JAN J. VAN HERPEN
EEN ZICH OVER HET LEVEN
VERWONDERENDE VROUW
FLANOR
Hilversum
Hss. Leesz.
LL 5S
10
U.B.U.
-ocr page 2- -ocr page 3-EEN ZICH OVER HET LEVEN VERWONDERENDE VROUW
-ocr page 4-50-3: Universiteitsbibliotheek Utrecht
-ocr page 5-EEN ZICH OVER HET LEVEN VERWONDERENDE VROUW
Een briehvisseling
Dr. P.H. Ritter Jr. - Clare Lennart (1933-1960)
Bezorgd en van aanteekeningen voorzien
door
Jan J. van Herpen
UNIV.
HijOurHEEK
FLANOR
Hilversum 2002
-ocr page 6-Een zich over het leven verw onderende vrouw (Ritter in zijn bespreking van Liefde en Loßica) De tekening van Clare Lennart is van Peter Ledder.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2730 605 3
ISBN 90-76911-07-X
Dit boek werd in 2002 door Epsilon Printing Services te Weesp in vijftig genummerde exemplaren voor de auteur vervaardigd.
-ocr page 7-Inhoud
biz.
Ritter en anderen over Clare Lennart
Bijlage 1: Ritter over Avontuur in de NB van juni 1985
Bijlage 2: Ritter over Mallemolen in de BIB van juli 1936
Bijlage 3: Mevrouw C.M. R[itter]-L[andrc] over Toverlantaarn in de BIB van december 1937
Bijlage 4: G.H. ’s-Gra\esande: ‘Al pratende met... Clare Lennart in HBvN van augustus 1949
Bijlage 5: Ritter over De blauwe horizon voor de ALROop 11 februari 1951. . 32
Bijlage 6: Ritter over Serenade uit de verte voor de ATBO op 28 oktober 1951
Bijlage 7: Ritter over Liefde en Logica voor de ALRO op 25 januari 1953 . . 36
Bijlage 8: Ritter over Rouska voor de AVRO op 12 juli 1953
Bijlage 10: Ritter in Ontmoetintten met schrijvers (Boekenweekgeschenk 1956).......... \
Bijlage 11: Toespraak van Ritter tot Bamp;W en Gemeenteraad van Utrecht in 1956
Bijlage 13: Dra. M.G. Schenk over Clare Lennart in Paspoort voor de lezer
Publikaties uit het Archief Ritter - eerder verschenen
5
-ocr page 8- -ocr page 9-Woord vooraf
Clare Lennart is het pseudoniem van Clara Helena (van den Boogaard ) Klaver. Zij werd op 21 juli 1899 geboren in Hartem en overleed op 30 december 1972 in Utrecht. Haar vader was Luite Klaver (1870-1960), landschapsschilder. Haar moeder schilderde ook en was muzikaal. Het geboortehuis in Hartem was waarschijnlijk het tegenwoordige Eijerdijk 65. In haar bock De nj^cn van Roosje ( 1957) is Hattern de plaats van handeling. Een jaar na haar geboorte verhuisde de familie naar Oldebroek en betrok daar het huis De Ekelenburg aan de Zuiderzeestraatweg, waar l.uite Klaver een kwekerij begon, een onberaden plan. Hij zou het tien jaar volhouden, toen ging hij failliet. Serenade in de verte (1951) is geïnspireerd door De Ekelenburg. Het gezin trok vervolgens naar Epe, waar zich het verhaal Ttree negerpopjes afspeelt, gezien door de ogen van een twaalfjarige. In Epe kwam Clare Lennart op de mulo waarna zij van haar twaalfde tot haar veertiende jaar in Deventer een school bezocht, die opleidde voor het examen Kweekschool. Ze kwam in huis van een tante. In 1914 ging zij naar de Kweekschool voor Onderwijzeressen in Apeldoorn die ze met goed gevolg doorliep, waarna ze de akten Gymnastiek, Handwerken, Frans en Engels I.O behaalde. Ze werd benoemd aan een lagere school in De Stapel, een buurtschap van de gemeente De Wijk in Drente en daarna te Olst en te Utrecht, waar ze de rest van haar leven is blijven wonen. Eerst op de Wittevrouwcnsingel. Ze leerde als 24-jarige het Utrechtse culturele leven kennen en volgde een serie lezingen van Dr. P.H. Ritter Jr. over het Duitse expressionisme in de literatuur. In de Openbare Leeszaal leende zij vele boeken. Als ongeveer 26-jarige leerde ze de gehuwde Wim van den Boogaard kennen, ser-geantkok bij de Genie in de Kromhoutkazerne. De verhouding leidde tot haar ontslag als onderwijzeres. Ze verhuisde naar de Oudegracht en naar de Nicolaas-weg, waar ze kamers ging verhuren. Wim van den Boogaard kwam elke dag. Ze kocht een tweedehands schrijfmachine en ging verhalen schrijven, die geplaatst werden in De Haagse Post, De Groene Amsterdammer, Van Honten's eijjen tijd-sehrift, het Aljjemeen Handelsblad, De Gulden Winckel, Elseviers Geïllustreerd Maandschrifl en Oké. Een inzending naar Groot Nederland bracht haar in contact met Frans Coenen, met wie ze bevriend werd en die haar bij Ritter introduceerde. Zij verhuisde naar de Rembrandtkade en daarna naar de Steenweg. Veel jeugdindrukken zijn in haar boeken terug te vinden,
Dr. P.H. Ritter Jr. (1882-1962) studeerde rechten in Amsterdam en Utrecht en werd na een ambtelijke loopbaan op een ministerie en op de Proviciale Griffie van Zeeland in 1918 hoofdredacteur van het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad, waarin hij zijn wekelijkse Letterkundige Kroniek schreef. In 1928 nam hij bij de AVRO de taak op zich van redacteur der boekenhalfuren. Hij is de auteur van vele boeken, waaronder ook enkele romans. Hij was redacteur van een aantal tijdschriften.
7
-ocr page 10-Ritter omvangrijke en door mij geordende archief bevindt zich in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. In 1930 nam hij thuis een secretaris en van dat jaar af bevinden zich in zijn archief carbondoorslagen van zijn brieven, in typoscript dus. Onderaan is in dit boek steeds zijn naam toegevoegd. Vele brieven van en aan letterkundigen uit de eerste helft van de 20ste eeuw zijn bewaard. Daarvan zijn er nu acht uitgegeven. Nu wordt aan die reeks van voor de neerlandistiek belangwekkende briebvisselingen die met Clare Lennart toegevoegd.
Voor hulp bij het totstandkomen van dit boek dank ik Koert van der Horst, Gé Vaartjes en medewerkers van het Letterkundig Museum.
Het tijdschrift Nederlandsche Hiblioßraphie is afgekort tot VB, het tijdschrift Het Boek van Nu tot HBvN, de Algemene Vereniging ‘Radio Omroep’ tot AVB.O, het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad tot UD, het Archief Ritter tot AR en het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum tot LM.
Jan van Herpen
8
-ocr page 11-De briefwisseling
Frans Coenen schrijft op 1 november 1933 aan Ritter: ‘Ik hoorde, dat het Utr. Dagbl. feuilletons van inheemschen gaat opnemen. In wedkamp of zoomaar, dat weet ik niet. Mag ik nu, zonder te pogen U van den weg van eer en plicht af te brengen, uw aandacht vestigen op den naam en de bijdragen van mej. Clara Klaver te Utrecht, een goede kennis van mij? Zij heeft zeer positief geest en talent, maar “dans Ie tas” zou haar bescheiden geluid toch misschien niet opvallen. Zoo wil ik dan enkel haar aan uw welwillende aandacht aanbevelen. Ik verwacht geen “vriendendienst”, maar even uw vriendelijke opmerkzaamheid.’ Ritter antwoordt op 2 november: ‘Onze feuilletons ontvangen wij steeds van een perscombinatie, de Locale Pers, te den Haag. Dit is dus eigenlijk de plaats waarheen U zich moet wenden. Doch daar ik het werk van Uw kennis niet heb gelezen zou ik U willen vragen of zij mij maar eens iets ter inzage w il sturen. Ik kan het dan eens doorzien en eens overwegen wat ik kan doen.’
30 november 1033: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Heer,
Mr Frans Coenen liet mij itw antwoord op zijn briefje lezen, waarin u zei, dat ik « maar eens iets ter inzage moest sturen.
Op aanraden van Mr. Coenen stuur ik u nu maar zoo’n beetje van alles wat. Ik hoop zeer, dat u er iets mee zult kunnen aan vangen. Er zijn ook enkele kinderverhaaltjes bijen een paar kinderversjes, die ik jaren geleden al eens opschreef, maar die mogelijk in deze benarde tijden nog iets kunnen opbrengen. Ik produceer ze zoo noodig bij iedere gewenschte hoeveelheid, zoo ongeveer op de manier van Sinterklaasgedichten.
Voor ik wist, dat Mr. Coenen u geschreven had, zond ik al eens drie korte verhalen aan de redactie van het U.D., waarvan ik tot nu toe niets hoorde.
Met de meeste hoogachting C. Klaver. Rcmbrandtkade 16, Utrecht.
Adres na 1 Januari: Steenweg 33bis. Indien u mij even bericht stuurt, kom ik zelf wel even terughalen, wat niet bruikbaar is.
Haar geschriften bij deze brief zijn niet bewaard.
9
-ocr page 12-9 december 1933: Ritter nan Clare Lennart
Aan: Rembrandtkade 18, Utrecht.
Hoojigeachtc Mejuffrouw,
Naar aanleiding van Uw briefen dien van inr. Fr. Coenen deel ik U mede, dat ik bereid ben U eens tot een bespreking te ontvangen.
Zonder Uw tegenbericht zie ik Uw komst gaarne tegemoet op Maandag 18 December e.k. om 11 uur des morgens op het kantoor van het “Utrechtsch Dagblad”, Ondegracht 176, alhier.
Met de meeste hoogachting nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
13 december 1933: Clare Lennart aan Ritter
Hooggeachte Heer,
Tot mijn zeergroote spijt kan ik juist dien eenen Maandag (18 Dec.) onmogelijk komen. Ik heb dan reeds een afspraak, die ik niet verbreken kan. Op lederen anderen dag van deze en de volgende week ben ik echter gaarne tot uw beschikking.
Met de meeste hoogachting, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C.H. Klaver
30 mei 1935: Clare Lennart aan Ritter
Uit: Steenweg 33bis, Utrecht.
Weledelzeergcl. Heer,
De uitgever van mijn bock “Avontuur” schreef mij, dat U mij graag cens zoudt willen spreken. Komt het Ugelegen, als ik U a.s. Maandagvond tusschen 8 en half 9 even kom opzoeken? Als ik niet verder van U hoor, reken ik maar, dat U mij dan ontvangen kunt. Anders wilt U me misschien wel even schrijven, yvanneer U wel bereikbaar bent.
Het deed me bijzonder veel genoegen, dat U het boek met plezier gelezen hebt.
Hoogachtend, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C.H. Klaver (Clare Lennart)
De uitgever van haar Avontuur'\s Van Holkema en Warendorf, Amsterdam. Ritter bespreekt het boek in de NB van juni 1935 (zie bijlage 1).
Jan Greshoff (redacteur van Groot Nederland) op 6 december 1935 aan Menno ter Braak; ‘Nu heeft Frans Coenen [ook redacteur van GN] stikum een rot romannetje van een van zijn haremvrouwen, Clare Lennaert [«c| aangenomen.’
10
-ocr page 13-3(1 Januari 1936: Ritter aan Clare Ixnnart
Hoojigeaehte Mevr. Lennart,
Met den Heer Coenen sprak ik over Uw iverk. Ik heb misschien een aardieie opdracht voor U. Zou het U wellicht schikken mij in het begin van de volgende week (Maandag of Dinsdag) te bezoeken? De vroege avonduren (tusschen 7 en 8 tiur) schikken mij het best.
In afwachting, tecken ik met de meeste hoogachting en beleefden groet, P.H. Ritter Jr.
2 februari 1936: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Heer,
In antwoord op Uw schrijven deel ik U mede, dat ik Ugraag Maandag omstreeks half 8 zal komen opzoeken.
Met de meeste hoogachting, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart
20 februari 1936: Clare Ixnnart aan Ritter
Zeer geachte Heer Ritter,
Zou U morgen (Vrijdag) omstreeks half 8 een oogenblikje tijd voor me hebben? Ik yvou U dan de eerste twee hoofdstukken van den roman van den Heer Smis komen vertoonen. Mocht U verhinderd zijn, dan kom ik wel op een andere dag even terug. Het is ook mogelijk, dat ik morgen in den loop van den dag Uw huis even opbel, om te hooren, of U me ontvangen kunt. Misschien wilt U dan een boodschap voor mc achterlaten.
Met de meeste hoogachting, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart
Van G.P. Smis in Amsterdam bevinden zich in het AR 106 brieven (1933-1959) aan Ritter en 39 brieven (1933-1949) van Ritter. Smis vraagt Ritters advies over een roman en Ritter vraagt Clare Lennarts mening.
21 februari 1936: Ritter aan Clare Lennart
Hooggeachte Mevr. Lennart,
Zeer tot mijn spijt kan ik U vanavond niet ontvangen, daar ik een lezing in Friesland moet houden.
11
-ocr page 14-Schikt het U wellicht a.s. Manttdn^ (24 Februari) omstreeks half acht te komen? Zonder tegenbericht neem ik aan dat dit U schikt.
Met de meeste hoogachting, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
22 jttni 19.36: Clare Lennart aan Ritter
Uit: Amsterdam.
Geachte Heer Ritter,
Het gaat op het oogenblik met Frans Coenen heel slecht. De toestand is absoluut hopeloos. Hij heeft het nog erg prettig gevonden uw laatste briefte krijgen. Nu is hij buiten kennis. Het kan een kwestie van uren zijn, maar mogelijk ook nog wel een dag of zelfs langer duren.
Met hoogachting. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cl. Lennart.
Frans Coenen lijdt aan pemphigus, een blarenkoorts. Hij overlijdt op 23 juni.
In het julinummer van de NB bespreekt Ritter haar boek Mallemolen (zie bijlage 2).
3 juli 1936: Ritter aan Clare Lennart
Aan: Steenweg 33bis, Utrecht.
Hooggeachte Mevr. Ixnnart,
Zoudt U mij nog cens kunnen bezoeken, ter bespreking van het werk van de heer Smis? De beste datum voor mij is a.s. Zaterdagmiddag 25 Juli om half drie.
Gaarne Uw bericht tegemoet ziend, teeken ik met de meeste hoogachting, P.H.RitterJr.
S juli 1936: Clare Lennart aan Ritter Uit: Rotterdam.
Zeer geachte Heer Ritter,
Uw brief werd me nagezonden naar Rotterdam. Ik zal graag Zaterdagmiddag, 25 Juli, omstreeks half drie bij U komen.
Met de meeste hoogachting. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cl. Lennart
12
-ocr page 15-30 jtdi 1936: Clare Lennart aan Ritter Aan: Steenweg 33bis, Utrecht.
Zeer geachte Heer Ritter,
Zou U misschien toch dezer dagen even gelegenheid hebben mij te ontvangen? Niet in de eerste plaats om over den Heer Smis te spreken, maar naar aanleiding van de plannen, die er bestaan tot bundeling van het verspreide werk van Frans Coenen. Er is mij n.l. verzocht door Mej. François, die een volmacht heefi om over het nagelaten en verspreide werk te beschikken, bij U eens nader te informeeren naar die, door U met Meulenhojf gemaakte afspraak. Er zijn nog enkele andere kwestie’s, betreffende die bundeling die ik evenwel liever mondeling wil uitleggen. Met de meeste hoogachting. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cl. Lennart.
Het is nooit tot Verzameld Werk van Frans Coenen gekomen.
4 augustus 1936: Ritter aan Clare Lennart
Hooggeachte Mevr. Lennart,
Ik dank U voor Uw brief van 30 Juli j.l. Ik moet U noodzakclijk spreken, maar ben tot Zaterdag uit de stad. Ik hoop U dan spoedig nader bericht te zenden.
Met de meeste hoogachting en beleefde groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
3 september 1936: Ritter aan Clare Lennart
Hooggeachte Mevr. Lennart,
Zooals afgesproken was, zou ik U na mijn vacantie berichten wanneer ik U kon ontvangen.
Schikt het U a.s. Maandagavond 7 September, ongeveer 8 uur, in de Admiraal van Gentstraat te komen?
Gaarne Uw bericht tegemoet ziend, teeken ik met de meeste hoogachting en beleefde groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
13
-ocr page 16-16 september 1936: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Heer Ritter,
Zooals we afspraken stunr ik U hierbij aan exemplaar van “Mallemolen”. Ik hoop dat U het niet met al te ongenadige blikken beschouwen zult. Onlogisch, want zelf vind ik he niet, dat het zoo erg veel genade verdient. Ik heb een heel prettige herinnering aan ons laatste gesprek. Ik zou alleen niet graag willen, dat U, wat de kwestie van die medewerksters betreft, al te zeer op mijn oordeel ajging, dat ik mogelijk een beetje té onverbloemd heb uitgesproken. Bespreekt U de zaak in ieder geval met jujfrouw François. U hoeft geen angst te hebben voor het soort klein-vrouwelijke beperktheid, dat plotseling redeloos “opvliegt”. Ik denk, dat U het heel goed met haar zult kunnen vinden. En... nu moet ik plotseling denken, boe Frans op zijn glimlachende manier nieuwsgierig zou zijn naar het verloop van deze kennismaking. Zooals hij het was, toen ik U voor het eerst ontmoeten zou.
Met hoogachting, 10 mei 1937: Clare Lennart aan Ritter Aan: Steenweg 33bis, Utrecht.
Clare Lennart.
Waarde Heer Ritter,
Hierbij het document met bij voorbaat mijn vriendelijken dank voor Uw bemoeiingen.
Clare Lennart.
9 juni 1937: Ritter aan Clare Ixnnart Aan Steenweg 33bis, Utrecht.
Hooggeachte Mevr. Ixnnart,
Is wellicht het manuscript van den Heer Smis nog in Uw bezit? Zoo ja, zoudt U het mij dan even kunnen toezenden?
U bij voorbaat dankend, teeken ik met de meeste hoogachting en vriendelijkengroet, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter fr.
Begin 1938 zal Ritter over Smis advies vragen aan Eva Raedt-de Canter.
14
-ocr page 17-27 oktober 1937: Clare Lennart aan Ritter
Aan: Steenweg 33bis, Utrecht.
Zeer geachte Heer,
Ma^ ik even Uw aandacht vragen voor mijn nieuwe hoek “Toovcrlantaarn”, dat dit jaar mede in den boekenstroom zal varen? Het speelt ook in een stil, klein, verloren stadje, net als Uw “Welkom Schandaal”. Alleen is mijn stadje, geloof ik, een beetje groener. Ik hoop, dat U tijd zult vinden het eens te lezen, hoewel ik heel goed begrijp, dat het ondoenlijk is, alles te lezen. Daarom zal ik het dan ook te meer op prijs stellen, als ik cens op een keer Uw oordeel mag vernemen.
Met veel hoogachting, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart.
Boven de brief noteert Ritter; ‘Na St Nic. Avro. Ik zal [wil?] het doen.’
2 november 1937: Ritter aan Clare Lennart
Hooggeachte Mevr. Lennart,
Ik vind Uw boekje voortreffelijk, en zal het zeer zeker voorden microfoon brengen.
Het zal echter na St. Hicolaas moeten gebettren, want daarvoor zijn mijn boekenhalfuren reeds geheel bezet.
Met de meeste hoogachting en vriendelijkcn groet, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
Er is geen bespreking voor de AVRO ot elders gevonden. Zijn vrouw bespreekt Toverlantaarn in de NB van oktober 1937 [zie bijlage 3).
29 november 1937: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Mijnheer Ritter,
Vorige week heb ik cenige malen geprobeerd U per telefoon te bereiken, wat niet lukte. Daarom schrijf ik nu maar even, hoezeer het me verheugt, dat U “Toovcrlantaarn” zoo goed vindt. Natuurlijk zou het prachtig zijn, als u het voor de radio bespreken zou. Ik zon oneindig dankbaar zijn, als het leven materieel een beetje minder moeilijk worden zou. Als het mogclijk is, zou ik graag nog eens een keer met u komen pra ten, ook aangaande de kwestie met Bruna.
’s Avonds na 8 uur kan ik altijd wel, als ik het even van te voren weet.
Met de meeste hoogachting, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart.
15
-ocr page 18-3 december 1937: Ritter aan Clare Lennart
Hoojigeachte Mevr. Lennart,
Ik wil Ugaarne eens ontvangen. De volgende week ben ik echter zeer bezet. Schikt het U, mij Maandagavond 13 December a.s. om 8 uur, te bezoeke n ?
Met de meeste hoogachting en vriendelijken groet, P.H. Ritter Jr.
30 maart 1946: Ritter aan Clare Lennart
Aan: Zuilenstraat 1 Obis, Utrecht.
Zeer Geachte Mevrouw Klaver,
Ik moet U spreken over een belangrijke zaak. Zou het U schikken mij dezer dagen eens te komen bezoeken? Bij voorkeur Dinsdag 2 April te ongeveer half hvaalf des ochtends.
Gaarne zie ik Uw bericht tegemoet, waarvoor ik U bij voorbaat dank.
Met de meeste hoogachting, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
19 april 1946: Ritter aan Clare Lennart Aan: Zuilenstraat 1 Obis, Utrecht,
Zeer Geachte Mevrouw Klaver,
Mijn uitgever, de firma Stenvert in Mcppel, wil gaarne Utv nieuwen meisjesroman uitgeven. Hij wil als honorarium geven 10% van den netto-verkoopsprijs der ingenaaide e.Kcmplaren en terstond Fl. 500.- voorschot op dit honorarium. Gaarne verneem ik, of U hiermede accoordgaat. De roman zou nog wat moeten worden gemoderniseerd, doch dit behoeft de uitbetaling van het honorarium-voorschot niet te vertragen.
Ik heb nog meer plannen met U te bespreken, yvelke voor U lukratief kunnen zijn. Misschien schikt het U mij na Paschen ’s avonds nog even te bezoeken. Ik zie gaarne daaromtrent spoedig voorstellen van U tegemoet.
Met hoogachting en vriéndelijke groeten.
P.H. Ritter Jr.
In het AR bevinden zich over de periode 1945-1951 48 brieven van Ritter aan de Uitgeverij Stenvert amp;nbsp;Zoon te Meppel en 62 brieven aan hem. Ritter en de uitgever hebben dus Clare Lennarts manuscript of typoscript al.
16
-ocr page 19-25 april 1946: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Heer,
Met de door u jjenoemde voorwaarden voor de nitpfave van mijn meisjesboek kan ik me wel verecnipen. De firma Stenvertzal me dan zeker wel een contract doen tockomen, waarin alles nop/ even wordt vast^clcttd. Ik ben u heel dankbaar voor uw bemiddelinci en vindt het aardig, dat het bock nu toch verschijnen zal.
Wat de plannen betreft, die u nog met me bespreken wilt, bent u volgende week Woensdag- of Vrijdagavond misschien thuis? Dus 1 of 3 Mei? Dan zou ik wel bij u kunnen komen. Misschien wilt u me dat nog even laten weten.
Met vriéndelijke groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart
26 april 1946: Ritter aan Clare Lennart Aan: Zuilenstraat 1 Obis, Utrecht.
Zeer Geachte Mevrouw Lennart,
Schikt het U Vrijdag 3 Mei a.s. des avonds om zeven uur? Zonder Uw tegenbericht neem ik aan, dat dit goed is.
Met hoogachting en vriendelijke groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
\ 9 juni 1946: Ritter aan Clare Lennart Aan: Zuilenstraat lObis, Utrecht.
Zeer Geachte Mevrouw Klaver,
De firma Stenvert te Meppel zott gaarne zien, dat U het aangeboden meisjesboek sterk actualiseerde. Zijzott dan de copie gaarne uiterlijk 31 October 1946 aan mijn adres tegemoet zien.
Met hoogachting en vriendelijke groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
1 september 1946: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Heer,
Nu ik thuis de betreffende brief nog cens nalecs, zie ik, dat mijn slechte geheugen, waar het getallen betrefi, me weer parten heeft gespeeld.
De afspraak met de firma Stenvert was toch, dat ik voor het meisjesboek
17
-ocr page 20-10% van tien nctto-verkoopsprijs zou krijgen en terstond f. 500 voorschot. Dits niet zooals ik optimistisch meende f. 800. Dit hoeft echter geen verandering te brengen in onze afspraak over het honorarium, dat utv vrouw zou ontvangen voor het bewerken van het boek. Ik schrijf het u alleen maar even, omdat u dan, als « aan de firma Stenvert schrijft, weet, wat precies was overeengekomen.
Met vriendelijke groeten. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cl. H. Klaver
15 oktober 1946: Kitter aan Clare Lennart
Aan; Zuilensrraat lObis, Utrecht.
Zeer geachte Mevrouw,
Mijn vrottw en ik zijn van oordeel dat Uw boek zoo moet gebracht worden als U het gegeven heeft. Ik heb hierover met den Heer Krijger van de firma Stenvertgesproken en hij is in een mondeling onderhoud accoord gegaan. Heden heb ik hem een brief geschreven waarvan ik afschrift hierbij voeg. Mocht deze brief niet zeer binnenkort tot hetgewenschte resultaat leiden, dan adviseer ik U zich rechtstreeks tot die firma te richten.
Ik geloof echter wel, dat het na mijn brief spoedig in orde komt.
Met hoogachting en vriendclijken groet, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.H. Ritter Jr.
De ingesloten brief is niet bewaard in het AK.
30 november 1946: Ritter aan Clare Lennart
Aan: Ziiilenstraat lObis, Utrecht.
Zeer geachte Mevrouw Lennart,
Er zijn eenige moeilijkheden gerezen in verband met de uitgave van Uw meisjesroman.
Ik zott het zeer op prijs stellen indien U mij gelegenheid wilt geven deze aan U uiteen te zetten en met U te bespreken.
Misschien schikt het U mij Vrijdag 6 December ongeveer 8 uur te bezoeken. Zonder Uw tegenbericht hoop ik het genoegen te hebben U te ontvangen.
Met de meeste hoogachting en vriendclijken groet, P.H. Ritter Jr.
18
-ocr page 21-I7jttni 1948: Clare Lennart aan Ritter Uit: Zuilenstraat 1 Obis, Utrecht.
Zeer geachte Heer Ritter,
Eigenlijk was ik van plan tt zelf een exemplaar van mijn nieuwe bock te sturen, maar Romijn is me voor geweest en ik denk niet dat u prijs zult stellen op twee exemplaren. Nu hoor ik van Romijn dat u het boek binnenkort voor de radio wilt bespreken. Natuurlijk zal ik dat ten zeerste op prijs stellen. Ik ben benieuwd wat u ervan vindt en hoewel ik zelf geen radio heb, zal ik zeker bij kennissen naar uw lezing gaan luisteren. Intussen zou ik u graag nog cens een keer willen spreken over een heel ander onderwerp. Bijzondere haast is er niet bij, maar misschien hebt u op een of andere avond nog eens een uurtje voor me vrij en wilt u me even berichten wanneer dat is.
Met vriéndelijke groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart ló augustus 1949: Ritter aan Clare Lennart Aan: Zuilenstraat lObis, Utrecht.
Zeer waarde Mevrouw Lennart,
Ik zend U hierbij een bundel sprookjes van een goede kennis van mij vergezeld van een afschrift van een briefje van Jaap Romijn.
Zou U deze sprookjes voor de door R. genoemde serie kunnen gebruiken? Het interview met U voor de Radio moest tot mijn spijt even uitgesteld worden in verband met toezeggingen, die ik reeds vroeger voor spreekbeurten had gedaan. Ik hoop het echter binnenkort aan de orde te stellen en tevens Uw werk uitvoerig te bespreken.
Met hoogachting en vr. groet.
P.H. Ritter Jr.
3 februari 1950: Ritter aan Clare Lennart Aan: Zuilenstraat lOhis, Utrecht.
Waarde Mevrouw Lennart,
U heeft nog altijd copie liggen van de Heer Wim Povel, die wij U toezonden in verband met een uitgave van de Leidsc Uitgevers Maatschappij, waarvan U de Redactie hecjï.
De Heer Povel wilde deze copie gaarne terug. Zou U daar even voor kunnen zorgen? Bij voorbaat hartelijk dank.
Met hoogachting en vr. groet,
P.H. Ritter Jr.
19
-ocr page 22-Op 11 februari 1951 bespreekt Ritter baar boek De Blauwe Horizon voor de AVRO. De tekst is er niet meer. Een flaptekst in Stad met rose huizen citeert Ritter: ‘In Clare Lennart begroeten wij een der zeldzaamste schrijfsters van Nederland. Laat ons haar lezen!’ Clare Lennart zal Ritter op 26 oktober schrijven, dat zijn bespreking een gunstige invloed had op de verkoop.
4 oktober 1951: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Dr. Ritter,
Enige tijd geleden hebt u mij gevraagd of ik « er onmiddellijk van in kennis wilde stellen, als mijn nieuwe boek verscheen. Ik vind het prettig dit nu te kunnen doen en u tegelijk een e.xemplaar te sturen. Natuurlijk verdenkt u alle schrijvers, die u boeken sturen van zeer baatzuchtige bedoelingen. Niemand is daar misschien helemaal vrij van, maar wilt u toch alstublieft geloven, dat ik u bet boek ook heel graag geven zou, als u nooit voor de radio over boeken sprak?
Ik hoop dat u het met enig plezier zult lezen.
Met vriendelijke groeten.
Clare Lennart.
13 oktober 1951: Ritter aan Clare Lennart Aan: Zuilenstraat lObis, Utrecht.
Geachte Mevrouw Lennart,
Ondanks Uw vriendelijke dispensatie zal ik Uiv bock toch voor de Radio bespreken en wel op Zondag 28 October.
Ik ben er heel blij mede, dat ik het bock van dc schrijfster persoonlijk heb mogen ontvangen.
Met vr. groet,
P.H. Ritter Jr.
26 oktober 1951: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Dr. Ritter,
Natuurlijk vind ik het heel erg prettig dat u toch mijn boek voor de radio wilt bespreken. Heb ik « ooit verteld dat uw bespreking van De Blauwe Horizon zo’n gunstige invloed heeft gehad op de verkoop?
Ik zal Zondagmiddag met grote aandacht naar u luisteren.
Met vriéndelijke groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart
20
-ocr page 23-Ritter bespreekt haar Serenade uit de Verteroor de AVROop 28 oktober. De tekst is opgenomen als bijlage 6.
2 november 1951: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Dr. Ritter,
Een hevige verkoudheid, die nu^clukki/f iveer aan het afzakken is, maakte dat ik er noß niet toe kwam tt te schrijven.
Natuttrlijk heb ik Zondag met grote aandacht naar uw bespreking van “Serenade ttit de Verte” geluisterd. U hebt er veel goeds van gezegd en dat is natuurlijk heel prettig en bemoedigend voor mij. Ik ben u werkelijk heel dankbaar voor uw grote belangstelling in mijn werk.
Ik heb met heel bijzondere aandacht geluisterd naar uw bezwaren. Ik heb er heel lang over zitten dubben hoe ik aan moest met de vorm van het boek. Aan Libanon en zijn bewonen kon ik niet veel veranderen. Die waren er onmiddellijk zo duidelijk dat ik er niet meer af kon. Maar ik moest een verteller hebben die dat alles zag uit de verte... over de afstand en een groot aantal jaren heen, omdat het iemand zijn moest, die bij alles wat op Libanon gebeurde ten nauwste betrokken was en die toch niet meer zo heel jong was. Ik moest van die verteller een man maken, omdat het een indruk van geëxalteerdheid of perversiteit zou maken als ik drie vrouwen een zo belangrijke rol zou laten spelen in het leven van een vrouw. Maar u hebt volkomen gelijk, ik heb me voortdurend een beetje onzeker gevoeld als ik Tony moest zijn. Ik heb me getroost met de gedachte dat Tony geritst de tegenpool mocht zijn van de echte heman, dat hij als gevoelige, dichterlijke jongen een sterk vrouwelijke inslag mocht hebben. Maar ik neem onmiddellijk aan dat hij niet helemaal “echt” lijkt. Het is voor een vrouw zeker mocilijkcr om als een man te schrijven dan om óver een man te schrijven.
Met de meeste hoogachting en vriéndelijke groeten, Clare Lennart.
Zij schrijft de roman nadat ze het landhuis De Ekelenburg in Oldebroek, waar ze haar vroegste jeugd doorbracht, na vele jaren terugzag.
7 januari 1953: Clare Lennart aan Ritter
Uit: Zuilenstraat lObis.
Zeer geachte Dr Ritter,
Waarschijnlijk heeft ook u wel weereen verzoek bereikt om mee te werken aan de jaarlijkse boekenmarkt in De Bijenkorf. Ik zal ook weer van de partij zijn en ik hoop dat u er geen bezwaar tegen hebt dat ik bij het lijstje van boeken, die ik graag zou willen verkopen, ook uw Sentimentele
21
-ocr page 24-Aardrijkskiittde heb opge^even. Zoals n wel weet, ben ik bijzonder op dat boek gesteld. Ik weet niet of ik er reel e.winplaren ran rerkopen zal, maar in iedergeral zal ik het met enthottsiasme aanbevelen.
Gelijk met deze brief stuur ik u een exemplaar ran Arontuur. Het is mijn eerst verschenen boek en misschien vindt u bet aardig het ook eens in dit nieuwe, bescheiden kleed te zien. Zelf vind ik het leuk dat het boekje eindelijk weer eens herdrukt is. U zult wel een exemplaar van de uitgever ontvangen hebben, maar misschien is het bij de vele boeken, die u toegestuurd krijgt, aan uw aandacht ontsnapt. Ditzelfde geldt voor mijn novellenbundel “Liefde en Logica”. Ik verwacht heus niet dat u, na de uitvoerige besprekingen, die u voor de radio aan mijn vorige boeken hebt gewijd, nu als weer over mijn werk zult spreken. Ik vind het alleen maar prettig u zelf de beide boeken te sturen.
Met vriendelijke groeten, hoogachtend, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart.
Ritters boek Sentimentele Aardrijkskunde verschijnt in 1952. Clare Lennarts bock Liefde en Logica in 1952. Ritter bespreekt haar boek voor de AVRO op 25 januari 1953 (zie bijlage 7). Volgens een flaptekst in Stad met rose huizen zei hij onder meer: ‘De beste verhalen uit deze bundel zijn met niet minder te vergelijken dan de meesterlijke kleine verhalen van een Stefan Zweig’. Op 12 juli 1953 bespreekt hij voor de AVRO haar boek Rouska (zie bijlage 8). Volgens een flaptekst in Stad met rose huizen zei hij onder meer: ‘Clare Lennart is een bij uitstek scheppende persoonlijkheid. Gaat u het boekje zelf lezen, het zal uw leven verrijken’.
5 oktober 195.3:
Berichtkaart (afzender Lcpelenburg 1, Utrecht) van Clare Lennart aan Ritter
De Aesthetische Commissie van het Universiteitshuis te Utrecht heeft de eer U uit te nodigen voor een Icing ter gelegenheid van de Tentoonstelling van schilderijen, aquarellen en tekeningen van L. Klaver.
Clare Lennart, die een dochter van de schilder is, zal iets over zijn leven en werk vertellen en enkele jeugdherinneringen voorlezen.
De Heer C.A. Schilp zal spreken over: “Klaver in het kader van zijn tijd”.
Op Dinsdag 13 October a.s. om 8 uur in het Universiteitshuis,
Lcpelenburg 1.
C.A. Schilp is kunstredacteur van het UD.
22
-ocr page 25-18 maart 1954: Clare Lennart aan Ritter
Zeer geachte Dr. Ritter,
Hierbij zend ik u mijn nietm’e boek. Ik denk wel dat de uitjjever u ook een e.xemplaar heeft laten sturen, maar ik ben er niet zeker van of hij het rechtstreeks aan tt of aan de Avro heeft pfczonden. En de heer Stols zit op het openhlik in Parijs, zodat ik hem niet bereiken kan.
In ieder geval vind ik het prettig u persoonlijk dit e.xemplaar te geven. Ik hoop zeer dat u er enig plezier aan beleven zult.
Ik zou erg graag nog eens een keer met u komen praten. Al maanden lang ben ik van plan u op te bellen om een afspraak te maken, maar zonder directe aanleiding kom ik er niet toe, ook al omdat ik het dit laatste jaar abnormaal druk heb gehad. Mijn man sukkelde ook een beetje met zijn gal en dat maakte de huishouding ingewikkeld vanwege het dieet. Het gaat nu gelukkig veel beter.
Hu het voorjaar komt, ben ik betrekkelijk veel avonden vrij. Misschien wilt u het me eens laten weten als u eens een uurtje beschikbaar hebt om mij te ontvangen.
Ik hoop zeer dat het met ttw gezondheid goed gaat. In ieder geval hoor ik geregeld uw stem door de radio en weet daardoor iets van uw -velei-activiteiten.
Met hartelijke groeten, ook aan uw vrouw,
uw nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart
Haar nieuwe boek is Stad met Rose Huizen, uitgegeven door A.A.M. Stols in ’s-Gravenhage. Ritter bespreekt het voor de AVRO op 28 maart 1954. De tekst is er niet meer. Ik bezit het exemplaar dat Ritter las met zijn streepjes in de marge.
12 augustus 1955: Clare Lennart aan Ritter
Uit: Zuilenstraat lObis, Utrecht.
Zeer geachte Heer Ritter,
Professor Donkersloot schreef mij over uw plan voor de bijeenkomst op 11 October ter gelegenheid van het zoveel-jarig bestaan van de Vereniging van Letterkundigen. U zou dan de pessimistische visie op Utrecht stellen tegenover de optimistische van mijn kant. Het lijkt me een aardig plan en ik wil er graag eens met u over spreken. Maar op het ogenblik sta ik op het punt met vacantie te gaan tot eind Augustus.
Zodra ik terug ben, bel ik u dan op en ik hoop dat we dan een afspraak kunnen maken.
23
-ocr page 26-Ik hoop dat het ßoed gaat met uw gezondheid en dat u een beetje van het mooie zomerweer gen iet.
Met vriendelijke groeten, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart.
Het is het 5 O-jarig bestaan van de WL.
liS’ maart 1957: Clare Lennart aan Ritter
Uit; Zuilenstraat lObis, Utrecht.
Hooggeaehte Dr. Ritter,
Met veel plezier wil ik aan Uw verzoek voldoen om een artikel over de hospita te schrijven, tenminste wanneer het niet onmiddellijk hoeft. Ik heb het namelijk op het ogenblik zo druk, dat ik er niet dadelijk nog iets bij kan doen.
Graag wil ik U deze week een keer opbellet: om een datum af te spreken, waarop ik eens bij U kan komen. Ik was dat eigenlijk al lang van plan en U zou me dan meteen wat nadere bijzonderheden over het artikel kunnen vertellen.
Ik hoop zeer dat U het goed maakt.
Met vriéndelijke groet, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clare Lennart.
Het is niet bekend of ‘een artikel over de hospita’ ooit verschenen is.
20 februari I960: Ritter aan Clare Lennart
Aan: Mevrouw C.H. van den Boogaard, Klaver (Clare Lennart) Zuilenstraat 1 Obis, Utrecht. De brief bevindt zich in het LM.
Beste Mevrouw Lennart,
Mijn vrouw en ik hebben met grote droefheid het bericht van het overlijden van Uw echtgenoot vernomen.
Deze slag geefl een grote smart in Uw leven. Uw vrienden willen U zeggen, dat zij in deze dagen met U zijn en met U treuren.
Mijn vrouw en ik waren door de tijding dat hij is heengegaan bizonder geschokt. Want hoewel wij hem weinig hebben gekend, hebben de enkele ontmoetingen die wij met hem mochten hebben ons een diepe en blijvende indruk omtrent hem gegeven. Hij was een mens van een verkwikkende eenvoud en van een innemende en weldoende hartelijkheid. Hij pronkte nooit met de beroemdheid van zijn vrouw, ofschoon hij in zijn hart wel erg trots op U geweest moet zijn. Hij heeft met U de sfeer gevormd, die altijd om U heen is, in onderscheid van andere literatoren, die van
24
-ocr page 27-toegankelijkheid en levensaanvaarding. Uw vrienden en collega’s hebben in hem gevonden een lief mens.
Een nieuwe periode van Uw leven gaat nu in. Ik hoop, dat U de kracht moge vinden deze grote droefenis te dragen en ons nog veel van de schoonheid te geven die in U leeft en waaraan hij deel heeft doordat hij de omstandigheden schiep, waardoor zij ontkiemde.
Uw bedroefde
P.H. Ritter Jr.
Dit is de laatste brief. Ritter houdt op 29 september 1957 zijn afscheidseauserie bij de AVRO. Mogelijk is Clare Lennart op zijn afscheidsreceptie op 28 september geweest. Hij overlijdt op 13 april 1962. Zij overlijdt op 30 december 1972.
25
-ocr page 28-
Boeken vein Cleire Lennart | |
1935: |
Avtmttutr (Van Holkenia amp;nbsp;Warendorf) (herdrukt in 1952?). |
1936: |
De n’ijäe wereld. Een verhaal \'oor oudere meisjes. Prijsvraag van de firma Van Nelle. Herdruk in 1953 hij Bruna, Jeugdboek van de maand. |
1936: |
Mallemolen. Aanvankelijk in afleveringen in Groot Nederland (Van Holkema amp;nbsp;Warendorf). |
1937 1938: |
De blauwe horizon (2de druk 1950). Tooverlantaarn (2e druk 1948 Nimmer Dralend Reeks). |
1939: |
Huisjes van kaarten (2e druk 1949. A.W. Bruna en Zoon, Utrecht). |
1940: |
Maanlicht (1940). |
1946: |
Ter herinnering aan Rotterdam (1946). |
1948: |
Kasteel te huur{K)N. Bruna amp;nbsp;Zn., Utrecht). |
1949: |
Rouska (Ned. Uitgevers Maatschappij, Leiden) (2e druk in 1949). Advertentie in HBvN: ‘Twaalf verhalen, die zich afspelen rond de figuur van de “wijze Kater” Rouska, waarin u alles terug vindt, wat Clare Lennart bekend deed worden: haar liefde voor dieren, haar verrassende mensenkennis en haar milde ironie’. |
1949: |
Twee negerpopjes (Boekenweekgeschenk 1949). HBvN mei 1949: ‘9000 van de 23.000 die deelnamen aan de prijsvraag naar de naam van de auteur hadden het goed.’ |
1950: 1950: 1951: |
Door allen, voor allen. De blauwe horizon. Serenade uit de verte (Een flaptekst in Stad met rose huizen vermeldt een 5e druk). |
1951: 1952: 1954: 1955: |
Prinsesje Mimoza. Liefde en loßiea. Stad met rose huizen. Op schrijversvoeten door Nederland (Bezoeken aan Antoon Coolen, Bel-campo, Bertus Aaf|es, Harriet Freezer, Anne de Vries, Aart van de Werfhorst, J.C. van Schagen, Fcdde Schürer, Anne H. Mulder, Guillaume van der Graft, Gabriel Smit, drie experimentele dichters en A. Viruly. |
1957: |
Kathinka uit de Kattesnorstraat. |
1957: |
De oßen van Roosje . |
1959: |
Rinus Spoormus. |
1960: |
lboe. |
1963: |
Scheepjes van papier. |
1963: |
De bosjespoesen. |
1965: |
Twintiß ramen aan de straat. |
1965: |
Kinderverhalen (Uitgevers Maatschappij Holland) |
1965: |
Martijn en Marteintje. |
1967: |
Pluk en roos (Kosmos). |
1969: |
Een mus op je vensterbank. |
1970: |
Het vrouwtje Tamarinde. |
1971: |
Weleer. |
26
-ocr page 29-1972; Notitieboek voor poesen.
1973: Over katten (samen met Dolf Verroen).
1976; Weleer II (samen met Eveline H. Klaver).
1977: Het paard lacht (Nijgh amp;nbsp;van Ditmar in Amsterdam).
Vertalingen:
Other voices, other rooms van Truman Capote: Herfst van een jeispd (A.A.M. Stols, Den Haag, 1950).
Pfowwan Pearl S. Buck: Pioenroos, A.W. Bruna amp;nbsp;Zn, Utrecht.
André Maurois: Vrouwen van Parijs.
Sidonie-Gabriëlle Colette, Richer, Charles Dickens. Anne Philipe,
Beverley Nichols en Dorothy Sayers.
‘Guirlanden van herinneringen’ in Prikkels 244.
Het verhaal ‘Lili en de windhond’ in De Groene Amsterdammer van
9 november 1935 is later opgenomen in de bundel Kouska.
Het LM bezit alle eerste drukken van haar boeken.
27
-ocr page 30-Ritter en anderen over Clare Lennart
06-1935: Ritter: Avontuur in de Nii (bijlage 1)
07-1936: Ritter: Mallemolen in de NR (bijlage 2)
10-1937: C.M.R.-L. (Mevrouw C.M. Hitter-Landré) rowr/awrntir« in de NS (bijlage 3)
08-1949: G.H. ‘s-Gravesande: ‘Al pratende met... Clare Lennart” in HBpN(bijla-ge 4)
11-02-1951: Ritter: De blauwe horizon voor de ALSO (bijlage 5) 28-10-1951: Ritter: Serenade nit de verte voor de AVRO (bijlage 6) 25-01-1953: Ritter: Liefde en Lojjica voor de ALSO (bijlage 7) 12-07-1953: Ritter: Ronska voor óc ALSO (bijlage 8)
1954: Clare Lennart: ‘Naar aanleiding van een manuscript’ in Goed Geboekt (Boekenweek 1954) (bijlage 9)
28-03-1954: Ritter: Stad met rose huizen voor de ALSO (de tekst is er niet meer) 1956: Ritter in Ontmoetin/jen met Schrijvers (Boekenweekgeschenk 1956) (bijlage 10)
1956: Ritter: Toespraak tot Bamp;VV en Gemeenteraad van Utrecht (bijlage 11) 1966: José de Ceulaer: ‘geen valse romantiek’ in te gast bij Nederlandse auteurs (bijlage 12)
1968: Dra. M.G. Schenk over Clare Lennart in Paspoort voor de lezer (bijlage 13) 1970: Wouter Paap over Clare Lennart in Literair leven in Utrecht tussen de beide weredloorlogen (bijlage 14)
1982: Arjaan van Nimwegen over Clare Lennart in Qtterido’s letterkundige Reisgids van Nederland onder redactie van Willem van Toorn (bijlage 15)
In herinneringen aan clare lennart van dolf verroen (’s Gravenhage/Rotterdam, 1975) staan de bijdragen ‘Over haar jeugd’ door Eveline H. Klaver, ‘De echtheid van Claartje’ door Harriet Freezer, ‘De bekende onbekende’ door Rico Bulthuis, ‘Hier ben ik dan’ door Marchien Eising, ‘Een vriendschap’ door Hans Edinga, ‘Zoals ik Clare Lennart heb gezien en gekend’ door Ton van Oudwijk, ‘Iets over Clare Lennart in het dagelijks leven’ door Dick van Luyn, ‘De haren van Claartje’ door Jaap Romijn, ‘Trouw” door Dolf Verroen, ‘Het poesenoteboek’ door Sjouk-je Koopmans en ‘In memoriam Clare Lennart’ door Theun de Vries.
Van Fré Domisse is het bock Over Glare Lennart (’s-Gravenhage-Rotterdam, z.j.).
Van Eveline H. Klaver is het boek Claartje mijn zusje (’s-Gravenhage-Rotterdam, 1979).
28
-ocr page 31-Bijlajjen
Bijlage 1
Ritter over Avontmir 'm de NB van juni 1935
Hier is een schrijfster aan het woord, die meer dan vlotten, spannenden verteltrant bezit, die de diepere tragiek van het leven begrijpt en die vaak beschikt over veel humor. Haar roman geeft de lotgevallen weer van een jong meisje van goeden huize, dat zich als dienstbode op een groot kasteel verhuurt. Uitnemend is de kenschetsing van de bedorven sfeer, die er heerscht in het milieu der schatrijke familie, die het slot bewoont en de dramatische ontwikkeling, die leidt tot een groote katastrophe, waardoor tevens de beschreven levensperiode van den hoofdpersoon uit dit boek, een einde neemt.
Bijlage 2
Ritter over Mallemolen in de NB van juli 1936
De schrijfster van dezen roman heeft zooveel talent, dat zij uit de menigte van debutanten, die tusschen den overvloed van literatuur tegenwoordig een hard lot hebben, is “ontdekt”. Haar eerste boek “Avontuur” was een verrassing. Dit tweede boek. Mallemolen, het verhaal van een droomerige jonge vrouw, die door omstandigheden gedwongen wordt in een volksbuurt te gaan wonen, en die haar ervaringen meedeelt met de menschen, die bij haar “op kamers” wonen, - dit tweede boek is scherper misschien, nog essentieeler geobserveerd dan het eerste. De schrijfster bezit een puntige pen, waarmee ze in enkele lijnen een figuur volkomen weet te kenschetsen. En zij bezit een kostelijke gave: humor! Die is zeldzaam in onze literatuur.
Bijlage 3
Mevrouw C.M. Rfitter]-L[andré] over Torerlantaarn in de NB van december 1937
Clare Lennart is een eigenaardig, men zou kunnen zeggen, uitzonderlijk schrijfster. Haar stijl wekt soms reminiscenties op aan Van Schendels eerste werken, als “Een zwerver verliefd” of “Een zwer\'er verdwaald” en haar nieuwste boek “Tooverlantaarn” heeft, als wij ons niet vergissen, sterk den invloed ondergaan van een bijzonder werkje van onzen hoofdredacteur P.H. Ritter Ir. “Een [Het] welkom schandaal”. Het heeft er zelfs zooveel verwantschap mee, dat men het als een pendant er van zou kunnen beschouwen. Evenals in “Een welkom schandaal”, heeft de handeling van “Tooverlantaarn” plaats in een oud, droomerig, bijna vergeten stadje, hier Heerenhaghe genoemd, een stadje dat als een eilandje ligt in den groenen schemer van de vele, als een golvende zee omringende, lindeboomen. Evenals in “Een welkom schandaal” komt ook een geruchtmakende gebeurtenis.
29
-ocr page 32-de eentonige, saaie, deftige rust van het ingeslapen stadje verstoren; een gebeurtenis, die vooral de gemoederen van enkele vooraanstaande notabelen in heftige beroering brengt. Was in “Een welkom schandaal” van Ritter, een “antieke schaal” de eigenlijke oorzaak van de groote beroering, bij Clare Lennart’s “Tooverlan-taarn” is ’t een jong meisje, dat, als onderwijzeres binnengetreden in de eenige school, het in schemering verzonken stadje opschrikt. Neen, zij komt niet binnen, zij danst binnen, en door den groenen schemer der lindeboomen lichten haar haren als flonkerend goud, en zweven haar lichte voeten als fladderende duiven. Het is alles onwezenlijk, onwerkelijk zooals de beelden van een tooverlantaarn, maar toch genieten wij van de beelden, die de schrijfster ons met haar tooverlantaarn vertoont. Wij zien deze fee met de gouden haren in het oude slot met de vergeten galerij, waar zij uit halE'ergane koffers de kostumes der vroegere adellijke bew'oners te voorschijn haalt. De betoovering gaat voort, het meisje danst, zij danst in de oude kostumes haar Februaridans. In meesleepende bekoring trekken alle tooverbeelden voorbij. De adellijke geaffecteerde en decadente burgemeester, de dikke gemeente-secretaris met den burgerlijken naam, het schoolhoofd, zij allen dansen een verliefde rondedans om deze goudlokkige fee. Het verhaal eindigt in een zwijmelende liefdedans van het onderwijzeresje met een kermisjongen, w'at zooveel schandaal veroorzaakt, dal zij het stadje verlaten moet, waarna de vredige rust terugkeert in Heerenhaghe, het stadje in den groenen schemer der lindeboomen.
Bijlage 4
G.H. ’s-Gravesande: ‘Al pratende met... Clare Lennart’ in Het Bock van Nm, augustus 1949.
Het w'as dit jaar niet moeilijk te raden, wie de bekroonde novelle voor de Boeken-w'cek geschreven had. Duizenden hebben Clare Lennart dadelijk herkend als de schrijfster van “Twee negerpopjes” en dat niet alleen door de zeer eigen sfeer, die zij in haar proza weet te w'even, maar ook door namen en... interpunctie. Er w'ordt op dit laatste door sommigen neergekeken, maar ook dit is een wezenlijk bestanddeel van een schrijver.
Naar aanleiding van deze bekroning heb ik Clare Lennart in haar woning te Utrecht opgezocht en me verbaasd over de tegenstelling van haar omges ing en haar boeken. Maar al spoedig begreep ik, dat Clare Lennart in de herinnering leeft, een herinnering waaruit ook haar “Twee negerjtopjes” geboren werd.
Zij werd 21 juli 1904 te Hartem geboren en heeft een groot gedeelte van haar jeugd op de Veluwe doorgebracht. In haar kinderjaren woonde zij te Epe, waar ook haar “Twee negerpopjes” speelt. Zij bezocht de kweekschool voor onderwijzeressen te Apeldoorn en was daar intern. Ze voelde zich opgesloten na haar vrije jeugd.
‘Het W'as een verlossing voor mij toen ik onderwijzeres w'as. Dat ben ik een jaar of vijf, zes gew'eest. Eerst in De Wijk, daarna in Olst en ten slotte te Utrecht. Toen heb ik mijn ontslag genomen en van alles en nog wat gedaan: gecolporteerd, kamers verhuurd, verhaaltjes voor Oké geschreven voor ƒ 10.-. Men raadde mij aan iets in te zenden aan een beter tijdschrift. Frans Coenen nam toen een novelle van mij op in Groot Nederland. Dat was het begin van mijn letterkundige loopbaan.’
30
-ocr page 33-‘Ik heb het gevoel, toen ik uw “Negetpopjes” las, dat er veel autobiographisch in ligt. Is dat juist en is dat met uw andere boeken ook het geval?’
‘In zekere zin is dit wat de “Twee negerpopjes” betreft juist, maar in mijn andere boeken, wat de feiten betreft, zeer zeker niet. Hoogstens wel in het boekje “Ter herinnering aan Rotterdam”. Ik heb daar anderhalf jaar gewoond tijdens de mobilisatie en het bombardement beleefd. Die herinneringen heb ik daarin weergegeven.
In de “Twee negerpopjes” heb ik mijn herinneringen van mijn dertiende jaar uit Epe verwerkt. Ik had een uitnodiging gekregen om mee te doen aan die prijsvraag, twee jaar geleden, en ben toen aan die novelle begonnen, maar het vlotte niet. Toen dit jaar de vraag herhaald werd, heb ik het verhaal weer opgevat en na voltooiing ingezonden. De namen uit vroeger werk heb ik laten staan en daardoor zullen verschillende lezers ook wel begrepen hebben, dat ik de schrijfster was.
Een aardig geval is geweest een brief van een accountant uit Arnhem, die vóór het bekend was, dat ik het boekje geschreven had, een brief heeft gezonden aan de Commissie van de Boekenweek. Hij herkende de Franse school te Epe en de verschillende tvpen, die er in voorkomen. Hij noemde de echte namen van Lies de Wind en de onderwijzer en kwam tot de conclusie, dat het geschreven moest zijn door mijn zuster. Hij was daar ook zelf op school geweest.’
‘Toch wel een bewijs van het autobiographisch karakter, zou ik denken!’
‘Zeker, maar in mijn andere boeken is dit niet zo sterk; wel heb ik daarin herinneringen verwerkt en mijn liefde voor het buitenleven, voor oude kastelen en oude huizen. Ik houd nu eenmaal van dingen die oud zijn en sfeer bezitten.’
‘Werkt u vlug?’
‘Ik heb vroeger wel eens in een maand een boek geschreven. Tegenwoordig doe ik er veel langer over en dan moet u niet vergeten, dat ik lang met het plan rondloop en niet met schrijven begin voor ik de hele compositie goed in mijn hoofd heb.’
‘En mogen we spoedig wat nieuws verwachten?’
‘Neen, dat niet. Maar ik heb wat in mijn hoofd. Dat moet nog groeien. Er ligt wel wat klaar, een meisjesboek, een roman als u wilt, “Veronica Vaickenier” en een boek voor kinderen, “Prinsesje Mimosa”. Ook heb ik voor Stols een boek vertaald van Truman Capote “Other voices, other rooms”, een werk dat in Amerika veel succes heeft gehad. Het is een interessant boek, dat ik met veel plezier vertaald heb. De Hollandse titel is “Herfst van een Icugd”. Helaas is het ook nogal eens nodig vertaalwerk te doen, alleen om het hoofd boven water te houden, want in Nederland kun je van je pen niet leven.’
‘Hebt u een voorkeur voor één van uw boeken?’
‘In het algemeen kan ik zeggen, dat ik het meest houd van het boek, dat ik het langst geleden geschreven heb en van dat waar ik aan bezig ben. Als ik halverwege ben ga ik er minder van houden, dan valt het tegen en ik heb dan de grootste moeite om het te voltooien. Als het af is, valt het me ten slotte weer mee. Als ik toevallig een oud boek van me in handen krijg denk ik: hé, heb ik dat geschreven? Dat had ik niet gedacht van mezelf. Dat komt, omdat je er anders tegenover komt te staan; het is of het door een ander geschreven is.
En wat mijn voorkeur betreft: het is moeilijk te zeggen. Misschien “Huisjes van kaarten”.’
31
-ocr page 34-‘Hebt tl geen gedichten geschreven?’ vroeg ik, omdat in haar boeken zo’n poëtische sfeer ligt.
‘Neen, gedichten heb ik nooit geschreven.’
En daarmee eindigde mijn gesprek met deze eenvoudige vrouw, die even natuurlijk had gesproken, als ze schrijft.
Bijlage 5
Ritter over Dc blntiwe horizon voor de AVRO op 11 februari 1951
De tekst is er niet meer. De flaptekst in Stad met Rose Huizen citeert Ritter: ‘In CLare Lennart begroeten wij een der zeldzaamste schrijfsters van Nederland. Laat ons haar lezen!’
Bijlage 6
Ritter over Serenade uit de verte voor de AVRO op 28 oktober 1951
(Na een korte beschouwing over de Friese Boekenweek): Thans ga ik tot U spreken over “Serenade uit de verte” het nieuwste boek van Clare Lennart, dat bij de Uitgeverij A.A.M. Stols te ‘s-Gravenhage is verschenen. Er ontbreekt op de frontpagina de toevoeging: “een roman”, welke bij verhalen gebruikelijk is. Dat geeft blijk van een juist inzicht, want hoewel het geschrift van Mevrouw Lennart een zeer spannend verhaal bevat, is het geen roman te noemen. Wat is het dan wel? Om daar een antwoord op te geven, moeten wij in de zeer eigenaardige schrijfwijze van Clare Lennart trachten door te dringen en het ogenblik is daar rijp voor, want het lijkt wel of de auteur in dit bock een synthese heeft gevonden van alles wat zij te voren heeft gepoogd. Uit de verspreidheid van indrukken en motieven, die haar vorig werk doet aanschouwen, is in dit boek een eenheid ontstaan, een organisch geheel. Is het eigenlijk wel schrijven, datgene waarmee deze auteur zich bezig houdt? Neen, het is toveren. Het is magie. Men wordt bedwelmd door de geur, die deze bladzijden uitademen. Hetgeen deze schrijfster doet is niet de dingen vertellen, is niet de dingen aanraken, het is, ze omwolken. De schrijfster dwingt den lezer mee op te gaan in de “trance”, waarin zij voortdurend verkeert. De sfeer van het boek vervolgt hem tot in zijn dromen.
Citaat.
Men kan hetgeen Clare Lennart beoogt niet begrijpen, als men zich geen rekenschap heeft gegeven van het begrip der tweeledige realiteit, de werkelijkheid van de materiële en de ideële wereld, de werkelijkheid van wat men aanschouwt en van dat wat men droomt, een onderscheiding, welke tenslotte op Plato teruggrijpt. De figuren van Clare Lennart leven uitsluitend in de droom of, om het beter te zeggen: de levenservaringen weerspiegelen zich in een bepaalde toestand van het gemoed.
Indien die toestand zou worden opgeheven, zou heel het levensbeeld dat zij poogt op te roepen incentuimelen. Alle gebeurtenissen, die in het verhaal voorvallen worden omklemd door een zekere exaltatie. Het is zaak voor de schrijfster ons in de ban te houden, ons te blijven bezweren. Breekt de hypnose, dan breekt de geschiedenis. En zij slaagt erin, ons in haar bezwering te houden. Waarom? Door haar grenzenloze vertrouwdheid met de natuur, doordat de dingen voor haar geen
32
-ocr page 35-levenloze voorwerpen zijn, maar vol van mysterie, door haar appel aan het irrationele, zelf noemt zij het het onbecijferbare, dat er in ieder mens, ook in den nuchterste aanwezig is, ook al wil hij het niet.
Deze schrijftrant is een gevaarlijk opereren met de verborgenste eigenschappen der menselijke natuur ten einde haar vast te houden binnen de kunstverrukkking. Het boek heet terecht Serenade, want zijn uitwerking is zeer verwant aan die der muziek.
Het motief, aan de buitenzijde bezien, is eigenlijk heel eenvoudig. De hoofdfiguur, de verteller, die zijn ervaringen op de manier van een dagboek weergeeft is de natuurlijke zoon van een vreemdsoortig man, die in een uithoek van het land woont, een streek van dennen, berken en heide. De moeder, een Antwerpse vrouw, is enige jaren na zijn geboorte verdwenen en in de loop van het verhaal sterft ook de vader. Niet alleen door de buitensporigheid van zijn afkomst, ook door zijn intelligentie onderscheidt zich deze knaap, Tony Baron. De grillige kasteelheer van het dorp bekostigt zijn studie voor onderwijzer en hij komt hogerop. Hij verkrijgt een functie aan een Amsterdamse Courant, gaat later met een Professor in de Oosterse talen naar China en komt dan in kennis met een millionairs-dochter. Maar dat huwelijk mislukt, de oorlog komt er tussen, de vrouw en een dochtertje dat inmiddels geboren is, sterven. Tony wordt vrijwilliger en keert na de oorlog naar zijn vaderland en naar zijn dorp Westcrloo terug. Zo is de toestand, wanneer het eigenlijke verhaal begint. Dat verhaal is geschreven als een terugblik op zijn jonge jaren, het is een herinnering aan zijn knapentijd, waarvan de lotgevallen heel zijn leven hebben bepaald.
Zo wordt het centrum van dit verhaal, het huis Libanon, een geheimzinnig landhuis in de buurt van het heidedorp Westerloo. Daar woonden eenmaal Liido, een min of meer mislukt dichter, met zijn vrouw Anja en hun drie kinderen, Lima, Erica en Hanno. Zij beleefden daar gelukkige jaren in wat de schrijfster noemt “het andere klimaat”. Tony Baron, de eenvoudige dorpsjongen, wiens leven later een wijder vlucht neemt leefde helemaal in de kring van dit gezin. En de sfeer die daar heerste, bekoorde hem zo sterk, dat de uren, met de bewoners van het huis “Libanon” doorgebracht, voor hem de heerlijkste van zijn leven zouden blijven. Tony heeft er een korte liefdesgeschiedenis met de zeventienjarige Lima; de beide jongere kinderen. Erica en Hanno, wijden hem in in hun kabouterspel en bepalen de sprookjessfeer van het bock.
De dood van Anja, de moeder, maakt aan dit leven op “Libanon”, dat lichtvoetig, speels en ongewichtig is, een plotseling einde. Het huis wordt verlaten. Dan trekt Tony naar de stad en het tweede hoofdstuk van zijn leven begint, dat ik U heb beschreven aan den aanvang van deze uiteenzetting. Welke betekenis heeft de terugkeer naar de herinneringen van zijn jeugd voor Tony? Wanneer hij zijn land weerziet, wanneer hij het oude landhuis “Libanon” met zijn nu verwaarloosde tuin bezoekt, dan komt hij daar anders dan toen hij er als knaap vertoefde. Hij is gebroken, hij is teleurgesteld, hij is ontluisterd door zijn mislukt huwelijk, door zijn lotgevallen in vreemde landen. Maar nu is het, alsof hem uit het vervlogen verleden een nieuwe toekomstmogelijkheid wordt aangereikt. Lune komt in Tony’s leven terug en tot beider verwondering blijkt de jeugdliefde niet geheel vervlogen.
Het verhaal eindigt met de mogelijkheid van een verlaat vervolg en het boek
33
-ocr page 36-wordt daardoor een Serenade aan Lune, een “Serenade uit de verte”.
Ik heb de schrijftrant van Clare Lennart magisch genoemd. Zij weet niet alleen ons voortdurend te houden binnen de omklemming van de droomsfeer waarin zij zich bevindt, maar zij weet ook schimmen om te toveren tot mensen. Van een realistisch standpunt beschouwd, is haar motief een uitermate onwaarschijnlijk geval. De mensen, die zij tekent hangen min of meer in de lucht; zij komen van ergens uit een onbestemde verte. In Frankrijk, in Corsica, hebben zij vroeger gewoond en als het leven op l.ibanon zich heeft ontbonden, dan stuiven zij in vele richtingen uiteen. Deze mensen hebben generlei maatschappelijke binding of bestemming. Zij leven van de hand in de tand, zij doen niet anders dan het geluk plukken dat in de lucht hangt. Wanneer er geld te kort komt, dan maakt de vader des huizes een reisje naar Amsterdam, waar hij op de onwaarschijnlijkste wijze weet te financieren.
Deze familie is een groep volkomen bohémiens. Zij bestaat van de geur der bloemen en van de adem der jaargetijden. En wij moeten omtrent de uitbeelding, welke de schrijfster van haar mensen geeft vaststellen, dat haar bewerking geenszins een reeks van karakterbeschrijvingen vormt. Neen, dat is haar bedoeling niet. Zij streeft alleen naar de bepaling van de psychische kernen barer persoonlijkheden. Opééns worden wij gewaar, wat déze man, déze vrouw in het complex der menselijke belevingen betekent. Het is een psychische, geen psychologische beschrijving die zij beoogt. Zij toont niet zo zeer een karakterontwikkeling, zij toetst de schimmige personen die zij voor ons doet verschijnen aan met haar toverstaf en plotseling blijken zij dragers van een essentiële levenswaarde. Deze auteur is statisch en niet dynamisch. Zij zoekt naar het zijn, meer dan naar de nwdinß van mensen en dingen. Zij ondergaat, zij beleeft, eerder dan dat zij schept. Anja, de moeder is eigenlijk degene, die van Deyssel in zijn ...studie “het Schone Beeld” noemt, de volstrekte ... en schoonheid. Haar echtgenoot Ludo, is de spelende intellectueel, die de tragiek van het leven ontvlucht. Eigenlijk bestaat hij alleen door Anja. Zij maakt een beter, offervaardiger mens van hem, maar als zij gestorven is dan valt hij weer in zijn schijnleven terug. Dit is de tragiek van zijn leven, dat het alleen zich handhaven kan, wanneer het uit de zonnewarmte van zijn vrouw wordt gevoed. In dit verband is de scène, waarin beschreven wordt, hoe Ludo en Anja als twee gelieven opgaan in de verrukkelijke beleving van de dans, zo aangrijpend, dat zij tot het beste behoort, wat er in onze literatuur geschreven is.
Terwijl Erica en Hanno meer tot de bijfiguren behoren, welke de algemeene dichterlijke sfeer van het verhaal versterken, valt het volle licht op de figuur van Lima. Zij verenigt de schoonheid der moeder met de speelsheid van de vader, en het gevolg is, dat haar leven nooit houvast krijgt. Zij maakt van haar leven een reeks van onwezenlijke liefdesavonturen en zij verschijnt aan het einde van het boek nog als een in zichzelf onbevredigende persoonlijkheid. Voor Tony Baron is zij het zinnebeeld van het leven op Libanon. Is het, zo vragen wij, zijn liefde voor Lima die zich uitspreidt over het hele Libanonse geluk, of is het het feërieke leven op Libanon, dat zich in Lima voor hem verbizondert? Aan het slot van het boek tracht de schrijfster de oplossing te vinden, door Tony Baron en Lima weer te zanten te brengen. Maar wij vragen: kunnen twee levens, die teleurgesteld zijn, zich weer opheffen door de gezamenlijke droom te hernemen? Wij twijfelen. Het is, in schijn, een blij beëindigend verhaal, dat wij hier voor ons zien, maar de
34
-ocr page 37-nauwkeurige lezer begrijpt de ironie, welke in het einde besloten ligt.
Wij hebben tegen dit boek twee bezwaren, een essentieel bezwaar en een bezwaar tegen de wijze van voorstelling, welke in dit verhaal gevolgd wordt. Het gelukt aan de schrijfster bijna steeds, haar geheimzinnige, verhulde en betoverende stijlme-thode vol te houden, maar er zijn een paar ernstige dissonanten.
Zo wekt de schrijfster ecu bepaalde stemming door een melodie, de melodie van de lelien des velds in haar verhaal te pas te brengen. Later herinnert zij aan deze indruk, hetgeen de werking van het literaire middel, dat zij aanwendt, verzwakt. Ons bezwaar tegen de voorstelling is in het volgende gelegen. De schrijfster heeft een mannenfiguur gekozen, aan welke zich het gehele wonder van het leven op Libanon openbaart. Maar de gehele wijze van binnendringen in het leven is specifiek vrouwelijk. De ontvankelijkheid voor de subtiele, de onderhuidse aandoeningen van het leven, die dit boek vertoont, draagt zozeer het karakter van de vrouwelijke psyche, dat het ons is, alsof Tony Baron geheel achter Clare Lennart verdwijnt. Wij vergeten telkens, dat ons hier de ontwikkeling beschreven wordt van een mannenleven, omdat wij verloren zijn in de persoonlijke overpeinzingen van een vrouw, die op innige wijze, met een intuïtief vermogen, dat aan de man ontbreekt, het leven benadert.
Dit is niet alleen maar zo aan de buitenkant. Wanneer wij dit boek van Clare Lennart psycho-analytisch zouden willen ontleden, dan zouden wij typisch vrouwelijke symbolen en voorstellingen ontmoeten. Zo i.s de droom, die zij Tony Baron laat dromen over een cordon van Chinese poppetjes dat de toegang tot een vijver verspert van een typisch vrouwelijke natuur. Wij vragen ons aarzelend af, of het boek niet zuiverder van voorstelling zou zijn geweest, indien dit contact met den essentie van de natuur en van het mensenleven rechtstreeks van de vrouw uit was geschreven. Nu vergeten wij telkens Tony Baron, omdat wij zo verdiept zijn in Clare Lennarts levenscommunie. Wij zijn er benieuwd naar geweest, hoe Clare Lennart het probleem zou oplossen van de achtergrond, waartegen de idylle van het leven op Libanon zich afspeelt. Het boek is retrospectief geschreven, het is de herinnering van iemand die na die idylle andere en gruwelijke dingen heeft beleefd. Deze hele fantasie kan niet worden ontwikkeld uit een ledig. De latere levenservaringen van de hoofdpersoon moeten zijn herinnering op een bepaalde manier kleuren. Het heden, waarin hij die herinnering opwekt, vormt een even intrigerend betanddeel van zijn beleving als de glanzende herinnering. De schrijfster heeft de oplossing menen te vinden door het heden in de herinnering te laten verdampen. Heel het verder leven van Anthony Baron, zijn mislukte huwelijk, zijn verre reizen, zijn oorlogservaringen, het heeft eigenlijk geen belang tegenover de droom van Libanon.
Zijn hele bestaan wordt relatief, zodra het leven op Libanon een einde heeft gevonden. Het is opgenomen in de libanese ervaringen, het geschiedt in een trance, een trance van verdriet, gelijk het leven op Libanon een trance van geluk was. En aan het einde blijkt er niets anders over dan de van herinneringen vervulde droom.
In dat hernieuwd contact met Lima, neemt Libanon geheel bezit van zijn geest en gemoed. Maar Libanon betekent een ijl en ephemeer bestaan. Libanon betekent alleen verlangens en verrukkingen. Het kan de hoofdpersoon nimmer brengen in een bestendige, concrete werkelijkheid, in een verankerd leven. Hoe moet dat
35
-ocr page 38-gaan met Tony en Luna? zo vragen we ons af, wanneer wij de laatste bladzijde van het boek hebben omgeslagen. Deze twee mensen verkeren in een zwevend bestaan toestand. “Ik weer het niet?” antwoordt Clare Lennart en zij ziet ons met haar verwonderde ogen aan. Ik heb een ijl spinneweb geweven, waarin levensessenties hangen te flonkeren als paarlen dauw. Ik kan mij nergens anders in bewegen dan in het ijle en onwaarschijnlijke, in het onherkenbare, maar ik heb U laten zien, wat er onder de oppervlakte van het leven aanwezig is.
Toehoorders, het nieuwe boek van Clare Lennart is van een opmerkelijke verschijning in ons literatuur. Ik dank LI voor Uw aandacht.
Bijlage 7
Ritter over Liefde en Logica voor de A^RO op 25 januari 1953
Clare Lennart geeft ons na haar vorig werk, dat van groter afmeting was, in haar nieuwste boek “Liefde en Logica” een bundel korte verhalen. De bundel verscheen bij de uitgever A.A.M. Stols te ’s-Gravenhage. Wat heeft deze schrijfster gedreven naar het korte verhaal? Misschien uiterlijke omstandigheden: vele van deze verhalen zijn uit tijdschriftopdrachten ontstaan en thans herdrukt. Maar wij geloven, dat ook een innerlijke noodzaak haar tot het schrijven van korte verhalen heeft geleid. Over het algemeen heerst er een zekere armoede aan dramatisch vermogen in onze moderne literatuur, maar nóóit is dramatische conceptie de grote kracht geweest van deze, overigens opmerkelijke, schrijfster. Het kleine verhaal nu, is strak gebonden aan het concreet gegeven van zijn hoofdmoment. Het moet zich vasthechten aan een aanschouwelijk, menselijk motief. En het is wel mogelijk, dat deze concrete binding haar welkom is geweest.
Men kan de betekenis van Clare Lennart voor onze literatuur niet bepalen door een waardering voor één barer boeken. Haar persoonlijkheid wordt ingezet in het geheel barer geschriften. Die zijn van belang, in zoverre zij de sfeer en de levenshouding van Clare Lennart dragen, onverschillig het motief dat aan de orde is. Zij heeft geen voorkeur tot bepaalde levensproblemen. Het leven is voor haar altijd en overal raadselachtig. Het is die raadsclachtijiheid, welke in duizend facetten tot gelding komt, die haar boeit. Zij nadert tot baar lezer en neemt hem voor zich in, op een bijzondere wijze. De zwakte in baar dramatiek vult zijn aan, doordat zij schrijft van een lyrische hewoyycnhcid uit. Haar gevoelsstroom draagt de lezer, nu de wazigheid van haar talent sterksprekende dramatische oplossingen verhindert. Het is deze gevoelsstroom, deze gematigde lyrische uitbundigheid, waardoor de schrijfster wordt gekenmerkt. Het laatste wat men zich van de geschriften van Clare Lennart herinnert is niet: dit of dat geval, waarmee zij bezig is geweest, maar het beeld van een zich over het leven verwonderende vrouw, die borduurt aan het tapijt barer ervaringen.
De grote roman van Clare Lennart is haar leven zelf, de eenheid die ligt achter de som barer wisselende ontdekkingen, waarvan zij ons thans een nieuw hoofdstuk geeft in de geconcretiseerde vorm van deze bundel met kleine verbalen. Zij behoort tot de weinige auteurs, die onbevangen tegenover bet leven staan. Zij is open voor wat er opwelt uit die geheimzinnige bron, zij is zonder wrok, zonder angst, zonder levensbeschouwelijk vooroordeel, zonder modernistische bepaaldheid. Met grote, verbaasde ogen ziet zij de dingen gebeuren en zij noteert, wee-
36
-ocr page 39-moedig, de tragische resultaten. Haar natuur is het meest aan die van de sprookjesdichter verwant, niet omdat ze kleurig schrijft of lyrisch schrijft of behept is met een grillige fantasie, maar omdat zij dat starende oog heeft, die sprakeloze verwondering, die nederige instelling, welke aan intellectueelgeladen of psychologi-schbestudeerde schrijvers ontbreekt. Wat doet de sprookjesschrijver? Hij ontdekt het symbool van de dingen, hij vindt uit in welk beeld ieder levensgeval zich openbaart. Het wezen van het leven doet zich kennen in een klein gebaar, in een even oplichtend en dan weer wijkend visioen. Ergens in deze novellen komt een schets voor, getiteld: “Het blonde haar van een kleine tt'piste”. Het is een titel, die aan Andersen herinnert, al waren er dan in de tijd van Andersen geen schrijfmachines. In enkele bladzijden wordt ons een segment beschreven uit het leven van een fabrieksdirecteur, een grootindustrieel, beheerser van een wereldconsortium. Zulke mensen gelden in de samenleving door de belangrijke functie, die zij vervullen. Maar zij hebben - en dit ontdekt de schrijver, die nieuwsgierig is naar wat er achter- de dingen gebeurt, óók nog een persoonlijk leven; dat houdt zich onder de daverende macht en roem, die van dergelijke figuren uitgaat verscholen, en het is meestal arm, vol innerlijk gemis en een beetje verdrietig. Welnu, deze fabrieksdirecteur is in het huwelijk met zijn welgeklede en door schoonheidsinstituten verzorgde matrone, niet bijster gelukkig. Ook enkele verhoudingen met dure maitresses hebben zijn honger naar geluk niet kunnen stillen. Op een zekere dag wordt zijn weg gekruist door een klein blond meisje, een willekeurige typiste. De Directeur wordt ontroerd, nog niet eens door haar persoonlijkheid, maar door de aanschouwing van haar blonde haar. Dat is goudglandend, warm, innig - het leven zelf tegenover het platinablond van de schoonheidsinstituten, waarmee de vrouwen pralen, zonder dat het enige aandoening wekt in de man, die haar vergezelt. Die goudglanzende haren van de kleine tt'piste, wekken in de fabrieksdirecteur de herinnering aan de verlangens der jeugd, het besef van zijn aan een machtige carrière verkwist leven, dat de eigenlijke aandoening heeft gemist. Er gebeurt verder niets. De directeur komt in generlei ongeoorloofde verhouding met zijn ondergeschikte. Het hele geval verglijdt, het lost zich op in de levensstroom. Maar die blonde haren, zij blijven licht in zijn herinnering, zij hebben hem het besef gegeven van zijn felle ontbering. Hierin ligt het typische van deze kleine verhalen van Clare Lennart: het zijn levensmomenten, die even opdoemen en dan weer terstond overspoeld worden door de levensstroom. Er verandert tenslotte niets in het algemene aanzicht der dingen. Het tragische moment voltrekt zich, er worden kleine mensen vermorzeld en het leven herneemt zijn gewone gang, het persoonlijk lijden wordt ondergedompeld in de grote vergetelheid. Kleine verhalen zijn kreten van het versmoorde leven, dat door een onbarmhartig lot vernietigd wordt. Er is niet eens de heroiek bij van een martelaarschap. De wonde die opengerukt wordt sluit zich terstond weer doordat de steeds voortgaande tijd haar overspoelt. De bundel “Liefde en Logica” is vol van zulke schrijnende gevallen. Daar zijn twee verhalen, het ene heet “Afgedankt”, het andere “Emilio”. In “Afgedankt” wordt ons beschreven het geval van een cabaretartist met matig talent, die wat muziek maakt in het strijkje, waarbij hij is aangesteld. Maar hij gaat oud en doof worden, hij komt in de versukkeling, wordt werkloos en met zijn vrouw, Jenny, begint hij een pension. Jenny was ook in het vak geweest, had wat liedjes gezongen, zonder stem of geest overigens en een beetje accordeon gespeeld. Ze was een
37
-ocr page 40-hoge ranke vrouw. Ze had perfecte henen en onder een helm van grotblond haar een babygezichtje, rozig met blauwe ogen, fondantcoloriet. In het pension neemt een andere man zijn intrek, een reiziger. Het was een stoer gebouwde, zware jonge man en hij bezat een zwaar model motorfiets. Het verhaal vertelt ons nu, hoe Jenny op deze knaap verliefd raakt en hoe de oude man gaandeweg te gronde gaat en het genadebrood moet eten van de indringer in zijn huis en in zijn huwelijk. Een tweede verhaal, dat met het voorgaande verwantschap vertoont is getiteld “Emilio”. Het geeft ons de geschiedenis van een Italiaanse zanger, die zijn intrek neemt in een groot, bouwvallig huis met ineenstortende meubelen, waarvan enige kamers verhuurd worden door een moeder met een dochter. Wanneer de inboedel voor schulden verkocht moet worden, redt Emilio het gezin uit de nood, door met de dochter te trouwen. De welvaart, die hij kan geven, brengt het bloedarme, slappe en verw'aarloosde vrouwtje tot nieuw leven. Maar zodra zij haar schoonheid herwonnen heeft, verlaat zij hem voor een ander. En dan komt daarna, als een valbijl, die de novelle het verdere leven afsnijdt, die laatste eenzame volzin: Emilio hervatte het eenzame leven van eertijds.
Blz. 76.
De novellenbundel “Liefde en Logica” is naar het verhaal, waarmee de bundel opent: “Liefde en Logica”, genoemd. Deze algemene betiteling betekent meer dan een volgen van het gebruik een bundel verhalen naar het eerste verhaal te benoemen. De verhouding tussen liefde en logica is eigenlijk het probleem, w'aar-mee de schrijfster de gehele bundel door is bezig geweest. De liefde, de hartstocht, is voor Clare Lennart de niet te breidelen macht, de natuurmacht, waardoor het menselijk leven wordt voortgestuwd. Zij kent geen conventie, zij kent geen redelijke remmingen. Zij grijpt de mensen aan en sleurt hen mee, onafhankelijk van de stijl en de verstandigheid, waarmee wij in onze ordelijke gedachten het leven opboinven. De liefde is altijd onlogisch, maar ze is altijd natuurnoodw'endig. Zij belaagt ons immer van haar schuilhoeken uit, zij hangt samen met het spontane leven van de menselijke ziel, waartegen alle verstandelijke overwegingen het moeten afleggen. Zij maakt het leven telkens opnieuw tragisch en doemt aldus de rede altijd opnieuw rot de nederlaag. Wij ontmoeten in de schets, waarmee de bundel opent, de figuur van een flink, verstandig meisje, dat zelfstandig haar leven bepaalt. Als haar oude grootvader sterft, neemt zij een betrekking aan als kinderjuffrouw' en gouvernante. Zij wekt de liefde op van de heer des huizes, maar die vertrekt, in abvachting van haar komst, naar Zuid-Amerika en sterft kort daarop. Daarna vertrekt zij met een vriend van haar vader, een kunstschilder, naar Parijs, zij trouwt met hem. Zij verliest deze nieuwe minnaar aan de dood. En dan keert zij terug naar haar oude woonplaats, w’aar zij uit wrok de tweede echtgenoot van de vrouw' van haar eerste minnaar wil verleiden. Maar het einde is, dat zij op de man verliefd w'ordt en opnieuw' in de netten van de hartstocht verw'ard geraakt. Volkomen onlogisch, dit vromvenleven, onzedelijk zullen velen zeggen, maar volkomen vervuld van de logica der natuur. Sterk dringt uit dit boek het bew'ustzijn naar voren, hoe de hartstocht ontstaat uit het leed der eenzaamheid, uit het verlangen naar verlossing uit de eentonigheid van het leven. Het zijn dikwijls maar enkele momenten, korte contacten, waarin mensen zich door een plotselinge ontmoeting hun innerlijke hunkering bew'ust worden. Dan is even het merg geraakt van een levenstragiek en rolt het leven weer verder.
38
-ocr page 41-Hoezeer het irrationele lonze mensenlevens bepaalt, dat worden wij iiit dit geschrift van Clare Lennart wel overmachtig gewaar. Zij bepaalt er zich niet bij de werking van het irrationele te doen gelden aan individuele gevallen. Zij geeft ons ook schetsen, waarin het irrationele plotseling hele menselijke gemeenschappen overweldigt. Wij denken aan de schets, getiteld: “Tussen Rotterdam en Gouda”, waarin ons een treinreis beschreven wordt. Eerst krijgen we de tekening van de verschillende passagiers der coupé, waarin de schrijfster zich bevindt. Dan komt er, terwijl de trein aan het rijden is, plotseling een onweersbui. De ontzetting der reizigers is volkomen. Blz. 134.
De schetsen uit de bundel, die wij bespraken, zijn ongelijk van waarde. Maar de besten zijn met niet minder te vergelijken dan de meesterlijke kleine verhalen van een Stephan Zweig.
Bijlage 8
Ritter over Rmtska voor de AVRO op 12 juli 1953
Luisteraars, bij de uitgever A.A.M. Stols te Den Haag is een uitgebreide herdruk verschenen van “Roeska” door Clare Lennart. “Roeska” is de naam van een kater, die aan de schrijfster verschijnt in het verhaal, dat de bundel novellen opent, die ons hier geboden wordt. Maar het is niet zo, dat het boek “Roeska” genoemd is, omdat de eerste schets “Roeska” heet. De wijze kater wandelt eigenlijk in verschillende gestalten door het hele boek heen. De kater Roeska is het symbool van een geheimzinnige klacht [kracht?], die alle verhalen min ot meer beheerst. Deze verhalen geven ons aanleiding tot een korte kenschetsing van het talent van de schrijfster, die zich ietwat terzijde bevindt van de algemene ontwikkelingsgang van onze moderne literatuur. Wij moeten daarbij uirgaan van het sprookje, getiteld: “Het Straatje”, dat zij in deze bundel heeft gepubliceerd. Zij geeft daar een gesprek w'eer, dat een kat en een ketel met elkaar houden, een ketel, die zijn functie van koken van water niet meer kan vervullen en die nu als pronkstuk in de étalage van een winkeltje staat te prijken, dat zich bevindt in een kleine, oude straat. De kat doet aan de ketel een wonderlijke openbaring. Als de ketel zich bij de kat beklaagt over zijn armoede aan uiterlijke schijn en de versterving van zijn kook-vermogen, anttvoordt de kat, dat ze hem prachtig vindt en dat zij dit kan verzekeren, omdat ze niet tegen hem aankijkt, maar i» hem kijkt. Hij kijkt in zijn buik en die buik is als een spiegel, die alles weerkaatst. Het is het spiegelbeeld van de wereld, dat in de buik van de ketel te zien is. Wat is een spiegelbeeld.’ Het is teruggekaatste w'erkelijkheid. Het is een zichtbare echo. Theoretisch is de buik van de ketel, de spiegel dus, even reëel als de wereld daarbuiten. En toen de kat deze bespiegelingen hield, toen was het gebeurd. De ketel had de waan gegrepen ot de waan had de ketel gegrepen. Ze hebben zich om haar heen gesloten en zij zijn in elkaar verzonken. Voortaan zou de ketel geloven aan de wereld in zijn buik en wat hij buiten zichzelf zag, zou slechts de afglans zijn van de wereld, die hij in zich droeg. Wat betekent dit nu? Wij kunnen ons geen wereld bouwen door de loutere aanschouwing. Het is de samenwerking tussen de wereld, die ons van buiten gegeven wordt met datgene wat in ons innerlijk gebeurt, die ons de realiteit doet ervaren. Over dit thema zouden diepzinnige, filosofische beschouwingen te houden zijn, maar wij willen dat niet doen. Wij willen alleen wijzen op Clare Lennarts
39
-ocr page 42-besef van de positiviteit van het innerlijk. En hier hebben wij terstond haar wezen te pakken. Zij heeft een sterk geldend innerlijk leven. Zij is vol van binnen. Zij bezit de mogelijkheid het leven in zich te doen weerkaatsen, zonder dat er bijzondere dramatische gegevens nodig zijn om aan haar verhalen gestalte te verlenen. Deze schrijfster van sprookjes - en diè vloeien altijd uit haar pen - behoeft niet op reis te gaan. Het leven is voor haar altijd interessant en zij kan zich bepalen tot de allereenvoudigste motieven, omdat die motieven glans en beweging krijgen door haar immer aanwezige fantasie. Men kan niet zeggen, dat haar vroegere romans uitmunten door dramatische conceptie, maar haar fantasie vervangt de dramatische thema’s. Een andere eigenaardigheid van haar is, dat het nooit één enkel motief is, dat haar meesleurt. Een bepaald probleem, dat haar foltert en dat zij tot de uiterste consec]uenties wil doordringen. Zij zweeft als een vlinder over vele levensverschijnselen heen en toetst telkens een nieuw fenomeen aan. De romantische verdroming over het leven, waarvan haar boeken getuigenis afleggen, is verwijderd van het afdalen in de mijnschachten van het bestaan, dat door een haar opvolgende generatie wordt ondernomen. Men kan deze schetsen levensoverpeinzingen noemen in visuele vorm. Want dit is het merkwaardige; zij vertelt ons vaak nauwelijks een verhaal; sommige van deze sprookjes zijn niet veel meer dan de aankleding van een gedachte. Zo de schets, waarmee de bundel opent. De eigenlijke gebeurtenis in dit verhaal is niet omvangrijker dan dat de schrijfster wordt aangelokt door een koele tuin, die als een oase ligt binnen de harde hitte van een zomerdag. Achter deze koele tuin gaat een nieuwe koele ruin open, waarin zij dóórdringt, geleid door haar poes, die ze daar aantreft. Zo komt ze in een oud, vervallen huis, maar dat nog de kenmerken draagt van zijn vergane grootheid. Als zij in dat huis is aangeland, gaat de werkelijkheid over in de verbeelding. Zij ziet een gedroomd verleden om zich heen, een ietwat feestelijk en statig verleden, zij neemt deel aan een gedroomd festijn. Zulk een schets, vol van innerlijke aandoening, is uiterst arm aan gebeurtenissen. Maar de emoties zijn zo hevig, dat wij door de emoties worden geboeid. Ook naar de inhoud is deze schets vrij arm. Het enige, wat de schrijfster ons eigenlijk zeggen wil is: hoe hunker ik naar het verleden, zoals ik hunker naar de eenzaamheid van de natuur.
Wat geeft echter aan deze schets haar bekoring? Dit, dat een eenvoudige gedachte of een eenvoudige aandoening gestalte krijgt. Zij leeft op de grens tussen gedachte en beeld. Wanneer zij dat wat zij haar lezer te zeggen heeft, geformuleerd had in een simpele volzin, b.v.: “wat is het toch heerlijk ons in de natuur en in het verleden te verliezen”, dan hadden wij allen de waarheid van deze uitspraak herkend, maar het had ons verder niets gezegd. Het is onvoldoende dat wij een gedachte vermelden. Zij moet zich uitbeelden in een gestalte, opdat wij haar kunnen beleven. Hierin ligt de waarde van sprookjes, zoals Clare Lennart ze ons geeft. Sprookjesfiguren zijn eigenlijk niets anders dan uitbeeldingen van gedachten, aandoeningen of ondervindingen. Het is wijl de schrijfster aan een gedachte gestalte verleent, dus denkt in gestalten, dat zij ons tot de beleving van haar gedachten brengt. Zij is zichzelf zeer wel bewust van het proces, dat er in haar omgaat: het woordeloos maar beeldrijk verwerkelijken van een gedachte. In haar schets, getiteld: “Van zonderlingen en zolderkamers”, beschrijft zij een vreemde figuur, een zekere meneer Merle, die in zijn brandend heimwee gewaagd had, wat maar weinigen durven. Hij hechtte geen waarde aan de dingen, waar men zich in deze
40
-ocr page 43-wereld druk om maakt, geld, roem, macht, t rouw, kind. Hij had genoeg aan een zolderkamer en aan dat kleine maandgeld, dat de Merlenbachs hem, de hemel zij dank, uitkeerden. Maar ‘s morgens stond hij vroeg op om de grasprinses te ontmoeten en in een koude laars, die achter de kachel stond, woonde zijn huiskabou-ter. En dàn komt de belijdenis van meneer Merle, die de belijdenis inhoudt van de schrijfster. “Hij wist dat de mensen hem er om uirlachen zouden, maar hij zal ook wel het besef in zich omgedragen hebben, dat dromen niet bestand zijn tegen woorden. Het woord staat tegenover het zwevend weten van de droom als een rechter tegenover een verdachte. Het ontrafelt de droom met zijn scherpte en dan zegt het: ‘Kijk, dat was alles. Wat kleurige Harden’.” Omdat zij aan de droom gehecht is, omdat zij de droom in zich voelt leven, schuwt Clare Lennart de woordenveelheid. Haar kunst is de kunst der aanduidingen en dan wel speciaal van de aanduidingen in het beeld. Zij gaat zeer ver in de verarming van de dramatische inhoud van haar gegevens, omdat zij anders geen plaats heeft voor de woekering barer fantasie. Eigenlijk bevat een schets als “Van zonderlingen en zolderkamers” niet anders dan een bekentenis van de schrijfster van haar liefde voor zonderlingen, benevens de tekening van een zonderling, zodat de lezers kunnen begrijpen wat nu eigenlijk een zonderling is en welk soort beminnenswaardigheid hij uitstraalt. Wij hopen, dat wij door onze opmerkingen enigszins het begrip hebben kunnen voorbereiden van de tegenstelling die Clare Lennart vertoont tot de algemene ontwikkelingsgang van onze literatuur. Wanneer men zegt, dat zij de romantiek vertegenwoordigt in onze moderne letterkunde, dan heeft men zich met een loze term van het probleem afgemaakt. Romantiek kan worden beschouwd als “vlucht uit de werkelijkheid”, de blauwe vogel, die wegzweeft in de oneindighheid, uit de benardheden van dit leven. Maar het is niet alleen het verlangen van de weghunkerende mens, waardoor de pen van Clare Lennart wordt gestuwd. Zij houdt een eigen verbeeldingswerkelijkheid in zich besloten, die zij op het haar omringende leven ent. Zij trekt geen conclusies uit haar ervaringen, maar zij legt haar innerlijke werkelijkheid aan de dingen op. Geeft haar in handen, wat gij wilt, zij verandert alles in de realiteit der verbeelding. Zij betovert de dingen. Wij lezen in dit boek bladzijden over wat zij noemt: “het pleintje der duizend wonderen”. Wij kénnen dat pleintje, omdat wij, evenals Clare Lennart te LItrecht wonen. Het is een verveloos, vies en akelig pleintje, maar zij maakt er een beeld van verrukking van. Hoe doet zij dat? Zij groepeert, zij kiest alle momenten uit, waarin de dingen hun geheimzinnigheid prijs geven. Zij laat duiven tladderen om een oude toren en ze bestudeert die duiven in haar verrichtingen. Van een allerakeligste bergplaats maakt zij een gezellig poezenhuis.
De tegenstelling tussen haar en vele schrijvers van een haar opvolgende generatie ligt hierin, dat bij de andere schrijvers een neiging aanwezig is het bestaan te doordringen tot in zijn laatste kern, terwijl zij niet wil dóórdringen, maar vervormen en betoveren. Haar kunst is een aanval van de fantasie op het leven. Telkens blijkt zij uit te gaan van de innerlijke kracht, die de verbeelding stuwt. Zij geeft aan die kracht verschillende benamingen. Nu eens noemt zij haar waan, dan weer geloot. Zij heeft bewustzijn van de tragische kanten van het leven, maar zij laat toch de twijfel aan haar droomwereld niet toe. In het dilemma tussen geloof en twijfel kiest zij de zijde van het geloof. Onder geloof wordt hier niet verstaan de belijdenis van van een bepaalde religie, maar een levenshouding, waarin de innerlijke
41
-ocr page 44-waarde de prioriteit heeft boven de uiterlijke aanschouwing. Het is overigens merkwaardig, dat Chesterton het geloof aan de sproke met het religieus geloof in verband brengt. Tenslotte hangt Clare Lennarts levenshouding samen met haar natuur. Clare Lennart is bij uitstek een scheppende persoonlijkheid. Dit creatief vermogen verzet zich tegen het dóórdringen tot de laatste kernen. Het wil telkens opnieuw uitbeelden, het mist de hartstocht van het eenzijdige.
Hoe zij schrijft. Het straatje blz. 49. Zij verbergt de ketel in het straatje, zoals men een ruiker mooie bloemen verbergt in een zak van vloeipapier. Doordat de peinzende ketel, waarvan ik U zoeven sprak, door al het gedoe van die broze huisjes omringd wordt, wordt zijn diepzinnigheid verhoogd. De ketel, die peinst over eeuwige waarheden, is het hart van een wereld, die de tijd ontvliedt. LI ziet, luisteraars, dat deze kunst aanleiding geeft tot veel beschouwing. Maar gaat U het boekje zelf lezen, het zal Uw leven verrijken. En met deze aanbeveling nemen wij dan afscheid van “Roeska” en van elkander.
Bijlage 9
Clare Lennart: ‘Naar aanleiding van een manuscript’ in Goed Geboekt, een verzameling van schetsen, korte verhalen en tekeningen bijeengebracht door Jacques den Haan, Adriaan Morriën en Charles Boost, Geschenk verschenen ter gelegenheid van de Boekenweek 1954.
Ik loop door een van die prachtige buitenwijken van Den Haag. Het licht heeft op deze zachte Decembermiddag een parelmoeren glans. De verten vervagen in nevel. Ik voel me diep mistroostig, omdat ik het manuscript van mijn nieuwe boek bij de uitgever [Liefde en Logiea, A.A.M. Stols] heb achtergelaten.
Het scheelde niet veel of ik had het weer mee naar huis genomen, hoewel ik uitsluitend om dat manuscript te brengen naar Den Haag was gereisd. Het was echt een Freudiaans vergeten.
‘Zou je mij die map niet liever geven,’ zei de uitgever met lichte spot, toen ik al op het punt van vertrekken stond. En hij wees op de slordige papieren, die uit mijn tas puilden. En natuurlijk gaf ik hem het pak en lachte om mijn eigen domheid.
Maar nu stijgt de mistroostigheid in me op als een mist. Ach, het is als vroeger wanneer je je geliefde naar het station had gebracht en alleen terugkeerde naar huis. Dan werd het ook in en om je zo kil van verlatenheid. En ik heb me deze ellende nog wel zelf op de hals gehaald. Ik hóef toch immers geen boeken te schrijven? Je kunt op een andere manier ook wel geld verdienen, met het schrijven van artikelen voor kranten bijvoorbeeld. Daar kun je zelfs meer geld mee verdienen dan met een bock.
De mistroostigheid verdicht zich tot paniek. Wat heeft me in vredesnaam bezield? Ik ben stapelgek geweest. Plotseling zie ik dat boek in het kritische licht van vreemde ogen. Het wordt volkomen bespottelijk. Zinnen uit het derde hoofdstuk, waar ik lang aan gedokterd heb, springen mijn hoofd binnen. Opeens weet ik wat Rosalie werkelijk gezegd heeft. Wat ze in mijn boek zegt, heli ik zelf maar bedacht, omdat ik haar echte woorden niet vinden kon. Nu heb ik ze en nu ligt het manuscript bij de uitgever.
Ik kan nog wel iets veranderen, als ik de drukproeven krijg, probeer ik mezelf te troosten.
42
-ocr page 45-AEvezig ben ik bij de bekende halte in een bus gestapt. Nu rijden wij. Huizen schuiven voor de parelmoeren verte. Als dolle gele manen beginnen de lantarens door de nevel te schijnen. De neonreclames werpen een gloed van Bengaals taiur over de stad. Meeuwen tuimelen boven een donker water. Ze zijn zo onwaarschijnlijk wit. Ik moet aan advertenties van wasmiddelen denken. Eigenlijk had ik kennissen willen opzoeken, nu ik toch in Den Haag ben, maar ik heb geen zin meer. Ik wil ook nog niet dadelijk naar het station. In ieder geval moet ik er hier maar uit. Als ik een man was, zou ik een borrel gaan drinken, maar ik vind het niet prettig om alleen in een café te zitten.
Het kiijsen van de meeuwen slaat revolutionnair tegen de statige patriciërshuizen op. Zal iemand begrijpen hoe beminnelijk Albert Noorman eigenlijk is ondanks zijn stunteligheid? Natuurlijk niet. Wat heeft me bezield om dat boek uit handen te geven? Ik moet het terug zien te krijgen. Maar dat kan niet meer. Ik heb al een contract getekend. En het moet meteen naar de drukker. Het is al aangeboden bij de boekhandel. Waarom hebben uitgevers ook altijd zo’n haast? Ik schrijf beslist nooit weer een boek. De enige manier om dit nu nog terug te krijgen zou zijn om het te stelen.
Nu loop ik over een groot plein met bomen. Het lijkt bijna een bos. Het is er heel rustig. Stadsgeluiden dringen wel tot me door, maar als iets dat van ver komt.
Stelen... Geen sterveling zou mij er van verdenken mijn eigen manuscript gestolen te hebben. De enige moeilijkheid zou zijn om ongemerkt binnen te komen. Eigenlijk wel een leuk idee voor een verhaal. De schrijver, die paniek slaat als hij zijn manuscript heeft afgestaan en het terug gaat stelen.
In gedachten verzonken dwaal ik over dat plein met de winterse bomen. Toen mijn uitgever vanmiddag zijn voordeur opende om mij uit te laten, stond er net een jongeman op de stoep. Een bleke, schichtige, sjofele jongeman in een witte regenjas. Als die deur niet toevallig open gegaan was, zou hij misschien niet hebben durven bellen. Nu stond hij ineens tegenover de uitgever himself.
Tk schrijf wel eens gedichten,’ zei hij verwilderd, ‘en ik heb gehoord dat u gedichten uitgeeft. Ik heb er een paar bij me. Als u ze eens wilt lezen.’
Een beetje hooghartig, een beetje spottend, maar toch niet onvriendelijk nam de uitgever de gele enveloppe aan.
‘Je kunt nooit weten,’ zei hij tegen mij.
Die jongen zou de hoofdpersoon van mijn verhaal kunnen worden, dacht ik nu. De schrik is hem om het hart geslagen, nu hij beseft dat vreemde ogen lezen zullen wat hij geschreven heeft. Hij kan het niet verdragen. Hij moet het manuscript terug hebben. Hij gaat het stelen. Hij zwerft om het huis van de uitgever heen. Hoe moet hij binnen komen? Och nou ja, de details verzin ik later wel. Het kan een huis zijn dat in een tuin staat en hij wandelt doodgewoon door de keukendeur naar binnen. In ieder geval lukt het. Hij gaat heel brutaal door de voordeur weer naar buiten. Met zijn manuscript.
Waarom zou ik niet eens een detectiveverhaal schrijven? Diezelfde avond wordt de uitgever vermoord en het spoor leidt naar de jonge schrijver. Iemand, die hem kende, kan hem om kwart over tien uit het huis hebben zien komen. Natuurlijk gelooft de politie niet dat hij is binnengedrongen om zijn eigen manuscript te stelen en...
En... ik, die me had voorgenomen nooit weer een boek te schrijven, ben al weer
43
-ocr page 46-druk bezig. Zou het toch een ongeneeslijke ziekte zijn? Ik vrees het, hoewel er ogenblikken zijn dat ik niets zo vurig wens als van deze rare ziekte af te komen. Als ik in de trein naar huis zit, blijft dat gekke nieuwe boek door mijn hoofd spoken en ik voel me niet meer zo verbonden met het oude. Rosalie, Isabel, Albert Noorman en al die anderen, ze kijken me koel aan. Ze zijn opeens niet meer van mij, maar van zichzelf. En ik flirt, luchthartig met het nieuwe boek, vast besloten dat het ditmaal geen ernst zal worden.
Bijlage 10
Ritter in Ontmoetitt^en met Schrijvers (Boekenweekgeschenk 1956)
Het talent van Clare Lennart is een ontdekking van Frans Coenen. Hij heeft dikwijls een profetische blik gehad. Misschien zou de roem waartoe deze schrijfster thans gestegen is, zijn verwachtingen echter nog hebben overtroffen. Ik heb nimmer een auteur gekend die minder pose en aanstellerij bezat dan zij. Zij is de eenvoud zelve en die eenvoud is het geschenk van een moeilijk leven. Hoe heeft zij gesjouwd om haar brood te verdienen als pensionhoudster, de nukken en grillen opvangende van allerlei lastige en zelfzuchtige mensen. Hoe raakte zij bekneld in petieterige huishoudelijke beslommeringen. Maar ieder van haar dagen droeg een klein ideaal in zich besloten: dat éne uur, waarin zij zich kon afzonderen, doodmoe van haar dagtaak, maar oplevend in haar fantasie. In dat uur ging zij schrijven, vond zij de vertroosting der literatuur, die haar op heeft gehouden en die tot een boom met vele bloesemende twijgen is gegroeid. Het publiek dat de boeken van onze schrijvers leest, wil weten hoe zij zijn, is nieuwsgierig of zij als mens aan hun verwachting beantwoorden. Welnu, Clare Lennart is, zoals zij schrijft. Zij heeft een nooit ophoudende liefde voor de natuur, voor planten en bloemen en vooral voor dieren, die ook in haar persoonlijke leven tot uiring komt. Haar eenvoud is de eenvoud van het sprookje. Zij heeft een argeloosheid en een stille verwondering over zich, die nu zich doet gelden in een gesprek, een ogenblik later in een schriftuur. Bij het ouder worden heeft zich de aard van haar karakter niet veranderd. Zij is diepeenvoudig gebleven, ook nu de lauwerkransen haar worden toegedragen. Haar eenvoud is warmer nog, menselijker geworden dan in haar jeugd, toen zij in de verbazing leefde van de prille ontluiking van haar talent.
Bijlage 11
Toespraak van Ritter tot Bamp;W en Gemeenteraad van Utrecht in 1956.
In het AR bevindt zich in Ritters handschrift een toespraak die hij in 1956 in Utrecht hield (’Mijnheer de Burgemeester, Heren wethouders, leden van de Gemeenteraad, Dames en Heren’). Hij zei o.a.:
‘Mijn boekje [ Ontmoctin^en met schrijvers] is een onderdeel van een tweejarig interludium, tussenspel. De organisatoren van de boekenweek hebben als wijze aanmoedigers van de letterkunde ingezien, dat men aan het talent, dat in de schoot van ons volk verborgen ligt een ogenblik rust moet laten. De novellenwedstrijd heeft in de vele jaren, waarin zijn jury zorgde voor een klein verhaal, dat aan de vrienden van het boek zou worden toebedeeld, enkele meesterwerkjes voortgebracht. Maar meesterwerken verschijnen niet met de regelmaat van de klok
44
-ocr page 47-en Olli de komst van nieuwe zeer goede vertellingen uit te lokken heeft de commissie voor de boekenweek een adempauze van twee jaar ingesteld. Voor het Geschenk van het volgende jaar is de novellenwedstrijd herleefd. En zo zal het eerstvolgende Geschenk, dat U tegemoet kunt zien weer de vreugde bereiden van de lectuur van een proeve van scheppende kunst. Gedurende het interludium is “Het Geschenk” niet het resultaat geweest van een letterkundige wedkamp, maar werd aan twee schrijvers opgedragen beschouwingen te geven over een onderwerp, dat aan de minnaars van het letterkundige boek belang inboezemt “Ontmoetingen met schrijvers”. De auteur, die verleden jaar geroepen werd, was Mevrouw Clare Lennart; dit jaar viel de eervolle opdracht aan mij ten deel. Mevrouw Lennart had het niakkelijker dan ik. Op de eerste plaats bezit zij de toverstaf, die alles wat hij aanraakt tot een boeiend sprookje maakt, zodat het moeilijk is met haar te wedijveren, op de tweede plaats belichtte zij de jonge generatie naar wier bestaan de grootste nieuwsgierigheid heerst, terwijl ik als aanvullende taak een kenschetsing van de ouderen, waaronder reeds overleden schrijvers, voor ogen zag, en tenslotte, zij heeft voor haar boekje veel moeten reizen en zij heeft over dat reizen verleden jaar zo gezellig verteld, dat die avond ons allemaal, die haar mochten aanhoren, lang in het geheugen zal blijven. Ik heb alleen gereisd in het land van mijn herinnering. Waarom heb ik vooral bij de schrijvers van de oudere en van de midden generatie vertoefd? Omdat ik alleen wilde getuigen over wat ik werkelijk heb beleefd. Er bestaat een legende omtrent een Parijs correspondent van een onzer grote bladen, op het eind van de vorige eeuw. Hij schreef uitstekende Parijse brieven, maar hij had de stad Haarlem, waar hij woonde nooit verlaten. Hij bezat zo veel journalistiek talent dat hij uit de Franse couranten behendig pikte en wat hij vond, zo sappige artikelen wist samen te stellen, dat de lezers er van genoten. Ik heb grote eerbied voor wijlen dezen journalistieken goochelaar, maar ik meende toch, dat men bij de beschrijving van de figuren uit onze literatuur niet op deze wijze te werk moest gaan. Ik streefde naar de weergave van werkelijke belevingen. Maar ik had daarbij met één moeilijkheid te kampen. Een opdracht om “het Geschenk” te schrijven lijkt bedenkelijk op het werk voor de radio. Het overkomt mij ’s Zondags dikwijls, dat ik veel meer copie heb, dan ik in twintig minuten verwerken kan. Dan moet ik gaan schrappen. De kwelduivel bij de samenstelling van mijn “Ontmoetingen met schrijvers” was de beperkte ruimte, zoals mijn kwelduivel bij de radio is mijn beperkte tijd. En wanneer mijn kriti-ci mij vragen, waarom sommige mijner karakteristieken zo uitvoerig zijn en andere te vluchtig, dan antwoord ik: Er heeft veel copie die ik voor het boekje gereed had, moeten sneuvelen. Ik moest, met het oog op de ruimte, verschillende schrijvers die mij dierbaar zijn moeten laten wegvallen en ik heb uit de kenschetsing van anderen veel moeten schrappen. Ik hoop niettemin, dat er in het overgeblevene genoeg is gebleven om U een half uur te bezorgen, waarin U zich niet verveelt. En nu ga ik het Utrechts accent leggen op mijn bijdrage van deze avond. Ik doe dit op de eerste plaats, door U uit mijn boekje enkele karakteristieken voor te lezen van Utrechtse schrijvers. Eerst Ina Bouclier, Engelman en Crone, dan Clare Lennart en Marsman.
45
-ocr page 48-Bijlage 12
José de Ceulaer over Clare Lennart (’geen valse romantiek’) in teßast bij neder-landse auteurs (1966).
Utrecht, waar Clare Lennart 'Huisjes van kaarten’ bouwde en ‘Scheepjes van papier’. De Zuilenstraat, die ze in een van haar kinderboeken tot Kattesnorstraat heeft omgedoopt. De deur gaat open met een koord. De steilste trap die ik ooit vanuit de Lage Landen heb beklommen. Wanja zit te knipogen, Iboe kijkt als een wijze uil en cJe derde poes verroert geen vin (hééft ze ook niet).
We zijn nauwelijks in gesprek, of mijn gastvrouw voelt reeds aan dat ik haar van een zeker romantisme - helemaal niet tranerig of zoetelijk - verdenk. In haar verweer tekent ze haar zelfportret.
- Er leeft in mij wel een romantisch verlangen, maar tegelijk ben ik zeer reëel. Niet zo dromerig als u vermoedt. Ik ben kritisch van aanleg. Op mijn schoolrapporten stond het reeds: ‘Claartje moet niet zo kritisch zijn’. Ik kan heel scherp zijn in mijn oordeel, maar vechten ligt mij niet. Als ik word aangevallen heb ik de neiging mij terug te trekken.
- Uit medelijden met de tegenstander?
- Eerder uit trots. Met vechten wil ik mijn leven niet bederven, zolang er tenminste geen dingen op het spel staan die mij zeer ter harte gaan. Ik wil me door niemand laten dwingen om alleen maar voor mijn verdriet te leven. Ik heb bijvoorbeeld geen zin om te vechten voor succes, geld, maatschappelijk aanzien. Ik denk dan al gauw: dan maar niet.
- In De oßeu van Roosje las ik: ‘Het past niet in mijn beeld van het leven, dat vriéndelijk en zachtaardig] was’.
- Ja, zo dacht Paula, die toen trouwens nog een kind was. Ik zelf zie het leven zeker niet als vriendelijk en zachtaardig. Wel vind ik het soms betoverend. Misschien omdat ik een beetje groen bloed heb...
- Wat bedoelt u daarmee?
- Het staat in Het oude huis, een verhaal tiit de bundel Liefde en Dufiea. Ik bedoel ermee dat ik de groene aarde - een andere naam voor de natuur - in mijn bloed heb, zoals de boeren. Daardoor kun je nooit geheel opgaan in de menselijke kant van het leven, die kortere golfslag. Het maakt dat ik niet helemààl kan vertwijfelen. In mijn goede tijden schrijf ik droevige boeken, in mijn slechte tijden luchtige, in mijn allerslechtste tijden katteversjes. Ik houd trotiwens van een lichte toon, ook als het om ernstige dingen gaat. Als ik oud word, denk ik soms, ga kik kin een bos wonen met niets dan dieren, bomen, groen om mij heen. Maar ik weet niet of ik het ooit zal doen.
Een vruchtbare jeugd
- Hebt tl een gelukkige jeugd gehad.’
- Geen onbezorgde, maar wel een vruchtbare jeugd. Mijn vader was schilder, talenn'ol, fantastisch en onmaatschappelijk. Hij verdiende nooit voldoende geld om een gezin te onderhouden. Mijn moeder is jong gestorven. Mijn ouders hadden beiden een sterk innerlijk leven. Ik was geen gemakkelijk kind, maar we waren zeer vrij thuis. Eigenlijk werden we niet opgevoed. Op de kweekschool was ik altijd in de oppositie. Ik wou graag volwassen zijn en voelde me te oud om nog als kind behandeld te worden. Ik ben slechts zeven jaar in het onderwijs gebleven. Op
46
-ocr page 49-de dorpsschool in Drente coelde ik me vrij, maar de stadsschool te Utrecht vond ik niet prettig. Te gereglementeerd. Het begon me te vervelen. Eigenlijk ben ik geen didactische figuur.
- U schrijft kinderboeken...
- Zonder pedagogische bedoelingen. Ik schrijf wat ik leuk vind om te vertellen. Ik beschouw het genre niet als minderwaardig. Iemand die verstand, een redelijke stijl en enig talent heeft, kan een roman schrijven. Een kinderboek niet. Het is een gave. Verstand volstaat niet, je moet fantasie hebben. Maar als je de aanleg hebt is het gemakkelijk.
Er was nog een andere reden waarom (dare Lennart de school verlaten heeft. Ze had trouwplannen... In 1960 is haar echtgenoot overleden.
- Mijn man was evenwichtig en optimistisch. Hij heeft mij stabiliteit gegeven. Niet zeuren, zei hij altijd.
- Zoals Rut Eslander uit Dc ojjen van Roosje, die altijd zei: niet somberen.
- Rut heeft wel iets van het karakter van mijn man. Maar ik was anders dan Ruts vrouw: zelfstandiger. Wij hadden een gelukkig huwelijk...
- Hoe bent u aan uw schuilnaam gekomen?
- Toen Frans Coenen mijn eerste verhaal opnam in Groot Nederland, wilde ik om allerlei redenen een schuilnaam hebben. Door te spelen met mijn tweede naam, Helena, kwam ik tot Lennart.
Het andere klimaat
- Aan welk van uw werken geeft u zelfde voorkeur?
- Ik ben nogal gesteld op Serenade uit de verte, ook wel op Huisjes van kaarten. Misschien omdat ik er mijn gevoelswereld het best in tot uiting heb gebracht. In Serenade uit de verte noem ik het ergens ‘het andere klimaat’. Geen van beide boeken zijn overigen.s autobiografisch.
- Hoe is Serenade uit de verte ontstaan?
- De directe aanleiding tot het schrijven ervan in de vorm van een herinnering was het weerzien van het huis uit mijn kinderjaren, de Ekelenburg te Oldebrock, waar ik tot mijn tiende jaar gewoond heb. De eigenlijke historie is fantasie.
- Werd het boek goed onthaald?
- Over het algemeen heel goed. Misschien werd het door sommige critici en lezers verkeerd begrepen, in zoverre dat ze het werk beschouwden als een droomwereld die niets met de realiteit uitstaande heeft.
- Roept tl in De ogen van Roosje ook jeugdherinneringen op?
- Enkel de geest van mijn jeugd zit erin. De atmosfeer van een landelijk dorp. Rodenbeek is ongeveer Epe, waar ik van mijn tiende jaar af woonde.
- Zoals u verteld hebt in Twee negerpopjes.
- Dat verhaal is authentiek.
- Welke evolutie hebt u als schrijfster doorgemaakt?
- In mijn jeugdboeken heeft het accent meer op het vertellende gelegen, in mijn later werk op het beschouwelijke. Hoewel ik mijn pas verschenen boek Twintig ramen aan de straat, weer een vertelling heb genoemd. Beide elementen zijn ook wel steeds aanwezig, het gaat om een meer of een minder.
- In welke richting zal de roman, naar uw mening, evolueren?
- Moeilijk te voorspellen. In ieder geval geloof ik dat de mensheid altijd zal doorgaan met het vertellen van verhalen. Excessen op taalgebied en ook op zedelijk
47
-ocr page 50-gebied - de roman die ontaardt in een psychiatrische verhandeling of in vuilbekkerij - zullen het volgens mij niet lang uithouden. Ik heb wel geloof in het goed vertelde, voor velen invoelbare, gew oon geschreven verhaal.
- Wat denkt u over de modernistische poëzie?
- Een enkele keer treft ze mij; vaker vind ik ze slecht, geschreven met de bedoeling te epateren; nog vaker vind ik ze dodelijk vervelend. Wie absoluut negatief tegenover het leven staat; in verleden, heden of toekomst nooit iets gevonden heeft w'aar hij van kan houden, kan mijns inziens nooit werkelijk grote poëzie schrijven - ook geen romans trouwens - en moet het liever laten.
- Welke werken hebben u het sterkst aangegrepen?
- In verschillende perioden van mijn leven; de sprookjes van Andersen en Grimm. Ook sagen en legenden. Alleen op de wereld, De gouden kris, De Kleine Johannes, de Mei van Gorter - las ik na de mazelen en vond ik op een of andere manier mooi. Toen ik veertien was, was ik weg van Eline Vere. Verder Dickens, Maupassant, Balzac, Nescio - lang voor hij zo beroemd werd -, J.C. van Schagen (Dom-bttrßse Cahiers), Oorlog en Vrede, Vaders en Zonen (en ook wel ander werk van Toergenjew), Joseph Roth (Radetzky Marsch), de novellen van Theodor Storm, E. Th. Hoffmann, Katherine Mansfield, Alain Fournier, Francis Jammes en ongetwijfeld vele anderen die me niet zo gauw te binnen schieten.
- Welk verschil ziet u tussen de Noordnederlandse en de Zuidnederlandse literatuur?
- Voor zover ik het kan beoordelen - ik heb lang niet alles gelezen - is de Vlaamse literatuur toch altijd nog hechter geworteld in het gewone mensenleven. Je zou kunnen zeggen: de Vlamingen hebben nog altijd iets meer plezier in hun eigen leven en in het boeiend en kleurig schouwspel van het leven in het algemeen. Zelfs als ze er hun gal over uitspugen.
- Wie vindt u de belangrijkste Zuidnederlandse auteurs?
- Weet ik niet zo goed. Ik waardeer Marnix Gijsen, vooral in zijn Vlaamse romans en in zijn werk van de laatste tijd. Ward Ruyslinck ( Wierook en Tranen), Maurice Gilliams en Raymond Brûlez, vooral in de boeken over zijn woningen.
Ik neem afscheid van de reële Clare Klaver. Enkele dagen later schrijft ze mij: ‘Eigenlijk heb ik er niets op tegen romantisch genoemd te worden. Maar tegen-w'oordig w'ordt romantiek zo vaak verward met valse romantiek, met overdrevenheid, onwaarachtigheid, zoetelijkheid’. Het zelfportret van Clare Lennart is nu voltooid.
Bijlage 13
Dra. M.G. Schenk over Clare Lennart in Paspoort voor de lezer (1968).
Clare Lennart, geboren in 1904 als Clare Klaver in Hattern, woonde op de Eke-lenburg in Oldebroek, later in Epe. Haar vader was schilder; Clare groeide zeer vrij op (haar moeder stierf jong); ging naar de kweekschool en was zeven jaar onderwijzeres. Verliet het onderwijs na haar huwelijk met M.W. van den Boogaard (overl. 1960). Zij vindt het schrijven van kinderboeken niet gemakkelijker dan van romans. Als schrijfster van soms weemoedige, soms speelse boeken vertoont zij verwantschap met Aart van der Leeuw. Haar latere boeken hebben een ander karakter dan de vooroorlogse; na de oorlog merkt men in haar werk, dat zij meer
48
-ocr page 51-inzicht heeft gekregen in de levenstragiek en erkent, dat de wezenskern van de mens ondoorgrondelijk is. Toch blijft haar werk een blijmoedig karakter houden; haar figuren ontworstelen zich in het algemeen aan de tragiek. In haar jeugd was zij sterk onder de indruk van ‘De Kleine Johannes’ en Gorter’s ‘Mei’, later waren het vooral de grote vertellers, die haar bekoorden, zoals Couperus, Dickens, Maupassant, Nescio, Tolstoj, Toergenjef en Alain Fournier. Behalve romancière is zij ook schrijfster van kinderboeken en cursiefjes, waarvan er gebundeld zijn in Plttk een roos.
Bijlage 14
Wouter Paap over Clare Lennart in Literair leven in Utreeht tussen de heide wereld-oorloßen (1970).
Het zal in 1927 zijn geweest, dat een jong onderwijzeresje naar Utrecht kwam. Als dochter van een landschapschilder in Gelderland opgegroeid, waar haar eerste standplaatsen ook dorpen waren, voelde zij zich aangetrokken tot de stad. Onder de hanebalken van een groot pension aan de Wittevrouwensingel huurde zij een mansarde met uitzicht op de hoge kastanjebomen van het Lucas Bolwerk, een besloten, romantisch stadspark, waar toen nog geen schouwburg, maar wèl een trouwhartige muziektent stond. Klaartje Klaver zat vol sprookjesachtige verhalen, die nadat ze waren ‘uitgedacht’ hun weg vonden naar de kinderen van haar klas. Zij had geen behoefte ze op te schrijven. Zij voelde zich zelfs helemaal geen toekomstig schrijfster. Maar dwalende door het avondlijk Utrecht, terwijl zij geboeid werd door dat eigenaardige mengsel van grotestadsvertoon en middeleeuwse mijmering, begonnen zich in haar fantasie omlijnder beelden en gestalten af te tekenen, die wel op papier vastgelegd wilden worden. Zij kreeg ook meer behoefte om onder de mensen te gaan leven. Zij zegde haar betrekking op en betrok in een drukke winkelstraat in het hart van de oude stad: aan de Steenweg tegenover de Donkerstraat, een ruim huis, waar zij kamers ging verhuren. Het werd een heel ander bestaan. De kamers moesten gedaan, het eten gekookt, de was aan kant gebracht, en pas laat in de avond, wanneer in het bedrijvige huis eindelijk stilte was gekomen, kon met schrijven begonnen worden. Niemand van de bewoners wist, dat hun vriendelijke, wat gesloten hospita \'erhalen schreef. Zij heeft haar pseudoniem CLARE LENNART heel lang geheim kunnen houden. Zonder aan enig literair leven deel te nemen (het was haar zelfs onbekend, dat in de stad nog andere schrijvers woonden) ontwikkelde zij zich tot een romancière en auteur van korte verhalen van een geheel eigen karakter, in wier werk het reële en het irreële, het gepassioneerde en het verdroomde, op een wonderlijke, suggestieve wijze door elkander heenspelen.
Dat de aard van Utrecht als het ware was afgestemd op haar wezen en op de geaardheid van haar talent, wordt men gewaar uit haar roman Huisjes van Kaarten. Men zegt te weinig wanneer men de stad Utrecht het decor noemt, waarin het verhaal zich afspeelt. Utrecht is eens terecht de ‘hoofdpersoon’ van het boek genoemd. Deze stenen hoofdpersoon harmonieert volledig met een der voornaamste vleselijke verschijningen uit het boek: de kruidenier P.L. Godefroy, - het prototype van de Utrechtse burger, die zich aldus door de straten beweegt: ‘Hij jtaat stijf en stram. Alleen de henen hetveßcn. De armen houdt hij teßen het lichaam
49
-ocr page 52-jjekletHfl alsof bij de constructie daarvan niet al tegoed vertrouwt en bang is, dat een teveel aan bewejjinß het een of ander zal doen loslopen’. Zo strak en stram als hij van buiten is, zo is hij ook van binnen. Het kost hem moeite, zijn emoties naar buiten te brengen. Een gebaar waarmee iets hartelijks bedoeld is, wordt zo beschreven: ‘'Men kan het nauwelijks wuiven noemen. Er is iets wonderlijks pathetisch in deze onhandige poging om op menselijke wijze een gevoel van genegenheid uit te drukken’. Of deze Meneer Godefroy werkelijk bestaan heeft valt waarschijnlijmk noch te bevestigen, noch te ontkennen. Dit geldt ook voor de andere personen, die in tegenstelling tot Meneer Godefroy geen van allen in Utrecht geboren en getogen zijn, maar beurt voor beurt in de droomstad worden ingekapseld. Voor het verhaal hebben weliswaar bestaande figuren model gestaan, maat ze zijn in de fantasie van de schrijster vervormd en een eigen leven gaan leiden: het leven van Utrecht. In de hoofdpersoon Therese Landolf heeft Cilare Lennart ongetwijfeld iets van zichzelf vastgelegd, zonder dat echter van een autobiografie sprake is. De meest aanwijsbare, uit het leven gegrepen figuur is de chanteuse Marcella, een kleurige, blonde vrouw - een vrouw als een reclameplaat - die optreedt in het cabaret ‘La Gaïté’, dat eveneens bestaan heeft: een tingeltangel voor studenten en winkelmeisjes, die plotseling in de binnenstad was opgedoemd, en schuin tegenover de woning van de schrijfster was gelegen. Dit cabaret met zijn bonte bevolking werd door haar op schilderachtige wijze benut om de tegenstelling tussen het oude en het nieuwe stadsleven merkbaar te maken. Het heden springt op,grel en brutaal, te midden van een stervend verleden. De tonen van de jazz uit de dancing klinken door in een stille tuin, waar de merel hoog uit een boom zijn lied zingt als de zon ondergaat.
Het was niet de bedoeling van (dare Lennart, in Huisjes van Kaarten een ‘schets’ van Utrecht te geven. De stad doet eenvoudig mee met de dingen die in en mèt de mensen gebeuren. Met treft in het boek geen uitvoerige, plaatsbepalende beschrijvingen aan. Hel zijn meer sfeeraanduidingen, maar die konden alleen maar zulk een authentieke werking uitoefenen, omdat er een rake observatie achter stak. Dit is een lange straat. Ze loopt van C. en A. tot in de middeleeuwen, zo begint het boek, en daarmee zijn de polen waartussen de dingen zich gaan afspelen als met een passer aangegeven. C. en A. staat aan het Vredenburg: het voor grootsteeds-heid voorbestemde verkeersplein met de warenhuizen, bioscopen en lichtreclames. Wanneer men van het Vreeburg de Lange Elisabethstraat en de Steenweg (het woondomein van de schrijfster, in de volksmond ‘het’ Steenweg genoemd) is afgewandeld, komt men in de ‘middeleeuwen’ aan. De naam van de straat waar men op uitkomt - Choorstraat - zegt dit reeds. Daarachter verschuilt zich de toren van de Buurkerk, - de ernstige, plichtsgetrouwe, niet briljante broeder van de wereldvermaarde, in strenge gotiek naar de hemel strevende Domtoren. De Domtoren, Utrechts spil, is het enige object dat in het boek met name wordt genoemd, maar ook zonder de steun van enige straatnaam weten degenen, die Utrecht kennen, onmiddellijk de plaatsen te vinden, waar de dingen gebeuren. Wanneer Therese met Buby, de jonge, aan lager wal geraakte echtgenoot van Marcella, een gesprek heeft in een schemerig kroegje, dat bij het achterraam uitziet op een gracht (de sneeuwvlokken vallen in het water) twijfelt niemand eraan, dat dit café ‘De drie Ballonnen’ aan de Lijnmarkt is. Moeilijker is het misschien om de ‘tuin van niemand’ thuis te brengen, want tussen Utrechts oude huizen bevinden zich veel van
50
-ocr page 53-die verborgen tuinen. Deze mysterieuze stadsbinnentuin strekte zich achter het huis van de schrijfster uit tot aan de Oude Gracht. Men komt haar ook in latere verhalen wel tegen, bijvoorbeeld in Achter de Scbitttinji in de bundel Roitska^ welke genoemd is naar de poes, die reeds ronddwaalt door Huisjes van Kaarten. In het werk van Clare Lennart speelt Utrecht steeds weer een rol, onder meer in de bescheiden ‘vertelling’ genoemde roman Tirintiß ramen aan de straat, die zich afspeelt in het inderdaad twintig ramen tellende huis Brigittenstraat, tegenover de vroegere woning van de componiste Catharina van Rennes. Het enige bezwaar, dat men tegen Clare Lennarts eerste Utrechtse roman Huisjes van Kaarten kan aanvoeren, is de wat petieterige titel, die moeilijk in overeenstemming is te brengen met de verbeeldingsallure van dit klassiek Utrechtse boek, waarin het leefklimaat uit de jaren dertig - de crisisjaren - zo onvergetelijk is neergelegd.
Bijlage 15
Arjaan van Nimwegen o\’er Clare Lennart in Qiierido’s letterkundiße Reisßids van Nederland onder redactie van Willem van Toorn ( 1982).
Via de Mariastraat bereikt men de (of eigenlijk ‘het’) Steenweg, het domein van Clare Lennart (1899-1972), schuilnaam van Clara Klaver. Een groot deel van haar leven woonde zij in het merkwaardige pand nummer 33 (boven de poort), waar ze kamers verhuurde aan lieden die geen flauw benul hadden van haar schrijverschap. In veel van haar boeken speelt Utrecht een rol als achtergrond, maar hoofdpersoon is de stad in Huisjes van kaarten (1939), een van de aller-Utrechtste romans, waarin ook weer de naam Utrecht niet valt. Wel die van de Butirkerktoren, ‘de ernstige, plichtsgetrouwe, niet briljante broeder van de wereldvermaarde, in strenge gotiek naar de hemel strevende Domtoren'. De spil van haar Utrecht is de Steenweg (’Dit is een lange straat. Ze loopt van Camp;A tot in de middeleeuwen.’) Marcella, de danseres in nachtclub La Gaité (die inderdaad aan de Steenweg heeft gelegen) had een ‘voorbeeld in ’t echt’, net zoals Thereesje Landolf, wonend boven de poort, trekjes van Claartje Klaver zelf heeft. Hoewel er weinig locaties rechtstreeks worden genoemd, is er veel Utrechtse sfeertekening, zoals de schildering van duiven (alweer) in het zonlicht in de zijstraat recht tegenover de poort (de Donkerstraat), ‘langs de gevel heen van een donkergrauw, hardstenen middeleeuws huis’ (Zoudenbalch). Ook andere plekjes zijn uit summiere beschrijvingen te herkennen, zoals het café De Witte Ballons (Lijnmarkt 12), het ‘stille kroegje’ dat van achteren op de gracht uitzict.
51
-ocr page 54-52
-ocr page 55-Literatuur
Ceulaer, José de: te^nst bij nederlandse auteurs (’s-Gravenhage/Rotterdani, z.j. = 1966).
Dommisse, Fré: Over Cdarc Lennart (’s-Gra\’eiihage/Rotterdam, z.j.).
Faassen, Sjoerd van; ‘Wzif ec« degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te konten’ (Om Haag, Amsterdam, 1996).
Herpen, J.J. van: Al wat in boeken steekt, Dertijt jaar radiowerk van dr. P.H. Ritter Jr. bij de AVRO (Zutphen, 1982).
Herpen, J.J. van en K. van der Horst: Inventaris van het Archief' van Dr. Pierre Henri Ritter Jr. (1882-1Q62) (Utrecht, 1988).
Klaver, Eveline H.: Claartje, mijn zusje (’s-Gravenhage-Rotterdam, 1979).
Paap, Wouter: Literair leven in Utrecht tussen de beide wereld-oorlogen (Utrecht, 1970).
Ritter, Dr. P.H.: Ontmoetinpten «tef SfZ/r/yrm (Boekenweekgeschenk 1956).
Swillens, P.T.A.: Prisma Schilders lexicon (Utrecht/Antwerpen, 1958).
Toorn, Willem van e.a.: Qtterido’s letterkundiße rcisßids van Nederland (Amsterdam, 1982).
Verroen, Dolf: Herinnerinßen aan Clare Lennart (’s-Gravenhage/Rotterdam, Nijgh amp;nbsp;van Ditmar, 1975).
53
-ocr page 56-Publikaties uit het Archief Ritter eerder verschenen
Hij flroeß tie zee en tie verte aan zieh mee, de briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - J.J. Slaiierhoff, bezorgel en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Utreeht, 1984).
De twäe beer in Den Haag, de briebvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Willem en Jeanne Kloos (1916-1949), bezorgel cn van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen en met een Nawoord door Harry G. M. Prick (Utrecht, 1986).
Een toegenegen vrienti, al ben ik wellicht lastig, de brieEvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Herman de Man (1928-1946), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Utrecht, 1986).
De meest Delftse Deljienaar, de briebvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Dirk Coster (1920-1956), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen en met een Nawoord van Thenn de Vries (Utrecht, 1987).
De Markies onzer Letteren, de briebvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Lodewijk van Deyssel (1902-1951), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Utrecht, 1988).
Een schrijver in geen perkje passend, de brießvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Jan Gres-hoff (19J0-1953), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen en met een Nawoord van Pierre H. Dubois (Leiden, 1991).
Eengeest die iets te zeggen had, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Frans Coenen (1916-1936), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Leiden, 1992).
Gastheer van de knnst, de brieEvisscling Dr. P.H. Ritter Jr. - Frans Mijnssen (1904-1951), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Hilversum, 2001).
Een knnstgevoclig man, de brieEvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Herman Robbers (1905-1935), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Hilversum, 2000).
Het leven een raadsel, de brieEvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Eva Raedt-de Canter (1931-1938), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Nijmegen, 2002).
Een zich over het leven verwonderende vrouw, de brieEvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. -Clare Lennart (1933-1960), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Hilversum, 2002).
In voorbereiding zijn Ritters brieEvisselingen met F.C. Gerretsou (Gij zijt een wonderlijk bouwsel), R. van Genderen Stort (Brieven vab Brodeck).
54
-ocr page 57- -ocr page 58-Dit is deel 10 in de reeks briefwisselingen die Dr. P.H. Ritter Jr. voerde met literatoren uit de eerste helft van de twintigste eeuw.
Eerder verschenen, ook verzorgd door Jan J. van Herpen, de correspondenties met J.J. SlauerhotF, Willem en Jeanne Kloos, Herman de Man, Dirk Coster, Lodewijk van Deyssel, Jan Greshoff, Frans Coenen, Frans Mijnssen, Herman Robbers en Eva Raedt-de Canter
Het betreft nu de brieven die door Ritter tussen 1933 en 1960 gewisseld werden met de Utrechtse schrijfster Clare Lennart (1899-1960). Zijn besprekingen van enkele van haar boeken zijn als bijlagen toegevoegd.
ISBN 90-76911-07-X
9 789076 911076
JAN J. VAN HERPEN
EEN ZICH OVER HET LEVEN VERWONDERENDE VROUW
2002 FLANOR - Hilversum