-ocr page 1-

BRIEVEN VAN BRODECK

De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. -Rein van Genderen Stort (1905-1940)

Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen

Hss. Leesz.

ULS5

-ocr page 2-

-ocr page 3-

BRIEVEN VAN BRODECK

-ocr page 4-

30-14: Koert van der Horst


RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT


2731 253 1


-ocr page 5-

/)6Hss; U sr 6«)

BRIEVEN VAN BRODECK

De brieft\’isseling

Dr. P.H. Ritter Jr. - Rein van Geneieren Stort (1905-1940)

bezorgd en van aantekeningen voorzien

door

Jan J. van Herpen

f iH33èiin

]. J'ilcnuig

FLANOR

Hilversum 2003

-ocr page 6-

Ik ben je dankbaar dat je mij weer in het zadel hebt geholpen, na de lange jaren van nood, waarin ik voor altijd scheen afstand te hebben gedaan van mijn Pegasos, alhoewel deze, in zijn stal, hunkerde en liinnikte van smart en drift, opnieuw door mij bestegen te worden en mij weer op te voeren naar de steilste hoogten van den Parnassos. Vaster dan ooit zit ik in het zadel en vederlicht is zijn vlucht als nimmer voorheen

(Reinier van Genderen Stort aan Ritter op 9 januari 1939)

Voor Wim Hilberdink

De tekening van Rein van Genderen Stort is van Peter Ledder

ISBN 90-76911-12-6

Dit boek werd in 2003 door Epsilon Printing Ser\ ices te Weesp in dertig genummerde exemplaren voor de auteur vervaardigd.

4

-ocr page 7-

Woord vooraf

Reinier Johannes Willem van Genderen Stort (1886-1942) is geboren in Buitenzorg op Java in het paleis van zijn grootvader Otto van Rees, wan 1884 tot 1888 gouverneur-generaal. Reiniers vader (secretaris van de Preanger Regentschappen) is voor Reiniers geboorte overleden. Als tweejarige gaat Rein met zijn moeder en zijn zusje Nellv naar Nederland. Ze wonen eerst in Brummen bij grootvader Van Genderen Stort en daarna in Arnliem bij grootvader Van Rees. In 1899 gaat het gezin in Amsterdam wonen. Stort is er op het gtannasium klasgenoot van Ritter. Van 1904 af woont laij in Scheveningen. Hij behaalt de A-akte Frans. Intussen schrijft Itij veel. In 1912 verschijnt zijn eeste boek: Idealen en ironieën en in 1925 bekroont de Maatschappij der Nederlandse Letteren zijn boek Kleine Inez met de C.W. van der Hoogtprijs. In 1917 wordt hij blind door een ongeneeslijke ziekte.

Dr. Pierre Henri Ritter Jr. (1882-1962) is, na een ambtelijke carrière, van 1918 tot 1934 hoofdredacteur van het Utreebtseh Prorineiaal en Stedelijk Dajtblad^ waarin hij (ook nog na zijn afscheid) de wekelijkse Letterkundige Kroniek schrijft. In 1928 vraagt de AVRO hem de leiding op zich te nemen van het Radio-Boe-kenlialftiur. Hij doet dat tot 1957 met een inzet, die hem tot een populair radiospreker maakt. Hij is de auteur van honderden kritieken en essays. Boxendien schrijft hij vele boeken, waaronder een aantal romans.

De briet en, gewisseld tussen Van Genderen Stort en Ritter betinden zich in het Archief Ritter in de Utrechtse Universiteits-bibUotheek. Die van Ritter (Admiraal van Gentstraat 23 in Utrecht) in typoscript, omdat zijn secretaris carbondoorsla-gen van de verzonden brieven bewaart. Mogelijke jjescbm'en brieven van Ritter zijn niet bewaard. Die van de blinde Stort zijn in n'poscript van hemzelf of in andermans handschrift als hij ze dicteert. Het Archief Ritter is afgekort tot AR, het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum tot LAf, het Utreebts Dagblad tot UD en de Nederlandsebe Biblio^rahie tot NB.

Storts huis in Wapenveld is door hem Huize Brodeck genoemd naar zijn romanfiguur Lambert Brodeck. April 1935: ‘Hij is de groote man, waarvan ik altijd gedroomd heb en die tot werkelijkheid is geworden.’

Bij het totstandkomen van deze Briefwisseling heb ik bijstand gehad van Wim Hilberdink, kenner van Storts leven en werk.

Jan van Herpen

5

-ocr page 8-

Eerste contacten

In 1899 verhuist de familie Van Genderen Stort naai' Amsterdam, waar- Rein en Henri Ritter elkaar leren kennen. Elisabeth Augustin schnjtf in haar ar tikel 'Pei-soon-lijke en onpersoonlijke hei-innei-ingen aan dr. RH. Ritter jr.’ in het literair kwartaal-schrift Kmisptmt ^■an juni 1983, dat haar man Felix, Ritter en Stort in dezelfde Amsterdiunse gymnasiumklas zaten met begaafde leerlingen, die proza en poëzie in hun schoolkrant [welhaast zeker de landelijke Nuntius Gymnasionmt] publiceerden en dat Stort toen ai hele romims schreef'. Dat moet óf het Amsterdams Stedelijk Gymnasium geweest zijn (waarop Ritter zijn middelbare schoolstudie begint) óf het Gereformeerd Gymnasium (waarop hij in 1903 eindexamen doet). Van Genderen Stort maakt de gymnasiale studie niet af'. Hij verhuist in 1904 naar Scheveningen, gaat Frans studeren en behaalt daarin de Akte A. In Amsterdam kennen Ritter (die in de Vondelstraat woont) en Stort de schrijver Frans Mijnssen (tien jaar ouder dan Ritter, veertien jaar ouder dan Stort), auteur x an dramatisch werk en directeur \ an een xerzekeringsmaatschappij, wonend in de Roemer Visscherstraat. Op 29 februari 1904 sclmjft Ritter uit Uu-echt aan Mijnssen: ‘’Van Rein hoorde ik het XTeugdevol nieuws [Nlijnssen is 32 jaar geworden]. Zoo gaarne was ik U persoonlijk geluk komen wenschen, maar [militaire] dienst verliinderde mij, tot mijn grooten spijt.’ Dat jaar gaat Irij in Amsterdam rechten studeren. Op 1 december 1904 schrijlt hij aan Mijnssen: ‘'Nelly' van Genderen Stort vroeg mij, haar schetsenschrift terug te sturen. Ik geloof dat U het nog hebt.’ In zijn artikel ‘Bij Reinier van Genderen Stort’ in het septembernummer 1935 van de NB zal Ritter sclirijven: ‘Om Stort in zijn huidige wezen te kunnen begrijpen, moet men hem als knaap gekend hebben. Een jaar of dertig geleden was hij het vleeschgeworden literair endiousiasme. Het was een directe, hartstochtelijke liefde, die hij de literatuur toedroeg.’ En in het in 1956 verschenen Boekenweekgeschenk Ontmoctiiipcn met Schrijvers heriimert Irij zich; ‘Een van mijn jeugdvrienden, nog uit de eerste, Amsterdamse studententijd, is geweest Reinier van Genderen Stort, de schrijxer \';ur “Kleine Inez”. Ik heb nooit het type \ an den jongen, enthousiasten literator zo zuiver vertegenwoordigd gezien als in dezen jeugdigen mens. Het portret van Emile Zola stond op zijn sclrrijffafël. Wij werden in die oude tijden allen meegetrokken door de Zola-cultuur van Vm Deyssel. Maar naast zijn hartstochtelijke verering voor den ontzaglijken lexensuitbeelder, die de meester van het naturaUsme is geweest, droeg Van Genderen Stort in zich een overmatige liefde, ook in het gesprek, voor de zwierige volzin, voor het expressieve woord. Hoewel hij vol van humor was, een pittig, klein manneke, overwoog het bewonderende element in hem boven het cynische. Er was, in de eerste tijd na Tachtig, een moge-lijklteid tot vereren en liefirebben. Wij stonden niet louter ontmaskerend en ontkennend tegenover het leven, maai- voelden ons begrepen in een opkomende tijd, die niet in verxiilling is gegaan. Het ongemene in het leven \'an V.ui Genderen Stort is geweest, dat hij het schoonheidsideaal, de geestdrift, waaruit hij voortkwaï-n en die zijn tintelende jeugd vergezelde, tot een bestendige waarde in zich heeft weten te bevestigen. De dynamische schoonlreids en verwachtingsdrang, die hem beheerste, het is het essentiële geworden van zijn persoonlijkheid.’ (Zie meer in bijlage 10).

6

-ocr page 9-

De briefwisseling

De eerste bew aard gebleven brief van Reinier van Genderen Stort is van 7 april 1905. Hij heeft veel geschreven en verlangt nu naar publikatie ervan.

7 april 1905: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Scheveningen [Havenkade].

Moeder laat je wel zeer voor je wehvillcndhcid bedanken en Nelly laat je scctgcn dat ze hetpjoed vindt.

Ik loop, de laatste datjen, rond met de gedachte hoe de uitgave van mijn werk te bewerkstelligen en ik verzoek je dits, indien je wilt, mij met raad daarin behulpzaam te zijn.

Ik had, natuurlijk, gaarne een fragment en een groot fragment in een ernstig orgaan geplaatst, de uitgave van het geheel is dan uitteraard veel gemakkelijker geworden. Maar welk periodiek? Van de Gids is natuurlijk geen sprake, ik ben onbekend dus van Hall weigert me. Robbers zal het niet doen, omdat het met het karakter van zijn tijdschrift niet strookt, Nederland is niets om dezelfde reden. Groot-Nederland zou iets zijn, maar van Nouhuys is een rare kcrrel [sic], die, geloof ik, ook wel cens stukken terugzendt om een andere, speciaal literaire reden. Blijft de Nieuwe Gids en quot;de XXe Eeuw. Wat dunkt je van Kloos? Ik heb hem in geen twee jaar iets van mij doen hooren en hij is, zooalsje weet, degene, die mij feitelijk op wegheeft geholpen? Maar hij heeft zulke kuricuze begrippen in den laatsten tijd getoond en ik geloof dat hij zulk soort werk nou niet bepaald mag, hij had wel een groote bewondering voor Zola, maar dat is natuurlijk wat anders, groote visie,groote piek enz. Thijm vindt mijn werk natuurlijk te grof en te gctnachevcerd. Mij dunkt, ik hoor het hem al zeggen!!

Nu zag ik ergens in een Bibliotheek De Vrije Tribune, een blad als de Nieuwe Arbeid en als Leven en ik heb gedacht of ik daar niet bijv, de hecle Noordwijkscene in kan plaatsen, maar de menschen er van zijn me nou niet bepaald sympathiek. Ook heb ik gedacht het anders aan te leggen en eerst voorpostengevechten te hoitdcn. bijv, een zwaar gedocumenteerde studie schrijven over iemand of over een gedeelte van iemands werk. Zulk een studie plaatsen ze uitteraard eerder dan een fragment of schets en ik ben begonnen een plan te omlijnen voor een fragmentarische studie over Chateaubriand, maar deze stttdic, hoezeer ook fragmentarisch, zal ook reeds maanden en maanden eischen en het is daarom waarschijnlijk, dat ik het, voor de tiitgave, met mijn werk op een of andere manier toch maar vast tja probeeren.

7

-ocr page 10-

Amice, Het ojidc Lied is mijn derde roman, ik heb een aantal schetsen geschreven genoeg voor een vrij dikken bundel, ik heb in Amsterdam gewerkt en in de litcratnnr rondgeraasd, dat het mij hier in het kalme Schcvcningcn is komen opbreken, ik heb, wanneer het bock in Mei a.s. af is, aan het oude Lied ruim anderhalf jaar, zegge 18 maanden gewerkt, en het is dus, dunkt mij, billijk, wanneer ik zeg, dat mijn wil totpublicceren van dit, mijn werk, formeel is.

Salitut, ik schrijf je nog es meer, ik heb een heelcboek gedachten in m’n kop ook bijv, over het ongelukkige gebrek aan eenheid van willen en streven onder onze jonge kunstenaars, als steeds

tt. R. V. Gcndcren Stort.

Van Genderen Stort is, als hij deze brief schrijft, achttien jaar oud.

Mr. J.N. van Hall is van 1880 tot 1915 redacteur van Dc Gids. J.G. Robbers is de oprichter van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, waarvan van 1905 at zijn zoon Herman Robbers als voornaamste redacteur optreedt. Nederland is een Staat- en Ixtterkundig maandblad onder redactie van J. Mullemeister, Willem H. Haighton, Johan Koning en Emile Buysse. W. van Nouhuys is van 1903 tot 1914 redacteur van Groot Nederland. Dc XXc Eeuw staat in 1905 onder redactie van Lodewijk van Deyssel. Ritter schrijft er al sinds september 1903 in.

Willem Kloos is van 1865 tot 1938 redacteur van Dc Nieuwe Gids. In een hierna nog op te nemen vraaggesprek dat Ritter in 1935 met Van Genderen Stort zal hebben vertelt Stort: ‘Van Arnhem verhuisden wij in September 1899 naar Amsterdam, en daar was het dat mijn groote liefde voor literatuur tot ontwikkeling kwam. Ik herinner mij, hoe ik in dien tijd een aparte reis naar Den Haag ondernam, om mijn werk aan te bieden aan Willem Kloos. Ik werd niet ontvangen, maar den volgenden dag kwam Kloos persoonlijk aan de deur van het huis, waar ik logeerde, en hij bracht mij een brief, waarin weliswaar te lezen stond, dat ik niet al te veel pretentie moest hebben, maar waarin mij toch een goede toekomst in de literatuur verzekerd werd. Aangezien er in mijn eersteling over “vlammende passie-dolken” geschreven werd, moet ik achteraf bekennen, dat de heer Kloos niet zoo geheel ongelijk gehad heeft, toen hij mijn litteraire eigendunk wat temperde. Maar ik ging, aangespoord door Kloos’ bemoedigende voorspelling, met schrijven door.’

Leven is waarscliijnlijk Nieuw Leven, dat in 1910 met Ontwaking zal samengaan tot OnEvaking amp;nbsp;Nieuw Leven onder redactie van Georges Eekhoud, Jac-c]ues Mesnil, Lode Baekelmans, Ary Delen, Willem Gijssels, Jan Greshoff, Segher Rabauw, Oscar Six en Gust. Vermeersch. In 1910 zullen R. van Genderen Stort en Mr. RH. Ritter Jr. in de lange lijst van medewerkers staan. Ritter bespreekt in de aflevering 1910, I-II Lichte Lijnen van Johan de Meester. Het is onduidelijk wat de Noordwijkscene is. F.-R. Chateaubriand (1768-1848) is de Franse schrijver.

Een manuscript ‘Het oude lied’ bevindt zich niet in Storts archief in het LM. Een gepubliceerde roman onder die naam is ook niet bekend. Mogelijk geeft hij wat hij eerst ‘Het oude lied’ noemde later een andere titel. Zijn eerste in 1912 in druk verschenen roman is Idealen cn tronieen.

8

-ocr page 11-

Op 27 april 1906 schrijft Ritter aan Mijnssen: ‘Van Rein hooide ook ik, niets. In zeer langen tijd. Ik denk hem te sclirijeen.’ Op 21 november 1906: ‘Met groote vreugde kan ik U meêdeelen, dat Rein voor het schriftelijk gedeelte van zijn examen is geslaagd - het zal een groote voldoening voor hem zijn, en bemoedigend in de tijden die Hij nu doormaakt.’ Op 16 september 1907: ‘Met alle waardeering voor mijn goeden vriend Rein, vind ik dat er tegenwoordig meer gemeend dan gewerkt wordt.’ En op 8 december 1907: ‘Dat van Rein zag ik ook. ’t Is niet goed voor hem.’

Er broeit iets en nu slaat de vlam in de vriendschap.

24 januari 1908: Van Gendcrcn Stort aan Ritter

Uit: Scheveningen.

Amice

Ik zend je hierbij een briejkaart van van Loghem, die ik zooevcn ontvang en waaruit je zult zien, dat je te laat bent begonnen met je verzoek de opdracht voor de publicatie te schrappen. Ik schroom niet te erkennen, dat door dit incident het genoegen der publicatie voor mij (jrootclijks is bedorven: opdrachten kwamen mij altijd voor bij uitstek delicate aangelegenheden te zijn en waarbij niet anders dan van een volstrekte samenstemming der betrokken personen sprake kan zijn. Ook kan ik, vergeef mij, dien plotselingen omkeer van appreciatie niet recht verstaan, tenzij ik veronderstel, je mijn schets van een dcrgclijkc flagrante slechtheid vindt, dat je door de opdracht er van te aanvaarden, je letterkundigen naam allicht compromitteeren zoudt. Hoe dit zij, er is nu eenmaal niets aan te doen en zoo zal het verschijnen van het Februarinummer van Nederland in stee van een reden tot vreugd een reden tot misnoegen voor ons beiden zijn, hetgeen ik wezenlijk bejammer, temeer daar het voor mij de eerste publicatie van cenigc bctcckcnis zal zijn. Natuurlijk behoeft dit ongeval, neen kan dit ongeval geen ernstige stoornis in onze vriendschappelijke verhouding van al die jaren verwekken, wij hebben toch niet voor niets onze groote literatuur passieën in Amsterdam gevierd, maar ik wilde alleen maar zeggen, dat het een en ander mij zeker niet minder onaangenaam zal zijn dan jou.

Als steeds, vriendschappelijk tt R. V. Gendcrcn Stort

Na deze briet nadert er een brouille, die tot in 1934 zal duren. Ritter zal in 1956 in zijn Ontmoetingen met schrijvers noteren:

‘Van Genderen Stort had een gave, maar lichtkwetsbare natuur. Hij koesterde opvattingen van ridderlijkheid, die dikw ijls duidelijk waren, maar soms niet waren te volgen. Er leefde in hem een drang naar eerlijk zijn, die paste in de stijl van een groot karakter. Maar alles in dezen mens speelde zich afin overmatige afmetingen

9

-ocr page 12-

en met felle accenten. Daardoor konden er wel eens misverstanden met zijn x rien-den worden geboren. Ik ben een tijdlang \an hem verw ijderd geweest. Maar, hoewel er bij ieder conflict twee schuldigen zijn, hij was het, die het zwijgen nissen ons ophief - een gebaar, dat zijn '■‘■formaat” demonstreerde en dat de inleiding vormde tot een nieuwe, hechte vriendschap.’

In een brief van Ritter aan Frans Mijnssen van 3 april 1908 voegt hij het onduidelijke PS toe: ‘■Rein... Is hij al niet onder water?’ Op 26 juni 1908: ‘Eergisteren zag ik Rein. Iets bedaarder. Maar van de Holl. Literamur deugt niets. Voorts zijn er allerlei nieuwe methoden van Roman schrijven ontdekt, en is het naturalisme zonder beteekenis gebleven. Ah phoe! Nie klesse. Rustig werken. Oordeel nageslacht. Etiketjes plakken genoeg gedaan. Dankbaarheid aan de Vaderen. Hun zwakheden - zwijgen we over. Lijkt mij beter recept (bekend).’ Op 6 juli 1908 schrijft Ritter aan F.C. Gerretson: ‘Het schijnt overigens mode te worden onder de jonge \’eelbelovers (mijn mend van Genderen Stort, medewerker \an den N.G. - ik word trotsch op hem, doet er ook aan meé) onze heele literatuur is na ’80 waardeloos gewauwel te verklaren en er \ ele theorieën en beweringen tegenover te plaatsen.’ Op 19 maart 1909 aan Mijnssen: ‘Je brief met berichten over Rein maakte mij bedroefd. Ik zal hem eens gainv schrijven en, als het eenigszins kan, opzoeken. God, God, wat ellendig!’ Stort lijdt aan buien van melancholie. In 1910 zal een toen nog ongeneeslijke ziekte bij hem geconstateerd worden waardoor hij langzaam blind wordt. Ritter op 10 april 1909 aan Mijnssen: ‘[...] op ‘n Zondag even ’n rondreis te maken in A’dam jou en in den Haag Rein te zien, maar hij telegrapheerde mij plotseling af. Reins adres is 3e Sweelrnckstraat 115. Hij had een flinke influenza te pakken gekregen, maar schreef mij juist gister [brief niet bewaard], dat hij nu beterende was, en dacht binnen kort in Amsterdam te komen, waar je hem waarschijnlijk zult zien.’ Ritter op 28 januari 1910 aan Gerretson: ‘Hoe gex oelt ge U overigens op den omslag van Onnvaking naast onzen vriend \an Genderen Stort?’ Op 25 maart 1910 aan Mijnssen: ‘De Vanity Fair van den Nieinven Gids in October [het tijdschrift bestaat dan 25 jaar]. Natuurlijk. Rein is ook aangezocht. [Ritter en Mijnssen achten de belangrijklteid van Dc Nieuwe Gids teruggelopen]. Ik \oel er daarom met jou, veel \oor. Rein kalm zijn portret en bijdrage te laten toezenden en ons terug te trekken. Wij hebben allen een verleden lief, en de herdenking is \oor ons een belachelijke comedie.’ Ritter schrijft op 9 mei 1911 aan zijn toekomstige vrouw dat hij bezig is ‘de vele schatten terug te winnen die ik uit heb staan’, in totaal 25 gulden, waarvan 2 aan Stort. In 1911 richt Ritter een tijdschrift op: de Haa^schc Spectator. Na twee afleveringen is het echter alweer ter ziele. In nummer II \ an 15 mei schrijft Van Genderen Stort het artikel ‘Henry Bataille, een Inleiding’. De beschouwing looft het werk van de Franse schrijver (1872-1922).

In 1925 komt Kleine Inez \an R. \ an Genderen Stort uit. Het boek ontvangt de C.W. van der Hoogt-prijs \an de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de jury zitten: Martinus Nijhoff, K.J.L. Alberdingk Thijni, Frits Hopman, Fenna de Meyïer, J.W.F. Werumeus Buning, Elisabeth Zernike en Jo van DuUe-men-de Wit. Ritter bespreekt het boek in het UD van 14 februari 1926 (zie bijlage 1). Op 8 april 1926 schrijft Van Genderen Stort aan Frans Mijnssen: ‘Wat de

10

-ocr page 13-

kritiek van Ritter betreft, ik vond het jammer dat hij die wolligheid schreef over Tobias Peppel. Dat was weer echt Ritter, knoeierig en vol zelft’erhetfing. Zonder deze passage had ik hem waarscliijnlijk geschreven, nu maar een spons te halen door onze \Toegere geschillen, maar nu heb ik er geen zin in. Trouwens, wat eenmaal in het verleden ligt, ruste daar in vrede.’

In het AR bevindt zich een aan Ritter gerichte brief van Frans Hulleman, gedateerd 9 februari 1928, met deze passage: ‘’Gisteren was ik bij Van Genderen Stort. Ik ben er nog kapot van. Maar welk een belangstelling in alles en wat een berusting! Hij, aan den arm van fan Prins, den dichter, gingen we van zijn huis af in de van Boetzelaerlaan 25 den Haag, een wandeling maken. Prins sprak met hem over “literatuur”, over Flaubert, over Zola, over Guv de Maupassant. In mijn hoofd zong dat ffissche gedicht van Prins, “De Bruid”. Hijzelf stelt “De Vlieger” hooger, een vers, dat ik niet ken.’

Uit 1929 bevindt zich in het AK de gedrukte kaart: ‘Voor de vele bewijzen van deelneming, bij het heengaan van mijn innig geliefden Man en der kinderen liefdevolle Vader Ds. P. van Genderen Stort, betuig ik mijn hartelijke dank. E.E. van Genderen Stort-Happe. Nieuwe Pekela, September 1929.’

Op 2 november 1929 bespreekt Ritter in het UD Van Genderen Storts boek Hinne Rode (zie bijlage 2). Bij de NCRV stelt ds. Jac. Petri Kleine Inez op 11 november aan de orde.

In een brief van Oudjaar 1934 steekt Rein van Genderen Stort (zijn brieven zijn van nu af in typoscript) de hand weer uit. Op 9 januari 1939 zal hij zelfs schrijxen: ‘Dankbaar zal ik je blijven tot aan mijn laatsten snik voor de grootmoedigheid waarmede je mij de laaghartige smaadredenen hebt kwijtgescholden, die ik in mijn jeugdverdwazing over en tegen je schreef, waarover ik mij temeer schaam, nu ik je Echtgenoote en haar edelaardig wezen heb leeren kennen.’

31 december 1934: Van Gendcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenvelde, Huize Brodeck [Nu: Groteweg 44].

Waarde Ritter,

Ge ztdt verwonderd zijn een schrijven van mij te ontvangen. Ik heb je boekje over Mnssertgelezen; het heeft me zeer getroffen, ik acht het een meesterwerkje, een harmonische samenvoeging van psychologie, ctiltntirkcnnis en een heel eigen stelkunst, waarin de preciositeit van vroeger zich tot bevalligheid heeft vereenvoudigd. Indien ge even bereid zijt als ik onze oude veete te vergeten, zoo meld het mij spoedig; het zal mij een waar genoegen zijn je weer de hand te mogen drukken.

Gaarne je antivoord tegemoet ziende,

Reinier van Genderen Stort.

11

-ocr page 14-

Ritter heeft het boek Over Mtissert geschreven. In 1934 verschijnen er twee drukken van.

Hij neemt terstond de door Van Genderen Stort uitgestoken hand aan.

5 januari 1935: Van Geneieren Stort aan Ritter

Uit: Wapenvelde, Huize Brodeck.

Waareie Vrienei,

Ge snit ons welkom zijn Zaterdaje, eien 12en dezer; ik was verhenjjd met je prompte antwoord. Veel hebben wij te bespreken, herboren ben ik uit de zware depressie, waaronder ik de laatste jaren gebukt ging. Ge doet het best den sneltrein te nemen naar Zwolle; wil ons het ttur van je aankomst aldaar melden, wij zullen je dan ajhalen in den wagen van mijn gezellin. We rekenen op je voor luneh en middagmaal.

Van harte.

Rein Stort.

Citaat uit Ritters Ontmoetingen met sehrijvers. ‘Deze mens heeft een tragisch bestaan gehad. Al in zijn jeugd werd hij aangetast door een ongeneeslijke kwaal, die hem met blindheid sloeg. Naarmate zijn leven verschemerde en eindelijk in de grote duisternis onderging, verstelligde hij zich zijn geestelijk gezichtsvermogen. Deze mens is niet alleen geadeld door de smart, maar de spanning tussen de verschrikkelijke werkelijkheid die hij beleefde en zijn onverwelkbaar geloof aan de schoonheid vormde hem tot kunstenaar. Er was een verwachting in hem, die hem nooit heeft begeven en die op aangrijpende wijze tot uiting kwam, kort voor zijn dood. Hij woonde toen op een sierlijk buitengoed te Wapenveld (of, zoals hij altijd schreef: Wapenvelde), in Gelderland en hij had daar een medicus gevonden, die bizondere studies maakte van zijn kwaal en die enig uitzicht gaf op een methode, die hem het licht zou kunnen hergeven. Ik zal nimmer de extatische vreugde vergeten, waarmee hij meende een naderende lichtschijn te zien. Maar deze zelfmisleiding ontstond uit het machtige levensvertrouwen, dat hem altijd heeft vervuld, uit de levensaanvaarding, die zijn credo was. Hij heeft, ook toen de schaduwen hem omgaven, den geestdriftigen jongeling in zich bewaard. Hij heeft ongebroken zijn leven opgebouwd, te midden wan een hel van verdriet.’ (zie meer in bijlage 10).

Op 12 januari 1935 zien de vrienden elkaar dus voor het eerst weer in Wapenveld (gemeente Heerde ), waar Van Genderen Stort sinds 1925 vaak bij zijn jeugdvriendin Gönne Waterman logeert. In 1934 gaat hij bij haar wonen. Op 6 juni 1935 wordt hij ingeschreven in de gemeente Heerde en op 7 augustus 1937 huwt hij Gönne.

Op 14 januari 1935 schrijft Stort aan Frans Mijnssen (brief in het LM}: ‘Eergisteren, Zaterdag, was Ritter liier, ik heb mij met hem verzoend tot mijn groote voldoening. Ik las zijn boekje over Mtissert, het trof mij zeer, ik schreef hem dien-

12

-ocr page 15-

aangaande, tevens verklarend, dat het mij een waar genoegen zonde zijn hem weer de hand te mogen drukken. Hij antwoordde per ommegaand. Ik heb veel aan hem gewonnen, Itij is veel receler geworden, vroeger ontglipte hij mij telkens, ook zijn stem is veranderd, dunkt mij, mannelijker klinkt die nu. Hij spreekt gemakkelijk en overvloedig, maar altijd bedachtzaam, zoodat hij nooit vermoeiend wordt. Alles wat hij zegt is belangwekkend en stemt tot nadenken en onthouden. Ik was content, dat Hij over jou sprak met warme sympathie en waardeering.’

27 januari 1935: Van Gendcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenvelde, huize Brodeck.

Waarde Ritter,

Het speet ons in de afyeloopen week geen bericht van je te moeien ontvangen, meldend, dat het je voornemen was ons Zaterdag andermaal te bezoeken. Wil ons van je plannen hieromtrent nader berichten. Zondag a.s. denken wij naar Arnhem te gaan. Ik blijf in elk geval de ganschc maand Februari hier om dan voor een week of hoogstens ttvee in den Haag te blijven. Vergun mij tevens je te herinneren aan je belofte mij eenige van je werken te zenden, maar ik weet, dat ge het druk hebt. Laat mij je nog cens mogen zeggen, dat ik zeer verheugd ben met onze herstelde vriendschap.

Tot spoedig dus, beste vriend, wees ook namens mijn gastvrouw, hartelijk gegroet,

t.t. Rein Stort.

14 februari 1935: Van Gendcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenvelde, Huize Brodeck.

Beste Vriend,

Veel dank voor je hartclijk schrijven, dat mij zeer verheugde. Ja, ook voor mij zal de 12e Januari onvergctclijk zijn. Ik vermoedde wel, dat je het te druk hadt, ik bewonder je energie en je bedrijvigheid. Luister: de volgende week zijn wij tamelijk bezet, wij hebben een uitgang naar Zwolle en een naar Amsterdam. Dan komt Willem de Marez Oyens een dag bij ons doorbrengen en ten slotte zoude ik gaarne zien, dat ge Zaterdag, den 23en voor ons vrij hieldt. Immers, in de weck daarop zijn wij voornemens voor een dag of 14 naar den Haag te gaan. Zoo lijkt het ons, dat wij na onzen terugkeer uit de residentie meer gelegenheid zullen hebben je gewaardeerde dochter voor een weekeinde bij ons te zien. Ik zend je hierbij een novelle, die je misschien reeds hebt opgemerkt en waarover mondeling meer. Wij volgen eiken Zondag met het grootste genoegen je keurige en waarlijk uitmuntende lezingen in de radio. Ik vergaar nieuwe sprokkelingen, die ik hopenlijk den 23en aan je oordeel zal onderwerpen. De illuminatie, die zich uit-

13

-ocr page 16-

breidt over mijn eertijds verduisterd gezichtsveld, houdt aan, neemt toe; zoo blijven mijn hersens vaardig den ganschen dag van het vroege morgenuur tot het late avonduur, waarop ik eindelijk ter ruste ga. Groot is bet wonder, dat zich in mijn leven voltrekt, maar alleen hier is dit mogelijk geweest, want hier is het goede leven, waarin elk oogenblik een vervulling is. Mijn zieke brein en mijn zieke lichaam zijn vervangen door een helder, stellig hoofd en een gezond, veerkrachtig lichaam. Voor de eerste maal misschien voel ik mij normaal en evenwichtig en daardoor ten volle gelukkig. Het is mij duidelijk geworden, dat mijn blindheid en dientengevolge het eenzelvig en door en door ongezonde leven op de Boctzelaarlaan een chronisch zenuwlijden hebben voortgebracht, dat immer erger werd, totdat ik eindelijk, eind Juli ’34, slecht ter been en schier verbijsterd, alhier aankwam. Dit alles behoort tot het verleden, een nieuw leven ligt voor mij. Over een kwart eeuw zal ik niet ouder zijn dan 74, misschien gaan wij dan tezamen, gij en ik, lunchen op Saturnus en middagmalen op Mars.

Ik eindig, beste vriend, ook namens mijn gastvrouw, onze hartelijkcgroeten.

Rein Stort.

( Gon Waterman voegt in handschrift aan de brief toe;') Rein bedoelt natuurlijk of U dan onzen gast wilt zijn. Wat den uitgever betreft waarover U schrijft, Rein heeft op ’t oogenblik niets in portefeuille, maar zal ’t graag in gedachte houden. Met beleefde groeten G. Waterman.

Ritters dochter is Isaline (geb. 1912).

In 1930 is van Van Genderen Stort bij Tyl in Antwerpen 81 Sprokkelingen verschenen. In 1935 zal bij Sijtlioffin Leiden Sprokkelingen uitkomen.

18 maart 1935: Van Genderen Stort aan Ritter

Uit: Wapenvelde, Huize Brodeck.

Waarde Ritter,

Wij zijn teruggekeerd uit den Haag, waar wij veertien goede dagen hebben doorgebracht. Mogen wij je eerlang verwachten? Een exemplaar van de Sprokkelingen en van Het Avonttiur liggen voor je gereed. Ik weet niet, of ge het laatste werkje kent. Het behelst een bloemlezing uit mijne werken, waarin ik beoogde een overzicht te geven van de ontwikkeling van mijn proza. In zooverre zal het je stellig interessccren. In den Haag bracht ik een avond door bij Schepp, dien ge wel kent, vermoed ik. Hij had voor mij een goede flesch Bordeaux ontkurkt, dien wij genoten met langzame, bedachtzame teugen en die het zijne bijdroeg tot onze goede luim en heldere gezindheid. Hij vertelde, dat hij een vertaling van den Timajos voleindigd had en dat hij voornemens was deze vertaling, voorzien van een uitgebreidc reeks aanteckeningen, uit te geven. Hij had om het oordeel verzocht van vier des-

14

-ocr page 17-

kundigen, die hem zeer prijzend hadden teruptgesehreven. Schepp is ook een groot voorstander van het behoud der humanistische waarden; ook hieromtrent is hij voornemens een manifest te schrijven, die ge wel even bereid zult zijn als ik mede te onderteekenen.

Ik eindig, beste Ritter, in de hoop een spoedig ongunstig antwoord van je te mogen ontvangen, blijf ik ook namens Mejuffrouw Waterman, je je zeer toegenegen

Rein Stort.

Storts Het avontuur en andere verhalen is in 1930 serschenen.

Schepp is C.L. Schepp, de dichter Jan Prins. Zijn Timaissonnetten staan in Helikon, 1936.

Dit zijn dus de maanden waarin Van Genderen Stort meent van zijn blindheid te zullen genezen. Aiuaie Salomons, die in haar Herinneringen uit de oude tijd over Wapenveld schrijft, vertelt erover:

‘Er was een tijd, dat Rein dacht dat hij beter zou kunnen worden. De dokter had hem met een nieuw middel behandeld en plotseling keek hij niet meer in een onbeweeglijke grijsheid, maar in een soort roze gewemel. Toen hij het de dokter, een beetje onzeker, vertelde, liet die zich ontvallen: “Dan is de gezichtszenuw dus niet dóód.” En dat werd voor Rein de aanleiding tot een wilde speculatie over alles, wat hij zou gaan doen, als Hij weer zien kon. Hij zou met mijn man gaan paardrijden. “Op een ontembare hengst”, x’oegde hij er romantisch bij. Hij bemerkte geleidelijk, dat het genezingsproces geen voortgang had, en hij zei zelf: “Misschien zou ik niet eens gelukkig door geworden zijn. Het zou misscliien op de ergste teleurstelling zijn uitgelopen. Ik ben het gewone les en te seel ontwend.”

3 april 1935: G. Waterman aan Ritter

Geachte Heer Ritter,

Uw trein vertrekt uit Utrecht 9.35 en komt aan in Zwol om 10.54. Wij staan dan buiten op U te wachten.

Met vriendelijke groeten ook van Rein

G. Waterman Wapenveld.

In het AR bevindt zich een brief van A.W. SijthofPs Uitgeversmaatschappij in Leiden (met in het briethoofd: Telefoon No. 1!) aan Ritter san 12 april 1935: ‘Krijg ik ook spoedig antsvoord san U aangaande de besprekingen met den Heer van Genderen Stort. Indien LI met den Heer v.G.S. spreekt dan zouden svij van hem moeten hebben een acte, svaarin duidelijk uitkomt, dat het auteursrecht san datgene svat reeds gedrukt is, aan ons svordt osergedragen en dat de Belgische drukker een brief schrijft, svaarin hij eventueele rechten vrij geeft. Het komt ssel s oor, dat bij bibliofiele uitgaven aangekondigd svordt, dat de inhoud niet meer zal svorden herdrukt.’

15

-ocr page 18-

Op 30 augustus 1930 verschijnt in een oplage van 75 exemplaren als derde nummer \ an de eerste reeks uitgaven van de Bibliofielenvereeniging Tyl, Kammenstraat 65 te Antweipen: 81 Sprokkclinßcn door K. Van Gcndcrcn Stort. In 1935 verscliijnt bij Sijtlioff Sprokkelingen. Toege\ oegd aan de uitga\'e van 1930 zijn 82 tot en met 108.

[april 1935]: Van Gendcren Stort aan Ritter

De brief is ongedateerd, maar aannemelijk is hem hier te plaatsen.

Uit: Wapenvelde, Huize Brodeck.

Waarde Ritter,

Ge zult ons welkom zijn, Zaterdag a.s. Wil ons melden het uur van je aankomst. Wij zullen dan ter plaatse zijn. Ik zal verheugd zijn je weer te ontmoeten en je opnieuw in de gelegenheid te stellen je te overtuigen van mijn heerlijke en praehtige gezondheid. Ik ben begonnen aan een nieuw werk waarvan de titel luidt: Het Leven van Lambert Brodeek. Hij is de groote man, waarvan ik altijd gedroomd heb en die nu tot werkelijkheid is geworden. Immers, ik acht het waarschijnlijk dat ik je het volgend jaar te paard in Utrecht zal bezoeken.

Tot spoedig dus, mijn beste, ontvang, ook namens mijn trouwe gezellin, mijn hartclijkegroeten.

Rein Stort.

Ritter is op 13 april in Wapenveld geweest. Op 18 april schrijft Stort aan Frans Mijnssen (brief in het LM): ‘Ritter was liier den vorigen Zaterdag. Het was weer erg genoeglijk, hij zal bij Sijtlioff een nieuwe en aangeiulde uitgave van de Sprokkelingen bezorgen, ik zal voor den eersten druk 150 gulden ontvangen, Ritter zal moeite doen dit bedrag met 100 gulden te verhogen.’

16 april 1935: Van Genderen Stort aan Ritter

Uit: Huize Brodeck.

Beste Henri,

Veel dank voor je hartelijk schrijven en goede berichten. Ja, ook voor mij was het een goede dag, juist door hun schaarschte zijn dergelijke dagen onvergetelijk. Wat de evcntueele uitgave bij Sijtlioff betreft, ontvang om te beginnen mijn hartelijken dank voor je gewaardeerde medewerking. De 150 gulden zoude ik gaarne verhoogd zien tot 250. Gelooft ge, dat dit mogelijk is? Zoo niet, dan zal ik mij tevreden stellen met het bedrag, dat ge opgeeft. Voorts wil ik nadrukkelijk de voorwaarde stellen, dat bij eiken herdrtïk mij hetzelfde bedrag zal worden uitgekcerd, dat ik bij den eersten druk ontving en ten leste minstens 10 presentexemplaren. Ook zoude ik gaarne zien, dat

16

-ocr page 19-

ßc inet Sijthoff de mogelijkheid overweegt van een kleine, bevallige uitgave der vier vertellingen, waarover ik je gesproken heb. Van harte hoop ik je binnen afaienbaren tijd weer te zien en het sedert onze laatste samenkomst geschrevene opnieuw aan je oordeel te onderwerpen. Van het huwelijk van je dochter hebben wij kennis genomen door het dagblad. Wij zenden je alsnog onze beste wenschen. In Mei hopen wij jullie te bezoeken, maar voor dien tijd zult ge mij misschien alhier het interview afnemen. Wij hebben met het grootste genoegen Het Welkom Schandaal herlezen en zijn vol bewondering voor je zoo bijzondere stelkunst, een wonder van sierlijkheid en heldere stelligheid.

Tot spoedig dus, beste vriend, ook namens mijn trouwe gezellin, mijn hartelijke groeten, je oude vriend.

Rein Stort.

Ritters dochter Isaline is op 12 april gehuwd met Mr. Drs. H.W.J. Picard.

'Het interview’ van Ritter met Stort zal verscliijnen in het septembernummer van de HB.

Ritters korte roman Het Welkom Schandaal is uit 1934, een tweede druk komt in 1935 uit.

30 april 1935: Van Genderen Stort aan Ritter Uit: Huize Brodeck.

Beste Henri,

Wanneer zult ge ons weer het genoegen doen ons te bezoeken en mij het interview af te nemen? Ik ben ook erg verlangend mijn nieuwe werk aan je meening te onderwerpen; het vordert gestadig. Den 26en dezer. Vrijdag, bracht ik den dag door in Amsterdam, ik lunchte met Frans bij Sauer, het was erg genoeglijk, hij maakte op mij den indruk gebukt te gaan onder een zwaren last. Arme vriend, dat wij hem niet kunnen helpen! In elk geval zal hij met onze vriendschap gebaat zijn. Ik heb ook aan Stols geschreven, betreffende de vier novellen, waarover ik je sprak, ik ontving nog geen antwoord. De derde der drie novellen, De Gravin, zal in de Mei-aflevering van de Stem verschijnen, ik hoop je dan ook deze bijdrage te laten lezen. Ik heb een paar brieven gewisseld met Guus, ik zal je inzage geven van zijn antivoorden, ze zullen je zeker interesseeren.

In de hartelijke hoop je spoedig te zien, blijf ik in oprechte genegenheid, je oude vriend.

Rein.

Ook de hartelijke groeten van Mejujfrouw Waterman.

Frans is Frans Mijnssen. De 'zware last’ is waarschijnlijk de ziekte wm diens vrouw. Stols is de uitgever A.A.M. Stols. Het is itiet bekend wie Guus is.

17

-ocr page 20-

4 mei 1935: Ritter aan Van Gendcren Stort.

Amice,

Hartclijk dank voor je prettieic brief. De cenipje dag die mij schikt om uit te breken is de Zaterdag, ben ik echter a.s. Zaterdag bezet! Schikt het je dus wanneer ik Zaterdag IS Mei in Wapenveld kom?

Zou je persoonlijk even willen schrijven aan de heer van Looy, directeur van A. W. Sijthoffs Uitg. Mij. te Leiden, dat je van mij vernomen hebt, dat hij genegen is de Sprokkelingen uit te geven, en dat je, in beginsel, daarmede accoordgaat! Ook over het honorarium zou je eventtseel nog kunnen corre-spondecren; in ieder geval is een bedrag van f 150,- verrekend.

Gaarne zie ik je antwoord tegemoet.

Met hartelijke groeten, ook aan Mej. Waterman,

t.t. P.H. Ritter Jr.

5 mei 1935: Van Gendcren Stort aan Ritter

Uit: Huize Brodeck.

Beste Henri,

Zooeven je brief in goede orde ontvangen. Ik zal aanstonds den Heer van Looy schrijven en hem mijn wcnschen overleggen. Wij mogen je dus Zaterdag, den ISen, verwachten, ik hoop, dat het weer dan even schoon zal zijn als thans. Wc zullen dan den ganschen dag in den tttin doorbrengen, gelijk wij nu reeds doen. Ik heb aan Stols geschreven over een sicruitgave van mijn vier novellen, waarvan ik je de derde zend. Hij antwoordde, dat hij het gaarne smu overwegen, de copy is naar hem toe.

Tot spoedig dus, beste vriend, ons beider hartclijkcgroeten.

Rein.

Ritter heeft het bezoek toch nog een week uitgesteld.

14 mei [1935]: Van Gendcren Stort aan Ritter Uit: Huize Brodeck.

Beste Henri,

Gaarne zullen wij je Zaterdag, 25 Mei, wachten. Vertraging vermeerdert het genoegen van het weerzien. Mijn bijdrage aan De Gids werd mij voor het grootste gedeelte terug gezonden, alleen de twee romanfi-agmenten, die

18

-ocr page 21-

je kent, werden geplaatst. Ik heb deze tertigverzocht, zooalsje begrijpen knnt. Met Sijthoff ben ik het ecns, ik krijg 200 pjnlden. Van Stols heb ik nog geen antn’oord.

Tot spoedig dus, beste vriend, hartclijkgegroet van ons beiden.

Rein.

Stort schrijft op 19 mei aaii Frans iVIijnssen (brief in het LM)'. ‘Ritter verwachten wij Zaterdag.’

22 mei 1935: Ritter aan Van Gendercn Stort

Amice,

Volgens ajspraak kom ik a.s. Zaterdag 25 Mei in Wapenveld. Ik kom met de trein van 10.53 te Zwolle aan, maar moet echter helaas, aangezien ik ’s avonds in Zwolle nog een zakenconferentic heb, weer om 4.16 uit Wapenveld vertrekken. Ik hoop echter dat wc deze 4 uur van samenzijn zeer zullen benutten, en ik verheug mij er op je weer te zien.

Met hartelijke groeten,

t.t. P.H. Ritter Jr.

Ritter verplaatst de afspraak van zaterdag 25 mei naar donderdag 30 mei. Van Genderen Stort schrijft op 28 mei aan Frans Mijnssen (brief in het LM): ‘Vier gedichten zijn gereed, ik zal ze morgen aan Ritter laten lezen.’

25 mei 1935: Van Gendercn Stort aan Ritter

Uit: Huize Brodeck.

Beste Henri,

Wij mogen je dus Donderdag a.s. verwachten; ik hoor, dat je dan langer kunt blijven, dat is een goed ding. Voorts is het waar, dat een vertraging het genoegen van het weerzien verhoogt. Ik hoop erg, dat je goed weer treft, dan kunnen wij den ganschen dag in den tuin slijten, zooals wij vandaag en gisteren deden. Een hommel heefi gisteren een grootc rol in mijn leven gespeeld; hij gonsde eenigen tijd om mij heen en toen hij mij verliet, begon ik op den hommel te rijmen. De hommel was zoo de causa of misschien zelfs de ratio, die mij bracht tot de beoefening der rijmkunst, causa sive ratio en zoo kom ik van den hommel, via Descartes vanzelf tot God.

Tot Donderdag dus, beste vriend, ook namens Mejuffrouw Waterman, de hartelijkste groeten.

Rein Stort.

19

-ocr page 22-

Hij schrijft op 1 juni aan Frans iMijnssen (brief in het ‘Ritter was Donderdag hier, zooals je weet, het was de derde maal sedert mijn herstel, den tweeden Pinksterdag zijn wij voornemens naar Utrecht te gaan en hem, temidden van zijn gezin te bezoeken.’

4 l'niii 1935: 1h« Gcndcrcn Stort aan Ritter

Beste Henri,

Opnieuw kom ik je van harte mijn dankbaarheid betui^tfen voor den ook zonder twijfel voor jou onvergetelijken dag, dien wij weer tezamen nachten doorbrengen. Met je oordeelkundige opmerkingen was ik zeer gebaat. Je bezwaar tegen het vers; Vol is des levens rijpe vrudst, heb ik aandachtig overwogen, maar ik kon het hieromtrent niet met je cens zijn; de bevestiging, gelijk zij werd uitgesproken in het vers in het woord verlost, wordt herhaald in het woord vol, waarmede bovengeciteerd vers aanvangt. Tegen deze herhaalde bevestiging kan, naar het mij voorkomt, geen principieel bezwaar zijn, temeer omdat dit vers even natuurlijk is ontstaan als de voorgaande. Herlees het dus tiog eens:

Gelijk de hommel in de morgen. Gelijk de leeuwerik in de lucht. Verlost ben ik van alle zorgen, Vol is des levens rijpe vrucht.

Dan wilde ik je zeggen, dat ik nog beschik over vijf novellen, datccrcnd uit den tijd van Hclenc Marveil en De Grijsaard, van hetzelfde plan en dezelfde waarde als deze twee werken. De titels luiden: De Hond, Gijsje, De Baron en de Neger, De Hidalgo en De Priesteres van Ammm-Ra, achtereenvolgens in Het Vaderland, De Groene en De Nieuwe Gids. Sijthoff zou wellicht geneigd zijn deze novellen te bundelen. Zij zouden aangcvuld worden met de vier novellen van ’28 op ’29, die je kent. Maar liever zoude ik zien, dat deze vier apart werden uitgegeven, zij zijn te zeer samenhoorig. Over dit alles zullen wij Maandag a.s. nader spreken.

Tot spoedig dus, beste, ook namens mijn gezellin hartclijk gegroet door je Rein.

HcTcne Marveil is uit 1917 en De Grijsaard uit 1919. ‘Hidalgo’ stond in De Nieuwe Gids, 1917, blz. 383-389

11 juni 1935: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Erboven in handschrift. Hierbij een kiekje van Rein, een kiekje van het huis zal nog komen en zal misschien bij een volgende gelegenheid gebruikt kunnen worden. Met vriendelijke groeten G. Waterman. Eronder in handschrift. Rein vraagt of Hij bij geval zijn cigarenknijpertje bij U heeft laten liggen.*

20

-ocr page 23-

Berte Vriend,

Hierbij het be^in van mijn nieuwe werk, dat je reeds kent. Ik kom je nogmaals dank zeggen voor den rijken dag, dien wij weer tezamen mochten beleven. Het is behagelijk zich te koesteren in de warmte van clkaar's vriendschap. Ik voeg hierbij mijn twee laatste rijmproeven. Ze komen vanzelf, natuurlijk en weldadig, zooals het klokken en bellen der murmelende bronnen.

Luister:

De dagen zijn gelijk de bloemen. Die eiken morgen opengaan. Hoe zond’ Ik ooit het wonder roemen. Het wonder van ons samengaan?

Ge reddet mij gelijk een engel, 'k Ben nu ter waarheid ingekeerd. Ge zijt in kracht gelijk den stengel. Die ook den felsten storm trotseert.

Zoo zijn wij eens voor al verbonden. Tot in den verren, milden dood.

Geen zeer kan ooit meer ’t harte wonden, Want veilig zijn wij in God's schoot.

Het tweede volgt:

De bloemen rieken in de gaarde, De vogels zingen weer hun lied. Het leven viert hoogtij op aarde En wonderschoon is het verschiet.

Het ver en toch nabij verschiet.

Waarin een wereld hem zal gloren. Die na een peilloos diep verdriet. Tot dezen welstand is herboren.

Rieken is, geloof ik, beter dan geuren, gezien de twee g's. Ook toekomst is misschien beter dan wereld.

Hartelijke groeten van huis tot huis

je Rein.

Reinier van Genderen Stort en Gönne Waterman zijn op 10 juni (Tweede Pinksterdag) bij de Ritters in Utrecht geweest. Stort schrijft de volgende dag aan Frans Mijnssen (brief in het L.M}: ‘’Gisteren waren wij bij de Ritters.’

21

-ocr page 24-

12 juni 1935: Ritter aan Van Gcndercn Stort.

Amice,

Zeer hartelijk dank ik je poor de spoedige toezending van je prozastuk en de foto. Ik vond de verzen, die je mij toezond van een zeer bijzonder gehalte, beter nog dan de eerste. Spoedig boor je meer van me. Ik schrijf deze brief op het punt van naar Amsterdam te vertrekken, maar wil je niet lang op antwoord laten wachten. Mijn vrouw en ik zijn zeer gelukkig geweest met je beider bezoek.

Met hartelijkc groeten,

t.t; P.H. Ritter Jr.

2 jtdi 1935: Van Gcndercn Stort aan Ritter

Huize Brodeck.

Beste Vriend,

Zon je ons bijgeval kunnen melden, wanneer je denkt te komen! Wij verwachten nl. ook van Leuven een dezer weekeinden, maar we zullen jou natuurlijk laten voorgaan. Zou het je schikken door de weck te komen? Van harte hoop ik, datje het beter maakt, een paar dagen bij ons zal je zeker goeddoen.

In de hoop dus, dat onze samenkomst spoedig zal geschieden, blijf ik, met de beste groeten en wenschen, ook namens Mejujfrouw Waterman,

je Rein.

Onderaan in het handschrift van G. Waterman: Schrijft U ook tijdig met welken trein te kunnen athalen? Bovenaan in het handschrift van Ritters secretaris: Uit Utrecht 9.33 te Zwolle 10.53.

Het is niet duidelijk wie Van Lem en is. Arts?

6 juli 1935: Van Gcndercn Stort aan Ritter

Amice,

Veel dank voor je brief, schoon de inhoud daarvan ons verdriet deed. Arme vriend, ik begrijp zoogoed, dat de lasten, die je te dragen hebt, je soms zwaar vallen. Bcscho:tw in elk geval het gezegend oord, waar ik nu leef, als een toc-vluchtsoord ook voor jou, waar je op adem kttnt komen, wanneer de aele-genheid zich voordoet. In de tweede helft van Aug. mogen wij je dus verwachten, het verblijf in Beieren zal je goed doen, de dagen, die je daarna bij ons zult doorbrengen, zullen zich daarbij gelukkig aansluiten.

22

-ocr page 25-

Wil mij nog even het adres senden van Augustin, dan zal ik hem sehrijven. Ik ontving nog steeds geen proeven van de Sprokkelingen, uit dien hoofde schreef ik aan van Looy, ook om hem te berichten, dat ik mijn arbeid aan den roman voor onbepaalde tijd heb uitgesteld, omdat ik nu aan het rijmen ben en vcrmocdclijk het volgend jaar een bundel gereed zal hebben die ik dan natuurlijk bij hem hoop uit te geven.

Ik eindig, beste vriend, van harte alles goeds van huis tot huis

Rein.

Mogelijk heeft Ritter Van Genderen Stort mededeling gedaan van zijn contact met Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe en wm de zorgelijke financiële toestand van de Kloosen en De Nieuwe Gids. Zie: Dc Oude Heer in Den Hana, de briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Willem en Jeanne Kloos. Augustin is de germanist Feli.x Augustin, echtgenoot \'an Elisabeth Augustin.

26 augustus 1935: Van Gcndcren Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld, Huize Brodeck.

Beste Ritter,

Door de radio vernamen wij, dat je weer in het land bent. Ik meen mij te herinneren, dat het in je bedoeling lag ons in dc laatste weck dezer maand nog eens te bezoeken. Ik hoop erg, dat dit zal geschieden en dat het weer zoo heerlijk blijft. De Sprokkelingen zullen nu wel spoedig verschijnen, dc proeven zijn gecorrigeerd. De verzen blijven gestadig wellen, ik heb er nu ruim 30, zal gaarne met jou over een bundel spreken, het volgend jaar- uit te geven.

In de hoop, dat wij elkaar spoedig zullen zien, blijf ik, met hartclijke groeten, ook namens Mejujfrouw Waterman,

je Rein Stort.

Het woord ‘spoedig’ is er door Gon W. bijgeschreven.

29 augustus 1935: Van Gcndcren Stort aan Ritter

Uit: Wapenvelde, Huize Brodeck.

Beste Vriend,

Gaarne zullen wij je Zaterdag, den 14cn verwachten, van harte hoop ik, dat er dan geen belemmeringen zullen optreden. Meld ons even, welken trein je denkt te nemen. Heb je bijgeval Atrgustin nog cens gesproken?

Met hartelijke groeten van huis tot huis,

t.t. Rein Stort.

23

-ocr page 26-

In de NB van no\ember 1935 neemt Ritter onder de kop ‘Flitsen uit boeken die op komst zijn’ drie fragmenten op uit Sprokkelingen'. XV, XIX en XX.

Op 27 september schrijft Stort aan Frans Mijnssen: ‘Ritter was gisteren hier, hij bracht tien volle uren bij ons door, het was dus een rijke dag. Ik heb hem bijna .tl mijn verzen gezegd, hij was vol lof, wij kwamen overeen, dat hij voor het komend voorjaar een bundel zou bezorgen bij Sijthoff.’ En op 9 oktober: ‘Het interview van Ritter staat in de Nederlandsche Bibliographie van September ’35. Het is wel erg vleiend, misscliien te, maar hoe het zij, ik ben hem zeer dankbaar.’ (Zie bijlage 3).

4 noventber 1935: Van Geneieren Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld, Huize Brodeck.

Beste Ritter,

Wij zijn Zaterdapj ll. tern^ekeerd uit den Haag, waar wij twee en een hah’e week doorbraehten. Net kont ik je vragen, of het je mogelijk sonde zijn ons binnen ajsienbaren tijd te bezoeken. De Sprokkelingen zijn versehenen, de 10 presentexemplaren heb ik ontvangen, ik zou het op prijs stellen je een exemplaar met inschrift te overhandigen. Ik hoop volgend voorjaar met mijn eersten bundel verzen bij Sijthoff te verschijnen. Ik wilde dan eerst nog met jou overleggen. In den Haag sprak ik Schepp, Bloem en van Eyck; alle drie waren vol lof voor mijn verzen, tot mijn groote voldoening. De bloemlezing van Marsman en Du Perron zal vermoedelijk al in je bezit zijn. Vreemde titel, De Korte Baan!

In de hartelijkc hoop spoedig een gunstig antwoord van te mogen verwachten, blijf ik, met beste wenschen en groeten, van huis tot httis,

je Rein Stort.

In 1935 verschijnt De korte baan, Nieuwe Nederlandsche verhalen (bijeengebracht door H. Marsman en E. du Perron). Op de bladzijden 9-48 is ‘Het vaderschap van Paul Hooz’ van Reinier van Genderen Stort opgenomen, opgedragen ‘Aan mijne Moeder’. Het verhaal (geschreven: Jan.-Maart ’12) heeft ook al gestaan in Storts in 1930 verschenen Het Avontuur en andere verbalen.

12 november 1935: Ritter aan Ffe« Genderen Stort

Amice,

Zeer bartelijk dank voor je brief. Ik verlang naar onze nieuwe samenkomst, maar zend je nog nader bericht wanneer er een gat komt in mijn overstelpende bezigheden.

Van de Sprokkelingen heb ik wederom genoten, en schreef er een “-Lettcr-

24

-ocr page 27-

ktincii^c Kroniek'” over in het Utreehtseh Dacfblad en een besehomvin/t in de Nederlandsche Bibliographie. Ik hoop dat ik hetn ook noei voor de radio kan brengen.

Met hartelijke groeten, ook aan niej'. Waterman,

je oude vriend, P.H. Ritter Jr.

Hij bespreekt Sprokkelingen in de KB \an no\ember 1935 (zie bijlage 4), tooide AVRO op 24 november 1935 (bijlage 5) en in het UD van 1 december 1935 (zie bijlage 6).

27 november 1935: 'Van Genderen Stort aan Ritter

Amiee,

Een paar dagen geleden schreef ik aan Sijthojf, in verband met den verzenbundel, dien ik volgend jaar hoop uit te geven. Wel gaarne zoude ik daarover met jou overleggen. Zou het je niet mogelijk kttnncn zijn binnen kort hierheen te komen? Er zijn ook nog andere zaken, die ik met je bespreken wilde. Het exemplaar der Sprokkelingen, die ik je heb tocgcdacht, overhandig ik je liever. Het artikel van Anthonie Donker in de N.R.C. heb je zeker opgemerkt. Ik was daar erg blij mee. Van jou heb ik nog niets gelezen. Je hebt me gemeld, waar je mij besproken hebt. Ik heb Sijthoffgevraagd mij inzage te vei-schaffcn van de kritieken.

Tot spoedig ziens, naar ik hoop, hartelijke groeten van huis tot huis.

Rein Stort.

Eronder schrijft G. Waterman:

Geachte Heer Ritter,

Ziehier het recept voor een zalf om de keel uitwendig mee in te smeren. Zooals tk U zei, wordt dit insmeren ’s avonds vóór het naar bed gaan gedaan, ’s Morgens bij het wasschen zeewater, of water met een hand keukenzout erin tegen de hals spoelen, zoo dikwijls mogclijk. Liefst koud water. En dan natwirlijk de zalf eraf wasschen. Rooken is nattturlijk met deze cure uitgcslotenll

Met vriéndelijke groeten,

G. Waterman. Copie ut 11. Mei 1914.

R. ol cocos 60

ol terebinth gtt XV.

ol caryophyl. gtt XV.

t.u.c.

25

-ocr page 28-

ass. qiiattuor decum

copie \ an J. van Buuren, apotlieker, Scheveningen.

V’oor Mej. Waterman

i.c.c. p/o JvBuuren

[oleum COCOS 60 gram

oleum terebinth 15 druppels

oleum caryophyl. 15 druppels

Sigma USUS cognitus

2 december 1935: Ritter aan Van Gendcrcn Stort

Amice,

Ik verkeer na vele omsyvcrvincicn een oogenblik in Utrecht en vind daar je prettijfc brief, benevens het welkome recept van Mej. Waterman, waarvoor ik haar heel hartelijk bedank.

Aan je Sprokkelingen wijdde ik een Letterkundi^e Kroniek in het Utrechtsch Dagblad, die ik je hierbij toezend. Ik noemde het ook in mijn Ict-terkundiff overzicht voor de radio, maar ik heb er nog geen afzonderlijke bespreking aan gewijd, hetgeen ik wellicht nog doe.

Ja, wij moeten elkander weder spreken! Mag ik Maandag 16 December a.s. op den gewonen tijd komen? Wij hebben dan een volle dag om alles af te handelen en te bepraten.

Gaarne even je bericht hierover.

Met hartelijken groet,

t.t. P.H. Ritter Jr.

6 december 1935: Van Genderen Stort aan Ritter

Wapenveld, Huize Brodeck.

Amice,

Gaarne zullen wij je Maandag, den 16cn wachten; ik hoop van harte, dat er ditmaal geen belemmeringen zullen zijn. Je zult ons dan op het gewone uur aan het station te Zwolle vinden. Veel dank voor je prijzend artikel in het U.D. Bloem schreef over mij in de Stem. Ik ben je nog altijd dankbaar, dat je me aan deze uitgave geholpen hebt.

Tot den 16cn dus, hopenlijk, hartelijke groeten van huis tot huis

je Rein Stort.

26

-ocr page 29-

6 januari 1936: Ritter aan Van Genderen Stort

Amice,

Ik ontving van de Firma Sijthoff bericht, dat zij een brief van je hadden ontvangen, met de vraag om bericht over je gedichten. Datje nog niets hoorde, is een nalatigheid van mij, want ik had opdracht je te schrijven. Ik heb echter zooveel aan de hand gehad, dat ik eerst thans met mijn bericht kom. De Firma Sijthoff wil gaarne je gedichten uitgeven, en dacht je een honorarium van f 100,- toe te kennen. Mag ik hierop even je antivoord vernemen?

Ik heb allerprettigste herinneringen aan onze laatste samenkomst, en ik hoop haar in deze maand weer te herhalen.

Met hartelijken groet, ook aan Mcj. Waterman,

t.t., P.H. Ritter Jr.

6 januari 1936: Van Genderen Stort aan Ritter

Uit: Huize Brodetk. Et staat: 8x6 Januari. 6 januari is aannemelijk. Hun brieven van die dag hebben elkaar gekruist.

Amice,

Vanmorgen kreeg ik een brief van van Looy. In antwoord op een brief van mij. Hij bood mij f 100,-, dat vind ik bitter weinig. Bloem kreeg f 200,-voor zijn Media Vita. Mijn bundel is stellig uitgebreider. Ik zou je graag opbellen Woensdag tegen 9 uur. Zou het je mogclijk zijn deze maand nog cens te komen?

Hartelijke groeten, van huis tot huis.

Rein Stort.

In 1931 verscliijnt van J.C. Bloem bij Joh. Enschedé en zonen: Media Vita. Gedichten. Tweede druk 1933.

S januari 1936: Ritter aan Van Genderen Stort

Amice,

Ik moest vanochtend reeds om 8 uur op reis, en kon daardoor helaas je telefoon niet afivachten. De bereidverklaring van de Firma Sijthoff tot uitgave van je gedichten is een principicclc bereidwilligheid ten aanzien van de verbondenheid van jouw auteurschap aan deze Firma.

Ik heb goede reden te vermoeden, dat indien je je bij de Firma Sijthoff monopoliseerde, je een hooger honorarium kunt verkrijgen.

27

-ocr page 30-

Ik ben waarschijnlijk morgen in Leiden, en zal de zaak dan bespreken. Mochtet- morgen verhindering komen, dan ga ik toch over een paar dacjcn. Ik wanhoop geenszins aan betere resultaten, dus laat de zaak noct even quot;^aan mij over.

Je zou eventueel aan de Firma Sijthojf kunnen schrijven, dat ik tioq nader over deze zaak zal onderhandelen. Ik zal je belangen, naar mijn beste weten, bevorderen, en zal trachten te verkrijgen, datje het, in je brief van 6 Januari j.l., genoemde honorarium verkrijgt.

Met hartclijken groet.

t.t., P.H. Ritter Jr.

3 maart 1936: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter Uit: Wapenveld, Huize Brodeck.

Amice,

Het wordt tijd, dat wij elkaar weerzien. Wij hebben weer veel te praten. Ik bracht een kleine twee weken in den Haag door, bezocht tivcc maal Bontens sprak Bloem en van Eyck. Met dezen laatste had ik het uitvoerig over Ger-rctson, zoodat ik zijn huwelijk en scheiding nu eenigszins anders zie. De proeven van Sijthoff ontvang ik geregeld, de twee gedichten zijn in De Gids verschenen. Ook met het zetten van den herdruk van Helene Marveil zal een aanvang worden gemaakt. In de hoop, datje spoedig je komst zult melden, blijf ik, met hartelijkc groeten van huis tot huis,

je Rein Stort.

F.C. Gerretson is in 1923 getrouwd met C.E, van DaaJen. De echtscheiding was in 1930.

In 1936 verscliijnt Hélène Marveil As Salamander (2e druk) bij Em. Querido.

10 maart 1936: Ritter aan Van Gcndcrcn Stort

Amice,

Ik ben de laatste weken eerst in Berlijn en dan in Londengeweest. Vandaar mijn stilzwijgendheid.

Ik hoop een van de volgende Zaterdagen naar huize Brodcck te komen en zend je daarover nog nader bericht.

Er staat een uitermate waardeerende bespreking van de ‘^Sprokkelingen” in het laatste nummer van “De Nieuwe Gids”.

Met hartclijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

28

-ocr page 31-

18 april 1936: Van Gendcren Stort aan Ritter Uit: Wapenveld, Huize Brodeck.

Amice,

Ik wacht met smart op je; straks is het 2 Mei, waarop wij 1 Mei zullen vieren, met het oop) op den Zaterdag, ik meen, dat wij daarover reeds van gedachten wisselden. Frans zal vermoedelijk toch komen, Annie en haar man hebben hun komst toegezegd, blijven logeeren. Dan zijn wij zeker van de Marez Oyens, nit Hilversum en, naar ik hoop, van jou. De verzen zullen dus nog misschien deze maand verschijnen. Ik ben nu een sonnettenreeks begonnen, heb er al 12. Vrijdag a.s. hoop ik vooreen dag naar Amsterdam te gaan.

Hartelijke groeten, van huis tot huis.

Rein Stort.

20 april 1936: Ritter aan Van Gendcren Stort

Amice,

Ik kom 2 Mei zekert Ik heb weinig van me laten hooren, omdat ik het moordend druk heb gehad. Spoedig verneem je meer van mij, maar je kunt 2 Mei op me rekenen!

Met hartelijke groeten, van huis tot huis,

t.t., P.H. Ritter Jr.

Stort wordt op 1 mei 1936 'ijftig jaar. Het is dus gevierd op 2 mei. Annie Salomons schrijft in Herinneringen uit de oude tijd'.

’’Toen hij \ijftig werd, maakte Gon er een klein literair feest van; ze nodigde Frans Mijnssen, de oudere vriend met zijn barmhartige trouw; ze nodigde Louis Schepp, die met een toespraak ons geschenk aanbood, de verzamelde werken van Guv de Maupassant; Henri Ritter, Van Eyck, mijn man en mij. Het zonnige huis stond vol bloemen en planten; we zaten aan een feestelijke lunch, waarbij hartelijke woorden werden gesproken en oude herinneringen opgehaald. Rein zonde zich in de vriendschapsuitingen. Het was een hoogtepunt van zijn le\’en. Er is me van het feest vooral één beeld bijgebleven: hoe Rein na de maaltijd opgewonden aan Mijnssen allerlei verhalen zat te vertellen en hoe deze ernaar luisterde, zijn zachte melancholieke kop met de grijze Capucijnerbaard vol mededogen naar hem overgebogen... De anderen gingen, toen de middag verstreken was, weg; mijn man en ik bleven logeren. Omdat Gon vermoeid bleek, trokken we in alle vroegte naar onze slaapkamers. Ik zat nog wat te lezen; mijn man wilde eerst een bad nemen. Maar een paar minuten, nadat hij de kamer uitgegaan was, kwam hij weer binnen. ‘■‘■Rein zit in bad,“ zei hij eerst alleen. En een poosje later: “Ik ben er beroerd van. Er was geen licht in de badkamer: ik deed de deur open en draaide aan de schake-

29

-ocr page 32-

laar. “Wie is daar?” vroeg Rein. Hij zat tevreden met het water te spelen als een kind. Hij zat in het donker.” Ik kende die schrik van jaren geleden: het je plotseling tel realiseren van zijn ongeluk.’

In het AR bevindt zich een brief van Ritter aan Van Wageningen, de m;m van .Annie Salomons: ‘In antwoord op Uw verzoek, betreffende het geschenk aan onzen gemeenschappelijken vriend Reinier van Genderen Stort, deel ik U mede, dat ik op 1 Mei a.s. een bedrag van ƒ 10,- hiervoor op Uw girorekening zal storten.’

11 met 1936: Ritter aan Van Genderen Stort.

Amice,

Met zeer veel genoceicn denk ik teriiei aan den heerlijken da^ bij je door-^cbracbt. Ik hoop spoedig tnijn bezoek weer cens te kunnen herhalen.

De satnenspraak voor de A.V.R.O.-microfoon over je nieuwe verzenbundel is nu definitief vastpfcstcld op Zondag 31 Mei a.s.

Met hartclijken groet,

t.t; P.H. Ritter Jr.

26 mei 1936: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld, Huize Brodeck.

Amice,

Ik zott je willen voorstellen de verzen, die zich bevinden op de bladzijden 4, 11, 44, 65 en 72 even na te lezen, deze lijken mij zeer geschikt om voor te dragen. Zondag zal ik om kart voor 2 present zijn. Het spijt me hartclijk, dat ik je zoo weinig spreek. Ik heb nu 32 sonnetten gereed, hoop dus volgend jaar weer uit te komen. Tot Zondag dus, hartelijk gegroet.

Rein Stort.

27 mei 1936: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld, Huize Brodeck.

Amice,

Hierbij eenigegegevens: Hetgeen mijn verzen onderscheidt van mijn vroeger prozawerk, is de godsdienstige geest, die in den bundel ademt. Lambert Brodeck was de stoïcijn, Hinne Rode de epicurist cn platonist. Peter itit Kleine Inez wordt Dr. in de klassieke letteren, Inez trouwt met Erwin Rodeck. Ook oom Sijmen is epicurist, al blijft hij, evenals zijn gade, gcloovig. Het lijden cn de verlossing hebben mij terug gevoerd tot ons oude erfgoed. In de diepten der ellende cn op de hoogten der vervoering wendt men zich tot

30

-ocr page 33-

God en voelt ook de meest veivtokte heiden zich ten slotte toch Christen. Dan ssou je kunnen zeggen, dat de figuur van Lambert Brodeck, aanvankelijk geconcipieerd onder den invloed van Dostoicvski’s merkwaardige figuur Stavrogin, in Helene Marveil ten slotte gezuiverd is tot, laat ik zeggen een neo-Hcllcen. Ik had gemeend, dat ik mijn gansche leven een prozaschrijver zou blijven, begon al als kind Indianenromans te schrijven. De wijze, waarop ik mijn proza verzorg, leidde misschien tot het schrijven van gedichten. De lyricus ging schuil in den epicus, is nu te voorschijn getreden. Dit lijkt mi) wel het voornaamste, wat ik je kan bieden, tot Zondag dus.

Hartelijkstc groeten.

Rein Stort.

Op zondag 31 mei van 2.00 tot 2.30 bespreekt Ritter in het AVRO-Boeken-halAiur de gedichtenbundel Najaarsvruchten van Reinier van Genderen Stort. De dichter zeil draagt enkele verzen voor. Hij zal ze van buiten geleerd hebben. De tekst van Ritter bevindt zich in het LM.

25 juni 1936: Van Gendcren Stort aan Ritter

Uit: Huize Brodeck.

Amice,

Zou het je niet mogelijk zijn voor je vacantic nog cens te komen? Wij spreken elkaar werkelijk te weinig. Ik meen, dat je ook zakclijke dingen met mij te bepraten had. Ik kreeg twee kritieken, de stomheid zelve, een van zekeren de Haas, Nieuwsblad voor het Noorden. Hij noemt mijn verzen zonder eenvottd en niet doorleefd!! De sonnetten blijven komen, heb er nu 49. Ik zit weer dagelijks in den tuin. Welk een voorrecht!

In de hartclijke hoop je spoedig te zien, met beste groeten en wenschen, van huis tot huis.

Rein Stort.

1 juli 1936: Ritter aan Van Gendcren Stort

Amice,

Hartclijk dank voor je brief van 25 Juni j.l. De Utrcchtschc Lustrum feesten hebben mij zoo ontzettend opgehouden, dat mijn werk een groote achterstand vertoont. Toch wil ik voor mijn vacantic nog bij je komen. Schikt het je mij op Vrijdag 24 Juli a.s. te ontvangen?

Gaarne even een berichtje! Met hartclijkegroeten, van huis tot Imis,

t.t., P.H. Ritter Jr.

31

-ocr page 34-

Het lustrum (zelfs derde eeuwfeest) van de Utrechtse Universiteit wordt op 23, 24 en 25 juni 1936 gevierd. Het lustrumspel Dc Grote Geus is geschreven door J. Sjollema, die ook de kostuums en de decors ontwerpt, de muziek is van H.E. Enthoven. Albert van Dalsum voert de regie. De maskerade (gekostumeerde optocht) heeft als thema: de intocht van de Prins van Oranje in Utrecht in 1577.

5 juli 1936: Van Geneieren Stort aan Ritter

Uit: Huize Brodeck.

Am icc.

Gaarne zal ik je Vrijdag, 24 Jtili ivachtcn, ik hoop, datje dan den gansehen dag kunt blijven. De eerste drie sonnetten zijn in het Julinwnmer van De Gids verschenen, zooals je misschien hebt opgemerkt.

Tot 24 dus, van harte het beste.

Rein Stort.

30 jnli 1936: Ritter aan Van Gcndcrcn Stort

Waarde Vriend,

Het heeft mij zeer veel leedgedaan, je laatst te moeten af tclegrafceren. Ik zit op het oogenblik gevangen in zoo ontzaggelijk veel beroepsiverk, dat ik niet weet hoe ik er uit kan breken. Op de dag, waarop je af telegrafeerde, werd ik plotseling naar Amsterdam geroepen vooreen zakclijke bespreking, waarbij voor mij een bedrag van f 1200,-gemoeid was, zoodat je begrijpt dat ik het niet kon afwijzen.

Mijn familie vertrekt morgen naar de Vlaamsche kust. Ik blijf echter heen en weer reizen om miijn radiobeurten te verzorgen en mijn weekbladen. Misschien zou ik, als onbestorven weduwnaar, een van de weekeinden van Augustus, gastvrijheid bij jullie mogen vragen! Ik bericht daar dan nog nader over.

Ik verheug mij over de gunstige kritieken, die ik over je verzenbundel las.

Ik hoorde van Van Looy, dat je met een sonnettenkrans bezig bent. Hij beti'citrdc het dat je prozawerk zoo onaangeroerd bleef. Inderdaad bestaat er een zekere incongruentie tusschen uitgevcrsbelangcn en persoonlijke letterkundige ontwikkeling. Dit is een punt, dat wij wel cens samen moeten bespreken.

Intusschen met hartclijkcgroeten, ook aan Mcj. Waterman,

t.t., P.H. Ritter Jr.

Bijlage criticken.

32

-ocr page 35-

3 att^ttstus 1936: Van Gcndcrcn Stort aan R.ittcr

Uit: Huize Brodeck.

Beste Vriend,

Veel dank poor de kritieken, het is wel droepiß, zoopeel onperstand en van-gepoel. Ik ben beniempd naar de goede reeensies. Vandaag konten pan Eyek en zijn prouw logeeren. Zij blijpen tot Zaterdag. Mocht je Zondag willen konten, dan gaarne, ook latere weekeinden zijn nnj prij. Van den herdruk pan H.M. heb ik peel plezier. Men moet blijkbaar wennen aan de gedachte, dat ik door het lijden en de pcrlossing dichter ben geworden. Ik heb nu 57 sonnetten gereed, hoop ze spoedig met je door te nemen.

Wees hartelijk gegroet, ook namens Mejujfrouw Waterman,

Rein Stort.

24 oktober 1936: Van Gcnderett Stort aan Ritter

Uit: Wapenxeld, Huize Brodeck.

Amice,

Ik heb nu 67 sonnetten gereed, er zullen wellicht cenigc ajvallcn en andere bijkomen, maar ook al zou ik oper niet meer dan 60 beschikken, dat lijkt mij toch poldoende poor een bundel. Daarmede hoop ik dan ook het polgcnd poorjaar te perschijnen. Wat denk je, zou Sijthojf het opnieuw aandurpen? Ik belde laatst met hem en kreeg den indruk, dat het met den perkoop niet zoo bijster plotte. Zou het je niet mogelijk zijn cens hier te komen? Met de uitspraken pan A. pan Duinkerken en M. Gijsen was ik zeer poldaan, dit pergoedde ruimschoots het gezwets pan zoopeel imbecillen.

Hartelijkcgroeten pan huis tot huis.

Rein Stort.

Mami.x Gijsen bespreekt Najaarspruchten in De Standaard van 18 juli 1936, ook opgenomen in zijn Verzameld Werk, deel VI, blz. 209.

29 oktober 1936: Ritter aan Van Gcndcrcn Stort

Waarde Vriend,

Het perdriet mij dat mijn bezig Iepen, mij de laatste maanden de gelegenheid onthield mijn poorgenomen bezoek te Wapcnpcld te polbrengen. Ik hoop binnenkort mijn schade in te halen.

Ik zal met Van Looygaarne binnenkort operje poornemen spreken, om een 2-dc bundel sonnetten pan je uit te gepen. Ik perwacht erge tegenstand.

33

-ocr page 36-

daar hij mij voortdurend over een roman spreekt, en hij de verzenbundel /tenomem heeft, itt de hoop op een roman.

Nu begrijp ik zeer goed, dat jij je niet door uitpevem’erlanjiens in je letter-kunditf werk laat leiden. Dat is je^poed recht! Aan de andere kant is het het pocd recht van den uitgever het zakelijk belang niet over het hoofd te zien. Mocht Van Looy het niet doen, dan zal ik, indien je mij daartoe wilt machtigen, een Folemprise-uitgave van je verzen met Boucher bespreken. Ik zal echter eerst de zaak met Van Looy bespreken, en dan later eventueel met Boucher.

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

9 november 1936: Van Genderen Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld, Huize Brodeck.

Beste Vriend,

Je schrijft, dat Sijthojf waarschijnlijk bezwaren zal hebben tegen een bundel sonnetten en daarom machtig ik je gaarne in overleg te treden met Boucher. Neen, van een roman zal voorloopig niets komen, ik ben nu bezig aan een uitgebreider poeem in terzinen. Voorts is er een kans, dat Kleine Inez in het Zwccdsch vertaald wordt, zekere Heer Qttarles van Vfford is de bemiddelaar.

In de hoop spoedig iets te vernemen en je weer te zien, met hartelijke groeten.

Rein Stort.

Op lo december 1936 schrijft Stort aan Frans Alijnssen: ^Het blijft mij natuurlijk uitstekend gaan, ik heb 67 sonnetten gereed en een gedicht in 27 terzinen, zoek nu naar een uitgever. Sijthoff durft het niet meer aan. Ritter zou moeite doen bij Boucher. Ik kan R. maar niet te spreken krijgen.’

5 januari [1937]: Van Genderen Stort aan Ritter Uit: Wapenveld Huize Brodeck.

Amice,

Zou je zoo goed willen zijn mij even te melden of je al overlegd hebt met Boucher betreffende een uitgave van een bttndel sonnetten en terzinen? In herinner mij niet meer of ik je al bericht heb, dat ik van Sijtboffeen negatief antwoord ontving op mijn vraag of hij geneigd zou zijn dit voorjaar een nieuwen verzenbundel uit te geven en eventueel in 1938 een bundel novellen. In elk geval heb ik je niet gemeld, dat ik sedert cenigc weken

34

-ocr page 37-

teruggekeerd ben tot het proza; een kleine novelle is gereed, aan een uitge-breidere ben ik bezig. Sijthoff schreef mij, dat noch de Najaarsvruchten noch dc Sprokkelingen voldoende verkocht werden en dat hij dus niet kon besluiten tot de uitgave van een bttndcl hetzij proza hetzij poëzie. Ik acht mij dus tegenover Sijthoffgeheel vrij. Ik blijf het jammer vinden, dat ik je maar niet te pakken kan krijgen, hoop datje toch cens de mogelijkheid zult vinden.

In dc hoop spoedig iets te vernemen en dat het je goed moge gaan, blijf ik met beste groeten en wenschen

Rein Stort.

S januari 1936 [=:1937]: Ritter aan Van Genderen Stort

Amice,

Hartelijk dank voor je brief van 5 Januari j.l., waarop ik een voorloopig antwoord zend. Ik ben dc laatste maand in Amsterdam zeer bezet geweest, en heb nog geen contact met Den Haag gehad, zoodat ik Boucher nog niet heb kunnen sgreken. Ik hoop het echter spoedig te doen, en bericht je dan nader.

Binnenkort hoop ik me weer cens bij je aan te melden, doch het laatste half jaar heb ik het moordend druk gehad.

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

16 februari 1937: Ritter aan Van Gendcren Stort

Waarde Vriend,

Ik moet je weer noodig over enkele dingen spreken, maar je bent volmaakt onbereikbaar. Zou ik misschien een vage aanduiding van je kunnen krijgen, wanneer het mijzott lukken je burcht binnen te sluipen?

Mij schikt deze week: Vrijdagavond 19 Februari; volgende week: de avonden van 24, 25, 26 en 27 Februari.

Wij hebben juist een nieuwe vlaggckocht. Indien ik de onuitsprekelijke verrassing zou beleven, een letter van je te ontvangen, dan gaat dc vlag uit. Ik wacht geduldig.

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

De \’lag is mogelijk gekocht toen prinses Juliana op 7 januari huwde.

35

-ocr page 38-

22 februari 193 : Riner aan Van Genderen Stort

Atnicc,

Dank voor je brief. Ik zal dan eerst maar ivaehten tot de ^riep over is! Intns-schen is er een eonereet punt, waar ik je over' wilde spreken. De Heer van Looy heeft mij ttevraae/d, hoe het staat met de inlevering van je eopie. Aangezien ik mij er min of meer garant voor heb gesteld, zon ik het zeer op prijs stellen, indien je mij hierover eenig berieht zond. Bij voorbaat mijn dank.

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

Op 19 april 1937 schrijft Stort aan Frans Mijnssen: ‘Vanavond hoop ik Ritter te ontmoeten bij de Tielrooy’s in Zwolle.’

27 mei 1937: Riner aan Van Genderen Stort

Amiee,

Tot mijn spijt hebben we onze samenkomst moeten uitstellen. Ik hoop echter in den loop van deze maand, als je dat schikt, een dag bij je te mogen komen. De Heer van Looy vraagt naar je nieuwe roman. Mag ik misschien hierover eenig bericht van jei Daar de heer van Looy bezig is de werkzaamheden in te dcelen voor de uitgaven voor het komende najaar, zou hij gaarne willen weten, of de kans bestaat, datje roman tijdig gereed is!

Met hartelijke groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

28 mei 1937: Van Genderen Stort aan Ritter

Correspondentiekaart geschreven door Gon Waterman.

Amice,

Mijn roman zal op zijn vroegst gereed komen dezen herfst. Dan moet hij herzien worden, woord voor woord. Dit vergt opnieuw maanden. Met van Duinkerken is afgesproken dat de roman eerst in den Gids zal verschijnen. Wanneer dit in de tivcede helft van het volgend jaar geschiedt zal dit spoedig zijn. Ik reken dus op een uitgave in boekvorm niet vóór 1939.

Gaarne zal ik je bezoek wachten in den loop van Juni. Er zijn enkele dingen die ik liever onder vier oogen met je bespreek.

Hartelijke groeten ook aan je vrouw van ons beiden

Rein Stort.

36

-ocr page 39-

De roman is niet in De Gids verschenen.

31 mei 1937: Ritter aan Van Geneieren Stort

Amice,

Dank voor je brief. Ik denk op Vrijdag 18 Juni a.s. naar Wapenveld te komen. Schikt je dien datum?

Gaarne je bericht hierover van je tepjemoet ziend, met vriendelijken ^roct,

t.t., P.H. Ritter Jr.

1 juni 1937: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter Handschrift \'an Gon Waterman.

Amice,

Dat blijft dus afyesproken, wij verwachten je 18 Jttni. Ik hoop dat het nu eindelijk zalpfeschieden.

Hartelijkc p/roeten

Rein Stort.


17 jttni 1937: Ritter aan Van Gcndcrcn Stort

Amice,

Mapt ik, inplaats van Vrijdag 18 Juni, Vrijdag 25 Jttni a.s. komen? Dat schikt mij beter! Zou ik dan mijn vrouw mogen meebrengen; wij kunnen dan, wanneer de dames met elkaar praten, onze zaken afhandclen.

Gaarne je bericht tegemoet ziende, met hartelijken groet.

t.t., P.H. Ritter Jr.

23 juni 1937: Ritter aan Van Gcndcrcn Stort

Amice,

Tot mijn zeergrootc spijt, ben ik Vrijdag a.s. wederom verhinderd. Ik word zoo door allerlei werkzaamheden in beslag genomen, dat ik nauwelijks den tijd heb voor mijn persoonlijk leven, en mijne vrienden, zelfs mijn gezin, in de tweede plaats moet komen.

37

-ocr page 40-

Ik ben echter voornemens Vrijdag 2 Juli a.s., met mijn vrouw, werkelijk te komen. We sijn dan tegen 11 uur 's-morgens bij Vlieden.

Zonder tegenbericht neem ik aan, dat dit goed is.

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

Op 30 juni schrijft Stort aan Frans Mijnssen: ‘Vrijdag, overmorgen, hoop ik dat Ritter eindelijk zal komen, hij heeft al tv.ee maal af moeten zeggen. Ik hoop dat Hij erin slaagt om mij alles voor te lezen van mijn roman, dat zal een heele kluif zijn, want ik ben nu op blz. 183 en dus zeker over de helft heen.’

Op zondag 4 juli 1937 is Ritters onderwerp voor de AVRO: ‘Enige moderne dichtbundels getoetst aan de beschouwingen over de poëzie in het nieuwe boek van Dr. J.D. Bierens de Haan “Gewesten van kunst en schoonheid”.’ De tekst van de radiocauserie is er niet meer. Wel bevindt zich in het AR een brief van K.J. Douma aan wie Ritter opdroeg (sollicitatie?) een verslag van de uitzending te maken. Douma schrijft onder andere: ‘Tenslotte besprak spreker aan de hand \an deze beschouwingen nog enkele gedichten van J.C. Bloem uit diens pas verschenen bundel “De Nederlaag”, die het licht zag ongeveer gelijk met bundels wan andere dichters, als Jan Engelman, Henriette Roland Holst, Jan Greshoff, Reinier van Genderen Stort, Hendrik de Vries e.a. Wilde men al deze bundels bespreken, dan zou een samendringende bespreking niet voldoende zijn, ondanks het klein formaat der werken.’

16 juli 1937: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Huize “Brodeck” Wapenveld (Gld.). In een andere hand dan die van Gon Waterman.

Amice,

Zou je mij de proeven willen terugzenden, die je Vrijdag 2 Juli l.l. hebt medegenomen en waaruit je naar ik hoop een keuze zult gedaan hebben, die ik dan gaarne zou verluchten met een opdracht. Ik ben je nog zeer dankbaar voor de discrete en prijzende woorden die je over mijn rijmproeven door de radio hebt gesproken. Ik heb de beste herinnering bewaard aan jullie beider bezoek en hoop dat het spoedig weer zal geschieden. Mijn roman is gevorderd tot blz. 200.

Hartelijke groeten van huis tot huis

p.o. Rein Stort

38

-ocr page 41-

18 juli 1937: Van Geneieren Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld. Handschrift van Gon Waterman.

Amice,

Ik kom om een juridisch advies van je. 7 Juli l.l. was zekere heer Nieland bij ons, die mij om biografische inlichtingen verzocht voor “Persoonlijkheden in Nederland in Woord en Beeld”, te verschijnen bij Holkema en Warendorf. Toen ik deze heer de gewenschtc inlichtingen had verstrekt, liet hij mij een bcstclorder teekenen waardoor ik mij verplichtte een gebonden exemplaar in leeren band te koopen. Deze heer repte niet van een prijs. Enkele dagen later ontving ik een schrijven van Holkema, dat op gezette n tijd mij een exemplaar van f 85,-zou worden toegezonden. Ik antwoordde daarop dat de heer Nieland met geen woord van f 85,- had gerept of van eenig bedrag, en dat indien hij dit gedaan had, ik de order niet geteekend zou hebben. Gon was aanwezig, heeft evenmin een bedrag hooren noemen en ook geen inzage gehad van den order. Ik kreeg daarop een tweede brief, waarbij was ingevoegd een schrijven van den heer Nieland, volgens welke de bestelling van een gebonden exemplaar van f 85,- volgens de regelen zou zijn uitge-voerd. Dit is dus onjuist, ik herhaal dat het bedrag van f 85,-niet genoemd is; wij zijn bereid dit onder eede te bevestigen. Nooit zouden wij eraan gedacht hebben een dergelijk bedrag te storten voor deze uitgave. Wat is je meening hieromtrent, kan ik wettelijk gelijk krijgen? Vergeef me dat ik je lastig val, maar ik hoop van harte datje me van goede raad kunt dienen.

Ontvang onze hartclijkegroeten aan jullie beiden

Gon en Rein.

21 juli 1937: Ritter aan Van Gcndcren Stort Erboven: In antw. op: brief 18-VlI-’37.

Amice,

Mijn voorloopig advies is dit: Niets doen, totdat men met een dringende vordering komt, niet schrijven, en quitantic terugzenden. Ik zal mij nader over deze zaak beraden, en je nog in den loop van deze maand uitvoetdg berichten. Ik ben zeer met werk overladen, vandaar dat ik, om deze zaak nader te overwegen, een bepaald tijdstip moet afzonderen. In ieder geval, kun je m.i; wanneer je dit aanvankelijk advies opvolgt, geen kwaad.

Ik zend je hierbij tevens de drukproeven; ik koos het gedicht op blz. 56, voor-je opdracht. (”De lucht is rijn aan... enz.”).

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

Bijlage: Rijmproeven

39

-ocr page 42-

Het volgende sonnet in de in 1937 verschijnende dichtbundel Rijmprocvcn draagt Van Genderen Stort aan Ritter op:

De lucht is rijk aan geuren veler kruiden, Die welig tieren ook in dit gebied, De zon is warm, een bries waait uit het Zuiden, Zoodat ik wederom den dag geniet.

Des avond worden stil de dorpsgeluiden, De nachtegalen zingen weer hun lied. Dan slijten wij tezamen uren buiten. Zoo heerlijk riekt het zelfs des middags niet.

En dikwerf spreken wij dan van de steden. Waarin de vrienden wonen altegaar En die als wij ook hunne strijden streden.

Maar als zij ons bezoeken in dit oord. Gevoelen zij zich telkens weer bekoord. Dan drukken hunne lasten minder zwaar.

23 juli 1937: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld. Handschrift van Gon Waterman.

Waarde Ritter,

Nu je voor ons naar Warendorf wilt gaan, en die moeite doen wilt, stuur ik je een copie van zijn laatsten brief, dan ben je beter op de hoogte.

Ik wil er in geen geval een rechtszaak van maken, dan maar liever f 60,-neertellen voor iets dat wij niet besteld hebben. Een feit blijft ’t dat ik noch Rein de prijs van f SS,- hebben hooren noe-men. Rein weet wel dat hij een bestcl-order geteekend heeft, maar, daar hij niet zien kan wat hij teckent, had de heer Nieland hem mondeling moeten inlichten over den prijs. Ik heb heclemaal niet geweten dat Rein een bestelorder tcckcndc, ik heb zelfs het stuk dat hij tcekendc niet gezien, er had net zoo goed f 2000,- in kun-nen staan, en dan waren wij er ook aan vast. Had ik gehoord dat het bock f 85,-of f 60,- zou kosten dan had ik het niet besteld.

Gisteren tcckcnden wij aan; het geval met Warendorf bederft voor een groot deel onze gelukkige, vredige stemming van de bruidsdagen. Ellendig om in zulke dingen verwikkeld te zijn, buiten eigen schuld. Wij zijn je daarom dubbel dankbaar, nu je in dezen overdrukken tijd ons helpen wilt, en zullen niets doen of schrijven, tot dat we je antwoord over het onderhoud van a.s. Dinsdag, ontvangen hebben.

40

-ocr page 43-

Amice,

De keuze van het sonnet dat aanvangt met de woorden: De lucht is rijk... heeft mijseergetrojfen. Immers toen ik ditgereed had, dacht ik in mijzelf: zou dat niet iets voor Ritter zijn? Omdat je me wel cens verteld hebt, dat je in dit oord herademt, daarom ben ik blij dat je de opdracht aanvaardt. Je krijgt een c.vemplaar van de bundel, zoodra die verschenen is.

Van harte het beste

Rein.

Onnang met Cor ook mijn hartelijke groeten en prettige reis Gon.

Copie van brief 19 Juli 1937 van Holkema en Warendorf.

WelEd. Geb. Heer.

Wij ontvingen uw schrijven d.d. 18 dezer en deelen U mede, dat ook onze Heer Nieland bereid is, zijn standpunt onder eede te handhaven.

Om echter aan de zaak een einde te maken, verklaren wij ons bereid, U het boekwerk in linnen band, tegen den prijs van f 60,- te leveren. Dit aanbod geschiedt echter onverplicht. Mocht U ook met dit voorstel, waarbij wij reeds een aanzienlijke schade lijden, niet accoord gaan, dan zullen wij U tot ons leedwezen aan Uw oorspronkelijke inschrijving moeten houden en de zaak eventueel door den rechter laten uitmaken.

De drukproef zullen wij U t.z.t. nog doen toekomen.

Inmiddels verblijven wij, met de meeste Hoogachting

geteekend Hoofdredacteur

Cor is Cor Ritter-Landré.

24 juli 1937: Ritter aan Van Genderen Stort

Amice,

Ik heb den Heer Warendorf, van Holkema amp;nbsp;Warendorf, opgeheld. De regeling van deze zaak zal veel tactisch beleid kosten. Ik heb thans van den Heer Holkema de toezegging gekregen, dat hij de zaak tot begin September zal laten rusten, en dan de zaak persoonlijk met hem zal behandelen (in Augustus ben ik in het buitenland).

Mocht men disponceren, dan zoudt Ge de kwitantie kunnen retourneeren, met een verwijzing naar de afspraak, die er op het oogenblik tusschen de Heer' Holkema en mij bestaat.

Ik geloof dat dit de beste oplossing is, en zal dan in September trachten een zoogoed mogelijkc oplossing te bewerkstelligen.

Met hartelijken groet, ook aan Mcj. Waterman,

t.t., P.H. Ritter Jr.

41

-ocr page 44-

28jtili 1937: Van Genderen Stort aan Ritter Uit: Wapenveld. Handschrift van Gon Waterman.

At nice.

Gisteren was Mr. Roes uit den Haag bij ons, besprekingen hadden plaats in verband met ons huwelijk. Wij vertelden hem van de moeilijkheden waarin de Fa. Holkctna en Warendorff ons heeftgebraeht en hij nam inzage van de brieven die gewisseld zijn. Het was zijn meening dat in geval van een rechtsgeding wij 85% kans zouden hebben gelijk te krijgen. Voorts verklaarde hij, dat hij bij voorkeur niet procedeerde, maar de zaken liever schriftc-lijk trachtte te bemiddelen. Ntt kom ik je vragen of je er bezwaar tegen zoudt hebben wanneer wij de zaak overlicten aan dezen heer Roes, die immers advocaat en procureur is. Je begrijpt dat er geen sprake is van een tekort aan vertrouwen in jou. Is het mogelijk dat we, na bet telefonisch gesprek tusschen jouw en den heer Warendorff, de zaak kunnen bederven, indien wij haar aan den Heer Roes overlicten?

Gaarne je antwoord tegemoet ziende, met hartelijke groeten van huis tot huis

Rein en Gon.

30 juli 1937: Van Gendcren Stort aan Ritter Uit: Wapenveld. Handschrift van Gon Waterman.

Beste Ritter,

In antwoord op je laatsten brief van 28.7 j.l. bericht ik jc dat wij dus de zaak van Warendorff aan den heer Roes ter behandeling zullen geven.

Ik hoop dat dezen nog bijtijds komt om alles te regelen. Wij hadden de laatste dagen ook veel gasten en drukte.

Een mooie en goede reis wenschen wc jullie toe, onze hartclijkc groeten Rein en Gon.

Op 7 augustus 1937 huwen Reinier Johannes Willem van Genderen Stort en Gönne Waterman. Frans Mijnssen is getuige.

21 oktober 1937: Van Gendcren Stort aan Ritter

Uit: Huize Brodeck.

Amice,

Zou het je mogelijk zijn nog cens een dag over te komen? Ik zou graag je meening hooren over een novelle De Heks, geschreven na den roman. Deze

42

-ocr page 45-

wordt in zijn geheel overgetikt door iemand uit het dorp. Ik denk in Januari het aan De Gids te zenden. Voorts zijn in de laatste maanden 40 ejuat-rijnen ontstaan, een ode aan Baeehos en drie andere rijmproeven. De bundel onder dien naam zal in je bezit zijn.

In de hoop op een spoedig weerzien, met hartelijke groeten van huis tot huis.

Rein Stort.

De Heks is niet in De Gids verschenen.

19 december 1937: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld. Gesclneven door Gon \’an Genderen Stort.

JZ; kom nog eens praten nietje over de uitgave van mijn roman. Je weet, dat ik zekere bezwaren heb, niet tegen de Firma Sijthoff, maar tegen den heer v.Looy. Voorts ben ik ten eenen male niet tevreden over de uitgaven van “Sprokkelingen” en “Najaarsvruchten”. Hu heb ik van Qtterido het verzoek ontvangen bij hem den roman uit te geven. Ik zou niets liever willen, ziehier waarom: ik werk nu aan een roman, dien ik bestem voor de Salamander uitgave in een nieuwe serie van Oorspronkelijke kleine romans of groote novellen, omtrent 10 vel. Voorts is er nog altijd sprake van een herdruk van den “Grijsaard”, terwijl ik in een nog verder verschiet de mogelijkheid zie een selectie van alle mijne novellen te geven, uit de tivce eerste bundels en van later datum, onder de zelfde titel “Idealen en Ironieën”, hetgeen dan een kort voorwoord zou vereischen.

De volgende voorwaarden zou ik eventueel aan v.Looy stellen: het auteursrecht sta ik niet af, f 1500,- voor den eersten druk en voor lederen herdruk; voorts het recht papier, letter en band zelf uit te kiezen, zooals geschied is met de “Rijmproeven ”.

Ik hoop van harte dat het je mogelijk is in de Kerstvacantie nog cens hier te komen.

Hartelijke groeten van huis tot huis.

Rein Stort p.o.

De grijsaard en de jongeling (uit 1919) zal pas in 1941 als Salamander verschijnen. Idealen en ironieën (uit 1912) is niet herdrukt.

Op 2 februari 1938 schrijft Stort aan Frans Mijnssen: ‘Heb je Ritter den laat-sten tijd gesproken en weet je misscliien al dat mijn roman in het voorjaar zal \'er-scliijnen bij de “Nationale Bibliotheek”?’

43

-ocr page 46-

12 fcbmari 1938: Van Gcndcren Stort aan Ritter Uit: Wapenveld. Handschrift van Gon Stort.

Amice,

Hartelijk dank poor je brief. Terstond na ontvangst heb ik Doorn opgeheld en mij bleek dat de bezwaren waarvan je rept, al door ons zijn opgeheven. Doorn had besswaren tegen zekere woorden, een daarvan begint met G, een ander met S.

Verder kreeg ik den indruk dat hij zeer met mijn werk was ingenomen. De titel zal niet zijn “Ruben en zijne broeders”, maar “Het Goede Leven” en dit vind ik een titel voor mijn gevoel even geslaagd als Idealen en Ironien en “Kleine Inez” en de Sprokkelingen. Wat v. Duinkerken betreft, ik heb uitvoerig aan Colenbrandergeschreven, alles toegelicht en hem verzocht de zaak in de redactievergadering ter sprake te brengen.

Ik ben erg benieuwd of jij antwoord krijgt.

Wat mijn ttveede roman betreft, ik hoop straks op blz. 90 te komen en denk Cl- voorloopig niet aan v.Looy inzage te geven.

Je weet dat er in Wageningen een prijsvraag is uitgeschreven voor een Christelijken roman in de Vries en Te Winkel spelling. In ben aan zooiets bezig en zal zien of het zoo uitkomt dat ik meedoe. Het manuscript moet ingelevcrd worden vóór 1 Aug. a.s.

In de hoop je spoedig weer te zien en nogmaals veel dank voor je bemoeiingen met hartelijke groeten van huis tot huis

Rein en Gon.

Doorn is (zie de brief van 26 april 1938) hoofd van de uitgeverij Het Hart van Holland.

Het goede leven zal in 1938 bij Querido in Amsterdam verschijnen.

Het Nieuwsblad voor den bockhandel '.an 9 februari 1938 meldt, dat de N.V. Gebr. Zomer amp;nbsp;Kenning’s Uitgeversmaatschappij te Wageningen een prijsvraag uitschrijft voor een Christelijke Nederlandse roman. Voor het beste manuscript wordt een prijs van ƒ 1000,- beschikbaar gesteld. In de jury zitten; Prof. Dr. F.C. Gerretson, Hendrika Kuyper-van Oordt. Dr. C. Tazelaar en Mr. K. wm Houten. Het blad meldt op 26 oktober 1938 dat de jury (Gerretson, Hendrika Kinper en Tazelaar) \ an oordeel is dat geen der ingezonden 61 manuscripten voor de prijs in aanmerking komt. Zij adx iseert vijf manuscripten ter omwerking en verbetering opnieuw in handen \ an de auteurs te stellen. De jury hoopt er dan t.z.t. de beslissende keuze uit te kunnen doen. Op 4 oktober 1939 tenslotte deelt het Nieuwsblad mee, dat de jury geen vrijmoedigheid kon vinden een \'an die vijf romans voor een prijs in aanmerking te doen komen.

44

-ocr page 47-

7 maart 1938: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld. Handschrift van Gon Stort.

Beste vriend,

Heden morgen ontving ik een vertrouivelijk schrijven van een uitgevers Mij., die ik dus niet kan noemen, dat de Nationale Bibliotheek als uitgeverij niet zal worden erkend door de lichamen die daarover te zeggen hebben. In dat geval kan ik niet besluiten tot de uitgave van mijn roman bij jullie, over te gaan. Wanneer de Nat. Bibliotheek moet werken buiten den Nederl. Bockhandel om, dan lijkt mij dat een onbegonnen poging.

Nu komt de heer Doorn a.s. Woensdag bij ons lunchen en zal mij het conceptcontract overleggen. Je begrijpt hoezeer het me zou spijten wanneer van het door jou voorgesteldc plan niets komen zou.

In de hoop spoedig van je te vernemen, met hartelijkcgroeten van huis tot huis

Rein.

P.S. Heb je nog iets van v.Duinkerkcn vernomen? Ik schreef Colcnbrander ook alweer meer dan een maand geleden, op jou advies, maar ontving evenmin antwoord. De houding van het eerste maandblad in ons land tegenover een schrijver van mijn naam, is wel vreemd.

26 april 1938: Ritter aan Van Gcndcrcn Stort

Handschrift. Maar er staat box en: Afschrift. De brief zal dus in txposcript naar Stort zijn gegaan.

Amice,

De firma Callcnbach, die groote bewondering had voor je roman, koesterde nochtans het bezwaar, dat hij te literair was voor haar eenvoudigen lezerskring. Nu “het Hart van Holland”, de uitgeverij van den Heer Doorn, voorloopig in reconstructie is, en de uitgave van je roman niet kan wachten, lijkt mij het beste advies dat ik je geven kan, dat wij ons eerst met Sijt-hojf in verbinding stellen. Ik wilde dat doen op de basis van f 1000,- honorarium, benevens een door jou te bepalen bedrag voor herdrukken en verdere condities, die jij meent te moeten stellen. Mochten de ondcrhandelingcn met Sijthoff niet tot een jou bevredigend einde loopen, dan wilde ik je roman aanbieden aan Nijgh en van Ditmar, met wien ik toevallig dezer dagen weder contact kreeg. Het geven van dc prioriteit aan Sijthoff lijkt mij in dc lijn van ontn’ikkcling onzer ondcrhandelingcn met die firma te liggen. Indien Sijthoff en jij het cens worden over dezen roman, behoudt je het vrije beschikkingsrecht over den nieuwen roman, waaraan je bezig bent. Ik wilde dit nadrukkelijk aan Sijthoff mededeelen.

45

-ocr page 48-

Ik heb de eopie van je r-oman thans in mijn bezit, en hond haar onder mij totdat ik je bcschikkinjf heb vernomen, teneinde noodeloos heen en weer zenden en noodelooze porti-onkosten te voorkomen. Indien je niet met mijne voorstellen actoord gaat, zend ik je de copie per keerende post terug.

In afwachting van je nader bericht.

Met hartelijke groeten, ook v.h.t.h.

t.t. P.H. Ritter Jr.

2S april 1938: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld.

Amice,

Het lijkt mij het best, dat je den roman naar Sijthoff stuurt, ik hoop dan spoedig het conceptcontract te ontvangen. De titel is: Het goede leven. De Heer C. vond het hier en daar te humanistisch! Aanvaard mijn oprechten dank voor je bemoeiingen, met hartelijkc groeten van huis tot huis,

je Rein Stort.

Is de Heer C. Callenbach?

Op 21 mei 1938 schrijft A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij N.V. in Leiden aan Ritter (brief in het HR): ‘Aangeteekend zond ik U heden toe het manuscript van den Heer v. Genderen Stort. Ik heb het gelezen en ook laten lezen. Het is mooi van taal, maar zeer ouderwetsch en er is vrijwel geen handeling in. Ik geloof niet dat het boek eenige kans van slagen heeft. Tot mijn spijt heb ik in overleg met de commissarissen onzer N.V. op deze gronden moeten besluiten, dit boek niet uit te geven. Aangezien ik het door Uw bemiddeling heb onts'angen, zend ik het dan ook aan U terug, met verzoek aan den Heer v. Genderen Stort te willen mededeelen, dat wij van een uitgave afzien.’ Bitter schrijft op 23 mei (‘Hooggeachte Heer \an Looy’) terug: ‘Het spijt mij, dat U het werk van Van Genderen Stort niet kunt uitgeven. Ik onn ing heden het manuscript in goede orde van U terug.’

23 mei 1938: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld. Handschrift van Gon Stort.

Beste vriend,

Zooeven heb ik een woordje geschreven aan Qtterido om hem te verwittigen van je komst. Ik was hem nog een antwoord schuldig op twee brieven, die ik deze laatste maanden heb ontvangen en die ik niet heb beantwoord, omdat ik in het ongewisse was omtrent den loop der zaken. Ik heb nog niet van voorwaarden gerept, ik denk wel niet dat hij mij de f 1500,— wil uitkeeren

46

-ocr page 49-

die Doorn mij heeft toej/esegd, maar f 1000,- is en blijft het minimum, waarvan ik niet afivijk.

Nogmaals hartelijken dank voor je bemoeiingen en in de hoop je spoedig weer te sien, met beste groeten van huis tot huis

Rein Stort.

1 juni 193S [poststempel]: Van Genderen Stort aan Ritter

Briefkaart. Handschrift van Gon Stort. In potlood van Ritter op de kaart: te 1 ( efbnisch) b(ehandeld ).

Amiee,

Zooeven ontving ik een brief van Qitcrido, waarin dese sich principieel bereid verklaart het boek uit te geven op nader te bepalen voorwaarden. Ook hij rept van een beperkt debiet, waaruit ik reeds meen af te leiden dat hij mij niet het door mijgewenschte honorarium sal uitkeeren. Zou je me per ommegaand willen melden of en wat je met hem over de uitgave hebt besproken? Per telefoon ben ik den ganschen dag te bereiken tot ’s avonds 9 uur.

Het is mijn voornemett niet af te wijken van het bedrag dat je kent. Hij heeft mij versocht naar Amsterdam te komen, maar ’tsal voor hem gemakkelijker sijn hierheen te komen dan omgekeerd.

Bij voorbaat veel dank, hartelijke groeten van httis tot huis

p.o. Rein.

28 juni 1938: Van Genderen Stort aan Ritter Uit: Wapen\'eld. Handschrift \’an Gon Stort.

Beste vriend.

Van morgen ontving ik een brief van den heer K.Ult; Hacntjes Dekker, nu gevestigd in de Nes 55 te Amsterdam en vóórdien compagnon van Stols. Hij vraagt mij om een novelle of gedichten, beslaande 4 vel. Nu kom ik je vragen of je mij goede inlichtingen sou kunnen verstrekken omtrent desen heer. In ieder geval wensch ik niet dit najaar iets bij hem uit te geven, met het oog op de uitgave bij Qtterido.

Ik heb wel voldoendegcdiclttcn, maar ik soti se nog liever wat willen laten rusten. Sedert een maand werk ik aan mijn derde roman. Zal ik je van den somer nog hier sien? Het is mijn hartclijkc wcnsch.

Hartelijke groeten van huis tot huis

B.ein Stort en Gon.

47

-ocr page 50-

29 jttni 193S: Ritter aan Van Geneieren Stort

Amice,

Ik ken tien Heer Hacntjes Dekker niet persoonlijk, en de ingewonnen inlichtingen over hem blijken niet ongunstig te zijn.

Overigens lijkt het me niet onaardig, wanneer er naast de publicatie van je roman een speciale selectie uit je gedichten verschijnt. Ik zou de zaak niet hcelcmaal afslaan, en den Heer Hacntjes Dekker cens laten komen.

Ik vermoed niet dat deze uitgave voor jou een grootc finantieclc rol zal spelen. Het zal, geloof ik, meer de bedoeling zijn, een précieuse uitgave van je gedichten voor een select pjiblick te geven.

vertrekken vanaf 15 Juli a.s. voor eenige weken naar Frankrijk, maar hopen jullie van de zomer cens op te zoeken.

Met hartclijkcgroeten, aan Uw beiden van ons beiden,

t.t., P.H. Ritter Jr.

Waarschijnlijk zijn Ritter en zijn vrouw die zomer bij Dora Blancke-Perk, de zuster van Jacques Perk, in Arcachon bij Bordeaux geweest. Zij schrijft op 6 mei 1938 (briet in AR): ‘'Beste Vrienden, duizend maal dank voor Uw heerlijk schrijven. Wat zou dat verrukkelijk zijn als ge naar Arcachon zoudt komen.’

10 november 193S: Van Gcndercn Stort aan Ritter

Uit; Wapenveld “Huize Brodeck”. Geschreven in een andere hand dan die van Gon Stort.

Beste Vriend,

Hartclijk dank voor je briefen voor de mcdcdeeling, datje het Goede Leven voor den microfoon zult bespreken. Ik hoop, datje vooral den nadruk legt op het wezensverschil tusschen mijn nieuwe werk en bet oude. Het nieuwe is opbouwend gelijk het oude nimmer was, terwijl de vorm, zooals je zult opmerken, vrijer en natuurlijkcr is geworden. Je weet, dat ik een bepaald stijl procédé heb, een evenredige verdccling van woorden, en lettergrepen, en zelfs van letters. Deze methode is ook hier doorgevoerd, maar het komt mij voor, dat desondanks het proza nu anders klinkt, omdat ik zelf zoo geheel en al anders ben geworden. Indien het je mogelijk zoude zijn, voor Kerstmis nog cens hier te komen, dan zou je mij daarmee wel een zeer groot genoegen bereiden. Ook je Vrouw zal natuurlijk van harte welkom zijn. Vandaag zend ik mijn tweeden roman Rondom Melchior Eilander aan Mevrouw van Nahuys, maar het zal niet verschijnen voor het komend najaar. Daaromtrent zijn wij het reeds cens. Hu is een derde driekwart [? tekstverlies door perforatiegat] gereed, waarin de hoofdpersonen uit de twee eerste zullen voorkomen, terwijl ik een vierde in zicht heb, waarmede hetzelfde zal geschieden. Eigenlijk komt het hierop neer dat ik bezig ben een cyclus te bou-

48

-ocr page 51-

wen. Maat- laat dit voor loonog onder ons blijven, het is vertrouwelijk dat ik je dit schrijf.

In de oprechte hoop U beiden spoedig weer te zien, blijf ik tuet ons beider hartelijke groeten

Gon en Rein Stort.

‘Rondom Melchior Eilander’ is Rondom een balling geworden.

Alice von Eugen-van Nahuys is directielid van de uitgeverij Querido.

Ritter bespreekt Het goede leven op 3 december 1938 in het UD (zie bijlage 8), in de HB van december 1938 (zie bijlage 9) en op 8 januari 1939 voor de AVRO. De tekst van de radiocauserie er is niet meer.

9 januari 1939: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld Huize Brodeck. Geschreven in een andere hand dan die van Gon Stort.

Beste Vriend,

Van harte dank voor je bespreking door de radio; vergun mij een paar kleine opmerkingen en vergeef mij een paar kleine teleurstellingen. De door jou als holle rhetoriek gewraakte volzinnen acht ik zelf schooner dan de natuurbeschrijvingen, die je aanhaalt als proeve van mijn beste proza. Zonder mij iets te willen aanmatigen, durf ik toch verklaren, dat ik meen over genoeg ervaring en routine te beschikken, om angstvallig te mijden al wat naar rhctorica zweemt. Heen, de keuze der natuurbeschrijving leek mij niet gelukkig. In de bladzijde over Thomas’ reissen in ssckcre bespiegelende gedeelten vooral in het laatste hoofdstuk, daar vindt men den ettrhythmi-schen toonaangevenden, echt Stortiaansche volzin. Alleen je advies, dat ik voorzichtig moet zijn met culttturhistorische lütweidingcn in de psychologiseer ing van een persoon leek mij meer gegrond, maar hoe het zij, ziedaar kleine besswaren, die, naar ik hoop licht zullen wegen in ons beider weegschaal. Dankbaar ssal ik je blijven tot aan mijn laatsten snik voor de grootmoedigheid waarmede je mij de laaghartige smaadredenen hebt kwijtgescholden, die ik in mijn jeugdverdwazing over en tegen je schreef, waarover ik mij temeer schaam, nu ik je Echtgenoote cn haar edelaardig wessen heb leeren kennen. Daarenboven ben ik je dankbaar dat je mij weer in het ssadcl hebt geholpen, na de lange jaren van nood, waarin ik voor altijd scheen afstand te hebben gedaan van mijn Pegasos, alhoewel desse, in zijn stal, hunkerde en hinnikte van smart en drift, opnieuw door mij bestegen te worden cn mij weer op te voeren naar de steilste hoogten van den Parnassos.

Vaster dan ooit zit ik in het ssadcl en vederlicht is zijn vlucht als nimmer voorheen. Mijn tivccdc roman genaamd Rondom Melchior Eilander, ligt nu bij Qtterido en ssal, hoop ik in het najaar verschijnen. Sinsdien is een derde roman ontstaan dien ik einde December voltooide en waarvan de titel luidt “Het leven van Malvinc van Elseneurquot;. Hu ben ik begonnen

49

-ocr page 52-

aan een vierden roman, die een herbeiverking is eener mislukte novelle, gesehreven tussehen den eersten en den tweeden roman. Alle werken houden verband met elkaar en zoo zal je de diepere beteekenis van de opdracht ook duidelijke worden. Het is morgen een jaar geleden dat wij elkander het laatst spraken; zal er weer een jaar voorbijgaan voordat dit geschiedt?

Hartclijkcgroeten en wcnschen van httis tot huis

Reift Stort.

Het tt'poscript van de ongepubliceerde roman ‘Het leven van MalHne van Else-neur’ (‘mei-dec. ’38’) bevindt zich in het LM.

15 maart 1939: Ritter aan Van Gendcren Stort

Amice,

Om je vraag nauwkeurig te beantwoorden, zou ik inzage moeten hebben van het contract tussehen jou en den Heer Qtteridogesloten.

Op het oogenblik kan ik alleen inlichtingen geven omtrent de usance bij zoogenaamde royalty contracten, waarvan mij, volgens je mcdcdeclingen, dit contract een voorbeeld lijkt. Bij zulke contracten is inderdaad de ontvangen som een voorschot, zoodat je pas weer kunt vorderen, wanneer het voorschot gedekt is door de verkochte exemplaren.

In hoeverre het honorarium van Qtterido voor “Het Goede Leven” billijk is, is moeilijk te beoordcclen. De om vang speelt bij de bepaling van het honorarium meestal een belangrijke rol. Ik heb voor mijn romans f 700,-, f 1000,— ontvangen, maar zij waren veel omvangrijker dan “Het Goede Leven”. Voor boeken van dezen omvang pleeg ik niet meer (wel minderl) te ontvangen dan het honorarium, dat je voor “Het Goede Leven” is toebe-deeld, zoodat ik niet meen, dat het honorarium datje ontving in ongunsti-gen zin ajivijkt van de gebruikelijke honoraria.

De uitgeverij “Het Hart van Holland” zegde indertijd, meen ik, een hooger honorarium toe, maar daarin was verdisconteerd het belang voor een jonge uitgeverij die nog een fonds moet vormen, auteurs van beteekenis aan zich te verbinden. Ik meen dus dat, indien men de gebruikelijke normen doet gelden, Qtterido je niet onbillijk heeft behandeld.

Een andere vraag is natuurlijk, of het werk van een auteur van groote beteekenis niet aan cxccptioncelc voorwaarden (hooger honorarium) moet worden gebonden. Maar dat is een vraag, die m.i. los staat van het eenmaal gesloten contract omtrent “Het Goede Leven”. Die vraag geldt je volgenden roman, maar daarover zou ik gaarne nog eens rustig mondeling met je komen praten, waartoe mijnerzijds begin April wel gelegenheid is.

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

50

-ocr page 53-

17 maart 1Q39: Van Genderen Stort aan Ritter

Uit: Wapenveld, Huize Brodeck. Geschre^’e^ in een andere hand dan die van Gon Stort.

Amice,

Van harte hoop ik, dat het je mogelijk zal zijn begin April bij ons te komen. Wij zullen dan rustig de volgende drie punten bespreken: Het contract. Rondom Melchior Eilander en de Jubileum Salamander der uitgave, betrejjende welke laatste ik van plan ben Klein Inez af te staan, omdat de vierde druk is uitverkocht. Dan zoude ik het op prijs stellen wanneer je bij ons inzage naamt van het tweede hoofdstuk van het derde boek, waarvan de titel is Het Leven van Malvinc van Elscncur. In dit werk en om te beginnen in het tweede hoofdstuk zul je Ruben weer ontmoeten, ouder geworden, met volwassen kinderen. Ik heb vandaag bladzijde 75 voltooid van deel vier van den cyclus, waarvan de titel nog niet zeker is. Ook in dit boek komen personen voor uit de voorafgaande werken. Mettertijd hoop ik een zeer strenge bloemlezing uit te geven van alle gedichten, uitgegeven of niet. Ik ben onder de bedrijven door al bezig met kappen en snoeien; veel zal er komen te vervallen, veel wordtgewijzigd en, naar ik hoop, verbeterd.

Tot spoedig dus, met hartelijke groeten van huis tot huis

Rein Stort.

15 april 1939: Ritter aan Van Genderen Stort

Amice,

Ik lag op tweeden Paaschdag te bed; ik ben een tijdlang niet zoo goed geweest, en ben gelukkig thans weer aan het opkrabbelen.

Het beste lijkt mij, dat ik je kwestie cens persoonlijk bij den Heer Qiterido aan de orde stel, zonder mij in eenig opzicht te binden. Ik zal dan jouw standpunt accentuceren en verdedigen.

Ik spreek den Heer Qtterido opgezette tijden, en zal dan bij een der volgende keeren jouw zaak ter sprake brengen.

Met hartelijken groet,

t.t., P.H. Ritter Jr.

Op 5 november 1939 bespreekt Ritter Rondom een balling voor de AVRO. De tekst is er niet meer. Ook in de novemberaflevering v;ui de NB stelt hij het boek aan de orde:

De schrijver Van Genderen Stort is een door het ideeënleven hevig bewogene. In dezen zijn nieinvsten roman laat hij ons zien den levensloop \'an eenige vrienden, \’an wie de eene een skepticiis en twijfelaar is, de andere een geloo\'ige Jood,

51

-ocr page 54-

die zich tot het Christendom bekeert, de derde een min of meer Platonischlevend man (de balling), die tot een geestelijke volmaaktheid stijgt, maar onmachtig is tot het le\'en der realiteit. De inwerking van deze t\pen, eigenlijk van deze ideeënwerelden op hun omgeving, wordt ons met veel talent uitgebeeld. De stijl van Van Genderen Stort is sierlijk en gedragen, maar soms wel eens al te gezwollen.

In dezelfde novemberaflevering van de NB staat (mogelijk ook van de hand van Ritter) over Kleine Inez-.

Dit boek, dat in de Nederlandsche letterkunde een bijzondere plaats inneemt, en reeds verschillende malen bekroond werd, vormt een belangrijke verrijking van de Salamanderreeks. Ongetwijfeld zal deze roman, vol diepe schoonlteid en tegelijk karakteristiek Hollandsch, ook in dezen vorm zijn weg wel vinden.

Op 30 oktober 1939 oxerlijdt Gönne van Genderen Stort-Waterman. Een neef will haar, P.C. van der Wolk, komt bij Stort wonen om hem te verzorgen. Maar een jaargeld dat zij wjor Rein bestemde, is niet voldoende om hem in haar landhuis te laten wonen. Hij vertrekt naar Den Haag.

13 januari 1940: Van Gcndcrcn Stort aan Ritter

Uit: “Huize Brodeck” Wapenveld. Geschreven in een nieuwe hand, waar-scliijnlijk die van Van der Wolk.

Beete Vriend,

je diepgevoelde brief heeft geheeld het hartzeer, datje etilzwijgen en dat van je vrouw mij berokkende.

“Zij beiden hebben haar gekend en geëerd, waarom hoor ’k niets van hen”... zoo vroeg ’k mij af.

Maar nu begrijp ’k alles, en heeft de dankbaarheid de pijn vervangen. Zij, die mijn alles, mijn toeverlaat, mijn Engel was, is gestorven aan ’n hart-verkalking, waarvan het verloop zich aanvankelijk gunstig liet aanzien, zoodat zij ruim ’n jaar zich gezonder en evenwichtiger voelde dan ooit. Toen, einde Mei van ’t vorig jaar, had Dr Enthoven te Amsterdam, specialist in hart en bloedvaten, de onbegrijpelijke onvoorzichtigheid, haar niet alleen toe te staan, maar aan te moedigen, tesamen met haar zuster. Mevrouw Van Rossum, ’n weekje naar Parijs te gaan. Daar vatte zij koude, hield twee dagen het bed, en eenmaal terug, nam ’t verloop ’n zóó ongunstige wending, dat zij zienderoogen verzwakte. Ten einde raad wendde zij zich tot Mej. Dr Kooy en lag tien dagen in ’t Diaconcssenhuis te Utrecht. Daar werd het restje levenskracht opgeteerd door de uitgebreide en kwellende onderzoekingen, welke zij onderging. Weer tehuis, in plaats van te herstellen, lag zij een maand lang te zicltoogen, raakte na één week geheel in de war, zoodat de hulp eener verpleegster werd ingeroepen; eindelijk, in den nacht van Zondag op Maandag, 30 October is zij pijnloos ingeslapen om niet meer wakker te worden. Erger lijden is ondenkbaar, zij heeft veel en

52

-ocr page 55-

veel erger tic leden., dan ik in mijn allerergste tijd heb gedaan. Maarzij, die t voorrecht hadden haar te zien, waren geroerd door de vredige uitdrukking, die «« rustte op ’t arme, gekwelde gezichtje. Dit onherstelbaar verlies scheen aanvankelijk verlicht door ï vooruitzicht, dat ik mijn leven zou eindigen op “Huize Brodcck^, totdat ik naast haar begraven zou worden.

Nu heeft sedert haar dood, 'n neef van haar, 'n zekere P.C. van der Wolk, die je niet geheel onbekend zal zijn, z’n intrek in “Huize Brodcck” genomen. Maar nu blijkt, dat 't jaargeld, dat de gezegende voor mij bestemde, onvoldoende is om de onkosten te dekken, die 't leven in deze omgeving meebrengt. Daarom moet ik helaas 1 Februari terugkeeren naar den Haag, waar ’k 'n eerste verdieping zal bewonen in de Verhulststraat No. 4. Deze tweede beproeving valt mij bijna even zivaar als de eerste. Maar wat niet kan, móet. Mijn gezondheid is niet al te best. Sedert meer dan twee maanden word ik geplaagd door ’n “griep”... die telkens weer opflikkert, zoodat ik op ’t oogenblikgeen eetlust meer heb en niet meer tot werken kom, terwijl mijn stemming natuurlijk niet meer tot de opgewektste behoort. Gelukkig behoef ik mij met ’t werk niet te haasten. Ik ben nti op bldz 160 van Deel V van den Cyclus, waarvan ’t 3de deel dit najaar zal verschijnen. Als ik eenmaal in den Haag ben, hebben wij misschien meer de gelegenheid elkander te spreken. Mijn telefoon zal ik je tijdig opgeven.

In de hoop dat dit spoedig zal geschieden, blijf ik, met oprechte dankbaarheid, en de beste groeten en wenschen, ook voor je Vrouw,

je oude Vriend Rein.

Het is de laatste brief van Reinier \ an Genderen Stort aan Henri Ritter. Op 22 februari 1940 wordt hij uitgeschreven in de gemeente Heerde. In mei 1940 wordt ons land bezet. In oktober begint een vierjarige gijzeling van Ritter door de Duitsers. Op 7 januari 1942 overlijdt Stort in de Ursulakliniek te Wassenaar. Hij wordt in Wapenveld naast zijn vrouw begraven, nu een verwaarloosd graf.

53

-ocr page 56-

Bijlagen

Bijld^fc 1

Ritter in het [ZD van 14 februari 1926 over Kleine Inez.

Vaag zijn de letterkundige onderscheidingen, oordeelvellingen en voorspellingen tegenover de werkelijkheid van het tot kunst gekristallizeerde leven. Er zijn altijd vele menschen in de literaire wereld, die het uitkrijten wat moct^ dat is een regelmatig terugkeerend verscliijnsel, maar zeldzaam zijn de enkele, begenadigde kunstenaars, die scheppend werk geven dat is en blijft. Zulk een begenadigde is de schrijver van “Kleine Inez”, en het kan ons verheugen, dat de officieele waardee-ring die dit werk bekroonde, ditmaal vergissingen meed en de kroon gaf aan een boek van innerlijke beteekenis.

Bij vele schrijvers is het meeste wat zij toevertrouwen aan het papier niet anders dan een aanloop, een voorbereiding tot het ééne, blijvende meesterstuk, zij bevrijden zich in dat voorwerk van de woekeringen die hun talent verstikken. Zoo is het ook bij R. van Genderen Stort. Zijn Paul Hooz, zijn Lambert Brodeck, die in den aanvang zijner literaire werkzaamheden heenwandelden door zijn verbeelding, het zijn onbeteekenende figuren, die Louis Couperus vóór hem eigenlijker wist te treffen, zij zullen alleen hun waarde behouden als documenten tot de kennis van dezen auteur, wiens “Kleine Inez” als een blank, maar bloeddooraderd monument hoog zich verheft tusschen den humbug en het dilettantisme onzer modernste literatuur.

Alleen zijn “Tobias Peppel” in “Idealen en Ironieën” draagt, eenzaam tusschen veel minderwaardigs, denzelfden hoogen aanleg, het is de bittere kreet van een in haat verkeerde liefde, door een dier misverstanden gewekt, welke het Leven boven zijn natuurlijke smarten toelaat, - maar overigens bevindt zich geen der vroegere werken \'an van Genderen Stort op deze hoogte. Ware dit boek in een wereldtaal geschreven, het zou een Europeesche vermaardheid hebben gewonnen.

Toch toonen ons die vroegere werken ééne eigenschap die hun noodzakelijkheid voor het ontstaan van “Kleine Inez”, waarmee van Genderen Stort zijn plaats ging innemen als een der eersten, zoo niet de allereerste onzer moderne prozaïsten, bewijst. Het is de worsteling om den stijl. Het was van Genderen Stort niet voldoende een uitweg te zoeken uit het impressionisme, en de groote Levensge-dachte te vinden, die, volgens onze gerijpte begrippen de noodzakelijkheid der literaire uiting bepaalt. Van Genderen Stort wilde de Gedachte niet verarmen door haar te berooven van den stijl, hij wilde het innerlijk geven in het het Schoone Woord, Hij wilde den eenvoud van zijn episch talent cizeleeren met zijn edele verbeeldingen, maar Itij had nog te overwinnen de beklemming eener rhetorische dispositie, de drukke beïnvloeding zijner impressionistische voorgangers, den zwaren last zijner ontzaglijken belezenheid.

54

-ocr page 57-

Onder de worsteling om den \'orm rijpte, in stilte, zijn ziel, fiiist misschien door zijne kwellende stijlbearbeiding, bleef zijn innerlijk le\en beschut tegen metah’sische verijling en zielkundige uiteenrafeling. Juist deze strijd om de materie hield zijn ziel gaaf\ oor de bespeling t an het Leven zelf, en geeft ons thans het wonder te aanschouwen van een gelouterde en volkomen geestelijkheid, die, den modernen mensch ten voorbeeld, oprees uit een naïeve gemoedsgesteldheid. Maar, doordat hij beide verwezenlijkte, inhoud en vorm, doordat hij hardnekkig en fier de woordkunstige verbeelding handhaaft en tegelijkertijd den kosmischen zin der literatuur, die het modern besef uitmaakt, begrijpt, is liij en liij alleen de voortzetter der romantische traditie. Het primitivisme dat zich tegenwoordig te koop biedt op alle markten der letterkunde heeft liij versmaad, liij gaf de moderne psyche, gehuld in den historischen levensvorm.

Dit reeds, is ons een diepe vreugde. De letterkunde los maken van haar stijlkundige overlevering, is de letterkunde prijsgeven aan de nivelleering die onze beschaving bedreigt. De stijl, de wijze van de dingen te zeggen is ons eenige wapen tegen den ondergang, en de jongeren die elke met hartebloed gewonnen stilistische schoonheid uitkrijten voor manier, getuigen alleen van hun onmacht die schoonheid voort te brengen.

De stijl van Kleine Inez is met het wezen van dit verhaal te zanten gegroeid. De rijkdom van woorden en beelden toovert voortdurend, op elke pagina, het leven der natuur voor ons op.

Eenvoud.

Ziehier een ingang om de kern van “’Kleine Inez” te kunnen begrijpen. Het natuurleven, de schoonheid en wisseling der seizoenen is het stramien waarop dit verhaal werd geborduurd, dit verhaal, dat door de regelmaat zijner motieven hun rijkdom versobert. Maar uit des schrijvers natuurliefde, uit zijn impressionabelen geest en zijn impressionistisch talent is geboren de eenJieid van natuur en geest, beide in onderlinge tegenstelling de verscliijningsvormen van een zelfde levens-wetmatigheid.

De hootdpersonen uit dezen roman zijn Peter Scanderberg en Kleine Inez. Inez, afstammelinge van een aanzienlijk burgergeslacht uit de Betuwe, Peter de kleinzoon van den Minister en beroemden staatsman Roelof Scanderberg. Deze Minister en staatsman is eene persoonlijklteid met een gëaccentueerd intellect en een geaccentueerde ambitie. Maar géén man van sterk gevoel, geen man met een sterk zinnenleven. Zijn huwelijk trekt als een scliim aan zijn leven voorbij, en als zijn vrouw jong gestorven is, blijft hem als erfenis een dochter. In deze dochter wordt het uitsluiten van liefde en zirmenleven van den vader gewroken, zij vergooit zich in eene verhouding met een lakei, en uit die wilde verbintenis is Peter de afstammeling. Maar wat zien wij nu met Peter gebeuren? Hij wordt opgevoed in het eenzame landhuis van zijn grootvader, en als zijn moeder zich van het leven beroofd heeft, bij een oude, zonderlinge tante Arabella, die een grootheidswaanzin en moeizame levensomstandigheden lijdt. Nu ontwikkelt zich in den jongen eerst: den woesten, bruten, sexueelen vader, en de totaal onjuiste, verwaarloozen-de opvoeding door tante Arabella geeft aan die eigenschappen woekergelegenheid. - Als schooljongen al maakt hij zich schuldig aan drinkgewoonten en geslachtelijke uitspattingen. Maar dan opeens, ontmoet hij “Kleine Inez” en ziet in haar: de Schoonheid. Een volstrekte verandering van zijn wezen is er het gevolg van. Hij

55

-ocr page 58-

loutert onder den invloed van een diepe, bijna vergoddelijkende liefde voor Inez tot een zuiver geestelijkle\ende persoonlijkheid; hij is van de geslaehtseigenschap-pen van zijn vader in die van den vader zijner moeder gekomen. Een langzaam proces van ascetisme voltrekt zich in hem. En als hij tegen het einde van het verhaal met Inez verloofd is, verbreekt Hij de verlonng, omdat hij gevoelt dat het zinnelijk element, het normale liefdegevoel dat de jonge man tegenover de jonge vrouw bezit, is afgestorven.

Dit is het eenvoudige, maar diepzinnige hoofdmotief. Maar de schrijver heeft aan de bijmotieven de uiterste zorg besteed. Inez is, anders dan bij schrijvers ais Maeterlinck, die verwante motieven hebben bearbeid, meer geworden dan een zinnebeeld, zij werd tot levende, menschelijke persoonlijkheid, niet alleen door de beschrijving, maar ook door de verklaring t an de geboorte barer liefde. Als heel jong meisje, heeft zij een makkertje, Roland, een tenger, princelijk ventje, dat vroeg sterft. En juist die zuiver geestelijke herinnering bij Inez maakt hare geestelijke verhouding tot Peter verklaarbaar.

Maar ook de persoonlijklieden op den achtergrond van de vertelling zijn volkomen verantwoord. Zij zijn consequent volgehouden tot het uiterste. Grootvader Scanderberg, het strakke, ascetischlexende intellect, die sterft “plotseling, een avond, dat hij in zijn donkere slaapkamer gezeten was in den leunstoel aan het voeteneind van zijn bed, volgend opnieuw, gelijk Hij vele malen had gedaan, de lichtelijk gesleten maan op haar eenzame reis temidden der sterren, - Oom Symen, in wiens sfeer Inez was opgevoed, op een zomeravond, toen alle dingen buiten als in een sprookje roerloos stonden, terwijl de geuren der linden het slaapvertrek ver-vulden, waarin hij, glimlachend luisterend naar de verre stemmen van spelende kinderen, langzaam stierf”

In deze beide volzinnen spiegelt de tegenstelling tusschen de twee figuren zich volkomen, de starre asceet tegenover de sprookjesachtige, dichterlijke figuur, de man die niet tot het volle wezen des levens kwam, tegenover den man die het leven op eenvoudige wijze had liefgehad.

En welke is nu de diepe tragedie die ons in dit boek te verstaan gegeven wordt? Het is deze, dat de levenseenzijdigheid ten ondergang is gedoemd. De groote, eeuwige gedachte der levensharmonie als voorwaarde tot levensvolkomenheid, door Goethe zoo herhaaldelijk uitgesproken, is hier analytisch behandeld. Het uitééngaan der levenssferen is voor dezen schrijver het tragisch gestelde geweest. Maar achter de tragische verbizondering - kunst is integenstelling tot de veralge-meenende \\ ijsbegeerte altijd min of meer verbizondering - daar achter gevoelen wij de gedachte der levenseenheid en harmonie, - harmonie die den bouw van dezen roman in zijn totale constructie en in al zijn onderdeden heeft beheerscht.

Van Genderen Stort vereenigt het impressionisme en het expressionisme. Hij geeft een bij voorbaat gestelde gedachte in een uit duizend zinnenindrukken samengestelden stijl. Hij verzuimt geen enkel détail, maar de détails dienen niet om den wellust bot te vieren van een ongemeen beschrijvingstalent, maar omdat zij noodig zijn in de constructie van het verhaal.

Wat willen de theoretici en kritikasters toch? Na de uitbundige verbizondering van het impressionisme gaat men den zinnenindruk verachten en wil in de literatuur de samentrekking van gewaarwordingen en gedachten in het enkele svoord. Men valt van de eene eenzijdigheid in de andere. Terwijl het eenig noodige was:

56

-ocr page 59-

synthese van den kunststijl van ’80 en van het expressionisme dat daarna kwam, synthese ook van het vakgenoegen van het schrijven, dat de tachtigers in zoo hooge mate bezaten en de spiritiieele essay die daarop volgde. Van Genderen Stort heeft ons die synthese gegeven. Hij vereenigt twee tijden en wij hebben hem eerbiedig te groeten als een baanbreker in onze literatuur.

2

Ritter in het UD\m\ 2 november 1929 over Hinne Rode.

Dat het werk van R. van Genderen Stort evenzeer haat en atkeer gewekt heeft als bewondering, getuigt voor de persoonlijklteid van den schrijver. Ieder herinnert zich nog Gerard Bruning's woedende, vernietigende kritiek op “de Kleine Inez”. “Genoeg!” - schrijft Bruning - gij voelt U langzaam verzeemen [sic]. Maar \ an bladzij, tot bladzij, waar ook wan Genderen Stort over schrijft, strekt zich deze klaarblijkelijke ftimisterie uit, - deze visie die de armzaligste aandoeningen met een overvloed van geheimzimtig, o zeer geheimzinnigdoende maar krachtelooze, wazige woorden en zinnen watteert”.

Wie een dergelijke ergernis kan opwekken, moet sterk zijn in zijn genre. Zóó kan alleen de eene persoonlijklteid opbotsen tegen de andere. Er is evenzoo geschreven over Couperus, met wien van alle tegenwoordige Nederlandsche auteurs Stort uiterlijk het meest gelijkenis vertoont.

Intusschen blijft de vraag bestaan in hoeverre Bruning, afgescheiden van zijn ergernis, gelijk had in zijn kenschetsing. En op die vraag geeft “Hinne Rode”, dat na het bekroonde boek “de kleine Inez” verscheen, duidelijker dan “de kleine Inez” het antwoord. Omdat het, duidelijker dan “de kleine Inez”, des schrijvers gebreken toont.

Want wat Bruning, die zich woedend staarde op de geaffecteerde vormenspraak van Stort, die zoozeer in tegenstelling was met zijn eigen wezen, niet heeft gezien, is de diepzinnige en verheven tragedie die in dat verhaal besloten besloten lag, het conflict van de zondige, verworden natuur, die zijn eenigen uitweg ziet in de ascese met de g.we, naieve normale natuur, die een levensharmonie weet te bereiken, welke zelfs den bekeerden zondaar onthouden blijft. Aldus is het conflict ttisschen Floris Roelof Scanderberg en de kleine Inez. In het opoffcren van Inez wordt de kans op normaal levensgeluk prijs gegeven voor den plicht der boetdoening. Achter den klinkklang der woorden is aan Gerard Bruning de kreet van de gemartelde ziel ontgaan.

Hetgeen voor ons “de kleine Inez” maakte tot een werk van beteekenis was, dat door de in dat boek uitgebeelde tragedie alles aannemelijk werd. De ietwat pompeuze stijl werd schoon, de vage psychologie begrijpelijk, omdat die stijl en die psvchologie de dragers waren van een hooge levenswaarde. En wie, zooals Bruning, dit boek het boek van een zieke noemt, hij vergeet dat er een adeldom kan leven in de trekken van een lijder, die zelfs de ziekte schoon doet zijn.

Psvchologie is een verdienstelijke za.tk in de literatuur, maar er zijn voortreflèlij-ke schrijvers aan te wijzen, die een algemeenmenschelijke waarde hebben \ertolkt op andere manier dan de psychologische. De vraag is maar: zit er een kern in een boek?

57

-ocr page 60-

Dat nu, is in “Hinne Rode” niet het geval. Het verhaal geeft ons de beschrijving van eene reeks personen, van wie de meesten behept zijn met uitmiddelpuntige eigenaardigheden. Wij ontmoeten, op de eerste bladzijde al, de figuur van Immanuel Barnouw, een soort van halfmystieken geleerde, die zoowat heel zijn leven in een muffe studeerkamer tusschen stoffige boeken en groen saaien gordijnen in afzondering slijt. Wij ontmoeten zijne echtgenoote, Sytske Barnouw, een oppervlakkige, burgerlijke en bedrijvige Friezin en wij worden in kennis gebracht met hun beider dochter iMaghen. Die dochter groeit op tot een min of meer exotisch meisje, dat eerst wandelingen maakt met een verzendeclameerenden tooneel-speler, Harold Tenne, die het tooneei verwisseld heeft voor de kantoorkruk. Die wandelingen leiden tot niets. Anders is het met wandelingen, die zij later gaat maken met den motieven der oudheid bewerkenden romancier Hinne Rode, den zoon van een reeder. Deze jonge man heeft een zwaar en veehaildig minneleven met vrouwen van allerlei .allooi, hij is onweerstaanbaar voor de vrouwen en acht zichzelf een tweeden Casanova, die van het verleiden \ an \Touwen een levenskunst maakt. De vrouw' aan ’n Mexicaanschen planter met verlof, die altijd paard rijdt in cowboys costuum en zich aan het einde van het boek een kogel door het hoofd jaagt w’ordt zijn prooi. Maar naast deze sentimenteele veertigjarige vangt hij een piepjong notarisdochtertje, terwijl hij tegelijkertijd met allerlei actrices, gescheiden vroinven en lichtekooien verbintenissen heeft. Er is eigenlijk niets w’aardevols aan dien man dan de welgebouw’dheid van zijn lichaam, welks schoonheid de schrijver ettelijke malen met de requisieten van zee en lucht omringt. Na Gossaert’s “Centaur” is de krachtige mannengestalte te paard aan den oe\’er van den Oceaan een geliefkoosd, schoon w einig oorspronkelijk motief geworden in onze literatuur.

Maar genoeg liiervan. Maghen w’ordt na al de wandelingen die zij met Hinne Rode maakt, en te midden van al de vrouwen met wie hij overspel en ontucht bedrijft, de eenige vrouw, die het betere Ik in hem versterkt en ten aanzien van wie Hinne Rode zijn liefde kuisch houdt. Hetgeen de schrijver te gelooftvaardiger tracht te maken, doordat hij aan Hinne Rode een godvruchtige, vrome, streng geloovige moeder geeft, en die moeder van dat geloof iets mee laat deelen aan Maghen.

Het einde van het boek is, dat Hinne met Maghen trouwt, dat hij zijn leven volkomen betert, en dat zij een stel gezonde kinderen krijgen.

Nu begrijpen wij wel waar de schrijver heen wil. Napeinzend over “de kleine Inez” moet Itij gedacht hebben: ik wil nu eens een geval geven, w'aar een geestelijke neiging in een beestelijk aangelegd mensch ten slotte tot een harmonische verhouding leidt, w'aarin ziel en zinnen evenwichtig zijn. Maar het mocht hem niet gelukken ons de wezensverandering, de bekeering van Hinne Rode duidelijk te maken. Er is volstrekt niets innerlijks in, dat Hinne Rode hooge filosofische gesprekken met Maghen’s vader houdt. (Och die arme filosofie! waar moet ze al niet voor dienen!) Er is volstrekt niets innerlijks in, dat mooie natuurtafereelen en frissche sport Hinne Rode, rijp maken voor het huwelijk, dat Itij inmsschen om zijn avonturen tot den einde uit te vieren, tijdenlang op de lange baan schuift. En wanneer we Hinne Rode ernstige gezichten zien trekken in het bijzijn van Maghen, hetgeen de aankondiging van hoogere levensstaten poogt aan te duiden, dan worden wij wrevelig en roepen uit: een ellendige wellusteling als Hinne Rode wordt niet rein als de duiven, doordat hij sombere buien krijgt.

58

-ocr page 61-

Van Genderen Stort heeft, toen hij bezig was dit boek te schrijven vol gezeten van groote ondernemingen. Bij het concipieeren van Maghen’s en Hinne’s ouders heeft liij aan heredictaire en genealogische verklaringen gedacht. De tooneelspeler Harold Tenne, die ook fatsoenlijk bleef tegenover Maghen heeft Hij zich als een Johannes de Dooper gedacht, die het kuischheidsproces in Hinne Rode, aannemelijk moet maken, omdat de kuischheid uitstraalt van Maghen. Hij heeft allerlei symboliek door zijn verhaal gemengd, tot de duif toe, die zich in Hinne’s kamer bevindt, als Hij er Maghen ontvangt, zonder haar te benaderen. Maar al dat worstelend denken en verbeelden heeft hem niet geholpen. Deze menschen spreken niet tot ons, noch in hun dramatisch, noch in hun tragisch karakter. Omdat dit boek mist, hetgeen “de kleine Inez” had, - een centraal gegeven.

Het boek is een tableau vivant, geen organisch levensgeheel. Er stijgt geen kreet van pijn uit op. En zonder pijn geen loutering.

Toch heeft “Hinne Rode”, - het boek dan, wel te verstaan - meesterlijke hoedanigheden. Wie er niet mee leeft als met een mensch, maar er fragmenten uit knipt, kan genieten. De stijl is zoo beeldend, zoo schatrijk aan scliitterende vondsten, dat men vergeet hoe Hij soms gekunsteld en zinledig is. En Stort is een karikaturist. Elk zijner figuren is: een tvpe. Naar ’t uiterlijk beschouwd komt er haast geen enkel normaal mensch in het boek voor. Maar de schildering van al die abnormalen is dan ook voortreffelijk.

Behalve karikaturist is Stort romanticus. O, wat een ongetemd verlangen naar de schoonheid van de natuur, naar de pracht van zee en bosch en sterren is er in uitgeklaagd. En die natuurbeschrijvingen zijn daarom zoo schoon, omdat ze tragisch zijn. Hunkeringen naar verloren paradijzen.

De korte zin van deze lange rede is deze dat, zelfs Gerard Bruning ten spijt. Stort een hoogst opmerkelijk en begaafd auteur blijft. Maar die een gevaarlijk soort van talent heeft en moet oppassen dat hij door zijn intellectueelen ondernemingsgeest en zijn lyrisch romantisme zich niet laat verleiden tot kermisachtige romanverbeeldingen. Stort is geen psycholoog, maar een symbolist. Niet in dien zin, waarin alle kunst symboliek is, maar in de engere beteekenis van dat woord. Maar... symboliek is breekbare waar.

3

Ritter: ‘Bij Reinier van Genderen Stort’ in het septembernummer 1935 van de

NB.

Reinier van Genderen Stort, een der merkwaardigste figuren uit het geslacht van Nederlandsche prozaschrijvers, dat omstreeks het jaar 1910 in eerste opkomst was, heeft jarenlang gezwegen. Een ernstig lichaamslijden, dat hevige, psycliische reacties teweegbracht, heeft in die donkere periode van zijn leven zijn scheppend vermogen verlamd. Maar zijn sterke geest en zijn onverdelgbare liefde voor kunst en gedachte hebben de overwinning behaald op de onlieilsmachten, die schenen samen te spannen tegen dezen innerlijk geestdriftigen mensch.

Gaaf en schoon is zijn figuur uit de worsteling naar voren gekomen, en soms heeft de bezoeker van dezen blinde, wanneer hij tegenover hem zit of aan zijn

59

-ocr page 62-

zijde wandelt, den indnik dat er meer blijvend licht in zijn wezen is, dan in ons, die onze oogen dompelen in den schijn van den dag.

Om Stort in zijn htiidige wezen te kunnen begrijpen, moet men hem als knaap hebben gekend. Een jaar of dertig geleden was hij het vleeschgeworden litterair enthousiasme. Het was een directe, hartstochtelijke liefde, die hij de literatuur toedroeg, zonder de pose, die de toen jonge generatie maar al te vaak kenschetste, en ik heb de prozagedichten die Van Deyssel over Zola schreef eerst goed begrepen, toen ik de jetigdbewondering van Vtn Genderen Stort voor dezen Franschen meester had aanschouwd. Deze geestdrift \ oor de schoonheid heeft hij weten te bewaren, door de vele stormen heen die zoowel de samenleving om hem als hem-zehen hebben beproefd en ze is nu geworden tot een reine, berustende levensaanvaarding, tot een wederom bijna kinderlijke blijmoedigheid, tot een koninklijke berusting. En al ziet de nauwlettende beschouwer de witte toppen zich wel eens spiegelen in diepe zwarte wateren, hij kan dezen mensch nimmer verlaten zonder zijn geloof aan “het goede levenquot; opnieuw te hebben beleden.

De nieuwe fase van Stort’s leven, dat rervuld is geworden van innerlijke verwachting en innerlijke standvastiglieid, heeft ook een hernieuwing gebracht van zijn publicistische werkzaamheid. Heeft hij zich door zijn reeks romans, geschreven tusschen 1912 en 1929 doen kennen als een meester van het verhalend proza (zijn bekendste verhalen zijn: Paul Hooz en Lambert Brodeck, Helène Marveil, de Grijsaard en de Jongeling, Kleine Inez - een boek dat vier drukken beleefde en werd bekroond met den Leidschen prijs [C. W. van der Hoogt-prijs van de Maatschappij der Nederlandse Ixtterkunde - 1925 -f 1000,- jury: Martinus Nijhoff, K.J.L. Alberdingk Thijm, Frits Hopman, F. de Metier, J.W.F. Werumeus Buning, Elisabeth Zernike en Jo van DuUemen-de Wit] en met den Tollensprijs [1928 -voor gehele oeuvre - f 500,- jury: J. Kalff jr., H.H. van Dam, C.K. Elout, Frans Mijnssen en H.L. de Beaufort] - en Hinne Rode), - zijn tegenwoordige activiteit richt zich op de essay en de poëzie. Terwijl er voortdurend nieuwe verzen aan hem ontwellen, verzorgt hij tegelijkertijd een bundel Essays, getiteld “Sprokkelingenquot;, die hij binnenkort bij Sijthoffs Uitg.-Mij. te Leiden verscliijnt.

Een klein gedeelte van deze “Sprokkelingenquot; is eerder in een bibliofieluitgave verschenen, maar bij de herlezing en hergroepeering breidde het denken van den auteur zich uit, en ontstonden nieuw'e gedachtenvondsten en fbrmuleeringen van levenservaringen, die zich gaandeweg gingen ordenen tot het grooter organisch geheel, dat thans ter perse ligt... Men kan de geboorte van deze “Sprokkelingenquot; afleiden uit het vroegere werk van Van Genderen Stort, en deze afleiding, die tot een algemeen inzicht ^■oert omtrent zijn oeuvre, vormde het leidmotief van het vraaggesprek, dat liier wordt weergegeven. Ik stel het aanstonds aan de orde.

Maar eerst wdl de lezer nog iets weten omtrent het tiiterlijk lei en en de levensgewoonten en eigenaardigheden van den auteur onzer belangstelling.

Wie Van Genderen Stort wil treffen, moet zich begeven naar Wapenveld of, zooals hij het zelf noemt Wapenvelde. Op een heuvel, tusschen dennen en heide is daar de l illa gebouwd [Gon Waterman heeft het door haar ontivorpen landhuis in de winter 1924-1925 laten bouwen], die den naam draagt van een zijner romanfiguren, Lambert Brodeck. Het is prettig vertoeven in deze vriendelijke. Skandinavisch gebouwde en door vrouwenhand gezellig gemaakte woning, waar in het

60

-ocr page 63-

hoog gelegen onteang\’ertrek, het oog geboeid wordt door het achter omrankte fensters zich uitspreidend vergezicht.

Van Genderen Stort zit over mij, in een leunstoel, kleine gestalte, met aandachtig opgeheven gelaat. Tusschen ons staat een rooktafel en de gasn rouw, intuïtief begrijpend waar mijn verlangens liggen na een lange, vermoeiende reis, -vraagt aan Van Genderen Stort ot hij mij geen sigaar wil aanbieden. “Amice,“ zegt Stort dan, bijna schuchter, “vind je het erg, als wij niet rooken. Ik houd wel van rooken, maar het is zoo een winterbezigheid. Ik vind: de geuren van den zomer moeten geen concurrentie hebben.” Inderdaad: bloemengeur en dennengeur kwamen door het open venster, waarlangs een vlinder bezig was met zijn capriolen.

Ik had mijn sigaar te offeren, maar ik kreeg een kijk op Van Genderen Stort. Zóó is liij: uiterst gevoelig voor reuk- en geluidsschakeeringen, voor het miskennen van den eerbied voor de natuur, vertuid van een zekere... ik zou bijna zeggen overmatige zindelijkheid, van een behoefte aan gaafheid van leven, die ook zijn gehechtheid aan goede vormen en maatschappelijke gedragingen verklaart. Dit is geen dandyisme. Van Genderen Stort verzorgt zijn uiterlijke levensvormen, zooals een Mohammedaan zich ontschoeit, vóór het binnentreden van den tempel.

Ik begon daarom dan ook het vraaggesprek maar heel formeel, hoewel wij elkaar al jaren keimen.

“Waar is u geboren, mijn journalistiek slachtoffer?”

“In Buitenzorg op Java, in het paleis van mijn grootvader, den Gouverneur-Generaal Otto van Rees,“ antwoordt Van Genderen Stort, prompt. “Op 1 Mei 1886. Toen ik als tweejarige spruit te Marseille aan wal kwam, was ik bijna door een buikkwaal voor de literatuur verloren gegaan. Ik schrijf mijn excentriciteiten toe aan het ongemeene feit, dat ik door het aftreksel van een neushoorn in het leven geblet'en ben. Mijn vader was vóór mijn geboorte overleden en mijn moeder ging zich v'estigen in Arnliem. Daar heb ik een heerlijke, avontuurlijke jeugd gehad, vol van de romantiek van Indianenboeken. Een van de buitenplaatsen, die tegenover ons huis op de Velperweg lagen, heb ik in Kleine Inez vereeuwigd. Het was Huize Renenck van de Van Pallandts, dat in mijn boek als “Beukenhoek” \'er-schijnt.” Dan (achter zijn hand): “de baron met den wijimeus is óók naar het leven geteekend...”

Van Arnhem verhuisden wij in September 1899 naar Amsterdam, en daar was het dat mijn groote liefde voor literatuur tot ontwikkeling kwam. Ik herinner mij, hoe ik in dien tijd een aparte reis naar Den Haag ondernam, om mijn werk aan te bieden aan Willem Kloos. Ik werd niet ontvangen, maar den volgenden dag kwam Kloos persoonlijk aan de deur van het huis, waar ik logeerde, en hij bracht mij een brief, waarin weliswaar te lezen stond, dat ik niet al te veel pretentie moest hebben, maar waarin mij toch een goede toekomst in de literatuur verzekerd werd. Aangezien er in mijn eersteling over “vlammende passiedolken” geschreven werd, moet ik achteraf bekennen, clat de heer Kloos niet zoo geheel ongelijk gehad heeft, toen liij mijn litteraire eigendunk wat temperde. Maar ik ging, aangespoord door Kloos’ bemoedigende voorspelling, met schrijven door, in “Hoofd en Hart”, “Maandblad voor het Gooi”, werd een bijdrage opgenomen, en toen het eerste succes er was, heeft mijn productie zich geleidelijk ontwikkeld en mijn werk zich verdiept. Mijn regelmatige carrière als romanschrijver is ongeveer in 1912 begon-

61

-ocr page 64-

nen, met “Idealen en Ironieën”, nadat ik mijn acte Middelbaar Fransch had behaald en eenigen tijd te Parijs had vertoefd, waar ik gelegenheid kreeg, mijn gezichtskring aanmerkelijk te verruimen.

“Maar laat mij U vertellen, welke kijk ik heb op de hoofdfigtiren in mijn romans en op den overgang van mijn romans naar de “Sprokkelingen”, het werk dat thans gereed wordt gemaakt.

Mijn figuren loopen zoo’n beetje door mijn heele werk heen; ik heb, omdat mijn boeken zich toch alle bevinden in de sfeer van dezelfde problemen, dezelfde personen, dragers van dezelfde namen, gehandhaafd. Lambert Brodeck is de man, die de grootste gezondheid, de hoogste waarde in het leven geniet, de wezen geworden humanist. Deze figuur is eigenlijk ontstaan naar aanleiding van de figuur van Stavogrin uit de “Demonen” \'an Dostojewsky. De novelle “De Nachtwake” zou niet ontstaan zijn zonder de “Demonen”. Oüder Morgan, daartegenover is de lijder. In een nieuwen roman, die tlians heel langzaam bezig is te ontstaan, zal deze Olivier Morgan tot bevrijding worden gevoerd. Kleine Inez heeft een symbolische beteekenis. Er zijn kritici geweest, die mij verweten hebben dat ik voor dit boek een verkeerden titel zou hebben gekozen. Ik aanvaard dat verwijt niet. Want de ontmoeting \'an Peter met Kleine Inez vormt het keerpunt in zijn leren.

Hoe ontwikkelen zich nu de “Sprokkelingen” uit mijn romanwerk? Men beeldt karakters en ideeën uit, en bij dien scheppenden arbeid ontwaart men, dat er een bezinksel komt, dat nieuwe vormen van ordening vraagt. Ook is het zoo merkwaardig, dat men, bij het schrijven van een roman projecties maakt van eigen leven. Kleine Inez, bijvoorbeeld, ademt een groote rust, die ik eerst thans beleef. Al deze dingen maken het ontstaan van essays aannemelijk. De “Sprokkelingen” zijn mijn geestelijke bagage. Ik heb mij van de wijsbegeerte geenszins afzijdig gehouden. Ik heb Plato, Schopenhauer, Spinoza, Bergson, Nietzsche, een deel van Natorp bestudeerd; ook r olgde ik indertijd de colleges \'an Bolland. Maar ik pretendeer toch niet, de wijsbegeerte te beoefenen als filosoof.”

“Wat denkt ge,“ zoo vroeg ik plotseling, “van de tegemvoordige Nederland-sche literatuur?”

“Wat ik ^’an de jongeren las, staat mij w'einig aan,“ aldus Van Genderen Stort. “In de thans ouderende generatie heb ik \ eel te danken gehad aan Van Eyck, maar ik \ind Van Eyck te cerebraal. Engelman heeft hem terecht “verhersend” genoemd. Maar laat mij u zeggen, w'at ik de taak acht van de literatuur. Volgens mij heeft zij in stand te houden de humanistische en christelijke waarden, is zij erfgenaam van de groote humanistische traditie.”

“Dus, gij behoort niet tot de voorstanders van bloed en bodem?” Stort glimlacht. Neen, ik zal u de schrijvers noemen, die ik bovenmatig vereer: Barrés, 1’Im-moraliste van Gide, Zweig, Schnitzler. En dan niet te vergeten Tolstoï, met zijn “Oorlog en Vrede”, die moderne synthese van Ilias en Odyssee!”

“Maar ik ben tegenwoordig de rijmkunst aan het beoefenen. Ik word, doordat de gelegenheid mij te laten voorlezen zekere grenzen heeft, genoopt tot een beperking, die mij ten goede is gekomen. Naar evenwicht gaat mijn verlangen uit. En omdat ik bezig ben, dat evenwicht te vinden, mag ik zeggen, groote verwachtingen te hebben omtrent de toekomst!”

En met dien van geluk trillenden uitroep, sloot hij onze gedachtenvvisseling.

62

-ocr page 65-

Ritter in het novembernummer 1935 van de NB over Sprokkelingen.

De lezers van dit maandblad hebben van het merkwaardige geschrift, dat Rei-nier van Genderen Stort in het licht zond een voorproef kunnen genieten. In een onzer laatstverschenen nummers hebben wij eenige fragmenten in ons tijdschrift gepubliceerd, die een indruk gaven van de geestelijke wereld, waarin Van Genderen Stort vertoeft.

Van Genderen Stort is allerminst een veelschrijver. Wanneer hij een boek de wereld inzendt, dan is daaraan bezonken overleg voorafgegaan. Ook deze aforismen getuigen van een let'en van inkeer en bepeinzing.

Er is iets, waardoor deze aforismen zich onderscheiden van de literatuursoort, w aartoe zij behooren. Men verwacht gemeenlijk van een bundel aforismen, dat hij geeft: invallende gedachten, gedachten, die zeer diep kunnen reiken, maar dan toch bezinksel, scltilfers van een geestelijk leven.

Deze “Sprokkelingen” zijn echter synthetischer. Wie haar gelezen heeft, vindt zijn inzicht, niet alleen in het leven, maar ook in de cultuur, verhelderd. Er ligt een literatiiurkennis en een rijkdom aan letterkundig oordeel in dezen bundel, die verbijsterend zijn. De schrijver van deze “Sprokkelingen” geeft ons op vele plaatsen een verlassenden, nieuwen kijk op belangrijke figuren en momenten der wereldliteratuur.

Deze “Sprokkelingen” van Van Genderen Stort zijn zeer eigenlijk tegengesteld aan dat andere boek met aforismen, de “Marginalia” van Dirk Coster. Het versclul ligt voor alles, in het uitgangspunt. Stort heeft het herhaaldelijk over den “libertijn”, en het is ook het libertijnsche, het humanistische standpunt, dat aan zijn beschouwingen ten grondslag ligt. Men kan zulke vondsten als Van Genderen Stort ons hier meedeelt, niet geven, wanneer men niet over intuïtie en levenswijsheid beschikt. Maar Stort legt nimmer het zwijgen op aan zijn intellect. Ook is hij niet, als Coster, een uitlegger van min of meer apodiktische beweringen, waarvan men den geest moet waardeeren, om het geheele werk te begrijpen, neen, hij controleert en verantwoordt voortdurend, en Hij laat zijn uitspraken door geen enkel vooropgesteld dogma bepalen. Stort is een eklektikus. Hij bekijkt alle dingen van literatuur en leven onbevooroordeeld en luistert alleen naar wat de diep in zijn geest aanwezige waardebepaler hem dicteert. Een verrijking van ons geestelijk leven, en een voorbeeld van stijlkunst vormt dit boek.

5

Ritter voor de HERO op 24 november 1935 over Sprokkelingen.

De tekst zou zich in het LM bevinden, maar men heeft hem niet kuimen verschaffen.

63

-ocr page 66-

Bijlade 6

Ritter eoor de ylVKOop 31 mei 1936 ox er Najaarsy'ruchtm.

De tekst zoii zich in het LM bevinden, maar men heeft hem niet kunnen \er-schaften.

Bijlci^e 7

Ritter in het UD van 3 december 1938 o\’er Het Goede Leven van R. van Gen-deren Stort en Mensen aan het meerxeen D.Th. Jaarsma.

Het is interessant om de ontwikkeling waar te nemen van enige Nederlandse schrijvers, ongeveer van dezelfde generatie, die onder dezelfde omstandigheden hun nieuwste boeken hebben gepubliceerd, en die in enkele opzichten met elkander zijn te vergelijken. Zoowel \’an Genderen Stort als Jaarsma hebben eerbied voor de literatuur. Zij overstroomen de boekenmarkt niet met hunne geschriften, zij laten hunne verhalen jaren lang in zich rijpen, en werken er rustig a.m. Men heeft dezen ernst te waardeeren.

Deze ambachtelijke nauwkeurigheid is niet het eenige, dat deze beide sclirijvers gemeen hebben. Zij hadden aanvankelijk gemeen een breedheid van stijlwezen, die zich in beider later werk geheel verschillend ontwikkeld heeft en zij hebben gemeen, dat zij beiden streven naar objectiveering. leder romansclirijser begint met het geven van verbeelding aan zijn eigen leven. Men moet echter het “ik” in de romankunst overwinnen, de definitieve opdracht van den romanscluijver is, zijn talent, zijn bewustzijn te belichamen in personen, die niets meer met hem te maken hebben, zich geheel in te leven in andrer psyche, in zooverre is er een gi oote overeenstemming tusschen het w'erk van den romancier en dat van den tooneelkunstenaar.

Zoowel in het vroegere werk van Jaarsma [...] als in het vroegere werk van van Genderen Stort is het subjectieve doorworsteld en die worsteling heeft zin gehad, omdat zij niet leidde naar eene uitltolling der subjectiviteit, maar de prijs w'as, die voor beider tegenwoordige objectieve gestalte werd betaald. In beider figuren waren autobiografische elementen verwerkt. De aristocratische steillteid van Storts Brodeck en de huivering van diens Peter waren de zijne.

Maar waarin ligt nu de tegenstelling tusschen deze beide, in de breedheid van hun stilistischen aanleg en in de subjectiviteit huimer eerste periode verwante auteurs. Hierin dat Jaarsma gegroeid is naar de beschrijving van den mensch, van Genderen Stort naar de beschrijring van de Idee, w aaraan Hij in zijne menschfigu-ren gestalte geeft. En, in de tweede plaats komt het verschil uit in de ontwikkeling van het stijlwezen. Van Genderen Stort heeft zijn stijlwezen in dit laatste boek “Het Goede Ixven” bevestigd. Jaarsma heeft het volkomen gewijzigd.

Ik zeide, dat van Genderen Stort gegroeid is naar de beschrijving van de Idee. Eigenlijk is die altijd geweest, achter zijn kunst, hij heeft de Ideegestalten voor ons vermenschelijkt, eigenlijk vooral door de sfeer van romantisch heimwee, waarin Hij ze plaatste. Het algemeen lyrisch element in van Genderen Storts kunst was tevens

64

-ocr page 67-

het bemiddelend element. Ieder kent de onneikkeliitg van zijn gedachtenlijn, zij is reeds een historische waarde geworden in onze literatuur. Stort heeft immer getracht naar het beeld van den volmaakten mensch, den mensch, die naar lichaam en ziel koninklijk zou zijn. Aanvankelijk heeft hij zich dien mensch gedacht als den volmaakten heiden, den dronken genieter, maar langzamerhand heeft hij dat beeld, hetwelk in Brodeck telkens in zijn werk terug keert losgelaten, en heeft het beeld wan den mensch, die door het Lijden beproeft! is, de plaats ingenomen wm zijn oorspronkelijke conceptie.

Deze twee ideeën zijn in Storts roman “Het Goede Levenquot;, waar hij den mensch teekende, die het leven geniet, zonder het te misbruiken, tot een synthese gekomen. De hoofdpersoon, Ruben, een kleine Joodsche dorpsdokter, gebruikt het leven dankbaar en geniet het met diepe, voorzichtige, teugen. Weliswaar keert het epicurisme wm Storts jeugdwerken hier terug, maar het is een \TOom epicurisme geworden. Het kenmerk van deze Ruben-figuur heeft Dirk Coster zoo juist aangeduid in zijne algemeene kenschetsing win Van Genderen Stort: “liij geeft het genieten door, hij wordt de weldoener zijner omgeiing. Hij wekt in tal van anderen, die in vuil, kwaad of ellende gelangen zijn, dienzelfden drang, het leien sober, eenvoudig en vroom te aanvaarden.”

Niet alleen om de ontiiikkeling van Storts ideeëngang, ook om het stijlwezen is dit laatste boek merkivaardig. Ik weet niet of ik een geheim verraad, maar ik geloof dat het van belang is i’oor allen die studie maken van dezen auteur, te weten, dat Van Genderen Stort een bepaald stijlprocédé heeft, een evenredige ver-deeling van woorden en lettergrepen, ja zelfs van letters. Deze mediode is ook in “Het Goede Levenquot; doorgezet, maar de auteur meent zelf, dat zijn proza nu anders klinkt, omdat hij zelf zoo geheel anders is geworden.

Stort heeft in deze laatste verklaring, misschien onbeiiaist, eigen beteekenis aangediiid. Het stijlivezen heeft zich gewijzigd, doordat de persoonlijkheid andere inzichten kreeg. Met andere noorden, stijlwezen en denkwezen hangen bij win Genderen Stort met elkander samen. De sierlijkheid, het statiggedragene blijft aan zijn proza eigen, maar de schakeering iiijzigt zich wanneer nieuwe schakeeringen zich in zijn geestesleven voltrekken. De objectiveering is bij Stort eene objectivee-ring in de Idee, met handhaving van zijn formeele levenshouding. Het proza moge anders klinken, het is in zijn ontiiikkeling een vervolmaken, niet een ii’ijzi gen i’an het oorspronkelijk.

Bij Jaarsma [...].

Bijlade 8

Ritter in het decembernummer 1938 van de NB oier Het Goede Leren.

Oier dit boek heeft Dirk Coster een win die korte indringende karakterbe-schrijiingen gegeven, waarin hij een meester is. “Wanneer men aan het werk lan Van Genderen Stort denkt, komen tivee woorden telkens voor den geest: edel en herfstig. De kunst van Van Genderen Stort doet aan als een edelgobelin, verzadigd van herfstkleuren, met schemerende figuren, n ier gebaren gedragen en statig zijn en toch in deze gedragenlieid natuurlijk, wijl op het leven afgestenid. Hier is een

65

-ocr page 68-

schrijver, die niet modern is, zakelijk en hortend. Wiens zinnen van langen adem zijn, sierlijk voortgolvend, allerzorgcaildigts afgewogen in hun opdrift en verloop”.

In zijn werken heeft Stort reeds getracht naar het beeld \an den volmaakten mensch, naar het beeld wtn den mensch, die naar lichaam en ziel koninklijk zou zijn. Aanvankelijk heeft Stort zich dien mensch gedacht als den volmaakten heiden, den dronken genieter, maar den mensch, die aan smart en lijden voorbij gaat, kon hij ten \ oetcn uit niet beelden, omdat het hem zelf niet gelukken mocht aan smart en medelijden voorbij te gaan. De lijdende mensch in Stort werd den heiden te sterk. Dit nieuwe boek van Van Genderen Stort is feitelijk een nieuwe faze in zijn ontwikkeling, en een boek van herwoimen levenskracht. Het is ook een boek der vereffening. In dit boek “'Het Goede Leven” heeft Van Genderen Stort den mensch geschapen, die het le\en geniet zonder het te misbruiken. In de figuur van Ruben Ooigaart, den hootdpersoon, wilde Stort een vrijgeboren mensch beschrijven, die in het huwelijk treedt met een andere vrijgeborene en wier beider jeugd en gezinsleven op een hoog plan verloopt. Ruben Ooigaart is teruggekeerd tot ons oude erfgoed, het Christelijk Humanisme, en heel deze roman ademt dezen geest.

9

Ritter in het novembernummer 1939 van de NB over Rondom een Balling en Kleine Inez.

Rondom een Balling. De schrijver Van Genderen Stort is een door het ideeënleven hevig bewogene. In dezen zijn nieuwsten roman laat Hij ons zien den levensloop van eenige vrienden, van wie de eene een skeptikus en twijfelaar is, de andere een geloovige Jood, die zich tot het Christendom bekeert, de derde een min of meer Platonischlevend man (de balling), die tot een geestelijke volmaaktheid stijgt, maar onmachtig is tot het leven der realiteit. De inwerking van deze typen, eigenlijk van deze ideeënwerelden op hun omgeving, wordt ons met veel talent uitgebeeld. De stijl van Van Genderen Stort is sierlijk en gedragen, maar soms wel eens al te gezwollen.

Kleine Inez als Salamander. Dit boek, dat in de Nederlandsche letterkunde een bijzondere plaats inneemt, en reeds verschillende malen bekroond werd, vormt een belangrijke verrijking van de Salamanderreeks. Ongetwijfeld zal deze roman, vol diepe schoonheid en tegelijk karakteristiek Hollandsch, ook in dezen vorm zijn weg wel vinden.

Bijlnjfc 10

Ritter in Ontmoetingen met schrijvers (hei Boekenweekgeschenk 1956)

Een van mijn jeugdvrienden, nog uit de eerste, Amsterdamse studententijd, is geweest Reinier van Genderen Stort, de schrijver van “Kleine Inez”. Ik heb nooit het tvpe van den jongen, enthousiasten literator zo zuiver vertegenwoordigd

66

-ocr page 69-

gezien als in dezen jeugdigen mens. Het portret van Emile Zola stond op zijn schrijftafel. Wij werden in die oude tijden allen meegetrokken door de Zola-cultiis van Van Devssel. Maar naast zijn hartstochtelijke verering voor den ontzaglijken levensuitbeelder, die de meester van het naturalisme is geweest, droeg Van Genderen Stort in zich een overmatige liefde, ook in het gesprek, \oor de zwierige volzin, \oor het expressie\'e woord. Hoewel hij vol humor was, een pittig, klein manneke, o\erwoog het bewonderende element in hem boxen het cynische.

Er was, in de eerste tijd na Tachtig, een mogelijkheid tot vereren en liefhebben. Wij stonden niet louter ontmaskerend en ontkennend tegenover het leven, maar voelden ons begrepen in een opkomende tijd, die niet in x'ervulling is gegaan. Het ongemene in het leven wan Van Genderen Stort is geweest, dat hij het schoonheidsideaal, de geestdrift, waaruit hij voortkwam en die zijn tintelende jeugd x’er-gezelde, tot een bestendige waarde in zich heeft weten te bevestigen. De dynamische schoonlieids- en verwachtingsdrang, die hem beheerste, het is het essentiële geworden van zijn persoonlijkheid. Deze mens heeft een tragisch bestaan gehad. Al in zijn jeugd werd liij aangetast door een ongeneeslijke kwaal, die hem met blindheid sloeg. Naarmate zijn leven verschemerde en eindelijk in de grote duisternis onderging, verstelligde zich zijn geestelijk gezichtsvermogen. Deze mens is niet alleen geadeld door de smart, maar de spanning tussen de verschrikkelijke werkelijklieid die liij beleefde en zijn onverwelkbaar geloof' aan de schoonlieid vormde hem tot kunstenaar. Er was een verwachting in hem, die hem nooit heeft begeven en die op aangrijpende wijze tot uiting kwam, kort voor zijn dood. Hij woonde toen op een sierlijk buitengoed te Wapenveld (of, zoals hij altijd schreef; Wapenvelde), in Gelderland en hij had daar een medicus gevonden, die bizondere studies maakte van zijn kwaal en die enig uitzicht gaf op een methode, die hem het licht zou kunnen hergeven. Ik zal nimmer de extatische vreugde vergeten, waarmee Hij meende een naderende lichtschijn te zien. Maar deze zelfmisleiding ontstond uit het machtige levensvertrouvven, dat hem altijd heeft vervuld, uit de levensaanvaarding, die zijn credo was. Hij heeft, ook toen de schaduwen hem omgaven, den geestdriftigen jongeling in zich bewaard. Hij heeft ongebroken zijn leven opgebouvvd, te midden van een hel van verdriet.

Van Genderen Stort had een gave, maar lichtkvvetsbare natuur. Hij koesterde opvattingen van ridderlijklieid, die dikw ijls duidelijk waren, maar soms niet waren te volgen. Er leefde in hem een drang naar eerlijk zijn, die paste in de stijl van een groot karakter. Maar alles in dezen mens speelde zich af in overmatige afmetingen en met felle accenten. Daardoor konden er wel eens misverstanden met zijn vrienden worden geboren. Ik ben een tijdlang van hem verwijderd geweest. Maar, hoewel er bij ieder conflict twee schuldigen zijn, hij was het, die het zwijgen tussen ons ophief - een gebaar, dat zijn ‘■‘■formaat” demonstreerde en dat de inleiding vormde tot een nieuwe, hechte vriendschap.

67

-ocr page 70-

Besprekingen door Ritter van werk vnn Reinier vein Genderen Stort

14-02-1926: Kleine Inez in het UD (bijlage 1).

02-11-1929: Hinne Rode in het UD (bijlage 2).

09-1935: ‘Bij Reinier t an Geneieren Stort’ in de Nß (bijlage 3).

11-1935: Sprokkelingen in de NB (bijlage 4).

24-11-1935: Sprokkelinßen voor de XRRO (bijlage 5) TEKST IN LM.

01-12-1935: Sprokkelingen in het UD (het Utrechts Arcliief deelt mee deze tekst niet gevonden te hebben).

31-05-1936: Kajaarsvrnebten voor de AVRO (Stort zelf droeg enkele gedichten voor) (bijlage 6). TEKST IN LM.

04-07-1936: Rijmproeven voor de AVRO (geen tekst aanwezig).

03-12-1938: Het Goede Leven in het UD (bijlage 7).

12-1938: Het Goede Leven in de KB (bijlage 8).

08-01-1939: TTrf Goede Leven voor de AVRO (geen tekst aanwezig).

11-1939: Rondom een bnllinn en Kleine Inez als Salamander in de NB (bijlage

05-11-1939: Rondom een balling voor de A KRO (geen tekst aanwezig).

1956: Herinneringen in het Boekenweekgeschenk Ontmoetin^pen met sebrijvers (bijlage 10).

68

-ocr page 71-

Eerste drukken vun boeken

van R. vun Genderen Stort

(lijst samengesteld door Wim Hilberdink)

Idealen en Ironieën (Rotterdam, Brusse, 1912).

Paul Hooz en Lambert Brodeek (Rotterdam, Brusse, 1913).

Hélène Marveil (Amsterdam, Querido, 1917, 2 delen).

De Grijsaard en de Jonßelinß (Amsterdam, Querido, 1919).

Kleine Inez (Arnltem, Van Loghum Slaterus, 1925).

Hinne Rode (Arnltem, Van Loghum Slaterus, 1929).

Het Avonttinr en andere verbalen (Arnltem, Van Loghunt Slaterus, 1930).

SI Sprokkelinjjen, als derde nummer t an de eerste reeks uitgeget en door de Biblio-fielenvereeitiging Tyl, Kammenstr. 65 te Aitttverpen (30 August 1930, 75 genummerde ex.)

Sprokkelingen [toegevoegd 82-108] (Leiden, Sijthoff, 1935).

Najaarsvruchten (gedichten) (Leiden, Sijthoff, 1936).

Rijinproeven (gedichten) (Aritltent, Vait Loghunt Slaterus, 1937).

Het Goede Leven (Amsterdam, Querido, 1938).

Rondom een (Amsterdam, Querido, 1939).

V’ertaliitgen:

Peter och Inez; översättiting frän holländskait av Haits Reutercrona (Stockltolm, Norstedt, 1937).

La petite Inez; traduit du néérlaitdais par Paul de Sntaele (Bruxelles, Editions de la SLxaine, z.j.).

Vertaling door R. van Genderen Stort;

M. de Guérin; De Kentaur (Arnhem, Hijntan enz., 1926).

Ik vond van hem in De Nieutve Gids:

maart 1908, blz. 299-301; Parijse iitdrukken.

juni 1908, blz. 618-622; Over het toneelspel John Gabriel Borkman (van H. Ibsen) door het Theater Réjaite.

november 1910, blz. 538-558; Een Roman [De eerste regel luidt; 'Reeds twee en twintig jaar woonde Corrie in het stille stedeke’]. Ondertekend; April-Sept. 1907. Gaat Hinne Rode gaat over de godgeleerde Hinne Johannes Rode, zoals de Winkler Prins Encyclopedie (1982) meldt? De Literaire gids van België, Nederland en Luxemburg door Roger Bodart, Mare Galle en Garnit Stuiveling schrijft op blz.; 'Het leien van Hinne Rode (rector van de Hieronymusschool in Utrecht) heeft Reinier van Genderen Stort met iets van zelfherkenning geïnspireerd tot zijn roman Hinne Rode.’

Stort op 7 april 1905 (negentien jaar) aan Ritter; 'Het oude lied is mijn derde roman’.

69

-ocr page 72-

70

-ocr page 73-

Literatuur

Aarts e.a., C J.: Het Salamanderboek (Amsterdam, 1984).

Arnoldussen, Paul: ‘Een onuitstaanbaar knaapje’ in Het Parool van 19 november 1997.

Augustin, Elisabeth: ‘Persoonlijke en onpersoonlijke herinneringen aan dr, P.H. Ritter jr.’ in Kruispunt vmi juni 1983.

Bodart, Roger, Marc Galle en Garnit Stuiveling: Literaire ßids van Belßic, Nederland en Luxemburei (Librairie Hachette, 1972).

’s-Gravesande, G.H.: Sprekende sehrijvers (Den Haag, 1979).

Gijsen, Marnix: Verzameld Werk (Amsterdam, ’s-Gravenliage en Rotterdam, 1977).

Herpen, Jan J. van: Df Oude Heer in Den Haajj^ de Briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Willem en Jeanne Kloos (1916-1949) (Utrecht, 1986).

Hilberdink, Wim: Toen de schaduwen bcm ontpaven^ O\ er Reinier \ an Genderen Stort (Hilversum, 1987).

Hilberdink, Wim: ‘Gewaarwordingen te Wapenvelde’ in IJssclakadcmic^ juni 1987.

Hilberdink, Wim: Het lemma ‘Reinier Johannes Willem \’an Genderen Stort’ in het Biografisch Woordenboek van Nederland (’s-Gravenhage, 1989).

Hilberdink, Wim: Met het intellect van hetpcvoel, Het verpeten schrijverschap van Frans Mijnssen (Sittard, 1997).

Michaël, Hubert, Dorine Raaffen Aart Hoekman: Nederlandse literaire prijzen 1S80-19S5 ('s-Gravenlug,e, 1986).

Ritter Jr., P.H.: Ontmoctinpen met schrijvers (Boekenweekgeschenk 1956).

Salomons, Aimie: Herinnerinpen uit de oude tijd (Amsterdam, 1984).

Sötemann, A. L.: Qiicrido van 1915-1990 (KensterAMn, 1990).

Toorn, Willem van: Qticrido's Ictterkundipc rcispids van Nederland (Amsterdam, 1982).

71

-ocr page 74-

Eerder uitße^ieven Irdefwisselin^en

Hij drocß de zee en de verte aan zieh mee, de brießnsseling Dr. P.H. Ritter Jr. - J. J. Slaiierhoff (1930-1936), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Utrecht, 1984).

De oude Heer in Den Haaß, de briebvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Willem en Jeanne Kloos (1916-1949), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen en met een Nawoord door Harry G.M. Prick (Utrecht, 1986).

Een toeßcneßen vriend, al ben ik wellieht lastiß, de brieEvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. -Herman de Man (1928-1946), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Utrecht, 1986).

De meest Delftse Delftenaar, de briehtisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Dirk Coster ( 1920-1956), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen en met een Nawoord door Theun de Vries (Utrecht, 1987).

De Markies onzer Letteren, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Lodewijk \'an Deyssel (1902-1951), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Utrecht, 1988).

Een sehrijver inßeen perkje passend, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Jan Gres-hoff ( 1910-1953), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen en met een Nawoord van Pierre H. Diibois (Leiden, 1991).

Eenßeest die iets te zeßßen had, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Frans Coenen (1916-1936), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Leiden, 1992).

Een kunstßevoeliß man, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Herman Robbers (1905-1935), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Hilversum, 2000).

Gastheer van de ktmst, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Frans Mijnssen (1904-1951), bezorgd en \'an aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Hilversum, 2001 ).

Het leven een raadsel, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Eva Raedt-de Canter (1931-1938), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Heipen (Nijmegen, 2002).

Een zich over het leven verwonderende vrotiw, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. -Clare Lennart (1933-1960), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Hilversum, 2002).

Een waarlijk zeer markanteßccst, de briehvisseling Dr. P.H. Ritter Jr. - Menno ter Braak (1930-1936), bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen (Hilversum, 2002).

In voorbereiding is Ritters briehvisseling met F.C. Gerretson (‘Gij zijt een wonderlijk bouwsel’).

72

-ocr page 75-

-ocr page 76-

Dit is een nieuw deel in de reeks briefwisselingen die Dr. P.H. Ritter Jr. voerde met literatoren uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Eerder verschenen, ook bezorgd door Jan J. van Herpen, de correspondenties met J.J. Slauerhoft, Willem en Jeanne Kloos, Herman de Man, Dirk Coster, Lodewijk van Deyssel, Jan Greshoft, Frans Coenen, Frans Mijnssen, Herman Robbers, Eva Raedt-de Canter, Clare Lennart en Menno ter Braak. Het betreft nu de brieven die door Ritter tussen 1905 en 1940 gewisseld werden met de blinde auteur Rein van Genderen Stort. Als bijlagen zijn Ritters besprekingen van Storts werk toegevoegd.

ISBN 90-76911-12-6

JAN J. VAN HERTEN

BRIEVEN VAN BRODECK

De briehrisscling

Dr P.H. Ritter Jr. - Rein van Genderen Stort (1905-1940)

9