^^ ^ <^2W,-
|
|||||||
-^-3* ? ^^->
|
|||||||
HANDBOEK
|
|||||||
PATHOLOGIE EN THERAPIE DER KRANKZINNIGHEID.
|
|||||||
HANDBOEK
|
|||||||||||||
VAN DE
|
|||||||||||||
PATHOLOGIE EN THERAPIE
|
|||||||||||||
DEB
|
|||||||||||||
KRANKZINNIGHEID,
|
|||||||||||||
J. L. C. SCHROEDER VAN DER KOLK,
IIsT LEVEN HOOGLEERAAR TE UTRECHT.
|
|||||||||||||
UITGEGEVEN
|
|||||||||||||
Jhr. F. A. HAETSEN,
MBD. DOCT.
|
|||||||||||||
UTRECHT, AMSTERDAM,
C. VAN DER TOST, Jr. I C. G. VAN DER POST.
1863. |
|||||||||||||
VOORREDE.
|
|||||
Het werk, dat hiernevens het beschaafde publiek wordt aan-
geboden, bevat niet slechts voor deskundigen, maar ook voor leeken ten opzigte van de gansche medische wetenschap, hoogst wetenswaardige bijzonderheden. In het algemeen kan het gewis beschouwd worden als eene der krachtigste uitingen van den geest des Schrijvers, van den tijdgeest dus op medisch gebied, het streven naar de vestiging van eene rationele, met logische ge- strengheid uit de gegevens der voorbereidende studiλn voortvloei- jende geneeswijze. Dat het voor de wetenschap waarde heeft, hooger waarde
wettigt dan eenig ander voortbrengsel van den genialen Schrij- ver, wie zal er aan tioijfelen, die bekend is met de wijze van zyn ontstaan, die het leert kennen als het eindresultaat van dat leven van onafgebroken handelen en ernstig nadenken, gesteund door eene veelzijdige ontwikkeling, door levendigheid van voor- stelling en door eene innige waarheidsliefde, gelijk het slechts aan zeer enkelen gegund ivordt. Het is dan ook niet enkel de stem van mijn gemoed, maar ook
de zucht om naar vermogen aan de waardering en het regt ver- |
|||||
VI
|
|||||
stand der door den hervormer van ons krankzinnigenwezen na-
gelaten geschriften bevorderlijk te zijn, hetwelk mij dringt hier met een paar woorden over het ontstaan van dit Handboek uit te weiden. Reeds lang had het voornemen in Schroeder van der Kolk ge-
leefd, om de resultaten zijner ervaring en zijner theoretische studie, die zich voor zulk een groot deel over de kennis van den aard en de afwijkingen van den menschelijken geest hadden uitgestrekt, tot ιιn geheel te verbinden en alzoo eene voelbare leemte in onze medische litteratuur: het gemis van een oorspronkelijk handboek der pathologie van den geest, aan te vullen. Maar, zooals het dikwijls gaat, er was eene, zij het ook ge-
ringe aanleiding noodig, om het begin van het werk uit te lok- ken, en zulk eene aanleiding deed zich eerst in den herfst van het jaar 1861 op. Twee toenmalige medische studenten, de Heer P. Templeman van der Hoeven en de schrijver dezer regelen, het gemis van eene 'psychiatrische kliniek aan onze akademien levendig gevoelende, verzochten Schroeder van der Kolk, onder zijne lei- ding een blik te mogen slaan op het zoo belangrijk veld van de af- wijkingen der geestvermogens. Met zigtbaar ivelgevallen hoorde de hulpvaardige man hun verzoek aan, en dadelijk verklaarde hij zich bereid hen tweemaal in de week op zijne studeerkamer ie ontvangen, zich voornemende hun dan telkens de vorderingen van zijn boek voor te lezen en deze gezamenlijk te bespreken. Wij genoten dus het voorregl, het boek in zijne wording na
te gaan en de bedoelingen, toelke de Schrijver daarmede had, de waarde, welke hij voor zich er aan hechtte, en de moeite en den tijd, die het hem heeft gekost, van nabij te leeren kennen. Bijna ongeloof elijkioas de voortvarendheid, waarmede hij zijne
taak doorzette, zooioel als de veelomvattende blik, waardoor het hem gelukte, het groote aantal feiten en opmerkingen, in het boek bevat, tot een geordend geheel bijeen te voegen. Het was of hij begreep, dat zijne loopbaan ten einde spoedde en hij zich dus haasten moest, de kroon op zijn werk ie zetten. Is dit |
|||||
VII
|
|||||
inderdaad het geval geweest, de uitkomst heeft op treurige wijze
bewezen, dat hij zich niet bedrogen had. Te midden van zijn ar- beid door den dood verrast, restte hem ter naauwernood de tijd om zijn wensch tot de uitgave uitdrukkelijk te kennen te geven. Evenwel, dezen wensch heeft hij mogen uiten, en Nederland mag daarvoor dankbaar zijn. Na het gezegde kan het niemand verwonderen, dat mij de on-
derscheiding te beurt viel, door mijn vriend Dr. H. W. Schroeder van der Kolk met de uitvoering van zijns vaders wensch belast te worden. Ik heb deze taak aanvaard als eene schoone, als eene hei-
lige , en het doet mij daarom te meer leed, de uitgave zoo lang te hebben moeten uitstellen. Niet alleen ontbrak het slot, maar ook het voorhanden zijnde gedeelte was verre van afgewerkt }) en droeg alle Jcenteekenen van de haast, -waarmede het was tot stand (jebragt. Behalve dus dat daarin vele woorden en uitdrukkingen noodzakelijk moesten worden vervangen, vereischten geheele vol- zinnen omwerking. Ik heb echter begrepen hierbij het gevaar te moeten vermijden van
de eigenaardigheden van den stijl ie laten verloren gaan. Het is dus zeer wel mogelijk, dat deze of gene nog meer veranderingen zou hebben gewenscht en in den stijl een ongunstig verschil zal op- merken met Schroeder van der Kolk's vroegere geschriften. Verder heb ik mij wel gewacht, waar ik een bescheiden twijfel
koesterde omtrent de juistheid der in het boek vervatte stellingen of beschouwingen, dien ooit regtstreeks te laten blijken. Slechts °P bladz. 105 heb ik protest aangeteekend tegen een gezegde, het- welk ik niet dan ongaarne overnam. Bat die twijfel echter nu en dan bestond, veroorlooft de eerlijkheid mij niet te verzwijgen. Baar, zooals gezegd is, het werk niet is ten einde gebragt, en
1) -Bij den paragraapli over de kleine hersenen" getuigden eenige onbe
schreven bladzijden van de bedoeling des Schrijvers om aan het gezegde nog een en ander toe te voegen. |
|||||
VIII
|
|||||
zelfs het belangrijkste gedeelte, het therapeutische, er nog niet
in was behandeld, zoo moest er een middel worden gevonden, om het Handboek toch als een behoorlijk geheel in het licht te doen ver- schijnen. Dit laatste werd ons daardoor mogelijk gemaakt dat de Schrijver zijne inzigten omtrent pathologie en therapie der krank- zinnigheid reeds vroeger had uiteengezet, in twee opstellen namelijk, waarvan het eene in den jaargang 1852 van het Tijdschrift der Nederlandsche maatschappij van geneeskunde voorkomt, terwijl het andere onder zijne nagelaten papieren werd gevonden l). Door toevoeging dezer gedeelten derhalve verkreeg het Handboek
den vorm, waarin ivij het hier aanbieden. Zooals het nu is, staat het natuurlijk beneden hetgeen de Schrijver zich had voorgesteld, daar het toch zijn plan was de opstellen om te werken en op de leest van het anatomisch-physiologische gedeelte te brengen. Toch kan het een krachtig wapen zijn tegen de vooroordeelen,
die omtrent het wezen der krankzinnigheid nog zoo algemeen be- staan. Met sprekende feilen wordt hier de stoffelijke oor- sprong onzer geestelijke vermogens betoogd, terwijl te gelijker tijd het geloof aan een voortbestaan van den mensch onder een an- deren vorm, na het uiteenvallen van zijn ligchaam, met geest- drift wordt gehandhaafd. Het beval dus een voor velen gansch niet overtollig bewijs,
dat geene anatomisch-physiologische onderzoekingen ter ivereld de magt hebben, de uil de waarneming der zedelijke wereld afge- leide feiten omver ie stooten, en dat er volstrekt geen gevaar in gelegen is, het betrekkelijk regt van het conventioneel gesmaalde materialisme te erkennen, Ook om deze reden meenen wij, door de uitgave tot de kennis
der eeuwige waarheid te hebben medegewerkt. 1) Wij achten ons verpligt hier onze erkentelijkheid to betuigen aan de tegen-
woordige redactie van genoemd tijdschrift, voor de welwillendheid, waarmee zij ons de gevraagde vergunning tot overname van het opstel verleend heeft. |
|||||
IX
|
||||||||
Het inroepen van toegeefelijkheid bij de beoordeeling van dit
werk zou, al ware hel niet overbodig, ons geenszins passen. Ter voorkoming van onregt verzoeken wij echter, den tijd in het oog te houden, waarin de verschillende Hoofdstukken zijn opgesteld. Het doet alzoo tot de verdiensten van den Schrijver niets af, zoo men al in de Duitsche geschriften over psychiatrie, die in de laatste jaren het licht zagen, de zaak meer uitvoerig behandeld vindt. Wat mijzelf betreft, ontveins ik mij niet, dat de lijst der druk-
fouten grooter is dan men die zou mogen verwachten. Ik meen echter door de zucht om de uitgave zooveel mogelijk
te bespoedigen eenigzins verontschuldigd te zijn. |
||||||||
Utkecht, April 1863.
|
||||||||
F. A. H.
|
||||||||
INHOUD.
|
|||||
Inleiding............................................................. ]
HOOFDSTUK I.
PHYSTOLOCISCHE ANATOMIE DEK HEESENEN.
§ 1. Algemeen overzigt.............................................. 7
§ 2. Ontwikkeling der hersenen bij de vrucht vergeleken met die bij verschillende
vormen in het dierenrijk........................................ 9
§ 8- Auatomisch verband tusschen de primaire aan de basis gelegeue deelen, en de
hemisphaeren der groote hersenen................................. 13
S 4. Verschillende soorten van ganglienceilen in de hersenen en het ruggemerg in
het algemeen................................................. 16
S o. Werking en onderling verband der centrale en der peripherische zenuw- en
hersen-cellen................................................. 18
§ 6. Cellen van de materies corticalis................................... 25
§ 7. Werking der cellen in de materies corticalis.......................... 25
§ o. Verschil in werking van verschillende gedeelten der hemisphaeren........ 37
§ 9. Vivisectiλn.................. ............................... 40
§ 10. Kleine hersenen........... ............ 51
§11. De bloedsomloop in de hersenen.......................>.......... 52
§ 12. Het verband en de onderlinge zamenwerking van ziel en ligchaam........ 66
§ 13. De invloed van het ligchaam op de ziel............................. 82
§ 14. Algemeene pathologie der hersenen................................. 96
§ 15. Ontsteking der dura meninx....................................... 111
§ 16. Pathologische anatomie der hersenen...................,............ 144
|
|||||
XII ---------
HOOFDSTUK II.
PATHOLOGIE EN THERAPIE DER KRANKZINNIGHEID.
A. Idiopathische Krankzinnigheid. § 1. Inleiding...................................................... 149
§ 2. Verschillende krankzinnigheidsvormen en verdeeling.................... 150
§ 3. Verschijnselen der idiopathische krankzinnigheid in het algemeen......... 151
§ 4. Verschijnselen der sympathische krankzinnigheid in het algemeen......... 155
§ 5. Mania idiopathica acuta......................,................... 157
§ 6. Mania idiopathica chrouica....................................... 167
§ 7. Hallucinatien................................................... 176
§ 8. Oorbloedgezwel................................................. 180
§ 9. Tijdperk der beterschap.......................................... 180
§ 10. Stompzinnigheid............................................... 185
§ 11. Dementia en idiotisme........................................... 186
|
|||||||
B. Sympathische Krankzinnigheid.
§ 1. Inleiding...................................................... 187
§ 2. Physiologische verklaring der sympathische manie..................... 188
J 3. Pathologische anatomie bij mania sympathica..........,.............. 193
§ 4. Verschijnselen van mania sympathica, bijzonder van die uit het colon.....201
§ 5. Geneeskundige behandeling...................".................... 209
§ 6. Melancholia uit de organa generationis.............................. 217
§ 7. Mania erethica sensilis........................................... 234
§ 8. 'Werking van nervina en narcotica in het algemeen................... 235
§ 9. Aandoening der borstorganen in verband met krankzinnigheid........... 240
§ 10. Intermitterende manie of melancholie............................... 244
§ 11. Uitwendige middelen............................................. 247
|
|||||||
i
|
|||||||
INLEIDING.
|
|||||
Onder de deelen der geneeskunde is er wel geen, waarover in het
a gemeen zoo verschillend wordt geoordeeld als, en hetwelk kan ge- zegd worden nog op een' minder vasten grondslag te staan, dan de eer der krankzinnigheid. En geen wonder. Immers dit gedeelte der geneeskundige wetenschap bevat die klasse van ziekelijke aan- doeningen, waarbij de normale werking van den geest wordt ge- stoord en waarvan de voornaamste verschijnselen, dikwijls bij eene schijnbaar goede physische gezondheid, zich bijna alleen in den vorm van gestoorde werkzaamheid der geestvermogens vertoonen. Het verband toch tusschen ziel en ligchaam levert een zoo moeijelijk vraagstuk op, dat men bijna wanhopen moet, immer tot eene bevre- digende oplossing der duistere raadsels, welke hier in de natuur ver- borgen liggen, te geraken. De moeijelijkheid om over deze duistere, verborgene uitingen van ons eigen ik eenig meerder licht te ver- spreiden, werd nog aanmerkelijk verhoogd door de zoo onvolledige kennisvan de verrigtingen der verschillende deelen van de hersenen. \\ el worden de hersenen door de ontleedkundigen op het zorgvul- digst onderzocht, en tot in de bijzonderste deelen uitvoerig nagespoord en beschreven, maar lang bleef op deze laatstenhet geestige gezegde van Richerand van toepassing »dat het in dit gedeelte den Anatoom a , als b Parijs den kruijers, die met alle straten en stegen tot in minste bijzonderheden bekend zijn, maar niet weten, wat er in de hui2en omgaat." e natuurlijk gevolg van deze geringe bekendheid met de
verrigtingen der verschillende hersendeelen was, dat men trachtte, C00r rmddel van lijkopeningen van krankzinnigen eenige meerdere opheldering en verklaring der verschijnselen te erlangen. Evenwel te vergeefs, daar men zelden de bij het leven waargenomen verschijn- 1
|
|||||
2
selen en de dikwijls betrekkelijk geringe afwijkingen, na den dood
gevonden, wist in overeenstemming te brengen en de een door de andere te verklaren. Ja, het scheen dat men geheel moest wan- hopen in dit duistere gedeelte onzer wetenschap tot eenig meer duidelijk inzigt te zullen geraken, nadat men meermalen had waar- genomen , dat in de hersenen aanzienlijke storingen, als : etterverza- melingen, verlies van een meer of min groot gedeelte enz. kunnen voorkomen, zonder eenige verandering in de geestvermogens van den lijder te weeg te brengen. Even duister als het verband tusschen de ziel en de hersenen, was
ook de wijze waarop het overige ligchaam op de ziel zijnen invloed kan uitoefenen. Wel toonde de meest oppervlakkige waarneming van temperament, leeftijd en ook van verschillende ziekelijke aan- doeningen dezen invloed ten duidelijksten aan, maar de wijze waarop het ligchaam werkt op onze ziel, bleef een raadsel. Nam men ook al bij krankzinnigen meerdere ziekelijke afwijkingen van den ge- zonden staat waar, die met de ziekte in een meer of min naauw verband schenen te staan, als: verstoppingen of trage stoelgang, storingen der menstruatie en andere, dan was het niet altijd gemak- kelijk te beslissen, wat hier oorzaak, wat werking was der ziekte, en nog minder wist men de onbestendige afwijkingen, in het overige ligchaam der krankzinnigen gevonden, in een oorzakelijk verband te brengen met de afwijkingen van de geestvermogens zelve. Daar bovendien allerlei afwijkingen en ziekten van bijzondere
deelen, hetzij van de borst of buikorganen zich tevens in de lijken van krankzinnigen vertoonden, werd het moeijelijk te bepalen, welke ziekelijke veranderingen toevallig, welke secundair, en welke als in een meer regtstreeksch oorzakelijk verband tot de krankzinnigheid staande moesten worden beschouwd ; terwijl men op deze laatste afwij- kingen in het algemeen des te minder de aandacht vestigde, doordien de meeste krankzinnigen gewoon zijn zich zei ven voor physisch gezond te verklaren, of hunne ziekelijke gewaarwordingen zσσ met hunne verwarde denkbeelden verbinden, en ze hieruit trachten te verklaren, dat de geneesheer, die aan hunne wijze van zich uit te drukken niet gewoon is, zich dikwijls zeer weinig opheldering verschaffen kan. Zoo lang dus de verklaring van het wezen dezer ongelukkige ziekte duis |
||||
ter bleef, miste men ook een' vasten grond, waarop de geneeskun-
dige behandeling kon steunen, en bepaalde men zich tot het bekam- pen van eenige bijzonder in 'toog vallende verschijnsels. Daar echter de bestendigste en duidelijkste in eene meerdere of min-
dere afwijking bestonden der geestvermogens en der denkwijze van den lijder, bij overigens geringe of schijnbaar geheel ontbrekende zie- kelijke verschijnselen in het verdere ligchaam, is het niet te verwon- deren , dat een zoo groot getal van Geneesheeren zich alleen bij eene physisehe beschouwing van deze ziekte bepaalde en krankzinnigheid veeleer voor eene ziekte der ziel meende te moeten houden, dan voor eene ziekelijke aandoening van het ligchaam, die storend op de her- senen en hierdoor op de uitoefening der geestvermogens werkte. Bij deze wijze van beschouwen moest de geheele behandeling zich
enkel bepalen tot eene psychische geneeswijze, waarbij men op ver- schillende wijzen trachtte op het gemoed en den geest van den krank- zinnige te werken en aan zijne verkeerde voorstellingen door afleiding of overtuiging eene betere rigting te geven, terwijl men alleen meende geneesmiddelen te moeten toedienen bij eenige toevallig bijkomende ligchamelijke ongesteldheid, of een of ander dreigend verschijnsel. Andere geneesheeren begonnen echter hiertegen hunne bedenkingen te opperen, en trachtten het ongegronde en eenzijdige van dit ge- voelen aan te toonen, en te bewijzen, dat ook krankzinnigheid, even als elke andere ziekte, in het ligchaam zelf en in zijne verschillende ziekelijke aandoeningen hare bron heeft en daarin hare verklaring moet vinden; hetgeen vooral door de later meer ontwikkelde ken- nis van de verrigtingen der hersenen, en inzonderheid door eene betere verklaring van de daarin aangetroffene ziekelijke afwijkingen bevestigd werd. ■Uierdoor begon dan ook meer en meer eene geneeskundige behan-
deling der krankzinnigen ingang te vinden, vooral nadat men hen niet meer in duistere schuilhoeken verborgen en als de ergste misda- digers in ketenen en kluisters gekneld hield, maar geleerd had ze in doelmatig ingerigte gestichten naauwkeuriger waar te nemen en hen met oplettendheid en menschlievendheid was begonnen te behandelen. De verschillende denkbeelden echter omtrent den waren aard dezer ziekte, de onzekere grondslagen, waarop men dikwijls zijne denk- 1*
|
||||
4
|
|||||
wijze vestigde, en de zoo uiteenloopende oogpunten, waaruit men de
onderscheidene verschijnselen trachtte te verklaren, waren oorzaak, dat ook de praktische geneeswijze, van eene somatische zijde be- schouwd , in het algemeen meer empirisch dan wel rationeel was, en dat zij die vaste grondslagen miste, welke vooral den aanvanger in dat zoo onzekere doolhof van allerlei meeningen en tegenstrijdige ge- voelens en beschouwingen, een' meer zekeren weg tot handelen kon aanbieden. Vooral hieraan meenen wij te moeten toeschrijven, dat ook nog in
onze dagen over het algemeen de psychische beschouwing en behan- deling in de leer der krankzinnigheid verre de bovenhand hebben be- houden. Immers, indien men de verschillende schrijvers over krank- zinnigheid die van den laatsten tijd niet uitgezonderd niet al- leen in Duitschland, maar ook in Frankrijk en Engeland raadpleegt, vindt men verre weg het grootste gedeelte van hunne, soms zeer lijvige, boekdeelen met uitvoerige theoretische beschouwingen en bespiegelingen over de verschillende aandoeningen en over de afwij- kingen der geestvermogens, in deelen en onderdeden opgevuld, ter- wijl doorgaans het eigenlijk praktisch-therapeutische gedeelte tot wei- nige bladzijden , meest volgens algemeene regelen uit de therapie geput, beperkt is; zoodat de aanvanger, wanneer het op de toepassing aankomt, niet zelden, bij gebrek aan duidelijke en meer zekere aan- wijzingen, in verlegenheid is, op welke teekenen hij vooral moet acht geven, en welken weg hij moet inslaan, om het veiligst en zekerst zijn doel, de herstelling van die ongelukkigen, te bereiken. Terwijl hier eene mistasting ligt aanleiding geven kan, dat een lijder die,vooral in het begin der ziekte door eene op goede gronden steunende genees- wijze nog te redden zou zijn geweest, voor zijn volgende leven voor zich zelven en de maatschappij geheel verloren gaat, en tot den onge- lukkigsten toestand verzinkt, waartoe een mensch vervallen kan, en waar de dood te regt een weldaad mag heeten. Men zoude echter met volle regt van eenzijdigheid kunnen beschuldigd worden, indien men de psychische behandeling, waartoe wij eene afzondering van vroeger nadeelig op hem ingewerkt hebbende oorzaken en omstan- digheden, verder eene doelmatige leiding der denkbeelden, eene zachtzinnige toespraak, en bovenal afleiding door arbeid en beweging |
|||||
5
|
|||||
rekenen, wilde gering achten. Men vergete niet, dat de arts hier
een voordeel boven de behandeling van zeer vele andere ziekten bezit, namelijk dat hij twee zeer krachtige factoren en hulpmidde- len kan aanwenden ter herstelling van den lijder. Daar namelijk krankzinnigheid in zijne verschillende vormen zich vooral uit in verwarring of storing van den geregelden gang van denkbeelden, en de invloed van de ziel op het ligchaam inderdaad zeer groot is, zoo kan hij door afleiding, gepaste toespraak als anderszins krachtig handelen om de ziel aan de schadelijk werkende invloeden te ont- trekken, haar door het opwekken van betere inzigten in haren toestand de verloren heerschappij over het ligchaam en over de verschillende opgewekte aandoeningen en driften terug geven; maar dit zal hem eerst dan het best gelukken, nadat hij door een juist berekende ge- neeskundige behandeling deze storende invloeden en ziekelijke aan- doeningen verwijderd of althans in hunne kracht gebroken en ge- dempt heeft. Een razende krankzinnige heeft de heerschappij over zijne driften, een zware melancholicus het bedwang over zijne duis- tere voorstellingen verloren , en beide zijn slaven geworden van hunne ziekelijke aandoeningen , die hunnen geest met onweerstaanbaar ge= weid voortslepen. Beide behandelingswijzen dienen hand aan hand te gaan, maar meestal moet de geneeskundige behandeling vooraf gaan, en den lijder vatbaar maken voor toespraak en psychische leiding. Men zoude b. v. zeer slecht zijn oogmerk bereiken, indien men eenen razenden krankzinnige -met opgewekten en overprikkelden toestand der hersenen, in plaats van hem door dienstige genees- middelen , welke deze opgewektheid der hersenen kunnen tempe- ren, tot bedaren en kalmte te brengen, door allerlei tegenspraak en redenering, door onnoodige dwangmiddelen en geweld aanhou- encl ging irriteren en tot woede brengen. Steeds houde men in 00g > dat een krankzinnige en bovenal een melancholicus, innig van de waarheid van zijne dwaalbegrippen overtuigd is, en dat alle tegenspraak, alle redekaveling en betoog om hem zijne dwaling te doen inzien, slechts dient om zijnen wrevel of zijn wantrouwen te ver- hoogen , en om hem, waartoe hij toch zoo ligt geneigd is, in het denkbeeld te brengen, dat hij overal door tegenstanders en geheime vijanden omringd wordt, die slechts op eene geschikte gelegenheid |
|||||
6
wachten, om zijn verderf te voltooijen. Innig overtuigd van de
waarheid zijner dwaalbegrippen, vindt hij zich zoo ligt miskend, ook door hen, wie hij gewoon was als zijnen dierbaarsten betrekkin- gen en besten vrienden zijn vertrouwen te schenken. En is het dan te verwonderen, wanneer een geneesheer door eene dergelijke onver- standige toespraak zijn vertrouwen verliest? Hier geldt vooral de regel, dat wij ons zelven in den toestand en de denkwijze des lijders trachten te verplaatsen, en ons voor oogen te stellen , wat wij zelve zouden doen, indien wij, innig van de waarheid onzer denkbeelden overtuigd, hierin plotselings al onze vrienden ons zagen wederstreven en tegenspreken, en ons met hunne tegenspraak aanhoudend zagen ver- volgen. Wij zelve zouden aan eene ons onverklaarbare zamenspan- ning en aan geheime bedoelingen beginnen te gelooven , en wij zou- den wenschen van hunne tegenspraak verlost te zijn, terwijl wij veel gemakkelijker het oor zouden leenen aan eenen vreemde, die ons over geheel andere onderwerpen sprak, en daardoor van onze opge- wekte gewaarwordingen afleidde. Alles hangt hier dus af van de menschenkennis en het oordeel van
den geneesheer zelven, wiens pligt het is om de psychische leiding, naar de verschillende toestanden der lijders dit eischen , te wijzigen. Het is echter hierbij volstrekt noodzakelijk, dat de geneesheer
zoo innig mogelijk bekend zij met de verschillende organische wer- kingen , die ook in ziekelijken toestand in de hersenen kunnen plaats hebben, hetwelk zonder eene naauwkeurige kennis van het zenuwgestel en de organisatie in de hersenen, zoowel als van den invloed van het overige ligchaam op de hersenen niet mogelijk is. En gelijk overal elders het gebouw der geneeskunde rusten moet op eene naauwkeurige kennis van het maaksel en de verrigtingen van het ligchaam in den gezonden toestand, zoo geldt dit bovenal van de verschillende soorten van krankzinnigheid, waarin zoo wel de hersen- werkingen, als de invloed van het ligchaam op de hersenen zulk eenen grooten rol spelen; en hierin is wel de eerste plaats de oorzaak gelegen, waarom deze tak der geneeskunde nog zoo zeer bij andere gedeelten ten achter is, waarom haar ware aard zoo dikwerf wordt miskend, en de geneeskundige behandeling, of geheel wordt nage- laten, of in een ruw empirismus ontaardt. |
||||
7
|
||||||
Voor wij dus overgaan tot eene pathologische beschouwing dezer
ziekten achten wij het noodzakelijk vooraf in eene, zekerlijk niet ge- makkelijke , beschouwing te treden van de hersenen en het zenuw- systeem, hunne verschillende werking en eigenschappen, en den invloed die het gestel en het overige ligchaam daarop uitoefent, waarbij wij in geene grof-anatomische beschrijving dezer deelen zul- len treden, daar wij die als genoegzaam bekend mogen veronder- stellen. HOOFDSTUK I.
PHYSIOLOGISCHE ANATOMIE DEK HERSENEN.
§ 1.
Algemeen ovenigl.
Ongetwijfeld bevat de verklaring der hersenfunctien de moeije-
lijkste vraagstukken van de gelieele physiologie, tot welker oplossing clan ook de meest scherpzinnige geleerden ten allen tijde ijverige pogingen hebben in het werk gesteld. Maar in meerdere of mindere mate zijn zij gestuit op de digte sluijers, waarmede de Natuur in dit gedeelte hare diepste geheimen heeft omhuld. Zeer verschillende wegen zijn ingeslagen om in dit duister gebied
eenig meerder licht te verspreiden. Nadat men van de geheel willekeurige stelling, van een Sensorium commune, waarin de ziel als een vorst op haren troon gezeten, van uit ιιn punt alle indrukken ontvangen, alle bevelen zoude afzenden, had afstand gedaan, welk sensorium commune, door Descartes in de glandula pinealis, door vieussens in het zoogenaamde centrum semicirculare, en nog door boemmering in eene der hersenholten werd verplaatst, zochten latere physiologen dat probleem door vivisectien van dieren op te lossen, hetgeen vooral bij P. Flourens ') en zijne navolgers wel tot eenige uitkomsten scheen te leiden, waardoor het hooge gewigt der groote hersenen voor de eigenlijke zielsfanctiλn nader werd aange- |
||||||
1) Recherches Expιrimentales sur les propriιiιs du systκmc nerveus. Paris 1824.
|
||||||
8
|
||||||
toond. Daar men echter bij deze experimenten slechts zeer onvolledige
en duistere antwoorden ontving in de verschijnselen, die zich na de mutilatie van verschillende hersendeelen vertoonden, en men over de gewaarwordingen der dieren slechts een zeer onzeker oordeel kon vellen , leidde dit tot zeer vele gissingen, waarbij het dieper indrin- gen in deze verborgene werkingen der natuur onmogelijk werd. Er was echter een flaauw schemerlicht over het verschillend nut van onderscheiden deelen opgegaan Anderen trachtten door eene zorgvuldige vergelijking van het
maaksel der hersenen bij verschillende dieren, met dezer verschil- lende begaafdheden en meerdere of mindere blijken van vernuft, tot eene meer stellige oplossing dier vragen te geraken , maar onze volkomene onbekendheid met de gewaarwordingen en zielswerkin- gen of verstandsuitingen bij dieren, leverde ook hier een volko- mene hinderpaal tot het ligten van den sluijer op, waarin dit alles is gehuld. Om nu deze hinderpalen te ontwijken, poogde men zich door
waarnemingen aan het ziekbed, vergeleken met eene zoo veel moge- lijk naauwkeurige opgave van de afwijkingen in de hersenen na den dood gevonden, meerder licht te verschaffen. maar ook deze pogin- gen faalden; de zoozeer verschillende beleedigmgen, die men in de hersenen aantrof, somwijlen na zeer zware en hevige verschijnselen voor den dood, somwijlen waar zich naauwelijks eenige afwijkende verschijnselen bij het leven hadden vertoond, maakten dezen weg nog onzekerder, en men behoeft slechts de lange lijst van verschillende gebreken in de hersenen door onderscheidene schrijvers geboekt, en getoetst aan de verschijnselen bij het leven, in het groote werk van Burdach ') te vergelijken , om de zekerheid te verkrijgen, dat een althans op die wijze ingesteld onderzoek, hetgeen in de meeste ge- vallen verre van naauwkeurig was, meer moest strekken om verwar- ring van denkbeelden te geven , dan wel om tot een juister inzigt in deze functien te leiden. Ik heb daarom gemeend, met toepassing van wat ons als zeker of
meer waarschijnlijk langs een of ander dier wegen, en vooral ook |
||||||
1) Bnrdach, Ueber das Gchirn. Theil 111.
|
||||||
9
|
|||||
nadat ons door het mikroskopisch onderzoek zoo veel licht in de
fijnere zamenstelling van ruggemerg en hersenen en hun onderling verband is opgegaan, is bekend geworden, eenen anderen weg te moeten inslaan, en mijne vragen aan de natuur zoo eenvoudig moge- lijk te moeten stellen ; het is juist het eenvoudige, waarachter de natuur dikwijls hare geheimen verbergt, terwijl wij door het te veel zoeken naar ingewikkelde zamengesteldheid ons zelven verwarren, en op een dwaalspoor brengen. § 2.
Ontwikkeling der hersenen van de vrucht vergeleken met die
bij verschillende vormen in het dierenrijk. Het is bekend, dat de her senen in de vrucht van dezelfde eenvou-
dige vormen hun aanvang nemen, welke wij bij de lagere dieren als bestendig aantreffen, en hieruit is vooral overtuigend gebleken , dat het geheele rijk der gewervelde dieren volgens een vast plan, vol- gens eene vooraf bepaalde type gevormd is, welke zich in hare ont- wikkeling van den visch tot aan den mensch meer en meer uitbreidt en verduidelijkt, en waarvan de verschillende dieren als 't ware schakels zijn die de groote keten uitmaken De vraag is dus: met welke deelen begint de natuur den eersten
aanleg der hersenen in de vrucht en de laagste werveldieren, t. w. welke deelen moeten als gronddeelen, als meest noodzakelijke en algemeene wordt beschouwd, _en welke volgen later, zoodat zij als secundaire, hoezeer daarom in hunne functien niet minder gewigtige, deelen kunnen worden genoemd ? Vergelijken wij hiertoe de zoo voortreffelijke afbeeldingen welke
Tiedemann ') van de hersenen der vrucht geeft, met die der een- voudigste vormen onder de visschen, dan zien wij hier in de vracht liet ruggemerg onder eenen hoek in het verlengde ruggemerg over- gaan ; vσσr het begin der kleine hersenen de vierheuvels en nog ver- der naar voren de thalami die nu door de eerste sporen van hemi- sphaeren worden overdekt. Dezen zelfden grondvorm ontmoeten wij bij den visch, maar het
1) Anatomie und BildungsgeschicWe des Gehiros &. Nttraberg 1816.
|
|||||
10
|
|||||
verlengde ruggemerg en de kleine hersenen zijn nog zeer onvolko-
men. Meer naar Voren vertoonen zich de zeer groote corpora qua- drigemina, terwijl de daarop volgende knobbel zoo wel den wortel der reukzenuw geeft, als tevens de corpora striata en thalami bedekt, en dus als beginnende hemisphaeren moet worden beschouwd. Vragen wij nu naar de beteekenis en de verschillende functiλn dezer
deelen, dan ligt het antwoord voor de hand; uit het verlengde merg toch bij den visch zien wij ontspruiten: het 5*® paar zenuwen, de ge- hoorzenuwen, den nervus vagus, die hier ook den glossopharyngeus repraesenteert; met een woord, de zenuwen voor gevoel, gehoor en smaak; in het verlengde ruggemerg en mogelijk nog iets hooger, ingeval dit met den thalamus zamenhangt, moet dus de perceptie van gevoel, gehoor en smaak gelegen zijn; er zijn geene andere dee- len waaraan bij den visch deze functiλn kunnen worden toegeschreven. Iets hooger op zien wij de corpora quadrigemina als oorsprong der
gezigtszenuw; wij moeten hieruit besluiten, dat in deze ligchameu
bij den visch de perceptie van het gezigt moet zijn; er zijn toch geene
andere deelen waaraan deze zoude worden toegekend. Verder naar
voren bij den wortel der reukzenuw moet dan de plaats van perceptie
van clit zintuig worden gesteld.
*
Eindelijk houden wij dan de corpora striata, die zoo naauw met de corpora pyramidalia en voorste zenuwvezels die tot beweging die-
nen zamenhangen, over, als organen voor beweging, waarop de wil inwerkt, en waardoor wij het bestuur en de heerschappij over de bewegingen van ons ligchaam erlangen. Hieruit zien wij, dat de natuur den eersten aanleg der hersenen be-
gint met die deelen, welke ons in betrekking stellen met de buitenwe- reld, dat is met de zintuigen, die de indrukken van buiten ontvangen, en op verschillende plaatsen van het hersengestel tot onze perceptie brengen; later eerst met die werktuigen, waardoor wij heer- schappij over ons eigen ligchaam uitoefenen en ons naar willekeur kunnen bewegen. Gene zijn dus de primaire deelen, de grondslagen, als 't ware, waarop het verdere gebouw meer en meer wordt voltooid, en tot meerdere complicatie wordt gebragt. Klimmen wij nu in de reeks der werveldieren op, dan zien wij
dat zoo wel bij de amphibiλn en vogels als bij de verschillende |
|||||
11
|
|||||
zoogdieren deze gronddeelen dezelfde blijven; de zenuwen nemen
zoo wel bij den visch als den mensen uit dezelfde deelen hunnen oorsprong; de gezigtszenuw ontspringt bij allen uit de voorste yier- heuvels, het 5de paar uit do medulla oblongata enz. en belecdigingen van deze vierheuyels veroorzaken evenzeer bij de lagere dieren als bij den mensch volkomene blindheid. Hieruit mogen wij dus besluiten, dat de functien dezer primaire
deelen in allen dezelfde blijven ; slechts bij de hoogere dieren worden hier nieuwe meer en meer zamengestelde aan toegevoegd, name- lijk de hemisphaeren, die even zeer in de groei der vrucht, als in de opklimmende serie der dieren meer en meer naar achteren over groeijen en de op de basis der hersenen gelegene gronddeelen overdekken. Zoo zien wij de hemisphaeren, die bij de visschen nog zeer klein
zijn en de corpora quadrigemina nog geheel bloot laten, bij de am- phibiλn reeds tot meerdere grootte uitgegroeid; bij de vogels heb- ben zij de corpora quadrigemina bij hunnen groei reeds op zijde ge- drukt , hetgeen in de embrionen der vogels op een vroeger tijdperk nog niet het geval is; bij de zoogdieren beginnen de hemisphaeren de corpora quadrigemina te overdekken, en naar achteren uitgroei - jende zich op het cerebellum te leggen. Bij den mensch eindelijk groeijen zij hier geheel over heen. De halfronden of hemisphaeren kunnen dus geenszins de zit- '
plaats en organen uitmaken van de eigenlijke perceptie der zintuigen, noch van den wil voor plaatsbeweging; daar toch deze functien reeds bij het eerste begin van ontwikkeling der hemisphaeren, bij de vis- schen b. v. volkomen goed worden volbragt. Men moet dus laatst- genoemde deelen in een' zekeren zin als secundaire beschouwen, die aan de eerstgenoemde zijn toegevoegd en wel met de eigentlijke oiganen van perceptie en wilsuiting in betrekking staan, maar deze niet zelve daarstellen. Zoo is het dan ook door alle schrijvers erkend, dat de hersenen'
ngevoe ig zijn, dat is: beleedigingen in de groote hersenen geven geene gewaarwording van pijn, doordien hier de plaats van perceptie van gevoel niet is gelegen. Wanneer wij dus vragen naar het nut en de functien dezer secun-
|
|||||
12
|
|||||
daire deelen, van de hemisphaeren der groote hersenen namelijk,
dan schijnt de gissing niet te gewaagd, dat de indrukken in de lager gelegene of primaire deelen ontvangen, hier nader worden verwerkt en tot bepaalde voorstellingen gebragt. Dat de hemisphaeren der groote hersenen als de organen voor de hoogere verstandelijke ver- mogens moeten worden beschouwd, wordt thans algemeen erkend, en hiervoor geeft, gelijk wij later zullen zien, de pathologische ana- tomie de zekerste bewijzen. Het verschil tusschen de werking der primaire deelen van percep-
tie en die der hemisphaeren zal duidelijker in het oog vallen, wan- neer wij als voorbeeld op de werking bij het zien letten. Zie ik bij voorbeeld eenig object., clan heeft de perceptie van dit object plaats in de voorste corpora quadrigemina, en dit zal, het eigendommelijke van het oog daargelaten, bij den visch en den mensch hetzelfde zijn; maar zeg ik nu dat dit object een mensch is, dat het een vriend van mij is, dien ik herken, dan is dit niet de werking van de corpora quadri- gemiira, maar van de groote hersenen, waarnaar de indrukken van de corpora quadrigemina ter nadere bewerking worden overge- bragt. Dit beoordeelen, dit herkennen en waarnemen nu is eene hoo- gere functie, en zij staat op een' zeer verschillenden trap bij den mensch en den visch. Verdwijnt nu het object en houdt de perceptie in de corpora quadrigemina op, dan zie ik mijnen vriend niet meer, maar hiermede is de secundair-opgewekte werking in de hemis- phaeren niet verdwenen ; de indruk, die hier tot eene voorstelling is gebragt, kan ik terugroepen, en mij het beeld van mijnen vriend weder met alle bijzonderheden, die ik daaraan waarnam, voor den geest stellen. Alvorens wij tot de nadere verklaring dezer werking overgaan,
die wij later door meerdere bewijzen zullen trachten te staven, is het dus in de eerste plaats noodzakelijk om aan te toonen; dat er inder- daad zulk een anatomisch verband bestaat tusschen de lager gelegene primaire deelen of plaatsen van perceptie en de hemisphaeren der groote hersenen. Met andere woorden, wij moeten de wegen d. i. de vezels, aantoonen, door welke deze primair waargenomene indruk- ken naar de hemisphaeren worden overgebragt. |
|||||
13
|
|||||||
§ 3-
Anatomisch verband tmschen de primaire, aan de basis gelegene deelen
en de hemispliaeren der groote kersenen. Het behoeft in den tegenwoordigen tijd naauwelijks meer eenig
betoog, dat, terwijl het centraal-zenuwgestel uit tweeλrlei soort van stof, namelijk de grijze stof en de witte- of mergstof bestaat, de eigenlijke bronnen of middelpunten van werking inde grijze stof en hare cellen moeten gezocht worden, terwijl de zenuwdraden of de mergvezels in het algemeen als geleiders moeten worden beschouwd. Evenzoo is het bekend, dat alle zenuwen uit de cellen der grijze stof haren oorsprong nemen, die mede door zenuwdraden, hetzij onder- ling hetzij met andere groepen van cellen, verbonden zijn. Wij mogen dus in zekeren zin deze zenuwdraden met onze telegraafdraden ver- gelijken, en de ganglien-cellen-groepen met de telegraaf-bureau's, waar de werking wordt opgewekt, welke werking dan door de ze- miwdraden naar andere deelen wordt geleid '). Het is bekend dat in de deelen, die de basis der hersenen uitmaken,
en die wij zoo even als primaire deelen hebben leeren kennen, ver- schillende groepen van grijze stof gelegen zijn. Zoo, aan den oorsprong van alle zenuwen der zintuigen, in het verlengde merg, de corpora quadrigeniina en de thalami; terwijl evenzeer de corpora striata, die |
|||||||
1) net is wel waar, dat wij de zenuwd-raden niet geheel als eenvoudige geleiders kunnen
beschouwen, die hunne werkzaamheid alleen van de grijze stof ontvangen, daar toch in de
zenawdraden zelve ook nog eene eigene werking plaats heeft: zoo trekt volgens de latere
"Tzoekingen van Pflόger eeiie spier zich sterker te zamen, indien de prikkel door eene
gsre zenuwdraad loopt, dan indien de prikkel nabij den spier wordt aangebragt. Zoo
eene afgesneden zenuw door prikkeling haar vermogen om spierbewegingen te veroor- zaken verliezen, en deze door rust herwinnen, ofschoon zij van haren oorsprong is af- gescheiden; zelfs is het uit de onderzoekingen van Philipeaux en Vulpiau gebleken, dat ie doorgesnedene όeweegzenuw, die na eenigeu tijd gedegenereerd wordt, na langoren
tijd weder geheel tot den normalen toestand terugkeert, ook zonder met de afgescheiden stam vereenigd te zijn, en zijne eigenschappen om een spier na_ prikkeling in beweging te brengen kan herkrijgen (zie Comptes rendus 3 sept. 1860 pag. 363). Deze eigenschap- pen ontvangt zij dus niet van de gangliencelleu, maar deze laatslea kunnen de in de zenuw sluimerende werkzaamheid als prikkel opwekken. Deze, de bijzondere iverking in de zenuwdraad zelve echter is ons nog verre van bekend, maar dit heeft op de hier voor- gestelde redenering geen' invloed. |
|||||||
14
|
|||||||
wij als de centraalorganen voor de werking van onzen wil op de spier-
beweging hebben beschouwd, voor het grootste gedeelte uit grijze stof bestaan. Desgelijks zijn de hemisphaθren met grijze of zoogenoemde corticale stof bedekt, en tusschen beiden worden nu de witte hersen- vezelen of het merg in grooten overvloed aangetroffen. Men zoude dus reeds a priori kunnen vermoeden, dat deze witachtige hersen- draden als geleiders moeten worden beschouwd, waardoor niet alleen de werking van het eene deel naar het andere kan worden overge- bragt, maar waardoor dan ook het verband tusschen de zoo verschil- lende groepen van grijze stof wordt daargesteld. De kennis van het verloop en de rigting dezer vezels, zoowel als
hun verband met de grijze stof, is dus voor eene beoordeeling der hersenfunctien zeer noodzakelijk. Eeeds oudere anatomen,als: Vieussens1),vervolgensVicq d'Azyr2),
vooral Reil 3), Gall, en ook anderen hebben getracht den loop dezer vezelen in de hersenen na te gaan en ze meer of min naauw- keurig beschreven ; later zijn zij zeer naauwkeurig door Arnold 4) en bijzonder doorFoville 3) en Gratiolet vervolgd. Uit de onderzoekingen, vooral van Foville is het gebleken, dat er
twee bijzondere systemen van vezels zijn, waardoor de aan de basis gelegene deelen met de materies corticalis worden verbonden. Het eerste systeem, reeds aan de oudere ontleedkundigen meer of
min bekend, bevat de vezels, die van de voorzijden van het verlengde ruggemerg als corpora pyramidalia door den pons Varolii en crura cerebri zich in de corpora striata verliezen, of, beter uitgedrukt, van uit deze ligchamen beginnen en nu langs de opgenoemde deelen naar het verlengde ruggemerg en het ruggemerg zelve in de voorste strengen overgaan, als dragers van den indruk van onzen wil. Van de andere zijde van deze corpora striata, verspreiden zich
straalsgewijze eene menigte vezels, die in eene verticale rigting op- |
|||||||
1) Neurographia univers. 1685.
2) Traite d'aaat. et de Physiol. Paris 1786.
3) Reil Arehiv from VIII, IX eu Xf.
4) leones cerebri.
5) Traite complet d'anatomie, dn syst. nerveiix ccrebro-spinal Paris ]SH.
|
|||||||
15
|
|||||
stijgende in de gyri en materies corticalis eindigen, en wel zoo, dat zij
waaijersgewijs zich uitbreiden, en in de voorste, middelste en de ach- terste tot in de onderste kwabben zich uitstorten, bijna overal parallel met de groote fissuur tusschen de beide hemisphaeren op ongeveer £ centimeters afstand van deze fissuur verwijderd. Foville rekent hiertoe zijne gyri van de 4'lc soort. Door dit systeem van vezels, die overal waaijersgewijs uit de cor-
pora striata verticaal opstijgen, zijn dus die middelpunten van onze wilswerking op de spieren ten naauwste met de materies corticalis verbonden. Het tweede systeem van vezels, hetgeen de centra van perceptie
met de groote hersenen verbindt, vertoont een geheel ander verloop. De vezels namelijk van de achterzijde der medulla oblongata begeven zich vooral langs de binnenzijde der thalami en de wanden van den ventriculus tertius, naar de zoogenoemde zeef, of'Espace quadrilaterale perforιe, welke zeef gelegen is even voor en onder de nervi optici, ter zijde der decussatie, waar deze de crura cerebri omgeven. Van uit deze plaats, waarmede zoo wel de wortel der reukzenuw regtstreeks als de gezigtszenuw door zijne commissura mollis zamenhangt, loo- pen de vezels in bogen, die van voren naar achteren over de com- missura maxima zich begeven en zich achter zijne knievormige bogt ombuigende, eindigen in den lobus inferior; zij zijn met corticale stof bedekt, en geven gedurig vezels af, die zich naar boven in den bovenrand der groote fissuur tusschen de hemisphaeren verspreiden. Deze gym»t door Foville yyre d'Ourlet genoemd, waarvan de vezels dus van voren naar achteren loopen, en niet waaijersgewijs naar bo- ven zoo als bij het vorige systeem, schijnen dus vooral te dienen om de centra van perceptie met de materies corticalis te verbinden. Tot dit systeem behoort waarschijnlijk ook de uitgebreide laag .van
vezels, die van den tractus opticus, waar deze zich van achteren om- buigt naar de corpora quadrigemina en thalami, naar achteren en naar boven uitstralen, volgens de ontdekking van Gratiolet'). itandelijk is er nog een derde systeem van hersenvezels, namelijk
1) T.euret et Gratiolet, Anatomie comparιe du systκme nerveax. Paris 1S39 57. Pi.
XXVI Fig. 4 m ra ra m. |
|||||
16
|
|||||
dat van de commissuren, waardoor de beide helften of halfronden dei-
hersenen met elkander worden verbonden, en waarvan wij thans in geene uitvoeriger beschrijving willen treden. Uit dit kort overzigt blijkt dus dat de centraalpunten, zoowel voor
de werking van onzen wil als de plaatsen van perceptie der zintuigen niet de groote hersenen door vezels verbonden zijn, waarvan het eerste systeem zich waaijersgewijs in eene verticale rigting van de corpora striata naar boven verspreidt, terwijl het tweede systeem volgens eene geheel andere rigting in bogen verloopt, die over de commissura maxima eenen boog beschrijvende, van voren naar ach- teren en onderen verloopt, als een sterk gebogen hoefijzer. Van het meeste gewist is het dus een nader onderzoek in te stellen naar de verschillende elementen of cellen en zenuwvezels, die deze ver- schillende deelen zamen stellen, en te beproeven in hoe verre eene naauwkeuriger kennis hiervan kan leiden tot eene minder verwarde en onzekere verklaring der zoo duistere werkingen, welke in de heer- senen plaats hebben. § 4.
Verschillende soorten van gangliencellen in de hersenen en het
ruygemerg in het algemeen. Sedert men in de laatste jaren begonnen is de fijnere structuur
van het zenuw- en hersensysteem naauwkeuriger door het mikroskoop te onderzoeken, is het duidelijk gebleken, dat de cellen, die vooral in de grijze stof in zulk eene groote hoeveelheid aanwezig zijn, tot de gewigtigste deelen van het zenuwgestel behooren, waarvan alle werk- zaamheid scliijnt uit te gaan; men heeft echter hierbij opgemerkt dat deze gangliencellen op verschillende plaatsen zeer in grootte en vorm verschillen. De cellen b. v. die in de voorste horens van het, rugge- merg gelegen zijn, en waarvan de beweegzenuwen ontspringen, on- derscheiden zich zoowel door meerdere grootte als ook door het groo- ter getal draden, die zij afgeven, en waardoor zij zoowel onderling te zamenhangen als met de zenuwen, die uit hen ontspringen. De cellen die in de achterste horens gelegen zijn, zijn in het algemeen kleiner, meer langwerpig, en geven een geringer getal draden af; deze schijnen met gevoelszenuwen in een naauwer verband te staan; |
|||||
17
|
|||||||
in het ruggemerg eindelijk komen nog kleinere cellen voor. Dit heeft -
vooral Jacubowitsch bewogen om drieλrlei soorten van deze cellen aan te nemen, nl. grootere, die dienen voor beweging, kleinere voor gevoel, en dan de kleinste, die tot het sympathische systeem zouden hehooren. Ik kan echter met deze verdeeling niet geheel instemmen. Behalve
dat, zooals ik reeds vroeger heb opgemerkt1), deze regel niet door- gaat, daar de cellen, waaruit de gehoorzenuw ontspringt, nog groo- ter zijn dan welke in de voorste horens van het ruggemerg voor be- weging dienen vinden wij in de hersenen zelve een veel grooter verschil. Zoo komen in het cerebellum zeer groote cellen voor van eene zeer eigendommelijke vorming en verdeeling, benevens an- dere zeer kleine; en zijn cle cellen in den pons Varolii kleiner, die der materies nigra in de crura cerebri zijn weder grooter. Die in de corpora striata zijn buitengemeen klein, met enkele grootere ver- mengd , terwijl in de materies corticalis cerebri eveneens verschillende seriλn van cellen, vooral die meer naar buiten gelegen zijn, van de grootste fijnheid zijn, zoodat eene zeer sterke vergrooting vereischt wordt, om ze eenigzins duidelijk waartenemen. ■ Het schijnt mij toe, dat men als eenen algemeenen regel mag aannemen, dat daar, waar eenige bijzondere functie door de zenuwdraden of door de grijze stof wordt uitgeoefend, hier obk eene eigene soort van cellen aanwezig is, die zich even zoo zeer door vorm en structuur als door zamenstelling van andere cellen onderscheidt2). Door en in deze cellen wordt de eigene werkzaamheid opgewekt,
die zich aan de zenuwdraden mededeelt. Zoo zien wij b. v. dat de een- - tripetaal werkende zenuwen, als: de reukzenuw, de gezigtszenuw in de retina, de gehoorzenuw en de smaakzenuw aan het uiterste peri- pherische gedeelte gangliencellen bezitten, waardoor de werking in de zenuwen wordt opgewekt. Het is zeer waarschijnlijk, dat dit ook bij de gevoelszenuwen in de tastligchaampjes plaats heeft, waar- door zich laat verklaren, waarom een indruk op de huid eene andere gewaarwording veroorzaakt, dan wanneer die indruk onmiddelijk op |
|||||||
1) Bau und Function der Med. Spin. und oblong. Brunschweig 1859 pag. 129 en vv.
2) Zie mijne Verhandeling Bau und Functionen der Med. Spin. pag. 128.
2
|
|||||||
18
de stammen der zenuwen zelve wordt aangebragt. Volgens de
merkwaardige proeven van Weber onderscheiden wij door de huid het gevoel van warmte of koude, terwijl ons de stammen der zenu- wen, door een warm of koud ligchaam geprikkeld, slechts een pijnlijk gevoel verwekken. Ditzelfde mogen wij aannemen in het ruggemerg en de hersenen. Overal, waar cellen zijn , gaat van deze de werking uit; waar dus de werking verschillend is, mogen wij ook veronder- stellen, dat de aard der cellen in structuur en zamenstel meer of min van andere cellen zal afwijken, die in hunne werking verschillen; hetgeen dan ook door het mikroskopische onderzoek volkomen wordt bevestigd. Voor wij echter tot eene meer naauwkeurige aanwijzing van dit
Yerschil in cellen overgaan, achten wij het geschikter eerst de wijze van werking dezer cellen en der deelen waarin die voorkomen, voor zoo verre wij in staat zijn die te beoordeelen, nader uiteen te zetten; daar anders eene bloote optelling van dit verschil in eenen dorren cataloog van kleine bijzonderheden zoude ontaarden, waarin het bezwaarlijk zou zijn eene geregelde orde en zamenhang te vinden. § 5.
Werking en onderling verband der centrale en der perip/terisc/ie zenuw-
en henen-cellen. Ter beoordeeling van de werking der hersencellen is het noodig
de functie van onze zintuigen, waarbij vooral de verschillende cellen zulk eenen grooten rol spelen, naauwkeuriger na te gaan. Al moge het aan velen bij den eersten oogopslag vreemd schijnen,
het is echter eene onbetwistbare daadzaak, dat, als wij zien en hooren, wij, in den strengsten zin van het woord, noch het licht zelf waar- nemen, noch het geluid hooren. Eene korte aanwijzing zal ons dit duidelijk maken. Het is bekend, dat achter de retina eenezoogenoemde staafjes-laag
gelegen is, welker staafjes zσσ geplaatst zijn, dat zij met hunne as juist op de in de oogen vallende stralen zijn gerigt, dat is,, dat de stralen in het verlengde der staafjes vallen. In deze staafjes wordt door het licht eene eigendommelijke werking opgewekt, die door eene zeer fijne draad aan eene zenuwcel schijnt overgebragt te |
||||
19
|
|||||
worden '), welke zenuwcel, hierdoor geprikkeld, den zenuwdraad der
retina, waarmede zij verbonden is, tot werking opwekt; de zenuw- draad zelf, dat is: de retina, is, zoo als thans overbekend is, voor het licht zelf ongevoelig, en een conus van licht, die door een brandglas wordt gebragt op de intrede van den nervus opticus, waar alle dra- den der retina te zamen komen, geeft geene gewaarwording; de werking in deze draden wordt dus in de zenuwcel opgewekt, die de prikkel van het staafje ontvangt. Nu brengen echter de zenuwdraden van de retina en gezigtszenuw de werking over naar de corpora quadrigemina, waar zij weder in eigenaardige cellen eindigen, en eerst kier ontstaat de perceptie van licht, zoodat dan ook alle be- leedigingen der voorste corpora quadrigemina terstond blindheid veroorzaken. Vanhier, dat, indien wij in het donker zijnde ons te- gen het oog stooten, dit ons de gewaarwording geeft als of er licht of vuur uit sprong. Het was natuurlijk geen licht, maar door den mecha- nischen indruk van den schok werd de retina geprikkeld, en bragt de werking over naar het centrum, waar wij haar als lichtperceptie waarnamen. Wij nemen dus niet het licht zelf waar, maar de spe- cifieke werking van de gezigtscellen en van de corpora quadrigemina, die dus geheel eigendommelijk is, dat wil zeggen: de werking van deze cellen wordt ons medegedeeld onder de gewaarwording van licht, zonder dat dit verschijnsel zelf het licht is, maar slechts eene specifieke zenuwwerking. Wij moeten dus aannemen, dat deze laat- ste cellen in de corpora quadrigemina met ons eigen ik in een nader verband staan, waarom ik die door den algemeenen naam van centrale of misschien nog beter van perceptie-cellen zoude onderscheiden. De werking dezer cellen is dus specifiek en bestaat in de mededeeling aan ons bewustzijn van de gewaarwording van licht. Hetzelfde geldt bij hιt gehoor. In de cochlea zijn het waarschijnlijk de cellen van Corti, door middel waarvan de indrukken van het geluid aan de cellen der gehoorzenuw worden medegedeeld 2); de trillingen van 1) Zie hiervan onder andere eene zeer fraaije afbeelding in Ecker, Icones Physiol.
Tal>. XX Kg. 12 b, c, g, f, m. 2} Zie Ecker Icones Physiologicae Tab. XVI Fig. 2, f g ii k.
De zamenhang der Cortische cellen met de gehoorzenuw wordt door latere schrijvers
weder ontkend, en schijnt vooral door de structuur bij de vogels, waar het dikke eind 2«
|
|||||
20
|
|||||
het geluid schijnen in de gehoorzenuw zelve evenmin eene werking
op te wekken, als dit de lichtstralen in de retina doen. Anders ■ zoude het immers moeijelijk te verklaren zijn, hoe wij de verschil- lende toonen in een concert konden onderscheiden , indien alle deze toonen te gelijk door dezelfde zenuwdraad konden worden overge- bragt. De analogie met de gezigtszenuw schijnt het genoegzaam waarschijnlijk te maken, dat het de eigenaardige cellen van Corti zijn, die door de trillingen van het geluid in werking worden gebragt. Deze werking wordt nu aan ιιne zenuwdraad der gehoorzenuw, waarschijnlijk die van den specifieken toon, waarop zij gestemd is, overgebragt, en deze draad geleidt de werking tot de centraalcellen, waaruit de gehoorzenuw ontspringt. De werking dezer centraalcellen doet zich aan ons voor onder de gewaarwording van geluid, en niet on- der die van licht of pijn; het is dus weder de specifieke werking dezer cellen, die wij waarnemen, maar niet de trillingen der lucht zelve. Vanhier ook, dat zoo dikwijls ziekelijke gewaarwordingen van geluid [hallucinaties) ontstaan, zonder dat er eenig geluid werkelijk plaats had. De trillingen van het geluid zelve echter doen deze centrale of perceptiecellen niet aan; ware dit het geval, dan zouden wij na de verstoring van het gehoororgaan nog niet doof zijn, doordien de tril- lingen van het geluid, even als door alle vochten en vaste ligchamen, zoo ook door het cranium en de hersenen dringen, en dus deze per- ceptiecellen zelve moesten bereiken. Hetzelfde geldt van den reuk; ook hier vinden wij boven in den
neus eigenaardige epitheliaalcellen, die door middel van een' fijnen draad schijnen zamentehangen met eene zenuwcel, waarin de reuk- zenuw eindigt x). De riekende stoffen doen zekerlijk niet direct de der Cortische cellen naar de zijde der zenuvvdraad gekeerd is, wedersproken Ie worden.
Hier schijnen de zenuwen, die «ich dan moesten terugbuigen, alleen in het vlies of in het kraakbeen der gehoorvliezen zich te verdeden, zoo als volgens sommigen bij de zoog- dieren de zenuw onder de lamiaa perforata blijft. Zie Otto Derbot, όber die Schnecke der Vogel, Ileichaid Jrch. 18G0, Heft IV, pag. 455. 1) De onmiddelijke zamenhang is nog wel niet met zekerheid bewezen, maar toch hoogst
waarschijnlijk. Zie Ecker, Icon Pbysiol. Tab. XVIII Fig. IT, III, V. De zamenhang tusschen de zenuwdraden en epitheliumcellen wordt in de dissertatie van Erichten de tex- tura vera olfact. ejusque ramorum Dorpat. 1857 , Fig. 4 zoo duidelijk afgebeeld, dat deze afbeelding wel eenig mistrouwen verwekt, en het feit ook door anderen wordt betwijfeld. |
|||||
21
|
|||||||
zenuwdraden aan, daar zij moeijelijk zoo snel door de naar evenre-
digheid vrij dikke epitheliaalcellen zouden kunnen dringen, maar zij schijnen in de epitheliaalcellen eene eigene werkzaamheid te weeg te brengen, die nu door middel der zenuwcel aan de reukzenuw wordt, overgebragt; van hier dat, zoo dikwijls deze epitheliaalcellen in hare werking gestoord worden, wij den reuk verliezen. Zoo ook wordt de reuk slechts door vlugtige stoffen opgewekt, maar niet door vochten, hoezeer ook met reukstoffen bezwangerd, daar deze, door op de epithe- liaal-cellen imbibitie en aanzwelling te veroorzaken, eene abnormale werking schijnen uitteoefenen; vanhier dat wij door eene rijkelijke afscheiding van slijm bij verkoudheid onze reuk verliezen; deze slijm en dit water kunnen tot de zenuwen zelve moeijelijk zoo snel door- dringen, maar zij werken op de epitheliaalcellen, die voor den reuk hetzelfde schijnen te zijn , als de staafjes voor de retina, de Cortische cellen voor de gehoorzenuw. Overeenkomstig schijnt het einde te zijn van de smaakzenuw,
hoezeer het anatomisch bewijs hier ook nog ontbreekt. Het schijnt echter zeker, dat de nervusglossopharyngeus zijne uiterste einden ver- toont in kleine zenuwcellen '), die ook in de fijnste draden van den lingualis schijnen voor te komen, terwijl ook weder de tepels door Cortische cellen gedekt zijn, die in een langen fijnen draad eindigen en met de smaakzenuw schijnen zamen te hangen 2); zoodat, al is het nog geenszins volkomen bewezen, dat hier dezelfde zamenhang plaats heeft tusschen epitheliaalcellen en zenuwen als dit bij de staaf- jes der retina en bij de andere zintuigen het geval is, toch een dergelijke zamenhang waarschijnlijk is. Dit is intusschen zeker, dat veranderingen van de epitheliaalcellen der tong bij eene beslagen tong zeer veel invloed op de smaak hebben, en dat het niet wel te den- ken is, dat de stoffen, die ons de gewaarwording van smaak verschaf- fen, in de zenuwen zelve zullen dringen, en deze direct aandoen; waarbij toch, indien deze zoozeer blootgesteld waren aan de inwerking van uitwendige oorzaken, ze zekerlijk door het gebruik van zouten en sterk prikkelende stoffen spoediger zouden beleedigd worden. Boven- |
|||||||
1) Bemak, Muller, 1 Jrch. 1852, pag. 58.
2) C. Texen, De linguae raninae textura, Dorpat 1857, Kg- IV, V, VI,
|
|||||||
22
|
|||||
dien laat het zich ook moeijelijk denken, dat deze stoffen zoo snel
door de mncosa zouden kunnen dringen en met de zenuwen zelve in aanraking komen, terwijl althans de zuren door het speeksel zou- den geneutraliseerd worden, en hun effect op de zenuwen zouden verliezen. Hoe clit ook zij, wij kunnen toch stellig aannemen, dat wij de smakende stoffen niet direct zelve gewaar worden, maar dat ook deze in de smaakzenuwen eene eigene werking tot stand bren- gen, die nu naar de centraalcellen in de hersenen wordt overgebragt, en eerst daar de perceptie geeft, dat is: de werking dezer centraal- cellen wordt aan ons medegedeeld onder de gewaarwording van smaak. Of hier nu verschillende cellen zijn, waarvan eenige, ge- prikkeld zijnde, ons eene zure, andere eene zoute of bittere gewaar- wording verschaffen, is geheel onzeker. Soortgelijk iets schijnt ook met de huid het geval te zijn, ofschoon
ook hier het einde der gevoelszenuwen niet volkomen bekend is en deze in de tastlichaampjes schijnen te eindigen, waarin tevens cellen met korrelige massa gevuld, dus misschien zenuwcellen , voorkomen 1). Hoezeer nu deze tastligcliaampjes bijna alleen aan de vingers en de teenen schijnen te worden aangetroffen, en de eindigingswijze der overige zenuwen ons nog onbekend is, zoo is het echter zeker, dat in de huid zelve de perceptie niet plaats heeft, die dan toch door het door- snijden der zenuwen niet zoude vernietigd worden. De indruk wordt hier overgeplant volgens een meer zamengestelden weg. De gevoels- zenuwen schijnen in het ruggemerg in eigene gangliencellen te eindi- gen , van waar draden uitloopen , die zich naar de overzijde begeven en nu langs het ruggemerg naar de basis cerebri opstijgen, waar dan, misschien in of bij deThalami nervorum opticorum, de eigenlijke per- ceptie plaats heeft2). 1) Wagner und Meissner, Ncurol. univers. png. 191.
2) Indien wij de voorste horens in het ruggemerg, die met do beweegzenuwen in
verband staan, en de achterste horens, waarin de gevoelszenuwen in gangliλn eindigen ons naar boven in de hersenen, verlengd denken, dan verkrijgen wij als resultaat de corpora striata, die stellig met de beweging in verband staan, als repraesentanten der voorste horens van het ruggemerg, en de thalami, waarin waarschijnlijk de perceptie van het ge- voel plaats heeft, als het uiteinde der achterste; van hier dat Tόrek meerit gevonden te hebben, dat overal, Waar verlies van gevoel is, de beleediging in de thalami zelve wordt aangetroffen, |
|||||
23
|
||||||
Zeer gewigtig is hierbij de reeds vroeger opgemerkte proef van
Weber, die aantoont, dat wij wel koude en warmte door de huid kun- nen onderscheiden, maar niet wanneer een warm of koud ligchaam met de stam der zenuwen wordt in aanraking gebrast, in welk laatste geval alleen gevoel van pijn ontstaat. Hieruit moeten wij besluiten, dat in de huid, waarschijnlijk door zenuwcellen, die overal de excitatores zijn van zenuw werking, de eigenaardige aandoening en werkings- wijze in degevoelszenuwen wordt opgewekt, welke prikkeling zich in het centrum als eene gewaarwording van koude of warmte voordoet. Vanhier dat de zenuwen der zintuigen, ofschoon door dezelfde prikkel b. v. electriciteit of gal vanisme opgewekt, toch overal hunne eigene spe- cifieke gewaarwordingen geven, en door het galvanisme licht in het oog, geluid in het oor, smaak op de tong, pijn of gevoel van hitte op de huid wordt verwelft. De prikkel is een en dezelfde, maar de wer- king der centraalcellen is verschillend en geeft ons de gewaarwordin- gen der verschillende zintuigen. Om die reden verwekt het doorsnij- den der gezigtszenuw geen pijn of gevoel maar alleen gewaarwording van licht. Uit dit alles blijkt dus, dat wij eigentlijk niet de ons omringende
natuur zelve waarnemen, maar slechts de eigenaardige werking der hersencellen, die door de indrukken van buiten hierin wordt opge- wekt. Wat hier geene werking opwekt wordt door ons niet waarge- nomen , en zoo kunnen in de natuur nog vele zaken aanwezig zijn, waarvan wij geene kennis dragen. Deze cellen echter, wier eigen- dommelijke werking wij overnemen, kunnen wij dus perceptiecellen noemen. Zij staan met ons eigentlijk ik of onze ziel in een nader ver- band, dat is: de krachten, die hier in werking komen, deelen zich on- middelijk aan onze ziel mede. Deze cellen zijn allen gelegen in de deelen, die de basis der hersenen
|
||||||
Zeer wordt dit gevoelen nog bevestigd door eene waarneming van Waters (in de Brit.
Med. Journ. May a. 1S61; ook in Schmidt's Jahrbόcher n°. 9 1861, pag. 294) van een' man, die, na eenige voorafgegane zwakte in den linkerarm , door hemiplegie werd aangetast; 8preek-en denkvermogen niet beleedigd, de tong iets links, de mond iets regts, het regter gedeelte kon niet volkomen geopend worden , gevoel nergens beleedigd. Na den dood was het regter corp. striatum geheel verweekt, de thalamus echter volkomen gezond; de schrijver besluit ook hieruit dat het corp. striatum voor beweging, de thalamus voor gevoel dient. |
||||||
24
|
|||||
daarstellen, en die wij gezien hebben dat in de vrucht heteerst ont-
staan en in de visschen bijna de geheele hersenmassa uitmaken. Deze cellen nu verschillen in grootte en wijze van vorming en het
aantal verbindingsdraden zeer van de zenuwcellen -, die in het rugge- merg aanwezig zijn, en waaruit b. v. de beweegzenuwen ontspringen; gelijk er ook de gevoels en reflexzenuwen in eindigen, van wier wer- king wij geene directe gewaarwording ontvangen l). Wij hebben echter gezien, dat, behalve deze gronddeelen in de
basis der hersenen zich in de opklimmende rij der dieren, even als in de vrucht, meer en meer de groote hersenen ontwikkelen, naar ach- teren overgroeijen en de gronddeelen bedekken. Hiermede nemen naar evenredigheid ook de verstandelijke vermogens toe. Wij heb- ben verder aangetoond, dat de materies corticalis door eigene her- senvezels met de gronddeelen aan de basis of de organen van percep- tie en van onzen wil in het naauwste verband staat. De kennis van den aard en werking harer cellen is dus, hoe moeijelijk ook, van het grootste gewigt, en wij willen daarom trachten, zooveel doenlijk, deze cellen te verklaren. 1) Het gevoelen van Pflόger, hetgeen door Lewis in zijne nieuwe physiologie zoozeer
wordt uitgebreid, zal ik hier niet nader uiteenzetten. Eene bewustelooze sensatie, die hij nog van perceptie onderscheidt, zoo als Lewis wil, is mij een onding. Van zeer veel gewigt zijn hierbij de onderzoekingen van Dr. Mayen, Sensorische Functionen des Rό- ckenmarks in Prager Vierteljahrsbr. 1861, 1 Bd. pag. 99 sqq., die aantoont, dat Pflόger zich in de analogie van den kikvorsch vergist heeft, wiens medulla oblongata zich veel lager en wel tot aan de schouderbladen uitstrekt, zoodat ze bij het onthoofden van den kikvorsch aan het ruggemerg blijft hangen. Hierin zetelen nu gevoel en beweging, zoo als wij ook boven uit de ontwikkeling der dieren en de hersenen der visschen hebben aangetoond. Al deze verschijnselen van gevoel en willekeurige beweging bij kikvorschen honden echter op, indien ook de med. oblongata verwijderd wordt, 1. c. pag. 56. Het is een bewijs te meer, dat de zitplaats voor willekeurige beweging in de corpora striata en het einde van het verlengde ruggemerg moet gezocht worden. Is alleen het onderste* of het eigenlijke rug- gemerg aauwezig, dan is alle willekeurige beweging verdwenen en slechts reflex mogelijk; de dieren volbrengen geene gecoφrdineerde bewegingen meer, en geven geen teeken meer van gevoel (pag. 54). De bewijzen aan de bewegingen der staart bij alen, salamanders en zelfs jonge katten ontleend, bewijzen niets, daar de bewegingen bij een kat aan de staart verschillen naar de aangedane punten; Schiffvond, dat bij prikkeling aan de punt der staart deze zelve afweek, dat zij daarentegen naar de vlam naderde, zoo de prikkel aan den wortel werd aangebragt (pag. 55). |
|||||
25
|
|||||
§ 6.
Cellen van de materies corticalis. Daar men thans nagenoeg eenstemmig van oordeel is hetgeen
zoowel door waarnemingen bij ziekten, door vivisecties als door ver- gelijkende anatomie bevestigd wordt dat de materies corticalis der groote hersenen nader met de uitoefening onzer verstandelijke ver- mogens in verband staat, is het onderzoek, naar de werkingswijze dezer deelen,zoo verre wij hopen kunnen daarin door te dringen,van het hoog- ste gewigt. Wanneer men de materies corticalis mikroskopisch onder- zoekt, b.v.bij verticale sneedtjes, ziet men dat de vezels uit de materies meclullaris waaijersgewijs in de materies corticalis overgaan, waar zij zich weer in bundels vereenigen, en door dwars loopende vezels wor- den overkruist'); tussclien deze bundels zijn meerdere gangliencellen geplaatst 2). Deze cellen zijn van eene zeer verschillende grootte, hoezeer allen buitengemeen klein; zij geven meerdere draden af, meest 3 a 4, die buitengemeen fijn zijn. Behalve deze ziet men hoogst fijne cellen, die meest aan een zeer dunnen draad vastzitten, door mid- del waarvan zij zich mιt den zenuwdraad of met eene grootere cel3) verbinden. § 7.
Werking der cellen in de materies corticalis. Uit deze anatomische beschrijving volgt, dat in de grijze corticale
stof meerdere soorten van cellen aanwezig zijn , waarin de verticale vezels der mergstof schijnen te eindigen; deze cellen liggen in meer- dere rijen boven elkander, en schijnen door draden en verbindingen met het omgevende netwerk 5) meer of minder onderling zamen te 1) E. Berlin, Beitrag zur Structurlehre der Grosshirnwiuduugen. Erlangen 185S, Flg. III.
2) Berlin, 1. c. lοg. III. Hoezeer ik mij volgens eigene waarnemingen zeer goed met
het daar gegevene verloop der vezels kan vereenigen, komen mij echter de gangliencellen te groot en veel te spaarzaam voorgesteld voor, daar zij juist hier onlelbaar zijn. 3) Berlin 1. c. Tab. 2 Fig. V.
4) Berlin, 1. c. Tab. 2 Fig. c, d,f, c, In den tekst wordt deze figuur als r genoemd.
5) Beitrage zur Histologie der Kinde des Grossen Gehirns, Dorpat. 1860.
|
|||||
26
|
|||||
hangen; daar nu echter deze cellen van verschillende grootte en vorm
zijn, mogen wij aannemen , dat ook hunne functien onderling zullen verschillen. Welke kunnen nu de functien zijn van deze cellen? Wij hebben boven gezien dat de eigenlijke indrukken der zintui-
gen en die in gronddoelen der hersenen of in de perceptiecellen, aan ons worden medegedeeld en dat deze cellen weder door eigenaardige vezels met de hersenschors in verbinding staan, zoodat wij mogen aannemen dat de indrukken hier verder worden overgebragt en bewerkt. De werking hiervan schijnt, indien wij eene gissing mogen wa-
gen , en dit is in dit duister gebied onvermijdelijk op de volgende wijze het best te kunnen worden voorgesteld. Wanneer wij ons te slapen leggen, b. v. op de eene zijde, dan
zweeft voor onzen geest eene menigte beelden verward door elkander; zijn wij nu eenigzins opgewekt, na een zeer levendig gezelschap of door eenige andere oorzaak, dan worden deze beelden zoo leven- dig, dat"zij ons in den slaap hinderen; onwillekeurig draaijen wij ons om, en nu verdwijnen terstond deze beelden, doch spoedig ko- men in hunne plaats weder andere te voorschijn; waarop wij na eenigen tijd ons op nieuw omkeeren, om yan deze lastige beelden ontslagen te worden enz. tot wij eindelijk in slaap geraken. Wat is hiervan de oorzaak? Wij mogen aannemen, dat, zooals
het bloed opwekkend werkt op het geheele zenuwgestel , het dit vooral ook hier doet, te meer doordien juist de corticale hersenstof zoo uiterst rijk is aan capillairen. Nu bezitten de hersenvaten, zoo als bekend is, dunnere wanden , waarmede zij het bloed minder sterk kunnen drukken, doordien de spierrok voor het grootste gedeelte ontbreekt. Het bloed zal dus hier, de wetten der zwaarte volgende, meer in die deelen der grijze stof worden opgehoopt, die lager ge- legen zijn, en door zijnen sterkeren aandrang en dus meerdere uit- zweeting krachtiger op de'grijze stof, dat is op deze cellen, werken, en door die prikkeling en opwekking deze tot de hun eigene natuur- lijke functie drijven ; dat is: deze cellen geven ons geene voorstelling van licht, van geluid of pijn, maar de indrukken door de zintuigen ontvangen worden hier overgebragt, bewerkt, tot voorstellingen en beelden verbonden en door nieuwe prikkeling weder gereproduceerd. |
|||||
n
|
|||||
Wenden wij ons nu om, dan houdt deze onwillekeurige werking
op, het bloed zakt naar het andere halfrond, en begint hier het- zelfde spel. Dit verklaart dan ook van zelf het onwillekeurige en geheel orde-
looze van deze beelden en voorstellingen. Doch niet alleen bij nacht, maar ook bij dag onder onze gesprekken, vliegen nog dikwijls on- willekeurige beelden voor onzen geest voorbij, waarop wij acht geven. Treffend schildert ons deze onwillekeurige voorstellingen Gaubius
m zijne te regt geroemde rede »de Eegimine mentis, quod medicorum est., waar hij zegt: quam incommodum saepe est rem aliquam cogitanii, sopitis etiam sensubus externis, tot tamque alienas ex corpore suggeri ima- gines; quam difficile, cum prosiliutit, reprimere, carere ne continue in- tern eniant 1). "Maar," mag men vragen, »leidt deze theorie dan niet tot het
grofste materialismus en zoekt men langs dezen weg niet onze ziel te verlagen tot eene eenvoudige celwerking?" Juist het tegendeel is waar. Naar mijne meening blijkt de zelfstandigheid van ons eigen ik, van onze ziel, nergens duidelijker en overtuigender, dan uit deze voorstelling, waarin wij zoo getrouw mogelijk den gang der natuur gevolgd zijn. Immers wanneer wij op het tijdstip, waarop deze beelden zoo ver-
ward en wild voor onzen geest heen en weer zweven, dit verkiezen, dan houden wij een der beelden vast, en spinnen dat uit tot een romannetje, geheel naar onze eigen goedvinden. Dat bewijst, dat er in ons een hooger vermogen is, hetwelk wel
deze indrukken kan opnemen en gewaar worden, maar hetwelk even ]) Men zoude nog kunnen vragen of deze onwillekeurige en verwarde beelden, die
voor onzen geest als voorbij zweven, inderdaad werkingen zijn van de cellen der hersen- schors, dan wel of zij in de retina gevormd worden en dus aan ons worden overgebragt. Dit laatste gevoelen wordt echter door de volgende proef weerlegd. 'Indien men, zoo als ik meermalen heb gedaan, en door ieder gemakkelijk kan worden nagevolgd, in het donker een of ander beeld voor den geest heeft, en na zijne oogen regts of links be- weegt, dan deelt het beeld niet in de beweging der oogen, maar blijft onwrikbaar zijne plaats naar voren behouden; let men nu op de plaats, waar wij dit beeld schijnen te zien, en brengt dan de vinger op die plaats, dan bemerkt men dat de stand van het beeld boven de oogen is, en wel op de voorvlakte van het voorhoofd, dat is in de lobi anteriores der hersenen. |
|||||
28
|
|||||
zeer zelfstandig hierin kan grijpen, en dezen ordeloozen vloed be-
sturen ; wij hebben hier een telegraafbureau en tevens een telegra- phist, die willekeurig en zelfstandig werkzaam is. De krachten, die deze beelden onwillekeurig aan ons voorstellen, zijn organische her- senwerkingen; wij gevoelen, dat deze beelden ons worden voorge- steld, maar dat zij niet ons zelve zijn; zij zijn buiten ons, het zijn objecten; slechts onze wil behoort ons zelve toe; zij is geene werking van het ligchaam, maar van de ziel, d. i. het subject. Een materia- list maakt dus van ons een telegraafbureau zonder telegraphist, een' automaat, die in den blinde werkt, zonder orde, zonder wil, zonder verstand en oordeel; een' eeuwigdurenden droomer, die echter zijne eigene droomen niet kan waarnemen. Deze willekeurige vermogens en eigenschappen behooren tot ons hooger ik het zijn vermogens van onze ziel. Genoemde onwillekeurige beelden zijn dus dezelfde, die in onze
verwarde droomen voorkomen als teekens van opwekkingen der her- senwerking. Vanhier dat de gezondheidstoestand van het ligchaam zoo veel invloed heeft op de droomen. Hebben wij een zwaarderen avondmaaltijd gebruikt, waardoor meerdere congestie naar de her- senen wordt veroorzaakt, clan droomen wij gewoonlijk ; hetgeen dan wel niets anders zijn kan, dan prikkeling van de corticaalcellen, wier werking bestaat in het terugroepen of herhalen van vroegere indrukken en voorstellingen van onwillekeurige beelden, terwijl nu de opwekking dezer cellen van de zijde van het ligchaam, en niet van de ziel zelve uitgaat. Deze cellen schijnen mij dus door hunne onderlinge verbinding te
dienen, om de indrukken, door de zintuigen aan ons medegedeeld, te verbinden, tot voorstellingen en beelden te maken, die aan onze ziel worden medegedeeld, maar die ook wederkeerig door onze ziel, die met deze krachten wel het naauwst moet verbonden zijn, kunnen worden opgewekt; het zijn dus de physische elementen voor ons ge- heugen , en van daar, dat bij eenige beleediging dezer hersenschors, zoo als wij later zullen zien, hetzij in dementie, hetzij in hooger ouder- dom, het geheugen zoo spoedig verloren gaat; dat is: deze cellen kunnen niet meer zoo gemakkelijk tot reproductie van vroegere in- drukken worden gebragt. Wordt integendeel door eenen vreemden |
|||||
2d
|
|||||
indruk, door eenen versnelden bloedsomloop, zooals bij zenuwkoorts,
de hersenschors sterker geprikkeld door het reeds meer of min zie- kelijke bloed, dan worden deze voorstellingen, deze beelden zσσ sterk, dat wij deze indrukken niet meer kunnen onderscheiden van die , welke door de zintuigen, dat is eigenlijk door de perceptiecellen, hier worden overgebragt, en er volgt dιlire; of na het te sterk ge- bruik van sterkendrank vliegen de beelden met een verhoogden in- druk en snelheid voor onzen geest voorbij, zoodat wij den stroom niet meer geregeld kunnen volgen; liet paard geraakt op kol en wij beginnen wartaal te spreken. Bijzonder duidelijk scheen mij het nut dezer cellen in de hersen-
schors te blijken in een zeer merkwaardig geval van een'koopman, die mij, door zijn zoon begeleid, over zijnen toestand kwam raadple- gen. De zoon verhaalde mij, dat zijn vader voor ongeveer een half jaar door een' aanval van beroerte was overvallen, die slechts kort had geduurd en geene verlamming had nagelaten, waarna pat. echter zijn naam- of woordgeheugen voor een groot deel verloren had, zoo dat hij de voorwerpen bij een' verkeerden naam noemde en b. v. van een' stoel sprak, als hij eene tafel bedoelde. Hij wist echter regt goed, dat het woord stoel niet het juiste woord was, noemde dan een ander woord, tot dat hij eindelijk gebragt werd op tafel, hetgeen hij dan met blijdschap over het vinden van het juiste woord uit- sprak. Dit nu komt meer voor, en heb ik meermalen kunnen waarnemen. Het gebrek zit in dit geval niet in de corpora striata, maar de materies corticalis is aangedaan, daar toch, zooals bij dezen lijder geen spoor van eenige verlamming, noch in de ledematen noch in.de beweging der tong, aanwezig was. Hetgeen mij echter vroeger nooit was voorgekomen en mij daardoor verraste was, dat, gelijk de zoon verklaarde, clit niet het slimste gebrek was, maar dat zijn vader niet meer kon lezen. Op mijne vraag: of het gezigt dan belemmerd was, ontving ik een ontkennend antwoord, en, nadat ik nu den lijder een boek met groote letters had voorgehouden, onderscheidde hij regt goed de letters, en spelde b. v. het woord a,a,n, maar had het ver- mogen verloren, om deze letters tot een woord te combineren. Het perceptievermogen van de letters te zien was dus ongeschon-
den gebleven, zoo als dit in de cellen der corpora quadrigemina |
|||||
80
|
|||||
moest worden opgewekt, maar het vermogen om deze teekens te ver-
werken , om die te verbinden tot eene voorstelling, tot een woord, hetgeen een hooger proces is, dat in de schors der hersenen schijnt volbragt te worden dit had hij verloren. Eveneens had hij het vermogen verloren om te schrijven, zoodat
hij niet meer in staat was zijn' naam te teekenen. Om hiervan de proef te nemen, zette hij figuren op het papier, die of op eene omge- keerde letter geleken, of bijna geheel onkenbaar waren, ofschoon hij in zijne vingeren geen spoor van verlamming gevoelde. Hij had dus niet alleen het vermogen verloren om de teekens of letters te combineren, maar ook dat,om ze duidelijk zich voor te stellen, en in zijn geheugen terug te roepen; en dat wel door dat hij, door het gemis dezer voorstelling in de materies corticalis, niet meer zijn wil op de corpora striata zσσ kon laten inwerken en zijne bewegingen zσσ bestu- ren, dat het woord of de letters met juistheid werden geschreven. Het scheen mij toe, dat het verlies van de voorstelling of het beeld der letters in zijn geheugen de waarschijnlijke oorzaak was, waarom hij niet meer schrijven kon. Hier zien wij dus het verband der materies cor- ticalis en der corpora striata als werktuig voor willekeurige beweging, waarvan wij de verbindende vezels boven hebben aangewezen. Zoo ziet de schilder in zijne phantasie en voorstelling duidelijk het
beeld hetgeen hij teekent; deze voorstelling is niet het werk der cor- pora striata, het is de werking die in de materies corticalis plaats grijpt, waar de indrukken tot een beeld schijnen verbonden te worden, of waarheen althans indrukken worden overgebragt, die wij door onzen wil weder kunnen terugroepen, en ook op het papier wedergeven. Het vreemdst van alles intusschen was, dat, zooals de zoon mij verze-
kerde, zijn vader nog wel zijn koopmansboek kon optellen, en het ver- mogen van cijferen niet had verloren; waarvan ik echter ongelukkig de proef niet heb genomen. Wel zoude dit herinneren dat er ver- schillende talenten gevonden worden, eenige die uitnemend άunnen cijferen, maar daarmede van andere gaven niets bijzonders, zelfs somtijds zeer weinig vertoonen; maar het schijnt dat wij hieruit toch mogen besluiten dat verschillende gedeelten der materies corticalis ook verschillende functien uitoefenen, hetgeen wij later door andere waarnemingen genoegzaam zullen staven. |
|||||
31
Deze waarneming komt geheel overeen met meerdere, die door
Dr. Marcι deels zijn waargenomen, deels bijeenverzameld, en neder- legd in een hoogst belangrijk opstel1), waarin hij 12 gevallen opgeeft. Ijij eenen man was de uitspraak verloren, maar het vermogen om te
schrijven behouden. Indien men hem het woord tambour voorzeide om dit na te zeggen, dan zeide hij fromage; maar hij schreef het woord zeer goed na. Als men hem liet copieλren de woorden \feuille mιdicale, schreef hij zeer juist, maar ze zullende uitspreken, zeide hij fιquicale, fιnicale. fιdicale 2j. In andere gevallen was ook de faculteit om te schrijven verloren
gegaan, 1. c. obs. 3, 4, 5. In de 5dc observatie was er duidelijk verlies van woordgeheugen; als men den lijder een zakdoek gaf wist hij den naam niet, maar wel kon hij schrijven dat hij het woord vergeten had. Hij copieerde het woord zeer goed en liet ook op het hooren van den naam den zakdoek zien ; hij kon het ook schrijven, maar na weinige minuten was hij weder het woord en de wijze om het te schrijven geheel vergeten. In de elfde observatie wordt, evenals in de mijne, opgemerkt, dat
de lijder iedere letter afzonderlijk zeer goed onderscheidde, maar dat hij de faculteit om ze tot een woord te coφrdineren, verloren had; hij copieerde wel een woord, maar kon geen woord schrijven, hetgeen men hem dicteerde. Als zonderlinge tegenstelling, even als in mijn geval, kon hij wel cijfers schrijven 3). Evenals in de zevende observatie herstelde de lijder, maar terwijl
hij nog zijnen naam niet uit zijn geheugen kon schrijven, kon hij niet alleen cijfers schrijven, maar loste gecompliceerde arithmetische vraagstukken op, en zette de cijfers overal op hunne plaats. Eerst later begon hij ook woorden te schrijven. In de zesde en achtste observatie was ook het schrijven van letters
even als in mijn geval verloren, en werden slechts onverstaanbare karakters voortgebragt. 1) Me'moire sur quelqnes observations de physiologie pathologique, tendant a demon-
trer 1'existeuce d'un principe coφrdinaieur de Pιcriture et de ses rapports avec Je principe coφrdinateur de la parole. Extrait de la Gazette mιdicale de Paris, 1856. 2) 1. c. pag. 10, obs. I.
3) 1. c. pag. 20.
|
||||
32
|
|||||
Hieruit zien wij dat het verlies van deze verschillende faculteiten
niet altijd gepaard ging; eenige lijders hadden de woordvoeging ver- loren , andere de faculteit om de figuren van letters uit hun geheu- gen te maken, terwijl bij eenigen het cijfergeheugen ongeschonden gebleven was. Bij allen was het verstand onbelemmerd. Men is wel gedwongen met Dr. Marcι aan te nemen, dat deze faculteiten niet op dezelfde plaats der hersenen worden uitgeoefend, waarmede dan ook bij velen het zoo veel sterkere geheugen, voor cijfers dan voor namen, hetgeen ook bij mij zelven, in verband schijnt te staan. Deze cellen mogen wij dus beschouwen als de physische organen
voor ons geheugen en voor onze phantasie; en hiermede stemt dan volkomen overeen, dat het geheugen bij hersenziekten, en wel bepaal- delijk als de materies corticales wordt aangedaan, zoo gemakkelijk verloren gaat, zoo als ook in hoogeren ouderdom, wanneer die cellen niet meer zoo prikkelbaar zijn en ten deele atrophieren, althans ver- anderen. Immers, op hoogeren leeftijd zijn de hersencellen veel don- kerder gekleurd en bezitten ze meer pigment. Altans in het rug- gemerg en het verlengde merg is dit het geval. Wanneer zij dan op onze inwerking niet meer antwoorden, de verlangde voorstelling of het beeld niet meer geven , ontbreekt ons de herinnering. Ik nam hiervan een zeer merkwaardig geval waar bij een' man,
die door eene hersenschudding ten gevolge van eene val zijn geheu- gen voor de meeste woorden en zaken had verloren. In ons Gesticht geplaatst wist hij ons noch zijn' naam, noch zijn
ouderdom of de plaats van zijne geboorte aan te geven , en had hij bij het spreken dikwijls groote moeite om de woorden te vinden. Eene kat ziende, was hij hierover zeer verwonderd, vond dat een
hoogst merkwaardig dier, hoedanig hij nooit gezien had, en begon met eenen stok de kat in het zand af te teekenen; kort hierop eenen bloeijenden kastanjeboom ziende, was hij door de schoonheid der bloemen, die hij meende nooit te voren gezien te hebben, zoo ver- rast, dat hij in den boom klom , zich eene tak met bloemen afplukte, en nu terstond deze met potlood begon af te teekenen. Hij was zelf verwonderd dat dit hem zoo goed gelukte, en meende nu dat alle menschen geboren teekenaars waren; want ook hij had naar zijne meening nimmer teek enen geleerd, en nu wilde hij alle andere lijders, |
|||||
33
|
|||||
met wie hij in aanraking was, laten teekenen, daar ook zij, naar
zijne meening, dit even goed moesten kunnen verrigten. Daarbfj trof hij onwillige en onleerzame discipels aan, en gaf zich alle moeite om hen te overtuigen dat, indien zij slechts wilden, zij even goed en vaardig zouden kunnen teekenen als hij. Na eenigen tijd begon zich zijn^freheugen te herstellen , en kwamen meerdere herinneringen uit vroegeren tijd terug; doch meestal verhaalde hij ons wat hij 's nachts gedroomd had, en juist herkende hij dan 's morgens in deze droomen deelen uit zijne vroegere geschiedenis Zoo werden hem meerdere namen van dorpen voorgezegd uit Friesland, van waar hij afkomstig was, en onder deze ook de naam van zijne woonplaats; wel herkende hij hierin zijne vroegere woonplaats nog niet, maar de naam maakte toch een bijzonderen indruk; hij vond het eenen zeer aardigen merk- waardigen naam, zonder te weten waarom-. Den hierop volgenden nacht kwam in zijn' droom de voorstellingvan zijn dorp terug, en nu wist hij ons te verhalen dat hij in dat dorp had gewoond; het was hem »of iets uit zijne hersens werd weggeschoven," zooals hij zich uit- drukte , waardoor hij dan weder in staat geraakte zich nieuwe zaken voor te stellen. Dit herhaalde zich vooral in zijne droomen met meer- dere zaken, zoodat het scheen dat de gedurende den slaap verhoogde bloedsaandrang en voeding, de cellen weder tot werkzaamheid terug - bragt. Na eenige weken herstelde hij volkomen, zonder eenig spoor van hersenlijden of gebrek van geheugen, en bleef nog lang als be- diende in ons Gesticht. Duidelijk blijkt hieruit dat de organen, die onze voorstellingen en
beelden reproduceren , in dit geval ten gevolge der hersenschudding in hunne werking waren belemmerd; met de herstelling hiervan keerde het geheugen terug. Het schijnt dat deze belemmering in de werking van genoemde cellen
ligt kan plaats vinden; zelfs in den genisten slaap zonder droom schijnt ditrιeds tegeschieden, en het gemis van hunne werking,van alle voorstel- lingen, schijnt m«t gemis van bewustzijn in een naauw verband te staan. Van deze meer of min belemmerde werking der cellen, die wij als
voorslellingscellen, waardoor ons eene voorstelling van beelden wordt opgewekt, zouden kunnen noemen, komen meerdere merkwaardige voorbeelden voor. 3
|
|||||
34
|
|||||
Een jonge dame ondervond bij gelegenheid van het hollen van een
rijtuig eenen geweldigen stoot met het hoofd tegen een' nabij staanden boom, zoodat zij bewusteloos werd. Nadat zij weder was bijgeko- men, bleef zij gedurende o weken iets kinderachtigs behouden. Mij herkende zij echter zeer goed, en wist zich b. v. mijn bezoek van den vorigen dag best te herinneren, toen zij op eenen morgen als uiifcen droom ontwaakte. Zij was nu volkomen belder, maar had alles ge- heel vergeten wat sedert dien stoot en de hersenschudding; gebeurd was. Zij herinnerde zich op het rijtuig gezeten te hebben, dat het rijtuig op hol ging en zij een sterken stoot tegen het hoofd had ge- voeld ; maar de drie weken sedert dien tijd waren uit haar leven als uitgesneden. Nog vreemder is het dat somwijlen het geheugen periodisch schijnt
af te wisselen of afgebroken te worden. Voor meerdere jaren werd mijne hulp verzocht bij een meisje van
ongeveer 20 jaren, dat 7 jaren vroeger door eene langdurige ziekte was aangetast geworden, welke ziekte, na verschillende wijzigingen, einde- lijk ineen' toestand was overgegaan, die toen reeds vier jaren geduurd had; 's morgens namelijk na het ontwaken kreeg zij op een vast bepaald uur eene soort van chorea, zij sloeg met hare handen als op de maat regts en links. Na een halfuur hield dit op, en nu kwam zij bij, maar vertoonde zich als een kind en was in al haar doen kinderachtig; den volgenden dag herhaalden zich dezelfde trekkingen, maar na het einde hiervan was zij een zeer verstandig meisje, dat haar Fransch en Duitsch zeer goed sprak en veel lectuur bezat. Zij droeg echter volstrekt geen' kennis van den vorigen dag, maar
haar geheugen correspondeerde altijd met den tweeden dag, die voor- afgegaan was, of met den zoogenoemden helderen; dit ging zoo ver dat zij op den onnoozelen of kinderlijken dag op nieuw Fransch was beginnen te leeren, waarin zij slechts matige vorderingen had ge- maakt, terwijl zij het den volgenden dag zeer vloeijend sprak. Nadat ik haar gedurende 14 dagen telkens op den zoogenoemden kinderlijken dag had bezocht, en zij mij telkens zeer goed herkende, kwam ik haar voor het eerst op den goeden dag bezoeken , waarop ik haar ge- heel vreemd was. Zij wist niet mij ooit gezien te hebben. Deze af- wisselingen hadden toen reeds 4 jaar zoo standvastig en met zulk |
|||||
\
\
eene gelijkheid plaats gehad, dat men de klokken hiernaar kon rege-
len , daar de schokken altijd op denzelfden tijd en in een gelijk aan- tal terugkeerden. Eenmaal werd zij door de derdedaagsche koorts overvallen, die
Z1jne perioden doorliep zonder eenig verband tot hare ziekte; deze koorts, die men in de hoop dat zij eenige nuttige verandering zoude teweegbrengen , niet terstond wilde stuiten, postponeerde, zoodat het acces op den kwaden dag begon in te vallen, wanneer pat. zeer ver- legen was, niet begreep wat haar scheelde, daar zij van koorts nooit scheen gehoord te hebben. Tegen den zomer vertrok zij gemeenlijk met hare ouders naar een
buiten, waartoe men den kwaden dag uitkoos; den volgenden dag ont- wakende, was zij altijd zeer verbaasd zich op het buiten te zien en wist niet hoe zij daar was gekomen. Forbes Winslow in zijn nieuwste werk »On obscure diseases of
the bram", in het Edinburg Review 1860, verhaalt een dergelijk ge- val, waar echter de periode maandelijks was. Uit deze voorbeelden ziet men genoeg hoezeer het geheugen aan
het organisme is gebonden, en in de ziekten hiervan deelt, zonder dat wij nog in staat zijn op te geven, welke veranderingen in de corti- caalcellen moeten plaats hebben om bepaalde verschijnselen te doen ontstaan. In al deze boven aangehaalde gevallen van verlies van geheu-
gen zijn de hoogere vermogens van den geest niet beleedigd, het oordeel is niet verminderd; slechts zijn dikwijls de praemissen onjuist, waarop de beoordeeling steunt, maar, deze eens toegegeven zijnde, is het besluit, hieruit opgemaakt, juist zooals wij zelven het zou- den maken, indien wij ons met die praemissen konden vereenigen. Deze hoogere functien zijn clus niet aan deze cellen en hunne
werking gebonden, het zijn werkingen van de ziel zelve, waarbij de logische ordening en het bestuur tegenover de wanorde der organi- sche ■ voorstellen berust. Hoogst merkwaardig is het nog dat niet alle zintuigen in een even
naauw verband schijnen te staan met onze hoogere vermogens. Het eerste zintuig is wel onbetwistbaar dat van 't gezigt, hetgeen ons de voorstelling van kleur en vorm geeft; en juist zijne indrukken re- 3*
|
||||
36
|
|||||
produceren wij ook het sterkst in onze voorstellingen, en spreken
b. v. van denkbeelden. Het is hierbij vooral opmerkelijk dat juist de gezigtszenuw ook anatomisch het naauwst met de geheele he- misphaeren in verband staat, van voren nl. door de commissura mollis, van ter zijde door den tractus om de crura, die zich met de groote nerven verbinden, en van achteren met de uitstralin- gen door Gratiolet ontdekt; terwijl de vezels der voorste corpora quadrigemina weder langs de thalami naar de espace quadrilatθre perforιe uitstralen, van waar zij door den gyre d'ourlet van Foville zich verder in de groote hemisphaeren verspreiden. Zulk eene naauwe en veelzijdige verbinding der zenuwen met de groote her- senen vinden wij in geen enkel zintuig terug, en zoo spreken wij dan ook niet van denkklanken of denksmaak, maar van voorstel- lingen en denkbeelden. Dat echter ook de gehoorzenuw met de groote hersenen in een naauw verband staat, schijnt wel ontwijfel- baar, en bijzonder schijnt dit verband nader in de bovenste en achterste gedeelten der hemisphaeren te moeten gezocht worden, waarom het gehoor meer werkt op het gevoel en gemoed, waartoe deze gedeelten, zoo als wij zien zullen, meer bijzonder bestemd zijn, het gezigt daarentegen meer met het verstand in verbinding staat. Doch dit geldt niet alleen van gezigtsvoorstellingen, die in de ma- teries corticalis worden gereproduceerd, hetzelfde geldt van het ge- hoor. Een componist schrijft zijn muziekstuk voor een vol concert, zonder eenig instrument bij zich te hebben, en hoort in zijne ver- beelding het geheele concert, zσσ zelfs, dat hij in staat is het meer of min welluidende en de harmonie van het geheel te gevoelen en op de regelmatigste en beste wijze de verschillende toonen te combineren , die op verschillende instrumenten te gelijk zullen wor- den uitgevoerd. Het is bekend, dat de groote componist Beethoven volkomen zijn gehoor Yerloor, en zijne eigene meesterstukken nooit kon hooren. Men verhaalt van hem dat eens, toen hij eene zeer fraaije compositie geλindigd had, een vriend bij hem kwam, en hij nu dezen zijnen nieuwen arbeid, waarover hij zelf voldaan was, wilde laten hooren. Hij zette zich voor de piano, en begon te spelen, maar de vriend hoorde niets dan verwarde toonen en klanken, waaruit hij geen geheel kon maken, doordien Beethoven, |
|||||
37
|
|||||
wegens zijne doofheid niet had bemerkt dat niet alleen de piano ge-
heel was ontstemd, maar ook vele snaren waren gebroken, en dόs niets dan wanklanken werden voortgebragt. Het blijkt hieruit dat ook de zenuw van 't gehoor, even als die van het
gezigt in haar centrum of kern met de hersenschors door verbindings- vezelen moet zamenhangen, welke vezelen de ontvangene indrukken van geluid kunnen reproduceren voor de fantasie, en waarvan de ziekelijke aandoeningen en opwekkingen zich als hallucinatie van het gehoor zoo menigmaal vertoonen. Uit meerdere waarnemingen hiervan schijnt het mij te blijken, dat het vooral de bovenste mid- delste en achterste hersenkwabben zijn die meer met het gehoor in verband staan, terwijl, zoo als wij later zullen zien , de voorste her- senkwabben meer tot de voorstellingen van het gezigt behooren. Wij zijn echter op verre na niet op de hoogte om de plaats dezer voor- stellings- of herinneringscellen voor ieder zintuig in de hersenschors afzonderlijk aan te wijzen. § 8.
Verschil in loerlcing van verschillende gedeelten der keminphaeren. Dat niet alle gedeelten der hersenwendingen geheel dezelfde
functie zouden uitoefenen, vermoedde men reeds lang, en dat een schoon gewelfd voorhoofd gemeenlijk eene hoogere verstandsontwik- keling kenmerkte, toonden reeds de Grieken bij de vorming hunner beelden, als die van een Jupiter, Apollo enz. Dat sterke promineren van het voorhoofd bij denmensch viel nog
meer in het oog, nadat Camper door het ontdekken van zijnen ge- laatshoek diens verschil bij dier en mensch , Azteken, Neger en Eu- ropeaan, en zijn verschil bij kinderen en ouders had aangewezen. Ook Gall, hoe willekeurig hij bij het lokaliseren zijner organen
ook te werk ging, plaatste toch achter het voorhoofd de voornaamste organen voor de hoogere verstandsvermogens. Carus meende de hersenen in drie afdeeline-en te kunnen verdee-
len , die beantwoorden zouden aan de drie wervels, waaruit de sche- del is zamengesteld; welke verdeeling hij tevens in alle gewervelde dieren meende te kunnen terugvinden. Het voorste gedeelte of de hemisphaeren, vooral onder het os
|
|||||
38
|
|||||
frontis, dienden volgens hem meer voor de verstandelijke vermogens,
voor het voorstellen, erkennen en voor de verbeelding; het middel- ste gedeelte onder de ossa bregmatis, waartoe hij echter ook de vier- henvels rekende, bijzonder voor het gevoel en het gemoed, het ach- terste gedeelte waartoe het wervelbeen behoort, voor het willen, be- geeren en voor de generatie l). Hoezeer wij niet geheel met dezen schrijver hierin kunnen instemmen, bevatten echter zijne beide eer- ste afdeelingen veel, hetgeen later bevestigd is, en ook met onze la- ter mede te deelen waarnemingen overeenstemt. Hij voert hiervoor aan dat het voorste gedeelte der hersenen, de
regio intellectus, des te sterker ontwikkeld is, bij den mensch zoo- wel als bij de dieren, naarmate de verstandelijke vermogens grooter zijn ; waartoe hij de maat van het voorhoofd nam bij vele bekende geleerden, als Kant, Ehrenberg, Purkinjθ, Betzius, Kaumen, Kom- walsen, Schiller, Goethe, en anderen, bij wie hij het veel hooger en breeder vond 2). Ook merkt hij op dat bij de vrouw het middelgedeelte des schedels meer ontwikkeld is dan het voorhoofdsgedeelte, in tegen- overstelling van bij den man; hetgeen hij door metingen van Hamil- ton, die het voorste gedeelte der hersenen bij den man grooter vond, zoekt te bevestigen en tot staving waarvan hij dan ook de geringe ontwikkeling van het voorhoofd bij Negers en onbeschaafde volkeren aanvoert s). Veel naatiwkeuriger is dit echter door mijnen hooggeschatten
vriend Huschke bepaald. Deze vond dat in normale hersenen de afstand van het voorste begin der hersenen tot aan de groote schuin- sche wending, die nagenoeg onder de sutura coronaria het voorste van het middelgedeelte afscheidt, bij hem den voorsten sulcus centralis, bij Foville de circonvolutiou trcmsverse paralθle antιrieure genoemd, stond tot het achterste volgende gedeelte bij de vrouw als 59 tot 130 millim.
bij den man als 88 » 113 »
1) C. 6. Cams, Grundzόge cincr Cranioscopie. Sfcuttgard 1841, pag. 4 sqq. Zie ook
C. G. Cams, άcber Wissenschaftliche Cranioscopie. Mόller's, Arch. f. Phys., 1843, p. 149 sqq. 2) Muller, Arch. 1. c. pag. 169.
3) Gmrulzόge, 1. c. p. 11 sq. en Mόller's Arch., 1. c. p. 176.
|
|||||
39
|
|||||||
zoodat bij den man vσσr dezen sulcus centralis meer hersenmassa gele-
gen is, bij de vrouw meer daar achter i). Zoo ook vond hij dat bij e&ne verticale doorsnede der hersenen het gedeelte, dat vσσr de commis- sura maxima gelegen is, meer ontwikkeld is bij den man, hetgeen er achter ligt daarentegen meer bij de vrouw. Hiermede overeenkomstig bedroeg bij den man de oppervlakte
van het voorhoofdsbeen gemiddeld in 32 schedels 15000 Q mm., bij de vrouw 13000 D mm.; of liever, daar de schedel bij de vrouw in het algemeen kleiner is, de verhouding van het voorhoofdsbeen tot die der overige beenderen , die de groote hersenen bedekken bepa- lende vond IT. het voorhoofdsbeen bij de vrouw tot het overige ge- deelte, als 26,5-g- tot 23,5£, bij den man als 28,3j} = 71,7j}, een ver- schil van nagenoeg 2£, terwijl integendeel de schedelbeenderen bij de vrouw weder grooter zijn 2). Het verschil tusschen den inhoud van den mannelijken en den
vrouwelijken schedel is bij hoogere rassen grooter dan bij minder vol- komene; bij den Europeaan grooter dan bij den Neger, die meer op een' kindschen trap gebleven is 3), en evenzoo is het verschil tusschen het voorhoofd en de schedelbeenderen bij het germaansche ras groo- ter dan bij lagere rassen, waar de verstandsontwikkeling minder groot is 4). Vooral is het merkwaardig dat, terwijl descliedelbeendercn hunne grootte in het 4de jaar hebben bereikt3), en hierbij de dubbele grootte verkrijgen, het voorhoofdsbeen blijft doorgroeijen en bij den middelbaren leeftijd en daarboven soms eene driedubbele grootte verkrijgt G). Retzius meende integendeel uit de ontwikkeling bij den mensch
en zijne vergelijking met de dieren te kunnen besluiten, dat naardien
i
de achterste'lobi zich bij de vrucht het laatst ontwikkelen, en eigen-
lijk alleen aan den mensch eigen zijn, aan de voorste lobi den laagsten, |
|||||||
1) E. Hnschke, Schadel, Hirn und Seele, Jena 1354, pag. 153.
2) 1. c. pag. 19.
3) 1. c. pag. 48 en 157.
4) 1. c. pag. 51.
5) 1. e. pag. 16.
6) 1. c. pag. 15.
|
|||||||
40
|
|||||
aan de middelste een hoogeren en aan de achterste den hoogsten rang
moet worden toegeschreven '). Indien wij echter op andere gronden moeten aannemen, dat het
bovenste en het achterste gedeelte van de hersenen meer dienen voor het gevoels- en gemoedsleven, waarin de mensen, zekerlijk in vergelijking met de dieren op nog hoogeren trap staat dan van de zijde van zijne verstandelijke ontwikkeling, dan zien wij in het feit geene tegenwerping tegen het denkbeeld, dat inderdaad het voorste gedeelte van de hemisphaeren, onder het os frontis, meer voor de verstande- lijke vermogens, voor voorstellingen en beelden, het bovenste en achterste gedeelte meer voor het gevoelsleven bestemd is. Hieraan sluiten zich weder de laatste waarnemingen van mijnen
hooggeachten vriend Prof. Wagner te Gφttingen, die eene tabel van het verschillend gewigt der hersenen bij personen van verschillende geestvermogens en sexe heeft medegedeeld2); waaruit wel volgt dat bovenaan vooral beroemde mannen staan, maar toch ook, dat een lφjarige knaap zeer hoog staat boven meerdere geleerden, die ook we- der in het hersengewigt door vrouwen overtroffen worden; zoodat Wagner tot het besluit komt dat bij geestelijk hoog ontwikkelde men- schen het gewigt der hersenen gemiddeld niet hooger is dan hetwelk bij minder ontwikkelde personen wordt verkregen 3). Ik kan mij met dit besluit als factum wel vereenigen, maar vind dat
de maatstaf ter vergelijking zeer onjuist is. Vooreerst komt de oor- zaak van den dood zeer in aanmerking. Bij een kind b. v., aan typhus gestorven, is stellig veel paremchymvocht door congestie uit de va- ten uitgezweet, en heeft het gewigt verhoogd. Over het geheel kun- nen ons dergelijke gewigtsbepalingen zeer weinig leeren; daar im- mers, zooals Huschke zoo juist heeft aangetoond, bij mannen de voorhoofdskwabben, bij vrouwen de achterliersenen grooter zijn, kan het geheele gewigt wel hetzelfde bedragen, of zelfs bij eene vrouw grooter zijn. Had Wagner den door Huschke gevolgden weg ingeslagen, hij ware tot betere resultaten gekomen. 1) A. Retzius, Beurtheilung tier Phrenologie vom Standpunct der Anatomie u. s. w.
en Muller, Aren. f. Pbys., 1848, pag. 243 en 268. 2) Gφtting, Gelehrt. ADzeiger, Febr. 1860, N°. 7, pag. 71.
8) 1. c. pag. 72 en Mai 28, pag. 177. |
|||||
41
|
||||||
In overeenstemming met ons beweren waren ook de voorste lobi
in de hersenen van geleerden het rijkst aan windingen, hetgeen ook met mijne waarnemingen overeenkomt. Zonderling echter is hiermede in strijd dat Wagner bij twee paar hersenen zeer weinig win- dingen aantrof, ofschoon zij aan zeer intelligente menschen hadden behoord '). Het is jammer dat deze opgaven zoo oppervlakkig zijn en wij niet weten of bij dezen cle voorste lappen misschien toch ster- ker waren ontwikkeld. De vergelijking, door velen en ook door Wag- ner, van het gewigt der groote hersenen met dat der kleine, leidt ook niet tot eenig bijzonder resultaat, dan alleen daartoe dat bij vrouwen de groote hersenen in evenredigheid tot de kleine zwaarder zijn dan bijmannen2). Vergelijkingen met deelen, waarvan ons cle functie nog zoo onbekend is als van de kleine hersenen kunnen nergens toe leiden. Het gevoelen, hetgeen door verre de meeste hedendaagsche schrij-
vers gehuldigd wordt, is dit, dat vooral in het voorste gedeelte der groote hersenen de plaats voor de organen van onze hoogere ver- standelijke vermogens moet worden gedacht. Hiervoor pleiten dan ook zoo vele bewijzen dat men dit naar mijne meening als een der zekerste leerstukken in de hersenphysiologie kan aannemen. Algemeen is het bekend en zien wij bij de idioten, hoe het gemis,
van eenige welving, vooral van het voorhoofd, gepaard gaat met ge- brekkige verstandelijke vermogens. Wel is waar komen er ook cre- tins en idioten v'oor met zeer groote hoofden, maar dan zijn deze meest door water uitgezet. Een schedel waar het voorhoofd van na- ture sterk naar achteren neigt en de voorste lobi inderdaad te klein zijn komt bij gezonde intellectuele vermogens niet voor 3). Hiervoor pleiten dan vooral ook de verschillende vormen der her-
senen bij de dieren, b. v. de meerdere ontwikkeling van de voorste lobi bij den ourang outang, die op dit punt den mensch wel het |
||||||
1) Gott., Gel. Anz., 1860, pag. 76.
2) 1. c. pag. 172 sq.
3) Het spreekt van zelve dat bij door kunst veroorzaakte misvormingen, zooals bij de
Azteken in America en eenige anderen, wel van eene verschuiving, maar nog niet van eea gemis sprake kan zijn, en dat dus hieruit geen tegenbewijs kan worden afgeleid. |
||||||
42
|
|||||
naaste schijnt te staan en onder de dieren ook aan hoogste geeste-
lijke ontwikkeling beantwoordt. Bijzonder trof mij het groot aantal van windingen, hoezeer zij op
zich zelve niet groot waren, in de hersenen van een' beroemd ma- thematicus en physicus, met uitstekende verstandelijke vermogens en scherpzinnigheid begaafd, die ik in de gelegenheid was te onder- zoeken ; later zag ik eenen overeenkomstigen vorm, indehersenen van den beroemden Gauss, bij mijnen hooggeachten vriend Wagner te Gφttingen, waar ik dezelfde aanmerking ook op andere hersenen van uitstekende geleerden toepasselijk vond. In de hersenen van eenen idioot uit mijne verzameling, is juist het
tegengestelde waar. Alle windingen in de voorste lobi tot aan den schuinschen voorsten parietaalgyrus zijn zeer weinig ontwikkeld en gering in aantal, terwijl aan het midden en achtergedeelte achter de- zen schuinschen gyrus de gyri groot zijn en niet schijnen af te wijken. Het meest echter wordt het naar mijne overtuiging bewezen door
ziekelijke aandoeningen, en als slotsom mijner veeljarige en naauw- keurige onderzoekingen, waarvan wij later meerdere bewijzen zul- len aanvoeren, kan ik opgeven, dat ik overal, waar eigenlijke verstands- verwarring plaats had, ook constant de materies corticalis onder het os frontis meer gekleurd, sterker met de pia matur zamenhan- gende of verweekt heb aangetroffen. Bij melancholie met angst en gejaagdheid verbonden, waar meer
het gemoed dan het verstand is gestoord, komt een gevoel van hitte of beklemdheid voor; dienovereenkomstig vindt men de zie- kelijke aandoening der gyri meer onder de ossa bregmatis en op de achterste lappen. Wij zullen dit later door bijzondere waarnemingen bevestigen. Hieruit schijnt men dus te mogen besluiten dat de cellen der ma-
teries corticalis in de bovenste en de achterste lobi in hunne werking verschillen van die van het voorste gedeelte, dat is: dat zij ons eene andere gewaarwording mededeelen, die minder in het opwekken van beelden bestaat en zich meer door gemoedsgevoel uitdrukt. Of hierin nu nog bijzondere afdeelingen voorkomen, laat zich op ons tegen- woordig standpunt niet beslissen. Vergelijken wij nu de afbeeldin- gen van de materies corticalis der voorhersenen en bovenhersenen bij |
|||||
43
|
|||||||
Berlin') en Stephany 2) met de textuur van het cornu Ammonis,
hetgeen dus eigentlijk een winding is in den onderste achterste lo- bus, zoo als ons dit door Kupffen wordt voorgesteld 3), dan is hier zulk een in het oog loopend verschil van structuur in de materies cor- ticalis , dat men hieruit alleen tot eene verschillende werkzaamheid zoude moeten besluiten , hetgeen dan ook door pathologische waar- nemingen geheel wordt bevestigd. Hetzelfde opmerkelijke verschil, hetgeen nu voorkomt tusschen het
cornu Ammonis en de voorste gyri bij den mensch, ten opzigte van de textuur, vonden wij bij het konijn. In de voorste lobi zijn het vezel- bundels met tusschengeplaatste cellen meest 3 polaire. In de ach- terste lobi, ter plaatse waar de wortel der reukzenuw zich om de ach- terste lobi heenslaat, is het eene zeer regelmatige serie van gesteelde cellen die als orgelpijpen naast elkander staan, en waarvan men inde voorste lobi niets aantreft; het komt overeen met de textuur van het cornu. Ammonis bij den mensch. Hetzelfde verschil trof ik bij den hond aan De afmetingen der cellen in de voorste lobi bij het konijn zijn : het celzakje zelve a G-[ a f E D = 0,166: 0,168 m m, de kern a 4 E D = 0,102 mm; aan de achterste lobi zijn de cellen grooter, die hier af- zonderlijk voorkomen : &%= 0,216 mm, liet celvlies, dekern: 5 | a,6 0,140 mm: 0,152 m; de staafjescellen zijn weder kleiner: 5 a 5 tED = 0,126 : 0,140 m m. Wij zien dus, dat een verschillend weefsel in de voorste en achterste lobi bij mensch en dier zich duidelijk vertoont en zoo ook op eene verschillende wijze van werking wijst. § 9-
Vivisectiλn.
Hetgeen wij in de vorige paragraphen als het gevolg van onze
eigene onderzoekingen hebben voorgesteld , wordt door de onderzoe- kingen van anderen krachtig bevestigd. Wij willen echter hier geenzins in eene uitvoerige uiteenzetting treden van de verschillende besluiten, waartoe de vivisectiλn onderscheidene schrijvers hebben |
|||||||
1) Beilrage zur Structurlehro der Grosshirnwindungen, Erlang. 1858, Tab. 1.
2) Stephany, Beitragc zur Histologie der Hirnrinde, Dorpat., Fig. 1.
3) G. Kupffen, όe cornu Ammonis textura, Dorpat 1S60, Febr. 1, Fig. 1, 2.
|
|||||||
44
|
|||||||
geleid, maar alleen kortelijk de slotsom opgeven yan hetgeen Schiff
in zijne Physiologie 1) mededeelt als het resultaat der nieuwste on- derzoekingen , hoezeer wij er verre af zijn van alle gevolgtrekkingen toe te stemmen. Als gevolgen van de wegnemingder groote hersenen, zinken volgens de eenstemmige getuigenis der schrijvers de dieren in een' slaapzuchtigen of liever passieven toestand. Men ziet hieruit dat het eigenlijk actief verwerken der zinsindrukken is verloren ge- gaan. Zij bemerken echter nog de ontvangene indrukken; de iris vernaauwt zich op bet licht en is het licht helder, dan sluiten de die- ren de oogen; in enkele gevallen werd bij het heen en weder bewe- gen van eene kaars zelfs de kop bewogen Ook de smaak is bewaard gebleven. Zoodra eene oplossing van co-
loquint aan de tong wordt aangebragt, beginnen de dieren de tong te bewegen, de lippen te vertrekken en den bek te openen en te slui- ten. Hoezeer over den reuk niet kan worden geoordeeld, behouden zij de gevoeligheid in het slijmvlies der neus bij het aanwenden van dampen van ammonia. »Het gehoor, zegt Schiff, is een zin, waarvan de opwekking niet
» onmiddelijk reflectorisch met uiterlijk zigtbare bewegingen verbon- » den is. Alle reflexen , die het verwekt, zijn meer of minder door »eene andere soort van voorstelling, door een zoogenoemd oordeel «bepaald; en zoo ontbreken dan ook bij dieren met gemis der groote >' hersenen na plotselinge detonaties, na het schreeuwen van roof- »vogels, waardoor zij vroeger zoo hevig schrikten, alle uitingen »van het gehoor, en zelfs de zamentrekkingen en het oprigten der ooren 2). Verder zegt hij, daar de operatie de plaats der gehoorzenuw ge-
heel niet aandoet, zich te kunnen verzekerd houden, dat de dieren hooren, te meer daar zij wel zien, en toch bij de operatie veel lig- ter de gezigtszenuw zoude kunnen beleedigd worden. Het gevoel is stellig aanwezig, zoo als uit eene menigte voorbeel-
den blijkt; de vogels zuiveren hunne vederen als zij door ongedierte geplaagd worden. Alle uitwendige teekens echter van sterkere aan- |
|||||||
1) Lehrbueh der Physiologie des Meiischen, Leibz, 1852, 1 Th. pag. 332 sqq.
2) 1. c. pag. 333.
|
|||||||
45
|
|||||||
doeningen van onlust of smart, bij hevige pijn ontbreken, terwijl schreeu-
wen en reflexbewegingen hiermede niet mogen verwisseld worden '). De indrukken worden passief waargenomen, schijnen geene blijven- de voorstellingen te geven en dus geene herinnering, noch terugwer- king of beoordeeling. Uit dit alles blijkt dus overtuigend, dat de eigenlijke plaats van
perceptie niet in de groote hersenen gelegen is, maar in de basilair- gedeelten der hersenen, waar de centra der zenuwen zijn, moet ge- zocht worden. Zeer gewigtig zijn de waarnemingen van Schiff op dieren, waarbij
hij de groote hersenen had weggenomen. Een marmotje , een e kat zullen zoeken te ontvlugten als men hen coloquint op de tong heeft gebragt, en zich sterk verweren , als men dit ten tweedenmale zoekt te verrigten; maar indien deze dieren degroote hersenen verloren hebben, trachten zij niet meer te ontvlugten en bieden zij bij herhaling geen groo- teren tegenstand dan de eevstemaal2). Dit is echter niet het gevolg van verhinderde reflexbewegingen, waaruit Schiff het verklaren wil, maar komt eenvoudig daaruit voort dat het dier zijngeheugen heeft verloren. Wij zien hieruit dat de indrukken op de eigenlijke perceptiecellen, dat is op decentrader zenuwen van de zintuigen niet blijvend zijn; alswanneer er ook noodzakelijk verwarring met den volgenden indruk moest ont- staan, of ineensmelten der indrukken, zooals bij eene rondgedraaide brandende zwavelstok. Zij duren niet langer dan de opwekking, die de perceptiecellen van de zintuigen ontvangen, maar de cellen in de groote hersenen , waar de indrukken tot voorstellingen en beelden gecombineerd worden, zijn blijvende, en kunnen gemakkelijk op nieuw worden opgewekt, dit is: zij zijn de materiele bronnen voor geheugen. Evιnzoo zien de dieren, die van hunne groote hersenen beroofd zijn hetgeen blijkt uit de bewegingen die zij maken bij sterke lichtindrukken en desniettegenstaande stooten zij als blinde dieren herhaaldelijk tegen mechanische obj ecten, zonder dat ze weten te wijken. Zij hebben den indruk vergeten en zijn niet meer in staat na bepaalde voorstellingen in hunne phantasie de bewegingen van |
|||||||
1) I. c. pag. 333.
2) 1. c. pag. 339.
|
|||||||
4,6
|
|||||||
het ligchaam te wijzigen, doordien het vermogen om den hinderpaal
te erkennen en de combinatie, om die nu te ontwijken met het voorstellingvermogen zijn verdwenen ; zij nemen passief waar, maar reageren niet meer; zij verstaan, zij begrijpen niet meer; en zoo zal een dier met voedsel in den bek, een vogel met een zaadkorrel in den snavel dood hongeren , maar geene pogingen doen die door te slikken, zoo lang de spijs niet achter in de keel wordt gebragt, waar clan de onwillekeurige reflex tot slikking wordt opgewekt. Bij het laagsgewijs wegnemen der groote hersenen worden de be-
wegingen, door de zinsindrukken veroorzaakt, al zachter, naarmate men daalt en een grooter deel der groote hersenen heeft weggenomen, maar deze vermindering van werking gaat niet, zooals reeds Flou- rens (Recherches ExperimL Par. 1824, pag. 98) heeft opgemerkt, van ιιn zintuig uit, maar alle zintuigen worden in den zelfden graad in hunne werking afgestompt, dat is: de bewerking in de hoogere organen, de voorstellingen verdwijnen. Is echter de beleediging niet al te sterk, dan kunnen na eenigen
tijd de zinsindrukken zich meer of min herstellen. De operatie zelve beleedigt ook door bloedverlies en verhinderde circulatie de nog on- geschondene doelen voor den eersten tijd. Hoogst gewigtig is het ook, dat volgens de proeven van Schiff het
wegnemen van een hemisphaer geene verzwakking of verandering in de bewegingen van het dier veroorzaakt; zelfs schijnt het op de handelingen geen invloed te hebben. Schiff zegt: » als men zeer voor- zigtig opereert, gedragen zulke dieren zich volkomen als andere dieren, die eene sterke bloeding ondergaan hebben" '). Zij hebben dus niet alleen den invloed van hunnen wil op de corpora striata be- houden , die wij vroeger als de zitplaats van den indruk der wil op de bewegingen hebben beschreven, maar ook hun geheugen is niet verloren. Zoo ook zijn voorbeelden aanwezig, dat een mensch met een verwoest hemisphaerium zijne verstandelijke vermogens niet verloren had 2). Tot de merkwaardigste proeven, die naar mijn inzien door Schift
|
|||||||
1) 1. c. pag. 337.
2) 1. c. pag. 338.
|
|||||||
47
|
||||||
zijn verrigt, behooren vooral die, waarbij hij de corpora striata weg-
nam. » Neemt men, "zegt hij, »bij een konijn de groote hersenen weg^ zoodat de corpora striata bloot liggen , en verwijdert men deze hoogst voorzigtig, zoodat geene gevoelszenuw aangeraakt, geen pijn ver- wekt wordt, dan blijft het dier rustig zitten, alsof het niets deerde, uit geen drift om te loopen, zoo als Magendie had beweerd. Het zit op de gewone wijze, ten bewijze dat het zijn evenwigt be-
waren kan. Trekt men het echter zachtjes en voorzigtig aan den achterpoot en strekt men dien uit, dan laat het dier dien liggen en trekt hem niet terug. Strekt men nu ook den anderen achterpoot uit, zoodat de buik op den bodem komt, dan blijft het dier in die houding, even als of het verlamd was. Ook de voorpooten kan men terzijde uitstrek- ken, zoodat de borst op den grond komt, onverschillig of de rigting der pooten symmetrisch is of niet. Men kan nu de pooten weder in hunne natuurlijke positie terugbrengen en dan dragen zij weder op hunne toonen het achterlijf, terwijl een dier met verlamde pooten in dit geval zoude omvallen. Het dier is als het ware cataleptisch gewor- den. Drukt men nu echter het dier op eene of andere plaats sterker, dan verheft het zich plotseling, steekt kop en ooren in de hoogte en begint langzaam maar regelmatig voorwaarts te springen. - Men zoude nu zwakkere bewegingen van het schijnbaar uitgeputte dier verwachten , maar integendeel, met iederen sprong schijnt de kracht toe te nemen, de bewegingen worden sneller en sneller, en het dier stort, als het slechts ruimte genoeg heeft, in blinde haast vooruit, het houdt niet meer op, tot het eindelijk tegen een' hinderpaal stoot, waar het dan plotseling staan blijft. Dan gaat het niet zitten, trekt dι beenen niet aan, maar blijft onbewegelijk in de houding, waarin het door clen stoot is gebragt, met uitgestrekt of half opgeheven ach- terpoot en den neus tegen den hinderpaal aangedrukt. Het is ver- wonderlijk, welke groote afstand het dier dan met steeds klimmen- de vaart doorloopen kan , als het tegen geen' hinderpaal stoot; is het eens aan den gang, dan loopt het zoo snel, dat geen menschhet kan inhalen '). De verklaring van dit hoogst merkwaardig verschijnsel is niet
|
||||||
1) 1. c. pag. 339 sq.
|
||||||
48
|
|||||
moeijelijk ; men ziet dat bij alle deze bewegingen de eigentlijke wil
ontbreekt; alle bewegingen zijn of passief, even als bij eene lederen pop, of, is liet werktuig voor beweging eens in werking gebragt, dat is: begint het dier te loopen, dan ontbreekt de wilskracht om de bewegingen tot staan te brengen en te bedwingen, het is als een uurwerk dat afloopt. De moeijelijkste vraag echter, die Schiff zelf oppert, is nu : «waar
ligt of werkt deze kracht"; en deze vraag is hoogst gewigtig. Snijdt men andere meer naar achteren gelegene hersendeelen weg, dan neemt men dergelijke verschijnselen niet waar; maar het is, zegt Schiff, ook niet noodzakelijk hiervoor de corpora striata zelve weg te nemen. Snijdt men namelijk de vezels door, die van de voorste en buitenste rand van de corpora striata zich straalsgewijs in de hemis- phaeren uitbreiden (den zoogenoemden stralenkrans) dien wij boven hebben gezien , dat het verband tusschen de groote hersenen en de corpora striata daarstellen , dan vertoonen zich dezelfde verschijnse- len ; waaruit Schiff besluit, dat de corpora striata als het beginsel der heinisphaeren zijn te beschouwen '). Volgens deze verklaring zouden dan eigenlijk de corpora striata
geenszins de werktuigen voor beweging zijn; en zeker is het dat, indien na de wegneming hiervan nog eene dergelijke snelle beweging kan opgewekt worden, het eigentlijke centrum voor beweging achter de corpora striata en dus in de thalami bij de intrede der crura cerebri zoude moeten verplaatst worden 2). Tot hiertoe heb ik steeds aangenomen , dat onze wil direct op de
corpora striata zoude werken, en niet alleen van uit de hemisphaeren; en wel yooral om die reden, omdat, zoo als ik zelve heb waargenomen, tuberkels, apoplectische uitstortingen en ulceraties tusschen de cor- pora striata en de materies corticalis niet altijd verlammingen ver- oorzaken, integendeel, uitstortingen inde corpora striata steeds ver- 1) 1. c. pag 340 sq.
2) Wagncr meent dit te vinden in de substantia nigra der crnra cerebri. Ik betwijfel
zeer, of hier het centrum moet gezocht worden; beleedigingen van het corp. striatum geven stellig verlamming, en wanneer er verweeking is van de substantia nigra, dan worden de vezels, die van de corp. striata komen, tevens beleedigd; zie Gφtt., Gelehrt. 'Anz., Febr- 1860, pag. 58. |
|||||
49
|
|||||
lammingen schijnen ten gevolge te hebben. Dat onze wil ook van
uit de hemisphaeren op de corpora striata werken kan, hebben wij boven reeds betoogd en opgehelderd door het voorbeeld van een schil- der, die het beeld der voorstelling in zijne phantasie op het papier breng-t. Ik erken en heb steeds wel gevoeld de groote zwarigheid όrn aan te
nemen dat onze wil te gelijk op twee verschillende punten werken zal, namelijk in de materies corticalis en inde corpora striata, maar bier staat tegenover dat het vrij zeker schijnt dat de waarneming van licht in de corpora quadrigemina plaats heeft, daar de wegname van hemis- phaeren geene volkomene blindheid schijnt te veroorzaken, terwijl de smaak hierdoor althans stellig wordt weggenomen. Onmogelijk kunnen wij aannemen dat de corpora striata, die bij alle gewervelde dieren in den toestand der vrucht het eerst mede worden aangelegd en nergens ontbreken, geene functie zouden hebben, terwijl het ge- zegde van Schiff, dat zij geene bijzondere eigenschappen zouden be- zitten, maar als van de hemisphaeren niet physiologisch te onder- scheiden deelen zouden moeten beschouwd worden, niet genoeg af- doet '). Hij beweert, dat de corpora striata bij de bewegingen volstrekt geene eigene werkingen uitoefenen 2). Maar werkte de wil van uit de hemisphaeren op de corpora
striata, dan zou hiermede niet te rijmen zijn dat na wegneming van een hemisphaer geene verlamming volgt van de tegenoverge- stelde ligchaamshelft. Flourens zegt dat hij hierbij somwijlen eene verzwakking waarnam, die zich echter spoedig herstelde 3). Maar Schiff schrijft dit toe aan toevallige oorzaken, die eenigen tijd storende kunnen werken. Indien men bij konijnen, honden, katten en mar- motten voorzigtig opereert, en de esstirpatie van een hemisphaer be- werkstelligt , dan heeft er geene andere verzwakking plaats dan die, welke algemeen na bloedverlies wordt waargenomen en welke zich spoedig herstelt 4). Worden beide lobi weggenomen dan vliegt eene duif, als zij in de lucht wordt geworpen; als zij loopt, be- 1) I. c. pag. 338 sqq.
2) 1. c. pag. 340.
3) Flourens, Kecherches expιrim., Par. 1828, pag. 29, §4.
4) Schiff, 1. c. pag. 337v
4
|
|||||
50
|
|||||||
waart zij haar evenwigt, zij staat op als zij op den rug wordt ge-
legd '), waaruit blijkt dat de wil toch niet geheel verloren ging, maar in de corpora striata nog werkzaam was. Evenzoo bemerken in hun rapport de beoordeelaars van de proe-
ven van Flourens, dat deze niet bewijst, dat met wegname van de hemisphaeren alle perceptie verloren gaat, daar, al is het dat de percep- tie zich niet uit en de memorie is verloren, er toch nog wel perceptie zijn kan; dat verder de groote hersenen de receptacle zijn, waar de percepties voltooid worden (consommιs), waar de sensaties eene dis- tincte vorm verkrijgen, indrukken nalaten en dus de stof leveren voor het beoordeelen s); eene gevolgtrekking, die geheel met de door ons gemaakte overeenstemt. Maar het schijnt onbetwistbaar, dat niet, zoo als Flourens wil, met het wegnemen der hemisphaeren de perceptie geheel is verdwenen. Longet nam met het oog hierop opzettelijke proeven'. Eene duif, waar hij de groote hersenen had weggenomen, plaatste bij in het donker; zoo spoedig hij met een helder licht na- derde contraheerde zich de iris en had zelfs oogknijpen plaats, maar, hetgeen meer bewees wanneer hij eene brandende kaars in een eirkel rondbewoog, op genoegzamen afstand dat het dier geene warmte hiervan kon bespeuren, maakte de duif met haar kop ana- loge ronddraaijende bewegingen; welke proeven hij meermalen in tegenwoordigheid zijner discipelen herhaalde3). Wanneer het dier de oogen gesloten had, zoo als gewoonlijk plaats had, en hij eene pistool afschoot, opende het zijne oogen, rigtte den kop op en rekte den hals uit, om daarna weder in slaap te vallen *), en zoo ook maakten jonge katten, van hunne hersenen beroofd, na het ingeven van coloquint, verschillende bewegingen met de kaken en de tong, zooals een ander dier doet om den onaangenamen smaak te verdrijven 5). Wij mogen dus besluiten, dat door vivisectien volkomen bevestigd
worden de gevolgtrekkingen, die wij op geheel andere gronden hebben |
|||||||
\) Flourens, 1. c. pag. 30 sq.
2) Flourens, 1. c. pag. 78 sq.
3) Traite' de Physiologie, 1850, tome 11, pag. 240.
4) 1. c. pag. 241. Schiff zegt dat bij plotselinge detonaties alle gehoorsuitingen out'
breken, maar hij gelooft toch, dat het gehoor niet geheel verdwenen is. 1. c. pag. 333. 5) 1. c. pag. 243.
|
|||||||
51
|
|||||||
gemaakt, dat, namelijk de groote hersenen niet de eerste organen van
perceptie zijn, maar dat in die organen de indrukken tot voorstellingen- en beelden worden verbonden. Hiermede komt dan ook geheel over- een, dat, na belangrijke verstoring der materies corticalis door ont- steking of atropine, wel dementie en sufheid maar geen verlies van zinnelijke waarneming ontstaat mits slechts de centra hiervan niet zijn beleedigd. § 10.
Kleine hersenen.
Van alle deelen der hersenen komt mij de verklaring der functiλn
van de kleine hersenen wel de moeijelijkste voor. Bekend zijn de waarnemingen van Flourens, Herwegh en anderen, dat sterke beleedigingen of wegname der hemisphaeren van de kleine hersenen grooten invloed op de ligchaamsbewegingen hadden; datnl. de dieren deze niet goed schenen te kunnen besturen, hoezeer zij niet verlamd waren ; waarom men aan de kleine hersenen een coφrdinerend ver- mogen toeschreef. Ik heb echter reeds opgemerkt, dat dit niet juist zijn kan, want dat een dier, een kikvorsch b. v., waarbij de geheele groote en kleine hersenen zijn weggesneden, na prikkeling eener poot nog zeer goed springt en regelmatige bewegingen maakt. Wagner besluit uit zijne merkwaardige onderzoekingen, dat de
kleine hersenen noch met het gevoel noch met de zinswerktuigen, met de vorming van voorstellingen iets gemeen hebben, maar dat zij een zuiver motorisch hersenapparaat daarstellen, hetgeen op de orga- nische functiλn geen of slechts een verwijderden invloed heeft') en dat de kleine hersenen inderdaad aan de regeling der bewegingen, bijzonder van de gangbewegingen , deel hebben , zonder juist rιgu- lateur te zijn; mensch en dieren kunnen na genoegzaam sterke be- leedigingen der kleine hersenen enkele ledematen bewegen, maar vooral den tronk en achterste ledematen niet goed besturen. Schiff zegt dat de uitwerkselen van de beleediging der kleine her- -
senen overeenkomen met die van beleediging der daaruit stralende vezels, dus b. v. van de pons Varolii. Wanneer de beleediging niet |
|||||||
1) Gφtt. Gel. Anz. 1860, Jan. 80 pag. 36.
|
|||||||
4*
|
|||||||
52
|
|||||||
volkomen symmetrisch aan beide zijden is, dan is ook de invloed op de
houding van de wervelzuil ongelijk, en ontstaan er onregelmatige bewe- gingen i). Hij eindigt echter met de betuiging, dat de functiλn der kleine hersenen volkomen onbekend zijn 2). Dat de kleine hersenen vooral schijnen te dienen om het evenwigttusschen de beide zijden des ligchaams te bewaren, of althans deze in een naauwer verband te brengen schijnt men uit het verloop der vezelen te moeten besluiten ; immers, de corpora pyramidalia schijnen wel uitsluitend voor de bewe- ging der extremiteiten te dienen, en met die staat de pons Varolii in het naauwste verband; achter de corpora pyramidalia liggen de ver- schillende centra der zenuwen voor gevoel en beweging, benevens de hulpganglia als: de corp. olivaria, etc. en de corpora restiformia, die een ander systeem van uitstralende vezels uit de kleine hersenen daar- stellen. Deze gaan in fibrae arciformes over, die de achter de pons Va- rolii gelegene deeleu ter wederzijde verbinden ; terwijl het derde paar der vezels, de crura cerebelli ad corpora quadrigemina, ter zijde van de- ze langs de zoogenaamde Bauhe gaan, en volgens Stilling elkander in de crura cerebri overkruisen. Hetzij nu deze vezels, gelijk Wagner meent, dienen om indrukken van de hersenen naar het cerebellum te ge- leiden 3), hetzij er, hetgeen wij'niet weten, langs alle crura centripetale en centrifugale vezels gevonden worden, toch komt het mij, zoo als ik reeds vroeger heb aangegeven4), het waarschijnlijkst voor, dat het cerebellum het onderlinge verband tusschen de zijdelingsche bewe- gingen, en wel door reflexwerking, bestuurt. § 11-
Over den bloedsomloop in de hersenen.
Om een duidelijk denkbeeld te verkrijgen van de verschillende
ziekten en aandoeningen der hersenen, die men onderden algemeenen naam van krankzinnigheid in den uitgebreidsten zin of van geestessto- ringen bevatten kan, is het niet genoeg dat wij zooveel mogelijk de |
|||||||
1) Schiff, Physiol. p. 355 sq.
2) 1. c. p. 357.
3) Gφtt. Gelehrt. Anz. 1860, Jan. pag. 35.
4) Over de Med. oblong.
|
|||||||
53
|
|||||
fijnere structuur van de hersenen en de functien van de verschil-
lende gewigtigste deelen, voor zooverre deze tot ons onderwerp be,- hooren, hebben trachten te verklaren, maar behooren wij bovenal naauwkeurig den verschillenden invloed na te gaan, dien de circulatie van het bloed, zijne verschillende geaardheid en zoo ook het overige zenuwgestel op het hersenleven kan uitoefenen, willen wij ons van deze ziekten en hun oorsprong, aard en onderling verschil naauw- keurige kennis en inzigt verschaffen. Wat dan in de eerste plaats den bloedsomloop betreft, zoo behoeft
het geen uitvoerig betoog dat de meer of min sterke aandrang van het bloed, de meer of min arterieuse of veneuse geaardheid en an- dere wijzigingen een zeer grooten invloed op de hersenen uitoefenen. Ten aanzien van de hoeveelheid nu, leert de dagelijksche onder-
vinding hoe een te sterke bloedsaandrang de hersenfunctien stoort en spoedig doodelijke gevolgen kan veroorzaken. Van veel gewigt is het hier, de middelen en voorzorgen in het ligchaam aanwezig, na te gaan, om deze te sterke bloedsaandrang te temperen of te voor- komen. Wanneer eene verhoogde werking van het hart het bloed met meer kracht en sterkere drukking in de aorta stuwt, dan vloeit dit bloed het sterkst en snelst door die vaten, waarin het minder tegen- stand en drukking te overwinnen heeft. Letten wij hierbij vooreerst op de verdeeling der grootere vaten dan is het zeer opmerkelijk dat juist in de nabijheid van den oorsprong der arteria vertebralis de art. thyreoidea inferior, en juist bij de takverdeeling der art. carotis cere- bralis en facialis de thyreoidea superior ontspringt. Het standvas- tige van dezen dubbelen oorsprong der twee art. thyreoideae aan iedere zijde wijst ons aan dat hiermede wel eenig doel of nut zal verbonden zijn, daar de Natuur, door eene dezer slagaderen slechts iets te verwijderen, gemakkelijk dezelfde hoeveelheid bloed naar de bloedklier had kunnen voeren, en het nut dezer dubbele slagaders dus niet daarin kan gelegen zijn, om der klier de noodige hoeveelheid bloed te verschaffen. Wanneer wij echter bedenken , dat deze bloedklier eene groote
hoeveelheid bloed kan opnemen en zich zelfs vrij sterk schijnt te kunnen uitzetten, zoodat Forneris zelfs door metingen meent gevon- te hebben, dat de hals ten gevolge dezer aanzwelling des morgens bij |
|||||
54
|
|||||
het ontwaken of in den slaap dikker was, dan overdag i), terwijl men
bovendien deze klier in verschillende lijken van eene zeer ongelijke grootte, weekheid en bloedrijkheid aantreft, dan laat het zich ge- makkelijk denken dat het bloed in de arteria thyreoidea en carotis ingeperst, in deze beide zeer rekbare arteriae thyreoideae een min- * deren tegenstand zal vinden dan in de art. vertebrales en carotides
internae, die ten gevolge van hunnen loop door beenige kanalen overdwars slechts iets, in de lengte geheel nietkunnen worden uitgezet, en dat het dus in grootere hoeveelheid naar deze klier zal vloeijen. De glandula thyreoidea kan dus, onverminderd andere functien, die zij hebben kan, beschouwd worden als eene soort van diverticulum of receptaculum, hetgeen den te sterken stroom van het bloed naar de hersenen afleidt; en juist met het oog hierop is het zoo merkwaardig en sprekend, dat de art. thyreoideae in de nabijheid van den oorsprong der vertebralis en carotides internae ontspringen. Dit wordt nog opvallender doordien het niet alleen bij de mammalia het geval is. Volgens de onderzoekingen van J. Simon *) ontspringen de art. thyreoideae bij de vogels juist tegenover het punt van oorsprong van de art. carotides en vertebrales 3), ja zelfs staan bij de amphibien en visschen hare bloedvaten met de herscnyaten in verband 4). Op deze wijze wordt het niet onwaarschijnlijk dat de aanwezigheid
van een krop, die zoo veel bloed opneemt en nu te veel van de her- senen kan afleiden, bijdraagt tot eene mindere ontwikkeling of al- thans minder levendige werking der hersenen bij cretins, hoezeer het cretinisme niet van de aanwezigheid eener krop afhankelijk is, maar toch dikwijls hiermede gepaard gaat. Dit mag tevens medewer- ken tot de verklaring waarom menschen met kroppen gemeenlijk meer plilegmatisch, minder opgewekt en levendig zijn. Misschien staat hiermede in verband datik in enkele gevallen de glan-
dula thyreoidea klein, geel en verhard heb gevonden bij meningitis chronica en inania ideopathica, waar welligt een gemis van afleiding 1) Henle, Zcilschrift f. ration. Medio., Heft. VI, 3.
2) On the comparative Analomy of the thyreoid. gland., in the Philos. trans., 1814,
pag. 295. 8) 1. c. p. 296.
4) 1. e. pag. 300 sq.
|
|||||
55
|
|||||
des bloedstrooms van de hersenen iets kan toegebragt hebben tot meer
herhaalde congestie en ontwikkeling van meningitis. Het is van gewigt hierop voortaan acht te geven. Niet minder dient tot afleiding de ver- dere vaat verspreiding over het gelaat; immers bezitten wij weinig slag- aderen, die zich zoo ligt met bloed opvullen en uitzetten als die van het aangezigt, doordien hunne rokken, overal door zeer zacht en week vet omgeven, minder steun van buiten ontvangen; vanhier de zoo ligte kleursverhooging der wangen, en ook van het geheele gelaat. Beweegt iemand zich zeer sterk en snel, b. v. in de hitte, dan kan het, gelaat hoog gekleurd en opgezet worden. Konden zich hierbij even gemakkelijk de hersenvaten vullen, dan zouden wij bij elke sterke inspanning in gevaar van eene apoplexie verkeeren ; maar nu leidt de art. carotis facialis den te sterken stroom af naar buiten, doordien deca- rotis cerebralis zich niet zoo kan uitzetten, omdat de gesloten holte van het cranium geene uitzetting toelaat, en daardoor krachtig aan den te sterken bloedsaandrang wederstand biedt. Zoo gaat dan de bloedstroom ons zonder gevaar voorbij. Om deze redenen kan men niet altijd uit de algemeen roode kleur van het gelaat tot hersen-congestie besluiten, hoezeer zij daarmede dikwijls vergezeld gaat1). Hetzelfde geldt van de arteriae vertebrales. Deze ontspringen uit de tubulariae, en bij sterkeren aandrang kan het bloed van de art. vertebralis naar de armen worden afgeleid. Van hier het nut van handbaden en van het bin- den van een band om den arm, zelfs om den vinger, om hetneusbloeden te stuiten, hetgeen ik zeer dikwijls met het beste gevolg, ook in vroe- ger jaren, bij mijzelven plag te bewerkstelligen. Deze tegenstand tegen den te sterken aandrang van het bloed wordt nu nog verhoogd, door- dien hersenen en ruggemerg in eene beenige holte zijn gesloten, 1) Dit wordt zeer bevestigd door de onderzoekingen van Sucqnet, die, behalve de
capillairen ook grootere communicatietakken tusscheu de arteriae en venae heeft aan- getoond, en wel bijzonder in de hand en de elleboog, in den voet en in de knie, en in het gelaat voornamelijk aan de einden van de art. facialis aan de bovenlip en de neusopening, de inwendige oppervlakte der neus, den rug der neus, naar ik vermoed ook op de wang; verder van de takken der ophthalmica. Deze ruimere anastomosen noemt hij teregt circulatio derivativa, daarbij sterkeren aandrang van het bloed in de arterien dit daardoor sneller in de aderen wordt afgeleid. Met den ouderdom zouden deze commu- nicatien in getal en grootte toenemen. Zie Schmidts, Jahrb., 1862 N°. 1 pag. 20 sqq. en Bulletin de 1'acadιm. XXVI, Jan. 1861, pag. 825, sqq. |
|||||
56'
|
|||||
die volstrekt geene uitzetting toelaat, en, daar hierin geen elastieke
stof aanwezig is, onder gewone omstandigheden altijd dezelfde hoeveel- heid stof of vocht moet bevatten. Men heeft hieruit willen afleiden, dat dan ook volstrekt geene grootere hoeveelheid bloed in de hersenen kon dringen, daar de hersenen zelve niet zamenpersbaar zijn. Dit wordt echter door de bij beroerten dikwijls groote hoeveelheid uitgestort bloed genoegzaam wederlegd '). De meerdere ruimte vooreene groo- tere hoeveelheid bloed kan dan nog gevonden worden door den liquor cerebralis, welke dan uit den schedel gedrukt, zich in den losseren en meerbewegelijken zak van de dura meninx ophoopt. Laatstgenoemde toch schijnt in den natuurlijken toestand niet sterk gespannen en opge- vuld te zijn. Althans bij eene voorzigtige opening, waarbij de dura meninx in het cavum spinae niet gekwetst wordt, kan men hem door inblazen tot eene grootere ruimte uitzetten. Ofschoon de schedel dus niet als eene onveranderlijke holte kan worden beschouwd, verleent hij toch een meerderen steun aan de bloedvaten en biedt alzoo een sterkeren tegenstand tegen te groote bloedsaanvulling; om deze rede- nen kan men dan ook niet altijd uit de verhoogde roode kleur van het gelaat alleen tot eene congestie in de hersenen besluiten. Benige speel- ruimte was echter volstrekt noodzakelijk, daar tot alle werking, en zoo ook tot hersenwerking een vermeerderde bloedstroom en eene ver- hoogde stofwisseling noodwendig is, zooals dan ook eene te sterke en langdurige inspanning meerdere congestie en eindelijk een gevoel van zwaarte, dof heid en vermoeidheid te weeg brengt. Voor verscheiden jaren hebben hieromtrentKellie2) enDieckenhoff3)
1) Ik bezit een praeparaafc, waar het Moed tusschen de dura meninx en het perios-
tium internum , hetgeen het craniiim van binnen bekleedt, in zulk eene hoeveelheid is uit- gestort, dat bij het openen het pas gestolde roode bloed zekerlijk een omvang van meer dan eene gebalde groote vuist bedroeg, waardoor het hemisphaerium geheel is plat gedrukt. De uitstorting was, zoo als uit het versch gestolde bloed bleek, recent en dus in zeer korten tijd geschied, zoodat zij den onmiddelijken dood van den lijder moest veroorzaken. 2) G. Kellie, όber den Tod durch Kalte und όber Congestionen vom Gehirn, όber-
setzt in der Sarnmlung zur Kenttniss der Gehirn- und Eόckenmarkskrankheiten von Fr. Nasse; Stuttgard 1837, I Heft en Transactions of the Medico-chirurg-society of Edinburg, 3) Dieckenhoff, De remediorum quorundam vi sangninem cerebro et meningibus con-
teutum diminuendo. Bonn. 1833, |
|||||
57
|
|||||
onderzoekingen in het werk gesteld; Kellie meende te vinden dat
wegens den gesloten schedel, bij bloedverlies het bloed in den sche del als teruggezogen of teruggehouden werd, en dus na eene doo- delijke haemσrrhagie cle hersenen minder bloedledig waren dan de oyerige ligchaamsdeelen; dat daarentegen, indien hij dooreene vooraf- gaande trepanatie aan de lucht toegang in den schedel verschafte, de hersenen meer bloedledig waren, dan in het eerstgenoemde ge- val '). Dieckenhoff echter vond dat niet bevestigd 2), en ikzelf heb na plotselinge doodelijke haemorrhagieλn de hersenen zeer bleek en bloedledig gevonden. Intusschen schijnen mij cle denkbeelden van Kellie niet geheel verwerpelijk; gewoonlijk vindt men de hersenen van geslachte schapen niet geheel bloedledig, en, zullen cle hersen- vaten zich door haemorrhagieλn ontledigen, dan moet de ruimte door iets anders worden aangevuld, wat volgens Kellie door uit- zweeting van serum geschiedt 3). Wij mogen echter hier aannemen, dat bij eene plotseling doodelijke haemσrrhagie het serum uit het rugge- mergskanaal in de hersenholte vloeit, en zoo de plaats van het af- gevloeide bloed aanvult. Eene groote opvulling en aanzwelling in de zoo wijde venae spinales moet clan de verloren ruimte in het ruggemergskanaal aanvullen, welke venae met die van het hoofd communiceren en zeker meermalen in wisselwerking staan. Niet- temin zal dan ook het bloed, hoezeer niet in zijn geheel, lan- ger in de hersenen teruggehouden worden, dan dit bij andere or- ganen het geval is *). Intusschen zal bij eene verminderde druk- king van het bloed na sterk bloedverlies ligtelijk eene meerdere uit' 1) pag. 20 24 sqq.
2) I. c. pag. 'J sqq.
3) 1. c, pag. 35.
4) Bij het beoordeelen van hersencongestie bij lijkopeningen moet men op deze op-
zuiging van bloed bedacht zijn; immers, bij de verkoeling krimpen hersenen eu hersen- vocht in, en nu zal het bloed in de aderen, hetgeen nog verscheiden uren na den dood vloeibaar blijft, in de hersenen ten deele terug vloeijen om de door die inkrimpiug te weeggebragte ruimte aan te vullen. Dit heeft reeds Nasse: Untersnchungen fόr Physiol. und Pathol. Bonn. 1836, III Heft p. 387, opgemerkt.. Dit mag mede de oorzaak zijn, waarom men in de aderen der hersenen bet bloed meest altijd ougestold vindt, door dien de fibrine lerugblijft, en het vloeibare bloed in de schedelholte terng keert. De opvulling der hersenvaten na den dood toont dus nog niet met juistheid den toestand gedurende het leven aan. |
|||||
58
|
|||||
zweeting van serum plaats hebben, en dat kan medewerken tot
de verklaring van de algemeene waarneming dat aderlatingen bij krankzinnigen, vooral bij melancholici zoo nadeelig zijn. Is immers dit serum eens uitgezweet, dan zal het den vermeerderden bloed- stroom tegenhouden; de hersenen blijven langer anaemisch, en door » het uitgezweete serum kan ligtelijk emollitie en dementia worden te weeggebragt, hetgeen in die gevallen na venaesecties zoo dikwijls plaats heeft. Heeft echter een sterkere bloedsaandrang de hersen vaten opgevuld,
zoo als bij chronische krankzinnigheid zoo dikwijls het geval is, dan zijn er nog andere uitwegen open, om het overtollige bloed te ontlas- ten. Staat namelijk het bloed in de hersenholte ondereene hoogere drukking dan in het gelaat, dan vindt het bloed vooral door de arteria ophthalmica een uitweg; dan zijn door de arteria frontalis het voor- hoofd boven deoogen, en ook de neus sterker gekleurd en roodachtig. Is de congestie nog meer chronisch, zooals bij vele maniaci, en niet zoo hevig als in zeer acute gevallen van hersenaandoening waar het geheele gelaat rood wordt, dan is alleen de punt der neus sterker gekleurd, soms blaauwachtig. Dit komt zoowel bij manie voor als ook soms bij melancholie. Daar nu de art. ophtalmica ook een ramus ethnoidalis afgeeft, die langs het septum naar de punt der neus loopt, en bovendien de vaten der huid van de neus van buiten eveneens met takken van de arteria ophtalmica en angularis zamenhangen, zoo kan men zich gemakkelijk voorstellen dat bij sterkeren druk het bloed in het cranium zich voor een gedeelte langs de art. ophthalmica ont- last, waarom deze een uitnemend diagnotisch teeken geeft. De kleur der sclerotica evenwel is een zeer onzeker teeken. Hare vaten schijnen bij hersenprikkeling onder den invloed van de nervi ciliares zich dikwijls te contraheren, zoodat ik zelfs bij hevige, gedurende eenige dagen aanhoudende, hersencongesties en apoplexien de scle- rotica wit heb aangetroffen. Vandaar ook dat bij dronkaards, waar meer i habituele congestie in de hersenen bestaat, een roode of blaauw- gezwollen neus zoo algemeen is. Daaruit blijkt ook gemakkelijk het groote nut van neusbloedingen bij hersencongestie, en, waar de natuur die van zelve niet te voorschijn kan brengen, van het plaatsen van een bloedzuiger in den neus; waarvan ik meermalen |
|||||
59
|
||||||
de uitstekendste effecten heb waargenomen 1). Hetzelfde heeft plaats
bij de arteriae vertebrales. Vσdr de intrede in het cranium geven «ij rami musculares af, die met den auriculeus posterior communiceren. Hieraan schrijf ik het toe, dat kinderen kort voor het krijgen van stuipen en reeds bij groote neiging hiertoe , zoo als ik meermalen heb waargenomen, zeer rood gekleurde ooren bezitten. Bij vele maniaci is de neus, bij anderen zijn de ooren meer gekleurd; hetgeen ik daar- aan meen te mogen toeschrijven dat bij de eerste de congestie meer in de voorste deelen zetelt, bij de laatsten meer de deelen achter de ba- sis cranii zijn aangedaan. Het nut van herhaalde cucurbitae cruentae in den nek bij congestie en vooral bij vele recente gevallen van epi- lepsie, waarvan mij meerdere hoogst gelukkige genezingen zijn voor- gekomen , vindt hierin almede zijne verklaring. Isintusschen de uitvloeijing van bloed door de aderen belemmerd,
b. v. bij asthma, dan zijn de sinus gevuld, het bloed der vena op- thalmica kan zich daarin niet ontlasten; nu worden de venae der sclerotica, die niet zoo zeer onder het gebied van de ciliairzenuwen staan, verwijd , en de sclerotica kan eene bruinachtige kleur verkrij- gen; de oogleden, bijzonder de onderste worden blaauwachtig paarsch en dit geschiedt ook wel met de punt der neus, daar toch het bloed dier venae zich meestin de uitwendige aderen ontlasten moet. In vele gevallen van veneuse congestie in de hersenen , b. v. tegen den tijd der mensesof ook sympathisch door aandoening van den uterus, geeft bij melancholici eene sterkere kleuring onder de onderste oogleden, aan de andere diagnotische teekenen dier congestie een meerder gewigt. Wij mogen hierbij niet vergeten , dat juist het dunnere der rok-
ken van de hersenvaten de stevigheid der vaten niet vermindert, zoo als bij eene oppervlakkige beschouwing zoude kunnen schijnen , maar eerder schijnt te dienen om rupturen in de capillairen te voorkomen; immers, alleen de spierok ontbreekt yoor het grootste |
||||||
1) Om dit nog duidelijker aan te toonen, heb ik meermalen, na het wegnemen van
het cranium, een buisje gebragt in de art. carot. eerebralis in de hersenholte en, na onderbinding van den slam in den sinus cavernosus op de eenvoudigste wijze de arteria ophtalmica alleen geinjicieerd. Hierbij ziet men het voorhoofd, de punt der neus,en de wang zich kleuren, en kan zoo de verspreiding der circulatie door de opthalmica na- gaan. |
||||||
(50
|
|||||
gedeelte en wel is het deze, die door zijne zamentrekking het bloed
sterker drukt en in de kleinere vaten perst, maar het zijn de binnen- ste en buitenste rok der vaten, die deze de eigenlijke taaiheid en ste- vigheid geven. Door gemis van den spierok wijken de wanden gemak- kelijker voor de kracht van den bloedgolf, door hun geringeren tegenstand nemen zij dien gemakkelijker op, en persen met minder kracht het bloed door de capillairen , die in de hersenen zoo teeder zijn en zoo weinig steun van buiten ontvangen; hierdoor loopt de bloedstroom in de capillairen der hersenen meer gelijkmatig, niet zoo pulserend als dit wel bij andere kleinere slagaderen het geval is, doordien de grootere takken, die alle met menigvuldige anasto- mosen om overal gelijke bloeddrukking te verkrijgen een eind- weg door de pia mater verloopen, zich door hunne gemakkelijke uit- rekbaarheid bij iederen polsslag voldoende kunnen uitzetten om den instroomenden bloedgolf op te nemen, zonder dat nu zich de pul- satie aan de kleinere vaten in de hersenen mededeelt. Tot hetzelfde oogmerk' schijnen de verschillende wondernetten te dienen, die in de hersenholte van vele dieren, vooral van onze schapen, herten en runderen, worden aangetroffen. Doch hierbij bepalen zich nog de voorzorgen der Natuur niet.
Zoo als namelijk bekend is, bekleedt de pia meninx de hersenwendin- gen, en nu dringen zeer fijne capillairen uit de onderoppervlakte der pia meninx in de corticale stof om zich hier op de menigvuldigste wijze te vertakken en dan in fijne aderen over te gaan , die tot de pia mater terugkeeren, en zich daar tot grootere stammen vereenigen. Moest al het bloed uit de vaten der pia meninx om in de venae over te gaan eerst door de materies corticalis dringen, dan zou iedere sterkere aandrift van het bloed b. v. na eene snellere beweging ook terstond op de zoo ligt opwekbare corticale stof invloed uitoefe- nen; dit is nu echter niet het geval, en er is in de vaten van de pia mater zelve een vrij ruime overgang van slagaderen in aderen, zoo als mij door injecties overtuigend is gebleken'). En zoo gaat bij ster- 1) Meermalen heb ik mij hiervan kunnen overtuigen. Als men namelijk de hersenen
zσσ uit den sehedel neemt, dat althans het bovenste gedeelte van de dura meniux met de sinus aan de hersenen verbonden blijft, en men brengt nu een buisje in de afgesneden art. carotis of vertehralis en bindt de andere slagaderen digt, en tevens een |
|||||
61
|
|||||
keren aandrang van bloed het meeste in de pia meninx over de
corticale stof in de aderen over, zonder die sterk aan te doen ; men kan zeggen nde storm gaat dan over ons heen,''1 bijna zonder dat wij het bemerken. Toch is de invloed altijd merkbaar. Laat b. v. een vriend, in vollen
ren, hijgende en verhit naar u toekomen; leg hem nu een ingewik- keld vraagstuk, een algebraisch probleem voor om op te lossen. "Hij zal u antwoorden, dat hij eerst wat tot rust moet komen, want dat hij thans niet bedaard genoeg kan nadenken , om zulk een diep vraagstuk te ontcijferen; de cellen namelijk in de corticale stof zijn te sterk geprikkeld, de voorstellingen en beelden zijn te snel en te wild dan dat hij ze genoegzaam kan beheerschen. Hij is nog te zeer gejaagd, en eerst als de circulatie geheel tot rust is gekomen is hij tot diep nadenken in staat. Wordt deze circulatie nog sneller en sterker, zoo als in koorts, dan kan het tot delirium stijgen, de onwil- lekeurige voorstellingen en beelden worden nu zoo sterk dat men ze van wezenlijke indrukken niet meer kan onderscheiden. Verder kunnen wij hierbij nog noemen de sinus van de dura ma-
ter, die voor geene uitzetting vatbaar zijn, waardoor, als bij moeije- lijke ademhaling de stroom van het bloed uit de venae jugularis naar de borst belemmerd is, toch nog aan eene ophooping van bloed in het hoofd lang tegenstand kan geboden worden, zoo wel wegens den wederstand, dien het gesloten cranium op zich zelven geeft, alsook wegens de onuitrekbare bloedsinus der dura meninx, zoodat nu het bloed door de menigvuldige anastomoses van de venae spinales en de vena Azygos zich meer in den onderbuik kan opzamelen ') Ein- buisje in den sinus longitudinalis naar boven, waar deze in den sinus lateralis overgaat,
dan kan men afwisselend de slagaderen met rood en de aderen met blaauw opspuiten en ziet dan duidelijk de roode stof onmiddelijk in de aderen overgaan, en na de opspuiting der aderen deze stof weder in de slagaderen terugdrijven, zoodat de communicatie zelfs vrij ruim is. Dat men bij bet uitnemen de herseuen niet mag kwetsen, hetgeen men door den scbedel met een snijdenden hamer open te kappen in plaats van te zagen , ge- makkelijk voorkomen kan, spreekt van zelve. 1) Indien men blaauwe stof in de venae jugularis naar boven spuit dan ziet men zeer
ligt deze slof door de vena cava inferior in het hart vloeijen, doordien door de anas- tomosen der wijde veneuse vlechten in het cavum spinae, de stof uit de vena jugularis langs deze vlechten en de venae lumbales in de vena cava is overgegaan; hoe gemak- |
|||||
02
|
|||||
delijk willen wij nog opmerken, dat de hersenen in het spinaal vocht
bijna als in een bad drijven, zoodat, volgens de onderzoekingen van Toltz, slechts -g-'j gedeelte overblijft als het gewigt, waarmede zij op den bodem van het cranium drukken '). Opmerkelijk is hierbij nog dat de slagaderen, die door hunne spanning grootere drukking kunnen wederstaan, overal op den bodem zijn geplaatst, terwijl de aderen, die zoo ligt konden digt gedrukt worden, zich over de opper- vlakte der hemisphaeren verzamelen, en meestin de holten tusschen de gyri geplaatst zijn, zoodat zij bij eenige aanzwelling der hersenen niet gedrukt worden en de uitstrooming van het bloed uit de herse- nen zo.oveel mogelijk ongehinderd blijft. Bovendien zijn de verschil- lende takken der slagaderen , zoowel als die der aderen overal door zoo menigvuldige anastomosen onderling verbonden dat bij meer- deren toevloed van bloed nergens een sterkere aandrang in de her- senen kan plaats hebben, maar de druk zich door alle slagaderen zoowel als aderen gelijkmatig verdeelen moet; zonder welke in- rigting een sterkere toevoer door eene der hersenslagaderen ter- stond eene sterkere congestie in een afzonderlijk gedeelte der hersenen en daardoor zeer ligt gevaarlijke uitstortingen van bloed zoude ver- oorzaken , terwijl integendeel bij een verhinderden toevloed door eenige toevallige oorzaak het bloed door andere zijtakken kan toe- stroomen om de circulatie te onderhouden. Echter oefent, gelijk bij embolie der hersenvaten blijkt, eene dergelijke verstopping ligt een nadeeligen invloed uit, indien zij althans over eenige groo- tere uitgebreidheid plaats heeft. Door al deze harmonisch za- menwerkende oorzaken kunnen de hersenen en hunne vaten niet- tegenstaande hun teeder weefsel aan eene aanzienlijke drukking we- derstand bieden, zoo als wij zien bij sterkere persing in een moei- kelijk verder het Woed uit de hersenholte zich bij eenige sterkere drukkingen in
het cranium naar buiten ontlast, wordt vooral duidelijk door eene merkwaardige proef, door Toltz medegedeeld in de Gazette Mιdicale 1853 N°. 10, ook in het Prager Vier- teljahischrift 1855, 4e Band pag. 99 sq. Hij onderbond_namelijk de venae jugulares in- en externae, en legde nu de zak van de dura mater aan het einde van het rugge- merg bloot, bragt hierin eene canule en spoot water in den arachnoidealzak, waarop het vroeger bleeke gelaat van het lijk oogenblikkelijk blaauw werd en de aderen boven de ligatuur werden gevuld. 1) Toltz Prager Vierteljahrschrift, 1. c. pag. 99.
|
|||||
63
|
|||||||
jelijken partus, bij asthma, kinkhoest, of epilepsie, bij wier acces-
sen zeer dikwijls de vaatjes rondom de oogleden, die door zulk een week en zacht bindweefsel loopen , ten gevolge van den sterken aan- drang van bloed door de arteria ophthalmica uit de hersenholte naar buiten barsten, zonder dat in de hersenen zelve nog eenige uitstor- ting plaats heeft. Vooral ook zijn de onderzoekingen van Arthur II. Durham over
den bloedsomloop in den slaap hierbij van gewigt'). Men was vrij algemeen van oordeel dat gedurende den slaap eene vermeerderde hoeveelheid bloed in de hersenen aanwezig was, en vooral eene meer veneuse congestie daarvan de oorzaak was; de vermeerderde slape- righeid bij te groote volbloedigheid scheen dit gevoelen te wettigen, en het scheen door de sterke bloedsaanvulling der hersenen bij coma, in den slaap na een epileptisch toeval, wanneer zoo duidelijke con- gestie aanwezig is, en verder door de bewusteloosheid bij apoplecti- sche uitstorting of capillaire injectie der hersenvaten nog meer bevestigd te worden. Durham echter stelde hiervoor bepaalde onderzoekingen in het werk,
waaruit schijnt te blijken, dat wij den natuurlijken rustigen slaap van coma en sopor naauwkeurig moeten onderscheiden. Nadat bij een hond een stuk uit den schedel was genomen, en de daaronder gele- gene dura meninx geopend was, schenen de hersenen uit de opening te willen dringen, en waren de bloedvaten sterk opgevuld. Vooral onder xle inwerking van chloroform was-dit treffend. Nadathet dier op de wer- king van chloroform in een rustigen slaap was gevallen, werd de op- pervlakte der hersenen bleek, en zakten deze eenigzinsonder het niveau des schedels, De aderen waren niet meer uitgezet. Toen het dier na eenigen tijd gewekt werd, werden de hersenen weder rooder, en dron- gen ze op nieuw in de opening; hoe levendiger het dier werd, des te sterker zwollen de meer roode hersenen aan; de kleur der slagaderen en aderen kon nu duidelijk worden onderscheiden. Nadat het dier nu voedsel had gebruikt, zonk het weder in een natuurlijken slaap, de vaten contraheerden zich op nieuw en de hersenen werden gedurende |
|||||||
1) Zie Schmidts Jahrbόcher 1861, N°. 4 en Froriep's Notizen 1861, N°. 23 pag.
359 sqq. |
|||||||
ij 4
|
|||||
den rustigen slaap weder bleek. Het was des te overtuigender daar
te gelijk twee andere dieren onder tegengestelde omstandigheden werden waargenomen. De toestand der hersenvaten werd met loupen en zelfs met mikroskopen onderzocht. Het verschil van de drukking der atmospheer kon hier van geen in-
vloed zijn, daar deze in slaap en waken gelijk was, en daar ook zelfs na het inhechten van een glasplaatje alle verschijnselen dezelfde bleven. Deze proeven , waartoe honden geschikter waren dan konijnen, wer- den meermalen met hetzelfde gevolg herhaald. Volgens Durliam zijn gedurende den slaap de vaatactie en congestie in de hersenen gerin- ger; gedurende den wakenden toestand en bij de functien der herse- nen is de circulatie actiever; de hoeveelheid bloed is grooter en stroomt sneller door de vaten, de hersenen worden sterker geoxydeerd, er is bij de hersenwerking eene sterkere behoefte voor oxydatie, de zuurstof kan in grootere hoeveelheid verbruikt worden, en de- ze vis a fronte veroorzaakt eene ruimere toestrooming van arte- rieus bloed, en, verwijdering der capillairen en stofwisseling zijn verhoogd. Snellere doorvloeijing van het bloed zoude een verhoogden toevoer
van zuurstof, en waarschijnlijk ook eene vermeerderde opname van de producten der stofwisseling ten gevolge hebben, daar door een konijnendarm bij snel doorvloeijend vocht minder exosmose met een ander omringend vocht plaats heeft dan bij trage doorvloeijing. Bij den slaap nu treedt weder vocht in, de vis a fronte houdt op, de va- ten trekken zich door hunne elasticiteit meer te zamen en de circu- latie der voeding begint; er circuleren minder bloedligchaampjes door de verengde capillairen, en de langzaamheid desbloedstrooms be- gunstigt de uitzweeting van voedende stoffen gedurende den slaap. De naaste oorzaak van deze temporaire opheffing der werkzaamheid kan niet gelegen zijn in gebrek van stof, of in verspilling door oxy- datie, daar de reeds vermoeide hersenen door gepaste prikkels weder tot vernieuwde werkzaamheid kunnen worden gebragt. Durhani zoekt dan ook die oorzaak in de producten der stofwisseling,
daar de hersenen alcalisch of neutraal zijn, maar aan de lucht blootgesteld spoedig zuur worden. Hier schijnen hem de nadere onderzoekingen, die dit in zulk eene hooge mate bevestigen, en die door onzen Hein- |
|||||
65
|
||||||
sius verder zijn uiteengezet, onbekend gebleven te zijn '). Hetgeen
Heinsius reeds vroeger had gevonden, dat nl. geheel versche hersenen van een schaap of van eene koe eer zuur dan alcalisch zijn, heeft Funke nader bevestigden daarbij gevonden dat, bij verhoogde werking eene zure, in den toestand van rust eene alcalische reactie tot stand komt 2). Nu heeft Heinsius vooral aangetoond dat zuur een hinder- paal is voor de diffusie of doorzweeting van eiwit, welke door alca- lien bevorderd wordt. Is dus na langere werking het zuur ten ge- volge der oxydatie te zeer in de hersenen opgehoopt, dan zweet liet albumen uit de bloedvaten minder sterk uit, de stofwisseling of lie- ver de toevoer is geringer, en eerst gedurende de rust kan het zure vocht worden opgenomen en weggevoerd, en zoo het orgaan voor nieuwe werkzaamheid worden geschikt gemaakt. Deze vorming van zuur zoude dus van zelve eene verhindering zijn voor overwerking of overprikkeling. Volgens Durham zoude dit zuur de oxydatie ver- hinderen, volgens Heinsius de uitzweeting van eiwit; volgens Dur- ham zoude gedurende den slaap eene vermeerderde voeding, vol- gens Heinsius zoude eene verhoogde absorptie en verminderde op- name van eiwit en dus mindere voeding alsdan moeten plaats hebben. Het komt mij waarschijnlijker voor dat gedurende het waken
eene vermeerderde stofwisseling, die zonder verhoogde aanvoer niet alleen van zuurstof maar ook van eiwit niet kan gedacht worden , plaats heeft, terwijl in den slaap eene vermeerderde aaiizetting en voeding bij verminderd gebruik, onder absorptie van de gevormde zuren, geschiedt. Men moet hierbij wel bedenken dat de slaap minder het gevolg
is van een geringeren toevloed van arterieus bloed dan wel van eene verminderde stofwisseling, eene verminderde toevoer en aanzet- ting dus van nieuwe stof. Deze verminderde toevoer en geringere oxydatie kunnen ook volgen als de belemmerde circulatie de vaten sterk door bloed uitzet, en de omloop door den grooteren tegenstand is vertraagd; vloeit het bloed dan trager door de kersen vaten, dan zal |
||||||
1) Heinsius, over de periodiciteit der levensverscliijnseien in het Ned. Tijdsein', voor
Geneesk. 1860. 2) Ned. Tijdschr. v. Geu. 1859, pag. 651.
5
|
||||||
66
|
|||||
het in de capillairen niet snel genoeg ververscht worden, dat is te zeer
veneus zijn, en zoo kan coma en ook slaperigheid volgen, zoowel bij congestie en te tragen omloop, als bij zamentrekking der vaten en ver- minderde oxydatie en voeding ten gevolge van voorafgeganen arbeid en vorming van zuur, dat de voeding hindert. De verminderde oxy- datie is in beide gevallen eene grondoorzaak. Zoo schijnt ook door den minderen graad van arterieus bloed en door gemis van oxydatie, het foetale leven vσσr de ademhaling eene soort van lethargus te zijn, waaruit het foetus eerst na de begonnen ademhaling ontwaakt, het- geen het dan door half willekeurige bewegingen openbaart. § 12.
Over verband en onderlinge zamenwerlcing van
ziel en ligchaam.
Zeker behoort het verband tusschen ziel en ligchaam tot de moei-
jelijkste vraagstukken, waarover ten allen tijde is geredetwist, en hetgeen'tot de meest verschillende hypothesen en stelsels heeft aan- leiding gegeven, waarbij de psychische school, zonder op het naauwe verband en deninvloed van het ligchaam op den geest te let- ten, alle verschijnselen der krankzinnigheid alleen uit abnormale zielswerkingen trachtte af te leiden, terwijl anderen het bestaan van eene ziel ontkennende alle werkingen uit hersenkrachten of uit een doolhof van onbegrijpelijke door elkander gevlochten reflexverschijn- selen trachtten te verklaren, en zoo den mensch tot eene loutere ma- chine tot een automaat maakten. Naar onze overtuiging moet men de hersenfunctiλn, die verschillend
werken naar het verschillende doel en den aard der cellen, waarin deze werkingen worden opgewekt, zorgvuldig onderscheiden van een hoo- ger beginsel, eene zelfstandig werkzame ziel, die, zoo als wij reeds boven hebben gezien en door onze mikroskopische beschouwing der hersenen gestaafd, met die cellen in het naauwste verband staat, en hierdoor indrukken ontvangt, maar ook weder zelfstandig hierop kan inwerken, en zich door zijne willekeurige werking van alle an- dere krachten in de 'natuur onderscheidt. Nergens werkt deze willekeurige kracht dan in de hersenen, en
alleen daar is de plaats van ons bewustzijn; wat ook eenigen met |
|||||
c?
|
|||||
Pflόger mogen beweren van een wil die onbewust in het rugge-
merg werken kan, zoo bevat reeds het denkbeeld van een onbe- wusten wil eene tegenspraak in zich. Snijdt men eene zenuw of ook wel het ruggerherg door, dan zal men in het afgesneden gedeelte wel eene automatische werking of reflex door een prikkel kunnen op- wekken, maar er nimmer eene spontane willekeurige werking in kun- nen waarnemen. Wij gevoelen zelve dat allιιn in het hoofd de zetel is van ons bewustzijn en de tronk eigenlijk buiten ons ik is, dat wij daarop werken als op een werktuig, waarin echter onze ziel niet huisvest. De cellen in de hersenen ontwikkelen eene kracht, die zich aan de
ziel mededeelt hetzij als gewaarwording van den indruk der zintui- gen, hetzij en hierop komt het vooral aan als voorstelling of beeld, als reproductie van eene vroegere waarneming; en hierdoor staan wij met deze cellenwerking in het naauwste verband. Zooals deze werking zich aan onze ziel kan mededeelen, zoo kan wederkeerig onze ziel inwerken op de cellen in de schors der hersenen; wij kun- nen die tot werking opwekken en zoo een sluimerend beeld te voor- schijn roepen. Maar de functiλn aan de cellen eigen mogen met ons ik niet verwisseld worden; zij zijn eene organische kracht, die van de zamenstelling en de werking der hersencellen afhankelijk is, maar die voor iederen anderen prikkel even gevoelig is als voor die van onzen wil. Worden de cellen door ontsteking zooals in krankzinnigheid, of door abnormale bloedwerking zooals in zenuwkoorts, geprikkeld, dan verschijnen de beelden onwillekeurig, en wij verkeeren in delirium. Wie zoude willen beweren dat de hevige kramptrekkingen in
een aanval van epilepsie abnormale werkingen zouden zijn van onze ziel; de organische kracht werkt hier op zich zelve, zij doet het dus niet willekeurig. Zij is niet hetzelfde als ons hooger beginsel, maar zij is hieraan onderworpen. Worden b. v. na eene beroerte de werktuigen beleedigd, waarop onze wil werkt,dan volgt er verlamming, dat is: het vermogen tot beweging is verloren, maar niet de wil om het uittevoe- ren; waaruit wij duidelijk zien, dat hersenkracht geenszins hetzelfde is als onze ziel, als hethooger beginsel; men zal toch niet beweren, dat wanneer door bet toedienen vanflores Arnicae of door Galvanisme on- gevoeligheid of verlamming is hersteld, door deze middelen aan de ziel 5°
|
|||||
GS
|
|||||
verloren vermogens van perceptie of wil zijn terug gegeven, maar wel
dat de werktuigen hersteld zijn waardoor onze ziel werkt. In dit ver- band tusschen ons hooger ik en de bersenfunctiλn moet het verband tusschen ziel en ligchaam gezocht worden , waardoor de ziel werkt op het. ligchaam, en wederkeerig het ligchaam op de ziel; welker ver- eeniging zoo innig is, dat alle verhooging van de werking der her- senkrachten, alle verandering of uitputting terstond terugwerkt op de ziel, haar opwekt tot levendige uitspanning en werkzaamheid, of bare werking nederdrukt en verstompt. Deze onwillekeurige werking van ons ligchaam in het algemeen en van de hersenen in bet bijzonder vertoont zich meer of minder sterk onder be- paalde omstandigheden, ja zelfs in de verschillende eigenschap- pen , aanleg en karakter van verschillende personen, en zij is de oor- zaak, waarom in zoovele van onze handelingen iets onwillekeurigs, eene zekere blinde aandrift in 't spel is, zonder dat wij zelve het bemerken. Juist "dit onderscheid tusschen het willekeurige en onwillekeurige
in onze handelingen is een der moeijelijkste vraagstukken, maar het kan door eene naauwkeurige kennis van ziekten het best wor- den toegelicht, omdat, de bierbij opgewekte werkingen onwillekeu- rig zijn, en door hun verschillenden graad van uiting nog het best kunnen worden onderkend. Nu hebben wij boven gezien dat de werking van de cellen, bij-
zonder van die in het voorste gedeelte der hemisphaeren, behalve in het verwekken van beelden ook in het op nieuw te voorschijn roepen van vroeger reeds ontvangene indrukken bestaat, die zich of aan onzen geest onwillekeurig mededeelen, of omgekeerd nu door onzen geest levendiger en sneller kunnen worden gemaakt; en zoo schijnt dan ook de verbeeldingskracht een geestvermogen ie zijn, hetgeen het naast met de bersenfunctiλn in verband staat. Bij de verhoogde werking dier cellen hangt het geheel van den graad van opwekking af of het onwillekeurige de overhand neemt, zoo als in delirium, dan of de ziel de beelden blijft besturen en naar willekeur en met gemak stoute scheppingen van verbeelding te voorschijn brengt, als b. v. een Michel Angelo deed in zijne werken van beeldhouw- en schilderkunst, of een οasso iii zijn Jeruzalem en een Beetho- |
|||||
69
|
|||||
ven in zijne meesterlijke eompositien. Juist in de cellen van de
hersenschors is de verklaring van het moeijelijke punt gelegen, waa-r- over zoo veel gedacht en getwist is, namelijk het verband tusschen ziel en ligchaam; dat verband schijnt te worden daargesteld door de cellen van de hersenschors. Immers, zoo als zij door hunne werking ons onwillekeurige beelden kunnen voorstellen, gelijk in het begin van den slaap en in het droomen, zoo kunnen wij weder op die cellen werken en hen tot werkzaamheid opwekken en een of ander beeld te voorschijn roepen, hetgeen vroeger daar reeds door den indruk der zintuigen was neergelegd en bewaard. Men denke aan de spreuk: nihil est in, intellectu, quod non ante. fueril in sensu. De cellen der schors schijnen door hunne verbinding met de perceptiecellen der zintuigen, die wij vroeger hebben aangetoond, het eerst de indruk- ken te ontvangen, maar, terwijl de indruk in de perceptiecellen der zintuigen terstond weder verdwijnt, blijft zij hier als 't ware sluimeren. De cellen zijn de bewaarplaatsen , de magazijnen voor de schatten van ons geheugen, dat is: het schijnt dat de cellen in de hersenschors eens opeen indruk gereageerd hebbende en tot werkzaamheid gebragt, den indruk bewai'en , en nu door de ziel op nieuw geprikkeld, dezelfde wer- king herhalen, waartoe zij door een voorafgeganen prikkel der zintui- gen vroeger werden opgewekt. Deze werking van den indruk van een zintuig in de hersenschors moet van dien indruk zelven wel worden onderscheiden. Een blinde b. v. zal een driehoek betasten en vindt eerst eenen hoek; nu schuift hij mθtden vinger langs het object en vindt zoo de beide andere hoeken ; deze indrukken worden overgebragt naar de perceptiecellen van gevoel, maar van hier verder opgevoerd in de cellen der hersenschors, waarde verschillendeindrukken door de ziel tot een geheel worden verbonden en de driehoek wordt herkend. Dit is alleen mogelijk, doordien hier de indruk niet zoo spoedig is uit- gewischtalsin de perceptiecellen ; bleef de indruk in de laatste eenigen tijd voortduren dan zoude de gewaarwording van den eersten hoek met die des tweeden en derden zamenvallenen de perceptie van drie ver- schillende hoeken en hunne beoordeelino; in de hersenschors als ιιn ligchaam, hetgeen een driehoek is, onmoo-eliik worden. Eerst daar worden de geisoleerde indrukken tot ιιn, en erkennen wij zelfs dat de verschillende indrukken van meerdere zintuigen te gelijk van een |
|||||
70
|
|||||
of van meerdere ligchamen afkomstig zijn; dat alles is hooger wer-
king van den geest, en hiertoe zijn de cellen, die de indrukken als beelden en voorstellingen vasthouden en bewerken, de onmis- bare hulpmiddelen. Zoozeer is ons geheugen van den toestand der hersenschors afhankelijk, dat, waar deze, als in den hoogen ou- derdom, begint te atrophieren, ook het geheugen vermindert, en, wanneer, zooals bij krankzinnigen, deze hersenschors door ont- steking ziekelijk ontaart, ook het geheugen verloren gaat. Het geheugen is dus niet alleen eene functie van de ziel, maar de hulp en medewerking van het ligchaam wordt daartoe noodzakelijk gevorderd. Zoo als nu echter deze werking van de cellen zich in beelden en
voorstellingen aan onze ziel mededeelt, zoo kan wederkeerig onze ziel op deze cellen werken en beelden te voorschijn roepen, dat is deze cellen in werkzaamheid brengen ; doch bovendien heeft onze ziel het vermogen de onwillekeurig opgewekte beelden te ordenen, te regelen en tot een geheel te verbinden. Wij kunnen de in onze dommeling onwillekeurig en ordenloos voor ons voorbij zwevende beelden bepaald aanstaren, maar wij kunnen wederkeerig een beeld vasthouden en hiermede andere beelden verbinden en zoo een roman, eene geschiedenis hieraan vastknoopen. In dit vermogen van onzen geest bestaat onze phantasie, onze verbeeldingskracht, waardoor de dichter met een scheppend vernuft begaafd, zijne onsterfelijke mees- terstukken zamenstelt. Hiertoe wordt echter eene groote opgewektheid dezer cellen ver-
eischt, zij moeten gemakkelijk en levendig op den indruk van onze ziel, van onzen wil antwoorden; is hunne werking door eenige lig- chamelijke oorzaak, b. v. door congestie en bloedopvulling, waarbij zij meer of minder schijnen te worden gedrukt, of door uitputting en afmatting verdoofd, dan gevoelen wij ons suf, mat, de arbeid des geestes wil niet vlotten; wij kunnen geene denkbeelden, ja soms zelfs de woorden niet vinden, de geest is verstompt, wij zijn dof, en zelfs het schrijven van een eenvoudigen brief kost ons moeite en gelukt slecht. Even als dus ons geheugen afhankelijk is van ons lig- chaam, zoo is dit evenzeer onze phantasie. De psychologen, die hier niet op letten of dit verband niet kennen, weten van dezen yer- |
|||||
73
|
|||||
schillenden toestand van den geest geene duidelijke verklaring te ge-
ven. Zij zien het ware verband tusschen ziel en ligchaam voorbij. , Met deze cellen der hersenschors schijnt dus onze ziel in een in-
niger verband'te staan en in eene meer gestadige wisselwerking, dan met andere cellen in de hersenen het geval is. Immers, de cel- len , die ons de indrukken der zintuigen overbrengen, deelen wel hunne werking aan ons mede, maar onze ziel kan niet wederkeerig op deze cellen inwerken; wij zien b. v. wel het beeld door het licht, hetgeen in ons oog valt, maar wij kunnen niet in het donker door onzen wil dezelfde verschijning doen te voorschijn treden. Wij herinne- ren ons wel het geziene beeld , maar toch niet in die helderheid, en met dat licht, waarmede het zich aan ons oog vertoonde. Was ons dat mogelijk dan zouden wij geen onderscheid kunnen maken tusschen de voortbrengselen van onze verbeelding en de werkelijkheid, en eene eeuwigdurende verwarring zoude hiervan het gevolg zijn. Eene eigenschap van de perceptiecellen schijnt dus te zijn , dat zij
alleen door de zenuwdraden van onze zintuigen tot werking kunnen worden opgewekt, maar niet door eenigen prikkel van onzen wil. Hier- door blijven dan ook deze indrukken der zintuigen zuiver en onver- mengd. Kon onze wil hier ingrijpen en willekeurig een lichtbeeld opwekken, dan zoude het geziene beeld door de opwekking van uit den geest dikwijls even zoo veranderd en misvormd worden als dit met de beelden onzer phantasie het geval is , en wij zouden nim- mer met zekerheid kunnen zeggen of eene waarneming juist was, daar het altijd twijfelachtig zoude blijven of de geest aan het waar- genomen beeld door zijne inwerking met het een of ander onwil- lekeurig had veranderd. De indruk moest slechts oogenblikkelijk zijn en geene sporen nalaten, daar anders het geziene beeld zich ook na de verdwijning zoude blijven vertoonen en dus verwarring zoude veroorzaken. De noodzakelijkheid van een werktuig, hetgeen ons de beelden
der voorwerpen in de natuur zuiver en onveranderd overgeeft, maar ze niet langer bewaart, dan de indruk zelf duurt, en die van een tweede werktuig, waarin deze indrukken, flaauw genoeg om van de werkelijkheid te kunnen worden onderscheiden, wor- den verzameld en opgegaard, en waaruit wij ze kunnen te voorschijn |
|||||
72
|
|||||
roepen, om ze te verbinden en veranderen, valt hierbij van zelve
in het oog. Hierbij is het nog zeer merkwaardig dat de eigenlijke per- ceptiecellen , die ons de indrukken der zintuigen geven, tijdelijk hun verband met de ziel schijnen te kunnen verliezen, zoodat de indruk zelf niet meer wordt vernomen, zoo als in den slaap; maar dan is er toch eenige blijvende indruk b. v. eeniffe hinder in de beweging, die wij slapende uitvoeren. Eenig deel, hetgeen aan eene meer gedurige inwerking van koude is blootgesteld, eenige drukking yan een naauwen halsdoek, geven deze gewaarwordingen zelve niet, maar zij geven indrukken in de hersenschors, waardoor voorstellingen en beelden worden opgewekt, analoog aan zoodanige indrukken, als thans plaats hebben zonder dat ze regtstreeks gepercipieerd worden. Slaap bestaat dus daarin dat de perceptiecellen hunne indrukken aan de ziel niet mededeelen, terwijl bij het drφomen het verband tusschen de cellen der hersenschors en de ziel wel blijft bestaan. Is de imaginatie bij den droom nog levendiger dan ontstaat het Somnambulismus, waarin hetzelfde wordt verrigt wat de persoon wakend gewoon is te doen. De ziel werkt zoo sterk op de phantasiecellen, dat van hieruit bevelen overgaan naar de centra motus, hoezeer het verband tus- schen de perceptiecellen en de ziel nog verbroken blijft. Wel bestaan er, gelijk wij gezien hebben, andere cellen, waarop
onze ziel door den wil direct schijnt te werken, de cellen namelijk van de corpora striata, maar het blijft altijd eenigzins twijfelachtig, of deze werking direct of door middel van de hersenschors geschiedt; er bestaan echter vele redenen om aan te nemen, dat deze wer- king van de ziel direct op de corpora striata overgaat. Immers, zoo als wij boven hebben gezien, schijnt na het wegnemen der groote hersenen bij de dieren nog niet alle willekeur verdwenen te zijn; en het schijnt mij toe dat men alleen door deze directe werking aan te nemen, de bijzondere gemakkelijkheid, waarmede wij ons ligchaam bewegen zonder dat onze ziel hieraan denkt, verklaren kan. Wan- delen wij b. v. met een vriend en voeren wij een druk gesprek, dan is onze ziel zoozeer bezig met de beelden, die zich in dat ge- sprek voordoen, dat men zich moeijelijk kan voorstellen , dat deze zelfde cellen ook nog onze bevelen tot beweging, tot onze wandeling zouden moeten uitvoeren; hiervoor schijnt eene afzonderlijke inrig- |
|||||
73
|
|||||
ting te bestaan, waarvan op eene niet te verklaren wijze, de gemak-
kelijkheid van werking zoo groot is, dat zij, even als een uurwerk slechts een impuls behoeft te ontvangen, of als vrijgelaten te worden om de bewegingen van zelve voort te zetten. Dat de verhouding en zamenwerking der spieren bij het gaan, de zoogenoemde coφr- dinatie, door de beweegcellen in het rnggemerg wordt tot stand gebragt heb ik vroeger in mijne verhandeling over het rug- gemerg getracht aan te toonen, maar die cellen ontvangen den indruk van onzen wil van eene andere en hoogere groep, die in de corpora striata schijnt gelegen te zijn , maar waarvan wij de kunstige regeling en verbinding misschien nimmer duidelijk zullen leeren ken- nen, omdat zij hun indruk van onze ziel zelve schijnen te ont- vangen. Tntusschen moeten wij de gemakkelijkheid, waarmede wij ons bijna onbewust bewegen , voor een groot deel aan deze zoo me- nigmaal herhaalde beweging, die daardoor bijna spontaan wordt, toe- schrijven; zoo zal een musicus zeer zware stukken, waarin een on- eindig getal en wel met juistheid uitgevoerde bewegingen wordt voor- gedragen, uit zijn geheugen spelen; hij weet, dat hij de noten maakt, maar welke bewegingen der vingeren hij hiervoor in het werk stelt hiervan is hij zich in bijzonderheden niet bewust. Het is hierbij vooral opmerkelijk dat de ziel vrij kan blijven in hare werking van denken, en tegelijk bevelen geven tot deze of gene beweging; waarvan wij in het wandelen reeds een voorbeeld hebben aangetoond. Dat komt bij vele zaken voor. Zoo kan iemand: ons het een of ander dicteren; wij schrijven getrouw op hetgeen wij hooren, maar kunnen te gelijk over geheel andere zaken denken, zoodat wij ten slotte ons niets herinne- ren van hetgeen wij hebben opgeschreven. Dit bewijst dat de cellen, die dienen tot denken , andere zijn dan waarop onze ziel hare beve- len tot bewegingen geeft, zoodat in beiden eene onafhankelijke wer- king kan plaats hebben. Of het verschil der cellen in onderscheidene grootte en gedaante bestaat, dan of eenige gyri, die meer bijzonder met de corp. striata in verband staan (de 4e orde van Foville), tot deze gelijktijdig meer verschillende werkingen dienen, zal niet gemakke- lijk kunnen worden bepaald. Maar ook deze cellen der corpora striata, hoezeer ontvankelijk
voorden indruk van onzen wil, schijnen toch niet in zulk een naauw |
|||||
74
|
|||||
en innig verband te staan met onze ziel als de cellen van de her-
senschors, die te regt als het werktuig van onze hoogere vermogens worden genoemd. Wij geven wel den indruk van onzen wil aan deze cellen over, maar
wij ontvangen van haar geene indrukken terug; wij weten niet door eenig gevoel werwaarts wij den indruk van onzen wil aanbrengen, wij ontvangen geene kennis van het bestaan der corpora striata; wel worden de bewegingen, die wij door onzen wil hebben uitgevoerd, aan ons kenbaar, maar dit geschiedt langs andere wegen door de ze- nuwen van gevoel, en zekerlijk zijn deze verschillend van de cellen, die eene regulatore werking uitoefenen op de beweging. De cellen dus der hersenschors zijn de voornaamste en gewigtig-
ste, die met onze ziel in de naauwste wisselwerking treden, met ons hooger i/c in het naauwste verband staan, de stoffelijke bronnen voor ons geheugen, de eigenlijke werkplaats voor onze ziel. Deze ontleent daaraan de beelden, die zij naar willekeur rangschikt en ordent, en door hare hoofere vermoo-ens van oordeel en rede bewerkt, beoordeelt, waaruit zij de begrippen vormt. Hare werkzaamheid is te levendiger naarmate haar deze bouwstoffen voor gedachten gemakkelijker en vlugger en regelmatiger worden aangebragt en medegedeeld. Wij hebben dus het is van belang hierop wel te letten in deze
wisselwerking twee verschillende werkingen, namelijk vooreerst de werking der cellen, die ons de denkbeelden, de voorstellingen, de bouw- stoffen voor de gedachten leveren. Deze werking is organisch, onwille- keurig, afhankelijk van de levenswerking, van den meer of min ge- prikkelden en opgewekten toestand der cellen, die weder afhangt van den aard en hoeveelheid slagaderlijk bloed,hetgeenzij ontvangen,en van de verschillende indrukken die haar door de zintuigen op indirecte wijze worden medegedeeld. Ten tweede hebben wij de werking van de ziel, die deze indrukken en voorstellingen opneemt, waardoor deze tot onze bewustheid geraken, die ze bewerkt en willekeurig beheerscht, en aan het haar eigen hooger oordeel en verstandsvermogen onderwerpt, en die nog daarenboven het vermogen bezit om deze beelden zelve uit hare schatkamers op te delven, ze naar willekeur en behoefte te voorschijn te roepen en dus og de organische krachten van de cel- len der hersenschors in te werken, wier opgewekte werking ons |
|||||
75
|
|||||
dan onder den vorm van beelden, van voorstellingen, gevoelens en
neigingen kenbaar wordt, al naar mate van de verschillende indrukken en van de cellen die zijn aangedaan. De werkzaamheid van alle cellen der hersensclοors schijnt namelijk niet dezelfde te zijn. Wij hebben £ toch boven gezien , dat de windingen der hersenen onder het os fron-
tes en voor de groote schuinsche winding, door Foville «gyre transverse
parieiale mιdiane genoemd') meer dienen als werktuig voor de hoogere vermogens van den geest, voor het verstand en het begrip; die hierachter gelegen zijn daarentegen meer voor het gemoed,het zedelijk gevoel hetwelk dus evenzeer in het ligchaam wortelt, en gelijk wij zagen naar evenredigheid bij de vrouwen sterker is ■ terwijl althans op eenige plaatsen de textuur en plaatsing der cellen in deze achterste gedeelten geheel verschilt van die der voorste. Deze cellen namelijkin deachterste hemisphaeren schijnen ons niet zoo zeer beelden en voorstellingen tege- ven,maar meer schijnt hunne werking te bestaan m eene eigene gewaar- wording, een gevoel; zij schijnen onzer ziel eene aandrift, eene neiging mede te deelen, die echter alle bepaaldheid mist. Wij zouden bijna zeggen: hoezeer dit verband nog niet door de anatomie is aange- toond, heeft het toch den schijn, alsof in de voorste hersenkwabben meer de plastische indrukken van het gezigt, in de achterste meer de gewaarwordingen van het gehoor en het gevoel werden opgenomen; , deze laatste cellen geven eene eigene gewaarwording en stemming
aan onze ziel, die nu door haar vermogen om voorstellingen te maken
hieraan wel vorm en ligchaam geven kan, maar die dat doet door hare werking op de voorste kwabben ; met een woord, de hersenkwab- ben werken plastisch, geven ons de stof en de beelden voor onze ge- dachten; de bovenste en achterste bevatten gevoelscellen en deelen ons eigenaardige indrukken mede, die meer tot het gemoed spreken , tot de driften behooren Dit verschil in werking is mij overtuigend gebleken in een zeer
1) Poville F.c. Tab. VIII, X, XI. Lett. III. In do hersenen van een idioot uit mijne
verzameling zijn, zoo als vroeger reeds is medegedeeld, alle gjri vσσr deze middelste dwarse winding in het oog loopend klein, achter deze echter van eene normale grootte. Bij andere hersenen van iemand, die het nooit tot lezen had kunnen brengen, en slechts aan den smidshamer werkzaam kon zijn , maar niet eens in staat was oin te vijlen en te bewerken, en die eindelijk in ons Gesticht werd opgenomen, vond ik de voorste lobi uog sterker geatrophieerd. |
|||||
76
|
|||||
groot aantal lijkopeningen; zoo als wij later door voorheelden zullen
aantoonen. Hier zij het genoeg op te merken, dat in eigenlijke krank- zinnigheid , bij verwarring van begrippen, bij denkbeelden van hoog- moed, ik steeds de voorste kwabben, bij melancholie en zelfsbeschuldi- ging met of zonder religieuse denkbeelden vermengd, ik steeds de aandoening onder de kruin of in achterste kwabben heb aangetroffen, in welke laatste gevallen dikwijls de verstandsbegrippen, de vatbaar- heid om besluiten te maken, om de stellingen met scherpzinnig- heid te verdedigen, onbelemmerd zijn. Dan evenwel beperkt zich ook de aandoening alleen tot kruin en achterhoofd, en de voorste kwab- ben vertoonen in kleur, in vastheid, in zamenhang aan de pia menix geene afwijking hoegenaamd. Bij dementia als gevolg en uitgang van krankzinnigheid heb ik de voorste kwabben nooit gezond gezien, maar altijd sterk met de pia mater vergroeid, zoodat deze zonder ver- scheuring der grijze stof zich hiervan niet liet aftrekken. In het laatste verloop vond ik haar geatrophieerd met dunne bleeke corti- cale stof in welk geval de pia meninx zoo los aan de schors is vast- gehecht dat zij bij de geringste trekking loslaat. Ofwel ik vond op- lossing van vroegere adhaesies en atropine der gyri welke aan- doeningen zich dan ook over de geheele hemisphaeren verspreidden. Uit deze beschouwing blijkt vooral hoezeer onze geest in zijne ver-
mogens en zijn aanleg van het ligchaam afhankelijk is. Naarmate de voorste of achterste kwabben meer ontwikkeld zijn, zien wij, zoo als bij de man en vrouw, hetzij meer de hoogere verstandsver- mogens ofwel het gemoed den boventoon houden. Er zijn echter zekerlijk nog andere verschillen in de schorscel-
len aanwezig, waaruit wij den verschillenden aanleg, bij dezen tot getalszin, bij een ander tot plastische voorstellingen, moeten verklaren, voor welk verschil wij boven merkwaardige voorbeelden van behoud of verlies van deze of gene vatbaarheid hebben aangetoond; en hoe- zeer wij ook geenszins de leer van Gall, zoo als die wordt voorge- steld, aanneembaar achten , zoo meenen wij toch, dat het verschil in vatbaarheid voor deze of gene werkzaamheid van den geest in verschil- lend maaksel van het ligchaam, dat is van de hersenschors en hare cellen, benevens in meerdere of mindere ontwikkeling en levendiger of trager werking hiervan, te zoeken is Er komen hier verschillen |
|||||
77
|
|||||
voor, die wij op geene andere wijze kunnen verklaren. Zoo valt liet
mij zei ven niet moeijelijk getallen in mijn geheugen te bewaren, ei; bij de herinnering zie ik het getal en mijne voorstelling, zoo als ik dit gedrukt of gιschreven vroeger heb opgemerkt, maar de namen van K personen, zelfs dikwijls die van mijne vrienden verdwijnen mij ieder oogenblik uit het geheugen en ook al worden zij mij herinnerd ben ik
die, als ik ze niet met inspanning vasthoud, dikwijls na weinige oogen- blikken vergeten. De oorzaak van dit verschil kan alleen in de her- senorganisatie, in de verschillende cellen, die ons deze hiertoe noodige indrukken en voorstellingen of beelden geven, gelegen zijn. Het werktuig van den geest is niet altijd in alle zijne deelen even volko- men ontwikkeld, en daarmede is dan ook de aanleg zelf ver- schillend. Wanneer wij nu bedenken, dat onze ziel de indrukken van de bui-
tenwereld niet direct ontvangt, dat het licht, het geluid en andere indrukken slechts werken op de zintuigen, die dan de ontvangene in- drukken aan de percepsiecellen dat is aan de centra, overbrengt, waar de zintuigszenuwen hun oorsprong nemen of waar zij eindigen , dan zien wij dat aan onze ziel slechts kenkaar wordt hetgeen de verschillende cellen, die wij percepsiecellen hebben genoemd naar hun verschillenden aard haar mededeeleu; hier de percepsie van licht, daar die van geluid. Genoemde cellen brengen tegelijk deze in- drukken over naar de hersenschors, waar zij tot beelden en voorstel- lingen worden verbonden, of'eene blinde gewaarwording, een ge- voel of aandrift aan ons overbrengen. Wij moeten dus wel tot het besluit komen, dat onze verschillende gewaarwordingen geheel afhan- gen van de verschillende soort van indruk, die ons door de cellen naar haar verschillenden specifieken aard wordt medegedeeld; en zoo- als dan de percepsiecellen voor ieder der zintuigen in hare werking verschillen, en ons de gewaarwording van licht of gehoor geven, zoo moet hieraan ook het verschil van werkingswijze der cellen in de her- senschors beantwoorden,waarmede de percepsiecellen overal door me- dullaire zenuwdraden schijnen zamen te hangen. Zoo geven zij ons het gevoel, eene gewaarwording, die onzen geest brengen kan tot eene stemming van vreugde of angst, maareen beeld geven zij niet. De geest kan echter de gewaarwording aan verschillende beelden, die hij |
|||||
78
|
|||||
door zijne phantasie schept, aanknoopen en verbinden. Wij kunnen
dus de zintuigen, waardoor wij voorstellingen van vorm en ruimte erlangen, verdeelenin gezigt en tastzin. Bij beiden worden de waar- genomene punten in de hersenschors tot een geheel vereenigd tot een beeld gebragt. Van hetgeluid hebben wij geen e plastische voorstel- * ling als van het gezigt, maar meer gewaarwordingen zonder beeld. De
enkele toonen echter moeten weder in de hersenschors tot een harmo- nisch geheel worden verbonden. Dit is meer een proces van gevoel en schijnt in dι achterste en bovenste hersenen plaats te hebben. Van reuken smaak geeft ons het gevoel slechts aan hetgeen al of niet aange- naam is. Daartoe behooren lagere zintuigen, die tot den hoogeren intel- lectus in een minder direct verband staan; wij leeren hierdoor niet den aard der omringende ligchamen kennen, maar de wij ze waarop zij in ons ligchaam werkingen en gevoelens opwekken (Gratiolet's Seniimenls, in tegenstelling van Sensations). Zoo ook zullen wel de cellen, door wier opwekking ons de gewaarwording van honger en dorst wordt mede- gedeeld , niet dezelfde in aard zijn als die, waardoor wij hitte van koude onderscheiden, welke laatste gewaarwordingen zelfs de zenu- wen der ingewanden ons niet overbrengen, die toch bij den honger zulk een groote rol spelen. Mogen wij dus aannemen dat er cellen zijn, waarbij het speciiiek vermogen berust om ons den indruk van hongeren dorst mede te deelen, dan geven deze ons geene objecten, geene beelden, maar even als die van de achterste kwabben slechts een duister gevoel, zij deelen ons eene aandrift, eene neiging mede, eene gewaarwording waardoor de ziel op eene specifieke wijze wordt aangedaan en bewogen en die haar dan tot eigene werkzaamheid aandrijft. En hierin is, geloof ik, de sleutel gelegen tot de verklaring, van
hetgeen wij gewoon zijn instinct te noemen. Wij zien de dieren tot eene bepaalde bij alle individu's dezelfde soort gelijke aandrift aange- dreven, om zekere voor hunne levenswijze of voor hun kroost noodige » handelingen uit te voeren , waarvan wij de kunst en de doeltreffend- heid, wij zouden bijna zeggen het verstand en genie, bewonderen; maar, die wij, daar zij als onbewust en altijd op nagenoeg gelijke wijze worden verrigt, niet aan het verstand en oordeel kunnen toeschrijven, maar welke wij ingeschapen neigingen noemen. |
|||||
79
|
|||||
Deze dieren zijn dus van het ligchaam, van het zenuwbestaan af-
hankelijk , dat is: zij bezitten cellen met eene eigenaardige werking, die aan hun psychisch beginsel een bepaalden indruk geeft, waar- door het die^ tot deze of gene handeling wordt aangespoord; zoo alsook wij verschillende aandriften, niet alleen in honger en dorst, maar ook in geslachtsdrift en andere neigingen bezitten, waarvan de bron zeker in het ligchaam is gelegen. Gaat bij eunuchen de geslachtsdrift verloren dan zullen ook de cellen, die deze eigene aandrift aan de ziel tot perceptie brengen, niet meer werkzaam zijn; of zij echter hierbij ook verloren gaan, of nog andere indruk- ken kunnen opnemen, waag ik niet te beslissen. En zoo kunnen er dan ook bij dieren hersencellen aanwezig zijn, wier werking ge- heel van de ons eigene verschilt. Zoo zien wij niet alleen vele die- ren met eigenschappen begaafd, waarvan wij geen begrip hebben, zoo als trekvogels en andere, die steeds zonder compas den weg ze- ker weder terug vinden, maar wij moeten er ook de verklaring in zoe- ken, dat de spin haar web, de bij haar honigraat en de vogel zijn nest bouwt. Zoo zien wij dus uit deze beschouwing, dat in onze verrigtingen
van den geest eene onwillekeurige werking van het ligchaam en eene organische functie der hersencellen met eene willekeurige van onze ziel als te zamenvloeijen, in en op elkander werken, en tot eene ge- heel volledige gedachte of een begrip worden bewerkt; de ziel is de telegraphist en het ligchaam is het telegraaf bureau; maar als nu het ligchaam sterker spreekt, dat is: als de cellen levendige indrukken geven aan de ziel, dan krijgt ligt het onwillekeurige den boven- toon ; zoo als in dronkenschap, in delire en in'manie. Blijft de ziel meesters, dan regelt zij door haar oordeel het verband tusschen de verschillende indrukken; zij schikt de beelden en voorstellingen, die zij beheerscht, tot begrippen en schept door het voorstellings- vermogen eene heerlijke schilderij, of door het opgewekte gevoel eene adagio of elegie. Naarmate het instrument meer tot het een of het ander gestemd is, hebben wij meer verstands- of gevoelswen- schen. Deze wisselwerking tusschen ligchaam en ziel blijkt echter niet alleen in de bezadigde werkingen van het verstand of het ge- voel, maar vertoont zich veel krachtiger en levendiger in hartstog- |
|||||
80
|
|||||
ten, waarbij vooral deze tegenstelling van ligchaam en ziel duide-
lijker uitkomt. Wordt b. v. iemand door eenig kwetsend woord of door eenige
handeling van een ander hevig beleedigd, dan kan hij de gevolgen van dezen schok in de eerste oogenblikken nog door een vasten wil onderdrukken, vooral indien hij vroegtijdig geleerd heeft zich zelf te bedwingen; hij gevoelt den schok, zijn zenuwgestel wordt aangedaan, maar hij blijft bedaard en meester van zich zelf, hoewel niet zonder sterke inspanning. Maar overvalt hem dat te onverwachts, is hij er niet op voorbereid, dan werkt zijne ziel, door dezen indruk in hooge mate opgewekt, hevig op het ligchaam of de hersenen, en hierdoor op het geheele zenuwgestel, terug, en, zooals dit laatste in onmiddelijk verband staat met de circulatie en de overige verrig- tingen van het organisch en animale leven, geraakt hierdoor het geheele ligchaam in eene sterke, ik zoude bijna zeggen, oproerige beweging, waarvan in de eerste plaats eene sterk vermeerderde hart- klopping-en aandrang van het bloed naar het hoofd het gevolg zijn. Daar deze werkingen vooral aan het onwillekeurig zenuwgestel
onderworpen zijn, staan zij nu niet meer onder het gebied van on- zen wil en het is ons, indien deze storm eens is losgebroken, nu naau- welijks of in het geheel niet meer mogelijk dien door onzen wil in een oogenblik tot bedaren te brengen. De door den eersten schok op onze ziel en den terugslag hiervan op de hersenen reeds sterk opgewekte hersencellen worden nu door den secundair te weeg gebragte versnel- den bloedstroom nog heviger geprikkeld; de beelden en voorstellingen vliegen als een orkaan de ziel voorbij en nu in woede geraakt, kan de mensch naauwelijks snel genoeg zijne indrukken in met hevigheid uitgesprokene woorden uiten. De door dezen storm en den versnelden bloedstroom opgewekte hersenkrachten werken nu onwillekeurig op de ziel terug, en drijven haar aan tot onbedachte handelingen;geringe indrukken worden niet meer waargenomen, de woedende hoort, hij ziet bij na niets als het voorwerp zijner woede, en het bedaarde kalme na- denken is hem thans onmogelijk ; medegesleept door de hevigheid der hartstogten kan hij die in zijne hoogste woede niet meer geheel be- dwingen , en de gevolgen der eerste aandoening en opwekking van zenuw- en vaatgestel houden ua het verwijderen der oorzaak niet op, |
|||||
81
|
|||||
evenmin als de hooge golven eener verbolgen zee na het eindigen
van den storm. , Doch deze opgewekte werking in de hersenen geeft ook door een
algemeenen terugslag op het geheele ligchaam het naauwe verband tus- schen ziel en ligchaam ten duidelijkste aan; de schok in de hersenen werkt in de eerste plaats krachtdadig op het ruggemerg en vanhier niet alleen op het onwillekeurig regulatief zenuwsysteem, zoodat hart- klopping ontstaat, maar ook op de willekeurige spieren, die gewoon zijn hun prikkel van hersenen en ruggemerg te ontvangen; hiervan is eene aanhoudende hevige beweging van het ligchaam het gevolg ; de woedende kan niet stilstaan, wij zien hem met de handen slaan ook tegen onschuldige voorwerpen, en met de voeten trappen ; zijne ge- laatsspieren zijn in eene stuipachtige zamentrekking gespannen, het oog flikkert en staart in de eerste oogenblikken bijna onbewegelijk on- der de sterk gefronsde wenkbraauwen. Deze aanhoudende hevige spierwerkingen of bewegingen van het ligchaam verhoogen op hun beurt de snelheid en hevigheid vanden bloedstroom, die secundair de hevige werking der hersenkrachten weder versterkt. Eerst dan wanneer de onwillekeurige werkingen van het ligchaam tengevolge van rust hebbeu opgehouden, kan de kalmte terugkeeren. Vanhier de raad, om eenen toornige een stoel aan te bieden, en hem uit te noodigen om te gaan zitten. Gelukt het hem hiertoe over te halen, dan beginnen de versnelde omloop en de drift van het bloed, welke door de beweging van het ligchaam aangezet worden, te verminderen; er komt kalmte in het gestel, de opgewekte hersenkrachten verliezen door het afnemen van den bloedsomloop hare onstuimige werking, en de ziel keert als van zelve tot rede en bedaarder stemming terug, ze herneemt haar gebied. Hieruit vloeit van zelf voort, van hoeveel gewigt het is om een
woedenden krankzinnige niet vrij te laten in zijne bewegingen, zoo als vele geneesheeren, vooral do verdedigers van het zoogenaamde » noo restramt"\vev.schen. Zij toch meenen dat een dergelijke ongelukkige, om zoo te zeggen, moet uitwoeden, en dat men zijne bewegingen niet mag bedwingen, maar alleen zooveel mogelijk onschadelijk mag maken, waartoe ze den lijder des noods in eene gebombeerde cel sluiten Ik heb dit gevoelen nooit gedeeld, maar steeds de uitstekendste gevolgen ge- 6
|
|||||
82
|
|||||
zien van het plaatsen van den furibundus in een doelmatigen dwang-
stoel, zooals ik in al onze Nederlandsche Gestichten heb ingevoerd, en die hoogst gemakkelijk is voor den patiλnt, die hem alle steunpun- ten ontneemt, zonder dat het noodig is hem met stijve banden vast te snoeren en hem in eene cel te plaatsen. Door zσσ het ligchaam in eene gemakkelijke positie in rust te houden, bedaart men de circula- tie, die door de woeste bewegingen zoo wordt aangezet, en de inwen- dige middelen, waardoor men de irritatio cerebralis temperen kan, werken veel spoediger en krachtiger, zoodat de vlaag aanmerkelijk wordt bekort. Het is clan ook in het Gesticht te Utrecht eene groote zeldzaamheid een furibundus aan te treffen, daar het op deze wijze bijna altijd gelukt den storm spoedig tot bedaren te brengen. § 13.
Over den invloed van het ligchaam op de ziel.
Na hetgeen wij hebben uiteengezet omtrent het gewigt der eigen-
dommelijke of specifieke functien der verschillende gangliencellen en vooral van die derhersenschors, en omtrent haar innig verband en hare wisselwerking met onze ziel, is het vooral van belang de oorzaken van de zijde van het ligchaam na te gaan, die tot opwekking en ver- hoogde werking; dier cellen kunnen strekken , en daardoor zulk een gewigtigen invloed op onze geestvermogens uitoefenen. Onder deze oorzaken neemt het bloed in allen gevalle eene eerste
plaats in; zijne meer of min slagaderlijke hoedanigheid, zijne zuiver- heid of vreemde inmengselen, de snelheid der beweging, en de hoeveelheid in de hersenvaten bevat, zijn alle punten van het groot- ste gewigt. Gelijk geen deel van ons ligchaam zijne functien kan uitoefenen
buiten den invloed van het arterieuse bloed, hetgeen dus teregt den naam kan dragen van levensvocht, zoo is het bekend, dat geen deel ook voor den invloed der kleinste wijzigingen in den aard van het bloed zoo gevoelig is als het zenuwgestel, in 't bijzonder als de herse- nen. Terwijl eene groote hoeveelheid aderlijk bloed in longen en lever normaal is, en wij elders eene vrij groote hoeveelheid zonder werkelijk nadeel vinden opgehoopt, wordt de aanwezigheid van aderlijk bloed |
|||||
83
|
|||||||
in de hersenslagaderen in een paar minuten door stikking doodelijk,
zooals de voortreffelijke proeven van Bichat, die altijd als modeilen voor physiologische proeven zullen blijven gelden, dit zoo onweder- legbaar hebben bewezen '). Hierop vooral ook wijst de geheel bij- zondere zorg, zigtbaar in de zoo eigene inrigting der foetale circul- latie, waardoor het meer zuivere bloed alleen naar hersenen en rug- gemerg wordt gevoerd, tot na het begin der ademhaling het geheele ligchaam meer zuiver bloed ontvangen kan. Hiermede staat dan ook in een innig verband de zoo buitengewone
rijkdom van capillairen, die in de grijze stof der hersenen in het al- gemeen , maar bijzonder in de hersenschors aanwezig is 2); vooral in vergelijking met de veel geringere hoeveelheid capillairen in de me- dullaire stof voorhanden. Deze behoefte aan bestendigen toevoer van slagaderlijk bloed
in de hersenschors bewijst dat hier eene sterke wisselwerking tus- schen het slagaderlijke bloed en het parenchym of de schorscellen noo- digis, waarbij komt dat, terwijl de slagaderen van de pia meninx in de grijze schors dringen, de loop dier bloedvaten , waarvan verre de meesten zich niet tot de diepere mergstof uitstrekken , buitengemeen kort is , zoodat dus eene snelle verversching van bloed moet plaats heb- ben. De gevoeligheid dezer hersendeelen voor de geringste vreem- de inmenging in het bloed is dan ook inderdaad verwonderlijk. In een vertrek met vele menschen gevuld, waarin een chemicus naau- welijks eenig verschil in de proportie der luchtbestanddeelen ont- dekken kan, en waarin de koolstofzure lucht zelfs ook in grootere hoeveelheid, mits zuiver, aanwezig, nog niet zoo zeer schaden zou, ziet men, vooral bij gevoelige vrouwen, flaauwten, stuiptrekkin- gen en andere verschijnselen ontstaan, doordien dierlijke stoffen van de uitgeademde lucht, voor het gestel nadeelig, op nieuw zijn ingeademd en zich met het bloed hebben vermengd. Verder behoef ik slechts te herinneren aan de sterke uitwerking van eene geringe hoeveelheid damp van chloroform , of van de terstond doode- |
|||||||
1) Bichat, Sar la vie et la mort, 4e ιdit. Par. 1S22, pag. S60 sqq.
2) E. H. Ekker, Onderzoekingen over het haarvatcnstclsel van hersenen en rugge-
merg. Ned. Lanc. 1852, 53, pag. 329 sqq., Tah. 5, Kg. 1. 6*
|
|||||||
84
|
|||||
lijke gevolgen der inademing van den damp van acidum borussicum
concentratum, of ook aan de bekende schadelijke effecten van den geur van vele bloemen, die ligt hoofdpijn en andere hersenverschijn- selen veroorzaakt. En hoe gering is hier de hoeveelheid, die dan nog met het grootste gedeelte van het bloed eerst vermengd wordt voor zij aldus gedilueerd de hersenen binnentreedt! Daar nu de levensverschijnselen der hersenschors van de inwerking
van het slagaderlijk bloed afhangen, kan men ook gemakkelijk ver- klaren , waarom de sterkere toevoer van bloed eene algemeene op- wekking en verhooging van de hier werkende hersenkrachten ten gevolge heeft Deze geeft ons geen bijzonderen indruk, geene per- ceptie , maar door de verhoogde stofwisseling en de opwekking van de werking der cellen in de hersenschors ontstaat eene grootere le- vendigheid in de voorstellingen en beelden, die de ziel ontvangt, terwijl de ziel op hare vragen gereeder antwoord erlangt; dat is: men spreekt vlugger, de gedachten volgen gemakkelijk en snel, men behoeft niet te zoeken naar eenig woord of beeld, hetgeen men in zijne rede noodig heeft, de opgewekte hersenschors geeft ge- reedelijk aan, wat men vraagt, wat men behoeft. Bij deze opge- wektheid gaat alles snel en vlug, het geheele ligchaam begint er in te deelen, en de spreker kan niet stilstaan. Genoemde invloed is zoo groot, dat reeds een kortstondige sneller en krachtiger aanvoer van slagaderlijk bloed terstond zijne werking op de hersenschors doet gevoelen, zooals wij boven met een voorbeeld hebben aangegeven hoe iemand, na een snellen loop en met hijgende ademhaling, niet ter- stond in staat is diepzinnige vraagstukken op te lossen, die een inge- spannen bedaard nadenken vereischen. Hetzelfde zien wij, indien de stroom van het bloed door andere prikkels, zooals bv. door wijn wordt aangezet, waarbij zich dan nog de onmiddelijke prikkel vanden alcohol voegt. Hier volgt spoedig eene grootere opgewektheid van den geest, de phantaisie wordt levendiger, de voorstellingen worden krachtiger, er volgen grootere en stoutere beelden, en de verzen stroomen als 't ware den dichter uit den geest. Neemt dit echter,toe, dan verkrijgt spoedig het onwillekeurige in deze werking van den geest den boven- toon , de beelden en voorstellingen volgen sneller en ongeregelder, het verstand kan ze naauwelijks meer bijhouden, de ziel ze niet |
|||||
85
|
|||||
meer beheerschen, spraak en gedachtengang verliezen zamenhang
en orde, terwijl de geringste oorzaak in staat is, de hevigste havts- togten te doen uitbarsten ')■ Hetzelfde heeft plaats bij koorts. In het begin der versnelling van
den bloedsomloop wordt de zieke onrustig ; hij kan zich niet stilhou- den. Klimt de opwekking en worden de hersenen sterker geprik- keld, dan worden de beelden en voorstellingen zoo levendig, dat hij die niet meer van ware beelden onderscheiden kan, en er ontstaat ijling. Wij zien hierin dus weder niets anders als de opgewekte wer- king van de cellen der hersenschors. Letten' wij op het bijzondere verloop der slagaderen in de herse-
nen, dan laat zich deze versnelde bloedsomloop, vooral in de hersen- schors, gemakkelijk begrijpen. Immers verdeelen zich de takken van de arteria carotis cerebralis terstond bij hunne intrede in de hersen- holte in verscheiden zwaardere takken. In de eerste plaats vinden wij als voortzetting van den stam de art. fossae Sylvii, die zich in de pia me- ninx over de gyri en vooral over die vanden voorsten lobus verbreiden, zoodat de hersenschors daar den eersten impuls ontvangt. De diepere vaten, als die voor de corpora striata, ontvangen het bloed niet zoo zeer van groote stammen zelye als wel yan verscheiden kleinere takken uit den ramus communicans Willisii, zoodat de voornaamste tak na eene veelvuldige verdeeling in de pia meninx zich in de hersenschors ver- spreidt, die dus bij sterkeren toevoer, hiervan ook het eerst den invloed ondervindt. Vanhier dat menschen met actieve hypertrophie van het hart en verwijde arteriae carotides, waardoor een sterkere bloedstroom naar de hersenen wordt gevoerd, meest altijd hartstogtelijk zijn, en spoedig in drift opvliegen. Parry verhaalt dat hij door het drukken van de arteriae carotides de opkomende woede van een furibundus kon beteugelen en tegenhouden, maar dat met het nalaten van den druk de woede terugkeerde 2). Hiermede overeenkomstig is de waarneming dat kinderen, door
engelsche ziekte aangetast, gewoonlijk een groot hoofd hebben, en 1) Zie mijne «Voorlezing over den invloed van het ligchaam op de ziel bij den mensch.
Utrecht 1843, pag. 111. 2) Friedreich, Diagnostik, 2 th. 14, pag. 34 en Pathol., tom. I, pag. 380.
|
|||||
86
|
|||||||
vlug van bevatting zijn, terwijl tevens bij dezulken, zooals reeds Hal-
Ier getuigt, de naar het hoofd voerende bloedvaten veel ruimer zijn en dus meer bloed aanvoeren 1). Zoo is het eveneens eene bekende waarneming, dat bij scheeve,
gekromde, zoogenaamde gebogchelde menschen, waar het bloed snel- ler en sterker naar de hersenen vloeit, doorgaans veel opgewektheid en vlugheid van geest worden aangetroffen. Menschen meteen langen hals zijn gewoonlijk bedaarder, langzamer; die met een korten hals le- vendiger, rusteloozer, hartstogtelijker, hoezeer hierop ook uitzon- deringen voorkomen. Vanhier ook de invloed van lucht en klimaat op het hersengestel. De bergbewoners, die eene zuiverder lucht in- ademen, zijn vlugger, levendiger, moediger, terwijl zij, die in eene meer nevelige vochtige lucht wonen, trager zijn on minder opge- wekt ; welk verschil van invloed op onzen geest wij dikwijls genoeg zelve ondervinden. Hiermede is ook in overeenstemming de waarne- ming dat zelfmoord zoo dikwijls bij nevelig weder plaats heeft, waar- door de reeds gedrukte toestand van den geest nog wordt verergerd2). Villeneuve verhaalt dat van de 10 zelfmoorden in ιιne wijk van Parijs in twee jaren voorgevallen, er 9 bij nevelig, regenachtig weder ge- schiedden3). Omgekeerd werkt het bloed, dat niet genoeg slagaderlijk is, nederdrukkend en verdoovend; het maakt mat, dof en slape- rig. Asthmatici zijn doorgaans vreesachtig en kleingeestig, terwijl eene breede, ruime borst kracht geeft aan ziel en ligchaam. Zoo ook zijn scorbutici en chlorotici, die waterig bloed hebben, verdrietig en kleingeestig4), en bij geelzucht, waar het'bloed met vreemde in- mengselen bezwangerd is, is steeds grootenedergedruktheid van geest, verdrietigheid en mismoedigheid voorhanden. Overal waar eene ve- neuse congestie plaats heeft, waar het bloed te traag vloeit en langer in het hoofd vertoeft, zoo als zoo dikwijls bij plethora abdo- minalis het geval is, waar uit reflex eene veneuse congestie naar hoofd en hersenen ontstaat, daar bestaat meestal gedruktheid van geest, |
|||||||
1) Hallo-, Elera. Phys., torn. IV, pag. 402.
2) Serrurier iu Nasse, Arch. f. phys. Aertze, II. B., pag. 269 sqq.
3) Nasse, Arch., II. B., pag. 279.
4) Burdach, Vom Baue des Gehirns, Th. III, pag. 115.
|
|||||||
87
|
|||||
neiging tot melancholie en angst. Wordt de terugkeer van het bloed
uit de hersenen verhinderd, zooals bij pericarditis waar tegelijk een mindere aanvoer is, dan is de angst dikwijls onbeschrijvelijk; mindere opgewektheid en, bij eenige beweging, angst zien wij mede bij wie aan morbus coeruleus lijden ten gevolge van een hartgebrek. Daar de materies corticalis en hare cellen zulk een aanhoudenden stroom van arterieus bloed noodig hebben, zoo kan men zich gemak- kelijk voorstellen, dat bij eene verhindering in de terugvloeijing van het bloed, bij eene veneuse congestie, de vernieuwing yan bloed niet snel genoeg wordt verrigt, dat het bloed te langzaam door de capil- lairen vloeit, en de gezonde prikkel van het arterieuse bloed en daarmede de stofwisseling te gering wordt; dit schijnt een eigen- aardig gevoel van angst, dat ook aan stikking bij ademnood eigen is, te veroorzaken, en zoo ook in vele melancliolien een grooten rol te spelen. In al deze gevallen schijnt de oorzaak der verschillende stem-
ming van de ziel in den verschillenden graad van opgewekt- heid te moeten worden gezocht, waarin de cellen der hersen- schors naarmate van den verschillenden bloedsprikkel worden ge- bragt, en waardoor zij een zoo verschillenden invloed op de ziel uitoefenen. De invloed echter van het ligchaam op de ziel bestaat niet alleen
in eene directe inwerking van het bloed op de cellen van de hersen- schors; ook de verwijderde deelen en wel vooral de nervus sympathi- cus spelen hierbij een zeer grooten rol. Het is bekend , dat de nervus sympathicus ook de vaten in de hersenholte vergezelt; dien ten ge- volge oefent hij ook door zijne inwerking op deze bloedvaten geen geringen invloed uit. Dat bleek vooral duidelijk bij proefnemingen, op mijn verzoek door mijn hooggeachten ambtgenoot Donders en door Dr. Callenfels in het werk gesteld, waarbij ik ook zelf kon waarnemen dat prikkeling van den sympathicus en zijn ganglion aan den hals eerst vernaauwing der slagaderen van de pia meninx ten gevolge had, die zeer spoedig in aanmerkelijke verwijding overging, zoodat de va- ten 2 a 3 maal wijder werden dan zij waren gedurende de voorafgegane irritatie, en dit wel alleen aan de zijde waar de sympathicus geprikkeld werd, zoodat zelfs, na verwijdering van het ganglion, prikkeling van den |
|||||
88
|
|||||||
sympathicus van de overgestelde zijde ook in het ander hemisphae-
rium eerst vernaanwing en later dilatatie teweeg bragt '). Ook heeft Brachet vroeger waargenomen dat, na doorsnijding van
het ganglion cervicale superras bij een hond, de hersenen aan de doorgesneden zijde sterker met bloed waren geοnjicieerd, terwijl er tevens somnolentie intrad 2). Dit echter werd door Callenfels, die zijne proeven op konijnen in het werk stelde, niet bevestigd. Maar men moet hierbij opmerken dat, wegens de naauwe verbinding van sympathicus en vagus bij den hond, ook deze laatste zenuw zal doorge- sneden en daardoor de ademhaling belemmerd zijn, hetgeen tot meerderen sopor kon aanleiding geven, terwijl Callenfels in zijne 7e proef ook bij een konijn meerdere dilatatie der venae aan de doorge- sneden zijde waarnam en het eindelijk in zijne laatste proef overtui- gend bevestigde. Eene soortgelijke waarneming komt voor in Schmidt's Jahrbόcher 1856, N°. 7, pag. 19, waar het geval wordt medegedeeld van een koetsier, die door Koux van een aanzienlijk carcinomatensgezwel aan denhals geopereerd werd. waarbij de regter art. carotis tweemalen moest worden onderbonden en de vagus en het halsgedeelte van den sympathicus worden doorgesneden (!). De stem werd heesch en de lijder moest meermalen hoesten ; na den dood was het regter hemisphaerium, dus dat van de geopereerde zijde, waar de art. carotis onderbonden was, aan de convexe zijde bloedrijker dan het linker hemisphaerum. En inderdaad is dit in volkomen over- eenstemming met hetgeen wij bij vasomotorisch'e zenuwen waar- nemen, dat nl. na hare verlamming dilatatie der vaten ontstaat, waarop de hersenvaten wel geen uitzondering konden maken. Moeijelijker is het met juistheid den invloed tebepalen, die verwijder-
de organen, zooals de ingewanden, door middel van den sympathicus op de hersenen kunnen uitoefenen. Wij gevoelen dezen invloed reeds levendig bij iedere indigestie ; ja reeds na iederen maaltijd zijn wij min- der geschikt tot arbeid van den geest; is echter de digestie gestoord, |
|||||||
1) J. van der Beke Callenfels, Over den invloed der vaatzenuwen op den bloedsom-
loop enz., 1855, pag. 67. 2) Brachet, Recherches expιrimentales sur Ie sjstκme ganglionn. Par. 1830, pag.
368 sqq. |
|||||||
89
|
||||||
ontbreekt de eetlust, dan gevoelen wij ons traag, weinig opgewekt,
onlustig; veel sterker heeft dit plaats bij vertraagden stoelgang en zoo- genaamde verstoppingen, die, gelijk wij later zullen zien , het gevolg zijn van stricturen in het colon. Daarbij heeft eene sterke neerslag- tigheid van den geest plaats en ontstaat een meer of minder hevig ge- voel van angst, waarvan de lijders zelve geene rekenschap weten te geven, en die hen doorgaans tot allerlei zelfbeschuldigingen voeren. Om dit op te helderen, willen wij eerst de zaak omgekeerd be-
schouwen , namelijk het effect nagaan van de gedrukte gemoedsge- steldheid op het ligchaam. Het is bekend, hoe bij treurigheid en zielssmart een gevoel van
matheid en nedergedruktheid bestaat; de beweging is traag en moeijelijk, er heerscht zwaarte in de ledematen, de digestie wordt ge- stoord, de circulatie wordt vertraagd en van tijd tot tijd zoekt de ge- drukte door zuchten en diep inademen zich eenige meerdere luch- tigheid te verschaffen. Het bloed stroomt moeijelijker door de longen. Hierbij voegt zich een eigen drukkend gevoel in het hartkuiltje, het- geen vooral bij een gevoel van wroeging sterk werkt en tot angst kan stijgen; het bloed wordt wegens den tragen omloop in de hersenen niet genoeg ververscht en deze worden wegens gemis van snellere verversching door arterieus bloed niet genoeg geprikkeld, zooals dit reeds Nasse opmerkte '). Ontstaan nu uit andere oorzaken, waardoor de zenuwen van den buik
worden aangedaan, gelijke aandoeningen van een drukkend gevoel in praecordiis, door eene spasmische zamensnoering, b. v., hetzij in de maag, maar vooral in het colon, vergezeld van algemeene secun- daire aandoeningen in den bloedsomloop, waarbij doorgaans de han- den en voeten koud, het hoofd en bijzonder de kruin heet zijn, dan ontstaat hetzelfde gevoel van angst, van gedruktheid als na droefheid, smart en wroeging, met dit verschil dat nu de uitwen- dige aanleiding ontbreekt. Zoo zal dan de lijder, naar mate van den verschillenden aard van 't gevoel, op verschillende wijze eene ver- klaring daarvan zoeken te geven, welke hij nu meestal meent te vinden in allerlei gemoedsbezwaren en zelfbeschuldigingen. Er |
||||||
1) Nasse, Uutersuchungen zur Physiol. und Path., 3 Heft, pag. 348 sq.
|
||||||
90
|
|||||
heeft hierbij nu natuurlijk dat karakteristiek onderscheid plaats dat,
terwijl iemand, die gedrukt is ten gevolge van rampen of andere uit- wendige oorzaken, vatbaar blijft voor troost en opbeuring, deze hier niets baten, doordien de materiele oorzaken, die den lijder eene prangende angst en onrust verschaffen, door redenering niet kunnen worden weggenomen; iets, dat gewoonlijk te weinig wordt in het oog gehouden, Gelijk dus treurigheid en smart vooral op de ingewan- den werken en hier eigenaardige stoornissen verwekken, zoo brengen omgekeerd dezelfde aandoeningen der ingewanden en van den nervus sympathicus, door hun reflex een duister onbepaald neerdrukkend ge- voel in de hersenen, neerslagtigheid van geest, melancholie teweeg. Niet altijd echter is het melancholie, hetgeen door ziekelijke in-
werking van den sympathicus ontstaat; ook levendige indrukken, verschillende phantasmata en hallucinaties vinden hierin hun oor- sprong. Bijzonder opmerkelijk is in dit opzigt een geval, door den be-
roemden chirurg Larrey medegedeeld van een soldaat, die na eene buikwond door een kogel, eene fistuleuse opening had gehouden aan de regtorzijde, ter breedte van twee vingersvanhetuitstekendstepunt dervalsche ribben met eene schuinsche rigting diep naar binnen en links. Eene in deze fistuleuse opening ingebragte sonde drong te- gen het colon transversum en de voorste maagvlakte. De aanraking dezer diepere cleelen door de sonde gaf terstond aanleiding tot zeer vreemde zenuwaandoeningen. Den lijder overviel eerst een gevoel van koude en drukkende pijn; daarop volgde eene krampachtige tezamen- trekking in den geheelen omvang van de buik met uitrekking der ledematen, vervolo-ens verviel de man in eene verwarde redekaveling en praatzucht, in een soort van somnambulismus, hetgeen men door den draad zijner redenering te volgen naar willekeur kon verlengen. Na 25 a 30 min. hielden deze toevallen dan weder op , de lijder keerde terug tot eene soort van heimwee en eene hypochondrische gemoeds- stemming, waaraan hij sedert zijne verwonding voortdurend leed. Zeer waarschijnlijk, zegt Larrey, was de kogel, in een stuk van
het hemd ingehuld, na een sterken tegenstand van de buikwand te hebben ondervonden, door de dunne bladen van het net gedrongen en had met hevigheid het daaronder gelegen dwarsche colon getroffen |
|||||
91
|
|||||
met verscheuring der inwendige vaatrijke rok, in welke verscheuring
de terstond na de eerste ontstekingstoevallen gevolgde sterke dar.ni- bloedvloeijing haar grond had. Verder had de kogel eene schud- ding veroorzaakt van het ganglion coeliacum, uit welks overge- voeligheid Larrey te regt de hypochondrie en de andere zenuwaan- doeningen afleidt i). De directe invloed van den nervus sympathicus, bij het verwekken
van deze verschijnselen in de hersenen, is hier wel overtuigend dui- delijk. Ik was eenmaal zelf in de gelegenheid deze inwerking van den
sympathicus van het colon, welk gedeelte, zooals wij later zullen zien, eene bijzondere geneigdheid heeft door reflex op de hersenen te werken, bij mij zelf waar te nemen Ik werd namelijk, ten ge- volge van te sterke inspanning en overmatigen arbeid, benevens van eene gevatte koude door eene febris continua remittens bevan- gen, nadat ik, zeer tegen mijne gewoonte, gedurende eenige dagen aan vertraagden alvus met een gevoel van volheid in den buik gele- den had. Mijn geneesheer, vreezende eene febris nervosa te zien ont- staan, verzette zich tegen het gebruik van ligte laxantia en lavemen- ten, waarop ik zeer aandrong. Nadat de koorts 2 dagen had aange- houden , werd ik overvallen door eene soort van hallucinaties of phantasmata; ik zag bij gesloten oogen eene menigte personen aan- houdend om mij heen, hoewel ik mijn volle bewustzijn behield en de overtuiging had, dat het niets clan hallucinaties waren. Deze ver- schijnselen duurden 'drie dagen en drie nachten met steeds klim- mende hevigheid door. In den slaap had ik aanhoudend droomen, en bij het ontwaken zag ik de personen, die gedurig werden afge- wisseld zoodra ik slechts mijne oogen sloot. Eindelijk werd mij een lavement toegestaan, waarop ik eene groote hoeveelheid buiten- gemeen stinkende stoffen ontlastte, en op ditzelfde oogenblik ver- dwenen als deze verschijnselen plotseling, en ik gevoelde mij hersteld; den volgenden morgen herhaalde zich het tooneel, hoezeer in een ligteren graad, tot dat op eene tweede ontlasting van de- zelfde soort van stoffen ik op het zelfde oogenblik weder alle deze 1) Nasse, Arch. f. psychische Aertze, torn. III, pag. 881 sqq.
|
|||||
92
|
|||||||
verschijnselen plotseling zag verdwijnen en mij volkomen hersteld
gevoelde, hetgeen ik dan ook bleef i). Deze verandering was zoo oogenblikkelijk en volkomen, dat ik
hieruit tot eene directe inwerking van deze schadelijke stoffen op de geprikkelde zenuwen van het colon en yan deze op de hersenen, die door vroegere inspanning en koorts eveneens sterker waren opge- wekt, moet besluiten. Daar ik oogenblikkelijk na het ontlasten der stoffen ook het gevoel van gezondheid terugkreeg en mij als een ge- heel ander mensch gevoelde, en het niet denkbaar is dat eene door verhoogde temperatuur veroorzaakte hersencongestie zoo plotseling zou ophouden, zoo schijnt wel dat de sympathicus, behalve door zijne inwerking op de circulatie in de hersenen, ook door reflex een directen invloed op de hersenen kan uitoefenen. Om het gewigt der zaak willen wij hiervoor nog een paar voorbeelden aanvoeren. Het- geen bij mij namelijk hersenprikkeling waarschijnlijk vooral van de voorste kwabben had veroorzaakt, zich hier nl. als halluci- naties uitte, deze zelfde sympathische werking brengt bij eene andere stemming van het gestel melancholie voort, wanneer nl. meer de bovenste en achterste hersenkwabben zijn aangedaan; en meerma- len zag ik op de ontlasting van bedorven harde of breiachtige stin- kende stoffen zeer spoedig geheele herstelling van melancholie vol- gen. Van andere gevallen van dien aard wil ik nog het volgende aanvoeren: |
|||||||
1) Hoogst merkwaardig hierbij was, dat, nadat ik, wegens de koortshitte, koude fo-
mentalies op het hoofd had geplaatst, spoedig de kleur van de personen, die ik rondom mij zag en van hare kleeding, begon te verbleeken, terwijl hare bewegingen trager wer- den (ik had de voorstelling voor mij van een landschap met eene groote menigte men - sehen) zoodat ik eindelijk flaauwe grijze en witachtige standbeelden om mij heen scheen te hebben. Daar ik volkomen bij mijn bewustzijn was, herhaalde ik het als waarne- ming verscheidene malen met hetzelfde gevolg, daar, na het ophouden van het effect der koude, de bewegingen en de kleuren der beelden weder terugkeerden. Zelfs zag ik eenige malen de personen aan de regterzijde verbleeken als ik alleen op de regterzijde van het hoofd koude fomentaties had aangewend en omgekeerd, terwijl de andere helft der beel- dengroep nog de vroegere levendigheid behield. Nog na vele jaren zijn mij deze voor- stellingen levendig in mijne herinnering, daar ik om het merkwaardige terstond na mijne herstelling de geschiedenis daarvan met vele bijzonderheden heb opgeteekend. |
|||||||
93
Een zeer wetenschappelijk man, die na eene zware zenuwkoorts
zich te vroeg door drukken arbeid had overspannen, verviel bij .zijn zittend leven in eene zware melancholie, die met ongewone hard- nekkigheid aan eene gedurende twee jaren volgehouden genees- kundige behandeling wederstand bood. Ongeschiktheid om zijne denkbeelden bij andere onderwerpen te bepalen en hierdoor ontstane memorieloosheid hadden zijn geneesheer op het denkbeeld van on- geneeslijkheid gebragt; hoezeer zijne op alle andere punten juiste redenering mij eene flaauwe hoop gaf, dat hier nog alleen eene sympathische hersenaandoening zonder eenige degeneratie plaats / had. Hij vertrok naar de baden te Pyrmoyft, waar hij een sterk op- . lossend water van een zeer zoute, toen nog weinig gekende, bron ge- bruikte, en herstelde daar spoedig volkomen. Na zijn terugkeer ver- haalde hij mij dat hij na weinige dagen dit water gebruikt te hebben, onder het dagelijks te paard rijden, overvallen werd door eene vrij hevige pijn in de linker zijde met drang tot stoelgang, welke stoelgang met zoo vele bezwaren gepaard ging, dat het hem zelfs tot schreeu- wen drong. Ondertusschen loosde hij zeer verharde stukken en op hetzelfde oogenblik was zijne geheele melancholie als weggevaagd, zoodat hij zich een geheel ander mensch gevoelde. Hij was nu weder levendig en opgewekt, en verrigte later zijne werkzaamheden als leeraar met het grootste gemak, zondereenige vermoeijenis van hoofd, ja zelfs nog gemakkelijker dan vroeger. Zijne geestvermo- gens hebben, na dezen meer dan tweejarigen toestand van gedrukt- heid en onvermogen om regelmatig door te denken, niets geleden, hetgeen bij eenen man inderdaad zeldzaam is Nu, na 8 jaren geniet hij steeds eene ongestoorde gezondheid, ofschoon hij soms misschien wel wat al te levendig en opgewekt kan zijn. De schadelijke invloed yan opgehoopte stoffen in het colon en de sympa- thische werking van hier op de hersenen blijken zekerlijk uit dit geval wel overtuigend. Niet geringer is de invloed van de zenuwen van den uterus, het-
geen vooral bij hystericae meermalen blijkt. Onder verscheiden geval- len van dien aard, die mij zijn voorgekomen, bleek deze sympathische invloed in reflex van de zenuwen van den uterus op de hersenen bijzon- der duidelijk bij eene tengere, zeer gevoelige vrouw, die ik vroeger |
||||
94
|
|||||
vσσr haar huwelijk, reeds eenmaal van melancholie had hersteld. Een
paar jaren na haar huwelijk werd zij andermaal overvallen door een zwaar acces van melancholie, met een zeer onaangenaam gevoel van zwaarte in het bekken, waartegen te vergeefs allerlei middelen, ook bloedzuigers ad labia en resolverende inwendige middelen waren aan- gewend. Bij en na de intrede der menses verergerde hare melancholi- sche gedruktheid van den geest vrij sterk, zooals dit meermalen voor- komt. Bij een in het werk gesteld onderzoek bleek het dat zij leed aan prolapsus uteri, met hypertrophie van den uterus zelf en een zeer gevoelig ostium; zij klaagde over een eigenaardig benaauwend ge- voel hetgeen van onderen uit het ligchaam naar boven steeg en haar een onbeschrijfelijken angst veroorzaakte. Niet zonder eenige moeite gelukte derepositie van de baarmoeder, maar op hetzelfde oogenblik was alle melancholie verdwenen; later zakte de uterus nog eenige malen uit, en telkens met hetzelfde gevoel van angst en zelf beschuldi- ging, waarbij pat. dan het gezigt van haar man, aan wien zij overi- gens zeef gehecht was en met wien zij zeer gelukkig leefde, niet ver- dragen kon ; telkens na de repositie van de baarmoeder verdween dit gevoel weder oogenblikkelijk; later, nadat de uitzakking geheel overwonnen was, is zij gezond gebleven en heb ik haar als zoodanig nog jaren lang gekend. Van dergelijke gevallen zijn mij nu en dan verscheidene voorgeko-
men, waaruit duidelijk de sympathische invloed van verwijderde deelen op de hersenen blijkt, zoodat men wel genoodzaakt ishiereene onmid- delijkewerkingvandensympathicusop de hersenen, door reflex, aan te nemen , die dan meestal een eigenaardig duister gevoel veroorzaakt. Er gaat geene bijzondere plastische voorstelling mede gepaard, zoo- dat de reflex in de meeste gevallen meer op den kruin en de achterste hersenkwabben schijnt te werken, die ik dan ook bij eene dergelijke melancholische stemming constant heb aangedaan gevonden door meerdere hyperaemie der schors en meerdere of mindere vasthechting aan de pia meninx. Deze reflexwerking brengt nu wel gemeenlijk eene doorgaans meer passieve congestie te weeg, maar de snelheid van overgang, indien nog geene organische veranderingen in de her- senen hebben plaats gegrepen, was in dergelijke gevallen zoo groot en de verdwijning van alle melancholische of andere reflexver schijn- |
|||||
95
selen in de hersenen zoo snel immers bijna oogenblikkelijk dat ik
mij moeijelijkkan voorstellen dat eene passieve bloedcongestie zoo spoe- dig met alle hare gevolgen zoude kunnen verdwijnen. Ik wil echter geheel niet beweren, dat in deze gevallen geene passieve congestie als gevolg der abnormale werking van den sympathicus plaats had, maar congestie alleen brengt nog niet zulke sterk melancholische gevoelens te weeg, en wij mogen dus met waarschijnlijkheid tevens eene directe inwerking van den sympathicus op eenige deelen van de hersenen aannemen. Meer of min verbindt zich hieraan ook eene verhoogde gevoelig-
heid in de medulla oblongata, kenbaar door spinaalirritatie, waarbij de lijders de drukking op den eersten en den tweeden halswervel niet kunnen verdragen, welke dan een eigenaardig onaangenaam ge- voel in het hoofd, meestal in den kruin veroorzaakt. Doorgaans zijn hierbij ook de pupillen ten gevolge der geirriteerde reflexwerking van den sympathicus verwijd. De passieve congestien, die hier meest plaatselijk op de bovenste en
achterste lobi der hersenen voorkomen, schijnen mij meer gevolg der reflexwerking van den sympathicus dan primaire oorzaak der me- lancholie te zijn, maar ongetwijfeld kunnen zij nu op hunne beurt de ziekte verergeren en zelfs onherstelbaar maken. Zijn deze congestien meer algemeen over de hersenen verspreid dan
treden ook andere verschijnselen als : meerdere verwardheid van ver- stand of aandoeningen van het gezigt, vonken voor de oogen en dergelij- ke, op. Dit heeft echter meer uitsluitend plaats in deze meer passieve chronische aandoening. Bij zuivere melancholie is het zelden het geval. Deze sympathische hersenaandoeningen nemen hun oorsprong het
menigvuldigst uit het colon, en wel bijzonder uit zijn linkergedeelte, zoo als wij later breeder zullen aantoonen, of uit den uterus, of ook uit de geslachtsdeelen bij den man. Enkele malen heb ik ze ook bij sterken catarrhus-vesicae bij den man waargenomen. Somwijlen staan zij met longaandoening in verband. Ook de lever
kan het centrum zijn, waaruit deze inwerking op de hersenen ont- springt, hoezeer dit zeldzamer het geval is dan men misschien zoude vermoeden. Bij deze reflexwerking van den Sympathicus op de hersenen moet
|
|||||
Ι
|
|||||
96
|
|||||
men niet vergeten, dat de indruk op de hersenen teweeg gebragt,
zeer verschilt van de indrukken, die wij door de zintuigen ontvangen. Laatstgenoemde geven ons bepaalde indrukken en voorstellingen, zoodat wij terstond oordeelen over de uitwendige oorzaak die dien indruk geeft, maar de reflexwerkingen van den Sympathicus geven ons geen directe voorstellingen, er ontstaat slechts eene vreemde onaangename gewaarwording, waarbij het den geest onbekend blijft, van waar die komt; en daar hiermede gemeenlijk geene pijn ver- bonden is, zoekt de lijder de oorzaak van de kwelling buiten zichzelf. Dit onzekere omtrent aard en oorsprong dezer onaan- gename gewaarwording jaagt dan vrees en angst aan, hetgeen weder terugwerkt op de hergenen, deze prikkelt, allerlei vreemde gedachten opwekt, en de gejaagdheid, de angst tot wanhoop kan opvoeren. § 14.
Algem.fi.ene pathologie der hersenen.
Nadat wij het zamenstel en het fijnere weefsel der hersenen, de
verschillende soorten der hersencellen, hare beteekenis, haar gewigt en eindelijk deninvloed van de circulatie en van het geheele ligchaam op de hersenen en op den geest hebben beschouwd, zouden wij tot het therapeutisch gedeelte van onzen arbeid kunnen overgaan, maar wij achten het noodig eenige meer algemeene opmerkingen over de na- tuur der hersenen en hare ziekelijke veranderingen te laten voor- afgaan. Immers zoo als de deelen van ons ligchaam in zamenstel en wer-
king onderling zeer verschillen, zoo valt zoodanig onderscheid ook bij zieken zeer in het oog, en de geneesheer kan dit niet straffeloos voorbijzien. Eenige deelen namelijk van ons ligchaam bezitten niet alleen vele bloedvaten, maar zijn ook in hoogen graad prikkel- baar, zoodat slechts geringe prikkels gevorderd worden, om eene hevige ontsteking voort te brengen. Wij zien dit b. v. in de longen, waarin zich zoo ligt uit eene geringe oorzaak eene hevige ontsteking ontwikkelt. Dit nu geldt niet van alle organen van het ligchaam : de maag b. v., hoezeer ook bloedrijk en van zenuwen rijk voorzien, wordt door onze heete specerijen ιn andere middelen nog niet tot |
|||||
97
|
|||||
ontsteking gebragt en is in staat om zonder bijzonder nadeel aan
sterke prikkels te worden blootgesteld, die, op andere plaatsen aan- gebragt, terstond de hevigste ontsteking zouden veroorzaken. Het peritonaeum daarentegen, schoon weinige vaten en zenuwen bezit- tende , wordt reeds door den prikkel der buitenlucht spoedig tot ont- steking gebragt. De hersenen echter, hoe gewigtig dit orgaan ook zijn moge, zijn niet zeer prikkelbaar in dezen zin; dat is: de herse- , nen kunnen wel door een geringen prikkel worden aangedaan, maar zij gaan niet zoo spoedig tot ontsteking over. Wel kunnen in acute gevallen hevige hersenontstekingen ontstaan waartoe de neiging in het meer- prikkelbaar gestel van een kind vrij groot is, en in den volwassen leeftijd bij den man grooter dan bij de vrouw, zoodat her- senprikkels veel eerder bij een man tot degeneratie der hersenen leiden, clan bij eene vrouw maar het is dikwijls verwonderlijk, welke prikkels en opwekking de hersenen, vooral bij vrouwen, kun- nen verdragen, zonder dat zich eene ontsteking openbaart, die hier zoo ligt onherstelbare gevolgen nalaat; en indien nu al eene ontste- king ontstaat, dan vertoont zij zich het meest en het eerst in de her- senvliezen, ze gaat hiervan uit, en ze heeft eene bijzondere neiging tot een langzaam of chronisch verloop. In de massa der hersenen ontstaat eene primaire ontsteking veel zeldzamer en ze blijft daar in den regel plaatselijk. Zoo treffen wij dan ook bij krankzinnigen veel meer aandoeningen van de hersenvliezen met eenige verandering in de corticale stof, dan wel in de massa der hersenen zelve aan, waar gewoonlijk eerst na een langdurig verloop de gevolgen zich als ver- weeking of verharding voordoen. Dit heeft vooral aanleiding gege- ven , dat men door de lijkopeningen niet bevredigd was en, zich niet kunnende voorstellen dat zulke geringe afwijkingen zoo belang- rijke verschijnselen te weeg bragten, gemeend heeft, krankzinnigheid als eene louter psychische ziekte te moeten beschouwen. Nog veel meer geraakte men in verlegenheid omtrent de verklaring
van ziekelijke veranderingen in de hersenen, toen men meermalen in het lijk sterke degeneraties en etterverzamelingen in de hersenen aantrof, zonder dat men bij het leven hiervan eenig verschijnsel had waargenomen. De irritabiliteit namelijk der hersenmassa zιlve is zoo gering, dat, indien er eene ontsteking ontstaat, deze meest plaat- 7
|
|||||
98
|
|||||
selijk blijft, zich niet door de hersenen verspreidt, maar nu ook geene
krankzinnigheid te weeg brengt, tenzij zij zich aan de pia meninx hebbe medegedeeld, of zich althans van uit het uitgangspunt over de voorste en bovenste hersenkwabben hebbe verspreid. Zoo kan het ook gebeuren dat gedeelten van de hersenen verloren gaan en de lijder toch met behoud van het volle verstand herstelt, zoolang de wond slechts geene meningitis heeft te weeg gebragt, die zich over de hersenen verspreidde, en de corticale stof op de voorste en bovenste oppervlakte der hersenen gezond en voor hare functien geschikt is gebleven, terwijl het gemis van dat gedeelte, hetwelk door eene wond of door suppura- tie is verloren gegaan, geene hersenverschijnselen kan veroorzaken. Om het groote gewigt der zaak, waarom juist dezegevallen zoo vele
tegenstrijdige gevoelens en verklaringen hebben uitgelokt, willen wij het bovengezegde door eenige voorbeelden nader staven en het zoe- ken toe te lichten. Een timmerman werd door een nedervallenden zwaren balk op
het hoofd zoo ernstig getroffen dat hij bewusteloos ter neerstortte, met dat gevolg dat zich bii gedaan onderzoek eene aanzienlijke fissuur met depressie boven in den schedel vertoonde. Wegens verschijnselen van hersendrukking werd na eenigen tijd de trepanatie bewerkstel- ligd, waardoor eene aanmerkelijke hoeveelheid etter uit de schedel- holte werd ontlast. De man was hierop geheel helder en volkomen bij zijn bewustzijn; delirium had niet plaats gehad, maar wel dof- heiden coma vσσr de operatie. Pat. verhaalde later, dat hij gedu- rende de trepanatie een geweldiggedruisch had vernomen. Sedert was de man volkomen wel en dagelijks aan zijn arbeid zonder over eenig ziekelijk verschijnsel te klagen, tot hij drie maanden na de operatie aan het werk zijnde plotseling dood neerviel. Bij de sectie bleek dat onder de regter kroonnaad een etterzak geplaatst was van bij de 2 centimeters diepte en 21 centim. breedte, die tot aan den rand der regter hersenholte doordrong, zonder hiermede in directe gemeenschap te staan. De wanden van dezen zak, die ongeveer 5 mill. dikte bezaten, bestonden uit lange cellen en wordend, bind- weefsel. In de binnenste oppervlakte der hersenholten was ook de be- kleedende pia meninx, waarschijnlijk ten gevolge van het toenemen en diep doordringen van den etterzak, ontstoken. Dit had tot suppu- |
|||||
99
|
|||||
ratie aanleiding gegeven, zoodat eene, ofschoon veel dunnere meer
sereuse, pus zelfs door den derden ventriculus tot in den vierden was gevloeid, waar zij waarschijnlijk door drukking den plotselingen dood had te weeg gebragt. Op de oppervlakte der hersenen was echter geen spoor van meningitis of van hersenontsteking aanwezig, de grijze stof scheen hier volkomen gezond, en hiermede hing geheel te zamen, dat de man tot op het oogenblik vσσr zijn dood in het volkomen bezit zijner verstandelijke vermogens gebleven was, niettegenstaande deze aanzienlijke plaatselijke aandoening en verettering in de sub- stantie der hersenen. Niet minder gewigtig was in dit opzigt eene andere waarneming ,
waartoe ik vroeger in de gelegenheid was. Een grijsaard van 72 ja- ren was voorheen, voor zoo verre hij zich kon herinneren, steeds gezond geweest, toen hij zonder eenige hem bekende aanleiding door een onaangenaam gevoel van tinteling, mierenkruipen (formi- catio) en van doofheid in hand en voet der linkerzijde werd aangetast, welke aandoening spoedig in eene volkomene verlamming van linker arm en been overging, zoodat Pat. na 14 dagen die extremiteiten niet meer kon bewegen. Hierop volgden contracties der flexoren van de verlamde zijde, door schokken en onwillekeurige bewegingen afgebroken. Na 4 weken was de man zelfs niet meer in staat den hals te bewegen, zoodat hij het hoofd niet draaijen kon. De bewe- gingen echter van zijne gelaatsspieren waren onverhinderd; de pu- pillen waren natuurlijk, niet verwijd; het gevoel in de extremiteiten was behouden gebleven. 16 dagen na het begin der ziekte verloor pat. het beheer over alvus en urine, die onwillekeurig begonnen ge- loosd te worden, hoezeer de stoelgang dagelijks regelmatig volgde. De eetlust bleef onverstoord, de pols was altijd iets sneller, groot, soms zelfs eenigzins hard, en spoedig begon excoriatie van het doorlig- gen te volgen, vooral aan de verlamde zijde. In de laatste dagen be- gon de linker arm te zwellen en pijnlijk te worden, met sterke exco- riatie aan den elleboog, en vertoonde zich eene blaanwe kleur van den geheelen arm, hoezeer er nog geen verschil in den pols te bemer- ken was. Afleidende middelen in den nek en het gebruik van flor. Arnicae bleven zonder eenig gevolg. Het meest opmerkelijke verschijnsel echter in dit geval was de on-
7*
|
|||||
100
|
|||||
gemeene helderheid en praesentie van geest, die den lijder tot aan het
oogenblik van den dood bijbleven, benevens het volkomen gemis van hoofdpijn, van ingenomenheid, zwaarte of eenig yreemd gevoel in het hoofd, zσσ zelfs dat hij mij meermalen , en nog wel op mijne opzette- lijke vraag een paar uren voor zijn dood, die 6 weken na het begin der ziekte volgde, de verzekering gaf, dat hij vσσr zijne ziekte nog nooit aan hoofdpijn had geleden, en ook gedurende het geheele verloop der ziekte van het begin af niet alleen geen spoor van eenige hoofdpijn, maar zelfs geene oorsuising had bespeurd. Wie den grijs- aard met eenigzins gekleurde wangen zag en hem zoo wel en ver- standig hoorde spreken, zoude geen zieke in hem hebben vermoed, daar hij alleen over pijn in den arm en over onbewegelijkheid en ver- lamming der linker zijde klaagde. Na de opening van het lijk bleek het dat de dunne darmen op eene
zonderlinge wijze om het colon descendens waren gedraaid, met ver- naauwingen bij de flexura sigmoidea en sterke uitzetting door lucht van het hoogere gedeelte van het colon, hetgeen zelfs tusschen de lever en het diaphragma was verplaatst, waardoor de oppervlakte der levers holligheden bevatte, waarin het verwijde colon paste. Dit bewijst, dat de verwijding reeds zeer verouderd was, hoezeer de lijder, althans in den tijd van zijne ziekte, die 6 weken duurde, aan geene traag- heid van alvus leed. Hart en longen waren gezond. Nadat de wer- velkolom, zoo als ik altijd gewoon ben te doen, aan de voorzijde geopend was, bleek het dat alle wervels door verbeening of over- korsting aaneen waren gegroeid. De zak der dura meninx was zeer sterk door rood serum gevuld en opgezet. Na het uitnemen van het ruggemerg bleek de pars cervicalis vooral aan de voorzijde op de hoogte der 4e halswervel vaster en harder te zijn ; de pia meninx had hier een grijsachtige kleur, en de arachnoidea was door vele pseudomembranen aan de pia meninx vastgegroeid ; er waren buiten- dien verscheidene kraakbeenige platen en zelfs beenplaten in de arach- noidea van het ruggemerg aanwezig. Bij het afnemen van het cranium vond ik de dura mater zoo
vast met het cranium vergroeid, dat het niet mogelijk was om dit af te trekken, en de dura meninx rondom moest worden doorge- sneden. |
|||||
101
|
|||||
Op het regter haemisphaerium waren teekens van voorafgegane
arachnoideitis aanwezig; op den voorsten lobus ter regterzijde, onge- veer li centimeter van de falx, op de plaats van de gyri van de 4e orde van Foville bestond eene zeer sterke emollitio cerebri, waarvan ech- ter de grenzen scherp omschreven en bepaald waren. Deze emol- litie begon vσσr nabij de oogplaat en strekte zich uit tot aan de cir- convolution pariιtale antιrieure, waardoor die begrensd werd, en verder naar de falx nog tot aan de circonvolution pariιtale mσ- diane. Zij drong diep in de hersenen en zeker 3 centimeters tot aan het corpus striatum door; hare grootste breedte onder het os fron- tis bedroeg 2\ centimeters. Op al deze gedeelten was de pia meninx vast met de hersenen vergroeid, zoodat die zonder verscheuring niet kon verwijderd worden , en zelfs bleef op den voorlobus het geheele verweekte gedeelte tot op het corpus striatum bij eene ligte trek- king aan de pia meninx als een losgelaten stuk hangen, gelijk het nog in mijne verzameling zigtbaar is. Op alle overige plaatsen ver- toonden noch hersenen noch pia meninx eenig spoor van afwijking, en overal liet de pia meninx zich gemakkelijk aftrekken; op de aange- daneplaats was zoowel de grijze-als de mergstof even sterk door emol- litie aangedaan als het ondergelegene gedeelte; het andere hemisphaer was volkomen gezond; de ventriculi cerebri bevatten de gewone klei- ne hoeveelheid serum; de corpora striata en de thalami,de commissura maxima, de ponsVarolii en het cerebellum vertoonden niets afwijkends; alleen scheen mij de med. oblongata vaster van consistentie te zijn. Overigens was de grijze stof buiten de aangedane plaatsen niet ster- ker gekleurd, noch was eenige bijzondere hyperaemie in de vaten van hersenen en ruggemerg aanwezig. Het bleek hier dus eene plaatselijke omschrevene degeneratie en verweeking te zijn met plaatselijke menin- gitis, die van uit de diepte en den buitenrand van het corpus striatum, den zoogenoemden stralenkrans schenen te zijn uitgegaan en zich tot op deoppervlakte te hebben uitgestrekt, zonder verder eenige algemee- ne meningitis te hebben verwekt. Niettegenstaande dus het grootste ge- deelte van den regter voorsten lobus was gedenegereerd en zoo goed als vernietigd, van dien lobus dus, welken wij vooral als het orgaan voor onze hoogere vermogens hebben beschouwd.was er geen spoor van geest- verwarring, ja zelfs geenerlei abnormaal gevoel in het hoofd geweest. |
|||||
102
|
|||||
Deze merkwaardige waarneming, hoe vreemd ook bij den eersten
oogopslag, strookt geheel met hetgeen wij vroeger aangaande de func- tien der verschillende hersendeelen hebben opgemerkt. Het was reeds lang bekend, dat er in dehaemisphaeren der groote hersenen geen ge- voel was en daarvan zelfs gedeelten konden worden weggenomen, zonder dat de lijder, ook al was hij bijzijn bewustzijn, dit bemerkte. Hoe vreemd het ook moge schijnen, dat het orgaan, waarin men het
fijnste gevoel zoude vermoeden, ongevoelig is, de oorzaak ligt voor- al daarin, dat, zoo als wij vroeger hebben uiteengezet, de verschil- lende gewaarwordingen en indrukken, die wij ontvangen, afkomstig zijn van de krachten en werkingen in cellen opgewekt en dan door ons waargenomen, terwijl zij onderling verschillen, en ons hier de ge- waarwording van licht, daar die van geluid, elders die van pijn of ge- voel, weder op andereplaatsen die van smaak of reuk mededeelen. Hieruit volgt dus van zelf dat, indien de cellen, in de groote her- senen en hersenschors aanwezig, eeenzins het vermogen bezitten, om σns eene gewaarwording van gevoel of pijn te verwekken, het- geen door andere meer in de basis gelegene perceptiecellen wordt verrigt, wij ook bij aandoeningen der hersenmassa zelve geene ge- waarwording van pijn kunnen hebben en dat dus de hemisphaeren ongevoelig zijn, dat is: de schorscellen antwoorden wel op een ontvan- gen prikkel, en deelen ons wel de verandering mede, maar de daardoor opgewekte gewaarwording bestaat niet in het gevoel van pijn, maar in voorstellingen of beelden, in aandriften en neigingen of aandoe- ningen al naar mate van de verschillende plaats. Is er nu, zoo als in deze beide medegedeelde gevallen, slechts eene plaatselijke aandoe- ning , die in beide gevallen tot destructie leidde, dan kunnen de zoo gedegenereerde deelen wel geene werking meer uitoefenen, en ons geene gewaarwording mededeelen, die in ieder geval dan nog slechts in eene sterkere voorstelling van eenig beeld, van een droom, maar niet in pijn zoude kunnen bestaan. En daar de overige hersenen niet zijn aangedaan, en de ontsteking in de pia meninx zich niet verder over de hersenen uitstrekt, zoo kunnen ook de overige hersendeelen geene ziekelijke gewaarwordingen geven. Het is intusschen een krach- tig beWijs, hoe weinig irritabel de hersenen zijn, dat zulke aanzienlijke plaatselijke degeneraties kunnen aanwezig zijn, zonder dat de aandoe- |
|||||
103
|
|||||
ning zich aan de omliggende deelen mededeelt. Dit echter geldt slechts
op hoogeren leeftijd; bij een kind zoude eene dergelijke destructie niet zonder algemeene aandoening gebleven zijn: er had zich stellig algemeene meningitis ontwikkeld. Bij de plaatselijke aandoeningen schijnt zich echter in ons geval de ziekte van uit de diepte der hersenmassa naar de gyri te hebben verspreid, zoodat ten laatste ook wel de pia meninx op de aangedane plaats werd aangedaan en in ontsteking geraakte, maar de ziekte zich niet uitbreidde over de hersenen, zooals het geval is, wanneer de ziekte, b. v. in geval- len van manie, van de oppervlakte der hersenschors en van de pia meninx zelve uitgaat en zich meer of minder snel over de geheele oppervlakte of althans over het grootste gedeelte der hemisphaeren verbreidt. Daar de pia meninx en de arachnoidea tot de sereuse vaatvliezen behooren, deelen zij ook in de eigenschappen van die vliezen dat eene daarin ontstane ontsteking zich over de geheele oppervlakte verbreidt; nu hangt het al of niet optreden van krank- zinnigheid daarvan af, of de onderliggende hersenschors in deze ont- steking begint te deelen en zelve wordt aangedaan , dan of dit niet het geval is; iets waarop niet genoeg door de geneesheeren is gelet. Immers, bestaat er een ligt congestieve toestand of eene begin-
nende ontsteking in de pia meninx, dan kan deze alleen tot de uit- wendige plaat en de Arachnoidea beperkt blijven; en volgt dan uit- zweeting van meer of min plastisch serum onder de arachnoidea, dat dikwijls als eene meer of min ondoorschijnende spekhuid de hersenen geheel overdekt. Daar dit verschijnsel nu zeer menigvuldig bij krankzinnigen voor-
komt, meende ik in den beginne hierin een characteristiek onder- scheid te vinden tusschen hersenen van krankzinnigen en die van per- sonen, welke nooit in hunne geestvermogens eenige verwarring had- den ondervonden en aan andere ziekten waren gestorven. Eene naauwkeurige vergelijking toonde mij echter weldra, dat deze zooge- naamde spekhuid, dit witachtig exsudaat tusschen pia meninx en arachnoidea eveneens voorkwam in lijken van hen, die nooit krank- zinnig waren geweest, en zelfs over geene hoofdpijn hadden geklaagd. Ditzelfde getuigt Nasse, en hij voert hiervan nog een merkwaardig
voorbeeld aan, waar wel vernaauwing der dunne darmen en eene |
|||||
104
|
|||||
sterke spekhuid over de geheele oppervlakte der hersenen werd en
aangetroffen, maar waar zich tot op het verdwijnen van den pols en het koud worden der ledematen geen spoor van delirium, waanzin, of van eenig gebrek in de bewustheid had vertoond, waarom Nasse de inderdaad geniale, schoon iets te eenzijdige verklaring van Bayle verwerpt, die meende alle krankzinnigheid aan meningitis te moe- ten toeschrijven '). Juist dit gewigtige verschijnsel van exsudaat tusschen de beide
vliezen , hetgeen zoowel bij krankzinnigen als bij niet krankzinnigen voorkomt, schijnt zeer veel te hebben toegebragt tot het denkbeeld, dat men in de hersenen van krankzinnigen niets kon vinden, hetgeen rekenschap gaf der ziekte; eene meening, welke ik op grond van eene meer dan 30 jarige ervaring en de zoi'gvuldige opening van lij- ken, als volkomen valsch en ongegrond meen te mogen verwerpen. Intusschen moet ik hier herinneren, hetgeen ik voor reeds meer
dan 30 jaren in mijne Observationes anatomico-pathol. 2) heb opge- merkt,-dat aan elkander grenzende deelen, partes contiguae, zoo die van verschillend weefsel zijn, niet ligt door denzelfden graad van ontsteking worden aangetast: zoo blijven de tusschenribbige spieren bij pleuritis costalis bijna altijd gezond, zoo ook doet peritonitis zelden de spieren aan der ingewanden. Ditzelfde geldt nu ook van de pia meninx. Hier kan congestie, ja kunnen zelfs ontsteking en uitzwee- ting bestaan, die alleen tot de buitenste vlakte van de pia meninx be- perkt blijven , zonder tot in de hersenen door te dringen , in welk ge- val echter het exsudaat tusschen pia mater en arachnoidea, hetgeen hier ingesloten zijnde niet zoo gemakkelijk kan wegvloeijen , zich na den dood vertoont, ofschoon tijdens het leven de hersenen geen spoor van ziekelijke verschijnsels hebben aangeboden. Wij moeten hier vooral herinneren aan hetgeen wij boven omtrent de vaten der pia meninx hebben opgemerkt, dat namelijk, in de pia meninx zelve een directe overgang plaats vindt van arterieus in veneus bloed, zoodat een te sterke stroom van bloed ja zelfs congestie en ligte gra- den van ontsteking in de pia meninx kunnen voorkomen , zonder dat 1) Nasse, Zeitschrift fόr Anlhropologie Tom. IX. 1862, pag. 138 sq. in nola.
2) Obs. anat.-path. arg. 1826, pag. 28.
|
|||||
105
|
|||||
deze zich over de vaten, die van de pia meninx in de hersenschors
dringen, uitstrekken; de storm gaat dan over ons heen, en wij bemerken het niet eens. Daar nu de hersenen zoo weinig irritabel zijn, ontsteking derhalve eerst traag op de hersenen overgaat en dan nog een meest zeer langzaam chronisch verloop neemt, kan men hieruit wel beslui- ten, dat, even als de spieren van het hart gezond kunnen zijn in weer- wil van hevige pericarditis met uitzweeting in het hartezakje, men met niet minder regt van de hersenen kan aannemen , dat er ontste- king en uitzweeting in de uitwendige plaat der pia meninx kan bestaan, zonder dat dit tot in de hersenschors doordringt; en daar nu de groote hersenen bovendien ongevoelig zijn, en irritatie van de hersenschors, zoo als wij gezien hebben, wel levendigheid, opgewektheid, heviger hartstogten kan te weeg brengen . maar geene hoofdpijn veroorzaakt, zoo worden dergelijke ligte opwekkingen niet eens als ziekelijk opge- merkt , zoolang de ziel de teugels nog kan blijven bestieren; eerst wanneer zij dit vermogen verliest, ontstaat er afwijking, maar dan is de hersenschors ook reeds sterker aangedaan. Ten onregte dus besloten Nasse en vele andere psychologen uit
de omstandigheid dat meningitis met exsudaat zonder hersenver- schijnselen kan bestaan, dat meningitis geene oorzaak van krankzin- nigheid met hare gevolgen zijn kan. Alles hangt hier af van de uitge- breidheid der ontsteking, daarvan nl. of die alleen tot de buitenste pa- gina is beperkt, dan of de materies corticalis mede daarin deelt: in bei- de gevallen is het exsudaat tusschen pia meninx en arachnoidea volko- men gelijk. Overigens is het niet alleen op het voorhoofd en de kruin het geval, maar ook in den lobus inferior cerebri, waar vooral plaat- selijke ulceraties meermalen voorkomen. Meermalen vond ik die- pere ulceratie met pus in den lobus inferior aan de punt, zonder dat zich dit door eenig cerebraal verschijnsel noch door eenig pijn- lijk gevoel kenmerkte; zoo als wij later zullen zien, ontstaat de pijn, maar dan ook hevig, slechts dan, wanneer de dura mater in de ontsteking deelt. Is in deze gevallen de ontsteking slechts plaatselijk, als zij b. v.
na stasis ontstaat, of, zooals waarschijnlijk in het door ons beschreven geval van den 72jarigen grijsaard, van uit de diepte haar oorsprong nam, dan ontstaan geene verschijnselen van hersenaandoening. Be- |
|||||
106
|
|||||
paalt zich de ontsteking alleen tot de buitenvlakte der pia meninx,
dan kan opwekking, slapeloosheid, in eenige gevallen gevoel van ligtheid of ook van zwaarte en volheid, verder het gevoel van een vreemd ligchaam in den schedel, hetgeen zich beweegt waarschijn- lijk het gevolg van een uitgezet bloedvat of van vochtbeweging tus- schen pia mater en arachnoidea ■ ontstaan ; wordt de schors sterker geprikkeld, dan ontstaat in een acuut geval delirium, in een chro- nisch geval manie of melancholie met gevolgen van dien. Maar bij krankzinnigheid, vooral van ideopathischen aard, hoort men zeer zelden over hoofdpijn klagen. De hemisphaeren zijn dus zeer weinig irritabel en geheel on-
gevoelig in dien zin, dat aandoeningen der hemisphaeren zich niet door pijn kenbaar maken , zoolang de aandoening niet direct of se- cundair op de in het cerebrum gelegene diepere deelen inwerkt, of de dura meninx aandoet, over welk geval wij in het vervolg breeder zullen spreken. Maar al zijn de hersenen weinig irritabel, al gaan zij niet ligt over
tot ontsteking, en al zijn zij ongevoelig, dat is: al verwekken hunne aandoeningen niet direct pijn, zoo zijn zij toch in een anderen zin zeer sensible, dat is: een geringe prikkel kan hevige verschijnselen te weeg brengen, hoezeer er geene of geringe sporen van ontsteking aan- wezig zijn. Zoo kan b. v. een tuberkel, eene geringe uitstorting van bloed aan-
leiding geven tot de hevigste convulsien; irritaties van de materies corticalis, ook sterke congesties als bij delirium tremens geven aanlei- ding tot furor; bloedverlies, waarbij dus zeker geene congestie of ont- steking is, veroorzaakt de hevigste stuiptrekkingen, daar de nu ver- anderde verhouding van bloed tot cellen en parenchymvocht het evenwigt tusschen den inhoud der cellen en het omringende vocht heeft gestoord, en daardoor de werkzaamheid der cellen is veran- derd. Hieraan schijnen de cellen in de corpora striata, die tot bewe- ging dienen, nog eer onderhevig dan de schorscellen, want bij doo- delijke haemorragien ziet men wel convulsies, bewusteloosheid, maar geen furor ontstaan; geringe oorzaken, zoo wel ideopathi- sche als sympathische, wormen b. v. bij kinderen, of hysterie bij meisjes, kunnen hevige verschijnselen te weeg brengen, terwijl ge- |
|||||
107
|
|||||
wigtige beleedigingen, als: plaatselijke veretteringen, langen tijd
ongemerkt kunnen bestaan. Hevige verschijnselen geven op zich zelve nog geen regt, om tot eene hevige ontsteking te besluiten, die met alle kracht van aderlatingen en antiphlogistische middelen zou moeten worden behandeld, iets waardoor, zoo als wij later zullen zien , meermalen groot nadeel is te weeg gebragt. De hersenen zijn dus wel gevoelige organen in dien zin, dat een ge-
ringe prikkel hevige verschijnselen kan verwekken, maar daarom nog niet prikkelbare organen in dien zin dat er zich spoedig eene sterke ontsteking in zoude ontwikkelen; en daar, vooral in de ziekten, welke wij hier zullen behandelen, deze ontsteking geneigd is meer een chronischen vorm aan te nemen, kan men haar door eene enkele sterke aderlating ook niet zoo spoedig doen verdwijnen, als dit soms bij pleuritis of pneumonie mogelijk is. Deze geringe actie van het vaatgestel in hersenziekten blijkt, zooals wij reeds hebben aangegeven, ook daaruit dat hier, hoe hevig de verschijnselen ook zijn mogen, alle koorts ontbreekt. Ontstaat er echter inderdaad eene meer acute hevige ontsteking in de hersenen, zooals bij encephalitis, dan wordt dit ook wel door de koorts en den toestand van den pols aangewezen, en dan kan eene sterkere antiphlogistische behandeling noodzakelijk worden. Eindelijk worden alle pathologische verschijnselen geheel gewijzigd naar de natuur van het gedeelte, dat is aangedaan, en, daar de hersenen wel onbetwistbaar het meest zamengestelcle or- gaan zijn, hetgeen daarenboven een geheel eigenen werkkring heeft, die het met geen ander orgaan in de natuur deelt, namelijk dat zij het verbindingsorgaan zijn tusschen onze ziel en ons ligchaam, en dat de psychische verschijnselen, zoo als wij gezien hebben, hier eene eerste plaats bekleeden, zoo treden ook hier pathologische verschijn- selen in het licht, die wij, hoezeer zij algemeen bekend zijn, niet zoo geheel gemakkelijk kunnen verklaren. Onder deze bekleedt vooral bewusteloosheid eene eerste plaats.
Deze heeft ten deele plaats in den gezonden staat, maar bij alle hevi- ger inwerkingen vergezelt zij ook verschillende aandoeningen als symptoom. In den slaap zijn wij slechts somwijlen bewusteloos, dan namelijk,
wanneer wij niet droomen, maar in den droom kunnen wij niet zeg- |
|||||
108
|
|||||
gen bewusteloos te zijn ; er is dan werking in de schorscellen. Het
schijnt echter dat tot deze werking der schorscellen, welke wel de hoogste is, die wij in de natuur aantreffen, een geheel ongestoorde bloedsomloop en eeneniet te groote drukking gevorderd worden. Ont- staat er b. v. drukking in de hersenen, zoo als bij stupiditas door uit- zetting der hersenen, waarbij de gyri plat worden gedrukt, dan schijnt het bewustzijn wel niet geheel te verdwijnen, maar de werkzaam- heid toch bijna op nul te zijn gereduceerd ; stupidi gedragen zich als wasbeelden; ze spreken niet, ze bewegen zich niet, ze blijven alle houdingen bewaren , waarin men ze plaatst. Het schijnt dat ook de ziel weinig indrukken ontvangt; wordt de drukking door hevigen bloedsaandrang, door eene of andere oorzaak van drukking sterker, dan krijgen wij coma, waaruit het zeer moeijelijk is den geest wak- ker te schudden, die dan meest niet bemerkt, wat er gebeurt. Omgekeerd ontstaat bij hysterische meisjes eene flaauwte uit de
geringste oorzaken. Is er kramp, clan zien wij dikwijls het gelaat bleek worken, en het heeft allen schijn, dat door eene werking van den sympathicus, dien wij gezien hebben, dat door de vaten te ver- naauwen, zoo zeer op de circulatie invloed heeft, deze belemmerd wordt, waardoor de noodige stofwisseling in de hersencellen niet kan plaats hebben en alzoo de teedere werkzaamheid dezer cellen wordt gestoord. Nu ontvangt de ziel geene indrukken meer, daar alle voor- stellingen, en dus ook het gevoel van bewustzijn door die cellen schijnt te weeg gebragt te worden. Worden de cellen met bloed overladen zooals bij apoplexie of epilepsie, dan is er volkomen be- wusteloosheid, welke evenzeer volgt als haar bij eene sterke aderla- ting of bij haemorrhagieen te veel bloed wordt ontrokken. Is het een zenuwinvloed , die de circulatie stoort, het effect blijft hetzelfde. De cellen in de schors worden door de ligtste oorzaken in hare werk- zaamheid gestoord, en zelfs worden zij door de dagelijksche indruk- ken zoo spoedig uitgeput dat slaap noodig is tot herstel van hare functiλn, hetgeen ten aanzien der organen van circulatie, adem- haling, voeding en secretie niet kan gezegd worden Het laat zich dus hierna nog gemakkelijker denken , dat indien er eene plaat- selijke ontsteking met verweeking of suppuratie in de hersenschors ontstaat, de aangedane celleri hierdoor zeer spoedig in hare werk- |
|||||
109
|
||||||
zaamheid zullen gestoord zijn, en dus geen verschijnsel meer geven,
zoodat de kwaal onbemerkt in de hersenen schuilen kan; cejlen die hare kracht niet meer uiten, werken ook niet op de ziel; onze ziel staat niet in verbinding met de stof als zoodanig, maar met de krachten, die door de stoffelijke werking in de cellen ontwikkeld worden '). Niet alle cellen evenwel staan hierin gelijk; de perceptiecellen
houden spoedig op hare indrukken aan de ziel over te brengen, zij doen dit reeds in den slaap, ja zelfs worden de indrukken niet eens vernomen, als de ziel met iets anders bezig en ingespan- nen is. Men hoort de pendulen niet meer slaan , waaraan men ge- woon is. Niet zoo snel schijnt de werkzaamheid in de cellen der hersenschors te eindigen ; bij aetherisatie gevoelen de lijders geene pijn meer, maar ze hooren nogtans hun onwillekeurig schreeuwen; ook zien ze niet meer, al zijn ze nog niet volkomen bewusteloos. De cellen, die voor beweging dienen, worden integendeel zeer dikwijls in hare werking ziekelijk verhoogd, wanneer de cellen in de hersen- schors werkeloos zijn geworden. Zoo is er bij epilepsie onder de he- vigste stuiptrekkingen, ja bij stuiptrekkingen van welken aard ook, meestal bewusteloosheid aanwezig, hoezeer ook onwillekeurige be- wegingen bij volle bewustheid voorkomen; dit laatste heeft dan ech- ter vooral plaats bij omschreven aandoening in het verlengd rugge- merg, zoo als na het gebruik van strychine. Dan gaat de bewustheid niet verloren, althans niet spoedig, zoolang de ademhaling maar in werking blijft. Worden echter door apoplexie in de corpora striata con- vulsies opgewekt, dan volgt bewusteloosheid. Zoo ook is bij epilepsie wel de med. oblongata het punt, vanwaar de convulsies schijnen uit te gaan, maar deze aandoening doet terstond, door hare werking op den sympathicus der hersenen en de circulatie in het hoofd, hetgeheele cerebrum aan en brengt bewusteloosheid voort, die echter niet zoo als eenige schrijvers meenen, steeds het eerste verschijnsel uitmaakt. Nog dezer dagen werd ik door een epilepticus geraadpleegd, die mij yer- |
||||||
1) Ter opheldering dient hier vermeld dat S. een ijverig voorstander was van het
dualisme tusschen kracht en stof, in welke zienswijze hij zich geheel hij Faraday aan- sloot. (F. A. H.) |
||||||
110
|
|||||
zekerde, dat hij bij het acces eerst duizelig begon te worden, dat hij
dan nederviel en soms nog geluid van zijn val of zijne stem hoorde , waarop hij bewusteloos werd; dat hij echter soms nog kennis droeg van eerste trekkingen, waarmede het acces was begonnen. Bij ande- ren ontstaan trekkingen zonder eenig verlies van bewustzijn, het- geen meermalen voorkomt. Van veel gewigt zal het zijn dit verschil nog nader te onderzoeken ,
maar hier is het genoeg, wanneer wij hebben aangewezen, dat in het algemeen de perceptiecellen het eerst ophouden te werken , later eerst de cellen der hersenschors, maar dat hierbij de beweegcellen dikwijls in werkzaamheid toenemen, en dus eene tegengestelde na- tuur vertoonen. Eindelijk zijn de gevolgen en veranderingen, die door congestie
en ontsteking worden te weeg gebragt, zeer verschillend, naarmate van het verschillend weefsel der organen, die zijn aangedaan. In eenige deelen, b. v. in het weefsel onder de huid, volgt zeer spoedig verhar- ding en aanzwelling; hier is veel bindweefsel, en wegens de uitrek- baarheid hoopt zich ligt eene meerdere of mindere hoeveelheid uit- gezweet en witachtig fibrineus vocht hierin op. In de hersenen is bindweefsel in zeer geringe hoeveelheid aanwe-
zig. Wat Bidder gemeend heeft hier als bindweefsel te moeten onder- scheiden , kan ik als zoodanig niet aannemen. Slechts rondom de vaten bevindt zich eenig bindweefsel, maar om de fijnste capillairen laat het zich niet meer met voldoende zekerheid ontdekken. De ze- nuwbuisjes zijn in de hersenen als aan elkander gelijmd door inter- cellulair vocht, hetgeen hier zeer spaarzaam aanwezig is en vrij sterk albumineus schijnt te zijn. Vanhier de vastheid van de hersen- massa. Door het bewaren in spiritus of acidum chromicum wordt het intercellulaire vocht vaster en stolt het, en zoo verkrijgen de hersenen in deze vochten meer consistentie. Heeft echter eene chro- nische ontsteking of eene langdurige congestie plaats, dan wordt dit intercellulair vocht of in aard of in hoeveelheid veranderd. Bij chronische aandoeningen kan nu, naarmate van den verschillenden graad van uitzweeting, dit vocht meer of min albumineus worden ; is de ontsteking acuut, dan is het uitgezweete vocht gemeenlijk meer plastisch albumineus, het stolt, en nu ontstaat er verharding |
|||||
111
|
|||||
van weefsel. Is zij chronisch, dan wordt dit bind vocht waterachtig
en geheel opgeslorpt, er ontstaat eene vermeerdering van vet, eene vetemollitie, de zamenhang der deelen gaat verloren; ten laatste worden ook detubuli nervosi zelve verteerd, en er ontstaat eene holte. Gemeenlijk echter is zulk eene holte het gevolg van vroegere uitstor- ting van bloed hetgeen is geabsorbeerd. Plaatst men nu een gedeelte van zulke aangedane hersenen in spiritus , dan wordt dat soms reeds zeer spoedig hard, en bij sneedtjes onder het mikroskoop korrelig, gra- nuleus. Is echter het intercellulair vocht minder albumineus en bestaat er reeds begin van vetverweeking, dan gaat de verharding in spiritus zeer langzaam, men heeft verscheidene dagen noodig om zoodanige vastheid te verkrijgen, dat men dunne sneedtjes kan vervaardigen. Deze zijn nu ondoorschijnend door de groote hoeveelheid vet, waar- mede het gansche weefsel is doortrokken, terwijl buitendien nog dik- wijls eene groote menigte fijne korrels aanwezig is, die in chlorcal- cium weder worden opgelost, en dus blijken geene vetkorrels maar gestold eiwit te zijn. Bij acute ontsteking ontstaan tusschen de vezels en cellen in
de grijze stof, zoowel als in het merg, grootere cellen, die geheel gevuld zijn met kleine vetblaasjes, en vroeger door den naam van ontstekingskogels werden onderscheiden, daar zij bij ontsteking me- nigvuldig voorkomen. En inderdaad treft men die in de hersenen niet aan, dan alleen bij ontsteking. Of de corpora amylacea, die ik ook tusschen deze ontstekingskogels binnen in het merg der hersenen heb aangetroffen inderdaad producten zijn, die, zoo als Stilling be- weert, eerst na den dood ontstaan, dan wel of zij reeds bij het leven aanwezig zijn , durf ik niet beslissen. § 15.
Ontsteking der dura meninx.
Het is zeer vreemd, dat bij de verschillende schrijvers zoo weinig
geboekt staat over ontsteking der dura mater, welke ziekte als hoogst zelden of nooit primair voorkomende, daarentegen slechts als gevolg van beleedigingen of van caries der schedelbeenderen, en dan, meest nog als in het voorbijgaan, wordt beschreven. |
|||||
112
|
|||||
Andral, die zoo vele waarnemingen over hersenziekten heeft bij-
eengebragt, voert geen enkel voorbeeld aan van acute ideopathische ontsteking der dura meninx. Abercrombie geeft slechts ιιn geval op, waar tegelijk arachnoidea, pia mater en hersenen waren aange- daan i), zooals dan ook het menigvuldigst voorkomt, maar door genoemden schrijver bij het leven niet schijnt te zijn erkend. Enkele gevallen worden nog door Fizeau a), Hankel, Rumler, eenige weinige door Schφnlein, Copland en Bressier aangehaald 3). Foville zegt in zijn artikel over meningitis dat de ontsteking der dura meninx (Meningite pariιtale) geenszins in hare verschijnselen bekend is *). Lallemand echter heeft in zijn voortreffelijk werk eene menigte waar- nemingen van ontstekingen en andere aandoeningen der dura me- ninx bijeengebragt, als gevolgen, zoowel van uitwendige beleedigin- gen, ostosen, syphilis als van andere oorzaken. De opgegeven symp- tomen zijn vrij characteristiek en komen overeen met hetgeen wij hier- omtrent hebben waargenomen 5). Onder de latere schrijvers zegt ook Hoppe dat de ontsteking der dura mater zeldzaam eene primaire of idiopathische is, maar dat zij meest ten gevolge van caries of andere ziekten van het cranium, uit syphilis of door uitwendig geweld ont- staat ; hij schijnt de charakteristieke symptomen niet te kennen 6). Onder de nieuwe schrijvers verdient vooral Leubuscher vermelding, die wel kort maar toch zaakrijk de voornaamste verschijnselen op- geeft 7). Hij zegt echter dat spontane primaire ontsteking der dura mater ten minste acuut, zeer zelden voorkomt, en dat hij slechts ιιn geval bij Abercrombie heeft kunnen vinden. Daar echter naar mijne ervaring deze ziekte zeer dikwijls mis-
kend wordt en niet zoo geheel zeldzaam is, maar meestal voor eene rheumatische hoofdpijn werd gehouden, terwijl het gevaar- 1) Bressier, Die Krankheiten des Kopfes und Sinnesorgans, Bol. 1839, Tom. I, pag. 1 sqq.
2) Journ. de Medιc. Tom. XI. Nouv. sιrie, pag. 523. Zie Bressier 1. c. pag. 3.
3) Bressier 1. e.
4) Dictioon. de Mede'e. et de Chirurg, pratique Tom. II, voce Mιuiagite pag. 404.
5) Lallemand Lettres sur 1'Eocιphale. Zie den Index, Tom. III, pag. 492. Voce
»dure Mθre." 6) J. Hoppe die EnUόndung des Gehirns und der Gehirnhaόte. Berlin 1847, p. 35. sqq.
7) Lenbuseher, die Palhol. und Therapie der Gehimkrankheiteu, Berlin 1854, pag.
232 sqq. en, Krankheiten des Nervensystems, Leipzig 1860, pag. 178. |
|||||
113
|
|||||
lijk is, en zich door duidelijke teekenen laat herkennen, en daar van
deze herkenning alleen de mogelijkheid der genezing afhangt, acht ik het niet ondienstig eenige mijner waarnemingen dienaangaande mede te deelem Geval 1.
Eene vrouw van ongeveer 40 jaar, die met koorts en waterzucht
in het JBuitengasthuis in Amsterdam onder mijne behandeling was geweest, in welk gasthuis ik van 1824 tot 1826 als arts dagelijks in de gelegenheid was een groot aantal zieken waartenemen was hersteld vertrokken zonder dat ik eenig verschijnsel van hersen- aandoening had bemerkt. Een jaar later in het gasthuis terugge- keerd, bleek zij geheel verward te zijn in hare geestvermogens, zoodat zij volstrekt geene geneesmiddelen wilde gebruiken; zij was opgezet en rood van gelaat door vrij sterke congestie, en meer- malen klaagde zij over hevige hoofdpijn, wanneer zij gewoonlijk de hand naar de linker achterzijde van het hoofd bragt. Spoedig werd zij meer en meer comateus, terwijl alvus en urine onwillekeurig af- gingen. Hirudines aan het hoofd, benevens koude fomentaties en inwendig eene refrigererende mixtuur, welke echter gebrekkig werd ingenomen , bragten geene verligting aan. Na eenige dagen begon de toestand der vrouw te verbeteren, en keerden de geestvermogens geheel terug; pat. klaagde slechts over eenige duizeligheid, welke echter na twee dagen volkomen verdween, zoodat ik mij vleide dat de vrouw nagenoeg volkomen hersteld was, daar toch ook alle hoofdpijn was verdwenen. 14 dagen later echter keerde zonder eenige bekende aanleiding dezelfde waanzin : van geene geneesmiddelen te willen ge- bruiken , terug, die zeer spoedig op nieuw in stupor en coma over- ging. Deze toestand duurde 9 dagen, waarop alle verschijnselen we- der verdwenen. Op dezelfde wijze herhaalden zich deze aanvallen van sopor nog eenige malen , terwijl telkens de toestand na 4 a 5 dagen van zelf weder verdween; in dien tijd gebruikte patiλnt gee- nerlei voedsel noch eenig geneesmiddel; de stoelgang was tusschen beide weder natuurlijk en regelmatig, maar ging eindelijk in diar- rhoe over, waaronder de vrouw in eene dergelijke comateuse periode zacht ontsliep. 8
|
|||||
114
|
|||||
De geneeskundige behandeling was meest refrigererend en anti-
phlogistisch geweest. De pols was in dezen tijd weinig actief en zwak. Zeer begeerig om mij in deze nog toen nog geheel vreemde raad-
selachtige verschijnselen eenig nader licht te verschaffen, verrigte ik de lijkopening. Bij de opening van het cranium bleek, dat het linker hemisphaerum cerebri met de dura meninx sterk was zamen- gegroeid, en wel boven het linker oor nabij den processus falciformis, op het bovenste gedeelte van den lobus inferior nabij de fossa Sylvii, op welke plaats de dura mater verdikt en zeer rood-ontstoken was. Hersenverweekingwas op de aangedane plaats niet aanwezig; integen- deel, de hersenen waren daar vaster dan gewoonlijk. In het overige van het lijk vond ik niets opmerkenswaardigs. Het bleek mij dus uit dit geval, dat eene chronische ontsteking der dura mater en der her- senen in weerwil van groote en volkomen intermissies kan bestaan, gedurende welke zich geen enkel ziekelijk verschijnsel vertoont. Geval 2.
Eene vrouw van ruim 40 jaar had reeds geruimen tijd over on-
dragelijke hoofdpijn geklaagd, die eindelijk zoozeer in hevigheid toenam, dat pat. in het Buitengasthuis onder mijne zorg moest wor- den opgenomen. Bij hare intrede bleek het, dat zij geheel verward was in hare
geestvermogens en allerlei waanzinnige denkbeelden uitte, hetgeen na een paar dagen in stillen waanzin overging; hare oogen vertoonden eene ongewone dofheid, terwijl zij meest suf, half somnolent ter nederlag. Gemeenlijk drukte zij de hand tegen het voorhoofd wegens de zeer zware hoofdpijn, die nog aanwezig scheen , maar waarover zij wegens hare bewusteloosheid en haar half, soms geheel, comateusen toestand weinig klaagde. Aan eene plaatselijke hersenaandoening viel toen wel niet te twijfelen. Afleidende middelen en eene antiphlogis- tische kuur met bloedzuigers, waarbij ik later nog eenige campher voegde , hadden weinig uitwerking. Na 6 weken keerde de bewustheid terug, was alle hoofdpijn
verdwenen, en geen spoor van somnolentie overig, zoodat de vrouw zich geheel hersteld gevoelde en zσσ wel scheen, dat ik zelf, niettegenstaande de treurige ondervinding van het vroegere geval, |
|||||
115
|
|||||
mij met hare herstelling begon te vleijen. Alle functien waren nu
natuurlijk, en der vrouw scheen niets te deren. - Niettegenstaande ik echter de reconvalescente met zorg gade-
sloeg, keerde na 8 weken zonder eenige bekende oorzaak de hoofd- pijn met nieuwe hevigheid terug, waar spoedig weder delirium en allerlei verwarde denkbeelden bijkwamen, die na een paar dagen in coma overgingen. Hierbij voegde zich aan de linkerzijde eene contractura involuntaria van alle flexoren der extremiteiten, zooals ik meermalen bij emollitio cerebri had waargenomen, en waarop pat. spoedig bezweek. Na het openen van het cranium bleek, dat de op- pervlakte van het regter voorste hemisphaerium zeer sterk met de dura meninx vergroeid was, waaronder zich eenige zeer verharde tuberkels vertoonden, die bij de doorsnede eene bijna kraakbeenige hardheid hadden, en door sterk geλmollieerde en brijachtige hersen- massa waren omringd. Ook in het achterste en zijdelingsche gedeelte van dat halfrond waren sporen van ontsteking met kleinere tubercula, die allen door verweekte hersenmassa waren omgeven. Ook hier had dus, niettegenstaande deze hevige hersenaandoening, eene volkomene intermissie van alle verschijnselen plaats gehad. Nog moet ik opmer- ken, dat in dit geval, bij aandoening van de voorste hersenkwabben, ook meer delire en geestverwarring plaats had dan in het vorige geval. Geval 3.
Eene vrouw van 36 jaar, dofen stomp van geest, klaagde over
eene zeer sterke hoofdpijn, en begaf zich om deze reden naar het Buitengasthuis. Hare oogen stonden zeer dof. Na een paar dagen verviel zij in een comateusen toestand, die echter bij tusschenpoozen met volkomen verwarring van geestvermogens afwisselde. Inwendig resolventia, eene spaansche vlieg in den nek, en het unguentum Autenriethii op het hoofd bragten geene verandering te weeg. Na eenigen tijd beproefde ik ook hier campher metnitrum, en ook hier waren na 6 weken alle verschijnselen zoo volkomen verdwenen, dat de vrouw geheel hersteld scheen, hetgeen ik echter geenszins aan het effect van campher meende te moeten toeschrijven, maar hetgeen mij toch het bewijs gaf, dat dit middel althans niet had geschaad. Ook zij scheen tot een staat van volkomen reconvalescentie terug-
8*
|
|||||
116
|
|||||
gekeerd en geheel gezond te zijn; alleen vertoonden hare oogen iets
ongewoons, zoodat ik, op grond van vroegere ervaringen, een doo- delijk recidief voorspelde. Dit volgde dan ook na 3 weken met de vorige verschijnselen, niet-
tegenstaande ik alle zorg had aangewend om alle schadelijke invloe- den , die een recidief konden te weeg brengen, te voorkomen. Zeer spoedig verviel pat. in eene volkomen bewusteloosheid met
congestie en roode wangen, korte ademhaling en ligte convulsies. Ik liet eene VS. doen, welker bloed zeer ontstoken was, benevens hirudines en koude fomentaties aan het hoofd plaatsen; de stupor verminderde echter geenszins; de congestie naar het hoofd bleef de- zelfde, waarop eindelijk hevige convulsies volgden, die met den dood eindigden. Ook hier was gedurende de ziekte, buiten den comateusen toestand
en hare eerste periode, de eetlust natuurlijk, de stoelgang traag; de iris hetgeen ik toen reeds bij verscheidene lijders had opgemerkt, en later dikwijls heb bevestigd gezien vertoonde eene bijzonder bleeke kleur. In het lijk waren lever en regter long vrij sterk ontstoken, hetwelk
echter reeds op een vroegeren tijd scheen ontstaan te zijn, daar de lever met zeer vaste schijnvliezen aan het diaphragma was vastgehecht, en het mij zelfs gelukte, in die vliezen nieuw gevormde watervaten met kwik op te vullen, hetgeen alleen in oudere schijnvliezen mo- gelijk is. Bij het leven had ik van die ontsteking ook geene teekenen bespeurd. Het cranium geopend hebbende vonden wij, dat aan de linkerzijde
van het hemisphaeriurn, juist achter den voorsten tak der art. meningea media, ter hoogte van het bovenste gedeelte van den lobus inferior, de dura meninx zeer sterk met de hersenen vergroeid was; uit de ven- triculi vloeide eene aanmerkelijke hoeveelheid serum, de hersenen waren overal sterk met roode stippen geteekend en eenigzins weeker. Op de aangedane plaats echter was de hersenmassa zoozeer verweekt en met geel serum geοnfiltreerd, dat hier eene aanmerkelijke holte, die zich horizontaal tot 4 centimeters, en naar boven 2 l c. uitstrekte, aanwezig was. Het corpus striatum sinistrum was weeker dan dat der tegenovergestelde zijde. |
|||||
117
|
|||||
In dit geval had de ontsteking zich blijkbaar meer aan de geheele
hersenen medegedeeld, had zij zich tot aan de ventriculi uitgestrekt en het corpus striatum aangedaan, waarmede dan ook de convulsies in verband schenen te staan, die zich vooral tijdens het teragkeeren van de ziekte in het laatste recidief hadden geopenbaard. De terug- keer der ziekte in zulk een hevigen graad, niettegenstaande alle aanleidende invloeden zoo veel mogelijk waren voorgekomen, is hier des te merkwaardiger. Tijdens het eerste acces hadden zich echter waarschijnlijk reeds
eene uitgebreidere ontsteking der pia meninx over de hersenen, en, blijkens de'verstandsverwarring, aandoening der materies corticalis gevormd. Geval 4.
Eene 57jarige vrouw, die reeds geruimen tijd over hevige hoofd-
pijn geklaagd had, met dof heid en klopping in het hoofd, werd met beslagen tong, herhaalde brakingen en met stijfheid der ledematen, in 1826 in het Buitengasthuis gebragt. Na het toedienen van resolventia en laxantia, benevens het plaatsen
van bloedzuigers aan het hoofd, volgde wel stoelgang, maar bleven dofheid van geest en somnolentie met eene moeijelijke uitspraak en stamelen aanhouden ; de pupillen waren zeer vernaauwd, de tong was zwart, de smaak was bitter, en de dorst hevig. Onder het voortgezet gebruik van tart. emet., resolventia en clysmata werd wel de stoelgang verbeterd, maar de cerebrale verschijnselen namen toe , zoodat pat. na 5 dagen in een comateusen toestand verviel, met halfgesloten oogen en open mond; zij lag gemeenlijk op de regterzijde; de regter arm was bestendig 'gebogen, den linker bleef zij, ten teeken van de nog dof gevoelde hoofdpijn , tegen de linkerzijde van het hoofd druk- ken. Den volgenden dag werd de mond links getrokken, de pupillen waren nog meer vernaauwd, bijzonder de regter; de spraak was zeer moeijelijk en wegens den bestendigen sopor antwoordde pat. slechts na herhaalde toespraak met een enkel woord. Eenige dagen nadat de arm stijf gebogen was, begon het regter
been eene sterk paretische aandoening te vertoonen, die spoedig in volkomen verlamming overging. |
|||||
118
|
|||||
De hevige hoofdpijn gaf pat. door gedurig gekerm, soms door
schreeuwen te kennen. Deze toestand duurde van den 28sten Maart tot den 4den April, wanneer onder het gebruik van antiphlogistische en resolverende middelen de verschijnselen iets begonnen te remit- teren. Pat. klaagde thans over hevige hoofdpijn aan de linker ach- terzijde van de kruin. De oogen waren nu weder meer geopend, de pupillen minder zamengetrokken, vooral de regter, die vroeger juist het sterkst was vernaauwd geweest; het linker oog was ech- ter rooder door meer opgezette vaten; de urine liep onwillekeu- rig af, de vorm der mond herstelde zich, de sopor scheen te ver- dwijnen, en de pupillen werden weder normaal. Delirium was niet aanwezig. Na een paar dagen echter keerden de verschijnselen met nieuwe
hevigheid terug; de regterarm werd nu koud en was stijf gebogen; in den linkerarm kon pat. niets vasthouden, naar het scheen wegens ongevoeligheid, die zich in dien arm begon te vertoonen; de regter pupil werd weder sterk tezamengetrokken; er ontlastte zich eene ge- ringe hoeveelheid donker gekleurde urine, waarom ik de catheder liet appliceren, waardoor eene zeer groote hoeveelheid urine geloosd werd. Ook de beide beenen begonnen meer opgetrokken te worden, coma en bewusteloosheid namen toe, tot zich op den 18dei1 April con- vulsies begonnen te vertoonen, waaronder de vrouw bezweek. Bij de lijkopening bleek het, dat in het colon vele verharde stoften
aanwezig waren, met ontsteking en verharding van het coecum, het- geen op eenige plaatsen eene kraakbeenige hardheid had verkregen; de lever was ontstoken en met vele tuberkels bezet, de milt op hare oppervlakte als met eene kraakbeen-laag bedekt; de longen waren vastgehecht en inwendig gehepatiseerd. Ook hier was de dura meninx, en wel op de linkerboven- en ach-
terzijde der kruin tot op 1 centimeter van den processus falciformis, ter uitgebreidheid van ongeveer 7 centimeters, 2 centimeters boven het tentorium, met de arachnoidea en pia meninx vergroeid, en ver- ried zij eene vrij hevige ontsteking. De dura meninx was verdikt, en in de arachnoidea daaronder was pus aanwezig; de vaten der pia meninx waren sterk opgezet, de corticale stof was zeer rood, de me- dullaire met rijkelijke bloedstippen voorzien; de hersensubstantie |
|||||
119
|
|||||
zelve was vaster; de thalami, bijzonder de linker thalamus, waren ster-
ker rood gekleurd; op de basis cranii was purulent serum aanwezig. Ook dit geval was in vele opzigten merkwaardig; het was een
nieuw bewijs, 'hoe weinig men over de verwijdering van verharde stoffen uit het colon kan oordeelen, ook al heeft men door resolventia, laxantia en clysmata gedurende vrij langen tijd voor dagelijkschen stoelgang gezorgd; de degeneratie van het colon was van oudere dag- teekening, en de verschijnselen hiervan waren, door de sterke hersen- verschijnselen verdonkerd, niet opgemerkt. Waarschijnlijk lag in de hier aanwezige obstructies de geheele oorzaak van de ziekte , te meer, daar juist de achter-lobus der hersenen was aangedaan, waarop, zooals wij later zullen zien, het colon sterker schijnt te reflecteren, dan op de voorhersenen. Verharding en verdikking van de wanden van het colon bragten in den laatsten tijd zeker veel toe tot de ver- traagde voortbeweging der verharde stoffen. Verder verdient opmer- king, dat, hoewel de aandoening in den linker achterkwab en den thalamus der linkerzijde zetelde, bij de aanvallen juist de regter pupil sterker was zamengetrokken dan de linker, terwijl de vaten van het oog aan de linkerzijde, de zijde der ontsteking dus, sterker waren opgezet. De ongevoeligheid van den linkerarm schijnt eveneens met de aandoening der thalami in verband te hebben gestaan. Verder steekt dit geval, waar toch eene hevige ontsteking der
achterkwab bestond, zonder dat de voorste lobi was aangedaan, door het gemis van delire zeer af, vooral van het tweede geval, waar zich bij aandoening op den voorsten lobus hevig delirium vertoonde. Bij de hevigheid der ontsteking was hier de intermissie slechts van
korten duur en minder volkomen. Hoe bij dergelijke comateuse aandoeningen, zelfs bij een aanhou-
dend stillicidium van urine, eene zeer gevulde blaas kan bestaan, en dat men zich hierdoor niet moet laten misleiden, bleek ook hier overtuigend. Geval 5.
Een volbloedig man tusschen de 40 en 50 jaar kwetste ruim
anderhalf jaar vσσr zijne laatste ziekte, door een val, het hoofd op de kruin, waarbij tegelijk eene rib werd gebroken. Korten tijd hierop |
|||||
120
|
|||||
volgde een aanval van apoplexie, waarna de regterarm verlamd werd,
geenszins echter het been. Nadat de man na eenigen tijd van deze kwaal was hersteld, bleef de verlamming van den arm nog aan- houden. Hij leed tevens zeer aan zijne onderkaak, welke door het geweldig
en onhandig uittrekken van eene kies door een chirurgijn, een half jaar voor zijn val gebroken was. In den zomer van 1825 kwam hij in het Buitengasthuis onder mijne
zorg, klagende over zware hoofdpijn en benaauwdheid op de borst; de verlamming in den arm was nog dezelfde gebleven. Na eene niet zeer langdurige behandeling verdwenen deze verschijnselen, waarop pat, tot op de verlamming des arms na, schijnbaar geheel hersteld, het gasthuis verliet. In Maart van het volgende jaar, werd hij in volkomen bewuste-
loozen toestand teruggebragt, met sterke congestie naar het hoofd en een harden pols; hij lag aanhoudend op de regterzijde; het bloed, hetgeen hem door eene ruime aderlating ontlast werd, was zeer ont- stoken; de sopor echter verminderde hierna geenszins, alleen was het zeer opmerkelijk, dat pat. den regterarm, die tot hiertoe verlamd was geweest, naar het hoofd begon te brengen. Deze beweging scheen gedeeltelijk willekeurig te zijn, daar de linkerzijde der kruin met de regterhand werd gewreven, gedeeltelijk echter was zij on- willekeurig en gevolg van eene contractie der flexores, waardoor de arm stijf gebogen werd gehouden en, na met eenige kracht uitgestrekt te zijn, van zelf weder naar het hoofd terugkeerde. Tegelijker tijd wendde pat. zich op de linkerzijde, die echter nu verlamd scheen, zoo- dat hij ze niet meer bewoog. Hierbij voegde zich eene verlamming van de regterzijde van het gelaat zoodat de spieren der wang en de hoek van den mond slap naar beneden hingen. Urine en alvus waren on willekeurig. Bloedige koppen aan het hoofd geplaatst bragten geene verligting aan, en den daaropvolgende nacht werd pat. door zware convulsies overvallen, en overleed hij. Na het openen van den schedel bleek het dat deze zeer verdikt
was, hetgeen bij chronische ontsteking van de dura mater meermalen voorkomt. Onder het doorzagen vloeide er vrij veel bloed aan de linker achterzijde uit den schedel. De dura mater was daar ter |
|||||
121
|
|||||
plaatse, aan de achter- en vooral aan de bovenzijde van het hemi-
sphaerium, zeer verdikt en buitengemeen sterk aan de hersenen aan- gegroeid; de oppervlakte der hersenen was droog, misschien ten ge- volge der uitzetting, waardoor het uitwendige serum was weggedrukt. Uit de hersenholten stroomde eene aanzienlijke hoeveelheid ligt-geel serum. De mergachtige stof der hersenen was onder de zamengroei- jing met de dura mater tot op den yentriculus lateralis geheel ver- weekt tot eene papachtige stof, met eenigzins geelachtig serum tus- schen de hersenvezelen. De verweeking had in eene eenigzins scheeve rigting eene middellijn van niet minder dan 11 centimeters. In het midden echter van deze verweeking, op het meest aangedane en verdikte gedeelte van de dura meninx was de hersenmassa als ware zij een groote tuberkel van ongeveer 3-^ centimeter; toteene diepte van 2 centimeters was zij zeer verhard en rood, met vaste aangroei- jing aan de dura meninx. Het was echter geen tuberkel, want de wanden van het verharde gedeelte gingen in het yerweekte over, en het acuut ontstoken deel werd door een verweekt gedeelte om- ringd. Aan het cranium was op de aangedane plaats caries met consumpsie en ruwheid van het been, en waarschijnlijk was die plaats ook dezelfde waar de vroegere beleediging, waarover ik slechts ge- brekkige berigten had ontvangen, was aangebragt. Hoogst waarschijnlijk had zich ten gevolge der verwonding eene
chronische ontsteking gevormd in de dura meninx, en had ik bij pat.'s eerste verblijf eene dier verheffingen gezien, welke, zooals wij gezien hebben, bij deze aandoening van zelve weder plegen te ver- dwijnen. Hoogst merkwaardig is deze half willekeurige, half on- willekeurige beweging van den regterarm, met verlamming van de linkerzijde, misschien gevolg van irritatie van het linker corpus striatum of van den linker thalamus, terwijl de drukking van serum in de hersenholte misschien later verlamming van de linkerzijde teweeg bragt. Het verlammen alleen van den linkerarm bij aandoening van
het bovenste en achterste gedeelte der hersenen zoude in dit geval pleiten voor het gevoelen van Pinel Grandchamp, dat aandoening der achterste lobi en van den thalamus verlamming des arms, aandoening der voorste lobi en van het corpus striatum daarentegen |
|||||
122
|
|||||
verlamming van het been zouden geven, hetgeen ik echter, evenmin
als Andral, heb bevestigd gezien. Het onwillekeurig drukken van de aangedane plaats aan het hoofd
duidt, hoezeer het ook bij coma bestaat, toch op eene hevige hoofdpijn. Als eene bijzonderheid verdient vermelding, dat aan de eene zijde
de onderkaak tot cle dunheid van een penneschacht was geatro- phieerd, en wel tot aan het foramen inframaxillare, terwijl het ach- terste gedeelte met het voorste slechts door banden zamenhing. Geval 6.
Ik zoude de vorige gevallen met nog verscheiden andere kunnen
verrijken. Zoo b. v. ontstaat ontsteking van de dura meninx zeer ligt na otorrhoe en caries van het os petrosum; waarvan mij eveneens een paar gevallen zijn voorgekomen, en waarvan specimina in mijne ver- zameling worden bewaard. Liever wil ik echter nog een hoogst zonderling en eenig geval aanstippen. Het betreft een metselaar, die door het omstorten van een muur naar beneden vallende, tus- schen een steiger omgekeerd bleef hangen , en in dezen stand door een zwaren steen getroffen werd op de hoek van den regter on- derkaak, zoodat de cavitas glenoidea sterk werd bezeerd. Sedert klaagde de man van tijd tot tijd over hoofdpijn aan de regter zijde. 5 jaar later werd deze hoofdpijn, die zich over het voorhoofd en de kruin uitstrekte, zoo hevig, dat hij bijna in wanhoop geraakte, nacht noch dag rust had en eindelijk in krankzinnigheid verviel, van welk oogenblik de hoofdpijn scheen op te houden; tevens werd hij doof aan het regter oor, kreeg verlamming van den linker facialis en, zonderling genoeg, later ptosis en strabismus externus van het regter oog; overigens waren geene verschijnselen van verlamming aanwezig. Den 12a Jan. 1835 , d. i. 8 jaar na den val, werd pat. in den toe-
stand van dementie, in het krankzinnigen gesticht te dezer stede op- genomen. Na eenigen tijd.ontstond er nog verbetering, zoodat de man weder begon te arbeiden. Over pijn klaagde hij niet, totdat, zonder bekende aanleiding, de pijn zich weder tot een hoogen graad verhief; er volgde een apoplectisch toeval, spraak en slikking werden moeije- lijk, het regter oog was zeer rood en gezwollen. Na herhaalde hevige toevallen van apoplexie, kreeg pat. den 2den Maart van hetzelfde jaar |
|||||
123
|
|||||
ofschoon zeer verzwakt, zijn verstand op nieuw terug. Na zijn
nabijzijnden dood te hebben voorspeld en nog verschillende schikkin- gen te hebben gemaakt, overleed hij den volgenden nacht. Hier vond ik de dura mater boven de cavitas glenoidea bijna kraak-
beenig hard, en zeker tot 2 lijnen verdikt. De lobus inferior cerebri was van af de fossa Sylvii tot aan den rand van het cerebellum buiten- gemeen vast met de dura meninx vergroeid, de lobus zelf geheel tot eene met purulent serum geοnfiltreerde pap verweekt; op de basis cranii was purulent serum uitgestort, evenals op de crura cerebri, de pons Varolii en de medulla oblongata. - De ontsteking van de dura meninx voor het os petrosum strekte zich uit tot aan de zijde der cornua en tot den sinus cavernosus, waar de nervus tertius zeer sterk ontstoken bleek te zijn. Dit verklaarde ptosis en strabismus. De overige zenuwen sche- nen gezond, en de dura meninx op het os petrosum was niet aangedaan; de cavitas tympani evenwel was geheel gevuld met lympha plastica, de gehoorbeentjes waren zeer rood door opgeloopen vaten, die ook in het vestibulum en in de canales semicirculares zeer zigtbaar waren. De pia meninx was op de voor- en bovenoppervlakte der hemisphae- ren zoo vast met de materies corticalis vergroeid, dat ik ze zonder verscheuring er niet van kon aftrekken. Het geval is uitvoeriger beschreven in de Dissertatie van G. A. F. Quarin Willemier, thans directeur van het Militair Hospitaal alhier: de Ottorrhσea, Traject, ad Rhenum 1835, pag. 57 sqq. Er is geen twijfel aan dat de ontsteking der dura meninx hier het gevolg is geweest der beleediging, 8 jaar vroeger door den val veroorzaakt; of er misschien eene fissuur is ont- staan dan of ook de condylus gedegenereerd was, kon ik niet uitmaken, daar mij alleen het onderzoek der hersenen werd toegestaan. Om niet te uitvoerig te worden, zal ik alleen nog een door mij waar-
genomen merkwaardig geval aanstippen van eene vrouw, bij wie ont- steking en verettering in den sinus frontalis zich aan de binnenzijde van het cranium mededeelden, en vooral eene uitgebreide, ten laatste subpulente aandoening van de pia meninx ten gevolge hadden, waar- aan zij overleed. Het geval is breeder beschreven in de Dissertatie van den heer Tobbe '). 1) Over de ontsteking ia de voorhoofdsboezems, Utrecht 1860, pag. 41 sqq.
|
|||||
124
|
|||||
Verder wil ik nog eenige gevallen mededeel en, waaruit blijkt,
dat deze zoo gevaarlijke en ligt miskende ziekte, indien zij krachtig bestreden wordt, toch voor genezing vatbaar is. Geval 7.
Een man van ongeveer 45 jaar van een sterk en gezond gestel,
die van zijne jeugd af eene volkomen gezondheid had genoten, be- gon in de maand November van het jaar 1832, zonder eenige be- kende aanleiding, te klagen over eene pijnlijke aandoening van arm en been der linkerzijde, welke pijn door het omwikkelen met roode baai weder scheen te verdwijnen. Hierbij vertoonde zich van tijd tot tijd eene krachteloosheid in de beide handen, welke spoedig weder verdween, maar zich ongeveer om de week herhaalde, gedurende den tijd ongeveer van drie maanden. Kort hierna ontstond eene dikte in de holte der linker knie, welke zeer pijnlijk was en na het aanwen- den van pappen in suppuratie overgaande eene aanzienlijke hoeveel- heid efterstof ontlastte. Hierop verminderde de suppuratie, de wond sloot zich en de man herstelde volkomen. In de maand December van hetzelfde jaar begon hij te klagen over pijn aan de linkerzijde van het achterhoofd nabij het oor, welke pijn zoozeer toenam, dat hij in de volgende maand genoodzaakt werd de hulp van een genees- heer in te roepen. De pijnen werden 's nachts in het bed erger, waarom zij, daar syphilis niet kon worden aangenomen, als rheu- matisch werden beschouwd, te meer daar de weersgesteldheid zeer guur was. Pat. ontving eenige zweetdrijvende middelen, pulv. Do~ veri, en eene spaansche vlieg in den nek, die eenigen tijd werd open- gehouden; met dat gevolg, dat hij herstelde. Den 13dcn Oct. echter van hetzelfde jaar (1833) vervoegde hij zich op nieuw bij den genees- heer wegens eene verheffing van pijn op dezelfde plaats, welke pijn zich tot boyen het oor uitstrekte. Hij verhaalde, dat, nadat hij vrij lang van deze pijn vrij was geweest, deze voor eenigen tijd bij tus- schenpoozen was teruggekeerd , doch nu een zeer hoogen graad had bereikt. Zijn pols was zwak, niet koortsachtig, de oogen waren flaauwer en tranende, de gelaatskleur was bleekachtig wit, de ont- lasting traag. Eerst werd een laxans, later werden zweetdrijvende middelen toegediend, waarbij, om de toenemende hevigheid der pijn, |
|||||
125
|
|||||
pulveres Doveri werden gevoegd. Evenwel, de pijnen bleven dezelfde,
totdat den 17 dier maand mijne hulp werd ingeroepen. Ik vond den lijder in een zeer ongunstigen toestand; het hoofd,
hetgeen om de^ vermeende rheumatische ongesteldheid geheel in baai was gewikkeld, was eenigzins oedemateus gezwollen, het aangezigt bleek, de hoofdpijnen schenen verschrikkelijk; alle nederbuiging van het hoofd was wegens vermeerdering der pijnen onmogelijk, zoodat de lijder den gansenen nacht door overeind in een stoel moest doorbren- gen ; hierbij kwam eene subparalytische aandoening van den linker- arm, die echter slechts een kwartier duurde en eenige tinteling naliet. De oogen stonden fiets, het gezigtsvermogen van het linkeroog was zeer verzwakt, de pupil aan dezelfde zijde eenigzins verwijd ; het ge- heugen was bijna geheel verloren, zoodat de lijder op het punt scheen van in volkomen onnoozelheid te vervallen; de pijnen strekten zich vooral uit over het linkeroor en het achterhoofd en gingen met een geweldig gedruisch in het oor gepaard. Ik erkende terstond eene gevaarlijke ontsteking der dura meninx,
die zich reeds meer of min aan de arachnoidea en de pia meninx had medegedeeld en zich over het hemisphaerium verspreidende de her- senen zelve begon aan te doen, zoodat de geestvermogens belem- merd werden, benevens dat eene oorontsteking dreigde zich te ont- wikkelen. Om deze redenen meende ik eene antiphlogistische en afleidende
kuur te moeten voorstellen; ik liet dus de wollen hoofddeksels afne- men, in de plaats daarvan koude fomentaties appliceren en ver- der acht bloedzuigers op de pijnlijke plaats van het hoofd zetten. Inwendig werd voorgeschreven: l^o Tart. Emet. gr. v.
aq. destil. unc v. S. om het uur een lepel. 18 Oct. Na de bloedzuigers was de pijn wel iets verminderd maar
toch nog zeer hevig. De tart. emet. had noch walging, noch stoel- gang te weeg gebragt; al het overige was hetzelfde. 20 Oct. De pijn aan het hoofd is nog zeer heyig, echter schijnt die
zich nu tot ιιn punt, schuinsch boven het linker oor, te beperken. Op deze gronden liet ik op de pijnlijke plaats eene fontanel aanleg- |
|||||
12(5
|
|||||
gen, bo vorder de den stoelgang door elect. lenitiv., en liet met den
tart. emet. en de koude fomentaties voortgaan. Op deze wijze hield ik vol, de gift van tart. emet. van tijd tot tijd verhoogende, tot pat. op den 29 Oct. tot gr. XX. op unc v. water geklommen was, met dat gevolg, dat de hoofdpijnen vrij aanmerkelijk begonnen te verminde- ren en het geheele uitzigt verbeterde; de tinteling in den linkerarm was spoedig na het aanleggen der fontanel verdwenen; de fontanel suppureerde zeer sterk; pat. begon nu wel over eenig gevoel van walging te klagen, maar desniettemin bleef de stoelgang traag. Om deze redenen schreef ik voor: fy Tart. Emet. Bi.
Extr. aloes gr. X.
Fel. tauri insp.
Pulv. liquir aa dr. @.
m. f. pil. N. XL.
5 m. d. 3 pillen.
3 Nev. De pijnen zijn zeer verminderd, de stoelgang wordt gere- gelder. Daar echter geene walging aanwezig was liet ik 7 maal daags 3 der pillen gebruiken. 11 Nov. De geheele toestand begint te verbeteren; de nachten
zijn veel rustiger, zoodat pat. nu zonder hinder weder liggen kan en de slaap hem begint te verkwikken. Het geruisch in het oor is aan- merkelijk verminderd; in dezelfde mate echter als zijn toestand ver- betert, beginthij gevoeliger te worden voor tart. emet., zoodat reeds 3 pillen walging veroorzaken. De alvus is geregeld op 2 a 3 malen daags. Ik liet derhalve 7 m. d. 2 pillen gebruiken. 13 Nov. De hoofdpijn is zoozeer verbeterd, dat zij slechts gerin-
gen hinder veroorzaakt, de oogen staan veel levendiger, de pupillen zijn niet meer ongelijk, en het gezigt van het linker oog is aanmerke- lijk verbeterd. De geestvermogens herstellen zich, het geheugen keert terug, en het is of een nieuw leven zich over het gelaat begint te ver- spreiden ; de fontanel draagt buitengewoon sterk, zoodat deze wegens overvloedige ontlasting van eene stinkende pus meermalen moet ver- bonden worden; de eetlust blijft wel, echter begint pat. over zuur in de maag te klagen, 'waarom bij de pillen eene drachme sapo medic. wordt gevoegd. |
|||||
127
|
|||||
16 Nov. Het oprispen van zuur is verdwenen, pat. begint echter
meer gevoelig voor den tart. emet. te worden, zoodat hij nu slechts 5 m. d. 2 pillen gebruiken kan en dus tot op 5 gr. tart. emet. des daags is afgedaald ; het geruisen in het oor heeft geheel opgehouden, de pols wordt voller en sterker. 18 Nov. Nadat pat. twee pillen op de nuchtere maag had gebruikt,
in welk geval door tart. emet. veel spoediger walging en braking wordt opgewekt, vond ik hem bij mijn bezoek juist brakende. Op mijne vraag, of deze braking hem geene hoofdpijn verwekte, verze- kerde hij dat hij integendeel onder en na het braken altijd zijn hoofd veel luchtiger gevoelde , terwijl de pols dan ook door zijne weekheid en zwakheid de deprimerende werking van tart. emet. op het vaat- gestel duidelijk genoeg aanwees. De nachten zijn nu gerust, van de hoofdpijn kon pat. naauwelijks
iets meer bespeuren. Pat. begon zich weder zonder hinder op zijne za- ken toeteleggen; met de pillen ging hij door, maar wenschte zeer de fontanel, die hem pijnlijk en lastig was, weg te nemen. Dit echter werd door mij verboden. Thans zich weder buiten's huis begevende, ontdekte de man tot zijne
verbazing, dat hij, hoewel geboren inwoner der stad, alle namen der straten en den weg volkomen vergeten had; als hem echter op zijne vraag de naam eener straat genoemd werd, bleef hij zich die herinneren , zoodat hij den weg in de stad op nieuw leerde. Overigens scheen hij na weinige dagen geheel gezond; de hoofdpij-
nen hadden hem nu geheel verlaten. Niettegenstaande mijne waar- schuwing liet hij na eenigen tijd de fontanel digt gaan , daar hij zich volkomen hersteld waande en niet geloofde aan de verraderlijkheid van deze ziekte, waarop hij dan ook den 28 Jan. van het volgende jaar na een rijkelijk avondeten des morgens door een hevig apoplectisch toeval overvallen werd. Terstond werd eene nieuwe aderlating ver- rigt, en werden nog 6 bloedzuigers aan het hoofd geplaatst, waarop de lijder weder tot eenig bewustzijn terugkeerde; maar alras bleek het, dat hij de spraak verloren had, en zelfs de omstanders niet goed herkende. Den volgenden dag, daar de lijder weder over de vorige hoofdpijnen klaagde, werden op nieuw 6 bloedzuigers aan de linker- zijde van het hoofd geplaatst, voetbaden aangewend en een vesi- |
|||||
128
|
|||||
cans in den nek geplaatst, daar de patiλnt zich tegen het hernieuwen
der vroegere fontanel verzette; de stoelgang was weder traag en moest door laxantia en tart. emet. bevorderd worden. Niettegenstaande deze behandeling bleef de toestand bijna dezelfde,
de spraak was belemmerd, stamelende, terwijl pat. gemeenlijk geene woorden kon vinden; somwijlen echter sprak hij bij tusschenpoozen weder gemakkelijker. De hoofdpijn hield aan. Tegen het plaatsen der fontanel op de vroegere plaats bleef pat. groote bezwaren hou- den. Daar de pols geene sterke spanning vertoonde, werd eene ligte infusie derarnica toegediend, onder welker gebruik de spraak lang- zaam scheen te verbeteren, totdat zich den 25 Febr. op nieuw een hevig toeval van apoplexie vertoonde, met dat gevolg, dat pat. we- der alle spraak verloor, en zijne verwanten niet scheen te herkennen. Ik twijfelde thans zeer sterk aan de mogelijkheid eener herstelling, daar het scheen, dat de plaatselijke aandoening reeds dieper in de hersenen was doorgedrongen, en nu meer in epileptische toevallen dreigde overtegaan. Om deze redenen drong ik er op aan dat na het op nieuw plaatsen
van bloedzuigers, de fontanel weder op cle oude plaats aan de linker- zijde van het hoofd gelegd werd en door prikkelende zalf sterk werd aangezet, terwijl ik inwendig weder tart. em. liet gebruiken, waar- voor hij echter nu gevoeliger was,zoodat ik niet hooger als 5 gr. kon opklimmen. De hoofdpijn bleef echter, hoezeer in een minderen graad, aanhouden, tot den 4 Maart op nieuw een aanval, hoewel minder hevig, intrad, waardoor echter de spraak weder meer belemmerd werd. Van dezen tijd af scheen de toestand langzaam te verbeteren, tot pat. op den 27 Mei weder een toeval voelde naderen. Zijne spraak was geheel belemmerd, de convulsies begonnen zich te ver- toonen, waarop zijne vrouw, die hem spoedig eenigen spiritus nitri dulcis wilde geven, hem bij vergissing uiteen fleschje spiritus salis ammoniaci eenige hoeveelheid aanbood. Naauwelijks had hij hiervan een gedeelte doorgeslikt, toen oogenblikkelijk het toeval, hetgeen zich reeds begon te vertoonen, als afgesneden werd, met dit zonderlinge ge- volg, dat pat. terstond zijne spraak volkomen terug kreeg, en zelfs de belemmering in de spraak, welk verschijnsel vσσr dit toeval niet ge- heel verdwenen was, zich niet meer vertoonde. |
|||||
129
|
|||||
Van dezen tijd af begon onder het suppureren der fontanel de
hoofdpijn weder geheel te verdwijnen, zonder dat zich een acces σf eenige hinder in de geestvermogens vertoonde. Pat.'s gevoeligheid voor tart. emet. was zoo groot geworden , dat reeds \ gr. voldoende was om hem walging te veroorzaken. De fontanel liet ik nog lang open houden, tot deze zich in den volgenden zomer in Augustus van zelve zonder nadeel sloot, en bijna niet meer opengehouden had kunnen worden. In den volgenden winter begon pat. nog eens te klagen over pijn in
de borst en moeijelijkheid bij de ademhaling,welke verschijnselen echter na eene V.'S. en eenige verzachtende middelen spoedig verdwenen, zonder dat zich het minste spoor van hoofdpijn of hersenaandoening vertoonde, terwijl hij zijne vroegere werkzaamheid op een kantoor we- der met gemak verrigte, en bij het rekenen of denken geenerlei be- zwaar noch spoedige vermoeidheid bespeurde. Hij sliep gerust zonder eenigen droom. Zoo bleef zijne gezondheid ongestoord, tot hij 20 jaren later in
1852 nadat hij eenige zwaarte in het hoofd had gevoeld, op nieuw door een epileptisch toeval overvallen werd, hetgeen echter geene belemmering in de spraak naliet, noch nieuwe hoofdpijn had verwekt. Ik liet hem terstond bloedige koppen en later eene fon- tanel in den nek plaatsen, zorgde voor goeden stoelgang en regelde de diaet, die wel wat te sterk voedende was. Sedert is hij tot op dezen tijd 1860 gezond gebleven. Dit merkwaardige geval levert zoo vele punten tot nadenken op, dat
ik slechts eenige der voornaamste met een kort woord wil aanstippen. Zoo dit geval iets bewijst, dan is het wel het groote nut van krachtig afleidende middelen bij pachymeningitis, welke middelen vooral op de aangedane plaats zoo krachtig kunnen werken, omdat juist daar de vaten der dura mater met die van het pericranium gemeenschap hebben. Waar alleen chronische ontsteking is der pia meninx en arachnoidea, zonder adhaesie aan de dura mater werken de aflei- dende middelen, hoezeer ook daar niet te verwerpen, toch minder krachtig. Het verraderlijke der ziekte vertoonde zich hier weder duidelijk
genoeg, en het laatste toeval, 20 jaren na de herstelling, laat met 9
|
|||||
130
|
|||||
grond vermoeden, dat de vroeger aangedane plaats wel eenige over-
blijfselen had nagelaten, en als eene uitgebrande vulkaan kan be- schouwd worden, vanwaar, misschien door te sterke congestie, eenige reflexwerking op de med. oblongata werd uitgeoefend, en zoo een epileptisch toeval werd teweeg gebragt. Hoogst gewigtig echter zijn in dit geval de psychische verschijn-
selen. Waarschijnlijk heeft zich de ontsteking over de pia meninx uit- gebreid, waardoor eene belemmering in de cellen der materies cor- ticalis werd veroorzaakt, en zoo verlies van geheugen en, later in het recidief, belemmering van de spraak is ontstaan, zonder dat er nog degeneratie was gevormd, Overeenkomstig onze vroegere opmer- king van de communicatie der art. en venae in de pia meninx zelve, ging ook bij pat. de zwaarste storm over hem heen. Het verge- ten-zijn van den weg in de stad na de eerste herstelling, bij overi- gens ongestoord gebruik van de vermogens, toont wel aan, dat eenige cellen in hare functie gestoord waren gebleven, zonder dat dit op de overige "vermogens invloed had; de aandoening scheen ook zoo ge- ring te zijn, dat eene ligte opwekking, de hernieuwing van den vroe- geren indruk, het hooren-noemen namelijk van den naam der straat, voldoende was, om de functie weder te herstellen. Later bij het recidief heeft zich dit verschijnsel niet vertoont. Hoogst merkwaardig is tevens het snelle effect van een zoo vlugtig
en krachtig middel als de ammonia liquida, waardoor niet slechts het toeval in eens werd afgebroken, maar ook de belemmeringen in spraak en geheugen geheel werden hersteld. Later is mij een dergelijk effect niet weder voorgekomen, schoon ik het middel nu en dan bij een beginnend epileptisch toeval heb laten beproeven. Ik zie er een bewijs in van onderdrukking der werkzaamheid van
de cellen, van eene meer of min paralytische aandoening, die dooreen ylugtigen prikkel terstond werd opgeheven; een krachtig bewijs tevens van het vroeger beweerde, dat de hei'senstof zoo weinig excitabel is, dat is, zoo lang aan ware ontsteking en degeneratie tegenstand biedt. Vooral voor de werking van tart. emet., waarover later uitvoeriger,
is dit geval zeer gewigtig, daar de deprimerende invloed hiervan op den pols en de hersenirritatie, zelfs bij braking, zoo overtuigend zich vertoonde, en zelfs de congestie in het hoofd scheen te vermin- |
|||||
131
|
|||||||
deren. Ik geloof echter, dat hiertoe de pat. met tart. emet. reeds meer
of min gesatureerd moet zijn ; misschien zoude deze braking, indien zij op de eerstegift van tart. emet. gevolgd ware, wel vermeerdering van congestie hebben ten gevolge gehad. Eindelijk ziet men ook hier, dat men yoorzigtig moet zijn, niet uit de eenvoudige vermeerdering der pijnen bij nacht, tot eene syphilitische oorzaak te besluiten, daar die vermeerdering slechts het gevolg was van de door de liggende houding verhoogde congestie. Om het gewigt der zaak mogen wij een zeker niet minder merk-
waardig geval niet terughouden i). De heer van K., wijnkooper, van φOjarigen leeftijd, van een rijzige
gestalte en zoogenoemd lymphatiscli temperament, genoot tot dusverre onder eene gematigde leefwijze eene bestendige gezondheid. In den loop van 1854 leed hij van tijd tot tijd aan furunkels, waar-
van er twee voorkwamen aan de binnenzijde der neusvleugels, ιιn nabij de wenkbraauw ; zij hadden onder eene doelmatige chirurgische behandeling een gunstig verloop. De algemeene gezondheid werd niet gestoord, hoezeer gemelde furunkels later nog door enkele kleinere gevolgd werden; die aan de binnenzijde der neus waren door eene lastige jeukte voorafgegaan. Gedurende de vier eerste maanden van 1855 kwelden pat. somtijds
onaangename gewaarwordingen in het hoofd: drukking, gevoeligheid voor onaangename doordringende klanken, zwakte van het gezigt bij lezen en schrijven, mindere geschiktheid tot denken, slaperig- heid en lusteloosheid; deze verschijnsels namen allengs toe, totdat pat. in de eerste helft van Junij meer bepaaldelijk aan hoofdpijn begon te lijden , welke in de beide volgende maanden langzaam toe- nam. In het eerst werd hij door deze hoofdpijn alleen in den morgen- stond aangetast, zoodat hij zijne gewone bezigheden niet kon verrigten, dikwijls stil ging zitten met het hoofd tusschen de handen en nu en dan in slaap viel, waarna de hoofdpijn soms toenam, soms voor korteren of langeren tijd naliet, om dan weer op verschillende uren van den dag of |
|||||||
1) Deze naauwkeurig opgeteckende ziektegeschiedenis heb ik te danken aan .mijn
vriend Dr. Roelandt te Rotterdam, door wien ik bij dien lijder in consult werd geroepen. 9*
|
|||||||
132
|
|||||
nacht en onder verschillende omstandigheden terug te keeren. Hierbij
had pat. eene zeer trage alvus, waartegen hij huismiddelen en eene gepaste diaet aanwendde. Niettegenstaande zijne meerdere slaperigheid verkwikte de slaap
hem niet, maar werd hij eerder met hoofdpijn wakker. Voor de aan- vallen van deze hoofdpijnen of hun wegblijven kon hij geene aanlei- ding ontdekken. Hoesten en niezen bragten verergering aan. Als zitplaats der hoofdpijn gaf de lijder het voorhoofd aan, boven
de wenkbraauwen, vanwaar zij zich bij verheffing over de tempora tot aan den nek verspreidde. Vσσr het eerste begin der hoofdpijnen was hij wederom door eene lastige jeukte in den neus gekweld, zooals reeds tweemalen het te voorschiin treden van furunkels was vooraf- gegaan, waarom hij zich verzekerd hield, dat hij ze ook ditmaal te wachten was; de furunkels verschenen echter niet, maar de hoofd- pijn trad te voorschijn, die nu in onregelmatige paroxysmen optre- dende pat. niet meer verliet. Als objectieve verschijnselen van den lijder kan men noemen:
1) Bleekere gelaatskleur clan gewoonlijk, matte, lustelooze uitdruk-
king van het oog met zeer geringe vaatinjectie, lage temperatuur der huid, vooral aan de extremiteiten, meerdere warmte van het hoofd, bijzonder van het voorhoofd en de kruin. 2) Bij opgerigten stand, veel minder energische houding dan den
lijder gewoonlijk eigen is, veel behoefte aan stilzitten, met het hoofd op de hand leunende. In de liggende houding was alle beweging hinderlijk. 3) Een zeer zeldzamen, tragen, ligt zamendrukbaren, kleinen pols
(54,60) zonder verheffing of vermoedelijke koortsverschijnselen. 4) Eene langzame ademhaling.
5) Onderdrukking der innervatie, zoowel ten aanzien der psychi-
sche en zintuigeiijke als der vegetatieve verschijnselen. In het spier- stelsel der beenen soms reflexbewegingen, ook gedurende den slaap. Bij de eerste bezoeken was de diagnose voor den arts duister. Wel had het vermoeden op eene misschien specifieke ontsteking in hetcranium, onder het voorhoofd, veel voor zich, maar het ziektebeeld was den arts toch vreemd, waarom hij den 13den en 14den Julij maar begon tegen de trage alvus eenige geringe giften extractum aloλs voor te schrijven. |
|||||
133
|
|||||
Deze hadden eene voldoende werking, en de hoofdpijn bleef des
morgens langer weg. Den 15den werd eene oplossing van 6 gr. tart. em. in 6 ons water
voorgeschreven, waarop slechts walging met zeer ruime stoelgangen volgden. Tot den 24sten werden nu geene middelen gebruikt, maar de geneesheer bemerkte nu dat de lijder dagelijks zes uren lang en wel ongeveer van des morgens 10 tot des namiddags ten 4 ure geheel vrij was van hoofdpijn; hij kon dan zelfs met gemak en genoegen zijne zaken verrigten, maar was en bleef gedurende de overige 18 uren in den boven gemelden toestand. Om het hieruit opgevatte denkbeeld eener intermittens larvata werd voorgeschreven : I^> Sulph. chin. Bi, Extr. liquir. dr. ii. tot 40 pillen, waarvan de lijder in den vrijen tijd om het uur twee zoude gebruiken. Het gevolg was dat de hoofdpijn geheel verdween en de slaap rustig en natuurlijk werd, zoodat de lijderden 2den Aug. verzocht met de pillen te mogen eindigen. Deze herstelling was ech- ter van korten duur, daar reeds op den 8sten Aug de geneesheer andermaal geroepen werd, en de toestand weder geheel dezelfde was. Om het denkbeeld van een recidief van febris intermittens, werd op nieuw de quinine voorgeschreven, maar nu zonder het minste nut; veeleer verergerde alles, en werd er geene geregelde intermissie waargenomen. Den lijder werd hierop aangeraden stortbaden te gebruiken, het-
geen de geneesheer toestond; maar ook deze hadden geene gunstige uitwerking. Applicatie van zeshirudines achter de ooren, die eene belangrijke
nabloeding veroorzaakten, bragt evenmin de geringste verminde- ring van verschijnselen teweeg, integendeel verergerden deze on- der gedurige herhaling der hoofdpijnen in hoogen graad; de slaap werd meer soporeus , nooit ontwaakte de lijder tenzij met steeds ergere hoofdpijn; de reflexbewegingen in de beenen werden nier.igvuldiger en eenmaal werd eene, hoezeer voorbijgaande, onregelmatige dilatatie der pupillen waargenomen. Congestie naar het hoofd en stasis waren blijkbaar, en gaven aanleiding tot meer energische afleidingen. Den 29aten Aug. werd voorgeschreven: |
|||||
134
|
|||||
T$P Tart. emet. gr. vi.
Muc. g. arab. aq. Naph. aa ^ i. * aq. depur. ^ vi. Alle uur een lepel. Den 30sten werd dezelfde oplossing herhaald, den 51stcn eene infus. sennae. met anima rhei en 6 gr. tart. emet. Tevens werden koude fomentaties op het hoofd en sinapismi aan de kuiten gelegd. Onder deze behandeling hadden zeer ruime stoelgangen plaats. Den lsten en 2<lcn Sept. herhaling derzelfde middelen, waarop voor
de eerste maal braking van eene belangrijke hoeveelheid met veel gal bedeelde waterige stoffen plaats had. Onmiddelijk hierop volg- den gelukkige kalmte en ontspanning, rustige slaap, ontwaken zon- der hoofdpijn , vochtige huid, gelijkmatige temperatuur, minder trage pols, ruimere urinesecretie, De lijder zelf betuigde zich ge- heel anders en veel beter te gevoelen, zoodat de hoop op herstelling zich wederom verlevendigde. Tot bestendiging der gemaakte afleiding werd eene spaansche vlieg in den nek geplaatst. Deze gunstige toestand duurde tot den 3den September, wanneer
zich de geweken verschijnselen op nieuw vertoonden, en bij herha- ling en in meer krachtig uitgedfukten vorm het ziektebeeld in zijn geheel teruggaven. Den 9don werd extr. al. aq. voorgeschreven, maar bleef', hoezeer
in klimmende giften, zonder eenig effect; de verschijnselen bleven nu klimmende,de lijder geraakte in een volkomen lethargus, met boven de wenkbraauwen waarneembare roodheid en meerdere warmte van het voorhoofd, de pols zakte tot 50 slagen. Toen ik den 6den te hulp geroepen was trof ik den lijder in bovengenoemden toestand ge- heel bewusteloos aan, en herkende terstond eene ontsteking der dura meninx. Ik schreef voor 4 bloedzuigers in den neus te plaatsen en die zoo veel mogelijk te laten nabloeden ; inwendig I\q Tart. emet. gr. ix. Sach. alb. dr. iii. m. f pulv. N. IX. Alle 2 uren een poeder '). 1) Gelijk wij later zullen zien wordt Tart. Emet. in poeder- of pillenvorm veel beter
en in grootere giften verdragen dan in solutie. |
|||||
135
|
|||||
Verder raadde ik het vesicans in den nek sterk te doen suppureren,
koude fomenta op het hoofd, synapismi aan de kuiten en een clysma. Op dit laatste volgde een ruime stoelgang, die nog door vijf anderen werd gevolgd van een meer waterigen en galachtigen aard; de hirudi- nes gaven eene zeer sterke nabloeding, en reeds des avonds verkeerde de lijder in een onbegrijpelijk verbeterden toestand; het bewustzijn was teruggekeerd, de pols was van 50 tot 60 gestegen, de huidwarmte zeer aangenaam; de hoofdpijn verdween met den nacht; de urinelozing was ruimer, hare kleur veel minder hoog; de nacht verliep rustig. Den 7den was de pols tot 66 geklommen en werd eenig voedsel ge-
bruikt. Iterent. pulv., sinapismi et clysma.
Het vesicans wordt tot suppuratie gebragt. Tegen den avond daalde de pols en werd hij kleiner (62); de lijder ligt zijdelings vooroverge- bogen , hij heeft aangaande eenige zaken onjuiste voorstellingen en is zeer gebiedend van toon. Ten gevolge van mijn raad ik had na wijking der verschijnselen op een vrij zeker recidief opmerk- zaam gemaakt worden zes bloedzuigers aan het voorhoofd ge- plaatst, waarvan de nabloeding door elastieke koppen onderhouden wordt, zoodat ongeveer § v bloed ontlast werd. Dit werd onmid- delijk door kalmte, ontspanning en een rustigen nacht gevolgd. 8 Sept. Er is geen spoor van hoofdpijn, de verwarde voorstellin-
gen zijn verdwenen ; temperatuur van hoofd en huid normaal; pols 60. en van meer omvang; de.onrust en reflexbewegingen der bee- nen worden niet meer waargenomen, de tong is minder beleo-d en vochtiger. Iter. pulv.
E. 01. Ricin. % i. Om in twee malen over dag te gebruiken. 9 Sept. De nacht is rustig geweest, de poeders worden herhaald
en veroorzaken geene walging ; de psychische uitingen worden steeds gunstiger, echter met verwarring van het herinneringsvermogen en de tijdrekening. De hoofdpijn doet zich niet voor. Tegen den avond wordt pat. onrustiger en met eenige moeite in het bed gehouden; de urine vertoont eene laag-drijvende wolk. 10 Sept. De slaap was zeer vast, de ademhaling steenende; nu en
|
|||||
136
|
|||||||
dan was er hik; in den morgen ruime urinelozing ; het voedsel wordt
geweigerd, masticatie en deglutitie zijn belemmerd; de pols is meer ontwikkeld, met verhoogde temperatuur; des avonds wordt het voort- gezet gebruik der poeders halsstarrig geweigerd. Er wordt een clys- ma toegediend, hetgeen geringe werking heeft. 11 Sept. De nacht is rustig geweest; pat. blijft het innemen der
poeders weigeren, de pols is gedurig afwisselende tusschen de 55 en 65 slagen. Andermaal den pat. bezoekende, bleef ik op het voortgezet ge-
bruik der tart. emet. aandringen, maar liet de dosis iets verminderen, l^o Tart. emet. gr. x. Extr. hyosc. aq. 9 i. Extr. liquir. dr. (3. m. f. pil. N. XXX a. 2 u. eene pil. Van den Hden tot den 15den bleeft de toestand vrij gunstig, ja, deed
hij zich dagelijks gunstiger voor; er was geen schijn van hoofdpijn overgebleven ; de verstandelijke vermogens en de gemoedsstemming, eene ligte opgewondenheid daai'gelaten, lieten niets te wenschen over. Vooral werd de slaap rustiger en zonder droomen, waardoor pat. tot nu toe dikwijls was gekweld (gevolg van hersenirritatie). Pat. zat eenigen tijd buiten het bed op, zonder dat hem dit in eenig opzigt hinderde; de eetlust was meer dan voldoende'), hoezeer de tong graauw beslagen, als gezwollen uitzag. Daarom was de tart. emet. een paar dagen ter zijde gesteld; waarop de tong natuurlijk werd; pols 70. Den 13den wedden wegens de trage alvus een clysma gezet en een
ons elect. lenit. met 4 gr. extr. hyosc. voorgeschreven. Den 16den trof de geneesheer den lijder in een geheel anderen toe-
stand aan , en werd cle gegronde hoop op herstelling ten derden male te leur gesteld. Den vorigen avond waren de handen allengs koud geworden, even zoo als dit bij de vorige recidieven had plaats gehad; hierop was hoofdpijn gevolgd, de nacht was op verre na niet zoo gunstig als de vorigen voorbijgegaan; kortom alles duidde weder |
|||||||
1) Bewijs van nog bestaande irritatie, zooals dat bij Maniaci vooral menigvuldig
voorkomt. |
|||||||
137
|
|||||
een terugkeer aan naar den vroegeren zorgelijken toestand. Men
schreef dit toe aan eene misslag in de diaet. De lijder lag lusteloos met hoofdpijn op dezelfde plaats, de huid-
warmte was geringer en ongelijkmatiger, de pols 60 slagen. Voor ver- nieuwde congestie en ontsteking bed/ucht, liet de geneesheer vier. bloedzuigers aan het voorhoofd plaatsen, de nabloeding door elas- tieke koppen onderhouden, en een clysma appliceren. Verder werden sinapismi ad suras et plantas pedum gelegd, het elect. lenit her- haald en op nieuw tart. emet. toegediend. Den 17a was wel de nacht minder onrustig geweest, en de hoofd-
pijn yerminderd, nu en dan echter waren de verstandsbegrippen ver- ward ; er bestond groote lusteloosheid; voldoende eetlust, zeer ruime stoelgang. Bij de avondvisite betuigde de lijder, dat de hoofdpijn verdwenen was, en dat hij weder rustig had geslapen ; de pols telt 60, de tart, emet. wordt zonder tegenzin ingenomen. 18 Sept. In den nacht volgde eene dunne, niet copieuse ontlas-
ting. Patiλnt heeft een minder gunstig voorkomen; meer hoofdpijn, onheilspellende houding, pols 57; de huid is koel en droog, de ge- laatsuitdrukking lijdende. Er werden zes bloedzuigers op het voorhoofd geplaatst, de nabloeding werd door koppen onderhouden, de tart. emet. zonder extr. hyosc. benevens een clysma en koude fomentaties voorgeschreven. Wegens dezeherhaalde gevaarlijke reci- dieven meende de geneesheer, dat men hier eene specifieke ontste- king moest aannemen, als gevolg van de furunkeldyscrasie, waar- mede de ziekte begonnen was, welke wel door de krachtige antiphlo- gistische behandeling verdrongen, echter niet had kunnen verdreven worden; hij meende dus meer op eene dyscrasie te moeten werken, waartoe hij het geven van sublimaat het beste achte,daar dit middel vele ziektekiemen verstoort, en bij hevige uitwendige ontstekingen, die weken lang door de krachtigste antiphlogistica vruchteloos wa- ren bestreden, alleen voor sublimaat had zien wijken. Hij schreef voor:
l^o Merc subl. corros gr i
Sach alb dr. iv m. f. pulv N. XXIV de 3 horo pul vis. |
|||||
138
|
|||||
Hij besloot hiertoe te eerder, omdat de dien dag door bloedzui-
gers gemaakte depletie niet het minste voordeel had aangebragt, en de verschijnselen in gevaarlijkheid toenamen. Na afwezigheid van eenige dagen geconsuleerd zijnde, had ik
tegen deze kleine gift van sublimaat geen bezwaar, maar ook geene groote verwachting van dit middel. Den 19deu trof de geneesheer den lijder ongeveer in denzelfden
toestand; de pols 48; pat. blijft dof, onverschillig, heeft bij de minste beweging pijn in het hoofd; eene geringe hoeveeelheid middageten is uitgebraakt. Tegen den avond worden twee hirudines in den neus gezet. Den 20sten Na de bloedzuigers deed de toestand zich reeds des
avonds en den volgenden nacht gunstiger voor, de pols was van 44 tot 56 geklommen; de hoofdpijn was minder; pat. gaf blijkbaar tee- kenen van bewustzijn. Er is eene ruime urinlozing gevolgd; een ge- geven clysma had eene matige uitwerking; de braking heeft zich niet meer herhaald. Het gebruik van den sublimaat wordt voort- gezet. Den 21, 22, 23sten wisselen gunstiger en ongunstiger ver- schijnselen elkander beurtelings af; de laatste behouden echter den boventoon. Den 24sten vond de geneesheer den lijder zeer verminderd; de hoop
op een gunstigen afloop werd elk oogenblik minder; wel deden zich geene blijkbare verheffingen van cephalalgie meer voor, maar meer- dere gevoelloosheid, dofheid en onverschilligheid beletten welligt de uiting er van. De zieke spreekt niet meer, met moeite en ter naauwernood uit hij slechts nu en dan een woord; de uitdrukking van het oog is wel alsof pat. ziet, maar niet of hij iets gewaar wordt; pat. blijft dag en nacht nagenoeg in dezelfde houding liggen; sla- pen en waken zijn slechts schijnbaar; pat. gebruikt nagenoeg geen voedsel meeren heeft ook geene behoefte om te drinken; vooral valt in de laatste dagen de algemeene vermagering zeer in het oog, als een bewijs van den algemeen verminderden invloed van het zenuwgestel op het vegetatieve leven, en het verminderd gebruik van voedsel, : de ziekte neemt een meer en meer adynamisch character aan; bij geheele afwezigheid van paralytische verschijnselen duidt alles op gebrek of vermindering der innervatie. De lijder dreigt ineen te zinken, |
|||||
139
|
|||||
en de ziekte vordert de behandeling te ondersteunen met een opwek-
kend geneesmiddel. / De geneesheer schreef dus voor eene infusie van de flor. arnicae
dri(3 op § viool. waarbij de sublimaat werd voortgebruikt. Nog- maals werd een clysma geappliceerd; tegen den avond was de patiλnt nog meer ineen gezonken, en werd over het gansche voorhoofd tot over den kruin en de slapen een zeer groot vesicans geappliceerd. Den 25sten. De nacht is vrij rustig geweest, van tijd tot tijd is pat.
kermende; de pols is een weinig meer ontwikkeld, de huidwarmte na- tuurlijker; het slikken, hetgeen de vorige dagen uiterst belemmerend was geweest, wordt gemakkelijker verrigt Van nu af werd de arnica naar de meerdere of mindere huidwarmte toegediend. Niettegen- staande deze gunstiger verschijnselen telt de pols slechts 40 slagen. Den 26sten. In den voornacht is er, hoewel slechts gedurende korten
tijd zware hoofdpijn geweest; de intellectueele uitingen zijn zeer be- lemmerd; slechts forsche indrukken kunnen nog eene enkele vonk slaan uit het leven, dat zich weinig uit. De pols is van 40 tot 50 ge- klommen; het slikken geschiedt met de grootste moeite en tegenzin; hetenkele woord, dat zal uitgesproken worden, blijft in de keel han- gen; uiterst zeldzaam is het, dat de patiλnt uit zich zelf iets met meer gemak zegt lucicla intervalla als 't ware van het spraakvermogen. De slaap is meer schijnbaar dan wezenlijk. Elet vesicatorium wordt van het hoofd genomen, en omdat er zich geene blaas heeft ge- vormd, door een ander vervangen. Wederom wordteen clysma gezet. Den 27stcn. De urine vertoont voor het eerst een sterk sediment,
hetgeen zich echter de volgende dagen niet heeft herhaald ; er ontstaat eene sterke afscheiding uit de glandulae lacrymales, ten gevolge waarvan tusschen het onderste ooglid en de oogbol en aan de binnen ooghoek veel vocht zich vertoont, hetgeen ook de volgende dagen aan- houdt; de tong is vochtig, de eetlust keert terug. Dezelfde genees- middelen. Den 2Ssten. Patiλnt weigert de arnica; de huidwarmte wordt er
schielijk door opgewekt, het middel wordt ter zijde gesteld; de toe- stand is over het geheel beter, de adem is zuiver; er bestaat geene salivatie. Er zijn nu 3| gr. sublimaat gebruikt Den 29ston. De lijder heeft een tamelijk rustigen nacht doorgebragt
|
|||||
140
|
|||||
overigens is de toestand dezelfde, de dosis sublimaat wordt op de helft
verminderd. Den 30sten. Dezelfde verschijnselen. Er heeft zich des avonds
eene gelukkige verandering voorgedaan; patiλnt heeft zich onver- wachts opgerigt, veel gesproken, met veel gemak gegeten en gedron- ken; zijn verbeterde toestand doet ieder verbaasd staan ; hij is in het minst niet geλxalteerd zoo als vroeger, wanneer hij in een verbe- terden toestand was overgegaan; hij spreekt zeer juist over het gevaar, waarin hij zoo lang verkeerd heeft, en schijnt van alles kennis te dra- gen; hij heeft geene pijn in het hoofd. Zijn algemeen gevoel is zeer goed. Pols 50. 1 Oct. De nacht is tamelijk rustig geweest; patiλnt is ontwaakt zon-
der hoofdpijn; zijne psychische uitingen zijn geregeld; pols 50. Iter medicamina. Het vesicans blijft liggen, de alvus wordt door
elect. lenit. onderhouden. 2 Oct. De verbetering blijft aanhouden. Iter. medic.
4 Oct. Het vesicans wordt weggenomen en in halfmaansvorm op
de protuberantiae frontales als exutorium onderhouden. Van nu afgaat de lijder dagelijks blijkbaar in alle opzigten vooruit;
de ganstfhe reeks der verontrustende ziekteverschijnselen verdwijnt bij den dag; de hoofdpijn keert niet meer terug; het sublimaat wordt dagelijks voortgebruikt tot ₯'₯ gr., het elect. lenit. moet nog bij tus- schentijden worden toegediend. 13 Oct. Het sublimaat wordt in nog geringer giften toegediend;
deexutorien worden goed onderhouden Opliet voorhoofd ontwikkelen zich kleine furunkels (ten gevolge der huidirritatie), en, onder een be- paald diaet gesteld, zit dereconvalescent eenige uren daags op, steeds in beterschap toenemende. Van salivatie zijn geene sporen aanwezig geweest. Van dien tijd tot den 8sten Nov. neemt de lijder dagelijks in beterschap toe, zijn pols telt geregeld 82 slagen, de vermagering is reeds veel verminderd, en met omzigtigheid worden eenige bezig- heden verrigt. Patiλnt heeft ongeveer 6 gr. sublimaat gebruikt.
Sints dien tijd is de gezondheid van den patiλnt tot nu toe (1861)
ongestoord gebleven; alleen had hij in zijne betrekking veel last dat de damp der wijn in zijnen kelder hem ligt onaangenaam in het |
|||||
141
|
|||||
hoofd aandeed. Zijne hoofdpijn is niet teruggekeerd, en zoo kan men
wel zeggen, dat in dezen hardnekkigen strijd tegen den dreigendei) dood eene glansrijke overwinning is behaald. Zoo eenig geval dan is wel dit een krachtig bewijs van de onge-
meene hardnekkigheid en verraderlijkheid van de genoemde ziekte, waaraan het zoo telkens met vernieuwde woede terugkeeren zoozeer eigen schijnt te zijn. Het blijkt bovendien dat men bij paralytische aandoeningen van
eenige hersenfunctien als het slikken, hetgeen hier in den laatsten tijd in zoo hooge mate was belemmerd, evenals bij de verwarring van de geestvermogens niet te spoedig aan desorganisatie moet denken; doordien de congestie en ontsteking zich op de materies cor- ticalis en zelfs diepere gedeelten der hersenen voortplantte werd wel eene storing der functie, maar nog geene desorganisatie te weeg ge- bragt, en ook dit levert dus weder een nieuw krachtig bewijs van hetgeen boven is beweerd, hoe traag nl. de hersensubstantie zelve in ontsteking overgaat. Dat hier de ontsteking der dura mata zich op de pia meninx heeft
overgeplant valt duidelijk genoeg in het oog. Hoogst merkwaardig is het, dat in het begin der ziekte de aanval-
len, die een vasten type schenen aan te nemen voor de werking van chinine weken. Bij verderen voortgang der ziekte was dit echter niet meer het geval. Dit verhoogt nog de verraderlijkheid der ziekte, waardoor ik mij eenmaal zelf heb'laten misleiden in een ander geval, waar ik in consult werd geroepen, en waar de hevige hoofdpijn week na het toedienen van sulph. chin. Na eenige dagen ontstond weder een recidief met typische perioden. Wegens het vroeger gunstige ge- volg, waarvan-mij toen nog geen voorbeeld bij ontsteking der dura mater die ik ook hier vermoedde was voorgekomen, stemde ik toe in het op nieuw toedienen van sulph. chin. nadat tevens door bloedzuigers en een vesicans in den nek eene afleiding was gemaakt. Bij mijn tweede bezoek van den patiλnt, die buiten de stad woonde, vond ik hem stervende; de chinine had niet geholpen, en bij het reci- dief was de toestand zoo spoedig verergerd, dat aan geene hulp meer te denken viel. Van veel gewigt is het tevens, gelijk uit dit geval blijkt, de bloed-
|
|||||
14a
|
|||||
zuigers zoo na mogelijk bij de aangedane plaats te appliceren. Ook in
dit geval hadden bloedzuigers en eene spaansche vlieg in den nek in het begin geen voordeel aangebragt. Slechts bloedzuigers op het voor- hoofd , die ook zelfs de laatste maal geen nut aanbragten, maar veel meer nog bloedzuigers in den neus, bewezen uitstekende diensten, wegens de onmiddelijke afleiding van de ontstoken plaats. Ware de ontsteking meer aan het achterhoofd geweest, zoo zouden bloedige koppen in den nek meer effect hebben gehad. Eveneens is het nut van krachtige afleidingen in de nabijheid uit
dit geval duidelijk gebleken. Geenszins toch schrijf ik de herstelling toe aan de geringe hoeveelheid sublimaat, die door den lijder ge- bruikt is. Immers onder dat middel was de toestand ook nog sterk genoeg verergerd, en eerst nadat de buitengemeen groote spaansche vlieg, die het geheele voorhoofd bedekte, krachtiger was begonnen te werken, week voor goed de ontsteking der dura meninx met alle hare gevolgen. Het nut van dergelijke afleidingen even als de krachtig deprime-
rende werking van tart. emet. is mij nog in twee gevallen gebleken, die ik, om niet te uitvoerig te worden, slechts even zal aanstippen. Het eene betreft eene vrouw met ontsteking der dura meninx, meer boven op de kruin, die met hevige hoofdpijn gepaard ging, waarbij zich, in het verloop der ziekte, zelfs epileptische aanvallen voegden, welke vrouw door herhaalde bloedzuigers en het open houden van eene fontanel op de kruin van het hoofd, gedurende meer dan een jaar, geheel her- steld is; hier volgde zelfs een subpurulente uitvloeijng uit de neus met verbetering. Het andere betreft eene vrouw met ontsteking der dura meninx en hevige locale pijn boven het linker oor, welke pijn eveneens voor rheumatisch was aangezien, en door eene fontanel, die buitengemeen sterk suppureerde en herhaalde bloedzuigers, na eene lange kuur, gedurende welke zich meer dan eens cerebrale verschijn- selen vertoonden, hersteld is. In dit geval volgde eene purulente otorrhoe, zonder dat die echter doofheid naliet. Bij beide ontston- den meermalen meer of min bedenkelijke recidieven. Daar mij zoo vele gevallen, waaraan ik nog een paar zoude kun-
nen toevoegen, zijn voorgekomen, kan ik deze ziekte als oorspronke- lijke ontsteking der dura meninx, zonder uiterlijk geweld en zonder |
|||||
143
|
|||||||
syphiHtische oorzaak niet voor zoo zeldzaam houden als ze ook nog
door de nieuwste schrijvers wordt opgegeven, maar meen te moeten aannemen, dat zij dikwijls miskend wordt, hetzij, om de regelma- tige intermissies-, als eene febris larvata , hetzij als eene rheumatieke hoofdpijn, waarvoor zij het menigvuldigst wordt aangezien. Vreemd moge het in den eersten opslag schijnen, dat de ontsteking van de dura mater zoo buitengemeen pijnlijk is, men vergete echter niet, dat de dura mater cerebri uit twee vliezen bestaat, waarvan de buitenste het periostium is, op welk de eigenlijke dura mater zich vasthecht. Deze hooge gevoeligheid bij ontsteking heeft dus de dura mater met het periostium op andere beenderen gemeen; de eigenlijke dura mater, waar die b. v. in de ruggemergsholte van het periostium der wervels gescheiden is , is, zoo verre mijne waarnemingen reiken, niet in dien graad pijnlijk als dit bij ontsteking in den schedel het ge- val is; ook degeneraties , verbeeningen, en zelfs ontsteking in de falx cerebri schijnen, te oordeelen naar eenige mij voorgekomen waarnemin- gen, niet pijnlijk te zijn; zeldzaam echter is deze ontsteking in de rugge- mergsholte alleen tot genoemd vlies beperkt, en daardoor zijn de waar- nemingen minder zuiver; maar, hoezeer ik ook hier pijn waarnam, misschien ook van andere aangedane deelen, was de pijn niet zoo hevig. Is de aandoening meer chronisch, zoodat de dura mater bijna onafschei- delijk met het cranium vereenigd is, dan verwekt dit niet altijd pijn, zooals wij gezien hebben in het door ons medegedeelde geval van den 72jarigen grijsaard met sterke hersenaandoening zonder hoofdpijn, waar toch de schedel van de dura meninx niet kon gescheiden worden'). Eigenaardig is vooral het intermitterende, soms volgens vaste perioden als febris intermittens , meestal onregelmatig met langere geheel vrije tusschenpoozen, hetgeen de ontsteking der dura mater ook met het periostium der andere beenen gemeen heeft, daar ook bij periostitis de pijn zich meestal des nachts verheft, of ook langere intermissies |
|||||||
1) Het is niet onwaarschijnlijk, flat de sterke vasthechting van het periostium aan
het been, en de buitengemeene spaaning, die bij de zwelling door ontsteking ontstaat, en dientengevolge een hoogst schadelijken en pijnlijken druk op de zenuwen uitoefent, veel tot de pijnlijkheid bijdraagt, immers is de ontsteking van het periostium, die altijd volgt op beenbreuken of amputaties geenszins zoo pijnlijk, maar de afgescheurde ran- den van dit vlies moeten bepaald aan spanning en druk zijn blootgesteld. |
|||||||
144
|
|||||
maakt. Ook bij andere schrijvers wordt van deze intermissies in de
verschijnselen der aandoening gewag gemaakt; zoo voert Lallemand in zijn uitmuntend werk hiervan vele voorbeelden aan '). In zeer acute gevallen schijnen soms deze intermissies te ontbreken, mis- schien echter in het begin der ziekte, vσσr de behandeling, niet opge- merkt te zijn ; althans niet altijd worden deze opgegeven 2). § 16.
Pathologische anatomie der hersenen.
Dat de verschillende graad van prikkeling en ontstekingachtigen
toestand van de pia mater met krankzinnigheid in hare verschil- lende vormen in het naauwste verband staat, schijnt ons, na al, wat wij boven over de materies corticalis cerebri als het instru- ment van onze hoogere vermogens, over het verband tusschen ziel en ligchaam, over den invloed van het ligchaam op de ziel, en eindelijk over den bloedsomloop in de hersenen hebben medegedeeld , naauwelijks te kunnen betwijfeld worden. Nogtans resten er verscheiden punten, die ten dezen opzigte eene
meer speciale beschouwing verdienen Wat vooreerst de anatomische structuur betreft, is het bekend,
dat de pia meninx door de arachnoidea bedekt wordt, zoodat de meesten, en naar het mij toeschijnt met regt, het buitenste blad de inwendige zijde van dedura mater laten bekleeden, terwijl het inwen- dige of viscerale blad de hersenen bekleedt, hetgeen dan de bijzonder- heid vertoont, dat het niet tusschen de windingen der hersenen dringt, maar als eene brug van de eene naar de andere overloopt. Intusschen is deze arachnoidea door fijn bindweefsel aan de ondergelegen pia mater bevestigd. Deze laatste moet nu als vaatvlies beschouwd wor- den, waardoor gedurig een waterig vocht wordt uitgezweet, het 1) Lallemand, Recherches zur l'Eoeιphale Lettre II obs. 5 pag. 132, obs. 31 312,
Lettre III obs. 6, pag. 347 obs. 17 392, Lettre IV obs. 3 pag. 29, obs. 20, 92, vooral Lettr V obs. 4 pag. 265 waar zonder vrucht wegens intermissies arsenicum werd toegediend. Lettre VII obs. 1, pag. 1 obs. 2, 10, obs. 11, pag. 44. Lettr. VIII obs. 13, pag. 203. 2) Lallemand 1. c. Lettre IV obs. 14 pag. 74 en op verscheiden andere plaatsen.
|
|||||
145
|
|||||||
geen zich nu tusschen de pia mater en arachnoidea verzamelt, maar
ook in den gezonden staat wel nooit geheel schijnt te ontbreken. Bevindt zich echter de pia mater in een meer ontstekingachtigen toestand, ja reeds bij sterkere congestie, stijgt niet alleen deze uitzweeting en op- hooging van vocht tusschen beide vliezen in hooge mate, maar wordt ook het uitgezweete vocht rijker aan fibrine, zoodat het na den dood stolt. Eenmaal was ik in de gelegenheid om reeds 6 uur na den dood de sectie te verrigten van een krankzinnige, die reeds in dementia vervallen was. Na het wegnemen des schedels en het openen der dura meninx vertoonde zich over de geheele oppervlakte der hersenen een zeer sterk exsudaat tusschen arachnoidea en pia meninx, zoodat bij het wonden der pia meninx het vocht in zulk eene hoeveelheid uit het cranium vloeide, dat ik het op een hieronder geplaatst bord kon opvangen. Na een half uur ontdekte ik tot mijne groote verwonde- ring , dat het vocht in het bord tot eene witte, taaije massa, volko- men op eene rheumatische ontstekingskorst gelijkende, was gestold, zoodat ik het als een vlies bij den rand kon opligten; het scheen voor- namelijk uit fibrine te bestaan, die in het vocht was opgelost en nu stolde. De vliezen op de hersenen waren intusschen volkomen door- schijnend geworden, hadden hunne natuurlijke dunheid behouden, hoezeer zij eenige oogenblikken te voren sterk verdikt schenen te zijn. De pia meninx was echter zoo vast aan de corticale hersenstof gegroeid, dat die zonder verschenring der hersenen hiervan niet kon worden los getrokken. Dat genoemd exsudaat zoowel bij gezonden als bij krankzinnigen voorkomt, hebben wij vroeger opgemerkt «). Tot eene juistere beoordeeling van deze verschillende vormen
van krankzinnigheid is het noodig op te merken, dat de deelen der hersenen, die liet naauwst met onze hoogere geestvermogens in ver- band staan, gelegen zijn op de bovenste en voorste oppervlakte der groote hersenen, namelijk de zoogenoemde bast-, grijze of corticale zelfstandigheid, en wel bijzonder voor zoo verre zij onder het voor- hoofdsbeen tot aan en zelfs over den kruin zich uitstrekt. Neemt men in lijken van krankzinniggestorvenen, na opening des schedels, het zachte hersen vlies 'pia meninx) voorzigtig van deze oppervlakte weg, |
|||||||
1) Pag. 131, sqq.
|
|||||||
10
|
|||||||
146
|
||||||
en wascht men haar dan af, door er uit eene spons zuiver water op te
laten droppelen, dan bemerkt men duidelijk, dat, indien, hetgeen zeldzamer voorkomt, de lijder gestorven was in het eerst begin der ziekte, deze bast-zelfstandigheid zich ongelijk gekleurd voordoet; eenige kronkelingen zijn licht rozenrood, andere echter meer bleek. Deze verschillende tinten, die niet zelden slechts bij een naauwkeu- rig onderzoek in het oog vallen, zijn het gevolg van eene meerdere congestie of ook beginnende ontsteking in deze gewigtige deelen der hersenen ; men treft ze zelfs aan bij lijders, die aan typhus of zenuw- koortsen onder een sterk delirium bezweken zijn; minder bestendig komt deze verandering in gevallen van recente krankzinnigheid tevens op de achterste of onderste hersenkwabben voor '). Was het geval van langeren duur en groote hevigheid, dan gaat
deze aandoening in ontsteking over; men heeft nu groote moeite om het zachte hersenvlies (pia meninx), welks bloedvaten in dit geval ge- meenlijk sterk zijn gevuld, van de corticale stof af te trekken , waarbij dan, na'ar gelang van den meerderen of minderen graad van ontste- king , geheele lagen van de oppervlakte der grijze stof mede worden afgescheurd, en aan het zachte hersenvlies blijven hangen. Tevens vertoont zich hier bijna altijd eene vrij sterke uitzweeting van meer of minder plastische lympha tusschen de oppervlakte der pia meninx en araclmoidea, die dan door stolling na den dood zoo ondoorschij- nend worden kan, dat zij eene dikke, witachtige laag vormt, waar de kronkelingen naauwelijks doorheen schemeren. Onderzoekt men de hersenen, waar de krankzinnigheid bij lange-
ren duur reeds in onnoozelheid of dementia is overgegaan, dan yindt men deze hoogere kleur niet meer; de bloedvaten zijn minder met bloed opgevuld, en het zachte hersenvlies laat ongemeen gemakkelijk van de hersenkronkelingen los, zoodat men het veel ligter kan af- trekken dan in den gezonden toestand; de grijze stof is zeer bleek en anaemisch, soms schijnen hare lagen dunner en eenigzins geatro- phieerd; de uitzweeting, die in een vorig stadium de pia meninx zoo vast met de corticale stof verbond, is geheel opgelost; overal vloeit een meer of minder waterachtig- helder serum uit, en men vindt de |
||||||
1) Zie boven p. 144.
|
||||||
147
|
|||||
bloedvaten, vooral op de grondvlakte der hersenen, doorgaans van
binnen met meerdere of mindere beenplaatjes of atheromateuse lagen bezet; heeft deze verandering plaats gegrepen, dan is aan geen herstel meer tι denken. Het tweede stadium, dat van adhaesie der pia meninx, troffen wij in meerdere gevallen aan, waarbij wij, onder dezelfde of nog heviger en langduriger verschijnselen, andere lijders zagen genezen, zoodat dit tijdperk nog voor herstelling vat- baar schijnt. Niet altijd blijft echter deze chronische ontsteking der hersenvlie-
zen en der bastzelfstandigheid op de voorste en bovenste oppervlakte der hersenen beperkt; integendeel breidt zij zich bij langeren duur niet zelden uit tot de binnenste oppervlakten of boezems en holten der hersenen. De pia meninx, die deze bekleedt, wordt hierbij ge- woonlijk verdikt; somtijds, vooral bij het septum en in de vierde her- senholte, vertoont zij zich als met fijne zandkorrels bedekt, indien men den glans van het licht daarop laat vallen. Hierbij is dan niet zelden eene vrij groote hoeveelheid meer of minder helder serum in de hersenholten aanwezig, waardoor deze meer of minder worden verwijd. De pia meninx op de oppervlakte der corpora striata is ge- woonlijk verdikt, men kan haar, zonder de hersenzelfstandigheid te verscheuren, hiervan niet aftrekken, en deze is dan doorgaans ver- weekt. Gedurende het leven openbaart deze verandering zich door paralytische verschijnselen, die gewoonlijk eerst met eenige trilling om de lippen bij het spreken beginnen en eindelijk in stamelen en in moeijelijken, onzekeren gang den pai'alytischen toestand verder kenmerken. Niet zelden wordt ook de ventriculus tertius door vocht uitgezet, waardoor tevens de wortels der derde hersenzenuw (oculo- motorius) gedrukt worden; deze wordt hierdoor verslapt in hare wer- king, en nu is de levator palpebrae niet meer in evenwigt met de werking van den orbicularis palpebrarum of sluitspier der oogleden, die zijne zenuwen van den facialis ontvangt, en een sterk neerhangen van de bovenste oogleden, eene soort van ptosis, is hiervan het ge- volg en toont de diep-ingrijpende en onherstelbare beleediging in de hersenen aan. Wordt deze drukking in den ventriculus tertius nog sterker door steeds toenemende uitzweeting ten gevolge der chronische ontsteking, dan worden genoemde zenuwen nog meer in hare wer- 10"
|
|||||
148
|
|||||
king belemmerd; er treedt nu eene ongelijkheid van kracht in tus-
schen de inwendige regte oogspieren, die hare zenuwen van het derde paar ontvangen, en de uitwendige regte oogspieren, die door het zesde paar hersenzenuwen bestuurd worden ; nu volgt een meer- dere of mindere graad van scheelzien, en wel naar den buitenkant, strabismus externus; in deze gevallen is de yentriculus tevtius door- gaans vrij sterk uitgezet. |
|||||
HOOFDSTUK II.
PATHOLOGIE EN THERAPIE DER KRANKZINNIGHEID.
|
||||||
A. Idiopathische krankzinnigheid '}.
§ 1. Inleiding.
Het ligt niet in mijn oogmerk i om hier in eene uitvoerige beschou-
wing te treden over de wijze, waarop men met krankzinnigen moet omgaan , of over de meest doelmatige psychische behandeling, waarin eigen gezond verstand en mensehenkennis doorgaans beter leiden, clan yele regelen en voorbeelden, die men zelden in bijzon- dere gevallen kan toepassen. Maar mijn doel was vooral om den geneesheeren, die niet in de
gelegenheid zijn, om zich met dezen zoo moeijelijken tak der genees- kunde, in krankzinnigengestichten meer bijzonder bezig te houden, een korten doch zakelijken leiddraad in handen te geven, die hun hierin van praktisch nut kon zijn en hen volgens meer vaste gronden in hunne behandeling zou kunnen leiden, ■ om er zoo doende iets toe bij te dragen, dat, zoo als ons zoo menigwerf is voorgekomen, in het begin der ziekte, wanneer nog het meeste vooruitzigt op her- stel aanwezig is , niet door eene verkeerde en ondoelmatige behande- ling dit gunstig tijdperk voorbij ga, en of de ziekte een langdurigen loop aanneme, of alle uitzigt op herstelling verdwijne. 1) Op eenige noodzakelijke weglatingen na, onveranderd overgenomen uit het Tijd-
schriftder Ned. Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde, 3e jaarg. 1852. (F. A, H.) |
||||||
150
|
|||||
§ 2.
Verschillende krankzinnig keidsvormen en verdeeling. Om echter in korte maar duidelijke trekken eenig denkbeeld te
geven van het wezen en den aard van krankzinnigheid en hare ver- schillende vormen, waarop eene rationele behandeling kan worden gevestigd, is het volstrekt noodzakelijk, dat ik eerst eenige hoofd- denkbeelden laat voorafgaan over het wezen dezer ziekte en over de naaste oorzaken, waardoor zij wordt voortgebragt, en waardoor zij zich onder die verschillende vormen vertoont'). Dat vooral de hersenen, als naaste werktuigen en organen voor de
uiting onzer hoogere geestvermogens, in krankzinnigheid en geestver- warring de meest aangedane deelen zijn, vereischt geen bijzonder be- toog; men zoude zich echter zeer vergissen, indien men met eenige schrijvers de eigenlijke bron en oorzaak dezer ziekte altijd in de her- senen wilde zoeken; deze staan immers in zulk een naauw verband met het'overig ligchaam, en de werking en invloed van vele organen op de hersenen zijn zoo in 't oogloopend, dat men zich slechts de min- dere opgewektheid, de lusteloosheid en traagheid, of zelfs dofheidin onze denkbeelden behoeft te herinneren, die eene gestoorde digestie of een al te rijkelijke maaltijd kunnen aanbrengen, om hiervan over- tuigd te zijn. Ofschoon dan ook verschillende schrijvers gewoon zijn, de onderscheidene soorten van geestverwarring onder eenige hoofdafdeelingen te rangschikken, die vooral op de verschillende ver- schijnselen, die zich hierbij vertoonen, gegrond zijn, als: Manie, Mo- nomanie, Melancholie, Dementia en Idioόsme, zoo is deze verdeeling, hoezeer zij ter onderscheiding van eigenaardige vormen nuttig is en moet behouden worden, ons echter steeds minder praktisch voorge- komen , als meer op de verschijnselen, dan wel op het wezen en den oorsprong der ziekte gegrond. 1) Het spreekt van zelf, dat wij in dit meer beknopt opstel ons niet kunnen verdiepen
in de uiteenzetting van de gronden, waarop vele onzer uitspraken gevestigd zijn; wij zouden dan een geheel boekdeel hebben moeten samenstellen, terwijl wij sleehts kortelijk de resul- taten en uitkomsten wenschten op te geven, die eene veeljarige ondervinding en een groot getal lijkopeningen ons hebben opgeleverd. |
|||||
151
|
|||||
Om deze redenen zijn wij sedert vele jaren gewoon, de verschil-
lende vormen van krankzinnigheid onder twee hoofclafdeelingen te brengen, die namelijk van idiopathische en sympathische krankzin- nigheid, welke door eigenaardige kenmerken van elkander onder- scheiden worden, en voor de therapeutische behandeling van het grootste gewigt zijn. Onder de eerste soort, de idiopathische, verstaan wij die krankzin-
nigheid, waarin de hersenen primair zijn aangedaan, hetzij ten ge- volge van overmatige inspanning van den geest en overprikkeling der hersenen, hetzij ten gevolge van eenige beleediging, eenen val of schok, of welke oorzaak ook bij meer of minderen aanleg en niet zelden erfelijke voorbeschiktheid, aanleiding hiertoe kan gegeven hebben. Onder de sympathische krankzinnigheid rangschikken wij die, waar
de aandoening der hersenen slechts secundair is, en de voortbrengende oorzaken in andere deelen van het ligchaam, vooral de buiksingewan- den of geslachtsdeelen, moeten gezocht worden, en die bij langeren duur wel in den idiopathischen vorm kunnen overgaan, maar geens- zins kunnen worden genezen, zonder dat vooraf de aanleidende ver- wijderde oorzaken zijn weggenomen; waai'door het groot praktisch nut van deze verdeeling als van zelf in het oog valt. § 3-
Verschijnselen der idiopathische krankzinnigheid in het algemeen.
Vergelijkt men nu hiermede de verschijnselen, die bij mania idio-
pathica worden aangetroffen, dan zal men zich een duidelijk denk- beeld van het wezen en den aard van dezen vorm van krankzinnig- heid kunnen maken. In het begin dezer ziekte is slechts een meer geprikkelde toestand,
eene opgewektheid van de materies corticalis aanwezig, waarbij de bloedsomloop in de hersenen versneld schijnt; de pols is doorgaans sneller, niet zelden hard en vol, het gelaat dikwijls meer gekleurd, hoezeer dit verschijnsel ook soms ontbreekt; de oogen flonkeren; de lijder bezit eene bijzondere bewegelijkheid; in al zijn doen is eene meerdere of mindere gejaagdheid, en de opgewektheid geeft hem een |
|||||
152
bijzonder gevoel van gezondheid; hij is volgens zijn zeggen gezonder,
vlugger en sterker dan ooit te voren, en hij meent in staat te zijn, de zwaarste vermoeijenissen zonder hinder te verdragen ; door de ge- stadige opgewektheid zijner hersenen en hierdoor teweeg gebragte aanhoudende levendigheid, wordt zijn slaap meermalen gestoord, of zelfs kan hij den slaap niet vatten, ja, hij meent zelfs, geen slaap meer noodig te hebben. Deze opgewektheid, de vlugheid zijner denk- beelden, zijne rustelooze bezigheid, en zijne opgewondene verbeel- dingskracht brengen hem niet alleen tot de overtuiging, dat hij veel meer kan uitvoeren dan vroeger het geval was; maar ook, dat hij meer kan doen dan andere menschen, dat hij dus meer is; hij be- gint zich hooger, verstandiger, rijker of ook magtiger te gevoelen; zijn verstand is niet meer in staat, om den driftigen gang van den telkens opwellenden stroom zijner denkbeelden te beheerschen en hij verliest zich nu in de buitensporigste ontwerpen en plannen , hij speelt met millioenen en koningrijken; hij is vorst of keizer over de ge- heele aarde l). In het eerst begin dezer ziekte, welke niet zelden langzaam en bijna
onmerkbaar voortkruipt, wordt de verandering zelfs door huisge- nooten en bloedverwanten niet altijd bemerkt; men bespeurt eene meerdere levendigheid en verheugt zich in zijne uitdrukkingen van volkomene gezondheid, hoezeer zijne groote prikkelbaarheid en drift |
||||||
1) Uit deze verschijnselen kan men onzes inziens duidelijk genoeg ontwaren, dat ons
hooger beginsel, onze verstandelijke vermogens en het oordeel, niet hetzelfde zijn met de werkingen der hersenen, of met hersenkraeht, als ik mij zoo mag uitdrukken; indien immers ons verstand en oordeel niets anders waren als het onmiddellijk gevolg van de werking der hersenen, dan moesten deze lijders bij opgewektheid der hersenen verstandiger worden, hun oordeel moest fijner en dieper zijn, met ιιn woord hunne verstandelijke ver- mogens moesten zich yerhoogen; het tegendeel is echter waar: wel is de loop van hunne denkbeelden, bij de meerdere opgewektheid van het orgaan, sneller en vlugger, maar het verstand zelf verhoogt zich niet; integendeel zijn zij niet meer in staat, deze onwillekeurige aandrift van denkbeelden te besturen, waardoor het verstand zelf wordt medegesleept; het orgaan alleen werkt sneller, maar dit orgaan en zijne werkingen maken daarom nog ons eigen ik, ons hooger beginsel, niet uit. Zoo is het ook opmerkelijk, dat deze soort van krankzinnigen zich wel verbeelden hooger, magtiger, rijker te zijn, of zelfs Goddelijke eigenschappen te bezitten, maar ik heb nimmer eenen krankzinnige gezien, die zich voor braver of deugdzamer dan anderen hield; zij denken zich slechts Goden, omdat zij zich voor magtiger houden, en zijn dan ook niet karig om met bliksem en onweer te dreigen. |
||||||
153
|
|||||
bij tegenspraak niet zelden de rust in zijn gezin op eene onaangename
wijze verstoren; in het begin weet hij zich echter bij vreemden meestal in te houden, zoodat een ander niets aan hem bespeuren kan; maar bij verderen voortgang der ziekte doen zijne dwaze ontwerpen, zijne koop- en verspilzucht en zijne buitensporige denkbeelden van ver- hoogd eigengevoel en hoogmoed, hen de oogen openen en tot eenen geneesheer toevlugt nemen. Deze opgewekte toestand der hersenen is echter geenszins zonder
invloed op het overige ligchaam; ook het verlengde merg deelt meer en meer in de verhoogde werkzaamheid en gevoeligheid; en van hier verspreidt het zich over andere organen , vooral de ingewanden; de honger is opgewekt en levendig, en de spijsvertering krachtig; hij gaat niet zelden tot gulzigheid over; hiermede paart zich menigwerf eene neiging tot misbruik van wijn of sterke dranken; ook de ge- slachtsverrigtingen, die, gelijk wij weten, in een naauw verband staan met het verlengde merg, deelen in de algemeene opgewektheid, en van hier, dat in dezen toestand uitspattingen in geslachtsdrift zoo menigvuldig voorkomen '). In den verderen voortgang der ziekte, indien zij door overmatige
hersenprikkeling en ontsteking van de hersenvliezen niet tot razernij overslaat, gaat dit acuut stadium in een meer chronisch over, en hier- mede begint, al naar mate de grijze stof zelve meer en meer ontaard en veranderd wordt, de levendigheid aftenemen; opwellingen van drift hebben gewoonlijk meer bij tusschenpoozen plaats, of verdwijnen geheel; de denkbeelden worden meer en meer verward, en eindelijk zinkt de ongelukkige tot onnoozelheid, waarbij zich dan menigwerf de reeds boven opgenoemde teekenen van waterzuchtige uitzweeting in de hersenen onder paralytische verschijnselen vertoonen en ten laatste maakt', gewoonlijk na meermalen herhaalde aanvallen, eene hevige beroerte een einde aan des lijders treurig leven. Dat hierbij naar het verschil van het gestel, kunne en ouderdom
1) Meermalen kwamen in dezen toestand krankzinnigen onder onze behandeling, door
syphilis aangedaan ; hierop zij de geneesheer vooral bedacht, daar de krankzinnige dit niet altijd openbaart; over onanie als oorzaak zullen wij later spreken; genoeg zij het hier te herinneren, dal ook in den toestand van idiopathische manie dit kwaad menigmaal tot groot nadeel des lijders gepleegd wordt. |
|||||
154
|
|||||
meerdere wijzigingen voorkomen , is gemakkelijk te denken; bij allen
echter ligt hoogmoed onder verschillende kleuren op den bodem, en die is niet, zoo als wel eens geloofd is, de oorzaak dezer krankzinnig- heid,-maar maakt, wanneer de hersenen primair worden aangedaan, er reeds een begin en een der eerste standvastigste teekenen van uit; zoo ook komen, waarschijnlijk doordien de aandoening zich minder sterk over de hersenen verspreidt of langzamer voortgaat, en geens- zins zulk eenen hoogen trap bereikt, meerdere gevallen voor, waar de krankzinnige slechts op enkele punten of ook wel op ιιn punt af- dwaalt, maar overigens over alle andere zaken zeer verstandig weet te spreken, een toestand, die, uitgezonderd dat de lijder niet ge- drukt of zwaarmoedig is, veel met melancholie overeenstemt1). Deze soort is gewoonlijk zeer langdurig en niet gemakkelijk te ge- nezen. Bij den man , waar het vaatgestel krachtiger werkt, en in het alge-
meen geneigd is tot ontsteking, komt de mania idiopathica veel menig- vuldiger voor, dan bij de vrouw, en het is inderdaad verbazend, welke lange tijdperken van hevige woede bij eene vrouw somwijlen kunnen voorkomen, zonder dat deze opwekking in eene zσσ sterke ontsteking der hersenvliezen overgaat, dat onnoozelheid en mania paralycica hiervan het gevolg wordt; zelfs nog najaren lang in woede te hebben verkeerd; hebben wij vrouwen zien herstellen 2); bij den man komt dit minder voor, en hier is deze loop der ziekte gevaarlijker. 1) Daar, gelijk wij later breeder zullen uiteenzetten, bij sympathische manie of melan-
cholie eene minder hevige irritatie der herseneu, die hier meer secuudair is, voorkomt, en nu ook gewoonlijk langzamer verloopt, waarbij de lijder over andere punten zeer ver- standig spreken kan, is 't ook gemakkelijk aan te nemeu , dat bij idiopathische manie meerdere graden van bersenprikkeling en aandoening voorkomen, waaronder er zijn, die den geregelden gang der denkbeelden niet geheel verstoren ; dan ontstaat er gemeenlijk slechts waanzin met een heerschend denkbeeld, waarbij echter die ncdcrdrukkende invloed op den geest ontbreekt, waaruit de melancholische stemming ontspruit; deze hangt van de inwerking van den nervus sympathicus en zijn onderbuiksgedeelte op de hersenen af, hierbij kunnen gevallen voorkomen, waar bet moeijelijk wordt te beslissen, of de krank- zinnigheid idiopathisch of sympathisch is, te meer daar ook idiopathische aandoening dei- hersenen op hare beurt dikwijls op de werking der ingewanden eenen veelvermogendeu invloed uitoefent. Gelukkig heeft dit onderscheid in die gevallen op de geneeswijze geen overwegenden invloed , zoo als wij later zullen aantooncn. %) Bij eene vrouw duurdon de opgewektheid en razernij niet minder dau 7 jaren; de
|
|||||
155
|
|||||
Niet alle krankzinnigheid echter, waarbij groote levendigheid en
zelfs woede plaats vinden, moet daarom tot de idiopathische krank- zinnigheid gebragt worden; er komen zeer vele gevallen voor, waar het gestel zeer levendig en gevoelig is, vooral bij meisjes en vrouwen, of ook wel in 'mania puerperalis, waar door eene verwijderde oorzaak, de hersenen hevig geprikkeld worden, maar waar deze prikkeling niet zoo zeer van het vaatsysteem uitgaat, als wel door eene hooge opge- wektheid van het zenuwgestel, vooral bij hysterischen aanleg, wordt te weeg gebragt; dan kan er wel woede zijn met de meeste verschijn- selen van mania idiopathica, maar de hoogmoed en zelfsverheffmg staan niet of slechts voorbijgaande op den voorgrond, en de oplettende geneesheer zal de aanleidende oorzaak gewoonlijk in den uterus of andere verwijderde cleelen kunnen opsporen, die door hunne reflexie en inwerking op de hersenen dezen- overprikkelden toestand hebben te weeg gebragt; deze gevallen gaan clan ook het gemakkelijkst, na wegneming der oorzaak en bedaring van den opgewonden toestand, in genezing over. Verschijnselen der sympathische krankzinnigheid in het algemeen.
Van de boven beschrevene indiopathische manie zijn de verschijn-
selen der sympathische, vooral waar deze zich onder den vorm van melancholie voordoet, zeer verschillende '). Hier is in het algemeen veel minder opgewektheid, integendeel zijn
de lijders meestal stil', gedrukt, droefgeestig; de verwarring in hunne 6 eerste hiervan bragt zij meest ongekleed op stroo door; hierop in het krankzinnigen-
gesticht te Utrecht opgenomen, bedaarde zij ouder eene betere behandeliag langzaam, en herstelde eindelijk na nog 3 jaren verblijfs aldaar volkomen, zoodat zij 9 jaren hierna nog de volkomenste gezondheid genoot, zonder dat deze langdurige woede eenig nadeel aan hare geestvermogens scheen te hebbeu toegebragt; ongelukkig stortte zij hierna weder in, en bevindt zich nu reeds sedert 6 jaren weder in het gesticht, waar het niet mogelijk is geweest, hare opgewektheid geheel tot bedaren te brengen. Dergelijke voorbeelden komen bij vrouwen meer voor. 1) Zie ook kortelijk de kenteekenen hiervan aangegeven in de waarneming betreffende
eene melancholica met neiging tot suicidium, door mij geplaatst in het Nederlandsch Lancet, 3e Serie, 1 Jaarg. Julij 1851, pag. 2S. |
|||||
15t5
|
|||||
denkbeelden is niet zoo sterk, zij spreken en oordeelen met juistheid
over alle zaken, behalve alleen over den waan van diep ongelukkig te zijn, ja het ongelukkigst van alle menschen, doordien zij zich zelven als oorzaak van hun ongeluk beschouwen, en tot den vreesselijksten angst kunnen vervallen, die vooral met een eigen benaauwd gevoel in de praecordiaal-streek, op de hoogte van de maag en van den dwar- sen kronkeldarm, gepaard gaat, hetgeen zij dan met gewetensangst verwarren ; zij ontvlieden de menschen, zonden gaarne in eenen don- keren hoek zich verschuilen, en in al hunne handelingen, hunne hou- ding en gelaat straalt de diepste zwaarmoedigheid en neergedruktheid van den geest door, die niet zelden tot volslagene wanhoop voert, en dan neiging tot zelfmoord ten gevolge heeft. In de hersenen bestaat eene veel minder levendige werking; wel
is de lijder aanhoudend verzonken in zijne zwaarmoedige denkbeel- den, maar in het algemeen zonder opgewektheid of levendigheid; het flikkerend, glinsterend oog wordt door eenen ter nedergeslagen blik vervangen ; er is meermalen congestie naar het hoofd aanwezig, maar zij is minder actief; het hoofd is wel dikwijls warmer, de carotides kunnen wel sterker kloppen, maar handen en voeten zijn doorgaans koud; de radiaalpols is klein en ingetrokken, zoodat hier meer een ongelijke bloedsomloop plaats heeft; de congestie is hier meer chro- nisch , dikwijls als meer passief; de punt der neus is doorgaans roo- der, ook wel zijn dit de ooren, al naar mate de congestie in de voorste hersenen, of in het verlengde merg sterker aanwezig is. Inzonderheid treft men hier meerdere aandoeningen aan in ver-
wijderde gedeelten van het ligchaam, in den buik of ook wel in de borstholte, in de digestie organen of in de geslachtsdeelen, die dan gemeenlijk de uitbarsting van manie of melancholie meer of minder lang.zijn voorafgegaan, waardoor men zich bij eenige oplettendheid in verre weg de meeste gevallen genoegzaam kan verzekeren, of men eene idiopathische of eene sympathische krankzinnigheid voor zich heeft; de laatste, zoo als wij naderhand zullen aantoonen, gaat echter niet zelden in idiopathische krankzinnigheid over door de storing en verandering in de hersenen, welke zij na zich sleept, hetzij dat de melancholische denkbeelden geheel verdwijnen en er nu een geheel tegenovergestelde vorm van opgewektheid ontstaat, hetzij zij oversla |
|||||
157
|
|||||
tot onnoσzelheid of dementia, den algemeenen uitgang van alle plaat-
selijke hersenaandoening, die in degeneratie is overgegaan. Wij zullen later bij de afzonderlijke behandeling van den synlpa-
thischen krankzinnigheidsvorm, waarvan wij hier slechts om het hoofdverschil tegen over den idiopathischen vorm te doen uitkomen, kortelijk eenige kenteekenen hebben opgegeven, uitvoerig spreken. Volgens haar verloop verdeelen wij de mania idiopathica in acute
en chronische. § 5.
Mania idiopathica acuta.
Deze onderscheidt zich door grootere hevigheid en den korten
duur van haar bestaan; wij hebben boven (pag. 29) de algemeene verschijnselen in de hoofdtrekken opgegeven; naarmate echter deze ziekte meer acuut verloopt, vooral in een robust, sterk of jong ge- stel, zijn de verschijnselen van hersenprikkeling en ontsteking der hersenvliezen sterker, de verwarring van den geest algemeener, breidt deze zich op meer punten uit en zijn de vlagen van woede heviger; de pols is niet zelden vol en hard; het hoofd heet, het gelaat door- gaans meer opgezet, dikwijls algemeener gekleurd; de oogen glin- steren sterk, soms met eene geinjicieerde cpnjunctiva, de pupil is meestal klein en vernaauwd, de ontwikkeling van spierkracht is dik- wijls verbazend; de verwarde denkbeelden van grootheid, magt en rijkdom gaan alle perken te boven ; de lijder verkeert in eene aanhou- dende beweging, en het stilzitten is hem even onmogelijk, als aan iemand, die in eenen hevigen aanval van toorn of woede verkeert; door deze prikkeling der hersenen is dikwijls ook eene volkomene slapeloosheid aanwezig 2), terwijl gemeenlijk , zoo als wij boven heb- ben opgegeven, de geslachtsdrift verhoogd is. De alvus is door- gaans traag, de eetlust echter sterk, en de lijder is even onmatig in 1) Deze slapeloosheid is altijd eene zaak, waarop de geneesheer zijne aandacht moet
vestigen; zij kenmerkt eene sterke hersenprikkeling, en zeer verkeerd zonde het zijn, in deze gevallen dit verschijnsel met opiaten te willen bedwingen, welke de congestie en den aandrang van bloed naar de hersenen verhoogen; in andere gevallen, zoo als wij later hopen aan te toonen, kunnen zij van veel nut zijn. |
|||||
158
|
|||||
het gebruik van spijs, als van wijn of sterken drank, wanneer hij die
bekomen kan. De meerdere aanleg tot deze ziekte is gewoonlijk reeds in eenen
erfelijken toestand, in een sanguinisch, prikkelbaar temperament, en eenen levendigen, bewegelijken geest te zoeken; opwekkende oorzaken zijn natuurlijk te vinden in alles, wat in staat is als sterke prikkel op de hersenen te werken, zoo als uitwendige beleedigin- gen, zonnesteek (insolatio) '), te groote of langdurige inspanning van den geest, hevige gemoedsaandoeningen, misbruik van sterken drank of andere vergiften, die door het bloed zijn opgenomen. De prognosis is bij het begin in het algemeen niet ongunstig te
noemen, indien de lijder onder eene doelmatige geneeskundige be- handeling kan gehouden worden ; doch zijn herstel vordert groote omzigtigheid, daar hij vooral in het begin zeer geneigd is tot reci- dieven , die zeer ligt in den chronischen vorm overgaan , of ook onder hevige verschijnselen van meningitis met apoplexie of paralysis ein- digen. De eerste maand of hoogstens twee tot drie maanden zijn hier van het grootste gewigt; duurt de toestand langer, zoo gaat hij in den chronischen vorm over. In enkele gevallen zagen wij bin- nen dien tijd de lijders ten gevolge van hevige ontsteking der hersen- vliezen (waar bij de lijkopening sterke uitzweeting van plastisch se- rum , opvulling der bloedvaten en ongeineene gekleurdheid der grijze stof en zelfs van een lichtrood meer'of min gevlekt aanzien van de mergzelfstandigheid gevonden werden) bezwijken. Het valt van zelf in het oog, dat in dezen acuten vorm de prikke-
ling en aandoening der herzenvliezen tot eenen vrij sterken graad van ontsteking kan overgaan; dit hangt voor het grootst gedeelte af van het gestel, den leeftijd van den lijder, of de oorzaak, welke zulk 1) Deze oorzaak komt zeer menigvuldig voor ia heete streken ; van hier dat indien krank-
zinnigheid in de Oost of Westiudiλu, of ook wel op de reis naar het vaderland ontstaat, de daardoor aaugedanen bij hunne aankomst in ons land meestal ongeneeslijk zijn, ten deele doordien zij aan grootere hitte zijn blootgesteld iu die streken, waardoor de ziekte zich heviger ontwikkelt, zeer dikwijls ten gevolge van het sterke branden van de zon op het ongedekte hoofd, ten dcele doordien de eerste tijdperken der ziekte, waar nog herstel mogelijk is, reeds voorbij zijn, en door den hevigen graad der ziekte onherstelbare orga- nieke veranderingen in de hersenen zijn te weeg gcbragt. |
|||||
139
|
||||||
eene prikkeling in de hersenen heeft te weeg gebragt; en hierna moet
de geneesheer zijne behandeling inrigten. Hoezeer wij boven met een enkel woord opmerkzaam hebben gemaakt op het nadeel, dat uit te sterke of niet aangewezene aderlatingen kan voortvloeijen, moet men hieruit echter niet besluiten, dat aderlatingen in deze ziekte geheel moeten ■worden vermeden; integendeel zij kunnen zeer noodwendig zijn; is het gestel robust, zijn de teekenen van hersen- prikkeling en ontsteking der herzenvliezen duidelijk, is de pols vol, hard, snel, en de lijder bewegelijk, dan moet men soms meermalen zelfs eene aderlating herhalen , doch men houde immer voor oogen, dat men hier niet met een zoo prikkelbaar en vaatvol orgaan te doen heeft, als het hart bij pericarditis, of als de longen, bij hevige ont- steking, dat wil zeggen, men zij voorzigtig met geene te sterke aderlatingen op eens te bewerkstelligen '); soms brengt zelfs in zeer 1) Om hiervan het nadeel wel te leeren inzien, lette men wel op liet bijzonder za-
raenstelsel van deze deelen; de hersenen immers en het ruggemerg zijn gesloten in eene beenige kas, den sehedel namelijk en het ruggemergskanaal, die voor geene uitzetting of inkrimping vatbaar zijn; de natuur heeft, als ik mij dus eens mag uitdrukken, ge- tracht deze edele deelen zoo veel mogelijk onder eene gelijke drukking te houden ; stroomt hier te veel bloed uit, dan zoude, indien deze ruimte door niets werd aangevuld, hier een soort van ijdel ontstaan; hierdoor wordt lot eene zekere mate het bloed als door zuiging teruggehouden, en hoezeer het onwaar is, dat bij sterke bloeduitstortingen her- senen niet bloedeloos zouden kunnen worden, zoo als eenige schrijvers beweerd hebben, worden zij dit echter niet zoo spoedig als andere organen; wordt nu door een te sterk bloedverlies de drukking te zeer verminderd, zoo ontstaat hierdoor als het ware eene soort van zuiging, en dan wordt de uitzweeting uit de bloedvaten vermeerderd, en de hoe- veelheid spinaal-vocht neemt toe; er ontstaat eene meer of min voorbijgaande ophooping van dit vocht, en naar die mate eene mindere hoeveelheid bloed in de hersenvaten; maar nu wordt deze verlorene ruimte niet alleen aangevuld door uitgezweet vocht, maar in geen deel van het ligchaam komen zoo vele in elkander gevlochten netten van dunwau- dige zeer uitzetbare aderen voor, als in het ruggemergskanaal; deze moeten hierbij uit- gezet worden, en ten deele ook daardoor de ruimte aanvullen, die door te sterk ver- lies van bloed is verloren gegaan; hierdoor wordt de uitvloeijing van het bloed vertraagd, en een langzamere omloop van het bloed in de hersenen te weeg gebragt, als dit voor de levensbehoefte en de normale werkingen van deze geivigtige deelen noodwendig is '), |
||||||
1) Men bedenke, dat wel eene groote hoeveelheid bloed naar de hersenen stroomt, maar de her-
senen zelve slechts weinige en zeer dunne vaten bezitten , waardoor het dus snel moet heen vloei- jen; die van de corticale stof vooral zijn zeer kort en dringen niet diep in; door deze inrigting gaat er wel veel bloed door de pia meninx, maar in de hersenen zeive schijnt het bloed slechts kort te |
||||||
160
|
|||||
geprikkelde en gevoelige hersenen en door eene sterke aderlating te
weeg gebragte verandering van den bloedsomloop eene nieuwe op- wekking te weeg, waarvan Pinel reeds voorbeelden aanvoert en die ook ons in enkele gevallen zijn voorgekomen; dan volgde na eene aderlating een verhoogd acces van woede; trouwens boe gevoelig de hersenen zijn voor sterk bloedverlies, toonen zoowel na aderlating niet zelden ontstaande flaauwten, als de convulsien, die hiermede gepaard gaan, aan. De geneesheer lette dus hier op den algemeenen toestand van het
vaatstelsel en den pols, en niet alleen op den graad van levendigheid of woede van den lijder '); is het vaatgestel niet zoo sterk aangezet, dan is het in deze gevallen verre weg te verkiezen, den lijder eenige bloedige koppen in den nek te plaatsen, van wier krachtdadige in- werking wij zoo dikwijls uitmuntende gevolgen hebben waargeno- men ; deze leiden veel sterker af van het hoofd dan eene aderlating, die meer algemeen werkt, en slechts te pas komt, waar de bloedige koppen onvoldoende zijn , om de algemeene reactie van het vaatstel- sel te bedwingen. Ook bloedzuigers kunnen aangewezen zijn ; dan echter het liefst hoog achter in den nek, hetwelk mij nog beter is voorgekomen, dan achter de ooren, daar zij er meer op de takken der arteria vertebralis kunnen inwerken; zij leiden echter veel min- der sterk af dan bloedige koppen , terwijl het aanleggen van warme de sterkere uitzweeting van vocht vult nu wel meer en meer de verlorene ruimte aan;
maar de hersenen worden nu niet spoedig genoeg door den tragen omloop geprikkeld, de ontsteking in de hersenvliezen wordt niet opgelost, gaat in den chronischen meer pas- sieven vorm over, en men bevordert door te sterke bloedontlastingen den overgang in onnoozellieid of dementia, waarvoor reeds Pinel nadrukkelijk waarschuwt, hetgeen dooi- de ondervinding van latere schrijvers bevestigd is. 1) Men lette vooral op de hitte van voorhoofd en schedel; zijn hierbij de handen koud,
dan komt zeer zelden eene aderlating te pas, die dan schaden kan; zijn zij warmende pols tevens vol, dan kan deze nuttig en soms noodzakelijk zijn. Bij manie komt zelden hypertrophie van het hart voor; dit geeft meer aanleiding tot
apoplexie, dan wel tot manie, echter moet ook de geneesheer hierop bedacht zijn. vertoeven, on wordt spoedig vernieuwd ; een trage bloedsomloop schaadt hier meer dan in andere
deelen, van hier ook dat blded met koolstofzuur bezwangerd en in de hersenen en verlengd rugge- merg gedrongen, zoo in een oogenblik verschijnselen van stikking veroorzaakt; de hersenen hebben dόs eene zeer snelle bloedwisseling noodig. |
|||||
161
|
|||||
pappen in den nek, voor het aanhouden der bloeding, warmte en
broeijing te weeg brengt, en de werking of afleiding der bloedzui- gers kan verminderen ; daarenboven maken de langere duur der bloedingen, de moeijelijkheid om ze bij eenen onrustigen krankzin- nige te plaatseri, hunne aanwending dikwijls bezwaarlijk. ■ Niet zelden worden zij aan de slapen van het hoofd gezet, en, wilde men direct uit de hersenen afleiden, dan zouden zij met voordeel op de verspreiding der art. frontalis aan het voorhoofd of nabij de oogen kunnen geplaatst worden; behalve de bezwaren, die zulk eene plaat- sing noodwendig medebrengt, hebben wij meermalen na de plaatsing van bloedzuigers aan de slapen van bet hoofd, door de prikkeling op de hier zeer gevoelige huid, erysipelas zien ontstaan, die door de daardoor te weeg gebragte zwelling en congestie veel schadelijker werkte voor het hoofd, dan het bloedverlies voordeel kon opleveren ; in de holte der neus, hoe sterk ook van de hersenen afleidende, zal bij eenen woeligen, levendigen krankzinnige wel niemand bloed- zuigers aanbevelen. Het best is dus ze hoog in den nek te plaatsen, maar bloedige koppen, die men naar omstandigheden meermalen her- halen kan, verdienen toch de voorkeur '). Dat hierbij de gedurig herhaalde aanwending van koude fomentaties op het hoofd, de aan- wending van ijs, douches, druip- of stortbaden op het hoofd, naar mate van de verschillende gelegenheid, zoo ook warme algemeene baden, voetbaden 2) te gelijk met koude op het hoofd, aangewezen zijn, behoeft geen opzettelijk betoog. ■ Hetzelfde geldt van aanwen- ding van zuurdeeg; met vesicatoria echter moet men soms voorzigtig 1) Dat hirudines ad anum, vooral bij onderdrukte haemorrhoides, of ad labia bij vrou-
wen in arnenorrhoe van het grootste nut kunnen zijn, spreekt van zelf; daar wij echter hierover bij mania sympathica uitvoeriger hopen te handelen, voeren wij dit hier slechts ter heritineving aas. 2) Men verzuiine hierbij niet door herhaald toegieten van warm water, het voetbad
behoorlijk werkzaam te houden; bij velen is dit niet de gewoonte, het water verkoelt sneller als de bij den eersten indruk verhitte voeten, en leidt niet meer af, of zelfs ein- digt men wel met een relatief koud voetbad, dat is: kouder dan de beenen zijn; men rekke echter ook dit voetbad niet te laug en verhooge de prikkelende kracht, zoo als bekend is, met zout en mostaard of andere middelen. Tegelijk wende men dan koude op het hoofd aan. Het gebruik van ijs schaadt echter ligt door zijne drukking en zwaarte op het hoofd, indien men niet eene eigene inrigting tot zijne beschikking heeft, om deze drukking te matigen. 11
|
|||||
162
|
|||||
zijn; is de lijder zeer bewegelijk en prikkelbaar, dan werkt deze prik-
keling en de hierbij ontstaande pijn der spaansche vliegen niet zelden nadeelig en te zeer opwekkend op het geheele gestel, en brengt soms de reeds zoo levendige phantasie des lijders nog meer in de war, in plaats van hem rust te geven '). Dat rust en vermijding van eiken prikkel, zoowel door een te groot
aantal bloedverwanten en vrienden, te menigvuldige toespraak , als van te sterk licht is aan te bevelen, zal ieder geneesheer gemakkelijk inzien 2); onder geheel vreemden en afwezigheid van alle bloed- verwanten is doorgaans de lijder rustiger en laat hij zich gemakkelij- ker leiden; hij kan tegenspraak en weerstreving zijner denkbeel- den van zijne betrekkingen des te minder verdragen, hoe dierbaarder zij hem vroeger waren, en hoe minder hij die van hen te verwachten heeft; zoo ook doen eigene dienstboden, waarover de lijder gewoon was te bevelen, dikwijls groot nadeel, daar hij het denkbeeld, om door hen in het volbrengen van zijnen wil te worden tegengegaan, niet verdragen kan. De aanwending van inwendige geneesmiddelen , bijzonder van die,
welke op het darmkanaal inwerken en die te juister ure aangebragt, zooveel nut kunnen doen, overdrijve men echter niet; drastica en scherpe middelen prikkelen de ingewanden te zeer, veroorzaken vele waterige stoelgangen en krampen in de ingewanden en verontrusten den lijder meer, dan zij hem tot bedaren brengen; was de alvus traag, zoo als zeer dikwijls in dezen toestand het geval is, dan geve men een afkooksel van folia sennae met tamarinden, waarbij men eenig 1) In een geval, waar het mij niet mogelijk was den lijder in ecne bijzondere woning
in het bed en op de kamer te houden, besloot ik onder de ballen der voeten spaansche v'iegen te plaatsen; ik bereikte mijn oogmerk, in zooverre, als het hem onmogelijk was op deze hier verwekte blaren te staan, maar ik won hiermede zijne vriendschap en ver- trouwen niet, hoezeer de latere afleiding medewerkte om hem te doen bedaren , zoodat hij ook hersteld is; ik kan dit echter niet als in den hoogsteu nood aanhevelen. Het duurde eenige dagen voor dat de lijder weder staan kon. Ook van het aanwenden van de gewone piervorm onder de voeten, heb ik meer dan
eens gunstige werking gezien. 2) In een geval verhaalde mij een lijder na zijne herstelling, dat niets hem meer
angst had veroorzaakt, dan de schaduwen op den muur, door het licht eener tamp te weeg gebragt door de voorbijgaande personen, welke hij niet altijd kon zien; hij had deze schaduwen voor geesten en duivels gehouden. |
|||||
163
|
|||||||
sal medium en een of twee greinen tart. emet. kan voegen; brengt
dit echter vele waterige stoelgangen te weeg, dan late men den drank zeldzamer innemen of geheel achterwege; is de toestand dan ndg zeer opgewekt, dan is het beter, alleen tart. emet. in poeders met suiker, of, bij zeer krachtige werking van het vaatstelsel, in verbin- ding met nitrum, te geven, vooral indien de eetlust, zoo als hierbij gewoonlijk plaats heeft, zeer is opgewekt; wanneer nitrum gedurende eenigen tijd wordt gebruikt, brengt het in deze verbinding niet zel- den stoornis in de verrigtingen der maag te weeg; waarom wij ons in die gevallen gewoonlijk van tart. emet. alleen bedienen. Het eigent- lijke doel en de hier noodige werking van tart. emet. wordt echter dikwijls niet juist ingezien; sommigen stellen zich voor, dat de hier bedoelde werking van tart. emet. is eene prikkeling in de maag om als derivans te werken; dit is echter het geyal niet; geeft men den tart. emet. in die gift, dat hij aanhoudend walging of braking te weeg brengt, zoo werkt dit krachtig middel veel minder tot bedaring van de hersenprikkeling, dan wanneer deze werking der maag niet wordt opgewekt;1) het best bedwingt dit middel de te groote levendigheid en opwekking, indien het in de grootste hoeveelheid in het ligchaam wordt gebragt, zonder walging of diarrhoe te verwekken2). Dit hangt af van den vorm, waarin men dit middel toedient, van de al of niet verbinding met andere middelen, welke meer of minder beweging |
|||||||
1) Door in het begin te veel nausea of vomitus voort te brengen, waarbij gewoon-
lijk diarrhoe ontstaat, verzwakt niet alleen de lijder spoedig, maar de ingewanden wor- den zoo gevoelig, dat hij niet dan zeer kleine giften van tart. emet. verdragen kan, die dan geen nut meer doen; zelfs zagen wij doorgaans hieronder de levendigheid en onte- vredenheid van den krankzinnige vermeerderen, waardoor men zich onvoorzigtig van eeu zeer krachtig middel om de levendigheid te temperen berooft. 2) Zoo is het bekend, hoe ook in gevallen van peripneumonie tart. emet. krachtdadig
de actie van het vaatgestel en de hevige ontsteking kan temperen, zonder dat het hier- bij braking of darrhoe verwekt; in een zeer bijzonder merkwaardig geval van sterke plaatselijke ontsteking der dara meninx, die op het zachte hersenvlies was overgegaan, en waarbij de ontsteking der dnra mater hevige hoofdpijn had verwekt, braakte de lij- der na het gebruik van tart. em., waaronder hij anders begon te herstellen; op dit oogen- blik bij hem zijnde, voelde ik den anders sterken, vollen pols veel zwakker, in de plaats van eene sterkere congestie naar het hoofd. Gedurende de braking, hetgeen ik verwacht had, verklaarde hij mij, dat de hoofdpijn veel minder hevig was; deze lijder is spoedig volkomen hersteld. 11*
|
|||||||
164
|
|||||
der ingewanden kunnen opwekken , en van den tijd, waarop het ge-
nomen wordt. De vorm, welke ons de beste is voorgekomen, is die van poeders
met suiker, enkele malen die van pillen. Geeft men tart. emet. in eene oplossing in water, zoo werkt hij veel meer braakverwekkende, hij is dan in water meer gedilueerd, en wordt spoediger door de bloed- vaten opgenomen, waardoor op ιιn oogenblik eene grootere hoeveel- heid tart. emet. met het bloed circuleert, en dan, even als, indien het direct in de bloedvaten wordt ingespoten, zoo als proeven bij dieren hebben aangetoond, verwekt het veel spoediger door zijne inwerking op de centra van het zenuwsysteem , vooral het ruggemerg, braking. Geeft men het echter met suiker, zoo wordt dat poeder met eene ge- ringere hoeveelheid water vermengd in de maag gebragt, de solutie is nu meer geconcentreerd en nog dikker door de suikeroplossing, in dit geval geschiedt de opslorping door eene tragere endosmose lang- zamer , en de braking volgt niet zoo snel; men kan nu bij opklimming zonder eenigen hinder tot veel hoogere giften stijgen dan wanneer het door water te zeer verdund wordt'); van hier misschien, dat men op zeer groote giften dikwijls geene braking ziet volgen; ik zag in twee gevallen, dat bij vergissing in ιιne gift een drachma tart. emei. door eenen krankzinnige was ingenomen, geen ander verschijnsel als eenige matheid, maar noch walging, noch diarrhee, ontstaan. Voegt men bij tart. emet. laxantia, van welken aard ook, zoo kan de lijder op verre na de hoeveelheid tart. emet. niet verdragen, als wanneer deze hem onvermengd wordt toegediend, hoezeer men bij tragen alvus dik- wijls genoodzaakt is, eenig laxans te geven, wanneer, indien men geene zeer krachtige inwerking op het darmkanaal beoogt, een af- kooksel van den cortex rhamni frangnlae bovenal is aan te bevelen. Eindelijk volgt veel snellere braking, indien de lijder het middel nuchter gebruikt; deswegens laten wij dit middel doorgaans toedie- nen na het ontbijt, na den maaltijd en 's avonds bij het naar bed gaan, 1) Gewoonlijk beginnen wij met eene kleinere gift van ^ of ^ gr. pro dosi, meer-
malen per dag herhaald; is echter de lijder woedend, dan moet men soms terstond tot grootere giften overgaan; in deze laatste gevallen woοdt dit middel dan ook beter ver- dragen; men vennijde hierbij het gebruik van zuren, waardoor veel spoediger walging en braking worden opgewekt, b. v. na het gebruik van limonade, salade met azijn enz. |
|||||
165
|
|||||
en in de tusschentijden altijd een stukje beschuit er bij gebruiken; op
deze wijze kan men veel gemakkelijker met de gift stijgen, hetgeen dan ook niet ligt nalaat, zijne geheel eigendommelijke , sederende pf deprimerende, kracht op de hersenen te toonen, en den lijder tot be- daren en kalmte terug te brengen, waarbij clan gewoonlijk eene groo- tere helderheid van zijne geestvermogens intreedt, en niet zelden eene gunstige verandering ontstaat, die spoedig tot herstel leidt. In enkele gevallen, hetgeen echter zeldzamer bij mania idiopathica
voorkomt, wordt de tart. emet. niet verdragen, en brengt terstond walging, braking of diarrhoe te weeg; in dit geval zijn de ingewan- den te veel geprikkeld, en men moet deze gevoeligheid eerst door eene emulsie of door andere verzachtende middelen zoeken te tempe- ren ; door toch met tart. emet. voort te gaan, zoude men schaden; zeer dikwijls weigert echter de krankzinnige, die meent, dat hij zeer gezond is, alle geneesmiddelen; het is dan wel het best den tart. em. met het eten of drinken te vermengen, waarmede men echter zeer voorzigtig moet zijn; ligt bemerkt de lijder dit aan eenige walging, indien men met te sterke gift is aangevangen, of bespeurt het ook wel aan den smaak, hoe weinig deze ook zijn moge, indien het in zijnen drank , b. v. in water gemengd was ; zijn argwaan en zijn mis- trouwen worden hierdoor zeer verhoogd , hij meent vergif in alle spijs en drank te ontdekken, en weigert nu ook wel iets te gebruiken, vooral indien door een reeds eenigen tijd doorgezet gebruik van dit middel, zijn eetlust verdwenen is '). Was namelijk vroeger de hon- ger sterk, zoo wordt deze onder het gebruik van tart. emet meer en meer getemperd, men ga echter hiermede niet zoo verre, dat de lijder allen eetlust verliest 2). 1) Er komen gevallen voor, waar de krankzinnige hardnekkig alle spijs weigert; dit
is echter meer het geval in sympathische manie; en dan is men soms in de noodzake- lijkheid door middel van eenen dunnen elastieken catheter, vooral volgens eene nieuwere inrigting, waardoor men dien naar willekeur buigen kan, bouillon door den neus inde maag te brengeu. Ook hierover zullen wij later breeder handelen. 2) Van het gebruik van merc. dulc. met Jalappe, bij hersenontsteking van kinderen
dikwijls van zoo veel nut, heb ik mij bij maniaei meest onthouden; de hersenaandoe- ning wijkt hier niet zoo snel als bij kinderen, men moet het langeren tijd doorgeven, en ontstaat er salivatie, dan zag ik hierdoor vermeerderde congestie volgen; terwijl de op het geheele ligchaam min voordeelige werking van dit middel spoedig cachexie en in- eenzinken van den lijder te weeg brengt. |
|||||
166
|
|||||
Begint onder deze behandeling de krankzinnige te herstellen, dan
wordt hij gevoeliger voor dit middel en kan zonder walging of braking op verre na niet meer de hoeveelheid verdragen welke hij in zijnen vroegere opgewekten toestand dagelijks schijnbaar zonder eenige uitwerking gebruikte. Men klimme dus met de gift van tart. emes., om de 2 dagen of ook wel dagelijks, in het begin der ziekte, tot men eenig spoor van walging bemerkt, blijve dan op de gift staan, en , wordt nu de toestand des lijders kalmer en bedaarder, komen meerdere lucida intervalla, die echter doorgaans door herhaalde op- wellingen van meerdere levendigheid worden afgebroken , ofschoon bij goeden voortgang der ziekte in eenen steeds afnemenden graad, dan vermindere men tevens de gift van dit middel, naarmate men de gevoeligheid hiervoor ziet toenemen. Bij de reconvalescentie zij men zeer voorzigtig en behoedzaam, om
den lijder niet te spoedig aan de indrukken der maatschappij bloot te stellen; nog altijd blijft zijn gestel een tijd lang zeer prikkelbaar, en meermalen heb ik hierdoor een, soms onherstelbaar, recidief zien volgen., waar men met meerdere voorzigtigheid den lijder had kunnen behouden; dagelijksche wandelingen in niet te zeer bezochte oor- den zijn aan te priizen, maar hij vermijde nog een tijd lang drok gezelschap, koffijhuizen, muziek en alles wat hem bijzonder kan op- wekken. In dezen acuten toestand van idiopathische Manie outhoude men
zich bij sterke opgewondenheid des lijders en hersenprikkeling van alle narcotica; in enkele gevallen zag ik wel op het gebruik van Digi- talis, vooral in infusie, kalmte volgen, naarmate het gelukte den pols meer door dit middel te onderdrukken, maar schoon ook vrij lang vol- gehouden, volgde echter na het ophouden met dit middel gewoonlijk eene nieuwe opwelling , naar mate de pols zich meer herstelde; in het algemeen scheen mij Digitalis slechts een palliatief te zijn; gelukt het door tart. emet. den lijder tot meerder kalmte te brengen, zoo is hij doorgaans op den weg van genezing; dit kan men van Digitalis niet zeggen. Opiaten en morphine gaven mij doorgaans nadeelige uitwerk- selen , dofheid of ook verhoogde levendigheid, waar het vaatgestel zoo opgewekt is; in andere toestanden van krankzinnigheid, waar de ge- voeligheid meer is opgewekt, zonder te sterke opwekking van het |
|||||
167
|
|||||
vaatgestel, bijzonder bij sympathische manie, zooals wij later hopen
aan te toonen, kunnen zij zeer nuttig zijn. § 6.
Mania idiopathica ckronica.
Niet altijd echter gelukt het, dezen hevigen graad van acute manie
in den beginne te herstellen; dikwijls wordt men geroepen, nadat er reeds eene ondoelmatige behandeling is voorafgegaan , of ook wel is er in het geheel geene geneeskundige behandeling aangewend, en de eerste en beste tijd tot de genezing voorbijgegaan. Somwijlen is ook de krachtigste behandeling van den lijder in het begin der ziekte niet in staat, de gevolgen der meningitis en de ontsteking der materies corticalis te voorkomen en nu treedt de lijder, indien hij niet onder verschijnselen van acute hersenontsteking bezwijkt, in het chronisch tijdperk met meer of mindere ongunstige verschijnselen. De hevigheid der ziekte is nu wel verminderd, de woede is be-
daard , en zeldzamer ziet men meer vlagen van sterke opgewonden- heid, maar het meer variabele character van den vroegeren waanzin, waarin hij bijna dagelijks zijne denkbeelden en plannen varieerde, gaat nu meer tot een bepaald denkbeeld over; soms neemt de vroe- gere meer hevige toestand het character aan van onnoozelheid, de lijder is meer stil, en toont in zijne denkbeelden meer en meer eene algemeene verwarring; soms blijft nog eenige meerdere afwisselende levendigheid over, over het algemeen echter uit de lijder slechts ιιn hoofddenkbeeld, (monomanie) ; niet zeldzaam ontstaan hierbij hallu- cinatien, vooral van het gehoor, een ongunstig voorteeken; de lijder hoort dan gedurig stemmen, die hem aanhoudend vervolgen, of hij waant allerlei vervloekingen en belasteringen te hooren, is ook wel profeet, en ontvangt dan ingevingen van God, en wat dies meer zij; onder menigvuldige individuele verscheidenheden , naar kunne, op- voeding, stand, vroegere ontwikkeling en beschaving gewijzigd, blijft echter de grondtoon van hoogmoed, onder meer langzaam verloop der verschijnselen, ook de chronische mania idiopathica kenmerken; maar ook clan duurt eene sterke neiging om heerschende denkbeelden te uiten, soms geheel in strijd met zijn eigenbelang, voort; die geheel |
|||||
168
|
|||||
te overwinnen ofte onderdrukken is hem onmogelijk, en gewoonlijk
heeft alle redenering, waardoor men hem van het verkeerde of dwaze van zijnen waan tracht te overtuigen, slechts de uitwerking, om hem nog meer redenen te doen zoeken, waarmede hij zijnen waan kan verdedigen, en wel verre van te worden overtuigd, wordt hij er door- gaans nog door in zijnen waan versterkt ]). Het heerschende punt zoo weinig mogelijk aan te roeren, en afleiding aan den geest te geven, door hem op andere onderwerpen te vestigen, waartoe vooral, indien de lijder hiertoe in staat is, arbeid en bezigheid veel kunnen bijdra- gen, werkt nog het krachtigst tot zijn herstel mede, en bevordert de rust en kalmte van geest het best tegenover de telkens opwellende verwarde denkbeelden. Zijn gelaat begint nu meer en meer de teekenen van eene chroni-
sche congestie of ontsteking der hersenvliezen te vertoonen; het is niet meer gelijkmatig sterk gekleurd, maar doorgaans heeft de punt der neus eene hoogere kleur, die bij sterkeren graad van chronische ontsteking ook boven de wenkbraauwen aangetroffen wordt 2); meestal is de kruin, soms ook het voorhoofd of het achterhoofd heet, terwijl, al naar mate van het meer of minder chronisch verloop, ook de han- den en voeten koud en de handen bij meer of mindere zwelling; blaauw- achtig van kleur zijn: bij drukking tusschen achterhoofd en eersten wervel gevoelt de lijder somtijds eene onaangename, drukkende pijn in het hoofd ontstaan, ten bewijze van het bestaan van irritatie en volbloedigheid der medulla oblongata, die doorgaans na het aanzetten van bloedige koppen in den nek verminderen of geheel verdwijnen. In eenige gevallen zijn dan ook de ooren rood, hetgeen aan congestie 1) Deze lijders redden zich niet zelden goed uit strikvragen: een koetsier verzekerde
mij, dat hij de Godheid zelve was; kort hierop vroeg ik hem, waar hij was geboren, en welk bedrijf hij had uitgeoefend, waarop hij mij behoorlijk antwoord gaf; op mijne aanmerking echter, dat ik mij niet begrijpen kon, hoe hij God was en het toch niet verder dan koetsier gebragt had, antwoordde hij mij, dat hij toch werkelijk reeds vσσr Adam bestaan had, manr dat ook Jezus in een klein dorp geboren en diens vader tim- merman geweest was. 2) Meermalen heb ik na de opening des schedels de arteria ophthalmica met eene ge-
kleurde injeetiestof opgevuld, als wanneer het voorhoofd boven de wenkbraauwen, de wangen en de spits der neus zich kleurden. |
|||||
169
|
|||||
aan de basis cranii en in de wervelslagaders schijnt te moeten toege-
schreven worden. Zeer menigvuldig wordt de lijder, vooral indien hij in den eersten
tijd geene of eene ondoelmatige behandeling heeft ondergaan, nog door honger gekweld, en is dan onverzadiglijk; hoe veel spijs hij ook moge gebruiken, hij verteert die doorgaans snel, en lijdt zeer zelden aan de gevolgen van indigestie, hetgeen vooral daarom verwondering baart, daar hij hierbij doorgaans eenen zeer tragen alvus heeft, zoodat het voorzigtig gebruik van evacuantia, resolventia of laxantia noodig is; onthoudt men den lijder de spijs, zet men hem op een te karig dieet, dan wordt hij gemelijk, onrustig, verdrietig, en zoo men hier- in blijft volharden, wordt hij ligt zwakker, cachectisch, of er ontstaat, vooral bij winterkoude, gangreen aan de teenen '). Ineen enkel ge- val zag ik bij een jong mensch, die in hevige woede was vervallen , dit gangreen kritisch ontstaan, waarop een spoedig herstel zijner geest- vermogens volgde; hij verloor echter van twee teenen de uiterste kootjes, ofschoon er goed voor behoorlijk dieet was gezorgd. Bij het verder verloop dezer ziekte, vooral wanneer het ongunstig
is, vertoonen zich dikwijls de teekenen van eenen paralytischen toe- stand , die zich begint te ontwikkelen; daarbij zijn de pupillen zeer dikwijls ongelijk, en dan is niet zelden een ligt apoplectisch toeval, dat niet bemerkt was, voorafgegaan; de lijder ziet echter met zijne beide oogen even goed, doch gemeenlijk beteekent het onherstel- baarheid; nogtans kan deze ongelijkheid der pupil reeds vroeger aan den lijder eigen, of misschien wel aangeboren geweest zijn , en dan is zij van geen gewigt; ook zag ik in enkele gevallen desniettegen- staande nog genezing volgen; staat zij echter met de krankzinnigheid in verband, dan levert zij een zeer ongunstig teeken op, en er is 1) Ia vroegeren tijd, gedurende mijn verblijf in het buitengasthuis te Amsterdam,
waar de voeding toen dikwijls vee] te wenschen liet, zoo als ook in den eersten tijd van mijn verblijf te Utrecht, waar het geneeskundig toezigt over het krankzinnigengesticht, toen het nog in eenen deernisvvaardigen toestand verkeerde, mij als regent werd opge- dragen , trof ik meermalen het gebrek van Pott aan; later bij betere voeding is het mij nooit meer voorgekomen. Reeds Pinel geeft treffende voorbeelden op van de groo- tere sterfte, de menigvuldige recidieven, de meerdere levendigheid der krankzinnigenen de doodelijke diarrhoeen en dysenterien, die ontstonden, nadat men de hoeveelheid spijs in de gestichten voor krankzinnigen te zeer verminderd had. |
|||||
170
|
|||||
eene apoplexie te verwachten. Somtijds zijn de pupillen ongemeen
verengd, als eene speldenknop zoo klein, hetgeen doorgaans een teeken van verhoogde hersenprikkeling is '), niet zelden voegt zich hierbij eenige moeijelijkheid in het spreken, die zich het eerst als trilling om den hoek van den mond vertoont; de lijder heeft dan eenige moeite om de eerste woorden te uiten, hij begint meer en meer te stamelen: in dezen toestand ziet men den lijder hoogst zeldzaam her- stellen s). Dat in den chroniscben toestand van mania idiopathica de prognosis
minder gunstig is, is natuurlijk : zij is des te ongunstiger, hoe heviger het vroeger tijdperk was, hoe meer teekenen van vroegere ontsteking der hersenvliezen zich vertoond hebben , hoe sterker en robuster het gestel was en hoe meer het vaatgestel tot abnormale werking geneigd is; van hier dat zij ook ongunstiger bij mannen dan bij vrouwen is; hoe langer de krankzinnigheid heeft bestaan, des te meer is het uit- zigt op herstel verminderd; op hoogeren leeftijd boven de 60 a 70 jaren is deze ziekte, vooral bij mannen, meestal onherstelbaar 3). In den meer chronischen toestand zijn aderlatingen niet meer aan-
gewezen, tenzij een aanval van apoplexie hier nog eene aderlating vordert; de lijder zinkt hierdoor ligt ineen, of vervalt spoedig tot 1) Het is bekend, dat de vevnaauwing der pupil vooral door de derde hersenzenuw
(oenlomotorius) wordt te weeg gebragt; is de synipathicus meer geοrriteerd, zoo als bij wormen in de ingewanden, dan is de pupil meer verwijd; soms treft men deze verwijde pupil ook wel aan bij hersendrukkiug. Ook heb ik eene ontkleuring der Iris waar- genomen , die zeer bleek kan worden; daarbij zag ik zelden nog eenig herstel volgen: zij levert gewoonlijk een teeken van onherstelbaarheid op. Soms zag ik deze verbleeking toe- en afnemen met den graad van krankzinnigheid; in de hersenen vond ik doorgaans vele teekenen van ontsteking; de oorzaak dezer verbleeking' is nog uiet duidelijk. 2) Er bevindt zich thans nog een lijder in bet gesticht alhier, wieus eene pupil naau-
wer is dan de andere, en die sterk stamelt, het een en ander ten gevolge eener vroe- gere apoplexie; desnietlegenstaauds is de verwarring in zijne geestvermogens geheel ge- weken; ook het stamelen begint (e verbeteren onder den invloed der flor. Aruicae; dergelijke voorbeelden zijn echter uiterst zeldzaam. 3) Uit het verslag van den staat der gestichten voor krankzinnigen van het jaar
1848 blijkt, dat, gedurende 5 jaren, waarover deze verslagen loopen, van de 2142 krank- zinnigen , die in de gestichten werden verpleegd, geen enkele man boven de 70 jaren was hersteld, onder de vrouwen integendeel nog 17. In het eerstdaags uit te geven verslag van 1849 en 1850 komen voor het eerst twee gevallen voor van herstel bij man- nen van meer dan 70 jaren. |
|||||
171
|
|||||
onnoozelheid. Blijft echter, zoo als gewoonlijk plaats heeft, de con-
gestie naar de hersenen bestaan, en vertoont deze zich onder boven- genoemde verschijnselen van het hoofd, zeer roode neus of ooren, met meerdere geestverwarring of ook wel stompheid, dan zijn her- haalde bloedige koppen in den nek aangewezen, of, bij gebreke van dien, bloedzuigers; de lijder wordt doorgaans eenige dagen hierna helderder, doch verzinkt ligt weder in denzelfden toestand, waarbij herhaling dezelfde behandeling kan aangewezen zijn , tevens met toepassing van de vroeger aanbevolene uitwendige middelen van koude op het hoofd, baden, voetbaden enz. Vooral komen hierbij krachtige afleidende middelen te pas, zoo als vesicantia in den nek of een seta- ceum, dat gewoonlijk nog krachtiger werkt. Ook wordt het imguentum Autenriethii door velen aangeprezen, en ook ik heb in meerdere ge- vallen hiervan nut gezien; zeer dikwijls echter rukt de krankzinnige het verband af, bevuilt zijne vingers met de zalf en strijkt haar in de oogen, hetgeen onderscheidene nadeelen kan na zich slepen; terwijl het mij steeds is voorgekomen, dat dit pijnlijk middel dikwijls meer irriteert dan afleidt, waarom wij in de laatste jaren geen gebruik meer daarvan hebben gemaakt. Soms vordert de toestand van den zieke het aanleggen van fontanellen aan de kuiten, en meer dan eens zijn ons gevallen voorgekomen '), waar, na het onvoorzigtig sluiten van eene dergelijke fontanel door den lijder nadat hij hersteld was, een recidief ontstond, hetgeen wederom week na het herstellen dezer afleiding. Men trachte de complicatien der ziekte te verwijderen en de nog
te sterke hersenprikkeling en de gevolgen van het vroeger acuut tijd perk te verdrijven ; als zoodanig blijft ook hier nog in de eerste plaats het gebruik van tart. emet. aangewezen, onder inachtneming der vroeger aangegevene regelen; zelden kan of behoeft men hier tot zoo hooge giften te stijgen; maar men zorge, daar bij de behandeling van eene zoo chronische ziekte gemeenlijk een taai geduld en volharding vereischt worden, dit middel niet in zoo sterke giften toe te dienen, dat 1) Hiervan bevindt zich thans een merkwaardig voorbeeld in het gesticht alhier; vroe-
ger, zooals mij meermalen is voorgekomen, had de patiλnt een open been en was ge- zond; door dit te sluiten ontstond krankzinnigheid, die door het plaatsen eener fonta- nel aan de kuiten spoedig herstelde; later liet hij deze weder digt gaan, en er ontstond een recidief; na het herstellen der fontanel is de ziekte weder geweken. |
|||||
172
|
|||||
hierdoor de ingewanden te zeer geprikkeld worden; eenige lijders
echter weerstaan het gebruik van grootere giften zondereenigen hin- der, en dikwijls bij volharding met eene gelukkige uitkomst. Som- wijlen echter verliest de lijder onder het voortgezet gebruik allen eetlust, of wordt gedurig door diarrhoe of door walging gekweld, begint te vermageren , verkrijgt bij te sterke voortzetting van deze geneeswijze een cachectisch uitzigt, en er beginnen op verschillende plaatsen van het ligchaam furunkels of ook wel uitslag om de lippen uit te breken; men houde dan met het gebruik van dit middel op; zijn echter de verschijnselen nog zσσ levendig, dat eene de hersenwer- king temperende , deprimerende geneeswijze gevorderd wordt, dan neme men zijne toevlugt tot sulphas cupri, een inderdaad voortref- felijk en te weinig gebruikt middel. Ook dit werkt, hoezeer in eenen eenigzins minderen graad, sederend op het zenuwstelsel en de herse- nen , maar bezit door zijne adstringerende eigenschappen eene meer tonische kracht. Bijna altijd hebben wij gezien dat onder het gebruik hiervan de eetlust terugkeerde en de lijder , die onder eene vroegere behandeling met tart. e met. vermagerd was en dreigde cachectisch te worden, weder welgevoed werd, waarbij dan niet zelden zijne geest verwarring volkomen verdween ; men diene het in iets kleinere giften toe dan tart. em., beginne b. v. met |- gr. pro dosi, meer- malen herhaald en klimme nu hiermede op, terwijl men er op acht geve. of de lijder ook over maagpijn of walging begint te klagen. Meermalen hebben wij zelfs op groote giften, lang volgehouden, vol- strekt geene nadeelige uitwerkselen zien volgen, terwijl het niet op den alvus werkt of doorslaat, zoo als dit zoo ligt met tart. Em. het geval is '). Het voornaamst bezwaar, aan dit middel verbonden, is, dat men het moeijelijk onder eenen anderen vorm als in pillen kan voorschrijven , daar de onaangename kopersmaak de lijders spoedig van dit middel afkeerig maakt. Eenvoudig met succ. liquiritae ver- ij In een geval waren wij bij opklimming gestegen tot de geheel ongewone gift van 13 gr. sulph. cupri pro dosi, 3 maal daags; de patiλnt gebruikte die gedurende eene maand, waarna zij spoedig herstelde, maar nu binnen het tijdverloop van ιιne week was de gevoeligheid voor dit middel zoo gestegen, dat zij zonder walging of maagpijn geen \ gr. verdragen kon. Zij is hersteld gebleven, en bleef welgevoed, onder het ge- bruik van dit middel, hetwelk geen nadeelig effect heeft nagelaten; velen verwisselen dit middel te ligt met acetas cupri, hetwelk als een hevig vergift bekend is. |
|||||
173
|
|||||
bonden wordt het gereedelijk ingenomen. Somwijlen, wanneer ook
dit middel wegens den vorm niet kon worden toegediend, en tart. em. nadeelig werkte, beproefden wij, bij voortduring van dezelfde indicatie, sulphas zinci; ook dit middel bevordert den alvus niet, werkt echter minder deprimerend op de hersenopgewektheid, zoodat wij er weinig goede uitwerkselen van hebben waargenomen; in ιιn geval, waar wegens gevoeligheid voor Tart. Em., die echter de le- vendigheid wel verminderde , sulphas zinci toegediend was , namen de levendigheid en opgewektheid weder toe; de alvus werd trager, zoodat de lijderes laxantia gebruiken moest; zij had echter geen hin- der van nausea, schoon zij dit middel 4 m. d. tot 2 gr. gebruikte ; na het toedienen echter van sulphas cupri werd de levendigheid be- dwongen, en de lijderes genas. In een geval zag ik zelfs van ιιn gr. sulph. zinci, 4 malen daags toegediend, gedurende eenige weken geen nut; de alvus werd traag, de tong zwart, maar de levendigheid des lijders werd niet bedwongen. Zoo ook zag ik op het gebruik van ipecacuanha wel de diarrhoe verdwijnen, maar de levendigheid en opgewektheid toenemen. Er komen menigmaal lijders in dezen toestand voor, wier aanhou-
dende levendigheid den geneesheer dringt, hun bijna voortdurend dergelijke deprimerende geneesmiddelen toe te dienen, onder wel- ker gebruik zij ook werkelijk bedaarder, stiller en vreedzamer zijn, en minder door hunne waanzinnige denkbeelden worden gekweld; houdt men dan met deze middelen op, zoo keeren de vroegere le- vendigheid en manie terug; dit.verschijnsel komt, ook bij onherstel- bare krankzinnigen,, meermalen voor; eindelijk bij ongunstigen uitgang wijken prikkeling en opgewektheid der hersenen, en de lijders zinken tot onnoozelheid, of komen tot eenen vrij dragelij- ken toestand, waardoor zij in een gesticht wegens hunne volgzaam- heid nog zeer nuttige en werkzame bewoners kunnen zijn. Bij eenigen vertoont zich deze opgewektheid slechts nu en dan, bij- zonder in het voor- en najaar, als wanneer zij onder het gebruik dezer middelen gemeenlijk spoedig tot hunne vroegere bedaardheid terugkeeren. Zeer dikwijls is de lijder in den toestand van chronische manie on-
derhevig aan verstoppingen en traagheid van alvus, hetgeen mij toe- |
|||||
174
|
|||||
schijnt met eene aandoening van het ruggemerg in verband te staan').
Somwijlen vordert deze het gebruik van krachtigere middelen, b. v. een afkooksel van Senna met Tamarinden; in den lateren tijd heeft ons echter een afkooksel van den Cortex Rhamni frangulae, g i. op % VIII met eenige syroop, waarvan 3 of 4 malen daags twee lepels te gebruiken, beter voldaan 2). Meestal voldoet echter het gebruik van het Extr. alo'θs aquos. hier het best in pillenvorm, met eenigen Tarlarus Emeticus verbonden, dan echter in eene veel kleinere gift, daar de tart. em., gelijk reeds boven is opgemerkt, in deze verbin- ding veel speediger walging opwekt. Geeft men het Extr. al. aq. alleen zonder deze verbinding, dan is men, indien men blijvend hier- van eenig gevolg wil zien , na eenigen tijd genoodzaakt hiermede te klimmen en in steeds hoogere giften voor te schrijven; voegt men echter eene zeer geringe gift van tart. em. hierbij, b. v. 5 gr. op 60 pillen, waarvan de lijder 4 a 5 maal daags 2 tot 4 pillen gebruikt; dan worden de ingewanden hiervoor steeds gevoeliger, zoodat de lijder de vroegere gift niet meer verdragen kan, en men gestadig de gift moet verminderen, tot dat het middel niet meer noodzake lijk is. Vele geneesheeren hebben de gewoonte, het Extr. al. aq. slechts 's avonds, of alleen 's avonds en 's morgens in vrij sterke gif- ten op eens toe te dienen; ik heb hiervan meermalen nadeel gezien. Het Extr. al. aq. werkt bijzonder opliet colon, waarvan, zoo als wij uitvoeriger bij de beschouwing van mania sympathica hopen aan 1) Deze neiging tot tragen alvus wordt dan ook doorgaans sterker bij meer klim-
mende verschijnselen van hersenprikkeling; hij kan dus gevolg zijn van mania idiopathica, even als voorafgaande trage stoelgang en neiging tot verstoppingen eene zeer menigvul- dige oorzaak van manie opleveren, door reflexie uit den onderbuik op ruggemerg en her- senen; hierover later meer; intusscheu kan men hieruit opmaken, dat indien deze toe- stand ontstaat ten gevolge van mania idiopathica, deze abnormale werking in de inge- wanden weder op hare beurt op het hoofd kan terugwerken, waarom men ook in mania idiopathica steeds op den alvus moet bedacht zijn. Bij sterke plaatselijke ontsteking van bet ruggemerg zag ik de hardnekkigste verstopping; men lette dus ook hierbij op den toestand van het ruggemerg, in welke gevalleu cucurbitae cruentae op de geirri- teerde plaats den stoelgang kunnen bevorderen. 2) Men zorge echter den bast van deze iulandsche plant (weegdoorn zonder stekels)
van den niet te dunnen stam te verkrijgen; de bast der dunnere takken haeft.braak- wekkende eigenschappen; de bast van rhamnus cathartica, die dorens bezit, is scherper en verwekt pijn in de ingewanden. |
|||||
175
|
|||||
te toonen, stricturen voorkomen, die hierdoor te zeer worden geprik-
keld, en de dikwijls harde stoffen niet doorlaten; een ongeregelde alvus, nu eens waterig, dan weder met verstopping afwisselende, is hiervan meermalen het gevolg. Doorgaans kan men dit vermijden door eene minder sterke gift van dit middel voor te schrijven, b. v. op 60 pillen 15 graden met eenig bitter extr. en Tart. Emet., zoo als boven is opgegeven, 4 a 5 maal daags 2 a 3 pillen, met welke gift men echter somwijlen moet klimmen. Om de ligt hier te weeg ge- bragte walging moet men dan de hoeveelheid Tart. Emet. niet zelden nog matigen , terwijl de voorbehoedmiddelen, boven voor Tart emet. aangegeven, en de daar vermelde wijze van gebruik ook hier te pas komen. De neiging tot waterigen stoelgang , met verstopping afge- wisseld, is een zeer lastig, soms moeijelijkte overwinnen verschijnsel; in eenige gevallen voldeed ons bovenal eene verbinding van Extr. al. aq. met sulphas cupri, hetgeen soms maanden lang in kleine giften met voordeel gebruikt werd '). Somwijlen is het noodig, om door bij- voeging van antispasmodische middelen, b. v. Extr. Belladonnae, deze gevoeligheid van het colon descendens tot stricturen te temperen ; ge- meenlijk wordt de werking van het extr. aloes aq. hierdoor verhoogd, zoodat men dit middel in kleinere giften kan toedienen. Opmerkelijk is het, dat die middelen , welke bijzonder op het ruggemerg werken, zoo als het extr. nuc. vomic. de sulphas c/iin., zelfs het extr. secalis cor- nuti aquos. de werkzaamheid van het extr, al. aq. verhoogen en hier- door somwijlen zeer nuttig zijn. Het best van allen heeft ons hierbij het decoctum rhamni frangulae voldaan , hetgeen de eigenaardige eigen- schap bezit, om, zonder eenige krimping of pijn te verwekken, vasten stoelgang te bevorderen, terwijl de niet walgelijke smaak het gebruik gemakkelijk maakt. Wij kunnen dit nog niet zeer algemeen gebruikt middel ten hoogste aanbevelen. Toont een dik, slijmig beslag der tong een bijzonder geprikkelden
toestand der slijmvliezen yan de ingewanden aan, dan is eene verbin- ding van extr. al. aq. met mur ammon. aangewezen, onder welker ge- bruik dit verschijnsel doorgaans binnen weinige dagen verdwijnt; men zij hierbij echter voorzigtig met tart. em., hetgeen in verbinding 1) Zeldzaam maken wij gebruik van rhabarber; deze laat na zijn gebruik doorgaans
verstopping na en werkt hierdoor soms nadeelig. |
|||||
176
|
|||||
met mur. ammon. doorgaans ontleed wordt, en nu een scherper mid-
del uitmaakt. Dat ook bij geprikkelden toestand der ingewanden en bij moeijelijk-
heid om vele in het colon vergaderde stoffen te verwijderen, de Rici- nusolie uitnemende diensten kan doen, is algemeen bekend, maar men kan dit middel niet op den duur doen gebruiken, '). Weigert de lijder alle geneesmidden, en ziet men echter, zoo als gewoonlijk ge" schiedt, verergering van zijne geestverwarring en opgewektheid ten gevolge van tragen alvus, dan kan soms het ol. crotonis, in kleine poe- ders van jr tot JL droppel en hooger, onder het eten gemengd, nog van veel dienst zijn. Hoezeer het wrijven op den buik voor zich zelf in staat is de peristaltische beweging der ingewanden op te wekken, heb ik echter van het inwrijven van ol. crotonis op den buik geene bijzon- dere uitwerkselen waargenomen. § 7.
Hallucinatien.
Tot de zeer moeijelijke en bezwarende verschijnselen in dit tijd-
perk behooren vooral de hallucinatien of' zinsverbeeldingen, waar- over wij vroeger reeds met een enkel woord hebben gesproken; zij verschillen naar de verschillende zintuigen, welker werking in de ze- nuwen , en wel bijzonder op de centrale plaats van perceptie, gestoord is. Ofschoon ook bij sympathische manie niet vreemd, vergezellen zij de idiopathische meer bijzonder, en zijn hier van gewigtige betee- kenis; zij duiden namelijk meestal een diep en onherstelbaar lijden en verandering in de hersenen aan, tengevolge van de groote uitbrei- ding der meningitis, die nu zich meer in de diepte en de holligheden der hersenen begint te verspreiden, welke doorgaans eene paralyti- sche aandoening ten gevolge heeft. De hallucinatien zijn echter niet 1) Indien er eene sterke verstopping en traagheid van alvus aanwezig zijn, bevor-
dere men den alvus niet door sterke drastische middelen, waarvoor de lijder hoe lan- ger hoe ongevoeliger wordt. Ik heb gevallen waargenomen, waar men zonder vrucht lot ongehoorde giften geklommen was; door echter in deze gevallen eenige hirudiues ad anum te plaatsen, gaven eenige salia media gewoonlijk eene rijkelijke ontlasting, die vroe- ger de sterkste middelen niet kon worden verkregen. |
|||||
177
|
|||||
alle even gewigtig; die van het gezigt, waarbij de lijder meerdere
valsche voorstellingen van personen en geesten heeft, komen minder menigvuldig voor, zijn dikwijls alleen de gevolgen van congestie in de oogzenuwen of in de corpora quadrigemina, en verdwijne'n weder na het zetten van bloedige koppen in den nek, of na andere middelen tot afleiding; dat zij echter ook met dieper ingrijpende on- herstelbare veranderingen kunnen zamenhangen, valt niet te betwij- felen , ■ wij zagen ze echter gemeenlijk ligter verdwijnen. Minder gunstig zijn die van het gevoel, tenzij men hiertoe brengen wil de be- kende gewaarwordingen van tinteling en mierenjeuken in de ledema- ten, gewone verschijnselen van congestie in het verlengde ruggemerg of in de hersenen, soms voorboden van eene beroerte; gevoelsbedrog echter in het gelaat, hetgeen duidt op verandering in het 5e zenuw- paar, heeft doorgaans eene zeer ongunstige beteekenis. Meer alge- meen zijn de hallucinatien van het gehoor, die de lastigste van allen zijn, daar zij den lijder bestendig verontrusten en zijn waanzin on- derhouden , omdat hij in deze geluiden meestal stemmen meent te hooren van personen of geesten, waardoor hij vervolgd wordt. Aan overtuiging van zinsverbeelding valt niet te denken 1). Grehoorshal- 1) Eene overigens wel opgevoede dame, die onophoudelijk door deze stemmen gekweld
werd, en hierdoor meende overal door geheime personen vervolgd te worden, liet ik op het vlak, open veld wandelen, waar dus niemand schuilen kon. Op de vraag, of zij ook hier nog de stemmen hoorde, en dan nog kon gelooven, dat ook hier verborgene personen konden zijn, dan of zij nu niet moest toegeven, dat het zinsverbeelding, of een droom in wakenden toestand was zoo als wij in onze droomen ook personen soms hooren spreken, die niet aanwezig zijn .antwoordde zij, dat zij niet zeggen kon, waar de personen waren, die zij hoorde, dat zij echter zeer goed bij haar verstand was, en hare eigene gewaarwording en bewustheid niet kon loochenen; dat het dus personen of geesten moesten zijn, die of in den grond, of achter de wolken zich verscholen, maar dat zij ze te duidelijk hoorde, om zich door ons te laten misleiden. Eene behoeftige vrouw kwam mij haren nood klagen, dat zij aanhoudend door den duivel werd ver- volgd, en reeds te vergeefs hierom zich tot den pastoor had vervoegd, om dezen duivel te bannen, die niet ophield haar allerlei godslasteringen toe te spreken, en des te ster- ker, met hoe meer aandacht ze trachtte zich hiertegen te verzetten, of ook telkens, wan- neer zij zelve sprak en eenigzins levendig was; de pastoor was echter verstandig ge- noeg geweest, om haar tot mij te zenden. Ik vroeg haar, in welk oor de duivel altijd tot haar sprak; deze vraag verbaasde haar, en zij erkende, dat zij hierop nimmer ge- dacht had, maar nu bemerkte, dat dit altijd in het linker oor was; ik overreedde haar wel, dat dit eene ziekte van het gehoor was, welke dikwijls voorkwam, zoodat zij 12
|
|||||
178
|
|||||
lucinatie is moeijelijk te genezen; was deze toestand nog niet te zeer
verouderd, dan is het ons echter nog meermalen gelukt herstel te be- werken, vooral door derivatie hoog in den nek, bloedige koppen, fontanellen, setacea; somwijlen komen de hallucinatien voor bij mania sympathica en staan dan doorgaans met congestien naar den uterus en met gestoorde menses in verband, als wanneer zij gemakkelijker wijken en minder duurzaam zijn; in het algemeen is het mij voor- gekomen , dat de lijders gemakkelijker herstelden, die alleen fluiste- ringen meenden te hooren, dan dezulke die duidelijk uitgesprokene woorden meenden te vernemen; hoe aanhoudender en minder afge- broken deze hallucinatien zijn, des te moeijelijker is de genezing; bij eenige lijders worden zij door andere geluiden opgewekt, b. v. door het gezang der vogels, waarin zij stemmen meenen te hooren. Na vele vergeefsche pogingen om dit zoo lastige verschijnsel te ver-
drijven, kwam ik eindelijk op het denkbeeld, of deze hallucinatien welligt met eene plaatselijke congestie en met kloppen in de kleine slagaderen konden zamenhangen, daar het aanwezen van meningitis chronica in de vierde hersenholte mij meermalen bij sectiλn van der- gelijke lijders gebleken was; om deze redenen besloot ik een infusum van digitalis te beproeven, om zoo mogelijk de werking der slagade- ren te temperen; en inderdaad van alle aangewende middelen, heeft mij dat nog verreweg de meeste diensten bewezen; meermalen zag ik bij doorgezet gebruik van dit middel de hallucinatien verminderen en eindelijk geheel wijken ; bij sommigen keerden de hallucinatien na het ophouden van zijn gebruik terug; somwijlen echter in een an- deren graad. In eenige gevallen zag ik echter, zoo als te verwachten was, daarvan geen nut, maar zeker is voor dit zoo moeijelijk en be- zwarend verschijnsel, indien men geene andere oorzaken heeft weg te nemen, dit nog het best en krachtigst middel, hetgeen althans, indien het de hallucinatien niet geheel kan verdrijven , ze toch in de hierdoor in twijfeling geraakte, maar kon haar niet geheel overtuigen, en alle aange-
wende middelen hiertegen bleven vruchteloos. Dit is het eenige mij voorgekomen voorbeeld, waar de hallucinatien zich slechts tot ιιn oor bepaalden. In een geval, hetgeen mij voorgekomen is, had een man zijn eigen huis in brand gestoken, om op deze wijze de geheime geesten, die hem dagelijks door hunne redeneringen kwelden; te ver- drijven. |
|||||
179
|
|||||
meeste gevallen vermindert en den toestand des lijders dragelijker
maakt '). Over het verband van liallucinatien met verwijderde oor. zaken in sympathische manie zullen wij later gelegenheid hebben breeder te spreken, hoezeer ook hierbij geldt, dat al hetgeen decon- gestien naar het hoofd kan vermeerderen: trage alvus, gestoorde menses, haemorrhoides, onanie, het gebruik van sterken drank, ook idiopathische manie zoo wel in het algemeen als bijzonder ook in deze liallucinatien, niet mag worden voorbij gezien 2). Ook van andere zintuigen komen liallucinatien voor; dat de zieke overal een slech- ten reuk meent te bespeuren, is in het algemeen geen gunstig tee- ken, dit is ook het geval wanneer de smaak de zetel der hallucinatien is; soms verslinden de krankzinnigen clan allerlei afval en onreinhe- den, en zelfs hunne eigene faeces. Meestal is dit een zeer ongunstig 1) Onder meerdere gevallen wil ik hier slechts kortelijk een geval aanvoeren van
een man van 40 jaren, die na het gebruik van sterken drank, hetgeen zeer dikwijls manie met hallucinatie verwekt, ook door deze werd aangetast; hij meende overal zijne vrienden te hooren, die hij in het geslicht verborgen waande; om zijne levendigheid en zijn rood gelaat, gebruikte hij ia klimmende giften tart. emet.; hij werd bedaarder, maar de hallucinatien verdwenen niet; eene fontanel in den nek deed deze verminderen, maar zij keerden van tijd tot tijd terng, en ik kon hierdoor ze niet overwinnen; onder het ge- bruik van datura stramonium, welke door eenige schrijvers hier geprezen wordt, werden de hallucinatien niet verbeterd; hierop diende ik eene infusie der digitalis toe en hield hiermede lang vol; de pols vertraagde tot 50 slagen en de lijder verzwakte, maar de hallucinaties verdwenen; nadat zijne krachten door andere middelen na het nalaten der digitalis zich verbeterden, keerden de hallucinatien niet terug, doch, ofschoon hij wel zeer aanmerkelijk verbeterd en geschikt was om in de maatschappij terug te keeren, had hij echter niet volkomen de vorige helderheid van zijne geestvermogens terug ontvangen, maar hield eenige sufheid over. 2) Onder de menigvuldigste aanleidende oorzaken van hallucinatien behoort ongetwijfeld
onanie; meermalen zag ik, wanneer de hallucinatien bijna of geheel verdwenen waren, deze na onanie terugkeeren; in een merkwaardig geval waar het mij gelukte, door de cerebraalcongestie te temperen, de hallucinatien volkomen te verdrijven, ontstond na eeui- gen tijd, terwijl de lijder reeds reconvalesceerde, nieuwe hersencongestie ten gevolge van hernieuwde onanie, die ik echter gelukkig genoeg was in het begin te stuiten; hij ver- haalde mij, dat hij nu slechts gesuis had vernomen, en wel op dezelfde wijze, als hij vroeger stemmen had gehoord, maar dat zij nu gesuis bleven; dooi' vooral op den alvus te werken en de vaatactie te deprimeren, verdween dat gesuis, waarna hij geheel her- stelde, hieruit blijkt duidelijk de inwerking der circulatie en congestie op het ontstaan van hallucinatien; de neus en ooren, die tijdens het acces rood waren, bekwamen bij de herstelling weder hunne natuurlijke kleur. 12*
|
|||||
180
|
|||||
verschijnsel en duidt eene sterke hersenaandoening aan; in eenige
gevallen zagen wij echter zelfs na dit verschijnsel nog herstel volgen. § 8.
Oorbloeclgezwel.
Bij aan mania idiopathica lijdenden, waar dit verschijnsel ons
meestal is voorgekomen, ontstaan dikte en aanzwelling der oorschelp, hetgeen tot eene aanzienlijke misvorming van dit deel leiden kan, daar het 1 a 1\ duim en nog dikker wordt; opent men het gezwel, zoo vloeit er bloed uit; later krimpt de oorschelp meer of min in ιιn; soms treft het beide ooren; ten opzigte der prognosis durf ik niets van dit gebrek bepalen; eenigen zag ik hierna nog herstellen, bij anderen, en dit was het grootste aantal, was reeds onherstelbare krankzinnigheid aanwezig. Kwade gevolgen heb ik er niet van waar- genomen ; in onze gevallen kwam dit gebrek alleen bij mannen voor '); ik zag het in ιιn geval aan beide ooren, hoezeer de lijder later toch herstelde; niet altijd is het openen aangeraden, ofschoon ik hiervan ook geene bedenkelijke gevolgen heb gezien, en het bij al te sterke spanning nuttig kan zijn. Doch ook zonder opening resolveert het later soms van zelf; of gaat onder het aanwenden van pappen in verettering over, die tot dezelfde inkrimping leidt. Het doet ligt ver- denking ontstaan van mishandeling, doch mij is het geval voorgeko- men, dat eene deswegens gedane beschuldiging eener krankzinnige ongegrond was, daar later ook op het andere oor een gelijksoortig bloedgezwel, zonder eenige aanleiding, zich ontwikkelde. § 9.
Tijdperk der beterschap.
De genezing der mania idiopathica, indien zij het chronisch tijd-
perk is ingetreden , geschiedt meest langzaam, de opgewektheid ver- mindert, de lijder wordt bedaarder, zijne nachten worden rustiger, hij wordt meer vatbaar voor toespraak en redenering, is minder aan- 1) Ook andere schrijvers getuigen dit; slechls weinige waarnemingen bewijzen, dat het
ook bij vrouwen voorkomt. |
|||||
181
|
|||||||
houdend met zijne heerschende denkbeelden bezig en begint weder
met meer aandacht en gemak over verschillende onderwerpen te lezen en te spreken, indien hij vroeger hiertoe onvatbaar was'); meeren meer beginnen heldere tusschenpoozen te verschijnen, waarin hij zelf de verkeerdheid zijner vroegere denkbeelden inziet; meestal gaat de beterschap onmerkbaar voort, de lijder spreekt minder over zijne denk- beelden, en het is beter in het algemeen hem niet daarover te onder- houden, indien hij er zelf niet van begint te spreken ; enkele malen verdwijnt de krankzinnigheid plotseling en als met een tooverslag, hoezeer dit meer in mania sympathica voorkomt, waar de hersenen slechts secundair zijn aangedaan. Niet altijd echter is het verloop van het chronisch tijdperk dezer
ziekte zoodanig, dat de geprikkelde toestand onder de boven aange- prezene behandeling meer en meer afneemt en de gezondheid zoo terug keert; zeer dikwijls gaat de toestand tot het tegenovergestelde over ; de lijder wordt zwakker., stiller, neemt meer en meer den schijn van onnoozelheid aan ; de handen zijn koud; de pols klein, het hoofd echter nog altijd meer of minder warm; de toestand der chronische actieve hersenaandoening wordt meer passief, en de lijder dreigt of in dementia over te gaan of geheel inιιn te zinken; dikwijls vertoo- nen zich beginselen van paralytische aandoening in de spraak en trilling om den hoek des monds 2). In deze gevallen, die niet zoo zeldzaam zijn, en waarop de geneesheer bijzonder moet acht geven, is de vorige meer deprimerende behandeling niet meer aangewezen; alleen blijve hij nog altijd zorg voor geregelden alvus dragen, daar, zoo als boven is opgemerkt, door verstopping ook nu nog eene nadee- lige terugwerking op het hoofd kan ontstaan, waardoor de nog mo- gelijke herstelling kan terugblijven. Deze toestand vordert eene meer |
|||||||
1) Vele aan chronische krankzinnigheid lijdenden kunnen over andere onderwerpen
buiten hun hoofddenkbeeld zeer verstandig spreken; dit hangt geheel af vau den meer of minder voorafgaanden graad der hersenaandoening en krankzinnigheid, en van den meer of min gejaagden en opgewekten toestand van den lijder. 2) Meermalen laat ik den lijder schrijven; verschilt de vorm zijner letters van zijne
vroegere handteekening, zijn de regels meer scheef, en is, met een woord, het schrift veranderd, dan herinner ik mij niet, immer eenen zoodanigen lijder nog te hebben zien herstellen. |
|||||||
182
|
|||||
opwekkende geneeswijze, en hier komt vooral het gebruik derfiores
Arnicae te pas, welk voortreffelijk geneesmiddel ik niet genoeg kan aanbevelen. Men gebruike dit middel in infusie; naar den verschil- lenden toestand des lijders neme men 1^ a 2 dr. op § vi a § viii col., somwijlen onder bijvoeging van eenig acid. sulph. dil. om mo- gelijke vaatbeweging te temperen; of, waar het noodig is, van eenig laxans als aq. laxat. Vienn. enz.; geregeld maar langzaam vermeer- dere men de hoeveelheid. Van de uitstekende werking van dit middel, op zijn tijd gegeven, zoude ik onderscheidene treffende voorheelden kunnen bijbrengen. De lijder begint langzaam als uit zijn slaap en zijne dof beid te ontwaken, hij wordt levendiger, eene meer gelijke circulatie toont zich in zijne minder koude handen en zijn beteren radiaalpols, het gelaat verandert, verliest dat stompe, doffe voorkomen; het oog wordt levendiger; de voeding verbetert zich; de eetlust, wanneer die na een langdurig gebruik van Tart* Em. zeer gezonken was, herstelt zich; de neiging tot cachexie, waarbij zich furunkels vertoonen, verdwijnt, en de genezing gaat geregeld voort. In andere gevallen, waar de zwakte grooter en de cachexie meer
ontwikkeld is, waar neiging tot diarrhoe, of waar waterzucht bestaat en de lijder meer en meer in ιιn zinkt, geyen wij de voorkeur aan een afkooksel van radix Arnicae (van * \ tot ^ i op ^ vii, dagelijks 4 of 5 m. 2 lepels). Dit uitstekend geneesmiddel wordt in het alge- meen door de geneesheeren, vooral in de armenpraktijk, te weinig gebruikt; het vereenigt de opwekkende krachten van de flores arnicae met meer tonische eigenschappen; zelden heeft mij dit middel in ge- vallen, waar eene uitputtende diarrhoe aanwezig was, verlaten; maar ook waar deze zich niet vertoont, is het niet minder heilzaam, en vele aan chronische manie lijdenden heb ik door dit middel uit een wanhopigen toestand nog zien herstellen. Ook bij uitputting na onanie en reeds volkomen schijn van onnoo-
zelheid, heb ik onder het gebruik van rad. arnic. nog herstel zien volgen; alles hangt slechts daarvan af, of in het tijdperk van de ont- steking der hersenvliezen onherstelbare desorganisatien in de hersenen zijn ontstaan. Somwijlen vereenigen wij met veel vrucht flor. en radix arnicae, in die gevallen, waar een nog sterkere prikkel noodig is; in |
|||||
183
|
|||||
de meeste gevallen maakt het gebruik der radix arnicae dat van cort.
per. onnoodig, welk middel wel versterkend is, maar de eigene, het zenuwstelsel opwekkende, kracht der flores en radix arnicae mist; terwijl vooral het verschil in prijs bij armen eene aanbeveling te meer is voor het gebruik van den radix; in eenige gevallen deed ons de vereeniging vari flor. arn. met cort. per. bij zeer ontwikkelde cachexie uitmuntende diensten. Ontstaan er onder het gebruik van deze middelen teekenen van
hersencongestie en te sterke opwekking van laatstgenoemd orgaan, dan kan men nog beproeven, die te keeren door bloedige koppen en andere afleidende middelen in den nek te plaatsen; soms echter zijn de prikkelbaarheid des lijders en zijne hersenopgewektheid nog te grσσt; hij wordt onder het gebruik der arnica te levendig, vertoont meerdere congestie en activiteit in de hersenen, zijne verwarring neemt toe, hij wordt driftiger; in deze gevallen keere men voor een tijd tot eene meer sederende geneeswijze terug en vermijde de op- wekkende middelen ; de chronische meningitis is dan nog te actief, en hierop vestige men zijne aandacht. Ook bij evacautiones involuntariae, welke in dit tijdperk zoo me-
nigmaal ontstaan, is het gebruik der radix arnicae, indien de toe- stand des lijders dit overigens niet verbiedt, aangewezen : ontstaan er paralytische verschijnselen, zoo als het trillen om den hoek des monds bij het spreken , het stamelen , een verzwakte gang, ook dan nog kan de arnica soms groote diensten doen, en in enkele gevallen zagen wij nog herstelling volgen '). Ook nux vomica kan bij beginnende paralytische aandoeningen zeer
nuttig zijn, en den verderen overgang in dementia stuiten; wij zagen echter van dit middel veel zeldzamer dit gelukkig gevolg dan van flor. arnicae. Is echter de zwakte niet zoo zeer toe te schrijven aan eene vermnv
derde zenuwwerking, als aan cachexie en mindere plasticiteit der vochten, die zich niet zelden onder hydropische verschijnselen voor- doet, en ook met de eerste gepaard kan gaan, dan zijn vooral mar- 1) Men moet zeer voorzigtig zijn, om eeu krankzinnige niet te spoedig voor onher-
stelbaar te verklaren; ik heb nog krankzinnigen zien herstellen, niettegenstaande de ongun- stigste verschijnselen. |
|||||
184
|
||||||
tialia op hunne plaats; ook als tonicum, hetgeen zonder de gevoelig-
heid van het zenuwgestel te verhoogen, zoo dikwijls heilzaam werkt in verschillende zenuwaandoeningen, kan het staal van veel nut zijn. In dezen toestand kunnen ook krachtige derivantia zeer nuttig
zijn: zoo als het ung. Autenriethii in den nek of op het hoofd, waarbij men echter zeer moet letten op verzakkingen van pus onder de huid, welke bij eenigzins doorgezet gebruik hiervan ligt ontstaan '). Zoo ook de applicatie eener moxa op het hoofd, die het best door eenig katoen met salpeter te doen doortrekken, kan bewerkstelligd worden, In meerdere gevallen heb ik met nut eene incisuur bo- ven op het cranium in het werk gesteld; zij is niet zeer pijnlijk, en maakt het werk van een oogenblik uit; het is het best deze incisuur overdwars te verrigten, boven op de kruin tot aan het pericranium. De ontstane bloeding geeft terstond afleiding, en bij deze rigting blij- ven de huidranden gemakkelijker van ιιn, daartusschen kan men dan een paar kleine erwten plaatsen, om de suppuratie te onderhou- den; ik zag hiervan nimmer eenig nadeelig gevolg, ofschoon ik het dikwijls heb doen verrigten; andere geneesheeren hebben mij echter berigt, dat zij hiervan meerdere nadeelige gevolgen hebben onder- vonden. Ik kan verzekeren, enkele lijders door dit middel nog te hebben zien herstellen. Gelukt het niet, door deze middelen den lijder te herstellen, zoo
zinkt hij langzaam meer en meer in een, wordt geheel onnoozel en demens, en er volgen gewoonlijk meerdere paralytische verschijnse- len; zijn gang wordt onzekerder, zijn gezigt verstompt niet zelden, en eindelijk maakt meestal een aanval van apoplexie een einde aan zijn ongelukkig leven. |
||||||
1) De geneesheer geve hierbij acht op de wijze, waarop deze zalf bereid wordt; voegt
men vσσr of onder het vermengen van tart. em. met vet, water daarbij, zoo wordt een gedeelte van den tart. emet. opgelost; het is dan fijner verdeeld, en werkt krachtiger, maar wordt veel ligter opgenomen, zoodat ik na het gebruik van een met water toebe- reid unguent meermalen herhaalde brakingen en diarrhoe met groote depressie van het gestel zag ontstaan; wordt echter de tart. em. alleen als poeder onder het vet gewreven, dan ontstaat dit uitwerksel zeldzaam; het kan echter in enkele gevallen, waar men geen geneesmiddel kan ingeven, van uut zijn, |
||||||
185
|
|||||||
§ 10.
Stompzinnigheid.
Van veel belang is het, den toestand van sufheid en stompheid
van de eigenlijk gezegde stupiditeit te onderkennen, die door Etoc Demazy beschreven is; in dezen toestand zit de zieke onbewegelijk, antwoordt op geene enkele vraag; hij houdt de oogen onbewegelijk, en hij vestigt zijne aandacht op geen enkel voorwerp; niet altijd zijn de pupillen verwijd. In hoogeren graad sluit hij zelfs niet eens altijd den mond, en het speeksel vloeit gestadig langs zijne kin; zelfs den prikkel des hongers, welke nog idioten gewoonlijk onrustig maakt, schijnt hij niet altijd te bemerken; zijn gang is eenigzins onzeker, hij schijnt geheel gedachteloos te zijn; in hoogere graden volgen ook zijne evacuationes alvi et urinae onwillekeurig, hij bemerkt dit niet. Etoc Demazy houdt dezen toestand voor oedema cerebri en, hoezeer ik dit niet wil tegenspreken, toch vond ik de hersenen niet altijd weeker, maar wel zeer gedrukt, de kronkelingen geheel plat, zoo- dat drukking van de materies corticalis cerebri mij toeschijnt de voornaamste oorzaak van dit verschijnsel te zijn. Hoewel Etoc De- mazy enkele lijders zag herstellen, erkent hij, dat zijne therapie zeer onvolkomen is; ook raadt hij zonder eenig onderscheid en wel in ιιn en denzelfden volzin , purgantia, diuretica, sudorifica, siala- goga en revellentia aan, en deelt een geval van herstelling na het aan- wenden van een vrij groot empl. vesicatorium op het hoofd mede. Ik had het geluk meer dan ιιnθn lijder hiervan te zien herstellen, vooral na het aanwenden van eene incisuur op het hoofd. In ιιn ge- val was de plaatsing van een setaceum en afleiding op de intestina, benevens het opwekken der menses voldoende. Ook bloedige kop- pen in den nek kunnen hier heilzaam werken. Hoe bezwarend hier de verschijnselen mogen schijnen, zonde men zeer verkeerd handelen door deze lijders met ware dementes te verwisselen en voor onherstelbaar te houden. |
|||||||
186
|
|||||
§ 11.
Dementia en idiolisme.
Ik zal niet treden in eene uitvoerige schildering van de verschil-
lende verschijnselen, die zich in dementia voordoen, daar men uit de opgegevene teekenen, in hun verband beschouwd, dezen onge- neeslijken toestand genoegzaam onderkennen kan ; ik wil alleen doen opmerken, dat deze lijders onder eene goede behandeling nog zeer handelbaar en zelfs nuttig kunnen zijn; zij zijn in de krankzinnigen- gestichten doorgaans de ijverigste en arbeidzaamste bewoners en met zachtmoedigheid behandeld, zijn zij gereedelijk te leiden , en zeer gewillig. Van hier dat hoe beter hunne psychische leiding plaats vindt en hoe meer er gezorgd wordt, om alle hartstogten en opwellingen van hen verwijderd te houden, hoe rustiger het in een gesticht is. Is apoplexie voorafgegaan , dan volgen doorgaans meer of minder paralytische verschijnselen j bij sommigen lijdt hierbij het geheugen, wel eens uitsluitend dat der woorden, zoodat zij iedere zaak een anderen naam geven, b. v. spreken van een huis, als zij brood verlangen, waar van ik voorbeelden heb waargenomen, dat de lijders volstrekt onverstaanbaar waren, en zich niet zelden driftig maakten, wanneer men niet begreep, wat zij verlangden. Anderen verliezen volkomen hun geheugen en leven nog in hunne vroegere jongelingsjaren, waarvan de herinnering was overgebleven; eenigen zinken meer en meer paralytisch in ιιn, of er voegen zich epilepti- sche toevallen bij. Ook over idiotisme of aangeborene krankzinnigheid zal ik niet uit-
weiden ; deze toestanden, waar slechts psychische leiding somwijlen nog iets vermag, vallen buiten het bereik der geneeskunde, en dus niet binnen de perken, welke ik mij had voorgesteld. |
|||||
187
|
||||||
B Sympathische Krankzinnigheid.
§ 1. Inleiding. In het voorgaande Hoofdstuk hebben wij zoo beknopt mogelijk het
voornaamste omtrent den aard, de verschijnselen en de geneeswijze van Idiopathische Manie aangegeven en ter duidelijker herkenning tevens getracht met eenige trekken het hoofdverschil tusschen mania idiopathica en sympathica nader te verduidelijken '). Thans willen wij ons bepalen bij het onderzoek van de sympathische manie en hare verschillende wijzigingen, waarnaar zij weder in eenige onderafdee- lingen kan gesplitst worden, vooral naar hare verschillende zitplaats en de deelen, die primair zijn aangedaan en als de bron der ziekte moeten gelden, vanwaar dan de aandoening zich secundair op de her- senen uitbreidt. Hoezeer ook de hersenen als het werktuig moeten beschouwd wor-
den , waar de verschillende aandoeningen zich aan onze ziel mede- deelen, zoo verschillen echter deze aandoeningen en gewaarwordin- gen grootelijks, naar mate van het verschillende deel of de plaats, vanwaar de ziekelijke indrukken op de hersenen worden overge- bragt; evenals in den gezonden staat indrukken en prikkels zeer verschillende gewaarwordingen opwekken, naarmate die uit de maag, de ingewanden , de geslachtsdeelen of wel uit de borstorganen aan onze bewustheid worden overgebragt. Hierbij heeft echter dit verschil plaats, dat wij in het laatste geval meestal gevoelen , waar de waarge- nomene prikkeling of opwekking geschiedt, hetgeen bij sympathische manie niet of althans doorgaans slechts in zoo geringen graad en zoo onduidelijk plaats heeft, dat de bepaling van de eigenlijke bron, de primaire zitplaats der ziekte, vanwaar de sympathische ziekelijke inwerking op de hersenen haar oorsprong heeft, hier veel moeije- lijker is, dan bij idiopathische manie, en meest alleen door het karak- ter der krankzinnigheid kenbaar wordt. Niet dan na eene langdurige dikwijls herhaalde waarneming bij een groot aantal lijders is het mogelijk om door den doolhof van zeer verschillende verschijnselen |
||||||
1) Zie boven § 2 on 5.
|
||||||
188
|
||||||
den juisten weg te vinden , om met eenige zekerheid de oorspronke-
lijke zitplaats en het brandpunt der ziekte, vanwaar de sympathi- sche uitwerkselen uitstralen, te bepalen; daar echter de kennis van deze primaire oorzaak van welke de ziekelijke inwerkingen op de hersenen hun oorsprong nemen, voor de geneeskundige behan- deling van den lijder van het meeste gewigt is, heb ik mij sedert vele jaren bevlijtigd door vergelijking der verschijnselen bij de lijkopeningen met de voorafgegane ziektegeschiedenis meer of min zekere kenteekenen op te sporen, die hier den geneesheer kunnen leiden. § 2.
Physioloyischa verklaring der sympathische manie. Daar bij deze soorten van verstandsverwaring de ziekte niet oor-
spronkelijk in de hersenen zetelt, maar deze laatste secundair wor- den aangedaan door het naauwe zenuwverband, dat tusschen de verschillende peripherische ligchaamsdeelen en de centra van het zenuwsysteem aanwezig is, laat het zich gemakkelijk begrijpen, dat gewoonlijk in deze soorten de hersenprikkeling, de verstandsverwar- ring minder hevig is en een langzamer verloop neemt, dan waar de ziekelijke prikkeling oorspronkelijk in de hersenen of hare vliezen zelve haar aanvang neemt. Vanhier ook dat de verschijnselen van verstandsverwarring en sympathische manie gewoonlijk zeer ver- schillen van die der idiopathische; zoo a!s wij boven reeds met een enkel woord hebben aangegeven '). Gaat de prikkeling van de hersenen en hunne vliezen uit, zoo
brengt zij eene sterkere opwekking te weeg, die zich door snel- heid van handelen, door levendige phantasie, soms door een ver- hoogd zelfsgevoel, hoogmoedigheid en zelfsverheffing te kennen geeft, zoo als wij boven breeder hebben aangetoond; is echter de hersen- aandoening secundair, dan heeft er gemeenlijk eene meer vertraagde passieve of veneuse congestie plaats; in de meeste gevallen worden |
||||||
1) Zie § 4 en 5. Zie ook de waarneming betreffende eene melancholica met neiging tot
suicidium, door mij geplaatst in het Ned. Lancet, Julij 1851, pag. 29. |
||||||
189
|
|||||
de hersenen minder sterk geprikkeld, integendeel, het gemoed schijnt
vooral aangedaan, en er is dikwijls een zeker gevoel van drukking en zwaarte in het hoofd aanwezig. Hoezeer in eenige gevallen hierop uitzonderingen voorkomen, zqo
als wij later zullen aanfoonen, is echter in het algemeen de opwek- king van den lijder veel geringer, hij is meer gedrukt, door een hem onbekend angstig gevoel, hetgeen hij niet verdrijven kan; en daar hij hiervan gewoonlijk de oorzaak niet als in zijn eigen gestel gegrond waarneemt, maar zich, even als de lijders aan idiopathische manie, voor gezond houdt, zoo zoekt hij deze verandering uit geheel andere, meest buiten hem gelegene invloeden te verklaren. Om deze aandoening en wijze van denken eenigzins nader te ver-
klaren, is-het in de eerste plaats noodig te herinneren, dat de werkingen , die in de hersenen plaats hebben, zich geenszins door eenig bijzonder gevoel van pijnlijkheid aan ons mededeelen, maar dat zij, vooral indien zij de oppervlakten der hemisphaeren aandoen, zich meer als beelden en voorstellingen, of duistere gewaarwordin- gen en eene eigene stemming van onzen geest aan ons voordoen. Zoo is het bekend , en reeds Gaubius heeft in zijne voortreffelijke rede de regοmine meniis hierover uitvoerig gesproken, dat ook in den ge- zonden staat menigmaal onwillekeurig allerlei beelden en voorstel- lingen, zelfs als wij over andere zaken spreken of schrijven, tus- schen den gang onzer denkbeelden zich opkomen, waarop wij dan echter gewoonlijk geen acht geven, hoezeer, zooals Gaubius teregt opmerkt, het soms moeijelijk zijn kan deze onwillekeurige beelden te verdrijven. Hetzelfde heeft plaats bij droomen, die, vooral in- dien hiermede eenige congestie gepaard gaat van een meer passie- ven aard, b. v. door het te sterk zamensnoeren van een halsdoek, het te laag liggen van het hoofd, gewoonlijk met angstige voorstel- lingen gepaard gaan; het nu meer teruggehouden veneuse bloed en de langzame bloedsomloop schijnen vooral tot deze angstige gewaar- wordingen aanleiding te geven. Zijn integendeel de hersenen meer geprikkeld, stroomt meer arterieus bloed door de hersenvaten, dan zijn de droomen wel levendig en de phantastische voorstellingen vol- gen eikanderen snel op, maar ze gaan niet met zoo veel angst gepaard. Ditzelfde schijnt mij toe ook bij sympathische manie in verschil-
|
|||||
190
|
|||||
lenden graad het geval te zijn; de meeste van hare soorten, namelijk
die, waarmede zwaarmoedigheid gepaard gaat, onderscheiden zich door eene meer veneuse congestie in de hersenen. In het begin kla- gen de lijders gewoonlijk over een eigen gevoel van warmte of druk- king op de kruin van het hoofd; het hoofd is dan meest rood en meer of min opgezet, ook de kruin, somwijlen het achterhoofd, of ook wel het voorhoofd, welk laatste meer in idiopathische ma- nie, is op het gevoel warmer; de handen en voeten daarentegen, vooral in het verdere verloop, zijn koud, soms gezwollen blaauw- achtig, de radiaalpols is klein en zacht, de carotides kloppen ge- meenlijk sterker; alles duidt een onregelmatigen bloedsomloop en veneuse hersencongestie aan, hoezeer ook deze laatste zich niet altijd door een rood, meer of min opgezwollen gelaat kenteekent, daar ook nu en dan melancholie met eene bleek geele, tanige kleur voorkomt, hetzij die kleur van het gelaat des lijders, hetzij zij van complicatien met andere aandoeningen, b. v. levergebreken, afhangt. De neerdruk- kende gemoedsaandoeningen echter, waaronder de lijder gebukt gaat, schijnen voor een groot deel aan den invloed dezer veneuse congestie te moeten worden toegeschreven; zij zijn als 't ware droomen in wakenden toestand, welke de lijder niet verdrijven kan, en waartegen hij te vergeefs worstelt. Het schijnt echter dat niet alleen door een meerdere toevloed van
bloed en mechanische uitzetting der vaten, deze passieve congesties zulk een nadeeligen invloed op de hersenen uitoefenen, maar hier- mede gaat een tragere bloedsomloop gepaard, ten gevolge waarvan het veneus geworden bloed langer in de capillairvaten vertoeft, en het arterieuse minder snel wordt aangevoerd, hetgeen niet kan nalaten op de voeding of stofwisseling en dus op de werkzaamheid en op- gewektheid der hersenen een zeer nadeeligen invloed uit te oefe- nen. Wij weten allen, hoezeer wij door eene zuivere frissche lucht worden opgewekt, en ons levendiger en bewegelijker gevoelen, wan- neer, zoo als bekend is, meer zuurstof wordt ingeademd, hoe dan alle werkzaamheden van het zenuw- en spierleven vlugger en krach- tiger worden volbragt; hoezeer integendeel een eng en benaauwd vertrek met onzuivere lucht ons dof en traag doet worden, en onge- schikt voor diep nadenken. Hetzelfde zien wij bij ziekten en gebre- |
|||||
191
|
||||||
ken; is het bloed veranderd, meer prikkelend en ontstoken, zooals bij
longtering, waar het door de vermagering geenszins drukking en vol- heid in de hersenen kan te weeg brengen, maar door eene opgewekte hartswerking aan den versnelden pols merkbaar, schielijk door de her- senvaten moet vloeijen, hoe hier opgewektheid, snelheid van denk- beelden en levendigheid van phantaisie plaats heeft. Daarentegen is het bekend, dat engborstige menschen, en zij, die door Asthma ge- kweld worden, tevens kleinmoedig zijn , en ligt bevreesd. Doch ook het bloed zelf toont indien het ziekelijk veranderd is, zijn invloed op onze stemming. Burdach merkt reeds op, dat bij scorbut de geest gedrukt is en de lijders kleinmoedig zijn ); de invloed van chlorosis op het gemoed is bekend, zij maakt luimig, verdrietig, onaangenaam; geelzuchtigen zijn gewoonlijk zwaarmoedig, mat, en loom, dikwijls verdrietig, tei'wijl het naauwelijks noodig is de delirien aantevoeren, die in zenuw en rotkoortsen zoo naauw met eene veranderde bloed- menging zamenhangen. Doch het is niet alleen de groote hoeveelheid van het bloed of
zijne veranderde zamenstelling, maar ook gemis van bloed b. v. na haemorrhagien, te sterk voortgezette latingen, die, zoo als bekend is, aanleiding geven tot flaauwten, convulsies, deliria enz., waarbij echter niet alleen op de te geringe uitzetting der bloedvaten en het hierbij in de hersenholte te overvloedig uitzweeten van bloed, maar ook op de dan trager plaats hebbende doorvloeijing door de vaten en het gemis van de noodige aanvoer van slagaderlijk bloed moet ge- let worden. Het zoude echter zeer onjuist zijn, alleen uit eene meerdere of
mindere hoeveelheid bloed in de hersenen, uit den snelleren of tra- geren omloop, of de veranderde zamenstelling sympathische manie of melancholie en hare wijzigingen te willen verklaren; de aange- voerde voorbeelden toonen alleen den gewigtigen invloed van het bloed op het hersenleven, welke wij hierbij niet mogten voorbijzien. Eene der voornaamste oorzaken waardoor een verwijderd deel eene
ziekelijke inwerking op de hersenen kan uitoefenen, is zonder twijfel in de zenuwen en wel vooral in de sympathische zenuw of in den |
||||||
1) Buvdach, iiber das Geliini, 3 B., pag. 115.
|
||||||
192
|
|||||||
yagus te zoeken; het schijnt, zoo niet in alle, dan toch in de meeste
gevallen, dat deze reflex van een ziekelijk aangedaan deel door mid- del van den sympathicus zich langs het ruggemerg aan de hersenen mededeelt. Of eene dergelijke mededeeling ook direct door den keten van den sympathicus mogelijk zij, is wel niet met volkomen zeker- heid te beslissen, maar minder waarschijnlijk, daar de reflexies van den sympathicus op het ruggemerg genoeg bekend zijn. Vooral geldt dit, gelijk wij later zullen zien, van de zenuwen van het colon sini- strum en de geslachtsdeelen, bijzonder der baarmoeder. Letten wij op de verspreiding der sympathische draden binnen de
schedelholte, zoo als die de hersenvaten vergezellen, dan zouden wij kunnen vermoeden, dat door deze inwerking vooral plaatselijke congesties in de hersenen werden teweeg gebragt, hetgeen ook zonder twijfel plaats heeft. Brachet zag na doorsnijding van het halsgedeelte van den sympathicus congestie en uitzweeting volgen op het hemis- phaerium derzelfde zijde '). Bernard vond, dat indien aan de eene zijde van den hals de nervus sympathicus was doorgesneden, er zich eene hoogere temperatuur vertoonde aan dezelfde zijde van het hoofd; de arterien aan die zijde waren voller, de deelen bloedrijker, en ofschoon deze congestie in de volgende dagen verdween, bleef de eenzijdig ver- hoogde temperatuur van het hoofd toch nog aanhouden2). Eene ziekelijke prikkeling scheen dus na de doorsnijding van den stam van den sym- pathicus van uit het bovenste ganglion cervicale te blijven werken. Nog duidelijker echter blijkt deze sympathische inwerking van ver-
schillende deelen op de hersenen uit verscheiden waarnemingen; vooral opmerkelijk is het bovenaangehaalde doorLarrey medegedeelde geval yan een soldaat, die na eene buikwond door een kogel, eene fistuleuse opening had gehouden in de rigting van het colon transverum, het- geen gewond was geworden. Uit de gevallen, op pag. 1)0 en 91 beschreven, waaraan ik verscheidene
zoude kunnen toevoegen , blijkt duidelijk de sympathische invloed van verwijderde deelen op de hersenen , zoodat men hier wel genoodzaakt is eene onmiddelijke inwerking van den sympathicus door reflex op de |
|||||||
1) Recherches sur les fonetions du systθme nerveus. Par. 1830, Epp. 155 sqq.
2) Comptes rendus 1852, 20 Mars, pag. 472 sqq.
|
|||||||
193
|
|||||
hersenen aan te nemen, die wel tevens congestie, veelal van een meer
passieven aard, in eenige deelen der hersenen kan te weeg brengen, maar waarbij de verschijnselen moeijelijk uit deze congestie alleen kunnen verklaard worden; die congestie schijnt, vooral in chronisclie gevallen, zich niet gelijkelijk over alle deelen der hersenen te ver- spreiden , maar meest, zooals wij later zullen zien, de kruin, som- wijlen ook het achterhoofd, in te nemen. Hierbij vertoont zich dan ook gewoonlijk spinaalirritatie in den nek, zoodat drukking op de bovenste wervels een onaangenaam gevoel in het hoofd veroor- zaakt. Ware deze congestie steeds over alle deelen der hersenen verspreid, dan zouden ook de zintuigen, bijzonder het gezigt, aan- gedaan worden, zooals bij meer algemeene plethora en congestie naar het hoofd werkelijk voorkomt, met verwijde pupillen, vonken voor de oogen, of dofheid van het gezigt; hetgeen in deze meer pas- sieve chronische toestand zelden het geval is. Deze sympathische hersenaandoeningen nemen hun oorsprong het
menigvuldigst uit het colon, den uterus, of de geslachtsdeelen bij den man; enkele malen heb ik ze bij catharrus vesicae waargenomen. Somwijlen ontspruiten zij uit de longen; ook de lever kan ze voort- brengen , ofschoon naar het schijnt, niet zoo menigvuldig als men zoude kunnen vermoeden. § 3.
Pathologische anatomie bij mania sympathica.
Hoezeer ook bij de verschillende soorten van deze ziekte de her-
senen bij de secties meerdere of mindere ziekelijke veranderingen op- leveren , is het echter vooral in andere deelen van het ligchaam, dat men den oorsprong der ziekte te zoeken heeft, terwijl de hersen- aandoening secundair gevolg, of reflex is. Niet zelden echter is het, indien de ziektegeschiedenis onbekend is, moeijelijk door de lijkopening alleen vast te stellen, welk deel primair, welk secundair is aangedaan geweest, daar zoowel aandoeningen van hersenen en ruggemerg op de ingewanden, als deze laatste wederkeerig op de hersenen werken. Wel het menigvuldigst komen veranderingen in het colon voor,
13
|
|||||
194
|
|||||
inzonderheid bij melancholie, waarmede dan gewoonlijk eene zeer
trage alvus en zoogenoemde obstructiλn gepaard gaan; het besten- digst aangedane deel is hier het colon sinistrum. Men vindt door- gaans in dit deel zamensnoeringen en vernaauwingen, die men door opblazen niet of althans hoogst moeijelijk, kan uitzetten; deze zamen- snoeringen komen op verschillende plaatsen voor, onder de flexura sigmoidea, bij den overgang in het rectum, waarbij die S-vormige bogt van het colon gemeenlijk verwijd en verlengd is. Meermalen vond ik de S-vormige bogt naar boven geschoven en zelfs tot aan of over het colon transversum reikende; doorgaans uitgezet en met veel gas gevuld. Somwijlen bevinden zich de stricturen bo- ven de S-vormige bogt in het linker colon, en dan vertoont zich het dwarsche gedeelte verwijd en verlengd, zoodat het niet zelden tot in het bekken naar beneden daalt en dan weder tot de lever op- klimt '); ook verwijding van het coecum gaat hiermede gepaard. Soms vindt men verscheiden stricturen in het linker colon, zoo boven als beneden de S-vormige bogt, met een verschillenden graad van verwijding van flexuur en colon transversum. Vernaauwingen in h.et colon transversum of dextrum heb ik hierbij niet aangetrof- fen. Gemeenlijk zijn de rokken van het colon dun en uitgezet, ter- wijl op de plaats der stricturen het colon zeer vernaauwd kan zijn, zelfs tot eene vingerdikte. Meest is het slijmvlies van binnen gezond, soms op de plaats der stricturen meer of min verdikt en rood. In enkele gevallen trof ik ontsteking en ulceratie aan. In een geval van hevige en onbedwingbare melancholie met neiging tot suicidium, was het geheele colon van binnen sterk ontstoken en geulcereerd, en yond ik zelfs in het coecum eene geperforeerde plaats, door schijn- vliezen gedekt. 1) Eenige malen trof ik het colon transversum verlengd en naar boven gesehoven,
tusschen de lever en het diaphragma aan, zoodat de oppervlakteder lever, ofschoon niet met het colon zamengegroeid, eigenaardige uithollingen bevatte, waai in het colon trans- versum gelegen was; in een merkwaardig geval van melancholie, die in manie en dementia was overgegaan, was het colon transversum over de lever door het diaphragma gedrongen onder de cartilago xiphoidea, en vormde hier eene hernia phrenica als eene vuist, waar- van peritoneum en pleura breukzakken waren. Het praeparaat berust nog in mijne verzameling. |
|||||
195
|
|||||||
In dergelijke gevallen was de neiging tot eene trage alvus meest
reeds lang voorhanden; zelfs schijnen deze verlengingen van het colon soms aangeboren te zijn, en worden zij reeds bij kinderen aangetrof- fen, waarvan Monterossi, die er de oorzaak van den dood bij pas,- geboren kinderen in meende te vinden, verscheiden voorbeelden afbeeldt ') Deze verlengingen van het colon zijn reeds door Morgagni en vele
andere schrijvers opgemerkt, terwijl vooral Esquirol op haar menig- vuldig voorkomen bij krankzinnigen opmerkzaam maakte, zonder echter het verband te verklaren 2). Dat in verreweg de meeste gevallen de verlengingen van het colon
gevolg zijn van de voorafgaande spasmodische contractien en strictu- ren in het linker colon, lijdt geen twijfel; gewoonlijk was de lijder reeds vroeger gekweld geweest door meerdere of mindere constipatie, zoo- dat de stoelgang dikwijls eerst na eenige dagen volgde. Door deze stricturen worden de faeces teruggehouden, door de hiermede gepaard gaande gasontwikkeling wordt de uitzetting van het colon transversum en het coecum of als de strictuur lager gelegen is, van de S-vormige bogt boven het rectum bevorderd, terwijl de door langer vertoef hard geworden faeces de stricturen prikkelen en hun eigen doorgang door de alzoo wermeerderde vernaauwing verhinderen 3). Vanhier |
|||||||
1) Mechel, Archiv f. Pliysiol. 1820, VI B., pag. 566 seqq. Tab. VI en VII.
2) Zie de Dissertatie van J. B. te Welscher: de quibusdam coli affectionibus. Trajecti
ad Rhenum 1841, waarin zoowel vele waarnemingen van andere schrijvers, als ook mijne denkbeelden en verklaringen van deze gebrθkeD uitvoeriger zijn uiteengezet. 3) Men lette hierbij op de bekende anatomische structuur der deelen. Hetcolon descendens
boven de flexura sigmoidea is door een zeer kort mesocolon aan den spieraehtigen buik- wand gehecht, en vindt hierin zijn steun. Hetzelfde geldt eenigermate van het begin van het rectum en van het bekken onder de flexura sigmoidea Dit laatste gedeelte echter is als het colon transversum, losser, bewegelijker, nergens aan de buikwanden aaugehecht; liet heeft dus minder steun, en kan zich ligter uitzetten. Dit wordt bovenal bevorderd door eene zittende levenswijze, waarbij de buikspieren verslapt zijn, en de ingewanden, bij- zonder het colon transversum en de flexura sigmoidea, aan eene mindere drukking en steun door de buikwanden zijn blootgesteld, waardoor zij, vooral bij de vermeerderde gasontwik- keling met lang teruggehouden faeces gemakkelijker worden uitgezet en verlengd. Dat overigens de spanning der buikwanden bij opgerigten stand, en de beweging, zoowel gedu- rende de sterkere werking der buikwand als bij de dan krachtiger ademhaling hierbij door 13*
|
|||||||
196
|
|||||
dat, zoo als wij later zullen zien, drastische, scherpe middelen zoo
in deze gevallen weinig geschikt zijn om uit te drijven, daar zij door hare prikkeling de stricturen bevorderen, zoodat de vaste stoffen teruggehouden, en slechts waterige stoelgangen ontlast worden. Doch het zijn niet alleen de wanden van het colon, maar ook de
hierin verspreide bloedvaten, die uitgezet worden en zich verlengen. In eenige gevallen vond ik het colon 2 voet langer dan gewoonlijk, zonder dat daarom dit ingewand meer bloedeloos was. Uit de naauw- heid van de arteriae meseraicae in verhouding tot de uitgebreid- heid van het veld, hetgeen zij van bloed voorzien, kan men opmaken, dat gewoonlijk de circulatie in de ingewanden zeer traag moet zijn; worden nu de ingewanden, en bijzonder het colon, zoozeer uitgezet, dan wordt de omvang van het systema portarum tevens vergroot; het bloed moet echter geheel door de verspreiding der vena portarum in de lever doordringen, waarin het dus een grooteren tegenstand vindt, zoodat eene meerdere volheid en ophooping van bloed in de zoo teedere vaten aan het peripherisch einde van het systema portarum of in het colon het gevolg moet zijn, hetgeen nog door de persing bij jie moeijelijke uitdrijving der verharde faeces verhoogd wordt. Vanhier de menigvuldige haemorrhoidale uitzettingen,die bij melan- cholici zoo veelvuldig voorkomen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat deze vertraagde omloop en de ophooping van het meer aderlijke bloed om de takken van den sympathicus, op deze zenuw een na- deeligen invloed uitoefenen. Hieruit kunnen dan ook het nut van haemorrhoidaalvloeijingen in deze ziekten, zoowel als de nadeelen van onderdrukking dezer haemorrhoidaalvloeijingen, voor een ge- deelte althans, verklaard worden. Bovendien blijft het de vraag, of de lever bij dergelijke overvulling in staat is al het bloed die veranderingen en zuiveringen te doen ondergaan, waarin hare func- tie bestaat, en die in de laatste tijden zoozeer zijn toegelicht. Van het meeste gewigt is het echter, dat men het naaawe verband
tusschen het colon descendens en de geslachtsdeelen niet voorbijzie, waarop de schrijvers in het algemeen niet genoeg gelet hebben. de sterkere drukking zeer voordeelig op het juist tegen den buikwand geplaatste colon
adscendens, transversum en een deel van liet colon sinistrum moet werken, en hunne contracties ter voortbeweging der inhoud moet bevorderen, is gemakkelijk in te zien. |
|||||
197
|
|||||
Door de ontleedkunde weten wij, dat de zenuwen van den uterus
zoowel als die van de vesiculae serninales, die van de blaas en die van de ureteres ten naanwste zamenhangen met den plexus meseraicus inferior, die zijne takken in het colon sinistrum verspreidt; de plexus hypogastricus namelijk, van de aorta in het bekken nederdalende, geeft aan de linkerzijde de zenuwtakken aan het colon sinistrum , en met denzelfden plexus zijn de zenuwen voor de geslachtsdeelen ten naauwste verbonden; het colon transversum, vooral het colon dextrum, ontvangt daarentegen zijne zenuwen uit den plexus me- seraicus superior. Evenzoo geeft de arteria meseraica inferior hare takken aan het colon sinistrum en geeft zij verder vasa haemorrhoi- dalia externa af, welke zamenhangen met de vasa uterina, vesicalia, en met die voor de vesiculae serninales. Het is dus geen wonder, wanneer wij aandoeningen van het colon
sinistrum en van de geslachtsdeelen zoo dikwijls vereenigd aantreffen, of de eene door de andere zien opgewekt worden. Bekend is b. v. bij hystericae de pijn in de linkerzijde, die door eenigen wel eens ver- keerdelijk aan de milt wordt toegeschreven, maar die uit spas- modische werkingen en stricturen van het colon sinistrum ontstaat, en zich niet zelden als een onaangenaam gevoel van zwaarte of druk- king langs het colon transyersum onder de maag verspreidt. Zoo worden polluties en neiging tot onanie zeer dikwijls bevorderd
door haemorrhoidaal-congesties, zoo als ik meermalen heb waarge- nomen , terwijl weder omgekeerd prikkeling der geslachtsdeelen zeer dikwijls op het colon werkt en vertraagden stoelgang te weeg brengt. Deze congesties en andere aandoeningen in de geslachtsdeelen ge-
ven dan later niet zelden aanleiding tot vergrooting van den uterus mitsgaders tot het ontstaan van tumores fibrosi, en vooral van dege- neraties in hetovarium. Zoo ook vond ik meer dan eens na sterke ona- nie zeer sterke variceuse verwijding der aderen om de vesiculae se- rninales. Merkwaardig vooral is het, zoo als wij later zullen zien, dat deze sympathische aandoening, indien zij uit de geslachtsdeelen haar oorsprong neemt, eene geheel eigenaardige kleuren een bijzondercha- racter aan de zwaarmoedige denkbeelden van den krankzinnige geeft, zoodat men omgekeerd met genoegzame zekerheid hieruit tot de zit- plaats en de voorname oorzaak der ziekte besluiten kan. |
|||||
198
|
||||||
Het zijn echter niet alleen aandoeningen der ingewanden en der
geslachtsdeelen, die met den aard en de soort der krankzinnigheid in een zeer naauw verband staan, maar niet zelden ook zijn het vooral de longen en luchtwegen, die in krankzinnigheid als het bijzonder aangedane deel voorkomen. Het is bekend, hoezeer longtering en borstaandoeningen in het algemeen met hersenlijden in een naauw verband staan; de meeste lijders aan chronische hersengebreken, vooral aan emollitie, sterven aan gebreken van hart en longen, zooals door verscheiden schrijvers is opgemerkt. Veelvuldige waarnemingen hebben mij getoond, dat in familien, waarin krankzinnigheid erfelijk is, gemeenlijk die leden, welke van krankzinnigheid verschoond blijven, aan longtering bezwijken; zoo als ik reeds elders heb opgemerkt1). Zeer dikwijls alterneren beide ziekten met elkander, of zijn ze ook wel te gelijk aanwezig. Niet gemakkelijk echter is het te bepalen, of hier de ziekten der longen steeds secundair zijn, dan of zij ook primair op de hersenen en het verlengde ruggemerg kunnen terugwerken; hierover later uitvoeriger. Niet zelden vindt men bij krankzinnigen de gewel- digste verwoesting der longen, zonder dat dit bij het leven tot zeer in het oogloopende verschijnselen heeft aanleiding gegeven; dikwijls ontbreekt in zulke gevallen de hoest geheel en al, sputa schijnen niet voor te komen ■ waarschijnlijk doordien de lijder ze geregeld door- slikt ■ zoodat niet zelden de longaandoening zich alleen door verma- gering, polsversnelling, eigendommelijke gelaatsuitdrukking, en bij het uitwendig onderzoek der borst openbaart. Men meene echter geenszins, dat al deze aangevoerde gebreken in
verwijderde deelen van het ligchaam op zich zelve in staat zijn krank- zinnigheid te verwekken; zoowel verlengingen en zamensnoeringen van het colon, neiging tot trage alvus, gebreken van den uterus en de ovaria als aandoeningen der longen komen zeer menigvuldig voor zonder eenigen schijn van geestverwarring. Hiertoe moet er eene eigene dispositie en opgewektheid van het cerebraalsysteem bijkomen. Er heeft hier eene wederkeerige werking plaats tusschen hersenen , ruggemerg en ingewanden, waardoor het dikwijls moeijelijk is aan |
||||||
1) Waarneming van eene atrophie van het linker halfrond der hersenen; in do werken
van het Koninkl. Nederl. Iustit. Sc Reeks 5 D. pag. 37. |
||||||
199
|
|||||
te geven, in welk deel de oorsprong der ziekte moet gezocht wor-
den. Ook bij ideopatische krankzinnigheid komen de boven be- schreven stricturen en verlengingen van het colon voor. Bij ontste- king van het ruggemerg is zeer trage stoelgang en hardnekkige ver- stopping een zeer gewoon verschijnsel, en reeds boven hebben wij gezien, dat bij .ideopathische manie, bij sterke opwekking der herse- nen ook gewoonlijk opwekking der geslachtsorganen voorkomt. In vele gevallen kunnen dus de structuren in het colon en de opwekking dergeslachtsdeelen wel het gevolg zijn van vroegere aandoeningen dei- hersenen of yan het ruggemerg, maar eenmaal ontstaan zijnde werken zij op hun beurt nadeelig op laatstgenoemde deelen terug en geven zij aanleiding tot sympathische krankzinnigheid. Het hangt hier ge- heel af van het deel, hetgeen door zijne sterkere aandoening als 't ware den boventoon voert, en aan de verstandsverwarring de haar eigene kleur geeft. Hier wordt dus de geneesheer geheel geleid door de voorafgaande en tegenwoordige verschijnselen; zetelt de aandoe- ning vooral in de hersenen, dan bestaat er eene meer algemeene op- wekking, de lijder is doorgaans levendiger, en het verhoogd zelfge- voel openbaart zich in al zijne gesprekken, zooals wij vroeger in onze beschouwing van de mania idiopathica hebben aangegeven. Is de aandoening in de ingewanden het sterkst, dan is gewoonlijk de lijder veel minder levendig en opgewekt, integendeel, eene zwarte kleur ken- merkt al zijne voorstellingen ; echter weet hij zich in het bijzijn van an- deren lang nog zoodanig tebeheerschen, dat men bijna niets aan hem bespeuren kan, spreekt hij b.v. nog met veel scherpzinnigheid en oordeel over andere zaken, die met zijne zwaarmoedigheid niet regtstreeks in verband staan. Zijn verstand is niet verward, maar hij wordt door een verkeerden waan, door een angstigen droom aanhoudend gedreven, en kan zich van zijne treurige voorstellingen en zelfbe- schuldigingen niet los maken; het zijn vooral het gevoel en het ge- moed welke hier ziekelijk op zijn verstand inwerken. Men ziet, het is een vreemde, hem onverklaarbare indruk, die op zijne hersenen en zijn verstand inwerkt, die hem misleidt en onweerstaanbaar medesleept. Ik heb echter opgemerkt, dat in het algemeen de levendigheid van uitdrukking, van bewegingen en angsten grooter is bij aandoening der longen, dan wel bij die van het colon of van de geslachtsdeelen, hoe- |
|||||
200
|
|||||||
zeer ook hierin het geheele gestel en de sexe dikwijls veel verschil
teweeg brengen. Onderzoekt men nu de hersenen, dan vindt men in den regel de-
zelfde verschijnselen als bij beginnende manie idiopathica: de va- ten zijn meestal opgezet; de pia meninx over de halfronden is dikwijls met een sereus exsudaat, tusschen deze en de arachnoidea afgeschei- den , bedekt; na het afrukken der pia mater vertoont de grijze stof op verschillende plaatsen een verschillenden graad van ligt rood en meerdere bleekheid. Bij langeren duur vindt men ook de pia meninx aan de gyri der hersenen vastgegroeid, zoodat die niet dan met moeite kan worden afgerukt; gemeenlijk echter is de aandoening bij melancholie, vooral bij die uit de ingewanden en de geslachtsdeelen, sterker op de kruin en het achterhoofd, waarbij de voorste deelen der halfronden onder het voorhoofdsbeen, zooals vele waarnemingen mij hebben aangetoond, zich des te gezonder en minder aangedaan vertoonen, naarmate de lijder gedurende zijne melancholie minder algemeene verstandsverwarring vertoonde en buiten zijn heerschend denkbeeld ongezonder redeneerde. Bij mania ideopathica integendeel is de aandoening sterker onder het os frontis uitgedrukt. Daar ech- ter bij langeren duur der melancholie de sympathische hersenaan- doening eindelijk idiopathisch wordt, en melancholie in manie of in dementia kan overgaan, zoo vindt men dat in deze laatste gevallen niet zoo naauw omschreven, maar is dikwijls de irritatie der herse- nen overgegaan in eene meer algemeen verspreide chronische me- ningitis met dezelfde gevolgen, die bij mania idiopathica worden gevonden. Het is slechts zeldzaam, dat men in staat is hieromtrent naauwkeuriger en meer bepaalde waarnemingen in het werk te stel- len. In de weinige gevallen waarin ik gelegenheid had hieromtrent zuiverder waarnemingen te doen. vond ik de hersenaandoening meer op het bovenste van de kruin, onder de ossa bregmatis uitgedrukt. Bijzonder merkwaardig is in dit opzigt de zeldzame waarneming,
door mij vroeger in het Ned. Lancet') medegedeeld, van eene vrouw, die, ten gevolge waarschijnlijk van vroegere onanie, aan eene onher- |
|||||||
1) Waarneming betreffende eene melancholica met neiging tot suicidium enz. door J.
L. C. Schroeder van der Kolk, Neder], lancet, 1851, N°. Julij, nag. 25 sqq. |
|||||||
201
|
|||||
stelbare melancholie leed, welke zij, bij overigens veel scherpzinnigheid
en oordeel, niet kon verzetten, en die door een sprong boven van een trap, waarbij zij op het hoofd neerkwam, een einde aan haar treurig leven maakte. Door verscheuring der tusschenkraakbeensband, tus- schen de derde en vierde halswervels was het ruggemerg geheel plat- gedrukt, hetgeen eene volkomen verlamming van alle gevoel en beweging in het geheele ligchaam, gedurende de 24 uren die den dood voorafgingen, ten gevolge had; gedurende dezen tijd bleven melancholie en neiging tot suicide geheel dezelfde, zij verzette zich tegen alle hulp, en had slechts spijt, dat haar voornemen niet ge- lukt was. Hier was nu alle sympathische communicatie van de hersenen uit het colon, hetgeen zeer verlengd en uitgezet was, met den uterus, waarin fibroiden voorkwamen, door de beleediging van het ruggemerg afgesneden, en toch bleven de melancholische voor- stellingen onveranderd bestaan. In de hersenen vonden wij de pia meninx chronisch ontstoken en aan de hersenwindingen vastgehecht. Evenwel alleen op de kruin, onder de ossa bregmatis; de voorste hersenkwabben, onder het os frontis, waren gezond en niet aange- daan. De sympathische melancholie was hier idiopathisch geworden, hetgeen ook geheel met de verschijnselen bij het leven overeenstem- de ; hadden deze prikkeling en chronische ontsteking zich bij het leven ook over de voorste hersenkwabben onder het os frontis uitgebreid, dan houd ik mij verzekerd, dat ook de verschijnselen zeer zouden gewijzigd geworden zijn: dat er zich meer verwardheid yan geest, minder gezonde redenering zouden vertoond hebben, dat zij namelijk of in melancholie en manie of in dementia zouden zijn overgegaan. Overigens deelt gewoonlijk ook de medulla oblongata in deze her- sencongestie, zooals wij vroeger reeds met een enkel woord hebben opgemerkt. Drukking in den nek op de bovenste halswervelen, geeft doorgaans een onaangenaam gevoel in het hoofd, waarop het voor den geneesheer van een bijzonder belang is wel acht te geven. § 4.
Verschijnselen van mania sympathica, bijzonder van die vit het colon. Op de boven aangevoerde gronden, en tevens door de ervaring aan de lijders zelve hiertoe geleid, hebben wij reeds sedert zeer lang de |
|||||
202
|
|||||
mania sympathica in verschillende onderafdeelingen verdeeld, naar
de onderscheiden organen, waaruit de ziekelijke gesteldheid bijzon- der haar oorsprong neemt, of waaraan zij eene eigenaardige kleur ontleent. Ten gevolge van dezen verschillenden oorsprong hebben ook de verschijnselen onderscheidene wijzigingen ondergaan, welke wij geregeld willen aangeven. Wij beginnen met de beschrijving en behandeling van die melan-
cholie, waarbij vooral de aandoeningen van het colon op den voor- grond staan. Wanneer de geestesstoornis uit het colon ontspruit, dan kenmerkt
zij zich door eene eigene gedruktheid van den geest, met angst en gemeenlijk met zelfbeschuldigingen van slecht te zijn of geweest te zijn. De ziekte heeft een zeer traag verloop, en in den regel waren de verschijnselen van angst en zelfsbeschuldiging in meerdere of mindere mate reeds lang voorafgegaan, voordat er een geneesheer werd geraadpleegd. In het begin kampt de lijder nog lang tegen zijne sombere denkbeelden, en houdt hij zich in tegenwoordigheid van vreemden als iemand die volkomen wιl is, zoodat men niets afwij- kends vermoedt of bespeuren kan. Dit is bij idiopathische krankzin- nigheid, zooals wij reeds boven bemerkten, geenszins het geval. Verder was de lijder gewoonlijk reeds vroeger, niet zelden gedurende verscheiden jaren, habitueel gekweld door eene zeer trage alvus, zoodat soms eerst na vele dagen eenige stoelgang volgde, zonder dat dit bijzonderen hinder scheen te veroorzaken. Dit, ten gevolge van eene meerdere of mindere gevoeligheid van het colon descendens of ook wel structuren, zooals wij boven hebben opgegeven. Niet zelden voegde zich hierbij vroegtijdig eene haemorrhoidale dispositie, die zich door knobbels, bloedingen, of ook wel door een bijzonderen pruritus circa anum kenbaar maakte, welke haemorrhoidaal-aandoeningen, bijzonder de bloedvloeijing, gemeenlijk voor het ontstaan der melan- cholie weer verminderd waren of geheel hadden opgehouden. In den regel neemt deze melancholie langzaam toe, tenzij de treu-
rige stemming door een of ander bijzonder voorval sterker wordt op- gewekt ; de lijders zoeken dikwijls de eenzaamheid, ze zouden zich gaarne in een donkeren hoek verbergen; meermalen gaat hiermede gepaard een bijzonder hoogst onaangenaam gevoel in praecσrdiis, |
|||||
203
|
|||||
hetgeen zich niet zelden, vooral bij vrouwen, tot de linkerzijde uit-
strekt , en bij deze dikwijls van meerdere of mindere hysterische ver- schijnselen vergezeld wordt; menigmaal klimt dit onaangename ge- voel tot de keel en geeft dan eene eigene gewaarwording van za- mensnoering (globus hystericus); hierbij voegt zich een onbeschrij- felijk angstig gevoel, hetgeen niet te verdrijven is , en door de lijders gemeenlijk voor eene knaging van het geweten wordt gehouden. Even als nu eene dergelijke neerdrukkende gemoedsaandoening een eigen gevoel van zwaarte en drukking in de streek van het colon transversum opwekt, evenzoo werken weerkeerig aandoeningen van dit ingewand op het gemoed terug, en verwekken deze dezelfde stemming, die door de lijders niet voor eene ziekelijke aandoening erkend wordt, als hoedanig men vergeefs tracht hen die voor te stellen, maar met eene werkelijke knaging van het geweten verward en voor wroeging gehouden wordt; hetgeen zij dikwijls met allerlei gronden zoeken te verdedigen. In deze zelf beschuldigingen heerscht wel eenig individueel verschil, maar meestal komen zij onder verschillende wijzigingen daarin overeen, dat de lijders slechte, afschuwelijke menschen meenen te zijn , die hunne aanverwanten en vrienden on- gelukkig of arm gemaakt hebben. Gewoonlijk beklagen zij zich , dat zij volstrekt geene liefde voor hunne naaste betrekkingen, echtge- nooten of kinders gevoelen, en zien hierin een bewijs van de slechtheid, waartoe zij vervallen zijn. Anderen meenen integen- deel , dat hunne naaste betrekkingen gestorven zijn, en meenen dan in hen die zich daarvoor uitgeven vreemde indringers te zien, die zich de kleederen en goederen van de ware aanverwanten hebben toegeλigend. Een zeer merkwaardig geval van dezen aard heb ik voor verscheiden jaren beschreven. Somwijlen denken zij zich als de oor- zaak van toevallig heerschende ziekten , waarvan zij hooren spreken : » Door hun vergiftigen adem of door andere nadeelige eigenschappen moet ieder in hunne nabijheid sterven of wegkwijnen; zij zijn door hunne schuld tot de grootste armoede vervallen, en durven niets ge- bruiken , daar zij het niet kunnen betalen; zij vreezen weldra voor de regtbank te zullen gesleept worden, en zien reeds in hunne ver- beelding de schrikkelijke martelingen, waaraan zij dan zullen worden onderworpen. Waren zij vroeger eerzuchtig, b. v. als kunstenaar, |
|||||
204
|
|||||
als muziekant, dan »hebben zij hun vak verwaarloosd, zijn door ande-
ren voorbijgestreefd, staan bloot aan verachting, en zullen alles ver- liezen." Opmerkelijkerwijze is het mij meermalen voorgekomen, dat moeders, die ten gevolge van het verlies harer kinderen,of ook wel door verdriet en herhaalde mishandelingen, welke zij van hare kin- deren hadden ondergaan, in melancholie waren vervallen, bestendig de verhouding omkeerden ; » zij waren door verzuim in de oppassing oorzaak van den dood harer kinderen , zij hadden de goederen door- gebragt, die aan de kinderen toebehoorden. Of ook wel was de doch- ter troosteloos geworden, doordien zij eene kleinigheid, eene beu- zeling in de oppassing van hare zieke moeder meende verwaarloosd te hebben, en zich inbeeldde daardoor de oorzaak van haars moe- ders dood te zijn geworden. In een dergelijk geval, waar de moeder hersteld was, jammerde de lijderes, en beschuldigde zij zich zonder ophouden , omdat zij de oorzaak van den dood harer moeder had kun- nen worden, alleen omdat zij eenmaal verzuimd had op het bepaalde uur de voorgeschrevene geneesmiddelen toe te dienen '). 1) Ik kan mij niet onthouden het volgende merkwaardige en in vele opzigten leerzame
geval eenigzins uitvoeriger mede te deelen, daar men zelden gelegenheid vindt om de geheele kelen van oorzaken en uitwerkselen zoo geregeld te volgen, en de gemoedsaandoe- ningen zoo innig te doorgronden, Eene vronw van ruim 50 jaar, weduwe met 5 kinderen, van een zeer gevoelig, eenigzins teer, gestel, was zoowel om hare aangename inborst als om baar uitstekend verstand, algemeen geacht. Reeds vele jaren had zij het verlies van haar echtgenoot, die in hooge militaire betrekking in den Spaanschen oorlog gesneuveld was, beweend. Later had ze steun in haar oudsten zoon gevonden, die zeer aan zijne moe- der gehecht was. Tn alle zaken haar raadgever, haar helper en haar trouwe vriend, onder- nam hij van zijn kant niets zonder zijne moeder daarin te kennen, terwijl zij wederkeerig in alles vooraf zijn raad en zijn gevoelen inwon. Ofschoon het hart eenigzins hoog dra- gende, werd deze zoon nogtans bekoord door een meisje beneden zijn stand, hoezeer overigens van een schoon uiterlijk en van onbesproken zeden. Toen de moeder hiervan iets vernam, keurde zij deze neiging ten hoogste af, en verklaarde, dat zij tot de verbindtenis nimmer hare toestemming zoude geven. Toen hem dit vonnis ter oore kwam, zocht hij zich, om zijner moeder geen verdriet te geven, te redden door de geheele zaak te ontkennen, mis- schien wel met het plan om zich van het meisje los te maken, of betere tijden af te wachten. De moeder was op deze verzekering van haar zoon, dien zij volkomen vertrouwde, geheel gerust, hij daarentegen kwijnde onder de verkropte liefde, en werd weldra door eene zeer snel en hevig voortgaande longtering aangetast. De moeder week geen oogenblik van het bed van haar geliefden zoon, zij paste hem met alle moederlijke teederheid en zorg op, waarbij haar gemoed, wegens den snellen voortgang der ziekte en de afne- mende krachten, gedurig door angst en vrees geslingerd werd. Op een dag ontving zij |
|||||
205
|
|||||
Terwijl zij de oorzaak van hunne wroeging en schuld in een of ander
soms beuzelachtige gebeurtenis, meenen te moeten zoeken, zoo kan onverwachts een brief van het bewuste meisje, waarin dit dringend smeekte, haar geliefde
vσσr zijn dood nog eenmaal te mogen zien. Het lezen van dezen brief schokte het reeds bewogen gemoed der moeder zoozeer, dat zij flaauvv viel, en in de eerste oogenblik- ken geheel verward scheen. De ongelukkige gevoelde zich namelijk voor het eerst door haar zoo beminden zoon misleid en bedrogen, want hij had tegenover haar de geheele zaak bepaald ontkend. Het sprak van zelf l) dat de toestand van den zieke niet gedoogde , dat aan de bede van het meisje kon worden gehoor gegeven. Nadat de ongelukkige moeder door hare overige kinderen weder opgebeurd en tot kalmte was gebragt, keerde zij naar het ziekbed terug, hetgeen nu voor haar eene dubbele marteling was geworden; zij kon over de zaak geen woord tegen den geliefden zoon spreken, dorst hierop zelfs niet eens zinspelen, daar zijn uitgeputte toestand geene gemoedsschokken gedoogde, en moest met alle verkropte kommer in het hart hem nog opbeuren, en zoo veel mogelijk eene kalme en bedaarde houding bewaren. Dit werd haar echter te zwaar; nu en dan verliet zij de kamer en barstte gedurig in hevige tranen los, tot zij kracht gevoelde deu inwendigen strijd te bedwingen. Hoezeer zij na eenige weken wel iets bedaarder scheen, ondermijnden haar echter het prangende gevoel van diepe droefheid, waarmede zij het einde van haar altijd even beminden zoon allengs zag naderen, en tevens de pijnlijke bewustheid, zich ter opheldering en verklaring van deze zaak, die haar zoo diep griefde, geen woord te mogen uiten, zoodat zij eindelijk, onvermogend aan dat grievende gevoel langer tegenstand te bieden, 5 weken na het ontvangen van den brief, in volkomen melancholie en geestverwarring verviel. Hare andere zoons verwijderden haar uit het huis en bragten haar zeer spoedig bij eene aanverwante, zoodat de zieke broeder het ongeluk van zijue moeder niet bemerkte. Maar nog was het einde van de rampen niet daar! Het jongste der kinderen, een meisje van zeldzame schoonheid en van een beminnelijk karakter, ging gebukt onder den driedubbelen rouw over den zieken broeder en over de moeder, benevens over eene ongelukkige liefde, ten gevolge der ontrouw van een harer inderdaad onwaardiger) minnaar. Zij werd door dit alles zoo geschokt, dat zij door eene hevige bloedspuwing werd overvallen, die in eene hollende tering overging. Binnen weinige weken bezweek zij, en kort hierop volgde de dood van haar broeder, die te vergeefs nog zijne moeder verlangde te zien, maar voor wien men den waren aard der ziekte had verborgen gehouden; zoodat beide reeds 5 weken na het ontstaan der krankzinnigheid der moeder als slagtoffers van eene diep knagende smart in het graf daalden. De ongelukkige moeder beschuldigde in haar waanzin niet haar zoon, maar zich zelve,
dat zij haar met den dood worstelenden zoon verlaten had, en echter kon men aan haar verlangen den zoon te zien, niet voldoen; zij beschouwde zich als de slechtste van alle mensehen, »zij was oorzaak van alle kwalen in de wereld, en vooral van de toenmaals (1826) heerschende Grouinger koorts-epidemie," waarvan zij hoorde spreken. Na eenigeu tijd echter begon de melancholie te intermitteren, zoodat pat. den eenen dag in de diepste vertwijfeling met sterke geestverwarring doorbragt, den volgende echter volkomen bij ken- nis was en over alles gezond redeneerde; met deze bijzonderheid, dat zij zich op deu goeden 1) ?l (.F. A. H.)
|
|||||
206
|
|||||
die nimmermeer ongedaan gemaakt worden. Hunne schuld is dus
niet uit te delgen en aan verbetering of herstelling valt in hun oog dag niets van den vorigen melancholisclien herinnerde. Haar geneesheer diende haar te
vergeefs cortex, belladonna, verschillende narcotica en nervinatoe, totdat de zorg aan een anderen geneesheer werd opgedragen, die eene lating bewerkstelligde met dit voordeel, dat pat. althans iets bedaarder werd. Hierop werd de schrikkelijke tijding van de dood harer beide kinderen haar bekend gemaakt, nadat dit gedurende twee weken zorgvuldig voor haar was verborgen gehouden. In het eerst wilde zij het volstrekt niet gelooven. Eene herhaalde lating gaf baar weder eenige meerdere kalmte, maar nu was zij in haar oog ook de eenige oorzaak van den dood harer beide kinderen; zij beschouwde zich als zoo ontaard, dat al wat zij aanraakte terstond in een voor alle menschen doodelijk ver- gif ontaardde. i)e melancholie duurde nu weder aanhoudend, zonder eenige tusschenpoozen, welke toestand verscheiden maanden onveranderd aanhield, zoodat de geneesheeren , na nog eenige nervina en narcotica te vergeefs te hebben beproefd, meenden pat. aan de goede moeder Natuur te moeten overlaten. Eindelijk werd in de maand Julij van het jaar 1827, bijna een jaar na het begin der
krankzinnigheid, mijne hulp ingeroepen. Daar ik pat. vroeger in gezonde dagen zeer goed gekend had, was haar gestel mij niet vreemd; daarbij vernam ik, dat zij vroeger meer- malen aan haemorrhoides geleden had, maar dat die later waren verdwenen; de menses waren op den gewonen leeftijd (pat. was nu 50 jaar) opgehouden, Overigens had zij zeer tragen stoelgang en weigerde eenig geneesmiddel, hoe ook genaamd, te gebruiken. Ik be- proefde dus om in het geheim tart. emet. onder spijs en drank te laten mengen, in de hoop langs dezen weg haar toestand in zooverre althans te verbeteren, dat zij ook andere, geneesmiddelen geregeld zoude willen gebruiken. Dit was echter zeer moeijelijk, zoodat ik eerst in de maand October daaraanvolgende het berigt ontving, dat de tart. em. toen meer regelmatig gebruikt werd, dat er echter ligt walging en brakiug op volgde, zoodat ik de gift liet verminderen. Spoedig na het meer regelmatig gebruik van dit middel bleef nog wel de melancholie dezelfde, maar ontving ik berigt, dat pat. gemakke- lijker af te leiden was, en men nu voor het eerst met haar ook over eenige andere zaken kon spreken. Na eenigen tijd echter ontstond er weder een nieuw denkbeeld; zij klaagde namelijk van tijd tot tijd over kolykpijnen en zwaarte onder in het lijf, en verbeeldde zich nu, dat zij zwanger was, en ieder oogenblik op het punt van te bevallen, waarom zij het huis niet dorst verlaten; dit ongelukkige denkbeeld martelde haar verschrikkelijk, want hoezeer zij geene aanleiding hiertoe wist aan te geven, was zij er echter zoo zeer van overtuigd, dat zij zich zelve diep verfoeide wegens de groote schande, die de ge- heele familie zoude onteeren. Reeds van den beginne af had ik gewenscht bloedzuigers ad anum te laten appliceren,
maar dit kon ik niet doordrijven. Even zoo moest ik, daar pat. geene geneesmiddelen wilde gebruiken, van het extr. aloιs afzien, hetgeen ik hier te meer geοndiceerd rekende, daar de tart. emet. meer vomituritie teweeg bragt, dan dal hij op de trage alvus werkte. Eindelijk liet pat. zich bewegen, pillen met extr. aloλs te gebruiken, onder voorwending dat deze zeer dienstig waren tegen die lastige walging, dat zij verder de maag versterk- ten en zeer nnttig waren bij graviditeit. |
|||||
207
|
|||||
niet te denken ; zij zijn ellendig en het is dus vergeefsche moeite hen
io de hevigheid der ziekte door eenige redenering tot betere denk- beelden te willen brengen. Dit alles drijft dan ook die ongelukkigen in den regel tot zelfmoord, waaromtrent men niet voorzigtig genoeg zijn kan. Somwijlen is hierbij hun eetlust zeer verhoogd , en wor- den zij zelfs door gedurigen honger gekweld, en hierin meenen zij tegen den arts, die hen tracht te overtuigen dat zij ziek zijn, een on- wederlegbaar bewijs te vinden van hunne volkomen gezondheid en een blijk dat hen geenerlei ziekelijke aandoening hindert, of daar- van oorzaak kan zijn; om die reden weigeren zij dan ook gewoonlijk het gebruik van alle geneesmiddelen, iets waardoor de genees- kundige behandeling in hun eigen huis gemeenlijk zoo moeijelijk en niet zelden onmogelijk is '). De volgende maand, December, ontving ik van een der zoons berigt, dat sedert het gebruik
van de pilulae aloλticae, de toestand van de pat. zeer verbeterd was. De alvus was regel- matig geworden, en vele stoffen waren hierdoor ontlast, pat. begon uil zich zelve met anderen over verschillende onderwerpen te spreken, nu en dan zelfs aan het gelach van anderen te dee- Ien. Verder, dat de vroegere sterke eetlust verminderde, dat de slaap echter nog onrustig was; dat zijn bezoek want zij woonde thans op het land niet meer zulk eeue vlaag van hevige droefheid en wanhoop verwekte, als vroeger, toen pat. volstrekt naar geene redenering luis- terde; dat zij zich echter nog voor zwanger hield, maar hierover minder menigvuldig sprak, en somwijlen hare verwondering betuigde, dat het verloop van deze dragt zoo langdurig was, het begin van twijfeling aan hare idee. Met dezelfde pillen werd onder langzame opklimming voortgegaan, zoodat zij dagelijks 2 tot 8 maal goede alvus had. In Maart van het volgende jaar ontving ik weder nadere tijding, dat haar toestand onder het doorgezette gebruik dier pillen aanmerkelijk verbeterd was; dat zij over de gewaande zwan- gerschap niet meer sprak, maar zich echter om hare afwezigheid nog voor de oorzaak hield van den dood vanhaar beminden zoou en van hare dochter, daar zij meende door dubbele zorg dien dood te hebben kunnen voorkomen ; zij sprak er echter niet meer in zulke bepaald wanhopige termen over als vroeger, toen deze gedachte altijd cene hevige vlaag met handenwringen en uitbarsten van tranen veroorzaakte; hare oogen stonden hel- derder, hare kalmte was zeer vermeerderd. Thans den dood van eene geliefde zuster ver- nemende, was zij hierover wel bedroefd, maar echter daarbij gelaten; zij begon met eigen hand rouwkleederen te vervaardigen en was aanhoudend bezig met vrouwelijke handwerken, waarvan zij vroeger niets had willen hooren. 1) Gemeenlijk vond ik in deze gevallen van melancholie met sterkere eetlust tevens
eenc sterkere irritatie van de medulla oblongata, waarbij drukking hoog in den nek hinderlijk was. Waarschijnlijk ontstaat deze meerdere eetlust daar, even als bij inania idiopathica, uit eene meerdere gevoeligheid, een gepvikkelden toestand aan den oorsprong van den nervus vagus. Het is voor den geneesheer van gewigt hierop te letten. |
|||||
208
|
|||||
In andere gevallen daarentegen is alle eetlust verdwenen, gewoon-
lijk een teeken dat er stoffen in de ingewanden zijn opgehoopt, die verwijderd moeten worden; niet zelden gaat hiermede een zeer onaan- genaam riekende adem gepaard. In deze gevallen hebben patt. vol- gens hunne meening geen spijs noodig, ze verdienen geen spijs, of zoeken in onthouding van spijs een middel om een einde aan hun leven te maken '). In het algemeen wijzigen zich deze verschijnselen naar leeftijd
en sexe: bij den man vertoonen zij zich gemeenlijk als stille inge- trokkenheid, schuwheid, stil voor zich heen zien, hoezeer hierop uit- zonderingen voorkomen; bij de vrouw meermalen onder levendige, aanhoudende klagten en bewegelijkheid. Gewoonlijk komt in deze ongesteldheid een onregelmatige bloeds-
omloop voor; de banden en voeten zijn meest koud, soms blaauw , de radiaalpols is zwak, klein en ingetrokken ; het hoofd is integen- deel meer heet, hetzij op de kruin of op het achterhoofd. Soms, vooral bij sterkere, meer idiopathische aandoening der hersenen, is er ster- kere hitte van het voorhoofd; het gelaat is dikwijls meer of min ge- kleurd, vooral de punt der neus is blaauwachtig rood en soms gezwol- len. Vooral in het begin en bij eenigzins sterkeren graad klagen de lijders over een gevoel van ligtheid of ook wel van drukking meest op de kruin van het hoofd, somwijlen van eene oorsuizing of ook wel bij het sluiten der oogen en in donker van lichtende vonken voor de oogen vergezeld. De carotides kloppen hierbij vrij sterk in tegenover- stelling van den radiaalpols. In deze gevallen vermoeit alle lectuur en inspanning, de lijders zijn vergeetachtig; als een teeken van deze 1) In een merkwaardig geval vau melancholie met geheel gemis van eetlust en stellige
weigering om eenig voedsel te gebruiken, waar de ueussondemoest worden aangewend, die echter met moeite door den oesophagus werd gebragt, vond ik na den dood eene ulce- ratie der glaudula thyreoidea, die verborgen was gebleven. De pus had zich ter zijde uitgestort, en was langs den oesophagus niet alleen in de borstholte maar zelfs door het ostium oesophageum in de buikholte tot de hoogte der nieren langs de wervels gedron- gen. Boven bij den ingang der borst, vond ik beide nervi vagi zeer rood ontstoken en verweekt, hetgeen hier waarschijnlijk het gevoel van honger had weggenomen, daar ik ook in andere gevallen van dysphagie met ontsteking dier zenuw, alle honger heb zien ver- dwijnen. Dergelijke waarnemingen bewijzen naar mijn inzien veel meer voor de qualiteit van den nervus vagus als overbrenger van den honger dan eene menigte vivisecties. |
|||||
209
|
|||||
hersenirritatie voegt zich hierbij slapeloosheid, of de lijders kunnen
niet inslapen, of ze worden reeds in den nacht of in den vroegen mor- gen wakker, en brengen dan den verderen tijd in het bed door onder vreeselijke angsten, zelfkwelling en beschuldigingen, daar zij nu niet, zoo als des daags, door de voorwerpen worden afgeleid; echter zijn zij niet dan met moeite te bewegen om het bed te verlaten. Bij velen zijn de morgenuren dan ook de meest pijnlijke; 's avonds is de toe- stand gewoonlijk meer dragelijk; in eenige gevallen is dit echter om- gekeerd. Zijn deze verschijnselen van hersencongestie sterk, dan worden zij gewoonlijk door meerdere of mindere spinaalirritatie ver- gezeld, waarbij, zooals wij reeds hebben opgegeven, drukking hoog in den nek de onaangename gewaarwordingen in het hoofd doet toe- nemen ; somwijlen zijn ook lagere plaatsen in den rug gevoelig. Gaan hiermede verschijnselen gepaard van moeijelijke menstruatie, of bestaat er tevens congestio uterina, dan is in de lendenen zeer dik- wijls spinaalirritatie aanwezig, vooral ook bij aanwezigheid van een chronischen fluor albus, op welken men niet verzuime acht te geven. In meer acute gevallen is de urine meest zeer donker gekleurd, en vormt die een meer of minder sterk sediment. Gelijk wij boven reeds uitvoerig hebben aangetoond, vinden deze
verschijnselen hunne gemeenzame oorzaak in de boven beschreven aandoening van het colon, vanwaar reflexieverschijnselen ontstaan op het bovenste van het ruggemerg, de hersenen en zelfs ook op de nieren ; bij sterke praecordiaalangst is vooral het colon transversum meer verwijd, niet zelden ook uitgezet en met verouderde stoffen ge- vuld. De stoelgang is dan ook gemeenlijk traag en de angsten ver- meerderen naarmate deze stoelgang langer is achterwege gebleven. Zeldzamer klagen de lijders over eenig onaangenaam gevoel in de regterzijde en in de leverstreek. § 5.
Geneeskundige heliandeling.
Uit de opgegeven verschijnselen en de verklaring der ziekte leert
men de gronden kennen, waarop eene rationele behandeling berust. Deze moet vooral op het colon gerigt zijn, waarbij men echter de con- 14.
|
|||||
210
|
|||||
gestie naar de medulla oblongata en de hersenen, benevens de ver-
dere reflexie-verschijnselen niet mag voorbijzien. Alle geneesmiddelen, die sterk prikkelend op het colon werken ,
zoogenoemde drastica, vermeerderen de stricturen, verhoogen de gevoeligheid en de congestie van het colon, en yeroorzaken waterige stoelgangen, waarbij in de hoogere gedeelten van het colon de vaste stoffen blijven zitten; de lijder wordt hierbij onrustiger, gejaagd en beangst, terwijl bij voortgezet gebruik zijne krachten verminderen, de circulatie meer en meer onregelmatig wordt, en de koude der ex- tremiteiten, met een zwakken radiaalpols, toeneemt. Het regelen van de alvus maakt bij deze lijders niet zelden het
moeijelijkste punt der behandeling uit. Veel hangt hierbij af van de keuze van het geneesmiddel; vele laxantia, als : fol. sennae, jalappa, salia media werken meer op de intestina tenuia en geven ligt aanlei- ding tot waterigen stoelgang of krampen in de ingewanden. Somwijlen bediende ik mij van een inf.-dec. sennae met tamarinden en een sal me- dium of eenige tart. emet. met nut om na lange verstopping eerst eene opgehoopte hoeveelheid stoffen te verwijderen, en van de herse- nen afteleiden; later nam ik dan gemeenlijk mijne toevlugt tot een decoct. der rhamnus frangula, soms met bijvoeging van eenige tart. emet., daar dat middel minder waterige stoelgangen veroorzaakt, zonder kramppijnen te verwekken. Op den duur gebruikt heeft het eene tonische, opwekkende kracht, die in enkele gevallen te sterk zijn kan. Wij hebben reeds in ons vorige gedeelte, over de behandeling van
mania idiopathica, met een enkel woord het nut van laxeermidde- len besproken; het gewigt echter van deze zaak vordert eenige na- dere toelichting. De werking der verschillende laxeermiddelen is zeer ongelijk: eenigen , als: senna, tamarinden, salia media schijnen, ge- lijk wij zagen, sterker te werken op de dunne ingewanden; hetzelfde geldt ook van jalappa. Extr. aloλs daarentegen werkt op eene eigen- aardige wijze op het colon, meer dan op de intestina tenuia. Het verwekt in het colon eene geheel eigene secretie, en schijnt, bijzonder in de mucosa, een sterkeren toevloed van bloed en daardoor vermeer- derde secretie te weeg te brengen; vanhier ook dat het haemorrhoi- des kan opwekken en haemorrhoidaalvloed bevorderen. |
|||||
211
|
|||||||
Wordt nu het extr. aloλs aquos. op eenmaal in grootere giften toe-
gediend, zooals vele geneesheeren de gewoonte bezitten yan hetb. v. 's avonds in pillen te laten nemen, dan prikkelt het ligt het colon te sterk, de bestaande stricturen sluiten zich meer, en men verkrijgt een ongeregelden stoelgang, nu eens een waterige, dan weder in 't ge- heel geen, waarbij de onrust van den lijder vermeerdert. Geeft men integendeel dit middel in herhaalde kleine giften meermalen per dag, b. v. 5 maal, of om de 2 uren, dan ziet men een kleiachtige of brei- achtige overvloedige stoelgang volgen, dikwijls van eene donkere kleur en eene hoogst foetide lucht; soms ook met hardere ligter gekleurde brokken gemengd, waarvan de verwijdering hoogst wel- dadig op den toestand der lijders werkt. Het is echter zeer nuttig in deze gevallen het extr. al. aquos. te verbinden met eene zeer kleine hoeveelheid tart. emet., zooals wij reeds boven bij de behandeling der mania idiopathica hebben aangegeven '), daar hierdoor de eigenaar- dige werking van dat middel wordt verhoogd, en teweeggebragt, dat, wanneer men eenmaal tot die dosis is gekomen , waarbij een of twee- malen daags een breiachtige stoelgang volgt, men niet genoodzaakt is hooger te klimmen, maar integendeel de gevoeligheid voor het middel meer en meer ziet toenemen, zoodat men veeleer, om geene te sterke werking en waterige stoelgangen te verwekken, de gift langzaam moet verminderen 2). Geeft men te sterke giften dan prik- |
|||||||
1) Zie boven pag.
2) Bat door het Extr. aloλs aquos. eene bij deze ziekte zeer weldadige secretie van het
colon wordt teweeg gebragt: dat het niet alleen de verwijdering der in dit ingewand opgehoopte foecaalstoffen is, die bier gunstig werkt, is- mij in eene menigte gevallen duidelijk geworden. Dikwijls duurt deze eigenaardige en zeer overvloedige secretie van hoogst foetide stoffen ia groote hoeveelheid onder het gebraik van dit middel zeer lang, soms zelfs verscheiden we- ken, met verbetering van alle verschijnselen, zoodat de hoeveelheid ontlaste stoffen die der opgenomen voedsels overtreft; hierdoor vooral schijnt het middel dikwijls zoo wel- dadig op het geheele zenuwsysteem te werken, dat de angst, welke den melancholicus zoozeer kwelde, wordt verminderd. Onder vele gevallen wil ik hier ten voorbeeld slechts ιιn kiezen, waar genoemde werking van het Extr. al. aq. zich zeer in het oogvallend vertoonde. Eene jonge gehuwde vrouw van een zeer gevoelig, bloedrijk gestel, moe- der van twee kinderen, werd overvallen door melancholie met neiging tot suicide, hetwelk zij echter om haren man niet te bedroeven zoo lang mogelijk had geheim ge- houden , tot zij eindelijk in eene hevige vlaag van droefheid uitbarstende hare knaging en haar zelfverwijt aan den man openbaarde. Spoedig hierop werd mijne hulp ingeroe- 14*
|
|||||||
212
kelt men het colon te zeer, de stricturen schijnen zich te vernaauwen
en door de vermeerderde congestie van bloed in het slijmvlies van de |
||||||
pen. De geneesheer had reeds middelen toegediend ter bevordering van de trage alvus,
zonder dat deze in den zielstoestand eenige verandering teweeg bragten. ]k besloot pat. het extr. al. met eene geringe gift tartr. em. voor te schrijven, en na weinige dagen was zij onder het ontlasten van overvloedige stoffen veel kalmer geworden. Daar echter reeds tweemalen de mcnses waren weggebleven, waren wij in onzekerheid of er ook zwangerschap onder schuilde, en daar zij bij vroegere abortus, en ook gedurende de zwangerschap eene groote neiging tot haemorrhagicn had getoond, maakte dit ons, niet- tegenstaande het gelukkige effect, huiverig met het extr. al. voort te gaan ; ik wilde be- proeven of ik niet door andere middelen hetzelfde doel zoude kunnen bereiken. Onder het afwisselend gebruik van rheum, senna, salia media had pat. dagelijks stoelgang, hoezeer minder foetide, maar hare gedrnktheid en zwaarmoedigheid namen weder hand over hand toe. Eindelijk werd zij in de derde maand door eene vrij sterke vloeijing overvallen, waarop wij vermoedden dat een abortus zoude volgen. Evenwel, het gelukte ons deze sterke vloeijing te doen bedaren, en daar geen abortus volgde, twijfelden wij weder aan de graviditeit. Na eenige dagen gaven wij op nieuw het Extr. al. met tart. em., met dat gevolg, dat de weder zeer hoog gestegene melaucholie andermaal begon te verbeteren, de angsten minder werden, en pat. voor afleiding meer vatbaar was. Na eenigen tijd verkregen wij zekerheid dat er wrel degelijk zwangerschap bestond; vreezende door aloλ eene nieuwe haemorrhagie te zullen opwekken, beproefde ik nog eens jalappa, rheum en andere laxantia, ook met bijvoeging van eenige tart. emet^waaronder pat. wel dagelijks alvus verkreeg, maar waarbij de melancholie terstond weder toenam, zoodat wij tot het gebruik van het extr. al. moesten terugkeeren. Hieronder herstelde pat. volkomen zelfs nog vσσr hare bevalling, die gelukkig afliep. 12 jaar later werd zij op nieuw door een aanval van melancholie overvallen, waarbij ik weder in consult werd geroepen. Haar geneesheer diende haar op miju aanraden weder hetzelfde middel toe, nadat de hevige congestie door eenige bloedige koppen getemperd was. Ook nu bedaarde weder hare melancholie spoedig onder het afgaan van overvloedige stoffen; door de snelle ver- betering misleid, liet echter de geneesheer bij de intrede der menses dit middel achter. Weldra nam de melancholie weder toe, zoodat ik pat. eene week later weder zeer ge- drukt vond. Maar ook thans deed het extr. al. weder de vroegere diensten en herstelde pat. spoedig, zoodat ik haar dit middel nog eenigen tijd in geringere giften liet doorge- bruiken. Het plotselinge verlies van een harer kinderen gaf pat. na eenige weken wel weder een hevigen schok, waarbij zich ook weder opgezetheid van den buik, traagheid van den stoelgang en beginnende melancholie vertoonden, maar na het herhalen van de aloλ in dezelfde hoeveelheid, welke pat. vroeger gebruikt had, verdwenen al deze ver- schijnselen weder in weinige dagen. Hieruit blijkt wel overtuigend, dat het niet alleen de opgehoopte stoffen zijn , die
moeten verwijderd worden, maar dat het extr. al. eene eigenaardige werking bezit op het colon, waardooreene weldadige secretie in dit ingewand wordt teweeg gebragt, welke men door andere middelen niet zoo gemakkelijk kan verkrijgen. |
||||||
213
ingewanden verwekt men waterige stoelgangen. Het is het moeijelijk-
ste punt bij vele lijders om hierin de juiste maat te treffen ; somtijds wordt de tart. emet., ofschoon in zeer kleine giften genomen, ge- heel niet verdragen, doordien te ligt waterige stoelgang volgt; in deze gevallen, vooral zoo zij van een chronischen aard zijn, heb- ben wij boven de bijvoeging van sulph. cupri aangeprezen, welke in de meeste gevallen, in eene geringe gift bij het extr. al. aq. ge. voegd, door zijne meer tonische werking de waterige stoelgangen tegenhoudt. Het gebruik van rheum heeft mij zelden voldaan; dit schijnt te
zeer op de spiervezelen en de stricturen van het colon te werken, en het bevordert meer de onregelmatige afwisseling van verstopping en waterige alvus ; zoo als dan ook doorgaans na het gebruik van rheum verstopping terugblijft. Een der beste middelen ter bevordering van de alvus hebben wij in het decoct. rhamni frangulae gevonden. Dit middel werkt zeer gemakkelijk, zonder krimpingen te veroor- zaken , zooals senna zoo ligt doet, en het geeft meest vastere stoffen; ook op den duur gebruikt heeft het mij in vele gevallen zeer goed voldaan. Het onderscheid tusschen dit middel en het extr. al. is, be- halve in de meer tonische werking van de rhamnus, hierin gelegen, dat laatstgenoemde wel de yoorhandene stoffen uitdrijft, maar geenszins de afscheiding en uitdrijving van die eigenaardige taaije, meest don- ker gekleurde, hoogst stinkende stoffen veroorzaakt, die men zoo dikwijls met zooveel verligting der verschijnselen, bij doorgezet om- zigtig gebruik van het extr. al. ziet volgen. Hoezeer dus ook de rhamnus in vele gevallen van groot nut zijn kan, moet ik echter, waar het goed verdragen wordt, het extr. al. in herhaalde kleine giften met bijvoeging van eenige tart. emet. den voorrang toeken- nen. Ik neem b. v. 4 a 5 gr. op 60 pillen , waarvan dan dagelijks 5 maal 2 tot 4 pillen worden gebruikt, naarmate van cle gevoeligheid des lijders. Over het nut der bijvoeging van antispasmodica en andere mid-
delen bij het extr. al. hebben wij vroeger reeds gesproken. Dat bij zeer trage alvus en sterke vernaauwingen van het colon of ook wel haemorrhoidaalbezwaren, het aanzetten van eenige hirudines circa anum hoogst weldadig werken kan, behoeft naauwelijks aange- |
||||
214
|
|||||||
stipt te worden; gewoonlijk werken hierna de laxantia veel gemakke-
lijker, en verrigt een kleinere gift, hetgeen men met sterkere giften en zelfs drastica vergeefs beproefde. Meermalen zag ik, waar vroe- ger zeer sterke drastica zonder werking waren gebleven, na het aan- zetten van eenige hirudines ad anum zeer gemakkelijk alvus volgen op een sal medium, hetgeen op het colon minder prikkelend inwerkt. Deze bloedzuigers leiden bovendien sterk af van de hersenen. Het best is de lijders na het afvallen der bloedzuigers op een stilletje boven de damp van warm water te plaatsen '). Somwijlen hangt de trage alvus met eene aandoening van het ruggemerg te zamen, zoo- dat in de ingewanden als 't ware een paralytische toestand aanwezig is; in enkele gevallen kan hier het extr. nuc. vom., bij het extr. al. gevoegd, van nut zijn. Men lette echter wel op of deze aandoening van het ruggemerg niet meer het gevolg is van eene chronische mye- litis of althans van een sterk congestieven toestand, in welk geval bloedige koppen in den rug de werking der laxantia beter ondersteu- nen dan nux vomica, die in dit geval schaden kan. |
|||||||
1) Nog dezer dagen consulteerde mij iemand wegens melancholie met beginnende
neiging tot suicide, wanneer zijne donkere voorstellingen hem tot wanhoop dreven. Zijn neus was rood, en vertoonde duidelijk pasiseve congestie; wegens dofheid in het hoofd was hij ongeschikt voor zijne bezigheden als apotheker, en kou hij zelfs geen brief opstellen. Vroeger was hij dikwijls door neusbloedingen overvallen, later door herhaalde hae- morrhoidaal-fluxus, die zich echter sedert geruimen tijd niet meer hadden vertoond. Hierbij kwam traagheid van alvus, waartegen de geneesheer pillen had voorgeschreven met XIV gr. tartr. em. en 2 scr extr. al. op 6ά pillen van welke pat. tweemaal daags 3 of 4 gebruikte. Het gevolg was meest waterige stoelgang zonder verligting. Ik liet eenige hirudines ad anum plaatsen, waarop, boven een stilletje met heet water, eene zeer copieuse bloeding volgde, waarna pat. met verwondering bemerkte dat zijn hoofd terstond zoo helder was dat hij weder denken kon. Ter bevordering van den stoelgang schreef ik hem hetzelfde aantal pillen voor, maar met slechts 3 gr. tart. em. en 12 gr. extr. al. aq.,5 maal daags 3 pillen. Pat. kon zich naauwelijks voorstellen, dat deze toereikend zouden zijn, maar zag hierop reeds den tweeden dag 4 ontlastingen van breiachtige stoffen volgen, en was spoedig genoodzaakt wegens te sterke werking de hoeveelheid pillen op de helft te verminderen, waarop hij ua tien dagen hiermede geheel eindigde, en echter dage- lijks ruime stoelgangen behield, zoodat hij mij na veertien dagen ten hoogste dank- baar, als hersteld, vlugger, vrolijker en meer dan ooit te voren voor zijn werk geschikt, bedankte. Zijn uitzigt was zoo verbeterd dat ik hem naauwelijks op den eersten blik herkende. |
|||||||
215
|
|||||
Zijn echter in het colon vele stoffen aanwezig, die moeten verwij-
derd worden, hetgeen zich door een opgezetten buik en een eigen- aardig gevoel van zwaarte of drukking in de streek van het colon transversum menigmaal te kennen geeft, dan blijft het ol. Kicini een onvergelijkelijk middel, hetgeen om zijne zekere maar toch zachte werking dikwijls boven alle anderen de voorkeur verdient. Bij vele lijders echter stuit het toedienen van dit middel op bezwaren. Somwijlen worden met de meeste hardnekkigheid alle geneesmidde- len geweigerd. In deze gevallen, vooral in de bijzondere praxis, was het in het geheim vermengen van eenige tart. em. in spijs of drank op den duur genoegzaam, om de alvus te herstellen; ligt echter wordt dit door de lijders bemerkt, die daardoor wantrouwend begin- nen te worden, en meenen dat men vergif in de spijzen mengt, zoo- dat zij spijs en drank soms hardnekkig weigeren. In eenige geval- len , waar het toedienen van geneesmiddelen met zooveel bezwaren gepaard ging dat het meer schade dan voordeel moest opleveren, deed eene geringe hoeveelheid ol. crot. verdeeld, b. v. | druppel en meer in de spijzen gemengd, bij hardnekkige verstopping goede diensten. Van het inwrijven van ol. croton. Tiglii op den buik zag ik nimmer eenig ander effect, dan hetgeen het wrijven zonder eenig middel ook zoude hebben uitgerigt. Soms treft men bij lijders bijzondere idiosyncrasien aan, waarvan
men geene verdere rekenschap kan geven. Zoo beproefde ik bij een melancholicus te vergeefs de trage alvus door extr. al. te herstellen; zijn toestand verbeterde hierop niet, terwijl later onder het dagelijks gebruik van een inf.-decoct. sennae met tamarinden de alvus regelma- tig werd, en de lijder genas; misschien werkte hier het extr. al. aquos te zeer prikkelend op in het colon aanwezige stricturen. Van helleborus albus en niger zag ik nimmer eenig bijzonder
voordeel, zoodat ik deze middelen sedert lang niet meer gebruik: in enkele gevallen van habituele verstopping, waar doorgaans veran- dering van geneesmiddelen weder een tijd lang goede effecten ver- oorzaakt, voldeed ook het scammonium nog een tijd lang zeer goed, zonder dat ik echter reden vond het boven andere middelen aan te prijzen. Bij verzwakte voorwerpen met zeer onregelmatige alvus heb ik in
|
|||||
216
|
|||||
vele gevallen uitstekende diensten gezien van een decoct. radic.
arnic. mont. met eenig aq. laxat. viennensis of met een ander laxans; ook de cort. peruv. kan hier in verbinding met zachte laxantia of met gelijktijdig gebruik van extr. al. aq. in kleine giften en pillen van groot nut zijn; meermalen zag ik, vooral bij het gelijktijdig toedie- nen der rad. arnicae de alvus regelmatig volgen en de melancholie verdwijnen. Bij eenige lijders, vooralbij die met eene haemorrhoidale dispositie,
voldeed het dagelijksch gebruik van flores sulphuris met of zonder cremor tartan bij uitnemendheid; men geve dit echter des morgens; des avonds toegediend verwekt het bij eenige lijders slapeloosheid. x Eindelijk is het aanwenden van clysmata een belangrijk middel ter bevordering der alvus; men bedenke echter steeds dat het in deze ziekte soms gevoelige colon daardoor direct geprikkeld wordt. Ter ondersteuning van laxantia zijn gewone clysmata voldoende;
dagelijks herhaald, voldeed mij zeer een clysma uit spaansche zeep of zeep en olie, of ook wel van koud water ter bestrijding van de te groote congestie, en als tonicum. Wij komen bij de behandeling der onanie op dit middel terug. Niet zelden echter zijn ook bij melancholie de hersenen zoozeer
geprikkeld, en is de patiλnt zoo levendig, dat de hersenverschijnselen den boventoon houden; in deze gevallen is dikwijls het aanhoudend toedienen van tart. em., refracta dosi, van het grootste nut, waaronder de te sterke levendigheid en verwarring van den lijder bedaren, terwijl de alvus genoegzaam regelmatig blijft. Men onderscheide echter wel of deze grootere levendigheid het gevolg is van eene verhoogde sen- sibiliteit, zooals die in meerdere teκre gestellen voorkomt, waarover later afzonderlijk, clan of hier meerdere congestie en vaatwerking in de hersenen ten grondslag liggen. Alleen in deze laatste gevallen is de tart. em vooral aangewezen, al of niet door cucurb. cruentae onder- steund; hier treedt dezelfde behandeling in, die wij boven bij mania idiopathica hebben aangewezen. Somwijlen gaat met deze toestand gepaard eene verharding en ver-
grooting van lever en milt, die zich door sterke opgezetheid en hard- heid van den buik te kennen geeft, waarbij wij van het inwendig ge- bruik van hydrojodas potassae uitnemende diensten zagen, onder |
|||||
217
|
|||||
welk middel hardheid en opgezetheid tegelijk met de chronische me-
lancholie verdwenen. Vooral hebben wij in verscheiden gevallen van melancholie met
trage alvus en zoogenoemde verstoppingen groot nut gezien van het gebruik van het Kissinger water aan de badplaats zelve; ook het wa- ter in Homburg voldeed in eenige gevallen zeer goed. Hoe zorgvul- dig ook de flesschen gesloten waren, zagen wij van dit water na de verzending weinig nut, als het in eigene woning gebruikt werd; het schijnt hierbij in kracht te verliezen, terwijl de reis en de afleiding op eene vreemde plaats ook het hare aan de herstelling toebrengen. Niet zelden drijft deze vorm van melancholie de lijders tot pogin-
gen van zelfmoord, ook wel tot dezulke om alle spijs of geneesmidde- len te weigeren; hoezeer gewoonlijk deze weigering van spijs na eenige dagen ophoudt, zoo komen echter gevallen voor, waar het ge- vaarlijk zoude worden, hierop langer te wachten; in deze gevallen heeft ons de voedingsbuis, die zeer kunstig door scharnieren den graad van buiging aanneemt, welke men verlangt te geven , en die door de neus wordt ingebragt, altijd uitmuntend voldaan. Dikwijls was reeds de eerste proef voldoende, om de lijders te overtuigen, dat zij langs dezen weg hun oogmerk niet konden bereiken, zoodat zij spijs of geneesmiddelen verder niet langer weigerden. § 6.
Melancholia uit de organa generationis. Hoezeer deze melancholie in vele opzigten met die van het colon
overeenkomt, en zelfs beide vormen dikwijls te zamenhangen, zoo zijn echter deze wijzigingen door bepaalde kenteekenen meestal duidelijk genoeg van elkaar te onderscheiden. Wij hebben reeds boven op den naauwen zamenhang tusschen de
bloedvaten en zenuwen van het colon sinistrum met die van den ute- rus en de vagina bij de vrouw, van de vesiculae seminales bij den man opmerkzaam gemaakt, en er op gewezen, dat dus baemorrhoidale congestie van het rectum en het colon sinistrum eveneens tot onanie kan leiden, alsmede omgekeerd onanie congestie in het colon, za- mensnoeringen en trage alvus met alle gevolgen van dien kan te weeg brengen. Wegens den hoogst nadeeligen invloed, dien deze aan- |
|||||
218
|
|||||
doeningen der geslachtsdeelen, en bijzonder onanie, op het geheele ver-
loop der ziekte uitoefenen, en het gewigt om bij do geneeskundige be- handeling hierop te letten, is deze onderscheiding van melancholie uit het colon en van die uit de geslachtsdeelen ontspruitende, van het meeste belang. Hoogst opmerkelijk en eigenaardig is de psychische gesteldheid,
die bij dergelijke aandoeningen van de geslachtsdeelen zich vertoont; deze komt meest met welken wij boven als ontspruitende uit plethora coli sinistris hebben beschouwd overeen in een nederdrakkend, zwaar- moedig gevoel met zelfbeschuldigingen, maar toch vertoont zij een eigen karakter. Terwijl melancholici door aandoeningen van het co- lon zich van gefingeerde misdaden beschuldigen, meenen slecht te zijn, alles te hebben doorgebragt, of voorden regter te zullen verschijnen, zijn die, bij wie de oorzaak in de geslachtsdeelen gelegen is, in hnn oog zondig. »Zij zijn van God verlaten, Die hun nimmer hunne mis- daden vergeven kan, en voor eeuwig verloren" ; met ιιn woord, de gedrukte stemming gaat overinmelancholia religiosa, en al de ang- sten hebben een godsdienstigen tint. Dit eigen charakter is zoo bestendig, en heb ik bij langdurige on-
dervinding zoo menigmaal waargenomen, dat ik verzekerd ben, men zal zich zeer zeldzaam vergissen, indien men bij religieuse melan- cholieλn de voornaamste oorzaak zoekt in eene aandoening der or- gana generationis, hetzij dan uit onanie of uit andere oorzaken ont- spruitende. De erkenning dezer oorzaken is voor de geneeskundige behandeling van het grootste gewigt. Vooral werd deze opmerking bevestigd door de herhaalde ondervinding, dat bij lijders met reli- gieuse melancholie, hier in het krankzinnigen gesticht verpleegd, die vroeger zeer streng godsdienstige begrippen waren toegedaan, nader onderzoek mij telkens de overtuiging gaf, dat hunne strenge gods- dienstige denkbeelden uit een geheel niet vromen bodem ontsproten waren, en de lijders zich meest aan onanie hadden overgegeven, of ook wel met andere gebreken der geslachtsdeelen behebt waren, en menigmaal gelukte het bij jeugdige lijders aan melancholia reli- giosa mij van vroegere en nog bestaande onanie te overtuigen, zelfs nadat ik bij mijn eerste onderzoek de stelligste ontkenning van ouders of ook van de lijders zelve ontvangen had. |
|||||
219
|
|||||
Hoezeer echter religieuse melancholie door onanie of ook wel an-
dere aandoeningen der geslachtsdeelen wordt opgewekt, zoo heeft echter onanie niet altijd dat gevolg en is dus het omgekeerde besluit niet juist, dat waar geene religieuse melancholie aanwezig is, of geene neiging tot dweeperij bestaat, ook geene onanie zoude voorafgegaan zijn; hoezeer zeldzaam, komen toch gevallen voor van geestver- warring na onanie, waarbij geen bijzondere godsdienstige tint op den voorgrond treedt. Somwijlen is hier de onanie het gevolg van voor- afgegane mania idiopathica en prikkeling der medulla oblongata. In andere gevallen ontstaat na veelvuldige onanie een opgewekte toe- stand van mania, die echter, wanneer de oorzaak niet gestuit wordt, later in melancholie religiosa of ook wel in dementia overgaat. Somwijlen waren deze gebreken: onanie, amenorrhoe en andere,
secundair ten gevolge van vroegere haemorrhoidaal congesties in het colon; in andere gevallen waren de trage alvus en de molimina hae- morrhoidalia en congesties in het colon meer het gevolg van de ge- stadige prikkeling en opwekking der geslachtsdeelen. Zeldzamer waren deze teekenen van obstructio alvi afwezig, hetgeen uit het boven aangetoonde naauwe verband tusschen het colon transversum en de geslachtsdeelen zich gemakkelijk laat verklaren. De religieuse melancholie nu is weder verschillend in verschillen-
de individuen, naar het onderscheid van leeftijd en van sexe, en naar- mate van de verschillende oorzaken, die tot de aandoening der ge- slachtsdeelen had aanleiding gegeven. De grondtoon is echter bij allen dezelfde. Als de meest algemeen verspreide, treurige oorzaak staat onanie
boven aan, iets waarop men niet genoeg letten kan, en waarbij men zich vooral niet te ligt door ontkenningen van het regte spoor moet laten afbrengen '). Indien men bij een jong mensch eene zekere schuwheid, soms met
1) Ik kan hier niet genoeg waarschuwen voor ligtgeloovigheid in de verzekeringen
van den lijder, die uit schaamte dikwijls ontkent; in een geval ontving ik van een fatsoenlijk meisje ongevraagd de bekentenis, dat zij zich aan anonie had overgegeven , met de stelligste verzekeringen van haar berouw en haar afkeer hiervan, zoodat ik »vol- komen gerust kon zijn, dat het misbruik uu niet meer plaats had'', en echter ontdekte ik later, dat pat. zich nog dagelijks aan dat treurige misbruik overgaf. |
|||||
220
|
|||||
een ontwijkenden, nedergeslagen blik, eene ingetrokkenheid, vadzig-
heid en lusteloosheid om iets te ondernemen, waarbij zich dan spoe- dig stompzinnigheid, dofheidin het hoofd en memorieloosheid voegen, waarneemt, dan moet men altijd op deze ongelukkige oorzaak bedacht zijn. Daarbij komt eene onbestendigheid in het karakter, zoodat de lijders zich dikwijls zeer ongelijk vertoonen, naarmate zij zich meer of min aan deze ongelukkige neiging overgeven, en dan weder voor eenigen tijd dit nalaten; bij nagenoeg allen bestaat de neiging om 's mor- gens lang in het bed te blijven liggen. Ook menschen vrees is gewoon : de lijders zijn gewoonlijk in het denkbeeld dat op weg iedereen ze aan- ziet, waarover zij zich dikwijls beklagen, en hetgeen hen tot allerlei argwaan en dwaze denkbeelden verleidt. Gaan met de opgenoemde verschijnsels dweepzieke denkbeelden en zelf beschuldiging gepaard, dan kan men naauwelijks meer twijfelen; men vindt clan meestal ook eene onregelmatige circulatie, koude en echter klam zweetende, voch- tige handen, een heet hoofd, bijzonder hitte in den nek en het achter- hoofd of op de kruin. Het nagelbijten en krabben aan de vingeren, waardoor verscheiden kleine ontvellingen ontstaan, hoezeer dit soms ook bij andere melancholie voorkomt, is bij onanie zeer menigvuldig. Traagheid en verstopping van de alvus hebben wij reeds genoemd. Sommigen verkeeren in het denkbeeld, dat de vermagering een
standvastig gevolg is van onanie Dit is geenszins het geval: meermalen toont de lijder ten gevolge van de chronische congestie naar het hoofd een meer opgezwollen gelaat; de dofheid echter in de oogen is meest zeer charakteristiek, en de verdooving der geestvermogens gaat ein- delijk in onnoozelheid over. Deze dof heid en stompheid van den geest volgen in het algemeen bij jeugdige voorwerpen spoediger dan op lateren leeftijd , zooook spoediger en sterker bij mannen dan bij vrou- wen, zoodat ik zelfs bij meisjes sterke, langdurige onanie heb waarge- nomen zonder hierna evenredige stompheid te zien ontstaan ; veeleer ontstond een wispelturig, bizar en vreemd character; doch later blijven ook bij hen deze treurige gevolgen niet achter. Eris echter verschil tus- schen dementia en onnoozelheid ten gevolge van onanie, en die welke het gevolg zijn van maniaidiopathica en meningitis. Ze te onderken- nen is van zeer veel gewigt. Door de aanhoudende veneuse congesties worden de vaten verwijd, en ontstaan een meer passieve toestand |
|||||
221
|
|||||
en drukking in de hersenen met meer of minder exsudaat, maar de
grijze stof wordt niet zoo spoedig 'gedenegereerd; bij mania idiopa- thica echter heeft eene meer acute ontsteking der meninges plaats, en de gevolgen hiervan zijn eene onherstelbare dementie, terwijl ik de- mentie na onanie, voor een zeer groot deel heb zien herstellen, zoo- dra slechts de oorzaak, onder eene doelmatige behandeling ophield. Zeer menigvuldig komen hallucinaties, bijzonder van het gehoor, soms ook van gevoel en smaak, als gevolgen van onanie voor. Tenzij in het begin der ziekte, wanneer echter deze verschijnselen zeldzamer zijn, maken zij de prognosis zeer ongunstig. Ook epilepsie ontstaat veel vaker ten gevolge van onanie, dan wel
in het algemeen wordt verondersteld. Zeer dikwijls heb ik van die treurige ziekte de oorzaak in voorafgegane onanie aangetroffen, en bij mijne inspectien van de verschillende krankzinnigengestichten in ons vaderland, vooral vooreenige jaren, toen deze inrigtingen voorliet meerendeel nog in een zeer treurigen toestand zonder behoorlijke zorg en toezigt werden bestuurd, maakte ik meermalen de opmerking dat het aantal epileptici in de gestichten aanwezig, in directe ver- houding stond tot het plegen van onanie, welke ik in eenige gestichten wegens alle gemis aan toezigt op eene afzigtelijke wijze aantrof. Se- dert de verbetering der gestichten, en de meerdere zorg die er thans heerscht, heeft het aantal epileptici in de gestichten aanmerkelijk af- genomen. Daar wij echter later opzettelijk over genoemde, naar onze meening zoo zeer miskende ziekte hopen te handelen, zullen wij hier- op terug komen. De behandeling der onanie is gewoonlijk hoogst lastig, daar het
dikwijls bijna onmogelijk is door toezigt en zorg het plegen van dit kwaad op den duur te voorkomen. Men beweegt zich hier dikwijls in een cirkel, dien het niet ligt is te verbreken ; de herhaalde prik- keling der geslachtsdeelen brengt steeds weder nieuwe congestie naar deze deelen teweeg, terwijl door de ophooping yan bloed in de einde- lijk habitueel uitgezette bloedvaten nieuwe opwekking en neiging tot onanie ontstaan, waaraan de lijders, hoezeer ook dikwijls met de beste voornemens bezield, niet in staat zijn wederstand te bieden , hetgeen eindelijk, even als bij neiging tot sterken drank, tot den afgrond voert, waaruit de lijders zich niet kunnen redden. Hebben zij nog de kracht |
|||||
222
|
|||||||
zich aan de verleiding te onttrekken, dan volgen niet zelden me-
nigvuldige nachtelijke polluties, waaronder zij toch "bezwijken, ten- zij die door eene wel bestuurde geneeskundige behandeling wor- den gestuit. Het is in de eerste plaats van het meeste gewigt de oorzaak uit te
vorschen, die tot onanie aanleiding gaf, of welke de te sterke opwekking der geslachtsdrift onderhoudt. Niet altijd is deze in kwade voorbeel- den, lectuur en verleiding te zoeken, maar zeer dikwijls in haemorr- hoidaal-congestien van het colon, of in andere gevallen in plethora en in een geprikkelden toestand van de medulla oblongata. In het eerste geval, waarin deze haemorrhoidaalcongestie zich aan
de vaten der vesiculae seminales mededeelt, is het van het meeste gewigt hierop acht te geven. Gemeenlijk is eene trage alvus hiermede verbonden; ligte resolventia, soms hirudines ad anum en bijzonder aan het perinaeum, koude wasschingen en zitbaden, en zooook het gebruik van flores sulphuris ') zijn hier dan van veel gewigt. Ook in hetbeginvan onanie voldeed dikwijls het dagelijksch gebruik van acid. sulph. dil. zeer goed; hierbij eene spaarzame diaet, vooral s'avonds. Kan men in deze gevallen de haemorrhoidaalcongesties vermin-
deren of geheel wegnemen, dan neemt men den voornamen prikkel tot -onanie weg, en het wordt dan den lijder gemakkelijk om aan de verleiding wederstand te bieden. |
|||||||
1) In een zeer merkwaardig geval verhaalde mij «en predikant, dat hij reeds als
student sterk tegen onanie gestreden en om die reden zelfs vroeg gehuwd was. Of- schoon vader van 5 kinderen, was hij nog niet in staat aan deze ongelukkige neiging genoegzaam wederstand te bieden, en was weder hiertoe geheel vervallen, had nu naar zijne meening alle genegenheid voor zijne vrouw en zijne kinders verloren, sloot zich liefst in zijn studeervertrek alleen op, was niet meer in staat zijne werkzaamheden te ver- rigten, en kwam nu tot mij in radelooze w'anhoop, daar hij zich bovendien van God verlaten waande, en buiten staat anderen eene godsdienst te verkondigen, terwijl hij zichzelf als een monster moest aanklagen. Ik hoorde den ongelukkigen man met het meeste geduld aan, onderzocht zijn gestel en de aanleidende oorzaken, en vond deze laatste in een haemorrhoidalen aanlegen in trage alvus. Na het gebruik van koude wasschingen, vooral van het achterhoofd, meermalen daags, en* van resolventia met flores sulphuris en spaarzame diaet inwendig, had ik het geluk den man geheel te herstellen, zoodat hij mij later in eeriige door hem uitgegeven verhandelingen het bewijs leverde van het volkomen herstel zijner geestvermogens, en het geluk, hetgeen hij thans weder als man, echtgenoot en vader smaakte, in de dankbaarste bewoordingen uitte. |
|||||||
223
|
|||||
Somwijlen schijnt de oorzaak meer in eene congestie der medulla
oblongata te bestaan, met welk deel de zenuwen der organa genera- tionis, zoo als bekend is, in een naauw verband staan. Eeeds vroe- ger merkten wij op, dat bij irritatie der hersenen en van het verlengde ruggemerg bij mania idiopathica zich gemeenlijk eene sterk opge- wekte geslachtsdrift voegt. Zoo zag ik, in een geval van epilepsie, na herhaalde cucurbitae cruentae, en later na het plaatsen van een seton in den nek menigvuldige polluties met de epileptische toeval- len zelve verdwijnen. Evenzeer echter oefenen opwekkingen der geslachtsdeelen en onanie eene reflecterende werking uit op de me- dulla oblongata, zoodat in deze gevallen warmte in den nek of het hoofd en meerdere of mindere spinaalirritatie, vooral bij drukking op de bovenste wervelen, veelvuldig voorkomt; zoowel curcurbitae cruentae als koude wasschingen en douches in den nek, de laatste vooral s'aYonds voor het te bed gaan, kunnen hier uitnemende dien- sten doen. Ofschoon door vele schrijvers aan kampher eene bijzondere sederen-
de werking wordt toegekend, heeft mij echter dit middel in gevallen van opgewekte geslachtsdrift of onanie nooit voldaan; alleen in die gevallen waar het zenuwgestel zeer opgewekt en levendig is zonder eenige sterke werking van het vaatgestel, kan kampher, gelijk wij later zullen zien, uitstekende diensten doen ter tempering van deze levendigheid, maar bij melancholia religiosa met aandoening der geslachtssphaer heb ik nooit eenig sederend vermogen daarvan kun- nen waarnemen. In hardnekkige gevallen is het dikwijls van groot gewigt, indien
men de ongelukkige neiging gedurende eenige weken volkomen be- strijden kan; gelukt dit, dan herstelt zich het gestel meer of min, de aandrift verzwakt, en de lijder begint zich te beheerschen; even als bij sterkendrank zijn hier ook de eerste weken van onthouding de zwaarste. In gevallen, waar dit niet gelukte, bediende ik mij met nut van een smal strookje vesicatorium, spiraalsgewijs om het praeputium gelegd, dat in suppuratie werd gehouden ; waarbij echter een dwangbuis aanhoudend vereischt werd. Langs dezen weg gelukte het nu en dan nog veel ter verbetering toe te brengen. Spermatorrhoe, die door Lallemand als zoo menigvuldig voorko-
|
|||||
224
|
||||||
mende wordt voorgesteld, schijnt, in ons land althans, zeldzamer
voortekomen , clan men zoude vermoeden ; in het ιιnig ons voorgeko- men geval zagen wij van de cauterisatie volgens de methode van Lal- lemand geen nut. Bij meisjes en vrouwen komt onanie niet zoo geheel zeldzaam voor
en is ze soms zeer hardnekkig, meermalen met vele hysterische ver- schijnselen gepaard; gewoonlijk bestaat daarbij fluor albus ten gevolge der menigvuldige irritatie. Indien deze opgewekte geslachtsdrift en nymphomanie ontstaan uit amemorrlioe en plethora uteri, dan kunnen hirudines ad labia of hoog aan de dijen van nut zijn; soms is het beter ze iets lager aan de dijen te plaatsen. Overigens volge men hier ver- der algemeene indicatiλn '). In zeer hardnekkige gevallen wordt cauterisatie van de clitoris aan-
bevolen. In een zeer bijzonder geval, bij een meisje, zagen wij ook van dit middel geen nut, heigeen ons eindelijk drong tot de amputatie der vergroote clitoris overtegaan; dit had eene vrij hevige haemor- rhagie ten gevolge, waarop echter de neiging tot onanie vermin- derde en eindelijk geheel verdween, zoodat de lijderes nu reeds se- dert eenige jaren volkomen hersteld, en de ongelukkige aandrift voor goed te boven is. "Een der werkzaamste middelen bij onanie is aanhoudende arbeid;
daar echter onanisten juist zeer traag en tot vermoeijend werk niet te bewegen zijn , kan men, helaas! dit middel zeer zelden aan- wenden. Is eenmaal de neiging tot onanie door eene doeltreffende ge- neeswijze bedwongen , en de lijder nog dof en soms zwak ; is er geene hersencongestie, die het aanwenden van prikkelende middelen on- raadzaam maakt, en is de overgang in onnoozelheid te duchten, dan heb ik in eenige zelfs bijna wanhopige gevallen nog uitstekend nut en volkomen herstelling gezien onder het gebruik van flores en radix arnicae, soms met cort. per. verbonden; en verder bij eene dagelijk- |
||||||
1) In een geval van vrij hardnekkige obstipatio alvi en plethora coli, bij eene vol-
bloedige, gehuwde vrouw, zag ik eene hevige nymphomanie met onbedwingbare onanie ontstaan, die onder het gebruik van het extract, aloλs aquosum, waardoor vele foecaal stoffen ontlast werden, spoedig herstelden. Over het geheel schijnt aloλ hier minder aangewezen om de haemorrhoidaalcongestie, die er zoo ligt door bevorderd wordt. |
||||||
225
|
|||||
schen arbeid, waardoor de lijder vermoeid, 's avonds spoedig en ge-
rust insliep. In een ander geval, bij een jong mensch vaneen zeer bleek uitzigt,
volgde, nadat de neiging tot onanie door koude wasschingen, afleidin» gen in den nek en het herstellen van de obstructio alvi was weggeno- men, de herstelling van de religieus-waanzinnige denkbeelden onder het gebruik van martialia. Sedert is de lijder, die in den beginne dreigde in onnoozelheid te vervallen, volkomen hersteld gebleven. Hallucinaties na onanie vereischen afzonderlijke bespreking.
Afleidingen, vooral een seton, in acute gevallen ook wel cucurbitae cruentae, in den nek, deden hier de meeste diensten; overigens heb- ben wij vroeger reeds aangaande de behandeling van hallucinaties het voornaamste opgemerkt; waarnaar wij dus verwijzen. Bij vrouwen en meisjes, die aan melancholie lijden, komt menig-
maal een meer of minder hardnekkige fluor albus voor, hetzij ten ge- volge van onanie, hetzij van plethora uteri of van andere oorzaken. Deze fluor albus werkt bijzonder nederdrukkend op den geest, en verhoogt zeer de neiging tot melancholia religiosa; de geest wordt hierbij dof en stomp, er ontstaat veel congestie naar het hoofd. Over het geheel is deze fluor albus altijd een zeer gewigtig verschijnsel. Ook waar melancholie haar oorsprong neemt uit obstructio coli of plethora uteri, zal men de nedergedruktheid van den geest niet gemakkelijk en slechts tijdelijk zien verdwijnen, zoolang de fluor albus niet gewe- ken is. Gewoonlijk gaat ereene meer of min sterke pijn inde lendenen, als bewijs van reflex op het onderste gedeelte van het ruggemerg, mede gepaard; somwijlen schijnt dan de aandoening van het rugge- merg wel meer primair te zijn en als zoodanig afleidende middelen en bloedige koppen te vorderen. Zooals bekend is, doen hier herhaalde was- schingen van koud water, soms met aq. Goulardi vermengd, zeer veel nut; in langdurige en hardnekkige gevallen van fluor albus verkreeg ik van injectien met eene oplossing van nitras argenti de uitstekenste diensten. Mij is zelfs onder verouderde gevallen van hardnekkigen fluor albus, zoolang er althans geene desorganisatie aanwezig was, nog geen enkel voorgekomen, waar de kwaal na dergelijke injectien niet spoe- dig verdween. Schuilt daaronder echter eene syphilitische oorzaak, dan bedien ik mij van injectien met eene oplossing van sublimaat. 15
|
|||||
226
|
|||||
Niet minder gewigtig is eene andere, zeer menigvuldige oorzaak
van melancholie, die nl., welke in gestoorde of ongeregelde menses be- staat. In vele gevallen echter is het niet-verschijnen der menses slechts gevolg van eene algemeene aandoening, dikwijls ook is zij van spasmo- dischen aard. Gewoonlijk toont eene verheffing der melancholie vσσr of gedurende de periode den zamenhang aan, die tusschen de menses en die ziekte bestaat. Niet zelden echter herstelt ook de melancholie of de manie vσσrdat de menses terugkeeren, welke laatste dan dik- wijls in het tijdperk van reconvalescentie van zelve weder verschijnen. Vanhier dan ook, dat amennorrhoe niet altijd met melancholia
religiosa gepaard gaat, maar meermalen ook bij andere soorten van manie voorkomt. Bij melancholia religiosa staat echter dit verschijnsel meest in een oorzakelijk verband tot de ziekte. Hoezeer dan ook het niet-verschijnen der menses niet altijd als oor-
zaak van melancholie mag, maar menigwerf als een bijkomend ver- schijnsel moet beschouwd worden, is echter deze functie van zoo veel gewigt voor de gezondheid der vrouw, dat men de storing daarvan altijd als eene belangrijke zaak moet beschouwen, waarop de genees- heer naauwkeurig acht moet geven. In melancholia religiosa kondigt het terugkeeren der menses dan
ook doorgaans het begin der herstelling aan , hetgeen in andere ge- vallen van manie of melancholie niet altijd plaats heeft. Keeren de menses terug, en verloopen ze regelmatig, zonder dat dit op de krank- zinnigheid invloed heeft, dan is dit een zeer ongunstig teeken; de ziekte gaat dan doorgaans in eene onherstelbare onnoozelheid over. Hangt integendeel de amennorrhoe te zamen met de geheele ziekte,
dan zijn de lijders vooral gekweld door eene aanhoudende vrees voor eeuwige straffen, en, niettegenstaande die godsdienstige vorm en die angst voor de toekomst, trachten zij door suicide een einde aan hun leven te maken, ofschoon zij niet zelden zich nu reeds in de hel geplaatst wanen en verzekeren de eeuwige pijnen te gevoelen. Men moet dus deze lijders zeer naauwkeurig bewaken, waarom het zeer bedenke- lijk is, de genezing in eigen woning te willen bewerkstelligen, waar niet zoozeer alle voorzorgen aanwezig zijn als in een geneeskundig ge- sticht. Gewoonlijk nemen, zooals wij reeds hebben opgemerkt, alle verschijnselen tegen of na de periode der menses toe. In eenige |
|||||
227
|
|||||
gevallen ontstond door plethora uteri het denkbeeld van zwangerschap
en van de schande, die hiervan het gevolg zoude zijn, hetgeen na het verschijnen der menses verdween. Ontstaat melancholia religiosa na het ophouden der periode door den leeftijd, dan is meestal de pro- gnose zeer ongunstig, doordien dan gewoonlijk onherstelbare gebre- ken in de baarmoeder zich ontwikkelen en door het onderhouden van plethora uteri en de reflex-gevolgen daarvan, de ziekte ongeneeslijk doen worden. De behandeling van melancholie is dikwijls moeijelijk en langdra-
dig. Bij algemeene oorzaken moeten deze worden weggenomen. Zoo zagen wij bij chlorose meermalen uitstekende diensten van martialia, onder welker gebruik de melancholie verdween. Dikwijls gaan zoo- genoemde obstructien en plethora coli met amennorrhoe gepaard, ten gevolge van de spastische inwerking daarvan op de baarmoeder. Dan komen de boven aangegevene middelen vooral te pas. In eenige gevallen van melancholie, van manie, of ook van nympho-manie in hysterische gevallen, zag ik van pulv. Doveri en vooral van mor- phine, uitstekende diensten. De onrust, de slapeloosheid verdwenen niet alleen, maar de geestverwarring werd spoedig verbeterd, ter- wijl de menses zich herstelden. Dat tot opwekking der menses opia- ten zeer dienstig kunnen zijn, heb ik meermalen waargenomen en zelfs reeds verschenen maar weder onderdrukte menses zich daardoor zien herstellen. Ook hij opzettelijke proeven, op dieren genomen, heb ik eene opgewekte werking der geslachtsdeelen en der urine-organen daarop zien volgen. In een geval van een paard, bij hetwelk 6 drachmen extr. op. aq. in de vena jugularis waren ingespoten, uri- neerde het dier een paar uur later onophoudelijk, zoodat het binnen ιιn uur 64 maal urine loosde. In andere gevallen scheen neiging tot coitus te ontstaan. Het opium werkt zekerlijk ook opwekkend op het ruggemerg, hoezeer op eene andere wijze en meer op het hoo- gere gedeelte der medulla oblongata dan dι nux vomica, die vol- gens mijne waarnemingen het sterkst op het lendengedeelte van het ruggemerg werkt. Omtrent geene afdeeling van geneesmiddelen heerscht meer on-
zekerheid dan omtrent de zoogenoemde emmenagoga. Meest allen schijnen geheel werkeloos te zijn; vele middelen ook, die hiertoe 15*
|
|||||
228
|
||||||
gebragt worden, als: sabina, secale cornutum enz, werken vooral
op de spier vezelen der zwangere baarmoeder, en wekken daardoor contractien op; of zij eenige werking op de onbezwangerde baar- moeder bezitten, is zeer twijfelachtig. De menses nu hangen niet af van de werking der spiervezelen immers het is bekend, dat tot het verschijnen der menses eene voorafgaande congestie en opwekking der ovaria wordt vereischt, en dat na het wegnemen der ovaria, waar- van gevallen worden medegedeeld, de menstruatie ophoudt zij zijn dus aan de werking der ovaria verbonden , en schijnen daarvan het gevolg te zijn; middelen, die meer bijzonder de spiervezelen van den uterus prikkelen, schijnen derhalve voor dat oogmerk, bijna geheel on- werkzaam te zijn. Of sabina in geval van amennorrhoe ten gevolge van de geringewerking der bloedvaten, deze laatste door haar prikkelenoTv er- mogen kan opwekken, zooals Pereira verzekert i), durf ik niet beslis- sen; ik zag in geen mij voorgekomen voorbeeld eenig stellig nut van dit middel. Meermalen zag ik na een voortdurend gebruik van den borax menses volgen, maar ik durf niet verzekeren, dat dit altijd het gevolg van den borax was, welke dikwijls ook zonder nut werd toe- gediend. Aangaande de werking van tinct. canthariduni, welke door eenigen wordt aanbevolen, heb ik geene ervaring. Ook van het extr. al. aquos. zagen wij geene duidelijke werking als emmenagogum. Het kan echter de menses bevorderen door zijne werking op hetcolon en door het ontlasten van verharde faeces , na welker opruiming de menses dikwijls met verbetering der melancholie van zelve volgen. In eenige gevallen zagen wij uitnemende werking van bloedige koppen in de lendenen, waarop meermalen zeer spoedig, eenmaal een half uur na het plaatsen , de menses intraden. Dit geldt vooral waar zich spinaalinitatie in de lendenen vertoont. Ook het aanwenden van het electromagnetismus, vooral van den rotatietoestel, in de lende- nen kan bij torpiditeit van groot nut zijn ; meermalen zag ik na het dagelijks aanwenden van electriciteit bij verlamming der beenen , zulk een fluxus ontstaan, dat ik hierdoor genoodzaakt werd met dat middel te eindigen; terwijl mij gevallen bekend zijn, waarop mijne aanbeveling het electromagnetisme langs den rug of langs den hals |
||||||
i) Mat. Med. tom. II, pag. 234.
|
||||||
229
|
|||||
en de beenen , bij amennorrhoe met gunstig gevolg werd in het werk
gesteld. Zelfs herstelden zich hierdoor de menses in een geval, waar men te vergeefs de anders zoo krachtige ventouses van Junod meer- malen had aangewend. Het aanzetten van hirudines ad labia of hoog aan de dijen behoort mede in deze gevallen tot de krachtigste mid- delen , waar men deze kan aanwenden; zoo ook het zitten boven den damp van heet water, indien hierdoor niet te zeer fluor albus wordt opgewekt. Onder de krachtigste middelen behooren ongetwijfeld de ventouses van Junod aan de beenen, waarvan mij zeer geluk- kige gevolgen bekend zijn , zoodat de menses zeer spoedig hersteld werden en de melancholie verdween. Men kan die echter, en vooral in de private praxis, moeijelijk aanwenden. Misschien kan men door het voor korten tijd aanleggen van vaste banden om de dijen, en den hierdoor teruggehouden bloedvloed in de beenen, de werking van de ventouses eenigzins nabootsen. Het gebruik van voetbaden is overi- gens als ondersteuningsmiddel zeer aanteprijzen; men zorge slechts dat het water genoegzaam warm blijve. Het spreekt echter van zelf, dat men in de keuze van deze mid-
delen er vooral op moet letten, of het sterke congestie en irritatie is van den uterus of van het ruggemerg die, al of niet met aandoening van het colon sinistrum en met verstoppingen gepaard, door eene spasmodische werking de menses tegenhoudt, dan of de oorzaak in eene te geringe werking, of in een chlorotischen toestand van het bloed gelegen is, waarnaar men de geneeswijze moet regelen. Van veel gewigt is het bij melancholia religiosa, evenals bij elke an- dere sympathische manie of melancholie, acht te geven op decongestio cerebralis en de hitte in den nek, evenals op het gevoel van zwaarte en drukking in het hoofd, waarover wij boven reeds hebben gesproken. Immers, de aandoening der hersenen, al is zij gevolg der sympathi- sche inwerking van de baarmoeder of van andere verwijderde deelen, is de naaste oorzaak der geestverwarring, en van het voor goed weg- nemen dezer aandoening hangt dus de herstelling af. Worden de her- senen te zeer aangedaan, te sterk geprikkeld, tot chronische menin- gitis toe, dan gaat de melancholie over σf in manie σf in dementia, dat is: atrophie der grijze corticale stof, en alle uitzigt op herstelling is verloren. Om dezen noodlottigen uitgang te voorkomen, is het van |
|||||
230
|
|||||||
liet meeste gewigt, te zorgen dat de hersenaandoening niet te zeer de
overhand krijge; en zoo wende men bij plaats hebbende congestie en irritatie der hersenen bloedige koppen in den nek aan of bloed- zuigers met koude fomentaties, verbinde dus, met ιιn woord, de boven bij mania idiopathica opgegeven kuur met de zorg voor de verwijdering der sympathische oorzaken, die de hersenaandoeningen te weeg brengen. In deze gevallen komen niet zelden hallucina- tien voor ]). |
|||||||
1) Tot de merkwaardigste voorbeelden van dezen aard, die mij zijn voorgekomen,
behoorde eene jonge vrouw van een plethorisch gestel, die overigens zachtzinnig van aard en eene zorgvolle moeder was. Zij had het ongeluk, een half jaar na de laatste bevalling, nadat zij reeds zeer aan obstructien en trage alvus geleden had, haar-kind op haar schoot door stuipen te zien sterven; hierdoor hevig geschokt, werd zij in den beginne als ongevoelig, beschuldigde zich zelve om die ongevoeligheid, en meende na eenigen tijd gestorven te zijn. «Zij zag de blinden sluiten, hoorde overhaal' dood spre- ken , en verwachtte nu elk oogenblik gekist te zullen worden." Het eene denkbeeld volgde op het andere; spoedig nbevoud zij zich in de hel, haar kind was niet omgekomen aan eene stuip, maar zij had het zelf opgegeten," en zij schrikte, zoo dikwijls zij van vleesch of vleesehspijs hoorde, hetgeen zij om die redenen niet nuttigen wilde. Zelfs kostte het een tijdlang zeer veel moeite haar tot eten te bewegen, ozij was immers dood, en be- behoefde dus geene spijs;" ohaar manen hare verdere aanverwanten waren door haar toe- doen alle gestorven, en de personen die zich voor hen uitgaven waren booze geesten, die om haar te plagen zich in de kleederen van haar man en van hare zusters hadden ge- stoken; alles was schijn, zelfs de zon was geene zon meer, maar bedrog." De menschen vertoonden zich aan haar, σf met eene graauwe kleur op het gelaat σf blinkende; ook wel met vurige oogen. Hare zintuigen en vooral het gehoor hadden eene verbazende scherpte verkregen. Nadat zij eindelijk in het Gesticht alhier was opgenomen begon wel onder het herhaald aanwenden van bloedige koppen in den nek, van koude fomentaties en drup- pelbaden op liet hoofd, en na gebruik van extr. al. aq. en tart. em., waardoor zeer vele verharde foecale stoffen werden ontlast, haar toestand te verbeteren, wel geraakte zij meer en meer in twijfel aangaande hare denkbeelden, doch ze kon het denkbeeld van zich aan eene zware misdaad te hebben schuldig gemaakt, niet opgeven. Eindelijk scheen dat drukkeud gevoel plotseling van haar te wijkeu, zij was gelukkig; maar daar zich alle menschen nu aan haar vertoonden met een lichtg'.ans, eene soort van aurιole, omgeven, meende zij plotseling in den Hemel gekomen te zijn. Deze laatste waan duurde echter slechts weinige dagen, waarna pat. volkomen herstelde, en niet ophouden kon al de wandverschijningeu, waardoor zij zoo beangst was geworden, te beschrijven. De menses, welke waren weggebleven, zijn eenige weken na de herstelling teruggekeerd. De bovenmatige fijnheid van het gehoor en de hallucinatiλn van het gezigt hadden nu ook opgehouden, en zij geniet onder eene volkomen gezondheid thans dubbel van moeder te zijn ineen gelukkig huisgezin, een ge- luk ten opzigte waaraan zij geloof en hoop geheel had verloren. |
|||||||
231
|
|||||
In hardnekkige, meest verouderde gevallen neemt deze melancho-
lie soms eene andere wending of althans bet karakter van een bepaald denkbeeld aan, en gaat zij over in demonomanie. De zieken klagen over een eigenaardig gevoel in den buik, met meer of min kramp- achtige kolijkpijnen vergezeld, welke zij aan het werk van duivels toeschrijven, die zij wanen, dat in hun buik verscholen zitten. Es- quirol vond bij de lijkopening in een dergelijk geval sterke vergroei- jingen en adhaesies der ingewanden onder elkander '), hetwelk ik een en andermaal bevestigd heb gevonden , zoodat het schijnt dat ziekelijke gewaarwordingen ten gevolge van meer of min verouderde zamengroeijingen in den buik meest aanleiding tot dergelijke denk- beelden geven, waaraan verwaarloosde opvoeding, weinig opgeklaarde denkbeelden en bijgeloof het hunne toevoegen. Men vindt deze voorbeelden dan ook thans zeldzamer, en meest onder vrouwen uit den lageren stand. De prognosis is in bet algemeen ongunstig. De vorm der melancholie uit aandoening der geslachtsdeelen kan
echter zeer verschillen naar het gestel en den bijzonderen toestand van den lijder. Bijzonder geldt dit van rnania puerperalis, waarin niet zelden de hevigste woede en opgewektheid met godsdienstige denk- beelden en melancholie afwisselen. Ter beoordeeling van deze ziekte is het van gewigt niet alleen op het gestel van de lijderes, maar vooral ook op het voorafgegane kraambed acht te geven. Gemeenlijk ging eenige dagen na de bevalling reeds eene groote levendigheid en op- gewektheid vooraf. Soms ook werd de uitbarsting verhaast door een schrik of dooreene andere plotselinge aandoening. Dikwijls verminde- ren de lochien; de zogafscheiding duurt nu eens voort, dan weder neemt ook deze af. De pols is snel, en de opgewektheid van het geheele gestel leidt nu tot de uitbarsting doorgaans van de hevigste woede ; niet zelden gaat hierbij alle schaamte verloren, de slaap ontbreekt, de lijderes verscheurt de kleederen, ze tracht de aanverwanten te beleedigen. Soms drijft haar de angst tot pogingen om te ontvlug- ten en door verdrinken een einde aan haar leven te maken. Ge- meenlijk zijn religieuse denkbeelden aanwezig en gaat de toestand bij langeren duur in melancholia religiosa over. 1) Esquirol, Seelenstφrungeu, 1827, pag. 262.
|
|||||
2&2
|
|||||
Bij de behandeling houde men hier vooral de sterke hersenprik-
kelinginhet oog: tart. em. in het begin in dikwijls herhaalde doses, bij eenige volbloedigheid of sterkere congestie cucurbitae cruentae in den nek en koude fomentaties op het hoofd. Bij alvus tarda bevor- dere men deze naar omstandigheden door aloλtica of door rhamnus frangula. Zijn de patiλnten meer nerveus , dat is: is het gestel meer teeder en gevoelig met groote levendigheid, dan kunnen ook opiaten, met omzigtigheid toegediend, te pas komen. In eenige dergelijke ge- vallen zag ik hier ook nut van vrij groote doses kampher met nitrum. Van alle soorten van manie gaat mania puerperalis bij eene doel-
matige behandeling het snelst in herstelling over; het verwijderen uit eigen woning en het plaatsen in een doelmatig geneeskundig ge- sticht , hetwelk in het algemeen bij manie en melancholie van zoo- veel gewigt is, is ook hier zeer dikwijls een vereischte tot herstel- ling ; althans een der krachtigste middelen , daar de lijder in een ge- neeskundig gesticht als in eene geheel vreemde wereld verplaatst, ge- meenlijk veel spoediger door afleiding tot de kalmte kan worden ge- bragt, die aan de herstelling moet voorafgaan. Hoezeer zelden, zijn mij toch gevallen voorgekomen, waar de
krankzinnigheid met ziekten der nieren en der blaas scheen in verband te staan. In een geval was een koopman uit Liverpool in Engeland, na eenige dagen zeer verhit te zijn geweest en whisky ge- dronken te hebben , door catharrus vesicae aangedaan met zeer moei- jelijke en pijnlijke lozing der urine, welke laatste zich zeer dik en slechts droppelsgewijze ontlastte. Pat. werd behandeld als lijdende aan eene vergrooting der prostata. Het appliceren der catheter verwekte he- vige pijn en vermeerderde de moeijelijkheid der urinlozing, zoodat nu en dan volkomen anurie aanwezig was. Dit alles ging gepaard met sterk nerveuse verschijnselen, en hallucinatien, eerst van het gehoor, daarna van het gezigt. Er werden zeer groote giften opium en clysmata toe- gediend, terwijl extr. belladonna als zalf in het perineum werd ingewre- ven. Pat. leed aan de hevigste pijnen, die tot aan de voetzolen toe doortrokken. Later onder de zorg van den beroemden Brodie, ontving hij braakmiddelen met cicuta en daarop acid. nitricum dilutum. Daar zijn toestand verergerde, werd hij naar Holland overgebragt en onder mijne zorg geplaatst. Na zijne opname in het gesticht bragten wij |
|||||
'233
|
|||||
door kalme redenering de levendigheid tot bedaren. Eerst werd de trage
stoelgang door ol. ricini, later door een decoct.altheae met sennaen extr. graminisbevorderd. Met de urine, die zeer dik was, werd veel slijm ontlast. Verder bestond de behandeling uit aq. calcis met extr. cicutae nu en dan afgewisseld door een decoct. sem, lini. Hieronder ver- minderden spoedig de -verschijnselen van catharrus vesicae; de urine vloeide gemakkelijker af en werd helderder. Pat. ontwaakte hierbij als uit een droom, waarbij hij zijne vroegere denkbeelden als verward herkende, en scheen volkomen wel. Kort na een rid opeen rijtuig, werd hij echter door orchitis overvallen , waarbij zijn geest weder min- der helder was, maar die op een unguent mercur. en opiatum spoedig verdween. Gedurende de kuur kwam nog eens eene kleine vererge- ring van den catharrus vesicae terug, waarbij zich ook terstond hal- lucinaties vertoonden. Maar deze verschijnselen verdwenen spoedig onder het doorgezet gebruik van aq. calcis en de zorg voor behoorlij- ken stoelgang, zoodat pat. na een verblijf van ruim 2 maanden vol- komen hersteld het Gesticht verliet, zonder eenig spoor van geest- verwarring of eenigen hinder in de blaas of bij de urinelozing. Na ruim een jaar ontving ik de tijding, dat hij sedert dierrtijd volkomen gezond gebleven was. In een ander geval van melancholia religiosa ten gevolge van onanie
kwam mij eveneens een zeer sterke en hardnekkige catharrus vesicae voor, met zeer moeijelijke en pijnlijke urinelozing, waarbij de urine zeer dik was en soms een meer of min purulent sediment ver- toonde ; ook deze toestand verbeterde onder het gebruik van een de- coct. lini met kalkwater en eenige morphine, waarbij ik later met veel nut het extr. secal. corn. aquos. voegde, zoodat pat. ook hersteld het Gesticht verlaten kon. Aan zich zelf overgelaten, keerde hij echter ongelukkig tot zijne vroegere neiging van onanie terug, met dat gevolg dat hij met een veel heviger graad van catharrus vesicae en geestverwarring terugkeerde, zσσ hevig dat onder genoemde mid- delen de catharrus wel eenigzins bedaarde, maar niet meer geheel kon overwonnen worden, waartoe, ook des lijders hevige en wederspan- nige aard, waarmede hij alle geneesmiddelen weigerde, niet weinig toebragt, zoodat hij eindelijk, door bijgekomene niergebreken uitge- teerd, in dementia overleed. Ook hier verergerde telkens zijne geest- |
|||||
234
|
|||||
verwarring bij sterker ontwikkelden catharrus vesicae. Ten opzigte
van het extr. secalis cornuti aq. moet ik nog opmerken, dat ik in vele gevallen van enuresis nocturna, bij krankzinnigen in dementia zoo veelvuldig voorkomende, mij meermalen met uitstekend nut van dit middel, hetwelk specifiek op de blaas werkt, bediend heb. Tegen dezelfde kwaal bij jonge kinderen wendde ik dat middel eveneens meermalen met voordeel aan. § 7.
Mania erethica sensilis. Eindelijk moeten wij nog gewag maken van eene soort van manie,
die zich van de overige door haar eigenaardig karakter onderscheidt, en nog het meest met eenige gevallen van mania puerperalis over- eenkomt; ik heb haar door den naam van mania erethica sensilis aangeduid. Deze soort onderscheidt zich van de vroegere soorten vooral, door-
dien hier niet zoo zeer een opgewekte toestand van het vaatgestel op den voorgrond treedt; de hitte in het hoofd en de teekenen van con- gestie ontbreken geheel of zijn slechts in zeer geringen graad aan- wezig; het gelaat is niet sterk gekleurd , de neus vertoont, vooral aan de punt, niet die roodheid, die zoo eigenaardig is bij chronische con- gestie der hersenen; de alvus is meest normaal, dikwijls is er zelfs neiging tot diarrhoe. De levendigheid en bewegelijkheid echter van het geheele gestel onderhouden eene bestendige onrust en kunnen tot woede klimmen; de nachtrust is gewoonlijk zeer gebrekkig of ontbreekt ook wel geheel; het spreken, zingen of schreeuwen duurt in hevigere aanvallen onafgebroken voort. Meestal trof ik deze soort van manie aan bij teedere, hysterische
gevoelige meisjes, hoezeer zij ook, schoon meer of min door het ge- stel gewijzigd, bij mannen voorkomt. Op hoogeren leeftijd ziet men deze soort zeer zelden. Voor den geneesheer is het vooral van veel - gewigt, te weten, dat de lijders voor laxantia en tart. emet. hoogst gevoelig zijn, zoodat reeds bij eene zeer geringe gift terstond braking of diarrhoe volgt, waaronder de verschijnselen der ziekte toenemen en de opgewektheid grooter wordt. |
|||||
235
|
|||||
In deze soort is vooral kampher, gewoonlijk met nitrum, aangewe-
zen , waarvan ik meermalen het uitstekendste nut heb waargenomen. Men dient dan de kampher toe yan 8 tot 10 gr. daags, en klimt ver- der langzaam naar omstandigheden, waarbij de lijders gewoonlijk kalmer worden en de opgewekte toestand bedaart. Is het vaatgestel te zeer geprikkeld, dan maakt kampher levendiger,
woester, en vermeerdert ze de congestie; hetzelfde heeft plaats, in- dien obstructοen aanwezig zijn, en de alvus moet bevorderd worden. Zoo zag ik ook van kampher bij melancholie met stilzwijgendheid en nedergedruktheid van geest geen nut. Gewoonlijk worden zelfs bij me- lancholie de gedruktheid en de droefgeestigheid sterker. Slechts in ιιn geval van een krankzinnigen man, waar groote loomheid en gedrukt- heid aanwezig was, met eene bijzondere gevoeligheid voor tart. emet, die in zeer geringe giften terstond walging en diarrhoe veroorzaakte, bragten 12 gr. kampher daags levendigheid te weeg, die bij het klim- men der gift tot 16 gr. weder bedaarde; ik steeg met de gift tot 18 gr., waarop de pat. volkomen kalm werd en geheel herstelde. In ιιn geval zag ik op eene gift kampher van 26 gr. daags, waartoe ik ge- klommen was, eene soort van epileptisch toeval volgen; de lijde- res, die vroeger zeer bewegelijk geweest was, werd geheel stil, suf en sprak niet meer. Later genas zij echter volkomen, onder het ge- bruik van extr. al. aq. en tart. emet, waarvoor zij niet zeer gevoe- lig was. § 8.
Werking van nervina en narcotica in het algemeen. Ik ken weinig geneesmiddelen, waarvan de indicatie dikwijls zoo on-
zeker en weifelend is als van de kampher. Dikwijls wordt zij niet ver- dragen, daar ze te zeer opwekt, zonder dat men dit met genoegzame zekerheid vooraf bepalen kan; waar zij aangewezen is, bewees ze mij meermalen de voortreffelijkste diensten. Ik vermoed dat deze on- gelijkheid in werking vooral daaraan moet worden toegeschreven, dat kampher prikkelend werkt op het vaatgestel, vooral zoo eenige irritatie der vaten aanwezig is, met welke eigenschap zij echter een sederend vermogen op het zenuwgestel vereenigt, zoodat ze mij toe- |
|||||
23t5
|
|||||
schijnt te kunnen vergeleken worden met aether, chloroform en an-
dere dergelijke nervina. Is de werking van het vaatgestel x'eeds opgewekt, dan vermeerdert de verhittende kampher de opwekking te zeer en werkt zij nadeelig; is dit echter minder het geval, dan kan de te groote levendigheid en gevoeligheid van het zenuwgestel door het sederend vermogen getemperd worden, en in deze gevallen kan kampher tot verrassende uitkomsten leiden. ■ De gift mag ech- ter hierbij niet te gering zijn , daar kleine giften gewoonlijk meer op- wekken dan bedaren '). Niet minder nut zag ik in deze gevallen van opium, vooral bij
melancholie met groote praecordiaal-angst en aanhoudende agitatie, bijzonder in die met slapeloosheid, indien hierbij de ingewanden zeer gevoelig zijn, en ligt diarrhoe ontstaat. In deze gevallen zag ik dι uitnemendste werking volgen op ^ tot l gr. extr. op aq. 's avonds, ook soms 's morgens herhaald. In een geval, waar zelfs vrij sterke hitte en congestie van het hoofd aanwezig was met groote gevoeligheid der ingewanden, verdween deze congestie na het toedienen van opium, en de lijderes herstelde. Ik vermoed, dat in deze gevallen het opium de te groote gevoeligheid van den sympathicus en vooral van zijne verspreiding in de ingewanden tempert, hierdoor de reflexie-werking op de hersenen en de medulla, waarvan zoo dikwijls de congestie het gevolg is, vermindert, en zoo door het opheffen der congestie her- stelling kan aanbrengen. Men houde echter in het oog, dat opium een middel is hetwelk op-
wekkend werkt op de geslachtsdeelen, zooals mij uit meerdere waar- nemingen , en ook uit proeven bij dieren gebleken is2). In een geval van mania hysterica bij eene jonge, plethorische, levendige vrouw met slapeloosheid en spaarzame menses zag ik alle opwekking en verwar- ring niet alleen na eene kleine gift van i gr. morphine des avonds 1) In een geval van een buitengemeen onrustigen krankzinnigen man, die dag ea nacht
schreeuwde zouder ιιn oogenblik te rusteu, had ik te vergeefs hirudines, laxantia en koude fomenta op het hoofd aangewend; onder het gehruik van het opium steeg de levendigheid tot woede en klom de pols tot 100 slagen Hierop schreef ik een scrupel kampher per dag voor met nitruin, waarna binnen twee dagen de pols daalde tot 60 slagen, en pat. niet alleen bedaard werd, maar geen spoor van krankzinnigheid meer vertoonde. 2) Zie boven bl. 227.
|
|||||
237
|
|||||
telkens verdwijnen, maar ook bij eene andere gelegenheid, nadat de
spaarzame menses reeds den tweeden dag hadden opgehouden, deze op den derden dag na het toedienen van pulveres Doveri weder te voorschijn komen, waarop spoedig herstelling volgde. Later kon ik een opkomend acces bestendig door eene avondgift van morphine af- breken, waarbij slaap en helderheid van geest telkens terugkeerden. Ook in dit geval was eene zeer groote gevoeligheid voor tart. emet. aanwezig, waarvan geen i. gr. zonder braking verdragen werd. Men zij echter hiermede steeds behoedzaam. Bij sterkere opwekking en aanvallen van manie, nadat pat. meer dan een halfjaar lang eene goede gezondheid had genoten, volgde, ofschoon ik eene lating op den voet had laten voorafgaan, een paar uur na eene gelijke gift mor- phine een hevig acces van woede. Waarschijnlijk waren nu het vaat- gestel en de geslachtsdeelen te zeer opgewekt, daar ik mij toch tevens van voorafgegane onanie vergewiste '). Hoezeer ik dikwijls de morphine, hetzij alleen, hetzij in verbin-
ding met tart. em. met vrucht heb toegediend , is mij echter het extr. op. aq. als het minst prikkelend sedans voorgekomen. In eenige gevallen zag ik na bijvoeging van morphine bij tart. emet. spoedig walging ontstaan; in andere gevallen echter had dit geen plaats Overigens houde men in het oog, dat al te geringe giften van
opium gewoonlijk meer irriterend werken, dat is, dat het sederend vermogen niet gedurig den boventoon heeft, hetwelk meer het geval wordt na eenige meerdere giften. Is er echter inderdaad eene meer idiopathische hersenprikkeling, of eene chronische meningitis aan- wezig, dan schaadt opium, en vermeerdert het de hersenaandoening, zooals mij bij ondervinding gebleken is; het is hierbij van yeel gewigt wel te letten op de teekenen van idiopathische manie, die wij in ons vorig Hoofdstuk hebben opgegeven. Meermalen heb ik ook van andere narcotica gebruik gemaakt,
doch met verschillenden uitslag. Zooals wij vroeger hebben opgege- ven, heeft het extr. belladonnae mij meermalen goede diensten be- wezen als antispasmodicum, hetgeen bijzonder werkt op den nervus 1) Zie over het opium, de Geneeskundige Courant van Zondag 24 Sept.1854, benevens
vroegere en latere nummers de opstellen van Albers uit Bonn (zeer goed uiteengezet, vooral in dat nommer.) |
|||||
238
|
|||||
sympathicus der ingewanden, en wel in verbinding met het extr.
al. aq. Als algemeen narcotisch middel zag ik er, evenmin als van strammonium, eenig bijzonder nut van, eer nadeel. Onder de se- dantia verdient nog de hop of de strobuli humuli lupuli genoemd te worden, welk middel te zeer veronachtzaamd wordt. Eene infusie van een paar drachmen dezer strobuli op 6 tot 8 ons colatuur kan zeer heilzaam werken; zij bevordert den slaap, houdt niet, gelijk opium doet, den stoelgang tegen, en is gemakkelijk te gebruiken. Zoo als wij boven hebben opgemerkt, schijnt lupuline volgens eenige schrijvers sederend op de geslachtsdeelen te werken, hetwelk mij echter nog niet duidelijk gebleken is. Daar nu het opium deze deelen meer opwekt, zoude hierin tusschen die beide geneesmiddelen een zeer groot ver- schil ontstaan , hetgeen echter latere ervaringen zullen moeten be- slissen. Men zou zich echter vergissen , indien men meende, dat de hop niet op het vaatgestel werkt; bij voortgezet gebruik zag ik meer- malen de congestie naar het hoofd toenemen, zoodat ik genoodzaakt was met het middel te eindigen; beter is het mij voorgekomen, van de infusie 's avonds 1- a 2 maal eenv paar lepels te laten gebrui- ken , wanneer zij zeer de nachtrust kan bevorderen, en niet zoo ligt congestie veroorzaakt dan wanneer men ze meermalen, b. v. 4 a 5 maal per dag toedient. Ook onder het gebruik van hyoscyamus zag ik dikwijls kalmte en
herstelling volgen, vooral bij gelijktijdige borstaandoeningen; waar- over later uitvoeriger. Van de aqua larocerasi als te onzeker in hare werking heb ik mij zelden bediend. Slapeloosheid is in het algemeen bij krankzinnigen een zeer
gewigtig verschijnsel; bij mania idiopathica is het zeer gewoon. Daarbij vermijde men alle narcotica, daar die dan hoogst scha- delijk zijn. Niet zelden echter is de slapeloosheid, die altijd eene opwekking en prikkeling te kennen geeft, meer het gevolg van eene noo- overgebleven verhoogde gevoeligheid, zonder dat het vaatsys- teem hieraan deel neemt; in deze gevallen alleen zijn de narcotica sedantia op hunne plaats. Eenige malen heb ik ook met nut het inwendig gebruik van chlo-
roform in gom- of suikerwater beproefd; ofschoon het op deze wijze op verre na niet het sederend en verdoovend vermogen uitoefent, het- |
|||||
239
|
|||||||
geen na inademing van chloroform wordt waargenomen, zag ik toch bij
eenige hysterische gevallen na het toedienen van 15 tot 20 droppels des avonds rustigen slaap en kalmte volgen; echter kan men dit op den duur niet volhouden , daar men de gift bestendig vermeerderen moet, en er, evenals naar sterken drank eene behoefte hieraan ontstaan zoude *). Over het nut van digitalis bij hallucinatie hebben wij vroeger ge-
sproken. Meermalen heeft mij ook de digitalis vele diensten be- wezen door het beperken van te sterke opgewektheid , vooral waar tart. emet. minder goed verdragen werd. Zoo zag ik bij groote opge- wektheid, die zich door niets anders liet bedwingen , meermalen na het doorgezet gebruik van een infusie der digitalis die mij steeds meer sederend schijnt te werken dan het poeder kalmte en stilte volgen met vertraging van den pols, doch ook zeer ligt met eene voorbijgaande narcose, duizeligheid en moeijelijken gang, welke verschijnselen ech- ter na een paar dagen weder verdwenen. Meermalen merkte ik even- wel op, dat, indien na het vertragen van den pols de lijder kalmer was geworden en ik gedurende eenigen tijd door herhaalde giften van digitalis de pols op 50 a 00 slagen hield , deze kalmte aanhield; nadat ik echter met het middel geλindigd had, klom de pols weder te gelijk met de vorige woede. Veel zeldzamer komt dit voor na het gebruik tart. emet.; gelukt het, hierdoor de woede en den opgewekten toestand te bedwingen , dan keeren deze niet zoo ligt terug als men met het middel geλindigd heeft, zoodat zeer dikwijls digitalis slechts een palliatief nut schijnt aan te brengen; veel hangt hierin echter af van den aard der ongesteldheid en den toestand des lijders; som- |
|||||||
1) In een geval van verouderde en onherstelbare religiense krankzinnigheid bij eene
dame, die alle hulp weigerde, ontstond de vraag of misschien carcinoma uteri aanwezig was, hetgeeu wegens eenige verschijnselen niet geheel onwaarschijnlijk scheen; het was echter onmogelijk om eenig onderzoek hieromtrent in het werk te stellen zonder grooten tegenstand en woede te verwekken. Ik gaf den raad, de vrouw door inademing van chloroform in slaap te brengen; dit gelukte, en het onderzoek werd zondereenige moeite in het werk gesteld; het opmerkelijkst echter was, dat pat. bij het ontwaken bij bare kennis was, erkende dat zij ziek was, aan deze verkeerde aandrift geen tegenstand kon bieden, en om hulp verzocht. Na een paar uren was deze helderheid verdwenen. Latei- bij eene herhaling ontstond hetzelfde verschijnsel, doch even kort van duur. Het ver- schijnsel verdient daarom de aandacht en verder onderzoek. |
|||||||
240
|
|||||
wijlen zag ik ook na het toedienen der digitalis hlijvende verbetering
volgen. § 9.
Ooer aandoening der borstorganen in verband met krankzinnigheid.
Hoezeer mania sympathica veel menigvuldiger hare oorzaak heeft
in aandoeningen der buiksingewanden of der geslachtsdeelen, zoo staan echter aandoeningen der borst, bijzonder der longen, niet zel- den in een naauw verband met krankzinnigheid. Zeer zelden vond ik hartgebreken in een oorzakelijk verband met krankzinnigheid, hoezeer Nasse ze als eene veelvuldig voorkomende oorzaak opgeeft '). Hy- pertrophie van het hart en gebreken der klapvliezen geven veeleer aan- leiding tot apoplexie, dan tot krankzinnigheid. Waar ze bij laatst- genoemde ziekte voorkomen, zoude ik geneigd zijn ze meer als ge- volg van hevige gemoedsaandoeningen dan als primair te beschouwen. Geheel anders is het met phthisis en pneumonie gesteld. Vooral
longtering is mij dikwijls gebleken in een naauw verband tot krank- zinnigheid te staan. Het is vooral in het oog vallend, hoe menig- vuldig het voorkomt, dat in hetzelfde huisgezin eenige kinderen door manie of melancholie worden aangetast, terwijl hunne broeders en zusters, die van deze ziekten verschoond blijven, door longtering worden weggerukt. Ik heb dit verband zoo menigmaal waargeno- men, dat ik overtuigd ben: men mag het volstrekt niet als een toe- vallig zamentreffen beschouwen. Somwijlen alterneert phthisis met manie, zoodat de longtering schijnt stil te staan, zoolang de periode van krankzinnigheid duurt, om na de herstelling weder met nieuwe kracht te voorschijn te treden; in andere gevallen komen beide ziek- ten te gelijk voor. Opmerkelijk, is het echter, dat in deze gevallen de hoest veel geringer is en er gemeenlijk weinig of geen sputa worden opgegeven; zeer dikwijls schijnen deze echter doorgeslikt te worden. In alle gevallen zijn de verschijnselen van tering, hoezeer de vermage- ring ook moge toenemen , geringer, de hectische koorts vertoont zich gemeenlijk minder sterk en ook de hoest is minder. 1) Zeitschrift fόr Psychische Aertze 1818. 1 Heft. pag. 44 sqq. Friedreich, Pathol. und
Therapie 1 Th. pag. 365. Diagnost. p. 200. |
|||||
241
|
|||||
In enkele gevallen zag ik bij lijders, bij wie geene bijzondere dis-
positie tot borstaandoening aanwezig scheen, plotseling eene hevige haemoptoλ ontstaan. Bij een volbloedig krankzinnig meisje geschiedde dit in zulk eene ongewone hoeveelheid, dat pat. in gevaar van stikking verkeerde, waarna echter de krankzinnigheid in weinige dagen ver- dween. Na eenjaar is zij weder ingestort, zonder dat zich verder eenige aandoening der borst vertoond heeft; de krankzinnigheid is echter in eene onherstelbare dementia overgegaan. In een geval van religieuse melancholia met groote levendigheid en neiging tot suicide, waar vroe- ger vrij sterke opwekking der geslachtsdrift had bestaan, begon de lijder, na herhaalde bloedzuigers in den nek, koude fomentaties op het hoofd en het gebruik van tart. emet. te reconvalesceren, zoodat hij geheel overtuigd was van het dwaze zijner vroegere denkbeel- den en volkomen gezond redeneerde. Zijne borst was vroeger nim- mer aangedaan geweest; zijn gestel was sterk en in staat vele ver- moeijenissen te verdragen. Op zekeren dag met een vriend zittende te praten , steekt hij eene cigaar op en valt op hetzelfde oogenblik dood ter aarde. Het geheel onverwachte en vreemde deed mij op de lijk- opening aandringen, waarbij ik de geheele trachea en de takken der bronchi opgevuld vond met bloed, ofschoon in de longen geen spoor van vomicae noch tuberkels, ja zelfs geene aaneengroeijing der pleura aanwezig was. Ik vermoed, dat de bloedstorting had plaats gehad op het oogenblik van het zuigen bij het aansteken der cigaar en hierdoor naar binnen was gedreven , daar toch de man bij den dood geen enkelen droppel bloed had geloosd. Zijne hersenen waren zeer bleek en anaemisch. De bron, waaruit het bloed was uitgestort, ge- lukte het mij niet te vinden, doordien ik geene injectie der vaten kon bewerkstelligen. Daar echter de regter hartekamer geheel ledig was, scheen een aanzienlijk vat gebarsten te zijn, en zich hierdoor in weinig oogenblikken eene zoo groote hoeveelheid bloed in de lucht- wegen te hebben uitgestort. In een zeer merkwaardig geval van zoogenoemde mania attonita,
van een jong man nl , die gedurende bijna 3 jaren, meest staande op dezelfde plek, steeds vσσr zich bleef zien, zonder te spreken, gelukte mij echter de herstelling volkomen. Eιn jaar na zijne herstellinghuwde hij en wilde mij als blijk zijner dankbaarheid met zijne jeugdige vrouw 16
|
|||||
242
|
|||||
het eerst een bezoek brengen. Toen hij, 2 dagen na het huwelijk, bij mij
was aangekomen, overviel hem eene hevige bloedspuwing, die zich dagelijks herhaalde in steeds klimmende mate. Spoedig maakte ik den geneesheer opmerkzaam, dat hier geene gewone haemoptoλ plaats had, daar zij onder eene antiphlogistische behandeling steeds verergerde. Eene eigenaardige verandering in het gelaat en de stinkende adem deden mij eene beginnende gangraena localis pulmonum, door mij vroeger beschreven, vermoeden, en wij schreven een sterk decoct. van cort. Peruv. voor met acid. sulph. dil., waaronder tot mijne verwon- dering de lijder genas. Eenjaar later begon zich echter phthisis te ontwikkelen, waaraan hij eindelijk bezweek. Ook zijne zuster werd maniaca, herstelde, maar verviel later in een recidief, waaronder even- eens phthisis pulmonalis een einde aan haar lijden maakte. Ook van phthisis laryngea bij krankzinnigen zijn mij voorbeelden
voorgekomen. In een geval van eene vrouw met denkbeelden van daemonomanie, welke altijd buitengemeen onrustig was en sterk schreeuwde, ontstond eindelijk phthisis laryngea met veel hoest, waarbij zelfs de gelieele epiglottis verloren gingen het slikken allermoeijelijkst werd, tot pat. eindelijk bezweek. Op den tijd, waarop hoest en phthisis laryngea een aanvang namen, verdween de krankzinnigheid. Gewigtig vooral zijn die gevallen waar phthisis pulmonalis hetzij
zich tegelijk met manie of melancholie vertoont, hetzij daarmede alterneert. Meer dan eenmaal nam ik waar, dat eene hevig voort- gaande phthisis pulmonalis, die reeds in een ver gevorderd tijdperk zijnde spoedig doodelijk scheen te zullen afloopen, onverwachts ge- stuit werd, zoodat alle verschijnselen van phthisis : de hoest, de febris hectica, enz., binnen korten tijd verdwenen, maar nu plaats maak- ten voor manie of ook voor melancholie, zoodat zij, wien kortte voren door de hevige hoest en de overvloedige expectoratie het spreken moeijelijk viel, nu vrij en diep konden inademen, zonder eenige hoest aanhoudend spraken en zelfs schreeuwden. Verdween echter de manie, dan trad onmiddellijk de phthisis weder te voorschijn en wel met een doodelijk gevolg. Somwijlen wisselen de tijdperken van hoest en geestverwarring meermalen met elkander af, waarvan onder ande- ren Guislain een merkwaardig voorbeeld verhaalt: Eene vrouw ver- viel na een geweldigen schrik in eene stille melancholie, die 4 jaren |
|||||
243
|
||||||
duurde. Hierop volgde eene hevige hoest, die pat. zeer kwelde,
maar waaronder hare melancholie geheel verdween, zoodat na 6 maanden hare geestvermogens volkomen hersteld waren. Na 2 jaren werd zij levendiger, en verviel hierop weder in melancholie, waar- onder de hoest spoedig verdween. Plet volgende jaar keerde de hoest terug en was de melancholie geweken, om eenigen tijd later weder door de hoest te worden vervangen '). Een dergelijke over- gang van hoest of phthisis in manie of melancholie schijnt wel op eene meerdere of mindere gevoeligheid der nervi vagi en der medulla oblongata te wijzen , hetgeen wij bij eene andere gelegenheid reeds hebben opgemerkt. Het schijnt namelijk dat somtijds de hoest, en misschien ook de phthisis pulmonalis, als een excentrisch verschijnsel of als gevolg eener voorafgegane aandoening van het verlengde rug- gemerg en van de nervi vagi moet beschouwd worden 2). Niet altijd echter wisselen de verschijnselen van borstlijden en
krankzinnigheid met elkander af; in eenige gevallen zag ik me- lancholie en snel verloopende longtering te gelijk bestaan, zoodat de lijder spoedig overleed. Meermalen is het mij gelukt een dergelijken lijder met zeer dreigende verschijnselen van eene reeds vergevor- derde longtering te genezen, vooral onder het gebruik van verzach- tende dranken, b. v. van een decoct. altheaemet hyoscyamus, en van levertraan. Het is opmerkelijk, hoe onder deze behandeling zooweide geestverwarring bedaarde, als de verschijnselen van borstaandoening verdwenen en de lijders volkomen herstelden, waarvan mij nog een voorbeeld bekendis in iemand, die nu sedert 10 en meerjaren als pre- dikant volkomen gezond is en zonder eenigen hinder zijne betrekking waarneemt. In verscheiden gevallen zag ik bij sterke vermagering, hectische koorts en het opgeven van purulente fluimen onder eene dergelijke verzachtende behandeling met levertraan de lijders niet alleen volkomen van manie of melancholie want beide komen met phthisis vereenigd voor herstellen, maar zelfs dik en gezond worden. |
||||||
1) J. Guislain: Aliιnation mentale Stutt. 1826, Tom. II, pag. 230 sq.
2) Over den oorsprong en de vorming der tAercula pulmonum in ■.het Nederl. Lancet
1852. Julij en Aug. pag. 89. Zie ook mijne Waarneming van eene Atrophie van het linker halfrond der hersenen, in de Verh. van het Kon. Ned, Inst. 8C reeks, 5 D. 1852, p, 67. |
||||||
244
|
|||||
In een geval van erfelijke manie met groote levendigheid en woestheid,
bij een jong mensch van 26 jaren, welke verschijnselen ik slechts met moeite door sterke giften tart. emet. bedwingen kon totdat later sulph. cupri den lijder nog meer tot bedaardheid bragt, ontstond sterke sa- livatie, een verschijnsel, hetgeen bij maniaci, zonder dat zij eenige mercurialia gebruikt hebben, meermalen voorkomt. Pat. verviel hier- op niet alleen in eene hevige hoest met purulente fluimen, rood ge- kleurde wangen, febris hectica, maar er voegde zich diarrhoe hierbij, terwijl zeer vele furunkels als teeken van eene sterke dyscrasie der vochten den ellendigen toestand nog verergerden. Niettegenstaande de groote vermagering en al die zoo ongunstige verschijnselen genas de lijder onder het gebruik van althιa met hyoscyamus, wegens de diar- rhoe nu en dan door saleb met opium afgewisseld en later door lever- traan vervangen, zσσ volkomen, dat hij na een verblijf van 9 maanden in het krankzinnigen-gesticht te Utrecht, zeer wel gevoed, sterk en zonder eenig spoor van borstlijden of geestverwarring ontslagen werd. Meermalen meen ik te hebben opgemerkt, dat dergelijke lijders, bij wie de krankzinnigheid met borstlijden te zamen hangt, levendiger en bewegelijker zijn, dat zij in geval van melancholie onophoudelijk hunne gemoedsbezwaren aan iedereen verhalen, of als maniacizich dikwijls zeer opgewekt vertoonen. Er komen echter hierop ook uit- zonderingen voor, zoodat een dergelijke lijder aan krankzinnigheid en borstlijden stil is en geen enkel woord uit. In deze gevallen zag ik van tart. emet. zelden nut, somwijlen nadeel. De groote gevoe- ligheid en levendigheid worden door zachte narcotica als bijv. hyos- cyamus, het best getemperd. § 10.
Intermitterende manie of melancholie.
Ofschoon tot de beschreven hoofdafdeelingen van mapia idiopathica
en sympathica wel alle vormen van krankzinnigheid kunnen terug- gebragt worden, komen echter in het verloop dezer ziekte somtijds wijzigingen voor, welke nog eene bijzondere vermelding waard zijn. Onder deze verdient vooral de mania of melancholia intermittens
onze aandacht. Meermalen neemt men waar, vooral bij mania idio- |
|||||
245
|
|||||
pathica, dat de lijder om den anderen dag erger is ; mij is deze in-
termissie bijna altijd als een ongunstig verschijnsel voorgekomen. Zij toont gewoonlijk een dieper lijden aan van bet zenuwgestel, en is doorgaans een teeken van een langdurig verloop en van een hard- nekkigen vorm der ziekte. In eenige gevallen zijn deze verheffin- gen en intermissies minder duidelijk- Men verwarre ze niet met lu- cida intervalla, die gemeenlijk meer onregelmatig verschijnen en meestal voorboden zijn van aanstaande genezing. In eenige geval- len, zoowel van manie als van melancholie, is de anderdaagsche ver- heffing zeer duidelijk. Somwijlen zag ik deze op het bepaalde uur intreden. In een geval van duidelijk chronische aandoening, waar- schijnlijk ontsteking of tubercula, in de medulla oblongata, begon zelfs de periode met koude, blaauwe vingers , een kleinen , snellen , zaamgetrokken pols, en ging zij in hevige vaatactie met woede en sterke congestie over, zoodat alles hier eene febris intermittenslarvata scheen aan te duiden. Niet zelden meenen dan ook in deze gevallen de geneesheeren
eene intermitterende koorts te zien en hunne toevlugt tot chinine te moeten nemen. Zeer dikwijls heb ik dit middel beproefd, maar hiervan nooit andere dan schadelijke gevolgen waargenomen. On- der het gebruik van chinine wordt wel het intermitterende charak- ter gewijzigd, maar nu wordt de lijder aanhoudend opgewekt en zelfs furibundus, zoodat in vele gevallen , waar ik dat heb beproefd, het mij nooit gelukt is door chinine eene dergelijke periodische manie te herstellen. Steeds zag ik verergering vanden toestand, en ik moet dus zeer nadrukkelijk voor het gebruik van chinine bij intermitterende manie of melancholie waarschuwen. Soms is deze toestand even hardnekkig als langdurig. In een zeer opmerkelijk geval van eene dame, die voor 7 jaren geschrikt was wegens het verdrinken van een kind, volgde korten tijd hierna periodische melancholie, waar- van zich wekelijks 'i a 3 aanvallen vertoonden. Dit duurde 4 jaren zoo voort, waarbij deze accessen zich om den anderen dag ver- toonden. Eιn jaar later werd pat. zwanger, maar de intermitterende melancholie vervolgde onveranderd haren loop. Alleen na de beval- ling was pat. gedurende 'σ dagen vrij gebleven. Zij verzocht hierop mijne hulp, waarbij mij bleek, dat zij den eenen dag volkomen wel |
|||||
246
|
|||||
en gezond was, den volgende echter diep melancholisch, zonder dat
zich eenige andere afwijking in hare functies vertoonden dan eene trage alvns. Chinine had zij meermalen in groote giften zonder nut, integendeel met verergering der melancholie, gebruikt. Onder het gebruik van pillen uit extract, al. aq. en tart. em. benevens van bloedzuigers ad anum verbeterde de melancholische toestand. De aanvallen werden geringer, terwijl de menses terugkeerden. Later begon echter pat. het regelmatig gebruik der geneesmiddelen te ver- waarloozen en stortte zij weder in, waarna ik niet meer van haar ver- nomen heb. In een zeer merkwaardig geval van mania intermittens begon om
den anderen dag, omstreeks 12 uur, de lijder zeer woelig en eindelijk furibundus te worden, hetgeen 's avonds bedaarde, zoodat hij den volgenden dag kalm was, en, hoezeer niet volkomen helder, echter weinig verward, zoodat hij over vele zaken zeer goed sprak. Om het bepaalde van het tijdstip en het hier zoo duidelijk uitgedrukte beeld van eene febris larvata, stond ik den geneesheer toe om nog eens eene proef met chinine te nemen, ofschoon ik hem op de moge- lijk nadeelige werking hiervan opmerkzaam maakte; de uitkomst bevestigde ook hier weder mijne voorspelling, en de mania intermit- tens ging in eene continua over. Toen wij weinige dagen met de chinine eindigden, begon zich langzamerhand het periodieke verloop weder te herstellen, totdat wij na een paar weken het beeld van mania inter- mittens zagen terugkeeren. Om het zeldzame en hardnekkige van het geval, besloot ik hier eens het arsenicum te beproeven, in de hoop, dat dit middel, hetwelk zulk eene krachtige werking op febris intermittens schijnt te bezitten, beter in staat zoude zijn de periode te bedwingen. Weldra echter werd onder het gebruik der solutio Fowleri de intermitterende manie andermaal aanhoudend; bewegelijkheid en verwarring hielden nu weder dag en nacht aan, en na het middel ruim eene week gebruikt te hebben , werd pat. door diarrhoe en buikpijnen overvallen , zoodat wij er spoedig mede ein- digden. De lijder, die reeds door het lang en hevig verloop der ziekte verzwakt was, verviel nu spoedig, geene middelen waren in staat zijne gezonken krachten optebeuren. Zijn toestand ging binnen wei- nige weken in volkomen dementia over, waarop hij na eenigen tijd |
|||||
247
|
|||||
overleed. In zijne hersenen waren sterke teekenen van algemeene
chronische meningitis aanwezig. Ook waar de hevigheid van het acces zich duidelijk intermitterend
vertoonde, deden herhaalde aanwending van cucurbitae cruentae in den nek, later een setaceum bij het inwendig gebruik van tart. emet. of van eene infusie der digitalis, het meeste nut. Onder deze behandeling zag ik zelfs de anderdaagsche periode ook daar verdwij- nen en een meer doorgaanden kalmen toestand volgen, waar wegens eene organische aandoening van het verlengde ruggemerg de volko- men herstelling onmogelijk was. Ook in dit geval had chinine, in den beginne als_proef toegediend, een nadeelig effect, zoodat wij er ter- stond mede eindigden. Een geheel andere is de toestand, wanneer een maniacus door eene
intermitterende koorts aangetast wordt; meermalen zag ik onder het verloop dezer koorts de krankzinnigheid bij iederen aanval verbete- ren , zoodat ik mij ook in dat geval, indien althans geene dringende redenen er toe noopten, mij van de chinine pleeg te onthouden, en het dan beter acht de heilzame werking der natuur niet te storen. In ιιn geval verbeterden de krankzinnigheid en de verwarring onder de aanvallen der koorts zeer in het oogloopend , zoodat er hoop was, dat de lijder spoedig geheel zoude hersteld zijn, toen de koorts, zonder dat eenig middel hiertegen was aangewend, eensklaps wegbleef. De toestand des lijders was zeer verbeterd, maar hij was niet hersteld, en eerst na eenige maanden langer verblijf in het krankzinnigen-ge- sticht volgde nu zeer langzaam de volkomen herstelling. § IL
Uitwendige middelen.
Wij hebben bij de uiteenzetting van de verschillende geneeswijzen
naar den aard der krankzinnigheid meermalen van het aanwenden van uitwendige afleidende middelen gesproken: zoowel van het plaat- sen van cucurbitae, van hirudines, als van meer duurzame afleidingen , fontanellen, setacea, incisien op het hoofd enz., zoodat het ons over- bodig voorkomt, hierover thans nog uitvoerig te spreken. Wij heb- ben echter geen melding gemaakt van baden, welke zoowel laauw |
|||||
248
|
|||||
en warm, als in den vorm van douches, drop- en stortbaden, zeer
krachtdadige middelen zijn, om de herstelling te bevorderen, waarom wij daarover nog een enkel woord willen toevoegen. Hoezeer in de bijzondere praxis het aanwenden van baden dikwijls
met groote moeijelijkheden gepaard gaat, waarom, behalve om vele andere redenen, eene spoedige plaatsing van den krankzinnige in een goed geneeskundig gesticht in den eersten tijd, waarin nog her- stel mogelijk was, zoo bijzonder is aantebevelen, zoo zijn deze zoo krachtig σp de huid werkende middelen toch dikwijls van zooveel belang, dat men ze niet mag verzuimen. Niet zelden is bij de lijders de huiduitwaseming geheel gestoord, en de huid droog, in welke gevallen het toedienen van een laauw bad, eene uitnemende afleiding is naar de huid , en niet zelden de sterke opgewektheid der lijders krachtdadig tempert en den krankzinnigen toestand beteugelt. Voegt men nu hierbij de aanwending van een koud drupbad op het hoofd, zoo werkt men dubbel voordeelig om de congestie van het hoofd af te leiden en de werkzaamheid naar de huid te lokken. Men zorge echter, dat het bad niet te heet, maar laauw zij, daar an- ders de circulatie te zeer wordt aangezet en de congestie naar het hoofd kan vermeerderd worden. In de laatste tijden is vooral door Brierre de Boismont de aanwending van zeer langdurige laauwe ba- den , gedurende 6, 8 a 10 uren aanbevolen, ter beteugeling van de woede van een krankzinnige; gaarne geloof ik, dat een zoo langdu- rig verblijf in een laauw bad, zeer verslappen en de activiteit van het geheele vaatgestel verminderen moet. De aanwending echter van zoo lang volgehouden laauwe baden gaat met eigenaardige zwarig- heden, bv. om het water gedurende al dien tijd op dezelfde tempera- tuur te houden, gepaard, waarom zij slechts in zeldzame gevallen mogelijk is, terwijl het, zooals wij boven hebben gezien, niet ont- breekt aan andere middelen, zoowel bloedige koppen, als inwen- dige middelen, waardoor men bijna altijd in staat is, om op eene meer eenvoudige wijze de woede van een opgewekten krankzinnige spoedig te beteugelen. Ook van koude baden heb ik mij meermalen met nut bediend, daar
deze, door eene krachtdadige reactie op de huid te verwekken, de hnidfunctie kunnen herstellen. De geneesheer onderscheide hier ech- |
|||||
249
|
|||||
ter de gevallen, waarin deze koude baden kunnen worden toege-
diend. Bij neiging tot congestie en meningitis, zoowel als bij epilep- sie, zouden zij zeer ligt schaden. Vooral ook bij onanie heb ik van deze baden, als somatisch geneesmiddel en ook als bedwangmiddel, niet zelden goede uitwerkselen waargenomen. Ter reiniging is het gebruik van baden bovendien bij krankzinnigen van veel gewigt, daar toch hier zoo ligt neiging tot onzindelijkheid ontstaat. |
|||||
ZINSTORENDE DRUKFOUTEN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||