Á Ñ O L L O 'S
iiERMIS-GIFT
Hekste deel«
L á St
|
|||||
—___________:____
|
|||||
VERKLARING
VAN DE
TYtF.L-PRENT.
D E IJonde Apollo ap den Wagen voort gedragen
Van Papbos Koningin : heßuurd dóór God Cupieds
Deeld heden aan de Jeugd van Η ktßig 's Gtwvevhagér*
Men deel Gezangen uyt: en Bagchus in '4 verfcbict
Kweekt Min en Digtvuur aan, men hoord de Jonge·'
tingen En Nimphen {die vol drift rykbalsden naar die Β laan)
De zoethcydvan de Min met luyder Keelcn Singen, En doet een ander weer met vreugd ten R eye gaan, Op 't Streelend Maat-Gezang, en 't klinken van de
Snaren
Dat yders Hart verrukt. Des roept men uyt vol
Vreugd,
Ey Phashus Dicht'ren God, ey kom zo alle Jaren,
2?« febenk dan weer op nieuws waf aän de Haagfche Instituut De Vooys ' . ,
vcor Nederlandse Taal-
' eu Urkunde i»an de ÉimAversiteit te Ut weht |
||||
*mmm
|
||||
|
||||
V'"'»
|
|||||||||||||||||
Á Ñ Ð Ô
|
|||||||||||||||||
V :i
|
|||||||||||||||||
}<■
|
|||||||||||||||||
KERMISGIFT
|
|||||||||||||||||
Á AN D Å
|
|||||||||||||||||
S C Ç Å
|
|||||||||||||||||
Ç Á
|
|||||||||||||||||
VERMAAKS-GESINDE
JEUGD. EERSTE DEEL.
|
|||||||||||||||||
TE DORDRECHT'
Gedrukt by HENDRIKWALPOT, Boek-
verkoper over 'c Stadhuys, |
|||||||||||||||||
APO L L Ï ,S
KERMISGIFT
|
|||||||||||
É É .' í
|
|||||||||||
Á AN DE
HAAGSCHE
VERMA AKS.GESIN D Å
JEUGD. BERSTE DEEL.
|
|||||||||||
TE DORDRECHT'
|
|||||||||||
Gedrukt by HENDRIKWALPOT, Boek-
verkooper over 'c Stadhuys, |
|||||||||||
8 OPDRACHT.
xekerlyk, τη verfcheyde voorvallendegelegentheden, die
ik hier om reden [my biet toe movcerende) niet veil aan- halen, zult ondervonden hebben: dog aan jjwl: goed- heyd en infchikkelykheyd denkende , zo verzeker ik my (ten minfien ik verhoop) Uwe Gtwfl en Genade, Maar fchoon UïtI: goedhcyd zig alzo ver over my
nitßrekte, dat zy my deze mifflag vergaf; zo gevoel ik my echter andermaalaangefpoort om voor Uwl: optnyn hlootemergepypenneder te vallen} en ootmoedig vergee-. ving te bidden, voor een mifjlag van vry wat meerder gevpigt: na?nentlyk, overdealtegrootevrymoedigheyd', die ik gebruik van dit gering werk Uwl: toe te eygenen; Waarlyk een zaak waar over ik my zeer genootfaakt vind, om Uwl: te biddeti dezelve met een gtmjlig, en- geen geflrengOog te befchouwen'-i want bet is zeker, en ik gevoeVer my van overtuigt, een al te fegtenßuk- Werk) (Heeren Autbeurs verfchoont nu datik uwwerk een weynig decimeer) om aan zulke waardige Perfina- gies opgedragen te werden, 't Is welwaar dat indien- je nietzoCato'sgezmt zytals Juffr. Triumphant, gy, 'er wel iets in zult vinden, dat na Uwl: genoegen zal· zyn , en inßaat om Uwl: eenigfints te vermaken , en zeker waar het anders had ik reden om meer te klagen % dan gy de * Kanarivogel hoort doen in zyn kouw3 en dat ik reden heb van zulks tegelooven, blykt; want dat nieuw is, is aardig; dat aardig is, vermaakt: Ergo, vermaakt het nieuws. Dat Argwmentfult Gyh immers voor onwrikbaar agten, en buyten dat hebben my deze redenen tot het nemen dezer vrymoedigheyd aangejet; wawentlyk, dat ik verfcheyde malen op Bruiloften zyn- . de f niet zelden heb hoor en zugten en klagen, dat men geen een fraay deuntje had, gevoeglyk op zoo een plaats tuiten die ouwerwe*fi, welke nog heugden van de ty'den van Maarten van Roßem, en die zoo dood gezongen zyn fat mm*er eer hy zou inflaap vallen} als door vermaakt |
||||
OPDRACHT, f
toerden; En wat heeft het my mede 'm particuliere Ge-
ßlj'chappen niet wel verdrootcn, dat men zig daar altoos moefl behelpenmet die barmhertige Straat-deunen, die van Jan Rap en zyn Maatdagelyks langs Straat gebulkt werden: gebeurden''t nu en dan al eens, da? er hier of daar een uit een boekof een gat te voorfchyn quamfprin- gen, die eens -wat nieuws op bazuinde , dat wierddan aanflonds begeert 9 maar dikwils niet verkregen.; om dat den Eygcnaar te traag was het voor andren uit te fchry- ven, en te wantrouwig, om het in eens anders handen te laten komen, als die het oude Spreekwoord wel wifl, wee/l trouw en vertrouwt meinend; en waarlyk met de- zelve Misdaad ben ik dikwils mede behebtgeweefi , wyl piy de Experientie meer als eens geleert heeft , dat die ligt gelooft ligt bedmogen we^t: want, boe menigmaal ben ik den een en d*.n ander niet wel te hulp gekomen in het kenen van nieuwe, enby hun nooit gehoorde Gefan- g en ? die ik tot beden toe nog uit hunne handen ben te rug xoagtende, niettegenflaande ik bun reeds menigvuldig- waal om refiitutie dei· zelve heb aangefproken , om daar mede ook dit Werkje te verryken, dog ik ben tot myn leedwezen tot nog toe gepaayt geworden met ui tfiel op uit fiel; zodat Uwl: zig met de%,eweynige zullen ge- lieven te Content eren; waaronder ''er myns wetens geen zyn y die oit te voren het ligt gezien hebben, en alle van *t befle zoort zyn; fchoonikUwl: by deze verklaar dat ik bet grootfle gedeelte zelf nog niet gelezen en beb ; niet te min verzeker ik Uwl: van hun Deugt, waarom ik my des te meer met Uwl: Gunfl vleyende ben , en weefi verzekert dat indien ik bemerk, Jat deze verzameling κ α Uwl: genoegen is (V welk ik zal afmeten, na mate van het Debit dat den Drukker van dezelve zal hebben) ik ligt in 't korte met een beel Foliant Ufpl: zalkomen begroeten.· En ten dien eynde verfoeke ik aan al de gene die deze zulle zien ofte booren lezen , zo^ér onder hun eenigcfraye Gezangen zyn berußende, dat zy denDruk- \ Α f kef |
||||
ï0 OPDRACHT.
hr de zelve {mits van te voren nok gedrukt) gelieven
toe te zenden, en alzoo tot Completering van het aan- ßaande Deel zo veel Contribueren als in hun vermogen is: dogfehbon ik hier m hun aller byfland'ontbrak, dat ik echter niet en hoop, maak ik my evenwelflerk, dat ik Apol zodanig zal bepraten (feboon hy anders een knaap is die zig niet ligt h de neus laat\leyden,) dat hyaa» Uwl: een Nieuwjaars-Giß falfchajfen, waar by zyn t(crmis-Gift zo veel zal gelyken als de Ruïne van Ey- kenduinen, by bet van otits befaamde Ver f polis, zogy ftegts maar blaken uwer genegentheyt voor deze zyn 'Kermis Donatie toont, en den Drukker dezelve alle af- handig maakt; want het is hem niet evenveel of hy zig verrykt door het Drukken van een Boekje met weynig Gezangen, dan of'hy zig ruïneertdoorhet Imprimeren van cenReufe Foliant) dat zo wi'aj"trek heeft dat dert Drukker {na dat by een Jaar ?. ά 4. nä klanten tot het zelve gewagt heeft) op zyn hals derft zweren, dat hy van niemand" er nog vragen na gehadheeft, omhetvboi' Scheurpapier te gebruiken, maar zoo droefgeeflig tm- fchen het Bolwerk Zynef óvergebleve EXemplarep, die ' van geen menfeh gezogt werden, blyft zitten kyken, als pfhy zyn Sententie des doods ontfangen had, toont dan die meegaande «en toegëventheyd', die ik
van u befcheydentheyd (my in zoo veel voorvallende ge- legentheden gebleken) verwaltende was , en welke onder' de voorgenoemde redens wel de groótfle is, die my de groótfle is, die my de viymoedigheydhueft doen gebrui- ken , van Uwl: Naam tot myn Voorhooftcierfel te ne- men , en geenfnts in navolging van andere Opdragt of Bedelbriefjchryvers , uit Baat fugt ofPluymflrykery; Neeftj Uwl.' waardigheyd alleen doet myzö veel Venera- tic voor Uwl: hebben (want ik belach al die gecivilifeer- de Bedelaars) en dezelve verdient duifentmaalmeerderi dog Uwl'. infchikkelykheyd wete ik neemt ook methleynt dog opregte gejehenkengaarne Comentemtnt. |
|||||
&gÊ||ïj|
|
|||||
OPDRACHT. ii
Dog indien ik my in myne meening mogtebedriegen,
en Uwl: in plaats van dienfi, hier mede ondienjl hak gedaan l zoo bid ik > dat Uwl: over my echter geen al teflrenge, maar grat'uufe Regier ejfen gelieft te zyn t tip dat ik na den uitgaaf 'dezer, wederom (onder de al- krniiiiflefchroofti, onder Uwl·. Lieve en Ziel-betoveren- deOogen mag verfchynen, om in dezelve my tejpïcge- len t en te vermaken als ecvtyds: En zo doende ? zuid gy het zwaarße Jok van Verpligting leggen op defcho#«> ders van Uwl: nederigflen Slaaf |
||||||||
Een Jok het welk hy zo bereyd,'
f letgantich getal van zyne dagen, Wil als een Könings Rykskroón dragen Met Vreugd en met Eerbiedigheyd.
|
||||||||
Maar tag f hier in geen dollemans fluip (ikwil zeg-
gen in geen Po'êtifche verrukking) te vallen, riep myn Sozia, zo ras hymy deze regels zag nederfetten; want vervolgde hy, die Vlieger ζ ou niet opgaan Meefler J.,. „ «tm dies wil datje Op ver na den eerßen Poëet niet en zyt: Benje nog niet genoeg afgefchrikt doof de bi<%nifi- teurs der Dichtkunde $ die je laatjle Rymelery met haar onbarmhartige Ratstanden fodanig beknabbelt hebben, dat men by na niet kon fien of het met een Paragon of Brevier letter gedrukt was} en zulje niet ruflen voor en al eer zy U volgens hun dreygement in den Hexameron hebben doen Catechifertn, en over den hekd halen; fchoon zy uw door hun (langetongen (zagt die gelykenis is geen Van de befle) ik zeg liever door hun Ezels geblaat al meer verveelt hebben, als dat zy het eerfigenoemde bad- den gedaan? Neen myn tweeden ik, kendgy den Per- foon wiens fchaduw gy zyt niet beter. Weet gy niet êls dat hy zig minder am het raaskallen dier * Schaar-
|
||||||||
ιτ OPDRACHT*
* Schaarbeekfe Philofophenfloort, als aan het keffen van
bet Jong, b e fineert, en gewaand Salet-rekeltje , dat fig mee} Airs geeft aïs de grootße Spaanfchen Don ? la* tenjy vry hun dreygcmenten ter uitvoering brengen ? wy zyn voor hun gantfche geblaas met geen de minfie vrees aangedaan , wy zullen geen ander omkeopen om ons te verdedigen, maar wy zullen in ,t vervolg dat gefputs fiegts laten rafen zo veel zy willen, en hun met een die- pe veragt'mgflilzwygende voorby gaan als onwaardig , ons aan hun te bekreunen % Neen ! myn vrome Sozia, daarrefideert in ons een gemoed, dat zig door het kwa- ken en borrekikken dier gemetamorphofeerde Lififcbe Boeren zodanig noyt liet affchrikken, dat het niet een enk lwoerd derfde uiten, ten ware het met hun onver- ßandige finnelykbeden overeen kwam·.; Oneen! Liever vermaken wy (gy weet het) met een ordentelyke fiiakevy twintig'Jonge 'Juffers, als dat wy door een eeuwig Si- lentium , hondert xvaanwyze Muggezifters te vriend krygen. Weg Ezels, pakt u weg, gy zytde tucht on-
waardig, Uw fchimpen is te plomp, te zot, en alt'on-
aardig. Maar verfchoon my 6 teerbeminde Schoonheden, dat.
ik in plaats van deze myne Opdragt, myn aanfpraak alleen tot uwh te wenden, zo ver van mynpligt afwyk dat ik in fee van zulks te doen, een hand vol Ekels voor de Zwynen heb geworpen ; maar zulks gefchied alleen hierom, om dat eenige van dat gefputs, hoor ende, dat het oog van uwl. Dienaar het oog heeft gehad, over de aan
* Een Dorp zo zeer befaamt door zyn Vrugt-
baarheyd in Sileens Nagtegaals, als Delft,in zyn Kalvers. |
||||
/
|
||||||
OPDRACHT. ι?
man urvl opgedrage Gezangen, zekerlyk metzullenna-
Zmbunfal daar tegens tefpumn, en ondanks aldie VrmZng, ™« vooïafaanbeginncnterazenentem- Ven" oJurvl. daar van zeg ik te vermögen ,mte Zzocken urvl: haar vitten zo min ^beh^m^s Τ en dus doende urvl: meer aan myn bereydmllgbeyd Js aan hm kvaadaardigheydwiltlatengekgenleg^ Int ik kan urvl. met alle fincenteyt betuygen, dat dit
wam iKKun uw* j zuivere en met mm XÏebZl Jt opgeofert, ^de^rvl.da^er
is vel zweren, (zie nu moet gy, ten mnflegy dtend bn eekoven) dat het uyt geen de mtnfie andere tnztgt Jedaantverl als alleenom urvl: te dienen, tevcreeren, % vermaken, en meer en meer my urvl gunfi waardig Ζ maken die ik onverdiend van urvl: zo menigmaal ge- noZheb, en noggeniet; vaar voor ik myn Erkente- n Γ waar ik kan of mag, altoos bereyd bentetoonen. %k7dïndezemne kïyneals ^JffjZiZ zyn'er Gezangen in, dewelke eemgevm urvl meermaal lhoordhebbe%,laatuwl:ditnietverdnetendaa^a letter zekerlyk onder urvl: meer wezen, aan wudezel- vevoor als log onbekent zyn; en ét ^endezultgymy meer en meer nootzaken en dwingen, om met alle Ach- 7nge?Kueratie, en BereydwiWgbeyd, mytenoement die hy altoos rvas, dat is UWL: Parate , Obediente , en tot alle
Dienft Volveerdigen D. en Allerne- derigften Slaaf. ^ |
||||||
VOOR-
|
||||||
VOORBERICHT
AAN DEN
LEEZER·
|
||||||
YN HEERENS
D Ie mijfcbien met leed
Nog Jaar en Dagen fuld gaan fieunen $ Dat gy aan ons bedroefde Deunen Uw fchoone geldjc hebt befieed. Ey! geeft uw Gramfcbap eens wat plaats , En laat ik uw voor af eens figgen, Hoe bier omtrent de Zaaken leggen, Ligt raken wy weer goeje Maats. Het is voor menig hondert Jaar
Bekend, by Vrienden en by Buuren, De Gekken kend men aan haar kunren, Dat Spreekwoord blyft dog eeuwig waan En dat 'er onder al het jbort, Die voor Stoknarren op de Ley fta&n, De Minnaars in de eerße Rey gaan, Dat bebje ook wel meer gehoort. Nu , is een Minnaar uiter aard Altydgenegen om te Dichten; De Liefde en Dichtkonß dat zyn Nichten r En g»an daarom veeltyds gepaard: Nu loof ik bebje al verflaan, Hoe dat dit zootje vieze Grollen, Is in de Wereld komen rollen, |
||||||
VOO R Β Ε RICHT.
J)e Min die beeft het al gedaan.
De Min {dat Drommels teuter-kwaad! Diefomtyds om zyn kunfl te toonen , De lompfle van de Boere-Zoon Doetfprecken als een Advocaat.) Kwam onlangs in een malle buy , Cevallig twee drie jonge Snaken Tot Minnaars en Poeten maken, Zo datze Dichten op de Ltty ! En als zy kwamen by malkaar r Of zaten hy hun malfche Vryßers , Dan Song'en zy aispuure Lyfiers: Dit duurde zoo een twee drie Jaar. Gong; Philis cemjes uit de Stadt, Men Jong een droef Vaarwel eylafie ! Een anderfong uyt defperatie, Als hy geen mooye Meyd en had. Een derde fag men onderwyl Bet hopen van een paar blauw' Scheinen, Heel cicrlyk op de maat beweenen, En huyW al ßngend' fnot en kwyl. Maar gong het weer eens voor de wwds En had men voorfpoed in het Vryen, Dan wou men Feefi en Tempels wyen Aan Venus en het Minnekind: Dan zong nf een Nieuwe Minuet Tot Lof van Chris, of Climéne, Ook wel een Drinklied, en met cene Een Boere-detmtje voor de pret. Nu beurden 't Jomtyds by geval, Dat d'een of d'andcr by die vreugd xvas% Die, als men door de Wyn verheugt was, Een Liedje uytfchrcef of ontfial' En dat -war aan een ander gaf, Die 'i naar zyn Sin wat gong verhans ten En Η Rym, en Sin, en al verkvanfien, |
||||
wmmmmmmmmmmmmmm
16 VOORBERICHT
En maakten 't fmakeloos en laf.
*t Geen ons op 't laatji genoodzaakt beefi
Uit de verßrooyd' en lojjé BI aar en ,
De echte Jitikken op te gaar en >
Die men u tot een Kermis geeft.
Dit ziet men in de Tytel-Prent.· _
Daar fpeeld Apol voor Sinter-Klaasje,
En Vader Bagchas drinkt een glaasje,
Wyl Cupido de Wagen mend:
En neen je hun dit kwalyk af?
Daar 'f op Nieuwjaars-dag ('k weet het zeker
Aan d' Asheer of Lantaarn-ontßeker
Veeltyds nog wel een fooytje gaf;
En zouje Phoebus dan verfmaan
Als hy een Kerrnis-Gift komt Ir engen>
Dat kan de heujehheyd niet gehengen >
Des neemt het liever dankhaar aan:
In Hoop y dat op een ander reys
Hy uw wat heter fel hedenken ,
En uw een Nieuwe-Jaars Gift febenken,
Die gaan fal op een hooger Wys.
Gebruik met Lufl dan defe Gaaf:
En onderwylen dat de Heeren
Eft juffers fig vat diverteeren
Met Singen , Uyf ik ßeeds baar Slaaf.
|
||||||||
R. D. N.
|
||||||||
wwwmM
vtvw |
||||||||
NIEU-
|
||||||||
NIEUWE
AVONTUÜRER
Stem: Engelfche Bonrê.
\ngs de groen bedauwde wegen, s
Als ik myne nagtruft fogt, Kwam alleen my Phillis tegen,' DÖen ik 't minue op haar dogt * \ 'k Sag de tranen op haar wangen,
Trots de fchóohfte Parels hangen,
Die men uyt het Ooften brogt:
Sy fcheen befig in gedagten,
Met haar Oogjes naar de Lugt»
Ja zy fcheen haait te verfmagteii,
En zy loosde fugt op iugt.
z. Ik won d'aanforaak van haar myden? Ging myn weg al loetjes voord,
Dog ik groete van ter zyden
Goeden avond, met een woord:
Goeden avond, hoe dus eenig ?
Phillis bent gy zoo alleenlg?
Dat en is niet zoo als 't höord:
Hebt g' ook eenig leed geleeden ?
Met zoo bleef zy ftille itaan,
Kwam wat naar my toe getreden,
Èri fy zag my treurig aan.
3. 'k Sey wel Phillis waarom fugje? Spot gy nog al met myn mini
/. DètK B, 2) |
||||
rfl ,,■' Á . TV·.·"*-.
3Sy/;zey Damon waarom vlugje?
Zy t gy nog zo ïos/van fin ? Dat gy*, om een woord te zeggen, My dus aanftonds gaat verleggen, Vind gy daar zoo 'n misdaad in ? Zoud gy wel zoo wreed van aard zyn, Datgy my, uw Phillis, haat? Neen! gy kund niet zoo ontaard zyn , Dat gy my geheel verlaat. 4. 'k Zey ik zou uw altyd pryzen.
Voor de ichoonfte hier ontrent, Zoo gy niy flegts kond bewyzen, v;
Dat gy fcnder valsheyd bent. V'
Ach! zey zy, 'k wil, u niet derven: | ..'t j
Maar 'k wild' uwe zyn en fterven? | ïésaj 'k Ben reeds aan uwe min gewent. En naar nog veel and're woorden,, Êuften ik haar weder af, "Waar op zy my dus bekoorden, Dat ik hare fout vergaf, 5. 't Is een korte tyd geleden,
's Nagts in 't duifter hand aan hand%.. \ ß;,, \r[" «
Sag ik Phillis komen treden
Met een drónke domme kwant:
Ik beken het my zoo raakte,
Dat ik fluks myn min Verzaakte,
En verwenfte Stad en Land:
% Heb gehoord dat zy gaat kwynen,_
Maar ik trek 't my weinig aan,
Schoon zy moefti» direk verdwynen,
;t Moeft met Phillis dog zoo gaan,
MARS 0# van $ Q Í Ê Ç E E j?.
T^jEt geif&eèri blad,, Door de winc| gevat,
JtrN Word gedreven1, en nu hier > €n dan weer >a daar gefpat, 'frzt
|
||||
Ê Å R MIS-G /F Ã. 19
Net gelyk een blad „ Door de wind gevat,
Word nu hier, en dan weer daar gevat, Zoo word ik, Vol van fchrik Geftadig omgevoerd. * *k Ben nu vry, Dan zie 'k my ■
Eens weder vaft geinoerd "'
Aan het minnenet, Want myn Herderin,
Voed met hoop en vrees myn min. a. Maar gelyk een boem,
Groeyend fonder (chroom, Met zyn klaterende blaren aan eenwaterirroóm. Maargelvkeen boom,, Groeyend fonderfchroom Aan de kant van eenen waterftroom Dus zoo groey, Dus zoo bloey Ik vol moed en vol trots, En myn hert, Draagt de fmert Als een harde rots. Ik bemin tog trouw, Schoon myn Herderin,
Voed met hoop, en vrees myn min. Stem: Ahnable Vainquew.
O Vogels aanfihoutpt, Waarop ik qwam pikken y
Hoc ik zit henout, Bn bleef in u flrikken,
In 'f buisje vol zagten t Zoo dat ik altyd
Die plagt myn genügten Tot myn droevig kruys,
Tefcheppen in '/ Woud, Myn leven moet febikken
O Jager vol boosheid, In dit Vogelbuys.
Die my door u loosheid 1. Adieu Liberteyt, Hier gevangen boud: Want ik ben uw quyt.
Wat pmden of wat quaad Adieu klaar Forteynen,
Heb ik uw ooyt bedreven, Daar 'k plag te verfchynen
Dat gy my doet leven Om in uwe vloed
Hurfchier defpefaat. Myn Bekje tefpoclen
En als gy tot mynfpyt Myn Keeitje te koelen
Uw net heit gehyd} In uwe Waters zoef.
Bi Adbu
|
||||
Á Ñ Ï L t Ö 'S
|
|||||||
ßï
|
|||||||
Adieu Veld en Boftb, Tot het Lyk van myn'i
Daar ik plag te zwieren Komt treurige Uylen
En te tierelieren, Uyt uw donkere kuylen,
Doen 'k was vry en los: Kraaycn van 'sgelyk.
Maar 't argfle van al En gy witte Swaan
Is, dat ik nog zal Doet treurige klagte»,
Het graf moeten derven j Verandert uw fchagten ,
Als ik kom te fier ven: Neemt het Rouwkleed agn.
O Droevig ongeval! En gy Pluymgediert,^
Want dan ßlde Kat Dat nog daag'lyks zwierd^
Myn lichaam ver wer ven, En huppelt nogfpringt niet i
Ach! watfpyt is dat. En fluyt niet nog fingt niet t
3. Tot trooß in Hïynpyn Maar u flemmen dusJUert,
Als ik dood jal zy'n, * Dat ik door gefchrey
Kom Vogels te zamen Veel dagen hoor klagen
Met rouw na betamen Om het Lyk van mv
Ç E R D E R S~S Á Í G.
Stem: Geeft een Aalmoess voor dan Blinde,
ALs de gulde Son ging dalen ,
En in 't ryzen van de Maan, Ging Leander eenzaam dwalen Met zyn minnefmert belann. Phillis, riep die trouwe Herder, Gaat uw wreedfieyd dan nog verder ? 2yt gy voor myn Min dan Tchuw ? Slaat uw oogen, vol meedogen, Op my die niets mmd dan uw. 2. Lieffie Phillis hoord myn klagen,
Hoord myn fugten en geftèen: 't Geen ik doe van dag tot dagen Öm üw onverbid'lykheen. Engel Hef! myn vreugd en troosje, Zielverrukkend geurig Roosje Ey verkwik myn ziel en fifo Ik bemin u, en bezin u, Als myn eenigfte Godin, g« Ais |
|||||||
Κ ER MI S^G IFT.
|
|||||||
a*
|
|||||||
% Als ik ben van u geicheyden,
En my u gefigt verlaat, Korte vreugt, langdurig lyden, Denk ik in die droeve Staat: Myn Ziel berooft van die genügten Krengt niet voort als droeve fugten ; Phillis ach! myn lieve ligt Buigt u finnen tot het minnen, Wyl gy elk tot min verpügt. 4. Heb ik myn dienft u opgedragen s
Aanbied ik u myn trouwe min, J^aat u Leander niet mishagen, Maar laat de min uw boezem in, froef met my de minnelusjes, Lieve fugjes, tagte kusjes, En het ziel verrukkend zoet, Dat de liefde, die ons griefde, Aan twee Liefjes, fmaken doet. AIR.
Stem: Dat een tvys Ma» Soldaat km wezm.
TErwyl de Jeugd in onfe dagen,
De Min ontfteekt en geeft haar bot» Kom Iaat ons danliet zoet genot, Dat het geval u met behagen Qns aanbied, fmaken, dat geen dag Dit ongeproeft voorby gaan mag. z. Het zoet getytje van het leven
Nood ops, dat wy 't geluk dog niet, Nu dat het fig zoo ichoon aanbied, Öntflippen laten, maar begeven Ons te genieten, yder dag, De vreugd die ons gebeuren mag. 3, Laat ons hém die door vieze grepen
Voor deze lüften is verdooft ß | £n
|
|||||||
AP O L L O yS
|
|||||||||
%%
|
|||||||||
En fteeds van alle vreugd berooft,
Van Nyd en Wangunft werd gcneperi* Niet voilegen maar ydër dag Hier in befteen, tenvyl men mag. |
|||||||||
Stem; Allemande.
WAt is 'teen Vreugd, En Ziel-geheugd,
Wanneer men jong het zoete vryefi pleegt. Wat is 't Vreugd, Wanneer de Jeugd Door min tot min beweegd, Hoefoet, Voldoet Die lieve hertstogt dan haar Ziel en Sin,
Met lusjes van de min, Door 't oog geiloopen in: Want als de min Met fchoonheyd is gepaard, Is 't een Hemel op der aard. 2.. Daar is geen zoet, 't Geen zo voldoet
Aan 't Herte van de minnezieke Jeugd: Dewyl dit Zoet, geftadig boet Hun teed're Iuil en vreugd. A!s hy En zy Eenparig fnakken na het minnezoet,
Daar de üefde kusjes voed En hun grage lult voldoet, Tenvyl zy met Omhelfing en gezoen Venus Offerhanden doen. 3. Het ftreeld haar fin, Als zy met min.
Haar lief genegen vinden tot gevrey: Dan vind de Min, Hoe zoet daar in De teed're welluft zy: Geen Ziels-Vermaak Zoo eet, als hun de Min-Godes dan geeft,
Α Is lip op lipjes kleeft, En Ziel om Zieltje fweefd En zy nooyt zyn verzadigt in 't geblus, Van'tlieftelykgekus, HER- |
|||||||||
Κ Μ R MtS.G ϊ FT. Il
HERDER $-KL A G Τ.
Stem: Wanneer de Son fijn paarden tnind*
DE Son rees nauw ter -Kimmen uyc -
Of Thirfis door de min Schier al fyn leven lang gebruid, Ging mym'rend Bofchwaard in: Daar hy na lang te talmen, Ten koïle van iyn Long, Dees doodelyke galmen Sig felfs ten hals uitwrong, 2, Helaas! Cupido dertel wigcs
Ik ben weer in uw magt, Gy hebt in 't eynde door u.fehigf *
My weer tot min gebragt.
Ach! moet ik zoo myn leven
En 't dierbaarft' vaii myri Jeugd! LH
Aan u ten beften geven,
En leven fonder vreugd.
3, Maar waarom tog nu onbedagt
V van de min beklaagd ? Dau gy tot nU gelukkig agt
H?t uur, datg'liaar eerft zaagd: Wie kan het zoet vermogen O Phillis wederftaan Van u Zieldw ingende oogen ? Wie kan uw magt ontgaan? 4, Ik wenich ftaag na gelegénthéyd \
Dat ik myn Son mag zien> Én denk haat myn gelegenthëyd
Ootmoedig aan te bien!:·-■.■<-ά-ν. ?■'{& :· : Dog naauwUyks ilaat z' haar óogefl
Maar even op my neer* Of ik vind, my bedrogen, -It ■* t De moed ontzakt my weer, ι u:iu 1, b
ß 4 iSage
|
||||
'34 Α Ρ Ο Ι L Ο >5
<j. Sagt Thiriïs! denk ik, eer 'tu roud,
Verfwyg veel eer uw min, Eer men u voor vermetel houd, Dat gy zoo los u fin Op zulk een voorwerp veftes Zie toe wat gy begind, Voor dat gy u ten ïefte In dubb'le rampen vind. 6. Hier fweeg de droeve Thirfis ftil,
Verrukt door al zyn leed; Terwyl een Vloo zyn linker bil Schier heel aan ftukken beet. 't Geen hem foo toornig maakte» É)at hy uyt enkel fpyt Syn Minneklagt hier ftaakte, Tpc op een ander; tyd, HERDER S-S Α Ν G. ' ~
«;^m. ITe VliQhlie h*een Jag* > &c°
stem. ^A[s ikifiyft pmh kujj-en ma^ Ά Pol had naauwelyks zyn broek
En onderkouflen aangetogeri, Als Knaap Damêtas uyt den hoek Van zyne Slaapplaats was gevlogen, 2. En fat al by zyn Roiemond,
Daar hy eens helder op ging dennen, En deed het Uèdje dat terftond Sal volgen, in haar ooren dreunen* j. Ach waarde Rofemond hoe fai
ïk u myn dankbaarheyd bètoonen ? ïk zoek maar vind gantfch niet met al, Daar ik u gunft mee kan beloonen. 4· Dog zoo een dankbaar hert voortaan,
By u my η Liet niet werd verßoocen: ·-'-■ Zoo |
||||
•
|
||||
Ê E R MIS-G 1FT. %%
Zoo neem ket in betaling aan,
Voor al het goed by u genoten. y. Neem dan myn hert, myn wa^rtile fchat
Voor uwe gunft, die my meer waard is Als al de jEhat die Croefus had, Ja 't allerkoft'lykft dat op aard is. 0. Laat and're vry haar Weljuft in
God iiagchns (tellen en zyn Vrugten: De myne zoek ik in de min, Die geeft my beter ziel-genugten. 7. Gy zyt alleen myn Ziels-yermaak,
De vreugd en weliuft van myn oogen; Gy zyt alleen myn Doel en Baak: Ik leef alleen in uw vermogen.
8. 'k Misgun aan and're niet, dat zy
Hun heerszugt ftreelen met regeeren; *k Wil voor al 's Werelds Monarchy Uw wedermin, nog gunft ontberen, 9. Ik vind in deez' myn flaverny
Ligtduyzendmaal meer zoetigheden, Als andi're in hun Heerfchappy i Ik ben met Rofemond te vreden.
|
||||||
AAN CLIMEENE.
Stem: Bedroefde Ziel boud op van klaa., .gen.
CLimeen waar fal het eynd'Iyk hee...nen
Dat ik dus droevig zugten moet: Gy ziet myn klagen, treuren, weenen, JEn nimmer werd uw hart verzoet. Myn Engelin,, Wild tot de min. Dog keeren uwe fiere zinnen, En uw Minnaars eens, Bis, En wild ... uw Minnaar eens getrouw bemin- nen» Â s *♦ Of
|
||||||
±6 APOLLO *S
|
|||||
ζ. Ofmpetikdandoorimertgedre . . . ven^
Van droefheyd ftérven» 'k geef myn hart Aan u .· wat kan ik meerder geven ? Èy! waarom dan zoo lang gemard. Myn Engelin,, Wild tot de Min Eens keeren uwe fiere Sinnen, En wiJd uw Minnaar dog, Bis. En wild i..üw Minnaar dog weerom bemin** nen. na—»—
MENUET.
Stem: Charme de mille Appei.
't *"J Oet van de vrye Staat,
La Al te boven gaat,
Wat de min kan geven: Weg dan laffe Minnery* Van u malle bruyery, Hou ik my zelven vry. *k Soek geen minneluft, Al genoeg gekuft, Voor myn gantiche levch: Lääs! hoe was ik dus verblind * Al de gunden zyn maar wind, Die men by Meysjes vind. NeenJ looie Cupidoótje, Gy krygt my niet in u Bootje* *k Heb uw pyl genoeg géfmaakt^ . Doen ik eertyds heb geblaakt: Nu ben ik vry geraakt. %. Als ik weer denk aan 't zoet/
Dat die lieve gloed, My weer deed genieten: Ach! Elifa's lief gefigt, Daar de Dageraat voor zwigè* -e . My
|
|||||
Ê ER MI S-e TFT. 17
My weer tot Min verpligt.
Als Cupidoo's Boog
(»k Meen haar God'lyk Oog)
My weer komt betchieten,^
En de Ne&ar my befproeyd,
Die van hare lipjes vloeyd,
Werd (Iraks myn ziel geboeyd:
Hoe kan men min ontvlugten,
Als men gefmaakt heeft zyn genügten.
Al ons pogen hyveragc,
Rege en reden hy belagt
Door zyn Magt. ;
De Vryheyd is een zaaks
Die wel groot vermaak Geeft aan jonge linnen: Maar wat heeft men aan zyn Jeugd? Soo men mift het min-geneugd, \
Dat ons alleen verheugd,
»k Wil trots al myn druk, Ramp en ongeluk, )
Myn Elifa minnen.
Zy is 't die myn'Ziel gebied
Door de lonkjes die zy fchieL
Geen hart de min ontvlied.
Ik proef zyn feetigheden
En met myn lot te vreden,
Schoon ik thans wat lyden moet»
»t Loon in 't eynd de fmert verfoet
En dat maakt alles goed.
|
||||||||
Stem: Als ik ççç Fh'illh htjfen mag.
ALs Thirfis zag 't zoet öoggeftraal
Van Phillis, riep hy , kan men vmde, Wel anders dan in 's Hemels Zaal, . Een zulken Schoon! als myn beminde, Æ'. Æïó
|
||||||||
á8 Á Ñ Ï É L Ï »$·
|
|||||||
é. Soo haaft dit PhilHs had gehoord
Wierd zy nog fchoonder door het bloofen,. Ik ben al fonder dat bekoord, Zey Jiy, laat daarom vry dees Roofen, %. En als zy met een lieve lach
Aanhoorende 't minnelyke vlyen % Ik geef het Phillis, riep hy, ach! Myn Ziel, wat wil ik langer by'en. . 4. Hoor zey zy Thirfis, gy beklaagd Uw Vryheyd , ik wil s' u dan weer geven „ Ach! (fugt hyj^Engel lief, gy plaagd Vergeefs, 'k wil in uw Banden leven, f. ó Aangenaam' gevangenis!
Hoe iieflyk ftreeld gy myn gedagten i Myn eenigfte verlangen is, Gelladig in u te vernagten. |
|||||||
Ì £ Õ - Æ Á Í G.
Stem: Hier beeft my Roßmond hefiheyiïm.
DE barre Winter is vervlogen:
Natuur verreeièn uyt haar Nacht ß V rou Venus toond nu haar vermoogen, Daar 't al moet buygen voor haar Magc. %. De donk're Wolken , d'Onweers-vIagen
Verftuyveu voor haar fchoon geficht; De Son lacht vrolyk voor haar Wagen, En praald met aangenamer Ligt. 3. Hetlaauwe Weil, en 'tvrugtb'reZuyden,
Bewyfen haar een God'lyke Eer, Het Aardryk werpt een fchat van Kruyden, En Bloemen voor Haar voeten neer. 't Schynd alles hier op nieuw ontlooken,
Daar Morgen-Üaauw, als Paarlen leyt Op Roofe ola'an, by duytênd rooken, En geuren over 't Veld gefpreyd. 5. De
|
|||||||
Ê ER MIS-G I F Ô. é§
É Ç, Deblyde Vogeltjes verbreyden
f ú)å komft van Cyprus Koningin: I Het vrolyk Vee fpringt door de Weyden * I In 'c Hert getroffen door de Min, ó'. De Vis, clïe in de Peekei darteld,
j: is mee geraakt door hare Kragt! I Die in de zoete Stroomen fpartêld, , Vermeerdert greetig zyh Geflagt. 7. Niets kan haar krakten wederftreeveri
In deefen aangenaamen f yd, Nu zy 't Heel-A! weer doet herleeven:
De Heemel iel f bemind en vryd. 8. O Zon, die door uw Morgen-Straaleni
En door uw Al verkwikkend Ligt Ons nood iri Kalver-ryke Daalen!
Breng Philüs eens voor niyn gcfigt.„ 9. IJeguüftig myn langduürig Minnen „
En let haar Hert in vollen Gloed: O Venns! buyg haar ftuurfè Sinnen,
Als ik myn Ziels-Voogdes ontmoet. |
||||||
Ì É Í Í E-S Á Í G.
Stem: Wanneer de Son in V Morgen-roedt ALs ik aanichoüw het lief gefigt
V an Clorenias Oogeh: Hoe heerlyk traald dat Zonne-Hchc > Hoe groot is het verrrioögen, Waar mee dat zy myn Hert bekoord, En met zoo'n Lonk myn Ziel doorboordp Waar voor het al moet fwigten. Myn Vryheyd, die verlieft haar kragt, Moet aanftonds buygen voor de Magc Van die vergoede Ligten. a. Maar kus ik eens die Lieve Mond |
||||||
3© Á Ñ Ï É L Ï 'S
|
||||
£ç iagte Roofe Lippen,
Waar van zy ook (van Min doorwond}
Zoo meenig Kus liet glippen.
Die my verichaffen zoo veel Zoet
En Ziels-Vermaak in overvloed,
Zoo roem ik nog myn Banden >
En denk met Vreugden aan dien Dag»
Toen ik myn vryheyd door een Lach
Sag op die Klippen fttanden.
g. Bezie ik eens het Lely-wit
En lieffelyke Roofen, Die hare malfche kaak befit > De Lely fchynd te bloofen : De Roos fchynd heel verbleekt van fpyt, Wyl 't root dat op haar kaakjes leyd Haar luyfter komt verdooven. Wie zomv dog niet door iulk een Schoont Wanneer zy Weeder-Min betoond, Zyn vryheyd laaten rooven. 4. Syg ik dm eens vervuld door 't zoe?
Van Duyiend lieve Lusjes, Daar zy geftaag myn min mee voed
En dartelende Kusjes,
Een weynig lager als haar hals
Tot op haar Boezem neer, en als
Ik daar de Minzaamheeden
Dan fmaak, dunkt my dat ik ten deel
In Cycherea's Luft-Priëel
Vol Vreugde ben getreeden.
5. Maar fagt, myn Ziel J eer gy verdwaald
Jn al dees' zoetigheden: 't Is beft, dat gy uw hier bepaald,
En wild niet verder treden. Myn Clorenie, myn Engelin Is dan myn eenigfte Afgodin., Die ik altyd zal minnen : Die
|
||||
Ê Å R Ì É S-G É FT. 3*
Die ik trots ramp en ongeval,
De nyd ten fpyt, erkennen fal Als Voogdes van myn Sinnen. Stem: Menuet van LocatellL
STierd myn Sin, Liefdes Godin,
Dat ik eeuwig myn Goris bemin: Het vermogen, Van haar Oogen, Ikondervii?, Dedeugd en manieren, Die haar wezencieren, Haar zoet by-zvn, Zal altyd zyn Groote vreugd voor myn. 2. Maar Godin, Stierd ook haar fin,
Dat ik mag hopen op Wedermin: Dat na 't ftryden, En myn lyden , Ik overwin» Alles kan ik vinden In 't oog myns Beminde: Ach! vond ook zy Alles in my, Ik was eeuwig bly. THIRSIS MINNEKLAGT.
Stem: 0 Holland fiboon gy keft in vree,
DE Herder Thirfis, wiens Gemoed
Zo wierd door min gedreeven, Als d'Qceaan door Eb en Vloed ß Had Veld-waards fig begeeven. Daar hy, terwyl zyn wollig Vee In 't kalvergroën hun luft voldee, In 't Lommer der Abeelen Dit Herders-Lied ging kweelen. 2. Myn waarde Daphné! trots de fmert
Die my de niin doet lyden, Ik min U ais myn eygen Hert En roem, nog fallen tyden Ym al uw* fchoon' Hoedaivghe'öb _ |
|||||
\
|
|||||
1% Α Ρ Ο Ι Ι Ο 'S
Die gy befit, maar 'k zugt mét een*
Daar is geen min te vinden, tëy Daphné myri beminde. 3. Laaft zag de Minne-God Cu^ied'
Myn fchopne Herderinne: Waar op fïy zig dus hooren liet,
Dees is nog Ayaard te minnen,
Dit 's regt een Pronkbeeld van Natuaf;
Maar hy zëy dok ter zelver uur,
Daar is geen min te vinden,
By Daphné mijn beminde.
4. Myn lieve Morgenzon dat gy
In't eynd eens wierd bewoogen, En dat al 't geen ik om u \y ï V porde tot riiedoogen ;
Zoo zong ik altijd uwen lof, En zou'er dit ain laten of, Daar is geen min te vinden i By Daphné myn beminde. |
||||||
AAN PHILLIS,
Stem: Hvefchooh ligt ons de Mor genfler,
MYn tfeifte Phillis trots u haat,
Schoon gy myn trouwe min vér fmaaé, Ik kan u niet begeven, Hoe koel gy ook geworden zyt, Gy blyft dog tot in Eeuwigheyt,, Mya Son, myn ziel, myn leven; Vlugt vry,, Van my,, WreedePhüIis, Soo 'c uw wil is, Dus verbolgen: Maar 't berouw zal u haaft volgen. 2. Ik weet dat u myn ongeval
Met medelyden treffen fal, Schoon gy my dus misleyde; fen
|
||||||
Ê Eti MIS-G ÏF Ô. 33
Ø á my door uw geveynsde min, '
Steeds voerden als ten Hemel in,
Die my dat luk benyde. .,,'■'
Vlugt vry,, Van my, Wreedè Phiilis»
Als 't uw wil is, 'k Sal uw derven;
Maar 'k wil egter d'uwe fterven.
5. Ik dool en zwerf door d'ope lugt,
En d'hcho doet met n:iar gezugt Dees gi»lm ten Hemel fteyg'ren: V Keer weder, Phiilis Lief! keer weer;1 Gy toonde my uw gunft wel eer: f Zult gy my die nu weyg'ren >
Komt vry,, Tot my, Lieve Phiilis t j : ,i Zoo 't uw wil is, Als te vooren,
Gy kund my alleen bekooren. 4. Is 't om te zien myn Ziels-Vorftifi,
Of ik u ook ftandvaftig min ? Ach ! wil die Waan vry derven; '' Stel my niet op zoo wreedè toets, En meng uw ftrafheyd met wat zoets» Of gy zuid my doen fterven.· Stel vry,, Op my, Lieve Phiilis, Zoo 't uw wil is, Uw betrouwen: *k Zal myn liefd» eeuwig houwen.
ö > rtr-7 í·:
Ì É Í Í''¸-S Á Í G.,
Stem: Wanneer de Son zyn Vaarden tuend*
(~\ Cloris tot wat droeve Staat, '·■' ■"
*-* Vind ik my nu gebragt j
Ik voel dat door uw lief-gelaat
Myn vryheyd werd verkragt,
XJw byzyn doet my iugten»
En als ik uw weer mis, Leefikvolongenvgtetti
£n vol bekommernis. .: ç .»■; 1
|
||||
Ç Á Ñ Ö ×{ É Ï '$
2. U Schoonheydhoud myn Ziel gebocydl
Terwyl van dag tot dag», Myn liefde al geftadig gröeyd .'. ,f,»,,.',','■',,. En ik niet klagen mag. *,. . Ik vrees u te mishagen j Schoon my de nood gebied Alyn dienft u op te dragen, .,'.,, ;ä' Soo derf ik egter niet. , ,, ·
5. Welaan, myn Ziel! hervat in't end»
Eens wederom.den moed, Maakt Goris uwe min bekend En val haar glans te voet; Zoo kund gy Ligt'nis, vinden, Wanneer die'Schoone weet, ; ;/v Dat zy is uw beminde, > ,; rfi Ãé:'..'.
En oorzaak van uw leed, ^ "
C O Í Ô Ç E^P Ë Í S.
Stem : é P^t« <&- Moriaan. ,,, ,,; .,..
|S 'er Vreugd te vinden,,^
·* Zoo is 't in de minj ;| ,; Ji^ ',*,, r ,„,·,
En die nooyt beminde, · /1;^ v.ir-.i; - /^ í
Js ^erooft van Sin.
Min vèrdryft alle ongenugteri,
't Minnen doet de foete Jeugd
Altyd zyn verheugd, ,
En verjaagt hèfdróevig Sugterj,
't Minnen geeft de Jeugd·■-■,--h «-, ,· ·■ ?noi f f '
Altyd nieuwe ftof tot V,reugd,i; .{;, i. ;!l!: ./
2. FriiTe groene ;Boornén,"\f -mot :
Lieve Nagtegaal, .r^.dir-.? ir · \--T:'.lrw ■*;./·*>.
Klare waterltroomen, ;jg ii í ïsfirnphje^altemaaL,. ■^^■■«tiüi :v: .■·.·,· /:^:V^i Spaar voortaan geen lieflyk queelenj;?:. i -..;·. í ·„« '.. »Staak |
||||
Ê Å R MIS-G É FT. 1%
Staak nu vry uw droeve klage,
Onder myne rnagt,
Wild dees vreugde met my deelcn p
Onder myne magt,
Heb ik Phillis hert gebragt.
3. Denk ik aan haar kusjes j
Zoo verdwynt myn lmert Door die lieve lusjes. 'k Offer daii myn hert
Aan haar alverwinnend' Opgeri,"
En haar ziels-behoorlykhê'en,
Want op myn Gebeen,
Heeft z' haar hert tot min bewogen;.
En op myn gebeen,
Smelt zy ziel en ziel in een.' ,
4. Als ik dan de roofen
Van haar kaakjes pluk, Die daar lieflyk bloofen, Roem ik myn geluk, ,
'k Houd het met myn lieve Leysje,
Dat's een Meysje als een vlags
Wat een lieve lag
Heeft dat ziel verrukkend' hieysjei>
Wat een lieve lag,
Schoonder als de Lente-Dag.
5". Op dan jonge Sinnen,
Spand uw kragten in, Om haar t'overwinnen Door de zoete Min, , , Maar vergeef't my lacchend roosje, Zoo ik uw pluk voor uw tyd, Want zoo 't langer lyd, * Yders oog pryft dog uw bloosjej Want zoo 't langer lyd, Raak ik u gewis nog kwyt. ? «v, \Á; Gi Steins
|
||||
3<5 Á Ñ È L É Ï 'S
|
||||||||||||
Stem : Reveillez vous Belle endormtè.
Of": Indien oyt Maagt haav droeve klügttiL·
|
||||||||||||
W
|
At hoef ik langer dus te vreefen,
|
|||||||||||
Daar min en zoetheyd beyde woönd
In Cloris; En haar minlyk wefen My niet dan zoetigheyd vertoond ? 2. Wat vreugde ftaat my niet te wagten,
Indien zy eens myn dienft beloond ? Ik fmaak het reeds in myn gedagten,
Schoon zv my nog geen Min betoond. 3. Ik vind nu zoet haar te beminnen:
Ik vind nu blydfchap in myn druk. Maar kan ik eens haar hert verwinnen, Hoe groot! hoe groot is dan myn luk! |
||||||||||||
Stem: Allemande.
OCIorimeen , Gy zyt alleen
Myn Zieltje, dat my 't zoetileleven geeft, O Clorimeen, gy zyt die geen, Waar door uw Minnaar leefd. Gy kund hem do'on En leven doen, alleen door uw geiigt, Voor wiens verrukkend ligt, De blonde Aurora zwigt. Gy kund hem do'on, En leven doen, alleen Door uw bekoorlykhe'en. SCHEY-LIED.
Stemi Marfch van Marlbüwg.
*Àã7 At is'er droever in de min,
kW Helaas wät heeft meer fixierten in, Als
|
||||||||||||
Κ BR MïS-G I FT. 37
|
||||||
Als 't fcheyden van twee Lief jens eens van Sin ?
Bedenk eens wat uw Minnaar lyd,
Myn Engel als gy van hem zyt:
En wat al ramp en droef gequel,
Volgt op dat hart Vaarwel.
Ach! daar en is geen fmert zoo groot „
Niets dat my zo van Vreugt ontbloot,
Als dit alleen,, Vaar wel, 'k ga heen,
Dit 's erger dan de dood.
i. Want boven dat men mift zyn luftj,
Is in 't vertrek ons onbewuft Wanneer men weder eens zal zyn gelmit. Dit is de fmert die 't hert doorgriefd» Dit is het leed dat zoo verliefd, Schier rukt de tranen uyt myn oog. Gedoog dan, Ey gedoog Myn lieve Elifa , dat met lud Ik nog eens van u werd geknft , Eer dat het zoet, Der minnegloed, In ons werd uytgebluft. g. Uw oogjes daar de min uit ftraald,
Waar uyt myn Ziel zyn voedfel haald, Zyn my een Son, waar voor myn onheil daald, Keer weer dan Engelin! Keer weer, Eer dat ik door myn fmert verteer, En maak dat ik niet lang alleen Uw droef vertrek beween. Toon my haaft weer uw zoet gefigt, Dat voorwerp van myn liefde en pligt, I ,eef met my in,, De zoete min, Daar alle vreugd voor zwigt. ι inMÉ
|
||||||
C $ LIEF-
|
||||||
5§ APOLLOS
LI'EFDEN.S L © F,
Stem: Een Gelders Graaf vermoeyd van %t jagen.
WAar vind men zo veel Ziels genügten,
Als men vind in de foete min ? Geen Hertstogt die ons door zyn Vrugten, Zoo houd geboeyd aan hert en fin, Als 't zoete minnen,, dat fteeds ons gemoed* En onze finnen,, Door haar lieve gloed, Zoo'nzoetheyd (maken doet. 2. Niets lal een minnaar moey'lyk vallen,
Indien hy ilegts getrouw bemind, De Vreugd, wanneer hy Cyprus-wallen Daar na al kuilend overwind, Kan hem genefen,, Van zyn droeve fmert, Waar dat voor dezen,, zyn gepynigt hert Geheel in icheen verwerd. 3.0 Phillis dit heb ik bevonden;
"Wanneer my uw Zieldwingend oog Myn hert ontftal, myn Ziel doorwonde, En my tot uwe Min bewoog, Riep ik wat rampen,, Kommer en elend Komt my bekampen,, Ach ik zie geen end, Waar ik my keer of wend. 4. Maar toen gy my daar na ten deelen
Met uwe gunften kwam te baat, Sag ik myn droeve wond haaft heelen,
En vond my in een-beter flaat,
Ta al die klagten,, Waär dat ik eerft in
Scheen te verfmagten ï , Syn nu door uw fflin ,
Verbannen uyt my" fin. ■
5. Soo zoet is 'c Phillis u te minnen,
Wanneer men maar het minfte deel Van uwe lieve gunfr kan winnen. Maar ach! befat ik die geheel Myn waarden Engel,, dit is dan het geen
Daar ik om hengel,, En dat maar alleen
My (teilen kan te vre'en. Stem ?
|
||||
KBR Μ IS-G I FIT. 39
Stem: LUfßt Vullisbooriï^njtlagt,:
WEI Cupido Vemis-Guyt, i' qo
Komt gy my dan ftadig plagen?·-« Wel Cupido Venus-Guyt Waarom my dus lang gebruyd? "a 'fSU-' Of is het uw moertjes laft? ^ !- *k Sal het Lot geduldig dragen, r.y.
En opvolgen haar behagen: ;.:,1 » Λ Seg het my eens loofe gaft. · -n >r,
Seg . . . Seg . . .Seg , . . ■■■ λγΛ vr Seg het my eens loofe gaft. ■■ -·'>"-"v r.- 1. Maar gy fwygt ik zie het wH* .j 't Syn maar regtë mmneftreken rn V/ f Maar gy fwygt ik zie het wel, r.3 . 't Is maar enkel minnefpel, Daar gy Bengel ileeds na döeld, Fluks vertrek vry uyt myn oogèn, 'k Kan uw fakkel niet gedoogen, Wyl myn ziel de vlam reeds'vbëUÉ,! Wyl . . , Wy|■'.-'. VWyi . : . ^iooCi Wyl mvn ziel Öévjam reeds voëlêï !!t;> 3. ïs het è4è wil dan KnaapΛ· 'C)d s '
Zo myn'hert door mm ïe ürcclcW;^ Is het uwe min dart Krïaa'pr !''vm Mv te wiegen'ih'dénfla&p, -* ,:J0":1 'Λ '■ Ga dan na myn "ZfelsA^öbedes, Steekt in haar odk Mef/u Tpofsjei' ; 4 Een Ziels-beroefendlViinne-kocffsjev1· Volgens uwe 'Kadertjes Les, ' - ™ «r»H η-Λ Vol . . . VdLr/fVöl^^pÄ^ ,Wi ■■!{ Volgens uwe Moertjes Les.'!! 'M «bW ., 4. Dus te"zkarn door de 'MirTgeWiä ?
Doe ons eynd'lylc Zègeh-pra)M Ie rfttn vU Dus te zaam döör Mm gewonde vs η-b rr.'l Doe my fmakcfr't ^SWeifcbfl&nßW .? C 4 Daa
|
||||
;A Ρ O X l O 'S
|
|||||||||
r40
|
|||||||||
Danfèlik vannu afaan
Steeds opvolgen die gebooden,
Die me op 't hoogfte zyn van iioodeBe,
Om in uwe gunft te ftaan.
Om. . . Om . . . Om . ·*
Om in uwe gunft te ftaan,
5· Kleyne Hengel, aardig Wigt,
Gä vry heen ; *k ben overwonnen. Kleyne Bengel, aardig Wigt, Gä vry na myn Sonne-ligt: Ach! wie kan uw Godheyds-kragt> Wie moet voor uw Magt niet wyken ? Selfs de grqofte Koningryken, En al 's Weerelds Roem en Fragt. En ... En ... En.. . En al *s Weerelds Roem en Pragt. |
|||||||||
Stem: Revtillez vom Belle endermïe.
Μ Ott ik helaas! dan dus verkwynen
Door al myn Jammer en Elend, Sal ik dan van myn Snier*, en Pynen , In eeuwigheyd neoyt zien het end. i. Waarom houd' ik met zoo veel forgen
Dog voor myn Philis, myn Godin, Myn al te trouwe min verborgen ? Sal zy nooit weeteri dat 'k haar min, $. 6 Ja! myn Engelin zal weeten,
Dat zy door haar Behoprrykhe'en, Myn Hert, en Sin lang heeft bezeeten: Jk Leefy en Sterf voor haar alleen. 4. Waar toe dient my dit angftig fchrpmen *
Ik zoek verlichting in myn Smert, Die reeds al is in top gekomen 5
SJgt dat zy eens bewoogen wert. 5, Want ίο een Lichaam zo vol gaven
|
|||||||||
Ê E R MIS-G I FT. 4*
|
|||||||
Dunkt het my een onmoog'lykheyd,
Dat daar een Ziel in is begraven, Zoo vol va» ongevoeligheyd. 6. Wel aan ik ftaak voortaan myn klagen,
My dunkt ik zie door Phillis rnin, Al myn voorgaande leed verjagen, En heel verbannen «yt myn iin. |
|||||||
Verkrege Vryheyd. Aan C L O R Ê ÍÉ Á·
Menuet: Charme de mille Appas» VAar wel nu Clorenie,
Dcwyl dat ik fie, Dat ik uwe finnen, Noyt tot trouwheyd buygen kan? Het is om die reden dan, Waarom ik uw verban. Vaar wel dan Clorenie, Want ik weet niet wie, Tog zoo een' fou minnen, Die door hare werken toond, Dat ontrouwheyd in haar woond, Wyl gy my zo beloond, 't Is Ar dat gy voor defen My hebt veel gunft en min bewefen, Dog die tyd is gepafleerd, En uw gunft is ook verkeerd; Ik heb daar door geleerd. 2. Hoe weynig is 't dat men
Sig vertrouwen ken Op waarfchynlykheden ? 't Scheen ik was van uw bemind, Dog by d'uytkomft zo bevind Ik, hoe ik was verblind.* Want uw loflen aard, Die had gy gepaard |
|||||||
APOLLOS
|
||||||||||||||||
42
|
||||||||||||||||
Met geveynsde zeden,
Die ik niet wel zag voorheen,'
Mits ik dagt, ik ben alleen
Bemind en anders geen.
Ik ftel dan nu ter zy'en
U w min en al u vlyeryen:
't Geen wel eer was hoog.geagta
En met forg van my betragt, '
Is nn by my veragt.
3. Uw Lot raakt my nu niet,
|
||||||||||||||||
't Sy vreugd of verdriet,
|
;■
|
|||||||||||||||
't Kan my nu niet deeren;
'k Heb de gulde vryheyd weer, % Die 'k zo dwaafelyk wel eer Ley voor uw voeten neer,
Door uw kwaad beleyd, !;
En ontrouwigheyd,
Kwam myn Staat te keeren,
En ik denk my nu voortaan , ", ,
|
||||||||||||||||
Wel te wagten voor die paan,
|
...i \
|
|||||||||||||||
Waar op ik ben. verraan,
'k Ben met myn luk te vreden;
'k Smaak de vryheyds zoet'ghédgnj
Ik ken nu geen minneguyt:
'k Agt de min een fchaad'lyk kruyd».
En feg dan tot beiluyt.
4. Weg weg nu dwafe min,. 'v.'
'k Ban u uyt mvn Sin: ./ ; ' Schoon dat ik voor deiën, ;"ft ;; Ook was onder het gebied, V,.;* '..'ï/ Van de blinde God Cupied, Ik agt zyn pyl nu niet.
Vw zoetheyd is ïlegts zuur,; Uw vreugd van geen duur, Wat playfler kan 't wefen, ; f Daar men altyd fit en fugt, |
||||||||||||||||
1..'
|
||||||||||||||||
En
|
||||||||||||||||
Κ ER MÏS-G l FT9 43
En dit is alleen de vrugt,
Van uw gewaand genügt.
Hoe is zoo een zyn leven,
Mee ongeneugc en ramp doorweven ?
Die iig mee veel gunden vleyd,
En daar na door uw beleyd,
Sig vind te laat misleyd*
|
||||||
AI R,
Tet een Nieuw-J aars-Gift aan Elifa.
ELiJa, *kfoek myn grootße Schat
U'op te Offeren, die myn Sinne» Bewoogen hebt, om u te Minnen , Zoo dikvotls ik )t Geluk maar had Van myne Liefde te bewyfen, Aan u fchoonheyd waard te pryjen. 2. Wel aan ! ontfang myn Hert geheel
Aan uw beboorlykhé'en verbonden i Het werd gewillig uw ge finden Had ik ßegts waardiger Juweel; Maar 'k vind geen gift zoo reed en klaar U f Offeren in dit Nieuwe-Jaar. %. Werd defe gift maar niet yerfmaad!
Of heeft im;n ziel uw ooit bewogen } Dit Hert f dl uvp bekoor lyke oogen Altyd verf ellen, waar gy gaat, En toonen, dat myn liefde alleen Uglants aanbiden anders geen. ,,,· Stem : Iln'y α point de Vlaißr parfait.,
1 . . - I \
MYn Moeder zeyd my alle dag ,
Dat 'k my moet wyslyk dragen: Dat ik geen Heertjes zien en mag, Hoe
|
||||||
'44 r ¢ Ñ È L L Ï >$
Hoe zeer zy my behagen :
Maar een van hen ftaat my te wonder aan.
Dat 's wel gedaan: Dat 's wei gedaan:
Hy zoende my op een nagt fesmaal. 't Left Dat was nog 't beftr^Dat was nog 'c belt,
t. Ik leyd' een leven naar myn fin , En ben ook wel te vreeden: Ik kus, en zie 't geen ik bemin: Heb ik daar toe geen reeden ? Ik drink myn glas, dan by myn Lief gegaan: Dat 's wel gedaan: Dat 's wel geoaan:
*c Geen daargeichied laat ik mv raden: Dog 't Js beter nog: 't Is beter nog.
|
||||||
Stem: Hoe langjalik 0 Ziel-Vorßtn.
't TXTTAs middag aan de Zuyder-Zon,
W Als 1 hirfis, aan een koele bron. Dus uytte zyn gedagten, In 't afzyn van zyn Rooiemoiid, Die hy met fmert verwagte. z. O Schaduw-ryke Streek! hoe zoet Doet gy myn teer verliefd gemoct Herdenken aan die vreugde,
Die gitteren in zoo'n Overvloed Myn dwynend Hert verheugde. $. Dit is de plaars, hier is de oron,, Daar ik gelyk Ündimion, Gekuft wierd onder 't flaapen*,
£n met de Sufter van de Son Mögt fuy v're Lusjes raapeft. 4. Hier kwam die fchoone tot myn tre'ei* Daar ik met afgematte le'en In fchaduw van decs Elfen
Te ruften lag, vol zoetighe'en Al kuffend my omhetten, 5. Hoe
|
||||||
Κ ER M IS-GIFT. 4?
«. Hoe wierd myn min-aek Hert geraakt?
Doe ik, zoo lieflyk, wierd ontwaakt Door uw ferp-zoete Kusjes.
\ch' lieve Roofemond, hoe blaakt Myn »el nog door die Lusjes.
6. Dit was het end je van 't Sermoen En Thirfis Vreu^de-Sang, die toen Zyn gaatjes toe ging trekken:
Op hoop, dat zy hem door een Zoen Weer op zou komen wekken.
Stem: Neeltje heft met &c,
PHilida lag neer gezeegen
In de fchaduw van de Zon, Met haar Keursje half ontreegen, Digt by een klaar Water-Bron;
En zy droomden overUiyd, . Dat iy met den herder Damon was de bruid
Damon kuft, Naar uw lufts
Wantmyn minne-vlam moet zyn gebluit. 2. Damon, diednt zoete Droomen Had verftaan van Woord tot W oora, Is terftond bv haar gekomen s Dat heeft zyn jong Hert bekoord:
Zyn jong Hertje dat lild, en beeft Om dat hy de Afiurantie niet en heelt, Enhytimts Datdelngt
Wedergallemd van zyn Ongenugt. ?. Wel, iprakhy, wie heeft zyn leven Sulk een blooheid meer gezien ? Waarom in 't Verdriet gebleven ? Blooheid wilt dog van my vu en:
Hier op bekeek hy zyn Philidi, Aüerfchoonfte, feyhy, ionder wederga, Mojcmynluft, Zyn gebluft, |
||||
φ APOlLÖs*
Dan was Dämon zyn jong Hert geruft.
4. Hier op ging hy haar Liefkoofen i Zy ontwaakte met angft belaan: Schaamre pronkt met roode Rooien, Als zy Dämon daar fag ftaan; m Ach! zeyzy, Herder Dämon, ziet* ïk ben tegenwoordig watje wild, gebiet^ Met befweek, s' Aan de beek,
En haar roode kaakjes wierden bleek. 5-. Straks met hondert duyfend kusjes Heeft hy zynen Brand gebluft En voldeed zyn Minne-lusjes: Doe was zyn jong Hert geruft:
Hy drukte beyd' haar Borsjee bloot En haar roode Mond hem weer een kusje bood i Toen deSon, Ondergong,
Scheyden defe beyde van de bron. 6. Philida begon te fugten, Ach ! ach 1 wat is my gefchied ?
Damon (prak, Lief wilt niet dugten, Gy zyt die myn ziel gebied s
Tk fal uw eeuwig zyn getrouw, Daar en boven eeren als een Alan fyn Vrou Zoo dat zy, Alle bey,
Stelden de iwarigheyd ftraks aan een fy'. |
||||||
MENU E Ti
TV7le kwam mv te wekken zooras
VV Onlangs in het groene gras, Daar 'k in èen zoete ruft Schiep myne luft,, . 'k Lag aan een klaar Waterftroom, Daar ik had een zoete droom, Wiens Edel Beeld Steeds myne finne ftreeld. ψ ζ. My
|
||||||
Κ E R M IS-GIFT
%. My dagt ik fag een blyde Sehaar
Soetjes jokken met malkaar > Alwaar de Jagt-Godin Stond midden in: En de Muten drie maal dry, Voegden fig terftond daar by, Men fong om Prys Het leek wel een Paradys. l Vrouw Venus kwam getreden aan
Als Apoll' den Harp fou flaan; God liacchus niet zyn maats Namen d'eerfte plaats, Cupidootje vloog m 't rond - Yder Nimph een pyltje iond, Dies bleef ik ftaan, ,. En dagt hoe fal't vergaan. 4. Onder defe blyde fchaar
Wierd ik ook mvn lief gewaar: Myn hert en Ziel ontftak, Als ïk haar iprak. , ,;> Ik genoot myn volle luit* *k heb haar minnelyk gekuft» En dit geviel, , 7. .'
Ook wet aan myn tweede Lx%«.α*~
<. Toen de vreugtop'thoogftelcneen Was het dat zy haaft verdween,,
De flaap nam op 't gerügt,.\ 35.; f-j Van my de vlugt: Onder defe Melody, , .■ p\ , <. Voer ook haaft myn droom voorby,
Ik ftond en fag, ■-- <■ ύ " ui u■·■.;·; ; En maakte dit droef geking. , 6. ó* Genügte vol van lilt, Ul.
Die 200 haaftig.zyt gemift, Gy hebt my in de flaap verleyd, Uyt enkel ipyt. |
||||
4ß APOLLOS
|
||||||||
Zyn de droomeh dan loo foet,
Denk eens hoe het wezen moet, Als men daar van De Waarheden proeven kan. VERJAARSANG aan AMIRA,
Stem * -f ^ Kersnagt fchoonder dan de dagen,
X Als ik aanzie de heldre Stralen. X,U fchept myn Sang-Godin behagen»
L^Te fingen op dien dag der dagen, Waar op Amira fag het ligt. ten dag voor ons van groote waarde, Wyl zy nu agtienmaal verjaarde: 't Geen elk rot vrolykheyd verpligt. z. Ik breng geen Krans om 't hooft te kroonett.
*t Saizoen verbied m' een Bloem te toonen: Wat Bloem zoud ook zoo heerlyk liaan, Gelyk de Lelyen en Roofen Die op haar lieve Kaken bloien, En door geen Wintertyd vergaan. 5 .'k Wenfeh dat haar ichoon zo lang mag bloeyeifl Kn fteedi in volle luyfter groeyen Tot een oneyndig Jaren-tal > Ja, tot zy moe van hier te leven, Haar eens ter plaatfe lal begeven, Daar alle vreugd volmaakt zyn fal. 4. En wyl zy niet en fchynd gefchapen
Om altyd dus alleen te ilapen j Zoo wenfeh ik haar in *t kort een Man» Die wenfeh die gaat voor alle zaken, Daar 's niet dat ons zo kan vermaken Van alles wat men wenfehen kan. |
||||||||
ir-/í
|
||||||||
V E ft»
|
||||||||
Κ ER Μ fS«G I FT. 4*
VERJAARSANG aan DESELVE.
Twintig Jaaren oud zynde. Stem i Het beft of Aard is een &c.
HOe werd myri Ziel op defen dag ontroerd
En als van vreugd ten Hemel opgevoerd Op defen Dag: waar op gy, zyt gebooren,, Myn tweede Ziel, myn welluft uytverkqreri > Om met ons tween 1? Om mei ons tweeri, Vereend van ziel en fin, . Door liet' gekus,, Door lief gekus Te voeden onfe min. , , 2-. Gy zyt het Lief, wiens eerfte dagmy itreetdl
Een dag die my zoo aangenaam verbeeld Het zoet genot van duyiend blyde dagen, "Wat kan," wat kan een Minnaar dog behagen,: Of meer voldoen,, Of meer voldoen", Als dat hy in fruTe Jeugd Herbooreri ziet,, Herboren ziet De Bron-aar van zyn vreugd. 3. Ow Son rees op nu twintig Jaar geleen $
Een'Son wiens glans is waardig aangebeen, Vercierd met ziel:vervoerende cieraden. Wat fterlykoog kan ztg met zien verladen >. Ik fing uw Lof, Ik fing uw Lof, ó Waarde ziels« Vriendin 1
Maar Sang en Dicht,,·. Maar Sang en Dicht
Scïiiet veel te kort daar in. . .
4. Ik wenfch dan ilechts op uw Geboortedag
U zoo veel Heyl,,als m' ooiteen fterv'lmgfag Befitten: Dat u fchocnhéid zoo mag gr oei jen , En Jaar op jaar in zuikeerïluyfterbloeijen» . Dat zelfs de Nyd,, Dat zelfs de Nyd Moet roepen eyndelyk, ; ■ ·
Geen Schoon op Aard,, Geen Schoon op Aafq
/. D«/. ΰ Et» |
||||
|Ö Α Ρ α L Ι Ο *$
Ben Engel zoo gelyk.
5. Leef lang, leef lang, die my alleen bekoord
Én vierd met my uw vrolyke Geboort'. "Wil my nog lang door uwe verkwikken, üen Hemel wil tot uwe dagen fchikkén Een lange Ry,, Een lainge Ry Van Jaren fondér tal, Totdat wy zyn *, Tot dat wy zyn*' Daar 't Eeuwig wel zyn fel. NIEUWE-JAAR S-G I F f.
aan CLIM.EENE.
I
Stem: In de Min vind ik genügten.
DE Miri vermaand m' or) iets te denken,
Climeen, om u voor Nieuwe-Jaar pp défen blyderï" Dag te fchenken:. Waar meed' ik.vaft myn Geeft befwaar. α. Want rondom ziend' in alle hoeken*
Weet ik ter Wereld niet bekwaam Voor uwe fchoonheyd op te ibeken, Dat ukan weferi aa ngenaam. 3. Waar meed' fèl ik u dan behagen ?
Komt Liefde ï byt my ftiiin 't Oor Wat ik myn En§el op fal dragen, Waar meed' ik beft haar Ziel bekoor, 4. Daar {preekt hy: 'kheb het al gevonden
Myn hert, het waardfte van myrigoed.» Werd in dit Papier gèiönden i Op dat het va I uw glans te voet.
f. Ontiahg dit Offer waarden Engel,
Wet Wagt uw gunft. Op 't Min-Α itaar. Ik geef u * waar ik félfs om hengel : r£yi*Qhenlc nV ook fuik 'eenNieuwe-Jaar. 6' Z°
|
||||
jt B R ΜI S-é IF Γ.
6. Zo werd ik ftoucom voor myrt leven. Als gymy metuw minver-eerd, U w hert en hand op trouw te geven, Dit is myn eeniglte begeert',________ |
||||||||||||
AAN PHILLIS.
Stem: Van de Spaanfcben Rftyter, |
||||||||||||
U
|
riPhillis, Ach! wie kart
Sig dog onthouden vart |
|||||||||||
In uwe magt te raken ?
Die u maar eens aanziet ♦ , Voeld terftohd een minlyk blakert
En raakt in uw gebied. x. De Schigt ö Mlnne-Gód»
Kan niet geraken tot Het Hert indien z' haar öogen, Waar mee zy lonken lchiet, Ons onthoud: want haar vermogen Is meer, dan gy Cupied*. ?. De Lente Roofe-knop, Pie wy zoo cièrlyk op
Uw kaakjes zien ontloken
Heeft Phillis menig hert,
In Uefdebrand ontftoken,
Vol foece Minnefmert.
4. 'k Swyg van uw ÜeVe mond* Die my zo heeft doorwond
Door Kusjes van uw Lipjes,
Dat ik die altemaal
Agt voor regte minneklipjes»
Zy tarten 't rood Coraal. .
< De lokjes van uw hoofd, Wiens glans het goud verdoofd i
Die krinkelende golven, ..... *
|
||||||||||||
'$* A POL L 0 'S
Die my voor 't meerendcel
In uw teed're min bedolven* Zyn Venus Min-gareel. 6. Maar uwe groote Geeft
Hond my nog aldermeeft Gekluyfterd in uw banden: Maar ik roem nog dien dag* Dat ik in uw fchoone handen Myn vryheyd ftranden fag. 7. Men feg dan niet, men kan
Sig wel onthouden van In liefde 's Magc te raken: Want die myn Phülis ziet, Moet terftonc in liefde blaken, En eeren zyn gebied. AAN. ROSAURA:
Op 't gefigt van een Roos. Stem. ^A[s ik myn PbU[is kliipen ma£-
|
|||||||||||
O
|
R<
1 |
faura, fagter clan een Roos,
|
|||||||||
.Wiens Bloosje gloeyd in d' eerfte tyden
Bedaaud met lieffclyk' Ambroos, *£ Geen onfe Ziekjes kan verblydén. 2. 't Is 't Bloempje dat nu op zyn blad
Zoo geeftig pronkt in zyne ipruytsn: Maar wort het van de tyd gevat, Zoo lal 't zyn eygen vonnis uytten.
3, 't Sal fterven in zyn droevig groen*
En iaaten bloem en blaadjes dalen: De Roos, daar 't al om was te doen,
Verlieft haar luyfterryke ftralen. . 4. Rofaura. wat ik bidden Mag. |
|||||||||||
ïyl
|
|||||||||||
KER MIS-G l FT. 53
|
|||||
Ey! hou dit altyd in u finnen,
Kom gun my eens dien blyden dag. Die V reugdefakkel van het minnen. f. Zoo dorr' uw Bloempje nimmermeer»
Schoon dat uw Jaartjes ook verhogen: 5t Affetfel fehenk gedurig weer, Dat 't Jarental had afgetogen. ìÉÐí õ å ô ¢áí ~c l é ìºÐÃíºå,
Ê On ik de min ontvlugten,
Ik fou niet langer lugten, Nog ilyten vol druk Dus myn tyd in ongeluk , Maar wyl Ik ben gebooren Om in de min te fmooren, Zoo blyf ik die ik ben , "VVyl ik dog niet anders ken. 2. Wat kan ik dog verrigten? ^
Daar felver moeten fwigten De Goon in haar Throon,
Voor de magc van Venus Soon: 'k Wil dan met Offerhanden, Verliefde vuuren branden Voor 't Altaar van de min En blonde Schuym-Godin. 3. Ik leef dan in u banden,
Gy hebt myn Hert in handen, Myn waarde Engelin, Die ik alleen bemin:
Het zyn uw lieve Lonken,
Die my in min ontvonken.
De ftraalen van uw oog ,
Myn ziel tot min bewoog.
4. Die net gefpanne boogjes /
V an uw verliefde oogjes r kV erleenen my een zoet, D 3 Bat
|
|||||
«J4 Α Ρ O l L O *S
Dat myn Hert verfmelten doet:
Wanneer het Lief gewemel Van dien Azuuren Hemel Myn Zieltje tot den grond Treft met een diepe wond. 5. De roo' Corale tipjes
Van uwe lieve Lipjes Doen my vaak met een fugt Befwymen, door ?t genügt: Wanneer ik op de randjes Van nw yvore tandjes Een vogtig Kusje druk,
En minnaars vrugten pluk. 6. Maar als ik ftreel uw Boefem „
Zoo geurig als de ßloeflem, Van Peer, of Apricoos,
£0 bloofl: gy als een Roos: £n toond my hoe uw Kaakje» Nog door Min-vermaakjes Eens füllen z>n gekleurd, Als ons dat Luk gebeurd. 7. Laat ons dan, afgefcheydeis
Van al 't gewoel, ons beyden Vermaken hier alleen, ïn onfe Min te vreen:
Die kend geen fwarigheden, '* Als 't Onheil is geleden, Zo nadert weer 't geluk, .Min groeid in ramp en druk. 8. Kom laat ons wêer eens kuflea
En onfe Vlammen bluflèn, Climéne kom, ey kom, Omhels uw Bruydegom:
Wil m'in uw armen ftrehg'ïéh,
Weg iinkend in het zoet
yaftkuiiche Minne-glo^d. Α VON D*
|
||||
Ê ER MIS - G I FT. f%
AVOND-STOND.
Stem: Tranqmk Ccem &ct
ZYt welkom gunftïge Avond-ftond,
Die met uw Sluyer my komt dekken: Öp dat ik met myn Rooiemond Geruft en vry mag trekke-Bekken, Geen dag' ö Aangenaem' en lieve, duyfternisl My zoo bekoorlyk is. 2. Uw kleed' daar ik de iilv're Maan,
En Goude Sterren op zie blinken, Trekt gy, voor't nydig Oog, my aan, Als wy ons Ne£ter kusjes drinken. Geen Dag» ö Aangenaem' en lieve Duyfternisl
My zoo bekoorlyk is. 3. Verzaad van Vreugd en moe gekuft,
Al§ of de Ziel my wil begeven, Legt gy my in uw' arm te ruft >
Om weer van nieuws af aan te leven.
Geen Daageen Morgen-Son,ólieveDuyfternk 5
My zoo bekoorlyk is.
|
||||||
Ì É Í Í E-S Á Í G
Stem: ^uecbaqu'ttttdenout&c,,
Dïanier, Vreugd varimyn leven.
Dageraad, die my een ligt Schoonder als de Son kund geven s Door uw Minnelyk Gefigt Gy doet my in Vreugde baden Al myn Smert en droef geiugc, Mits ik leef in uw genade, Zyn verkeerd in Ziels-genugt a. Sl& *k myn, Oogen op uw Qogen* D4 *fc
|
||||||
56 ÁÑ Ï É L Ï ?$
?t h of my de Ziel ontvliegd
En ten Hemel wert getoogen: 't Ligchaam als in flaap gewiegt, Komt een iluvrn'ring te genieten. Die myu doffe geeft verligt En verloft my van verdrieten, Door dac lieve Sonne-ligc. $. Zoete mond wiens teed're tippen
Tarten *t {ûËïïðßÑ koraal in kleur, Druk ik eens uw lieve lippen, 'k Ruik een zoete Neäar-geur; 'Je Smaak het zoetil* der Honingraten; Tot door 't zoet, daar ik van fterf A's de Ziel my heeft verlaten, Zoeter leven ik verwerf, |
||||||
Stem: Als de gulde Son ging dalen,
Ì Eend niet, Goris! dat het kuilen
Van uw Boefem, Mond of Kaak,, Kan myn Minneviammen bluffen, JNeen myn Engelin, ik haak Door het zoet van defe Kusjes Nog na zoeter Minnelusjes, Als die ik tot nog genoot; Ik haak eerder,, Nog veel meerdec Naar de weelde van uw Schoot. 2.. Als ik befig ben met knfien Van uw Boefem, daal ik ftaag Dan met m yri gedagten tuffehen Hembd en Vel neer na om laag^ Tot dat ik daar heb gevonden "t R egte middel voor myn Wonden: %t Middel dat myn leed weermooy Kan verwinnen,, En myn finnen Pingen ïri de oude plooy. 3, Mögt
|
||||||
Κ ER MLS-G I FT. f 7
3. Mögt ik eens doen Ofterhanyden.
Jn dien Tempel, alwaar ik Dikwils met gedagten ftrande: Ach ï fag ik dat oogenblik, 2o vol zoetheid, eens geboren! Dat gy woud myn Bee' verhooren, Ik verlang vol vuur daar na: KommynTroosje,, geurig Roosje, Gun my eens 't gewenfte Ja. GOEDE RESOLUTIE
Op een kwade Kermis.
Stem: Amarantje &c.
SUllen wy dees Kermis fonder
Jonge Juffers moeten gaan ? Dat was by me fooien wonder: Neen: wy moeten 'er weer aan. Ik kan niet zien dat elk een gsat pa!ifleren En met een meyd op iy voorby gaat fwieren? Neen wy laten ons niet pieren, Schoon wy nu nog fonder ftaan. ι. Hadden wy nu ons Mai treffen
Van het laatft voorleden Jaar? Zo fag ik wel haaft tot feilen Aangegroeid dees kleine fchaar; , Had gyPhillis nog, en gy u Ameraarje, Ik Clorimeen, of myn Cloreniaatje, Trots 't gebonte-mutft Papaatje, Waren wy dan aanftonds klaar. 3. 'k Zie daar een deel Jonge Juffers >
Kom maar Vrienden volgt my na: Laten wy niet ftaan als Suffers; Roept maar tot dees Ronde, Sta,. p V 'tSa
|
|||||
1 \
|
|||||
APO Ó L Ï *$
|
|||||||||||||||
%$
|
|||||||||||||||
tSa val maar aan als Mannen van Courage t
Geven wy wat Koek aan haar lui cot Voerage» Want dat is van ouds d'Ufage, Wil je mee zoo feg maar Ja. |
|||||||||||||||
AAN C L O R I S,
Stent: Couranfe la Bare.
CV/El Cloris hoe dus los van Aard ?
W Hoe zyt gy zo veranderlyk van linnen ß Gy dwongt my eerft om u te minnen En nu agt gy my á gefi't onwaard: Is 't u genoeg dat gy myn Hert Hebt door uw lift in 't minne-net verwerd ? Daar gy nu op myn aankomft fchy nd te vreekn s Ik weet fchier niet, Wat dit fat wefen, |
|||||||||||||||
Of waarom gy viitvi.
2. Zoo gy waard fonder my vernoegd,
Waarom myn Vryheyd dan zoo fci bdtreden* Waarom by al uw Minzaamheden Zoo meenïg lonk en zoete kus gevoegd ?
ia felvcr op de eerfte ftond,
)at ik my m uw lief gefelfchap vond, Hebt gy die uyt uw fèlve my getchonfcen j En nu gy my, Hebt doen ontvonkeii, Steld gy my ter fy. 3. Wel aan! mishaag uw titree? ËËËËÌ1Ì
Daar 'k uw in >t minft geen reden heb gegeven Ben ik uyt uwe gunft verdreven? Zo mishaagd uwen loffen Aerdt my mee.
»k Sal u niet minnen tegen finé, Neen, ik eiich voor myn liefde Wedermin, |
|||||||||||||||
ÃËÉ Æ¼ IK UW UU3 luvt >-« "-"------
Zo hcud ik op ,. -,
\'an te beminnen Dele Kèrmn-Fop.
|
en,
|
||||||||||||||
ECHO'S
|
|||||||||||||||
Κ ER MIS-GTPT. f»
ECHO'S KLAGTE aan VENU$.
Om 't verlies van Narciflus. Stem: Pour quoi vousplaigne% vousm
ó/^Roote Min-Godin!
vJ Neigd eens tot my uw Ooreh;
6 Groote Min-Godin! Hebt meeley met myn Min. Verhoor myn droevig klagen; Veriagt dog eens de lmert, Waar van ik alle dagen Zo fel gepynigt werd. 2. IR heb zo langen tyd
Bewierookt uw Altaren: Ik heb zo langen tyd My met de Hoop gevleyd. Dat gy nog eens meêdogen Zoud nebben met myn rouw' En door uw groot Vermogen Myn Leed verzoeten zouw. 9. Maar nu, ach! wat verdriet!
Nu is myn Hoop verdweenen: Maar nu ach! wat verdriet! Loopt alles hier in't riet. Wyl 't Puyk der Jongelingen, Pe Cieraad en de Roem f Helaas! wat wreeder dingen) Herfchept is een Bloem. 4, Verftaat gy nu de Kunft,
Om ook te Transformeeren: Verftaat gy nu de kunft, Zo toon my eens u gunft Én wil hem eens het leven En verder al het geen, Dat
|
||||
âï Á Ñ Ï L L Ï 'S
Pat hy befat, weer geven
Én maak hem als voor heen. 5. 6 Venus! 'k fweer u, dat
Jk u dan weer ial oiï'ren : è Venus! 'k fweer u, dat
Ik u myn befte Kat
Met Huyd, met Smoel en Ooreiï
En ftaart op Off'ren fal:
Wilt gy my niet verhporen,
Zo krvgt gy niet met al.
6, Öf ben ik dit niet waart,
Zo weigerd my dan dit niet: Of ben ik dit niet waard, Herichep my dan in Aard: Laat my dees Gunft genieten Dat hy in my met een Geplant, mag wortel fchieten, Zo ben ik ook te vre'en. |
||||||
Stem: Allemande.
XVr Eg Clorimeen, Die my voorheen
W Dagt door uwgunft te lokken in uw knip 3 Weg Clorenie, Want ik ontvlie Uw fchoonheyd, als een Klip- Weg, Phillis, weg, ,-.·.., A Schoon dat gy my voor delen hebt bekoord, 'kVvierd noyt van uw verhoord, Des is myn min gefmoord: Weg,Phillis, weg, Myn Lieve Cloris die Behaald de prvs van drie. æ Haar lief geiigt Geeft foeter ligt,
pan Phoebus lief aan's Hemel's klaren trans: Een lonkje van Myn Goris kaa Verdoven al die glans. |
||||||
KERM I$-G IFT. 6i
Weg aitemael.
Myn Cloris, die behoud alleen het Veld
*k Ben heel in haar Geweld,
Uw Magt is neergeveld:
Weg, altèmaal,
Myn Gloris, myn Godin,
Beneerft alleen myn Sin.
|
||||||
De WELSCHER-MAN* met zyn Rarikiek/
ÏCh bin 'er ein Guter Welfcher-Man,,
Der nichts en hat, und nicht Leben kan: Ich bin 'er nun kurtz aus Romen gekommen P Und habe meine Kafte mit genommen. Schöne Spielewerk, und fchöne Rarikiek La belle Catharyn, Charmante Margariet. Schöne Spielewerk, und ichöne Rarikiek: z. Nun doe ich meinen Kafteri auf:
Ich faag es iller nich zu kauf; Der König von Schweden auf feinen Pferd Der Römlcher Kayfer mit feiu Seh werd. Schöne Spielewerk, und fchöne Rarikiek La belle Catharyn, Charmante Margariet. Schöne Spielewerk, und fchöne Rankiek: 3. Daar is Czaar Piet die kroote Mulcovief ι
Le grande Turk met al zyn Suit; De Prins Eugeen met zyn armé, Die Üaat 'er de Türke hind, und her. Schone Spielewerk, und fchöne Rarikiek . · ·'" La belle Catharyn, Charmante Margariet. f 7 Schone Spielewerk, und fchöne-Rarikiek: 4- De König von Frankryk in zyn Katos
Met Moniieur de Conti, kyk, hoe ryd ie trots i De Cardinaal, und de Pape van Rome, Die hebbe op de kop de drie dubbelde Krone. Seine Spielewerk, und fchöné Rarikiek |
||||||
6a APOLLO*
La belle Catharyn, Charmante Margariet.
Schöne Spielewerk , und fchone Rarikiek 5 f. De König von Engeland op zyn throon
De Prins von Wallis zyn oudfte Zoön De Parlement, und het Okerhuys Debile von d'Aecys maak een kroot kedruyi Schöne Spilewerk, und fchöne Rarikiek La belle Catharyn, Charmante Margariet. Schöne Spielewerk, und fchöne Rarikiek; 6. De König von Spanjen met den Infant,
De Prins von Brazil aan zyn rekte hand j De KÖninginne van Portugal, Die wort 'er kefoend von heur Gemaal.
Schöne fpielewerk, und ichÖne Rarekiek La belle Catharyn, Charmante Margariet, Schöne fpielewerk, und fchöne Rarikiek; 7. De Prins von Oranjen met zyn Bruyd.
Hier mit is myn Rarikiek kaft uy't. Cathryn, und Margriet, met heur galand, Die gane na bed töe hand aan hand. Schöne Spielewerk, und Schöne Rarikiek La belle Catharyn, Charmante Margarier. Schöne Spielewerk, und Schöwe Rarikiek. |
|||||||
Stern: ^avoisjürequePAmour
*k C Woer dat nooit Cupido's Magt
O Op myn Hert iets lou vermogen, OndertuiTchen Dag en Nagt
Kwyn ik om Climene's Oogen:
Wyl de tyd my merken doet,
Dat men vroeg of laat moet minnen,
Wyl de tyd my merken doet,
Dat men niets verfweeren moet.
,z; Trots op onverfcnillighcid Dorft ik d'Alderfchooiifte tarten * ,
Eö ik maakte Vaniteita Vry
|
|||||||
■m
|
|||||||
KÏÏRMIS-GIVT èj
Vvy te zyn van minnefmarteni
Maar de tyd my merken doet, tin men vroeg of laat moet minnen 5 Maar de tyd my merken doet, Dat men niets ver'tweeren moet. 3. 'k Meende 't was een dolligheid,
Dat ik thans noem ware .liefde.» En ik {chatte 't malligheid,
Dat een Schoone my doorgriefdej Maar de tyd my merken doet, Dat men vroeg of I^at moet minnen» Maar de tyd my merken doet, Dat men niets verfweeren moet. 4. Van 't begin dat ik aanfag
Myn Climene's Schoone oogen, Bukte ik voor haar geiag En erkende haar vermögen»
Want de èyd my merken doet, Pat men vroeg of laat: moet minnen» Want de tyd my merken dazt, Dat men niets verfweeren moet. S · 't Wondert my niet dat Climecni
My in Liefde kan onftekeli, lin door haar BevalHghe'en, Myn vefftaalde Hert verbreken; ÜVyl de tyd my merke doet, Dat men vroeg of laet moet minnen> Wyl de tyd my merken doet, Dat men niets verfweeren moet. 6. Schoonlle die myn Ziel doorwond
Door uw zoete rninneligten, ƒ jReyk my eens uw lieven mond j
XJwe Min kan my verpligiten,,; 1 .1 Wyl de tyd my merken doet^ ,· , ,%
Dat men 'vroeg of laat moet minnen j \i' ';n *
Wyl de tyd my merken doet, Pat men niew verfweeren moet. Sfirarfi |
||||
Ì ¢ Ñ Ï L L Ï *S
Stem: Berger Trompet* &c,
HElaas myn Godinne
Aanhoord eens myn klagt s Myn Hert, Ziel en Sinnen Die zyn 'm üw Magt. 'k Doe uw Offerhanden Van een eerbiedig Hert, l)at noyt in de Banden Der min was verwerd, Voor dat uw fcboone oogerï Dat hadden doorwond i Des toond dan meedoogen, JEn maak my geiontf. i. Gy Weet nu myn Kwalen»
Gy kend reeds myn pyn, Myn fugten, myn dwalen, Geeft my dan Medicyn. Myn Hert beril: door 't klagen i Myn Ziel is ontruft s Om u te bt hagen Sterkt alleen myn luft: Maar gy fchynd te vlugten, Wanneer ik u bid Met tranen en fugten; Wat wreetheyd is dit ? 3'. Wilt de wonden geneien,
0ie gy hebt gemaakt; Wild troofteïyk wefen f Dien zoo haar u häaktj Wil hem Liefde betonen, Wyl hy u bemind: Gy kond hem belonen, Als gy u verbind; Want Liefde te dragen/ Patipgrootepync |
||||
KER MtS-G IFT. H
Als men van die plagen I
Nieé beloond kan zyn.
4. Kan ik geen troo ft verwagten?
Roemwaarae Godin, Zoo moet ik verimagten En imelten door min. Hoewel dat een minnaar, Al lyd hy Veel verdriet * Steeds hoopt eeh Verwirinaar Te weien: Ey bied Hem dan eens een kusje, Van uw lieve mond[j Geneeft my myn lusje, Gy hebt my gewond. |
|||||||
Stem: Alhit auf diefen Platz,
ACh! zoete Engelin,
Ach I Stookft er van myn min. Annzie myngrootepyn, Geef my eens Medicyn j Üw Wefen fchoonfte Beeld, Dat in myn ziel fteeds ipeeld, Voed in myn ingewand Een gloed van minnebrand 4 Reik myuw lievemond» Want ik ben zeer gewond. £. Ik bied u aan myn hand,
Myn Trouw tot onderpand, En geeft gy d'uwe myn, Zal ik genefen zyn; Want als ikuwGefigt. Moet miflen, leid het WigC Met zyn vergulde boog Te fchieten van-om hoog j Een Pyl van minnefmert /. DeeL E
|
|||||||
*}
|
|||||||
¢ ÷ ñ ï é é ï *
In 't binnenft* van myn Heft.
j. Dies bid ik fchoon Godin!
Betoon my Wedermin: Want zo 'k die langer derf* Door groote liefd' ik fterf: Waarom laat gy myn Hert &o in uw ËÉßç verwerd ? Geef maar een lieve Lonk, Qf maar een minnevonk, En toond dat gy ook zyt Tot wedermin bereid, 4. Uw lieve roode moiïql
En borsjcs Appel-rond, . Uw tandjes als yvoor, Zyn 't geen my Hert beko©rs En gy tot myn vefdriet Agt uwen Minnaar niet: Hoe zyt gy dus zoo wreed» Dat gy in al het leed. En 1 merten die ik Iy% Niet eens toond mecjely! 5^ Gy weet dat 'k u helmin
Met een opregte Sin j Ach! dat eetis uw gemoed Ook proefde Liefdens-glöed» Want buyten u alleen, Min ik ter Wereld geeft, Gy zyt myn Liefde-Bron j Gy zyt myn Vréugde-zon, Die door uw zoet aanfehyn, Verfagten kurid myn p>n. 6. Heeld gy myn Wonden niet*
Zoo fterf ik van verdriet , En groote Minnebrand, Waar van alleen uw hand |4y helpen kan; ey toond |
||||
kE ή Μ I S±G I Ff. &7
Dat Wéermin by u woond:
Laat 't Ja-Woord uyt uw mond My maken weer gefoni: En geef my tot myn loon Vw iUyv-'re Maagdekrodn. |
||||||||
Stem: Tbirßs dam un Bois iembreu^K
ALs Thirfis iig iri 't Bofch bevond, (Bii)
Sprak hy tot die hem had door wond, jk fterf, rnyn zoete lieve Meysje, Ik fterf, myn zoete lieve Kind* 2. Iris neem dog myn fugjes an,
Want niemant my genefen kan, Λ ls gy, myn zoete Ueve Meysje,
Als gy, myn zoete lieve KindL 3. Want waar ftg men ooit fuik eenMaag^i
Die myne Ziel dus heeft behaagd, ·, I Als gy, myn zoete lieve Meysje,
Alsgy, inyri zoete lieve Kind. 4. Dittuygenzetf deRoofeblaan,
Die op de üeve kaakjes ftaan Van u, myn ^oete lieve Meysje;
Vanu, myn zoete lieve Kind. 5. Het Elpenbeen en Lelie-wit;
Dat op het gladde Voorhooft fit f\ Vanu, myn zoete lieve Meysje,
Vanu, myn zoete lieve Kind. 6. Geen ïncarhaat in 's Wefelds-rohd
ls fchoonder, dan de rode mond Vanu, myn zoete Heye Meysje, Van u, myn zoete lieve Kirid.
7. Veel fchoonder als de Dageraad*
Is 't Zielbetoverend gelaat Vanu, myn zoefelieve Meysje,
Van u, myn zoete lieve Kind. £ i fc iü
|
||||||||
, /Ë Á Ñ Ï L L Ï 'S
8. Indien Jupyn had 's Menfchen oog,
Hy haalde wis üyt 's Hemels Boog Om u, myn zoete lieve Meysje,
Om u, myn zoete lieve Kind. 9. Hoe hoog men d'Ed'le wyn ook jfchai
r Veel liever ik klaar water had Met u , myn zoete lieve Meysje,
Met u, myn zoete lieve Kind. 10. 'k Lach met een anders gunit of diuk
En laaf afhangen myn gel uk Van u, myn zoete lieve Meysje:
Vanu, myn zoete lieve Kind. 11. Veel Minnaars zoeken geld en góéd
Maar niemand my myn luft voldoet, Dangy, myn zoete lieve meysje, Dangy, myn zoete lieve kind, ø, 6 Ja, myn kuifche Ziels-Vriend»
Ik tragt alleen na weder-min Vanu, myn zoete lieve meysje, Vanu, myn zoete lieve kind* 13. Sint dat gy waard myn eenigbut,
Kon ik niet ruften een Minut Vanu, myn zoete lieve meysje t
Van u, myn zoete lieve kind. 14. Tot ik myndagen eindigen zal,
Sal niemand zyn myn liefmyn Al t Dangy, myn zoete lieve meysje, Dangy, myn zoete lieve kind. 15. Wanneer de dood my heett doorgrieft
En dat door al te groote liefd* Tot u myn zoete lieve meys je,
Tot u myn zoete lieve kind. i(5. 't Sa! zeker op myn Tombe ftaan,
Thirfis is door de min vergaan, Helaas! om Iris 'tlieve meysje, ileiaisl om Iris 't zoete kind. |
||||
Ê ER Ì IS*G IFT. €f
Op het ßyrzyn van Ñ ÇIL LIS.
Stern: 4 Table avec mes Amis.
W Anneer ik by myn Phillis fit.
Denk ik noit aan myn droeve kwalen: Als zy haar oog , zo (wart als gif, Vol Ziels-verwinnend Vuur , met gunft laat OJ» myn dajen,
Ã)3ç tart ik de Goon met myn Lot, Dan tart ik de Goon met myn Lot, Dan zwemt-myn ziel in minnelusjes. Geef ik haar eens een Kus Zy drukt my met haar lipjes t_ Dus Off'......ren,
Dus Of? . . . ren w' aan den Minne-God.
|
||||||
SINT NICOLA AS-DEUNTJE aan GLQRIS
Met een Zuiker Ventje en Wyfje. Stem: AU ik aanzie de held're Stralen.
IK had belooft u wat te geven
Voor uw Sint Nicolaas» hier neven Zoo gaat dan 't geen ik heb gekogt. Ik wift in 't eerft nauw te bedenken, Wat ik myn Cloris beft Zouw fchenken, Dog eind'Jyk is dit uitgefogt. 2. Zie hier JVle-Juffer dan een Ê want je,
Dat met zyn Zuiker-zoete handje De Pispot voor zyn Dame houwd. Die voor het minft na ik kan niet giften, Soo zoet als SpaanicheWyn fal pillen, Want z' is van zuiker opgebouwd. Aï J. Haa* zoetheid die is ook inwendig» &g %
g $ Ha*s
|
||||||
?ο Α Θ Ρ t L O >S
Haar zoet ί-itimner is zoo bèftendig, '
Dat fchoon men haar zoend of b\ t, Zoo fal fy hooit -daar tégen fnöri eil '„ Hog in het minft daar tegen knorren, Z' Is heel goedaardig van détyd. 4. DaarOm zoüd' ik aaii die niet trou \yen
Uit vrees van kwade of hole vrouwen, Wel durven ttfthaaVfcéfteta'an, Dat zy haar maarniet lang bedogren, Maar ookzoö'nfuiker Wyffe kogteh, Gelyk ik heden heb gedaan. ΐ. Dog Mi fal hier Van r/iet länger temen',
*k Verfoek dat gy maar glieftte riemen Met fuik een Hert > gelyk als ik Het tegenwoordig aan kom bieden, En zoo dit by uw zal gefchieden, Zoo ben ik wonder in mynfehik.' 6. Orn dat ik het niet eer gebragt heb,
Ènèatgy ook watlatrg^eWEgt hebt, Zoo krygjenüdrtpeafetoe, ; Om dat als gy het kund van buiten, Vooruit föet Wyfjen o}>të fluiten: J Zy is niet ras van phTen moe. ZANG XKH C ÜP I D ft.
6 \ /[ Ïnne-God! dfè voor uw fertigten
iVI, Hët al doet zwigtëH,
Van 't kieinft' tot 't grpotrïë dat'ër^eft:{ De Zere« AardënLugt bèffiinnen^ 'tGloeidalvanbJnnen J r . . in En tot de Ueftfeßgbegeeft^ "« < ν
In Boflchthen8ömen
Geen Vogel «öö ^iu^,h ?*' ä-· "'>'■ Geen Vis in deStröïnW, >
|
||||||||||
|a zelfs OM
|
ψ^ι-Ά : ■■ -.- l.v.-.W.".
|
|||||||||
m
|
||||||||||
KEK Ml 5-G'I F T.
Be Vliegen en Mieren,
(Schoon bloed'lofe dieren) Niets is voor de liefde re ftug. 2. Daar gyuhieerfchappy doet blyken
Moet alles wyken, Ta! gy dwong felfs de hogeGoon, We! eer door uw gedugte magtên En felle Kragten, Om te verlaten hun verheven ÔçßÏÏÐã
Jupyn om Europe Herfchiept g' in een Stier; En Phcebus moefi loopen Om Daphné zo fier. God Pan om Syringe Veel deuntjes moeft fingen En danfeu met lugnge Iwier. f %. Selfs om Omphale te beminnen„
Dreef gy tot {pinnen . Aicides, die ielfs monfters dwong,
Indien gy de nakomelingen Soo wel klind dwingen, Als die, daar ik zo ftrak van fong 5 Hoe kund gy gedogen, Dat Roosje uw Magt (Trots op haar bruin' Oögen) Soo fchendig veragt? Waak op Venus Wigie, Gryp aanftonds uw Schi^ï / Ey luftig! za toon nu jejcrägt. 4. Soo Cupidootje rraft'teejj^tópsje^;
Op datmyn Roosje "\ i] ; ' Sig aan uw Wet gehoorzaam töönd; Dat fal haar Hert gevoelig þöÜéß Als zy voeld blaken De Minneviarn dié in haat bo^%a^o«pi
Stlzj niot ontglippen Clui -À4^0" &4
|
||||||||||||
73
|
||||||||||||
lil -À -
|
||||||||||||
! ?r.r'->i;
|
||||||||||||
'M
|
||||||||||||
-f ç·
|
||||||||||||
V ts'«"M,
il. ( A4.
I" * *.
Myi
|
||||||||||||
4 $ O L l O >S
|
|||||||
f%
|
|||||||
Myn Min, na ik gis.
*k Proef al op myn lippen p
Hoe fappig dat z' is :
Maar neen! 'tipy tig diertje
Dat fpoc met myn viertje,
Hy fchiet waar hy wil, het is mis.
5- Ik fpot voortaan met u magten
En felle kragten, Cupied! waar op je ftoft zo hrecd Ga, laat Vulkaan u ftompe Flitfcn Op 't Aambeeld fpitfen: Want gy hebt dog (gelyk gy weet} Kragt'lofe Minneftoker {Het ftrekt u tot ichand) Geen Pyl in uw Koker Zo icherp getand, Die Roosjes kan dwingen, Om fyndef te llngeu. Hangt 't Tuygje maar vry aan de wand. Op 't Afzyn van Ρ ΗIL LIS.
Stem: TranquiU Coeur preparéz vans.
@ FXRoevig afzyn! dat myn Hert
L·* Geftadig in nieuwe rouw komt domp'Ien
En dat myn Zielmetfmertopimert Door uw geweld komtpverromp'len: Helaas! wat lyd' ik al hietdoor uw wreed geweld Waar mee gy my bekneld, ■ , 2. Ik mis met Pillis al myn ruft: rf (
Myn luft die is geheel ontvlogen, / Myn vreugde vuur is uitgebluft /. Door't mitten van haar lieve oogen. De fchoonft'Sonnefchyn ftrekt my tot duifternis. Als ik myn fchóone mis. ' ",. „ · ' ' '' ' ' 1 . i*'' ■ '-' * Tl '
|
|||||||
Κ ER MIS-G IF T. Il
s. Ik ken geen vreugde, dan alleen
Als ik mag by myn Phillis wefen. Die kan de droefheid van voorheen Weer door de min ftegunft genei en, Als ikeen kusje van haar lieve lipjes pluk, 2o vlied ftraks al myn druk. . 4. Vljèd dan ook droeve fug|es! vUed
Tot Phillis,: ooifaak van myn klagen: Getuygd wat droefheid en verdriet Ik om haar afzyn moet verdragen: Getuy gt haar hoe getreu dat ik, trots al myn Imert Nog in haar Min völherd. ______________
PAN en SYRINGA.
Stem: Mdrfch de Qamizards. Ρ An die fat eens in het Riet en kweelde
Dog hy fpeelde Van geen Weelde, Maar om dat , Hy niet van zvn Lief, ik meenbynnge,
Kon bedingen, Nqg haar dwingen, Öm fig an, .„..«, λ
Of lieffiin haar zootje Steek-Salade Te verladen
Want zy fmade Steeds zyn min. a. Terwylhy dus eenfaamlat te klagen
Van zyn plagen, Kwamzyjagei; Daarvoorby, Waar op hy, als weer op nieuws aan't branden* Haar aanrande: En toen aan de Linkerzy Van zyn Meid, Heeft hy na een Pretatie Dees Oratie, met veel gratie, Opgezeid. 3. Syringa kan Pan uw niet bekoren ?
Neiguwooren Met behoor en, Dog eens na Myne Klagt: wild gy by my ganlch vyven, Nietgeryven, Zuldgyblyven Onverlaat? Ach f hoe graag, myn zoete-bolje dikke ** y. E j Meye |
|||||
i
|
|||||
54 Α Ρ Ο L L Ο »S
Meid wouw ikke, jouw eens prikken j
't Is een vraag, 4. Pan, wel hoe nu? zei doen zyn Syringe,
Vandeesdingen Hier te fingen? Steek een fpel Vrydaarby: ik zal het noit toelaten: Al u praten Kap niet b'atién. Loof het vry
Ouwen Sul, wil dit maar laten fteken : Want ik reken al uw fpreken, Slegts als Nul. 5. Ik wil dat, izeihy,
*k wil niet fprekën V ah uw ftreken,
*k Heb 't al vat,
Houw je Woord, wil dat niet gaan te buiten,
Nog my ftuiteïi > "kSal ondluiten
Nouw je Poort,
Maar (ó my) eer dar. hy haar 't begeerde
Kunsje leerde, Transformeerde
Haar Jnpyn.
C O Ν Τ RE D Α Ν S,
of β Q E RE-0A L E T. G Et Nëeltje jouw broyn'Oogjes,
Uw lonkjeszó Vol Min „ Engélfn, Spelen altyd door myhün. t3ët Daar toe de lieve RoöFen,
Dièópüw kaakjes bioofen, RykvangéW En zo a jngenaam vanΜeur. l$tyf Ik feg het jouw zo als *t by my leid,
Myn Oögeh zagénsiölt zoeter dïléftjs, "' ; ' Or die my 2ö Wel beviel: ' ' : -ï Woud jjjy ü eehsvoègén m myn begeef,
ik zoende tnyn teVën geèhand^re tóeér»* ■ '* t)atfweèrikütfby mVnziel. :Λ «'~'y!~n 9. Vw Mt Ytere TÄhtjör, -'.i<'< <iJ— ·; t ■■* Uw
|
||||
KÈR M1S-G ÏFT. Π
\Jw lippis als Robyrt,» di'è döên myh
Heel vergaan door Minne-pyn Uw.
Ach wild dan döör hét Kuflen
Myn heete brand wat bluilen. Of zeerras
Raak ik ai den brüy tót As: ■ Ach.
ί k feg het jouw zoals Vóy my leid,
Myn oogen zagennoitzoetër Meid,
Of die my zo wei beviel:
Woud gy u eens voegen tu 'τήψη begeef #
ïk zoende myn leven géén antf're meer i
Dat IVeer ik u by myn ziek
3. Ik zie het wel aan je lonken
Jouw Hartje is wel goed „ en je bloed ■ Jeukt mee na het Minne^zóet, Ik. Ey! laat ik 't uw eens leeVèn Zo boven op jouw kleèren, 't gaat zo mooi
ïrSier wat deuntjes by de kooi. Eyl Ik leg het jouw zo als 't by my Ml,
Myn oogen zagen rroit izoëtér Meid , Of die my zo wel beveviél:·' Woud gy η eens voegen na myn begeer, Ik zoende myn levéh geen ander rrtëèr i Dat zweer ik u by myn Ziel. 4. Of wilt gy my niet minnen >
Zo feg dan maar regt üit„ jotiw befiiiit
'k Schei'er dan by tyds nog üyt. OF.
Ik zoek myn jonge Leven
Zo niet ïën roof te geven* "VetlfetNccIl
't Scheeld my al den brui Wiet Veel.
Ik feg het jéuw zo als *t hf my leid,
Dan ga ik weer na één ander mfcid,
't Zy wie my tkn beft "bëvM;:: !
Wild gy u niet voegen fa Wn begeer»
Ik vraag het u vanifiyh tèvëri -tötet fcfeer
Efac zweer, ik tt bj myn %t&y .:; ,' .', u;
AAN
|
||||
7ä Ë Ñ Ï L L Ï >$
Á Á Í Ñ HILLIS.
Stern: Marfch de Marlbottrg*
WAt Hertstogt vind men hier op Aard,
Die zoo veel weelden heeft i Ofmet wat drift gaat dog gepaard
Een zoet, als't minnen geeft?
Niets ftreeldons zoo de finnen,
Als 't heffelyke minnen:
Daar is geen zoet,
Dat zo voldoet»
Aan ^ns Gemoed:
Dan als de Min twee zielen bind j
Wanneer men mind en werd bemind:
Dit is een zaak,, die al 't vermaak
Des Werelds overwind.
2. De heersfugt werd gefteld van veel* Voor d'aldermeeile in Kragt;
Maar my dunkt dat in tegendeel,
De Min de meefte magt
Moet werden toegefchreven;
Wie kan de magr weerftrevm Van 't Minnewigt
Want yder fwigt Dog yoorzy ç Sehigt.
Sag men niet menig Vorff en Heer, De Kroon en Scepter leggen neer, Voor 't Min-AItaar„ Wanneer hy maas Beproeft had zyn geweer. g. Gely k de Heers-fugt noy t is met
Een trotte Kroon te vre'en: So kend een Minnaar Paal nog Wet, Voor zyn Begeerlykhe'en. Verkrygt hy eens zyn Beden, Hy is nog niet té vreden t Hy haakt al weer Kaar nog een keer £ V! i ?■ Ja
|
|||
Ê E R MIS'G l FT fff
ta zelfs hoe meer
Dat hy verkrygc, daar hy om fmeekt*
Hoe meer dat zyn begeert' ontfteekt* En in zyn Borft ti Een nieuwe dorft Tot meerder kweekt. 4. Dit werd ik dagelyks gewaar
Myç waarde Phillis: want Als ik het luk heb, dat ik maar
Op uwe lieve hand.
Een Kus of twee mag drukken,
Wenfch ik'er een te plukken
Van uwe mond: ,
Werd dat vergond, Ik voel terßond \
Dat myn begeerte hooger iweefd,
*k Wenfch gy'er my een weder geeft:
Werdikgekuft,, 'k Voel dat myn luft]
Nog geen voldoening heeft.
5. Dog niet dat ik ondankbaar ben *
Voor uwegunften: Neen, Myn liefftePhillis, ik erken
Met dankbaarheid al'tgeen
I k van uw heb genoten:
't Gering zo wel als't Grote*
En 'k zal altyd, trots ramp en (pyt,
Met alle vlytU tonen, dat ik beu en al
Schoon dat het woedende geval
My vanuwfcheid,, in Eeuwigheid
Uw Minnaar blyven zal*
t_________________________,__^__________________A«--------------------------------------_______-■------------------------------ é,. , , ......___________;
OP DE VERANDERING,
Stem: Petite Jahußd
LA ng duert het veranderen van de moden ,
Elke Dag ziet men wat aars ··, Nieuwe fwier fchynd Philida te noden, Deel
|
||||
fs Α Ρ b t L ö *$
Deel te nemen in dat raars,
't Kofi niet veel, 't is mooi met een %
*k ßen'er ook wel mee te vre'en:
Ik heuw veel,, van eensteverand'ren*
Ik verfeheel,, daar in niet van and'reri,
Die drift fchynd ons algemeen.
i. Pilida vermeerd de fchoone g&vm p
Haar geichonken van Natuur, Zy maakt al die haar beiien tot Slaven En vergroot het Minnevuur Daar door in myn Hert met een; *k ßen'er ook wel mee te vre'en j Ik houw wel veel „ van eens te verand'ren $ Ik verfeheel >, daar niet van and'ren, Die drift fchynd ons algemeen. %. Wyl dan, Philida! ons gamfche leven
In verandering beftaat, Schenk m' uw Hert, ik ial uw 't myne geven %o komen wy malkaar te baat En voldoen ons lufi: met eenj *k ßen'er ook wel mee te vre'en: Jkhouw veel,, van eens te verand'ren,, Ik verfeheel, daar in niet van and'ren, Die drift fchynd ons algemeen. 4. Laten wy ons dan geftadig houwen
By de ongeftadigheid: Maak dat my het ook niet komt se rouwen,
Of dat ik my heb gevleid Mfet de tydelicke Hoop alleen, Dan beo ik zeer wel te vre'en: Ert houw veel,, van eens te verand'rcn,, Ik vericheel,, daar niet van and'ren, Bie drift fchynd ons algemeen. |
|||||||
CON
|
|||||||
Ά *
|
|||||||
KBk'MiSsUt Ë3Ã. 9
GO Í Ô R E D Á Í S.
Stem: d'Engelfche Bouri,
DEnk niet Phillis: datuwafzyn
Ooit rnyn vlam verdoven z^: Nimmermeer fal ik zo laf zyn; . , Ik trotfeer myn ongeval ø.
Om u uit myn Hert te rqei jen 9 Of te breken myne boei jen: Myn getronwigheid ftaat pal Als een rots, voor't wo'en derberen; En fchoon ik u byzyn mis» So zal ik een Hert beware«, iJat uw altyd eigen is. z, indiengymaarblyftbeiiendig
By õ eens gegeven Woord, Sal myn Min-ookzynon endig, Gy die my eens hebt bekoord", Suld ook bly ven my ç Meeft'f effe, Enmyneenigfte Voogdeüe, Schoon de'1 yd die alles {"moord, Ons ftaag aanport tot verand'rea Sullen wy in eeuwigheid, Even vuuriglyk, malkand'ren Minnen, tot de Dood óns icheid. 3. Maar wat mag uw zorg dog haf m
Wyl ik u, myn Engrlin, In myn heen gaan't Hert wil laten Tot een pmdvmmyne min, Laat ik'tu dan ook meedragen, Staak dog uw onnodig klagen j Gy heericht eeuwig in myn fin. Pnillis! laat dan ook myn aizyri Niet verdoven uwe gloed f Het zal my genoeg tot Straf zy ç , J^tMuiw aus ifcjjflfen moet. * EET |
||||
Zo Α Ρ Ο Ι L Ο *S
kHEiT ZOET VAN DE JEUGD.
Stein: Boere-Baltu
|
||||||||||
W
|
Αt is t een Heèrlyk Leven,
Hoe zoet Is hetgevry „ thans voor my * |
|||||||||
Als ik aan myn Phillis zy, Wat
Door Minne-lud gedreeven,
Haar mag de blykenge ven, hoe de Min Houd geboeid myn Ziel en Sin. Doof. Ach! hoe vermakelyk, verilyt Ik tegenwoordig hu myft tyd In volle luft en vreugt: 6 Aangenaam en fagt gevlei Ikdenkdikmaals (a!s Besje zei) ö Jé! hoe zoet is de Jeu gt. z. Aanfchouw ikeensdieOogen,
Waar door het Sonne-ligt, dooft en fwigi Elke ftraäl verftrekteenfchigt, aanichouw Cupido mag vry bogen Op Kragt en op Vermögen: Phillis Magt Is b y my veel meer geagt. Cupido Een ftratend lonkje doet geen zeer: Neen, het vermeerdert in my eer Die eerfte zoete Vreugt: Wanneer gy lacchënd my belonkt Én dus myn btif'ft nog meer ontfonkt ? 6 Jê! hoe zoet is de Jeugd. 3. Reyk ikmynhandadnhsartoëj!
Of leg ik anders die „ op haar Knie, Ach! die zoete Honing-bie Reyk. Weet dadelyk wel waar toe
Dat dit ftrëkt, z'is'er klaar toe, zybetrout In myn hand haar poes 'je Hout: Weet Die nette wel gemaakte hand, Schoon koel * fet my in volle brand |
||||||||||
KBRMIS-Q /F HE
En dae vermeerdert myn vreugts
Ais ik geniet dat zoet vermaak» Dan denk ik by my zelven vaak, ó Je! hoe zoet is de Jeugd. 4. Stel ik my om te kullen,
Zy fteekt haar bekje toe,, maar ach ί hoe Menigmaal dat ik 't haar doe. Stek Myn vuur is niette bluilen:
Geeft zy my onder tuilen, ook een Zoen t >l; Daar het my om is te doen. Myn.
Dat zoentje, fweer ik, doet my wel
Schier vyr duym kruypen uyt myn ve!» Zo puur uyt enk'le Vreugd: Myn Ziel was lang het Ligchaam uytP 1 Had Phillis mond die noyt geftuyt:
è Je! hoe zoet is de Jeugd. 5". Raak ik dan door al 't Sollen *
En Kofery op 't left;, buyteo Weft,
£n...Sugt, Holla! ikzwygdereft. Raak Ik zou 't miiïchien verknollen, ,i * Wanneer ik hier ten vollen, eens opfoag
Al het zoet dat ik ontfong: Somma fommarum in het end » Hoe men het rold, keerd ofte wend, De Min geeft altyd Vreugd. De Jeugd is 't, die het meeft verblydi De Lent' is d'alderbefté tyd. ö Je! hoe zoet is de Jeugd. Juffertje, 'kbid eens fegt, ta, la, Ia, &c.
En biegd my eens opregt, ♦ . .. Wenft gy niet nevens my .. .. Te trouwen ? om eens te zyn Hotip za z& 2. Ik loof het zeker wel, ta, la, la, kc.
Is 't zo ? kom an ik zei____
U towen als een Man» . ..,
/. Deel. F . ©»I |
||||
iß Á Ñ d> É \ £ Ï '5
|
|||||||
Dat ik maar deftig kart Houp za za„
3. Maar hoe! werd gybefchaamd! talala&c.
Dat 's iets dat niet betaamd, . . ., Och, och, ick zie hefc wel
Gy weet noch niets van't Spel Houp za za.
4. Waar 'tu bekend Juffrouw, ta j ta, la&c.
Gelyk aan my, gy zou .... Seggen, kom nog eens an .; ..
Htt zoete deuntje van Houp za za. $. Denkt gy dat 'k u bedrieg, ta, la, la, &c.
Of ik hier wat fta en lieg: Neeri zeker Engelin, .... Geen zoeter vreugd, als in Houp za za. 6. Maap geeft gy geen geloof, ta, la, la, &c.
En blyft gy voor my doof, ... Smaakt gy nooit 't zoet der Min, ....
Het welk dat huysveft in Houp za za,
7. Daarom zfec wat gy doet, ta, la, ia, &e.
Verwerp dog niet het zoet, . .. . Het welk gy Leonoor, .. 4.
Niet krjfge» kund als door Houp za za,
|
|||||||
STUDENT E-M ARS H.
Ecffte Sang.
ALs de Min In onfe fin
Sig eens heeft vaft gefet 3t Zyctoor 't Oog van een Blondje , of van eert Bruyneti
Zo blyft fteeds 'm onsherc *t Gevoelen van die fmert ijl meft ^eifd Irrtger hoe dioer in 't Minne net vetward
En zeer benard. Vreugd en lag, overdag» raakt mejikwyt, ende
nagt Werd |
|||||||
ir er Mis-b f f ô, £?
Werd vaak rufteloos doorgebragt,
Me eil den tyd men ver.ilyt in een kwynend' on-
genügt, .
In geween, in gefteen-, met getreur eu gelugt,
En men klaagd vergeefs zyn Nood aan Boilchen en gehugt,
Of aan de Lugr: Wakker an als een Man, Doet de Min dan in den ban, Kieft metmyn, friile Wyn, hetglaasjeendékan De Liefde van een Meid Is dog regt u y t gezëi d, Niet meer als fantafie en louter ydelheid Der ydelheid. |
||||||
Ô E G E Í -S Á Í G.
Ç Et is waar Dat gevaar,
Dat loopt een jeugdig Hert, Wanneer het van de Min te veel gereiflert werd: Maar als hy door zyn re'en, Door lugten of gebeten, . i-let Hert kan raken vanzynClorisofClimeen,
Is hy te vre'en: Al zyn Leed hv vergeet, aller ç door eene zaak
En dat 's het Echtelyk vermaak: Als zy hem., door haar Stem, geeft tekens van haar min.
Enjnoemtlaem Lief i Herte-diefenhy haar z©etfte Engelin;
Dat agteen Minnaar voor het aLdergrootnV gewin Uu naar zyn Sini: Maar de Wyn is Venyn, En 't gevaar is niet 'kfeyn, Voor die an Glas en Kan, fleeds als geketend zyh: Want altyd by den drop, Enby hetbray ve-ibp, F æ Dat
|
||||||
$4 Λ F 9 L L Θ 'S
Dat maakt een kale Beurs en eenberoydeKepp
Als 't geld is op. S L O Τ - S Α Ν G.
ΒΫ de \Vyn Staag te zyn,
Dat keur ik gantlch niet goed: By de Meyd, Nagt en Dag, verfwaktteveclhet
bloed; Doet de Gefondheid kwaad
En ontcierd het goed Gelaat,
Maar van dees twee geefc óns dé goude middelmaat
De befte ftaat. ^ #
Spoeld metWy η hetChagry η en fwarigneit eens af
't Geen haar ftuurs gelaat eens gaf:
ßacchus bloed kweekt die gloed £n minlufl meer-
der aän: Als 't geiïgt Is verligt Door een dropje nyt de
Kraan: Dan ziet men 't Voorwerp van zyn Min voöf
een Diaati, Of Venus aan,
LaatMaitres en de Fles Dan chaqu'uuaion tom
Zyn gekuft en gebruft, zoo leven wy tousjours,
Bevryd van ongeneugd En doen onsLy f wat deugt
Én flyten onte cyd en 't zoetfte onfer Jeugd
In gulle Vreugd.
|
|||||
MINNEKLAGT aan CLIMEN
Stem: Folied'Ejpagne.
CLimeen, ik heb door ted're min gedreven s
U trouw bemind, gevierd et» aangebe'en: Ik heb myn hert in Uw geweld gegeven til min geen Ny mph dän u alleen, Clünecn. &. Üw
|
|||||
Κ FRMIS-G ΙF T. 8?
|
|||||
%. Uw blinkend Oog vol fehitterende vonken,
Dat maakte my uw Slaaf en anders geen, Dat deed dat V uur in myne borft ontvonken, Zo dat iku bemin alleen, Climeen. q. Uw ftrafgebod verbied nV helaas het minnen
Maar'kagt het niet, myn Engelin, óneeni Doe 'k u eer ft fag toen roofde gy myn Sinnen, Zoo dat ik u ftandvaftig min, Climeen. 4. Geen friflè Beek Kal oyt myn min verkoelen;
Geen kille Stroom, nog Thetis brakke Ze'en : Maar 'k lal die fteeds in myne boefem voelen, Want ik u min, en anders geen, Climeen. 5. Geen Nymph op Aard (hoe fchoon)falmy
bekoren, Maar 'ί< lal haar min met myne voeten tre'en.
Ik wil alleen naar uwe Wetten horen , Want ik bemip u maar alleen, 6. Als gy myn min met wedermin fuld loonen,
Zo vliegen al myn rampen voor my heen, Als gy my met den Myrrhen-Krans fuld Kroonen
So roep ik uyt, ik min alleen Climeen. VOOR CLIMEN E.
Stem: Prayßfcke Marfcb.
CLimeen,, waar heen
Dog dwalen uwe Sinnen ? *k Wil u we} beminnen, maar niet dat ik U meen te trouwen. Neen by me fwik Wild daar niet op vertrouwen, 9k Heb daar voor een fchrik. 2. 'k Wil in,, de Min £n haar fagte banden ^
V wel Offerhanden doen van myn Hert» Dog niet in 't Huw'lyk ,/want dat werd öoor de tyd affchuw'lyk F 3 E»
|
|||||
e,*, APOLLO 'S
En baard ons veel fmert.
g. Wild gy „ met my Weer als voorhenen leven
E ii uw hert weergeven, ik ben te vre'cn : Maarzo is ?t niet met je Wil is, iegvrynecn, *k Hou dan met Amarillis Bruy maar heen, Climeen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ô £ G E N.-S Á Nr G.
Of Climeen aan Damon,; Stem: Als V voorgaande.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D
|
Amon,, wat kon U driften zo vervoeren ?
Seg dat regens Hoeren i |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waan je dat ik zou
U fteeds beminnen als uw Vrouw ? Stel dat vry uyt uw finnen, Of fchenck my uw trouw;;' 2. Wat kan, een Man,
Ais Gy, meer Vreugde geven, Als dat hy al zyn leven blyft gepaard Met een aardig Meysje zoet van aards Dathemreysopreysje, Jonge Dämons baard". t 2. Maar neen, bruy heen,
Gy fuld dat nooyt beleven, . Dat ik my ial geven onder u gebied: ; .
Maar geef my nog een Bekje, eer jcï viiedi Kom hier jouw malle gekjej t;, ;;„,.,, Want ick meen het niet. ; * %À) f ?:Ë . |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tS ' i. 4
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Κ ER MIS'G I F Τ. $7
PAN en SYRINGA«
Stem ·. Petite Jalwße,
SYringa een aardig Meysje,
Fiks ter jagt als een Diaan^ Wierd van Pan zoo menig reysjej; Als zy jaagde door de pa'an Van het Elfen-Bolch, verfpied? Maar zy agt zyn fmteken niet: Tot 't geval,, hem eens zyn beminde Ineen Dal,, onverwagt deed κ inden 9 Daar z' haar bade aan de V lier. 2. Pan Mond vaft zyn neus tt likken,
Zo vol Vreugd, als een Gaicon» Die tot berftens fit re pikken Op een lbupe a l'Ognon i En al fluypend door de Laan, Kwam hy aan haar zyde ftaan. Sa kom an,, zey hy zoete Susje, _ Geef aan Pan,, nu een lekker kusje, Of het is met hem gedaan. 2. Sy puur of men haar quam weEKSn»
Keek vol fchrik den Boksvoet aan En zy peurde ftraks aan 't rekken , De God Pan haar agter aan s Nymphjes van Arcadia j Riep zy, kom my nu re fta j Berg myn Eer,, Ach! hoe verhoor myn klagten: Help och Heer! „ Hy wil my verkragten: Lieve Nimphjes ί hejp dog dra. ,v 4. Vlugtniec, riep hy, geurig Roosje,
*t Is de Vee-God die uw mind, β Met kreeg zy van fchrik éèn blöOSjê En zy vluate als de Wind. ■'·'·'■*'" , Help dGoon lik ben verward _
F 4 -y eo£
|
||||
$t Α F Q L L O *S
Voor de Vent fyn ruyge Staart?
Help! Brand, Moord „ riep fy 'k hoor 't ai kraken Bymyn Poort,, Ach! hoefalik 't maken? *k Kryg ligt daad'ly k van de Taart. 5. Met greep hy haar by de Slippen,
Doe nu, riep hy ? wat je wild ? 'k Laatje by myn Zie! niet glippen >
't Is onnodig tvd verfpild j'
2y verdubbeld haar geimeek j
Dies de Goden van de Beek
ïn een Schqof,, Riet haar transformeerde,
£n de Sloof,, Methamorphqleerde,
Daar ftond Pan doe fraay en keek*
6. Terwyl hy vol pngenugten,
't Lieve Ried omhelft: en itreeld, Hoord hy d'Eccho van jyn fugten, Die in 't holle Rietje fpeeld; Dus vond Pan de Herders-Fluyt, Die hy noemde na fyn Bruyd, Syringa,, 2eyd hy fuld gy heten, Lang hier na, fal men van uw weten, Én daar mee was 't Spulletje uyt. Stem: CotttreJans.
INdien Doris, Nu zyn Cloris
Mögt alleenig vinden : Zouw hy 't Meysje Dan een reysfe Seggen, hoe De Min, die loofe guyt,
Hem deerlyk in zyn huyt Heeft eefchoten „ en geltoten: Maar ik fal dien blinde, Voor die grappen, Wel betrappen, Zie maar ioe. *. 'kBenals't Ventje, Dat f in 't prentje |
||||
KpR Ì I S-G I PK ïf
Jn d? Almanak ziet pryken.
Door zyn Kuren, Vol kwetzuren^
En myn Hert
Vol Beuling pennen, Neen!
'k Meen Pylen, lykt wel een Spelde kuiten,, Ondertuffen Sit ik mooy te kyken: »k Heb Patientie En Silentie, In myn Smert. 3. Dog myn Goris, Zo je Doris,
Niet haaft komt te ftade; Lieven Engel, Sal dien Bengel My nog wel Canären met zyn Toorts:
En dan miffchien zoo voort? Ongenadig „ en baldadig Bra'enats Carbonade, Of tot Aitehen, 'k Wil wel pafleiv In dit Spel. Ç E il D E R S-S Á Í Q.
Stem; Sarabande.
Dit is het plaatsje daar ik moet verwagten
Myn waarde Philida, myn Herderin: "Weg nu, weg na met droeve Minne-klagten: De zoete Vreugd regeerd, nu in myn «>in. Al myn Elende,, Zyn nu ten ende En rykelyk betaald, Nu my haar gunlt beftraald. á. 6 Pluym- gediert! dat op dees' groene Blad'rea Door Duyfend toonen Herten Ooren ftreeld: Gy ziet van ver myn Philida al nad'ren, Des is het al van Liefde dat gy kweeld: Laat Bofch en Boomen „ Rivier en Stroomen Getuygen zyn van'tzoet, Datzy my fowkendoet. F '5 ■ $' Het
|
||||
93 APOLLOS
3. Het ruyf chend Beekje kuft alreeds de Zomea
Vanditzo Ryk gebloemde Veld-Tapyt: Het Windje derteld en omhel f> de Bomen: *t Schynd alles 3an de liefde toegewyd: Κ om dan myn Engel,, mynlief! ik hengel, En haak alleenig na Myn fchoone Philida. |
||||||
Stem: Evgelfcbe Bouré.
Lieven Engel, waarom vlugt gy
Voor my die uw teer bemind ? Gy zy t dog die geen , wat dunkt gy ? Daar myn Ziel vermaak in vind; Sla uw al verwinnende Oogen Herwaards, toon eens meededogen j 'k Weet uw Hert fel f voor my pleit. 'k Sfd op uwe gunft fteeds wagten, Schoon gy dus afkeerig zyt, En myn Pligt altoos betragten: Wyl 'k u min in F.euwigheyd. 2 Laat dog eens uw Minzaam wezen
Dat met zoetheid is gepaard, Voor my zyn, myn uytgelefen. Of ben ik uw Gunft niet waard ? · Daar ik om uw min gaat kwynen j Daar ik ly' wel duyfend pyneni Daar ik om uw fugt en kweel. Ach ik fal door min verfmagten Kryg ik u niet tot myn deel; Wild dog eens myn fmert vertagten ; Maak dat ik uw Boefem ftreel. 3. Kom dan Schone iaat ons kufïen „
Wyl het dog eens wefen moets Laat ons onfe Vlammen bluften In een kuifiche Minnegfoed ; . ^ Want fchoon gy my woud verdreven, -
Ik
|
||||||
Ê Å R Ì FS-G ɸ Ô 9*
Ik fouvv dog beftendig blyven,
Altyd minnend even trouw. Ik wil altyd voor u wefen j Want myn hert heeft nooit berouw; Schoon gy my niet woud genefen, Ik u nooit verlaten fouw. |
||||||||||||
Afscheyt aan de Vryheyd,
Stem: Wanneer de Sott in '/ Morgenrood»
ö y Rvheyd l vaar voor Eeuwig wel i
V Want ik moet u verlaten.
Ik word vervoerd door droef gek wel j Men dwingd my nu te hatew. Ik ben verwonnen door de min, £>es ban ik u uyt mynen Sin? ?k Moet my na 't Noodlot voegen. De Menfch ftaat vaak gelyk etn l]al Voor /lagen van het ongeval, En moet zig vergenoe... gen. %. Een Minnaars hert is als een Schip ,
Nu laag, dan by de Wolken. Vaak vrefend voor een blinde klip En grondeloofe kolken. Syn fin is hier, zyn Hert is daar \ Nu bly, dan dugtend' voor gevaar Wringt hy zyn bleke handen. Gefoltert op de Liefde-Zee j · . Onwetend waar 'k Tal lan... den. |
||||||||||||
www
|
||||||||||||
º ':f I
|
||||||||||||
Web*
|
||||||||||||
91 APOLLOS
Weer Ve&kregen Vrth-by
Stem: Als V Voorgaande. ê\TRyheid, die een langen Tyd
V Ais Balling om moeft fwerven é
Aan u word weer myn Hert gewyd, Schoon ik u lang moeft derven. Ik zie u nog in ?t eynde weer, O Vryheid! nu ik wederkeer Van 't fporeloie Minnen: Nu my uw helder-ichitt'rend ligt Befchynd, verheldert myn gefigt En ik voel; Vreugd van bin . . . nen. 2. Een Schipper in een fwaar Tempeeft
En tomeloofe winden, Is ftadig voor de Dood bevreeft, Kan nergens uytkomft vinden: Maar ziet hy weer zyn eygen Kuil, Geniet hy wederom de Ruft, De Ruft kan hem bekoren. Dus vind ik my bevryd van Roow: Nu ik uw Aanfchyn weer aanichouw, Zie ik myn Vreugd gebo ... ren. |
||||||||
AAN AMARANT.
Stem: TranqinU Ccetirpreparen vom, ÅÕ Amarant je! feg my tog,
Waarom dekt gy de Roole tipjes Van uw volmaakte ßoeiem nog ? Daar gy u Wangenen uw lipjef Aan uwen Minnaar gund: Of flaat g* ontbloot vaWe'en, Geen agt op zyn gebe'en ? |
||||||||
m
|
||||||||
KERM IS-G TFT. 93
2. Waar uyt fpruyt dees Verandering ?
Gy gunde my vaak onder 'c Vryen, Dat hand en oog vry weiden ging, Ontrent uw Elpenbeane dyen 5 Of weet gy tchoone niet, Dat al uw Leden myn, Als Minnaar eygen zyn. |
||||||||||||
HERDERS-SANG aan CLIMENE/
Stem: Les Rats.
|
||||||||||||
Τ
|
Hirfisliet zyn Schaden.
Aan de Waterkant |
|||||||||||
Eenmaal vreugde rapen ι
Hy, door Minnebrand Heel vervoerd door Dämons Degtcr» Die hy nauwlyks had gezien Onder meer dan tien Herderinnen, ofhy fogter Onder meer dan tien . 1 Zyne trouwe Min te bien.
%. Des ging hy dus fingen,
't Kleyne Minnewigt Kon myn Ziel dus dwingen Door fyn fcherpe Schigts 1 Waarom doet gy my dus treuren?
Waarom dog of gy my vlugt ? Moet ik met gefugt Leven en geen Weermïn beuren? Moet il< met gefugt Leven in veel ongenugt l· j. UweDuyve Oogea
Branden my het Hert; Hebt dog mededogen Me« »w Minnaars fmert: *..
Want
|
||||||||||||
ç 'Ë Ñ Ö L L Ï >3
Want gy ficbt my gantfch betoverd,
V we mond heeft my vervoerd
In de Ziel ontroerd :
Hert en Sin terftond veroverd,
In de Ziel ontroerd:
En aan 't Minne-net geinoerd.
4. Doe myn vreugd vermeren
En Iaat uwe haat Eens in Min verkeren, Ey! volgd Thirfis raad: Buyg tog eens uw teere Sinnen Tot de Min £n wild die geen, Die umind alleen, Trouwelyk weerom beminnen, Dieu mind alleen, Min dien wederom, Climèen. |
||||||
MINNEKLAGT aan CLIMENE,
Stem r Courante la Bar*.
ÅÕ! feg, waar in heb ik misdaan ?
Seg feg waarom moet ik myn leven mirten ? Ik kan myft Misdaad (laas) nietgiflen, Des laat die V^olk van gramfchap overgaan, Ey laat de held're Sonnefchyn Van uw gelige my weer een tekenæãç, Dat ik het Ligt myns Levens niet móet derven; Ik ben te vre',en: Maar moet ik fterveri ·, 'k Sterf voor u, Climeen. z. 'kSterf daag'lyks meer dan duyfend Do'o«
Diegy myn Ziel vaak reys opreys doet lyden; Kom vry myn levens-draad afïhyden, Ik iterf geruit en volg, (leeds uw GeboOn, Gy, die 't geiag voerd ïn myn Ziel, Zyt
|
||||||
Ê ER MIS-G I F T. 9$
7vt mvn Godin, waar voor ik nederkniei:
Maar wildg' u Stem niet tot my ç beerven geven, |
|||||||||||||
Ik ben te vre'en;
Want moet ilc leven»
>k Leef voor u Glimeen |
|||||||||||||
Stem: La Bretagne.
|
|||||||||||||
Â
|
Õ Somerfche Dagen >
In Boflchen en Hagen, |
||||||||||||
Zo iragt ik de plagen
Der Min te ontvli'en; m «> En heb ik dan'geen Maitresje,
Zo kus ik het Mesje, En helpt geen glaasje zo neem ik er tien En zoen ik geen Meysje, Zo rook ik een reysje: . Noyt fal iemand my iwaarmoedig zien.
2de Couplet. Want de Wyn geneen myn Minne-pyi*
Als ik om een ichoone Juffer kwyn: En de Wyn die is m\n Medieyn, Als ik wat droefgeeftig fchyn. Maar als ik ben By Phiilis en, Al kuilend neergezeten, Mvn kwelling mag vergeten, Dan heeft het my noyt geipeten» é Ai leed ik eerft wat kommer en verdriet; Ik agt, ik agt dat niet. |
|||||||||||||
rï
|
|||||||||||||
|â ¢ Ñ Ö L £ ¼ >$
R É G Á Ü D Ï Í*
aak CLORIMEEN» sk /"> Á dan heen,, Glorimeen,
VJWylgy my dog niet wild Minnen,
•k Ga dan heen,, Glorimeen, *k Ben wel met my u loc te vre'en 5 Schoon ik u al bleef getrouw i Al myn fugten al myn praten, gehoon ik u al bleef getrouw, *k Weet het my niet hei pen zou w 9 't Kan niet baten, Want u haten Duurdaltyd,, totmynfpyts Des bah ik u uyt myn finnen, Al myn luft,, is gebluft: Lang genoeg een blok gekuft* „ ; 2. ïkontvlugt, d'Ongenugt, ,: '·
"tls reeds lang genoeg gefugt. Van fteeds lönuer hoop te leven ,·
Ik ontvlugt,^ d'Ongenugt,
Glorimeen, ïkfcheyeruyt;
*k Breek de Minne-boey aan {likken #
Glorimeen, ikfcheyeruyt,
g' Hebt my lang genoeg gebruyd.
Want uw ftrikken,, doen my fchrikken ñ
En myn Hert,, datmetfmeft*
Voor uw Wreedheid lag te beven,
Kwytfig thans,, als een Mans}
En gaat vrolyk aan den dans»
3. Waartoeal,, ditgefchal?
'k Wil maar regt uy t met u fpreken i
Waar toe al dit geichal, Als ik niet hebben fal. *k Zoek u niet te dwingen .· Veel minwiiiku verkragten i 'kZoek
|
||||
KE R MIS-G TFT* $7
»Je Zöftk u niet te dwingen: Neen!
Want dandeediktegensre'en. 'k Sal my wagten „ en u agten i Schoon gy my „ in de Ly Derely k hebt laten fteken: »k Dank u zeer, voor die Eer · Clorimeén ι men vind'er meer. Verloren Cupido Gevonden.
ψ Stem: Cburakn la Bare.
WAarbm of Verius droevig fchreïd
En maakt met tranen nat haar fchone wangeft Sy Ichynd mét f ware druk bevangen: 6Ja! zy is haar lieve Sóbntjekwyt« En waar !y foektof waar zy ziet, Sy vind helaas! het kleine God jè niet ï Vervloekte Goudziigt gy hebt hem verdreven; U w fnood geweld Deed he m vaak beven Voor de magt van 't geld> i. Dus klaagt zy met een droef geween
En dugt vaft, waar Cupido tfasgeweken. Ach' wiftikwaarhy was verfteken, Myri ziel die vlöog'er ftraks vol vreugde heen. Schep moed, 6 Paphos Koningin! Ey ftnt u w traantjes Moeder van de Min \ Ik zal uwhaaftuwlteveSoontjetoonen, Hy fit in 'toog: Thans vanmynSchóone,T Met zyn Pyl en Boog, , - J. Hy ftigtdaarmetzyntoorsjebranaii
Het puikje van zyn flonkerende ftralen Doet hy uit Cloris oogjens dalen, En kweft helaas! my η ziel en Ingewand ζ Zo gy my nu ooit defe Daad ,,.. ... ÜD«/. G - Tér*
|
||||
"$$ Á Ñ Ï L L Ö #
Vergeld, maak dat hy oyt haar Oogjes gaaf»
Geeft dat hy in haar koude Borft komt wonen, En buyg de Sin Dbg van de Schoone JEens tot Wedermin. 4. Dan zouw myn lang geleden fmert
Opftaande voet in blyde vreugd veikeeren. Wat zoud ik fteeds uwGodheyd éeren, 6 Venus! met vemoeging van myn Hert ß ik zouw bekranft mirth en groen, Uw Jaar op Jaar een trouwe hulde doen En met een Offerhand' uw Hoogtyd vieren, Met Blyden Dans En vlugge ßwieren, Voor uw Tempel-Trans. AIR in MUZIEK.
Sterri: Gy hebt my dik gezworen, &r,
TOt wieri fal ik my keeren ?
Waar vind ik trooft of heul ? Tot wien £al ik my kéeren ? Wie fal de flagen we . . . ren? De min ftrekt my een Beul. J)e min, die my voor defen Een Bron van foetigheid En well uft-plag te weien ,· Heeft my helaas ver . . .· leyd. Wie zouw oovt derven denken f Dat gy myn Rofemond De trouwheid du$ zoud krenken} En fchcndgn het verbond, Dat gy met t'en beloofde, Toen myn opregte Ziel Üw valfchccong geloofde, En iehyn voor waarheid hiel. m Helaas ß hoe bitter weedera . |
||||
Ê ER MiS-G IFT,
De Liefde, haat en fpyt,
Helaas! hoe bitter woeden
Die felle geeflelroe . . . den ?
Ach Hemel! ach, wat lyd
Myn ziel al bitt're ilagen!
Wie fal, wie fal myn here
Uit dOverwinning. dragen?
De Haat ? Neen! trot* de ime.. ♦ ré
En 't leed dat ik moet lyden,
En die myn ziel foo fei
Van alle kant beßryden,
Ik min haar evenwei JEn f il haar altyd minnen 5 6 Min! gy blyft altyd De Meeiter van myn Sin.. .nen t
Myn hert blyft uw gewyd.
%. Ê eer Rofemond! keer weder»
F er ik door rouw verga ; Keer Rofemond J keer weder, Ik kniel vol eerbied ne... der En fmeek uw om gena» Laat eens de Sonneftralen Van uwyolmaaktgefigt,
De Nevelen ophalen i
Gy zytmynlevei sli.. .gr.
Kom wdluft vanmynlevenß
Uw Minnaar is gereed
Om alles te vergeven
Wat gy hem oit misdeed.
Wat kan u nog affchrikken ?
Laat uw bekoorlykhe'en,
My als voorheen verkwik... ken,s
lo eitidigt myn geween.
|
|||||
€3 i
|
|||||
,οο APOLLO*
Stem: Ließe Phillis boord myn Wgh
|
||||||||
Aar. uw Schaapjes wit van vagt
j^ Door de groene Blaadjes dwalen, Schoonde Nymphje, die myn klagt In de wind ilaat en veragt. Gaan wy onder 't digte Fruyt, Mögt myn ziel eens adem halen'/ Wie zouw dan myn vreugd bepalen 5 Als mijn PhiÜis wierd mijn Bruid. Als . . . Als . . .. Als ... . Als mijn Phillis wierd mijn Bruid. «. Sit hier neder in het veld,
Onder fchauduw van 't geboomte i Zie hoe 't al van liefde {weid, Als de min zijn boogje fteld. Zie hoe 't klare Water mmd En hoe fagt het malfche droompje Kuil en käbb'lend langs zijn zoompjé Gaat, en danft wel voor de wind. Gaat . . . Gaat . . . Gaat . . * Gaat, en danft wel voor de wind. 3. Hoord hoe 't Nagtegaaltje vleyd,
Om zijn Gayke te bekoren} 't Schijnd hv in zijn taal ons zeyd,
Min nu Hartjes , 't 'n regt tyd. Alles mind, 't zy menlch of vee \ Anders gaat 't Heel AI verloren, Venus is ons wel geboren Uyt de wilde wcefte Zee. Uyt . . . Uyt . . . Uyt . . · Uvt de wilde woefte Zee. 4. Souw een Nymphje nu fo fehoon3
Soo volmaakt en heufch V3n zeden, Niet eens luift'ren na de Go'on En eens volgen haar gebo'on ?
|
||||||||
Ê Å R MIS-G IFT.
|
|||||||
ÉÏÉ
|
|||||||
Achl mijn Engel werd gedwee;
Dat die fagte en maliche leden Sig eens buigen na de reden. Ey 1 verhoort toch eens my bee. Ey ,.. Ey... Èy.,. Ey! verspor toc|\ eens mijn Bee. 5. Als ik Honing Kusjes pluk (Of de min houd my bedrogen) Sooïverfchijnd mijn groot geluk, Als ik 't ro^e mondje druk. 't Sieltje glijd ttn boefem uit, En gaat waaren op de lippen > Als de kragten my ontglippen \ Ach 1 mijn Stem verlieft 't geluid. Ach . . , Ach . . . Ach . . . Ach! mijn Stem verlieft 't geluid, SANG aan PHILLIS.
Stem: Banijfons d'ky V Humeur noire.
PHHlis toen gy laaft door uw Gelangen
Al de buurt deed aan u keeltje hangen. Phillie Wierd ik „ met fchrik Haaft vervuld, wijl gy My toelonkte van ter iy. Wierd, %. IJüefe lonk en opflag van uw oogen
Hadden op mijn Ziel eengroot vermogen, Die (chroom, en Toom Bragten aan myn luft: Dje die Mond had graag gekuft. 3. Na die Schroom was uyt myn Ziel geweken, Heeft myn Oog vrymoedig u bekeken: Ik dan „ vry van De al te wrede Dwang, Kufte d'ecn, en d'andre "Wang, Gj 4.O
|
|||||||
toi Α l· Ό L l O 'S
4. 6 Wat vreugd, in *t lefen van diëRofëÜ?
ft Kusje deed u koontjës beide bloféu : Myn Ziel ,, die hiel
De Wagt voor uwe Mond,
Of gy niet «en zugje fond.
<r. 'k Sal de Mond en lieve keel ftèedsroemeu, Als een By' om Honing rijifid de Bloemen: Sing niet,, or bied
My uw Mond, of Wang,
Ί Kusje voegd by Minne Sang.
|
||||||
AAN DESELVE, AFWIStND ZYNÜ>E„
Stem: AL· '/ Voorbaande
MOgt ik nu myn Phillis nog eens kuifen
En myn vuur op hare kaakjes bluffen ξ Dan zou „ geen rouw; Pynigen myn Hert, Die door *t afzyn fwanrder werd. z. Mögt, ik nu die Roos-gelvke Wangen s JNog eeiis fieh bewegen door gefangen, 't Gëliiit „ dat uit Haar lief Keeltje kwam, Gaf nieuw levert aart myn vlam. TWEEDE SAï4G aan PHiLL|S.
Stem: Studente fylarfih. Α Ch Phillis! wift gy wat thans in myn Hert
Al (VrydenOnimëgaan, en welk een Smerc Althans myri ziel gevoeld, hu ik u Alin : *tMeedogen raakte uwe ziel ftaaft in - Vrindin, ofèërÖodih:
Vm souwd gy iiefi, hoe 'dat de'Sthfoöm ihy η ziel t Myn
|
||||||
KERM IS-GIFT, Σ0|
Myne drift fteeds tegen hiel:
Dan zouwd gy zien hoe hoog dat ik u agt ,
Dat ik myn Minne-klagt
Niet wil melden aan u onbedagt.
Dies laat me een 0og,
Als 't Son-ligc van om hoog,
Eens dalen op my, Ey, myn Tranen .droog,
Ik val dan weer
Voor uwe Voeten neer,
En toon dat Jk uw lang beminde teer.
Ey! gunmy d'Eer.
flERDËRS-KLAGT
Stem : Wie kwam my te wekken Φ&
PHillis! die my 't leven
Benemen kund en geven, Weeft dog niet langer wreed: Maar onthef me eens van het leed, Ï3at ik om u moet lyden: Ey I zie dog eens van bezyden Uw trouwen Damon aan, Of't is haait met hem gedaan. 2. Gy Dagen en gy Nagten „ Zyt tuygen van myn Klagten: Gy Hoilchen, Beemd en Veld? Tuygt wat ik u heb verteld. Herhaal eens al de zugten. Die ik door ongenugten
En druk en herten-leed %
U zoo dikmaal hooren deed.
3. Gy Beeken, Bronn'en Vlieten, Die langs dees* Velden fchieten;
Gy fagt en wollig Vee
Weet, wat klagten ik hier ooit dee: *
|
||||
lof Α Ρ 0 L L 9 >$
Gy Echo deièr Dalen,
JBy! wil nog eens herhalen Die klagten altèmaal, In uw tongelooze taal. 4· Kom t' zaam eer dat het leven
Dit Ligchaam gaat begeven, Dat al een groote poos Door Min was levén-looe? K0171 Jaat m'eer ik gafterven, Van u dees gunft verwerven .En weeft als Phillis niet .My eeuwiglyk tot verdriet. S' Maar'tfchvndgyftoptuwooren
En wild na my niet hoof en:' Gy zyt ook ('t is mv leed) Gelyk als myn Phillis, wreed: Gy agt geen klagten of iugten * Gy fpot met mynongenuften JEn hebt te deler tyd " ïn 't minft geen medogentheid, 6. Vaar wel dan, Wreéde icfaoone!
Gy fuld my niet meer hoone. Kom Nymphen van dit Veld "Weeft gy 't die me in d' Aard beileld. En wil aan Phillis feggen, Dathy, dien g'hier kwaamd leggens Voor haar zyn laatfte zugt Uitboeiemendejn de lug't. |
||||||
Stem: Thirfis zig in een Bojcb bevpttd.
LA aft was ik in myn eenigheid, (Bis)
'k Üagt hee befteed ik beft myn tyd, Alleen, Iris je vous Ie jure, '^Alleen, frisjp vom k diu ' ι. Να
|
||||||
Ê Å RMIS-GIFT.
é. Nu dage ik op myn eerfte tyd:
Dan weder op het onderfcheyd Van u, Iris je vous /e jure. Van u, Iris je vous Ie dis. 2. Tot dat my weer te binuen kwaruj
Hoe ik eens in myn armen nam, Myn Lief: Irisjevous U jure. Myn Lief-· Iris je vous Ie dis. 4. Endatzy'tganfchnietkwalyknanu
Maar riep heel fagt myn lieve Lam Wac'sdit? Irisjevous Ie jure, #►. I Is't fin ft? Iris je vous Ie dis.
5. Maar Laas! watbaatmyditgedagt? MvnfchbonëNymph, diemetmylagc Blyft wreed: Iris je vous Ie jure. i Blyft wreed: Irisje vous k dis. 6. Maer weet ichoon dat gymetmy lag*
Krygt uw Cupido in zyn magt ? g'Ontvlied, irisje vous Ie jure. GeenPyl; Iris je vous Ie dis. 7. Voldoe myn wenfch fchoon Engelin
F.n fchenk my eens u Wedermin, Maar fagt, Irisje vous Ie jure.
Zylagtj Irisje vous Ie dis. 8. Wel Minnaar wyl ik ken uw min,
Verblind ik my aen uwe fin ; "k Sehen k uw, Irisje vous Ie jure.
Myn Trouw , Irisjevous Ie dis. 9. Gelukkig zyn wy voor altyd
En lagchen om de bitfe Nyd, li Tezaam, Iris je vous Ie dis.
I Tezaam? Iris je vous lè dis. 10. Zo leven wy fteeds onbenyd
En minnen fteeds elkaar om ftryd » [ Tezaam, Irisje vous Ie jure.
'fezaam, Irisje vous Ie dis. Gl
|
|||
ßï« 4 Ñ Ï É L Ï *$
OP HET AFZYN VAN CLIMEEN.
Stem: 'k Swoer dat noyt þ Min &c
CLimeen! myn Levens· Son, wanneer
Sal ik weer 't geluk genieten, Dat uw oog, gelyk wel eer, Sal haer Stralen op my fchieten, Wanneer fal ik als voorheen Zien het eind van myn verdrieten, Wanneer ial ik als voorheen Zien uw zoet gefigt, Climeen. 2. Naauw'lyks was her droef Vaarwel
Mvne lippen afgegleden, Of myn droeve Ziel, te fel
Door verdriet en ramp beftreden , Wenfchte weer gelyk voorheen Naar zyn fchoone Luflhof Rden y Wenfchte weer gelyk voorheen Naar uw zoet gefigr, Climeen. 3. Gy, die ik alleen bemin,
Zvt het doelwit van mijn pogen; Gy, myn eenigft' Afgodin, Boeid my door uw zoer vermogen 5 Maak d ç dat ik als voorheen' Zie het Sonligr van uw oogen.
Maak dan dat ik als voorheen Zie uw zoet geiigt, Climeen. ï------------------------------------------------------------------
Stem: Petit* fakwße.
Niemand hoeft fi% vreemt te houwen,
(Schoon ik al wat dikwils Vry) Dat men my nog niet ziet Trouwen, 't Is do£ maar uyt Lacchery ; Want die Uc htic iaatfte zie, »k Al«
|
|||
KEk mi $-ë j ρ?: ίο?
ik Aldermeéft my Diênft äanbie,
Nu aan d'een „ en dan weer aan &atid,t&A j Want ik meen „ t'élkëns te verand'f ςη, Mits ik het HuW'lyk vlié. z. Gift'ren fag ik een ßruynetie,
Die my byfter wel beviel : 'k Ooog my onder hare Wétten, 'k Noemde haar myn tweede lid i Maar toen zy was weg gegaan, Was die liefde haaft gedaan: Want ik dagt,, daar zyn nog wet anch*ens En ik tragt,, altyd te verand'ren: *t Nieuw ite ftaat my 't beflë aan. 2. Heden heb ik weer myn 2ihneö
Op een mooi je Blond' gefteld: Dog ik fal haar niet lang minnen, Zy houwd my rtiet in 't geweld: Zy blyft'zo lang in myn fin, Tot ik weef eèri ander vin. Ik ruyl fbag,, d'eenè tëgens d'and'ren. En van daag,, meen ik te verand'fen. >k wil niet kwyften door de min. 4. Noem ik 's Avonds na den Ëtèft
Haar de lieffte, die ik min, 's Morgens ben ik 't weef vergeten En ftef haar weer üyt myh zini Daarom is ?y niet té regt, Die gelooft al wat men legt> ïk vry'd'een,, en hóüw 't met de atnl'rcn, Wai|it ik meen * t'elkens té vèrand'rëfti Een gelyk is al te ïïëgt. |
||||||
Stem: Ϋοη het Sinjeurtjt.
E En Minnaar lêyd veel ifaartëh*
Maar 't gaat-hem niét Wc harte; vWant
|
||||||
ïpS Á Ñ Ï L É Ï 'S
|
|||||||
Want is hy tuflchen beiden eens vry
Hy krygt zijn oude parten
En klaagd van meet af aan zyn leed,
Zo dat ik by mijn hiel niet weet
Wat in de minpebruijery
Het beft is Slaaf, of vry,
Of liever nog geen van bey.
2. Daar is my laaft verweten,
En 't heeft my zeer gefpeten, Dat my Roosje niet meer en bemind En egter wouw ik 't niet weten; Maar als het die fchoone my felver feids Dan ga ik weer na een and're meid En haal op nieuw een blaauwe fcheen Ky fpijtige Clorimeen; Eer ben ik tog niet te vreen. j. Zoo tobt mën in dit leven,
Door hoop of vrees gedreven; Maar als men aan Hymens touwtje raakt* Dan is de Kaart vergeven j Daar raakt men aan alle kanten beeft. è\Droevig denkbeeld voor de geeft ß Van buyten fchijnd men wel te vree. Van binnen is 't ach en wee! O Libera nos Domine. |
|||||||
Stem: Das lieben efi mein klctj.
Wie zouw niet vrolijk leven ?
Faldera, faldera, falderideridera. Wanneer hem werd gegeven, Faldera, faldera, falderideridera· Om te zijn by zijn Engelin, Hu, hu hu,hu,hu, Engelin, hu, hu, hu, hu, hu, Die vaft geprent ftaat in mijn fin. |
|||||||
Κ ER MIS-GI PT
Hu, hu, hu, hu, hu.
Faldera, dera, dera ± derire. Daar 's geen vreugt als in de min. Hu, hu, hu, hu, hu. i Zo dra als ik haar oogen,
Faldera, faldera, falderideridera. Daar zy vry op mag bogen, Faldera, faldera, falderideridera. Maar ilegts belonk met mijn gefigt* Hu, hu, hu„ hu, hu. Myn gefigts hu, hu, hu, hu, hu9 Soo heeft de Mingod brand geittgt. Hu, hu, hu, hu, hu. Faldera, dera, dera, derire, Elke lonkje is een fchigt. Hu, hu, hu, hu, hu* 3. Haar mondje, neus en wangen s
Faldefa, faldera, falderideridera, Doen iïiy geftaag verlangen, Faldera, faldera, falderideridera. Daar van, gezeten aan "haar fy, Hu, hu, hu, hu, hu. Aan haar zy, hu, hu* hu, hu» ha»
Staag zoet te zuygen als een Byj Hu, hu, hu, hu, hu. Faldera, dera,j dera, derire. Hoe verkwikt een Kusje my. Hu, hu, Uu, hu, hu. 4. Wanneer mijn oogen dalen,
Faldera, faldera, falderideridera. Daar Venus Appels pralen! Faldera, faldera, falderideridera. Zo fmeld ik fchier als door de gloed 9 Hu, hu, hu, hu, hu. Door de gloed ïs Hu, hu, hu, hu, hu.
Die ftaag in myn Boèfem woed. |
||||
IfO Á 0 Ñ É É Ï :*§
Hu, hu, hu, hu, hu.
Faldera, dera, dera, derire. 'k Word al met Á mbroos gevoeg. Hu, hu, hu, hu, hu. f. Ach! dat mywierdgegeven,
Faldera, faldera, falderiiieriderd. Met haar altoos te teyen, Faldera, faldera, falderideridera. Ik ploegde met haar wis in Vree, Hu, hu, hu, hu, hu, "Wis in Vree, Hu, hu, hu, hu, hu. Als Adam met zyn Eevjedee. Hu, hu, hu, hu, hu. Faldera, dera, dera, oVire. Venus, Ach! verhoor <3ees bee. Hu, hu, hu, hu, hu. |
||||||||
HERDERS-AVONTUUR
Stem: Oiankr, Vreugd ven myn L'fpctt,
THirfis dreef zyn dart'Ie Geytjes
Sagjes voort tot by de Hut VanClimeen, wiensüoévareytjes Hem vaak hielden in den dut : Sugtend, riep hy, toon Medoogeii Lieve Bekje! met myn leed: Maar zy veinsde haar onbewogen, Dies hy meeft zyn Tyd hefteed. 2. Langs des Schie-Strooms groene boorden,
Daar hy 't Vee te weyden plagt: Daar (fmts hem zyn N.yraph 4>ekoorde) Hy vaak bleef de ganrfche Nagt: Daar hy lag temuyiebruyen, Spelend &p zyn Herders-Fluyt, Om Climeen in flaap eg zuyen |
||||||||
ï>cor
|
||||||||
■OSBbV_________:
|
||||||||
χ e* tot s~GïFZ m
Door z?n toverend geluyd.
3. 't Knaapje fong al de oude liedjes>
Die gong d'Echo overal _ Wedergalmen, langs de nedjes, Over Water, Plein en Dal \ 't Zoet geüng wort 's Nyphjes Hertje]
En zy keek haar deurtjen uyt, En zy lietje luit uw Smertjej Ik wil heden zyn uw Bruyd. 4. Zo dat op een groen Matrasje
Zy hun hebben zaam vermengd ? En door menig Wisje-wasje, Ziel in ziel in een geplengd.
Dus heeft hy haar Maagde-Bloempj« Tot hun beider Vreugd geplukt? m Daar zy leerft op droeghaar Rocmpjfi* En zey, noit is 't my ontruk. |
||||||||||||
Maar 't bedry ven van dees' kuurtjef,
|
||||||||||||
f·
|
||||||||||||
't Meisje zey, kom dikwils hier.
Daagjes dagten haar maar uurtjes, Doen zy (mankten 't Minne-vier», Zy had al de Roem vergeten, Die zyop haar kransje droeg. En zy heeft 't hem noit verweten 5 't Lief genot was haar genoeg. 6. 2Π5 weer in haar Hut gedoken
En hy heeft de plaats geruimd 5 Dog z' heeft wel meer gefproken» Noit gelegentheid verzuimd. Thirfis zoud het nog wel bakken Maar de tyd en leid het niet > Want het nydig Labbe-kakken Maakte een Endjevan dit Lied, |
||||||||||||
t'Zamefir
|
||||||||||||
lii Α ? Ö L L Θ 'S
l-ZAMENSPRACH WISSCHEM JANa
en ARJOON. Stem: Wel Kees myu Vryer*
JAV,
LIebfter Arjoönfgen,
Wanneer ich joe maai* zie. Zo rieft myn kroontgen, Ich bin op joe zo blie. Myn hóhdert thaufen Schatz^ Zo bald ich jou omfatz Mit beide miene handen, Zo fchiend mie 't hart in 't lief Von Min tzoe branden. ÄrJOÖN. 2.
JOa jan wild wetten,
Zuns ich joe eyrftmalh fag* Kan ich nicht fretten, Het goat mie thag an tha§j Zo euvel irt mien Hef, ?k Verlang nar joe zo ftief Om eens bie joe toe flaoperi^ Ond als joe eghte Wief Wet Freud te roapen. Jan. j.
DOe bilt mien lebèn, .»-,..
Zo bald joe bieft mien Frouw, Zo fold ich geben Viel dikke Thalers jouw, Ond
|
||||
Κ Ε R Μ ί $-G Ι FT. Ui
Ond Spek oet meinen land.
Zo dik wie einen hand, Von igenmeftezwinenj Das fmag c zo abundant j> Als Pot-Rofienen. Arjoön 4$,
DA kan nieht machen
Al had joe keinen Duit, 'k Hab goeter Sachen Ons Moeters guet voor uyt, Das bring ich tan tot joe Ond füllen tan doar tzoe Was Foefel trank verkauften; Ond leggen fremder l.uy Gar hupfch toe flauffen. Jan. 4
ICh fchol joe Kinder, *\
Die ich bald machen fol,
AfwifTchen 't hinderft, 't Zoewen zie dreyten fa!. In hoes ond op ther ftroat AufpaiTen frug ond fpoad; Pas jy moar auf joe winkel, Ond loat de reft vor mie, Ich ben kein Kinkel. Arjoön. é.
Mïen frommer Thybel,
Ich vvold ich das al £ag 5 Nicht das ich Twybèl, Moar wunfghe noar die thag. J ƒ. DeeL Η i«fe |
||||
114 Ë Ñ Ï É É È »S
Ich wagt, mit joe gepoard,
Ein Hemel op ther Aerd º thagen ond bi nachten. Keum nach den Pfarherr tzóe. Was gibt das wachten Der SchrEïaèr, 7.
Viel Heyl ond zegen
Wunfch ich das greurie paar Von aller wegen j Ein Jungsken binnent jaar. Ond das ond hy ond zy Von hertzen immer bly, So lange meugen leben, Bis dans fie old ond gries Den geilte geben. |
||||||||||
MIN en WYNSTRYD.
Stem: De Klompedans. VOORSAN G.
|
||||||||||
W
|
Eg fotte Min met al uw verdriet,
|
|||||||||
Ik leef vol vreugde en géneugde, gely k als
gy ziet. 'k Wil my noit uw gevangen geven,
Maar Bacchus eeren zolangikleve,
Soo leef ik hier Met planier*
Eenen friiTen Roemer Wyn,
Dat 's regt de fin van myn:
Maar niet
Als gy, geftaag te treuren en te fitten in verdriet.
|
||||||||||
TE-
|
||||||||||
KËR M IS-G ÏFT. 11%
TE GENSANG.
AL nwe reen zyn enkel wind,
Gy kend geen ftaat waar in men is, wan* neer men regt bemind.
Door het minnen moet men leven 5 Bacchus drank wi! ik aan u graag geven, Dog'k ben hier in Ook van fin, Dat ftaag by de koele Wyn Een Juffer diend te zyn, Waar mee . „ . We ons hert, door Kuilen en doof Streden itel*·
len wel te vree.
S L O Ô - S Á Í G.
WY ftemmen t'zaam, wel aan! Gameraat,
Dat is een Glas dat op het welzynyan oni Liefftens ftaat:
Laten wy in 't rond eens Kuflèn En wild gy dan ondertuilen Om my tienken In 't fchenken. Nog eens kus ik u myn lief» Ja nog eens Hertedief: Zie zoo, Dat fmaakt veel beter nog als hem, datlweerSc u bylo.
|
|||||||
Stem: Silveßer in de MorgenftouL
KOmGaiathe, myn Ziels-Vriendin,
Die my kroond met uw Liefde En die ik met myn ziel en fin Bemin, fints gy my griefde Met Schigten, die uw Iref gefigt Tot in myn Hart kwam ichieten, Ç æ Ö*
|
|||||||
1
|
|||||||
ïi6 AP Ό ILO 'S ■
't
Met fchigten waar dat al wat leeft voor fwigt:
Dog dre my doen genieten Hetgrootfte zoet, datmyngemoed Oyt heeft gefmaakt En dat my hier thans op der Aard het aldermeefl*
vermaakt. z. Gelukkig noem ik my dan vry
By zoo veel zugtelingen, Die van hun Liefftens noit zo bly Nog vrolyk konden fingen: Maar altoos fugtend' dag en nagt Steeds mymeren en kwynen: En ftadig ftorten Minneklagt op klagé En hunne finnen pynen: Ja felf door 't Veld „ in 't hart bekneld» Gaan iufFend heen En zien'er uyt gelyk een Geeft, Door al hun droef geween. 3. Wel aan danGalathe! wyl gy
My uwe min wild tonen; Set u hier neder aan myn fy* En laten wy, ö fchoone! Eens kuilen dat het klinkt door 't Wout! En dan eens helder drinken. De Min en Wyn het al in weien hond Eu doet de druk -verlinken« Sie zo! dat fmaakt,, en het vermaakti Nog eens hier van: Uw Üamon is noyt moe gekuft, Neen hy 's een dubbeld Man. PW
WW w
|
||||
KERMIS-G I FT. H%
|
||||||||
De Voorsigtige Glooroos.
Stern: Wanneer de Son in 'i Morgeproed, "|S*t Waarheid dat gy my bemind ?
* Zo als ik uyt uw drift moet giflen?
Laat Gloorroos, laat dan eens de wind
Van uwe Mins-geheymenifTen
Maar flegts verkondigen, hoegy
Dan fugten kund aan mynefy ?
Ach! Glooroos Lier", laatuwoogen
My flegts verkondigen, hoe gy
Dan fugten kund aan myne iy ,
O Liefde's groot vermogen. '
2, Om dat ik, zeyzy , ugeheel En redelyk bemin mynFloris,
Soo vrees ik eens het dierbaar deel
Te fmetten van het geen myn Gloor is:
Want eerb're Liefde werd ligt geyl,
Wanneer men't al voor haar heeft veyl, ι
Sie Floiis, dat 's de reden:
Want eerb're Liefde werd ligt geyl, Wanneer men 't al voor haar heeft veyl, Door haar aanlok'lykheden. 3. Hier op ontrok zy my haar hand:
l-]oe, vroeg ik, kan myn Hand uw krenken* Neen zey zy, 'k vrees myn eygen branci, JE η die mag ik met re'en verdenken. Myn liefde heeft geen weder-gäftt> Maar vuur en Stro diend niet te nä Of't raakt ligt aan't branden. Myn liefde heeft geen wederga: Maar Vuur en Stro, diend niette nä. De Min vieid door uw handen. |
||||||||
VRT^
|
||||||||
Η 3
|
||||||||
US APOLLO 'S
VRYHEYDS-LOF«
Stetn: Ihr Schäm boret an.
SChoon dat ik onder't groen
Van digc getakte Boomen, Aanfriile Water ftroomen f Myn Amarillis zoen, 't Kan tot myn ruft niet doen. Schoon ik met duyfentkufien 'Myn Minne-vuur mag bluiïcR JEn dat myn Engelin My gund haar Weder min: Schoon zf met bitt're fugteji Beklaagt myn ongënugten, En dat baar teder Hart Heeft Mêley met myn fmart, i. Myn ongelukkig lot
Geeft ray dog alle dagen Weer nieuwe ftof tot klagen, Het dryft met my den (por., Dat al myn hoop verbrod: ' Dewyl dat myn Elenden
Onmoog'lyk kunnen enden: Want hoe ik 't keer of wend, 'k Voorzie een droevig end: 'k Moet met myn ichoone huwen, Of'k moet haar byzyn ichuwen: Maar ach! het een en 't aar ïs beyde even fwaar. 5, Myn hert van jongs of an
Had fteeds een fchrik van 't Huw'lyk? ïk haat dat Juk zoo gruw'lyk, Dat ik 't niet fèggen Tkan. Myn ziel ontfet hg van gDie ftrenge Huwlyks wetten, Bie
|
||||
Κ ER MI S-G IFJ.
Die al 't Vermaak beletten,
Dat ons de Vryheid gaf En drygd ons tot aan 't graf, Met onverbreekb're banden: 6 Droevige offerhanden Van Hymeneus Egt-Altaar:\ Wat zyn uw Boeyen fwaar! 4. En mis ik Amarill';
Zo zal dat treurig derven 't Begin zyn van myn fterven:
'k Weet in dees vreemde gril
Byna niet wat ik wil,
De liefde trekt myn Sinnen,
Om Amarill' re minnen
En aan de and're zy
Vrees ik de Slaverny.
ö Hemel! wat fal't wefen ?
Ik werd door duyfend vrefen
Gedreven op en neer:
Geilingerd heen en weer.
5. Ach! Schoone, was uw Hart
Gefield gelyk het myne > Gy zoudmy niet doen kwynen
In duldeluofe Smart
En Wanhoop dus benart:
Door al te ftrenge proeven
Uw Minnaar's ziel niet fchroeven;
Geen dwafe wet en Eer
Zou w u of my zo zeer,
Indien gy my flegts min.de,
Dus al te Slaafs verbinden
Aan yders blinde Waan,
Ach l Engel, laat u raän.
6. In d'eerfte goudetyd
Wift niemand van dees' Banden: Deed Min-fugt hun ontbranden i Η 4
|
||||
top APOLLO >$
|
||||||||||||||
't Was in onnofelheid,
Die niemand ftrikken breid. Een kos je alleenig boejde Hun zielen, die toen gloeide« ïn een volmaakter vuur. d'A!-teelende Natuur Erkend geen ftrenge Wetten \ Des wil hier eens op lette ç Met oordeel: Ziels-voogdes! Ach É bleeft gy myn Maitres! |
||||||||||||||
Liefde ís Voor-en Te ge í sang.
V O O R - S Á Í G. Stem: Vaße Mcr, dentIe cnhns, &c.
|
||||||||||||||
Æ
|
Oude ik dan't minnen weer besinnen,
Daar 'k van haar zuur reeds heb geproefd ? |
|||||||||||||
Zoude ik een ichoonhcid weer beminnen ?
Diens grootfte vreugd eniuit ons vaak bedroefd. Neen, neen, neen, neen, ik leef nu Tonder dwang, ?t Minnen boeid ons met forgen en banden j Daarom wil'k my niet meer verpanden j Maar fingen een vryheids Eeren-fang. Neen, neen, neen, neen, neeH , neen, ik leef nu zonder dwang:
't Minnen boeyd ons met zorgen en banden j Daarom wil,daarom wil 'k my niet meer verpanden Maar fingen, maar fingen een vryheids £eren~ läng.
Maar fingen een vryheids Eeren-fang. |
||||||||||||||
TE»
|
||||||||||||||
Ê ER Ì IS-G IFT. ju
|
|||||
TEGEN-SANG.
Stem: Ah rt voorgaande,
"\JS Aar wat kan een vryheidntog baten,
XVI oie gyflegts maar ten deel geniet i '
Uw min-ziek Hart kan dog niet laten
Te minnen, als 't een min'lyk Voorwerp ziet.
Min, min, min, min dan weer, en voed uw luft;
"Waag de Ruft, om de luft te genieten;
Nimmer zal een kuyiche min verdrieten,
AlsWeermin 't lieve voorwerp kuft.
Min, min, min , min, min, min , dan weer, en
voed uw lufti
"Waag de Ruft, om de luft te genieten; Nimmer ial, nimmer ial een kuifche min verdrieten Als Weer-min, alsWeermin 't lieve Voorwerp kuft.
Als Weer-min 't lieve Voorwerp kuft. • --S L O T-S Á Í G.
Stem: Ey lieve Jan loop mei een &áË
WEI aan! ik ftel dan weer myn Hert
Voor't Minne-boefje blood 5 -j]-, < Het treft' my fchoon 't my bitter \ mert ; -n? 'k Klaag nimmer van myn Dood , ; : · Als ik van haar maar Weder-mm
Öntfang, waarom ik kwyn. Ik eer haar dan als een Godin En wil haar Dienaar zyç. : : · ■ . ■ ç','?:.· É
..... Ë
■ .* ■ 't <■'-'·■■ É '""■';' ■ ... '''■'"' ' ViL* '*' *
.. Ã ,í-:.Ç.? :ðå .(· .' Sterft: |
|||||
xiz Á Ñ Ï É L Ï 'S
Stem: Studente Marfcb.
Ç Oord myn klagt In dees nagt,
Of my begeeft de kragt, WyluwMin, Ëngelin, betovert heeft myn fin Door uwHemeisgefigt, Dat myn jongHert verligt En ftaag in myn Ziel een ^Ethna ftigt......
Geef gehoor, Leonoor, Ofikgä wis teloor.
Zie my aan goedertier: Want het vier
Van uw min, Veld-godin,fchroey t myn ziel en zin.
Al myn Wenen en myn Ê renen en myn Stenen
Agc gy min, Dan eenen Hagedis een Spin.
Laat uw Sin
Eens keeren dit geval, Wyl ik u dan Eeuwig £al
Loven, boven de groote Hemel-Goden al:
Enu, myn Veld-Godin, vereeren met de min,
Die ik in myn Hert voor u bevin:
•Plaatft die dan ook in uw Sin.
2. Watgetreur, Hoorikveur
Myn digtgeflotedeur ? Wie verfty t Hier zyn tyd Met te klagen wat hy lyd
Door grote minneimert, Waar me fyn jeugdig hert Als met Banden fel gekluyfterd werd...... Was'topregt, 't Geen gy legt,
Gy die uw noemd myn knegt! Ach! denk niet, Dat'tgeichied Slegtsomniet, (Göd Nog uyt fpot. Neen myn lot WeetdatdeMinne-
My van binnen, in myn finnen, U minnen Gat'tgebod? Waar mee gy flegs ftaag dry ft de lpot •k Ben ook tot V gegaan, Engelin, Des bid ik Weder-min.
Kom myn Herder ik ial u dan laten komen in: Kom myn Hart, Noytmetfinart, Sultgy weerfyn benard.
Zä! tien twintig kusjes da t 's uw part > Eerg'u in myn armen wart. TOE» |
|||
Ê ERMIS-G I FT.
TOEGIFT éïô LOF per MUZIEK. Stern: Sonder de Wyn.
|
||||||||||
s
|
Onder Muziek,
Die ons het Hert en oor kan ilreelen ß
|
|||||||||
Sonder Muziek,
Was men haait Capot en Repiek. Het ieven zouw ons ras vervelen, Zo men niet eens braaf op mögt kwelen, Gelyk een Kriek. %. Wat was Apoll' ?
Had hy geen negen Sang-Godinnen: Wat was Á poll' >
Met Pegafus ligt lang op hol.
De Poëzy alleen hielp binnen ÷
Drie dagen hem, verfuft van finnen
En mal van bol.
3. Muziek en fpel
Stelt d'ongernfie Geeft te vreden ï
Muziek en fpel , Verzagten's Minnaars droef gek wel.
Hy fingt f trots 't geen hv heeft geleden) Zyn Philida's bekoorly'khêden Nog evenwel. 4. Het fingen is
Van groote nutheyd in veel laken;
Het fingen is, _^. Wanneer een Fransman aan zyn Dis
Op een papiere Tafel-laken Gaat Muzicale Noten kraken ? Als Vlees en Vis. 4. Zo ras men maar
Een Deuntje fpêlen hoort, of fingen: |
||||||||||
124 APOLLO'S KERMIS-ÜIFTi
Zo ras men maar
Een Cpntre-dans hoort, is men klaar.
Men gaat als jonge Kal v'ren fpringen, DeMuzica doet wond'redingen Door Stem of Snaar. 6. By 't Pluym-gediert'
Schynd het byionder ook een drukjc: By 't Plüim-gediert', Dat lugtig, kl ugdgdaag'lykscierd Met Variaties menig Stukje: Of een Cantaat op Tak of Krukje, Vaak Tiereliert. η. Die Muzikant»
Die men hoort in de Maartfe nagten > Die Muzikant Singt op een Lamentable trant.
Als hy tyn Cloudia moet wagten, Lold hy op Noten zyn gedagten Een Minne-brand. 8. Een Michelle Toon
Klimpt tot 't gefternt op vlugge vlerken $
Een fchelle loon Klinkt fchier tot in 't oor der Coön:
Als Jaap enMargje onder 't werken Uytfchreeuwen, als een mager Verken, O Holland lchoon! 9. Sonder Muziek,
"Waar meed' ik fü dees Dreun beiluiten:
Sonder Muziek
En leefde uoit Latyn of Griek.
Elk leer 't voorgaande dan van buiten,
Die 't niet kan fingen mag het üuiten,
Gelyk een Kriek.
|
|||||
BLAD»
|
|||||
kkkkkkkkkkkkkkkkkkkk
fimmmmmn?
BLADWYSËR. |
||||||||||||||||
A.
ALs de gulde Son ging dalen.
Apoll'had naauwelyks zynBroek. Als Thirfij lag 't zoet Oog-geftraal. Als ik aanfchoüw het lief gefigt. Ach zoeie Engelin. AlsThirfisfig in't Boich bevond. Als de Min in onfe Sin. Ach Phillis! will gy wat thans in myn hert. |
||||||||||||||||
Pag.io
29
67
Si
102- |
||||||||||||||||
ß.
Υ Somerfche Dagen*
C.
|
||||||||||||||||
Β
|
||||||||||||||||
9S
|
||||||||||||||||
CLimeen waar fal het eynd'lyk henen. 2%
Ciimeen, ik heb door ted're min gedreven. 84
Climeen,, waar heen. 85 Glimeeni myn Levcns-Son, wanneer 106
D.
DE Son rees nauw ter Kimmen uyt.
De barre winter is vervlogen. |
||||||||||||||||
De Herder Thiriis wiens gemoed.
De Min vermaand m' op iets te denken. Dianier, vreugc van myn leven, Denk niet Phillis! datuwafzyn. Damon,, wat kon. |
?!
50
79
u
|
|||||||||||||||
Dit is het plaatsje daar ik moetverwagten. 89
E. Eliü
|
||||||||||||||||
 t Á D W Õ 2 E Ê.
TjLifa! 'k foek myn grootfte Schat. 45
A- Ey Amarantje , feg my tog. 91
£y feg, waar in heb ik misdaan ? 94
Een Minnaar leyd veel fmarten. 107
|
|||||||||||
G.
|
|||||||||||
G
|
Et Neeltje jouw bf uyn oogjes. 74
'k Ga dan heen „ Gorimeen. 96
|
||||||||||
H.
HOe werd myn Ziel op deien dag ontroerd. 49
Helaas myn Godinne. 64
Hoord myn Klagt. uz
I.
ÏS 'er vreugt te vinden. 54
Ich bin'er ein Guter Welfcher-Man* 61
Ik had belooft u wat te geven. 6"9
Jufïertje 'k bid eens kgt. S1
Indien Doris. 88
Is 't Waarheid dat gy my bemind ? 117
K.
Ê On ik de min ontviugten. 5 3
Kom Galathe, myn Ziels-Vriendin. 115
L.
LAngs de groen bedauwde Wegen. 17
Langduurhet verand'ren vandemoden. 77 L*even fcngel, waarom vlugtgy. 90
L aatuw Schaapjes wk van Vagt. * "úèï Laaft was ik inmyneenigheid. 104
Lieblter Arjoóntgen. iü
|
|||||||||||
M. A4yn
|
|||||||||||
BLADWYSER.
Μ.
MYn lieffte PhïUis trots uw haat.
Moet ik helaas dan dus ver kwynert. Myn Moeder zeyd my alle dag. Myn Phillis, ach wie kan. Meend niet Clöris dat het küflèïi. Mögt ik nu myn PhiUis nog eens kuflên. N.
Ν Et gelyk een Blad.
Nu fchept myn Sang-Godin behagen. Niemand hoeft fig vreemd te houwen. |
||||||||||||||||||||||
5*
40
4Ï
f« IOZ
|
||||||||||||||||||||||
IS
4i
106 |
||||||||||||||||||||||
O.
|
||||||||||||||||||||||
19
56
59
70
7*
9« 91
|
||||||||||||||||||||||
O Vogels aanfchouwt.
o Cloris! tot wat droeve ftaat. o Clorimeen, zyt gy alleen. ö Groote Min-Godtn! 6 Minne-God 1 die voor uw fchigten. 6 Droevig afzyn, dat myn hert. 6 Vryhcid vaar voor eeuwig wel. |
||||||||||||||||||||||
ó V ryheid die een langen tyd.
P.
|
||||||||||||||||||||||
4?
7%
lol 103 |
||||||||||||||||||||||
PUilïda lag neer gezegen.
Pan die fateensin het Rieten kweelde. Phillis toen gy laaft door uw Gezangen. |
||||||||||||||||||||||
PhiUis die my 't Leven.
RR.
Ofaura, fagter dan een Roes,» 5* S.
STierd myn Sin. 3*
Sullen wy dees Kermis fonder. 57
'kSwoer dat nooit Cupido's magt. 6z
|
||||||||||||||||||||||
V
|
||||||||||||||||||||||
 L Á D W Õ S E R.
Syringa een aardig meysje.
Schoon dat ik onder 't groen. Sonder Muziek. |
||||||||||||||||||||||
%7
Ï13 |
||||||||||||||||||||||
TErwyl de Jeugd in onfe dagen,
Thirfis liet zyn Schapen. Tot wieri Tal ik my keeren. Thirfis dreef zyn darde Geytjes, |
||||||||||||||||||||||
21
Iio |
||||||||||||||||||||||
v.
Aar wel nu Clorenie.
W. |
||||||||||||||||||||||
y
|
||||||||||||||||||||||
41
|
||||||||||||||||||||||
WA t is' t een Vreugd en Ziel-geneugdi
Wat hoifik langer dus te vreelen. Wat is 'er droever in de Min.
Waar vind men zo veel Ziels-genugten, Wel Cupido Venus-guit. 't Was middag aan de Zuyder-fon. Wie kwam my te wekkeuzoo ras. Wel Cloris hoe dus los van Aard ? Weg Ciorimeen, die my voorheen. Wanneer ik by myn Phiilisfit. Wat Heitstogt vind men hier op Aard» Wat is 't een Heerlyk Leven. Waarom of Venus droevig fchreid. Wie zouw niet vrolyk leven ? Weg ibcteMin met al uw verdriet. |
||||||||||||||||||||||
3<5
3*
1%
39
44 46 5S <5o 69
76
80 97
108 Ï14 |
||||||||||||||||||||||
16
55
120
|
||||||||||||||||||||||
'r>jrOet vari de Vrye Staat.
JLj Zyt welkom künftige Avond-itund
Zoude ik dan 't Minnen weer beginnen. |
||||||||||||||||||||||
E Õ Í D E.
|
||||||||||||||||||||||