-ocr page 1-

-ocr page 2-

-ocr page 3-

-ocr page 4-

-ocr page 5-

DE ÜTRECHTSCHB ÜNIYERSITEITSBIBLIOTHEEK

-ocr page 6-

GEDRUKT TE LEIDEN BIJ L. VAN NIFTERIK HZ.

-ocr page 7-

-ocr page 8-

Oiid-kaniinnik van S. Marie te Utrecht, geb. 1513, 1599, Naar de schilderij van Francesco d’Albani in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht. Op '/s der ware grootte.

-ocr page 9-

-ocr page 10-

ta DE OTRECHTSCHE ta UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK

HAAR GESCHIEDENIS EN KUNSTSCHATTEN

VÖOR 1880 DOOR J. F. VAN SOMEREN ta


UITGEGEVEN TE UTRECHT BIJ A.

OOSTHOEK IN HET JAAR 1909



-ocr page 11-

-ocr page 12-

VOORWOORD.

„De geschiedenis eener openbare boekerij is eene belangrijke bladzijde uit de geschiedenis der beschaving.

Wanneer een volk ten algemeenen nutte eene verzameling geschriften bijeenbrengt, deels uit eigen boezem voortgekomen, deels van elders ontleend, heeft het in wetenschap en letterkunde reeds een vrij hoogen trap bereikt. De oprichting, de inhoud, de uitbreiding van eene bibliotheek, de wijze, waarop de in zulk eene instelling saamgebrachte schatten dienstbaar worden gemaakt aan de verspreiding van kennis en de opwekking van geestelijk leven, dit alles mag zeker als maatstaf gelden bij de beoordeeling van het karakter en de beteekenis van elke grootere of kleinere groep der menschelijke samenleving. Waar de mensch niet enkel stoffelijke welvaart najaagt, maar tevens hooger behoeften zoekt te bevredigen, door zich te voeden met de vruchten van nadenken en onderzoek, door zich neder te zetten aan de voeten van geleerden en dichters, mag men met grond een krachtig staatkundig en maatschappelijk leven, eene veelzijdige werkzaamheid en een ernstig streven naar vooruitgang verwachten.

Zij die zich de moeite gaven, den oorsprong op te sporen van groote boekerijen., en duidelijk in het licht te stellen, hoe zij in den loop der tijden zijn geworden, wat zij eens waren of nog zijn, hebben geen ijdel werk verricht.”

Dr. H. C. Rogge, Geschiedenis der stedelijke boekerij van Amsterdam. Amst. 1882.

Bovenstaand motto — woorden van den oud-bibliothecaris der Amsterdamsche Universiteit — geeft voldoende aan, op welke gronden ik het wenschelijk acht, de geschiedenis der Universiteitsbibliotheek te Utrecht in het licht te stellen.

Anderen, evenals ik, aan die instelling verbonden, hebben in vroegere tijden hetzelfde doel beoogd, hetzelfde plan voor een deel tot uitvoering gebracht. Maar — hetzij, dat de ruimte, waarover zij konden beschikken, te beperkt, of de taak, om de geschiedenis der bibliotheek saam te stellen uit allerlei, soms niet gemakkelijk te bereiken bronnen, voor hunne krachten te zwaar bleek — tot dusverre was de belangstellende vorscher verplicht, zich met beknopte monographieën of onvolledige bijdragen te behelpen.

Doch de moeilijkheden, waarvoor anderen mogen zijn gezwicht, zoude ik wellicht niet zijn te boven gekomen, ware ik bij de volvoering van mijn voornemen niet gesteund geworden van vele zijden.

Ik mag dan ook aan het eind mijner taak niet nalaten, een woord van dank te richten tot allen, die deze uitgave hebben begunstigd. In de eerste plaats tot ZExc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, door wien, op aanbeveling van het College van Curatoren, werd bevorderd, dat deze uitgaaf als ruilmiddel van de Universiteitsbiblio-

-ocr page 13-

VI theek op ruime schaal onder de buitenlandsche bibliotheken kon worden verspreid. Voorts tot de autoriteiten, die als beheerders van de openbare archieven, in de achterstaande lijst van geraadpleegde bronnen vermeld, deze verzamelingen met de meeste welwillendheid voor mijn onderzoek hebben opengesteld. Daardoor hebben zij mij de gelegenheid verschaft, vele nieuwe gegevens aan het licht te brengen, andere tot dusver duister gebleven punten op te helderen.

Daarmede nochtans heb ik mij niet geheel gekweten van den plicht der erkentelijkheid, welke ik koester jegens hen, die mij op een of andere wijze hebben bijgestaan. Gaarne erken ik hier, dat door de belangrijke opmerkingen en aanwijzingen van den grooten kenner van Utrechts oudheid, Mr. S. MULLER Fz., en door de deskundige voorlichting op het gebied der middeleeuwsche literatuur van pater B. KRUITWAGEN te quot;Woerden aan mijn werk eene hoogere waarde is geschonken. Dank zij hunne mede-correctie en die van mijn collega Dr. A. HULSHOF, kon het kwelduiveltje der drukfouten des te beter worden geweerd.

Mogen zij verzekerd zijn van mijne dankbare waardeering voor hunne medewerking !

Ten slotte een woord van lof aan den Heer G. A. EVERS voor het nauwkeurige register, dat hij bewerkte en aan den uitgever, den Heer A. OOSTHOEK, een woord van hulde voor de smaakvolle wijze, waarop hij de uitvoering van dit boek heeft verzorgd.

Het jaar, waarin de Universiteitsbibliotheek te Utrecht haar driehonderd-vijfentwintigjarig bestaan als openbare bibliotheek zal mogen herdenken, scheen mij bij uitstek de rechte tijd, om de geschiedenis van hare lotgevallen door den druk tot gemeen goed te maken. De plaats, die zij heeft ingenomen in de rij der Nederlandsche openbare boekerijen, moge zeer bescheiden zijn te noemen, haar omvang in geen vergelijk komen met dien van talrijke buitenlandsche instellingen, — men vrage niet: „Quam multos, sed quam bonos habet libros” en overwege dit allereerst: dat het nut, dat zij verspreid, de zaden van wijsheid, die zij gestrooid heeft onder de opvolgende generatiën, welke nu, ruim drie eeuwen lang, verstand en gemoed door hare schatten hebben verrijkt, onberekenbaar zijn.

Men noeme de geschiedenis dezer bibliotheek een fragment beschavingsgeschiedenis allermeest van Utrechtschen grond, het zij zoo; maar men bedenke daarbij niettemin, dat zij, die de Utrechtsche Hoogeschool als hunne Alma Mater kunnen beschouwen, zich voor het meerendeel naar andere landstreken verplaatst hebben en zoodoende de vruchten der wetenschap, die zij hier in gehoor- of bibliotheekzalen vergaderden, derwaarts overbrachten. Daaruit volgt ontegenzeggelijk, dat de zegen, die van hare bibliotheek is uitgegaan, niet alleen is beperkt gebleven tot de uiteinden dezer stad, noch tot de grenzen van deze provincie, maar het geheele land is ten goede gekomen. Bovendien heeft eene wel voorziene en goed verzorgde Universiteitsbibliotheek ook als beschavingsinstituut hooge waarde. In die richting tracht ook de Utrechtsche bibliotheek zich te volmaken. In de eerste plaats werken van zuiver wetenschappelijken aard verzamelend, sluit zij desniettemin geenszins hare deuren voor den aandrang van den geest des tijds, in zoover als haar inhoud reageert op den invloed der stroomingen en bewegingen op het zoo verscheiden gebied van het menschelijk denken.

Mocht het mij zijn gelukt, de geschiedenis der „publieke Stads- en Universiteitsbibliotheek” te Utrecht en de schatten, die zij herbergt, zóo te hebben beschreven, dat de belangstelling van vreemdeling, land- en stadgenoot voor haar in den ruimsten zin worde opgewekt !

Utrecht, Sept. 1908.

J. F. V. S,

-ocr page 14-

LIJST DER BELANGRIJKSTE GERAADPLEEGDE BRONNEN.

Ongedrukte.

Notulen van den Raad en der Vroedschap te Utrecht; Familiepapieren van het geslacht BOOTH, Gemeente-ar chief.

Notulen der vergaderingen van het College van Curatoren der Rijksuniversiteit van 1816—78.

Curatoren-archief.

Bescheiden, brieven en rekeningen der bibliotheek-administratie ; Notulen der bibliotheek-commissie van 1837—1860 en die van den bibliotheekraad van 1861—1876; Inventaris van de boeken der voormalige Vijf kapittelen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bibliotheek-archief.

Bescheiden en Notulen van den Akademischen Senaat, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Senaats-archief.

Handschriften van COENELIS Booth en Arend van BuCHELL. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Universiteitsbibliotheek.

Brieven van en aan bibliothecarissen der Utrechtsche Hoogeschool. Universiteitsbibliotheek Leiden. Aanteekeningen van Mej. Lucie Miedema betreffende aanwinsten enz. der Utrechtsche bibliotheek.

Gedrukte.

Resolutiën van de Vroedschap van Utrecht betreffende de Academie. Uitgeg. door Dr. J. A. WijNNE en Lucie Miedema, Utrecht 1888, 1900. 2 dln. 8quot;. (Werken van het Hist. Genootschap te Utrecht.)

Archief voor kerkel. en wereldl. geschiedenis van Utrecht. Uitgeg. door J. J. Dodt van Flensburg. Utr. 1838—48. 7 dln. 4”,

Middeleeuwsche bibliotheken door Dr. K. O. Meinsma, Acad. proefschr. Amsterd. 1902.

Voorbericht van prof. Ph. W. VAN Heusde, geplaatst voor den Catalogus der Bibliotheek van 1835.

Voorbericht van prof. A. VAN Goudoever, geplaatst vóór den Supplementcatalogus van 1845.

Rectorale verslagen in: Annales Academiae Rheno-Trajectinae 1815—36 en Annales Academici 1837—73.

Verslagen over den staat der Hooge, Middelbare en Lagere scholen van 1821—78.

Gedenkboek van het 2e Eeuwfeest der Utr. Hoogeschool door Mr. L. Ph. C. van den Bergh. Utrecht 1837. 8quot;.

Historische schets der Utr. Hoogeschool tot hare verheffing in 1815. Door prof. G. J. Loncq. Utrecht 1886. 8».

Catalogus codicum manuscriptorum bibliothecae Rheno-Trajectinae (Edidit P. A. Tiele). 1887. 8”. Utrechtsche Studentenalmanakken van 1815—78.

Levensbeschrijvingen van verschillende Utrechtsche bibliothecarissen (te bestemder plaatse vermeld) Holländische Miniaturen des späteren Mittelalters von Dr. W. Vogelsang. Strassb. 1890. 8“.

-ocr page 15-

AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN.


2

4

7

10


reg.


noot


3 V. o.

24 V. b.

29 V. b.

6 „ ,, : 1gt; reg'

1. -


staat:


25


1,

3,


„boekensale”; lees: „boeksael” — zij; Zees.' zijn.

Don. Cf. de Aemstel; lees: Lega vit Cf. DE Aemstel. St. Johns; Zees: St. Johquot;’ nomine ejus; Zees: nemine ejus.


Voe^ bÿ: Zie de aanteekeningen over hem in V. BUCHELL’S Diarium, uitgeg.


7

5 V. o.


32

41

44.


reg. 19 V. b.

. 1


43 reg. 1

n

n

47

„ nbsp;nbsp;8 V. o.

77

» ■ 6 V. b.

n

81

« nbsp;nbsp;nbsp;5 „ «

82

85

» 3 « „ noot 1.

Voe^ bij:

86

reg. 8 V. b.

staat:

«

„ 17 „ „

11

„ 23 „ „

■n

11

„ 10 V. o.

«

87

„ 24 V. b.

»

92

„ 13 'v. 0.

11

93

„ 21 b.

n

« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O'

n

94

« 8 „ «

n

w

noot 1, reg. 7

n

reg. 1 V. 0-

n

95

„ 10 „ n

11

96

noot 3, reg. 3

0,

98

reg. 20 V. b.

n

„ 24 V. 0.

11

101

„ ^l to'

n

104

«

111

„ 32 „ n

n


door Langeraad en Brom, volgens het personenregister. staat: perenneren; Zees: perenneren.

„ ingendam humanae fragilitatis rasum ; Zees : ingemui humanae fragili-tatis casum.

lees: 61.15 titels van boeken en 459 van hss.

staat: Der Vorlage; Zees: Die Vorlage.

Hier is bij het vermelden van prof. VAN Drakenborch’s overlijden de aanteekening weggevallen, dat de ze geleerde zich naam gemaakt heeft o. a. door eene uitgaaf van LiVIUS’ Opera omnia (Amsterdam 1736—48. 7 vol.), welke langen tijd voor een der beste van dien schrijver heeft gegolden.

Bijlage G; Zees: Bijlage G*.

waarvoor; Zees: waardoor.

VAN DER Berch; Zees: VAN DER Borch.

Royaards als; Zees: Royaards, als.

Balije') van Utrecht; Zees: balije van Utrecht').

Reeds DODT teekende op den inventaris in margine aan, dat slechts aan een deel dezer boeken in de bibliotheek eene plaats is kunnen gegeven worden.

Bohle; Zees: BOHIC.

avisandi; Zees: „avisandi.

Lap. V. Waveren; Zees: Lap van W a veren.

— In tertium enz.; Zees: *— In tertium enz.

Oudmunster (S. Salvator). Zees: S. Salvator (Oudmunster).

ECKIUS, Jo., enz.; Zees: *ECKIUS, Jo., enz.

Soct. 1911; Zees: S. oct. 1911.

BOYOS; Zees: Boyss.

J. C. VAN Eelde; Zees: H. N. J. VAN Eelde. disponeren; Zees: disponeren.

biz. 88). Zees: biz. 88.)

templi Marianni; Zees: templi Mariani.

latrine ; Zees : lutrine.

tituto : Zees : titulo.

— Decretalium; Zees: *— Decratalium.

Linaeo ; Zees : Linacro.

Quattremère; Zees: Quatremère.

Hayward; Zees: Hansard.


-ocr page 16-

I STICHTING EN WASDOM, MDLXXXIV-MDCXXXVI.

ET de Bibliotheek van Amsterdam heeft de Utrecht-sche zusterinstelling dit gemeen dat zij aan dezelfde omstandigheden haren oorsprong heeft te danken. Gelijk gene, is deze ontstaan uit de verbeurdverklaring der eigendommen van kloosters en kerken, welke na de Hervorming en de afschudding van het Spaansche juk door de stedelijke magistraat werden prijsgemaakt. De Unie van Utrecht was

nauwlijks door het meerendeel der Noord-Nederlandsche gewesten geteekend, of twee jaren later, den 8«“ November 1581, besloot de Vroedschap „om by inventaris of te eysschen de boucken, onder „de Collégien ende Conventen noch zijnde, om dairof een biblio-„teque te mogen maken.” Tot de uitvoering van deze resolutie „werden gecommitteert FlORIS VAN WEDE ende JACOB DE POTTERE” ’). Door de kloosterverzamelingen, zoo rijk aan fraaie handschriften, incunabelen en postincunabelen, was de kern der latere Universiteitsbibliotheek gevormd. En sedert de Vroedschap op die wijs den eersten stap had gezet tot verkrijging van eene „stadtsbibliotheque, dair eenen yegelick toeganck ende accès gegost zal worden,” is zij voortgegaan met de belangen van die inrichting in ’t oog te houden, en heeft zij deze steeds onder hare bijzondere bescherming genomen.

Hoewel men het niet weet, kan men toch wel gissen, dat de Gecommitteerden uit de Vroedschap niet zonder protest en tegenstribbeling van de zijde der geestelijkheid het besluit zullen hebben uitgevoerd. En toen de boeken en handschriften eindelijk te hunner beschikking gesteld waren, moest er worden uitgezien naar een geschikt gebouw, dat tot eene bibliotheek kon worden ingericht. Aanvankelijk viel het oog op de St. Catharijnekerk in de Lange Nieuw-straat. Bij resolutie van 29 Januari 1582 gelastte de Raad: „mijn Heer de „Balier van Sint Catrinen tutrecht de gedeputeerden van de Stadt, houders „van desen, openinge te doen van Sinte Catrinenkerk, ten eynde sij dselve „mogen doen approprieren ende toestellen tot een Bibliothèque op pene dat „men tselve de facto sal laten doen tsinen coste” ®), ADÈR verklaart ®) den scherpen toon van dit bevelschrift uit een vroegere weigering van gezegden gezaghebber, die ook nu aan den last niet voldeed, maar een verzoekschrift inleverde, waarbij hij verzocht het choor te mogen behouden. De Raad antwoordde met een nader bevelschrift van 12 Maart deszelfden jaars, waarbij

1

-ocr page 17-

hij verklaarde: „dat het choor an de kerck hoort ende oversulcx begrepen is „onder de resolutie van XI February verleden. Ordonnerende daeromme den „Suppliant tselve choor mede te openen, ruymen ende schoon te maken tot „discretie van gecommitteerden van de Stadt, ordonnerende daer beneffens den „suppliant in handen van den voorsz. gecommitteerden te leveren copie authen-„tycq van de fundatie ende erectie van tconvent ende tgasthuys van Sinte „Catrinen binnen acht dagen na insinuatie van dese op pene van provisie” Scheen nu alle verder verzet nutteloos, toch is het opgevatte plan niet verwezenlijkt en een andere bewaarplaats gekozen. Naar de reden, zegt Adèr, waarom de regent van St. Catharijne tot zijnen dood in het rustig bezit is gelaten van kerk en gasthuis, kan alleen gegist worden. Als wij de getuigenis van Ds. GeroBULUS mogen aannemen, werd deze inrichting door hem met te veel zorg bestuurd, dan dat men het billijk oordeelde hem van zijn ambt te ontzetten®).

De keuze van een andere plaats moet geschied zijn na de resolutie van 3 Augustus 1582, waarbij nog gesproken wordt van de bibliotheek te maken „in Sinte Catrinekerk, daer een yegelick toeganck ende accès gegost sal wer-„den.” Den 23®“ April 1583 was de keus nog niet bepaald. Dit valt af te leiden uit eene Vroedschapsresolutie van dien datum, waarbij „tot makinge van eene biblioteecq” den ouden Commissarissen FlORIS VAN WEDE en JACOB DE Pottere de substituut-schout Jan van Goch en Jacob van Asch als Raden werden toegevoegd. Met hun vieren togen zij nu aan het werk, en smaakten, volgens de protocollen van het Kapittel van St. Jan *), in of omstreeks de maand Februari des jaars 1584 de voldoening de bibliotheek in het koor der St. Janskerk gevestigd te zien. Daarmede is de oprichting van de stadsbibliotheek, juist 50 jaren vroeger dan die van de Illustre School (de latere Hoogeschool), een feit geworden ®). En moge nu van de Noord-nederlandsche steden Leiden zich kunnen beroemen op het bezit van de eerste Universiteit, onze goede stad Utrecht mag zich er op verhoovaardigen, dat zij de oudste Universiteitsbibliotheek gesticht en trots veel tegenkanting en rampspoed heeft gehandhaafd!

Wat het aantal boeken en handschriften betreft, kon de Utrechtsche „boekensale” eene vergelijking met hare Leidsche en Amsterdamsche zusteren met glans doorstaan. Terwijl de Leidsche geruimen tijd na hare wording slechts één boek, een geschenk van Prins WILLEM I, kon toonen ®) en de eerste Amster-

-ocr page 18-

3

damsche bibliotheekcatalogus nauwlijks meer dan 380 boekdoelen telde ’), bezat de Utrechtsche eerstgeborene bij hare vestiging reeds drie honderd en tachtig handschriften en ruim honderd en negentig gedrukte boeken, zoodat het getal deelen of banden op bijna vijftienhonderd mag geschat worden!

Nu de tijd harer stichting vastgesteld is, acht ik het oogenblik gekomen om een blik te werpen op de oudste bestanddeelen der latere universiteitsbibliotheek. Zij toch hebben tot in onze dagen de kern, en, uit een oogpunt van kunst, voor een aanzienlijk deel tevens haar grootsten rijkdom uitgemaakt

De hiervoren bedoelde handschriften en gedrukte boeken zijn voor bijna drie vierde gedeelten verworven uit Utrechtsche kerk- of kloosterverzamelingen; de overigen uit collégien en conventen buiten Utrecht. Het meeste hebben bijgedragen de boekerij der Reguliere kanunniken van S. Augustinus, wier klooster op de Oude Gracht was gelegen (129 hss. en 49 boeken) en die van het Karthuizer klooster Nieuw-licht of Bloemendaal buiten de Weerdpoort, aan de Vecht, op een kwart mijl van Utrecht ongeveer (142 hss. en 70 boeken). Maar ook de abdij van St. Paulus, bezuiden den Dom in de Hamburgerstraat, moest een niet gering aantal banden afstaan. Van het S. Hieronymushuis, de Buurkerk, en het klooster Bethlehem ontving de nieuwe bibliotheek, van ieder, slechts een paar handschriften, doch verscheidene boekdeelen. „De kapittelen „gehoorzaamden niet; hunne bibliotheken zijn eerst in 1844 met den aanwezigen „voorraad boeken en handschriften vereenigd”. (Mr. S. MULLER Fz., Inleiding tot den catalogus van de bibliotheek over Utrecht.)

De volledige lijst van alle vóór 1590 verworven handschriften en boeken is niet meer saam te stellen. Het is niet aanneemlijk dat alle bestanddeelen der hierboven genoemde kloosterboekerijen onverminkt tot het nageslacht zijn overgekomen; etlijke zullen schuilgehouden of zoekgeraakt of ook als dubbel wellicht in latere dagen verwijderd zijn. Doch, dank zij den aanteekeningen, door mijn ambtsvoorganger, Dr. TiELE nagelaten, aangevuld door eigen onderzoek, ben ik in staat van de belangrijkste verzamelingen althans die handschriften en drukwerken mede te deelen, waarvan de afkomst met zekerheid bekend is. Ik acht de moeite, aan de samenstelling dezer lijsten besteed, niet vergeefsch met het oog op het nut, dat zij kunnen stichten voor de kennis van de middeleeuwsche beschaving, en stem gaarne in met de overtuiging van den geleerden schrijver van Nederlands kerkgeschiedenis vóór de Hervorming: „dat ook deze berigten „licht kunnen verbreiden over het inwendige bestaan onzer voorouders; en dat „een ieder, die met ons de openbaring van de verborgen levensbeginselen „der vroegere menschheid een van de verhevenste vruchten der geschiedvorsching „acht”, zal belangstellen in de wijze, waarop, en in den arbeid en de opofferingen, waarmede de noodzakelijke middelen tot hunne intellectuele en morele ontwikkeling werden verkregen en beveiligd tegen gevaren. Wel bevat het proefschrift van Dr. K. O. MEINSMA over middeleeuwsche bibliotheken (Amsterdam 1902) op blz. 265 en vv. de lijsten van de handschriften van het Kapittel van St. Marie, van het Regulieren klooster St. Maria en de 12 Apostelen, van het Karthuizer klooster „Nieuw licht in Bloemendaal” en van de Benedictijner abdij van St. Paulus, maar gelijk de lezer straks zien zal, bewaarde de „librye”

-ocr page 19-

toenmaals er eenige meer dan deze schrijver in zijn boek heeft opgeteekend en bevatte zij bovendien een groot aantal drukwerken.

Aangezien de lijsten van de handschriften der verschillende kloosters reeds in het werk van Dr, MeinSMA zijn af gedrukt, worden zij hier kortheidshalve aangeduid met de nos. hunner beschrijving in Tiele’s catalogus, waartusschen enkele aanteekeningen van wetenschappelijk of van kunsthistorisch belang zijn ingevlochten.

KLOOSTER DER REGULIERE KANUNNIKEN VAN S. AUGUSTINUS.

Handschriften ;

Tiele, Cat. No. 29, 36, 40, 44—50, 52, 53, 55, 56, 59, 60, 61—63, 65, 68, 71, 76, 80, 81, 83, 85 (met den naam des verluchters ; NIC. LUBBERTi), 87 (met zeer merkwaardige sierletters; uit de Noordned. school, waaronder groteske en satirieke voorstellingen, die soms sterk herinneren aan de verluchting van het Pontificale der S. Maria-kerk. Zij dagteeke-nen van c, 1448), 90, 98, 100, 101, 110, 111 (met een tractaat over den regel van S. Augustinus, afkomstig uit de abdij van Marbach), 113, 118, 119, 121, 126, 135 (portret-miniatuur van ALBERTUS MAGNUS? noordnederl. werk), 136, 152, 153, 157, 176, 177, 181, 204 (waarin o. a. : RUUSBROEC, De XII virtutibus. Lat.), 206 (bevattende een tractaat van GEERT GroOTE), 207, 212, 213, 214, 218, 220, 221, 224, 228—231, 233, 238, 239, 241, 242, 244, 258, 259 (bevattende o. a. de Historia Griseldis per FRA. PETRARCHAM Latine transposita, behandeld door Prof. GALLÉE in: Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 1884), 261, 266, 274, 275, 279, 284—288, 293, 295, 299, 301 (THOMAS à Kempis, Meditationes en: GerlaCUS PETRI, Soliloquium), 303, 306, 307, 309 en 310 (verg. No. 348, waarmede het werk compleet is. Hss. van den Arbor crucificae vitae zij vrij zeldz.), 311 (bevattende het hoogstbelangrijke Chronicum Windeshemense en : Liber de origine modernae devotionis van JOANNES BUSCH, mede volgens dit hs. uitgeg. door KARL GRUBE, Geschichtsquellen der Prov. Sachsen. Bd. IX, Halle 1886, p. 1—375), 315 (bevattende o. a. : Visio Tundali), 317, 318 (Historia Griseldis), 320, 323, 325, 327, 329, 332, 334, 337, 338, 341, 347, 348, 353—355, 357, 359, 360, 365, 373—376, 378, 381, 385, 386, 387 (bevattende o. a. stukken van GEERT GROOTE, door J. CLARISSE uitgegeven in Archief v. Kerkel. geschied., III, Bijl.), 389, 394, 395, 612, 616, 617, 711 (Lat. physiologus uit de IS«!® eeuw), 737 (Middeleeuwsche tractaten over Palestina en het Oosten) en 739.

Hierbij verdient opmerking dat de Nos. 44, 49, 55, 80, 83, 110 en 341 door frater TheODERICUS GHIJSBERTI; 59 door R. J. PASSERT; 244 door TheoDERICUS DEHuES-DEN; 85 door WILLEM SCAY; 245 door AbeL DE HERDERWICK; 266 door H. SLOTER; 40, 60, 65, 68, 90, 218, 224 en 389 door ARNOLDUS AelBERTI; 52 en 119 door PETRUS RICOLDI van Harderwijk; 311 door JOHANNES GHERADIJN; 315 door HenricuS JACOBI ; 394 door GHIJSBERTUS BerchmaKER en 395 door JOANNES BOEGART geschreven zijn. Zie andere afschrijvers vermeld in Meinsma’s werk, blz, 153 n. 1.

Drukwerken ;

Antoninus Florent., De instruct, simpl. confess. (Colon., Zell.) ') F qu. 135. Aquino, Th. de, Quodlibeta. Colon., ther Hoernen 1471. F fol. 55.

BarTHOLOMAEUS Pisanus, Summa de casibus conscientiae. Rütlingen s. typ. n. 1482.

F fol. 108.

Bonaventura, Compendium S. theol. Basel 1501. E qu. 105.

BOCATIUS, Genealogia deorum gentil. (Colon., ther Hoernen.) B fol. 64. Busti, Bern, de. Rosarium sermonum. Lugd. 1506—13. E qu. 178—79. Cicero, Rhetor, ad Herennium. (Colon., Koelhoff.) B. fol. 64. CHRYSOSTOMUS, JOAN., Sermones. (Colon., Zell.) E fol. 104.

COMESTOR, PT., Historia scolast. super N. Testamentum. Trajecti infer., N. Ketelaer et G. de Leempt 1473. E fol. 100.

Defensorium fidei contra judeos, hereticos et sarracenos. [Acc. al. tractatus de eadem materia.} (Traj. a. R., N. Ketelaer et G. de Leempt c. 1473.) E fol. 100.

1) De achter dezen en federen volgenden titel geplaatste letters en getallen vormen samen de in gebruik zijnde plaatsnummers der boeken. De titels zijn verkort en niet strikt alphabetisch geschikt.

-ocr page 20-

5

Gerson, J., De mendacit. spirit. (Colon., Zell.) F qu. 174.

---Opera. (Argent.) 1489. 3^ p. F qu. 108.

GRATIANUS, Decretum c. appar. Bas., M. Wenssler 1482. L fol. 11.

Gritsch, JOA., Sermones. S. 1. typ. n. 1490. E fol. 215.

GUILLERMUS (Alvernus) Postilla super Epistolas et Evangelia de tempore. (Basil.,

B. Richel c. 1480.) E. fol. 213.

---Rhetorica divina. Gandav., A. Caesaris 1485. E qu. 555.

HelwICUS Teuton., De similitud. rerum (Dav. c. 1477.) Q. fol. 22, 23.

Ex testam. dom. Theod. Huesden.

Hieronymus de Villa ViTIS, Panis quotid. Hagen. 1509. E qu. 182.

Homiliarius doctorum, a PAULO DlACONO coll. Coloniae, Conr. de Homborch c. 1480.

E. fol. 217.

HUMBERTUS, Sermones. Hagen. 1508. F fol. 224.

JOA. card. S. CalixTI, Super mat. contractuum. (Colon., c. 1480.) L fol. 264.

Josephus, Fl., Antiquitates cet. (Argent., Mentelin.) quot;W fol. 124.

JUSTINIANUS, Institutt. Par. 1499. L qu. 35.

KEMPIS, THO. à. Opera. (Ultraj., N. de Ketelaer et G. de Leempt c. 1473.) E. fol. 208.

---Soliloquium animae. (Ultraj., N. de Ketelaer et G. de Leempt c. 1473.) E. fol. 208.

Leo Magnus, Sermones. Par. 1515. E qu. 273.

Lyra, Nic. de, Moralia super bibl. Colon. 1478. 108 B 10.

Morticellarium. Antv. 1488. E qu. 185.

NideR, JO., De morali lepra. (Colon., Zell.) F qu. 173.

---Manuale confess. (Colon., Zell.) F qu. 174.

---Formicarium. (Colon., Zell.) E fol. 104.

Petrus BERGOMENSIS, Tabula super Tho. de Aquino. Colon. 1473. F fol. 53.

Petrus BLESENSIS, Opera. Paris 1519. F fol 224.

RABANUS Maurus, De universe. (Argent., Mentelin.) E fol. 4.

Raulin, J., Doctrinale mortis. Paris. 1515. F qu. 127.

ROBERTUS de Licio, Opus quadragesim. (Argent, s. a.). E fol. 89.

RODERICUS ZAMOR., Spec, vitae hum. (Colon., Zell.) F qu. 134.

Sylvius, Aeneas, TTractat. ad reg. Bohem. (Colon., Zell.) F qu. 174.

---Bulla retractationum, cet. (Colon., Zell.) F qu. 173.

Stellarium coronae Mariae. (Hagen., H. Gran. 1498.) E fol. 206.

Speculum exemplorum. Argent. 1490. H fol. 246.

SOCCI, Sermones de sanctis. Daventr. (c. 1480). E fol. 152.

---Sermones de tempore. Daventr. 1480. E fol. 150, 151.

Tractatus de contractibus. (Argent., circ. 1470.) L fol. 264.

TriTHEMIUS, JOA., Sermones ad mon. Argent. 1516. F fol. 224.

TurrecremaTA, JOH. de. Opus quaestionum.... Flos theol. nominatum. Daventr.

(R. Paffroet) 1484. 20 Nov. E. fol. 80.

Istum librum legavit conventui nro. magister Otto tengneeghel pastor s. nycolai.

UTINO, Leon, de, Quadragesimale etc. (Daventr., R. Paffroet c. 1480.) E fol. 213.

ViGELLUS (Nig. WiRECKER), Speculum stultorum. (Ultraj. c. 1473.) X fol. 96.

Zacharias Chrysopolita, Unum ex quatuor seu concord. Evangeliorum. (Norimbergae, A. Coberger.) 1473. E fol. 7 ‘).

HET KARTHUIZERCONVENT NIEUW-LICHT IN BLOEMENDAAL

BIJ UTRECHT.

Handschriften :

Tikt .F, Cat. No. 33, 35, 37—39, 41, 51, 54, 58, 64, 66, 67, 69, 70, 73—75, 77, 79, 84, 88, 89, 91, 92, 94—97, 99, 102, 104, 106—109, 112, 115, 117, 127, 131, 134, 137, 139,141, 142, 148(7), 150, 155, 156, 158—162, 165, 167, 168, 171, 173 (Tractaten van THOMAS à KemPIS, Visio Tundali cet.), 174 (JACOBUS DE CESSOLIS, Ludus scacorum, stukken van Geert Groote e. a.), 178, 180, 186—188, 190—199 (Thomas a Kempis, de imitatione

1) Voor zoover geene inschriften van herkomst in de boeken zelve aanwezig en de oorspronkelijke banden bewaard zijn, zijn deze te herkennen aan het samenstel der stempels en van het ruits-gewijze lijnwerk op het leder. Van deze (blinde) stempels geeft Weale, Bookbindings. II. London. 1894, No. 323 eene beschrijving. — Mededeel, van Dr. A. HULSHOF.

-ocr page 21-

6

Christi 1. II. Ill), 205 (?), 211, 216, 225 (JACOBUS DE CESSOLIS, Scakerium ; JOANNES O. Praed., Ludus cartularum cet.), 227 (tractaten van THOMAS A KempiS), 234, 236, 246, 249, 250, 252—254, 256, 264, 265, 267, 269, 270, 276, 278, 280—282 (J. RUYSBROEC, Or-

natus spiritualis desponsationis), 292, 296, 297, 302, 305, 312—314, 322, 326, 331, 335,

340, 342, 343, 345, 358, 364, 366, 369, 370, 372, 377, 390—393, 396, 611, 614, 620, 621,

631, 687 (GARIOPONTUS, Passionarius, eind 12de of 13'^® eeuw), 688, 691, 710 (THOMAS

CANTIPRATENSIS, Liber de natura rerum), 723, 733, 822 (Brachylogus uit de 14'ie of begin 15de eeuw), 823, 824 (o. a, De arte rhetorica, waarin een hoofdstuk : sequuntur colores vocum seu verborum benevens een excerpt uit HENDRIK V. CALCAR’s Loqua-gium) en 1023.

Hiervan zijn de Nos. 33 en 322 afgeschreven door frater ROMERUS [Swaen] DE AMSTERDAM; 51, 70, 73, 77, 141 en 305 door frater JOHANNES PETRI DE DELFF; 35 door JACOBUS BACKER; 75 door HENRICUS CAMPIS; 89, 92, 253, 313, 314 en 390 door MARTINUS DE SCYEDAM; 96 en 102 door HeynricUS SymoNIS DE DeLFF ; 99 en 193 door TheodoRICUS DE SpARENDAM en ArnOLDUS DE AMSTERDAM; 38, 102, 106 en 159 door frater HECTOR A MOORDRECHT (Zie: MEINSMA, Middeleeuwsche bibliotheken, biz. 156); 137 door NICOLAUS KARKER; 131, 167, 186, 187, 198, 199, 335 en 733 door WERMBOLDUS DE LeydiS; 264 door WILHELMUS DE AMSTELREDAM ; 267, 280 en 370 door HEERMAN DE AMSTERDAM; 326 door CHRISTDKNUS DE HARLEM; 95, 281, 345, 390 en 391 door SWEDER DE BOECHOLT; 710 door ARNOLDUS LEYDIS. — Zie over andere afschrijvers van dit klooster het werk van Dr, MEINSMA t. a. pl.

Hierbij zullen ook behoord hebben één hs., vroeger in 't bezit van Prof. KIST (Meinsma, No. 143), 2 hss., thans ter Koninkl. Bibliotheek te Brussel (Catal. des mss. No. 46 en 3215) als ook éen hs., bevattende o. a. den Dialogus inter Christum et principissam van Dionysius CARTHUS. (het eenige hs. dat tot nu toe van dit werkje bekend is) thans in ’t bezit van Mgr. G. W. VAN Heukelum te Jutfaas.

Drukwerken ;

Aquino, Th. de, Opuscula. s. 1.1. n. e. a. E qu. 24.

AUGUSTINUS, De civitate dei. Venet. 1475. G fol. 277.

Aristoteles, De moribus. Venet. 1497. w qu. 158.

Ambrosius, De officüs. (Lovan. J. de Westphalia.) G qu. 5.

Bernardus, Spec, honestae vitae. (Colon,, Zell.) E qu. 113, ---Epistolae, Brux, 1481, F fol. 172.

BONIFACIUS VIII, Liber VI Decretal. Mogunt., Schöffer 1476. L fol. 61.

Bonaventura, in 11. IV Sentent. Noremb. 1491. F fol. 204—5.

---De regim. conscientiae. (Colon., Zell.) E qu. 113, ---Opuscula, Paris, 1517, F qu, 169, E qu, 124—25, Boethius, De consolât, philos, Dav, 1506, X qu, 72.

BOCATIUS, J., De casibus virorum. (Argent, c. 1475.) S fol. 43.

Bronnerde, Phil, de. Opus trivium. (Colon., Zell.) F fol. 54. CASSIANUS, Joan, Collatt. patrum. (Brux. c. 1476.) E fol. 146. CARLERIUS, AEG., Sparta fragment. (Brux. c. 1478.) F fol. 219. Clemens V, Constitutiones. Mogunt., Schöffer 1476. L fol. 10. CUSA, Nic. de. Opera. Paris 1514. B fol. 110.

Discipulus, De erudit. Christi fidei. Colon. 1506. E qu. 218.

Dionysius CARTHUS., Specula. Nuremb. 1495. E qu. 181.

---de judicio Dei. Delft 1491, E qu, 342,

Egidius, Aurea verba, (Colon,, Zell,) E qu, 113,

FUSIGNA, J,, Libellus artis praedicat, cet, (Colon., B, de Unckel.) E fol. 102.

GASPARINUS Pergam., Epistolae. (Lovan. c. 1483.) F fol. 235 ---Epistolae. Basil, s. a. S. fol. 43.

Ex legato mag. Cf. de Aemstel.

Garzo, Jo., De rebus Saxoniae. (Bas. 1518.) E qu. 112.

Gerson, J., Opera. (Argent.) 1489. p. 1^ et 2^. F qu. 107.

GraTIANUS, Decretum. Basil. 1486. L fol. 53. ---Decretum. Basil. 1476. L fol. 225.

Gregorius IX, Nova collectio c. glossa. Mogunt. 1479. L fol. 222.

---Nova compil. decretal, c. glossa. S. 1. et a. L fol. 9,

Gregorius MAGNUS, Liber curae pastor. Par. 1498. G qu. 9.

---de vita patrum ital. Par. 1494. G qu. 8.

---Homiliae super Ezech, Par. 1502. G qu. 9.

-ocr page 22-

7

Gregorius Magnus, Homiliae super Ezech. (Brux. c. 1476.) G fol. 276.

Ex legato M. Caroli... vicarii in Delft.

---Homiliae de div. lect. evang. Par. 1491. G fol. 8.

---Moralia. Basil. 1496. G fol. 272.

Ex testam. Gfr. Jacobi vicarii eccl. S. Martini.

Guido de Monte ROTHERII, Manipulus curatorum. (Ibid. 1476.) E fol. 102.

Henricus de GORICHEM, Tractatus. Col. 1503. X qu. 72.

Hieronymus, Epistolae. Venet. 1476. G fol. 193.

---Vitae patrum. (Brux. c. 1476.) E fol. 146.

Hugo a S. Victore, Didascalion. (Argent, c. 1472.) F fol. 106.

ISIDORUS Hispal., Etymologiae. (Colon., Zell.) X fol. 17.

Johannes ValenSIS, De regim. vitae hum. Lugd. 1511. F oct. 310.

Leo MAGNUS, Sermones. Par. 1515. E qu. 112.

Lenda, Jac. de, Sermones. Par. 1499. E qu. 181.

Liber de gestis trium regium. Mog. 1477. E fol. 102.

Lyra, Nic, de, Postilla super evang. (Colon., Zell.) 113 F 10, 11.

Magnus, Jac., Zophilogium. (Argent, c. 1470.) B fol. 111.

Marone, Franc, de, Sermones. (Brux. c. 1484.) E fol. 216.

Martinus POLONUS, Margarita. Argent. 1499. F fol. 235.

Media VILLA, Rich, de. Super IV Sentent. Venet, (c. 1480.) F fol. 56.

Ex leg. Cf. de Amstel.

Michael de HUNGARIA, Sermones. Hagen. 1498. E qu. 157.

NideR, JO., Consolatorium. (Colon., Zell.) F qu. 126.

PELBARTUS de TemESWAR, Sermones. Hagen. 1501. E fol. 92, 98.

Paulus de S. Maria, Scrutinium scriptur. (Argent, c. 1472.) E fol. 85.

Ex donat. mag. Cf. de Aemstel.

PARATUS, Sermones. Hagen. 1506. E qu. 120.

PETRARCHA, FRA., Bucolica. Colon. 1473. X fol. 95.

Don. Cf. de Aemstel apud nos sepultus.

—--de hist. Griseldis. (Colon., Zell.) E qu. 113.

PEREGRINUS, Sermones. Colon. 1501. E qu. 121.

RAULIN, J., Doctrinale mortis. Paris 1515. E qu. 106.

ROBERTUS de LiCIO, Sermones. (Colon., Koelhoff.) S fol. 43.

Don. Cf. de Aemstel.

---- Sermones. Antv., Gerardus Leeu. 1490. E qu. 158.

SOLINUS, de memorabil. mundi. Venet. 1498. X qu. 77.

Sylvius, Aeneas, Contra Turcas. (Colon., Zell.) E qu. 113.

---Epist. de fortuna. (Colon., Zell). E qu. 113.

---Epist. de arte poëtica. (Colon., Zell.) E qu. 113.

Tambaco, JOA. de. De consolât, theolog. (Eystadt, M. Reyser c. 1478.) E fol. 77, Don. D. Gher. Boel.

UTINO, Leon de, Quadragesim, (Dav, c, 1480,) E fol, 5,

VEGETIUS, Epit, de re militari, (Ultraj, c, 1473,) X fol, 95, ’)

BENEDICTIJNER ABDIJ VAN ST, PAULUS,

Handschriften :

TieLE, Cat, No, 34, 82, 86 (GREGORIUS MAGNUS PAPA, Moralium in Job, 4 vol, 11^® eeuw. Met zeer karakteristieke initialen), 114, 133, 146, 147, 163, 164, 166 (Bevattende o. a. Gemma crucifixi, uitgeg, door J, CLARISSE in Archief v, Kerkgesch, III Bijl,), 169, 170, 202, 208, 217, 223, 240, 247, 262, 290, 300, 349, 351, 380 (opvoedkundige tractaten van DIRK VAN HERXEN), 382, 629, 684, 685, 695, 724, 806, — Hiertoe behoorde ook het hs, der Koninkl, Bibliotheek te Brussel (Catal, d, mss, No, 3226,)

Schrijvers: van No, 133 TiELMAN ClawERD; 170 JOHANNES MERSEN; 223 PETRUS DELFT ; 290 SYMON DE SCRAGHEN ; 629 BALDE WIN HiCKE MARCILIUS en BALDUS DE DRIEL,

1) Afgezien van de inschriften van herkomst, zijn de oudste banden van dit klooster dikwijls herkenbaar aan de stempels, een wereldbol, geplaatst in driehoekige vakken, veelal met éen of meer sterretjes op de snijpunten en soms met een monogram: $ in een der hoeken; bij de latere is het plat verdeeld in een bepaald aantal ruiten, gevormd door kruislijnen, en gevuld door een zich steeds herhalend bloemornament. — Mededeeling van Dr. A. Hulshof.

-ocr page 23-

A. SANDERUS, Bibliotheca Belgica ms. Insulis 1641, biz. 331 geeft eene andere lijst, zoo hij zegt: van 1580, met grootendeels andere titels. Hoe dit te verklaren? Ik waag te gissen, dat die lijst ontstaan is na 1582, daar de hss. der Karthuizers, Regulieren en van St. Paulus dooreengehaspeld zijn. Misschien zag SANDERUS de uit de kloosters bijeengebrachte hss. op een hoop liggen en beschreef ze toen zoo goed mogelijk. Zijne lijst is althans verward en minder betrouwbaar of volledig.

Drukwerken :

Albertus Magnus, Sermones de eucharist. (Spirae c. 1490.) E qu. 216.

Aquino, Tho. de, De potentia Dei. (Venet, c. 1470.) E fol. 70.

---Opuscula 1490. F fol. 15,

——— Super IV Sententiarum Venet. 1481. F fol. 21.

---De verit. cath. fidei. Venet. 1480. F fol. 52.

Antoninus Florent., Confessionale. Argent. 1492. E qu. 337.

BONAVENTURA, Sermones. Zwollis 1479. E fol. 209.

BerTORIUS, Pt., Reduct, morale. Daventr. 1477. E fol. 91.

Bernardus, De laud, Mariae, (Antv, c, 1487,) E qu, 219,

BernARDINUS SeneNSIS, Sermones, Basil,, Kesler, E fol, 99,

ClaVASIO, ANG, de. Summa angelica, Hagen, 1509, E fol, 95, ClaUDIANUS, De raptu Proserpinae, (Ultraj. c, 1473,) E fol, 207, Confessionale, (Antverp, c, 1487,) F qu, 168, Dionysius CARTHUS,, Opera min. Colon, 1532—40, F fol. 229—31. Destructorium vitiorum. Nuremb. 1496. E fol. 66.

GERSON, J., De pollut. nocturna. (Colon., Zell.) F qu. 143.

—--De imitatione Christi. (Lovan., J. de Westphalia.) E qu. 114.

GHEILHOVEN, Arn. de, Gnotosolitos. Brux. 1476. E fol. 6.

Gregorius IX, Nova collectio c. glossa. Venet. 1484. L fol. 230,

(ex legato Mart, Gründick canon, eccles. B. Mariae).

GraTIANUS, Decretum c. appar. Argent. 1484. L fol. 52.

(ex leg. ejusdem).

GUIDO DE MONTE ROCHERII, Manipulus curât. (Strasb.? c. 1490.) F qu. 168. GUILLERMUS PARIS., Sermones dominie. Tub. 1499. E fol. 158.

HOLKOT, R., Super 11. Sapientiae. Reutl. 1489. E fol. 96.

Hugo de Prato FloRIDO, Sermones. Heydelb. 1485. E fol. 86.

ISIDORUS HiSPALENSIS, Speculum etc. (Colon., Zell.) F qu. 143.

JACOBUS DE VORAGINE, Sermones de sanctis. S. 1. 1484. E fol. 75.

—--Serm. de tempore. (Lovan. c. 1490.) E fol. 88.

JUSTINIANUS, Institutiones, Bas. 1476. L fol. 3.

Procurante Jo. Hattem.

Liber de gestis trium regum. Mog. 1478. E fol. 88.

LOCHMAIER, Mich., Sermones. Hagen. 1500. E fol. 214.

Morticellarium. Antv. 1488. E qu. 185.

Dialogus dictus Malogranatum. (Argent.) 1487, E fol, 83,

NiDER, Jo,, Consolatorium, (Colon,, Zell,) E qu, 214,

---Expos, decalogi, (Colon,, Zell,) E fol, 254,

Petrus HISPANUS, Copulata, cet. Colon,, 1503, Y qu, 71,

---Logicalia, Antv, 1486, Y qu, 70,

Quedlinburg, JORDANUS de, Opus postill. Argent, 1483, E fol, 55, ROBERTUS de Licio, Sermones, Basil, 1490, E fol. 74.

Sermones super antiphonam Salue regina. Alost. 1487. E qu. 219.

Sermonum thesaurus [auct. PT. DE PaluDE]. Nürenb. 1496. E fol. 68.

SCHUEREN, G. VAN DER, Teuthonista. Colon. 1477, B fol, 130,

Summa collationum, (Colon,, Zell,) F qu, 131,

Spina, ALPH, de, Fortalitium fidei, Nuremb, 1485, E fol. 3.

Speculum sermonum super Salutat. angel. (Antv. 1487.) E qu. 219.

Trilogium animae. Nurnb. 1498. F qu. 116.

TurrecremaTA, J. DE, Expos. super psalterio. Mogunt. 1476. E fol. 52. --— Expos, super reg. S. Benedict!. Paris. 1494. F fol. 107.

1) Zie bindstempels der abdij van S. Paulus vermeld bij WE ALE, Bookbindings. II. No. 324.

-ocr page 24-

9

ViNC. FERRARIUS de Valenti a, Sermones. Argent. 1493, E fol. 147—49.

Vocabularius breviloquus. Argent. 1493. X fol. 88.

Jac. de VORAGINE, Serm. de tempore. Lovan. (c. 1490.) E fol. 88. ---Serm. de sanctis. (Colon. ?) 1484. E fol. 75 *).

FRATERHUIS VAN S. HIERONYMUS.

HandscAn/Zen.

TieLE, Cat. No. 51, 336 en 379. — Hierbij voege men o. a. : drie hss. der Koninkl. Bibliotheek te Brussel (Catal. d. mss. No. 1320, 3189, 3196).

Drukwerken.

Ambrosius, S., De officiis. (Colon., Zell c. 1470.) F qu. 143.

Anselmus CANTUARIENS., Opera et tractatus. Nuremb., C. Hochfeder 1491. E. fol. 236. Auctoritates utriusque testamenti. (Argentor. c. 1475). Cat. Mss. 336.

Augustinus, Supra Psait. G fol. 278—80.

---De doctrina Christ, et alia. G qu. 4.

---De vita beata, cet. E qu. 122.

Antoninus Florent. Opus historiamm. 3 pts. (Lugd. s. a. et Nuremb. 1491. S fol. 25, 26.

BrigiTTAE (S.), Revelationes. Noremb. 1517. F fol. 48.

Boethius, De consolât, philos. Nurnb. 1476. X fol. 5. Bonaventura, Opuscula. (Colon, c. 1475.) E qu. 122.

Ex leg. d. Theod. de Hoesden, vicarii eccl. S. Jacobi in Trajecto.

GASPARINUS PERGAM., Epistolae. (Lovan. c. 1483). B fol. 65.

Gerson, J., Sex lectiones cet. Goudae, G. Leeu 1480. Cat. Mss. 379.

---Opusculum tripartitum. (Daventr. R. Paffroet c. 1480.) Ibid.

Gregorius IX, Decretal, c. glossa. (Argent., Eggesteyn.) L fol. 224.

Ex legato HENR. DE Ruremundis canon, eccles. S. Lebuini in Daventria.

S. Hieronymus, Epistolae. Mogunt., Schöffer. 1470. In pergam. initial, piet, et de aur. G fol. 1.

Liber Ade DE Craenleyde, past, in Gouda et canon. Bergen super Zomiensis.

Hieronymus STRIDONIENSIS, Opera exegetica. Venet., Joh. et Greg, de Gregorius 1497, 98. 2 vol. G fol. 246, 247.

ISIDORUS HISPAL, Etymologiae. (Colon., Zell.) X fol. 5.

Johannes SALISBER., De nugis curial. (Brux. c. 1480.) B fol. 65.

JUSTINIANUS, Institutiones. Nurnb. 1485. L fol. 280.

Regula s. patris nostri Benedict! in vitam monachorum. S. 1. typ. n. et a. E fol. 236'^. Strabo. Geographia, Latine. Paris 1512. W fol. 148.

Geo. VALLA, Opus de expetendis et fugiendis rebus. (Venet., Aldus. 1501.) ViNCENTIUS BellOVACENSIS, Specula. (Argent., Mentelin c. 1470—73.) B fol. 100—104. Vocabula bibliae. (Davent. c. 1480.) Cat. Mss. 336.

Uit kleinere kloosterverzamelingen werden verkregen o. a. de drukwerken:

Augustinus, Opuscula, G fol, 282, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j Monasterium S, Laurentii in Oost-

Biblia Latina glossata, Basil, 1498, D fol, 71—76, i broeck extra muros civit. Traject, „pertinet S. Mariae et S. Laurentio in Oostbroeck”, — Dit klooster bezat o. a. ook het hs. der Kon. Bibliotheek te Brussel (Catal. d. mss. No. 392.)

Thomas de Aquino, Summa de art. fidei. [Colon., Zeil.] s. a. E qu. 113.

Conventus ord. fratrum praedicatorum Trajectensis infer.

RUSBROCHIUS, J., Opera. Colon. 1552. F fol. 24.

Praedicatoribus Trajectensibus me dedit Boheldis Cornelii de Delf Pastor in Wouda.

Biblia Latina. S. 1. et t. n. 1486. 111. D 12.

Fratres religiös! Bernardi.

* * *

Tusschen de jaren 1584 en 1601 vindt men nergens iets van belang voor de geschiedenis der Utrechtsche bibliotheek opgeteekend. De Raadsnotulen, anders een rijke bron, zwijgen er over, en geen van hen, die voor mij met dit onderwerp zich hebben bezig gehouden, konden uit andere gegevens dit zwijgen verklaren of wisten deze periode met nieuwe ontdekkingen aan te vullen. Mag 2

-ocr page 25-

10 men de getuigenis van AREND VAN BUCHELL (over Wien later) aannemen, dan verkeerde de bibliotheek sinds het jaar 1582 in desolaten toestand '), en het is zeer waarschijnlijk, dat, bij gebrek aan noodige fondsen en aan waakzaam toezicht, die toestand geruimen tijd voortgeduurd heeft, ja, eer slechter dan beter is geworden. Gebrek aan geldmiddelen blijkt ook uit een post der kameraarsrekeningen over 1600 ®) : „Helias HenriCXZ, coster ende concierge St Johns, „betaalt 18 ponden over een jaer gages, verschenen Paesschen 1601, voor den „dienst, die hij int openen ende sluyten der voorss. kercke, als men daer predikt „ende voorts voor het bewaren ende reinigen der boucken vande librye vande „Stadt aldaer ges telt, welcke dienst hem, als anderen ende omme redenen als „hyervooren oock opgeseyt is.” De eenige aankoop, en, wellicht de eerste, die ten behoeve der stadsbibliotheek vermeld wordt, is van 17 Juni 1584, blijkens eene schuldbekentenis van den Utrechtschen Raad aan WERNER EgberTSZ VAN Emden, „boeckvercoper.... ter cause van diversche geleverde boecken..., om te leggen in de Librairye deser stadt in St. Janskercke,,,®).

Hoe de boeken in het koor dezer kerk waren opgesteld, daarvan kan men zich slechts eene voorstelling maken, door, bij gemis aan gelijktijdige aanteeke-ningen, berichten van later levenden en gegevens van andere, op dezelfde wijs ontstane boekerijen te combineeren. Gelijk te Amsterdam *), Gouda en Deventer geschiedde, zoo zal het ook hier zijn gegaan. De boeken stonden in rijen met de snede naar voren in kasten of op rekken, terwijl zij met ketenen aan de planken bevestigd waren, of wel aan de lessenaars, waarop men ze bij het lezen kon neerleggen. Lessenaars waren, zooals hiervoren vermeld is, verkregen uit de kapittelbibliotheek van St. Jan en uit andere kloosters en kapittels, terwijl de kasten af en toe, na gebleken behoefte, zullen zijn aangemaakt. Er bestaan afbeeldingen van de Amsterdamsche en Leidsche bibliotheken, van omstreeks 1625, waarop de bevestiging met kettingen te zien is, terwijl in de librie der St. Wal-burgskerk te Zutphen sommige boeken nog heden zijn verbleven in den toestand van drie eeuwen tevoren, vastliggende op de leesbanken. Nu nog vertoonen verschillende handschriften der bibliotheek sporen van eens met kettingen te zijn bevestigd geweest.

In overeenstemming met VAN Buchell’s opmerking kan ons de aanteeke-ning uit de Raadsnotulen van 21 April 1601 niet bevreemden, luidende: „de „librarie wordt taliter qualiter bewaert in S^ Jans kercke by den Coster, daer-„voor hy jaerlicx geniet ƒ 28.— ; 'tselve soude men met meerder aensien cunnen „vertrouwen aen een te committeren uytten Raede, die men de sleutelen daervan „soude leveren, prouffiterende hyeraenmede f 18.—” °). Dit voorstel werd den

-ocr page 26-

11

27«“ d. a. V, aangenomen en „twee uyt de Magistraat tot het opsigt” gecommitteerd. Wie dat waren, leert een Raadsbesluit van 6 Juli d. a. v., waarbij werden „geordonneert Werckhooven ende CANTHER schepenen omme inventaris te „doen maecken van de boecken in Janskerck synde”. Het maken van dien inventaris schijnt te hebben geleid tot de ontdekking, dat verscheidene boeken waren teruggenomen of ontvreemd, zoodat de Raad bij ordonnantie van 1 Febr. 1602 „den Rector ende mf® van S. Hieronymusschole” gelastte „alle de boecken, „behorende aent voorsz convent van Heronimus ende onder henluyden be-„rustende, weder te leveren ter plaetsche, daer syluyden deselve hebben gelicht, „omme by de gecommitteerden tot opsicht der lybery ten register ende int Ca-„talogum gebracht te worden” ^), Maar de inventaris had ook dit tengevolge, dat belangstellende Utrechtenaars het zich tot eene eer begonnen te rekenen, om de nieuwe stadslibrye met boekgeschenken te vermeerderen. Zoo deed o. a. de geschiedschrijver PlETER Bor, aan wien volgens de kameraarsrekeningen in 1601 „een schoone silvere cop, wegende 110 loet ende 7 engels, gemaeckt door CORN. „Quint silversmid, voor seekere boeken, daermede hy den raet vereert heeft” geschonken werd. Het is niet moeilijk na te gaan, welke werken door BOR aan de stad vereerd zijn; hoogstwaarschijnlijk de eerste uitgave van boek I—III en van boek IV—VI van zijne: Oorspronck, begin ende aenvang der Nederl. oorlogen enz., resp. in de jaren 1595 en 1601 bij SALOMON DE ROY te Utrecht uitgekomen.

In het jaar daarop werd evenwel een veel belangrijker aanwinst verkregen, bestaande uit het legaat van den landsadvokaat van Utrecht Mr. EVERAERT VAN DE Poll ®), dat reeds in October des voorg. jaars aan den Raad aangeboden, maar toen van de hand was gewezen. Dienaangaande vindt men in de Raadsnotulen het volgende opgeteekend:

„Gehoort het aengeven, by den heeren Burgern*’“ in den rade gedaen, van-„dat de heeren Executeuren van den Testamente wylen Mr. EVERAERT VAN „DE Poll in Sijn leven Advocaet Slands van Utrecht, aen hare Ed. versocht „hadden verclaringe, oft de Stadt begeerden taccepteren het legaet by den over-„leden de Stadt gemaeckt, te weeten alle zyne boucken, ende tot dyen eynde, „een huysinge oft plaetsche t’approprieren, omme deselve aldaer in ordre te „stellen en een yder daertoe accès te geven, breder als in den test amente „omschr. Ende twelcke geleyt in deliberatie, soe verclaert de Raet dat sy den „Heeren Executeuren voornt. bedancken (om verscheyden redenen) van haer „praesentatie, renuntierende vant selve legaet, met hope nochtans dat de voor-„seyde boucken, mede ten meesten oirbaer van den Armen, des Testateurs „geïnstitueerde erffgenamen, by den voorseijden Heeren Executeuren sullen wor-„den vercoft, doch hetselve stellende ter goeder discretie van denselven Heeren „Executeuren” ®).

De Utrechtsche Raad, door de bepalingen van het testament des overledenen geplaatst voor het dilemma: of de opbrengst der verkochte bibliotheek te ontvangen ter stichting van een Werkhuis of de boekerij zelve, onder voorwaarde dat hij in het laatste geval eene bergplaats daarvoor zou hebben in te richten, kwam echter op zijne afwijzing terug en besloot in de

-ocr page 27-

12 vergadering van 24 Januari 1603 den Executeurs te berichten dat hij, zijne voorgaande resolutie „altererende”, het legaat aannam „tot gerieff van de ge-„meenten ende studenten deser stadt.... committerende de Schepenen VAN DER „Sande, Werckhooven ende CantHER omme de voorseyde boucken, by in-„ventaris van de heeren Executeuren des voorschr. testaments, tontfangen ende „dyenvolgende opt Choor in S^® Jans kercke een plaetsche te voorsien, ende „aldaer door den Cameraer daertoe eenige vuere casten ten minsten costen te „doen maecken” ’).

Zoo was de weg gebaand tot verdere uitbreiding en nu begon de Raad blijkbaar het nut in te zien van de aanwezigheid eener goed verzorgde bibliotheek ten dienste van alle beoefenaars van kunsten en wetenschappen. Kort daarna, zoo vernemen wij uit de kameraarsrekeningen ^), werd aan AUGUSTYN Jansz de som van 56 £ uitbetaald voor „een casse in ’t choor van S. Jans, daer „de boecken van sal. Mr. EVERT VAN DE POLL in gestelt zijn.”

Ook het toezicht werd in velerlei opzicht beter, de zorg voor het onderhoud grooter. Door de pas verkregen aanwinsten was het getal boeken nagenoeg verdubbeld Terwijl den 23®“ Mei d. a. v. besloten werd „eenige boucken totthien „of twaelff toe, uut de bibliothèque deser Stadt.... te doen bynden, om te sien „wat deselve costen soude moegen” ‘), en deze resolutie den 24®“ October gevolgd werd door een andere, om „een tafel rontsomme met schabellen te doen maec-„ken tot gerijff van een yder, die totte voorsz. biblioteque accès soude moegen „begeren.... alsmede eenige vuere richgels tot verblyff ende opstellinge der „boucken by de Moenincken van S^® Hieronimus achtergelaten....” ®), werd op eerstgemelden datum tevens HeliAS HendrickSZ VAN LAMBALCH, sacristijn der St. Janskerk, tot opzichter van de bibliotheek opnieuw aangesteld, nu op de „gagie van veertich gulden sjaers, ingegaen paeschen 1603 voorleden,” en werd hij „ter cause voorsz. erkent vrij ende exempt van de burgerwachte....” (zie zijne instructie, hierachter gevoegd als Bijlage A).

Volgens de hem gegeven instructie moest de opzichter alle weken in de kerk aanwezig zijn. Maandags „nanoen”, Woensdags den ganschen dag en Zaterdags wederom „nanoen”. Op die dagen en uren zal derhalve ook de bibliotheek toegankelijk zijn geweest. Voor het uitleenen van boeken werd schriftelijk consent vereischt van de Raadscommissie. Dat er nochtans vóór dien tijd reeds boeken waren uitgeleend, blijkt uit een andere resolutie van 23 Mei, waarbij voornoemde VAN Lambalch gelast werd, „dat hy van yder repetere alsulcke „boucken als ymanden wt deselve biblioteque soude moegen hebben gelicht, „om by de gecommitteerden des Raets totte voorsz Biblioteque inne Catalogen „daervan gemaeckt gestelt te worden” ®).

-ocr page 28-

13

De nieuwe opzichter schijnt tot groote tevredenheid der gecommitteerden tot de bibliotheek werkzaam te zijn geweest ; althans in den loop deszelfden jaars ontving hij van stadswege „voor moeyten ende vacatiën in de biblioteque 11 £ 10 sc.” Intusschen was een nieuwe, zeer belangrijke vermeerdering van den boekenschat in aantocht. Den 28®“ Mei 1599 was te Keulen gestorven de kanunnik van St Marie te Utrecht HUYBERT EDMOND VAN BUCHELL (geb. 1513), die bij uitersten wil eerst zijne godgeleerde, en later al zijne boeken, uitgezonderd die in de Hoogduitsche taal, aan de parochie van St. Jacob geschonken had; de laatste zouden, zoo had hij beschreven, in Keulen verkocht worden (zie de desbetreffende bepalingen van zijn testament hierachter als Bijlage B). En nu komt het mij zeer aanneemlijk voor, dat de Raad door het bericht van deze nalatenschap bovenal bewogen is om terug te komen op zijne eerst gedane afwijzing van het legaat van VAN DE POLL, dewijl de gevoerde briefwisseling over de nalatenschap van VAN BuCHELL eerst in 1603 tot een resultaat heeft geleid. De boeken van VAN BuCHELL zijn blijkbaar in twee gedeelten naar Utrecht overgezonden, want eerstens vindt men in de kameraarsrekeningen ’) vermeld, dat de Stadssecretaris, Jo. ClAESZ. VAN LEERDAM, had verschoten „aen „GoderT van KesTEREN, Ceuls schipper, die de boecken van Jo^ [HubrechT] „Edmond van Buchell van Colen hier getransporteert heeft 88 £ 10 sc.;” terwijl den 22®“ Oct. 1604 de Raad ordonneerde „nochmael te schryven aen den „Rentmeester van de naergelaten goederen van zafliger] Jonkhr. HUBRECHT VAN „Buchel, tot Coelen, ten eynde hy alsnoch de boucken, by den voorn. BUCHEL „naergelaeten aen hondert schamele eerlicke huusgesinnen gemaekt, overseynde, „off ten minsten rescriberen de redenen, waeromme sulcx tot noch toe nyet is „geschiet. Mitsgaders oock aen heer JAN Belder aldaer mede woonachtig te „versoucken, de goede handt daeraen te willen houden, dat hetgeene voorsz. is „door sijn behulp opt spoedichtste mochte werden geeffectueert, opdat de voorsz. „boucken in conformité van den Testamente van den voorn. BUCHEL, bij de „Kerkmrs. van St. Jacobs kercke ter plaetsche bij henluijden alrede doen appro-„prieren moegen werden gestelt ende opgeseth” ^). Daarop volgt eene resolutie van 4 Maart 1605, luidende: „Den anderen Cameraer is belast te doen maecken „noch een vuere caste op ’t Choor in St Jans kercke, omme aldaer de boucken „achtergelaten bij za[liger] Jonckh. HUBRECHT VAN BUCHEL, onlancx van Coelen „alhyer gesonden inne te stellenquot; ®). Het hier medegedeelde doet de vraag aan de hand: zouden de Hoogduitsche boeken, die door VAN BUCHELL van zijne nalatenschap waren uitgezonderd, wellicht de tweede bezending hebben uitgemaakt, en bij schrijven van 24 October 1604 zijn opgevorderd? Dezelfde gissing is reeds door AdÈR gemaakt, die constateerde dat ook zij tot ons gekomen en in de bibliotheek voorhanden zijn ^).

Een andere vraag: — waarom zijn de boeken van VAN BUCHELL, die in zijn testament voor de St. Jacobskerk ter plaatsing bestemd waren, niet aldaar terecht gekomen? — heb ik niet kunnen oplossen.

Tegelijk met zijne boeken werd VAN BuCHELL’s portret, naar het leven ge-

-ocr page 29-

14 schilderd (op hout) door „AlbANIUM pictorem” ’) naar de bibliotheek overgezonden, Dit afbeeldsel is met de verhuizing van de bibliotheek in 1820 uit de Janskerk naar hare tegenwoordige bewaarplaats, aldaar onbeschadigd aangekomen en siert nog heden een der in gebruik zijnde vertrekken.

Met deze twee hoogst belangrijke legaten was de bibliotheek in eens tot grooten omvang en welstand gekomen. Maar de Raad droeg zelf op andere wijs bij om de verzameling uit te breiden en daarvoor de meest gezochte werken aan te schaffen, De reeds meermalen aangehaalde kameraarsrekeningen kunnen dit uitwijzen. Aan „JOOST ElseviER, boekverkoper, deser stadt burger”, werd in 1603 128 £ 14 sc, uitbetaald „van verscheide boeken ende opera, die „hy in de bibliothèque ande opsigters derselve geleverd heeft” ^), Ook vermelden zij, dat Van LAMBALCH en de Stadsscholarchen „Henrick VAN HelSDINGEN ende Jonck'quot; LAMBERT CanTHER” belooningen ontvingen, De eerstgenoemde 18 £ „voor syn extraordinaire diensten, bewesen in de bibliothèque deser stadt, in „’t maken van den Catalogum der nagelatene boucken by wylen Jo^ HUBRECHT „VAN Buchet,•” de laatsten elk „een silvere schale van 50 gld, of wat meer” ^),

Nu de bibliotheek er eenmaal was en hoe langer hoe meer belangstellenden aanvingen op de uren van opening zich voor de studie aan te melden, werd het zaak om strenger toe te zien op pogingen tot verminking of tot ontvreemding en maatregelen te nemen om die te voorkomen. Daartoe diende de volgende resolutie (15 Oct, 1604) :

„Alsoo deser Stadts Bibhoteque, gestelt int Choor van Johans kercke, tot „seer groote costen toegerust is, ende dagelicx gestudeert wort om dezelve „noch SOO langer soo meer t'augmenteeren, tot commoditeyt van eenen yder des „behouvende off begerende te gebruyken ende het dan meer is dan billich, dat „goede toesicht genomen worde, dat deselve nyet gedistraheert, veelmin hey-„melik by de frequentanten ontbloot ende vermindert wert, soe ordonneert de „Raet deser Stadt HeliAS LambALCH, als Bewaerder ende Opsichter der voorsz, „Bibhoteque, nyemant accès daertoe te verlenen, als die met stipulatie aen synen „handen beloven by eere ende vromicheijt in plaetsche van eede deselve nyet „te sullen beschadigen oft daervan yetwes t’ontdragen; ende off daerenboven „ymant sich verstoute, boven sijn solemnele beloften sulcx te doen, die sail nyet „alleen voor infaem en inhabil geacht ende gehouden, maer daerover swaer-„licken gecorrigeert werden tot discretie van den Gerechte, Ende om te beter „tot kennisse van dyen te geraecken, soo autoriseert en belast de Raet voors, „den voorn, Opsichter, de deure vant Choor geslooten te houden soe lange de „communicanten daer binnen sijn, ende op heur vertrek henluyden weder vuyt „te laten, ende daer hy eenichsins mochte aen twijfelen, te besoucken ende „t’ondertasten sonder contradictie off hem daer eenich ongemack aen te doen „op arbitrale correctie,” Te gelijkertijd werd besloten een biljet van denzelfden

Met „Albanium” wordt waarschijnlijk bedoeld de schilder; Francesco d’Albani (1578—1660). Zie over hem: Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler. Bd. I. Leipzig 1907, i. v.

-ocr page 30-

15

inhoud als deze resolutie te doen vasthechten aan de deur van het koor, toegang gevende tot de bibliotheek ’).

Resumeerende wat nu bekend is, bevindt men, dat de toestand der „Stads-bibliotheque” omstreeks het jaar 1605 was als volgt:

* * *

Als blijk van tevredenheid met VAN Lambalch's plichtsvervulling verhoogde de Raad zijne wedde op 21 April 1607 tot 60 gulden ’sjaars, terwijl de commissie van raadsleden als „Scholarchen en opzichters van de Stadtsschoole en „bibliothèque” gehandhaafd bleef. In die kwaliteit werden op 6 Juli benoemd „by provisie” Jo. VAN WercKHOVEN en Jo. VAN STRATEN.

Van nu aan evenwel deed meer en meer de behoefte zich gevoelen van een algemeenen, liefst gedrukten catalogus, die de bestaande, door verschillende handen geschreven lijsten zou kunnen vervangen. De eersten, die daarop aandrongen bij den Raad, waren de Utrechtsche predikanten. Den 14®“ September van genoemd jaar verschenen in den Raad JOHANNES SpEENHOVIUS en JACOBUS TauriNUS, bedienaars des H. Evangelii, en deden o. a. verzoeken : „dat men tot „gerief van een yeder, des van noode hebbende, soude willen doen maken een „catalogum van de boucken, in deser stads bibliotheek.... ende deselve doen „drucken, ende dat sy gerne selven de moeyten daervan wilden aennemen, mits „van de stadt daertoe hebbende het pampier, daertoe noodich.” Waarop de voorsz. „bedienaers des Goddelijk woorts” geauthoriseerd werden „soe veel „aengaet het innestellen van de versochte catalogusquot; ®).

Terwijl nu de werkzaamheden aan den catalogus in vollen gang waren.

-ocr page 31-

16 bleken er verscheiden dubbelen te zijn, die de ruimte onnoodig vulden en waarvoor, na te zijn verkocht, andere werken zouden kunnen aangeschaft worden. Daarom gaven op 16 November d, a. v. de predikanten HENRICUS CAESARIUS en EverarduS BoTIUS den practischen raad: om de onnoodige exemplaren van een en dezelfde editie te doen verkoopen „ende de penningen daervan comende „weder [te] emploijeren tot copinge van andere nodige boucken” ’)■ De Raad nam dezen wenk ter harte, en gaf verlof de onnoodige boeken te verkoopen „met advijs ende kennisse van de Scholarchen, mits dat het nyet en sijn bouc-„ken by BUCHEL off POLLIO gelegateert,”

In den zomer van 1608 verscheen de eerste catalogus der „Stadts Bibliothèque” in druk bij SALOMON DE ROY, in 4“ formaat ~). Aan de beschrijving der boeken en handschriften gaan twee merkwaardige voorreden vooraf, waaraan wij het volgende ontleenen. Het eerste voorbericht is in ’t Latijn gesteld, gericht tot de lezers en bezoekers der bibliotheek en onderteekend „Pastores et admi-„nistri Ecclesiae Trajectinae.” In ’t Nederlandsch overgezet luidt de aanhef ongeveer aldus:

„Nademaal het aan den zeer achtbaren Magistraat onzer stad behaagd heeft, tot gebruik en gemak der geletterden, de bibliotheken van.... HUBRECHT VAN BUCHELL, kanunnik van S. Marie en EverARD VAN DE POLL, Landsadvokaat der Staten van Utrecht, na hun dood ten gemeene beste en aan onze kerk vermaakt, alsmede andere gedenkstukken der Kerkvaders en nieuwere Scholastieken, zoowel in druk als in hands chrift, hetzij afkomstig uit kloosters en Conven-tikulen, of door de mildheid der gevers verworven, als het ware in een bewaarplaats in het koor der S. Janskerk, en dat niet zonder groote kosten, bijeen te brengen, hebben wij eenparig en in 't belang der bezoekers goedgevonden, dat niet alleen die boeken naar de vakken zouden worden geschikt, maar dat ook daarvan een volledige catalogus in druk zou uitgaan, opdat een ieder ze des te gemakkelijker en met te meer vrucht zou kunnen gebruiken en genieten. Weshalve wij zeer gaarne te dien einde dezen onzen arbeid hebben aangeboden en op ons genomen, hopende dat hij den lezers en bezoekers even nuttig en aangenaam zijn moge, als wij de daaraan bestede moeite zonder eenige spijt hebben aanvaard.”

Na de inrichting van den catalogus te hebben uiteengezet, richten de stellers aan het slot deze opwekking tot den lezer: „Overigens zij deze onze bibliotheek aan U, o christelijke en vriendschappelijke lezers! en aan allen, die tot de edele studiën genegen zijt, ten zeerste aanbevolen; moogt Gij deze zoo leerzame voorraadschuur der werken van H. martelaren, kerkvaders en andere hooggeleerde mannen met nut en profijt bezoeken, en op het voetspoor van VAN BuCHELL en VAN DE POLL dezelve eieren en uitbreiden.”

Het daarop volgende stuk is, eigenlijk gezegd, eene ordonnantie van den Raad, die ik niet kan nalaten in haar geheel uit te schrijven, daar zij een merkwaardig staaltje is van de zorg der voorvaderen.

„De Raedt der Stadt Utrecht. Also deser Stadts Bibliothèque, in ’t Choor van S. Jans-kerc tot seer groote costen toe-gerust zijnde, dagelicx gearbeyt wordt om deselve noch hoe langer soo meer t’ augmenteren, ende op ’t vertooch vande Herders ende

-ocr page 32-

17

BIBLIOTHECÆ

TRAIECTINÆ

CATALOGVS

Trajedi ad Rhenum^

TYPIS SALOMONIS RHODII, Anno do.b.cnx

-ocr page 33-

18

Op-sienders der Kercke Christi alhier noodich gevonden is, dat niet alleen de boecken op goede orden, elcx na heure faculteyten, konsten ende talen gestelt, mitsgaders seec-kere Catalogue gedruckt ende Register van de selve gemaeckt soude worden, ten eynde een yeder die met vrucht ende vermaeck lesen ende gebruycken mach: Maer ooc dat dit alles by henluyden aldus ghedaen zijnde, goede toe-sicht genomen worde, dat beyde, egeene on-trouwichheijt in ’t verminderen of verdragen, of oock on-achtsaemheyt in het mis-stellen, of andersins gebruyckt en worde: Soo ist, dat wy goet-gevonden hebben te ordonneren ende bevelen, gelijck wy ordonneren ende bevelen mits desen.

I. Dat niemant dese Bibliothèque en besoecke dan die van voornemen zy getrou-wicheyt te plegen, meer ghesint wezende de selve te vermeerderen als te verminderen.

n. Tot welchen eynde een yeder ghehouden sal zijn, ter discretie ende begeerte vanden Op-sichter, op de Bibliothèque comende, voor al belofte van getrouwicheyt aen hem te doen ; ende wtgaende (evenverre hy eenich-sins daeraen mochte twijffelen) sich, sonder eenich weder-stant, te laten ondersoecken, ende schuldich bevonden wesende, sal staen ter correctie van den E. Gerechte deser Stadt.

in. Dat elck de boecken sal hebben suyver te gebruycken sonder te besoedelen, de banden vandien toe te binden, d’haecken toe te sluyten, ende die gebruyckt hebbende, weder ter rechter plaetsen te stellen: Op pene, so hy in eenige van desen sich quame te vergrijpen, van te verbeuren drye stuyvers telcken male, d’een helft tot be-hoeff vanden Armen, ende d’ander helft vanden Opsichter voorsz.

Ende op dat een yeder de boecken, om te ghebruyken, mach weten te vinden, ende gebruyckt hebbende, ter rechter plaetse te stellen, sullen dienen de navolghende regulen, te weten:

I, Dat alle de boecken in hare kassen gestelt zijn, volgens den eersten tytel vandien, SOO dat by so verre die van een Theologische materie is, de selve onder de Theologische geordonneert zij.

II. Dat in de Catalogue niet alleen den eersten tytel van yeder boeck, maer oock van alle die by-geveechde gebracht zijn, de welcke ’tzy datse van een, of van ver-scheyden faculteyten zijn, elckx by de haere gheschickt zijn.

in. Dat oock seecker Register op de Bibliothèque bewaert wordt, waer wt-men door aen-wysinge van getal ende letter weten can, waer-men yeder boeck, of tractaet halen ende weder-brengen sal.

IIII. Op dat mede de Frequentanten, om alle disordre ende confusie te beter te vermijden, een yeder op zijn plaetse te lichtelijcker sullen connen her-stellen, so is voor elcke boeck op de zijde van den tytel, off daer tegens ouer ’t getal ende letter ge-teeckent, daer die behooren te staen.

Ordonneren ende authoriseren voorts den Bewaerder ende Opsichter der voorsz. Bibliothèque, accès ordinaerlijcken toe te laten op Maen-daeh, Woens-dach ende Sater-dach ’s naemid-dachs van twee tot vijf uren, de deure gheslooten te houden, ter wijlen de Frequentanten daer binnen zijn, ende op heur vertreck. henluyden weder wt te laeten, ende door-gaens neerstighe toe-sicht te nemen, ende zijn uyterste devoir aen te wenden, dat al het ghene voorsz. es, mach in train gebracht ende strictelijck onderhouden worden.

Aldus ghedaen inde vergaderinghe vanden Rade voorsz. op den XX®*i Junij xvj^viij.

I. DE Leerdam.”

Hierna volgt een Latijnsch eerdicht „In Bibliothecam Reipublicae Trajectinae” van 68 regels, en ten slotte de catalogus, aanvangende met de theologische boeken, die, evenals de werken der andere vakken, verdeeld zijn in Latijnsche, Fransche en Italiaansche, en Hollandsche en Duitsche uitgaven. Iedere afdeeling is geschikt naar de letters van het alphabet, iedere letter in vieren gesplitst volgens de formaten: folio, quarto, octavo, en 12™° en 16™°, Op de theologische volgen de rubrieken der rechtsgeleerde, geneeskundige, geschiedkundige, wijs-geerige en letterkundige drukwerken ; de handschriften en muziekwerken (88 titels) vormen het slot.

Wat de muziekafdeeling betreft, daarover volge hier nog een enkel woord, en dat wel, omdat ze in den tweeden, in 1670 uitgegeven catalogus der bibliotheek niet meer voorkomt, en dus al spoedig verkocht schijnt te zijn. Van wie deze verzameling meest zeer zeldzame uitgaven van Nederlandsche, Fransche en

-ocr page 34-

19

Italiaansche toonkunstenaars, afkomstig is, blijkt niet, daar bij die afdeeling niet (gelijk bij de andere drukwerken) is aangegeven, door wien zij geschonken zijn. Ik acht de lijst van belang voor de kennis van onze oud-Nederlandsche muziekgeschiedenis, omdat de meeste daarin genoemde uitgaven buitengemeen zeldzaam en enkele ervan spoorloos verdwenen zijn. Eene mededeeling dezer titels zou wellicht vakmannen op 't spoor kunnen brengen van geheel onbekende muziekwerken, waarom ik hen verwijs naar het in Bijlage C hierachter gevoegde uittreksel. Bij de muziekwerken is de indeeling naar het formaat vervangen door een andere naar het getal stemmen, waarvoor zij gecomponeerd zijn.

Ziet men nu den catalogus zelven door, dan treft het den deskundigen lezer, hoe, door de legaten van VAN DE POLL en VAN BUCHELL ^), eene verzameling van werken is verkregen, betreffende den tijd der Hervorming en der daarop volgende religietwisten, welke men elders te vergeefs zoo volledig zal zoeken. JAC. ANDREAS, BEZA, JO. BRENTIUS, MART. BUCERUS, BUGENHAGEN, Bullinger, Calvijn, Erasmus, Gualterus, Luther, Melanchton, Oeco-LAMPADius, Savonarola, Lud. Vives, Zwingli zijn door hunne hoofdwerken vertegenwoordigd, en naast hen de Nederlandsche leiders als DATHENUS, Gel-DORP, Gnapheus, a LASCO, MARNIX, MODED, MORNAY en WTENHOVEN. Voeg daarbij talrijke zeldzame, ja, unieke pamfletten en strijdschriften over onderwerpen van kerkleer, godsdienst en staatkunde, over alles, dat gedurende de 16^*® eeuw de gemoederen beroerde, en men kan zich een denkbeeld maken van den rijkdom dezer verzameling, die des te meer waarde heeft verkregen in onzen tijd, waarin, in ’t algemeen genomen, zestiende-eeuwsche boeken bijna even hooge prijzen gelden als incunabelen.

Voorwaar — door de bepaling dat de bibliotheek voor een ieder toegankelijk was, gaven de Gecommitteerden tot de bibliotheek, op wier advies de Utrechtsche Raad hoogstwaarschijnlijk deze ordonnantie heeft opgesteld, blijk van eene aan hun tijd nog onbekende vrijzinnigheid. Terwijl te Leiden geen student of bezoeker de „boekenkamer” der Universiteit mocht binnentreden, tenzij vergezeld van een „curator Academiae”, een hoogleeraar of een „wt die Magistraet” der stad, en te Amsterdam nog in 1779 het voorschrift gold, dat niemand, uitgezonderd de Wethouderen, Curatoren, Professoren en de Lector, zich binnen de balie, die de boekenkasten omringde, mocht begeven, veel minder nog, zelf een boek uit de kasten nemen, kon te Utrecht ieder vrijelijk daartoe naderen en er uitnemen, wat hem goeddacht. Toch heeft die vrijzinnige bepaling ongetwijfeld ook haar schaduwzijde gehad, en zal, bij het toenemen der jaren des opzichters, de richtige plaatsing der boeken, — gezwegen van pogingen tot ontvreemding — wel wat te wenschen hebben overgelaten. Om het ontzag voor en de achtbaarheid van den opzichter te vergrooten, en hem in staat te stellen rumoer verwekkende bezoekers of lastige knapen te weren, werd hem in ’t zelfde jaar, dat de catalogus uitkwam (1608) een „stocxken” geschonken, „onder ende boven met silver beslaghen, in forme als de deur-„waerder van ’t hoff is hebbende, om te gebruycken jegens dengenen, die

1) Onverklaarbaar schijnt het mij evenwel dat een boekenliefhebber als Van Buchell zich niet ontzien, althans toegelaten heeft dat gedeelten van handschriften van het Kapittel ven S. Marie werden gebezigd tot bindmateriaal voor zijne boeken!

-ocr page 35-

20 ^enigh insolentie ofte moedwil lieh eit souden willen gebruycken in de voorsz. „bibliothèque’’ ’).

Nu de gedrukte catalogus aan veler behoeften bleek te voldoen, bleven ook de belooningen voor hen, die zich de ondankbare taak der samenstelling getroost hadden, niet achterwege. In de kameraarsrekening van het jaar 1609, op den 24®“ Juli, leest men „dat de HH. Burgermeesteren den 8®“ Febr, 1609 „by den raide geauctoriseert sijnde, om verscheydene extraordinaris diensten, „by de predicanten deser stadt gedaen, ende oock doen lest in ’t vergaderen „ende tot een perfecte Catalogus te brengen alle de boucken der biblioteeque „in Sint Jans kereke ende die voorts in ordre te stellen, den selven predicanten „daervooren thaerder E, discretie te recompenseren”,.,. „denselven ministers „hebben toegevoucht elex 200 £, wtbesundert SPEENHOVIO, die, mits sijn swaer „huysgesinne, 100 g. meer es toegeleyt” ^),

Van dit jaar tot 1622 zwijgen de Utrechtsche Raadsnotulen en kameraarsrekeningen over de stadsbibliotheek. Andere belangen, diepgaande staatkundige twisten namen de aandacht der Vroedschap in beslag, en veroorzaakten dat buitengewone uitgaven de stedelijke schatkist tot den bodem leegschraapten. Ik meen niet beter te kunnen doen dan te verwijzen naar de beknopte beschrijving der Utrechtsche politieke troebelen van 1610, gegeven door Prof. BLOK in zijne „Geschiedenis van het Nederlandsche Volk,” Dl. IV, blz. 95—99 en die der kerkelijke geschillen van 1610—1619, blz. 120, 165—170 ®).

Eerst op 15 Juli 1622 vindt men in de Vroedschapsresolutiën weder eene aanteekening, die op de bibliotheek betrekking heeft. Zij luidt: „De Inspecta-„tores van de Biblioteecque St. Johans, geauctoriseert te visiteren den Cata-„logus der Boucken BUCHELII, POLLIONIS ende andere, staende int choor van „St. Johans, ende wes dubbelt off meer gevonden wordt wt te teekennen, om „daemae vercoft [te worden] ende weder andere daervan geene in de biblio-„teecque en sijn in de plaets te coopen ende in de Catalogus te stellen hyer „uyt vercoft enz. enz. ende weder aengecoft.”

Intusschen schijnt tusschen de jaren 1609 en 1622 de opzichter VAN LAM-BALCH te zijn overleden of ontslagen. Althans, er volgt op bovenstaande resolutie een andere van denzelfden datum, waarbij aan; „AERT Knoop opsichter „van de voorsz. Biblioteecque is in plaets van tsestich nu tachtich gld. ’s jaers „toegeleyt, ingaende Paesschen lestleden.”

Thans volgt een tweede interval van volkomen stilzwijgen. Niet vóór den 7®“ October 1633 vindt men weer iets over de bibliotheek medegedeeld. Op dien datum staat een besluit opgeteekend van nagenoeg eensluidenden inhoud als dat van 15 Juli 1622 ^). Sinds den 14®“ Maart 1632 was bij de Vroedschap de vraag in overweging, of men de penningen, bestemd tot onderhoud van het Tuchthuis, niet liever zoude besteden tot de oprichting van een „Illustre Schole”, binnen Utrecht. Den 3®“ Mei d. a. v. kreeg de zaak haar beslag en werd in den boven aangegeven zin besloten. Het volgende jaar en de eerste helft van

-ocr page 36-

21

1634 verliepen met het nemen der noodige voorbereidingsmaatregelen en den 19®“ Juni werd de „Illustre Schole” plechtig geïnaugureerd. Hoe zij tot bloei kwam en weldra in eene Akademie werd hervormd, vindt men elders uitvoerig beschreven ^). Voor de geschiedenis der bibliotheek mogen beide feiten niet worden voorbijgezien, omdat zij uit den aard der zaak van overgroot belang waren voor den bloei en den wasdom der bibliotheek, waaraan zij nieuwen luister bij zetten.

Dat de oprichting der Illustre School niet zonder invloed bleef op het bibliotheekbezoek, blijkt o, a. uit de volgende resolutie van 7 December 1635. „De Vroetschap in ervaringe gecommen sijnde, dat gemist worden eenige bouc-„ken uijt deser Stadts Bibliotheecque in St. Janskerck die men presumeert dat „by eenige deselve frequenteerende nu en dan sonder consent medegenomen „ende achtergehouden worden, oock van meyninge sijnde by dese confluentie „van studenten in de Illustre Schole alhier naerder ordre op de frequentatie „vande voorsz. Bibliotheecke te stellen, ten dienste van deselven studenten, „ordonneert by provisie AERT Knoop opsichter van de voorsz. Bibliotheecque „deselve gesloten te houden ende niemandt daerin te admitteren tot naeder ordre.”

Deze sluiting der bibliotheek, ten doel hebbende het getal en den aard der vermiste boeken te kunnen constateeren en de wanorde in de plaatsing der boeken te verhelpen, zal wel niet van langen duur geweest zijn, want zoowel de hoogleeraren als de studenten zullen het bibliotheekbezoek als middel tot verrijking van hunne kennis slechts noode hebben nagelaten. Hoogstwaarschijnlijk heeft dan ook bij de inwijding der nieuw gestichte Akademie op 16 Maart (o. s.) 1636 de toegang der bibliotheek voor weet- en leergierigen weder opengestaan.

1) Zie over de oprichting der Illustre School, hare uitbreiding tot Akademie en de inwijding dezer laatste: J. A. Wijnne, Uit den tijd der wording en van den wasdom der Utr. Hoogeschool (Tijdspiegel, 1887, blz. 488 w.) ; LONCQ, Historische schets der Utr. Hoogeschool tot hare verheffing in 1815 ; en de Resolutiën genomen bij de Vroedschap van Utrecht betreffende de Illustre School en de Akademie van de j. 1632—1693. Uitgeg. door J. A. WiJNNE (Werken v. h. Hist. Genootsch. N. Serie, No. 52).

-ocr page 37-

BLOEITIJD, MDCXXXVI—MDCLXXVIIL

N het volgende jaar, den 16®“ October, werd door

de Utrechtsche Vroedschap aan de commissie van toezicht op de bibliotheek de man toegevoegd, aan Wien deze instelling haar eerste volledige organisatie heeft te danken. Het was de Schepen Dr. Cornelis Booth. Hij zorgde voor alles: scherper toezicht op de bezoekers, versterking der bibliotheekfondsen, onderhoud en herstelling van het meubilair, bijhouden van den catalogus en aankoop eene Vroedschapsresolutie van 9 Mei 1638 herkent men zijn invloed; daardoor werd van de andere leden der Staten van Utrecht verkregen, „dat dese Stadt furneren sal de quote „deser provincie in de verhoginge vant capitael der West Indische „Compi® ende dat men ’t profijt van dien sal employeren tot ver-„ beteringe vande Stadts-Bibliotheecque”. De gevolgen van dezen maatregel zijn te zien in verschillende aankoopen, die in de kameraarsrekeningen over 1640 vermeld staan ’). Maar de aanwinsten van dit jaar bestonden niet alleen uit aankoopen; de Staten van Utrecht schonken in hetzelfde jaar hun aandeel in de boekerij van Philippus ROVENIUS van Deventer, „pretense Biscop van Utrecht”, zooals het luidde in het vonnis over hem geveld, wiens goederen bij sententie van het stadsgerecht verbeurd verklaard waren, aan „de stadsbibliotheque, omme aldaer tot publijcq gerieff van een iegelick „altijts blyven en bewaert te worden” (13 Maart). De andere helft der verzameling, die den officier van justitie ten deel was gevallen, werd op 14 Februari 1642 van dezen magistraat overgenomen tegen de som van 1103 gld. 18 st, waarvan 600 gld. voor de waarde, het overige bedrag tot vergoeding der onkosten, op het proces gevallen ^).

Den 31 Augustus 1640 werd der Vroedschap gerapporteerd dat de Schepen Booth, volgens de hem verleende opdracht, de bibliotheek ten deele in orde had gebracht, en tevens voorgesteld een hek tot afsluiting aan te brengen en eene ordonnantie en instructie op het bewaren en bezoeken van de bibliotheek

-ocr page 38-

'^.*' lt;■ t.- ,. ,,


' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.tt

. nbsp;nbsp;nbsp;4S,-



«I


Jt*


’ji*^*'-**


Æquot; Vlt;kquot; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t


1





S^.r-’



'K



’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-«Il- - nbsp;nbsp;.4».

l'il X ,^ƒiîsw,^,


-rquot;


•T-iir £

’^»’SSrZ^. W


‘«.^r

■ ■■



H



?»*• '2CT'A V - •’gt;■ ^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■^ •


!


t


^V‘--»-TiJ î^L?m ÿ



'■lt;}/:




i


?'

lt; '

V?-



w




î'^


'■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;': 'Ä

i-islt;W

-.Ui nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*




r,?-

. J.


is-,. n s-: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,


4.


'■


■-H*’’


V.


, ’^■ ■J


gt; i-




-“1^:


:■ gt;a-,' -^, .3lt;gt;jr«,^5..trX« ï,/ WS«,:'it' T -'fSrf nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;» j5*- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■.

S*'*. 'S •) nbsp;nbsp;nbsp;#;n


'rf*Uî




Dr. CORNELIS BOOTH.

Eerste Bibliothecaris der Akademische Bibliotheek te Utrecht, geb. 1605,11678. Naar het niet benoemde portret in het Museum van oudheden te Utrecht. Natuurlijke grootte.


-ocr page 39-

-ocr page 40-

-ocr page 41-

23

te doen ontwerpen, waartoe gecommitteerd werden de Heeren VAN DER HOOLCK, Van Wyck, Van Deuverden en Van WyckerslooT. Den 30 November d. a. v. was deze commissie met hare taak gereed gekomen en werd de instructie door den Raad vastgesteld (zie hierachter Bijlage D). Tevens werd de commissie gemachtigd „omme met AerT Knoop (den opzichter) te spreecken, ten fine JAN „MOLMAN tottet voorsz. Custos-ampt in sijn plaetse gesurrogeert worde”. Ook zou een groote tafel ten behoeve der studeerenden in de bibliotheek gesteld worden. Voorts, zoo vervolgt de resolutie: „aengemerckt dat tot deser Stadts „Bibliotheeeke voorsz. een bequamen Bibliothecarius vereyscht wordt ende „gelaudeert synde den Sonderlingen yver ende curieuse inductie, waermede „d’Heere Doctor CORNELJS BOOTH Schepen deser Stadt de voorsz. Bibliotheeck „in goede ordre gebracht heeft, is denselven Heere Schepen BOOTH versocht „dese eerlicke charge te willen bededen, twelck sijn Ed. geerne ten dienste „deser Stadt aennam”.

Zoo trad derhalve de eerste bibliothecaris der Akademie-bibliotheek in functie ’). Onder hem had een bezoldigde custos met de bezoekers, het uitreiken en wegbergen der boeken en het schoonhouden der lokaliteit zich rechtstreeks te bemoeien.

Vergehjkt men nu de nieuwe instructie voor den custos met die van 1603, dan vindt men de volgende verbeteringen aangebracht : in plaats van éen heelen dag en twee middagen, was de bibliotheek voortaan toegankelijk op alle dagen, mits met schriftelijk consent van den bibliothecaris; de custos nam de boeken uit de kasten, en stelde ze den aanvrager ter hand op een door dezen geteekend ontvangbewijs; niemand mocht de bibliotheek verlaten, tenzij de custos geconstateerd had, dat al de door hem geraadpleegde boeken, op het reçu vermeld, teruggegeven waren. Deze instructie bleef van kracht tot 21 April 1777, toen zij door een andere buiten werking gesteld werd.

De vervanging van de vroegere commissie tot de stadsbibliotheek door een eenhoofdig bestuur, bracht, in verband met de nieuwe regeling van werkzaamheden, ook het ontslag mede van den opzichter AERT KNOOP, die intus-schen een bejaard man geworden was. JAN MolmAN trad in zijne plaats, op dezelfde jaarwedde van 80 gld.

Ook de toegang tot de bibliotheek werd verbeterd. Den 9®° April 1641 verzochten de „regierders der stadt” aan het kapittel van S. Jan, „te mogen „maken een deure ende inganck aen de overside van ’t choor, omme op de „bibliotheek aldaer te können geraken, twelck den Capittele heeft geconsenteert” enz. quot;). Deze deur bestaat nog ; zij was voor den bibliothecaris, die in de naar hem genoemde Boothstraat het huis bewoonde, dat later door NIC. BeeTS is betrokken, van groot gemak, om vandaar langs den kortsten weg de bibliotheek te bereiken. In dezelfde maand, op den 15®“, werd door de Vroedschap besloten tot het maken van „een huysken voor den Bibliothecaris achter aent Choor van St. Janskerck”.

Hoe de bibliotheek, van het schip gezien, er destijds op het koor uitzag, kan men eenigszins zich voorstellen, door een blik te werpen op de afbeelding, waarmede de titel van dit boek versierd is. (Zie verder noot 1 op blz. 15 hier-voren). Op eene der deuren, tot de bibliotheek toegang gevende, ontwaart men duidelijk het universiteitssymbool : de „sol justitiae”.

-ocr page 42-

24

Geheel volgens de gewoonte dier dagen en naar voorbeeld der Leidsche en Amsterdamsche bibliotheken, zou een epigram den hoofdingang versieren. Bij een brief van ISAAC GruTERUS, dd. 16 September 1641 ’), zond deze geleerde aan CORN. BOOTH op zijn verzoek acht epigrammen ter keuze, alle in het Latijn en varieerende van vier tot zestien regels. Welke van deze tot opschrift heeft gediend, is mij onbekend. Wijlen Prof. Dr, J. VAN DER VLIET heeft de goedheid gehad het eerste in de volgende vertaling over te zetten:

Hesperidum ramos ditant mendacia Graium, aureaq^ efficto germine sylva viret. hic pretio vilis plus suspicienda metalli foecundos aperit Bibliotheca sinus, et collecta suas pandit sapientia dotes, in nostros retrahens secula lapsa dies, limatos annos rudius discriminât aevum ex quo sub monachis barbara Roma fuit.

Attamen ilia suas occultant stercora gemmas, et Latiae coeno digna paludis habes.

Cuncta patent, nulloq3 aditum serpente tuetur qui cupidis offert munera tanta locus.

Ergo ades, in gratas curas quem concitat ardor, doctrinae et segnem non sinit esse fames, ambulet explendis innoxia dextera votis scrutinii tutum libérions iter.

Sin latrocinijs librorum gestiat, atqj eviret Chartas flagitiosa manus, in veri impingant morsus unguesq3 Draconis qui sacro exercent impia furta loco.

Tooiden den tuin van het Westen der Grieken gelogene fabels. Groende er het güldene woud door der verdichtselen loot, Hooger in waarde dan ’t waardloos metaal, meer bewond’ring verdienend Opent de Boekzaal haar schat, vol van welsprekendheidsgoud.

Hier spreidt de wijsheid der eeuwen haar samengelezene gaven. Voert onze dagen terug weer naar het verre verleen.

Jaren van fijner beschaving vervangt een onwetender tijdperk. Sinds van de Muzen vervreemd, Rome den monnik behoort;

Toch zijn ook daar in het slijk vaak kostbare paarlen verscholen. Waardig het goudzand, dat dekt d'oevers van Latium's meer. Alles is open voor allen, geen draak bewaakt er den toegang. Zij ook onschatbaar de schat, achter deez’ deuren bewaard.

Komt dan wie gloeiende weetlust mocht drijven tot willigen arbeid. Komt wien wetenschapsdorst vadsige traagheid verbiedt. Laat uwe hand hier weiden tot boeting van schuldloozen hartstocht. Wandel langs onderzoekspaan rustig een veiligen weg.

Maar zoo ge op boekenroof uit zijt, gastvrijheid met roofzucht beloonend. Of met misdadige hand regels en charters verminkt. Moge in den muil en de klauwen van werklijke draken vervallen. Wie op zoo heilige plek, heilloozen diefstal bedreef.


Om het maken van legaten en het geven van boekgeschenken door geleerden en bevorderaars van wetenschappen aan te moedigen, zon de ijverige en op alles bedachte bibliothecaris op het aanleggen van een „livre d’or” der bibliotheek, waarin de namen, titels en wapens zouden voorkomen dergenen, die zich jegens de instelling hadden verdienstelijk gemaakt. Dit blijkt o. a, uit de minuut van een brief van BOOTH aan Th, GraswincKEL, „Ridder en Raad

1) Tiele, Catalogus codd. mss. No. 985.

-ocr page 43-

25

,ende Advocaet vande Croon van Sweden in ’s Gravenhage”, welks inhoud ik hieronder in extenso afdruk ’). Dit wapenboek — zoo het al bestaan heeft — is evenwel spoorloos verdwenen.

De „liberale gifte”, waarop in den brief gedoeld wordt, was een werk in zes deelen, getiteld : Repetitiones juris Canonici diversorvm authorum. Coloniae 1618, f®. ^).

In hetzelfde jaar dat de nieuwe regeling, waardoor de bibliotheek geconsolideerd werd, tot stand kwam, overleed Mr. AREND VAN BUCHELL, neef van den vroeger besproken HUYBERT VAN BuCHELL, in zijn huis op de Oudekamp te Utrecht (15 Juli 1641). Hij was een veelbereisd man van uitstekende geleerdheid, kenner der klassieken bij uitnemendheid, kundig genealoog, volkomen thuis in de geschiedenis der middeleeuwen, en in druk letterkundig verkeer met geleerden, zoo binnen als buiten ’s lands ®),

Zijn rijke boekerij, waarvan de zeldzame verkoopcatalogus op de Universiteitsbibliotheek berust, werd (Mei 1642) in het sterfhuis verkocht en het spreekt van zelf dat BOOTH, die met den overledene, den getuige o, a. van zijn tweede huwelijk, zeer bevriend was geweest, niet heeft nagelaten om uit dien met veel zorg bij eengebrachten boekenschat iets voor de stadsbibliotheek te verwerven. Dat hij daarin geslaagd is, valt af te leiden uit eene post in de kameraarsrekeningen over 1642, waarbij de uitgaaf van 430 gl. 10 st. 8 penn, geboekt is

Myn Heere, Wy hadden laetst inden Hage sijnde belooft publycklyck te erkennen de liberale gifte, by UEd. aen onse Stadts ende Universiteyts Bibliothecq gedaen. Tot quytinge van welcke onse belofte hiernevens gaen brieven van dancksegginghe van de Heeren Burgem.en ende Vroedschap deser Stadt aen UEd. geschreven.

Ende dewyle wy voorhebbens sijn de weldaders ende begiftigers van deselve Bibliothecq haer naem ende weldaet sooveel in ons is te laten perenneren

Soo is ons vrundelick versoeck dat UEd. gelieve desselfs wapen ende filtres ons te laten toe-comen, sulcx die in onse Bibliotheecqs wapenboeck getekent ende geregistreert mogen worden. Waerop ons verlatende, ende naer onse gans dienstige gebiedenisse UEd. in schut des Alderhoochsten bevelende blyve

16 October 1641. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;UEd. dienstber. vrundt

(Archief der Univ, bibliotheek.) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C. B.

Hier siet gy ’t uyterlyk van BuCHELL naer het leven;

Maer sijn voornaemste deel is in syn borst gebleven.

Dus word sijn wesen dan van buyten ons vertoont — Opdat men merken mögt wat siel daer binnen woont.

Kan dit de gravure geweest zijn, vermeld onder No. 492 in den „Katalog der LipPERHElDE'schen Kostiimwerke-Sammlung” (Bibliotheek v. h. Kunstgewerbe-Museum te Berlijn)? Zij is geplakt in het Album amicorum van BUCHELIUS, aldaar aanwezig. — Nog een derde portret moet bestaan hebben, geschilderd door Joost de Beer of in ’t Latijn: Justus Ursinus, zooals blijkt uit een brief van Buchelius aan zijn vriend J. DE WiTT, aanwezig in een brievenbundel ter Universiteitsbibliotheek (TiELE, Cat. No. 836) „Dolui etiam de Ursini nostri obitu, et ingendum humanae fragilitatis rasum...... »• • • • ..................... . • ......... „Non potui eum incelebratum meis carminibus relinquere qui nuper mihi meam effigiem .„post oculi malum non imperito expressif at dedi quod potui ieiunum carmen. Lege.

„D. M. JüSTi Ursini Pictoris.

„Vidit ut Ursini famae monumenta perennis” etc.

4

-ocr page 44-

26 „voor boeken ten behoeve derstadt gecoft in de auctie van den heer advocaet „Bucchel, ende gebragt in de bibliotheek”. Onder de aangekochte werken waren er verscheidene, geschreven door en afkomstig uit de bibliotheek van Marnix van St. AldeGONDE, in 1599 te Leiden geveild, bij welke auctie VAN Buchell, Mamixvereerder als hij was, ze had verworven. Gevoegd bij de aanwinsten, die door het legaat van den kanunnik VAN BuCHELL aan de bibliotheek waren overgegaan, is aldus eene belangrijke verzameling ontstaan van Marnix’ geschriften, die door latere aankoopen, vooral in onzen tijd, nog steeds is uitgebreid.

* * *

Het is hier de plaats om over de persoon van Dr. CORNELIS BOOTH, van wiens werkzaamheid als bibliothecaris men door de medegedeelde staaltjes een goeden dunk zal hebben verkregen, uitvoeriger te handelen. En ik doe dit met te meer recht van spreken, omdat ’s mans levensschets in alle biographische bronnen ontbreekt, zelfs in die, welke niet verzuimden middelmatige personaadjes op te nemen.

Over zijn geslacht, zijne ouders, huwelijken en kinderen wordt men nauwkeurig ingelicht door een verweerschrift van zijn zoon: Mr. EVERARD BOOTH, Heer van Mijdrecht, Gecommitteerde Raad ter Admiraliteit van Friesland, later lid van het Hof van Utrecht (geb. 1638, f 1716), dat bestemd was om diens rechtstreeksche afstamming uit het geslacht VAN AlmoNDE aan te toonen ’).

Volgens dit geschrift, in welks samenstelling AREND VAN BUCHELL een belangrijk aandeel heeft gehad, was CORN. BOOTH, oudste zoon van EVERARD Booth, predikant te Utrecht, uit diens huwelijk met Alid Ruysch, den 20 October 1605 geboren. Na de Hieronymusschool met vrucht te hebben bezocht, zooals blijkt uit een loffelijk getuigschrift van den rector Aemilius, toen hij op 27 Maart 1622 van de school afscheid nam, bezocht hij eerst „het akademie” te Leiden en werd, na in ’t gevolg van den Engelschen gezant Hay over Den Haag, Antwerpen en Brussel eene reis naar Parijs te hebben gemaakt, omstreeks Augustus 1628 als student in de medicijnen te Caen ingeschreven. Achtereenvolgens verwierf hij daar de graden van „baccalaureatus” en „licentiatus”, en eindelijk, na op 12 October een publieke „disputatio” te hebben verdedigd „de catarrho”, den 16 October 1628 den titel van „doctor medicus” ®). Als zoodanig vestigde hij zich te Utrecht, en oefende aldaar tot omtrent 1650 de geneeskunde uit ®). De Universiteitsbibliotheek bezit van hem, behalve handschriften uit zijn gymnasialen lijd, zooals thema’s, excerpten, gedichten, ook andere met genees-en heelkundige waarnemingen, recepten enz., die tijdens zijn verblijf aan de hoogeschool of kort daarna ontstaan zijn. Van denzelfden tijd ongeveer dag-teekent een catalogus zijner boekverzameling, die den jongen man in zijn veelzijdige ontwikkeling leert kennen *). Wat zijn karakter aangaat, dit zou men

Een fragment der reisbeschrijving wordt aangetroffen in een zijner dagboeken op blz. 632—635, 642 verso, 651, 652, 660 (Tiele’s Cat. No. 696, ps. 19).

-ocr page 45-

27

eenigszins kunnen af leid en uit de door hem gekozen lijfspreuk, welke op het schutblad van ettelijke zijner handschriften te vinden is. Zij luidt: Comis omnibus, comes bonis, d. i. : Voor alle vriendlijk, voor de goeden een metgezel. Daaronder eene spreuk uit SENECA’s De vita beata 20: Amicis jucundus, inimicis mitis et facilis, exorabor antequam roger, d. i. : Den vrienden welgevallig, den vijanden toegeeflijk en vriendelijk, laat ik mij verbidden voordat ik gesmeekt worde. Zijne lievelingsschrijvers schijnen geweest te zijn: SeNECA, BoëTIUS, Thomas à KempiS en Erasmus; van geen anderen komen zooveel werken en verschillende uitgaven in den catalogus voor.

Na den 26^11 Mei 1629 in ’t huwelijk te zijn getreden ‘) met Joffr. AMELIA VAN Waveren, gen. VAN OORT, (overluid 20 Mei 1637), wier moeder was eene SAELL VAN VlANEN, trouwde hij ten tweeden male met DIGNA VAN WIJKERSLOOT (10 Dec. 1637), dochter van CORNELIS, Bewindhebber der Westindische Compagnie, geb. 24 Sept. 1617, f 25 Sept. 1679 en CHRISTINA VAN NellESTEYN. De getuigen bij dit huwelijk bewijzen dat hij met zeer aanzienlijke Utrechtsche familiën vermaagschapt was. Uit beide huwelijken werden te zamen 7 zoons en 7 dochters geboren, van wie er evenwel vele jong zijn gestorven. Zijn eerste huis was gelegen op de Oude Gracht bij de Reguliers-(thans Wees-)brug, naast de brouwerij de Leeuw en over het Weeshuis; later woonde hij in het huis, tegenwoordig dat van Prof. HubrechT, en, als burgemeester, ten slotte in de Boothstraat.

Overeenkomstig het te Utrecht evenals elders heerschende gebruik, werd de jonge aesculaap, als behoorende tot een der Utrechtsche patricische familiën, al spoedig aangezocht om in de regeeringsbanken eene plaats in te nemen. Den 10 October 1632 werd hij Schepen, welk ambt hij tot 1642 en daarna bij herhaling, van 1664—66 en 1669—74 bekleedde. Den 1 October 1634 koos men hem tot Raad; 16 Januari 1637 tot Censor librorum; in 1640 tot Gecommitteerde „ter sake van de Academie” ; in 1643 werd hij benoemd tot Raad extraord. in den Hove Provinciaal, in 1656—57, en 1675—76 tot Burgemeester, terwijl hij in 1662 en 1663 de functie van Thesaurier der Vroedschap waarnam. En dat hij zich beijverd heeft om zich bekwaam te maken voor en in te werken in de verschillende wetten en verordeningen, die hij in zijne kwaliteit als schepen, burgemeester, lid van den Hove en der Staten van Utrecht, had op te volgen en jegens anderen toe te passen, daarvan getuigen de bundels aanteekeningen op het Gemeentearchief en de afschriften van zijne hand van de „manière van procederen” voor de stad Utrecht en voor den Hove Provinciaal op de Universiteitsbibliotheek.

Als arts practiseerende en zich voorbereidende voor bovengenoemde ambtsplichten, liefhebberde hij onderwijl in de geschiedkundige vakken, waarvan de geslacht- en wapenkunde en de studie der „antiquiteiten” van Utrecht en omgeving hem het meest aantrokken. Ook hiervan heeft hij de bewijzen achtergelaten in den vorm van aanteekeningen en excerpten over historische, genealogische en oudheidkundige onderwerpen in het Utrechtsche Gemeentearchief, de uitvoerige genealogie van zijn geslacht met „preuves” ter Universiteitsbibliotheek enz. enz. Zijne vermaardheid als geslachtkundige was zóo groot, dat men hem van over ’s lands grenzen kwam raadplegen quot;). Bevriend met

-ocr page 46-

met Lapp van WAVEREN, Arend van Buchell, GruTERUS en meer andere oudheidkenners te Utrecht, met wie hij een drukke briefwisseling onderhield, was hem het nasporen van oudheidkundige feiten en geslachtkundige verbintenissen en het maken van epigrammen op de tijdsgebeurtenissen een aangename afwisseling en verpoozing bij zijne medische en juridische studiën. Zoo wemelen b. V. zijne geneeskundige adversaria van korte, soms zeer curieuse of belangrijke oudheidkimdige notities.

Door hem geschreven werken heeft hij niet in druk nagelaten, uitgezonderd den foliocatalogus der Utrechtsche bibliotheek van 1670, dien ik later zal bespreken, en een anoniem verschenen pamflet: Vertoog van ’t regt der Magistraat van Utrecht om haar onderzaten geestelyke goederen bezittende te belasten mette betalinge van ’t onderhout der predicanten ende scholen enz. Middelb. 1654, 4°, dat door de Vroedschap werd verboden en namens de HH. van den Gerechte opgehaald bij de Utrechtsche boekhandelaars ^).

Heeft Booth derhalve niet door eigen pennevruchten de wetenschap in het openbaar kunnen dienen, zoo mag hem nochtans de lof niet worden onthouden, dat hij de geesteskinderen van anderen zóo heeft weten te schikken en te beschrijven, en dienstbaar te maken aan wetenschappelijke studie, dat hij daardoor zijnen geleerden tijdgenooten het onderzoek zeer vergemakkelijkte, middellijk bevorderlijk was aan het verspreiden van universitaire kennis. Wegens zijn encyclopaedische ontwikkeling, zijne veelvuldige relaties in de geleerde wereld, en de daardoor verkregen bekendheid met de in particuliere boekerijen verscholen letterkundige schatten, gepaard aan een onmiskenbaar talent van ordenen en administreeren, was hij voor de reorganisatie der Utrechtsche bibliotheek „the right man in the right place”. Wat op zijn initiatief, onder zijn aandrang en leiding is tot stand gekomen, is eeuwen lang bewaard en strekte al zijnen opvolgers in het bibliothecariaat ten voorbeeld, zoolang de bibliotheek een stedelijke instelling is gebleven.

* * *

Na volgens resolutie van 14 Februari 1642 de dubbelen uit de bibliotheek te hebben uitgezocht, waarvan het best geconditionneerde exemplaar zou behouden en de andere bij de eerste gelegenheid zouden verkocht worden, ging de bibliothecaris geregeld voort met de verzameling uit te breiden. Last gevende op boekenaucties buiten Utrecht of zelf die bijwonende, of door tusschenkomst der Utrechtsche boekverkoopers aanschaffende wat op de binnen- en buiten-landsche boekenmarkten te koop kwam, zooals de kameraarsrekeningen van opvolgende jaren met onafgebroken regelmaat aanwijzen, ontging hem geene gelegenheid, die strekken kon om de aan zijne zorgen toevertrouwde boekerij met de meest begeerde en kostbaarste werken te verrijken Tot de opmerke-

„staen hebbe, de groote kennisse die UE. heeft, int stuck van wapens.” — Uit een brief van JAN Antonius Cente, „Heraut ende Roy d’armes van S. Con. M. op den titel van Artois”, gedagt. Brussel 27 febr, 1668. Univ.bibl. Leiden B. P. L. 246.

-ocr page 47-

-ocr page 48-

MAGNUS HENDRIKSZ.

Band van MAGNUS HENDRIKSZ. tc Amsterdam (geb. c. 1610, t 1674). Groen marokko, verguld à petits fers, met inscriptie van den schenker, a® 1642. Op der ware grootte.

-ocr page 49-










?l£^;■.^::glf ; atayyifey



-ocr page 50-

29

lijke aanwinsten, in dit jaar verkregen, behoort o. a. het werk van DAV. PAREUS, in leven hoogleeraar in de theologie te Heidelberg, dat door zijn zoon DAVID, den rector van het gymnasium te Hannover, aan de Vroedschap der stad vereerd werd. Het bevat deel I, 1® stuk der Opera theologica exegetica, te Frankfurt in 1642 verschenen. Voor dit geschenk werd den gever van stadswege 200 gl. toegestaan, „mede ter consideratie van den staet ende gelegenheit „des gemelten D. Phil. PARAEI, by de tegenwoordige droevige constitutie ende „desolatie van Duytschland”. Reeds ongemeen, omdat deze uitgaaf, op zwaar papier gedrukt, die 3 deelen zoude hebben moeten vormen, nooit is voltooid geworden, waarom zij waarschijnlijk óf niet in den handel gebracht, óf in zeer weinige exemplaren gedrukt is, wordt de waarde van dit exemplaar bijzonder verhoogd door den luxe-band, waarmede de beroemde binder MAGNUS HenDRIKSZ. van Amsterdam het omsloten heeft. Jammer genoeg is de band niet geheel aan de inwerking van den tijd ontkomen, maar toch voldoende bewaard gebleven om te doen zien, tot welk eene hoogte van kunst deze meester zijn bindwerk wist op te voeren. Zooals uit de hierbij gegeven afbeelding te zien is, zijn rug en plat zwaar verguld à petits fers, met aanwending van waaier-motieven als middenstuk, omsloten door vier al grooter wordende randen, welker tusschenruimte is aangevuld door kleine stempeltjes in krul- en pointilleerwerk. De snede is glad verguld; in plaats van klampen, houden satijnen linten in de vijf faculteitskleuren den band gesloten. Elders ’) heb ik over dezen genialen Neder-landschen binder uitvoerig gehandeld; ik kan er thans bijvoegen, dat hij en zijne

1) Tijdschrift Oud-Holland. Amst. 1883, Jg. I, blz. 226 vv. — Na de verschijning van mijn artikel zijn er talrijke banden, groote en kleine, uit de werkplaats van vader en zoons aan het licht gekomen, hetzij in geïllustreerde catalogi of uit berichten omtrent openbare en particuliere verzamelingen.

Kameraarsrekeningen. — 1643. Christiano Ravio [leeraar in de Oostersche talenj, 100 gl. in recompense van 4 boeken, in de Arabische, Persische, Turksche en Islantsche talen, by hem de bibliotheek deser stadt... vereert. — It. denz. 70 gl. voor Biblia Hebraica Bombergiana. Editio Veneta. 3 vol. fol. by hem door order vande heren regierders der stadt gecoft voor de stads bibliotheek ... — It. Gysb. v. Syll, boecvercoper 95 gl. voor een Turksch Alcoran mette hand geschreven in ’t Arabisch, voor de biblioth. ende 5 gid. voor syn provisie. — It. Jo. VERHOEVEN 302 gl. 14 st. voor soodane boecken als de heer biblioth. Dr. Corn. Booth ten behoeve van de stads biblioth. gecoft heeft in ’s G.Hage, in de auctie der boeken van Mr. CORN. BOSCH. — It. Jo''. Corn. Booth. 39 gl. 12 st. voor reyscosten ende vacatiën naer ’s G.Haghe enz. enz.

1644. Recognitie mr. Arent van Westrenen, can. ten Dom, voor een boec met figuren van schone copere platen van den seervermaerdenmr. ThybouT, wtgegeven van de exercitie der schermkunst ende andere wapens, hetwelk is gestelt in de stadsbibliotheek, 30 gl. — It., Dav. van Hogen-huysen, 20 gl. voor 2 exx. van seker bouck in folio, geintituleert: Jaarlicx Verhael v. d. verrich-tinge der geoctroy eerde quot;West-Indische Compagnie tottet jaer 1636, v. d. hr. Jo. DE Laet.

Item. Chri. Ravio, hoogl., voor sekere boecken ende tractaten, by hem volg, de hant v. d. bibliothecaris gelevert, 160 gl. (Op den 8 April 1645 bedankte hij de vroedschap „voor alle eer ende gunst, „bij hem genoten in den tijdt die hij hier geresideert ende in de Orientaelse talen sich ende andere „geoeffent heeft, als oock voor de eerlicke acte van dimissie hem gegeven”.) (Wijnne, t. a. pl., blz. 57.) 1646. „Item, betaelt 499 gl. 15 st. voor incoop van seekere opus, „genaemt: Oceanus juris, gestelt in de stads bibliotheek, mette costen daerover gevallen. — „It., noch opte commissie naer Amersfoort, omme ’t voorsz. boek te coopen, 30 gl. 18 st. 2 p.”

1648. „Item, voor een boeck, genaemt: Thalmud Hierosoly [mijtanum, in de auctie van prof. „L’Empereur tot Leyden, 18 gl. 15 st — It, voor 2 boeken, heteene, Cuspinianus de Consulibus „Romanorum, ende het ander, Monarcha Mauclerii, voor de stadsbiblioth. gecoft, 16 gl. 10 st.— .It., Abr. de Goyer, canonik t’Oudemunster, voor diverse boeken, ten behoeve van de stadt gecoft van „de wed. v. Dr. Breul, 36 gl.”

5 Sept. 1659. „Vertoont sijnde dat in de Catalogus van boecken, die den ff deser op de groote Sael inden Hage by auctie vercoft sullen worden medegesteld, syn twee manuscripten in folio, met teeckeningen in miniature, ’t een van viervoetige dieren, vogelen ende visschen, ende ’t ander van cruyden, bomen, bloemen etc. Is goetgevonden d'Heer Joh. van Blanckendael Medicum aldaer prac-tiserende, te authoriseren, gelijck syn E. geauthoriseert wordt, deselve voor de Bibliothèque deser Stadt ten meesten oirbaer te copen.” (Vroedschapsresol.).

-ocr page 51-

30

beide zoons HENDRIK en ALBERT MAGNUS verscheidene boeken voor de Utrecht-sche bibliotheek gebonden hebben.

Voorts maken de Vroedschapsresolutiën herhaaldelijk melding van de diensten, door zekeren CHRISTIAAN RAVIUS van Berlijn, „Oriental, ling, studiosiss.”, bewezen bij het aankoopen van boeken in de Oostersche talen, verzameld en nagelaten door HERBRAND AnSLOO, koopman te Amsterdam.

Zooals te voren is opgemerkt, was het bibliothecarisambt aanvankelijk onbezoldigd. Wel was er in de Vroedschapszitting van 21 October 1643 over beraadslaagd, of men den bibliothecaris niet diende te remunereeren voor zijn gedane en nog dagelijks te doene werkzaamheden, maar het besluit werd in bedenking gehouden tot de vergadering van 16 April 1644, toen met eenparige stemmen aan Dr. CORNELIS Booth voor zijn bewezen diensten eene vereering van 800 gulden, en eene jaarwedde geschonken werd van 200 gulden, ingaande op 1 Mei e. k.

Het volgende jaar gaf een in de bibliotheekannalen ongekend schouwspel te zien, dit nl. dat een der studenten tot doctor in de rechten promoveerde met eene Latijnsche redevoering over de wederoprichting en hernieuwing der Utrechtsche Bibliotheek. Het was CORNELIS VAN Deuverden, zoon van den gelijknamigen Utrechtschen Raad en Schepen, die op den 19®“ April 1645 door ANT. Matthaeus tot juris utriusque doctor bevorderd werd. Zijne rede, welker titel hiernaast in facsimile is weergegeven, telt slechts 14 bedrukte kwarto-blad-zijden, en draagt eer het karakter van een hoogdravende gelegenheidsrede, doorspekt met citaten uit de klassieke oudheid, dan van een streng wetenschappelijk betoog, waaruit de bekwaamheid en rechtskennis van den gepromoveerde zouden moeten blijken.

Van 1645 tot 1668 hebben de Vroedschapsnotulen en kameraarsrekeningen ons over de bibliotheek weinig te melden. Eb en vloed in de „stadtskasse” deden altijd hunnen invloed gevoelen op de wijze, waarop de belangen dezer instelling werden behartigd. Welke omstandigheden daarop hebben ingewerkt, is zeer moeilijk te constateeren. Waren het de twisten over het gebruik der kanonikale prebenden, van 1645—1663? Of wel de bijna elk jaar voorkomende verhoogingen der hoogleeraarstrac temen ten? Of misschien een mindere rente-opbrengst, vloeiende uit de bezittingen der conventen, waarmede de onkosten voor de Hieronymusschool en de Akademie bestreden moesten worden? Wie zal het zeggen? Alleen dit is zeker, dat de inkomsten der bibliotheek of liever de uitgaven te haren behoeve allengs daalden. De berichten en besluiten, rakende de bibliotheek, bestaan tot het jaar 1678 uit eene Vroedschaps-resolutie van 16 Jan. 1660, volgens welke geene boeken meer geleverd zullen worden op stadskosten in de Raadskamer, secretarie, bibliotheek of andere collégien, tenzij op schriftelijke order van den Bibliothecaris, den Secretaris of van diens substituut; eene ordonnantie aan den kameraar tot reparatie van het dak van het koor der Janskerk (16 April 1661) en een besluit tot aanstelling van den wachtmeester HENDRIK VAN Bemmel tot „Custos Bibliothecae”, in plaats van den overleden JOHAN Molman, op hetzelfde tractement van f 80.— (22 Juni 1668).

In het archief der bibliotheek vinden wij nog van dit jaar een „Register „van eenige boecken, gekomen uitte Bibliotheecq van Domheer VAN DE VOORDT”, met eigenhandige aanteekening van CORN. BOOTH; „De bovenst. 26 tractaten syn

1) Het cenig bekende ex. der oratie bevindt zich in de Utr. Universiteitsbibliotheek.

-ocr page 52-

31

CORNELII DUVERDEN

ORATIO

D E

Reftaurationeac Renovatio-NE BIBLIOTHECÆ ULTRAJECTINÆ. Recitata in Temp li Majoris Choro,

C«m I. D» i CUrißtt^Tft D. ANTONIO MATTH/BO

Creacetury IV. ID. Sept, cb b c sliv.

VLTRAJEcTI^

J G A 3Sr N E M i f^l^AESSERCE Anno cb bc xliv. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

-ocr page 53-

32

„door ordre vanden Ed. Gerechte der stadt Utr.: in de publycke Bibliotheq® „derselver stadt gebracht, ende in een derselver cassen opgesloten, op den „29® Dec. 1668. C. BOOTH 1668”. Dat deze boeken achter slot werden bewaard, vindt zijne verklaring in de omstandigheid, dat het meerendeels „Sociniaansche” boeken waren, waarvan de verspreiding door de Staten van Holland en andere regeeringscollegiën verboden was. Zij behooren mede tot de zeldzaamste „theo-logica”, die de Bibliotheek bezit.

Den 15®quot;^ Juli 1678 overleed de wakkere bibliothecaris Dr. CORNELIS BOOTH, en werd „het Sterfhuys wegens de Vroedschap gecondoleert door NiJPOORT, „Martens en Voet van Winssen”.

Acht jaar te voren had hij den nieuwen catalogus der bibliotheek (ex offi-cina MeiNARDI à DREUNEN, 1670) in folio, wel verzorgd, compleet het licht doen zien ’). Met behoud van de oude rubrieken ; Theologi, Juridici, Medici en Mis-cellanei (waaronder verstaan wordt: Historici, Philologie! et Litterae), naar de formaten onderscheiden, is hier voor het eerst een juistere, hoewel beknopte beschrijving gegeven van de titels der boeken, terwijl de verwijzingen op de dubbele schrijversnamen en die naar werken van denzelfden auteur in andere rubrieken als groote verbeteringen zijn te beschouwen. Met den appendix omvat deze catalogus ± 7300 titels van boeken en 469 van handschriften.

Van de op hem vervaardigde lijkdichten, deel ik in Bijlage D* er twee mede, al verheffen zij zich niet boven de toenmalige, veelal gezwollen en hoogdravende rijmproeven, tot lof van overledenen saamgeflansd en in druk gegeven.

Behalve het portretje op het Stedelijk Museum van Oudheden alhier, dat hiernevens is gereproduceerd en den overledene als jongen man van omstreeks 25 jaar afbeeldt, moet er van hem op lateren leeftijd een afbeeldsel zijn geschilderd door Cornelis Janson van Keulen, blijkens het aan den voet dezer bladzij medegedeelde briefje ^). Het is mij niet gelukt de tegenwoordige verblijfplaats daarvan op te sporen.

Mijn Heer, Also ick vlitich doende ben int opmaken van UE. Conterfeytsel ende mejefrouwe, so is seer van node resolutie te hebben weegens wat manier van een Boet op de borst UE. sail gelieuen. So het mijn Heer geliefd, desen voormidach eens te comen ende ordineren soude te voortvaren sterken. Ock versoecke dat ick mijn Heers mantel ende rock mocht hebben; sal mergen daer anwereken. Sijt de Heer Godt bevolen. Desen Woensdach morgen den 20 febr. 1656. Utrecht.

(Univ.bibl. Leiden, B. P. L. 246.) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cornelius Janson van Geulen.

-ocr page 54-

EDDA SNORRA STURLUSONAR.

Handschrift der XVIe eeuw, geschonken door Chr. Ravius te Berlijn, a’ 1643. (Tiele’s Catalogus No. 1374.) Natuurlijke grootte.

-ocr page 55-

-ocr page 56-

-ocr page 57-

STILSTAND EN VERVAL, MDCLXXVIII—MDCCCXIII.

N de voorgaande bladzijden is de bloeitijd der bibliotheek in herinnering gebracht; thans ben ik genaderd tot een tijdperk van stilstand harer ontwikkeling, dat in eene periode van langzaam verval overging.

Tengevolge van Booth’s overlijden ontstond een geheel andere regeling van beheer en trad de bibliotheek een stadium in, dat zich kenmerkte door gebrek aan toezicht op het bestaande, door verslapping van tucht tegenover de bezoekers en door plichtverzuim in zake aanvulling en uitbreiding der verzameling,

bezoekers. Wie was nu custos? De wachtmeester HENDRIK VAN Bemmel


„Tot mesnage van Stads vervallen financiën,” zoo leest men in eene Vroedschapsresolutie van 28 Oct. 1678, „by welgemelte „Heer Eerst Borgerm^ voorgeslagen zijnde, oft niet.....het tracte-„ment van Bibliothecaris tot twee honderd guldens ’sjaars soude „cunnen worden gemortificeert, ende in plaatse van de Heer Oud-„Borgerm*quot; BOOTH overleden drie Heeren uytte Vroedschap gecom^ „tottet waernemen van Stads Biblioteecq: Hetwelcke in omvrage „geleyd synde is sulx goetgevonden, en syn dienvolgens gecommit-,teert d’Heer Oud-Borgerm^ STRICK, VOET VAN WiNSSEN ende ,Baerle.” Deze commissie zal dus belast zijn geworden met de functiën van den voormaligen bibliothecaris, terwijl aan den custos het dagelijksch toezicht verbleef op de boeken en de (zie blz. 30)? Of was deze ontslagen? Ik weet het niet. Zeker is het dat men volgens eene resolutie van 29 November 1681 het noodig achtte om de HH. Gecommitteerden tot de bibliotheek te verzoeken en te machtigen om deze te „redresseerenquot; en om te zien „naar een ander persoon tot Custos van deselve.” De toestand was en bleef treurig; want niet alleen werden in al dien tijd geen boeken aangekocht of gelden voor bindwerk besteed, maar ook de custoden bleken doorgaans van hunne plichten en werkzaamheden een zonderlinge opvatting te hebben of volkomen voor hunne taak ongeschikt te zijn. Op 13 December 1686 rapporteerde de commissie, dat zij ingevolge de authori-satie van den 29®“ November j.1. „tot Custos van de Bibliotheecq hadden aengestelt „Wilhem van Walcheren, op het ordinaris tractement van tachtich guldens, „in plaetse van ArenT Sijpjes, die tselve is waememende, twelcke de Vroed-„schap voor aangenaam heeft gehouden. Ende voorts den genoemden ARENT „Sijpjes geaccordeert sijn leven lang gedurende jaerlicx de somme van twintich „guld®, te betalen bij den Heer Rentm^ Heijcop. De Vroedschap heeft na deli-„beratie ende omvrage goetgevonden de Heeren Borgerm*quot;“ indertijd, beneffens „de Heeren Gecom'^®“ tot de Bibliotheecq te authoriseeren, om tot embellisse-

5

-ocr page 58-

34

„ment van deselve ende aencoop van boecken te employeren jaerlijcx de somme „van twee hondert guld®,”

Na acht jaar lang niets te hebben aangekocht en het tractement van den bibliothecaris uitgespaard, kon die uitgaaf wel weder gevoteerd worden! Desniettemin schijnt van die machtiging geen gebruik te zijn gemaakt, want niet vóór 16 Juli 1688 ziet men in de kameraarsrekening eene uitgaaf ’) ten name der bibliotheek geboekt, Het voorbeeld volgend der Staten van Holland en West-Vriesland, die de Leidsche bibliotheek hadden begunstigd met een privilegie, dat eiken uitgever verplichtte van de door hem uitgegeven werken éen exemplaar af te staan aan de bibliotheek, vond de Vroedschap goed den 9 Januari 1688 te ordonneren, „dat voortaan de Boeckdruckers deser Stadt gehouden sullen wesen, „van alle boucken dewelcke syluyden sullen comen te drucken, ’t sij voor per-„sonen van buyten dese provincie ofte andere, een Exemplaer te vereeren voor „de Bibliotheecq deser Stadt”. Veel goeds heeft deze bepaling niet uitgewerkt. Zelfs de stadsdrukkers, zooals men later zien zal, hielden zich niet aan dit voorschrift, welks overtreding met geenerlei boete bedreigd werd. Maar vooral die boeken, welke voor uitgevers of particulieren buiten Utrecht gedrukt werden — voorwaar geen gering aantal! — ontsnapten aan de verplichte inlevering.

Eerst met het jaar 1691 te beginnen treft men in de Vroedschapsresolutien nu en dan besluiten aan, die wijzen op eene herleving der belangstelling, jegens de Utrechtsche bibliotheek door particulieren en autoriteiten aan den dag gelegd. Zoo leest men op 12 Januari van dat jaar, dat de burgemeester VAN BenTHEM een bijbel in de „Slavonische tale” aan de bibliotheek vereerde, en op 20 Juli, dat de custos Van WALCHEREN f 36.— ontving „voor extraordinaris dienst in ’t „registreren van eenige boecken die buyten de Catalogue waaren, des hij,” zoo wordt er bijgevoegd, „de resterende mede registreren ende degene, die onder „particulieren sijn, ophalen sal, mitsgaders goede sorge dragen, dat van alle „nieuwe gedruckte boeken, ingevolge van haer Ed. Achtbare resolutie een „exemplaer door de druckers in de Bibliotheecq worde gefurneert.”

Den 19 December 1698 ontving de Secretaris der Vroedschap, VOET VAN WiNSSEN, een Latijnschen brief van Prof. Graevius, waaruit een fragment, betreffende een zeldzaam boekje, dat tijdens de bezetting van Utrecht door de Franschen zou zijn ontvreemd, door VAN HeuSDE in zijn meermalen aangehaalde voorrede van den catalogus van 1885 gedrukt is uitgegeven.

Volgens het door den hoogleeraar gegeven relaas (zie Bijlage E), zou de ontvreemding zich aldus hebben toegedragen: In Mei 1673, toen de Franschen Utrecht bezet hielden, brachten de Graaf De So Lodigerius [SainT-Lucher ?] en STUPPA [STOUPPA], luitenant-kolonel van het Regiment Zwitsers en broeder van den gouverneur der stad, een bezoek aan Prof. GraeviuS, met verzoek om hen te begeleiden naar de Akademische bibliotheek, welke zij wenschten te bezichtigen. Toen GRAEVIUS hiervan had kennis gegeven aan den schepen CORNELIS BOOTH, den bibliothecaris, zeide deze dat hij den volgenden dag nanoen te 3 ure tegenwoordig zou zijn. Op den vastgestelden tijd ontving hij den hoogleeraar met den Graaf DE So en STOUPPA. Toen zij verschillende boeken hadden gezien, zeide BOOTH, op een gesloten kast wijzende, dat daarin

1) „Is op het voorstel van de Heer Eerste Borgermf VAN DOMBURGH, aen de Heer Professor „Graevius, die de moeyte hadde genomen om ten dienste van de Bibliotheecq te doen uytschryven „het Etymologicum Magnum int Griecx noyt in druck geweest, geaccordeert een ordonnantie „van hondert acht en veertig gulden bij de Heer Tresaurf Van DE MUELEN, in remboursement van ge-„lycke somme bij Sijn Ed. daervan betaelt.” (Van Heusde, 1. c. p. 33).

-ocr page 59-

35

verscheiden ongemeene boeken bewaard werden, waaronder een allerzeldzaamst werkje, dat verschillende Italiaansche gedichten bevatte, zoo ook het beruchte vers, getiteld: II F or no, dat aan den bisschop van Benevento, JOANNES Della Casa, werd toegeschreven. De graaf gaf terstond zijn verlangen te kennen om dat te mogen zien. Toen hij het in handen had, verzocht hij het eenige dagen te mogen behouden, met belofte van het weldra te zullen teruggeven. BOOTH kon dit niet weigeren. Maar het is nooit teruggekomen. Zoo is dan in Graevius’ tegenwoordigheid een boek verloren geraakt, dat GlJSBERTUS VOETIUS, de grootste godgeleerde, een sieraad onzer hoogeschool, aan de bibliotheek had vereerd, en nauwkeurig beschreven in zijn disputatie „De Atheïsmo”, die voorkomt in dl. I der „Disputationes selectae theologicae”, en wel op blz. 204 en 205. Aldus Graevius’ getuigenis.

Reeds achttien jaren vroeger vindt men van dit feit gewag gemaakt door den Zutphenschen predikant JOH. LOMEIER, die in zijn boek: De bibliothecis (Editio 2^^ Ultraj. 1680) op blz. 800 constateerde, dat het hierboven genoemde werk, door DELLA CASA tot lof der sodomie geschreven, door een Franschman, door Wien is hem onbekend, op de Utrechtsche bibliotheek ontvreemd was, en ontbrak. (Zie Bijlage F.) Zoowel LOMEIER als GRAEVIUS gronden hunne uitspraak op de waarheid van VOETlUS’ bericht, dat daarom verdient nauwkeurig te worden getoetst. VOETIUS nu zegt t. a. pl. : „ .... indico in manus nostras „beneficio amplissimi hujus Reipubl. senatoris nuper incidisse editionem poema-„tum aliquot Italicorum Florentiae in 8. ann. 1548 apud BernARDUM IunTAM hoe „titulo: II primo libro dell’opere burlesche Di E. Francesco Bernadi, „[lees: Berni, di] M. Gio. della Casa, del Varchi, del Mauro, di M. „Bino, del Molza, del Dolce, amp;nbsp;del Ferenzuola: ricorreto amp;nbsp;con „diligenza ristampato. Vbi post fol. 132 habetiur sceleratum hoe poëma hoe „tit. Capitulo di Messer Giovanni della Casa sopra il forno.... „Exemplar illud intuli in bibliothecam publicam ....” cet.

Die twistrede is gehouden den 18 Juli 1639: de voorrede van het eerste deel der „Disputationesquot; dateert van November 1647; het lijdt dus geen twijfel, of het bedoelde boekje moet vóór Juli 1639 aan de bibliotheek geschonken en daarin aanwezig zijn geweest tot minstens nà November 1647, den datum van het voltooien der voorrede. Maar — in den catalogus Van 1670, door BOOTH zelven bewerkt en welks nauwkeurigheid weinig te wenschen overlaat, wordt geenerlei uitgaaf van Berni of DellA CASA vermeld! Zelfs de daarna volgende catalogus van 1718 maakt geen gewag van eenig soortgelijk werk! Toch is het even onaanneemlijk, dat VOETIUS zich zou hebben vergist met de opgaaf van plaats en jaar van uitgave en in den naam des drukkers, als dat BOOTH zou hebben verzuimd dit allerzeldzaamste boekje, zooals hij het karakteriseert in den brief van Graevius, te beschrijven in den catalogus van 1670. Het verhaal van Graevius draagt geheel den stempel der waarheid. Niettemin is het opmerkelijk, dat Berni’s Op ere evenmin voorkomen op de lijst der boeken, in 1699 door den custos als uitgeleend of vermist beschreven, als op de andere, door de Commissie uit de Vroedschap in 1702 saamgesteld, na de ontdekking van de fraudes van VAN WALCHEREN! Het spijt mij te moeten erkennen, dat het mij niet gelukt is deze zaak tot klaarheid te brengen. Laat ik er alleen dit tot geruststelling bij voegen, dat de Utrechtsche bibliotheek in ’t bezit is van drie

Vroedschapsresolutic. — 1696. 20 April, 18 Mei. Boeken gekogt op de auctie van Dr. Amselaar tot Amsterdam tot 270 gld.

-ocr page 60-

36 andere uitgaven van het zoozeer beruchte gedicht. De eerste van 1542, te Venetië gedrukt; een tweede te Venetië in 1564’) uitgegeven en de derde, voorkomende in deOperedi GlOVANNI DELLA CASA, in 3 deelen te Milaan in 1806 verschenen. In het gemis der editie van 1548 is dus op meer dan éene wijze voorzien, en goed voorzien ook, daar de druk van 1542 dien van 1548 nog verre overtreft in waarde en in zeldzaamheid.

In het laatst van 1702 kwamen er kwade geruchten in omloop omtrent de eerlijkheid en goede trouw van den Custos VAN WALCHEREN. Den 11 December van dat jaar werden „HH. Gecommitteerden tot de Bibliotheecq versogt te infor-„meren over de zaken en administratie van WILLEM VAN WALCHEREN, Custos „van deselve, ende daarvan ter naaster Vergaderinge rapport te doen.” Den 18 December d. a. v. leest men in de Vroedschapsresolutiën: „In deliberatie geleijd „zijnde de zaak van WILLEM VAN WALCHEREN, Custos van de Biblioteecq „alhier, ende gezien de stukken ende bewijzen rakende de maliversatie van „denzelven daaromtrent is eenparig goedtgevonden ende verstaan dezelve te „stellen in handen van de HH. van den Gerechte om daaromtrent te handelen

1) 13 Juli 1761 werd door den boekhandelaar A. Paddenburg geleverd: Rime di Berni e Casa, voor f 25.—. Dit kan betrekking hebben op een dezer Venetiaansche drukken.

Vroedschapsresolutien. — 7 Nov. 1701. Prof. Graevius een crediet van f 300.— verleend tot aankoop van boeken voor de Bibliotheek op de auctie van den hr. DE With, Secret» te Dordrecht. (Medeged. door Mej. Lucie Miedema.)

1706. 25 Oct. „Ter vergaderinge overgebragt zijnde twee exemplaren van de respective Opera „genaemt Thesaurus antiquitatum Romanarum Graevii en Theatrum antiquit a-„tum Graecarum Gronovii, voor de Bibliotheecq dezer Stadt ingekoft volgens des Vroetschaps „Resolutie en authorisatie van den 27«quot; Sept. 1706, is goetgevonden dat deselve zullen gezonden wor-„den in de Bibliotheecq en op de Cataloge gestelt. — Voorts is geaccordeert ordonnantie van Willem „VANDE Water boekverkoper ter somme van 265 gld.....”

1707. 10 Oct. Machtiging tot aankoop van verschillende groote uitgaven. (Zie de lijst bij Mej. L. Miedema, blz. 176.)

-ocr page 61-

37

„zooals in justitie zullen oordelen te behoren.” Op den 29 Jan. 1703 werden de HH. Pesters, I. van Royen en WALCKIER „verzogt en gecommitteert, om be-„neHens de HH. Oud-Burgem™ VAN ZiJPESTEIJN, NiJPOORT en SPOOR, ordi-„naris Gecommitteerden tot de Biblioteecq alhier, een revue van dezelve te doen, „de defecten te redresseren ende in goede ordre te doen brengen;” terwijl den 5 Februari genoemde HH. verzocht werden aan de Vroedschap te rapporteeren „rakende het ontslaan van den Custos uit zijne detentie, ende het remitteren „van desselfs schuld.” Den 26 Maart beraadslaagde de Vroedschap opnieuw over de kwestie VAN WALCHEREN. Zij besloot nu „voor de laatste reyse te „insinueren aan den Prokureur VERSTEEG, als borge voor de getrouwe admi-„nistratie van WILLEM VAN WALCHEREN.....dat binnen den tijd van 24 uren „den voorsz. VAN WALCHEREN, die niet langer tot lasten van den lande in zijne „detentie kan blijven zitten, voor desselfs interesse te laten recomanderen of dat „bij ontstentenisse denselven zal afgaan ende dat de Vroetschap haar actie tegen „den borge zal institueren, alzoo den principaal verklaart niets in bonis te hebben.”

Met ronde woorden gezegd, zat de overheid met de beëindiging van deze zaak vrijwel verlegen. Op den gedetineerde viel niets te verhalen, terwijl zijn borg met allerlei uitvluchten zich zocht te excuseeren. Middelerwijl had de vroeger saamgestelde commissie hare taak; verificatie der aanwezige en vermiste boeken, zoo goed en zoo kwaad als het ging, ten einde gebracht en het resultaat nedergelegd in eene lijst van circa 100 boeken, door den custos uit de bibliotheek vervreemd of uitgeleend, welke lijst in het Gemeente-archief van Utrecht onder No. 1032 geïnventariseerd staat. Bij nauwkeurige vergelijking van deze lijst, in afschrift berustende in het bibliotheek-archief, heb ik bevonden dat een groot deel der genoteerde, boeken weder terecht is gekomen, zoodat de aangerichte schade ten slotte niet heel groot zal geweest zijn. Om die reden en omdat men over het verdere verloop niets meer in de Vroedschaps-resolutien vindt opgeteekend, komt het mij voor, dat de zaak „met een sisser” zal zijn afgeloopen.

In de Vroedschapsvergadering van 16 April 1703 werden de HH. Gecommitteerden „versogt hoe eer hoe liever een besoigne te maken, wegens den „toestand van de Biblioteecq ende ’t geene daarvan dependeert, en daarvan „ter vergaderinge rapport te doen”. Deze aanmaning werd den 23 Mei herhaald en tevens besloten de boeken der bibliotheek, onder de erfgenamen van Prof. GrAEVIUS berustende, onder „récépissé” te doen lichten en in de bibliotheek te doen brengen. Daar de instelling thans zonder custos was, verzocht den 3 December 1703 de Vroedschap den Gecommitteerden tot de bibliotheek een zoodanig ambtenaar aan te stellen. Aan dit verzoek werd eerst den 3 Maart 1704 voldaan door de aanstelling van JOH. VAN NOY, eene keuze, welke evenmin gelukkig was als die van zijn voorganger, daar hij op 4 Maart 1715 gecasseerd werd.

Met de werkzaamheden en het samenstellen van een nieuwen catalogus — de oude schijnt uitverkocht te zijn geweest — wilde het niet erg vlotten, nog minder met het drukken van de kopij, toen deze eenmaal persklaar was. Zooals men uit de uittreksels der Vroedschapsresolutiën aan den voet der vorige bladzijde zien kan, verzocht de Vroedschap den 27 September 1706 aan de Commissie tot de bibliotheek, om den catalogus in orde te brengen en te laten drukken. Den 7 Maart van het volgende jaar werd de commissie, na te hebben verklaard dat de catalogus in orde was, gemachtigd om dezen te laten drukken. Maar niet vóór 3 Februari 1710 kon den akademie-drukker worden gelast om

-ocr page 62-

38 den catalogusdruk uit te voeren tot een getal van 500 exemplaren, hoogstwaarschijnlijk, omdat de geheele revisie van den catalogus niet nauwkeurig of naar behooren verricht was, De zaak vorderde zeer langzaam; het eerste stuk van den catalogus, bevattende de folio-boeken, was pas in 1715 gereed; tot het drukken van het tweede stuk werd den drukker den 23 Maart 1716 machtiging verleend, doch eerst op 24 October 1718 kon de commissie mededeelen, dat de catalogus in zijn geheel was af gedrukt.

Hoe het met de inrichting der bibliotheek en het beheer daarover gesteld was, daarvan kan men zich eenigszins een denkbeeld vormen, wanneer men leest wat de geleerde VON Uffenbach in zijne bekende reisbeschrijving van 1753, derde dl., heeft opgeteekend van zijn bezoek in April 1711 aan de Utrecht-sche bibliotheek.

„Nachmittags,” ZOO vangt hij aan, „besahen wir in dem Chor der Johannis-Kirche die „sogenannte Universitäts-Bibliotheck. Man solte es billig die Stadt- oder publique Biblio-„theck nennen, weil die Universität, wie in andern Sachen, also auch über diese Biblio-„theck, wenig oder nichts zu sagen hat. Der Saal oder Capelle, worinnen diese Bibliotheek „stehet, ist dazu gar bequem. So gibt auch diese Bibliotheek, sowohl an Anzahl als „Güte der gedruckten Bücher, der Leidischen wenig nach, obgleich diese an Manuscrip-„ten viel reicher ist. Wie ich dann viele vortreffliche und kostbare gedruckte Werke „allhier antraff, womit mich der Bibliothecarius wider meinen Willen, weil ich lieber „bey den Manuscripten gewesen wäre, aufhielte. Dieser Bibliothecarius ist eigentlich „kein Gelehrter, sondern ein Leinen-Krämer, oder Kauffmann von leinen Tüchern, „ob wohl er ein ziemliche Känntniss von Büchern hat. Er ist sonst gar höflich, aber „dabey ein gewaltiger Schwätzer; er machte viel Rühmens, mit was grosser Mühe er „einen neuen Catalogum verfertiget, der jetzo solte gedruckt werden. Er war schon „über die Helfte fertig, er war aber nach gemeiner Art, das ist ziemlich schlecht ge-„ macht. Es ärgerte mich insonderheit, um von andern Fehlern nichts zu sagen, dass „von jeder Disciplin die Bücher in Folio, dann in quart, und so weiter gesetzet waren; „dann dieses dienet nur zur Prahlerey, um zu zeigen, wie viel Folianten man habe, da „es hergegen im Nachschlagen sehr beschwerlich ist. Man hätte doch in der Vorrede, „oder am Ende die Volumina von jedem Format specificiren können. Der Catalogus „ist auch, wie es scheint, nach der Bequemlichkeit, und wie die Bücher nach ein ander „gestanden, gemacht worden, damit sie der Herr Bibliothecarius auch also nach der „Reihe desto leichter finden könne. Die Manuscripta stunden in zwey verschiessenden „Schränken, aber leyder! in grosser Unordnung untereinander. Das absurdeste aber ist, „dass sie weder rubricirt, noch aüsserlich numerirt sind, sondern die Nummern sind „inwendig hinein geschrieben. Nun ist es zwar an dem, dass die Zettelgen, so man sonst „an die Volumina klebt, leicht abgehen, und sich verliehren, und dannenhero gut, dass „man sie inwendig numerirt, allein es solte doch auch aüsserlich seyn. Dann weil dieses „nicht est, so muss man wohl zwanzig Volumina heraus ziehen, und nach den Num-„mern sehen, bis man das, was man haben will, findet. Ich hatte demnach viel Mühe, „bis ich die zwei vornehmste Stücke, welche ich vor andern gerne sehen wollte, ge-„funden. Das eine war das schöne Etymologicum graecum'), davon Herr RELAND „viel Rühmens gemacht, und uns erzehlet, dass GräVIUS dieses Werk von den Patribus „Soc. Jesu zu Antwerpen auf drey Wochen gelehnt bekommen, in welcher Zeit, darüber „man sich nicht genug verwundern kan, es ein hiesiger Advocat, namens De GOYER, „abgeschrieben. Es bestehet aber solches in drey ziemlichen Folianten, deren jeder drey „Finger dick, ziemlich compress, und dabey sehr sauber geschrieben. Dieser Herr DE „GOYER hat es nach der Zeit auch vor sich copirt, welches Exemplar aber der Magis-„trat, damit es nicht in mehrere Hände kommen möchte, durch Herrn BURMANN, in „der Auction, so nach Herrn DE GOYERS Tod von seinen Büchern gehalten worden, „aufkauften lassen. Es ist aber dieses Etymologicum nie edirt, und nach der Collation „Herrn KUSTERS und RELANDS ganz anders als das bekannte Etymologicum magnum „befunden worden, ob gleich es hier und da, wie es in Lexicis nicht wohl anders seyn „kan, mit demselben überein kommt, wie uns dieses alles nicht nur Herr Prof. RelaND, „sondern auch der Bibliothecarius versicherte.”

1) Tiele, Catal. codd. mss. No. 9. — Verg, hiervoren blz. 34, noot 1 en biz. 36, Vroedschapsres. van 3 Mei 1706 en 23 Maart 1716.

-ocr page 63-

39

Von Uffenbach’S kritiek over de inrichting van den catalogus moge niet ongegrond zijn, wat hij omtrent den bibliothecaris en zijn bedrijf vertelt, raakt alleen den custos VAN NOY, die hem bij ontstentenis van een bibliothecaris zal hebben rondgeleid.

Inmiddels waren, terwijl de catalogus-arbeid in vollen gang was, twee belangrijke legaten aan de bibliotheek ten deel gevallen. Op den 31®“ October 1712 berichtte de Secretaris HarscAMP ter Vroedschapsvergadering, dat „aen „hem voor deeser Stadts bibliotheecq door den heer [H. VAN] SiJPESTEiJN pre-„dicant tot Doorn als gestelde curateur over de nalatenschap van den over-„leden heer [VAN] AMELOVEEN, professor Litterarum humaniorum tot Har-„derwijk, waeren overgelevert vele onderscheyde edietien off drukken van „QuinTILIANUS, bestaende in 12 vol. in-fol. 15 vol. in quarto en 44 volumina in „octavo, welke alle door den overledene met veel moeyte waeren bijeenver-„gadert ende alsnu door denselven aen deeser Stads bibliotheecq gelegateerd. „Waerop gedelibereerd sijnde, heeft de vroedschap het voorschreeve legaet aen „stads bibliotheecq voor aengenaem aengenomen en verstaen dat hetselve digno „loco in de bibliotheecq sal worden geplaets, wordende de heer ZiJPESTEiJN „voor sijne genome moeijte in dese bedankt” ^). Deze aanwinst van QUINTILIANUS-uitgaven zal ongetwijfeld toenmaals meer gewaardeerd zijn dan als zij ware verkregen in onzen tijd, die de latere, meer kritische uitgaven van Meyer, Bon-NELL, Halm en Lehnert heeft leeren kennen. Zij bevat in hoofdzaak zestiende-eeuwsche drukken (die door typographische uitvoering uitmunten), en enkele nog bruikbare zeventiende- en achttiende-eeuwsche edities, zooals die van P. BURMAN (1720), Cl. Capperonnier (1725). Een dier fraaie drukken der zestiende eeuw, de Parijsche uitgaaf van JO. LOD. TileTANUS van 1541 in-fol., is voorzien met tallrijke kantteekeningen in hs. op Boek I en gestoken in een fraaien rood marokko-band van Fransch maaksel, waarop de initialen P. S. geëntrelaceerd en de lelie-emblemen van PHILIPPE D’OrlÉANS, broeder van Koning HENDRIK IV van Frankrijk, wiens bibliotheek om zijne prachtbanden en versierde handschriften in de kringen der bibliophilen vermaard is.

Het andere legaat betreft het beroemde handschrift met miniaturen der eeuw, in de geleerde wereld bekend als het Psalterium Ultraj ectense, waaraan een geheele geschiedenis is verbonden en dat tot een gansche literatuur heeft aanleiding gegeven (zie de hiernevens geplaatste afbeelding van twee der merkwaardigste bladzijden). Den 6®“ April 1716 vertoonde de Secretaris WacheN-DORFF aan de vergaderde Vroedschap „een seer out manuscript op perkement „van de latijnse psalmen Davids en andere gesangen van de H. Schrift, geillustreert „met oude tekeningen in romeynse kledingen, welck manuscript behoord heb-„bende tot den boedel of bibliotheek van den Commis De Ridder, nu over-„leden, door denselven op zijne doodbedde was gelast tot een vereeringe na „sijn dood in stadsbibliotheek te worden overgebragt, en alsnu door des over-„ledens suster en erffgenaam tot voldoening van des overledens begeren alhier „wierde overgelevert. Waarop gedelibereert sijnde heeft de vroedschap het voorz. „vereerde manuscript voor aangenaem en tot een ornament van stadts biblio-„theecq aengenomen, en is de voorn. Secretarie CORN. AnT. v. WacheNDORFF „gelast ende geauthoriseert omme gemelte Jo’' [lees : Jufvrouw] DE RIDDER voort „voorsz praesent van Stads wegen te bedanken” ^).

  • 1) Van Heusde, t. a. pl. blz. 35.

  • 2) Van Heusde, t. a. pl. blz. 36.


-ocr page 64-

40

Door dit legaat ontving de bibliotheek een voorwerp van hooge wetenschappelijke en artistieke waarde, dat ontegenzeggelijk kan worden beschouwd als het kostbaarste der verluchte handschriften, welke deze instelling thans bezit Aangaande zijne afkomst en geschiedenis kan ik het volgende mededeelen. Voordat het handschrift in ’t bezit kwam van den bovengemelden commies WILLEM DE Ridder ’), heeft het deel uitgemaakt van de rijk voorziene bibliotheek van sir Robert Cotton te Londen ^), die het omstreeks 1621 verworven had en in wiens verzameling het werd aangetroffen tot 1674, het jaar, waarin de geclassificeerde catalogus der COTTON-bibliotheek werd samengesteld, die het nochtans niet vermeldt, In den later gedrukten catalogus van 1696 vindt men bij het bibliotheeknummer van dit handschrift de aanteekening: deest, waaruit blijkt dat het op dat tijdstip nog gemist werd. Eerst in 1716 komt het weder te voorschijn onder de nalatenschap van bovengenoemden DE RIDDER. Dit zijn vaststaande feiten. Volledigheidshalve worde er dit bijgevoegd: volgens de uitvoerige rapporten, door E. A. BOND, E. M. THOMPSON en sir THOMAS Hardy, ambtenaren aan het Britsch Museum, daaromtrent uitgebracht, werd (1873) verondersteld, dat het handschrift allereerst heeft berust in de Canterbury-abdij, dat het daarna toebehoorde aan zekeren provenier TALBOT, en na dezen in ’t bezit geraakt is van sir ROBERT COTTON ^).

Kent men slechts ten naastenbij zijne opvolgende eigenaars, over den tijd en de plaats van vervaardiging is men beter ingelicht. Nadat PAUL DURRIEU in zijne verhandeling: „L’origine du ms. célèbre dit Ie psautier d’Utrecht” reeds in 1895 had aangetoond, dat dit handschrift afkomstig is uit Frankenland, en wel uit de buurt der oude kroningstad Rheims, kwam J. J. TiKKANEN deze hypothese, op zich zelve reeds zeer aannemelijk, bevestigen door latere onderzoekingen, medegedeeld in zijn reuzenwerk: Die Psalterillustration im Mittelalter (1900). Met Durrieu stelt hij den tijd van vervaardiging tusschen de jaren 816 en 835, toen EbO bisschop te Rheims was. Maar hij gaat verder, en brengt de vraag : is de geheele reeks der 166 miniaturen, waarmede het handschrift verlucht is, het werk van éen kunstenaar of van eene groep, die onder leiding van éen meester gewerkt heeft, een grooten stap dichter ter oplossing. Volgens zijne meening lijdt het geen twijfel, of de gansche verzameling is het kunstwerk geweest van meerdere handen, gehoorzamende aan eene het geheel besturende persoonlijkheid. En de meest recente schrijver over het onderwerp, RASALOFF ‘) voltooit de door zijne voorgangers gegeven schildering van het hooge belang van dit kunstwerk door er aan toe te voegen, dat het verband, op wetenschappelijke wijze van nu af vastgesteld tusschen de werkplaats van Hautvillers en het beroemde „Psautier d’Utrecht”, — dat men zoo langen tijd van zuiver angel-saksischen oorsprong veronderstelde, en waarin men thans eenstemmig de manier, zoo niet (hier en daar) de hand van het handschrift van Ebo herkent — eensklaps aan de school van Rheims een buitengemeene beteekenis heeft verschaft, door de bron te openbaren, niet alleen van een bijzondere wijze van psalter-

-ocr page 65-

-ocr page 66-

auiDAIWHJêMnCUltAWA


^uyriwtêti


5UVM1AC0Î iUfririA5



ii^ixciinr-1,AUDAI££UMÙMWHAI4

Û£11£IVÎ1AUDAT£IUM

l.AUDAI££UM;Ot£TlUllt;A LAUDAHfUiXOAXMi^ SnÜAIfllUMfM, LÂUDAn£VMCAfUCA£LO

'HAQUAfQVAf^U r£KCA£10 «U W T l AU O£WI f4ÛM££4OWl quiAiwfoiKiififAcrAn' imMAl4DA\]lTl IC WAIAH ;

rs.Afcff lUMiOiim f 1 WOWfilAflflllBir;

LAUIgt;AI£DWMDfnKKA-i)KACOylfnûÛSHAi}fSil ) CHlJCf-AWOOWlXCLACJ £î IWfROCfLLAkUM QUAffAClUWIUIKSÛH cnouïimoutJiscoLLis llGWAfkUCIlf£KAfr OMUlfCAlDKl,

B £5I£A££IUWlUfkiAr£C0M nicriwrnfiuoiucjui !£ W WATAI;

lUDlC£lr£LBwV£

J \J'JWtSiî\IlkGlt4lSSl H£TCUMlUWlOKtBUT lAUDIWlWOMIWDWl QUIAIXALIAIUIAHIWO M£WflU«OI£Uy

COHf£TnO£lUJ5Ut£KCA£ lUI4£ri£KWÂ '£I£X'AlrA siicoiLwurorutuui;

l9ÏMWU5ûMHlBUT5CrT

•' £1UT- îllllTHg.AH£LfO fUlOADrkOriWQ.U£ WIl

. JIBI;


-ocr page 67-

PSALTERIUM ultratectense.

Twee bladzijden uit het handschrift dati van het begin der IXe eeuw, geschonken door W. de Ridder te Utrecht, a’ 1716. (Tide's Catalogus No. 32.) Natuurlijke grootte.

-ocr page 68-

suinwriwMGbuo' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nwb;

LAUDIWIMOMlWbWlW G WVLIAIIOWWDHWGUI UlfAClAWJIWfblVDlClÛ

CHûW-lNTÏMrAWO lUWÉOWM-flGlAOll COW^CKlflUM-GLOKIA

-ocr page 69-

-ocr page 70-

41

verluchting, — het eene vers tot het andere op den voet volgende en in beelden vertolkende, — maar van eene stelselmatig beoefende penteekenkunst, die van de tot de XII^® eeuw in Engeland bovenal in den smaak viel.

De hooge ouderdom der in het Utrechtsche psalterium voorgestelde typen (zegt GRAEVEN) ’) kan aan niemand verborgen blijven, die deze miniaturen van nabij bestudeert, GOLDSCHMIDT heeft dat antieke karakter geheel en al doorgrond en een paar treffende opmerkingen daarover gemaakt. De sprekendste getuigen van den antieken geest, zegt hij, welke deze miniaturen onderscheidt, zijn de talrijke personificaties. De gestalten van zon en maan, van aarde en water, alsmede de als blazende koppen voorgestelde winden komen niet enkel in de oudheid, maar in het gansche tijdperk der middeleeuwen voor. Ook strookt het wel met middeleeuwsche opvattingen, dat de in den psalter dikwqls opgevoerde deugden, b. v. gerechtigheid, waarheid, erbarming enz., als vrouwelijke figuren zijn afgebeeld. Maar den geheelen natuurkring te personificeeren, gelijk in het psalterium geschiedt, dat is den middeleeuwen vreemd! In de uitbeelding van den nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;psalm treden de hemelen der hemelen, die den lof des Heeren

verkondigen, als gebaarde halffiguren uit de wolken te voorschijn. In een andere miniatuur (Ps. 78) waren de nacht en de dag in lichamelijke gedaanten rond aan den hemel, en grijnst het spook van den middag, als een gorgonenkop tusschen hen in. De slaap dartelt als een kleine gevleugelde figuur om de te bed liggende mannen en om de op hunne rossen ingedommelde ruiters (Ps. 75).

Deze personificaties pleiten, volgens Graeven, voor den griekschen oorsprong der illustraties, en hij acht het psalterium een nieuwen schakel in den keten van bewijzen, dat de middeleeuwsche kunst slechts geteerd heeft op de typenuitbeelding, welke de bloeitijd der oudchristelijke kunst, in zeer nauwe aansluiting aan de kunst der grieksch-romeinsche oudheid, in de 4^® eeuw heeft voortgebracht.

En om, ten slotte, nog even het woord aan RASALOFF terug te geven: „C’est dans Ie Psautier d’Utrecht, manuscrit d’une primordiale importance, „oeuvre maîtresse de l’école qu’on peut regarder comme la plus foncièrement „réaliste de l’époque carolingienne, que les caractères de ce groupe, qualités et „défauts, se manifestent, d’ailleurs, en leur maximum.

„Mais tout ce qui touche à la forme extérieure lui appartient en propre: „et c’est avec une incroyable agilité que, dans une technique appropriée — uni-„quement à la plume et d’autant plus émancipée par là, procédant par rapides „hachures, zigzags et petits traits secs de croquis jeté au vol tout à fait carac-„téristique — s’agitent ici et se démènent, emportées par une frénésie de mou-„vement, ce peuple de figurines grêles, d’allure caricaturale et presque japonaise, „avec leur dos bombé, leur cou torde et le geste violemment expressif de leurs „mains, à pouce écarté tendu par la discussion, mais qui cherchent et réussissent „à rendre avec tant de passion la vie.....”

Het handschrift, gebonden in rood marokijnen band met het wapen van sir Robert Cotton op het plat, is met unciaal schrift geschreven op 108 bladen perkament, en bevat de volgende stukken: den tekst der Psalmen volgens de overzetting van S. HIERONYMUS; verschillende lofzangen van Jesaia en Habakuk; van Mozes uit Exodus en Deuteronomium; het Te Deum; het Gloria in excelsis ; de Oratio Dominica ; het Symbolum Apostolorum ; het Symbolum S. Athanasii

6

-ocr page 71-

42 (Quicunque vult salvus esse cet.) in den oudst bekenden tekst ; de apocryphe psalm, dikwijls vermeld als de 151®^®; ten slotte: fragmenten van het Evangelie van Matthaeus en van Johannes volgens de overzetting van S. HIERONYMUS, voorafgegaan door diens proloog ^).

Om zijn inhoud, zijn ouderdom en zijne miniaturen heeft dit handschrift eene reeks van jaren de belangstelling opgewekt èn van theologen, èn van palaeographen of van kunstkenners. De geleerde wereld bleek zooveel belang te stellen in het handschrift, dat het bestuur der Palaeographical Society te Londen besloot, om het op kosten der vereeniging te laten reproduceeren. Dit geschiedde van 1874 tot 1875. In laatstgemeld jaar verscheen de facsimilé-uitgaaf onder den titel: Latin Psalter. In the University library of Utrecht (formerly Cotton MS. Claudius C.VIL). Photographed and produced in facsimile by the permanent autotype process of Spencer, Sawyer Bird amp;nbsp;Co., London, in-fol. Zij is in een beperkt aantal exemplaren gedrukt en werd alleen aan groote openbare bibliotheken in het Vereenigde Koningrijk en op het vasteland, zoo ook aan enkele voorname verzamelaars van handschriften ten geschenke gezonden.

Op 4 Maart 1715 werd de custos VAN NOY wegens wangedrag uit zijne betrekking ontslagen. Toen nu de hoogleeraar PETRUS BURMAN in Juni een beroep had ontvangen voor een professoraat te Leiden, droeg de Utrechtsche Vroedschap, om hem des te vaster te verbinden aan de universiteit, aan H.H. Burgemeesteren op, hem den titel aan te bieden van bibliothecaris der stadsbibliotheek met een jaarlijksche tractementstoelage van f 400.— en zoodoende hem tot blijven te bewegen. Maar al werd dit voorstel door Burgemeesteren nog zoo smakelijk ingekleed, de Leidsche aanbieding bleek verleidelijker, De professor vertrok, zoodat de stadsbibliotheek vooreerst verstoken bleef van een bibliothecaris. Om toch zoo goed mogelijk in het dagelijksch toezicht te voorzien, werd den 17®“ Juni Mr, ARNOLD HENDRIK VAN WiJKERSLOOT aangesteld tot custos op het tractement van zijn voorganger,

Zooals hierboven in ’t voorbijgaan gemeld is, was de nieuwe catalogus eerst den 24®“ October 1718 in druk voltooid. Op dien datum werd den akademie-drukker VAN DE WATER opgedragen een aantal exemplaren, in hoorn gebonden, uit te deelen onder de leden van den magistraat, de professoren, de predikanten en diegenen, aan wie de vorige catalogus was toegezonden, In bewerking onderscheidt deze catalogus zich niet van zijn voorganger; voor de statistiek van den groei der bibliotheek is het wellicht niet zonder belang te weten, dat daarin ± 7200 boeken en 479 handschriften beschreven zijn,

Intusschen schijnt nog altijd het misbruik te hebben voortgeduurd, dat er

Vroedschapsresolutiën. — 1718. 12 Dec. „De HH. Borgermrn hebben voorgebragt dat de HH. „Rector Magnificus en Professores Haar Ed. hadden overgelevert 3 oude manuscripta arabica, voor „desen aan den Senatus academicus vereerd en in de senaatkamer tot nog toe bewaart, hetwelk haar

-ocr page 72-

43

boeken aan de bibliotheek geleverd werden buiten weten der Vroedschap. Daarom werd de vorige ordonnantie van geen boeken in te leveren dan „op ordre en resolutie van de Vroedschap” hernieuwd op 1 Februari 1723 en den akademiedrukker gelast „zich daarna te reguleren”.

In October van hetzelfde jaar ontving de bibliotheek wederom een groot legaat. Op den 18®“ dezer maand berichtten HH. Burgemeesteren ter Vroed-schapsvergadering, dat de

„overleden Heer Professor Extraord. Barchausen hadde gemaekt eenige boeken, „breder omschreven bij extract uit voorsz. Testament, de dato den 4®“ November 1722 „voor den Notaris JACOB VERVOORN en zekere getuigen alhier gepasseert Waarop is „goetgevonden, dat, wanneer voorsz. boeken zullen zijn in ordre gebragt, en daer van „een Catalogus geformeert, de gelegateerde boeken alsdan zullen worden nagezien en „vervolgens in stads bibliotheecq zullen worden overgebragt.”

Den 24®“ Januari 1724 rapporteerden HH. Burgemeesteren,

„dat door den Heer Mr. JACOBUS VAN HALM als Executeur van den Testamente „van den Heer Prof. Extraordinaris BARKHUSEN in de voorledene week in dezer stadts „Bibliotheecq waeren overgebragt de boeken, door welgem®“ overleden aen dezer stadts „Bibliotheecq gelegateert, zijnde een considerable collecte [sic !] van Botanici, en ook van „Historiae naturalis scriptorum, en die alle in voorsz. Bibliotheecq manqueren, bestaende „in 63 opera in folio, 60 in quarto, en 41 in octavo et forma minori; daaronder vele „opera in verscheide banden, breder als bij de Catalogus hier overgelevert. Presenterende „voorgenoemde Heer VAN Halm ook te vereeren het pourtrait van den overleden. „Waerop gedelibereert zijnde, heeft de vroetschap het voorsz. legaet en geoffereerde „ pourtrait van den overleden voor aengenaem en als een ornament van stadts Biblio-„theecq aengenomen, en verstaen, dat voorsz. boeken met het pourtrait van den over-„leden daeromtrent bij malkanderen zullen worden geplaetst met een inscript daerboven : „ex legato JO. CONRADI BaRCHUSEN Prof, en is den Secretaris Mr. EVERARD VAN „HaRSCAMP voorts verzocht en gelast om den Heer VAN HALM voornt deswegen uit „den naem van HaerEd. Achtb. te gaen bedancken.”

Nadat sinds jaren geen vaste som tot aankoop van boeken voor de bibliotheek was toegestaan, besloot de Vroedschap in 1728 daarvoor een bepaald bedrag beschikbaar te stellen. Den 10®“ Mei, zoo leest men in de Vroedschaps-resolutiën, heeft „de vroedschap tot verbeteringh van de voorsz. bibliotheek en „aankoop van boeken gefixeert een jaerlyxe som van 500 gld. door den Heer „Thesaurier indertijd! te betalen. En worden de HH. Borgermeesteren en Ge-„com^®“ tot de Bibliotheecq bij dese geauthoriseert om over die somme jaerlijx „te disponeren zooals Haer Ed. meest oirbaerlijk en van dienst zullen oordeelen, „het eene jaer meerder, het andere jaer minder, naardat de occasie van nodige „off rare boeken zal voorkomen.” Men zal opmerken, dat de bibliotheekcom-„de vroedschap heeft wel laten gevallen ende voorsz. present voor aangenaam aangenomen, en ver-„staan dat deselve bij andere diergelijke mannscripta in de stadts bibliothk sullen worden geplaetst, „en ook agter bij de nieulyx afgedrukte catalogus bijgevoegd.” (Van Heusde, t. a. pl. blz. 36.)

1723. 4 Jan. „De oud-Burgem. ROELANS mede uit den naeme en vanwegens de HH. Van Ameron-„GEN en Renswoude toezendende, en voor Stadts Bibhotheecq vereerende het exemplaar, ter ver-„gaderinge van HH. M. aan welgemelde HH. als gecomm«*«quot; wegens deze Provincie vereert zijnde, ge-„intituleert; Vera Immanuelis Generatio ex Virgine viro desponsata jnxta „Jesajae prophetiam cap. 7 vers. 14 etc. auctore Christiano Meyer „ecclesiae „Judaicae Hamburgensis ante conversionem ad Christum Doctore Hebraice „et Latine. Waarvoor gemelde HH. te bedanken.”

18 Oct. Boeken op de auctie van Dr. v. Engelen gekocht tot een bedrag van f 332.—. (Zie de lijst in: L. Miedema, Resolutiën d. Vroedsch. v. Utr. enz. blz. 206.) Deze handschriften berusten thans alle in het Gemeentearchief.

1726. 11 Juni. Boeken gekocht voor 406 gld. 7 st. op eene auctie bij W. VAN DE WATER. — 23 Dec. Alsvoren voor 822 gld. 6 st.

1728. 22 Mrt. Besloten in te koopen „een deficierend Boeck aan ’t Corpus Historiae Bisa n t i n a e.” — 10 Mei. Goedgekeurd de inkoop „van ’t boek, manquerende aen ’t Corpus Historiae „Bisantinae, ter somme van 64 gld. nieuw gebonden.”

1) Zie Bijlage G.

-ocr page 73-

44 missie van die „occasie”, zooals het heette, voor het vervolg met overgroote „discretie” gebruik heeft gemaakt.

De custos VAN WiJKERSLOOT gaf gelukkig geen reden tot klagen; integendeel, zijne goede diensten werden bij hetzelfde Vroedschapsbesluit gewaardeerd door „deszelfs tractement te augmenteren tot 150 gld.”, integaan met 12 April 1,1,, „en mits hij daarvoor gehouden zal zijn, om de nieuwe boeken „net van achteren [d, i, op den rug] te beschrijven,”

Van de nu volgende jaren tot 1740 valt voor de bibliotheekgeschiedenis geen feit van belang te boeken. Bij de aankoopen, groote en kleinere, beknopt-heidshalve van nu af aan den voet der bladzijden vermeld, behoeft niet te worden stilgestaan. Alles ging op den ouden voet voort, totdat met de aanstelling van Prof, ARNOLD DrAKENBORCH tot bibliothecaris (22 Februari 1740), op eene jaarwedde van 200 gld,, het beheer weder in meer bevoegde handen geraakte, Met alle waardeering van zijne verdiensten, vooral merkbaar in de be-langrijker aankoopen, kan ik niet verzwijgen, dat de post van bibliothecaris sinds Booth's overlijden eene sinecure was geworden, hoofdzakelijk dienende om de jaarwedden te verhoogen van die professoren, van wie men vreesde, dat zij zouden bezwijken voor de verleiding van het eervoller professoraat te Leiden, dat meestal de beste leerkrachten tot zich trok, De nieuwe bibliothecaris, hoog-leeraar in de geschiedenis en de welsprekendheid, is niet lang in functie geweest ; den 5®“ Februari 1748, oud 64 jaar, daalde hij ten grave. Maar in dien korten tijd heeft hij de bibliotheek doen verrijken met zeer belangrijke werken, die ook nu nog der wetenschap van nut zijn.

Onder zijn bibliothecariaat schonk de „zijdereeder”, DAVID VAN MOLLEM, vier borstbeelden van E, OTTO, P, VAN MUSSCHENBROEK, D, MiLL, hoog-leeraren, en van A, DRAKENBORCH, bibliothecaris, door JACOB CrescanT geboetseerd ter plaatsing in de stadsbibliotheek; voor welk geschenk hij op 3 Mei 1745 door eene deputatie uit de Vroedschap bedankt werd. Deze beelden, lang niet onverdienstelijk van bewerking, versieren nog de groote bibliotheekzaal,

De benoeming van een nieuwen bibliothecaris werd uitgesteld, totdat er weder een hoogleeraar aan de beurt zou zijn om 200 gld, verhooging van jaarwedde te ontvangen. Daartoe bestond gelegenheid in 1750, in welk jaar de afgetreden Rector Magnificus PETRUS WESSELING aan het hoofd der bibliotheek gesteld werd (9 Februari), In ditzelfde jaar vinden wij voor het eerst melding gemaakt van het uitleenen van een boek buiten de stad: door de Vroedschap werd bij resolutie van 8 Maart de bibliothecaris gemachtigd het exemplaar der „Acta Sanctorum onder récépissé voor eenigen tijd ten gebruike te zenden aan „den heer KANNEGIETER (Herm, CANNEGIETER) te Arnhem”,

Gewoonlijk ontvingen zij, die de akademische bibliotheek met boeken ver-

Vroedschapsresolutiën, — 31 Apr. 1731; 27 Juli, 28 Dec. 1739; 7 Nov. 1740; 27 Febr., 9 Oct. 1741. Op deze datums staan verschillende posten vermeld, dienende tot aankoop van boeken. — 1742. 26 Febr., 16 April. Boeken gekocht tot auctie van Prof. Burman voor 80 gld. 8 st. — 30 Juli, item uit de nalatenschap van Op den NoorT. — 1743. 27 Mei. 4 Juni, item op het sterfhuis van den Bisschep van Babiloniën voor 266 gld. 7 st. — 22 Juli. Boeken gekocht voor f 250. — 1744. 14 Sept. Als voren ter auctie der bibl. De Clerk te Arnhem voor 373 gld. 10 st. — 26 Oct. Als voren voor 230 gld. 17 st. — 1745. 26 April, 27 Sept. Als voren voor f 257. — 1746. 25 Juli, 1, 19 en 26 Sept. Als voren ter auctie van Prof. ViTRiARiüS te Leiden voor 656 gld. (Zie de lijst in L. Miedema, Vroedschapsres. blz. 298). — 21 Nov. Als voren ter auctie der bibl. Wielingh voor 72 gld. 2 st.

Op de datums van 10, 17 April en 19 Juni 1747; 22 Mrt. 1751; 24 Apr. 1753; 19 Maart 1759; 22 Dec. 1760; 13 Sept. 1762; 4 en 18 Juli 1763; en 7 Mei 1764 komen in de vroedschapsresolutiën verschillende posten voor betreffende aankoopen van boeken voor de stadsbibliotheek.

-ocr page 74-

45

rijkten, van de Vroedschap bij de gebruikelijke dankbetuiging eene „vereeringe” in geld of wel, voor grootere geschenken, een zilveren kop of schotel. In 1749 werd op eigenaardige wijze van deze gewoonte af ge weken. Toen de student SWELLENGREBEL, een zoon van den Kaapschen gouverneur, namens zijn vader aan de stadsbibliotheek een Arabischen koran ') in handschrift ten geschenke had gezonden, „heeft de vroedschap een der HH. Secretarissen gecommitteerdt, „om aan welgemelten Heer JOHANNES WILLEM SWELLENGREBEL te betuygen „dat ’tzelve present aan de vroedschap is ten uytterste aangenaam, dat HEd. „Achtb. uyt erkentenis van dien, tot een bewijs van hunne dankbaarheyd, aan „welgemelten Heer Gouverneur HENDRIK SWELLENGREBEL en aan zijne vier „Soonen de HH. JOHANNES WILLEM, HENDRICK, WILLEM MAURITS en EDMUND „Balthazar SwellENGREBEL met desen begiftigen met dezer Stads-Burger-„recht, met vrydom van tocht en wacht” ’).

Zooals op het jaar 1728 is aangeteekend, werd den stadsthesaurier een jaar-lijksche som van f 500, — beschikbaar gesteld tot aankoop van boeken ; maar — er blijkt uit eene Vroedschapsvergadering van 17 April 1752, dat dit bedrag niet of zelden voor bibliotheeksbelangen werd uitgegeven. Op dien dag toch werd van wege den Akademischen Senaat eene reeks van voorstellen ingediend, strekkende tot verbetering van het onderwijs aan de Hoogeschool. Daaronder ook dit, „dat „de som, die jaarlijks voor de Bibliotheek wordt uitgetrokken, werkelijk daartoe „zal worden besteed.”

Den 30®’’ April 1753 berichtte de burgemeester GODIN, heer v. Cockengen, „dat „door den Heere [HENDRIK] NieuwlAND waren gelegateerd! eenige manuscripten „van den Heere GRONOVIUS aan deeze Stads Bibliotheecq, en dat deselve door „Mevrouw desselfs weduwe waren ter hand gesteld aan den Heer Grave VAN „Rechteren, om deselve daaraan over te geven. Heeft de vroedschap den Heer „Burgemeester voor desselfs communicatie bedankt, en den Heer professor WeS-„SELINGH geauthoriseerdt, om deselve in de Bibliotheecq te schikken, zooals zijn „Edele best sal oordeelen, en daarboven te noteren, door [wien] deselve aan „deezer Stads Bibliotheecq gemaakt zijn, verders den secretaris VAN BAARLE „gelast een Brieff van dankzegginge aan Mevrouwe de Wed® te coucheeren „en [aan] haer Ed. te laten afsenden” ®). Het legaat bevat alleen dictaten, gehouden bij GronOVIUS' colleges in de uitlegkunde van het Nieuwe Testament en bij de behandeling van verschillende klassieke schrijvers, waaraan echter voor de geschiedenis der theologische en philologische wetenschappen blijvende waarde mag worden toegekend.

De ordonnantie van 9 Januari 1688, waarbij den boekdrukkers in Utrecht was voorgeschreven, dat zij een exemplaar van elk door hen gedrukt boek aan de bibliotheek zouden hebben af te staan, was voor de meesten een ijdel voorschrift gebleven, waaraan door hen maar zelden de hand werd gehouden. Daarom besloot de Vroedschap op den 13®“ November deszelfden jaars (1753) die ordonnantie opnieuw af te kondigen en te verscherpen door de bepaling van 25 gld. boete bij overtreding, waarvan de custos de helft genieten en de wederhelft strekken zou tot aankoop van boeken.

Nadat op 24 Juli des voorgaanden jaars was besloten een appendix van den

-ocr page 75-

46 catalogus te laten drukken en dien achter den bestaanden catalogus te voegen, schijnt de bibliothecaris op 17 October dezes jaars deze taak te hebben voltooid, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

blijkens eene aanteekening in de Vroedschapsresolutie, waarbij den secretaris werd opgedragen na te zien, of in diergelijk geval „een present is gedaan.”

Tot 11 November 1764, op welken datum de bibliothecaris WESSELING’) het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, valt er aangaande de bibliotheek weinig van beteekenis te vermelden. Verschillende aankoopen van boeken, aan den voet dezer bladzij in ’t kort vermeld, eene instructie aan den bode der St. Jans-kerk, dat hij zorgen moet voor de opening der deuren op bepaalde tijden (3 Mei 1756), vernieuwing van het dak der kerk (19 Juni 1758), een geschenk van een Engelschman, bestaande in ’t leven van MiLTON, zijn memoranda, waarbij het onnoodig is stil te staan. Een ander feit vraagt evenwel onze aandacht.

In de bibliotheek berust een kostbaar handschrift van AUGUSTINUS’ trac-taat: De civitate Dei’), dat wegens zijn fraaie miniaturen algemeene bewondering wekt. Oorspronkelijk was het gebonden in een houten, met leder overtrokken band, versierd met blinde stempels, welke band evenwel zóo was versleten, dat hij door een nieuw omhulsel moest worden — en werd vervangen.

Het schutblad van dit handschrift prijkt met een Latijnsche inscriptie, in grove achttiende-eeuwsche letters geschreven, luidende: „Ex donatione viri ampliss. Thaddaei Boekhoven”.

Van Mei 1755 tot Mei 1758 vindt men in de zoogenaamde Utrechtsche „Hee-renboekjes” een zekeren Thaddeus VAN BOEKHOVEN vermeld als gecommitteerde ter Admiraliteit van Zeeland.

Zijn nu dit admiraliteitslid en de schenker een en dezelfde persoon? Waar- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

schijnlijk wel, doch wie zal dit uit maken? Immers, aan welke instelling het handschrift vereerd is, blijkt niet. In de resolutiën der Utrechtsche Vroedschap, die van ieder geschenk, hoe gering ook, gewagen, wordt er niet over gerept.

De in ’t bibliotheekarchief berustende inventarissen der voormalige kapittel-bibliotheken vermelden noch het handschrift, noch den gever. Eindelijk: in geen drukwerk of ander handschrift der akademische bibliotheek wordt een dergelijk ex-libris aangetroffen!

Zoo blijve de wijze, waarop het handschrift uit handen van den achttiende-

Vroedschapsresolutiën. — 1755. 7 April. Hebr. hs. (Pentateuch) aangekocht ter auctie Trip te Amst. f 200.—.

-ocr page 76-

47

eeuwschen bezitter het eigendom werd der bibliotheek, vooralsnog in ’t duister. De vermelding en nadere beschrijving van het geschenk hier ter plaatse vindt uitsluitend hare beweegreden in de tijdruimte, waarin een Utrechtsch naamgenoot van den schenker zijn ambt als admiraliteitslid bekleedde.

Het handschrift zelf maakt aanspraak op een uitvoerige beschouwing. Het bevat 10 folio’s register en 346 folio’s tekst, die met 1 miniatuur ter bladzij-grootte en 21 kleinere ter halve bladzij-grootte in randwerk verlucht is.

Het koloriet, de techniek der teekeningen, de manier, waarop de vogels, de vruchten en ranken van het fijne randwerk, de luchten en het landschap zijn behandeld, zoomede het kostuum der figuren, wijzen op een meester uit de Zuid-Nederlandsche school, een onderdaan der kunstlievende Bourgondische vorsten.

Het wapen in den onderrand der groote miniatuur, hiernevens weergegeven, duidt aan, dat het handschrift vervaardigd voor — zoo niet vereerd werd aan Wolfert V ’) van Borssele, Heer van Veere, Sandenburg en van meer andere Zeeuwsche heerlijkheden, graaf van Grandpré en (door zijn eerste huwelijk in 1445 met MARIA STUART, dochter van Koning JAKOB I van Schotland) van Bouchain (Buchan), met welks wapen hij zijn schild, ter onderscheiding van andere VAN BORSSELENS, heeft doen vierendeelen.

Verwant aan de machtigste en rijkste adelsgeslachten en als bekleeder van zeer aanzienlijke staatsbetrekkingen — hij was o. a. Stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland, Luitenant en Kapitein Generaal der Bourgondische vloot, Ridder van het Gulden Vlies — genoot hij achtereenvolgens de gunst der Bourgondische heerschers: FiLlPS en Karel van Bourgondië, van MARIA en haren gemaal, Maximiliaan van Oostenrijk. Hij speelde aan hun hof een voorname rol ; totdat hij bij laatstgenoemde in ongenade viel, uit het staatsleven zich terugtrok, en, om te ontkomen aan de kuiperijen en vervolgingen der Kabeljauwsche partijleiders, die hem bij MAXIMILIAAN hadden verdacht gemaakt, zijn laatste levensjaren te Gent ging slijten, waar hij den 24®“ April 1486 overleed. Zijn lijk werd met vorstelijke praal naar Sandenburg overgebracht en aldaar in de voorvaderlijke kapel bijgezet.

Hoogstwaarschijnlijk nu zal de vervaardiging van het handschrift moeten geplaatst worden tusschen 1474, in welk jaar WOLFERT zijnen vader HENDRIK VAN Borssele, in diens waardigheden en leenen opvolgde, en zijn sterfjaar 1486.

Nu wij voldoende ingelicht zijn omtrent den persoon, voor wien het kostbare handschrift geschreven en verlucht werd, — een feit, waarvoor het kunstwerk voor ons, Noord-Nederlanders, in waarde rijst, — en ook de tijd van zijn ontstaan ten naastenbij is vastgesteld, hebben de miniaturen zelve, wat hare voorstelling aangaat, aanspraak op onze belangstelling.

Zooals hierboven is medegedeeld, behelst het handschrift éene groote en 21 kleinere miniaturen, — deze laatsten aan het begin van elk hoofdstuk en geschilderd binnen de omlijsting van een groote begin- of sierletter, te midden van fraai randwerk. Opmerkelijk is het, dat juist de miniaturen van hoofdstuk 1 tot

1) Zie over Wolfert’s leven, zijne waardigheden, bezittingen en nakomelingschap : Ermerins, Zeeuwsche oudh. Dl. III, blz. 91—117; J. B. Maurice, Le blason des armoiries de tous les chevaliers de l’ordre de la Toison d’or. La Haye 1667; A. v. Buchell, Genealogieën v. aanzienl. Noord- en Zuid-Ned. familiën Hs.; Kerkelijk Veere, in: De Katholiek. Dl. XLVI, ’s Gravenh. 1864, blz. 220, 221; V. D. Aa, Biogr. wdb. d. Nederl. i. v. (Aile ter Univ.-Bibl. Utr.)

-ocr page 77-

48

11 weinig of geen verband toonen met den tekstinhoud, in tegenstelling met de later volgenden, die dit wel doen.

Mogen de groote miniatuur en die op de keerzij van folio XXIX in de daar afgebeelde figuurgroepen wellicht portretten doen vermoeden van edellieden uit het stamhuis VAN BORSSELE (éen oogenblik dacht ik aan WOLFERT V en zijn vader HENDRIK) de landschappen op den achtergrond geven meer dan eens (fol. XLIIIIV., fol. LXVIIV., LXXXIII v.) een burcht of stadsgezicht aan den oever van een groot water te zien, dat het Veere der lô’â^-eeuwsche plattegronden in herinnering brengt. Toch zou mijne veronderstelling op een al te lossen grond berusten, indien ik waagde het eerste gedeelte van het hier besproken handschrift te laten voorkomen als eene bedoelde verheerlijking van Wolfert van BorSSELE, den stichter en hoogen beschermer van talrijke kerkelijke stichtingen te Sandenburg en in het nabijgelegen Veere.

Doch dit handschrift is als kunstwerk reeds van zóo groote waarde, dat het de bijkomstige eer van te zijn een geschiedkundig monument gerust kan ontberen.

In de door Wesseling’s dood ontstane vacature werd op 18 Februari 1765 voorzien door de aanstelling van prof. SeBALDUS RAU (RAVIUS) tot bibliothecaris op het meergemelde tractement van f 200.—. „Wijders,” zoo leest men in de Vroedschapsnotulen,

„is goedgevonden dat aan den Professor RAUW zal worden gerecommandeert het „emploi van de somma van f 500, door de Vroedschap jaarlijx gedestineert tot aankoop „van boeken en manuscripten in dezer Stads bibliotheecq, sodanig te dirigeren, dat het „voornaamste gedeelte van dezelve somme bij order worde besteed tot aankoop van boeken, „in elke Faculteijt meest nodig bevonden wordende, te beginnen het eerste jaar met de „Theologische, het volgende jaar met de Juridische enz. na rang van ieder Faculteijt van „studie, opdat dezer Stadts bibliotheecq in tijd en wijle op een egalen voet van allerleij „soort van boeken mooge voorzien worden, zoo nogtans, dat in extra-ordinaire voor-„ komende gelegenheden om een voordelige adquisitie van eenig notabel werk in een of „ander soort van studie te doen, zulks niet behoeft te worden genegligeert, maar op een „andere wijze in vervolg de voorgemelde proportie mag worden in ’t oog gehouden.”

Dit naar aanleiding zeker van den wensch van den Akademischen Senaat, in 1752 uitgesproken!

Intusschen was de custos VAN WiJKERSLOOT allengs bejaard geworden en met de gebreken van den ouderdom gekweld, zoodat hij de veelvuldige en vermoeiende bezigheden, aan zijn ambt verbonden, niet meer naar den eisch kon waarnemen. Daarom besloot de Vroedschap op 19 Augustus deszelfden jaars Mr. EgbERTUS COOTIUS aan te stellen tot custos, „invoege dat voors. Mr. VAN „WiJKERSLOOT zijn leven lang gedurende zal genieten ’t tractement, daartoe „staande, en daarjegens ten zijnen koste en laste houden den handlanger of „amanuensis, die in de voornoemde Bibliotheecq pleegt te assisteren, of een „ander bequaam persoon in desselvs plaatse, zullende Mr. EGBERTUS CoOTIUS „zoo in ’t Tractement als in de voorn, last invallen na doode van gern® Mr. „VAN WiJKERSLOOT en inmiddels geen tractement genieten.”

Van dien handlanger of amanuensis vond ik voor dezen niet het minste gewag gemaakt; zou hij wellicht ook de „linnenkoopman” kunnen geweest zijn,

Vroedschapsresolutiën. — 1765. 16 Sept, Aangekocht: Histoire de l’Académie des inscriptions et des belles lettres. 28 vol. 4quot;. f 135.— 30 Sept. Alsvoren. Annales minores. 14 vol. fol. f40.— 11 Nov. Als-voren in auctie Wesseling: Virgilii Maronis Codex antiquissimus. [Florent. 1741] f 9—14 en vele klassieken met mss. aanteekeningen van den hoogleeraar. Zie de lijst bijMej.L. Miedema, Resolutiën enz. biz. 350 w.

1766. 24 Febr. Doubletten der bibliotheek te verkoopen. — 1767. 19 Mrt Verkocht voor f 88.—.

-ocr page 78-

-ocr page 79-

AUGUSTINUS „DË CIVITATE DEI*'.

Miniatuur uit het handsclynft, vervaardigd voor Wolfert V van Borssele, Meer van Veere tusschen 1475 en 1486. ^Tielè’s Catalogus No 42.) Natuurlijke grootte.

-ocr page 80-

lltmptr tWer p^mtvve atuxltt /u«ttt|iwi tppatnen|t^ ep boc.

nnitnft bet

ntumit quot;^bn fmc ï^^ltnbortï

pezuw aufn fïi mtvr tm

S retjtnwvtvvr ey fi^e mivena* ftue m lUa fmbiühvte etne quit nunr

cy^pcTtat per p^tacnnüfn i|u0 tih lufiitia (Wiicmtvtr m lu^iti

Il


lennam iwrta:ta ultmtn erpaa^ ^(m-0pca^temfMut^ er meapt0nnffÏ0ne betntc^befenÜ abiverfua eoa qvu timbvtwt em^ beea fue^ ptefentnT^ mnl^ttne mavcdltne fu^ftpt*lt;^a^nvv epw^ etavbtuvm^/vbewaabintor tu e^-|llt;wgt; fae ipukuinb^epu^ftrutp^^^^, fuabeotwr pvpeHna qnantn fitui tvu'lnvvlvtnn^*quA fvewtonno rcHrt cnmimna tempmah rnobtU täte nutntvna naiv hnwnno ufur ^ivtn fnfta* ^bwivnn lt;jÄt bonnfa fdfitivbotranfttnbor* Hevem et nmbihw avutntva hvw * be qua (oqî tn^hnmnaAn ^friptwm pcpiilt


-ocr page 81-

-ocr page 82-

49

over wiens zwetsen VON Uffenbach zich zoo geërgerd heeft bij zijn bibliotheekbezoek in 1711?

Den 16®“ September d. a. v, werd Prof. RAU gemachtigd om twee studenten, die hem hadden geholpen in ’t ordenen van den catalogus, elk een boek ter waarde van f 25.— en den handlanger of amanuensis eene gratificatie van f 20.— te geven. Gelijktijdig werd een bedrag van f 187,18 hem toegestaan voor aangekochte boeken.

Den 21®“ October daarop ontving de bibliotheek van het Curatorium van het Britsch Museum den catalogus der handschriftenverzameling van den Graaf VAN Harley, in 2 dln. zeer net in roodleder gebonden, waarvoor de gevers met een Latijnschen brief bedankt werden.

In de Vroedschapsvergadering van 2 Maart 1767 werd mededeeling gedaan van een voor de stadsbibliotheek aangeboden legaat van wijlen Ds M. GUITON te Maastricht, bestaande in een zeer zeldzame vertaling van het Nieuwe Testament, getiteld: „Le Nouveau Testament de nôtre Seigneur Jesu Christ, traduit de „Latin en François, par les Théologiens de Louvain, A. Bordeaux chés E. ROUTIER.... „M.DCLXXXVI.... 8“. in welk testament gevonden werden alle de plaatsen, uit welke „de Gereformeerde bewijzen de overtolligheid der Sacramenten, door de Roomsche „kerk ingevoerd, zodanig verdraait ende geheel verandert, dat alle de leken, die „’t zelve lezen, niet anders kunnen geloven, of de stellingen van de Roomsche kerk „zijn alleenig de regte en fundamentele stellingen en leeringen, waarop ’t Christelijk „gelove is gevestigt, en die buiten de Roomsche zijn valsch en onwaar, te meer daar „dit Testament geschikt was, omme aan de nieuwbekeerden te werden gegeven, omme „zig daarnae te reguleren. Dog tegen welk Testament zodanig door de Protestanten „is gewaakt geworden, als blijkt uit de Lettre Pastorale, hierinne vooraangevoegd, „door een Mons’quot;' Jurieux, nevens een lijste van de plaatsen, waarinne de falsiteyten „zijn gepleegt, in schrifte hierbij gevoegd en de valsheyd daarvan aangetoond, dat deze „Testamenten zijn gesupprimeerd geworden, en op drie na ook alle uit de waereld ge-„raakt, zodat behalven dit exemplaar nog maar twee exemplaren voorhanden zijn, nament-„lijk eene tot Geneve en nog eene in eene der steden van, Switzerland, en vermits de „paters Jesuiten, autheurs van dit Testament, negeren, dat ’t ooit in de waereld geweest „is, ja zei ven om dit magtig te worden al grote somme gelds daarvoor geoffereerd heb-„ben, dog welke altoos zijn van de hand gewezen, nademaal den overleden Heer Gui-„TON van begrip is geweest, dat zodanig een stuk moeste geconserveert blijven en in „publique Bibliotheecq zeer caute geoordeeld best te zijn, ’t zelve aan UWEd. groot „Achtb*quot;®. te presenteren, met verzoek om ’t zelve testament in dezer Stads Bibliotheecq „te accepteren, met verzoek, dat het ten eeuwigen dage in dezelve Bibliotheecq mogte „bewaard blijven, en door den Heer Bibliothecaris of Custos Bibliothecae in eene ge-„slotene kas gehouden en aan niemand vertoond, als in presentie van den Heer Biblio-„thecaris of den Custos Bibliothecae, met interdictie om’tzelve ooit buiten de Bibliotheecq „te mogen laten volgen.”

Besloten werd conform het verzoekschrift en aan Mej. GuiTON, dochter des overledenen te Maastricht, de dank der Vroedschap betuigd.

Over de in deze uitgaaf gepleegde tekstvervalschingen en over het exemplaar der Utrechtsche bibliotheek heeft Dr. W, P. L. KNUTTEL uitvoerig gehandeld in den bundel Geschiedkundige opstellen, uitgegeven ter eere van Dr. H. C. Rogge, oud-hoogleeraar aan de Amsterd, Universiteit, Leiden 1902 blz. 1—16. Ofschoon niet zóó zeldzaam, als de legataris meende, — dr. KNUTTEL, noemt 8 exemplaren — zeldzaam is het boek zeker, en — zegt hij, „dit vindt

Vroedschapsresolutiën.— 1766. 28 Apr. Aangekocht; C. Mudenii, Hist. Holl, et Traj. earumque prov. nob. — ld. Historia episcopnm et sacrorum Ultrajectin. usque ad A. 1590. Ms. in-8, f20—12.—. Bedoeld is: Corn. J. Mudenus, Collectanea historica et genealogica; Diplomata, Pasquilli eet. ad historiam Hol-landiae et Ultrajecti potissimum spectantia (TiELE, Cat. Codd. mss. 1887. No. 771). — 1767. 9 Febr., 4 Mei, 9 Juni en 1768 18 Jan. aangekocht, resp. voor 279—7, 309—2—4, 134—10 en 144 gld. 11 st.

7

-ocr page 83-

50 „zijn oorzaak in het feit, dat men zelfs van katholieke zijde over een zoo bru-„tale vervalsching verontwaardigd was. Dit blijkt uit eene geschreven aanteeke-„ning in het Leidsche exemplaar, volgens welke de Aartsbisschop van Bordeaux, „wiens naam tot autorisatie van deze vervalschingen misbruikt was, de uitgaaf „deed supprimeeren.”

Daar de herhaalde aanmaningen aan de Utrechtsche boekverkoopers om terstond bij de uitgave van een of ander werk, door hen gedrukt of uitgegeven, een gebonden exemplaar op de stadsbibliotheek gratis te leveren, veelal zonder resultaat waren gebleven, besloot de Vroedschap op 29 October 1770 de burgemeesters te machtigen om de Dekens van het Boekverkoopersgild voor zich te doen ontbieden en dezen „te condemneeren” een exemplaar der alhier gedrukt wordende boeken daaraan te leveren, „op poene dat tzelve ten haaren „kosten zal gekogt worden.” Een andere zuinigheidsmaatregel werd in 1772 voorgesteld en op 17 Mei 1773 ingevoerd. Tot dusverre was het gewoonte, dat van elk boek, aan de Vroedschap opgedragen, zooveel exemplaren door de stad gekocht werden als het aantal leden der Vroedschap bedroeg. Voortaan zouden slechts drie exemplaren worden aangeschaft, éen voor lederen burgemeester en éen voor de bibliotheek. Op denzelfden datum besloot men eene lijst aan te leggen van die boeken, welke der bibliotheek niet tot „cieraat, luister of nut” strekten, teneinde die te verkoopen, alsmede geen boeken meer aan te schaffen zonder uitdrukkelijk verlof der Vroedschap en alleen te continueeren die werken, welke nog incompleet waren, en waarvan reeds deelen waren aangekocht. Kort daarna (op 7 Juni) werd goedgevonden, dat van de aan de Vroedschap opgedragen boeken, waarvan 3 exemplaren moesten geleverd worden (zie boven), er maar twee zouden betaald worden, vermits van alle boeken, te Utrecht gedrukt, éen ex. gratis aan de bibliotheek moest geleverd worden. Den 11®“ October werd LUD. DE WITH Hoevenaar aangesteld tot custos, zonder tractement, zoolang Mr. A. H. VAN WUCKERSLOOT en Mr. G. COTIUS zouden in leven blijven. Laatstgenoemde was intusschen „wegens lichaamsgebreken en zwakheid, ten eenemaal buiten staat geworden” die post waar te nemen. De aanstelling van genen, al te zeer naar zelfstandigheid hakenden, patriotgezinden custos leidde weldra tot groote onaangenaamheden met den oranjegezinden bibliothecaris Prof. RAU. Reeds op 4 September 1775 begon de eerstgenoemde met, zonder voorkennis van zijn chef, eene memorie in te dienen over den toestand der bibliotheek, welke de Gecommitteerden tot de bibliotheek in handen stelden van den bibliothecaris ter consideratie en advies.

Daar de in het archief der bibliotheek berustende minuten betrekkelijk den strijd tusschen bibliothecaris en custos een nagenoeg volledige en zeer interessante beschrijving geven van de wijze, waarop in dien tijd het beheer der inrichting gevoerd werd, voel ik mij gedrongen, ze in extenso mede te deelen.

Vroedschapsresolutiën. — 1768. 28 Mrt. Werd besloten aan te koopen „een fransch werk van 80 dln. in 4’ voor f300.— of daaromtrent op eene auctie te Amst.”, waarmede bedoeld werd: L’Histoire et mémoires de l’Académie roy. des sciences depuis son commencement 1666 jusqu’à 1754. Av. tables.

1773. 15 Oct. Gedeput. Staten van Utrecht doen present een ex. van de Nieuwe berijming der Psalmen, dat „in een convenable band zal gebonden werden, dog zonder dat hetzelve op den rand afgesneden word.”

1776. 21 Oct. „Prof. RAU geauthoriseert eenige raare boeken uit de auctie v. GOENS tot 200 gld. te koopen.”

18 Nov. „Ut supra op de auctie van den hr. Hasselaar tot 600 gld.”

23 Dec. Aangekocht o. a. Bibliotheca Escurialiensis Mich. Casiri Regiae Bibliothecae Matritensis codices graeci. 3 vol. fol. f 105.— Item. Marmora Oxoniensia. Oxon. 1763. f 47.—.

-ocr page 84-

51

De hierbedoelde correspondentie vangt aan met eene memorie van den bibliothecaris, getiteld: „Poincten van bezwaar en redres ten opzigte van het gedrag „van den Custos der Stads Bibliotheek, HOEVENAAR, ter requisitie aan.... de „HH. Gecommitteerden tot gemelde Bibliotheek door Prof, RAU in deszelvs „qualiteit overgegeven.quot;

De bibliothecaris deed deze memorie vergezeld gaan van een schrijven aan HEd. Achtb., waarin hij verklaart de memorie van den Custos te hebben nagegaan „zooveel zijne tegenwoordige bezigheden en de naderende groote vacantie zulx „wilden gedogen”, er de opmerking bijvoegende, dat de custos beter zou hebben gehandeld met de stukken op te teekenen, die bij andere boeken zijn ingebonden, zonder dat zij op den catalogus of „het auctarium” voorkwamen, dan „alle prullen en defecte boekjes” op te schrijven, welke door de vorige bibliothecarissen met opzet uit den catalogus waren weggelaten,

„Al spoedig na zijne aanstelling,” zoo beweert de bibliothecaris, toonde de custos, „dat hij niet zoo zeer het welzijn der Bibliotheek als wel zijne onafhankelijkheid van „den Bibliothecaris bedoelde, en tot dien einde van tijd tot tijd zig verscheide dingen „aangematigd heeft, die van zijn departement niet zijn,

„Toen hij de Bibliotheek nog niet eens kende, bekroop hem reeds de geest van „hervorming, en hij zocht nopens dezelve verscheide schikkingen te maken, waarvan „de Bibliothecaris niets weeten mögt.

«Hij vervoegde zich derhalve meermalen op de Financiekamer deezer stad, be-„ soigneerde met de Heeren Gecommitteerden derzelve, zonder van zijn oogmerk of van „den uitslag zijner verrichtingen den Bibliothecaris het minste te communiceeren.

„Nadien hem op zijn verzoek toegestaan was, de Bibliotheek op te nemen en te „recenseeren, wormde hij met den oppasser of knecht, die hem tot dien einde toege-„voegd wierd, verscheide maanden achtereen, om de boeken na te gaan en te exami-„neeren, zonder van zijn plan, naar ’t welk hij werkte, of van ’t geen hij al of niet „gevonden had, den Bibliothecaris eenige kennis te geven, wanneer hij evenwel, zulx „doende, zijne onderzoekingen met meer voordeel voor de Bibliotheek had kunnen be-„ steden en der stad veele onkosten sparen.

„Toen dit gedaan was, wierden op zijn verzoek de boekekassen geverft, zoo wel „van binnen als van buiten ; hetwelk de Bibliothecaris niet gewaar wierd, dan wanneer „hij, eens op de Bibliotheek komende, de boeken uit de kassen genomen en op den „grond liggen vond. Hadde de Bibliothecaris van deze onderneming eenige kennis „mogen hebben, zoude hij dezelve om verscheide reedenen hebben afgeraden. Men doet „het ook nergens. Hij zoude ten hoogsten de kassen, waarin de manuscripten staan, „verzocht hebben te laten verven, omdat zommige derzelven, gelijk die aan de rechte „hand van den ingang tot de Bibliotheek, wat vogtig vallen. Maar dat was nu zoo. De „Bibliothecaris gaf derhalven den Custos den sleutel, met verzoek om ook die kassen „te laten verven; edog de Custos zond hem dien sleutel wederom, en liet ze zoo als „ze waren.

„Dat hij van dien smaak zij, om zonder consideratie en kennis van den Bibliothe-„ caris, de Bibliotheek naa zijn eigen goeddunken te beheeren, blijkt onder anderen ook „hier uit. De Predikant te Martensdijk, eenige boeken, zonder weeten van den Biblio-„thecaris, van den Custos ter leen ontvangen hebbende, had dezelve, om ze des te „gemakkelijker te kunnen gebruiken, met zig naar den Martensdijk genomen. En niet „te vreede zijnde met de boeken, die hij reeds had, schreef hij eenen brief aan den „Bibliothecaris, met verzoek om nog meerdere te mogen hebben. De Bibliothecaris nam „derhalven dien brief met zig op de Bibliotheek en liet hem den Custos leezen, om in „het vriendelijke met hem daarover te spreeken. Maar de Custos had dien brief zoo „haast niet doorgezien en den inhoud van denzelven begreepen, of hij had de onbe-„leefdheid van te zeggen, dat hij dien Predicant dit wel betaald zoude zetten, dat hij „zig aan den Bibliothecaris geadresseert had, hij zou hem leeren.

„Maar niets evenaart de verwaandheid en insolentie, waarmeede hij den Bibliothe-„caris behandeld heeft op den 23en September des voorleedenen jaars. Wanneer de Biblio-„thecaris op dien dag zich op de Bibliotheek vervoegde, om met den Custos te spreeken „over de overtollige en onnodige boeken, welke volgens resolutie van Hun Edele Agtbh. „van den 17®^ Mei 1773 zouden verkogt worden; en bij die gelegenheid aan iemand.

-ocr page 85-

52

,die hem daarom verzogt had, een manuscript wilde laten zien, zoo gelaste hij den „oppasser, dat hij dit manuscript aan zijn huis zoude brengen. Terstond presenteerde „de Custos den Bibliothecaris het boekje, waarin de boeken, welke hij uitleent, opge-„schreeven worden, pretendeerende dat de Bibliothecaris dat manuscript daarin zoude „aanteekenen en bekennen hetzelve van den Custos ontvangen te hebben. De Biblio-„thecaris antwoordde met alle bescheidenheid: dat hij, in zijne qualiteit den sleutel tot „de manuscripten hebbende, kwalijk aan den Custos daarvan kon reekenschap geven, „moetende die zelf verantwoorden ’). Maar de Custos repliceerde, dat hij dan dat ma-„nuscript niet zoude laten volgen, en die zaak te kennen geven aan de Heeren Burge-„ meesteren. Waarop de Bibliothecaris zeide, dat hij zien moest wat hij deede. De „Custos hield dan 't gemelde manuscript onder zig, en liet naa ’t sluiten der Biblio-„theek den Bibliothecaris nog nader weeten, dat hij hetzelve den Heer Burgemeester „Kien ter hand zoude stellen; hetwelk echter niet geschied is, hebbende de Heer Bur-„gemeester hem in de maand October daarop volgende, geordonneert, het manuscript „aan den Bibliothecaris af te geven, zonder dat ervoor geteekend wierd, gelijk blijkt „uit de eigene aanteekening van den Custos, te vinden in het bovengemelde boekje, „onder den 25«» October.

„Naadat dit op de Bibliotheek gepasseert was, vroeg de Bibliothecaris den Custos, „hoe hij stond met de boeken, welke volgens resolutie van Hun Edele Agtbh. verkogt „zouden worden? Waarop de Custos antwoordde: dat hij daartoe eerst geauthoriseerd „moest worden. Dewijl het nu op een bijzondere ordre, welke de Custos pretendeerde „te moeten hebben, nog geenzins aankwam, zijnde alleen maar de vraag van de lijst „der boeken, welke hij nevens den Bibliothecaris, volgens bovengemelde resolutie had „uitgeschoten om te verkopen, en welke lijst de Custos uit eigene beweging had op „zig genomen om te vervaardigen, zoo was dit antwoord eene loutere chicane. De Bi-„bliothecaris vraagde hem derhalven al boertende, of hij gek was? Waarop de Custos „in tegenwoordigheid van verscheide studenten, den oppasser en anderen, die op de „Bibliotheek waren, tegen den Bibliothecaris zeide: dat hij geene impertinentie van hem „verstond, en dat hij op de Bibliotheek niets te zeggen had. Voegende daar nog ver-„scheide injurien bij, waarover de Bibliothecaris, zig niet willende met hem gelijk stel-„len, heenging.

„Dat de Custos na dit voorval niet beeter geworden is, maar daarentegen telkens „gelegenheid gezogt heeft den Bibliothecaris met verachting te behandelen en te chica-„neeren, is onder anderen gebleeken den 9^^ December des voorleeden jaars, wanneer „de Custos, belet zijnde op de Bibliotheek te komen en aldaar zijnen post waar te „nemen, zulks niet aan den Bibliothecaris, gelijk hij en zijne voorzaten voor deezen „gewoon waren, maar aan den Heer Burgemeester VAN BUUREN liet weeten ; waardoor, „als de Heer Burgemeester het bij die boodschap had laten berusten, de Bibliothecaris „hiervan geheel onkundig gebleven, en de Bibliotheek op dien dag buiten opzigt zoude „open gestaan hebben. Edoch de Heer Burgemeester ordonneerde hem dit geval aan „den Bibliothecaris te laten weeten; wa«irop dezelve, volgens zijne gewoonte in zulke „gelegenheden, zelve op de Bibliotheek gegaan is, en om alle naadeel van dezelve voor „te komen, aldaar gevaceert heeft van twee tot vier uuren.

„Zoo heeft ook de Custos op het einde van ’t voorleeden jaar, wanneer de winter-„vacantie nog niet begonnen was, tegen gebruik en plicht opgehouden, van zig op de „Bibliotheek te laten vinden, zonder den Bibliothecaris in ’t minste daarvan te onder-„rechten ; waardoor dan de Bibliothecaris genoodzaakt wierd, de boeken, welke hij nog

1) „Toen die sleutels nog, hoewel te onrecht, in den handen van den Custos Wijkerslooth „waren, was de voorraad van Mss. zeer gering; tegenwoordig zijn dezelve niet alleen meerder in getal, „en van meer waarde, maar ook van allerley soort, en in meer talen, als te voren. Wat zoude dat nu „worden, als de Bibl. eens eenen Custos kreeg, die zoo wijs en geleerd niet was als de tegenwoordige, „en daar kwamen eens vreemdelingen om de Bibl. te zien, zouden die zig dan bij den Custos moeten „addresseeren, wanneer zij te Leyden bij den Bibliothecaris geweest waren, die daar, gelijk Prof. Schul-„TENS, tot de Arab. Mss. accès, dus ook tot de Griekse en Lateinsche heeft, zouden ze niet moeten be-„sluiten, dat of de Mss. hier van weinig belang waren of dat de Bibliothecaris geen eerlijk man was, „Wien men de sleutels van de Mss. niet wilde vertrouwen en ze daarom aan den Custos gegeven had ? „De pretensie is zoo absurd en buitensporig, dat als UWE. mogten goed vinden dezelve aan den Custos „te accordeeren, de Bibliothecaris niet langer met fatsoen zijn ambt zoude kunnen waarnemen.

„Is de Custos verlegen om eenige Mss., hij behoeft maar den Bibliothecaris te vragen en hij zal „er accès en gebruik van hebben. Maar dat heeft hij nooit getoont, nog gedaan.” (Uit een brief van Prof. Rau aan den Oud-Burgem. v. BUREN. Bibl. archief.)

-ocr page 86-

53

„voor de vacantie op de Bibliotheek wilde zenden, tot naa het eindigen derzelve ten „zijnen huize te bewaren.

„De vorige Custodes en zelf ook de tegenwoordige hebben altijd de gewoonte ge-„had van Woendags en Zaturdags door den oppasser bij den Bibliothecaris te laten „vernemen naa de boeken, welke volgens ordonnantie van den Nov, 1753 door de „boekverkopers aan den Bibliothecaris moeten bezorgt worden, en dezelve te laten „halen. Maar thands komt de oppasser alleen uit eige beweging, en de Custos, die uit „kracht van dezelve ordonnantie, ten minste om de zes weeken eens komen moest, „verschijnt geheel niet.

„Eindelijk kan tot een staaltje van zijne verregaande onbeleefdheid en kwaadartig-„heid ook met reede verstrecken (hoezeer het ook door hem bewimpeld word) het „volgende geval :

„Den 27^11 April deezes jaars verzogt de Bibliothecaris uit de Bibliotheek een boek „ter leen, en zond tot dien einde door den oppasser van den Custos een briefje van „den volgenden inhoud:

„Aristoteles Opera ex Edit, du Vallii II. vol. num. 191 k. 1. ex „Bibliotheca publica die 27 Aprilis 1776 accepit. S. Rau,

„De oppasser presenteerde den Custos dit briefje en zouden naa ’t sluiten der „Bibliotheek (wanneer hij doch niet meer in dienst van den Custos is) volgens gewoonte, „dit boek aan den Bibliothecaris gebracht hebben (die voor deeze moeite den oppas-„ser een nieuwjaar geeft). Maar de Custos verhinderde zulx niet alleen, maar hield „daarenboven het gemelde recepis onder zig, tot dat de Bibliothecaris hetzelve den „volgenden Woensdag wederom liet halen.

„De Bibliothecaris verzoekt derhalven Hun Edele Agtbh. de Heeren Gecommitteer-„den tot de Stads Bibliotheek, dat Hun Edele Agtbh. tot voorkoming van verdere „desordres en naadeelige gevolgen, zoo voor de Bibliotheek, als voor den Bibliotheca-„ris, denzelven in zijn ambt gelieven te maintineeren, en den Custos serieuselijk ge-„ lasten :

De beantwoording door Prof, RAU van de memorie van HOEVENAAR leidde in de Vroedschapsvergadering van 7 April 1111 tot een wijdloopig schriftelijk ingediend advies van HH, Burgemeesteren en Gecommitteerden tot de biblio-

-ocr page 87-

54 theek, waarbij zij o. a. het volgende verklaarden : dat de door den custos ingeleverde boekenlijsten niet vrij waren van fouten en abuizen, waarom zij adviseerden den bibliothecaris te verzoeken die te willen „resumeeren, corrigeeren „en in ordre brengen,” Voorts, dat de custos gehoord was op de klachten van den bibliothecaris, hem beschuldigend van overschrijding zijner instructie en oneerbiedigheid, waarna zijne verdediging overwogen en alles wat „ter materie dienende was met veel attentie geëxamineerd” zijnde, gebleken was:

„dat de Custos omtrent ’t waarneemen van zijn post veeltijds kwalijk en zeer arbi-„trair gehandelt en aan ’t respect, ’t welk hij aan de Bibliothecarius verschuldigt is, te „meermalen gemanqueert heeft, waardoor verdere dissentien en manieren omtrent de „beheering van de Bibliotheek geboren zijn, die absoluut tot nadeel van dezelve moe-„ten redundeeren, en daarom een spoedig en efficacious redres requireeren. En de „source van dit alles. Edele groot Achtbare Heeren! is naar alle waarschijnlijkheid „geweest, dat de Bibliothecarius in ’t geheel geene en de Custos eene zeer gebrekkige „instructie heeft, van dewelke en hij en zijn predecesseur nog verscheide articulen „eigener authoriteit in onbruik gebracht hebben.

„Om dan alle ingesloope abuizen en begaane fouten te redresseeren, om de goede „order tot beheering en conservatie van de Bibliotheek te herstellen en te mainteneeren, „en om alle verdere disputen tusschen den Bibliothecarius en den Custos en de daaruit „proflueerende onaangename en taedieuse besognes voor het vervolg te praevenieeren, „zouden de Heeren UEd, gr. Achtb. Gecommitteerden van begrip zijn, dat de Vroed-„schap in navolging van ’t geen van alle de andere Universiteiten dezer Republiek „geschied is, ook hier ter plaatse den Bibliothecarius en den Custos ieder met een „goede instructie behoorde te voorzien. En om UEd. groot Achtb. deliberatiën in deze „te faciliteeren, hebben de Heeren UEd. gr. Achtb. Gecommitteerden voor beiden een „concept instructie geformeerd, dewelke zij de eere hebben bij deze ter approbatie van „de Vroedschap over te leggen, hetgeen zij met des te meerdere gerustheid durven „doen, als hebbende in het concipieeren derzelven van de instructie voor den Biblio-„thecarius en Custodes te Leyden zeer veel gebruik gemaakt.

„En belangende de satisfactie, dewelke de Heer Professor RAU vraagt van den „Custos voor zijne onbeleefde en disrespectueuse handelingen t’hemwaards, zouden „zij Heeren Gecommitteerden van advys zijn, dat wanneer de Vroedschap de hier voor-„ gemelde instructiën mögt arresteeren, het gepasseerde zoude kunnen daar gelaten en „de Heeren Burgemeesteren verzogt worden om voor eerst aan den Heer Bibliothecarius „te declareeren, dat de Vroedschap van hem verwagt, dat hij aan het gebeurde niet „meer zal gedenken, en ten anderen aan den Custos op ’t ernstigsten te recomman-„deeren van zig voortaan stiptelijk naar zijne instructie te gedraagen.

„ De Heeren UEd. Gr. Achtb. Gecommitteerden hebben te dezer occasie mede gede-„libereerd over de klagten, dewelken de Heer Bibliothecarius en de Custos van de Biblio-„ theek te zamen ingebracht hebben tegen verscheide Boekverkopers en boekdrukkers „hier ter stede over het niet obedieeren van Vroedschaps resolutie van den 12®“ Nov. „1753, waarbij hun geboden is, om van ieder boek, dat bij hen gedrukt wordt, een „exemplaar binnen zekeren peremptoiren tijd aan Stads Bibliotheek te vereeren, en „vermids die klagten alzins gefundeert bevonden zijn, zouden zij Heeren Gecommit-„ teerden van advys zijn, dat die nalatige boekverkopers en boekdrukkers daartoe alsnog „zouden dienen geconstringeerd te worden.

„Edog vermits bij gedagte resolutie geene middelen van contrainte zijn bepaald, „en de boete van 25 gulden wat gering is, behalve dat de transgresseur niet daaren-„ boven, gelijk behoorde, verpligt wordt het verschuldigde exemplaar te leveren, en bij „die resolutie ook geene mentie van prent- of kaartwerken gemaakt wordt, neemen zij „Heeren Gecommitteerden de vrijheid eene nieuwe concept resolutie ten dezen opzichte „aan de deliberation van UEd. Gr. Achtb. over te leggen, zig gepersuadeert houdende, „dat bij aldien dezelve gearresteerd, het heilzaam oogmerk van de Vroedschap om de „Bibliotheek te favoriseeren, zoo voor ’t tegenwoordige als toekomende beter zal be-„reikt worden.”

In de Vroedschapsvergadering van 21 April d, a. v. werd conform deze voorstellen besloten en de nieuwe instructies voor bibliothecaris en custos (hierachter als bijlage H. en 1. af gedrukt) goedgekeurd. De ordonnantie, houdende ver-

-ocr page 88-

55

plichting der boekverkoopers en boekdrukkers tot levering van een gratis-exemplaar hunner uitgaven aan de bibliotheek, werd verscherpt door de instelling van eene boete van f60,— op elke overtreding (zie hieronder, vroedschapsresol.).

Daar de instructie voor den bibliothecaris als zoodanig de eerste geweest is, willen wij er een oogenblik bij stilstaan.

Artt. 1—10 regelen de taak van den bibliothecaris ten opzichte van den aankoop van werken en prenten, die voor de inrichting als eene „publieke Stadsen Universiteits-Bibliotheek” dienstig geacht worden en nuttig, zoo voor de „Burgers en Ingezetenen” der Stad Utrecht als bijzonder voor de professoren en studenten. Daarbij verdient opmerking, dat den titularis uitdrukkelijk werd voorgeschreven „nauwkeurig toe te zien, dat hij zich niet late verleiden door eene „anders onschuldige doch ten dezen opzichte zeer nadeelige predilectie voor de „bijzondere faculteit of tak van studie, waarvoor hij de meeste zucht heeft „opgevat,” maar „onpartijdig en met terzijde stelling van alle privative opinien” het publieke nut en algemeen belang van konsten en wetenschappen in het oog te houden. Onder de rubrieken, die in een volgend artikel, als in aanmerking komende bij aankoop van boeken, worden opgesomd, wordt bij name vermeld alles, wat betrekking heeft tot nieuwe uitvindingen of verbeteringen van konsten en wetenschappen, ook manufacturen, fabriken, b ij zonder alles wat de commercie en navigatie betreft. Artt. 11—16 hebben betrekking op het bewaren, het binden en registreeren der boeken, waarbij o. a. bepaald werd, dat van de gewone boekenkasten de bibliothecaris en de custos elk een sleutel, van de kasten der kostbare en zeldzame boeken, en der handschriften de bibliothecaris alleen den sleutel zou hebben te bewaren. Artt. 17 en 18 hebben betrekking op het catalogiseeren en de instandhouding van den catalogus; 19—28 op het gebruik der bibliotheek en het uitleenen van boeken in en buiten de stad; 29 en 30 op het verkrijgen van geschenken; 29—34 op het nakomen van de ordonnantiën van het boekverkoopersgild en van de instructie voor den custos; het slotartikel op den ambtseed.

De instructie voor den custos wijkt in zooverre af van die van 1640, dat hem nu speciaal werd opgedragen te zorgen voor de goede conservatie der boeken en hunne plaatsing, te waken tegen lekkage, brandgevaar en wormschade, toe te zien op den jaarlijkschen schoonmaak en van alle opgemerkte gebreken of onregelmatigheden verslag te doen aan den bibliothecaris of bij diens on-stentenis aan HH. Gecommitteerden. Alleen de leden der regeering, de professoren, stadspredikanten en doctoren mocht hij toelaten binnen „het hek”; de overige bezoekers „zullen zich moeten onthouden aan de groote tafel daarbui-„ten, en aldaar de gevraagde en overgelangde boeken gebruiken.”

Niet lang waren beide instructies aan de titularissen ter hand gekomen, of de custos ving aan, zich te beklagen over en te protesteeren tegen den inhoud van sommige bepalingen. Dit blijkt uit een tweede uitvoerige memorie van den bibliothecaris, waarvan de minuut berust in het bibliotheekarchief. De door eerstgenoem-

Vroedschapsresolutiën. — 1777. 21 April. Bevel aan alle boekverkopers en boekdrukkers, om alle boeken, die ze nog aan de Bibliotheek schuldig zijn, binnen 2 maanden te leveren op straffe van parate executie voor schuld aan de stad. — Item bevel aan dezelfden om van alles, wat ze uitgeven of drukken, een ex. aan de Bibliotheek te zenden, ook van kaarten, prenten, kaartboeken, prentboeken enz. enz. op boete van f 60.—. Behalve de boete moet dan toch het boek worden gegeven. Ook van een nieuwe uitgave van een vroeger geschonken werk moet een ex. worden gezonden. Van journalen, mer-curiussen en andere periodieke werken moet elke jaargang ineens compleet worden geleverd.

25 Aug. Afwijzend beschikt op het verzoek van eenige boekverkoopers en boekdrukkers om verzachting der bovenst, resolutie van 21 Apr. (Mej. Miedema t. a. pl. blz. 401.)

-ocr page 89-

56 den ingediende grieven betroffen 9 punten: 1” het bezit van de sleutels der bibliotheek door bibliothecaris en custos, waardoor een gedeelde verantwoordelijkheid, gelijkstaande met geen verantwoordelijkheid, ontstaat; 2“ het uitsluitend bezit van de sleutels der handschriftenkasten, aan den bibliothecaris toegekend; 3’ de bevoegdheid tot het uitleenen van boeken van denzelfde; 4® de bepalingen van art. 9 en 10, rakende de toelating van zekere bevoorrechte personen binnen het hek; 5® de beperking van de bibliotheeksluiting in de universiteitsvacantiën; 6® het toezicht op den schoonmaak; 7® de diensturen; 8’ de ondergeschiktheid aan den bibliothecaris; 9® de achteruitzetting van den custos ten gevolge van de nieuwe instructie, waardoor zijn ambitie zoude uitdooven enz.

Er verliep bijna een jaar (tot 6 April 1778), voordat deze kwestie van bibliotheekbeheer, die een zeer gespannen verhouding tusschen beide ambtenaren had doen ontstaan, door de Vroedschap geregeld was. Op genoemden datum leverden HH. Burgemeesteren en Gecommitteerden tot de stadsbibliotheek een schriftelijk advies in van den volgenden inhoud:

„Burgemeesteren en Gecommitteerdens tot dezer Stads Bibliotheek kennisse herkomen hebbende, dat de Bibliothecaris en Custos bedenkelijkheden en bezwaren tegens „eenige articulen in derzelver jongste instructiën maken, welke zij gaarne zouden zien, „dat naar hunne bizondre smaak en inzigten veranderd en ingerigt wierden, zijn wel „van gedagten, dewijl en Bibliothecaris en Custos derzelver instructiën reeds hebben „aangenomen en beëdigd en het daarenboven, zonder den gehelen schakel dezer instruc-„tien te verbreken en het gehele beleid tegens het ware oogmerk van Uw Ed. Gr. Achtb. „te interverteeren, ondoenlijk is eenige dier bizondere articulen te altereeren; dat men „de beide instruction, zo die van den Bibliothecaris als die van den Custos behoorde „te laten in hun geheel, zonder aan dezelve eenige verandering toe te brengen. Dog „hebben Burgemeesteren en Gecommitteerden voornoemdt nodig geoordeelt, uit consi-„deratie van het verzwaarde werk van den Custos, wiens dienst ontegenzeggelijk met „drie maanden meerder present zijn in de Bibliotheek belast is geworden, UwEd. Groot „Achtb. favorabel voor te dragen, dat aan de bediening van den Custos een weinig „meerder honneur zouden können worden toegebragt door dezelve te eximeeren uit den „rang der lagere bediendens, dewelke jaarlijks verplicht zijn hunne bedieningen in den „schoot van Uw Ed. Gr. Achtb. neder te leggen, waardoor de Custos ont-„heft zou worden van deze vernederende ceremonie'), wanneer „tevens ’t ampt, de naam en woonplaats van den Custos agter die van den Bibliothe-„ caris, dewelke nog heden in de zogenaamde Staten-almanack niet gevonden wordt, „geplaatst zoude können worden, inmediaet na die der heeren professoren aan dezen „stads Universiteit. Voorts is het Burgemeesteren en Gecommitteerden voornoemd voor-„ gekomen, naardien de oppasser of bediende onder den Custos, die voorheen met een „gering salaris van tien gtilden door den Custos beloondt wierdt, thans wegens deszelfs „verzwaarden dienst en gemis van vorige profijten niet minder dan eene beloning van „vijf en twintig gulden ’s jaars vordert en ook verdient, dat deze pecunieele last op „’t gering tractement van den Custos niet behoorde te blijven berusten, waarom UwEd. „Groot Achtb. ter gunstige reflectie zouden voordragen, om deze bediende voortaan

1) Het gespatieerde is in de notiilen geschrapt.

Vroedschapsresolutiën. — 1778. 22 Juni. Te betaalen 138 gld. voor gekogte boeken.

1779. 10 Mei. Utsupra voor f 94—10. — 30 Aug. Aan te koopen de Acta Societatis Palatinae.

6 Sept. Machtiging tot aankoop van boeken, veelal handelende over de stad en provincie van Utrecht, op de auctie der bibliotheek van prof. BuRMAN den 27 Sept, te Leiden, ter somma van 100 dukaten of f 700.—. De gespecificeerde lijst der aankoopen met de prijzen komt voor bij Mej.MlEDEMA t. a. pl. blz. 411—417. Hieronder worden aangetroffen o. a. de briefwisseling van de gebr. Roozendaal, van de Bukmannen, van Almeloveen en NiC. Heinsius (Tiele, cat. 985—990), voor het meerendeel uitgegeven door Bukman in zijn: Sylloge epist olarum. Verder verschillende exemplaren van BEKA enHeda, De episcopis Trajectinis, 1612—1643 met handschrift-aanteekeningen van Van Drakenborch, Burman, Buchelius, a. Matthaeus en P. ScriveriuS; een ex. van Junius, Batavia met onuitgegeven brieven en handschrift-aanteekeningen van den schrijver; een uitgaaf van Archimedes van 1554 met handschrift-aanteekeningen van C. Huygens; een ex. van MATTHAEUS, Fundationes van 1703 met handschrift-aanteekeningen van A. VAN Drakenborch, enz. enz. Het leeuwenaandeel dezer verzameling verbleef aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden, die er f 5000.— voor kon besteden.

-ocr page 90-

57

„van stadswege met een jaarlijks tractement van vijf en twintig gulden te voorzien, en „dezelve ter praesteering van getrouwen dienst van dezer stads Bibliotheek onder eede „te brengen.

„Eindelijk nemen Burgemeesteren en Gecommitteerden voornoemd de vrijheid „onder het oog van UwEd. Groot Achtb. te brengen, dat veele boekverkoopers nalatig „gebleeven waaren te voldoen aan UwEd. Groot Achtb. intentie bij derzelver resolutie „van dato den 21 April 1777 uitgedrukt, en dieswegens door den jegenwoordige Custos „gecalengeerd waren geworden; dat Burgemeesteren en Gecommitteerden, verkiezende „door toegevende zagtmoedigheid een ieder tot zijnen plicht te brengen, vele verzuimen „van minder aanbelang, dog welke na den stricten inhoud van opgemelde UwEd. Gr, „Achtb. resolutie de gestatueerde poenaliteit onderhevig zouden geweest zijn, door de „vingeren hebben moeten zien; door welke gratieuse remissie aan de eene zijde wel „’t bedoelde oogmerk bereikt is geworden, dewijl jegenswoordig alle boekverkoopers, „zo ras eenige boeken voor hunne rekening gedrukt van de persse komen, die ten spoe-„digste voor dezer stads Bibliotheek afleveren, dog aan de andere zijde heeft dezelve „den Custos een aanmerkelijk gemis doen ondervinden, doordien hem anderzins een „derde competeerde in de geincurreerde boetens. Uit consideratie van dit gemis en het „veelvuldige aanmaanen en nalopen der boekverkoperen, waartoe den Custos zig in „den beginne verplicht heeft gezien, zouden Burgemeesteren en Gecommitteerden UwEd. „Gr. Achtb. proponeeren, omme aan dit bezwaar te subvenieeren en den Custos voor „eenmaal te begiftigen met eene somme van twintig ducatons, waardoor de Custos ook „teffens zoude geanimeerd worden tot het vlijtig naakomen zijner instructie en het nauw-„keurig praesteeren zijner vermeerderden en verzwaarden dienst”.

Na acht dagen ter visie gelegen te hebben op de secretarie, werd dit voorstel op 21 April d. a, v, door de Vroedschap gearresteerd. Daarmede waren de moeilijkheden voorloopig van de baan, al was voor geen der beide partijen een geheele bevredigende oplossing verkregen. Toch zal de ijdelheid van den custos, naar men veronderstellen mag, niet weinig zijn gestreeld door het Vroedschaps-besluit, bepalende dat hij niet meer tot de „laage bediendens” gerekend en zijn naam achter dien van den bibliothecaris na de professoren in het „Heerenboekje” zou gesteld worden.

Niet enkel boeken en handschriften, ook steenen met inschriften vielen soms aan de bibliotheek ten deel. Het eerste geschenk van dien aard ontving zij in Augustus 1779 van Prof, R. M. C, VAN GOENS, die op den 30 van die maand aan den Magistraat het volgende schrijven richtte:

„Edele Groot Achtbare Heeren,

„In ’t eerste gedeelte dezer lopende eeuw is aan ’t einde van dezer Stads Malie-„baan, aan de Oostzijde van de Laan van Ontwijk, op een boeren-hofstede in een sloot, „bij geval ontdekt en opgegraven een antieke Romeinsche steen of graf-zark, waarop „eenige beelden, benevens eene latijnsche inscriptie te zien zijn, waaruit o. a. consteert „’t verblijf, ’twelk de Romeinen in de oudste tijden hier omstreeks en op de plaats, „waar thans onze stad staat, gehouden hebben,

„Dit monument, ’twelk in den beginne vele aanschouwers naar zich getrokken „en dus veel voordeel aan den huisman, die ’tzelve ontdekt had, aangebracht heeft, „waarom dezelve dan ook te dier tijd om geen prijs daarvan heeft willen afstaan, is „omtrend den jaare 1740 door den Marquis SCIPIO MAFFEI op zijne reis bezigtigd en de „inscriptie daarvan vervolgens door hem uitgegeven in zijn werk, genaamd Museum „V eronense. fol, CDL, en tegenwoordig houdt zich de Heer CANNEGIETER, Prof, te „Franeker, bezig met ’t schrijven van een Latijnsche commentarius, die eerstdaags staat „gedrukt te worden, en waarin hij dit monument, benevens eenige andere oudheden „van ons Sticht in het breede zal beschrijven en illustreren,

„Ondertusschen de nieuwsgierigheid en toeloop tot het bezien van dit stuk „allengskens vermindert zijnde, heb ik middel gevonden omtrend den jaare 1763, om „’t zelve door aankoop machtig te worden, zedert welken het onder mij is blijven „berusten,

„ Dan terwijl een stuk als dit alzints meer geschikt is om op eene publieke plaats,

8

-ocr page 91-

58

„dan wel bij een particulier bewaard te blijven, ten einde minder gevaar te lopen van „verwaarloosd te worden en eindelijk geheel verloren te gaan en ’t zelve niet onvoeg-„lijk op dezer Stads Bibliotheek zou können worden geplaatst, gelijk zoo te Nijmegen „op ’t Stadhuis, te Leiden in een apart gebouw in den Hortus, te Domburg op ’t eiland „Walcheren in een kerk, om van andere plaatsen niet te spreken, diergelijke antieke „steenen en monumenten bewaard, en van tijd tot tijd door vreemdelingen bezocht „worden, zo ben ik te rade geworden, zo uithoofde van de voornoemde consideration „als uit aanmerking van mijne tegenwoordige relatie tot deze stad en tot de Stads „Bibliotheek, om UEd. Gr. Achtb. te verzoeken voorgemeld antiek monument van mij wel „te willen accepteeren als eene vrije gift, en te permitteeren, dat ’t zelve op dezer „Stads Bibliotheek, in het Choor van de J(an)s Kerk, mag worden geplaatst, proponeerende, „dat ten dien einde den Heer Cameraar mag worden geauthoriseerd om ’t zelve voor „Stads rekening bij mij te laten afhaaien en transporteeren ter plaatse voors. en voorts „met den Heer Bibliothecarius eene gevoeglijke plaats voor ’t zelve uit te zoeken en te „doen gereed maken.

„Ingevalle UEd. Gr. Achtb. het voors. wel gelieven te aggreëeren, zoude ik bij „’t voorgemelde Romeinsche monument nog voegen een anderen kleineren steen of an-„tieken grafzark met een Grieksche inscriptie, die voormaals te Smirna in het cabinet „van den Heer DE HOCHEPIED, consul van den Staat, eenigen tijd bewaard en nader-„hand door gifte aan mij geworden is, kunnende dezelve bij ’t vorige niet onvoeglijk „geplaetsd worden ; te meer daar UEd. Gr. Achtb. nog eenige relatie op dezen laatsten „steen hebben, zijnde dezelve in den jare 1764 op Stads kosten in plaat gebracht, en „de plaat zelve, benevens alle de exemplaren, door UEd. Gr. Achtb. bij resolutie in „dato 31 December aan mij gracieuselijk vereerd, welke ik dan ook tegelijk weder in „de Bibliotheek zoude deponeeren.

„Eindelijk, daar ik bij de verkoop van mijne eige bibliotheek in den jaare 1776 uit „dezelve heb uitgehouden en tot nader dispositie bewaard alle manuscripten of mss. ge-„ collationeerden en met eigenhandige aantekeningen van verscheide geleerde Mannen „voorziene boeken, zo die de oude Grieksche en Latijnsche Literatuur als die tot de „Historien, Oudheden en Rechten van ons Vaderland en bizonder ’t Sticht betrekkelijk „zijn, alsmede eenige Diplomata en autentieke brieven en charters, welken ik van tijd „tot tijd ’t geluk gehad heb van machtig te worden en bijeen te verzamelen, zo zoude „ik niet ongenegen zijn, om ten minste een gedeelte derzelven, namentlijk alle de zulken, „die mij in mijne tegenwoordige omstandigheden van weinig nut, immers van geen „dagelijks gebruik zijn, insgelijks in dezer Stads Bibliotheek te deponeeren, om daarin „ten publieken nutte bewaard te blijven; reserveerende en aan mij behoudende, om bij „tijd en wijle ook van de overige, die ons Land en bizonder deze Stad en Provintie „specteeren, doch welken mij vooralsnog van te veel gebruik zijn, om mij daarvan te „willen ontdoen, mogelijk wel op dezelfde wijze disponeeren, door die t’ eeniger tijd bij „de anderen te voegen of wel aan de Stads Bibliotheek na te laten.

„Voor ’t overige verzoeke UEd. Gr. Achtb. gelieven te persuadeeren, dat mijn „eenig motief en but met deze demarche alleen deze is, vooreerst dat de voorgem« „stukken mogen bewaard en bij den anderen blijven, zonder gevaar te lopen van vera-„lieneerd te worden of verlooren te gaan, en ten anderen bizonder, dat verscheide pri-„vate en andere personen, die soortgelijke stukken bezitten, welken beter in eene pu-„blieke Bibliotheek dan in het cabinet van een particulier bewaard zijn, en daarvoor „ook meer passen, en die zij somtijds in hunne familiën gevonden hebben, zonder zei ven „eenig nut of gebruik daarvan te kunnen trekken, door dit en andere voorbeelden „mogen worden aangezet, om aan de zodanige stukken een nieuwe en groter waardij „te geven, door dezelven ten publiken nutte af te staan en tegelijk daardoor zoveel te „zekerder voor destructie te bewaar en.”

De Vroedschapsresolutiën melden den afloop dezer zaak in deze bewoordingen :

„En daarop gedelibereerd zijnde, heeft de Vroedschap onder betuiginge van derzel-„ver gevoelen van erkentenisse en dankbaarheid aan den Heere VAN GOENS voor zijn Ed. „allervriendelijkste en edelmoedige offerte gedachte monumenten en manuscripten met „veel genoegen geäccepteerd en goedgevonden, dat de monumenten ter gedagtenisse van „den Heer Donateur eene bekwaame plaats in de Bibliotheek zal worden gegeven, „authoriseerende ten dien fine den Heer Cameraar VAN DER DOES voorschreeve mo-„numenten voor Stads rekening in de Bibliotheek over te brengen en tot derzelver

-ocr page 92-

59

, plaatse de convenabelste gelegenheid met den Prof. RAU als Bibliothecarius uit te zien, ,ten einde dezelve aldaar tot sieraad en luister der Bibliotheek worden gesteld, mids-„gaders dat de gedachte manuscripten in een gesloten kasse worden bewaard.quot;

Twee jaar later, den 26 Februari 1781, deelden HH. Burgemeesteren mede, dat Prof. Saxe hun te kennen had gegeven, dat hij een zeer ouden steen, „zijnde geweest een Romeinsch altaar”, gevonden bij ’t graven van een kelder in 1777 ten huize van zekeren Karel VAN Hees in de Romerburgerstraat, welke steen aan hem was vereerd door den Heer A. F, SCHUURMAN, kanunnik in ’t Kapittel van S. Marie, aan de stad ten geschenke aanbood. Waarop besloten werd den steen in de stadsbibliotheek te plaatsen.

In 1782 wendde de custos De WITH HOEVENAAR zich tot den Magistraat met het verzoek om een jaarlijksche toelage ter verbetering van zijne wedde, „te kennen gevende, dat bij de laatste instructie (zie blz. 54) deszelfs werk „merklijk is geaugmenteerd, als moetende tegenwoordig drie en een halve „maand meerder vaceeren dan te voren, verzoekende daarvoor eene jaar-„lijksche gratificatie te ontfangen; en wijders gehoord zijnde favorabel advis „van de HH. Gecommitteerden tot de Bibliotheek, heeft de Vroedschap aan den „Suppliant voor zijn persoon, en zonder consequentie voor ’t vervolg toegelegd „een jaarlijkse Nieuwjaarsgift van 6 ducaten, te betalen bij den Hr. Cameraar „in der tijd, ingang nemende met dit lopende jaar en te geduuren zo lange hij „leven en zijne post ten genoege der HH. Gecommitteerden tot de Bibliotheek „waameemen zal” (Resol. van 4 Mrt. 1782).

Ik nader nu spoedig tot de jaren, waarin gansch Utrecht voor niets anders oor en oog scheen te hebben als voor politieke onderwerpen en gebeurtenissen en wat daarmede samenhing. Zelfs de viering van het 150jarig bestaan der aka-demie zou straks gevaar loopen van zoo al niet te mislukken, althans van te worden uitgesteld tot 31 Mei 1786, „in aanmerking genomen zijnde de min pai-„sible omstandigheden, waarin zich thans de stad bevind” (Resol. van 23 Januari 1786). De woelingen te Utrecht onder de partijleiders van weerszijden en de geschillen over het regeeringsbeleid van stad en provincie vervulden reeds lang aller gemoederen. Sinds het begin des jaars 1783 waren de patriotten druk bezig exercitiegenootschappen op te richten en zich in den wapenhandel te

Vroedschapsresolutiën. — 1780. 18 Sept. Machtiging tot aankoop op de auctie van wijlen Prof. Schultens te Leiden van eenige daarbij aangewezen boeken tot een bedrag van f 160.—, welke resolutie geen resultaat had, doordat de toegestane som te laag bleek.

1781. 5 en 12 Mrt. Machtiging tot aankoop van placaatboeken voor f 300.—. Gekocht voor 68 gl .19 st.

17 Apr. Machtiging tot publieken verkoop van boeken, die „van geen dienst of nuttigheid of cieraad” zijn. — 16 Juli d. a. v. Dezelve verkocht voor 219 gl. 18 st. door A. Paddenburg.

1783. 3 Mrt. Betaling van 85 g. 4 st. wegens aangekochte boeken. — 1 Juli. Alsvoren van 83 g. 17 st.

1784. 1 Mrt. Toegestaan 170 g. 16 st. ter betaling van gekochte boeken. Machtiging om in te teeke-nen op den Codex Alexandrinus in het Britsch Museum te Londen.

De op de Akademische bibliotheek aanwezige borstbeelden van professoren werden op 6 Juni 1785 met nog een vermeerderd. HH. Studenten in de medische faculteit hadden een „pourtraict in plaister” doen vervaardigen van Prof. J. Oosterdijk SCHACHT (geb. 1704 j- 1792) „tot een blijvende gedachtenisse” en wilden daarvan het origineele gebronst in de Stadsbibliotheek doen plaatsen, welk geschenk door de Vroedschap „met veel toegenegendheijd geaccepteerd” werd.

-ocr page 93-

60 oefenen, waartoe bij Resolutie van 17 Februari 1783, 5 April 1784 en 14 Maart 1785 het klein auditorium van stadswege werd afgestaan.

Men behoeft niet te vragen, welke geest in de Vroedschap allengs de overhand verkregen had, en dit zal zeker eveneens het geval zijn geweest in de Commissie voor de bibliotheekbelangen, die den custos De WiTH HOEVENAAR meer dan eens de hand boven het hoofd had gehouden. Deze had zich van lieverlede in éen der talrijke patriotsche comités ') op den voorgrond weten te dringen, gesteund waarschijnlijk door de STRICK’s VAN LiNSCHOTEN ^), aan wie hij van vrouwszijde vermaagschapt was. Destijds een man van omstreeks 50 jaren, eerzuchtig, ijdel en lichtgeraakt van karakter, haakte hij er naar, om de patriottenpartij op het kussen te zien, opdat door haar toedoen ook het bibliotheekbeheer te zijnen gunste zou worden gewijzigd,

Zoodra er tengevolge van het nieuwe regeeringsreglement in het voorjaar van 1786 genoeg „nieuw bloed” in de Vroedschap gekomen was, achtte hij de kans schoon om, ter voorbereiding van verder reikende plannen, alvast een partijgenoot als plaatsvervangend custos te doen aanstellen,

In de vergadering van 23 Januari 1786 kwam een verzoekschrift van hem in, te kennen gevende dat hij „door ligchaamsindispositie veel tijds buyten staat „was zijn post in persoon waar te neemen, en om die rede verzochte, dat doctor „Willem Jacob de Koning mochte worden geauctoriseert om de post als „custos Bibliothecae by indispositie van hem waar te neemen”, waarna op 20 Februari d, a, v, de Vroedschap, conform het advies van HH, Gecommiteerden tot de bibliotheek, besloot Dr, W, J, DE KONING te machtigen, om, „ingeval van „indispositie of noodzakelijke absentie van Mr, L, DE W, H, (welk laatste noch-„tans geen plaats zal hebben, dan met voorkennisse en toestemming van HH, „Burgern“) den post van Custos Bibliothecae in alle deszelfs deelen waar te „neemen, overeenkomstig des custos instructie, reeds gemaakt of noch te maaken, „mits Dr, W, J, DE KONING, tot wiens medeverantwoording de Bibliotheecq ge-„steld word, dezelve instructie beëedige, conform het 21® articul van gedachte „instructie”.

Gelukkig werden grootere onheilen voor het ordelijk beheer der bibliotheek afgewend door den korten duur der overheersching van de patriotten. Reeds op 16 September 1787 werd de stad door hen in allerijl verlaten en konden de oude regenten hunne bestuurszetels weder innemen. Toch schijnt De WiTH Hoevenaar in dien tijd wel wat kwaads in de bibliotheek te hebben uitgericht, althans hij werd met den pedel H, KOOPMAN en de proff, VAN HamelS-VELD en VOORDA gecasseerd, wegens hun gedrag bij de „jongste troebelen”. En dit wel „onverminderd de procedure, met relatie tot,,,, Mr, L, DE WiTH „Hoevenaar ,..,, welke de Hoofdofficier dezer stad tegen dezelve zal oordeelen „te moeten institueeren” (Resol, van 1 October 1787),

Ook Dr, De KONING is niet lang in functie gebleven, want den 26 November 1787 stelde de Vroedschap op gunstig advies van HH, Burgemeesteren Pierre Jean van Lelyveld als custos aan, in plaats van „den gedemitteer-

-ocr page 94-

61

„den Ludo, de With Hoevenaar en zulks op ’t ordinaris tractement en emo-„lumenten, daartoe staande, mids doende Eed op de Instructie, reeds gereguleerd „of noch te reguleeren, en stellende borge ten genoege van de Vroedschap”,

Ook deze ambtenaar trad binnen het jaar af. Zijn opvolger was CORNELIUS Petrus van EmdrE en ontving een tractement van f 150,—, boven de f 25,— voor zijn oppasser „mids eed doende tegen de corruptele en op de instructie „hieromtrent gearresteerd en jaarlijks tot eene recognitie ten comptoire van den „tijdelijken Heer Cameraar betalende f 15,—”,

De benarde toestand der stadskasse gedoogde niet, zoo meende men, deze (reeds zoo geringe) wedde onverminderd te laten!

Voortaan kon tot aankoop van boeken geen hooger bedrag jaarlijks worden uitgegeven dan omtrent honderd vijftig gulden, (Zie hieronder,)

Nog eenmaal heeft de oud-custos HOEVENAAR na zijn ontslag getracht den bibliothecaris te wederstreven en aan te klagen bij de Commissie tot de bibliotheek, Wanneer dit voorval plaats had, kan niet uit het bibliotheekarchief worden geconstateerd. Wel blijkt uit eene daar voorhanden memorie van Prof, RAU, dat hij in 1787 „zich van de toenmalige omstandigheden bedient heeft om „geheel meester van de Bibliotheek te worden en tegen zijnen eed en plicht „ook daar de goede ordre om te keeren”. Het heeft hem niet mogen baten!

Eerst in 1793 lieten de stedelijke finantiën het weder toe, iets meer voor aankoop van boeken uit te geven. Nadat bij resolutie van 23 September 1793 was toegestaan om op de auctie der bibliotheek van wijlen prof, OOSTERDIJK Schacht f 350,— te besteden, vindt men in de Notulen van 21 October d, a, v. eene specificatie van het aangekochte tot een bedrag van 292 g, 13 st.

Wijl de aldaar gekochte werken ook nu nog wetenschappelijke waarde hebben, dunkt het mij niet zonder belang, die aankoopen met de prijzen hier af te drukken,

Paracelsi Opera omnia medica, chemica, chirurgica, Genevae

1658, 3 torn, 2 vol, fol...............5 g, - 5

Dillenii Historia muscarum, Oxonii 1741, 4°........84 „ - —

Michelii Nova plantarum genera, Florent, 1729, fol.....12 „ - 5

Dillenii Hortus Elthamensis, Lond. 1732, 2 vol, fol.....60 „

Swammerdammi Biblia naturae sive Historia Insectorum, Lugd,

Bat, 1737, 2 tom, 3 vol, fol.............28 „

Monro, Observations on the nervous system, Edinb, 1763, fol, nbsp;25 „ - —

Hunter, Anatome uteri human! gravidi, Lond, 1774, fol,, nbsp;, , nbsp;60 „

Seldon, The history of the absorbent system, Lond, 1784, fol, nbsp;10 „

Opgeld, bewaren en thuisbrengen..........7„

292 g,-13 st.

Gedurende het eerstvolgende tienjarige tijdvak worden nu de gegevens al schaarscher en onbelangrijker en soms blijven zij geheel uit. Utrecht lag van de

Vrocdschapsresolutiën. — 1787, 6 Aug. Machtiging tot aankoop van Facciolati, Totius latinitatis lexicon voor f 44.—.

1788. 28 Jan. 137 g. 9 st. toegestaan voor boeken.

1789. 14 Apr. 107 g. 18 st. toegestaan als voren.

1790. 22 Nov. 123 g. 10 st. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

1792. 12 Mrt. 106 g. 10 st. „ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

1794. 27 Oct. Toegestaan f 55.—. — 1796. 1 Febr. Alsvoren f 119.—. — 1797. 20 Febr. Alsvoren 77 g. 2 st. — 1798. 8 Oct. Alsvoren f 460.— tot aankoop van natuurhistorische werken op eene auctie bij Altheer (waarvan sommige in de bibliotheek eene plaats hebben gevonden).

-ocr page 95-

62 universiteitssteden het eerst aan de beurt om de nadeelige gevolgen te ondervinden van den aanval der Fransche legerbenden, en de intocht der Franschen ging onafscheidelijk gepaard met een algemeene remotie der oude regeering en harer ambtenaren. Een der eerste maatregelen van bestuur was het herstel der patriotten in de vroeger door hen bekleede ambten. Maar Mr. L. DE WITH Hoevenaar, de oud-custos der bibliotheek, bedankte voor deze hem weder aangeboden betrekking (18 Mei 1795). Hij bekleedde thans posten van meer aanzien; hij was nl. (25 Januari 1795) benoemd tot lid der Utrechtsche Muni-cipaliteit, in welke kwaliteit hij het jaar daarna (17 Mei 1796) aftrad, en 26 Januari d. a. v. tot lid van de Commissie tot het Publiek onderwijs. Ook was hij tot 1 Juni 1796 lid van den Raad van Rechtspleging.

Ik zeide zoo straks, dat de omstandigheden niet gunstig waren om in de behoeften der bibliotheek te voorzien- Van geregelden aankoop was geen sprake meer en ontvangsten van giften of legaten hadden geheel opgehouden. Daarom verzon men er iets anders op. Den 3 Juli 1801 besloot de Municipaliteit op voorstel van Gecommitteerden tot de Academische zaken en alle Publiek onderwijs, op informatie van den bibhothecaris Prof. RAU, dat de academie-drukker zijne rekening over 1800, ten bedrage van 374 g. 14 st., betaald kon krijgen, „mits hij „hebbe voldaan aan de Resolutie van 21 April Vill over het gratis-leveren van „boeken aan de Academische bibliotheek, wat hij sinds 1795 verzuimd had”. En op 9 November d. a. v., dat alle boekverkoopers te Utrecht namens het gemeentebestuur zullen worden aangeschreven om van alle zoodanige werken, die zij tot hiertoe verzuimd hadden in te zenden, binnen 6 weken na dato een exemplaar aan de stadsbibliotheek te bezorgen, „op poene dat de nalatigen „in conformité van meergenoemde Resolutie en volgens de poenaliteyten, daarby „bepaald, tot hetzelve zullen worden geconstringeerd’’.

Of deze maatregel veel zal gebaat hebben, waag ik te betwijfelen; de tijden waren te slecht, de beslommeringen van het stedelijk bestuur te groot en te velerlei, dan dat op de uitvoering streng kon worden toegezien.

In 1802 en 1803 worden geene aankoopen vermeld. Niet vóór 15 October 1804 verkreeg de bibliotheek een nieuwe aanwinst, nl. het werk van G, A. OLIVIER, Entomologie. Paris 1789—1808, 8 vol., dat op verzoek van Prof. De FREMERY voor f 175.— werd aangekocht.

Bij resolutie van 17 Juni 1805 werd JUSTUS HEINRICH KOCH als custos aangesteld op een tractement van f 150.— en f 25.— voor zijn oppasser, tegen een jaarlijksche recognitie van f 15.—.

Den 22 Juli 1805 deed de raad W. J. B. VAN DiELEN het voorstel, „om „wegens den treurigen toestand van de financiën der stad de Academie met al „wat daarbij behoort, ter beschikking over te dragen aan het Departementaal „Bestuur, behalve het Kabinet van Natuurlijke Historie en de Bibliotheek, om „de geldswaarde, die zij vertegenwoordigen. Het zou noodig kunnen zijn, ze te „verkoopen”, — waarna den 19 Augustus d. a. v. machtiging verleend werd om over die overdracht te onderhandelen.

Een ander voorstel aan het Departementaal Bestuur, van 27 October 1806, om bij den Minister van Binnenl. Zaken aan te dringen op het koopen voor de bibliotheek van eenige hss. uit de nalatenschap van Prof. SAXE en daarvoor aan de weduwe S. toe te staan een jaarlijksch pensioen van f 500.— en, na haar overlijden, aan hare dochters van f 300.— tot den dood der langstlevende, — schijnt evenmin als het vorige tot eenig resultaat te hebben geleid.

Herhaaldelijk werd door het stadsbestuur met den Minister van Binnen-

-ocr page 96-

63

landsche Zaken over de bibliotheekbelangen gecorrespondeerd. Aan die briefwisseling zijn de onder Bijlage K. medegedeelde stukken ontleend.

Een definitieve beslissing over het lot der Utrechtsche akademie, hetzij door geheele opheffing, waarover reeds verspreide geruchten liepen, hetzij door overdracht aan de Provincie of het Landsbestuur, kon vooreerst niet worden verkregen.

Tot huisvesting van ’s Konings hofhouding en van de voorname staatslichamen, die alle hun zetel naar Utrecht zouden overplaatsen, waren in de jaren 1807 en 1808 een groot aantal huizen van particulieren aangekocht. Daaronder waren drie, van Mevr. VAN WesTRENEN VAN ThemaaT, Mej. SluiTERMAN en Mevr. Vos, achter den Dom gelegen, aanvankelijk gebezigd tot woning van ’s Konings pages, in 1810 door Z. M. aan de stad ten geschenke aangeboden ter plaatsing van de Stadsbibliotheek, het Kabinet van Natuurlijke Historie en de verzameling Physische Instrumenten,

De aldus in het verschiet liggende verplaatsing van de bibliotheek gaf der stedelijke regeering aanleiding, om aan den Akademischen Senaat te verzoeken (15 Januari 1810), uit elke faculteit een hoogleeraar aan te wijzen, die te zamen met den bibliothecaris zouden hebben te overwegen:

Te zelf der tijd werd aan HH. Gecommitteerden tot de Fabricage verzocht om „met overleg van den Heer Kameraar dezer stad ten spoedigste een plan „te ontwerpen en te dienen van rapport, op welke minst kostbare wijze die „huizen tot de bovenstaande doeleinden zullen kunnen worden geapproprieerd”. Deze commissie bracht op 19 Maart d. a. v. haar uitvoerig rapport uit, waarbij zij voorstelde de bibliotheek te plaatsen „in de bovenlokalen, te beginnen met „de bovenkamers van het huis van Mej. SLUITERMAN, voortgaande door alle „voorkamers van Mevr. Vos, vervolgens door de gaanderij naar agter in ’t zelfde „huis en zoovoorts tot in de vier opvolgende achtervertrekken toe, invoege dat „deze omtrek de geheele Bibliotheek zoude uitmaken; terwijl men nog door „middel van het stellen van een deurraam in eene dier achterkamers zich eene „reserve van vier kamers in het huis van Mevr. VAN ThemAAT zoude kunnen „verschaffen, om tot vergrooting te dienen, met eene leeskamer en woonvertrek-„ken voor den concierge of custos annex.”

Een groote politieke gebeurtenis heeft bewerkt, dat van de uitvoering dezer plannen niets is gekomen. Den 9^«*» Juli van hetzelfde jaar werd het Koninkrijk Holland bij keizerlijk decreet bij Frankrijk ingelijfd en de provincie Utrecht met Amstelland vereenigd tot een Fransch departement onder den naam van Departement der Zuiderzee.

Weinige weken daarna werden er door den Landdrost en den nieuw aan-gestelden Directeur-Generaal der Wetenschappen gedetailleerde opgaven gevraagd omtrent de Hoogeschool, hare uitgaven en benoodigdheden en de

Vroedschapsresolutiën. — 1808. 18 Jan. Admiraal v. Kinsbergen schenkt: Bayle, Dictionnaire historique et critique. Rotterd. 1697, 2 vol. fol.

-ocr page 97-

64 motieven voor hare instandhouding (Missiven van X van Oogstmaand en van XXII van Wijnmaand).

Aan den Directeur-Generaal werd vier dagen later een uitvoerige memorie toegezonden over den toestand en de inrichting der Hoogeschool ’). Wat de bibliotheek betreft, ontleen ik daaraan de opgaaf, dat het tractement van den custos jaarlijks ƒ 175 bedroeg; dat de bibliotheek tweemaal ’s weeks voor hoog-leeraren en studenten openstond; dat zij „zederd eenige jaren uithoofde der penurie ,van stadscasse niet genoegzaam heeft kunnen worden gecompleteerd of verrijkt”, en dat de drie huizen, die Zijne Maj. aan de stad geschonken had, „staande agter de „Domkerk alhier” (waarschijnlijk ter plaatse van het tegenwoordige postkantoor) . niet in gebruik konden genomen worden, omdat daarin de kinderen van het Am-„bachtshuis provisioneel een onderkomen moesten vinden, zoolang het Ambachtshuis „tot militair hospitaal voor de Fransche troepen werd gebezigd.

„Dan hoezeer deze verzameling altijd als eene stadsbibliotheek moet worden „aangemerkt, vergaderd grotendeels uit stedelijke geldmiddelen, kan dezelve niet „worden vergeleken met andere bibliotheken, welke uit 's landscasse zyn bekostigd ; „egter is dezelve verrykt met veele notabele werken en ook voorzien van eenige zeld-„zame handschriften, waaronder die van wijlen den hoogleeraar SAXE mede uitmunten.” Tot omstreeks 1814, toen de Fransche overheersching tot het verleden behoorde, wordt in de door mij geraadpleegde archieven de bibliotheek niet meer vermeld. Nog slechts eenmaal en wel in Januari 1812, vindt men in eene briefwisseling tusschen den onder-prefect van het Departement (door tusschenkomst van den Maire van Utrecht) en den nog steeds fungeerenden bibliothecaris RAU, van deze instelling gewag gemaakt. Het schrijven van laatstgenoemde is te karakteristiek om het niet in extenso mede te deelen ^).

„Ayant reçu par Monsieur le Maire une lettre de Monsieur le Sous-Préfect, „par laquelle il demande quelques renseignements touchant la Bibliothèque publique „de cette ville, dont je suis le Conservateur ou Bibliothécaire, je n’ai pas voulu man-„quer d’y répondre au plus tot autant qu'il m’est possible.

S. RAU, Bibliothécaire.

Den inhoud van deze bibliotheekbeschrijving, die voorwaar niet zondigt door overmaat van détails, maar wel door taal- en spelfouten, vergelijkend met

-ocr page 98-

65

de gegevens over het gebouw, de daarin geborgen schatten en hun gebmik, welke mij van elders ten dienste staan, kan men den berichtgever niet de gave van ironie ontzeggen! Maar misschien was het beter, om de begeerlijkheid niet op te wekken bij de Fransche natie, wier heerscher zijn ideaal zag in de concentratie van alle schatten van kunst of wetenschap te Parijs.

De gevolgen van de inlijving ten opzichte van de Utrechtsche akademie zijn door Prof. G. J. LONCQ beschreven in zijn boek: „Historische schets „der Utrechtsche Hoogeschool tot hare verheffing in 1815”, naar wien ik verder verwijs, en aan wien ik bij den aanvang van het volgende hoofdstuk het woord geef over de gebeurtenissen van 1815, het jaar, waarin de b estuurscollegiën, die tot dusverre op de akademische zaken hadden toegezien, geheel veranderden van naam en karakter.

9

-ocr page 99-

WEDEROPLEVING.

A het vertrek der Franschen uit Utrecht, haastte zich de Akademische Senaat aan het Provisioneel Bestuur van Stad en Provincie, dat spoedig benoemd werd, zijne opwachting te maken en de belangen der Aca-. demie met eerbied, maar tevens met gepasten aandrang aan te bevelen. Hetzelfde deed hij te ’s Graven-_____ hage, zoowel mondeling als schriftelijk, bij den Souvereinen Vorst, zoodra deze deputatiën ontvangen kon, alsmede bij den Commis-

saris-Generaal voor de Binnenlandsche Zaken.

Had het Stedelijk Bestuur den Senaat al dadelijk volmacht gegeven om zijne oude rechten te hernemen en, evenals vóór het verbod van den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit, aan hen, die zulks verdienden. Akademische graden te verleenen, een Besluit van den Souvereinen Vorst, in Februari 1814 genomen, waarbij de bestaande Inrichtingen van Hooger Onderwijs bevestigd werden, handhaafde die volmacht, maar in afwachting der voorgenomen organisatie.

Tot het ontwerpen der bedoelde organisatie was eene maand vroeger eene Commissie benoemd, bestaande uit de heeren F. VAN DER DUIJN VAN MAASDAM, F. W. Boers, M. van Marum, H. Tollius, J. M. Kemper, Hendrik COLLOT D’Escury VAN Heinenoord en D. J. VAN LENNEP; aan welke Commissie als Secretaris was toegevoegd de heer J. L. W. DE Geer, terwijl de heeren J. F, W. VAN Spaen VAN BILJOEN, A. G. CAMPER en H. MUNTINGHE werden verzocht om aan de beraadslagingen dier Commissie deel te nemen.

Den 2®“ Augustus van 1815 teekende Z. M. de Koning het Besluit, waarbij de organisatie van het Hooger Onderwijs naar het plan der ten vorigen jare ad hoe benoemde Commissie werd vastgesteld. (Zie de bepalingen betreffende de bibliotheken hierachter, blz. 67.)

Met groote vreugde was dat Besluit om zijne milde bepalingen door alle voorstanders van wetenschap, vooral in de Akademiesteden, ontvangen. Maar nergens zeker met meer dankbaarheid dan in Utrecht, waar de Hoogeschool niet alleen bevestigd, maar van een Stedelijke tot eene Landsinrichting verheven werd, in rang gelijkstaande met de andere Hoogeschoolen, en evenals deze, door uitbreiding der Faculteiten en vermeerdering der materiëele hulpmiddelen van studie meer geschikt gemaakt voor de vorming van hare kweekelingen en voor de uitbreiding der wetenschappen, die men van Universiteiten pleegt te wachten.

De inwijding der nieuwe of, beter gezegd, der tot eene Lands-Universiteit verheven Utrechtsche Hoogeschool, evenals die der zusterinstellingen voor Hooger Onderwijs, tot aan de gehoopte terugkomst der Jager-compagnie uit-

-ocr page 100-

67

gesteld, heeft op den 6^«“ November van het meer genoemde jaar 1815 plaats gehad ^).

Vooraf was een College van Curatoren benoemd, bestaande uit de heeren Jhr. W, E. DE PERPONCHER DE SEDLNITSKY EN W O LP H AARTSDIJK, P. RAM, W. DE Beaufort, J. F. W. baron van Spaan tot Biljoen en Jhr, W. van Heeckeren van Brandsenburg, als Voorzitter der Stedelijke Regeering van Utrecht; aan welk College als Secretaris was toegevoegd de heer D. J. VAN Ewijck.

Tot zoover Prof, LONCQ, — Zien wij thans, hoe bij de wet van 2 Augustus 1815 de regeling van de bibliotheken der hoogescholen in hare verhouding tot het hooger onderwijs en tot het landsbestuur werd vastgesteld, en welke rechten en verplichtingen aan hare bestuurders werden toegekend en opgelegd.

Art, 167 bepaalt: De bibliotheken, thans aan de hooge scholen en athenaea aanwezig, blijven aan de stichtingen toebehooren, waar zij zich thans bevinden.

Art, 168 : Aan ieder der hooge scholen van Leijden, Utrecht en Groningen zal op de jaarlijksche begroeting harer uitgaven eene ruime som worden toegestaan tot het aankoopen van de meest belangrijke werken, die zoowel binnen het Rijk als buiten ’s lands uitgekomen zijn of verder uitkomen zullen.

Art. 169. Van dit subsidie zal een derde komen ten behoeve der natuurkundige wetenschappen (alle de takken van natuurlijke historie daaronder begrepen), terwijl de overige twee derden in gelijke deelen voor de behoeften der vier overige faculteiten zullen kunnen besteed worden, na aftrekking nogtans der benoodigde sommen voor de acta academiarum et societatum in alle de talen, de journalen en werken van alge-meenen inhoud, die men noodig zal oordeelen.

Curatoren houden het oog over de billijke verdeeling volgens den geest van dit artikel.

Art. 170. Elke faculteit zal te dien einde jaarlijks aan den eersten bibliothecaris opgeven, hetgeen dezelve oordeelen zal dat meest dringend moet aangekocht worden. Zij kan ook bij voorkomende openbare verkoopingen tot op het beloop van haar aandeel in genoemd subsidie aankoopen, doch altijd met inachtneming, dat het aan haar toekomend aandeel nimmer te boven worde gegaan en na voorloopig [voorafgaand] overleg met den eersten bibliothecaris.

Art. 171. Wanneer gedurende den loop van een jaar eenige faculteit beneden haar aandeel blijft, zal het overschietende op een volgend jaar meer besteed kunnen worden.

Art. 172. Het instellen of ondersteunen van openbare bibliotheken door jaarlijksche subsidiën aan de athenaea, blijft aan de besturen der steden, waar zij gevestigd zijn, aanbevolen. Bij de athenaea, welke ten koste komen van den lande, zal daarvoor jaarlijks een post op de begroeting gebragt worden.

Art. 173. De bestaande legaten of donatiën, ten behoeve der tegenwoordige bibliotheken, blijven aan de plaatsen, waaraan zij gemaakt zijn.

Art. 174. Op elke akademische bibliotheek, hetzij aan de hooge scholen, hetzij aan de athenaea, zal een dubbelde geschrevene of gedrukte catalogus moeten voorhanden zijn van alle boeken of manuscripten, welke zich aldaar bevinden. Een van deze catalogussen zal wetenschappelijk, de andere alphabetisch moeten ingerigt zijn; curatoren zijn verpligt te zorgen, dat aan deze bepaling zoo spoedig mogelijk worde voldaan, De opgave van den staat van zaken op dat punt maakt een noodzakelijk deel uit van hun jaarlijksch verslag.

Art. 175. Het bestuur dezer bibliotheken en het personeel, daaraan verbonden, blijven provisioneel op den bestaanden voet. Curatoren der hooge scholen zullen zich onmiddellijk na hunne benoeming onledig houden, om de bruikbaarheid der bibliotheken, behoudens die bestaande inrigtingen, zooveel mogelijk, te vermeerderen.

De curatoren der hooge scholen van Utrecht en Groningen, en der athenaea van Harderwijk en Franeker zullen hunne ontwerpen hieromtrent zoo spoedig mogelijk aan het Departement van Binnenlandsche Zaken inzenden.

1) Bij missive van 8 December 1815 werden de Akademische gebouwen, waaronder ook de bibliotheek, door het Rijk overgenomen van de Stad.

-ocr page 101-

68

Hoe bij de reorganisatie van het hooger onderwijs de feitelijke toestand was van de boekverzameling, hare bewaarplaats en haar beheer? Zie hier:

Volgens eene schatting, voorkomende in het Curatoren-verslag van November 1816, beliep het aantal banden ongeveer 12000. Zij waren evenals vroeger gehuisvest in het koor der St. Janskerk. „Daar ontbrak niet alleen de ruimte om „de nieuwe aanwinsten te herbergen, maar ook de geschikte gelegenheid voor „geleerden en studenten om de boeken te raadplegen. Op twee dagen in de „week, telkens gedurende twee uren, was de bibliotheek voor het publiek geopend. „Slechts weinigen traden er binnen en, in den winter, kwam bijna niemand. Geen „wonder! Want de plaats, als kerk niet voor tocht en wind ten allen deele gevrij-„waard, schrikte meer af door de koude dan hare schatten de minnaars der „wetenschappen aanlokten. Zoo zelfs dat de custos, die den lezers ten dienste „moest staan, in die groote eenzaamheid een afschuw kreeg van zijn ambt, „rheumatische ziekten opdeed en met de smarten van de podagra gekweld werd” ’). Niet onjuist schetste de Rector Magnificus H. ARNTZENIUS in 1821 de gebreken der inrichting aldus: „Asservabantur olim libri in aede S. JOANNIS: „qui locus nee increscent! eorum copiae sufficiebat, nee profecto habebat quo „lectores ad se invitaret. Nam quamvis quis arderet doctrinae studio, aedem „hanc ingressus, hiemali quidem tempore, subito sic frigore ventoque afficieba-„tur, ut, nisi ardor restingueretur, omnis certe ipsi periret legendi cognoscendique „voluptas. Accedebat operis cuiusque inveniendi difficultas: pervolutanda enim „erant, una cum ipso catalogo, varia item catalogi supplementa, cum typis „expressa, tuin etiam maximum partem adscripta. Quo fiebat saepenumero, ut „frustra quaerendo tempus consumeretur, nee quis domum reportaret, nisi „aerumnae frigorisque memoriam et irriti laboris taedium!”

Wat het bibliotheekbeheer betreft, blijkt uit boven aangehaalde wetsartikelen, dat het eigenaardige stelsel van centralisatie, dat men in alle takken van het toenmalige landsbewind terugvindt en dat op alles zijn stempel drukte ®), ook daarin was doorgedrongen. Aan Curatoren was naast de zorg voor en het toezicht op alles, ook de regeling van het geheel en der onderdeden toevertrouwd, zoodat voor den bibliothecaris geen vrijheid tot initiatief en slechts een schijntje van zelfstandigheid overbleef. Hoe de catalogi zouden vervaardigd, de boeken geplaatst en de gelden tot aankoop over de faculteiten zouden verdeeld worden, welke boeken en tijdschriften voor de afdeeling Algemeen Belang zouden worden aangeschaft, dat alles bepaalden de Curatoren. Kenschetsend

„De staat is wel eens met eene familie vergeleken. Willem I, aan het hoofd van het Land zijner „Vaderen, scheen die vergelijking ernstig op te nemen. Men liet hem de regering over, als ware het „zijne huiselijke aangelegenheid;......„Geen vorst heeft ooit meer bedrijvigheid en stand-

„vastige regeeringszorg aan den dag gelegd. Eene zorg evenwel, niet zoozeer op het geheel, als op „deelen en bijzonderheden gerigt, en die bij voorkeur tot koestering van belangen overhelde, waarin „de overheid zich niet steekt, zonder de opkomst van particulier vermogen en particuliere vlijt, „waardoor zij alleen kunnen bloeijen, tegen te houden.” (Alsvoren. Letterkundige aanteekeningen, blz. 512.)

-ocr page 102-

69

voor de zorg en den ernst, waarmede destijds en vele jaren later alle detail-zaken van bibliotheekbeheer door de Curatoren werden onderzocht en geregeld, is het volgende uittreksel uit de notulen der Curatorenvergadering van 15 October 1819, Daarin leest men: „Ten einde eene keuze te doen van laken voor „de vallen der boekenkasten, had de Heer President, behalve een aantal stalen, „eenige stukken bij zich aan huis laten brengen, waaruit de vergadering na rijp „onderzoek gekozen heeft het laken, overeenkomende met het 5® staal van den „lakekooper COELEN, waarvan deze aanbood de leverantie overeenkomstig het „bestek te doen voor de som van f 496.—. Daar evenwel bij nauwkeurige „opmeting gebleken is, dat een gedeelte der vallen niet voluit zoolang zullen „behoeven te zijn als in het bestek bepaald is, zoo is de Secretaris belast hier-„over met den lakekooper COELEN te spreken, en te pogen eenigen afslag op „den prijs te bedingen, wegens deze mindere lengte van een gedeelte der val-„len”. — Op 10 December d. a. v. werd aan de vergadering bericht, dat het laken voor f 10.— minder was geleverd!

Is het tafereeltje van die vergadering niet kostelijk ? Men ziet hen voor zich, die deftige en statige personaadjes in de stemmige kleeding van dien tijd, rond een groote tafel gezeten: elk met grooten ernst een stuk laken met een staaltje vergelijkende, zorgvuldig monsterende, dit betastende, misschien wel met een ouderwetsche ellemaat metende! Men zegge eens, dat de Curatoren van toenmaals niet letten op ’s lands dubbeltjes!

Evenwel, aan den anderen kant moet worden toegegeven, dat aanvankelijk althans de inmenging der Curatoren een noodzakelijk kwaad was. Hoewel toch art. 170 spreekt van een „eersten bibliothecaris” en art. 175 bepaalde, dat het „bestaande personeel voorloopig op den ouden voet in functie zou blijven”, heeft de Utrechtsche bibliotheek nooit meer dan éen bibliothecaris gekend, en diegene, die in 1815 dit ambt waarnam, werd, hetzij wegens ouderdom, hetzij om gezondheidsredenen zóo weinig geschikt geoordeeld, dat hij in zijne kwaliteit als bibliothecaris niet door Z. M. erkend werd! Curatoren zaten met de regeling van die zoo netelige kwestie zeer verlegen en overlegden in hunne vergadering van 23 Maart 1816, om het met een zacht lijntje daarheen te leiden, dat ook met toestemming van den fungeerenden, hoewel niet erkenden bibliothecaris, Prof. S. Rau, naar een opvolger in zijn ambt zou kunnen worden omgezien. Den 28 Maart d. a. v. rapporteerden de HH. DE PerpONCHER en RAM, dat zij met den Hoogleeraar Rau hadden gesproken „over zijnen post als „bibliothecaris en de vermeerdering van werkzaamheden, welke aan denzelven „stonden verbonden te worden, als wanneer zij hem geneigd hadden gevonden „om zich geheel te ontlasten van de werkzaamheden, aan die post gehecht, „gevende bij die gelegenheid tevens te kennen, toen hij vernam, dat zulks „de intentie van HH. Curatoren was, dat het hem aangenaam zijn zoude, „indien de Hoogleeraar VAN HEUSDE tot zijnen opvolger mögt benoemd wor-„den”. Deze was inmiddels door Curatoren bij missive van 7 Maart 1816 aan den Commissaris-generaal v. h. Onderwijs reeds aanbevolen als assistent-biblio-thecaris.

De zaak kreeg na deze gelukkige oplossing al spoedig haar beslag. Den 16 April 1816 werd Prof. Ph. W. VAN HeuSDE tot bibliothecaris aangesteld op de oude jaarwedde van f 200.—, ter vervanging van Prof. S. RAU, aan wien als zoodanig eervol ontslag verleend werd.

In de eerste jaren van de reorganisatie van het bibliotheekbeheer was de verdeeling van het bibliotheeksubsidie aldus geregeld:

-ocr page 103-

70

Tractement van den bibliothecaris......f

„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ nbsp;nbsp;„ custos

„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ „ knecht (JAN VAN ZUTPHEN) . „ 50.—

Vuur, licht en schoonmaak.........

Gewone aankoop van boeken......... 4500.—

Buitengewone aankoop van boeken....... 1000.—

Vervaardiging van catalogi.......... 1000.—

Totaal . . . f 6983.—

Maar deze voor dien tijd vrij belangrijke toelage voor boekenaankoop werd al heel spoedig, zelfs langen tijd daarna, minder noodig geoordeeld, althans eenigermate beperkt, blijkens onderstaande tabel, die ik, met afwijking van de chronologische volgorde, gemakshalve hier mededeel, nu ik toch aan het bespreken ben van de verschillende uitgaven:

B i b 1 i o t h e e k s u b s i d i e in:

1820.

1845.

1870.

1895.

1908.

Theol. fac.....

Jurid. nbsp;„ nbsp;....

Med. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ nbsp;. . . .

Philos. nbsp;„ nbsp;nbsp;. , . ,

Letterk, „ nbsp;en

Algem. Belang, ld. Buitengew. . ld. Suppletie voor onkosten ....

f 350.—

„ 350.—

„ 350.—

„ 700.—

) „ 1950.-

„ 205.60

j „ 489.97

f 233.—

„ 233.-

„ 233.-

„ 466.-

„ 233.-

, 1402.-» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

f 470.—

„ 470.-

„ 470.-

„ 940.—

» 470.—

„ 2140.-

„ 150.-

» •

f 1000.—

„ 1000.—

„ 1600.—

„ 2600.—

„ 1800.—

„ 3000.— ?» •

f 1080.—

„ 1000.—

„ 2650.—

„ 3030.—

„ 2540.—

„ 6750.— ')

„ 5500.—

n nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Totaal . . .

f 4395.57

f 2800.—

f 5110.—

f 11000.—

f 22550.—

Hoewel de instructiën voor bibliothecaris en custos van 1777 voorloopig onveranderd van kracht bleven, poogde men toch na de aanstelling van Prof. Van Heusde te voorzien in krachtdadiger hulp in het catalogiseeren, welke arbeid, naar het schijnt, sinds jaren was blijven liggen.

In April 1816 werd in der Curatoren vergadering medegedeeld, dat een jong advokaat, Mr. J. ACKERSDIJK (dien men van 1840—1860 als hoogleeraar in de faculteit der rechtsgeleerdheid zal aantreffen), „niet ongenegen” zijn zoude, zich te belasten met het maken van een catalogus der bibliotheek, tegen eene toelage van f 600.—. Den Secretaris werd verzocht hierover met den bibliothecaris Van Heusde te spreken en op diens advies werd 2 Mei d. a. v. de bewerking van den catalogus toevertrouwd aan genoemden ACKERSDIJK „met „assistentie van den boekhandelaar ALTHEER en diens zoon”. Niet voor het najaar van 1820 konden Curatoren mededeelen, dat de alphabetische catalogus thans zóóver in het net was geschreven, dat hij in gebruik kon worden genomen. Van het drukken was vooreerst geen sprake, veel minder van het bewerken van een wetenschappelijk ingedeelden catalogus.

Daar Prof, VAN HEUSDE wegens zijn geringe jaarwedde bezwaar maakte de toenemende beslommeringen van het bibliothecariaat bij voortduring op zich te nemen, werd zijn tractement met ingang van 1 Januari 1817 verhoogd tot f 300,—, In hetzelfde jaar werd de gewezen kapittelkamer in de St, Janskerk

1) Werkloonen, druk-, bind- en schoonmaakkosten zijn hieronder begrepen.

-ocr page 104-

71

door den Rentmeester der Domeinen in gebruik afgestaan tot leeskamer en besloten deze ’s winters te doen verwarmen, JAN VAN ZUTPHEN werd wegens hoogen ouderdom gepensioneerd en vervangen door BERNARD Meenck. Een nieuw bibliotheekreglement trad (15 Maart 1817) in werking; ik kom daarop terug bij de bespreking van het reglement van 1820, dat geheel daaraan gelijk is. (Zie bijl. L.) Voorts verzochten Curatoren aan Z. M. om „de „gaanderij, annex aan het paleis, te mogen inrichten tot bibliotheek, met een „ingang door het paleis van den kant van de Drift”. Aanstonds werd op dit verzoek goedgunstig beschikt en het verlangde gedeelte op 6 Juni 1817 door den Rentmeester der Domeinen ter beschikking van Curatoren gesteld. Ter uitbreiding van het verkregen terrein werd autorisatie verzocht en op 5 Juli 1818 verkregen tot aankoop van een vleugel van het huis van den Heer VAN DER Capellen ’), grenzende aan de gaanderij, en te mogen beschikken over de bidkapel (thans de kleine bibliotheekzaal, tusschen het oude en het nieuwe boekenmagazijn) en het brandspuitenhuisje daarnaast De aankoop van het huis geschiedde op 8 Augustus d. a. v. en op 9 October werd een aanvang gemaakt met de verbouwing tot woning van een bediende, leeskamer voor het publiek en werkkamer voor den bibliothecaris. De aanbestedingssom bedroeg f 3990.—. Op 15 April en 29 Mei 1819 werden nu achtereenvolgens aanbesteed de verbouwing van de gaanderij en de levering van nieuwe boekenkasten in vier der acht vertrekken, waarin de gaanderij verdeeld is. De levering der laatste vier boekenkasten geschiedde op 20 Maart 1820, waarmede de gaanderij vakken voltooid waren. Hoe deze er ongeveer uitzagen, daarvan kan ieder bezoeker zich nog heden overtuigen ^).

Na deze verbouwing in ’t kort te hebben vermeld, keer ik terug tot de verslagen der Curatoren over 1816—18, waaruit ik nog een enkel woord wil aanhalen tot kenschetsing van den algemeenen toestand. In dat van November 1816 leest men o. a., dat de bibliotheek omstreeks 12000 banden groot was en „vrij rijk in oude belangrijke werken, doch geheel onvolledig in de beste en „noodzakelijkste nieuwere werken in de onderscheidene faculteiten”. De plaatsing in het tegenwoordige lokaal, het koor der St. Janskerk, was in meer dan een opzicht ondoelmatig. In het volgende verslag van Juni 1817, worden deze klachten herhaald, breedvoeriger gestaafd en de hoop gekoesterd, dat het nieuwe lokaal aan de Wittevrouwenstraat in den aanstaanden zomer van 1818 zoover zal zijn vertimmerd, dat de boeken derwaarts zullen kunnen worden overgebracht. Het verslag van Juni 1818 bericht, dat de bibliotheek nu viermaal ’s weeks kan bezocht worden, terwijl de boeken aan alle gepromoveerden tegen reçu kunnen worden afgegeven. „Men hoopt dit naderhand, ook tot de studenten te kunnen uitstrekken.” Het vak van natuurlijke historie is het minst van allen voorzien; de boeken denkt men in het volgend jaar naar het nieuwe gebouw te kunnen verplaatsen. Maar — eerst in het jaarverslag van 23 October 1821 wordt men gewaar, dat de steeds uitgestelde overhuizing heeft plaats gehad. Het was in het jaar 1820, dat het beeld van Apollo van Belvedere door den oud-President-Curator Mr. W. H. DE BEAUFORT aan de bibliotheek ter versiering van het nieuwe gebouw geschonken werd. Van de HH. D. J. VAN EWIJCK,

-ocr page 105-

72 den oud-Secretaris van Curatoren, Baron VAN SPAEN, Mr. J. H. VAN LIJNDEN en Mr. J. G. SWELLENGREBEL, ontving zij belangrijke boekgeschenken (o. a. een compleeten BUFFON). Hetzelfde jaar trad een nieuw reglement in werking, nagenoeg gelijk aan dat van 1817, met de vrijzinnige bepaling, dat „alle beoefe-„naren van kunsten en wetenschappenquot; tot het lezen der boeken zouden toegang verkrijgen. Aan gepromoveerden en „bedienaren van den godsdienst” konden boeken voor den tijd van drie weken ter leen verstrekt worden. Na dien tijd moest de bibliotheekknecht ze weder ophalen. (Zie verder Bijlage L.) Het rectoraal verslag van 1821/22 prijst o. a. W. KOOPMAN en A. R. FALCK als schenkers van kostbare boeken; dat van 1822/23 dankt Prof. DE Fremery voor zijne gift van een compleet exemplaar der „Vaderlandsche Letter-oefeninge n”. Het gebruik door studenten, die zich, naar het luidt, „steeds „voortdurend allerhoflijkst gedragen”, neemt dagelijks toe; „en men heeft zelfs „aan velen kunnen toestaan om onder behoorlijke omzigtigheid, boeken aan „hunne huizen ter lezing te hebben”. De middelen tot aankoop van boeken en de bezoldiging van het personeel laat nochtans veel te wenschen over; daarin wordt verbetering voorgesteld.

Ter voorziening in de velerlei leemten van den boekenschat werden in laatstgenoemd jaar (1823) twee opmerkelijke geschenken ontvangen. Z. M. de Koning schonk uit Zijne eigene bibliotheek 160 werken, meest van historischen inhoud, „doch zeer goede en nog bruikbare uitgaven”, terwijl de heer S. M. J. M. VAN Geuns, oud-kweekeling der Utrechtsche Hoogeschool, eene som van f 1000.— aanbood tot aankoop van onmisbare boeken op natuurwetenschappelijk gebied. Het herhaalde beroep van de zijde der Curatoren op ’s lands schatkist en op de welgezindheid der Utrechtsche burgerij bleef niet zonder goeden uitslag. Den 27 Juni 1824 ontvingen zij voor de bibliotheek een buitengewone toelage van f 1000.— tot aankoop van boeken op de auctie der beroemde bibliotheek Meerman te ’s-Gravenhage, en het vermogende raadslid W. J. BOTH HeNDRIKSEN volgde het door VAN Geuns gegeven voorbeeld met een gelijke gift van f 1000.—. Niettemin bleven Curatoren de wenschelijkheid betoogen om de dubbelen uit andere openbare bibliotheken te doen strekken tot aanvulling van het te Utrecht ontbrekende.

In het najaar van 1825 had er op het terrein voor den ingang der bibho-theek een voorval plaats, dat in de Utrechtsche kringen groote beroering verwekte Hoewel de zaak spoedig gesust werd en voor geen der betrokken partijen een nadeeligen nasleep had, maak ik er toch even gewag van, omdat een der bij die gelegenheid ingediende officieele stukken den plaatselijken toestand toelicht.

Een troepje studenten had met een paar exerceerende kanonniers der schütt erij eene woordenwisseling gehad, die in eene vechtpartij ontaardde, waarbij een paar studenten verwondingen opliepen. De zaak kwam voor den rechter van onderzoek eenerzijds, voor den Akademischen Senaat anderzijds, en zelfs de Koning — hoe kon het anders? — werd er in gemoeid. De Senaat, daartoe uitgenoodigd, rapporteerde den officier van justitie het volgende:

„De Akademische Bibliotheek staat gewoonlijk, zoowel voor het publiek als

-ocr page 106-

Band met blind stempelwerk ult zijne werkplaats te Gent, begin der XVIe eeuw. (Zie Biographie nationale de Belgique, vol. XX in voce.). Op ’/» der ware grootte.


-ocr page 107-

-ocr page 108-

-ocr page 109-

73

,voor de studenten, open gedurende den tijd der lessen, op Maandag en Donderdag, ,van één tot twee uur, en op Woensdag en Saturdag van één tot vier uur, en, in de „vacantiën, op Donderdag van één tot twee uur.

„De eenige ingang, voor het publiek en voor de studenten geschikt, is over het „plein vóór de Bibliotheek.

„Omtrent dezen ingang kunnen eigenlijk gezegde schikkingen met het Gouverne-„ment niet te pas komen en zijn ook, zoo veel ons bekend is, niet gemaakt; maar de „vrije ingang is, door den wil des Konings, uit kracht van welken de Bibliotheek daar „ten gebruike der Akademie is geplaatst, verzekerd, te meer daar een gedeelte dezer „plaats aan de Akademie behoort en door een bediende der Akademie moet worden „schoon gehouden. Het is niet alleen geoorloofd, maar het gebeurt ook dikwijls, dat „buiten de bepaalde uren tot opentlijk bezoek studenten en anderen de Bibliotheek „bezigtigen ; omtrent het aantal van menschen, die dat tegelijk mogen doen, is geene „bepaling gemaakt. Ook behoort men wel onder het oog te houden, dat zij, die den „Bibliothecaris in zijne kamer, den Custos in de Bibliotheek of den Ondercustos in „diens betrekking verlangen te spreken, gewoon zijn, onverschillig op welken tijd, zulks „te doen, gaande over de gezegde plaats.”

Zooals ik zeide, werd de zaak in den doofpot gestopt, nadat de krijgsraad der schutterij en het bestuur der studenten wederzijds verontschuldigingen hadden aangeboden ’).

In de jaarverslagen van 24 October 1825, 24 November 1826 en 19 November 1827 vindt men niets van belang opgeteekend, tenzij de telkens herhaalde klacht over de onvolledigheid der verzameling, de geringe bezoldiging van het personeel en het gemis van een wetenschappelijken catalogus, dien de zeer verdienstelijke custos Dr. J. H. KOCH uit gebrek aan tijd maar niet kan vervaardigen. Aangedrongen wordt op de aanstelling van een schrijver, om dezen met het bijhouden van de rekeningen, kopiewerk enz. te kunnen belasten.

Den 1 April 1828 werd bij Koninkl. beschikking verkregen, dat een exemplaar van alle werken, op ’s Lands drukkerij gedrukt, gratis aan de bibliotheek te Utrecht zou worden toegezonden. Ik heb geen bewijzen kunnen vinden, dat aan deze beschikking, welker uitvoering voor de bibliotheek van zoo groot nut had kunnen zijn, ooit gevolg is gegeven. Integendeel: reeds in Augustus 1832 beklagen de Curatoren in Den Haag zich over de niet-toezending van op ’s lands drukkerij gedrukte werken, in strijd met Z. M. besluit van 1 April 1828. Ook in mijn tijd heb ik niets van eene uitwerking dezer Koninkl. beschikking kunnen constateeren. Wel werd het in de laatste 15 jaren meer en meer regel, dat van alle regeeringsuitgaven of werken, met rijkssubsidie uitgegeven, een exemplaar aan de universiteitsbibliotheek ten geschenke werd afgestaan.

Sinds November 1829 werd de bibliothecaris verplicht aan Curatoren verslag te doen omtrent den staat der bibliotheek, met vermelding der veranderingen of vermeerderingen, welke in genoemde inrichting gedurende het afgeloopen akademiejaar hadden plaats gehad. Aan den Rector Magnificus deed hij reeds vroeger een jaarverslag toekomen, waarvan het belangrijkste gedrukt werd in de „Annales Academiae Trajectensis”, voortgezet in de later verschenen „Annales academici” der drie rijksuniversiteiten.

Het personeel der bibliotheek werd in dit jaar versterkt met twee ambtenaren: F. B. AdÈR en J. J. DODT VAN FLENSBURG, aan wie resp. eene bezoldiging van f 200.— en f 300.— werd toegekend. Laatstgenoemde werd

1) Volgens Dr. P. HARTING, Voorheen en thans (1828—1878), Utrecht 1878, blz. 34, door den prorector J. Heringa op eene wijze, die bij de studenten een langdurige verbittering verwekte.

10

-ocr page 110-

74 hoofdzakelijk belast met het toezicht op het bijhouden en drukken van den alphabetischen catalogus, waarvan in Maart 1829 de letter A was af gedrukt. Het verslag eindigt met in overweging te geven, om in het vervolg de gelden, voor het aankoopen van boeken bestemd, uitsluitend daarvoor te bezigen en niet te verminderen met de jaarwedde van den knecht, schoonmaakloon en andere uitgaven van huishoudelijken aard.

De weinige voortgang van het werk aan den catalogus, waaraan DODT slechts eenige uren ’s weeks kon besteden, bewoog den bibliothecaris bij missive van 25 November 1832 aan Curatoren voor te stellen, om dien ambtenaar voor zijn catalogusarbeid te beloonen met f 10.— per vel druks ; dit in plaats van de hem toegekende buitengewone toelage van f 300.—. Het te volbrengen werk schattende op 120 vel, zouden daarmede f 1200.— gemoeid, maar het geheel binnen anderhalf jaar voltooid zijn. Dit voorstel, aan den Minister overgebracht, vond bij ZEx. geen gunstig gehoor, en werd beantwoord met de bedenking „of „de gewone aankoopen en leverantiën voor de Bibliotheek niet voor eenigen tijd „zouden kunnen worden ingekort, ten einde langs dien weg meerdere gelden” voor het voltooien van het catalogiseerwerk beschikbaar te houden. Men ziet hieruit, hoezeer de politieke gebeurtenissen van dit en vorige jaren — de opstand der Zuidelijke Gewesten was in vollen gang — hunnen invloed deden gevoelen op ’s lands geldmiddelen en dientengevolge op de bibliotheeksubsidiën. Dien invloed bespeurt men evenzeer in de verslagen van 1833 en later. „De toelagen,” zoo klaagt de bibliothecaris in December 1833, „zijn in de laatste jaren „verminderd”, en daarvan werd nog afgetrokken „hetgeen voor de benoodigd-„heden der bibliotheek vereischt wordt”. Er was geen geld, om op auctiën zijn voordeel te doen; de aan de geneeskundige en de natuurkundige faculteiten verleende subsidiën waren met ruim f 1585.— overschreden. Het werk aan den catalogus vorderde slechts langzaam enz. enz., — alles, omdat de „nervus rerum” ontbrak, althans niet toereikend was. Dezelfde klachten in eenigszins anderen vorm ziet men in 1835 herhaald.

Volgens raming bedroeg het aantal boekdeelen destijds ± 27000, dat der handschriften 864 stuks. Aangenomen, dat deze schatting en die van 1816 beide juist zijn geweest, zou de boekenvoorraad derhalve in bijna 20 jaar meer dan verdubbeld zijn.

In den loop van 1834 geschiedde de overbrenging van de bibliotheek der Ridderschap van Utrecht naar het nieuwe gebouw, ter uitvoering van het besluit der Ridderschapsvergadering van 2 Juni 1834. Deze boekerij werd aanvankelijk afgestaan met de beperkende voorwaarde, „dat het beheer en de „beschikking over dezelve alleen aan de Ridderschap zoude verblijven”. In de volgende vergadering van 1 Juni 1835 werd tot het doen drukken van den catalogus dezer boeken besloten ^).

In de Ridderschapsvergadering van 2 Juni 1847 is ernstig overwogen, om, met behoud van de bestaande bepalingen, eene bibliotheek-commissie in het

1) De „Lijst der boeken toebehoorende aan de Ridderschap der prov. Utrecht” beslaat met register 36 fol. bladzijden druks en verraadt dezelfde achteloosheid in bewerking als de bibliotheekcatalogus van 1835.

De Ridderschapsbibliotheek heeft haar ontstaan te danken aan een legaat van den bekenden staatsman G. J. baron VAN HARDENBROEK VAN LOKHORST (t 1788) „om dezelve te doen strekken tot „een blijvend nuttig gebruik voor de leden der Ridderschap en ook voor die van zijn aanzienlijk „geslacht”. Zij was vóór 1834 gehuisvest in de voormalige woning van den legataris op den hoek van het Janskerkhof te Utrecht, welke in het jaar der overbrenging zou worden verkocht. Zie o. a. S. Muller Fzn., Oude huizen te Utrecht, 's Grav. 1902, blz. 29.)

-ocr page 111-

75

leven te roepen, welke, uit de leden der Ridderschap gekozen, zou worden belast met het onderhoud en algemeen toezicht, met machtiging, om naar gelang van omstandigheden de bibliotheek te doen verblijven in hare tegenwoordige bewaarplaats „of wel ze naar elders (b. v, het Provinciaal Gouvernementsgebouw, „naast het Provinciaal Archief) te verplaatsen”. Het is mij niet bekend, in welken zin het daarop gevallen besluit genomen is. Hoogst waarschijnlijk is de zaak bij het oude gebleven; althans de Ridderschapsbibliotheek is tot den dag van heden in de universiteitsbibliotheek bewaard en na 1899 daarin opgelost

Een belangrijke gebeurtenis, door den bibliothecaris met groote voldoening en door den Rector Magnificus in zijne jaarrede met evenveel ingenomenheid vermeld, was wel de verschijning van den alphabetischen catalogus in een dikken folio-band, die in 1835 van de pers kwam. Wat dien catalogus waarde geeft, is minder de wijze, waarop de inhoud geordend en beschreven is, dan wel het interessante voorbericht van den bibliothecaris zelven, die er in een beknopt overzicht de geschiedenis van de bibliotheek uiteenzet. Wat hij daarin mededeelde, bezit blijvende waarde en is over het algemeen behoorlijk met aanhaling van bronnen gestaafd. Daaruit verneemt men o. a., dat de catalogus door den schrijver AdÈR in het net werd geschreven, maar dat de verantwoording voor het beschrijven van de boeken, het eigenlijke cataloguswerk derhalve, rustte op de schouderen van den custos DODT VAN FLENSBURG. Deskundigen van onzen tijd zullen niet kunnen instemmen met den lof, in VAN Heusde’s voorbericht aan den bewerker van dien catalogus toegezwaaid ; integendeel zij zullen moeten verklaren, dat de bewerking zich kenmerkt door algeheel gebrek aan bibliographische methode en wetenschappelijk onderzoek en, wegens het groot aantal fouten in de beschrijving slechts dienen kan als cacographie voor aankomende bibliographen. In vergelijking met den catalogus van 1670 is hier, helaas ! achteruitgang op te merken ’).

De geriefelijkheden van het gebouw en het doen en laten der bezoekers zijn levendig en niet zonder naïveteit door VAN Heusde geschilderd; maar het door hem opgehangen tafereel is niettemin in tegenspraak met de klachten, welke toen en later geuit werden. Men oordeele:

„.. .. vooreerst biedt het gebouw een groote ruimte aan en is op geschikte „wijs in acht afdeelingen verdeeld, om de boeken, derwaarts toevloeiende, te bevatten „en in hunne vakken te onderscheiden. Voorts is er bij den ingang der Bibliotheek „een vertrek, tot lezen en schrijven bestemd, met een gemakkelijken zetel voor den „Custos, als ook eene stookplaats, terwijl verder de tot de studie noodzakelijke dingen „niet gemist worden. Het gebruik der boeken is evenwel verschillend en veelvuldig. „Want, het staat den geleerden alsook den studenten vrij, niet alleen de boekenkasten „te bereiken en aldaar met behulp der bedienden iets uit te nemen, wat zij willen „inzien of lezen, maar ook boeken, na titelopgaaf aan den Custos, naar huis mede te „nemen. Zoodat men in de uren, dat de Bibliotheek geopend is, niet weet wat meer „te bewonderen valt, het drukke bezoek der studenten of de zucht tot kunsten en „wetenschappen. In sommige gedeelten van het gebouw vindt men verscheidenen, die „of aan de tafels zijn gezeten, of op de ladder staan te lezen, zoo het boek niet al te „groot is. Ternauwernood zult ge eenigen, zooals de jeugd gezind is, hooren babbelen, „schertsen of lachen. Allen zijn met lust in hunne studiën verdiept. Een groot deel „evenwel houdt zich op ter plaatse, waar de tijdschriften en letternieuwsbladen liggen. „Immers, willen de studenten niet onkundig blijven van wat er in de beschaafde wereld „omgaat, zoo moeten zij die werken raadplegen. Evenals allen bij het binnentreden „den Custos groeten, zoo keeren zij ook bij het uitgaan tot hem terug, sommigen één

1) Zie in verband met de hier gemaakte aanmerkingen ook de memorie van den bibliothecaris Vermeulen over het cataloguswerk zijner voorgangers, van Maart 1854, die ik op dat jaar zal aanhalen.

-ocr page 112-

76

„boek, anderen meer deelen dragende, die zij of in het vertrek naslaan of, met verlof „van den Custos, thuis met aandacht willen lezen. In deze betrekking heeft zeer uit-„ geblonken de groote welwillendheid, gepaard met gelijke voorzichtigheid en ijver, van „Justus HendricUS koch, die gedurende 32 jaren het ambt van Custos heeft waar-„genomen. Want hij heeft er steeds naar getracht aan alle zoekenden te voldoen, en „zóó te voldoen, dat de Bibliotheek geen schade leed. Weshalve wij aan de zorg en „bemoeiingen van dezen man een heilzaam gebruik der Bibliotheek verschuldigd zijn.”

Kort voordat de catalogus het licht zag, hadden eenige Utrechtsche studenten eene som van f 300.— bijeengebracht en aan de bibliotheek geschonken om een blijk van dankbaarheid te geven jegens hunne Alma Mater. Een „Per-„gite, quo coepistis modo, generosi Juvenes ! ut ita hoe etiam anno a proavorum „pietate vos hac in re non recessisse, luculento pateat exemple”, — werd hun „door den Rector Magnificus in zijne jaarrede ter aansporing toegeroepen.

In schril contrast met den juichtoon, door den bibliothecaris in zijn voorbericht aangeheven, staat in zijn jaarverslag van 20 Juni 1835 de mededeeling, „dat wegens de verminderde subsidiën een groot aantal rekeningen tot het „volgende jaar onbetaald moet blijven liggen. Ik hoop” — zoo vervolgt hij : — „door dit jaar volstrekt geene, dan noodzakelijke aànkoopen te doen, de zaak „weder in ’t gelijk te kunnen brengen.”

Verder stelt hij voor: „het gedurig aanhouden van alle catalogussen inden „geest, in welken zij zijn aangelegd..... om niet terstond een auctarium der „Bibliotheek uit te geven, waarin de boeken vervat zijn, die sedert het maken „van den catalogus zijn aangekocht, ook niet om de 5, 6 jaren zulks te doen ; „maar voortaan jaarlijks een lijst te doen drukken van de nieuw ingekomene „werken en om de 20 of 30 jaren van die lijsten een auctarium uit te geven. „Zoo, dunkt mij, zal men steeds weten, wat er in de Bibliotheek voorhanden is, „zonder door die menigvuldige auctaria [gelijk voorheen] in verwarring te komen.”

Het jaar 1836, een jubeljaar voor de Utrechtsche hoogeschool, was ook voor de bibliotheek een goed jaar als brenger van geschenken en nuttige maatregelen. Niet zonder belang o. a. acht ik het feit, dat de bibliotheek zich in dit jaar aansloot bij de „Academischer Tauschverein” te Marburg, een voorlooper van het tegenwoordige „Bureau du service des échanges internationaux”, waarvan thans bijna alle beschaafde landen der wereld deelhebbers zijn. De „Tauschverein” bepaalde evenwel zijn werkkring uitsluitend tot de hoogescholen der Germaansche gewesten, waartoe ook Oostenrijk-Hongarije en Nederland gerekend werden, en telde slechts 36 aangesloten akademiën.

Den 28 Mei berichtte de bibliothecaris aan Curatoren, dat sommige hoog-leeraren aan de vaderlandsche hoogescholen en athenaeën, welke te Utrecht hadden gestudeerd, zich vereenigd hadden tot eene commissie, om aan de bibliotheek bij gelegenheid van het aanstaande eeuwfeest een prachtexemplaar aan te bieden van de werken van ALEXANDER VON HUMBOLDT Van de Utrechtsche hoogleeraren werden 13 deelnemers genoemd; maar als een wellicht uniek feit mag wel worden vermeld, dat van de Leidsche en Groningsche hoogescholen en van de Amsterdamsche, Deventersche en Franeker athenaeën 21 hoogleeraren tot dit geschenk hebben bijgedragen ^).

Ook van particuliere zijde ontving de bibliotheek bij deze gelegenheid rijke

-ocr page 113-

77

geschenken. Het „Gedenkboek van het 2^® Eeuwfeest” meldt daarover het volgende: „De Heer E, L. baron VAN HARDENBROEK VAN LOKHORST zond „ook namens zijne echtgenoote [A. MUNTER] eene som van f 1200.—, welke „vervolgens onder de verschillende faculteiten verdeeld werd; de HH. Mr. J. H. „baron VAN LYNDEN VAN LUNENBURG, Mr. J. G. SWELLENGREBEL en Mr. A. „P. R. C. baron VAN DER BERCH VAN VERWOEDE, bij het vorige jubelfeest „kweekelingen, thans Verzorgers der Hoogeschool, vereerden haar f 600.— en „de Heer President-Curator, Baron VAN DER CAPELLEN schonk haar het „kostbare werk van RiFAUD: Voyage en Egypte, en Nubie et lieux „circonvoisins. Paris 1830. 5 dln. tekst en atlas in-fol.”

Den 16 Juni, een der feestdagen, vereerde Z. K. H. Frederik prins der Nederlanden, vergezeld van zijnen adjudant, luit.-kolonel A. P. P. X. R. E. DE Ceva en begeleid door den Gouverneur der Provincie, de bibliotheek met een bezoek, en stelde zijne naamteekening in het vreemdelingenboek, waarmede Z. K. H. de rij der vorstelijke bezoekers opende.

Was de aanwinst, door en tijdens het jubeljaar verkregen, belangrijk, zoo door gehalte als door hoeveelheid, in het daarop volgende jaar vielen aan de bibliotheek achtereenvolgens twee groote boekerijen ten deel, die hare verzamelingen op natuur-wetenschappelijk gebied belangrijk aanvulden. Den 17 Maart 1838 werd den Senaat door Curatoren bericht, dat Dr. Ger. Moll, oud-hoogleeraar dezer Hoogeschool, zijne rijke boekerij, eenige portretten van geleerden en zijne kaartenverzameling aan de Utrechtsche bibliotheek vermaakt had, met uitzondering van die boeken, welke aldaar reeds aanwezig waren. En op 30 Juni d. a. v. deed de bibliothecaris in de vergadering der pas ingestelde bibliotheekcommissie mededeeling van een ander legaat van groote waarde. Aan de Hoogeschool had de weduwe van J. M. C, baron VAN UTENHOVE VAN Heemstede (f 1 Sept. 1837) diens geheele boekerij vermaakt, onder voor-waarde, dat de verzameling „bij elkander en op zich zelve een geheel uitma-„kende, zal moeten blijven bewaard, zonder dat zij emmer gescheiden, verdeeld „of onder andere verzamelingen verspreid zal mogen worden. Alsmede dat, „wanneer de academie van Utrecht eens mögt worden vernietigd of verplaatst, „het legaat zoude worden beschouwd als te zijn vervallen en de boeken aan „de alsdan regthebbenden zouden moeten worden afgegeven.” Door dit legaat werd de bibliotheek met een groot aantal wiskundige en natuurwetenschappelijke, waaronder vele zeldzame werken, verrijkt. De overledene was een man van groote verdiensten op het gebied van sterrenkunde en der verwante wetenschappen en had zijne boekerij met het oog op zijne studiën in die vakken zoo volledig mogelijk ingericht.

Ik maakte zooeven melding van eene bibliotheekcommissie, welke op 30 Juni haar eerste bijeenkomst hield. De hier bedoelde commissie was in ’t leven geroepen op aandrang van Curatoren, en wordt vermeld in het concept-regle-ment „voor het bestuur, de inrigting en het gebruik der Bibliotheek van ’s lands „Hoogeschool te Utrecht” van 1837. Aldaar leest men in art. 1 het volgende :

„Het bestuur der Bibliotheek is opgedragen aan den Bibliothecaris : aan den-„zelven zijn toegevoegd, die hem, zoo voor het beheer der zaken, als, om de Biblio-„theek wel te ordenen en zoo veel mogelijk tot algemeen nut te doen strekken, nood-

1) Zie o. a. zijn levensbericht door Prof. R. van Rees in: Annuaire de l’Académie roy. de Brux., 1838, p. 59 v.v.

-ocr page 114-

78

„zakelijk zijn, inzonderheid een Custos en Scriba. Voorts wordt door elke der „Faculteiten van de Hoogeschool één harer Hoogleeraren benoemd, „ten einde met den Bibliothecaris over de belangen der Bibliotheek „te raadplegen.”

Deze bijvoeging werd op initiatief der commissie door Curatoren ingelascht. (Notulen van 4 Nov. 1837.)

Art. 2, 3 en 4 schrijven voor, hoe de geldmiddelen ter beschikking van de bibliotheek zullen worden besteed, verdeeld en verantwoord. Art. 5 handelt over het beraadslagen over nieuwe maatregelen;'art. 6 over het beleggen der jaarlijksche en der buitengewone vergaderingen; art. 7 over de notulen, door den scriba der bibliotheek te houden. Art. 8—13 hebben betrekking op de inrichting; art. 14—24 op het gebruik der bibliotheek.

Niet genoeg dus, dat den bibliothecaris de uitoefening van zijne taak in bijna alle onderdeden door Curatoren werd voorgehouden en geadviseerd, hoe te handelen, ook de hoogleeraren zouden thans gemoeid worden in het beheer der bibliotheek en, soms niet zonder veel onderling dispuut, voorschriften geven bij de regeling van den aankoop der boeken. Zoo doende zou men meer en meer het goede beginsel hebben prijs gegeven, dat éen hoofd verantwoordelijk zij voor den gang van zaken, en werd den bibliothecaris de rol van strooman toebedeeld, enkel met de bevoegdheid om als tusschenpersoon te dienen in de briefwisseling met Curatoren, hoogleeraren en leveranciers, wier rekeningen hij mocht nacijferen. Dit reglement is niet tot uitvoering gekomen; ik vind althans nergens vermeld, dat het ingevoerd of gedrukt is. Waarschijnlijk dachten de Curatoren er niet eenstemmig over; in het Curatorenarchief tenminste berust een uitvoerige memorie van den Curator Jhr. Mr. J. M. A. H. VAN ASCH VAN Wijk, gedagteekend van 23 Juni 1838, met tal van aanteekeningen en aanvullingen.

Het reglement nu moge niet zijn vastgesteld, de vergaderingen der bibliotheekcommissie bleven van jaar tot jaar voortgaan, en leidden, zooals men straks zal zien, in 1842 tot de vorming van een bibliotheekraad.

Kort te voren, den 6 Juni, genoot de bibliotheek voor ’t eerst de eer Z. M. Koning WILLEM I, die de viering van het eeuwfeest der Hoogeschool niet had kunnen bijwonen, binnen hare muren te zien. „Tot de openbare inrichtingen, „welke Z. M. in oogenschouw nam, behoorde ook de Akademische Bibliotheek, „alwaar Hoogstdezelve door H.H. Curatoren, den Bibliothecaris, den Hoogleeraar „Van Heusde, den Rector Magnificus en een aantal Hoogleeraren plegtigwerd „ontvangen” ’).

Aan het eind deszelfden jaars vindt men vermeld, dat het totaalbedrag aan geldelijke geschenken, door de Utrechtsche burgerij, kweekelingen en oud-kweekelingen der Alma Mater bijeengebracht, de som beliep van f 3540.—.

In 1838 werd in de Curatoren-vergadering van 9 October de bezoldiging van het personeel opnieuw geregeld, en daarbij het voorstel ter sprake gebracht om aan den bibliothecaris, die te kennen had gegeven, dat hij „uit hoofde zijner „hooge jaren en zijne veelvuldige andere bezigheden de werkzaamheden, aan „den post van Bibliothecaris verbonden, bezwaarlijk konde blijven waarnemen, „zijn oudsten zoon Dr. JOH. Ad. Karel VAN Heusde onder den titel van

1) Utr. Studentenalmanak van 1838, blz. 103.

Den 18 Mei 1841 genoot de bibliotheek ten tweeden male het voorrecht Z. M.’s bezoek te mogen ontvangen.

-ocr page 115-

79

„Adjunct-Bibliothecaris toe te voegen zonder tractement en alzoo buiten be-,zwaar van 's lands schatkist”.

Onderwijl deze zaak bij den Minister werd voorbereid, werden tevens voorstellen overwogen tot verhooging van de jaarwedden van custos en scriba en van J. J. DODT van Flensburg, die tot nu toe geen bepaalden titel had. De feitelijke toestand was aldus: de bibliothecaris ontving f 300.—, de custos f 400.—, de scriba f 300.—, DODT f 200.— en de zaalknecht f 100.—. Daar evenwel de custos, Dr. J. H. KOCH, wegens ouderdom en zwakke gezondheid reeds meermalen zijn verlangen had geopenbaard, om van zijne bediening te worden ontslagen, werd door Curatoren besloten hem eervol ontslag te verleenen met behoud van de helft zijner jaarwedde als pensioen; den Heer F. B. ADÈR in zijne plaats te benoemen met opdracht de werkzaamheden van den ontslagen custos waar te nemen bij zijne tegenwoordige, en dit op eene jaarwedde van f 800.— en eindelijk J. J. DODT aan de bibliotheek te verbinden onder den titel van secretaris met eene bezoldiging van f 700.— ’s jaars, waarvoor hij belast zoude blijven met het bijhouden van den catalogus der drukwerken en het voltooien van den catalogus der handschriften ^).

Het duurde tot 8 Dec. 1839, eer Dr. KoCH zijn ontslag kreeg; de voordracht betreffende den adjunct-bibliothecaris werd op diens verzoek den 6 Maart 1840 ingetrokken, nadat zijn vader. Prof. VAN Heusde den 28 Juli 1839 op reis was komen te overlijden. F. B. AdÈR werd bij Kon. Besluit van 26 Juli 1840 tot custos en J. J. DODT tot amanuensis benoemd op de vroeger vermelde jaarwedden.

Terwijl de regeling van het personeel nog hangende was, viel der bibliotheek de eer te beurt, aan den Erfprins WILLEM van Oranje en Hoogstdeszelfs Gemalin SOPHIE, Prinses van Wurtemberg, eenige harer schatten te mogen toonen. Het hooge Echtpaar schreef zijne namen in het vreemdelingenboek op 15 Juli 1839.

Voordat ik de verdiensten van den overleden bibliothecaris in korte trekken zal trachten te schetsen, vereischt de regeling van de buitengewone toelagen, aan de bibliotheek jaarlijks toegekend, onze aandacht.

Sinds 1836 bestond er te Utrecht een fonds, dat onder den naam „Akademiefonds” door het College van Curatoren beheerd en bijeengebracht werd uit de inschrijvings-, recensie- en examengelden, gestort aan de Utrechtsche Hooge-school. Dit fonds, versterkt door een jaarlijksch subsidie van de provincie en een ander van de gemeente Utrecht, was allengs aangegroeid tot een bedrag van f 75000.— ^).

In de eerste twee jaren van zijn bestaan trok de bibliotheek geen baten uit dit fonds, maar in 1838 en volgende jaren werd zij geregeld daaruit gesubsidieerd, zoodat meermalen de buitengewone toelage de rijksbijdrage ging overtreffen. Men zie het volgende staatje:

-ocr page 116-

80


In 1838.....f 3500.—

, 1839.....„ 3000.—

, 1840.....4000.—

1841.....„ 1300.—

1842.....„ 2000.—

„ 1843 en '44 , 2100.—


In 1845 en '46 f 2000.—


1847.....„ 2300.—

1848.....„ 2041.50


„ 1849.....„ 2000.—

„ nbsp;1850.....„ 2069.61*)

„ 1870.....„ 5423.395


In 1876 werd bij Kon. Besluit dit fonds, evenals


In 1871.....f 5974.675

1872.....„ 6208.665

1873....., 8179.69

1874..... nbsp;9805.225

1875..... nbsp;8473.34

1876..... nbsp;7202.255

alle andere bijzondere


fondsen ter beschikking van de resp. Nederlandsche hoogescholen, opgeheven,


en het saldo in 's lands schatkist overgestort.


Om verschillende redenen is het zeer moeilijk een onpartijdig oordeel te vellen over de wijze, waarop VAN Heusde zijne taak als bibliothecaris opgevat en vervuld heeft. In de eerste plaats trad hij onder bijzonder ongunstige omstandigheden in functie. Het bibliotheekbeheer, het gebruik en de staat der beschikbare geldmiddelen hadden, elk voor zich en allen te zamen, zeer geleden onder den druk der tijden, die van 1795 tot 1814 bijna onafgebroken zijn invloed gevoelen deed. Aan handschriften en boeken was in het vochtige koor der St. Janskerk niet weinig schade berokkend; vele verkeerden in deerlijken toestand en hadden herstelling noodig. Het cataloguswerk was geheel ten achteren geraakt, de beschrijving der talrijke bundels onjuist en onvolledig. Na de overbrenging in het gebouw aan de Witte vrouwenstraat moest de geheele massa nieuw geordend, geplaatst en genummerd worden. En eerst nadat dit alles was geschied, kon een overzicht worden verkregen van de leemten, die in de literatuur der verschillende vakken van wetenschap ontstaan waren. Was deze aan te vullen op zich zelve reeds eene taak van beteekenis, zij werd niet gemakkelijker gemaakt door twee factoren; de bevoegdheid, welke het College van Curatoren zich zelven had toegekend, om in alle bijzonderheden van het inwendig beheer zich te mengen, en de latere instelling van eene Bibliotheekcommissie, die de verantwoordelijkheid van den bibliothecaris ophief, zonder zijne taak feitelijk te verlichten. Dat hij geen bibliograaf was in de tegenwoordige beteekenis van dit woord, blijkt uit den lof, door hem toegezwaaid aan den bewerker van den catalogus van 1835, in welks samenstelling hij geen merkbaar aandeel heeft genomen, tenzij door het schrijven van een historisch voorbericht ^). Evenmin was hij een man van initiatief ; ware hij dat geweest, zou hij, vraag ik, dan gepast hebben in het stelsel van beheer, zooals dat van hoogerhand over de bibliotheek was voorgeschreven? De omstandigheden dwongen hem, veel over te laten aan de inzichten en den ijver zijner twee ondergeschikten, voor wie, gelijk voor hem, de bibliotheekdienst slechts een klein deel der dagtaak vormde.

Zoo teekenen officieele bescheiden den toestand. Is het dan te verwonderen dat Van Heusde’s verdiensten als bibliothecaris niet aan het licht zijn getreden, en dat de meesten zijner biographen daarvan niet gewagen? Slechts één, zijn leerling Prof. J. A. C. ROVERS, roert zijne werkzaamheid binnen de bibliotheek-muren even aan’), als hij zegt: „Quaenam in his omnibus Heusdii cura ac provi-

-ocr page 117-

_____

-ocr page 118-

1




-ocr page 119-

81

„dentia fuerit, neque ex iis, quae ipse a. 1821 Rectori Magnifico suppeditavit, „neque ex ipsius ad catalogum, postea editum, praefatione cognosci ullo modo „potest, Aliorum mérita ex vero celebravit ille, de se, ut par erat, tacuit!quot;

Een dergelijke opmerking maakte te voren zijn ambtgenoot, Prof. H, J. ROYAARDS als Rector Magnificus op den Dies van 1835, waar hij VAN HEUSDE aldus toespreekt: „Tibique Academiae et juvenum nostrorum nomine gratias „agamus. Optime Heusdi! Tu enim in praefatione, catalogo praemissa, latentem „hactenus bibliothecae nostrae historiam scripsisti, accuratam fere dixerim, nisi „unum hocce desideraretur, ut, te ipso referente, quaenam alii praestiterint, „aliis scribendum restet, quaenam tua sint erga bibliothecam et catalogum „mérita ...

Gaarne leidde VAN HEUSDE vreemde bezoekers en beoefenaars van kunsten en wetenschappen in de bibliotheek rond, en wist hen door zijn natuurlijken eenvoud en kieschen smaak, door zijne bescheidenheid en goedhartigheid zóo te bekoren, dat hunne goedgezindheid jegens de bibliotheek opgewekt en openbaar werd in het geven van milde geschenken. „Erant qui negarent,” zegt Rovers in zijn bovenaangehaalde gedachtenisrede, — „posse quem impensius „accepto dono laetari quam Heusdium oblato Bibliothecae munere. Adde „tarnen, paratiorem eo ad hujusmodi liberalitatis memoriam recolendam fuisse „neminem.”

Laat ik hieraan toevoegen, dat VAN HEUSDE het voorrecht had te kunnen beschikken over een zeldzame vereeniging van gaven en talenten, en zich onderscheidde door veelzijdige kennis en geleerdheid. Dr. Lakke heeft in zijn belangrijk proefschrift, dat ik hieronder vermeld, alle recht laten wedervaren aan zijne wijsgeerige verdiensten als vertegenwoordiger van „de philosophie van het gezond verstand” ’). Groot vooral was zijn invloed op de vorming zijner leerlingen, van wie er velen zijne lessen tot het eind hunner akademische loopbaan bleven volgen

Den 7 Augustus 1839 maakte de President-Curator in de Curatorenvergadering, den dood van den hoogleeraar-bibliothecaris herdenkende, bekend, dat van dit treurig verlies aan den Minister was kennis gegeven. En voorts, dat hij in overweging gaf, om, teneinde aanstonds te voorzien in het beheer der bibliotheek, den hoogleeraar Dr, A, VAN GOUDOEVER te verzoeken, zich met dit bestuur te willen belasten, totdat de bovengenoemde betrekking zou zijn vervuld. Conform daarmede werd aan genoemden hoogleeraar die opdracht verstrekt, welke hij per missive van 7 September d, a, v, aannam,

De waarnemende bibliothecaris vond bij zijn optreden al aanstonds drie zaken, die voorziening vereischten,

De vochtigheid van het nieuwe lokaal maakte het nemen van voorzorgsmaatregelen dringend noodig. Daartoe werden twee steenen kachels ingemetseld met een buiten het lokaal uitmondenden vuurhaard, om op die wijs de zaal van verwarmde lucht te voorzien. Al spoedig bleek het, dat het stoken niet het minste nut had, waarom Prof, C, A, BERGS MA werd uitgenoodigd middelen ter verbetering voor te dragen. Op 3 April 1840 berichtte ZHGel,, dat de luchtovens niet voor afdoende verbetering vatbaar waren; zij werden uitgebroken en de zaak onveranderd gelaten. Wellicht hebben de later (Mei 1841) aangebrachte vensters aan de zuidzijde der zaal den toestand doen verbeteren.

11

-ocr page 120-

82

De andere zaak betrof de inrichting van het portaal bij de voortrap, dat de leeskamer van de zaal afscheidde, tot eene boekenkamer, om aan den toenemenden aanwas der boekenmassa het hoofd te kunnen bieden. Daarheen werden voorshands de pas verkregen aanwinsten uit de Bibliotheca Utenho-viana en de bibliotheek der Duitsche Ridders, Balije ’) van Utrecht overgebracht.

Het derde feit was een tekort (achterstand), ontstaan onder de vorige administratie, van f 3200.—. Curatoren dekten dit tekort, zooals wij gezien hebben, door eene buitengewone toelage uit het Akademiefonds.

Als een bewijs, hoe de hoogleeraren meer en meer in het feitelijke bibliotheekbeheer gemengd werden, moge het volgende uittreksel dienen uit de notulen der vergadering van 1 Juni 1840. „De Bibliothecaris stelt voor, dat de leden „der verschillende faculteiten, die zich hebben willen belasten met het bezorgen „van boeken in de Bibliotheek, bij derzelver inzending zouden bepalen, onder „welk vak ieder werk zou behooren geplaatst te worden. Goedgevonden en den „Schrijver gelast aan elk der Heeren eene lijst toe te zenden, waarop de ver-„deeling der vakken vermeld staat. Elke faculteit zal jaarlijks bij de ontvangst „der (boekhandelaars-)rekeningen dezelve splitsen naar de verschillende fondsen, „waaruit zij moeten worden voldaan.” Zooals later zal blijken, heeft juist deze inmenging den geregelden gang van zaken belemmerd en de onkosten van het bibliotheekbeheer onnoodig opgedreven.

Den 9 Maart 1841 gaf de bibliothecaris der bibliotheekcommissie kennis, dat Curatoren hebben goedgevonden te besluiten, de bibliotheek voortaan voor het publiek te doen openstellen. Maandags en Donderdags van 1—3; Dinsdags en Vrijdags van 1—2 en Woensdags en Zaterdags van 1—4 ure ').

Aan het slot van dit jaar (19 November) treft men in de notulen der bibliotheekcommissie opnieuw een typisch staaltje aan, hoe langs allerlei wegen getracht werd in ’t gebrek aan personeel te voorzien. „De Bibliothecaris”, zoo leest men, „berigt der Vergadering, dat de Heer NATHAN [een Utrechtsch boekhandelaar] „zijn verlangen heeft te kennen gegeven om met den ontvangst en de afgifte „van boeken in de Bibliotheek te worden belast in den tijd, dat deze voor het „publiek is geopend, welke werkzaamheid hij zeide te beschouwen als een „middel ter verkrijging van meerdere boekenkennis. Wordt besloten dit toe te „staan, omdat ook door meerdere hulp het belang der administratie wordt „bevorderd, zonder eenige verbintenis voor boekenleveranties.”

Vriend NaTHAN is derhalve te beschouwen als de eerste volontair, die in bibliotheekdienst werkzaam was.

Het nieuwe bibliotheekreglement, dat sinds Juni 1837 (zie blz. 77) in de maak was geweest, trad nu, 10 Januari 1842, in werking. Het bracht twee „nieuwigheden”: in de eerste plaats, bij art. 5 deze, dat de bibliothecaris bij het aankoopen van boeken zal worden bijgestaan door een „Bibliotheek-raad”. De wijze van benoeming en de functiën van dezen bibliotheekraad worden aldus omschreven:

Hoofdst. I art. 6. Elke Faculteit benoemt een barer leden tot lid van den Bibliotheekraad, om met den Bibliothecaris over de belangen der faculteit te raadplegen en voor het aandeel der gelden, welke voor werken, tot de Faculteit betrekking hebbende, besteed kunnen worden, de aankoopen te bezorgen.

-ocr page 121-

83

art. 7. De Bibliothecaris zal jaarlijks, zoodra hij van Curatoren opgave van de voor het loopende jaar toegestane gelden ten behoeve der boekerij ontvangen heeft, de Bibliotheekraden bijeenroepen, ten einde:

1®. Aan iedere Faculteit de som op te geven, welke zij in het loopende jaar tot het aankoopen van boeken kan besteden : alsmede de som te beramen, welke voor het Algemeen Belang der Bibliotheek, dat is voor het vervolgen van algemeene tijdschriften, Acta Literaria, mémoires en ook voor het verwarmen, schoonhouden enz. van de Localen noodig zal gekeurd worden. 2®. Verslag te doen van de rekening des vorigen Jaars.

art. 8. In die of in eene vroegere vergadering zullen de aanteekenboeken, door de onderscheidene Bibliotheekraden te houden, ter tafel gebragt worden.

art. 9. Indien het blijken mögt, dat eene Faculteit meer besteed had dan uit de voor haar toegestane som kon betaald worden, zal dat meerdere op het volgende jaar worden overgebragt, in hetwelk zooveel minder van de toegestane som zal besteed worden. Mögt daarentegen eene Faculteit in gebreke zijn gebleven, de volle toegestane som besteed te hebben, zal het overschot niet op een volgend jaar worden overgebragt, maar voor het algemeen belang gebruikt worden.

Dit zal evenwel niet plaats hebben, indien met gemeenschappelijk overleg bevonden wordt, dat de som door onmiddellijken aankoop van werken voor die Faculteit nog kan worden aangewend.

art. 10. Jaarlijks zal er eene vergadering ') van Bibliothecaris en Bibliotheekraden plaats moeten hebben, in welke de eerstgenoemde in omvraag zal brengen of er eenige nieuwe maatregelen aan Curatoren voor te slaan zijn, om de inrigting der Bibliotheek te verbeteren en derzelver gebruik te bevorderen. Edoch zal het den Bibliothecaris vrijstaan, om ook meermalen eene vergadering te beleggen, en zullen ook de Bibliotheek-raden het regt hebben, om eene bijeenkomst bij den Bibliothecaris aan te vragen.

art. 11. In al die vergaderingen zal de Bibliothecaris Voorzitter zijn, terwijl de Custos der Bibliotheek den post van Scriba zal waarnemen en naauwkeurige aanteeke-ningen houden van de beraadslagingen en besluiten, die genomen zijn, welke notulen bij het openen eener volgende vergadering zullen moeten worden voorgelezen en goedgekeurd.

art. 12. De Bibliotheek-raden zenden de voor hunne Faculteit aangekochte boeken aan de Bibliotheek met bijgevoegde nota van dezelve, door hen onderteekend, met opgave, voorzoover mogelijk, van de prijs en altijd met vermelding, onder welke der aangenomene rubrieken zij moeten gerangschikt worden. De Bibliothecaris doet evenzoo ten opzigte van werken van Algemeen Belang.

Het is alleen met inachtneming dezer bepalingen, dat boeken voor de Bibliotheek geplaatst en in den Catalogus ingeschreven mogen worden.

art. 13. De Bibliotheek-raden zullen de leden hunner Faculteit uitnoodigen, om ieder voor zijn vak de boekwerken schriftelijk op te geven, welke in de Bibliotheek ontbrekende, huns erachtens tot aanvulling derzelver onmisbaar, noodig of nuttig zijn.

Deze opgaven zullen in het Lokaal der Bibliotheek worden ingezonden en bij den Amanuensis blijven berusten, teneinde bij voorkomende gelegenheden die werken op openbare verkoopingen kunnen worden aangekocht.

Na den aankoop van een of meerdere dezer boeken geeft de Bibliotheek-raad der Faculteit, voor welker rekening de aankoop gedaan is, daarvan kennis aan den Amanuensis, die verpligt zal zijn, de titels van de zoo aangekochte boeken, op den staat der ontbrekende boeken door te halen.

De tweede „nieuwigheidquot; bestond daarin, dat bij hoofdst. II, art. 12 het tabaksrooken in de bibliotheek uitdrukkelijk werd verboden. Ik betwijfel eenigs-zins, of deze bepaling niet alleen door bezoekers, maar ook door de ambtenaren trouw is opgevolgd.

Dat orde en regelmaat der administratie, ondanks professoralen bijstand, destijds wel wat te wenschen overlieten, moge blijken uit den inhoud van de

1) Deze gewone vergaderingen werden sinds 1857 gehouden op den len Zaterdag van Mei ten 2 ure.

-ocr page 122-

84 volgende briefwisseling in het bibliotheek-archief. Den 29 Juni 1842 schrijft de bibliothecaris aan Prof. L. G. ViSSCHER; „Ik gevoel mij verpligt UEd. ernstig te „verzoeken de boeken terug te doen bezorgen, waarvan UEd. sommigen reeds „sedert acht jaren uit de bibliotheek heeft ter leen ontvangen, zonder dat „het mij ooit heeft mogen gebeuren, dezelve op herhaalde aanvragen terug te „erlangen.....”

En den 3 Mei 1843 richtte de firma CaarelSEN en C’., fransche importeurs te Amsterdam, het volgende schrijven aan den Secretaris van Curatoren (Craeyvanger) :

„Monsieur! Nous commençons la présente par vous remercier de la prompt!-„tude que vous avez bien voulu mettre à nous répondre au sujet des comptes arriérés „de la bibliothèque de l’académie, mais, par les ordonnances que vous nous dites avoir „été envoyés à la Haye ensemble de la somme de f 281.15, l’arriéré ne se trouve pas „encore payé, car la Bibliothèque se trouve encore nous devoir en tout jusqu’au 31 Dé-„cembre 1841 une somme de f 339.15. En passant nous nous permettons de vous faire „Ja remarque suivante, c’est que jamais les ordonnances ne concordent avec les comptes „que nous envoyons. D’où peut venir celà? Nous ne le comprenons pas.”

Zooals telkens blijkt uit de jaarverslagen van den bibliothecaris aan den Rector Magnificus, en ook uit den door DODT zelf opgestelden staat van dienst (Curatoren-archief 1843) was de laatstgenoemde alleen belast met den zoo omvangrijken arbeid, verbonden aan de redactie en het ter perse leggen van den catalogus der drukwerken en dien der handschriften. Wat dezen betreft, heeft hij alle handschriften opnieuw vergeleken met de bestaande beschrijving en die op velerlei wijze aangevuld en verbeterd. Jammer is het evenwel, dat hij de uitvoeriger beschrijvingen en collaties der handschriften niet in den geschreven catalogus heeft opgenomen, maar elders doen drukken. Toch is zijne beschrijving, hoe beknopt ook, van groot nut geweest bij de bewerking van Tiele’s gedrukten catalogus van 1887,

Zijne bewerking van het Supplement van 1845 ’) op den catalogus van 1835, door Prof, VAN GOUDOEVER van een Latijnsch voorbericht voorzien, is daarentegen van geen beter gehalte dan de catalogus zelf. Het schijnt wel, alsof de bewerker in de tien jaren, die verloopen waren, niets had aan- of afgeleerd, De beschrijving lijdt aan precies dezelfde fouten en gebreken als het voorbeeld, dat gevolgd werd. Bij de incunabelen-titels b. v. is wel opgeteekend het nummer, waaronder ze in Hain’s Repertorium te vinden zijn, maar men heeft blijkbaar even weinig moeite gedaan om van anonieme werken aan de weet te komen, wie de schrijver was, als gepoogd van drukken zonder naam van werkplaats of drukker, de plaats van herkomst op te sporen of vast te stellen. Wat bijna even erg is (maar alleen aan het ambtenaarspersoneel zal bekend zijn geweest), is dit, dat een overgroot aantal boeken foutief genummerd werden; dit gebrek was niet te ontdekken en te herstellen dan jaren daarna ®). Een der eerste werkzaamheden, waartoe Dr. TiELE, mijn onmiddellijke ambtsvoorganger, overging, was dan ook het zuiveren van den ouden catalogus en zijn supplement van de talrijke misstellingen, die er in waren achtergebleven.

De bibliothecaris schijnt zich noode te hebben nedergelegd bij de voor het

-ocr page 123-

85

supplement aangenomen bewerking. Dit valt m. i. af te leiden uit meer dan eene zinsnede van zijn voorbericht. Daarin zegt hij o. a. het volgende :

„Intusschen ontken ik geenszins, dat de indeeling der boeken, die de bewerkers „van den Catalogus hebben vastgesteld, mij minder prijzenswaard voorkomt; zoodat, „ware het aan mij overgelaten, ik verscheidene vakken in meer afdeelingen gesplitst „zou hebben.

„In de tweede plaats is dit een lastig bezwaar, dat banden, die werken van „verschillende schrijvers inhouden, in den Catalogus worden aangeduid met den eerst-„voorkomenden titel van den bundel; voorts blijkt niet, of in denzelfden band meer „anderen aanwezig zijn. Waaruit dit ongemak is geboren, dat b. v. aan juridische dis-„putationes onder de Miscellanea litteraria en omgekeerd eene plaats is aangewezen.

„Maar zooals ik reeds herinnerd heb, heb ik den eenmaal ingeslagen weg niet „mogen verlaten, opdat de Catalogus, het Supplement en het Vervolg van dien niet „telkens in bewerking zouden verschillen..................

„Nog iets moet hier worden medegedeeld, wil men over dit Supplement billijk „kunnen oordeelen. Het is niet mogelijk geweest de geheele kopij vooraf gereed te „maken en gecorrigeerd ter perse te zenden; maar wij moesten de vellen bij gedeelten „naar de drukkerij zenden, zoodat, eer de laatste hand aan het werk kon worden „gelegd, wij een aantal misstellingen ontdekten, vooral in den beginne, die niet ver-„beterd konden worden, hoewel wij in het midden en aan het slot van het werk „getracht hebben deze zooveel mogelijk te vermijden.”

Een goed verstaander — zegt het spreekwoord — heeft maar een half woord noodig!

Den 27 December 1844 was het supplement afgedrukt. Daar het in omvang de raming verre overschreed, zoodat de drukker BOSCH, die het voor een vaste som had aangenomen te drukken, zou komen schade te lijden, besloten Curatoren hem f 100,— ter vergoeding toe te kennen.

Van ongemeene waarde uit een oogpunt van wetenschap en kunst beide, is de verzameling handschriften en drukwerken, welke aan de bibliotheek in ’t begin van 1844 door het Rijks Domein-archief werd overgedragen, welke verzameling tot 27 Februari 1811 eigendom was geweest van de voormalige vijf kapittelen ’),

Gelijk in het begin van dit werk geschied is met de vóór 1590 uit de kloosterbibliotheken verkregen aanwinsten, wensch ik te handelen met den boekenschat der vijf kapittelen. Ik heb daarom getracht zooveel mogelijk volledige lijsten daarvan te reconstrueer en, welke ik hier laat volgen, met gebruikmaking van den inventaris, in of omstreeks Juni 1836 door DODT daarvan opgemaakt, De boeken, welke thans nog aanwezig zijn ter universiteitsbibliotheek, zijn met een * vooraan gemerkt.

Met behulp van de werken van Hain, ProCTOR, Copinger e, a, zijn onvolledige of onjuiste titels zooveel mogelijk tusschen [] aangevuld.

Dat ik den inventaris in zijn geheel, doch geschikt naar de kapittelen, mededeel, geschiedt, omdat hij niet zelden uitgaven bekend maakt, welke nergens vermeld zijn en inzonderheid voor de kennis der zestiendeeeuwsche drukken (post-incunabelen) van veel gewicht is.

1) De acte van overdracht aan de bibliotheek werd geteekend op 31 Dec. 1843. — Jammer, dat sommige hss. en boeken wegens gebrek aan toezicht in vroegere tijden door moderne vandalen zijn verminkt, andere door vocht onherstelbaar zijn beschadigd.

-ocr page 124-

86

KAPITTEL VAN S. MAARTEN (DOMKAPITTEL).

Handschriften :

Dominicus de S. GEMINIANO, Lectura super VI Decret. II partes. (TiELE, Cat., No. 618). — Id. opus, pars H. Scripta per COLINUM DUMBURCH (TiELE, Cat., No. 619).

BarTOLUS de SaxoferrATO, Lectura super II parte Digesti novi (TiELE, Cat., No. 613), Joannes de Platea, Lectura super libro Institutionum (TiELE, Cat., No. 624).

Dominicus de S. GEMINIANO, Super III Decret, (niet meer aanwezig).

Johannes Petrus de FERRARIIS, Practica nova judicialis (Tiele, Cat., No. 625).

Henricus Bohle, Comment, in librum I Decretalium (TiELE, Cat., No. 615).

WiLH. HORBORCH, Determinationes (niet meer aanwezig).

Joannes de Milis, Repertorium juris (TiELE, Cat., No. 623).

Decisiones Rotae Romanae (TiELE, Cat., No. 633).

Nicolaus de Lyra, Postula in Pentateuchum cet. (TiELE, Cat., No. 249).

Een voorhanden lijstje in hs. van omstr. 1800 (3 biz. in 4®) noemt behalve de hiervoor vermelde nog een „Liber Feudorum”, dat niet meer aanwezig is. En voorts: „Articuli infra script! ad quos Episcopi pro tempore in receptione ad Ecclesiam Tra-„jectensem sunt avisandi ac illos observare promittunt, juxta continentiam iuramenti „more consueto prestandi, item patrie amp;nbsp;secundum statuta amp;nbsp;consuetudines Ecclesie „Trajectensis.” — Statutorum amp;nbsp;privilegiorum Ecclesiae Trajectensis.”

Niet genoemd zijn: TiELE, Cat. No. 124 (met fraai geteekende beginletters 12e en 13e eeuw) ; ook TiELE No. 122 heeft waarschijnlijk aan het kapittel van S. Maarten behoord, waartoe eveneens moet gerekend worden: H, USTINC, Rechtsboek van den Dom, dat vroeger, na den dood van Lap. V. WaveREN kan zijn verkregen. (Catal. mss. Supplem. VIII, B. 5) In de Universiteitsbibliotheek te Leiden berust éen hs. van het Domkapittel (Geel, Catal. codd. mss. No. 631).

Drukwerken ;

Angelus de Clavasio, Summa.

Aquino, Tho. ab, In Epistolas S. Pauli. Basileae, Michel Furter 1495.

---Prima [pars] secundae [partis summae theol.] Basil. 1485.

---Secunda [pars] secundae [partis summae theol.].

---Secundus [lees : Secunda] secundae. Basil. 1485.

---Pars I [summae theol.] Basil. 1485.

---Pars III [summae theol.].

Baldus de [UBALDIS de] PERUSIO, In VII—IX Cod. Justin, lectura. Venet., Georg, Arrivabenus Mantuanus et Paganinus ex paganina familia [Brix.] 1485,

---Super prima [Digesti | veteris , ,,, 1488.

---Super prima et secunda Infortiati. Venet., Joh. Furleviensis 1486.

---Super secunda [Digesti] veteris 1489. — Super novo. Mediol., Ulr. Scinzense-ler 1489.

*---Super VI Codicis. Venet., Georg. Arrivabenus 1485. L fol. 766.

*--—— Super usibus feudorum. Mediol. 1498. L fol. 231^.

BarTOLUS de SAXOFERRATO, Super Infortiatum.

---Super I, II, III Cod. et authent.

—--Super Novo.

---Super Veteri.

*Biblia Latin, gloss. S. a. 1.1. [Basil, c. 1478]. D fol. 220—23.

♦BONAVENTURA, In primum et sec. sententiarum. [Nurnb.] 1491. F fol. 204.

---Quaestiones .... 1491.

---In tertium et quartum sententiarum. [Nurnb.] 1491. F fol. 205.

Met fraaie sierletters, waarvan de eerste het wapen vertoont van een voormaligen bezitter uit het geslacht: VAN ZUIJLEN VAN NiJEVELT VAN GAESBEEK. Die miniatuur schijnt van dezelfde hand als degene, welke voorkomt in de uitgaaf van HIERONYMUS’ Epistolae. Mogunt. 1470 (Zie blz. 9 van dit werk).

♦Decisiones Rotae novae et antiquae. Venet., Bernardinus Benalius 1496. L fol. 771.

♦Expositio hymnorum [perutilis omnibusque salubris] S. a. 1.1. F qu. 348.

GEMINIANO, Dom. de S., In decretalia. Venet., Luc. Ant. de Giunta 1504.

-ocr page 125-

87

*GEORGIO, Ant. de S., De appellationibus. Venet., Phil. Pincis 1497. L fol. 231’.

—--Super IV decretalium. Venet., Bern, de Tridino 1493.

♦Gregorius I seu Magnus, Mor alia. s. a. 1.1. [1496?] G fol. 337, Hieronymus, Super sacrum Scripturae psalterium.

Homiliarius Doctorum [a PAULO DlACONO collectus]. Basil., Nic. Kesler 1498.

Hugo a S. Victore, Postilia. Hier. — Macchabb. — Prov. — Esaias. 2 prts.

♦Imola, Jo. de. In Clementinas. Venet., Jac. de Rubels 1475. L fol. 797.

JUSTINIANUS, Digestum. Infortiatum. Venetiis, Georg Mantuanus ex Rivabenarum familia 1494.

---Digestum vetus. Venetiis, B. de Tortis 1492.

---Volumen de Tortis.

♦Nicolaus Siculus, Super tertia secundi Decretalium. Numb., Ant. Koburger 1486. L fol. 806.

*---Super prima secundi Decretalium, Nurnb., Ant. Koburger 1486. L fol. 806. ---Super V Decretalium. Nurnb., Ant. Koburger 1486.

♦Petrus Episc. Brixiensis, Repertorium. Nurnb., Andr. Frisner et Jo. Sensenschmid 1476. L fol. 784.

♦Petrus LOMBARDUS, Sententiae. S. 1.1. 1484. E fol. 257.

♦Sandeus, FELINUS, Lectura de fide instrumentorum. Papiae, Michael de Geraldis 1497. L fol. 281'.

♦---Lectura de sponsalibus. Papiae, Fra. de Guaschis de Stradella 1498. L fol. 281^. ---De exceptionibus, praescriptt., re judicata et appellationibus. S. 1.1. 1493. Vocabularius breviloquus. Basil. 1481.

KAPITTEL VAN OUDMÜNSTER (S. SALVATOR).

Handschriften :

Vijf stuks, welke alle zijn verbleven aan het Domein- (tegenw. Rijks-)archief te Utrecht.

Drukwerken ;

♦Hortus musarum pars II contin. Carmina iam recens collecta et Impressa. Lovan., Petr. Phalesius 1553 ’). AA fol. 28'^.

♦Theatrum musicum. Lovan., Petr. Phalesius 1563. AA fol. 28'.

KAPITTEL VAN S. PIETER.

Handschriften ;

Liber feudorum cum commentario JAC. ALVAROTTI. Scriptus per H. HAEMSTE 1472 (Tiele, Cat., No. 608).

Dit is No. 6 der lijst van DODT ; de overige zes hss. zijn verbleven aan het Domein-(tegenw. Rijks-)archief.

Evangeliarium in usum ecclesiae S. Petri Traject! ad Rhenum (TiELE, Cat., No. 416). Hierbij moet gevoegd worden het niet vermelde hs. : RiCHARDUS DE S®. VICTORE. Commentarius in Apocalypsim (TiELE, Cat., No. 277).

Drukwerken ;

Biblia Latina. Psalterium.

♦Erasmus, Opera omnia. Basil., Froben 1540. 8 vol. fol. F fol. 71—78.

Aan de Acad. Bibliotheek door de Prov. Staten afgestaan bij resolutie van 11 Juli 1642.

Expositio hymnorum. [S. 1. a. t.] 4®.

♦Flores musicae [auctore H. PEUTLINGENSi] S. a. 1. t. [Argent. 1490]. F 4® 348’:

♦GRATIANUS, Decretum c. appar. Venet. 1500. L fol. 226.

♦Gregorius IX, Nova collectio c, glossa. Basil. 1478. L fol. 223.

♦JUSTINIANUS, Institutiones. Basil. 1486. L fol. 279.

♦Nicolaus PanORMITANUS, Super decretal. Nurnb. 1485. L fol. 410.

♦NiDER, JOA., Sermones S. a. 1.1. [Colon, c. 1485]. F fol. 103.

♦Ravennas, Petrus, Compendium juris canonici. Col., Herm. Dungi [lees: Bungart] de Ketwich 1507. L fol. 793.

♦Textus sequentiarum c. optimo commente. S. a. 1.1. F 4® 348*.

1) Zie het titelblad van dit zeer belangrijke en zeldzame Nederl. muziekwerk, hierachter blz. 88, gereproduceerd.

-ocr page 126-

88

HORTI MVSARVM SE

COKTmEKS SBLECTISSIMÂ QVAEDAM AC IVCVNDISSIMA CARMINA ISSrKDtPtB nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ETl^OCK HVM

4t«rt)U lajlrnmemi Muftd adatuiiciilo otoditlaadt, Jmh nne/u coÜeéta

ADLUCTOKEM.

Przfiximus vnicuiquc carttiini Incram neniu^ lecundum cuius in Tedudinc tonumJeu font in«

ccntioncni,cnt prima nota partis canendc, id co i^orare nolebanvlc^or candide» V aie.


L O V A N H.

Apud Petrum Phalefîum bibjiopolamluracuni.. Anno. M. D. L l I I.

Cum gratia dcFriui'e^io. C M.

-ocr page 127-

89

KAPITTEL VAN S, JAN.

Handschriften :

Vita S. Bernardi (thans niet meer aanwezig).

Liber jurumiurandorum. Evangeliarium ecclesiae S. Johannis (bruikleen van het kerkbestuur).

Drukwerken ;

In folio.

*Acta generalis VIII Synodi sub Eugenio IV e graeco. [Romae, Ant. Bladus de Asula 1526]. H fol. 452.

*AffLICTIS, Matth, de, Divisiones [lees : Decisiones] Neapol. [Lugd. 1548]. L 8® 616.

*AlvaRADUS, Did. Rod., De conjecturata mente defuncti. Hisp., Ferd. Diaz 1578. L fol. 758. Ambrosius [de] Spira, Quadragesimale de floribus sapientiäe. Venet., Ant. de Valentia et Jac. Brittannicus [et soc.] 1481.

Andreae, Jo., Novelle opus. [Romae 1476?]

Antonius de Prato, Repertorium super opp. Bartoli de Saxoferrato. Mediol., Leon Pachel 1506.

appianus.

ApulejuS, Comment. [Beroaldi in Asinum aureum]. Lutetiae, Jo. Philippus 1572 [lees: 1512].

Aquino, Tho. ab. De generatione et corruptione Aristotelis. S. a. 1.1.

♦Aristoteles, Politt. et traduct. Leonardi AreTINI Oecon. [Paris.] Ex off. H. Stephani 1511. W fol. 164.

—---Physic. Lovan. 1548.

AUFRERIUS, Steph., Decisiones capellae archiepisc. Tholos. Lugd., Jac. Saccon 1503.

♦Augustinus, Confessiones. [Argent., Mentelin]. G fol. 281.

---De civitate Dei. [Basil., J. Amerbach] 1489.

---In psalterium. S. a. 1.1.

---S. a. 1.1. binis coll, chart, goth.

BALDUS DE PERUSIO, Super IV et V Codic. Lugd., Jac. Sachon 1514.

BarTHOLOMAEUS ANGLICUS, De proprietatibus rerum. Colon., Jo. Koelhoff de Lubeck 1481.

Basilius Magnus, De Spiritu sancto, interpr. Georg. Trapezuntico.

Bruele, GualTH., Theorica et empirica medic. Antv., off. Plantiniana 1579.

BUDAEUS, Gu., Floxenzia [lees: Forensia]. Lutet. 1544.

♦Caesar, CAJUS Julius, Opera. [Commentari.... trad, in toscana. Venegia] 1554. X 8® 159. CALEPINUS, Dictionarium. [Parisiis,] Badius 1519.

CANTIUNCULA, Claud., Topica [legalia] Basil., Andr. Cratander 1520.

Casus longi super Institt. Lugd., Nic. de Benedictis 1509.

Cicero, M. T., Opera rhetorica. — Oratt. Lutet., Badaeus 1522.

Coccius SABELLICUS, Me. Ant., Enneades. Tom. III. Basil., off. Hervagiana 1538.

*---Opera. Basil., off. Hervag. 1538. 2 tom. S fol. 57, 58.

Conciliorum omnium [collectio] Col. 1551. 3 tom.

Concordantiae totius Bibliae.

Copernicus, Nic., De revolutionibus [orbium coelestium] 11. VI. Noremb., Jo. Petre-jus 1543.

♦CORSETUS, Ant., Repertorium in opp. Abbatis NICOLAI [PANORMITANi]. Lugd., Nic. de Benedictis 1505. L fol. 727.

♦Curtius Rufus, Q., De rebus gestis Alexandri Magni [Tubingae,] Th. Anshelmus [Badens.] 1513. X fol. 42 of S fol. 47'^

CUSPINIANUS, Jo., De Caesaribus [Argent.] 1540.

DECEMBRIUS, Angelus, Politia literaria. Aug. Vindel., Henr. Stegnerus 1540.

Eder, Georg., Oeconomia bibliorum. Col., Gerv. Calenius 1579.

Erasmus, des.. Paraphrasis N. T. 11. Basil., Froben 1556.

♦Everardus, Nic., Topica. Lovan., Theod. Martinus Alost. 1516. L fol. 455.

♦Faber, Jo., In Institutionum commentaria. S. 1. [Lugd.] Nic. de Benedictis 1501. L fol. 772.

♦Gesner, CONR., Pandecta[rvm .... libb. XXI]. Basil. 1548. C fol. 58.

♦GRATIANUS, Decretum cum Margarita. Paris., B. Rembolt 1518. L fol. 786.

Guido Papa, Decisiones Parlament!. Lugd., Jac. Mijt 1516.

♦Harphius, Henr., Theologia mystica. Col. 1545. F fol. 274.

Historia ecclesiastica [EUSEBII PAMPHILI?]. Basil., Froben 1554.

12

-ocr page 128-

90

*[HIERONYM.US (Pseudo-),] Vitae patrum. Numb., Ant. Koberger 1478. H fol. 440.

*HOPPERUS, JOACH., De juris arte 11. III. Lov., [Steph. Gualtherus] 1553. L fol. 830’.

HOSIUS, STANISL., Opera, Paris., Seb. Nivellius 1562.

* Josephus, Antiquitates. Venet., Jo. Vercellensis 1486. U fol. 366.

* JUSTINIANUS, Volumen XI, XII. Paris., B. Rembolt 1516. L fol. 739.

---Institutiones. Lugd., Nic. de Benedictis 1509.

Kling, M., Enarrationes in IV 11. juris institutionum. [Lugd. 1556].

Lagus, Corn., Traditio juris methodica. [Lugd., S. Gryphius 1546].

*Lexicon Graeco-Latinum. Basileae 1548. W fol. 185.

Liber VI Clementinae. Extravagg. Paris., B. Rembolt 1513.

Loci communes medii. Lugd., [Seb.] Gryphius 1562.

*LUDOLPHUS de Saxonia, Carthus., In psalterium. Paris., B. Remboldt [1506]. 110 F 25.

*Meyer, Jac., Annales. [Francof. 1580]. S fol. 51.

Missale. bin. coll, chart. Rom.

♦Monte, GERH. de, Commentatio de quidditatibus rerum, quod edidit S. THOMAS. S. a. 1.1. [Colon. 1488]. B fol. 140®.

♦Monte, LAMBERTUS de, in libros Aristotelis de anima. S. a. 1.1. B. fol. 140’.

♦NATALIBUS, P. de. Catalogus Sanctorum. Venetiis 1521. G fol. 355.

Nicolaus (Magister), Praepositio dispensaria. Lugd. 1512.

♦Nicolaus Siculus, abbas PANORMITANUS, Super IV et V Decretalium. Lugd., Nic. de Benedictis 1512. L fol. 508.

♦---Super tertio Decretalium. [Lugd., Jac. Sacon 1512]. L fol. 752.

Nicolaus, Thesaurus Ciceronianus. Lugd., Ant. de Harsy 1588.

♦Pantaleon, Hier., Prosographiae [heroum] Bas., [Nic.] Brylinger 1565. C fol. 114, ♦ PeTRARCHA, Fra., Psalmi poenitentiales. Paris., B. Remboldt soc. 1506. 110 F 25.

♦Picus MIRANDULA, J., Opera [omnia. Basil., H. Petri 1557]. Y fol. 7.

♦Platea, Jo. de, Comment, in Institutiones. Lugd., Nic. de Benedictis 1507. L fol. 725. Portanus, POVERNO, Res memorabiles. Col., Jasp. Genrepoenis 155?.

♦ROBERTUS MONACHUS, De bello cum Saracenis. Basil., H. Petri 1533. S fol. 30.

ROSINUS, JOH., Roman, antiquitatum liber X. Basil. 1583.

♦Salis, B. de, Summa casuum. Nuremb. 1488. F fol. 67.

SALICETO, Barthol, de, Tertia pars super cod. V, VI. Lugd., Jac. Mareschal alias Roland 1515.

---Super I et II codicis.

♦Seneca, L. A., Lucubratt. c. additis nonnullis Erasmi. Basil. 1515. X fol. 118.

Sermones SOCCI [CONR. DE BRUNDELSHEIM]. S. a. 1.1.

Spangenberg, Jo., Tabula in Evangg. et epp. Lovan., B. Gravius 1563.

♦Tacitus, Corn., Historiae augustae. additis V libris noviter inventis c. annott. AlicATI. — De situ Germaniae. — De oratoribus. — Vita Agricolae. Basil., Froben 1519. X fol. 106.

VANCKEL, Jo. KOELNER de. Summaria et conclusiones sexti. [Col. J. Koelhoff?]. 1461 [1485]?

♦VersOR, Jo., Quaestt. super libro meteororum Aristotelis. S. 1.1. [Col. 1488]. B fol. 140*.

ZASIUS, ULR., [In primam partem Dig. vet.] Paratitla. Bas., Mich. Isingrin 1539.

___De V. S. [D(igesto?] Ibid. 1540.

---Lecturae. Bas. ibid. 1543.

---Lecturae. Bas. ibid. 1544.

---Lecturae.

In quarto.

♦Caepolla, Barth., Cautelae juris. [Lugd., J. Crespin 1535?]. L fol. 767^^.

Jacobus, Petr., Practica. Lugd., Jo. Moylin alias de Cambray 1511.

♦JUSTINIANUS, Institutiones. Paris., Berth. Rembolt 1506. L fol. 768.

♦LACTANTIUS, J. C., Opera. Basil., Andr. Cratander 1524. G qu. 47.

PRIERIO, Sylvester De, Summa. 2 prts. Lugd., Jo. Moylin alias de Cambray 1519, QUINCTILIANUS Mondosem., In regul. cancellar, apostol. Pauli III. Commentt. Venet., Michael Framerinus 1555.

In octavo.

♦Albertus Magnus, Eucharisticum, datum ad praelum op. JO. ANDR. COPPENSTEIN. Mog., Joh. Albini 1615. E 8“ 878.

Albinus, In Ecclesiast. comment. Basil., [Jo.] Bebelius 1531.

-ocr page 129-

Titelhoutsnede van den druk van Delft 1498. (Conway, Woodcutters, p. 88.) E waarschijnlijk afkomstig van het Kapittel van St. Jan.


-ocr page 130-

ALVIATüS, ANDR., Compendium processus. Colon., Melch. Novesian. 1536.

Antididagma per canonicos Ecclesiae Coloniensis. Lovan., Ser. Sassenus 1544.

* Arias, Fra., De confessione et communione. Nunc pr. Lat. Colon., Balt. Clypeus 1603. 12“, F oct. 620',

*ARTEMIDORUS DOLDIANUS, De somniorum interpretatione, jam primum a JO, CANARIO lat. lingua conscript!. Basil., Froben 1539. Y oct. 75.

Augustinus, Manuale. Antv., Jo. Steelsius 1545.

*AURATUS, Petr., Scintillae divini amoris, nunc rec. lat. [Colon.] 1611. F oct. 603, BALDUINUS, Fra., Responsio altera ad Calvinum. Col. 1562.

BleANUS, Mart,, De triplici sacrificio. Mogunt,, Is, Albini 1610,

*BELLARMINUS, Rob., Recognitio librorum. Ingolst., Adam Sartorius 1608. F oct. 616*,

*BETTI, Fra., Lettera .... della cagione. Stampata la seconda volta emendata. Londra, G. Wolfio 1589, O oct. 32.

*Biblia Novi Testament! omnia [gr.]. Basil., Joan. Bebel, mense Julio 1531. 112 G 9. Biblia. Psalterium. RAIN. SnOY Goudanus. Paris., Jo. Bonhomme 1551.

*Evangelia et Epistolae. H. TORRENTINI et G. MACROPAEDII scholiis illustrata. Traject! a. Rh., Herm. Borculous 1606. E oct. 871.

*BOÈRIUS, Nic., Consuetudines Biturigum. Lugd. 1508. L oct. 302.

♦BONIFACIUS, JOA., De vita divin. Mariae libb. V, Colon., Bern. Gualtheri. 1610, H 8“ 592,

*BOZIUS [EUGUBINUS, ThO.], De minis gentium et regnorum libb, VIII, Colon,, Jo, Gym-nicus 1598, H oct. 593.

'•‘BREDENBACH, Tilman, Collationum libb. Vin aucti. Colon., Josua Cholinus 1592, H oct 594,

•Breviarium Patrum ordinis beati Benedict! de observantia per Germaniam nuper in Egmundensi Monasterio et jam iterum castigatum. Paris., per Desid. Maheu... 1518. E oct. 1001.

Breviarium Romanum. Lugd., Th. Pagani 1556.

BUSSONIUS, Jo., alias RUBUS, Historia et harmonia Evangelica. Colon., A. Mylius 1604.

Campensis, Jo., Psalmorum paraphrasis, Antv,, in aedibus Delphorum p, Jo, Steels-mannum 1533 in Julio.

•CapeTIUS, Jo., De origine canonicorum, — De perpétua castitate sacerdotum, Antv., Jo, Keerberg 1591, E oct, 883,

*ChrYSOSTOMUS, Jo., De orando Deum EraSMO interprète. —ERASMUS, Modus orandi. Antv,, M. Hillenius 1525, E oct, 618,

♦Cicero, M. T,, Ad.....Brutum et Quin tum fratrem epp, libb. XX recogniti in lat, interpr, eorum quae in iis grade sumpta sunt.....Paris,, S, Colinaeus 1532, X 8® 527,

♦CIGAULD, VINC., Facta principum c. regulis JASONIS noviter express, Lugd., in domo E. Martini 1516. F oct 623.

♦CleNARDUS, Nic., Meditationes Graecanicae. Paris., ap. Fra, Gryphium 1544, W 8® 617, ♦Comment, de statu religionis libb. III. [auct. J. DE Serres]. L. B. 1580. S oct. 112.

♦CONTARENUS [CONTARINl], ESP., De sacramentis libb. IV, [Lovan. 1556]. F oct. 297.

COSTERIUS, Jo., Pro fide collât, antiq. et veritate. Lovan., Jo. Bogard 1562.

Crocus, Corn,, [Farrago sordidomm verborum], Zie ERASMUS.

♦Curtius, Rochus, [Enarrationes] in juris capita. Lugd., haer, Jo, Guintae 1550, L oct. 835.

♦DODONAEUS, Remb., Medic, observationum exempla rara, cet. Antv., Ex off. Ch, Plan-Uni 1585, O oct, 915.

♦Draco, HONORATUS, Elementa juris civ. in carmen contractae. Ejusdem de jurispr. studio et justitiae laudibus. Sylva. Lovan., ap. Mart. Rotarii 1552. L oct. 953.

ECKIUS, Jo., Enchiridion locorum communium adv. M. LUTHERUM .... auctum. Colon., [ap. Hero. Alopecium]. 1532. F oct. 613.

EGNATIUS, J. B., In Suetonium annotationes. [Lugd., S. Gryphius 1534].

Erasmus, D., Paraphrasis in Epp. et Evangg. Colon., Haeredd. Arn. Birckmann 1555.

---Catalogus omnium lucubrationum.

♦---De pueris instituendis — De ratione studii — Liturgia Virginis Lauret. : — D. AmbrOSU apologia — David — De David, interpretatione. Antv., Mich. Hillenii 1529. B oct. 516.

-ocr page 131-

Band om een Latijnsche oratie van 1775. Noord-Neder-landsch (waarschijnlijk ütrechtschjhandtverk, vergulding à petits fers. Op der ware grootte.

if..

-ocr page 132-

-ocr page 133-

-ocr page 134-

93

♦Erasmus, D., De sarcienda Ecclesiae discordia, omnia recens excusa. Antv., ex off. Graphei 1533. F oct. 618.

*---Colloquiorum opus. Postrema auctoris manu recogn. (Antv. typis Aeg. D[iesth] 1545). B oct. 520.

♦---In L. VALLAE elegantt. libb, — Formulae. — Farrago sordidorum verborum per Corn. Crocum denuo aucta. Colon., M. Gymnicus 1546. X oct. 523.

*---Apopthegmatum libb. VIII ab ipso recogn. Acced. epistola. Antv., Jo. Steelsius 1540. B oct. 517 (?).

Eucherius, Formulae. BaSILII Epistolae, Hieronymus contra Jo. HIEROSOLYMIT. Paris., Claud. Chevallon 15 ...

♦EUTROPIUS, La historia traducida por JUAN MARTIN CORDERO (ling. Hisp.) Ant., vidua de Mart. Nucio 1561. X oct. 530.

FaxiUS, Leb., De régis institutione libb. HI. Antv., [G.] Spelmannus 1556.

♦FENESTELLA, L., De magistratibus Romanorum, jam primum restit. — POMPONIUS LaeTUS, de iisdem. Colon., Bern. Gualter. 1607. U oct. 158.

♦FERNELIUS, Jo., Consilia medicinalia nunc repurgata. Frnf., Jo. Weichei. 1584. O oct. 917.

♦FERRARIUS, Jo., Commentarius omnibus, qui in jure versantur, utilis. Marb. 1542. L oct. 937.

---Super institutt. Paris., S. Colinaeus 1533.

*---Ad tit. n. de R. I. Lugd. 1537. L oct. 952.

♦Florentius Harlemanus, Via vitae, interpr. lat. T. N. SEGERO. Antv., Jo. Loeus 1556. E 8« 881.

Formulare advocatorum et procuratorum. Paris., Fra. Regnault, [s. a.].

Gajus, Institutiones. Libb. 11. Lovan. 1552.

♦GODELEVAEUS, WiLH., [lees : GeufraCUS, AntO.,] Aulae Turcicae. — Bellum Cyprium. — Epitome hist. Europae 1564—1573. Aut. PETRO BlSARRO. [recens in lat. ling, conversa per WiLH. GODELEVAEUM]. Basil., Seb. Henr. Petri 1573. Soct. 1911.

♦Granatensis, Lud., Vita. — De mysterio incarnationis. — De scrupulis conscientiae. Post mortem auctoris édita a Fra. DIEGO. Jam recenter in Lat. conversi. Colon., Jo. Kinckii 1614. E oct. 869.

♦— --Dux peccatorum. Ex Italica. Colon., A. Ouerbell [lees : Quentell] 1601. E oct. 884.

♦HecqueTIUS, Adr., Peripetasma argumentorum insignium. Lovan., Jo. Bogardus 1564. B oct. 515.

♦HegendoRPHINUS, CHR., Dialectica legalis. Antv., Jo. Steelsius 1534. L oct. 953.

♦Hessels, Jo., Symbol! apostolic! explicatie. Lovan., Jo. Bogardi 1562. E oct. 873.

♦Hieronymus, S., Epistolae in III libb. distributae, c. praef. P. LaniSII, Lovan., Hier. Wellaeus 1573. G oct. 69.

♦Hofmeister, Jo., Loci communes cet. Recens et mendata. Ingolst., Alex. Weissenborn 1550. E oct. 877.

♦Ignatius, Epistolae. — POLYCARPI epistola c. argumento JAC. HALRO. Argent., 1527. F 8quot; 602.

♦JOVIUS, Pau., Hist, sui temporis. Tom. 11. Venet. 1553. S oct- 2830.

Justinus ORGELITANI, In cantica explanatio a HENRADO MOLITORO restituta. Hagen. 1529.

♦Leo I, Sermones et homiliae quae exstant cet. Altera vice castigata. Lovan., Hier. Wellaeus 1566. G oct. 68.

♦LESSIUS, Leon., Hygiasticon, — LUD. CORNARUS tract, pertinens ex Ital. a LesSIO. Antv., ex off. Plantin, ap viduam et filios Moreti 1613. F oct, 610.

♦---Quae fides et religio capessenda consultatie. Antv., ex off. Plantin. 1609. F 8® 616^.

♦Livius, Titus, Orationes omnes. Colon., ex off. Birckmann. 1598. X oct. 528.

♦LOARTE, Gasp., Speculum sacerdotum. Ejusdem de remediis contra peccata. Colon., Joh, Critius 1611. F oct. 603.

♦ MacropaedlUS, Georg., Petriscus. (Buscidü 1541). — Rebelles. (Ibid. 1539). — Andrisca. Ibid. 1538. — Bassarus. Ib, 1540. — Lazarus. Ib. 1542. — Asotus. Ibid. 1541. — Hecastus. Antv. 1539. — Aluta. Buse. 1539. X oct. 525.

♦MandagoTUS, Gu., De electionibus praelatorum c. add. NIC. BOÈRII .... Recenter purgat. et auct. p. MATTH. BOYOS .... Colon., Theod. Baumius 1574. F oct. 604.

♦MARULUS, Marius, De institutione bene .... vivendi. Saling., Jo. Soteri 1540. F 8° 605.

♦MenoCHIUS, JAC., De retinenda possessione. Colon. 1573. L oct. 954.

♦Otto, Summa de ordine judiciario per J. GLOBERUM cet. Mogunt., Io. Schöffer 1536. L oct. 938.

♦PalœoTUS, Gabr., De bono senectutis. Antv., off. Plantin, ap. Jo. Moretum 1598. F oct. 622.

-ocr page 135-

*POLANCUS, Jo., Methodus ad eos adjurandos qui moriuntur. Leod., H. Hovius 1587. F 8® 620lt;

♦PRUDENTIUS, a., Opera castigatiora. — ANT. NEBRICENSIS comment.....c. scholiis JO. SiCHARDI. Antv., Jo. Steelsius 1540, X oct. 526.

Psalterium REGNERI SnoY goudani. Zie op Biblia.

♦RABANUS, Maurus, De clericorum institutione. libb. III. — De poenitentia. Colon., Jo. Prael 1532. F oct. 611.

Ravennas, Petr., Alphabetum aureum c. additt. JO. DE Gradibus [S. 1.1.] 1511. RULANDUS, Mart., Curationes empiricae. Basil., Seb. Henricpetri 1593—96. 3 vol. ♦Rutland, Jo. CASP., Loci communes theol. Antv., G. Simon 1560. E oct- 879.

♦SALLUSTIUS, Crsp., 0pp. edente et rec. LUD. CarrioNE. Antv., ex. off. Chr. Plantini 1579. 2 torn. X oct. 529.

♦SANDERUS, N., De scismate Anglicano auct. per E. RiSTHONUM. Ingolst. 1588. S 8® 2829. ♦SCHOEPPERUS, JAC., Concionum institt. Christianae. Fremoncae, Alb. Sertorii 1561. E oct. 876.

♦SCHOTTUS, Fra., Thesaurus exemplorum ex auctt. gr. et lat. in centurias IV distinctus. Antv,, Mart, Nutius 1607, B oct, 523,

♦SiGONïUS, L,, De Hebraeorum libb. Vil nunc primum in Germania edit, Spirae, B, Albinus 1584, B oct. 518,

SmyTHAEUS, R,, Defensio J, C, sacerdotii, Lovan,, J, Dogoed [lees: Bogard,?] 1562, ♦Sophocles, Electra du Grec en rythm, franc, [par L, DE Baif], Paris 1537, W 8® 650, Spec, [?] Nattenhoven, GOSW., Anagrammata, Colon,, Conr, Butgen 1611, STAPHYLUS, [FRI.,] Defensio adv, MELANCHTON,

♦STELLA, Did,, De vanitate mundi ,, ,, ex hisp, in ital, per H, FORESTI tum vers, in lat, a Petro BURGUNDO, Colon,, Arn, Mylius 1590, E oct, 868,

♦Suetonius, C,, XII Caesares, Ex Erasmi recognitione, Paris,, Colinaei 1543, X 8® 543. Valedictio animae. Colon. 1601.

♦ViEXMONTIUS, Claud., De poenitentia peccatoris. Antv., Gaspar Bellerus 1606. E 8® 530. VIRGILIUS, Maro, [Bucolica ac] Georgica c. scholiis COBANI HESSE, [lees: EOBANI HESSI. Hagen. 1529.]

♦Vives, Lud., Commentaires pour exciter l’esprit en Dieu, tomes en vulgaire Franchois par lEHAN TOULLIER. Anv., Jeh. Loë 1553. E oct. 867.

Van deze drukwerken is een groot aantal voorzien van inschriften, vermeldende of den naam van JOHAN VAN RENESSE, deken van S. Jan (f den 27 Juli 1619 aet. 79; zie zijn grafschrift in De Navorscher 1885, blz. 542) of dien van JACOB VAN Driebergen, vicedeken van S. Jan f 1509 (zie de bijdrage van den hr. J. C. VAN Eelde in Oud-Holland, jg. XXI, blz. 15 en 19 en aanteek. en Mr. S. Muller Fzn., De Lievendalers in: De Gids 1904, Mei blz. 20 w.). Beide hebben hunne boekverzameling aan het Kapittel van S. Jan vermaakt ).

Behalve de hiervoren genoemde incunabelen en zestiendeeeuwsche drukken, bezat het kapittel van S. Jan nog talrijke boeken van lateren tijd, vermeld in eene afzonderlijke lijst in hs., aanwezig in het bibliotheekarchief (groot 5 blz. in fol.). Kortheidshalve moet ik daarnaar verwijzen, overtuigd, dat het belangrijkste hiervoren genoemd is.

1) Testament of wterste wille van Joh. van Renesse Deken van St. Jan t'Utr. (gedagt. 12 Sept. 1648).

Art. XL.

„Aengaende myne boecken, ende cassen daer inne deselve geset staen, versoecke ick, dat de heeren van den capittele van S. Jans t'Utrecht daertoe na mynen overlyden een plaetse willen ver-leenen, omme deselve bewaert ende naderhant geëmployeert te worden, sulcx ick hier nae, ofte onder myn handt ofte andersins disponeren sal, ten eynde haer E het gebruyck hiervan onder inventaris hebben mogen ende deselve oock behouden, ingevalle de bibliothecque int choor staende hier onttogen ofte elders verset wierde, tot een begin van een nieuwe bibliothecque, vermits de voorgaende, die geheel schoon was, by het distrueren der kereken vernielt is.” (Archief voor kerkel. en wereldl. geschied, van Utr., Dl. 11, 1839, blz. 88). Waar deze boeken gebleven zijn, weet ik niet.

-ocr page 136-

95

sgt;9t4rniii«capittel.



Houtsnede uit het Leven onzes Heeren J. C. Te Antwerpen, bij A. van Bergen. 1510. (Conway, Woodcutters p. 223). Waarschijnlijk afkomstig van het kapittel van St. Jan.

-ocr page 137-

96

KAPITTEL VAN S. MARIE.

Handschriften ') ;

TieLE, Catal. No. 31 (Biblia latina. 6 vol. 1464—1476. Met fraaie miniaturen, Betaald met 500 goudg. Zie: W. VOGELSANG, Holländische miniaturen des späteren Mittelalters. Strassb. 1890, S. 26, 26, 27, 93, 108 ; en ; JAC. TraJECTI alias De VOECHT, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis. Uitgeg. d. M. SCHOENGEN (Werken Hist. Gen.) Amst. 1908, blz. 190 n. 8) ; 43 (S. AUGUSTINUS, De civitate Dei 1.1. XXII, 1466. Met fraaie beginletters) ; 93, 105, 120 (COELIUS FiRMIANUS LAGT ANTI US, Divinarum Institutionum 1.1. VII, 14« eeuw. Met fraaie monochrome beginletters) ; 130, 138, 140, 145, 248, 251, 255, 319, 400 (Pontificale eccles, B. Mariae Trajectensis, van 1450. Met uitnemende Noord-Nederl. miniaturen, waarover zie: MOLL, Kerkgeschied. II. 1, blz. 257. II, 3, blz. 205 en vv. ; TaurEL, Christel. Kunst. Amst. 1873, afl. 6; W. VOGELSANG, Holländ. Miniaturen, S. 26, 110); 403, 404, 405, 406 (Antiphonale de nocte, van belang voor de geschiedenis der muziek en van het drama, waarover zie : MOLL, in Kerkhist. archief, III, p. 213 en vv, ; id. Kerkgeschied. I, blz. 521, 11’, blz. 267 ; J. VAN MiERLO Jr., Bijdrage tot de geschied, v. h. liturg, drama in de Nederl. in Leuvensche Bijdragen, 1907); 407—411, 413 (Graduale der 15« eeuw, bevattende o. a. een sequentie op S. LEBUINUS, medeged. in MOLL, Kerkgeschied. I, blz. 527 en vv.) ; 417 (Liber sequen-tiarum, cum notis musicis. 13« eeuw) ; 418, 419, 424 (Breviarium etc. 12« eeuw) ; 610, 622, 632, 635, 679, 683 709, 738 (Vincentius Bellovacensis, Speculum historiale. 4 vol. 1465—1472, bevattende o. a. : het kerklied : Crinale sive sertum Virginis Mariae, met niet onbelangrijke varianten van den tekst, door pater Dreves uitgeg. in : Analecta hymnica med. aevi. III : C. GemnicensiS und seine Nachahmer, Reimgebete, S. 22 en vv. '^) ) en 1377.

Hiervan is No. 31 geschreven door JAC. EnCKHUYSEN „impensis Md H. DROEM”; No. 43 door LamberTUS REES; No. 255 door JOHANNES BEYSERUS en No. 610 door Matthias de Delff.

Drukwerken ;

Hiervan bezit de universiteitsbibliotheek twee afzonderlijke, doch onvolledige lijsten; de eene is een afschrift van een „Index Librorum qui sunt in Bibliotheca tempi! Marianni Ultraj. Per Anonymi [sic] 1756” in klein 8 en geeft de verkorte (soms minder juiste) titels van 89 werken. De andere is een zeer onbetrouwbare lijst van omstreeks 1812 en behelst 151 titels. Beide lijsten heb ik ter zijde gelegd, omdat de door DODT omstreeks Juni 1836 vervaardigde „Catalogus der geschreven en gedrukte „boekwerken afkomstig uit de cappittelen en die thans berustende zijn in het Locaal „der Domijnen achter St. Pieter” een beteren, zij het ook niet geheel voldoenden grondslag ter beschrijving aanbiedt ’).

In folio.

*ACCURSIUS, Fra., Super Digest. Novo. S. a. 1.1. L fol. 732. ALEMANNIA, CONR. DE, Concordantiae. Zie op CONRADUS.

Den omvang der bibliotheekkamer van S. Marie in 1595 kan men eenigszins afleiden uit eene memorie in hs., betreffende de reparatie van de librarie van het Kapittel door W. Adriaense van Capel (’s Rijksarchief te Utr. No. 130*). Daarin wordt de levering aanbesteed o. a.: van zestien lessenaars, ieder lang 10 voet met 24 schabellen, te zelfder lengte, benevens eene latrine van 42 voet lengte. (Er was reeds een boekenkast met 6 deuren aanwezig).

-ocr page 138-

-ocr page 139-

ttidOtutouamm


0 iair wr^’tttnue (WK emVtnïtö


jÜîam öüfrtaraljcr


nuönetummi

'Klii

i ^^WflMnûû' (f eeftor^ Mtn ama öwÖm men sr mto uifa^W -ItauorwiiwiiMw j(mûîm|ï(rî«owtfi öwiö« «r tunur tuôî î î«ç5S;iÂt punasÄ îup amp;nfÏÏ‘

^mwslt;5 lt;au atu ^^“‘tttWtouiaüu^ . ibuia lauiasr _ i^örntusuir töïusl W/ abs te- afttuTir ones tnonleûw îWo-â ßur ut uane iâmntap{ nbsp;iuioœqufpo(uû0f (tiî nmetuWœ MwïîlatK-iotwœtur ft nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- nbsp;- p-

tu(etnutttttte:iucptn

mr leus céotûiu ^oïï :tgt;ne CPUS uutttitt äumowfluuwääuci In jpnpc leus ïani^ts Krtm waïlwpe leus te^wWfiu


mag» ô* Hammer m tabemomitô Q^ wwamcfucn Waiflait-mig gm»! n


-ocr page 140-





PONTIFICALE ECCLESIAE S. MARIAE.

Twee bladzijden uit het handschrift, dat. van 1450. (Tiele’s Catalogus No. 400.) Op ^|^ der ware grootte.


-ocr page 141-

fonâiwcfticg-XHbouamp;irtoebfljlttOi-

:QelmoiWc chatte | ; nbsp;nbsp;nbsp;öwKöwttfe w ïj

Qiofiroc pnuï^^ tttàue(ùtM(âogt;




ittMwtfflWftc B 'ïu^

li j^’^OMuawatißt^ Il flt;Jiatot»tq«6ttfitÿBâf j / cûificUio ctrt-if

' loSâw^^frOnU' jDw^Ëamn o^emwtt^.

! Ærdanimwaûttt^ jEMûnMff.Æ

wnâutvà^tôlWa^ tfhuc QBW gó tgM oB Utiïnüetôdfl^R^ iwihjHoaa-iBitrró jBgff O ûô- «atwit

-ocr page 142-

-ocr page 143-

97

Ambrosius, De officüs [Colon., Zell?] s.a. 4®, ---Opera. Pars I—III. Basil., Ad. Petri 1516. 3 vol. Angelus de CLAVASIO, Summa de casibus conscientiae.

* Antoninus Florent., Summa. Lugduni, Jo. Cleyn 1516. F fol. 297.

*---Summa. Argent., Jo. Gruningen 1496. E fol. 289.

[Aristoteles Opus, cuius initium : Sicut autem regimen régis.... Colon., Ulr. Zell ?] ASTEXANUS de Ast, Summa de casibus conscientiae. Nurnb. 1482? Auctoritates bibliae quas tangit AUGUSTINUS in suis opp. Augustinus, in psalterium [1—150] Lugduni 1519.

---Super psalterium. S. a. 1.1. ---Lib. IV de consensu quatuor Evangg. S. a. 1.1.

*---In Pauli Epistolas interpretatio per Bedam collecta. — CHRYSOSTOMUS, homi-liae Vn. Paris., Udalr. Gering et Berth. Rembolt 1499. G fol. 336.

---Opp- epitome per JO. PlSCATORIUM. Nunc recogn. Col., Melch. Novesian. 1539.

*---Opp. Pars I—X. Basileae, off. J. Amerbach [amp;] Petri Froben 1505—06. G fol. 59.

♦Augustinus, Opuscula [plurima]. Argent., Mart. Flach 1491. G fol. 282.

---Super psalterium. Basil., J. Amerbach 1499.

*---Super psalterium. Basil., J. Amerbach 1497. 110 E 13.

Azo, Super IX libb. cod. amp;nbsp;Institt. Spirae, p. Petrum Drach 1482.

♦Baldus de PERUSIO, Super feudis. [Lugd.,] Jacobinus Suigus amp;nbsp;Nicolaus de Benedictis 1497. L fol. 794.

♦BARBATIA, ANDR. de. Super I, 11, III Decretalium. Tridini, Jo. de Ferrariis 1517. L fol. 791.

---Super titulis difficillimis. Tridini, Jo. de Ferrariis 1517.

BARTHOLOMAEUS BRIXIENSIS, Casus decretorum. [Col., Jo.] Koelhoff 1488.

♦BARTOLUS de SAXOFERRATO, Lectura super authenticis. Nurnb., Ant. Koburger 1481. L fol. 773.

---Super Infortiato et Authent. Numb., Ant. Koburger 1481.

---Super novo.

---Super prima et secunda Veteris. S. a. 1.1.

---Super III libb. Codicis, c. additt. Angeli ..,. et répertorie ANS. DE PRATO VETERI. s. a. 1.1.

BELLARMINUS, [ROB.,] Operum torn. Ill, IV.

BERNARDINUS de Busti, Mariale. Hagenovi, H. Bron, [lees: Gran?] 1518.

♦BERNARDUS PARMENSIS, Casus longi. S. a. 1.1. L fol. 761.

♦Bessarion, Adversus calumniatorem Platonis. Romae, Petr, et Fra. de Maximis. S. a. [1469]. B fol. 139.

Biblia latina. [Genesis. — Esther]. Job — Dan. — It. Hosea. Macchab. Matth. Apocalyps. S. a. 1.1.

♦Boethius, De consolatione philosophiae. Ghend 1585. X fol. 4.

Bonaventura, Quaestiones lib. Ill et IV.

BUTRIO, Ant. de. De translatione proelat. proelatorum. Nurnb., Ant. Koburger 1486.

♦CAEPOLLA, B., De servitutibus urbanorum et rusticorum. Papiae, Frandsens de S. Petro 1481. L fol. 767’.

♦CALEPINUS, Lexicon [Dictionarium]. Parisiis 1509. X fol. 121.

♦Castro, Paul, à, Consilia. Nurnb., Ant. Koburger 1485. L lol. 773.

Casus breves Decretalium Sexti et Clementt. S. a. 1.1. [Lovan. 1480 ?].

♦Chronicorum (Liber) [auct. H. SCHEDEL. Nuremb. 1493]. S fol. 1.

♦CHRYSOSTOMUS, Opera [lat.] Basil., ex off. Hervagiana 1539. G fol. 338.

---Sermones XXV. S. a. 1.1.

---Super Matthaeum. [Colon., Joh. Koelhoff 1487].

---Sermones aliquot.

♦Cicero, M. T., De officiis, c. interpret. PETRI MARSI. Lovan., Jo. de Westphalia [1483?]. X fol. 122.

13

-ocr page 144-

98

Cicero, M. T., De officüs. — De amicitia. c. comment. [NIC.] LeONICENI VICENTINI. De senectute c. commentario MARTINI PHILELPHI. Paradoxa c. commente.

*CLAUDIANUS, De raptu Proserpinae. [Ultra]. N. Ketelaer et G. de Leempt c. 1473.] E fol. 100a.

*Concordantiae majores. Basil. [Froben] 1521.

*CONRADUS DE ALEMANNIA, Concordantiae majores, s. a. Basil. 1496. Ill E 8.

*CLICHTOVEUS, JUD., Elucidatorium ecclesiasticum. Basil., Froben 1517. F fol. 288.

*Cypr1ANUS, De Xn abusivis saeculi. S. 1. a. t. F qu 614.

Duns Scotus, Jo., In IV [libros] sententiamm. S. 1.1. 1474.

*DURANDUS, GUILL., Speculum [judiciale]. Pars I, III et IV et Repert. juris. Nurnb., Ant. Koburger 1486. L fol. 801, 802.

Erasmus, Des., Annotationes in N. T. [Parisiis,] In aedibus Ascensianis 1505.

Eusebius PAMPHILUS, De Euangelica praeparatione e Graeco.

♦Faber, Jac., Stapulensis, Comment, in IV Evangelia. Basil., Andr. Catander 1523. 108 F 3.

♦FiCINUS, Mars., [bedoeld wordt: PLOTINUS, Opera a MARS. FiCINO lat. reddita] Flor. 1492. W fol. 196.

Fisher, Jo,, Episc. Roffensis, Contra LUTHERUM. [Assertio VII sacramentorum adver-sus Mart. Lutherum. Londini 1521 ?].

♦Florentius, Hadr., de Trajecto, Quaestiones quodlibeticae. Lovan., Mart. Alost 1517, — Hier is nog bij : Ejusdem quaestiones circa Sacramenta, Paris, 1516, F fol, 273, ♦GAMBIGLIONIBUS, Angel, de, de Aretio, Lectura super tituto de actionibus Institt, [Lovanii, J, Veldenaer 1475], L fol, 755',

♦GarSIAS, Petr,, In determinationes [contra] JOH, PlCUM MiraNDULAM, Romae, Eucharius Silber 1489, F fol, 138,

♦GEMINIANO, Dom, de S,, Prima pars lecturae super VI [libro] Decretalium, [Spirae, P, Drach c, 1480] S, a, 1, t, L fol, 798^,

---Super secunda [parte libri] sexti Decretalium [Romae,] Adam Rot [lees : Roth] clericum Mentens, 1471,

GEORGIO, Ant, de S,, Super feudis, Venet,, Phil, Pincius 1498,

♦Gradibus, Jo, de. Repertorium super lecturis JASONIS DE Mayno. Lugd., Jo. de Jonuelle 1520. L fol. 778'.

GrATIANUS, Decretum. Venet., Bernardinus de Tridino 1487.

---Decretum. Lugd., Fra. Fradin 1515.

Gregorius IX, Decretales c. apparatu BERNARDI. Spirae, Petr. Drach 1486.

----Decretalium libb. V c. appar. Lugd., Jo. de Jonville 1516. L fol. 789.

Guido Papa ') [PANORMITANUS, Nic. de TudeSCHIS], Casus super Institutiones. S. a. 1.1. ♦GuillerMUS Paris., Postilla super epp. et evangg. Argent., [Mart. Flach] 1493. G fol. 324^, ♦Hieronymus, Epistolae. Venet., Anth. Bartholomaei 1476. G fol. 193.

---In psalterium. [S. a. 1.1.].

♦HORATIUS FlacCUS, Q., Opera c. interpr. Chr. LANDINI. [Venet. 1483]. X fol. 119.

---Super n et III Decretalium. Lugd., Jac. Sachon 1517.

♦INNOCENTIUS IV, Apparatus super [V libb.] Decretalium. Venet., Jo. de Colonia et socii 1491. L fol. 785.

---Extravagantes.

---In Institutis.

---Digestum infortiatum.

1) Guido Papa, Nicolaus Siculus, Nic. de Tudeschis en Panormitanus zijn alle bijkomstige namen voor denzelfden schrijver.

-ocr page 145-

99

Kalendarium secundum BEDAM. Lovan., P. L. de Ravescot. S. a.

♦Lanfrancus de Oriano de Brixia, Repetitiones. Colon,, Jo. Koelhoff de Lubeck 1488. L fol. 770«.

Laurentius (Rudolph.), De usuris. Papiae, Christoph, de Canibus 1490.

*Liber dans modum legendi abbreviaturas. S. a. 1.1. L fol. 757 of 264.

LUDOLPHUS de Saxonia, Vita Christi. Paris., B. Rembolt 1517 (bis).

*LUDOVICUS ROMANUS, Consilia. Lugd., Jo. de Jonuelle 1520. L fol. 778.'

* Martinus, Margarita Decreti. Argent. 1489. L fol. 759.

* Mattheus SylvaTICUS, Liber pandect, med. [S. 1.] [Mantuae] Jo. Vurster de Kampi-dona 1474. O fol. 155.

*MAYNO, Jason a, Comment, in I et 11 Codic. Lugd., Jac. Mareschal 1519. L fol. 779.

*---Super I et n dig. vet. [Lugd. Jo. Moylyn 1519]. L fol. 781, 782.

*Methodus [utriusque] juris. S. 1. [Lovan.,] Aegidius v. d. Heerstraten 1488. L fol. 770’. Missale.

*Missale [lees: Breviarium] eccles. Trajectensis. Leyden, Joh. Severi 1508. F fol. 287, Nestor Dionysius, [De observantia] opus, libri Vin, [Venet,,] Jo, de Tridino 1488, Nicolaus Siculus, Abbas PANORMITANUS, Prima super primo Decretalium, S, a, 1.1, ---De officio judicis delegat. 1485,

---Lectura super tertio Decretalium, Mediolani, Bernardinus de Landriano 1516, ♦---Super I et 11 Decretalium, Lugd,, Jac, Sachon 1517, L fol, 775,

---- Super IV et V [Decretalium] Lugd,, Lamb, Sachon, s, a,

*---Super V Decretalium, Nurnb,, Ant, Koburger 1486, L fol, 806, ---Super primo secundi Decretalium, Nurnb,, Ant, Koburger 1486,

*— --Super I—III Decretalium, Lugd,, Jac, Sachon 1516, L fol, 804.

*---Repertorium ad opera Abbatis. L fol. 171.

*PAREZ, Ja., de Valentia, Expositiones in psalmos 1—150. Paris. 1518. 110 E 7.

PELBARTUS de Themeswar, Sermones. Nurnb., Ant. Koburger 1519.

*PETRUS de CreSCENTIIS, Liber ruralium commodorum. Lovan., Jo. de Westphalia S. a. R fol. 225.

Petrus de Rivo Contra Paul, de Middelburg 1488 «). — [Id., tractatus in, Lov, 1492],

* PiSANELLA ’), Summa [,,,, alias ,,.,] Magistrutia, S, a, 1, t, E fol, 256,

* Platea, jo, de. Super tribus Cod, et Institutiones, L fol, 737,

♦Regnier, Hel y as, Casus longi, 1488, L fol, 759,

ROLEVINK, Werner., Fasciculus temporum. S. a, 1.1.

♦RUPERTUS Abbas Tuitiensis, In Evang. et Apocalyps. Joannis. Colon., Fra, Birckmann 1526, 109 E 12,

*SANDEUS, FELINUS, Super titulo de exceptionn, de praescriptionibus, de re judicata, de appellat, c, tit, de conatu, Venet., Andr. de Thoresanis de Asula 1498, — De sponsalibus, L fol, 735,

---Super proaemio Decrett, et titulo de Constitutt, Venet,, Andr, de Thoresanis de Asula 1497,

Sermones thesauri, Argent,, Jo, Knoblauch 1515,

Stellarium coronae virginis Mariae [auct, PELBARTO DE ThemeSWAR], Nurnb,, Jo, Stucht et Ant, Koburger 1513,

♦Summarium littérale et planum Institt, [Colon,,] Jo, Koelhoff 1482, L fol, 792^,

♦TaranTA, VALESCUS de. De practica, Venet,, Petr, Lichtensteyn Colon, 1502,

♦TorTELLIUS AreTINUS, Jo,, Commentt. grammat, de ortographia dictt, e Graeco transi, Venet,, Herm, Lichtensteyn 1483, X fol, 120,

♦Turnhout, Jo, de, Casus breves [super toto Corpore juris civilis], L fol, 757, TurreCREMATA, Jo, de. Super toto psalterio, 1481, (Verg, G fol, 324’),

♦---Contra Sarracenos, [Colon, 1471], E fol, 101,

Valentia, Jac, Parez de, Expositiones in psalmos etc. Paris., Parvi et Badius 1578. [1518?] Zie ook op PAREZ.

♦Valla, Laur., Elegantiae libb. VI (Lovan. 1476). X fol. 120’.

♦VlVIANuS Bronoviensis, Super Digesto Vet. infortiato. S. a. 1.1. L fol. 769.

♦Vocabularius [utriusque] juris. S. a. 1.1. [Basil., 1483], L fol. 792’.

♦Wassenberg, E., Embrica s. urbis Embricensis descriptio. Clivis, Silberling 1667.

T fol. 146.

-ocr page 146-

100

*ZarABELLIS, Fra. de, Super primo Decrett. Lugd., Jac. Mareschal 1518. — Id. Super n et ni Decrett. Lugd., Jo. Sachon 1518. — Id. Super IV et V Decrett. Lugd., Jac. de Mareschal 1517. L fol. 724a.

---Repertorium.

In quarto.

Biblia. Histt. et lectiones utriusque Testament!. Colon., Quentell 1507.

*GAFORIUS, FRANCHINUS, Theoricum opus armoniae. Neap. 1480, AA qu, 95.

♦Handvesten van IJsselsteyn. IJsselsteyn 1710. L 8® 2847.

♦Modus vacandi beneficiorum. [S. a. 1.1.]. H qu 353\

♦Paulus hi Bulla indictionis generalis Synodi. [1536]. H qu. 353*.

♦Perottus, NIC., Grammatica [c. vers. Neerland.] Impr, p. Egidium de Heerstraten [Lovan. I486]. X qu 180«, Placcaten. Vol. IV.

Nog worden vermeld zonder aanwijzing van het kapittel, waartoe zij voor, heen behoord hebben:

In folio.

♦BARTOLUS de SAXOFERRATO, Consilia et quaestiones. Venet., Bern. Benalius 1487. L fol. 40.

♦Bessarion, Oratio ad Graecos. — Epistola de successu Synodi VIH sub Eugenio VI. Romae, Ant. Bladus de Asula 1526. H fol. 452.

Ortus [Hortus] sanitatis. [Moguntiae, P. Friedberg c. 1500].

Bonaventura, Prima pars [super sententias].

GAURICUS, LuC., Super diebus discretoriis. [Romae, Dorici] 1546.

Hippocrates, Opuscula varia. Venet., Herm, Lichtensteyn Coloniensis 1483, ♦JUSTINIANUS, Institutiones, Venet., Andr, de Socciis 1484. L fol. 814.

Juvenalis.

♦Lexicon. Antv., typis Aeg. Copenii Diestii. X 4® 186.

MaynO, JASON a. Super I et II Digest! novi. Lugd., Jac. Sachon 1519.

Methodus utriusque juris. Lovan., Hieron. Wellaeus 1562.

PORPHYRIUS MALCHUS, RHOEN., Isagoge [in] Aristotelis opp. dialect. Lov., Serv. Sas-senus 1557.

♦Plinius, CAJ., Secundus, Historia naturalis. Venet., R. de Noviomagio 1483. R. fol. 226. ROBERTUS [monachus], De re Gallica.

SanDEUS, FELINUS, De presumptionibus.

---De jurejurando. [Mediol.,] Ulr. Scensenseller 1498.

---Super in secundi Decrett. Mediol., Jo. Angell. Scenzenseller 1506.

---Responsio epistolaris.

----De accusationibus. De calumniatoribus. eet.

---Comment!, in IV et V Decrett. Mediol., Leon Pachel 1504.

----Sermo de indulgentia.

---Quomodo literae apostolicae noceant patronis Ecclesiarum. [Papiae,] Michael de Garaldis 1497.

---In secundo Decrett. Mediol., J. de Legnano 1508.

♦TriTHEMIUS, [Jo.,] De Scriptoribus ecclesiasticis. Basil. 1494. H fol. 451,

♦ViVIANUS, Casus longi super Cod, S, a. 1, t, L fol, 769,

In quarto,

Andreas, Salernitanus, Bellum grammaticale.

Casimir, Jo,, i r . q

Dialog! VH. ) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-J’

♦Erasmus, [DESID.], Adagiorum collectanea, [Parisiis] Ja, Philippi 1515, B qu, 149, ---Colloquia. [Daventr.,] Alb. Paffroet 1574 [lees: 1519?] ---Farrago. 1490.

♦FERRARIIS, Jo. Petr, de. Practica. Lugd., Jo. Mijt et Jo. de la Place 1510. L qu. 458. HOEFTLER, Jo., Ephemerides. Tubingae, Ulr. Morhard 1548.

Lullus, RAIM., Magia naturalis. De quinta essentia.

♦Pflug, Jul., De republica Germ. [Antv., Silvius] 1562. X. qu. 92.

RUDOLPHINUS, Orland., [ROLANDINUS PASSAGERIUS] Summa [artis notariae ?] Venet,, [1483 ?],

-ocr page 147-

101

In Octavo.

ACCOLIS, BENED. de, Bellum contra barbares. Basil., Rolwinter 1544.

Apologia pro Societate Jesu. Ingolst. 1596.

ArnOLDUS CATALONIS, Regulae curationum morborum cet. [Bedoeld wordt het hierna

vermelde werk van CATABANUS.]

Aurelius Lessingersius, JUL., De Deorum cognominibus. Antv. 1541.

Busbequius, Aug., Epistolae [ad Rudolphum H. Brux. 1632?].

---Gislenius, Itinera. — Éjusdem de acie contra ferias instruenda. Antv., ex off.

Plantinii 1581. B oct. 518^.

BUSSCHER, HERM., De ratione solvendi sophismata libb. 11. Hmb., typis Binderianis [?] 1593.

CASSANDER, Georg., De viris illustribus. Colon., Mart. Gymnicus 1557.

CATABANUS, ARM., Regula curationum morborum. Basil., Henr. Petri 1665 [1565?].

CHARONDAS, Hel^xvwv libb. III. Paris 1584. — De V. S. [Dfegesto?)] Paris, eod. ann. ♦Cornarius, J., Enchiridion medicinae libb. 11. Basil., J. Oporinus. [155?]. S oct. 860\ ♦DAURANTIUS [DAUROULTIUS ?], ANT., Flores exemplorum sive Catechismus historialis.

Col. 1624. F 4« 13.

Declamationes XII in Vigilias.

♦Défense de la langue française. [Par JOACH. DU BELLAY]. Paris 1549. Z oct. 590*. Dialog! sacri.

♦Ens, CASP., Annal. Mercurio Gallo-Belgico succentur. torn. V. Colon. 1606. S 8® 1910. *---Mercurius Gallo-Belgicus. Tom. VI. liber III conscriptus a GOTH. ARTHUSIO.

Francof. 1606. S. oct. 1910.

Fasciculus quaestionum controversiarum. Hmb., typis Brenberianis [?] 1597.

♦FiCINUS, Mar., De vita libb. Ill a mendis vindicati. Ejusdem Epidemiarum antidotus.

Basil., Jo. Bebel 1529. B oct. 524.

FROISSARD, [JOH.], Historiae. lib. I—IV.

♦FULGOSIUS, BAPT., Collectanea, [titulus deest]. B oct. 522.

GALENUS, In aphorismes Hippocratis LiNAEO interpr.

♦Gaulard, Les biguarrures et touches [du Seigneur des Accords]. — Les contes facétieux. Les quatriesmes. Rouen 1640. B oct. 514.

Grammatica linguae graecae.

Historia Germanorum. — Aen. Sylvius, Historia Bohemica.

Institutiones (Super).

Justinus, Hist. libb. XLIV. Antv. 1567.

♦Lindanus, Gu., Fasciculus poenitentiae. — EUSEBIUS, De fugienda impoenitantia. Post auct. obitum ab Arn. HavensiO promulgata. Colon., Bern. Gualtheri 1610. F 8® 606. Miscellanaeorum libri (Fragmenta).

MOLINAEUS, Jo., Pro Pontifice.

Nicolaus Minorita, FRA., Apologia contra FRA. LamberTUM *).

OSORIUS, Hier., De gestis Emanuelis. 1586.

Probus, Aemil., [seu: Corn. Nepos], De vita excellentium. Colon., Jo. Gymnicus 155. [1543?].

♦RavisiuS, Jo., Comucopiae. [Basil., B. Westheimer et N. Brylinger 1536]. X oct. 417. ♦Sophocles, Electre, du Grec, en rythm. franc, [par L. DE BAIF]. Paris 1537. W 8® 450.

* * *

De amanuensis DodT heeft den druk van zijn laatste werk, den Supplement-catalogus, niet lang mogen overleven. Den 25 Augustus 1847 ontsliep hij; den 18 Januari 1848 werd zijn opvolger PlETER JACOBUS VERMEULEN aangesteld.

Als men de elk jaar vermelde geschenken van hoogleeraren of particulieren uit het binnen- en buitenland uitzondert, behelzen de jaarverslagen van den bibliothecaris aan den Rector Magnificus over 1849 en 1850 niets van beteekenis. Wat hij evenwel naliet te vermelden, was juist wel belangrijk, nl. dit, dat den 12 April 1850 de Secretaris van Curatoren per circulaire aan den Senaat en den

1) Hoogstwaarschijnlijk wordt bedoeld : Fra. Nicolai, Apologia adversus calumnias Fra. Lamberti in Regulam S. Francisci. Antv., M. Hillenius 1528. Vermeld bij S. Dirks, Hist. litt, des Frères Mineurs dans les Pays-Bas. Anv. [1885]. p. 37.

-ocr page 148-

102 bibliothecaris kennis gaf, dat „de Materieel subsidie” ‘) voor alle akademische inrichtingen met Vt werd verminderd, volgens aanschrijving van het Departement van Binnenlandsche Zaken.

Nu besloot men (2 Augustus) tot den verkoop der doubletten, waarvan tevoren eene lijst was opgemaakt. De opbrengst, in 1850 onder de inkomsten verantwoord, bedroeg slechts f 69.61, maar was, hoe gering ook, welkom in die tijden van karig toegekende subsidiën, die de bibliotheek ternauwernood in staat stelden hare tijdschriftenreeksen geregeld voort te zetten. Verder vind ik in het Curatorenarchief vermeld, dat op de vergadering van 6 September 1850 de voormalige kapel van koning LODEWIJK quot;), naast de bibliotheek, voor één jaar in bruikleen werd afgestaan aan den beeldhouwer E. F. GEORGES om voor het standbeeld van koning WILLEM II een ontwerp in klei op groote afmeting te maken.

Het jaar 1851 bracht gelukkig eenige verbetering in den treurigen financi-eelen toestand. In de eerste plaats valt te wijzen op het geschenk van Jhr. Dr. J. P. Six te Amsterdam, voormalig kweekeling der Utrechtsche Hoogeschool, bestaande in eene verzameling van 168 uitgaven van Plautus. Daarbij worden aangetroffen niet alleen verscheidene „editiones principes”, maar ook unica, zooals b.v. de Asinaria van 1506; een ex. van de Parijsche editie van 1577, „ad usum Delphini”, versierd met 12 zeer interessante teekeningen van GERARD DE LAIRESSE; voorts fraaie drukken van ALDUS, JUNTA, PLANTIJN, de ELZEVIERS enz. enz. Maar, — wat meer zegt, — voordat dit jaar geheel ten einde was, ontving de bibliotheek uit handen eener commissie van aanzienlijke Utrechtsche ingezetenen de som van f 2600 ten geschenke, welke over de vijf faculteiten gelijkelijk verdeeld zou worden en aangewend tot aankoop van boeken (geen prachtwerken), onder voorwaarde, dat de aldus verkregen aanwinsten nimmer zouden mogen worden vervreemd.

Op last van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs te ’s-Gravenhage, dat kort te voren een compleet exemplaar zijner Verhandelingen en verslagen aan de bibliotheek had vereerd, werd de collectie kaarten uit het legaat van Prof. G. Moll, voorzoover ze ons land betreft, beschreven, die beschrijving gedrukt en in een half dozijn exemplaren ter beschikking van de bibliotheek gesteld ’).

Eindelijk schonk Mr. F. M. N. VAN Eyck TOT ZUILICHEM een vervolg op het auctarium van Rumphius’ vermaard „Amboinsche Cruydtboeck”, dat

Besloten eene som gelds te vragen, om zich daarvoor eene andere kerk van gelijke waarde door aankoop van terrein en geschikte verbouwing in eigendom weder aan te schaffen.

1807. 11 Nov. De predikant en een opziener gecommitteerd om bij de Broederen Doopsgezinden uit naam des Kerkenraads minzaam aanzoek te doen, om, indien de geprojecteerde afstand der Kerk mocht doorgaan, derzelver kerkgebouw, zoolang zij van geen ander voorzien waren, tot openbaren eeredienst mede in gebruik te hebben. — 15 Nov. Voorloopig toegestaan tot Juli 1808. — 13 Dec. Besloten de schadeloosstelling te stellen op ƒ28000. — 24 Dec. Namens Z. M. ƒ 24000 geboden.—27 Dec. Aanbod aangenomen. 3 Jan. e. k. laatste kerkdienst. — 30 Dec. De verkoopacte geteekend.”

„In later tijd is deze kapel ingerigt geworden tot een locaal voor gymnastische oefeningen „voor de leerlingen der Lat. scholen en de Studenten der Akademie, welke nuttige instelling, uit ge-„brek aan deelneming, is te niet gegaan.” (Geschied- en oudheidk. beschrijving van de pleinen, straten enz. der stad Utrecht door N. VAN DER Monde, Dl. I, blz. 218).

3) Catalogus van eene verzameling kaarten, berustende op de Bibliotheek der Utr. Hoogeschool (door L. A Reuvens]. Bijl, bij de Verhandel, v. h. Kon. Instituut, 1850.

-ocr page 149-

103

hij onder de papieren van zijn grootvader van moederszijde, Prof. N. L, BUR-MAN te Amsterdam, had aangetroffen ’).

Van voorvallen en besluiten in het jaar 1852 vind ik alleen dit opgetee-kend, dat Curatoren in de bibliotheek een penningkastje deden plaatsen, ter bewaring van de gedenkpenningen, die van tijd tot tijd op de Hoogeschool geslagen en ten geschenke ontvangen waren ®). De nieuwe amanuensis, VERMEULEN, was druk bezig met het samenstellen van een naar de vakken ingedeelden catalogus, waaraan evenwel het vervaardigen van een catalogus naar lokaalorde der boeken vooraf moest gaan. Den schrijver AdÈR werd uit het akademiefonds op grond zijner menigvuldige bezigheden eene gratificatie van f 200.— toegestaan, „zonder consequentie voor het vervolg”.

Den 4 Jan. 1853 werd van Prof. C. A. Bergsma eene lijst ontvangen van drukwerken, aan de bibliotheek behoorende, welke van tijd tot tijd aan den Hortus Botanicus in bruikleen waren verstrekt. Deze boeken werden met den bibliotheekstempel gekenmerkt.

In dit jaar werd de bibliotheek tweemaal met een vorstelijk bezoek vereerd. Den 10«“ Augustus kwam Z. K. H. WILLEM Kroonprins der Nederlanden met Hoogstdeszelfs gouverneur Jhr. DE CasembrooT de bibliotheek bezichtigen, van welk bezoek ik nochthans geen andere aanteekening heb gevonden dan beider namen in het vreemdelingenboek. Den 15«“ September d. a. v. begroetten Curatoren, de Rector Magnificus (G. J. MULDER) en de bibliothecaris Z. M. Koning WILLEM III, die met blijkbaar welgevallen een aantal met zorg uitgekozen specimens uit de verzameling handschriften en drukwerken in oogenschouw nam. Bij deze gelegenheid wezen Curatoren Z. M. op de wenschelijkheid om het gebouw mettertijd te doen vergrooten, omdat gebrek aan bergruimte binnenkort te voorzien was.

Middelerwijl was er een nieuw vervolg op het supplement van den catalogus saamgesteld en in het begin van 1854 in druk gereed gekomen ®). In Februari deszelfden jaars verrichtten de Freules C. J. en E. J. C. G. M, VAN Lynden VAN LunenberG, dochters van den in Januari 1854 overleden oud-Curator, Mr. J. H. baron VAN Lynden VAN LuNENBERG, een daad van pieteit ter nagedachtenis van hun gestorven vader. Zij schonken aan de bibliotheek, welke zich in de bijzondere belangstelling van den overledene steeds had mogen verheugen, eene som van f 150.— tot aankoop van een boekwerk van algemeen belang.

Op de eerstvolgende vergadering van den bibliotheekraad was het gebrek aan plaatsruimte der boeken uitsluitend het onderwerp van beraadslaging. De bibliothecaris deelde mede, dat hij van den Secretaris van Curatoren vernomen had, dat de ontworpen aanbouw bij de bibliotheek uit gebrek aan fondsen voor dit jaar was uitgesteld. Daarom gaf hij in overweging, om de bibliotheek te ontslaan van den last tot plaatsing der boekerij van de Ridderschap van Utrecht, „daar toch het gebruik dezer bibliotheek zoo goed als verboden is.” Ook de couranten, die jaarlijks van het Leesmuseum komen en veel plaats innemen, zouden, naar hij meende, een ander onderkomen moeten zoeken. De bibliothecaris verkeerde echter in de dwaling, dat de boeken der Ridderschap alleen mochten worden afgegeven aan de leden of aan hen, die schriftelijke

-ocr page 150-

104

toestemming van een hunner hadden verkregen. Curatoren besloten daaromtrent onderzoek te doen. Blijkens de overeenkomst van 1833, waarbij de boeken der Ridderschap volgens den in 1835 gedrukten catalogus „ten gebruike aan de bezoekers der bibliotheek” werden afgestaan, zal dit onderzoek tot een ontkennend resultaat hebben geleid. Dat ze weinig gebruikt werden (worden), was (is) waar. Dit was tevens de laatste maal, dat Prof. VAN GOUDOEVER de vergaderingen van den bibliotheekraad presideerde. Hij verkreeg dit jaar zijn emeritaat met pensioen, waarmede zijne bezoldiging als bibliothecaris te gelijker tijd ophield ’).

Het schijnt wel, alsof deze of gene autoriteit kort te voren zich veroorloofd had, in ’t openbaar aanmerkingen te maken op de wijze, waarop het catalogus-werk, inzonderheid de taak van den amanuensis VERMEULEN, werd behandeld en voortgezet. Althans, in het bibliotheekarchief berust een uitvoerige memorie van zijne hand, gedagteekend Maart 1854, waarin hij op die aanmerkingen zinspeelt, uiteenzet welk een verwarden toestand hij bij zijne aanstelling aantrof en hoe hij dien poogde te verbeteren. De regeling van het werk stelde hij zich voor als volgt : 1®. Bewerking van een wetenschappelijken catalogus, waartoe vooraf de lokaal-catalogus van „ontdekte” misslagen gezuiverd, aangevuld en naar de 28 af-deelingen der bibliotheek geschikt moest worden. Hoe meer de lokaalcatalogus vorderde, des te grooter bleek het aantal gapingen in de volgnummers, een natuurlijk gevolg van het ontbreken van titels van boeken, die, ofschoon wel aanwezig in de zaal, niet in de alphabetische catalogussen waren beschreven. Hun aantal was niet te begrooten : in de volgorde ontbraken honderden nummers !

Deze ontbrekende nummers en titels moesten dus eerst in den lokaalcatalogus worden ingevuld, en het herstellen van deze misslagen kostte minstens het dubbele van den tijd, noodig om nieuwe boeken in te schrijven.

„De eenige reden,” zegt VERMEULEN, „van zulke enorme fouten moet „hierin gezocht worden, dat mijn voorganger, toen hij den gedrukten alfabeti-„sehen katalogus maakte, zich teveel op den bestaanden geschreven katalogus „verlaten heeft en het bibliotheekwerk dus niet goed verstond, althans niet goed „heeft aangegrepen. Het is natuurlijk, dat die verkeerde handelwijze eerst thans „in haren geheelen omvang zigtbaar begint te worden.” — — — — — —

En ware de reeks onnauwkeurigheden hiermede slechts ten einde, maar hij constateerde een ander, misschien nog gewichtiger gebrek.

Hij toonde namelijk aan, dat van de oudere Utrechtsche dissertatiën geen enkele op den catalogus gebracht was. Sedert 1830 had zijn voorganger dit werk eenvoudig laten rusten en later zich bepaald tot het catalogiseeren van een gedeelte der buitenlandsche dissertatiën. Zooveel was hem nu reeds duidelijk gebleken „dat er noch stelsel noch volledigheid” in die werkzaamheden te vinden was en er nog eenige duizenden nummers te catalogiseeren waren. En hij besloot met dit te zeggen: „De aangewezene fouten zullen niet onherstelbaar zijn, „maar tijd en zonder twijfel ook geld kosten. Thans is het eerste wetenschap-„pelijke werk, zoowel als de laatste daartoe behoorende materieele arbeid voor „mijne rekening. Reeds, als er niets anders te doen viel dan op een goeden „grondslag voort te bouwen, ware er voor mij werks genoeg voorhanden. Hoe „moet het dan nu wezen, nu die grondslag zelve moet gelegd worden en men „daarbij zooveel misslagen te verbeteren heeft, die 30 à 40 jaar oud zijn?”

1) Prof. A. VAN Goudoever overleed den 6 September 1857. Een kenschetsend woord werd bij gelegenheid van de Algemeene Vergadering van het Prov. Utr. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 29 Juni 1858, aan zijne nagedachtenis toegewijd door den Voorzitter Dr. C. H. D. Buts Ballot.

-ocr page 151-

-ocr page 152-

Dr. P. .T. VERMEULEN

Bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Utrecht, geb. 1834, 1878. Lichtdruk naar een photografie van H. Pronk.

-ocr page 153-

-ocr page 154-

105

Vermeulen gordde zich derhalve aan tot het zuiveren van den Augiasstal der bibliotheek-administratie, In hoeverre hij vermocht die taak te volbrengen, zal blijken aan het eind dezer geschiedenis.

Van 20—22 September 1854 was te Utrecht het vierde Nederlandsche Taal- en Letterkundig congres bijeengeweest, voor welks leden de verschillende akademische inrichtingen, zoo ook de bibliotheek, waren opengesteld, Z, M, Willem III had aan dit congres als blijk van Hoogstdeszelfs belangstelling een compleet en fraai gebonden exemplaar ten geschenke gegeven van Bilder-dijks werken. Aangezien het congres daarvoor geen vaste bewaarplaats te zijner beschikking had, besloot de congrescommissie de kostbare verzameling in haar geheel in bruikleen af te staan aan de bibliotheek der Hoogeschool, hetwelk op 7 December 1855 geschiedde. Gelijktijdig werd door Jhr, L, HORA SiCCAMA der bibliotheek een marmeren borstbeeld aangeboden van Mr, A, R, Falck, een der voorgangers bij de omwenteling van 1813, in 1843 na een zeer verdienstelijke loopbaan in staatsdienst als gezant te Brussel overleden,

In de vacature van het bibliothecariaat en in een nieuwe regeling van het personeel, die sinds het emeritaat van Prof, VAN GOUDOEVER overwogen werd, werd op de volgende wijze voorzien,

De jaarwedde van den custos ADÈR werd met ingang van 1 April gebracht op ƒ 1000,— ; een nieuwe schrijver aangesteld op eene bezoldiging van ƒ 500,— en eindelijk Dr, P, J, VERMEULEN benoemd tot bibliothecaris op een tractement van f 1200,—, De overwegingen, die het College van Curatoren tot deze regeling hebben geleid, verneemt men uit de volgende missive, dd, 25 Januari 1856, aan den Minister van Binnenl, Zaken, Na te hebben herinnerd aan Z,Exc, verlangen, om te vernemen, 1“, of bij de aanstelling van een bibliothecaris, die dagelijks zijnen tijd aan de belangen der bibliotheek zou hebben te wijden, bedoeld werd, het overige bibliotheekpersoneel, thans bij die instelling werkzaam, geheel op den-zelfden voet te behouden en 2®, waarin de werkzaamheden van den custos en van den amanuensis bestaan, gaven de Curatoren de volgende inlichtingen;

„Wij zouden reeds vroeger hierop hebben geantwoord, ware het niet, dat wij „bij het onderzoek naar de betrekkingen, welke bij de aanstelling van eenen Biblio-„thecaris, zooals door ons was voorgesteld, konden worden gemist, in eene meer „nauwgezette beschouwing zijn getreden van den toestand der Bibliotheek en van de „werkzaamheden der daarbij aangestelde ambtenaren, en daarna zijn gekomen tot de „overtuiging, dat in ons vroeger voorstel eenige wijzigingen moesten worden aange-„bragt. Wij zijn te meer in die meening versterkt, nadat de Hoogleeraar ACKERSDIJCK, „die zich op zijne veelvuldige buitenlands ehe reizen op de kennis der Bibliotheken en „derzelver beheer bijzonder heeft toegelegd en die zich op ons verzoek wel heeft „willen belasten met een nauwkeurig onderzoek van den toestand der Bibliotheek en „van hetgeen derzelver doelmatig beheer scheen te vorderen, ons voorstellen gedaan „had, geheel overeenkomstig onze inzigten. Die Hoogleeraar was dan ook van oordeel, „dat de Heer Dr, P, J, VERMEULEN, sedert eenige jaren als Amanuensis bij de Biblio-„theek werkzaam en met het wetenschappelijke gedeelte van het Bibliotheek-bestuur „belast, zich met veel ijver op de kennis van het beheer van bibliotheken heeft toe-„ gelegd, en dat, hetgeen sedert zijne aanstelling bij de Bibliotheek heeft plaats gehad, „met de meeste orde geschied is; dat hij ook het gebrekkige van een vroeger beheer „van lieverlede tracht te herstellen, dat hij met oneindig veel moeite een locaal-„ catalogus van de geheele Bibliotheek heeft gemaakt en ook reeds met een gedeelte „van eenen wetenschappelijken catalogus gereed is,

„Dat de Custos ADÈR met den meesten ijver en bereidwilligheid het publiek

14

-ocr page 155-

106

, dagelijks ten dienste staat met het afgeven en terugontvangen der boekwerken, het ^voeren der correspondentie en het houden der comptabiliteit.

„Beide die ambtenaren zijn, zooals hunne instructie voorschrijft (buiten de „vacancie-tijden, wanneer de Bibliotheek tot nog toe maar eenen dag in de week voor „het publiek geopend is) ’), dagelijks van 12 tot 4 ure in de Bibliotheek werkzaam ; „doch zij moeten beide bovendien een groot gedeelte van hunnen tijd aan de Biblio-„theek wijden (en doen dat ook werkelijk), zullen zij het werk behoorlijk bijhouden.

„Uit het een en ander is het ons wenschelijk voorgekomen, dat bij de benoeming „van eenen Bibliothecaris, die werkelijk zijne betrekking waarneemt en dagelijks in de „Bibliotheek eenige uren werkzaam is, een groot deel der werkzaamheden, thans door „den Amanuensis verrigt, zooals het plaatsen der boekwerken, het maken der verschil-„ lende catalogi, aan den Bibliothecaris worden opgedragen, doch dat hem dan tot het af* „schrijven dier catalogi en verrigten van het verdere schrijfwerk diende toegevoegd „te worden een klerk of schrijver, op een vast tractement. Dit werk wordt nu door „aankomende jongelieden gedaan, die voor een kleine gratificatie en ook ter hunne „verdere opleiding daarmede belast worden, doch op dat personeel, telkens verande-„rende, kan men zich nimmer geheel verlaten. De Custos zoude met de aan hem „opgedragen werkzaamheden belast blijven.

„Verder moeten wij Uwe Exc. mededeelen, dat op het gerucht, dat zich ver-„ spreid had, dat wij in het afgeloopen jaar een voorstel aan U, Hoog EdelGestrenge „Heer ! hadden gedaan, om een Bibliothecaris te benoemen, er zich een aantal per-„sonen en daaronder ook geleerden hebben aangemeld, om op de voordragt te worden „geplaatst, wij onder deze wel mannen hebben gevonden, die zich op dit of dat vak „van wetenschap of oude literatuur hadden toegelegd, doch niemand, die zich in de „kennis van de inrigting en behoorlijke instandhouding van bibliotheken had bekwaam „gemaakt, hetgeen echter voor gedachte betrekking onontbeerlijk is. De Heer Ver-„MEULEN, die zich niet had aangemeld, is thans gebleken daarmede wel bekend te „zijn en veel nasporingen daarin te hebben gedaan ; zoodat wij nu niet aarzelen van „Uwe Exc. voor te stellen, om den Heer P. J, VERMEULEN, Doctor in de letteren, „thans Amanuensis bij de Bibliotheek, te benoemen tot Bibliothecaris op eene jaar-„wedde van f 1200.— ingegaan met den 1 dezer. Om den titel van buitengewoon „hoogleeraar daarbij te voegen, komt ons minder noodzakelijk voor. Aan den Custos, „den Heer ADÈR, uithoofde van zijne menigvuldige werkzaamheden en zijnen langen „diensttijd (hij is sedert 1828 als Schrijver en sedert 1840 als Custos bij de Bibliotheek „aangesteld) eene verhooging van jaarwedde van ƒ 200.— te verleenen en verder ons „in staat te stellen om een bekwamen klerk bij de Bibliotheek te benoemen op eene „jaarwedde van f 500.—” ’).

Dat de Minister met bovenstaande regeling heeft ingestemd, is reeds hier-voren medegedeeld. Het schrijven van Curatoren is in zooverre een opmerkelijk teeken des tijds, omdat daarin voor het eerst recht wordt gedaan aan den eisch, dat het hoofd eener universiteitsbibliotheek zij een vakman van wetenschappelijke opleiding en gebroken wordt met de sleur of de traditie, volgens welke ieder geleerde, zonder voorafgaande practische oefening en theoretische studie, in staat werd geacht het bibliotheekbeheer met succes te kunnen waarnemen. Te betreuren is het evenwel, dat der Curatoren opvatting van de eischen van het bibliotheekbeheer te zelf der tijd niet zoover was verruimd, dat zij het voorstel deden, om het ambt van bibliothecaris tot een geheel zelfstandig ambt te verheffen. Door de benoeming van Dr, VERMEULEN, die sinds 1844 tot provinciaal archivaris was aangesteld, werd het bibliothecariaat der Rijks-hoogeschool immers weinig meer dan eene nevenbetrekking. En zoo doende, werd de heerschappij van het „ancien régime” met zijn gesplitste verantwoordelijkheid, die feitelijk geen verantwoordelijkheid was, nog een twintigtal jaren bestendigd, tot schade van eene ordelijke en gelijkmatige ontwikkeling der ver-

-ocr page 156-

107

schillende factoren, die op de inrichting van binnen en de werking naar buiten eener openbare bibliotheek van invloed zijn.

Zeker is ’t, dat, ofschoon de nieuwe bibliothecaris ontegenzeggelijk een man van „goede wille” was, er onder zijn beheer toestanden geduld werden, die dringend verbetering noodig hadden. Dit blijkt o. a. uit verslagen over de Hoogeschool in den Utrechtschen Studentenalmanak van 1856, en in die van „Mutua fides” van 1856—60. Eerstgenoemd jaarboekje plaatste onder de rubriek Varia een drietal „Fransche thema’s voor eerstbeginnenden”, het bekende schoolboekje van Baudet nagevolgd, waarvan in de tweede gespot wordt met de inrichting der bibliotheek en hare hooge ladders, en geklaagd over de lompe bejegening der bezoekers van de zijde van den custos en der bibliotheekknechts, zoodat de student er veelal behandeld werd als ware hij „een nieuwsgierige jongen”.

Dergelijke klachten vindt men herhaald in de almanakken van 1857—60, waarvan de jaargang 1858 de volgende ontboezeming behelst:

„Over de academische bibliotheek zien wij ons gedwongen wederom klagten te „uiten, hoewel wij ons niet durven vleijen, dat er meer gehoor aan gegeven zal worden „dan vroeger. Doch menigeen hoorden wij zoo nadrukkelijk klagen over de weinig „heusche behandeling, waarmede men er bejegend wordt, de moeijlijkheid om in de „bibliotheek terecht te komen (waartoe voorzeker niet het minst bijdraagt, dat er alleen „een alphabetische catalogus is) enz., dat wij ons verpligt achten hiervan melding te „maken. Wij hopen, dat de nieuwe bibliothecaris Dr. VERMEULEN zich eenige moeite „zal willen getroosten, om aan het door zoovelen geuite billijke verlangen tot ver-„betering tegemoet te komen.”

Slaat men evenwel een blik op Duitschland — van Frankrijk zwijg ik, omdat de inrichting der bibliotheken daar te lande zoo veel meer afwijkt van die der onze — dan verneemt men ginds dezelfde klachten over dezelfde misbruiken en misstanden. Met uitzondering van een paar universiteitsbibliotheken, o. a. die van Göttingen, welke door Chr. GOTTL. Heyne en WILHELM VON HUMBOLDT, en die van Bonn, welke door Fri. GoTTL. WELCKER en Fri. RiTSCHL waren hervormd, — en dit zijn glanzende uitzonderingen, — werd bij onze Duitsche naburen evenzeer vastgehouden aan de oude traditie, volgens welke een bibliotheekbeheer als nevenambt kon worden waargenomen door universiteitsleeraren, een wetenschappelijk ingedeelde catalogus niet onmisbaar was en een openingstijd van 2 à 3 uur per dag voldoende mocht genoemd worden.

Den 26®“ Januari 1857 kwam bij het College van Curatoren een schrijven in van den Engelschen gezant aan het Hof te ’s-Gravenhage, verzoekende, om het beroemde Utrechtsche Psalterium, dat hiervoren blz. 40 en vlg. vermeld is, te mogen koopen of ruilen. Curatoren gingen niet op den voorslag in en wezen het aanbod in beleefde termen af.

Den 26®“ Juni 1857 hield de bibliotheekraad, na in bijna 2 jaar niet te zijn bijeengeroepen, zijn eerste vergadering onder presidium van VERMEULEN. Den 6®“ September d. a. v. overleed de oud-hoogleeraar A. VAN GOUDOEVER, wiens verdiensten als bibliothecaris die van zijnen voorganger VAN HEUSDE minstens hebben geëvenaard. Sapienti sat!

Over 1858 vindt men vermeld, dat de nieuwgebouwde zaal (de vroegere hofkapel van koning Lodewijk) met de vakken A, B en C gevuld was en aan de verwachting beantwoordde. Een nieuwe leeskamer werd ingericht, de kamer van den bibliothecaris verbeterd.

Van wijlen Vrouwe A. MUNTER, Douairière van den Heer E. L. Baron VAN Hardenbroek van Lookhorst, die hare belangstelling in den bloei

-ocr page 157-

108

der bibliotheek reeds vroeger door een geschenk had doen blijken, werd een legaat van ƒ 2000.— ontvangen (10 Juni 1858), waarvoor verscheidene boekwerken werden aangekocht. De hoogleeraar MILLIES werd op zijn verzoek gemachtigd, om op de auctie der bibliotheek van den orientalist QüATTREMÈRE te Parijs f 500.— te besteden tot aankoop van boeken over Oostersche letterkunde, waarin tot dusverre groote leemten bestonden.

In 1859 werd de inrichting der leeskamer, waarvoor in Januari 1860 door een onbekende een nieuw meubilair ten geschenke werd aangeboden, alsmede die der vertrekken voor bibliothecaris en bewaarder voltooid. Op de auctie der bibliotheek van Ds. J. J. VAN VOORST te Amsterdam werden belangrijke aanwinsten verkregen; Mevr, de Wed. J. C. SWIJGHUIJSEN GROENE WOUD, geb, BergSMA, schonk aan de bibliotheek een gedeelte der boekerij van wijlen haren echtgenoot, hoogleeraar aan de Utrechtsche hoogeschool. Door Curatoren werd in hun jaarverslag met nadruk er op gewezen, dat het rijkssubsidie niet toereikend was voor de steeds stijgende behoeften.

In de bibliotheekraadsvergadering van 4 Januari 1860 bracht de bibliothecaris een verzoek in behandeling van Mevr, de Wed. L. G. ViSSCHER, geb. Flok, bevattende het aanbod, om de handschriftelijke aanteekeningen van haren echtgenoot, in leven hoogleeraar dezer hoogeschool, tegen eene vergoeding van ƒ 600.— aan de bibliotheek over te dragen. Na het advies te hebben ingewonnen van Prof. Brill en van den bibliothecaris, die de verzameling taxeerden op eene waarde van ƒ 200.—, besloot de vergadering — „vermits de Bibliotheek niet „voor aanschaffing van manuscripten bestemd is en de fondsen niet toelaten „buitengewone uitgaven te doen” — Mevr, de Wed. ViSSCHER voor het gedane aanbod te bedanken.

De aandrang van Curatoren bij de Regeering tot verkrijging van een hooger rijkssubsidie had tengevolge, dat op 8 Juni 1860 het tekort van ƒ782.33® kon worden aangezuiverd; het aandeel voor Algemeen Belang van ƒ 1580.— werd op ƒ 2000.— gesteld en dat der vijf Faculteiten op ƒ2820.— Aan den knecht Meenk, die den gezegenden ouderdom van 78 jaar had bereikt, werd eene gratificatie toegestaan van ƒ 75.—, ook voor het volgende jaar. Ten slotte werd aan het eind des jaars Prof, HarTING gemachtigd, om te beschikken over een buitengewoon crediet van ƒ 550,— tot aankoop van natuur- en geneeskundige werken uit de boekerij van Prof, W, Vrolik. Voorts werd door Curatoren een buitengewoon subsidie verleend, om eenige werken over staathuishoudkunde aan te schaffen ^).

De eerste vergadering van den bibliotheekraad in 1861 werd gepresideerd door den Secretaris van Curatoren, en deze regeling werd voortaan bestendigd. Wat daarvan de reden was, schemert door in de notulen der Curatorenvergadering van 23 Maart, waarin men het volgende vermeld vindt: „De Secretaris „doet mededeeling, dat hij, overeenkomstig het meermalen door Curatoren uit-„gedrukte verlangen, nadat hiervan aan den Bibliotheekraad en den Bibliothe-„caris was mededeeling gedaan, namens Curatoren den Bibliotheekraad had „bij gewoond, en dat hij zich vleide, dat deze maatregel tot een geregelde en „minzame ’) behandeling der voorkomende zaken zou leiden.”

-ocr page 158-

109

Het jaar 1862 bracht voor de bibliotheek en voor zijn personeel een nieuw reglement en nieuwe instructies, vastgesteld op 21 Juni. De tijd van openstelling wordt in dit reglement bepaald op dagelijks van 11 tot 4 uren, in de vacanties van 1 tot 3 uren. Het ontvangen van boeken in bruikleen, voor drie weken, wordt gemakkelijker gemaakt, maar niemand, met uitzondering van hoogleeraren en Curatoren, mag meer dan zes boekdoelen tegelijk in gebruik nemen. Tijdschriften worden ongebonden niet verstrekt. Buiten de stad mag niet worden uitgeleend dan met toestemming van Curatoren. Bibliotheekraden behouden het recht, boeken voor de bibliotheek aan te koopen. Overigens geen vermeldenswaardige afwijking.

Curatoren verleenden dit jaar een buitengewoon crediet van ƒ 1000.— tot aankoop van werken op de auctie der bibliotheek van wijlen Prof. J. ACKERSDIJK te Amsterdam. In hunne vergadering van 14 Juni berichtten zij de ontvangst van een merkwaardig geschenk van Prof. B. F. SUERMAN, bestaande in een album amicorum van JOA. ViVIANUS (Tiele’s Catal. no. 1002) met teekeningen en inscripties, o. a. van Chr. PlanTIJN, HuB. GolTZIUS. CORN. ClUSIUS, Abr. OrTELIUS, Eman. de METEREN, Lucas D’Heere en meer andere beroemde Zuid-Nederlanders. In hetzelfde jaar werd D. A. BalfoorT, candidaat in de letteren, provisioneel den 22sten April, definitief den 22®ten October tot custos aangesteld.

Het regeeringsverslag over den cursus 1862/63 vermeldt weinig anders dan dat aan den wensch van Curatoren tot vergrooting der bibliotheek nog niet kon worden voldaan, doch dat er uitzicht bestond, dat dit het volgende jaar zou kunnen geschieden. Het eerstvolgende verslag vangt dan ook aan met de woorden: „De voorgenomen vergrooting der Utrechtsche Bibliotheek is aanbesteed.” Waarin deze vergrooting bestond, is mij niet duidelijk geworden wegens de gebrekkige gegevens, die mij ten dienste stonden. Een bestek dienaangaande heb ik niet aangetroffen. Het regeeringsverslag over 1865/66 spreekt van het „hooger optrekken van vier der bestaande zalen” ; in verband met de mededeeling, volgende op blz. 112, vermoed ik, dat bedoeld wordt het bouwen van de eerste vier bovengalerijen, om de in gebruik zijnde, zeer hooge ladders, waarover geklaagd was, buiten dienst te kunnen stellen.

Het jaar 1863 geeft oogenschijnlijk weinig stof ter bespreking. De President-Curator, Jhr, Mr. A. G. A. VAN RAPPARD, schonk een compleet gebonden ex. van het „Journal asiatique van 1822—61” in 78 dln. ; Mevr, de Wed. ACKERS-DUK eene collectie aanteekeningen van statistischen, geschiedkundigen en rechtsgeleerden aard, benevens kaarten en eenige zeldzame boeken, nagelaten door haren echtgenoot, den Utrechtschen hoogleeraar. De Letterkundige Faculteit werd gemachtigd tot aankoop van den Corpus inscriptionum latinarum en aan Prof. Millies een buitengewoon crediet verleend van f 500.— om orientalia aan te schaffen op de auctie der boekerij van Prof. L. VON AlTSTEIN te Gent.

Belangrijker dan deze naar buiten zichtbaar geworden feitjes zijn inderdaad de alleen voor Curatoren bestemde mededeelingen over den inwendigen toestand der bibliotheek, die een intiem kijkje achter de schermen geven. Daarover treden o. a. de Notulen van September 1863 (Curatoren-archief) naar aanleiding van eene missive van den bibliothecaris, in uitvoerige bijzonderheden.

Motiveerende zijn voorstel tot aanstelling van een tweeden schrijver, verhaalt de bibliothecaris over den toestand van vóór 1840 het volgende:

1) Zie Bijlage N.

-ocr page 159-

110

„In de Bibliotheek waren boeken van de meest verschillende soort, waar slechts „een opening te vinden was, met dubbele en drie dubbele rijen in de kasten geplaatst. „De kamer van den Custos, die tevens tot Leeskamer dienen moest, was wegens deze „nevenbestemming voor alle werkzaamheden, die oplettendheid vorderen, hoogst „ongeschikt, en het voor mij bestemde vertrek, waarin de noodzakelijkste meubels, „lessenaars en kasten nl. ontbraken, moest zoowel tot katalogisatie als tot het ver-„rigten van schrijfwerk dienen. Ook hier was het gebrek aan ruimte, vooral bij de „ontvangst van aanzienlijke hoeveelheden boeken, zóó groot, dat er zelfs geene ge-„legenheid was om de katalogussen en de registers, tot de administratie noodig, eene „behoorlijke en vaste plaats te geven.

„De onophoudelijke daardoor noodige verschikkingen waren belemmerend en „kostten veel tijd— — — — — — — — — — — — — — — — — „De verplaatsing evenwel van 70000 boekdeelen van onderscheiden formaat, in een „tachtigtal afdeelingen van verschillende grootte, bragt veel verandering, herstelling „en reiniging van kasten, muren enz. mede. Sedert het bouwen der Bibliotheek in „1816 had dit laatste, vermeen ik, geen plaats gehad.

„Tegelijkertijd moest worden overgegaan tot het opruimen en ordenen van eene „menigte op de zolders liggende dagbladen en boeken van allerlei aard, waaronder „een zeer groot aantal exemplaren der vroegere Annales academici, die sedert een „aantal jaren in schromelijke verwarring, en, aanvankelijk geordend, weder onder het „puin van het geheel ingestorte dak waren geraakt. Terwijl men dit vernieuwde, werd „door aankoop en timmering van de noodige tafels en kasten alles zóó geplaatst, dat „men die vroeger zoo ordelooze massa met één oogopslag overzien en gebruiken kon, „De dagbladen en boeken werden langzamerhand gebonden en in de Bibliotheek „overgebragt.

„en daar het mijnen ambtsvoorgangers niet vergund was, zich met ernst aan bibliotheek-„ studiën te wijden, liet zich ook op dit punt het volslagen gemis van voorschriften „zeer gevoelen. De registers toch voor de administratie en wat daarmede in verband „staat, waren even onvoldoende als de aanteekeningen van hetgeen dagelijks van „onderscheidene zijden bij de Bibliotheek inkomt. Zoo was het ook ten aanzien der „registers van tijdschriften en werken, die op bepaalde of onbepaalde tijden, bij deelen, „stukken of losse bladen worden voortgezet.

„Ten einde eenig denkbeeld van de vermeerdering der werkzaamheden ook in dit „opzigt (d. i- katalogisatie) te geven, zij het mij vergund de aandacht te vestigen op het „getal der nommers, waarmede de nieuwe boekwerken en banden met kleinere ge-„ schriften in het journaal waren aangeteekend. Het gemiddeld jaarlijksch getal beliep „van Julij 1816 tot Julij 1836 377 — in de volgende twintig jaar 516 — en in de „laatste zeven jaar klom het tot 839. De bibliotheek is dan ook in deze laatste zeven „jaar met een vijfde van het geheel vermeerderd.

„Twee der katalogussen strekken zich daarentegen over de geheele boekerij en „dus ook over de in vroegeren tijd verkregene werken uit. De eerste is de lokaal-„katalogus. Tijdens mijne plaatsing bestond hij niet, een collatie der aanwezige boeken „was derhalve onmogelijk. Van toen af is die onmisbare katalogus bijgehouden; van „de vroeger verkregen boekwerken is hij uit den gedrukten Catalogus geformeerd en „op een klein gedeelte na in een 30-tal registers ingeschreven, zoodat thans kan „worden nagegaan, welke werken in de Bibliotheek op de nommers der onder-„scheidene afdeelingen gevonden worden. Ik vrees echter, dat het collationneren der „Bibliotheek, voor zooveel het oudere gedeelte betreft, ontelbare aanvullingen noodig „zal maken.”

Uit dit uittreksel blijkt overtuigend, dat er veel onder het bestuur der vorige bibliothecarissen was verzuimd, wat nu moest worden ingehaald, terwijl van den „wetenschappelijken” catalogus in 1863 nog slechts twee afdeelingen: geschiedenis en géographie in geordende afschriften aanwezig waren. Daarom achtte Vermeulen terecht de aanstelling van een tweeden schrijver dringend noodig; toch zouden nog bijna twee jaren verstrijken, eer aan dien wensch werd gehoor gegeven.

-ocr page 160-

Ill

Ook het jaar 1864 ’) verliep zonder voorvallen van genoegzaam belang, om te worden opgeteekend. Alleen vermeld ik tot karakteriseering van de richting, welke bij het aankoopen van boekwerken overheerschend was, dat de hoog-leeraar OPZOOMER in de vergadering van den bibliotheekraad op 7 Mei 1864 den bescheiden wensch uitsprak: „dat voortaan ook een en ander werde aan-„gekocht, uitsluitend gewijd aan de bevordering van kunst en smaa k.” Eigenaardig is het, dat de voorzitter (Secretaris van Curatoren) dien wensch niet bracht onder de aandacht der faculteit, wie het feitelijk aanging, maar de zaak „bij H.H. Curatoren zou ter sprake brengen”.

Het volgende jaar bracht eenige mutatiën in het personeel. Was de schrijver T. DE Bruijn in Juli 1864 (niet-eervol) ontslagen, zijne plaats werd met 16 Januari voorloopig en na 1 Juli 1865 definitief ingenomen door P. J. D. VAN Dokkum. De hoogbejaarde bibliotheekknecht B. Meenk verwierf te zelfder tijd zijn wèl verdiend doch karig pensioen en werd vervangen door W. C, PreTTEN, terwijl H. C. DiBBETS zijne diensten zou bewijzen als binder tegen eene be-looning van 15 cent per uur. Bovendien werd gebruik gemaakt van de aanbieding van een leerling der fundatie van Renswoude, met name A. EelTJES, om als volontair te worden belast met werkzaamheden in de bibliotheek ®).

Het regeeringsverslag over 1866 67, iets uitvoeriger dan die over de vorige twee jaren, waarin de Utrechtsche bibliotheek in drie regels werd afgehandeld, vermeldt, dat het getal der gedrukte werken met ongeveer 1550 deelen was toegenomen. Bovendien ontving de boekerij evenals vroeger van het leesmuseum een aantal der voornaamste binnen- en buitenlandsche dagbladen en tijdschriften en 160 kleine geschriften over tijdsaangelegenheden. De „wetenschappelijke catalogisatie” werd voortgezet. De aanwinst in handschriften over dit jaar bedroeg 47 stuks; het geheele aantal handschriften werd op 1000 begroot. Aan 2500 personen werden ruim 6000 deelen uitgeleend, benevens 22 handschriften.

De berichten over de jaren 1866, 1867 en 1868 maken hoofdzakelijk melding van verschillende ingekomen geschenken en groote aankoopen, waaronder de verzameling van Engelsche parlementaire staatsstukken van COBBETT en Hayward, te zamen 102 gebonden deelen, tot de belangrijkste behoort. Ter aanvulling worde hier medegedeeld, dat den 20sten Augustus 1867 ALEXANDER, Prins der Nederlanden, met Hoogstdezelfs gouverneur, Jhr, D. C. M. HOOFT aan de bibliotheek, inzonderheid aan hare handschriften-verzameling een belangstellend bezoek bracht.

Volgens het regeeringsverslag over 1867/68 werd de Utrechtsche bibliotheek vermeerderd met 2500 boekdeelen en 50 handschriften. Het gebruik, van deze instelling gemaakt, zoo wordt ons bericht, was ook in dit jaar zeer toegenomen. Aan 3019 personen werden 7232 boekdeelen uitgeleend. Bovendien werden de bibhotheek en hare leeskamer door meer dan 3000 personen bezocht.

-ocr page 161-

112

Om niet genoodzaakt te zijn, het getal der uitgeleende boekwerken telkens mede te deelen, plaats ik hieronder een staatje van uitgeleende boeken over 1861/62 tot en met 1877/78 ^).

* * *

De mij ter beschikking staande gegevens over de volgende jaren vermelden weinig belangrijks. Uit de regeeringsverslagen treedt de klacht over gebrek aan ruimte steeds meer naar voren. De verzamelingen namen geregeld toe het bezoek aan de leeskamer evenzeer; het getal uitgeleende boeken daarentegen toonde sinds 1868 eer een dalende dan een klimmende lijn. Door Jhr. Mr. A. G, A. VAN Rappard werden diverse boeken gelegateerd (11 November 1869). Met het drukken van een vervolg op den catalogus, bevattende de aanwinsten van 1856—71, werd aangevangen en geregeld voortgegaan; de titels der boeken voor den catalogus werden sinds Mei 1870 niet meer geschreven, doch op mailpapier gedrukt, een voor een uitgeknipt en op losse blaadjes opgeplakt. Hoe weinig vrijheid de bibliothecaris zich veroorloofde, tot zelfs in kleinigheden van admi-nistratieven aard, blijkt wel uit eene mededeeling in de notulen van 26 Maart 1870 van den bibliotheekraad. Diens voorlichting meende hij onmisbaar bij het overwegen van eenige veranderingen in de nummer-etiketten, welke op den rug der boeken zouden worden aangebracht.

Nadat op 9 Juli 1872 het maken van verdere bovengalerijen en van een tweede trap was aanbesteed, en deze uitbreiding in den loop van 1873 haar beslag had verkregen, leest men in het verslag over 1873/74 de naïeve verzekering, dat de lokalen der bibliotheek „niets te wenschen overlieten”.

In het begin van 1873 trok het beroemde Psalterium (zie hierboven blz. 107), waarvan in 1872 een paar bladen, bevattende den tekst der geloofsbelijdenis van Athanasius, door Arndt gephotographeerd waren geworden, meer en meer de belangstelling der geleerden. Het bestuur van het Britsch Museum te Londen verzocht verlof om het voor twee maand in bruikleen te mogen ontvangen, terwijl twee maanden later door Curatoren er in werd toegestemd, om het geheele handschrift langs mechanischen weg te doen reproduceeren. De kosten dezer reproductie zouden worden gedragen door eenige Engelsche leden der Palaeographical Society ’), welker oprichting ongeveer te zelfder tijd tot stand kwam. Het Psalterium werd wegens zijne kostbaarheid door den schrijver VAN Dokkum naar Den Haag gebracht en persoonlijk ter hand gesteld aan den Engelschen gezant aldaar, door wiens goede zorgen het handschrift naar

1) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;UITGELEENDE BOEKEN IN DEN

Cursus van

Aantal.

Cursus van

Aantal.

Cursus van

Aantal.

1861/1862

5072 bkn.

1867/1868

7282 bkn.

1873/1874

5565 bkn.

1862/1863

5247 „

1868/1869

5784 „

18741875

6357 .

1863/1864

5478 „

1869/1870

6220 „

1875/1876

5733 ,

1864/1865

5776 .

1870 1871

5313 „

1876/1877

5741 .

1865/1866

5875 ,

1871/1872

5681 ,

1877/1878

6236 .

1866/1867

6136 ,

1872/1873

5043 ,

2) Curatorenvergad. van 5 Jan. 1869 : / 1500.— toegestaan tot aankoop van boeken op de auctie der wis- en natuurk. bibliotheek van Dr. J. VAN DER Hoeven (waarvan ruim ƒ 1125.— is besteed). 23 Dec. 1871 wordt bericht, dat Mevr. SPENGLER te Amsterdam een Koranhandschrift, een vijftaUg Oostersch woordenboek en een Chineesche letterkast met letterstaafjes heeft cadeau gegeven. — Muta-tiën in het personeel: G. VAN Munster werd als bediende vervangen door J. RoderigO; J. G. deFuuk aangesteld als schrijver 1872, herbenoemd in 1879.

3) Den 8sten December werd het photographisch facsimile in zijn geheel ontvangen.

-ocr page 162-

113

Londen geëxpedieerd en in Augustus 1873 vandaar terug ontvangen werd. Prof. P. DE Jong voltooide in dit jaar zijn arbeid aan den catalogus van ooster-sche handschriften ’), waarvoor het College van Curatoren hem met een brief van dankbetuiging hulde bracht. Aanwinsten werden verkregen in den vorm van een legaat van wijlen Dr. J. C. DiBBETS, broeder van den lateren Utrecht-schen hoogleeraar, bestaande in eene verzameling van Herder’s werken in 50 deelen en door buitengewone credieten voor aankoopen op de auctiën der bibl iotheken van MiLLIES, Ml QUEL, VAN DAM VAN NOORDELOOS, SERRURE en SUERMONDT. Aan Ds. L. SCHOUTEN te Harderwijk werd de zoogenaamde „Tempel Salomonis” ^), tot dusver op den bibliotheekzolder opgesteld, afgestaan in bruikleen. Uit eene in het bibliotheekarchief aanwezige correspondentie zou wellicht zijn af te leiden, dat de tempel werd afgestaan in ruil tegen een drietal handschriften in Bengalesche taal, beschreven in Tiele’s Catalogus onder N”, 1480. De aanwezigheid dezer hss. althans pleit voor deze veronderstelling.

Het jaar 1874 bracht een aanzienlijke vermeerdering aan den boekenvoor-raad der Utrechtsche bibliotheek. Het voorbeeld volgende van zijne stiefmoeder Mevr, de Wed. Prof. ROVERS, geb. VAN HeuSDE, die eene verzameling van 46 geschiedkundige werken van JUSTE en andere historici aan de bibliotheek vereerde, gaf Dr. M. A. N. ROVERS, destijds Herv. predikant te Kedichem, de gansche boekerij van zijnen vader, den voormaligen Utrechtschen hoogleeraar, met en benevens de daarbij behoorende kasten aan de bibliotheek ten geschenke. Na de bibliotheek van baron VAN UTENHOVE is dit de grootste verzameling, welke haar in de jaren vóór 1890 ten deel is gevallen.

De jegens de Regeering en de geleerden van het Britsche Rijk betoonde welwillendheid door het te leen geven van een zoo merkwaardig en kostbaar handschrift als het Utrechtsche Psalterium, heeft voor de Utrechtsche bibliotheek goede vruchten afgeworpen. De Engelsche Regeering bewees haar erkentelijkheid door in de jaren 1874 en 1875 een compleet exemplaar ten geschenke aan te bieden van de omvangrijke serie: „Chronicles and memorials of Great Brittain and I r e 1 a n d”, waarvan sinds dien tijd de jaarlijksche vervolgen zonder onderbreking zijn toegezonden.

In 1875 en volgende jaren bespeurt men in de ontworpen maatregelen van inwendig bestuur, zoowel als in de plannen tot uitbreiding van het bibliotheekgebouw, dat nieuwe behoeften zich meer en meer deden gevoelen, waaruit nieuwe eischen aangaande de verbetering der geldmiddelen en de inrichting van het geheel voortkwamen en op den voorgrond traden.

Den 15«“ Januari 1874 was door den toenmaligen Minister van Binnenl. Zaken, Mr. J. H. GeerTSEMA, een nieuw ontwerp van wet tot regeling van het Hooger Onderwijs bij de Tweede Kamer ingediend. En het Voorloopig Verslag daarover was in den zomer deszelfden jaars reeds vastgesteld, toen het kabinet (27 Augustus) aftrad en door een Ministerie-HEEMSKERK werd vervangen. Dit vatte de gestaakte wetgeving weder op en zijn premier nam het wetsontwerp niet terug, maar diende den 11«“ December eene Memorie van Antwoord in, voorzien van een verbeterd ontwerp, waarin aan veler bedenkingen was tegemoet gekomen. Reeds den 7«“ April 1876 nam de Tweede Kamer het gewijzigd ontwerp

15

-ocr page 163-

114 aan; de Eerste Kamer deed dit den 27«’^ d. a. v. en den 28®“ April 1876 verscheen de wet in het Staatsblad, om op 10 October 1877 in werking te treden.

De bibliotheek deelde natuurlijkerwijze in de vermeerdering van aanzien, welke der Utrechtsche Hoogeschool, zoo straks als Universiteit herdoopt, door de invoering van de Hooger onderwijs wet te beurt viel.

In verband nu met de in werking treding der nieuwe onderwijswet werden allerlei maatregelen ingevoerd, althans voorbereid.

Zoo verneemt men b. v, uit de notulen van den bibliotheekraad, ter vergadering van 16 Januari 1875, dat Curatoren de nog aanwezige gelden van de eerlang op te heffen akademiefondsen wenschen te besteden tot aankoop van boeken voor de bibliotheek. Er was ongeveer ƒ 10000 beschikbaar. H.H. bibliotheekraden werden uitgenoodigd over de wijze van besteding te beraadslagen. Gelijk men zich herinneren zal uit het op blz. 80 hiervoren medegedeelde staatje, werd dit bedrag wel niet in zijn geheel, maar dan toch voor het grootste deel (ruim f 7200.—) ten bate der bibliotheek aangewend ’). In de vergadering van 1 Mei d. a. v., gepresideerd door Mr. J. F. B. BaerT, die Mr. W. J. VAN HOYTEMA als Secretaris van het Curatorium had opgevolgd, werd besloten, dat de bibliotheek voor de toezending van binnen- en buitenlandsche regeeringsuitgaven en akademische geschriften zich zou aansluiten bij het Wetenschappelijk Centraal-Bureau, in 1871 opgericht te Haarlem, later overgebracht naar Den Helder en thans (1907) gevestigd te Leiden.

De versterking der geldmiddelen werd intusschen, zoowel in den bibliotheekraad als in de Curatorenvergaderingen voorbereid en grondig overwogen. Als leiddraad bij die besprekingen zal, naar ik veronderstel, hebben gediend een uitvoerige memorie van den Secretaris van Curatoren, op 30 October 1875 bij dit College ingediend. Daarin leest men, na een korte uiteenzetting van den financieelen toestand sinds Maart 1860, o. a. het volgende:

„De financieele geschiedenis der Bibliotheek is eene aaneenschakeling van „tekorten. De som, die in 1860 niet voldoende was, kan thans nog minder dan 15 jaren „geleden aan de behoeften eener Academische Bibliotheek voldoen. — — — — — „Tijdschriften en vervolgwerken verslinden jaar op jaar een grooter deel van ’t karig „subsidie; voor aankoop van andere boeken blijft jaarlijks minder over. En men kan „tijdschriften en vervolgwerken niet af schaff en, zonder de bibliotheek moedwillig te „schenden en ’t eigenaardig karakter eener openbare bibliotheek te miskennen. Vau „de uitgaven voor dergelijke werken is wel uitbreiding, geene beperking te ver-„ wachten.

„Men kan de tekorten onderscheiden in gewone en buitengewone.

„Voor de gewone tekorten der 5 faculteiten wordt jaarlijks door den Biblio-„thecaris een aanvraag tot dekking gedaan. Van de rekeningen der 5 faculteiten wor-„den dan eenige tijdschriften en vervolgwerken bijeengezocht en de gespecificeerde lijst „daarvan aan de Curatoren toegezonden. Het gewone tekort over 1874 bedraagt „ƒ 800.—. Dit bedrag is door Curatoren toegestaan.

„Dat de opgave der gewone tekorten niet de geheele waarheid bevat, blijkt uit „de herhaaldelijk voorgekomen aanvragen tot dekking van buitengewone tekorten, „die ’t karakter van buitengewoon allengs dreigen te verliezen. Thans hebben die aan-„vragen een onrustbarende hoogte bereikt.

„Behalve de bovengemelde credieten der faculteiten wordt onder den wel wat „vreemden titel van Algemeen Belang jaarlijks [voor 1875 f 2145] een som ter „beschikking van den Bibliothecaris gesteld voor brandstoffen, bedienden, kantoor-„behoeften, huishoudelijke uitgaven en bindwerk. Een deel van die som [over 1875

1) Den 16 Maart 1875 werd door Curatoren toegestaan een buitengewoon crediet van ƒ 500.— tot aankoop van handschriften op de auctie der bibliotheek van A. J. baron Schimmelpenninck v. D. Oye te Arnhem en een van / 400.— tot aankoop van werken van pater Theiner, den voormaligen bibliothecaris van het Vatikaan, sinds 1869 bij het Pauselijk Hof in ongenade gevallen en in 1875 overleden.

-ocr page 164-

115

540] dient tot den aankoop van tijdschriften en vervolgwerken van gemengden „inhoud, welke de faculteiten van zich afschuiven, onder voorwendsel, dat die werken „niet uitsluitend van hare competentie zijn,

„Aan de Utrechtsche Bibliotheek-traditiën getrouw, sluit ook de rekening van „Algemeen Belang met een jaarlijksch tekort [over 1874 f 163.—].

„Moet een dergelijke huishouding met periodieke gewone tekorten en bijkans-„periodieke buitengewone tekorten bestendigd worden?”

Ter bestrijding en ter voorkoming van deze telkens voorkomende overschrijding van ’s lands budget, stelt hij voor: 1“, een aan de gebleken behoefte geëven-redigde verhooging van het jaarsubsidie; 2”. een meer oordeelkundige wijze van besteding der gelden, welke zooveel mogelijk in het eind des jaars behoort te geschieden; 3®. dat de tijdschriften en vervolgwerken van Algemeen Belang billijkheidshalve ten laste van die faculteiten zouden gebracht worden, waartoe zij naar hunnen aard konden gerekend worden te behooren.

„Een regeling naar bovenstaande grondslagen behoeft het tot dusverre ge-„bruikelijke verleenen van buitengewone credieten aan faculteiten of professoren tot „het profiteeren van een belangrijke auctie niet uit te sluiten. De vaste subsidie kan „aanmerkelijk verhoogd worden, zonder dat de geheele som, die Curatoren voor de „bibliotheek wenschen te besteden, in dien vorm wordt uitgegeven.”

De bedoeling was ongetwijfeld goed en hare verwezenlijking hoogst gewenscht; toch duurde het een geruime poos, eer deze voorstellen tot uitvoering kwamen. Op uitbreiding van het bibliotheekgebouw bedacht, kocht het Rijk in April 1876 in openbare veiling een aangrenzend huis met tuin ’) en werd den architect F, J, Nieuwenhuis opgedragen een plan te ontwerpen tot vergrooting van de bestaande gebouwen, In verband met de bij de Regeering in overweging zijnde plannen, bracht de Minister van Binnenl, Zaken (Mr, J, KAPPEYNE VAN DE COPPELLO) op 6 October 1876 een bezoek aan de akademische inrichtingen, zoo ook aan de bibliotheek, De plaatsing van een bedrag van ƒ25000 als eerste termijn op de Staatsbegrooting voor 1879 mag als indirect gevolg daarvan worden aangezien. Was aldus de bibliotheekuitbreiding, waarvoor den 24^»^ Februari 1877 de bouwmeester zijne plannen had ingediend, zoo goed als verzekerd, helaas, in den zomer van 1879 trad het Ministerie KAPPEYNE weder af en de nieuwe Minister, Jhr, Mr, W, SiX, schrapte de bouwpost van de begrooting!

Den 5®“ Februari 1876 hield de bibliotheekraad zijn voorlaatste, den 22®“ December d, a, V, zijn laatste bijeenkomst, In de nieuwe regeling, medebrengende eene uitgebreider bevoegdheid van den bibliothecaris, aan wien de verantwoording, zoowel van het administratief als van het finantieel beheer voortaan uitsluitend werd toevertrouwd, was voor hem geen plaats meer. Eerst onder een éénhoofdig bestuur „kon de goede gang van zaken, de systematische vermeerdering van „den boekenschat en een regelmatig toezicht worden bevorderd”, De bibliotheek hield op, gelijk de algemeene denkwijze het tot dusver liet voorkomen, eene instelling te zijn, alleen dienstig voor het onderwijs der hoogleeraren, maar werd officieel erkend als dragende het karakter van die „Rijksverzamelingen, welke algemeen toegankelijk zijn” en strekken ten „behoeve van de beoefening der wetenschap (en kunsten) in ’t algemeen” ^),

Op den 24 December 1876 kwam eindelijk eene overeenkomst tot stand tusschen het College van Curatoren der Universiteit en het Bestuur van het

-ocr page 165-

116

Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en quot;Wetenschappen, regelende de voorwaarden, waarop de bibliotheek van het genootschap in bruikleen werd gegeven aan en overgenomen door de bibliotheek der Universiteit. Eigenlijk was de genootschappelijke boekerij reeds sinds 1817 geplaatst in het gebouw der akademische bibliotheek. Ik leid dit af uit eene briefwisseling, in 1858 tusschen de toenmalige bestuursleden Prof. GUNNING en Mr. SCHULLER TOT PeurSUM en den bibliothecaris VERMEULEN gevoerd. Volgens deze zou Prof. VAN HeuSDE destijds ook bibliothecaris van het Genootschap zijn geweest. In het archief der Directie, noch in dat der akademische bibliotheek is evenwel eenige aanteekening te vinden betreffende de regeling van 1817. Zooveel gaat zeker, dat er in Mei 1858 geen schriftelijke overeenkomst bestond, en dat de overlevering, volgens welke den „stadschen leden des Genootschaps de toegang of liever het gebruik „der Akad. Bibliotheek op de bestaande bepalingen vrijstond” reeds vele jaren van kracht was.

Wat in de eerste plaats aan het bruikleen groote waarde verleent, is, dat de genootschapsbibliotheek een groot aantal tijdschriften van buitenlandsche genootschappen, waarmede het Prov. Utr. Genootschap in ruilverkeer staat, bevat, die uit het meestal schrale rijkssubsidie zeer zeker niet zouden kunnen zijn aangekocht en waarvan de bibliotheek dus hoogst waarschijnlijk, wie weet hoelang, zoude zijn verstoken gebleven ’).

Onder de geschenken, in de jaren 1876—78 verkregen, verdienen vermelding een handschrift van den Koran, in den Kraton van Atjéh buitgemaakt en door den officier van gezondheid J. BiJSTRA aan de bibliotheek afgestaan (Tiele’s Catal. N®. 1433). quot;Voorts de monumentale platenkast van Jhr. Mr. O. D’AUMALE VAN ROMONDT te Zeist; de verzameling stukken betreffende de psalmberijming van de familie HiNLOPEN; de vrij omvangrijke collectie handschriften uit de nalatenschap van Jhr. Mr. J. HORA SiCCAMA en het geschenk van den stichter en voorzitter der Muziekschool te Calcutta, Rajah SOURINDHRO MOHUN JAGORE, bestaande uit 77 grootere en kleinere drukwerken in het Engelsch en het Sanskriet. De inhoud dezer geschriften heeft betrekking op de oude en nieuwere muziek der Hindoes en op de geschiedenis van het aanzienlijk geslacht, waarvan de Rajah afstamde

De bibliothecaris, Dr. P. J. VERMEULEN, kwam den 17 Januari 1878 na een zeer werkzaam leven aan een borstziekte te overlijden. Dat hij de bibliotheek in geen günstigen staat heeft achtergelaten, is minder te wijten aan zijn goeden wil en doorzicht dan aan zijn zwakke gezondheid en aan minder juiste denkbeelden van hooger hand. Gedwongen zijn werktijd tusschen het provinciaal-archief en de bibliotheek te verdeelen en derhalve twee betrekkingen te vervullen, waarvan een goede waarneming inderdaad twee geheele personen ver-eischt, was het niet te verwonderen, dat hij, meer registrator dan bibliograaf, meer man van de theorie dan van de praktijk, meer toegevend van karakter dan doortastend van aard, niet kon voldoen aan de eischen van het nieuwere bibliotheekwezen, die onder den invloed van ROBERT VON MOHL en FRIEDRICH RITSCHL in Duitschland en van ANTONIO PANIZZI in Engeland zich ook hier te lande deden gelden.

-ocr page 166-

Gezicht in de oude Boekenzaal, naar bet HpoUobeeld. (Voormalige danszaal van bet Kon. Paleis).


-ocr page 167-

-ocr page 168-

117

De vereeniging van beide betrekkingen, die van provinciaal archivaris en van universiteitsbibliothecaris, dagteekende ook van een tijd, „toen men bij ons noch „van den omvang der werkzaamheden van een archivaris, noch van de eischen, „aan een bibliothecaris te stellen, een juist denkbeeld had; toen men in beiden „weinig meer dan een inventariseerenden bewaarder zag en daarnaar ook „betaalde” ’).

Zijne plaats bleef een tijdlang onvervuld, omdat het raadzaam werd geoordeeld, voortaan de betrekking van bibliothecaris der universiteit en die van archivaris der provincie te scheiden en elk aan een vakman op te dragen. Dientengevolge behoorde de bezoldiging van den bibliothecaris belangrijk hooger te worden gesteld en de aanvrage daarvoor kon niet wel voor de indiening van de Staatsbegrooting over 1879 geschieden.

Op 15 November 1878 werd door Curatoren aan den Minister van Binnen-landsche Zaken bij een breed gemotiveerde voordracht P, A. TiELE, conservator aan de universiteitsbibliotheek te Leiden, aanbevolen tot directeur der Utrecht-sche imiversiteitsbibliotheek. Met zijne aanstelling (1 Januari 1879) vangt voor die instelling eerst recht eene periode aan van bedrijvigheid en veelzijdige ontwikkeling naar buiten en eindigt de heerschappij van het „ancien régime”, dat gedurende een lange reeks van jaren binnen de bibliotheekmuren was van kracht geweest en welks nadeelen in de voorgaande bladzijden van dit hoofdstuk zonder overdrijving, naar ik meen, zijn geschilderd.

Toegerust met eene vakkennis, grooter en degelijker dan een zijner voorgangers ooit had bezeten, maakte hij zijne te Leiden opgedane ervaring zóo te nutte, dat de bemoeiingen van het Curatorium met bijzonderheden van bibliotheekbeheer onnoodig werden niet alleen, maar ook de invloed der hoogleeraren beperkt werd tot een medezeggenschap over den aankoop van vakliteratuur. Wat vóór hem niemand had aangedurfd, dorst hij voor te stellen en wist hij te verkrijgen.

Hij bracht b. v, de zoo hoog noodige eenheid in het catalogus werk, dat sinds dien tijd naar vaste, te Leiden, Groningen, Amsterdam en Utrecht geldige regels verricht werd. Hij legde den grond voor den alphabetischen, den systematischen en den stand-catalogus. Hij bewerkte en voltooide eene beschrijving der handschriften, die nog in onzen tijd door elk deskundige gewaardeerd wordt. Hij waakte over de betrekkingen met buitenlandsche geleerde genootschappen en akademische inrichtingen, die veelvuldiger werden van jaar tot jaar. En die weloverwogen, stelselmatig uitgevoerde plannen, die door wetenschappelijken zin bestuurde werkzaamheden lieten niet na hunnen invloed te openbaren op de wakker geroepen belangstelling van bezoekers en begunstigers: de stroom van aanwinsten wies gelijkelijk met het aantal der bibliotheekbezoekers en der aanvragers van boeken ®).

Die periode te beschrijven valt evenwel buiten de grenzen van de mijzelven gestelde taak; dit kan gevoegehjk worden overgelaten aan een van hen, die na mij aan het hoofd zullen staan van de — dit wil ik hopen — bloeiende bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht!

-ocr page 169-

Bijlage A.

INSTRUCTIE WAER NAER RELIAS HENDRICKS VAN LAMBALCH, SACRIST DER KERCKE ST JANS ALHYER, HEM SALL HEBBEN TE DRAGEN ENDE TE REGULEREN INT BEWAREN, OPSICHTE NEMENEN ENDE SCHOON TE HOUDEN DE BIBLIOTEQUE, STAENDE OPT CHOOR IN STE JANSKERCKE VOORSEYT, DESER STADT COMPETERENDE.

Voor alle wercke diensten ende vacatiën den voorn. Bewaerder bij den Rade deser Stadt jaerliex is toegeleyt de somme van veertich gulden ’), ingegaen sijnde op Paeschen 1600 voerleden, te betalen alle zes maenden een gerechte helfte.

Welverstaende nochtans, dat, oft gebuerden, dat de voorsz, Biblioteque teeniger tijt met boucken vermeerdert mochte worden, dat in sulcken gevalle den voorn. Bewaerder daer over geene doleantie en sal hebben te maken, noch vermeerderinge van gagie eyschen, maer gehouden sal sijn inde voorsz. bedieninge voor de voorsz. gagie te continueren.

In recompense van ’t welcke mijn heeren van den Rade voorsz, hem sullen erkennen [ende] houden vrij ende excempt vander burgerwacht.

Actum den xiiij Juny 1603.

  • 1) In margine; tsestich.

  • 2) In margine: halve jaer.


-ocr page 170-

119

Bulage b.

UITTREKSEL UIT HET TESTAMENT VAN HUY-BERT EDMOND VAN BUCHELL, (t 28 Mei 1599 te Keulen), volgens de gedrukte kopie, in 1795 te Utrecht door J. MULDER en L. DE WITH HOEVENAAR uitgegeven.

Voorts ordonneere, institueere en maecke ick mijne eeuwige erfgenaemen hondert arme Borgers te Utrecht, gequalificeerd als hier onder verclaert sal worden ;.. ,. item alle mijne meubilen, goederen midsgaeders huijsen, behalve die geene daerinne ick overleden sal sijn nbsp;wille ick dat bij openbaere opslag vercoft sullen worden, ,... uijtgesondert alleenlijck mijn boecken in de theologie, die ick tot behoeft van de Parochie van Sint Jacops tot Utrecht ende den Pastoor, begeer euwelijck bewaert te worden, ende dit alles moet geschieden volgens mijne verclaringen onder gestelt.--

Ende gemerckt ick boven van mijne Theologische boeken, tot behoeve van de Pastorye, ende de Parochiaen in der tijdt van St. Jacobs-Kerke geordineerd hebbe, soo verclaer ick, indien de Fabrijckmeesters der voorschreeven Kercke, met des Pastoors raedt, een bequaeme en gelegen plaetse in de voorsz. Kercke, die vier capellen heeft, willen accomodeeren ende ordineeren tot een Studore of gestadige Bibliothèque, in sulcke gevallen sullen zij niet alleen mijne boeken in de Theologie, maar oock andere seer vele in ’t getalle, soo Historieschrijvers als andere Konsten, treffelijcke Philosophen en Aucthoren mogen verkiesen, ende in de voorsz. niewe toegeruste Li-brarije, met kettenkens, opdat se niet wech gedragen worden, en met hangende slootgens, stellen en bewaren. Is dit geschiet, soo legateere en geeve ick tot oprechtinge en toe-rustinge van dezelve Bibliothèque, twee honderd en vijftich gulden, bij mijne Executeren, nae mijn en Sebillis doodt, te betalen, maer anders niet. — — — — — — — —

Item van [myn] Boecken heb ick mijn Testament gedisponeert, met [mer ?] also die in Latine, ende Griecksche spraecke, oock in Franchois ende Nederlandtsche ende Duitsche, daer en boven in groot getal ende menichte in Overlantsche tale gedruckt zijn, soo is ’t bequaem, nut ende oirbaer, die Hoochduijtse boecken binnen Cölen te vercoopen, nae de Indices ende Registers van boecken, met mijn selfs handt geschreven ende ordine gesteldt. Ende voorts die bequaemste van mijn Bibliothequa sal men, nae den teneur van mijn Testament, in St. Jacobs-Kercke t’Utrecht deponeeren. — — — —

Bijlage C.

UITTREKSEL UIT DE LIJST VAN MUZIEKWERKEN, VOORKOMENDE IN DEN CATALOGUS VAN 1608.

Cantiones III voc.

JOANN, TOLLII AMERSFORTII, Moduli trium vocum, e S. Bibliis plerique desumti. Apud Hieron. Commelinum 1597.

Souter-Liedekens : het vierde, vijfde, zeste en sevende Musijck-Boecxken met stemmen, waer inne begrepen zijn de Psalmen van DAVID, ghecomponeert bij lACOBUS Clemens non Papa, den tenor altijdt houdende de voyse van gemeyne bekende Liedekens. t’Antw. 1556 ende 1557. (Verg. SCHEURLEER, Muziekbibl., blz. 372.)

Cantiones IIII voc.

Di GiaCHES de Wert [Jacob de Weert] il primo libro de Madrigal! à quatre voci. In Venetia 1583.

Brabandische Liedlin, zu Franckfurt 1535.

-ocr page 171-

120

Cantiones V voc.

Et à 4, 6, 7, 8 amp;nbsp;10.

ORLANDI de Lassus primus liber Concentuum sacrorum, quos Motetas vocant, quinque; amp;nbsp;sex vocibus compositorum, 6 vol. Lutetiae 1564. Et eiusdem, Modulorum secundum vol. quaternis, quinis, senis, septenis, octonis amp;nbsp;denis vocibus modulatorum. Lutet. 1565.

ORLANDI de Lassus Meslange, contenant plusieurs chansons, tant en vers Latins, qu’en Ryme Francoyse, à 4, 5, 6, 8 amp;nbsp;dix partis. 5 vol. à Paris 1570. Et aliquot Cantiones manuscriptae. (Verg. GOOVAERTS, N”. 202—205.)

Di GiaCHES de Wert il settimo libro de Madrigal!. In Venetia 1581. Et l’ottavo. Ibid. 1586. Et libro nono a cinq amp;nbsp;sei voci. Ibid. 1588. vol. 6.

Di GLACHES de Wert il primo libro delle Canzonette Villanelle. In Venet. 1589.

De M. Jean Pierre SWELINGH organiste, amp;nbsp;CORNILLE VERDONCQ, Chansons. En Anvers 1594.

(Geen dezer uitgaven komt voor bij GOOVAERTS, Histoire et bibliographie de la typographie musicale dans les Pays-Bas. Anv. 1880, noch in den Catalogus der muziekbibliotheek van D. F, SCHEURLEER, 1893.)

BULAGE D, INSTRUCTIE VOOR DEN CUSTOS BIBLIOTHECAE ULTRAJECTINAE, DEN 30 NOVEMBER 1640.

In den eersten sal den Custos Bibliothecae weeklijks op woensdag ende saturdag des naarnoens ten twee uuren sig laten vinden op de selve Bibliotheecq, ende aldaar gestadig verblijven, tot vijf uuren toe.

Inlatende alleenlijk bekende, geleerde of gequalificeerde persoonen.

Ende accès weigeren diegeene, die jong van jaren ofte hem onbekend zijn, ten ware die met de hand van den Bibliothecaris deden blijken van sijn consent.

Gelijk hij ook op andere dagen accès geven zal allen den geenen, die consent als vooren zullen hebben vertoont.

Edoch sal niemand binnen het heek admitteren, dan in tegenwoordigheyt ende met toelatinge van den Bibliothecaris voornoemd.

Ende sullen die geene, die tot het gebruyk van de Bibliotheecq geadmitteert zijn, op een cedulle, met haar naam onderteekent, stellen de numéros, waar mede soodanige boeken, als sy sullen vereysschen, op de Catalogus geteekent staan.

vn.

Naar ontfang van welk billet den Custos het selve sal liasseeren, ende de geannoteerde boeken overleveren.

-ocr page 172-

121

vni.

Met welke boeken diegeene, die dezelve gebruyken, sig sullen onthouden aan de groote tafel.

Ende zal den Custos middelerwijl verblijven binnen het heek, neerstig reguard nemende, dat de voorsz. boeken niet gescheut of besmet, veel min verstecken, ofte verbracht worden.

Ten dien eynde (alvoorens ymand uyt te laten) op des selfs cedullen ofte billetten naarsien, of alle de behandigde boeken bij hem gerestitueert zijn.

Ook mede deselve boeken folietteren en wel doorsien, of die niet gelacereert of gemaculeert zijn.

Soo ja, daarvan pertinente aanteekeninge doen, ende den Bibliothecaris te kennen te geven.

xin.

De gerestitueerde boeken, behoorlijk toegesloten ofte toegebonden zijnde, herstellen op haar oude plaatse.

XIV,

Insgelijks alle de boeken, boekkassen, tafels etc, afveegen en reynigen, soo wanneer hij eenig stof op deselve bemerkt ofte hem sulks van den Bibliothecaris sal worden belast,

§.

Aldus gedaan ende gearresteert bij de Vroedschap der Stad Utrecht, op den 30 November 1640,

(Placaatboek v, Utr. Dl, III, blz, 496,)

Het origineel, in oudere hiervan afwijkende spelling, is in het Instructieboek op het Gemeentearchief te Utrecht.

Bijlage D*.

ELEGIA IN OBITUM AMPLISSIMI CONSULTISSIMI-QUE VIRI D. CORNELII BOOTH med. D. Senatoris amp;nbsp;Exconsulis Ultrajectini meritissimi, denati III. Idus. Jul. AO. CIOIOCLXXVni. Aetatis 72.

Ad lachrymas mea musa redi, nunc gaudia cessent! Qui non conveniunt hinc procul ite joci.

Tollitur à nobis e vivis BOOTIUS, eheu!

Dum senis adfuerint ultima fata viri.

Vera est judaeis sententia trita magistris :

Felicem esse domum, quae sene non careat.

Hunc verum patriae patrem jam patria luget. Luget amp;nbsp;expertum curia tota senem.

Hunc Conjux dilecta, amp;nbsp;nati lumine cassum

Lugent, amp;nbsp;cives, quels pater ille fuit.

Ultrajectini magna ornamenta senatus,

Judiciö prudens consiliöque fuit.

Fautor erat summus studiis, cui cura lycaei, Contulit egregiam sedulo semper opem.

Quid mirum hunc urbis praefectum bibliothecae? ipse etenim bibliotheca fuit.

16

-ocr page 173-

122

Stemmata avita hujus praeclarê noverat urbis, Et quae patricios progenuere domus. Noverat amp;nbsp;nemo melius monumenta vetusta, Quae Trajectini sunt bené multa soli.

Interpres legum prudens, jurisque peritus, Expertus Medicâ Doctor in arte fuit.

Pectore devotó mysteria sacra colebat, Suetus praesentem semper habere Deum.

Stella polaris erat Christus, verum, via, vita, Et perfecta Dei lex cynosura fuit.

Sedulus auditor sacris in coetibus, hujus Contigit amp;nbsp;vacuum raró videre locum.

Quam cupidis oculis te magnam cernere vidi Aedem, amp;nbsp;consilium suppeditare Tuum !

Assiduisque operis ut restauretiuquot; agebas. Ad sacra ut posset commodus esse locus.

Ast major meliorque domus tibi sanguine Christi, O felix BOOTI, parta parata fuit.

Sedibus aethereis Christumque Deumque videre Nunc datur, angelicis cohabitare choris.

Ad portum aeternum c y m b a haec deducta solistis *), Longâ ubi nunc fruitur pace, quiete Dei.

Amplissimo Senator! amp;nbsp;Exconsuli Trajectino rÿ /iXKxplr^ moestus posui

Petrus Montanus

Ultrajecti nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in Ecclesia Trajectinâ

Pro Johanne Hulshuysen. Anno 1678. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V, D. M.

EPITAPHIUM IN EUNDEM.

HOC jacet in Tumulo Doctorum Magnus Apollo !

Consuluit nobis, consuluitque Sibi;

Heic pietatis amans ; Princeps heic Lumen Avorum ;

Heic Patriae Splendor, gloria rara jacet.

Disce sed à Doctis: Stc transit Gloria Mundi;

Omnia mors occat, regia Sceptra gerens !

Quidve aliud, quàm pulvis, homo; quàm Solstitialis Flos Herbae ; aut potius quid nisi fumas ? Humus, Disce mori Coelo. Mors ultima Linea Rerum.

Gloria quid mundi? Pulvis amp;nbsp;umbra; Nihil.

Petrus Schikten, SS, Th, Cand,

In adversis Constans,

(Gedrukt in plano bij WILLEM Clerck t’Utrecht 1678).

Beide in de Gemeente-bibliotheek te Utrecht.

1) Volgens prof. P. H, Damsté leze men hier aan het slot waarschijnlijk: salutis.

-ocr page 174-

123

Bijlage E.

GRAEVII EPISTOLA AD SENATUS URBANI GRA-PHIARIUM P. VOET VAN WINSSEN

Vir nobilissime et amplissime !

Habes etiam testimonium libri perditi, in quo si quid velis immutari aut addi, quod magis rem illustret, ubi me monueris, paratissimus ero tuae serviendi voluntati. Ex musaeo XIX Dec. MIOCXCVIH,

Amplissimo nomini tuo nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deditissimus

GRAEVIUS.

Anno septuagesimo tertio supra millesimum amp;nbsp;sexcentesimum mense Majo, cum nostram hanc urbem occupatam tenerent Galli, Comes de So. Lodigerius, amp;nbsp;Stuppa, qui tum erat optio praefecti cohortis Helvetiorum, (vulgo vocant Colonell Lieutenant) cujus frater praepositus erat praesidio Gallicano hujus urbis, me convenerunt, amp;nbsp;ut se com itarer in bibliothecam publicam, quando pateret, quam videre vellent, petierunt. Hoc cum significassem CORNELIO BOOT, viro consular!, cui mandata erat custodia illius bibliothecae, dixit, se postridie hora tertia pomeridiana in bibliotheca praesto futurum. Eo cum Comite de So. amp;nbsp;Stuppa me dicto nobis tempore recepi. Libros cum varios illi inspexissent, Amplissimus BOOT ostensa cista occlusa dixit, in ea servari libros varios non vulgares, in quibus unus sit rarissimus, in quo poëmata varia Italica legantur, amp;nbsp;in iis haberi quoque celebre illud carmen, quod inscribatur Capitulo il F o r n o, cujus auctor feratur esse JOANNES CASA, Beneventanus Episcopus; Comes illico ejus videndi desiderio se teneri testabatur. Allatum cum evolvisset, petiit eum sibi mutuum dari in aliquot dierum usum, fide data, se ilium restituturum. Amplissimus Vir hoc illi negare non poterat. Verum iste liber nunquam est restitutus: sic me praesente periit: quern summus Theologus, Academiae nostrae decus, GiSBERTUS VOETIUS bibliothecae donarat, amp;nbsp;egregie descripserat in disputatione tertia de Atheismo, quae extat in tomo I. disputationum selectarum Theologicarum, et quidem pagina 204 amp;nbsp;205. Hoc in istius rei memoriam bona fide testatur

Scrips! in Musaeo XVIII Decemb.

CI3I3CXCVIII. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Sig.) JOANNES GEORGIUS GRAEVIUS.

Bijlage F.

D. GiSBERTUS VOETIUS, Theologiae in Academia Ultrajectina Professor longe clarissimus, disp. 4 de Atheismo, quae in primo volumine selectarum disputationum extat, testatur, se in hanc bibliothecam foedissimum illud carmen JOH. CASAE, Episcopi Beneventani, quod in laudem Sodomiae scripsit, intulisse, ut publico loco, et peculiari in eo capsula hoc sanctitatis Papisticae monumentum servaretur, nec Pontificii, quam-vis impudentiae scuto armati, negare vel auderent vel possent, quod nec ipse CASA diffitetur, sed tantum carmine quodam ad Germanos, apud quos propterea male audie-bat, excusare conatur. Verum cum ann. 1672 et 1673 per Gallicum ilium tumultum, quo aliquot foederati Belgii provinciae misere vastatae sunt, etiam Ultrajectum occu-patum teneretur, rerumque potestas penes Pontificios esset, hoc monstrosissimum scriptum, una cum aliis carminibus Italicis, eodem volumine contentis, a nescio quo, per sacrilegium ablatum est. Sed ipsa infamiae nota sublata non est, litura perpetuum exta-bit. Sed quo non progressa est iniquitas, horresco haec scribens, monstrosus hie foetus obstetricante typographorum infroenata licentia, rursus in lucem prodit. (J. LOMEIER, De bibliothecis. Edit. 2a. Ultrajecti 1680, p. 300.)

1) Volgens V. Heusde, 1. c. p. 43, berustte het origineel in het archief van den Academ. Senaat.

-ocr page 175-

124

Bijlage G,

Parmi les fonds de manuscrits, le plus célèbre est celui de sir ROBERT COTTON. Sir Robert Cotton, né à Denton en 1570, descendait d’une ancienne famille qui, depuis le règne d’EDOUARD III, c’est-à-dire depuis le XIV® siècle, florissait dans le comté de Chester, Versé dans l’étude de l’histoire et des antiquités nationales, il profita, comme avait fait le roi HENRI VIII lui-même, de la destruction des communautés religieuses, pour accroître sa bibliothèque. Il acheta un nombre considérable de chroniques, de cartulaires, de documents historiques de tout genre, sortis des bibliothèques de ces couvents, et dispersés entre les mains des particuliers. Pour ceux qui veulent étudier l’histoire de vieille Angleterre, cette bibliothèque est précieuse ; elle comprend une collection de manuscrits anglo-saxons d’une grande valeur. Cette collection est connue dans le monde savant sous un nom assez étrange : on l’appelle la collection des douze Césars. Tant que ces manuscrits avaient appartenu à ROBERT COTTON, ils avaient été placés, en effet, dans des armoires que surmontaient les bustes des douze premiers empereurs, ainsi que ceux de Cléopâtre et de Faustine. De là cette singulière dénomination.

La bibliothèque de sir ROBERT COTTON fut achetée, ou, pour mieux dire, usurpée par l’État, et cette expropriation tout à fait forcée, dont profite aujourd’hui le Musée Britannique, hâta la mort du propriétaire dépossédé. ROBERT COTTON possédait des documents d’une grande importance. Quelques-uns de ces documents furent communiqués à l’ambassadeur d'Espagne, et ainsi divulgués. JACQUES I®*quot;, fort irrité, nomma, pour examiner cette affaire, des commissaires qui proposèrent la confiscation de la bibliothèque. Les amis de ROBERT COTTON parvinrent cependant cette fois à conjurer l’orage. Mais en 1629, de nouvelles attaques furent portés contre lui. On l’accusa d’avoir écrit un pamphlet politique très hardi, qui venait d’être réimprimé. Il n’etait pas l’auteur de cet écrit, composé à Florence quinze ans plus tôt par DUDLEY, duc de Northumberland; mais c’était un exemplaire sorti de sa bibliothèque qui avait servi à la réimpression. La collection fut mise sous le séquestre. En vain COTTON donna-t-il les meilleures preuves de son innocence; en vain s’écria-t-il que lui enlever ses livres, c’était lui enlever la vie, et que la confiscation illégale de sa bibliothèque, lui avait donné le germe d’une maladie mortelle. Il n’était que trop vrai. Le malheureux Cotton ne survécut pas une année ; il mourut au mois de mai 1631, et l’on dut reconnaître la justesse de ses plaintes, quand elles ne purent plus se faire entendre.

Alors, la bibliothèque fut rendue à son fils unique, sir THOMAS COTTON, mais elle resta sous la surveillance de l’Etat. En 1700, un acte du Parlement déclara qu’elle serait placée à Westminster, dans une maison spéciale qui prendrait le nom de la famille COTTON. On ne craignit pas d’insérer dans l’acte que sir JOHN COTTON, conformément aux voeux de son père et de son aïeul, et à la condition que la bibliothèque portât le nom de sa famille, consentait à ce quelle fût affectée au service de la nation. En 1707, sir JOHN COTTON se résigna à devenir, malgré lui, le bienfaiteur de la nation anglaise; il souscrivit à la donation qu’on avait faite pour lui, et consentit, moyennant une somme de 4,500 livres, à renoncer à la propriété de la maison de Westminster, où fut déposée la bibliothèque. En 1731, elle était encore dans cette maison, non loin de l’abbaye, quand une incendie faillit l’anéantir. Heureusement, on put se rendre maître du feu; la collection fut transportée dans l’ancien dortoir de l’abbaye ; elle y resta jusqu’en 1753, où elle fut définitivement établie au Musée Britannique. D’un rapport, dressé aussitôt après l’incendie par un comité pris dans la chambre des Communes, il résulte que les manuscrits de la bibliothèque cottonienne s’élevaient au nombre de 958. Un certain nombre furent atteints par les flammes, et quelques-uns entièrement consumés, ce qui réduit cette collection précieuse à 746 volumes complets et à 68 défectueux.

(Revue contemporaine et Athenaeum français VII® Année. — 2® série, tome III (XXXVIII de la collection) 1858. 2®® livr. page 292.)

-ocr page 176-

125

Bijlage g*

UITTREKSEL UIT HET TESTAMENT VAN WIJLEN

PROF. J. C. BARCHUSEN VAN 4 NOVEMBER 1722.

„Verklaerde hij Heer Comparant eerstelijk te legateren ten behoeve van stadts „Bibliotheecq alle zijn Heer Comparants Libri Botanici, waerinne den Heer Comparant „de synonima aengetekent heeft; mitsgaders noch de overige Libri Botanici; alsmede „noch alle de boeken, die handelen over de Historia rerum naturalium, voor zooverre „dezelve in der Heeren Comparants Bibliotheecq zullen wezen en in de voorsz. stadts „Bibliotheecq zullen manqueren.” (VAN HeUSDE, t. a. pl., blz. 37.)

Bijlage H.

INSTRUCTIE VOOR DEN BIBLIOTHECARIUS VAN DEZER STADS BIBLIOTHEEK, Provisioneel Geär-resteerd by de Edele Groot Achtbare Heere Burge-meesteren en Vroedschap der Stad Utrecht op den 21. April 1777.

De Bibliothecarius zal gehouden zyn alles wat in zyn vermogen is toe te brengen ter bevordering van het meeste nut en welzyn, of de conservatie en verbetering van dezer Stads Bibliotheek, conform ’t oogmerk en de inrichting van dezelve, ten dienste zoo van de Burgers en Ingezetenen dezer Stad, die daar uit eenig voordeel kunnen trekken, als byzonder van de Professoren en Studenten dezer Universiteit.

Ten dien einde zal dezelve by ’t aanvaarden van zyn ampt ene algemeene revue doen van de gehele Bibliotheek, zo met opzicht tot ’t getal en de conditie benevens de orde of plaatzing der boeken en manuscripten, conform de gedrukte en geschreve Catalogen daar van gehouden ; als ook met betrekking tot den gehelen staat en inrichting der Bibliotheek, zoo als dezelve door zijne predecesseuren is geadministreerd en vermeerderd of gereformeerd geworden : en ingevalle hem ten dezen opzichte eenige essen-tiëele reflection voorkwamen, die verdienden in consideratie te worden genomen, dezelven communiceeren aan de Heeren Hun Ed. Groot Achtb. Gecommitteerden ter directie van de Stads Bibliotheek.

Ook zal de Bibliothecarius, zo by ’t aanvaarden van zijn ampt als vervolgens van tyd tot tyd, remarqueeren en naauwkeurig aantekenen alle zulke werken, als by deelen uitgegeven wordende, voorts ten koste van de Stad behoren te worden vervolgd en gecompleteerd; als mede alle werken, waar van by verloop van tyd beter of vollediger uitgaven gedaan zyn; ook alle geschriften en tractaten over materiën, die door latere Schryvers meer voldoende zyn verhandeld, en welken voordeelig voor ’t publiek zyn zoude, dat by verruiling of verkoop van de eerstgenoemden, voor de Bibliotheek werden aangekogt : verder alle boeken, kaarten, prenten of andere geschriften, die van tyd tot tyd hier ter Stede gedrukt of voor rekening van de Boekverkopers dezer Stad uitgegeven en conform Hun Ed. Achtb. Resolutien van 22 October 1688, 20 July 1691, 12 November 1753 en 21 April 1777 voor de Bibliotheek aangewonnen, doch van minder belang en algemeene nuttigheid zynde, bij tyd en wyle ten voordeele van de Bibliotheek zouden kunnen worden verkogt. Van alle welke artikelen de Bibliothecarius behoorlyke

-ocr page 177-

126

lysten zal formeeren, en een dubbel daar van overleggen ter examinatie van voornoemde Heeren Gecommitteerden tot de Bibliotheek.

En zal de Bibliothecarius over ’t geheel in zyn opzicht en administratie van de Bibliotheek, in verstandige en conscientieuse consideratie neemen den waaren aanleg, aart en inrichting derzelve, als ene publieke Stads en Universiteits Bibliotheek, mitsgaders de eindens die Hun Ed. Groot Achtb. kunnen gerekend worden te bedoelen met ’t onderhouden en vermeerderen van dezelve.

Ten dien einde zal de Bibliothecarius, zo in het aanraden en beleggen van den verkoop, als voornaamlyk in den aankoop van boeken of geschriften voor de Bibliotheek, alzins in ’t oog houden de evenredigheid van de intrinsieke waardy en meer of min uitgestrekte nuttigheid der boeken, met den prijs derzelven en de toelagen die gewoonlyk ter vermeerdering van de Bibliotheek geschieden ; ten einde het publieke nut en voordeel van de Bibliotheek zoo veel mogelyk over een te brengen met het meest belang en menage van de Stad, en het laatstgenoemde alzins en in allen opzichte in ’t oog houden en betrachten als zyn eigen.

Voornaamlyk zal de Bibliothecarius naaukeurig toezien, van zich niet te laten verleiden door ene, anders onschuldige doch ten dezen opzichte zeer nadelige predilectie voor de byzondere faculteit of tak van Studie, waar in hy voor zich zelv de meeste progressen gemaakt en voor welke hy dienvolgens de meeste zucht heeft opgevat en natuurlyk anders voeden moet: zoo dat hy den tyd zijner administratie zou gebruiken om de Bibliotheek van alle zulke boeken, die deze byzondere wetenschap raken, préfe-rabel aan alle anderen te fourneeren. Neen maar, ingevolge zyn eed en plicht, en conform ’t oogmerk en de destinatie van de Bibliotheek, die aan zyne goede zorg is toevertrouwd, onpartydig en met ter zyde stelling van alle privative opinion en meerderdeels ongegronde voorkeuzen, het meeste publieke nut en algemeen belang van alle goede konsten en wetenschappen, in zoo verre als ’t zelve door het gebruik ener publieke Stads-Biblio-theek kan bevorderd worden, in het oog houden en hier naar zyne geheele directie en administratie van de Bibliotheek inrichten.

En zal de Bibliothecarius, omme ten dezen opzichte meer efficacieus te werk te gaan, naaukeurig gade slaan of door den Custos doen observeeren, welke boeken van tyd tot tyd in de Bibliotheek gevraagd worden en nog daarin ontbreken; als mede de Professoren in differente Faculteiten en andere persoonen van applicatie raadplegen en verzoeken om ene opgave van alzulke werken, betrekkelyk hunne respectieve Studien, die zy van ’t meeste belang en voor alle, die zich daar op willen toeleggen, meest nuttig en tevens geschikt rekenen om in eene publieke Stads en Universiteits-Bibliotheek bewaard te blyven. Wordende hier mede bedoeld generalyk alle werken, die ter bevordering of uitbreiding van goede kunsten en wetenschappen dienen; alle acten, memorien en verhandelingen van aanzienlyke geleerde Genoodschappen ; alle tractaten over materiën of onderwerpen, die te voren of verzuimd of min volledig en voldoend verhandeld, doch niet te min van algemeene of aanmerkelyke ondergeschikte nuttigheid zyn : verder alles, wat betrekking heeft tot nieuwe uitvindingen of verbeteringen van goede konsten en wetenschappen, ook manufacturen, fabriken, byzonder alles wat de commercie en navigatie betreft en in deze landen van onmiddelyken dienst zyn konde: kortom alle zulke geschriften en tractaten, die in de byzondere tak van studie en applicatie, waar van zy handelen, een merkelyk verdienste hebben en den zulken, die zich daar op toeleggen, voordeelig zyn konden.

En wordt hier mede niet verstaan, dat in de publieke Stads Bibliotheek zouden werden aangekogt alle zulke kleinere geschriften, die om hun aanmerklyk verdienste en uitgestrekte nuttigheid in ieders handen of wel algemeen bekend en gemakkelyk te

-ocr page 178-

127

verkrygen zyn: maar veeleer grotere en kostbare werken, die van vele wel verlangd, maar niet voor een iegelyk, die daar van zou willen gebruik maken, licht verkryglyk zyn; ook oude en zeldzame tractaten, kostbare en tevens noodzakelyke uitgaven en werken met platen, verzamelingen van Schryvers over gelyke onderwerpen byzonder in de Historien en Oudheeden; ook alle charterboeken, plakaat-boeken, keuren en handvesten, en collection van oude en rare historische en politieke of kerkelyke tractaten, voornaamlyk die betrekking hebben tot den staat en belangens of de geschiedenissen van dit Land en byzonder van deze Stad : en in ’t algemeen alles, wat ter bevordering van goede kundigheden dienen kan en in eene publieke Stads en Universiteits Bibliotheek zou kunnen gedesidereerd worden of tot luister en cieraad van dezelve strekken.

En zal de Bibliothecarius van alle zulke werken, die hy ter aankoop voor de Bibliotheek nodig oordeelen zoude, accurate lysten formeeren en houden, en dienswegens van tyd tot tyd confereeren met Heeren Gecommitteerden, om daarvan ter vergadering van Hun Ed. Achtb. te dienen van rapport en consideratien,

En wanneer zich de gelegenheid mögt opdoen, dat by publieke veiling van eene aanzienlyke Bibliotheek sommige werken voorkwamen, die dienden voor de Stads Bibliotheek te worden aangekogt, zal de Bibliothecarius in tyds daar van kennis geven aan gemelde Heeren Gecommitteerden, omme de nodige auctorisatie ten dien einde by de Vroedschap te verkrygen als voren.

De boeken, aldus aangekogt of op deze en andere wyze voor de Bibliotheek geäcquireerd, zullen zo rasch mooglyk door den Bibliothecarius worden bezorgd op de Bibliotheek en aan den Custos ter hand gesteld, omme door hem behoorlyk getekend, op de Catalogussen aangeschreeven en elk op zyn plaats geschikt te worden, volgens aanwyzing en in tegenwoordigheid van den Bibliothecarius.

En zal de Bibliothecarius de lysten daar van jaarlyks of van tyd tot tyd overleggen voor Heeren Gecommitteerden, om te dienen tot derzelver naricht.

De Bibliothecarius zal voor de bewaring en goede conservatie, zoo van deze nieuw aangekogte ofte anderzints geäcquireerde, als van alle de reeds voor handen zynde boeken en tractaten, zoo gedrukte als manuscripten, gecollationeerde of beschreven, mitgaders kaarten en prenten, of kaartboeken en prentboeken, instaan, alle mogelyke zorg daar voor dragen, dezelven gevoeglyk doen binden, op hun plaats houden en manieeren als naar behooren.

Ten dezen einde zal de Bibliothecarius, even gelyk de Custos van de Bibliotheek, een dubbeld van de sleutels, tot alle de ingangen van dezelve Bibliotheek leidende, onder zich houden, zonder die aan iemand hoe genaamd, en onder welk pretex zulks wezen mogte, te leenen, cedeeren of ’t gebruik daar van toestaan, anders dan in zyne presentie, of die van den Custos van de Bibliotheek, en ingevalle van absentie buiten de Stad, deze sleutels stellen in handen van den oudsten Heer Gecommitteerden tot de Stads Bibliotheek.

En worden hier mede verstaan alleen de sleutels van de Bibliotheek over ’t geheel, en niet ook die van de byzondere gesloten kassen buiten het hek, waar in de manuscripten, gecollationeerde of beschreven boeken, en enige oude of rare tractaten afzonderlyk bewaard worden, als van welken de Bibliothecarius, en niet ook de Custos, den sleutel onder zich houden zal, en daar voor ook alleen responsabel zijn: omme verder by voorvallende absentie denzelven te stellen in handen van Heeren Gecommitteerden tot de Bibliotheek, die daar van niet dan by noodzaak en personeel-lijk zullen gebruik maken.

-ocr page 179-

128

En zal de Bibliothecarius geauctoriseerd zyn om in deze gesloten kassen over te brengen en te plaatzen alle zulke gedrukte boeken en tractaten, als om derzelver zeldzaamheid, waardy of klein volumen kan gerekend worden raadzaam en voordelig te zyn; mits daar van in tyds den Custos kennis gevende, en behoorlyke aantekening houdende op de gedrukte of geschreve Catalogen.

En zal de Bibliothecarius byzonder acht geven, dat deze Catalogen in ene goede orde, distinct en accuraat gehouden worden en een exemplaar daar van op de Bibliotheek bewaard blijven.

Ook zal de Bibliothecarius by ’t aanvaarden van zyn amt kennis nemen en zich behoorlyke rekenschap doen geven van ’t getal der exemplaaren, die nog overig zyn, en op de Bibliotheek afzonderlyk bewaard worden, zoo van de gedrukte Catalogus Bibliothecœ Trajectinœ als de Supplementen van dien, de conservatie daar van behartigen en voorts over de distributie van dezelven, pro rato van het resteerend getal, met alle discretie disponeeren.

De Bibliothecarius zal vervolgens alles wat in zyn vermogen is toebrengen ter faciliteering van ’t goed gebruik dezer Bibliotheek, zoo voor de burgers en ingezetenen dezer Stad, als byzonder voor de Professoren en Studenten aan de Universiteit alhier, als mede voor alle vreemdelingen en meer of min gequalificeerde persoenen, die ter bevordering van hunne Studien daar van zouden willen profiteeren.

Ten dien einde zal de Bibliothecarius nauwkeurig acht geven, dat de Bibliotheek op de gestelde dagen en uuren door den Custos geopend worde; en de Visiteurs, conform de particuliere instructie voor den Custos, van de gedrukte boeken met alle vriendelykheid en bereidwilligheid worden bediend: en dienwegens van tyd tot tyd zelve zich op de Bibliotheek begeeven, omme van dit alles voldoende kennisse te nemen en de nodige ordres te stellen; of by voorkomende abuisen zich te beklagen aan Heeren Gecommitteerden, en dezelven te dienen van advys en consideratie, rakende de beste middelen van redres in dezen.

En terwijl het gepermitteerd publiek gebruik van de boeken in deze Bibliotheek op zekere bepaalde dagen en uuren niet genoegzaam is in allen gevalle om het nut derzelve zoo algemeen te maken, als Hun Ed. Gr. Achtb. wensch en bedoeling gerekend kan worden te zyn, zoo zal de Bibliothecarius verder geauctoriseerd zyn om te permitteeren, dat zomtyds en by extraordinaire gevallen, aan zekere by hem bekende en ter goede naam staande persoenen, eenige boeken zullen mogen worden uitgeleend, voor eenen bepaalden tyd, om na verloop van denzelven onbeschadigd en onverminderd te worden gerestitueerd.

En zal de Bibliothecarius ten dezen opzicht observeeren eensdeels de securiteit der restitutie en ten anderen het gemeen nut, in zoo verre het meer of min waarschijnlijk is, dat zulk een boek binnen den bepaalden tyd van anderen zou kunnen worden gedesidereerd.

En zal de Bibliothecarius, na overweging van deze consideratien oordelende dat ’t verlangde boek voor zekeren bepaalden tyd zou kunnen worden uitgeleend buiten de Bibliotheek, dienwegens eene schriftelyke ordre doen toekomen aan den Custos, ter aflevering van het gedesigneerde boek of boeken aan zekeren genoemden persoon, met bepaling van den tyd, binnen welken ’t zelve aan den Custos zal moeten worden gerestitueerd: welke tyd door den Bibliothecarius zal mogen gesteld worden naar goedvinden, edoch niet langer dan voor zes achter een volgende weeken ; alles met behoorlyke melding van tyd en plaats en ondertekening van den Bibliothecarius.

-ocr page 180-

129

En zal de Bibliothecarius in een apart boek hiertoe geschikt nauwkeurige aantekening houden van alle de zodanige schriftelyke ordres, ter afgeving of uitleening van zekere bepaalde boeken aan den Custos afgezonden, omme ten allen tyde te dienen tot zyne verantwoording en decharge,

Ook zal in het voorschreve boek, even gelyk in het contraboek van den Custos, niet alleen notitie worden gehouden van alle boeken, die worden uitgeleend, ’t zy aan anderen, 't zy aan den Bibliothecarius of Custos zelven ; maar generaallyk van alle boeken, tractaten of geschriften, mitsgaders kaarten en prenten, of kaartboeken en prentboeken, die eens binnen den omtrek van de Bibliotheek gebracht zynde, naderhand nodig gevonden wierdt, dat buiten dezelve gebracht wierden, ’t zy om te binden of verbinden, repareeren of wel geheel te verkopen en aliëeneeren. Zullende dit boek door den Bibliothecarius te houden, geliquideerd met ’t contraboek van den Custos, in confrontatie met de gedrukte en geschreven Catalogen van de Bibliotheek, ten allen tyde dienen ter decharge, zoo van den Bibliothecarius als van den Custos derzelver Bibliotheek.

En wanneer den Bibliothecarius door den Custos mögt zyn kennis gegeeven, dat iemand een geleend boek binnen den bepaalden tyd niet was komen te restitu-eeren, en daartoe nader door denzelven Custos aanmaaning gekregen hebbende, egter nalatig of weigerig was gebleven, om aan deze zyne verpligting te voldoen, zal de Bibliothecarius den laatstgemelden doen aanzeggen, dat hy vervallen is van het voorrecht om enig boek uit de Bibliotheek ter leen te mogen vragen of verkrygen, gedurende den tyd van tien achter een volgende jaaren. Zullende de Bibliothecarius hiervan pertinente aantekening houden; en ingevalle het boek des quæstie binnen den tijd van veertien dagen na deze laatste aanzegging niet mocht zyn gerestitueerd, ten spoedigst van dit voorval kennis geven aan Heeren Gecommitteerden.

En wordt deze permissie van het uitleenen van boeken buiten de Bibliotheek ook geëxtendeerd tot de manuscripten, gecollationeerde of beschreven boeken en alzulke rare tractaten, welke de Bibliothecarius conform supra Art. 16 zal goedvinden afzonderlyk te bewaren in de gesloten kassen buiten het hek, met dit onderscheid alleen, dat de Bibliothecarius, voor al het voorschreve alleen responsabel zynde, daar van apart boek houden en alleen ook vigileeren zal op de restitutie van alle deze uitgeleende of om enige andere rede verbrachte manuscripten en afgezonderde boeken : alles in dezelfde ordre en conform ’t gestatueerde nopens ’t uitleenen van gedrukte boeken Art. 21—26. Zullende de Bibliothecarius over het uitleenen dezer boeken niet disponeeren dan met particuliere discretie, en alleen in zeer extraordinaire gevallen, byzonder aan Heeren Regenten en Professoren, en nimmer ofte oit buiten deze Stad, onder welk pretext zulks wezen mochte, anders dan met kennisse van Heeren Gecommitteerden tot de Bibliotheek.

Ook zal de Bibliothecarius, alleen den toegang hebbende tot deze boeken, zorgvuldig toezien voor derzelver conservatie en het onderhoud, mitsgaders de goede en verzekerde sluiting der kassen, waarin zy bewaard worden, het schoonmaken daarvan bezorgen, of daarby in persoon present zyn, kortom alzins en ten allen tyde dezelven oppassen als zyne eigen.

En wanneer de Bibliothecarius tot ervaring mochte komen, dat het leenen van zulke manuscripten, of ook andere rare boeken, byzonder buiten de Stad, wierd verzocht met intentie, om daarvan gebruik te maken tot de uitgave of illustratie van enig werk, ’t welk bereids geprojecteerd en t’eniger tyd stond gedrukt te worden, zal de Bibliothecarius, by het permitteeren van de uitleening wel duidelyk conditioneeren, dat de schryver of uitgever van zulk een werk gehouden zal zyn, ten blyke zyner erkentenis, dadelyk by de uitgave van hetzelve, een exemplaar daarvan op groot papier en cierlyk gebonden te leveren in dezer Stads Bibliotheek, zullende hiervan 17

-ocr page 181-

130

op den datum der uitleening door den Bibliothecarius behoorlyke aantekening worden gehouden,

30.

En zal de Bibliothecarius by ’t ontfangen van alle zulke boeken, die op deze of andere wyze aan de Bibliotheek worden vereerd, daarvan loffelyke en erkentelyke aantekening doen, zoo voorin dezelve boeken, als op de Catalogus ; en voorts die verzorgen, en by de eerstkomende gelegenheid daarvan de lyste overleggen aan Heeren Gecommitteerden als boven Art. 11—13,

31,

En terwyl de serieuse intentie van Hun Ed, Groot Achtb, is, dat de Resolution zedert Anno 1688 van tyd tot tyd ten voordeele van de Bibliotheek genomen, nopens 't inbrengen in dezelve Bibliotheek van een welgeconditioneerd exemplaar van alle boeken, kaarten, prenten, geschriften, of kaartboeken en prentboeken, klein of groot, die zoo door de Boekdrukkers hier ter Stede gedrukt, als voor rekening en ten profyte van de Boekverkopers dezer Stad geheel of ten deele, ’t zy hier of elders door den druk gemeen gemaakt, of wel vermeerderd en herdrukt worden, voortaan stiptelyk zullen worden naargekomen, en ten rigoureuste geëxecuteerd, conform de Ampliatie van voorschreve Resolution in dato 21 April 1777 hier annex, zoo wordt de Bibliothecarius by deze wel ernstig gelast en duidelyk geauctoriseerd, om alles wat van hem zal dependeeren toe te brengen tot maintien en behoorlyke executie van de voorschreve Resolutien,

32,

Ten dien einde zal de Bibliothecarius even gelyk de Custos nauwkeurig naargaan en zoeken te remarqueeren alle boeken, kaarten, prenten of geschriften, kaartboeken en prentboeken, die hier ter Stede mochten worden gedrukt, herdrukt of uitgegeven, byzonder door zulke Boekdrukkers of Boekverkopers, als tot hiertoe in het leveren derzelven meest nalatig zyn bevonden, en ingevalle by nadere aanmaaning van den Custos binnen den bepaalden tyd geen exemplaar daarvan aan den Bibliothecarius zal zyn ter hand gesteld, onmiddelyk en zonder eenige conniventie daarvan kennis geven aan Heeren Gecommitteerden; zullende hy daarentegen verpligt zyn aan alle zulke Boekdrukkers en Boekverkopers, die binnen den gestelden tyd en in voege voorschreve aan de intentie van Hun Ed, Groot Achtb, komen te obedieeren, een behoor-lyk recepis van de geleverde boeken af te geven en voorts met dezelve boeken te handelen als volgens Art, 3, 11, 12 en 13.

En byaldien bevonden wierdt, dat onaangezien de voorschreve Ampliatie in dato 21 April 1777 desniettemin de intentie van Hun Ed. Groot Achtb. ten dezen opzichte enigerwyze wordt geëludeerd of geheellyk of ten deele door een der Boekdrukkers of Boekverkopers daaraan gecontravenieerd, onder welk pretext zulks wezen mochte, zal de Bibliothecarius daarvan insgelijks ten spoedigst kennis geven aan gemelde Heeren Gecommitteerden en dezelven dienen van advis ter nader explicatie of maintien van voorschreve Resolutien en Ampliatie.

Boven en behalven al het te voren gestatueerde zal de Bibliothecarius, aan wien de generale zorg en het opzicht over de Bibliotheek in de eerste plaats is toevertrouwd, ook nauwkeurig toezien, dat de particuliere Instructie voor den Custos in dato 21 April 1777 gearresteerd, door denzelven met alle vlyt en yver worde naargekomen, en geheel en in allen deele geobserveerd en gerespecteerd als naar behoren.

Ter naarkoming en verdere confirmatie van dit alles, zal de Bibliothecarius, by ’t aanvaarden van zyn ampt, in handen van Heeren Burgemeesteren bij eede ver-klaaren, dat hij nimmer ofte ooit iets uit de voorschreve Bibliotheek: hetzij geschreven, gecollationeerde, beschreven of gedrukte boeken, tractaten, prenten of kaarten en wat verder in de Bibliotheek bewaard wordt en daartoe specteert, geheel ofte ten deele, direct of indirect, zal aliëneeren, verruilen, castreeren of eenigzins in derzelver

-ocr page 182-

131

respective waardy en merite verminderen en altereeren, ook niet dulden, dat met zyne kennis of weten, geälieneerd, verruild, gecastreerd of eenigzints verminderd en gealtereerd worden, midsgaders, dat hij alle de Artikelen van deze Instructie, zoals dezelve tegenwoordig is geresolveerd en gearresteerd of nader zou mogen veranderd en geâmpliëerd worden, geheel en in alle deele zal onderhouden en zooveel in zyn vermogen is door een ieder doen en laten onderhouden.

Aldus by de Edele Groot Achtbare Heeren Burgemeesteren, en Vroedschap der Stad Utrecht provisioneel gearresteerd op den 21. April 1111.

In hennisse van my

J. F. RÖELL.

Te Utrecht by de Wed. J. J. van POOLSUM, Stads-drukkeres tegenover ’t Stadhuys, 1777. 4’.

Bijlage I.

INSTRUCTIE VOOR DEN CUSTOS VAN DEZER STADS BIBLIOTHEEK.

De Custos zal gehouden zyn byzondere acht te geven op de conservatie van de boeken, zo als dezelven zich tegenwoordig in dezer Stads Bibliotheek bevinden, of van tyd tot tyd zullen vermeerderd worden, en alles zoeken te voorzien en af te wenden of te verhelpen, wat dezelven enigzints zou kunnen schaden, verderven of in hunne waardy verminderen.

Ten dien einde zal hy nauwkeurig toezien, dat de plaats waar dezelven bewaard worden, droog en van alle lekkagien vry blyve; en na het eindigen van een storm, stortregen of sterken dooi, ten spoedigst en in persoon zich naar de Bibliotheek begeeven en zorgvuldig onderzoeken, of niet ergens eenige schade aan ’t gebouw veroorzaakt zy, welke de boeken kon nadeelig zyn.

De Custos zal niet min zorgvuldig alle gevaar van brand zoeken af te wenden van de Bibliotheek: en niet gedoogen, dat binnen den geheelen omtrek van dezelve enig licht of vuur, ook gene stoffen, die schielyk vonk vatten, zullen gebracht worden, onder welk voorwendzel het ook zyn moge ; en ingevalle hy mocht ontdekken, dat by of omtrent het gebouw van de Bibliotheek nodeloos of onvoorzichtig met vuur wordt omgegaan, daarvan kennis geven aan den Bibliothecarius, om daaromtrent ten spoedigst zyn beklag te doen.

Ook zal de Custos gedurig toezicht houden op de byzondere conservatie der boeken stuk voor stuk; zoo met opzicht tot de banden, en het los raken, scheuren of bemorssen der bladen, prenten of kaarten; alsmede de schade door vochtigheid, en daar uit ontstaand zoogenaamd vuur, of door wormen, zooveel mogelyk verhelpen en in haren voortgang stuiten ; door de boeken, waaraan hy deze ongemakken mocht komen te ontdekken, nauwkeurig aan te tekenen en desnoods alleen te zetten, omme verder met den Bibliothecarius te overleggen, hoe daarmede ten beste te handelen.

Ten voorschreven einde zal de Custos vooral een waakzaam oog houden over de Bibliotheek, en alle zorg voor derzelver conservatie aanwenden, gedurende al den tyd, dat dezelve wordt schoon gemaakt, zynde eens des jaars, in de Zomervacantie ; en wel toezien, dat hierdoor geene schade aan de boeken worde toegebracht, zullende

-ocr page 183-

132

hy onder geen voorwendzel hoegenaamd, anders dan by zware ziekte, alsdan zich van de Bibliotheek mogen absenteeren ; en in zulk een geval in tyds den Bibliothecarius daarvan kennis geven, om daarin te voorzien naar behoren.

Verder zal de Custos alle de boeken in eene behoorlyke rangschikking onderhouden, zoals dezelven tegenwoordig zyn geplaatst en conform de gedrukte en geschreven Catalogen, op de Bibliotheek berustende ; teneinde elk boek op zyn nommer dadelyk te kunnen vinden: en voor ’t overige in deze rangschikking geene verandering maken buiten kennis en goedvinding van den Bibliothecarius,

En terwyl het oogmerk en de inrichting van dezer Stads Bibliotheek byzonder is, dat dezelve ten algemeenen nutte van de Borgers en Ingezetenen dezer Stad, zoowel als van de Professoren en Studenten aan de Universiteit alhier, moge dienstig zyn, en dienvolgens elk en een ieder de vrye toegang en het gebruik van dezelve ten allen tyde moet worden vergund en zoveel mogelyk gefaciliteerd : zo zal de Custos, geässisteerd met eenen Oppasser, gehouden zyn het geheele jaar door, uitgezonderd van den 1. Augustus tot 1. September, en van den 15. December tot den 15. January, tweemaal ter weeke, namentlyk des Woensdags en Saturdags, na den middag, met het slaan van twee uuren de Bibliotheek te openen en aldaar te vertoeven tot na den slag van vier uuren, om met alle gedienstigheid en vriendelykheid, een iegelyk des begeerende te dienen van de gedrukte boeken, die dezelven geduurende de voorschreve twee uuren verlangen te gebruiken. En ingevalle van ziekte of ander wettig beletzel, in tyds den Bibliothecarius daarvan kennis geven met verzoek om voor dien tyd zyne plaats te willen vervullen, en op den gestelden dag en uuren in de Bibliotheek te vaceeren.

En zal de Custos, om alle abuisen en verwarring te vermyden, die uit het merkelyk aantal of der Visiteurs of der gevraagde boeken zou kunnen ontstaan, geautoriseerd zyn, om des goedvindende, van de eerstgenoemden te vorderen eene schriftelyke opgave van den titel en het nommer van ’t gevraagde boek of boeken, met byvoeging van ieders naam en qualiteit of woonplaats, en na teruggeven van het boek dezelve Cedulle aan den Visiteur te restitueeren.

De Custos zal niet vermogen, buiten speciale kennis en ordre van den Bibliothecarius, of by deszelfs absentie van een der Heeren Hun Ed. Groot Achtb. Gecommitteerden tot de Bibliotheek, iemand hoegenaamd te laten binnen het hek, uitgezonderd de Leden van de Regeering en de Professoren dezer Universiteit, mitsgaders de Stads Predikanten en Doctoren. Maar die de Bibliotheek willen frequenteeren, zullen zich moeten onthouden aan de groote tafel buiten het hek, en aldaar de gevraagde en overgelangde boeken gebruiken. En zal de Custos, geässisteerd met eenen Oppasser, wel zorgvuldig het oog houden op de boeken, die aldus gebruikt worden, dat dezelve niet geschonden noch besmet, of eenigerwyze mishandeld en benadeeld, veel min verstoken of vervoerd worden ; en ter meerdere zekerheid, bij de teruggave van elk boek, hetzelve doorbladen en nazien, of ook ergens eenig nadeel daaraan zy toegebracht, omme ten spoedigst daarvan aan den Bibliothecarius kennis te geven.

En ingevalle zich eenige vreemdelingen of andere ongequalificeerde personen, van wat rang en staat ook, mochten presenteeren, en verlangen om binnen het hek te worden toegelaten, ten einde eene nadere en naauwkeurige inspectie van de Bibliotheek te nemen, zo zal de Custos dezelven verwyzen naar den Bibliothecarius, om hiertoe permissie te erlangen, die aan dezelven ook tevens accès tot de Manuscripten en geslotene kassen kan verlenen.

De Custos zal verder niet vermogen aan iemand, hoegenaamd, ’t zy binnen of buiten de Stad, onder welk pretext, en voor hoe korten tyd ook, ja zelfs niet voor

-ocr page 184-

133

zyn eigen gebruik, eenig boek uit te lenen, te verzenden of buiten den omtrek van de Bibliotheek te vervoeren of te doen of laten vervoeren, zonder speciale voorkennis en autorisatie van den Bibliothecarius, maar allen en een iegelyk, die zulks van hem kwamen te begeeren, instrueeren van de eenige wyze, waarop de boeken uit deze Bibliotheek mogen ter leen worden gevraagd ; namentlyk door zich dienwegens aan den Bibliothecarius onmiddelyk aan te melden, dewelke alsdan, ingevolge zyne instructie des goedvindende, aan den Custos zal laten toekomen eene schriftelyke ordre tot het afgeven en uitlenen, onder behoorlyk recepis, van een of meer gedesig-neerde boeken aan een genoemd persoon en voor zekeren bepaalden tyd, om binnen denzelven tyd op de Bibliotheek in handen van den Custos, en door dezen elk op zyn plaats te worden gerestitueerd.

En zal de Custos deze Cedullen of schriftelyke ordres, door den Bibliothecarius getekend, zorgvuldig liässeeren en bewaren, om ten alle tyde te dienen tot zyne verantwoording en decharge.

Ook zal den Custos alleen incumbeeren zorge te dragen, dat de uitgeleende boeken binnen den bepaalden tyd worden gerestitueerd, en elk op zyn plaats in de Bibliotheek hersteld; na alvorens dezelven doorbladerd en nauwkeurig toegezien te hebben, of zy ook eeniger wyze mochten beschadigd zyn, als voren Art. 9. En zal hy voor dit alles alleen responsabel zyn.

Ten dien einde zal de Custos in een apart boek nauwkeurige en distincte aantekening houden van alle de uitgeleende of verbrachte boeken: en wel tot meerder gemak der invordering, in die orde, dat elk boek, niet gelyk door den Bibliothecarius geschiedt op den datum der uitleening of vervoering gebracht worde, maar op den datum, waarop hetzelve zal moeten worden gerestitueerd: met byvoeging wanneer en voor hoe lang, als mede aan wien, by name en waar ter plaatze het zelve uitgeleend of afgegeven zy, conform de schriftelyke ordre van den Bibliothecarius.

Ook zal de Custos in ’t voorschreven boek by elk Artikel genoegzame plaats open laten, om in tyds by het terugontvangen der boeken, daarvan behoorlyke aantekening te doen: en den geenen, die een geleend boek terug zendt, des begeerende, daarenboven een schriftelyk recepis geven met duidelyke expressie van titel en het nommer van ’t gerestitueerde boek, benevens den datum der restitutie.

Dit Contraboek van den Custos zal door hem, eens des jaars, namentlyk tegen het openen van de Bibliotheek den 15. January, met de aantekening van den Bibliothecarius worden geconfronteerd ; en accoord bevonden zynde, door den laatstgenoemden gedechargeerd en gesloten worden.

De voorschreven boeken, zo wel van den Bibliothecarius als van den Custos, zullen ten allen tyde door de Ed. Achtb, Heeren Gecommitteerden tot de Bibliotheek, ter hunner inspectie kunnen worden geëischt en met de gedrukte en geschreven Catalogen des goedvindende gecollationeerd.

En wordt voor ’t overige in alle de voorgaande Artikelen van 11—16 alleen gesproken van de gedrukte boeken, die in de opene kassen binnen het hek staan ; als voor welken, beide de Custos en Bibliothecarius worden responsabel gehouden : en niet ook van de Manuscripten, of alzulke boeken en geschriften, die in de gesloten kassen bewaard worden, en ter verantwoording van den Bibliothecarius alleen staan.

Eindelyk zal de Custos gehouden zyn, zooveel mogelyk met den Bibliothecarius te concurreeren in het vigileeren op de executie en maintien van Hun Ed. Achtb.

-ocr page 185-

134

Resolutie in dato 21 April 1777, rakende ’t inbrengen in dezer Stads Bibliotheek van alle boeken, kaarten, prenten, geschriften, kaartboeken of prentboeken, die zoo door de Boekdrukkers hier ter Stede gedrukt, als voor rekening en ten profyte van de Boekverkopers dezer Stad, ’t zy hier of elders, door den druk gemeen gemaakt, of vermeerderd en herdrukt worden.

20,

En voor ’t overige in alles wat het opzicht en de directie van dezer Stads Bibliotheek raakt, en tot voordeel of conservatie van dezelve strekken kan, met den Bibliothecarius communicatif handelen, hem bystaan en helpen in alles wat tot welzyn van de Bibliotheek is dienende, en des gerequireerd zynde, aan deszelfs goedvinden met alle bescheidenheid en bereidwilligheid obediëeren, zonder zich eenigzints in te laten of te bemoejen met al hetgeen ingevolge den teneur van deze zyne instructie tot zyn particulier departement niet is behorende, ofte anders wel by extraordinaire gevallen zich addresseeren aan de Heeren Hun Ed, Groot Achtb. Gecommitteerden tot dezer Stads Bibliotheek.

21.

Ter naarkoming en verdere confirmatie van dit alles, zal de Custos by het aanvaarden van zyne bediening in handen van Heeren Borgemeesteren by eede ver-klaaren, dat hy nimmer ofte ooit iets uit de voorschreve Bibliotheek: hetzy geschreven, gecollationeerde, beschreven of gedrukte boeken, tractaten, prenten of kaarten en wat verder in de Bibliotheek bewaard wordt en daartoe specteert, geheel ofte ten deele, direct of indirect, zal aliëneeren, verruilen, castreeren of eenigzins in der-zelver respective waardy en merite verminderen en altereeren, ook niet dulden dat met zyne kennis of weten, gealiëneerd, verruild, gecastreerd of eenigzints verminderd en gealtereerd worden, midsgaders dat hy alle de Artikelen van deze Instructie, zo als dezelve tegenwoordig is geresolveerd en geärresteerd of nader zou mogen veranderd en geämplieerd worden, geheel en in allen deele zal onderhouden en zoo veel in zyn vermogen is door een ieder doen en laten onderhouden.

Aldus by de Edele Groot Achtbare Heeren Burgemeesteren, en Vroedschap der Stad Utrecht provisioneel geärresteerd op den 21. April 1777.

In kennisse van my

J. F. RÖELL.

Te Utrecht by de Wed. J. J. VAN Poolsum, Stads-drukkeres tegen over ’t Stadhuys, 1777. plano.

Bijlage K.

1808. 7 Nov. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;EXTRACT UIT EEN BRIEFWISSELING VAN DEN

MINISTER VAN BINNENL. ZAKEN MET DEN BURGEMEESTER DER STAD UTRECHT.

De Koning heeft mij ook een blijk gegeven van zijne zucht voor het welzijn van de stad Utrecht en der Universiteit, aldaar gevestigd, door mijn Rapport te vragen over den staat der Bibliotheek aldaar, welke mij reeds bekend was, geensints die volledigheid te hebben, noch tot gebruik te zijn ingericht, zooals wenschelijk zoude zijn. Het zal mij aangenaam zijn UEGestr. consideratiën dienaangaande te vernemen, en te weeten wat nodig zijn zoude, om aan de Geleerde en studerende jeugd, daarin behoorlijk tegemoet te komen, en op welke meest geschikte middelen en met in het oog houden van den tegenwoordigen toestand van ’s Lands Finantien, dat oogmerk bereikt zou kunnen worden.

De Minister voornoemd.

V. Lew EN'.

-ocr page 186-

135

1808, 11 Nov. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ANTWOORD OP BOVENGENOEMDE MISSIVE.

Eindelijk heb ik met Heeren Wethouderen, met levendige gevoelens van erken-tenisse bevonden, de zucht van Z. M. voor de Universiteit, binnen deze stad gevestigd, bij welkers welvaren en bloei, het welvaren en de belangen der Ingezetenen dezer Stad, zo zeer zijn geconcerneerd, en ik erkenne gaarne, dat de Stedelijke Bibliotheek, door de penurie der stedelijke geldmiddelen, niet die volledigheid heeft, welke deselve wel zoude behoren te bevatten, noch ook tot gebruik is ingericht, als wel wenschelijk zoude zijn ; dan daar dit laatste point, wegens het locaal, waarin die Bibliotheek is geplaatst, zeer moeilijk voor genoegzame verbetering vatbaar schijnt te wezen en ook de tegenwoordige toestand van ’s Lands Finantien niet schijnen te veroorloven om een verzoek tot toelage van penningen, ter completering van het ontbrekende te doen, verzoeke ik, dat het mij gepermitteerd zij, dit aangelegen object nog in deliberatie te mogen houden, en nader aan UHgEd. Gestr, de van mij requireerde consideratiën te mogen suppediteren.

1808. 19 Dec. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Burgemeester der Stad Utrecht

Aan

ZEx. den Heere Twent, als belast met het Portefeuille van de Binnenlandsche Zaken.

HoogEdele Gestrenge Heer!

Zederd ik de Eere had bij mijne Missive van den lien November laatstleden, aan den Heere VAN Leyden VAN WESTBARENDRECHT, destijds Minister van de Binnenl. Zaken te schrijven, dat, hoezeer ik ten uitersten gevoelig was, aan de genegen intentie Z. M. ten aanzien van de Universiteit, binnen Utrecht gevestigd, en in ’t bijzonder ten aanzien der Stads Bibliotheek, ik egter permissie verzocht, dit point nog een wijle tijds in deliberatie te mogen houden, also het mij uit consideratie van het emplacement van die Bibliotheek moeielijk voorkwam, om dezelve tot een meer algemeen gebruik, hoe wenschelijk ook, te doen verstrekken, heb ik mij steeds over dit onderwerp onledig gehouden, en ben meer en meer overtuigd geworden, dat het emplacement van die Bibliotheek in het Choor van de St. Janskerk volstrekt niet toelaat, welke goede schikkingen tot een meer algemeen gebruik ook werden voorgedragen en gearresteerd, dezelve een gewenst succes te doen hebben, alzo die zaal, of liever open plaats, voor geene verwarming in het winter-saisoen vatbaar is, en geene kamers bovendien bevat, welke zouden kunnen verwarmd worden, waardoor het ook veelal schijnt te worden veroorzaakt, dat de studerende jeugd of andere liefhebbers en beoeffenaars van wetenschappen, van de uuren, op welke die Bibliotheek ten gebruike openstaat, niet of zeer zeldzaam profiteeren.

Dan, de aangelegenheid van dit onderwerp en de genegen dispositie Z. M. voor deze Universiteit heeft het mij tot eenen plicht gemaakt, om meer bepaald hierover mijne gedachten te laten gaan, en niet langer uit te stellen, iets tot verbetering daarvan aan de hand te geven.

Wanneer Z. M. korte dagen voor Hoogstdesselfs vertrek uit Utrecht naar de Hoofdstad Amsterdam, mij de eere aandeed, te doen blijken, dat niet ongenegen zoude zijn, de stad Utrecht, in haar gebrek van geschikte gebouwen, voor de cazernering van troupes, door het schenken van eenige Gebouwen of Huizen tegemoet te komen, o. a. de goedheid hebbende, opte noemen de voormalige Plaats Royaal, heb ik niet können nalaten, bij overweginge van de zo wenschelijke verbetering der Bibliotheek, en deszelfs meer algemeen en nuttig gebruik, tevens wenschelijk te oordeelen, dat dit gebouw door Z. M. aan de stad mogte worden geschonken, en dat Hoogstdezelve mogte willen permitteren, dat daarvan voor de Universiteit een nuttig gebruik mogte worden gemaakt, en wanneer Z. M. dit mogte gelieven te agreëeren, en o. a. dit Huis aan de Stad Utrecht te schenken, dan zoude ik op het oog hebben, om daarin te plaatsen :

-ocr page 187-

136

Egter mag ik niet verbergen, dat, al wierd de Stads Bibliotheek alzo op eene meer geschikte plaatze overgebracht, daarmede nog niet alles zoude zijn afgedaan, maar dat bovendien 1®. de uuren of tijden van het openstaan der Bibliotheek, niet alleen zouden behooren te worden veranderd, maar ook vermeerderd, waaruit ten tweeden zoude volgen, dat aan den Custos Bibliothecae, eene matige verhoging van Tractement, jaarlijks zoude dienen te worden toegevoegd en 3®. dat ook de Bibliotheek met eenige onmisbare werken zoude behoren te worden aangevuld, en de vervolgwerken, welker completering uit gebrek aan fondsen heeft moeten worden nagelaten, tot compleetheid gebracht.

En het zijn deze drie pointen, over welke ik de vrijheid moet nemen. Uwe Excellentie nog eenige oogenblikken te occupeeren.

Ten aanzien van het eerste, gelieve UHgEdGestr. op te merken, dat de tijden, welke de Stads Bibliotheek openstaat, alleen zijn des Woensdags en Saturdags 's middags van twee tot vier uuren, gedurende de Academische lessen, welke tijden en uuren, door de sederd veranderde levenswijze min geschikt, veranderd en vermeerderd zouden dienen te worden, en waartoe mijnes inziens, de Maandag, Woensdag, Donderdag en Saturdag van ieder week zouden können werden bepaald, des Voor-middags van elf tot twee uuren, gedurende de Academische lessen, en des Woensdags en Saturdags op dezelfde uuren, gedurende de (staking der?) Academische lessen.

Ten andere zal het UHgEdGestr. zo ik vertrouwe niet bevreemden, dat eene matige verhoging van tractement voor den Custos Bibliothecae, voor de meerder te verrigten werkzaamheden, billijk zoude worden vereischt, en dat hetzelve niet te hoog zoude können voorkomen, wanneer dit Tractement van 175 gl., zoals het thans is, op 500 wierd gesteld, en alzulks met 325 gl. wierd verhoogd, waaruit dan tevens als van ouds het salaris van den Oppasser zoude dienen te worden gevonden; en daar deze verhooging zo matig is, hope ik tot bereiking van dit wenschelijk doel, de Stads Casse door die van het Land moge worden tegemoet gekomen, waartoe Z. M. mij bereids hope heeft gegeven, en waarvoor ik de vrijheid neme. Uwer Excellenties gunstige voordragt en appui, ter zake van de penurie der stedelijke Finan tien, voor welke deze verhoging een bezwaar zoude opleveren, in te roepen en te solliciteren.

Eindelijk 3®. aangezien tot de overbrenging en het in gereedheid brengen der nieuwe zaaken, noodwendig eenige onkosten van aanbelang zullen moeten worden gemaakt, maar vooral tot aanschaffing van eenige ontbrekende werken, en het completen der defecten, of incomplete, voor eens eene zekere somme van penningen benodigd zal wezen, waartoe de tegenwoordige bekrompen Finantien dezer Stad, zich buiten staat bevinden, houde UHgEdGestr. mij ten goede, dat ik voor eens een voorschot van 4500 à 5000 Gulden uit ’s Lands Casse aan die van de Stad, ten bovengemelde einde verzoeke.

En het is langs dezen weg, dat volgens mijne gedagten, eene verbeterde inrigting aan dezer Stads Bibliotheek zoude können worden gegeven, en alzoo aan de opmerkende zorge Z. M. voor deze Universiteit zoude können worden voldaan, vooral ook, wanneer door het revideren der Instructien van den Bibliothecaris en van den Custos Bibliothecae het gebruik der boeken onder behoorlijke voorzorgen, meer algemeen werde geconcedeerd, waarbij nog bij vacature van het Ampt van Bibliothecaris in consideratie zoude kunnen worden genomen, om die Post voordaan voor eenige jaren onder de Hoogleeraren van alle de onderscheide faculteiten te doen rouleeren.

De Burgemeester voornlt;l.

-ocr page 188-

137

BIJLAGE L.

REGLEMENT VOOR DE INRIGTING EN HET GEBRUIK DER BIBLIOTHEEK VAN DE UTRECHT-SCHE HOOGE SCHOOL, 1820.

Alle werken en M. S. S., in de Bibliotheek voorhanden, zullen op het titelblad met het zegel der Akademie bestempeld worden.

De Bibliothecaris zal jaarlijks aan den Senaat opgeven de sommen, die volgens het goedgekeurd Budget door Curatoren voor iedere Faculteit bestemd zijn, alsmede de som, die tot het aankoopen van Acta Societatum et Academiarum, Tijdschriften en Werken van algemeen belang toegelegd is.

Iedere Faculteit zal in den loop van ieder jaar aan den Bibliothecaris overgeven de rekeningen der werken, door haar aangekocht, na alvorens dezelve goedgekeurd te hebben.

De Bibliothecaris zal na het einde van ieder jaar van de geheele som, tot het aankoopen van boeken besteed, aan Curatoren rekening doen.

Alle nieuw aangekochte boeken zullen door de Faculteiten aan den Bibliothecaris gezonden worden, ten einde deze dezelve nazie, en op een daartoe ingerigten Index aanteekene.

De Bibliothecaris zal geene boeken in de Bibliotheek doen overbrengen, dan nadat dezelve zullen ingebonden en gestempeld zijn.

Zoodra de boeken in de Bibliotheek komen, zal de Custos op een daartoe ingerigt repertorium dezelve opteekenen, met bijvoeging der Faculteit, waartoe zij behooren, en der plaats, waar ze gezet worden.

Tevens zal de Custos dezelve inschrijven, zoowel in den alphabetischen, als in den wetenschappelijken Catalogus en zal de Bibliothecaris hierop altijd het toezicht hebben.

Jaarlijks zullen Bibliothecaris en Custos onderling met elkander vergelijken den Index en het Repertorium, teneinde door de overeenkomst van beiden te meer blijke, dat alle ingekomene boeken stiptelijk opgeteekend zijn.

Tot het lezen der boeken, in de Bibliotheek vervat, zal aan alle beoefenaren van kunsten en wetenschappen toegang verleend worden.

Daartoe zal de Bibliotheek open staan vier malen ’s weeks, maandags en donderdags van 1 tot 2 uur en woensdags en zaturdags van 1 tot 4 uur.

De boeken zullen vooreerst niet uitgeleend worden, dan alleen aan Curatoren, Professoren, Lectoren, Leeraren van den Godsdienst, Doctoren en Praeceptoren.

18

-ocr page 189-

138

Een werk zal voor niet langer dan voor den tijd van drie weken uitgeleend worden en wel tegen een Renversaal, dat in de Bibliotheek bewaard zal worden.

Het werk zal na verloop van dezen tijd door den knecht der Bibliotheek tegen overgave van het Renversaal teruggehaald worden.

Verkiest men het werk nog drie weken te gebruiken, zoo zal men een nieuw Renversaal daarvoor teekenen, tenzij dat een ander er om gevraagd hebbe, zullende men alsdan drie weken moeten wachten.

Van deze Renversalen zal op de Bibliotheek in een Register volgens derzelver nummer naauwkeurig aanteekening gehouden worden.

Tijdschriften zullen niet uitgeleend worden, dan nadat het volgend Nummer reeds uitgekomen en in de Bibliotheek voorhanden zij.

Al wie een boek geleend en hetzelve verloren, bedorven of beschadigd heeft, zal een ander exemplaar, aan het geleende zoo veel mogelijk gelijk, in de Bibliotheek moeten bezorgen.

Zonder toestemming van Curatoren zal geen boek of M. S. naar elders mogen verzonden en zonder toestemming van den Bibliothecaris geen M. S. bezigtigd of gebruikt worden.

De Bibliothecaris zal er bijzonder zich op toeleggen, om, behoudens alle middelen tot conservatie der boeken en der M. S., de Bibliotheek tot bevordering van kunsten en wetenschappen het meest bevorderlijk te doen zijn.

Accordeert met het origineel.

De Secretaris van Curatoren

26 Aug. 1820. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;get. VAN EWYCK.

Bijlage M.

REGLEMENT OP HET BEHEER EN HET GEBRUIK DER BIBLIOTHEEK VAN DE HOOGE-SCHOOL TE UTRECHT, VASTGESTELD DOOR CURATOREN DER EVEN GEMELDE HOOGESCHOOL BIJ RESOLUTIE VAN DEN 10 JANUARIJ 1842.

-ocr page 190-

139

Ook zal hij, indien hij zulks noodzakelijk acht, voorstellen in het belang der boekerij aan Curatoren kunnen doen.

Dit zal evenwel niet plaats hebben, indien met gemeenschappelijk overleg bevonden wordt, dat die som door onmiddelijken aankoop van werken voor die Faculteit nog kan worden aangewend.

Deze opgaven zullen in het Lokaal der Bibliotheek worden ingezonden en bij

-ocr page 191-

140

den Amanuensis blijven berusten, teneinde bij voorkomende gelegenheden, die ontbrekende werken op openbare verkoopingen kunnen worden aangekocht.

Na den aankoop van een of meerdere dezer boeken geeft de Bibliotheek-raad der Faculteit, voor welker rekening de aankoop gedaan is, daarvan kennis aan den Amanuensis, die verpligt zal zijn, de titels van de zoo aangekochte boeken op den staat der ontbrekende boekwerken door te halen.

Tweede Hoofdstak.

OVER HET GEBRUIK DER BIBLIOTHEEK.

Niemand zal zonder bijzonder verlof, de boeken uit de kasten vermogen te nemen doch zullen de werken, welke men verlangt te lezen of in te zien, op aanvrage, aan den Custos of Amanuensis te doen, verstrekt worden,

De Custos wordt verder gemagtigd, om aan H. H. Studenten, gedurende de collegie-tijden, alsmede aan andere beoefenaren van wetenschappen, indien zij bij hem als zoodanig bekend staan, boeken ten gebruike aan de huizen af te geven.

Indien dit het geval niet mögt zijn, zal door den Custos daarvan aanteekening op de ontvangstcedel gemaakt worden.

Men zal voor elk afzonderlijk werk een afzonderlijk bewijs van ontvangst moeten onderteekenen.

Geene boeken zullen voor langer dan 3 weken ten gebruike afgegeven worden. De Custos zorgt, dat na verloop van dien tijd de boeken tegen overgaaf van het bewijs van ontvangst in de Bibliotheek teruggebragt worden. Verkiest men het werk nog 3 weken te houden, dan zal men eene nieuwe cedel daarvoor moeten teekenen, en zoo verder van drie tot drie weken, tenzij gedurende dien tijd een ander om hetzelfde werk gevraagd hebbe, in welk geval de eerste houder hetzelve zal moeten teruggeven.

In bijzondere gevallen zal van deze bepaling slechts met toestemming van den Bibliothecaris mogen af geweken worden.

-ocr page 192-

141

Die hierin nalatig mögt zijn, zal, zoolang aan deze bepaling niet voldaan is, geene andere boeken uit de Bibliotheek kunnen erlangen.

De uitvoering van dit art. is aan den Custos opgedragen, die na vergeefsche moeite aangewend te hebben, de zaak ter kennis van de Bibliothecaris zal moeten brengen.

Indien een werk of een boekdeel beschadigd of bedorven of in het geheel niet teruggebragt wordt, zal de Custos dadelijk maatregelen in het werk stellen, om van den houder een ander exemplaar, aan het uitgeleende zooveel mogelijk gelijk, of schadevergoeding te bekomen.

Bij mislukte pogingen zal hij binnen 14 dagen de zaak ter kennis van den Bibliothecaris moeten brengen, terwijl, zoolang aan den inhoud van dit art. niet voldaan is, aan den nalatige geene andere boeken ten gebruike zullen afgegeven worden.

Hem is strengelijk verboden eenige boeken uit de Bibliotheek af te geven of cedels te laten teekenen of teruggebragte boeken aan te nemen, wanneer de Custos niet in de Bibliotheek tegenwoordig is.

Nieuw toegezonden werken evenwel, mits van eene nota voorzien door den Bibliothecaris of een der Bibliotheek-raden geteekend, zullen te allen tijd door den knecht kunnen aangenomen worden, van welke ontvangst hij bij de eerste gelegenheid den Custos zal kennis geven, en de ontvangene boeken op de tafel van den Custos in de leeskamer neder leggen.

Op aanmaning van den Custos hiertegen blijvende handelen, zullen zij verzocht worden de Bibliotheek te verlaten, en zullen zij verpligt zijn aan dat verzoek te voldoen.

In kennisse van mij

De Secretaris van Curatoren

L. Craeyvanger.

Bijlage N,

REGLEMENT OP HET GEBRUIK DER BIBLIOTHEEK

VAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT, 1862.

Art. 1.

De Bibliotheek is, zon- en feestdagen uitgezonderd, dagelijks van elf tot vier uren, doch in vacantietijden dagelijks alleen van een tot drie uren, voor het beschaafd publiek geopend.

Art. 2.

Niemand zal zonder bijzonder verlof de boeken uit de kasten vermogen te nemen, doch zullen de werken, welke men verlangt te lezen of in te zien, op aanvrage aan den Custos of Schrijver te doen, verstrekt worden.

Art. 3.

Met uitzondering van den tijd van drie weken vóór de groote vacantie, tot het nazien der boeken bepaald, kunnen onder verantwoordelijkheid van den Custos, onder de na te melden bepalingen boeken ter lezing worden verstrekt.

-ocr page 193-

142

Art. 4.

Niemand zal een boek ter lezing kunnen bekomen, dan na een bewijs van ontvangst geteekend te hebben, waarbij men zich verbindt de bepalingen van dit reglement omtrent het gebruik der geleende boeken na te komen, en voorts verklaard wordt, dat men het boek in behoorlijken staat uit handen van den Custos heeft ontvangen. Indien het laatste het geval niet mögt zijn, zal door den Custos daax van aanteekening op de ontvangst-cedel gemaakt worden. Men zal voor elk afzonderlijk werk een afzonderlijk bewijs van ontvangst moeten onderteekenen. Geene boeken zullen voor langer dan drie weken ten gebruike af gegeven worden. De Custos zorgt, dat na verloop van dien tijd de boeken tegen overgaaf van het bewijs van ontvangst in de Bibliotheek teruggebragt worden ; verkiest men het werk evenwel nog drie weken te houden, dan zal men eene nieuwe cedel daarvoor moeten teekenen, en zoo verder van drie tot drie weken, tenzij gedurende dien tijd een ander om hetzelfde werk gevraagd hebbe, in welk geval de eerste houder hetzelve zal moeten teruggeven.

Art. 5.

Curatoren en Professoren uitgezonderd, zal niemand meer dan zes boekdoelen tegelijk uit de Bibliotheek kunnen bekomen of in gebruik houden. In bijzondere gevallen slechts zal van deze bepaling met toestemming van den Bibliothekaris mogen afgeweken worden.

Art. 6.

Het afhalen en terugbezorgen van boeken, welke ter lezing worden uitgegeven, geschiedt op de tijden, op welke de Bibliotheek voor het publiek geopend is.

Art. 7.

Geene handschriften, beschreven boeken, zeldzame of kostbare plaatwerken, prachtuitgaven, atlassen, encyclopediën, acta, mémoires, woordenboeken, of werken, die meer artikelsgewijze geraadpleegd worden, zullen zonder toestemming van Heeren Curatoren ten gebruike buiten de Bibliotheek, zoowel in als buiten de stad, afgegeven mogen worden.

Art. 8.

Tijdschriften zullen niet uitgeleend worden, dan nadat zij in jaargangen of boek-deelen vereenigd zijn.

Art. 9.

Geene boeken zullen zonder toestemming van Curatoren naar elders mogen verzonden worden; ook zal zonder magtiging van den Bibliothekaris of Custos geen handschrift in de Bibliotheek gebruikt mogen worden.

Art. 10.

Tegen het begin der groote vacantie van ieder jaar moeten al de uitgeleende werken in de Bibliotheek teruggebragt worden. Die hierin nalatig mögt zijn, zal, zoolang aan deze bepaling niet voldaan is, geene andere boeken uit de Bibliotheek kunnen erlangen,

De uitvoering van dit artikel is aan den Custos opgedragen, die, na vergeefsche moeite aangewend te hebben, de zaak ter kennis van den Bibliothekaris zal moeten brengen.

Indien een werk of boekdeel beschadigd of bedorven of in het geheel niet terug gebragt wordt, zal de Custos dadelijk in overleg met den Bibliothekaris maatregelen in het werk stellen, om van den houder een ander exemplaar, aan het uitgeleende zooveel mogelijk gelijk, of schadevergoeding te bekomen. Zoolang aan den inhoud van dit artikel niet voldaan is, zullen aan den nalatige geene andere boeken ten gebruike afgegeven worden.

De naam van hem, die vruchteloos aangemaand is, de schade, aan de Bibliotheek toegebragt, te herstellen, zal, volgens uitspraak van den Bibliotheekraad, op eene lijst worden vermeld, welke in de leeskamer wordt opgehangen.

Art. 11.

Het is den Bibliothekaris vrijgelaten, om, op voordragt van den Custos, indien hij meent, dat daartoe in het belang der Bibliotheek redenen bestaan, aan iemand boeken te weigeren.

-ocr page 194-

143

Art. 12,

In geen geval zullen door den knecht der Bibliotheek buiten de tijden, bij art. 1 bepaald, personen in de Bibliotheekzaal, zonder voorkennis van den Custos, toegelaten worden. Hem is strengelijk verboden eenige boeken uit de Bibliotheek af te geven, of ontvangstcedels te laten teekenen, of teruggebragte boeken aan te nemen, wanneer de Custos niet in de Bibliotheek tegenwoordig is.

Nieuw toegezonden werken evenwel, mits van eene nota voorzien, door den Bi-bliothekaris of een der Leden van den Bibliotheekraad geteekend, zullen ten allen tijde door den knecht kunnen aangenomen worden, van welke ontvangst hij, bij de eerste gelegenheid, den Custos zal kennisgeven, en de ontvangene boeken op de tafel van den Custos in de leeskamer nederleggen.

Art. 13.

Het tabak rooken in de Bibliotheek is verboden. Zij, die de Bibliotheek bezoeken, zullen de behoorlijke stilte in acht nemen, teneinde anderen niet te hinderen. Op aanmaning van den Custos hiertegen blijvende handelen, zullen zij verzocht worden de Bibliotheek te verlaten en zullen zij verpligt zijn aan dat verzoek te voldoen.

Art. 14.

De voorgaande bepalingen zullen in afschrift in de leeskamer worden aangeplakt.

Slotbepaling.

Curatoren behouden aan zich voor, dit reglement zoodanig uit te leggen, te veranderen of te ampliëren, als zij goed of raadzaam zullen vinden.

Aldus vastgesteld in de vergadering van Curatoren der Hoogeschool te Utrecht van den 21 Junij 1862.

Utrecht, den 21 Junij 1862,

De Secretaris W, J, VAN HOYTEMA,

-ocr page 195-

Keuiatium i nffflitieiettlcBe. îtaiMttnfltfoptfmftfMMtte ribiwcotpatetXlcatatumatifuntttaattquibustnCintUlRf piopiqsppampaetmuittpteiKbtompofftfsptenisMnate enteSebequtbutffitoinlocobittumnôfnetatabâinmu» nrmotilitatentGiataotttina(deritoaim/qui{);.oWinatû oneCurommtaitonSab boias canotüMV ptQUtUQ quo« tibiepetfoIucnbasbcoQintoblisatk


-ocr page 196-

REGISTERS.

I, KERKELIJKE EN WERELDLIJKE INSTELLINGEN, GENOOTSCHAPPEN, ENZ.

Abdij. Zie: Klooster.

Akademiefonds. Utrecht. 79, 79 n. 2, 80, 82, 102 n. 1, 114.

Ambachtshuis. Utrecht. 64.

Archief (Domein-). Utrecht. 85, 87, 96, 96 n. 3.

--(Gemeente-). Utrecht. 11 n. 2, 14 n. 1, 15 n. 1, 27, 27 n. 1, 28 n. 1, 37, 43 n.

--(Rijks-). Utrecht. 28 n. 1, 87, 96 n. 1 en 3.

Bibliotheek van het Histor. genootschap. Utrecht. 116 n. 1.

--der Kapittels. Utrecht. 3, 10, 15, 85— 101.

--„ Kloosters. „ nbsp;nbsp;nbsp;1,3, 5—9,15, 85.

--V. h. Prov. Utr. genootschap. Utrecht. 115, 116.

--der Ridderschap. Utrecht. 74, 74 n. t, 75, 82, 82 n. 1, 103, 104.

--(Stads-, Universiteits-). Amsterdam. 1, 2, 3, 10, 19, 24, 117.

--V. h. Kunstgewerbe-Museum. Berlijn. 25 n. 3.

--(Koninkl.). Brussel. 6, 7, 9.

--(Athenaeum-). Deventer. 10.

--(Openbare). Gouda. 10.

--(Koninkl.). ’s Gravenhage. 25 n. 3.

--(Universiteits-). Groningen. 117.

-- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Leiden. 2, 10, 19, 24,

27 n. 2, 32 n. 2, 34, 38, 54, 56 n., 86, 103 n. 1, 117.

--van het Britsch Museum. Londen. 40, 40 n. 2, 49, 59 n., 112, 124,

--(Cotton-). Londen. 40,40 n. 2,42 n. 124.

--(Librye). Zutphen. 10.

Compagnie (West-indische). Utrecht. 22, 27. Congres (Taal- en letterk.) 1854. Utrecht. 105. Doopsgezinden (Gemeente der). Utrecht. , 102 n. 2.

Échanges intern. (Bureau d. serv. des).

Leiden. 76, 114.

Gasthuis (St. Catharijne). Utrecht. 2.

Genootschap (Prov. Utr.) van Kunst en wetensch. 115, 116.

--(Hist.) te Utrecht. 116 n. t.

Hieronymusschool. Utrecht. 11, 26, 30.

Hoogeschool. Utrecht. 21, 21 n. 1, 30, 45, 59, 62, 63, 64, 66.

--. — Hortus botanicus. Utrecht. 103.

--, Kabinet v. Natuurl. historie. Utrecht. 62, 63, 135.

--, Penningkabinet. Utrecht. 103,103 n. 2,

Hoogeschool, Verzam. v. phys. instrum. Utrecht. 63.

--, Caen. 26.

--, Leiden. 2, 26, 26 n. 3.

Illustre-school. Utrecht. 2, 2 n. 5, 20, 21, 21 n. 1,

Instituut (Kon.) van Ingenieurs, ’s Gravenhage. 102.

Kapittel van St. Jan. Utrecht. 2, 2 n. 4,10, 23, 89, 91, 94, 94 n. 1, 95,

--van St. Maarten (Domkapittel). Utrecht. 7, 29 n., 79 n. 1, 86,

--van St. Marie. Utrecht. 3, 4, 8, 13, 17, 19 n. 1, 59, 96, 96 n. Ien3.

--van St. Pieter. Utrecht. 87.

--van St.Salvator(Oud-Munster).Utrecht. 29 n., 87.

Kerk (Buur-). Utrecht. 3.

--(St. Catharijne-). Utrecht. 1, 2, 2 n. 3, 10 n. 1,

--(St. Jacobs-), Utrecht, 9, 13, 119,

--(St, Jans-). Utrecht. 2, 2 n. 1, 10, 10 n. 1, 11, 12. 13, 14, 15, 15 n. 1, 16. 20, 21, 22 n. 1, 23, 30, 38, 46, 58, 64, 68, 70, 71, 80, 118, 135.

--(St. Nicolaas). Utrecht. 5.

--(St. Lebuinus). Deventer, 9,

Klooster, — Benedictijner abdij van St, Paulus, Utrecht, 3, 7, 8, 8 n, f,

--Bethlehem, Utrecht. 3.

--, St. Hieronymushuis. Utrecht. 3,9,11,12, --(Karthuizer-) Nieuw-licht of Bloemen-dael. Utrecht. 2 n. 3, 3, 5, 8, 10 n. t,

--(Predikheeren-). Utrecht. 9, 13 n. 2.

--(Regulieren-) van St. Augustinus. (St.

Marie en de 12 Apostelen). Utrecht. 3,4,5,8, --, Fratres religiös! Bernardi. 9.

--, Patres soc. Jesu. Antwerpen. 38.

--, Abdij. Canterbury-. 40.

--, Augusttjner-abdij. Marbach. 4.

--St. Laurentius. Oostbroek (De Bilt). 9, Leesmuseum. Utrecht. 79 n. f, 103, 111.

Remonstranten (Gemeente der), Utrecht, 102 n.2.

Society (Palaeographical), Londen. 112.

Studentengezelschap „ Philaletheia’ ’ .Utrecht, 111 n. 3.

Tauschverein. (Akadem.) Marburg. 76.

Universiteit, zie : Hoogeschool. Zie ook : Hieronymusschool en Illustre-school.


19

-ocr page 197-

146

n, PERSONEN.

Vorstel ij ke personen.

Alexander, Prins der Nederlanden, 111, Frederik, », nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77,

Lodewijk Napoleon, Koning van Holland,

63, 64, 102, 102 n, 2, 107, Philippe d’Orléans, 39. Sophie, Koningin der Nederlanden, 79, Willem I (de Zwijger), Prins van Oranje, 2, Willem I, Koning der Nederlanden, 66, 68 n, 3, 72, 78, 78 n, 1,

—— II, Koning der Nederlanden, 102.

--ni, » nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79, 103, 105.

--, Kroonprins „ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;103.

Utrechtsche Magistraatsleden.

Asch, Jacob van. 2.

Baerle, Johan van. 33, 45, Benthem, Albert van, 34. Bor, Jo. 22 n. 1.

Both Hendriksen, W. J. 72.

Buaren, Meynard van. 52, 52 n. 1. Canther, Lambert. 11, 12, 14, 14 n, 2. Deuverden, Ant. Matth, van. 23, 30. Dielen, W. J. B. van. 62.

Does, W. J. van der. 58.

Domburgh, Cornelis van. 34 n. 1.

Goch, Jan van. 2.

Godin, Heer van Kockengen, A. F. 45. Harscamp, Everard van. 39, 43.

Helsdingen, Henrick van. 14, 14 n, 2. Heycop, Johan. 33.

Hoolck, Gysbert van der. 23.

Kien, Nicolaas. 52.

Leerdam, Jo. Claesz. van. 13, 18.

Martens, Jacob. 32.

Muelen, Willem van der. 34 n. 1.

Nijpoort, Antoni van der. 32, 37.

Pesters, Nicolaas. 37.

Pottere, Jacob de. 1, 2, 2 n. 3, 10 n. len3, Remundt, Ger. van. 10 n. 3, Roelans, R. A. 43.

Röell, J. F. 131, 134.

Royen, I. van. 37.

Sande, Aert van de, 12, 14 n, 3,

Spoor, Arnoud, 36 n., 37,

Straten, Jo, van, 15, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Strick, Johan. 33.

--van Linschoten, Mr. Andr. 60, 60 n. 2. Voet van Winssen, P, 32, 33, 34, 123. Wachendorff, Corn, Ant. van. 39, Walckier, Lucas, 37,

Weede, Floris van, 1, 2, 2 n, 3, 10 n, len3, Werckhoven, Jo, van, 11, 12, 15, Wyck, Andries van. 23.

Wyckersloot, Henrick van. 23.

Zypesteyn, Everard van. 37.

Curatoren der Universiteit te Utrecht.

Asch van Wijck, Jhr. Mr. H. M. A. J. van. 78.

Beaufort, Mr. W. H. de. 67, 71.

Borch van Verwolde, Mr. A. P. R. C. baron van der. 77.

Capellen van Berkenwoude, G. A. G, P. baron van der. 77.

Heeckeren van Brandsenburg, Jhr. W. R, van. 67.

Lynden van Lunenburg, Mr. J. H. baron van. 63 n., 72, 77, 103.

Perponcher de Sedlnitsky en Wolphaarts-dijk, Jhr. W. E. de. 67, 69.

Ram, Mr. Ph. 67, 69.

Rappard, Jhr. Mr. A. G. A. ridder van. 109, 112.

Spaen van Biljoen, J. F. W. baron van. 66, 67, 72.

Swellengrebel, Mr. J. G. 72, 77,

Secretarissen van Curatoren,

Baert, Mr. J. F. B. 114.

Craeyvanger, Mr. L. 84, 141.

Ewijck van de Bilt en Oostbroek, Mr. D. J. van. 67, 71, 138.

Hoytema, Mr. W. J. van. 114, 143,

Hoogleeraren te Utrecht,

Aemilius, Antonius, 26,

Arntzenius, H, 68, Barchusen, J, C, 43, 125. Bergsma, C. A. 81, 103. Brill, W. G. 108.

Burman, P. 38, 42, 44 n., 56 n.

Doedes, J. I. 111 n. 3.

Fremery, P. J. I. de. 62, 72.

Galle, J. H. 4.

Goens, R. M. C. van. 57, 58.

Graevius, J. G. 34,34 n. 1, 35,36 n., 37,38,123.

Hamelsveld, I. van. 60.

Harting, P. 108.

Jong, P. de. 113.

Matthaeus, Ant. 30, 59.

Mill, D. 44.

Millies, H. C. 108, 109, 111 n. 1, 113.

Miquel, F. A. W. 113.

Moll, G. 77, 102.

Mulder, G. J. 103.

Musschenbroek, P. van. 44.

Opzoomer, C. G. 111.

Otto, E. 44.

Reland, H. 38, 46 n.

Rovers. J. A. C. 80, 80 n. 2, 113.

Royaards, H. J. 81.

Saxe, C. 59, 62, 64.

Schacht, J. Oosterdijk. 59 n., 61.


-ocr page 198-

147

Suerman, B, F, 109.

Swyghuisen Groenewoud, J. C. 108.

Visscher, L. G. 84, 108.

Vliet, J. van der. 24, 96 n. 2,

Voet, G. 35, 36 n., 123.

Voorda, J. H. 60.

Zie ook onder Bibliotheekpersoneel.

Bibliotheekpersoneel.

Ackersdyck, Mr. J. 70, 105, 109.

Adèr, F. B. 73, 75, 79, 103, 105, 106.

Balfbort, D. A. 109.

Bemmel, Hendrik van. 30, 33.

Booth, Dr. Cornelis. 22, 22 n. 1, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 28 n, 1, 29 n., 30, 32, 33. 34, 35, 44, 121. 122, 123.

Bree, Jac. de. 106 n. 2.

Bruyn, T. de. 105 n. 1, 111.

Coot(ius), Mr. Egb. 48, 50.

Dibbets, H. C. 111.

Dodt van Flensburg, J. J. 73, 74, 75, 79, 84, 85, 101.

Dokkum, P. J. D. van. Ill, 112.

Drakenborch, Prof. Dr. Arn. 44.

Eeltjes, A. 111.

Emdre, Corn. Petr. van. 61.

Flensburg (van), zie: Dodt van Flensburg.

Fuijk, J. G. de. 112 n.2.

Goudoever, Prof. Dr. A. van. 81, 84, 104, 105, 107.

Heusde, Prof. Dr. Ph. W. van. 69, 70, 75, 78, 79, 80, 81, 107, 116.

Hoevenaar, zie : With Hoevenaar (de).

Hulshof, Dr. A. 5 n. 1, 7 n. 1.

Knoop, Aert. 20, 21, 23.

Koch, Dr. J. H. 62, 73, 76, 79.

Koning, Dr. W. J. de. 60.

Lambalch, H. H. van. 10,12,14.15, 20,118.

Lelyveld, P. J. van. 60.

Meenck, Bernard. 71, 108, 111.

Molman, Jan. 23, 30.

Munster, G. van. 112 n. 2,

Natan, Robert, 82.

Noy, Joh. van. 37, 39, 42.

Pretten, W. C. 111.

Rau of Rav(ius), Prof. Dr. Seb. 48,49,50,50 n., 51, 52 n. 1, 53, 59, 61, 62, 64, 69, 113 n. 2.

Roderigo, J. 112 n. 2.

Sljpjes, Arend. 33.

Tiele, Dr. P. A. 3, 84, 117.

Toom, . . van den. 105 n. 1.

Vermeulen, Dr. P. J. 75 n. 1,84 n. 2,101, 103, 104, 105, 106, 106 n. 1, 107, 110, 116,

Walcheren, Wilh. van. 33, 34, 35, 36, 37. Wesseling, Prof. Dr. Petr, 44, 45, 46, 46 n. 1, 48, ^8 n.

With Hoevenaar, Lud. de. 50, 51, 53, 54, 59, 60, 60 n. 1, 61, 62.

Wijckerslooth, Mr. Arn. Hendr. van. 42, 44, 48, 50, 52 n. 1.

Zutphen, Jan van. 70, 71.

Kunstenaars.

Albani, Francesco d’. 14, 14 n. K Beer, Joost de. 25 n. J.

Clusius, Corn. 109.

Crescant, Jacob. 44.

Georges, E. F. 102.

Goltzius, Hub. 109.

Heere, Lucas d’. 109,

Hendriksz,, Magnus, 29, 29 n, 1, Janson, Cornelis, 32, 32 n, 2. Lairesse, Gerard de, 102, Lubberti, Nic, 4.

Magnus, Albertus, 30, --Hendrik, 30, Moreelse, P, 25 n, 3, Quint, Corn, 11, Saenredam, J, 15 n, f. Ursinus (Justus), zie Beer (Joost de).

Afschrijvers van Handschriften.

Aelberti, Arnoldus. 4.

Amsterdam, Arnoldus de. 6.

--, Hermannus de. 6.

--, Romerus [Swaen] de, 6, --, Wilhelmus de. 6.

Backer, Jacobus. 6.

Berchmaker, Ghijsbertus. 4.

Beysers, Johannes. 96.

Boecholt, Sweder de, 6.

Boegart, Johannes, 4, Campis, Henricus, 6, Clawerdi, Tielmannus, 7, Delff, Matthias de, 96, Delft (Petrus), 6, Dumburch (Colinus). 86. Enckhuysen, Jac. 96. Gheradijn, Johannes. 4. Ghysberti, Theodericus. 4. Goyer, Jac. de. 36, 38.

Haemste H., 87.

Haerlem, Christianus de. 6.

Harderwyck, Abel de. 4.

Hicke Marcilius, Baldewinus, de Driel. 7.

Heusden, Theodericus de. 4.

Jacobi, Nicolaus. 6.

Leydis, Arnoldus. 6. --, Wermbold. 6. Mersen, Johannes. 7. Moordrecht, Hector à. 6. Musschenbroek, P. van. 6. Passert, R. J. 4.

Petri, Johannes, de Delff. 6.

Rees, Lambertus. 96.

Ricoldi, Petrus, de Harderwyck. 6.

Seay, Willem. 4.

Scraghen, Symon de. 7.

Scyedam, Martinus de. 6.

Sloter, H. 4.

Sparendam, Theodericus de. 6.


-ocr page 199-

148


Swaen, zie: Amsterdam, Romerus de.

Symonis, Henricus, de Delff. 6.

Bibliotheek-hervormers.

Heyne, Chr, Gottl. 107.

Humboldt, Wilhelm von. 107.

Mohl, Robert von. 116.

Panizzi, Antonio. 116.

Ritschl, Friedrich. 107, 116.

Welcker, Fri. Gotti. 107.

Boekdrukkers en Boekverkoop e r s.

Altheer, Utrecht. 61 n., 70.

Beijers, J. L., Utrecht. 116 n. 2.

Bosch, Utrecht. 85.

Caarelsen amp;nbsp;Co., Amsterdam. 84.

Dreunen, Meinard van, Utrecht. 32.

Elsevier, Joost, Utrecht. 14.

Emden, Werner Egbertsz. van, Utrecht. 10.

Jansz., Gerrit, Utrecht. 14 n. 2,

Muller amp;nbsp;Co., Fred., Amsterdam. 28 n. 1.

Paddenburg, A., Utrecht. 36 n. 1, 59 n.

Roy, Salomon de, „ nbsp;nbsp;nbsp;11, 16.

Syll, Gysb. van, Utrecht. 29 n.

Water, Willem van de, Utrecht. 36 n., 42, 43 n.

Beeldhouwers.

Boekbinders.

Schilders.

Zie; Kunstenaars.

Schenkers van Hs s. en Drukwerken.

Willem I, Koning der Nederlanden. 72. — ni, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105.

Ackersdyck, Mevr. Wed. Prof. Mr. J. 109.

Almeloveen, Prof. T. J. van. 39.

Amerongen, [. . Taets] van. 43 n.

Aumale van Romondt, Jhr. Mr. O. d’. 116.

Barchusen, Prof. J. C. 43, 125.

Beaufort, Mr. W. H. de. 71.

Benthem, Albert van. 34.

Boekhoven, Thaddeus [van]. 46.

Bor, Pieter. 11.

Borch van Verwolde. Mr. A. P, R. C. baron van der. 77.

Both Hendriksen, W. J. 72.

Buchell, Huybert Edm. van. 13, 14. 14 n. 1, 15, 16, 19, 19 n. 1, 20, 25, 26, 119.

Bijstra, J. 116.

Capellen van Berkenwoude, G. A. G. P. baron van der. 77.

Dibbets, Dr. J. C. 113.

Eyck tot Zuilichem, Mr. F. M. N. van. 102.

Falck, Mr. A. R. 72, 105.

Fremery, Prof. P. J. I. de. 72.

Geuns, S. J. M. J. van. 72.

Goens, Prof. R. M. C. van. 57, 58.

Graswinckel, Th. 24, 25 n. 1 2.

Guitton, Ds. M. 49.

Hardenbroek van Lookhorst, E. L. baron van. 77, 107.

---geb. A. Munter, De vr. E. L. bar.® van. 77, 107.

Hinlopen, Familie. 116.

Hora Siccama, Jhr. Mr. J. 116.

--Jhr. L. 105.

Kinsbergen, Luit.-Adm. J. H. van. 63 n.

Koopman, W. 72.

Lynden van Lunenburg, Mr. J. H. baron van. 63 n., 72, 77.

--Freules van. 103.

Moll, Prof. Dr. G. 77, 102.

I Mollern, David van. 44.

i Munter, zie: Hardenbroek van Lockhorst. Nieuwland, Hendrik. 45. Pareus, Jr., David. 29.

Poll, Mr. Everaert van de. 11, 12, 13, 15, 16, 19, 20.

Rappard, Jhr. Mr, A. G. A. ridder van. 109, 112.

Renswoude, [v. Reede] van. 43 n.

Ridder, Willem de. 39, 40, 40 n. t, 42 n. 1,

Roelans,........43 n.

Rovers, Mevr. Wed. Prof. J. A. C. 113. --Dr. M. A. N. 113.

Saxe, Prof. C. 59.

Schweitzel, H. 111 n. 3.

Six, Jhr. Dr, J, P, 102, 111 n. 3.

Sourindhro Mohun, Rajah. 116.

Spaen van Biljoen, J. F. W. baron van. 72, Spengler, Mevrouw ,,, , 112 n, 2.

Suerman, Prof, B. F, 109,

Swellengrebel, Hendr, 45, --Mr, J, G. 72, 77, Swyghuisen Groenewoud, Mevr, Wed, Prof,

J, C, 108.

Utenhove van H., J. M. C. baron van. 77, 82, 113.

Veye de Burine, T. H. de. 111 n. 3.

Personen, niet in vorige rubrieken vermeld.

Abshoven,.....Utrecht. 96 n. 1.

Aemstel, Cf. de, „ nbsp;nbsp;nbsp;6, 7.

Alberdingk Thym, J, A., Amsterdam. 108 n. 1.

Albertus Magnus. 4.

Almeloveen, Corn. Dirksz. van. 22 n. f, --, Jo. van. Mijdrecht. 22 n. I.

Almonde, Geslacht van. 26.

Alofsen, Mr. S., Utrecht. 116 n. 2, Altstein, L, von, Gent. 109.

Amselaar, Dr....., Amsterdam. 35 n.

Andreas, Frater, Utrecht. 13 n. 2.

Ansloo, Herbrand, Amsterdam. 30.

Beider, Jan, Keulen. 13.

Blanckendael, Joh. van, ’sGravenhage. 29 n.

Boel, Gher. 7.

Boers, Mr. F. W., Leiden. 66.


-ocr page 200-

149

Booth, Abraham, Wijk bij Duurstede. 27 n. --, Ds. Everard, Utrecht. 16, 26.

--, Heer van Mydrecht, Mr. Everard, Utrecht. 26.

Borssele, Heer van Veere enz., Wolfert V van, Veere. 48.

Bosch, Mr. Corn., ’s Gravenhage. 29 n.

Breul, Dr...... Utrecht. 29 n.

Buchell, Mr. Arend van. Utrecht. 10, 25, 25 n. 3, 26, 28.

Burman, Dr. N. L., Amsterdam. 103.

Caesarius, Ds, Henricus, Utrecht. 16.

Camper, Dr. A. G., Franeker. 66.

Cannegieter, Herrn,, Arnhem. 44.

Capel, W. Adr. van. Utrecht. 96 n. 3, Capellen, G. A. G. P. van der, Utrecht. 71.

Carolus, M., Delft. 7.

Casa, Joannes della, Benevento (?), 35, 36. 36 n. 1, 123.

Casembroot, Jhr......de, ’s Gravenhage. 103.

Ceva, A. P. P. X. R. E. de, ’s Gravenhage. 77.

Clarisse, Prof. Dr. J., Leiden. 4, 7.

Clerk, .... de, Arnhem. 44 n.

Coelen, . . . . , Utrecht. 69.

Collot d’Escury van Heyenoord, Hendrik, baron, Utrecht. 66.

Cornelii, Boheldus. 9.

Craenleyde, Ade de. 9.

Crap, .... Utrecht. 2 n.

Dam van Noordeloos, J. van, Rotterdam. 113.

Deuverden Jz., (Dr. Corn. van). 30, 31.

Driebergen, Jacob van, Utrecht. 94.

Droem, H., Utrecht. 96.

Duyn van Maasdam, Mr. A. F. J. A. baron van der, ’s Gravenhage. 66.

Ebo, Bisschop, Reims. 40.

Empereur, Dr. Const. 1’, Leiden. 29 n.

Engelen, Dr. E. van, Utrecht. 43 n.

Esch, .... Utrecht, 2 n. 4.

Falcoborg, Adr,, Leiden, 26 n, 3,

Geer v, Jutphaas, Mr, J, L. W. baron de, Utrecht, 66,

Geertsema, Mr, J, H,, ’s Gravenhage, 113,

Gerobulus, Ds, Joh,, Utrecht, 2,

Gerritsz,, Jan, Utrecht, 22 n, 1,

Goens, Mr, R, M van, Utrecht, 50 n, Gomarus, Prof, Fra,, Leiden, 22 n, 4.

Goyer, Abr, de, Utrecht, 29 n,, 87,

Grube, Karl, 4,

Gründick, Mart,, Utrecht, 8,

Gruterus, Isaac, ’s Gravenhage, 24, 28, Gunning, Dr, J, W,, Utrecht, 115.

Haemstede, .... Utrecht. 2 n. 4,

Halm, Mr. Jacobus van, Utrecht. 43.

Hardenbroek van Lokhorst, G. J. baron van, Utrecht. 74 n. 4.

Hasselaar,.....Amsterdam (?). 50 n.

Hattem, Jo., Utrecht (?). 8.

Hay, Sir James. 26.

Heemskerk Az., Mr. J., ’s Gravenhage. 113.

Hees, Karel van, Utrecht. 59.

Heukelum, G. W. van, Jutphaas. 6. Heurnius, Otto, Leiden. 26 n. 3, Heusde, Dr. Joh. Ad. Karel van, Utrecht. 78. Heusdcn (Hoesden), Theod. van, „ nbsp;nbsp;5,9.

Hochepied, D. J. baron de, Smyrna. 58. Hoeven, Dr. J. van dor, Utrecht. 112 n. 2, Hogenhuysen, Dav, van, „ nbsp;nbsp;nbsp;29 n.

Hooft, Jhr. D. C. M., ’s Gravenhage. 111. Jacobi, Gfr,, Utrecht. 7.

Jansz., Augustijn. Utrecht. 12.

Kappeyne van de Coppello, Mr. J., ’s Gravenhage. 115.

Kemper, J. M., Amsterdam. 66.

Kesteren, Godert van. 13. Kist, Dr. N. C., Leiden. 6. Knoop, .... Utrecht. 2 n. 4. Koopman, H., Utrecht. 60. Kuster(er)s, Lud., Amsterdam. 38.

i Kuyper, Abr., Leiden. 108 n. 4.

Kymmell, Mr. J. W., Utrecht. 115 n. 4.

; Lamblardie, .... 102 n 2.

Lap van Waveren, G., Utrecht. 2 n. 3, 28, 86. Lennep, D, J. van, Amst. 66.

Leyden van Westbarendrecht, F. van, ’s Gravenhage. 134, 135.

Lodigerius (Saint-Lucher ?), Graaf de So. 34. Lomeier, Joh., Zutphen. 35.

Marum, M. van, Haarlem. 66.

Meerman, Johannes, ’s Gravenhage. 72.

I Meteren, Eman, de, Antwerpen. 109.

Moll, Prof. Dr. W., Amsterdam. 108 n. 4. Mommsen, Prof. Th., Berlijn. 108 n. 4. Montanus, Ds. Petrus, Utrecht. 122. Muntinghe, Prof. H., Groningen. 66. Nellesteyn, Christina van, Utrecht. 27. Nieuwenhuis, F. J., Utrecht. 115.

Noort, . . . Op den. 44 n.

Ortelius, Abr., Antwerpen. 109.

Plantijn, Chr., Antwerpen. 109.

Poll, Mr, Herm, van de, Utrecht. 11 n. 2. Quatremère, E. M., Parijs. 108.

Ravius, Christiaan, Berlijn. 29 n., 30. Rechteren, .... Graaf van. 45.

Renesse, Johan van, Utrecht. 2 n. 4, 94, 94 n. 4.

Rodius, Fran. Utrecht. 2 n. 4.

Rovenius, Phil., Deventer. 22. Ruremundis, Henr. de. 9.

Ruysch, Alid., Utrecht. 26.

--, Hugo, „ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 n. 4, Saell van Vianen, (Geslacht). 27. Saint-Lucher, zie : Lodigerius.

Schimmelpenninck v. d. Oye, Mr. A. J. baron van, Arnhem. 114 n. 4.

Schirten, Petrus. 122.

Schouten, Ds. L., Utrecht. 113.

Schuller tot Peursum, Mr. C. L., Utrecht. 115. Schultens, Prof. H. A., Leiden. 52 n. 4, 59 n. Schuurman, A. F., Utrecht. 59.

Serrure, C. P., Brussel. 113.

Six, Jhr. Mr. W., ’s Gravenhage. 115. Sluiterman, Mej....., Utrecht. 63.


-ocr page 201-

150

Smissaert, Jhr. M. P., Utrecht. 28 n. t, Speenhovius, Ds. Johannes, Utrecht. 15, 20. Steenfoorde, Johan de, Utrecht. 96 n.

Strick van Linschoten, Mr. P. H. A. J., Utrecht. 60, 60 n. 2.

St(o)uppa, P. 34.

Suermondt, Y. D. C. 113.

Sijpesteijn, Ds. H. van. Doorn. 39.

Talbot,.....40.

Taurinus, Ds. Jacobus, Utrecht. 15.

Tengneeghel, Otto, Utrecht. 5.

Theiner, Pater, Rome. 114 n. 1.

Thin, Geertruida, Utrecht. 11 n. 2.

Tollius, H., Utrecht. 66.

Trelcatius, Dr. E., Leiden. 26 n. 3.

Trip, Corn., Amsterdam. 46 n.

Velthuysen, Lamb, van, Utrecht. 22 n.

Verhoeven, Jo., 's Gravenhage (?). 29 n.

Versteeg . ..., Utrecht. 37.

Vervoorn, Jacob., , nbsp;nbsp;nbsp;43.

Vitriarius, Prof. J. J., Leiden. 44 n.

Voordt, .. . van de, Utrecht. 30.

Voorst, Ds. J. J. van, Amsterdam. 108.

Vorstius, Prof. A., Leiden. 26 n. 3.

Vos, Mevr., Utrecht. 63.

Vrolik, Prof. W., Amsterdam. 108.

quot;Waveren, Amelia van, Utrecht. 27.

Westrenen, Arent van, , nbsp;nbsp;nbsp;29 n.

—— van Themaat, Mevr, van, Utrecht. 63.

Weytland, Erven, Utrecht. 115 n. 1.

Wielingh, A., Utrecht. 44 n.

With, Joh. de, Dordrecht. 36 n.

Wtenenge, Utrecht. 2 n.

Wijkersloot, Cornelis van, Utrecht. 27.

--, Digna van, Utrecht. 27.

Zuylen v. Nyevelt v. Gaesbeek, . .. van. 86.


III. HANDSCHRIFTEN.

Album amicorum Joannis Viviani. 109.

Almeloveen (Theod. Janss. ab), vid. : Epis-tolae.

Alvarotti (Jacobus), vid. Liber feudorum.

Antiphonale de nocte. 96.

Archimedes, Opera, 1544, cum notis mss.

Chr. Hugenii. 56 n.

Arte (De) rhetorica. 6.

--, vid.; Exerptum.

Augustinus, (S.), De civitate Dei 11. XXII. 46—48, 96.

--, vid. Epistolae.

Bartolus de Saxoferrato, Lectura super II parte Digesti novi. 86.

Beka amp;nbsp;Heda, De episcopis Ultrajectinis, cum notis mss. Pt. et Casp. Burmanni, Arn. van Drakenborch, Ant. Matthei et Pt. Scriverii. 56 n.

Biblia latina e versione Hieronymi. 96.

Bohic (Henricus), Commentarius in librum I Decretalium. 86.

Booth (Corn.), Collectanea medica. 26, 26 n. 2, 26 n. 3.

Breviarium. Acc. Litaniae, Exorcismi, Pre-ces. 96.

Buchen (A. van). Genealogieën van aanz. Nd.- en Zd.-Nederl. geslachten. 47 n. 1.

Burman (Pt. et Casp.), vid.: Bekaamp;Heda; Epistolae.

Busch (Joannes), Liber de origine moder-nae devotionis. 4.

Chronicum Windeshemense. 4.

Decisiones Rotae Romanae. 86.

Dionysius Carthusiensis, Expositie in Psalterium. Quinquagena II. 6.

Dominicus de S. Geminiano, Lecturae super sexto Decretalium. II partes. 86.

--------, Lecturae super sexto Decretalium. pars II. 86.

Drakenborch (Arn. van), vid. : Beka amp;nbsp;Heda; Matthaeus (Anth.).

Epistolae déclarantes regulam S. Augustin!. 4.

--diversorum de et ad Th. J. ab Almeloveen, Pt. et Casp. Burmannum, Nie. Hein-sium, Joa. Mauritium, Ant. Louv. Realem et Aem. et J. Rosendalium. 56 n.

—— autographae clar. virorum ad Ant. Mattheum nep. et quaedam ejusdem, e. c. Nicolai Witsen. 59 n.

Etymologicon Graecum. 34 n. t. 38.

Evangeliarium in usum Ecclesiae S. Petri Traject! ad Rhenum. 87.

Excerptum ex libello qui dicitur Loquagium, quem composuit Mag. Henr. de Kalkar . .., de arte rhetorica. 6.

Gariopontus, Passionarius sive ad totius corporis aegritudines remediorum 11. Vn.6.

Gemma crucifix!. 7.

Gerardus Groet, sive Magnus, Sermo de focariis, factus in domo capitulari Trajectensi; De locatione ecclesiarium. 4.

——----——, Tractatus de presby-

teris focaristis. 4.

---------, Sermo de focaristis ; Protestatio de sua predicatione, eet. ; Tractatus de locatione curae pastoralis ; Consilium de acceptatione curae ecclesiae. 5.

Gerlacus Petri, Soliloquium. 4.

Glossarium graecum magnum. 36 n.

Graduale. 96.

Gregorius Magnus Papa, Moralium in Job libri I—X, XXIII—XXXV sive pars I, H, V et VI. 7.

Gronovius (J. en J. F.), Dictata, etc. 45,45 n. 3.

Groote (Geert), vid. : Gerardus.

Heinsius (Nic,), vid. : Epistolae.

Henricus de Kalkar, vid. : Excerptum.

Herxen (Theod.), Libellus de innocentia servanda ; De parvulis trahendis ad Christum ; De laudabili studio fratrum trahen-tium parvulos ad Christum. 7.


-ocr page 202-

151

Hieronymus (S.), vid. : Biblia latina ; Psalterium Latiuum.

Historia Griseldis per Fra. Petrarcham Latine transposita. 4.

----. 4.

Huygens (Christ.), vid. : Archimedes.

Jacobus de Cessolis, Ludus scacorum (mo-ralisatus). 5.

— —----, Scakerium quatuor tracta-

tuum (sive Ludus sc, moral.). 6.

Joannes de Mera, Brachylogus. 6.

----Milis, Repertorium juris. 86.

--ord. Praedicat., Ludus cartularum mo-ralisatus, in 11. Ill divisus. 6.

--de Platea, Lectura supra libro insti-tutionum. 86.

--Petrus de Ferrariis, Practica nova judicialis. 86.

Junius (Hadr.), Batavia, 1558. Cum emen-dat. et notis mss. etc. 56 n.

Kalkar (Henr. de), vid. : Excerptum. Koran, Arabice. 45, 45 n. 1, 116.

Korani fragmenta, Arabice. 112 n. 2.

Lactantius (L. Coelius Firmianus), Divinarum Institutionum 11. VII. 96.

Liber feudorum cum commentario Jacobi Alvarotti. 87.

--jurumiurandorum. 89.

—•— sequentiarum cum notis musicis. 96.

Matthaeus (Ant.), Fundationes etc. Cum notis mss. Adr. van Drakenborch. 56 n.

—•—--. vid. : Beka amp;nbsp;Heda ; Epistolae.

Mauritius (Joa.), vid. : Epistolae.

Mudenus (Corn. J.), Collectanea historica et genealogica; Diplomata, Pasquilli, cet. ad historiam Hollandiae et Ultrajecti potissimum spectantia. 49 n.

Nicolaus de Lyra, Postilia in Pentateuchum, libros Josuae, Judicum et Ruth. 86.

Opuscula in lingua Bengali. 113.

Pentateuchus. Hebr. 46 n.

Petrarcha (Fra.), vid. : Historia Griseldis.

Physiologus, Latine. 4.

Pontificale Ecclesiae B. Mariae Trajectensis. 4, 96, 96 n. 3.

Psalterium Ultrajectense. 39, 40, 41, 42, 42 n. 1. 107, 112, 112 n. 3, 113.

Realis (Ant. Louv.), vid. : Epistolae.

Rechtsboek van den Dom, vid. : Statuta.

Richardus de Sancto Victore, De contem-platione majore sive super archam Moy-sis, 11. V. 87.

---------, Commentarius in Apo-calypsim. 87.

IV. DRUI

Abbas antiquus, zie: Panormitanus.

Accolis (Bened. de). Bellum contra barbares. 101.

Accursius (Fra.), Super Digest. Novo. 96. Acta generalis VIII Synodi. 89.

Rosendalius (Aem. et Jac.), vid. : Epistolae.

Rumphius (Geo. Everh.), Auctarium van het Amboinsche Cruydtboeck. 102,103 n. 1.

Ruusbroec (Jo.), Tractatus de duodecim virtutibus, de lingua vulgari in Lat. transi. 4.

----, Ornatus spiritualis desponsatio-nis- 6.

Scriverius (Pt.), vid. : Beka amp;nbsp;Heda.

Statuta ecclesiae Trajectensis, auct. Hugone Wstinc. 86.

Thomas Cantipratensis, Liber de natura rerum, auctus ab auctore. 6.

--à Kempis, De imitatione Christi. 5.

-----, Meditationes (de vita Christi). 4.

--—-— —■—, Salubres admonitiones de sacro Sacramento (euch^ristiae) ; Tractatus : Regnum Dei inter vos est. 5.

--——--, Tractaten. 6.

Tractaten over Palestina en het Oosten. 4.

Tundali visio. 4, 5.

; Ubertinus de Casali, Arboris crucifixae vitae Jesu liber III. 4.

Vincentius Bellovacensis, Speculum histo-riale. 96.

; Vivianus (Joa.), vid. : Album amicorum. Windesheim, vid. : Chronicum.

Witsen (Nic.), vid. : Epistolae.

Woorden en spreekwijzen in ’t Chineesch (Mandarijnsch) met Chin, en Lat. karakters, Cantonsch dialect en Hollandsch. 112 n. 2.

Wstinc, (Hugo), vid. : Statuta.

Hss. uit Klooster-

en Kapittel-bibliotheken, niet meer in de Universiteitsbibliotheek aanwezig.

Articuli infra script! ad quos Episcopi pro tempore in receptione ad Eccles. Trajec-tensem sunt avisandi ac illos observare promittunt, juxta continentiam iuramenti more consueto prestandi, item patrie amp;nbsp;secundum statuta amp;nbsp;consuetudines Eccles. Trajectensis. 86.

Bernardi (S.) vita. 89.

Dionysius Carthus., Dialogus inter Christum et principissam. 6.

Dominicus de S. Geminiano, Lecture super III Decretalium. 86.

Horborch (Wilh.), Determinationes. 86.

Liber feudorum. 86.

Statuta et privileg. Eccl. Traj. 86.

Acta Societatis Palatinae. 56 n.

Afflictis (Matth, de), Decisiones sacri con-cilii neapol. 89,

Albertus Magnus, Sermones aurei de eucha-ristia XXXII. 8.


-ocr page 203-

152

Albertus Magnus, Eucharisticum, 90.

Albinus, In Ecclesiast. comment. 90.

Alemannia (Conr. de), zie: Conradus.

Alicatus, zie: Tacitus.

Alvaradus (Did. Rod.), De conjecturata mente defuncti. 89.

Alvarnus, zie: Guillermus Paris.

Alviatus (Andr.), Compendium processus. 92.

Ambrosius Sanctus, Opera. Pars I—ID. 97, --, De officiis. 6, 9, 97.

--de Spira, Quadragesimale de floribus sapientiae. 89.

--, zie: Erasmus.

Andreae (Jo.), Novelle opus. 89.

Andreas, Salernitanus, Bellum grammaticale. 100.

Annales minores. 48 n.

Anselmus Cantuariens., Opera et tracta-tus. 9.

--de Prato vet., zie: Bartolus de Saxo-ferrato.

Antididagma per canonicos Eccles. Colo-niensis. 92.

Antoninus Florentinus, Tract, de instruct, simpl. confess. 4.

----, Confessionale. 8.

----, Opus historiarum. Pars I—HI. 9.

----, Summa. 97.

Antonius de Prato, Repertorium super opp.

Bartoli de Saxoferrato. 89.

Apologia pro Societate Jesu. 101.

Appianus. 89.

Apulejus, Comment. [Beroaldi in Asinum aureum]. 89.

Aquino (Thomas de), Opuscula. 6, 8.

------, Summae theologicae. Pars I—m. 86.

-------, Summa de articulis fidei. 9. ;

------, De veritate catholicae fidei. 8.

------, Quaestt. de potentia dei. 8.

-------, Quodlibeta XII. 4.

------, Super IV Sententiarum. 8.

------, In Epistolas S. Pauli. 86.

------, De generatione et corrup-tione Aristotelis. 89.

------, zie ook : Bergomensis (Petrus).

Aretinus (Leon.), zie : Aristoteles.

Arias (Fra.), De confessione et communione. 92.

Aristoteles, Opera. 53.

--, De moribus. 6.

---, Politt. et traduct. Leonardi Aretini Oecon. 89.

--, Physic. 89.

--, Opus, cuius nbsp;initium: nbsp;Sicut autem regimen regis. 97.

--, zie ook : Aquino (Thomas de) ; Monte (Lamb, de) ; Porphysius Malchus ; Versor.

Artemidorus Doldianus, De somniorum in-terpretatione, jam primum a Jo..Canario lat. lingua conscript!. 92.

Arthusius (Goth.), zie: Ens (Casp.).

Astexanus de Ast (Jo.), Summa de casibus conscientiae. 97.

Athanasius, Opera. 22 n. 1.

Auctoritates utriusque testament!. 9.

--bibliae quas tangit Augustinus in suis opp. 97.

Aufrerius (Steph.), Decisiones capellae ar-chiepisc. Tholos. 89.

Augustinus Aur., Opuscula [plurima]. 9, 97, ----, Confessiones. 89.

----, De civitate Dei. 6, 89.

----, De doctrina Christ, et alia. 9.

----, In psalterium. 89, 97.

----, Super psalterium. 9, 97.

----, Opp. epitome per Jo. Piscato-rium. 97.

----,--. Pars I—X. 97.

----. In Pauli Epistolas interpretatio par Bedam collecta. 97.

----, Manuale. 92.

----, S. a. 1.1. binis coli, chart, goth. 89.

----, Lib. IV de consensu quatuor Evangg. 97.

----, De vita beata, 9.

Auratus (Petr.), Scintillae divini amoris, nunc rec. lat. 92.

Aurelius Lessingersius (Jul.), De Deorum cognominibus. 101.

Azo, Super IX libb. cod, amp;nbsp;Institt. Spirae. 97.

Baif (L. de), zie: Sophocles.

Balduinus (Fra.), Responsie altera ad Cal-vinum. 92.

Baldus de Perusio, In VII—IX Cod. Justin, lectura. 86.

--——--, Super prima [Digesti] veteris. 86.

------,--secunda [Digesti] veteris. 86.

-------,---prima et secunda In-fortiati. 86.

------,--IV et V Codicis.

------,--VI Codicis. 86.

------,--usibus feudorum.

------,--novo. 86.

------,--Instituta lectura.

-------,--fendis. 97.

------, Consilia. 97.

Barbatia (Andr. de). Super I, II, III Decre-talium. 97.

----——,--titulis difficillimis. 97.

Bartholomaeus Anglicus, De proprietatibus rerum. 89, 97.

--Brixiensis, Casus decretum. 97.

--Pisanus, Summa de casibus conscientiae. 4,

----,--[... alias...] Magistrutia. 99.

Bartolus de Saxoferrato, Super Infortiatio et Authent. 86, 97.

------,--veteri. 86.

------,--novo. 86, 97.

------, Lectura super authenticis. 97.


-ocr page 204-

153

Bartolus de Saxoferrato, Consilia et quaes-tiones, 100.

------, Super I, II, III Cod. et authent. 86.

------,--prima et secunda Veteris. 97.

------,--m libb. Codicis, c. additt. Angeli ... et répertorie Ans. de Prato Vet. 97.

------, zie ook : Antonius de Prato.

Basilius Magnus, De Spiritu sancto, interpr.

Georg. Trapezuntico. 89.

----, Epistolae. 93.

Bayle, Dictionnaire historique et critique. 63 n.

Beda, zie : Augustinus Aur. ; Kalendarium.

Bellarminus (Rob.), Recognitio librorum. 92.

----, Operum torn. Ill, IV. 97.

Bellay (Joach. du), zie: Défense. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Bergomensis (Petrus), Tabula sup. Tho. de ( Aquino. 5.

Bernardinus Senensis, Sermones. 8.

Bernardus, De laud. Mariae. 8.

--, Epistolae. 6.

——, Spee, honestae vitae. 6.

—— Parmensis, Casus longi. 97.

----,----super V decretalium.97.

--, zie : Gregorius IX.

Berni, Opere. 35, 36.

Beroaldi, zie: Apulejus.

Bertachinus (Jo.), Repertorium [juris (. 97.

Bertorius (Pt.), Reduct, morale. 8.

Bessarion, Adversus calumniatorem Plato-nis. 97.

--, Oratio ad Graecos. — Epistola de successu Synodi VIII sub Eugenio VI. 100.

Betti (Fra.), Lettera .. . della cagione. Stam-pata la seconda volta emendata. 92.

Biblia Hebraica Bombergiana. 29 n.

--Latina. 9.

----glossata. 9, 86.

----[Genesis — Esther]. Job — Dan. — it. Hosea. Macchab. Matth. Apocalyps. 97.

----. Psalterium. 87.

--Slavonica. 35.

--Novi Testament! omnia [gr.]. 92.

---Histt. et lectiones utriusque Testament!. 100.

Bibliotheca maxima patrum M. de la Bigne. 36 n.

Bilderdijk (W.), Werken, 105.

Bisarrus (Petr.), zie: Geufracus (Anto.).

Bleanus (Mart.), De triplici sacrificio. 92.

Bocatius (J.), Genealogia deorum gentil. 4.

---, De casibus virorum. 6.

Boërius (Nie.), Consuetudines Biturigum. 92.

----, zie: Mandagotus.

Boethius, De consolatione philosophiae. 6, 9, 97.

Bonaventura, De regim. conscientiae. 6.

--, Compendium S. theol. 4.

Bonaventura, Opuscula. 6, 9.

--, Sermones. 8.

--, Quaestiones. 86.

--,--lib. III et IV. 97.

--, Prima pars [super sententias]. 100.

--, In primum et sec. sententiarum. 86.

--,--tertium et quart. „ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;86.

——,--11. IV. sententiarum. 6.

Bonifacius (Joa.), De vita divin. 92. --VIII, Liber VI decretal. 6. Bonpland, zie: Humboldt (von).

Bor, Oorspronck, begin ende aenvang der Nederl. oorlogen. 11.

Boyss (Matth.), zie: Mandagotus.

Bozius [Eugubinus, Tho.], De minis gentium et regnorum libb. VIII. 92.

Bredenbach (Tilman), Collationem libb. VIII aucti. 92.

Breviarium Patrum ord. beati Benedict! de observantia per Germaniam nuper in Egmundensi Monasterio et jam iterum castigatum. 92.

--Romanum. 92.

--, zie : Missale.

Brigittae (S.), Revelationes. 9.

Bronnerde (Phil, de), Opus trivum. 6.

Bruele (Gualth.), Theorien et empirica medic. 89.

Brundelsheim (Conr. de), zie: Soccus.

Budaeus (Gu.), Floxenzia [lees: Forensia]. 89.

Buffon, Histoire naturelle. 72.

Burgundus (Petr.), zie : Stella.

Burman (Pt.), zie: Sylloge epistolarum.

Busbequius (Aug.), Epistolae [ad Rudol-phum n]. 101.

--Gislenius, Itinera. 101.

--De acie contra ferias instruenda. 101.

Busscher (Herm.), De ratione solvendi so-phismata libb. H. 101.

Bussonius (Jo.), alias Rubus, Historia et harmonia Evangelica. 92.

Bust! (Bernardus de), Rosarium sermonum. 4, ------, Mariale. 97.

Butkens (F. C.), Trophées... de Brabant. 46 n.

Butrio (Ant. de). De translatione proelat. proelatorum. 97.

Caepolla, (Barth.), Cautelae juris. 90.

----, De servitutibus urbanorum et rusticorum. 97.

Caesar (Cajus Julius), Opera [Commentari.., trad, in toscana]. 89.

Calepinus, Dictionarium. 89, 97.

Calvinus (Jo.), De Principe, de majestate ac privilegiis ejus. 12 n. 3,

Campensis (Joa.), Psalmorum paraphrasis. 92.

----, zie: Psalter.

Canario (Jo.), zie: Artemidorus Doldianus. Cantiuncula (Claud.), Topica [legalia]. 89, Capetius (Jo.), De origine canonicorum. —

De perpétua castitate sacerdotum. 92.


20

-ocr page 205-

154

Carlerius (Aeg.), Sparta fragment. 6, Carrionus (Lud.), zie: Sallustius.

Casa (Giovanni della), Opéré. 35, 36, 36 n. 1, 123.

Casimir (Jo.), Dialog! VII. 100.

Casiri (Mich.), Bibliotheca arabico-hispana escurialensis, 50 n.

Cassander (Georg.), De viris illustribus. 101.

Cassianus (Joan), Collatt. patrum. 6.

Castro (Paul, à), Consilia. 97.

Casus breves Decretalium Sexti et Cle-mentt. 97.

--longi super Institt. 89.

Catabanus (Arm.), Regula curationum mor-borum. 101.

Catalogue of the Harleian collection of mss. 49.

Catalogus librorum prohibitorum. 12 n. 3.

Chaptal (J. Ant.), Grondslag d. scheikunde op de kunsten toegepast. 63 n.

Charondas, UsiS'xvuv libb. III. 101.

--,--De V. S. D[igesto?]. 101.

Chronicles and memorials of Great Brittain and Ireland. 113.

Chrysostomus (Joan), Opera [lat.]. 97.

----, De orando Deum Erasmo interprète. 92.

-------, homiliae VII, 97.

----, Sermones. 4.

----.--XXV. 97.

——--,--aliquot. 97.

----, Super Matthaeum. 97.

----, zie ook Erasmus.

Cicero (M. T.), Opera rhetorica. — Oratt. Lutet. 89.

----, Rhetor, ad Herennium. 4.

--——, Ad Brutum et Quintum fratrem epp. libb. XX recogniti in lat. interpr. eorum quae in iis grade sumpta sunt... 92.

-----, De officiis, c. interpret. Petri Marsi. 97.

--——, ——--. — De amicitia c. comment. [Nic.] Leoniceni Vincentini. De senectute c. comment. Martini Philelphi. Paradoxa c. commento. 98.

--, zie ook: Nicolaus.

Cigauld (Vine.), Facta principum c. regulis Jasonis noviter express. 92.

Claudianus, De raptu Proserpinae. 8, 98.

Clavasio (Ang. de), Summa angelica de casibus conscientiae. 8, 86, 97.

Clemens V, Constitutiones. 6.

Clenardus (Nic.), Meditationes Graecani-cae. 92.

Clichtoveus (Jud.), Elucidatorium ecclesias-ticum. 98.

Cobbett amp;nbsp;Hansard, Parliamentary history of England. 111.

Coccius Sabellicus (Me. Ant.), Opera. 89.

---------, Enneades. Tom. HI. 89, Codex Alexandrinus. 59.

Comestor (Pt.), Historia scolast. super. N, Test. 4.

Comment, de statu religionis libb. III. [auct.

J. de Serres]. 92.

Conciliorum omnium [collectio]. 89.

Concordantiae totius Bibliae. 89.

--majores. 98.

Confession de la foy des églises d’Anvers de la Confession d’Augsburg. 12 n. 3,

Confessionale. 8.

Conradus de Alemannia, Concordantiae majores. 98.

Contarenus [Contarini], Esp., De sacramen-tis libb. IV. 92.

Copernicus (Nic.), De revolutionibus [orbium coelestium], 11. VI. 89.

Corderio (Juan Martin), zie : Eutropius.

Cornarius (J.), Enchiridion medicinae libb. II. 101.

Cornarus (Lud.), tract, pertinens ex. Itai, a Lessio. 93.

Corpus historiae Bisantinae. 43 n.

---inscript. Latinarum. 109.

Corsetus (Ant.), Repertorium in opp. Nicolai [Panormitani]. 89.

Costerius (Jo.), Pro fide collât, antiq. et veritate. 92.

Cramer (Pt.), De uitlandsche kapellen. 59 n.

Crescenzi (Petrus de). Liber Ruralium Commodor urn. 99.

Crocus (Corn.), zie : Erasmus.

Curtius (Rochus), [Ennarrationes] in juris capita. 92.

--Rufus (Q.), De rebus gestis Alexandri Magni. 89.

Cusa, (Nic. de). Opera. 6.

Cuspinianus (Joa.), De consulibus Roma-norum. 29 n.

----,--Caesaribus. 89.

Cyprianus, De XII abusivis saeculi. 98.

Damhouder (Jod.), Praxis rerum civilium. 12 n. 3.

----,----criminalium. 12 n. 3.

----, De tutelis. 12 n. 3.

Dante Alighieri, De komedie. Ill n. 3.

Daurantius [Dauroltius ?], (Ant.), Flores exemplorum sive Catechismus historians. 101.

Decembrius (Angelus), Politia literaria. 89.

Decisiones Rotae novae et antiquae. 86.

Declamationes XII in Vigilias. 101.

Defense de la langue française [Par Joach.

Du Bellay]. 101.

Defensorium fidei contra judeos, hereticos et sarracenos. [Acc. al. tractatus de eadem materia]. 4.

Destructorium vitiorum. 8.

Dialog! sacri. 101.

Dialogus dictus Malogranatum. 8.

Diego (Fra.), zie: Granatensis.

Dillenius (Jo. Jac.), Historia muscarum. 61.


-ocr page 206-

155

Dillenius (Jo. Jac.), Hortus elthamensis. 61.

Dionysius Carthus., Opera min. 8.

----, Specula. 6.

--——De judicio Dei. 6.

--Nestor, [De observantia] opus. Libri VIII. 99.

Discipulus, De erudit. Christi fidei. 6.

Dodonaeus (Remb.), Medic, observationum exempla rara, cet. 92.

Draco (Honoratus), Elementa juris civ. in carmen contracta. 92.

--, De jurispr. studio et justitiae laudi-bus. 92.

Duns Scotus (Jo.), In IV [libros] sententia-rum. 98.

Durandus (Guill.), Speculum [judiciale]. Pars I, III et IV et Repert. juris. 98.

------, Speculum judiciale. 86.

----, Repertorium juris. 86.

Eckius (Jo.), Enchiridion locorum commu-nium adv. M. Lutherum . .. auctum. 92.

Eder (Georg.), Oeconomia bibliorum. 89.

Egidius, Aurea verba. 6.

Egnatius (J. B.), In Suetonium annotatio-nes. 92.

Ens (Casp.), Annal. Mercurio Gallo-Belgico succentur. tom. V. 101,

----, Mercurius Gallo-Belgicus. Tom.

VI. liber III conscriptus a Goth. Ar-thusio. 101.

Epistre consolatoire aux fidèles chasses de Flandres. 12 n. 3,

Erasmus (Des.), Opera omnia. 87.

----, Paraphrasis N. T. II. 89.

----, Annotationes in N. T. 98.

----, Adagiorum collectanea. 100.

----, Colloquiorum opus. 93, 100.

—.—---, Enchiridion militis Christiani. 92.

——--, Farrago. 100.

--——. Jo. Chrysostomos de orando Deum, Erasmi interpr. — Modus orandi.92.

—— ——, In nucem Ovidii. 92.

----, In duos hymnos Prudentii. 92,

----, Paraphrasis in Epp, etEvangg, 92,

----, De pueris instituendis — De ratione studii — Liturgia Virginis Lauret, : — D, Ambrosii apologia — David — De David interpretatione, 92,

----, De sarcienda Ecclesiae discor-dia, omnia recens excusa, 93,

——--, In L, Vallae elegantt, libb, —

Formulae, — Farrago sordidorum ver-borum par Corn, Crocum denuo aucta. 93,

----, nbsp;Apopthegmatum libb. VIII ab ipso recogn. Acced. epistola. 93.

-----, Catalogus omnium lucubratio-num. 92.

----, zie ook : Chrysostomus ; Seneca ; Suetonius.

Eucherius, Formulae. 93.

Eusebius Pamphilus, De fugienda impoeni-tantia. Post auct. obitum ab Arn. Ha-vensio promulgata. 101.

----, De Euangelica praeparatione e Graeco. 98.

----, zie: Historia ecclesiastica.

Eutropius, Le historia traducida por Juan Martin Cordero (ling. Hisp.). 93.

Evangelia et Epistolae, H. Torrentini et G. Macropaedii scholiis illustrata. 92.

Everardus (Nic.), Topica. 89.

Expositio hymnorum. 86, 87.

Faber, (Jac.), Stapulensis, Comment, in IV Evangelia. 98.

--(Jo.), In Institutionum commentaria. 89. Facciolatus, Totius latinitatis lexicon. 61 n. Fasciculus quaestionum controversiarum, 101.

Faxius (Leb.), De régis institutione libb. III. 93.

Fenestella (L.), De magistratibus Romano-rum, jam primum restit. 93.

Fernelius (Jo.), Consilia medicinalia nunc repurgata. 93.

Ferrariis (Jo. Petr, de). Practica. 100.

Ferrarius (Jo.), Commentarius omnibus, qui in jure versantur, utilis. 93.

----, Super institutt. 93.

----, Ad tit. II de R. I. 93.

Ficinus (Mar.), De vita libb. Ill a mendis vindicati. Ejusdem Epidemiarum antido-tus. 101.

----, zie ook: Plotinus.

Fisher (Jo.), Assertio VII sacramentorum adversus M. Lutherum. 98.

Florentius (Hadr.), De Trajecto, Quaestio-nes quodlibeticae. 98.

----, Quaestiones circa Sacramenta. 98.

--Harlemanus, Via vitae, interpr. lat, T. N. Segero. 93.

Flores musicae [auctore H. Peutlingensi]. 87.

Forest! (H.), zie: Stella.

Formulare advocatorum et procuratorum. 93.

Froissard (Joh.), Historiae. lib. I—IV. 101, Fulgosius (Bapt.), Collectanea, [titulus deest], 101,

Fusigna (J,), Libellus artis praedicat, cet, 6, Gaforius (Franchinus), Theoricum opus ar-moniae, 100,

Gajus, Institutiones, Libb, II, 93,

Galenus, In aphorismos Hippocratis Linacro interpr, 101,

Gambiglionibus (Angel, de). De Aretio, Lec-tura super titulo de actionibus Institt, 98, Garsias (Petr,), In determinationes [contra] Joh, Picum Mirandulam, 98,

Garzo (Jo.), De rebus Saxoniae. 6.

Gasparinus Pergam., Epistolae. 6, 9.

Gaulard, Les biguarrures et touches [du Seigneur des Accords]. — Les contes facétieux. Les quatriesmes. 101.


-ocr page 207-

156

Gauricus (Luc.), Super diebus discreto-riis. 100.

Geminiano (Dom. de S.), Prima pars lec-turae super VI [libre] Decretalium. 98.

--------, Super secunda [parte libri] sexti Decretalium. 98.

----——--, In decretalia. 86.

Georgio (Ant. de S.), De appellationibus. 87.

--------, Super IV decretalium. 87.

--------, Super feudis. 98.

Gerson (I.), Opera. 5, 6, 98.

----, Tractatus [Opera?]. 98.

----, De mendacit. spirit. 5.

----,--pollut. nocturna. 8.

----,--imitatione Christi. 8.

----, Sex lectiones cet. 9.

----, Opusculum tripartitum. 9.

Gesner (Conr.), Pandecta[rum .. . libb. XXI].

89.

Geufracus (Anto.), Aulae Turcicae. — Bellum Cyprium. — Epitomae hist. Europae 1564—1573. Aut. Petro Bisarro. [recens in lat. ling, conversa per Wilhelm. Gode-levaeum]. 93.

Gheilhoven (Arn. de), Gnotosolitos. 8. Godelevaeus (Wilh.), zie : Geufracus (Anto.). Gorichem (Henr. de), Tractatus. 7.

Gradibus (Jo. de), Repertorium super lec-turis Jasonis de Mayno. 98.

--——--, zie: Ravennas.

Graevius (J. G.), zie : Thesaurus. Grammatica linguae graecae. 101. Granatensis (Lud.), Vita. — De mysterio incarnationis. — De scrupulis conscien-tiae. Post mortem auctoris édita a Fra. Diego. Jam recenter in Lat. conversi. 93. ----, Dux peccatorum. Ex Italica. 93. Gratianus, Decretum cum appar. 5, 6, 8, 87, 98.

------Margarita. 89.

Gregorius I (Magnus), Moralia. 7, 87.

------, Liber curae pastor. 6. ------, De vita patrum ital. 6.

—------, Homiliae super Ezech. 6, 7,

------,--de div. lect. evang. 7.

--IX, Decretales c. apparatu Bernardi. 98. ----, Decretalio c. glossa. 9.

----, Nova collectio c. glossa. 6, 8, 87. ----,--compil. decretal, c. glossa. 6.

----, Decretalium libb. V c. appar. 98. Gritsch (Joa.), Sermones. 5.

Gronovius (Jac.), zie : Theatrum ; Thesaurus.

Guido de M. Rotherii, Manipulus curato-rum. 7, 8.

Guido Papa, zie: Panormitanus.

Guillermus (Alvarnus) Paris,, Sermones dominie. 8.

----——, Postilia super epistolas et evangelia de tempore. 5, 98.

--——--, Rhetorica divina. 5.

Halro (Jac.), zie: Polycarpus.

Handvesten van Ysselsteyn. 100.

Hansard, zie: Cobbett.

Harley, zie: Catalogue.

Harphius (Henr.), Theologia mystica. 89.

Havensius (Arn,), zie: Eusebius,

Hecquetius (Adr,), Peripetasma argumento-rum insignium, 93,

Hegendorphinus (Chr,), Dialectica legalis. 93, Helwicus Teuton,, De similitud, rerum, 5. Herder (J, G, v,), Sammtliche Werke. 113. Hessels (Jo.), Symbol! apostolic! explicatio, 93.

Hessus (Eobanus), zie: Virgilius.

Hieronymus Stridonensis, Opera exegetica. 9. ----, Epistolae. 7, 9, 86, 98.

----, Vitae patrum. 7, 90.

----, Super sacrum Scripturae psalterium. 87.

----, Epistolae in III libb. distributae, c. praef. P. Lanisii. 93.

----, contra Jo. Hierosolymit. 93.

-----, In psalterium. 98.

--de Villa Vitis, Panis quotid. de Sanctis. 5.

Hierosolomit. (Jo.), zie : Hieronymus S.

Hippocrates, Opuscula varia. 100.

--, zie : Galenus.

Histoire de l’Académie des inscriptions et des belles lettres. 48 n.

—— et mémoires de l’Académie roy. des sciences depuis son commencement 1666 jusqu’à 1754. 50 n.

Historia ecclesiastica [Eusebii Pamphilii?]. 89.

--Germanorum. 101.

Hoeftler (Jo.), Ephemerides. 100.

Hofmeister (Jo.), Loci communes cet. Recens et mendata. 93.

i Holkot, (R.), Super 11. Sapientiae. 8.

Homiliarius doctorum, a Paulo Diacono collectus. 5, 87.

Hopperus (Joach.), De juris arte 11. HI. 90.

Horatius Flaccus (Q.), Opera c. interpr.

Chr. Landini. 98.

Hortus musarum pars II. 87, 87 n. t, 88. --, zie: Ortus.

Hosius (Stanisl.), Opera. 90.

Hugo a S. Victore, Didascalion. 7.

--------, Postula. Hier. — Mac-chabb. — Prov. — Esaias. 2 prts. 87.

--de Prato Florido, Sermones. 8.

--Peutlingensis, zie : Flores musicae.

Humbertus, Sermones. 5.

Humboldt (von) amp;nbsp;Bonpland, Voyage. 76, 76 n. 1.

Hungarus frater (Michael), Sermones. 7.

Hunter, Anatome uteri human! gravid!. 61.

Ignatius, Epistolae. 93.

Imola (Jo. de). In Clementinas. 87.

------, Super I et n Decretalium. 98.

------,--n et III , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;98,

Innocentius IV, Apparatus super [V libb.]. 98,


-ocr page 208-

157

Institutiones (Super). 101.

Isidorus Hispalensis, Etymologiae. 7, 9.

----, Speculum etc. 8.

Jacobus (Petr.), Practica. 90.

Johannes card. S. Calixti, Super mat. con-tractuum. 5.

--Salesberiensis, De nugis curial. 9. --Valensis, De regim. vitae hum. 7. Jordanus de Quedlinburg, Opus postill. 8. Josephus (Flavius), Antiquitates. 5, 90.

Journal Asiatique. 109.

Jovius (Pau.), Hist, sui temporis. Tom. II. 93, Juste, Geschiedkundige vrerken. 113, Justinianus, Institutiones. 5, 8, 9, 87, 90, 98, 100.

--, Vol. XI et XII. 90.1

--, Digestum Infortiatum. 87, 98.

--,--vêtus. 87, 98.

--,--novum. 98.

— —, Liber constitutionum novellarum an-test. 98.

--, Novellae. 98.

--, Extravagantes. 98.

--, Codex I—IX. 98.

--, In Institutis. 98.

--, Volumen de Tortis. 87.

Justinus, Hist. 11. XLIV. 101.

--Orgelitani, In cantica explanatio a Hen-rado Molitoro restituta. 93.

Juvenalis. 100.

Kalendarium secundum Bedam. 99.

Kling (M.), Enarrationes in IV 11. juris in-stitutionum. 90.

Lactantius (J. C.), Opera. 90.

Laet (Joa. de), Historie ofte jaerl. verhael van de , .. West-Ind. Compagnie. 29 n.

Lagus (Corn.), Traditio juris methodica. 90.

Lambertus (Fra.), zie : Nicolaus (Fra.).

Landinus (Chr.), zie: Horatius.

Lanisius (P.), zie: Hieronymus.

Laurentius (Rudolph.), De usuris. 99.

Lenda (Jac. de), Sermones. 7.

Leo Magnus I, Sermones et homiliae quae exstant cet. Altera vice castigata. 93.

------, Sermones. 5, 7.

Lessius (Leon.), Hygiasticon. 93.

----, Quae fides et religio capessenda consultatio. 93.

----, zie ook: Cornarus (Lud ).

Letteroefeningen (Vaderlandsche). 72.

Lexicon. Lat. ling. 100.

--Graeco-latinum. 90.

Liber Chronicorum [auct. H. Schedel]. 97,

--VI Clementinae. Extravagg. 90, --dans modum legendi abbreviaturas, 99, --de gestis trium regium. 7, 8.

Linacer (Thm.), zie: Galenus, Lindanus (Gu ), Fasciculus poenitentiae, 101.

Livius (Titus), Orationes omnes. 93.

Loarte (Gasp.), Speculum sacerdotum. 93, ----, De remediis contra peccata, 93, Lochmaier (Mich,), Sermones, 8,

Loci communes medii, 90,

Lombardus (Petrus), Sententiae, 87, Ludolphus carthus, de Saxonia, In psalterium, 90, --------, Vita Christi. 99.

Ludovicus Romanus, Consilia. 99.

Lullus (Raim.), Magia naturalis. 100. Luther (Mart.), zie: Eckius; Fisher. Lyra (Nic. de), Moralia super bibl. 5. --------, Postilla super evang. 7. Macropaedius (Georg.), Petriscus. 93.

----, Rebelles. 93.

----, Andrisca. 93.

----, Bassarus. 93.

----, Lazarus. 93.

----, Asotus. 93.

----, Hecastus. 93.

----, Aluta. 93.

----, zie: Evangelia.

Maffei (Scipio), Museum Veronense. 57.

i Magnus (Jac.), Zophilogium. 7.

Ï Mandagotus (Gu.), De electionibus praela-torum c. add. Nic. Boërii.. . Recenter purgat. et auct. p. Matth. Boyss. 93.

Marmora Oxoniensa. 50 n.

Marone (Franc de), Sermones. 7.

Marsus (Petr.), zie : Cicero.

Martinus, Margarita Decreti. 7, 99.

Marulus (Marius), De institutione bene . .. vivendi. 93.

Matthaeus Sylvaticus, Liber pandect, med. 99.

Mayno (Jason), Super I et II Digesti novi. 100.

-----,----------vet. 99.

----, Comment, in I et II Codic. 99. ----, zie : Gradibus.

Mediavilla (Rich, de). Super IV sentent. 7.

Melanchton, zie: Staphylus.

Menochius (Jac.), De retinenda posses-sione. 93.

Methodus utriusque juris. 99, 100.

Meyer (Christ.), Vera Immanuelis Generatio ex Virgine viro desponsata juxta Jesajae prophetiam cap. 7 vers. 14 etc. 43 n.

--(Jac.), Annales. 90.

Michelins (P. Ant.), Nova plantarum genera. 61.

Middelburgus (Paul), zie : Petrus de Rivo. Missale. 90, 99.

--[lees: Breviarium] eccles. Trajectensis. 99.

Modus vacandi beneficiorum. 100.

Molinaeus (Jo.), Pro Pontifice. 101, Molther (Henr,), zie: Justinus Orgelitani, Monarcha Mauclerii. 29 n,

Monro, Observations on the nervous system, 61,

Monte (Gerh. de), Commentatio de quiddi-tatibus rerum, quod ed. S, Thomas, 90, --(Lamb, de). In libros Aristotelis de anima, 90.


-ocr page 209-

158

Monte (Petrus de), Episc. Brixiensis, Repertorium. 87.

Morticellarium. 5, 8.

Natalibus (P. de), Catalogus sanctorum. 90.

Nattenhoven (Gosw.), Spec.? 94.

Nebricensis (Ant.), Comment.... c. scholiis Jo. Sichardi. 94.

Nepos (Corn.), zie : Probus.

Nicolaus (Fra.), Apologia contra Fra. Lam-bertum. 101, 101 n. 1.

--(Magister), Praepositio dispensaria. 90. --, Thesaurus Ciceronianus. 90.

Nider (Jo.), De morali lepra. 5.

——--, Manuale confess. 5.

-----, Formicarium. 5.

--——, Consolatorium. 7, 8.

----, Expos, decalogi. 8.

--—— , Sermones. 87.

Oceanus juris. 29 n.

Olivier (G. A.), Entomologie. 62.

Oriano de Brixia (Lanfrancus de), Repeti-tiones. 99.

Orlandinus, Rudolphinus, [Rolandinus Pas-sagerius]. Summa [artis notariae?]. 100.

Ortus sanitatis. 100.

Osorius (Hier.), De gestis Emanuelis. 101. Otto, Summa de ordine judiciario per J.

Globerum cet. 93.

Ovidius, zie: Erasmus.

Paloeotus (Gabr.), De bono senectutis. 93. Palude (H. de), zie: Sermonum Thesaurus. Panormitanus (Nicolaus), Super decret. 87. ----, Prima super primo decret. 99. ----, De officio judicis delegat. 99. ----, Lectura super tertio decret. 99. ----, Repertorium ad opera Abbatis.

99.

----, Super primo secundi decret. 87, 99.

-----, —— I et n decretalium. 99.

----,--I—III nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;99.

----,--tertio nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90.

----,--IV et V nbsp;nbsp;nbsp;„ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90,99.

----,--V decretalium. 87, 99.

tertia secundi decret. 87.

----, Decisiones Parlament!. 89.

----, Casus super Institutiones. 98.

Pantaleon (Hier.), Prosopographiae [he-roum]. 90.

Paracelsus, Opera. 12 n. 3, 61.

Paratus, Sermones. 7.

Paraeus (Dav.), Opera theologica. 29.

Parez de Valentia (Ja.), Expositiones in psalmos 1 —150. 99.

Paulus Diaconus, zie : Homiliarius.

--Ill, Bulla indictionis gener. Synodi. 100.

----de S. Maria, Scrutinium scriptur. 7. Pelbartus de Themiswar, Sermones. 7, 99. ------, zie : Stellarium.

Peregrinus, Sermones. 7.

Perottus (Nie.), Grammatica [c. vers. Neerland.]. 100.

Petrarcha (Fra.), Psalmi poenitentiales. 90.

----, Bucolica. 7.

--——, De hist. Griseldis. 7.

Petrus Blesensis, Opera. 5.

--Hispanus, Copulata, eet. 8.

----, Logicalia. 8.

--de Rivo, contra Paul, de Middelb. 99.

----, tractatus III. 99.

Pflug (Jul.), De republica Germ. 100.

Philelphus (Mart.), zie: Cicero.

Picus Mirandula (Joa.), Opera omnia. 90.

------, zie : Garsias.

Pisanus, zie : Bartholomaeus de S. Con-cordio.

Piscatorium (Jo ), zie : Augustinus.

Pistandri (Nie.), Schvirarm des H. Romschen Beienkorbs. 12 n. 3.

Placcaten. Vol. IV. 100.

Platea (Jo. de). Comment, in Institutiones. 90.

--------, Super tribus Cod. et Institutiones. 99.

Plautus, Verschillende uitgaven. 102, 111 n. 3.

Plinius (Caj.), Secundus, Historia natura-lis. 100.

Plotinus, Opera a Mars. Ficino lat. red-dita. 98.

Polancus (Jo ), Methodus ad eos adjuran-dos qui moriuntur. 94.

Polycarpus, Epistola c. argum. Jac. Halro. 93.

Pomponius Laetus, De magistratibus Ro-manorum. 93.

Porphyrins Malchus (Rhoen ), Isagoge in Aristotelis opp. dialect. 100.

Portanus Poverno, Res memorabiles. 90.

Priero (Sylvester de), Summa. 2 prts. 90.

Probus (Aemil.). De vita excellentium. 101.

Prudentius (A.), Opera castigatoria. 94. --——, zie: Erasmus.

Psalmberijming (Verzam. stukken betr.de). 116.

Psalmen, nieuwe berijming. 50 n.

Psalter (Die) Davids ... door Joa. Campen-sem. 12 n. 3.

Quintilianus Mondosem., In regul. cancellar, apostol. Paulii III. Commentt. 90.

----, Verschillende uitgaven. 39.

Rabanus Maurus, De clericorum institutione. libb. III 94.

----, De poenitentia. 94.

-----, De universo. 5.

Raulin (J.), Doctrinale mortis. 5, 7.

Ravennas (Petrus), Alphabetum aureum c. additt. Jo. de Gradibus. 94.

----, Compendium juris canonici. 87.

Ravisius (Jo.), Cornucopiae. 101.

Regnier (Helyas), Casus longi. 99.

Regula s. patris nostri Benedict! in vitam monachorum. 9.

Repetitiones juris Canonici diversorum authorum. 25.

Rifaud, Voyage en Egypte, en Nubie et lieux circonvoisins. 77.


-ocr page 210-

159

Risthonus (E.), zie: Sanderus.

Robertus monachus, De re Gallica. 100.

----, De bello cum Saracenis. 90.

--de Licio, Opus quadragesim. 5.

------, Sermones. 7, 8.

Rodericus Zamorensis, Spec, vitae hum. 5.

Rolandinus Passagerius, zie: Orlandinus.

Rolevink (Werner), Fase, temporum. 99.

Rosinus (Joh ), Roman, antiquit, liber X. 90.

Rulandus (Mart.), Curationes empiricae. 94.

Rupertus Abbas Tuitiensis, In Evang. et

Apocalyps. Joannis. 99.

Rusbrochius, J., Opera. 9.

Rutland (Jo. Casp ), Loci communes theol. 94.

Saliceto (Bartholus de). Super I et 11 codi-cis. 90.

--——--, Tertia pars super cod. V, VI. 90.

Salis (B. de). Summa casuum. 90.

Sallustius (Crsp.), Opp. edente et ree. Lud.

Carrione. 94.

Sanderus (N.), De scismate Anglicano auct. per E. Risthonum. 94.

Sandeus (Felinus), Lecture de fide instru-mentorum. 87.

----,----sponsalibus. 87, 99.

----, De exceptionibus, praescriptt., re judicata et appellationibus. 87, 99.

----, Super proaemio Deerett. et titulo de Constitutt. 99.

----, Super III secundi Decrett. 100.

----, De presumptionibus. 100.

----, De jurejurando. 100.

----, Responsio epistolaris- 100.

----, De accusationibus. De calum-niatoribus. 100.

----, Comment, in IV et V Deer. 100.

----, Sermo de indulgentia. 100.

----, Quomodo literae apostolicae noceant patronis Ecclesiarum. 100.

----, In secundo Decrett. 100.

Schedel (H), zie: Liber Chronicorum.

Schoepperus (Jac.), Concionum institt. Chris-tianae. 94.

Schottus (Fra)., Thesaurus exemplorum ex auctt. gr. et lat. in centurias IV distinc-tus. 94.

Schueren (G. van der), Teuthonista. 8, 46 n.

Seger (T. N.), zie : Florentinus Harlemanus.

Seldon, The history of the absorbent system. 61.

Seneca (L. A ), Lucrubatt. c. additis non-nullus Erasmi. 90.

Sermones super antiphonam Salue regina. 8.

Sermonum thesaurus [auct. H. de Palude]. 8, 99.

Serres (J. de), zie : Comment, de statu relig.

Sichardus (Jo), zie: Nebricensis (Ant.).

Sigonius (L ), De Hebraeorum libb. VII nunc primum in Germania edit. 94.

Smythaeus (R.), Defensio J. C. sacerdotii. 94.

Snoy (Rayn.), Psalterium. 92, 94.

Soccus [Conr. de Brundelsheim], Sermones. 5, 90.

Solinus, De memorabil. mundi. 7.

Sophocles, Electra, du grec, en rythm. franç. [par L. de Baif]. 94, 101.

Souterliedekens 12 n. 3.

Spangenberg (Jo.), Tabula in Evangg. et epp. 90.

Speculum exemplorum. 5.

--sermonum super Salutat. angel. 8.

Spina (Alph. de), Fortalitium fidei. 8.

Sprat, Engelsche historie. 22 n. 1.

Staphylus (Fra.), Defensio adv. Melanch-ton. 94.

Stella (Did.), De vanitate mundi... ex hisp. in ital. per H. Foresti turn vers, in lat. a Petro Burgundo. 94.

Stellarium coronae Mariae [auct. Pelbarto de Themeswar]. 5, 99.

Strabo, Geographia, Latine. 9.

Suetonius (C.), XII Caesares. Ex Erasmi recognitione. 94.

----, zie: Egnatius.

Summa collationum. 8.

Summarium littérale et planum Institt. 99.

Swammerdam (Jo.), Biblia naturae. 61.

Sylloge epistolarum, coll, et dig. per Pt. Burmannum. 56 n.

Sylvius (Aen.), Historia Bohemica. 101.

----, Tractat. ad reg. Bohem. 5.

----, Contra Turcas. 7.

----, Epist. de arte poëtica. 7.

----,----fortuna. 7.

----, Bulla retractationum. 5.

Tacitus (Corn ), Historiae augustae. 90.

----, De situ Germaniae. 90.

----,--oratoribus. 90.

----, Vita Agricolae. 90.

Tambaco (Joa. de). De consolât, theolog. 7.

Taranta (Valescus de). De practica. 99.

Testament (Nieuwe). 12 n. 3.

--(Le nouveau) de nôtre Seigneur J. C., traduit de Latin en François, par les Théologiens de Louvain. 49.

Textus sequentiarum c. optimo commente. 87.

Thalmud Hierosoly[mi]tanum. 29 n.

Theatrum musicum. 87.

--antiquitatum Graecarum Gronovii.36 n.

--urbium orbis. 36 n.

Theologia German, lat. reddita. 12 n. 3.

Thesaurus Graecorum antiquitatum, edid. Jac. Gronovius. 36 n.

----Romanorum, edid. J. G. Grae-vius. 36 n.

Thomas (S.), zie: Monte (Gerh. de).

Thomas à Kempis, Opera. 5.

------, Soliloquium animae. 5.

Thybout, Schermkunst. 29 n.

Toallier (Jehan), zie: Vives (Lud.).

Toland, (John), The life of John Milton. 46.

Torrentius (H.), zie: Evangelia.


-ocr page 211-

160


Tortellius Aretinus (Jo.), Comment!, gramat. de ortographia dictt. e Graeco transi. 99.

Tortis (Bapt. de), Corpus juris. 46 n.

Tractatus de contractibus, 5.

Trapezunctio (Georg.), zie : Basilius Magnus.

Trilogium animae. 8.

Trithemius (Joa ), Sermones ad mon. 5. ----, De Scriptoribus eccles. 100. Turnhout (Jo. de). Casus breves. 99. Turrecremata (Jo. de). Opus quaestionum...

Flos theol. nominatum. 5.

------, Super psalterio. 8, 99.

------, Contra Sarracenos. 99.

------, Expos, super reg. S. Benedict!. 8.

Utino (Leon, de), Quadragesimale etc. 5, 7.

Valedictio animae. 94.

Valla (Geo.), Opus de expetendis et fugien-dis rebus. 9.

--(Laur.), Elegantiae libb. VI. 99.

Vanckel (Jo. Koelner de), Summaria et con-clusiones sexti. 90.

Vegetius, Epit. de re militari. 7.

Versor (Jo ), Quaestt. super libro meteoro-rum Aristotelis. 90.

Viexmontius (Claud.), De poenitentia pec-catoris. 94.

Vigellus (Nig. Wirecker), Speculum stulto-rum. 5.

Vincentinus (Leon.), zie: Cicero.

Vincentius Ferrarius de Valentia, Sermones. 9.

--Bellovacensis, Specula. 9.

Virgilius Maro (P.), Codex antiquissimus.48 n.

------, Bucolica ac Georgica c. scholiis Eobani Hessi. 94.

Vives (Lud.), Commentaires pour exciter l’esprit en Dieu, tomes en vulgaire Fran-chois par Jehan Touillier. 94.

----, Epistolarum farrago. 94.

Vivianus Bronoviensis, Super Digesto Vet. infortiato. 99.

----, Casus longi super Cod. 100.

Vocabula bibliae. 9.

Vocabularius breviloquus. 9, 87.

—— [utriusque] juris. 99.

Voragine (Jacobus de), Sermones de sanc-tis. 8, 9.

-------,----tempore. 8, 9.

Walasser (Adam), Die Kunst wol zu sterben. 94.

Wassenberg (E.), Embrica s. urbis Embri-censis descriptie. 99.

Zacharias Chrysopolita, Unum ex quatuor seu concord. Evangeliorum. 5.

Zarabellis (Fra. de). Super Decrett. 100.

------, Repertorium 100.

Zasius (Ulr.), In primam partem Dig. vet. 90.

-----, De V. S. [Digesto?] 90.

-----, Lecturae. 90.


V. OUDHEDEN,

Apollo van Belvedere (Beeld van). 71.

Boekbanden. 5 n. 1, 7 n. 1, 29, 29 n. 30.

Borstbeelden van A. Drakenborch, 44 ; A. R.

Falck 105 ; D. Mill, 44 ; P. van Musschen-broek, 44; E. Otto, 44; J. Oosterdijk Schacht, 59 n.

Grafsteen (Grieksche). 58.

— — (Romeinsche) 57—59.

Handschriften-verluchting. 4, 7, 86, 96.

Kaarten-verzameling. Moll. 77 ; Ackersdijk.

109.

Letterkast (Chineesche). 112 n. 2.

Portretten van Corn. Booth, 32, 32 n. 2 ;

A. van Buchell, 25 n. 3.

Tabernakel (Tempel Salomonis). 113, 113 n. 2.


VI. PLATEN EN PORTRETTEN.

Huybert Edmond van Buchell. t. o. den titel. Dr. Cornelis Booth . . . . „ biz. 22 Boekband, door Magnus Hen-

driksz.........„ nbsp;nbsp;„

Biz. uit den Edda Snorra Stur-lusonar........„ nbsp;nbsp;„

Biz. uit het Psalterium Ultra-jectense.......„ nbsp;nbsp;„

Miniatuur uit Augustinus „De Civitate Dei”.....„ nbsp;nbsp;„

Boekband, door Jan Ryckaert nbsp;„ nbsp;nbsp;„

Portretten der Hoogleeraren

Wesseling, Rau, van Drakenborch, van Heusde en van Goudoever.....t. o, biz. 81

Boekband, 18*^® eeuw . . .

Blzn. uit het Pontificale Ecclesiae S. Mariae . . . . Dr. P. J. Vermeulen. . . . Gezicht in de Universiteitsbibliotheek ......

92


-ocr page 212-

-ocr page 213-

-ocr page 214-

-ocr page 215-