet, gevonden 'm
V binnenfte der beenderen. Ik weet niet, of de geneesheren, of die denatuurlykegefchiedenisbey-
veren, ooyt iets gevonden hebben, dat wonderlyker fchynt, als dit, 'c welk ik nu befchryven zal; gewi/Telyk het verdient deeerlte plaats on- der alles, 't welk in deze derde tiental gevonden wort. Wanneer ik dit ongelooflyke zeltzame verfchyhzel eerft befpeurde, was ik als verftomr, naauwlyks myn eyge oogen gelovende. De zeer Vermaarde Hr. Boerhaave hadt mydikmaals geraden, ja aan-
geperft, dat ik naauwkeurig het maakzei van ft binneniïe deel der been- deren , namentlyk de vliezen , vaten , en merg onderzoeken zou -f hy hadde my altydt gezegt, dat aldaar vele zaken waren 5 die de gaauwig- heit van den zeer naaritigen Malftghius, en fcherpzinnigheit van Havers tot dezen tydt toe ontvloden waren. ]k, die den meelïen tydt bezig was in 't onderzoeken van 't maakzei der zagtere delen , zo menigmaal van myn vrient aangezet zynde, heb hem eindelyk gehoorzaamt, en my nu een langen tydt aan het onderzoeken van de dieprre fchuy/hoeken der beenderen geheel overgegeven., daar toe dagen en nagten beitedendej/ik hebbe verfchyde beenderen, op verfchyde wyzen aan /hikken gebroken, geklooft, met een zeer fyne zaag op 't konitigiie doorgezaagt, en naauw- keurig on derzog t-, ik zal 't u verbale, wat ik door deze groten arbeidt gevonden heb. 't Geheugt u mogelyic, Lezer, dat ik voor dezen een boekie in *t Jicht gegeven hebbe, onder het opfehrift van het eer/Ie Cabi- net der dieren. En/ge hebben dit werk befchuldigt als onnut, nog met myn arapt overeenkomende. Zy dwalen , die aldus oordelen : want zo ik my in dat ftuk niet geoeiTent hadde, zou mogelyk deze zaak, welke ik nu befchryven zal, voor altoos verborgen zyn gebleven, maar door \ onderzoeken van de natuur, huyshouding, en herfcheppingen der bloe- deloze diertjes ben ik bequaam geworden, om aan te merken, en wel re konnen begrypen, 't gene ik in de beenderen ondervonden heb: want ik heb in 't binneniïe der beenderen gezien oprechte [exuviae, pelles, 5, tejlul(f\ velleties of dopies van vervelde [chryzalides, vel nymphaiX Vvvvvv 3 Worm
|
||||
1070 ONTLEET-GENEES- EN 'HEELKUNDIGE
Wormpies of jonge vliegies »agebleven3 welke voor dezen bekleetzelen
van levendige bcefties geweeft waren. Deze vellen (die my een wakkere konftenaar aldaar vertoonde , wiens behendigheit ik gcbruykte om deze beenderen volgens de lengte door te zagen) waren in 't eerft zo klyn en verholen, datze gemakkelyk myn gezicht ontvloden zoude hebben , ten ware ik volkome in de gefchiedenis der bloedeloze dieren ervaren was ge- weeft. Door dit eerfte geval wierde ik aangemoedigt om de beenderen verder inwendig te doorfnuffelen j op ftaande voet vonde ik in 'c dy en 't arm of fchouderbeen de beelies zelfs; voortvarende heb ik ze niet al- leen in de beenderen van volwailche menfchen , maar ook in die van klyne kindertjes gezien, en wel zodanig, dat ik ze nu in acht onderfchydene beenderen vertonen kan. Maar dit verdient ook aangemerkt te worden , dat deze wormpies niet alleen van een, maar van dnederly en yerfchyde zoor ten zyn, gelykerwys ik in een figuur hebbe late aftekenen, en aan myn huys kan vertonen. > Deze beenderen waren niet wel verfch, echter van alle kanten onbe-
fchadigt, zo dat'er in 't geheel niets in was, 't welk enige bederving ofte verrotting te kennen gaf, gelyk 't huys in myne nieuwe verzameling te zien is. Indien iemant vraagt, hoe konnen zulke beefies in deze holtens uïdringen, ik zal hem weder vragen, door welke weg een geheel bondelke van langwerpige in malkanderen gevlogte wormen in de grote flagader on- der 't Hart gekomen is ? ik heb 't evenwel gezien, en befchreven. Van waar de rey tanden in 't eyerneft van een vrouw? van waar de brede wor- men van dertig ellen lang in 's menfchen lichaam? van waareen fchenkel van een kint in een papgezwel van de moerkoek? waarvan daan zes dikke vette rupzen 'm de herflenen van een fchaap ? van waar het viervoetig in een beurfie bellote diertie, door't braken uytgeworpen. Alle deze dingen heb ik nogtans gezien, voor een gedeelte wordende bewaartin deze myne nieuwe vergadering,-en ten dele in ó'iq van den Ruïlifchcn Keizer} zy fchynen waarlyk byna ongelooflyk, maar nog iets anders, datwonderlyk is, hebt g*y mogelyk gelezen, 't welke ik voor dezen befchreven hebbe. Een braaf man by my.om raadt komende vertoonde vele klyne wormpies, die hy door 't water dagelyks geloft hadde, waar van hy 'er my enige in een houte doofie vereerde, om de zaak te onderzoeken; terwyl ik den vol- genden dag het doofie opende, vlogen 'er klyne beefies door heen in dier voege, als ik ze in 't eerfte Anatom, Cabinet heb laten afbeelden. Wie dit alles overweegt, hy zal na myn oordeel met my bekenne, dat de gehele wetenfehap, die wy tot nog toe van de natuurlyke zaken hebben, geea- zints geraken kan tot de wyze, hoe zulke wonderen uytgewerkt worden, |
||||
AANTEKENINGEN.' xoft
die wy evenwel zien te gefchieden. Ik hebbe een in de franfehe faal be- fchreve Verhandeling over de wormen gelezen , waar in de maker van dezelve verhandeling zegt, dat 'er geen dier geboren wort als uyc voor- gaande eyeren van diergelyke dieren, en dat in 't mannelyke zaatvaneen menfch klyneeyerrjes van zeer vele andere diertjes verfchuylcn, dewelke daar in uytgebroeit eyndelyk ter bequamer tydt waïTen, en na vele jaren deze levendige beesjes dikmaals voor den dag brengen ■, zeer vele volgen hedendaags dit gevoelen, ook hebben zommige Ouden niet anders geocr- deelt: wat hier van is, ik ontkenne nog ik (lelie 't vait. , ik ben immers niet genootzaakt deze zaak uyt te wyzen , om dat het myn plicht niet is van waarfchynelyke gifllngen , maar zaken zelfs te handelen. Menigmaals heb ik geloof bare menfchen hore klagen van onverdraagïy-
ke pynen in 't dy, fcheen, arm , en fchouderbeenderen, en dat derzelver hevigheden nochtans niet vermeerdert wierden, fchoon zy de beledigde delen drukken, iroten, en betaften $ ondertuffchen is de /inert inwendig zeer- geweldig, zo dat de pyn tot diep in 't merg toe dikmaals verfchuylr, 'c welke de lyders zelfs mee woorden te kennen geven, zeggende, dar ze de pyn in 't gebeente voelen zitten. Om dat 'er nu zodanige overblyfze- len van diertjes in dediepfte fchuylhoeken van 't binnen/ie gebeente ge- vonden zyn, zou 't geoorloft wezen te geloven, dat deze finerten voorf» gebragt worden van klyne aldaafzi'ttende bloedeloze beesjes, die door by- ten, knagen, en boren het zeer fyne vl.es, 't welk het merg omringt, dooreten, 't Is wel waar, dat men in deze gellorve menfchen geen gele- gentheit heeft, om debinnenile delen der beenderen te doorzoeken, ech- ter blykt het zekerlyk, dat deze pynen door 't gebruyk van quikzilver, het ware tegengift tegen allerJey ilach van wormen , volkomen genezen worden. Ik verzeker u ter goeder trouwe, dat ik 'er vele genezen heb- be , die verfchyde jaren lang deze overgrote pynen geleden hadden, en dat alleen door levendige quik; nogtans was 'er geen teken, ofte enige argwaan van de minde befmettfng van fpaanfche pokken by} zo dat deze diertjes mogelyk hier doorgcdoot zyn. Dogegrer, fchoon dit bewys op grote waarfchynelykheit fteunt, is 't buyten dat zeker, dar deze beciics in de holletjes der beenderen zich verfchuylen, gelyk de bovengemelde' ondervinding beveiligt; men hoeft niet te denken, dat zy na de doodt daar in gekropen zyn: want de beenderen waren overal geheel en gaaf, niet gefchaaft, geboort, vermolmt, of gebroken, geen de mfnfte opening of tegennatuurlyke fpleet kon'er in gezien worden, ja dat meer is, ik hebbe dezelfde beesjes gevonden in den arm van een kint van een jaar oudt. |
|||||
•
|
|||||
■ƒ"■' '■'■.■ ■*>,
107* ONTLEET*GENEES-EN HEELKUNDIGE,
Zo iemant over de waar heit van deze zaak, en de verdere omftandig-
hcden twyfïclt, ik verzoeke hem aan myn huys, zo dat ik kan zeggen, komt en ziet: hy zal duydelyk zien, dat 7er geen bedrog of valfcheit in is : want men verneemt 'er zo vele verfchyde en op verfchyde plaat- zen gelegene, dat het ten enemaal onmogelyk is, door enige men- fchelyke konft dezelve binnen het dradige celluleuze maakzel de- zer beenderen, dat zo vaft gefloten en zo in malkanderen bewerkt is, zo- danig te konnen plaatzen. Daar en boven de zelfde ervaren konftenaar, daar ik te vore van gefproken hebbe , heeft ze ook, zo gaauw 't been doorgezaagt was^ met my gezien. Én om wat reden zou ik, die Godts werken, en geen valfche verdichtzelen, zovele jaren lang onderzochten bekent gemaakt hebbe, en een oudt man ben van tagtig jaren , deze dingen verzinnen, en aldus andere bedriegen? lkbekenne, dat ik, ter- wyl ik boven de zestig Jaren bezig ben geweeft in vele nieuwe ontdekte zaken in de lichamen der dieren te befchryven, menigmaal ook vele te- genfprekers gekregen hebbe •> maar zoo dikmaals , als zy zich niet ver- ontwaardigde my te komen bezoeken, en myne dingen in myn huys te zien , hebbe ik haar byna altydt horen zeggen, ja zomtydts tegen wil en dank. Ik zou r$ nooyt gelooft hebben , zo ik V nu niet gezien hadde ; dikmaals zeiden zy, ik (ia verflompt ; Ja de leerlingen in de genees- kunde heb ik menigmaal van toorn horen uytroepen , hebben dan onze Hoogleraren ons zo misleit\ 't is ook nu en dan gebeurt, dat de men- fchen, na dat ik iets befchreven of door figuren afgebeelt hadden, meen- den , dat zulks maaar als valfch en verzonnen te houden was , om deze reden wierde ik genootzaakt op een konft te denken, waar mede ik alle ontleetkundige zaken zou konne bewaren, om ze daar na onverandert;- en zo net, als ik ze in figuren afgebeelt hadde, te vertonen, Deze po- ging is my zo wel gelukt, dat ik alles, of in een balfemvogt hangende, of door een by zondere behandeling als fteen ver hart , echter volkomen zyne vorige eige gedaante behoudende, beware, zo dat ik hier door alle twyfFelaars, ontkenners, en tegenfprekers overtuyge, altydt haar toe- roepende, Komt, en ziet, daar zal een einde zyn van te twyffelen> een einde van twiftcn. |
||||||
ym
|
||||||
*
|
||||||
AANTEKENINGEN. 1073
VII.
Fan V DarmfcbeiL
In het andere tiental van aanmerkingen hebbe ik veele, en wel byzcn-
dere zaken aangaande 't darmfcheil bygebragt, nu paft het wel dat geene daar by te doen , 't welk ik dienaangaande bevonden hebbe. Het doode lichaam van een ftokoude en tandeloze Vrouw geopent hebbende, fcheen 't my overal zeer vet j en door alle deelen met overvloedig vee befproey t, dog de fpieren bevonde ik zeer vermagert en wonderlyk ver- klynt, hoedanig ik ze menigmaal voor dezen ook gezien hebbe5 zom- tydts heb ik in andere doode lichamen ontdekt, dat al 't vet volkomen verteert was5 wanneerondertufïchen in deze de fpieren vlezig, groot, en wel geftelt waren. Ik hebbe eérftelyk het gedarmte van deze Vrouw onderzogt, daar na het darmfcheil, en deszelfs klieren -t Ik verwonderde my aanftonts, dat ik zo weynig, en te gelyk kleyne klieren ondervondt: want op een plaats van 't darmfcheil, de grootte van een palm van de hant hebbende, befpeurde ik 'er maar cwee , of drie naauwlyks grooter als een hennipzaat. Deze verfchyning is my meermalen in zeer oude Besjes aldus voorgekomen; 't welk myn gevoelen beveftigt, daar ik nog- tans niets van meiden zal, ten zy na een menigte van ondervonde proe- ven , die dit gevoelen veriterken. MifTchien beginnen deze klieren van't darmfcheil op een zekere bepaalde tydt van ouderdom te verdwynen, gelykerwys de borften of mammen zodanig vernietigt worden, dat alleen de tepels overblyven , en behalven die van 't geheele lichaam der mammen , dat voor deze zo groot was , niets ? maar wat zal dan de Gyl overkomen, welke gewoon is door de melkvateh na deze klieren tot zekere en nodige gebruyken gevoert te worden? mogelyk zal ze door de kleyne darmfcheiladertjes , uyt de holligheit der darmen opgeflorpt, tot de Lever zelfs overgaan. Na. deze opening heb ik wederom gele- gentheit gekregen, om een ander doodt lichaam van zodanig een oude Vrouw te openen, in dewelke ik alleenlyk hier en daar een klein zodanig kliertje, naauwlyks grooter als een moftertzaat, gevonden hebbe. In tegendeel, heb ik in Lyken van de geene, welke in de bloem van hare Jaren gefrorven waren, gezien, dat het darmfcheil met zo een groote menigte klieren bezet was, dat 'er in de plaats van een hantbreet groot zeftigof zeventig klieren gevonden wierden, gelyk ik aan een ygelyk tea mynen huyze vertonen kan; onder deze zyn 'er, die de grootte van X x x x x x een.
|
|||||
.
|
|||||
1074 ONTLEET-GENEES.EN HEELKUNDIGE
een hennipzaatje , andere van een koolzaatje , andere van een Noote
Mofcaat, ja van een kleyne Olyf gelyk zyn ; maar de kleynfte ontvlie- den altydt het gezicht, ten zy èerft de vaten van 't darmfcheil zeer kon- ftig en wel opgevult zyn, waar door derzelver bloetvaatjes te voorfchy» komen. Voorts heb ik dit, aanmerkelyke ontdekt, namentlyk , dat de uyterfte
cyndens der gevulde bloetvaten in de grootfte klieren eyndigen in een moesagtige zélfftandigheit 3 gelykerwys in dé Lever y de loop dezer flagadertjes is zo byzonder , dat 'er geen gelyk in ons geheelé lichaatn van gevonden wort. Maar wat deze vaatjes met dit byzóndere maakzel op deze plaatzen toebereyden, of wat zy uytwerken , blykt tot nog toe zo klaar niet, dat'er met zekerheit iets aangaande deze zaak zou konnen vaftgeftelt worden 5 ik heb dit alleenlyk menigmaal in deze klieren on* dervonden, dat de Gyi, van de darmen tot deze klieren toe aangedre- ven zynde , de couleur en dikte van melk hadde, maar daar weder uyt* gaande, meergefpoelt, dunder, en doorfchynender fcheen.' Ik zoude voor dezen nooyt gelooft hebben , dat deze opvulling zo-
diep konde doordringen, dog nu is my zulks gelukt } waarom ik van blytfchap gedwongen ben uyt te roepen , Hoe veel is ons voor de konjt van^t o f vullen onbekent geweeft ! Hoe veel hebben wy daar door ge* leert ! U hoe wonder'lyk veffchynt nu de toejiel der voor dezen on- zichtbare vaatjesl O aangename opvulling, voortaan nooyt te verach- ten , nooyt genoeg te pryzen, waar door zo veek v er borgent heden geo- penbaart worden \ vul
|
|||||||||||||||||
Van de Opperhuyt;
|
|||||||||||||||||
H
|
oe vee-Ie byzonderheden ook in de uytwendige bekleetzelen van
's menfchen lichaam fchuylen, weten die alleen, dewelke met een |
||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||
onvermoeiden yver in dezelve te onderzoeken bezig zyn geweeft. Ze-
kerlyk ik hebbe menigmaal verwondert geweeft , dat de eerfte Ontle- deren veel gefproken hebben van 't derde algemeene bekleetzel , na- mentlyk de huyt, maar gezwegen van de twee eerfte , te weten de |
|||||||||||||||||
y-r
|
opperhuyt en \ netwyze vlies. Indien die geeftige zeer geleerde Zwal-
|
||||||||||||||||
vïus, dewelke zo fraay de klacht e van de maag befch re ven heeft, nu nog,
leefde, hy zou met meer fraayheit tot lof van deze dekzelen konnen ge- fchreven hebben ^ in welke voor dezen ten onrechten verzuymt, heden- * daags men zo veele en zo fraye zaken aan hem zou konnen vertonen. |
|||||||||||||||||
AA N T- E K E K 1 N G E N. $e*f
Die te Vbóren van 't maakzeJ van 's menfchen lichaam gefchreven hébben, waren van gevoelen, dat de Opperhuyt was een t'zamenrun- liing van overtollige iiyr het lichaam vloeyende vochten , jdie van de omringende koude lucht in de oppervlakte van 't lichaam verdikt wor- den • en oordeelden derhalven, dat men 't daarom voor geen deel van % lichaam moeft houden. Dog nu de zaak naauwkeuriger onderzogt heb- bende, zien wy, dat deze niet alleen ware deelcn van 't lichaam zyn, maar ook nootzakelyke, en bygevolg voor Ymenfchen leven zo nuttig, dat zonder dezelve het leven zeer elendig zou* zyn. Ik kenne een braaf Man, die niet wel volkomen van de opperhuyt en 't netwyze vlies be- rooft is9 maar wien deze bekleetzelen zo dun en teder zyn, dat hy geen matige warmte of koude kan verdragen, maar leydt door beyde alle da- gen zeer veele ongemakken, ja fmerten. Zo deze twee van de huydt afgeftroopt worden, loopt het bloet uyt het lichaamj ja wanneer dezel- ve door de lucht en 't water verdikt, droog, hart, en gefpleten zyn, welke ongemakkelyke, en om te genezen moeylyke ziekrens ontdaan 'er dan uyt ! de Heelmeefters weten ook hoe moeylyk 't altydt is, door \epulotka\ velmakende geneesmiddelen , die verkoelende en verdrogende moeten zyn , de opperhuyt wederom op de huyt re brengen $ maar zo door deze middelen de opperhuyt 'evenwel niet voortkomt , worden wy zomtydts gedwongen tot die vérzagtende middelen onzen toevlucht te nemen, dewelke te gelyk bevochtigende zyn, als het digeftivumaureum9 en diergelyke. Ik fpare nog, by deze gelegentheit een verhaal te doen van die geene, welkers huyt door de werking van't aangeftoke buskruyt ontvelt is; uyt deze oorzaak wort 'er dagelyks zo een groote overvloet van etter geboren, dat zy van krachten uytgeput, en 't behoorlyk voet- zel berooft, geftorven zyn. Welke gevallen ons menigmaal voorgeko- ƒ men zyn. Derhalven ichynt het niet fraay te wezen , van deze bekleet- zelen of verachtelyk te fpreken, of onachtzamefyk daar van te handelen* ik heb 't zeker nog niet vergeren, 't geene my, zulks niet verdienende, voor veele Jaren gebeurt is 5 'm een openbare ontleding vertoonde ik, in tegenwoordigheit van zeer veele aanzienlyke aanfehouwers, narnyne ou- de gewoonte deze drie algemene bekleetzelen van 't uytwendige lichaam, in welkers vertoning ik volkome anderhalf uur beileedde ; daar by was tegenwoordig een zeer beroemt Amfterdamfch Geneesheer, te gelyk met den Heer Bnrcherus de Volder , uytmuntendt Hoogleeraar van de Wysbegeerte , en Wiskonft in de beroemde Hogefchool re Leyden -f een yder was even oplettende op deze vertoning , uytgenomen deze arts, dewelke na 't eyndigen aldus ^uytviel ,• Verdienen dan deze Xxxxxx 2 ge*
|
|||||
o
|
|||||
1076 ONTLEET- GENEES-EN HEELKUNDIGE
geringe zaken 5 dat men om die te kennen anderhalf uur verjpilt? ïsrt
wel behoor lyk, dat onzen Ontleder met het verhandelen van zodanige ons zo langen tydt ophoudt ? De brave de Folder over 't zeggen van de- zen Man zich verwonderende , voerde hem te gemoet , Oordeelt gy dan zodanig van deze zaak? Ik hebbe noqyt zulke fyne , echter ware zaken in de deelen van een menfih geweten of gezien* Aldus toonde deze Heer, dat hy een recht aanfchouwer van deze zaken geweeft is. Op wat wyze en door welke konft deze bekleetzelen moeten worden
gefcheyden, op datze wel voor 't gezicht konnen blyken, hebbe ik tot nog toe niet befchreven , nog by andere oprecht befchreven gevonden $ derhalven zal 't niet ondienftig zyn deze konft eenvoudig te openbaren* Te voren zochten de Ontlederen zulks te doen met een gloeyendt yzer of blaartrekkende middelen , gelegt op 't doode lichaam : maar dan ver- fchynen deze bekleetzelen zodanig befmet, datze naauwlyks aangezien worden, en waarlyk niets ondericheydentlyks is 'er in te zien. Derhal- ven in dit werk verdriet hebbende, hebbe ik na een zindelyker manier, en zekerder in zyn uytkomft , omgezien , dewelke ik gaarne aan den I Lezer mededeele. Ik neme een gedeelte van 't vel van een menfch , uyt
het doode lichaam genomen, waar van ik voorzigtiglyk het vet affchey- de, daar na ftrek ik het op een houte plankje geweldig uyt, zo dat het aan alle kanten vaft gefpannen is , echter met die voorzichtigheit , dat de uytwendige oppervlakte na buyten toe ziet. Dit gedaan zynde3 leg, ik de geheele toeftel in zuyver kokent water , waar door de opperhuyt en 't netwyze lichaam van de onder leggende huyt beginnen los te gera- ken , en laten zich met een ftomp mesje gemakkelyk daar vaa affcheyden.5, dan fchey ik ze zo ver, als ik wilj de drie bekleetzelen aldus van mal- kanderen afgefcheyden 5 dog voor een gedeelte nog aan een zittende,, hang ik in myncvogt, of in de open lucht gedroogt zynde , bewaar ik. T ze. Wanneer dezelve aldus toebereit zyn , komen ze duydelyk te voor-
fchyn, gelyk ik ze uyt Europianen , Zwarten en halve Zwarten dage- lyks aan de Liefhebbers der Ontleedtknnde ten mynen huyze vertpone5, in een Zwart vinde ik het netwyze lichaam altydt geheel zwart > in een \ halve Zwart wat bleker zwart $ in een Europiaan , door de zon op 't lant
verbrant, geelagrig ■, maar in blanke, nog door de hette van de zon ge- brande Europianen zo blank, dat het naauwlyks kan onderfcheyden wor- den. Maar de Opperhuyt kan men zeer gemakkelyk van de huyt in alle altydt onderfcheyden, en affcheyden. De huyt van een menfch is taay, en zeer rekkelyk, en wort zo gemakkelyk niet gefcheurt, als de opper- huyt, die zeer licht door 't minfte gewek verbroken wort. Maar als de opper-
|
||||
AANTEKENINGEN. 1077
opperhuyt gedroogt is, zal ze bezwaarlyk vlak konnen gehouden wor- den : want zo ras als zy los raakt , krult ze om , en rolt zich in malkanderen. De opperhuyt heeft geen bloetvaten, maar de huyt is 'er zo vol van,
dat ze, als de vaten met een rode wafchagtige ftofTe gelukkig opgevult zyn, geheel roodt zich vertoont; aldus toebereit, bevogtigt met Ter* pentynolie, en door 't vergrootglas in de zon befchouwt zynde , fchynt de huyt geheel en al uyt bloetvaten alleen te beftaan. OndertufTchen heb ik in de opperhuyt, op dien tydt nog aan de huyt vaftzittende, als de huyt opgevult wierdt, nooyt het minfte vaatje of eenige fchyn daar van in zo veel duyzent bereydingen gezien, of door 't vergrootglas kon- nen bcfpeuren; ik hebbe dit altydt, waarde Lezer , zo gevonden , en nooyt in eenig geval anders vernomen., Geloof my, dat ik't U ter goe- der trouwe verhale -, ik betrachte alleen de naakte waarheit te zoeken , ondervinden, en te verklaren. Met hoe groote verwondering, denkt gy, dat ik aangedaan was, toen
ik hoorde, dat 'er onder andere zeer veele ontleetkundige te London een zeer beroemden Ontleder was, ót. Andre genaamc, die niet alleen met woor- den verzekert, maar ook voorgeeft, klaarblykelyk te konnen aantonen, dat hy de gehele opperhuyt zodanig kan toebereyden , dat hy deszelfs oneindige vaten met een rode wasachtige ingefpote ftofTe opvult, en zeer duydelyk voor ogen ftelr. Zekerlyk deze brave Konftcnaar dwaalt zelfs, of zoekt andere valfchelyk te misleyden: want in plaats van de opperhuyt vertoont hy bedrieglyk een zeer dun gedeelte van de huyt, of eenige an- dere dunne vliezen, met zichtbare vaatjes voorzien. Indien deze ervare Ontleder, niet tegenftaande de openbare vermaning door dit myn gefchrifc gedaan, echter in zyn pochen voJhart, Welaan, ik ben bereit met hem om geit te wedden, dat hy in de opperhuyt die vaatjes niet kan aanto- nen; deze myne weddenfchap met hem zal wel zo billyk en recht zyn, dat alle de OelFenaars der Ontleetkunde de manier daar van zuilen goet* keuren. Ik zal dan twee Engelfche Guinies ten behoeve der Armen van London verbeuren, zo de Heer St. Andre aan bequame kenners toont* dat hy.de waarheit zegt; maar indien hy zulks niet kan doen, zal hy al- leenlyk een Engelfche Schelling verliezen. Zo't hem behaagt, my een ftukje 5 de grootte van een Schelling hebbende, van deze opperhuyt, daar hy zo van fnorkt, over te fturen , ik zal aanftonts zorg dragen, dat hy wederom van my krygt een ftukje van een bereyde huyt van een menfch, waar aan de opperhuyt voor een gedeelte nog vaftzit, en voor een gedeelte daar van argefcheyden is, aldaar zal hy de huytvaten, als met een hoogrode verf van binnen opgevult, befchouwen , hy zal de Xxxxxx 3 daar
|
||||
I07S; ONTLEET^GENEES- EN HEELKUNDIGE
daar bynederhangende opperhuyt zien , en daar in geen de minfte blyk
van eenig vaatje. Wel aan dan, dat hy zich van deze weddenfchap niet onttrekke, 't komt hier op ?s menfchen huyt, op de waarheit aan; zo'c waar is, 't geéne hy voorgeeft, dat hy 't nu doe ! laat hy my overtuy- gen j of lyden, dat ik hem van zyrie dwaling verlofle, hy moet nalaten de goede luyden te misleyden. Laat hy geen zwarigheit maken over 't fchieten van 't geit, hy moet weten , dat den Heer BraMey, een Lidt van de Koninglyke Engelfche Maatfchappy 6 in de Bouwkonft en Kruydt- kundc te London zeer vermaart, myfchuldig is twee Engelfche Guinies, óLq ik hem 5 toen hy zich alhier ophielt, op zyn verzoek geleent hebbe, na dat ik hem voor eenige Jaren, hier vreemdt zynde, veel dienft en be- leeftheit gedaan hadde, dog hy heeft naderhant vergeten my 't geit we- derom te geven, 't gene echter wel van zyn plicht was geweeft. Ik ftel- Ie derhalven dit geit tot deze weddenfehap: Avant deze zaak gaat my ter herten, en ik hebbe ook befpeurt, dat het alle oprechte oefrënaren van onze konft gemiert heeft, dat 'er zulke grove dwalingen in zo een nut- tige en noptzakelyke konft begaan worden , nademaal 'er een zeer groot onderfcheit is tuiTchen de huyt en de opperhuyt. Maar laat liy deze valfchelyk gezegde uyt vaten beftaande opperhuyt te berden brengen, om ze fcherpelyk te onderzoeken , 't zal dan gaauw genoeg blyken, dat 'er geen zodanige vaten in te zien zyn, gelykerwys nog in 't fpinne- websvlies der herfienen, of 't vlies amnios in de vrnchr ooyt zulke vaten konnen gevonden worden. In der waarheit, fchoon ik de hant, voet, of eenig ander deel van ons lichaam door myne konftige opvulling der vaten rootmake,en alle de kleinfte vaten zo zeer veivulle , dat deze deelen bloetroot fchynen , gelykerwys ik aan alle nieuwsgierigen in myne nieuwe bereydingen altydt genegen ben te tonen, echter blyft de opper- huyt altydt ongecouleurt. Hoe zal ik dan zyn zeggen konnen geloof geven ? Voornamelyk als hy aan bedreve Konftenaars zegt , dat de op- vulling van de opperhuyt voor hem zo geraakkelyk,, en zeker is,, dat hy zulks niet waardig acht te vergelyken hy andere zwaarwigtiger zaken, die hy in deze konft kan te weeg brengen. Hoewel deze woorden voor de geleerde Waerelt genoeg zyn, om aan 't bedrieglyk pochen geen ge~ loof te flaan, fchiet my daar en boven een ander bewys te binnen,'t welk my zyn zeggen nog minder doet geloven. Wie namentlyk de opperhuyt konftig van de huyt heeft afgefcheyden , gedroogt, en tuflehen de pa- piere bladeren van een boekje gelegt, op dat ze aldus gedrukt, uytge- Ipreit en vlak gehouden wordt, gelyk ik altydt gewoon ben té doen* hy zal zien, dat de opperhuyt, zo gaauw hy 't boekje geopent, en.de druk-
|
||||
A 4 NT EK E N INGE ft io;9
drukking los gemaakt zal hebben , op dat zelfde ogenblik omkrult, en
in ronde holle rollen zich draayt, gelykerwys de ichriften der ouden tot malkanderen vaft geroJt zyn J maar dit zal nooyt in de huyt gefchieden. Ik hebbe van onze Hollanders, die hem bezogt hebben en ooggetuygen geweeft zyn, gehoort, dat die zogenaamde opperhuyt, welke hy haar vertoonde, vlak, recht uytgeipannen gebleven isj iaat hy derhalven na- laten de Hollanders zodanige dingen voor té ftellen: want zy hebben hief roe een doordringéndt oordeel, getrouwe ogen , enJ zyn fcherpzinnig. Wat ik oordele, dat deze Man (dien ik evenwel niet geloven kan, dat met voorbedachtzaamheit zou willen bedriegen} in dit ftuk heeft bedro- gen, zal ik U" zeggen $ namentlyk de huyt is in verfch gebore kinderen op zommige plaatzen, zo ze met voorzigtigheit van al 't vet afgefchey- den is , zo dun en fyn, datze daar door de opperhuyt van voIwafTchene verheelt, en nogtans is zy zeer vol bloetvaten, die ook gemakkelyk op te vullen zynj om zulks te konnen vertonen, beware ik in mynhuys vaan- dels en loofwerkjes uyt de huyt gemaakt $ ja ik heb banden van boekjes laten maken, dewelke in plaats van ander leer met het aldus bereyde vel van kinderen overtrokken zyn, terwyl ik tiüTchen de bladeren van deze boekjes verfcheyde ftukjes van vliezen van 's menfchen lichaam Iegge, op dat in de zelve, door myne konft öpgevult zynde , de wonderbare ver- fcheydentheit blyke, welke te zien is in de loop der vaatjes, en die naauw- lyks op twee afzonderlyke plaatzen een en dezelfde fchynt, maar in yder anders en'verfchillende is, voor zo veel 'er iets anders op deze of geene plaatze, volgens de Wet, door den Almngenden Sefie/per in de eerfté. Schepping opgelegt, moet worden verricht. I 2x i-
Fan de Beenderen^
Toen ik nog Jongeling was, doorfnuffeïdeik de beenderen met zo veel
yver, dat ik my verbeelde een volmaakte kennis van dezelve gekre- gen te hebben; maar hoe verre heb ik van de waarheit af aldus geoor- deeld Na dat ik de beenderen zeer zorgvuldiglyk opengezaagt, en on- derzocht de vaten der zelver met wafch opge/poten , de beenderen der kinderen ingezien, ja geraamtens daar uyt gemaakt hadde, die naauwlyks groter als de kleynfte vinger waren, heb ik bevonden , dat de zaak ge- heel anders, als ik eerfl: gemeent hadde, gelegen was5 een groot deel van 'c geene, dat ik hier in aangemerkt hebbe, heb ik al bekent gemaakt zo
|
||||
loSo ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
zo in myne Aanmerkingen, Cabinetten, als ontleetkundige Aantekenin- gen; maar dat ik nu verfch ontdekt hebbe, zie daar, zulks maak ik nu bekent. Ik bevinde, dat de [eptpbyfis] aanwaffchen ofte aangroeyzeis, zo wel die zich boven als onder aan 't lichaam van 't voornaamfte been zich vervoegen, haar groot fte vaftfte bant of hegting met het been kry- gen, voornamentlyk door 't beenvlies, en daarom van dat vlies ontbloot zynde, lichtelyk van 't been afvallen. Menfteltwel gemeenlyk, dat de aangroeyzels aan 't lichaam van 't been door middel en tufïchenkomft van een kraakbeen -vereenigt worden , maar dat moet men zo niet verftaan, als of zy door een kraakbeen, in 't midden tuflchen deze beenderen gele- gen , gelyk als een derde lichaam vereenigt worden j dewyl de voornaam- fte beenderen zelfs even als die aangroeyzels in de kinderen nog kraak- beenig zyn, zo dat het kraakbeen van 't eene op 't kraakbeen van 't an- der gelcgt wort, en worden beyde door middel van 't beenvlies aan mal- kanderen vaftgéhegt. Hier door gefchiet het ook , dat de eerftgebore kinderen in een moeylyke baring een gebroken arm, fchouder, of ander been dragen. Men vrage , of de tydt van 's menfchen ouderdom kan worden bepaalt, wanneer een kraakbeen, zyne eygenfchap verloren heb- bende, in een beenagtige overgaat ? Ik ontken ., dat men zulks weten kan, dewyL 't in den eene vroeger, in den ander later gefchiet: want ik hebbe lichamen gezien, waar in twintig Jaren na de geboorte nog iets kraakbenigs gevonden wiert. Ik zegge dan, dat de beenige aangroeyzels door 't beenvlies aan 't lichaam der beenderen vaftgemaakt worden j maar eer 't kraakbeen volkomen been wort, komen 'er op de plaats van de on- derlinge t'zamenvoeging, alwaar ze malkanderen aanraken, veele uytfte- kende uytpuylingen, en ook uytgeholde groefjes te voorfchyn j waar in ze wederom ontfangen worden , zo dat de aangroeyzels op deze wyze vaft vereenigt worden: want als twee lichamen zo naauwkeurig tegen mal- kanderen zitten, dat'er geen lucht tuflchen komen kan, worden zy zeer bezwaarlyk van malkanderen gefcheyden , maar houden vaft aan een$ 't zelfde gefchiet hier ook, nademaal alle lucht in 't zamegroeyen afge- weert wort. Maar hoe wonderbaarlyk is 't, zo iemant de wyze befpiegelt, hoe
\j)fleogenefia\ de beenwording in de beenderen zelfs voltooyt wort ; de- zelve begint namentlyk in 't middelfte deel of 't lichaam van't been zelfs, maar in 't voorhoofts been eerfi: omtrent den Ooghol! In een afbeelding hier achter aan gevoegt is klaar te zien, dat de beenwording van 't dye- been in een kint van zes of zeven Jaren begint in dat gedeelte van 't been, alwaar 't been het dikfte isj daar na worden de beenige vezelen of ftra-
|
||||
AANTEKENINGEN. io8t
ftralen boven en onder dit gedeelte, met Jangzamerhant van plaats tot'
plaats op te klimmen en neder te dalen ranker, tot *dat derzelver't za- mengevoegde dikte eyndelyk verdwynt; ondertuftchen hoe deze dikte van 't been ranker wort, hoe 't meer en meer breder uitgroeit; waarom dier- gelyke beenderen veel zeltzamer en bezwaarlyker in 't midden breken als enigzints hoger ofte lager. - o In 't [ os Jtyloideum'] priem wyze been merk ik iets byzonders aan,
namendyk, dat het byna nooyt gevonde kan worden in doodtshoofden uyt de openbare graven gehaalt.; want by na altydt zyn ze van 'tpriem- wyze been berooft.; zulks gefchiet daarom , om dat dit beentie in de Jeugt aan 't ilaapheen vaftgehegt wort door \^artkulatio~\ een geleding, maar niet dooreen \_/ywfbyJit^ 't zamengroeying, of l/yncbondro/ïs~] kraakbenige vereniging, fchcon 't zomtydts in zeer oude lichamen tegen de natuurlyke gewoonte zodanig gefehïet, en dan groeit dit been ge-' meenlyk als door [atichylojis ] een 't zamen groeying met het fteen been vaft, daarom blyft het in zodanige dootshoofden in zyn wezen, fchoon ze uyt de graffteden gehaalt worden, zo 't maar gebeuren mag de zel- ve van zeer ftokoude menfehen te vinden; maar om dat de menfenen zelden tot zulke hogen ouderdom komen , daarom ziet men ook zelden dit been in zyn geheel♦ Zal dan dit beentie te houden zyn voor een [_apoj>byJïs~\ uytfteekzel van 't fteenbeen, gelyk 't gemeenJyk gefchieti Geeniïnts: want in 't eerft is'tkraakbenig, en daar na, als 't been worty" wort het door een geleding 't zamengevoegt, die men [ arthrodia diar- throJios~\ een ondiepe loflegeleding noemt. Zulks is zeer duydelyk te' zien in 't doorshooft, 't welk ik aan den zeer vermaarden Heer Boer* have vereert hebbe. 't Gebeurt zomtydts, dat dit beentie met [ os hyoz- deumj het tonge beentie door banden natuurlyk t' zamengevoegt zynde, met dat been zodanig vaftgroeit, dat het een been wort. De groter en klynder [trochanteres^ dravers groeyen van boven en
achteren aan 't dybeen. Ik fta toe, dat menze uytfteekzels noeme met dit beding nogtans, dat 'er bygedaan wort, dat zy baftaart uytfteek- zels zyn: want zy komen niet voort uyt de uytgereckte zelfftandigheit van 't been zelfs, welke wyze van voortkomen echter tot de natuur van een ware uytfteekzel vereifcht wort. Maar zy houden aan maikanderen vaft door aanraking van kraakbenige opper vlaktens, en niet dooreen derde tuflehenkomendt kraak been -, 't welk klaar blykt, om datze door- 't lang koken in Jonge menfehen daar van afvallen. In oude lieden, als dit verenigde kraakbeen volkome been wordt, groeyen ze door de bee- nige zelfftandigheit zelfs wel zodanig aan malkanderen, dat het een * Yyyyyy * i * vaft
|
||||
lot» ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
vaftbeenfchynt, en opdien voet konnenze uytfteekzels genaamt worden ,
eensdeels om dat zy aldus fchynen, ten anderen om dat zy het zelfde gebruyk hebben, dög evenwel zullenze voor baftaart uytfteekzels gehotide moete wor- den. Deze onechte uytfteekzels, voor deze volkome kraakbenig, krygen ge- meeniyk haar beenagtigheit 't eerft in haar midden, alwa&r eerft een benig fti- pie zich openbaart, 't welk gedurig meer en meer aanwaffchende eyndelyk de gehele benige zelfftandigheit van deze zogenaamde uytfteekzels maakt. Ik hebbe ook gezien , dat 'er een groot onderfcheit is in de
holligheden der beenderen van een Menfch , want aan beydè de kan- ten omtrent de uyteindens der doorgezaagde beenderen bevinde ik de föongieuze beenige zelfftaudigheit in zommigen groter, in anderen klei- der; deze fpongieuze beenagtigheit is in verfchyde menfehen ook zeer ^rfchyde zo ten opzichte van zyn dikte, dunte, als maakzel zelfsy ik \dode zomtyts in velen behalven de fpongieuze beenagtigheit een dradig beenig fl zamenftel als een weefzel wonderlyk door roalkanderen door- weven, waar m ik de overblyfzelen van wormpies gezien hebbe. Het I>ybeeu,of fcheenbeen is in alle menfehen van binnen niet even hol, Ja ik feaebbe aangemerkt, dat deze beenderen volkomen gelloten waren, eti geeiii dgminfte holligheit hadden, zo dat ik 'er heften van meflen uyt heb late. maken, gelyk in myne Cabinetten te zien is. Als de beenderen ZiQildejE inwendige holligheit gevonden worden, moet men verdacht we- %pp& dat deze toeheeling na een zekere voorgaande ziekte gekomen isv Maar men moet uyt het maakzel der beenderen van beeften geen gevolg taak^n tot die van menfehen: want in de beeften zyn by na altydt de holligheden groter, en 't merg der beenderen veel overvloediger, en dik- ker* als men ooyt in een menfch heeft gevonden. Ik twyffele ook, of de ontlederen niet te ruym fpreken van 't vlies,
't welk zy menen het merg zelfs te omringen: want na dat ik dezer da- gagiï bert bezig gevveeft in 't opvullen der ilagaderen, welke konft ons 't befte de natuur der vliezen leert, hebbe ik na de opening van zodanige beenderen ontdekt, datze over al niet even eens waren geftelt: want der zeiver inwendige holligheden zyn gemeenlyk geheel fpongieus been- agtig, zommige dradig beenagtig, zommige naauwlyks hol, anders als inde beeften gezien wort: waarom dan in die. beenderen, alwaar de ge- hele; holligheit vervult is met een fpongieuze becnagtige zelfftandigheit, of een dradige beenagtige ftoffe, daar terplaatze geen gemeen bekledent vlies van 't merg gevonden wort, maar 't merg wort dan in de benige huyfies ontfahgen, en even vylig befchermt 7 als het zappige merg in 't j^ortgieuze benige maakzel der aangroeyzels. ' Q^ dat het klaar blyke kan, hoe groot de over eenkomft istuflehen
deze
|
|||||
»
|
|||||
AANTEKENINGEN
deze mergagtige olie der aangroeyzels' 'o m,„ a. k . ï083 't andere vet van ons lichaarf, iibbti'k beSffdWS Ze,fs. «
fche.de zoorren van vee in dode lichamen T/ ' dat deze drie onder- 'c paft gelegen hadden, veH^ffihtóSSSSLf *"* J*™ in volmaakte witte, harde, f /M*« vel J£ !ir tUUr van een »*«, welk ik met ondervinding faeTeftTcr■ ™t\ ?*"' ?D?el> of *?«?* Men fielt over al, dat ^kSiS^^S^SS^ ^- loze delen zyn, maar 't tegendeel heb fl*„t 1 f6" V°lkome bIoede- voor >t gezicht tonen, da,\r oplechte bloetvaKS» "" kan * die door myn konft ontdekt zyn omtrenr X M i I V,°nden borden, pervlakte van dle grote korft ƒ daa™'hooft tan^?^^156^ °P! dekt wort, ook ter zvden de ranrlmL, u V?n f d>'been «ede over. tufichende uyteindensderbeende™ don ^".f kraak**«dere„X geplaatft worden. NaSiSSfa\r n "8ekd,nS <*«mengevaeg? heeft dat deze kraak beeK? zomtvd«T'e'ffi*' S^ t echter door proeven geleert. MaaJ fraavftf St^^*4 *heb aan te merken, is dat die flagaderties weltT? 'a * ? de2en tocft<J's &n lopen, geenzints verder konn kómen ofï£? ^««^ ** vlakte van 't kraakbeen doordringen7aTaïta tott-\^"^ «W»" lienien alwaarze dan opgehouden «Wte SS^ Van twce op andere plaatzen altydt tot de uvterifcJL er gaan • daar W zeer vermaakelyk om tt befchou^en^ ™S' Z ?Pk,~* * *
tegenftant geboden wort, dat zy met allemacS«enT™ ZO Sro?tee« der konnen openen. ""«.ut geen wegen voor zich ver- -'■* ■■■.''■'■'■■■. I ■ " '"' ''' '' ' "■* ' '■.-./' „.'- . ï' - " '";'' 'H ':ï J> . ''■*■ .■■. ' * ... ■■:
|
|||||||||
I
|
|||||||||
X.
|
|||||||||
• Pm de Zenuwtepelties van de Maag. '
Indien Imant de veelvuldige pynen waar m*A~ , i
riggequelt worden, enweEoorTa k oft de T^? ^*' overweegt, zal hy daar uyt hchkySSm»tZ. %°fd,armen zit> veele Zenuwen /en fcherp-gevoelL Tel kon,ncn' dar ald*>r z<*r zulks zodanig inderdaat gefefen ?sfbevfCeTn^ t,CS u^^ Dat ^antals ik d! flagaderen met een rod- Sn mfthetg«>cht zelf* aldus toebereit naferhant eerft in een btuTamvoTf'j '", deZe de,e»
*. dat de inwendige oppervlakte van 1 g ^*' dan **"»*• darm gdyk als. mef een^Xe ,eneLrL„ \ 'I? ,1™ m&e™ moet evenwel bekennen z^re ,,ePelag"gen rok bckleet is Ik menfche maag mettZ^n^ Sl^ | *»
Yyyyyy * p' Se,ykj;fe
|
|||||||||
Ï08* ONTLEET-GENEES- EN HEELKUNDIGE
in* deze figuur hebbe afgebeelt. Derhalven zal men hier uyt zo veel re
lichter konnen geloven , dat zy- *n een menfch ook aldus gevon- de worden ,. dewyl een daar na bykomende gelykenis , hoe- wel wat duyfierder, in een menfch aangemerkt wordt. Maar op dat dit tepelagtige maakzel m de maag van een fchaap wei gezien-worde, moet men dat gedeelte van de maag nemen , 't welke aan de bygelege- ne milt vaftgehegt wort; laat het zo lang in warm water blyven-, tot dat de rok, die ik den tepelagtigen fluwelen noeme,. van den tepelagtigen af- fcheit, als dan> puylen deze tepelties-,.. hebbende de grootte van fpelde knopies, uyt,. ia» de oppervlakte vanden t weden rok , zittende onderden eerfterv losgemaakten rok. 't Zelfde kan men ook doen , als de maag van een fchaap in regenwater zolang geweekt wort, tot de eerfle rok van de maag van den onderleggende tepelagtigen rok affcheit. Mogelyk zal 't Imant aanftotelyk voorkomen, dat ik deze ronde knob-
beltjes in een fchaaps maag tepelties* noeme, nademaal de ontleders deze zenuwtepelties met een pyramidaalswyze figuur afbeelden, Maar ik kan zeer klaarblykelyk aantonen, dat vele dezer tepeltiesrontagng zyn , voor 20 veel zy namentlyk buyten de oppervlakte van dit vhes iiytpuylenj zulks-ziet men duydelyk in de huyttepelties, voornamentlyk in de te- pels der vrouwenborften, die ook met zeer vele tepelties verciert worden; Het tegendeel heb ik ondervonden in dé huyttepelties- van walviflchen,, voornamentlyk in de huyttepelties van hare mammen, welke in fcherpe kegcltiesuytgaan,.gelyk ik voor dezenin myne AnatomCabinetten heb aan- getoont.Ja de tepelties, welke inonze voorlippen gezien worden, en meer an- deren zyn langwerpig;zo dat de tepelties na haar verfehyde gebruyk veeion* der malkanderen verschillen;, Ter wyl" ik deze zaak ineen fchaapsraaag wat naauwkeurig-onderzoek bevindeik iets, datveel zeltzamer is-, namentlyk als ik een gedeelte van de maag, van demiltwat meer afgelegen, affny- de, en het zodanig, als ik zo even befchreven hebbe, behandele, dan yinde ik daar ter pïaatze een^geheel andere figuur van tepelties: want dan zynze niet meer rontagtig, maar klyn langwerpig, gelyk zeer kleyne T-a/carides~\ aarsmayen naauw onder malkanderen verwart; op de zelfde wyze byna heb ik ze 'm den nugteren darm van een menfch gevonde. Derhalven nadien wy nu door de zaak zelfs verzekert zyn, dat de ze- nuwtepelties in een en 't zelfde voorwerp verfchydentlyk van figuur zyn, 'gelyk ik in de maag van.een fchaap; ge leert hebbe, is 'er niet aante'twyf-- felenyof een en de zelfde zenuw in verfehyde takken» zich verfpryden- de maakt daar na ook verfehyde tepelties, zo dat ze door deze verfchy- dèntheifr bequaam worden om onderfchyde uytwerkingen voort te bren- geq,. gelyk ik cerft in de bloetvaten gevonden hebbe. Dit ontleetkun- dig,
|
||||
A A N T E K E N I N G E JST. io«f
dig leerftukfwort bewezen door den gehoorzenuw, dewelke in een zag- tenen harden tak verdeelt zynde, daar na overgaat tot vele afzonder!yke gebruyken, na vele afzonderlyke plaatzen, e,en tak namentlyk na de halfmaanwyze pypen, 't flekkenhuys, doolhof, en-een ander na de ipic- ren van-'t aangezicht. Ik zal nu niet fpreken van de zenuwtepelties van de tong, haar groote verandering, verfchydenheit,. en vele nog meer te onderzoekene zaken, als 'er tot nog toe klaar ontdekt zyn* Tot een TOEGIFT heb ik deze volgende alhier gepiaatft. 'T is bekent, dat de waterblaas 't zamengenftelt is uyt onnoemlykc fpierdraden, dienende om't water na buyten uyt te zetten j niemant zak ook ontkennen, dat de baarmoeder van een zwangere vrouw twee voor- werpen van een verfchillende natuur bevat, namentlyk de vrucht en de moerkoek, dewelke in een gezonden ftaat van arbeit, fnellyk, de ene . voor en de andere na, geboren worden. Het maakzel van dö baarmoeder heeft geen minder fpierdradige en beweegbare dikke zelfftandigheit, als de blaasi deze fpier draden of vezelen zyn van een verfchyde maakzel, loop, en gebruyk. Omtrent de baarmoeder van een bevruchte vrouw oordeel ik aanmerkens waardig te zyn', dat de moerkoek tot hare verlof- fing gebruykt niet alleen de gemelde beweegdraden van de baarmoeder, een verfchydentlyke loop hebbende, maar ook daar en boven een by-zon de- re fpier voorzien met kringswys lopendefpierdraden, en wel op die plaats; waar de moerkoek in een natuurlyken ftaat zich aan de baarmoeder hegt, namentlyk den bodem van de baarmoeder ■, gelyk ik nu in myne nieuwo verzameling laat zien, envertone. O Hoe wondêrbaarlyk heeft de goedertieren (Ie fchepper dit alles zo
voorzien, op dat niets aan de in arbeidt zittende zwakke vrouwen zou- de ontbreken! Dewyl deze aanmerking gelukkig en klaarblykelyk my in 't gezicht gekomen ist nebbe ik't niet ongerade geoordeelt, dez-elyedoor eenafbeelding te verklaren, om ze te vader in de geheugenis der ge- nen te prenten, die zich in de vroetkunde oe/Fenem Hier uyt is-'t niet bezwaarlyk te begrypen , dat de moerkoek, zo zy tegensde wetten der natuur op een verkeerde plaats van de baarmoeder, namentlyk de rech~ ter of flinker zydè, alwaar zodanige kringsvvyze beweegdradenniet zyn^ zich vervoegt heeft, veel moeyelyker van de baarmoeder affcheit, als wanneer zy op haar natuurlyke plaats, dat is,.gelyk ik gezegt hebbe,, de bodem van de baarmoeder, zit: wat in zodanig een verkeerde plaat- zing gedaan moet worden, kan de lezer zien m het tweede tiental van» aantekeningen, alwaar-ik hem na toe wyze. .Nadien op de derde plaat van dit derde tiental een plaats overig was,; |
||||||
!o8.6' ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
hebbe ik die met een figuur van een gedeelte van een fchaaps galblaas ver-
vult , waar in te zien, dat de takken van de poortader fpaarzamer vol- gens de lengte lopen 3 (-'t; welk aan de tweelingsaderen van dé galblaas -*eygen is) maar overvloediger van weerskanten voortkomen, en na bo- ven klimmen j ik bekenne , dat ik nooyt te voren zulks gezien hebbe. dog hier over zal ik hier na, zo 't Godt behaagt, wytlopiger hande- len. '"■■';■■::;>;■ :-.-.■ ■■; / -\. " ■"' f ' > V E R K L A R I N G
'. \ '.;jnV/:;V. D E R ," ", , . -
F I G ■ U R E N.
Fan 't derde Tiental der aantekeningen.
Deeerfte Figuur van de eerfte Plaat vertoont het dybeen van een
menfch, door de zaag in tweedelen verdeelt, in welkers hoUig- heit zeer vele zo wormpies, als der zelver overblyfzelen gevonde wor- den, enz. A. Het dybeen van een menfch,
B."Met hooft van V dybeen. C. *De klyne drayer. * Betekent de wormpies in de holte van V been zittende.
a. b. c. IVormpies uyt de hoUigheit van 't been genomen y op dat zy
des te duydelyker konnen gezien worden. Let welj deze wormpes hebben een grote overeenkom/} met die geene,
welke in 9t eer/ie Anatom. Qabinet voorkomen, fchoon zy niet op een en dezelfde plaats gelegen zyn geweeft : want deze hebben in de hoUigheit van V been gezeten, de andere zyn dagelyks in een groot getal door de waterwegen uyt een Adelyk Heer ontlaft. De %. Fig. Het fchouder been uyt een kint, in welkers holligheytna
de opening gevonden wierden overblyfzelen van vervelde wormpies, heb- bende een andere gedaante en maakzel. A. 'De overblyfzelen, op denrug leggende, en enigzints vergrooti&yn-
de namentlyk door een vergrootglas befchouwt i ik beware ook in een an- der |
||||
AANTEKENINGEN. 1087
der been een (iukie, op de zy'de gelegen, welk aanmerkens waardig is. B. Onhejchadigde over blyf zelen of velleties van 't zelfde wormpie y in
een ander been gevonden '■£* dog alhier bygevoegt , op dat zy des te klaar- den zouden te voorfchyn komen, C. hen 1 takte van de gemelde ovérgebkve vellètief^ in een ander been
gevonden. De 3. Fig. Een gedeelte van 't fchouderbeen, in welkers holligheit
liet overblyizel van een wormpie gezeten heeft, gelyk alhier met letter A., verbeelt wort, maar is door den plaatfnyder na de gemaakte afbeel* ding ter aarde gevallen, zo dat ik 't voorwerp zelfs nu niet kan ver- tonen. De 4. Fig» Een ftuk van de inwendige gedaante .van den nugterea
darm, door de flagader opgevult. Merk aan ; de latten zyn hier afgenomen, op dat de loop der flagadercn*"
duydeJyker te voorfehyn komen zou. De 5. Fig. De uytwendige gedaante van 't zelfde voorwerp;
De 6. Fig. Een ftuk van den omgewonden darm, zo als die uytwen-
dig te zien is, de opvulling hier van is door de ader gedaan. De 7. Fig. Het zelfde voorwerp, van binnen befchouwf.
De 1. Fig. van de 2. Plaat vertoont de helft van 't dybeen uyt een
kint van omtrent 8 Jaren} door de zaag verdeelt, op dat her. binnen- fte te voorfchyn kome. A. Het hooft van 't dybeen*
B. B. Het gegolfde kraakbeen van de kraakbenige vereniging y door wel-
kers huif de hals met bet hooft van V dybeen in die f aren V zamen* gevoegt wort. C. <De hals.
D. 2> groter drayer 3 voor een gedeelte kraakbenig.
E. *De beenmaking in V midden van 't been.
F. Een beejie verbeeldende een [Searabaeus] fchallebyter, tuffchen het
dradige der beenderen zittende y zo dat de aanfehouders gemakkelyk konj nen zien> dat 'er dit niet door bedrog kan ingebragt zyn. %)aar en boven heeft de plaatfnyder het voorwerp in V geheel niet konne uyt druk" ken* zonder wegneming van eenig gedeelte van de bentge dradigheit. Indien imant de teder heit van 't beejie overweegt, zal hy lïchtelyk kon- ne geloven > dat het aldaar voortgekomen is \ en nergens anders vandaan. Maar op dat niemant twyffelen^ of het gezegde ontkennen zou, wie lu(i £* * y ^ome tot m-9 » en ziet de zaak zelfs.
- Hét zelfde door rt vergrootglas beft houwt. Te
r
|
|||||
)
|
|||||
ieS8 «ONTLEET-GENEES-EN HEELKUNDIGE
'D.e reden, waarom de plaatfnyder de benige dradïge zelfftandigheit^
waar in het beefie gezeten heeft .3 in dit voorwerp niet uytgedmkt heeft', is niet anders^ als om dat hy zulks wegens de*tederheit niet heeft kon~ nen uytdrukken. H. Het onder ft e einde vanlt aybeen^ alwaar het onderjïe aangroeyzél
afgenomen is. 1. 'De buytenfte 3 h art ft e y en vaftfte zelfftandigheit van V dybeen3 ge-
meenlyk Yvoor genaamt, welke nergens dikker is , als in V midden3 alwaar de eerjie beenwording gefchiet; dog verder wort het al dunder # en dunder^ tot dat het eindelyk verdwynt.
De 2. Fig, een perfik met zyn zapvaten uyt de fteen, midden in
. de vrucht geplaatft, voortkomende , met het moes van de uyterfte va-
ten afhangende. . De 3. Fig. Een rietpeer tot een geraamte door kon ft gébragtj
alle de zapvaten zyn zodanig getakt, als de flagaderlyke in de moer- koek van een menlch: van deze zapvaten hangt ook een moesvaatagti- ge zelfftandigheit af, 't welk alhier klaar blykt. A. <De fieeC
B. T>e zapvaten.
Q. Het moes. De 4, Fig. Betekent het inwendige van een papgezwel, hebbende
een wonderbaarlyke gedaante. A; Een hantvol haayren, aan een beenagtige zelfftandigheit vaftzit-
tejide. B. B. Twee kiezen. De 5. Fig. Vertoont het zelfde voorwerp 3 van de andere kant be-
fchouwt. A. Een wanfchikkelyk gebeente,
B. B. Twee kiezen.
C. 'D.fi haayren.
De 6. Fig. Een ftuk Vleefchs y voorzien met een voetie en nageltie.
A' ©£ Vlezige zelfftandigheit ^ bezet hier en daar met haayrties. B. Het nageltie,
C. Het voetie.
De 7. Fig. Een ftukie van een Ichaapsmaag met het aanhorige be-
kleetzei der .tepelties, het nytwyze liphaanvgenaamt,, v A. T)e tepelties, uyt de oppervlakte uy tpuy lende, t % ^
B. Het netwyze lichaam \ i \ < V
De 8. Fig. Een ftuk beens vaneen Jonge, met hetbeenvües bekleet: Merk
|
||||
r
|
||||
AANTEKENINGEN
. Merkt aan 5 het beenvlies is zo vol van bloetvaaties dl* ^ *°8*
al zeer root voorkomt ; echter zyn "er zeer n*Zl / / .' * het 0ver lïghezt der beenderen gevonden "*"*' bloet™'» » de hol. JeT 9' F,g' E€n "**"** **»>, mi *W ^ m mesm
A. ^De ft een.
L?'iDe Z% '"■ m"v"™> V* ™» een andere gelteltenis al, j:
gevonden worden tn een perjik, en peer. " g'jietrtnts, ais die De eerfte FIGUUR van de derde PLAAT.
A. Ve-hdemvan een omgekeerde baarmoeder uy, ee„ kraamvrouw i 4ww'■*"* vezeUn> **& » *nSK ~
De tweede FIGUUR,
%aHap. **«*&*•*• ™ *l4U~,gmm~ «* de tever van een ^koZtnde^ffioi «■ * «* |
|||||||
%ztzzz.
|
|||||||
ONT-
|
|||||||
ONTLEEDTKUNDIGE
VERHANDELINCEN
P
Over de vinding van een SPIER in de grond des
B A A R-MO EDERS, Te voren nooit ontdekt.
MITSGADERS
Een nader Onderwys wegens de vcrloÜmg van de NAGEBOORTE
Der
BARENDE TROUWEN.
DOOR
FREDERICUS RUYSCH,
Hoog-Leeraar in de Ontleedt en Krtiidkunde: Medelit in de Kei-
zerlyke Academie in ^Duitfcbland', en van de KoninkJyka
Maatfchappye der Geleerden in Engelandt*
|
||||
Pag. ïo$>3
ONTLEETKüNDIGE
VERHANDELINGEN.
• ■ ■
Zeer Lieve en Waarde Frinden.
•
Ot U is 't dat ik /preeke, door wie ik meermaals verzogt ben om
iets in de Nederlandrfche Taaie uit te geven, naar dien myne
Schriften meeft in de Latynfche Taaie zyn uytgekoomen, waar
van gy belyt onkundig te zyn, en by gevolg van myn doen
niet kunt proiiceeren.
Om dan deze Uwe beleefde en regtmatige verzoeken niet langer van
de hand te wyzen, zoo wil ik in deze Wlnterfche avonden , onder des Heeren zegen, UL. wel van 't eene en van 't andere verilag doen -, maar van alles is te laftig. , Als ik my te binnen brenge alle de onuytfpreekelyke weldaaden, die de
Almagtige my onwaardigen van de wieg af bewezen heeft ; en hoe on- waardig en flegt ik zulks beantwoord heb, zoo moet ik als in verwonde* ring fmclten: want in alles, wat ik ondernam, heb ik de genadige handt des Heeren vernomen. Daar zyn nu al meer dan 60 Jaaren verloopen, dat ik my begaf tot
het onderzoeken van dat ondoorgrondelyke geitel van de kleine Wereld, dat is 's Menfchen Lighaam, en dat met zoo groot een yver, het welk ook zoo wel beviel, dat ik my binnen drie Jaaren al liet gebruiken tot het onderwyzen van anderen. De lnftrumenten, die doenmaals in gebruik waren, om zulks te doen,
beftonden in verfcheide zoorren van Mesjes , Schaaren, Tent-Yzers, Haakjes, Actueele Cautenkens, om het bloed teftelpcn, ookPypjesvan Koper, die my doenmaals veel dien ft deeden, en nog dagelyks doen. Veele Jaaren heb ik met deze lnftrumenten te gebruiken doorgebragt,
tot dat die beroemde, en myn Lieve Vriend, Doctor Regnerus de Graaf te voorfchyn quam, welke een heel nutte Spuit practizeerde, die in zyn Tractaat de Organ. Generat. tnfervientïbus ook afgebeeld ftaat, door welk inftrumenthy fpiritueele gccoulcurde vogten inde bloed-vaten bragr, om der zelver loop waar re neemen, het welk in 't eerft wel wat genoegen gaf, maar echter naderhand verworpen wierd, om dat die fjofle geduu- rig daar weder quam uitloopen. Zzzzzz z Doen
|
||||
\
|
|||||
1094 , ÖNTLEETKUNDIGE
Doeii deed zich op de Godtlievende, en nu in hoope zalige , Doctor
Johanhes Swammerdam, dewelke zig ook van een Spuyt bediende j maar in plaats van gecouleurd water, of fpiritueete vogten , nam hy eenftofTe^ dewelke "warm in de b'oed-vaten geperft zynde , daar in quam teftollen, verhoedende daar door het wcder-uytloopen van de zelve. Hier door quam hy zoo verre, dat men de capillare aderen en üag-
aderen wel in \ gezicht kreeg ; maar dit voldeed ook nog niet: wy moe- iten het geheim nög dieper inzien 3 want de capillare vaatjens waren lang te vooren al gezien , waar van ze ook al den naam gekregen hadden van. ifaja capllUria-i dat is\ hayr-fyne vauijens. Dit zyn doen was in die tyd 3 als hy die voortreffdyke, en nooit genoeg gepreeze Tractateri van de Refp ir at ie , van de Byen 3 en van 't Haff Wereldkundig gemaakt hadde. , Hier nu ftaakte hy het anatomizcren, verliet de Wereld , en begon,
zeer ingetogen en Godsdienftig te leven, gelyk zulks te zien is uyt zyne Schriften: en hoewel hy veel aanzoek kreeg om met 't anatomizeeren te willen voortgaan 5 bleef hy echter ftandvaftig in dat zyn voorneemen, tot dat hem God almachtig overnam in zyn eeuwige vreugde. ' Wat voor ftofte nu deze zalige Man gebruikt heeft tot't opvullen der Vaten, heeft hy my nooit gezegt, ook heb ik hem zulks nooit gevraagt: niaar my quam door des Heer en goetheidt in den zin een ftoffe 3 die my zoo groot een dienft deed, dat ik niet alleen een vervulling maakte , als boven gezegt is , tot het capillare 3 maar tot een donzige en fpinne-web^ wyze fynte. Hier zag men nu den misilag , dien de groote Malpighius geboekt
heeft, van dat men de uyteinden der Vaten m 's Menfchen Lighaam niet zien kan: waar naa zeer groot verlangen was. Nu kan men ze zien, en taften, wat van haar uyterfteisj nu ziet men ook den misflag3 dat het anatomizeeren van doode Menfchen in zooveel verloope Eeuwen ons niet heeft konnen brengen tot genoegzaamc kennuTevan 's Menfchen Lighaam, - Dit is geen beroeming, maar eene volftrektc waarheidt 3 ja een zeer groo- te weldaadt van den alles vermogenden Schepper aan ons bewezen ! Hier door is het, nu dat een doodt Menfch vanmy als weder verleeven-
digt word, dat is, zoo natuurlyk ons voorkomt 3 als of hy weder leef- de i en dit is al meede geen ydel voorgeven! Immers hebben honderden van Menfchen zulks gezien, en ook gezegt,
Objiupeo \ Ik ftaa vcrftelt ! Men ziet, dat 'er byna niets aan ontbreekt ais de Zielj de Leeden zyn buygzaam} Vel, Vlees, Vet, en ook Ingewan- den zoo natuurlyk, en zommige roodt, als in een levendig Menfch. Wat
|
|||||
VERHANDELINGEN. xo$f
Wat is dit nu eengroote weldaadt van den HeereonzenGodt, om, na
zoo lang in de duyfterniffe gezeten te hebben, nu tegenwoordig zoo zeer verlicht te zyn ! Hier , furfum eorda ! het hert naa booven! in volle dankbaarheidt. Aanleiding tot het ontdekken van deze Konft. ■■>
HEt is lange Jaaren geleden, dat ik quam by een zieltogent Menfcfi.
Ik zag3 dat de Qnitorfaciei*) bloos van 't aangezicht van uur tot uur afnam : desquam myin den zin, of ook deflelfs ingewanden, en andere partyen,niet wel der zei ver natuurlykegeftalreop dezelfde wy ze zouden ver- liezen ? en dat vond ik, naa dit myn doen, waarlyk zoo te zyn : want duizendc van byfter kleine deekjens maken zich t' zoek naa de doodt, en men kan ze dan niet zien 3 maar door dit myn doen komen ze ons als levendig en vrolyk voor, als of ze met ons als in gefprek quamen, en tot ons zeiden, al lang genoeg van ons, met onwaarheid gedifputeert en gefprooken, hu hebje gelegentheit om ons van agteren, van vooren, van onderen, en van bo- ven te zien ; zeg nu, wie en wat wy zyn, en hoe wy nachten dag be- zig zyn tot uwe behoudenifle. Terwyl nu deze myne Lighaamen zoo, als verlevendigt, by my be-
waart worden, en dat de Menfchen, de aangezichten ziende zonder ee- nige rimpels, en als met een natuurlyke bloos, dan wel eens Vraagen , is hier niet wat blanketzel op gefmeert? Dan tot antwoordt: Gy ziet immers niet alleen het aangezicht, maar ook alle de delen, zoo uyterlyke , als innerlyke, gelyk als in een levendige geftalte: kan men diealle blanket- ten? Een ftap verder •> nu is 7t wel te bevroeden, dat dit myn doen zoo gemakkelyk niet is aangenomen, maar vele vyanden gaande gemaakt heeft om ftenen op te raapen, en my tegen te fpreeken , te beknibbelen, en vele onwaarheden voort te brengen. Ik heb brieven van een zekeren Frofeflbr, die my verzoekt om dog geen
meer nieuwigheden wereldt kundig te maken, maar dat ik my wil voegen naar 't geene zoo veel Eeuwen onwrikbaar en voor waarheit i$ aangeno- men} ja ziende, dathy zulks niet konde verkrygen, fchreef hy my, dac het contra dignitatem ^Profejjorïs was, dat is, tegensde waardigheidt van een Profeffor, Ik fchreef tot antwoordt, Vent 9 vide. doghy is nietge*> komen, maar naa de eeuwigheid overgegaan. Als ik overweeg alle die by zonderheden, die de Heere onze Godt door
my heeft believen wereldt-kundig te maken , zoo is het geen wonder, dat 'er zoo vele my van tydt tot tydt aangerant hebben, en op my gramfteu- |
||||
io96 ONTLEETKUNDIGE
rig zyn geweeft, als ze van myn doen lazen, en wei eens in hare boer-
ken heten invloeyen: Ik wil liever myn Oogen uyt myn hooft doen ha- len, eer ik dit of dat zal gelooven, het geen ons Ruyfèh hier voorhout, en naa 4,of 5 weeken my een brief toegefchikc wiert, met groot excuus over het zelve, als daar van door anderen onderrigt en overtuigt zynde, dat het waarlyk zoo was. Het was ook al wat te zeggen, te fchryven, dat de fehorfTe der Herf-
fenen geen klieren , maar een t'zamenftel van zagte vaatjens is : men hadt nooit gehoort , of gelezen, dat zoo een zagte ftoffe , witte ge- kookte ftyfzel gelyk zynde, getoont konde worden alleen uyt Cannaak tjes te beftaan. Dit was maar een jnisilag, voortkomende uyt ongeloovigheidt; maar
andere, door haat en nydt aangedaan zynde , en dan daar door onwaar- heidt practizeerende, befchuldigden my met te zeggen, en te fchryven , Ruyfcb zeydt, dat 'er geen klieren in ^s Menfchen hghaam gevonden wor- den. Dit is quaadaardig, jaa onwaaragtig! als mede, Ruyfch defiruit arte fud glandttlas; dat is, Ruyfch deftrueert de klieren door zyn konfte. Deze befchuldiging byde voorgaande geftelt, als elkander wel gelykende. Voeg daar by het zeggen, dat de partyen door dit myn doen een ander ge- 'ftel, en wel een onnatuurlyke geftake krygen; het welk ook onwaar is. Deze en diergelyke voorwendzels worden al mede beantwoort met
komt-, en ziet\ Maar dat my ter verwondering ftrekt, is, dat alle die Vyanden, niemand uytgezondert, niet lang naa malkander naar deEeu- wigheidt gegaan zyn tot grote rufte voor my! "ik las onlangs in een Tractaat, en vondt daar in een groten misfïag.
De Autheur maakte gewag van myn doen, en fuftineerde, dat niet Ruyfch% maar Swammerdam de uytvinder dezer Kond was geweeft. Dit is een onwaarheidt, aangezien men nooit by hemeen doodt Lighaam, ais verle- vendigt, gezien heeft. Dit is een ontdekking, die God door my heeft believen waereldt-kundig
ie maken , waar van ik Hem ook de eere geeve, en dankzegginge toe- wyze. Het zal my niet ligt vergeten, wat moeyte van my daar toe is aange-
wendt; en nu het gevonden is, komen my dagelyks meer en meer won- deren te voren in 's Menfchen Lighaam, waarvan myn Üeve en waarde Vriendt Swammerdam nooit mentie heeft gemaakt: immers wy waren da* gelyks by eikanderen, maar hy heeft aan my ofymandt anders zulks nooit vertoont. Doen ik dit eerft liet zien?. men fprak 'er van als van Toverye .-ook
*•'•*■ wilden
|
||||
VERHANDELINGEN t
wilde men m eenige Landen geen geloof daar aan eeven het ^
evenwel wat begint te bedarenf S ' we,fc nu Zonder deze myne ondervinding hoe weinis wift mfn „»„ j ui !f
vaten. Men zeide, ^ flag-adeten brachten" ft bloedt n^n,^1^'" van ons Lighaam ter voedmg en verwarming en dïc de aderent^ weder opnamen , en na het Herte brachten , door her trf» *■* aderen : daar nevens zeide men, de aders hadden naar Venkel Z of vl.es, maar de flag-aderen twee, het geen ook maar haTf waar L tt derde dat de aderen klap.vliezen hadden, maar de flaó-aderen""' *? dit is al meede onwaar bevonden: want omtrent het hlnctod!^^ mers in ae fkg-aderen ook gezien. worden ze un- Hier mede zonden ze ons wee- maar m«»»llr .«„ „ .. i'. ■
nu beftraalt door des ^^oo^^ffi^^ der hope emgzints te verklaren. b J ' g€lyk lk UL'ver" H©e naariïi^ ook onze vooraan peren rrm^a »„ • » i
het geftel der Moed-vaten f waTr vó^ !T l ,1" 'f tonderz°eken van echter nooit konnen ontdêkk „ deze Lare ntw ^"^"/^^ hebbeDZe byfter veel aangelegen is. DftoS&SA^ "? Spinne-webbe emdigen s andere eindigen als in een *wl? ■?$? S
dat Moes tone ik op vele plaatzen ook zelf!££ / /<m °f ,Moes' en
gemeenlyk,^/^/,^ je vertoont en wyft ons GoJs «^row^S^^^JJ"*
zeggen van deze uytemden der bloed-vaten f Hoe z™ fl , c ' * webbe ? en moeten die geduurie nacht en daVheX' , y 3'S Spinne- 't geen &* in haar gefclapen ifeeftf L^S^vSw^^ heden gefchikt tot voortbrenging van te^KS pen O chykferttemefaniu»^ uyc de voedfnde S &* Hier vraagt moge yk iemandt, hoe het teweetenis, dafzoo zeer fVne oytemden nacht en dag werkzaam zyn? Het antwoord sAfs we ons gaan nederleggen cm te flaapen, eifcht men een Watenw *Z- .ia- van on, water 's MorgensWderom opftaande^eZ m „ de^ot ^ menontlaftz,ch wederom: immers moet dit door die zoofyne Laa kiens der Kheren vo bragt werden: daar nevens flaapende of waakende J.Z, het bloedt nooit ftil ftaan, of 's Menfchens einPde is daar, enZ**' Z' dan naar de Eeuwigheidt: en zoo is >t ook gelegen met de Soiefen ° fibrae mot,-ces, of bewegende Spierdraaden, dewelke deSn™ men, en elders in een geduurige werkzaamheidt zyn vanbctlÏL "' wringen of kneeden, 't welk de groote en vermaarde ^™ X Me" |
|||||||
Aaaaaaa
|
|||||||
S09& ONTLEETKUNDIGE
dicynen Doftor, en waardig Lidtvan de loffelyke Sociëteit te Farys, on$
medegedeeld heeft in dat koftelyk Tra&aat de trituratione cïbi in lio- macbo; en zulks heeft ook plaats in het Gcdarmte. Voeg daar by, dat de Ademhaaling, 't zy wy flaapen ©f waaken, me-
de niet mag ftil ftaan, waar toe al mede de Spieren , de Longe en het Hart in een geduurige beweeging zyn: en byaldien dezelve in de gezeg- de geduurige beweeging zyn , konnen nog mogen die byfter fyne bloet- en watervaten {vafa lymphatka~) ftil ftaan , of ons leven is ook ten einde. Door deze gezeide nieuwe ontdekking toneik ook, waar van men ze-
dert zoo veel verlopene Eeuwen niet heeft geweten, namentlyk, dat, de takken van de grote bloetvaten , (als Arterïa magna y Vena cava, Fe- na ^Portae of Tortamm , êcc.) alzins met den andere niet overeenkom- jftig zyn, zoo in weezen , als 'm gebruyk. Dit is een zaak vanzeer groo- te nuttigheit, en waar door zeer vele misflagen ontdekt worden. Ik heb 'er reets voorheen eenige van doen afbeelden in myne Boeken;
en dit heeft niet alleen plaats ir* onze bloet vaten, maar ook zelfs in de zapvaten der Peren, en andere Vruchten meer, welkers zapvaten,. waar uyt ze byna alleen beftaan, ook zeer veel van andere verfchillen , waar van hier nader, zoo 't God behaagt, in ^Decade Adverf. IV. Geeft my ten dien einde een ftuk van de Lever in de handt, wiens
bloet-vaten met een roodtwaflige ftofte vervult zyn j ik zal u weten te zeggen, dat dit door de Vena 'Portae^ dat door de Vena, cava , en een derde door de Arterien gedaan is. Is het dan niet te duchten , ja voor tzeker te houden, dat haar in haare uitvoeringe ieder ook iets byzonders van God den Heer e opgelegt is om te verrichten ?. en zulks alleen door deffelfs wyze beftieringe van boven. De voorgemelde Hr, Dl". de Graaf heeft ons nagelaten in zyn Boek de
'Partïbus genital: een afbeelding van 't Tancreas, zoo natuurlyk , dat het niet te verbeteren is -,, maar niets byzonders is 'er vari de bloet-vaten in te zien* Het was doenmaafe, gelyk nog by de meeffen al, Secretio , Secretio ƒ
Maar wat is Secretio ? zondervoorgaande Gonfectio, door de vaten, als ny tvoerders, en werkers, mediante chylo-ferojïtate fanguïnis^ waar mee- de ik verfta de Sereuze huy des bloeds, in de Slag-aderen onthouden zynde; en het geen in de aderen gevonden word noem ik Janguis fero- JUs, gelyk het voorheen die benaming ai gehadt heeft, of Serofita? fan~ guinis^ om dat het zig van het voornaamfte voetzel of gyl ontlaft heeft. Men vraagt me,; op wat wyze de gezeide uytvoerders haar werk
vol-
|
||||
VERHANDELINGEN. iop^
volbrengen ? Ik geef tot antwoordt: dat is te hoog voor 's Menfchen be-
grip ; dit is Godt alleen bekendt; en niet wyzer te willen zyn dan het Hem behaagt, is een eruditum nefcire^ dat is, een geleerde onweteri- heidt. Wat was nu al verder te onderzoeken ? hier ftil te ftaan, en te den-
ken, het is nu al genoeg. Neen! Deze Lighamen nu als verlevendt zynde ., moet men ook zoeken te conferveren en te behouden, en zulks niet alken voor enige Dagen, Weken , Maanden , maar voor zeer veel Jaren, zonder verandering van haare nitor facie•/ , of bloos van *t aangezicht, als in een fris, gezondt, ja gelyk in een levendig Menfch. Schynt U dit, waarde Verzoekers van dit gefchrift, niet wat groots
gezegt ? Wel ik heb -gezegt, en zegge het noch : Venite & Videte% (komt en ziet het.) De grote Monarch van Groot-Rusland, onlangs in de andere Wae-
reld overgegaan , heeft ?er gehad t, en ze zyn 'er noch, die 10, 30, ja meerder Jaren al doodt zyn geweeft; en nu kan ik 'er UL. wederom tonen, die 5* of6 Jaaren by my zoo bewaart zyn geworden , in myne nieuwe verzameling, waar mede ik nu al weder op nieuw 8 Jaren lang bezig ben geweeft $ edog riet zonder hulpe van mynen Zoon. Ilc verzekere my, dat voor die Lighaamen , dewelke zyn Keizerlyke
Majefteit van Groot-Ruslandt van my heeft gekregen, wel goede zorge zal gedragen worden, om ze zeer wel te doen bewaren : te meer, alzo gemelde Majefteit my die groote eere heeft bewezen, van zig zelfs van my te laten onderrechten aangaande de partyen van 's Menfchen Lighaam, waar door Hy 'm ftaat is gefteldt om over dezelve zodanig te redene- ren , dat het tot verwondering van een ieder is geweeft. Het was, gelyk gezegt is, gants nodig om een ieder genoegen te
geven , de partyeis te conferveeren, op dat men altoos konde zeggen: Venite & vïdete^ (komt en ziet het); en zulks was eertyts ongehoort: immers was Profefïbr van Home een deftig ontleder! Maar al dat hy van dat zoort had toebereic, beftont in een Arm van een Menfch , wiens Spieren hy naauwkeurig hadt van een gefcheiden, en in Zout bewaart. Voorts zag men by hem niecs. Het zelve was by droog weer droog, en by nat weer droop het van de pekel. Het is nu al meer dan 62 Jaren geleden , dat ik fterk doende was met
het prepareren en conferveren, en na my quam Doctr. Swammerdam mede ontrent enige byzondere delen van 't Lichaam, en nu is 't zoo gemeen als voorheen ongezien: edog met wat een qnderfcheidt! Hoe Aaaaaaa 2 zwaar
|
||||
•uoö ONT LEET KUNDIGE
zwaar dat prepareren en conferveren is, weten beft, d.e zulks dage.
lvks dr,Pn • het is ieder wel even na, maar niet even nut.
X iS,-eenbyzonder vernuftig Ontleder , verzocht me eens
doorfen Brief om .ets voor hem te willen prepareren. ( M ,Uud en,m fchrerfhj -V/WW fydere natns es, dat is, 'Daar toe zyt gy dog onder ?&&*£%'#££ -n , en <t gene ik heb toebereidt zoo-
«g « mooi vinden^gefchikt, en als verlevendigt zeggen weleens mor rum Mud ? dat is, waar toe zoodanig een koftelyk opfibiU Ik geel Swoordt- Waar toe zo koftbare Begraveniflen der Doden , daar de WoTmen met zoo grote ftank al in zitten te fmullen > Waar toe a dat koftlTbelcleden dezelve > Ik dor het om den Menfch alle: .f keer te benemen die dog van natuure anders gewoon is een fchnk te hebben voordodTMem-chen, en hare delen. Ten tweeden, de ^e het ter eere en waardisheidt van de Ziele, die 'er in gehmsveft is geweeft; en alzoo hebik ^vertrouwen, van my niet te bezondigen wegens haar c.erly- keNufalhweder een ftap verder. Ik hadde in myn derde Vecas Adverjar.
ietfbyS's ter nedPer pUelt , waar over ik , enige tydt geleden een Me deede ten dienfte van de Vroedt-Vrouwenin't bywezen van de Op- leners van het Collegmm Medicum : want zonder haar bywezen worden > zoodanige onderwyzinge niet gedaan. , In die eezeide leflen zoude ik, zoo men voorgeeft, ook gezegt hcl>
be "dat St Kindt geboren zynde, men de Koek niet moet zien te kry- gen "aar te laten zitten, tot dat ze de natuur komt uit te dryven. Of dit mvTze^en qualvk is verftaan, of qualyk uitgeduidt geworden , late fk dT k ge"oof net, dat die gezeide Heeren zulke leflen zouden toe- ftemmen' maft veel eerder verfoeien. Ik hebbe alleen gezegt, dat wan- We Moïtkoek zoo vaft zit, dat ze na geen gewoone zagte middelen komt teluifteren, het beter is haar tydt te geven, dan gevaarlyker ..nade- len in v werk te ftellen, gelyk nu verder aangewezen zal werden. Het eeen ik dl verderook in de gezeide Leffen, als vry wat byzonders, voor,- Itxlftorfttdeontdeld4 van een ~^^« de of hekende Snier, die ik onlangs ontdekt heb, door des •«<?.. migoeat heidt ÏÏS«« ^ Lyf-Moeder van een ontzielde Kraam-Vrouw, taar 'van eenSS-beeldtzel gevonden wordt in myne derde:Vecas jdverf. Edog niet volkomen na myn genoegen, zoo dat ik geraden vondt, het zelve te doen verbeteren in deze Verhanaelmg. h't is een Mufitdus orbiadarh „ dat is, een Sper , g^aakt™*
|
||||
VERHANDELING EN, nol
fondtom lopende Spierdraden, dewelke meeft van wezen vry dik zyn, ge-
fchikt tot uitvoering van 't werk , waar toe ze onze Heer gefchapen heeft, namen tlyk tot uitperifmg des Koeks van de nageboorte van 't ICindt, Deze Spier word nooit gevonden, als na dat het Kindt geboren zynde,
de Kraam-Vrouw het Leven met de Doodt komt te verwiflelen: en dit is wel zeker)yk een oorzake, dat ze in zoo veel Eeuwen onbekent en ongezien is gebleven; te meer, om dat het zoo byzonder zwaar voor ons is , in zoo een ongelegentheid de Lichaamen te mogen openen, en daar nevens, zoo een voorwerp te mogen mede neemen, 't zelve te zuiveren, en naderhand te konnen zeggen, komt en ziet het; anders naauwlyks ge- lopflyk! Deze nieuwe ontdekking is van nu af aan van Buitenlanders zo ver-
maart, dat ze ook den naam heeft gekregen van Musculns JRuyfihtantts9 géïykdeMusculiTyramidales geheten zyn naar derzelver vinders naam . Mnsculi Fallopiani* Indien dan deze Koek in de formatie zig gezet heeft tegen deze Spier
aan, gelyk ze meeft doet naar de loop van de natuure, zoo zal de Koek ( zynde het voornaamfte van de nageboorte ) meeft vaardig en zeer gemak--' kelyk uitgeperft worden, door die Spier; edogzoo ze zig gezet heeft be- zyden dezelve, zoo dat ze dat hulpmiddel van die Spier ontberen moer, als zynde dan extra Sphaeram a&ivitatis: dan zit zoo een Koekzomtydts zoo vaft, dat ze niet als met gewelt tekrygen is: & hinc illae Uchrymael dat is, hier door alle deze ellenden; namendyk het zwellen des Buiks, en' gedurige pynen daarin, gedurige Koorzen , Spruuw , Loop , ophou- den van de alzoo genoemde zuivering, 6cc. en, 't zy fchielyk, of na e- nige dagen, menigmaal de doodt. Als dan wort 'er wel gezogt naar de oorzaak van zoo haaftigeen doodt f
Men antwoordt, geen kruid is 'er voor de doodt! het geen wel waar is 5,, maar zyn 'er dan niet wel zomtyds middelen verzuimt, of kwalyk aange-. went tot behouding ? Was het niet beter ge weeft, terwyl die Koek dan. zoo vaft zat, en dat ze door zagtigheit niet te krygen was , dat men ze dan nog wat hadt laten zitten voor eenigetydt? ik oofdecleja! Hier van nu breeder. Imandt konde hier vragen, zyn 'er niet wel meer oorzaken van het
vaft zitten van de Koek, dan *er vermeit zyn? Tot antwoordt; Ja. Wy hebben in onze fchriften voor vele Jaren al Waereldt-kundig gemaakt, dat de Moer-koek een dubbelt bckleetzel heeft, waarvan ze door beide haar fuperfïcien, of oppervlaktens, bekleet wordr. Het bekleetzel nu,, waar Aaaaaaa 3 dooit
|
|||||
o
|
|||||
nee ONTLEETKUNDIGE
door ze aan de Lyf-moeder vaft gehegt is , 't welk is een continuatie
van de Qhorion , dewelke zomtyds de natuur van een Tartarus, of witte fteenagtige natuur aanneemt, waar door dan de gezeyde opper- vlakte van de Lyf-moeder, dezelve natuur aannemende , elkander vaft houdt. Edog ., hoe het zoude mogen wezen , men myde alle geweldt;
aangezien de binnenfte oppervlakte der Lyf-moeder als dan byfter te- der is, gelyk ook te zien is in een gequetfte Lyf-moeder» die my is ge- geven uyt een arme Kraam-Vrouw, door het af haaien van een Nageboor- te, waar uyt een ft uk je als uytgenepen oas voorkomt: en waar door de gezeyde rampen, eneiadelykde doodt veroorzaakt worden. Ten laatften kan ook tot een oorzaak gefteldt worden , waimeer de
ftreng in de formatie zig komt te zetten in het midden van de Moer-Koek, en niet wat aan de eene of de andere zyde na de omtrek; gelyk of men by voorbeeld aan een rondt ftukje leer, van grootte en rondte als een Ryxdaalder, een touwetje recht in het midden vaft maakte, en nat gemaakt zynde tegen een ftraatfteeh vaft aandrukte: dan kan men zeer lichteen vaft- zittende fteen uyt de grondt trekken -, maar zoo men dat touwetje aan de zyde van 't leerrje vaft maakt, zal het van geen uitwerking wezen, maar los gaan. Hier volgen nu enige oploffingen van zwarigheden, tot wering
van zommige valfche betichtingen. MYne Heren, Ik moet UL. nog eens voorhouden enige zwarighe-
den omtrent het afhalen van een Nageboorte -f met alleen in deze, maar zelfs in alle Landen houdt men tanquam in concuffam, dat is als on- wrikbaar, dat, het Kindt geboren zynde, de Nageboorte aanftonts ook met een moet volgen -9 't welk van zo hoge nootzakelykheit wort ge- houden , dat men niet mag opftaan, zonder die ook mede aanftonts ge- kregen te hebben. Indien ik hier tegen fpreke, wel wat al handen op dat oude hoofdt! Zal ik niet met Taukis moeten horen: Wat wil deze klapper zeggen* Zullen de Vyanden, die'er opkomen, niet zeggen, dat ik raze ? Edog daar kome op wat wil, beftendig en ftantvaftig in zyn beroep en bediening te wezen is altoos pryswaardig: want hier lafhartig te zyn, daar het leven afhangt, zoude my zo een beroep waar in ik ge- ftek ben onwaardig maken. |
||||
VERHANDELINGEN. „0,
Ja t zoude zeer verfoeielyk zyn! Heeft dit de fw**té r*J+ A~ 3
nu gelieven Waere!dtkundi| teLken, t^CÜSÜBg
eteBchgen ftrekt, zyn w, zal en moet volbragt worden , daar W van
zegge ik nog, al wat w.1! Godt onthoudt niemandt hèt goede die ,'
23K2 eWnttr:g,en «" ^ '^ "» "" "** ^ -n?
O! wat hebbe ik niet al droevige voorbeelden zedert meer dan eo Ta
ren bygewoont, daarfnfle, gezonde, vrolyke, en over geen oneemak klagende Vrouwen de arbeidt overkomende , en van haart vrnchtfn wel verloft rade, fchielyk kwamen te fterven, door het mishandelen in'tkTv gen van de Moer-Koek, die men wilde hebben , fchoon dat ze n'ettó krygen was, als met lévens gevaar! en of ik zeyde, laat ze KLS wat zitten, geeft wat tydt, legt ze wat ter ruftl waar op ik dan we! nXT> nv ' kTS/ WeI' moet ,k dan de Nageboorte ook S
hebben ? Dit was in de dagen van onkunde, toen men niet beter wift waar door ook vele het leven verloren hebben, en fchoon zvncS aT™
kwamen, wat hoorde men dagelyks niet al klachten van die mishfndeln?
gen! Maar nu vanden alles vermogenden Godt beter onaerr?c„7zv„de
h^tTagt:nTinenV0OTk0nien' Z° * "" ?*» ^ ^SSSR
vele Jaren, zelfs in alle Landen , hof bezwaarlyk za 't dazyn • zel°
ve.n gebruykte brengen? Een Vroetvrouw zal zeegen, zft *k voor et Vrouw, hebikhetKindt, kan ik de Moer-Koek ni ha'aftig geno°° krt gen, aanftonts moet ik horen, myn Vroetvrouw weet dit lel b2£ï verrichten: hier wort men bedeeft en daar door wat v ypoftfeer om w ' harder toe te taften: dan, als mende Moer-koek gekreun hfeft^2v metkwetzmg, 't geen men niet weeten kan, denkt mef nieman't II befchuldigen, en zo'er daarna de gezeyde roevalIe.T ia ddnoH,- vdgen, dan wort 'er wel eens ienfant WuTcft"U mthande' „°eP Maar men geeft tot antwoordt: Wel heb ik de Nafeboorre nïtt*tlt men ? r' ,f'jreSen? ISXr ^ k'«ydt voor de doodt ? en ald"s heef men zich zelfs dan verontfthuldigt. 't Is te verwonderen, dat £ze ver- dedig ng ZOo veel vermogen heeft gehadt, van zedert zoo veel voorgaan! de Eeuwen dit wangebruyk te konnen dragende houden. voorSaan- wndeeê^s d„eze>ie5 beke»t " goorde,,, dewelke, ter uitperiW
8Weïde Koek t^Oaem is, zoo moet ons zulks tot oude wy? |
|||||
zmge
|
|||||
uo4 ONÏLEETKUNDIGE
zin ge dienen j dat is, zit de Koek vaft, luiitert ze na geen zagte midde-
len, dan moet men de Lyderfle te bedt leggen, wat verkwikken , en nieuwe krachten laten krygen. Dit is genaamt curatïo per exfpectationem, een genezing, in dewelke men niet al te voorbaarig is, en wat rufte g^eft. Hier na is dienftig een verzagtende en een weinig prikkelende, (zoo 't noodig is ) een andere, dog verzagtende en verwarmende Klif- teer, en iets Cordiaals in te geeven. Maar neen ! zegt de Vroetvrouw zoude ik opftaan voor dat ik de Koek gekregen heb, zoo zal het Lic- haam toefluyten ; en hoe dan ? Belangende dit voorgewende toefluyten van die partyen j zulks gefchiedt
gewoonlyk zoo fchielyk niet, als men wel voorgeeft: want daar toe worden ai enige dagen vereyft: en genoomen die partyen kwamen al te fluiten, de Moer-koek de Patiënt noch byblyvende ! Die zwaarigheidt wordt van vele ook ai te zwaar opgenomen, ja men meent dat zulks dodelyk voor haar is j men ontziet zich menigmaal niet haar die zwaarigheidt te zeggen, of door de Hoofden by een te fteeken , merkt ze, dat 'er zwarigheidt gemaakt wordt; ze wordt met zeef groote angft bevangen, 't welk haar de moedt doet nedervallen, en dat tot haar groot nadeel. Derhalven al weder beft de Lyderfle ter rufte, en wat te bedde te leggen, en de nage- blevene Koek wat te laten meuken en ryp worden, de LyderlTe wat te verkwikken; hier op komen wel weder nieuwe navlagen, en dan wordt de Koek wel uitgeperft. Het zal de Heer Doctor van Èronckhorfi nog niet ontgaan zyn, dat 'er by eene zekere Mevrpuwe \ zelve geval voor- viel j de Koek zat daar ook zoo vaft 5 dat door een bekwame Vroet- vrouw alle behoorlyke zagte middelen in 't werk gefteldt zynde , zy ech- ter onmagtig was de Koek te krygen, Dit gaf ze te kennen; en deden alle Vroetvrouwen zoo als deze, 6 wat groot geluk, ja heil na deze! Tot afllftentie wierdt ik 'er ook mede bygeroepen, en wy beide maakten geen zwaarigheidt om haar ter rufte te doen leggen; en hoe zagt en gemakke- lyk, zonder eenig geweldt, dreef de natuur met een vlaag de Koek ten lyve uit, en dat na weinig uuren! Merk wel. Deze Koek zat nu zoo byzonder vaft, en wierdt echter na wei-
nige uuren zoo zagt, en met een vlaag, zegge ik, ten lyveuitgefloten. Ik verhaal dit. niet, om te tonen , als of ik verlegen was exempelen by te brengen $ dan zou ik 'er zeer veel konnen bybrengen , 't welk ik onnoodig oordele. Om kort te gaan moet ikUL. zeggen, dat myzedert meer dan £o Ja-
ren, dat my de leflen ter onderrigting der Vroed-vrouwen zyn toever* trouwt, en dk odk nooit voor my in gebruyk zyn geweeft, geen een enige
|
||||
. VERHANDELINGEN,
cmge barende Vrouw is voorgekomen , die door her vaft zitten -2?
blyven van hare Nageboorte PefWvpn ;e ?J zieren en by- fc/oer-koek met groofe modte fi gewerkt y * V°°rheen °* 'W*r
Wel is my gebeurt, dat ze dezelve enige Dagen , Weken k M„„-
« Lel!2,Ch ^"' *° ^ fi* Hf ^ » *£? ÖS*
Hoe is men dan zoo dwaas 5 zoo onbezonnen 'fn lül u ei- ,
men ze altydt zoo fchielyk wil nebben, iffi nlët SgJSft 'ff der gevaar van 't leven j O dwaashe.dt! hoe hebie ditH "'<?£' gekregen, en zoo Jang behouden ; Jc au: n°K zoo vaft m- Ik zal noch tot overvloedt, hier bmnfwn . «,»„ r
dat door het nablyven van de Moe^oek ^deLl^ d8 f °°k V°°r' ten, de Lyf-Moeder aan te Ileeken e„ d,e medfdoetrotten ' ? ^ Zoude het ook wel te dnrhfvn **/« v ~„„ t '•
houden, wegens ^A^Z^Z^Sg^
zulks ft, meer dan 62 Jaaren nooit is voorgekomen , dfzofobCX 57 sa sik sssïswssS - as
Hier van zal ik een exempel (zoo 't GW/ behi-inr ï h».fi-i,'
te doene £M»*£& Ik h*9*«ISSfXtfffi25W*" half jaar na zyn doodt i„ de Koe ,s gebïevTn ïïïSw^SSiï Wy ven) echter is dat Ka!f nlch v„Tmy,££*Tert "T.ïfeS °
vaten vervult, waar door die partyen nof h als verwJL'i ?/y °edt" geworden en deflelfs Hénfcnf (een ÖSKSSfcteSS en i11 °TUJ^tr!m^! 'mniers ™ de Koe vet en ffiff
« is ook by de Hovenier, Mr. CornelisVos, in de Stadrs ,„™S I ' ssssas sa %&g&&&9v
|
|||||
Bbbbbbb r.
Vaar
|
|||||
iio6 4) N T L Ë E T K Ü M D I G E
Daar zyn al vele Jaren verlopen, dat ik op de fl-oel de Vroedt-Vrou-
wen al heb beginnen te zeggen, dat men de Moer-Koek, te vaü zitten- de , met geen gewelt moet afhalen, en dat liet beter is ( zooze niet met zagtigheit te krygen is) dezelve voor eenige tydt te laten zitten, en wat tydt te geven ; maar men heelt het niet ter herte genomen, ja alles in den windt geflagen 3 menende zommige zulks haar reputatie te zullen quetzen* 0 dwaasheidt! ?<'* • Maar nu ik de gezegde Spier ontdekt heb, en my weder zoo een be-
droeft voorval voorgekomen is van een geringe Kraam-Vrouw, wiens Moer-Koek na het verlofTen zeer vaft zittende, met gewelt uit de Lyf- Moeder is afgehaalt geworden, met. quetzing (zo 't my voorkomt) van debinnenfte, zoo zeer tedere, oppervlakteder Lyf-Moeder , zoo kan i& niet nalaten deze myne ftellinge met meerder vrymoedigheidt aan te to- nen, ter behoudenifïe van de Vrouwelyke Sexe, die wel zeer grote rede- nen heeft van my daar voor te danken, en haar den mondt te floppen, die zoodanige onwaarheden 5 als vermeit zyn, verfpryden. Deze Kraam* Vrouw ftierf in de Kraam, gelykmy veelmaals voorgeko-
men is ( voornamentlyk onder geringe Menfchen) > maar ik kondeniet we- ten, hoe deze hare Lyf-Moeder gefteltwas: hier toe met fmeeken wierdt my toegelaten om het Lichaam te openen, en {mediantibus.Mis.) de Baar-moeder mede te nemen. Dat was wat te zeggen ! mede te nemen, ja ook te conferveren, om altoos te konnen zeggen: Komt en ziet! deze is van my als verlevendigt, en zoo toebereyt, als of ze heden my gebragt was uit het Lichaam* Denk eens, myn waarde Verzoekers, hoe bezwaariyk het voor ons is
eendoode Kraam vrouw te mogen openen, die partyen mede te nemen! zonder het welke wy van deze zoo heilzame aanmerking alle onkundig zoude gebleven zyn, tot nadeel van de Vrouwen: by gevolg , hoe veel goets doen zy, die ons de afgeftorvene Menfchen laten openen? daar im- mers geen quaat * maar veel heyls in fteektj hier van alle die! by zondere waarnemingen in myne Boeken , als mede alle die minlagen van andere, die'er in verbetert v/orden, hoewelzezoo zeer lange Jaren in fwange zyn gegaan. Nu is 't te hopen', dat ons na dezen wat ruymer mate hier in zal wer-
den toegemeten als voorheen. Tot beveiliging van myne ftelling voeg hier nevens noch een byzondere
aanmerking, hier niet qualyk te pas komende. Men hoort niet van de Huys-liedcn, en andere Menfchen, die door het welwezen van het Rundt- vee haar beftaan hebben, datze ooit bekommert zyn, dat het nably ven van de
|
||||
V, E KHANDEL1 N G E Nè i-icfr
de Nageboorte van't Kaïf oorzaak zal worden van de doot vaa de Koe,
niet tegenftaande die Nageboorte niet met ene, maar wel met 40,50, 60 Moer-Koeken bezet is, waaronder verfcheide, die wel meer dan half zo© groot zyn, en enige in grootte van die van een.Menfch konnen halen? ge- lyk in myne nieuwe Verzameling te zien is. Nadien 'er zoo groot een getal van grote Moer-Koeken in de Nage-
boorte van die grote Beeften gevonden wordt, en in de Vrouwen ge- meenlyk maar een, hoe is men dan zo byfter bekommert en onftelt, als die eene ftaat te komen ? Men moet wel eerft alle behoorlyke ylyc aan wenden om ze te krygen, maar nooit metgewelt afhalen ; en als 't ge- beurt, dat de Moer-Koek geheel achter blyft, moet men die zaak , als voorheen , niet al te hoog opnemen, namelyk als of dezelve dan quam.t-e rotten, de Lyf-moeder aanftak, en de doodt al voor de deur was; maar men zoude my daar op wel een vrage konnen doen, of ze dan Dagen, Weken, ja Maanden, de gezeyde Koek daar blyvende, haar wezen noch komt te behouden? Tot antwoort: Neen$ maar zy neemt een geheel an- der wezen of gedaante aan, 't zy datze verandert in Hydatides^ d^t:Js Waterblaasjes, of in een bruyne Maflfa, gelyk gekneet Rogge Deeg zig vertonende. - ... Deze Waterblaasjes zyn onnoemelyk veel in getal: in 't begin zynze
byfter klein -, dan wordenze zoo groot als Speldehoofden y dan als Hennip- zaadt, Erw ten, daarna als Hang-Paarlen} het getal wordt dan wel eens zoo groot, datze een Wateremmer konnen aanvullen. Ik noeme dit gebrek het beflote Water des Moer-Koeks -t 't zelve is my
binnen 14. dagen twee reyzen voorgekomen; en wierdt zonder meikelyke ongemakken gedragen, en naderhant gemakkelyk geloft. Deze Waterblaasjes bewaar ik in groote menigte om dagelyks te kon-
nen tonen. In tegendeel, indien de Moer-Koeken veranderen, als in een bruyne
Roggemeels gekneedt Deeg, wordenze nog al hedendaags Zuygers gehe- ten QAlolte*)) waar van de naam niet alleen, maar ook zelfs de vertellin- gen, die men daar van doet, zeer befpottelyk zyn; en derhalven onno- dig om hier op te halen, ^ . , Ik hebbe dan gezegt, dat men, het Kindt geboren zynde , aanftonts
moet zien de Nageboorte te krygen , en dat door gewone, bequame en zagte middelen, en zonder gewelt te gebruiken. Is de Koek los, men heeft *er geen moeyte mede} want dan valtze ons in de handt* zooniet, men tokkelt eens aan de ftreng, zonder trekken} men zegge aan de Pa- tiënt : maak eens een vlaagje; men doet haar eens en andermaal hemmen Bbbbbbbi en
|
||||
iioB ONTLEETKUNDIGE
en bremmen, zoo als dat geheten wort; komtze nog niet, men zet de Pa-
tiënt eens op haar voeten; men verwacht een v laagje, en dit alles zon- der verbaaftheïdt; men ftryke het Lichaam gints en weer met Oly van Camomillen , of 1?«£. Althéa \ men zette eens een verzagtende Clyfteerj men geeft wat tot verquikking } men tone geen droevig gelaat, dat zeer quaadt is5 men hout de warme doeken voor het Lichaam. Hier weet ik, dat gy zeggen zult, dat men dan met de eene handt de
'ftreng vaft houde, en met de voorfte vinger van de andere handt langs de ftreng in.'t Lighaam ingaa, om de Koek bezyden het eynde des ftrengs te doorboren. Hier nu een weinig ftilftandt. Dit doen is wel volmon- dig van de Schryveren in hare Boeken aanbevolen , ja door figuuren afgebeelt, in alle Landen in gebruyk, ook van my in myne Leflen wel belaft } maar na het ontdekken van deze nooit voor heen bekende Spier, en 't geen hier voor al is vermeit, is my nu dit doen wat verdacht voor- gekomen, ook twyfeleik niet, of hier door zullen 'er nu wel meer met my bekommert worden om dat zoo volftrekt aan te pryzen , inzon- derheidt als men het voorgezeyde eens hartelyk overweegt, en men be* vint, dat zommige wat rouwhandig zyn. ; Daar nevens wete ik door ondervinding, dat alle de Moer-Koeken en
Vliezen niet even gemakkelyk met de vinger doorgeboort konnen worden, doordien de ecne Koek harder en taayer is als de andere, ook om dat de handen mzonderheidt de vingers der Vroedt-vrouwen in 't halen der Kin- deren (als het een zware en langdurige arbeit geweeft is) als doofagtig zyn geworden., en het fubtiele gevoelen ontgaat; derhalven is 't zoo ge- ring niet te achten, aldus op de Koek te werken; het is beter, de Koek te vaft zittende, wat tydt te geven, en de Patiënt te bedde te leggen^ zoadat ik nujiever zoude willen invoeren, hier omtrent wat voorzigti- ger te zyn, dan zulk een doen zoo byfter krachtig en volmondig aan. te pryzen. Voorts moeten wy nog in dezen handel aanmerken, dat men in de Ba-
ring als tweederhande Verloiïinge te verwachten heeft,, namentlyk eerft die van het Kindt, en daar na- die van de Nageboorte of Koek, en dat de- ze twee ook ter uytvoering geen een en dezelve werktuygen bezitten: want tot het verlöflen van 't Kindt, worden niet alleen alle de Spierdra- den der Lyf-moeder vereifcht, die byfter veel in getale zyn, en als ver- warde door een lopen, om te krachtiger van alle kanten het uytperffen des Kindts te verrichten, maar daar nevens komen dan de Spieren des Buyks nog te hulpe: om nu de twede, namentlyk de Koek , ter Wae- reldc te brengen , daar toe is die gezeyde Spier gefchikt $ indien men dan ZOUr
|
||||
VERHANDELINGEN. nop
zoude willen vaft/lellen, dat deze beide, tot verfcheyde werkingen ge-
Irelt zynde, altoos in aller yl eikanderen zoude moeten volgen ,. oordeele ik valfch te zyn, Het fis gemeenlyk ,1 en naar de loop van de natuur, dat in de arbeidt eerfr het Kindt, en daar na de Moer-Koek te voorfchyn komt: edoch zomtydts is de Moer-Koek veel vroeger ryp en gereedt, en komt voor het Kindt ten lyve uit, 't welk van het befte niet is; want indien het Kindt dan niet fchielyk voorden dag komt, zoo ziet men veel- tydts, dat het doodt ter Waereldt verfchynt.- voor al is 't nodig om de Koek te krygen , dat men (gelyk gezegt is} wel eens en andermaal mag tokkelen aan de ftreng , maar niet daar aan trekken , aangezien daar door en Koek, en de grond der Lyf-Moeder, meermaals te gelyk uit het Lighaam te voorfchyn komen j en zoomen dit gewaarwordt, en men de Lyf-Moeder niet met een vaart weder in haar plaats brengt, zwelt de Lyf-Moeder zoodanig, dat het niet moogelyk is zulks dan te doen; en alzoo fterven deze LydereiTen in korte uren, waar op dan wel zorgvuldig moet gelet worden. Dit ongemak valt zomtydts ook wel voor, al heeft men aan de ftreng
nier getrokken, en dat alleen door fterk perffende naweenen. Dit zeg ik uit eigene ondervindinge, hebbende dit zelfs bygewoont; dog als het ge- beurt, dat men 'er vaardig by is, zoo komt het weder te recht. Voor 50 Jaaren, als 'er hier noch geen opentlyke onderwyzing over dien han-, del gedaan wierdt, quam dit ongemak meer voor dan tegenwoordig, en men was onkundig wat het voor een. ongemak was. Als men my haalde, zeydenze, dat 1er een ftuk vlees ten lyve uything } andere hielden hec voor een Mola\ andere voor een Monfter. Jn die tydt wierde ik twee- maal op eenen dag geroepen byzoo een droevig ongeval; maar na het doen der Le/Ten is het in vele Jaren niet voorgevallen, als nu onlangs weder eens. Eer ik af breke moet ik voor het Iaatfie nog iets byzonders ophalen.
Het is wat ongemeens ,j dat ik hier voren bygebragt hebbe aangaande het voorgegevene verrotten van de Nageboorte , en aanfteken van ae Lyf- Moeder , wanneer dezelve, het Kindt geboren zynde, nablyft. Dere- den waarom ik dit tegenfpreke ,. is, om dat.de Nageboorte geen deel is des Moeders, maaralleen een deel des Kindes, en de ervarentheidt ons leert, dat de Nageboorte altydt, 'tzy vroeg of laat, uytgedreven wordt} ja dat zelfs een doodt Kindt langer dan een geheel- Jaar de Moeder kan byblyven zonder te verrotten ; zal dan zoo veel te beter nier; de Nage- boorte, zonder de Baar-Moeder te doen aanfteeken , konnen byblyven? Men oppere hier tegen nu eens een vrage , namentlyk of dode Kinderen 13 bbbbbb 3 dan,
|
||||
«Itfi ONT 'LIE E T K U N D 1 G E
dan ïioöit in 's Moeders Lighaam verrotten ? Ik antwoordt, Ja, om dat
my't eene en 't andere wel is voorgekomen, waar over myn voornemen is, Zoo het den alles vermogenden Beftierder behaagt, in myn IV. T)ecas breedt en wydtlopig te handelen, en aldaar voorbeelden by te brengen , die my dien aangaande in den tydt van 6*2 Jaren zyn voorgekomen. Hier mede , waarde Heeren en Verzoekers van dit gefchrift, heb ik
ria vermogen aan myne belofte voldaan , eerbiediglyk verzoekende, daar mede voor ditmaal genoegen te willen nemenj want van alles verflagte doen, 't geen van my in de Latynfche Taleis uytgekomen, is my die tot zoo een hogen ouderdom gekomen ben, al te laftig. Hier hebt gy dan gehoqrt, wat'er van myne openbare onderwyzinge is , namentlyk, het Kindt^geboren zynde, zyn eerfte werk te maken om met alle omzigtig- hetdt en zagtigheidt de Nageboorte zien te krygenj en zoo de Koek te vaft zit, die dan liever te laten zitten voor eenige tydt, dan met gevaar des levens dezelve af te rukken met ftukken en brokken, 't wëlkgemeen- lyk met gewelt gedaan wordt, en derhalven te verwerpen is , ten ware in den hoogden noot, namentlyk in een zware bloetvliet, 't Kindt ge- Boren 2ynde, en de Koek ten deele los geraakt, en ten dele nog vaft zittende, dan is het, (want van fwee qitaden moet men altoos het min- fte verkiezen ) zegge ik, geoorloft te doen , 't geen men anders moet nalaten.'- »yvü ■upr ^m bnn sotyhrrat >Hier op dan acht gegeven zynde, zullen dan zodanige, die geftelt
zyn om barende Vrouwen te verloflen, niet veel gerufter naar huys gaan , wanneerze zig bewuft vinden, datzeop de Nageboorte of Koek met geen kracht of geweldt gearbeit hebben, fchoon'er een, of ook wel alle de voorverhaalde ongevallen, ja de doodt zelfs, opvolgen? Ik mene voor- zeker ja. Ziet Heeren, dit is myn onderwys, en zulks getuygen ook de Hee-
ren Infpettóres van het Collegium Mcdicum, die altoos by't lezen tegen- woordig zyn; maar wat daar van met onwaarheidt al is verhaalt, heb ik met leetwezen en gedult moeten horen. Dog , dit is 's Waereldts loon \ .8 n Voorts afbrekende wenfche ik, dat deze mynen arbeidt van den He~
mei verder gezegent mag zyn, op dat ons in het toekomende zooI veel droevige voorbeelden daar omtrent niet meer mogen voorkomen, veroor- zaakt door het onbezuysde afhalen des Koeks, als die zoo vaft zit} te meer om dat men het nu kan tonen, en zig niet langer behoeft te laten paayen, met zeggen j het is nu maar komt en zied wat eeo grote wel- . , 6 . uiy *n;, tayj uc :•.-•■ daadt |
||||
VERHANDELINGEN. i: -inii
daadt ons nu van den Alles Vermogenden bewezen, daar men voorheen niet van geweten heeft! Noch is myn verzoek, dat zig dog niemandt verbeelde, dat ik een
zaak van zoo groot een belang, als hier voorgeftelt wordt , en daar 't leven der Menfchen van af hangt, Waereldt-kundig make , alleen fteunende op myne ondervindingen , 't welk voor een vermetelyke zaake zoude konnen gehouden werden : maar 't is voorheen eerft wel. overwogen , gelezen , en zeer dïenfh'g geoordeelt van zeer beroemde ProfefToren, Poetoren, Chirurgyns, Vroed t-Meeflers, en andere Menfchen van een goedt oor- deel, verftandt, en van grote bequaamheidt, die my hertelyk verzogt hebben, 't zelve onder geen Koorn -Maat te willen verborgen houden , maar voor de gehele Waereldt open te leggen , gelyk men nu hier ook zien kan, dat ik gedaan hebbe E Y N D E.
|
|||||||
UYTLEGGINGE
Van de
P L A AT.
A. De omgekeerde grondt van een Kraam- Vrouws Lyf-Moc-
der. B. B. De inwendige Spier, dienende tot het uitperzen van de
Moeder-Koek , beftaande uit rondt-om lopende Spierdra- den. C De uytpuylende Top (Conm) van de inwendige of omge-
gekeerde grondt van de gezeide Lyf-Moeder.
D. De gequetfte rontom-lopende Spierdraden, |
|||||||
VER.
|
|||||||
*ag. ii 12
V E R V O L G
V A 'N D E
ONTLEETKUNDIGE
VERHANDELINGEN.
Waardige Heeren en Vrienden,
K hadde gedagt, dat ik UL. zoude voldaan gehad hebbc, on-
trent het verzoek, my voorgehouden : edog nu komtge my weder aanzoeken met deze en gene voorftellingen; en weleer- ftelyk, wat my deswegen (na dat myn boekje uit de perffe is gekomen ) al is bejegent. Ten 2. Hoe het ook in andere landen wordt opgenomen ?
Ten 3. Of deze nieuwe handel nog niet wel wat breeder konde uit. gebreidt werden ? Aangezien, zegtge, dat ik , in een zaake, van zoo groot een belang, byfter kort ben gewceft, daar egter's menfchen leven van afhangëlyk is. Hier opdient tot antwoordt, als ikoverwege, en my te binnenbreng9
hoe na ik, door de zeer hooge jaren , en ouderdom de Eeuwigheidt ge- nadert ben, zoude ik wel fchier de penne by my nederleggen , en laten ruften: maar aan de andere zyde, overwegende de goede welftandt my- nes lichaams, en krachten , die ik door de onverdiende genade van den alles vermogenden Heere tot noch toe, zynde nu getreden in myn 89 Jaar, genietej als mede myn beroep, dat wy alles te belleden hebben, ter verheerlykinge van GODT, ook ten dienfte van onzen evennaaften, weegt het laatfte zoo verre over , dat ik touwen-verzoeke, onder des Heeren zegen, UL. zal trachten te voldoen. Voor eerft, dan is 't verzoek, om te mogen weten, wat myn weder-
varen is over het uitgeven van 't bcwufte Tractaatje , rakende enige nodige aanmerkingen over de Moer-Spier , en het gevaarlyke afnaaien van de vaft-zittende Moer-koek , en andere zaken meer. Daar op antwoorde ik, dat ik tot nu toe zegenprale. Niet tegen-
gaande ik my voorftelde zware buyen, ja donder-flagen, op dat oude hoofde,
|
||||
VERVOLG VAN DE ONTLEETKUNDIGE VERH. iiij
hoofdt, zoo dat, alwarenze daar op gekomen, 't zoude my niet onver-
wagt geweeft zyn. Want zoodanig een zaake, als deze, overhoop te werpen , was ai wat
byzonders; edog, toen ik zoo een vafteen onwrikbare grondt gelegt had- de van te konnen zeggen, Ventte & videte, dat is, komt en ziet! wierdt hier alle den mondt geflopt, door des Heeren goedheidt, en zegen! in- dien alle onze ftellingen en onderwyzingen, zoo wel geftaaft waren als deze, wat groot een heil zouden wy daar uyt trekken ! Ik zegge nog eens, dat het alzoo wat te zeggen was, een zaake van
zo groot een belang, als deze is, zoplotzeling over hoop te werpen, en te ontzenuwen, die zo veel Eeuwen in zwang geweeft is -, en dat in alle landen, waar door ook duizende van menfehen het leven afgelegt hebben, gelyk het wel ligt te begrypenis, uit het gezeide Tractaatje, en dit ver- volg van het zelve. Nopens nu het tweede verzoek, dat is, hoe het in andere Landen en
Steden, ook wordt opgenomen. Antw. tot nu toe heb ik geen andere ontmoeting door brieven en berichten gehadt, als lof en dankzeggingen, uitgenomen 't geen my bericht is , door den H . Tsbrandus Gysbertus Arlebout, vermaart Stadts Doctor te Weefpj deze /prekende met een Vroedt-Vrouw, en het bewufte Tractaatje haar voorhoudende, ookaan- pryzende, antwoorde zy hem, ik zoude het echter op't zeggen en fchry* ven van Ruyfch niet derven laten aankomen of wagen. Hier op antwoorde de gezegde Hr. Doctor, wilt gy dan liever wa-
gen , de Moer-koek , als zy te vaft zit, en door geen zagte en bequame middelen te krygenis, met gewelt te behandelen, ja rnet (lukkenen brok- ken ten lyve uit te halen? Zulks heeft meenig het leven gekoft, en is der- halven verfoeyelyk, ja al te lang in gebruik geweeft, gelyk het Trac- taatje ons voorhoudt. Daar nevens moet deze gezeide Vroedt-Vrouw weten, dat, wanneer
ze zulks op myn zeggen verrigt, het zelve niet alleen op myn voorgeven doet, maar, ook op het advys van alle die Profeflbren , Doctoren, Vroetmeefters, en Chirurgyns, die in dezen handel ervaren zyn, en haar zegel daar al aan gehangen hebben, ■■■.-. ■> , Overweegt ook eens, 't geen in 't bewufte Tractaatje op de 42. bladz.
gevonden wort, daar vermeit wort van een Daame van diftinctie , wiens Kindt gelukkig ter waereld gekomen zynde , de .Nageboorte of Moer- koek zo vaft zat, dat een bequame Vroedt-Vrouw niet magtig was, de- zelve , zonder levens gevaar, ten lyve uit te halen, en hoe gewenft die na weinig uren van de natuur ten lyve uitgeperft wierdt; en zulks valt C c c c c c c ook
|
||||
nï4 VERVOLG VAN DE'.
ook dagelyks voot: ja weinig dagen geleden kwam die vermaarde 7)oe«
tor Teres my zien , en by die occafie, verhaalde hy my onlangs geweeft tê zyn by zo een patiënt by na even als daar aanftondts van gezegt is , wiens Nageboorte zo valt hadt gezeten, en den 5-j dag gelukkig te voor- fchyn was gekomen j ook heb ik niet lang geleden $ een voorval gehadt van een Nageboorte, dewelke den 15-. dag, en een andere den $< dag van dé natuur uitgeperft wkrdt. Laar óns maar eens gedenken (Jgelyk als gezegt is in dat Traetaatje) dat de Nageboorte een afgezonderde ba- ring is, én die ook door andere werktuigen Uitgevoert wort, als 'er tot de baring vati 't Kindt vercift wordt. . ; , Het is een van de aanmerkely.kfte misflageri dezes handels t namentlyk*
dat méri het Kindt geboren zynde , ïlkooï aanftoat&j ook de Nageboor- te moét af haaien, en vertonen, ja niet te mogen opftaan,, nog de patiënt te bedde leggen, voor dat men die Koek te borde brengt. Deze verkeer- de bevatting heeft tot nu toe geduurt. Men moet altoos eerft zien, of ze met zagtigheidt te krygen is, maar vaft zittende 5 moet men dezelve geenzints met gewelt ten lyve uit halen, om het gevaar des doodts ,. die 'er menigmaal op komt, te vermyden. Dit ftaafde ik met vele ondervindingen in 't gezeide boekje, en toon-
de j dat de verlofllng van de Nageboorte alleen gefchiede door een byzon- detê Vaft my onlarigs ontdekte, en iiooit gekende Spier, in de grondt van de Baarmoeder van een Kraamvrouw gevonden, die door de quetzingvan dat deel geftorven was. Ik fceide laatft op Stoel, fprekende tot de Vroedt-Vrouwen, dat het
mét dien handel toegaat, gelyk, als met de peeren en andere vrugtboo- ntenj wanneer hare vrugten in 't rypen zyn, en men de ftammén fchtm en beweegt, zo ontdoen haar wel eenige, die't eerfte ryp geworden zyn 5 maar zo men 'er nog meer wil hebben, die tot minder rypheidt gekomen ssyn fchut men den boom, met meerder gewelt, zo dat 'er dan wel enige afvallen, maat nemen dan ook welde takken met haar mede. Indien men enige dagen ter verdere rypmakinge vertoefde, zouden zy van zelfs af- vallen. Aldus gaat het met de Mocr-koek ook toe; geefze wattydt tot hare rypinge, dan valt ze ons wel in de handt j zie verders hier over na, 't geen ik 'er al van in het bewufte Traetaatje ter nedergeftelt hebben Verders W. Heeren , moet ik UL. nog wat ophouden met dezes
Spiers gefteltenifle, en zeggen , wat 'er al tegen zoude korinen opko- men , namentlyk, dat dezelve voorheen al is bekent geweeft.; zo dit waai? was, dan lag 'er een zware fchuldt op die gene , die geftelt zyn tot on- derwyzing van leerlingen: want men moeft haar daar van kenniffe gege- ven |
||||
ONTLEETKUNPIGE VERHANDELING, ui?
ven hebben,, om alle die onheilen , die in het be wufte Tra#aatje ver-
Jiaalt worden, vopr te komen. O ! wat, zoude dit een ruim en uitgeftrekt velt wefcen, om ons Pro-
feflaren^ ep Doftoren te betichten f en een zware Jak op den hals te h* 4en , ter yerfmading! een zaak van zo groot een belang, over het hoojM gezien te hebben- Wy hebben wel gelezen van een ^/Wj1 mufcnlofus , dat is, datdeLyf-
moeder Spierig is * maar is dit een befchryving van zo een dierbaare Spier, als van my befchreyen is, vaneen volfïrekte orbieulaire onbekende Spier ? Immers befchryve ik hem daarenboven van deszelfs plaatze, geftalte,
figuur, gebruik en onheil? als zy te vafcaan de Koek verecnigt is, ook wat in zo een geval te doen is, ter behoudenifTe van 'smenfehen leeven. Men zegt en fchryft ook wel, dura ejl mater mufculofa^ dat is, het
harde herflen-vlies is Spierig, is het daarom een Spier ? Turulentum, non eft pus) etteragtig is geen etter, Satiguinolentum , non ejl fanguis\ bloedacntig, h geen bloed. Laat ik 'er $it nog by doen, zoude een der eerfte Profeflbpen by my
gekomen zynde, om deze groote ontdekking te zien , en met zo veel ge- noegen, vanmy weder weg gegaan zyn ? als hy ooit zo een Spier gezien of 'et van gelezen had } wel verre daar van daan! Immers zoude zo een roemwaardige Heer T>ocJor Schyn, zyn handen wel te rug gehouden heb- ben, om zo een JHgtend, en deugdzaam vers, aan dit voorhooft gehegt je hebben •' zo hy niet overtuigd was geweeft , van de waarheid dezes ? Ook zoude 4te Wytberoemde Heer T)o£ïor van BronchorJt> daar van niet opentlyk gezegt hebben, als het Tradtaatje uitgekomen was, dat zal wel bejiendig wezen! en als ik alle die Brieven, die over dit onder- werp aan my gefchreven zyn, overzie, wat al zegenpraalen, en geluk- wenfchtngeu over 't zelve ! Ik hebibe in 't bewufte Boekje ook iets ter nedergeftek, wegens het
hy zondere vafi-zitten van des Lyj^moeders Keek in sommige vaarende Vrouwen, als mede over des zelfs oorzaken , hier over zoude iemand in bedenking konnen komen, hoe 't mogelyk is, dat twee zagte deeJen als Lyf-moeder en Koek, zo zeer yafl: konnen aan een zitten , als hier wei voorgegeven werdt ? Tot oplo&ng van zodanige bedenkingen was het genoeg omme daar op
te antwoorden, dat ons de ervarentheidt zulks dagelyks leert, maar van zo een voorbeelt als ik UL. befchryyen zal, heeft men, yertrouw ik, niet veel gehoort. Zekere Vrouw van 't Kindt verloft zynde, zat de Koek zo ya&^tm twee befuamc jCn ervarene Vroetmeefters , en een eryare Vroet- Ccccccc 2 vrouw
|
||||
iu6 VERVOLG VAN DE
vrouw onmogelyk de Koek konde uit krygen, fchoon zy alle vrypoftig
genoeg en met gewelt de zaak behandelde 3 om 't welk de Lyderfle haar Jeven met de doodt ook eindigde. Edog, dit is gefchiet in de dagen van onkunde, als men van deze myne handel van de Koek en Moerfpier nog niets wifte ; maar door des Heeren goedheidt nu beter onderricht zynde, kan men zig daar van bedienen: derhalven als men bemerkt, dat de Koek te vaft zit, is 't nodig , ja veel beter , dat men de Patiënt te bedde doet leggen, en te handelen, als in 't Tra&aatje gezegt wort. Ik zal hier iets byzonders, waar pp wel te letten ftaat, laten volgen.
Het was voorleede Jaar 1725. in, en ontrent February, dat de gezeide Heer cDo£ior Schyn geroepen wierdt by een Kraamvrouw» die bezet was met hevige en gedurige pyne, en zwelling des buyks, gedurige koortze enz. Men verzogt 'er my by, nevens de gezeide Heer} wy beide maak- te grote zwarigheidt, vrezende dat'er eenige inwendige delen in't halen des Koeks mogte gequefc zyn; te meer, alzo de rode zuivering van de Kraam geftremt was , en te vroeg ophiel , ook de loop in haar plaats zig opdede, en vervolgens defpruw, 't welk met de doot geëindigt wiert. Hier op haar Man ge vraagt zynde, of de LyderefTe het ook heel kwaat gehadt hadde in 't halen van de Moerkoek ? waar op hy zeide , zeer k waadt: wy verzogten om het lichaam te openen 5 maar, na ouder ge- woonte , nihil op H requeft! Weinig dagen daar na wierdt ik gehaalt over diergelyke droevige ont-
moeting by een Kraamvrouw, wiens lichaam ook byfter opgezet en ge- zwolle was, waar by gedurige koortzen , buyks pynen, de loop enz. zig opdeede r en na weinig dagen al mede ten grave gebragt wierdt. Kortelings na deze ontmoete my de Heer ■'Doof er Scbyn 3 die my aan*
fprekende, wederom zeide, by zo een droevig voorval, als gezegt is, geweeft te zyn, nevens de wel-geoeifende Heer *DoBor Boyer5 welke Patiënt, byna op dezelfde wyze en toevallen, gelyk van de twee voor- gaande vermeit is, overleden was^ zy vonden de Kraamvrouw met een opgezette en dikke buyk, zware pynen in de zelve, gedurige koortzen, en loslyvigheidt gekwelt, die de LyderiTè na weinige dagen al mede ten grave deden nederdalen, gelyk de twee voorgezeiden. Deze drie zo zeer droevige onheilen kort na elkander voorgevallen
'zynde, nam ik voor, dezelve wereïdtkundig te maken, teneinde ande- ren , nevens my , mogten uitzien na de oorzaken, en middelen beramen, ornzo ellendige rampen, was het mogelyk, te fluiten. Het was zegge ik in 't voorlede Jaar 1725. in, en ontrent February , dat zig^ deze drie onheilen opdeden, daar op befloot ik in een Hand-boekske aan te teke- nen^. |
||||
ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING, in?
nen , hoe veel in dat Jaar my verder mogren voorkomen ; hoe, dagtik,
drie al weer zo kort in een maant geftorven !'hoe groot een getal is'er dan in een geheel Jaar te wagten ? Maar wat is hier op ge volgt in Maart, April, May, Juny , July , Augufti, September en Oétober geen een eenige kwam my te voore, maar in November weder eene, en geen meer, tot nu toe, dat men fchryft February, Maart, April, 1726. Wat nu by andere Doéloren in dietydt is voorgevallen, ismyonbewuft, ikfpreek alleen wat my voorgekomen is. Ey lieve, is 't dan niet oorbaar en waar- dig , hier by eens te gaan nederzitten, en te overwegen , waarom in zo veel maanden geen een eenige als gezegt is , en voorheen drie zo kort na den anderen gefneuvelt zyn ? Zoude het wel als vermetelyk te houden zyn, als ik oordeelde, dat het
gemelde Traótaatje van de HEERE onze GODT begunftigt is gewor- den? die 'er ook alleen over te danken zy! zoude het niet wel te denken zyn, dat, na dat het Boekske uitgekomen is , men met meerder bedaart- heidt aangedaan is geworden, om niet zo fchielyk meer, de Koek vaft zit- tende met kracht ten ly ve uit te rukken ? Her is waar, iemandt zoude hier konnen tegen inbrengen, dat'er in en ontrent een maandt drie Kraam- vrouwen , zo kort na een geftorven zyn , zoude men konnen houden , als wat zeldtzaams, en iets ongemeens ? tot antw. ftel het alzo j maar merk aan, dat ik alleen dit ondervonden hebbe, en dat in deze byzondere grote Stadt, daar zeer veele Do&oren zyn ; wanneer deze alle hare doden over zo een ongeval opgaven, zoude het getal mogelyk nog veel groter zyn, als men wel meent. Ey lieve , als ik my te binnen breng, alle die onheilen, die my al voor-
heen zyn voorgekomen, ontrent het onbefuifl: afhalen van de vaftzittende Moerkoek , dunkt my daar toe wel veel toegebragt te hebben, ja een oor- zake geweeft te zyn , de klein acht ing van de Moerkoek, aangezien men die aangemerkt heeft als quifquiUa ( wifïïes en waffies) waarom men ze ook zo haaftig, als 't Kindt geboren is, ten lyve uithaalt, en ten vure doemt, of in hete affche weg dompelt, om datze alsdan uitgedient heefr. Het is wel waar, dat ze geen dienftdoet, maar dat neemt niet weg het gevaar dat 'erin fteekt, wanneer zere vaft zit, enmenruktzetenlyveuit. Niemandt moet dit deel z© gering agten $ de Beroemde ProfefTor
Abraharmts Vat er, te Wirtenberg , zegt 'er wel wat anders van : die naauwkeurige Onderzoeker van 's menfehen lichaam, hout de Moerkoek vooreen Tarsprincep (of voornaam deel) van 's menfehen lichaam , gelyk hy in eenige Tqfitiones Anatom. (of Anatomifche flellingen) dk hy my heeft laten toekomen, aangetekent heeft. Het verheugde my, ais ik zag, dat zo een voornaam ProfefTor dezelve zo hoog {telde-, en zoude Ccccccc 3 iren
|
||||
nm VERVOLG VAN DE
men niét! Een deel des lichaams zo wonderlyk van ons HEER gefcha-
pen en toebereit, en van zo groot een gebruik , voor een wiflie waflie te houden , en maar zo ter hete aflche of ten vure te doemen! beter bragt men ze my, mogelyk vond ik 'er nog weder wel wat in, tot nog toe on- bekent, gelyk 'er voorheen van my zo een nodig en onbekent bekleetzel, at in ontdekt i$, waar door wy kundig zyn geworden, dat'er geen mon- delinge vcreeniging kan zyn tuffchen de Lyf-moeders en Koeks bloedt» vaten. Nopens nu de gezeide fteliingen vanden Heer Profeflor Vater, rakende de waard igheidt van de Moerkoek , makeik ook gants geen zwa- righeidt om met Hem daar in eens te zyn, te meer , om dat 'er totdeszelis natuurlyk uitkomen, waarlyk een tweede baring volbragt wordt, ziehier v?n breeder in het gezeide Boekske. Als we verders de Moerkoek naauwkeurig befchouwen , vindt men 'er
zo vele wonderen in opgefloten, dat 'er onze zinnen wei in zoude kon» nen verbyfteren ; en om'er maar een weinig van op te halen: men houdt ze wel voor een Klier, uit duizende van kleine Kliertjens te zamen geftelt. Dat het gehele maakzel als een Klier is , daar en is niet aan te twyfe- len ? aangezien dezelve nu bevonden wordt rondtom, en alzo van beide zyde van een vliezig bekleetzel omvangen te zyn, 't welk in alle Klieren vere^ft wordt; maar dat ze daarenboven uit duizende van kleine Kliertjes. te zamen zoude geftelt zyn, ftrydt tegen myn gevoelen, en kan ook nooit voor onze oogen vertoont worden j maar by my is te zien, dat ze beftaat uit loutere Bloetvaten: als men de ftronken der Bloetvaten opblaaft, Jco~ men ze ons zo fyn byna voor, als of het Watervaten waren , in opzigte van haar fyne zelfftandigheidt; en zo men ze in plaats van windt, met een roodtwaflige ftofFe opvult, dan komen ze ons zeer aangenaam, en als ro- de coraaltjens te voren. Wil men daar nevens de uiterfte uiteinden befchouwen, zo moet men
ze aan ftukken fcheuren , niet fnyden met een mes of fchaar, dan in een fles met vogt hangen. Aldus komen dezelve zo dun en fyn voor, als dons of catoen : als men dan tot dien einde bezig is met de Koek aan ftukken te fcheuren, zal men bevinden , dat zommige Koeken zo taay zyn , dat men het niet als met gewelt verrigten kan. Hoe liegt ftaat 'er dan een barende Vrouw by , wanneer het Kindt
geboren zynde , de Koek met ftukken en brokken ten lyve uitgehaalt wordt! hoe ligt kan'er dan door dat gewelt eenige quetzuur in die te- dere delen werden veroorzaakt ? O! wat is het grotelyks te beklagen, dat zulks in langen tydt in misbruik geweeft is! wel hoe nodig is't, om 'er dan van af te flappen! te meer, als men overwege 't geen-ik 'er ver- v '..*;..:,.,,, \;j i...' „ , ai; der
li ..'.■■'■'' '■ ■ /* ■ -ï »• 'j J 'J' ■',; ■ .=' -. .;';
|
|||
ÖNTLEETKUNDIGÈ VERHANDELING, ccj^j
der van gezegt hebbe ïn 't vermelde Traktaatje, alwaar ik zegge, dat tk
nooit een een tg "Patiënt in $© "Jaren ondervonden hebbe ge'f/o? ven te zyn, door het nablyven van de Nageboorte, ten ware men voor af bezig ge~ weeft was, met op dezelve geweldig te arbeiden om ze, te krygen, als zy zo vaft zat. Als men Verders op de cours en* Joop dezer vaatjens ziet, immers ner-
gens zyn ze zo in 't geheele lichaam, door en door malkanderen als ver- werf, en onmogelyk om volkomentlyk te ontdoen, of t'ontwerren. Om nu nog niet te fpreken van deszelfs nutfigheidt en gebruyk, wel-
ke zeer groot is , want zy moet het voetzel, 't welk in de Lyfmcedcr bereit is, afhalen, en door de ftréng het Kindt aanbrengen, zolang het Kindt de Moeder nog by blyft : gou men dan zo een voornaam deej zo gering agten,, als gezegt is? dit is immers ganfeh onbetamelyki :»; :• Terwyl ik nu fchryf, worden my twee Nageboortensgebragt van twee
verfclieide Vrouwen, waar van de eéne fris én wel geitelt Was, edog de andere door het nablyven, wel in duyzenden van Hydatides (Wa|Ü&^r jensj verandert j waar van zomrïüge klein,, andere groot, en ront waren§, findere als Hangpeerlen. Verders heb ik in de laaflïé niets byzönders gevonden, als dat alle deze
Waterblaasjens, niet alleen voortkwamen uit het uiteriie der Blöetvatenr maar ook zag ik, dat hare ftronkskens dezelfde gedaante haddeaangenoi men: hangende alle als een bos druiven aan elkander , en ddt door zeer- fyne vezeltjes, als draatjens van garen, van 't overblyfzel van de ftronks* kens der gezeide vaten: is dat niet eert aanmerkens waardig bewys, dat ze haar begin niet hebben uit de Watervaten, gelyk vele denken ? terwyl 'er in deze t'zamenftel van waterblaasjens geen vliezen van de Nageboorte*, nog Navelftreng zig opdoen, en niets gezien wordt als waterblaasjens $> zoude my wel eens tegen geworpen konnen werden , hoe het dan te wee*, ten is, dat deze haar beftaan hebben uit een nagebleve Moerkoek? eer ik van deze zake iets ondervonden of bekent gemaakt hadde, wierdt ze aan- gezien voor een valfche bevrugting. Tot antw. Wanneer ik by een Ju£- frouw geroepen wierdt, dewelke wel van een Kindt verloft was , maar wiens Moerkoek ten dele in Waterblaasjens verandert, en ten dele nog gaaf en welgeftelt my voorquam 5 zo wierdt ik kundig wat 'er van die zake was, en zulks liet ik doenmaals af beelden door figuren , gelyk té zien is in myne uitgegevene aanmerkingen. - . Het zal niet ongevóeglyk zyn, hier iets by te brengen van dé veran-
dering der delen na de doodt. Men zegt, Taresnafcimur, par es mofi* tour, dat is, gelyk we alle op eenerley wyze geboren worden, zo fier- ven |
||||
II20 VERVOLG VAN DE
ven wy ook; zulks is wel waar, maar de lichamen, nadat ze geftorvcn
zyn , en werden niet op een en dezelfde wyze vernietigt: want zommi- ge die de Zee bouwen, en daar fterven, worden van de Viffen gegeten of opgeflokt, andere van wilde Dieren, Vogelen, enige van de Wor- men , en hier te Landen worden de meefte tot zwart Üyk , eenige hardt, geelagtig, droog en gekrompen, als Stokvis, en deze blyven het langft in wezen j maar in zommige Landen verdwyaen ze geheel en al tot niet, of veranderen tot poeder en (lof. Waarom dit dog hier opgehaalt ? Alleen om enige vooroordelen, ware
het mogelyk, te weren , en de ware gefteltheidt vanden menfch beter te onderzoeken, 't Is te bedroeven, dat men vele menfchen ontmoet, die het als een 'Piacuhtm (euveldaadt) opnemen, als men fpreekt van een doodt menfch open te fnyden , zy zeggen, dat men de doden moet laten ruften ; 't welk voor zo veel wel waar is » als het tot geen goedt einde gedaan wordt j maar als het verzogt wordt, om 'er leerzaamheidt uit te trekken, en 't aan andere ftrekken kan tot wegneming van 's menfchen gebreken, wel dan fteekt *er immers niets als goedt in. Men ziet wel, dat de luiden gaarne de grote en voorname Perzonnagies willen opvol- gen, en haar in andere zaken nadoenj maar waarom dog niet in dezen? als de Keyzers, Koningen, Prinfen &c. fterven, werden ze immers na hare aflyvigheit geopent, haar inwendige partyen door en door bekeken, om te zien na de oorzake van hare doodt: daar na werdenze weder toe- gemaakt , en na hare qualiteit verders bezorgt zynde , ter rufte gebragt. t Gefchiet het dan aan de allergrootfte, hoe beuzelagtig is 't dan , dat de kleinfte hier zo veel tegen hebben ? 't is immers pryswaardig, na zyn doodt tot nog wat goedts te verftrekken. Laat ons de ogen maar flaan pp 't geen geboekt is in 't meergemelde
traktaatje, rakende die zo nutte uitgevondene Moer-Spier , die haar zo veel voorgaande Eeuwen fchuil gehouden heeft , indien ik het lichaam van die gezeide arme Vrouw, door fmeken, geldt, en goede woorden, niet hadde mogen openen (en dat nog bezwaarder was , om de gantfche Lyfmoeder mede te nemen) zoude ik zo een zware zaak niet hebben konnen of derven ondernemen , van zo een Boekske waereldkundig te maken, tegens het gevoelen van de gehele Waereld aan, en zo was die dierbare ontdekking in Irophonn antro nog verholen gebleven , en ver- fteken van *t heil, dat 'er in fteekt! , Hoe ? zo oudt een misbruik en was immers niet uit te roeyen ge weeft,
als door ventte 6p videte ! (komt en ziet) en wat is 'er te zien , niet al- leen zo een rondt-draadige Spier, maar ook zelfs de plaatze daar in, al- waar |
||||
ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING, uzi
waar een abrupt?o fibrarttm , dat is, een aficheuring van deze Spier-draden
ons voorkomt, die na alle bedenken ook de oorzake hares doodts geweeft is: deze zyn dan zigtbare en blykelyke zaken, 'y&rerum teftimoma \ hec zoude nooit anders ingang gehadt hebben, om zo een oude gewoonte, die van zo vele Eeuwen in misbruik was geweeft, tegen te gaan en uit te roeyen^ maar nu ziet men, dat het by alle kundige nazoekerszyn lof wegdraagt I Immers fpreekt dit van zelfs, wy waren nog verfteken. gebleven van
deze zo groote ontdekkinge, daar we door des Heeren goedtheidt nu me- de begunftigt zyn geworden. Hoe mogen 'er dan nog menfehen in die onbezonne drift volharden, van 't openen derdooden, ongunftigtezyn? Indien men dit ons verzoek al vroeger hadde toegeftaan, wanneer een
Kraamvrouw door zwellingen des buiks , gedurige pynen , koortze en loop , fchielyk geftorven was , mogelyk zou men al eer de zaak ontdekt, en onze onkunde verbetert hebben $ waar door, als gezegt is, zo veel menfehen in alle Landen zyn omgekomen ! Ik heb't wei bygewoont, dat 'er menfehen waren, die, fchoon wy
kwamen uit ordre van de E. E. Agtb. Heeren van den Geregte , om in- fpectie te nemen van 'de wonde der nedergeflagene, expres jemandt fiel- den , om toe te zien, en zorg te dragen, dat "ter dog niers van de ingewan- den mogte medegenomen worden; ook laft gaven,dat het bebloede Iywaat zorgvuldig mede in de kift by 't lichaam gelegt wierdt. Als het overal zo toegegaan hadde, wy zouden zo verre niet hebben gekomen, als we na in de kennifïe onzes Lichaams door des HEEREN goedheidegevordert zyn. Het is wel waar, dat we te hooy en te gras (gelyk men zegt) wel eens
gelegeritheit krygen, om een doodt menfcli te mogen openen > maar zulks is niet genoegzaam, om volkomen kennifle van 's menfehen Lichaam te bekomen ; ja om de 14 dagen een voorwerp te hebben, was niet te veel: zo ik in myne jonge jaren geen meer gelegentheit hadde gehadt, als nu een tydt lang herwaarts, wy zouden van vele nodige ontdekkingen nog ont- bloot zyn gebleven, het welke waarlyk te beklagen was ! Eer ik nu een einde make van dezen handel, zoude ik nog wel gaarne
een misverftandt willen weren, dat egter al mede diepe wortelen gemaakt heeft, en daarom moeyelyk zal zyn uyt te roeyen ; dat is, dat men na de verloilinge, om de Lyfmoeder wederom op haar plaatze te brengen, de Patiënt op hare voeten zet, de vingeren doet by een brengen, en alzo tot een vuift maken, en dan zegt men, zuig nu uw lichaam op, enz. Die is immers niet als een voorgegeve opzuigen, ja een werk, datbelaehelyk, van geen nut is, en niets kan helpen , alzo zonder zulk opzuigen de Baarmoeder van de natuur altoos weder in haar plaatze gebragc werdtv Ddddddd 'cis
|
||||
II22 VERVOLG VAN DE
't Is niet alleen onnut, maar ook nadeelig : want het verfpilt eemgzints
de tydt, die de Lydci-ffe zo zeer nodig heeft, cm hoe eer hoe liever in een warm bedde gelegt te werden. Hoe, zal men zoo een vermoeide , aamegtige , en verzwakte Patiënt,
een moment laten verzuimen, om ze ter rulle te brengen, die zo veel heeft uitgeftaan, en dat om een malle gewoonte > dit heb ik, als een onrede- lyk doen de Vroedvrouwen wel voorgehouden in het doen der leflen, maar het is nog by alle niet aangenomen : zommige geven voor, dat ze het moeten doen om deze reden: want, zeggen zy, zo ze hier inzuim- agtig zyn gewceft, als de Kraamvrouw eenig ongemak overkomt , zul- len de buren, of andere vrienden ftraks haar vragen , is uw Lichaam wel Opgezogen ? zeit ze neen , wee dan die Vroetvrouw ! ziet, zo veel vermag een kwade gewoonte op den menfeh! en derhalven , quo femelejl imbuta recens fervabit odorem tefla diu, dat is, daar de reuk van een nieuwe aarde pot eens mede doortrokken is , dan verlaat ze die reuk niet ligt weder. Hier mede eindigende, Waardige Hecren en Verzoekers, verzoek ik,
dat ge op alle uwe voorftellingen myne beantwoordingen wilt overwe- gen , of gyl. uwe toeftemminge niet wel ruimborftig durft geven aan 't geene gyl. daar in al hebt gelezen, inzonderheidt ontrent daar ik zegge, hoe gevaarlyk het is een vaftzittende Moerkoek met gewelt ten lyve uit te halen, 't geen, gelyk ik al getoont hebbe, zo hier als in alle Lan- den duyzenden van menfehen 't leven gekoft heeft. Men was met deze onzinnige gewoonte zodanig ingenomen , dat men niet zou mogen op- ftaan, voor dat men hadt konnen zeggen, geluk met uwe volhome ver- loJJinge\ even als of het dan wel was, maar dikmaals zag men'er dan wel haaft de doodt op volgen, en de Baar voor de deure ftaan; nu, GODT zy gedankt, in meer als een geheel Jaar j na het uitkomen van myne Ver- handelinge, 'm deze Stade heeft men nauwlyks meer van dit onheil ge- hbortj zo dat men dit wel eens hartlyk mag overdenken! r Ten andere, wüt ook overwegen, hoe gemakkelyk het is te begrypen
het opzwellen des Lichaam?, gedurige koortzen, enz. door het gewel- dige handelen of quetzen van die zo tedere delen ; men ziet immers dat een kleen fneetje in een vinger , hoe kleen het ook zy, zwelling door de inflammatie baart, enz. zoude zulks ook niet veel meer plaatze hebben in zo een teder deel, als gezegt is ? * Hier mede deze handel met dankzegging aan de HEERE onze GODT
fluitende, wenfche ik, dat HY het verders met zyne zegen wil begun- stigen , ter verbreiding van Zyns naams eere, en tot Heil van 't men- fchelyke geflagte, EINDE.
|
||||
/«ar
|
|||||
ABRAHAM VAT E R S
Med. Doftor en Hoog-Leeraar in de Ontleedt- en Kruyt-kunde :
als mede Lidt der Keyzerlyke en Koninglyke Maatfchappy
in <Duytfcblandt en Enge landt y
BRIEF
Aan den zeer VoortreffeJyken en
Beroemden Heer FREDRIK RUYSCH,
Med: T>octor en Hoog-Leeraar in de Ontleedt- en Krttyt-kunde:
als mede Lidt der Keyzerlyke Maatfchappy in 'Duytfchlandt,
en van de Konioglyke in Engelandt 3 en Vrankryk.
Aangaande de
KRINGSWYZE SPIER,
In den Bodem van de Baarmoeder ontdekt.
|
|||||
■■■^-
|
|||||||||
: ■■ ,.*
|
|||||||||
f ff
|
|||||||||
•» ,i
|
|||||||||
1125-
|
|||||||||
;<!?•.:
|
|||||||||
ABRAHAM VATERS
BRIEF
Aan den He e r
FREDERIK RUYSCH.
Eerwaardige Oudeling, Doorlugtig en zeer vermaardt Heer,
myne Foorftander en Begunjltger % met zo een eerbkd'tghcydt, als 't betaamt, te vieren en boog te achten, O groot is de menigvuldigheyt van uwe zeer beroemde ver-
dienden omtrent de ontleetkunde , en de gehele republyk der geleerden , dat het getal daar van naauwlyks opgetelt kan worden, ja , 't is 'er verre van daan, dat dezelve met waardige loftuytingen genoeg geprezen kunnen werden. Die weergaloze konit, waar mede gy gehele dode menfchelyke licha- men weet te bereyden, en in haar natuurlyke en levendige couleur be- waart zynde, te vertonen, en de kleynfte vaten der ingewanden en van yder deel met een wafchagtige ftofFe, tot dezelver uyteyndens toe, op te vullen, daar na te ontwerren, en aan alle voor ogen te ftellen, is zo- danig, dat alle de geleerden zich daar wel over verwonderen, echter heeft niemant tot dezen dag toe zulks ondernomen na te bootzen. Door hulp van deze zeer uitnemende kon ft om de \_vafa capllaria^ haayrige va- ten op te vullen en los te maken, hebt gy het ware en oprechte maak- sel der ingewanden, namentlyk van de hersfenen, lever, milt, nieren, ballen , moerkoek, en andere, 't welk in een dikke duyfternifle verbor- gen lag, aan 't licht gebragt. Door dezelfde konft hebt gy zeer klaar aangetoont, dat'er geen klieren, van de Autheuren buyten nootzakelyk* heyt verzonnen , in óczc ingewanden gevonden worden, maar dat de cyndens der flagadertjes zonder enig tufïchenmiddel, op verfcheyde plaat- sen in vaatjes van een andere natuur veranderen, dat gevolglyk de bc* werking [en fchyding van verfchyde vogten niet zo zeer van de klieren > Ddddddd 3 als
|
|||||||||
ii 2 6 ABRAHAM VATERS BRIEF
als van de verandering van de uyteyndens der vaten , en der zelver ver- fcheydentlyke loop, in de zelfde afhangt. Met een gelyk geluk en be- hendigheyt hebt gy de lere der klieren , voor dezen zo duyfter en ver- wart , opgeheldert, en voornamentlyk by gelegentheydt in een ontleet- kundigen brief aan U Ed: gefchreven door den zeer beroemden Heer Boerhaave-i het c ie raat van de Hollantfche Hcpgefchool te Leyden, en van de gehele geleerde waerelt ■> in 't antwoort op den zelfden hebt gy liet onderfcheydt aangetoont tuffen \^glandulae~] klieren \_acini~] kor- rels 5 \^criptae & lacunae~\ kuylen, en groeven ofüeuven. Peeze laatfte, voornamentlyk in de huydt 3 het borftvlies, buykvlies, hartezakje, enz. voortkomende, en voor klieren gehouden, noemt gy ter eere van den ge- melden Heer de Boerhaviaanfche Jleuven , om dat hy de eerfte is geweeft 3 dis UEd, daar van gefproken heeft. Daar en boven hebt gy veele nieuwe , en ten eenemaal verborge zaken, met een gelukkigen uytflag ontdekt , onder welke uytblinken de long-pyps-flagaders, deby- zondere Oogrok, de Ruyjffchenrok daarom genaamt, het beenvlies, en bloetvaten van de gehoorbeenderen, de klapvliezen der watervaten, en meer andere dingen. Want wie dog zou konnen optellen het getal van al 't geen, dat gy door uwen onvermoeyden arbeydt en weergalozenbe- hendigheydt, of nieuwlyks ontdekt, of duydelyker voor 't gezicht ver- toont hebt. By deze fraaye, en met een algemeene toejuychmg der Ge- leerde aangenomene vindingen hebt gy onlangs bygevoegt de [mufculus orbkularïs~\ ronde of kringswyze fpier, in den bodem van een bezwan- gerde baarmoeder, aangemerkt, den welke gy 't eerft in de 3. cDec. ad- verf, anat. geopenbaart, en ter loops afgefchet ft, maar daar na met twee in 't Nederduytfch gelchreve verhandelingen, wytlopiger bëfchreven, en beveiligt hebt. De waarde van deze vinding is in der daad zo groot, dat ik niet wete, of'er weleen, zedert een eeuw in 't licht gebragt, by deze vergeleken kan worden, 't zy dat gy de vinding en deszelfs moeye- lyke vertoning, of de zeer wyt uytgeflrekte nuttigheydtbefchouwt, zo dat gy my fchynt u zelfs daar in verloren te hebben. Deze fpier dan van U Ed ontdekt, en deszelfs uytnement gebruyk in 't atfcheyden en affloten van de moerkoek uyt de baarmoeder, met behoorlyke bewysre- denen in uwe gemelde verhandelingen aangetoont zynde, is 't niet no- dig, dat men na dezen over 't afhalen van de nageboorte zo bekommert is. Wanneer de moerkoek niet terftont op 't baren volgt , moet men veel minder toeftaan, dat dezelve met gewelt, 't zy met een geweldige trekking van de navelftreng, of met de handt binnen in de baarmoeder gedoken, daar van afgerukt wort. Ey lieve , wat gebeurt het menig- malen,
|
||||
AAN DE HEER FREDRIK RUYSCW
Malen , dat de Kraamvrouwen eelukkic- „1 , „H' u%7 niet tegenftaande door overkom"^o'SI"t5?££ Z?nde> *'
ftortmgen, [/^rw/8^/^l rottiee en f E*«w»*»«W] Moef. purper of b.uVskoortfen, taÜffi * JSRffi^W] maals om geen andere oorzaak , als een haX ,f TT- ' Zcer d,k" koek, en zware fcheuring des baarmoeders1 af™kk'ng van demoer- voorzigtige vroetvrouw verwekten deszelfs on^K hant F" een on" op gevolgt. Want dit is de manier van zomm^g M C Vuur daar t welke niet minder een onweteTheydt üS^TV^ datzc> is, wanneer de moerkoek niet aanftnnrc ,„ t i ba,rbaarfch-e iloutheydr de baring volgt, ^nder enigl vertoevL hafe y f I" T V****** openftaande mont des baarmoeders nftZ8„ ? handen door * "<« ben en te fchenren, trekkenze door "h' '" met ^ baarm°eder te fcfag
tydts metkragt en gewelt,7n aan tSSW%g£f»^*~ met ten enemaal veroordeelt te moete «h J Tlfchvnt de «^c en die gy zelfs, zeer nytmunt^Zfli fcS Auth<*™geven, dekking van de Moerfpler goetgekïurt lX y g T***' voor de ont- wanneer de zagtere bulWSStfeS^ aanrade">^, Baarmoeder at te fcheyden en nvt tfhllS ül' Moerk°ek van de aangewent zyn , de k*tmIfw de ï"dt * dSE' *^«6 hebbende, haar vlyt aanwende, om dezelve v™: ?aarmoea> geftoken 20 dit niet voldoet, de zelfde te doorbnr!„ ?gt'8 te fch>'den .°f, de fcheuring van de Moerkoek teS^ * ftckfn- Wan leen, dat ze hever wegens het Z^LV^Iè,™ de, redw ftilftaande, flap wordt, en l.Vrer affchevdrn, f 7 "' van b,nnen heydt leert dat de- Vroe vrouwen öf«2 de dr°ev'Se ervare"t- koek met de handt aftrekken* verzuvmendeHSST* Sewdt ^ Moer- gelyk daar zyn matige trekk nge? én buv.in de Z^tere midd*", vry vingen en Leringen van de/buvk ft7vS Jn" H™ r*" Da*nff poeders, enz. het gebeurt dan zee? d'ikmaalsSda!$£$&!**' hi^ jade meefte, de onrieetkund.ge wetenfcZ van d f1"^ Van ha?r> met hebbende, de Baarmoeder émS&tïf'*?* der dee,f« ^en ende aldus tot de zwaarfte ziektens TSfcSM S^ ^ heydt geven. Derhalven oordeleik voleênslIrf ^ 8e!eg™r- ger « de Moerkoek in de BaarmoVderTlatë ïil °ë,' dath«vyü- geweldige afrukking haar te beledigen om d t'e 52' ^ "" deszeKs te vreezen is, als van de nablyvin/van dT tjï 7 *ï meer ««aadt "»« > wat gevaars 'er van deCfeen tvt la^, n M Ik Zk waarIvk »°ven , hooft hangt, ^o^g^^^lS^ van
|
||||
1128 ABRAHAM VATERS BRIEF
van dekringswyze Spier, van U , zeer beroemde Heer, ontdekt, de
zelve door zyn eige poging voortdryven kan. Dit leren ons de van u aangemerkte voorbeelden, waar inde moerkoek, d'iQ in den beginne op geenerly wyze konde afgehaalt worden, maar na dat de kraamvrouwen . te bedde ter rufte geleydt, en door verwerkende middelen wat verqnikt waren, enigen tydt daar na van zelfs te voorfchyn quam. Gy verze- kert ons, dat het u van ^elyke gemeenlyk gebeurt is, dat de moerkoek vele dagen, weken en maanden lang in de baarmoeder nagebleven zyn- de, echter eyndelyk gelukkig uytgedreven is. Voorts beveftigt gy dit door uwe wydtuytgeftrekte praótyk , waar in gy betuygt, dat'er in den tydt van vyftig Jaren, zo lang gy over het Hoog-leerampt in 't onder- wyzen van de vroedtvrouwen, u 't eerfte aanbevolen , geftelt zyt ge- weeft, geen een barende vrouw door het byblyven van de nageboorte ge- florven is. My zelfs zyn ook zodanige voorbeelden bekent, dat de moer- koek na de tydt van enige dagen en weken, nu bedorven zynde, met ftuk- ken en brokken uytgevallen is, zonder verlies van 't leven en gezontheydt, maar alleen door een geftadig gebruyk van Sjremedïa uterïna\ Moermid- delen, zynde balfemagtige en \reJolventia\ verdry vende, deontfteking des baarmoeders en de verrotting tegenhoudende. Ja zelfs toont gy niet alleen met genoegzame bewyzen, dat die verrotting daar van niet te vree- zen is; maar dit beveftigen ook de [f?2ö/^]misdragten zelfs, uyt de (tuk- ken van de nageboorten in de baarmoeder nagebleven, voortgebragt, en een langen tydt daar in gedragen. Eyndelyk ben ik gewiffelyk ver- zekert , dat dit buyten allen twyfei is, dat de misdragten voornament- lyk haar oorfpronk nemen van de geweldige aftrekking des moerkoeks, en datze derhalven 'tallerbeft kunnen verhoet worden, indien de afdry- ving van de nageboorte volgens uwen raadt aan de natuur wordt over- gelaten, en 'er een genezing door verwagt'mg, gelyk gy verftandiglyk uytdrukt, wort aangewent. Om kort te gaan, en maar een woort te ge- bruyken, de kringswyze fpier des baarmoeders , die nadezen met regtdc Muyfchiaanfihe genaamt moet worden, is van zo veel waardy en nuttig- heydt, dat'er geen van alle vindingen onzer eeuw boven dezelve ge- ftelt kan worden. De gehek nakomelingfchap , zeer beroemde Heer, zalU wegens des zelfs vinding verpligt zyn, en een onfterffelyke lof en dankbaarheydt toebrengen , om dat deze fpier ontdekt, en uw zeer heyl- zame raadtgcvingen en omzichtigheden, die gy in de meermaals gepre- ze verhandelingen verfchaft hebt, waargenome zynde,onttelbare kraam- vrouwen behouden zullen kunnen worden, die anderzints door een ge- wifTe doodt van 't leven berooft zoude worden. Maar nu ga ik tot an- dere zaken over. Van |
||||
AAN DEN HEER FREDRIK RUYSCH, rnp
Van geen minder belang is de ontleding der [plant'ae. Jïvevegetabilia]
gewafTen, die gy met een wonderbare fynigheydt en een ongelooflyke
gaauwigheydt behandelt, waar door gy de bladeren en verfcheyde vrug-
tender gewafTen ontbindt,en de allerklynfte pypies derzelverlosgemaakt
. hebbende, voor ogenftelt, en aldus een overeenkomft tufTchen den:[cir-
culatio ] omloop van de zappen der dieren en gewafTen, en tufibhen de \_nutritio~\ voeding, en [fecreth~\ fchyding aantoont,. Ik hebbe my hierover niet alleen verwondert in de af beeldingen der vrugtsn nament- lyk van een peer, perfik en appricoos, ontbonden of ontwart, en mee hare \_vafa Juccofa &pdpfa~] zappige en moezige vaten in de *i. tafel van de Thefaur. Anat: Max. en inde 2,3. en§. fig. van de z. tafel van de Adverfar. anat: dec."$, aangewezen zynde, maar 't mag my ook ge- beuren door uwen ongehoorde beleeftheydt dit in de bereydingen van verfcheyde bladeren, de knoppen van de bloemen van [maïva] kaafies- bladen , en een peer door uwe zeer konftige hant op 't keurlykfte uyt- gewerkt, en my tot een verering toegezonden, te befpiegelen en myne ' ogen te verluftigen, In verwondering opgenomen zynde fta ik verfklt,
20 menigmaal als ik deze zaken befchouwe, en ik kan my ook niet ge- noeg verwonderen over die ffantvaftige, en boven de zeftig Jaren vol- harde, onuytfprekelyke naarftigheydt, het ongelooflykegedult, en uwe verbazenden arbeydt, dien gy in deze fynigheden te doorfhuffelenéirre ontdekken, aangewent hebt. 't Gaat waarlyk alle verwondering te bo- ven ,'dat een oudt man, by de negentig Jaaren oudt, en by na een eeuw geleeft hebbende, zich nog kan toeleggen op de befpiegelingen van zul- ke zeer fyne zaken, waar toe een Jeugdig en fcharp gezicht naauwlyks in ftaat is. Zo is 't Eerwaarde Oude Heer, dat de almagtigen Godt, tot wiens roem gy in de wonderbare Werken der natuur te verbryden, alle uwe pogingen fchikt, en aan wien gy wilt dat men alle die dingen dank te wytenlieeft, u tot een wonder van onze eeuw heeft willen (tel- len,, waar over de gehele geleerde waerelt zich verwondert, maarnavej- dienfte zich niet genoeg verwondere kan. Want door uwen onvermoey- de vlyt, en geftadigen arbeydt, ontdekt gy de verborgenfle dingen, en . brengtze uyt den afgront van verborgentheydt in 't ligt, en aldus ver- rykt gy van dag tot dag de ontleetkunde met nieuwe vindingen. De zeer vermaarde Heer Rittmyer , by Uw een zeer beroemd Doclror en Practizyn in de Medicyne heeft my onlangs in een brief bekent ge- ' maakt, dat gy niet lang geleden zommige nieuwe, en zeer aanmerkens- waardige zaken in de ontleding der gewafTen ontdekt hebt, en in haar binnenfte oppervlakte een overeenkomft van de [Crypae S. lacunae Eeeeeee Boer*
|
||||
ii3o ABRAHAM VATERS BRIEF
Boerhavianae~\ Boerhaviaanfehe groeven ofholtensvertonen kunt, Een
vierige begeerte hebbende, 'om deze byzondere zaak grondig te weteny heb ik niet kunnen nalaten in dezen brief,-met u verlof,-aan.u gefehre- ven met een billyke onderdanigheydt u te verzoeken, gy wildemyn ver- zoek , volgens uwe gunft jegens my , plaats geven, en die nieuwe vin- . dingen tot gebruyk der Ontleederen en Kruydtkundigen in 't kort aan, 't ligt brengen. Vergun.,my eyndelyk en voor 'tlaafte, dat ik u nog eene zwarigheydt,
diemy in twyftH houdt, omtrent de Baarmoeder van een bevrugte Vrouw openbaTe. Ik hebbe, in myne verhandeling in 't voorgaande jaar aan- gaande een bevrugte Baarmoeder in 't ligt gekomen, de fpongieufe fi- nueufe, en celluleufe zelfftandigheydt van een bevrugte Baarmoeder, uytgelegt , en dezelve, gelyk ik ze in 't voorwerp zelfs gevonden heb,, met een figuur laten uytdrukken. Deze kronkelige en celluleufe \Jinus S. lacunae~\ holletjes of groefjes , gelyk ik aldaar aangetekent hebbe? hebbe niet alleen aUe onder malkanderen gemeenfehap, en maken de ge- • hele Baarmoeder, gelyk een fpons, vol met gaten, of holle, maar ko*-D men ook met de groefjes en holletjes, binnen de holligheydt van de Baar- moeder opftaande, over een, zo dat de binnenfte oppervlakte van de Baarmoeder, in zyn gehelen omtrek, even zo fpongieus en volgatig % verfchynt, als de Baarmoeder in haar zelfftandigheydt. Om dat deze holtens in den gehelen omtrek van de oppervlakte, bevonden worden* na de holligheydt van de Baarmoeder open te liaan, is 't te verwonde- ren , hoe 't komt, dat daar door het bloet, door de groeven des Baar- moeders rondom gelopen hebbende, niet in de holte des Baarmoeders uytvloeyt, nademaal nogtans de Moerkoek alleenlyk op eene plaats aam de Baarmoeder vaft gehegt is. Ik hebbe toen in 't gemelde tractaat. üP. i. Thef. 5. deze zwarigheydt bygebragt, en ik hebbe geoordeelt, dat men die te boven konde komen, zo men vaft ftelde, clat de overige kleynder groeven, waar aan de Koek niet vaft gehegt wort, mogelyk vezelen ontfangen , uyt den omtrek van 't vlies [chorion^ voortge- bragt, nademaal het met de reden niet over een fchynt te komen, dat dezelfde niets ontfangen, om dat het bloet anderzints nootzakelyk daar uyt zou geftort worden. Daar en boven heb ik'er nog bygevoegt, dat mtffchien door deeze vezelen, zynde door de overige groeven in't Baar- moeders bloet gedompelt, het lymige zap na het vlies amnion tce ge* bragt kan worden om dat 'er anderzints van den oorfpronk van dit vogt, en van de wegen niet zekers blykt. Edog alle deze zaken voldoen my geenzints, om dat ze op enkele giffingen fteunen. Want ik zie geert reden,
|
||||
AAN DEN HEER FREDRIK RUYSCH. 1131
reden', waarom op deze wys de Moeckoek in den gehelen omtrek van
de \_fecundina~\ nageboorte niet voortgebragt wort. Tot nog toe is my geen gelegentheydt voorgekomen, om een bevrugte Baarmoeder , digt voor den tydt van 't baren te bezien; en de rype vrugt in zyn woon- plaats, met de nageboorte nog omwonde, te befchouwen , op dat ik onderzoeken konde,.hoedanig de gefteltenis dezer hpltens is, en of ze iets, en wat ze bevatten. ? Derhalven zoude ik van U£d: zeer uit- muntende Heer, gaarne weten willen, wat gy in die zaak aangemerkt hebt. By aldien ik zulks van U Ed; verkregen zal hebben, zal ik U Ed: grotelyks verpligt zyn. Orfdertuffchen bidde ik den groten goeden Godt ootmoediglyk voor
uwe gezontheydt en welvaart, de Almogende, die alles beftiert, be- waart en fchikt, wil U3 Prince der ontlederen, en doorlugtig cieraadt van de geleerde waerelt, nog lange jaren gezont en welvarent doen zyn," en Nefïors ouderdom verlenen. Voor 't overige, verzoek ik, zeer ge- dienftig, dat gy my, gelyk tot dus verre, alzo in toekomende, in uwe gunft, en vrientfchap houde, en verzekert zyt, dat ik in eerbiedt en Hoogachting omtrent UED: niemant wyke, die ben, en blyven zal *
Een vierder en gefiadige hoogacht er van Uwe
zeer beroemdt en wytvermaarde Naam. Abr. Vater.'
D. en P. P. Gefchreven in myn bevlytkamer, te Wittenbetg
in Saxen, den een en twintigftc van WynmaaRt in 't Jaar 172$, |
||||||
»
|
||||||
Eeecece z A N TV
|
||||||
II3V ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
A N TWOORT
VAN DEN HEER
FREDRIK RUYSCH
Op den Gelukwenfch Brief
• . Van den zeer Vermaarden en Beroemden Heer
ABRAHAM VATER,
Zeer Vermaarde Heer, *
Ik hebbe dien Gouden , ja meer dan Goudt waardiger brief, den welke,
gyaan my gefchreven hebt, wel onrfange , en den zelve door en door- gelezen : de lofredenen daar in begrepen, aan een zyde gezet hebben- de, geve ik Godt alleen de eer, roem en lof! zeker ik achte my ge- lukkig, dat hetmy in zo een hogen ouderdom gebeurt is, dat'erzo een onuytfprekelykefchat ,die zo vele eeuwen lang verborgen is geweeft, tot een fteunzel en nuttigheydt van 't menfchelyke leven, door my ontdekt is, zo dat het hele menfchelyke geflacht.,en voornamcntlyk het Vrouwe- . lyke, met regt, mag en moet uytroepen, Geprezen z,y de onfterffelyke Godt m der eeuwighèydtX Voorts, zeer Vermaarde Heer, gy verzoekt van my een antwoort, .
eft dat wel een haaftig antwoort, denkt gy , dat ik , zo digt by de t'negentig jaren oudt zynde, ledig ben? gy moet weten, dat 'er zeer vele brieven na my wagten, die ook over deze zaak beantwoort moetê worden , en dat men geen lopende paarden kan beflaan ? Ondertuffchen ben ik blyde , dat gy gelegentheydt gegeven hebt, om kortelyk te ' antwoorden, nadien gy in 't geheel myne ftelling omtrent het boekje van de Moerfpier en de al te vaftzitting van de Moerkoek aangenomen hebt, • derhalven zal ik myn antwoort wat kort kunne maken. De Lofredenen dan, gelyk ik gezegt hebbè, overgeflagen hebbende41,
zal ik my begeven tot dat gene, 't welk gy &eer Geachte Heer, die in de Ontleet en Kruytkunde, en andere zaken tot de geneeskonft behoo- rende, zo verre geoefFent zyt, van my verzoekt. Gy zegt dan. Bladz. 1129. « Van
|
||||
AAN ABRAHAM VATER." 1x33
j3 Van geen mincler belang is de Ontleding der gewa/Ten, djegy met
„ een wonderbare fynigheydt, en een ongelooflyke gaauwigheyt behan- „ delt, waar door gy de bladeren en verfchyde vrugten der gewaffen ont~. „ bindt, en de allerklynfte pypies losgemaakt hebbende voor ogenftelt, n en aldus een övereenkomft tuffchen den omloop van de zappen derdie- 3, ren én gewaflen, en tuffchen de voeding, en fchyding aantoont» Ik 3, hebbe my hier over niet alleen verwondert in de afbeeldingen der vrug- ,, ten namentlyk van-een Peer, Perfik, en Apricoos, ontbonden of ont- ' „ wart, en met hare zappige en moezige vaten in de i; Tafel van de 5, The faut, Jlnat. Max: en in de 2, 3. en p. fïg> van de 2. Tafel van de 5, Adverfar.Anat.Tiec^. aangewezen zynde, maar-'t mag my ook gebeu- *5, ren door uwe ongehoorde beleeftheydt, dit in de berydingen vanver- 3, fchyde bladeren, in de knoppen van de bloemen van kaasiesbladen , „ en een Peer, door uwe zeer konftige bant op 't keurlykfle uytgewerkt, „ en my tot een verering toegezonden , te befpiégelen, en myne ogen „ daar mede te verluftigen. In verwondering opgenome zynde fta ik „ verftelt, zo menigmaal als ik deze zaken befchouwe, Ik antwoorden hier hebt gy, zeer uytncmende Heer3 my gelegent-
heydt gegeven om te verhalen , wat my van zekere zeer ge/eert Hoog- leeraar ontmoet is, wanneer hy de bladeren van Pereboomen en ande- re gewaflen zag in [fceleta ] geraamtens gebragt , fcheen hy verftelt te ftaan , en vroeg hoe zulks gefchiede konde }m ik antwoordde hem, dat ik de uytvoerder van dat werk niet was, maar myne dienaren, nament- lyk Beefies, die ik toen ter tydt tot hulp genomem hadde. Maar nu doe ik dat zelfs veel zinnelyker en netter, gelyk blykt in de bladeren vaneen \_ulmus~\ Olmboom (welkers zappige vaten zo dun als dons zyn) en #dat met myne eygene dienaren namentlyk myne vingeren; OndertufTehert kan ik my niet genoeg verwonderen, dat'er gevonde worde, die zo koel over deze zaak /preken, daar het echter van zo een groot belang is: Maar zo ze betere .dingen geleert hadden, ze zoude betere dingen doen ! der- halven moetenze tot U zeer uitnemende Heer , gezonden worden, die met meer reden over deze zaken oordelen kunt. Dit konftwerk beveftigt verder, ja het brengt een zwaar gewigt aan
myn nieuwe ftelling by, namentlyk: dat aPt geen wat tot onderhoudt van ons lichaam dient, in de vaten bewerkt wort , by voorbeelt , het 2aat, de melk, het bloet, dequyl, degal, het klierbeddezap, degyl, en andere meer: deze leer is wel nieuw 3 dog evenv/el waaragtig. De zeer Edele Heer Ar'tskïne, Opper Geneesmeefter. van den Groten Key* zer van Ruflant} vroeg my eens, of ik niet geloofde 5 dat het menfehe- Eeeeeee 3 lyke
|
||||||
• •
|
||||||
•
|
||||||
H34 ANTWOORT van FREDERIK RUYSCH
lyke zaat in 't bloet verfchuylde ? wien ik tot antwoort *gaf, dat ik al, wat
in 't bloet gevonden wierdt 5 niet zeggen kónde, maar dat ik wei wift, dat het zaat niet in het bloet gemaakt wordt en dat zyn eerfte begirïzel eerft bewerkt wordt in de zaat vaten van de ballen, fpruytende uyt de flagaderen in een ander wezen verandert: daar en boven dat ik geloofde, dat het zaat in de byftanders meer en meer volmaakt wort, als mede°in de uyt- fchietende vaten, die het zaat dan eyndelyk in de zaatblaasjes nederftor- ten, om aldaar nog een verdere en de laafte volmaaktheydt te erlangen; wanneer hy zulks verftaan hadde, vergenoegde hy 'er zich mede. Om wederom op den weg te komen, daar ik van afgeweken was, op de
zelfde Bladz. zyii deze woorden ook te vinden» „ Want door uwen on- 5, vermocyden vlyt en geftadigen arbeydt, ontdekt gy de verborgenfte * „ dingen en brengtze uyt den afgront van verborgentheydt in 't ligt, en „ aldus verrykt gy van dag tot dag de Ontleetkunde met nieuwe vindin- „ gen. De zeer vermaarde Heer Rittmeyer, by UL. een zeer beroemt „ Doétor en Praótizyn in de Medicyne, heeft my onlangs met een Brief ■„ bekent gemaakt, dat gy niet lang geleden zommige nieuwe , en zeer „ aaninerkenswaardige, zaken in de Ontleding der gewaflen ontdekt 3, hebt, en in haar binnenfte oppervlakte een overeenkomft van de Boer» „ baviaanjche groevm of holtens, vertonen kunt. Een vierige begeer- „ te hebbende, om deze byzondere zaak grondig te weten, heb ik niet „ kunnen nalaten, in dezen brief, met Uw verlof aan UEd. gefchreven, „ met een billyke onderdanigheydt u te verzoeken , gy wilde myn ver- „ zoek, volgens uwe gunft jegens my, plaats geven, en die nieuwe vin- ,3 dingen tot gcbruyk der Ontlederen, en Kruydtkundigen in 't kort aan „ 't ligt brengen. Ik antwoorde, dat ik aan den zeer vermaarden Heer Do&or Rittmeyer^
gezegt hadde, dat ik gewaflen in gewaflen aan 't gezigt konde brengen, en dat dit een waarheydt is, daar moet gy van verzekert zyn : want ik hebze gelukkig ontdekt, en dezelve zyn zo groot, dat men geen ver- grootglas van noden heeft om. ze te zien. Daarenboven zou ik een klyn takje, of een afgefnede ftuk, zeer uytnemende Heer^ uw kunne mede- delen. Verders moet men aanmerken omtrent dit gewas j namentlyk dat het niet by , of uyt, veel minder boven of op andere planten voortgeko- men is: want dat dit anderzins wel gefchiet, is Jan en alle man bekent, maar 't zelve heeft in 't geheel zyn oorfpronk genomen, en is aldus ge- bleven in andere planten, gelyk als in 't hol van Trophonius , alwaar 't altydt nagt en duyfter is! zo aat het nooyt de lugt aanfchouwt. Dit ge- was heeft in 't geheel geen genot van eenig waterig vogt,of dauw,even- wel |
|||||
o
|
|||||
AAN ABRAHAM VATER. ., fejf
wel is het in 't leven gebleven. Daar en boven is 't een [aj>bylla~] een
bladige, en zeer takkige plant, welkers planter de Goedertieren f te Schep- per ist die het niet uyt zaadt in het binnenfte van de plant gepoot , maar uyt een Goddelyke Voorzienigheydt voortgebragt heeft! 't is een zagt,». 0 . buygzaam, en matig taay gewas. Zie de i. Fig. van de plaat. Daar en hoven zeer uyt muntende Heer > zal ik voor 't gezigt kunnen
brengen nog een ander zoort van dit gewas, of een ander ge/Jacht vanger was, uyt den zelfden qorfpronk voortkomende, namentlyk uyt een an- dere plant j dog deze is pypagtig ,* of liever een pyp zelts*, donder als de voorgaande, langwerpig rondt, een fpan lang, in.'t geheel van takken berooft, hol, hebbende de dikte van een ftok of kruk, gelyk de 2. fig.. aanwyft; in de oppervlakte van deszelfs holligheydt ziet men ('t geen alle verwondering te boven gaat) op een plaats vele groeven, of indruk- zels in een hoop by malkanderen gelegen , dewelke een Moftaarrzaatje kunnen bevatten, en de Boerhakviaatifche groeven of hokens verbeel- den. ^* Indien my nu ymant vroeg, wat gebruyk hebben deze planten in de
geneeskonft? hier is een diepe ftilzwygentheydt, en een geleerde onwe- tenheydt! evenwel niet in 't geheel. Want hier uyt blykt, dat 'er zom- mige planten zonder voorgaande zaat kunnen leven , voortkomen , en groeyen, Tt geen toegeftemt, ja vertoont zynde, zouden ze ons tot hoger zaken kunnen brengen, die evenwel hier ter plaatze niet behoren, der- halven ga ik over tot andere. Op Bladz. 1130, zegt gy , „Vergun my eyndelyk en voor 't
„ laaftc, dat ik UEd. nog een zwangheydt, die my in twyïfei houdt, „ omtrent de Baarmoeder vaneen bevrugte vrouwe, openbare. Ikhebbc , y, in myne verhandeling, in 't voorgaande jaar aangaande een bevrugte . „ Baaxmoeder in 't ligt gekomen , de fpongieufe , finueufe en celluleufe „ zelfftandigheydt van een bevrugte Baarmoeder uytgelegt, en dezelve, „ gelyk ik ze in 't voorwerp zelfs gevonde hebbe , met een figuur laten „ uytdrukken. Deze kronkelige, en celluleufe [Jïmus ó. /acunae] hof* 5, Ie tjes of groef/es, gelyk ik aldaar aangecekent hebbe, hebben niet alleen . j, alle onder malkanderen geraeenfehap , en maken de gehele Baarmoeder, ij gelyk een fpons, vol met gaten of hollen, maar komen ook met de K groef jes en holletjes, binnen de holligheydt van de Baarmoeder open* » ftaande, overeen. Zo dat .de binnenfte oppervlakte van de Baarmoe- '» der, in zyn gehelen omtrek, evenzo fpongieusen volgatig verfchynt, „ als de Baarmoeder in haar zelfftandigheydt. Om dat deze holtens in „ dtn gehelen omtrek van de oppervlakte bevonde worden openteftaan, |
|||||||
is
|
|||||||
a
|
|||||||
Ï136 ANTWOORT.van FREDRIK RU YSCH.
3, is 't te verwonderen, hoe 't komt, dat daardoor het bloet, door de
„ groeven des Baarmoeders rontom gelopen hebbende, niet in de holte „ des Baarmoeders uytftort,, nademaal nogtans deMoerkoek alleenlykop .«,, eene plaats aan de Baarmoeder vaft gehegt. is. Ik hebbe toen in 't ge-" „ melde Traftaat. T.l.thef. ?. Deze zwarigheydt bygebragt, enikheb- „ be geoordeelt, dat men die te boven konde komen, zo men vaft ftelde, 3, dat de overige klynder groeven, waar aan de Koek niet vaft gehegt 3, wort, niogelyk vezelen ontfangen , uyt den omtrek van 't vlies Qho~ „ rion voorrgebragt, nademaal°het rtfet dé reden niet overeen fchynt te „ komen, dat dezelfde niets ontfangen, om dat het bloet anderzintsnoot- . „ zakejyk daar uyt zou geftort worden. . Dat MynHeer dit alles zodanig aangemerkt heeft, trek ik nietintwyf-
fel, maar de gemelde Baarmoeder, waar in gy dit alles hebt waargeno- men, zal een dode Baarmoeder geweëft zyn ; het verfchil tuffchen een levendige en een dode Baarmoeder, ii zo groot, dat ik niet wete, .wat ik op uwe voorfteliingen antwoorden zal; ja ik oordele het beter te zyn, dat ik myn antwoort daar over zo lang opfehorte, tot dat ik een dode '' Baarmoeder bekomen, en in die ftaat, als of ze leefde, zal gebragtheb-
ben. Mogelyk zult gy zeggen, gy hebt wei eens ten minfte de Baarmoe- der van een Kraamvrouw gehadti ik beken 't, en ik hebze geopent, op dat. ik haar binnenfte gedaante zou onderzoeken, zonder \ welke de ge- melde kringsgewyze fpierniet in'tgezigt zou gekomen hebbe j maar daar- om is ze ook onbequaam geworden, om ze nu tot de gemelde ftaat, als " of ze leefde , dat is., de gedaante van leven verbeeldende ,. te kunne brengen. Deze konft, zeer uytmuntend Heer, heeft het den Goedertierenfte .
. Schepper behaagt, doorzyneoneyndigegenade doormy te openbaren,op
welke wys gehele dode lichamen gebragt konnen worden in zodanigen ftaar, dat ze fchynen te leven: Ja deze konft is van zoo veel waarde in de Ont- leetkonft, dat het zonder dezelve onmogelyk fchynt, het opregte maak- zei van 't menfchelyke lichaam te kunne kennen : want na de doodt ont- . vlieden 'er duyzende deeltjes het gevoelen, en worden onzigtbaar.
Ondertuflchen moet niemant denken , dat deze konft genoeg is: want
daar is ook iets anders by te voegen, zonder 't welke het onmogelyk zou zyn, 'de gemelde opregte gefteltenis voor 't gezicht te brengen [ als daar zyn, de fchors of baft der herffenen, het moes in de uyterfte vaten, de donzige dunne uyteyndens der bloetvaten , het netwyze lichaam boven de huyt gelegen, den RuyfTchenrok in 't oog, en meer andere zaken, de- welke , fchoon ze zeer net bewerkt en bereydt zyn, echter niet wel ver- • toont
|
||||
AAN ABRAHAM VATER.' im
toont kunnen worden, ten zy ze in een geeftig en bequaam vogt voor 't gezicht gebragt worden, en dat wel als de iugt helder is , anderzin ts is'c moeyte en kollen verloren: Maar hoe moeyelyk het is, de ba/i: der herf- fenen in 't vogt, door hulp van een haayrtje op re hangen, zullen diege- ne gewaar worden, dewelke dit zoeken na te doen, en dat wegens de weekheydt en dunheydt van de baft. In myne Jeugdt kreeg ik gelegentheydt om dode lichamen van Bezwan-
gerde, en Kraamvrouwen te openen; maar, nadien toen ter tydt de bo- vengemelde konft nog in de duyfternis verborgen lag, konde ik daar wey- nig nuts van trekken j dog echter dit wete ik, en 't is my nog niet uytde geheugenis gegaan, dat de Baarmoeder toen ter tydt als ontwyffelbaar ge- houden wierdt voor fpongieus, voornamen tl yk die van bevrugte Vrou- wen; maar, na dat my die gemelde edele konft geopenbaart is, ben ik vangedagten verandert, niet twyfFelende, of dat zogenaamde celluleufe en fpongieufe, zal, zoniet in 't geheel, ten minfte voor het groot fte ge- deelte , vaatagtig over dwerfch gefneden zyn: fchoon ik niet zeggen kan, komt en ziet! derhalven zal ik dat zo lang fparen, tot dat 'er een beter gelegentheydt voorkomt. Ondertufichen, zeer vermaarde Heer, eer ik eyndige, moet ik U verhalen, wat my gebeurt is/n 't opvullen vaneen niet bezwangerde Baarmoeder met een rode wafchagtige Moiïe. De Baar- moeder, zegge ik, hadde ikrïiet de grootfte voorzigheydt opgevult, op dat de wafchagtige ftoffegeen tegennatuurlyke uyttogt zoeken zoude, 'c welk gedaan zynde, quam de Baarmoeder, pronkende met een hoge rode couleur, ons voor, als of zegeheel en al uit bloetvaten t'zamen geftelt was. Denk nu eens, by aldien die Baarmoeder bezwangert geweeÉ was, en alle de vaten, die ontelbaar zyn, uitgefpannea waren, gelyk als men in een bezwangerde Baarmoeder ziet.te gefehieden, wat wonder zou 't zyn, als een bezwangerde Baarmoeder in een zodanige geftel ten is ons voorquam als fpongieus en celluleus? het is derhalven ligtelyk te begrypen , dat dit ons gemakkelyk mislydenkon. Nu nodigt my myn tydt tot andere za- ken, die ik niet verzuymen kan 5 maar op dat ik U niet ondankbaar fchyne, zeer uytmuntende Heer, ben ik Ü grotelyks verpligt , en zeg- ge dank, dat gy myne nieuwe ftelling, aangaande de kringswyze rnoer- fpier, en de al te yafte hegting van de moerkoek aan de Baarmoeder goet- gekeurt hebt: voornamentlyk, om dat ik gezien hebbe , dat zulks van 20 een vermaarde Hoogleeraar, die met regt den eerften rang verdient, door den druk, ten nutte van 't gemeen, gedaan is. Den Goedertieren (Ie Scheler, die voor ons alle zorgt, bidde ik, hy verlene U gezonrheidt Fffffff en
|
||||
ii3S ANTWOORT van F. RUYSCH AAN A. VATER,
en voorfpoet, en doet U Neftors Jaren beryken. Zyt gegroet; hier
mede ben en blyve ik
Zeer Uytmuntent Heer,,
Uwen Vrient van gantfcher Harten,
' FREDERIK RUYSCH.
Gefchreven in Amfterdam> den 2. van 1 i
Sprokkelmaant in 't Jaar 172.7. , / ■; UYTLEGGING VAN DE PLAAT.
De eerfte Figuur.
Vertoont een Tlant in een flant gevonden.
A. A. "De [truncus] ftètit. ' ...
B* %)e [ rami ] takken. g
De 2. Figuur;
Betekent een moot van een andere flant, hol als eenfyj>9 en in een an-
dere plant gevonden, A. De $yf>* '."
B. *Des&elfs holligheydt,
C. <De CelluloJiteyten> de Boerhaviaanfche Holtens of Groeven verbee-
lende. D. T)e dikte van de zelffiandigheydt van de fy]>.
|
|||||
.BRIEF
|
|||||
BR I E F
Van den Heer
H E C Q. U E T,
Med. DoBor te Parys,
Gefchreven AAN DEN HEER** V
Aangaande
De SPIER des BAARMOEDERS, Door den Vermaarden Heer
FREDERIK RUYSCH
Ontdekt.
Vyt het Latyn vertaalt* |
||||
y \
|
|||||
m *'■
|
|||||
-j'™<rf*''
|
|||||
-.-. i "i. U WvJ,
|
|||||
BRIEF
Van den Heer
H E C Q U ET,
Med. DoBor te Parys%
AAN DEN HEER ***.-
Zeer Beroemde Heer,
Et vermaardt gerucht van den doorluchtigften Heer
Ruyfch , 't welk wel wydt door de geleerde Waerelc vliegt, is ook gekomen tot Uwe Landtpalen : Maar 't welk in deze jongfte tyden vernieuwt is, door eene zeer nutte vinding van de Baarmoeders [Mnfculus VteriMs^ Spier, te weten van die, den welke men, om dat Ruyfch% de Prince der ontleederen, deszelfs zitplaats in den bodem des Baarmoe- der ontdekt en geopenbaart heeft, den [Mufiulus Ruyfchianus~\ Ruy£ fchiaanzen Spier heeft genaamt: want dezelve is voorwaar de vrugt en be# wys van zyn wonderbare fcharpzinnigheidt, een byzondere vondt, eney- ge eer. Maar de toekomendeen reedts aangebragte nuttigheidt, van de- ze vinding, zeer vermaarde Heer, zal u doen Watertanden , U zegge ik, die voorziet, hoe veel lichts men na deze daar door in de geneeskonft verkrygen zal, om niet wynige [aetiologiae'] oorzaaks onderzoekingen omtrent de moeyelykheden en zwarigheden van't kramen [partus~\ op te loflen. Men heeft lang ged waalt in het bepalen van het oude, en nog niet op-
gelofte, en echter zeer gewigtige verfchil, aangaande het vaft zitten van de [^Placenta titerina~\ moerkoek, nadat het kindt geboren is j nament* lyk, of de Vroedtvrouw de moerkoek niet moet verloflen door hetfchy- den met de vingeren, en met gewelt af te rukken, op dat dezelve door zyn verblyf niet bederve en een dodelyke vlek aan de Baarmoeder toebren- ge ? Ider een is bekent, hoe veel gevaars door deze roekeloosheidt van het Vroedtwyf, de Kraamvrouw dan boven 't hoofdt zou hangen, nade- maal zy aldus gevaar loopt de Baarmoeder ellendiglyk te verfcheuren -, Ta Fff ff f f j dit
|
||||
kï4* BRIEF VAN DEN HEER HECQUET,
dit zelfde [Oj>eratio~\ handtwerk, waar van men van een onbedrevene,
of, zo gy liever wilt, eerftbeginnende Vroedtvrouw, zo veel te vrezen heeft zal ook ten eenemaal niet zonder zwarigheidt of gevaar zyn, fchoon 't zelve van een kundige en ervare handt is volbragt. Daarom wyft de zeer gelukkige vinder Ruyfch ons een andere, dog in der daadteen gene- zend! handt aan| namentlyk.Mechanifche vingeren in de \_Fibrae~\ veze- len of Spierdraden van de Moerfpier,. dewelke de hegtingen van de koek met den bodem van de Baarmoeder behendig losmakende, dog niets bre- kende , deszelfs fcheydmg bevorderen en te weegbrengen. Derhalven moet gy u hier verwonderen, zeer vermaarde Heer^ over de vrugtbaarheidt van de vinding van Ruyfch , namentlyk zo wel met de eygenfchap van de genezende natuur overeenkomende: Want gelykerwys 'er over het geheele lichaam of deszelfs \_ceconomia animalis-~\ dierlyke beftiering, een inwo» nende geneesmeefter geftelt wort, of een inwendige tegenwoordige en inge- fchapen geneeskonft, even zo vertoont Ruyfch een genees of Kraamkonft binnen de Baarmoeder, namentlyk de \_Mechanismus~\ tuygwerking var? de Moerfpier, die de moerkoek, aan den bodem van de Baarmoeder in- geënt zynde, afhaalt, en afwerpt. Maar om dat de vereniging van de Baarmoeder is een zoort van 't za-;
menbinding of inenting, waar door de uytfchietendc \_Villi~\ haayrties^ of uytfprüytende wortelen der pypies, met de blinde mondtjes der vaten vari de Baarmoeder verenigende, zich met malkanderen (op de wys van [cofykdoves ] pannekens of buskens ) 't zamenvoegen en aan een groeyen, behoort dit werk een manier van losmaking te zyn, die het beyde affcheydc, en de hegtingen en1 banden van weerskanten ontbindt. Dit is die wer- king} dewelke op't baren volgende, uytwerkt, dat de koek aanftondts na de nageboorte van 't kindt volgt. Want aldus zal deszelfs verlofïing gelukkig voortgaan, Indien een kundige Vroedtvrouw, niet al te lang vertoeft hebbende met het bezorgen van't verfch gebore kindt, aanftondts voorzigtiglyk met de handt trekkende, de moerkoek zagtjes los maakt:. Zo dat ze ten eerfte, na dat het kindt geboren is, de handt in de nog openftaande en tot aan den bodem wydt tiytgefpanne Baarmoeder fteekt^ en daar mede de Moerkoek aangrypt: want op die tydt zal ze volgens de lyding of weg van de [ Funiculus umbilicaits'] navelftreng voelen , daÊ de Moerkoek gemakkelyk los raakt, en ze zal bevinden , dat dezelve zonder moeyte affcheyd , door de Mechanifche trekking van de Moer- fpier, welke die zaak bevordert, en uytvoert5 tenware bygeval ('t welk nog een aanmerking van onzen Ruyfch is ) zekere verborgene [$fasmo~ dica xDiathefïs~] ftuyptrekkende gefteltenis zulks belettede. Echter zo de
|
||||
AAN DEN HEER. ###
de Moerkoek na deze zorgvuldige behandeling niet luvftert maar hit?
nekkigertegenftandt biedende, wygertafgehaflt te woVd ",' aTs z ervaft" misLdt niet zelden tot 4* tói£^%^ "£*«
gehele werk van de «ta-^lXfoJÖLfc eVT,, ?
/»] magt of [w Syftakica] trekkend! kragt van dezSn,WL J'
de werking van de natuur zekeren vylig ti^.ldSteJS&g
gens eenige zwaangheidt van deze nablyving van de koek komen t!l ?"
brengt een voorbeelt van de koeyen by zeesende inl. i. i',.hy
van de Moer/fier; men hoort nJt JfrSgfito' e„£SÜSSS
fe door het •meezen van het Rundtvee haar be(laa«h?bbe„ aïtïeoZl
bekommert zyn, dat het nablyven van de »aSebLevZ4ia1foTrZt
zal worden van de Koe haar doodt, niet tegen/taande hatV/eZru
met meteene, maar weimet 40, <o, ia 6a Mnpri^bJuZ. "aëet""'ru
•van xommige wel meer dan half'Jgrolt eneVnZeV „tf^' T
ah vaneen Menfch, bevende worde,, "" "*'&'* e S^l zo groot,
t,^feniSJe ontdek}iDS ™ den Euy/Tchenfpier niet onder het ee-
tal van die vindingen in de ontleedtkunde, dewelke met her r,z"!•i befp^gelende deel der geneeskonft te vermêerdeTen, dTweKfdtl konftenaar minder yerryken, of daar niets aan helpen, laar zich fcMc ^ne,e^de/7yrder wet,ten ™ het IMedkmairatrTfiïrrat^
genezende deel der geneeskonft, openbaart deze vinding* d,Sele agterblyving van de koek in de Baarmoeder is een werk ™r/ g «• ? meuking of vertering, ik zou byna gezegt heob? bSSt&SKS kerlyk hoe de nageboorte mindeihiéi afgetrokken1 e worden "f 'verft liever begeert ze door 't wagten genezen te worden. D™werk°nKvan de Baarmoeder onder het zwanger gaan zich uytzettende, SS of Ruyflchenfpier onder de baring zich f zamentrekkende ontdek?*Ö eygenfchap of reden van dit geneesmiddel. Men ziet, dat ïn de„ eerlrl aanvang de korte vezelen des Baarmoeders zich allengkens uytftrekken- de, in't vervolg zo onmang verlengt worden, dat ze de wvdre var1 de Baarmoeder, die in de vryfters naauwlyks iets of wat is T~ere vrouwen voeten wydt maken. Ondertuflchen hoe veel « c3 ,?F J£ dmenV MdB ^TI^ S* Z° Veel TCrIenge" % * de vezekn
wierden) en terwyl deze zich uytzetten, is de Koek/tegen den bodem |
|||||
van
|
|||||
fti44 BRIEF VAN DEN HEER HECQJJET,
van de Baarmoeder aangedronge zynde, met haar geheele grootheydt en
-Oppervlakte aldaar aangehegt. Waar toe dog al deze toeftel van magten of fterktens? Dewyl gy hier twee gepaarde magten hebt om te arbeyden 9 van des Baarmoeders vezelen namentlyk, en van den Ruyflchenfpier, van weerskanten daarom gefpannen, op dat de natuur door de kragt van een dubbelde of eens zo groote [elater~] uytzetting uy tftote, die haar tot een laften ryp geworden zyn, verfta het kindt, en deszelfs aanhangzels de nageboorte: want de natuur kan ze beyde in eene (lag of aanval uytdry- ven, zo ze beyde op gelyke wyze aan de voortdryvende kragt zich ge- hoorzaam betonen. Maar indien het kindt uytgedreve* zynde, de Moer- koek aan den bodem van de Baarmoeder om eenige oorzaak vaftzittende 5 nablyft, dan wordt de gehele magt van de Baarmoeder, inde uytdryving van "'t kindt befteedt zynde, tot des koeks uytdryving (vermits die al voor by gegaan is) onnut en vrugteloos- Deze is de voornaamfte kragt, en is zo veel te groter, hoe meer afftaande dat [punfium ] ftip was, waar van daan de vezelen met zich uyt te (trekken afgeweken zyn. Deze dan 2yn aanval geeyndigt hebbende laat de andere, dewelke van de fpierdra- éen van den Ruyflchenfpier is, alleen, dewelke nogtans zo veel klynder iSy hoe de (lippen der wydtens [diftantite~]i die de vezelen met zich uyt te ftrekken doorgelopen hebben, digter by zyn. Derhalven zoude die uytdryving van de nageboorte te gelyk met het kindt en in korten tydt gefchiedt zyn geweeft, als de werking van de vezelen des Baarmoeders volhardede , maar die geeyndigt zynde, gefchiedt deze uytdryving lang. zaara, derhalven hoe rafler en fpoediger de uytgang van de nageboorte ge* weeft zou zyn, wanneer 'er de magt van de Baarmoeder die groter is, t' zame gepaart ging, hoe trager en langzamer die wezen zal, wanneer de- zelve aan de eene magt van de Moerfpier, dewelke klynder is, overgela- ten is. Dan bevelen ze in der daadt de fcheyding van de nageboorte met de handt te verhaaften, maar Ruyjch, der kraamkundigen Leermeefter, waarfchouwt haar over't gevaar van dat driftig en onbezonne ftout beftaan, lerende, dat de uytdryving van de nageboorte beflaat 'm de Moerfpier, dewelke ondertuflchen zo veel te zekerder en gerulter gefchieden zal, als dezelve door de roekeloze handt of voorbarigheydt van de Vroèdtvrouw niet verftoort zal zyn} ja? Indien de Vroèdtvrouw deze misdaadt heeft durven ondernemen , zal 't de Kraamvrouw , door duyzenderhande ge- breken en fmerten gepynigt zynde, boeten 5 dewelke gevolgen en uy t- werkzelen van een dodelyke \_ersthïfmus~\ prikkelingen \_injïammatio~\ ontfteking zullen zyn. Want om dat de vereniging van den Moerkoék met de Baarmoeder is een zoort van enting, gemaakt van hare wortelen
in
|
||||
_ AAN DEN HEER *»»; u^
in detf bodem des Baarmoeders geplant, behoort defcheyding van de Moer-
koek een werk van ontbinding, maar geen affcheuring te zyn, welke dan, wanneer ze eens de werking van de vezelen des Baarmoeders te ioor zal hebben geftelt, door de tydt afgefcheyden zal moete worden. Dit is de wetenfchap van wagten, 't welk onze Ruyfch zo wyftelyk na de zin van de konft en natuur aanbeveelt , daar te gelyk by voegende, dat men de Kraamvrouw ten eerfte te bedt leggen, en met verzagtende ftovingen en zalven ondertuflchen onderhouden moet. De vinding van Ruyfch omtrent de Moerfpier moet waarlyk, zeer ver*
waarde Heer, geroemt en geprezen worden, om dat dezelve wetten en regels, die van de [methadus medendi~], manier van genezen genomen zyn,. aan de [ars obftetricaria~\ kraamkunde verfcbaft; zo een oprechte gemeenfchap van de \_medicina\ geneeskonil is 'er met de \_chirurgia'} heelkonft! of zodanig heerfcht de geneeskonfl over de heelkonft! zoveel vermag een geneesheer, die de ziel en 't oog van de heelkonft is, op de heelkundige [ operationes J handtwerken, dewelke hy beftiert [ derhalven ontdekt nog de nieuwe vinding van Ruyfch, dat de [i)offrina folidoruni] leer der vafte delen ook ftrekt tot de baring en de gebreken van de baring; want deze openbaart ons de zeer /cherpzinnige Ruyfch in de Spierdraden van de Moerfpier, lerende hoe veel goedts men in de kraamkunde te ver- wagten heeft van de kragt der vafte delen, of werking der fpierdraden. Maar daarenboven is de Geneeskonfl: nog zeer grote dankbaarheidt aan Ruyfch verfchuldigt,. van wien (namentlyk van de Moerfpier) ze leertj dat de hoop en 't geluk van een betere geneeskonfl: beftaat in de {tonus] fpanningder vezelen. Wederom leert hy niet duyfter, hoe een groot deel het bloedt dikwyls heeft in de gebreken van de Baarmoeder en van 't baren welkers redenen en oorzaaks leringen, nademaal ze het voornaamfte van de gefteltenis der fpierdraden afhangen, te kenne geven, dat men dan haar genezing aan 't bloedt verfchuldigt is, dewyl 'er vele moeyelykheden en grote zwarigheden van de baring en gebreken van de Baarmoeder uit het bloedt voortkomen. Immers wort de gehele Baarmoeder zelfs bevonde een enkele t'zamenftel van fpierdraden te zyn, waar by zo gy ('t geen wy alleen aan Ruyfch verfchuldigt zyn) den Moerfpier voegt, begryptmen-, dat het gehele werk van 't zwanger gaan en kramen afhangt van de fpier- ^tige gefteltenisi en by gevolg van 't bloedt en deszelfs [ch'cal'ath'] omloop, zo zeker, als 't zeker is, dat de bewegingen der (pieren van de beweging van 't bloedt bevordert of volbragt worden, en dat hierom nïef zelden uyt \_congeftiones~\ opftapelingen , en [ófafs'] ftilftandt van 't bloedt, zicktens der fpieragtige delen ontftaan. 't is een bekende zaak,dat |
||||
iï4Ö BRIEF VAN DEN HEER HECQÜET,
f et geen wynige \_paralyfes~\ lammigheden ( namentlyk van de belette tb
rugkomft van 't bloedt na 't hart) van een opgehoopt en ftilftaandt bloede voortkomen, welke de \_phkbotom\a\ aderlating als een tovery geneert. Maar om wederom tot de zaken van de Baarmoeder te keren ; wien der ge- neesheren heeft het gebriiyk niet vermaant , dat de natüurlyke ftondevloedt door een aderlating op den arm gedaan , herftelt is gewéeft ? en■% geen nog nader tot de tegenwoordige zaak of voorftelling behoort, het is by Vroedtvrouwen in een gemeen gebruyk, in den eerften aaiivang zelfs van de baring , de barende Vrouwen het bloet uyt den arm te late tappen, yoornamentlyk in die genen, dewelke van nature btöedtryk zyn, te meer 20 ze buyten den tydt vart 't zwanger gaan, gewoon zyn overvloedig de ftonden te hebben. Dewyl ze door haar gebrtfyk geleert hebben, dat door Zodanige voorzienigheidt, de baring en dészelfs aanhangzels of gevolgen gelukkiger haar voortgang krygen. * v Zal men na dezen niet moeten denken, dat de aderlating van een zeer
gróte nootzakelykheidt en een krachtig hulpmiddel moet wezen in de ge- breken van de agterblyvende Moerkoek, welkers feheyding namentlyk en «ytgang gy van 't afgetapte bloedt zowel te wagten zult hebben, als van ■"* zelfde de ftondevioedt \ Ja beter, want nadien de [ph logo fis ^ ontfteking: een gedurige metgezel is van de agterblyvende Moerkoek, en de aftapping van 't bloedt dezelve ftuyt, is 't nootzakelyk, dat deze in 't werk geftelt zynde, de hegting ontbonden, of het vaftgeklemde losgemaakt wordt, waar van de haayrties [vW] der vaaties , die de vereniging van de koek met de Baarmoeder maken, binhen het weefzel van de Baarmoeder iiaauwer geprangt worden. Hier heeft men waarlyk gelegentheidt, zeer verriïaarde Heer, om te
kennen de gehele oorzaak en tnygwerking van die konft, door welke de af- fcheyding van de Moerkoek bevordert wordt, en om dewelke,, dewyt het een zoort van rypwording of koking is, men die geduldig van de tydt (gelyk onze Ruyfch zeer wyflelyk vermaartt) moet afwagten-, en dat om een dubbelde oorzaak, ten eerfte, om dat de magt van de Moerfpier de- ze feheyding bewerkende, vergeleken t>y de magt van de Baarmoeder, welke het kindt uytgedreven heeft ; zó veel klynder is , hoe veel de [diftan$ia~\ afftandt van de lengte der vezelen klynder gemaakt is ge- weeft in de Moerfpier, als in den gehelen t'zamenhang van de uytgefpanne Baarmoeder zelfs} want nadien in \ werk van uytftrekken de vermogens van \^refilitio~\ intrekking zich hebben tot de redenen der diftantiën, in die zaken, dewelke (de \_elater~\ uytzetting in zyn geheel blyvendé) met uytfpannen zich uytgeftrekt hebben, moet de magt van de Moerfpier veel
|
||||
1 ......A A m DE J$ H EER # * #; ■ ^10
^eël klyïider zyn, als van de fp(ergVaden van dé Baarmoeder zelfs* ten
twede, nademaal de hegting van de Baarmoeder met de koek, is een ineenvlegting of verwarring van de vaaties van de Moerkoek binnen de Ifori ctfcil blinde pypies van de Baarmoeder, is 't nootzakelyk, dat 'er tydt by komt, waar door die haayrties der vaaties gelyk als met te {Jupfurare~\ verzweren, verbryflelt, of met te verdorren vernietigt worden : want ze zyn als wortelen , waar mede de Moerkoek aan Sc Baarmoeder gehegt wordt, deze verdort zynde of van haar zap be- rooft , wort de k°ek geapotzaakt af te vallen , en neder te ftorten. Dat dog de wortelen van de koek nootzakelyk verdorren , en dat de koek te gelyk flap wordende afyalt, zult gy op deze wyze begrypen.' De navelftreng afgebroken , en aldus den gehelen af en aankomft der zappen binnen de koek afgefne$e en geftaakt zynde, moet 'er hiec door nootzakelyk een vergadering en ftilftandt derzelver binnen den boezem van de koek opvolgen, en de koek door het ge wigt en zwaar- te der zappen nedergedrukt zynde helt van zelfs tot het afvallen o- verj de bron der zappen van de Kraamvrouw af en aankomende al- daar verftopt zynde , (voor zo veel de fpierdraden van de Moerfpier met 't zich t' zamen te trekken , tegen de fpierdraden van de Baar- moeder aan drukken , en deszelfs weefzel fluyten) worden de worte- len van de koek binnen de pypies der Baarmoeder onderfchept , en drogen uyt. Voorts hoe de koek zich van den bodem van de Baar- moeder ontdoet, is uyt dit alles genoeg te begrypen , en op welke wyze deze fcheyding tot verzwering ftrekt, wort hier uyt aldus ver- ftaan. Als de navelftreng gebroken is, wordt de omloop van 't bloedt binnen de Moerkoek onderfchept; derhalven (laan de zappen flil , en het weke vleefch van de koek wordt flap , en bederft enigermaten: Derhalven om dat het nodig is tot de afftoting van de koek, dat dit gefchiede , blykt het, dat het meer een werk van tydt en [ di- geftio ] wyking, vertering of meuking is, als van geneesmiddelen of van de handt, Gy ziet nu, zeer vermaarde Heer, van hoe grote nuttigheidt de
vinding van deze fpier is, daar en boven hoe veel reden en wysheidt de raadt van den zeer Beroemden Ruy/ch heeft, met het ryp maken van de koek, na de baring vaftzittende, aan de natuur en 't oordeel van den 'geneesheer te bevelen. Gy hadt derhalven Ruy/ch , zeer vermaarde Heer, door 't gerucht gekent , als den waardigften Prins d@r onraderen, maar hier door zal de latere nakomelingfchap met u Ggggggg 2 toen
|
||||
ÏI4.8 BRIEF VAN DEN Hr. HECJQUET, AAN DEN Hr.»**.
leren en varhalen, dat den zelfde te gelyk geweeft is een zeer wys ge-
neesheer. Vaart weJ, zeer vermaarde Heer, en bemint my. H EQaU-È T,
MeJ. ÏDoc?. te Tarys.
|
||||||||||||||
P-arys den 26 van
Wynmaant 172*5. |
||||||||||||||
G0ETKEUR1NG
Van den Koninglyken OPZICHTER.
|
||||||||||||||
Dezen Brief heb ik gelezen en goedtgekeurt.
Parys den 13 van Slachtmaant in 't Jaar 1720. |
||||||||||||||
BURETTE,
|
||||||||||||||
ONT-
|
||||||||||||||
t --> - n
|
||||||||||||||
ONTLEETKUNDIGE VERHANDELING
... OVER HIJ
MAAKZEL DER. KLIEREN
In 't Menfchelyke Lichaam ,
Vervattende
TWEE BRIEVEN,
Waar van de eerfte is van
HERMAN BOERHAAVE,
Nopende deze zaak aan
FREDRIK RUYSCH;
De tweede van
FREDRIK RUYSCH
Aan ,
HERMAN BOERHAAVE,
Waar mede den eerften beamwoort wort.
|
||||
I $ fl
|
|||||||
y
|
|||||||
. t . ., 3 J: i . .
|
|||||||
;m
|
|||||||
ONTLEETKUNDIGE BRIEF
. VA N '
HERMAN BOERHAAVE
Aan den zeer Vermaarden Heer
FREDRIK RUYSCH.
|
|||||||
de redelen, dif SE?, 'd " tóSSSS °Pfte,len
groten Ontleder,. MarceUn.M^- /^voelen van dien |
|||||||
WJÊÊ5M *»«»"* * Kfa3r**' teS« "wo leer
^*86»*^® zou°'t al over la„l 'f„ *"","? ,nS<*ragt worden wenfeh voldaan te hebbenHndie*°SmIZ 5! PWlt ??" g^eeft uwé gentheit, zulks hadde toegelaten Inde» 2 i u2<L VeI' aIs myne gene- wat 'er de oorzaak van geweeftt' watnt ^ 'k Wel ^ WtSurr, anderen hebt afgevorderf: wint zo 1™?«"S?/»»» «Wt van my voor verfletenhebben^n'tmaaklrvan^sMëSn 02.*?? TCle ™
en te verklaren, altydt met vemonderini en°.^SÖfS " ^"vegén, den Alwyzen Godt over de Menfehen £fS ?' de wd^den%aa maals verwondert te ftaan, dat fk mer TT "Wende > fche£n gy veel,
gewanden met die kracht van werLTnL?! T gd°°fde' <A *T
van iWtato verzekeren met Khefen te SS' *^ de »**%* t openhartig bekennen, onder de zeer vH^, f*"' En> Want *al overgehouden: welkers herdenkmf myTvd'l ' ? £e*W**» h/er * d'kmaals minder van U verfchiltfa57e3 £"mëhk zyn zal, hcb Wat was 'er aangelegen' Want ik^uF- r "ytmyne redenèn^bcfloor gemoederen tegef malkander*Stólt * ?È 5? te ^killen de naauwkeuriger die zaken leren zoT Se'vTn If * mt U 2° ™< *
ken Zyn,de' gy 2eIfs> d°<* JgS! ^roemruchtig „n* m, verklaarde. Ondertuffchen wil l u j ■ • redenef"ig *MgtöS ?•.d«* - vaardIg tot wJ^SSISKR HmSSSS;
|
|||||||
ii5i ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
aandacht over deze zaak gezeten hebbe, en dat gene, 't welk ik in de' fynfte zaken heb konne zien, zal ik vrymoedig verklaren 3 alleen door een begeerte om U te gehoorzamen gedreven, en door deze hoop alleen aangemoedigt, dat gy ten fpoedigfte de redenen zult opioflen, welke mo- gelyk aan anderen ook fchynen te beletten, dat zy uwe gedachten nopens dtZQ zaken niet toeftemmen. Gedoog ondertuflchen, allerbefie Man, dat ik U by deze gelegenthek
myn fchuldige dankbaar heit betone , en in 't openbaar de ware genegent- heit van een verplicht gemoet bétuyge. Want dit gebiet de oprechtig- hck, de ongeveinsde openhertigheit, en eerbiedigheit: wanneer ik over- denke, hoe fraye, hoe vele, hoe nooytvan andere'befchreven zaken, ik zelfs uyt uwe eige mont, vertoningen, en gefchriften geleert hebbe. Ik hebbe waarlyk dikmaals getwyffelt, of ik my over de grote nuttigheit in deze, of de byzondere trouw, waar mede gy de waarheit bloot fteltr meer te verwonderen hadde, als de korte en met geen overtolligheit la- ftige reden, waar mede gy de goede zaken verhaalt. Welvarende der- halven gevoel den loon van dien zwaaren, zes en t'zeftig Jaren doorge- ftanen arbeit, ontfang de vrucht van zo een byzondere, nuttige, geluk- kige naarftigheit: dewyl alle, die hier over konnen oordelen , belyden 5 dat gy het gemene welzyn bevordert, en de kundige behaagt hebt. Ge- wis heeft de aandagtige overweging van de in U beproefde deugt in rt gemoet van een ieder, die bequaam is om van deze zaken te oordelen 5 een afbeelding ingedrukt van eeii op zyn Vaderlant en de gantfche Wae- relt wel verdient hebbende Burger! Maar iets anders is 't, 't welk my gedwongen heeft, hier iets te ondernemen: te weten, ik hebbe voorna- mentlyk [medicina theoretka] de grondige geneeskundige wetenfchap nu al twintig Jaren, uyt een openbaar gezach , moeten onder wy zen, derhal- ven heb ik de werkingen van 't menfchelyke lichaam moeten uytleggen, welke uytlegging, als fteunende voornamentlyk op de. kennis van deszelfs tnaakzel, my tegen wil en dank genootzaakt heeft 5 zomtyts te fpreken van 't naauwlyks bygelegde gefchtl, maar nog twyftelachtig hangende tuflchen de grootfte Mannen in Europa, die de Ontleetkunde oeifenen> of de Geneeskonft onderwyzen. Namentlyk de uytmuntentfte wyze Mannen van weerkanten verfchillen zeer verre van malkanderen , alwaar gehandelt wort van \ maakzel, de delen, kracht, ja zelfs de tekenen der Klieren» die in ons lichaam gewoon zyn genaamt te worden , of erkent worden tegenwoordig te zyn. 't Heeft niet konne gefchieden , of die gene, dewelke myne vergaderingen met haar talryke tegenwoordigheit vereerden, hebben my dikmaals over deze zaken aangefproken; terwyl ' * zy
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1173
zy zelfs te zwakzyndeomde zaak te befliflen, en ondertuffchen evenwel al-
leen door kracht van gezach niet willende bewogen worden,poogden met da- gelyks te ondervragen uyt te horen, watzy omtrent dezelve voor zeker mog- ten houden? Of in welk punt eindelyk het onderfcheit van de leer in dezetuf- fchen die van U en Malpghius bepaalt wiert ? Derhalven heb ik moeten om- zien , op wat wyze ik my, die elders genoeg bezig ben, ontheffen zous 't welk naauwlyks beter konde gefchieden, als na dat ik eens in gefchrift hadde wae- rekkundig gemaakt, wat my zelfs dunkt in deze zaak begrepen te hebben. Maar terwyl ik u deze myne gedachten voor oogen ftelle, voorzie ik hier uyt £en dubbelt voordeel j want gy zult elke reden in 't byzonder beant- woorden met dat gene, 't welk U een zes en zeftig Jaren lang geoeffent hebbende ontleetkunde zal verfchaffen. U, zegge ik, die altydt een overvloedige gelegentheit hebt om lyken te openen } U, die geen tydt verzuymt, éie dagen en nagten befteet, die van een Jongeling af tot de- zen friiïen en fterken ouderdom toe, uwe gehele leeftydt door, zich zelfs geoeffent hebt, die nooyt hebt laten voorby gaan, zelfs de gezwintfte gelegentheit van nieuwigheden te ontdekken; die nooyt gefchroomt hebt uw voorgaande gevoelen over de Ontleetkunde, fchoon aan de Waerelt bekent gemaakt, af te leggen, en 't allereerfr te verwerpen, zo dikmaals gy door ondervinding beter gcleert hadde ; waarlyk dit alles zult gy zo- danig konnen befchryven met op elke reden in 't byzonder te antwoor- den, dat men naderhant in dit werk uwe gantfche leer zal hebben, in een volkome, nog afgebroke, t' zamenhang voor oogen geftelt, welke tot nog toe verfpreit door zeer vele proefnemingen van zaken, hier en daar ver- andert , en niet tot naauwkeurige wetten van een Leenng genoeg gefchikt, in't licht gekomen is. Het andere zal zyn, dat uwe openbare uytlegging aan 't gemeen blyke en nuttig zy, na dat gy geduldig zult verftaan heb- ben , welke de redenen zyn, die te weeg gebracht hebben , waarom an- deren tot nog toe niet gezien hebben, wat gy uit eige waarnemingen ge- leert hebt: want dan zal de reden zo wel als de oorzaak van 't beletzel en dwaling te voorfchyn komen , zo dat 'er een bequame gelegentheit is, om de zwarigheden, die gemeenlyk de Lezers in uwe gefchriften ontmoe- ten, te verbeteren, en uyt den weg te ruymen. Wel aan dan, laten we de zaak uytvoeren, met zodasig de verfchydent-
heit der gevoelens te onderzoeken , dat onze vrientfehap oader ons on- gefchonde blyft, en dat wy ondertuffchen de door liefde fot de waarheit ontftoke gemoederen aldus tegen malkanderen aandryven, dat daar door uytblinken vonken , bequaam om 't licht der waarheit aan te fteken, en te voeden! Hhhhhhh Dat
|
||||
«x?* ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
Dat deel van ons Lichaam, *t'welk meteen eenvoudige teeflei van een
etge vlies een holle omjlag maakt, binnen welke een byzonder vogt, gefchey- de, begrepen,gevoet, verandert 5 eindelyk door [emiflarium] een lo&ing-pyp daar van daan uyt gelofte gezien wort, noemt Malpighius de allereenvoudig' fie der Klieren. Welkers klynheit dikmaals, en waarlyk veelderly ge- vonde verfchydentheit, zo in de uytwendige als inwendige gedaante, ge- lyk ook in de verandering van 't afgcfchyde vogt , uytgewerkt heeft, dat y nadien de gedaante in alle niet een en "'t zelfde was, men geloofde , dat het ware maakzel der zelver by na met geen gedachten konde bevat worde: voornamentlyk nogtans 5 dewyl ze aanftonts na de doot verandert, toegetrokken, van zappen berooft, neergeflagen, naauwlyks iets van ha- re vaten te voorfchyn brachten; maar met eenduiftere afbeelding vaneen zekere vafte verzameling van Vleefch, of van een Klier , van de Ontle- deren befchreven wierden. De fchranderheit van Malpighius heeft deze moeyelyke en duyftere zwarigheit gelukkig overwonnen, en de belettende t'zamenvlegtingen met dat gevolg ontbonden, dat ze, in delen gefcheyden, zeer klaar begrepen, en het te vore verborge maakzel ontdekt wierden. N ie- mantzal zich over deze gelukkige vinding van dien wyzen Man verwonde- ren, wie 3 gelyk 't billyk is, overweegt, op welke wyze hy de blinde voet- ftappen gericht heeft, om hier de duyftere wegen, en onuy treddel yke omdolingen te openbaren. Want hy befchouwde eerft, hoe veel hy met de fcherptevan zyn gezicht
konde navolgen, het lichaamtie zelfs van zodanig een Klier, met de zelf- de hoedanigheit voorzien, ais het de Natuur gegeven hadde, nog door konft verandert, nog door geweltrvan een ziekte van zyn aangebore ei- genfehap ontaart; 't zelve van alle kanten overwogen hebbende , heeft hy't met zyne oogen, gehart en gewent tot gedult van een on vermoei- den arbeidt, zo naauwkeurig onderzogt, dat 'er aan de befpiegelingen hier niets meer fcheen bygedaan te konnen worden, waar mede zulks al- dus naauwkeuriger zoude konne worde bezichtigt. Waarlyk hier door is te wege gebragt, dat hy met zoeken in 't Lichaam ontdekt heeft kiaar- bly kende alhier, anders verborgene delen, zo rechtdradig met die af beel- ding overeenkomende, als in de bovengemelde bepaling uytgedrukt is j zo dat het duydelyk bleek, dat ze met recht de eenvoudigfte der Klie- ren moeftcn genaamt worden. Derhalven heeft hy verklaart, dat deze Klieren door den gehelen omtrek van 't Menfchelyke Lichaam klaar ge- vonden wierden: want zo 't U behaagt de oogleden der oogen3 dé byna onuytkomelyke fchuylhoeken van de inwendige neus, met een fnotvlies bekleet, het achterfte hangende behangzel van 't verhemelte te bsfpiege* ' fl rlilil f! d H ïen,
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. n?j
len, of zo gy [cryptla~\ degroefies*, der fponsachtige amandelen be«
zien hebt, of de wortel van de tong, alwaar zy tot de nabuurfchap van 't ftrotklapie zich uytftrektj zo gy de glibberige keel dootziet, of de Maagpyp, en het binnenfte van de Maag, en kronkels van alle de dar- men , zo gy het ftrottenhooft uytwendig en inwendig, zo gy de lucht- pyp, zo gy van daar de takken der longepypen tot in de uyterfte long- blaalïes toe onderzoekt, of de oppervlakte van de opperhuyt leggende pp 't roedenhooftie 5 indien gy de geheime inwendige delen der Vrouwelyk- heit tot aan den open mont der Baarmoeder toe befchouwt, zo gy binnen in de fchelp van 't oor, of deszelfs uytwendige gehoorweg zietj heeft hy in alle deze plaatzen de delen van byna 't zelfde maakzel , werk , en gebruyk gevonden. . . r 3 v,^ , ; Waarlyk wanneer hy dit alles met een naauwkeurig oog gezien hadde,
en aldus gebruykt zyne eerfte hulp, waar door wy alle byna vorderen om de Lichamen te kennen , daar na het gevoel aangewent hebbende, heeft hy gezien, als hy de zyden of achterfte delen dezer Klieren drukte, dat 'er uyt bepaalde plaatzen, altydt zulke grote droppelen voortquamen, dat ze in de naauwe loospyp van 't vaatie, waar door zy,geper/f, wier- den uy f ge worpen , geenzints kende gehouden worden, maareen veel ruymer plaats vereifchten, alwaar zy zich eerft konde onthouden , ftil* ftaan, vergaderen, en van daar , door een groter drukking gedreven, eindelyk uytfpringen. Hier uyt heeft hy derhalven begrepen, dat 'er on- der deze uytloozers , door welke de gemelde droppelen voortquamen, nootwendig zodanig een ruym vaatie vereifcht wort, dat het in der daat ontfange kan zo veel vogts, aldus geperft uytzyperende, als 'er op eene reis, door een werking van drukking konde ontlaft worden. Hy heeft ook tegelyk gezien, dathetonmogelykis, dat zo een dik, en overvloe- dig vogt in een enkele uyteinde van een kleyne pyp heeft konne worden vervat. Maar ter wy 1 hy verder doorfnuffelt den aart van dit vogt, uyt de gemelde plaatzen gedrukt, ziet hy, dat het zeer verfchülende is van dat, 't welk op andere plaatzen geboren wort } zodanig nogtans, dat het altydt was, dat het over al gehouden wierdt, dikker, als wel eenig waterig, of vloeibaar vogt, in de Vaten van ons Lichaam gevonden, ge- wiffelyk dikker, als de zeer dunne vogtigheit, welke uytvvazemt. Want indien gy een Plaatie, gemaakt van zeer glat geflepen glas,
Hhhhhhh 2 fteen,
* Of Kuyhies , Br/fies, Talies, Beurjies, Napjes y Pannetjes , Za&ies t Vamies» Kuylties,
Huyfiesy Biaafiet y enz. In 't Latyn Lacaaae, Fe.'/icaJt, Locit/t, Cujlae, Pyxides , Alvea* iis Uirjca/i, &c. |
||||
xi$6 ONTLEETKUNDIGE BRIEF ÖVËE.
fteen, metaal, of diergelyk lichaam, zeer kout voor eenig deel van een levendig, flerk, en gezont Menfch, terwyl hy warm is, zo dicht aan gehouden zult hebben, dat het'er by na aanraakt, zal de vochtige damp, uyt het Lichaam uytwaafTemende door op deze Plaat te vallen ontfan- ge, en door deszelfs koelte verdikt zynde, aanftonts dezelve met een dauwagtige nevel befmetten, en de blinkende glans verduyfteren. Maar hoe vochtig, dun, eenvoudig, doorfchynende, vlug, fyn, bevint men dit vocht! Van zich zelfs vervliegt het zeer fchielyk, nog laat een vuy- le vlek na, nog bemorft met zyn overblyfzel de gladde blinkende opper- vlakte. Ik hebbe voor dezen onder de ftoffcheyders, <Mq uyt geringen Metalen trachten Gout te maken , een geleert Man gekent , welke , na dat hy zich aan 't lezen der Goutmakers boeken geheel hadde overgege- ven 3 waarlyk met die hoop, dat hy daar uyt eindelyk de konfl: om Gout te maken zou konne leren , zich ten laatften ingebeelt hadde , dat hel fPbilofofbi/che IVater 'm den adem van een Menfch zich onthielt. Dat water, 't welk de Goutmakers , als de rykfte fpringader van den Gout- bron met zo veel bekoorlykheit aanpryzen. Wat dede derhalven onze goutgierige Konftcnaar? Hy wazemde zyn gehelen adem uyt in een zeer ruyme zuyvere flefch , zorgvuldig verhoedende , dat de eens ontfange wazem niet wederom uitdampte 5 en heeft geduldig een menigte van vocht, uyt de gefchudde long uy tdampende 3 vergadert. Maar, als hy dit vocht met een matige warmte van een zacht vuur voorzichtig, trachtte tot de taayheit van een dikker vocht te brengen, is hy, gelyk 't ook anderen gewoonlyk overkomt, van al zyn hoop verfteken: dewyl het zo vlytig vergaderde vocht geftadig wederom in de lucht verdween. Blykt hier uyt niet, van hoedanigen aart het vocht is, 't welk van zelfs uyt yder deel vaneen levendig Menfch uytwaaflemt ? Zekerlyk dit, hoedanig ook de wyze Smictorius aangemerkt mag hebben, dat het boven de vyf pon- den binnen vier en twintig uuren door onzichtbare wegen van't Lichaam uytwaaflemt, dit, zegge ik, heeft geen zitplaatzen , gelegen onder de uytloozers van holligheden , waar van daan 't zoude uytgaan, van noden; Maar hier aan wort een deure verleent 3 door welke het recht uyt loopt, van de uyterfte, en fynfte pypies der llagaderties , volkomen zonder eenige tuflehenkomende, of ophoudende omweg van een klierig rnaak- zel. Welke in der daat met een zonderlinge uytkomft uwe behendigheit alhier voor de oogen zelfs bloet geftelt heeft. Maar zodanig was dat vocht niet, 't welke volgens Mulpighïns erkent wiert uyt de eenvoudig- fle Klieren voort te komen. Immers wierdt dit vocht geheel en al dik- ker, altydttaay en lymig, zomtyts vettig, nooyt helder doorfchynende, geen-
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1157
geenzints volkomentlyk vlug , gezien , maar als het van 't Lichaam,
daar 't aan gezeten heeft, door de warmte verdwenen is> iaat het na een niet licht uytwisbaar merkteken, eene onreinigheit van een drabbige ftoÜe, door zyne taaye flymachtigheit, en de bezwaarlyk af te vegene vlek van dendroezem, de glans bevuylende. Ikbekenne, dat'er nog inde k©n ft vereifcht wort een naauwkeurige befchryving van yder zoort van vocht in 't byzonder, 't welk de Natuur op verfcheyde plaatzen byzonder bereit. Een naauwkeurig verhaal van deze zaak zoude van een grote nuttigheit wezen, om die delen met meer geluk, hulpmiddelen toe te brengen, ifven- wel heeft de naarftigheif der Geneesheren te weeg gebragt , dat we nu eenige zoorten van verfcheydentheden kennen. En boven anderen heeft de zeer Vermaarde Heer Joannes Baj>tifta Morgagfii^ dat grote luyfter van de Hoge Schoole te Padua, beroemt in de oefTening van de önt- leetkonft, en deszelfs gefchietkundige kennis, zichjoffelyk in deze ge- dragen. Laten wy hem hier over raatplegen in zyne Adv. Anatorn. L 1.2, 4.5.6. 7.8.9.10.11. 12. 15.16. 28. 30. 32.33. 41.42,43.03464. II. 52,5"3. f6.63*IILo*. 11. n. 13.71. IV. 15. 16.21.45.46.53.58.59.60. 61.62.53.71.72. V.9. 13.i5-.47.48.51. 58*59. VL8.60. 72,101.114, 115. in. 123. 136. en op verfcheyde plaatzen heeft hy de verfcheyde oorfpronken afgebeelt, als in zyne Adv. Anatom. I. T. I. K. L. T. 11. Fig, 1. 0.0.0. e. e. Fig. V. c.b.c. Fig, V. h.i.k. T. III. ee.ff. H. TJV. FigJ. c.c, Fig. II. Fig* IV. C. D. T. III. F. I. De huyt van V hooft met haayren be- zet, en de haayren zelfs worden altydt beftreken met een vette Olie,, 't welk uytkleyne tochtpypies geftadig uytwaaffemt, de uytwendige dek- zelen van .'t hooft bevogrigt, gedurig glat en los maakt , en het kafteel van de edele ziel tegen de waterige en koude ongemakken des luchrs, waar aan 't bloot geftelt wort, befchermt. Maar het hier ter plaatze on- ophoudentlyk uytvloeyende vet bewyft aan de naburige delen ook een an- dere weldaat, dewyl't door zyn beweegbareglibberigheit na 't buytenfte van de haayren zich verfpreit, hout het dezelve, boven en onder, buyg^- zaam, vochtig en fmerig; die, by gebrek van deze Olie, droog, en ge- borften zoude zyn, in der daat niet zoude konne worden gevoer, dewyl de zeer tedere vaaties der haayren, en de kleyne pypies, van 't zeer fyne uytvallende vocht berooft zynde, tot krullen gedraait, en ten eenemaal verdroogt zynde, fterven , en in onuytreddelyke dotten verwart, met zeer verdrietelyke vlechtingen in malkanderen zitten zouden. Maar la- ten we iets anders befchouwen! Dewyl de fynder vettigheit dezer Olie de haayren met aldus op te klimmen behoet, en de huyt, waar mede het bekkeneel bedekt wort, verzagt, zal 't dikke oliedroezem, gelyk 'tge- Hhhhhhh^ meen-
|
||||
ii?8 ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
meenlyk gefchiet, blyven zitten , als de fynfte olie door de warmte ver-
vlogen is. Maar dit is ^t, 't welke, met de fchilfers van de gedurig af- gefchrapte opperhuyt vermengt, op 't hooft verwekt vette fchubben ^ •ichielyk aangroeyende, zelfs in die gene 9 welke zorgvuldig het hooft dikmaais rynigen -f zo dat men zichgantfchelyk verwonderen moet, waar van daan zo ichielyk zo groot een menigte van fchubben voortkomt. Dog de overvloet van de zeer vette olie overwogen zynde , die uyt de ver- zamelde fchubben uytgedrukt kan worden, en het vlammende vuur voe- den, maakt, dat niemant deze gantfche vuyle ftoffe voor enkele afge- ichraapte eindens van de opperhuyt houde. Gelykerwys gy zelfs deze dingen met een proef hadde aangetoont, alzo kan men hier uyt weten , waarom het zweet van 't hooft vetter is, als in andere delen van 't lichaam? En, waar van daan die fterke lucht van 't al te veel gedekte, en gebroeide hooft in dezen , die dit vet in al te groten overvloet hebben? Achter de Oren wederom, alwaar ze aan't hooft gehegtvaft zitten, wort een gantfeh ander vocht geboren , dat wel dikker en lymiger is als 't vorige , maar veel minder olieagtig4 Wederom een ander, 't welk over- vloedig uytwaafTemt uyt het oorbekledende vlies , deszelfs [ Juga~\ lat- Wyze verheventheden, \crypttë\ groeven, [cava] holligheden, \_fcaphd\ het bootie, [concha~\ de Oorfchulp bedekkende : nademaal 't veel dro- ger, als 't laatfte, is, overvloedig, en zeer licht in de gedaante van een witte, droge, fchubagtige, lymige korft veranderende -y zo klaarblyke- lyk wort men gewaar, dat het vloeit uyt zodanige holle beurfïes, hier overal geplaatft, en dat het door de engtens der gapende loospypies na buyten gedreven wort, dat zulks met de Ogen zelfs in beyde de Oren van een gezont Menfch, wel fchoon gemaakt en gereynigt zynde, klaar gezien wort. Befchouw daar na het binnenfte van den uytwendigen ge- hoorweg , aldaar hangt een menigte van rontachtige^ lichaamties , de- welke eenvloeibare en doorfchynende balfem in zich onthouden, die, wanneer hy, met eige pypies afgezonden , in de holligheit van den ge- hoorweg uytgeftort is, verdikt zynde, geel en bitter wort, hebbende de gedaante van een oprechte zalf aangenomen, kraakt eerft in de vlam, maar brant daar na. ; Wat zal ik van 't aangezicht zeggen ? 't welk in een Menfch waarlyk
vérfcheyde zoorten van deze en wel oprechte Klieren draagt 5 want zommige ftorten boven op 't aangezicht uyt een vette olie, die door [/w] de zweet of tochtgaten uytzwetende , een blinkent gelaat ver- toont , 't welk met het befte vet beftreken fchynt te zyn in gezonde Men- fchen, en die uyt een zoeten en diepen flaap ontwaken. Want deze, zo
|
||||
HET MAAKZBL DER KLIEREN ll(a
zo zy met zuyver zwart laken de tnont fterk afvrvven worrlm „V •
deszelfe w,ti bevlekt, en vettig wordende oppe/vkkte Ten -Lrtl'" kelyke olie gewaar. Maar nergens in 't aanlicht Z y" met haren balfem meer verrykt f nergens Xaï overvloed?
ger door hare tochtgaten uyt, als omtrent de uytwend.VeneZZ,ïJ alwaar deze van 't aangezicht opwaarts beginne^ te gaaf KuSS? daar, alsmede omtrent het uyterfte van de neus \th;i,8Sl 1 , balfemagtige vocht, by droppeL uytzvperL"%ü "Ct t dauwende verwekt, ja door een zachtl perffing dezer fi,^ vloeven. De wydt beroemde Mtony Ja Ledenboeki heeft Z,V' klaarblykelyke dog in der daateen gemakkelyke S dit tek va? genomen: hy drukt de oppervlakte vïn een Jet zSZS gen t aangezicht van een gezont Menfch . en her n-l^t, " ? , y e" deelte onder het vergrootgL houdende, v'ertoon hTeen helere en'6" dunne olie, zittende tegen de oppervlakte van 't2^n^M,T'? aanraken op 't zelve befprenet. Maar hier ter Mirt' • ? 'tbl00t zoortvan Klieren, welke dol detangen,tj'2 e!°f T $£. huyt onder de ogen verfpreit worden ƒ Dez7^oter zvndïe ^" gelegen, ftaan van buyten met wyder pypfes o!m zeker 1 ft i?PCr dezelve begrepen, zynde tayer en overvloed ger?kan ak een!, °Üf '" uytgerekt worden , wanneer zy overvloedig f'ópen? ze de mS ?B tochfgaaties, maar tayer zynde weeens dtuL,Zi?u- mondea d« gemakkelyk óntlafteni, mlXaar uv£ perftC a^de'? 7 uCh nièt ftelt zynde, verandert'zy haar coflij e„Tt een lil"! "T gC" blaauwe, of zwartagtige k'opies , boven uy dl igg ffi»* fchentzy de fchoonheit van 't aangezicht. Indien df Ho' i' ' drukte blaafies deze na een dikke nap ee vkendé ftnff. gT'' &' hare onderge.egene wyde buyken *g&ff&^g£%$M hals dan wort zy eindelyk gevormt tot fange, en vol'ens de ZJ van den uytloospyp fpigtigcr wordende krullen', het SeenfvolkTi" en gy zoudt zweren, dat ze wormen waren, voórnamenrul ? gr' verheelt, alhoewel 't geen worm is, gelvOy^SX?^
ontbmdmg, en andere redenen overvloedig aantonen . >Zïfr l, ' a figuur niet gehadt, toen't zich in't blaafiJ5 yerZüde maarln'r £S herS do0"rekke,n T6™"- Z° h« «e u ~^ C ™« ffltete^feSf' dan geeft het niet ^er een dlife
? Uyt' maar eCn dunder> cn doorfchynende by„a vloeibare fSg! |
|||||
Deze
|
|||||
ii6o ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER .■
Deze aandachtig onderzocht hebbende , zal 't gemakkelyker zyn 't
vocht te zkn^ 't welk door de pypies van dat aanmerkelyke , wytuyt- geftrekte, en wonderbaarlyk gekronkelde vlies van den inwendigen neus% onophoudentiyk nederdruypt. Gy zult in twyffel Haan , wanneer gy zult gezien hebben, waar van daan zo een menigte van fnot voorkomt, die hier van alle kanten uytfchiet: Maar hoe z.er is de wyze van dit vocht verfchillende van die, welke wy zien elders uyt de eenvoudigfte Klieren te voorfchyn gebragt^ Want het is doorfchynende, lymig, laf, zonder zout, zonder reuk , zonder fmaak, glibberig , naauwlyks olie- agtig, gemakkelyk met water te mengen , en door 't uytdrogen tot een harde knobbel verhardt wordende , of tot taye korften ftremmende, niet ongelyk aan \_lemte~\ de dikke flymige vogtigheit der ogen , eindelyk ilymagtig, gewifïelyk in aart grotelyks van al 't voorgaande verfchillen- de. Dog zodanig een vocht vereifchte de nootzakelykheit van 't werk, 't welk de natuur door de kracht van 't zelve uytvoert. Het hout in zyn lymigheit vaft alle fchadelyke dingen, die, opgenomen in de lucht, tot in de long zoude vliegen, ftuyt dezelve 3 weert ze van de long af, en laaf de aldus gezuyverde lucht tot in 't binnenfte van de borft door- trekken ^ ondertmTchen beftrykt het zodanig de zenuwen, gefchikt tot het volbrengen van den reuk, zeer dicht by uyt het herflenmerg voort- komende, door den omtrek van den gehelen neus verfpreit, byna bloot- ftaande, en aan alle ongemakken des luchts zeer veel onderhevig x dat het haar befchermt tegen de fcherpigheden , voor droogte behoedt, vogtig, los, en zeer bequaam maakt tot een fcherp gevoele -, maar te gelyk bezorgt het ook voornamentlyk dit, dat het allerklynfte reuk- deeltie gehegt in 't reukeloze lym , bequaam is om aan deze zenuwen zyn gevoelen, op een plaats lang genoeg blyvende, en hangende , in te drukken.
Het Jlymige vocht omtrent het achterfte van de tong*> de amandelen^
de kiy de zydclykefylaren, het beweegbare, dikke , fponsagtige , ne- derhangende vlies van't verhemelte-, het vocht, 't welk omtrent het uyt- wendige, inwendige, achterfte, voorfte, zydelyke gedeelte , en kraak- beenderen van 't ftrottenhooft uyt diergelyke zakies voorkomt, komt het allernaafte met de fnot van de neusgaten over een , nogtans enigermaten daar van verfchillende: want het krygt zo licht geen leeragtige taayheit, als de fnot, maar door zyn groter dunte en hierom beweegbaarder glib- berigheit, maakt het, dat het aan alles, 't welk alhier toegebragt wordt, zodanig een gladde baan verzorgt , dat 'er niets vaft of opgehoude kan worden. Diergelyk een fmeerzeï, dog ondertuffchen vloeibaarder, heeft de
|
|||||
\
|
|||||
HET MAA.KZEL DER KLIEKEN. uSi
de Scheler in de holligheic van de lucht Pyp, en de daar uyt voortge-
brachte longepypies , geplaatft , 't welk van aart wederom van alle de voorgaande verfchilt. Ja een geheel ander zoort van fmerig vocht bezet de beurfies van de Jlokdarmsklieren, dewyl dit, van de natuur van'tfnot een wynig afwykende , en meer hellende na de eigenfehap van 't gladde longfmeerzel, by na een aart heeft tuiïchen fnot en longfmeer, en zit zo duydelyk in zyne huyfies , dat het ineen verfch lyk van een gezont,door een geweldigen doot geftorven menfeh, eens en andermaal argevaagt zyn- de, met een dubbelde, en wederopkomende overvloet, als men drukt, zich opertbaarr. Maar wanneer gy uwe Ogen door de maagpyp heen tot in hollighcit
van de maag toe gewent zult hebben, waarlyk aldaar zullen u voorkomen vry kenbare, en talryke beurfies, welke voortbrengen, en tot gebruyk van de maag verfchaffen een vocht, zeergelyk aan dat van de maagpyp, zo even gemelt, maar Iymiger, en bygevolg vafter aan 't binnenftevlies zittende, zo dat het bezwaarlyk volkomen daar van afgefchraaptkan wor- den ; dit is omtrent debovenfre mont van de maag overvloediger: dewyl aldaar talryker beurfies duydelyk aangemerkt worden» Daar na neder- waarts gaande door de engte van den twaalfvingerigen darm,en van daar omzwervende door de bogtige omwegen van'tgeplooy de gedarmt e, ont- moet men overal diergelyke napies, in de inwendige oppervlakte der zei- ver, gelykals by trappen hier en daar in de dunne darmen verzamelt, maar in de dikke eenzaam en afgezondert; deze bevatten zeer overvloedige vochten, welke volkomen de fmeerzels van de maagpyp en maag verbeel- den ; behalven dat het vocht langzamerhant dikker, en iymiger wort, hoe 't meer na't onderde vanden kronkel, of endeldarm nederdaalt, op welke plaatze wy deze beurfies, tot vry wyde groefies uyfgeftrekt, zo aanmer- kelyk ontmoeten, dat ze dikmaals dooreen ongelooflyke menigte van ver- gaderde flymopzwellen, en daar mede vervult zyn , zo dat de geneeshe- ren zomtyts verbaaft (taan op 't zien van zo een overvloedige uytgelofle lytnigeftof. Van daar wederom na de uyterlyke rimpels van den sfars in wel geftelde, en aldaar holle, uyt een eeltagtiger vlies gemaakte, en zeer klaarblykelyk te ziene groefies, verneemt men een droger zoort van een dikker vocht, 't welk langzaam meeren meer taay wordende, fchynt de gedaante van door water afgefpoeït, in de zon gezet, en daar door wit ge* worden Wafch te verbeelden. Terwyl te gelyk de \_fmus inguinnm S> tiatium~\ vouwen van de Ite/fenen billen bezet worden van kïyndere, en uyt de 't zamenweving van een fynder vliefie toegeftelde doolies, zeer gelyk aan die, welke de natuur geplaatft heeft in de vouwen van de neus- I iiiiii vlcu-
|
||||
ü62 ONTLEETKUND1GE BRIEF OVER
vleugels in't aangezicht, en de hollen der oxels: in deze wort ook gebo- ren dat fynder ilach van fmeer, 't welk aldaar reets hier vore befchreven is: men vint'er zekere vethuyfies byna gelyk aan die van 'tmethaayr bezette deel van 't hooft: namentlyk de fmeerbeurfiss dampen geftadig alhier een olie uyt, óie van de voorgaande wafch zeer grotelyks verfchilt. Wie vervolgens, gelykerwys 't een Natuuronderzoeker , en Genees-
heer niet qualyk voegt, de onreinigheden overweegt , welke in de huy- fies, zittende onder de bekleetzelen van de Voorhuyt, verzamelt wor- den, het gehele roeden hooft bekladden 3 en met een fterke lucht befmet- ten; hy zal zekerlyk bevinden , dat het aldaar afgefcheide vocht ten hoogfte ftrydig is met al dat gene, 't welk ergens gevonde mag worden: 't is wit, het Hinkt, naauwlyks kan 't met water afgefpoêlt worden, het wort lymig, en verandert in byzondere taye velleties , vaft zittende aan 't zeer tedere bekleetzel van 't hoofie j met opzet heb ik deze ftofFe uyt de beurfies van de voorhuyt afgeleit, en niet gefproke van de reuk- gevende Klierties, alzo door den zeer naauwkeurigen Engelfchen Ont- leder Tyfon genaamt, geplaacft in de kroon van 't roedenhooftie , als de eerfte winkels van dit fmeerzel : want men kan aldaar niet licht ware Klieren gewaar worden, maar liever een menigte van zeer fcherp ge- voelende uytpuylende zenuwtepelties, gelyk gy zeer wel over lang ver- haalt hebt, dezelve aldus aangemerkt en vertoont te hebben. Doch even- wel zyn 'er redenen , welke, om de waarheit te zeggen, my nootzaken, dat ik menigmaal hebbe getwyffelt; of niet de voornaamfte veelheit van deze mannelykheits onreinigheden geboren wiert in de holle groefies van den pisweg, zo fraay van den zeer beroemden Morgagnï afgebeelt, Adv- 1. T, IV. F, IV. B. C. D. en de aldaar van Cuwperus enTerrarieusont- dekte Klieren, waar van daan ze in den pisweg gebracht , en door des- zelfs mont overgevoert * onder de voorhuyt vaftgehouden , en door de beweeglykheit van deze te ruggetrokken, vergadert worden ? GewifTelyk in befnedene is hier ter plaatze naauwlyks een laftige droeflem, als mede ten tydq van een CParaphimo\fis , terwyl 'er een zeer moeyelyke overvloet van vergaderde {k>ffe altydt in een 'Phimojïs gevonden wort. Wat het ook zyn mag, hier uyt blykt de oorzaak, waarom deze fterkruykende ftoffe in Menfchen , die onder een heete luchtftreek leven , goor wor- dende , menigmaal fmertch in de fchamelheit of roede verwekkende, een affnyding van de voorhuyt gebiet. Maar 't gene in dit werk waarlyk verdient aangemerkt te worden , is voornamentlyk dit5 dat in de vrou- wen 'm ds binnenfte oppervlakte der vleugels, alwaar dezelve in de ge- ikante van oogluykende Kymphen legt op't inwendige gedeelte derfche- de,
|
||||
l HET MAAKZEL DER KLIEREN. : u6}
de, en den mont van den pisweg, als mede in 't fponsagtige uytpuylen- de lichaam, 't welk door de rouvvigheit van zyn rimpels zichtbaar, de opening van den pisweg onder de vleugels gelegen omringt, en befchermr, ja eindeiyk in de holligheit van dien pisweg in de Vrouwen een over- vloedige ftofFe vergadert wort, waarlyk in alle hoedanigheit met die der Alannen overeenkomende j deze verfchilt klaarblvkelyk zeer veel van dat vocht, 't welk de inwendige fchede beftrykt. Zie Morgagni Adv.1* T. III. e. e. *. H. In der daat deze wel ingeftelde vergelyking bekrach- tigt eenigermaten het bovengemelde gevoelen : dewyi voornamen tl yk omtrent de wegen, daar de pis doorgaat, dit uytnemende fmeerzel in beide de geflacht en altydt by zonder gevonden wort. Dog de verdere onderzoeking van deze zaken laat ik aan uwe fcherpzinnigheit over. 't Zoude niet moeylyk wezen, meer zoorten van zodanige vochten,
en derzelver verfcheyde gedaantens te befchryven, indien men alles door- wandelde , maar ik vreze , dat den Brief al te groot zouden worden. Dog ik oordele, dat uyt het nu gezegde genoegzaam blykt de andere bewysreden van Malpighius , ftellende, dat 'er over al zodanige Klie- ren zyn: nademaal men over ai ziet een vocht onder bepaalde uytloospy- pen verfchuylen, 't welk dikker is, als dat zulks in de uyterfre vaaties, van een flachader voortgefproten , zou konne zitten. Derhalven heeft deze brave Man, fteunende op een dubbelt en krach-
tig bewys, het nu verhaalde vaftgeftelt: maar wederom is hy op nieuws in zyn gevoelen gefterkt : terwyl hy overweegt de Ziekt ens , welke de zo even befchreven Klieren bevangen : want zo gy die alle aan- dagtig onderzoekt, fchynt de ftofFe zelfs, en de figuur van dien op 't klaarblykelykfte den gernelden toeftel aan te wyzen. Overweeg, bidde ik U, dat byzondere gezwel , 't welk de Heelmeefters aanmer- ken in 't haayrige gedeelte van 't hooft, het bekkeneel bekledende, en dat zy een \_talpa'\ molge&wel noemen. In der daat aldaar wor- den de hier te vore afgebeelde fmeerblaafïes, zynde nu met een minder vloeibare itofFe opgevult, eerft een weynig door de dikker wederhoucje ftorTe uytgezet, derhalven zwellen ze op , zy bieden tegenifant> en al- dus drukken ze uyt dat gene, £'t welk het vloe/baarfte in 't blaafie over- vloedig was, maar het dikker verdikken ze des te meer. Gevolglyk het verfche vocht, door de affcheiding in deze blaafies nedergeftort, hegt Zich lichtelyk aan dit overblyfzel, waar door 't gezwel geftadigin grootte roeneemt, het blaafie meer vervult, meer uytgezet, en, dat te vore naauw- lyks zichtbaar was, nu groot wort. Ondertuüchen deszelfs ftofFe , we- derhouden zynde, wort meer en meer overvloedig, en te gelyk minder liiiiii 2 vloei-
|
||||
utf4 ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
vloeibaar. Om dat het bekkeneel, gelegen onder de opzwellende klier, zyn-*
de bolronten hart, niet kan wyken ■, maar de bekleetzelen , die hier ter plaatzen by na enkel vliezig , en vry zacht zyn, leggen bovenop 't gezwel; daarom wort nootzakelyk dit van onderen gedrukte, zachte gezwel bul* tig enbreet uytgefpreit; het vlies van 't blaafie wort fchielyk hart,en te gelykdik, drukt de bloetvaten, doet het bloet ftilftaan, hier om verwekt het een zwarte couleur: en van deze gelykenis verkrygt het zyn naam. Ik hebbe een menigvuldige gelegentheit gehadt om deze gezwellen te befchou- weii3 maar in derzelver middelpunt is altydt een klyne, enkele pyp ge- vonde, waardoor het molgezwel, fterk gedrukt zynde, een taye vogtig- heit uytftort, welke in den doortocht door deze engtens de gedaante van een worm aanneemt» Wanneer ik deze gezwellen , nu groot geworden zynde , hebbe laten uythalen $ was het vlies van alle kanten gefloten ,. opgevult, en met een enkele klyne uytloospyp voorzien, Laten wy ons , zo gy wilt, daar van daan begeven tot de \_grandines~\ ba-,
gelgezwellen, weegfcheeties van de Heelmeetiers genaamt, in de randen van de Oogleden voorkomende. Tonen deze gezwellen niet klaarblykelyk een oprechte eigenfchap van Klieren, alhier geplaatft, aan? GewifTelyk zy zitten alleen op de randen der Oogleden ; vanbuyten i bedekt met een harder huyt, verheffen zy zich tot een bultig gezwel : maar wanneer gy de binnenfte oppervlakte van een omgekeert Ooglidt, alwaar 't tegen 't oogaanzk, wei zult ingezien hebben ; verfchynt dan aldaar zeer duyde- lyk een ront, vry hart, uytpuylent, witachtig geel knobbelde. Voor- waar ik zou naauwly ks geloven, dat 'er Imant is, die, dit gezien hebben- de , nog zoude twyffelen 9 dat dit was het blaafie zelfs, verwydert door de verdikte ftofTe, welke natuurlykerwyze, eerft langzaam en fpaarzaam doorde klyne pypies van deze hagelsgewyze lichaamtiesuytzypert, om de randen der Oogleden te befmeren, die alhier met een dun [perkhondriitm^ kraakbeenvliefie bedekt zynde, door een geftadige ftoting zoude moeten worden befchadigt. Zomtydts worden ze hart, en met hare fteenagtige rouwigheit ,en fcherpe vry ving beledigen zy het aangewaflchen en hoorn- vlies j maar dan, zo zy, het inwendige dunne vlies van 't omgekeerde ooglidt opengefnede zynde, daar uytgenomen worden, komt'ertevoor- fchyn een enkel, blint, dikker vlies, gemeenlyk fponsagtig, ook wel wat kraakbenig, vervattende een taye en vry droge pap. Anderzints, indien'er een zachte, en alhier heilzame ontftekingbykomt, het gezwel tot etter overgaande -, verdwynt het vlies van 't blaafie, en aldus wort étz€ quaal zeer dikmaals van zelfs uyt de natuur gemeenlyk weg ge- j*orneB. |
||||
HET MAAKZEL DER KLIEKEN. uèf
Ja dat de zeer tedere huyt van 1t aangezicht, die zo eenvoudig fchynr,
over al zodanige beurfles heeft, blykt duydelyk genoeg, dewyl ze ook in dat gedeelte des huyts, alwaar dezelve het aller tederïte is, namentlyk onder het onderfte ooglit, menigmaal voorkomen, 't Geheugt my, en zulks is niet langgeleden, dat daar ter plaatze gegroeit was een wit,ront, taay , hart, groot gezwel, 't welk het aangezicht vaneen jong Edelman mismaakte, en geweldig aangroeide $ het hadde in den top van zyne op- pervlakte een zeerklyn pypie, 't welk naauwl)ks groter was,als een na- tuurlyk zweetgaatie van 't aangezicht. Ik poogde, door de hant van een heelmeefterdehuytopengefnede zynde,den gehelen omflagh, en te gelyk het gantfche lichaam van dit zo hart gezwel met drukken door deze won- de uyc zyn plaats te floten. Maar, dewyl 'er ruuwer gedrukt wiert, za- gen wy, dat den te vore nauwlyks zichtbaren pyp van den top verwy- dert wiert, en dat 'er door deze een zeer taye ftoffe, waarlyk in een grote menigte,uyt!iep, welke met deze engte te doorgaan de gedaante van een zeer lange aal aannam. Zeker toen heeft men door een zilver ingeftoke provec ontdekt een ronde, nu ledige , holligheit, maar zodanig hart, dat dezel- ve op 't aanraken van 't provet byna weergalmde. Dit aldus kraakbenig beflag of bekleetzel door kracht van de {Japis caufticus S. infernalis\\ by- tendefieen , gemaak van zilver en /Ierkwat er, en door ingeftoke koekies van den Menipleifter van Vigo, verteert zynde, is'er een fraye genezing van deze quaal opgevolgt. Iets diergelyks quam my in een. Engelfch Edelman , die waarlyk een
mooy Heer was, te vore} wien een klein knobbelde in 't topie van den neus uytfteekt; als Jiy 't zelve wat fterk drukt, ontlaat zich de overtollige ftofFe. Maar aanftonts groeit 'er op nieuws een harder, als 't voorgaande, ge- zwel, kraakbenig, op 't aanraken geluyt van zich gevende, veel fnelder aanwafTende, met jeukte, brant, rodigheit, nu iets quaadtaardigs tvoor- fpellende j met de punt van 't lancet wort 'er een kleine fnede in.gege- ven, door welke de bytende fteen ingebragt wort, die het harde bolron- de vliefie, de taye ftofTe bevattende, verteert heeft. Aldus is hyvan die gebrek herftelt, 't welk zeer klaarblykelyk was ontdaan in'tb laaiie, dat natuurlyker wyze aldaar de nu te vore befclireve ftofFe in zich begreep. Maar hoe dikmaals is 't gehele aangezicht door affchuwelyke puyften, waarlyk als eene buyl gezwollen? dan eens verzwerende, maar ander- zin tseen meelaatsagtige ruydigheit verbeeldende. Deze, zomtyts ver- drietige, zweringen en puyften befchouwende, meene ik, volkoire te begrypen, dat den gehelen hoop dezer gebreken beftaat in ontaarde on* der de kuyt gelege klieren, die wel in grote zyn aangegroeit, echter liïiiii 3 den
|
||||
iiG6 ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
den eerften aart van't te vore kleinder maakzel aantonen. En dat ze zo
zeer niet zyn een uytwerking van veranderde vaten, als weleen niaakzel vaneen te vore natuurlyker wyze gewezene blaafie, alleen door verwyde- ring nu zo groot geworden. Ook de \^atheromata\ pap, \_melicerïdes~\ honing 3 & [freatomata'] fpek of fmeergezwellen ichynen volkomentlytc de tegenwoordigheit van zodanige klieren, door de plaatzen in en onder de huyt verfpreit, aan te wyzen : dewyl de twee eerfte, in haar eerftea opkomft, maar een klein en ront knobbekie of buyltie verbeelden, altyt op die plaats, alwaar zodanige blaafies natuurlyker wyze voor af zyn ge- weeft. In deze zit altyt waarlyk een ftoffe, die'er zeer wel na gelykt, dog wat dikker, als voor deze by gezontheit in dezelve klier gewoon is onthouden te worden. Maar wanneer zy meer aangroeyen, verdikken zy de ftofTe, en vermeerderen altydt de dikte van haar eigen en natuur- lyk vlies , en te gelyk de hardigheit: waar door zy dikmaals zo onmatig groot worden j echter maken zy maar een enkele holligheit van een een- voudige figuur, en behouden altydt in haren top een overbly fzel van den voor heen gewezene uytloospyp. Dog als zy , de huyt opengefneden zynde, van de kleine vaaties, daar ze zich aan vafthouden, afgefchyde worden, wort'er een enkele eenvoudige zak uytgehaalt, onder zyn dik- ke en eendaantige omtrekt vervattende een eenvoudige, by een vergader- de, taye ftofTe. Deze, zo zy wit is, en taay, verbeeldende een deeg of pap, wort in 't Griekfch Atheroma , zeer wel een ^Papge&wek ge- naamt. Maar indien ze geelachtig is, vloeibaarder, en een klomp als wafch in honing gefmolte gelykende, dan wort zy met recht. Meltceris dat is, honinggezwel gezegt. Welke gezwellen zeer menigvuldig, en by na over al in de uytwendige , ofte ook wel inwendige delen van *t lichaam "voortkomende, van 't eerfte begin tot den uyterften aanwafch toe in 't vervolg by trappen van aangroeyen , en verfchyde ondertuf- fchen ontftane verfchynzelen onderzogt zynde, leren zo klaarblykelyk, dat dit een gebrek is van een taay wordende ftoffe in zyn eige, natuur- lyke, en van tydt tot tydt verwyderde holligheit, zo dat niemant, die vry is van vooroordelen , en kennis van de zaak heeft, anders kan gevoe- len j enzekerlyk ik oordele, dat gy ook, diQ deze gezwellen zo menig- maal hebt aangemerkt, zo menigmaal onderzogt, veel meer gelooft, d^t dezelve ontftaan uyt een vcrwyderdt vliezig hol, aldaar van de natuur zelfs gevormt, als dat gy zoudt willen denken, of dat ze aldaar verfch jreboren , of uyt een vaatie aan zyn uyterften verftopt, endaar door ver- andert, zodanig gemaakt worden. Wie zich met naauwkeurigheit hebben toegelegt op 't kennen en ge-
nezen |
|||||
(
|
|||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1167
nezen der ziektens van s'menfchen lichaam, die hebben daarin, behal-
ven de drie byzondere gezwellen , binnen een eigè bekleetzel hare ftoïïe bevattende, nog een ander zoort gevonden } maar wat naam 't zelve ge- geven moet wórden, is my ombekent. Jk zal 't befchryven, laat hy 't daar na noemen, zo als iemant zal oordelen te behoren. Zedert enige maanden geleden is 'er by my gekomen om te raatplegen een in haar der- tig jaren gaande, tedere, anderzints gezonde, en fraye Juffrouw. De- ze groeide in 't linkerdeel vanden hals, dat van 't bovenfte van 't bord- been tot den top des fchouderblaats zich uitftrekt, een wit, zacht, py- neloos, kout, gezwel, met zyn geheel lichaam enigzints beweegbaar, binnen korten tydt zo verre aangroeyende, dat het de grootte van een hoen- det ey te boven ging. Maar het lag veel dieper, als my geheugc an- ders ooit gezien te hebben Waar door 't ook moeilyker was om over deszelfs natuur te oordelen ; fchoon 'er geen klopping in aangemerkt wierde, nog gebarfte of fpataderen aan zyn omtrek verfchenen. Dewyl 't winter was, en de zaak niet klaarblykelyk genoeg, heb ik haar gera- den , na huys te keren , het deel dagelyks twee malen te ftoven met [pofcd] gewaterde azyn, bereit met falArmon^ en te dekken met het empk Meldoti, gemengt met een gelyke veelheit van gefmolte Galbanum -, Voorts, als de quaal haar daar toe nootzaakte, datzy omtrent de lente wederom zou ko- men. Zy is dan op dien tydt wedergekomen, en heeft wel het zelfde ge- zwel vertoont, maar nu zo groot, dat het veel groter, als een ganzen ey was, ja zelfs de werking der naburige delen ,voornamentlyk in .*t doorflik- ken grotelyks belertede. 't Was vry zelrzaam: want gedrukt zynde , ver- beelde het volkome een te rugwykent water,op dewyze van golven, nog- tans zodanig, dat het aldus wel door de verandering van figuureen vloei- baar vocht te kennen gaf: maarondertuffchen, het gehele lichaam gedrukt zynde niet verdwynende, leerde het, dat al dat vocht in een enig ontfang- plaatfie vaftgehouden wiert. Ik wilde,dit gantfche gezwel in zyn geheel door de geopende bekleetzelenuythalen. Maar vcor misleiding beducht,dat miflehien een flachader, of ader, door bloet uytgezet dit gebrek veroor- zaakte, fchoon ik zelfs anders oordeelde, en overlang gedacht hadde, dat het een wateragtig gezwel was; heb ik gewilt, dat den HeeJmeefter de bekleetzelen 't zamegev ouwen, en fterk van de oppervlakte van 't gezwel om hoog gelicht hebbende, van boven tot beneden met de punt van 't lancet openfnyden, en aldus een lange wonde, gaande van den top des fchouder- blats na 't bovenfte van 't borftbeen, maken, en aanftonts verbinden zou* Dit gefchiede; s' anderen daags wederkerende zie ik een groot gezwel door de randen van de wonde uytpuylen, welkers oppervlakte dik, en fponsachtig fchecn.
|
||||
1168 ONTLEETKUNDIGE BRIEF.OVER
fcheen. Maar te gelyk vertoonde de grootte van de quaal zelfs zich zo groot, dat 'er, indien 't uytgelicht moeft worden, zékerlyk een wonde van den top des fchouderblats af tot aan den hoek van de onderfte kaak naauwlyks voor dat werk zoude genoeg zyn geweeft. X3ndertuflchen puylde dit gezwel yder uur door de opening van de wonde, meer uyt , met een grote miert, door de trekking der wonde veroorzaakt. Derhal- ven heb ik "'t bekleetzel door de punt van 't lancet langzaam laten open- fnyden, dog eerft voorzigtig, en met een zeer kleine mede: opdat,zo 'er mogelyk bloet uytquam , zulks zou konne bedwonge worden. Gy £Gudt niet geloven , hoe moeylyk dit was om te doen : zo groot was de dikte van dat vlies, gewifïelyk vier of vyf linien halende. Doorboort zynde, gaf 't een ft room van fpringent geel water, by't vuur rt zamenrun- nende, en ineen grote menigte uy tlopende j toen meteenprovet onderzogt hebbende, bevonde ik een grote holte, van alle kanten gemaakt uyt een dik vlies, overal gefloten. Dit is daar na, door ingeftoke wontkufTen- tks uyt geplukt linne, en Meniekoekies , tot een fterke vertering ge- bragt,zeer gelukkig genezen. Maar naderhant, hebbende lang gepeinft over alle zaken, welke men in dit voorval heeft konnen aanmerken, heb ik my gevoelt by na tot die gedachten gebragt te wezen, dat *er in de bin- nenfte delen mogelyk ook diergelyke klieragtige, holle, zakieszyn,hoe- danige in debuytenfte fchynen gevonden te zyn. Nogtans dachtik, dat deze niet opgevult wierden met zo een lymig, maar gewifïelyk een dun- der en vloeibaarder vocht, 't welk in 't vervolg, en door zyneoorzaken ver- dikt zynde, niet konnende uyttocht krygen, aldaar door een gelyke noot- zakelykhek weyagtige en wateragtige gezwellen voortbracht. En aldus heeft de befchouwing dezer zaken onslangzamerhantgevoert
tot \hydatides\ de water blaafies. Welke bolronde gezwellen eerft wor- den opgevult met een vloeibaar \Jympha] water ,allengskens onraarden- de op verfcheide wyzen in couleur en dikte. Deze blaafies zyn over al toegeüoten, van alle naburige delen geheel en al fcheibaar, echter ook dan nog haar vocht behoudende : en bygevolg fchynen zemy zeer klaar- blykelyk aan te tonen , dat 'er zodanige klieragtige blaafies in debinnen- fte delen van 't lichaam over al tegenwoordig zyn, en in hare holligheit vafthoudende deze dunne vocht, 't welke aldaar zolang vertoeft, tot dat het eindelyk daar vandaan door uytloospypen gebracht wort radieplaat- zen , tot welkers gebruyk de Schepper het fchikt. JNademaal deze waterblaafies in alle delen van ons Lichaam, zo inwendige als uytwendi- ge gevonden zyn, en dikmaals de ingewanden zelfs geheel en aldaar in verandert worden3 is 't waarfchynelyk, dat 'er overal, ook zelfs in de in ge-
|
||||
;HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1169
ingewanden, [glandulafirofa & iympbatic4~] Wey en Warer&Iieréi]1,.
dog zeer klein, van de natuur gemaakt zyn, en, fchoon nog niet genoeg verklaart, echter een nootzakelyk gebruyk hebben. Befchouw zelfs eindelyk met my het SpeègezweJ, Gy erkent, dat
het vet door de kleinfte flagaderties van 't bloet afgefcheiden, in de holle blaafies van 't vetviies geftort, aldaar vormt ronde blaafies \ met vloei- baar vet opgevult. Gy zegt, dat 'er uytlozingen zyn , waardoor de dikmaals lang vergaderde olie wederom uytloopt. Oy verzekert, dat het water, in plaats van olie, in deze ontfangen een [avafatcd] Water- zucht maakt. Zo menigmaal derhalven deze vette olie, dikker worden- de, en ontaardende meer in dehoedanigheit van een wynig tayer fmeer, kan zo vaardig niet door zyn uytgang heen gaanj als 't daar na aangroeit en hart wort, brengt het in de Varkens affchuwelyke hageltiesoigorties in *t fpek voort, welke in de Menfchen ook niet ongemeen zyn , & zom- tydts zeer groot uytwaflenj dan toont het opregte \^cellutd>~\ blaafies of huyfies aan , dewelke gy zo fraay in 't gehele maakzel van 't vetvlies ontdekt hebt. Maar hier vinden wy ook net het zelfde, dat wy befpeu- ren insgelyks in een papgezwel , honinggezwel, en waterblaas plaats te hebben : want het fmeergezwel aangroeiende, en dat dikmaals boven maten, verdikt wonderbaarlyk het van naturen zeer fyne vlies van'tvet- huyile, zet het zelve, 't welk wegens zyne fynhek onzichtbaar was, tot een grote uytgeftrektheit uyt, en vervult het gelykelykmet een taay vet. Dog dit fmeer kan ook uyt deze gehele holligheit door een ge- maakte wonde uytgedrukt worden, alleen achrerblyvende zyn enkel vlies; Ja dit gezwel van 't ontaardende vet kan ook gemakkelyk van denabu* rige delen in zyn geheel afgefcheiden worden. Tonen deze zaken niet klaar, dat het zeer waarfchynelyk is, dat in de voorgaande ook zoda- nig gefchiet, als een ygelyk ziet alhier te gefchieden ? namentlyk dat deze quade uytgezette blaafies geen ontaardende uyterfte eindens der vaten aan wy zen. Ik zou te wytlopig zyn, indien ik de fihurfpuyfies-y de knobbeltjesoï
, knoQpgezwelletjcs m den aars, of fchede, en miflehien beha 1 ven deze nog meer andere zoorten van gezwellen verklaarde .* Maar ik mene met Malpjghïus\ dat men voor zeker vaftftellen kan, dat'er zodanige een- voudige, vliezige, kleine blaafies in 't menfehelyke lichaam zyn, waar in verfcheide afgefcheide vogten vervat worden , van 't bloet, van \fe- rum] dewey, van [lymj>ha~\ 't water , ofte andere vogten afkomende , om aldaar te konne worden bewaart , en in de zelfde plaats op zekere wyzen verandert zynde, tekonnen dienen voor die gebruykeo , tot weL Kkkkkkk kc
|
||||
nyo ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
ke de Schepper haar fchikt, en welke een fcherpzinnige onderzoeker eindelyk ondervinden zal. Want nergens anders verfchynen zy menig- vuldiger, als waar de delen voor de ongemakken van de lucht bloot ge- ftelt worden, gelykerwys in 't aangezicht, en voornamentlyk in dat gedeelte , 't welke boven de anderen uytfteekt, te weten 'het uyterfte van de neus. Wanneer de lucht door de neusgaten ingetrokken , De luchtpyp, longepypen, en longblaafies ingaat, doet zy nergens aldaar de delen geweldiger aan, als hier terplaatze: waarom daar ook de groot- fte overvloet van zodanige werktuygen gevonden wort, Maar ook die grote menigte der zenuwen , welke tot den reuk en niezing dienen , zyn- de byna ontbloot van bekleetzelen, op dat ze des te fcherper konne ge- voelen , vereifcht een fmering van dit, fmeerzel , 't welk in biaafies bewaart wordende, ter bequamer tydt de nootzakelykheit van 't deel te hulp komt. Wederom hoe fyn, hoe naakt, hoe ras geraaktzyn de ze- nuwen, welke door het inwendige deel van hfirottenhooft en longepy- pen verfpreit worden, alle ogenblikken aan de prikkelingen van een zo koude lucht onderhevig.? deze konnen waarlyk naauwlyks een ogenblik des tydts dieri verzagtenden balfem miflen. Wanneer men in de mont*, keel j Jlokdarm , maag, darmen, fcherpe , ruwe,! warme, raauwe, har- de , koude dingen , dikmaals zo onbedachtelyk , en fchielyk doorlaat, zouden deze delen zo een groot ge welt zonder een gedurig over 't hooft hangent gevaar niet konnen uytftaan,indien'er dit geneesmiddel niet by was. Hier om zien wy,dat depislyders^pisblaas^npisweg in beyde de geüachten, als mede de endeldarm,< met zodanig een overvloedige flibbe beftreken wor- den. Ja ook in wat plaats van 't lichaam een geftadige vryving de delen be- fchadïgen zoude , worden door een geiyke konft de fchadens , daar uyt zullende voortkomen, verhoet; 't welk zo in de inwendige als uytwendige delen klaar blykt. Alwaar de beweegbare neusvleugels gehegt worden aan de delen van 't aangezicht, welke door de fpieren gedurig bewogen moete worden, dampen deze talryke blaasjes door onzichtbare groef jes een zachte olie uyt: om de zelfde reden vint men ook achter de Oren, bydeOxels, liejjen 3 de vouwen van de billen , de voetzolen , hantpalmen^ het in-, wendige van de voorhuyt, en fchede der vrouwen, altydc een diergelyke vochtigheit. Wat zal ik zeggen van de ilymhuysjes, by de banden in- wendig in de gewrichten over al geplaatft ? In der daat alles is daar net op dezelfde vvyze geftelt. Zelfs de Te zen der fpieren worden in de fcheedens omvangen , welkers binnenfte oppervlakte met geiyke fmêer be- ilreken wort, 't welk zodanige aldaar gelegene blaasjes verfchaffen en livtftorten»
. , Maar
|
|||||
• \
|
|||||
HET, MAAKZEL DER KLIEKEN. " uyt
Maar gy zult zeggen, dat gy zelfs dit alles erkent. Dat weet ik, en ik beken 't. Dog zo gy vraagt, waarom ik dan alle deze dingen zo uytvoerig hebbe aangehaalt ? de reden hier van is deze , op dat de Le- zers weten, hoe grondige bewyzen de wyze Malfiighiits zeer voorzigtig gébruykt heeft, om de waarheit aangaande deze delen te verhalen $ ja ook om daar door geleert hebbende de reden, hoe de aller eenvoudig- ïle kliertjes gemaakt worden, zich zelfs wetten voor te fchryven, vol- gens welke hy de t'zamengeftelde zoude onderzoeken. Alhoewel 't on- dertufTchen waarachtig is, dat hy zo veel niet over 't maakze! der zel- ver aangetekent heeft; evenwel heeft hy dit gefchreven, dat die huysjes gemaakt worden uyt een vlïezigen omflag, 't welk vormt een holte, van figuur op verfchyde plaatzen zodanig verfchillende, dat het hier een bolronde, daar een rontachtige figuur heeft, op een andere plaats als van linzen} dat 'er eyronde gevonde worden, en ook langwerpig ronde zyn, dat ze zomtyts de gedaante van een blint darrnpje verbeelden. Dat ook de uyterfte eindens der flagaderen dezelve blaasjes genaken , in der- zelver vlies verfpreit, aldaar netsgewys gefchikt, van dit vlies zelfs on- derfteunt worden, en daar dan, of in de kleinlïe aderen eindigen, in welke zy de groffte delen van 't toegebragte bloet ftorrenj of verande- ren in dunne, korte, zachte pypjes, zodanig op yder ftip van de hol- le oppervlakte van dit vlies eindigende, dat ze van alle kanten met ha- re opene montjes een dunne vocht in den bnyk van't blaasje uytdampen, en geftadig uyt werpen > ja ook dat de takken der zenuwen aldaar ver- fpreit, met een diergelyken toeftel voortgaan. Maar 't gene men 'm de- ze fraye befchryving voor al aan te merken heeft, is dit, dat hy zegt, dat alle deze zeer kleine uytlozende vaatjes, met malkanderen befchouwc zynde, aldaar een pypagtige wolle uytmaken. Derhalven is men ten onregte gewoon by de geneeskundigen te zeggen , dat dezen braven fchryver ftaande gehouden heeft, dal de -vogten door hulp der klieren van't fagader/yke bloet afgefibyden worden-, nademaal hy in tegendeel ftelt, dat de uyterfte eindens der flagaderen , tot een pypagtige wolle verdunt, zelf met hare opene uyteindens de fyne vogten in de hollig- heden der klieren ontlaften i en dat by gevolg de fchetding in deze klte- ren gefchiet) maar niet door ddze te weeg gebragt wort j zyn gevoele is dan, dat de fcheyding van yder zodanig., vogt in V by zonder al ge- ffhiet is in deze zeer fyne uyterfle fiyfjes der flagaderen ^ eer het vogt zelfs in de holligheit van 't blaasje nytgefiort is. De Edelmoedige Au- thëur heeft ook ondervonden-, dat de holte dezer werktuygen het aldus afgefcheydé vogt aldaar vafthout , verzamelt , verandert, bewaart ter Kkk kk kk 2 be-
|
|||||
»
|
|||||
ii72 ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
bequame tydt tot het gebruyk, en dan na buyten zend door een byzon- dere opening , wel wydc genoeg zynde , echter gemaugt door hunne weerhoudende poging, beftierende deszelfs verwyderinge , niet anders, als of zy op de wyze van een fluytfpier de deurgangen toefloten, Hy heeft 'er ook dit bygevoegt, dat de vogten op deze plaatzen aldus be- reit, door de zo even bcfchreve uytlooswegen , of buyten het lichaam - uytgeworpen , of in zekere andere holtens van 't lichaam uytgedrukt worden, en over al haar gebruyk hebben. Eindelyk heeft hy zyne vin- dingen omtrent deze eenvoudigfte klieren met deze aanmerking tot vol- maaktheit gebragt , dat derzelver velletjes, of met fpieragtig maakzel voorzien worden in haar buytenfte oppervlakte, waar mede zy hare al te grote uytipanning en al te grote opvulling beletten , maar ook de ontlading van 't ontfange vogt bevorderen -y of wel mogelyk in een eenig vlies zodanig geplaatfb worden, dat dit een fpieragtigen toeftel bo- ven, of ook onder zich gelegen heeft , op dat de buykjes dezer klier- ties, door de beweging van dien gefchut, en gedrukt, by die gelegent- heic voornamentlyk hare byzondere vogten uytftorten. Befchouw de groefjes van 't aangezicht, van de onderleggende aangezichts fpieren al- dus gefchut 3 beziet die van den flokdarm , maag , darmen , door deze omringenden fpierigen rok dusdanig uytgedrukt. Welke zaken alle waarlyk beveftigt worden door dit, welke gy, door
uwe wonderbaarlyke konft , zo gelukkig , zeer fraay naderhant ontdekt hebt. Want wat kan 'er gevoeglyker by het verhaalde aangemerkt worden , als dat de eindens der flagaderen op deze plaatzen gebragt, naauwlyVs ooit met het zelfde verfchynzel voortgaan, maar geheel en al zeer verfchillende over al op verfcheyde plaatzen gevonden worden , al- waar zy tot het maken van andere werktuygen overgaan? geïyk gy in't zesde Anatnm'tfche Cabinet, de derde 'uoorgefielde Brief, en elders rraauwkeurig hebt aangetekent. Vervolgens dat in deneerften, binnen- ftcn rok der darmen , dien gy het fluwele ofte noppige vlies noemt, de flagaderen uyt den vatigen rok aldaar overgebragt, zagt, moesagtig f en by na zappig geworde zynde, eindigen omtrent de aldaar gelege klieren, die rt u evenwel behaagt heeft valfche klieren te noemen > gy hebt ook aldaar grote \_pori~] tochtgaten gevonden , over welke gy u verwondert * fchynen deze nu niet te zyn langwerpige fnotbeursjes der da*men , van haar natuurlyke flibbe ontlaft , uytgedroogt, en dan een gedaante van breder openingen verbeeldende \ Waarlyk zo zaleen yge- }yk oordelen , die alle de dingen leeft , welke gy zo fraay , en met woorden en met figuren, befchryft in den eerfie Anatomifche Brief\ op- |
||||
HET MAAKZEL DER K LIEREN. 117.3-
de 331. en volgende Blatz., als mede in *t eer/fe Cabinet op de 501.
blatz. Ja wederom tekent gy aan dat 'er in de kronkeldarm valfche klieren zyn, aan den vaatagtigen rok vaftgehegt, en dat'er op die plaat- zen , alwaar deze zitten, de uyterfte flagaderen zeer veel in 't getal verfchynen ; zie de 507. blatz. van V gemelde Cabinet: elders zegt gy dat 'er in den blinden darm zeer veele klieren zyn ; in 't 4. Cabinet op de 616. en 61$. blatz. , dat'er overvloedige klieren , en vele groefjes of kuyltjes aan 't einde van den endeldarm gevonden worden, en op de 612. bluz., dat den mont van de baarmoeder in den gehelen omtrek met zeer vele diergelyke groefjes voorzien is. Ja ook in de maag zelfs fchynt gy volkomen de zelfde ontdekt te hebben. Want wat zullen wy anders oordelen van die naauwkeurige aanmerkingen, welke gy zo oprechtelyk verhaalt in't 2 Cabin. op de 542. blatz.) alwaar gyzegt, datdeuyterfte flagaderen van de maag, zynde zofyn, dargyzezappignoemt, in'tflu- wele maagvlies tot bolletjes omwonden en verzamelt worden, enaldusde vogten in de "holte van de maag uytftorten. Wederom in \ 2 Cabin. op de ffï.blatz. merkt gy diergelyke in de Amandelen aan, in V 1. Cabin. op de 408. blatz., en het 2, Cabin. op de 547. blatz. in 't verhemelte, in den 8. Brief op *& 303. blatz., bet 1. Cabin. op de 49 S- blatz., en het 6. Cabin, op de 674. bladz. , in 't vies van de neus. InU I. Cabin. op de 510. blaltz. fchryft gy wederom, dat de inwendige oppervlakte van de luchtpyp voorzien is met ontelbare klieren. Jn't 1. Cabin. op de 5 03 , 504, enl&jb blatz. verhaalt gy , dat in de huyt zelfs van een menfch u kïaarblyke- lyk een derde zoort van togt- of zweet gat en verfchenen is , 't welke gy meent gefchikt te zyn , om voor een tydt de uyt te laten vogten te wederhouden : alwaar gy dan zekerlyk erkent , dat 'er eenige vliezige holiigheit is , in welke de uyterfte fïagadertjes het tot zekere tyden te bewarene vogt oytwerpen en nederleggen. Zie daar , zeer vermaart' Heer, dit is 't gene, 't welk Marcellus Malpighius ontdekt heeft om* trent de zitplaats , het getal, de delen, het maakzel, en gebruyk der eenvoudigfte klieren ; Indien 'tu gelegen komt en luik, dit te vergely- ken met dat gene , 't welke gy door u eigen zeïfs ontdekt hebt, zonder hulp van dien groten man, wiens werken ik verzekert ben, dat gy niet veel geraatpleegt hebt, dewyl gy u altyt op 't ftuk van ontleding zeer naarftig hebt toegelegt, maar zeer zelden de fehriften van anderen door- bladert, zal 'er dan wel een groot verfchil zyn? Waarlyk, geen. On* dertuffchen deze zoete eenftemmigheit, alleen uyt de getrouwe befchou- wing van 't lichaam voortgekomen , verftrekt tot een klaar bewys, dat? het met deze zaak zodanig, als gyl. beyde die befchryft, gelegen is; en daarom aan de Geneesherengeoorloft, het zelve onder de zekere vindin-., Kkk kk kk 3 gen
|
||||
' «74. ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
gen te Hellen. Maar milTchien zult gy zeggen, gelykerwys gy voorheen
gefchreven hebt , dat gy geen huytkkertjes vint, dat gy waarlyk nooit iets klieragtigs gevonden hebt, alwaar de zenuwtep eitjes, die het werk* tuyg van 't gevoelen uytmaken , aangemerkt worden. Maar ei lieve, denk, dat deze huytkliertjes op vele plaatzen van de huyt zeer klein zyn, en daarom ten tyde van gezontheit dikmaals in een warme huy t onzichtbaar j dat dezelve zo veel kleinder zyn , hoe de plaats, daar ze in zitten, minder gevreven, tegen aan gefloten, ofte kout wort; dat in een zeer dunne met kleederen bedekte warme huyt, alles glat, gelyk verfchynt, en een zachte glans van zich geeft, echter dat op de aannadering van koude aanftonts hier zich opdoen ruwe, kleine, onderfcheydentlyke gezwelletjes, die de huyt van geplukte vogelen, tot buyltjes opzwellende, verbeelden} dat 'er in de fchenkel van een kint, zynde wegens de wafch door uwe konftinge- fpoten hoog rood van couleur , en volkome,een ontfteking gelyk, over al diergel yke gezwelletjes uytfteken, en uytpuylende blyven. Ik weet, dat gy deze zult noemen zenuwtepeltjes, en dat gy die my zelfs daar voor zeer duydelyk hebt vertoont. Dog gy weet, öbefte Vriend! dat wy beyde in deze niets anders als de eenvoudige waarheit najagen, nog op gezag fteunen , maar tragten de waarheit te geloven, de vorige ge- voelens af te leggen,? zo menigmaal de laatfte waarnemingen ons beter le- ren. Waarlyk deze opregtigheit heb ik in u erkent, geprezen , dezel- ve zpeke ik na te volgen. Derhalven durf ik openhartig voor u beken- nen, dat. ik, lang befpiegelt, en van alle kanten door hulp van een ver- grootglas alles bezigtigt hebbende, byna gedagt hebbe, dat die tepeltjes de blaasjes zelfs der eenvoiidigfte klieren zyn, welke wel zodanig fchy- nen, om dat uwe konft de wafchftoffe dringt tot in de fynfte flagader- lyke vaatjes, welke eindigen in.de oppervlakte van 't vlies, dat het hol- le blaasje van de huyt uytmaakt} waar door derhalven ditvliesje, als een kluwe van omgewonde vaatjes , verhevener geworden zynde , in de ge- daante van een ront lichaamtje uytgezet wort. En 't gene myn gevoelen beveiligt , is deze aanmerking , namentlyk dat die gezwelletjes niet ge- zien worden, ten zy de ingefpote wafch alle de vaten van den fchenkel met een gelukkigen uytflag opgevult heeft. Gy zoudtdaar wel op kon- nen (laan , dat die oppervlakte niet zodanig root wort, dat het blykt, dat de wafch, de vaatjes ingedrongen zynde , . deze plaats doet op- zwellen •, maar 't is lang geleden , dat gy ons alle gpethartig, ver* maant hebt, dat de met menie geverfde wafch , wanneer zy'.met een zeer goeden uytkomft zich indringt tot door de kieinfte vaatjes , de verwende lichaamtjes van de menie aflegt, en, dezelve verlaten heb- bende , het overige van de wederom wit geworde wafch gedreven ; .; ' wort
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1175
wort tot in de allerkleinfte engtens , ofte ook door de uyterfte ope*
iie moritjes der zelver uytgaat in de holligheden zelfs , waar in dé uytloospypen natuurlyker wyze gewoon waren hare fynfte vogten uyt te dampen. Indien gy daar en boven by u zelven regt tragt te overwegen,
dat de huytqualen te vore befchreve op plaatzen, alwaar gy zelfs de- ze klieren in de huyt erkent, ook in yder ander deel van de huyt ontftaan ,' en byna dezelfde onreinigheden over al in de huyt voort- komen, heeft men weder een bewys, waar mede aangetoont wort, dat óoze klieren over al, fchoon zomtyds zeer klein 3 gevonden worden* Maar gy zult zeggen, dat zy behoorde vertoont, en getrouwélyk
voor 't gezicht gebragt te worden, in yder deel van 't lichaam, alwaar ze gezegt wierden te zyn. 't Was te wenfchen, dat zulks gefchiede konde. Maar als nien 't gewicht van alle de bewyzen, die tot nu toe bygebragt zyn , overweegt, fchynt het in der daat meer dan waar- fchynelyk hier uyt te volgen, dat'er zodanige kliertjes wezentlyk zyn. Behalven het boven verhaalde zoort van eenvoudigfte klieren , vint
men een ander het eerftéiri eenvoudigheit het naaft by komende, als zynde uyt de toe hier toe befchreve klieren zodanig t'zamen géfielt, dat ze uyt weynige derzelver, met een zekere wet vereenigt, geboren fchy- nen te worden. Want als wy begrepen hebben , dat die befchreve kliertjes hare uytloosvaten tot een gemene pyp t"* zamenvoegen, en dat deze daar na de vogten , welke in de byzondere werktuygen van yder klier waren afgefcheyden, door de pyp van yder blaasje in zich ont> fangt, en in toegeëigende plaatzen ontlaft -y dan heeft men een oprechte afbeelding van dit maakzel. Maar op dat de beeltenis van de zaak zelfs duydelyk in de gedachten geprent worde, laat het geoorloft wezen de- ze figuur, in de Opera Tojihuma van Malpigbius gegeven, voor 't ge- zicht te brengen. |
||||||
Alwaar a, a, a, a, betekenen de pypjss der allereenvoudigfte klieren,1
b, b, b, b, de byzondere uytloospypjes of vaatjes , yder blaasje a ei- gen,
|
||||||
Ü7Ó ONTLEETKÜNDLGE BRIEF OVER
gen , en in een gemene uytw:Tpyp d , hare vogten c brengende, wel- ke eindelyk door de opening c ontlaft worden. Want hy heeft aange- merkt, dat 'er zodanige hier en daar in 't uytwendige aangezicht , de lippen , het verhemelte , zommige plaatzen van de huyt , voornament- lyk omtrent de voeten , en in de (chamelheit gevonden wierden. De holligheden van deze delen a, a, a, a, beftaan -uyt zodanig een toeftel van (lagaderen , aderen en zenuwen , als in 't eerfte zoort reets befchre- ven is. Waarom uyt deze zaak zelfs blykt, dat de natuur voortgaat van een eenzame , eenvoudige , kleinfte klier, tot de zamengeftélde klieren , welke wel een weinig meer t' zamengeftelt zyn , dog echter uyt de eerfte eenzame en allereenvoudigfte klieren, by malkanderen ver- zamelt, gemaakt, zo dat het maakzel van beyde volkomentlyk het zelf- de blyft» Derhalven moeften alle de bewyzen, waar by gebleken is van de zitplaats , grootte, het maakzel, en gebruyk der eerfte, wederom herhaalt worden: 't welk vermaant te hebben, nu genoeg zy. Maar ook is 't gebruyk van dusdanige klieren in 's menfehen lichaam
niet verfchil lende van die, welke eerft befehreven zyn : nadien genoeg, zaam diergelyke vogtea , en verdere eigenfehappen van deze klieren dit genoeg fchynen aan te tonen. En my geheugt het niet, iets in uwe fchriften gevonden te hebben,
?t welke hier tegen ftryt. Derhalven zoude men nu moeten handelen van de zogenaamde [glan*
dul<£ conglubat<f\ ronde klieren, die voornamentlyk in de oxels , lief- fchen, het darmfcheil, en 't vet hier en daar geplaatft gevonden wor- den. Derzelver vry eenvoudige toeftel, onverwarde gedaanre, befchry- ving van zo vele zeer vermaarde Autheuren gegeven , ontleding van Malpighius ingeftelt, maken ook, dat'er genoegzaam met vafttgheit iets Van deze zaak kan gezegt worden. Maar nademaal gy 'er niets van in uwe {chriften^ tegen de vindingen van den groten iMalpighius ftryden- de, melt, en de Edelmoedige Autheur in een brief aan de Koninglyke Engelfche Al aatjehappy over 't maakzel van deze zeer volmaakt gehan- delt heeft, zal ik nalaten iets daar van te fchryven : alzo *t naauwlyks tot het tegenwoordige werk dient. Waarom ik ook wil zwygen van de \glandula conglomerat#\ 't zame gehoopte klieren. Eindelyk is men nu gekomen tot het punt, waar in voornamentlyk
tuffchen dien braven Autheur en u de verfcheidentheidt van gevoelens beftaat. Want Malpighius heeft gemeent , gefchreven, en ten laatften in dz opera pofthuma, een weynig tyds voor zyn doot met zyn eigen hant opgeftelt, beveftigt, dat de ingewanden van 's menfehen lichaam, de
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. iiff
de herffènen> lever, milt , nieren, ballen , beftonden uyt ontelbare»
kleine, zodanige werktuygen, hoedanige ik onder 't opfchrift van de al- lereenvoudigfte klieren van % eerfte en twede zoort hier boven zo wyt- lopig hebbe verklaart: en wel zo, dat de bloervoerende flagaderen het bloet in de long toebereit na 't ingewant bragten ; en in de ingewanden zullende gaan , haar uytwendig vlies in den ingang zelfs nedergelegt hebbende, hare dundere bekleetzden verkregen; eindelyk dat zedaa^na tot vele takken verfpreit wierden, die wederom altyd in kleinder en tal- ryker uytgingenj tot dat ten laatften de uyterfte en allerkleinfte takjes in een dun vliesje uytgebreit wierden, 't welk aldaar een hol blaasje maakte op die manier, dat de llagadertjes, in dat vliesje in ordre gefchikt, en als netwyze ftrikken geweven, daar ter plaatze een vogt befebikten, en bequaam maakten tot een gemakkeiyke fcheyding ; voorts heeft hy vaftgeftelt, dat daar na de adertjes gelykelyk over een komen met deze netswyze llagadertjes, en met de uyfgeftrektheidt van de openftaande holligheit verknocht zyn, in welke het bloedige vogt overgeftort zyn- de, allengskens weer naar de groter aderen van dat ingewant gaat, tot dat het uyt het ingewant vertrokken zynde wederom keert door degroot- fte aderen in de regter holligheit van 't hart j eindelyk verzekert hy , dat 'er op die plaats van 't flagaderlyke netje, alwaar het einde van 'c flagadertje nu ftaat tot in't voorfchreve begin van de ader over te gaan, tuffchen de eindens van de flagader en beginzels van de ader, een derde fïagaderlyk vat ontftaat, kleinder als het flagadertje, daar't van voort- komt, derhalven bevattende een fynder vocht, als dat, 't welk uyt de ilagader in de ader-vloeit^ en dat dit uyterfle vaatje, door het vliesje van 't klieragtige blaasje doorgaande , met zyn opene montje dit zyn vogt in de holte van 't blaasje uytftort, maar, rerwyl dit gefchiet by na op yder ftipje van dat holle vliesje, dat aldus het blaasje vervult wort en een weinig opzwelt, en het aldaar vertoevende vogt verandert, vol- tooit, en eindelyk dooreen uytloosvat, aan yder zodanig kliertjeeigen, uytwerpt. Derhalven zullen deze eerfte uytloosvaten zeer klein zyn, maar, daar na in een gemene pypgebragt , worden zy Iangzamerhant groter, op die wyze, als wy in 't twede zoort der eenvoudigite klieren hier voren ge- zien hebben» En aldus gaat deze vereeniging van uvtloospypen voort in pypen, altyV groter en weyniger, tot dat ten laatften al 't vocht uyt al- le de klieren van 't ingewant door alle die uytloospypen in een enkel uyt- werpvat, van de gehele klomp van 't ingewant voortfpruytende, uy.t- geftort zynde, buyten het ingewant in daar toe gefchikte plaatzen onf- laft wort. Tot deze zoort brengt hy de nu genoeg bekende ? zawenge* Lil 11 11 hoogte
|
||||
ii78 ÜNTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
hoopte klieren y zes flor ten de deqiiylin de mont, en het grote klier'bedde
leggende aan den twaalfvingerigen darm , als mede de lever en nieren; maar hy zegt, dat de milt zyne byzondere in de miltblaasjes toegemaak- te vogten in zyne grote aderen , als in zyne eigen uytloospypen in- ftort. Eyndelyk, dat de herffenen voor haar balt ontelbare diergelyke zeer kleine blaasjes heeft, waar in de zeer kleine verfpreyde flagaderrjes, af komftig van de üaap en wervelbeenflagaderen , de bereide geeften ne- derftorten , welke in deze holtens verzamelt s daar na door het hier uyt voortgekome \tnedullaris jfibrilla] mergvezeltje, als het eerfte draadtje van den zenuw, verfpreit worden. Aldus heeft Malpghius ons ge- leert. Maar gy , Beroemt Heer , meent, ondervonden en aangetoont te hebben , dat de flagaderen ., welke tot dé ingewanden zich ftrekken , om de byzondere bedieningen van yder ingewant te volbrengen , na dat zy binnen 't lichaam van dezelve getreden zyn , in yder van dien zeer verfcheydentlyk verandert, en in gantfch verfchillende verdeelingeii, aan yder ingewant in 't byzonder volkomen eigen, verdeelt worden. En 'tgeheugt my zeer wel, hoe groot een vermaak my getrokken heeft $ toen gy my de uyterfte flagaderrjes van verfchcyde ingewanden, door een vernuftige konft losgemaakt , vertoonde , en het wonderbaarlyke onderfcheit der uiterfte takjes aanwees. Ik beken, dat ik geloof, dat deze vinding van uwe byzondere behendigheit wel zo groot is , dat 'er van de Ontleders geen een dezelve overtreft. Waarlyk men ziet ande- ren vergenoegt te zyn, als zy, zullende de bediening van een ingewant verklaren, blootelyks zeggen, dat de flagaderen in 't zelve uyt'het toe- gevoerde bloet een aan dat deel eigen vogt affcheiden , verders niets onderfcheydende. Maar de gene, die oordelen, dat men nader binnen 't maakzel der delen moet inzien , om de byzondere, en aan yder. eige manxer van werken te ontdekken , geven voor , iets van groot belang bygevoegt re hebben, ais zy zeggen, dat die flagaderen de fcheydingen in alle ingewanden te weegbrengen door de JVïechanifche Werking der klieren. Wie cindelyk gehouden moeten worden , de ontleetkundige wetenfchap het naauwkeurigfte waargenomen te hebben , hebben verze- kert, dat de flagaderen der ingewanden omtrent der zelver klieren over al en altydt in een netje eindigen , 't welk op yder plaats het zelfde is, en dat alle de uyterfte eindens der flagaderen in diergelyke netjes ver- andert worden. Maar wanneer gy de verbazende werken Godts aan- toont , hoe groot een verwondering verwekt gy in \ gemoet van den 'aanfchouwer , tot welk een1 eerbiedigheit vervoert gy de zielen, dewyl gy klaarlyk zo vele, en zo zeer ganfch verfchillende toeftellen dezer vaat-
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. .* n?p
vaatjes vertoont. Op de ene plaats doet gy zien Netwyze flrikken,
op de andere toont g^ (iralen , van 't middelpunt af tot alk /lippen van den omtrekt. Hier wyft gy aan de uyterfte eindens in de gedaante van een kluwe omwonden. Elders ontbint gy de penceelsgewyze by een ver- gaderde bondels van pypies. Wy zien in deze zaken , die gy door uwc konft tot verwondering der laate nakomelingfchap bereit en bewaart, dat in zommige delen van 't lichaam de flagaderen door de bogtige om- .drayingen der vaaties, als kruypende Jlangen voortgaan, en in duyzenc bogten en halfronden omgewentejt worden, eer zy zich tot de fchydin- gen gereet maken. In andere merken wy aan , dat de flagaderen als welpgewyze bogen krom lopen, i Dan hebt gy my wederom aange- wezen , dat de uyterfte eindens dezer vaaties een noppige, zachte, buygzame, fyne, wolle uytmaken. Op een ander tydt vertoonde gy voor myn gezicht, dat zy gelyk als tot een dampige wolk van een dauw dra- gende dons uytgefpreit waren, en de ogen door vergrootglazen gefcherpt zynde, tot ftofïes fchenen teverdwynen en 't oog te ontvlieden. -Over alle deze zaken zal zekerlyk een ygelyk zich met my verwonderen, wie dezelve, van U vertoont wordende, in de bereide delen zelfs met zyn eigen oog befchouwt. Hier zal Italië, fchoon moedige op een zo grote inboorling, zelfs moete bekennen, dat uwe.fchranderheit de fcherpzin- nigheit van den zeer verftandige Malfiighius te boven gaat. De, Genees- meefters zullen erkennen, dat gy hier hebt aangetoont den oorfprong van zovelerly verfchydentlieit, welke in verfchyde vogten van't zelfde bloet afgefchyden, by na op yder plaats anders, voorkomt. Hier door zal ein- delyk blyken, hoe zeker, vaft, en vylig d© winkels in ons- lichaam van Godt den Schepper gemaakt zyn , op dat yder vogt beftendig zyrt eigen aart behoude. Waarlyk ik nebbe met vreugde V zo menigmaal horen vermanen, dat de aldus gewrochte uyterfte eindens vari den AU wyzen Godt gefchapen zyn, op dat zy baar aanbevole bedieningen met een beftendige gedienftigheit zoude uytvoeren. Daar na hebt gy meteen gelyke fchranderheit aangemerkt, dat deze uyterfte eindens van zozeer verschillende flagaderen, fikt alleen wonderlyk klein zyn, maar ook zo week worden , dat zy by mjlymig^ zappig^ moesagtig^ geworden zynde verdwynen, en fchiefykvergaan, ten zyze met een hartmanende wafchagtige i toffe opgevult worden 5 verders dat ze in water geweekt by na tot zeer kleine fchraapzels ontdaan zynde gelyk als verfmèlten$ zozy niet door de opvulling-opgerecht zyn. En tot dus verre zal'er tuftchen de Navolgers van Malpïghius, en die
van Ruyfch in derdaat nog geen verfchil wezen : want de eerfte, zozy Lil 11 11 2 uwe
|
|||||
!
|
|||||
ii8o ONTLEETKUNDIGE BRIEF ÖVËR
uwe dingen gezien hebben, zullen nietkonnenontkennen,dat gy in'tbe-
fchry ven der vaten verre den Groten Malpighius overtreft.
Dog wanneer gynu opentlyk verklaart, dat de kleinfte vaaties, zyn-
de met een regten oorfprong uyt deze uyterfte flagaderen voortgekomen, hare ingeflote vogten , welke zy uyt dis flagaderen ontfangen hebben, niet in holle blaafies nederftorten 5 maar dat zy zich alleen met een rechte uytftrekking vanpypies, gelyk als aderen dooreen enting van takken tot malkanderen lopende, in een groter pyp planten, zonder enige tuffchert- komende toeftel van zodanige blaaües of van daar uyt voortgekome uyt- werppypen ; dan ontftaat ""er eindelyk een ftrydigheit van gevoelens. Gy ftelt, dat de fchydingen in de ingewanden gefchiedee door een eenvou- dige , alleen aderlyke, toeftel j Malpighius erkent blaaües tuflchen de eindens der ilagaderen, en diergelyke uytloospypen als de uwe. Gely- kerwys de zeer beroemde Margagni Adv: II. pi. 92. zeer wel aante- kent. ■■■:s ' '■& '-'*'■ Hu ,3 :, • uu ~;- Men moet derhalven zien , wie zyn gevoelen met vafter bewyzen be*
fchermt : maar om met door de veelheit overrompelt te worden, laten- we alleenlyk de Lever van een Menfih onderzoeken, en naarftig in acht nemen, welke redenen een yder bybrengt, opdat *er een zuy ver oordeel ovei* elk. in 't byzonder uytgefproke worde. Want in dit voorbeelt zal waar- lyk het wezen van de gehele zaak konne gezien worde. Malpighius meende, dat een Ontleder, die het verborge maakzelvan
de Lever tracht te ontdekken , veel hulp rot .deze zaak zou konne ver- krygen, indien hy eerft de levers van allerly gedierte onderzogt. Hy oordeelde, dat raenaltydtmoeftbeginnen van dat zoort vandieren, waar in het maakzel boven andere klaaiblykelyker te voorfchyn quam, en dat men daar vandaan allengskens moeft voortvaren tot die, welke meer ver- borgen waren» En zulks fchynt men te bekomen in kleinder, in onvol- maakter gènaamt, in eenvoudige. Dezen weg derhalven ingeflagen heb- bende, heeft hy in flekken,en hagedifTen, de lever na mate van 't Lichaam groot gevonden.5 dewelke gemaakt was uyt vele, onderfcheide,'t zamen- gevoegde, kegelagtige quabben ; deze door vergrootglazen op'tnaauw- keurigfte bezichtigt, fchenen klaarlyk wederom 't zamengeftelt te zyn uyt korreltjes, zynde cjor haar eigen vlies tot een duydelyk blaafie volkome bepaalt -y zy alle wederom verzamelt vertoonde zich als [Botrys~\ het druy venkruydt j ea aldus door vaten aan malkanderen verenigt, maakten ten hatften de quabben zelfs uyt. (Malpigh. de Hep. p. 58.59.) I» Rupzen , Zy wormen. Veemollen, Kriekies, en Kreeften , ziet men geen korreltjes in de lever, maar de toeftel van de lever bevint zich hier ge- |
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1181
heel anders, welke het werk wonderlyk opheldert : want in deze wort
de gehele lever gemaakt uyt onderfcheydentlyke, zeer ralryke, lange, vliezige zakies, tot een daar uyt voorrgekome werktuyg verzamelt, 't welk by de darmen gelegen is,, en met dezelve klaarblykelyk zich bezig hout; maar in yder zakie wordt de gal afgefcheiden, en daar in vergadert. (Malp.ep: degland. conglob: p.6.) Ineen Hal, en by naallerlyzoort van vifch ziet men zeer duydelyk . dat delever 't zamengeftelt is uyt by een vergaderden, maar volkome onderfchydentlyke korrelrjes. (Malp. deHep:p. ^9-J in de Lever van een Eikhoornrie verneemt men het aller* volmaakfte eerft een volkome verdeling in quabben , daar na derzelver 'tzamenfteiling uyt onderfcheidentlyke korrelrjes. (Idem ibid:) Een ofle, varkens, en ten laatfte een menfche lever, met het blote Oog, of vergroot- glazen befchoiiwt, fchynt zo duydelyk te beftaan uyt zes grondige, of rontachrige korrelrjes , zodat'ernaauwlyks een Menfch is, of hy zal deze klaarlyk erkennen, indien hyhierzyne zinnen gebrtiykt. Maar nademaal men ziet deze zakies of blaaiïes geplaatft te zyn tuflchen de toevoerende vaten uyt de poorrader komende, en tuiïchen de te rug voerende, dewel- ke in de holader uyrkomen , fchynt het hier door voornamentlyk zeer waarfchynelyk, dat deze blaafiesaan de eenvoudigfte klieren gelyk zyn, en het ware werktuyg om de gal te fchyden : te meer, om dat de geftel- tenis van de lever in zo zeer verfchyde dieren zich zo gelykt, en om dat , de wortelties van de galblaas, de oprechte uytwerppypen van de lever, haar oorfprong nemen uyt alle plaatzen van deze lichaamties. Maar alle deze zaken, van de Beroemden Malpigh'ms aldus ter nedergeftelt, wor- den beveiligt door een zeer groot bewys van den vermaarden Littre by- gebragt in Hifi. Acad. Reg. Sc. anni 170 . pag. 5% de welke een men- fche lever vertoont, in alles volkome gezont, op de gewone wyze, ea zeer wel geftelt } maar waar in de klieren , anderzints in andere dode lichamen van menfehen wegens de fynheit onzichtbaar , fchenen haren diameter te hebben als eene Lienie lang} ja ook aldaar wort uytdrukke- lyk gefchreven, dat'er tot een yder van deze klaarblykelyke , en zo zichtbare korreltjes zich uytftrekte een takie van den poortader, hol- ader, en leverpyp, zo onderfchydentfyk, zo duydelyk, dat zy aHaar zonder behulp van enig vergrootglas konde gezien worden. Op dit eerfte bewys van Malpighitts , van klyne dieren, allengs^
kens door volkomender , tot den menfch eindelyk toe overgebragt, fteunende op de blykbaarheit voor de zinnen, weet ik, dat gy konc antwoorden, dat het niet wettiglyk geoorloft is, uyt hetmaakzel voa 't ene een befluyt te nemen tot het andere. Ik beken % Maar, wan- LU U II $ ' nm
|
||||
il8i . ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
neer men het gedaante overal byna gemeen, ten minfte gelyk bevint^ zo dikmaals geïchiet zulks daarom alleen, opdat hetverftantuyt het ee- ne de wyze van de werkende natuur geproeft hebbende , door dat enke- le voorbeelt aangefpoort zynde zo veel te aandagtiger in andere zoeke, of daar ook een gelyke geiteltenis plaats heeft j Terwyl iemant dit doet in 't maakzel van zodanig ingewant te onderzoeken, \ welk gemeen is aan yder dier, en dat in alles het zelfde gebruyk heeft , zullende aan de zelfde delen dienftig zyn j dan meene ik dit bewys uyt blykbaarheit zeer groot te zyn. Nu in dit voorbeelt van de Lever ftryden alle deze za- ken rechtmatig voor Malpghius, En mogelyk zoudt gy zelfs de gevoel- tepeltjes in den tepel van een vrouwenborft met te onderzoeken nooit ontdekt, of aangemerkt hebben, ten ware gy dezelve eerft in een wal- vifch, het grootfte dei: dieren , byzonder uytmuntende gezien hadde. 't Ontbreekt U aan geen ander , en veel krachtiger bewys, 't welk gy tegen het gevoelen van Malpighius ftelt. Gy zult wel toeftaan, dat 'er voor de Ogen, als men de Lever befchouwt, verfchynt een beeltenis van kleine, digt by malkandere gevoegde bolletjes ; maar gy zult zeggen , dat ten onrechte hierom deze verfchynende lichaamtjes voor de te vore be- fchreve blaafies gehouden worden : en dat men daar uyt in 't geheel niet kan befluyten, dat in deze alte vrymoedigaangenome blaafies het gefchei- • de vogt des levers bevat T en uyt dezelve indepypies van den Galpyp afgeleit worden. Maar gy weet wel, Vermaarde Hr. Ruyfch, dat dezen edelmoedigen Autheur niet licht zo enkel befluyt. Zeker 'm tegendeel gaat hy zeer voorzigtig en wei langzaam voort. Wanneer hy namentlyk die eenvoudigile, afgezonderde, enkelde, te vore befchreve kliertjes ver- geleek met deze korrelsgewyze in de lever verfchynende lichaamtjes3 heeft hy zo een grote gelykenis gevonden , dat hy eindelyk beüoten heeft, dat aan haarbydenalles byna gemeen was. In byden immers is een toe- brengendt vat, in een affcheident werktiiyg uytgaande, byden hebben ze een ader het toegebrachte vogt te rugbrengende. En in dit, en dat werktuyg is de toeftel der uyterfte flagaderen dezelfde: want men mag de poortader in de'lever als een flagader aanmerken. Laaftelyk hebben zy byde haren uytwerppyp by zich. Hier om zegt nu de Grote ontleder, dat die korreltjes, in de lever gezien, voor zodanige kliertjes gehouden moete worden. Hier beroept gy U dan op die fraye konlt, welke gy zo lange jaren geoeffent hebt. En wel met recht. Want gy zyt in dit ftuk de voornaam fte. Maar laten wc nu eens, bidde ik U, met vrymoe- digheit zien , tot hoe verre gy wei befluyt. Gy zegt dan in 't eerfte anat. Cabin. op de 505. en 506. bladz. dat gy door uwe konft de lever * van |
||||||
K
|
||||||
V
|
||||||
HET MAAKZEL DER KLIEKEN. , 1183
van een eerftgebore kint hebt,' waar ingy door een gelukkige in/puyting zeerduydelyk met eigen ogen gezien, aan anderen getrouwelyk getoonc hebt, dat de bloet en galvaten , in dezelve zo taay aan malkanderen vafl zaten, datze niet naauwkeurig van een gefcheiden konde worden. Daar *ia voegt gy'er by, dat deuyterfte eindensvan byde de vaten zodanig uyt- gingen , datze klaarlyk fchenen in de gedaante van bondels of bofies; maar niet in neties verandert, nog tot kluwens geflingert , ja ook niet • meteen vlies bedekt, maar recht uytgeftrekt te worden, volgens een een- voudige lengte by malkanderen te leggen , en. aldus een uytgeilxekte fchiiders penceel of een bondeltjë te verbeelden. Dat het alzo klaar blykt, dat hier^niets klieragtigs is , niets dat de gedaante van een blaafie op enigerly wyze verheelt^ maar dat men heeft een aan een verknochten weg door aan een verknochte pypen heen van de eyndens der poortader af tot rn deeerfte beginzelen van denleverpyp; en dat op deze manier de ein- dens van die ader, zynde het werktuyg van de te fchydene gal, de af- gefchyde gal in 't holle blaafie niet inftorten , maar dat regelrecht hare uyterfte engtens, de galader nu bevattende, veranderen in wortelwegen van den leverpyp. Deze zaak hebtgymy zelfs ook, geJyk gy gewoon zyt, zeer gulhartig en edelmoedig aangewezen; en my verfchyde be- ryde ftukken van een menfehen lever gegeven , in de welke gy gewilt hebt, dat ik die zaak met myn eigen ogen zou onderzoeken en doorzien. Nu zal ik met uw verlof, vrymoedig, gelyk 't onder goede vrienden betaamt, zeggen , wat ik 'er van denke. ' Wanneer gy de wasachtige ftoffe door den weg van den poortader in
de lever behoorlyk indryft met dat gevolg, dat daar door alle de vaten van de lever worden opgevult, dan meen ik, dat de vaten, het naaftc by het voortdryvende werktuyg zynde* het eerfte gewelt uytfraan. Der- halven zullen zy nu veel meer uytgezet worden, als voor de opvulling, zy zullen'groter te voorfchyn komen , en aldus zullen zy benemen de evenredigheit van de grootheit der vaten, dewelke niet opgevult zynde met deze opgevulde tuflehen de gemene banden van een en 'r zelfde be- kledende vlies ingefloten worden. Zo dikwils als nu de doffe gevoert wort in de laatlte eindens der eerfte pypen, recht uyt van deze voort- gekomen, dan blyft die zitten in vaten , welkers vliezen byna geen [*W contractilis~] 't zamentrekkende kracht hebben , maar die door 'c minfte gewelt van uytzetten lichtelyk, en veel konnen worden uytge- /pannen. Indien derhalven, de gehele lever warm geworden , en de wasachtige gefmolte ftoffe opgehouden zynde , de voortdryving aange- houden wort, dan zwellen de buygzame, rekkelyke, uyterfte pypen, van
|
|||||
,.
|
|||||
1184. ONTLEETRUNDIGE BRIEF OVER
van de poortader afkomftig , wonderbaarlyk op , en krygen een veel
ruymer wydte als natuurlyk. Maar wy begrypen ook, dat door de aan- gedronge lloffe die \Aten uytgefpannen en opgevult worden, dewelke ge - lyk takken uyt een bloetvoerende flagader, sis haar ftam , voortkomen, maar welkers oorfprong echter naamver' is in zyn natuurlyke opening, als dat die het rode deel van k bloet tot zich kan nemen , fchoon zy fynder deeltjes als dit dikfte deel gemakkelyk ontfangt : en waarom ook deze vaatjes , tot een tegennatuurlyke grootte vergroot zynde, Valfche* lyk voor bloetvoerendc ftypies gehouden worden; dewyl deze in gezont- heit alleen Weyvoerende, als ik zo fpreken mag, geweeft zyn; dat ze- kerlyk deze verwerring van de konft van inipuyten menigmaal voortkomt, is genoeg hier uyt aan te tonen, om dat gy zelfs zo fraay, zo dikmaals ^t U behaagt, een konflïge ontfteking kont maken, Eyndelyk, dat ook zelfs zomtydts de uytwerpvaten met debloetvaten hier door verwert wor- den , blykt : om dat de wafch in de rnaagilagaderen gedrukt in de holte van de maag van een menfeh uyrloopt, en in de fcheilflagaderen gefpo- ten zynde , wort ze aan brokkels in de holligheden van 't gedarmte uyt- geftort; 't zelfde zult gy in de nieren, en elders ook aangemerkt heb- ben. Dog als het eynde-van de flagader , naauw toegebonde zynde, den doorgang van de ingefpote wafch volkomentlyk tegenftaat , dan zal 't nodig wezen , dat zo veel te meer dat gedeelte opzwelt, het welke boven dit zo naauwe eynde door de menigte, en kracht van de ingefpote ftof opgevalt wort. En dit zal wel zo veel te meer gefchieden, hoeee- ne flagader by geval dunder vliezen heeft, en daarom zachter, minder weerftant biedende, lichter, te verwyderen, als eenandere. Want in- dien men overweegt de grote flagaderen onder het dikke herffenvües in den baft van de herflenen en 't achterbrein , of onder derzelver bodem, als mede die, welke in de koker van 't ruggemerg binnen deszelfs be. kleetzelen fchuylen, en dewelke binnen de holligheden van 't oog ver- fpreit worden , zien wy waarlyk, dat de vliezen van deze flagaderen veel fynder zyn, als die, welke men in de aderen zelfs vint; daar zy in an- dere delen van 't lichaam zo fpieragtig, zo veer-krachtig, zo 't zamen- trekkelyk, fterk, aan de verwydmge weerltant biedende , gevonden •worden. . Alle deze aanmerkingen, die wy hebben aangehaalt, tonen klaarbiy-
kelyk, dat de kond van in/puytwg^ dewyl ze de vervulde vaten ver~ groots de vaten, in dewelke de ingefpote ftoffe niet ingedreven wort, drukt, en gewiflelyk des te meer, hoe gelukkiger de grote vaten op- gevult zyn. Derhalven worden zy als vernietigt, zy ontwykken zich voor
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEKEN. 1185
voor de fcherpte des gezichts zo verre, dat het minfte fpoor derzelver
met te voorfchyn komt. Hier door derhalven zullen de flagadertjes , 'm 't vliefie van yder korrelsgewyze leverbiaafie verfpreit, indien ze volko- me vervult zyn, fchoon de 'froffe door de kleine uyterftens in het hol van 't blaafie zelfs niet uyrgeftort kan worden, het zelve van alle kanten zo- danig drukken, dat het gantfch verdvvynt, geen de minfte gedaante van overblyfzel nalatende, 't gene men met ogen kan zien. Dezezaak fchynt duydelyk aangetoont te worden door het voorbeelt van 't aangezicht, waar in men zeer klaar ziet, dat de blaafies van de huydt zekerlyk daar tegenwoordig zynde vernietigt worden, zo de wafch met een zeer goet geluk tot in de uyteriïe llagaderen gekomen is. Ja de fponsagtige fche- de van den pisweg, zo vol overal van blaafies, behout 'er geen een van deze zichtbaar, wanneer deszelfs vaten door deze infpuyting opgevult zyn. Maar zo't gebeurt, dat de ftoiFe door die uyrerfte uytwerppypen der flagaderen.tot in het holle korreltje toe overgaat, dan gefchiet 'er een verwarring van alles : om dat men allecnlyk gelyk als een zekere uytfror- ting buyten de vaten ziet, 't welk is de ware opvulling van 't blaafie; 't gene wederom zeer klaar aangetoont wort, zo dikwils als de opvul- ling van't vet vlies, blaasagtige vlies, fponsagtige lichaam der roede, en van dfergelyke gefchiet : want dan verwart de uytgefiorte wajch at- les. O hoe fraye dingen zouden voor de fchranderheit van deze eeuw verborgen zyn gebleven, indien gy tot uwe byzondere vindingen alleen gebruykt hadde de konft vari de vaten door wafch op te vullen! Wie zou ooit gedroomt hebben van 't vvonderbaarlyke blaasagtige vlies van de maag, van 'tgedarmte , van 't balzakie, en van 't voorhooft ? wie zoude gedagt hebben op 't zeer konftige maakzel van de milt, fponsag- tige lichamen der roede, pisweg, en van 't roedenhooftje? In der daaC alle deze verdwynen zodanig door de ingefpote wafchagrige ftofFe, dat ze geen 't minfte fpoor van haar beeltenis overlaten. Dat'er zulke fraye zaken door deze konft ontdekt zoude worden, is'er zo verre van daan, dat zy in tegendeel daar door worden vernietigt : maar tot een groot nut voor de wetenfehappen gebruykt gy hier een ander konftwerk : de- wyl gy de delen , geen flagaderlyke, maar andere , van al 't bloet ont- laft, en gezuy.vert, door een droge ingeblaze lucht opgefpannen , en naauw toegebonden, verdroogt. Als dit uw Edel konftwerk , waarlyk alle lofwaardig , enig aldus toebereit deel van 't lichaam zichtbaar ge- maakt heeft, vergelyk dan dat zelfde door ingefpote wafch bereide deel met het voorgaande , in waarheit gy zult 'er geen gelykenis in vinden, maar oordelen, dat zy gantfch andere lichamen zyn. Ey lieve, over denk dit! Mmm mm mm op
|
||||
178* ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
op dat men welbegrype, tot hoe verre men uyt óqzq zaken vylig be-
fluyten mag, Zekerlyk de vliezen. zyn'fyn , en van alle kanten van de uytzettende ftoffe gedrukt, dat zy met geen vergrootglazen binnen de wafchagtige ftoffe gezien, of van die ftoffe onderfcheiden konnen wor- den. Zie daar. Beroemde Hr. Ruyfih , alle deze zaken konnenbyge- bragt worden voor de Malpighiaanfche Leer tegen dat bewys, 't welk gy haak van 't bezien van een opgevulde lever , vertonende aldaar over al alle de vaten, maar geen klieragtige holligheden. Maar gy brengt een ander bewys, en dat nog krachtiger by, om deze
verzonne blaafies in de lever over hoop te werpen. Ik verwondere my over de fynheit van deze zeer verftandige vinding. Naraentlyk de lever aldus nu toebereit door opvulling , weekt gy wel en lang in water*, waar door gy de Vliefies en banden, welke of zo zeer vafte,of zo klei- ne vaten hebben, dat'er in derzeiver delen geen wafch ingedrongen is, losmaakt, ontbint,. en met in water te fchudden voorzigtiglyk van een fcheidt. Op welke wyze de uyterfte haairfyne opgevulde vaaties van mak kanderen los en vrygemaakt worden , en dan verbeelden zy zo net enke- le pypies gelyk als een uytgebreide penceel , dat een ygelyk met zyne Ogen niets blaasagtigs in 't geheel ziet. De zaak verklaart gy openhar- tig in den derden Briefop de 251. blatz. Ik vreze evenwel, dat Mal- pghius voor dit bewys zelfs niet wykt. Vermits al dat van \ kleinfte vaatagtige, 't welk niet van de wafch als een balfem bewaart wort, in 't water door 't verrotten langzamerhant verfmelt, gefchyden, en afge- waffchen wort. Derhalven fcheidt zicht het vliefie van 't korreltje van de opgevulde vaaties af, latende daar na deze alleen overbly ven. En daarom is dit fyne konftftuk wonderbaarlyk goet, om die kleine,nu opgevulde, vaaties te verklaren, te onderfcheiden, en te bezien. Waarom deze uwc zeer zeltzame vinding onder de fraayfte ontleetkundige behandelingen altydt zal worden geftelt , en zal nooit by de nakomelingen zyn wel verdiende lof verliezen. OndertufTchen nogtans zoude hy grotelyks dwa- len, die deze dingen gezien hebbende, geloven zoude, dat de natuurly- ke lever niets anders gehadt hadde , als deze vaten. Maar hy zou vy- lig verzekeren, dat al het opgevulde aldus van 't ongevulde afgefcheide kan worden; maar niets verder. Eyndelyk dringt de derde Vinding het meefte van alle, waar mede gy
aantoont de afwezentheit der korreltjes. Namentlykde ftoffe in de poorta- der gefpooten1, gaat in den leverpyp, en deszelfs takken. Derhalven een rechte weg tuffchen deze vaten, zonder een tuflchenkomendtblaafie,zul- lende den weg beletten. Ik beken, dat my dit zo fterkt fchynt, dat ik by
|
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. ii8f
by na niet wete , of imant de kracht van dat bewys kan ontvlieden.
Derhaiven zal men alleen moeten doorgronden, of 't waarlyk zo is. Maar dit fchynt gy zodanig niet vertoont te hebben, dat wy'er van verzekert zyn. Gewiflelyk in uwe fchrlften heb ik de zaak niet bepaalt gevonden. My geheugt wel , dat de wafchagtige ftoffe in de fcheilflagaderen ge- fpoten voorrgedrongen is tot in de holligheden van 't gedarmte, in *t%, anat. cabinet op de 54.2. blatz. in de holligheit van de maag, in V 6. cabin. op de 685". blatz. Maar gy weet zelfs wel, dat aldaar eentwee- derly toeftel is} dewyl zommige eindens van die flagaderen onmiddelyk eindigen in de holligheden van deze lichamen, in dewelke zekerlyk een fyne, wateragtige vogtighei't, regelregt van 't bloet afgefcheide, aldaar tot haar gebruyk ontlaft wort$ maar zy hebben ook aldaar andere eindens, dewelke in de Peyeriaanfcbe {en Brunneriaanfche klieren ter zelver plaat- ze gelegen, uyrgaan , omtrent welke de ingefpote ftoffe zo niet uytlekt, maar wederhouden zynde in de vlegtingen der vaaties , fchynt vlekies van wafch te verbeelden ; gelyk wy zoj klaar zien in uwe toebereidin- gen. Derhalven leert ons uwe konft voorzeker , dat in vele, en moge- lyk in alle delen van 't menfchelyke lichaam de uyterfte pypies oorfpron- kelyk van de bloetvoerendè flagadérën zodanig gefcliikt worden, dat zy onmiddelyk, zonder tuflchenkomft van een klierig werktuyg, eindigen in ópéne wegen, door we»ke defynfte, dampige, waterige vogten vry iiytwaaffemen, gefcheiden, en ontlaft worden , of buyten het lichaam zelfs, of in deszelfs groter, of kleinder holligheden. Dat ziet menbly- keh in de huyt, mont, keel, flokdarm , darrnen, maag, herflencn, borflr, het haftezakie, den buyk , fchederok dér ballen , baarmoeder, water- blaas, en in alle kleine holligheden van't lichaam, Evenwel verneemt men te gelyk, dat'er by na op alle die plaatzen ook gefchiedt een andere verfpreiding deruyterfte flagaderlykepypies, omtrent de klieragtige blaa- fies ter zelver plaatze gefchikt"-; want door deze wort een zap gefcheiden , *t welk in die groefles nedergelegt wort , op dat het door vertöeving, ftilftant in deze plaatzen, de rontomgaande warmte, verandert zynde, tot zekere gebruyken, door beqtiame tyden bewaart, van pas kan be- ffeet worden. Uwe proeven leren niet anders in de ingewanden zelfs. Van de nieren zegr gy in't1. anat. cabinet op de>öi en ?©ó. blatz. in 't 2. cabinl op de 54.3. en ^47. blatz. dat de wasagtige ftoffe in de nierflaga- dër géfpotén gaat in de Belliniaahfche wate-rWegen , tepeltjes, bekke, pisleiders,Vaderen, en by gevolg dat 'er^ aldaar geenklieren zyn. On- dertnflchèn. bekeat gy evenwel in 't 2, cabin. op de 546.cn 5*4.7, * blatz. dat'er in een kalfsnier daar en boven klieren tegenwoordig zyn. En in 't Mmm mm mm 2 3» ca-
|
||||
ÏI88 ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
3. cabin op de 584*« en 585. blatz. als mede 'm 't 4. cabineterkent gy,;
dat 'er in menfche nieren kleine ronde Hchaamtjes zyn , welke gy nog niet wtl genoeg kent. En dikwyls hebbe ik gedagt, of nietdeinfpuy- ting door U gedaan, wanneer zy alle vaten, die zy" aanraakt, zeer vol- maakt opvult, des te meer andere uytwifcht. Maar als zy minder door- gedrongen is in de uyterfte vaten, dat zy dan andere nog zichtbare,. en wel te onderfcheidene lichaamtjes overlaat. En dat het daar door komt, dat gy in de milt zomtydts klieren toegedaan , zomtydts dezelve ontkent hebt. Want ik weet zeer wel, dat gy aldus gefproken hebt, om dat gy de zaak zelfs op dien tydt alzo gevonden hebt. Maar ik twyffele , of gy niet op verfchyde tyden klieren gezien hebt, dog op andere tyden geenzints, naar de wafch milïchien dieper , of minder volgens de ver- scheiden theit der uytflagen doorgedrongen hadt. Derhalven meen ik, dat'er aan weerskanten van ons genoeg gezintwift is over de eerfte ver- toning van Malfighïus ; waar mede beweert wort , dat de vergelykige ontleetkunde van dieren door by na allerly zoorten derzelver waargeno- men, en ook in de menfchelyke lichamen zelfs geoeffent , blykbaarlyk voor de zinnen vertoont, dat 'er over al in de lever klterige korreltjes gevonden worden , en dat zy aldaar zyn het werktuyg zelfs van het te fchydene levervogt. \',.;.<:.,.,, 'üyj'nuw Het andere bewys van Malfighius om die korreltjes in de lever aan te
tonen, heeft hy gehaalt uyt de Ziektens : dewyl hy opmerkt de ftofTe, de grootte, de figuur, de na elkander volgende aangroeying, de zit- plaats dier zaken, welke in de lever aangemerkt zyn, en hy deze ook met aldus allengskens te vervolgen overweegt. Want alle die dingen worden 't allerbefte begrepen, indien wy ftellen, dat die holle blaafies in 't ingewant het afgefcheide vogt weerhouden, veranderen, en in zo- danige Ziek-ftorTe omkeren, dewelke dan m de holligheit van dit blaafie een bequame plaats verkregen hebbende, aldus verdikt, aangroeit, en op die manier zyn vafthoudendt vat zelfs uytzet. Want het fchynt niet geloof baar 3 dat deze vaten dan nieuw geboren worden, maar men houdt het liever waarfchynelyk,dat die, welke natuurlyker wyze om dekleinfte onzichtbaar waren, nu door den uytzettenden hoop vergroot fchynen, en wegens de hardigheit der opvullende ftoffe zodanig blyven , en niet wederom neerflaan. 't Schynt dan, dat een Ziekte in deze blaafies doet. *C geen gy door uwe konft van opvulling in de flagaderen ofte aderen te weeg brengt i en gelykerwys gy met waarheit beweert, dat gy aldus hier geen nieuwe vaten maakt, maar de gemaakte alleenlyk vergroot, zo fchynt het waar te zyn, dat alhier volkomen het zelfde gefchiet. In der daad
|
||||
'a'aa H,ET maaKZEL DER KLIEREN. 1Ifi0
daad de naauwkeur.ge Regemorteras heeft in 't Iyk van cen kvCzl
r ge gezien, dat de gehele Menfchelever uytwendi* enin^„/ ë' al vol was van holle blaafies gelyk als erwten h^rXr jëA °VCr
C 8 7ur*i*' L a~ u f' V" erwten ^ Dy <jli£omus de Hemte iT/hL ^ w ^lpate &J' Deze Autheur «» heeft in een doodt
lichaam vanden Menfch aangemerkt, dat het buytenfte, 1 oefe ~e deelre van dit ingewant vol was van zeer vele blaafies, in Zotteen f e" daante als van een [«,*,] wik, derhalven rontagtig, el we met 25 opgevulc. in Pofthum. pag.30. in 't lyk van een menfèh d£ta£T /?S «* J. ScrqbuU] gezwolle klieren geplaagt was wasdiLhfJ-f van alle kanten vol met klieren rfSSigtfttfe andere lever van een menfch door de terine gefo™™ ,!iu !" kheragtige puyfies over al zo net klaren' lf vS'k.S'ff,^ was; gelyk totei, Zyne ^^'Sf*' *" ,; Jl flT®' WudeJlev'er Sezien *' hebbea ■"« zeer vele klierap- dezelve gevonden heff/in tetvl^T haajjgS Bffi **>
dert. Maipghms m Ep. ad Spon: heeft de gehele lever n"raIt bolrontagtige harde knobbeltjes met een ftoftèfdyk aIs fen oSuIr* gezien GUffontus de Hep. Cap. 8. heeft «ffiSS' . een Wrontpapgezwel, van vyf oneen zwaar, aangemerkt g De Veretterde lever m een j ongman cpengefneden zynde 2vn 'er
uyt de wondt binnen vyftien dagen , met den etter, bLafies als^nvr van Vifch, vol met een wateragtig vogt, zogehete, als aan ftukkl gebroken, tot duyzenden toe uytgekomen. In't dode lichaam wil de gehele lever in 't bultige gedeelte vol grote en kleine blaafe Dus ve, haalt Tanarolus Pentec. V. obferv. iöf naailes, urn ver- Waterblaafies, of blaafies met wey opgeproot desïplfc o-Pt,„i„ r 1
door, zyn ook aldaar gevonden. &&£» ^S k e nS merkwaardig voorbeelt bybrengt, in 't ,, ana* cabin. op de^oy blatz m 't 6 cabin op de 677. 678. blatZ. alwaar gy zo duydelyk v'erha ft in t dode lichaam van een waterzugtige geziekte hebben de lever ge- heel en al zodanig verandert in ronde blaafies, met een flymige ofiillife en heldere ftofte gevult, zo dat 'er in de gehele lever niet %lt l X van de poortader, holader, leverflagader , gof g.S en overgebTvS was. Aldaar wort gezegt, dat deze blaafies ook het binnenfte vanlv ingewant bezet hadden , zo dat zekerlyk de gehele ESafflSÏ f te ziektens m de lever gelegen : waar door derhalven klaar blykt • dat
Mmm mm mm j in,
|
||||
iioo ONTLEETKUNDIGE BRIEF OVER
in debinnenfte, en'deszelfs kleinfte delen, en fchuylhoeken, die ge- breken plaats hebben , welke men aangemerkt heeft eigentlyk voor te vallen 'm do allereenvoudigfte klieren van't lichaam, hier vore, geloof ik 5 genoeg bygebragt Is "'t" dan niet hier om zeer waarfchynelyk, du het binnenfte maakzel van dit ingewant binnen by zich heeft werk- tuygen, aan deze klieren gelyk ? Nademaal de ziektens daar in ont-; ft aan dezelfde zyn, en nooit in andere delen van 't lichaam ,- alsin de- ze gevonden worden; Waarlyk al wie het gewicht van deze twee by- gebrachte redenen met een naauwkeurig oordeel overweegt, hy zal, zo ik niet geweldig in myn mening bedrogen worden , de kracht van 'c Malpighiaanfche bewys, het welk hy van de ziektens in dit ingewant haalt, zo ydel niet bevinden. Evenwel ben ik niet onbewuft, hoe fyn gy 't zelve zult trachten te verzwakken , en verydelen : dewyl gy meent, dat alle die ziektens van de lever van gelyken konnen komen uyt een ontaarding der uyterfte vaten , aldus haar figuur veranderende, na dien zy op haare uyterfte engtens verftopt zyn ; 20 dat zy, de ou- de gedaante van een pyp verloren hebbende, door de wederhoude en op* gehoopte ftoffe 'm diergelyke gefigureerde bolronde , of veelgrondige, blaafies hervormt worden. Maar my dunkt tegen dit uw gevoelen te ftryden, dat de uyterfte py-
pies, welkers uyteindens gy verbeelt aldus verandert te worden, daar ter plaatze , alwaar deze uytzetting tot een blaafie begonne wort, noot- zake iyk ook moeften uytgezet worden: dewyl 't onmogelyk fchynt, dat hét uyterfte alleen zodanig zoude worden uytgefpannen , maar een wynig hoger tot zeer naauwe engtens zoude toelopen. :Deze blaafies nu groeyen van de kant der toevoerende vaten zo vaft tegen de ver- naauwde vaatjes aan, dat zy enkel vezelen fchynen, hebbende niet meer een zichtbare vaatagtige fiölligheit. Ten andere komt 'er deze beftendi- ge aanmerking by, dat 'er nooit in enig vat, aan 't einde verftopt, zo- danig een bolrontbyna over al beiloten blaafie van een verftoppende ftorle geboren is, maar wel altydt op die plaatzen van 't lichaam , in welke de blaafies voor af geweeft zyn. Overweeg in de flagaderen een aneu- rifma~] (lagaderfpat, in de aderen van \^vurix~\ aderfpat, in de water- vaten de \_phlyctena ] blaren : waar dog is ooit in deze een Van alle kante beflote gezwel aangemerkt geweeft ? Bezie, de ftenen in de py- pen van't lichaam gegroeit : Zekerlykdeze gevormt zynde hebben nooit m enig vat een gezwel gemaakt, óp 't einde van 't vat in 't gedeelte van 'c verkriogte pypie toegeüoten-, maar liever zal altydt de pyp ver- wydert zyn ! Aldus hebben, de ftenen, gegroeit, groot geworden, en |
||||
HET MAAKZEL DER KLIEREN. 1191
gevonden in de quylwegen van den mont, in de leverpyp, gaiblaaspyp,
gemene gal weg,, pisleiders, nooit te weeg gebragt, dat het hier door toegeflote gedeelte een gedaante en maakzel aanneemt, als wy in de zak . van't honing, pap, fpekgezwel, en een waterblaas, boven befchreven hebben. Maar in tegendeel wort altydt zodanig een pyp verwyderc ook na dat deel , van waar de verftoppende ftofre allengskens gevloek is. Ja laten wy de plaatzen befchouwen, alwaar wy zeker weten , dat duyzenden van vaatjes verftopt, opgevult, uytgezet, en eindelyk ge- borften zyn ; nooit zien wy , dat aldaar deze eindens in vervulde blaa- fies veranderen -} maar in tegendeel. Want de fïofTe van een ontiteking tot etter overgaan zynde, een etrergezwel vormende, heeft nooit ge- maakt een vliezig vat, eeltig, dik, kraak ben ig , gelykvormig, bin- nen de holligheit met gladde wanden -, maar in tegendeel een gezwel, 't welk met een inwendige gefcheurde ongelyke oppervlakte zich vormt tufichen de verbryzelde vaten, welkers frofrè voortvloeit, en niet in dwang gehoude zynde binnen een ofte meer vliezen, hier en daar door- vloeit, de bygelegene verfcheurde vaten doorknaagt, en hier door hoi- . len, pypen, en groeven verwekt. Dog gy hebt eindelyk een zeer fyn, uyt het binnenfte der ontleet-
kunde getrokke, en aannemelyke manier bedagt, waar door gy mcenc te konnen verftaan, en aan anderen verftaanbaar maken, hoe de gehele lever, alle deszelfs vaten vernietigt zynde , kan verandert worden in bolronde allengskens met vogt opgevulde blaafiesj en dat het niet noot- zakelyk is toe te ftaan, dat deze uyt voor af daar zynde kleinder blaa- fies voortgekomen zyn. JSfamentlyk gy hebt getoont, dat de groter, en ook kleinder vaten van buyten met een blaasagtig, zeer rekbaar, te- der, omringendt vlies bekleet worden; dat hierom het toe vloeien de o ver? tollige water in de huyïles of biaafies van dit vlies nedergeflort wort, ende aldaar voortbrengt een PFat'erzuchtighzït, die men Auafarca , dat is het water tufïchen vel en vleefch, noemt, als ''t onder de huyt zit. Maar wanneer dit waterig gezwel groter wort, meent gy, dat door de- deze buytenfporigen aanwas die vaten , welke met dezen rok omringt zyn, zodanig worden gedrukt, dat zy geheel en al worden vernietigt, toegedrukt, aaneen groeyen , en veranderen in dikke vezelen, aan wel- ke men de gehele hoop van waterblaaïies ran alle kanten ziet hangen. In der daat met aandacht hebbe ik deze gedachten overwogen, dewelke gy waereltkundiggemaakt hebt in 6 Cabinetop de 678.706»707. blatz. En ik bekenne , dat 'er naauwlyks iets verltandigers kan worden voortge- bragt. Verdraagt ondertuflchen geduldiglyk, gelyk gy gewoon zytmy- ne
|
||||
uoi ONTLEET1CUNDIGE BKIEF OJERvomU de
nagedachten ««^'^S, en beften, datiktotuw
zwSgheden verklare, die ^^«loofik toegeftemt te worden dat «voelen kan overgaan. V°°r *'Aolronde gelwellen, of van z Ie kan- tok een waterzugt verwekt heeft. bo^o g alwa Malpghms ren b-flote warerblaafies, ten zy op °lcV k H ft het water van n^ke-bolronde^Uch^SvëtSKSwi^.WS^ 't balzakje in deszelfs *Wg««fa den fchedenrok. Hebt gy wel „ooJt. Maar zeer grote «^f^ ee„ wateragtige zwelling zeer ooit in 't vet of U«ftg«gl*1^-*j^, onderfehydentlyke;wate blaafe veeluytgezét, gezien grote ™" ' jes zeer dikmaals. Aldus hebt neen. Maar in de eyerneften en hare^eyj den en d,e, wel- ,„ gelyken in de blaaf.es der onderbuyKSg fe
g atuurlyker wyze zitten '"fe toM*°PP«*^ me£r ; G Ifs hebt
zien opgevulde, hangende waterbl.hes flagadére„, maar door an- dft doof konft opgeblaze vli nooit doo ^ g ^ ^ ^ dere opengefnede plaatzenvervult * ^ in een wonderbaarlyk, terblaalies doen gelyken. Maar gy v ^^ ^ Waarlyk wie al
en verwart doolhof, daar by na met uy n> d t
te deze dingen vryhartig ove wefë^rtto^ bontftaai,, m wel-
een waterige opblaz.ng ^t Ls Ma" indien wy ftellen, dat de bla- ke'de pehele lever verandert was. m ye ftadige op- « een onvloeibare M^W^S^S opzwellen, eindelyk boven
hoping ^rt^Sta, w «de rg y
miren uvtzwellen , anaeren va „_v,pelden beveftigt.
lindelykhetlaatftebewyL'0rt hier uy tg«rokken > dat in de eerde aan-
in de lever te beveft.gen , worthieruy J, ^ dezen ,—erkt
.mevine van de lever in een£uvk?'HfLheie lever 't zamengeftelt wort
eerftüvt enkele bUafies,zo net druy venter maakzel
aan eèn groter of gemene fteel *ï" «ffi[£ ' v£nkruydt, ofte een tros
daartwtvoortkome op't *»« *£lyn verhandeling van de ' l^ill in«eerzugtige lever tóhreven heb • ^zaak
|
||||
HET MAAKZEL" DER KLIEREN. 1193
den te handelen ? In der daat in dit eene de zaak afgehandeJt zynde ,
is genoeg, en de ware gang der natuur in de fcheidingen te bewerken wort'er over ai geopenbaart. De voorftanders Horten haar zap; uyt dfe uyterfte ilagaderen in haren gehelen omtrek afgefcheiden, in holle, vry zichtbare, onderfcheide, met uytioospypen voorziene blaafies, en be- waren „'t-zelve, totdat het tot een tydig gebruyk ter regter tydt wort uytgedrukt. De by de roede gelegene Cowpertaanfche klieren doen by na op gelyke wyze het zelfde. In 't klierbedde is de zaak door deonr- leding der beeften het allerklaariïe : in 't welke de fynfte takjes van de. maagflagaderen een quyl gelykendt water van 't bioet affcheiden 3 in blaas- jes ontladen, van waar zy door uytloospypen uytydcr blaafie afkomftig en tot een groter buys verenigt, eindelyk het vogt, in 't gehele lichaam van 't klierbedde gemaakt na de darmen heen zenden, Wat zal ik van 't zaat zeggen ? 't welk in de uyrerfte kleinft e fcheivaatjes van 't flag- aderlyke bloet afgefcheiden , in een lang en gemeen blaafie gevoert, door de wyder bogtige holligheden , van 7t opper klootje wederhouden , geftooft , verandert, door de fponsagtige zaataan brengen de vaten in de zaatblaafies ontfangen, en aldaar wederom in deze blaasagtige huyiies hec zelfde ondergaan hebbende, wort ter bequamer tyden bewaart, wederom niet zonder een gedurige verandering* Voeren niet insgelyks de quyl- klieren, de borftklier, de fchiltgelykende kraakbeensklieren , de maag- pypsklieren van Vefalius, het zeilde uyt ? Derhalven blyft 'er niets overig, als dat wy befluyten , dat het gevoele van Malpighmstn U nu genoeg voorgeftelt is , zo dat een bequaam kenner deze zaken met het binnenfte van zyne gedachten overleggende , het gefchil, zo 'er even- wel enig overbleef, tulTchen zulke grote -Autheuren beftïften kan. Want een yder van UI. verzekert, dat alle fcheidingen gefchieden, door de uyterfte vaatjes, nooit door een klier. Byde zult Gyl. toeftaan, dat het gefcheiden vogt in blaafles by de fcheivaten gejegen ontlaft kan worden, en dat zulks menigmaal gefchiet. Mogelyk heeft. Malpighiüs te veei in 't algemeen gezegt, dat alle fcheidingen in de klieren gefchieden, Gy hebt aangetoont, dat 'er vele voorvallen, alwaar geen klieren zyn. Maar wederom hebt gy zelfs miiTchien al te ruym verzekert, dat alle fchei- dingen gefchieden Zonder bykomft van klierige blaafies. Xsiu dunkt my derhalven het werk te hebben afgedaan, 't welk gy my hadt aanbevo- len , waar tegen ik my zo lang hebbe aangekant, evenwel drong gy 'er altydt weder op aan. Het doet rny leet, dat ik deze zaak niet na waar- de hebbe afgehandelt ! want dit alles hebbe ik eerder met een ruwen aanval, als een rype overdenking befchreven. Verfchcide, en niet re Nnn nn n n - ver-
|
||||
•
|
||||||||
iij>4 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
vermeiden, of uyt te ftellen bezigheden hebben my bezet; door welke
voorwaar het vrye gebr uyk des verftants belemmert geweeft is y terwyl de gezochte gaven van een gelukkige ledigen tydt zich onttrokken heb- ben , en de beminde ftilte van eenzaamheit na wenfch niet gunftig ge- weeft is. Weshalven j. ik verzoeken zoude , dat gy deze fchriften met zo een goetgunftigheidt aanneme3 dat zy eerder ftoffe verlenen, om van anderen vermeerdert, en befchaaft te worden , als dat zy door het tegenwoordig werk nu afgedaan en volmaakt zyn. Vaar wel, aller- hejie Vx'tent9 en blyf lang gezont! |
||||||||
Gefchreven te Leyden 17H21.
|
||||||||
E Y N D E.
|
||||||||
Ó N T-
|
||||||||
ONTLE ET KUNDIGE
BRIEF
■."' Van ,.' : \
FREDRIK RUYSCH,
Waar mede hy den zeer Beroemden Heer
HERMAN BOERHAAVE
beantwoort.
g^^^^^At ik dikmaalsde eergehadt hebbe met U te redeneren over
ü ftllilftW ^e kepa*ulg» en net wezen der klieren vaa s'menfchen Ü SIPPE H ^cnaam 5 en ve*e an^ere dingen, en hoc grote nuttigheid M WÊêÊSÜ ^ ^aar "^ getrokken hebbe, zal nooit uyt myn geheu- ff yÊÊ^fiÊji gen gaan- -Maar neem myne vryheit niet qualyk, \van- Iss^^s^a»! neer ik zegge, dat gy onder onze 't zamenfpraken niec duyfter te kennen gaf, dat gy vele zaken beter zoudt konnen bybren- gen, en waar op ik ook gemakkelyker zou konne antwoorden, indien gy aan my van deze ftoffe fchreef, als wanneer gy alleen een montge- fprek met my daar over hielt. Welke gedachten goetkeurende, hebbe ik niet nagelaten # U gedurig aan te manen , en ernftig te verzoeken 9 dat gy my een brief over dit werk zoudt fchryven, op dat ik dezelve gelezen hebbende zou konne beantwoorden. Wat gebeurt 'er! Na dat ik dit verzoek menigmaal herhaalt, maar gy zeer lang uytgeftelt hadde aan 't zelve te voldoen, ftuurt gy my eindelyk geen kleine brief, ja geen brief, maat by na een geheel boek ! en dat meer is, gy verzoekt my, op yder Ank in 't byzonder ten eerften , en naauwkeurig re antwoorden. Waarlyk, zeer beroemt Hr.-> dat hadde ik niet verwagt ! Denkt gy dan niet., myne allerbefte Fr tent, op de veelheidt van myne Oeflenin- gen.3 Ik'ben immers gantfchelyk bezig in 't onderzoeken der delen vaa N n n n n n n 2 s* men-
|
|||||
/
|
|||||
Mo6 0NTLEETKUND1GE BRIEF VAN
s1 menfchen lichaam, op dat ik, zullende haaft myn leven door hogen
ouderdom eindigen, nog iets voor myn doodt ontdekke, welkers be- fchryving dienen kan tot verbryding van Godts Heerlykheit , en nut van myn evennaaften. Geftadig denke ik van myr, 't welke onze Brave Cats van zich zelfs fchreef; Schoon my de ruji. nu leert ^ echter kan ik niet fil wezen. Maar wat zal een menfch, als ik ben , uytvoerenï ik telle boven de V acht ent ig jaren, ik ben verre van myn e erft e leef- tydt afgelegen, maar naaf aan V Graft. Val derhalven een Oudtman van zulke hoge jaren zo niet aan, maar geeft wat tydt! Ik hadde wel gewenfcht tot meer gemak, dat gy uwe voorftellingen korter gemaakt hadde j dog om dat gy oordeelt, dat zy zo wytïopig moeften worden verhandelt , zal ik my daar ook aldus nagedragen. Ik zal de zaak zelfs wel ernftig behandelen, maar met bewaring van vrientfchap, en zonder enige verwaantheidt : want ik zal meer fchryven, om te konne leren, als zelfs te onderwyzen, In 't voorfte van uwen brief zie ik, dat gy voornamentlyk acht geeft
op den zeer geleerden Heer, M. Malpghius, welkers gevoelen gy wilt* of fchynt te willen, befchermpn* maar gy neemt ook te geiyk andere vermaarde mannen tot hulp* Wat my aanbelangt, ik zal in tegendeel rnyne zake a'lcen door proeven beweren, en zodanige bybrengen, wel- ke met de Ogen des lichaams konnen gezien worden, want dit is onder- vinding j rnaar die alleen een befchouwing door de Ogen des verftants- vereiflchen, zal ik aan anderen overlaten, die vermeynen,dat de rede» neringen boven de waarnemingen te fchatten zyn. Laten wy dan zien, wat de Grote, en zeer pryzenswaardige Mal-
pighius vaftftclt van de klieren in 't menfcheiyke lichaam , en voorna- mentlyk wat denkbeelt van de allereenvoudigfte klieren hy geeft. Hy zegt,' dat dat deejvan ons lichaam.^ 't welk met een eenvoudigen toeft el van een eige vlies een holle omjlag maakt ^ binnen welke een by zonder vogt, gefchyden^ begrepen, gevoet, verandert zynde, en eindelyk door een lozingpyp daar van daan uytgeloft, gezien wort, de allereenvou- digfte der klieren is. Wanneer ik deze bepaling naauwkeurig overwege, zie ik, dat men
volgens deze zoude moete zeggen, dat de galblaas dan ook een zoda- nige klier was; om dat daar aan alle die eigenfehappen toekomen, wel- ke in deze bepaling zyn uytgedrukt, Verwekt dit niet een verwerring in de leer der delen ? maar laten wy zien, hoe andere zeer beroemde Au- theuren, dewelke voor Malpighins gefchreven hebben , de klieren be- paalt hebbén', hoe groot zal het onderfcheidt wezen ? Dog ik wil hier |
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERIIAVEN. 1197
niet uytfpreken , wie beter bepaalt heeft, laat een yder zyn gevoelen over deze zaak vryelyk zeggen, zo 7t maar rechtmatig is, bequamer voor een onderfchydener leer. In deze uytbeelding van Malpighius zie ik niet, dat'er enig gewag gemaakt wort van vaten , alleenlyk maar van een uyt- werpvat«f daar 't in tegendeel blykt, en van aangetoont is, dat dsjlag~ aderen en aderen de voornaamfte delen , die een klier ifytmaken, zyn. Derhalven zou men volgens het gemene gevoele der Redenkonftenaren. van 't voornaamfte een benaming moete maken♦ Maar om dat ten tyden van Malpighius de konfl: van opvullen , die wy om de uyterfte eindensr der bloetvaten te ontdekken zo gelukkig gebruyken , zo wel niet be- kent was, gelyk hy zelfs in zyne boeken zegt, daarom is 't geen won- der , dat 'er in deze bepaling van de vaten niet gefproken wort. Ik twyfTele niet, of hy zoude, zo hy deze,vaatjes gezien hadde, gelyker- wys zy in onze berydingen te zien zyn, ook zyne bepaling verandert hebben. Maar zulks was dien groten Man onmogelyk. Ik bekenne ook, byaldien ik die vaatjes met myn eige Ogen in berydingen voor vele jaren gezien hadde, dat ik zelfs te vore niet zoude gefchreven hebbe, 'dat de milt uyt klieren beftont. Erf fchoon ik zodanige ontdekt hadde, hoe zoude ik, een Jongeling zynde, toen ter tydt hebbe derven een andere tegen de over al aangenome leer invoeren? zy zouden alle op my, die toan nog vele jaren, nog gezach hadde, nog genoeg van proeven voor- zien was, hebben aangevallen, en my uyt den rang der Üntlederen ge- dreven : gelykerwys in de vertelling van den verbannen Aap verhaak wortj om dat hy met de anderen tegens het verrotte hout niet wildeaan- blazen. Maar nu ik de dode lichamen zo inwendig als uytwendig we- derom door myn kon ft gelyk als in een volkome levendige ftaat kan brengen, befchouwe ik de ondeetkttnde met heel andere ogen. Wanc door deze kon ft zien wy in de lichamen nu het gehele geftel der bloet- vaten tot hare uyterfte emdens toe. Wat een ongelooflyke verfcheident- heit derzelver merkt men aan in deze, of andere plaatzen ? waarlyk over al is 'er een andere, en gantfeh byzondere toeftelj en dit alles gefchiet volgens het verfcheyde werk , 't welk zy in yder deel van s' menfehen lichaam moeten verrigten ; dewyl zy zo vele verfchillende vosten uyt het bloet, of deszelfs wey, of voedende wey van 't bloet, moeten voort- brengen. Ik gelove, zeer beroemde Heer^ dat deze vertoning der bloet- vaten na myn doodt nog gelegentheit zal geven om zeer vele nieuwe za- ken, van de gemeen gemaakte gantfeh verfchillende, te vinden, te febry- ven, en te onderwyzen. Laten wy nu wederom tot de zaak zelfs overgaan j het woort glan- Nnn nn nn 3 ditla\
|
||||
U0 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
dula, -een klier , is een verklaring woort van Glans, een Eéel9 aker 5 zo dat dit deeltie ten minde enige gelykenis moet hebben vaneen Ekel} maar zodanige gelykenis ziet men niet tuflchen den dunnen Vlieziger omjlag vaa een' kleine holligheidt, en de vrucht van een Eikenboom : waarom zelfs door een gebruyk der taaie zodanige kleine, en naauwlyks zicht- bare deeltjes van 't lichaam geen klieren moeften genaamt worden. De omflag zelfs van deze alzo gezegde klieren kan maar gehouden wor-
den voor een deel, 't welk in "'t uytleggen van deszelfs bediening al- leen is lydende: maar de vaatjes, daar ik nu van begonnen hebbe te fpre- ken, zyn werkende, en uytvoerende delen, dpor een zekere onuycleg- gelyke kracht haar van Godt in de fchepping ingeftort, gelyk wy nu zeker weten, dat de zaak in de kruyden zelfs volkome ook zodanig ge- legen is, dewelke insgelyks haare verfchyde zapvoerende vaten hebben, waar van ik in myn derde tiental van aantekeningen gefchreven hebbe: Maar hoe deze uyterfte vaten zo verfcheidentlyk op verfchyde plaatzen gemaakt worden , kan geen menfch met zyn onderzoeking nafpeuren ,- alleen kan hy de gemaakte vaten wel waarnemen; het overige weet Godt alleen, die ze alle aldus gemaakt heeft. Na de gegeve uytbeelding vaart gy voort te fchryven, dat de klem-
beidt , en velerley verfchydenheit derzelver^ zo in de uytwendige als in- wendige gedaante , gelyk ook in de verandering van V afgefihyde vogt, oorzaak is geweefi, dat men geloofde , dat het ware maakzel derzel- ver by na met geen gedachten konde bevat worden* 't Geene gy hier vaftftek, Waarde Heer , is 't zelfde, dat ik in de-
ze zaak oordeele; maar het ftrydt regtdraats tegen 't gevoele van Mal- pighius , en die onvolkome uytbeelding, welke hy van de klieren gege- ven heeft. Want byaldien die deeltjes zo klein , en onzichtbaar zyn, hoe zal daniemant zo vrybordig derven zeggen, dat een allereenvoudig- fte klier een hol vliefie is , voorzien met een uytloosvat ? i Zo hy hier nu tegenwoordig was , zoude ik gewifTelyk aanftonts verzoeken, dat dat naauwlyks zichtbare werktuygie voor my zichtbaar gemaakt wierdt, op dat ik konde geloven, dat het aldus geftelt was; ,maar ik weet wel dat zulks niet kan gefchiedcn , en daarom wil ik U uyt eerbiedigheit op deze zaak niet aandringen. Als of dit nog niet genoeg was, voegt ;gy%r nog by, dat de verfcheidentheidt van deze klieren > en derzeWer vogten oorzaak is, dat het maakzel en gedaante van deze lichaamtjes onmoge* lyk konde begrepen worden. Dit alles ftrydt niet voor Malpighim ,maar in tegendeel voor my. Op dat gy de moeyelykheidt om riet imaakzel te vinden vermeerdere,,' voegt gy'er nog by, dat die voornamentlyk daar van
|
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANÜS BOERHAVÉN. 1199
van afhangt, om dat zy naden doodt verandert, toegetrokken 3 zappe- loos, toegevallen zynde,naauwlyks iets van hare bloetvaten te voorfchyn brengen j Dit helpt my ook : want, zo men in 't dode lichaam zo be- zwaariyk de natuur van deze alzo genaamde klieren kan zien, om dat ze aanftonts na den doot verandert, toegetrokken, en van haar vogt be- rooft worden, hoe wierden zy dan te voren zo opentlyk wederom be- paalt te zyn holle vliefles, voorzien met een eige uytloosvat? Waarïyk het eene fchynt hier gantfchelyk tegen 't andere aan te lopen. Dit bly'kt klaarder ,zo wy gedachtig zyn , dat de grote, en 't zamengehoopte klie- ren , van den Autheur gezegt worden te beftaan uyt deze allerkleinfte. Indien dit waar was, Vraag ik U. , waar van daan zoude het maakzel derzelver zo dik, en va(t zyn? Zeker als de koks een borftklier of zwe- zerik in pafteyen mengen, gy zoudt te vergeeffch met een lepel of vork een eetbaar ftuk na het koken zoeken, indien zy uyt holle blaafies be- ftonden : maar ik geloof, dat gy die klier nooit gegeten of gehouden hebt voor holle blaanes , voorzien met een uytloospyp. 't Is 'er geheel anders mede gelegen. Geen klier wort uyt een enkel hol vlies *t zamen- geftèlt; maar, gelykzegtis, voornamenrlyk uyt vaten5 anderzints zou- den zy eenvoudige ontfang of bewaarplaatfies zyn, gelykerwys de re- genbakken. GeenzintSj alle klieren zyn werkzame, naarftige, altydt bezig zynde, dienaren, welke zonder ophouden, of ruften arbeiden, zo dat men haar nooit met recht enige luyheit ot ledigheit kan verwyten. En nademaal ik nu die verandering , welke de doodt in deze delen te weeg brengt, wederom kan overbrengen in een Haat zeer na by aan een levendige, 't welke Malpighïus nooit heeft konnen doen, neem ik die zwarigheit weg, maar ik toone ook te gelyk de klaarblykelyke voort- gang der bloetvaatjes tot in de laatfte en kleinrfe groefjes toe; ja ik kan ook voor't gezicht doen blyken , dat deze groefjes een overvioet van die vaatjes hebben. Zo gy echter, deze gelezen hebbende, volhart in uw gevoelen, dat Malpighius de zaak hier wel begrepen heeft, zal ik 't gefchil van andere laten oordelen.. Wanneer gy verzekert, dat Malpighius deze klieren heeft gezien ,
door geen konjt verandert, is wederom geheel en al tegens hem : want zo hy zonder konfl onderzoekt, zal hy niets vinden j't is nooit iemanc mogelyk dit maakzel te zien, ten zy door hulp van deze onze konfl. Ja 't is even onmogelyk , als wanneer iemant wilde zonder die konfl: deri Ruyjfchïaanfchm rok in 't oog van een menfeh vertonen. Hce vele be- roemde ontlederen ontkennen , en lachen om dit vlies, roepende, dat het maar verzonnen was? Maar na dat die drift geftilt was, hebben zy |
||||
i2oo ÖNTLEETKUNDIGE BRIEF VAN ,f
het over al erkent; het Cabinet van den Ruffifche Keyzer toont , dar. het zo blyven zal; de Heer Al.inus , zeer beroemt Hoogleeraar in de Ontleetj en Heelkunde te Leyden, heeft, dezen rok met een gelukkige behendigheit toebereit , bewaart , en aan zyne zeer talryke leerlingen vertoont. ,
Laten de nydige bcnfpcn, zy zullen echter deze konfl: niet nabootzen.
Myne Oren zyn al over vele jaren vereelt van zo menigmaal , zo lang herhaalde, en van geen belang bygebrachte tegenwerpingen, 't Roepen wasaltydtj Ruyfch ver gr oor door zyn konfl van opvullen de uyifpan- ning der vaten boven de natuur lyke grootte \ Ruyfch verdelgt door zyn konfl de klieren , die hy dan daar na ontkent. Ruyfch ontkent alle klieren, 't Is beter en vyliger , alle deze dingen in een verfch doodt lichaam te vertonen 3enz. Wanneer dit flach van volk ook iets in de Ont- leetkunde, die zy onderwezen, trachte te vertonen , hoorde men in plaats van vertoning niet anders, als ydele woorden , haairkloveryen, fpotterneyen 5 dikmaals zonder verftant, of reden : dan meenden zyovejr Ruyfch te zegenpralen, die zich aan deze beuzelingen niet ftoorde. Maar alle zyn zy nu door den doodt weggerukt, terwyl Godt my nog ineen gezont leven laat, en krachten verleent om my dagelyks in deze konft te oeffenen, ik bidde hem, te verhoeden, dat ér wederom nieuwe met diergelyke drift aangefpoort worde, op dat zy zo zeer niet tegen my, als wel regens haar zelfs door hare eige gemoetsdriften zondigen. Ikmeene, Vermaart Heer, dat gy Malpighïus al te hoog verheft,
terwyl gy zegt, dat hy die zwarigheden overwonnen, en eïndelyk het verwarde maakzel ontdekt heeft enz. .Hier op wordt ik wederom ge- noot zaakt het zelfde te antwoorden, Niemant kan zulks in een doodt lichaam doen ; ik kan ook niet geloven , dat gy zelfs, die de inwendig- lte , en alle tot nog toe ontdekte zaken in s'menfchen lichaam tot de kleinfte toe zo klaar kent, zoudt durven ondernemen dit my inderdaat te tonen, 't welkgy met zo hoogdravende woorden van dezen groten man hier bybrengt.
Maar nu begint gy te verhalende wyzen, 'welke gy zegt, dat hy
gebruykt heeft tot zo groot een ontdekking, daar gy hem zo grotelyks over roemt. Namentlyk, hy befchouwde door de /ch.erjpte des gezichts het lichaamtje van de klier, enz. Ik zoude dien groten Man ongelyk aan- doen, indien ik aan deze zaak twyffelde. In tegendeel, geloof ik, dat hy in zyn tydt gebruykt heeft alle hulpmiddelen, die toen bekent, en in gebruyk waren; maar't is hem volftrekt onmogelyk geweeft , door deze alle het ware maakzel van deze kleine zo genaamde klieren te ont-
dek- |
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. nor
dekken, ten zy hy eerft de lichamen door onze konft, die wen ter rydc
nog onbekent was, in een levendigen ftaat gebragt hadde. Aldus denkt gy zelfs, dewyl gy 'er byvoegt, niet verandert door konfl ^ dat hy die gezien heeft zonder enige konil aangewent te hebben j maar daar is't ook van daan gekomen, dat hy zodanige bepaling, welke met de zaak geen- zints overeenkomt, gegeven heeft 5 zo hy de konft van op te vullend- en te bewaren geweten hadde, hy zoude geheel anders gefchre ven hebben. Aanftorts telt gy de piaatzen op, waar in hy die klieren vaft ftelt te
zyn, namentlyk, dat zy gevonden worden door den gehelen omtrek van 't lichaam. Ik zegge, dat hy ze niet heeft konne vertonen in 't buyk- vlies, borftvlies, dikke,en dunne herflenvlies , de grote en kleine herf- fenen. Indien gy zegt, dat de balletjes, bilietjes, kliertjes achter den trechter gelegen, ware klieren zyn, antwoorde ik , dat zy geen klieren zyn,, maar uytpuylingen der herflenen, ten aanzien van de mergagtige zelfftandigheit, aldaar buyten hare gelyke oppervlakte zich verheffen- de. Met geen meer zekerheit zal men konnen vaftftellen, dat 'er klieren geplaatft zyn in de Zikkelwyze groef : dewyl zy, welke daar valfche- lyk verheelt worden , alleen zyn kleine knobbeltjes, welke ook zomtyts in 't dunne herflenvlies gevonden , maar die oordele ik tegen natuurlyk te zyn: omdat zy niet altyt daar gevonden konnen worden. In de nets- gewyze vleehting zyn ook nooit klieren, fchoon zy daar verkeerdelyk van anderen befchreven worden j zo dat 'er binnen het gehele bekkeneel geen klieren gevonden worden, als de pynappel en inotklier, dewelke even wei geen holle vlielies zyn, verzien met een uytloosvat. Wederom zult gy ze niet vertonen in de fpieren, het hart , of in 't hartezakje , hoewel ze aldaar ftoutelyk genoeg geftelt worden. Hoe zoude imant ver- geeffc hen arbeidt doen, die waarlyk , en met'er daat,deze holle vliefies, en derzelver uytloospypen, in 't middelrift, de lever, en milt voor 't ge- zicht moeft brengen, ik bekenne, Zeer Vermaarde Heer, dat gy hier vele piaatzen aanhaalt, in welke ik toefta dat zy gevonden worden, en haar getal groot is, maar ik wil niet, dat men zegt, door den gehele» omtrek van V lichaam : om dat zulks te veel in 'c algemeen gezegt is. Ik zoude niet durven ondernemen, die te vertonen in de oppervlakte van opperhuydt rakende aan het roedenhooftje: of anderen dit konnen doen, weet ik niet. Op de 11 y f. blatz. zey gy, dat die gemelde klieren gedrukt zynde , een
vogt uytgeven, enz. ik twyfFel daar niet aan, voornamentlyk indien gy ze eerft enige uren lang weekt; maar dan wort 'er ook zeer weynig uyt- gedrukt, evenwel uyt deze meer, uyt andere minder : maar zo lang die (3 o o o o o o holle
|
||||
i20z ONTLEETKUND1GE BRIEF VAN
holle vliezen niet voor 't Oog kofinen worden vertoont, wil ik 'er zo
ftoutelyk niet van fchryven. Een gedeelte van de luchtpyp van een menfch, niet gedrukt zynde, in't water opgehangen, na de opening omgekeert, 't welk ik U dezer dagen overftuurde, vertoonde niet zeer blykbare uytloospypen, en 't was ook niet gemakkelyk enige droppelen aldus daar uyt te drukken. Ja door dit drukken wort het maakzel zelfs verandert, zo dat men deze delen, zodanig behandelt, niet mag hou- den voor delen niet door kon ft verandert -y maar door gewelt worden zy dan ziekelyk , verandert, en gekneuft. Eindelyk de gehele hoop van lichaamtjes, dewelke in de luchtpyp, en maagpyp zitten, brengt niet meer van zodanige y°gt voort, als'er vereifcht wort om de delen vog- tig en gladt te maken. Ook zyn daar geen. ontfangplaatjes van noden, dewyl het dunne vogt uyt de montjes der ilagaderen uytgeftört zynde* nu hangende buyten de vaten, aldaar dik wort} echter dat diedelen ziek zynde, veel vogts uytgeven ,bekenne ik dagelyks te ondervinden. Verders vertooiic ik, dat deze lichaamtjes beftaan uyt bloetvaatjes , en geen ont- fangplaatjes zyn, gelyk als regenbakken , waar in het water niét ge- maakt, maar gemaakt zynde ontrangen wort. Verre ben ik vari dit ge- voelen van Malpighius : want dan zouden 'er vele en zo verfchülende uyterfte eindens van bloet varen, welke ik zodikmaals in uwe tegen woor- digheit vertoont hebbe, niet van noden zyn. Ik zal'er ook dit by voegen, dat in 't leven deze deeltjes nooit metde vingeren gedrukt worden, maar het vogt vloeit'er zachtjes uyt, en na 'tuytvïoeien wort hetlymig; wan- neer gy na de doot met gewelt drukt, verdelgt, verwydert, en ver- wart gy alles» Wat zal ik meer zeggen ? Ik hebbe zeer klaar voor 'c gezicht getoont, dat de uyterfte eindens van de bloetvoerende ilagaderen, regelrecht zélfs het afgefcheide vogt uytftorten om de delen te bevoch- tigen en glat te maken, en dat zonder tuiTchenkomft van enig hol vlie- zig werktuygie. Ik heb'er een Voorbeelt van gegeven in de Waterbüy- ztn der Ogen door den zeer beroemden Meyboom ontdekt, dewelke ik door middel van opvulling bevonden hebbe zodanig gemaakt,dat zy haar werk doen volkome zonder een tuffchenkomende klier , maar enkel met loutere vaatjes. Aldus gaat ook het bloet zelfs uyt het lichaam regel rechtdoor verwyderde ilagaderen, natuurlyker wyze in de ontlafting der Maanftonden in vrouwen, maar tegens de natuur door de opperhuydt, in 't hooft, de ogen, mont, enz. Zó dat men hier dm geloven moet, dat'er geen andere Zweetbronnen zyn, als de fynfte uyterfte eindens der onderhuyts flagaderen. m ' .' Nu zoude gymy met recht vragen, of ik dan geen [céttuÈpX huys-
jes,
|
||||
FREDRÏK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. 1203
jes, \_utrkuli~\ blaafies, of [crypta*] groef/es erkende ? Ik bekenne volkome, dat zy 'er zya Maar ik wil haar de naam van \_gland>'tla"] klieren niet geven, ik fta toe , dat men .ze n.oeme blaafies ofte groef/es, welke naam gy zo bequaamelyk uytgedacht hebr, dat ik ze na dezenai- tydt zy noemen zal: want myn [tunica ceUukfa\ blaasagrig vlies beftaat uyt blaafies, wort door al.le de delen van 't lichaam veripreit, en dringt zich door alle de fpieren heen -, in de dikke darmen worden vele zoda- nige groefjes gezien , maar deze alle, zo veel 'er zyn, worden, niet met een vlies bekleet, 't welk zekerjyk moeft gefchieden , zo zy met recht klieren genaamt konden worden. Nochtans lopen 'er tuflchen de groefjes van de huyt, en van andere delen, dewelke voor de eenvoudigfte klieren gehouden worden, vele Zenuwtepeltjes, verkeerdelyk voor kliertjes ge- rekent. Aldus in de oppervlakte van de Oogleden rakende aan de uyt- wendige oppervlakte, zyn die kleine verheventheden, als puyfles, ei-' gentlyk zenuwtepeltjes , aldaar werktuygen van een zeer fcherp gevoel. Maar de grote ongenaamde klier van 't oog, is geen eenvoudige, maar een oprechte t' zamengeftelde klier. Ik nebbe nooit gefchreven, dat 'er zo velerly verandering van verfchey-
de vogten, welke Malpighius zegt in de holligheit der klieren gevon- den te worden, gefchieden kan in deuyterfte kleinfte flagadertjes, maar ik hebbe gezegt, dat het zweet, en de onzichtbare doorwazemingregel recht uyt de flagadertjes uytwazemt, en dat 'er geen kliertjes voor de Zweetbronnen, of het oogvogt vereifcht worden. Wat aanbelangt de verfiheide diktens der Vogten alhier aangehaalt; men moet eengroot onder- fcheidt maken tuflchen een levendig, en een doodt, tuflchen een gezont en ziek lichaam, en tuflchen vogten , die nog op haar natuurlyke.plaats . zitten , of na dat zy met gewelt daar van daan uytgedreven zyn» In een levendige, gezonde toeftant , gaan de vogten ongeperft van zelfs uyt, zy zyn dan dun , geenzmts lymig. Wanneer zy met gewelt uytgeperft worden , worden dikmaals te gelyk door die drukking de moesagtige uyteindens mede genomen, en met de vogten vermengt. Dit blykt klaar in de ontvleziging van een kalfsmilt, waar uyt ik door een kleine toe- gebragte fnede al het moesagtige door lang en fterk te periTen met de handen uytdrukke, affcheidesen dan het gaatje voorzigtig wederom tee- gebonden zynde, blaas ik'erde lucht in3 fpanne de milt uyt, fluyt ze toe , 'en droge dezelve. Aldus worden de draden het befte vertoont. Op deze wyze worden de groefjes ook verdelgt. Maar het vogt,'t welk ik menigmaal door een drukking uytgeperft hebbe uytdeilokdarm en lucht- pyp was altydt dun, en niet meer als een klein droppeltje; zo dat d/e Ooo 00 00 2 over-
|
||||
*
1204 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAM :
overvloet al te groot geftelt wort, dewelke, indien ze Malpghius zo
groot aangemerkt heeft , mogelyk van een ziekelyke toeftant heeft afge- hangen : want in een gezant menfch is dit vogt zeer weynig. Onder- tuffchen is 't waar, dat de vogten dan dikker , dan dunder, dan weyni - ger, dan overvloediger uytgaan. Het vogt nog in de flagaderen zitten- de is dunder , maar daar uyt gekomen zynde, wort, gelyk ik gezegt hebbe, allengskens, zelfs door de warmte alleenlyk, dikker. Inde O- gen is 't waterig, in de luchtpyp dikker, in de iïokdarm en keel lymi- ger 5 voornamentlyk als het op die warme plaats wat vertoeft. Dit zien wy zodanig, maar wie zal ons zeggen, hoe die vogten geftelt waren, toen ze noch in de flagadertjes, hare makers, zaten, eer zy daar uyt ge- ftort waren ? 't gene gy op de u 3 6. blatz. bybrengt van '/ ftytgewa- z>emde vogt van dien goutzoeker, en de doorwazcming zo fraay van Sanctorius ontdekt, ftem ik toe. Maar dewyl gy op de zelfde blatz. by- voegt, dat het vogt in de allereenvoudigfte klieren zodanig niet is, laat my toe, dat ik voorftelle, of niet nootzakelyk dit uytwazemende vogt uyt het gehele lichaam van daan gebragt wort, en bygevolg ook fcheidt van de zogenaamde Malpighiaanfche klieren, waar uyt het vloeibaarfte gedeelte wechgaande het overige aldaar dikker wort, tot gebruyk van be- vochtiging \ Vervolgens alles , wat gy daar van bybrengt , keu- re ik goet. Maar ik hadde niet voorzien, dat gy in onze verhandeling andere Autheuren aaagehaalt zoudt hebben. Deze manier van doen zou- de my in een verwarring brengen, en helpt daar en boven niets. Men moet niet uyt woorden, ofgezach, maar bevinding en vertoning oorde- len. Hoe veele gefchreve boeken ,, hoe vele brieven over deze zaak aan • my gefchreven zoude ik konnen bybrengen, in welke de beroemfte Man- nen verzekeren, dat zy myn gevoelen goetkeuren, en beweren ? Maar van wat nuctigheit zou 't wezen? Waarlyk geen. Ik ftemme alles toe, wat gy aldaar van de fytie Olie zegt : want dat heb ik alzo bevonden, vergadert, en daar van een dunne zuyvere olie bekomen} bier door heb ik geleertj, dat ons vet niet aan fchapen ongel , maar aan 't paardevet gelyk is r want in den buyk van een paart, na 't hart lopen geftorven, en geopent, hebbe ik de gehele holligheit gevonden met vloeibaare olie vervult. Opde u 58. blatz. vaart gy voort te zeggen, dat die klieren in 'tuyt-
wendige Oor klaar blykelyk te zien zyn rmaar ik vreze, zo men tot de zaak komt, dat hier bezwaarlyk holle blaafies zullen konnen vertoont wor- den. Ik weet wel, en ikftatoe,dat op alle deze plaatzen onderfcheidene vogten voort gebragt. worden y maar 't moet nog aangetoont worden, dac |
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. £205-
die vogten in holle blaafies begrepen zyn. Ik zal hier geheel wat an- ders te voorfchyn brengen, namentlyk bloetvaren, en ook watervaten, dewelke aldaar met dat vermogen werken , en haar bediening waarne- men, als haar in de fchepping is opgelegt. 't Is wel waar, en ik beken 't, dat alle deze vaatjes hier niet gevonden worden zonder enig tuflchenko- ment vliezig lichaam, 't welk haar in een behoorlyke fchikking hout, en t' zamenbint; ma^r daarom moet men niet aanftonts zeggen, dateer holle vliejies zyn , •welke onder de allereenvoudigste klieren gere kent moe- ten worden', want dan zouden zy enkele en geen werkzame ontfangplaat- fïes zyn. Ik zegge het zelfde van de natuur lyke olie, die het hooft/meert; deze wil ik liever dat uyt de zweetgaatjes van de huyt uytzweet, als uyt blaafies, gelyk men ziet, dat de gal uyt de galblaas uytgaat, en de naburige delen met de zelfde couleur befmet, JVlaar gy merkt dit aan- ftonts zelfs aan, zeggende, dat den olie in V aangezicht door de zweet* gaatjes vloeit; derhalven niet door klieren , maar uyt den blaasagtigen rok, door uytlozende Zweergaatjes, gelyk gy ze zeer wel befchryft, heen. Gy fchryft aldaar, dateer in V aangezicht verfcheyde zoorten van de
eenvoudige e en wel ware klieren zyn. Verschillen dan de eenvoudig- fte klieren van de ware? zyn zy dan geen ware klieren, om dat zy zeer eenvoudig zyn. Waarlyk gy fchynt dit zelfs te kennen te geven. Maar dat zou tegen U zyn, en volkomen myn gevoelen beweren. Op de 11 jo. blatz. befchryft gy naauwkeurig en wel dit zoort van lichaamtjes, 't welk in de wangen, lippen, enz. gevonden wort. Jk oordeel deze te zyn tegen natuurlyke gezwellen, een zoort van papgezwellen , gevolglyk geen klieren, 't Is niet onwaarfchynelyk, dat dezelve ontftaan uyt ver- ftopte eindens der bloetvaatjes aldaar verfpreit: want zelden zullen zy gezien worden in die gene, welke een goede levenswyzegebruyken. En gy zelfs fchynt zulks te leren , fchryvende aangemerkt te hebben, dat 'er dan een dunne vogtigheit uytkomt , wanneer zy nog.gedrukt worden, na dat die papagtige ftofTe uytgedrukt is. Op dezelfde 1160. blatz. gaat gy aanftonts over tot het maakzel van
't fnotvlies ; omtrent het welke ik by deze gelegentheit zal zeggen ,daC ik, bezig zynde met de vaten van de neus op te vullen, gevonden,neb- be een byzonder bekleetzel, diergelyk nergens gezien wort, bedekken- de het dunne kraakbeenvlies, het welk het kraakbenige fchot van de neus- gaten onmiddelyk bekleet, en hoger opklimmende het beenvlies zelfs, 't welk boven het benige fchot van de neusgaten bekleet j door dit byzonde- re vlies van de neus was zo een grote menigte van vaatjes veripreit, O00 00 00 3 dat
|
||||
iioS ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
dat het geheel hoog root te voorfchyn quarn. De loop van deze kleine
vaatjes is zo wonderlyk, gelyk 'm de bereidingen ten mynen huyze kan gezien worden, dat zy met geen woorden befchreven, of met figuren konnen worden uytgedrukt, zo dat de gedrukte figuren, waar mede ik deze vaten getracht heb uyt te drukken, nog gebreken, fchoon zy van een zeer goet konttenaar gemaakt zyn. Ik nam dan fchaaps en kalfs- hoofden , welke ik op dezelfde manier met een ingefpote rode wafchag- tige ftoffe toebereide; toen ontdekte ik een heel andere loop van vaten in deze : want de vaten liepen recht uyt, byna zonder enige zydelyke takken , digt by malkanderen, 'm een evenwydige plaatzing geplaatft. Zulks hadde ik nooit te voren gezien. En , fchoon deze vaten door de opvulling wel root fchenen, dacht ik, of zy in een natuuriyken ftant niet fnot in zich begrepen , en door haar zo byzonder maakzel aldaar be- werkten? gewiffelyk dan zyn'er tot dit werk geen holle vliezige blaafies van noden , welke hier ook niet konnen vertoont worden. In een Grote droef heit worden aan ftonts tranen, die te vooren niet gezien wierden, met gewelt op ene reis uytgeftort. Indien het onderfte gedeelte van de tong met limoen zap gevrev#n wort, fpringt de fpeegzel, gelykerwys het bloet uyt een geopende ader. Dit alles komt uyt geen klieren. 't Is waar, 't gene gy: verhandelt op de 1160. blatz. van het fmerige
vogt omtrent de wortel-van de ton, enz. ik twyflel'er niet aan, of daar zyn vele en verfcheyde groefjes, verfcheyde vogten vervattende > maar ve- le dingen moet men aldaar nog onderzoeken in zo een grote verfchei- dentheit, en dan zou 't beter wezen om wel te onderfcheiden, aan yder in 't byzonder ook een byzondere naam te geven. Maar dewyl gy ze zonder onderfcheidt noemt [acini~] korreltjes of kerntjes , \cotyla~\ maatjes of napies, [cryft<e~] overwelfde kuyltjes of holletjes, [fol/ic?i~ /i] blaalies of huyiles, [glandulte'} kliertjes \jlacuna~\ groefjes, fleuf- jes, ofzakpurjes, \_locuU^] beurfies , zakjes, tasjes, busjes, [utrkulz~\ vliezige blaafies als zaatblaafies-, enz. fchynt gy zelfs te bekennen, dat men tot nog tot niets onderfcheydentlyks en waaragtigs van deze zaken te zeggen weet. Wat my aanbelangt, ik meene, dat alle groefjes, die verfcheide vogten bevatten, tot het verrichten van dat werkoók vaten van een verfcheide loop en maakzel ontfangen» ;Dat'er .verfcheide vog» ten konnen worden gemaakt alleen in" vaten , zonder klieren, zyn wy verzekert uyt den baft der herifenén , de mammen, ballen, enz, in wel- ke alle dit klaar blykt. Waarom dan ook niet hier ter plaatze^ ; Dat gy van deze groefjes in de darmen op de ï 161. blatz. verhaalt,
is waar, maar ik voeg'er by, dat ik in 't dunne gedarmte nog eenander
flach
|
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANÜS BOERHAVEN. 120?
flach vinde, 't welk buyten de holJigheden van de darmen, gelyk als moesagtige penceelen, uytpuylt, en nog een ander in 't wormwyze uyt- fteekzel, 't welk volkome het zaat van vygen of witte flaapbollen ver- heelt : zo dat zy knoopjes fchynen te zyn, geen blaafies uyt holle vlies- jes 't zamengeftelt. Ik ftem 't toe, dat gy fchryft van de klieren in den endeldarm, wonderlyke lymige vogten begrypende; en 't geene gy aan- merkt van 't flinkende vogt van 't roedenhoofrje in de mannelyke roede, en van de uytwendige teeldeelen der vrouwen, geloof ik, dat waar is, zo dat ik'er niets zal byvoegen. Ik ga derhalven over tot het befluyt voor 't twede bewys van Mal*
pigbmsy 't welke gy opde 1163* blatz. bybrengt: Ik worde gedwongen, daar weder op te antwoorden, dat dit alles kan gefchieden, zonder de gemelde klieren, door vaten alleen, dewyl dezelve om byzondere vog- ten te maken verzien zyn met hare werktuygen, bequaam totdat werk, 't welk aldaar op die plaats gefchieden moet; zy zyn altydt werkzaam, ycjer neemt zyn eige bediening waar.; dit alles verrichten deze vaten ,. al- waar wy verzekert zyn, dat geen holle blaafies, verzien met uytloospy- pen , gevonden worden, gelyk in 't hol van Htghmorus ^ welkers gehele holligheit bekleet wort met een vliefie, zo dun, als fpinrag, zo dat de benige wandt daar door heen fchynt, en is zo vol van vaatjes, dat het na een gedane opvulling geheel root wort. Wat gefchiedt hier? daar wort een dun, fnotcig vocht bereit, 't welk opwaarts inden hoek van die holligheit gebragt wort, alwaar 'teen gat zo groot als eenfpelde-kop ontmoet^waar't gelradig uytvloeit, maar de hoeveeiheit weet men bfëfe Wanneer die uyrgang verftopt, en dat vogt daar in vafrgehouden wort,' komen'er vele gebreken ; ja zelfs is 't zomtydts de oorzaak van de doodt geweeft. Als men op 't Oor leggende flaapt, zal dit vogt gemakkelyker in de holligheden van de neus fchierenj 't zelfde bevinden wy ook in dat dunne vliefie, 't welk de hollen van 't voorhooft inwendig bekleet. Maar met geen waarfchynelykheit kan 'er gezegt worden} dat 'er in deze zeer dunne vliefies ook holle blaafies met uytloospypen ziften.' Van V Molgezwel van V hoeft, 't welk gy op den63. blatz.aan-
haalt, zal ik zeggen, dat ik'er dingen van gezien hebbe, dewelke met; deze befchryving niet zeer overeenkomen, maar ik wil over deze zaak niet hevig twiften , 'om dat ik meene, dat tegennatuurlyke gezwellen ons niet leren het maakzel van een allereenvoudigere klier. Ik erkennen dat de IVeegfiheetjes in de ronden der Oogleden , holle
vliefies zyn, dog uytloospypjes vinde ik 'er niet in$ en nademaal zy tegen- natuurlyke gezwellen zyn, doen zy niet tot de natuur.van kliertjes. Ik
i
|
||||
i2c8 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
Ik geloof niet , dat die zakies zo licht in V aangelicht duydelyk kon*
tren vertoont worden , als gy op de I ló?. blatz. fchryft. Maar dat gene , nt welk gy aldaar verzekert van de puyfies en
zweertjes van V adv ge zicht , behoort tot de tegennatuurlyke ge- zwellen , geenzints tot dit werk. Gy fpreekt van de huytklieren ; ik zegge ook , dat'er in de huyt wel kleyne puyfies te voorfchyn komen, als ronde kliertjes : daarom zal 't aan vele hart fchynen, wanneer ik die noeme verdichte kliertjes ; dog ik mene, dat ik zulks met weinig moei- te kan beveiligen. Want zo deze puyfies klieren waren, waar zullen wy de huytepehjes vinden ? heeft ooit iemant deze twee op een en de- zelfde plaats gelyk konnen vertonen? konnen deze huytkliertjes buyten de oppervlakte van de huyt uytwaiTchen tot de hoogte van drie of vier linien? \ welk ik gezien nebbe, zo dat het aangezicht van dezen man fcheen te zyn een aïfchuwelyk noppig geftel, over al bezet met uytpuy- lende tepeltjes, aan die, welke in de kroon van 't roedenhooftje zyn, gelyk, maar dunder. - Het aangezicht van dezen elendingen quam my zo afgryzelyk voor, dat ik'er van fchrikte en beefde. Enwaarlyk alle deze verheventheden fchenen my niet anders te zyn, als oprechte qualyk gefielde zenuwpeltjes, maar geenzints gezwolle kliertjes. Alle ftaan toe, dat het werktuyg tan 't gevoel beftaat in de uyterfte eindens der huytze- nuwen j geen plaats in de huyt kan 'er met de punt van de fynfte naait aangeraakt worden , of aldaar wort zodanige zenuw gevonden; ja dat meer is, die begerig is deze tepeltjes over al te zien, hy kome ten my- nen huyze, ik zal ze hem met het blote ^gezicht en vergrootglazen , ver- tonen. Ik beveftige zulks daar en boven, om dat'er nooit uyt klieren nagels, klaauwen, of hoorns groeyen, maar wel uyt tepeltjes, gelyk ik menigmaal gezien hebbe Wederom zien wy zeer duydelyk , dat de haairen daar uyt voortkomen , maar geenzints uyt klieren. Dog alle die melaatsagtige, en fihurftige zweertjes van V aangezicht ichynen my te zyn ontaarde vaatjes der bekleetzelen op die plaatzen. Op de 1166.blatz, handelt gy van U■ paggez-wel ;'t is waar, dat het
menigmaal pap in zich onthowt, maar hoe vele andere zaken meer? Zie myn derde tiental van aantekeningen. Maar een fpekgezwel hebbe ik in de borft van een vette , gezonde vrouw, die nog leeft, gezien , wel- ke de grootte van een kuflen hadde. In eenander afgezette fpekgezwel rerfcheen enkel, zuyver, menfehevet,, volkome by 't vuur fmeltende. Zo dat het niet is een eenvoudige klier. In andere gezwellen vint men verfcheide (toffe, maar in een fpekgezwel enkel vet. 't Is een waarheit, dat het vet in huyfies of blaaües begrepen is: zo gy nu vraagt, of er in dat
|
||||
FREDRIK RUYSCHtón HERMANUS BOERHAVEN. 1-09
dat fpekgezwel een zodanig huyfie zo wydt uyfgefpannen wort? of 'er geen andere nieuwe bygroeyen ? het laatite meene ik te gefchieden, eti waarom niet ? Immers aan de beenderen , die in een zieken toeftant zyn , groeyen nieuwe delen. Waarom ook niet hier? Ik, die de geneeskonft zo vele Jaren in deze wydtuyrgeftrekte ftadt geoeffent hebbe, hebbe waar* Iyk veelmaals deze gezwellen gezien, maar altydt zodanig en niet anders, als ik ze befchreven hebbe, gelykerwys ik dezelve in myn nieuwe verza- meling ook kan aantonen. Ik fta 't U toe, dat 'er vele gezwellen uyt blaafies of groefjes ontftaan , maar gy weet ook, dat'er vele uyt verftop- te blaas vaatjes voortkomen : want die Matyighiaanfche klieren , welke gezegt worden te zyn holle vliezen met een uytloospyp , beftaan daar en boven nog uyt bloetvaatjes* is 't dan niet waarfchynelyker, dat de oorzaak der gebreken in de vaatjes, die hier werkende delen zyn, zyn zitplaats heeft, als in 't vliezige blaafie met zyn uytloospyp, welke maar lydende zyn ? Derhalven kan ik U dit niet toeïtemmen, dat alle die gezwellen zyn niet zo zeer een uyt werking van veranderde vaten, als wel van ontaarde huytkliertjes, enz. Zo lang my zulks voor myn gezicht niet vertoont is. 't Is alleen de waarheit, die wy zoeken. Ik bekenne veel van ü" geleert te hebben, waar voor ik ü" bedanke-, maar tot nog toe hebbe ik dit niet aangetoont gezien. Op de 116?. blatz* befchryft gy naauwkeurig een won der haar lyk ge-
zwel; gy hebt het zeer gelukkig genezen, maar zodanige ziekte toont het natuurlyke maakzel van 't deel niet ; waarom ik hier niets by- voege. , Alles, wat gy op de 1169. blatz. van 't Spekgezwelverhaalt, is waar .*
want dat het vet door de vaten uyt de blaafies kan gaan,leren [morbiacutï]de fcherpe ziektens, in welke een menfeh derrig ponden vet verlieft; van 'c geopende paart, in welkers onderbuyk gefmoltevetgevonde wiert, hebhier vore gefproken. Derhalven zyn die blaafies hol, en hebben inderdaadt haare uytlozingen. Maar heeft ze ooit iemant allereenvoudigfte klieren genaamc ? Zulks zoude ongerymc en verwart wezen. Die uytlozin- gen zyn alleenlylc de \_pori~\ togt ofzweetgaarjes. Ik verheug my,dat gy zo net alhier befchreven hebt, dat die zeer dunne en fynevliefiesvan deze blaafies, door ziektens zo bovenmatig dik worden : want dat is alzo, en diergelyks heb ik 'er ook van gezegt. Ik hebbe inde hollig- heit van den buyk van een doot geopent lichaam van een waterzugti- ge geen water gevonden, maar een zak, waar in wel acht of negen ge- mene wateremmers met een fiymige, waterige, drabbige jftofj alle de in- gewanden waren door deze grote zak van haar plaats gedrongen. De Ppp pp pp dikte
|
||||
I..2IO QNTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
dikte daar van was omtrent van drie linien. Ik oordeele,dat in een pap*
gezwel , de vliezen daar in gevonden , ook dikmaals voortkomen van 't blaasagtige vlies. Ik erkenne,dat een papgezwel zomty ts door de wont kan uytgehaalt worden, maar niet altyt. Nooit hebbe ik gezegt, dat alle gezwellen gemaakt worden van de uyterfte ontaarde vaatjes, maar dit moet men hier voornamentlyk in acht nemen, dat de blaafies over al dezelfde zyn, maar de vaten omtrent de blaaües verfcheide , derhalven is 'er een groter oorzaak van verfcheide gezwellen in de vaten, als in die eenvoudige holligheden. Ziet de quaften in den baft der bomen, de- zelve worden gemaakt van vezelen en ontaardende houtvaten. Een lode kogel uyt een roer gefchoten hangt in een Oliphants tant , maakt een [exodöntofis~] uytwas, ik heb 't onderzogtj 't is ongelooflyk,hoe won- derbaarlyk alle de langwerpige yvoorvezelen van haren regten weg af- gaan , en den kogel omringen, gelyk in myn huys te ziert is. Tonen deze zaken ook niet klaar aan, dat de oorzaak van zodanige gezwellen veel meer zit in de vaten, en werkende pypies, als in die lydende en ledige delen ? Schoon gy in alle deze dingen door een nette redenering vele zeer waarfchynelyke zaken by een brengt, echter weet gy wel, dat de ontlederen dit nooit Vertonen zullen noemen. Ik beminne met de Ogen te zien, het redeneren laat ik aan die gene over, welke inde fynheit van twiften haren roem zoeken. Nooit hebbe ik in s'menfchen lichaam blaafies ontkent, maar ik zegge, dat ze geen klieren genaamt konne worden, fchoon gyze , op wat wyze het ook zy, de eenvoudig- fte klieren zoudt willen noemen. Inde luchten maagpyp heeft Malpghius geen klieren kon nen ver-
tonen , veel minder zeggen, waar uyt zy gemaakt zyn} maar ik nierke hier in bloetvaten aan, die deze vochten bewerken, welker zeer ver- fcheyde gebruyk gy zeer wel daar na befchryft, waarom ik 'er ook niets by te Voegen hebbe. > n Wanneer gy U op de 1171. blatz. verfchoont, dat gy met zo een lan-
ge redenvoGiïng over deze zaak gehandelt hebt,kan ik niet ontveinzen, dat zulks tegen myn verwagting gedaan is: want de zaak is zo groot niet , waar in wy met malkanderen verfchillen. Ik hadde een kleine brief verwagt , ik kryge een boek ! Indien Malpighms de waarheit ze'tde, was'er zoo een wytlopige verdediging niet van noden geweeft. Als gy my maar een zodanige eenvoudige klier voor myn gezicht ver- toont hadde, dan was'er zo een grote befchryving met zo veel woord- den en redeneringen niet van noden geweeft. GewhTelyk vele zullen geloven, dat alle de bewyzen by Malpighius zelfs zo krachtig, en in allen
|
||||
FKEDRIK RÜYSCH aan HERMAN ÜS BÖERHAVEN. 1211
allen delen zo uyrgewerkt, gelyk gyze hier bygebragt hebt , niet ge- vonde worden, 't Was te wenfchen , dat alle die verfcheide figuren van deze blaaiies op de 1171. blatz. bygebragt, my iemant in 't lighaanv vertoonde, met de uytloospypen, en vaten, zo rykelyk hier voorge- ftelt! hoe zoude ik my verheugen ! want vele zyn zo klein , datze naauwlyks gezien konnen worden. Maar eindelyk op de zelfde blatz. begint gy anders te handelen , en
fiagaderlyke vaatjes by dat holle vlies by te voegen. Gy zegt, dat de uyterfte Jlagadertjes de blaajïes aanraaken, als of zulks by geval ge/chie- de , dat 'er hier en daar een klein takje van een ikgader omtrent het vliefie te voorfchyn quam. In tegendeel zyn hier vele ilagaderen en al- tydt werkende. Maar gy fchikt de zaak van Malpighius frayer op, als hy die zelfs fchynt voorgeftelt te hebben : Want ik keb nooit in zy- ne werken tot nog toe gelezen , dat hy zo klaar zegt , dat de uyter* Jie jlagadertjes in een zagte pyfiagtige wolle geeindigt zynde de Vogten in die holligheden ftorten. Verbetert, en vermeerdert gy hier niet enig- zints de Vindingen van uwen Malpghius, welke gy zo verdedigt? Want als hy dat zo gezegt heeft, dan zou 'er tuflehen hem en my geen groot verfchil wezen. Waarom hebtgy dan zo lang gewacht, waarom hebt gy eerft zo vele redeneringen bygebragt \ gy moeft het maar ten eer* fte gezegt hebben. Want dan was 'er niets overig geweeft, als dat ik 'er by voegde, dat die ilagaderen de - vogten niet alleen aldaar bybren- gen, of inftorten, maar ook bereiden, en voltooyen , en dat zy in geen blaafïes gemaakt worden. Maar echter zou ik oordelen , dat men dan nog die gehele delen geen klieren konde noemen : om dat men te vore het ware wezen van een oprechte klier moeft uytleggen. Over deze zaak zal ik hier na handelen. Ik fta U toe, dat ik meer met te ontleden hebbe uytgewerkt als met
te lezen : want ik ben altydt zodanig bezig geweeft met de genees en heelkonftigen oeffeningeri, dat ik den vroegen morgen en laten avonc . moeft gebruyken om de ontleetkunde te onderzoeken. Dan hicldt ik ook openbare lellen in de kruyt, en kraamkunde, vergaderingen in de ontleeten heelkunde, enz. alle deze dingen hebben het lezen van vete fchryveren belet. Maar ik dacht, dat ik met werken de ontleetkunde meer konde bevorderen, als altydt met boeken te lezen: voornament- Jyk.na dat Godt myn werk zodanig zegende,, dat ik kennis kreeg van de konft van op te vullen : want hier door kan ik nu meer leeren, en ont- dekken in een uur, als voor dezen in een gehelen dag. Gy zelfs zyt gewoon my dikmaals te zeggen, dat de ontleetkunde door myne gefta- Ppp pp pp 2 digen
|
||||
nu ONTLEETKUNDIGR BRIEF VAN
digen arbeidt meer gevordert is, als door de befpiegeling van anderen, die alleen de fchryvers hebben doorbladert. Of dit niet de waarheit is, laat ik bequame kenners oordelen. Op de i 174. blatz. fpreekt gy wederom van huytkltertjes, dewelke ik
mene gevoeltepekjes te zyn. Zo meen ik nog, ik vertrouw dat ik ze al- dus aan de aanfchouwers vertonen kan. Vervolgens zegt gy , dat dk te- pel tjes, dewelke ik, met grote moeite voorUbereit en in vogt bewaart, U overgefttiurt hebbe, buyten de opperhiiyt üytpuylende, bkafies van de eenvoudigfte huytkltertjes zyn, enz. Ik geloof, dat die üytpuylen- de knobbeltjes eigentlyk zyn dekzels der gevoeltepekjes , en gelyk als fcheeden, haar tot beltherming gegeven , welke zich by zekere gele- gentheden eenigzints verheffen, van de tepeltjes als afgefeheiden, en dan die kleine gezwellen maken. Evenwel durf ik dit nog voor geen verto» tonen te boek ftellen, maar't is waarfchynelyk, dat het'er zodanig me* de gelegen is. Gy zegt in 't voorbygaan , dat ik zelfs deze klieren erkent hebbe> waar op ikantwoorde; zo ik ergens gefchreven hebbe, dat 'er huytklieren zyn, beken ik nu,datikgedwaalt hebbe, toen heb ik andere gevolgt, maar de zaak beter onderzogt, en geleert hebbende, fchryfnu zodanig , als ik ondervonden hebbe. Daar en boven zeg ik, dat zulks- moet aangetoont worden, gelyk gy zelfs zegt op de ftoel en met fraay te redeneren kan iem-ant vele zaken waarfchynelyk voorftel- len, maar een ontleder eifcht een vertoning voor 't gezicht, daar mede overwint hy alle zyne tegenftrevers Gy zegt zeer voorzigtig, gelyk gy gewoon zyt te fpreken, wanneer gy uw eige gevoelen bybrengt,^ het meer als waarfihymlyk fchynt enz. derhatven fchynt gy zelfs nog^ te twyffelen, en dat niet zonder reden ; maar als gy het gevoelen vart Malfighms voorftelt, en beweert, dan fpreekt gy 'er van, als of de zaak geenzints twyffelagtig is. Op dei t7J. blatz. verhaalt gy een ander zoort der eenvoudigfte klie-
ren van Malpghius ontdekt en befchreven, gelyk gy 't in een figuur, aldaar tot een gemakkelyker begrip ter nedergeftelt, verklaart -t zeker gy doet my verdriet aan , dat ik tegen wil en dank gedwongen worde zo menigmaal dezen groten man tegen te fpreken ; dewyl ik voor zeker houde, dat niemant ooit dezelve kan vertonen ; ik daag yder een uyt, wie meent, dat hy dit kan doen, dat hy ze my maar eens vertone , ik zal 't hem gewonne geven. Maar ik weet, dat het alle ontlederen on- mogelyk is, fchoon zy 20 fcherp zien als een lynx. Zo lang dit niet zal gefchieden, gelyk 't dog nooit gefchieden zal, zo lang zal ik zeg- gen > dat 'er alle die klieren niet zyn, fchoon 'er zo vele redeneringen byge^
|
||||
FREDklK RUYSCH aan IIEHMANUS BQEKHA VEN. mj
bygebragc worden. Zie daar, dit zegge ik nu in der waarheir, als ie* mant my voor 't gezicht de eenvoudigfte klieren kanaanwyzen zodanig, dat zy met de gelykenis van deze figuur over een komen , dan zal ik 't gevoelen van Malfighius volgen -t maar zo memant zulks vertonen kan , komt gy dan in myn gevoelen. Aldus zullen de Leerlingen in de geneeskonfl: tuffchen de ftrydige ge-
voelens niet langer in onzekerheit ftaan. Ik hebbe het menfchelyke lichaam meer als zeftig jaren lang onderzogt, ik kan gelukkig genoeg de klein- fte deeltjes nafpeuren, maar nooit heb ik in 't uitwendige aangezicht , verhemelte^ de liffien 3oJ> zommige ƒlaatzen van de huyti een enige kon- nen ontdekken. Zo dat ik uytdrukkelyk zegge , dat ik van alle deze het tegendeel
geloof, fchoon gy zegt, dat bet %) niet loorftaat in myne fchriften ge- lezen te hebben , V welk hier mede firydt. Op de 1176. blatz. begint gy alleen in 't voorbygaari te fpreken van
de ware bolronde klieren. Ik erken deze* Ik hadde gemeent, dat gy 'er verder van zoudt gefproken hebben ; Derhalv en , om dat niemant tot nog toe een ware figuur, welke hare vaten te gelyk aanwyft, gegeven heeft, biede ik U, Hooggeachte Vrient, een afbeelding by deze gele- gentheit aan, dewelke een zaak afmaak, die nooit gezien, of nooit ver- toont kan worden , als door deze onze konft van op te vullen, waar door de doden wederom als verlevendigt worden. Deze ware, eenvou- dige, bolronde klieren, alhier van U gemelt, zyn alrydt gehouden te beftaan uyt een by zondere ftoite, die de ouden [paren chy ma] een bloet- runzel noemden, 't Zelfde zeiden zy ook van de 't zamengehoopte klie- ren. Voor enigen tydt, na verfcheide pogingen, begon ik iets,in die klieren te zien, 't welk enige gelykenis van bloetvaten hadde, en nader- hant befpeurde ik , dat de gehele zelfltandigheit dezer klieren, of ten minfie het grootfte gedeelre zichtbaar zynde , beftont enkel uyt bloet- vaarjes binnen een vlies begrepen, en iets zenuwagtigs quam 'er ook te voorfchyn. Deze ontdekking is my eerft ontmoet in de klieren van V darmfchei/y
in dewelke ik in myne Jeugt ook iets byzonders hadde aangemerkt. Wan- neer ik deze vaten eerft zag, en dat zeer klaarblykelyk, ftont ik door de grote verwondering verftomt, voornamentlyk toen ik ze in de zon- nefchyn door vergrootglazen befchouwde : want dan konnen zy in haar wonderbaarlyke loop, die geheel byzonder is, zeer wel gezien worden. Gy zoudt waarlyk geloven , dat gy draden zag tot een kluwen onder aialkanderen verwart -t hier en daar hangen vele, kleine, moesaehrige Fpppppp3 I-o
|
||||
lil* 'ONTLEETKUND1GE BRIEF VAN
lichaamtjcs, die nog naauwkeuriger onderzogt moeten worden. In myn eerflc jeugt hebbe ik voor dezen de bolronde klieren van 't darmfcheil onderzogt, wanneer niemant nog op deze opvulling dacht, toen trachte ik die te doen met lucht in de melkvaten te blazen door pypies van een ongelooflyke fyn- heit, gemaakt van dien groten Leydtfchen IConftenaar Samuel Muffchen- broek * welke ik in de melkvaten vandeeerfte zoort wift tefteken, waardoor de wint tot in de klieren zelfs van 't damrfcheil indrong , en wederom uyt die klieren ging in de melkvaten van 't twede zoort, na de lendenen toe, endegylbak, of tot op die plaats, alwaar de meefte waterbuyzen 't zamenlopen, om haar \_lympha\ water aan den borftbuys over te bren- gen. Op den zelfden tydt merkte ik ook aan ,* dat de Gyl met een melk- agtige couleur in de klieren aan de bovenfte kant ingaat 4 en van onde- ren met een heldere couleur weder uytgaat, 't welk ik aanmerkenswaar- dig oordele. Vele en verfcheyde dingen zyn omtrent deze zaak te be- fpiegelen, die ik nu niet wil aanraken. Maar dit eene durf ik zeggen, dat ik mene, dat alle de bolronde klieren tot verbetering van de gyl of 't water verftrekken, Wy zyn ten minfte nu verzekert, dat haar zelf- ftandigheit geen bloetftolzel is, maar vaten, welke ineen zeker gemeen omringent vlies vervat worden. ' Nu vereifcht de Ordre, dat wy zien, wat gy uyt Malpïghius^ op
de 1176. en volgende blatz. van de ingewanden bybrengt; hy meent, dat zy beftaan uyt 't zamengehoopte allereenvoudigfte klieren van 't eerfte.en twede zoort. Maar dit gevoelen verfchilt zo zeer van 't myne, 't welke fteunt op de befchouwinge zelfs, dat ik in't geheel niets vinde , 't. welk op eni- ger wyze hier bykomt. Indien deze zeer brave Öntleder leefde , en de dode lichamen, door myn konft in een levendigen ftaat gebragt , be- fchouwde, hy zoude heel anders van deze zaken fpreken , en oordelen: hy heeft alleen gezien met de Ogen des verftants, maar niet van 't lic- haam, zo dat het onmogelyk was, alle die flagaderlyke vaten in de in- gewanden verfpreit,en regelrecht in de aderen uytgaande te zien. 't Was te wenfchen, dat hy letfle, en dat ik met hem over deze zaak mogt {preken. Waar heeft hy dog dat andere vat, daar gy op de 1177. blatz. van fpreekt, vertoont? Die eenvoudige kliertjes, welke hier geftelt wor- den by te komen , zyn te vore al tegengefproken. En 't is zeer ongerymt deze zeer groote ingewanden te vergelyken met die gewaande allereen- voudigfte klieren; deze ingewanden zyn zulke vafte lichamen^ ja in't ko- ken zelfs houden zy haar ftant, maar de tederfte vliezige blaafies (laan neder, en onder 't koken verdwynen ze byna geheel. Niets minder is *er waar, als dat den baft der herflenen bellaat uyt zodanige kleine blaas- 1 : ri' jes,
|
|||||
•
|
|||||
FREDRIK RÜYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. 1215-
jes, maar is gantfch en gaar uyt weeke, zappige , moesvaatjes 't za- mengeftelt. Hy kome , die wil, hy zal fyndër vaatjes als katoen wol zien, ontbonden , en in vogt gehangen, 't Is onmogelyk zulks te verto- nen , of te bereiden door enige andere konft. Hier door zyn alle die dwalingen ontftaan, en over al in de boeken zulke bedriegelyke figuren van den baft der herfTenen ter nedergeftelt. Iemant, die het ware maakzel der herflenen kent, moet walgen, wanneer hy de figuren aanziet, waar in eironde blaafies getekent ftaan, als of daar uyt de bad der herflenen beftont. Maar niets is 'er , dat 'er na gelykt. Een yegelyk oprecht liefhebber der waarheit hoort te beletten, zo veel in zyn vermogen is 3 dat de Leerlingen in de Geneeskonft, en onderzoekers der natuurlyke zaken door zodanige afbeeldingen bedrogen worden. Geloof my , ik zegge de waarheit, zo iemant de manier om de vaten op te vullen mét een ftanthoudende ftorfe niet weet; zo hy daar na die aldus opgevulde vaten niet onderfcheydentlyk van malkanderen kan afhangen; zo hy ook eindelyk de vaten aldus bereit in een bequaam vogt niet kan bewaren, hy zal hooit wel de natuur der vaten konnen aanmerken. 'Nut waren deze drie zaken ten tyde van Malfigfoius onbekent; maar 't heeft de goede Godt behaagt my die te openbaren , en myne werken in dezen hogen ouderdom daar mede te begunftigen : Want ik geloof, dat ik de eerfte ben, die deze dingen zo te gelyk heb waargenomen. De wangun? ftige, en myne vyanden lachten 'er in den beginne om, maar naderhant zochten zy my na te doen^ 't welk zy eerft veracht hadden } dog 't is zo licht niet zulks na te doen, als wel te berifpen j gelyk de nako* melingen zullen zien na myn doodt, wanneer de haat en nyt meer op- houden zal. Ik meen niet alleen, maar ik vertoon in der daat, dat de Jlagaderen
zodanig in de ingewanden ingaan, als gy op de 1179. blatz4 zeer wel befchryft; wanneer ik dit voor de eerftemaal ondervondt, verheugde ik my , en begon hier door geheel anders van de delen van s'menfchen lichaam, en der zei ver werking te oordelen; toen heb ik een onderfcheidt tinTchen de werkende en lydende delen van 't lichaam konne maken. Op dezelfde wyze is 't ook volkome met de gewaflen gelegen, gelykerwys ik in V derde tiental van ontleetk. aante- ken, getracht hebbe naauwkeuiïg te befchryven. 't Was te wenfchen dat uwe bezigheden U nietaltydt zodanig beletten, maar dat gy langer by my konde vertoeven, en alle die berydingen zien, welke ik nu we- derom in den tydt van vyf jaren vergadert hebbe; dan zoudt gy zien, dat ik de waarheit fchreef: want gy moet met aandacht velerJy t en ver-
|
||||
I2i6 ONTLEETKUNDIGE 'ÈRIEF VAN* : ,
vetCcheyde bereidingen van een en 't zelfde deel bezien, op dat gy uyt deze gemaakte vergelyking over 't ware maak zei wel kont oordelen Daarom verzoek ik U zeer ernftélyk , komt, zier, en blyft, geen een klein uurtje, gelyk gy gewoon zyc, maar gehele dagen , dan zal ik met al myn vermogen U voor 't gezicht vertonen alles, 't geene ik gezegt hebbe.
Op de il80.blatz, merkt gy 't verfchÜ aan tuffchen 1t gevoelen van
Malpighius en my ; waarop ik zegge, dat ik die blaafies op zommige
plaat zen toeftay maar zo niet in 't algemeen over al, en dat het my nooit gebeurt is derzelver inwendig maakzel te zien. Dog nademaal gy zégt, dat zy zo ontelbaar zyn , zou ik wenfchen, dat 'er my maar een aldus ver- toont wiert, op dat ik daar uyt het ware maakzel van 't zelve zou kon- nen verftaan- Ik oordele , dat haar natuurlyke gedaante niet over al 't zelfde is. Ik hebbe U een fpier van den arm, en andere fpieren ge- zonden , in welke gy zelfs bekent door 't vergrootglas de uyterfte ein- dens der bloetvoerende flagaderen gezien, en aangemerkt te hebben, dat zy de wafchagtige ftoffe in de gedaante van een daauw uytwerpen, zon- der enige holle vliezige blaafies met een uytloospyp voorzien. Zie daar deze zaken vertoon ik U, gy in tegendeel brengt van de uwe niets te voorfchyn. Ik zou niet vaft durven zeggen , of deze uytftorting ge- fehiedt door ingeente takken , of door een doorzweeting of door [porf] de zweetpypen zelfs gefchiede. Evenwel zoude ik liever gelo- ven door een doorzweeting, als door holle blaafies met een zogenaamt uytloosvat of door ingeente takken. Daar na ftek gy de Lever voor, ik ftem 't toe : aldus zouden wy in
een klare en onderfcheyde zaak bezig zyn, zo moeften wy ook andere doorlopen : want dan zouden we eindelyk Godts heerlyke werken zien. Het eerfte bewys van Malpighius is genomen van de ontleding der
beejien\ die-grote Man heeft in zyn tydt over deze zaak wel gehandelt, en wel aldus geoordeek : want hy konde de dode lichamen zodanig niet veranderen, dat zy waren , als te vore in haar leven } 't welk evenwel vereifcht wierdt ; want wie deze konft kent, hy zal vele zaken met zyn eigen Ogen zien, waar van andere alleen by giÜlng iets konnen onder- wyzen; maar in de onzekerheit van guTing vcrichuylt dikmaals een dwa- ling. Ik zegge dit niet, om de ontleding der beeften te verachten, of verwerpen : want ik btken, en weet, dat de ontleding van 't menfche- lyke ÜGhaam en der beeften'rechtmatig 'f zamengevoegt zynde, malkan- deren veel helpen, en bevorderen; aldus, wanneer de tepels der mam- men Van een walvifch een vinger lang bedekt met zenuwtepeltjes te voor- fchyn- |
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN.. iai^
fchyn quaraen, hebbe ik , daar door geleert zynde, dezelve ook in 't bo- venfte van een vrouwen tepel gevonden. Op deze wyze heb ik uyc vier- voetige dieren nog vele andere zaken ontdekt. Maar als men de dode lichamen van menfchen met naaitwkeurigheit befchouwt, dan vint men 'er waarlyk de zaken gemeenlyk nog geheel anders. Malpighius heeft hegonne van de klein (ie dieren , die hy door 't ontleden onderzogt; maar ik in tegendeel taftede de grootfte dieren aan , als paarden, offeri, fcha* pen, enz." Ik laat den befchyden lezer oordelen 3 wie't zekerfte te werk gegaan heeft. Gy zegt, hy heeft in de quabben van de lever van flekken enz. gevon-
den kerntjes. Waarom wort dog de naam van deze allereenvoudigfte kliertjes met hare uytloospypies hier zo verandert ? Waarom behouden zy niet haar eerfte naam ? Hebben zy dan hier een ander wezen aange- nomen? Ik zie hier geen kliertjes, maar kerntjes, blaafies. O hoe ver- fcheide namen ! Zo hy zodanige gedaante van dezelve in de lever van flekken , hagediflên , of in andere dieren anders gezien heeft, wat helpt dat ons in 't kennen van een menfchelever ? Dit kan my niet bewe- gen , dat ik tot zyn gevoelen overga, 't Zelfde zegge ik van de rupzen , enz. dit alles leert ons, dat den oneindige Schepper% oneindige wyzen , hem alleen bekent, gewilt heeft te gebruyken, om de ingewanden der dieren te maken. Ik bekenne, dat ik, toen ikmy eerft in deont.leetkun-, de begon te oeiFenen, die ontelbare kleine kerntjes, welke zich in de lever van een menfch vertoonde , toen ter tydt ook kliertjes noemde: want niemant dagt anders. Maar nu blyft deze vraag alleen, of deze kerntjes allereenvoudigfte klieren, namentlyk holle blaafies met een uyt- loosvat, dan of ze iets anders zyn ? Ik zegge, dat niemant die zoaa- nig vertonen kan , als gy ze hier aanneemt. Maar 't zal gemakkelyk we- zen, aan te tonen, dat deze kerntjes met die te vore befchrevene blaafies niets gemeen hebben : om dat zy voor onze Ogen niet verfcheynen als holle vlieïies., en ook geen uytloospypie hebben. Maar zy worden al- leen \ zamengefteit uyt de uyterite eindens der bloetvaatjes, tot een bol- ronde gedaante t'zamengevoegt, en, voor zo veel ik zien kan» worden- ze met geen byzonder vliefie omringt. Dit toon ik U aldus gaan : wan- neer deze vaatjes zacht,langzaam, en voorzigtig opgevult worden, loopt altydt de wafchagtige ftoiFe zonder enig beletzel uyt alle deze kerntjes, dewelke anderzints zekerlyk aldaar zou moeten valt gehouden worden; In de milt zyn deze kerntjes ook, maar hare vaatjes zyn hier veel zach- ter ,' en daarom tot een ontbinding bequamer , als diQ van de leven Vraagt my iemant , waarom dit zogefchiet 1 Ik antwoorde, omdatzy Qqq qq qq aU
|
||||
ui8, ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
alhier iets anders te .verrichten hebben, vereifchen zy een ander maakzel. Aldus is 'er ook een ander maakzel van deze vaatjes in de nieren y dar- men 3 den bad der herflenen, de huyt, de netwyze vlechting, moerkoek,, het dunne herfFenvlies , de maag , de klieren van 't darmfcheil: enz. Dat zegge ik niet alleen, maar ik toon 't aan. Zal dan evenwel iemant in zyn oude dwaling volharden? Geloof my, als Malpghius alle deze verfchei- denheden gezien hadde,, en aan andere hadt kontien vertonen, welke ik. u zo menigmaal heb laten zien, hy zoude volgens zyne groote oprech- tigheidt ons een andere afbeelding van deze klieren gegeven hebben. Wie hadde ooit gedagt, dat een en dezelfde ader en flagader zo vele takken zoude konne voortbrengen, die alle in hare uyterfte eindens zo veranderen in haar maakzel, en die altydt iets onderfcheidentlyks en by- zonders uytwerken? 't is by na op dezelfde wyze, als wanneer een ar>r pel of perenboom , op verïcheide plaatzen-gantfch yerfch^ill^nde vrug- ten voortbragt. Ik meen, dat ik ook vele nieuwe en zeltzame zaken va^ de uyterfte eindens der zenuwen zoude konne bybrengen. Over zeftig Jaren, wanneer ik eerft myne ontleetkundige vergaderin-
gen begon te houden , hebbe ik deze kerntjes ook onder de naam van* kliertjes volgens het algemene gevoelen aan anderen vertoont, maar na~ derhant heb ik beter geleert, en gezien , dat die kerntjes enkel t'zamen- geftelt zyn uyt bloetvaatjes, dog niet uyt holle vliesjes, met een uytlpos- pypje voorzien. Gewiflelyk indien zy zo waren, dan zoude de lever orj- der 't koken geheel ingekrompen , en gebragt worden tot de grootte van een Okkernoot; maar behput na de koking byna zyn gehele vorige grootte, en 't geen dezelve onder 't koken verlieft , komt daar vandaan, om dat alle de kerntjes zo gedrukt en by een getrokken worden, dat zy. hoekig worden ; ik hebbe in vorige tyden al vermaant, dat zulks ook ge- fchiedt wanneer men bolletjes gemaakt uyt potaarde, fterk in de handt: drukt, dewelke dan haar bolronde gedaante verliezen , en een hoekige aannemen. Dog men moet weten, dat de leverkerntjes in eenmenfchzo klaar niet gezien worden, als in een varken, en wel 't allerklaarfte na de opvulling der vaten: want dan verfchynen zy ons zodanig , dat zy haar wezentlyk maakzel vertonen, 't welk gcenzints beftaat ineenig vlie- zig omilag, of zodanige vliezige holligheit, met vogt vervult, 't zel- ve door een uytloospyp ontladende, maar alleen uyt eindens van bloet- vaten, tot haar by zonder werk gefchikt, 't welk zy alhier te verrig- ten hebben, namentlyk ; om uyt de gylagtige huy van ri bloet zelfs een byzonder vogt te maken. Zo dat de zelfftandigheit van de lever , 't welk de Oude al voor Malfighius een bloetftolzel genaamt hebben, t'zamen-
|
||||
c
|
|||||
FREDRÏK RUYSCH aan HERMANUS JBOERHAVEN. nip
t?zamengeftelt is uyt bloetvaten. Ik erkenne wel, dat 'er kerntjes in de lever zyn, maar deze zyn bloetvaatjes, en geen klieren. Gy haalt den zeer beroemden ontleder , Lettre, aan , die aldaar de Leverklieren be- ichryfc j waar op ik niets antwoorde, als dat ik een zodanige aanmerking niet meer geloof kan geven, als duyzent eige waarnemingen, die altydc op dezelde wyze uytvalJen. En fchoon gy my alle lichamen der beeften voorftelde, gy zoudt my evenwel niet doen geloven , dat den baft der herflènen uyt zulke blaasjes beftont. .' 't Is onnodig te antwoorden op alles, 't welk gy op de 1181.1182. blatz.
ter nederftelt; want in zekeren zin, als boven verklaart is, ftemme ik de nuttigheit van de ontleding der beeft en toe ; dog wy worden meer geleert door grote lichamen in te zien, als door bloedeloze diertjes. Maar indien uwe grote Malpghius deze dingen zodanig in alle die dieren ge- vonden heeft, ver.wondere ik my zeer, dat wy na zo veel voorbeelden evenwel geen merkteken daar van in een menfchelever gewaar worden. En fchoon hy ze duydelyk in alle deze gezien hadde, zou 't dan vol- gen, dat het ook aldus in een menfeh gefchiede? met een woort zeg ik, dat ik dat gene, 't welk ik onderftelle, ook te gelyk vertone, en daar fclyf ik by, niets verder zeg ik, voor dat ik verder zie- zulks meen ik alleen de plicht van een ontleder te zyn, en geen andere: want te ver- * gelyken , betwiften , en redeneren, paft een ontleder niet veel. Ik ge- loof waarlyk, indien alle deze bygebragte voorbeelden, genomen uyt die dieren, als zo wel bekende en vertoonde zaken moefteti voor ons gezicht gebragt worden, dat het nog wel blyken zoude, dat mogelyk dit ge- heel zo net niet met de befchryving zoude overeen komen. Maar gy zelfs hebt my bekent in onze laatfte t'zamenfpraak, langen tydt onder ons over deze zaak gehouden, „ dat gy , na dat gy naauwkeurig door „ vergrootglazen van allerly wyze onderzogt hadde verfcheide levers, „ van my door myn konft bereit, eerft met olie beftreken, toen ter deeg „ in de zonnenfehyn gehouden, klaar gezien hebt, dat de takjes van de „ poortader kerntjes, aan dezelve gehangen, droegen, in welke zoda- „ mg een takje verdween} dat die kerntjes zelfs, met een grote naauw- „ keurigheit, op verfcheide plaatzen , in verfcheide levers bezichtigt, 5> ert by malkanderen vergeleken zynde , op *t klaarblykelykfte gezien I, wierden te beftaan uyt ontelbare zeer kleine , echter klaarblykelyke, „ en altyt zeer ordentelyk verfpreide pypjes, welke haren oorfpronk na- 3> men uyt dien bloet voerenden tak, en met dezen zelfden tak dooreen „ uytftrëkking verknogte pypjes waren. Dat die uyterfte pypen zo fyn „ waren, dat gy ze alleen met vergroorglazen van 't vyfde ilag konde Qqq qqqq 2 „ ge-
|
|||||
I220 ONTLE^TKUNDIGE BRIEF VAN
„ gewaar worden, maar dat 'er zo vele te voorfehyn quamen, dat gy
„ ze nooit in een enkel kerntje kondé tellen. Eindilyk voegt gy Vr by, „dat gy moet bekennen, dat gy behalven deze vaatjes in 't geheel in „ dat kerntje niets konde zien, fchoon gy het voorwerp opallerley wy- „ ze omwendende, van alle kanten , met een on vermoeiden yver , en „ een wel gefcherpt gezicht, onderzocht hebt. " Deze zyn dezelfde woorden, die in uwen brief , onlangs my toegezonden, vervat ftaany waar in gy fchryft, dat gy my toeftaat, dezelve in myn antwoort te la- te drukken, op dat blyken zou , dat gy oneenzydig zyt , u fchikkende na, de waar heit alleen , en altydt gereet zynde voor een klaarblykelyke zaak te zwigten. Dog gy zyt niet gewoon zo licht te geloven, ten zy de zaak u zo klaar voorgeflelt wort, dat gy gedwongen zyt , daar geloof aan te geven. En ik' hebbe altydt gezien, dat uw gezicht zo fcherp is, als ik ooit in iemant befpeurt heb; daar en boven zyt gy gewent, zeer naauwkeurig de vergrootglazen te gebruyken. Indien gy dan dit evenwei moet bekennen , gelyk gy nu openbaar doet, waarom hebt gy Malpi- ghius tegen my willen verdedigen, en zo lang met grote moeite allesy, wat in uw vermogen was, getracht op te zoeken, en voor zyn gevoelen voor te ftellen ? zeg nu, of 't niet billyk is , hier in met my te berüften , "en te onthouden van alle verdere zaken, die geenzints vertoont worden? Laten we dan die kerntjes moesagtige uyteindens van de poortader, noemen. Op dat ii 8 2. blatz. zegt gy , dat Malpighius zo groot een gelykeni*
tujfchen de allereenvoudig jie klier tjes, en de kerntjes in de lever gevon- den heeft, dat hy hejloot, dat aan beide by na alles gemeen was, &z. Ik toone een zeer groot onderfcheidt aan, en zegge , dat zy volkomen met malkanderen ftrydig zyn. Ik zou de poortader niet licht willen noe- men een flagader ; om dat de poortader het aderlyke bloet tot het hart brengt, maar niet van 't hart af, en om dat de lever heeft eigentlyk ge- naamde flagaderen. Het uytwerp vat van de lever te vergelyken met de uytloospypen der blaasjes, is zo ongerymt, dat ik 'er my niet verder wil infteken. Op de 1183 .en volg. blatz. fpreekt gytnyn konft vanop te vullen dooreen
wafihagtigefioffe tegen. Ik moet u voor eerft zeggen, dat, als gy my op myn manier van opvullen hadt zien werken , gy zeggen zoudt, ik fta verftomt! hoe is 't mogelyk, dat een oudt man van vyf en tachentig Jaren, die zo lang by dag en nagt gevroet heeft, nog kan zien, vin- den, en behandelen zulke fyne vaatjes, als fpinnewebbe? en dat zonder enig gewclt. Zy worden zo niet uytgefpannen , als gy meent. Ik zeg we-
|
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BQERHAVEN. 1221
wederom, indien gy my werkende gezien hadde, dan zoude gy niet zég- gen , dat ik enig gewelt gebruykte: want die vaatjes , welke by 't leven met vogten vervult waren, en na de doodt van vogten berooft, zyn- de nedergevallen, vul ik wederom door myn konft op, zo konftig, zo zacht,' zo zoetjes, dat men niet zien kan, dat zy uytgefpannen zyn ; zulks heb ik nooit ontmoet, als waar ik wil, dat gefchiedt, gelykerwys wanneer ik begeer een konftige ontfteking in een doodt lichaam te maken: dan heeft die manier plaats en gebruyk , maar in andere gevallen gcbruyk ik die niet. 't Is een Jaar geleden, wanneer ik met myn Zoon Henr. Muyfch het dode lichaam van een Jonge, oudt omtrent vyf Jaren, zo? danig bereit hebbe, dat hy geheel levendig fcheen: want alle de Inge- wanden hadden volkome een glans van een levendige bloet-couleur, de wangen van't aangezicht waren rooscouleurig, gelyk in een levendig gezont menfeh, enz. Derhalven, indienmyne konft de vaten uytfpande, moeften zy ook in 't aangezicht van deze Jonge uyfgefpannen verfchy- nen, maar zulks gefchiet niet. Waarom oordeelt.gy aldus van myn konft? Wanneer my een ander zodanig aandede, als gy hier doet, zou- de ik denken, dat hy op die wyze van my, myn konft wilde uythoren. Maar ik wil die zoN niet bekent maken , daarom zal ik ook niet op alles, 't geen gy hier tegenwerpt, zo naauwkeurig antwoorden, als gy zoude willen, en ik wel zou konnen. Gy fpreekt van die zaak, als-of gy my werkende gezien hadde. Maar gy dwaalt, zy worden niet uyrgeipan- nen: anders zouden de uyterfte eindens niet gezien en opgevult konne worden. Daarom hadt gy 't woort met gewelt hier niet moeten gebruy- ken. Wanneer men gewelt gebmykt, dan verandert alles in een ont- fteking, hoe wel 't zomtydts goet is, als men de lever fteen hart wil maken, om in de collegicn aan de leerlingen te vertonen , wanneer men geen verfche Menfchenlevers by der handt heeft. De lever heeft ontel- bare uyteindens, indien zy alle zo uytgcfpanne wierden, als gy hier meenta hoe groot zoude de lever dan moete worden ? Maar hebt gy by my ooit gezien, dat het zo gefchiet? geenzints. Op de 1184, blatz. noemt gy die vaten zeer wel weyvoereude vaten-, ik zal ze Gyl-weyvoe- rende, of voedende weyvaten noemen, zo lang zy uyterfte eindens der Hagaderen zyn , vervattende [cbylo-ferofitas Sanguinis] de voedende wey van 'c bloet; maar, als [Sanguis ferofus, S. /èroj/tas Sanguims] het weyagtige bloet in de aderen gevonden wort, en wederom na het,hart keert, noem ik ze alleenlyk ïVeyvaten^ om dat de wey dan zich van 't voornaamfte voetzel ofte gyl ontlaft heeft. Het verdere, 't welk gy te- gen myne konft inbrengt, zou byna een menfeh, die wat haaftig was, Qqq qq qq 3 tot
|
||||
i2*i, ONTLEETKUND1GE BRIEF VAN
tot toorn verwekken. Want over al worden bewyzen van daan gezo.gt
om die konft te veragten , door welke zo vele zaken ontdekt zyn, die anders nooit bekent zoude zyn geweeft, De2e konft maakt maar alleen zichtbaar, 't geen te vore onzichtbaar was, om dat het na de doot toe- gevallen was: En zo mogelyk het vat een weynig meer opgevult wort, als 't maar niet boven maten gefchiet, wat quaats kan 't, men zal 'er uyt beÜuyten , dat die vaten aldaar zyn 9 die te vore door geen konft konde ontdekt worden. Zo dat deze konft nooit iets te voorfchyn brengt, dat natuurlyker wyze niet tegenwoordig was. Maar wanneer de vaten zo verre niet opgevult worden; en ik weet, waar ik moet ophouden % dan vervalt alles, dat gy tegen deze konft bygebragt hebt. De Lever- kerntjes kende men wel voor de .opvulling, zo dat de opvulling niet aan- gewent wort om ze te vinden, maar wort alleen gebruykt, om door de- zelve het maakzel dezer kerntjes te ontdekken. Gy zelfs hebt gezien in opgevulde levers, dat de kerntjes waren kleine rondtagtige bolletjes, beltaande alleen uyt uyrerfte vaatjes , op een zeer wonderbare wyze al- daar verfpreit j en dat 'er geen vliezig holletje met zyn uytloosvaatje te vinden was. 't Was te wenfchen, dat die blaasjes in de huyt van 't aangezigt zo
zeer vertoont wierdens als gy op de 118?. blatz. onderftelt. Het aan- gezigt van een doodt menfeh kan ik als verlevendigen 3 zo dat 'er niets als de Ziel aan fchynt te gebreeken. Ik heb 't aangezigt van een Jon- ge zo fraay toebereit, dat een zeker groot Monarch in Europa 't zelve omhelft en gezoent heeft. Evenwel zie ik 'er geen blaasjes in. Gy moeft ook geen blaasjes in 't lichaam van den pisweg ftellen: laten wy 't lie- ver noemen het fponsagtige lichaam. Wanneer gy zegt, dat 'er vliezen zyn, wanneer gy haare fynheit befchryft ',* dan fpreekt gy van zaken, die gy eerft moeft voor 't gezigt brengen, en dan zouden wy daar na oordelen , hoe zy geftelt waren. Aldus vertoon ik alles, w«t ik zegge, door de konft van op te vullen, dewelke dan over al en altydt zegen- praalt tegen alle tegenwerpingen gemaakt van de gene, die deze konft niet kennen, en daarom ook niet konnen gebruyken j maar zo zydie wiften, men zou aanftonts zien, dat zy dezelve meer19 zoude pryzen, als zy die nu veragten. Ik ontkenne niet, dat 'er behalven de opVul- iïftg'door een wafchagtige ftoffe, ook nog meer manieren aangewent moe- ten worden; want dat heb ik zelfs over al gedaan. De Proeve op de ti86. blatz. befchreven gelukt alleen in een flappe
lever, niet in alle levers, maar beter in een milt. Aldaar zegt gy, dat ik de afwezentheit der kerntjes aantone. Gy dwaalt hier in. Ik hebbe daar
|
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. 1223
daar altydt klaarblykelyke kerntjes erkentr maar ik hebbe alleenlyk ge-
zegt , dat zy geen holle vliezige blaasjes met een uytloospyp, maar zeex tedere moes vaatjes zyn. Gy erkent myn derde bewys zo kragtig , maar indien gy de tydt hadde, en met zo vele bezigheden, waar onder gy by* na verdrukt leeft, niet bezet was , zo, dat gy alle die andere bereidingen konde zien, welke ik u; zo menigmaal aan myn huys heb willen verto- nen, dan ben ik verzekert, dat gy aanftonts tot myn gevoelen overgaan, en van Malpighius afwyken zoudt; want al wat ik van alle deze dinged gefchreven hebbe, hebbe ik met zo veel naauwkeurigheit onderzogc, en eerft overwogen, dat gy veylig kont vertrouwen, dat zy zodanig zyn, als ik ze befehreven hebben. Gy ftelt op de 1187- blatz. een dubbelde weg door de Jlagaderen in
de darmen, maar ik zegge, dat het nog eniger maten duyiter is, hoe alles daar gefchiet: want de wafchagtige ftoffe gaat in de holiigheit der darmen door de flagaderen heen , maar of zy ook niet door de Teye^ riaanfche en Brunneriaanfihe klieren uytloopt, heb ik zo klaar nietkon- nen ontdekken. 't Gene gy verder zegt op de zelfde blatz. van de fchikkmg der uyt er*
ftè jlagaderen y enz. is volkomen de waarheit, maar gy moet weten, dat ik niet ftel, dat de verfcheidentheit der vogten afhangt van de lyden* de vaten, maar alleen- van de werkende. • Ik beken, dat ik in de nieren zodanige ronde Ikhaamtjes, daar gy op.
de 1188. blatz. van fpreekt, hebbende de grootte van een ilaapbolzaat- je, wanneer zy door vergrootglazen gezien worden , gevonden hebbe, maar tot nog toe weet ik niet > wat ik 'er van zal zeggen. In de milt heb ik voor jo Jaren klieren geftelt , maar toen hebbe ik de fchriften, en leer der Hoogleeraren gevolgt, ik was zelfs nog niet veel in deze geoefTent; zekerlyk kende ik de opvulling nog niet. 't Is niet nodig, dat de wezentlykheit der kerntjes in de lever door
ziektens bewezen wort; want dit blykt genoeg in gezonde; en men kan Het maakzel uyt een gezonde beter kennen , als uyt een zieke lever. Malpighius ftelt de kerntjes hoekig, maar ik zegge, dat ze ront zym' Hy fielt, dat de kerntjes holle vliezige blaasjes met uytloospypen zyn, maar ik tone, dat ze uyt vaatjes beftaan. Nu zegtgy hier, dat de kernt- jes naauwlvks zigtbaar zyn, te vore hadt gy gezegt, dat ze klaarbïy- kelyk konde gezien worden. Ik doe door de opvulling in de flagade- ren niet, dat de ziektens daar in doen. 't Is een grote dwaling. De op- vulling doet, dat de natuur, het leven, en gezontheit deden. Zy ver- groot de vaten niet, maar vertoontze natuurlyk. Waarom reragtg^ zo zeer
|
||||
1224. \ ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
zeer de fraayfte van alle konften ? in andere landen verheffen zy die tot den hemel toe, gelyk ik met brieven kan getuygen. Ik geloof, en ik zegge, dat "*er nieuwe vaten konnen groeyeny nieuwe beenderen, nieuwe banden. : Jllle die gebreken van de lever, welkegy opde 1188 en volg blatz. ver-
haalt, heb ik ook gezien, maar daar uyt heb ik nooit konne leren,dat 'er holle blaasjes zyn, voorzien met uytloo. pypen, gehangen aan de uyterfte flagaderen, 1 .1 4 Op de 119$. blatz. zegt gy de waarheit, dat'er al genoeg gezintwift
is. Ja meer als genoeg I Een kleine brief was genoeg geweeft; gy hadt een oudt man , die zo veel bezigheit heeft, niet moeten quellen met een geheel bock. En dat het ergfte is, 't is nog niet aangetoont, dat die holle vlicsjes met uytloospypen klieren zyn , dat zy aan de flagaderen hangen, of dat den baft der herffenen klieren met uytloospypen heeft, enz. Maar wel vele, ja alte vele redeneringen hebt gy bygebragt, tegens welke ik alleen ftelle Komt en Ziet! Yóï^ns myn Oordeel moet een [glandula] Klier bepaalt worden, dat
het is een vajt lichaam, in V koken zyn ftant houdende^ fzamengefielt uyt een verzameling van vaten, over al met een vlies bekleet • welke vaten verfchillen na de verfcheidentheit van vochten, die zy moeten ma- ken } daarom zyn de bolronde klieren van V darmfcheil^ het klierbedde, de quylklieren^ enz.'alle verfchillende. Een [crypta] Groefie zeg ik te zyn een Jlaj> lichaamtje, in '/ koken
zyn ftandt verliezende, beflaande uyt vaten, met een vlies, dog niet over al omringt , maar boven 0$en, als [fovea] een deukte , kuyltje 5 of holletje. : ... <■ , . Maar [acini S. acinult] de Kerntjes zyn ronde lichaamtjes , met geen
vlies bekleet, (voor zo veel ik tot nog toe zien kan) beftaande uyt vaat- jes , welke ontb&nden zynde de gedaante van zeer fyne fiencelen aan' nemen. 1 . De Vaatjes der groefies kan ik aantonen, maar zyn zo fyn , dat den
loop niet onderfcheiden kan worden; alleen ziet men ze met een rode couleur door de opvulling rontom begoten. Ik bekenne, dat 'er vele zulke groefies zyn, maar ik ontkenne, dat zy 'c gehele lichaam doorge- vonde worden. Ik ftem toe , dat 'er. holle vliesjes met uytloospypen zyn, maar moeten geen klieren genaamt worden , gelykerwys de Éaat- blaafies, enz. Ik bekenne, dat 'er in een menfehe njer ronde lichaamtjes zyn, maar zo klein, dat ik 'er niets van bepalen kan, en by gevolg mag men niet zeggen , dat zy meer klieren zyn, als iets anders. |
||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS EOERHAVE. naj
Derhalven is 't verfchil tulTchen dien groten Manen mydit; I. dat hy meent, dat de vochten in de zo genaamde allereenvoudigfte klieren nedervallen, aldaar gevoet, en verandert worden. Ikmeene, datdeuyter- fte flagaderen de zappen maken , en gemaakt zynde in de groefies ne- derftorten , en dat deze vaatjes verfchillen van de vaten van een ware klier. II. Ik meen, dat deze deeltjes geen klieren genaamt moeren wor- den, om dat 'er geen gelykenis meteen ware klier, nog overeenkomft met de naam is; Gy hebt ze 't eerft met den oprechte naam van Groefies of Kuyltjes uytgedrukt, welke benaming zy ook akydt zullen behou- den", om dat zy waarlyk zyn als een klein, boven open , onderaartfch holletje. III. Malpighitis oordeelt, dat de tegen natuurlyke gezwel- len daar uyt voortkomen , zulks geloof ik niet. Zyn 'er dan in den ge- zicht zenuw ook die klieren ? iiograns hebben zomrydts gezwellen, heb- bende de grootte van een erwt, daar in ontftaan , een bJintheit aange- bragt. Men ziet wel gezwellen , uyt een affcheiding van 't inwendige vlies van de fchede, die groter zyn als een kaatsbal. In de pynappel- klier zyn gezwellen, ja zomtydts kleine ftenen. Zoude \yariolai] de pokjes, [ótaphjyloma] een druyfgezwel der Ogen, de gezwellen in 't fpinnewebs vlies, waar mede het Highmoriaanfche hol bekleet is, ont- ftaan, alle moeten voortkomen uyt zodanige te vooren daar wezende blaafies? Na verbrandingen, drukkingen, fïagen, vallen, komen ron- de gezwellen voort, als mede in gebrokene. Vele gezwellen konneh wel uyt de groefies ontftaan, maar waarom ook niet uyt verftopte uyterfte vaatjes, voornamentlyk in 't vet onder de huyt,en in de inwendige dee- len van 't lichaam gelegen? IV. Maipighius hout die huyrpuyfies , de welke onder 't netwyze lichaam zitten, en die buyten de huyt uyrpuy- len, voor klierrjes -, ik toon klaar aan, dat zy zenuwagtige gevoelte- peltjes zyn. Nu houde ik op verder over deze zaken te fchryven : want ik meene
dat ik op alles genoeg geantwoprt hebbe, dat gy voor Maipighius en tegen my bygebragt hebt; 't welk gy met zo grote naarftigheit verza- melt , met zo veel vlyt voorgeftelt, en zo gun (tig voor hem verklaart hebt, dat ik gelove, dat 'er naderhant niets verders voor hem, en tegen my kan bygebragt worden. Dewyl ik nu alle die tegengeworpe zwarig- heden in die myn antwoort heb weggenomen, zo dat ik niets onaange- roert voorby gegaan hebbe, denk ik, dat alle Lezers nu genoeg over de waarheit zelfs konnen oordelen; Ik durf u zelfs tot rechter over't gehe- le verfchil verklaren, om dat ikdenke, dat gy, 't befte van alle, myne Vindingen in de ontleetkunde verftaat, en om dat gy Maipighius zo vele Rrr rr rr Jaren
|
||||
1226 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
Jaren altydt zo naarftig hebt gelezen, dat gy alle zyne werken als in
uw geheugen hebt. Ik zie ook genoegen deze gehele verhandeling, dat gy vele dingen hebt bygebragt, die gy zelfs niet gelooft alzo te zyn, maar die gy ge wilt hebt, dat van my door myne eige proeven wederleit wierden , gelyk gy zelfs opentlyk bekent. Gy hebt uwen vrient, een man van hoge jaren , laftig genoeg gevallen, en moeite aangedaan ! Ik zal hier nog iets by voegen aangaande de bolronde klieren van V darm-
fcheily dewelke wy alle voor ware klieren houden. Niemant heeft tot nog toe het ware maakzel van deze zodanig konnen afbeelden , als ik hier nu gedaan hebbe : want het is volftrckt onmogelyk zulks te doen, ten zy na een konftige en gelukkige opvulling. Schoon ik zo vele jaren lang gearbeidt hebbe, nogtans heb ik nooit de wonderbaarlykfte loop der vaten in deze klieren aangemerkt, als nu-maar voor drie jaren: want toen begon ik eeril te zien, dat zy beitonden uyt een zeker byzonder zoort van bloetvatén, welke met een gemeen vlies omringt wierden, maar zon- dereen een ige Malpighiaanfche uytloospyp. Wanneer ik naderhant klaar- der of volmaakter alle deze vaten zag , fprong ik op van vreugde , en aldus wierde ik aangemoedigt, om verder te onderzoeken , op dat ik, geftadig arbeidende, eindelyk dezelve konde befchryven. Maar hoe grote zwarigheit was 'er, wanneer ik een afbeelding van deze zaak op een ko- pere plaat wilde late maken! want die zo fyne vaten konde niet gefchildert worden, om dat zy fynder waren, als elke ftrepen, die op papier gehaalt kpnne worden. Dog evenwel heeft de Ervarenfte van alle Plaatfnyders Jacob Wandelaar , die met zo veel behendigheit én trouw de delen van 't menfchelykc lichaam afbeelt, gaarne op zich genomen dit te doen door middel van een vergrootglas, en zulks heeft hy,geholpen zynde door den Doctor Cant, zo getrouwelyk, als 't hier nu verfchynt, volbragt. Alle zullen moeten bekennen, dat'er nooit tot nog toe een bolronde klier met zyne bloetvaarjês ineenige plaat afgebeelt isjnu heeft men hier het beloop van deze vaatjes na 't leven-, Gy zyt een naauwkeurige on- derzoeker van deze zaken geweeft : want ik hebbe U het voorwerp zelfs , waar na de plaat gefneden is , overgezonden , in welke gy zelfs aangemerkt hebt, gelyk gy aan my hebt gefchreven, Eerjielyk, „ dat des darmfcheil üagaderen hare takken van verfcheide plaatzen na ,5 een yder van deze klieren toezonden ; zo dat 'er geen een tak daar *, na toeging, maar verfcheide en vele , van tegenovergeftelde plaatzen, „en dat zy ook door verfcheide wegen en leidingen lopende, na yder „ klier gingen. Ten rwede, dat die flachaderen, aldus van verfcheide „ plaatzen afgezonden, na dat zy dan gekomen waren tot het lichaam ,y van
|
|||||
«.
|
|||||
FREDRIK RUYSCH aan HERMANUS BOERHAVEN. 122*
?, van die klier, aldaar gel yk als onder mal kan deren doormengt wier- 35 den; fchoon zy nogtans vaatagtig bleven , en dat overal, en door ,5 alle de delen. Ten derde, dat zy eindeiyk zeer fyn geworden zyade „ zodanig onder een vermengt, en door de verfcheidentheidt van on- 3, telbare bogten op yderpunt verwart wierden,dat zy alleen vergeleken „ konde worden met een kluwe van vele, verfcheide,draden tot onuyt- 33 reddelyke vlegtingen verwart. Dat hier met enige fchyn van waarheit „ niet konde gezegt worden,dat deze pypies,in eenzeker vlies gefchikt 3, zynde, gezien konnen worden in haar eenvoudige aaneenfchakeling. 33 Ten vierde , eindeiyk, dat tuffchen deze zeer verwarde, en zo fyne ,3 vaatjes, op vele plaatzen hangen kleine, en vele onderfcheide kern- 9> 'jcs* getyk ifl de lever. En zooveel als men door vergrootglazen met „ het gezicht kan bereiken, fchynen deze zelfde kerntjes weder te be- „ ftaan uyt zeer kleine, uyterfte, geheel in haar maakzel byzondere, ,3 flagaderlyke pypies. Echter kan men niet zien, dat deze kerntjes in „ een zeker byzonder vlies beüoten, omringt worden." 't Is zeer waar- ichynelyk, dat door deze moesagtige uyterfte pypies dat byzondere werk verrigt wort, 't welk Godt gefchikt heeft in de darmfcheilklieren gemaakt te moete worden. Maar op dat die kerntjes konnen gezien worden, moet het voorwerp in de heldere zonnefchyn, fchynende achter den rug * yan den aanfchouwer, gehouden worden, wanneer men dan van'thooft moet wechnemen al dat gene, 't welk de minfte fchaduwe kan veroorza- ken, ja zelfs de haayren van 't hooft beletten gemeenlyk dit licht. Laat nu overwogen worden , of wel ooit zodanig iets van den Groten MalJ>i* ghws gedaan is} beziet deze plaat naauwkeurig : want de arbeit, en konft, die tot het maken van dezelve befteet zyn, verdienen, dat men 'er zo licht niet over heen loopt, maar met aandacht befchouwt. Want nog my, nog den ervaren konftenaar Wandelaar zou 'tmogelyk ge weeft zyn, zodanig,als in deze figuur, de zaak afte beelden,ten zydefchran. dere Heer Ar ent Cant, Med. Doctor , in de ontleetkunde, teken, en fchilderkonft zeer ervaren, en door zyn uytgegeven werk beroemt, door zyn behendigheit te weeg gebragt hadde, dat de afbeelding zodanig is9 als gy 'er U met recht over verwonderen zult. Ziet gy niet de draa- tjes, fynderals fcheerwol, in hare verwarring zelfs uytgedrukt ? Dit kan niemant nateekenen, als die, welke zich inde ontleetkunde geoef- fent heeft, en dezelve in de gront verftaat, en daar en boven zeer wei ervaren is, in de fchilderkonft. Om dat de Hr. Graf.hier in uytmunt, kan het gemeen vele andere zaken, van hem verwagten. Deze dingen zeg ik niet, om my zelfs te pryzen, maar op dat ervare
Rrr rr rr 2 man-
|
||||
1223 ONTLEETKUNDIGE BRIEF VAN
mannen oordelen konnen , of myn kon ft verdelgt, bederft, opfchikt, of verwart ? \ welke gy weet, dat evenwel de onervarene, en wan- gun ("Hge gewoon zyn te zeggen : 7*y moeden liever den Goedertieren- ften Godtdanken-, dat hydeze zyne verborgene werken door my, zynen zeer. onwaardigen geringen dienftknecht, haar heeft willen openbaren. Aldus nu vermoeit zynde door dit grote werk, eindige ik, na dat ik
alleen heb moeten ftryden tegen zulke twee grote Mannen Malpighius en U, die beide zeer ervaren zyt in de wetenfehap. vaji 't maakzel van 's menfehen lichaam, en die als tegen my hebt t"zamengefpannen ; gy hebt de zaak van Malpigbius zo krachtig verdedigt, als of't uw eige was geweeft. Echter berouwt het my ntet: want ik heb mogelyk in myn antwoort eenige goede , en ongehoorde zaken bekent gemaakt* tegelyk beken ik, dat ik met uw gefchrift te lezen ook verfcheide din^ gen geleert hebbe, waar voor ik U bedanke. Eiiidelyk Wenfeh ik, dat Godt U, tot roem van zyn Naam , meer
gelukkige Jaren verleent, als hy my onwaardige gegeven heeft, op dat de brave Leerlingen , die zo talryk Jaarlyks op 't wytberoemde Hol- lantfeh Hogefehool komen, om van Ü de Geneeskonft te leren, en die naderhant zo wel vergenoegt daar van daan vertrekken, nog, lang dienft van zo groot een Hoogleraar genieten mogen. Godt geve, dat wy, dit leven ï\\ zyn liefde en dienft geeindigt hebbende, hier namaals malkan- deren ontmoeten op die weigelukzalige plaats, alwaar wy niet met twif- ten, maar met eeuwig Halelujah te zingen leven zullen tot in der eeu- wigheit. Vaar wel, ; • Gefchreven in Amfterdam den i ~van
Zomcrmaant in 't ^aar 172a. Verklaring van deze Figuur.
WJar mede ven gedeelte van 'f darmjeheil, door myn kanji door de darmfcheil Jïagader
opgevalt, vertoont mort: waar in niets afgebeelt is, als alleen flagaderen , klie- ren, de kerntjes der klieren, en dat zo oprecht, dat een iegelyk ftreepje een byzonder Jlagadertje aanwyfl. Dat grote middelfie deel vertoont U eene dwalende klier van 't darm- jeheil, om welke uyt te tekenen het voornaamfie werkbejieet is. Maar weet, dat 'er, be- halven deze hier nu afgebeelde vaatjes, menigvuldige andere in 't voorwerp zelfs door ver- grootglazen gezien worden, zodat, als de Plaatfnyder dezelve hadt zoeken af ie beelden, de geheele plaat niet anders, als een enkele zwarte vlek aldaar zoude vertoont hebbe. A. De dwalende of verfpreide klieren van V darmfcheil van een menfeh.
B. De kerntjes in de klieren verfchynende; of de moesagtige ehidens der flagaderen,
C. C. C. De takken van de darmfcheils flagaderen. Om duydelyk te zien, moet gy
ieze plaat met een vergrootglas befchoüwen. Zie van deze figuur de iiij. 1114.122^ 1127.1228. blatz. ..,_;
|
||||
t
|
|||||
B R IE FS G E W Y Z E
*
VERHANDELING
VAN .
i
JOH. CHRISTOPH, BOHLIÜS, Med. Doót
Aan den zeer beroemden Heer,
FREDERIK RUYSCH,
Hoogteer aar in de Outleet en Kruyt kunde, Mede Ut van de Keyzerljke
HoogefihoQl 'm %)uyfcblant $ en van de Koninglyke Maatfchajpgy in Engelant)
Over het gebruyk der nieuwe fpruyten van de Holader in het gylmakencte
geflelc, 'als mede over het maakzel van den Herfiênba& |
|||||
f'-.r 'f:
j ■
|
||||||||||||||||||||||||||
f, y
|
||||||||||||||||||||||||||
' ,y
|
||||||||||||||||||||||||||
1 l,JA c
|
||||||||||||||||||||||||||
,.:■ 1<
|
||||||||||||||||||||||||||
I,
|
||||||||||||||||||||||||||
1 ir r i ■ -v
|
||||||||||||||||||||||||||
ï 's *.. ■#
|
||||||||||||||||||||||||||
.i ■■ k
|
||||||||||||||||||||||||||
Jj^,. ^Jf «# „, **$'- i
|
||||||||||||||||||||||||||
,-" ,
|
||||||||||||||||||||||||||
. i sa&'.ï '' . . iVik t'ifemv»^
|
||||||||||||||||||||||||||
i A i ■* O '■
|
||||||||||||||||||||||||||
1» 13i:i V ■, ■
|
||||||||||||||||||||||||||
■. , &$-i-s s. ■M-*-** **,*^
|
||||||||||||||||||||||||||
I2%t
BRIEFSGEWYZE VERHANDELING
JOH. CHRISTOPH. BOHLIUS , Med. Doft.
Aan den. zeer beroemden Heer,
F R E D E R I K R U Y S C H,
Hoogleeraar in de Ontleet en Kruytkunde , Medelit van de Keyzerlyke Hogefchool in
Duyfchlant, en mn de Koninglyke Maatfchappy in Engelant. Zeer Beroemde Heer. S.. .
3t 8Sn§§|Snu twee Jaren geleden, dat ik onbekent U heb bezocht.
ÜS Pil ^e ^e^e> we^e ik hebbe voor de. redenerende ocffcningen
g^^ der geneeskonfï, of de ware wyzeom 't menfchelyke lichaam wWnirn te doorzoeken, fteunende op onwrikbare proeven, en 't geen
gy met behendigheit en een onvermoeide vleit , door een gelukkigen uytflach van konfl: buyten nydt alleen hebt voortgezet, en met een gelyke oprechtigheit, welke de geleerde in U roemen, aan de geleerde waerelt hebt bekent gemaakt, heeft my, begrave in de duyftere fchuyl- plaatzen van myn ware Zelfbewegende lichaam, uyt myn omtrent de- ze oefreningen fiaauwe vaderlant na het Amfterdamfche Corinthen doen gaan. Ik verwonderde my waarlyk, en nog houde ik niet op my te verwonderen, zeer vermaard Heer , over uwe genegentheit omtrent my , dewelke gy van dag tot dag buyten verdienften boven maten vergroot. Alle uwe moeyelyke ontleetkundige werken:, welke gy met grote koften hadt ondernomen, en door een lange reeks van Jaaren in een zeer dierbaar huysraat bewaart, hebt gy openhartig bekent gemaakt, en ten toon geitelt, afkeurende de geheimen der vernieuwers,die hare vin- dingen tot groot nadeel der aangroeyende geleertheit met haar doot in 'tgraft brengen. De nydt zelfs «egt, dat gy de Trince der Ontlede* ren zyt, ja ieder een bekent gaarne, dat gy in een eenig maakzaal van een te ontvouwen ingewant, en de hoedanigheit en wyze van een ee- nig te fcheiden vocht meer te weeg gebragt hebt,^als-ai de arbeit der- oude ontlederen in de gehele fauyshouding der kleine waerelt tot* ênze tyden
|
||||
iiji- BRIEFSGEWYZE VERHANDELING,
tyden toe ons heeft nagelaten, hoe ? Byaldien ik de gehele gefchiede- nis der verfcheide vochten in 't menfchelyke lichaam omlopende, uyt tegenftrydige deeltjes van zo veel verfcheide fpys en drank voortkomen- de , alleen uyt de enkele vermenging van 't rode bloet en verdeling door verfcheide werktuygelyke bewegingen der vafte en wederzydtfch rakende der vloeibare dtien na 't pasloot tot kegelagtige confiftentien van e«n verfcheide bepaling toegemaakt, verhaalde, in welke te verkla- ren Ervaren Mannen in de zuyverder meetkonft,en redenerende genees- konft grote moeite befteet hebben, gelyk de *Doorl. Baron G. G. Leïb- nit'tus , Bernoullï, Hermannus^ Bellïntts^Borellus, Tkarnius,!P. Jf. Micbelott en J. Newtonus, dat hemelfche verftant, en het ontfterfly- ke luyfter van geheel Engelant, zo hoog te achten als alle -andere 't za- men. Hoe veel is 't? Ider een voor 't gezicht dooreen ingefpote vocht te vertonen, de vochten in 't lichaam omlopende, door 't enkele werk- tuyg der haairfyne vaten zynde alleenlyk van eqn verfcheide figuur, de- welke of penceelsgewyze eindigen, gelyk in de milt, lever, enz. of in moesvaatjes verdwynen, als in 't wonderbare maakzel van den herffen- baft, of gelyk dons uytgaan, gelyk in 't dunne herffenvlies, darüifcheil, de zenuwagtige rok der darmen,(liever celluleus-vaatagtige) of worms- gewys met flangagtige ftreken in verfcheide krullen en onwentelingen gevormt worden, gelyk in de nieren , ballen, enz. en daar uyt onver- winnelyke (tellingen opmaken , dat na de reden van den loop der wer- kende vaten, de verfcheiden aart der vochten, en verfcheiden wyze en werking der fcheiding zich gedragen : Ja wat is 't veel ? de verzonne kheidingen door fcheivogten, opgeftingen, van de ftoffcheiders in de geneeskonft ingevoert* daar uyt te verdryven? Deze fteïling (om niet van vele te fpreken) komt beter met de natuur, altydt een korte en een- voudiger weg inflaande . over een, als de leer van Malpïghïus aangaan- de eenwerkzamer fcheiding door Klieren % Groeven^-, want > deze, ter- wyl zy voor een tydt de vochten ontfangen , vafthouden, verdikken, flryden tegen een altydt beftendiger omloop aan. Laat ik niet zeggen; zeer Beroemt Heer, dat gy dit geitel van vaten, ('t welk gy voor andere vindingen in de ontleetkunde U beroemt vertoont te hebben,) in de ontleding der gewaflen hebt beveiligt, en de ware overeenkomft der zappen in de Zapvaten gefcheiden met de dierelyke fcheiding door de flagaderen, tot een krachtig bewys van de klaarblykelykheit uwer leringen aangetoont hebt. Want wie doch heeft ooit gedroomt»; dat de planten uyt dezelve werktuygen beftaan, leven, gevoet worden, vruchten voortbrengen, als de menfeh door beftendige vermogens der wer-
|
||||
#
van JOH. CHRISTOPH. BOHLIÜS. «33
werkende natuur het leven of gezontheit behout, M)èn gemoet ftaatver-
ftelt, zo menigmaal als ik herdenke aan de peren, pruymen ,abricozen, ontwonden, ontvlcefcht., en tot geraamtens gebragt , en is geheel be- zet in de herhaalde proeven omtrent de hiiyshpuding der gewa/Ten, wan- neer gy vhy ^Vermaart Heer, volgens de gewone gunft de Boethaaviaan- /che groeven ook in meloenen, pompoenen en by na in 't gehelegeflacht van CönkommergewafTen voor myn vertrek vertoonde. Want in 't voor- gaande Jaar, waar in , dat fmertelyk is, maar een dcodt lichaam voor uwe onvermoeide onderzoeking in de ontleetkonft van 't men fcheiyke lichaam/ . toegelaten wïert te openen , (gelyk gy my toen ter tydt met droef- heit gefchrevën hadt) hielt gy U op met de vermakelykbeden en bouw van üwet'naby'gelegen tuyn, en met de aarde re doorfnufFelen bevlytigde gyUook de planten te ontleden en door uwe konft re onderzoeken ; wat nurtigbeitgy daar door verkregen hebt, gaf gy met vreugdefprongen , en uytgeftorte verwonderingzuchtingen, als gy gewoon zyt, te kennen, Wat doch bebtgy namentlyk ontdekt; [polygam/aplantarum] een velerhuwelyk der planten , of een plant in een plant. Ik zal late fraan de verdere niéuwe, ontdekkingen, enï/preken van de fchèuten van de holader in de ingewanden tot de gylmaking dienende > in welke men giffen mag, (dewyl zommige nog te ontdekkene zaken in dit werk over blyven,) dat het bloet, niet van de fcheiding van 't gehele lichaam, maar van iedere byzonderevoe- ding van 't ingewant , en deszelfs, om met de fpreekwyze der ouden te fpreken , bloetftolzel wederkerende zynde dik , zeer vetraagt, en lang- zaam in de omgedraaide ftreken bewogen overgebragt wort. Want ik mene waarfchynelyk te zyn , zo niet zeker, dat, gelykerwys in de long door een byzondere \Jfena Bronchiahs'] longepys-ader in de \jfenad^óyos] ongepaarde ader, niet in de onder/Jeutelbenige of in de holader zich ont- ladende, volgens de aanmerking van Rau, in de fpicr van 't hart door de kroonaderen, aldus ook in de ingewanden tot de gylmaking dienen- de het voedoende bloet weder te rug loopt in eige aderen, en dat ook niet al het bloet van de delen in den onderbuyk hebbende zyn bedie^ ning van fcheiding ai waargenomen, van dat werk wederkerende, door de fcheiladeren tot de lever omloopt, maar dat "het bloet de ingewand den voedende door een nieuwen weg in de holader voortgedreven Wort. Want in een zeker byzonder geval is 'er aangemerkt geweeft, *t welk my geheugt van den zeer Beroemde Heer Boerhaavein de verklaring over de \_Hepatites\ lever onfteking verhaalt te zyn, dat het bloet, van het net, klierbedde, milt, darmfcheil, darmen, enz. wederkerende de le- ver onaangeraakt en wegens de fchaarsheit van 't uytdrogende bloet ont* S ss ss ss . vliefcht,
|
||||
i^é BR1EFSGEWYZ E VERHANDELING,
vliefcht f in de holagter gegaan was, als in 't geopende dode lichaam bleek, Hier was die zwarigheit, welke U ,, zeer vermaarde £&w, ftont uyt deaj weg te ruyme^zullende een ontleetkundige oorzaak van een wonderbaarlyke aanmerking opgeven , en verklaren \ of 'er aan 't bloet een verblyfplaats m de holader verleent wort, zonder de lever aan te doen* Gy vervul* de de fcheil-flagaderen , en mèt een gelukkigen uytkomft vloeide de wafch gcftadig niet alleen inde holligheit der darmen, aldaar een wafch- agtige rolle, en de opene noppige aanhangzels der flagaderen met een openftaande mont nalatende, maar keerde ook weder in de verzeilende aderen , en de lever $ gy vervulde door een zeer diep doordringende in- fpuyting de aderen, en de wafcht ontlaftede zich dan by de flagaderen, dan by de darmen , eindelyk na vele ondernemingen van ydele hoop 5 vertoonde de holader, op zekere plaatzcn toegebonden zynde, den ge- zogten weg , en de aangedronge wafch bragt in de dunnen darmen en 't darmfcheil te voorfchyn omgekrulde aderen van een fraay werktuygig maakzelj anders als de poortader 5die de darmen taks en 't darmfcheil boogs- gewys omringt. Het groote luyfter van Europa, Herm. Boerhaave^ myne eerwardige
begunftiger, in de 32J afdeling van zyne Inftit. Medic. vermoedt, dat deze nieuwe aderen en uytwerpvaten, waar in een afzonderlek vocht door V eige maakzel van de milt toebereit, maar niet al 3 dat van de affiheiding voor V leven van yt lichaam wederom komt, zoude vloeyen, eindelyk te ontdekken 37«, voeg 'er by , 't gene die beroemde Man in de 350 afdeling niet zonder genoegzame reden beiluyt, dat 'er aderen zyn het bloet door de Leverjlagader aangebragt ontfangen de, van dat werk overig zynde, het zelve voerende in een gedeelte van de ongepaar- de ader onder het middelrift. Dewyl de grote Euftachius de ongepaar- de ader tot in de huyk toe uydopende naauwkeurig afbeelt, (zie Euftach. T.xxVn.TT.xxvi. 34: 30.) en de zeer vermaarde Heijier in E, N,C. Cent. viii Qkt Lxiv. T. vi. F. iv. G. een groter tak in den hoek van de hol- ader met de linker nierader , ingeplant aanmerkt, (vergelyk Lancif düTert. de Vena *£uyo$, p 82, alsmede Eujtach, in Opuic. Anatom.) en eindelyk de zeer fcherpzinnige Simoncelli verhaalt, gezien te hebben aderen, uyt de lever in dezen zich ontladende, Maar by aldien dit in de, Lever en Milt, aldus toegaat, waaromzial 'ex.geengebruyk yam, dé holader wc£en in de andere onderbuyks ingewanden , dewelke all^ toe een en ?t zelfde einde van goede gyl making't zamenfpannen, en in eene pportader [Sanguis fecretorius~\ het fcheibloet overftorten ? (Zieds 3 ta- fel van uwe laatfte OefFeningen,) De Qude hebben al geweten, 5 dat den : endel-
|
||||
van JOH. CHRISTOPH. BOHLIUS, 123?
endeldarm met de delen in 't bekken gelegen, de nieren, waterWaas*
baarmoeder, en teeldelen, aderen on tfongcn uyt de takken van de [ve? na epiga(lrica^\ opperbuyks-aderen des hol aders , \_haemorrhoidales~\ fpeenaderen, \_hypogaftrkae\ onderbuyksaderen, cn\_pudendae~]fch2Lmsh heitsaderen , (zie Heg», de Graaf van de teeldelen, in de 13. Tafe!# N. N. O. O. Swammerdam over 't wonderwerk der natuur, Voornament* lyk Euftach. T. xir. T. 1. ix, T- xiii.) dewelke onder de [arteriat Iliaeae"] hulpflagaderen voortquamen j zo is 't ook Eu ft ach. al bekent geweeft, dat de nierflagaderen, tot het leven,en warmte der nieren.die- nende, met een aaneenknogte pyp tot de holader 't zamenlopen, en niet om de pis te maken, 't welk de hairfyne flangswyze vaten der \emulgtUf tta vaja] uytmclkende vaten met de pisvoerende pypen van Ruyfch tè weeg brengen , gefchikt zyn, maar zo 't fchynt om een overvloedig [lympha~\ water af te zenden, voor zeker gebruyk dienftig, het welke in weiniger en ruymer melkvatcn van de twede zoort overgeftort zynde, door derzelver verlengde gemene uytwerpende gylbuys tot de holader o wederkeerde, en zich met het omlopende bloet vermengde. ( Euftacb,
T. I. it 3.4. 5. in var. renum delin. Nuck. Adenograph. p 61. 62. Ter» rault.Ocuvr. Phyf. Tom i.p. 133. C'. E. en Bartholitt. de Lact Thorac, Cap. vi 1. F. 11. e.) Ik weet wel, dat ik, wanneer ik onlangs met geleer- de van Duytfchlant ingefprek was,gehoortbebbe,dat deze inmondingen des holaders geen nieuwe vaten zyn, maar afzetzels van den poortader^ welke op verfcheide plaatzen verfcheidentlyk voortlopende,en inde dunï ne darmen na een verfcheide bediening in de uyterfte eindens meteen won- derlyke draying gedraait worden. Maar ik wil, dat gy den poortader door zodanige konft als 't U behaagt opvulle, zo zult gy de" fcheilade- ren in de darmen wel geheel root, gezwollen, takagtig, in 't getal meer als de flagaderen, in 't darmfcheil driemaal meer als de verzeilende flag^ . ader boogsgewys vernemen, maar als gy de omgedraaide takken des hol*,
aders donzig denkt te zien, doe geen vergeeffchen arbeit* Ik zal nog zwygen, dat deze wortelen des holaders meteen andere loop de darmen, meteen andere het (darmfcheil bezoeken, mogelyk met een andere deta nugteren, en met eenandere loop den omgewonden darm? Hier oni zal 'er een byzondere oorfprong van een zekere ader wezen, of een an± dere wyze van bereiding en gebruyk zullen 'er van noden zyn, als van enige aderlyke ftam des poortaders. Een nieuwsgierige ^zou vragen ,maajt waar van daan komen deze zydeïyke takken van de holader ? Het luft my, Unadezen hier qp te antwoorden;, want ik wil liever de waarheir, zeggen, als blindelings, volgens de gewoonte van anderen,daar na raden* Sss ss ss 2 Alle
|
||||
ntf BRJEFSGEWY2E VERHANDELING,
Alle deze zakenj welke ik gezien hebbe, zeer•vermaardeHeer, heb-
be ik dagen lang bezichtigt, met vergrootglazen onderzógt, uwe Ana- tomifche cabinetten, die'gy van dag tot dag vermeerdert, vertoonen dezelve. Deze , zeg ik, tonen zo veele voor de befpiegclende en ocf> fenende geneeskonft waardige zaken aan, dat ik niet zonder gront oor- dele, of gy zult ze tot het welzyn van 't gemeen en nut der weten* fchappen in 't licht brengen. Om die oorzaak heb ik U zo menigmaal^ als wy dagen lang t/zamen in gefprek waren , door gebeden verzogt, gy wilde nu "'t negentig jaren oudt, dog altydt wel te vrede zynde, voor 't einde van uw leven (de Heer e verlene U ondertuffchen Neftors Jaren) uwe zeltzamen zakerl aan de geleerde waerelt mét den druk be- kent maken. Gy hebt- my dikmaals te gemoet gevoert, dat gy uwe laatfte ocffeningen al in 't licht hebt gebragt. Ik hebbe geantwoort, dat gy uwe oeireningen vernieuwt, en dat gy in dezen ouderdom werk- zamer en naauwkeuriger was, als voor heen. Gy hebt myne gebeden, waar mede ik U , en my met {preken moede gemaakt hebbe*, in acht genomen, en belooft, dat gy , als uwe bezigheden, waar medegy in ° de zeer volkryke itadt Amlterdam omringt zyt, zplks toelieten, met den eerften gelyk een phoenix uyt hetgraft wederopftaande, wat nieuws zoudt opdeunen Zie daar ! Zeer Vermaarde Heer , ik herhale het verlangen na het uytgeven van een verzameling uwer zcltzaamheden, dewyl het geheugen der oude lieden zwak is. Och of ik' als een geluk- kige voorzegger voorfpelde , dat gy uwe beloften gehouden hebt? Maar by aldien gy, Zeer beroemde Heer , uwe met zo grote moeite toebereide zaken de geleerden misgunt, begryp nogtans de reden,- (Wel- ke U zeer vele tegenwerpen, Ik hebbe de geleerden in Nederlant ho- ren klagen, dat gy de zeltzame veelheit van uwe gevonde'zaken te ge* lyk met die gtilde vergadering van kleine kindertjes uyt het vaderlant, waar uyt gy evenwel alles gehaalt hadt, hebt overgezonden en verkogc - jaan den Graten Keyzer der Ruffen den zeer roemrugtigen Zelfs heer- fcfór der tVingèwejien^ dien ^Dappere m tvaarlyk ontzacbelyke Trins5doer de wapenen zo wel als do&r fa'~Êèk$r-ihèid'dè#-welflaht--&ynes-Volks.^ Itwelk Hy barèaarfch en woefi erkende , bevorderende. Helaas hoe bedriegen zy zich ! I Inderdaar, Zeer Verhaart Heer, die de gele- gentheit heeft by U te komen , zal bekenne , dat gy binnen die tien Jaren wederom met zo groot een menigte van bereidingen, het gebrek Van deze, dewelke de *Z)oorluchtigfi'e Keyzer ontfangen, en die in de Keizerlyke Hoogefchole der wetenfehapper* te ;Petersburg , welke de ontzacbelyke Keyzer in en dappere,.godwrugtige\ gelukkige: Zeljsheer- iiA % '<u t \ ic'c " ' fiber* |
||||
^van TÖri. fcHRISTÖ^R .'BÖHLIUSja f237
ftherze Van geheel Muïlant befchermt, bewaart/worden, vervult hebt} dat gy'er wagens mede zoudt könne belaften. Deze nogtans ftaan voor niemant open, wat is derhalven raatzamer, als de openbare oordeelen in 't openbaar te wederleggen, voornamentlyk terwyl gy aan het wonder- bare en te gelyk twiftige maakzel van den HerfTenbaft de laatfte hant gelegt hebt; Nooit, zeer Vermaarde Heer, ben ik omtrent uwc en rhyne bereidingen meer in gedachten , als wanneer ik den fchors der herflenen onderzoeke, dikmaals niet wetende , of de Malpighiaanfche oriderftelling van klieren, dan of uwe van vaten de befte is. Méide ma- ken zy veel fpels. Het oog en vergrootglas begunftigen waarlyk die van Matyighius \ want als gy den balt, alwaar dezelve verknogt is met het dunne herffenvlies, ziet, zult gy met my zien een gelyke loop van zeer zachte 't zamengedrukte flagaderen, en eironde klierige verwar- delyk aan malkanderen gehegte lichaamtjes, als in de baftaartkHertjes der darmen, die zich zo naauwin de kronkels der herflenen, en derzelver diep ingegraveerde groeven, na de kronkels der darmen gelykende heen . begeven, dat gy zweren zoudt , (:Zö uw mening U nier bedroog,) dat
2e klieren waren fchoon een fyrider geboorte van 't herfTerimerg en van deri baft. Gy, vermaarde Heet% toont, dat deze rontfehynende licha- men -riret anders zyn,> als een verzameling der uyrerfte vaten eindigende iïïëèn ftyfzelagtig moes. Ik beken gaarne, wanneer de balt onrbonden ü ^rdan dunkt het my ook te zien door 't onderzoeken meteen zeer fyn vergrootglas, dat de baftagtige zelfftandigheit der herflenen niet anders jV} alsirêè\zachtfte pypjes van 't gehele lichaam, zonder een vezelagtige UïfTchenruymre tuffchen beide, met malkanderen in de gedaante van*een vlies vaftgèhègt, dewelke in de wydte van hare holligheit geftadig af- nemende in de haai'rfyne tiyterftens tot zo oneindig kleine ronrjes ver- iprfei't worden, dat 'er geen wafch kan indringen t dewelke echter , zo de ftèrflenbaft 'door fchudding en weking in laaiiw water toebereit wort • ffi^féïhdëF'ap ïpirinewebbe van het dunne heiftenvlies , en mocsvaten
varirdenba{t ingaat, zynde eengroot bewys, dat het iiyrerftc flagader- tjé dér herlTenbaft fchoon met geen gedagren te bevatten door geen tuf- felienkómeri'dt klieragtig lichaam het eerfte draatje van een beginnent \^tübului medal/arisj mergpypje/ wort. Maar dan Myft'cr nog een vraag overm)9 of deze vaten, dewelke in de eerfte opvulling de wafch verwerpen^ iii detwedè door febudding in laauw water de wafch aan- nemen, alleen ohtbonde vateri van 't dunne herflenvlies zyn , dewelke |
||||||||
in de eerfte opvulling tuffchen het flagaderlyke weefzei, er
raenvöegingdervatefi vanelkzoort van 't dunne herflenvhes d Sss ss ss 3
|
||||||||
de t' za-
gedaante
van
|
||||||||
n5S BUIEFSGEWYZE VERHANDELING,
yaii een vezelagtig vliesje verbeelden, dan* of zy byzondere vaten van den baft zyn, waar van hier onder. Maar de Jchejding van U zenuw- vogt door klieren fchynt tegen deszelfs beweging en de natuur van't bloet na de herffenen opgaande ftrydig. Eerftelyk, wat de dierlyke geeften aan belangt, (laat het geoorloft zyn dezelve riog te noemen., nadien ze door een al te looze en vermetele, rechter uyt de Geneeskónfi: verbannen zyn) men moet aanmerken, dat haare beweging zeer fnel isy zo dat een zenuw toegeflote zynde , het'dier opftaande voet flaapzugtig, lam ter aarde valt, en de herffenen gedrukt zynde, de menfeh verfcheide fchre- den van zwymeling, flaapzucht, flaauwte en ftuypen doorwandelt heb- bende, ter zei ver tydt vertoont een afbeelding van een beroerte en val- lende ziekte, van welke zaak in de Taryffcheverhandelingen onder den naam van Memoires de Fslcqdemte des Sciences , geloofwaardige ver- klaringen gelezen worden, hierom kan de fcheiding door hulp van klie- ren (dewyl alle ogenblikken door de kracht van 't harten flagaderen het opgeworpe bloet op den ftip van yder vaften baft afmeet om hetzenuw- vogt weder voort te brengen) geen plaats, hebben , nademaal deze al» tydt een vertoeving geven , vergaderen , v.afthouden „ de te fchei- " dene vogten verdikken. Maar hoe groot een gevaar van een nakende doot dit nuttige ingewant altydt daat doorf opderhevig wezen zou, be- grypen de gene , die de ziektens der herffenen en zenuwen kennen. Hier komt ook by, dat het bloet zo in zyn natuur ais omtrent de door- zendende krachten een zeer gclykmatige ^beweging in de herffenen heeft, geen vet, geen fpier ,tegenwordig zynde, welkers gebrek de oneindige altydt met malkanderen gemeenfehap hebbende omdrayingen, de vloeibaarheit van 't bloet, anders zullende t1 zamenronnert, bewaren- de, goet maken , terwyl de klieren door een zekere oorzaak gedrukt zyn- de eindeiyk de vochten uytdrukken. Dog wat aangaat de natuur van 't bloet door de flaap en wervelbeen-flagaderen na de herffenen lopendefe uyt de Waterloopkunde, en den aangemerkten omloop van den groten . flagaderen zich fchikkende na de wetten van een krommelyn , en de Xvires centrifuge, en centripetae~\ krachten van 't middelpunt te ont- wyken en na toe te gaan oefenende , blykt, dat devaftfte delen van 't bloet, verzien met een zeer groot vermogen van traagheit, de ligte, debeweging het langfte bewarende, afwyken van de zwaarte van hare na- tuur volgens de raaklyn van den krommen pyp des groten flagaders na de llaap flagaderen toe, maar de minder vafte delen worden na de ver- fcheide vaftigheit, vloeibaarheit, verdunning,, dan aan de onderfl^utel- benige, dan aan de maag, milt, en ander flagaderen overgegeven; hier |
||||
flyt 2a volgen, dat het vaftfte gedeeke ™!' V, i ^JUS' ,a»
en nog op verfcheide pkatzen oFde reil ^%fl hoo[i ««g*fe
baarlyke bondelswyze vlegring der fl JSl ' /" mede doorde ronder- %adere„ en-doo'rde bStóSS8f2 "" de ^-Ibeen- «n halfronden van een afnemende gEk £, °na,ndi8e «#*» ge taaiheit, gepolyft, gewreven SR^M van alle W den heeft eene zn/verde!, eIffi'J den. he^nbaft niet va/™, toevenden omwegen een khW «aS fèW$ door ee" v«* natuur en hoedanigheit eenaarüf flS a ft &# J? al door 2yn «ge zeerbequaam voor het zenuwvÓlt Itl T" dden ' "««» ook een zekere nieuwe aart van een dierelvke SwSSfr' i^" **"*** «""■, en wervelbeendagaderen, dat *SM°»^ de flaap ^ndT de? T MaSader «*t de werveoeenlS agaderi" ' wanne«
gang door de benige kaffen in 't JR^WÏg eren zvnde in den uVt- by het verlengde merg den fpieien rf T ,regt<L hoeken °mgekromt
onuytfprekelyl fzJén^f^X^tt^^ to« « na het dunneherffenvliesopklimmeSTaCT^'?'*™^ loot^cht rontjes van een oneindige verdeZg akttj S "/elve met %aderlyke hebben , ( waar door de vrees voor 2 * 1'"der ^dende, begroet wort,) eindelyk ook het zee dunneSffi V,erftoPPinS MS? in den doorgang by malkanderen gehouden S/,ICS ' waar mede zy eindigen in een door zyn weekhet 6S3eK& "«heggen , cl fchynt te Zyn fo, ^ ^&Jffi*fe .'«W,. dewelke my • verandering in een ander wezen A M„' rM; luerom IS '<* als een ^lichaam der ballen in iets ande'rs i SJtI °°k de ^tvaten in d't omtrent de andere nagaderen d?„ *R namentlyk in zaat.of wervelbeenflagaderen waaft fLhe /k U ' $% "*d' &* ff een op te loden vraagftuk vónr M j' §?"! ™"»«*rde .ffeer, als ^^.ftaikdikmaafsft^ft, fe|^»M^ &» maakzelvaatagtigzal ÖFMS» m Zvn "^«urlyk voerende de eerrte beginzel n der^ d.ereTvkeTT"6" fe#« haa«fyne men van't dunne herffenvWn f? f8"60 gemaakt do°r* derftbrtende, zal verklaren ? da" of hvs pin ^S ***Vm\* »e! - darmvhes, fdewvl de uvtftelnmA. I ny «gelykjicr inwendige noDDiw hout fterkt, en met oneindige momS"^ Un"e "W™Sf vaft-
emdelyk door uwe infpuytingg de va ' n t °f iVnde door,aat i Of boriden worden, welke 'h«.££u l den baft vertoont ofte nnT tuntlykerwyzeWfl: ^Vïu e±tdikfte ^ alle ™cte„°nt •
' '1 U' *"r vermaarde lieer , zeggen waar.
|
||||
i24o BRIEFSGEWYZE VEHH ANDEjLING,
waarom myne befpiegelingen den herffenbaft geen vaten toeftaan. Van, zelfs zult gy, zonder de waarheit te bewimpelen , bekennen, dat'uwe geterpentynde wafch zodanige vaten, (deze zyn zeer week) doorloopt, die in geopende lyken, veel min in levendige voorwerpen, nooit met rootbloet vervult, te voorfchyn komen, nog alftydt uwe/wafch aanne- men ; want aldus, (laat ik'een enig'voorbeelt liyt duyzenden bybreó^ gen j berejt gy o!oo,r uwe kontt het darmfcheii, de, darmen 1 den herf- iënbaft, enz. dat zy met hare rodtgheit het naafte by het uyterfte Ö:ip vaneen zeer hevige ontfteking komen, .tentweden, zultgy toeftaan, zo gy de aanmerkingen van Leeuwenhoek en de waterloopkundige re- denen aangaande de ,fcheidi,ng der vloeibare delen begrypt, dat denmid- dellyn van het rode bloetbolletje,' is tot de wytjte vin ,'t^loe^voerende pypje in den herffenbaft meer als i,,: V, 'igo., en dat hierom feot KöJfpUe. van 't rode bloet hondertmaal overwint de 'fterktè van rt ,vafte jq den baft, welkers uyterfte eindens, door de vorige vertoningen ", verdwynende als een dampige dons zelfs niet door cie volfte infpuyting root-worden, ja door geen vergrootglazen gezien worden.V daarom zult gy jtoeftetn- men , dat, dewyl yder tak ot rontje van't dunne herffen vlies na de w;yt- te van zyn ftam of fchietloot , waar uyt het voorkomt,.altydt afneemt, de monden der vaten van den „herflenbaft; in de uyterfte prullen en ron- den, zo week en klein zulle zyn , dat zy zeer verre een fpinnewebbe . overtreffen , en ook geen wey,. zesmaal dunder als "'t rodebloet, ja laat ik niet zeggen, het allerdunfte vocht , toelaten, dat zy bygevolg de kracht van 't gevoel en verbeelding , en alle ontleding van oneindige/ kleine zaken verachten. Indien gy deze dingen toeftaat, dewelke gy uyt de ontleetkunde op uw proefnemingen gegront, en uyt een werk- tuygkundige redenering toeftaan moet, fteekt gy U zelfs met uw eigen 'zwaart den keel af, en door uwe kon ft vertoont gy in den baft der herf- fenen vaten van de eerfte zoort, alwaar natuurlyker'wyze geen konnen zyn, nog wezentlyk zyn, gevolglyk zal de herffenbaji niet vaatagtig zyn, Gyzoudt weder tegen werpen, waarvan daan zaldan myne wafch in de vaten komen, alwaar 'er geen zyn?Ik antwoorde: Weet, Beroemt Heer, dat gy mogelyk door fchudding van 't opgefpote dunne harflen- vlies, de nog niet opgevulde pypjes van deszelfs webbe, die in de eerfte proefneming vezelagtig verfchenen , nu door op nieuws te weken ont- bonden worden, en de wafch aannemen ,, kont houden voor den herf1 fenbaft, ( zie het voorgaande ) 't welk ik U uyt een toebereidt dun herf- fenvlies genomen vaneen onvoldrage kintje voor 't gezicht zou konne vertonen , dat hierom de weking in water U miflehien bedriegt. ('t Zy geoor-
|
||||
van JOH. CHRISTfOPH. BOHLIUS/ ii^t
geoorloft zo re ipreekeh.■')■■ Dat de vaten ontbonden worden en weg-
gaan , toont zo het drabbige als pluyzige water aan ; ten anderen, weet, dat ik de vaten in den herflenbafl, zo gy wilt, niet ontkenne, maar dat ik alleen zoeke, hoe die , welke van den eerften rangen grootte zyn» bloetvaten konnen gezegt worden? Voorts; zoude iemant tegenwer- pen , dar in uwe konligreep omtrent den herflenbafl:, (byaldien hy dë wafch aannam) dezelfde oorzaak zyn kan , waar door in geworgdet en van een herflenonrfteking geftorve lichamen, de herflenbafl: zomtyts «zicbtbaarlyk root fchynt te zyn,in welke lichamen een zekere natuurly- ke' gefteltenis van een ontfteking of een geweldige inftoting de huur- yogten in vreemde vaten , met tegennatuurlyk de wanden der vaten buyten haar kracht uyt te zetten, gedrukt hadde. Dog uyt dien ftant zult gy voor U niets konnen bewyzen , anderzints zoudt gy met het zelfde recht de mergagtige zelfftandigheit der herflenen ook bloetdra- gende noemen , ora dat deze ook met gelyk een bloedige dauw, uyt de door een geweldige inftoting afgebroke kleine vaten als rode flip- pen , (gelyk de uyterfte eindens der vaten door de infpuyting niet vervult zyn de, gezien wordenj in deze voorwerpen als benevelt ver- fchynt, rt welk de zeer vermaarde fVej>fertts, handelende over de be- roertheit, verhaalt, en anders zoudt gy zeggen, dat het bloet piflen^ bloetzweten , enz. wegens de fnelle beweging alleen van "t bloet bo- ven de ruymte der vaten, in de fcheivaten gaande, en dezelve uytfpan- nènde, natuurlyker wyze gefchéiden wert. Wat zal dan vloeyen uyt deze zaken, waar aan ik, l^ermaard^ Heer , al te wydtlopig om de edelheit der vrugtbare ftofTe heb blyven hangen, en -waar van ik het tiende deel niet hebbe aangeraakt, 't gene ik 'er van zeggen moeft? Dit namentlyk : dat het niet volflrekt waar is, dat, alwaar de wafch vaten vertoont, aldaar natuurlyker wyze root bloet doorloopt, en dat den herflenbafl nog is, nog met enige werktüygkundige redenering kan gezegt worden vaatagtig te zyn. Laaftelyk vérftaa ook dit: zb gy toe- beryde herflenen tot moten dóorfnyden zult, dan wil ik, dat gy met een vergrootglas befchouwt dan het dikke, dan het dunne herflenvlies, dan ook den herflenbafl, en wanneer gy tot den baft zult komen, hout een weynig ftil, dan zult gy hem enigzints asgrauw, by na wit bevin- den, en, indien gy de waarheit wilt bekennen, gy zult zien, dat die vaten, welke gy aan uwen herflenbafl: toefchryft , niet anders zyn als vaten, op dat ik zo fpreke wegens de onmeetelykheit van de moeyly- ke ftoffe, van het uyrerfte webbe ofte aaneenfchakelïng van den kring yan de uyterfte uytgeftrektheitvan't dunne herflenvlies, 't welk deze on < Ttt tt tt ge-
|
||||
xi4* BIUEFSGEWYZE VERHANDELING,
gélooflyk kleine vaten onderfteunt; welke aaneenfchakeling van ?t uyter-
fte webbe, dikmaals, ja by na altydt vezelagtig gezien wort, en poogt het dunne herflfenvlies tezyn , het welk dog niet anders isalseen'tzamen- hang van zeer vele uyterfte flagaderlyke rontjes, aan malkander door een [perpendiculum] rechten ftant uytgezonden tot de volgende aaneenfcha- keling van den kring, vaftgehegt. Deze vezelen nu, wanneer zy door 't wekenin de tweede bereidingwafch aannemen , fchynenmy vaten te zyn, die gy voor vaten van den baft hout, maar welke in de eerfte bereiding waren vaten van 't dunne herflfenvUes nog niet ontbonden zynde, dog niet van den baft Eer ik afbreke, houde ik my in de herflenen nog wat op. De Ontleders, waar onder de zeer fcherpzinnige Ridley of the Braïn (Jap. IV T. I. i. fpreken veel van den ruggegraats Jlagader , die eerft Voortkomende uyt het het ftip van gemeenfehap en beginnende omkrom- ming der wervelbeen flagaderen, door het te rug gaan den driftigen loop van 't weeldrige bloet na 't benige hol verbrekende gelyk als een net door't grote gat van 't achterhooftsbeen den gehelen ruggegraat door tot het heilig been toeuytgeftrekt wort. "Wat dunkt U, Zeer Vermaar» 4e 'Heer, zo ik dezelve oordeelde genomen te zyn uyt een hont ? Dit zy voor dit maal, Vermaarde Heer, genoeg! neem myne reden
ten beften op, die gy miflehien wytlopig zult noemen3 dog zy vervat in een kort begrip vele zaken. Gyzelfs zult bekennen, dat geen een ftukvan uwe zeltzaamheden, (laat ik niet zeggen zeer vele, of 't welk onmo- gelyk is, alle) in eenen dag met een volkome begeerte en vrucht door een naauwkeurig liefhebber van wetenfehappen onderzogt kan worden, jhöe zal dan iemant met een afgebroke redenvoering alles konnen on- derzoeken ? Laat hierom genoeg zyn dit te kennen gegeven te hebben, 't welk my gebeurt is met een groot vermaak dagen lang te befchouwen. Voorts indien gy my met uwe oude gunft omhelft,zal ik my verheugen, ivoor een eer opnemen, en ten eerften U, Zeer beroemde Heer, een op- recht denkbeelt van uw vlies Chorïon^ de moerkoek aan den bodem van de baarmoeder vafthegtende; opgeheldert door uwe proeven aangaande Jhet bloet, aanbieden j want dat hebt gy verzogt, en ik heb 't belooft. Leef lang, leeef gezont en blymoedig myn Waarde Ruyfch, en zytmet uwen Zoon den Doctor Henrkus Ruyfch myn zeer lieven vrient bevreit van hatelyke Weder Waardigheden. Vaarwel \ enf^a voort my te be- minnen. Qejcbreven in Amfterdam r
in 't Jaar J726. dtn tf. van Wynmuant, ''i
A N T-
|
|||||
1
|
|||||
ï»4J
|
|||||||
ANTWOORT
VAN .
F RE DR IK RUYSGH,
|
|||||||
Hoogleer aar in de Ontleet en Kr nyt kunde > Medeltt van de Keyzerlyfa
Hoogefcbool in IJuyfchlant, en van de Komnglyke Maatfihaföy in Engelant %
O P D E N
BRIEFSGEWYZE VERHANDELING,
Van den zeer beroemden Heer,
JOH. CHRISTOPH, BOHLIUS, Med. Doét.
Welke by geschreven heeft over het gebruyk der nieuwe jpruyten van de bolader m de
Gylmaking, ah mede over het Maakzel van de» berjenh/i. Zeer Geleerde en Vermaarde Heer.
[We Brief van den 27. van Wynmaant aan my gefchreven heb
ik met groot genoege door gelezen , en daar in gevonde een diepe geleertheit, dewelke ik al lang , zo verre gy my bekent geweeft zyt, gekent hebbe. Gy hebt in 't fchryven een fraye ftyl, zedigheit, ja alles, wat een geleert man aanpryft en lof by- brengt, waargenomen, zo dat van U niet gezegt kan worden (het geen Ovidius van een onnutten arbeider gezegt heeft, met deze Zinfpreuk) gyploegtde flrandenmet oflen, dje 'er geen voordeel mede zulle doen. Maar ik verzoek, zeer geleerde Heer, dat gy my verfchoont, indien ik in zommige zaken, waar over tuflchen ons gehandelt wort, een an- der gevoel hebbe; want myne Philofophie is, Komt en ziet', wel wy« nige woorden, maar een groot bewys ! Ik ben 't nog niet vergeten f myn vrïent Eohle^ wat in myne jeugt aan zeker Student te Leide ge- beurde , die den Heer Hoornbeek, toen ter tydt Hoogleeraar in de Godt- Ttt tt tt 2 ge-
|
|||||||
i£$| ANTWOORT ^an FREDRIK RUYSCET,
geleertheit aldaar, vroeg, wien hy 'm de Philofophie volgde, Ariflote-
les, ofte Cartefiitsd'/ Waar op de Hoogleeraar ahtwöorde, de Heili- ge Schrift\ op g-elyke wyze zoude ik U ook antwoorde, komt en zierl zo gy my vroeg, wat zekerder was , de zaken met oogen des lichaams te befchouwen , of met oogen des verftants ? lnsgeiyks drongen de geleerde toen ter tydt op deze vraag aan , of men de Oogen moet ver- trouwen ofte rtiet ? Ol lemant met een Oog of byde oogen ziet? en aldus verfpilden de Hoogleeraars in. de Wysbegeerte en Gcneeskonft haar tydc ia onwetenheit, die ;k alleen gebruike, om te zoeken, of ik door komt en ziet\ zo veel 't mogelyk is, de waarheit kan beveiligen; OndertmTchen moet gy van my niet verwagten een antwoort en- oordeel over alle uwe, vry zwaarwigtige , aanmerkingen, waar van gy een op- loiling van my begeert : want zulks paft geen oudt Man, die zyn uyter- fte leeftydt nu verlieten heeft, ik zal maar trachten met myn antwoort op uwe vragen iets by te brengen, 't welk (trekken kan tot vermeerde- ring en verbetering van de kennis van ons lichaam, ('t welk ons in de oeffening der Geneeskonflr zo veel hulp toebrengt) voor 't overige zal ik in plaats van difpiueren, redeneren, en philoibpheren myn komt en ziet alleenlyk (tellen. Gy zegt , hoe veel is V , ieder een voor V gedicht door een ingelo-
te vogt e te vertonen, de vogten in V lichaam omlopende, door een en- kel tuygwerk der haaïr fyne f aatjes alleenlyk van een. verfcheide figuur, dewelke ofpenceelsgewys eindigen, gelyk in de milt, lever, enz. of in moesvaatjes verdwynen, als in V wonderbare maakzel van den herffen* baft , of gelyk in V dunne herffenvlies , darmfcheil, de zenuwa^tigen- rok der darmen, QlieVer' cellulms-vaatagtige) of worms-gewy* met Jlang- agtige (treken in verfcheide krullen en omwentelingen gevormt worden, gelyk in de nieren , ballen^ enz. f; Met recht dringt gy hierop aan, zeer geleerde Heer, 't welk voor
deze óngehoört, nooit gezien was, en my , toen, ik 't ontdekte en aan de geleerde waerelt bekent maakte, veel twift verwekte, dog wort nu evenwel met veel lof aangenomen ! Verders bevefngen ook myne (tel- ling de vruchten, en bladeren der boomen , kruyden,enz. dewelkeduy« delyker de onderlcheidentheden der vaten aantonen, gelyk ik in Y ver- volg zal aanwyzen. Uyt de zaken , die gy bybrengc, volgen waarlyk jcaken van een zeer groot belang, dat namentlyk deze of gene bepalin- gen moeten verandert worden : Wanneer ik uwe aangehaalde woorden eerft gelezen hadde , heb >k zo een vruchtbare (loffe van redeneren gevonden, dat ik met myn antwoort een geheel boek zoude hebbe konne maken,,
|
||||
op de BRIEFSGEWYZE VERHANDELING. 1*4.5?
makeny 't welk voor een oude man niet raatzaam wezen zou : Maar
evenwel op dat ik. fchyne iets gezegt te hebben , zal ik enige dingen voordellen rakende het zeer verfchillende maakzel der y^terjle vaten; Gy hebt waariyk de zin van myne ftelling wei begrepen, en beter daar over geredeneert, als andere, die nog begraven Jeggen1 in den nevel van onwecenheit, niet tegenftaande myne heufche en dikmaals herhaalde no* diging, komt en ziet \ ofgyl. die om uwe bezigheden dit niet kondt doen , ftuur uwe Klerken , om te komen en te zien, en dat zy gezien en gehoort hebben , weder over te brengen, gelyk de zeer beroem- de Hoogleeraar Schelhamer gedaan heeft , dewelke myne werken lezen- de, en vindende, dat ik den, herflenbaft vaatagtig ftelde, my manhaf- tig tegenfprak, maar na wynige weken door onderregting van anderen de zaak beter begrypende, fchreef hy, dat ik de waarheit gezegt had- de. Volgden alle dézen man! 't is te verwonderen, dat 'er evenwel nóg zyn, die gelyk de mollen verblint zyn en myne vindingen niet be- grypen. Andere zyn 'er, die dezelve tegenfpreken, en dat om verfoe- yelyke oogmerken, waar door haar vry oordeel belemmert wort. Gy zegt zeer wel, endaar uyt onver winn ely ke jie Hingen opmaaken^
dat na de reden van V beloop der werkende vaten, de verfcheide aart der vochten en verfcheïde wyze en werking der fcheidtng zich gedragen; Ja wat is ■?% veel? de verzonne fchetdingen door fcheivogten, opgeflin*- gen, van de ótof/cheiders in de Getieeskonjï ingevoert, daar uyt te ver- dryven ? hier mede hebben de Autheuren ons lang opgehouden, maar in deze eeuw hebben wy door Godts genade een oprechter, en zuyvcr- der wezentlyke kennis van ons lichaam verkregen , waar 'm men niet moet blyven ruften , maar met alle krachten arbeiden om deze kennis voort te zetten Wy moeten den Wyzen Schepper danken, dat hy om- ze Ogen verligt heeft, om te konnen zien, dat wy van den weg zyn afgedwaalt door de leiding van onze blinde meefters, en dat wy gele- gentheit verkregen hebben ,. om verfcheide gebreken beter te kennen en te genezen , als voor dezen ,. waar van myne verhandelingen o.ver de krmgswyze muetfpteren tegennatuurlyke va/f zitting der nageboorte ge* tuygen, welke niet in 't licht zoude gekomen zyn , zo de oude onwe- tenheit ons by gebleven was, maar nu verftrekken zy tot nur van 't ge- meen , en behoudenis van zeer vele, ja van duyzende kraamvrouwen*, die te voren het leven verloren, gelyk uyt voorbeelden in de gemelde verhandelingen blykt. Voorts zegt gy, zeer geleerde Heer \ laat ik niet zeggen\ dal gy dit
gtjlel van vaten, ( V welk gy voor andere vindingen m de ontketkun- Ttr tt tt y « de
|
||||
■■'■'/:'■■:■' ' ' ; '■■.'' *' ■■■'■■...'.'' , v
124S ANTWOORt vin FREDRIK ÉUYSCH,
^ 1) beroemt vertoont te hebben) in de ontleding der gewajfen hebt be-
veftigt, en de wareovereen kom/t der zappen in de planten door de zap- vaten gefcheiden met de dierlyke fcbeiding door de Jlagaderen, tot een kragtig bewys van de blykbaarheit uwer leringen aangetoont hebt. Want wie doch heeft ooit gedroomt , dat de planten uyt dezelfde werktuygen bef aan, leven,, gevoet worden , vruchten voortbrengen , als de menfeh door behendige vermogens der werkende natuur het leven of gezontheit bc hout ? Myn gemoet jiaatverftelt tzo menigmaal als ik herdenke aan de peren, pruymen , abricozen. Ik antwoorde : Wanneer ik my de eerftemaal tot het ontleden der
gewaden begaf, heb ik zo een groot onderfcheit gevonden niet alleen omtrent de Zapvaten der vruchten, ( die ik 't eerfte onderzogt) maar ook omtrent de Vaten der bladeren, en aldus ben ik mettertydt geko- men tot kruyden en bloemen. Deze zaak komt des te meer wonderly- ker voor , om dat de geleerde nooit iets daar van gedroomt , gezien , of gehoort hebben, maar heeft nu een grote achting by voorname onder* zoekers van 't menfchelyk lichaam verkregen, laat tot een blyk zyn die Grote Leydrfche Hoogleeraar, myn Vrient Boerhaave , die niet zonder lof in zyne lellen daar van, gelyk my andere verhaalt hebben , fpreekt, en gy, die zegt, wanneer gy my:? volgens de gewone gunft^de Boerhaa- viaanfche groeven ook in meloenen, pompoenen, en by na in V gehele ge» flacht van concommergewajfen voor myn vertrek vertoonde. Uyt het aangehaalde zie ik, zeer geleerde Heer, dat gy met achting aangeno hebt, 't gene ik U omtrent de ontleding der gewaflen heb vertoont. En waarom zoude iemant dit niet doen, nademaal in deze ontleding dingen gevonde worden, dewelke onze behouding raken. Wat een groot be- wys is 't tot bevefting van myn nieuw geftel van bloetvaten ! Eer ik my tot dat werk begaf, was alles vol dwalingen , rriaar toen ik betere zaken onderwees, hebben'er zig vele tegen aangekant, zeggende, dat ik altydt een vernieuwer was, dog deze heb ik dikrriaals wedefleit, en hare onwetenheit weggenomen. Een zaak van groot belang! Wanneer ik myne tuyn, digt by de ftadt leggende, iritreedde, zag ik rype peren en vruchten, 't was, als of zy met my fpreken en zeggen wilden : on- derzoek ons) op dat gy T) befchermt tegen de twijlen, die alle menfehen tegen 'Ü, en uwe leer omtrent de bloetvaten verwekken, dewyl onze zapvaten het zelfde getuigen i ènl) tof uw eer befchermen ! Toen tér rydt fcheen ik de menfehen wonderen te verkondigen, wanneer ik een overeenkomft van een menfehelyke milt meteen peer vertoonde, ten aan- zien der vaten, waar uyt de Zelfftandigheit van deze vfütht by na be- ftaat,
|
||||
op de BRÏEFSGEWYZE VERHANDELING, iui
ftaat, gelykerwys ik te vore gezegt en vertoont hebbe, en nu nog ten
overvloede vertonen wil, op dat een yder de zeltzaamheit van deze vin* ding zoude zien. Ik toone dan aan, dat een peer, gelykerwys onze milt', met een dubbelt vlies bekleet is , 't welk het gemeen de fchil noemt, dat de inwendige zelfftandigheit, ofte het maakzel der varen, 't welk 'tvoornaamfteis,overeenkomt met dat van de milt, namentlyk,dat dezapvatenvande peer tegelykmetdievanhet bekleetzel van'tzaat der peren de zelfde zyn, ais die van de milt, welkers varen voor 't groot- ite gedeelte loutere bloetvaten zyn. Daarenboven gelykerwys de bloet- vaten van de milt tot vele takken uytgefpreit worden , aldus gefchfet ook in de peren; de ëindens der bloetvaten in de milt eindigen in moes zo ook de zapvaten der peren: eindelyk durf ik dit nieuws nog beveili- gen , dat ik, wel overwegende het moes van de milt , en dat van de peren, dadelyk kan zeggen, of het my voorgeftelde moes is der peren, dan of 't is van de milt? Niet zonder reden, myn Heer Bohle, ze»t qy dat gy deze zaken met verwondering befchouwt hebt,en dat 'erniemant te vore van gedroomt heeft -y wie heeft ooit gefproken van een o vereen kom ft van een Zuykerpeer met de milt van een menfeh , ten aanzien van de zelfftandigheit, ie?eri, enz. ,t,oen ik de ontleding der gewaden onder- nam, en deze wonderen zag , flonde ik van verwondering verftompt waarom ik 't raatzaam geoordeelt hebbe deze zaken aan 't gemeen bekent temaken,gelyk te zien is in, myn derde tiental van aantekeningen. Want .zonder befchryving zoude my niemant,gelooft hebbe; nu beginnen ande- re ook de planten zodanig te handelen , maar niemantmet zo een geluk- kigen uytkomft als ik, die in vocht de voorwerpen beware, alwaar zy de zelfde figuur behouden hebben, die zy hadden , toen zy noc aan den boom hingen. Naderhant hebbe ik de zelfde proefftukken ook on- dernomen inabricozen, perfiken, pruymen,en onlangs heb ik begonne te onderzoeken de volkome aartgewaüen, voprnamentlyk [plant <e um~ .bellifera'] een zonnefcherm of kroon dragende, als \_apinm\ Zcllery [daticus~] kroonrjeskruydt, peterfelie, [bre/elinum] bergeppe, in deze vkomen de vaten met de bloetvaten van ons lichaam over een. Qaaren boven brengt gy deze woorden by: Want in 7 ver leden e
vjaar r waar m^ dat fmartefykis^ maar een doodt lichaam voor uwe
. onvermoeide onderzoeking in de ottfkethnfi^an 7 metifchelyke lichaam
toegelaten wiert te openen^ (gefyk gy, my toen ter tydt met dreef heit
, gefchrevenhadt) hielt gy Vop met de vermakelykleden en bouw van n<we
, na by gelegene tuyn, en met de aarde te dsorfnuffelen bevlytigde gy %)
Qokdejknfett te ontleden, en door uwe-kanji te onderzoeken-, wat nut-
tigheit
|
||||
n+S ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
tighcit gy daar door verkregen hebt, gaf gy wet vreugdefprongen , en uytgeflotte verwonderingszuchtïngen , als gy gewoon zyt ^ te kennen^ wat doch heht gy ontdekt Inamentlyk een veler huwelyk van planten, ofte een,plant in een plant, enz, 't Is waar, zeer geleerde Heer, dat ik toen ter tydt het gehele Jaar
door maar een doodt lichaam geopent heb , en met vele bezigheden bezet was , 't welk ik hope, dat in 't vervolg zo niet zyn zal. Hier zoudt gy my met recht vragen, gelyk vele algevraagt hebben, of ik van de ontleding van 't menfehelyke lichaam en der gewaffen niet affcheide- de, en myn bediening voor't korte einde van myn leven neerleide? Ik antwoorde : Zekerlyk , zeer geleerde Heer, indien ik gedenke, dat ik al 't naafte aan de eeuwigheit ben , dat ik zo een langdurig leven tuf- fchen de bezigheden en dendöot verlieten hebbe, en wat zo een hoge ouderdom benodigt heeft , zou 't beter wezen , myn overige leeftydt ftil in vrede door te brengen, daarom heb ik dikmaals al voorgenomen een einde van myne ontleetkundige oeffeningen te maken , maar ik heb niet gekonndn : want dagelyks worde ik met brieven overladen, waar in men my verzoekt verfcheide zaken te onderzoeken, en, daar ik my over ver wondere , hoe ik door Godts genade en voörzienigheit ouder worde , hoe de liefde tot de ontleetkunde groter en de nieuwsgierigbeit cm de lichamen te onderzoeken onverzadelyker wort, waar van getuy- gen myne laatfte vindingen , die ik tot behouding der vrouwen, welke eeuwen lang qualyk gehandelt zyn, maar nu door my het leven behou- den , waereltkurïdig gemaakt hebbe. Myn liefhebbery is nog zo groot, en 't geitel van myn lichaam nog zo krachtig, dat ik, zo de almogen- de Godt my dit Jaar alleen het leven en gezontheit vergunr, zou be- ginnen te verhandelen een befchryving van zekzamer vindingen, wel- ke zien &p den ziekelyken toeflant van een menfchy ofte hoe 't menfehe- lyke lichaam door de jaren langzamerhant verandert wort, 't welke ik in my zelfs, die zo oudt ben, met myn eigen voorbeelt ondervonde en, aangemerkt hebbe. .' Ik zie ook, zeer geleerde Heer , dat gy fpreekt van myne vinding
omtrent die gewaffen, dewelke, na dat ,zy uytgedient hebben, verdor- ren , en een andere plant in hare Zelf ftandigheit voortbrengen, dewelke geen overeenkomft met zyn Moeder heeft, maar is een nieuwe, onre- gelmatige plant. Dezen loop van de natuur noemt gy aardig,maar met een welgepaft woort, een veler huwelyk van planten. Gy hebt by rriy, myn getrouwe medehulp , twee planten van 't zelfde geflacht gezien, hebbende yder een byzondere zelfftandigheit van den andere verfchillen- de,
|
||||
op de BRIEFSGEWYZE VERHANDELING. 1249
de , en dat 'er als een velerhouwelyk of een tweewyffchap was. Het eene gewas was hol, en, dat aanmerkelyk is, het hadde in de inwendi* ge oppervlakte holletjes, o vereenkom (tig met de Boerhaaviaanfche groe- ven, 't Is wonderbaarlyk dat een plant hondert en meer Jaren gediept hebbende, nu ftervendeeen andere plant binnen zich voortbrengt, die de Zon nooit befchouwt, nog van lucht, maan, regen, of iets anders verquikt wort. O diepte! O geleerdelyk niet weten! wanneer de Schep- per voor zich alleen iets behoudt. 't Zoude te wydtlopig wezen, alle uwe zaken, zeer geleerde Heer,
die gy vanmy vordert, en die een fchranderen ontleder vereifchen, aan te raken. Ik zal maar alleen fpreken van den Herffenbaft , een ftoffe van U met recht genaamt vol van twiftj wy moeten tot deze tyden toe bekennen, dat, terwyl wy nu veel weten , wy nog zeggen moeten, wat is 'er veel, dat wy niet kennen ! daarom zegt gy zeer wel, Nooit ben ik omtrent uwe en myne berydingen meer in gedachten , als wanneer ik den fchors der herffenen onder zoeke, dikmaals niet wetende, of de Mal- figiaanfche onderfielling van klieren , dan of uwe van vaten de befte is* Beide maken zy veel/pels. Het oog en vergrootglas begnnftigen waarlykdie van Malpighius : want als gy den baft, alwaar dezelve ver- knogt is met het dunne herJfenv lies, ziet, zult gy met my zien een ge- lyke loop van zeer zachte 't zamengedrukte Jlagaderen , en eironde klier ige verwardelyk aan malkander en ge heg te lichaamtjer, als in de ba/f aart kliert/es der darmen , die zich zo naauw in de kronkels der herjfenen , en derzelver diep ingegraveerde groeven na de kronkels der darmen ge ly ken de, heen begeven, dat gy zweren zoudt, ( zo uw mening U niet bedroog,) dat ze klieren waren , fchoon een jyn- der geboorte van 't herffenmerg en van den baft, enz, 't Is geen won- der, zeer geleerde Heer, dat gy in gedachten fïaat, als gy dat by- zondere deel van 't lichaam overweegt, de geleerden hebben 'er zich ai voor my over verwondert j en zullen 'er na myn doodt nog over ver- wonderen , nademaal het is het voornaamfte deel en 't moeyelykfte om te onderzoeken : maar evenwel hebben wy in onze eeuw meer onder- zogt, als onze voorgangeren geweten hebben, dewyl wy door Godts genade die kennis hebben verkregen, waar door wy de lichamen als in een levendigen ftaat konnen brengen, van welke konft, by onze voor- gangeren een diep ftilzvvygen is ! Dat het dunne herfïenvlies verknogt is met den herfïenbaft, gelyk gy zegt, zoude ik liever aan de flag- aderen van 't dunne herfïenvlies toefchryven, als aan het dunne herflenf- vlies als vlies. 2ekerlyk flel ik , dat liet dunne herfïenvlies , zynde Vv v v v v v een
|
||||
i2$o ANTWOORT van FREDRIK RUYSCH,
een zeer zagt vlies , uyt wonderlyk overvloedige flagaderen beftaat, zo dat het na de opvulling niet anderrs fchynt te zyn, als vaten, maar de- ze overvloet van vaten fchynt my aan 't dunne herffenvlies als een zeer fyn vliesje niet gegeven te zyn , dat die het zelve voedt , of iets tot deszelfs warmte toebrengt , maar gefchikt om den baft te maken, wel- ke ik, nu door proeven overtuygt zynde, mene te beftaan uyt eindens van de zo evengemelde flagadertjes, die in een ander wezen zyn ver- andert , of, dat de eindens der uyterfte flagaderjes van 't dunne herf- fenvles in een ander wezen ontaardende de baft zelfs zyn. Dit zal nie- mant ongemeen fchynen,aisik eens aan toone, dat ook meer andere vaten meer in een ander wezen veranderen, en dat niet alleen in een gezonde natuurlyken ftaat, maar ook in een zieken, welke aanmerkingen gele- gentheit zouden verfchaffeu, dat ik een geheel boek zoude konne be- fchryven. \ ,\ Sta my toe, zeer geleerde Heer , dat ik U nog iets zegge, dat het
verfchil raakt. . De H*. Boerhaave, wiens uytmuntende kennis in de ontleetkunde van 't menfehelyke lichaam ons byde bekent is, heeft my niet lang geleden tvjee malen gevraagt, of ik zomtydts gezien hebbe, dat de flagaderen kloppende door den baft liepen. Ik heb geatjtwoort: Ween: maar indien hy my voor de derde maal zulks vroeg, zoude ik ant- woorden , daar zyn vaten, komt en ziet ze ! Hy zoude dan zien, dat den gehelen baft niets anders was als fcheuten van flagtadertjes in een ander wezen verandert, en eindigende in moes , gelykerwys de vaten van per ren. Naderhandt denkende op die verhevene vraag vanden Hr. Boetr haave, heb ik my begeven om die zaak te onderzoeken, en dezelve waar- dig gevonden, om myn tydt daartoe te befteden. Voor dezen was ik te vreden met het gevoelen der ontlederen, zeggende, dat'er door den baft flagaderen liepen j want alle meenden, dat 'er geen deel in ons lichaam gevonden wierdt, of het hadde wynig of vele vaten, maar na- derhant heb ik een verwarde Chaos gevonden, en nu roep ik uyt, komt en ziet! : Zeer geleerde Heer, gy zegt, niet te weten welke ftelling de befte
is, wanneer gy uwe en myne voorwerpenbefchouwt, maar ik antwoor- de , komt en ziet! Zo gy myne berydingen, die ik tegenwoordig neb- be , onderzoekt , zult gy gemakkelyk zien , welke onderftellinge de befte is. Gy meent, dat het oog en vergrootglas Malpïghius begunfti- gen , maar ik meen , dat, byaldien uwe grote Malpighius leefde en ons gefchil hoorde, hy met my oordelen moeft, O! Dat komt en ziet i$ zo krachtig, dat alle, zo veel'er zyn, moeten zwygenl Nader-
|
||||
op de BRIEFSGEWYZE VERHANDELING, i:?i
Naderhant overtuygt gy U zelfs met deze uwe eigen woorden, drek-
kende tot myne verwering; namentlyk, gy zult met my zien een looj> van zeer zagte V zamengedrükte Jtaga deren , en eironde klierige vet- warde lyk aan malkander en gehegt e lichaamtjes. Wat aan belangt dk gemelde lichaamtjes ■, zy beftaan maar alleen in
de inbeelding, zonder enige wezentlykheit. 't Geheugt my nog, wat my gebeurde, toen de Hoogleeraar Bidloo tot zyn verwering tegens my in sen openbare ontleding wilde vertonen, dat den herflenbaft 't za- rhengejftelt was, uyt eironde kliertjesj hy hielt namentlyk den herflen- baft in zyne handen, vragende zyne toehoorders, of zy niet zagen, dat den gemelden baft beftont uyt zodanige klieren , als hy in zyn werk gefchreven.hadde ? : Maar wanneer hy tot den Hoogleeraar de Wolder gekomen was, f die niet zo licht, als zommige uyt inzichten, iets ge- woon was aan te nemen ) en het zelfde vraagde, kreeg hy tot antwoort: neen, myn Heer., Indien ik nu van U, zeer geleerde Heer , verzogt, dat gy my deze gewaande eironde lichamen vertoonde, zoude U niet het zelfde gebeuren ? De Zoldaten, wanneer zy den vyant horen aan- komen, roepen, by de wapenen! by de wapenen! zo zeg ik hier ook, hy V ge zicht \ by V gezicht \ Maar ik breek myn reden af, zeer geleerde Heer, dewyl myne zwaar-
wigtige bezigheden, ëh het korte einde van myn leven, 't welk my nog overig is, my zulks gebieden. Ik vergeet U niet myn Vrient Bohle, ik bemin U om uwe gefchiktheit en gehoudene 't zamenfpraken. Ik wenfch, dat Godt de deugden, die hy in zyne genade in U geplant heeft, verder zal bewaren tot zyner eere en welzyn van onze evennaa- ften. Gelykgy begonnen hebt, bevlytigt U verder inde konft. Zyt niet bedroeft over die rampen, welke U zyn overgekomen, maar ftel uw vertrouwen op Godt, die alles ten beften voorziet. Leefaitydt geluk- kig, en in alle uwe ondernemingen gezegent, 't gene U van gantfeher Harte toewenfcht Gefcbreven in Amflerdam
den 15. van Zomermaattt, in 't Jaar 1717.
Uwc Dienftwillige Dienaar,
FREDRIK RUYSCH.
|
|||||
Vvvvvvva UYT-
|
|||||
2jï ANTWOORT van FREDR1K RUYSCH,
UYTLEGGING van deze FIGUUR.
|
||||||
A. Een ftuk van 't dunne herfTenvlies genomen uyt een kint.
B. Slagaderlyke (lammetjes voortkomende ofyt de flaap en nekflagade*
ren. \\ C. Derzelver uyterfte eindens, makende den herflenbaft , uytgera»
feit. D. Het moes, ofte moesagtige deeltjes, die den plaatfnyder onmo^
gelyk wei verbeelden konde. |
||||||
HET EERSTE
|
||||||||
A B I N E T
|
||||||||
DER DIEREN,
|
||||||||
VAN
|
||||||||
FREDERIK RÜYSCH,
Trefefor van de Anatomie, en Kruyd-kunde^ als mede Lid van de
Keyzerlyke Academie der Natuur Ontdekkeren, |
||||||||
Iï T '6 il T 3-1:
|
|||||||||||||||||||||||||||||
*•■■■■-.
r
k, ' ë
|
|||||||||||||||||||||||||||||
*5# 1
|
|||||||||||||||||||||||||||||
,:- ' '
|
|||||||||||||||||||||||||||||
: J H f
|
|||||||||||||||||||||||||||||
■*-/ ■ :.jr
|
|||||||||||||||||||||||||||||
1 ■'*€ ■ * %
«W3 l%è:itft -
|
|||||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||||
AAN D E N
DOORLUCHTIGSTEN EN MACHT1GSTEN PRINS
EN HEER, DEN HEER JOHANNES WILHELMUS,
PALTSGRAAF AAN DEN RHYN,
OPPERSPYSDRAGER EN KEUR PRINS VAN 'T HYLIGE ROOMSCHE
RYK, HARTOG VAN BEYEREN, GULIK, KLEEF, EN BERGEN, GRAAF VAN VELDENZ, SPONHEIM, RAVENSBERG ENMOÉRS, HEERE VAN RAVENSTEIN, enz. enz. enz. - ZEER TÏOORLVCHTIG EN MACHTIG HEER, *
S altyd voorzichtig vermaant, dat die gene, wel-
ke Koningen en Vorften niet laftig wil zyn, met wynig woorden zich uytdrukken moet. 't Zelfde heb ik my in myne aanipraak tot Uwe Doorlwh- tigheit, welke onder het laftige en de ooren niet wynig ontroerende gedruys van dezen oorlog zekerlyk wat an- ders te doen heeft, voorgeftelt, gedagtig zynde aan 't zeggen van jflufomus.; NIe mant heeftmet fl'ilzwygen behaagt , maar vele met beknopt te f preken. My dunkt, dat ik reets zie de Grote, Middelbare, Geringe,
zich zorgvuldig en yverig gereet maken, verfchynen, en ver- voegen om uwe Doorluchtigheït te gemoet te komen, om over uwen geboorten dag geluk te wenfchen, en de handen te., kuflen. Maar ik, wien nader toe te komen, de handen te kuffen, over
zoo een langduurige, gelukkige, en vreedtzame regering met den monde geluk te wenfchen , en my met de algemene blytfchap met anderen te verheugen,de,gelegentheit niet toelaat, ditge- Jukwenfchfchrift, als van verre toegereikt hebbende, bidde uyt gront van myn hart, dat Godt den Koning der Koningen, den Heef- der /7<fer<?#,uweDoorluchtigheidt verlene alle vooripoet, geluk en welvaart; ik wenfche, dat uwe Doorluchtigheit langen jaren geluk-
|
||||
'..'.*■. ..■'.:'■..■■
gelukkig , fterk , bloeyende , mag leven en gezont zyn.
Myne vyf Cabinetten, dewelke by na ontelbare laden vervat-
ten vervult met lichaamtjes, zo van kleide menfchelyke fchep- • zeltjes, ah beesjes, visjes, bloedeloze gediertens, kruyden, en uytheemfchen gswaffen > bergftoffen, en andere zaken, hangende in een zeer helder vocht, of hart gebalfemt, moeften aannie- toegeeigent worden, als aan Uwe Doorluchtigheit. Want het onderzoek en befchouwing van deze zaken heeft
uwe Doorluchtigheit voor enige jaren ten mynen huyze, zo ik 't wel onthouden hebbe, een uytnement genoegen gegeven, en verre boven pragtige gaftmalen, en andere lekkerneyen vermaakt. Door deze reden aangemoedigt zynde heb ik de befchouwing
van die zeer aangename dingen, van my, hoedanig die ook zy, befchreven, aan 't oordeel van Uwe Doorluchtigheit onderdanig- lyk willen opdragen, verzoekende op 't allerootmoedigfte,dat zy zich niet verontwaardige dezelve met goetgunftigheit en vriendelykheit aan te nemen* Welke wenfch zo uwe Doorluchtigheit my deelagtig gemaakt
heeft, zal zy my aanfporen tot het verhaaften met de verdere vruchten van myn konft, en verzamelingen in 't licht te bren- gen , indien my de Almogende in 't leven laat. Dien ik van gantfcher harte bidde, dat hy uwe Doorluchtigheit
met haar geheel zeer Doorluchtig Huys , lang gezont beware, met zynen zegen bekrone, en den lof van uwe helthaftige deug- den in een altoos durende heerlykheit bloeyende vermeerdere, op dat onder uwe zeer gelukkige regering de Chriftelyke gerech- tigheit, en oeffeningen der Geleertheit onophoudentlyk bloeyen, uw lant onbefchadigt blyve, en boven andere in Godtvruch- tigheit, en roemruchtige deugden uytmunte. Ondertuflchen tekene ik te zyn Uwes Doorhichtigheits Ootmoedig/Ie Dienaar
FREDRIK RUYSCH.I )
GOED
|
||||
__—»MM
|
||||||||||||
------------—"■■ '■"'■
|
||||||||||||
/•^P 'S9** ■Il
|
||||||||||||
GOEDWIL LI G E
Ë Z E R.
|
||||||||||||
"■
|
||||||||||||
Ier ziet gy de Befchryving van bet eerfle myner Cabinetten der Diertjens : op
een byzondere wyze te zamen gefielt, om daar door ( zoo veel inmy is) niet alleen de begeerte te voldoen der geener', dewelke lief de hebben om de wonder- werken van God Almagtig te befchouwen, niet alleen omtrent vreemde en uyt- 'landfche Viffchen, Zeegewaffen, Viervoetige Dieren, Vogeltjens en Bloede' hofe dierkens ; maar ook eenigzints omtrent de Hoorntjens f Schulpen en vreemde ge- waffen. Hierom is 't, dat de vleffen, waar in deze diertjens bewaart werden, niet alleen mei
kork en blaas ge/loten, maar ook met rood fluweel bedekt zynde, voor voetjens dienen, waar op gezet zyn, of een bouquetie van raar e bloemen, die haar e couleur redclyk wel hebben behouden, of dezelve zyn verciert met fchoongemaakte Indiaanfche Hoorntjes , en Schulpjens, rots+wyze by een gevoegt, tuffchen dewelke ook gevonden werden Zee-takjens, uyt dezelve geweflen : tuffchen deze vindmen hier en daar ook zeer raare Indiaanfche Vis- fans , dewelke gebalfemt en hard gedroogt zynde daar in zitten. Wilt gy ondertuffchen waarde Lezer, dit niet qualyk opvatten, dat hierFiskenstuffchen
de Zee-takken zyn geplaatfi ,want dat zy levendig zynde, door de zelve, uyt de grond van de zee groeyende gedurig fwemmen, is een y der wel bekend: zoo dat dit myn doen niet fenemaal is te verwerpen, maar nog wel yets goets daar infleekt, want hier door zoo ko- men ons in een kleene fpatie vee Ie voorwerpen te voorfchyn, waar door ik ook veel plaatze uytwin, om het goed te zetten, Alzoo ijl mede gelegen met de bekleetzels, waar op de boucquetjts Jiaan, want tuffchen
deze zamenftel van raare Kruydjens, Bloemkens en Zanden, vindmen ook eenige bloede- hof e vlinderkens, en andere diertjens, welke by leven zynde, baar voedzeluyt dezelve wee* ten te halen. Daarenboven behaagt een yder niet het gezigt der Dieren, die egter liefhebbers van de
bloemen zyn, andere wederom hebben meer liefde voor de Hoorntjes en Schulpen, zoo dat door dit doen een' yder zyn plaifier kan krygen in 't zien. Denkt ondertuffchen niet W. L. dat myn mening is alle tnyne Cabinetten der Dieren
fuccefjivelyk d'een na d'ander {waar van dit een van de kleenjie is) te befchryven en tege- lyk de 6 overige groote en zeer veele fyleene Cabinetten, het lighaam van den menfeh, en deszelfs deelen betreffende, uit te geven , aangezien my zulks te moejelyk zoude vallen want daar zyn 15 Cabinetten alleen met gediertens, en daar in meer als if82. vleffen', voegt hier by doozen met Vlinders, Sprinkhanen, Schalbyters, kleen viervoetig gedierte, Zee-gewaffen meefl uyt Ooft en Wefl-lndie, én zyn deze over de 1010. Behalven deze, zo werden der nog 180 droge vleffengevonden, waar in rare vogels bewaart worden; en zyn deze meefl uyt Ooft } en Wefl-lndie gekomen : en hebben deze rare takxkens tuffchen hare pootjens , en van zoodanige Takjens is het vyfde vertrek voorzien met xxxix. kruyd- hoeken, ( Herbaria Viva ) meefl vervult met gewaffen uyt vreemde Landen, en minfl van die van onze landkaart: behalven nog die dewelke los tuffchen papieren leggen, Xxx xx xx De
|
||||||||||||
Devlejfen, rakende de Anatomie, zyn ruym"i§oo in getale»
Om nu nog niet te fyrèeken vaïi een groot Cabinet, maar in de groots viervoetige gebat- femde Dieren bewaart voorden. Als mede van veelvoudige Rotzen, waar op,gezet, ook op gewaffen zyn, zeer veeier-
hande Coralen , £ee~takken, en andere zaken meer. Voegt hier ook nog by een kleen Cabinet, met de gebreken of ongemakken der menfchen op-
gevult, dewelke zoo wel, en natuurlyk met haar e couleur gebalfemt en geconferveert zyn, ■ datze als vers uyt het lighaam fchynen- gekomen te zyn. Onder deze vintmen het infcbie- ten van het eene gedeelte des'durms in 't ander. De aderige vlegtinge in waterblaaskens verandert, waar van die tnenfch ontzinning was geftorven. De milt met hagelgelykende gefwellekens vervult}, eenjleentje uyt de galblaas, door de Jloelgang getoft. Eenjluk van een verfwore long, van een die de teering hadt. Een jluk van de lever , in waterblaa* zen verandert. Eenfiuk van 't dy-been, 't welk in den hals van 't been gebrooken zyn- de, bevonden word zonder eenig overblyfzel van den hals: almaar de natuur in plaats van den hals, veels zeerjierke banden voortgebragt heeft. De moeder-koek in waterblaaskem ontaart. En werden deze en andere zaken in de vogt bewaart, ten eynde niemand aan de waarheyt en zoude twyfelen. . . Van de Hoorntjes, Schulpen , en in een fieen verandert goed , zal ik niet veel zeg"
gen, alzoo daar maar 2. Cabinetten van hebbe opgevult en in ordre gelegt, de rejl in gr ooi getale zynde werden nog buyten de Cabinetten gevonden. Hierom dan, zoo ijl, dat ik oordeele beft te zyn, {na het uyt geven van dit Cabinet)
my wederom te begeven tot het verder befchryven der refierende Cabinetten, s'menfchen lig- haam rakende, 't welk ik gaarne voor myn dood zoude willen volbrengen, zoo God Almag- tig foy zoo lang 't leven geliefde te vergunnen. Alle deze zaken overwogen zynde, zoo is 't niet te verwonderen, dat niemand, tot nu
toe, \lles heeft bezien, 't welk in myn 5 Camers, zoo groote als kleene verzamelt is, want wynige zyn gekomen tot de 3 , en veel min tot de vierde en vyfde, zoo om de kortheyd des tyds, als om dat zy verfadigt zynde , haar niet verder hebben begeven. Ik heb zom- tnige voor gejlagen, dat indien zy alles wilde zien, ik haargelegentheyd zal geven, om twee- maal s' weeks te komen, en dat op een zeker bequaam uur mor my, zulkx confiderende als een gemeene medkynfche confulatie of vijite. Zulks heb ik voormaals (wanneer myne verzameling nog zoo groot niet was, ontrent
s'menfchen lighaam) met eenige byzondere weetgierigefludenten in de Medicynen ondernomen, menende 't zelve binnen drie maanden wel te kannen verrigt werden, edog hoewel wy alle dagen een uur, en menigmaal langer, heezig waar en, Z09 kunden wy nog de twede ka- mer niet verhandelen; het is wel waar, dat wy daar niet haajlig over heen liepen ; want yder voorwerp wierd naukeurig , gelyk zulks behoort, bezien. Men kan van een hooge plaats de geheele Jiad van Amjlerdam, wel hy min een ogen-
blik zien, maar niet yder huys, veel min 't geen in elk huys onthouden werd : alzoo mede is 't gelegen met deze myn 47 Jarige Coüedtie, die men in geen korte tyd kan bezien. Ondertujfchen wenfeh ik Waardige Lezer, dat gy deze myne befchryving van 't eerjie
Cabinet der Dieren met een gunjlig oog wild aanzien, en wie zulks zoude willen beknib- belm , wmfch ik beter zinnm* • 'r: |
|||||
HET
|
|||||
Pag. lijp
HET EERSTE
C A B I N E T.
1)yt Oiyvenhoud toebereyd^ waar in gevonde werden viervoetige f
kruypende) vliegende, en bloedeloofe ^Dieren : Als mede vijfen t
hoorntjes', Schulpen enz. ten deele hard gebalfemt en droogt ten
deele in een zeer heldere vogt geconferveert*
De EERSTE PLANK.
N°. I. TH En kleen Rosje uyt kleene fchoongemaaktelndiaanfche Hoorn-
|jt tjens, Schulpen, en Zee-takjens 'tzamengeftelt ftaande op een voetje van Oiyvenhoud, waar uyt het Cabinet ook gemaakt is. u N°. II. Een droog Vlesje, en daar in een zeer curieus Ceylons vier-
couleurig Vogeltje; namentlyk meny-verwig van hoofd en hals- zwart van rug en vlerken, wit en asverwig van borft en buyk. Aanmerkt ten iften. Dat dit Vogeltje van my door Balfamatie zooda-
nig is toebereid, dat 'er niets is uyt, of afgenomen, maar geheel geble- ven , waar door het nu zig als levendig vertoont i daarenboven zit het op een takje van de aiderkleenfte Diftel van ïVöj/<?r Alpinus-, en nadien deze Diftel zeer raar is, en der zelver hoofdjens van de natuur haar netwys vertoonen, zoo geeft zulks een aangenaam gezigt. Ten 2de. Het dekzel van 't Glas is bekleet met root Flueel, gelyk
ook mede meeft alle de volgende vleflen. Ten 3de. Op het gezeyde dekzel is voetjens wyze gezet een bundel-
tje , of boucquetje van raare gewaflehen, bloemen, en zaaden, 't welk niet onaangenaam is om te zien, voor die geene, de welke haar vermaak fcheppen in de gewaiTen, te meer; alzoo zy haarnatuurlykecouleur zoo wel behouden hebben. Op deze gewaiTen zyn ook gezeten deze vol<- gende raaire bloed-looze diertjens , namentlyk een Turkxze Vlinder, of Capel, die zeer raar is, wit, fwart, en ligt groenagtig-blauw van cou* leur, wiens onderfte of agterfte.Vlerken zeer lang, en maar een dunne ftroot breed zyn, verbeeldende alzoo de ftaart van een Vogeltje; hierom is die yan my geftaarte ftfoo-breed-vlerkige en veel coüleurige Vlinder geheten. jde. Een Africaanfche groeft blinkende Steen'bokjè. fV ! «
%&, Êei Caap(6he calander. *. . ; r
4de. En Spaanfche Vüegèrti «nzp* fi*fc } ïo %mMH
Xxx xx xx % ' Ten
|
||||
I ■
i*ÓV HET CABINET DER DIEREN,
Ten 4de, Werden onder de gefeyde Kruyden en bloemen gevonden, de
Gekamde Amaranth met bloed-rood-verwigc bloemen.
Americaanfch breedbladige Gnaphaphum.
Groot en kieen drillend Gras.
Geele Stxchas.
Americ. Venus-hayr. * >
Atricaanfche Conyza.
Groote fwarte blinkende Ooftindifche Geerft.
Heerfter-agtige Thlaspi met bladeren van Steenviolieren.
Quamoclit. &e. Ziet de eerfte fig. van de eerfte plaat.
N°. III. Een vies waar in een Vifch onthouden werd, uytAmboina,
dewelke van d'Hr. Joh. Nieuhoft. in zyn Zee en Land befchryvingge- naamt werd Amboinfcbe Vifch, en aldaar ook befchreven en afgebeelt ftaat en van den Ed: Hr. Francifcus Willugbey befchreven en afgebeeld word, in zyn befchry ving der Viflchen met de naam van Amboinfcbe Baars, Edoch dewyl deze myne Vifch niet geheel en al met de haare, (den
welke ik ook in een ander Cabinet bewaare) overeenkomt zoo heeft het my goet gedagt deze alhier in 't eerfte Cabinet af te beelden. Ziet de 3e. fig. van de tweede Plaat. En omdat'er onderfcheyt gevondenVerd ^tuflchen die gefeyde Viflchen^
heb ik deze genoemd vliegende Amboinfche Baars met zeer lange vinnen. Deze gezeyde Vifch word van de Inwoonders in 't Maleyts genaamt
lkan Swangi en van de Europianen di<& haar in dat Land onthouden Tovenaars Vifch ; dcszelfs couleur is caftanje verwig met wat bruynder ftroobreedige overdwerfe ftrepen, en dat van 't hoofd tot de ftaart toe; de vinne van de rug, als mede die van de zyde, zyn zeer lang: 't welk zy met de vliegende Viflchen gemeen hebben ; en hierom ben ik van ge- voelen , dat deze Viflchen haar ook, voor een korte tyt, al vliegende buy- ten het water kunnen onthouden : Hiervan daan komt het ligtelyk , dat de Ingezetenen, dewelke zeer
fuperftitieiis zyn, deze viflchen lkan Swangi 9 of Tovenaars-vijfeben hebben genoêmt, of ook wel daarom, dat die geene, dewelke van de fcherpe doornen ( waar mede zy voorzien zyn) geftooken werden,. zeer ^waare en wonderbare trekkinge der Zenuwen, en andere toevallen meer krygen, gelyk ik uit verfcheide relatien vernomen hebbe. Deszelfs op zy ftaande Vinnen, als mede de onderfte, en die de ftaart
maken , hebben vierkante witte vlakken; en hoewel de pennen van de vin- nen in dit voorwerp, wat verre van den andere ftaan, zoo ifler niet aan te twyffelen* of dezelve worden door een zeeje dun vliesken (waas van de
|
||||
* van FREDRIK RUYSCE ti6t
de myne ook niet ten eënemaal is berooft) in haar natuurlyke ftaat by
een gehouden; edog dewyl het gezeide vlieske zeer dun is >, zoo werden de vinnen daar van zeer ligt berooft, eer dat de vifch tot ons werd over- gebragt, 't geen de Hr. Willugbeyook meent tegefchiedea ïndeordina- rifche Amboinfche Baars. Daarenboven ftaat aan te merken 3 dat op het gezeide dekzel van de
mond van de vies gevonden werd, een t'zamenftel van Zee-gewasjers, Zee-verfteende Heefter, en Zee-averoone , en ruffchen dezelve, een plat rond Americaanfch Viske, door balfkmatie hard gemaakt,'tweJkontrent" een Rykxdaalder groot is, hebbende omtrent de ftaart een ronde fwarte vlek, met een witte omtrek van een cicers grote; en om dat deze vifch niet veel verfchilt met die, dewelke de Hr. Joh, Nieuhoff Klip of Sol- daten vifch heeft geheeten, zoo zullen wydezdïde benaming behouden, No. IV. Een groote Africaanfche gevlakte en gekapte Sprinkhaan tm een vies met vogt, deszelfs agterfte pooten hebben fcherpe doornen t maar de rug en ftaart zyn voorzien met ftompe doornen ; dezelve is geze- ten op een tak van de kleene Americaanfe gedoomde Vyg. N°, V. Een Indiaanfche Vleermuys, wiens neus voorzien is met zoo»
danig een verheventheid dewelk een Clytoris verbeek, ' N°. VI. Een droge vies in zig onthoudende een zeer kleen Americaana neftje met eyertjens, en waar op zit, in fchyn van te broeyen ,een Ame- ricaans Honing-fuygerrje, alzo geheten 5 om dat dit gevogelte al vliegen- de de Honing weet te ;krygen uyt de bloemen tot haar voetzel j de in- landers noemenfe ook Colubritiens. . Dit neftje is geplaatft op een tak van de Afric. boomagtige Hey 3 met
zeer ryk gelaadc witte bloemen, en zit op deze tak ook nog een tweede Honingfuygertje. Op het dekzel van de Vies, met root Fluecl bekleet zynde, is geplaatft
een t'zamenftel van Kruyden, Bloemen, en tiuTchen die ook verfcheyde bloedeloofe dierrjens. Onder de Kruyden werden gevonden de Schub- ben van de Afric. Scolymocephalos, welkers uyterfte zig, als fwart flu- weel op doet* Als mede takjens van de Franfche Tamariskboom.
Hey met bladeren van de Tamaris-boonu Afric. Hey. Reynvaar van Afric, met tienmaal kleender bloemtjens als onze gemeen
ne van de Hr. Prof. C. Commelin befchreven. Americaans Venus hayr. Kleen bevent Gras. Xxx xx xx 3/ Afric.
|
||||
i*6* HET CABI.NET DER DIEREN!
Afric. Duyzendtbladt met gcele bloemen als mede takjens van
Het grauwe Afric. Heerfterke van de Hr. Brejne.
Verkens Gras met zilver witte bloemen.
Gedoomde Pimpinell met haar vrugten.
Een onbekent en onbefchreve Afric. gewas met aakerwyze vrugten*
Chryfanthemum met geele bloemen, wiens bloembladeren in 't droo-
gen gewoon zyn om te krullen en te krimpen, in deze zynze egter nog zodanig geftelt als of de bloemen nog ftonden te wallen met haar volle couleure. Onder de bloedeloze Diertjens , die op deze gewaflen zitten, vint
men kleene Spaanfche Vliegen , een kleen blauw Capelletjc met veele oogjcns aan de onderfte zyde der Vlérkjens , van den naar- ftigen en onvermoeyde onderzoeker veler curieusheden de Hr. Pettiver afgebeelt met de naam van kleen blauw vlindertje, van onderc met zeer veele kleene oogjens voorzien; ik noeme het een allerkleenfte blauwe Argus. N°. Vil. Een Caapfche zeer dik buykige 3 en aan de zyde gefchaar*
de drie couleurige Spinnekop* Aanmerkt dat deszelfs borft en Hoofd zyn caftanie couleurig, depoo-
ten zyn mede wel van de zelvige couleur, maar ook met vierkante vlekken die bruynder zyn : de rug is wit met fwartagtige overdwerfe ft reepen', de buyk aan de zeyde gefchaart en fchoon gemarmert,waar door zy niet onaangenaam is om gezien te werden zelfs van die, dewelke anders een af- keer hebben van diergelyk gefpuys van fpinnekoppen. N°. VUL Een kleen Weft-Indifch fchiet flangetje een Rottevangertje
genaamt; 't zelve aan een hayrtje hangende heett de bek opgefpert ver- beeldende te willen aandoen een zeer kleen wit jongske van een Americ. bosrot, welke Kotten een fak hebben aan 't onderfte haarér buyk voor den uyt en ingank haarer jongskens, en worden m deze fak gevonden de bor- ften en tepels dezer dieren, waar aan de jonge zuygen. En ftaat te letten , dat dit flangetje uytermaten mooy zynde, zig als
zeer levendig op doet, en met natuurlyke geften zyn voornemen fchynt te willen volbrengen. N°. IX. Een twéé couleurig Americ. flangetje zittende tufïchen een
takje van de Afric. Jasmynmet bladeren van defteekPalm en witte bloe- men van de Hr. Profeff. C Comme lin befchreven} het zelve fchynt jacht te willen maken op. een zeer kleen wit en onvoldraage vrugtje van een onbekend viervoetig Americaanfch gedierte. N°, X. Een Afric. fwarte Scorpioen wel zoo groot als een Hoog-
duytfche groote rivier Kreeft, leggende in een heldere vogt; op deszelfs dekzel
|
||||
van FR EDER IK RUYSCH. i%6$
deïczeï en bekleetzel worde gevonden een t'zamenftel van Planten , bloe-
men en zaaden; onder alle deze vindmen een zoore van Zeealfem. Afrieaanfche asverwige Heefter.
Raare, ennog onbefchreve, Muur,
Afric, Laurier met Eykebooms bladeren van de Hr. Prof. C. Commelin .
befchreven; Ooft-Indifche Filago van my alzoo geheten.
Volmaakte en onvolmaakte vruchte van de Caneel-boom.
De Kopjes, en zaaden, van 't Ooft-Indifche gewas Achmella.
Abrus. &c.
Tuflchen en op deze zaken vindmen ook deze volgende bloedelooze
dierkens als de roodeConchenilje van deze lande, met veele fwarte vlek- jens. Curculio van Tettiever.
Witte Rupfen met fwarte vlekken, die haar op de fwarte aalbezieboom
onthouden, en van my, wegens haar vernielen en opeten \ Aalbezien vernielders 3 geheeten zyn : deze gezeyde Rupfen zyn zoo aardig toe- beryd, dat zy nog fchynen te leven,. haar kruypende manier van doen zelfs in agting genomen zynde. N°, XI. Een Afric. blinkend flangetje met witte en fwarte ftreepen ,
die na de lengte loopen ; en nadien dezelve, tufTchen de Afric. gewaf- feir kruypen, zoo had ik dezelve gezet tuflchen de Afric. Ficoides met kleené driekantige bladeren. Op het onderfte van 't kruyd doet zig ook op een as-grau-gevlake
kleen paddeke met een lange witte ftreep op 'c lyf} 't zelve fchynt met een opgefperde bek het jfiangetje te willen aandoen. Op 't dekzel of bekleetzel doet zig op een t'zamenftel van bloemtjen*
en zaaden 3 waar onder ook gevonden word het geftarnde Anys-zaad* en onderde Infeéla een kleen blinkende fchalbyter. N°. XII, Een kleen Indiaanfch flangetje, houdende in deszelfs bek
een zilver couleurig viske uyt dezelfde landftreek. N°. XIII. Een ongemeene dikke en raare Rups met een caftanie coum
leutig hoofd en voorfre pooten, fwart van lyf, op de rug met hardeen dikke heuvelrjens bezet, welkers uyterfte als doornachtig haar vertoonen* onder deze heuveltjens zynder twee aan yder zyde, met goutgeele blin- kende fpiegeltjens voorzien, en by het hoofd zietmen ook twee ge/poa» we doornagtige uytfteekzels, by deze rups ftaat een Afric. gewasje vol bloemen. Op het dekzel of bekleetzel werden onder andere bloemen gevonden Afri*
|
||||
ïïo* HET CABINET DER DIEREN.
Africaanfche Duyzentbiad met geele bloemen, Thlaspi met bladeren van
Zeeporcelyn, met witte bloemen enz. N°.XIV. Een droog glas, en daar ineen veel-couleurige Indiaanfche
Lyfter.
Op deszelfs bekleetzel vindt men een boucquetje bloemkens, vrugten
en zaaden, onder dewelke gevoegt zyn, de vrugten van de Calfsvoet met fmalle bladeren. Piftachies onder de Aarde.
De Schubbens van de Afric. Scolymocephalos, welkers uyt eynde een
fwart fluweelige en pluynvwyze ruygte is. t Turxkfche Eykels, welkers kelken fcherp zyn. Bloemen van de Koninginne van 't veld.
Vrugten van de breedbladige Papenhout uyt Virginie,
Afric. Smack. . ~
Afric. Stekelagtige Afpergies.
Ooftindifche Ryft.
Beere-ciauw van Dodonseus.
v Peulen van 't Paarde-yzers-kruyd. Trichomanes.
Verkens gras met zilver-verwige bloemen.
Riekende Afric. Rynvaar.
: Afric. Jenever* enz. N°. XV. Een Ceylonfch asgrauwe en witte (lang, Cerafles geheten\
welke kleene uytpuylentheden als hoorntjes boven de oogjens heeft * 'm 't zelve ykske fcbynt een kleenas grau Afric Viske te fwemme,hebben- de vier na de lengte lopende witte ftreepen over *t lyf, en is een zoort van Bagre van Mare gr. Achter alle deze Vleflen laten haar vinden eenige zaaken, dewelke hart
gebalfemt zyn, en zoo toebereyt, als of die nog in haar natuurlyke en levendige ftaat waren. N°. XVI. Een Amencaanfche Haagdis, welke in haar bek heeft een
roode Afric. Torr, met fwarte flippen. No. XVII. Een Africaanfche Haagdis, wiens lichaam met ruwe fchub-
bens, en deszelfs ftaart vol dorens bezet is. N°. XVIII. Een Americ. Meloen-diftel met korte doornen; dezelve
is geplaatft op een rotzje, nademaal zy gewoon zyn uyt rotze voort te komen, en nevens dit gewas vintmenook verfcheideZee-boomtjens. N°. XÏX. Een Turkze Zee-appel, met zeer lange ftwtc pennen,
N°. XX. Een roos van Hiericho, alzo geheten van C.Bauck, en van
Mort/on, vojtf eea zoort van Thlaspi gehouden. De |
||||
yan FREDERIK RUYSCH. ' 1165
De II. PLAN K. N°. XXI. T7En wit en fraay Americaans Slangetje met ftvarre vlakken,
J2j 't zelve heeft zyn kopje opwaarts geftelt, als wilde het een kleen plat rond-agtig Afric. visken, niet vier bruyne overdwars loo- pende brede ftrepen oplnappen. Op het bekleetzel van de mont van de vies werd gevonden een c'za-
menftel van gewaflen, waar onder, nevens de bovengemelde gevonden werden, de takjes vaneen vreemde Boom mos, dewelke ontrent zes el- len lang van de boom afhing. Africaanfe Peerdeftaart, of Heermoes, met geele bloemkens.
Valeriaans-wyze klokjens. enz.
N°. XXII. Een kleen Americaans Slangetje, van de kanten met op
en nederwaarts gaande caftanje bruyne dwarfe ftrepen voorzien 5 en is van dat zoort, dat qualyk gezegt en gehouden werd voor twee hoofdige Slangen, want zy maar met een hoofd voorzien zyn. N°» XXIII. Een glas met twee zeer raare Afric. Viskens, waar van
ik de onderfte gelobde Afric. vis geheten heb, om datze onder de kop en buyk een platte lobbe , of afhangzel heeft, dewelke na proportie van de vis vry groot is, deze vis is van couleur caftanie bruynengraauw gemarmerd, ook zonder fchubbens, maar in 's aantafte rouw en zoor. De bovenfte heb ik groot-keelige vis geheten, en dat van wegens des
keels byzondere uyrgeftrektheyd: dezelve heeft kleine zilververwigefchub- bekens , en dewyl het aan een hayrtje in dit vlesje met heldere vogt hangt, met uytgeftrekte vinnen, zoo fchynt het waarlyk in de vogt te leven, wanneer men de vies wat komt te beweegen. Van Africa is dezelve af komftig.
N°. XXIV. Een zeer aardige gemarmerde Amcric. Kikvors is een glas
met vogt. N°. XXV. Een zeer groote Amer/caanfche Rups, met zeer Jang wit
en fwarte hayren, die ook digt by een gevoegt zyn, gelyk in de Wa- terhonden : weshalven wy dezelve nu nog nameloos zynde, de Water- hond zullen noemen* Aanmerkt daarenboven, dat deze Rups gezeten s op een tak van de
Note Mufchaat boom, en wel in die geften , als of zy de bladeren opat. N°* XXVI. Een wit plat Africaanfch Viske, met acht of negen over-
dwars loopende ftreepen, en is de zelfde van dat zoort 't welk voorheen de aaame gegeven is van Ctij>»vi/cb. Yyy yy yy Op
|
||||
«
1*66 HET CABÏNET DER DIEREN.
Op de grond van de vies doet zig ook op een kleen wit en fwari
Americaanfch gevlakt Slangetje. N°. XXVII. Een Americ. Rups met zeer lange hayren; welkers uyt*
eynde een zeer fyn heuveltje hebben, gelyk als neten of eyeren van luy- fen , dezelve zyn zoo kleen, datmen een vergroot glas noodig heeft om ze te zien. Op 't dekzel werden onder andere gevonden de bloemen van de Coral
boom, een takje van de melk gevende boom van Porto riko met Eyke bladeren , hebbende twee doornen aan elksblads tuffekomen , vandewel- geoeffende en groote kenner der gewalTen de Hr. Frangois Kiggelaar befchreven; ook 't zaad en bladeren van de Abrus van Alfm. Als mede , bloemen van Baftart Saffraan met geele bloemen dewelke voor jojaaren . van my geplukt en met haar volkome couleur nog begaaft is. No* XXVIIL Een'Afric. Hagedis, van my wydkeelige hagedis ge-
heeten zynde , deze is fraay met fwarte vlakken en ftrepen voorzien, en fchynd door dé toebereyding nog te leven. N°. XXIX. Een droog glas, en daar in een zeer raar Amboins drie
couleurig Vogeltje, in 't geheel 3 dat is met vleefch en beenen zoo toe- bereyd, dat het nog fchynd te leven. Op de grond van de vies werden gevonden de bloemen van de Afric,
Rynvaar met bloemen tien maal kleender als de gemeene, van myn waar- de Collega de Hr* C. Commelin befchreven. N°. XXX. De Loligo met derTeïfs Eyerftok en onvolmaakte jongs-
kens. Aanm. dat op de grond van de vies gevonden werd een gedeelte van des- •
zelfs Eyerftok met een ontelbaar getal van eyerkens : daarenboven zoo hangter aan de zyde van.de zelve een gedeelte van de Eyer-ftok, waar in ontelbaare onvolmaakte jongskens werden gezien , dewelke alzoo verre Zyn geavanceert, dat men de oogjens al zien kan. Het dekzel en bekleetzel is verciert met eenige zeegewaffen , nament-
lyk heefteragtigezee duyzentblad3 getakte zee fponce, Zee-heefters, &c. Ziet Tafel II. Fig. L N°. XXXI. Een blaauw Africaanfch flangetje met een witte ftreep
boven op de rug; deze is gelegen tuffchen een tak van de Rakette met vierkante doornige peultjens van Monpelliers, van de Hr. Morifon be- fchreven : deze Slang heeft in zyn opgefperde bek een ^uytgerafelde Tefti- cul van een Rot. <■. Onder de gewaflen en vrugten , die boven op 't dekzel ftaan, vint
raen onder andere de Konings nagelen 3 en geelagtige Ooft: Gierft. No. XXXII.
|
||||
ran FREDRIK RUYSCH, \ i%6j
N°. XXXII. Een" zeer groote Americaanfe Rups, waar nevens ook
geplaalt de kleene Americ. gedoomde Vyg j waar op gezeten is een bloet root fluweele Americ. Spinnekop, dewelke wy ook in deze lande meer maals hebben gevonden , edog zeer veel kleinder. N°. XXXIII, Een groote Indiaanfche gemarmerde Kikvors,dewelke
op een zeer groote Americaanfche Rups jacht fchynt te willen maken; deze Rups is wit van couleur met fwarte over dwarfe banden en heeft ook veele kleine heuvekjens op den rug, waar uyt zeer kleine zwarte hayrtjens, fterre wys, voortkomen. N°. XXXIV. Een Africaanfche Hang met een breede zwarte frreep
flangs-wyze loopende, op de rug. Deze fchynt een Americaanfche Torre hangende aaneen hayrtje te wil-
len aandoen om ze te grypen. JNIo. XXXV. Een Americaanfch Pad-gelykend dier, wiens agterfle
poten met die van een gans over een koomen, 't zelve werd van de Jn- woonders Pipa en Pipal geheeten, op wien: rugge zeer veel eyerkens ia kleene cellekens zitten, waar uyt eyndelyk de jongskens voortkomen, Aanm. Dat ik dezes Diers rugge geopent hebbe, om te onderzoeken,
of deze eyerkens uyt de buyk voortkomende haar in den rug op deede>r edog het contrarie blykt in dit voorwerp, want Ik gants geen gemecn- fchap dezer eyerkens heb konnen vinden , met de holte des buyks, zit- tende dezelve alleen in 't vel van de rug, als in cellekens of als in kleene lyf moerkens, en dat onder een hartagtig bekleetzel, welk afgenoomen zynde>zoo komen de eyerkens te voorfchyn. Ziet de II. Tafel Fig. II. en III. Ik hebbe van deze voorwerpen veelerhande zoorten, zoo uyt Welt,
als Ooft-Indie gekregen, waar van zommige graau couleurig zyn op de rug, andere fwart alsmede zommige met eyerkens, andere met de jonge, die ik mogelyk alle zal laaten afbeelden zo God almachtig my gezont- heyd en gelegentheyd daar toe gelieft te geven. Het gezeyde dier is voor veele Jaaren uyt America overgezonden, en
wel eerft aan den Ed: Heer Burgermeester N1COLAAS W1TSEN naauw- keurig Onderzoeker der curieufe zaken, wiens uytmuntent Cabinet daar van mede voorzien is. Nü. XXXVI. Een Curaflbufche Vis, Orbis geheeten, met fwarte
Hippen ; dezelve in een heldere vogt hangende, is zoo curieus geconfer- veert, dat dezelve nog fchynt te leven, en in die vogt te fwemmen. ï N°. XXXVII. Een groote witte hoorn uyt de groote Oceaan , op
wiens rug is vaft gegroeit een zee gedrocht, van my naar haar gelykems, 2,ee-borft, geheeten; daarenboven zoo vint men op de grond van de vies Yyy yy yy % twee
|
|||||
#
|
|||||
ü6S HET CABINET DER DIEREN.
twee doorzigtige voorwerpen uyt dezelve Oceaan, hebbende een ront hooftjen, en op de rug vyf rontom loopende banden, diebruyn en niet doorfchynend zyn 3 hier nevens ziet men ook een driehoekige en door- zigtige Holothurius. Het bekleetzel van 't dekzel is verciert met een Zee-boomtje, wiens
fchorffige fubftantie purper verwig van couleur is > in deffelfs takjens zit een Africaans plat viske, uyt wiens rug een lang hoorntje voortkomt, en mag wel gettek werden onder de zoorten van de Caprifcusvan Rondektius. N°. XXXVUL Een Guineefch plat zilver Viske zyndevan 'tgeilagt
van de Braiiiliaanfche Mum van Marcgr. Boven het zelve hangt aan een paards hayrtje een viske uyt het geflagt
van de bagre, gelyk als N°. XV. N°. XXXIX. Een fchone drie couleurigeQoft-Indifcheflang^nament-
lyk rood , wit en fwart gevlakt. N°. XL. Een kleen twee couleurig Weft-Indifch flangetje.
N°. XL1. Een fchoon Caaps Honing vogeltje, met een lang krocn
en fcherp bekje, bloed rood fwart, blau en groen glinfterend borftje,en is het zelve van 't geflagt van Tomieio van Marcgr. Deze vogeltjens voeden haar zelfs als vliegende, de honing uyt de
bloemen , gelyk de Colubrietjens met haar zeer lang en twee fpleetig tongetje lekkende. Het heeft ook tuflchen deffelfs nageltjens derpootendebladerkensvan
't gedoornt levent kruyd of kruytje roert my niet, welk gewas yets by- zonders heeft; namentlykzoo iemand het zelve met de vingers ofryske komt aan te raken , zoo vouwen de bladerkens haar niet alleen aanftonds toe , maar ook de takjens neygen haar zelfs ter aarde, en dus fchynt het gewas een dierlyk leven te hebben 5 waarom het ock gemeenlyk levent kruyt geheten is. Het gezeyde vogeltje is mede zoo gebalfemt, dat het fchynt te leven,
het vleefch, de beenderen, en herflene geenzints daar uytgenoomen zynde. N°. XL1I. Een groote twee couleurige Americaanfche Rups hangen-
de aan een paarde hayrtje zoodanig toeberyd, dat dezelve haar kruy pende actie heeft behouden. N°. XLIII. Het hoofd van een Africaanfche Vogel, Flamingo geheetcn*
N°. XL1V. Een kleen rotsje van lndiaanfche fchoon gemaakte zeer
kleene hoomtjens, fchulpjes, en zee takjens toebereyd. N°. XLV. Een zeer kleen vierkant net-wyze Ceylons Viske , met
fwarte vlekjens, het zelve is niet grooter dan een middel matige dobbel fteen, en de vlekjens als een fwart raoftert-zaadje , welke ordente- lyk
|
|||||
%
|
|||||
van F'REDRIK RUYSCH. ; j269
lyk op het gantfche viske verfpreyt zyn. Ziet de III. Tafel. Fig. I. N°. XLVl. Een kieene bruyne Americaanfe vergiftige CongerofZee- aal, met witte ftreepen en vlakken , verbeeldende eenigzints Arabifchc letteren^ in 't zelve vlesje hangt ook aan een paarde hayrtje een kleen Americaanfch krabbeke. N°. XLVII. Een kleen Americ. fïangetje met caftanie verwige vlekken
cierlyk getekent, als mede een Sprinkhaan uyt die zelve ge wellen. N°. XLVIIl. Een Curaflbus groen en gout blinkent Vogeltje, 't welk
van de Inwoonders Coïubrietje geheten is, hebbende een lang fwart en regt beekje, deze werden ook onder de honing zuygertjes gerekent, om datze van de honingagtige zoetigheyt der bloemen haar voedzel trekken, weshalven het hier zit op een takje van de doornagtige Cichorey. N°. XLIX. Een zee Rups met góude-blaauwe , groen blinkende,
en op zy ftaande hayren, even als de Regenboog, van de Hr. Rhedus werd het genaamt Zee-Yzerverken. N°. L. Een twee couleurig Americ. fïangetje, 't welk zeer aardig des
voorhands verciertzel of brazelette der Vrouwen is gelykende, en daar- om van my brafelet Hang is geheten -3 op deze. zyn rugge ftaat een kleen Venynigc Americ Hagediske, van de Indianen Gecko geheten, en dat wegens haar geluyt dat zy van haar geeft. N°. LI. Een zeer kleen rotsje van verfcheide hoorntjes, fchulpjens,
en andere zee takjens als de voorgaande toebereyt. N°. LIL Een Americaanfche fwartachtige kikvors met twee witte
ftrepen over het lyf van de kop tot de agterfte pooten toe, en 6 witte vlakke op de dye. Hier nevens ziet men nog een donker graau Americaanfche hagedis, met
twee witte lange ftrepen aan de zyde en met een geele ftaart. N°. LUL Een gebaart Ceylonfch Viske ■, rfcaruana geheten met vier
lange witte ftreepen van 't hoofd tot de ftaart toe uytgeftrekt. In dezelve vies vint men ook een zilver Aaltje uyt de Weft-Indie. N°. LIV. Een donker graau Africaanfche platte vifch: met vier zeer witte over dwars loopende ftreepen. N°. LV. Nog een kleen Rotsje van verfcheyde Indiaanfche hoorntjes,
fchulpen, en andere zee zake toebereyd als in de voorgaande. N°. LVI. Een zeer dun Americaanfch fchiet-flangetje j boven het zel-
ve hangt nog een dikke Rups uyt dezelve landftreeke. N°. LVIl. Een zeer groote en dikke Rups dewelke dikmaals gevon-
den word in de kruyn van de Palmiet boomen : deze brengt een groot quaad aan de zeyde boomen", en werd daar ook van de Inwoonde^ Yyy yy yy 3 Mf;
|
||||
i27o HET CABINET DER DIEREN.
Palmiet-worm genoemt, echter zoo en doenfe der menfchen maag geen quaad, ja zy houdenze daar voor een delicatefïe. N°. LVIll. Een caftanie-en.wit gevlalae Americaanfche kikvors.
N°. LJX. Een Afric. twevoetig llangetje met lange graauwe en witte ftreepen; in *t zelve vleske hangt ook aan een hayrtje een kleen gemar- mert viske uyt dezelve landftreeke. N°. LX. Een Afric. Orbh, of blaazer met zes fwarte ftreepen op de
rug : hier nevens vind men op de grond een zee-fterre. N°. LXl. Een Indiaanfch blaauwagtigflangetje, hebbendein deszelfs
bek een Indiaanfche Spinnekop met verfcheyde eouleuren. N°« LXII. Een vies op wiens grond een witte Americaanfche Kik"
vors is gezeten, hebbende twee bultjens omtrent deszelfs billen : boven dezelve hangt aan een paarde haartje een Indiaanfch gemarmert viske, *t welk door de uytgeftrekte vinnen in de vogt fchynt te fwemmen, N°. LX1IÏ. Een rond, plat Indiaanfch Viske, van my een penning
viske geheten , alzoo het zelve door zyn ronte en platte een penning ge- lyk is : of'er nu ook grooter als deze gevonden werden, daar aan zou ik twyfelen, nadien my ook op die zelve tyd veel wierden gebragt3 byna van dezelve groote; en nademaal men op de rug eenige wynige bultjens vind en dat het viske rond is, ,zoo dunkt my dat het onder het geflagt van blazers moet werden gerekent. Ziet de Fig. VIL van de III. plaat* Op de grond van de vies vintmen ook een asgraauw Afric. flangetje. IN o. LXIV. Een droog glas en daar in een Ooft-Indifch Vogeltje, blaauagtig van couleur, met fwarte veeren boven op 't hoofd, en met witte veeren aan deszelfs zyde des hoofds. Tufichcn de nagels der pootjens hout het een tak van de doornige Pim-
peroelle. N°. LXV. Een as graauwe Americ. Kikvors met drie witte breede
ftreepen, na de lengte van 7t lighaam loopende daar benevens zyn de poten gemarmert. N°. LXVI. Een Ooft-Indifche Hagedis, Kemphaantje geheeten,met
zaag wyze tanden op de rug enChameieons hoofd, ligt blaauw van cou- leur en met witte banden op "'t lyf, deze zit op een tak van de Afric. Melk gevende plant, van de Hr. Job. Commelm, in zyn leven Raad dezer ftede,, en voornaam kenner en liefhebber der gewaflen befchreven in 't eerfte deel van de Amfterd. Hof befchryving* Nu. LX VIL Een asgraauw gemarmerde Afric. Chameleon , zittende
op een tak van de Afric. gedoomde Acacia, wiens zeer langge tong een fnuyt of worm gelykc; dexe uy tgeftoken zynde, heeft aan deszelfs uyter-
|
||||
van FREDR'ltïü'YSCH, AVfk
uyterfte een holte in 't leeven met flym bezet, waar in hy komt te vat-
ten een blinkend fcbalbytertjen 7 gelyk zy in 't leven ook gewoon zyn te doen. Op 't bekleetzel is een bouquetje van gewaflen, en onder andere vint
men daar ook onder Mollugo, Amaranthiis, met hangende ayrwyfe bloe- men, roode Ooft-Ind. gierft, Afric. Laurier met eyke bladeren. N°. LXVIII. Een fwarte land Salmander met geele vlekken.
N°. LXIX. Een Ceylonfch gekapte visken, van my alzoo geheten,
om datze agter aan 't hoofd gekapt is, het uyterfte der vinnen is fvvarr. N°. LXX. Een kleen pedeftalletjen van Noteboome hout, waar op
een Rotsje is geplaaft, 't welk toegefteld is van kleene fchoon gemaakte hoorntjens, fchulpen en Zcetakjens. No. LXXI. Een zeer wit geraamte van een Papegaytje, in zyn bee*
ni'ge pootjens houd het de geraamtens van twee gewaffen (om zoo te fpreken) waar van het eene is van de Kelk van de bloem van 't bilzen kruyd; 't welk van alle deszelfs fappige vlieskens ontdaan zynde, en wegens de overgeblevene zenuwkens, verbeeld het een klecn fchepnerje, het andere voorwerp is geraamte van een blad van de Elze boom, ver- beeldende zeer aardig een geweef der aderen van den menfeh. N°. LXXIL Een droog glas en daar in een Ceylonfche fcffraan Vo-
gel 3 van de Hr. Profeff. Hermans alzoo geheeten 5 om datze faffraan ver- wig van couleur is en word vari de Ceylonfche Inwoonders Khacuru lló geheeten. Deze Vogel is zoodanig gebalzemt en toebereyt, dat 't niet alleen het
vlees en de beenderen, maar ook zelfs de ingewanden in zfg nog is ont- houdende, en alzoo zyn natunrlyke geftalte behoudende, is gezeten opeen tak van de doornige en heefteragtige cichory. N°. LXXIII. Een Ceylons zeyl vliegend Holothurius , van de FJr.
Profeflbr Hermans'm zyn Ceylons cabinet befchreven, en ook alzoo ge- heten .* dit is zeer venynig, en invretend, 't welk als op de oppervlakte van de Zee zeylende , van gedaante een uytgefpanne en met wintver- vulde blaze verbeeld. Het bovenfte verftrekt als tot een zeyl, en veelc zeer lange aanhangezelen, voor riemen, Nd. LXXIV. Een fchoone Afric. Hagedis, met lange witte en fwarte
ftrepen, de pooten en buyk daarentegen zyn voorzien met witte vlecken; deze Hagedis zit op de vrugt van de groote fteekende Indiaanfche vyg. N°. LXXV. Een Afric, blaazer^ ofblaasvis, met een twee couleu-
leurige ftaart, boven dewelke veele fwartagtige dwarsloopende banden gevonden werden, verder is het lighaam voorzien van zeei veel ronde fwarr- |
||||
*
|
|||||
i27i HET CABINET DER DIEREN,
agtige vlakken de rug uytgefondertzynde: de vinnen van d«ze vis, als
meede de ftaart zyn zoodanig uytgezet, gelyk in 't fwemmen der viffen te zkn is, N°. LXXVI. Een ïndiaanfch Hoorntje, met deffelfs flekke, dewelke
na proportie van 't hoorntje byfter groot is: daar en boven is de grond van 't glas bezet met de gemeene Corailina , diemen dagelyks gebruykt, als mede die met fyn harige takxkens. N°. LXXVIÏ. Een Afric, zeer fchoon Ys vogeltje, %iens hoofdje is
met zeer lange en fmalle fwart en blaauwe vederkens dewelke achter het hooftje afhangen: onder dit gefiagt van vogelkens , hebbe ik 'er die zeer veel kleendcr zyn, als die van onze landt. N°. LXXV111. Een nooteboome pedeftalletje, waar op geplaatft is
een kotzkc uyt Indiaanfche fchoon gemaakte kleene hoorntjensen fchul* pen. N°. LXXIX. Een wit en fwart gevlekte Americaanfche, alzoo ge-
noemde, tweehoofdige flang, edog nadien zy twee hoofdig zyn gehee- ten, en maar een hoofd hebben, zoo zoude menfe beter dikftaartige , of voor en agterwaarts kruypende flang mogen heeten , van wegens haar kruypen, zoo men ons berigt heeft. N?. LXXX. Een Ooftind. langbeenige caftanie verwige fpinnekop,
met een langwerpig rond lighaam, wiens voorftepooten byfter lang, ja langer zyn, als eenige van de andere, ook zyn zy dikker, en aan een zy- de met hayrtjens bezet j daarenboven zoo eyndigen zy in kromme door- nen, gelyk die der creeften ia fchaaren : deze hare tanden zyn krom, blinkend fwart, en fcherp toeloopende, niet ongelyk de tanden van de Phalangiumj daarenboven zoo hebben zy aan alle haare junctiiuren een witte vlak. N°. LXXXI. Een wit Armodillitje, of fchiltvarkcntje, een kleene
vinger groot 't welke gezeten is op een tak van de Afric. Ficoides, met korte dikke doornige en hoekige bladeren. Ziet de I. Plaat Fig. I. N°« LXXXIï. Een groote water Salamander.
No. LXXX1II. Een kleen Rogje,nogin zyn asgraauwefcheloftas-
jen Qtefla) zittende, welke fcheU' t'onregt Zee muys gehecten is. Ik heb veelerhande zoorten van dusdanige fchellen van roggen ; na-
ment : zeer groote asgraauwe, en fwarte, ook kleene lankwerpige, ronde, fwarte, en ook geel-agtige met en zonder klauwiertjen , edog wat voor zoorten van roggen, dewelke zeer veel zyn, uyt die alle voort komen, is my nog niet al te wel bekent. Ziet de III. Plaat, Fig. III. N°. LXXXI V. Een groote graauwe eyerfchaale van een rog waar in
het
|
|||||
nn FREDRIK RÜYSCH, iafl
jongsken nog zit, gelyk ik het na het openen van de fchale gevon-
den hebbe. N°. LXXXV* Een groote grauwe eyer fchale van een rog, ten dele
geopent, om het ey te konnen zien. N°. LXXXVI. Een groote grauywe eyer fchale van een Rog, zooda-
nig toebereyd, datdeszelfs binnenfte oppervlakte $ dewelke gout geele Zyde verheelt, gezien kan werden. N°. LXXXVII. Een gedeelte van de eyerftok van een Rogge in een
heldere vogt : 't is te verwonderen hoe veele eyertjens in een eyerftok van een Rog gevonden worden } hierom de zeer geleerden Heer Fnm- cifcus Boflutus eenige Latynfchc veeriTen daar over by een geftelt heeft gelyk in de Latynfche befchry vinge te zkn is. N°. LXXXVJIÏ. Op dit Cabinet werd ook gevonden een zoorte van
fponce die om de veelheyt der takken, en kleene hoJlighedenrjcns van tny genoemtis, zeer getakt en geoogde fponcy agtig gewas; aan dezel? ve zit een zoorte van Crabbe die van Rondeler Pagurus is geheten, op wiens rugge veele groote toorens zyn gegroeyr, N°. LXXXIX. Een vies met vogt, en daar in een bruyne Ceylonfche
Vis met zeer witte vlekken, die ordendyk na de lengre van de vis tot de ftaart toe geplaatft zyn. Op de grond van de vies, ziet men ook een zeer raareZee-qualJemet
pyramied-wyze, en caftanie couleurige ftreepen j dewelke in de ronte loopen , gelyk een fterre. Mogelyk is deze van Fab. Columna Velella geheten. *
Op het bekleedzel zyn gezeten Indiaanfche hoorntjes en fchulpen,
rots-wyze by een gevoegt, en tuflchen dezelve Indiaanfche zee-takjens, te weten van zeer witte en teedere Koraal van Amboin Witte fyn-takkige coraal, welke groote gelykenifte heeft met dunne
gefuykerde Caneel, die men kaneel Capittel-ftokjens noemt ; ook tak- jens van de Sargoflb met de vrugten. Ambons Zee-mofch van hoornige fubftantie. Tuflchen dezealle is mede geplaatft, een gout geel gehoornt Amboinfch
Viske. Ziet de I. Fig. van de VII. Plaat N°. XC Een kleen kinds armrje in een heldere vogt geconferveert 3
het welk levendig van couleur is, wiens handje een bevrugt Ey van een zee Schilpadje houd, 't welk het ons fchynt te willen vertoonen; dit E^ van de èene zyde geopent zynde, ziet men het hoofd, en de twee voor- fte pooten buyten het Ey uytfteken. Én hoewel het in groote met een hoender Ey overeenkomt, zoo bevind
] Zzz zz zz men
|
||||
ii74 HET CABINET DER DIEREN,
men hier het zelve met geen fteenige fchorfle omvangen te zyn, gelyk
in hoender of Crocodil eyeren. Het bekleetzel van de vies is mede bezet met raarc fchulpen en hoorn-
tiens, en tuflchen dezelve raare Zee-gewasjes, uit Afia en Africa, als daar .zyn fwarte fteen harde coraal boomtjens van Amboin. Zeemofch, uyt de zelve landftreek.
Rood buyzig coraal.
Sargoflb met haar vrugten.
Tuflchen deze vmt men ook een Amboinfch vliegend en byna geheel
beenig viske, met vee Ie been ige heuveltjes, de oogfchellen, niet uytge- Zondert zynde , behalven daar de vinnen geplaaft zyn y hierom heb ik 't geheten vliegend en Been-bultig viske uit Amboin met een faagwy* ze fnuitje. Ziet de II. Fig, van de VIL Taf. N°. XCt. Een vies met heldere vogt, en daar ineen grooteGuinee»
fche Tepelhoorn, waar in nog zit deszelfs (lekke, in groote den hoorn overtreffende, en van de natuur als in twee gefpouwen. Ziet de t Fig. van de IV. Plaat, Het overdekzel van 't glas is mede rots wyze voorzien van hoorntjens>
fchulpen en zee takjens, tuflchen dezelve zit ook een Ooft-Indifch ge- hournten gebuggelt driekant beenig viske, aan alle kanten met zeerkiee* tie doorntjes voorzien. Onder de Zee-gewaflen werden ook gezien.
Swarte Zeeboomtjes van Amboin.
Wit ligt brekende Coraal uyt het zelve geweft.
Zee-lenticula met gefchaarde bladeren van LobeL
Kleene Eentvogel-dragende fchulpkens.
* Zee-Lenticula van Serapio. Omgekromde fteenige Zee-buyskens &r,
N°. XCII. Een jong Crocodilletjes dewelke in de vogt wierd bewaart r
Nademaal de groote en oude Crocodillen haar niet ontzien zelfs de
menfchen aan te doen, en te verflinden , zoo heb ik deze in zyn bek gegeven de Lever van een jong kind, dewelke zeer konftig toebereyd is, namentlyk alle de bloetvaten, door myn konft tot het uyterfte toe vervult zynde, is de geheele Lever rood geworden. Op het bekleetzel van de vies vindmen onder anderegewaffenen vrug-
ten , dewelke niet minder de menfchen konnen dooden, als vergiftig zynde, weshalven het noodig is dezelve te teeren kennen, namentlyk de bladeren van Aconitum , die blaauwe bloemen voortbrengt, waar van on* fcmgs in onze (tad een arbeydsman de wortel had gegeten , menende dat is :? & het
|
||||
\
|
||||||||||
van FREDRIK RUYSCE u/f
het Seiery was, waar door hy 't leven weynig uuren daar na quam af
te leggen. Als mede de vrugt van de Datura; wiens zaden onderons climaat, ge-
lyk ik heb ondervonden ,< ook iemant konne doden , voornamentJyk jonge kinderen, wanneer zy de zaden te veel eeten. In de Bioenvftraat hadde over eenige jaaren een Tuynier, den hof
van een burger dezer fteede opfchikkende,. onder andere gewaflen, ook deze geheele plant van Datura op de ftraat uytgefmeten. Twee kinderen hadde de geheele plant weggenomen , en 't zaad
opgegeten , waar door een van dezelve 't leven met de dood haaftig verwiflelde : ik wierd by de tweede geroepen, dewelke na 't gebruyk van eenige middelen, herftelt i$ geworden. De vrugt of zaaden van de Ckutariafucco virofe* Dat deze de dood
kan veroorzaken , heb ik mede ondervonden ontrent myn Chi- rurgyn, wanneer ik nog in s'Gravenhage woonde, welke meteen Doctor in de Medicyne in een hof gekomen zynde , en geen van beyde dit kruyt kennende, hadde deszelfs wortel gegeten , waar van zy beyde groote pyn in 't lyf kregen, en de Chirurgyn ftierf haafrig met fwaare trekking der zenuwen aangedaan zynde , zoo dat het Beft is zoodanige kruyden uk den hof (behalven der Medecyns Hoven) te weeren, als met dezelve die te vércieren. Wanneer my dit gewas voor veele jaren getoont wierd van den Heer
Franpis Kiggelaar, die ons in ftuk van de kennifle der gewaflen veel ligt toegebragt heeft j heeft hy my van het zaad mede gedeelt, 't welk wy in dezen Medieyn Hof ook hebben laten zayen, waar in het nog tegenwoordig vigoreuslyk groeit. Nadien nu de bladeren eenige o vereen kom fle, met die van de vrouw-
merk of felery hebben, waarfchouwe ikdeaanfehouwers van 't gevaar daC in 't eeten van dit gewas fteekt, wanneer ik over de kroontjes kruyden leeze* tV . „J> ...... <* * * *i S, ...... ' *..-•: ' ,. »,| „ K, 3
E Y N D E.
|
||||||||||
Zzzzzzrt UflY
|
||||||||||
r
|
||||||||||
ix7<5 HET CA BI NET DER DIEREN.,
UI TL E G G I N G
F I G U RE N.
; D^ I,Bg vande I. TAF EL
Verheelt ons een droog glas, waar in een Ceylons vogelt/e gevonden
werd, zittende op de kleenfie dijiel van Profp. Alpinus, A. Het Vogeltje.
B. De gezeyde diftel.
C. Een t'zamenltel van bloemen.
Ö. Een bonc Vlinderke i\yt Turkye wiens onderde of agterfte Vlekjens
fceer lang en een flroo bre^t zyn. De II. FIG. Wyft ons aan een Armodïlletje of Schilt Varkentje,
niet groter als een pinky hangende in een heldere vogt, en daar bene- ven een tak van den Ficoides van de Caap de goede Hoop met korte dik- ke doomige bladerkens die aan haar kanten uytgeholt zyn. t M.....'■■■' -•-.* . -'■•■■ ''VJ -"« '• - '■*}'* ■" ! > y -. ;' , , -
A. Het Armodilletje.
B. Een tak van de Afric. Ficoides met korte, dikke, hoekige en door-
nige bladeren. G. Een bpuquetje van bloemen»
De L Fig. van de IL TAFEL
Wyfl ons aan een Loligo met een gedeelte van de Eyerftok die met
jongs kens vervult is, hangende in een heldere vogt* ■ i ■
A. Een ftuk des eyerftoks met de jongskens.
B. Loligo.
C. Een zeer kleen ftukjen des Eyerftoks met de Eyerkens,
D. Een t'zamenftel van zee takjens*
E. Een brafiliaanfch viske5 Abacatuaia geheten.
|
||||
van F R E D R I K R U Y S C H. «77
De II. FIG. Vertoont een Amboinfche Zee Geef e, alzints met door-
nen bezet. De III. FIG. Wift aan een Ambotnfche vliegende Baars met zeer lan-
ge vinnen. A. De Baars van Amboin.
B. Soldate, of Klip vis.
C. Een t'zamenftel van zee takjens.
■* '-■ "■ *>-r "■ \ % k " ' fc *V ■ ■ -■'■ ■ ;. ■ :. * ' ' '• ■■ " ■■ • ■ ■ ■ ' :. ■■'■■■■ .■■■■.,,,
De I. Fig. van de III. T A F E L. ' 1
A. Een zeer kleen vierkant Ceylons viske, wiens huyt zig netwys met
fvvarte vlekken vertoont. De II. FIG.
AA. Een jong Rogje, uyt zyn taske of beursje, zoo als het ons rug-
waar ts voorkomt. BB. Deszelfs zydelyke omflagen, zoo die haar vertoonen als zy in de
taiïïens zitten. De III. FIG.
A. Het Tasje daar het jongskens nog in zit, zo als men het van on-
deren of buyks wys komt te zien. B. Het jonkske.
C. Het Tasje.
De IV. FIG.
A. Het tasje.
B. Deflelfc opening.
C. Het bevrugte Ey.
D. De buytenfte omgeflage oppervlakte van het tasje om de (E) zy ag-
tige draden te kennen zien. De V. FIG. Een kleen flukje van H Eyerflokje van een Rog3 waar
in zeer kleene onbevrugte Eyerkens van de Rog gezien werden. *J ï De VI. FIG! *^
M A. Een bevrugt Ey van een Rog uyt zyn tasje genomen.
B. B. De omgeflagene vüefen van 't Ey. Zzz zz zz 3 De
|
||||
If7Bi HET, CABINET DER DIEREN,
De VII* FIG. Een kleen doomagtig rond en flat Oofi-IndifchVisje^
van my Tenning visje geheten. v— ■■'■■'■■ *,-«** ,%*b* k&» " ';> ■■ ■■ - *i ■ ^ ■"*■■ ■; -"'■ * '■ ■' " ■ *■*■ ••"* A.* *■■ ■ ■■ '* »
«,;-vir« *H":-'-| *r-,: ;- ';'■/'■■..'i. ■>■ •" ">'■■■ '■'■' \> >\<"* x- ■■ l' ■■•■-■$.'■■ .o <■* „ % ..,".,■ .,'■-'-,. . ■:..'■ '. r;i, ■;
De f. Fig. van de IV, TAFEL '»..-..
£^# f zamenflel van Hoorntjes. Schulpen > en Zee Takjens, Sfc.
De II> FIG. is*» Tadagtig Amerïcaans dier ^ by de Inwoonden
'pipa en P ip al geheet en ^ wiens agterfte poot en die van de Ganzen ge~
iyk &yn. "*3L u-;i- A .l . tii ;:■: ■■! -.1 A. Pipa* ^ §«s nljl* ■ '■ ■:*•* -:c V
B. B. De jongskens, die uyt de rug komen kruypen.
C. C. De holligheden , als Lyfmoederkens waar uyt dezelve al gekro-
pen zyn. D* D, JQe Kelkjens, die nog met haar dekzelrjens bedekt zyn, waar
onder de jonkens nog zitten. De Ifï. FIG. Ëen vies metl vogt, war in eenandere Tipa is ge*
zet en wiens mg van my geopent zynde, gezien kan werden, dat nog deze Eyerkens t nxtg holligheden, nog ook de diertjens , gemeenfthap heef hm met; de holte van de JBuyk n; , on , A. Pipa.
B. De jongskens, die nog onder de kelkens of moertjens befloten leg-
gen, zo dat zy nog niet gezien kon werden. C. De kelkjens of lyfraoertjens waar uyt de jongskens zyn uytge-
komen. D. Des rugs wervelbeenderen.
IJ, Het vieesagtig wezen, >
F, Een gedeelte van 't omgeflage vel.
G. Een t'zamenftel van hoorntjes-fchulpen, en zeetakjens, door dewel-
ke icleme pipaltjens fchynen te kruypen, r De L Fig. vati.de V. TAFEL.
J&w zeetakkigen ' fponsagtig zeegewas, m? £&*** oogjens , £#*?f
zynde op een rots je. L<k: " ..;."' >* «/- ,«. *-v/ 'De
|
|||
van F R E D R I K R U Y S C & 1*7?
De II. FIG? Een Zee HCrabbe van Rondeletius Tagurus geheeten.
III. FIG* Eenige Neote Mofchaat-groote Balani ofToorens^ dewelke
êj> de Krabbe zyn gegroeyt. IV. FIG. Het rotsje, waar oj> het gezeyde gezet />,
De I. Fig. van de VI. T A F E L.
Een groote Guineefche Teplhoorn met deszelfs Sfekke*
A. De Tepel.
B. De Slekke.
C. De opening of gefpouwentheid van dezelve.
D. Een gebuggeld, beenig en van alle kanten gedoornt Ambonfch drie-
kantig Viske. * De II. FIG.
A. Een bevrugt Ey van een Crocodil aan ecne zyde geopcnt,, om de
jongske ten deele te konnen zien. B. Het hoofdje.
C. De vliezen van 't Ey.
D. Een tak van de Zee Eyke door wiens toedoen het Ey vall zit in het
Glas. Een Afrieaanfche Zee appel, met roode doornen.
De V I I. T A F E L.
A. Een gevlakte bruyne Ceylonfe Vis.
B. Een Zee Netel.
C. Pyramidwyze fcherpe toelopende ftreepen.
D. Zazelingen , dewelke als tot riemen verftrekken , met deze, uytgc--
fpreit zynde3 weten zy te fwemmen. E. Een gehoornt Amboinfch Viske.
K Een enge groeve, waar in zig dat fcoorntje weet te verbergen
|
||||
ii8o HET CABINET DER DIEREN.
*
De II. FIG. IVyft ons aan het Armtje van een kindje,; in wiens hand-
je onthouden werd het Ey van een bevrugt Zee fikïltj>addeken. A. Het Armtje.
B. Het Ey.
C. Het hooft en voorfte poten van een zee fchilpaddeken.
D. Ambons vliegend 3 beenig en bultig visken, met een faagwys fnuy-
tjen. i; ., ....... , -- ^ .,,_. _• f ■ T .. , E Y N D E.
|
||||||||||||||||
.1 i v
|
||||||||||||||||
y
|
||||||||||||||||
a
|
||||||||||||||||
■■■>. : *vh,t\t
|
||||||||||||||||
•i%- ü'JTi V
|
||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||
., • ■ . ,;
|
||||||||||||||||
BREEDVOERIGE
B L A D-W Y Z E R
VAN
ALLE UYTGEGEVENE ZOO ONTLEEDT-
GENEES- ALS HEELKUNDIGE WERKEN
VAN
FREDERIK RUYSCH,
Med. Doft., Hoogleer aar in de Ontleed- en Kruydkunde: Medelidt in de
Keyzerlyke Akademie in Duytslant, en van de Koninkhke
Maatfchappye der Geleerde in Engelant.
OPGESTELT
DOOR
BAVIUS BAARD A*
Jf
S. S. Minijl. Candid.
|
||||||
fA M S T E R D A M,
By de JANS SOONS van WAESBERGE,
Boekverkopers op 't Water. 1739. |
||||||
1 .-■■ J%
|
|||||
\
|
|||||
.
|
|||||
VERKLARIN G
DER
VERKORTE BEWOORDINGEN
|
|||||||||
V A N D E
|
|||||||||
RACTATEN.
Verhaal van 't Leven en de Verdienften van Fredrik
Ruyfchy door Joh. Frid* Schre'tberus. |
|||||||||
Klapv. Aanm. Ontdekking der Klap-vliefen, enz. —-—*— —- Tag. t
Ontl. Aanm. Anatomifche Aanmerkingen. ■
Raric. Naamlyfl der Rariteyten.
Br. I. Eerfle Voorflellende Brief. — . — 227
Br. II. Tweede Voorflellende Brief. ——-
Br. III. Derde Voorflellende Brief. —— *------—— ,— 247
Br. IV. Vierde Voorftellende Brief. —— —— mmm 256
Br. V. Vyfde Voorflellende Brief. — ■ _— 267
Br. VI. Zesde Voorflellende Brief.
Br. VIL Zevende Voorflellende Brief. — • — 289
Br. VIII. Agtfle Voorflellende Brief. ——
Br. IX. Negende Voorflellende Brief. ----. , ■ „_ 307
Br. X. Tiende Voorflellende Brief. »
Br. XI. Elfde Voorflellende Brief.
Br. XII. Twaalfde Voorflellende Brief. » ■•— «_ ^37
Br. XIII. Dertiende Voorflellende Brief. ------
Br- XIV. Veertiende Voorflellende Brief. —-------------— 401
Br. XV. Vyftiende Voorflellende Brief. — •—-------_ 4I8
Br. XVI. Zefliende Voorflellende Brief. — —-----— —— 430
Antw. aan Bidl. Antwoort op het Boekje van G. Bidloo; Verdediging genaamt. 439
Cab. I. Eerfle Kabinet. —-
Cab. II. Tweede Kabinet.
Cab. III. Derde Kabinet. —- » ■ - •—-. 565
Aaaaaaaa 2 - Cab.
|
|||||||||
Cab. IV. Vierde Kabinet. :\ —# —-; •—• . tfoi
Cab. V. Vyfde Kabinet. —- -— —3 f9
Cah VI. Zesde Kabinet. -—- —— — 057
Cab VII. Zevende Kabinet. ------- ------ ■------ 720
Cab VIII. Agtfte Kabinet. «------- ------ - • 741
Cabl IX. Negende Kabinet. .------- - ------- 775
Cab X. Tiende Kabinet. •—— ------- ------- 815
Cab XI. Elfde Kabinet.----------------------'------ 861
rth XII Twaalfde Kabinet. ------ *—;— , ------ 899
Tw T Ferfte Tiental van Ontleedt- Genees- en Heelkundige Aantekeningen. 93a
£ Ettm Voorftellende Brief van ME. Ettmuller. ------ ----- 973
S;:,t* Tweede Tiental van Aantekeningen, enz. — —- 991
4w"m Derde Tiental van Aantekeningen, enz. ----- ------ 1047
Ond Wh. Öntlcedtkandige Verhandelingen.-------—~ 1091
Br Vat. Brief van A. Vater. j------ _ — _------ _— i»J
tl' Slrh' Brieven*van H^Boerhaven aan F. ifc##y en van F. Ruyfch aan H.
JOl. JJUCl". -U ^^^ w—mm 1 . , T ï/frtk
Boerhaven. >—. 114P
«r Bohl Briefswyze Verhandeling van J. C. Bohlius. ---- ---- 1229
Cab. Dier. Eerfte Kabinet der Dieren. — — — 1253
|
||||
Y z e R
|
||||||||||
BLAD-V
• -
D
WERKEN v
|
||||||||||
E R
lNRUYSCH.
|
||||||||||
Aangezicht, klieren, niet alleen verfchey de
zoorten van aldereenvoudigfte , maar nog een ander zoort, van Boerhaven aan het zelve toegefchreven, Br. Boerh.. p. 1x58. 1159- 1170". _— —.^ worden beyde van Ruyfch ont-
kent, ibid. p. 1203.1208.1213. 1222. — met zeer veele flag-aderen voorzien,
Cab. IV. p. 605. N. 13. —— puyfijesen zweertjes van het zelve, wat
zyn ? zie Gezwellen.
—— regter zyde des aangeziehts van een Jonge. Cab. X. p. 827. N. 27.
— van een kle^n kint afgebeek, Cab. III.
p.599. Taf. IV. fig. r. — waar door de fchoonheyt van het zel-
ve dik wils gefchonden wort? Br. Boerh. p. 1159.1165. —- worm verbeeldende ftofTe hier gevon-
den , zie Wormen*. Aangezichten van gezonde menfchen, hoe
en wanneer gelyk als met Olie beftree- ken haar vertoonen ? Tient. L p. 947. — van Jongelingen, Cab. VI. p. 70Ö.
N. 97. Cab. XI. p. 87Ö. N. $$. •*—• van jonggeboorene Kindertjes, Cab.
IV. p. 602. N. 3. Cab. V. p. 649. N. $$> Cab. VIII. p. 7Ó0.N.6Ó. — verfcheyde gedeeltens van Kinder
aangezichten, Cab. III. p. 57J. N. 23. Cab. IV. p. 601. N. 2. Cab. X. p. 848* N. 133- *
A aa a a a a 3- 3, Am*-
|
||||||||||
Aal, zilver fVeJlindifcb Aaltje, Cab.
Dier. p. 1269. N. 53. Aalbezien-vernielders, wat dieren , en waar-
om zoo genaamc. ibid. p. 12C3. N. 10. Aalftaarten, derzel ver geraamten zeerkon-
flig toebereydt, Cab. V. p. 650. N. 105. Cab. VUL p. 763. N. 84, Aamborfiigheyt by een waterzugt, uyt een
hoop Waterblaasjes beftaande , ontl. Aanm. 27. —— gebeurt meermalen, als wel tot nog
toe aangemerkt is, ontl, Aanm. 21. —— met een blaauw wezen der lippen,
en het gantfcheaangezicht verzelcgaan- de, Onti. Aanm. 19. —— van wegens een verflopping en uyt-
Jpanningder longblaasjes veroorzaakt, Ontl. Aanm. 19;—21. Aangezicht, beursjes, en wel veeleinde
huyt van het aangezicht, en derzel ver gebruyk van Boerhaven aangemerkt, Br. Boerh. p. 1165. 1170. -— konnen volgens het oordeel van
Ruyfch niet licht aangetoont worden, ibid. p. i2o8. —— blinkend gelaat daar van, word ver-
oorzaakt door een uytzweetende olie, die uyt den blaasagtigen rok vloeyt door uytlozende zweetgaten. Tient. I. p.. p.47. Br. Boerh. p. 1158« 1159- *205* |
||||||||||
B L A D-W Y Z E R DER
Jmgneykék, zie Beenderen. ' 'Achterban, Figuur der kieyne har/Tenen
iMM is de plicht van een Ontleder, op tweederley wyze befchreven,Br.XIL
Br. IX. p. 313. Br. XL p. 330. Tient. I. p. 35*; 353;
p. 949. Tient. II. p. 1013. Br. Boerh.p. -- gedeelte daar van uyt een Kalf, Cab
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
1198. i2or. 1204. 1209. 1210. 1212.
1219. Aantrekkingskragt der lichaams deelen, wat?
Tient. II. p. 1004. Aars is van natuur rimpelagtig, Cab. III.
p.575. N. if. Cab. VI. p. Ó73.N. 1. —— Tbegcjloten aars befchreven , Tient.
.11. p. 1039. 1040. *__ —— dikwils in Kinderen aange-
merkt, ibid. *—— gevallen van deze quaal aange-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. p. 874- N. 40.
—— onderfte gedeelte van het zelve over dwars gefneden, Cab. IX. p. 806. N. 73.
.■»_ geheel verhard,CabiII.p.58o.N.29. ------heeft geen Klieren, Br.Boerb.p.i 201.
------hoe deszelfs oppervlakte in ontel-
baare mindere verdeelingen onderdeelt
wort ? Br. XII, p. 353. Cab. IX. p. 798.
N.52.
—.— is uyt verfcheyde ronde dwarfche Plaatjes te zamen geftelt, Br. VIL p.
293.Br. XII. p 352.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
naait, idiu. ' * , •■ —, . . 1 n ,
— van een jong Kint, Cab.X.p.84i.------met haar aanhang het onderfte bo-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
N.96.
|
J vengewendt, Cab. lil. p. 580. N. 45.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Abr
|
- 1 ( w
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
IlLp. 1089. Taf. IL fig-9
—— Zap en Moesvaten van deze vrugt, van een ander gefteltenis, als die gevon- den worden in'een Perfik en in een Peer, |
„___met het begin van het ruggemerg,
Cab. 1. p. 504- N. 5.
—— natuurlyke geftalte, en koleur van hetzelve, 'Cab. III. p.586. N.45. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cab XI p 89^.N.soo.Cab.XU.p.9i8.------Netwyzevlegtmg da*r van, ibid.
N. <5o. Tient. III. p. 1089- Taf. II. fig- 9-------Slagaderen van het achterbreyn , op
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat wyze over deszelfs oppervlakte loo-
pen? ibid. •M. —— zyn ontelbaar, Cab. III. p. 58 r. N.29-P 58Ó.N.45-
«^,.-- Stukken des achterbreyns uyt ver- fcheyde voorwerpen, Rarit. p.218. Cab. III. p. 575. Ni 16. p. 592. N. 71. Cab V. p. 644. N. 65.66. Cab. VI. p. 711. N. 121. Cab. VUL p.759. N.59. Cab. IX. p. 798. N. 52. Cab.X. p. 827, N. 26. —.— Tweede HarJJen vlies van het achter- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
—» van waar voortkomen? Cab.
XI. p. 895- N. 200.
Abrus, Cab. Dier. p. 1263. N. ie. —— Zaad, en bladeren van de Abrus van Alpin, ibid.p. I2óö~. N. 27.
Acaruana, naam van een Ceyknfc.be Vifeh, ibid. p. 1209. N. 53.
Achmella, Kopjes en Zaaden van dit Ooft- indifch Gewas, ibid.p. 1263. N. 10.
Achterbreyn afgebeelt , Br. XII. p. 365. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
—■ Dunne har/Ten vlies, de kleytie harfle- breyn , her Spinneweb-vlies gdyken
nen bekledende, met deszelfs zikkel- de, Cab. III p. 581. N. 20 wvze uytfteekzels, en de af beeldzels------uytfieekzois der kieyne harjfenen moe- van dien, Br' VILp. 293.294. Taf.VIII. tenómhaargedaantemettmnderworrri- fie. 1 en 2. Br.XILp.3o3.Taf.XIIL Lelt. wyze uytfteekzels genaamt worden, als |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Cab.I. p.504. N.s.Cab.I V.P.603.N.Ó
__------ftukie van dit Vlies uyt een |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oprechte worm-wyze uytfteekzels,
Br. XII. p. 363. Taf. XIII. Lett.Z.Cab. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
jonggeboorenKint, Cab.V.p.633.N.24. V.p. 64* N. 65. z^ Uytfteekzels
|
Achter-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
f
|
|||||||||||||||
WERKEN VAN RV Y S C H.
Jchterbreyn , uytfteekzels op wat plaats Ader Hart-adn tnn a»»\* j «
/ö d00rr de zelfïlandigheyt van het hart
jerfpreyt, Br. X p 324, Taf. XI. % 4.
— Hol ader, Cab. IX. p. 782. N tf 7^,---- airïe,ding dMr Van b?e*t,
■Antw.aanl3idl. p. 455. 4^gt r*
~- __ deszelfsevenredenheyt,ibid.
P' 450. |
|||||||||||||||
—
■"—
|
|||||||||||||||
„;ö„ r PT 8*'"*^/A ucö^ejrs
nieuwe ipruyten hebben in de gylma-
king in de onderbuy k iiigevvandenVCab.
XI. p. 898.Taf.ni.Br.B0hl.t1.12q4 ------------ inmondingen des hol-aders
waar voor te houden ? Br. BohJ. p. 1235!
■ ----- of aan het bloedt een verblyf-
plaats verftrekt, zonder de lever aan te
doen ? ibid. p. 1234. —---------of het wederkerende bloedt de
ingewanden voedende, door eigen ade-
ren terugloopt, en door een nieuwen weg in de hol-ader wort voortgedreven wort in zeker geval aangemerkt, ibid' p. 1233. —, ----- ftronken van dezelve, zoo-op-
klimmende als nederdalende , Br X p. 324. Taf. XL fig. 3. Cab. Lp.500.* N.p.p. 5i7. Lett. D. Cab. IX. p.787. x\ * * 3 * —' 7----------hoe uyc de vliezige zak
met het regter hart-oortje eengemeene
holhgheyt uytmakende, en met ontej- baare flag-adertjes voorzien , als uyt een gront voortfpruy ten ? Br. X. p. 3 2\, 1 ar. AI, ng. 3. ftukken daar van, Cab. V p.
(1 ,-» < i-n TVT O *
|
|||||||||||||||
mergagtig, ibid. p. 352.
■——- — — Bafiagtige zelffiandigheyt, ge- deelte daar van met hare onderdeelin- gen vertoont, ibid. p. 3tf5.Taf.XV. fig, 5*. —---------------—, wort in ontelbare deelt- jes onderdeelt, ibid. p. 353. 365. Taf. XV. fig. 4. Cab. V. p. 639. N. 52. Cab. IX. p. 798. N. 52. •—— Mergagüge zelffiandigheyt, uytge- breydeTakken vanBoomen verbeelden- de, Br. XII. p. 352. Cab.IX. p. 798^.52. Achterbreynen van kleyne Kinderen, Cab. V. p. 638. N. 48. p. 649. N. 9$.
r-— uyt verfcheyde Menfchen, Cab. III. p. 581. N. 31. Cab. X. p. 824. N. 7. p. 825- N. 15- Aconitum met blaauwe Bloemen, een ver- giftig gewas, Cab Dier. p. 1274. N. 92. ^^ffj^'«^vanwatgebruyk?Br.XVI.p.43i. ——— wanneer flilftaat, hoe gevaarlyk ? ibid. Ontl. Verh. p. 1098.
■mmmmm zeer moeyelyk met een benaauwde Borfl:, zynde de Klapvliezen van het hart te zamen gegroeyt, en beenagtig geworden, en de borfl met een waterag- tig vogt bezet, Ontl. Aanm. 69. Ader, bloed-aderfiuk uyt de hals van een - |
|||||||||||||||
Menfch,
|
|||||||||||||||
634. N. 30. p. 652. N. 8.
-----------Takken van dezelve, Cab V Cab. VIII. p. 763. N. 91. '
; ----- zyn veel minder in getal
m een Pa"a"r~d IET E 7Z' f ™*J gete,C' als de takJes vaD de
uyt eenbaard, ibid. p. ïó*i. Poort-ader, Cab. V. p. 632. N. 17. Ader,
|
|||||||||||||||
—-«— Hals,
wendiget«—— mimimm
Klap-vlieze'—• «— ——
|
|||||||||||||||
Z E R DER
Jder, Longe-pyps ader, loopt en verfpreyt
zich niet door de gantfche Milt van een Ka!f,Cab.IV.p.62Ó.Lett.A.Cab.IX.
p. 789-N. 28. Cab. X. p. 840. N.91.
---------------Poreusheyt van dezelve heeft alleen plaats in een Kalf, maar niet in
de Menfch, Cab. X. p. 845. N. 119.
--------------- van een Kalf, zoo dra inde Milt komt, wort aanflonts doorgaans,
en in het vervolg geheel vernietigt, Cab.
IV. p. 626. Lett. A. Cab. IX. p. 789. N.
28. Cab. X. p. 840. N. 91.
---------— wonderbaarlyk wydtj Rarit.
|
||||||||||||||
B L A D-W Y
Ader Hol-ader, van waar deszelfs zyde-
lyke takken komen ? Br. Bohl. p. 1235. v____.— waarin verfchilt van de Poort-
ader? Cab.II. p. 53^- N.I. Cab. V. p. 632.N. 17. p. 634. N. 30. Br. Bohl. p. 1234.
..------------wortelen van deze ader heb- ben een verfcheydene loop, Br. Bohl. P- 1235-
■------ Kroon ader is niet de eenigfte weg,
waar langs al het bloedt, door de Kroon-
flag-aderen aan het hart toegebragt, en van daar wederkeerende, in de hol- |
||||||||||||||
— Navel ader dubbeld in een jonge Wal-
vifch, waar vereenigt wort ? Cab. IV. p. 608. N. 34.
|
||||||||||||||
ader te rug gevoert wort, Br. X. p. 324.
Taf. XI. fig. 4. Cab. IX. p. 80^. N. 63. Tient. I. p.952-
------' Lever-aders tak van een Schelvifch, |
||||||||||||||
xo vw. »~.. .._0 ,
een Menfche Vrugt, Br. V. p. 273.
-— Nier-ader linker, voortkomende te- gen de loop der natuur, Cab.I. p. 517, Lett. K.
— Ongepaarde ader afgebeelt, Br. VI.
p. 286. 287. Taf. VIL fig. 2. -------------hoe en op wat plaats voort- komt? Cab. VIL p. 727. N. 28. Cab. IX. p. 787-N. 23. -----Poort-ader, beenagtig gedeelte van
dezelve uyt een waterzugtige Vrouw,
OntL Aanm. 70. Rarit. p.i 80. Cab.VlII. P.759.N.58.
—-------------deszelfs bundelwyze, en zap- pige uyteynden zyn zeer dun en fyn,
Cab. IV. p. 604 N. u. Cab. VI. p. 702.
N.82.P.704. N.88.Cab.X.p.837-N.§o.
—.-----------gedeeltens van deze Ader, Cab. VI. p. 70 s. N. 82. p. 704. N. 88.
■------■------- heeft veel meer kleyne takjes als de hol ader, Cab. II. p. 536. N. 1.
-----------— hoe de darmen en het darm* fcheyl omringt? Br, Bohl. p, 1234.
---------------niets klierigs, of eenige by-
zondere geronne itoffe wort alhier ge-
v onden ? Cab* VI. p. 702. N. 82. p. 7°4«
N.88. MtTy |
||||||||||||||
Rarit. p. 219.
------ Longe ader, deszelfs vliezige zak, als
zynde de grondt of uytbreyding van —
deze ader, maakt met het linker hart- oortje een gemeene holligheyt uyt, Br. X.p. 323. Taf. XI. fig. 1. ---------------is met Slag-aderen bezaayt,
ibid.p. 323, -
—:-----------Takjes van deze ader zyn
veel meer in getal, als in de figuuren
- afgebeelt wort, Cab.IV. p.(510.N.41. - ---------------zendt in het linker hart-oortje vier Hammen uyt, en geen twee, zoo
als de Schryvers willen , Br. X. p. 323.
Taf. XL fig. 1. Cab. I. p. 494. N. 3.
■------ Longe-pyps ader , of 'er waarlyk is ? Br. VI. p. 281. Zie Slag-ader, Longe-
fyps-Jlagader.
■------ Milt-ader afgebeelt uyt een Menfch,
Br.IV.p. 265. Taf. IV. fig. 1 en4. Cab.
VIL p. 737-Taf-1. % i-
---------------deszelfs doorbooringen wor- den ïn de Milt van een Menfch te ver- geefs gezogt, Cab. IV. p. 62 ƒ. Lett. A. "--------------haar geftekenis hoedanig in
een Menfche Milt, hoe in een Kalfs
Mik? Br.lV.p, 2Ó3. |
||||||||||||||
WERKEN ■ V
Ader, Peort-ader, flukje van dezelve, afge-
beelt uyt een Kalf, Cab. II. p. 563. Taf. VI. fig. J. ■--------------■ Takken daar van uyt de Le-
ver van een Menfch, Rarit. p. 202. Cab. X. p. 837- N, 80. van een Kalfs-lever heeft
|
|||||||||||||||||||
A N RUYSCïï.
der Kalveren, met groote togtgaten,
als een zeef doorboort, om het bloet zoo veel te raffer te doen wederkeeren, waar door de fchieJyke flapheyc der roe- de ontftaat, dat van niemant voor Ruyfch aangemerkt is, ibid. Aderen dienen niet alleen om het bloedt
door de flag-aderen toegevo'ert, te rug te voeren, maar zyn daar en boven nog tot anderegebruyken gefchikt, Br. XV. p. 419. Tient. II. p. 1012. ■------■ Hart-aderen van Vieujfens en Tbebe*
Jius, nieuwlings ontdekt, Tient.I. p.952.
■-------•-------- van waar voortipruyten ?
Cab.IX. p. 787.N. 23.
■------- Melk-admn hebben een zeer fyn
beginzel, Tient. II. p. 1004.
■-----------------met Klap-vliezen voorzien,
zie Klapvliezen.
•------- -------- van de eer/Ie zoort in de
Menfch, door de klieren van het darm-
jfcheyl overgaande, vereenigen zig met de Melk-aderen van de tweede zoort, gebleeken wegens een proef door een opblafing genomen, Tient. II. p. 1004. ----------------- waar in die van de eer/te
zoort, van die van de tweede zoort
verfchillen, ibid. p. 1012. .----------------wje derzelver eerfte uyt-
vinders geweeft zyn? Br.VI.p.zgt,
|
|||||||||||||||||||
geen Klieren, maar zappige uyteynden,
Cab. III. p. 570. N. 3. -------------uyt een onvoldragen Vrugt,
Cab.V.p.647.N.83.
wort te onregt een Slag-ader
|
|||||||||||||||||||
genaamt, Br. Boerh. p. 12 20
------ Zaad ader, gedeelte uyt een Kraam-
vrouw, Rarit. p. 161. --------------■ grooter als na gewoonte uyt-
gerekt in een Vryfler, aan een Wa-
terzugt in de buyk geftorven, Ontl. Aanm. 19. Aderen, Arm-aderen van een Menfch, Ra-
rit. p. i$6. •------- Darm-fcheyh-aderen door het darm-
fcheyl verlpreyt, Cab. I. p. 512. N. 13.
■-----------------in de Paarden aangemerkt,
met opregte Klapvliezen voorzien te
wezen, Tient. II. p. 1005. -----------_----- ofmogelykdedrankenhet
fynfte van de gyl niet opflorpen ? ibid.
p. ioi2.Tient. III. p. 1073. der Mannelyke roede, loopende over
|
|||||||||||||||||||
de rug van dezelve, worden gemeenlyk
opgeblazen, wanneer het groote ze- nuwagtig fpongieufch lichaam opgebla- zen wort, Ontl. Aanm. 100. ----- --------, 0p wat WyZe deszelfs in- wendige aderen door Ruyfch ontdekt worden? ibid. ten opzigte van deszelfs
|
|||||||||||||||||||
<-------
|
..... „« wiag-rtucicii van de
Menfch befchreven, Br.IV. p. 260. enz. ---------------■ hoe verfchillen van die der
Kalveren? Klap v. c.3. p. 15. Ontl. Aanm.
100. Br. IV. p. 262. 2Ó3. ------ Navel-aderen twee in een Kalfslever
ontdekt, Klapv. c. 4. Aanm. 7.
----- Nier-aderen, Cab. X. p. 856. N. 17f,
Lett.MM.
|
||||||||||||||||||
inwendige zelfftandigheyt van niemant
ter degen onderzogt, om dat zeer be- zwaarlyk te voorfchyn gebragt wor- den, ibid. --------------- zyn gelyk de Milt-aderen |
|||||||||||||||||||
onderfcheyt tuïTchen der-
zelver uyteyndens en die der flag-ade- ren is groot, Cab. IX. p. 7po. $ „ Cab.X.p.838.N.8ö. * 7^ 53* Bbbbbbbb Aderen, |
|||||||||||||||||||
ZEE DER
Afgang door een harde verdikking van
den Endel-darm verhindert,Ontl, Aanm.
05.96. Tient.II. p. 1040.
Afzetting der Ledenen deszelfs manieren, zie Ledematen.
■-------- voorbeelt daar van by.gebragt in de voet, met de uy tkomft der afzetting,
Br. XIV. p. 403.404.
van de linkerhantmet een gedeel-
|
|||||||||||||||||||||||
B L A D-W Y
ji'dëren, Nier-aderen, uyt de Hol-ader
voortkomende, dat zeer ongewoon is,
Cab. V.P.Ó51.N.5.
„------,-------- Zyn groot in getal en by- zonder fyn, Cab. IX. p. 799. N. 53. Cab.
X.p. 839-N.g<i
Poort-aderen uyt Kalfslevers, Cab»
|
|||||||||||||||||||||||
II. p* 54.4. N. 17 Cab. III. p. 570. N. 3.
Cab. IV. p 604. N. 11. Hukken van Aderen die ópgebla-
|
|||||||||||||||||||||||
te van den arm, op wat wyze in het
werkgeftelt, en hoe genezen? ibid.p.
407—412.
.-------- wat in de afzetting van de handt of arm aan te merken ftaat? ibid. p.
412. 413.
Aloë Afrikaanfche, hoe de zapvaten lopen in de bladeren van dit gewas ? Cab. XII.
p. 9 ip. N. 72. Tient. III. p. 1061.
----- Amerikaanfche, bladeren van dezelve, hoedanig geftelt? Tient. III. p. io<Si.
Amaranthoïdes uyt Afrika oorfpronkelyk, met een witte en purpere bloem,Cab.
XII. p. 929.
Amaranthus gekamt met rode bloemen, Cab. Dier. p. 1260. N. 2.
--------■ met hangende ayrwyze bloemen, ibid; p» 1271. N. 67.
Amnios binnenfte vlies van de Nageboorte, Rarit. p. 199.
—- in de vrugt van een Menfch heeft geeh bloed-vaten , Br. IX. p. 313, Br.
XIIL p. 373. Tient. III. p. 1078.
■------ in twee deelen gefpouwen, dat zom- tyts ook wel van de natuur voortkomt,
Cab. IX. p. 786. N. 21.
------ of'er tuflchen dit vlies en het vlies Chorion nog een derde in de Menfch ge-
vonden wort? ibid. -— ontfangt zelfs het minfte takje van bloed-vaten niet van het vlies Ch&rion,
Br. IX. p. 313.
ftuk van dit Vlies, Cab. W.p.o"i2.
|
|||||||||||||||||||||||
zen zyn,Rarit. p. 199. Cab. VIk p. 736.
N. 69. van Hals - aderen uyt een
|
|||||||||||||||||||||||
Paard, Cab. V. p. 635. N. 35. Cab. IX,
p. 8o5.N.tf7. worden meeüen tyt ook te gelyk
|
|||||||||||||||||||||||
in het opvullen der Slag aderen vervult,
om dat de manier van opvullen zonder force gefchiet, Cab. VI. p. 700. N. 73. *------- Zaad-aderen'm de Kraamvrouwen
wyder als in andere Vrouwen, Rarit.
p. 161. met aderfpatten bezet, zie
|
|||||||||||||||||||||||
Ader/patten.
|
|||||||||||||||||||||||
van waar voortfpruyten ?
Cab. I. p. 517. Lett. M en N. Cab. V. p.
652. N. 5 en 8- Cab. X. p. 856. N. 175.
Lett. H H.
Aderlating by Tovery vergeleeken , Br. Hecq, p. 1140".
——— natuurlyke ftondevloedt door een aderlating op den arm gedaan, herftelt,
ibid.
|
|||||||||||||||||||||||
-------- of niet van een groote nootzake*
Jykheyt is omtrent de gebreken van de
nably vende Moerkoek ? ibid. —------waarom in barende Vrouwen in
het begin der Baring op den arm ge-
bruvkelyk? ibid. Aderfpatten der Zaad: aderen, wat gebrek?
Tient. II. p iotd "■"----- van het Bal zakje, in de jeugt ge-
komen , veranderen in den ouderdom i&een Waterzugt, ibid. p. 1018, |
|||||||||||||||||||||||
N. 52.
Ü 20» |
|||||||||||||||||||||||
uyt een Schaap, Cab. III. p- 577-
Amnios
|
|||||||||||||||||||||||
WERKEN VAN RUYSCH.
|
|||||||
Afclepiades Aïzoides, een Afrikaanfch gewas
van Tournefort, Cab. XII. p. 911. N. 4. AJpergies ftekelagtige uyt Afrika, Cab.
Dier.p. 12(54. N. *4- B.
B^oriffg al te grooten haafl: daar omtrent
door een Vroedvrouw in het werk ge- ftelt , hoe fchadelyk ? Tient. II. p. 1035. ------- Heupe of Zitbeenderen moeten in
een moeyeJyke arbeyt eenigzints van
malkander wyken, ibid. p. 1039, ------- Moerkoek en Scheede fchieten in
de baaring vee/tyts voor hetKint uyt,
Ontl. Aanm. 25. ------- moeyelykheyt deszelfs veroor-
zaakt door het Maagde-vlies, het welk in zyn geheel was, en zeer dik, als ook wegens de tegenïtant van een ander te- gennatuurlyk dik vlies, de fcheede die- per toefluytende, Ontl. Aanm. 22. ------- natuurlyke arbeyt in de Baaring
hangt ook af van de beweeging der
fpierdraden des Baarmoeders, Tient. II. p. 1029.1030. ------- of door een Ader lating gelukkiger
voortgang krygt ? Br. Hecq. p. 1146.
------- ongehoorde baaring, door de mond
voorgevallen met de omftandigheden
der gefchïedenis, met egte bewyfen beveftigt, Cab. IX.p. 793. enz, N.48. p. 812. Taf. II. fig. 2 en 3. ----------------vrage daar omtrent voor-
geftelten voorgehouden, ibid. p. 79f.
N. 48. ------ Staart-been in een moeyeJyke ver-
loffinge zeer verre na buyten wykende,
veroorzaakt groote pyn , die in deze deelen overblyft, waar over de Vrou- wen zoo veelejaren klagen, Tient. II, p. 1039. —— van byzondere vreemde ftofFen,
met een verhaal van dit voorval, Cab. - If.p.539.N.<5-^jr. Bbbbbbbb 2 Baa* |
|||||||
Amnios van een Schaap, met een menigte
van bloed-vaten voorzien, ibid. Cab. IV. p. tfii.N. 49. ------ zit lichtjes vaft aan het buytenfte
vlies Chorion, Br. IX. p. 313.
------ zoo dunalseenSpinneweb,Cab.X,
p. 85'- N. 150. p. 859- Taf. I-fig- 3-
Apotheken, haar blinde en onbezonne ligt- vaardigheyt, Ontl. Aanm. 49.
Argus veeloogig capelletje, een alder- kleinfle blaauwe Argus genaamt, Cab. Dier.p. 1262.N. 6. Arm afgezet, en op wat wyze? Br. XIV. p. 407.408. wonde daar van hoe gene- zen? ibid.p. 408—412. ----- deszelfs Slag-ader-breuk, zie Breuk,
—— gedeeltens van een afgezetten arm,
met de handt afgebeelt, Br. XIV. p. 416.
417. Taf. X Vil. fig. 1. Taf. XVIII. fig. 1.
Armen, Menfche armen, Rarit. p.205.200". —:— van Kinderen, Cab. I. p. 497. N. 3. Cab. II. p. 538. N. f. Cab. III. p. 575,
N. 14. Cab. IV. p. 605. N. 12. Cab. V.
p. 630. N. 3.4.6.7. p. 632. N. 16. Cab.
VI. p. 683. N. 2(5.27. p. 684. N. 29. p.
6*86. N. 35. 36. Cab. VIL p. 726. N. 18.
si.p. 734.N.58. Cab. VIII.p.749. N.
22. p. 762. N. 74. Cab.IX. P.782.N. 8-
p.791. N. 33. Cab. X. p. 835« N. 7i.p.
850. N. 148. p. 853- N. 161. Cab. XI. p.
880. N.po.p. 895- N. 196. Cab. XII.p.
914. N. 25. p. 9 25. N. 120. Cab. Dier. p.
1273. N. 90.
------- van onvoldragene Vrugtjes, Cab.
IX. p. 796. N. 50. Cab. XI. p. 87 f. N.50.
P« 879. N. 79> Cab. XII. p. 913. N. 14. p. 918.N. 62. p. 919. N. 73. p* 920. N. 77. III. p. 570. N. 1. Cab. V. p, 029« N. 2.
• Cab. VI. p. 679. N. 20. p. Ö82. N. 23. p.
708. N. 110 Cab. IX. p. 783. N. 9. Lett.
A.p.797, N.51.
Attmdilletje, zie ScMUvarkentje. Arm/pieren 9 zie Spieren» |
|||||||
Z E R DER
vonden, Rarit. p. 164. Cab. XI. p. 801.
N. 169. Bal-zakje, bereyding daar van is zeer moe-
yelyk, Br. II. p. 241. ,----------door de Konft van zyn langwer-
pige ftreep , en natuurlyke rimpels be- rooft, ibid. p. 237. - 1
na de opdrooging vertoont? Br. I. p. 2 35. Taf. I. fig. 3. „----------hoedanig geftelt is ? befchreven,
ibid.p. 229. 230.233.
——— hoe deszelfs aderfpatten met de
tyt veranderen ? Tient. II. p. 1018- --------is niet geheel van vet ontbloot,
dewyl het in deszelfs opperffce gedeelte
gezien wort, Br. I. p. 229. 233. Cab.III. p. 598. Taf. III. fig. 1. konitig toebereyt,Br.II.p.237.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
B L A D-W Y
Baaring van een flekgelykent diertje uyt
de mont van een Meysje, Tienc. I. p. 954. enz*
«—■------ vinger in een zwaare Baaring in
den aars vanharende Vrouwen door de
Vroedvrouw opgeftooken , wat onge- makken veroorzaakt ?Tient. II. p. 1035. waarom in de Baaring verkeerde- |
|||||||||||||||||||||||||||||
Jyk drank aan de Vrouwen wort ge
•weygert? ibid.p. 1034.1035. .—-waar van afhangt het gehele werk van het zwanger gaan, en de baaring? Br.Hecq. p. H45- , ,
wanneer de inwendige mond der
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Jyfmoeder in de baaring uytfchiet, wat
in zulken geval te doen ftaat ? Ontl. Aanm. 25.
wonderlyke baaring, waar in een on
|
|||||||||||||||||||||||||||||
gewoone fluyting deswegen egterdoor
de Konft ontfloten, Ontl. Aanm. 22. - wort gemakkelyker, en is voor- |
|||||||||||||||||||||||||||||
—- — na deszelfs opblaazing, en droog
making boven aan geopent, Br. I. p. 235. Taf. I. fig. 1. of uyt deszelfs Kliertjes hayren
|
|||||||||||||||||||||||||||||
deehg van wegens de afftandt tuflchen
de opperhoofds en voorhoofdsbeende- - ren in eenjpnggebooren Kint,Cab.llI. p. 596. N. 2. Cab. VIII. p. 742. N. 2. ----- zwaare baaring ontftaat veeltyts
van wegens gezwellen van het agter-
hoofd der Kinderen afhangende, Ontl. Aanm. 52..
------------------veroorzaakt gemeenlyk een verftopping der Trompetten van
FallopiuSyaJs ook onvrugtbaarheyt,Ontl.
Aanm. 83.
Baarmoeder, zie Lyfmoeder.
Baars van Amboina gemeene, zie Zee-
baarsje.
•—------------vliegende, wat Vifeh be- fchreven en afgebeelt, Cab. Dier. p. 1260. N. 3. p. 1277. Taf. II. fig. 3. JBogrr, zqort van een Vifch ,zie Fïsjes, Bal uyt een Kalfsmaag, Cab. XI. p. 874. Hallen uyt witte en groote Koe-hayren be-
ftaaaaej in de Maag van een Koe ge- |
|||||||||||||||||||||||||||||
voortkomen? ibid.p. 233.
omgekeert uyt een Jonge, Cab.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
XI. p. 878. N. 70.
— opgeblafen en opgefneden,Cab.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
V.P.649.N. ioo.
op wat wyze te vertoonen ? Br.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Lp. 234.
van waar deszelfs Slag- aderen
|
|||||||||||||||||||||||||||||
oorlpronkelyk ? zie Slag-aderen.
voornaamfte maakzel van het
|
|||||||||||||||||||||||||||||
zelve, welk? Br. XIII. p. 389.
-----— Vuur van het zakje op wat wyze
genezen ? Ontl. Aanm. 75.
wat door deszelfs vlies Dartes
|
|||||||||||||||||||||||||||||
verftaan wort ? zie Vlies.
wort door een middelfchot in
|
|||||||||||||||||||||||||||||
twee deelen verdeelt, Br. I. p. 229.230.
234. 235. Taf.. I. fig. 1. zie Tuflchen- fcheidzel. m^mm _ zyn langwerpige ftreep of naad, ibid. p.22Q.Br.U.p. 237.Br. XIII. P-392;
Bal*
|
|||||||||||||||||||||||||||||
/3
|
|||||||
WERKEN V
Bal-zakje, zyn dwaalagtige fleiling om-
trent dezelve wederlegt, Br. XIII. p-3p2. Bal zakjes, hoe geftelt in gelubde? Br. I. P 233-
Balzem in het binnenfte van de gehoorweg, van waar volgens Boerhaven voortkomt? Br. Boerh. p. 1158. *------- zoo de inwendige als uytwendige
lichaams deelen verzagtende , overal
daar een geftadige wry ving plaats heeft, ibid. p. 1170. Balzemen van dode lichamen , loftuyting aangaande deze Konft, Br. V.p. 267.268, men , Cab.IV. p. 61 i.N. 49.P.623.N.96. Barüjch zyn Werktuyg, zie Werktuyg. Bafiaart-vleefch, en bederving van het ver- hemelte, door het Mes en gloeyende Brandyzers gelukkig weggenomen, Ontl. Aanm. 48. Bafiaart vleefchklomp, door Konft: uyt bloed toebereydt, Cab. I. p. 497. N.3. Cab. VII. p. 729. N. 39. Cab. XL p. 883- N. 108- p. 897- Lett F. Bajlaart-uytfleekzels, zie Beenderen. Baflaart-zuygers uyt de nageblevene Moer- koeken in de Baarmoeder na de Ver- loffing, Ontl. Aanm. 28. zie Zuygers. Bederving der ribben door een Slag-ader-breuk dergroote Slag-ader, OntL Aanm. 37- 38- ,
——» van de onderfte Kaak weggeno- ■ men en genezen, Cab. IX. p. 791. N. 29.
Baftaart-vleefch door brandyzers enz.
genezen, Ontl. Aanm. 48.
Been, Achterhoofds-been beftaat in jonge Kin- deren uyt vier beendertjes, Cab. V. p. 651. N.i.
•—— beenig uytftek voorzien, Rarit. p. 159.
—— —«^_ uyt vier deelen tezamen - gevoegt, ibid. p. 150.
|
A N RUY'SCa
. Been, Achterhoof ds been wort alleen in jon-
ge Kinderen van het juk-been gefchey- den, ibid. p. ijp. — Beytelivyze been , valfchelyk het vierde genaamt, ibid. p. 174.
—— Borfi-been, zie Borjtbeen. —— Darm-been aan weerzyden, uyt drie , deelen beftaande in jonge Kinderen, Rarit. p. 150. ___ _.------doorn van het zelve is in
alle jonggeborene kraakbeenig, ibid. '
—— Dye-been, Aanwqfien daar van, en wel de bovenjie in jonge Kinderen ge- heel kraakbeenig zynde , beftaat uyt verfcheyde beenige deeltjes, die met- ter tyt tot een lichaam worden, Cab. X, p. 858. N. j 82. p> 8Ó0. Taf. III. fig. 4. _ _ _ onderfte aanwas van dit been afgebeelt, Cab. VIL p. 739. Taf.. III. fig. 1. -------------bovenfte deelen van het zel-
ve uyt een hinkende oude Vrouw, Cab. IX. p. 793. N. 44. p, 806, N. 74. _ .------ buytenfte, hardfte, en vaftfte
zelfftandigheyt van dit been, gemeen-
lyk Tvoor genaamt, is nergens dikker» als in het midden , Tient. III. p. 108 8- Taf. II. fig. i.Lett. I. _. _ door een beenige vereentging .
met het fcheenbeen en kniefchyf aan elkander gegroeyt, Rarit. p. 216. __ _— gedeelte van dit been aangedaan
met een bederving, ibid. p. igo. „__ __ ----- door fcherpe humeuren
uyrgegeten, en van de natuur uyrge-
dreven, Cab. III. p. 56(5. — _ — . ten deele vleezig, ten
deele pezig, met het af beeldzel, Tient, II. p. 1044. Taf. I. fig. 1. — „— ,----- uyt een jong Kint afge-
beelt, Cab. X. p. 858* N. 1Ö2. p. 8<5o. Taf. III. fig. 4. — — Hals van dit been breekt zeer ligt,
en waarom ? Cab. VIII. p. 770, N. &3- Bbbbbbbb3 &en>
|
||||||
Z E R D E R
Been, Dye been, uyt een Kint van omtrent
agt jaren afgebeelt, en vertoont met een daar in zittende Diertje, hetwelk een Schallebyter verbeelt, Tient. III. p. 1087. Taf. II. fig. 1. _____- uyt een Menfch, in welkers
holligheyt veele kleyne Wormtjes, en
derzelver overblyfzelen gevonden wor- den , met de afbeelding daar van, ibid. p. ie86.Taf. I. fig-1. zeer uytgezet van wegens de
|
||||||||||||||||||||||||||||||
B L A D-W Y
Been, Dw*bem9 dikwils in oude mank
gaande Vrouwen gebrooken bevonden, ibid. Cab.IX. p. 793. N. 44. i
in plaats van de hals zittende, waar uy t voortkomen ? Cab. IX. p. 806. N. 74. p.. 8 n. Taf. I. fig. 1. *—. „_, _ hoe en op wat plaats we-
der vaftgegroeyt ? ibid. p. 793. N. 44. p. 806. N. 74. breekende, en t'eenemaal te niet ge- worden, Cab. VIII. p. 770. N. 103. Cab. IX. p. 793. N. 44. p. 806. N. 74. VIII. p. 770. N. 103. m hoe geftek in een krom been?
Tient. II. p. 1044. Taf. 1. fig. 2.
— Hooft, ofbovenfte gedeelte van
|
||||||||||||||||||||||||||||||
humeuren, Rarit.p.217.
—. Elleboogs-been, ibid. p. 213.
door uytteering gantfch ont-
1 - 11 1 ii«
|
||||||||||||||||||||||||||||||
aard en mismaakt, in welkers hollig-
heyt een ronde en lange beene pyp wort gezien , Cab. X. p. 856. N. 176. af- beeldzel daar van, ibid. p. 859- Taf. II. fig. 1.
Heup-been, deszelfs pan, zie Heup, .____ Heylig been door een beenige veree- niging met de naamlooze beenderen
vereenigt, Rarit. p. 215.
, gezwel in deszelfs onderfte gedeelte gevonden, Ontl. Aanm. 35.
onderfte deel van dit been |
||||||||||||||||||||||||||||||
het Dyebeen afgebeelt, Cab. V. p. 654
Taf. II. fig- 1 en 2. Cab. VIII. p.773- Taf. III.fig-1- Cab.IX. p. 8n. Tar.I. is van binnen in alle Menfchen
|
||||||||||||||||||||||||||||||
niet even hol, Tient. III. p. 108 2.
— kraakbeenige geftake van dit
|
||||||||||||||||||||||||||||||
gaapt akyt aan het agterfte gedeelte, en
is met vet bezet, ibid. — Slag- aderen van het zelve, hoe
|
||||||||||||||||||||||||||||||
been, zie Kraak-beenderen.
_____- krom uyt een fesjarig Kint,
Rarit. p. 160.
______— Mergbekkedende vlies van net
zelve, zie Vlies. ' .
om wat reden deszelfs beyde
|
||||||||||||||||||||||||||||||
wederzyts loopen? Cab. V. p. 652. N.7.
___-— ftuk daarvan uyt een Kint af- gebeelt , ibid. p. 645. N. 69. p. 655. Taf. III. fig. 1.
Wervel-beenderen van dit been
|
||||||||||||||||||||||||||||||
— onlydelyke pyn in dit been,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
verfchillen zeer veel van de wervel-
beenderen van de rugge-graat,ibid. — Hoofd-been, in wat tyt vliesagtig is? Cab.III. p. 567. ontbloot, en van de lucht
|
||||||||||||||||||||||||||||||
voomamentlyk in Venerifche qualen,
waaruyt ontftaat? Cab.X.p.858- N.182. m______ {lukken daar van, wonderbaar-
kk dik geworden, Cab. XI. p. 898-Lett.
H. Cab. XII. P.926.N. 13i* van een Endvogel, na een
|
||||||||||||||||||||||||||||||
zwartagtig geworden , echter zonder
zigtbaare fcheydinge van fchilfers her-
ftelt, Ontl. Aanm. 5.
— koot en hieJbeen, Cab. XI. p. gpö.
N.208.
peen,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
breuk weder te zamengegroeyt, Rarit.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
<ƒ
|
||||||||||
WERKEN V
Been, Kraakbeen, zie Kraakbeen.
-----Naamloos been, afgebeelt voor een
groot gedeelte, Tient. II. p. 104c. Taf.
Iil.fig.i.
■--------------Pan van dit been uyt een onvoldragen Vrugt, Cab. V. p. 654.
N. 25.
------ —— van de linker zyde lager ge-
plaatflals dat van de regter zyde, waar
uyt voortkomt? Rarit. p. 154, ""—'------- van een Schaap, ibid.p. 172.
-----;------— Zenww • kraakbeenige band uyt
dit been voortkomende met flag-aderen
voorzien, en van wat gebruyk dezelve is? Cab.V, p. 634. N. 25. ------ Opperhoofds-been van een Reus, won-
derbaarlykgroot, Rarit. p. 193. j94.
----- Ploegyzer been, hoedanigen been?
Br. VIII. p. 302. Cab. VI. p. 694. N. tf4.
-----"-------met het middelfchot der
neusgaten vereenigt, Rarit. p, i5S. Br.
VIII p. 302. -----Priemswyze*bcen groey t met het fteen-
been zomtyts vaft in zeer oude licha-
men tegen de natuuriyke gewoonte, aJs door een t'zamengroeying, Tient. III. p. 1081. moet voor geen uytfteekzel -
|
||||||||||
A N RUYSC IL
Been, Scheen-been altemets met' twee Ta-
fels, en tuflchen dezelve met Diploë voorzien, Cab. VIII. p. 746. N. 8. —----------— bovenfte Huk van dit been
aan twee geipouwen uyt een begraven
Menfch, Cab.IX.p. 780.N. 2. ---------------door een verouderde caries
bedorven, Rarit, p. 210.
—----------_ gefneden uyt de nek van een
Schaap, als tegen de natuur aldaar ge-
groeyt, ibid. p. 21 ö. ---------------hoe deszelfs merg in het graf
wort? Cab.IX. p. 780. JST. 2.
.--------------hoe geftelt in een krom been? Tient. II. p. 1044. Taf. I. Hg. 2.
---------------is niet ten eenemaal van twee Tafels ontbloot, Cab. VIII.p. 745. N.g.
---------------krom met een harde knobbel in het voorfte deel, Rarit. p. 217.
—----------met een hard-beenige uyt- fètting en fpongieus-beenige uytfpat-
ting befet, Cab. X. p. 857- N. 177.178.
af beeldzels daar van, ibid. p. 859. Taf.
II. fig. 4.5. é. 9. 10.
--------------. met het dye-been door een beenige zamengroeying aan een gewas-
fent Rarit. p. 213. 216.
-----------— mismaakt, van buyten uyt- gegeten , en inwendig met een hard
been vervult, Cab. X. p. 855- 856. N.
174. p. 859- Taf. II. fig. 2 en 3.
— —------ f kg-aderen door een gedeel- te van deszelfs been-vlies lopende, Br. V. p. 270. 274. Taf. V.fig. 1.
verfcheyde gedeeltens van
'opkooi- n„L ir,..
|
||||||||||
van het fteenbeen gehouden worden,
ibid. --------------waarom byna nooyt gevon-
den kan worden in Doodshoofden, uyt de graffleden gehaalt ? ibid. ■-------------wort in dejeugt aan het flaap-
been vaftgehegt, niet door een kraak-
beenige vereeniging, maar door een ondiepe JofTe geleding, ibid. — ■------- zomtyts door banden te za-
men gevoegt zynde met het tonge-
beentje , groeyt daar mede zoodanig vaft: dat het een been wort, ibid. -— Schaambeen byzonder uytpuylende in Vrouwen die in een moeyelyke ar- beyt Kinderen baren, Tient. II. $. 1039. |
||||||||||
$Crn? ïfêebeelt> Cab. VIII. p. 773.
I af. III. fig. 2 en 4. Cab. X. p. 857. N 177.178. p. 859- 860. Taf. II. fig. 2_ö~.*
en 9.10. ° -~--------,uyt een hoer op verfcheyde
plaatzen doorvreeten, Rarit. p. 212.
~".-------- weggegeten door de beder-
ving., uyt welkers holte een lang, hol, en rond Itafc beens is uytgeworpe/i in de
|
||||||||||
B L A D-W Y
de gedaante van een ronde Pyp, ibid.
p. aio. Cab. VIII. p. 745, N. 8- p. 773- Taf.IH. fig-2. 3-4- Been, Scheen been, wiens beyde oppervlak-
tens, zoo binnenlte als buytenfte uyt- gegetenzyn, Cab. X. p. 857- N. 177. .---------------- zelfftandigheyt van het zel-
ve, hoedanig? Cab. IX. p.780. N. 2. ------- Schouderbeen afgebeelt uyt een Kint,
met de overblyfzels van vervelde
Wormtjes in deszelfs holte gevonden, Tient. III. p. 1086. Taf. I. fig. 2. -------------— gedeelte daar van uyt een
Jongetje vertoont, Cab. X. p. 8C0. Taf.
III. fig. 2. ----------------■ opgevreten van fcherpe vog-
ten, Rarit. p. 195.
,----------—_ van omtrent een fesjarig
Kint, ibid. p. 160.
----------------- waar in een fpongieus-bee-
nige fubftantie , gelyk het Diploë van
de harJÖTenpan wort gevonden, Cab. X. p.8S<5. 857-N. 176. •------ Staartbeen komt in de Mannen meer
na het fchaambeen toe, Rarit. p. 152.
------.-----— wykt in de Vrouwen door
een zware arbeyt zeer verre na buyten,
Tient. II. p. 1039. zie Baaring. ■------ ftuk beens met het beenvlies be-
kleedt, en afgebeelt uyt een Jonge, Tient. III. p. 1088. Taf. II. fig. 8. ■------- Tonge-been uyt een Menfch, Rarit.
p. 197.
—:— Voorhoof:dsbeen, holte in deszelfs on-
derfle gedeelte zeer kleyn, ibid. p. 158. „-------------- met een fyn vliesje bekleet,
« zie Vlies.
,----------------. ftuk daar van en van de neus, Cab. IX. p. 805. N. 68.
---------------- van een onvoldragen Kint,
het welk zonder verrotting langer als
«en jaar in de Baarmoeder hadde geze- ten, nog zeer blank zig vertoonende, Cab- XI.p.8p6.N. 210. |
|||||||
Z £ R DER
Been, Voorhoofds-been, waar deszelfs lange
fleuven haar oorfprong nemen? Rarit. P-157.
------- uyt de vleugel van een Hen voor-
heen gebrooken , en van de natuur we- der aan een gegroevt, Cab. VIII. p. 755. N. 4.9. ■------ fVanfchapen been in een papgezwel
van de Maag gevonden , Cab. XI. p.
890. N. 160. -------Wiggebeen , wiens holte bekleedt
wort met een dun vlies, metflag-ade-
ren voorzien, Br. IX. p. 315. Beenagtigbeyt van zommige lichaams dee«
len, waar door wort veroorzaakt ? OntL Aanm. 70. Beenderen, Aangroeyzels daarvan in jonge
Kinderen, hoe geftelt?Rarit. p. 151 .Cab. X. p. 858. N. 182. p. 860. Taf. III. fig. 2. „------- -------- waare aangroeyzels, welke
die zyn? Rarit. p. iji.
-----------------zoo bovenfte als onderfte,
worden voornamentlyk door het been-
vlies , en niet door middel van een kraakbeen aan het lichaam der beende- ren vaftgemaakt, Tient. III. p. 1080. --------- Achterhoof'ds beenderen, twee boven
elkander flaande, Rarit. p. 213.
■
pokken bedorven , en wonderlyk om- gekrornt, ibid. p. 212. —------ Bajiaart - uytfteekzels der beende-
ren , op wat wyze voortkomen ? Tient. III. p. 1081.1082. fteekzels gehouden moeten worden? Rarit. p. 151. Tient. III. p. 1081.108 2. •-------- Bekkemels - beenderen groeyen in
Menfche-vrugtjes ftraalswyze uyt gelyk
water dat bevrieft, Cab. I. p. 493. ,-------- ..
doorvreten, Rarit. p. 212.
_—. -—«. van verfcheyde Doods-
hoofden , ibid. p. 157—iöo. Been'
|
|||||||
s
|
|||||||
/r
|
||||||||||||||||||||||||
WERKEN VAM RUYSCH.
Beenderen, Bekkeneels - beenderen uyt een Beenderen in een ecfmolteo Ênalsm«
|
||||||||||||||||||||||||
kint, ibid. p. 149.
|
een eerflgebooren ander weezen verander't Cah V »
|
|||||||||||||||||||||||
640. N. 53.
-------- in vogtigheyt bewaart zynde, wor-
den beter aangetoont, als gedroogt, Cab. II, p. 554. N. 11. Cab. I V.p. 60/. N. 25. ■-------- in wat beenderen geen gemeen
mergbekleedende vlies gevonden wort?
Tient. III. p. 1082. -------- juk-beenderen , haar uytfteekzel,
zie Uytfteekzel.
-------- Kaak-beenderen , vyf van dezelve vertoont, Rarit. p. 216.
-------- konnen door middel van een zuurc
vogt zoo week en zagt gemaakt wor-
den, dat als gebogen konnen worden, Cab. IV. p. 689. N. 38. Cab. VI. p. 678. N. 13. Tient. II. p. 10 r o. ------- Licbaamen van beenderen won-
derlyk vernietigt, Ontl. Aanm. 67.
------- Menfche beenderen, een begraaf-
plaats verbeeldende, Rarit. p. 156.160. ------- Naamloofe beenderen , haar beenige
vereeniging met het heyligbeen , ibid.
p. 2.15. —------------in drieën gefcheyden, ibid.
P-W
|
||||||||||||||||||||||||
worden in een jong-
gebooren kint niet door naden, maar door toedoen van vliezen te zamenge- voegt, Cab. II. p. 552. * N. 1. _„ ------------ zyn in een levendig
kint niet door onderling aanraken, maar
door een zekere afftant te zamengeftelt, ibid. Cab. III. p. 596. N. 1. 2. enz. befchreven, Tient» III. p. 1079-
|
||||||||||||||||||||||||
1083.
-------- door een tegennatuurlyke t'za- mengroeying vereenigt, Klapv. c. 4.
Aanm. 8-
—-----dradig beenig zamenftel inwendig in de beenderen als een wonderlylc
weefzel aangemerkt, Tient. III. p. 1082,
------- Dye-beenderen na een breuk onge-
fchikt herflelt, Rarit. p. 172.
■-------- Elïeboogs • beenderen van omtrent
een fesjarig kint, ibid. p. 160.
-------- groote be'enderen gebrooken zyn-
de, groeyen altemets nooyt weder aan
malkander, en wat in zoodanigen ge- val te doen ftaat? Ontl. Aanm. 4. Tient. II. p. 999. -------- haar inwendige holligheden wor- •
den niet overal met een mergbekleden-
de vlies omringt, gelyk de Ontleders ftellen, maar zyn dikwils vervult, of - met een fpongieus beenagtige zelfftan- digheyt, of met een draadige beenige ftoffe, Tient. III. p. 1082. ------■ haar kraakbeenige eygenfchap
verloren hebbende , gaan dezelve 'm
een beenagtige over, ibid. p. 1080. ------haar verfcheyde ongemakken, Ra-
rit. p. 219. hoe uyt de weeke beenderen der
|
||||||||||||||||||||||||
na de breuk, van de natuur we-
der aan een gegroeyt, ibid. p. 17& Cab. VIII. p. 755. N. 49. p. 765. N. 98. ------ of uyt tafels beftaan ? Cab. X, p.
857. N. 1 j6.
----- ontfangen van het merg geen
voedzel maar vaftigheyt, Cab. IX. p.
781. N. 2. ------ op hoedanigen wyze de kromheyt
van de beenen kan genezen worden?
Tient. II. p. 1010. — Opperhoofd?' beenderen, afftant tus-
fchendezelve, en de Voorhoofds been- deren in jong-geboorene kinderen is grooter , als wel van de Schryvers in |
||||||||||||||||||||||||
kinderen, wanneer gedwongen wor
4en te ftaan en te gaan, zeer veele |
||||||||||||||||||||||||
qualenvoortkomen ? Tient. II. p. ïoio. haare «*3«%itf^^|^^J^
|
||||||||||||||||||||||||
Ceccccec
|
||||||||||||||||||||||||
ke
|
||||||||||||||||||||||||
Z E R DEK
Beenderen van de mor-voet als in een ge.
fmoken , en in een ander wezen veran- dert, Cab. V. p. Ó40. N. 53. p. 650". Taf. III. fig. 4- _------„ .._— gedeelte van de voor-voet-
beentjes uyt een Vrouw, ibid, p. Ö40. N.53-
•---------------na een bederving zoo ge- ftelt , dat niet minder als vcorvoet-
beenderen haar opdoen , Cab. VUL p.
7Ó1.N. 68-
•---------------ontaart en afgebeelt, Cab. V. p. 656. Taf. III. fig. 4.
■-------- van de lucht zwart geworden, Ontl. Aanm. 5. en 81.
--------van een bedaagd Man, Rarit. p. 151. 152.
■--------van een eerftgebooren kint, ïbïd. P- 173- 174-
-------- van een kint van agt jaar, ibid. p.
203.
.------- _-------- van agt maanden, ibid.
p.ifi.
----------------- van anderhalfjaar, ibid.
p. 203. 204.
—---------------. van drie jaar,ibid.p. 150.
-------------------- van een jaar, ibid. p.
204. 205.
-----------------.— van twee maanden, ibid. p. 186.
-------------------- van vier jaar, ibid. p. 154-1 ƒ5.
.-------------------, van vier en een halve
maand, ibid. p. 162.
--------,»--------- van vyf jaar , ibid. p. 155. 156.
p. f85-
' •----------• van zes en een halve
maand, ibid. p. 1*90.
■
p. 150.151.
■ ----------■ van zeven maanden ,
ibi d. p. 152. f
/ Been-
|
|||||
B L A D-W Y
ke afftandt in het baaren zeer voordee-
lig is, Cab. VIII, p. 742. R 2. Beenderen, Opperhoofds beenderen, dikwils
doorboord bevonden in eerftgeboorene . kinderen, Rarit p. 214.
»
maar digt by een ftaande te gapen ter
breedte van een fchry fpen, Cab. III. p. 596.N. 1—5. •--------------— zyn ineen Menfche vrugt-
je niet kraakbeenig, maar vliesagtig,
ibid. p. 567. '*------- Schaam-beenderen zyn in de Man-
nen zoo wyd niet van elkander gefchey- den als in de Vrouwen, Rarit. p.152. 156.
■
voorzien, zie Bloed-vaten.
■ nezen en vaflgegroeyt, Rarit. p. 217.
p.209.
835.N.72.P. 8.44.N. U5.p.845-N.i2i.
> ■■
ve , zie Uytfpattingen. dat zeer ongemeen is, Cab» II. p. 554. *
Cab. III. p. 5p6. N. 5. Cab. IX. p. 781. N. 2. Tient. III. p 1082. -------- Slaap-beenderen, derzelver Tepel-
wyze uytfteekzels, zie Uytfteekzels.
.-------- fpongieuze beenagtigheyt in der-
' zelver holligheden is in verfcheyde
Menfchen zeer veel van malkander ver- fchillende, Tient. III. p. 1082. —------ van beyde voeten van een ver-
' maarde hoer zeer ligt, en op het water
dryvende als een pluymbevonden,Ra- rit. p. 212. Cab. VII. p. 725. N. 14. -------- van de voorhand gebrooken , en
driejaar na de breuk nog niet te zamen
gegroeyt in een gauwdief, Ontl. Aanm. 4. Rarit. p. 213. |
|||||
W E R K E N V
Beenderen van een Lamsvoetje ontleedt,
ibid.p. 183.
■---------- van een Meysje, ibid. p. ifö.
•*-----:----- van een veelvingerig geraamte,
ibid. p. 225. 226.
---------- van kinderen van zes maanden, ibid. p. 178.179. i8ö~.
---------- van Menfche fchepzeltjes, ibid. p. 164—166. Cab. VIII. p. 771. Taf. I.
-------- van misgeboorten van verfcheyde
maanden dragts,Rarit. p. 153.15-4.160.
---------- van oude Menfchen , waarom
zeer veele vaten vernietigen ? Tient.
II. p. 997. mengeftelt, Rarit p. 173.
«■--------- van verfcheyde zoort uyt kinde-
ren , in v/at tyt kraakbeenig of beenag- tigzyn? ibid. p. 149. enz. ... van waar haar vafligheyt ver-
krygen? Cab. IX. p. 78 r. N. 2.
_ uytgefchudde velletjes of dopjes
van vervelde Wormtjes, of jonge Vlieg-
jes in het binnenfte der beenderen ge- vonden, Tient. III. p. 1059.1070.1079. 1082.
.---------- waar door derzelver aaneen-
groeying"dikwils belet wort, fchoon na
de breuk wel behandelt zyn ? Tient. II. p. 999«
moeyelyke baaring in eerftgeboore kin-
deren gebrooken worden ? Tient. III. p. 1080.
______waar in haar maakzel in de
Menfch verfchilt van dat der heeften?
ibid. p. 1082. --------- waarom veel bezwaarlyker bree-
ken in het midden, als eenigzints hoo-
ger of lager? ibid. p. 1081. —------ waarvandaan het komt, dat een •
maal gebrooken, en onvolmaakt gene-
zen zynde, zeer licht wederom komen te breeken? Cab. VIII. p. 755. N. 49. |
|||||
IN RÜYSCH.
Beenderen, waar uyt derzelver inwendige
pynen veroorzaakt worden, en hoe ge- nezen? Tient. III. p. 1071. —■------- wat de reden is, dat zoo week
zyn in die geene, dewelke met de En-
gelfche ziekte en fcheurbot gequelt zyn? Tient.II.p. 1010. ———— weer van gebrooke beenderen,
waar uyt beftaat, en van wat hardig- heyt? Rarit. p. 176. ----------Zitbeenderen fchynen in een moe-
jelyke arbeyt eenigzints van malkander
tewyken, Tient.II.p. 1039. —-------- zonder inwendige holligheyt
zynde , is zulks veroorzaakt wegens
toeheeling na een voorgaande ziekte-, Tient. III. p. 1082. ---------- zoo week als pap of koek bevon-
den, Ontl. Aanm. 8r. Tient. II.p. 1010. --------- zyn inwendig niet even hol in
alle Menfchen, Tient. III. p. 1082.
Beene-pyp lang en rond, overal van de buy-
tenfte beenige fubftantie van het Elle- boogs-been gefcheyden, en waar door veroorzaakt? Cab.X. p. 856". N. 176. ■---------- verbeelt en vertoont, Cab. VIII.
p. 773. Taf.III. fig. 2 en 3. Cab.X. p.859.
Taf. II. fig. I. Been-eter, waar zyn oorfprong krygt ? Ontl.
Aanm. 81. ---------- wat ongemak ? ibid.
Bcenmaking, zie Beenwording.
Been-merg, zie Merg.
Beentjes^ drie in het pyn appels kliertje ge-
vonden, Cab. V.p. 643. N.63. ------- driekantige uyt een Doodshoofd,
Rarit. p, 215.
------ tot de toeflel van een Graftombe,
met deszelfs deur gebruykt, Cab. VIII.
p. 757. N.57. p. 771. Taf. I. fig. 1. ------ twee uyt een Hoendervleugel,
door een beenige vereeniging tegen de
natuur te zamengegroeyt, ibid. p. 755* N. 49» - Cccccccc 2 Beentjes,
|
|||||
Z E R DER
Bekken, doet zig voor het gezigt op , wan-
neer de nier in twee deelen gefpouwen is? ibid. p. 501. N. 11. .-------grooter als ordinaar, en van de
fteenen zeer verwydert en uytgefpan-
nen, Klapv. c 4. Aanm. 2 en 13. Óntl, Aanm. 13 56 en 57. — heeft een geheel andere gedaante |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
B L A D-W Y
Beentjes van de geraamten van teedere
tweelingen zyn zeer verfchillende van de beenderen van oude lieden, Rarit. p. 179. 180. »■»------- van een byzondere vreemde ftoffe
uyt een Kraamvrouw, met de af beeld-
zeis van dien, Cab. II. p. f39. 540. N. 6—11.p.560.561, Taf. IV. fig. 1—5. van het gehoor, zie Gehoor-beentjes. van twee Menfche vingerenj Cab. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
in een moeyelyke arbeyt, als in een na
tuurlykeftaat, Tient. II. p. 1039. in de Vrouwen wyder als in de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. p. 763. N. 85-
—-- verfcheyde Worm'manfche in ver-
fcheyde naden, Rarit. p. 157-tm;
uyt de Lyfmoeder van een Schaap
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Mannen, Rarit. p. 156.
Tweeflaarüg, Klapv. c. 4. Aanm.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Ontl, Aanm. 79.
van het uyterlyke en bultige ge-
> ■ f i- _ ._____ ir\______
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
uytgedreven, Cab.lX. P.780.N.
uyt End-vogels vleugels gebroo-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
deelte des niers uytgefchooten , Klapv.
c. 4. Aanm. 2. -----van waar zoo zeer uytgefpannen
wort? Ontl. Aanm. 79.
----- vervult met vogten uyt de lyfmoe-
der van een Kraamvrouw , mogelyk door de Trompetten tot in het bekken geperft, Ontl. Aanm. 43. waar door in de Mannen naauwer?
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, en van de natuur zeer vaft weder
aan een geheelt, Rarit. p. 176.Cab.VIII. p. 7 6f. N.98. afbeeldzel daar van, p. 774. Taf. III. fig. 5. Beenwording gefchiet door vezels, die vol-
gens de lengte zig uytftrekken,Cab.XII. p. 927. N. 142. Tient. III. p. 1080.1081. gemerkt , op verfcheyde tyden te ge- schieden , Rarit. p. 153. enz. p. 164. enz. Tient. III. p. iogo. in wat deel van het been eerft
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Rarit. p. 152.
ieder bekken met een ongemeene
/-1 1 J~\ _ ._ 1 A________ ~____
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
groote (leen bezet, Ontl. Aanm. 95.
Bekkeneel'gefcheurt uyt een kneuzing, zelfs door de naaden, Ontl. Aanm. 47.
-------- hoe ftraalswyzegroeyt omtrent de naaden des hoofds? Cab. VIII. p. 742.
N. 2.
------ in een zwaare breuk of bult van
het zelve , wort akyt geen fnyding of
doorbooring vereyfcht, Ontl.Aanm.60.
in het opperhoofds-been geflo-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
begint, en hoe vokooy t wort? Tient. III.
p ic8o. 1081.
nette tyt van 's Menfchen ou-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
derdom kan in de beenmaking met
naauwkeurig bepaalt worden, Rarit. p. 179. Tient. III. p. 1080. . Been-zuyger, hoedanigen quaal? Rarit. p.
- verfchiltvan Beenvreter, ibid.
Meere-Mauw van Dodonaus , Cab. Dier. p. 1264. N. 14' 1 , i ij
Bekken aan ieder nier gemeenlyks enkeld,
dog niet zelden in tween , ja in dneen
a-efpleten aangemerkt, Ontl. Aanm. 79.
_ ,- deszelfs nierbuykjes, wat zyn?Cab. ï.p.5oi..N.ii.p.506.N.8.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, Rarit. p. is o.
------met een fleenige ftoffe op ver- fcheyde plaatzenbezet, Cab.IX. p. 791. N. 30.
of het gebruyk van deszelfs naa
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
den dient, dat het eene been van net
hoofd gefcheurt zynde, het ander ook niet zoude komen te fcheuren? 0pü» Aanm. 47. Mkc~' |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
-------
|
' ■...'•-. Mimm~—'^**mmm
|
wmmm
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
&*■§
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
WEKKEN VAN RUYSCH,
Bekkeneel ontbreekt dikwils op veele plaat- Bevrugting gefchiet met behuln wn a«
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
zen, Cab. XI.p. 895- N. 195.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
L
|
blaasjes, uyt de balletjes der Vrouwen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
opperde deelen daar van uyt jong- oorhbronkelyk, ibid. p. 940
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe en op wat wyze te wege ge-
bragt wort"? Tient. III. p. 1067. ioötf. ----— is mogelyk, fchoon het Maagde- vlies in het geheel blyft, en dat tot de tyt der baaring toe, Ontl. Aanm. 22. ------- kan gefchieden in een Vrouw,
hoewel de Lyfmoeder ten deele uyt het
lichaam hangt, Ontl. Aanm. 22. ------- veele tekenen daar van moeten
voor onzekere gehouden worden, Ontl.
Aanm. 32. Tient. II. p. 1022. -------• uyt wat tekenen blyken kan? Cab.
VI. p. 680. N. 21. p. 684. N. 32. Cab.
VIII. p. 744. 745. N. 7. ------- waar van de nette tyt wanneer ge-
fchiet, met geen zekerheyt kan bepaalt worden, Cab. VI. p. Ö80. N. 21. Tient. II. p. 1022. ------ wat ongemak voorheen verkeer-
delyk gehouden wierde vooreen valfchc
bevrugting?Ontl. Aanm. 33. Cab. X.p. 834. N. 63. Tient. I. p. 943. ------■ wat tot dit werk vereyfcht wort ?
Cab. VI.p. 680. N. si.
wort aangemerkt in de trompet-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
geboorene en onvoldragene Kinderen,
Cab. X.p. 8 H-N- 6- Cab- XL p. 896. N.
207. ------ fchynt in hooftkneufingen dikwils
ingedrukt te wezen , wanneer met de
vingeren gedrukt wort, Ontl. Aanm. 60. ------ uytgejïrektheyt van deszelfs pyl-
naad tot de wortel der neus, Rarit. p.
157—159-173-
beteekent geenzins de ver-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
fcheydentheyt der fexe, ibid. p. 159
Bekketieelftuk van een vermaarde hoer, ge- heel' uytgegeten, Cab. VII. p.724. N. 14 ■ uyt een Doodilager, door de Scherpregter in tweën verdeelt, Rarit.
p. 172.
*-------— uyt een Water-hoofd, ibid. p. 191.
Bekkedzelzeer vaft en dik , uyt Wey van ontflooken bloedt, Cab.X.p.853.N.iói.
Bekkedzekn algemeene en uytwendige van 's Menfchen lichaam driederley, Tient.
III. p. 1074. enz.
o op wat wyze, en door wat konft moeten worden gefcheyden? ibid.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
p. 1076.
zyn nootzakelyk om te weten,
|
ten van Fallopius te gefchieden niet al-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
., -, - , - - le^n gemeenlyks in de Beeflen, maar
ibid.p.1076. ook zomtyts op een buytengemeene
Bereydmgen moeten aangaande de deelen wys in de Menfchen, Br. Ettm. p. 081
van 's Menfchen lichaam niet alleen in Bezaantje driehoekig, en doorzigtis Cab* vocht, maar ook zomtyts droog ver- Dier. p. 1268. N. 37. toont worden, Cab. III. p.586. N.41. Bezaantjes zeyl vliegende van Ceyknender Br.Vat.p.ii37.Br.Boerh.p.i2i5.i2i<5. zelver befchryving, Cab. XII p 02ö .-----------van watnutugheyt ?Br. Boerh. N. £34-. Cab. Dier. p. 1271. N. 73! *
Bezoar-fleenen in een dikvliezige beurs zit-
tende , en daar in geboren, Cab. IX. p. 781. N. 4. r —-—-— verfcheyde raare flukken van
dezelve, ibid. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
B
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Bevrugting en vrugtbaare omfanging y
Tieat.I.p.937. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Billen derzelver Vrouwen zyn volgens
Boerbaven voorzien met groefjes die een
Cccccccc 3 ©liag.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Z E R DER
Bloed, Aderlyk bloed , op wat wyze "te
rugge keert, en waarde aders haar we- derkeerend bloed ornfangen? blykt niet •al te klaar, Cab. III.p.5$5.N. 41. .-
door het hart neemt? Tient. I. p. 952.
een Vrouw gevonden, en aan de Eyer-
flokken vaft zittende, Ontl. Aanm.85. Cab. IV. p. 624. Lett. C. groote menigte van het zelve,
|
||||||||||||||||||||||||||
B L A DAV Y
oliagtig vogt gefladig uytdampen , en
waarom?Br. Boerh. p. JIÓ1.11Ó2.1170.
BUnaadt by wat gelegentheyt de huydt daar van fclieuren kan? Tient.II p. 1034.
*■. op wat plaats deszeifs huydt eyn» digt? Cab. II. p. SU- N'. i3-
Blaas, Galblaas, zie Galblaas. 1 Water-blaas, zie Water-blaas. |
||||||||||||||||||||||||||
en
|
||||||||||||||||||||||||||
Blaasjes der Lyfmoeder befchreven .
wat dezelve zyn? Br. Ettm. p. 979.
of oprechte water-blaasjes, |
||||||||||||||||||||||||||
dan
|
||||||||||||||||||||||||||
hoe zomtyts zonder pyn quyt te raken?
Br. XI. p. 332. ----- heeft een zeer gelykmatige bewe-
ging in de hardenen, Br.Bohl.p. 1238. ----- hoe buyteh zyn vaten geraakt zyn-
de , dikwils verandert in onwaare en
gefingeerde vliezen? Cab. VI. p. 6j6. N.7. p. 679. N, 15. -— hoe door de roede en Eekel te rug
lopende, verder zyn loop neemt ? Ontl. Aanm. 100. hoe en door wat oorzaak altemets
|
||||||||||||||||||||||||||
of ze klieren zyn? ibid. p. 980.
Long blaasjes, zie Long-blaasjes.
Water-blaasjes, zie Water-blaasjes.
Zaad-blaasjes van een Menfch, Ra-
rit. p. 193. 218- Cab. X. p. 853- N. 163. met zaadt nog opgevult, |
||||||||||||||||||||||||||
Cab.X. p. 842. N. 101.
wiens inwendige celletjes
|
||||||||||||||||||||||||||
de hooningraadt der byen verwonen,
Rarit. p. 218. van een Paard, waar in van die
|
||||||||||||||||||||||||||
van een Menfch verfchillen? ibid, p. 2 21.
uyt een Hengft zeer aardig twee |
||||||||||||||||||||||||||
door de mond uytgeworpen wort? Ra
rit. p. 177. —— is aangaande deszeifs natuur na de
harlTenen lopende in alle deelen eenaar- tig, en geen klierig maakzel van noden hebbende, voor het zenuw vogt zeer be- quaam , Br. Bohl.p, 1238.1239. —— klomp van geronnen bloed in de
Lyfmoeder zomtyts een zuyger ver- beeldende , Ontl. Aanm. 29. .----_ of door ingenomen rottekruyt ge-
ftremt wort? Cab. VIII. p. 761. N. 70.
.------- of week vet in zig bevat? Cab. I.
p. 497. N. 3.
eerfl uytgevonden, Br. XII. p. 360. Br.
XV. p. 418.
*—— lïilftaande verwekt niet alleen vele ziekte en ongemakken, maar is daar en boven zeer gevaarlyk, Ontl. Verh. p. 1097.1098. Br. Hecq.p. 1145.1146- Bloei,
|
||||||||||||||||||||||||||
gal-blaasjes uyt een Menfch verbeel-
dende , Cab. V. p. 651. N. 2. Bladeren tot geraamten gebragt, zie Ge-
raamten. ■ van de Abrus van Alpin, Cab. Dier.
p. t266. N. 27.
; van de Aeomtum zyn vergiftig,
ibid.p. 1274. N.92.
u-»«— van de Cicutaria fucco virofo heb-
ben een groote overeenkomft. met die van de Selery , ibid. p. 1275. N. 92. ——, ■— van het gedoornt levend kruydt
aangeraakt wordende, vouwen zig niet alleen aanftonts toe, maar ook neygen de takjes haar zelfs ter aarde, ibid. p. 1268. N.4r. wyze van dezelve te ontbinden
|
||||||||||||||||||||||||||
door konft ontdekt s Tient. III. p. 106 1.
enz. Br. Vat. p. 1133.
-.—— Zap vaten daar van, zie Zap-vatm.
|
||||||||||||||||||||||||||
WERKEN VAN RUYSCH
|
|||||||||||||||
XII. p. 9
|
|||||||||||||||
*i .
|
op een konib'ge wyze ont-
bonden , Br. Boerh. p. 1222. -.-----------------Waar in van de klieren on-
derfcheydcn moeten worden ? Br. IV.
p. 260, -----------------, wat dereden is, dat kliert-
jes fchynen te verbeelden ? ibid.
-----------------worden in opzicht van de
zappigheyt verkeerdelyk voor klieren
gehouden , Cab. X. p. 840. N. #o. -----------------zyn naaft malkanderen ge-
legen, Br. IV. p. 261. -----------------zyn veel tayer in de Men-
Tchen als in de viervoetige Dieren, Cab. IV.p. 603. N. 7. ------ -------- zvn zeer fyn en talryk, Br.
IV.p. 260.261.
------ der Oog /eden', zie Oog-leden.
------ der Oog-vliezen, zie Oog-vliezen,
------ der Scheen-beenderen'm de openbare
ontledingen niet aangetoont, en waar-
om ? Br. V. p. 269. 270. ---------------ware loop en gefteltheyt
daarvan, Cab. X. p. 845. N. I2r.
----- door de hart-oortjes zig verfpreyden
|
||||||||||||||
—— van de ingewanden tot de gylma-
king dienende, of weder te rug loopt door een nieuwen weg, en in de hol- ader wort voortgedreven, gelyk met een byzonder geval aangetoont wort? Br. Bohl. p. 1233. 1234. ------ van het hart wederkeerende, waar
heen ge voert wort ? Cab. LX. p. 804. N.
63. Tient.I. p.952. —— uytgeftort door de huydt van het opperhooft, ooren, oogen, mond enz. Tient. III. p. 1063. enz. «—— waar in deszelfs natuur met de klie- ren flrydig? Br. Bohl. p. 123g. der dikwils uyt hetbloet ontitaan, en om wat reden haar genezing aan het bloet verfchuldigt zyn?Br.Hecq.p. 1145. duurig roeren kan voortbrengen?Cab. VI. p/676. N.7. Cab. VII. p. 729. N. 39. Bloedfpuwing, hoe en op watwyze? Ra- - rit. p. 177.
Bloed-vaten der gehoor-beentjes, zie Ge- - hoor-beentjes. |
|||||||||||||||
dezelve uytmakende, Cab. IV. p. 603.
N. 7. Cab. X. p. 84°- N. 94. ------- -------- haar werking, waar in be-
flaande ? Cab. X. p. 84°« N. 94. -
—--------------- hoe ten opzigte van het
geftel der Milt in de Menïchen , zeer
veel van die der Koeyen en andere vier- voetige Dieren verfchillen ? Klapv. c.4. Aanm. 22. Cab. iV.p. 603. N.7. Cab. XI. —p. 886. N. I2p. |
de, zyn ontelbaar, en van niemantte
voren aangetoont, Br. III. p. 248. 250. 2f 2. Br. X. p. 321.324. Taf. XI. fig. 4. Cab. IV. p. 622. N. 96 p. 628' Taf.UI. fig. r. 2. ------ door de latten , of oogluykende
klapvliezen der darmen in een ontel-
bare menigte ontdekt, Cab. I, p. 51 o'. N. 5. Cab. X. p. 852. N. 156. p. 853- N. 159- ■----- door de JVater-blaas, hebben een by-
zondere loop , die geenzïns overeen-
komt met die der andere deelen, Cab. X. p. 846". N. 126. ------ -------- Zyn zeer menigvuldig en
ontelbaar, Rarit. p. 196. Cab. X. p. £4&
N. i2(5.p.847.N.i2g.
Bloed-
|
||||||||||||||
u uu •"jvtynucfu. van aezeive
nebben aangaande haare zappigheyt
ef Sro°te overeenkom!! met dl pap of moes der Peeren, Tient. III, p. 1059. enz.Br. Bohl. p. I24<5.12^ v'lV5»' |
|||||||||||||||
:
|
|||||||
B L A D~W Y
Bloed-vaten door de zeer harde zelfftandig-
heyt der tanden en kiezen loopende, Cab.I. p.514. N.18. Cab.X.p.82?.N.27. •------ hoe derzelvër wonderlyke worm-
wyzeioop beft voor het gezigt kan aan-
gewezen worden? Cab. IV. p. 625. N. 1. mi------ hoe de takken van de groote bloed-
vaten nog in weezen, nog omtrent haar gebruyken uytvoering overeenkomftig zyn, wort als een zeer groote nuttig- heyt aangemerkt, als te voren onbe- kent, en met een voorbeeit opgehel- dert, Ontl. Verh. p. 1093. ■ höe in water-blaasjes konnen ver-
anderen ? Cab, VI. p. 678. N. is. p.
707. N. 104. -,.., hoe nuttig en nootzakelyk de konft
van de opvullinge der bloedvaten in de ontleding? Tient. III. p. 1074.1082. Br. Boerh. 1178-1179. enz. zie Infpuytingen. . , ,,. huyshouding, ware gebruyk, en
het verrigten hunner werkingen is ons tot nog toe niet ten vollen bekent, Cab. iI,p.53Ó.N.i.Ontl.Verh.p.iaQ8.iQ00. .. in de Boerhaviaanfche groeven zyn
zeer menigvuldig, welkers voortgang
tot in de laatfte en kleinfte groefjes van Ruyfch worden aangetoont, Br. Boerh. p. 1199.1202. —----- in de Nieren. Aanmerkelyk kleynin
een groote Menfche-Nier, Rarit. p. 163.
.------- —------- haar ware loop komt niet
overeen met de figuur van FieuJJens,
Cab. IX. p. 809. N. 89- _-------------' wonderbaarlyke natuurs-
fpeelingen daar in aangemerkt, Ontl.
'Aanm.79. Cab. Lp.51O.517. m---------------wonderlyk gekromt, ge-
kronkelt en omgeflingert, Cab,IL p. 547- *N. ï.p.563. Taf. VI. fig.7. Cab. III. p. 584. N. 41. p. 599. Taf. IV. fig. 3. ---------- wormwyze loop van dezelve
afgebeek, Cab.II.p. 547.* N.i.p. 563.
Taf. VI. fig. 7, |
|||||||
Z E R D E R
Bloed vaten in de Nieren, hoe beft voor het
gezigt vertoont kan worden ? Cab. IV. p. 025. N. 1. —•---- in de Tong-tepeltjes, Cab.I. p. 502.
N. 2.
~—— in wat lichaams deelen niet te vin-
den zyn? Br.-XIII.p. 373. Cab. III. p. 582. N. 34. -------- Onnvindingen van dezelve, waar ge-
vonden worden?Cab. III. p. 585. N. 41. --------van de harjjenbaji , hebben een
groote overeenkomft met die van de
Moerkoek, ibid. p. 583. N. 38. Cab.XII. p. 926. N. 128- de wafch verwerpende, en in de twee-
de aannemende, alleen ontbonde va- ten van het dunne harflenvlies, of by- zondere vaten van den harffenbaft zyn? Br. Bohl. 1237.1238.1241.1242. ----------------- voor wat vaten van Bohl
worden gehouden? ibid. p. 1241.
■-------- van de Huydt hebben een verfchil-
lende loop van die der ingewanden,
Cab.IX. p.789- N. 27- P- 808. N. 82. p. 813.Taf.HI.fig. 2. Cab. X.p. 823. N. 2. Lett. D.p. 848-N. 131. .
overeen in loop met die van den Cellu-
leufe rok, Cab. XI. p. 870,871. N. 15.15. p. 882. N.99. Cab. XII. p. pi7. N. 52. «------- -------- zyn zeer veel en ontelbaar,
Br.XIV.p.415—4i7.Taf.XVII.fig.i.
Taf.XVIII.fig.r.Cab. II.p.552.* N.3. Cab. VIII. p. 747. N. i6.p. 763. N. 90. Cab. IX. p. 8 ï 3- Taf. III, fig. 2. Cab. X. p. 844. N. 115. Tient. I. p. 945. Tient. III. p. 1077—1079. -------van de knïefchyf door deszelfs kraak-
been verfpreyt, Cab. VIL p. 739. Taf. IILfig. 1. Tient. II. p. 1044. Taf. L fig. 1. m------------;— in wat voorwerpen nage-
fpeurt en gezien konnen worden? Tient.
|
|||||||
WERKEN VAN RüYSCH-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
openbare ontledingen zelden aange-
toont worden ? Br. V. p. 269. van de Lever byzonder taay en
|
Bloedvaten van de manwlyh roede, zvn~Zzzx
gr00t en menigvuldig, üncl. Aaam. ?oo- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cab. III. p. 571. Nó .
------- van de Moerkoeks kleyne takjes daar
van zyn zeer menigvuldig, Cab. II. p.
545. N. 2. p. 563. Taf. VI. fig. 2. ----------------konnen niet onmiddelyk
met de bloed-vaten der Lyfmoeder ver-
eenigt worden, Cab. II. p. 54f. N. 2. Cab. V. p. 641. N. 57. Cab. X. p. 833. N. 60. Cab. XI. p. 888- N. 151. OjqcJ. Verh. p. 1118. < ... —------------, 0p hoedanigen wyze, en
door wat middel derzelver vereeniginge
met die der Lyfmoeder gefchiet? Cab II. p. f49.550. N. 18. ------ ------- flronken dezer vaten zoo
fyn als of 't watervaten waren, On tl.
Verh. p. u 18. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
broos, Cab. I. p. 505. N, 7.
hoe verdeelt worden ? Br.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. p. 309.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
konnen in Water-blaasjes
ontaarden, Cab. I. p. 507. N. 12. Zappige uyteyndens derzelver
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in wat gedaante en geftalte zig voor
het oog opdoen? Cab. IX,p.801. 802. N.59. p. 813- Taf. IV. fig. 1.2 en 3. op een konftige wy-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze ontbonden, Br. Boerh. p. 118<5.1222.
te onrechte Kliertjes |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheten, Cab. I. p. 5°S- N. 7.
van Malpigbius hoe
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genaamt? Cab. IX. p. 801. N. 5-9.
worden niet ongevoeg
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• — Uyteyndens van dezelve,
hebben een groote overeenkom!! met die, dewelke de harflenbafl: uyemaken, Cab. II. p. 545- N. 2. Cab. III. p. 583. N. 38. Cab.XlI.p.92<5.N. iz8- ------------------------j10e derzelver fynte
beft befchouwt kan worden ? Cab. III.
p. 591. N. Ö9. Ontl. Verh. p. 1118. ------------------------verfchillen zeer veel
van malkander, Cab. II. p. 545. N, 2.
Cab. II. p. 591. N. 69. -------- „------ —— waar voor te houden
zyn? Cab. IX p. 792. N. 3'g. p 800.N.57.
-------------_----------Zyn aangaande haar
Joop nergens in het geheele lichaam zoo
door malkander verwart, en dus onder-, fcheyden van die der andere bloed- . vaten, Cab. III. p. 591. N. 69. Ontl. Verh.p. 1119. ------ van de Netzvyze vlegting der harjje-
nen'm kleyne ronde bolletjes verandert,
Cab.VII.p.73i.N.48. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyk by het zap of moes der Peeren ver-
geleeken , ibid. Tient. III. p. 1059. enz. zyn gefchikt om uyt |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gylagtige huy van het bloed een by
zonder vogt te maken, Br.Boerh.p. 1218. zyn penceelswyze
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bundelkens , die zeer aardig kliertjes
verbeelden, Cab. I. p. 505, N. 7. ------ van de Long, gedeelte daar van,
Rarit. p. 164
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyn ontelbaar, Cab. IX. p.
808. N. 87-
—— van de Lyfmoeder, zie Lyfmoeder.
van de Maag hebben een zeer ver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchillende loop van die der Nieren en
andere deelen, Cab. VI. p. 708. N. 106. fchynen tweederley toeftel |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te hebben, Br. Boerh. p. 118 7.
zyn zeer talryk, Cab. II. p.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
542.N. i4.Cab.IV.p.62o,N.92.Cab.
VI. p. 685. N. 33. —----- van de mahnelyke roede, hoe haar
loop nemen ? On tl. Aanm, 100. Cab. X.
p. 841-N. 97. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- van de pan der heup, zie Heup.
- van de vliefen der T.-vfmn^, iti
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mm '~liefen der Lyfmeder>#
Dd'dddddd Mll
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z E R DER
Bloed-vaten, uyteyndens der vaten , dikker
als de takjes zelfs, Cab. VII. p. 730. N.40. ___---- ------- dunder als dons en fpin-
rag, door infpuyting van Rwyfch ont-
dekt , Tient. 1. p. 953. Ontl. Verh. p. 1097. ——*-------------- eyndigen niet op een en
de zelfde wyze , maar verfchillen in
loop, toeftel, en maakzel grootelyks van malkander , volgens hare byzon- dere uytwerkingen, als geftadig bezig, om met een beftendige gedienftigheyt uyt te voeren de aanbevole bedienin- gen , waar toe elk in het byzonder van God gefchapen zyn, Br. XV. p. 419. Cab. 1. p. 505. N. 7. Cab. II. p. 545. N. 2. Cab, VI. p. 699. N. 73. Cab. X. p. 839. N. go. p. 84'ii N.94. Tient. I.p. 950. Tient. III. p. 1063. Üntl. Verh. p. 1097. 1098. Br. Boerh. p. n72. 1178- U79. 1197—1199-1205, 1207.1217. 1218. Br. Bohl. p. 1232. -------------------hebben een onuytlegge-
lyke kragt haar van God in de fchep-
ping ingeftort, Br, Boerh.p. 1198. ---------- -------- hoezooverfcheydentlyk
op verfcheyde plaatzen gemaakt wor-
den,kan de Menfch niet nafpeuren, ibïd. -------------------konnen haar werk ver-
rigten zonder tuflenkomende klieren,
of vliezige blaasjes, ibid. p. 1156.1193. 1202.1206.1207. Br. Bohl. p. 1232. i.
is zeer dienftig en nuttig, Cab. III. p.
592. N. 69. ■ -------- op een fraye wyze ont-
dekt van Ruyfch, die in derzelver be-
fchryvinge Malpighius verre te boven gaat, Br. Boerh.p. 1178. 1179. 1197. 1214.1215. Br. Bohl.p. 1232, ------------------fchoon in een weeke of
zappige zelfïlandigheyt veranderen,
verhezen zy egter hare holligheyt niet zonder
|
|||||
B L A D-W Y
Bloed- vaten van de Werwelbeenderen, zie
PFerwelbeenderen. —— van het Ader vlies, zie Chorion.
f-----— van het Darm-fcheyl en derzelver
Klieren hebben een onordentelyke en
sbyzondere loop, Cab X. p. 833. N. 6 r. p. 853«-N. 160. Tient. III. p. 1074. Br, Boerh.p. 1213'. 1226.1227. *•—--------------tot wat gebruyk dienen?
Tient. III. p. 1074. Br. Boerh. p. 1214.
1227. „----------------Uyteyndens daar van eyndi-
gen zoo niet als van de Ontleders afge*
beek wort, maar in een moesagtige zelf- ftandigheyt, Tient. II. p. 1003. 1045. Taf. III fig. 2. Tient. III. p. 1074. •*—-— van het gedarmte, Cab. I. p. 501.
N.12. _".— ,---------- hebben een geheel an-
dere loop en gefteltenis in een Kalf, als in een Menfch, Cab. XII. p. 930. nigte door de darmen en darmvliezen verfpreyt, Br. XI. p. 330. enz. Tient. III. p. 1087. Taf. I fig. 4—7. —— van het hart, in een zeer groot ge-
tal daar door verfpreyt, Cab. IV. p. 62 2. N. 90*. Tient. I. p. P53.972. Taf. II. fig. i en 2. *
welke? Cab. VIII. p. 760. N. 67. Cab. IX.
p. 78P.N. 26. Cab. X. p. 830. N. 35. —■------ van het Maag-kujfen, zie Maag-
kujfen.
—------ van het Oor, zie Oor.
-------- van 's Menfchen lichaam, hoe niet
alleen met de vaten van verfcheyde
vrugten, maar ook met die der aardge- leaflen overeenkomen, wort metgeno- mene proefftukken beveiligt, Tient. ÏILp. 1059—1063.1088. Taf. II. fig. 3. Br. Vat. p. 1129.1133. Br. Bohl. p.i 232. Ï233.1246.1247. ' |
|||||
7tJ
|
||||||||||||||||||||||
VEKKEN VAN RUYSCH,
|
||||||||||||||||||||||
Bloed-vaten zyn volgens de verfcheydent-
heyt harer werkingen en bedieningen grootelyks van malkander onderfchey- den, Cab. IX. p. r9g. N. f 3. Tient. III. p. 1058. Bloedvloed zeer groot uyt een zweer van de
roede door een byzondere konft tegen- gehouden, Ontl. Aanm. 42. BJoedvloeyingen, door wat middelen te ftil-
len ? Ontl.Aanm. 2. Br. XIV.p. 409-41 r. Bloedzuyger (Indiaanfe) Cab. VIL p. 720'.
N. 21. Bloem van de oprechte Qoftindifche Chïna-
wortel, een zoort van Kruys • wortel verbeeldende, Cab. XII.p.929. Bloemen van baftart Saffraan metgeele bo-
deren , Cab. Dier. p. 1266. N. 27. ------- van de Afrikaanfche Rywaar, Cab.
VIII. p. 757. N. 5j. Cab. Dier. p. 1261.
N. 6. p. 1266. N. 29. --------- van de Koningmne van het veldt,
Cab. Dier.p, 1264, N. 14.
van de Koraalboom, ibid.p. 1266.
|
||||||||||||||||||||||
zonder quetzing zelfs van de ingewan-
den , en omvangende vliezen, Cab. III. p. 58 2. N. 33. Cab. IX. Voorr. p. 776". en p. 801.802. N. 59. Bloed-vaten uyteyndens veranderen ïn ver-
fcheyde ingewanden in vaatjes van een andere natuur , zonder tuflchen- komft van voorgegeve klieren, Cab. VI. p. <59&. N. 73. Cab. X. p. 842.N. 99. Br. Vat. p. 1125. gebreeken zyn zitplaats heeft,Br. Boerh.
p. 1209.1210.1225. worden niet alleen ge-
|
||||||||||||||||||||||
bruykt om het bloed heen en weder te
voeren , maar haar geduurige werk- zaamheyt is tot iets anders gefchikt, Br. XV. p.419. Cab. VI. p. 699. N.73.Tient. I. p. 953. Tient. III. p. ioj- 8. Ontl. Verh. p. 1097. zyn aangaande derzel ver
|
||||||||||||||||||||||
ware geflalte aan de Ontleders tot nog
toe onbekent en verborgen geweefl, en waar door? Br. XV. p, 418. Cab. IX. Voorr. p. 777. Tient. III, p. 1058. zyn werkende en uyt*
|
||||||||||||||||||||||
N. 27.
■-------- van het dfrikaanfche Duyzentbfod,
Cab. VIII. p.757. N.57. Cab. Dier. p.
1262. N. 6. p. 1264. N. 13.
~— van vreemde gewaflen, Cab. XII. P-929en93i.
Boekje zeer raar uyt geraamtens van boom- gewaffen gemaakt, ibid.p.930.
Boerhaviaanfche groeven, zie Darmen. ■ Sleuven in verfcheyde lichaams deelen voor klieren gehouden /waarom
dus genaamt? Br. Vat. p. ii2ó\
Borji gedeelte deszelfs afgebeelt uyt een kleyn Kint, Cab. I. p. 518. Taf. III. %. 3.
___ -------. zydelyk gedeelte daar Van, Cab.IVp.613.AL5o.
— heeft van binnen drie vliezen, het Borft-vlies, het Celluleufe vlies, en
het Been-vlies der ribben, Cab. VÉX.
P.743.N.4.
Dddddddd 2 Borft9 |
||||||||||||||||||||||
voerende deelen, Br. Boerh. p. 1198.
1202.1205.1209.1210. waarom derzelver kennis noot-
|
||||||||||||||||||||||
zakelyk ? Antw. aan Bidl. p. 450.
worden bykans in alle lichaams
|
||||||||||||||||||||||
deelen gevonden, hoewel met een by
zondere loop voorzien, Br. V. p. 270. Br. IX. p. 313. Br. XflI. p. 400. Br. XV. p. 419. Tient. II. p. 1000.1001 en 1013. worden door vliezen in een be |
||||||||||||||||||||||
höoriyke fchikking gehouden, én te
zamengebonden, Br. Boerh. p. 1205. zyn in een groot getal door het |
||||||||||||||||||||||
Trommel-vlies verfpreyt, Br. VIII. p.
298- zie Trommel-vlies. zyn met eenCelluleus vlies voor-
|
||||||||||||||||||||||
zien, Cab. VI. p. 678, N. 11. p. 707. N.
|
||||||||||||||||||||||
Z E R DER
118. Cab. XL p. 879- N- 82. p. 888- N.
149. Tient. IL p. 1045. Taf. II. fig. 3.
Borfibuys, zie Buys. Borfteh, bondelke van bonte bordels uyt de rug van een Wefi-indifch Varken, Cab.
X p.'32'i.N. i. Lett. F.
Borften, zie Mam. Borft klier, zie Zweferik. BorJl-tepeJs, zie Mam-tepels. Borjl-vlies, anders het Ribbevlies, zie Vlies. Borjiwonde in deszeifs voorde gedeelte doorgaande, veroorzaakt overvloedig
bloedt, Br, II. p. 243.
----------met een uythangende gedeelte van de long, hoe genezen ?Ontl. Aanm.
53-
Branding van het baftaart-vleefch van het verhemelte, Ontl.Aanm.48.
Brandmerken op de rug van een Menfche
huyd na deszeifs bereyding overgeble- ven,Rarit. p. 2 24. Cab. I V.p.624.Lett.B. Brand-yzers tot het wegnemen van een on-
gemak van het verhemelte gloeyencle gebruykt, Ontl.Aanm.48. Breuk, Darm-breuk^ Cab. VIL p. 732. N.51.
------ — — deszeifs waare gefchapen-
heyt, ibjd.
—----------— verwydering van de Kron-
kel-darm daar door ontdaan, Cab.XI. p. 890. N. 166. — —-— waar deszeifs zaadvaten
zyn gelegen?Cab. VII.p. 732.N.51. — hoe voor te komen? Ontl. Aanm. 75.
— Klootaders-breuk, aardt van dit ge-
brek, wat eygently k is? Tient.II. p. 1016. _ .----------- verandert dikwils in een
waterzugt van het bal-zakje, en waar
door zulks veroorzaakt wort? ibid. p. 1018.1019.
—. .——— wort aldus verkeerdelyk
genaamt, en hoe beter genaamt konde worden? ibid.p. 101& Breuk)
|
||||||
B JL A D-W Y
Borjl, Holligbeden, die hier tuflchen de
lichamen der werwel-beenderen zitten, V Cab. VII. p. 734. N. 57. ■£—— holte wort onder het borftbeen alhier
uyt de natuur niet gevonden in een , Menfch, Tient. II. p. 1014. •—- van eenkleynkint, Cab.V.p. 652.
N. 7. —— verfcheyde (lukken van het zelve,
Cab. IX. p. 784. N.. 14. daaraan zittende, Cab.VI. p. 678. N.14. Cab. XI. p. 871. N. 18. ■
ren , Cab. IV. p. 613. N. 5 6. Cab. VI. p. ,. 684. N. 27. Cab. IX. p. 786. N. 19. Lett.
*B.C.p.8o9.N.9i.
708. N. 110. Cab. VII. p.729. N.38. p. 734."N. 57- Cab. VIII. p, 743. N. 4. p. 746. N. 11. p. 750. N.27. Cab.lX. p.784. N.i4.p.8io.N.97.Cab.XI.p.876.N.58. J?0rJ£ktfwbefchreven,Tient.II.p.ioi3.enz.
•— —— beftaat zelden uyt elf ronde beent-
jes, Rarit. p» 155. —— — holligheyt wort onder het zelve in
de Menfch nooyt gevonden, Cab. XI. P.871.N. 18.Tient. II. p, 1013.1014. ■——_ in wat ouderdom uyt vier beende-
ren beftaat? Rarit. p. 156. "—.— van eenKint,Cab.IX.p.784.N.i4.
—— van een oud Man, uyt een enkel
been beflaande, Rarit. p. 216, ibid.p. 155.
|
||||||
"^ -,L" " '■' n"- vvvnuivK —— „-- -----
„ libben door toedoen van banden te za-
men gevoegt, ibid. p. 215.
Ëorji-beenderen uyt een Kint omtrent vyf maanden oud, Cab. VII. p, 732. N. 52.
*.,' of met de kraak-beenderen der ribben,
% of dat dezelve afgefneden zyn, Rarit. p.
415. Cab. X. p.842. N. 102, p. 845. N.
|
||||||
2*
|
||||||||||||||||||||||||
WERKEN VAN RUYSCE
Breuk, Kmefcfyfs-breuk met een voorbeelt Breuk, Slag-ader-breuk van een tmTchob
opgeheldert, Ontl.Aanm. 3. 1ient.ll. ribbigeflag-aderuyteen WelXcl' P-999. L^p.78i.782.N5. J ngeJinS»Lab- - Lies-breuk door fchrik ontftaan, en------_-------waar in ■ t ,
met een blaas-breuk gepaart, Ontl; klopping gevoelt wort, Ontl.Aanm 3?
m,p8' , , j------------------ wat is? Ontl.Aanm 2
"--------------T mf een geaeflte Van den------------------wort zeer bezwaarde
Tuf bWe0zetenibidrm ""^* enmet f,T' ehni"^g-ote vatenvoofdot
vuur oezet, iDid. , delyk gehouden, ibid, ------ — T- met een wonderbaarlyke------Strots-breuk uyt een Endvojrel CaN"
uytfpannmge van den kronkeldarm, Ra- IV. p. 618. N. 80. § '
riC'P"199, - ,,------van de Baarmoeder, te gelvk mef
------ TC- Wafr ,n een vertrekP,aats de daar in zittende vruct, Tient ïFn
- van de bogtige darm zitten kan, zonder 1018. P*
zware toevallen, die een Lies-breuk ver-------van de eeheele vrno-r ïn 'hÜ
«dien, Cab.VII.p.7,5.N „, derde buykflt 'fb^ o'g" !?*
~~" K_"~ Tr0™ d*wAlls n,et kan------Water-bhas-breul, hoedan een on
ingebragt worden? Ontl.Aanm.98. gemak? ibid.p.1017 eaamSen on-
~zJg%L ïi.f r:,rml aange- "n™tmeonrILies-bre,ik<e-
_ W.« hee?t in /erftgeboo.ene --»^3^,
Kinderen geen plaats, en waarom? Ontl. Tient.II p, 1017. genaamt, |
||||||||||||||||||||||||
Aanm. 71.
|
||||||||||||||||||||||||
- hoe en op wat wyze volko-
|
||||||||||||||||||||||||
—
—
|
||||||||||||||||||||||||
men genezen kan worden ? ibid.
--------------wat ziekte?ibid.p. ioi<5,ioj 7
"erïieygentlyk is? Ontl.Aanm.pg.'
Ontl Tanm. '7f* ** ** *»**' %^K V -erligteoo,
" f^ff 1% f "gaande deszelfs ^pf""' ^ Avm'98'Tknt' Water-blaas-breuken , Ontl. Aanm.
|
||||||||||||||||||||||||
n
|
||||||||||||||||||||||||
1 en 98- Cab. VIII. p. 707. enz. N. 102.
Tient.II. p. 1017. wat lichamen breuken maken, en
|
||||||||||||||||||||||||
ven, Ontl.Aanm. 38.
—-----------by zond er groot, Ontl.
Aanm. 37-
|
||||||||||||||||||||||||
een ring, Antw. aan Bidl. p. 4<5i. 480. 1017
|
||||||||||||||||||||||||
monftrenfe in de borft, 2™*/^ van een nieüw mal)ier door
|
||||||||||||||||||||||||
Ontl. Aanm. 38.
|
||||||||||||||||||||||||
vandegrooteSIag-ader fcSft |{)" Werk Sefte,t• «
. n.eteenbedervingderUendafrdt^ veroorzaakt, Ontl. Aanm. j,. fig. 38 p^g. N. & gwS5S«{ §5?"
'------------------van de flag-ader aan den 2fav£, laneastk ^eywp! ,,,nj;„ 7 5*,
arest?-*- ;S^f«
:--« Dddddddd 3 ' ' J' j^
|
||||||||||||||||||||||||
Z E R DER
Buykvlies vol van een taay, lymïg, glasag-
tig en helder water , Br. XII. p. 354. Cab.VII.p.728. N. 37. ■-------- wegens een waterzucht van de
buyk zeer verdikt, Ontl. Aanm. 19.
Zaad-vaten van het zelve, zie Vaten. |
||||||||||||||||
B L A DAV Y
Buyk, ontbeering van de huyd, en de fpie-
ren des buyks omtrent de navel in een eerftgebooren Kint isdoodelyk, Ontl. Aanm.yr. Buykloop>oïdeszelfs waterig vogt alleen uyt
de baflaartklieren van het gedarmte en maagkuflen voortkomt, of ook door de togtgaten der darmen uytgedreven? Br. XI. p. 333.
Buykpynenïn een Kraamvrouw ontdaan van wegens de waterblaas met een fcherpe ontfteeking aangedaan, en vervolgens in het vuur verandert, Tient. II. p. 1019.1020. ,. qualen van de Kraamvloedt of Nage-
ef, boorte, ibid.p. 1019. worden dik wils na al te hevige
|
||||||||||||||||
Buykwater een zoort van waterzugt, Tient.
II. p. 1019. ----------■ waar door wort veroorzaakt?
ibid.
Buykwonde, zie Wonde.
Buykzuyvering, van waar na een ingeno-
men buykzuyvering het waterig vogt voortkomt? Br. XI. p. 333. Buys, Borjl-bUys aan de regter zyde der ne-
derdalende groote fkg-ader vaftge- groeyt, Cab. XL p. 88<5. N. 136". ----- i
deelte met de Klap - vliefen afgebeelt, Klapv. c. 2. p. 13. fig. 5. —— Oog-buys door Nuek ontdekt, een by«
zondere buys, Br. XIII. p. 374. Buy/en, Melk-buyfen, zie Melk-buyfen.
-—— Quyl-buyfen, zieQuylvaten. ——— van Fallopius, zie Trompetten van Fallopius. Water-buyfen der oogen door Mey-
|
||||||||||||||||
buykzuy veringen veroorzaakt, wanneer
de zenuwtepeltjes van haar bekleetzel
ontbloot zyn, ibid.p. 1021.
Buykfpieren, zie Spieren. Buykvlies, gedeelte daar van, Cab. VU. p. 732. N. 51.
*------- heeft zulken verdubbeling niet als
" van de Ontleders befchreven is, ibid.
in een breuk uytgerekt, dog niet |
||||||||||||||||
boom ontdekt, verrigten enkel haar werk
met vaatjes zonder een tuflchenkomen- de klier, Br. Boerh. p. 1202. Byjiaanders of'Voorflanders, haar bloedva-
ten met quikzilver gevult, Rarit.p. 193. *u------iüo van waar haar zap, enhoeaf-
gefcheyden? Br. Boerh. p. 1193,
|
||||||||||||||||
gefcheurt, ibidc
,------is niet voorzien met klieren, om
deszelfs holligheyt te bevogtigen,Tient.
I. p. 949« Br. Boerh. p. 1201. Lever daar aan vaftgegroeyt,Ontl,
|
||||||||||||||||
Aanm. 65.
XII. p. 354. Cab. VII. p. 728. N. 37.
Tient. I. p* 943. n 9 r ------- op verfcheyde plaatzen met harde
deeltjes bezaayt in een waterzugtige
Vrouw, Ontl. Aanm. 70. ~— ftukken van dit vlies uyt waterzug-
tige Menfchen, met wateïblaasjes ver- vult en afgebeelt, Cab. IV. p.620. N. 90. Cab.VII.p.728.N.37;p.738.Taf.II.fig.3. p dovohb '. |
||||||||||||||||
ïivxi :,ü ai vhmüüsGï
CJlotmütsjes, of bonnetjes uyt het vel
van Kinderhoofden toebereyt, Cab. IX. p.792. N. 3f. Cab.X.p.852. N. 151. Cab.XI.p*87°-N-ia Campernoelje gevonden op een ftuk vleefch van een Menfch, een kleyne nageboorte met
|
||||||||||||||||
WERKEN VAN RPYSCH
met deszelfs dikke vlies verbeeldende ,W in j |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Cab. VII. p. 734. N. 58. p. 738. Taf. II.
fig- i. ,
CW, Aderige Canaal van de Lever,
Cab. IV. p. 614. N. 60. '
------- Slag-aderlyke Canaal uyt een jong- gebooren Kalf, Cab. VIII. p. 764 N 04
'------- Traan Waal, C*b.lX.p. 784. N.^1
-— 7-—■ deszelfs loop en uyteynde
u de faoke van de neus, Cab. V. p. 640 N.9a.Cab.VIII.p,748.N.2o.P 4P'
Capelletje, ofkleyn biaauw vlindertje met veele oogen voorzien, Cab. Dier. p
1262. N.6\ tl
Casjellot, Cafimjot, of /tawgenaamt, wat
zoort van Vifch ? Cab. X. p. 83Ö. N. 73.
Cab.XI.p. 893. N. isr. /
-— waar voor de hariTenen van deze
Vifch gehouden moeten worden ?ibid.
Cerajtes, zie Slang. Chameleon Afrikaanfche, Cab. VIII. p. 70-3
N. 74. f f |
||||||||||||||||||||||||||||||||
...*.-« , vau. i.1. p. 5Ö4
VI. fig. 8. Cab. XI. p. 898. Taf. II.
Chorion, ftukken uyt Schaapen, niet nog ee- nige daar aan zynde Cotyledones zonder klieren, Cab.II.p.547. N. io. Cab. XII. p. 922. N. 91. •■
nios wort geen derde in de Menfch ge- vonden , Cab. IX. p. 780% W 2i. Cab. X. p. 852. N. 155. -*----- van een Menfch heeft overal geen
bloed vaten, maar alleen door deszelfs
middelfte gedeelte veripreydt, alwaar de Moerkoek vaftzit, en niet verder, Br. IX. p. 313. Br. XIII. p. 373. —--------------kan in twee van den ande*
ren zeer verfchiJJende vliezen gefchey-
den worden, Cab. V. p. 636. N. 41. p. 6q 1. N. 57. p, 653. Taf.i. fig.,1. ------van een Varken, hoe zig uytwendig,
hoe inwendig vertoont? Cab.IV.p. 614.
N. 61. Cab. XII. p. 928. N. 1 f5.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
van een asgraauw gemar- ____ ...... '"^T^?'^'If^
merdecoleur, Cab. Dier. p i27oNrt-7 ~u» ■ rmet ilo]'e napjeswvze h>-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
(m
|
1 r üt r. "M"WIÏC1 '«wgrooter
als fpeldehoofden, Cab. IV. p. 614 N 61. Cab. V.p.(55o.N 107. p0I4-w' getó* van dit Ader-vlies in tweën - |
Sffi °i %&«*» "aar do!
venorevrif-. Ar0t„u..i----i_
|
||||||||||||||||||||||||||||||
verfpreydt, Ac«abula&beten , Cab. IV.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
verdeelt, Ca
|
w- A.p. «52. in. i55. jpn,jp.n" -"7'*><vaai van ae uyteyn-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Cab. V. p. 63
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
ffir*4 Kint,
|
XI. p. 8P4. N. r8p.
•------- vogtigheyt tuüchen deszelfs ver-
dubbeling verzamelt, is onnatuuriyk, Cab. V. p.642. N.57. Cab. X. p.852. N. 15 5- ■ ' ------- wanneer zomtyts in een levendig
Menfch in twee vliefen verdeelt wort?
Cab. X.p. 852. N. 155. —— Zappig of Noppig deel van dit vlies
voortkomende, is beyde de oppervlak- ! tens van de moerkoek bekledende, Cab.
V.p.036.037. N.41. Cab X.p 83 3.N. 60. :——------vyaar mede condnueeJ is? |
|||||||||||||||||||||||||||||||
-------...
N.21.
——- ——r- uyt een Schaap met ontel-
bare bloed vaten voorzien, Cab. IV. p. 606. N. ip. _ -—_ Uyt een Varken , ibid. p.
614. N. 61.
*****(lukken van het zelve uyt Kalveren, Cab. II. p. 551. *N. 3 en 4 Cab. XI. p.
898. Cab. XII. p. 925. N. 122.
----- —.------- afgebeelt met de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
'
|
j^ ■ 'J*"-*-«' vciicuinenae ioon ■
*r vatea van dit vIies, vaa fi ^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Cborim.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Z E R DE R
Curculiones van .Pettiver , of Caapfche Ca-
landers , Cab. Dier. p. 1259. N. 2. p. 1263.N. 10. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
B L A D-W Y
CBorion, zit ligtjes vafl aan het binnenfte
vlies Amnios, Br. IX. p. 313.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chryfanthemum met geele bloemen , Cab.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dier.p. 1262.N. 6.
Cicers, takje van roode Cicers, Cab. IV. p. 612. N. 52.
Cicutaria fucco virofo , doodelykheyt der wortel van dit kruydt met een voorbeelt aangetoont, Cab. Dier. p. 1275. N.92. Cïïpvis, een platronde Amerikaanfche Vifch, ibid.p. 12Ó1.N. 3.
|
{, '■ " '■■-""
D.:^ .■!
DArm, Blinde darm afgebeek uyt een
Reufinne, Cab. VIL p. 740. Taf. IV. fig. 1.
-----------------gedeelte daar van uyt een
Menfch, Rarit. p. 201.
uyteenjonggeboo-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
resKint, Cab. IX. p. 783- N. 11.
in wat jaaren de Diameter
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Coleuren der vaten vertoonen zig dezelfde
als die der vogten in de vaten, Cab. VI. P.698.N. 73. ■-------- verfcheydentheyt van dezelve
ftangt af van de vogt, die in de vaten
onthouden wort, ibid. Colocajia , hoedanig gewas befchreven , Tient.III. p. 1062. —5J-----of niet een oprechte zoort van
Arum geweeft is? ibid.
Colubrietje een Curqffbuws Vogeltje, Cab. Dier. p. 1269. N.48.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dezen darm of vermindert, of niet
vermindert wort? Cab.I.p.496.N. 1. is geheel anders geilelt en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer veel verfchillende in jonggeborene
Kinderen, van bedaagde Menfchen, en die ouder van jaren zyn geworden, Rarit. p. 168. i84-Cab.I.p.49ö..N. 1. p. 516. Lett. B. Cab. VIII. p. 755- N, 50. Cab. IX. p. 783- N. 11. p. 804. N.Ó2, Lett. R. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
«
gettjes gerekent? ibid. p. 1261. N. 6.
p. 1-269..N>48*. .
Conchenilje roodagtig, ibid. p. 1263.N.10. , Conyza Afrikaan] che met geele bloemen, |
_----- . met het wormwyze uyt-
fteekzel verwart, Rarit. p. 187-
van een AfrikaanfcheHen,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ibid.p. i89"
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een eerftgeworpen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cab. VIII. p. 757. N. 57. Cab. Dier. p. -
126o. N. 2. ..
Corallina gemeene,Cab.Dier.p.i 272.N.76.
—— met fyne hayrige takjes, ibid. Cotyledones, hoe geflelt zyn in zwanger- , gaande Koejen ? Cab, V. p. 651. N. 3. • 547. N. 10. Cab. V. p. 651. N. 3.
■
Varkens niet gevonden , Cab. XII. p,
928. N. 155. Coupel gemaakt uyt een omgekeerde opge- blazen omgewonden darm van een oude Vrouw, Cab. %lï. p. 916. N. 45. Qrocodil, jonge Crocodületjes, Rarit. p. 220. Cab ..Dier, p. 1274. N. 92. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vullen, ibid.
------- ------- van een ffond, waar in ver- fchik van die der Menfchen V Cab. VIII.
p. 749. N. 23.
van een Schaap, hoe onder-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
fcheyden van die van een Menfch? Cab.
VILp.733-N.52. £■'■' v-
___________j Wormwyze uytjteekzel van • dezelve, zie Üytfteekzèls. '. \ •
___. ,___,_ ^i—— uyt een Reufinne afgebeek, Cab. VIL p.74o.TafJ V. fig.i.
^j_______r zeer lang in een Haas, Br. V. p. 272.
Bogiige darm y zie Omgewonde darm.
Cohk-darm, zie Kronkel-darm.
J Darm, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
WERK.E N VA
Darm, Endeldarm^ zie RegH darm. i:i
Kronkel-darm, Bajlaait-ktierenalhier
|
ÜYSC IL
Darm, Kronkel-darm, Jluk van dezéhe uyt een
Hond, Cab. VIII.p. 749.N. 23. uyt een jonggebo-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomende, zie Darms*klierm.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
----------------des zelfs openingtjes
zeer menigvuldig en digt aan malkanftaande, Cab. I. p. 503. N. 4. zie Zwgaten.
|
zyn j-em Paartje, eab.IX.p.8iaN.?S3.
\u;a n ~~ Tr----- Uvt eenReufinne,
ibid. p. 803. U.62, Lett. B. af beeldze
jaar van, Cab. VU. p740.Taf.IV, iïg r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeeltens van dit g^darmte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Haafen, Rarit. p. 158.187
--------------------------van Kinderen van
verfcheyde jaaren , ihid. p. 167, 168.
187.202. Cab. I,p.496.N. 6, N.i.p.498. N. 5. p. 499. N. 7. p. 501. N. 12. p. 516. Lett. B. Cab. III.p. 595. N. 2.3 en 4. Cab. VI.p. (594. N. 70. Cab.VII.p727.N.3o. Cab. VIII. p. 755. N. 50. Cab. IX. p. 804, N. 6*2. Lett. Q. uyt verfcheyde voor
|
. ; waar in , hoewel
niet omgekeert, klieragdge lichaamtfes
vertoont worden, Cab.X. P. 835. N.72.
;~,-------- wegens het affnyden der
banden, worden deszelfs celletjes tot
mec gebragt, Rarit. p. 195. 206. 219. " i TT wjensvliezige aanhangsels vol van bloed-vaten zyn, ibid. p. i98. wonderbaarlyk uytgefpan- nenen uytgezet, Ontl.Aamn..p2. Ra- rit. p. 199. y |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen, Rarit.p. 171. 182. 194. 19
198.199- 201. 206. 219. Cab. I. p. 50
N. 11. p. 516. Lett. C. E. Cab. III. p.59
N. 66. Cab. V. p. 648. N. SB. p. 649. N
I02. Cab. VII. p. 726. N. 27. Cab. IX.
783. N. 12.p. 804. N.6"2. Lett. K. Cab.X
p. 832. N. 48.50. en 54. Cab. XI. p. 8.8
N. 148. p. 890. N. 166. p. 892. N. 17
Cab. XII. p. 919. N. 71.
-----■-----------heeft ontelbare flag ader |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
—- -— zeer verwydert wegens een
Darm-breuk, Cab. XI. p. $9o. N. 166. ------ Nugteren Darm, gedeelte daar van
uyt een bejaard Menfch, ten opzigte van
de inwendige oppervlakte afgebeelt, Br-XI.p.335. Taf.XIL üg. 3. ö • ~777~r7Z— uyc een groote Wal-
vis, Cab.VHp.m,N.62. \ 7~ uyf ee" Jonge, om-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l
|
Taf. XII. fig. 6.
|
beek., Br. Xlfp. 33ö.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jes, Cab. Lp. 516. Lett. C.
---------------- infchieting van dezelve,
Tient. III.p. 106.8.
is niet dikker als de ande-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uyt een Kalf, Rarit.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J>. Ip E.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
re darmen, Cab. I. p. 516'. Lett. E.
is verfeheydentlyk geftelt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIL p. 722. N. 6.
|
uyteen Vrouw, Cab.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin circulare ver-
Heven tneden.gefien worden, Cab. Vllï P.751.N.3L : - —- wiens middelfte deel
zeer ingetrokken is,OntI. Aanm.pi.fig.73
—---------— gezwel alhier door windt
voortgekomen , Rarit. p. 18 2.
~ . J™0}? overeenkom!* des-
zelfs in een Walvifch, met die, van een
Menfch, en waar in verfchilt ? Cab. VIL P.734.N.62. Eeeeeeee ^m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten opzigte van de ouderdom , Rarit.
p. 168. Klap-vliezen van dezen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
darm, zie Klap vliezen.
omgekeerde Hukken de
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zes darms uyt Kinderen, Cab.Lp. 503.
N. 4. Cab. V. p. 649. N. 101. Stuk van dezelve van een
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer groote ruymte , Cab. IX. p. 810.
N. 96. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z E R D ER
Darm, Nugteren darm, Zenuw-tcpeltjes hier
uytpuylende, zie Zenww-tepeltjes. ------- Omgewondedarm, binnénfte opper-
vlakte daar van , hoe van Ruyfch ge- naamt ? Cab. XL p. 877. N. 64. ------------------------— voorkomende als
een verfchynzel van kleyne Wormen,
ibid^p. 884. N. 114. ----------------deszelfs kheragtige licha-
men , zie Darms klieren. ------- -------- gedeeltens van dezen darm af-
gebeek, Cab. VI. p. 718-Taf. V.fig. 2. Cab. VIL p. 740. Taf. IV. fig. 2 en 3, Cab. XI. p. 898-Taf. III. -----------------■--------uytHaafen, Rarit.
p. 181. 208.
------- --------.-----:— uyt Jongelingen,
Cab. VIII. p.759. N. 60. Cab.XI.p. 874»
N. 35. P- 875. N. 49- p. 877- N. 0*4. --------------------------; Uyt Kalveren, Ra-
rit. p. 183. Cab. XI. p, 884- N. 117. -------.--------, .------— uyt kleyne Kinde-
ren, Rarit. p. 167. ï<38. 183* Cab. Lp. 512. N. 13. p. 516. Lett. B. Cab. VI.p. 694. N. 70. Cab. VIL p. 727. N. 30. Cab. VIII. p.755. N.50. Cab.X. P.848.N.134. ------■------------------uyt onvoldragene
Vrugtjes,Cab.III.p.573-N-I2-P-587»
N. 47.
-----------------------,- uyt verfcheyde voor- werpen, Rarit. p. 163.168. 17r. 182. 184.187.190.194. 197.199. 201.211.
Cab. I. p. 516. Lett. D. Cab. III. p. 594.
N. 7 8- p- 595- N. 3. Cab. IV. p. 605. N.
14. Cab.■ V. p. 649. N. 102. Cab. VI. p.
677. N. 9. Cab. VIL p. 721. N. 2. p. 725.
N. 15. p. 729.N. 40. Cab.IX. p. 803. N.
62.Lett.B.p. 805.N. 69.Cab.X.p. 832.
N. 50.53 en 54. p. 833« N. 62. Cab. XI.
p.878.N.73.p.88**N.iï4.p.890.N.
166. Cab. XII. p. 913. N. 20.p, 914. N.
2(5. p. 927. N. 144.
-------------Ui-----------z00 uytwendïg als inwendig afgebeek, waar van de. op-
vulling |
|||||
B L A D-W Y
Darm, Nugteren Darm, kheragtige licha-
men dezes darms, zie Darms-klieren, <*
die door deszelfs kiiertjes lpopen, Cab.
I.p.515. N. 2. ■_— ----— oogluykende Klap-vliezen, of
rimpels van dezelve, zie Klap-vliezen.
-----------------Jlukken van dit gedarmte, be-
zet met infchietingen , Ontl. Aanm.91:. Cab.Lp. 503.N. 4. ,-----------------__-----geheel omgekeer-
de flukken , Cab III, p. 581. N. 32. p. 586. N,.44. Cab. X. p. 832. N. 51. Cab. XL p. 879. N. 8f. ___-----------------------. Uyt Jongelingen ,
Cab. X. p.Sso.N, I4J-, Cab. XII. p.921.
■N.90. ,---------------------------uyt Kinderen, Cab.
IV. p. <So8. N. 33. Cab. IX. p. 8.04.N. 62.
Lett. N. Cab. X. p. 832. N. 52. p. 853. N. 159. ,--------------.-------------, Uy[; verfcheyde
voorwerpen, Rarit. p. 182. 183* 201.
219. Cab.Lp. 499. N. 8« p.515. N. i.p. 516. Lett. A. Cab, IV. p. 617. N. 76. Cab. V. p. 631.N. 14. Cab. VIL p. 734. N. 61. p. 730". N. 71. Cab. VIII. p. 750. N. 29.p. 751. N. 31. p. 764. N. 92. Cab. IX. p. 793. N. 47. p. 803. 804. N. 62. Lett.Ben J.p. 807. N.76. Cab.X.p.852. N, 156. p. 853- N. 162. Cab. XL p. 885- N. 125. p. 88?. N. 145. p. 892. N. 179. p. 895. N. 203. Cab. XII. p. pii. N. 86. p.922. N. toi.p. 925. N. 120. -----------------. -------- zoo ten opzïgte
van deszelfs inwendige als uytwendige
gedaante afgebeek , waar van de op- vulling door de Ilagader is gedaan , Tient. III. p. 1087. Taf. I. fig. 4 en 5. .------- --------. van een Jonge, waar uyt
een doosje gemaakt, en afgebeek,
Tient.II. p. 1046. Taf. III. fig. 4. -----------------waar in van den omgewon-
den darm verfchiltVRarit. p. 210.213. |
|||||
3J
|
||||||
. N RÜYSCH.
Darm, Rechte darm al te eng en rezeerver-
naauwt zynde, kan de verwydering daar
van geen voordeel doen, Tient. II. p,
1040.
—— —-— Bajlaart-küeren door dezen darm verfpreydt, zie Darms-klieren.
---------------Boerhaviaanfche groeven, die alhier gevonden worden, en derzelver
gebruyk,Cab.XI.p. 873-N.33.p.89i.
N. 168. Cab. XII. p. 914. N. 2S. Tient. II. p. 1 oor. Br. Boerh. p. 1101.1207. —------------gedeelte van dit gedarmte,
Cab.X. p. 843.N. iog.
——. ^—— mm— afgebeeltuyteen Jon-
geling, Cab. VIL p. 740. Taf. III. fig. 4, —— ——— — — in vier rokken ge-
feheyden vertoont, Br.Xf.p. 334. Taf.
XII. fig. 1. ------—-■----------metbaftaart-klierrjes,
en togtgaten door bet zelve ver/preyt,
ibid. p. 336. Taf. XU. fig. 5. — — ——— Latwyze uytjleekzeh worden
in deze darm zelden gevonden in Kin- deren , Cab. IV. p. 618- N. 79. — —— omgekeerde gedeelten* daar var,
Br. XI. p. 335. Taf. XU. fig. 2. Cab. XI. P-873-N.33. ------_— ontbreekt zomtyts in Kin-
deren , Tient. II. p. 1039.1040. ------——. Jlukken van dezelve uyt Jon-
gelingen , Cab. IV. p. 617. N. 74. Cab. VU. p. 735. N. 66. Cab. XI. p. 89 r. N. 168. Cab. XU. p. 914. N. 28. -----------„ _.— uyt Menfchen, Cab,
I. p. 5i°- N.'ó. Cab. IlLp. 593. N. -4.
Cab. IX. p. 807. N.81. Cab. XI. p. 892. N. r79. Cab. XII.p.913.N. 15. --------------verzweringen in dezen darm
uyt een roode loop voortgekomen, Cab.
IX. p. 804. N. ö2. Lett. K. __ —.— vrye afgank door een harde
verdikking van dezelve verhindert, Ontl. Aanm.95.96. Tient, II.p. 1040. — — — vuur, en doorbooring der
Eeeeeeee 2 vrouw- |
||||||
WER K EN V,
vulling door de ader is gedaan, Tient.
III. p. 1087. Taf. I. fig. 6 en 7.
Darm, Nugteren darm, heeft zeer vele flag-
aderen, Cab. I. p. 516". Lett. D.
—é.— . , nugteren darm? Rarit.p.210. 213.
------. infchieting vanditgedarmte door Wormen veroorzaakt, Cab. XII. p.
918. N. 57.
------« _ wateygentJykisPCab. IV. p. 605. N. 14.
------ ■
krinkel of draying geheten, ibid.
!_._
ve , Cab. IX. p. 804. N. 62.Lett, L. Cab. X. p. 832. N.55. Cab.XI.p. 877. N. 64. p. 88Q. N. 8p. p. 889- N. 155. —— „.—_ ömwinding dezes darms uyt
een Kint, Cab. X. p. S3 2. N. 47. ««.— ------- Stukje daar van alle vier de
vliezen vertonende, Cab. IV. p. 602.
N.4. ——
blazen uyt een Walvifch, Cab. XII. p.
916", N. 41. -^—,------— _ uyt een Hond , Cab.
VIII. p. 749. N. 23.
—---------•—• — uyt een Schaap, Cab.
VII. p. 733- N. 52.
«... _— Tegennatuurlyke verblyf- plaatfen van dezelve, Rarit. p, 190. 208.
Cab.VII.p.72i.N.2.p.725-N.ï5.p.740.
Taf.IV.fig.2en3.Cab.Xir.p.927.N.i44.
„_,— 4.—-— van een verfeh gebooren Kint, Cab. XI. p. 884. N. nö.
—__ _—,— %&8 van dezen darm in een Kalf, komen aangaande haar loop niet
overeen met die van een Menfch, Cab.
XLp.884-N.117.
—— —-— vertrekplaatsje deszelfskan altemets zitten in een Lies-breuk, Cab.
VII.p.725.N.*5.
—— —-—------ vaneen duym groot,
Cab. XI. p. 888. N. 153.
|
||||||
Z E R 0 ER
Darm-breuk, zie Breuk.
Darmen als bevroren, door de vorft ver-
hard , blinkende 5 en met ys bezet be* vonden,Rarit.p. 220. Cab. VIL p. 722. N.6\ —— bevatten in zig overvloedige vog-
ten, zie VogP. — Blinde darmm in alle Hennen5 dub-
beld, Rarit. p. 210. _ —— uyt Haafen, ibid.p. 168.197;
208.
—— — uyt Kinderen van verfcheyde ouderdom, ibid. p. 168.187.196. 202.
203. Cab* I. p.496. N. 6. N. 1. p.498i
N. 5. p. 516. Lett. B. Cab. VIL p, 727.
N. 30. Cab VIII. p. 7.55. N. 50.
—— — uyt verfcheyde voorwerpen, Rarit. p. 171.182. 183. Gab. I. p. 501.
N. 12. Cab. V. p. 648. N. 88- p. 649^ N.
102. Cab. VIL p; 726. N. 27.
— Bloed-vaten daar door veripreydt,
zie Bloed-vaten. en der2elver.gebruyk, Tient. II. p. 1001. Br. Boerh. p. 1161. i2e6"* «*—— derzelver ingeborene t'zamentrek-
kende beweging in Kinderen gezien,
Ontl. Aanm. 72 en 73.
*—— dienen niet om de raauwe fpys tot gyl te veranderen, maar om die verder
te kooken, Ontl. Aanm» 744
— Dikke darmen hebben veele groef jes,
Br. Boerh. p. 1203. — Dunne darmen van een Jonge, Cab. X.
p. 845. N. 120. —
p.22I..
dertjes , Cab. I. p. 4.96. N'. 1. p. 501: N.
12. Cab. VLp. 700. N. 76. Cab, VII.p. 732. N. 51. Cab. VIII. p. 746. N.g. „^. «-------. uyt on voldragen e Vrugt-
jes, Cab. V. p, 640. N, 54. Cab. VUL p.
754. N. 45. Darmen
|
|||||
B L A D-W Y
vrouwlykheyt, enEndel-darm gelukkig
genezen, Ontl. Aanm. 59. Darm, Rechte darm, waarom deze darm,
en de fcheede qualykgefteltzyndehaar ongemakken elkander overfetten ? Ra- rit. p. 162. —„ .„. wat eygentlyk de ronde lig-
chaamtjes zyn die zig hier opdoen, en of die voor klienjes.zynte houden? Gab. IX. p. 807. N.81.
_— —.— wat middelen omtrent des- zelfs verharding aan te wenden ? Ontl. Aanm, 96.
._._. _« zoofterkaanhetheyligbeen vaftgegroey t dat naauwlyks gefcheyden
konde worden, Ontl. Aanm. 95.
——. _— Zweet-gaten van dit gedarm- te, zie Zweet gaten.
—— Stuk darms van de dikke darm, Gab. XI. p. 887-N. 139.
—— ,-------van een omgekeerde darm,
Cab. XII. p. 913. N. 22.
—.. _—._ uyt een Haas, Cab» VUL p. 7<3o. N. 63.
--------------uyt een Jongeling, Cab. XL p. 887- N. 144.
—— Twaalf'vingerige darm beter, en ge-
voeglyker vingerige darm genaamt,Tient. II. p. 1041. —— —— heeft weynige of gene oog-
Juykendeklapvliezen, Rarit.p. iSS> .--—..—.— is voorzien met een ope-
ning , die als een naveltje in het midden geftelt is, waar door de gal en maag- kuflens-fap haar uytftorten in de hol- te van dezen darm, Cab. VIII. p. 751. N. 33-
—— —— verfcheyde flukjes van de-
zelve, Rarit. p. 218. Cab. I. p. 499. N. 74 Cab. VI. p. 686.- N. 33. Cab. X. p. 850. N. 142. . —*■— ——— uyt verfcheyde /voorwer-
pen, Rarit. p. 185.222. Cab. VUL p.751. & 3,3. |
|||||
• ¥ER K E N V A N RÜYS C Hl
Darmen dunne darmen uyt verfch geboo- Darmen, Latwyze verbeven]beden der «ft*
|
|||||||||||||||||
rene Kalveren, Cab. IV. p. 611. N. ±6.
|
|||||||||||||||||
Cab. XII. p. 930.
hier van Ruyfeh gevonden, buyten de
darmsholligheden, als moesagtige pen- ceelen uytpuylende» en nog iets anders in het wormwyze uytfteekzel? Br.Boerh. p. 1206.1207. ------- gedeeïtens der darmen van Honden,
Cab. IX. p. 803.804. N. 62, Letr. B. M.
P- 573- N. 12. Cab. IV'. p. 612. Ni 49. ■
Cab. IX. p. 804. N. 62. Lett. H. 1 ' van Menfchen, Rarit. p.
217. Cab. I, p; 516. Cab. IV. p.-6i 6. N. -
71. Cab. VII. p. 72Ö. N. 20. p. 735. N. 64. Cab. IX. p. 803. N. 62. Lett. E. Cab. XI. p. 87<5. N. 53.
_—
201. Cab. XII. p. 930.
—.
187.Cab.III.p.589.N; 62.
uyt veriche-yde gedarm-
|
|||||||||||||||||
men, zie lüap-vliezen,
■-------- met een feherpe ontfteeking, en
het daar op volgende vuur aangedaan,
en waar door veroorzaakt ? Tient. II. p. 1020. -------- met overvloedige togtgaatjes
voorzien, zie Zweetgaten.
-----— niet alleen overal aan het buyk-
vlies vafl, maar ook zelfs aaneenge*
groeyt in een waterzugtige Vrouw, Öntl. Aanm. 45. ------- of derzelvercellulofiteytvoorhet
zesde vlies der darmen gerekent moet
worden? Cab. XI. p. 880. N. 89. ------- ontjleeking van het gedarmte brengt
voort het--ongemak ontfermt uw tnyner,
Ontl.Aanm.9r. ----------------reden van derzelver waarè
öntfleeking, ibid. Rarit.p/j84.
------ oogluykende klap vliezen van dezel-
ve, zie Klap-vliezen. ------ Rechte darmen uyt Kinderen, geheel
en al omgekeert, Cab. IV. p. Cis. N.
Ö7.p.<5i8.N;79.' ------ toegenepen zynde, veroorzaken
zyde quaal Ileos, Ontl Aanm.91.
------ van een eerftgebooren Kint y- en
wel alle, Rarit. p. 184*
van een Jongeling, Cab. V.p. 630;
|
|||||||||||||||||
tens, Cab. IX. p. 803. 804. N. 62. Letc.
B. enz. ------groote darmen van een onvoldragen
Kalfje,. Cab. VI. p, 680. N. 20.
—— haar natuurlyke plaats verlaten hebbende, in de onderbuyk nederge- daalt, Ontl.Aanm.56. ~------ hoe alles daar gefchiet, is nog niet
klaar genoeg ontdekt, Br. Boerh p. 1-22 3.
------- hoe bevogtigt worden ? Gab. VI.
p. 685- N. 33.
------hoedanigen inwendigen oppervlak- te hebben in de Haafen, Raiit. p. i6g. —----- infchietingen van dezelve meed .
in de bogtige darm v Cab. V. p. 635. N.
34- Cab. IX. p. 803. N. 62. Lett. C. Cab. X. p. 833. N. (52.p. 848. Ni 134. Cab. XI. ■ p.884"N.ri<s.p.892.N.i7j\ Kronkel-darmen van"Haafen, Rarit*
|
|||||||||||||||||
N. 18.
- van een jong; Wal visje , ibid. p;
Ö47.N.82. J F ------- van een onvoldragen vrugtiè uvt
een Koe, Cab. VIII. p. 763. N. 87
-—- van Kikvorfchen , Rarit. p. 164.
Gab.VIIIp.763iN.-82k' —- van kleyne en- onvoldragene S2^P?4r£ab'IL P* «4. * Cab. III. p -
568. Cab. VIL p. 731. N. 43. r ------ van kleyne-Kinderen , Raric. p:
225. Cab. I. p. 496. N. 6. Cab. V, p. €40. ■
N.93. Cab. VIII.p, 742, N, 3. Cab. IX; p.783-N.^iï.. Eeeeeeeej; Barmm*
|
|||||||||||||||||
$. 197.208.
|
|||||||||||||||||
Z E R D E R •
Darm-fcheyl is met een celluleus vlies
voorzien, tuflchen de verdubbeling van het fcheyl zittende, Cab. VI. p. 709. N. 118. Tient. II. p. 1003. •---------- is van een zeer fyn vliezig maak-
zel, Tient. II. p. 1002.
met ontelbare bloed-vaten voor-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B L A D-W Y
Darmen-vzn onvoldragene Menfche vrugt-
jes, Cab. IV. p. 607. N. 27. Cab. V. p.
634. N. 2(5. p.638. N.43. Cab.VI. p.692.
XvT.59.Cab. VIL p. 731. N.44. Cab. XI.
p. 88Ö. N. 132. p. 887- N. 143- P- 888-
N. 153. p- 897- Lett. C. Cab.XII. p.9.14. ,
•N.30. P.927.N. 145.
___— van waar dikwils zulken overvloet van lymige ftoffe daar uyt gelufl; wort?
Br. Boerh. p. nöi.
.------— Vcrjhpp'mg der darmen is de oor- fpronk van het ongemak Ileos , On tl.
Aanm. 91.
«___— .---------- waar door veroorzaakt ? |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien, zie Bloedvaten.
-—----- of 'er behalven de bloedvaten,
gylvaten, watervaten , vetvaten , en
zenuwen , nog andere tot nog toe on- bekende vaten alhier fchuilen? Tienc. II. p. 1005. --------- op wat wyze bereyt moet wor-
den? ibid. p. 1003. over het hooft gezien aangaan
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ibid.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrye afgang door derzelver ver-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zommige zaken, is egter van een
zeer groot belang in de buykwonden, ibid. p. 1002. Stuk daar van afgebeek, ibid. p.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dikking belet
|
O.ntl'. Aanm. g$. 96.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tient. II. p. 1040.
------ waar in een omwindzel, en dat
uyt een jonggebooren Kint, Cab. X.. p.
832. N. 49. wat gebrek derzelver verzwak
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1045. Taf. III. fig. 2.
met waterblaasjes ver-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vult, Cab. IX.p. 803« N. <52.Lett.B.
uyt een Kalf, Rarit. p.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king, en waar uyt voortkomt? Ontl.
Aanm. 9 r. wonderlyk door lang vallen in een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 r.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uyt een Kint, Cab. X. p.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
, getrokken, Ontl. Aanm. 19 en ó8-
■--------■ zonder opvullinge van windt uyt-
gefpannen , Cab. VIL p. 727. N. 30.
Darm-rokken, zie Darm-vliefen. Darm-fcheyl beftaat uyt drie vliefen, Cab. VI. p. 709. N. 118.
•—-—— dunne darmen in de gedaante van een halfrond door het zelve vaffc- gehouden, Tient. IL p. 1002. geheel en al verteert, en door
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
853. N. 160,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uyt een Menfch, met
deszelfs af beeldzel, Cab. XI. p. $98. Taf.lII.Lett.A.A.A.A. uyt een Schaap, ibid. p.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
883. N. io(5.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uyt een zeer vet bejaard
Menfch, Cab.XII. p.923. N.111. welkers klieren in fleen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verandert zyn, Cab. XI. p. 897. Lett, A.
van een Menfch, dooreen etter |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat oorzaak ? Klapv- c. 4. Aanm. 19.
gequetft, en met een doorgaan-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezwel, verrot geworden, Tient. II. p.
1005.
——— verfcheyde gedeeltens daar van
met klieren voorzien , Cab. VI. p. 709.
N. 118. Cab. VIL p. 736. N. 72. Cab; IX.
p. 804. N. 6i. Lett. O. Cab. X. p. 832.
N. 53- P' 833- N. 61. p. 853- N. ifo-
Cab.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de wonde doorboort zynde, is doode
lyk, hoewel van de Ontleders tot nog toe niet verklaart, Tient. II. p. 1002. heeft zeer veele zenuwen, zie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zenuwen.
in oude Besjes hoe geftelt ?
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tient. III. p. 1073.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WEKKEN VAN RüYSCH
Cab. XI. p. 879. N. 83 en 84-p. 884-N. Darm-klieren doen ziVon .r« ™ «-
i_i8.p.89i.N.l7M,895.N.I07.Cab. holletjes of k^j^^-f^- |
|||||||||||||
X
|
|||||||||||||
_j ,.j~uj uu x±±. u, 330. 1 af»
XII. fig, 5. Cab. I.p. 503. N. 4. Cab. IV.
p. 616, N. 67. Cab. IX. p. 307. N. 81.
Tient.II.p. ioor.
eenzame en fzamengehoopte, Br. XI. p.3 27.
—--------- Eenzame bezetten niet alleen de plaatzen tuflehen de oogluykende
klap-vliezen, maar komen daar ook uyt
voort, ibid. p. 333.
-------------------. niet alleen door de rant
van de klap-vlies van Bduhinus, maar ook
op de gehele vlakte ver/preyt,ibid.p. 3 34. ---------- haar geftel hoedanig'? ibid. p.
33r- 3.32- Cab. II. p. 542. N. 14. Cab.IV.
|
|||||||||||||
Darm-fcheyl, verteering van het zelve is
doodelyk, Klapv. c. 4. Aanrn. tg. •---------- Vet alhier verfpreyt, pronkt met
zeer veele fyne bloedvaatjes, Cab. XII.
P.923.N. in. Tient.II.p. iooj\ Darmfcheyh-aderen, 'm Aderen. —■-------- Klieren, zie Klieren.
---------- Slag-aderen, zie Slag-aderen.
Darms-infchieting befchreven , Tient III
p. 10Ó8.
—;-------- gebeurt in jonggeborene Kin- deren zelden, Cab. XL p. 884. N. 116. * |
|||||||||||||
ren menigmaal, en wel voornamentlyk
van kinderftuypen, Tient. Hf. p. jcö8. -—T------meen Kint vier dagen oud, als
iets zeldzaams bevonden, ibid.
*T"--------- is een zeer gemeen ongemak,
• en gefchiedt meermalen in bejaarde
Menfchen , ais, wel te voren gelooft is Cab. X.p. 833.N. 62. Tient. III. p.iocg! —--------- oorzaak des doots in een ionee
Cab. V. p. 635. N. 34. J ë '
—------j- op wat wyze de Kinderen van
deze ziekte beft te genezen ? Tient. III.
p. ioó"s. 1069. —-------- van waar ooripronkelyk ? Ontl
Aanm. 91.
——----- verwekt gemeenlyk het onge-
mak ƒ&<?*■, ibid. ' ' U7C wat teekenen men dit on-
gemak kan befpeuren? Cab. X. p. 833.
■-------7— wat geneesmiddelen daar te-
gen in de bejaarde aan te wenden ? ibid P- 834. N. 62. Tienr. IJl. p. ioö8. 1060.' Darmsklwen, Rarit.p. 2rg,
■ — alderéenvoudigfte van Malpighius
genaamt, volgens Boerhaven in de kron- kels van alle darmen gevonden, Br. 3oerh.p.u54.1155.116T, |
p. 617. N. 74. p. 621. N 92. Cab. V. p.
63 2. N. 14. Cab. IX. p. 808. N. gi. _---------hoe verdeelt worden ? Br. XI.
p. 327.
—--------- in ïTeenen verandert, Rarit. p.
i7r. i83' '97-
--------— komen ons in dedikke darmen
eenzaam en afgezonden te voorfchyn,
Br. XI. p. 333.Br. Boerh. p. iidr. *—-------moeten eygentlyk Baflaart-
klierengenaamt worden, en waarom? Br.
XI. p. 331. enz. Br. XII. p. 355. Cab. I. p. 499. N. 8. Cab. II. p. 452. N. 14. ------------of by de Ouden bekent zyngc-
weeit? Br. XI. p. 327:
—---------tot wat gebruyk deze balTaart-
klieren dienen?ibid. p 331.333.Br.XII.
P- 354- 355- Cab. II. p. 542. N. 14. ren genaamt, Br. XI. p. 336. Taf. XII. fig. 5. Cab III. p. 593. N. 74. Cab. IV. p. 616. N. 6>. p 617. N. 74. p. 618. N. 79. Cab. IX. p. 807. N. 81. ■ — van den kronkel-darm alzoo ge- noemt, wat daar door verftaan wort? Cab.Lp.503. N.,4. p.507. N. ir. Cab. V.p. 049.N.101. Cab. IX. p. 8<>4.N.tf8. Lett. Q. Darms-
|
||||||||||||
B L A D-W Y
Dartns klieren van den nugteren darm, Eenza-
■ me niet alleen, maar ook Bajiaart klieren geheeten, uytdeszelfs inwendige opper- vlakte uy tpuylende, Cab. Lp. 499.5C0. N. 8- Cab. lil. p. 581. N. 32. Cab. IV.p. 6o8.N.33-Cab.V.p.632.N. 14. Cab.X. p. 832.N.51.5a.p. 853- N. iÓ2. •*--------- -van den omgewonden darm, Eenza*
me genaamt, Cab. IX. p. 8°4- N. 62.
Lett. L. .-----—„ -----------van waar voortkomen?
.Cab.X. p. 8 3 2' N.55.
—--------- van waar oorfpr.onkelyk ? Br. XI. P-331-333- , '
-—*—— uyt wat rok voortkomen, is van andere Üntleders met geen zekerheyt
aangetoont, ibid. p 328.
—--------- wat lichamen deze zoogenaam-
de klieren zyn? ibid. p. 331. Br. XLL
P- 355-
de klap-vliezen ot rimpels heen, Br. XI.
p.-27'333-
•---------- zeer veranderlyk van getal in verfcheyde voorwerpen, ibid. p. 334.
'*>—----- zitplaats van dezelve, en waar
gevonden worden? ibid. p. 327. 32,8.
333—336. Taf.XII.fig. 1 en 6. Cab.I.
p. 5-07. N. 11.
puylender wyze , zomtyts als kleyne kuyltjesuytgeholt,Cab.IVr.p.ö2i.N.92. leen eenzaam, maar ook als .by trappen Slier en daar verzamelt, Br. XI. p. 333. Br.Boerh. p. 1161. Darms vuyligheyt in Kinderen, wat {toffe ?
Cab. II. p. 568- Tient. II. p. 103,9. Darm-vlies, Buytenfle en gemeene gezegt,
afgebeelt met deszelfs zeer fyr.e lang- werpige vezels,, Br. XI. p. 3 34.335. Taf. XII. fig. 1 en 2. -—--------
jtdertjes die zig hier met een geheel an-
|
||||||
Z E R D E Ë
dere loop als in de overige darm-vüe-
zen verfpreyden, ibid. p. 334.Taf.XII. fig i.Cab. I. p.515. N. 3. Darm-vlies, Celluleitfe vlies van den kronkel- darm , Cab. X. p. 8 3 2. N. 48. ---------■ Uitweek, en Ruyge vlies aange-
toont van Ruyfch, Br. XI. p. 330. 335. Taf. XII. fig. 4. Cab. IV. p. 609. N. 37. --------_--------Darmflym aan dit vlies
vafl: zittende,waar toedient?Br.Xl p.331.
-----!--------------een t'zamenftel van ze-
nuw tepeltjes,, bloed-vaatjes, enz. byna vaneen en dezelfde toeftel, als dat van de maag, maagpyp, wangen , lippen en voorlippen, en daarom te regt een tepelagtig vlies genaamt, Cab. VII. p. 730, JM. 40. Tien-t. II. p. 1020. ~-------- -------- gedeelte daar van, waar
door de.takjes der llag-aderen verïpreyt
zyn, Br. XI. p, 335. Taf.XII. fig. 4. ftantie, maar een waaragtig vlies, ibid.
P-33I-33ö'Taf.XII.fig.^.Cab.ïX.p.804. N. 62. Lett. I, -------------------- tot wat gebruyk dient ?
Cab. V.p. f536. N. 41.
-----—„ -------- v&n ét bogtige darm >Czb*
IV. p. 602. N. 4.
--------------------_ hoe anders ge-
naamt? Cab. VIII. p. 759. N. Co. ken is, en of het voor een vlies te hou* den is? Cab. VIL p. 729. N. 40. ■
een gedeelte met eenige bloedige flofTe uyt een levendig Menfch te voorfchyn gebragt, Cab. 1. p. 510. N. 6. --------_. _----- vandenKronkeUdamjbiè.
p. 507. N. 11.
---------------------Van den nugteren darm,
Cab. IV. p. 609. N, 37.
-----------------------------ruygheyt van het
zelve zeer curieus zig vertoonende,
Cab. I. p. 500. N. 3. Darm'
|
||||||
W ERKEN VAN RUYSCH.
DamvKesfluweek. Vanden mgtermdarm, Darm-vliefen, Br.XI n a2rf m
^Mï^W^^S'W ------ CriUeufi vi,&4 van den om«.
n darm. Cnh vr „ *__i\T „°
|
|||||||||||||||||||||
• N.S,Cab.XI.p. SSo.N^.Tien^l. r,^^^'^
P-,o83- , 89.p.889.N.,bff. ' p- 88a N'
|
|||||||||||||||||||||
———■------- van net zenuwagtige vlies
gefcheyden,Cab.IX. p. 8©4«N.da.Le«.I.
|
verfchillen van malkander, en
hebben verfcheyde «amen , Br. %ül«. |
||||||||||||||||||||
-----_------------van wegens eenTcherpe
|
|||||||||||||||||||||
ontfteeking, en daar op volgende vuur
in de darmen, na hevige en onlydelyke fmerten afgefcheyden, en door den af- gang ontlaft, Cab. I. p. 51c, N. 6. Tient. II. p. 1020. vertoont zig niet altyt
|
|||||||||||||||||||||
^7-^b. IV. p, dos. N. 4. Cab. VI. p.
— vierta!daarvanvafrge/teIt,Br. ^n7eerWd0ertencTbe vf T^S 0"
|
|||||||||||||||||||||
"^v^uydelyk:=en^^
in alle lichamen niet even klaar te zien Darm JekkXtos ofO^* ^6'^7'
zyn , Cab. VIL p. 73o. N. 40. Tient. IL Datum, d^&^^T T"'
p.1020. 1021. des7Pjft»ooiy } va»aezevrugt,en
2---------wort van zommi ffi.Sb!S£???,ri,ï?ee!t'be-
twyffd getrokken , Br. XI. p. 33I Z*. ,^et ^ing^f k, *
|
|||||||||||||||||||||
rondloopende beweeg- vezelen voor-
zien , Br. XI. p. 334. 335. Taf, XII. fig. 1 en 2. Cab.Lp.507, N. u. Cab. VUL P- 759- N. 60. t7rrT —;TVan de bogtige darm, Cab.
VIII. p. 7S9' N. o~o. -----— .-----— van den Endel-darm, Cab.
IV. p. 617. N. 74.
—------- Wentel-traps-wyze vlies . Cab
VIII. p. 760. N. 53. •
■—------; Zenuwagtige vlies heeft meer
bloed-vaten als de andej-e vliezen, Br
Xf.p.333—335. TafcXlI.fig.1.2. Cab.' J; P. 507. N. '1 f. Cab. IV. p, öi 7, N. 74. Cab. VIII. p. 759. N. 60. '* "~~ r------ Van waar deszelfs flag-
aderen .oorfpronkelyk ? Cab. I. p. 51 f.
|
III. p. 107«' P*3?3'Tlent*
~i«r V°0mee^ d--de,zie
—- van 's Menfchen lichaam wordden
door de uyterfle uyteynden in de Fe- daante van een rook of dauw bevogtSt, Bi-XVI.p.436.437. zieFoedzeL * —-Fa/ie deelen of oogefchonden kon-
nen blyven, fchoon de wateragtige en
vloeybare uyrgedreven worden ? Br.
XII. p. 349. "7Ti„r~i-------' wat nu"igheyt van der-
BfHec"rz74rêtenindebaari^
— men bemaitige deelen vermmde*
ren dikvvilsin den ouderdomRark.p.174, — zoogenaamde bloedeloofe of vlïZ
|
||||||||||||||||||||
figedeelen, zjn vol van bloed-vaten,
tfr. v. p. 270. Ffffffff %„
|
|||||||||||||||||||||
B L A D-W Y
Dier een fchalleby ter verbeeldende., voort-
gekomen uyt het dybeen van een Kint, en afgebeelt, Tient. III. p. 1087. Taf. H.fig. i.Lett. F. —- kleyn viervoetig diertje, na een hout-
je zwemende uyt de mont van een Vrouw uytgebraakt, Cab. IX. p. 794. N. 48. Tient. I. p. 954.955. Tient. IL p. IC07. Tient. III. p. 1057 en 1070. -— -----——m welkers ledematen in het
byzonder worden opgetelt, Cab. IX. p.
794. N. 48. Tient. I. p. 954. —rr Pad-gelykend dier uyt een Amerikaanfch
geweft, Cab. Dier. p. 12Ó7. N. 35. p. 1278. Taf. IV. fig. 2 en 3. •—~• Stuk van een viervoetig dier, waar
aan de fchenkel niet de voet, en een ongeklooft klaauwtj.e met een menfche navel voorzien, ineen papgezwelvan de maag gevonden, Cab. XI. p. 890. N. 181, Tient. III. p. 1053.1055. — uyt een Meysje uytgebraakt, en zeer
fraay een flek verbeeldende, Tient, L p» 954.971.Taf. ILfig. 4. Dieren, hoe binnen andere Dieren of Men-
fchen voongeteelt worden, of voortge- bragt, is met geen zekerheyt te zeggen,. * ibid. p. 954.955.
t—m of alle uyt een Ey voortkomen?
Ontl. Aanm, 64. Tient. HL p. 1071. — onderzoek aangaande de natuur, en
verfcheyde veranderingen der bloede- looze diertjes is zeer nuttig, en nootza- kelyk om te weten, Tient. III. p. 1069. 1070. •—-j. van verfcheyde coleur , en wiens
eyeren en jongskens uyt de rug voort- komen, Cab. Dier. p. 1267. N. 35. —— wanneer levendig ingeflokt worden,
konnen in de maag niet in het leven bly ven, Tient, I. p. 955. Dijiel van Alpinus zeer raar, Cab, Dier. p.
1259. N. 2. |
||||||
Z E R DER
Dood Hchaamtje van een onvoldragen kint-
je, als Heen verhard, Rarit.p. 152. zie
Lyken.
Doodshoofd t beenmakjngs middelpunt al- hier, welk? Rarit. p. 149. —------—* bovenjle gedeelte daar van uyt een onvoldragen Kint , Cab. XL p. 872.
N. 2*6.
----------doorgezaagd uyt een bedaagd Menfch , Rarit. p. 216.
*--------- Stuk daarvan uyt een Kalf, het welkeen half jaar lang na zyn doodt in
de baarmoeder der Koe was gedragen,
Cab. XII. p. 919. N. 70.
—------- van een Besje, Rarit. p. 157. Lett. D.
——--------------zeer groote wonderbare gaten daarin gevonden, ibid.p. 158.
■------—• van een Hen, Cab. IV. p. 606. N. 18.
*---------■ van een hoer, wegens de Spaanfche pokken doorvreeten, Rarit.
p. 212.
hoofds-beenderen, ibid. p. 213.
•---------------rond en wonderbaar- lyk waterzugtig, ibid. p. 216.
•-----------van een Kint, op verfcheyde plaatzen met een fteenige ftoffe bezet,
Cab. IX. p. 791. N. 30.
-----------van een Schiltpadde, Cah> VIL p. 73(5. N. 7&
-----------. verfcheyde driekantige been- derkens uyt het zelve, Rarit. p. 215.
Doodshoofden in verfcheyde voorwerpen zonder eenige hollighey t, en het minfte
gedeelte der harffenen bevonden, Cab.
VIII. p. 741. N. 1. Tient, I. p. 956.
——-—— van bejaarde Menfchen, Ra- rit. p. 158. Lett.G.p. 159. Lett. I enL. p. 173. 216.
deren, ibid. p. 149. Cab. V. p. 6$o. N. 1.
Doods*
|
||||||
WERKEN VAN R V Y S C IL
Doodshoofden van Kinderen van verfcheyde zeggens ceekenen, enz. ibid. p.p<5 f. etiz.
jaren, Raric. p. ifg. Lett.*H. p. iCo. Doosje gemaakt uyt denugteren darm van
Lett. M. Cab. IX. p. 791. N. 30. een Jonge, en afgebeelt, Tient. II. p.
—------ van Misgeboorten , Rarit. p. 104C Taf. III. fig, 4.
150. Cab. VIII. p. 77r. Taf. I. üg. 1, —— met Menfehe fteenen vervult, Ra-
Cab. XI. p. $79. N. Ho. rit. p. 197.
van oude Mannen, Ontl Aanm. Drayersvan hetdye-been, waarom voor
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
82. Rarit. p. 160. Lett. N. p. 193. onechte uytfteekzels gehouden moeten
------i— uyt verfcheyde Voorwerpen, worden? ibid. p. 160. 204, Tient. JU. p,
Rarit.p. 157.Lett. A.B.C.p. 153. Lett. 1081.1082.
Drooging van gebalfemde Iichaams deelcn,
als een edel konftwerk van Ruyfch te |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Do
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
houden, waar door deze deelen als le-
vendig, en 'm een natuurlyke geftalte bewaart worden zonder rimpels, dicna de drooging dikwils gewoon zyn na te blyven, Ontl. Aanm. 85. Rarit. p. 184. Br.I. p. 227. Br. V. p. 267.Br. VII. p.290. Br.X-p.32r.Br. XMI. p. 372 Cab. l.p. 495. N.4. p. 496. N. 1. p. 497. N. ^,p. 498. N.$. p.500. N.9. Cab. II.p. 53«. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
beentjes onordentelyk aan een vaft zyn,
Cab. VIII. p. 743. N. o".
Doorntje van de Amerikaanfche doornige kars, ibid. p. 749. N. 24.
Doorntjes van de Amerikaanfche groote Me- ioen-diftel, of Indiaanfche Doorn-appel,
Cab. X. p. 827. N. 26. p. 849- N. 140.
Cab. XI. p. 887-N. 140*.
van de groote gedoomde Weftin-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
difche vygen, Cab. X. p. 845- N. 123.
Doorzweting door de konfr. gemaakt, Br. Boerh. p. i2i<5.
|
N. 5. Cab. IV. p, 601. N. 2. Cab. VI.
Voorl. p. 660. Cab. IX. p. goo. N. 56. Cab. X. p. 826. N.22.p. 835. N. 72. Cab. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doorzwelging benaaut van wegens de ge- XI. p. 872. N. 22. Br. Boerh. p. '1x85.
kromde loop der fpysdrager, Cab. IX. Druypert, hoedanigen ongemak t Br. XV.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
p. 805. N. 63.
- gefchonden , en ten Jaatften
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
p. 425.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan door een onzuyvere byflaap
met een vuyle hoer doordringen in de roede , en verder tot andere deelen, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
vernietigt zynde, verwekt onmydelyk
de doodt, Tient. I. p. 960. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe deszelfs verhindering door Cab. IV. p. 621. N. 95.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
een dieper gelegevernaauwing, of eng- Duyf, deszelfs tweehoofdige vrugt, Cab.
te der Jpysdrager, van een gezwel of XI. p. 874. N. 42, inkrimping veroorzaakt, van andere on- Duyvekervel meteen witte bloem, Cab. XII. gemakken te onderfchéyden is? ibid. p. 929. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
p. 960.961
kan wegens verfcheyde oorza-
|
DuyzentbladtvmJfrikameigeelebhemerii
Cab. V1H. p. 757. N. $7. Cab. Dier. p, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
12ó"2. N. ö*. p. r 264. N. 13.
zee-duyzentbladt,ofheen-erag-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken belet worden, ibid p.960,
quyling, als een hulpmiddel van
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenverhinderdedoorzwelgingin het werk tig zeegewas, Cab. Dier. p. i2óó.N.3o
geflelt,en de geneezing daar door met Duyzentkoom, naam van een kruyt, Cab. een gelukkige uytflag te wege gebragt, XIL p. 920. N. 79. met een verhaal van deze maag-pyps Dyemet tweezwamgezwellenbezet, Onü. ziekte, van het beledigde deel, dé voor- Aanm. 8 r. Ffffffff2 Dye
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z E R DER
Elleboog van een Kint, Cab.VIII.p.747.
N. 13.
Enkelheyt der lichamelyke werktitygen van den Schepper vermydt, en waarom?
Br. Ettm. p. 988.
is ingebeeldt, en wort verworpen, ibid.
p. 977-988-
Efyocymus, wat gewas? Cab. XI. p. 870". Etenslufi van wegens de al te groote ont- •
lading der quyl vermindert, dog door deszelfs doorflikking herftelt, Tient. II. p. 1000. '; ; Etter kan door deszelfs fcherpigheyt een
fpongieus-beenige fubftantie weg-eten, Cab. X. p. 857. N. 176. Etter gezwel, zie Gezwel.
Exteroogen, zie Lekdorens.
Ey^bevrugt CrocodilsEy afgebeeït,Cab.Dier.
p. 1279. Taf. VJ. fig. 2. —----- van een Rog, en afgebeek, ibid.
p. 1277. Taf.'III. fig. 6.
——----- van een Vrouw ^ of in de ont fan-'
kenis geheel en al uyt de Eyerftok ge-
perlt wort, dan of alleen het binnenfte daar van met het beginze! van het vlies AmniQS, en Cborion haar uytgang nemen, in bedenking genomen, dog het laatfte vaftgeftelt, Cab. VI. p. (58 i. N. 21. Tient. III. p. 1066, Fallopiaanfche pypen overgaat, hoe zig
vertoont, en wat naam daar aan gege- ven moet worden? Tient. III. p. 1066. Notemofcaat, na deszelfs voortkomft
uyt de baarmoeder, Cab. XII. p, 917. N. 56. ->.. — uyt de baarmoeder ge-
loft, en waar in men van buyten het
beginzel der nageboorte kon befchou- wen , Cab. VI. p. 68/. N. 38. p. 713- Taf. I. fig. 2. |
|||||
B L A D-W Y
Dye van een Kint, Cab. VI. p. 686. N. 34.
Dye been} zie Been, ■ E, ^
E£fo?/beftaat uyt alle de drie zenuwfpon*
gieufelichamen Cab.Xl.p.882-N.103. .-------- heeft geen klieren, Tient.I. p.95 o.
------— hoe de opregting van het roeden-
hooftje gefchiet,en waar van afhangt?
Ontl. Aanm. 100.
-------- inwendige gedaante van het afge- fneden hooftje vertoont, ibid. fig. 82.
.--------■ is met ontelbaare zenuwtepeltjes voorzien, zie Zenuw te feitjes.
•-------- is niet van een vleesagüge zelf- ftandigheyt, Üntl. Aanm. 100.
.-------- met een gedeelte van de manne- lyke roede, Cab.X. p. 843- N, io3-
■-------- met verfcheyde bekleetzelen ge- lykals de roede, bekleedt, fchoon fyn-
der en teerder, Br, XIII. p. 376. Br.XV.
p. 426.428. Taf. XIX. fig. 3. Cab. X. p.
843. N. 103.
.-------- Mooten, en verfcheyde gedeel- tens van dezelve afgebeek, Ontl. Aanm.
100. fig- 76. enz.
.-------- ondoorboort in een baftaart man- wyf van een Schaap, Cab. VUL p. 756.
N.53-
—T------ waare zelfftandigheyt deszelfs , waar in beftaat? Üntl. Aanm. 100. Br.
XV. p.423-424-
.-------- wat gedeelte met de naam van
"Kroon genaamt wort?Ontl. Aanm. 100.
.-------- wat in deszelfs afzettinge ver-
eyfcht wort? ibid.
--------wonden en zweeren zyn uyt vree-
ze voor grooter bloedvloedt alhier ge- vaarlyker in het bovenfte als in het on- derile gedeelte, ibid. ■-------- zenuwagtige fpongieufe gedeel-
tens van het hooftje , zynde het bin-
nenftc dikker, en het buytenfte fynder van zelfilandigheyt, ibid. fig- 81. |
|||||
Va
|
|||||||||||||||||||
WERKEN VAN RUYSC
|
|||||||||||||||||||
H.
|
|||||||||||||||||||
Myjevrugt van een Frouw. Uyt de Eyerftok fchaal bezet, Cab X p* <Uo N r0*
|
|||||||||||||||||||
uytgaande, hoe aangemerkt kan wor-
|
Cab.Xh p.-J81. N. 95.
Eyeren'm een Menfch by watgelegentheyc, en van wie eerfl nagefpoort? Br. JEttm. p.974. —— van een Frouw, bevrugte, en afge-
beelt, Rarit. p. 2C9. Cab. VI. p. 686. N. 38- p- 687. N. 39 en 4.1. p. 717. Taf. IV. fig. 1. Lett. N. Tient. I. p. 944. 971. Taf. I. fig. 2. Lett. F. F. -----------------------hoe van gedaante zo
van binnen als van buyten zig opdoen?
Cab. VI. p. 675. N. 5. p, Ó87- N. 38.39. -----------------------hoe uyt de baarmoe-
der afgedreven zynde, niet de minfte beginzels van fchepzelcjes daar in te zien zyn,ibid. p. 687.N.39. 40. p. 713. Taf. I. fig. 3. ----------------------na wat plaats na de
bevrugting afgevoert worden ? ibid. p.
Ó81.N. 2i. .-------------onbcvruqte afgebeclt, ibid. p.
"717. Taf IV. fig. 1. Lett. O. O. Tient.
I.p 971. Taf. I. fig. 2, Lett. E. |
||||||||||||||||||
den f ibid. p. 581- N. 21.
van de moerkoek, en een rond Jichaamt- je befpeurt worden, naeenige dagen in de lyfmoeder gezeten te hebben, Ra- rit. p. 209. ' fteenige fchorflè omvangen, en deszeifs afbeeldzel, Cab. Dier. p. 1273. 1274. N. 90. p. 1280. Taf. VIL fig. 2. — Hoenderey aardig verbeeldende een ge- deelte van de kronkeldarm en blinde- darm , met het wormwyze aanhangzel, Cab. III. p. 573. N. 11. p. 598. Taf. III. fig. 4. —— —— in grootte, en gedaante de vrugt van een Dadel gelykende, Cab. IV. p. 608. N. 32. «-**»—• — met een harde fchil bedekt, in de Eyerflok van een Hen gevonden, Rarit. p. 198. |
|||||||||||||||||||
§ Drie van dezelve aan
hayrtjes hangende, Cab. VI. p. 686 N
37- P- 712. Taf. I. fig, r. r . * rt " -----■ wegens het uytvloeven
van haar vogt gantfch ledig bevonden,
JbiA p. 675. N. 5. Tient. I. p. 944. — zeer groot, en een kints hoofc
overtreffende, Ontl. Aanm. 17. — voortkomende uyt het vel van de rug van een Amerikaanfch Dier, en die de minfte gemeenfchap met de holte ----------- _,_. des buyks hebben, met de afbeeldzeis
wat voor het inwendige van het Ey Cab. Dier.p. 1267 N qc n ,,,7?/
ehnndpnwnrr?Cah.Vrn KQc TV o, f\7 fi„ „ 1 Z °7' iN* 35' P' I27& Taf.
|
|||||||||||||||||||
~—■—hI
-----------
fl
-
- vT
|
|||||||||||||||||||
gehouden wort? Cab. VI. p. 685. N. 32. IV. fig. 2 'en q.
Eyeren, Hoendereyerm kleyne in een groot Eyernefl, zie Eyerflok Hoender-ey gevonden, en afgebeeldt EyefhaaloïkzW^ voor het buytenilebe-
Cab. III p, 598. Taf III. fig. 5. Cab. IV. kleetzel van het Ey gehouden hSfi £
>: p.öix.N.48. Cab. VILp 731.N.47. de ^i^^Sffij^ '---------TT— u7' een ander Hoender- ge van het Ey uytgeperft is, Cab VI p ey gehaalt, en eveneens met een harde 685.N.32. TienulII ö 1066 P'
Ffffffff 3 « ' £
|
|||||||||||||||||||
B L A D-W Y Z E R D E Tt
'Eyerfchaakn van een Rog, wort te onrechte Eyerftok, Nieuw wort als een verdigt Eyer
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeenmys geheeten, Cab. Dier. p. 1272
N.83-
,*_— van Roggen, asgraauw en zeer groot, ibïd. 1272. 1273.N. 8B"«ö-
,-------------------meten zonder Jongskens afgebeek, ibid. p. 1277. Taf. lil. fig.
a—4.
J ____— zyn van veelderhande
zoort, ibid. p. 1272. N.83-
■Eyerftok bedorven , Cab. X. p. 843- ?*•I07* .-------- gedeelte van de Eyerftok der Loïigo meteen ontelbaar getal Eyeren, Cab.
Dier.p. 126Ö. N. 30.
t_______,__. ____— waar in ontélbaare onvolmaakte Jongskens, ibid.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Hokje verworpen, ibid, p. 940. enz.' Br.
Ettm. p. 98Ó, enz. Papgezwellen daar in aangemerkt,
Cab.I. p. 513, N. 17. Tienc. I. p.941. Tient, lil. p. 1053.1057. ipoor van het daar van daan afge-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
rukte eytje na de bevrugting overgeble-
ven, wort oneygentiyk van de Graaf het lidteken genaamt, Tient. III.- p. 1066. Cab. IV. p. 624 Lett. E.
van een Schaap, „Cab. XI. p. 873.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
N. 29.
-------- vreemde ftoffein zig bevattende,
Cab. X. p. 843. N. 107.
-------- waterzugt in de eyerftok van een
Vrouw, wat ongemak? Ontl. Aanm. 17.
Eyerftokken aan de Trompetten van Folio-
pius vaftgegroeyt, ibid. 83. ---------- eerfte uytvinders van de eyer-
ftokken wie? Br. Ett.p. 974. in zig bevattende een geheele ry
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
van een Rog, met veele kley-
ne onbevrugte eyertjes afgebeelt, ibid.
p. 1273. N. 87. p- r 277. Taf UI. fig. 5.
<-~--------------- uyt een Schildpad, Cab.VIII, p. 760. N. 6s>
al te diep geopent, uytgeborften, Ontl.
Aanm. ió.
—— Nieuw als een derde Eyerftokje van Naboth uytge vonden.., Tient. I. p. 939. Br. Ettm. p. 974.
~-------------— blaasjes, waar uyt ze beftaan, hoedamgen gedaante verbeelden, als
mede haar verfchillende getal en groot-
heyt ? Br. Ett. p. 977.987.
.------ *--------------------wat daar door ver- ftaan wort? ibid.p.984.
beginzel van de navelflreng niet, ibid.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
met tanden, Cab.I. p. 513. N. 17. Tient.
Lp 941 .Tient.III. p.1053.r057 en 1070. van Hennen, met de Lyfmoe- |
||||||||||||||||||||||||||||||||
ders.Rarit. p. 178. Cab. IX p-785- N.ió".
veranderen van plaats ten tyde |
||||||||||||||||||||||||||||||||
des dragts, Cab. IX. p. 785- N. 15*
Water-blaasjes van dezelve, zie
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterblaasjes.
welke de waare en oprechte
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Eyerftokken, en daar voor gehouden
moeten worden ? Br. Ettm. p. 974.983. zyngemeenlyk zeer kleyninde |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Besjes, Ontl. Aanm.45.
ofvandeOntledersgoedge- Eyer-vliefen, zie Wie/en. keurt en aanaenomen ? ibid. p. 980. enz. Eyer-<wegen, zie Trompetten van Falbpüts. onsemakkelyke plaats daar Eykels uyt Tmkyen , roet fcnerpe kelken,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
p
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Cab. Dier; p 1204. N. 14.
Eykenbladt, welkers moes byna in het ge- heel weggenomen is, Cab. XI. p. 879* N.79- !
Ftcoides
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
van aangetoont, ibid. p. 983
— ------- waar gelegen ? ibid. p. 977.
—« »,
van Ruyfch daar door verdaan wort?
Tient. 1.1*940.943.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
9
|
|||||||||||||||||||||||||||
WEKKEN VAN HUYSCH.
|
|||||||||||||||||||||||||||
F.
|
Galblaas, Cab.X.p. g48, |fc I$2#
|
||||||||||||||||||||||||||
bmneniïe rok alhier fteenaetiff se
|
|||||||||||||||||||||||||||
worden, Ontl.Aanm.go.fig. 71.
-------- bykans ledig in een Vryïler, aan
een waterzucht van debuyk geftorven,,
Ontl. Aanm. 19. -------- deszelfs bodem is van wortels ont«
bloot, Br. V. p. 270,
------- gedeelte daar van uyt een fchaaps-
lever afgebeelt, waar in de takken van
de poortader fpaarzamer volgens de lengte loopen, maar overvloediger aan beyde de zyden voortkomen, en op* waarts klimmen, en het gene men wel aanmerken moet, is dat deze takken na de opvulling der poortader te voorfchyn quamen, Tient. IIL p. io8<5. 1089. Taf. lil. fig. 2. ------ haar hals heeft een flang-wyze
loop, Br. V. p. 274. 276. Taf. V. %, 6.
------ hoe en waar door de gal na de gal-
blaas toevloeit? Ontl. Aanm» 31, Br. V. p. 2(58. 270. enz. Antw. aan Bidl. p. 449.477. ------ inwendige gedaante van een Men-
fche gal blaas met klieren vervult, J3r.
V. p. 274. Taf. V. fig. 3* -— inMenfchen en Koeyen altemets
bevonden de galpyp in wydte niet te overtreffen, Ontl. Aanm. 31. -------is dikwils in twee deelen ge/pon-
weu, maar zelden, of nooyt dubbelt,.
Ontl. Aanm. 90. Rarit.p. 221.222. Cab. IX.p. 810. N. 95. ------ is dooi1 hulp van vezels en bloed-
vaten aan de lever vaflgegroeyt, Br. V. p. 271. klieren door de gaJ-blaas veripreyt,
|
|||||||||||||||||||||||||||
FIcoides van 4/Wfo met driekantige bla-
deren, Cab. Dier. p. 1263. N. 11. iHlago Oofiindifche, dus van Riqfcbgemamt, ibid. p. 1263. N. 10.
Flafningo een Jfrikaanfcbe Vogel, ibid. p 1268.N.43.
Fontanehliesje byzonder kleyn. Cab. IIL o 596. N. 5. F*
•----------kuyl in de fontanel van het hooft,
wanneer gezien wort, waar van een
teken? Rarit. p. 152.
' metveele bloed-vaten vervult, Cab.II,p.552.*N.r.Cab.III.p.fo7.N.5.
■---------- natuurlyker wyze zonder eenïe;e rimpels gefpannen, Cab. IIL p. 59Ó. N.
4. Cab. V. p. 650. N. 1.
ongefchonden, Cab. IIL p. jpó*.
|
|||||||||||||||||||||||||||
N.i.
|
|||||||||||||||||||||||||||
waare geftel van de fontane] in
jonggeborene Kinderen , zoo als in liet leven zyn, Cab. VIII. p. 74 2. N. 2. -------- wort niet precys op het jaar ge-
flooten , maar zomtyts vroeger of laa-
ter, Cab. II. p. 552. *N. 2. |
|||||||||||||||||||||||||||
G.
|
|||||||||||||||||||||||||||
GAl die zich in de galblaas onthout, ver-
fchilt weynig van die,die in de galpyp gevonden wort, Ontl. Aanm. 3r. -f—— dikker als na gewoonte in de gal-
blaas gevonden, en waar door veroor- zaakt? ibid. —-— door wat wegen tot de galblaas ge-
bragt wort ? Br. V. p. 2Ó8. 270. enz. Antw. aan Bidl. p. 449. 477. *■■■
weg na het gedarmte, Onth Aanm. 31. —— uyt de gal-blaas uytgaande, befmet
de nabuurige deelea, Br. Boerh. p. 1205. |
|||||||||||||||||||||||||||
zie Klieren.
------ met ïlag-aderen en water-vaten ^°fle^Sr'v^'274-2^-T^v.
tig. 4. zie olag. aderen.
—•- moet vooreen vertrek van de gal gehouden worden, Ontl. Aanm. 31 Gal.
|
|||||||||||||||||||||||||||
Z E R D ER
Galkïïer (fwarte) in tween verdeelt, Cab.
X.p.852.N. 152. ._____ van.hoedanigengrootte? ibid.
------— wateygentlykis? ibid.
Gal-pyp niet een fleenagtige ftoffe bezet,
Klapv. c. .4. Aanm. 18. Ontl. Aanm. 31. Gahoerder van de lever, zie Gal-iveg.«.
Gal-meg, gal voor het grootfte gedeelte
bevonden door dezelve na de gal-blaas te komen, Br. V. p. 270. / -------- is van een klapvliezige gefteltenis,
en heeft een flangs-wyze bogtige loop,
die in viervoetige beeften niet te vin- den is , ibid. p. 272. 275. 276. Taf. V. fig. 3.6. Cab. X.p. 837-N. 78- Cab. XI. p. 89'*. N; 170- . ■ .. ,
-___fteen daar in gevonden , Ontl.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
B L A* D-W Y
Galblaas rJieenen uyt dezelve gefneden zoo
licht, dat ze op het water dry ven, Cab.
IX. p. 8Ó7CN. 80,
■-------- Takjes van bloéd-vaten, die hier zeer vele zyn , van waar oorfpronkelyk?
Br. V. p. 271. 273.
~~------ van binnen in celletjes verdeelt, en met een fleenagtige korft bezet,
■Öntl. Aanm. 31.
-—— van een jonggebooren Kintje , Cab-X. p. 837- N. 79.
•-------- van een Os, dubbeld zig vertonen- de, Cab. IX. p. 810. N.95. -------- opgeblazen, Rarit. p. T97.
zeer vernaauwt en in een
|
|||||||||||||||||||||||||||||
getrokken, Ontl. Aanm. 31. fig. 31.
B - uyt een Kalf, die in tween gefple- |
|||||||||||||||||||||||||||||
Aanm. 87. fig- p- ~ r ,
ftuk van dezelve uyt een Os, Cab.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ten is, Rarit. p. 2or
____ uyt een Schaap , in tween ver- deelt, Ontl. Aanm. 90. fig. 7*- üvt wat oorzaak de gal hier dikker
|
|||||||||||||||||||||||||||||
IX. p. 807. N. 78.
— van een Koe, door een fteenag
|
|||||||||||||||||||||||||||||
tige ftoffe verftopt, Klapv. c. 4. Ontl.
Aanm. 17.
verfcheyde wortels hier uyt oor*
|
|||||||||||||||||||||||||||||
als gemeenlyks gevonden wort i Ontl.
Aanm. 31. . A „ on„
____ mrtekn van dezelve, Antw.aan |
|||||||||||||||||||||||||||||
fpronkelyk, Rarit.p. 221. 222
Geboggelde, haar ruggegraat, hoe omge- kromt? Ontl. Aanm. 6.7.
Gebruyk, waare gebruyk der deelen is ons onbekent , zoo lang wy de waare ge*
fteltheyt van dezelve niet weten, Cab.
II.p. 537.N.4.
Gecko, een vergiftig Indiaanfch Dier, Cab. VIII. p. 760. N. 61. Cab. Dier. p. 1269.
N. 50.
Dier. p. 1269. N. 50.
Geeft, balfemagtige geeft van Bidlo hoeda* nig ? Antw. aan Bidl. p. 4Ö8- 469.
Geeflen dierrelyke, waar by vergeleeken, en van hoedanigen natuur?Cab. IX. p.
798-N. 53- < ■ :; -"
■--------•-------- zeerinelle beweging daar
in aangemerkt, Br. Bohl. p. 1238-
Gehoorbeen ,fchubwyzë genaamt, gaat in zyn been-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Bidl. p.449-477- , c 1
van waar haar oorfpronk
|
|||||||||||||||||||||||||||||
nemen? Ond Aanm. 31 .Rarit.p. 221.222.
«-------- ■-------- wat daar door verftaan wort? Br.V.p, 271.
■-------- wort in Paarden, Ezels enz. niet gevonden, Ontl. Aanm. 31.
-------- zeer groot in een Koe gevonden, anderhalf pint gal in zig bevattende,
Klapv. c. 4. Aanm. 17.
Gal-blaazen alleen met haar hals, en niet met de bodem aan de lever vaftge-
groeyt, Br.V.p. 271.
■ fig. 30. Rarit. p. 167. 201. 220. Cab. I.
p. 501.N, i.Cab.V. p. 632, N. 19. Cab.
IX.p. goc. N.58. Cab. X.p. 830VN. f%,
. Cab.XI. p. 891.3M. 170. |
|||||||||||||||||||||||||||||
m»
|
vyf in eenSchaape-lever gevon-
|
||||||||||||||||||||||||||||
den, Tient.Lp.957-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
%k
|
|||||||||||||||
WERKEN V
beenmaking voor het fteen-been , Ra-
rit. p, 153. ' Gehoorbeen, verfcheydentheyttufïchen dit en het fteen-been aangemerkt, ibid. p. 149. —-------Steen-been, deszelfs holte, het
Doosje geheten, wat is ? Cab. II, p. 543.
*N.4. ■* *—-------- ■-*-------- is in twee deelen ver-
deelt, ibid. "-------------------- met de gehoor-canaal,
Cab. III. p. 592. N. 70.
■----------------------op wat plaats het Tyd-
been van dit been afgefcheyden wort?
ibid. p. 583. N. 37.
■ '---------- Slakke~ huysjes met de beenige canalen van dit been, Cab. IV.
p. 606. N. 22. Cab. V.p. 543. N. <5r.
|
|||||||||||||||
AN RÜYSCH.
Gehoorbeentje. Hamertje, aan het Trommel-
vliegje vaft, ibid.
---------- Stcgel-r.eepje, anders Voet gehe- ten , en deszelfs natuurlyke plaats, ibid. p. 548. *N. 4, Cab. IV. p. 606. N. 20. Cab. V.p. 635. N. 37. gehouden wort ? Cab. IV. p. 606. N. 20.
*—------ Vierde, of rond, en kringswyzc
beentje, ibid. p. dor. N. 1.
——------------vaftgehegt aan het boven-
fte van het flegel - reepje, Cab. II, p.
549. * N.4. ,—_-------___ wort a]s een byzonder
beentje aangemerkt, Cab. IV. p. Ö07.
N. 25. Gehoor-beentjes afgebeelt in haar natuurlyke grootte uyt een bejaard Menfch, Br. |
|||||||||||||||
— wat juup ae
aderen en flag-aderen van het flakken- huys nemen ? Br. VIII. p. 298. 299. -----------------waar aan het beenige |
VIII. p. 305. Taf. IX. fig. 2.
fpreydt, ibid. p. 298. 304.305. Taf. IX.
|
||||||||||||||
canaal ontbreekt, Rarit.p. 151.
■Gehoorbeenderen fchubwyze van kleyne en jonggeboorene Kinderen, Cab. III. p.
583-N- 37- Cat>. IV. p. 601. N.r. p. 607.
N. 28.
jonggeboorene Kinderen , Cab. II. p.
548. * N.4. Cab.111. p.583. N. 37.P.59 3.
N. 76. Cab. IV. p. 606. N. 20. Cab. V.
p.635. N, 37.
' —.-----_ UyC verfcheyde voor- werpen, Cab. II. p. 534. N.9. p.548.
N. 17. Cab. V. p. Ó43. N. 61. Cab. VI. p.
707. N. 105.
—-------- verfcheyde Tyd- of Slaapbeende- ren, Cab, II. p. 548. N. 4. Cab.III. p. 5g 3,
N. 36.Cab.VI. p. 71 r.N. 124.Cab.VIII.
p. 743. N. 6. Cab. X. p. 834. N. 68.
Gehoorbeentje^AanbeeltjegtmTxmt, Cab. IV.
p. 607. N. 25. ' ""-"
zig vereenigt ? Cab. II. p. 549. * N. 4.
|
fig. r. Cab. III. p. 583. N. 3Ö.
—--------Nootzakely kheyt, en gebruyk
van derzelver been-vlies aangetoont,Br.
VIII.p.299.300.304.305. Taf.IX.fig. 1. hegt , Cab. VIII. p. 743. N. 6".
----------- uyt verfcheyde voorwerpen ,
Rarit. p. 1 .f9.219. Cab. Il p. 554. N. 15.
Cab. VIII. p. 743. N. 6. Cab. X. p. 824. N.p.p. 834-N-68. Gehoortuyg aangaande eenige dingen van • de Ontleders niet befchreven , of ge- brekkig opgefteit, Br. VIII. p. 297. 298. ■----------inwendige holligheyt der trom- mel is met een zeer dun vlies bekleed, waar in zeer veele bloed-vaten met een wonderlyke loop verfpreydt worden, ibid.p. 298. 299. 304. 306. Taf. IX. fig. 10. Cab. II. p.548. N. 17. ----------- is inwendig van een zeer kon-
flig maakzel, Br. VIII. p. 297.
-------—- met een groote menigte van
bloed-vaten voorzien, ibid.p. 298.
^ggggggg Gehoor- |
||||||||||||||