Á Ñ Ï Ô Ô Cs *Q
NIEÜ WEf AAR&ä
GIFT.
|
||||
VERKLARING
V Α Ν D E
TYTEL-PRENT.
1% /W En kan bier in de Plaat hefcbouwen,
Indittt wen de oogen op wil dom;
Hof^Phebus, om zyn woord te houden* ·
Gelyk een Karel van fatfien;
fy$ ^üwejaarsgiii ψ$ famt deeletis
ï)e ZaBgkonfl: menp dit greetig aans
Om die op Maat ge fang te krceele*,
De Knaajnes, die roétMt baa^faan *■ "|
é Hl */ iL/*' Vertoonen de onderfchejden driften,
En flößen t in dit kleyn beflek
Verhandelt. Monius si# if «ƒ«»«
Dog- niemand fioord zig aan de Gski
Η Is bier zso ah met alk Zaken Λ
Hei een gezouten, 't ander Laf:
Maer die in '/ gebeel veil laken,
ft wenfch dat hy ons wat beters gaf*
|
||||
' ifflMlllllillY WllfiülllllIllhlJWll!, .
|
||||||
.
|
||||||
igQJ^g^NlEUWKTAERS-GlFT .
|
||||||
%
|
||||||||||||
Ie APOLLOS
|
||||||||||||
IEUWE-TAARS:
GIFT,
|
||||||||||||
AAN HET
 E Ê 0 O R L YKE HOLLANDSCHE
JUFF£RSCHAP.
|
||||||||||||
Te DORDRECHT,
|
||||||||||||
â'þ-ukt ^HenbrikWaipot, Botkvcr*
hoper evtr 7t Staéhys, 175p t |
||||||||||||
OPDRACHT
|
||||||||
AAN DE
|
||||||||
BEKOQRLVKÊ
|
||||||||
U F F È
|
||||||||
4er is een oud Spreekwoord in de Wereld, hei
welk zegt datjeboon voorgedaan, meer als half verkogt is; dat het zelve nu niet ten eenemaal onwaar is, heeft den Drukker van Apollo's Kermis-Gift , aan de Haag f che vermaahge- zntde Jeugt ondervonden , wyl hy met het fchoon voor- doen van dezelve , een groot er debiet heeft te weeg ge- wagt als hy zig had durven verbeelden, vraagt yrnand Tvuar in dat heeft bcfiaan? Wy antwoorden met vrymoe- digbeid, in het zelve op tedragen aan het onwaardeer- *yk Haagfche Jujferfcbap ; nademaal wy van ter zyden vernomen hebben, dat de meelie '7ome Heerties, zich Mt dien hoefde verplicht gevonden hebben een tamelyke voorraat daar van op te doen. En waarlyk nietzon- 'w reden; want wis zou voor de waarde van flegts 14 °f i6.ßuyvers, tfiet willen toonen, dat hy eerbied voor eefcbootie Sexe heeft , daerer zoo meerit^ een is, die Jiegts voor een uit hoer alle, niet alleen zyn gaufche voeltyn, maar ook zyn leven, {om zoo tejpreeken) met "vinnaak aen hoer dienfi komt op te offeren. Dit al- les by ms iH overweging genomen zynde r heeft ons doen 4 4 ie·*
|
||||||||
* OPDRACHT.
|
||||
%e (luiten t dat voorbeeld na te volgen , met deze NieU".
we-J'aars-Gift, aan het bekoorlyke Hollandfihe Juf· ferfchap op te dragen; in die billyke verwagting zynde dat onze Haag febefeboonbeden ? met geen belgzttgt zul- len zyn aengedaen, dat wy een meerder reeks voor haar alleen verkiezen ; Zy gelteven zig maar te erinneren ^at zy bierinne zyn opgefloten, en 't voornaamße deel mtmaken , aangezien men zonder roem mag zeggen, dat hier zoo wel als elders beminnelyke fchoonheden ge- vonden worden, en dat onze Stadsgenooten, door haar tpelgemaniertbeyd enfraije zeden, bet regt van over- winning aen andere bc.twißsn können. Wy willen wel angeveynfl de reden van dit ons doen vernielden; het fel· me gefchied, om dat wy gezien hebbende , dat onzen luiend, den fchryver van de Opdracht der Kermis- @ift> gantfeh geen ondank van dat zyn doen behaald f/ebbende, om een diergelyk onthaal fragten te genieten, door hier in zyn voetjpoor op te volgen; wyboopendat mns zulks, niet zal mi/lukken, veel min dat wy tot ver- tpyt zullen baoren , dat wy te laat komen , en met de *>vergefchopte en afgeknaagde beenen, mogen gaen bydt gene die het vleefch daer van verorbert hebben ; wy be*- stuygen dat het ganfeb geen overgefchote brokken of op- gewarmde koß is; het is een nieuw geregt ennietveel ouder als dit Jaar, daer om denk liever het tegendeel, siamentlyk dat het laeße het befle is■', fchoon den een of anderen Snapper met een opgetrokke Neus en gerimpelt •voorhooft zig mag laten voorflaan , dat deze bundel gezangen erger zyn φ de gemeenße flraatdeunen, en met waerdig om van een Jager op zyn Scbuitepaert, veel min van Jonge Juffers gezongen te worden, getyk uns onlangs door zeker Predant wierd onder de Neus gf vreeveny met zoo veel vrypofiigheid t als waar mee een Chevalje d'Indtifrie, ymand dt beurs afcifcht, niette- genßaande de gantfebe Stad genoeg faam overtuigt ih φι hy zeo veel henuaumheid beft, om hier over eW - : ■ ' oer-
|
||||
OPDRACHT, 9
Oordeel te vellen als een Prezident inH Dolhuis, om
tig voor een fchr ander Wysgeer te doen doorgaan ; dog het is de mode van die Mejfieurs aldus te werkte gaen, om dies wil, dat zy zelfs niet in fiaat zyn ten regel te fchryven die een menfch verfiaan kan, en der halven al- toos wat een ander doet , dat hoven 't bereyk van hun vermogen is f met nydigeoogenaanzien; trouwens, hoe is 'f ook tnogelyk ! dat ymand op maet Jou fchryven, wiens mateloofe herffmis met zoo vee Ier ley gekheden ver- vuld en zoo vreefiyk verhyßert zyn, dat dezelve, {ge- lyk men uit zyn reden voel kan opmaken) een door mal- kunderen gekufie Chaos gelykenett. Wy moeten met een woord) datjbort van'Jonkertjes zeggen, dat indien die Liederen , die al aan 7t gemeen zyn mee ge deelt, zoo ßegt waren gevonden als zy voorgeven , memand ge- reed zou zyn die ,uit haatzugt na te drukken, gelyk ons ter oor en gekomen is, dateerfldaags flaette gejc bieden ; dog of zulks waar is zal de ty dieeren; het zydaer me- de egter zoo het wil, deze, hebben alzoo min als de an- dere ons kunnen affchrikken , om dit Tweede Heel ter Drukpers te brengen; in die verwagtivg zynde, dat de Liefhebbers, die zoo gretig het Eerfle Deel den Boek- verkooper hebben afhandig gemaakt , om geen fiuyver drie ά vier, die zulken fchr aapzugtigennadrukkerjom- tyds het zelve zou können beter koop geven , (wyl hun Mdruk de helft minder waardig zal moeten zyn) hem met de tegenwoordige Nieuwe-Jaars-Gift zullen la- ten fitten. Men kan voor als nog niets zeggen, van een tweede
Bullebak, die ons met een vreefelyke Leugen beeft zoeken teverfchrikkett, namentlyk, dat''er eerfldaags te Leyden ook eenige Gejangen flonden uit te komen , onder de naam van Apollo'*s St. Nicolsas-Gift, waar vooreen doorreden zou komen, in welke aangetoont zou wer den, dat het grootfle gedeelte der Gezangen in onze Kermisgift %eplaeßy uit eude Liedeboekjes gemiTHHwaren i dog ver- Λ $ mits
|
||||
lo OPDRACHT.
mits wy verzekert zyn {als de meeße gedeelte van naly
kennende) dat zulks t'eenemaalonmogelykis 3 achten wy deze taelniet meer als het hiaten vaneen Ezel, en het dunkt ons , dat den uitßrooyer dezer leugen, geen anregt géjehied, dat men bemuitReprefaljezyneronbefcbaewt· beid heroneert met den naam van Leugenaar, Maer genoeg van datnitfehotvanCekkengehandelt4
die niet verdienen aengehoort, laet faen geantwoord te werden ^ wy keeren ons dan weder tot U aenhiddelykge- flagt, excus over deze onfe afwykinge verfoekende, niet twyff'elende {agtervolgens de beleefthede»), die wy zoo me- tiigmaelvan Ugenoten hebben,) dat wy dit verkrygen zul- len, Qntfangt dan Mejuffers defe Gefangen , als een tee· ken onzer ware Eerbiedigheid» en gelooft dat deze, met geen mindere Dienflvaerdige Bereidwilligheid, aan U Ed, worden opgedragen als de voorafgegane , door onzen Vriend , aan 't Haagfche Juffer fchap zyn ge'öffereeft. Wy hopen dat zy ven u fmaek zullen zyn en veel vermach. toebrengen, tot beryking van welk einde zyin't ligt ge- hragt zyn; word ons oogmerk met dienuitflag gekroond, /igten wy onfen arbeidduhbeldvoldaen te zyn, en verzoe- ken alleen ten teken uwer welhehag elykheid,als wy 't geluk hebben Olieder gefdfehap te genieten, ons met een Ah t" je uit het zelve te vermaken; Want niets is'er dat meer vermogen heeft op 't hert van Jonge Heeren als de Zielverritkkende fiem eener fchoone Jonge Juffer, eti niets is'er waar in wy meer gelukftellen, als ons met φ ie Eerbied te neemen, Mejuffers,
UEd, tot allen Uienfl volvaardige en
bereidwillige. Dienaren, R. E, W.
VÖQ&
|
||||
é^Â ~*Ç'*ô TS^-â -â^Ê" ^HH*
VOORBERICHT
|
||||||||||
AAN DEN
|
||||||||||
JL / Ë.-.-4 ^Jf ..I ,.y Jl\^<
|
||||||||||
Ppollo die zyn Zangers hevelen ,
By hem bekend, ofonbekenden, Voorleden Jaar een Kermis fchonk, O?// #<sr<w '/ verrigten van hun Zaken, De Gceßen wat verheugt te maken ,
Bfloi- o/> r<? Zingen dat het klonk .*
W^w w Ervarenis gekomen,
£W zeek're Narren, ingenomen
Door fnoode Baatzugt en uit Nyt,
Een hoop Straatdeane, en laffe flukkcn',
Beflonden op zyn Naam te drukken,
Infpyt van zyn Hoog Agtbaarheyd.
■En hoe zy reeds aait alle zyden,
Dees Leugen hadde gaan verbryden,
hoe zyn beloften, dien hy toen
Gedaen had, van nog iets te geven,
sbans in 'i vergeetboek wasgefchrevené',
'i Geeußrydig was met zynfatfoen.
|
||||||||||
By
|
||||||||||
„ VOORBERICHT,
Hy vees vfrgrimd op van zyn Zetel,
Hoe! Jprak Hy, zal men dus vermetelψ
Dan/preken durven van een Man,
Als Phebus? Neen'! dat zal niet lukken.
Ik zal die Seldrementfe krukken,
Eens laten kyken wat ik kan,
Maer ziende dat alreeds de Muizen,
WyPt laet voas, trokken aen 'i verhuizen p
Zooeyßen hyeen Pyplabak,
En vondjuifi, na dat hy een poosje
Gezogt had na zyn Tonteldoosje ^
Een deel Papieren in zyn s>ak.
Dit waren al te maal gezangen,
Die hy had van 'ihalye ontfangen,
Die veeltyds 'j avonds hy den haard?
In ßee van Breyen of van Ndeyen,
Parnas met Liedjes gaan bezaeyen,
Want hy zeer vrolyk is van aard.
Dit zyn waerentig fraye dingen,
Zoo om te Leezen als te Zingen,
'k Ben bly dat ik die daerjuyß vond,
Sprak Phebus: En ging βtten deunen y
Dat 'i Porcelyn begon te dreunen,
"*t Geen op zyn Cabinetjeftond,
Na dat hy tot barfiens van zyn Longen,
Diefluk voorfluk had uitgezongen,
Voeot hy die zinlyk hy malkaar,
Enfey ik zalfi eens Corrigecren,
En aen de Hollandfe Jcugt vereeren,
Offchenken tot een Nieuwe-Jaar.
Hier op ging hy zfi Stalknegt roepen 9
(Een Mofdegroenße aller Poepen,)
Hier Ezel, riep hy; altyd traag,
Boor hier eens: zonder hxng te dralen^
Ge Pegazus ter Wey uit halen,
|
||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VOORBERICHT,
En ry te pqfl naar 's Gravetfhaag,
Maar hens die ryklyk halfdronken, Nu reeds in 't Hooy had legge» ronken Had in dat reysje niet veel zin, Pofihaufent, zachter , 'i wedder haegehi Ond Pegazus er tfl fornaegelt, ^as jachten facht der letibcl in. Apoly die vpifi datgoeje woorden, Fn geld den Mof zyn hart bekoorden,, Stak hem een fooitje in de pcot: Benefens het Paquet met langen, V Geen hymoeß aan den Drukker langen Waer op dat Hans zyn Bakhuis floot; £» Zadelde zyn Roflnantje, *>*i voort flapte op een zedigtramtje, ãï vlug als eengefpannen Haas, ^flilflondy 4an weer Galoppeerde* -tot dat ze in 'i Haagje arriveerde, juifl op V Feefi van Sint Niclaas. fVaer op térflond een party Spreeuwen. Agenden overvloed te fchreeuwen , Ho! Sinter Klaas goed Heylig Man. ty rvildons een Verkering geven r P*™£« »F nog leeg gebleven.· 'iTraT* diefi°°^er zignieiün, l\P \Zachter) der nicht Sin Klafe« *<» binden Hausknecht van mein Âö, 9er Phehus beiß, ßi/^r_____ J ' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Y'rPbebus beiß, flu das geraas,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LSaary Vifiteeren van de Stukken,
Ä £X mm *rolyk aan he* drukke»,
&ykm'tmrkj< vliezen* klaar. ** datt ÌÖ*ô; ht deze Grtikn |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z&
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
u VOORB EEICHT.
Zyn in de Wereld komen rollen,
Die me ufchenkt tot een Nieuwe-Jaar. Nu hebje rjklykßof tot zingen, Van allerhande fraaie dingen, Η Zy van Liefde of van de Wyns En niogelyk zal het könnenßrekken „ Om grooter Geefien op te wekken, Die meeßer in de Zängkunß zyn. Et Tempora,
|
||||||
■ ·- -
|
||||||
w%*·
|
||||||
AAN
Η I L L I &
Stem: Als ik myn Hilfo kujjen mag, &c,
Phillis! 'k cifer u myn Zang·
Wm Phebus wil niet langer hooren9 Hy Hopt fgelyk een vaale Slang,) Voor myngehed, zyn Midas-ooren, 2. bie Vend wil niet meer aan den D dans,
Keeds afgeOooft dpor hooge jaren ·
Hy drangt' in plaats van Laiïwerkrins, Y
[\u «egs een bos Vjrglny-blaren.
mL • f Z1Ct fen ttraafeioón om zyn kruin,
Meer f^ voorheen) met bufa breien ; } egazus word een oude Ruin, ^iv dernpig is vol fpaire en gaUen, ., 4. De bron van Hippolirene is
™et als een floot vol groene kikkers, uie zwemmen in de paardepis, . *n qiiakken puur als tokwmxtL? .f- De Zang-godinnen zynjiiet meei A's eertyds tot de konft genegen:' J laar bennen op myn woord van Eet) *en hoop Canaeljes aile negeii, . * |
||||
iè α Poll o »s
6. Maar zoo me in de een of d'and're ftéej
Een Schurk of Dief ftraft roet de koorde» Is Melpone daadëlyk reet
En balkt op Rym de laetfte woorden,
7. Euterpe > was een foete Meyd ;
Maar loont tahs langs de ftrateh lollen 9 Met Liedjes op de flegten tyd : En Terfichore gaat uit krollen.
8. Erato, vloekt als een Soldaet,
Als zy haar Helden-digten Dondert; En van wat vuile hoeren praat, ïs Clio ook niet uitgezonderd
9. De dronke Foly-hymia,
Had left gefmoord in Aganippes Indien de malle Talia* Haar niet gevat had by de flippen»
id. tyranie is een koppig ding* En Calliope, die heeft luizen. Als Phillis pryft hét geen ik zing, Dan lach ik eens met ai de muizen. *------------ ---------------------------------------1------------------------------.------------------- ~
V L O E Υ É V L O E K,
T Op een Slaapeloozö Nagt.
Stem: Bedroefde Ziel laat af, &c»
OYflyk Vee, Verwoede Die... ren l
Geftaag op nachtbanket beluft, Van bloedig menfchenvlees en feieren; Verftoorder* van myn zoete ruft. Helaas gy byt My elk om ftryd, Wat dolheyd riootit u dus verbolgen j In 't naarfte van de Nagt, In 't naarfte van de Nagt» JDus Fel. ♦ 4 my te vervolgen? *, Ad
|
||||
ÍIEUIVE-J AARS-GIFT. ïf
%, Ach! wreedeBeuls, ach aards Tiran...nen,
Ik ftond uw wreedheid niet ten doel, Waert gy naer 't helfche Styx gebannen: Ga vlugc naar Pluto's Jammer poel, Knaag Syfiphus, En Tantalus, Laet die vry zugten, kermen, klagen: En iaat uw Geezelzweep, Die my de Lenden neep, Daer al... de Schimmen plagen. %. Vlied henen myn Wraekvuur is aen 't von. ɢ
ken! Gy zult eerlang myn ongenaed' Gevoelen, als myn duim uw fchonken, Al knippende te morfelen ilaet, Gy zult diefnel, Verwoed en fel Op u bloeddorftig breyn zien dalen,
'k Zal, Fielen, väar vry voort, Als ik u heb vermoord, ïn kort... nog zegenpralen. Stem: Hier beeft myn Rozemond befcheyden^
IK ban de vryheid uyt myn zinnen,
En Dompel z' in heur naren nagt, Á Is Amaril my weer wil minnen, En hooren naar myn Minneklagt. 1 *. 'k Zal al des Werelds fchatten laten,'
Als Amaril met haren mond, (Veel zoeter dan de Honingraten,) ** ç balfemen myn minne wond. 3- Geen goud zal ooit myn zinnen fielen;
Geenfchat beheerfchen myn gemoed, Als ik myn Amaril mag ftrelen, fcn zy geftaeg myn liefde voed. 4· Wie zou dog niet van liefde branden ?
|
||||
τ
|
||||||
ss α Ρ ο ι ι ο 'S
Wie fcwymde niet van 't groot vermaek ?
Die op haer lipjes eens mögt ftfanden, En roosjes plukken van haar kaek. 5. Maer heeft de Minne-God betèhoren,
Dat ik die frifle bloemen pluk, Ben ik tot dat geluk geboren, 6 Min wat overgroot geluk! 6» Dan zal ik met gevouwen handetë,
Ü jarelyks, en keer op keer, Twee Hagelwitte Duyven branden, d Minne-God tot uwer Eer. LANTERLU PERFÖRS.
>
Stem: Pißolet.
^ilvia ging onlangs fteewaerd treden,
t Wanneer Coridon kwam aangereden, Die haar vroeg; of hy haar mögt gelyden, En na heur Huys, En na heur Huys, Mögt met zyn Chaisje ryden. 2, Maar wat zey toeft deze Herderinne f
Knaapje (prak zy field dat uyt uw zihne: Want ik vind daar in nog geen behagen, Ook wil ik my, Ook wil ik my, Zoo ligt niet met u wagen. «. Dog dit zeggen kon heur niet veel baten p
Wyl de Knaep iefftond begon te praten, Dat indien zy haar daar tegen fielden Het zou gewis, Hei Zou gewis Heur Hoepelrokje gelden. 4* Hier op vatten hy heur by dé leden,
Meysje (zeyd hy) ryd maar met my mede i Wani ik zal u niet älleenig laten, En daarom ftaak, En daarom ftaak Ifr-y al het tegenpfaten* |
||||||
5. Zy
|
||||||
Í iE UWB-J Ë AU S-GI FT. ^
|
||||||||||
'ß.
|
||||||||||
Æã heur ziende dus bezet alomme>
Is op zyn verzoek daar op geklommé, £n zoo ras hy by heur zat op 't Cheesje, De franfe flag, De franfe ikg, Leyd hy ftraks op zyn ßeesje. 6. Bloed, wat zat dat Knaapje toen te pryken ;
Maer wat ftönd hy op zyn neus te kyken! Toen hy dagt heur foetjes th uy s te brengen * En Zilvia, En Zilvia Dat gants niet wou gehengeri. 7· Toendorfthy, en zyne Metgezellen *
Dit fchoon-geoogde Nimph je niet verzeilen s Want men zag dat men nu niet in langen * Met zoo veel gunft, Met zoo veel gunft , wierd ais wel eer ontfangen. 8. Dus zyn zy naer hier wat te ftaert dralen ,
Met hun viertjes zagjes heen gaen dwalen $ Zeer verftoord op deze Herderinne: Om dat zy hun, Om dat zy hun Wiet eens verzogt had binnen. |
||||||||||
C O Í Ô R Ê DANS,
AAn den Oever Van een Beek>
Vond Colyn zyn Herd'rinne* Die vrouw venus zelfs geleek j fcn fmeekte om wederminne; *■» terwyl haar tierig Vee Wondert kromme iprongen dee« Colyn Ia falderidera, &c. onieet hy haar ter neder. r V ^Iatnea riep ach ach!
J-olyn bedwing uw togten, JJ?t ons hier eens ymand zag, !^e daar uyterrig dogten ï ut die yveris om uw Min, ß z Aaa
|
||||||||||
ßï Á Ñ Ï L L O 'S
Aan myn Moeder fyn van zin>
Colyn la, &c. Onze min ondekten, 3, Neen {prak hy myn Engelin,
Vreeft niet voor uw Moeder, Stel dien angft vry uyt uw zinj 'K fta als uw behoeder: Als zy wiften wat al goed,
Ik van Besjes erven moet, Colyn la, &c. Souden fy niet kyven. 4. Wat leyd my dog aan uw goed
En uw geld gelegen ? 'c Geen my u beminnen doet,
Stryd geheel daar tegen:
't Zyn uw deugden waarde Lief:
Kom omhels my Hartedief,
Colyn la, &c.
Gaen wy ons vermaken.
5Ã. Maar wat zuid gy lieve Meyd,
Aan uw Moeder zeggen, Als gy binne korte tyd Uw rokjes uyt moet leggen ? 'K zal dan zeggen dat Colyn My door zyn verlieft fenyn, Colyn la, &c. Dus will te belezen. 6. Dus genoot dit lieve paat
In de groene velden, Alles uaer zy met malkaar Hun vermaak in ftelden. Goden gund my ook dien dag jj Dat ik eens genieten mag, Colyn la, &c. Met myn Lief te leven. |
||||
NIEUWE-J AARS-G IF7. %t
STUDENTE MARSCH.
C Ar Heen! gaat %y heen}
Ach hlyft my dog getrouw i Keer weerom. fchoone Blom, En laat my niet in Rouw ; Want myn min die kwynd, 1 Als uw oog my niet befihywd, He/lep Condom en zyt van zyne min nietfchuw,,» Want gy zyt het alleenig overfchoone Maa,gt, foie myn oog dus heeft behaagt; Wmt als gy niet by my zyt, /Jaag ik in myn eenzaamheydf Om dat gy wreede zoo afkeerig zyt $ Loondcens myn trouwe Min; Ach ! wanneer komt die tyt ? fieer ai keer, dan eens weer, En maak uw Coridona
Met'ertyd, Eensverblyd En tot uw Bruidegom»
Geef hem troofl in zyn drukt En droevig ongeluk, Hy heeft al lang ds koele Borß beßreen s Van Carileen. Stem: Belle Brune quijadorre, &c»
*e Λ Engenaam en geurig bloozen,
x\ Dat uw wangen overfpreyd, Fnfler als de frifle Roofen, paar de Morgendauw op leydj £ Bloez^m dat zoo geeftig wazemd, Op uw Zieïverlokkend wit: *t Montje dat Phiolen azemd „ Houd myn Zieltje in 't bezit. 1. Doen ik laaft uw lipjes drukten, Β % m
|
||||
APOLLOS
|
|||||||
lk bezweem door 't zoet vermaak,
Doen 'k de Roozeknopjes plpkten,
Die daar bloozen op uw kaek ;
Maar gy ichynd geen vreugt te achten,,
Altyd aan de min rebel,
jftch wie zal uw hart verzagten,
Dat zoo menig baerd gekwel ?
3. Gun myn Min een weynig leven,
In uw gunfte fchoone Maegt: Laet uw keu ig oog eens zweven, Öp hem die uw beeldnis draegt: Met medogen zyt bevangen, Trooft myn treurig Minziek hart, Ïm voldoet eens myn verlangen, Tot verzagtïng van myn fmert. |
|||||||
MARSCH.
WAt trekt, Marquet wat trekt
Wat trekt, Marquet wat trekt Wat trekt hy een bek ? Soo mals als fpek: Hy agt het geld als drek, Geen gebrek:
Cy zyt een halve gek Marquet, Dats pret. Drie dagen goede cfer, En dan vergaat men fehler, Dan kruypt men zagjes by het vier, Men maakt dan geen getier s Dan weer met vollen fwier, Zig opgevold met Wyn en Bier, By dronke Pier: Vry vrank en fier, 't Is geen manier, Te ftoren ons plaifierj 2ey de Pier, Biyft hier. z. Schenk op dan Pier, fchenk of> ,
Schenk op dan Pier, fchenk op, aap °P van dat Sop, En Uet uw Kop Eens
|
|||||||
NIEUWE-J AAR S-GïFC
Eens drayen als een Top, Op uw Krop*
De keel verlangt na 't fop en dm drop, Tap op.
Maar als uw beurs is uyt. Verfchooten al uw kuyt. Weg is dan al dat bly geluyd, Viool Haabois en Fluyt, Dan raakt gy 't Zeegat uyt, Üp 't Schip van Sint Reynuvt, tot buyt Word gy gebruyd, Naekt als een puyti Mettchel geluyt, Sal men u iagchen uyt, gy guyt Sonder duit. ?. 'k Wou dat pot, glasen pint, 'k Wqu dat pot, glas en pint, (Sprak toen die vrind Van wy f en kind.) Gefmeten wierde blind, Door de Wind f
Waar aan men zig zoo onbezind verbind. Dan waer ik wel gefield, Dan had ik nog myn geld, Daer ik nu zit geheel onfteld, Op een verlaten veldi Janhagel en zyn maet, Beipotten my op ftraat, vol praat, Om mynen ftaet, Die ik nu haet ? Maar t is te laet, En ik werd over al verfmaet, Wat raed? 4> Hier mee zeg ik Adieu,
«ter mee zeg ik Adieu, Adieu Bagchus, Tu eil vaincu, Je ne veux plus, J'aimemeilleur, lelanturlu, Adieu,
vaerwel kaert tikketak, Metalukrok, krik, krak, ,Vaerwel pot, fles, en cafelbak. |
||||
24 Α Ρ O L L Ö >S
Vaarwel ruim, rond en vlak.
Adieu klank, klink, gefchal,
Adieu Schalmey, Trompet, Symbal
En al het mal; Woeft wulps gebral,
Lang breed en fmal,
Adieu plaiilervan'taardfche dal, dat's'tal.
|
||||||
Stem: Wat is'er meerder Vreugd op Aard.
WAnneerde Winter neemt begin,
Myn vriendin Al wat het ooge kan behagen j Al wat korts aardig ftond op 't veld» Legt door 't verloop des tyds geveld, En door de Winter neer geflagen. Komt Schoone voegt u aen myn zy, Weegt met my, Hoe ihel de Jaren vliegen henen : E& duld niet dat u groene tyd Dus langer vrugtloos henen glyd: tWant Schoonheid is zo haaft verdweenen. Des neemt u Leven Zomers waar, Word een paar, Siet Hemel. Aard, en al hun deelen, f, Siet Boomen, Bloemen, Kruiden aan,
Al moet het dog door min beftaan, *t Wil alles kullen, allesteelen. Dan geeft den Hemel foete lugt, Die 't al bevrugt:
Dit zyn dan uwe befte dagen. Als 't Aardryd zyne iehoot ontfluit, En trekt de geeft ten wortel uit, Dan wil dé Zomer vrugten dragen. Al 't geen door Lugt en water zwiert, Al'tGediem &I5 't vifchjc huppeld op zyn vinnen ·, |
||||||
NIEUWE-JA ARS. GIFT, %%
En als de wilde vogel zingt,
Het woefte woud-gedierte ipringt, Dan noopt hun foete luft tot minnen, Wel aan dan myn Clorenia, Rekt hec Ja, Niet tot den Winter van uw leven; Want zoo gy heden merken mengt, De Winter heeft nog vrugt nog vreugt, Als 't Jawoord word te Iaat gegeven. |
||||||
Á IR voor C L É Ì E Í E.
Als haar Ed: my verzogt tot zingen.
"D &n ™ verlegentheid',
Ë-ß Meer als men voel zou minnen %
Gy vergt my om een Lied, wiens lof zing ik na beß Climene ?
Van Vader Bagchus of Capied? De ffW behaagd u Schoone niet, De Mimiegod kan u niet dwingen, Wat wild gy dan Cümeen ? Wat wild gy dan (Jimeen? Vat ik voer u zal zingen, R I G Á U DON,
'k*DEn nu vry, Van de flaverny,
O Die eerft myn Ziel
In u bedwang gelduiftert hiel, Al myn Elend, Heeft nu geen End, pewyl myn hert, Door de minnefmert Niet meer gepynigt werd: »eeld u niet in, Dat gy tot de min My ooit weer krygt, weg Iris uit myn zin, « Ben moe van u bekoorlykheid, â 5 Van
|
||||||
26 Α Ρ Ο L L Ο 'S
|
||||||
Van u trotfigheyd; En zoo 't gemoed
Van een verliefde bloed, Nog hout voor foet$ De fmart die gy hem lyden doet, Dat zulken gek van hier, Gaat klagen van zyn Minnevier, By ons en ziet, Men geen verdriet, De Min en kweft ons niet ? Door al de pylen die hy Ichiet. Ga vry naar andre plaatièn heen, Wild gy zyn aangebeen Ondankb're dus krygt gy u loon : Al waart gy hondertmaal zoolohoon» Geen van ons en is ioo mal, Dat hy zig orttruften zal, O wreede', Men agt, U magt, Hier niet rnet aU Laat ons hier vry met vreede, Te vergeefs is u geweldt, De Min is maar een blinde gek die my niet meer en kweld. |
||||||
Ge lagten op het ßuytenleven.
Stem: Polyphemus. NU de Meytyd is gekomen, En de boomen
Pronken met een jeugdig groen: Dat myn't herc als't jaar te voren, Kan bekooren Wil ik weer niet minder doen, 2. Dan myn zaag met vreugt bewyzen, En fteeds pryzen, Die 't ons gunde en eeuwig leeft. Wiens volmaakt en wys beftieren, 't Jaer in viere* van ons afgefcheyden heeft.
3 ♦ 'k Zie van tak op takjes fpringen, Onder 't fingen Leeuwerk, vink en Nagtegaal,
k Zie hoe velden ßoom en Bloemen, SÏg be roe^" |
||||||
NIEUWE-J AARS-GIFT. %7
Op haar Schoonheyd in hun taal,
4. *k Zie het vee op nieuw weer grafen,
Weeldigafen,
En hoe Titer trou en ftil, Hoopt en vreeft in zyn gedagten, Sit te wagten, Op zyn lieve Amarii. 5. k Dagt 6 vreedzaem buitenleven,
Mögt ik geven,
á é ^ * r £' den ornila£ van de Sfadc»
Aiaatlutreii, wormen, woelen, En krioelen,
á r* Daar iIc ,anS ver^riet in hadt.
'°- Daer der veel genegen fchynen, Aiaer 't zyn Mynen, ôw ~ . e n,et anders zy°ais fchyn,
^aer men ifomtmalkander vinden, Ais goe vrinden
, .-Met een hart vol boos fenyn. 7· tMeefte deel is lang gezeten, £erzy weten, r., wat men doen of zeggen zal: w ai wagt men na iets fchranders, 't Is niet anders Als wat ydels, niets met al. ö· ^ou men dan den prys niet geven, 't ßuvten leven ? é PPf, ^ r,men íÃÏß>ô,ß * vryen ßü
^ert, en heeft van alle meniohen,
_ *jt Geen wy wenfehen,
tn men heeft daar geen verfchil. * Atszvmetmalkander,e?Kn, Achzyweten'" Van ÉÔççç -ë,^«. _r_____11____ '
|
||||||
In h,TM c à an £een fan& of yoddery.,
in h«n Schotels of Perioonen; Maer bekröonen, io \fa ,Hu"nfin tökh met melody. * • *a den Lten gaen zy wand'Ien,En iy hand'Ien
NeenierJïi00^.^ ^»o^wft, of Land, £ngaenÄ^tdiöfsk^' *WJÄ,
,Ä vro,yk hand aan hand, * Zy
|
||||||
æ% Á ? O L L O >$
|
|||||||
Zy een wenfchelyke dag.
Die haar Schepper gaf van boven, Die zy loven, Zonder wien men niets vermag, 12. Mögt ik dus myn dagen enden,
'k Zou niet wenden,,
Myn gedagten naar het Hof, Als om myn geluk teroemen, Entenoemen„ Al die pragt en praal maar ftof. 13. Hier om iïuic ik myn gedagten,
Die my bragten ,
Van de Stadt in 't open veld, Die ik aan de Schie gezeten, Moet gy weten, Voor u heb op rym gefteld. |
|||||||
Op een Aardig Voorval.
Stem; Allemande. è QOete Jeugt, zo vol geneugt,
O Wat baert uw byzy ç my niet al een vreugt,
ó Soetejeugt, zoo vol geneugt, Waar of gy blyven meugt, Kom Phillis kom, Ik bid u laten wy eens kyken gaan, Of zy nog niet komen aan, Daer ginter in de laan, Kom Phillis kom» My dunkt dat ik haar zie, Van verre met haar drie. á. 6 Ja zy zyn ø£ hoe helder fchynt
Den glans van haar volmaakt en lief gefigti 6 Ja! zy zyn*t, hoe helder fchynt Den glans van haai gezigt, Het kruid ontluikt, Waar over deze zoete meysjes treen, Die om haar bevalligheen, Billyk worden aangebeen» ^ |
|||||||
NIEUW E-JA ARS-GIFT. if
Het kruid ontluikt,
Waer men zyn voetjes zet>
Vloeit Muscus en Civet,
3. Wel Galathé en gy dsphné,
Zyt welkom op dees aengename Sté, Wel Galathè en Clorisje, Ik bid uw gaet dog me,
Al naer myn Hut,
Daer wy eer dat wy fcheide gaen van hier.
Zuilen maken goede cier,
Wel ey doet my dat plaifier>
Al nacr myn hut,
Waer dat d' Arkader Jeugt,
Leeft in eene zoete vrucht.
4. Indien men kon, ö vrient Damon,
Hier over deze Criltallyne Bron, Indien men kon, ö vriend damon 1 Over dees Waterbron i Oan zouden wy,
Van wegen d'oude vrientfchap met u gaen
jwaar nu ftaet het ons niet aen,
JJit verzoek uw toe te ftaen,
^an zouden wy,
Venioegt en bly van Geeft,
u'eren uw laefte Feeft.
Τ Ik weet wel raet, kom Phillis laet
Uns halen maer een plank hier uit de ftal, tn leggen die, wyl 't niemanc zie, "ver dets Waterval, £n leiden haar, Wier over wakker Luftig met een vaert,
uaer geen moeite wert Gefpaerts "oor de Schoonfte van der Aerd, g? leiden haer, W'er over met de hant, ue eer van 't gancfche Lant; 6. Dozr
|
||||
3ï Á Ñ Ï L t Ï *S
6 Toen gingen zy, vernoegt en bly *
Flux doen het geen zy hadden overleit» Toen gingen zy, vernoegt en bly, Zoo doen als 't was gezeit; En hielpen doe, Dees Meisjes over 't nieuw gemaekte pat,
Daer men met ons dronke gat, Vry wat moeyte mede had: En hielpen doe, Dees Meisjes een Voor een, Door 't Tuinhuis venfter heért. 7. Damon die zong: en Phillis ipirong*
En Lachte over dit zoo vreemt geval, Damon die zong: en Phillis fprong. En maekte bly gefehal » Elk was verheugt * JMen zong en Darifte daer deti heelen Nagc
Met een ongemeene pracht, Tot Á uro r kwam onverwacht, Dit deet haar deugt, Schoon yder kort daer naer.. Zat met de hand in 't haar. Uytnodiging aan GaLATHEA,
Stem: Als ik Aenzie de Hetere Stralen, BEkoorlyk Meisje Galatetie,
Zeg zoete Herderinne weetjes, Niet, of je gaat na 't Noorderwout, Een daegje drie vier vreugde rapen , ßy 't puikje van de Herders knapen, Dat by malkander Kermis hout- 1. Dan zou ik Schoone aen u vragen,
Of het uw heufcheit kon behagen, (Ach, agten gy my zoo veel waert, |
||||
\ , .......*
NtEÜWE-jAAKS-ÜIFT. $t
Dat ik u derwaerts mögt geleiden,
En naar het kermis Feeft toeryden, Met mynê belle Chees en Paert. 3. Hut Meisje 'k zal het zoo opfchikken
Met Quaiïles en met nieuwe Strikken, Dat gy wis zult verwondert ftaen, Als gy myn Rytuig zult befchouwen, Hec zal je Zeperties niet rouwen, Ei Galatetie ey laetje raen. 4· Wat zegje zoete Herderinne,
n/J- Van l,W dle.gunft verwinne?
Jut dient het eerft eens överleit? f Wel aen kom wilt het overwegen, Myn Schoone ik zal morge tegen,
iJeni Avont komen om befcheit.
ï. 'k Beveel my dan m uw gedachten, *n zal een gunftig antwoort wachten,
vp ï geen ik uw heb voorgefteltj
υ pcihe van de Maegdebloemen,
uie ik de eer heb om te noemen,
υ?η roem van 't omgelege velt.
ö R Ι Ν Κ L I ÊTd.
Stem: Schon dat ik ouder 't Gr§em.
Π Een gropter vreugd op Aerd,
£<s wyn uyt fchoone glazen,
^dronken by den haard, ^eefl grooter vreugt Aa|xf wie zou zig met verheugen.
g!^metfririe teugen f ' ^cheerlykDruivenfop, ™ Iaat οι« nog eens klinken,.
|
||||
f
ö Á Ñ O L L O '8 *k verlang al wéér na drinken ,
Ik wagt het van uw hand,
Myn keel fchreeuwd Moord en Brand.
%. Geef vry een vollen bak,
Wat doeje ? drinkje Rooye ? Dan zal ik met u pooye, 'k Houw van geen Betferac 't Soet maakt de Maag te zwak: Sy Imeerent met Syroopen: Men ziet het wel aan 't loopen, De Wyn die fchynd puur Taays Maar friile Rooyen Baay Is kragtig, en fmaakt geurig, En maakt de zinnen fleurig, Hoe heerlyk kleurtie in 't glas! £y Hofpes fchenkt eens ras. 4, Nu halte voor een poos,
Ik wou nu wel eens rooken, Kom elk een pyp ontdoken, 'k Heb hier iets in tuyn doos, Dat ruykt gelyk een roos. Tabak uyc lange pypen Dat kan de finnen flypen, My dunkt men difcoureerd Wel tienmaal zoo geleerd, Wanneer der onder 't Rooken, Van zaken word gefproken: De reuk zelfs van dat kruyd, Die lokt de Geeften uyt. 4. Maar eerft nog eens in 't rond,
Een voldertje gefehonken, En ruftig uyt gedronken: Want met een drooge mondt» Is 't rooken niet gezond. Sie zoo dat geeft genoegen: Men kan niet altyd ploegen j |
||||
tflEUWE-JAARS-GlFl; 33
Maar als men 't ë\^ïç kan,
Zoo moet men nu en dan Zig eensjes diverteeren: (Dat is noot wendig Heeren,) Want alles wat m' hier heeft, Is dat men vrolyk leeft. |
||||||||||||
º3ÅÍ VERLEGEN CUPIDO.
|
||||||||||||
Stem: Ey lieve Jan, &e. Of: iets anders^
|
||||||||||||
w1
|
l wat of Cupido weer fchord? -,
Zeg Beuling is 't geen deeg ?
|
|||||||||||
Of zyn u vleugeltjes gekort,
Is 't kokertje weer leeg ? Of zyn u fchigjes zonder klem, Ey zeg mistrooftig kind, Of is u Minnezieke Mem, Met Mars weer aan de wind, Of fcheeld het aan u boogje kwant.
Is 't peesje weer aan ftuk ? »k Zie dat u Fakkel niet en brand: 6 Ja gy zyt vol druk! Het Minnevuur is uytgedooft.
De Mingod heel ontfteld,
Cupido van geweer ontrooft,
Wie treurd niet met dien Held ?
Maer kleyne dwergje ichreid zoo met,
Hou moed myn befte Maet:
Ey fpaar u traantjes van verdriet,
Kom kom ik weet nog raad,
Onfteek u Toorsjes aan de vlam,
Die Phillis heeft geftookt,
Door 't vuur dat uit haar oogjes kwam;
En in myn hart nog fmookt.
Ontbreekt u dan nog pyl en boog? - C Ont-
|
||||||||||||
%4 APOLLO '8
Ontleend die uyt het licht,
Van myn Godin haar ftraaiend oog t
Elk Iónkje is een ScHigt,
Die zecker treft, wat wil je meer ?
Zoo raakt gy in poftuur,
De heele Wereld brand dan weer,
Yoor u geilöle vuur.
AAN CARILEEN,
ALs ik u kuifche reen, Carileen,
Laat in myn gedagten komen, Dan zoo pord de hoop my aan, Om naar u mvn Lief te gaan, Maar u koelheid doei my fchroomen. 2, Ach bedroefde uuren ryd, WtueenTpyt,
Deed gy my left aan door't icheyden: "Waarom buiten mins beftek, Dus alleenig op 't vertrek,
Was 't niet beter met ons beiden ?
3. Dnar i!< met myn harten zin, U bemin P
Én beminnen zal als eygen. Hoop en vreeze voeren ilryd,
Tot de aangename tyd
Eens u gunft tot my zal neigen.
4. Als ik 'snagts door iïapeii koomjn een droom?
Uw zoet Wezen my verbeelden, Sch yη ik met defoetfte luft, Jn zoo aangename ruft, Swemmend ureen Zee van weefden. ·), 'k Roep u Naemmetfehelgeluyt'dfomenduif
d* Echo fchynd my na te roepen. JMogtiïv van die lieve mond, Die myn hart zoo dik wils wond» Steeiswys nu een kusjeinoepen. 6. 'kÄu^deugtenfchooneleenj Carileen«
|
||||
NIEUWE-JAARS'GIPT. tf
HiWu hierom ftandvaftigblyven,
En (torren myn liefde in uw ichoot,
Al is wangunft nog zoo groot,
Niemand'zal my van u dry ven. ,
|
||||||
HERDER S-Z Á Í Gè
Stem: Belle Brune, &c„
ÐñOen ik laaft myn Geitjes weiden j
.L AeneenklaverrykeLaen, \ ond ik zitten aen een Heyde Myn V eldnimphje Deliaen. 5k Heb haar Schuur en Stal bekekefi, En haer Schaepjes menigvoud, 'k Voel tot haer myri min ontfteken t 'k Wenfch te zyn met haer getrouu 2, Deliana myn voogdesje,
Schoonfte Harderin van 't land ñ Gy alleen zyt myn Matresie + Uit wiens Naam myn liefde braj*3. Wild u vee met't myne mengelen, Laat ze loopen in *c gemeen, ,. En ons zieltjes t'zamen ftreng'len, Tot die beiden worden Een* 3· Harder ftaeku droeve klagteil»
Laet my in myn ftal geruft: Daer zal ik myn Vee opwagten 9 En vwldoen hun gragenluft: Gaet vry by u Roosje vryen, jEn klaegt haer u minnebrand K k Heb Ü t'zaem zien lpelemeijen Door de linden hand aan hand. 4. Dat is waar, maer weet myn waarde ?'
Dat het was op 't Hardersfeeft., 1 oen Damon met Phillis paarde, |
||||||
—^WM
|
—"~«ââ
|
|||||||||||
Ë Ñ Ï L L Ï >S
|
||||||||||||
tf
|
||||||||||||
Zints ben ik daar nooyt geweefl,
'k Heb haar nooyt een kus geboden, Voor haar mond gelooft my nuj Of zoo itrafFen my de Goden s Zoo ik ymand min als U. ?, Of gy my al praat van Minne,
7t Is vergeefs myn Amynthasj Want ik kan geen trouw beginne. Om myn vader Dorifas:' Die is oud en hoog van Jaren, 'k Sou hem brengen tot'er dood, Soo ik nu met u ging paren, En ik liet hem in de nood. 6. 'k Sal uw vader onderfchragen
In zyn hoogeri ouderdom j En hem zyn believen vragen,
Om te zyn ý Bruidegom ; *k Sal u dienen én beminnen, En ons vee wel gade flaen, Alderfoetfte Herderinne, tVilt hier op myn trouw ontfaan. 7. Wel ik zalze dan ontfangen;
Mits dat gy my alle daag, Suld de vrugten doen erlangen,
Die een Hardërin behaag j Tot den Akker vrugt zal geven, Van een aangename ipruyt, Die ons naam kan doen herleven, Als wy zyn ter wereld uit. 8. Harders en gy Harderinnen,
Komt ter Feeft met foet geluyd, Wild Muziek en fpel beginne, Deliane is de Bruyd: Amynthas zal Bruyd'gom wefen, Vlegt een krans van Mirthen groen, Speelgenootjes wild niet vreezen, Om dat kunsje na te doen. |
||||||||||||
iws°
|
||||||||||||
—-À-mr
|
||||||||||||
Γ
|
NW Ε UWE-J AdRS-GlFT. 3 7
KÜSJEN aan CLiMENE.
Stem: 't Was middag aan de Inyderzoiu
CLimeen ik ben op nieuw gewond,
Door 't kusje van V lieve mond. Dat gy my hebt gegeven; Myn Ziel 'blyft nog aan 't zagte rond, Van uwe lipjes kleven. Z, Ach! hoe verkwikt dat kusje myn,
Als Godendrank ofAmbrozyn, O Wellufl van myn leven ï Be dankbaar zou uw Minnaar %yn, Wbadgy meer zulke geven. 5. Myn Ziel buygt neder voor het 1?ξ$9
Van u aat/lokkelyk gezigt, Door liefden aangedreven ; Umam zal door myn Zang en Digt, Op alle tongen zweven, 4. Hoe wenfchelyk Qimeen! hoe zoet.
Is die betragting aan -t gemoed } Vm myn die dus verheven, In uwe gunß zyn lusjes boet. Ach duurde 't al myn leven. |
||||||
Stem: Ah 'i voorgaande,
VLiegt Minnezugjes bly van zin,
Naar Silvia myn Engelin, Ga leend Cupido's vleuglen : Betuigt haar myne tedere min, Laat niet uw vlugt beteug'len. 2. Ga naar myn Silvia , ga heen,
En zeg haer aen dat fy alleen, My« zinnen kan bekooren: *· ■ C 3 sPocy
|
|||||||
3« Á Ñ Ï L L Ï >$
Spoey voort met onvermoeide fchreen3
Of telhart gaat verloren. 3. Ag fugjcs, dat door U haar hart
Geraakt wierd, en zymetfmart, Kreeg eenig medeiyden, Dan wierd ik van geen druk benart,
En 'kfzag een Eind van 't lyden. 4. Ga heen dan zugjes fnel van vlugf,
Enfpoei udoor d'Aziire iugt, Naar Silvia mynichoone:
Seg hoe ik om haar afzyn zugt j 'Ö'ýdog U vlyt betoonen. |
||||||||||||||
Ô ¢ Õ Í Ô J E en W Õ Í Ô J E.
Stem: Als 'i begint»
CHmipanjefiet van geur , Die met u f rif e kleur«
HetCarmyn EnRqbyn, Doet verbly ken Bh bezwyken t Op u valt thans myn keur. X. Alsikugeurig bloed, Sooavngenaemvan gloed
J\/Iaggerußf Naar myn ruß, Sitten zuigen; Kan ik tuigen, Dat Min geen vreugde voed. g, Maar als ik aan de wang Van Amarillis hang t
Als een By, Danzytgy, Voort vergeten f En verfleten, Dan komt gy in geen rang, 4, Als haar aanvallig rood, Dat elk t$t liefde nood
Eensverfihynt, Danverdwynt Al uw Glory EnViclorie 3 Danfehyndu kragt weer dood. |
||||||||||||||
\w-
|
||||||||||||||
De Verliefde SCHQOLVOS.
Wyze: A. a. a. Huc Qto Vocula„ |
||||||||||||||
. A*v&» Myn Lief Clorenia,
Is nu heel ia myne magt. |
||||||||||||||
»
|
||||||||||||||
NIE UWE-f Á Ë R S-GIIT,
ïk heb 't Hart tot Min gebragt,
Á. Á. Á. Van myn CÏorina, E. E E. Zeis mot my ç Min te vree,
Nimmer zejdze houd u lïil, A!s ik haer eens kuilen wil f E. E. E Ze is met myn te vree. I. ï. ï. My dunkt dat ik haer zie,
Zoo ik door de Min niet dool, jongens houdje'fti! in 't fchool, I. I. i. My dunkt dat ik ze zie. O. O. O. 't Is vreugd in Folio,
Enzyfchyndin'tminftnietkoel, f, A!s ik by haar Borsjés voel j 0. O, O. Dat's vreugtin Folio. -^ U. U. U, Sy is van my niet fchuw?
Ais ik haer vat by haer pak, Grypt ze 't fteelte van myn plak, U. U. (J. Zie daer wat zegje nu ? |
|||||||||||
aan Á Ì Á R I l,
Stem t Le Printemps Rapel aux Armes?
|
|||||||||||
W1
|
|||||||||||
É ik Amaril moet derven,
|
|||||||||||
. » Zoo moet ik fterven:
wyl ik Amaril moet derven, Zoo moet ik heen ; Ach moge ik eens trooft verwerven,
Voor myn klagen en gebeen. *. Wat was left myn ziel bewogen,
Met traan» in d'Oogen, vv at was left myn ziel bewogen, iJoor zwaren druk j J^y helaas zonder medogen, kaefr een ander myn geluk, h £ Eerft dat myi) heeft doenontfonken
Q 4 Zm
|
|||||||||||
APOLLOS
|
||||||||||
4P
|
||||||||||
Zyn uwe Lonken,
't Eerft dat my heeft doen ontfonken,
Was uw gezigr,
Dat met fchitterende vonken,
In myn hart heeft brand geitigt.
4. Km ik dan uw Hart niet breken,
Door zugte en fmeeken ? Kan ik dan uw Hart niet breken, Myn Engelin, Geef myn Minnehoop een teeken,
Dat 'k in 't eynd eens overwin. |
||||||||||
CL O R IS en ROOSJE,
Stem: Als V voorgaande.
*kTTFb myn Hart u opgedragen,
Á _l Met veel behagen ·,
*k Heb myn Hart u opgedragen, Opregt en trouw, En gy doet myn egrer klagen 5 Roosje lief myn ichoon jonkvrouw» 2. 'k Spek u altyd te beminnen,
Met hart en zinnen ? »k Soek u altyd fe beminnen,
Met al myn Kragt, Kan ik dan die trooir niet winnen, Roosje lief daar ik op wagt. 3. Neen myn Goris !t zal niet hoeven,
U te bedroeven j Neen myn Goris 't zal niet hoeven,
Dat gy u kwelt, 'Je Wou maar eens uw Min beproeven,
Die gy m' dikwils hebt verteld. 4. Daar kund gy u op vertrouwen,
6 Puik der vrouwen, |
||||||||||
Daar
|
||||||||||
NIEÜWE-JAARS-GIET. 41
Daar kunt gy u op vertrouwen,
|
||||||||||
W
|
»pregt,
k Zou met fchrik het ligt aanfchouwen, Als ik 't anders had gezegt. |
|||||||||
OP PHILLIS VERJAARDAG.
Stem: Vrinden zou men niet vrolyk vpefin.
POint de Chagtyjt dans notre vie,
Hy jonge Jaren voegt xoel vrcugt, Eaniffbn la melancolie, Want droef te fyn en paß geen Jeugt, X. Que peut on faire en la vicllejje,
Ό an is menflram van keel en voet, SV»i Cn?iplaifance rfy tendrejje, Daar menig Mens em zugten moet. %. Evitons nos Egogerie,
Ik loop dan ep den Bede/zak , Carfrenchement en Poefie, Dat heeft fomtyds veel ongemak. 4. Lhantons donsfius α la naifance ,
Want zy die nu van daag verjaart, Chatigez jamais de Complaifance, En agt my ook haar hyzyn waard. 5*. QtiOn voit Ie Chiel toujours prêpice
/)« ééns ik wat gy wenfen meugtt Qui en humeur en Men dclice, Eenpuykje van de Amfteljcup. |
||||||||||
MENUET van GEMINIAM.
W*EI wat leefter op der Aarden,
't Geen de Min God niet beheerft, Ja de Goon hoe groot van waarden, voelden zynen pyl het eerft, C 5 Voor
|
||||||||||
41 Λ Ρ Θ L L O 'S
Voor my ift, voor my ift,
Immers een pyn }
Dat ik niet by myn Cf imene mag zyn.
2. Duizend zulke malle kuuren,
Heeft Cupido uitgevoert, Nagt nog dag kan hy niet duuren,
*cZy hy.d'een of d?aar beloert, Voor my ift, voor my ift, Immers een pyn, Dat ik niet by myn Climenè mag zyn. 3. My beeft hy ook al zyn plagen
Opgelegt, ik ben doorwond: Nögtans kan ik die wel dragen, Als Ciimeen my maakt gezond. Voor my ift, voor my ift, Immers een pyn, · Als ik niet by myn Climenè mag zyn.
4. Engel lief wiens lonkende oogen,
Schoonder blinken als de Zon, Ik weerftond u zoet vermogen ;■
Zoo lang ik het Jyden kon; Voor my ift, voor my ift, Immers een pyn, Ais ik niet by myn Climenè mag zyn, 5·. Lieve Weüuft van myn dagen,
'Jk Stierf om'q., maar laas: zoo dra Ik myn nood aan u kwam klagen, Trof my voort u ongena, Voor my ift, voor my ift, Immers een pyn, Dat ik niet by myn Glimene mag zyn. 6 Maar wat droefheid laat zig hóoren
Aan myn ziel! ik fta verfteld, Daar myn Min u kon bekoren, Dat gy naar verandering helt, Voor my ift, voor my ift? |
||||
m E UW E-J AARS-GIFT. 45
immers een pyn,
Dat ik niet'by myn Cliniene mag zyn.
7. Ach na moet ik eeuwig treuren, Als ik u myn lieffte mis; Mogthtt fterven my gebeuren, *k Stierf blymoedig, ja gewis, Voor my ift, voor my ift, Immers een pyn, Dat ik niet by myn Climene mag zyn. Een Nye Vloams Liedeken Jent e,
Door de Redderaikers van Geute, Van de dry Wyzm uit Orienten, Stem: Attande moifous lorme^
|
||||||||||
D
|
Ry Mans oit Orienten,
is 't nier ien wondere fank i |
|||||||||
Ons Deken kakt Corenten,
1 leel wonder zoet van fmauk» Oen Dicfdieisgoanloopen, Men bind hem oan de maft, ,' Mit vaiftien duiientknopen: h da niet wel gepaft. 2-. Waizaindry groote Fielen?
Wai komen van zoo veer, Ne waugen met vier wielen, Oen audften draegt de Ster-, De jongfle van ons drayen Die is een beetje zwart, En die doar ftoat bezayen j Die woond ontrent de Mart. 3- Wykwoamen voor Herodes deur?
't Was in' den avond fpau, 4yn Wayf was goey Humeur, öy gaef ons elk een vlau» E«
|
||||||||||
Ì Á Ñ Ï L L Ï 'S
|
|||||||
En doar mee wierd het toen zou loat,
Wat komt may in den zin,
De Staer is fchoon, de Staer was froay,
Doar ftink een keersken in.
De ó'taer en wau niet voartgoan,
En Jsppe iloeg za'm Waif,
En Melle bonter ien koortke aen,
JEn Bake droayde zoo ftaif,
Doe kwoame way aen een bakkeray,
En anders niet eene zier,
Doar ftaulen way een brood twee dray,
En de Staere was van pampier.
5- Twee knevels laik enne Mutzaert,
Zoo hart gelaik eene Steen,
Gezanten vlais met Muftaert,
Pas da nie wel bay een ?
Myn Heer hoe veel belieft'er au van,
I-let blinkt gelaik jene Zon.
En Coridon deu Haider,
En den Haider Coridon
6. Oen Hoan ftoat op den toren,
En den Rook vliegt oit de Schauw. Main geld heb kik verloren, Eu vreefe kik veur main vrauw, En Raynie wyn met Saukerbroot, In een befcheeten broek, De Moan die ichaynt voorwoar zo root, Gelayk jene Peperkoek, |
|||||||
Di> Klagende Tyter terrafl,
TYter laeftmael aen een Boom,
Aen een Kriftalynen Stroom, Neetgezeten aan de Dreven,, Storten daar met droef geluyt* ' Zyu benaude klagten uyc |
|||||||
NIEOWE-J AARS. GIFT,
Heb ik Cloris iets misdreven ?
τ. Zeg my bladerryk geboomd >
Vrolyk Beekje dat hier ftroomd, Visjes die in 't Water zweven. Vogels die hier tiereliert, En van Tak op Takjes zwierd, Heb ik Cloris iets misdreven ? 3. Tuig dan witgewolde vee,
fcloe ik Cloris hier ter Stee, Dikmaals Kusjes heb gegeven, In het Klaverryke gras, Doe zy my nog gnnftig was, Heb ik haer dan iets misdreven ? , 4. Cloris Lief en heugt u niet ? Wat voorheen wel is geïchied > Boen ik in uw gunft inogt leven, Zwoert gy toen niet dat ge uw trouw* Nimmermeer verbreken zou, Heb ik u dan iets misdreven ? f. Ach wat mag dé reden zyn,
Dat ik zoo vol Minnepyn, Voor uw ftuurs gezigt moet beven? Dat ik dag en nagt tans klaeg, En my zéllef ohdervraeg, Heb ik Cloris iets misdreven ? 6. Clorisje, die onverwagt,
Stil beluifterde zyn klagt, Riep: ach Herder fpaar uw leven, 3k Minitik min u maar alleen, Gy zyt mynen. Neen, 6 neen, Cloris hebt gy niets misdreven. ~De WAAL~rnliTdelUVWELSTliïC
JE luis nu Marchant des Alumettes»
En voulez vous JuiFrou yoi la, |
||||
■——ü—1
|
|||||||
0 Á Ñ Ö L t Ö 'S
Se heb de winkle op kaen zetten,
V an Zwaefteftok Etcetera, Alumet Alumet Zwaefteftokken, En voule vous point d'aehctte z. Hai vooreen Marchantdes Alumettes é
'k Bin zekre niet trop Glorieu*, Quand j'ai Vyfftuivredansma Parchette t Ze bin dan Ryk en bien Heureux, Alumet AlumetZwaefïeftökken, En voule vous point d'achetce. 5, Á foute de payes Ie Taille,
Hun wil my breng a laprifon, So kan welSlaepdefulapaiile, Aufh* bien que dans ma maifon. Alumet Alumet Zwaeiieftokkeri, En voule vous point d'achette. 4 Se geef den bruy fan la Carmefle 9
De Rotredam hum koop'niet meer, Diableenporrela Foib!ei!e", Sc kom iyn leve daeg niét weer,
Alamet Alumet Æwaefleftökkeh, En voule vous point d'achette. 5 ■ Adieu mooy AÏeisje adieu Madame
Met jou fraai Belde jë fuiSFoutu, Je fuis encor pret par man ame i
De faire votr Mar'i Cocu. Alumet Alumet Zwsefleiiokken, £n voule vous point de achette. |
|||||||
Ì É Í Í E Ê L Á C Ç º>.
Stem* S^ifhl^'
' \Zihiagingonlang$$teewaerd\ &c.
Yn Hngelin, myn Lieffle vol van waefde,
'kWeec inmyn fingeenichoori Jer opde aardf 1»
|
|||||||
NtÈüWÉ-JAARS -GIFT. 47
Ik was geru il, en wonder we! te vreden,
Dat i k my ç Jeugt, Dat ik my ç jeugt, Eens moge aen u hefteden, 1 Waer i k my keer of waer dat ik my wende,
'k Vind geenvermaek , macr droefheid en elende.» Ag ichoone maegt, dat gy my V/eder-minde ^ Dan zou ik weer, Dan Zou ik weer, Ruft en vernoeging vinden. ?. Sal ik dan nog langer moeten zwerven,
Sal ik asn myn Schoont moeten derven, Wyl zy dan, aen my geen Hoop wil geven,· Soohebikdan, iooh^bikdan, Voortaen verdriet in 't Leven j ô 4. Ey wilt uw Hart aen my eens overgeven j Kom Phillis, kom en laet ons zamen leven, Wantgy alleen, Beheerft myn zielen zinnen, En buiten é*, En buiten u, En kan ik niets beminnen. <>· Kom btenwy ons liefde zamenrneng'Ien,
En Hartaen Hartdoór trouw tezamenStreng'len^ Daer is myn hand, Ey wil niet tegen praten, ten Diamant, 'I ot onderpant* i'k zal u nooit verlaten. |
|||||||
TEGEN het tROUWEN.
Stem: Maeyke K/aer. WAt voor vreugd, Wat voor vreugt,
o Onbezonnen Jeugt, vSkld gy dog in het Minnen 5 ã w toet vetanderf haeft in roet v p U'iltu over weeldrig bloet, ter t ç berouwt, verwinnen, *· Dru k en fmart, Druk ën fmart,
bevoeld uw Jeugdig Hare, I .... |
|||||||
Zo#
|
|||||||
11
|
|||||
48 Α Ρ O L L O '$
Soo dra gy komt te trouwen,
De Speelman is nau van het Dak, Uw vryheid heeft terftond een krak, Wagt u dan voor de vrouwen, 3, ßinnens Huis, Binnens Huis,.
Ontmoet gy 't meefte kruis, Gy moet gedurig ilayen: Gelyk een Ezel Paert of Bok, Of gy voeld daedlik met een ftok, Vw gantiche Lyf bedraven. 4. Alle dag, Alle dag,
Moet gy met diep ontfag, Opvolgen haar bevelen: Want zoo daar maar een hair aan fchort; Het varken u terftond beknort, En tierd uyt luider kelen. f. Als j'een Kind, Als j'een Kind,
By haar dan o ver wind, Gy moet gedurig wiegen,, Gelijk een Sul of regte Jan, Paft dat een vry geboren man > Laat u zoo niet bedriegen. 6. Wat gy doet, Wat gy doet»
*t Is nimmer wel of goed, Een Luybak moet gy heeten, En 't (preekwoord is maar al te waar»
Een Man moet elke dag van '* Jaar Het geen zyn Wyf lufl eet en, 7. 't Meeft verdriet, 't meeft verdriet,
Het geen men veeltyds ziet, ('k Derf 't naauwlyks openbaren)
Is dat een ander plukt met vreugt, De Bloemen van haar eelfte Jeugt, Daar mee kroond zy uw haaren. 8· Daerom wagt, Daerom wagt,
Ü voor het Vrouwgeilagc, voor Nederlandse Taai-
en Letterkunde aen de ^tjkau&ivei-siteit te Utrecht |
|||||
NIEUWE-J AAR S-G'IfT.
Keseef u noyt tot Trouwen,
Zoo leeft gy van die plaag bevfyt, .In vryheid en in vrolykheid, ?t Geen U noo> t zal berouwen. |
||||||
DE INDIFFERENTE»
Stem; Ma Ma'ttres Ififidelk* A.
't Ô/¢ç Phillis rny niet fchelen? JtV, Heb ik uwongena, a. a. a„
Het zat my niet vervelen, Wyl 'k naer een ander ga, ft. a. a. Ik lach eens met het minnen, Die Kleine Guit* Die ban ik uit, Myn Zinnen , Myn Zinnen. E. Schoon gymy niet wild Kutten,
'k Ben daarom wel te vree, e. e. c. Ik kan myn vlam wel bluilen, By Roosje of Galathe, e. e c. Ik lach eens met het minnen, Die Kleine Guit, Die ban ik uic» Myn Zinnen, Myn Zinnen. I. Gy dagt dat ik zou treuren
Om u naar dat ik zie, i. i. i. Maar 't zal u niet gebeuren, . Wyl ik de fmert ontvlie, i. i. U Ik lach eens met het minnen, Die kleine Guit, Die ban ik uit, Myn Zinnen, Myn Zinnen O. Maer laef ik dog eens horen;
Phillis hoe komt het zoo, o. o. o. Dat gy dus zyt in toren» · Of was ik u te bloo? *k tech eens met het minnen, D
|
||||||
^ APOLLO 'S
Die kleyne Guit, Die ban ik uit,
|£yn Zinnen, Myn Zinnen. . U. Of dagt gy my te Trouwen,
Verlaet dees Suftenu, u. u. in Ik hou my van de vrouwen, En ben van 't Huweiik fchu, u. ut u. · Ik lach eens met het Minnen, Die Kleine Guit, Die ban ik uit, Myn Zinnen, Myn Zinnen. Op TR Υ NTJ E en WY NT JE.
Stem; Creßienke hiß toe krank.
|
|||||||||
Α'
|
|||||||||
over langen tid,
|
|||||||||
_w Heeft Trin die bolle meid 9
Myn gezeid, Myn gezeid, Dat ik haar Hary alleen bezat, vous m'entendez bien, Vous m'entendez bien, Maer Trin die fopt my wat 2. 't is al maer valiè praat»
Want gifter Avond Jaet, Opdeftraet, Opdeftraet, Vond ik haar juift by Krelis ftaen, Vous m'entendez bien, Vous m'entendez bien, Daer ging het Spel toen aan, j. Gants bloed ik wierd zöo vab,
Hy greep haar om den hals, Blank en mals, Blank en mals, Zy fcheen begut op hem zoo groen, Vous m'entendez bien, Vous m'entendez bien, In hy gafze zoen op zoen. 4, My dogt dat wqs ïjiei.iyir. |
|||||||||
NIEUtVE-yAAR&GJFT. sh
Ik geef den bras van Tryn,
't V uyle zwyn, 't vuyle zwyn, Wyl zy haar Min om geld>erh$urt, Vous m'entendez bieii," Vcus m'entendez bièh„ Dat had ik nooit begluurt, f. Nu ben ik weer eens y.ry,
Van Minne Slaverny, In 't gevrey, ïn 't gevrey, Ii 't aityd weer van voor af aan „ Vous m'entendez bien, Vous m'entendez bieii, Alen heeft daar nooit, gedaan. 6. De Seyne en den Ryn,
Verfchaft my medicyn, Voor myn pyn, voor myn pyn , Ik rook met ruft een pyp Tabkfyt Vous m'entendez bien, Vous m'entendez bien, Dan vind ik meer genaak. R I Q Á V Ù O Ê
ELifa lieve Zielvrindin,
Die door een gloed van ted're "V^^iRiitiji A4} ç welluft wekt uit blakende ingewan^e^i, Gy floeg u armpjes orn myn leen, 0"s zieltjes fmolten onder eeri, Terwy l, terwy Ã Ü w lonkende opgjes branden, Verrukt, verrukt, öñà zoeteqaf ielneen, Als 't poeiTe fchootje Óntföng myn liefden? pffcr^ hande,
Nooit werd ik moe gekuftl Om Roosjes van uw ippnd te plukketts Gy zult myn in uw armen drukken, Tot dat de dood, rnet é£rien fchoot, |
||||
APOLLO 'S
De Lamp myns Levens bluft:
Dan zal de Min, Myn Engelin,
Nog in myn lehrm herleven:
JEn als een zoelen welle winde,
Eliza die njy teer bemind,
Met zagt gebaar, Door 't golvend hair
Van uw gekrulde lökjes zweven.
|
||||||||||||||
Ê V S j E,
Stem : Bacchus a toi je m'adreffl\
C^ Uu my dog myn lief Dorinde,
Ô Een ku&je van uw mond» Op dat ik da er door bevinde3 Tala rela rela dira ... Hulp voor myn MinnewoncK 2. Wel wat of de Jongmans meenen'
Dat men moet zyn gekuft, Is haar fmcrt wel oit verdwenen,
Tala rela rela dira . . .
Een Kus geen vlammen bluft,
3. Ey my Dorinde 't kan niet fchaden.
Dat gy m' uw mondje bied, Dat Fonteintje van genade,
Tala reia rela dira . . . Springt altyd en mindert niet. 4. Wel nu Titer boet u lusjes,
Maar handel my wat teer, Zoo gy>t maakt te grof met Kusjes,-
Tala rela rela dira ...
$hn Kryg je 'er nooit niet meer.
|
||||||||||||||
Il
|
||||||||||||||
W9\
|
||||||||||||||
l';-
|
||||||||||||||
TM9M--
|
||||||||||||||
N>IEUWE-JAARS-GIFT. 5$
TROMPET AIR.
|
|||||||||||
Β
|
F,aas op Trompette, Walhoorn en Fluit,
La &.c ... |
||||||||||
Vereer met Koorzang den lof van myn Bruid.
La &e. .... z. 't is Galathea wiens fchoonheid en deugt,
La &c. . . Is al myn welluft myn trooft cn myn vreugt,
La &c . . . 3. Kroont Herders knaepjes het pacr.meteen
Krans, La &c. . . .
En wenft haar lang leven, en treed tQt den Dans, La &c, . . . 4. Dankt mec my d'Alpaerder beftierderdér
Trouw;, La &c. . . .
Die my Galathea zoo mild ichonk tot vrouw, La &c. ... 5 · Met wien ik zal leven in vreugt en in peys,,
La &c. ... Als Adam en Eva in 't Aerds Paradys»
La &c. . . . 6. Want wy zyn een Wil, een Hart,ziel en zin,
La &c. . . . Lep voorbeeld van trouw, en weerzydze min,
La &c ♦ . . "· Gy lieve Harderinne, en Harders vergaart,
La &c. . . . Wy wenfchen de Goon u alle zoo paert,
La &c. . . . ; 8; Lang leve Coridon met zyn Galathêy
La kc.. . . Poi voorbeeld van trouw en liefde, in vree,
La &c. ., |
|||||||||||
Β % ' AFi
|
|||||||||||
54 :λ ?Ρ Ο t L Ο 'S
AFSCÖeVt aan de LIEFDE»
Óf de GEB ANNE CUPIDO. Stein: YdnViolyke fransje.
WEg Weihe Guit, Je zult rhy niet bekrü'pên,
Al ben je loos en fnd, Ik kan uw Minneftuipen, en jou knepen wél, Je Jacht my toe, £n komt in bey myη armen fpeeien kiékekce»
Je lacht my toe» Je lacht my toe, Määr neen je iuld niet trekken, Neen» Neen! Ga heen, . Dat Spëi'ïs voor de Gekken, En ik blv f al leem , *« ,Wat hebje my > Alknolleri voor Citroenen ?
Geflohen in myn hand, En aardige fatfoenen in myn hart geplant, h Is'Iahggenoeg, Uw Sotternyverdragen diemynyreugr vefjcfeg
?t Is langgenoeg, je zultmy niét méér p'aijen, jsjeen, Neen! Ga heen, taat nu de vlag'vry waejen ? Van uw Min Trppheen. j'. Vertrek van hier, Metal u ihörreptypen,
Of, (loofen Fielt,), ik zal., U Ï>y dé lurvëiïgrypén, én góoy u m de Wal s ?c Is al verbruit, \ '■ Metarjéïörrëncirayèn, w^utik/cKëyërürt. st Is a] verbruit, 't Is al verbruit, Je zult my niet meer paéjén, Neen, Neen! ga heen, inlaafdevla^ywaey&^^ |
|||||
op
|
|||||
é mEWWR-J AARS-GIFT. ft
Op het zien van een Doosje mee Mouches, :
Stem: × Á Table avec nies amis.
I Wanneer ik by myn Ñ billis zit.
INdien gy ooyt 't geluk geniet,
ó Mouches om Floris wangen, (é JieCIoris die de min ontvlied:) Üf op haar voorhooft glad als iiipenpeen te hm- gen,,
Of hy haar oogjes zwart als gitý Gelyk een fpeiend vliegje zit, O vogte kusjes komt ie zaygen, Van haar Goralyne mond, Dat kan elk Minnaar tuygen, Datm'in. «... . "de Dat m' in. . . de Zon ook vlekken vond. |
||||||
Stem: Als ik aanzie de heldere'Stralen*
MYn droevig zugten kan niet baten,
Helaas ik moet u gaan verlaten, , Myn Nootlot roept my weer in zee, Ach! had gy deernis met myn klagten 9 Gy zoud welhaaft myn rampveriagten, En geve my uw Liefde mee. a. Mögt ik daar van verzekert wezen,
Myn tederheid was zonder vrezen,. Indien kmevlydemetumin, Geen zware ftormof onweers vlagen, Of wat voor ramp myn ziel kwam plagen, Die (telde uw nimmer uit myn zin. 1, Kwam ik dan ook in vreemde landen,
Geenichoonheid kreegmy in haar handen Al was zy Venus zelf gelyk, « Was met geen fchattenteverzettei?, D 4 âââñé
|
||||||
Ρ APOLLO 'S
Geen Goud zou ooit myn min heimelte,
'ii V erliet om u geen Koningryk. 4. Ach wift gy hoe ik op u wagte,
Wat klaig ik in de nare n;igtë, Stort klappertandende van kou; Gy kre<-gó Phil lis mededogen, £n ftond niet tóe als dat myn oogen Voor deze keer ontvarenzou. f. Cupido in uLiefdens-banden,
Geefik vry willig hert en handen, Ach! ziet wat dwang uie.yreugde doet, Kom boeid u minnaers hert aen''t myne,, Soo word hy myn, en ik de z/ne, Voetd onze mindoor deze gloet 6. Door myne rug Cupido's ved'rcn,
Blies Eool in myn ligteklédYen, Zoo zag ik u in korte tyd;
Maer al myn wenfehen moet ik ftaken,
Ik kan by u nu niet geraken,
Myn hert vol min is u bereyd.
7. Mercuur gy weet veel uit te werken,
Brengt door de kragt van uwe vlerken \ Myn minnaer deze trouwe biegt. Gy zytde liooderminneryen,
Gy helpt de minnaers in haer vryen,
Spoeid uwe vleugels als gy vliegt.
|
||||||
WE OUWE KLAGT.
Stem ί Op een tydy Op een tyd,,
EKY wat nood! Ey wat nood!.
d Myn knorrepot is dood, Myn Manshooft overleden, Nu ben ik weder los en vry, %$ 'c eerfte Huwclyks, Feeft voerby, |
||||||
NIEUWE-JAARS. GIFT, %1
Ik hoop weer op een tweede.
2 Dat ik treur, Dat ik treur,
Gefchied maer uit de fleur, Men moet de Wereld blinden j ' ■ Maer zag'er iemand door dit zw erl
In 't Kabinetje van my η hert, Men zou geen droefheid vinden. 3. Frisvanmoet, Frisvanmoet?
Weer op den oude voet, De Netten uitgcfpannen, Opnieugelagt, gelonkt, geflonkt, Gequikt geftrikten opgeprohkt, Zoo krygrmen weder mannen. |
|||||||||
|
|||||||||
~---------1----'--------------'--------
|
|||||||||
Stem · i FoeIie d'EfP*iM*
c Geen lJyn is voor een Maegt, &c.
Κ groet u foetfte Lief die ik beminne,
QuoiquePAmour, ne me foit pas permis, Op u alleen heb ik gefield myn zinnen, I our vous Helas! je ne dor iour ni nuit. 2. 't Isgy,die 't Hart van my,zo hebrdoorfchöten
"our vous beau jeux èc vous Charmans apas, Ach! wierd gy met joo een Liefde overgoten, roür quoi venusm'anncz vous faitcela, 3. 't Is wonder dat gy blijft zonder hekooren?
^t(luePAmeur, ne vousprentp;isfiröc; Want 200 my dunkt, gy zy t voor my geboorcn! Votisefl: leceul gui fera moneourou. 4· ik zal mvn leven tot trouwen niet geven,
01 vous me laifle feul dans ce tourment j ■Ach! lieffteLief, mogtewyzamenleven! •fc-t nous ferons tou jours ä deus contant, 'i ■ Wat kan'er ooit foeter werden gevonden,
VJue deus Amants que j'ai me tourentour, E>5 Ach»
|
|||||||||
5* Α Ρ Ö L L Ο >S
Ach! ïieffte Lief, waai* gy aan my verbonden,
J'auraid'Amour, pourvous pendant mes Jouri, .6. Wantgyvafl:inmvn zinnenzytgebonden, Quoi que vous voucferiez me ruburée > En daar en zal noit iemand zy η gevonden, Qui t} aimeai comme je vous aimé. 7. Ik heb ó jong Ccfel verftaan u woorden,
E t tout ce que vous rifä vez tent promis ; Maar myn jonk herten zultgy niet bekooren, Enfin pour moi vous fouperie tes Nuits. 8. Sy zegge wel; maarach'tisalFiatagie,
J'auraipour vous d'aumourpendent mes jours > Maar zoo fy eens genoote m y η e gra tie, Helaas Tamour aurai finis ion tour. 9. Gy kuncdan Jonkman zoogy wild vertrekken
Car mes amour nefoit j'amais pour vous, Nog myn Jonkherten zultgy noitbetrekken,
Cerche d'ailleurs que nous ferons plus dou s. |
|||||
Stem : 'Ach fiboon Cato myn hert.
*kTjrEb langen tyd geiogt,
JTJ- Onder't greelig jok van de minne vlage,
*k Heb langen tyd gefugt, Onder 't gevoelig Jok van de minneluft, Het zoetfte der genügte, Hoeft voor myn Liefde vlugte; Zoo roemde ik wel eer, Voor de dwaie min, maar voortaan niet meer. α. Een jonge lieve maagt,
Heb ik langen tyd om haar trouw gebeden, Ken jonge lieve maagt, Héb ik langen tyd omhaarfrouwgevraagt, Maar liet haar niet bewege, Sy bleefmyongenege·> Dat bragtmyluikeipyt» Datik aan de min heb adieu^èièyd. Vaaf
|
|||||
3< Vaer Vel dan Mirinégod,
Onder u gebod vind ik ongeriugtè, Vaer wel dan Minnegod, Onder u gebod dien ik maar tot fpot^ Ik wil gaan Bacchus minne, Weg Roover van myn-firinè, Weg kleine Minnegod, Waut al mvn vermaak ftel ik in de pot. , 4. ö LieiFelyke Traen,
Als ik u omhels vind ik myn genügte, ö LieiFelyke Traan, A!s ik u omhels heelt de min gedaen>, Dan roep ik onder yt blaze, Van Roemers en van Glafe, 'k Min liacchus voor een Held, Door zyn foete drift lyd de Min geveld. Stem: WnftUk Coèür &?f
HEIaas hoe teder dat ik min,
Kan ik ü egter niet behagens t>y hebt geheel myn hert en zin, 'k Zal eeuwig voor u liefde dragen ï Gy hebt my diep gewond, In 't binnenft van myn ziel, Ach! dat ik u geviel. 1 Ik Min met alle tederheid,
Ik heb myn" Hert geheel f egevens Aen u, heb dan médogentheid; r,y zyt het Doelwit van myn leven* Volherc in Wreedheid niet, •o Zoete vyahdln, Ofikfterfdoorde Min. ?. Ach! dat Cupido kleine Dief,
V hart wou met een Pyltje treffen, Ik^aoude dan myn Waerde Lief, |
||||
ö9 ; Á Ñ Q L L O '5 -
My tot den Hemel hoog verließen?
Een Keizer op zyn throon, ja al des werelds '-Pracht! Wierd niet by my, geagt, St. NICOIUES DEUNTJE.
Stem: Sonder Muziek 7 &c.
STnt Nicolaes,
Die onlangs Hvp het land door Spoken, Sint Nicolaes, ■:, Die Goeye Sul, en milden Baes,
Kwam my left on erwägt verfchynen, En opende''mya'bed Gordyn, Ai et groot geraes; ð z. 't Was Middernagt, Toen my dien Heilig kwam bezoeken, .'t Was middernagt, Ik lag te ruften ftil en zagt: Hy toonde my met foete woorden, Iets dat myn hart terftond bekoorden, Heel onver wagt. 3. Hy had een meyd
Die tot de Liefde fqheen geboren,
Hy had een meyd
Nog jong, en in baar befte tyd:
Kom zeid hy fpring fluks uit de veeren.
Stet hier wat ik u kom vereeren,
En weeft verblyd.
4. Sy heeft terftond
Haar voetjen in mijn fchoen geftoken:
Sy heeft terftond ;
m'Éen kus gegeven van haer mond,
|
||||
ÍI Eü W E-J AARS-G 1 FT. . Ü
Mvn Ziel op dat gevoel bewogen,
Vond zig door 't Lonken van haar oogen Van min doorwond. f. Maar toen den dag /
Ter Üoiler kim* was uyrgereftn, Maar toen den dag, Verfcbeen , wat itond ik droef en zag? Vermits dat alles was gelogen, ' § Ik was ilegs door een droom bedrogen,
Terwyi ik lag. ■ . 6. 'k Sott onder 't dek,
Schier of ik vloyea wilde vargen; 'k Sogt onder 't dek , tn al de hoekjes van 't vertrek, ; , Dog moeft beichaemt gaen hene ftrykeu En 'k ftond vaft op myn neus te kyken, Gelyk een Gek, ?. 'k 6ie meer en meer,
pat: onze vreugt niet lang kan duufeh j k Sie meer en meer, Ue min vervliegt gelyk een veer, Die opgejaagt word door de winden, Men kan geen Trouw by meisjes vinden. Gelijk wel eer. 8. j£n ais men 't al
Moet zeggen 't minnen is maar droomens tn als men 't al, lefchout ht,e in dit Aerdfche dal,
l^e blinde minnaars in het vryen, Sig met een dooye mees verblyen, * ^ al re mal. _i>« 'k Wil dan voortaan, »é í2·'ß0Ñ niet meer raet vrven brekeii,
ƒ Wil dan voortaan, øã door de reden laten raan: ": ■
*n noit meer om een meyd gaen ilavén,
Brengt
|
||||
% 4 ñ- á L é ï >$
Brengt Sint Niels as geen berer gaven ?.
Hy heeft gedaan. |
||||||
BOERE VRYAADJ Ë.
Stem: Kom myn Hartje, Kom myn Trocsjen
GOeden avond blanke Leysje,
'k Heb zoo* veel yan u gehoord, Benje niet dat po^iele mevsje,
Gunter in de groene Poort,
Is jou vaartje niet die man,
Die 't zoo wel kan Hellen ?
*k Bid dat gy, daar van my,
Wat goeds wilt vertellen.
2. 'k Heb geen tyd ik mpet vertrekkefï Want de Klok die ilaatalagt,
En ik zie gy zoekt te gekken,
Met my en myn goed geilst,
Goeden avond ik ga heen,'
Wild u wat verma !<åç,
Weeft te vreen, 'fc tyy fajleen,
Wild na myn nier haken.
$. Meysje wild zoo gauw niet loopen t
Staat tog Krelis eens te woord, Mag ik dan va,n ñ niet h open :' Wantgy fchynd wel heel verftoort i Als ik maar u Vaartje fprak, }k Wed het zou wél lukken, By myn keel, % heb z/op yeej Silv'reen Goude "ftukkèn. 4. Wel wat bruile myn jou fehlen f
*k Wil geen man totrnyn verdriéj'·, * k Wil veel liever vry trer bly veri, Sulken vogel diene! my niet: Wantikv^n^r^eydhoui^ |
||||||
NI LUWE-J AARS-GIFT.
»k Heb dan niet te klagen·,
Ik verilyt, numyn tyd, Wel in beter dagen. <; Meisje mögt ik u maar trouwen,
Ik gaf u plalfiers genoeg, 'k Zou je voor myn Liefje honden, 's Avonds iaat en 's morgens vroeg,, Eu gy fou u noit van tyi|u, Hebben te beklagen; 'k Bid u ftuurt, in de Buurti En laat na myn vragen. 6. Al vernam ik na u leven,
U Perfoon ilaet my niet aen ? |
|||||||||||
<&
|
|||||||||||
J
|
|||||||||||
3k Zouje nog wei geld toe geven,
Dat je maar wond henen gaen.> En lier myn geruft en fiil, Na myn Huisje treden,
pan ben ik, in myn fchik, Wonder wel te vreden. 7. Mag ik morgen wel eens komen,
Um te zien hoe gy al vaert, £n of gy hebt voorgenomen,
Om met my te zyn gepaert, Als 't jou vaertje hebben wil, Dat wy 't zamen trouwen, «an zult gy, aen myn fy, Vrolik Bruiloft houden. S. »k Wii <jaer nu nog niet van hoor^ii
van ai 't geene gy daer zegt, t Is dog alles maer verloren, t Geen gy my te voeren legt 5 «jet vriend 't is nu nog geen tyr, \÷à da?r yan te lPfel{en:
Want il< fouw, met den trouw, w°g myn hoofd niet breken. 9* Wel is 't nu niet æñï is 't morgen. |
|||||||||||
Zaf
|
|||||||||||
<$4 Á Ñ O t L O 7S
Zal ik vaertje fpreken aan,
Gy hoeft nergens voor te forgen „
Alle ding zsl heel wel gacn,
Als gv mijn maar wat bemind,
£oete lieve Zusje,
Geett u woord, als 't behoord,
En daar op een Kusje.
io. Wel hoe moogt gy my dus quellen,
'k Woud gy my met vreden liet 9 Gaat het vaartje eens vertellen, En ziet wat'er dan gefchiedr Ligtelik dat ik myn fin, Stel om u te minne, En myn hand, geefn tot pant, Kom treed met my binnen. ^
Stem: Tm-kfche Mürfcb.
6 "O Oos' 6 fchoonfte Bloem van al,
_£\_ De fchoonheid felfs van mjii ge iah Want ik heb u in myn verftand,
En in mijn hert geplant >
Gy zyt alleen, en anders geen,
Die ik bemin, uit hert en zin :
Want ik geen fchoonder vin l
Stel mijn dan in u gemoed,
Ik ben voor u gelooft het vry.
En gy altijd voor my.
z. Jonkman ik heb u reen verfta'etf» Gy opend my de minnebaan,
Ik kies u voor mijn befte Vrind,
Om dat gy mijn bemind,
Gy zyt den menfch, daer ik naar wenfeh,
Soo dit gefchied, heb 'k geen verdriet,
Anders verlang ik niet. Ja ik wenfte met plaifier,
Dat wy eens mogen met'er tyd, ·-
Tfc famert zyn verblyd« Stem °
|
|||
èilEUWE-J AARS-G IFT,
» C Dry Mam uit Orienten.
m: 1 Attende moifoas Lorme,
VErlaet nu d'Eenzaembede,
Bos Goon, ei toeft niet lang t Schuit toe met vlugge fcbreden » fty '? z«t'# van myn gefung ; Wilt van mynfihoone zingen ± De laß van myne jeugt, Maekt zelfs de Hemelingen, ïjfalours van myn gcneugt. i. Gy Flora voaert te roemen ï
Neemt uwe Glans weer aen > Gert u nogmaels met Bloemen > Zoo ze in de Lente ßaen t Begeeft u met Pomone, Tot ciering van dees oort p Wilt dezen Herffl bekröne t Dat hy eik een bekoort. 3. Vergaert by d'Eike boomen*
Gy Nagtegaals des Wotits, Stel na 'i geruis der flroomen t Uip keelt je s als van outs : Wilt van myn fcboone zingen t De kß van mynejeugt > Müeki zelfs de Hemelingen„ Jalours van myn geneugt. |
|||||||
.'—■■■■-■>.
|
|||||||
ANDER»
Stem: Als'? voorgaande.
WAt drift ontroert myn zinnen?
Wat vuur ontfonkt myn hertï Liefde is 't die my doet minnen, ka in haar ftrikken werd. ... JE tt
|
|||||||
$6
|
|||||||||||||||
Á Ñ Ï L É Ï '5
|
|||||||||||||||
Ik voel dat ik moet zagten
linditgezugtmyleerd, Yatlk met groot genügten, ^y voeg ïiahaer begeert. 2. Iets vo! bekoorlykheden,
is in myn ziel gefrort, >■■: fengift dat al myn leden # ^oet fcwynen en verdort 5 Maer't is te fterk van magtcn,
vim niet gelieft te zyn: fu- jfii ik te zwak van'kragten, iemydendi'tfenyn. 5. Ik vod myn kragt vervloovn 4
Ais 't voorwerp zig vertoi nd,° -En ook het groot vermogen Dit myn tot üefde troont. ^vn dit de wreede plagen, i^er liefde, die z' ons geeft ? Wie zou dan nietgraag dragen V jok zoo lang hy leeft. 4· Men ziet wel veele herren,
De liefde wederßaen: Maer moeten het mag fmerten, Haerfukeens nemen aan, Liefd' zegt men kan ons geven, Cel uk en Hei! en vreugr. Zou 'k dan zonder liefd' leven, Detyd van myne jeugt. |
|||||||||||||||
D R É Í Ê L ï £ D T,
Stem: Rabin Tm e Lure.
Aat om htfl'ig vrolyk zyn,
Ë En de Vreugt (hen akovs dure i Laat- onsfeppen van dees Wyn, mti lures |
|||||||||||||||
En
|
|||||||||||||||
NI E UWE-JA ARS-GIFT. 4f
En laatdat zoo altoos dure, Robin ture Iure Iure ,
Z. Wat is heter op der aard,
Ah de Vt iendfihap te doen dure, V/aar om dan den Wynge/paard, ture Iure , Die de Vreug tin^t hart kanflure, R ohin <&c. 3. 'k Brengetje dan myn Waarde Vrind,
Maer -wild ook de malle kure Hitten van het blinde Kind: ture Jure,
Die berouw enfmartdoen dure, Robin &c. 4. Veegt ditglaasje tot degrond ,
Brengt het am een van je Bure, Vuld en zet het aenje mond^ ture Iure ,
En laet dat zoo altoos dure, R ohin &c· .........---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- r 7 --------■ ■ '■ > -<m
MINNAARS KLAGT
Over de wreedheid van zyn Lief. Stem: Laet ons gaen om te hezoeken,
's Ë Vonds als ik zal gaen rufte,
X\ Dan komt ftaag in myne zin,
Die ik boven al bemin: \Vant de ilralen van haer oogen, Die zyn vol van minnegloet; Ach! heb tog met my medoogen, 2iet wat dac de liefde doet. 2. Gy zyt snaagt vcor wien ik Ieve^
En voor wie ik fterven fel, Als het is door 's mins bevel:
Want gy zyt myn Welbeminde, 'k Zal uw dienen met ootmoec, Op dat ik genade vinde, Ziet wat dat de liefde doet. 3. Daer en is geen menfch op Aarde,
Die aoo vol van droefheid leeft · £ * Ah
|
||||
** APOLLOS
Alshy, die iyn hert opgeeft:
Want zyn ziel is door het minnen, Alcyt met een droef gemoet, Om dat hy geen trooit kan winnen, Ziet wat d-itdè liefde doet. 4. Ik zal Nimmer u verlaten,
Schoon dat ik in droefheid leef, Als gy myn U Weermin geeft' Maer ik zal in al óns lyden, * Altythoudegoede móet, En kloek om verwinning ftryderi,
Ziet wat dat de liefde doet. 5. Geeft my moed myn Welbeminde
JLaet het dog zyn u vermaek, Out ik ria u liefde haek;
Guntmy , dat ik ais voor dezen, Haken mag na 't zoet fte zoet, Dan zal ik noit lyden vreezen, 2iet wat dac de liefde dott. |
||||||
LOF van CLIMEEN.
Llief Climeen, U aengename oogen,
O die hebben op mp Ziel een overgroot vermo- gen! Dusgy alken, Voerd! Heerfihappy; En alle myn gedagten, Nimmer zyn vry. Maer op ugunfi verwagten. Wilduwßrafheiddog verjagten ; Bed my uit de ly, Dan ben ik op nieuw weer ugevangen
En al myn verlangen, ïsnaer uw alleen, Z.SafihinkWy*, te/amen eens gedronken ,-
Ach dan zal myn bert, door uwe nieuwe min mt- jonken,
Dm LïefCktfieen; Uw heezemmah, |
||||||
NfEUWE-JAARS-GlFT. %
En aengename handen, U vriend''lyk oog,
Die doene my fleeds branden ;
'& Wilmy eeuwiglyk verpanden r
Aan uw Vriendelykheid.
Kom da» Climeen een kusje voor u kaken,
Kan myn hert vermaken, Ikben weite vrccit.
\. Zoo zal ik, Op u myn Ziels-beminden,
Op u lieve lipjes 'i aengenaemfie zoet wel vinden , "*t Welk my verheugt. Ach wat eenvreugt, Ah gy my doer dntßreelen, Op het onvoorzienß Myn hert my komt teontflelen, Dat zal my noyt vervelen t Geeftny maar een lonk. Dan ben ik op nieuws weer uw gevangen , En al myn verlangen, ïs naar uw alleen. |
||||||||||||
Verdrttig wagten,
In Winterse nagten» Stem: Wel wat of Cupido weer fchori )
|
||||||||||||
W
|
El waerofRofalyntjeblyft?
Het is alreezoQlaet! |
|||||||||||
Denkt zy niet dat het l yf ver ftyft,
Schoon 't hart in vuur vergaat ? 't ïs koud, en 't verveeld my al, Dus langer hier te ftaen, Als zy niet rasjes komen zal, 'M. Meen ik weer heen te gaen.
i. Hoe ben ik zoo verkeerd ran zin j ;,.
Dat ik op eene lonk.
Een kusje, (iigt niet eens uyt min) Soo menig Klaaglied zonk ? Dat ik op uwe blauwe ftoep, Soo dikwils klappertant, En nog fta als een gek en roep, V |
||||||||||||
?p Α Ρ Ο L L Ο 'S
Dat ik van liefde brard
3.'Gy zit nu hief hy het vier,»
Met move jonge luy, JEn maakt veel jigt wat goeie cier, £n ik heb niet eèn brjuy., Daer gy mifïchien te zaroen zingt > Een Liedjen uit den tuur; Of luftig eei Sinjeurtje fpringt, Eu denkt niet om ons Uur. 4. Maer hoord zoo gy niet rnsjes komt,
Loop ik terliond van hier: My dunkt myn tong van kou verßomt, Ik ga na vlug na 't vier : Ik heb den bras,van zulken goed, Dat 5k volgen moet met irrsart, Kom geef my eens van Bagchus bloed, ΕΈτϊ trooftdrank voor myn hare. f. Sa volgt my die in 't vryers Gild ^
Alsopgetekentzyt, - Eelaglyk is de tyd verfpiid, Die men met vfyenftyt;, V Singt liever ais Prins Willem zong, Boutelje mon Amoui-j De Wyn maekt gryze Iiairen jong, Ik zeg de Meid bonjour. Op een KUSJE van-PHILLIiT™
Stem: Wildgy Bwm droefbeydfmnken*
Mlnnelyke roß Lipjes,
Daar myn Zielgefiaag na dorß, Coralyne tepeltipjes, Muffe msllikmête horß. PoefilJagte yvoire Leden f F«Ipe koontjes ließyk root. Oogjes die vol teder beden, r |
||||
ΝIEUWE-J AARS-GIFT, ft
2, Vhillis ach myn lieve Engelin,
Vronkheeld van eenfriße Jettgt,
Ach laet ons door zoet gejlr-engel f Woelen in een gulle vretigt. Laet ons door veel dertelhedeny Smelten in de minnegloed; Laet ons aan nialkaer ontleden , Hoe de liefde werd gevoed. |, Laet ons door veel nnnnelasjes
Klimmen totdewelluflop, En door veclderhande kusjes , Voeren ons geluk in top. 'k Ben uyt Hollands bloed gerezen, Maer als ik op 't zagt Robyn Van uw mond mag kusjes lezen, Werd ik/traks een Florentyn, |
|||||||
*T*9
|
|||||||
D.RINKZANG.
Κ lach eens met mooye Tryn,
ik hou veel meer van 't Wyntje,
Dat doet de geeften vrolyk zyn, En is myn medicyntje la la, En is myn medicyntje. i. Leef lang leef lang myn kitte beurs ?
Mzt al uw brave bende, God Bagchusfchrapt al leen de beurs, . Maer Venns beurs en lenqe la la* Maer Venus beurs en lende, 3- Weg Venus met uw geylgeipan,
iLnaluwligte Vinken; Ik hou veel meer van glas en kan, Ï3at maekt geen droogefchinken la ia, Dat maekt geen drooge f chinken. 4. lic lach eens met het Vrou gebroed,
*Mt lyf en beurs vermagert» |
|||||||
7% Á Ñ Ï L L Ï '5
|
|||||||
Ik ben te nauw ook van gemoed,
Om zoo te zyn gezwagerd la la,' Urn zoo te zyn gezwagerd. |
|||||||
Stem : Ñ billis doengy laafi door « Gezaxgen.
ADieu Lief wy moeten met ons beiden
Door 't geluid van deië ß rom gaan icheiden* JL>e Trompetters blafen even zeer, Adieu Lief tot dat ik wederkeer. 2. Al ga ik van u duizent mylen,
Ach! de Liefde zoa met hare pylcn Zal my altoos volgen over al. Al waar ik ben of immers wefen zal*
3. Al ga ik Lief fcheyden uit u oogen*
Nooit en fal den Hemel het gedoogtn, Dat ik u liefde ongetrou, Als een valfe Minnaer wefen zou.
4. Ik zal u nimmermeer verlaten,
Spyt voor al de gene die ons haten > Het Fortuin doet wond'ren in haar loop,
X)us leef ik Lief altoos in goede hoop. 5. Laet ons dan in peis en vrede leven,
Met het geen ons God nu komt te geven, Het z/ Regen Wind of Sonnefchyn, Wy zullen altoos hier mee te vreden zyn. 6. Zoo men zegt men moet het wel gelooven,
Het geit dat gaat des werelds goet te boven Als men te zaam wel in vrede ken, Met het geen ons God gegeven heeft.
7. Schoon dat ik nu uit iäl gaan vertrekke
Uwe liefde zal me tot een gitie ftrekken, Waer ik zalgaen, ofwatikzaldoen, Hier of in een ander Guarnizoen. 8. Ik en zal daer ook niet lange bly ven
Sonder á myn Engel eens te fchry ven, Hoe
|
|||||||
ΝIEUWE-J AARS-GIFT. 73
Moe gy zyt en word van my bemind.
Uwen naam ftaat in myn hart geprint. 9. Soo dat ik by dagen ende nagten,
Altoos naar u liefde ftaat te fragten; Overmits gy overfchoone Beeld, Dag en nagt in myn gedagten {peelt. 10 Adieu lief vrindin wild aan my denke
Die zyn hert aan u nu komt te fchenken, Op dat u hert alfoo met het myn, Als een regt paar moogt vereenigt zyn. BRUYLOFTS-ZANG.
Stem: Dianier vreugt van myn leven.
Sïet hoe foet is 't Eerlyk minnen,
Dat de herten maakt tot een, En 't vereeren van de zinnen, Zoo dat alles raakt gemeen, Wat den eenen komt genaken, Het is vreugden of verdriet, Dat moet ook den andre tmaken, Want de liefde dat gebied, 2,. Siet men het niet vaak gebeuren,
Dat'er menig eenzaam zugtj 't Eenzaam weien dat doet treuren, Menig zugt vliegt na de lugt, Menig maagt van vyftien Jaren, En nog meer wel refolveert, Denkende zoo ik moet paren, Is het beft vroeg geprobeert. 3· 't Huwelyk boven al verheven,
Ja van God ielfs ingefteld, Overtreft het eenzaam leven, Schoon dat Heer Oom aars verteld, Aan 200 menig Maegt haar ooren, £5 On*
|
||||
?4 Á Ñ Ï É L Ï 'S
Om te worden een Begyn:
Neen ik mag'erniet vanhooren, 't is veel beter Bruit tezyn. 4· Ja zoo ver de raus zvn moeder,
Niet en had geweelï de Bruid i Waer kreeg Romen zoo een hoeder ? Ja de Wereld ftierf wel uit, Daerqm prys ik defe lieven, Die hier zitten in het groen 'k Hoop den Hemel zal 't believen, Daer zyn zegen toe te doen. 5- ßesje mee zou nog wel trouwen«
Ja al was zy hondert Jaar, Wat kan liefde niet al brouwen. Seyde left een Beftevaar, £n hy zag van 't trouwen komen , Een oud Wyf zeer greys van Bair, Want zy had een knegt genomen, Oud ontrent de twintig Jaar. ô, 6; ,'c 9ud W^f ze>'en iprak ten Ieften:
J k heb drie vier Mans gehad, * De Aeerjongenszyiïde befte,
Ach! zy had dat wel gevat. Nu hier van genoeg gezongen, Weder na dat lieve paar,- Niet te oud of niet te jongen, Ach zy lyken bymalkaar. 7- Veel geïukdan nieuw getrouwde.
Bruidegom en Juffrouw Bruid; 'kWens datgymeugt zaem veroude, Na Gods wil enzynbefluit? £n de vreefe Gods beminnen, Meerder als het aardfche goed j Soek vry fchatren t'overwinnen, Maar meeft die de ziele voed. S. 'kWeus de Ouders Nigt en Magen.
JE*
|
||||
NIEUWE* J AARS-GIFT. 75
En de Vrienden veel geluk 5
'k Wenfch den Hemel al haer dagen,
Haer bewaer voor angil eh druk >
Ja dat zy zoo mogen bloeyen,
tven als een jonge boom,
Die men ziet zyη takken groeyen,
Aan een klare waterftroom.
9. Dan zo zal dit Huw'Lyk wezen,
Als een Hemel zeer verblyd; En gy Bruid'gom die voor defèn
Ilofen plukte in die tyd:
Wild nu zulke Roosjes plukken,
Op dat gy u Min veriagt 5
Dog wild haar niet te fear drukken
Als zy u al eens toe lacht. >'
10, Maer geen quit pro quo te geven,
Simplex eft compoütas 't is probatum al zyn leven,
Dit Recept te volgen na.
Ciert de bruid met filvVe lov'ren,
En ßruids Kämer met lauwrier,
t Zal de Bnnd'gorns hert hetov'ren,
En de Bruid vol Minnevier.
!'· Ach! hoe fmaken duifent kusjes,
Aangenaam en zoet van geur, We de Bruid zal krygeit Éusjes. Doet de grendels voor de deur. .f Ach hoe fmaakt dien gulden Ne&ar,
i^aar J'ipyn heeft om gevryd. •£oenc haer, vat haer» kaft haer, likt haer,' Alle dingen heeft zyn tyd. fi. Gaet nu aen hec kinderteelen,
wdatgy nog metcer vaert, ,> ietwes krygt om mee tefpeelen,
Jwmters avondsί aen den hasrt, Um u in de oude dagen, 7*: Door
|
||||
76 APOLLOS
Door de telgen van geneugt,
'tHuwelyk niet te doen beklagen, Dat 't begin was van u vreugt. ^ »$. 'k Wens den Heer u wil bewaren. En bekroonen uwen Staat, Met zyn zeegen langen Jaren ß En hier namaals uit genaed', V des Hemels vreugt vereeren, Oie des Werelds overtreft, Daer de Engelen kwinkeleren, £n elk een Gods lof verheft. |
||||||
AAN PHILLIS,
't TS nu den tyd om bly te zyn,
JL, Laat ons <kn niet meer treuren,
Wyl ik in u myn Ogelyn, Ai myn geluk kan {peuren. 't is nu den tyd om bly te zyn, "Wyl ik u zie myn Ogelyn. 2. Siet dan een Minnaar die hier fit,
Eens aan met gunftige oogen, Wyl hy van u demoedig bid Een weinig mededoogen. Siet dan Minnaar die hier fit, Ende om wederliefde bid. $. 't fs nu al een geruimen tyd,
Myn Engel Lief geleden, Dat ik heb met de grootfte vlyt, U Schoonheid aangebeden: Maar gy zyt harder als een fteen, Voor myn opregte lmeel«gebeen. 4. Schoon 'k my van u gefcheiden vind
Sweeft gy in de gedagten Van hem die Eeuwig u bemind* Gy zyt by dag en nagten _ |
||||||
NIEUWE- J AARS-GIFT, jf
In u getrouwe Minnaars zin,
Loond dog zy η min met wedermin. 5. Geen oogenblik des daags zytgy
Uitmyn verliefde zinnen, Ja zelfs u beeltenis komt my, Ook in de Nagt te binnen i Düt aardig en bevallig beeld, Daar Venus glans zoo mild op fpeekï. 6 Nauwelyks als inde ogtendftond,
De flaepmy wil begeven,' Dan komt u Naèm als uit myn mond Met duizent zugtjes zweven: Unaemdie'kaltyd Eer en Roem, E η noycals met veel eerbied noem. 7. 't is dan eyndelyk eens bekent >
Schoon gy my fchynd te haten, l atgyftaetinmynheftgeprent,
tdeeii u noyt zal verlaten , Wild dan myn bidden gade flaan, En laat ik in U gunft ilegts fben ♦ 8. Hier op vergund my dat geluk*
^atik u hand magkuflèh, En van u kaakjes roosjes pluk 5
Gyzulti ' ' --ll-rt-" |
||||||
NIEUW EJAARS ZANG.
Stem: Maekje klaer, &c.
^']"Γeuwe Jaaf, Nieuwe Jaar,
^ Wat valje my ook zwaer! Joor dat verbruide geven, Jaar Elk eift,,en niemand ichenktj *en menich zou Schrikken &U hy denkt, |
||||||
78 APOLLOS
Om nog een Jaer te leven.
2. ÜenAsbeer, denAsbeer
Gelykent puur een Heer, Soo deftig ftaat zyn wefen, Hy maekt een droevig compliment >
En geeft u dan een oortjes prent, Daer kunje 't breeder lezen. 3. En als dan, Enalsdan
Komt ookdeKlapperman, Men zou vanangftfehierpiiien: Hy fpreekt u van zyn waakzaamheid, Wanneer men 's nages teilapen leid > De reden kan mengiflèn. 4- Maereyzie, rnaereyzie,
Daer hebjenommerdrie, Die u weer aan zal klampen? Gy moet, het zy u leed of lief, Iets geven aen den ülydief, En vulders van de lampen, 5. 'k Ben vervaard, 'k ben vervaard
Om dezen tydmvn baard En kop te laten fcheeren 5
Den Barrebier wenit u veel heyï $ En zegeningen onderwyl Het koft u van u veeren. 6. Hoog en dier, Hoog en dier
SalueenPerrnkier, In grappig duits betuigen,
Hoe hy u Ryk en zalig wend; En ondertuflen heel ontmenft, Komt hy u 't bloed afzuigen. 7. Hoortje 't wel ? Hoortje 'c wel ?
Daar trekt men aan de bel: *k Begin al weer te vreezen 1
Het zyn de Mannen met de Schael S
Daer in te geven maakt ntec fcacl,
|
||||
NI EU WE-J AAR S-G Ι Τ F, 79:
't Ts voor de Arme-Weeaen.
S. Op hei leih Gp het Ieft,
Komt nog een grooter neft, Van grage Nieuwejaars Sangers, De torenwagter en tamboer, .,;■ Provooft, de drommel en zyn moer,
Ja zelf de Luizevangers. 9 Op een tyd, op een tyd,
Meende ik om zekerheid, Wat in de Kerk te wy ken:_ Daar ik nauw in myn bankje zat, Of Hondeilager eifchte wat,' Ik dage ichier te bezwyken. 1,0. 't Köftyliuis, 't KoiFyhuis
Daer is het ook niet pluis, Daer weet men ook van fooi jen; Men wen ft 11 frraks ook Nieuwe jaar, Je moet al viel 't o nog zoo zwaar, Iets op het Schenkbord gooijen. 11. Hou je een meid, Hou je een meid
Of Knegts ö lieven tyd! Dan benje al verkou wen, Al riep 11 beurs reeds ach en wee» Je moet een ducaton of twee t ItïU , Hun iü de klauwen douwen,
J* Maer die al, maer dit al,
Is nog rnaer niet met al, ky al die Rekeningen I Het zweet breekt my aï door myn "ragt, van1 angft, niyn ftem -»erlieft haer kragt, iJe droes mag langer zingen. |
||||||
DRINKLIED.
Lieve Gezellen die houd van de Bouteije,
Drinkt op de gezoudJieid akegaer, Neemt
|
||||||
----------------—.^-^™^™
|
MM
|
■■
|
|||||||||||||
Α Ρ 0 L L 0 >$
|
|||||||||||||||
So
|
|||||||||||||||
Neemt dit glaesjeen laet u niet lang kwellen,
3lc Weet dog uw natuur die trekt daer naar, Ik fteek het onder ftoel of onder ba... nk, Maer 'k laet het lopen in dan zoeten nedergank. a. De Wyn die is een foete Medicyne,
JEnzy is voor ider een groot gerief, Papen, Nonnen, KweleisenallederJagynen> Die hebben al te zamen de Wyn zoo lief. Dat Edele nat is zoo lekker en zoo goe.,. dt, Dat iders hert en zinnen daer na trekken moet, 3. Schippers ßootsgefellen en kunnen dog niet
varen,
Als'er geen Water op den droogen is, Alle de fpeellieden die fmeren hunne fnaren, Dan en fpeelen zy geen toonen mis, Een Muzikant die zingt galand en Trambelee.. .rt, Als hy zyn drooge keeltje eerft eens heeft gefmeeit 4. Hondert duifent ducaten en können ons niet
baten,
Als wy maer een hal lef u ur begraven zyn'. Al het werelds goed dat moet men dog verlaten, Na de derde Fles en voeld men imert nog pyn. Drinkt dan nog een glaesje tot fpyt van die't benyt> Gy zult geen hartzeer voelen door die vrolykheit. |
|||||||||||||||
KLOPJES BEROUW,
Stem: Folie d'Efpagne.
IK moet het u klagen, Ik kan het niet verdragen,
Dat ik in fchyn > Helaas een Klop moet zyn» Hl Verfoey cie gedagten, die my daer toe bragteß Door Paters raad, in dees bedroefde ftaet. In plaats van Padanten, Van booten of kanten,
OfwitSatyn, üfFelp of Armozyn, Draag ik een wie kapje, |
|||||||||||||||
, ' NIEUWE^ ?ΜA^S-GtBTl ti
¥oor Έ hooft een zwart lapje, ; tv, »
Een kraagje grof» Een manfelÉJë van Haf. κ - *
MyndagelyksASferrik, datiisindekerriki' io i'
InBréèfcof Mis ï' dat my groot hertfeeris^ · ι -· 't Is voort neemt ufooekjer f "$ f
We^ Glop , napr β ;boekj.éi ρ..".;ν. Moöy n|:
Ach wateen pyo ^IsdezeiMfrvoorsmyB. ^; «3 \ Als Mi plag te verkeren g ï Öy Juffers i of Hercn9Y Aenyderhand, Had ik ras een galand. teW ItUacr^dk zong tf aar yv; : ' i t»b j(;3
Ik danftfcf' ik i^ong daaEiv φι «rr j: -i: :r; γ. < Of fpeeldcmet dê kaart ^. „:_. - - Maar äit^eefr hier geen papd./' ^ (r.
: Hoe kón ik zoo dwaas zyn? ,, ïk kon t?huv5>,den^as zyn,,, ;, ' ν ,,^ν , En ileetmyij tvd Mm% en vrolykheyd. Als 't nog moeft gebéuren, ■ ■'
Een man zou ik keuren«* ■- ibnéf, . zon <fp
Maar alle hoop; Is voor my op de loop. £ % 't Is waar onfe Pater/ iïhb ui b$iw «fl;|·
Speeld zomtyds voor prater:, } s ; > VB.n«-il Maar zyη gelaet, my gants niet aan en ftaat.i ή 3 Λ GyvrolykeJuffers, Gelooft nok geen fufférs/
Maar werd ten prys, van myn verdriet dogwys. - ;, Stem: Menuet Gemniani, v 3
KQmt myn Dianier myn waarde, n;
Kom ey kom myn tweede ziel, ,. w.; r f Gy ftrektmeeenGódinopaiafde,:' i; V Als ik voor u nederkrtieï, Ziet gy dan niet,. „
Hoe door 't verdriet, myn jeugt verdwynt, ' . Als 'c ligt van u fchoon bogen m γ nieten beichyn&J 1. Gundatikuaanmagipreken,
Mee een minnelyke taal, ; - s . Myn hert fghynd van min te breken, ^7V-
|
||||
Neem Leander totgiÉfhaal rv i:r^c-.>of!'i?.noov
'k Geef u myn hand,, au μ ■ r:-:^;-n:'. n-.';' Tot onderpand vaiümyné trouw^ ί: Laet ik u eens bepraten, en word dog myn. Vf óüf*'< 5. Kom Iaat ons sjtózaem verbinden, ί
Én voor Hymens 41caar treen^ " )ii,'s? En daer#a myn Zieliemuideiij ιΊ ^:: j >
Smeltfen Ziel en Zift in «en:■■■■•ί-.τα ï:slq>s; ?.IA■- *k Wed dat gy zegr, I "■.::.; -b^sm.-.Λ Als gy den Echt eens hebt beproefd, ^ ;
Dat gy geen meerder vreugde op aarde behoeft „----------------i—.------ DAMON SR b Ä C Η ί,ϊ
Stem; KGeen gt*óoiW Wèttgi dp' Mtttfc
* ^ Schuöti" dat ik onder yt grün. ACh Rozemond myn ziel;, ί >ii sr^öwï-'iial.
,G.y ziet uw Damon kwynenv - % *^'" Myn vreugd in druk verdwyiien* %\ ·,». I Sints gy myn oog beviel: ss 'ύίτ- Ach Rozerfrond myn Ziet, t] ;^π ;
Gy blyft fteeds onbewogen* ^ ^τ κν
De ftralen van uwopgea, ; i if My door hun fchigten doön: ----tä
Gy zyt zoo wieed af« jchoon. ,
Maer als zomtyds uw ionken, (Op my hun mtnnfivonken, Neerfchieten, krygt myn hart ^ Verkwikking in zyn fmäTt. ; ·
a. Ontving* gy mirïnevreugt f
Die Goden kan bekoren! ftiëts kart om lusjes ftoren, In 't bioeyenft van ons jeugc; Qntveynft geen minnevreugt, m tyd in korte Jaren, ycr"
|
|||
NtEUtVE-yiïAks-Gifô. ig
Verändert onze hairen:
De fchoonheid kort van duur»
Verlieft haar kragt en vuur,
Gebruik dan *t zoet der liefde» :iï < 'á
Wyl eéndér fchigt ons griefde.
Voldoen w' ons luft in 't veld?
Wyl 't veynien hier niet geld.
3, Myn lieve Rozemondj
Ey wil uw lieve ftralen, Hier op my neer dóen dalen 4 ïk voel irf óp nieuws gewond. , Myn lieve Rozémond, Laat ik itfyn brand hier blufieny é Laat ik üw lipjes kuilen. Dat levendig TurcoQs, Uw kaakjes als een Roos, r\ Dan zal in uwe bouten, Myn Zieltje zig verftoutèny Te imelten in uw fchoot, Door een verliefde dood; -ô- ' ßßç ■" é .. '·· ß - ' º ' é -—é—tmJm
MINNAARS Ô R O O S T,
In de ohverfchilligheid en trotsheid zynei?
';, Minnarefle, tm r Ey lieve Jan toept meteenßf.
*cm: \ Wel teat of Cupido weerfibort^
SChoon dat ik zugt by dag en nagt,
En als ik by ü bert, otort in uw fchoot myn droeve klagt, Waar uy t dat #y ligt kerr, > öefpeuren lief dat ik u min, Lr» noit verlaten zal, «*i ik maar een* u\y ftuurie ziri ,, \
ø æ 18kg
|
||||
«™^
|
||||||||||
Λ Ρ Ö "l L Ö ^
|
||||||||||
14
|
||||||||||
Mag brengen tot den vaL
't Is waer ik heb u lang gevryt,
Èn dat met groote zin ♦ ;.]· % , Öm dat gy die dé allerichoonfle zyt, Die ik ter Wereld min, Maar ai 't geklag dat ik uw.doe, Slaad gy maar in de wind* , t' „, .: En denk niét hoe ikben te mpë, Myn alderlieffté kind, f Maar zeg eens overfèlioorie meyt,; ,
Waarom dat gy zo trots j , ;: Op myn verzoek zo fif y tig zyt, " ,\ En antwoord rhy zo ichotS;; ■ £■ ( | | Öf is 't miiïchieh om dat uw geld ;.-,-. Wat grooter is als 't myh| . . . Ik ga vrindinné, nieé öntileld, ' En zal u dienaar zyn. \V,^ ,
Schoon dat ik door riiy η yryeryj, *
Öp u niets winnen kan^ ; : .En.gy.my zo laat in de Iy, Daer ik wasgraeg uw man;"""" - ι Maar 't 'is!geen noot Patièntie dan '{> ■
'ie Zeg u adieu voor 'c left j . By ziet eens ofgy be,ter .kan, Ik wenfeh uw 'c aflèrbeft. |
||||||||||
AMAftlLLIS ALLEEN KLAGT»
Stem * Geeft een Aalmoes voor een blinde.
Lieve Thirfis (leegt g'uw pogen
Eens na binnen op myn hert/ Ras een teder mededogen > Deed utlchreijen om mvh fmert. $)ie uw droeve minnerede', Cteeft den aaarri vsii StraiFe én Wreedë, |
||||||||||
«*
|
|||||||
Als Uw fmert het meeft u kwelt,
Is van binhen, Is van binnen Veel elendiger"gefteld, ί 'v 2. Wat kan 't u voor trqoiï tog geven.
X)at u Amarillis fnind, Of wat helpt het my myn leven, Dat ik u zoo trouw bevind Γ Liefde, waarom voegt gé órts beiden, Daer het Noodlot ons "moet fchëiden,, Noodlot, waarom onderwind; Gy te breken, Gy te'breken, Dat de Liefde zarnèn bind j'. Hoe gelukkig, zyn de dieren,
Die Natuur geen andre Wet, "' ; ] Om haar Liefde te beftiefen, Dan de Liefde heeft gezet. ü! Onmenichelyke Weiten 1 Die voor onéde menfchen zetten j ff .f| Die den Dood fteld tot een ftraf,; , Zoo de liefde, Zoo de liefde, VVykt van hunne wetten'af. ' , 4. Wyl het zondigen ζ >o ziet is,
En zoo nodig dat men Ylaet, ' ■ Zeg ik, dat de Wet niet goed is, - ; Die Natuur zoo tegenffaet;* Immers geven ons de Goden Nooit geen ftrydige gèbodenl Gf Natuur is onvolmaakt, Die de wetten, die de wetten Met zig zelven ffrydig maekt. f. Stond de Dood alleen gewezen*
Lhirfis, tot myn liefde 's flraf. Ach het wierd ti ras bewezen,,- Dst die vrees my niet fchrikt af: κ Zoud in weerwil u beminnen h Met myn zuiv'rë ziel en zinnen 5 |
|||||||
;»
|
|||||||
0-,
|
|||||||
: /
|
||||||||
U APO £ L Ó '1È\
Maar het Heiligft Heyligdorn,
Eer verlies ik, Eer verlies ik, Als ik u te minnen kom. 6. Wild myn wreedheid dan vergevenf
Lief'k mag u niet günftig zyn : Dat ik u ben fyart gebleven, ;
Is in woorden maar en ichyu. Myn mee waardig hert van binne» Is genegen u t$ minnen; Laet dan varen dat gy niet Kond behouden, Kond behouden t Als met eigen zelfs verdriet. 7, Maar zyt gy tot wraak genegen,
Soek die in u eigen druk: In Uw droefheid is gelegen
Al myn fmert en ongeluk: Want gy zyt myn Ziel myn Herte. Al de kwelling al de fmerte. Al de droefheid, al dé pvn, > ■·> V. Die u treffen, Die u treffen, Blonde Thirfis treffen Ymyn. S. Al uwzugjes zyn myn leven?
Al uw traantjes zyn myn bloed: Als gy fchynd den geeft te geven, 4 / Als gy ftort een tranenvloed: Al cue fnierten, al diepynen, Die uw frifie jeugt doen kwynen, Polieren myn jeugt zoo zeer, Dat ik nimmer, Dat ik njmtner,! Jiryg myn vrolyk wezen weer. Stem: Df Ehgtffihe Mart,
Ύ\ Oemwifardc Chrssmond,
|\ Jafchoonfie van dm hands ■> ψ) *ytdif myngtfaeyt |
||||||||
ΙΨ
|
||||||||
iïJElWE-'JAAm-GlFï; jgg
Zegt aan de liefde ha ~;^;,:. y, $é*mf '\ ,'.■] ^fs&xvstie *
Gy die myny&hlï altoês beviel[,■ :: ,
En myn bert, maakt fleeds in de min verwerte
Want als ik zie uw beeld ? ί, ,
Dat voor myn oogenfpeeld, ν .i ««j^Viè tcv
Met veel glans ^ itti'iVX >'.«*·'' I.-w,■:«'.'-
Gi^Jfe de Son aatfts He j'» . . W*/f trans9 s «3,
Wie werd dan niet geraekt tpv \ h "« VHv-
Die door Liefde blaekt, ,*.,, »■."" . <ïQ
En naer uwe min fieedj haekt^ t
Wie zou , , , , w dan niet < -^ ν
Werden vervoert als b . t.. 4 ^tywzifft > · Γ ,
Tbi as? M?», E&gelin ?
Gy dießaeg Jpeeld in myn zhf'\ >\\ ü 4
f« /'£ oo£ anders niemand min,-;
x, Soo baafl ik Cloris zag»:'. ?·':·, f· <;· Vï^
ytStaeglonke vanuw oogje). .
Toenfiboot myn Cupido Terßend almetzyn boa » . , · g/V** £w zoo terßondn wierd ik gewend Door die Guyt, <//* wy» ?/» geweldig krmt Want by weetjeboon Godin, i / >, Gy zji wy» ziel,en zin En myn Vreugt, s ;ï -
Het eenig voedfelvq . . . · W tityn jfctigt# ,. : 'v, ^λ f»jf» tweede Ziel! ' ;,, W<w ©eer>& »Λ&τ jb»V/j fe*.5| ,1 \ ' ? '«vi
<dc& ƒ zoo uw myn Min beviel··, .?■ \ En da ... . t gy myn
Wmd genezen va .... pmynpyti$ ,<
De» raakte myn bert , Ι «V · * * . >
ity van pyn en fmert, Λ/Λ . ■ · , Ί
Deer Aif »« z»ee^* beßrede wert.
3. Afy» Lief ik bengemma \
Dour Cupido dien bengeli
Gy weet hoe dat ik zugt, , * £» o/» #» wtemin be . # . . %$J
|
||||
^■■■^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
wyp^&Wm^m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
%f
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
m
& |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Cy Clprismondt, kuna'myn wondt' '
Door uw trouw, heelenp-te'tfchoo'n^onkvf^ètiwi^ siK^S |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Had ik eens■"dat geluk ,'■: · ■ ' v.';'
×ëúß gy fwjiff «yf <fcw dW/ife ' 'v; - Dan helpen wour .' t i-^-^A üöö Sweer ik da ', . . . ß ifc zi« Altoos mynfchoon Godin ' · í * · · Steeds op offeren Engelin, .»"■ »%'%W Jfiy'Clo . , ■·. 4, rismondt t'-ftvV
Vergund dat Tbtr/ts to -. ,". ^»^* A#ü^f j
Èñ dat hy met lufl ^ ; "?.' «Sy» minnebrand~èy ttwllufl t,.. ,
Dan raakt myn hert gerttfi. \ \ Ë >ï f . |
... 'v-vv- «<(*« t!?S
w>m *roftii' HiCi
\ , .»os »ty 8*£f\ <*$« .tf't'
|
||||||||||||||||||||||||||||||
4. Zvy tbirfit houd dog op ^ < ë !í. ■
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ï^aw ß/ört» droevig klagen f
*k Schep in ui» trouwt Min : . i J3?» wanderlyk beha ... g«ï$;'> «S ø ''■■■■: 'i % Door uw geween, En geheen $ v\> > · v v J3/V gy /laeg, tot myn doen komt 'alle ditég En dat ik zie met vreugt,p%M H-^ ;; ,,vw, D*t gy in alle deugt $c<|;' ".. v«fwii "Ä - '%?*) * Atfy« bemind, , («$*3i ·■'·*''·'-. ,::·.í» í Daerotn werd ik tot u ñ * \ mgezint^- í ß<÷<*-
Åç gy zult vdrt4,um Vrindin . . , ;/ Ëí vl· ,j, (%'v Genieten wedermin ' '\\..>,'>. ^.Whn «^ Naef uw volle hiß en zin ,. í ë ;i.v.v-
/>«# M/r .'. í . $r kothtfJ', KJiVfe ·',■■'. ■'■■' s^i Wïï
/fow omhelfl uw Clo ... rismond; , , , Want gy hebt uw Vrindin}* ^ . ,:„ ,,.·-■· ' * ia·.,
J3eor *ra> trouwe Min, .' ; |wi «vfw ;·*.;\·,,."_ jttwr /ivr/ genomen deor Liefden, im; \.· ß -.^~, ,, |
|||||||||||||||||||||||||||||||
··
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Áìá«
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ËÃ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
|Ji
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Vi
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NlEUWEïJ AA RS-G IBf T.
Ë ì á R r t'','\ir:· E en æáë ìç e ýü. ;
Stem;.,'ffli PM opyiard^ <ø&
Lieve Eenzaamheid., watßreefdgy myn %em9cds,
■ Dat ongerufi zig in «ep;» weelde voed. t ''■; ; ^■rn^f/ myn lief ons affpraek fihynd, vergeten ,., , ; D/w i&£<?»/njÄg-î, 'vlieg.zugies^ dothemvpeten- \ , |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- -
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat in dit Groen, &<&&$ ',·; 'h&hii Ôì(,'·$ ' '■'
Dat in dit Groen, nu eyndlyk Ambril, R-.: ;! ; Sig over geeft, zig over geeft;$-·. ., J Aan zyne Liefde en Wil.. ' j.ih'rta*>''-, ' ZiSoete Eenzaamheid uw Zielen tovery
Iswtnyn. Hantjietiifjjeihame art^efiy:.. .,·,- (v^ Want zonder u, Zou my de moefb%g<ev&n[, ' Nu ik hier mis myn lufl,, myn'Jjej>ß *#y;? /<?ïm> Ñ EenzaamheidJyQ/fienzaamPeïd!^'r j.J j <■;,-«· O Zielen tovery) ■' ·■*'-"it,- ·■- ·.;■ iv.·;.:',;;;,. -· ( %ƒ> blyf zoolang, E.y-blyfzpfih>^ ,; ;,v |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2~o? Damon komt hy my, „ .._ _■ , /
3. D<? voorjtnaak van de welluß die ik wagt,
Geniet ik reeds door 'uw geheime kragt, Aentninnig Bost Zjelßrelende .waranden, ß%ß w Voor mijn een lieve nagt Vóór handen! Ach Damon kom,, Ach Damon kom;,,. - - , ·;\ () Zielen tovery Jfi^-jñ } ■· ■,·; .rr<v :;|».j Blyfmy tog lang, Blyfmy tog lapg o. ; |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ui
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* ff«/'» Verrukking by..
|
!.!:>"!'>,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ar,'A-W* CU PI D O,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reugde fcfr èp ik V enuswigje,.
, Nu gy met uw boog,en Schigje,^ Hebt getroffen 't fiere;hert, ,,:",; j |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ an haer die mijn Ingewanderiv r, ,
5«in Vlarri: Toenik.'tXam, bCViï,, < >
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"-4'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F Ã1 On-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onlangs i$,myn armen nam.. bis. T r/ ,
2. Kleynen Schutter, Minnekwëkèr,
Levenweldcer, 'Hartenbreker:, ..,,..«,
Die 't heel al door Min regeerd, :
Ce hebt tiet hart dan overwonnen mld ■
Dat myniZ^>,'B%,b^^^T*/l'-^^^^ ' Ibi^
Toen ik ^ in Myn armen hiel. -\\ , 'φ * ς. Lact my nimiuePmeer verlegen*! ^ ν; ·> rr
Wen ik op het dons gezegen , mm\j %'&» sahai In Ciimenes ßoütjes rufb w« ♦w·*'0 ï.V» v' "Wyl ik met eerbiedigneden τ-;·^ " ",s i^ Veor u buk, Gun my 't luk, ti* MsU 5 t·1 Dat ik ze in ftïyn Armpjes druk, ;' ym* 4- 'k Zal nog Mirch, nog Bloempjes fparen,
Om te Öfteren öjp de Altaren, « , Die de Min zyn toegéwyd, ' <>- -w Maar in 't Liefgeirreel volherdehy^'· Dat myn Lam, tiet in vlam> * ? l^ Als ik ze 'm myn armen nam;■■.. g# wsV i
|
||||||||||
• α' α':ν:;·ϊ·ι ζ /ι. s.r..
Stem: PbiliilaJaeß peergé£ègènf"&>e*
Zis, ootzaek van myn Minne,, |
||||||||||
Gqn my weer het zoet geluk; v-; «v
Dat ik fchoone fierderinne Met myn mond uw lipjes druk; Myn hoop is op u Min gegrond, Gun dat ifc de Ne®ar van uw lieve «mond Zuigen mag Nagt en dag, Dan weet uw minnaar nooyt van geen gékteg* 2. Dan«MyfikiiHtogend hangen,
Aan uw Lely blanken hals. Aen uw Roos Góuleurde Wangèri,'4 Op uw Boezem zagt en matei |
||||||||||
NIEUWER AA&SJ& I f Τ. %$
in verrukking opgevoerd, {*» ;£!
Totgy door medogentheideens werdgeroefd
JVIy in nood, Van de Dood Red, en koeftert in üw lieve fehöofc. %. Want myn Ziel, de Borft ontflopeft :j
Door een diepe minnewbnd i Zweeft en fluipt, en zoekt een #pen Öp den oever van uw mond, , Daer zy uwe Ziel ontmoet, En met duyzende van teere zugjes groet» t , Die het hart, Hoe benart, Doen verkwikken van zyn Minnefmarc. -:i"j 4. Maer als gy den Amber waiem
Door veel kusjes zonder tal, /
Inblaeft door uw zoeten aiem,
Ach myn ïiTs Lief 1 hofczat
Ik beichryven al het zoet,
Daer gvdan een minnaars borflemèdeveed
^ngelin! uwe min
Voerd my als ten Hemel in.
5. Dus doet gy me op nieuw herleven
Door de glans van uw Gezigt * Om nog andermaal te oneven ' f
Door een felle Minnelehigt. ,ρ'-Ί·
Maar vergun my fchoone Zan*>
Dat indien i k (als het eensgebeurenkon)
Andei werf, Léven derf.
Dat ik in uw lieve Boutjes fterf.
BOER E VRYAGI JE.'
Η·(><(·,'ϊ ·.': "-■'■' ':.i; ;, ■'■ ;/ '' "« ' ' ' " 5
Stem .· Polyphemus, '. >
SOete Zusje, bolle Meisjs
Segeenreysje Waarom benje ftraf tn ftuur ? 'P-"■* -;. Daar
|
||||
Da«*'ik jou mit al men Zinnen , ,!Ί> \;
W'ihheminnen,, -, / . ■]*^'i-'^' ,. \- Tot men Alderjaeiie.IJuïy. Vk:.j ,J ;· α. Voei eenS;Hai:tje, hoe men handen
Om jou brande^ \.f Om je mondje zuilcerioet, ^ n'., '*,' ..'." 1
Qm jou nette dofl^.huifje» ,; Soete Duifje,.': " ;' „ ' :-γ..' i'·^*^-!,", Smelt ik fchier deur Minnegloet. 3. Ik ben nmmers 't ienig zeürirjë".
Lieve Teuntje! -iL'·*'; '^H ' 'v*rl·'
Kyk men Kliercjes; ßaen zoo net J.','* JEn myn he^ gemangelt Kraegje, , . '".'. *
ZqeteMaegje, ,,.';','.^ ....."■..'-, ^V? Het ien ftyffter op^zet. 4. Als men Moertje^komt te. ilerve^
Sal ik Erven, ^ ' 'V . 1 j^nlv .:i' '··* ■ *'-
jinne. Wolle, Gelei in kas*
Bed en Veeren, Ketels, Κ leeren, ""
En veel ongefponne. Vlas.
^, Je behoeft geénf\Vieg te kopen ': Of te loopen '. .:*.:,"/;'■?"'' ;/''.':ν ' -"dt'"
Om een Kinder luiermand, ', ί ,1
Nog geen hulletjes of doejcèn ^ *'',''
' Op te zoeken,. .,»;.'.v"V;'·, ."mil·" <,''!
„Want men Moertje hyt et kant. j ,' ',j7~
.& Daer is nog van Pete Jantje; 't Kindermandje, ·. ' ^ , l; '
Net gewerkt van witte tien,
Mét vier Ebbenhóute voetjes,
9t Staat zoo zoetjes! ! ' 3 8'
,i Mooy deurwerkt mit Walvis bien. 7. Daer toe heb ik Fete Giertjes Befte Kltertjes .; „, ,,.
Op zin Steel uys, 't Staet zoo bout,
♦ Mit een zware gouwe keten, V ;i |
|||||
fa
|
|||||
NIÈUWE-JAAR'S-aiFT. ,· ^
Wel te weten ν^Μψ fto&vijj -^»i: y«)££J
Van klinkaar dikkaten GgüüV ' iWd vb ?éb-iia
8. Oin ook drie gouwe, ftingeni .-.-'2 iu;d v% *
Dat zijn dingen! ■ mi jfo'1 1«J1 *W'j>(*joX |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elk mit een moije ftjèif jnrj^ .rar? miifisï
|
s .iê'&M
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Mit nog twee délyn bervétteV^ ti/nV-s
Fyn en' nette.,* »JM3& :ξϋηβη ^Όηοαισ^Ιί Van rrioers befte, zoo ik rhiënV * ? ' f' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
9- Ook nog drie damafte Rukken
|
π mO
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
jonder jokken ,* N»£/ ,1^ atb af i«x
|
*TOfc/i*ä.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Hn twee Huisjes op mien w8oi*d>'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
t iëne in het Warmoesilraatiè-·
|
brtiM
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
ρelte Maatje, ' ,ïrb iJ é βποχι ^•.;r: pi f«f
1 Ander by fint. TeunisPöoi^:i *; 15 Ä r/j ^/ Ey dan zoete iboile Tasje, M'' ;
Lieve Gasje,: :'·"; > t9fiqlï/i{ .,„ „„..i^, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
ßf°ft my brandend minnevuüre U- i Oj;Pi
Want ik jou mie hart en zinnen« 3· |
*
1 :-J
Iff*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
tel beminnen, ... j ii-sufVits
-Tot men alderlaeitë Uur, ";■" \ 1 Jw
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
ί Gezelfchäp der Z<aig~God'inhm, töegepaß6p Si'
: voorname S O C J Τ,Ε 7 T« |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stein: Belle Brune quejfadoré.]
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
"4iU"l *
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
W1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
id gy Heeren zoetheid fmaken, Jj ·; Jf„
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
γ 7 L En ,n P,dats van ßacchds'vrèuKtr :
^by't Juffertje vermaken: - /v ^oek u voordeel by dees Jeugt* I *&w ,
{J«en ik als de Zang-Godinnen,iüoi s. α
gwk geven zal haar Naam, . ; ; . ï·>&?^ ,&
«are Schoonheid vvaerd te minnen, I wil öweeft op wieken van de Faem;
ïv."rZie Thalia vrolijk weferi, - ! rnJ«: met my Haar vlugge Geeft.
. : laas
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laat zy uwe Leyftar wezen,
Zoek dat gy haar Hart beleeft, r- . Om haar groqc verftand en deugdeti Zoekt haar ider tot zyn helft; . Maar zy fchuw van MinnevreugdeK Houd het V uur in d' As gedelft. 3, Melpomene 't aardig Meisje,
Van Apol voor lang bemind, Om haer poefel blanke Vleisj? »; Een der Schoonfte die men vind, Om haar deugt en Pronk CieradVn^· Minden hy dees Schoone Koos: Om in hare gunft te baden, Agt hy Ne&ar nqg Ambroqs.
4, Kan Uraan uw Minluft belpeny
Neemtzetils huipfter>an uw pyn: W il Gupied U o ver ftelpen, > Laet haar oog uw baken zyn 1, "Wild gy hare leCen hcorén, Hebt gy in haar byzyn fmaak? .
Kan haar Schoonheid u bekoren ? Kuft haar Lely blanke kaek, % Son Eirterpe u beft bekoren i ,
Schoon niet groot 5 dog heus van aard> Tragt u in haar gunft te boren, Hare Gaven zyn hét waerds Lieve Lonkei*, Schitrefendè Oogeri, Fier van gang ab een Dïaen, tVas Jupyn nog in vermogen, Hy wierd yaft om haaf een Zwaan. 6. Is Terpfichqrè haar Zusje,
Meerder uwe Liefde waerd ? Om haer braef geftalt' of lusje» Met haar Eer re zyn gepaert». Kan haer Boezem 11 poen blakenV Steeld haer lonkend oog 'ww |«re Α |
||||
ψιΐ vry na haarSchox>nhetd<hafeen% vm' mai\>u*
\>y verdient^ 'MinndnwFt^*^,. Jy '1< i J· Wi^ gy anders Clipeere^ ü4 -Jis w» wiens gelaetelkshartelöeeid^i·,;. - 'jf'jii by kund VVysheyd van haar'leeren, ab'jj »y ichynd van Minetv^etéeld; η .' j \ ml vl Al haar Gaven op te haleray itaai-'v iiiV:■·,'\-J\'S Uet iic Voor een groocen^eeß^ rid ■ Α α '* Γ ; Want haer luifterryke. fträlen-.iüv j^n ύ¥$ Maken-item en pen bedet&v; i- - rrW-t d S, Erato die mag men ^cJcnoöi©»!» ■>
Roemen van dees Kozeboomvia n*tè ^ · |
||||||||||||||||
Want ik zweer.« fcy/royVStrépje'm ,?«
|
iq} ft/M
|
|||||||||||||||
PartVal Yf-1 V WK hn& *- Ä02*» Ι ιι#
nren mee de Lelybiaan:iieewiab ' " ·μ( 1! ^ecae JoiikheitTpetenig&efcm nsv η ι ng f nI
|
||||||||||||||||
_ 9· Caiiope *t ioece^Vieisjefcg tw «a&bmt' JtM
En. haer Süßer'Polytniiy;n njiy n":»W$/ 6 ,? _ tyn de minfte niet vatj!*t Prefe/e5 f3 "^»'ff Maer zy hooren niet hief by l taiä il ^c^oon zy beyde wél voor dezen,
|
||||||||||||||||
Hoorden by dees J*rflerfcha$fr, ?w
|
#
*
|
|||||||||||||||
H,e°d haer Lof hier niet geprezen»
wagt haer liever op een aetv Η t-i'-A S én CL Α R IN ü ^.
Stem: Ikb-etigtttapewTfronkje, ,, J,t
WAnneer zal ik u vindev
Myn ZielveFtnaefcClarindG? bafi -^»e ik zoo reer bemin, Ach! wïerd het my gegeven, . ^ -
Met u in d' Echt te Leven, ' \ \
|
||||||||||||||||
»-■«■»»«■■■»■«■
|
|||||||||||
Tv ?.f'
|
|||||||||||
'kßoog my fteeb haar iaziri.<WI& ö |ïs
2. 'k Zou met myn gantfche i&miy^ * ι ,
Opregte blykemgevenyK>. --"^ä·'"^ \'.: Dat ik, Ol Ziels^vrindin* s alz »fitejj www, ■CJ tederlyk «bemkiäesr.iü. «t$tf '',:.:Φ'ΐ^ U»fw j ■ Ey kom, myn LieErQsrmde,;;/, nw bn^riot $ Gun dat ik u eens ν*η^>. φ? n.-mO.-wJMMA 2-. Ach! dat i^ti ©ntmoeten^:)"oo·■ *■*■ -.μ}* >k Viel neder voor. ü■ voeten> i;i .1 -iaën «!«*«:■ 6 Haven myner Jeugl,' -^ .>. -.. = -.· maff fwajM 'k Zou my me^feecbied buigen^ Mb oj« i Myn Liefden u bettiigeh^jii web-^.iBn»Of; Myn fchat» myè1Heg>gftenvréugdj«ii»>uït:v-'; 4. Zvlaar zagt! ^iiJizielyaar-komend ^;·1*
Daar langs ι die groene-bömen y UüVSJrv in: .4 Tk fpoed my derwaarts;heengfo£ ab jam » '· ; Jk Zal haar terßondl· omhelzen,- dol t»b τ·»'·' ■ In *t groenman deze>Elzeöv; prf^nol^M Met ftneken en gebeeh4fe,·:ίι fjqnUg'J· <; 5. ó Wenfch van myni>gedag;tenkïJi*'-w ]
"Waar op myn;zinneniwagten, h° afiiiinfsb f Ik hiet u weUekom.M j raki: tt<nood ,i$s "fcj Myn trooft, my«/uitverkoren hbffii fs 'tsm Waerd gyvoor my geboren!: ,>-vé^d ifel" |
|||||||||||
< il! I
|
|||||||||||
ó Uitgelezen |{lpm. ^w. i tóJ
6. Ik zou niets meérnhegeere„fl*;i
De doot zou my„nauw weren. ,/._„. Van u myn ^POg^ s?hatA /, J
Dé hyt,mag met haar tanden»
Elk zieken aan.te fanden, . ^-, »
Op my heeft zy geen vat, Erf.
. 'k Zou my gelukkig agten; r ν m - En fteeds u wil beträgten, , G zoetfte Harderin! ·,,, »ι ο
ik xal ü eeuwig Pryzenyj... f- . r ?: s.
En liefde pligt bewyzen, ;,-> t»jj-/fc
gfoqndmyilegs Wqdermin» ito,
|
|||||||||||
m-E UWÉ-J Α ARS* G ÏFT> ^
., Cl,arini>ï; 'm '■ ;-^'ü
8. Wel Hylas» uwe Klagtet* 'ίί;! k;/// **"'
Wie zou die hier verwagten ? , ;.^^c ?k Was hier na toe getreen Om mywat^verluiten,.-.. ^kh'ét è' >»
En wat in 't größte/uilen, -wv., j.w j'sb 5 «4 ïn ftilten hier alleen. , ^ > Η o loofo ,·· Η Vla's. ->■·: ,<J Ïiiifi "vml;, η t
9. Myn zoetfte Lief,CJarinde* 1 cnc 3:
'k 13en bly dac ik u vinde: ,>;;;:,; V \.:-;Xl
Myn Wens was maar alleen*
Dat ik unragt om moeden, . „
Pm té oft'ren aën ü Toeten,
Myn imeeken^en gabeen. - ,
10. Laat ik u gunft maar wirinenj
Ik zal u eeuwig miniien* . ·:·; - 5b « iö'f Τ
En utendienfteftaenj" j \\nWß\0\ vli Al Ikzal uw Schaepjes weiden^ lv;; i rjj «£>! :; V En met vernoeging leiden, luïi fmh mm m πψ<& In malfcheKlaverblaan.>i.< ' η, ';ί·.ϊ/\*' hGlaRINDE.! ■'■ ijfrtiiUffiV l^i-''ΐν
ιι. Ik vóél myn* Mart befttedën ■„·.; 1';
O Hylas! door.uw heden>; '/: V i» . Gy hebt myn ziel doorwOEKii; :b ahäa ν t G "'.$ ν minkan my behögèn»:. j Γί5 ;i <><>.·.■ ' ...'-■;'*;■
'k Wil u myn gunit toedragen^ « ; Η
En minnen tiallefcitönt* ··;. >!oo rrkjfl *>»· «b Sjjjjtjfc ^ii- Ik wilmy Overgeyen^ ; I cis . \ Om fteeds met u te leven,- ü3 «im Ä*s apfo^yPtf Als eensgezind van aard 5 : : sö& f ' ^ Ik wenfch dat onze dagen| , ι;.-<π η 1 vieen droef heid mag na jagen * *i: ; i Maer al wat vreugde baard..;■ mi m■■'■'.': ■ i r« HïLAS,i iij*siV! fb- ι - !fó .13. Myn lieve ziel Glatindel - I. /· iU .Wyl ik raag ondecvinde* ;, r bïivr ., ,
|
|||||
. I»
|
|||||
Α Φ, Ό "Ι: t O ■'·%·
|
||||
Uw günft en uwe Trouw ^ C) -
*k Wenfch oiis zal zyn gegeven* * ? i
Steeds eensgezind te leveni * v.;u ^ Bevryd van naberouw. ,14. 'k Wenich ons niets zal onarekeiii - Maer dat we óns zien oiicftekeni Lang door een zuiv're min: En dat wy alle beyde^ - " ka Jn kort ons zien verbly^ën, ' η Ή* JDoor Vrugteri naer örs zini w 1^ Aen 4e Onverduldige 2VÜS$'44-ft&
Sjcejö> Reveille votis, WM,
HOe kan de min zyn vergdeke^ r * u }$% ψ
Üy Vlam van het VervloekteK>rmt fa »3'; Wie kan in zuiv're, min pntftefeeuy j "> $ Syn rninnedrift düi drukken uit§ ^ 2. Wat ëygenfcfiap is.daetue vitiden? .1 $
Vliegt 't minnewigt zöo facaeftig Jbeen Als vlam van&öic? myriiieyé vVindéri... *t Is tegen Wet, Natuuren Reen; . 3. Daer eens de mlaiheeft piaets genomèa : '
Trekt hy zoo haeftig niet van «laen s, V ·■ ■ Hy blijft χα Weelwiïionder fdardmen, Hoe dat m' hém ook te keerM^gäera. ; 4, Wie zal hem dan »verAandig wyaeni f !
Die dus zyh miri te kennen geeft?Wfl * ;*.-· *t Piftool doet zélfs zijn meeüetyw&a '> ^ Wyl ider voor zijn Mxtms beeft·1· · - Vi : f. Wil met geen^mar#ih 'jtfiarnas treden *
0e min, (eenkind) fbÜffüec voörfaet^aerd Mên kan geen Maegt dus-överrédèn: JDié Sex is veel te^agrvEn Aer& m \ 6. Maer wild g' een ibete maegt bègcoete
ft i . ύ, m .··' - Eil |
||||
MEüWE-$ÄAKS-GIFfr Wl
En winnen haar genegentheenf ;·,.{■_ ;,. -,n ;ii
Werpt α dtmoedjg voor haar voeten, : ^ Met zugten imeken en gebeen, ... ·, ;; - \r 7. Die Wapens hebben beter Kragten^, ■ / Die dringen door tot in het Hart,,: ; _:.,, ..r.vv' Soo hebt gy eynd'iyk eens te wagten Dat zy verdryven zäl uw finars« , Samenfpraak tmlchen een
O F F Ï C t E R en een JÜFfli, Stem: Mtnwfa
Officier. i^Upido Venus, wigje»,;, ■
V^ Heeft door het gewela Van zyn boog en fchigje, ( y
My neder geveld ..........- ; ' %ά
Met hart en vermogen
Ik fterf, Godin r^
Voor uw twee ichoon oogen ,·:
Ey toond wedermin. } é ; é . / ; ; neV
■ Juffrouw, Wie komt my èïer flpreii; ;
Met zijn droeve klagt? .', VI
Wie laet fig das hooren 't/ ' \;:
Soo laat in der nagt? ■..,-.' v-Y.r·
Ik-lach met uw fóneken* . - ; , o ^*
Het is buyteri tyd, ;·-·,-;■ ■: ioofc, ΊΒ< t, © {'·*;;
Ik wil uw niet ipreken - ,;; : rts , ti(j .
,£. ^ weec w*e Sf'^yt* φ ft ' Η r £pÖ
" .Officier. Ey wild dus niet vliedenp (>, Mijn klagt niet verfmaec, 4 |Jie zig aan komt bieden , ,
Js in dienft van den §taet£ :'
JJC °«er mijn klagten,
Ach houd u niet fier, |
|||||
,.»
|
|||||
ίο® α ρ et L ο *έ
£:^ ' ι, ■'■ '■ ""■·"!»"'■",'- ■ -7:': ■"""";·.'f.
Ert wilt niet veragteg Een braaf Officier. \; ; >: *i!
Juffrouui.^k Söek geeri Cbnvèriatie Vertrek dog myn Heer
9k Heb geen*Incünaetie
Voor een Militaar} ' j&t ■ ! ·
ïj< buig nooit mij η herte
Naar Oiïieiers praat, · ih ^
Haar min agt ik fmerfè
Dat myniet aan f aat#. ; - s Ί,^-
Officier\ JDir antwoord te hocreny Maakt myzöerOmftèld,1 ! [ 3 !|j
Zyt gy niet geboren ,
Uit een Oorlogsheld ? &&■;, - .
Ey geeft my eens reden Doet my dat plaifier, ä ί μ '■
Wat haatge* in zeden >
Varteen Officier. . - ^: ν/;;. ^'*; ,:·;ο;:;
. > Jujfrou&^ Α1 lé „deze reden' ; Heb ikjras gezeild :
Terwyl dat dog heden
Myn voornemen leid, ί χ
Van nimmer f e wezetf ■ ; ;
. ËenrOffiéièrr vrouw: : ?,
"Want ze hebben te vrezen 9
-Veel onheil dn rouw. m% .: Offkier. Bedenkt eens1'myn ichoonty
Zoo gy ons veragt, '<.-:·'■■■■ ή.
Gy komt daar door honen r< ^Vl &iï\ ;
Uw eigen geflagt, -fl · ; i *siß '.·<
Oofc ichijnd wel té blyken ΐ '
, Aeé 't wezen ens air, ; Dat gy beft zoud lykén'
Voor een Militair« r - t
Juffrouw, Dit fchynd dan te wezens
^laar egter myn Heeri \ - |
||||
ilï
|
||||||||||
NIEUWE-? AARS-GIFT*
|
||||||||||
Ik 20U alryd vrezen, %^ψ<ν:'„: , :*uV
Myn hert is te teer, ■ (ts > ï
Gy moet veeltijds ftreven ; ,? ·■; »-*» £;\
Door vuur, Staal en loot,, f» ' ^ / r
Gy fpeeld met uw l^ven
In ipyt van de doot. ·--.-* Officier. M|ii lief weeft te vreder« ■„<;
Gy hebt meer verband,, '; r^Hti Als dat gy de reden >,;< , .
So ver fteld yatfkant, ■.' Α
Wy moeten ons keeren . i
Dae:'t beroep/ons leid, u· , -]h
>. Geen dóöd kan ons deren, ^ ,f
» Ais 't niet is de tyd. "'*''■■ ,',;. Juffrouw, 'k Weet dat men geen tyeq -
Des doods kan ontgaan j ; ;|; » Maar die 't vuur wil myen $s *'-■■* -x ,
»» Die blijft'er van daan; ; ■■*. Jk hoop niet te zugten' J"'t Oorlogs Elend, ■ . ^ Die droevige vrugten
Officier.* Ëy zet dees gedagten ? * &
D03 maar uit u zin,' ' , ^ ,;,, En wild maar betragten $·, Hoe zeer ik u min, moet ik u verlaten Jk fterf van ipyt, Ik kan u niet haten1 Hoe fier gy ook zyt. 1 ' Juffrouw.: Ik bid u myn Heere, /«
spreek niet meer daar van, I Waart gy geen militaire '
|
||||||||||
ygC'wierd gy myn man 5 ,. ; JJ
|
»'■ si
|
|||||||||
Waar nu zyn mijn zinnen i ".'....,
Daar niet toe gefteld, ' .V.r.: ÏÏ .: ï : ,.':./'
r^c'k zou beminnen Een Oorlogsliela,;,; ί
Ktfpr. Laét ik dog verwinnen1 >*'" e; "' G1 y«r
|
||||||||||
«oä Λ β: O L L 0 8,
|
||||||||||
%i r· "8
|
||||||||||
"Üw gunft tot myn Loon
"Wild geen Cfarche minne»! s Maar wel de peribon. Clariffe myn fchoortey Godin van myn hert!« Ach wild u eens toonen Geraekt door myn fmert« Juffrouw. Ik wit u niet hoorei^
Gy kund henen gaen, i h Kan my niet bekoren
Dat gy hier blyft ftaen, Gy fuld dog niet winnen, Ik lach met u fmert Uw dienil te beminnen Stryd tegen myn herr. ' MINNAARS KLAU%
Stem: Tranquïlk Ccew* ,, '».
HEIaas wat droevig ongeval
ßenautmynziel met 1 ware flägeft, En ramp op ramp: Ach! achMioezal Myn ziel dit leed kunnen verdragen 9 Nu myn Beminde is, ' Soo ichielyk door de dood Gerukt in de Aérdfche fchöot \ 2. Komt felle dood, my luft hietmeef·
Te leven, nu ik heb·verloren Myn levens ligr > Scherp u geweer: Wild uit medogentheid doorboren, Myn hert, op dat mvn fchirn Meed' door het vinnig itael: By myn beminde dael. 3. Wat a^c ik vinnig ? het is zoet
En aengenaem: voor my te fterven, |
||||||||||
..! *
|
||||||||||
Het
|
||||||||||
NIEUWE-JAARS-BlMy> Àá$
tet leven is my bang en wroet,
fa bitterheid, nu ik moet derven. Het waerdfte dat myn zieï Bezat in volk vrëugt! De fpiegel van de deugt, 4 Kon ik gelyk Qrpheus door 't Spz%9
Naar d' onderaardfche ftyx aiklimme, Ik daelde in de nare hel, 'k Aenbad de. Vorft van alle fchimtpe < s; n4
Om myn beminde Maegt ;
Maer ach!f'$en kan niet zynj, Ondragelyke pijn. S /4 -vsi**'m,,· ,*> Stern; Teen ik laaßmyn Geitjes wi4m,
WAnneer ik uit u fchoou Oogen
Eeriïmaat dale zag het Vier* Vond ik my zoo ftraks bewogen - j En geheel gebonden fchier,
In den Band die door de liefde Strengelt menig hert aen hert* - i* ^yIe my d°01"griefde '
Meteen zoete niinneßnert. |
*· 'k Zal u dienen al mijn teven ,
^nophoudelyk trouw zijn.; \X7 v°or deze dienft my geven \X7?^rmi" voor mynepijn, ■.;.'. ' , t V- Ã B«0 gy u dus ontfermeft ..·. %
"rapgymyuifallenoodj Ach hoe teer zou He u omerme £» Liefkoozétot mijn dood, Ë" . U ?« Geen twee oogen ichoon Van ftralè §:
jpude my verblinde weer> ■■.,·.·,:· V . ti* o U^ealleprysbehale;. to <i Jfa.die op my gunftig neer*
Ö® Sefufte/sSifputere. ..· ... ni . ' 9ë '-.'.í ^R
|
||||
^ï4 Ë *Ñ Ï É É È ø
Dat haar 't ichoon ontnomen is 5
pe Natuur do éd u brilleere" Boven deze drie gewis. 4. 't Mögt wei beure dat emmdos
Al dit frai in my niet zag, ? Soö geef ik my aan Leander,.
Als ik u gelove mag. ' Ora u taal en zoete zede
En u trouwe dienftbaarheid, Schenk ik u myn jonge leden, Tot u trouw ben ik bereid, 6, Wild dan nimmermeer verlate
Die u trouw en liefde draagt, "Wild met my alle ontrouw hate: Maar de min geftaag najaagt} Soo fal venus u béloonen:,u Door den dienft die wy haar doent äj En ons van haar Soon doen krponen Door het lief en Jeugdig groen. |
||||||
Eyge zangxoys,
Ç Et vétt met zvpaer een jeugdig bert.
Door liefde t* over heren : Ms't is gegrieft door minnefmertt u ;- Dan krygt men zyn begeren; Wat is het zoet te minnen zulken maegt. Die noit het minne had behaegt, 2. O Schoonheid die myn boe fem hlaekt
'Jfc Eerbiedig u beveckn t pk Ben door het minnevuur geraekt f J
91 Welk oog en hart kan flreelen. > ' ": Wat is het zoet, wat is bet groot van venera We minne V fcheonße fchoom op attrdi 3. Wanneer een Hert eens íáâ gefield}
Zyn bende» heeft verbreken. |
||||||
NIËUWE-fAARS-ÖIET io%
liet loopt alweer langs bos en veld
hat'al zyn horens keken; Het is zeer. zoet te leyden zalhen Mart, Geqttefi, gegrieft, door minnefin&rt* V. |
|||||||||||
■
|
|||||||||||
PoUphemus, &'c.
Nu de Meytyd is gekomen»
|
|||||||||||
Stem: ί
|
|||||||||||
/^Üpido kan weer niet ruften, >
X^> Al zyn lüften Strekken weer tot tydverdryf,
£ri hy fchiet weer onder't honderß D.athet dondert,
Yder krygt de min op 't Lyf. 2. Domme Klans is wel getroffen^ Al zyn ftoffen,
En zyn-hkfen is maar wind, Hy moet zig tot liefde wennen En bekennen
Dat hy Jansje teer bemind. : h Frank die vryd zyn Jacomyntje Ä Ook geen kleyntje.
Maar de Vader dié'zeïd neen: ί V Nu wil Frank haar ilil bekrnypen, - |/\ *
of gaan iluypen ^
Met haar na Vianen heen. 4* Keesje noemt zyn Alidaatje ' " Befte Maatje, " v<.
Kn hy meend het zal wel gaten: Kyk wat maakt hy al bravaden, En Strykaden, ; U; ν m
Als een France Cortizaan. ;" 'm im
6. Karel met zyn kromme fcheentjes,
Set zyn beentjes
lans wel netter in poftuers Ja hy is geheel ontloke ' i >·.. G 1
|
|||||||||||
—mmmm-Hmti^mm
|
|||||||
éïß á ñ óé é ó *$
Zints Catoke
Hem ontftak door 't minnevuur, * 5, Bram die ichynd een minnekruyeri Want dien bruyer
Blyft niet langer op een Stee, Als de luy die met de Wagen Loopen vragen,
Moetje Knollen, Kool of Pee. 7. Gys wou ook een kansje wagend
Op zyn vragen
Antwoord Mietje, fpytig Neen: Kit gaet hy geheele dagen, Eenzaam klagen,
En betreurd zyn blauwe fcheen, 8. Ik heb 't ook gevraegt aen Lysje j
Maer dat meysje j
Keek zoo bars gelyk de droes: Nu gaeh ik myn brand verkoelen». En affppelen,
In een friiTe volle kroes. < |
|||||||
Stem: Gezwinde Bode van de Ì$ç.
ONlangs myn AmarilIJs liep
's Morgens door den donw, ñ Wat dat ik bad, wat dat ik riep,
Amarillis wouw, g Hooren niet na myn klagt, Myn verdriet had geen magt, by haar, Voort'vlugt zy weer van daer, In de vlugt haar vlegt Aan een Boompje hegt, Mits zoo ftaet zy ftil, I Ik omhels myn Amaril.
2. Sy (met haer hair verwert iu 't groen)
Kreeg van ichaemt een blos, 'n ■ ■ u 'V, %%
|
|||||||
NIEUWE-JAARS-GIFT. iftfc
fnriep wild gy my dienfte doea
Titer maekt my Los.
Arnaril het gefchied, ;■', '
't Geen u wil my gebied te doen
Hier in het lieve groen,-
Dog eer ik het doe, kaat uw Titer toe,
Dat hy na zyn iuft Amarillis lipjes kuft,1 '
\ Want eer zal ik u niet ontflaan
Titer wel hoe dus ? Waer in heb ik u dog misdaan ? Ken ik met een kus Met een zoen zeïde zy, Pw voldoen kuft my vry, wel aen En laet my daer mee gaen. Meteen kusje? Neen, benikntettevreeh Gy raekt niet van mijn Of daer moet'er hondert zijn. |
||||||
Klagt van Venus, over de dood van Adonis.
Stem: Cbaron.
MYn heilzaam raad Adoon, was Beerejacht te.
fchou wen·, Ik fprak, zy zi jn ßehärt met Wapens van Natuur; De Leeuw met klauw en tand. het zal u laas be- rouwen i En ik in 't ey nd de heet van 't dó! Te Zwyn bezuur. £., Zoek liever Haas en Hind, die voor uw; fchaduw 'vltigten, Voor 't trillen van u Boog, en 't keffen van uw Hond,
En fchrikken voor uw Net,- zoo deed gymynoit zugten,
En myn vergode ziel noit ftof van droef heit vont. I* Nu voel ik my besïroefts detraneiiuitmyn Öogenj £n |
||||||
:'4 %T O L L O *$
En brakke waterdauw beiprengen myne wang.
Wyl myn Adoon is dood! de lieve ziel vervlogen Waarna myn hartje zugt, en leeft in droef verlang«, 4. Uw leven was myn luit, hu leet ik zonder minnen $ '
?Jc Ben koelder ais betiehuim, waeruitmynopr-*
fpronkquam,
Hoewel myn Altaar brand, van tjie als eengodinne ■My vieren van de Liefde, '|< fehrikke voor haar vlam. -
f, Sy is gedooft in 't blqed 't geen uit de kille wonden ' ,
Van myn Adonis vloot j geen krngt fteekt aan
dat vieri
Pe fcharpft getande Pyl van Cupido; gezonden, Nog d'heetfte toortze brand verwékke een vonkje ichier,
6. Ik liefde, maer uw dood heeft myne min be^· graven;
Ik ftigteen treurig graft waarin mynfchoonrte ruft Vrouw venus mind het fchoon, en mind Adonis gavenj
£(y fterft 1 maar leeft in haar wyl fy zyii aiTche kuit* Vekmeuwde Min van Venus.
Stem: Als "*t voorgaande. .-, ',
MYn Hart door 's Liefdens toorts in't binnen-
fte ontftoken, Verteerd zvn killig ys., en voeld een ander brand Die nauw te bl uilen is, wyl al myn aders koken, £n zulken heftig vuur bezit het ingewand. 2. De tranen om Adoon gefrort, haar kragt verliezen ί j|ri komt maer eens ter loops zyn ièhone beel tenis» ■■■·" >Λ' -■ · ·:. ·-·-. + w
|
||||
NIEUWE-JAAÉS-GIFT. ieg
Ik banfe van my af, wantsen van twee te kiezen,
't Geen levend is of doot, ik'ceerfte beter gis. 3. Het Purper op my η wang verilerfft, beginè
te blozen, ,,
En een herboren glans vèrcierd hef aangezigt: * Het doods verfcjhiét, *tzyn thans viool qf geurige Rozen;
En voor een duift're nagt verichijnt een helder ligt. 4. Myn Lief wat Lauweren zal u het Pafos
, κ fchënke 3 «; \, V Het Authaermirtliehzieq, geoiFertaanderninj
De ftrafen veel géwoels, wanneer men zalgedenké Dat gy haar Heere zy t j en ik hare Godin. 5. Dan zal meft Tempels zien gepropt vol min-
nèzielenA; , V. ,
En menig vreugdezanggekionke haar dè fugt,
De Maegde Rey verzeld met vryers voor u kniele. En'tgantfche Eiland door èen aangenaamgerügt* Stem.'. Aerdige Iryntje. V
DE Soii wss nau het zuid ontwend,,| '
Als Äfteon mpétle gétentl Van het jagen /door dé hagen > ' Kwam geftrékerï by de bron, paar hf Diaria, Diana", Diana f '' ! Daar hy Diana badende vond. α V*: • 1+ Gezwind hiefdhyzyη beëncnftaiV
En de oogeri die gluurde overal, poo nieuwsgierig ν én zoQvierig, Dm t'aanfchouwé't keurig fchooriy DaardeNimpheh', deNimphen, deNimphenV Daar de Nimphen ftondëh teh töoö. *J ♦ De badende Nimphen met'er haefty /.'oden voor zyn komft verbaaft i Wy dat ziende, dat zy vliende^ |
||||
ïio 4 Ρ O X tb *S
jDoor yerbaailheyd met hpn tweerj^
gekte met een, met een, met een
ekte met een hembd haer leen. ;'.;.,, 4· 0iaen als Regter die geeft klenS |n het water en {proeh hem v. 2eid mei: eenen, gaat nu henen» f Gaet nu klappen zoó gy kond, Dat gy Diana, Diana, Diana jDat gy Diana badende vond., ?. Als zelfs die woorde galmde nog -
Zoo gevoelden A£teon, xioch! ί ' r Dat zyn fiemme, 'm het bremme,, , « £.n zyn ieÏLQon jylan'iyk gebaer, i »';
ïn een wild dier, wild dier, wild dier In een wild dier hervormt waer. 6. AhgftvalUg liep hy naer ife Beek^
JDaer hy zyn gedaentè bekeek|. Schoon te voörensj nü met hoorenis? Lang, getakt, dun ende fwart ,1V beeld' hem het water, het water, het water
Beeld' hem het water ^f e^n Hart. 7» Syn äienaers fiend^ feiet fchoón WÜd;
Elk zyn Pyl niet rakéloqs jfpilcf. :ij .? Maar hem wonden, en zyn hóndeii , . /·
Tukten hem voorts garits vaneen, \x -..',,,,; Tot ftraf van zyn* van zyn»mn .pj/nj' \ Ι',ή Tot ftraf van ^yn verm^te/heén.: ..."\ 8, Neemt jonge kiiaapjeä $t in 3gt> M. h . ·
Dat je niet argéÜfÜg en tragtJ .',..·'·... Met beichouweV der juifcQuwe, , ., 't Pan$ Weik haer hét lüeeg verhei' ' pp dat uw'niejt, uw niet, uw niet V JÉp dat uw m& 0 h&n gß&hietl |
|||||
#£ö*
|
|||||
ÜIÉUiVË-JAAÊSJalFT. lil
KLOR IS MINiïMKL4GK
GUpidoorje reed op Schaesjes
's Avonds in de manefchyn^ Mee nog veele kleyne baesje's, ".,; Kkne baasjes, > l>ie als haasjes
Zweefden in het Gefigt van rnyn. x, Maer dees minnëbengels lachten
Wyl ik ftond voor Lauraes deur* ïn de kou alleen ie wagten, ja te wagten;, myn gedagten .; ': Waren fchóone ey kptrj tog vem% 3. 'k Riep genadeOpidootje,
"Wit gévlerkte minnegód V . \ Tref myn Laura met een kbootje Met eehichoötje, Vlugge Goodje Doet haar buigen voor u gebod. , 4. % Wil een Autaer op gaeri regeert
Dat ter eere al van de min 5 'k Wil veel bloemen famen vlegten j
Samen vlegten i,'Geurig hegten , Tot ik eens genade vin.
|
|||||||
BAchus is inde Wereld gekomen
Om met de menfdheri vrolykte zyn; Waer in heeft hy vermaek genomen ? 't Was iri de koele Rinkhe Wyii# Bachus is een Vriend va« groot verftandi Hy is gekomen in ons JLandL _ Toen Bachns van de Wereit ion fcheiden
Kragt hy al zvn vreugde mee i t)at zyn de TraentjtS oie hy ichreidettj Die hy ons nagelaten heeft, ßet het aen je mond, proeft wee het is* ?ε Is van üachus Begravenis. |
|||||||
fi*.
|
|||||||
kki Α Ρ o t t 0 %·\·-
Bacchus die zegt, Avops Kameraat/e*
Juaat de kelk maar omme gaan: "yVantdaer is» nog méér inhet Vaet/e, Daarom zoo laat u. glas niet ftaan j Dat's de gezohtheid van dien man Die 't alderbefte drinken kan. bacchus wil ik ftadigèeren,
Die ons yrolyk leveu doet,. Die de droefheid doèt; verkeeren En verligt een Fwaargemoed, } Dat dcor die aangename drank, Van dien Edele Wyngaertsrank. ., Bacchus zegt, zyt gy beichonkera ;■<( '■,
Van die koele'Wyngaertsdrank? · f Gaat maar luftig legge ronken t, Opeen tafel ofte bankΛ / :i Tot dat den dageraat komt aen, Wild danjaaar uvt huys toe gaan. -Ö È)R1Ν KL IED.
IK heb my de min ontïlagen,
Ben vi y e voegt geen ilaverny,. ,. c 'kSlyt pribekommertmynedageii. "ls 1 En leve vergenoegt en bly· z. Het luftmy niereen fläafte weien,
Van venu s ongebondewigtj iinj ,. c 't Heel-Al mag zyn vermogen vrezen'
1 Ik lach etns met zyh boog en fchigt, jj. 'k Heb eer ook na zyn Wet geluiilert £n a's eeft dwaze mee bemind y ' i, rDoignudieboeyehzynontlduiiiert o
v*s\ ße vind ik da tik was ver blind. . 4. Laet doftegeeftenliefdeprjzen> Ik-hou niet van de darde min s |
||||||
»
|
||||||
*
|
||||||
MEüWE-J AARS^G ITA |i|
L-, rik wil aan Bachus eer bewyzen,
"iS 1 Daar vind ik vry meer zoetheid iri. f. Wel nu kom aen dan eens gefchonkcn^
Hier in de fchaduw, van de Zon, *. ί fein dan eens ruftig uitgedronken, p 1 Dit ftoops ßökaeltje Suraneon. jy 0 Ν D AN KB ARE CUPIDO^
IN'tdiepfte van demiddernagt, :
Wanneer 't geftarnte blinkt» £n 't ligt der Zonne zinkt» En al 't menfchelyk Geflagt, In 't zwanedons verborgen v Violen flegs laet zorgen. ,f ^ %, Kwam Venus Zoon, dat wufce kmd|
Dat kind dat al wat leeft En al wat adem heeft, In brand zet en geheel verwind, r Dat kind dat met zyn fchigten, Doet alles voor hem zwigten. . 3. Dat Fieltje klopte luftig aan* En riep als met getreur i En opend uwe deur, Ik ben een kind, éy zie my fiaen J Ik druip fchier yan den regen, En ben geheel verlegen. 4» Het deerde my van 't kleyne wigt;
Ik opende myn deur» Daer zag ik door een ichetir, Het Boefje ftaen met boog en ichigti En vleug'len aeri de armen, wie zou zig niet ontfarmen ? ■ " , S. Hy droop, en trilde van het natjs
Ik zette rnet'cr vaert, . Het halsje by den haert, |
||||
*$}-' Α Ρ Ο L Ζ Ó *$
Daar h neffens my wel warmpjes zat j
jk droogden hem zyn hairen,
Maer hoort myn wedervaren.
6. Als 't Guitje was gewärmt en droog Komt Beid het fa wel aen,
Laet my hier eens begaem
ίιη zien of myn gevreesden Boog,
Door zulk een ζ waren regen,
Niet heeft een krak gekregen,
f. Hy ipanciê in een oogenblik, Mn zet voor aen op 't fpit,
Een fcharp geilepen fijt»,
En zonder eenig lang gemik,
Treft hy myn ingewanden,
En doet myn 'innen branden. »
8. Toen fpringt hy pp ais heel goed ichiks
Nu ziet gf hier voor ft oog* (Zegt hy) dat myne boog, Nog ongeichonden is en Äks,* Weeft b!y van myflent wegen, ( Voor zulk een grooten zegen, 9, Maer armen Sul gy zuid hier m
In uw getroffen hart, Haeft voelen welk een fmart, Ik u aenzëtten kon zoo <*ti .* Gy brand nu reeds van binnen, Ga fpot mi vrymet 't Minnen, Α AN F HILL IS;
Sïèm: Belk Brutte. PHïllis, ach ƒ wat kan 't my batenV,
Of ik u al fcuiïchen mag? Soo gy my ftraks zou gaen hatten, Zoo *ktt een$ te voren «ihä* ■, Paf
|
||||
NIEUWE-JA ARS-G FFT* É*$
t)at 'k me in de Echt ύ op wou drägen * <
Eh wel wenfchten tot myn vrouw, Die my eeuwig zou behagen, En my trooften zou in röuw. & , z. Achdatonverfchiliig kuficheü
Kan niet met myn min beftaan, En myn liefdevlamme bluflchen * Maer het ftookt dezelve aan. Ach! indien ik u moet derven* Of zoo gy my η bede afflaar» Is myn grootfte vreugt te ftetvert, 't Graf myn grootfte toeverlaat. %. Daarom flyt met mv uw dagen»
Laet het eenzaem leven daer, Vak*er dan al tamp te dragen, 't Vald aan twee fteeds minder gwatt» 'k Zal u eeuwiglykbeminnen, Dat bezweer ik by de Göón! Kom myn waarde Ziel-vorftinne | Laat u dog niet langer noortt |
||||||
HERDÈRSKLACHt
Stem: 'kïwoer Jat nooit êe Mm zpmagt. NAauwlyks was de gutde Zon,
Uit haar lammen opgerezen > Als den Herder rhilemon , Van zyn Meefters geprezen, Teer bemind, en niet verfmtet \ Dus in eenzaemheid ging zugtett > Teer bemind, maer nooit verfmaet Dees zyn klagten hooren laèt. j, ■ . z. 'k Heb dus (klaegt hy in't verfehlet,)
't Soet der min beproeft maer heden Stekt het my maar tot verdriet,: tuUJg |
||||||
±é Ë Ñ Ï £ L Ï #· '
% Heb een fchonen aangebeden
Ik myn Hert, maar nu 'k fraer mis, Raekt myn vuur nog meer aen 'tgloeijeo' In myn Hert, maer nu'k haar mis. Myiien brand nog felder is. ò. Ag had ik nooit geproeff, ; :
't Soet van venus vreugt-banketten Dan zoo had ik nooit behoeft Á1 myn vreugt aan kant te zettens Jin geboeit te werden 'm Straffe banden van de liefde, En geboeit te werden in :, Straffe banden van de min. 4. 't Waspasdeeerfremaelalsik*
In het minnen onbedreven, Moeft als in een oogenblik, Myne vryheid overgeven Aan een fchoone die 'k altyd Toonden dat ïk haar beminden,' Aanveen fchoone die 'k altyd Minnen zal in Eeuwigheid. ?♦ 'k Kreeg nog wel gelegentheid
Öm aan* ¥ oogmerk van hét minnen Te voldoen T die zoete meid Wenfchtcn 't ook van hart en zinnen,! Maar de norfcrre Lukgödin, Was me in altes altyd tegen*:, Maar de norfche Lukgodin, Was niet gunftig in myn Min. 6. Hemel! gnirdat niemand't fchooif
Minnen komt: dat my doorgriefde, Laten wy elkaar tot loon Zyn, van onzer beider liefcje, En laat de Standvaftighekf j&oit zyn uit haar hert gebannen'y Mn Iaat de Standvaftigheid |
||||
Ν IEUWE~J AARS-GIFT,
py haar zyn in eeuwigheid. ;
7. Want eer zal het Water vuur,
En den Hemel Aarde veerden ; Eer dat Damon t'éeniger uur In zyn min niet zal yolherden, JGóon'l laat hy dog t'éen'ger ilord Sien myn trouwe min bekronen, Goon l laat hy dog t'een'ger ilond Syn met haar in 't Echtverborid* Stem: C Schoon hlpem gewas, &c,
\ Wel wat of Cupido rveerfchort,
Η Ad ik een Konings kroon op 't hooft
En gy waard Herdèrin j Al had my een Princes belooft Te geven hare min, .. Ik keurde u nog boven haar, Ja'k zwoer ubyjupyn^ \ t Als ik een van de Goden waar, Gy zoud Godinne zyn. 2. Achi datikmaeruSlaefeenswaer*
En wierd van u bemind: ƒ Myn Lief ik ben, gelooft my maar De trouwfte die men vind>
Ja heel bedrukt en meer bedroeft „
Als een die fterven zal,
Myn ziel geen and're trooft behoeft,
De dood die fluit het al.
3. Siet alles is vergankelyk /
"Wat men op aarde brengt, Verfchijnt niet in een ogenblik Een Ster aan 't Firmament ? Waarom zou dan zoo gantich mijn hoop Zich keeren af van mijn ? Neen, neen ik moet des Werelds looft
Nog^oder worgen zyn. β j |
||||
|X$ Aß O L l O tf
't kabeautt Squvagt.
Ziet des Bruigoms Qogen
Lonken op de liruït ( ,« Door het groot yermogei}
Van de kleine Guit. Bruigom blus /e luft, Bruigom blus je luft, . nv Op de ßruid. haar lippen». f Avond als de Zon t'Avond als dé 2ön ' " .....
Sa) zyn ter ruft; -
Cupido dat guitje ' , <
Geef je t' zaem genügt.
S3menipraak tuilen
MAARTJ È en Κ R E L I S, Stem: Dragonders Mars,
MAertje kom jy zqq van, gïns
Om met my te gaan plaizieren? Kom dan buisje na de Prins, Daer de Boertjes tierelieren. Fa la Ia Ia . ♦ . . , ·; φ ■ ■ Fa la Ia la .. &m
2. Zie jy daer dat Volkje wel ?
Groote Dames met heur Hanflen* Die gaan me al even fnel Op het jong Spul nu eens danilen> Fa Ia la la . · * · Fa la Ia la *..". * 4- Stap wat rasjes, het word Iaet:,
vWüd u aan die Zwier niet kreunen» |
|||||
KWï
|
|||||
NI EU WE-f AARS-G I FTß
Kanjert is mijn beftemaat,
Hy zal eerft voor my opdreunent f ζ la la la , . ♦ Fa la la laV, . 4. Kantjert daer 's een diH^eton,
Speul nu reis de Stichtie vreede, 'k Wift wel Maarcje datje 't kon; 3 ft.
Want jou Oogjes danflèn mede,. . Fa la la la. ♦ * Fa Ia la la . . * 5. Luifter! de Fiool roep piep :
Nu eens luftig aan het kuiten, Maar my dogt de Speulmanriep Weer aan 't danflè ondertuilen Fa la la la « ; t
Fa la la la.. . .,. 6. Speul dan de dragonders Mars;,,
Hoe de Meysjes gaen Fpancerer*: Yder avondje wat varsi Daar is nu verfchot van Heeren. ?
Fa la la la . . % .
Fa la la la -♦"". ♦
7. Hoe wat duiker wat doet Styn t"
Gaat zy met dien Heer lavyen ? Wel voor eerft fal 'tiacchen zyn, Maer zy kon daer na wel fchrcyen. Fa la ia la ♦ ♦ ♦ Fa la la la . \\'
3> Krelis wel dat 's leelijk vriend,.
Laat jy zo u Meisje glyen ? Daat jy zo de magre i'mient Met heur na zijn zin betyen ? Fa la la la , , . Fa la la la . i . 9. Wel', wat bruft my tog die meid
Laat zy aan de Priktol lopen: Η 4
|
||||
Ï2* Λ F 6 L Ζ Ό ->&
Zy tal duske vrolykheyd
Wel met groote Schankt bekoopen.
Fa la la la ♦ . , ta la h Ia ♦ . . io, Maertje, gaen wy nu na huys
Mzè met brokken fitten fchranflen. Het word hier voor óns niet pluy^ ]Fa te la la ♦ * . Fa la Ia la . I\ |
|||||
WoSOi
|
|||||
KONDSCHAP
VAN
PARNASSUS,
OP NIEUWE-JAÄR^DäG 174a.
Erwyl Apollo met een vrolyke luym
/yn Nieuwe- f'aars-Gift voor bet Bekooriyke HoUandfcbe Jafferfcbap aan Thalia en haer onder hebbende gorgelende Prima- leverisjes uitdeelde , vond hy 'ug niet weinig verwondert door het zien van een üß. Ë/ú- colaas Gift, op zyn naem aen Minerva gepce- fenteert, om den hals van haer Uyl hangen. De Godinne der Wysheyd (die men zege nog nooic gelagenen nog gezongen te hebben) itampvoete, en verweet Apollo, dat hy met haar zoo on- waerdigly k den fpot dreef. De Vader der Vro- lvkheid die meende dat zyn pels heel nieuw was, vift nier hoe dit op te vatten. Hy bezag üm kraag van den ftatigen Nacht-uy 1; de Smggodin- nen deden ook zoo. Ja ! het ftbnd'er op. Ho I Ho! zey Thalia, die St.Ntcolaas Gift zal vaft een Remedie wefen om den Pbikfophrjeti S teen te vin- den , en waar zou ze dan beter thays hooren als by Ì [ nerv á ? MVd^eurige Zanggodin, zey Apol- 19 > das zou den fpyker regt op zy ç hüofr getroffen tl 5 * zy"i
|
||||
KUNDSCHAP
|
|||||
5»jn , in gevalle ik eenigzints de hand in de St,
Nicolais Gift had gehad: maar ik weet van dat S<h menfchrappel niet met al. En dat zweer ik by myn Goude Lier, ja by S ô ã ÷ zelfs, op dat myn geleer- de Sufter Ì é í e R í á zig geruft kan fteiien, dat ik haar befpiegelende Wijsheid met geen bimgende- fpr'tngendi lang-loovertjcs, die aan Th á LI a's voed- fterlingetjes en kweeUchool ge-eigent zyn, heb- be willen onteeren. Minerva nam met deze verklaring groot genoegen, en haar Uyl zelfs te waardig achtende voor dat Boekje, nam zyhet van zijn hals, met voornemen orn het in L e ô ç å tegooijen. Alleen de dartele Thalia wilde we- ien , of het niet waarly k van den Pbilofopbifen Stem handelde; zeggende, dat zy geloofde uat deze of geene Midas met zyn Ezels-ooren fpykers op laag Water kwam zoeken , en door Jaloufie en baatzugt gedreven , over den goeden aftrek van Á pol é o's Kermis-Gift , deze rommelzo met 'er haeft uit de kruy wagen van Jan met zyn dui- zend en eenLiedeboekjes zamen gezogt, op den Heiligen Naam van Á pol lo getracht had te doen doorgaan: en, om ze onder'toog van Minerva I en verders op Parkas te krygen, die om den 1 hals van haren Vogel irilletjesvaftgemaakt had, als niet gewend zynde zelfs voor die Godinne te verfchynen. Men deed het Boekje open, en al- le de Zanggodinnen wierden overtuigt dat Tha- lia het werkje netjes had geraden. Het is z;ker om den Phifafopbifiben Steen zey Apollo ; maar Vriend Midas eer jy die gevonden hebt zal je Stookhuis met Fomuifen en Phiolen in rook ver- vlogen zyn. Daar mede wierp APOLLO de ha* ßaerdgift met een grooten plof inden POEL der VERGETELHEID. Minerva was met du uitfpraak en deflelfs promp-
|
|||||
vm Ñ AR Í AS SU $.
prompte uytvoeringe voldaan ,S en vertrok met
een diepe reverentie aan Apollo en de Zanggo- dinnen naer den OLvi^pqus. Thalia dit Stad- ge Dame vertrokken ziende, narn ceo krnns van Camillen, Vjolerjes en Maagdelief jes, dit; ze tot dankbaerheid van haar 'Nieuwe-J aars-Gift om de Lier van Apollo ilingerde, en blygeeftig mee baer Kweekeiingetjes haer Keeltje tot zyn Lof liet hooren. BOKKALINI, Secretaris,
|
||||||
* - « ■. y
BLAD*
|
||||||
|
||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||
wwwm
|
||||||||||||||||||||||
BLADWYSER.
|
||||||||||||||||||||||
Á.
Ë An den oever van een Beek.
× ÷ 't Aang< mam en geurig bloozen,
Ais ik u Ivuiffehc Reen, Carileen, Á Á. Á. myn Lief Cioienia. Al over langen tyd.. 's Avonds als ik zal gaeri rufte. Adien lief wy moeten met ons beiden. Ach Rozeinond rnyii ziel. |
||||||||||||||||||||||
19
21 34
3*
50
Ó7
71
Bi
|
||||||||||||||||||||||
B.
|
||||||||||||||||||||||
BRkoorlyk Meisje Galatetje.
'k Ben in verlegencheid, *ê üen nu vry, van de flaverny. Blaas op' I rompette, Waldhoorn en Fluit. Uacchus is in de Wereld gekqpien. |
||||||||||||||||||||||
30
HL
|
||||||||||||||||||||||
C.
|
||||||||||||||||||||||
CArileen, gaat gy heen ?
Cümeen ik ben op nieuw gewond« Champanje zoet van geur. Cupido V"enus wjgje. Cupido kan weer niet ruften. Cnpidoodtje reed op bchaesjes |
||||||||||||||||||||||
11
V
99
Éïß III De
|
||||||||||||||||||||||
Â É Á W Õ Æ Å ■ &
■¼, F, Zon was nau het Zuid ontwend. jop
Dry A'Lns uit Orienten, 43
|
|||||||||||
F
JU*
|
Lifa lieve Zielvrindin» ^
Ey wat nood l Ey wat nood, 56
|
||||||||||
G.
|
|||||||||||
GEen grooter vreugt op Ë ar& $ j
Gun my dog myn Lief Dorinde, 52.
Goeden avond b 1 anke Ly sje« ö£
O,
'k T_T Eb rnyrc Hart u opgedragen; 4a
JL J. 'kHebiangentydgeiugt. 5 g
Heiaas hoe teder dar ik Min, jo
Hoc kan de Min zyn vergeleke. pg
Helaas wat droevig ongeval. JO%
Hetvald niet æ waar een jeugdig hert, 104
Had ik een Konings Kroon op 't Hooft, j 17
£
IK ban de vryheiduyt myn zinnen. $7
Je fuis un Marchant dés Alumettes, 4^
Indien gyooit'tgeluk geniet. 5^
I|< groet 11 foetfte Lief die ik beminne« 57
Ik lach eens met een mooyeTryn, ji
'P Is nu den tyd om bly te zyn» 7$
Ik moet het u klagen. 80
•*2*s oorzaak van myn Minne» 90
|
|||||||||||
 L Á ¼ W Õ Æ Å /?,
Ik heb my van de min ontjagen.
In 't diepfte van de middernagc. K.
't T/* An Phillis my niet fchelen.
JX, Kom myn Dianier myn Waarde |
||||||||||||||||||
HS
|
||||||||||||||||||
49
8ï |
||||||||||||||||||
LA et ons luitig vrolyk zyn, 66
Lief Clemeen U aangename Oogen. 68
Lieve gezelle die houd van de ßoutelje» 79 Lieve Thirfisfloegtg'uw oogen, fy
Lieve eenzaemheid wat ftreeld gy myn gemoed, Ï9
M.
MYn Engel in myn liefftevOI van waarde. 4#
Myn droevig zugten kan niet baten, 5? Minnelyke rooie Lipjes. /ö Myn Heilzaam raad Adoon , was Berejagt te
fchouwen. i°7
Myn Hart door 's Liefdens toorts in 't binnen-
fte ontitokefi. i°5
Maartje kom jy zo van gins, Ð$
|
||||||||||||||||||
N.
"U de Méyteid is gekomen.
Nieuwejaar, Nieuwejaar. Naiiwlyks was de gulde Zon. |
||||||||||||||||||
ad
r
11$
|
||||||||||||||||||
o,
Phillis 'k offer u myn Zang.
ö Yflelyk vee verwoede dieren. |
||||||||||||||||||
O
|
||||||||||||||||||
16
fo Soets
|
||||||||||||||||||
 & Á D W Õ Æ Å Â,
ä Soete Jeugt, zoo vol geneugt. ±t
6 Roes, ö fchoonfte Bloem van al* 6k
ünlargs myn Amarillis liep. Icsg
|
||||||||||||||||
Ñ
|
JOint de Chagryn dans nötre vie. 4i
Phillis ach! wat kan 'c my baten. 114
|
|||||||||||||||
R
|
||||||||||||||||
Oemwaarde Clorismond» té
S* |
||||||||||||||||
int N:co!aes. fo
Siet hoe ioet is 't eerlyk minnen. 75
Schoon dat ik zugt by dag en nagt. Ç
Scete Susje, bolle Meisje. 94
T.
Ô Oen ik ïaefl myn Qeitsjes Weiden, 3?
Tyter laeftmael aen een Boom, 44
V.
VLiegt Minnezuf jes bly van zin. 3?
Verlaat nu d' eenzaamhede. 6<î
Vreugde ichep ik Venus wigje. $$
|
||||||||||||||||
W.
|
||||||||||||||||
WAt trekt, Marquet wat trekt. m %%
Wanneer de Winter neemt begin. 24 Wel wat of Cupido weer ichort ? 23 Wyi
|
||||||||||||||||
' Ã /
|
|||||||||||||||||
♦ ƒ>
|
|||||||||||||||||
Â
|
Ë ¼ W Õ Æ Å R,
|
||||||||||||||||
Wyl ik Amarü moet derven.
Wel wat lerfe'er op der Aarde.
Wat voor Vreiigc, Wat voor Vreugc.
Weg kleine Guit»
Wac drift ontroerd myn zinnen!
Wei waar of Rozaiynfjè blvft?
Wild gy Heeren zoetheid fmaken;
Wanneer zal ik u vinde»
Wanneer ik uit u ichoon Gogen,
|
|||||||||||||||||
59
47
f4 |
|||||||||||||||||
IIvia ginsj onlangs Steewaerd treden. »3
Ziet des Bruigoms Oogen» 11$ |
|||||||||||||||||
j£jf
|
|||||||||||||||||