‘gt;111 ini sfil rxs toP (T' za.lv’.eii A’lirr dpii Jjêiiutbuu.AV, liiil A'a.n (Le

Afgebeeld en befchreven in Deel II. der Flora Bataya^ op elkander volgende naar derzelver Uitgaven.

Nommefs iltr Plantes volgens /terzelver Uitgaven, Thveemanttigeti.

Geneeskrachtige Eerenprys. ; Water Eerenprys. Driebladige Eerenpns. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Gemeen Reukgras.	8r; 131-lOI. iii.
Driemannige».
Bolvoortelige Vosfeflaart.	91«
JFindvangend Struis • Gras. ,	151«
Gemeene Krop-aar.	loa.
Voeder Dravik.	141«
P'ierfnannigen.
Akker Schurft-Rruid.	121.
Roode Rornoeilje	132.
Sterkgetakt Fontein^Kruid,	15a*
Liggend vet mu ur,;	.14 e*

Ly cop fis arvenfis. Lyfitiiachia vulgaris. Verbascura Blattaiîa. Datura Stramonium. Solanum nigrum. Glaux maritima. Salfola Kali. Eryngium maritiraum. Daucus Carota.

Asparagus ofiicinalis. Convallaria Polygonatura. Convallaria multiflora. Juncos efFufus.

VIII clasps,.^ OStan^ria, Epilobium pubescens. Polygonum Perficaria. Polygonum dumetorum;

Scutellaria galericnlata. Euphrafia officinalis. Antirrhinum Cymbalaria. Antirrhinum minus. Scrophularia nodo.fa.

Nomtsers ier Planten volgens derzelvtr Uitgave», pypniannigen.

Liggend Scherp- Kruid. nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;1	»53«
ylkker Kromhals. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;.	92,
Gemeene IKederik. ...	122.
Motveerende Toorts. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*	103«
Gemeene Doorn-rfppel. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	154'
Zv/arte dllacht-fchade. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	112.
Zee Melk-Kruid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	82.
Prikkend Loogkruid. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	I33«
Zee Krais-Disteï. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;% nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	Ï43’
Gemeene Peen, ...	93«
Gevlekte Scheerling, , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	104.
Water Tor-Kruid, ; nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;.	8S.
Zesmannigen,
Wyngaards Look. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Z	II3»
Gemeene Zsperpte. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	155«
Witwortelig Dalkruid. i	94«
Veelbloemig Dalkruid, . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	9i»
Uitgebreide Bloembies, « nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	84.
Harige Bloembies, . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	IS3.'
.^gtmannigeii.
Harige Basterd-Wederik,	144’
Perzik Duizend-knoop. •	124.
Hegge Duizend-knoop. . nbsp;nbsp;nbsp;,
Tienmannigen,
Knollig Huislook, . nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1	145.
Water Hoornbloem, .	134-
Tvintigmannige»,	134-
Vogel Pruim. , nbsp;nbsp;nbsp;, t	85.’
Duin Roze. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	9^.
Hof Braambes . nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	105.
Gemeene Tormentil, . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	114.
Roode Waterbezie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	135’
Ueelmannigtn.
Gemeene Krabbe-fchaar. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;	97-
Tweemagtigen.
Moeras Zndoorn. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•	106.'
Gemeen Glid-kruid. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	13^«
Gemeen Oogerttroost, .
Muur Leeuv/enbek. , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•	85.
Kleine Leeuwenbek. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	145.
Knoop Helmkruid. , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•	107.
Groote Brem-Raap. , nbsp;nbsp;nbsp;lt;

Herfst Paardebloem. » nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;; iro.'

Stekelharige Paardebloem, .

Muur Haviks'Kruid, . nbsp;nbsp;nbsp;, ia8.

Knikkende Distel. . nbsp;nbsp;;

Moeras Distel. , nbsp;nbsp;nbsp;; nbsp;nbsp;nbsp;, jiS,

JKitte Weg’Distel, nbsp;nbsp;;

Zout-y/ater Aster. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Moeras Asch^kruid. ,

Rooloops Alant» , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Sterre-Distel Centaur ie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Omkronkelend Ty/eeblad, :

Gemeene Osterlucie. , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Eenhuizigt».

Geaard Veder-Kruid.

Roodbes Bryonie. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?

TweeMzigto.

Gemeene Duin-doorn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i 100.

Hop; Mannelyke Plant. 89. Gemeene Hop; Vrouwel'^ke Plant.

Geheim-telsridea.

Stoppelig Boom-y ar en. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120.

(•) Reg. 15. moeten de woorden De Meeldraden ntalen maar drie zamengegroeide bundeltjes uit, geheel weggelaten worden.

(j-) Deze twee afbeeldingen moeten tetftond op elkander volgen, om dat beide in ééne algemcene befchry. ving vermeld zya.

den aanvang van het Tweede Deel dezes Werks (’t geen met de 14^'= Uitgave j of de Afbeelding begint) biedt zich eene gevoeglyke gelegenheid aan, om den Lezers en Gebruikers van hetzelve dat geen te melden, ’t welk ik bij de verdere voortzetting daar van oordeel hun te moeten mededeelen. Ik meene alzo in de ecrfte plaats met erkentenis gewag te moeten maken van de onderfteuning, die ik van verdienftelyke Plantkundigen heb mogen ontvangen, inzonderheid in de opgaaf van Groeiplaatfen onzer Inland (ehe Planten. De Utrechtfche Hoog-leeraar M. Van Geuns heeftmy niet alleen zyne eigen leerryke aanmerkingen medegedeeld , maar ook alleaanteekeningenwegens onze Vaderlandfche Planten, uit de nog onuitgegeven hand-fchriften van zynen overledenen Zoon, den voortreffelyken Hoogleeraar St. J à n V a n G e u n s, ten gebruike gegeven. A. de Beyer te Nymwegen ; Mr. A. G. W. Staring van den Wildenborch, in het Quartier van Zutphen; Dr. van Stapelen, te Tholen; Dr. H. VAN DEN Bosch thans te Rotterdam, Ds. W. J. Koppius te Anlo in Drenthe, en de beide Medicinæ Studiofite Utrecht J. Wttewaal Jun. en Y. de Kock, hebben mij elk hunne aanteekeningen toegezonden;, waarvoor ik Hun by dezen openlykmyn dank betuige : en de naauwkeurige Lysten, door de Beyer van de Planten om Nymwegen, en door Wttewaal en de Kock van die om Utrecht en op andere Plaatfen groeijende, opge-maakt; zyn my boven al van een beftendig nut en gebruik. Ik beveel deze Flora Batavia verder aan de oplettendheid en medewerking van de genoemde Plantkundigen en van anderen, die my hier in van hunne voorlichting zullen willen dienen.

hlet byzondere erkentenis moet ik gewag maken van de medehulp, die ik van den geoefïendcn J. Favrod de Pellens, wonende te Rotterdam, ondervinde. Dc juiste en naauwkeurige overzetting in de Franlche Taal is men aan Hem, die een Zwitfer van afkomst is, verfchuldigd ; doch de 25. eerfte Befchryvingen zyn door eene andere hand, en minder gelukkig vertaald. De aanmerkingen van genoemden Favrod, by zyne vertaaling gevoegd, en die ik fteeds, met melding van zynen naam, mede in het Nederduitsch opgeve, tonen verder zyne ervarenheid in de Plantkunde, en zyne kennis, van de Inlandfche Planten dezer Republiek.

Ten aanzien der Afbeeldingen heeft dit Werk eene aanrncrkelyke verbetering bekomen,, inet, de zevende en volgende Uitgaven., waarvan de Afbeeldingen allen vervaardigd zyn door dem Konst-Schilder G. J. J. van Os, wonende in den Haag, en aan wien verder de Aftekening der Planten voor dit geheele Werk zal worden toevertronwd. Het zal genoeg zyn, my op de Afbeeldingen zelve te- beroepen, om een iegelyk te overtuigen, dat de Planten door Hem naar het leven getekend zyn; wordende dezelve alvorens eerst door my verklaard en ontleed, op dat de onderfcheide deelen door Hem ts beter, ’t zy volgens hare natuurlyke groote, ’t zy vergroot zouden kunnen afgebeeld worden. Veele Tekeningen moeten ten dien einde onderfcheide keren onder handen genomen worden, vooral van die Planten, wier zaad eerst ryp wordt, naa dat zy hebben uitgebloeid, en welk zaad men telkens met veel moeite poogt op te zoeken, om ook de vrucht naar de natuur eutkn nen afbeelden.

De Befchryvingen wenselijk op den zelfden voet,, dien ik. tot IJer toe gehouden heb,.te vervolgen. Ik heb .echter onder de bewerking daarvan meermalen ondervonden, dat ik van my» voornemen, by het Voorbericht van het Eerde Deel te kennen gegeven, om my.ftiptelyk te, honden aan de opgave der Gcflachts en Soortclyke kenmerken, volgens de vyftiende Uitgaaf van C. A. LiNNë Svstema vegetabilium ; in fommige gevallen heb moeten afzien; inzonderheid vind ik de foortelyke Kenmerken door C. L. W’illuenow inde door Hem Kieuw uitgegeven C, A. LiNNé «S/fc/er nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fomwylen zo juist opgegeven, dat ik mee»

In het Voorbericht van het Eerde Deel gaf ik mynen’wensch te kennen, dat deze Flora mede het middel mögt zyn, om elke Va.derlandfche Plant in het Nedcrduitsch éénen vasten en bedem-, ' den naam te bezorgen. waar onder dezelve over de geheele Republiek mögt bekend worden ; , ten einde de nadeclige verwarring der oude Nederduitfehe namen eenmaal kon weggenomen worden. Het is my by ondervindin.g gebleken , dat dit een moçjjelyk gedeelte is van de. taak welke ik op my heb genomen; doch veel danks ben ik in dezen verfchuldigd.aan den draks. genoemden verdicndclyken Staring, die my de eerde wenken heeft gegeven tot eene betere Nederduitfehe benoeming der Planten,,dan die in de vier eerde Uitgaven, of het eerde Dertigtal Planten voorkomt. Inzonderheid heb ik my van toen af bevlytigd,,ora, gelyk in liet Latyir elke Plant een Nederduitfehen Gedacht- en Soortnaam te geven, en den zelfden Gedachtnaara voor alle de Planten van. het zelfde Gedacht te behouden;, op dat onze Nederlanders terdond uit den naam zouden ontdekken, dat deze P.lanten.allen tot het zelfde Geflacht behooren. De namen van het eerde Dertigtal Planten heb ik trachten te verbeteren op de Lyst der Planten, die agter het Eerde Deel geplaast is; en ik wenfche, dat deze namen .'alleen in gebruik mogen kpnyn. —De kundige en voortreflelyke Hout.tuin is my hi zyne Naiuurlyke Hiiïoriofan

J Linnæus reeds voorgegaan, door de Planten in het Nederduitsch met een Geflacht- en Soortnaam t nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te benoemen, en ik erken veel nut van zyn arbeid te trekken; doch dikwyls oordeel ik van Hem

; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te moeten verfchillen, wanneer zyne namen en vooral zyne Soortnamen, nog oude by gelovige,

, onrechtmatige, met de latere ontdekkingen der Plantkunde ftrydende denkbeelden bevatten, of de föorten niet duidelyk genoeg onderfcheiden, of met het Nederduitsch taal-eigen niet kunnen overééngebragt worden.

By de eerde Lyst der Planten agter het Eerde Deel gevoegd, heb ik voor elke Plant een f nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nommer gedeld volgens dcrzelver Uitgave. Daar Werken van dezen aart, om bekende redenen,

' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;by het eerde Voorbericht reeds gemeld, niet naar eene Systematifche orde kunnen uitgegeven

: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;worden, en aizo op de Platen en Befchryvingen geen Nommer of Bladzyde kan geplaatst wor

den, waardoor men zou verhinderd worden om naa den afloop dezes Werks alles naar zeker za-mendel te rangfehikken; zo zoude het egter uit dezen hoofde moeilyk worden, eenige Plant ‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in Flora voorkomende, in een ander Werk aantehalcn, ’t geen thans door de gefielde

? nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eene tweede Lyst der Planten volgens het Zamenflel van Linnæus is hier bygevoegd, ten

j einde Plantkundigen te gefnakkelyker eene Plant in dit Werk zouden kunnen opzoeken, en door ! het bygeflclde Nommer gewezen worden na de Uitgave, in welke deze Plant gevonden wordt.

I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;In de 20 eerfle Befchryvingen of die der drie eerfle Uitgaven, heb ik nog beflendig de Spel

ling der dubbele Zelfklinkers gebruikt; maar ontdekkende, dit deze Spelling met in allen deele . zal gevolgd worden door die beroemde Taalkundigen, aan welke is opgedragen , regelen voor te fchryven van eene algemeene Spelling onzer Nederduitfche taal ; heb ik gemeend ook myne Spelling hier naar in de vierde en verdere Uitgaven te moeten fchikken,

I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;My vleijende, dat door deze Flora langs hoe meer de bcöeffening der Planten in ons Vader*

' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;land zal worden aangewakkerd , en deze Studie inzonderheid dienstbaar zal worden gemaakt

; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ten nutte van onzen Vadcrlandfchen Landbouw, en van de verdere vakken van onze Nationale

i Huishoudkunde; zal ik het begonnen werk met vernieuwden lust trachten voortezecten, en ; te voleindigen.

. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c

la Locum do cate Fhro, for u qoc foi ä tcor dire toucha,,, fcaicution ahi,ia.ro do ce, ’atororfau, o,„rag,. Je farlorai donc, dahord, do n,a jafo o, ri,o „conaai.faaoo oroor, ta Idotanhto, offcicox t„i „.’oa,. aidé o, focoura dan, ce trarail a , far,ont, dan, l’indication du hou natal do no, fia,„a indigino,. — Lt frofafour VAN Geuns jlirs, Prof0four à Utroch,, nia, non fouleinent, fa,, fa„ do fa frécioufe, o, inßrtßiu, obforvation, far co, oUot; mai,, do P US y il a bien voulu me communiquer ce qu'il a pu trouver de remarques utiles fur les plantes de ce pays, dans les manuferipts inédits de fon digne Fils, Et. J. van Geuns, Pro-fosfeur à Utrecht. A. de Beyer Nim'egue, A. C. W. Staring z/e Wildenborch, dans le ^sartier deZutphen, le Docteur vde Tholen, le Dotteur IL van den Bosen de Rotterdam, le Pasteur W. J, Koppius dé^nlo, dans le pays de Drenthe, J. Wt TE WA AL jeune et Y. de Ko'ck, tous deux Etudians en Médicine hUtrecht, m'ont ê’^e fngulièrement utiles, foit par les obfervations qu'ils m'ont communiquées -, foit par les catalogues exacts qui m'ont été envoyés par Wttewaal et de Kock des plantes qui croisfent autour d’Utrecht et ailleurs , et par de Beyer de celles qu'on trouve autour de Nim'egue; je continue de recommander cette Flore Batave à la bienveillante coopération et aux foins officieux des fus'dits Botanistes et de tous ceux qui voudront bien' mhonnorer de leurs avis et de leurs lumières à cet égard.

quot;^e dois encore faire une mention particulière de l'afffiance, que veut lien me prêter l'expert !ƒ Pavrod de Pellens, Suisfe de Nation, demeurant actiicllernent à Rotterdam, 'a qui Ion doit la traduction pïécife et exacte , h êexception des 2,5 premières deferiptions, qui font tra-uites par un autre et avec moins de fuccès. Les Remarques du dit Favrod , jointes 'a, ['s tra uction (et que je cite ausfi en Hollandois, en y ajoutant fon nom) prouvent asfé-z. fes talens particuliers en Botanique et fes connaisfance des plantes indigènes de cette République.

^lant aux desfins, on aura, fans doute, obfcrvé une amélioration confie!érable dans l'execution des

des planches âe la livraijsns et des Suivantes qui ont toutes été desfmées par l'Artiste-Peintre J- J- VAN Os, domtctlté à la Haye^ h qui l'exécution du reste de cet ouvrage fera confiée.

Il me fuffira d’en appelîer aux desfins mêmes pour que châcun Joit perfuadè que toutes ces Plantes ont été desfmées par lui d’après nature ; après avoir été d'abord décrites et disféquèes par mot, aßn qu ilpuife dautant mieux en desfincr les différentes parties, fdt de grandeur naturelle, fait agrandies à la loupe. C'est pourquoi, afin d'atteindre ce but, plufieurs d entre ces des fin s doivent pasfer à différentes fois entre les mains de Partific-, furtout, ceux des Plantes, dont les fiemences ne parviennent h leur maturité que lorsque toutes les fleurs font déjà entièrement fanées, ce que Ion a pris beaucoup de peine à rechercher f pour pouvoir ausft repréfenter le fruit d après nature.

ffe me fa'te^ de pouvoir continuer les descriptions fur le même pied que je Pqi fait jusqu icj. Cependant, fai Jouvent fenti dans le cours de cet ouvrage , cjue dans certains cas fai dû nié-loigner de mon premier plan, annoncé d(ini la Préface de la Première Partie, de ni en tenir uniquement et exactement à l’expofition des Car altères Génériques et Spécifiques, daprès la 15”* édition sovr Système des VècéTAUx de G. A. Linnc; y. trouve, entr'autres, que les Caraacres Spécijiques expofés par C. G. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, dans fa nouvelle édition des Espèces

des Plantes de Ltknö, /e trouve, dis-je, ces caractères fi exactement exprimés, que fai cru devoir les préférer quelquefois à ceux LiNNé.

_ Dans Pavertisfement, qui précède la V partie de cet ouvrage, fai déjà manifesté le vo,eu que qe forme de pouvoir^ au moyen de cette Flore donner d chacun des Plantes de ce pays un nom i. ollandais déterminé et général, fous lequel elle foit connue dans toute cette République, h des-fcin de prévenir et détruire entièrement les funestes erreurs quéntrainent après elles les anciennes dènorninations llollandaifes. L'expérience m'a convaincu que c'est l'a une partie tres difficile de la tâche que je me fuis impofée, je reconnais ici toute l'obligation que je dois au même officieux »Staring, dont fai déjà parlé plus haut, lequel m'a fourni le premier l'idée et les moyens a cm reprendre une nouvelle et meilleure dénomination llollandaife des plantes que celle des 3 premieres livraifons ou des 30 premPercs feuilles de cette Flore. Dès-lors ausfi fai fait tous mes efforts fourdonner à chaque plante, comme cela fe fait en Latjn et en Français, un nom Hollandais Gcnerique et Spécifique , et pour cenferver le même nom générique à toutes les Plantes du nßme genre, afin que nos compatriotes puisfent, fur le champ, reconnaître, par le nom p.eme, que toutes ces plantes appartiènent au même genre, fai tâché de corriger et améliorer autant quc posfible, les noms des plantes des 0, premières livraifons, et cela au moyen d’un cata-ogi.e P ace à la fin de la première partie , et je fouhaite ardemment que ces noms fculs foyettt

T r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ce pays. L'intelligent et exellent Houttuin dans fon Hiftoire

. aurc e ic ti^NC , m avait déj^ dévancé, en donnant aux plantet des noms générilt;^ue.s et

fpêctfiqites Ikllanâaîs^ et j'avoue avoir déjà beaucoup profité de fion travail. Cependant je me trouve Jouvent dans le cas de ne point fiuivre fies dénominations, et cela toutes les fois que l'es noms^ et, furtuut,fies noms Jpécifiques furannés, fiuperfiitieux, et impropres étaient en oppàfition avec les idées que nous ont fournis les dernières découvertes en Botanique, Joit lorsque fies noms ne^ diftinguaient pas asfez clairement les efpeces-, fait enfin lorsqu'ils n’étaient pas conformes avec L'idiome de la langue Hollandaife. -

A la première liste des -plantes., placée à la fin de la première partie, j'ai jomt un Numér» avant chaque plante , fuivant l'ordre de leur livraifon. Comme des ouvrages de la nature de celui-ci, pour les raijons déjZ connues et expofées dans le premier avertisfement, ne peuvent être livrés d'après un Ordre Syfièmaîique, et comme les Planches et les Descriptions ne font marquées daucun Numéro ou indication de page , ce qui ferait un obftacle à ce qu'on pût facilement à la fin de l'ouvrage, les dispofer dans un Orctre Byflèmatique quelconque, et qu'il ferait ausfi dijjicile, pour cette même raifon , de chercher quelqu'une des plantes de cette Flore dans euel-qu'autre ouvrage de Botanique, cette opération devient maintenant aifèe au moyen des nombres ou Numéros que fy ai ajoutés. J'ai ajouté à cette première une fécondé liste des plantes daprès le Syflème fexuel de LiNNé, afin de faciliter aux Botanistes le moyen de trouver dans cet ouvrage telle plante qu'ils fouhaitent et de leur indiquer, par le numéro qui y est joint, dans quelle livraifon eette même plante fie trouve.

J'ofe me flatter qu'au moyen de cette Flore Pexercice de la Bot unique fera encouragé toujours davantage dans cette République et que cette étude ent ère faute deviendra de flus en plus utile à lagiiculture de notre psatrie et aux autres branches de notre économie nationale-, cest dans ce doux efpoîr que je fais continuer cet ouvrage avec une nouvelle ardeur et faire tous mes efforts pour le porter à fa perfeStion et à fa fin.

français. Véronique mâle; Véronique des boutiques; Thé d’Europe, Fleurit en Mai et Juin.

Caractcres GéNéRiQUEs. Corolle â limbe divifé en 4 fegmens Çai). Segment inférieur plus étroit fZ' ) — Capfule biloculaire; (de grandeur naturelle vers c, et agrandie vers d.^

CARACTèREs SpéciFiQUEs. Epis latéraux, pédonculés. Feuilles oppofées. Tige couchée.

On a reprél'enîé vers e. la Braétée 3’«/ accompagne le Calice tétraphylle et vers f. la Semence. ■ La Fleur est d'un bleu pâle, peinte de veines rouges et beaucoup plus petite que celle de la Véronique Germandrée. ÇFeronica Chamadr'^s.) — Les Feuilles J'ont d’un vert gai, ovales, rudes, velues ll^ ferretées. — La Tige principale est couverte de petits poils, et pourvue vers le bas d’articulations nouëufes ; d’ou partent de petites racines, qui tiènent ain/i la 'Tige fixée à ta terre et comme couchée en arrière.--- La plante a envii on, un pied de haut.

Note du Trad. Les 'Tiges ne font pas entièrement couchées fur la terre, mais feulement dans leur partie ir.férieure, le reste de la plante monte et fe tient droite et ferme. — CcsFetal' les font presque fesüles et portées fur un pétiole très court. — Les Epis, quoique réellement latéraux et axillaires, paraisfent fou vent terminer les tiges, fur tout, lorsque les feuilles du fom« met de ces tiges ne font pas encore tout à fait développées. — Deux des folioles du Calice font un peu plus grandes que les 2 autres. — La Capftile est cordiforme et comprimée. — J’ai trouvé dans ce pays deux jolies variétés de cette plante, dont l’une à fleurs blanches veinées de rouge, et l’autre a fleurs parfaitement blanches, fans aucune veine. (Favrod.J

Près d’flEERENVEEN f, dc TwYSSEL, KooTEN et Dragten enFRisEf. — Près de Woudenberg au Linie-dyk f ; Autour de Zeyst dans les bruyères f; dans les vallées des Dunes de la Hollande, fur tout, dans celles de Heemskerk etdu Wÿk f. et à Katwyk f — autour de Leide au Hooge Morsch près du Haagsche Schouw; au bois de la Haye et dans les Dunes des environs. Au Holle Bilt près d’UTRECHT, autour de NiMèGUE, TholEn et ailleurs.

J’ai obfervê les 2 variétés indiquées ci-desfas dans un bosquet un peu ombragé dans les environs d’AMESFoRT. (Favrod.)

Vertus et pRopRiérés Mcdicales. On les recommande dans quelques maladies de poitrine caufées par des glaires ténaces; on s’en fert même contre les ulcères des poumons, le» urines fanguinolentes et contre la pierre , ou calcul. (Voltelen) Cette plante entre dans la compofition du fameux Thé-fuisfe décrit par Murray.

Usages Economiques. Les payfans de la Nord - Holland, demeurant le long des Dunes,: en recueillent beaucoup et s’en fervent en guife d’infuflon théifornie. J’en ai fait l’eslâi moi-même et j’ai trouvé que fou gout avait beaucoup de rapport avec celui du thé de la moindre qualité; c’est pourquoi quelques écrivains lui donnent le nom de thé d’Europe, et Linné rapporte, que plufieiirs perfonnes en Suède en font ufage au lieu du thé de la Chine. Elle fournit une nourriture faine et agréable aux Moutons. quot;(Ph Oec. Aufz. et GunnerJ Les cochons la broutent aufîi volontiers. Quelques peuples du Nord s’en fervent comme médicament pour le bétail.. (Gunner) —■ Brugmans la regarde comme niiifible dans les prairies. Les âbeiiles viennent picorer fur fes fleurs. fiS'iR. Abh.) 1

S m fuc épaisfi et mêlé avec du fulfate de potasfc (Vitriol vert) peut fervir à faire de Icncre; la préfence de l’Acide gallique dans le fuc de cette plante prouve évidemment là propriété astriiv gente. (Favrod.)

Geslachts Kenmerken. Corolla limbo 4- partito, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met een boord in 4 gedeeld,

a. Lacinia infima angustiore, de onderfie Jlip iets fmaller. b. Capfula bilocularis , tweehokkig Zaaddoosje c. vergroot d.

SooRTELYKE KENMERKEN. Spicis lateralibus, pednnculatis ; met zydelingfche, gefteelde Bloem-airen. Foliis oppofitis, tegen over elkander ftaande Bladen. Caule procumbente, neder-lig^enden ßeel.

De vierbladige Kelk., waar van twee blaadjes iets grooter nyn dan de anderen, met het fchut-blaadje by e. Het Zaaddoosje is hartvormig en eenigszins pLat, zie by c. en d. Het Zaad f.— De Bloem is van een bleek blaaiiwe kleur, met rode adertjes, en veel kleiner dan die van Ver. Chamædrys, Gamanderlyn Derenprys, De Bladen bleekgroen, eyrondngtig, ruw-hairig en gezaagd. De Hoofdfleel, met kleine hairen bezet, heeft onderaan knopagtige leedjes, welke [Korteitjes uitfehieten, waar door de Plant zich telkens aan den grond vast hegt, en onder aan agter over wordt gehouden^ doch verder houdt zy zich rechtop. — De Plant hoog één voet.

Verscheidenheden, i. IMet witte Bloemen met rode aderen. 2,. Met geheel witte Bloemen zonder aderen.

By het Heerenveen f, by Twyssel, Kooten en Dragten in Vriesland f, in de Duinvalleyen van Holland, vooral de Heemskerker en Wyker Duinen f. By Woudenberg aan de Linie-dyk f, agter Zeyst op de Heide f, te Katwyk f. — Buiten Leyden aan de hoge Morsch voorby het Haagsciie Schouw, in her Haagsche Bosch en de Duinen om den Haag, aan de Holle Bilt buiten Utrecht, om Nimwegen, Tholen en elders.

Kragt en Geneeskundig Gebruik. ïn fommige Borstziekten, door taaje Slym veroorzaakt, wordt zy aangeprezen ; zelfs tegen de verzweering der Long, het Bloedwateren en den Steen (Voltelen): zy maakt een beltand-deel uit van de beroemde Zwitferfche Kruider-Thee, door jMurray befehreven.

Huishoudelyk Gebruik. De Plant wordt in Noord - Plolland door de Landlieden , langs de Duinen wonende, veel opgezameld , en als Thee afgetrokken door hun gedronken. Ik heb hier van zelf de proef genomen en bevonden, dat de imaak met dien van zeer geringe foort van Thee veel overeenkomt: hierom is zy door fommige .Schryvers genoemd Europifche Thee, en wordt volgens Linnæus, in Zweden ook door vele Lieden in plaats van Chinee-Iche Thee gebruikt.

Een zeer aangenaam en heilzaam Voeder voor Schapen; (fPh.Oec Hufz. en Gunner) wordt ook door Varkens gretig gegeten, en door eenige Noordlche Volkeren als Geiteesniiddel het Vee ingegeven. (GunnerJ Als fchadelyk op Weilanden door Brugmans aangetekend. — De Bycn azen op de Bloemen, (ó'ir. Abh.') Van het uitgeperfie Sap, vermengd met Vitiiool, kan volgens Favrod Inkt gemaakt worden, waar door de zamentrekkende eigenfehap van deze Plant duidelyk bewezen wordt.

GéNcRiQUES. CzzZ/ce monopliylle. — CoroZZ^ nulle.—uniloculaire,’ à S vcives ou battans, et à s feniences Qi) — (Semence

Caraotùres SpéciFiQUES. ün ne connaît encore qu’une feule efpèce de ce genre.

Le Calice^ (qui tient ici lieu de Corolle et qui pourrait porter ce nom ,) est infère , campanule, divifé en fegmens obtus et roulés-, il est d’ailleurs orné de points et de veines rou* ges; on a repréfenté -vers c. une fleur fêparée, agrandie et tournée par devant, et vers d. vue latéralement. Fers e. on voit les Etamines et le Pistil fortement agrandis. Une Feuille fêparée et agrandie vers f. La Tige a, furtout près de la Racine, des articulations avec des noeuds rougeâtres, comme on peut le voir en g. Les Fleurs J orient de Paisfelle des feuilles. La Tige est longue de g à 7 pouces.

Les Feuilles font presqdobtufes , poreufes , très glabres , transparentes dans leurs bords ; les, inférieures font ordinairement oppofèes et les fupérieures alternes. CFavkod.J

En Frise dans les prairies et le long des chemins f; à Harlingen au bord de la mer f ; â la digue de Sparendam près de Halfwegen entre Harlem et Amsterdam p. DanslePRiN-cenla'nd au vieux port f ; au bord de la mer près de Rockan je dans l’jle de la Brille f ; près de Tholen f; — Près deÜELFZYL, Elburg, Hardeuwyk, le long del’Yprèsd’AMSTER-dam; fur le Haak le long du rivage à l’ouest de ’s Gravesande et ailleurs.

Cette plante maritime croit ausfi près de Sandvoort, à peu de diftance du rivage. (Favrod.)

Usages Economiques- On pourrait feu fervir comme plante potagère et en guife de fala-de. (Suckow) Elle est, furtout, très falutaire aux femmes qui allaitent, à qui elle fournit une abondance confidérable de lait (Mattuschka) ; c’est pourquoi elle était déjà recommandée par ks anciens.

Comme plante propre à augmenter le lait, elle mérite d’ètre mife au nombre des plantes qui fervent à la pâture du bétail. (Suckow) Nous devons cependant faire obferver, que, puisqu’elle ne croit que le long de la mer et des rivages d’eau falée et dans les terres faumâtres, on ne'pourrait, par conféqu.nt, jamais la cultiver dans les terreins élevés et fees, où Tonale plus grand befoin de fourage.

Geslachts Kenmerken. Calyx i- phyllus, éénblaâige Kelk. Corolla o, zonder Bloem, krans. Capfula i- locularis, 5-val vis, 5- fpcrma; Zaad-doosje éènhokkig, met klepjes, g Za-dig a. het Zaad b,

De Kelk, die hier als Bloemkrans kan gerekend en zodanig zou kunnen genoemd worden, is van rode flipjes en flreepjes voorzien, aangewezen aan eene ajzonderlyke en vergrote Bloem, van voren gezien by c. op zyde by d. Zit onder het Vruchtbeginfeli is klokvormig, g- fpletig, de flipjes zich ombuigende en flompagtig zynde. Meeldraden en ft amper veel vergroot e. De Bladen zyn bykans ftomp, met kleine poriën, zeer glad, doorjchynende aan de randen. — De onderfte bladen liaan gewoonlyk tegen over de bovenfte boven elkander. Een Blad afzonderlyk en vergroot f. De Steel heeft, vooral by den kZortel, leedjes met rode knoopjes, g. De Bloemen komen aan de oxels der bladen voort. De Plant hoog van 5 ' tot j duimen.

In Vriesland op Weilanden en aan de Wegen f By Harlingen aan den Zeekant, f Aan den Sparendammer-dyk by Ilalfwegen Haarlem en Amsterdam, f By Rockanje in het Land van den Briel, f In het Princenland aan het oude Veer. J By Tholen, f — Verder by Delezyl, Elburg, Harderwyk, aan den Ykant buiten Amsterdam, by Zandvoort niet ver van het Strand, op den Haak langs het Strand agter s’Gravesande, en andere Plaatfen.

Huishoudelyk Gebruik. I\an als Moeskruid en Salade gebruikt worden: fSucKOw), vooral heilzaam voor zogende Vrouwen , wier Zog hier door aannierkelyk wordt vermeerderd, Mat'tuschka: is reeds door de ouden hiertoe aangeprezen.— Zy verdiende als Melk vermeerende Pi.tnt, ook voor het Vee, cene plaats onder de andere Voederkruiden. (Suckow) Wy moeten egter doen opmerken, dat, daar zy alleen langs Zee- of Zoutwater-oe-vers, en in brakke gronden groeit,, dezelve hierom nimmer op hoge gronden, waar inea mtekweeken Voederkruiden het meest nodig heeft, daartoe kan worden aangelegd.

CïARACTèRES GéNéRiQUEs. Fleurons du disque plus petits que ceux du bord. ___ Fruit

CARACTèRES SpéciFiQUES, Ramifications des feuilles fort écartées. (On a repréfenté vers quelques unes des feuilles fortant près de la r icine.)

La Racine., qui est très gros/e., est répréfentée vers c. avec fes articulations ou fes côtes. Vers d. on voit l'Ombelle iiniverj'elley qui est fans Collerette, et vers e. une Ombelle partielle. On voit vers f. une Fleur avec fon Calice et fon Pédoncule, avec une feuille de la Collerette de rOmbelle partielle ; cette Collerette est ausfi longue que les rayons et formée de 7 folioles. Le Périanthe ou Calice est compofé de 5 feuillets, dont 2, font très longs et terminés en pointe; on peut le voir agrandi vers g- Vers h. on a repréfenté un des Fleurons du bord féparé des autres. Les Feuilles font 2^3 fois pinnées. La plante s’élève, jusqu’à la hauteur de a à 3 pieds, tout droit hors de l'eau, et à l'instar d’un petit arbrisjèau, étale agréablement fes feuilles, au milieu des fosfés.

Add. du Trad. La Tige, qui, vers le bas a quelque fois jusqu’à i pouce d’épaisfeur est creufe, lisfe et cannelée. Le Fruit est marqué fur le dos de 5 côtes aplaties. (Favrod.)

Cette plante est très commune dans les fosfés de cette République, où il n’entre point d’eau faumache.

Usages Econoriiques. On asfurait autrefois que cette plante était très nuifible aux chevaux, à qui elle cauiàit, dilait-on, la paralyfie et même une maladie épizotique; mais, LiNxé, d’après le rapport de Gmelin, a prouvé par des expériences, qu’on ne doit point attribuer ce vice à la plante elle-mémo, mais bien à un infeéle qu’elle nourrir, qui est le Charençon paraly-tique (Curculio paraplecficus iLiNN.) Blumenbacii prétend, au contraire, dans fon Manuel Mifloire naturelle, que cette aceufation ne concerne puint l’inlècte, mais la plante même. Lin-îsé dit avoir obfervé, dans fon voyage à Vile d’Oeland, que ce n’est point la plante fraîche, mais uniquement la plante féchée, qui est fi nuifible aux chevaux.

Brugmans qui range cette plante au nombre de celles qui font nuifibles dans les prairies, penfe que fes propriétés ont beaucoup de rapport avec celles de la Ciguë majeure, ou Grande Ciguë ÇConium maculatum.) Gmelin asfurc qu’elle est un poifon mortel pour les moutons; mais d’après DE Gorter elle fournit aux boeufs une nourriture tout à fait innocente. La femence est un excellent remède contre le gourme et la toux, ainfi que contre les playes et les bleslurcs extérieures des chevaux (Mattuschka) On recueille fouvent cette plante pour les Pharmaciens, au lieu de la Grande Ciguë. (Tiedoel dans le Catalogue de Romans )

Namp;dsrduUfche Eynanun. Gemeene Water - kervel, water -fcheerling , derde gedacht van Eppe.

Geslachts Kenmerken. Flosculi disqi minores, de Bloempjes van den Sclsyf kleiner dan die van den Rand. Frudus ovatus, lævis, coronatus perianthio et pistillo; de Vrucht eyrond.^ glad.^ gekroond door het Bloembekleedfel en den Stamper a.

SooRTELYKE KENMERKEN. Foliorum ramificatioiiibus divaricatis, met takfehietende Bladeren., zich- veyd uit elkander Jpreidende, {Zodanige Bladeren dicht by den JJZortel voortkomende aangewzen by b.}

De zware kZortel met zyne forfche Leden of Ribben by c. Het algenteene Schermdekfel ontbreekt d. Een afzonderlyke Bloemfcherm e. — By f. een Bloemjieel en Bloemkelk met een blaadje van het aj^nderlyke Schermdekfel: dit Schermdekfel is even lang als de Bloemfcherm en heeft y blaadjes. Het Bloembekleedj'el of de Kelk heeft blaadjes waar v m twee zeer lang zyn en puntig uitlopen ., vergroot by g. Eenbloemtje van den rand afzonderlyk, h. De bladen zyn twee-tot driemaal gevederd. De Steng, die van onderen diüwyls één duim dikte heeft, is hol, glad, gefleufd. De Krucht heeft op den rug ribjes. De Plant richt zich boven het IVater recht op, en fpreidt zich met zyne bladen cierlyk als een Boompje in. het midden der Sloten, tot 3 voeten boven het Water.

Groeiplaatsen. In Sloten en Gragten. Algemeen door de geheele Republiek in Sloten., waar geen zout Water komt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Kragt en Geneeskundig Gebruik. Wordt door Bergius, als jPisdryvend en Wond-heelend aangeprezen.

Huishoudelyk Gebruik. Het geen men oudtyds verzekerde, dat deze Plant voor Paarden zeer fchadelyk was en hun lamheid veroorzaakte, heeft Linn/eus door genomen proeven , volgens opgave van Gmelin, bevonden, dat niet moet worden toegefchreveil aan de Plant, maar aan het Infecl Curculio parapleêlleus, het groot Europisch Qlyphantje, dat zich veel aan deze Plant onthoudt: daarentegen beweert Blumenbach in zyn Handboek der Natuurlyke Hi-fiorie , dat deze' bcfehnldiging niet het Infeél, maar wel de Plant betreft. Volgens Linnæus in zyne Reize door Oeland, zou niet het verlebe, maar het droge Kruid, den Paarden nadeelig zyn. Brugmans, die het mede onder de fchadelyke Planten in vochtige Weilanden opnöemt, meent ook, dat het in kragt veel oveiéénkomt met het Conium maculatum, gevlekte fcheerling. Gmelin rekent het een doodelyk vergift voor Schapen; doch voor Runderen is het volgens db Gorter, een onfchatlelyk Voeder. — Plet Zaad een voortreffelyk middel tegen den Droes, Hoest, als ook tegen alle uitwendige Wonden en Kwetzuren der Paarden. (Mattuschka.J, De Wortel dikwyls voor de Apotheken epgezogt, in plaats van het genoemde Eonium maculiif^ tum. (Tiebosl in RomdKt (datalogus.j

GéNéiuQUES. Calice hêxaphylle, ou formé de 6 folioles. — Corolle nulle. — Capfnle uniloculaire-

On voit vers A une plante dans fon entier^ mais fort rapetisse. Ners b. une partie du Pant~ cule repréfentée à part, l^ers a. on voit une fleur fléparee et agrandie. J'ai été à même de me convaincre de la vérité de l'oiflervation (I’Ehkhart , qui a remarqué que les fleurs de cette eflp'ece de Jonc étaient vraiment triandriques, c: à d: ne contenant que 3 Etamines c est pourquoi, je l'ai fait repréfenter comme telle vers a; au des fous du Cplice on voit si. perlites écailles repréfentées vers a’'^. La Capjule qui est triangulaire, à angles obtus, est repréf fentée de grandeur naturelle vers c. agrandie vers d.et telle quelle s'ouvre, à ƒes 3 angles, aa moment de fa maturité parfaite, vers e. On voit la femence vers f — La Racine, au moyen, de fes Pbres radicales s'étend horizontalement. Le Chaume est pourvu intérieurement de beaucoup de moelle, et environné vers le bas de z feuilles ou gaines d'un brun foncé, qui Pembrasfent étroitement-, voyez vers h. h — Cette efpèce fe diflinguepar fon Panicule du. Jonc congloméré, fjuncus conglomeratusj dont l'asfemblage des fleurs forme une forte de boule ou de tête ; elle est ausfi plus haute et plus forte que cette dernière efpèce-, car on la voit s'élever jusqu à la hauteur de 3 pieds et niême davantage.

quot; Add. du Trad. Le Chaume est lisle, ftrié, cylindracé et terminé par une pointe droite et très aiguë; à un demi pied au desfous de laquelle naît le Panicule floral, qui est très lâche et formé d’abord de 2 Pédoncules généraux, qui déjà vers leur bafe fe divilcnt en plufieurs autres. A la bafe de châque Pédoncule on voit une très petite Bractée blanche etmembraneufe.fFAVROD.Jl Lieu Natal. Dans les terreins froids et humides.

Elle est fort commune dans toute cette République dans les terreins ci-desfus indiqués.

Usages Economiques. Les chevaux et les chèvres, dit Bulliard, broutent cette pLntej quoiqu’elle foit regardée par Brugmans comme généralement nuifible dans les prairies; ausfi ne la voit-on jamais croître dans les bons pâturages.

Dans le Japon on fait de très fins tapis, ou nattes avec fon chaume, ausfi y cultive-t-oti cette plante pour cet ufage; mais, 011 la fait premièrement blanchir. (Thunberg.) — On s’éîi sert en Norwùge et dans le Jutland , pour en faire des paniers et des nasfes. (Gunner.) Quelques perfonnes asfurent que ce chaume est très propre à faire des liens et des cordages. (Houttuin) Les jardiniers pourroient s’en fervir pour lier les branches des arbres fruitiers aux eloifons et les plantes à fleurs aux bâtons qui leur fervent d’appui. (Bulliard.) La moelle du chaume peut fervir en guife de mèche dans les Chandelles et les Lampes. (Leers, Gunner.) Dans les mauvais terreins on doit détruire cette plante en l’arrachant au mois de Juin; on doit enfuite la laisfer fécher et puis la brûler; cette cendre contribue confidérablement à améliorer le terrein: onférait mieux encore d’en arracher annuellement les racines et de pasfer enfuite le rouleau, fur la terre. (AIieler.)

Idederduttfche B'^namcn, Onfcherpe of zagte, ook fchagte Biezen ; by de Groningers Rusfchen, (gelykende naar den Engelfchen naam.)

Ceslachts Kenmerken. Calyx 6- pbyllus, Kelk van B blaadjes, GQvoldoL q^zonderbloem' krans. Capfula i- lociilaris, éénhokkig Zaad-doosje.

SooRTELYKE Kenmerken. Culiiio nudo Eriéfo, met een naakten loodrechten halm. Pa-nicula lateral!, pluim op zyde.

By A £we Plant in haar geheel verkleind afgebeeld. Een pluimtje uit de grote Pluim afzon-derlyk. b. Eene Bloem afzonderlyk, vergroot a. De opmerking van Ehrhart, dat de Bloem alleen driemannig is, heb ik mede volkomen bevestigd gevonden , en hierom ook dezelve als zodanigby a. doen afbeelden. Zan den Kelk zyn van onderen twee fchubjesaquot;^. De Zaaddoos is fiomp-driehoekig c. vergroot d. en by e., zo als dezelve, volkomen ryp zynde, zich aan de drie hoeken opent. Het Zaad f. — De PKortel jirekt zich met zyne vezelen horizontaal uit. De Halm is van binnen met veel merg voorzien en heeft van onderen donker bruine bladen of fcheden, die den Halm omjluiten, zie by g. g, en boven aan van eene naald voorzien zyn. h. h. De Halm is van boven zeer puntig, en op een half voet beneden den top komt de Pluim voort, welke 2 hoofd-bloetnjielen heeft, die zich fpoedig in vele andere bloem-ßelen verdeden : aan den voet van eiken Bloemfleel is een zeer klein wit, vliejig Schutblaadje. Deze foort onderfcheidt zich door hare Pluim van de Jiincus conglomeratus, wier bloemen als eene ronde bal of krop uitsnakeir, groeit ook hoger en jorjeher dan de laatjie, zelfs tot de hoogte van drie en meer voeten.

Huishoudelyk Gebruik. Wordt gegeten door Paarden en Geiten. CBulliard) alge« meen nadeelig op Weilanden, (^Brugmans) en zal ook op goede Weiden niet gevonden worden.

In Japan worden van den Halm fyne Vloer-tapyten gemaakt, waartoe zy aldaar opzette-ïyk wordt aangekweekt, en tot dit gebruik eerst gebleekt. (Thunberg) -— In Noorwegen en Jutland gebruikt, om ’er Mandwerk en Visch-fuiken van te vlechten. (Gunner) Volgens fommigen zeer bekwaam tot binden en tot Touw-werk. (Houttuin) — Kan door Tuinlieden gebruikt worden als Bies of Bindriet, om takken van Vruchtbomen aan Schuttingen, cn Bloemen aan ^tuinllokken aantebinden, (Bulliard) Het merg van den Halm kan dienen tot Pitten in_ Kaars of Lamp. (Leers, Gunner) Op flegte gronden moet zy uitgeroeid worden, door ze in July uittetrekken, te laren liggen en daarnaa te verbranden, door welke Ascii de grond verbeterd wordt: nog beter is het jaarïyksch de Wortels uittetrelekeu, en ’cr daarnaa den rol over te brengen. (Miller)

gt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Orii. Nat. eJe linn. xxxvr. Pomades.

Caractcres GéxéRiQUES. Calice quinquefide, infère. (On l’a repréfenté vers a. les ,Etamines et le Pistil, le tout v» par devant et fortement agrandi et vers b, vu par derrière et agrandi de même.) — Cinq Pitalei. N)yau formé d'une noix à futures faillantes. (On voit vers c. une grappe avec des fruits murs; vers d. le noyau, et vers e. l’amande.

Car.actcr.es SréciFiQUEs. Fleurs en grappe. Feuilles caduques, avec a glandes à leur bafe en desfous, (on les voit agrandies vers ƒ.)

Llt;i Pétales font ferretés-, tn en voit un agrandi vers g.etvers b. on voit lePistilà part et agrandi. Le Calice est couvert di poils colorés et femblables à des cils, votjez vers a. et b. — Les glandes des feuilles foiit proprement placées fur le pétiole, tout près de la feuille. Je n'ai point obfervé ce que dit Willdenow de là pofition pendante des grappes ; j'ai obfervé, au contraire, qu'elles font plutôt droites que penchées, ce ^itil attribue à la Variété rouge. Cet arbre parvient fans culture à la hauteur de lo à 12 pieds; mais, lors-’ qu'il est cultivé, il s'élève beaucoup plus. Les branches resjemblent asfez par leur couleur à celles du Bou-feau aune, Betula dllnus.

Les fleurs avortent asfez fouvent, par fuite de l'imperfection du Pistil. Les fruits murs font noirs, d’un gout * amer et désagréable (Favrod.)

Au bord du Schipbeek près de Markelo et ailleurs en Overyssel; près d’HARDERWYK au Enk; au bout du Sandsteeg, au bord du Hooge Zypel. Près de NiMècuE; dans le voifinage de la Haye, au rempart Nord-oriental le long du chemin de Scheveningen dans un endroit bas, à la hauteur de l’allé J de Zorgvliet.

Faridtd. Près de Diepenheim en Overyssel, où elle a été trouvée par le Botaniste Staring ’de Wildenborch.

Vertus et Proprictös MéoiCALEs. Les fruits murs font employés avec beaucoup de fuccès comme atténuans, rafraichisfans, antiputrides, dans les fièvres, et dans les maladies bilieufes et putrides ils ont même rendu des fervices trè.s importans dans les dysfenteries contagieufes. (Hannes, Baker.) Les fruits mal murs font nuifibles. (Voltelen.)

, Usages Economiques.- On peut faire une forte de lait d’amande avec l’amande du noyau feché; et fl on en a enlevé la peau extérieure, le plus habile connaisfeur en ce genre ne fautait les distinguer d’avec des amandes amères. Au moyen de la fermentation on pourrait ausfi en obtenir «ne forte d’eau de vie asfez femblable au Perficot; on peut encore en retirer, par expresfion, une huile pour la table, qui est jaune et de bon gout. ÇSwed. /Ibh.j On s’en fert en Rusflc pour donner une couleur rouge au vin. (Suckow.) — On peut fe fervir du bois, comme combultible fur nos foyers. Lorsqu’il est asfez épais il peut fervir aux tourneurs pour en. Hire des manches de fouet, des pipes et toutes fortes de petits meubles de bois. (Oesner.) Les ouvriers en menui-ferie et marqueitcriè en font ufage en France et fe nomment Bois de Ste. Lucie, au rapport de du Hamel. (Mattuschka.) Les jeunes branches peuvent fervir à faire d’excellentes douves de tonneau (Gunner.) — L’écorce intérieure iert à teindre en vert. — Si on laisfe aux branches les feuilles et les fleurs, et qu’on les expofe ainü dans un grenier à blé, elles en éloigneront les fouris. (Mat-tuscuka.) Dans les pays du Nord on nourrit furtoiit les oifeaux avec les fruits de cet arbre, après les avoir faupoudrés de fel ou aspergés avec du vin. (Gmelin.) Les abeilles viennent picorer fur fes fleurs. lt;lßwed. dlbh.j On peut, enter fur le tronc des arbres fruitiers à noyau, furtout, des. Cerifiers; mais, alors les fruits en acquièrent un gout acide. (Mattuschka.) Cet arbre, qui fe trouve fréquemment dan.s nos jardins, femble fe recommander à nos regards par la beauté de fes. grappes de fleurs, au printems, et de fes fruits, en été. Ün le multiplie parles femences ou par des boutures; on met la femence en terre en automne, et non pas au printems fuivant; elle ne lève guères que vers la fécondé année. Au reste, on obferve en les transplantant la même méthode' que pour les cerihers communs. (Miller. Gard, Diet,')

JEn^eUcb Wild''Clufler Cherry, or Birds Cherry, tiäcrduilfche Bynamen. Zwarte Vogel-Kers, Houds Kcrs of Kars, wilde Syringe.

ICOSANDRIA MoNOGYNIA, T W 1 N TI G M A N N iGE N , EéNWYVIGEN, Natunrl. volgens linn, xxxvi, Pomacea, Appeldragenden.

Geslachts Kenmerken. Cal. 5. fidus, inferus; 5. fpletige Kelkonder het vruchtbeginfelÇmct meeldraden en ßampir van voren gezien en veel vergroot a, van agteren en mede veel vergroot bP) Petaia 5, 5 Bloembladen. Drupæ rux lüturis prominulis, de noot van de Bteenvrucbt met uitpuilende naden, (een tak of rist met rype vruchten c. de noot d. derzelver pit e.

Sookïelyke Kenmerken, B^Liribus raceinufis, met Bloemen aan Trosfen, Foliis deciduis , bafi fubtus biglandulüüs i afvallcnde bladerenhebbende aan hun voet van agteren twee klieren, die by f vergroot zyn.

t)e Bloembladen gezaagd i ién vergroot g. Stamper afzonderlyk, vergroot h. De Kelk met gekleurde bairtjes als wenkbraauwen voorzien, zie by a en b. — De kliertjes der bladen zitten eigenlyk aan de blad-flelen dicht by het blad. De Blotmen misdragen dii^wyls uit hoofde der onvolkomenheid van den Stamper. Da rype vruchten zyn zwart en van een bitteren onaangenamen fmaak. Het hangende der bloemtrosfen door VViLLDENow epgegeven, is door my niet waargenomen : ik heb die eerder bevonden zich op te richten,, geen door hem aan de verfcheidenheid Pr. rubra wordt teegekend. Deze Boom groeit ter hoogte van lO voeten , door kweeking veel hoger. De takken geiyken in kleur veel na Elfen takken.

Vehschejuenheid. Met bioemen, wier kleur eene kleine overhelling hebben na helrode» Groeiplaatsen, in Boslchen en Heggen,

Aan den oever der Schipbeek by Markelo, cn verder in Overyssel; by Harderwyk ia den Enk, aan ’t eind van de Zantsteeg aan den kanr van de Hooge Zypel, by Nimwegen. In de grote Lindenlaan van de Haarlemmer Hout, buiren ’s Hage aan den Noordoostelyken wal langs den Scheveningschen Weg in de laagte, op de hoogte van de Laan van Zorgvliet.

Kerfcheidenhcià By Diepenheim in Overyssel, door den Kruidkundigen Staring van de Wildenborch gevonden.

Kragt en Geneeskundig Gebruik. De rype vruchten worden als verdunnende, verkoelende, bederfwerende in Koortfen, Gal- en Rotziekten met zeer veel nut toege iend; en hebben in de befmettelyke Roode Loop niet zelden uitftekende dienflen gedaan. (Hannes , Baker) De onrype vruchten zyn fchadclyk. (Voltelen.)

Huishoudelyk Gebruik. Van de gedroogde Kern een Amandel-Melk te bereiden r als de buitenfte fchil is weggenomen, zal de beste kenner de Kern niet kunnen onderfcheiden van bittere Amandelen. Ook zoude daarvan door gisting zekere Brandewyn, naar Perfico fmakende, kunnen gemaakt worden: nog van de gefchilde kern eene fmakelyke geele fpys-oly te perfen (Swed, óibh.') In Rusland geeft men door deze vrucht aan den wyn eene rode kleur (Suckow.) — Hec hout kan op den haard gebrand worden : wanneer het zwaar genoeg is , is het gefchikt voor Drajers, om ’er Zwepen, Tabakspypen en allerlei houten Huisraad van te maken. (Gesner.) Hiertoe wordt het in Frankryk, onder den naam van St. Lucie hout, (zo als het ook nu Hamel noemt,) door de Schrynwerkers gebruikt. (Mattuschka.) Van de jonge takken de beste Duigen voor Vaten te maken. (Gunner.) — Met de binnenlle bast verwt men groen. — De takken met Bloem en Bladen daar aan gelaten, verdryven de Muizen van de Graanzolders. (Mattuschka.) Met de vrucht met zout of wyn befprengd, worden in bet noorden de Vogels voornaamlyk gevoerd. (Gmelin.) De Byen azen op de Bloemen. (Swed Akhjj Op den Stam Vruchtbomen, vooral Kerfen te enten, maar de Vrucht krygt hier door een zuuren fmaak. (Mattu^cdka.) Deze Boom, in onze Hoven veel voorkomende,beveelt zich ook aan door zyne fraaije Bloemtrosfen in de Lente , cn Vrucht-risten in den Zomer. — Men| kweekt die aan door Zaad of Afzetfels: Het Zaad wordt in den Herfst in den grond gebragt, en niet in de volgende Lente, als wanneer dit zelden opkomt voor het tweede Jaar: verder worden zy met verplanten enz. behandeld, eelyk de gewone Kers, (^MiLLik, Gard, Diä,')

Geslachts Kenmerken. Calyx 5- phyllus, Kelk van 5 Blaadjes a. Corollæ bafis deor-fiim prominens, nectarifera, Faux palato bipartito convexo claula; het voetßuk van den Bloemkrans nederwaards funtig uiîflekende y honigdragende, b. de Keel met een bolrond in twee gedeeld verhemelte gefloten, c natmrl'^k^ d. vergroot Capfula 2- locularis, apice in lacinuIasTeflexas dehiscens; tweehokkige Zaaddoos-, boven aan losgaande of fplytende in omgebogen flipjes, {iiog niet geheel ryf' by^e.; ryp en losgaande f.)

SooRTELYKE KENMERKEN. Folüs covdatis, quinqiielobis, altérais; met hartvormige, vyf^ lobbige, overhoekfche Bladen. Caulibus procumbentibus, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;flelen.

De Bïoemkrans-geopend, en de vier meeldraden zichtbaar geworden by g. De flempel h. vergroot' i. llet Zaad ruig en met ribjes als aan eest Okkernoot-k, vergroot l. De Plant hangt met-hare rankjesnedersvaarts, eis heeft, naar snate van derzclver grootte, lange bloem- en bladflelen.

DeBladeti hebben meermalen maar '^lobben -,doorgaans , fom^vylen y. Zy zyn korter dais de Bladflelen. De Bloemen rusten op Bloemfielen langer dan één duim, vooral aan derzelverOxels,ten^ getale van ï ,dikwylsvan 2,fomwylenvan 3. Plet Zaaddoosje is gerond en veelzadig. (Favrod.) '

Verscheidenheid. Met geheel witte Blpemcn, zo als door Favr'od is waargenomen. ■

Groeiplaatsen. Aan Wallen en voditige Muren, zo als by de Afbeelding is aangewezen. Aan de Stadsmuren te Déventer, te Zutphen, te Arnhem, de Grotten op Roosendaal, teNYMEGEN, te Bommel, te Neerlangbroek, aan de Sluis te Vreeswyk, te Ys-selstein^ te ViANEN, SCHOONHOVEN, op Hardenbroek ill liet Sticht, te Utrecht aan de Stadsmuren en Domtoren, te Haarlem, Leyden, Delft, ’s Hage en elders aan Muren en Wallen der Gragten van Steden overvloedig.

Anglais. Ivy-leaved Toadflax, Français. Muflier lierré. Muflier rampant. Muflier des murailles..

GéNéRiQUEs. CüUce peiitaphylle a. — Corolle dont la bafe est faillante infé* ; rièurement et nectarifère b. À^^porge est fermée par un palais convexe et divifé en deux fegmens. (fde grandeur naturelle vers c. et agrandie vers d. ) — Capflule biloculaire, s’ouvrant par le fora-met en plufieurs lanières réfle'chies, (non eîicorc mûre vers e;. mûre et s’ouvrant vers ƒ}

On voit vers g. la Corolle ouverte et fes 4 Etamines ■ vers h. le Stigmate agrandi vers i. La Semen •

elles font plus courtes que les pétioles qui les portent. Scs Pleurs font foutenues par des pédon- , j Qules longs de plus d’un pouce, fortant de l’aisElle des feuilles, au nombre de i, fouvent de 2, J; Qt môme de 3, La Capfule est arrondie et polysperme. (Favrod )

Lieu Natal, Elle croit contre les remparts et les* murs vieux-et humides,, comme notre' Flanche le fait voir.

Aux murs des Villes de Deventer , Zutphen , Arnhem , Nimôgue , Bommel , Ysselstein, Vianen, Schoonhoven, Utrecht, Harlem, Leide, Delft et la Haye, fur les grottes de Roosendaal, à Neerlangbroek, à l'éclufe de Vreeswyk, à Harden-DROEK dans le Département ü’Utrecht, à la tour du Dôme de cette dernière Ville et ailleurs on abondance, fur les murs des canaux des Villes.

Usage Economique. On n’a découvert jusqu’ici dans cette Plante aucune utilité éc.o-nomique..

Geslachts Kenmerken. Silicula lanccolata, fubtetragona, medio utrinqne dente inftruc-ta, biarticulata, ad articulos fecedcns, articulis monofpermis, evalvibns; het tlaamvtje lancet^ vormig, byna vierhoekig-, (nog niet volkomen ryp a, geheel ryp b.) in het midden aan wedsrzyde met een tand voorzien c. c. tv/ee-ledig, by de leden losgaande, zynde de leden éénzadig, zonder klepjes, (één dezer leden met het Zaad e. Het Zaad afzonderlyk f.)

SooRTELYKE KENMERKEN. Folüs fuccLilentis, liiiearibus, pinnaro .deentatis; metfappige, lynvormige Bladen, vinsgewyze getand.

De Kelk g. Een afzonderlyk Bloemblad met zyn langen puntigen n^gcl h. Stamper cn mceldra den veel vergroot i. De feel buigt zich eeis weinig om. — De twee leden van het Haauwtje zyn niet naast, maar op elkander en geplaatst, te zien by a. en b. La bovenfe lid is twee en driemaal groot er dan het onderfe lid, zynde hetzelve afgebeeld by e. het onderfe en kleinder lid met den Bloemfeel by d. Lk heb, even zeer als Gaertner, in het oiiaerfe lid nooit Zaad ontdekt.

De feien zyn lo, e« meer duimen hoog, glad, takagtig en verfpreid. De Bladen zin vastzittende, vleefg, en volkomen g'ad. De Bloemen zyn aan bundeltjes geplaatst boven aan ds feien en takken. Het bovenfe lid van het Haaiiwtje valt het eerst af. (Favrod J Groeiplaatsen. Langs den Zeekant.

Aan het Strand buiten Stavoren, en aan den voet van ’t Rode Klif, niet ver van daar gelegen In de Zeeduinen by Wyk aan Zee; in het opgaan der Duinen aan het Strand by ' Za ndvoort, Katwyk, Scmeveningen ; langs het Zee- en Maasftrand agter ’s Gravesande , en elders aan den Zeekant van Holland.

Huishoudelyk Gebruik. Van den wortel fyn geftampt en met meel vcimengd, maken de Noord-Amerikanen zeker meel in tyden van gebrek. (Kalms Reize.') In Engeland worden de B'aden onder falade gebruikt. (Suckow.J

By een onderzoek van de eigenfcliappen en het gebruik, dat men van deze Plant zou kunnen maken, heeft Favrod bevonden, dat hare Bladen, jonge takken en Bloembotteii fcherp, bitter, en van een prikkelenden fmaakzyn, en eene vry grootte mate van vlug Alkali bevatten: hieruit m lakt hy op, dat men van dezelve by gebrek van de Coclilearia officinalis, gemeen Lepelkruid, gebruik zou kunnen maken in feorbutieke ziekten.

Wy meenden deze Plant, volgens Gaertner en Willd, onder deze Orde der viertnagtigen, en niet vol-.gens Lunn, onder de orde der Siliquofa, met haaiiwen te moeten brengen; terwyl wy ook de Geflschis Kenmerken van Gaïetnés en Wituo, doch de Soorteiyke Kenmerken niet van Wiuld. maar van een ander, welks be» leUryving niet onze Inlaadfcne Planten meer overeenkomt, hebben overgenomen.j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Caractères G6n6riques. Silimle lancéolée, fubtécragone, (presque quarrée) pourvue, vers le milieu et de part et d’autre, d’une dent; biarticulée, s’ouvrant aux articulations, qui font monolpermes et fans valves. (On voit vers a. la Capfule avant fa maturité, et vers b. lorsqu’elle Gît parfaitement mûre, dont on a repréfenté les dents vers c. c. e. on voit une des articulations avec la lèmence, et vers/, cette même femence féparée de l’articulation.}

Kers g. on voit le Calice; vers h. un Pétale féparé, avec fon onglet long et pointu-, on voit verrî. les Etamines et le fortement agrandis. La Tige est tant foit peu penchée. Les et articulations de la Silicule ne font pas placées à côté l'une de l'autre; mais, l'une au desfus de l'autre, comme on peut le voir vers a. et b. IL articulation fupérieure est de a à fois plus grande que l'inférieure; celte articulation fupérieure est repréfentée vers e. et Finfétieure,avec le Pédoncule vers d. Je n'ai jamais trouvé, non plus que Gaertner , de femence dans l'articulation inférieure.

Ann. DU Trad. Les Zzger font hautes de lo â 12 pouces et au delà, lisfes, très raraeufes et diffufes. Les Feuilles font fesfiles, charmes et parfaitement glabres. Les Fleurs naisEnr par bouquets dispofés au fommet des Tiges et des Ram.eaux. L’articulation fupérieure de la liilicule fc détache et tombe la première. ''Favrod.)

Sur le rivage du Zuiderzee près de Stavoren, et au pied du Roode Klif, qui n’en est pas éloigné. Dans les Dunes maritimes près de Wyk aan Zee; dans les Dunes le long du rivage à Zandvoort, Katwyk, Scheveningen ; le long de la mer et de la Meufe, dcrrièfe ‘ s Gravesand et ailleurs le long de la mer qui baigne la Hollande.

Usages Economiques. Les Américains feptentrionaux font, en tems de difette, une forte de farine avec-la racine de cette plante féchée et réduite en poudre fine, en la pilant et en la mêlant avec de la farine ordinaire. (Kalms ReizeJ On fe fert, en Angleterre, de fes feuilles dans lafaladc.

Note du Trad. Ayant fait quelques recherches fur les propriétés et fur les ufages qu’on pourrait tirer de cette plante; j’ai trouvé que fes feuilles, fes jeunes branches et fes boutons de fienrs font âcres, amers, et d’un goût piquant; renfermant nne asfez grande abondance d’Alkali volatil; d’où je penfe qu’on pourrait en faire ufage, au défaut de la Cuillerée, (Cochlearia ofBc:) dans les maladies fcorbutiques. (Favrod }

(♦) Nous avons cru devoir ranger ce'.te plante, d’après Gaertner et Willdenow, fous cet Ordre des Tetra~ dynamiques, et non fuivant LiNNé, dans celui des Siliqueujes. Deplus, nous avons emprunté ici les Caracièrei (üénériqpes de Oaektn. et Willo. ; (nais,nuint aux Caractères Spécifiques nous les avons tirés d’uuautre,auteur., 40111 la discription a plus de rapport avec nus plantes indigènes.

Bloeit Augustus en September. Deze Plant is my duidelyk gebleken , volgens Boerhaave, te zyn fchooii Reichart en anderen die als O Hellen.

Gsslachts Kenmerken. Receptaculum fetofum, borflelig ontvan^td a. Pappus fimplex, éénvoudige Zaadkuif. Corollæ radii infundibuliformes, longiores, irreguläres; deflraal-bloempjes trechtervortnig, vrylangy onregelmatig. (Zodanig bloempje afzonderlyk b.)

SooRTELYKE Kenmerken. Calycibus fubduplicato — fpinofis, fesfilibus; met vastzittende Kelken., voorzien van byna dubbele doornen, (zulk een doorn afzonderlyk en van voren gezien c. op-zyde d.') Foliis pinnatifidis, linearibus, dentatis; met Bladen als in vinnen gedeeld, lynvormig, getand. Caule pilofo, hairigen Steel.

De algtmecne fieng fchiet vele takken uit, waardoor de Plant zich aanmerkelyk uitfpreidt. De doornen van den kelk zyn wit, doch eer de bloemen te voorf'chyn komen, roodagtig.. Deze doornen zyn beneden met kleine doorntjes als gewenkbraauwd; men zie by c. en d. ~ De Bloemen zitten verf ’preid, meeit ter zyde van de hoofdjlclen, ip zeer korte Bloemflelen. —■ De jlraalbloempjes zynpaersch ; die van den fchyf witagtig : één afzonderlyk met meeldraden en flamper e. Het Zaad f. De Bladen aan hun uiteinde met een naaldagtig doorntje voorzien. De Plant hoog 2 tot 3 voeten.

ByRocKANjE in het Land van den Briel, daar men opgaat na het Duin f. Aan den Dylc langs de Zuid - Uostzyde van de Rivier de Eendracht, niet ver van Tholen en naar deu kant van Steenbergen -j-. — Aan den Ysseldyk by Campen,,en ook in Gelderland; tusfeheii Muiden en IN aarden; aan den voet der Duinen op Walcheren.

Kragt en Geneeskundig Gebruik. Wordt tegen de anderdaagfche Koorts aangepre zen. (Geoffroy.) De wortel is in het Graveel Colyk door Tournefort met nut gegeven; de Zaden zyn pisdryvende en llymverdunnende, en worden in moeilykc waterlozing, door dezelve veroorzaakt, aangeprezen door IMurray.

IIuishoudeltk Gebruik. Murray, aangehaald door Gattenhoff , verhaalt, dat de* Joden hun Paa,'chl m met deze Plant zouden toebereiden. In Æ.gypte worden de jonge uitfpruit» fris gegeten. ÇPavrod.)

Fleurit en Août et Septembre. Quoique Reichart et d’autres Botanistes asfurent,que cette plante est annuelle 0; je me fuis cependant convaincu, d’apres l’obfervation de Boerhaave, qu’elle est réellement bifannuclle jquot;.

Caractcres GéNCRiQUES. Receptacle foyeux 0. — Aigrette fimple. ■— Rayons de la Oorolle infundibuliforraes, irréguliers et asfez longs. (On en voit un féparé de la fleur vers b.')

Caractcres Spccifiques. Calices fesfiles, formés d’un efpèce de double rang d’épines; (vers c. un voit une de ces épines féparée et vue par devant, et vers d. vue de côté.J Feuilles pinnatilidcs, linéaires, dentées. Tige poileufe.

La Tige mère pousfe plusieurs branches, ce qui donne beaucoup d'étendue à la plante. Les écailles du Calice font blanches-, cependant, avant que les fleurs paraisflent elles font rougeâtres-, ces épines font armées par le bas de fort petites épines, en forme de cils, comme on peut le voir vers c. et d. — Les fleurs font éparfes, la plupart à côté des principales Tiges et portées fur de très courts pédoncules. — Les fleurs du Rayosj font poqtpres, et celles du Disque blanchâtres. On eis a repré fente une à part avec les Etamines et le Pistil vers e. ; vers f. on voit la Semence. Les Feuilles font tersninées par une épine en forme d’aiguille. La plante s'élève de 2 à pieds.

A Rockanje dans le voilinage de laBniELLE, du côté par oii l’on va au.x Dunes f,— Sur la digue , le long du côté Sud Est de la rivière de Eendracht près de Tholen du côté de Steenbergen f. — Sur la digue de I’Yssel, près de Campen et en Gueldre; en Hollande, entre Muiden et Naarden ; et au pied des Dunes dans l’île de Walcheren en ZéLANDE.

PRopRiérés ET Usages en öKdecine. On en recommande l’ufage dans les fièvres tierces. (Geoffroy.) La racine a été adniiniflrée avec fuccès par Tournefort dans la Colique du calcul. L.e.s feinences font diurétiques et atténuant les glaires , et Murray les conlèille dans la difficulié d’urine.

UsAGE.s Economiques Murray, cité par Gattenhoff , rapporte que les Juifs s’en fers vaient aubefois pour asfaifonner leur agneau pascal. En Egypte on en mange les jeue-^/uusfes. (Fax .rüd,)

DiOECIA PeNTANDRIA. TwEEHUIZIGEN VyFiMANNIGEN.' Natuurl. Rang volgens Linn. lui. ScabridiS^ Ruwbladigen.

Geslachts Kenmerken. Mannelyke Bloem. Calyx 5-phyllus, Kelk van blaadjes a. vergroot. Corolla o , zonder Bloemkrans (eene Bloem afzonderlyk b. vergroot c. Een meeldraad afzon derlyk en vergroot d.')

Krouv/elyke Bloem. Calyx i-pbyllus, braéleiformis , bafi connivens ; Eenbladige Kelk, by vryze van Sc^ut-blnd, aan den voet ziek omrollende. Corolla o, zonder Bloemkrans. (Etn Bloemp. ye afzonderlyk e. vergroot f.) Styli 2, Ziree flyltjes. g. Semen i. intra calycera foliaiuni; één Zaad, binnen den bladvormigen Kelk befloten k. f Deze zaadbevattende Kelk van buiten gezien i. Het Zaad afzonderlyk k.

De Mannelyk Bloemen maken eene fraaje neerhangende Pluim of tros uit.--- De Hrouwe^ lyke Bloemen : beflaan uit Bloemhoofdjes van agt Bloenien zodanig Bloemhoofdje afzsn^ derlyk by l. Dit heeft een algemeen vierdeelig Bloembekleedfcf van voren gezien en ver-groo', by m.— Het Bloemhoofdje in het Z.aad gefchoten zynde, maakt een vrucht-kegely Strobilus, uit, by n. v/elke in het Nederduitschzeer eigenaartig genoen:d\\'ordtlA.Q^\oe\. De Rist van de Hopbel, naa dat het Zaad daarvan is afgefrooft, by 0. --- De geflcelde

bladen flaan tegen over elkander : aan den voet dezer fel en zyn ßerke knopen ; boven aan zyn de bladen meestal overhoeksch. De bladen, die 3 tot 5 lobben hebben, welke tandsgewyze zyn ingefneden, zyn ruw en op de nerven met kleine haakyes voorzien ; zoo ook de bloem- en Bladfielen, die teff'ens eenigzins kleverig zyn. (Jnder aan de Bloemfielen zyn fchutblaadjes. — De Plant is flerk klimmende en fingerende, windt zich om takken esï fammen met de Zon om, en klimt fomwylen ter hoogte van 12, of 14 voeten en hoger. De bladen veel na die van den wynfok gelykende, zoo is de Plant hierom niet oneigenlyk de wynfok der Noordelyke Landen genoemd. — De ferk onder den grond kruipende wortel is by de Krouwelyke Plant afgebeeld.

Kragt en Geneeskundig Gebruik. Is reeds door Lobel een fteenbrekend middel genoemd, Uitwendig in ontllekingen der keel, ontwrichtingen en kneuzingen aangeraden door Murray, Een fterk aftrekfel pryst Darelius aan tegen de wormen,

Huishoudelyk Gebruik, De jonge uitfpruitfels der wortels in de Lente, die veel na Aspergien gclyken , worden in ons Vaderland gebruikt, ’t zy als Salade, ’t zy gekookt als Moeskruid: zy worden in Groningen Hoppe-Piekjes genoemd, en leveren eene aangenaame en gezonde fpys op , waartoe deze Plant op eenige plaatfen in Moeshoven opzettelyk geteeld wordt. — Dc Hopbellen worden algemeen gebruikt tot het bier brouwen, waardoor het bier

(*) Wy hebben deze Vrouwelyke Plant, op eene afzonderlyke Plaat, welke onmiddelykop die der Mannelyek Plant moet volgen , doen afbeelden , om dat de deelen der Vruchtmaking en de houding der Planten anders niet genoegzaam konden aangewezen worden ; terwyl de befchryving moet geplaatst worden vóór de beide Plaaten,

zyne aangename bitterheid bekomt, duurzaam wordt, en minder aan zuur worden onderhevig is. Deze bellen worden in het wild op vele plaatlen in ons Land opgezogt, en tot gemelde oogmerk aan Bierbrouwers verkogt. — De bladen en kleine ranken, vooral wanneer zy jong zyn , worden in die Itreken onzes Vaderlands , waar dit gewas geteeld wordt, aan Koeyen gegeven , ’t geen voor haar een gezond voedfel is, en waardoor zy veel melk en boter geven. — Ook kunnen (volgens Gatïenhoff) de gedroogde bladen tot Wintervoeder dienen voor Runderen en Schapen, zeker is het, dat het dorre loof tot ftroojing onder het vee kan gebruikt worden.

Volgens genomen proeven kan men van de takken draden bekomen , waar van men doek kan vervaardigen , dat niet zoo wit, maar fterker is dan ’t geen van Hennip of Vlas gemaakt is. Hiertoe moeten de takken van de bladeren ontdaan, gedroogd, in ftukken van twee of drie ellen lang gebroken , geroot, gebraakt en geiponnen worden, even als Hennip. QSwed. Ma.ttusciika,) De takken kunnen mede tot bruin verwen dienen, (Suckow) en kan hier van ook papier gemaakt worden. {Letterbode 1802.) — De Plant verdryft door haar lierken reuk de Klanders en verdere nadeelige Infeélen van de Koornzolders, en is derzelver gebruik lieirtoe algemeen aanteraden. (Gabbema, Suckow, Gattenhoff en anderen)— InBosfehen is de Plant een nadeelig onkruid, vooral in Hakboslchen en jong Plantzoen van Éls en Esch: door derzelver omflingerende takken wordt het Hout iiedergedrukt, en de jonge loten verflikken geheel, zoo dar een Hakbosch hiermede flerk bezet, byna niets zal opbrengen , wanneer het hier van niet gezuiverd wordt. Hiertoe laat men de Hop in zodanige Houtlanden jaarlyks, en in den eerflen zomer naa den hak tweemaal, opzettelyk affnyden, waardoor volgens Bericht in àzVerhaudel. van de Maaifchappy van Landbouw- L). XL fl. i. bl. 122 enz. Oostvoorii met het zevende jaar de Plop genoegzaam was uitgeroeid, en waar by men zich be‘ter hadt bevonden, dan by het uittrekken. Dit laatfle wordt aangepreezen in de Verhandel, van den Oeconomisch Tak-Land-kauw N^’.S. en moet vroeg in het voorjaar gefchieden : wanneer de wortels diep zitten, brengt men een^ mes, of nog beter eene tweetandige korte vork in den grond, om de wortels te kunnen volgen, en geheel uit te trekken;, terwyl de uitgçtrokken wortels zorgvuldig buiten het Bosch moeten gebragt worden.

De Plant die in het wild groeit, is dezelfde, welke ten dienfle der Brouweryen.opzettelyk geteeld wordt, fchoon door Cultuur eenige verfcheidenheden zijn ontflaan.— Deze teelt, die zich in ons Vaderland maar tot eenige ftreken bepaalt, wordt gevonden te Eelde, Eflder.-WOEDE , Paterwolde , Rhoden cn Rhoderwoede, Foxwolde en Lieveren, doch voor-naraelyk te Peise,. allen gelegen in Drenthe; Nieuwkerk en omftreken, op de Veluwe ; Weed en Ameerode,, in de Bommeeerwaard; Veymen, Nieuwkuyk en Onsenoort in het Land van Heusden; en te Schyndee en omflreken , in de Mey'ery van den Bosch. — De Plant bemint een gemengden goeden grond van zand en zwarte aarde, fchooon zy ook volgens Mileer in drasfige gronden in Éssex in Engeland geteeld wordt, gelyk ook de Plant overvloedig van zelve groeit, en volkomen rype bellen geeft,., in de moeraslige Elfen-hoscjijes van het PIaagsche Bosch, Nieuwland, vooral Weiland is het best, tot Hopland JVinteleggen. Zy wordt van afzetfels voortgekweekt, op afzonderlyke aarden-bulten van 2 a a voeten hoog, die, naa dat de afzetfels in den grond zijn gebragt, allengs zyn aangehoogd. Op eiken buft zyn twee flaken , de beste zyn van Popel- of Eschdoorn, om ’er de Plant tegen op te doen klimmen, en aantebinden. De Plant ééns in den grond zynde, kan vele jaren , volgens fommigen twintig jaren, goed blyven ; doch elk jaar moet de bult geliecht, mest om de wortel der Plant gebragt, en vervolgens weder aangehoogd worden als te voren, welke mesting in Engeland in den laten Plerfst, maar, in ons Vaderland in het voorjaar gefchiedt. In September worden de Plopbcllen gcfiieden, geplukt en gedroogd op een eest of rooster over vuur, en op eene drooge plaats bewaard. De teelt van dit gewas is zeer naauwkeurig op-gegeven in Milder Gardeners Dictionary ,. in het Nederduitsch vertaald, onderden T.ytel. van Ph. Millex’s Kruidkundig IKoordenhoek ; evï vindt men ook deze teelt, zoo als die in Drenthe plaats heeft, befchreven in het Groninger kVeekblad voor den zoo genaamden Ge~ T9^eenen Man. Deel P N®. 49. ----- De Plant is aan vele ongemakken onderhevig, vooral

Caractcres GéNéRiQUES. Fleurs mâles. Cô/fre pentaphyle, (agrandi vers«.)— Corolle nulle, (vers i. on a repréfenté une Fleur féparée ; vers c la même agrandie à la loupe, et vers d. une des Etamines ausfi agrandie.)

Fleurs femelles. Calice monophylle , braftéiforme, connivent par la bafe.CorcZL nulle. (On voit vers e. une Fleur féparée, et agrandie vers ƒ.)— Deux Styles, g.— Une feule renfermée dans l’intérieur du Calice foliacé h. Le Calice contenant la Semence fe voit par dehors« vers i., et vers k. on voit la Semence féparée du Calice.

CARACTèRES SpéciFiQUES. On ne connaît encore qu’une feule espèce de ce genre.

Les fleurs mâles forment une très belle grappe ou panache pendant.— Les fleurs femelles font' dispofées en petites têtes de 8 fleurs ;• on voit vers l. une de ces petites têtes féparée, qui est environnée dêune Braétée univerfelle divifée en 4 parties, repréfentée féparément et vue par devant vers m. — Les têtes de fleurs étant changée sen Semences, forment une espèce de Cône renverfé (StrobilusJ n. Le Placenta de ce Cône., après que les Semences f’en Jont détachées, est re-préfenté vers 0.— Les feuilles font pétiolées et oppofées ; au pied de chaque pétiole on remarque de forts no-ends; dans la partie fupérieure les feuilles font ordinairement alternes. Les feuilles qui font divij'ées en '^ou S lobes et dentées en leur bord,Jbnt rudes au toucher et pourvues de petits crochets le long de leur nervures ,ainfi que les Pédoncules et les Pétioles qui font tan Joit peu gluans. AU bas des Pédoncules on trouve de petites Braétées. — La plante, qui est très grimpante et en tortillante, fe roule autour des branches et des troncs vo^ins , dans le même fens que le mouvement diurne du Soleil, c'est à dire, de gauche à droite, étant tourné vers le Sud, et grimpe quelques fois Jusques à la hauteur de 12 à 14 pieds et même davantage. Ses feuilles qui resfemblent beaucoup â celles de la Vigne lui ont fait donner le nom, asfez biest ap'-pliqué, de Vigne des contrées Septentrionales, Les racines très rampantes dans la terrt font repréfentées fur la planche de la Plante femelle.

PROPRiérés ET UsAG. Méo. Elle était regardée, déjà du tems de Lobel , comme un bon lîthontriptique. Murray en confeille l’iifage extérieur dans les inflammations de la gorge, dans lés luxations et les meurtrisfures. Darelius loue les bons efl'ets d’un fort extrait de cette Plante contre les vers.

Usages Economiques. Les jeunes pousfes des racines, qui resfemblent asfez à des Asperges fe mangent en ce pays au printems, en falade, ou bien étnvées comme des légumes, et four-nisf^nt un aliment flûn et agréable ; c’est pourquoi, on la cultive exprès pour cela dans les jardins y (*) Nous avons fait repréfenter la Plante Femelle fut une planche à part , la quelle doit fulvre immédiate • »dnt celle de la Plante Mâle, et cela pareeque les parties de la frufticaiion et le port des deux Plantes u’ïm-rtóiet pas été l'ulïïsammeut expjimésj la defcripüoa devra piécidcr der les deux planche».

potagers. ~ Les Cônes fervent généralement dans les brasfcriea, pour donner à la bière une amertume agréable, qui la conferve et l’empèche de s’aigrir. En divers endroits de ce pays on recueille les Cônes fauvages pour les vendre aux brasfeurs. Dans les contrées de notre partie où l'on cultive cette Plante, on en donne les feuilles et les vrilles, furtout, lorsqu’elles font jeunes, aux Vaches, ce qui est pour elles un fourrage très fain et leur fait produire beaucoup de lait et de heure. Et même , d’après Gattenhofp, les feuilles léchées peuvent fervir de fourrage d’hiver aux Bœufs et aux Moutons. Ce qu’il y a de fûr, c’est que le feuillage fee peut fervir de litière au bétail.

Suivant des expériences faites fur ce fujet il parait qu’on peut obtenir des branches de cette Plante des fils , dont on peut Dire de la toile, qui, à la vérité, n’est pas fi blanche , mais plus forte que celle qu’on fait avec le lin et le chanvre. Dans ce but, on dépouille les branches de leurs ienilles, on les fèche, on coupe les branches de la longueur de 2 à 3 aunes, on les fait rouir, on les hrife et on les file, comme le chanvre (Swed. Abh. Mattusciika) Les branches peuvent ausß être employées à teindre en brun. (Suckow^ amp;nbsp;même on peut en faire du papier (^Letterbode 1802), La Plante, par la forte odeur qu’elle exhale, chasfe les Charenfons et autres infectes nuifibles des greniers à blé, et fou ufage pour cela est fortement recommandé. (Gabbema , Suckow, Gatten-iioFF et d’autr.s.)---Cette Plante est très nuifible dans les bosquets, et, fur-tout, dans les bois taillis et lesje mes plants d’aunes et de frênes »pareeque fes branches entortillantes presfent le jeune bois et étranglent les jeunes pousfes, et cela, à tel point, que fi unbosquet eu est fort abondant en Jloublon, il ne produira presque rien, à moins qu’il n’en Ibit purgé;c’est pourquoi on fait couper chaque année le Houblon dans ces bois taillis, et au premier été après la coupe, 2 fois; le réfultat est tel, que d’après l’avis inféré dans les Traces de la Société d’Agriculture'Lova. XI. ite Livraifon page 122 etc., dans le Village d'Oostvoornau bout de la/me. année, le Houblon avait été presquè entièrement détruit, et qu’on s’était mieux trouvé de le détruire de cette manière qu’en l’arrachant. Le dernier moyen est aufi recommandé dans X^Traité de la Branche économique d''Agriculture. No. 8. et, fur tout, fi on le met en pratique de bonne heure au printeins; lorsque les racines font fort enfoncées dans la terre, 011 fe fert d’un couteau, ou mieux encore d’une courte fourche à deux dents, qu’on enfonce dans la terre, pour pouvoir d’autant mieux fuivre la racine et l’arracher entière.-ment; bien entendu qu’on doit emporter foigneufement hors du bois les racines qu’on ena tirées.

La plante qui croit fpontanément, est précifément la même que celle, qu’on cultive exprès pour les brasferies, quoique la culture lui ai fait fnbir quelques variations. — Cette culture n’est propre qu’ à quelques contrées de notre patrie, ausfi ne la trouvet-on pratiquée qu’ àEELDE, Eelder» WOLDE, Pater WOEDE , Rhoden et Rhoderwolde , Foxwolde, Lie veren, et, furtout, à Prise , qui font tous dans le Pays de Drenthe; à Nieuwkerk et dans fes environs, dans le Vcluwe; à Well et Amelroue , dans le Bommblerwaard; àVLVMEN, à Nieuwkuik et Ônsenoort, dans le voifinage de Heusden; à Schyndel et dans les environs, dans la Mairie de Bois-le-duc.—. La plante aime un bon terroir mélangé de fable et de terre noire, quoiqu’on la cultive ausfi, fuivant AIiller, dans les terreins limoneux du CoMTé d’EssEx; elle croit ausfi et donne des Cônes mûrs en abondance et fpontanément dans les aunaies marécageufes du Bois de LA Haye.

On la cultive dans des terreins neufs, furtout, dans dès prairies, ce qui est préférable pour établir une Houblonnière ; on la multiplie par marcottes lur des buttes de terre de 2 à 3 pieds de hauteur, qu’on relève peu à peu après que les marcottes ont été mifes en terre ; fur chaque butte on plante deux perches, (les meilleures font faites de bois de Peuplier ou d’Erable,) pour y faire grimper la plante et pour l’y fi ter. La plante étant une fois en terre peut y rester en bon état pen-dant nombre d’années, et meme, dit-on, jusques à 20 ans; on doit, cependant, chaque année, renvoi fer la butte, mettre du fumier autour de la racine de la Plante et puis enfuite relever la butte, comme auparavant ; cet engrais fe fait en Angleterre dans l’arrière-faifon ; mais, dans notre pays il a lieu au printems. En Septembre on recueille les Cônes et on les fait fécher au feu fur un gril ou ’dans un four, et on les conferve enfuite dans un endroit fcc. La culture de cette plante est très exaélement d’écrite dans le DiBionnaire der Sardinien de Miel er ; on trouve ausfi l’expofiiion de cette culture, telle qu’on la pratique dans 1 • pays de Drenthe, dans ILlebdonadaire de Grohin-gue pour le J'oigt;difant hgmne du peuple. Tome 1er. No. 49. --- Cette Plante est fujetie à

plufieurs accidens, et, luriout, à la uielle, qui attaque ausfi fouvent la plante fauvage,

On voit vers a. une fleur de grandeur naturelle et vers b. la même fiew fortement U'^randie. Vers , c. on a repréfent é à part et agrandi le Calice qui est plat, velu et diphy lie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;On voit vers

d. la Coiolle univalve., ausfi agrandie., ainfi que la Barbe QArista) qui est fixée vers le bas de fou dos; cette Barbe est beaucoup plus longue que la Corolle, un peu au desjus de la quelle fie trouve une articulation, et est üe couleur noirâtre. Vers e on voit le Germe, les Etamines et le Pistil, tous agrandis.

Cette efpèce est facile à difiingucr des autres, au moyen de fa racine bulbeufe , de la quelle fartent bientôt d'autres petits bulbes, qui multiplient ainfi la plante. Chaque bulbe produit un Chaume: il ne sn'a point paru, ainjt quà Ray, qu’il forte plufieurs Tiges de chaque bulbe. Le Chaume n'est pas parfaitement droit, il a 3 ou 4 noeuds et fe penche un peu vers le noeud inférieur. La fui lie J'upérieure, ausji loin qu'elle embrasfe le Chaume, fert en même terns-de Gaine. La plante apr'es fa fieuraifon fe desfèehe en fort peu de tems ; c'est pourquoi, malgré des recherches snultipliées, U ni a été imposftble de réusjir à découvrir des Semences mûres. La plante est bien dédommagée de ce peu de fertilité des fleurs, par les nombreu.x cayeux qu'elle pousfe autour d'elle. Cette plante qui, après le Paturin annuel (Poa ànnua Linn.) certainement la plus petite de toutes les Graminées, fe trouve repréfentée de grandeur naturelle dans siotre Planche.

Le fynonyme de Gasp Bauhin attribué à notre plante par Reichard, Houttuin et WiLLDENOw doit être appliqué au Vulpin des champs, (Alopecurus agrcsiis. Linn.J au quel Scheuchzer et Schrebep., le rapportent ausfi.

Cette graminée, qui jusqu’ici n’avait pas encore été rangée au nombre de nos plantes indigènes, ou qui n’était pas même connue comme telle, a été trouvée pari moi en abondance à mi-chemin entre Amsterdam et Harlem, le long de la digue de Sparendam, du côté de l’Y, à quelques verges Nord -Est de la Maifon de Zwanenburg ; ainfi qu’à la digue du West-zaner-Overton. —, Cette plante, à raifon et fit pctitesfe, n’est fou vent pas apperçue parmi les autres,graminées, ou fi on la remarque, on la prendra pour un petit individu du Vulpin des champ : c’est pourquoi elle n’a pas été obfervée jusqu’à préfent dans notre patrie par d’autres Botanistes, car il me parait très vraifemblable, qu’elle croit dans plufieurs autres endroits de cette République.

Usages Economiques. Cette plante fournit une pâture très agréable, qu’aucun animaï herbivore ne refufe. (Bath. Bocitty Vol. IX.')

Geslaciits Kenjierken. Calyx a- valvis, Kelk^lefiaande uit twee klepjes. Corolla i-vaîvis, ééne kleppige Bloemkrans.

SooRTELYKE Kenmerken.' Culmo creélo, met een recht oppaanden Halm. Spica cylin-diica, rolronde Air. Radice bulbofa, eti BoBwortel.

Een Bloem in hare natuurlyke grootte a. veel vergroot b. de platte hairige tweebladige Kelk afzonderlyk eti vergroot c. — Men zie by d. meae vergroot den éénklcppigen Bloemkransmet desi naald die aan deszelfs rug van onderen is vasïgehccht-,veel langer is dan de Bloemkrans ; even boven denzelvess een knokkel heeft, en verder zwartagtig is. Kruchtbeginfel, Meeldraden en Stamper vergroot by c.

Deze foort is zeer kennelyk door haren Bolwortel: hieraangrocijen fpoedigandete Bolletjes, waar door zich de Plant voorteelt. Elke Bolwortel brengt éénest halm voort-, het is my althans niet gebleken, dat volgens Ray daar uit onderfcheide fengesi zouden voortfpruiten. De Halm is niet volkomen rechtpandig- heeft 3 of 4 knopen, m buigt zich by dess eespeis knoop een weinig. Het bovenjie Blad, zo vei- het den Halm omvat, maakt eene bollepeel-fchede uit.— De Plant uitgebloeid hebbende, verdort fpoedig, en het heeft sny naa herhaalde poging Sliet kunnen gelukken, ryp zaad daar aan te ontdekken. Deze weinige vruchtbaarheid door middel van zaad vindt de Plant vergoed in dest aangroei van haress Bolwortel. Deze Plant, naa de Poa annua, klein Beemd-gras, zeker het kleinfe van alle Grasfen, is in hare natuurlyke grootte afgebeeld.

De naam van Casp. Banhiniis, by deze Plant door Reichard, Houttuin en Willdenow opgegeven, zal behoren by Alopecuriis agrestis, Veld Vosfeilaart, waarby ook Scheuch-ZER ejï ScHREBER dcji naam vasi Bauhinus brengen.

Dit gras tot hiertoe nog nimmer onder onze Inlandfche Planten opgegeven, of als zodanig bekend, is door my overvloedig gevonden op Halfwegen Haarlem en Amsterdam aan den Si’ARENDAMMER. Dyk, aan den kant van het Y eenige Roeden ten Noordwesten van het Huis Zwanenburg, als mede aan den Dyk by de Westzaner Overton. — Deze Plant onder ander Gras fchuilende, wordt ligt door zyne kleinte voorby gezien, of zal door velen gehouden zyn voor een klein gewas van Alop. agresiis. Uit dezen hoofde zal zy door andere Plantkundigen in ons Vaderland nog niet zyn opgeraerkt, daar het my zeer waarfchynlyk voorkomt, dat tty op meer andere pl .atfen in deze Republiek zal groeijen.

Huishouuelyk Gebruik. Een zeer aangenaam Gras, dat door geen één Gras-etend Dier geweigerd wordt. (Bath. Society Hol. LX)

Geslaciits Kenmerken. Corolla tubo incurvato. Bloemkrans met eene omgekromde buis tj hals, by a.

Soortelyke Kenmerken. Poliis Lanceolatis, hispidis; met lancetvormige, borflelhairige Bladen. Calycibus floresccncibiiSj crectis; met bloeijende, recht o-pftaande Kelken b.

De hals van den Bloemkrans is met witte fchubjes of klepjes gewelfswyze gefloten. De Bloemkrans van hoven gezien c. geopend en vergroot d. Kruchtbeginfel en jt amper afzon derlyk e. — De fcherphairige Kelk blyft naa het af vallen der Bloem voortgroeijen, en bevat van binnen de naakte Zaden, zie by f. Den Kelk met volkomen ryp zaad by g. Twee zaden elk van een onderfcheiden kant gezien by h. Stelen, Kelk en Bladen hébben fcherpe hairen alsborflels, en de Bladen zyn als met puiitjes bezet, en hebben aan de randen vry ruime plooijen. —— De Bloemen, eer zy volkomen in bloei zyn, zyn paersch van kleur. — De Plant hoog skvoet, De Bloemen vormen cene air boven aan den fleel, welke air na ééne zyde gekeerd, na binnen omgebogen, cn beneden veel breeder is dan boven aan. De Kelk is dikwyls met hairigepuistjes bezet. (Favrod.J

Verscheidenheden, i. Met geheel witte Bloemen, a. met Bladen met vry diepe inhammen aan den rand.

Aan de Dykjes tusfehen Helpen en de Nieuwe Werken buiten Groningen. Tusfehen Olde en Nye Mirdum en elders in de Wouden van Vriesland J. — Aan den begroeiden Voorkant der Duinen van Holland algemeen f. Ook op onze Heigronden f, op de Bouwlanden om Utrecht en om Rhenen J. — Verder om Haarlem, Leyden, den Haag, Nimwegen en op vele andere Plaatfen.

Kerfcheidenheid. No. i. op fchaduwagtige plaatfen by Rheenen. No. 2. in Gelderland op een hlesthoop; beiden gevonden door Favrod.

Huishoudelyk Gebruik. Deze Plant wordt door Bulliard en Reuss opgegeven, dat door Paarden, Runderen, Schapen'en Geiten zou gegeten worden, doch uit hoofde van het fcherpe en Itckelige der volwasfene Plant, zal dit alleen kunnen plaats hebben, wanneer zy nog jong en Lppig is ; en als dan is zy zelfs, volgens Gleditsch cn Mattuschka, een aangenaam voedfel voor Schapen. De Bycn azen op de Bloemen. IjSwed. Abh.)

Caractöres SpéciFiQUES. Feuilles lancéolées, hispides'. CzsîZ/F^r fleurisfàns droits, b.

ds llt;^ Corolle est forn2ée par des écailles blanches dispofées en forme de voute. Vers c', on a réprefenté la Corolle vue par des fus; owverte et agrandie vers d.; le Germe et le Style féparés vers e. — Le Calice hérisfè de poils continue de croître après la chute de la Corolle et renferme dans fon fein les Semences nues., qu'on peut voir vers f On voit vers g. un Calice avec les Semences parfaitement mûres. Fers h. on voit 2 Semences reprèfentées de deux côtés différent. La Tige^ les Feuilles et le Calice font couverts de poils raidescomme ceux dés brofes; les Feuilles font comme parfemées de petits tubercules on mammelons ; ces dernières ont d'asfez larges pdis dans leurs bords. Les fleurs avant leur parfait développement, font d'abord purpurines, et enfuite bleues. nbsp;La plante s’élève d'un pied jusqu à pied.

Arto. DU Trad. Les Fleurs font dispofées en épis terminaux , unilatéraux, courbés en dedans, plus lâches vers le bas que vers le haut. ~ Le Calice est ausfi couvert de tubercules-poileux. fFAVROD.)

VARiéïés. J’ai obfervé dans ce pays deux variétés a s fez remarquables de cette plante, dont l’une à fleurs tout à fait blanches, et fautre à feuilles asfez profondément Années dans leurs bords. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les terreins cultivés, le long des chemins et furtout dans les terreins Fiblonneux.

Sur la digue entre Helpen et les Nieuwe-werken autour de Groningue. Entre Olde et Nye Mirdum, et ailleurs dans les Bois de la Frise f. — Elle est très commune fur les lifières gazon liées des Dunes de la Hollande f, aiuA que dans nos bruyères f, et dans les terres cultivées autour d’UTRECHT f. — On le trouve ausfi autour d’HARLEM, Leyde, la Haye , Nimögue et en plufieurs autres endroits.

Add du Trad. Je l’ai trouvée en abondance dans le voifinage du Rhenen , c’est ausfi là que j’ai vu dans un endroit un peu ombragé la variété à fleurs blanches; j’ai obfervé l’autre variété en Gueldres , près d’un tas d’engrais. (Favrod.)

Usage Economique. Bulliard et Reuss difent que les chevaux, les boeufs, les moutons et les chèvres broutent volontiers cette plante; nous penfons, cependant , qu’eaufe de l’aspérité et du piquant de la plante adulte, cela ne peut être entendu que de la plante encore jeune, tendre’et fucculente; alors ausfi elle fournit, fuivant Gleditsch et hlATTUsciiKA, une pâture agréable aux, moutons. — Les abeilles vièntnt avec plaifir butiner fur fes fleura». (ôVrt/., Pibh J

Pentandrie Digynie, O/t/. Nat. de un N. xlv. Ombclléa. , , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

CARACrèRES GéxéRiQUES. Corollei presque radiées, toutes hermaphrodites. (On voit vers d, une fleur feule et de grandeur naturelle, et agrandie vers A) — Fruit couvert de poils raides et piquans.

Caractôres St’éciFiQUE'. ^'icmcnces liérisfé.'S, (vers c. et agrandies vers d'y Pétioles nerveux par desfous e. La Collerette universelle ist ausß longue que l'Ombelle univerfelle, finnée et tres étalée, vers f. La Collerette partielle est linéaire-lancéolée, on l'a repréfentéeSéparément vers g. Les Fleurs Sont généralement blanches, quelques ßbis, cependant rougeâttes et au centre de l'Ombelle univerSelle Souvent tout à fait rouges. Les Feuilles Sont rudes, deux fois et inêmè jusqu'à 3 fois pinnies. Lorsque la Semence fe mûrit, l'Ombelle univerfelle, même ausß la partielle, par un eßet de F aspérité et de l'élasticité des Semences, fe contrarient en une efpice déboule, propriété qui lui a fait donner en odtiglais et eti IJollandais le fur nom de Nid d’oileau, voyez vers h. La Racine est parfaitement fußforme i.

Mote du 1 rad. j’ai fouvent oblérvé, que les Fleurs du Rayon qui loin irrégulières et plus grandes que celles du Disque, étaient quelques fois flériles; d’autres fois femelles et fertiles. Deplus, j’ai remaïqué Iré-quenimcnt au etn’^re de l’Ombelle univeilclle une fleur ifolée, pourpre et ftérile. (Favrod.)

Le long du grand chemin entre Harlingen et Franeker, dans les jachères près A’IIarderwyk, Zùtphen, Doesburg et Thiel f- Ce long des chemins autour ü’Utrecht et de Wÿk te Duürstede. Le long des Dunes de la Hollande, furtout, du côté d’OvERVREN, Katwyk et dans les Dunes irtérieurés dans le Voifmage de Zorgvliet près de la Have f- Sur les digues dans l’île de Dordrecht f. et en divers autres endroits. — J’ai trouvé des Plantes naines, qui avaient à peine un demi pied de hauteur, dans les fentes des vieux murs de la Ville d’Utrecht. (Favrod.)

PRoPRiéTés ET Vertus M0dicales. Le fuc, ainfi que la décoction de la racine de cette plgnte peut fervir, fuivant Lobb, comme un remède lithontriptique ; ce fuc est recommandé avec railbn contre la crasfe, fur la largue des enfans, ainfi que pour hâter la falivation dans la petite vérole. L’ufage de la racine crue, mangée à jeun, est fort bon, dit Rosenstein, contre les vers des enfans. Il est bien avéré qu’un cataplasme de Carotte a la faculté de nettoyer de vieux et puans ulcères, et même ceux qui ont un principe cancéreux: fi l’on rape de la racine fraîche de cette plante fur une partie du corps brulée, on est foulagé en peu de tems. La fuere qu’on en ptut retirer, a ausfi quelques propriétés médicales. (Murray.)

Usages Economiques. La lacine de Carotte, généralement cultivée dans notre patrie, e.'t entre nos plantes potagères une de.s plus faines et des plus favoureufes: on la donne ausli au bétail,c’est pourquoi, on la cultive avec avantage dams plufieurs contiées de cette République et on fe fert des racines comme fourrage d’hiver. Pu. Miller, dans fon DiEt. des Sardinien, asfure qu’un arpent de terre enfemencé de Carottes, fournit plus de fourrage aux boeufs et aux mou.ons, que 3 arpens de navets; il dit, de plus, que les chevaux la mangent volontiert et qu’il n’éxiste point de meilleur aliment pour les pourceaux. — Le feuillage de cette plante avant fa fleuraifon est ausfi agréable au bétail ; mais, l’aspérité des tiges et des Semences la rendent peu propre à cet ufage après qu’elle a fleuri ; c’est pour cette raifon que Brugmans la range au nombre des plantes nuifibles dans les prairies. Kn tems de difette, on peut piéparer avec cette racine un pain pasfablement bon. {Mattuschka,.Reus.s.) Cette racine, furtout celle des plantes cultivées, contient beaucoup de fucrc; c’est pourquoi en divers endroits d’Allemagne on en obtient un fyrop, au moyen de coction, de la presfion et de la vaporilation. (ßwed. Abb. et Murray cité par Et. J, van Geuns dans le Alp^emeenc Letterbode No. 201.) On peut ausfi en distiller de l’eau de vie, d’après la manière ( écrite par J. R. Forster. — Dansles environs de Duslèldorp et Elberfeld on fait rôtir cette racine pour s’en fervir en guïfe de Calfé. (Le môme van Geuns comme ci-desfus.) On s’en fert ausli dans le môme but dans le Canton du Léman, en Suisfe; on la coupe par petits morceaux, on la rôtit, on la mout et on la môle avec le caffé, d’après différentes proportions, dont la plus ordinaire est un tiers de Carotte fur deux tiers de caffé. (Favrod.) — On peut encore retirer de cette racine, en y ajoutant d’autres ingréjiens, une asfez bonne couleur violette. (Gunner.) — Les abeilles viènent faire leur picorée fur les fleurs. (Swed. Abh.')

Miller prétend que la plante fauvage diffère de celle qui est cultivée et asfure que cette dernière n’est point une variété de la première, qu’il dit avoir fouvent feirée, fans avoir jamais obtenu aucune amélioration dans la racine: c’est pourquoi il nomme la plante que nous venons de décrire et qu’rl regarde comme une espèce différente Daucus fylveflris et la Carotte cuiti\ée, Daucus Carota. Cependant, des expériences asfidues et bien faites ont prouié que fi l’on répète ce Hmis pendant s à 4 ans de fuite, dans une bonne terre, on peut réusfir à changer entièrement la Carotte fauvage en Carotte cultivée, dent la ratine devient tout ausfi bonne eue celle que nous cultivons dans nos potagers. (Favrod.) D’autres Botanistes penfent, avec raifon, que la Carotte cultivée ne diffère point tslentiellement de L’autre, et foutiènent que ia feule diflérence, qui les diflingue, ne confiste que dans les diverfes modifications, que la culture lui a fait fubir dans fa forme, dans fa couleur et dans fa faveur. La variété la plus connue et la plus recherchée dans notre patrie est, furtout, celle dont la racine est d’un rouge vif, appehée communément Carotte de Hoorn. Quant à ce qui concerne cette variété et quelques autres, ainft que la manière de les cultiver, on peut confuRer les Obfervaiions fur la fondation des maifons de campagne^ des jardins de plaifance amp;c. pages 361, 362 ; on peut encore confulter fur ce fujet et fur la culture de cette plan te pour 1 ufage du bétail, l’ouvrage déjà cité de Miller.

Hoogduitick. Gemeine Mohrrübe, gelbe Möhrcna nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Nederduitfihe Benamen, Vogelnest, wilde Wortelen, wilde ook geele Peen of Garoten, Wortei Kruid, Kroontjes - Kruid»

Geslachts Kenmerken. Corollæ fubradiatæ, omnes hermaphroditæ ; de Bloemkranfen byna geßraald, allen iweefagiig. {Een afnonderljk Bloempje a. vergroot bP) Fructus pilis hispidis, /Jc vrucht met flelel-bairen bezet.

ijooRTELYKE KENMERKEN. Seiuinibus liispidis, met flekelbairige Zaden, c, vergroot d. l\tiolis lubtus ner-Vofis, De Bladflelen van onderen geribd, e.

Het algemeene fchermdekfel van gelyke grootte als de Bloemfcherm en geviml, en zich wyd uitfpreidende f. liet afzonder-lyke Jchermdekjel lineaal-lancetvorniig, aj'zonderlyk aangewezen by g. De Bloempjes zyn over het geheel wit, itoch fommi-gen roodagtig. en in het midden des- Bloemkroon .dikwyls geheel rood. De Bladen zyn ruig, en dubbel jaa byna drievoudig gevind. Het Zaai ryp wordende, zo wordt de algemeene Bloemkroon door de ruigheid en veerkragt der Zaden als in etn ronden bol zamengedrongen, waarvan het etgenaartig den bynaam van Pj)gelnest heeft verkregen, aCgebeeld by h. De wortel is een volkomen Ben - wortel i. — Favrod heeft dikwyls waargenomen, dat de ßraalbloemen, welke onregelmatig en veelgrooter zyn dan die van den fehyf. nu eens onvruchtbaar, dan weder enkel vrouwelyk en vruchtbaar waren: daar en boven heeft hy beßendig bevonden, dat in het tnidden van de algemeene Bloemkroon eene op zich zelve Jtaande Bloem paarssk en onvruchtbaar was, ’/ geen ik mede dikwyls heb woargenomen.

Aan den Ry- en Trekweg tusfchen Harlingen en Franeker. Op de Braaklanden by Harderwyk, ZuTPiiEN, Doesbürg en Thiel f. Aan de Wegen om Utrecht en by Wyk by Duurstede. Aan de Duinkanten van Holland, vooral onder üverveen, Katwyk, en de Binnenduinen voor Zorgvliet by den Haag f. Aan de Dyken op het Eiland van Dordrecht f. en op veele andere plaatfen. — Door Favrod in de fpleten der oude Stadsmuren van Utrecht Planten gevonden, naauwlyks een half voet hoog.

Kragt en Geneeskundig Gebruik. Het fap en afkookfcl van den wortel dezer Plant zou volgens Lobb als een fteenbrekend middel dienltig zyn ; dit fap wordt met recht tegen de fprouw der Kinderen aangeprezen, als ook om de kwyling in de Kinderpokjes te bevorderen. Het gebruik van den raauwen wortel, nugteren gegeten, wordt door Rosenstein tegen de wormen der Kinderen zeer aangeraden. Bekendis het vermogen, van een Pap uit Peen bereid, om verouderde.en Hinkende Zweren, zelfs die van een kaïdteragtigen aard zyn, te zuiveren: verseh gefchrabde Peen op verbrande deelcn aangelegd, doen groot nut. De Suiker die uit dezelve kan bereid worden, heeft ook hare geneeskragtige nuttigheid. (Murray.)

Huishoudelyk Gebruik. De wortel van deze Plant, algemeen in ons Vaderland geteeld, behoort tot onze gezondfte en fmaakelyklle Moeskruiden ; en wordt ook ten diende van het Vee met zeer veel vrucht op vele plaatfen der Republiek opzettelyk verbouwd, en de wortel als wintervoeder gebruikt. Pii. Miller verzekert in zyn Gard. Dibl. dat één morgen Peen meer voedfel geeft aan Runderen en Schapen, dan 3 morgens met Knollen; dat ook Paarden gaarne dezen wortel eeten, en ’er geen beter voedfel is voor de Varkens. •— Het lof of de Bladen dezer Plant, eer dezelve bloeit, is mede aangenaam voor het Vee; doch de fcherpe delen en ruige zaden der uitgebloeide plant, maken dezelve als dan ongefchikt voor het Vee. De Plant is zeker om deze reden door Brugmans als fchadclyk in Weilanden opgegeven. — By |fchaarfche tyden kan van dezen wortel een tamelyk goed brood bereid worden (Mattuschka, Reuss.) Ook bevat de wortel, vooral van geteelde Peen, veel fuiker in zich; en op verfcheide plaatfen van Duitschland wordt hiervan door koking, uitperfing en uitdamping fyroop gemaakt. (Swed. Zbb. ook Murray aangehaald door St. J. van Geuns en in ótn Zlgemeenen Letterbode No. 301.) Hier van kan mede Brandewyn bereid worden , volgens de manier door J. R. Forster opgegeven. — Om-Ifreeks Dusfeldorp en Elberfeld brandt men den wortel, om dien als KofFy te gebiuiken. (van Geuns als voren) Dit gefchiedt ook-volgens Favrod in Zwitferland , en wordt aldaar gewoonlyk by twee derde KofFy een derde van dezen wortel gedaan. — Nog kan uit dezen wortel, met byvoeging van andere ingrediënten, eene paarfebe Verw getrokken worden. ^Gunner.) De Byen azen gaarne op de Bloemen. {Swed. Abh'y

Miller beweert, dat deze Plant onderfcheiden is van de geen die geteeld wordt, en dat de laatfte geene verfcheidenheid is van de eerfte, welke hy zeer dikwyls gezaaid hadt, zonder den w^ortel immer te kunnen verbeteren, waarom hy zelfs de hier befchrevene Plant voor eene byzondere foort houdt, en AtQ Daueusfylveflrist en de geteeldeZgt;. Carola noemt. — Anderen meenen met reden, dat de geteelde niet van de andere vericliilt, en dat het alleen door cultuur is, dat deze wortels veel verandering ondergaan, in gedaante, kleur en fmaak; en Favrod verzekert, dat de wilde Plant 3 of 4 jaren agter één in goeden grond gekweekt, volkomen gelyk wordt aan de geteelde Plant. — Byzonder is in ons Vaderland bekend en gezogt de Peen, welks wortel van eene hoog rode kleur is, genaamd Hoornfche Wortelen. Wegens deze en andere verfcheidenheden, en wyze van dezelve te teelen, zie men Aanmerkingen over het aanleggen van Landhuizen. Lusthoven enz. bl. 361, 3Ó3; als mede hief over, en wegens den ainbouw dezer Plant tot Veevoeder, de reeds aangehaalde Miller»

Caractöres Spöcifiques. FeuilUi alternes. 2zga à 2 tranchans. (On en voit un morceau agrandi vers b.') Pédoncules axillaires, fubnniflores.

Oa voit en c. une Fieu-coupée par le mitieu, four faire voir comment les Panthères fe rétmisfent autour du Stigmate — rers d. on a repréfenté le Germe et le Piftil. Chaque ferment de la Corolle ese bordé de vert en desfous Toutes les Fleurs font tour nées du même cété et Je penchent en avant; elles ont une odeur des plus fuaves — Les Pédoncules portent ordinairement deux Fliurs , qui font presque toujours jumelles ; mais les Fleurs inférieures font ta plupart folitaires. Cest aùfi , du moins, que je les ai confiamment olfervées dans netre patrie. Ces pédoncules font tant foit peut fllonnés, aihfi lue la Tige, qui est, en mémetems, un peu contournée Lorsque je ßs desfiner cette Plante l'année dttniere , j'en c'hercbai aecfoin, mais inutilement, les fruits; tandis que dans cette fertile année 1S04, fruits orit mûri généraltrnent; mais, la planche étant déjà gravée, je n'ai point pu y faire repréfenter la Baye, la quelle n’est pas tachée, mais feulement comme couver e, ait tems de fa maturité parfaite, d'une pousfiére bleuamp;tre et resfemilent beaucoup à de petits roifins rouges. — La Racine, qui est grosfe et épaisfe, s'étend fort au loin horizontalement fous terre-, fes noeuds offrent comme des eiKpreir.tes de cachet, ce qui a fait donrier à cette plante le nom de «Sceau de Salomon. — De Gorter aiorfowlucitieeffèseareclafuiiante, le Muguet multiflore (Convallaria mulliflora Link) auprès de la description du quel en trowe indiqué la lifférer.ce qui existe entre cet deux fortes. La variété dont parle de Gorter n'est autre chofe, que l'espèce décrite ci-desjus.

Add. du Trad. Les Filets des Etamines font abiblumenc glabres. La Baye renferme 5 a 6 Semences triangulaires et obtufes. (Favrod.)

Je l’ai trouvée dans les premières et hautes Dunes de Bloemendaal, à peu de diflanec de la Llaifon de Brederôde f.; dans les Dunes de I’Overvben, du côté feptentrional du village, au bout d’un bousquet de Frênes, au pied duquel coule un petit ruisfeau f ; ;e l’ai àusfi trouvée dernière le Nieuwe Brouwerskolk, près du même village f. Près de la Haye dans les Dunes dernière Sohuddegeest, et dans les Lunes cultivées des deux côtés du chemin qui conduit à Scheveningen f. — Cette plante fe tro ive ai sfi près de Heemstede, dans les Dunes le long du Heereweg; entre Koelhorst et le village du IIam; çà et hi dans les bruyères entre Ameseort et Utrecht; ainli que entre Rhenen et le Grip (Favrod.) — Cette jolie plante a ausfi été trouvée par Wittew a al, près de Scherpenzeel f., et par de Beyer, près de Nimögue.

Quant aux différens lieux de naisfirnee fuivans, indiqués par de Gorter, plufieurs concernent fans doute le Muguet multiflore, dont il n’a point fait mention, et au quel il faut les rapporter. Plufieurs lieux, oti nous l’avons tiouvée, ont été déjà indiqués ci-desfus, ainfi nous les pasferons ici fous filence, ainfi que l’indication du Bois de la Haye, tirée du Catalogue des Plantes de la Hollande, par Commelin et de celui ùqsplantes indigènes par Schwenke, lequel lieu natal concerne certainement le Muguet multiflore, que l’on trouve le plus fréquemment dans les bois. .Les principaux endroits indiqués par de Gorter, que nous foupçonnons, fur-tout, appartenir à cette dernière.efpèce font le Bois près de la LIaifon de Else et Zuideras, dans le voifina-ge de Zutphen; le Bois de Klarenbeek, près d’ARNHEM; le Klavereosch et Korteneroek, p.es d’HARDEB-WYK, Ic Bois d’HARLEM, le Hardenbroek, daus le voifinage d’UTRECHT, près ó’Onnen et Mickelhorst, près de Groningue.

Veitus et Usages Mödicales. Selon Bergius, c’est une plante adoucisfirntc et nutritive, cependant, de nos jours, on n’en fait plus d’ufage; quoiqu’on la louât autrefois contre les inflammations au vifage ce pour en enlever les taches. Etmuller' piétend que fa racine réduite en poudre et mêlée avec de l’eau de rofes peut fervir de moyen cosmétique.

Usages Economiques. Ls racine est très farineufe; (Erhart) ausfi les Turcs l’employent-ils comme aliment, 'ainfi que les jeunes pousfes, en guife d’Asperges. (Mattuschka, Gunner.) Brugmans la regarde comme nuilible dans les' prairies. Il n’y a que les moutons et les chèvres qui veuillent manger les feuilles. (Gunner.)

QewoorjJyk. Polygonatinn, five figilkim Salomonis, lioogduitich. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mayblümchen.

i^iiiierduitfcàe By namen. Salomons Zegel, Fontein-krnid, en in Motten met Biggen.' Bloeit. JMay

Hexandria Monogynia. Zesmannigen Eenwyvigen. Nntiturl. Rang volgens Linn, xi. Burmentacea^ Rankachtigen.

Geslachts Kenmerken. Corolla fex-lida, zes-f[letige Bloemkrans a. Bacca maculofa, 3-Iocularis; gevlekte Bezie, met 3 hokjes.

SooRTELYKE Kenmerken. Folüs altemis, met overdwarj'che Bladen. Caule ancipiti, tweekantigen fleet {ter aamvyzing hier van een gedeelte van den fleel vergroot by b.) Pedunculis axillaribus, fubnliifloris; de Bloem-flelen oxelsgewyze, bykans éènbloemig.

^ene Blotin iy c op het midien aoorgefneden, ten einde te doen zien, hoe de Uelmhnopjes zich vereinigen om den flempel, ly d De £ioemkrans heeft onder elk ßipje een groen zoompje. De Bloemen zyn allen na ééne zyde gekeerd, en voor over'gebogen : zy zyn zeer aangenaam van reuk. De Bloet^elen dragen meest twee blotmen, doch doorgaans tweelingsgewyze, maar van onderen lyna altoos ééne bloem’, althans zyn de Sloemßelen zodsrig door my bejïentig in ons l^aderland bevonden. Verder zyn zy eenigzins geßeitfd, gelyk ook de hoof iß-, el, welke laatße mede gedraaii is. — De vrucht heb ik iti den voorleden jtar , toen deze Plant getekend werdt, naa alle aangewe' de moeite niet k-anoen vinden, In dit vruchtbare jiar 1804 is dezelve algemeen tot ryp-beid gekomen, maar de Plaat teen reeds afgeirukt zynde, is deze bezie niet kunnen afgebeeld worden: dezelve is uiet gevlekt, maar volkomen ryp zynde met een blaauwagtig poeier bedaauwd, en veel gelykende na eene kleine blaauwe Druif. --- De

wortel is zwaar en dik, en breidt zich onder den grond horizontaal zeer verre uit; aan deszelfs knokkels ziet men eenige indruk» ken, als die van eenßempel, van waar de naam van Salomons Zegel is ontgaan. — De Gorter heeft dezefoort verward meide volgende, Cnnv. multiflora, by wier beßhryving m,tn het ondirfcheid tusfehen beide dezefoorten vindt opgegeven, De ver-Jcheidinheid by db Gorter is geene andere , dan deze foort.

De Welindraden zyn volkomen glad, De Bezie heeft y of 6 driehoeflge flompe zaden, (Favrod )

Door my gevonden op de hooge Voordninen van Bloemendaal, niet verre van het Huis Breperode f. op de Duinen van Overveen, aan de noordzyde van het Dorp aan het einde van een Boschje van Elfche-bomen aan welker voet een Beekje Joopt -t-; ook agter de Nieuwe Brouwers-Kolk aldaar. Buiten’s ILvr GE, in de Duinen agter Schuddegeest en in de beplante Duinen ter wederzyde van den Scheveningsciien Weg f. — Gevonden door Favrod onder Heemstede, in de Duinen langs den Heereweg; tusfcbeii Koeliiorst en den Ham; hier en daar op de Amesfoordsciie Heide; ook tusfehen Rheenen en de Greb, Gevonden door Wttewaal., by Sciierpenzbel f. en door de B'eyer by Nimwegen.

Van de hier onder gemelde Groeiplaatfen door de Gorter opgegeven, zullen zeker eenige tot de C. tiinR tiflbra, door hem niet opgetekend, moeten gebragt worden: fommige dier plaatfen, alwaar'dezelve door ons gevonden zyn, hebben wy reeds gemeld en hier weggelaten, gelyk ook de opgave van ’t Haagsche Bosch, overgenoracn uit Commelini Catal. Plant Plollanclice, en Schwenke Inlandflche Gewasflesi; doch welke plaats ongctwyfeld tot de volgende Plant behoort, welke meest in Bosfehen wordt gevonden; hierom komt ons vooral vardacht voor de Gorters opgave van het Bosch by’t Huis de Else en Zuideras buiten Zutphen; van het Bosch van Klarenbeek buiten Arnhem; van het Klaverbosch en Kortenbroek buiten Har-5gt;ERWYK. en van de PIaarlemmer hout., —- Nog tekent hy op Hardenbroek in het Sticht; Onnen en lt;äe MtcKELHORST buiten Groningen.

Kragt en. Geneeskundig Gebruik- Is volgens Bergius eene verzachtende en voedende Plant, doch ïjians niet meer in gebruik; hoewel voorheen tegen de vuurigheid in het aangezicht, en om vlakken te verdry-ven aangepreczen : de wortel tot poeder gemaakt en met rozenwater gemengd, zou volgens Etmuller, een middel zyn tot bewaring der fchoonheid.

Huishoudelyk Gebruik. De wortel is meelryk, (Erhart) en wordt zo wel als de eerde uitfpruit-Ä-ls, by de 'fuiken als Aspergies tot vocdlèl gebruikt. (Mattuschka, Gunner.) De Plant op Weiden als* f^hadclyk opgegpveii door Brugmans. De Bladen worden alleen gegeten door Schapen en Gciteiu (Gunner/)

Français. Sceau de Salomon à petites fleurs. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

CARACTèRES GöncriQues. (dorolle 6' fide, (On voit vers a. une Fleur répréfcntée à part et vue par devant avec les Anthères réunies, et la même vue de côté vers A ) — Bays tachée, triloculaire.

CARACTèRES SpéciFiQUES. FntiUes alternes , amplexicaules. Tzgc cylindrique, (dont on voit une partie vers i:.) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;axillaires, multiflores.

Le Fruit ou la Baye de cette e/fêce n'eit pas plus tacheté nue celle du Mu,iuet anguleux. (ÇonvatZ. Palygonalum Linn.) par mime arant fa maturité, comme cela a lieu dans les autres efpèces de ce genre. On voit vers d, une grappe de fruits, vers e. une Bayeféparée et versf. la Semence Le Pédoncuje est plat, on en voit une partie vers g. Le Pédoncule commun fi Juhdbifi en Pédoncules partiels et plus petits, fui par leur réunion forment une efpèce de fausfe ombelle, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;compofée de à fleurs, dont quelfues unes fort tout à fait

jumelles. Cette efpèce qui', certainement, n'a pas été bien distinguée par de Gorter du Muguet anguleux, ainfi qve nous l’avons fait voir dans la discription précédente, a bien éié iidlq'de par Et. van Geuns dans fon Spicilegium; mais, il ne l'a pas entièrement regardée comme une efpèce diftinüe, non plus que LiNKé /oi même qui a laisfé la chofe fans ofor la décider. Cette affaire a été cependant, dès lors foffifamment décidée par divers autres Potanistes. --- .rlyant été à portée dobferver les deux efpèces dans les dunes gazonnées te long du

chemin de Scheveningen, où elles croisfent « la diflance à peine de quelques pieds l’une de l'autre, et par con^ féquent dans le même terrein et dans les mêmes citconflances ; fai été par là à même de m'asfuter de leur diffé-, rence fpécifoque. Outre la différence des Tiges et des Péjoncules, le port de l'urte et de l’autre efpèce les difliri, gue ausfi d'une manière frappante; car, te Muguet multiflore est beaucoup plus gros et plus fort en végétation, et fl Tige s’élève bien d’avantage au desfus du fol; lorsqu’elle est en pleine fleuraifon et même enfuite elle fo penche depuis fon milieu tout à fait en avant ; c’«Jt dans cette attitude naturelle que nous l'avons fait repféjtr.ter, quoique fort rapetisfée. Plufoeurs plantes , étant redresfées, ont jusqu'à 4 piede de haut. — Le Muguet anguleux, au contraire, est presque droit, fa Tige est courte, fis Feuilles et fes Pédoncules commencent fou-vent à fortir de la Tige un peu au desfus de la Racine. Sa Fleur est plus grande et plus lelie que celle du Muguet multiflore, qui n'a pas la moindre odeur, La racine de ce dernier est plus formcnteufi, plus courte et s'étend moins loin en rampant. Ses Feuilles font tant foît peu ailées, plus larges et plus nerveufes que celles dit Muguet anguleux, dont les Feuilleo font plus redrefées. La grandeur des Fruits ou Bayes de ces deuv efpèces est en raifon inver/e de la grandeur de leurs Fleurs, car, quoique le Muguet multiflore ait de plut petites Fteurs que l’autre, fes Bayes font, cependant, plus grandes que celles du Muguet anguleux, dont les Fleurs font plus gra'ndos. De plus, les Rayes du premier font d'une couleur plus noire et moins poudrées que celles du dernier. —, Le Muguet multiflore végète avec beaucoup plus de force dans les dunes indiquées ci. desfus que dans le Bois de la Haye.

Aüd. dit Trad. Un nonvean trait caractérisque, qui peut fervir à difiinguer ces deux fortes l’une de l’autre, confiftc en ce que les Filets des Etamines du Muguet astgukux font parfaitement glabres, tandis que ceux du Muguet multiflore font garnis de poils blancs. (Favrob )

Près d’IlARDERWYK. Dans le Bois de la Haye f. Dansles Dunes gazonnées des deux côtés du chemin de Scheveningen f. Près de Breda entre les brouilailles près des bords des ruisfeanx le long des prairies. ---- Nous avons fait mention, dans la description du Muguet nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

anguleux,, des lieux de naisfince, indiqués par de Gorter , qui concernent cette efpèce ci.

Usages Economiques. Ses ufages font les mêmes que ceux du Muguet anguleux. Cependant, comme fa racine est plus grande,elle parait ausfi plus propre à être mife en ufage.

Geslachts Kenmerken. Corolla fcx-fida, zes-fpletige Bloemkrans (eene Bloem afzonder‘ en van voren gezien met de zaamveréénigde Helrnknopjes a.-, op zydeb.) Bacca maculofa, 3-locularis; gevlekte Beziemet hokjes.

SooRTELYKE Kenmerken. FoIüs altemls, amplexicaulibus ; met overdwarfcheden fteei omvattende Bladen. Caule tercti, ronden fieel Çeen gedeelte daar van aangewezen by c.) Pedun-eulis axillaribus, multifloris; de Bloemfielefi oxelsgewyze, veelbloemig.

De vrucht of Bezie is even min als die van Conv. Polygonatuin, gevlekt, ook nist eer zy ryp is, zo als by andere foorten van dit geßacht plaats heeft. ~ Een vrucht-tak by d., eene bezie afzonderlyk e. het zaadf. De BSoenifleel is plat, waar van een gedeelte by g, Elke Bloemßeel heeft weder kteinder Bloemßelen, en maakt als een halve Zonnefclierm (Cy^na) uit : dezelve heeft van 3 tot 5 Bloemen, waarvan Jommigen geheel tweelings-gewyze geplaatst zyn, — Deze foort, door ds Gorter zeto niet genoeg onderfcheiden van Conv, Polygo-riatum, zo als ipy by de bsjchryvîng daar ran zeiden, is door St J, van Geuns »« zyn Spicilegium opgegeven, maar nog niet ten vollen erkend voor eene afzonderlyke joort; even gelyk Liknæus zelve daar aan getwyffeld heeft. ---- Deze zaak is egter door anderen voldoende bejlist, — In de gelegenheid zynie, beide

deze foorten in de begroeide Duinen langt den Schtveninpfchen ITeg, waar zy op een afßand van ßechts weinige voeten van etkanderen groeijin, en alzo in dezelfde foort van gronden, en in gelyke omßandigheden waar te nemen ; is my derzelver foortelyk onderfshsid dsidelyk gebleken. — Behalven het verfchil van Hoofd- eri Bloemßelen, is de houding van beiden kennelyk onderfcheiden. De C. multiflora is veel grooter en zwaarder van gewas, en de ßer-gfchiet veel hooger uit den grond. De Plant in vollen bloei zynde, en ooi vervolgens, buigt zich op de helft geheel voorover, geiyk dezelve in deze geflalte verkleind is afgebeeld. Hele Planten recht ep^ekouden zynde, hebben eene lengte van 4 voeten, j— De C. Po.'ygoaatinn is byna rechtßandig •, heeft een korten jleng, en de bloemßelen en bladen beginnen dikwyls even boven den wortel. De Bloem is groter en fraaijer dan van de multiflora, welks laatfle ook geen den mir.fien reuk heeft. De wortel der laatfle is veel ran-ker en korter, en kruipt minderßerk voort. De Bladen zyn ook eenigzins vleugelachtig, zwaarder en ßerker geribd, dan die van C. Polygonatuin, welke meer recht opßaan. -- De grootte der vruchten of bizien van deze foorten is in eene omgekeerde evenredigheid van de grootte der Bloemen, want C. multiflora heeft, hoe zeer kleiner bloemen, groter vrucht dan C. Polygonatum, fchoon deze weder groter bloemen heeft•, de bêzie van de eerfle is zwarter van kleur en minder bedaauwd, dan de laatfle — Op de bovengenoemde Duinen groeit de C. multiflora veel zwaarder, dan in het Haagfche Bosch. —. Eindelyk is 'er volgens de opmerking van Favrod nog dit onderfcheid, dcst de Helmdraden van C. Polygonatum geheel gladp die van C. multiflora bezet zyn met witte hairtjes.

By Harderwyk. In het Haagsche Bosch f. in de begroeide Duinen aan wederzyde ■lt;an den Scheveningschen Weg f, by Breda tusfehen het Hout aan de oevers van Beekjes ■ftmgs de Weiden f. — By de C. Polygonatum hebben wy gemeld, welke door be Gorter op-g^geven plaatfen tot deze foort zullen behoren.,

IIl’ishoudelyk Gebruik. Hier van wordt hetzelfde opgegeven als vau C.Po^ygotiotMny ^eli wehitu.' ZLwaaiiler wortel daar toe beter gefcliiltt is»

Caractcres GéNéR’QUES. Pétales ä« nombre de — Calice urcioli, qutnque dde . clarnu •, ^rangle au collet a. a. QJn voit ven b. un Calice ifoU avec hi Etamines et les Pijiils. , — Semences en grand nombre,, bis fides., fixies fis à la paroi intérieure du Calice.

Germes globuleux, glabres; c.; (ouvert et avec les Semences vers d.quot;} eeaoncuhs hispides; Tige et Petioles très épineux.

Les Pétales font blancs, éehancrés au fommet et jaunâtres par àeffius ;■ on en a repréfenti un féparément' vers e.; ils ont une odeur fort agréable P^ers fi on voit une .Semence avec fes poils. Les folioles, au-nombre de neuf' fur chaque pétiole etmmun , font petites, ovales. Les aiguillons de la Ti^e et des Bran-^ elles font en forme d'alène , horizontaux, très rapprochés les uns des autres, inégaux en grefftur.

Le grand Haller regardait cette espèce comme une variété du Rofier à f'euilles de Pimprenelle (Rofa pimpinellifoiia Cwti.j La principale difiérence qui éxiste entre elles confiste, en ce que ce dernier a des Pédoncules glabres et des Pétioles urt peu velus ; tandisque le Rofier très épineux a des Pédoncules hé-rifiés et des Pétioles fort chargés d'aiguillons; Dutefiois , Reicuart avo-it d'éjà obfervé que les Pédoncules de réspèce repréfentée dans notre planche font tant it pourvus , tantôt dépourvus d'aiguillons , ce que fai remarqué moi-mime fort fouvent ; quelque dans nos Dunes j'ai trouvé plus fréquemment des Pédoncules glabres que des Pédoncules hériffés ; d'après cela, je devrais croire que c'est le Rofier à feuiles de Pimprenelle que j ai trouvé et non l autre. ---- Qiiant à ce qui concerne les Pétioles , j’en ai ausfi obfervé

de ces deux fortes , quoique , cependant, les Pédoncules glabres ne fuffent pas toujours accompagnée de Pétioles hispides , ce qui Jélon Linn. doit avoir lieu dans le Rofier à feuilles de Pimprenelle. C'est pourquoi on fe rangera ici du côte de l opinion rf’EHRHART et de Sowerby, qui ont comparé, dans l'herbier même de Linn. , les plantée féchées de ces deux fortes, indiquées par lui comme deux espèce différentes, les unes * avec les autres et^ ont jugé qu elles ne conflituent point des espèces différentes , et que par rapport au ca-raêlère indiqué il existe jouvent beaucoup de diff'érence , ce qui, comme je l'ai déjà-dit plus haut, ausfi lieu dans notre patrie.

Note du 'Irad. j^ofe à peine élever une opinion contraire à celle des grands et illustres Botanittes nommés ci-desfus, je le dois , cependant, et je vais le faire avec toute la modeftie qui me convient. Je crois-que ces i Rofiers font bien 'diilinéhs l’un de l’autre et foment des espèces? différentes , voici fur quoi je fonde mon opinion ; c’est que j’ai trou é en Suisfc , ma patrie , et précifément aux endroits indiqués par mon immortel compatriote Haller, le Rofier, qu’il indique au 1\». I1OÓ de fon ouvrage intitulé //ôZürziî fiirp. indig, Helvetia; mais, ce Rofier n’est point le même que j’ai vu croître dans les dunes de cette République; voici les principaux points en quoi ils diffè'ent. Le Rofier de fjALLErt, (que je foupconne être Rofia pimpinellifolia de Linn. et que je pofîèJe dans mon herbier,) difl'ère du Rofier des dunes en ce que i. fa Tige est plus haute; ï. fis Fleurs font plus grandes, un peu rougeâtres au bord des pétales et moins odorantes; 3. les a— guilons de la Tige et des Branches font plus longs et plus épars. 4- Les folioles des Feuilles font plus allorgée’s et ordinairement, au nombre de la fur chaque pédole commun. 5. Enfin il nS' fe trouve que dans les endroits rocaileux. .De plus, je puis affurer n’aVoir jamais tmuvé en Suiffe le Rofier des dunes, ni dans ce pays le Rofier tÂ; Haller. (Favrip.)

Cet arbrifléau varie beaucoup dans fa-hauteur; car, il atteint quelquefois à peine la hauteur ti’un pied, quoique fleurifl’ant à merveille; d’autres fois il parvient jus-ques à la hauteur de4 à 5 pieds,-Lieu Natal. Dans les terreins élevés et fees.

Le long des bords intérieurs et gazonnés des dunes de la Hollande, (d’où il a proprement pris fon nom) fur tout, derrière le Westeriiout ou le Bresaap près de Beverwyk j , à Bloemen-DAAL fur les Dunes de Wildhoef f, entre Overveen et Zandvoort j; au Vogelenzang derrière WoESTDuiN j; dans les Dunes près de la Haye le long des deux côtés du chemin qui cor--duit à ScHEVENiNGEN j. A Maurik fur le Bikkelenberg dans la Betuwe et prés de NiMénuE.

Usages Economiques. Comme ce Rofier croit en abondance dans les dunes et qu’il 3cüile aux Vents de Mer, Et: Jn. van Geuns avaft propofé pour cette raifon de le pl-anter dans noS' dunes antérieures et le long de nos côtes, pour prévenir par ce moyen la trop grande mobiliié des fables. Dans ce deffein (qui est fort approuvé et recommandé dan l’ouvrage de Viborg, intitule Bcfehreibttng der Sandgeviächfey il faut, autant que poffible , arracher le Rofier avec une motte de terre et l’enfoncer dans le fable un peu plus profond qu’fl ne l’était dans fon lieu natal ; cettequot; tran.'-plantation réulTit le mieux en Automne. (Viborg) Miller dit aufli qu’on peut aifémentje multiplier par les racines ; on a , cependant, dans notre pays eu beaucoupi de peine à-le fairt. croître dans les jardins«.

ICOSANDRIA PoLYGYNIA , T WI NTIGMANNIGEN VeEEWYVIQIM, Natuurl. Rang volgem i.inn. xxxv. fenticofæ, flekeligen,

Geslachts Kenmerken. Petala 5 , s Bloembladen. Calyx urceolacus , 5- fidus, earnofus, collo coarctatus; de Kelk kruilvormig, y fpUtig., vleefig.^ aan den hali zich vernaauwende, a. a, {een Kelk afzonderlek met meeldraden en Rampen by b'). lennna pluriina , hispida -, calycis lateri in« teriori alïixa^ de Kaden veelvuldige boniclharig^ aan de binncnzyde van den Kelk v ait geh echt.

SoüRTELYKE KENMERKEN. Kicrminibus globoßs , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; met kogel■ rondegladde vruchtbegin-

ffh. c (^gecptnd. en met de Zaden Pedunculis hi.-pidis, caule petiolisque aculeatisfimis ; bentel-harige lilofmßelen, zeer fttkelige Hoofd en Bladfielen

De Bloembladen vgt;it, van boven uitgerand, van onderen geelachtig', één afzonderlek by e.', hebben een zeer aangenamen reuk. Eén zaad met deszefs haren, afzonderlyk by f. De blaadjes om de bladllelen zyn negen in getal, klein, cirondachtig. --- De'/lekeis a/n den hoofd-fteel zyn elsvormig, regt, hori

zontaal, zeer dicht hy elkanderen , ongelyk van grootte, De groote Haller hieldt deze joort voor eene verf heidenheid van de Rofa pimpinellifolia, Pimpinel Roz’. Y/fZ voorname onderfcheid tnsfehen beiden Xiou hierin gelegen zyn , dat de laatstgenoemde gladde Bloemdelen , en Rechts ruwe Bladfielen zoude hebben , en de Duin Roze borstel harige Bloemfielen en zeer jl ekelt ge Blad/lelen ; doch Reichart heeft reeds nangemerkt-, dat de Bloemfielen der hier afgebeelde fort, nu cens zonder, dan met fiekels zyn, ''t geen eiy mede dikmaals is gebleken , fhoon ik in onze Duinen meer gladde, dan jekerp harige Bloemfielen heb aar getroffen, en ik zou alzoo moeten meenen, de Pimpinel Roze te hebben gevonden. — IVat de Blad-fielen betreft ; deze heb ik mede van beiderlei fort ontmoet echter zonder dat de gladde Bloemfielen «itoos met de ruwe Bladfielen gepaard gingen, 't geen volgens fmiti/Evs aan de Pimpinel Roze zou plaats vinden. Men zal zich dus allezins mogen vereenigen met Ehrhart en met Sowerby, die in het Kruidboek van Linnæu» de gedroogde Planten van beide deze door hem opgegeven onderjc'teide forten met el-■ kanderen vergeleken heeft, dat zy geene verf killende forten zyn, en dat omtrent de opgenotmde Ker,--tnerken dikwyls veel verfchil gevonden worde , 't geen, gelyk ik reeds zeide, ook in ons Kaderland plaats heeft. ---- Deze Heester is zeer ongelyk van hoogte ; fmwylcn naauwlyks één voet, en echter volkomen

Ik meen de vulgtiide aanteekeningen van den kundigen Vertaler Favrod, die hierin met my verfchilc, te nioettn mededeelcii, om'gelegenheid te geven tot nader onderzoek. — ,, Naauwlyks durf ik een gevoelen llrydig met zoo beroemde Plantkundigen gt;nbsp;als hier boven genoemd zijn , by-biengen: ik meen dit echter te moeten doen, en wel met betamelyke zedigheid. Ik geloof namelyir,. dat de beidé gemelde Rozen a onderlcheiJe foorten zyn ; ik heb in Zwitferland , myn Vaderland, juist op die plaatfen, welke door myn onflcrfelyken landgenoot Haller zyn opgeteekend, de Roos gevonden , welke by Nquot;. i loó van zyne Historta fiirp. indig. Iklvetiee gemeld is ; doch deze Roos is niet dezelfde , welke ik meen gevonden te hebben in de Duinen der Bataaffche Republiek. — De gemelde Roos van Hallsr (die ik gis te zyn Rofa pimpinelUfolid van Linn. en welke ik in myn Kruidboek’bezit) verfchilt hierin van R. fpinofisfima, dat r. de (teel hooger; 2. de Bloemen gj'ooter, een weinig roodachtig aan den rand der Bloembladen, en minder welriekend; 3. de Hekels van.den Heel en takjes langer en meer verfpreid; 4. de blaadjes langwerpiger zyn en gewoonlyk. ten getale van ir aan eiken bladfteel. 5. eindelyk, dat men die niet vindt dan op plaatfen met kei-fteentjes of fchelpen bezet. —«• Verder kan ik verzekeren in Zwitferland nimmer de Duin-Roze, noch in dit Land dc Roze van Haller gevonden te hebben.”

Aan den begroeiden voorkant der Hollandfche Duinen, van waar zy eigenaardig haren naam ontleent, vooral in de Duinen van Westerhout of de Bresaap by de Beverwyk f, te Bloemendaal op de Duinen van Wildhoef f, tusfehen Overvben en Zandvoort f, in de Vogelezang achter Woestduin t, in de Duinen buiten ’sHage ter wederzyde van den Schkveningschen Wegf. — Verder te Maurik op den Bikkelenberg in de Betuwe, en by Nimwegen.

Huishoudelyk Gebruik. Daar zy veel op de Duinen groeit, en de Zeewinden kan verdragen, vraagt Sr. J. van Geuns met regt, of men dezelve niet ter beplanting van onze voordui-nen en (Iranden .tot wering van verduiving mede zou kunnen gebruiken. Tot dit oogmerk wordt zy zeer aangeprezen in Viborg, Bofhreibung der Sandgciuachfe, waartoe zy zoo veel mogelyk met esen kluit aarde uitgefloken, en iets dieper in het zand moet gezet worden, dan zy te voren Hond 5-, welke verplanting het best in den Herfst gefchiedt. Miller zegt ook , dat zy door hare wortels zich fpoedig laat voorttelen, doch men heeft dezelve iu ons Vaderland dikwils zeer bezwaarlyk iït.Hoven kunnen kwecken-

Hederdwtj'che Bynamen. ook Moeras-Aloë, Krabben - klaauw, Ruiters - kruid, Water-Ruiters, Scheeren, Kaarden, en by de Groningers Stikel-Kreuiën.

Hatuurl. Rang volgens Linn. i. Palmee. Palmen; volgens A. L. deJussieü, clasf. sv. Ord. iv. H'jdrocharides.

Geslachts Kenmerken. Spatha diphylla, Bloemfcheede van twee Bloembladen. Perian-thium 3- fidum, fpletig Bloemdekfel, Petula 3, 3 Bloembladen. Bacea 6- locularis, inféra; 6- hokkige Bezie, onder de Bloem.

SooRTELYKE Kenmerken; Folüs enfiformibuS’, ciliato- aculeatis ; met zvmardvormig^ Bladen, wenkbraauwsgewyze met ßekelijes bezet..

By R. eene Plant in haar geheel verkleind afgebeeld. By B. eeis fleng met de -Bloemfcheede in zyne natuurlyke grootte a. Bloemdekjel of Kelk b. en met de geopende Bloem by c., v/aarin de meeldraden en ftamfers zigtbaar zyn : de laatfien afzon der lyk by d. De Bloem-}cheede met de ryp genordene l/rucht, welke als dan voorover buigt, en buiten de Bloem-fcheede komt, by e. De zeshokkige Vrucht horizontaal doorgej'neden f. Het Zaad g. Den Blad in zyne natuurlyke grootte h.--- De zware Bloemjcheede , gelykende naar de fchaar van een Kreeft of Krabbe, heeft de Plant onder den rang der Palmen doen flaatfen -, deze fcheede is gelyk de bladen met fekeltjcs gewenkbraauwd.. De bladen ten getale van 50 tot 80, komen allen uit één floel voort, en geven der Plant de gedaante van eene Zfrä^aanfehe Hloë. Zy heeft vele, lange en dunne wortels , waarop de Plant dry ft: zy is metst geheel onder water, en de fevige Bloemjcheede, rustende op den fleng, die tusfehen de bladen uit derzelver floel voortkomt, befchermt de flappe en tengere Bloembladen-.

Vele Plantkundigen in Duitschland hebben deze Plant dikwyls, en Roth beftendig, twee-Huizig bevondenwaar onder Willdenow haar ook fchynt te zullen brengen, en Suckow reeds heeft gefield. Deze Plant behoort geheel in ons Vaderland t’huis; doch hoe velen ik ook tot dit oogmerk onderzogt heb, is my nooit eene tweehuizige voorgekomen. Wy meenen hier om aan het tweeflachtige der Plant niet te mogen twyffelen ; veelligt zal zy in Duitsland, waar men ook fomwylen onvruchtbare Helmknopjcs aan dezelve heeft opgemerkt, minder haren ei-genaartigen grontl en water vinden dan in onze Republiek.

Tên bewyze van onpartydigheid meld ik, dat alle de Planten doorFAVRon onderzogt,, in de lage en moerasfige gedeelten zoo van het Sticht als van Holland, door Hem bevonden zyn, twee-huizig te wezen, dat is of geheel mannelyk, of geheel vrouwelyk ;• en dat hy nimmer eene-heeft aangetroffen , welke tweeflachtig was-.

In het Departement Groningen f, in Vriesland f., doch meer in den Woud- d'm Kleikant. In Overyssel, vooral by Zwartsluis f. In den Ouden Ysfel by Uilenpas f, om Utrecht fquot; in de Betuwe J, in de Grift tusfehen Arnhem en Nimwegen, f Buiten Leyden langs de Sloot - cingels, de Groenesteeg en by Endegeest f. Te Nooddorp by Delft f , om Rotterdam, Overschie, Schiedam p. — Verder te Veenendaal , Hardenbroek, Ab-KOUDE, Maarsen, Zuilen, LoPiK, Wyk by Duurstede, Kuilenburg, Leerdam,» Buren, Oudewater, Gouda, Haastrecht; ook om Haarlem, ’sHagb, Nieuwkerk,-Ysselmond, het Overmaasche, en elders.

PIuisHouDELYK Gebruik.. De Plant wordt in Duitschland opgezameld en klein gehakt aan de Zwynen te eten gegeven. (Ehrhart) Met gewoon voeder vermengd , een gencesmiddeP tegen de Droes der Päarden. (de Gorter) De Plant voedt eene menigte Lnfeófen. Men moet uit hoofde van de ffekclige bladen zich wachten , blootvoets te gaan in Slootem, waarin zy. groeijen. (Dl, fuec.f Zj is gemakkelyk in Vyvers over-te brengen. (MillerJ.

Water-Aloë. Fresch water foldier. irançais. Aloes d’Europe. Aloes aquatique.

Ord. Nat. de linnc i. Palmers. — Ord. Nat. de N L. Jussieu, Clasfe vr'. Ord. IV. Hydrocharides.

Caractcres Gcncriques. Spathe diphyUe. Périanthe trifide. — Corolle tripétaïée. ■— Baie fexlocuiaire, infère.

CARACTèRES Si'éciFiQUES. Fcuillcs enfiformcs, garnies en leurs bords d’aiguillons en forme de eilst fers on a refréfenté une plante entière., mais rapetiffée. On voit vers B. une Tige de grandeur naturelle avee le Spathe • le Périanthe vers b., la Fleur ouverte vers c., dans laquelle on voit les Etamines et les Pistils ; ces derniers font repréfentés féparément vers d. On voit vers e. le Spathe avec le fruit, qui étant parvenu à fa maturité fe'penche en avant et fort lu Spathe. Fers f. le fruit fexlocuiaire coupé horizontalement. La Semence vers g. Enfin une Feuille dans fa grandeur naturelle vers h. ---- Le Spathe qui est affez grand et ne

rfifemble pas mal à une pince d’écrevice ou de crabe a fait ranger cette plante parmi les Palmiers -, ce Spathe est garni., de même que les Feuilles., d'aiguillons en forme de cils. Les Feuilles, qui font au nombre de 50 à 8o, partent toutes du collet de la Racine , et donnent à cette plante l'apparence dun Aloes d'Afrique. Elle a plufieurs racinet longues et minces, .avec lesquelles la plante nage dans les eaux -, elle est ordinairement presque entièrement fubmergée, et le Spathe, cqui est raide , s’appuyant fur la Hampe qui fort d'entre les feuilles et du même collet quelles, défend la mince et délicate Corolle.

Plufieurs Botanistes Allemands ont, fouvcnt,(etRoTH toujours) trouvé cette plante dioïque; il parait que telle est l’opinion de Willdenow, et que telle fut ausfî celle de Suckow; j’ai obfer* 3zé un certain nombre d’individus de cette plante, qui est tout à-fait indigène à notre patrie, à -desfein de m’asfurer fi elle était réellement hermaphrodite ou non, je n’ai jamais pu re'usfir à en trouver un fcul qui fut dioïque ; c’est pourquoi je ne puis pas mettre en doute qu’elle ne foit cffeèti-vement hermaphrodite.; il peut arriver qu’elle foit dioïque en Allemagne, où on lui a obfervé , .quelquefois, des Etamines ftèriles, pareeque, peut être et le fol et l’eau lui font là moins favorables que dans notre République.

Note du Trad. Tous les individus de cette espèce que j’ai'obfervés dans cette Répu-hliquc, (bit dans les lieux bas et marécageux du Département d’Utrecht, foit dans ceux de la îlollaudc,étaient tous dioïques, c’est-à-dire, tout-à-fait mâles, ou tout-à-fïiit femelles,. Je n’ai n.éme jamais eu occafion d’en rencontrer qui renfermasfent les deux fe^xes, (Favrod.)

Dans le Département de Gronjngue f, en Frise f; dans I’Overyssel , fur tout, près ■êe Zwartsluis f. Dans le vieux Ysfel près d’üiLENPAS J; autour d’Utrecht f ; dans la BéTUWE t ; dans le Grift entre Arnhem et NnnèouE f. Autour de Leide , le long du iGroenesteeg et près d’ENDEGEEST f; à Nooddorp près de Delft f. --- Outre cela, à

Veenendaal, à Hardenbroek, Abkoude, Maarsen, Zuilen, Lopik, Wykte Duur-jîSTEDE, Kuilenburg, Leerdam, Buren, OudewaterJ, Gouda, Haastrecht; ainfi que dans les environs d’Harlem, de la Haye et ailleurs.

Add. pu Trad. Cette plante est ausfi asfez commune autour de Rotterdam, Over-ÆCHiE, Schiedam, Nieuwkerk, Ysselmond et de l’autre côté de la Meufe. (Favrod.)

Usages Economiques. En Allemagne on récolte cette plante et on la hache menu pour U donner à manger aux Cochons. (Ehrhart.) Si on la mélange avec le fourage ordinaire elle peut fervir de Spécifique contre le gourme des Chevaux, (quot;de Gorter.) Elle fort de nourriture ou de retraite à une multitude d’Infeôes.

A caufe de fes feuilles piquantes on doit prendre garde à ne pas marcher à pieds nus dans les foifés où elle orbit.. i^Fl. Sueef 11 est très facile de la transporter dans des Viviers, (Miller.)

Nederd. B'^namin, Kleine ftekende Brem , Katten-doom, in het Henkel-doorn, en by de Groningers Stekel-heide.

Geslachts Kenmerken. Calyx 2- labiatus: i dentibus binis fuperioribus brevisfimis,' Eel^ tnes twee lippen ; hebbende de hovenfte lip tweede onderfie drie tanden, welke twee boven-tanden zeer kort zyn a (vergroot b.) Vexillum oblonguin, totnm reflexum ; het vlagje langwerpige geheel omgebogen. Pistilliim carinain dcpriniens, de fi amper den kiel neder drukkende. (E ene Bloem aß zonderlyk van voren gezien c. op zyde d.)

SooRTELYKE KENMERKEN, (volgens WiLLBENOw) Spinis fimplicibus corapofitisve, met enkele of zamengeflelde doornen. Ramis floriferis inermibus ; de bloemdragende takken ongewa-pend. Foliis obloiigis, glabris ; langwerpige, gladde bladen. Racemis foliofis , bladryke ranken. Corollis glabris, gladde Bloemkranjen.

Meeldraden en ßamper met den kelk vergroot e. Vruchtbeginfel, na dat de Bloem heeft uit ge--bloeid f. Rype peul g, zich openende by h. Het Zaad i. Zy heeft eenige zamengeflelde Doornen, zoo als by k. k. De Blaadjes zyn zeer kort; de Bloemen maken fomwylen eea Bloemhoofdje uit. De Bloemtakken zyn niet altoos ongewapend, maar meest van onderen gedoomd. Roth zegt, dat de jonge takjes wel zeer doornig, maar enkele; en de oudere tak^ ken dubbele doornen hebben. Dit Heeflertje hoog 2 voeten.

Buiten Zwol f, HarderwykI, by Uilenpas f, Utrecht, vooral boven de Bilt by Zeyst t, by Koelhorst naby Amesfoori' f, Naarden f, by ’s Hage op het Binnenduin, liggende voor Zorgvliet f, ook op het Binnenduin byLoosnuiNEN f. — Verder op ’t Heideveld by Haren in het Witte Veen, en by den Harender-Molen buiten Groningen; op vele plaatfen en Heivelden in de wouden van Vriesland; in de Duinvlakte de IMeente by de Koog op Texel; in eene ruigte by de Duinen onder Groet; tusfehen Poppen en Hengelo; by NiMWEGEN en op vele andere Heigronden.

riuisHouDELYK Gebruik. Als fchadelyk op Weilanden door Brugmans opgegeven, ea is hiervan nog geen nuttig gebruik bekend.

, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Genê/ anglais,.

^Uem, Englifcher, Ginfter, Anglais. Needle Furze or Petty-whin* FfOiicaih Genêt mineur» Genêt d’Angleterre;

Gäractcres GéNéRiQUES. Calice à 2 lèvres dont la fupérieure a deux dents et l’inférieure -'s; les deux dents fupérieures qui font fort courtes font repréfentées vers a. et agrandies, s à. — I'Etendart est oblong et tout-à-fait réfléchi. — Le Piitil s’appuye fur la Qarens.

11 voit verst, une Fleur féparée et vtie-par devant, et versd. vue de côté.9

CARACTèREs SpéciFiQUES.. (Suivaiit WiLLDENOW.) Epines (impies ou compofées. —î-nieaux, florifères fans épines., nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oblongues, glabres. Grappes- feuillées. Cerolles glabres.

O« a représenté les Etamines et le Pistil, avec le CaUce vers e. , le tout agrandi, vers f. ost. voit le Germe tel qu’il est après la fleuraifon. vers g. on voit le Légume mûr, et s'ouvrant vers h. La Semence fe voit vers i. La plante a quelques épines compofées, comme oti le voit vers k. k. Les Feuilles font très courtes. Fasfemblage des Fleurs forme quelquefois une forte de tête. Les Rameaux florifères ne font pas toujours fans armes ; mais, par fois, garnis d’épines, j’urtout, vers le bas. Roth dit que les jeunes Eameaux ont bien des épines, mais qu’elles font fimpleSj tandis que les vieux..Rameaux. ont des épines doubles. Ce fous-arbrisfeausélèveiusqFàlahauteurdea.pieiis.

Autour de Zwol f, HARDERwyKf, près d’UiLENPAS j, d’ÜTRECHT, furtout, autour dp Bilt du côté de Z'Eyst f; près de Naaroen f, dans.le voifînage de la Haye dans les Dures intérieures du côté de Zorgvliet f, ainfi que fur les Dunes intérieures du côté de Loos-. D/jiNEN f, — Outre cela, dans les bruyères près de Haren au Witte Veen et près de Hi-render-Molen autour de Groningue; dansplufieurs endroits et bruyères dans les bois de la Frise; dans la plaine des Dunes, nommée de Meente près de Koog dans l’île de Texel; dans un endroit raboteux près des Dunes au desfous de Groet ; entre Poppen et Hengelo ; pfès de .NiMQGUE et en pluüç.urs autres endroits couverts de bruyères..

Add,, DU, Trad, Ge fous.-arbrisfeau gt;croit en abondance du côté de Coeehorst dans le vçiflnage d’AMESFORT. (Favrod )

_ Usages Economiques. Brugmans la regarde comme nuifible dans les pniries; on n’a ppint encore jusqu’ici découvert l’ulâge domestique de cette plante..,

Geseachts Kenmerken.' Receptaculum favofum, het ontvangbed gelykende naar een honigraat. (Een gedeelte daarvan by a,) Calycis fquamæ mucronatæ, de fchubben van den Kelk fcherppuntig, (eene (chah afzonderlyk b.)

500RTELYKE Kenmerken- Calycibus fquarrofis,- Squamis patentibus; met fcherpgefchub-de Kelken, vtier j'chuhben wyd van een flaan. Foliis ovato-oblongisj,.finuatis; Bladen langwerpig als een eyrond, met inhamipen.

Een Bloempje afzonderlyk c. Ilet rype zaad d. Een blad afzonderlyk by A. --- De ßeel

heeft regte vleugels, die tegen den Kelk oploopen ; ook hebben de bladeren vleugels die langs den jleng nederwaarts loopen, eis welke even als de Bladeren en derzelver inhammen getand zyn, hebbende elke tand een feherpen doorn, De Bladen zyn met een witten vilt bedekt. Plet vrucht^ ‘ bed heeft vierhoekige celletjes, gelykvormig aan die der Byen, welke aan de randen bezet zysi met ^notte jehilfertjes veel korter dan de zaden : de laatjien zyn gekroond met pluis, vastzittende en als hoofdharen. De Plant is hoog B voeten.

By Harderwyk, Rheenen, Nimwegen , aan den voorkant der Duinen; als-te Over--veen buiten Haarlem» te Katwyk aan Rhym en aan Zee,, buiten ’s Hage , en op vele andere Plaatfen.

' Kracht en Geneeskundig Gebruik. Het uitgeperste fap dezer Plant'is eerst door Boreulus, vervolgens door Stahl, Goelicke en Eller.aangeprezen, welke zeer goede gevolgen hier van gezien hebben in kankerachtige gebreken. (Murray.)

Huishoudelyk Gebruik. Het vruchtbed kan men gelyk den ftoel van / rtifchokken tot fpijze gebruiken, welke even fmakelyk is: (Linn. Gmelin en anderen,) ook zyn de wortels en jonge uitfpruitfels eetbaar; fGMEUN) en zouden te Rome gegeten worden. (Mattusch-KA.) Van het Zaadpluis maakt men het zoogenoemde Difteldoek, bekend in Picardie onder den naam van Etoffes de Chardon: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Matt.) ook dit pluis te gebruiken tot het vullen

van Kusfèns, Matrasfen en Klederen.. (St. J. v. Geuns.) De Bloemen kunnen dienen tot het ftremmen van Melk, en zyn aangenaam aan de Byen. (Gleditsch. Matt.) Volgens Favrod van de zaden eene genoegzaam overvloedige Oly te verkrygen, bekwaam om te branden. Het Vee verwerpt de Plant minder, om dat het daarin geehfraaak heeft, dan wel om deraelver fchec-ye doornen. (Eavrod jj

Gcnürtques. Réceptacle alvéolaire. (On en voit une partie vers a.) EA:aiües du Calice pointues. (Vers b. on voit une de ces écailles.)

Caractöres SpéciFiQUES. Calices raboteux , à écailles ouvertes, •— Feuilles ovales-Gblongues, finuées.

Fers c. on voit un des Fleurons; vers d. une Semence mûre; et une Feuilleféparéevers A. -—■ La Tige a des ailes droites qui courent jusqucs fous le Calice: les Feuilles ont au s fi des ailes q ii courent de haut en bas le long de la Tige^ lesquelles.^ ainfi que les Feuilles et leurs finuofités^ font garnies de dents terminées toutes fiar usi aiguillon aigu. Les Feuilles font couvertes d'un duvet blanchâtre. Le Receptacle est formé de cellules quadrangulaires femblables aux alvéoles des abeilles. — La plante a environ à 6 pieds de hauteur.

Add. du Trad. Les Semences font couronnées par des aigrettes fesfiles et capillaires. Les alvéoles du Receptacle font garnies en leurs bords de paillettes tronquées, beaucoup plus .courtes que les Semences. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les endroits raboteux et dans les terreins élevés ét incultes.

Près d’HARDERWYK 5 RiiEENEN, NiMèouE, Ic long de la lifière antérieure des Dunes,' comme à O verveen, près d’HARLEM, à Katwyk fur le Rhin et fur la Mer; autour de la JIaye et en divers autres endroits.

Vertus et Propriötös Mödicales. Le fuc exprimé de cette plante a été vanté d’abord par Borellus, enfuite par Stahl, Goelicke, Eller et Haller, qui ont tous été témoins des heureux effets de ce fuc dans les ulcères cancéreux. (Murray;.)

Usage Economique. On peut en manger le Receptacle, comme on mange celui des A.rtichaux, qu’il égale en bon goût. (Linn. Gmelin et d’autres.) Les racines mêmes et les jeu-iies pousfes font ausfi mangeables, (Gmelin) et au rapport de Matïuschka on les mange cff'eétivenient à Rome. On fabrique avec les aigrettes une étoffé connue en Picardie fous le nom d'F,tofi'e de Chardon(Gesner,Mattuschka); on peut encore fe fervir de ces aigrettes pour en remplir des cousfins, des matelas, et en guife de ouate pour en garnir les habillemens. (Et. J. VAN Geuns.) Les fleurs peuvent fervir à faire cailler le lait, et lont fort agréables aux abeilles, CGleditsch , Matt.) On peut retirer des Semences une huile grasfe, asfez abondante et bonne à brûler. (Favrod.) Les bestiaux ne mangent pas cette plante ; ce n’est point, cepen-.dant, qu’ils ne la trouvent pas de leur gout; mais, les aiguillons forts et piijuans dont eUe esp armée les en repousfent. ÇFavrod^p

Dioecia Tetrandria, Tweehuizigen Viermannigen. Natuurl. Rang volgens Linn. xvi. Cal’^cifloreo^, Kclk-bloemigen.

Ceslachts Kenmerken. Mannelyke Bloem. Calyx s- partitus. Corolla o ; Kelk ia tveec gedeeld, zonder Bloemkrans. {Ecne Bloem afzonderlyk en vergroot a meer geopend b.y

Krouwelyke Bloem Calyx 2- fidus, Corolla o; 2.-[pletige Kelk, zonder Bloemkrans (Eeae Bloem afzonderlyk en vergroot c.) Stylus i, één Stamper, (afzosiderlyk en vergroot d,) Bacca nionosperma, Bezie met één zaad.

By No. i. een tak van eene bloeijende Mannelyke ; by No. a. era tak van eene bloeijende Kroime-lyke Plant: beiden bloeijen, yvanneer de Bladen beginnen uit te komen. By No. 3. een vrucht-tak met voKasfene Bladen. liet zaad nog in zyn vliesje beßotenby e. daarvan ontdaan by f. De Mannelyke Bloemen groeijen dicht op elkander, en maken onderj'cheide bun-Beitjes uit, die verfpreid en tegen de takjes, oxelsgewyze en onder de uitkomende Bladen geplaatst zyn, De Mannelyke Kelk- blaadjes zyn met roestkleurige vlakjes ofpuidjes bezet, te zien by b. De Helmknopjes byna vastzitttnde. — De Krouwelyke Bloemen zyn alleen en op zich zelven digt by den tak tusfehen de Bladen geplaatst-, derzelver Kelk is eenigzins ruig-, De vrucht is gcjpikkcld, als een gouden Pepin - appel, en blyven ’gt; winters aan den Ileejier zitten. — De Bladen aan de randen eenigzins omkrullende, zyn van boven donkergroen, en van ouder met een witten zilverachtigen vilt bezet: ook 'zyn ze meest met roestkleurige vlekjes gefpikkeld, vooral wanneer zy nog zeer jong zyn. — De doornen wmden dikwyls aan jonge takken niet gevonden', in oudere planten zyn zy hard, lang, fch.:rp-puntig en op zich zelven fi :ande, en weder met één of meerder kleinder doornen bezet. — Deze Il-eeßer hoog tot 6 en 8 voeten, ets hooger.

groeit overal in de lagere gedeelten onzer Duingronden in groote menigte, zoo dat enkele Volleyen hiermede geheel bedekt zyn; doch zoo verre my bekend is, wordt zy in geene andere gronden van oDs Vaderland gevonden.

De Keifcheidenheïd, zegt Ph. AIiller in zyn Gard. Did., in Holland op Zandheuvelen gevonden te hebben.

Huishoudelyk Gebruik. Aan den Bothnifchen Zee-boezem worden van de Besïèn een Gely gemaakt, die als fans by verfchen Visch gebruikt wordt, hebbende den fmaak van wrangen Wyn fLiNNÆUsJ; ook by de Mongolen tot een nagerecht bereid. (^Paulas.) Het verdient beproefd re worden, of deze Besfen geen lap zouden opleveren, dat als Azyn zou kunnen gebruikt worden. (Swed. Dbh th. Kil) — Zeer cliendig tot het aanleggen van levendige Heg^n; en worden de takken onder de Katwyken en Scheveningen veel gebruikt, om de aarden-wallen rondom de Akkers te dekken en te beveiligen. — De Bladen en Takken fchynen tot Verwen te kunnen gebuikt worden, en zouden met Aluinen Yzer-Vitriool eene licht en donkerbruine Verw opicveren. (Suckow ) — De Bladen worden door Schapen, en vooral door Geiten gaarne gegeten, die de doornen wel weten te vermyden. (jSHvd. Abh , Gunner,}

Deze Ilccller laat zich Eioeijelyk door Zaad voorttelen, en is volgens Linnæus buiten zyne natuurlyke Groeiplaats meestal onvruchtbaar, ’t geen ook in ons Vaderland is waargenomen. Volgens Miller beter van Hek, dan door den wortel voort te kweeken, en hier toe den Hek in den Herfst in den grond te zetten, en na 2 jaren re verplanten. Deze Heefter, welks tvortels diep gaan en zich ver uitbreiden, kan van uitnemenden dienst zyn ter beplanting van Snüfduincn, om derzelver verftuiving tegen te gaan, waartoe dezelve door Viborg inzonderheid wordt opgegeven.

Fleurit en Avril et Mai, mûrit en Septembre et Octobre, fi. --lt;=r^oolt;xgt;-olt;z:x=»—— DiOECIE TéTRANDRlE,

CARACTÈRES Gönüriques. Fleurs mâles. Calice biparti. — Corolle nulle. (On voit vers a. une Fleur agrandie, et plus ouverte vers b') Fleurs femelles. Calice bifide. — Corolle nulle. (Vers c. on voit une de ces Fleurs agrandie.) — Style unique, (agrandi versd.') — Faie monosperme.

Aerr le No. i. o/i a repréfenté une branche dune plante mâle fleurie., et vers ie No. 2. uns branche de la plante femelle ausfi en feurs ; les 2, flexes fleurisflent lorsque les fleuilles com~ mencent à fle développer. Kers le No. 3. on voit une branche chargée de fruits avec des feuilles adultes. On voit vers e. la Semence encore renfermée dans flan Péricarpe, et vers f, lorsqu'elle en est dépouillée. Les Fleurs mâles naisflent très ferrées les unes contre les autres et forment diflpérens groupes , qui font épars fur les branches , et placés, à leurs aisflelles et au desflous des feuilles naisflantes. Les Segmens du Calice des Fleurs mâles flont couverts de taches ou de petites protubérances de couleur de rouille, ce qdon peut voir vers b. Les Anthères flont presque flèsfltles. —- Les Fleurs femelles font flolitaires et placées tout près de la branche entre les fleuilles •, leur Calice est tant floit peu rude. Le Fruit ou la Baie est pointillée comme la pomme appelée Pepin d'or et reste pendant l'hiver attachée aux branches de l'arbuste. — Les Feuilles qui flont un peu roulées en leur bord, font d'un vert flombre par desflus et couvertes inférieurement d'un duvet blanc et argenté, elles flont ausfl ordinairement marquetées de taches de couleur de rouille, flurtout, lorsqu'elles flont encore fort jeunes. — Souvent on ne trouve point d'épines fur les jeunes branches, tandis que fur les plantes plus âgées elles flont dures, longues, aiguës, flolitaires et pourvues d'une ou de plufieurs autres épines plus petites, — Cet.-arbuste s'élève à la.hauteur de. 6 à 8^pieds et mêsne davantage,

U croit,, partout, en abondance dans les parties basfes de n0S‘ dunes, et cela au point que quelques vallons en font entièrement couverts; cependant, pour autant que cela m’^st connu, on ne le trouve en aucun autre endroit de notre patrie.

La variété, dit Ph. Miller, dans fon Diet, desjard.^ a été trouvée par lui fur les collineS' ft'blonneufes de la Hollande.

Usages Economiques. Les habitans du Golfe de Bothnie font avec les baies une forte de geleé., dont ils fe fervent en guife d’asfaifonnement avec le poisfon frais ; elle a le gout du vin ^ire.' (LiNNé ) Les Mongoles préparent ausfi ces baies et les mangent à leur desfert. (Pallas.) Il vaudroit la peine d’esfayer fi ces baies- ne contiènent pas un fuc qui pourrait être employé au lieu de vinaigre. (Swed. Abh. th. KIIJ Cet arbrisfeau est très propre à former des haies vives;., ausfl le.s habitans de Katwyk et de Scheveningen font-ils un grand ufage de fes branches-pour protéger et défendre les relèvemens de terre qui entourent leurs terres cultivc'es. — Les feuilles et les branches paraisfent pouvoir être employées dans-la teinture et fournisfent, fi on y ajoute du fulfate d’alumine (Alun) et du fulfate de fer (Vitriol vert) on obtient une couleur d’un brun ci-air ou obscur., (Suckow.) — Les chèvres et les moutons, qui favent fort.bien éviter fes épi« qcs, broutent volontiers fes feuilles. (Sv/ed. Abh. Gunner fl

Get arbrisfeau multiplie difficilement de graine, et lofsqu’ôn le transplante hors de fon lie«; natal il. est,, fuivant Linné, presque toujours Itérile, ce qu’on a ausfi remarqué dans notre patrie.. Selon Miller ,, il vaut mieux le multiplier de bouture que par les racines,. il.faut pour cela planter la bouture en Automne et la transplanter deux ans après. Cet arbuste, dont.les racines f^it profondes et s’étendent-au loin, peut être d’une très grande utilité dans les Dunes poudreufes, pour prévenir par IL leur disperfion parles vents ;,clest ansfiJans ce hut.qu’ü.a été.indiquépar XVVPiCG,-,

Geslachts Kenmerken.’ Corolla limbo 4- partito. Bloemkrans met een boord in ^ge^ deeld a. Lacinia in fima angustiore, de onderße flip iets fmailer b, Capiula bilocularis, tvteehokki^ Zaaddoosje (met den kelk by c. zonder den kelk by d.fl

SooRTELYKE Kenmerken. Floribus folitariis, pedunciilatis ; met op zieh zelven flaandequot;, gefleelde Bloemen. Folds digitato - partitis, Bladen vingersgeveyze verdeeld, Pedunculis calyce * tongioribus, Bloemfleelen langer dan de Kelk,

Ee algemeene fleel, Bloemfleel, Bladen, Kelk en Zaaddoos zyn harig. De Kelk afzonderlyk by e. De hemelsblaauwe Bloemen vertoonen zich zelden geheel open, en de Bloemkrans is meest tn één gerold, gelyk by f. en valt zeer ligt uit den kelk. De Kelk groeit voort met de vrucht, zoo als te zien is by c. liet Zaad g. De onderfie Bladen zyn in 5, de bovenfle in 3 verdeeld: zy zyn van onderen rood- of rosachtig, zie by h. De Plant hoog é duimen, 1

De fleel ligt fomtyds geheel neder, fbmtyds enkel van onderen. De bovenfle Bladen zyn wel eens geheel gaaf. (Favrod.J

Om Nimwegen en in geheel Gelderland, f. — Te Dieze in Overyssel , in de Bouwlanden van de Breesaap onder Velsen, aan D.uinwallen om akkers niet verre van den SciiEVENiNGsciiEw Weg by den Haag, en elders.

Huishoudelyk Gebruik, Wordt volgens Bulliard gegeten door Kocijen, Schapen en Geiten.

CARACTêREs GeNeRiQUES. Cerolle quadrifide a. dont le Segment inférieur est le plus étroit b. — Capfule biloculaire, (avec le Calice vers c. et fans le Calice vers d.)

SpéciFiQUES. Fleurs folitaires, pédonculées. — Feuilles découpées endigh tâtions. — Pédoncules plus longs que le Calice.

La Tîgc^ les Pédoncules, les Feuilles, le Calice et la Capfule font velus. Le Calice est repré‘ fente fépar émeut vers e. Les Fleurs, qui font d'un beau bleu céleste, s'ouvrent, rarement, tout à fait, et la Corolle est ordinaireinent roulée fur elle-même, comme on le voit vers f. et fe détache très facilement du Calice, qui continue de croître avec le fruit, comme on l'a vu vers c. La Semence g. Les feuilles inférieures font divifées esi découpures et les fupé-rieures feulement en 3, elles font toutes rouges ou rofes par desfous •, comme on le voit vers h. La plante a environ S pouces de longueur,

Ann EU Trad. La Tige est quelquefois tout à fait couchée, et d’autres fois finiplement couchées à fa bafe. Les feuilles les plus fupérieures font, par fois, abfolument entières. (Favroe.^

Lieu Natal. Dans les champs fablonneux. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Autour de Nimùgue et dans toute la Guelere f; à Dieze, dans POveryssel , dans-les champs du Breesaap , du côté de Velsen , dans les vallées des Dunes autour des champs-près du chemin qui conduit de la PIaye à Sckeveningen et ailleurs.

Usage Economique. Bülliare rapporte que les vaches , les brebis et les chèvres la broutent.

Geslachts Kenmerken. Calyx a* valvis, compresfus; altera valvula majore carinata • ' Kelk bejiaande ait twee klepjes, zamengtdrukt ; het éène klepje dat grooter is gekield a. vergroot b,

SooRTELYKE KENMERKEN. Panicult fccunda, glomerata; Z?« Pluim naar èéne z'pde gebeerd in één gedrongen.

Bj c een afzonderlek A rtje van Bloemen, waaruit dit gewoonl'jk befaat, fchoon Leers zegt, dat het zelve meest 2. of 3 Bloemen heeft. Deze aartjes zitten digt op elkander gedrongen. --- Een Bloempje afzonderlyk by d. De Bloemkrans, welks buitenjie bloemblad eene

naald heeft, vergroot by e. Meeldraden en Stamper afzonderlyk f. De Helmknopjes zyn pneest roodachtig, waardoor de Pluim in vollen bloei zynde dikwyls eesi geheel rooa aanzien heeft. Het Zaad by g. De Halm is bladryk esi heeft 4 knoopen. De Bladen zyis ruw en fcherp, en eindigen in een fyne punt. De onderfle Bloemfleel, welke mede een bundel aartjes draagt, is zeer quot;lang. --- De Plant hoog 3 voeten, en dikwyls hooger,

IIuisHouEELYK Gebruik. Een hard voeder voor het Vee, dat volgens Schreber Leers en anderen, de Paarden echter willen gebraiken, en als Hooi minder fcherp is en geen kwaad doet ; zelfs door Curtis onder de Voedergrasfen voor het Vee opgegeven en gekweekt, en door A. Young in zyne Annalen als uitnemend voor Schapen aangeprezen; maar in de werken der Bath. Society . een flegt Gras genoemd, dat door al het Vee geweigerd wordt. — De honden zoeken het gretig op als hunne maag overladen is, om te braken. (Schreber.J

Caractères GéNéaiQUEs. Calice bivalve, comprimé; Tune des valves est plus grande que l’autre et creufée en carène; vers a. et agrandi vers b.

CARACTèREs SpéciFiQUEs. La Pannicule est tourpçç d’un même côté et formée de fleurs entasfées.

On voit vers c. un èpillet féparé,formé de 4fleurs^ dunt it eit, ordinairementcompofê; bien que Leers asfure quil n'en contient le plus fondent que es. ou Les èpillet s font entasfés et ferrés les uns près des autres. Fers d. on voit une fleur féparée. La Corolle gt;nbsp;le pétale exté--rieur est chargé d'une barbe^ fe voit agrandie vers e- Les Etamines et le Pistil font reprê-t'i. nbsp;nbsp;nbsp;fentés, fépar émeut i vers f Les AmhkKs font, ordinairement-, rouges, c'est pourquoi, lorsque

la Panrdciile est en pleine fleur aifon, elle parait elle-même toute rouge. La Semence fe voit', vers Lé Chaume est feuillé et divifé en 4 articulations féparées par autant de noeuds. Les Feuilles font rudes au toucher, tranchantes et terminées en pointe très fine. Le Pédoncule le plus bas, qui porte ausfi un faisceau d'épillets, est fort long^ La plante est haute de 3 pieds et fouvent davantage.

KviiCi. DU Trad. La Tige est droite et rude. Les Gaines font carinées, aiguës et rudes. La languette est obtufe et fendue. Les Pédoncules font anguleux, rudes, alternes et folitaires. Les.Epillets font oblongs, très obtus, pelotonnés par paire. Les bales du Calice font carinées et rudes au toucher. Le Pétale intérieur de la Corolle est un peu plus court que l’autre et terminé par 2 pointes aiguës. On trouve au pied des Etamines 2 glandes ncctarifères, laiKéolées et pointues. (Favrod )

Usages Economiques. Elle fournit au bétail un pâturage dur, que, felon Schreber, Leers et d’autres, les chevau-x ne refufent, cependant, pas, et qui étant-changé en foin est. moins rude et ne leur fait aucun tort; car Curtis la range au nombre des plantes alimentaires pour le bétail et l’a cultivée dans ce but; et de plus,. A. Young la recommande dansfes annales, comme une excellente nourriture pour les moutons; cependant, dans les ouvrages de la Société de Bath, on la regarde comme une mauvaife graminée, que tous les bestiaux refufent. Les chiens la recherchent avec avidité, pour fe décharger l’estomac, lorsqu’ils ont trop mangé. (Schreber.)

Geslachts Kenmerken, Corolla rotate, fubinæqnalis; Bloemkrans radvormig, eentgei^ mate ongelykvormig. Capfiila 2- lociilaris, 2‘ valvis; Haaddoosje tweehokkig, met 2 klepjes a,' Çvolkomen ryp en zich openende by b. het middenfchotje c.)

S00RTELYKE Kenmerken. Fofiis amplexicaulibus, oblongis,. glabris; met langyverpige, gladde, bladen die den fleel omvatten. Pedunculis folitariis , Bloemjtelen op zich zelven flaande.

De Meeldraden zyit. met paarfehe haren bezet, èen afzonderlyk veel vergroot by d. De Helm* knopjes zyn geel en van boven met een orange-kleurigen rand gezoomd. Het vruchtbeginfel met den Jlamper en Bloemfleel, na dat de overige deelen der vruchtmaking verwelkt zyn, by e. veel vergroot, zynde hier door zigtiaar geworden de kleine witte bolletjes, waar mede het vruchtbeginfel bezet is, als mede de witte haartjes en derzelver knopjes aan den Bhemfleel en het onderfie van hetflyltje. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De harige Kelk met het kleiner blad aan den voet van den

Bloemfleel, by f. Het Kaad g. vergroot h. De algemeene fleel is hol, zie by i. — De Plant in haar geheel en natourlyke houding verkleind af geheeld by Zy is hoog tot 3 voeten.

De wortel- en onderfle fieelbladen zyn gcfleeld, met inhammen of half gevind; aan hun voet zyn twee verhevene ribjes, die naar den jteel toeloopen. De bloemen zyn een weinig van elkanderert verwyderd, en maken eene opene en ranke aar uit. (Favrod,) .

Groeiplaatsen. By Warns veld f, Keppel f, Drempt, en Uilenpas in het quartier van ZuTFEN f. — Óp de Pastorykamp te Putten; op hooge fchralc Uiterwaarden.by Wamel over Fiel, buiten Nimwegen, op zandige gronden te Overveen by Haarlem» by’s Hage by de Turffebuur bezyden de Maliebaan.

Huishoudelyk Gebruik. Wordt door het Vee geweigerd, en verdient op Weilanden uitgeroeid te worden: (Schreber) ook als fchadclyk op Weilanden door Brugmans opgegeven. Door derzelver onaangenamen reuk verdryft zy de Motten uit.de klederen. (Mattusch-KA, Houttuin en anderen.)

Anglais. Yellow Moth Mullein. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,5J

' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Grd. Nat. de LiNNé xxviii. Lurides.

GéNCRiQUES Corolle en roue, un peu inégale. —- Capjule biloculaire» bivalve (parfaitement mûre et s’ouvrant vers la clojfon vers

CARACTèRES SpéciFiQUES. FeuUks amplexicaules, oblongues, glabres. Pédoncules folitaires.

Les Etamines font ornées de foils violets', on en a repréfentê une fort agrandi vers d. Les Anthères font jaunes far desfus et entourées d'un bord orange. Le Germe avec le P fil et le Pédoncule, après que les autres farties de la fructification font flétries, le tout fort agrandi vers e., afin défaire voir far là les petits globules blancs dont le Germe est rempli, ainfi que les petits poils blancs du Pédoncule avec leurs petites têtes, et ta partie inférieure du Style. Le Calice velu avec une fort petite feuille au pied du Pédoncule vers f. La Semence vers g. agran • die vers h. La Tige commune est crefife, comme on peut le voir vers i Toute la plante est repréfenîée dans fon entier et avec fonfort naturel, mais fort rapetisféc vers *. Elle s’élève jusqu’à 3 pieds.

Add. du Trad, Les Feuilles radicales et les caulinaires inférieures font pétiole'es, finuées eu fémipinnées ; on voit vers leur bafe deux nervures élevées qui courent fur la Tige. Les Fleurs font un peu écartées les unes des autres et ne forment qu’un épi lâche et très grêle. (Favrod.)

VARiéré. J’ai trouvé une variété de cette plante, près d’OvERVEEN, à pédoncules portant deux et même trois fleurs. (Favrod.J

Près de Warnsveld f, Keppel f, Drempt et Uilenpas, dans le quartier de Zutpiien f. Au Pastorykamp à Putten; dans les hautes et maigres alluvions près de Wamel, vis - à-vis de Tiel, autour de Nimögue, dans les terreins fablonneux à Overveen près d’HARLEM; ainfi que dans le voifinage de la Haye , près de la grange aux tourbes à côté du Mail.

Usages Economiques. Le bétail la refufe, ainfi elle mérite d’être détruite dans les prairies. (Schreber) Brugmans la regarde ausfi comme nuifible aux prairies. La pi auteur qu’elle exhale fert à éloigner les mites de habillemens. (Mattuschka, Houttuyn et d’autres.)

Pentandria Digynia, Vyfmannigen Tweewyvigen, Ptaïuurl. Rang volgens Linn. xlv. Umbellata^ Zonnefcherm-bloemigeii.

Geslachts Kenmerken. Involucella dimidiata, fubtriphylla; gehalveerde fchermdekfeltjes, byna drie-iladig (aan een Bloemfc her nipje afzonderlek aangewezen by a. Een fchermdekfeltje afzenderlyk b.f Fructus i’ub-globofus, 5- flriatus, utrinque crenatusj de vrucht byna bolrond^ met jlreepjes^ aan wederzyden gekarteld^ c. vergroot d.

De wortel is wit, lang, ft er k van reuk en niet ongelyk aan den wortel van Paftinaken. De Hoofdfteel is met roode en paarjehe vlekken als befpat, waardoor de Plant zich kenmerkt.--- De Bladen zyn dubbeld gevind, de vinnetjes klein en weder als in vinnen gedeeld. De algcrr.eene Bloemkroon heeft iq tot 12, ftra-ten. Het ülgemeene fchermdekfel by e. Een bloempje afzonderlyk by f. Twee meeldraden zyn iets langer dan de Bloemkrans. — De ftreepjes der zaden zyn eenigzins golvende en bochtig, maar dit befpeurt men naauwlyks meer, volgens Gaertner, wanneer zy volkomen ryp zyn. De geheele Plant, vooral wanneer zy tusfehen de vingers gewreven wordt, heeft een onaangenamen en walgelyken reuk, en is hier door ligt te onderkennen van Pieterfelie, waaraan de bladen anders veel gelyken ; doch die van den gevlekten fcheer-^ ling zyn donkerder groen, fyner en ook dieper ingefneden. • De.Plant hoog 3 en /{ voeten.

In Vriesland, om Utrecht, by Nimwegen, HaarL'Em, den.Haag, Rotterdam, Overschie, Delfshaven , Schiedam, Tholen, en op vele andere Plaatfen.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Het ontbindend vermogen dezer Plant heeft dezelve zeer beroemd gemaakt, zoo dat haar door Storck eene byna fpecifîeke kracht is toegewezen ter genezing der Kanker en kankerachtige Gezwellen: hoewel nu deze lof te uitbundig is, daar zy in verfcheide gevallen aan het oogmerk geheel niet beantwoordde, is het echter zeker» dat dezelve zoo wel uit- als inwendig in hardnek-Itige verftoppingen der klieren en watervaten met het beste gevolg wordt gebezigd, Bergius, Murray en eene menigte andere kunnen hierover met nut geraadpleegd worden.

Huishoudelyk Gebruik. Zoo wel de wortel, als verdere deelen van deze Plant, zyn algemeen als vergiftig voor menfehen erkend : waarfchynlyk is hiervan de giftdrank bereid, welke de Athenienlers hunnen misdadigers te drinken gaven, eii waarmede oftk Stocrates is om het leven gebragt. Daar deze Plant, zoo wel als de bedwelmende Tuinfchecrling, No. 24 dezer Flora, zoo veel naar Pieterfelie en Kervel gelykt, en onder dezelve fomwylen groeit, moet men de boven opgegeven kenmerken ter onderfcheiding wel in acht nemen.

Voor het Vee is zy mede fchadelyk’, ’t geen hier van ook afkeerig is. Voor Honden een volflrekt vergift. Paarden worden er dronken van, zoo als het Landvolk Houttuyn verzekerde. — Varkens hier van te Stafford in Engeland gegeten hebbende, ftorven een quartier uur hierna {Hgricult. Magaz. Aug, 1804); echter verzekeren fbmmigen, volgens Miller, dat het Vee in Italie de Plant eet: ook zou zy voor Runderen en Geiten niet fchadelyk zyn, vooral wanneer zy dit gedroogd under het Hooi|krygcn (Suckow, Houttuyn.) De Byen azen op de Bloemen, iftw. Abh.'} en de Lysters zouden het Zaad met graagte opzoeken (Ray).) Noten met het fap dezer Plant gekookt, verdryven de Mollen (^Iattuschka). — Voor de Apotheek wordt in plaats van deze Plant dikwyls verkeerdelyk gezogt en genomen Æthufa Cynapium, Cicuta virofa , Chcero-phyllum fylveftre, Ch. temulentum, Tordylium Anthriscus, Phellandrium aquaticum, (Tibboel in Roman's Catal.)^

Pruniais. Grande Ciguës Gigue majeure ; Ciguë terrestre ; Ciguë commune^ l'icurit en Juillet et Août

Ord. Nat. de LiNNé XLV, Ombellées. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

Caractüres Göncriques. Collerette partielle formée d’environ 3 folioles , n’occupant qu’iin feul côté de rOmbellule, (c’est ce qü’on a repréfenté vers 4f.,’et vers b. la Collerette partielle feule.) — Fruit pres? que globuleux, marqué de 5 ftries longitudinales et crénelées. (vers c., et agrandi vers

La Racine est blanche longue, Pune odeur forte et asfez femblable à celle de la Pastenade. La Tige commune est creufe et couverte de taches rouges et violettes-, qui fervent à caractérifer cette plante. Les Feuilles font bipinnèes; les pinnules font petites et comme divifées en d'autres pinnules plus petites. IdOmbelle univerfelle porte de 10 ß 12 rayons. La Collerette univerfelle est repréfentèe vers e., et vers f. on voit une Fleur fégarée. Deux des Etamines font un peu plus longues que la Corolle. Les fries des femences font, en quelque forte,, comme ondulées et relevées en bosfe, mais, fuivant Gaertner, 0« ne peut facilement l'obferver que lorsque les Semences fontparfaitement mûres. Toute la plante, et, fur-tout, lorsqu'on lafroisfe entre les doigts,exhale une odeur désagréable et naujéabonde , au moyen de laquelle cette plante fe diflingue aifément duP erftl (Apium Petrofelinum, Ertra.) avec lequel les feuilles ont, dailleurs, beaucoup de resfemblance-, cependant, celles de-notre Ciguë font dim vert plus fonibre fdus fines et plusprofondément découpées. La Plante s'élève de'^à j\.pieds..

VARiéTés. I. A rayons de l’Ombelle univerfelle au nombre de 16 à 17, et ceux de l’Ombelle partielle au nombre de 20 et au delà. 2. A Collerettes partielles formées d’une feule foliole divifée en 3, rarement en 4.('Favrod.)

En Frise; autour d’ÜTREciiT; près deNiMècuE, Harlem, la Haye, Tiiolen et divers autres androits.. Add. du Trad. Elle croit ausfi en abondance dansles environs de Rotterdam, Overschie, Delfs-HAVEN et Schiedam (^Favrod.}

PROPRiéTés ET Vertus MéniCALEs. La propriété disfolvante de cette plante l’a rendue très célèbre ; au point que Störck l’indique comme un remède fpécifique pour la curation des cancers et des abcès cancéreux^ quoique cet éloge fbit un peu exagéré, puisque dans plufieurs cas elle n’a point répondu à l’attente, il est, cependant, vrai que prife intérieurement ou appliquée extérieurement, on en a obtenu les plus heureux efléts dans les obftruélions opiniâtres des glandes et des viisfeaux lymphatiques. On peut confulter là desfus avec fruit les ouvrages de Bergius, IMurray et de plufieurs autres.

Usages Economiques. La Racine de cette plante, ainfi que toutes fes autres parties font reconnues, partout, comme un poifon pour les hommes; il est apparent que c’est avec cette plante que les Athéniens préparaient le breuvage qu’ils faifaient boire à leurs malfaiteurs et dont Socrate perdit la vie. Comme cette plante, ausfibien cgazVAethufa CynapiumNo. 24 de cette Flore, resfemble beaucoup au Perfil et au Cerfeuil, zt qu’elles-croisfent fouvent enfemble, on doit bien faire attention aux carafleres distinctifs énoncés ci-desfus.

Elle est ausfi nuifible au bétail, qui en a de l’averfion; elle est, furtout, un violent poifon pour lès chiens. I^es chevaux qui en ont mangé en deviènent ivres; ainfi que les gens de la campagne l’asfurèrent à Houttuyn.. Des cochons élevés à Stafl'ord, en Angleterre, périrent un quart d’heure apres* en avoir mangé. (Agric Magaz. Aug. 1804.J Miller rapporte, cependant, que quelques perfonnes prétendent, qu’en Italie le bétaihla mange impunément, et qu’elle n’est nuifible ni aux boeufs, ni aux chèvres, fur-tout, lorsqu’elle est fèche et mêlée avec le foin. (Suckow, Houttuyn.) — Les abeilles viènent picorer fur fes fleurs, (Âv. Abh.') et au rapport de Ray les Grives mangent avec plaifir fes Semences. Les noix cuites avec le fuc de cette plante font propres à éloigner les Taupes. (Mattuschka) On apporte, fouvent, par erreur, aux Apoticaires, au lieu de cette plante, les fuivantes, favoir, la Petite Ciguë (Aethufa Cynapium Linn.), la Ciguë aquatique, (Cicuta virofa Linn.) le Cerfeuil fauvage, (Chæroph: fylvestre Linn.) \z Cerfeuil penché, (Chærophyllum temulum Linn ) le Cerfeuil bulbeux, (Chærophyllum bulbofum L,itrssi.')\zTordylc âpre, (Tordylium Anthriscus Linn. \zPhel-landri aquatique, (Phellaridrium aquaticum Linn.) et le Scandice odorant, (Scandix odorata Linn.) (Ti-BiEL in Komans Catalogus.)

Nederduitfche Bynamen. Braamboozen, Framboozen, Hinnebezien, Heiningbesfen, Bloeit. Juny en July h.

Geslachts Kenmerken. Calyx fidus, 5-deelige Kelk. Petala ',S , Bloembladen. Çeene Bloem afzonderlyk fan foren gezien a. fan achteren by b. Bacca compofita acinis nionosper-mis, Bezie zaaingefteld uit éénzadige druifjes c.

SooRTELYKE Kenmerken. Folüs quiiiato-piunatis, ternatisque ; tv et Bladen met fyf vinnen en met driefoudige Bladen. CanJc aculeato,ßeel. Petiolis canaliculatis , gejleufde Bloemflelen.

By d. eene Bloem afzonderlyk af gekeeld, waarvan de Bloembladen en eenige Meeldraden zyn weggenomen, om te doen zien, hoe dezelve om den rand van den Kelk vastzitten. — De Bloembladen, waarvan één afzonderlyk by e., zyn tenger en hebben een fmallen nagel. Zy ßaan eerst regt op, en houden zich gefloten om de Meeldraden, zoo als by f. te zien is; en zich daar na uitfpreidende, vallen zy fpoedig af. Het vruchtbed, na dat de rype vrucht daarvan is afgenomen, by g. — De vyfvoudige Bladen komen zeer zelden voor aan bloeijenda takken, macsr veelvuldig aan takken, die geen bloemen dragen : wy konden ze dus aan den bloem-tak niet doen afbeelden, en ’er was geen plaats over, om een afzonderlyken Blad-tak te vertoonen. De Bladen zyn van onder met een wit vilt bedekt. De wortel geeft vele Jiengen en loopt flerk voort.

By de Mickelhorst buiten Groningen f, te Veenendaal en op de Veluwe f, in liet quartier van Zutfen by Doorn en Leersum f, in den Haarlemmer Hout f, en het HaAgsche Bosch f.

De Verfcheidenheid gevonden door Favrod in een dicht Bosch ten noordwesten van Zotten, en door my in ’t PIaagsche Bosch.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De vrucht, alleen in gebruik, is verkoelende dorst Hillende, door derzelver reuk de zenuwen aangenaam verkwikkende, doch dient meer toe finaak, dan tot nut in de (^neeskunde.

Huishoudelyk Gebruik. Behoort onder de aangename vruchten voor onzen tafel, eit wordt daartoe opzettelyk overal aangekweekt: ook als Moes gebruikt, en ingelegd in Compot-ten, terwyl van dezelve door azyn eene aangenaame verkoelende drank gemaakt wordt. Volgens Mattuschka en Gunner kan hier van door gisting mede eene goede Wyn bereid worden. — De jonge Bladen worden doorbet' Vee, uitgenomen Paarden, gegeten, en de Bokken zyn hier byzonder gretig na. — De Plant behoort onder die genen, op wier Bloemen de Byen het liefst azen. (Swed. Zbk.') Miller keurt best, dat men, om goede vruchten te krj’gen, ze niet by Hek voortkweekt, maar door de jonge takken in te leggen, dat is, dezelve om te buigen tot in den grond, en aldaar wortel te laten vatten, en daarna het boogje door te hakken: ook wil hy de flruiken op a voeten van elkanderen houden, en om de 3 of 4 j'ren vernieuwen.

Caractcres GéNCRiQUEs. Calice quinquifide. — Corolle pentapétale. (On a repréfehté vers a. une Fleur vue par devant et vers b. vue par derrière.) — Baie compofée de grains monospermes c.

CARACTèRES SpéciFiQUES, FeuUlcs cinq à cinq ■ pinnées et ternées. — Tige armée d’aiguillons. — Pétioles canaliculés.

Vers d. on voit une Fleur féparée^ dont on a enlevé les Pétales et quelques Et amines, pour montrer comment ils font fixés autour du bord intérieur du Calice. — Les Pétales., dont on voit nn fieul vers e.„ font délicats et ont un onglet étroit. Us font d'abord droits et fe tiènent fermés autour des Etamines ; comme on peut le voir vers f. et lorsqu'ils s'en éloignent enfuite ils tombent fous peu de tems. On voit vers g. le Placenta après qu'on en a détadié le fruit mûr. Les Feuilles quinéesfe trouvent trés rarement fur les branches fiorales', mais bien en abondance fur celles qui ne portent point de fruits; c est pourquoi., nous n'avons pas pu les joindre à la branche fiorifère et, déailleurs il ne nous restait pas asfez de place pour repréfenter ausfi une branche florifère. Les Feuilles font couvertes par desjous d'un duvet léger et blanchâtre. La Racine pousfe beaucoup de rejetions et s'étend fort au loin.

Près de Mickelhorst dans les environs de Groningue à Veenendaal et dans le VéLuvE f; dans le quartier de Zutphen f ; près de Doukn et Leersum f; dans les Bois d’HARLïM et de la Haye f.

La Variété a été trouve'e par le Traducteur de cette Flore dans un bois fombre et touffu au Nord Ouest de Zutphen. (Favrod') et par l’auteur dans les Bois de la PIaye.

PROPRiéTés ET Vertus Mödicales. Le Fruit, quiestfeulen ufage, est rafraichisfant, désaltérant, ranimant le fystème nerveux, feulement, par fon odeur; ons’enfert, cependant, plutôt pour l’agrément du goût que pour fes vertus médicales.

Usages Economiques. 11 peut être regardé comme un des plus agréables fruits de nos tables, c’est pourquoi, on le cultive partout dans ce but.* On peut ausfi le préparer en compôte; fi on le prépare avec du vinaigre il fournit une boisfon agréable et rafraichisfantc. Suivant Mattuschka et Gunner on peut, par la fermentation, en faire un asfez bon vin. Les bestiaux, hormis les chevaux, mangent volontiers fes feuilles; les chèvres, furtout, les mangent avec avidité. Cette plante est une de celles fur quelles les abeilles picorent avec le plus grand plaifir. (Swed. Abh.) Miller dit, que pour avoir de meilleurs fruits, on ne doit pas les propager par boutures; mais, qu’on doit coucher en terre les jeune.s branches en les courbant, et après leur avoir fait ainfi prendre racine, on le.s fépare de la tige-mère en coupant l’arc de communication ; il prescrit de plus que la diftance d’une plante à l’autre doit étte au moins de 2 pieds et qu’il faut les renouveller tous les 3 ou 4 ans.

Cäractcres GéNCRiQUES. Lèvre fupérieure de la Corolle creufée en voûte ; lèvre inférieure réfléchie latéralement. (On voit vers a une fleur féparée.J Segment intermédiaire échancré; vers b. — Etaminei défleuries réfléchies vers les côtés,

CARACTèREs SpéciFiQUES. F'erlicillei Ahxrvixoïi. 6 fleurs. — ƒgt;//ƒƒƒ«linéaires-lancéolées, lèmi-amplexicaules, fesfiles.

Le Calice^qui est dniß en ^.,est repréfenté vers c. Fers d. on voit les Etamines et le Pistil ain/i qu ils font placés dans la Corolle. On voit vers e un Piitil avec fes deux petits Stigmates. Fers ffe trouve le Calice avec les 4 femences mûres et vers g une de ces femences enlevée du Calice. La Tige est garnie, fur-tout, vers la racine, de poils raides, ainfi que lesnetyu-les des feuilles, dont le bord et la furface font, cependant, garnies de poils doux. Les Pouilles, dit Haller avec raifon, font portées par de courts Pétioles; mais,Jbus les Ferticil-les, elles font ahfolument fesftles. Les Ferticilles font cempofés de 6 b so Fleur s; les inférî^ eurs en ont le plus, tandis que les fupérieurs Fen ont que 6. La lèvre inférieure de la Corolle est fort joliment desfinée et peinte; le fegment du milieu nest pas toujours échancré-, mais, jouvent, fculenietit fendu. La plante est haute de 2 pieds.

Add. du Trad, J’ai obfervé une variété de cette plante dont la Tige entière était très ve-Itie et ne s’élevait qu’à peine à un pied de hauteur; les Feuilles étaient d’un vert jaunâtre et très pâles; l’épi de fleurs, qui était fort court ii’était compofé que de 3 ou 4. verticilles, châcun de S Fleurs, (Favrod.J

En Frise f; autour d’HARLEM, fur-tout, au Klopjes- cingel f, autour de I/EideJ,' Utrecht f, et NiMèouE f. — Hans les tourbières près du Cluvings-bosch, dans le Pays de Drenthe; entre Zwol et Deventer, près de la Haye, Sandhorst et ailleurs.

Add. du Trad. Elle est fort commune dans les environs de Rotterdam, Delfsha-VEN, Schiedam, Ysselmonde, Nieuw-kerk et Gouda; ainfi que dans les Départemens d’UTRECHT et de Gueldre, où elle croit en abondance. (Favrod.)

Le variété, indiquée ci-desfus,a été trouvée dans quelques terreins fees et fablonneux des Départemens d’U-pRECHT et de Gueldre; entr’autres, dans le voilinage d’AMESFOoRT et de ZUTPHEN. (P'aVROD.)

Usages Economiques. La racine est très farineufe et peut fervir d’aliment après l’avoir fait cuire; quand on la fèche et qu’on la réduit en farine, on peut en faire du pain. (quot;Gesner, Linn^. Les cochons recherchent cette racine avec avidité en fouisfant la terre de leur grouin. ÇP'l: 8uec:'} Suckow rapporte que le gros bétail la mange avec plaifir; on la regarde, cependant, comme nuiüble dans les champs. ■— Les abeilles en recherchent les Fleurs. (■S)!'; .dblnj

Geslachts Kenmerken. Corollæ labium fuperius fornicatum; labium inferius lateribus reflexum : de bovenfie lip van den Bloemkrans gewelfd; de onderfte lip aan de zyden omgebogen, Çeene Bloem afzonderlyk van voren by ad) Lacinia intermedia emarginata, het middelfte Jlipje uit^ gerand b. Stamina deflorata verfus latera reflexa, de Meeldraden uit gebloeid hebbende^ zynnaar_ de zyden omgebogen.

SooRTELYKE Kenmerken. Vcrticillis fub - fexfloris, met kransjes van zes en meerder Bloemen. Foliis linear!-lanceolatis, femi-amplexicaulibus, fesfilibus; met Bladen langwerpig' lancetvormig., half den feel omvattende, vastzittende.

De Kelk is vyfdeelig, afzonderlyk by c. Meeldraden en Stamper, zoo als zy in den Bloemkran geplaatst zyn d. Een Stamper met deszelfs twee kleine Stempels e. De Kelk met de 4 rype Zadenf. éen Zaad alleen g. — De fleel is, vooral aan den wortel, bezet met borfel-achtige haartjes, gelyk ook de bladen op de nerven, doch derzelver rand en oppervlakte is meer zachtharig. De bladen, zegt Haller met regt, zitten aan kleine Bladfelen, maar by de kransjes zyn ze vastzittende. De Kransjes zyn v.an 6 tot 10 Bloemen; de onderjie hebben de meeste, de bovenfie alleen 6 Bloemen. — De onder fie lip van den Bloemkrans is fraai gekleurd en als geteekend; het middelfie flipje is niet altyd uitgerand en dikwyls enkel gekarteld. — De Plant hoog si voeten.

Door Z'avrod eene verfcheidenheid waargenomen, waar aan de geheelefieelzeer harig en niet hooger was dan naauwlyks één voet. De Bladen waren geelachtig groen, en zeer'bleek. De Bloemaar, zeer kort zynde, was fiechts zamengeficld uit 3 of 4 kranfen ,elk van 6 Bloemen, Groeiplaatsen. Aan de kanten van Vaarten en Slooten.

In quot;Vriesland f, om Haarlem, vooral aan de Klopjes-cingel f, oni Leyden f, Rotterdam en omliggende plaatlèn j. Nieuwkerk aan den Yssel f, Gouda f, Utrecht f, Nimwegen j-, en verder in Gelderland. — In liet Vecnland by’t Cluvings-bosch, in Drenthe, aan de Griften tusfchen Zwol en Deventer, by ’s Hage, Zandhorst en elders.

De verfcheidenheid is door Favrod gevonden in eenige Zandgronden van Utrecht en Geederland, onder anderen by Amesfoort en Zutphen.

Huishoudelyk Gebruik. De wortel is raeelryk, en gekookt zynde kan dezelve gegeten worden: gedroogd en tot meel bereid, kan men hiervan brood bakken. (Gesnerus , Linn.) De Varkens zoeken den wortel, by het omvrocten van den grond, gretig op, (Èl. Suec.) en de Plant wordt volgens Suckow door Runderen gegeten, maar is op'den Akker een onkruid. — De Bloemen worden veel gezocht door de Byën. (ó’ir. dlih.')

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-fidus, vyfdeelige Kelk a. Corolla fubglobofa, refu-pinata; Bloemkrans, bolrondachtig, achterover liggende b, Capfula 2-locularis, tweehokkig zaad-, doosje c. Çeen hokje afzonderlyk d. Het Zaad c )

Soo.vTELYKE KENMERKEN. (Kolgens Haller.) Caulc quadrangulo, paniculato; met een vierhoekigen, pluim - makenden fieng. Foiiis cordatis, oblongis; hartvormige, langwerpige Bladen.

Kelk, vriichtbeginfel en flamper by f. Eene lange meeldraad by g. eene korte meeldraad, welks helmdraad met het helmknopje zich ombuigt h. De Bloemkrans, die de gedaante heep vaneen Helm, heeft onder den vyf-jpieiigen rand, tusfehen de twee binnenfle lobjes, een gekleurd ■ vleeschachtig klepje oftongye, zie by b. Han de okj'els der bloemjielet} zyn fmal- laneetvormtge Blaadjes, als fchutblaadjes. De Bladen zyn rimpelig geaderd; van boven donker, van onderen ligter groen. De wortel is met vele knobbels van onderfcheidene grootte bezet, afgebetld met een gedeelte van den vierhoekigen fteel by i. De Plant hoog 4 tot voeten.

Crantz zegt met recht, dat de jbortelyke kenmerken door Linnæus niet juist zyn opgegeven; waarom Haller en Crantz hier gevolgd hebben.

Het voorname onderfcheid van deze foort en die van Scr. aquatica is, dat de fleng der laatfie niet alleen vierhoekig, maar ook gevleugeld is, terwyl Scr. nodola enkel een vierhoekigen fleng heeft. (Favrod.J

Omtrent het Orange-woud en verder in de Wouden van Vriesland, by Wiep op de Veluwe, op de Wal te Zutphen, rondom Arnhem, by Nimwegen, te Maub.ik in de Betuwe, aan de Wallen en Wegen by Fiel, buiten ^Utrecht achter Zydebalen; aaii eenige Duinbeken in Holland, in den Haarlemmer FIout, inhet Haagsche Bosch, ora Rotterdam , rondom Helmond in de Meijery van den Bosch en elders.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De wortel voormaals tegen v^erharde Klieren en Ambeijen aangeprezeii, en ook uitwendig gebruikt; (Slevogt) doch is thans niet meer in gebruik.

Huishoudelyk Gebruik. Schynt van eenig nut te zyn om ’er bruine Verw van te trek-ke'n. (Daaibourney.) De bloemen worden by uitnemendheid gezocht door de Byên. (Sw: Abh.) De Plant, welke een onaangenamen reuk en bitteren fmaak heeft, wordt alleen gegeten door Geiten. (Linn.) Heilzaam tegen het bloedpisfen van het Vee. (Ph. Qec. Aufz.) Een afkooksel der bladen geneest het fchurft by het Vee, en is inzonderheid voor Varkens een heilzaam geneesmiddel. (Mattuschka, Ehrhart.)

Français. Grande Scrophulaire; Scropinilaire puante. Grande herbe aax écrouelles. Fleurit en Juillet et Août. %.

Caractcres Gcncriques. Calice quinquéfide a. Corolle a peu près globuleufê, ren-verfée è. •— Capfule biloculaire c, d on voit une des loges feparée de l’autre et vers e la Semence.

CARACTèRES SpéciFiQUES. (Suivant Haller.) quadrangulaire, panniculée; Feuilles en coeur, oblongues.

Le Calice.^ le Germe et le Pistil [ont repréfentés vers f; l'une des longues Ftamînes vers get l'une des petites, dont le Filet est courbé avec l'Anthère, vers h. La Corolle qui a la forme d’un casque, a au desfous des divifions du bord entre les 2 lobes fupérieurs un petit cliquet ou languette de couleur de chair, voyez vers b. Aux aisfelles des Pédicules il y a de petites Feuilles étroites et lancéolées, en guife de Bractées. Les Feuilles font ridées, veineufes, d'un vert fombre par des fus, et par desfous d’un vert clair. La Pacine est garnie de plufieur s noeuds de différentes grandeurs, c’est ce qiion voit vers i, ainfi qu'une partie de la Tige quadrangulaire. La plante s'él'eve de à pieds.

Crantz dit avec raifon que les caract'eres fpécifiques attribués par 'Cïssssstè. à cette plante ne font pas exacts-, c'est-pourquoi nous avons rapporté ici ceux de Haller et de Crantz.

Note du Trad. Le principal trait caractéristique qui distingue cette espèce de laire d’avec la Scrophulaire aquatique, eonfifte en ce que la Tige de celle-ci est, non feulement, quadrangulaire; mais, outre cela, elle est ailée; tandisque jcelle qu’on vient de décrire ici est, fimplement, quadrangulaire. (Tavrod.J

Varictc. J’ai obfervé, dans ce pays, une variété de cette plante à feuilles terne'es, au lieu d’être jumelles. (Favrod.)

Près de I’Oranje-woud et ailleurs dans les bois de la Frise; près de Wilp, dans le WéLuwE; fur les remparts à Zutpiien; autour d’AitNiiEM, NiaiècuE etMAURiK, dans la BéTUWE; le long des remparts et des chemins deTiEL; près d’UTRECHT, derrière Zydeba-LEN, le long de quelques ruisfeaux des dunes, en Hollande; dans les bois d’HARLEM et de la Haye; autour THelmont, dans la ci-devant Mairie de Bois-le-Duc et ailleurs.

Cette plante, ainfi que la variété à feuilles ternées est asfez commune autour de Rotter-am. (Favrod.)

Usages et PROPRiéTés MéoiCALES. La racine était autrefois fort estimée contre l’en-dtircisfement des glandes et les hémorrhoïdes; ainfi que comme remède extérieur. (Slevogt.) Elle n’est plus, aujourd’hui, en ufage.

Usages Economiques. Suivant Dambourney, elle parait fusceptible de fournir une couleur brune. Les abeilles recherchent avidement fes Fleurs. (Swed. Abh.) La plante, quia une odeur désagréable et un goût amer, n’est broutée que par les chèvres. (Linn.) Elle est très efficace contre les urines fanguinolentes du bétail. (Ph oec. anez) La décoction des feuilles guérit la gale du bétail et fournit, fur tout, pour les cochons un remède asfuré. (Mattusciika, Ehrhart.)

Mei en Juny ©, waarin ik my vooral niet Ph. Miller vereenig: volgens fommigen (S'.

Tetradynamia Siliculosa, Viermagtigen met Haauwtjes. 'Natuurl. Rang volgens linn, xxxix. Siliq^uopee^ Haauwdragenden.

Geslachts Kenmerken. Silicula emarginata, turgida, fcabra; het Haauwtje uitgt^ randy gezwollen, ruw: (een Haauwtje volkomen ryp by a.) Valvulis gibbis, obtufis; met gebulte, fiompe klepjes, (zieby b. het Zaaddoosje zich van onderen openende.)

SooRTELYKE KENMERKEN. Folüs radicalibus cordato-fubrotundis, de lEortel-bladen rond-achtigin den vorm van een hart: Caulinis oblongis, fubfinuatis; de lèiteel-bladen langwerpig, met eenige kleine inhammen.

Eene opene Bloem met den Kelk, afzonderlyk en vergroot : c. Meeldradess en Ri amper afzonder-lyk en vergroot : d. — Zlan het Haauwtje ßeekt de blyvende ßyl boven uit. Een Haauwtje by e. op zyde geopend, om te doen zien, hoe de Zaden aan het middelßchotje gehecht zyn. Het middelßchotje, dat overblyft, als de klepjes met het zaad zyn afgevallen, ajzonderlyk by f. Eén Zaad met hetßeeltje, waarmede het aan het middelßchotje vastzit, by g. — Èe wortel-bladen hebben lange bladßelen: de ßeelbladest zyn boven aan geheel vastzittende, en feken rondom den ßeel ter wederzyde met een tand uit: de Bladen lager aan den hooßd-ßeel zyjî veelal uitloopende in een bladßeel: hoog i o/if voet.

Aan den Zeedyk ten westen de Lemmer f; aan de Hierderbeek by Harderwyk. Op Texel, aan de Helder en in ’t Koegras ■)■. Door geheel Noord-Holland, vooral aan den kant van het Y f. Aan den Slaperdyk f, om Amsterdam f, in de Mydrechtsche en Nieuwkoopsche Droogmakeryen; by de Dorpen langs deNoord-Zee, als Zandvoort, Katwyk aan Zee en elders.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Deze nuttige Plant heeft opene, bederfwerende en pisdryvende krachten; wordt uitwendig tegen de lammigheid aangeprezen. (Murray.) In mondfpoelingen gebruikt, doet dezelve in de gebreken van het tandvleesch en Scorbut uitftekende diensten.

Huishoudelyk Gebruik. Wordt in Tuinen gekweekt, om als Salade of als Toekruid over dezelve te eeten : ingezout zynde kan zy, volgens Gunner, als Kool gebruikt worden. Wordt alleen door Runderen, maar door geen ander Vee gegeten. (Linn.) De Byën azen op de Bloemen. (Ah'. Abbi}

Meer dan eens heeft Favrod de Schapen deze Plant met gretigheid zien eten, en daarvan vet worden; maar men heeft volgens Hem opgemerkt, dat het vleesch hierdoor een onaangena-men fmaak verkreeg.

Fleurit en Mai et Juin O. Je fuis d’accord, ici, avec Pu. Miller, en difantque cette plante est annuelle; tandis que d’autres.la regardent comme

Caractères G0n6rtques. Silicule échancrée, renflée, rude; (on en voit une parfaite» nient mûre vers a.'} Valvules bosfues,obtufcs, (On voit vers b la Silicule s’ouvrant par en-bas.)

Caractöres Spöcifiques. Feuilles radicales en coeur, presque rondes; feuilles caulinai-res oblongues, presque finuées.

Aerr c on a repréfenté me fleur ouverte avecfon Calice, Vun et Pautre agrandis; et vers d ies. Ftamines et le Pistil fléparés et agrandis. Le Style perjtfle avec la Silicule. On voit verse une Silicule ouverte latéralement, pour faire voir comment les Semences font fixées à la cloi-fon, Fers f on voit la Cio if on qui pserfifle avec les Semences après la chûte des panneaux. Fn-fln, on vràt vers g une Semence avec le Pédicule au moyen duquel elle est fixée à la Cloifon, Les Feuilles radicales font portées fur de longs pétioles ; les Feuilles caulinaires fupcrieures font tout à fait fesflles et font pourvues d'une deist de chaque côté de la Tige ; les caulinaires inférieures font crdinairement portées par un pétiole. La plante s élève depuis un pied jus-qtid I pied.

Le long de la digue maritime à l’ouest du Lemmer f ; au Hierderbeek, près d’HAR« Derwyk; vers le Texel, au Helder et à Koegras f. Dans toute la Nord-Hollande, fur-tout, du côté de l’Y J; autour d’AMSTERDAM f ; dans les desféchemens de Mydrecht et de Nieuwkoop; autour des villages le long de la mer du nord et ailleurs.

Add. du Trad. J’ai trouvé cette plante, entr’autres, le long duSîaperdyk, près d’Am-fterdam, et près des villages de Sandvoort et de Katwyk aan Zee. (Favrod.)

Usages et Propriötös Mcdicales. Cette plante utile est aperitive, déterfîve et diurétique; on l’emploie à l’extérieur contre la paralyfie. (Murray.) Si on l’emploie comme gargarisme elle est des plus utiles contre les gencives endommagées et contre le fcorbut.

Usages Economiques. On cultive cette plante dans les jardins potagers pour s’en fervir au lieu de falade ou feulement comme fourniture avec la falade. Gunner dit que fi on l’apprête avec du fel on peut la manger en guife de choux. LiNNé atfure que le gros bétail fcul la mange. Les abeilles viènent picorer fur fes fleurs. Abh.)

Add. du Trad. J’ai vu plus d’une fois les moutons manger cette plante avec avidité, et en devenir plus gras; mais, on a obfervé que leur chair acquiert par-lû un goût désagréable. (fAVROD, )

Geslachts Kenmerken. Calyx 5- partitus, Kelk in g gedeeld a. Petala vyR Bloenibladen t (eene Bloem afzonderlyk b. een enkel Bloemblad c.) Filamenta multa in 5 phalanges bafi connata, vee/ Meeldraden in gbondeltjes y an onderen zamengegroeid, d.

Soortelyke Kenmerken. Floribus trigynis, met driewyvige Bloemen, (Jiet yriichtbegin-zei en drie /lampers, afzonderlyk by e.) Caule quadrato, herbaceo, yierhoekigen, kruidaardigen fleel (men zie een gedeelte van dezen /teel met den yeortel af geheeld.)

De Meeldraden maken maar drie zamengegroeide hondelt/es uit. Het zaaddoosje heeft zoo yeel hokjes als ’er fiampers zyn, en is dus driehokkig: een ryp zaaddoosje f; horizontaal doorge' fneden g. Het Zaad h. --- De fleel is eenigermate geflreept en rood achtig. Dè Bladen

flaan tegen oyer elkander en; houden zich yast om den fleel, en zyn aan den rand eenigzins omgebogen. Helen yyillen dat de Bladen doorfchynende flipjes hebben, gelyk die yasi Hypericum perforatum, maar dit is zelden aan de bladen der H. quadrangulare hier te lande te be/pturen. Linnæüs en Miller hebben dit mede niet kunnen ontdekken. De Bloemen zyn aan het boyeneinde der fielen, en zeer digt op en by elkanderen geplaatst: de Plant ho9g ij yoet.

De Kelkblaadjes, zoo als ook de randen der Bloembladen, en zelfs die der Bladen, zyn dikyyyls aan de binnenzyde gemerkt met kleine zyrarte punten, y er re y an elkander en y erf pre id. (Favrod.)

Aan de Kerklaan buiten Haren, en elders buiten Groningen. In de Wouden van Vriesland, langs de Beken in Overyssel en Gelderland vooral om Nimwegen; langs de Wegen biutcn Utrecht; in de lage gedeelten der Duinen van Holland. Om Haarlem en den Haag.

Huishoudelyk Gebruik. Zou van gelyk nut zyn om er verwHoffen van te trekken, als Hyp. perforatum, by wier befchryving dit nader zal worden opgegeven. — De Byën verzamelen uit de bloemen uitnemend veel honig cn was. (\Siv. Zbh. Mattuschka.) De Plant wordt gegeten door Runderen, Schapen en Geiten; doch niet door Paarden en Varkens. (Linn.J

GéNéRiQUES. Calice divifé en 5 parties âr. — Corolle pentapétale. (Vers on voit une Fleur féparée et vers c. un Pétale feul.) — Filamens des Etamines en grand nombre,, réunis par leur bafe en g phalanges, d.

Caractóres SpéciFiQUES. Fleurs ti’igynes; (c’est-à dire que le Germe est furmonté de g Styles dont on voit un à part vers e.) — Tige carrée, herbacée., (On voit une partie de la Tige repréfentée avec la Racine.

Les Ftamines par leur réunion ne forment dans cette espèce que 3 faisceaux. La Capfule a-autant d’angles qutl y a de Styles, et est, par cosféquent, triangulaire vers f on voit une Capjiile mûre, et coupée horizontalement vers g. Fers h ois voit la Semence. --- La Tige

est en quelque forte rayée et rougeâtre. Les Feuilles qui font oppofées, font fixées de trés pres autour de la Tige et font comme un peu roulées vers le bord. Plufieursprétendent que les Feuilles Jont parfemées de points transparens, comme celles da Pilillepertuis troué, (Hy-pericumperjoratum. Linn.) mais, c’est ce qu'on remarque rarement dans les Feuilles de cette espèce-et, du moins dans ce pays. Linnc et Miller n'ont point pu l'obferver. Les Fleurs font terminales et placées très près les unes des autres. La Plante est haute de piedi

Add. du Trad. Les folioles du Calice, ainfi que les bords des Pétales, et même les bords des Feuilles font fouveiit marqués inférieurement de petits points noirs très écartés les uns-des autres. (Favrod.)

Au Kerklaan près de Haren et ailleurs, autour de Groningue. Dans les bois de la Frise; le long des ruisleaux dans I’Overyssel et la Gueldre, fur-tout, autour de Nimô* gus; le long des chemins dans les environsü’ütrecht; dans les parties basles des dunes de ia Hollande; autour THarlem et de la Haye.

Usages Economiques. La teinturerie peut en retirer le même effet que du Millepertuis, troué, dans la description duquel on parlera plus amplement de cet article. — Les abeilles recueillent fur fes Fleurs une quantité prodigieulé de miel et de cire. ÇSw. Abh. Matïuschka.): .Les vache.s, lec moutons et les chèvres broutent volontiers cette plante; mais les chevaux et les cochons n’y touchent pas. (LiwNé.J

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum, naakt ontvangbed. Calyx imbricatus Squarais laxiusculis, Kelk beflaande uit eenigzins wyde fchubjes over elkander liggende, a a. Pappus plumofus, zaadkuif, een fluimpje uitmakende(de geheele zaadkuifb^ één Zaad alleen c.')

SooRTELYKS-Kenmerken; Caule ramofo, met getakten fleel. Peduncuis Iquamofis, Bloemßelen met fchubjes d. d. Foliis lanceolatis, dentatis, integerrimis, glabris; /»er lancetvormige, getande, geheel gave, gladde Bladen.

Een afzon der lyk Bloempje met zyn lintswyze Bloemblad, van voren by e; van achteren by f. — De wortel is als geknot. De ft en g is naakt en fpreftdt de bloemftelen als armen uit; fonnvy-len echter is dezelve niet getakt. De bladess komen alleen voort aan den wortel, en houden zich recht op: zy zyn als in vinnen gedeeld, de vinnen wyd, lynvormig en lang. Leers heeft opgemerkt, dat het zaadpluis aan den rand van het kuifje vastziltende is, en in het midden der kuif een ftyltje heeft. — De Plant hoog ij voet.

De gedaante der Bladen van deze Plant verfchilt dikwyls aanmerkelyk: nu eens zyst zy gevind, dan half gevind; fomwylen gaaf en alleen getand; anderen weder zonder eenigen tand. (Favrod.)

Huishoudelyk Gebruik. De Byën azen zeer gaarne op de Bloemen. (5»-. Mh.) Door Brugmans als fchadelyk in Weilanden opgeteekend: wordt inzonderheid niet door Schapen aangeraakt. (Mattuschka.) De Bloem opent zich ’s morgens ten 7 uren, en fluit zich’s na-' middags ten 3 uren, volgens het Bloemhorologie, door Linnæus opgegeven.

Caractcres GéNéniQUES. Réceptacle nu. — Calice embriqué, formé d’ecailles un peu lâches a. a, Aigrette plumeufe b. (Vers c. on voit une Graine.)

CARACTèRES SpéciFiQVEs. Tige rameufe. — Pédoncules écailleux d d. — Feuilles lan-•colées, dentées, très entières, glabres.

0« voit f une Fleur féparée formée de Fleurettes linéaires repréfentées vers e par desfus et vers f par desfous. ---- La Racine est comme trom^uée. La Tige est nue et pousfe çà et

là des branches fort éparfes; quelquefois ausft elle est abfolument fimple. Les Feuilles par. tesit toutes de la Racine et fe tiènent pasfablement droites - elles font comme diÿifées en pin-nés éloignées, linéaires et longues. Leeks a obfervé que la partie extérieure de P Aigrette est fesfile, tandis que la partie du milieu est portée fur un pédicule. La Plante est haute de pied.

Add. du Trad. La forme des Feuilles variefingulièrement dans cette plante; car, elles, font tantôt pinnées, tantôt femipinnées; d’autres fois elles font entières, et, feulement, den», tées; d’autres fois même fans aucune dent. (Favrod.)

Usage Economique. Les abeilles viènent avec plaifir butiner fur fes Fleurs Abli f Brugmans la regarde comme nuifîhle dans les pniries; les moutons, fur-toU ;.. n’y jouchent pas. (Mattuschka.) La Fleur s’ouvre le matin à 7 heures et fe forme à 3 heures de l’a* près raidi, d’après l’horloge des fleurs inventé par Linnù.

. nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gemeen Reukgras.

E.ngehch. Sweet Spring or Vernal grafs. Nederduitfche Bynaam. Welriekende Geelbloem.

Bloeit in ’t begin van Mei, en dikwyls ten twecdenmale in denzelfden, Zomer. 2f..

Diandrie Digynie. Tweemannigïn Tweewyvigen. , Natuiirl. Rang^ volgens linn. iv. Gramina^ Grasfen.

Geslachtskenmerken. Calyx; glu ma bi val vis, uniflora: Kelk, zynde een twekleppig,^ éénbloemtg kaf blaadje a. natuurlek (vergroot by b aan de bloem in haar geheel, A) Corolla; gluma bivalvis, acuminata, aristata: Bloemkrans, zynde een tveeekleppig, fcherppuntig kaf blaadje, met een naald voorzien c. natiiurlyk (vergroot by d.) Semen i, één Zaad.

SooRTELYKE Kenmerken. Spica oblong-a, ovata; met eene langv/erpige, eironde Aar^, Flosculis fubpedunculatis, arista longioribus; met Bloempjes eenigermate gefleeld, langer zynde dan de naald. (Zie by K.)

Meeldraden en Stampers afzonderlyk Iry e. Het rype Zaad is befloten in het als dan ver* dorde Honigbakje : zoodanig vergroot af geheeld by f Het Zaad afzonderlyk g, ver* groot h. Zeer veel verfchilt de houding, gedaante en grootte deZer plant naar gelang van den grond, waarin dezelve groeit, De Aar is fomwylen, vooral op voehtige en vruchtbare gronden, uitgefpreid en zelfs pluimaardig, waardoor fommigen, doch ten onregte, dit voor eene wezendlyke verfcheidenheid hebben aangezien. Dit Gras laat zich zeer gemakkelyk onderkennen van andere Grasfen, uit hoofde van de klasfe, waartoe het alleen behoort, terwylaan hetzelve ook byzonder eigen is eene ferke geur en reuk, die aan den wortel min of meer muskusachtig, doch aan den halm en bladen aangenamer is. Op drooge gronden heeft dit Gras den meesten reuk, en vooral wanneer het bloeit ; goed gedroogd zynde, behoudt dit als Hooi den reuk bejlcndig. — Han dit Gras is eene zeer na^uwkeurige Befchryving te vinden in J. C. D. Schrebers Befchreibung der Gräfer, p. 49. env. No. 5. en Oekonomifche Hefte, September amp;nbsp;Oélober 1804. Door Favrod eene verfcheidenheid gevonden, welker kaf blaadjes hairig zyn, daar zy anders geheel glad zyn»

Groeiplaatsen. Op hooge en lage Gronden, op opene en befchaduwde plaatfen.’ Zeer algemeen over de geheele Republiek. De verfcheidenheid door Favrod gevonden in de Duinen van Holland en op de Amesfoortsche Heide.

Huishoudelyk Gebruik. Dit Gras behoort ongetwyffeld tot de beste Grasfoorten onzer weiden, die voor Runderen, Paarden cn Schapen een zeer gezonden aangenaam voeder opleveren. Het pryst zich inzonderheid aan, om dat het op allerleije gronden goed wast, cn vroeger dan ander Gras, zelfs tot driemaal in éën Zomer, tot hooi kan gefneden worden. Hierom hebben Linnæus, Schreber, Leers en vele anderen ten fterkften aangeprezen, hiervan opzettelyk weiden aanteleggen. W. Curtis fielt in zyne Pra^ical Obfervat. on the British Grasfes, dit mede onder de Grasfen van de beste foort, gelyk ook de Nat. Ned. Huishoudel. Maatfehappy in dezen jare 1805. op de aankweeking van dcz'e foort benevens nog tien andere Grasfen, en het verkrygbaar Hellen van derzelver zaad, met regt eene Prys heeft uitgeloofd. — Het verdient echter onzes achtens nog nader onderzoek, of eene weide, enkel van zoodanig Gras aangelegd, uithoofde van deszelfs Herken geur en kruiderigheid, heilzaam en aangenaam zy voor het vee, inzonderheid wanneer nader bevestigt wordt, ’t geen W. Sole in the Letters of the Bath Society, Hol. IX. bybrengt, dat hy in weiden, waar veel vee graasde, dit Gias dikwyls onaangeroerd heeft gevonden: hierom meent hy, dat het maar voor een klein gedeelte onder ander Gras behoort geteeld te worden, en befchouwt dit geurige Gras voor het vee als Suiker voor den mensch, zeggende: ,, Schoon wygeen maaltyd van Suiker kunnen nemen, heeft de Suiker echter zyne „ nuttigheid.” De gemelde geurigheid doet ook de Byen op dit Gras azen. (Swed: Abh:) door Schreber opgegeven als heilzaam tot wering van verHuiving op zandgronden. —■ De bladen onder rook-en fnuiftabak te doen, om daaraan een aangenamen geur te geven. ( BECKMAN mattuschka) Op Bouwlaodcn voor een lastig onkruid te houden, (beckman.)

Aanteekening ep de Befchryvins van No. 109. in de içde Uitgave hypericüm quadranoülare.

In Reg. 15 van de Uitgave in 410 en Reg, 17 van de 8vo Uitgave moeten de woorden: Dt Metldraden maken maar drie zamensegreeide bondeltjes uiti geheel weggelaten worden.

Fleurit au commencement de Mai, et fou vent, une fecor.de fois pendant le même Et^.* 2j..

CARACTèRE GéNCRiQUE, Calice formé d’une Ballet a valves, uniflore, (De grandeur naturelle vers a, agrandi vers la Fleur dans fon entier vers A.) — La Corolle est une Balle à a valves aigues, barbues; (de grandeur naturelle vers c^ et agrandie vers d. __ Semence unique.

CARACTèRE SpéciFiQUE. Epi oblong, ovale. Fleurons presque pédicules, plus tonos que la barbe ou arrête, (voyez vers A.) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“

Les Ft amines et les Pistils font repréfentés féparément vers e. La Semence mûre ret4 fermée dans le Nedlaire alors desféché: elle est repréfentée agrandie vers f. Cette même . Semence vue féparément vers g et agrandie vers h. Cette plante, daprès les lieux où elle croit, varie beaucoup dans fon port, dans fa forme et dans fa grandeur. Vépi, fur-tout, dans les endroits humides et fertiles, est étalé et même paniculéi c est-pourquoi diverfes perfonnes Pont regardée, quoiqiPà tort, comme une variété réelle. Cette graminée fe distingue aifément de toutes les autres, au tno'^en du caractère de fa Clasfe, par le quel elle lui appartient feule entre toutes les autres-, elle a, outre cela, la fingulière propriété de répandre par fes racines une forte odeur, qui approche plus ou moins de celle du musc; celle que répand le chaume et les feuilles est, cependant, plus agréable. Cette plante est plus odorante, lorsqu'elle croit dans un terrein fee et, fur-tout, quand elle fleurit; étant bien fléchée, en qualité de foin, elle conflerve flort long tems flon parfum. On trouve une description très exaPte de cette plante dans Fouvrage de J. C. D. Schreber, Befehreibung der Gräfer, p. 49. et fluivantes No. 5. et dans le Oeconomifehe Hefte, da mois de Septembre/t dOPiobre 1804. Add: du Trad: J'ai trouvé, dans ce pa-jS, une variété de cette plante dont les Balles, qui forment le Calice, font pubescentes; tandis que dans Peflpèce ordinaire ces mêmes Balles font abflolument glabres (Favrod )

Liexj Natal: Dans les lieux élevés, ainfi que dans les endroits bas; dans les places découvertes, comme dans celles qui font ombragées. Elle est très commune dans toute cette Repl’blique. La variété à Balles pubescentes a été trouvée fur les Dunes de la Hol«» lande et fur les bruyères ó’Amesfort. (Favrod.)

Usage Economique. Cette plante est certainement une des meilleures graminées de nos prairies, puisqu’elle fournit une nourriture ausfi agréable que faine aux boeufs, aux chevaux et aux moutons. Elle est, fur-tout, recommandable, en ce qu’elle croit également bien dans toutes fortes de terreins; en ce qu’elle est très précoce et qu’elle peut être fauchée, jusqifà trois fois dans le même Eté. C’est pour cette raifon que LiNNé, Schreber, Leers et plufieurs autre.s favans ont fortement exhorté qu’on en établit exprès des prairies. W. CuRTis, dans fes PraPlic. Obfervat. or the British Grasfes, range cette plante au nombre des meilleures espèces de graminées; et même la Société Economique Batave a propofe, à bon droit, cette même année 1805. un prix à celui qui aurait le plus cultivé cette plante, ainfi que dix autres espèces de graminées, et qui aurait trouvé moyen d’en fournir de la graine. Il ferait bien digne de notre attention et de notre obfervation de rechercher , fi une prairie formée uniquement de cette plante, à caufe de fa forte odeur et de fon haut goût, ferait également faine et agréable au bétail, fur-tout, fi ce qu’avance W. Sole, dans les Lettres de la Société de Bath, Fol. IX. fe trouve confirmé par l’expérience, favoir, que dans des prairies ou paisfoient plufieurs bestiaux, il a fouvent obfervé qu’ils n'avaient pas touché à cette plante; c’est pourquoi, il penfe qu’elle ne doit être cultivée que partiellemen: avec d’autres graminées, et confidère l’ufage de cette plante odorante pour le bétail, comme celui du fucre pour les hommes, et dit: ,, Quoique nous ne puisfions pas faire un repas avec du „ fucre feulement, il a, cependant, fon utilité.” La forte odeur attire les abeilles qui viènent y faire leur picotée (Swed: Abh:).— Schreber. regarde cette plante comme propre à fixer la-trop grande mobilité des fables dans les lieux fablonneux. — Ou mêle les feuilles de cette plante avec le tabac, fort à fumer, foit en poudre, pour lui donner une odeuragiéable. (Beckman Mattuschka.J Ou le regarde comme une plante nuifible dans les terres cultivées. (Beckman.) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........

Correâion à flaire à la Description Françaifledü IWülepertuis carré. Chyperic: quadraNoül:) PJo. 109. contenu dans la \^e Livraiflon.

Dans l’édition in 4to. Il faut fupprimer la li^ne x6e jusqu'au point dans l’édition ia ïvo. la ligne 17 p.

Neäerduitfche Bynaamen. Tamme of Ilofnacht-fchaije, Dolle-Beijen, Dolkriiidj ook Bolkruid.

Geslachtskenmerken. Corolla rotata, radvormige Bloemkrans, Anthetæ fiibcoaîîtæ j' apïce poro gemino déhiscentes; de Helmknopjes byna aan elkanderen gegroeid, aan derzelver top door een dubbeld gaatje van één wijkende a, a. (Jèn afzonderlyk en vergroot b.) Bacca 2* Ipcularis, tweehokkige Bezie.

SooRTELYKE KENMERKEN. Caule iiiermi, herbaceo; met een ongiwapenden, kruidaardi-gen ßeel. Foliis ovatis, dentato-angulatis; eironde bladen, met uitflekende hoeken als tanden. Racemis disticliis, nutantibus; De Takken zich naar ty'vee zyden uitspreidende, voorover buigende.

Een afzonderlyk Bloemtakje by A. De Plant verkleind in haar geheel afgebeeld by Bi de Kelk afzonderlyk c. Een Stamper afzonderlyk en vergroot, zynde van onderen harig d. De zwarte vrucht of Bezie e. Een zaad afzonderlyk f. De Bloemfelen komen meest ten getal van vyf uit één middenpunt voort, en maken met' de bloemen zekere trosjes uit. De Bladen zyn van boven donker groen, min of meer rimpelig en zeer verf chillend van hoeken: fommigen vooral de kleindere Bladen boven aan de Plant hebben geene hoeken. — Volgens linnæus F1. Suec. heeft de bloem een muskus-geur. de gorter «zeZzÄ van verfcheidenheden meigroene en roode vruchten, doch eer de bezien volkomen ryp zyn, vindt men die altoos groen. — Door Favrod eene flandhoudsnde verfcheidenheidgevonden, welkers takken en kelken een weinig harig, en de rype vruchten altoos geel waren.

Groeiplaatsen. Miller meent, dat de Plant uit Amerika is overgebragt, en voU gens Linnæus PrceleÜ in Qrd. Nat. zou zy over den geheelen aardbol gevondeil worden, gelyk zy ook in ons Vaderland op allerleie gronden, voôral langs de wegen groeit’ De verfcheidenheid met geele vruchten hier en daar in ’t Sticht. (Favrod.J

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Zy heeft in hardnekkige Jichtpynen inwendig gebruikt zynde, door hare verdoovende kracht dikwyls nut gedaan; gelyk ook de gekneusde Bladeren uitwendig in verouderde zweren en fommige huidziekten nuttig bevonden zyn: ook wordt zy inwendig tegen de waterzucht aangeprezcn. (Murray*)

FIuishoudelyk Gebruik. Eene vergiftige Plant, vooral de bezien, fchoön fommigeil die als onfchadelyk voor menfchen opgeven. (Mattuschka) Meermaalen zyn deze Bezien door Favrod gegeten, zonder eenig nadeel te ondervinden; in eeuige hoeveelheid gebruikt doen zy braken. Al het vee weigert de Plant te eten (Li^n.) de Varkens flerveii ’er van, vooral door het gebruik der Bezien, die men ook wil dat voor Kalven, Jonge Hoenders en Eenden doodelyk zyn (Schreber.') De reuk der Plant zou (laap verwekken, en hierom door fommige vrouwen in de wieg van kinderen gelegd worden. ■— Het fap der Plant verdryft de Muizen. (Mattuschka) Voor de verweryen is zy niet dienftigjj (Dambourney) en een lastig onkruid op bouwlanden en in moestuinen. (^IilLEr.)

Caractcre GëNéRiQUE. Corolle en rouc.'— Anthères presque réunies, s’ouvrant vers la pointe par un double pore a a. (vers on voit une Etamine féparée et agrandie.) — Baie biloculaire.

Caractöre Spöcifiqde. Tige fans armes, herbacée. — Feuilles ovales, dentées ej anguleulès. — Grappes distiques, penchées.

On voit vers K. une grappe fépariie; et vers B. la plante toute entière.^ mais fort rapt-tisfce. l^ers c. le Calice à part. Vers d. le Piflil fèparé., agrandi et velu par îamp; las; vers e. le Fruit ou Baie noire et l'une des Semences vers f. — Les Pédoncules fortent du même point, ordinairement, au nombre de 5 et forment une forte de grappe.--Les Feuilles qui font P un vert fombre par desfus, font plus ou moins ridées ;leurs angles diffèrentbeaucoup; car, quelques'unes, et, fur-tout, les plus petites versie haut de la Tige n'ont aucun angle. — Lin Né dans fa Flore Suédoife çzze les Fleurs ont une odeur de muse. — de Gorter fait mention de variétés à fruits verts et rouges; cependant, avant que toutes les Baies foient parfaitement mûres, elles font toujours vertes. ----- Add. du Trad. J'ai obfervé une variété

confiante de cette plante, dont les Branches et les Calices étaient un peu velus ou pu-bescens, et dont les fruits mûrs étaient toujours jaunes. (Favrcd.)

Lieu Natal. Miller pen fe'que cette efpèce de Morelle a été apportée d’AméRiquE en Europe; Linnö dit, au contraire, dans fes Prceleêi: in Qrd: Nat’:' que cette plante est répandue fur toute la furface de nôtre globe; en effet, elle croit également dans tous les terreins de notre patrie, fur-tout, le long des chemins. La variété à fruits jaunes a été trouvée çà et là dans le Département d’ÜTREci-iT. (Favrod.)

Vert, et propr; Mödicales. Etant employée intérieurement elle a fouvent été utile par fa vertu asfoupisfante, dans les gouttes opiniâtres; de même que les feuilles froisfées, appliquées à l’extérieur'ont été utiles contré de vieux ulcères et quelques maladies cutanées: ou en recommande ausfi l’ufage intérieur contre l’hydropifie. (Murray.)

Usage Economique. Toute la plante est vénéneufe et principalement les Baies ; quoique quelques perfonnes les regardent comme non nuifibles pour les hommes* (Mattuschka.) Le Traducteur de cette Flore a mangé plus d’une fois de ces Baies, fans en éprouver aucun fâcheux effet; cependant, fi on en mange en quantité elles foulèvent l’estomac et font vomir. (Favrod.) Les bestiaux n’y touchent point. (LiNNé.) Les cochons qui en ont mangé et fur-tout, de fesT^aies, en périsfent, ordinairement, ausfi bien que les veaux, les jeunes poules et les canards. (Schreber.) Le meilleur antidote contre ce poifon c’est l’ufage des acides. (Favrod.) On prétend que l’odeur de la plante entière est narcotique; c’est pourquoi, quelques femmes en mettent dans le berceau de leurs enfans pour les endormir par ee moyen. ---- Le fuc de cette plante éloigne les fouris. (Mattuschka.J

Ou ne peuten tirer aucun parti dans la teinture. (Damcourney). C’est une herbe, non feulement, inutile, mais encore, très incomniode dans les terres cultivées et dans les jardins potagers, (IMiller.)

Geslachts Kenmerken. Corolla 6 partita, patens, 6-deelige^ open Bloemkrans. Çeene bloem efzonderlyk hy lgt;‘) fpatha multiflora, vcelbloemige BloemCchede. Çzie by h en Q,. de letters a a.') llmbella congesta, zaam gedrongen Bloemkroon. Capfula fupera, het zaaddoos je binnen deti Bloemkrans.

SooRTELYKE Kenmerken. Caille teretifolio, bulbifero; met een rondbladigenboldra-genden ßeng. Stamiuibus tricuspidatis, driepuntige Meeldraden.

I)e Bolletjes aan den top -van den fleng maken een rond digt hoofd je uit^ tusfchen v/el-ke de Bloemßelen geplaatst zyn ; zie by A en B. bolletje heeft boven aan ettl kromhaakjCf dikwyls met eene lange punt. Zie één afzonderlyk c. vergroot d. Zoo lang de Plant in vollen bloei is, zyn deze bolletjes nog klein, en van buiten aan de plant weinig zigtbaar, zoo als by C. blykt., maar zy groejen voort, ook na dat de Plant heeft uitgebloeid: fomwylen maken zy meer dan ün hoofd je, zelfs tot drie hoofd' jes uit, zoo als ik die gevonden heb in het Duin achter fchuddegeest by den Haag, zynde afgebeeld by B. ■— Han de Meeldraden zyn ’er drie, waarvan elk een vorkye is met drie tanden, zynde de middelfle tand helmdragende, en de twee erverige enkel flappe draadjes, die over den Bloemkrans heen hangen. Eén afzonderlyk by e. vergroot f. De overige drie meeldraden , beurtHngs tusfchen de andere geplaatst, zyn zoo als men één afzonderlyk vindt afgebeeld by g vergroot h. Hruchtbeginfel en ftam* per i. vergroot k. De Bloemen met hare Bloemfelen vallen meestal by het uitzet-' ten der bolletjes af, eer de vrucht gevormd is; het is my altans zeer zelden gelukt ryp zaad te vinden. Het zaaddoosje by l, dwarsdoorgefneden m. Het zaad n. vergroot o. Een onkundige zal ligt de bolletjes na het afvallen der Bloemen voor het zaad houden. ■— Een gedeelte van den pypachtigen fleel by p. — de ronde pyp^ achtige bladen verflenfen fpoedig aan de Plant. De fleng hoog omtrent 3 vt -----

Onder het Bloemhoofd vindt men eene éènbladige Bloemfchede, gefcheurd en eindigende in een hoorntje. ■— De Belletjes beginnen dikwyls eer zy van 't bloemhoofdje zyn af gevallen, te kiemen, 't geen het hoofdje als gekuifd doet voorkomen (Favrod.)

Groeiplaatsen. Op zandachtige gronden. In Vriesland op verfcheiden plaatfen aan wallen en in Bosfehen, in de velden buiten Zwol en Harderwyk, te Utrecht op Stads wal tusfchen de Tolfleeg-en Malie-poort, aan de Heggen buiten Zmesfoort Koelhorst en Zoest buiten Ækmaar, onder Helfen by de Hofllede Velferduin, boiten Haarlem op den weg naar Heemflede, op fommige plaatfen van het Haagfcke Bosch , inzonderheid voor aan langs den grooten middel-ryweg en ook in de Duinen achter Schudde-geest en de Hofllede van Fagel buiten *sPlage — ook buiten Nimwegen.

Huishoudelijk Gebruik. De bolwortels hebben volkomen den fmaak van Knof-Look, Allium fativum, en worden hierom door behoeftige lieden om den Haag als eene lekkerny opgezocht en gebruikt. — Volgens Gmelin zouden de Bolletjes aan den top van den Iteng zekeren aangenamen doch zonderlingen fmaak aan het brood geven. —• Op de Akkers zetten zy aan de Granen een kwaden reuk by; en op de Weilanden groeijen-de, yerkrygt melk en boter hierdoor een onaangenamen fterken fmaak, zelfs heefe dit foni-tyds invloed op den fmaak van het vleesch van Runderen aldaar geweid; I^HouttuVn^ doch de Leeuwrikken zouden hierdoor te fmakelyker worden (Mattüschka.J

CARACTèRE GdNéRiQUE. Corollc divîfée en 6 fegmens, ouverte. fPn voit vers b une Fleur féparëe.) — Spathe multiflore. (Voyez vers A et C. les lettres a a ) Ombelle raraasfée. — Capfule fupère.

Caractcre SpéciFiQUE. Tige garnie de feuilles cylindriques, bulbifère. — Etamines terminées par 3 pointes.

Les Balbilles ou petites Bulbes qui font au haut âs la Tige forment une petite tête rondè et ferrée-, cest d'entre ces Bulbes que fortent les Pédoncules, ainfi qi! on peut le voir . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vers Aet B. Chaque Bulbille est terminé fupérieurementpar un petit crochet recourbé

et foulent par une longue pointe-, on en voit une de grandeur naturelle vers c, et agrandie vers d. les Bulbilles font fort petites, tan disque la plante est en pleine fleu-raifon, on les apperçoit même alors à peine, comme on le voit vers C; mais, en-flitte, ils prènent de,l'accroisfement, après que la plante a fleuri. Les Bulbillet forrnent quelques fois au fommet de la Tige jusqu’à ou petites têtes, ainfl que je I'ai obfervé moi-même dans les Dunes derriere Schudilegeest, près de La Haye, et que je l'ai fait desflner vers B. — Des 6 Etamines il y en a 3 qui font terminées en fourche à 3 dents, dont celle du milieu porte feule H Anthère, et dont les 2 autres ne font que des filets mous, penchés fur la Corolle-, On voit une Etamine féparée des autres vers d, et agrandie vers f.— Les 3 autres Etamines font placées alternativement, entre les précédentes, comme on l’a reprèfenté vers g et agrandi vers h. —- Le Germe et k Pistil font repréfentés vers i et agrandis vers k.— Les Fleurs tombent ordinairement avec leurs Pédoncules par fuite du développement des Bulbilles, et même avant que le Fruit foit formé; il niest, du moins, rarement arrivé de trouver des graines mûres. On voit la Capfule vers l et coupée horizontalement vers m. La Graine fe trouve repréfentée vers n et agrandie vers 0. Des perfonnes peu exercées en botanique pren^ {iraient aifément ces Bulbilles, après la défieuraifon, pour de véritables graines. ___ On voit vers p, une partie de la Tige qui est fistuleufe. Les Feuilles cylindriques et fistuleufes qui environnent la Tige fe flétrisfent en très par de tems. La Tisyi parvient à la hauteur de a. pieds ou environ. ■ ■ • Add. du Trad. Au desfous ^di la petite tête fphérique que forment les Bulbilles et les Fleurs on voit un Spathe mono-phylle, déchiré et terminé par une corne courte. — Les Bulbilles commencent fouvent à pöusfier de nouvelles plantes avant d’être détachées, ce qui fait paraître alors la têu,. comme fi elle était chevelue. (Favrod.)

Lieu Natal, Dans les terreins fablonneux. En Frife, en divers endroits, fur les remparts et dansles bois; dans les champs autour de Zwol et Blaraerwyk, fur les remparts dUtrecht, entre le Tolflecg et le Maliepoort; autour d'Alkmaar, près de Helfen, vers la maifon de campagne appelée Hclfenduin; dans les environs d’Harlem, le long du chemin qui conduit à Heemfteede; dans les environs de La Haye, en quelques endroits da Bois, fur-tout, vers l’entrée, le long du grand chemin du milieu, ainfi que fur les Dunes derrière Schuddegeest et la maifon de campagne de Mr. fagel. On le trouve ausfi dans les environs de Nimègue. ---- Add: du Trad: Cette plante fe rencontre ausfi fréqUem ment

dans les haies aux environs AAmesfort et, fur-tout, de Ctelhorst et de Soest. (Favrod.)•■.

Usage Economique. Les Bulbes radicaux ont exaélement le goût de l'Ail cultivé, (Allium Sativum linn.} c'est pourquoi les gens pauvres des environs de La les recherchent et les emploient avec plaifir. Suivant gmelin les Bulbilles qui croisfent aa fommet de la Tige donnent au pain un goût agréable; mais, particulier. — Dans les .hamps elles communiquent aux grains une mauvaife odeur, et lorsqu’il s’en trouve dans les prairies elles donnent au lait et au beurre un goût fort et désagréable; l’influence de cette plante s’étend quelques fois jusques fur la chair des bestiaux qui en ont brouté (Houttuin.) Mattusch.xa et Buchner prétendent, cependant, que les alouettes en acquièrent un goût plus appétisfant»

HoogâuiiscJi Aufrechte Tormentill. Engclsch. Tormentil or fept foil. ^ederdiiitfche Bynamtn. Zevenblad, en by de Gelderfche Landlieden , Meer-wortel, volgens de Gorter.

Geslachts Kenmerken. Calyx S-fidus , ^-deelige Kelk Qby a, z'^nde 4 Slipjet kleiner dan de andereti) Petala 4, r/i?r Bloembladen Çeene Bloem vergroot b.') Semina fubrotunda, nuda receptaculo, parvo exfucco affixa; rondachtigenaakte zaden, vastgekecht aan een klein iiitgedroogd ontvangbed.

SooRTELYKE Kenäierken. Caulc ereéfiusculo , met een fieel eenigzins reglftandig. Fo-liis fes filibus, vastzittende Bladen.

De v/ortel is van binnen voos- en dikwyls bloedkleurig. De Bloembladen zyn van boven breed en flomp, min opmeer iiitgerand: één apzonderlyk c. Het ontvang- op vracht-bed vergroot by d, zynde de blyvende Kelk met geflipde lynen aangev/e-zen : dit is bezet met haren, tusPchen welke de zaden gekaatst zyn. Het harige van dit vruchibed is dior Linnæus en vele anderen niet opgemerkt. Den zaad apzonderlyk e. — De ongeflcelde Bladen zyn als gevingerd, meest vypvondig, Pomwylen zevenvoudig. De Bladen uit den wortel voortkomende , rusten op lange fielen, en zyn drievoudig. Zie by pp. De Bloemen zyn aan lange Jlelen die meest een-bloemig zyn. — De Plant hoog van 6 Duimen tot één voet. — Dit geflacht verPchilt alleen van dat van Potcntilla, door deszelps vo-deeligen Kelk en g, Bloembladen. — Verfcheidenheid nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kelk en p, Bloembladen.

Groeiplaatsen, Op Zandgronden. Zeer algemeen op alle onze Heigronden; ook in de meeste lage gedeelten der Duinen: verder in de wouden van Vriesland, by Zwol, Utrecht, Naarden, Plaarlem, en eenige plaatfen van het Plaagfche Bosch en elders. — De verpcheidenheid gevonden door Favrod by ’t Bilt, Hmesfoort, den Ham, Koelhorst , in de begroeide Duinen by Heemfiede, Berkenrode, Knapenburg buiten Haarlem en elders.

Kragt en Geneeskundig Gebruik. In de Pharmacopœa Batava als zeer noodzake-lyk voorgefchreven. — De wortel kan als zamentrekkend middel, daar zulks te pas komt, voorzigtig gebruikt worden: een afkookfcl van denzelven wordt in verlamming van de keel en tegen de losftaande tanden aangeprezen: ook heeft men dien nuttig bevonden, om verouderde zweren te genezen, zoo wel uit als inwendig toegediend (Murray.)

IIuiSHOUDELYK Gebruik. Dc nuttigheid van den wortel tot loojen algemeen erkend. Men bedient ’er zich (zegt Miller) dikwyls van op plaatfen , waar eikenfehors fchaars is: by de inwoners van de Canarifche Orcadifche en Fero’s eilanden reeds lang hiertoe gebruikt. Hennicke heeft door proeven getoond, dat het leder met dezen wortel bereid, veel dunner en zachter wordt dan door de Run; (Suckow) maar bovenal verdient opmerking het berigt in Mufeum rusticum et commerciale, vol. III p. 51—63. van proeven in het groot genomen wegens het looiend vermogen van dezen wortel, zynde in Ierland voor het huis der gemeente door 11 zoo loojers als fchoenmakers de deugdzaamheid van het hiermede gelooide leer bevestigd; wordende verder de voordeelen van de aankweeking dezer plant voor den landbouw, en de wyze waarop dezelve moet geteeld worden in het breede opgegeven , waarvan wy misfehien nader verflag zullen geven in ons Magazyn van Vaderlandpchen Landbouw: met regt heeft hierom St, J. van Geuns aangedrongen, dat deze Plant op onze woeste gronden zou worden aangekweekt. ----- De wortel

brengt ook met yzer vitriool eene zwarte verw voort, (Gattenhoff) en kan ook een roode, paarfche, of bruinachtigc kleur geven. (Dambourney Renss) Daar aan mede het poolsch grein gevonden (v. Geuns.) De Plant wordt door al het vee , behalven Paarden gegeten, (Linn.) doch door Brugmans als fchadelyk in weilanden opgegeven. De Varkens worden in Noorwegen met den wortel gemest (Gunner.) De wortel vooral aangeprezen tegen het bloedpisien van het vee (gleditsch) waartoe de boeren in Gelderland diendadelyk zouden gebruiken; en daar deze kwaal vclgens de Gorter aldaar zou genoemd worden, aan ’t meer te fiaan, zou ook de naam van Meerwortel hier van afkomilig zyn. De Byen azen gaarne op de Bloemen. ÇSwcâ. Abh)

Allemand. Aufrechte Tormentill. Anglais. Tormen til or Septfoil. Français. Tormentille commune.

CARACTèRE GéNÓRiQUE. Calice oélofide (vers où l’on voit que 4 des fegmens font plus petits que les 4 autres.} ■— Corolle tétrapétale. (vers on voit une Fleur agrandie}. — Semences presque rondes, nues, attachées à un receptacle petit et fans fuc.

Le Rxicine est à l’intérieur., rofe et, fouvent, de couleur de fang. Les Pétales font larges et obtus ■vers le bout fupérieur, et plus ou moins écbancrés; on en voit un à part ■vers c. On voit vers d le Réceptacle ou Placenta agrandi ; ce n’est autre chofeque le Calice perfifant marqué dan fons milieu de lignes pointilléts ; il est couvert poils, entre les quels font placées les Semences. LiNNé ne fait nullepart mention da poils qui couvrent le Réceptacle. Fers e on voit une des Semences. Les Feuilles fesfîles font comme digitées, ordinairement divifécs en g, d’autres fois en 7 digitations. Les Feuilles qui partent de la Racine font portées fur de longs Pétioles et font divifées comme on levait en ff. Les Fl.urs font portées fur de longs Pédan^ cilles, qui font ordinairement uni for es. Ltst plante s’élève de 6 pouces jusqu à l pied de hauteur, ce Genre-ci ne différé de celui de la Potentille qu’en ce que ce dernier a un Calice décafide et une Corollamp;^pentapétale. ----- Not. du Trad. On

pourrait facilement réunir ce Genre à celui âfe 7« Potentille, comme ont fait Scopoli, Maller, Zinnius, Bergen et plufteurs outres Botanistes célèbres, d'autant plus que j'ai rencontré asfez fouvent dans ce pays ipievariétèà 10 Segmens au Calice, et à Corolle pent apétale, et que cette même variété a aus fi été obj'ervée en Allemagne par Roth et en Suisfepar le Traducteur de cette Flore. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les terreins fablonneux. Elle est très commune dans toutes les bruyères de cette République; ainfi que dans les parties basfes des Dunes, outre cela, dans les bois de la t^ife, près de Zwol, Utrecht, Naarden, Haarlem, en quelques endroits du Bois de la Haye et ailleurs. ------ Add. du Trad. La variélé à 5 Pétales, dont il a été parlé

dans la Note précédente, a été trouvée dans les environs du Bilt, dfAmesfort, du Ham, et de Coelhorst, dans le Département dCUtrecht ; ainfi que fur les Dunes gazonnées des environs de Heemfleede., Berkenroode, Knaapenburg et ailleurs, dans les Dunes du Département d'Hollande. (Favrod.} nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Usage et propr.Mcdic. Cette plante est recommàndée, dans la Pharmacopée Batai^, comme une des plus utiles. On peut fe fervir, quoiqu’àvec circonfpeélion, de fa racine comme astringent dans les cas où cela est convenable, on'recommande la décoction de cette racine dans la paralyfie de la gorge et contre l’ébranlement des dents ; on a ausfi éprouvé qu’on pouvait en faire ufage pour guérir de vieux ulcères, étant adminiftrée foit à l'intérieur , foit à l’extérieur. CMurray.}

Usage Economique. L’utilité de cette racine poiTt 'le tannage des cuirs est généralement reconnue. Ou s’en fert, fouvent, dit Miller, dan:^ les endroits oii l’écorce de chêne est rare. Les habitans des lies Canaries, Orcades et de Féro en font ufage depuis long tems. Hennicke a prouvé par des expériences que le cuir préparé, au moyen de cette racine,est beaucoup plus mince et plus doux que celui qui est Tanné avec l’écorce du chêne. (Sückow) 11 faut, fur-tout, prendre en confidération l’annonce contenue dans le Mufeum Rusticum et Commerciale, voP IH. pug. 51—63, fur les esfius faits en grand, relativement à la propriété tannique de cette racine. En Irlande, ii Tanneurs et Cordonniers, ont conftaté, devant l’hôtel de Ville, l’excellence du cuir tanné au moyen de cette racine, on y expofe, outre cela, fort au long les avantages de la culture de cette plante, quant à l’agriculture, et touchant la meilleure manière de la multiplier ; nous eu ferons peut-être mention par la fuite dans notre Magazin d’Agriculture nationale. — C’est à juste titre que Es: J. VAN Geuns exhortait nos compatriotes à la culture de cetteplante dans nos terreins arides et fablonneu.Y. Cett racine, combinée avec le Sulfate de fer (Vitriol vert) donne une bonne couleur noire. (Gattenhoff} et peut ausfi fournir une couleur rouge, violette ou brune. (Dambourney) V. Geuns dit qu’on y a trouvé la Cochenille d’Europe. Tous leS bestiaux mangent cette plante, excepté les chevaux. fLiNNé.) Brugmans la regarde, cependant, comme nuifible dans les prairies. En Norvège on engraisfe les cochons avec cette racine, f Gunner). L’ufiige de cette racine est, fur-tout, recommandée contre les urines fangui-nolentes du bétail; (Gleditsch.J c’est pourquoi les payfans de la Gueldre s’en servent dans ce cas. Les abeilles viènent volontiers picorer fur fes lleuK. CSiwed: Alkandij) __________

Geslachtskenmerken. Galyx à--4- £ 5-fidus, ^.-^-of ^-deelige Kelk, Corolla ringens, kraakvormige Bloemkrans. Capfula i-locularis, 2-valvis, polyfperma; Zaaddoosje, Hn hokkig, met a. klepjes, bevattende vele zaden, (van twee ondirfcbeide kanten te zien b^ a en b') Glandula fub bafi germinis, een kliertje onder bet voetfluk van bet vrucbtbiginfel (aan den vergrooten Stamper aangewezen by c.)

(Kolgens Willde^^^^ Caule fimplicisfimo, meteen zeer etn-voudigen fleng. Corollis quadrifidis, inflatis, '^ierdeelige, gezwollene Bloemkransen. Stami-nibus infcrne nudis. Meeldraden, onder aan naakt. Stigmate bilobo, lobis distantibus, Stylo flip erne pubescente; den flempel twéelobbig, zjnde de lobben van elkander en verwyderd d.d. den Styl bwen aan barig e.

De Kelk is ä^-deelig f. Meeldraden en flaniper by g. Meeldraden afzonderlek en vergroot b. Het zaad zoo klein als fyn fof i. Onder den kelk is een fcbut-blad langer dan de kelk, één afzonderlyk by k. De feng is met lancetvormige blaadjes als fchubben bezet, gelykende naar de fcbutbladen. —- De voort el is mede fcbubbig, en toont, gelyk de geheele houding der Plant, dat zy meestal op voorteis van Boomen en andere Planten groeit, en etm vooekerendè Plant (^Planta parafitica) is. De geheele Plant, vooral de jieng is barig, ên met eene bruine ' bontkleurige vool bekleed. ’‘Er is dikivyls by deze Planten een aanmerkelyk ver^ fchilvan kleur, zynde fommigen aseb gr aamv, anderen hoog bruin, zoo voel feng als bloemen en fcbutbladen. De Plant hoog van d Duim tot i|vt.. Door Fa-VROD meer dan eens voaargenomen 2 en zelfs 3 bloemen als een bundeltje by elkander geplaatst. De Bloemen hebben dikioyls een aangenamen geur van krüid'^ nagel.

Groeiplaatsen. Op hooge zandachtige gronden veel op de wortels van andere Planten; ook in Zaailanden.

'ByÜilenpas en Rbeenen, by Hülfen ert elders buiten Nimwegen f. in de Duinen van Bergen, Helfen, Overveen, Hogelenfang, Katwyk aan 2^ee, Sebeveningen en om den Haag.

Huishoudelyk Gebruik. De jonge uitfpruitfels als Äspergien te gebruiken: in Sebo-nen worden zy zoo raauw als gekookt gegeten. (Swed. Abb.'} Sommigen meenen dat de Plant niet fchadelyk is voor het Hoornvee, en door hetzelve wordt gezocht. (MatTcsChka.) Zy rooft gelyk alle woeker-planten veel voedfel van andere gewasfen. (Sückow) In Duitscbland lydt de Hennip veel door dit onkruid. (BeckmanJ op akkers en teellanden’ is zy over het geheel een roovend onkruid.

Gé^éRiQUE. Calice à û, 4 ou 5 Segmens.— Corolle baillante. — Capfuîe uniloculaire, bivalve, polyfperme. fvers «et onia voit de deux côtés diffërens.) Glandule fous la bafe du Germe, ( On la voit au pied du Pistil agrandi vers c)

Caractöre Spécifique. (Suivant WilldenowJ Tige très fimplc. Corolles quadri-fides, renflées. Etamines nues vers le bas. Stigmate bilobé, lobes éloignés, d. d. Style pubescent vers le haut c.

Le Calice est partagé en 4 Segmens f. Les Etamines font repréfentées féparématt et agrandies vers h. La Semence, qui est ausfe petite que de la fine pousftère, ft voit vers i. Æi desfous du Calice il y a une Bradée plus longue que le Calice et repréfetitée à part vers k. La dige est garnie de feuilles lancéolées en forme écailles , resfemblant aux Braétées. La Racine est ausfi ccailleitfe et montre, ainfi que tout le port de la plante, qu'elle croit ordinairement fur les racines des arbres et d'autres plantes-, et qu’elle est abfolument parafite. Toute la plante est velue et, principalement, la Tige, et couverte d’un duvet brunâtre. On objerve fouvent ches. cette plantodes diverfités de couleur-, car, on en voit quelques unes qui font de couleur bru?i cendré, d’autres dun brun plus foncé, ausfi bien la Tige, que les Pleurs et les BraElées. La plante s’élève de la hauteur de 6 pouces jusqu’à celle dun pied et demi. ---- Add. du Trad. La Tige est anguleufe à l’extérieur. Les Fleurs

font fesfiles et placées alternativement un'-, à une au des fus de chaque Braélée ; cependant fai obfervé plus dune fois 2. et ssiéme 3 fieurs placées comme en faisceau tout près les unes des autres. Les Fleurs ont fouvent uneagréable odeur de girofle. (F

Lieu Natal. Dans les terreins hauts et fablonneux; ainfi que dans les terres enfe-mencées, et presque toujours fur les racines des autres plantes. Fihsd'Uilcnpas, Rhenen, Pliilfen et ailleurs, autour de Nimègue f. Dans les Dunes de Bergen, Fetfen, Over-^een, Fogelenfang, Katwykvers la Mer, Sckeveningen et autour de la Haye.

Usage Economique. On peut manger les jeunes pousfes en guife d’Asperges. Dans la Scanie, en Suède, on les mange ausfi bien crues que cuites, famp;r. Abhand.) Quelques per-fonnes penfent que, non feulement, elle n’est point nuifible aux bétes à cornes; mais, que même elles la recherchent. ^Mattuschka.J Elle enlève, de même que les autres plantes parafites, beaucoup de fucs aux plantes fur les quelles et aux dépens des quelles elle vit-(SucKOw.) Ce fait est prouvé par les ordonnances publicques prescrites, dans laci-devant Toscane, pour l’extirpation de cette plante nuifible qui s’y était trop multipliée. (Favrod.J En Allemagne et en Suisfe le Chanvfe fouffre, fur-tout, beaucoup des effets de cette plante pernicieufe. (Beckman, Favrod.) Dans les champs et dans les terres cultivées en peut toujours la regarder comme une plante parafite et, par conféquent, nuifible.

Geslachtskenmerken. Siliqua columnaris/'ejfacîle tetraëda; ztiilvortnige tlaauwt iolmaakt vlet hoekig nbsp;nbsp;nbsp;(volkomen .ryp b.) Calyx claufus, geßpten Kelk^ c. vergroot.

SoORTELYKE Ken.merken, Siliquis fpicæ adpresfis,. met Haauwen tegen de Aar aan-gedrukt, (een vruebt-tak afzonderlÿk by d.) Folds runcinatis De Bladen fchaafiwyze uitg^ /neden.

lt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- By A, cent Plant in baar geheel verkleind afgebeeld, zoo als zy, in het zaad gefchoten

zijnde.^ zich met hare ranke enfpilUge vruebt-aar vertoont. — Eene Bloem afzon-.. derlyk en vergroot van voren gezien e. ''Meeldraden en ß amper , welks ßtmpel een kopqe uiimaakt, vergroot by f. De rype Plaaiiw zich openende by g. Het middel-, fchcitje, waaraan de indrukken der zaden zigtbaar zyn^ h. Het zaad i. De Plant « nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;koog z en 3

De Bladen zyn omtrent liervormig., by na gervleugeld., en hebben eene vry groote lobbe, cp het einde puntig en fomwylen van gedaante als een hellebaard. (_Favrod.)

GRorirr.AATSEN.’ In Ruigten en langs de wegen, ook op Muren. Eene der meeste algemeenc Planten in deze Republiek.

t e nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r *

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Deze Plant wordt als een losmakend Borstmiddel aangeprezen, om de fluimloozing te bevorderen, en is in de flymaclitige aambor* ftiglicid dikwyls zeer nuttig bevonden: het zaad uitwendig gebruikt, werkt als een zacht borstmiddel, (voltblen.}

Huishoudelyk Gebruik, De Bladen fmaken eenigzins naar kers. De Plant nog jong zynde is een aangenaam en gezond vocdfel voor fchapen ; (Mattuschka , Suckowgt; doch wordt niet gegeten door Runderen, Paarden, en Varkens. (Linn.) De Byen azert op de Bloemen fSiv. Abhand.) Door BrugmaNs opgegeven als fchadelyk in weilanden, — Voor de Apotheek wordt fomtyds^in plaats van deze Plant verkeerdelyk verzameld y napis arvenfts (gewone Plerkÿ (tieboel, in de Catalogus van Romani')

Cauactere Generiqiie. Silique en forme de colonne exaftement tétraèdre, (“versz»; et parfaitement mûre vers ^.)— Calice fermé; (agrandi vers c?\

Caractère Spécifique. Siliques appliquées contre l’épi, (vers lt;/on voit une branche lt;nbsp;fruit, repréfentée féparément) Feuilles ru nein é es.

A on a repréfenîé la plante entière^ mais rapetisj'ée comme elle fe prifente aprh i... nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ûe^oir produit fes fruits, avec fon épi grêle et en fufeau.— On voit une fleur fiparée,

vue par devant et agrandie vers e. Les Etamines et le Pistil, dont le fligmate forme une petite tête, font repréfentés vers f La Silique mûre et iouvrant vers g. Vers h on a représente la Cloifon, fur la quelle on peut voir les empreintes des Semences. La Semence i. Cette Plante 'éleve de u, à pieds.

Les Feuilles font à peu pris en lyre, presqu'ailées, avec un lobe terminal asfez grand, pointu et quelques fui^ en fer de hallebarde. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les endroits raboteux, le long des chemins et jusque fur les murailles. Cette plante est une des plus communes de cette République.

Vertus et Usage MénicAL. Cette plante est recommandée comme expeélorante, et propre à détacher les flegmes, et on a fouvent éprouvé qu’elle est fort utile dans les maladies glaireufes de la poitrine. La Semence employée extérieurement opère comme un peftoral doux. (voltelen.J

Usage Economique. Les feuilles ont à peu près le goût du Cresfon. La plante entière étant encore jeune fournit aux moutons une nourriture faine et agréable. (Mat-TuscHKA, SucKow.) Cependant le gros bétail, non plus que les chevaux, ni les cochons ne la mangent point. (LiNNé.^, Les abeilles viennent picorer fur fes fleurs. Abhand.) Brugmans la regarde comme nuifible dans les prairies. ■— On recueille fouvent par erreur pour les Pharmaciens, au lieu de cette plante , la Moutarde ou Senevé des champs. (Sinapis arvenfis, linn.) (tieboel, dans le Catal. de Roman.)

Geslachts Kenmerken. Stigma latere inferiore transverfe barbatum , De flempel naar beneden oterdvars gebaard, (zigtbaar aan den flamper met de Meeldraden ,yergroot by a.)

SooRTELYKE Kenmerken. ^volgcns wiLLDENOwJ Lcguminibus fesfilibus, fub-binatis; rriet yastzittende Peulen., meest aan paren., b. Foliolis oblongo-ovatis, truncatis, mucrona-tis ; z/tf Blaadjes langy/erpig eirond., geknot, bovenaan met een naald voorzien. Stipulis den« tatis, notatis; de Steuriblaadjes getand, gemerkt, c c. (éên afzonderlyk by d.)

De Kelk heeft zeer lange, regt opflaande tanden en is eenigzins harig, e, De Bloemkrans beflaat uit eene groote vlag f ; de beide vieugels by g. en den kiel h. De Peul is niet volkomen vastzittende, maar heeft een zeer klein ßee/tje: één volkomen ryp met dezaden, geopend bij i. Pén zaadafzonderlyk k. Peul enzaden zyn van eene geteelde Plant, omdat vy die niet volkomen ryp in't wild konden vinden. — De fleunblaadjes zyn Van onderen gemerkt met een zwart vlekje, als of dit was ingebrand, te zien by d. De Blaadjes zyn 6 en 8 in getal. De klavier (fiirrhusquot;) heeft 3 blaadjes of haren, die jomtyds weder in tvee verdeeld z'in, VERSCHEIDENHEDEN. Er is dikwyls verfchtl in de gedaante der blaadjes, die min of meer eirond, zelfs fomwylen wigvormig, en dan veder fmal en lijnvormig zyn: ook zyn zy nu eens bovenaan uitgerand, dan weder gaaf, doch altoes met eene naald voorz.en. Het fchynt ons toe, zulks alleen voort te komen uit het verfchil van gronden en andere omßandigheden; wy maken althans zwarigheid om met wili.denow ééne dezer verfcheidenhed:n als eene afzonderlyke ßoort, door Hem Vicia angustifolia, {fmalbladige vikkej) genoemd, optegeven, daar wy aan deze verfcheidenheid door ons gevonden , juist de onderfle blaadjes lynvormig en gaaf, en de bovenße eirond gt;nbsp;achtig en uitgerand hebben aangetroffen, vaarvan het tegendeel door Hem is opgt-tebhend. Het zaad verfchilt ook, zynde of zwart of vaal vit.

Groeiplaatsen. In Bouwlanden, Fleggen en lang.sde wegen, op zeer vele Plaatfèn. — De verJeheidenheden door Favrod opgemerkt, zyn door hem gevonden hier en daar in de Departementen van Gelderland en Utrecht.

Kracht en Geneesk. Gebruik. Het Meel uit het zaad bereid, wordt, met Water of Melk tot een pap gekookt zynde, nog wel gebruikt tot verzachting en rypmaking van gezwellen ; uit de (lengen wordt door eene fcheikundige bewerking een vast zout bereid, voorname]yk de waterloozing bevorderende.

Hulshoudelyk Gebruik. Het meel van dit zaad, zoo wel onder Rogge gemengd, als op zich zelven, wordt in Zwitzerland, Zv/eeden en elders, in fchaarfche tyden door fom« mige Landlieden tot brood gebakken; (Linnæus, Houttuyn) maar dit is alleen verteerbaar voor fterke magen. (Gattenhoff) — De geheele Plant wordt door al het vee, behalven Varkens gaarne gegeten, (Linnæus) en het is om derzclver voortreffelyke eigen-fchap als Beesten-voeder, dat in fommige gedeelten van ons Vaderland, vooral in het Departement Utrecht, deze Plant, gelyk in andere landen, opzéttelyk gebouwd wordt: vooral is dit gefchikt voor Paarden, en zelfs volgens fommigen, even goed als Paarde« boonen. Zy wordt in April gezaaid, meest onder Haver, en als groen voeder gefne-den of tot Hooi gedroogd. Ryp geworden zynde kan men het dorfchen, en niet alleen het zaad, maar ook het (Iroo als voeder gebruiken. {Ponfe Landb. Schoolboek D. 1. bL8i.) Miller pryst uit zyne eigen ondervinding aan, de Plant reeds in Augustus te zaaijen , om vroeg in het Voorjaar daarvan groen voeder te bekomen, terwyl zy dan ool^in het midden van den Zomer te beter en fpoediger rot droog hooi kan worden opgelegd. (Men zie. ook Thaer engl. Landwirthfehaft th. I. p. 430. ócc.) Deze Plant ook in ligte zand gronden wel Hagende, verdient dus aldaar tot kunstweiden zeer in aanmerking te komen, en wordt hier toe door Miller mede aangeprezen. — Somwylen wordt zy met zeer veel nut op fchrale, afgelegene gronden tot bemesting groen onder geploegd. .—■ Het zaad mede zeer goed als Duiven voeder, (Linn.) doch de Kuikens en Eenden weigeren dit te eten: men heeft zelfs eenigen grond te gelooven , dat het voor de Eenden vooral fchadelyk is , volgens Favrod. De Byen azen uitnemend gaarne op de Bloemen , (Swed. Hbh. Mattuschra) In de Bouwlanden is zy door hare oraflingerende Idawieren een lastig onkruid.

. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stigmate barbu transverlalement, fur le côté inférieur.'

(C’est ce qu’on peut voir vers où font repréfentés le Pistil et les Etamines.)

Caractère Spécifique. (Suivant Willdenow.) Légumes fesfiles, presque toujours \ U., b. Folioles oblongues-ovalcs, tronquées, mucronées. Stipules dentées, marquées, (c. c. On en voit une féparée vers d.quot;)

Le Calice est pourvu de dents très longues et redresses ; il est tant fait peu velu e. La Corolle est compo ée d'un grand Pavillon f, des o. Ailes g et de la Quille oit Carene h. Le Légume n'est pas parfaitement l'es file, mais il est porté fur un Pédoncule fort court. On voit un de ces légumes parfaitement mùr avec fesgraines et ouvert vers i et l'une des femences féparée vers k. Le Légume et les Semences re~ présentées ici proviennent d'une plante cultivée, parce q^ue nous n'avons point pu en trouver de parfaitement mûres dans l'état fauvage. Les Stipules Cont marquées inférieurement d'une tache noire, comme d'une marque de feu, vers d. Les folioles font au nomb: e de 6 à îi, l.a Prille fCirrhusy est formée de 3 filets, qui fe fub-divifent, quelques foi', chacun en 0. autres,

Varietes. Cette plante varie jouvent dans la forme de fes folioles, qui font plus ou moins ovoïdes,quelques lois même cunéiformes, ou en forme de coin ; d'autres fois elles font étroites et linéaires. On en vo.t ausfi.par fois qui font éehancrées à leur fommet, d'autres entières; mais, cependant, toujours pourvues d'une petite pointe. Ces variétés nous paraifenf provenir uniquement de la différence du terroir et d'autres circonpances particulières ; c'est-pourquoi nous aurions peine à regarder comme une espece distinéle, ainfi que l'a fait willdenow, l'une de ces variétés qu'il nomme Pt ci a angusti-folia ; kFesce à feuilles étroitesQ puisque nous avons obfervé, au contraire , à cette même variété, que nous avons trouvée, des folioles inférieures linéaires et entières, tandisque les fupérieures étaient ovoïdes et échancrées ; ce qui est justement oppofé à la descri'tion qu'il en donne, La graine, q'ai est ordinairement noire, est ausfi quelques fois blanchâtre,

Add. du Trad. J'ai trouvé dans ce pays dente autres variétés de cette plante, dont Cun» à fieurs rofes et l'autre à fieurs blanches, CFavrou.)

Lieu Natal. Dans les terreins cultivés, dans les haies et le long des chemins, en divers endroits. Les variétés à fleurs rofes et à fleurs blanches ont été trouvées çà et El dans les Départements iXUtrecht et de Gueldrc. (Favrod.)

Vertus et usages Medicaux. On fe fert de la farine faite avec les graines et réduite en bouillie avec de l’eau ou du lait, comme d’un cataplasme propre à adoucir et mûrir des apostèraes. On retire de fes tiges, par des moyens chimiques, un fel fixe et diurétique.

Usages Economiques. Quelques payfans de la Suisfe, de la Suède et d’autres contrées emploient, fur-tout, en temps de difette , la farine obtenue des graines de cette plante pour en faire du pain , ou en la mêlant avec celle de feigle, ou toute pure; (LiNxé, Houttuyn) cependant, ce pain est lourd et ne peut-être digéré que par des estomacs robustes. (Gat-TENHOFF.) Le Traduéleur de cette Flore en a mangé plus d’une fois; il l’a toujours trouvé d’un asfez bon goût, mais fort indigeste. Tous les bestiaux, hormis les cochons, mangent toute la plante avec plaifir; (LiNNé) c’est ausfi à caufe de fes excellentes propriétés comme pâture du bétail, que, dans certaines contrées de notre patrie, et principalement dans le Département d'Utrecht, cette plante, ainfi que dans d’autres pays, est cultivée dans ce but; les graines font, fur-tout, fort bonnes pour en nourrir les chevaux, quelques uns même difent, tout ausfi bonnes que les petites fèves, ou fèverolles, (Ficiafaba, varietas minor.) On la lerne en Avril, ordinairement avec l’avoine, et on l’emploie comme fourage vert, ou féché comme le foin. Lorsque les graines font mûres on peut les battre au fléau, et faire ufage, non feulement, des graines, mais encore des tiges comme fourage pour le bétail. (PoNSE, Landb. Schoolboek bl. 81.) Miller, d’après fa propre expérience, exhorte les cultivateurs à femor cette plante déjà en Août, pour en obtenir de bonne heure au printemps du fourage vert, d’autant plus qu’au milieu de l’été on peut mieux et plutôt le recueillir en foin. (On peut encore confulter fur cette matière l’ouvrage anglais intitulé Thaer cngl. landyvirthfchafl, îh. I, p 430. amp;c.) Comme cette plante réusfit également bien dans les terres légères et fablonnenfes elle mérite d’être employée pour en former des prairies artificielles, c’est ausfi pour cette raifon que Miller la recommande expresfément. On en tire ausfi un grand parti comme engrais dans les terreins arides et éloignés en y faifant pasfer la charue, tandis que la plante est encore verte.— La graine est ausfi fort bonne pour ennourrir les pigeons. (LixNé.) Les poules et les canards la rebutent ordinairement; on est même plus ou moins fondé à croire qu’elle est, fur-tout, nuifible à ces derniers. (Favrod.)— Les abeilles viennent volontiers butiner fur fes fleurs. (Sjv. Abh, Mattuschka.) Cette plante, à çaufe de fes utüles entortillantes, est très nuifible dans les terres cultivées.

Nederduitfche Benamen. Moerasfige Doorn, Speer Distel, Kale Jonker, Boeren Rotting.

Geslachts Kenmerken Calyx ovätus, imbricatus fqiiamis fpinofis; eironde Kelk met wer elkander liggende, gedoomde fchubben a. Receptaculum pilofum, harig ontyang-ied b,

SooRTELYKE KENMERKEN. Folüs decurreiitibus, dentatis, margine fpinofis; met Bla-. den neder-ivaards loopende, getand, aan den rand gedoomd. Floribiis racemofis, ereélis; de Bloemen trosachtig, regt opftaande. Pedtinciilis inermibns, Bloemflelen ongcdoornd.

De 'veeldradige wrtel tierkleind afgebeeld by c. Een Bloempje afzonderlek d. Plet zaad met zyn gevederd pluis e. Zonder pluis en vergroot f. — De fleng rigt zich hoog op, en heeft bovenaan eenige roodachtige flreepen. Eer de Plant bloeit, heeft zy een bruin glanzig aanzien ; bloeijende faat zy fpillig en rank, en uit gebloeid hebbende vertoont zy zich mager en fchraal, terwyl ook hare bladeren fpoediger dan die van andere Distels verßenfen. ■— De Kelkfchubben liggen dicht en plat op elkan-deren, en zyn aan de punt doornachtig ; de Bloemßelen zyn eenigzins vtit wollig.

De ßeng is hol, en wordt 5 en y voeten hoog. De wortel bladen zyn geßeeld; alle de ande-ren vastzittende, lang, fmal, als in vinnen gedeeld-, van beven donker groen, van onderen als de Bloemßelen. Het Bloemhoofd beßaat uit ihtot lo Bloemen. (Favrod.)

In Vriesland ,Qverysfel ,by Marquette in Hoord-HoUand, om Leyden, inde Duinvalleyen van Wasfenaar, om den Haag, om Utrecht, in den omtrek van Amesfoort doch zelden en onder anderen by Koelhorst, in ’t kwartier van Zutphen, by Nimwegen, in den Lande van Breda en op vele andere plaatfen overvloedig.

Huishoudelyk Gebruik. Ds jonge Plant wordt door de Smalanders als moeskruid gebruikt. -JPlora Suec.) Nsves deze en andere foorten van Distels door Schæffer papier gemaakt. — Dc Bloemen door de Byen gezocht (^ip. Abh.'} — De Plant wordt alleen door Paarden gegeten, (Linn.J ook de jonge Plant volgens FAVROndoor Koejen. Zy iS fchadclyk in Weilanden en geeft zelfs den flechten ftaat derzelven te kennen.

Caractère Generique. Calice ovale, imbriqué d’écailles épineufes. a.--- Receptacle poileux.

Caractère Spécifique. Feuilles décurrentes, dentées, épineufes en leur bord. Fleurs en grappes, droites. Pédoncules fans épines.

On voit vers c la Racine chevelue, maïs rapetîsfèe. Fers d l'un des fleurons à part, Fers e la Semence avec flou aigrette plumeiife.^ et vers f flans flan aigrette et agrandie, La Tige s élève perpendiculairement i elle est marquée vers le haut de quelques raies rougeâtres. Avant la fleuraiflon elle a un coup doeil lustré brun, pendant la fieu raiflon elle s’élève comme qun mince flufleau-, et, enfin, après la fleuraiflon elle parait maigre et apauvrie -, fles feuilles mêmes fle flétrisflent alors plutôt que celles des autre^ especes de ce genre. Les écailles calicinales flont couchées à plat et près les unes des autres-, elles flont épineufes à la pointe. Les Pédoncules font couverts d'un duvet blanc.

Add. du Trad. La Tige est creufle et s’élève de 5 jusqu’à j pieds. Les feuilles radicales fontpétîolêes, toutes les autres font flesfiles, longues, étroites, pinnatifldes, ^un vert noirâtre en desflus, blanchâtres et cotonneufles par de flous. Le bouquet qui termine la Tige est compoflé de 8 à i i fleurs. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les terreîns bas et humides, ainfi que dans les prairies marécageufes. En Frifle, en Overysfel, près de Marquette dans la Nord Hollande- autour Leide, dansles vallées des Dunes à IVasflenaar, dans les environs de La Ha’^ettâ'Utrecht-, dans le Quartier de Zutphen, près de Nimègue; dans le voidnage de Breda et en plufieurs autres endroits en abondance,— Je l’ai trouvée ausfi, quoique asfez rarement,dans les environs et entr’autres, à Coelhorst. (Favrod.J

Usage Economique. Les habitans de Smaland ou Gothic meridionale, en Suède, mangent les jeunes pôusfes de cette plante, enguife de légumes. (FloraSuecica.) Schæf'quot; PER a réusfi à faire du papier avec ce Chardon, ainfi qu’avec d’autres espèces de ce genre« Les abeilles fort leur picotée fur fes fleurs. (Sw. Abh.') Lin Né dit que les chevaux feuls broutent cette plante; cependant, les vaches la mangent ausfi quand elle est encore jeune. (Favrod.) On la regarde, toutefois, comme nuifiblc dans les prairies, dont, par (à préfence même elle indique la mauvaife qualité.

IJedamp;rduitfche B'^namen. Wilde Endiviequot;, Water Con y za, Honigruikende Conyza.

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum , naakt ontvangled a. Pappus firn-plex, eenvoudig zaadpluis, (eene gefieele zaadkuif b; een zaad afzonderlek c.) Calyx fiiiiplex, -polyphyllus, æqualis; De Kelk eenvoudig, veelbladig, gelykvormig d,

SooRTELYKE KENMERKEN. Floiibus coryiiibofis , met getuilde Bloemen. Foliis lato-lanceolatis, dentatodinuatis; breed-lancetvormige Bladen, met inhammen getand. Caule vil-ioió, vlokkigen Jleng.

De quot;Wortel heeft vele lange regte draden. De ßeng is by den wortel plat en als inge^ drukt : verder is de fleng van buiten kantig, van binnen hol. — Ecne twee-flüchtige pypbloem van den fchyf e. vergroot f. Eene enkel vrouwelyke Bloem van den rand, met haar lintswyze Bloemblad g. vergroot h. De Bladen zyn eenigzins dik, donzig, en min of meer flymig. De onderfls bladen, vooral eer de fleng is uit-gefchoten, zyn ingefneden, fomwylen vry diep: zy vormen in den beginne eene flruik , gelykende naar die van Cichorium Eiidivia, Endivie fuikkery, en zyn dan ook nog glad. De Plant beginnende te bloejen, dekken de Bladen den fleng tot aan de Bloemen, maar vervolgens jehiet de Bloemtuil of Tros meerder uit. De zaad kuiven geheel ryp zynde, hangen neder en maken als fraai je witte kwasten uit. — De geheele Plant , uitgezonderd de Bloemen, heeft een zeker onaangenamen zalfl reuk. De Plant hoog tot 6 voeten.

Groeiplaatsen. In moerasiige plaatfen en veenen ; vooral in eerst drooggemaakte veengronden.

Tusfehen halfvvegen Haarlem en zimnerdam en het Haarlemmer tolhek aan den Slootkant f. In de Mydrechtfehe Droogmakery by den Uithoorn f. in de Nieuwkoop' fche Droogmakery f. In de veenen van IVensveen f. Onder Quddorp by Delft f. in een poel, op Staalduin f. op de Uiterwaarden by Kuilenburg^. — By Donftnga, Eesterga, Kol-lega en meerdere plaatfen in Vriesland-, by de Helder, in de Schermer in Noord Holland -, in een vochtig weiland by Berkenrode by Haarlem ; om zimflerdam-, aan ’t Deyn tusfehen Ouderkerk en den Voetangel; by Rotterdam in veengrondenquot; onder Krälingen , by fa-fas, en de Droogmakery van Blciswyk ; omtrent Utrecht; op de uiterwaarden aan de Lek tusfehen Schalkwyk en IVyk by Duurflede ; in de raoerasfen ora Thiel-, by Uilenpas en Boedelhof, in ’t kwartier van Zutphen.

lIuisHOuDELYK Gebruik Hct zaad-pluts zal zeker tot vulfel van kusfens en dergely-ke einden dienllig wezen. —Omtrent deze Plant heeft dit byzondere plaats , dat zy in de meeste Zuidhollandiche Droogniakeryen, zoo ras de grond bovenkomt, denzelven als geheel met hare opkomende ftruiken bedekt, even of zy daar met opzet gezaaid waren; hebbende voorzeker de planten, die aan de ringdyken der veen plasfen overvloedig groeien, haar zaad bevorens over de plas verlpreid. Zy doen alsdan aan de Droogmakery een wezendlyken dienst, door de boven gekomen bagger meerdere vastigheid te geven, ’t welk bevorderd wordt, door met plan ken over deze ftruiken heen te flryken , dezelve alzoo te knakken, en daar weder aarde overheen te brengen, gelyk men in de Droogmakery gewoon is, en ’t welk aldaar genoemd wordt, den grond zwart te maken. — Met regt wordt zy dóór Brugmans onder de fchadelyke Planten der weilanden gerekend.

'^nglois. March Fleabone. François. Cendriette des marais. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Caractère Generique. Receptacle nu a. —• Aigrette fimple. fOn en voit une vers b et une Semence féparée vers c.3— Calice fimple polyphylle , égal lt;/.

Caractère Spécifique. Fleurs en corymbe. Feuilles larges-lancéolées, dentées et finuées. Tige velue.

La Racine a plufteurs filets longs et droits^ et la Tige piF de la Racine est plate et comme écrafee. Qn voit vers e un des Fleurons hermaflnoaites du centre; le même agrandi vers f. Fers g on voie un des Demifigt;urons uniquement fimelle du Rayon, avec fia Corolle monopétale en languette; le même agi andi vers h Les Feuilles fiont-tant fioit peu épatsfies, cotonneufies et plus ou moins onElueufes. Les Feuilles inferieures, Jur-tout, avant que^ la 'lige ait pousfié, fiojit manifestement finuées, quelques fois même asfiez profondément ; elles forment au commencement une toufie fiemblable à ceUe de la Chicorée Endive; (Cichorium Endivia linn.) alors, ausfi, elles font encore lisfes. ■ Lorsque la plante commence à fleurir, les Feuilles couvrent alors toute la Tige jusqu'au desfious des Fleurs; mais enfuite la grappe ou corymbe de Fleurs fie développe ausfit davantage, ^uand les Aigrettes des Semences fiont entièrement mûres elles fie penchent etfiorment ainfi de belles houpes blanches. La Flame s'élève jusqu’à 6 pieds de hauteur.

Add. DU Trad. La Tige est anguleufie extérieurement, cr eu fie et vide en dedans. Toute cette Plante, excepté fies fleurs, exhale une odeur d’onguent asfiez désagréable. (EecvMV).') Lieu Natal. Dans les lieux marécageux et tourbeux, et fur-tout, dans les tourbières récemment asfécliées. Entre mi-chemin d’Harlem à Amper dam et le péage d’Harlem, du côté du fosfé f. Dans les asféchemens de Mydrecht près de Uithoorn f. Dans les asfé-cliemens de Nieuwkoop f. Dans les tourbières de IFensvcen f. Près d'Ouddorp, dans le voifinage de Delft f. Dans un marais près de Staalduin f. Dans les alluvions près de Kuilenburg f. - Près de Donlinga, Eesierga, Fallega et en divers autres endroits en Frifie. près du Helder dans le Schermer, en Nord-Hollande; autour FAmPerdam; au Geyn entre Ouderkerk et Voetangel; dans les environs d'Utrecht. Dans les alluvions du Leck, entre Schalkwyk et IFyk te Duurflede; dansles marais de Tiel; près d’Uilenpas et Boedelhof, dans le Quartier de Zutphen ---- Cette plante fe trouve ausfi dans une prairie humide près

de Berkenrode, dans le voifinage du Bois d’Harlem; ainfi qu’aux environs Rotterdam; dans les tourbières de Krälingen-, près de fafas, et dans- les asféchemens de Blys^vyk, (F A v R O D.)

Usages Economiques. Les Aigrettes pourraient certainement' fervir Ig remplir des cousfins et à d’autres ufages femblables. Les Fleurs ont une certaine odeur miellêufe. Une particularité qu’on a obfervée à cette plante, c’est que dans la plupart des asféchc-mens de la Sud-Hollande, ausfi tôt que le terreau fe forme à la’furface, il fe trouve fur' le champ tout couvert de fes touffes naisfantes, comme fi on les y avait femées’toùte.xprès, ce qui vient, fans doute, de ce que les plantes de la même espèce, qui croisfent abondamment fur la digue environnant la tourbière,, avaient déjà au-paravant répandu leurs graines aigrettées fur la furface de la tourbière même. Ce.s plantes rendent ainfi un véritable fcrvice dans les asféchemens, en dbnnant plus de confifiance à la boue tourbeufe; confifiance qu’on augmente encore en faifant pasfer des planches fur ces jeunes touffes, pour les écrafèr et en portant de nouveau de la terre par desfus; ainfi qu'on a coûtume' de faire dans les asféthemens; c’est ce qu’on y nomme noircir la terre,— C’est à bon droit que Brugmans la range au nombre des plantes nuifiblcs dans les prairies.

Geslachts Kenmerken. Fruéfificatio in punftis fubrotundis , fparfis perdiscum Fron-dis ; dt vruchtmaking bef laat in rondachtige punten, over den fchyf. of oppervlakte van het Loof verfpreid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

SooRTELYKE KENMERKEN. Ftondibus bipinnatis , pintiulis obtufis , crenulatis; het Loof dubbel gevind, zynde de vinnetjes flomp, gekarteld. Stipite paleaceo, de Jleng metßoppeh.

De vinnetjes zyn iets meçr dan gekarteld, en by na getand : éin dcrzelven met ryp zaad afzonderlek by a. veel vergroot b. De zaden zyn niervormig en barsten met zekere veerkracht los: met een gedeelte van het vinnetje veel vergroot afgcbecld by c. Het zaad afzonderlyk en van natuurlyke grootte d. vergroot e. Qp de bovenfle vinbla-den is meest alleen het zaad. De fleng is van den wortel tot daar de vinbladen beginnen, geheel bezet met bruine lancetvonrige floppels: een ßoppel afzonderlyk f. De jleng blyft tusfehen de Bladen ook min of meer floppelig. De Bladen zyn, eer zy uitkomen, ge-lyk by de meeste varen, fraai in cén gerold en gekruld: zie by gg. De verwarring der ouden omtrent deze Plant met de Pceris aquilina, is reeds lang weggenomen , vooral door de laatfle tot een zeer onderfcheidend geflacht te brengen ; gelyk zy mede zeer zigtbaar te onderkennen is van de Pol. FiÏix femina, door de weder als in leinnen gedeelde vinnetjes der laatfle. Ik moet verklaren met Favrod , dat ik ondariks alle aangewende moeite, mede niet heb kunnen ontdekken, om welke redenen de oude Plantkundigen den geheel ongegronden naam van Maitnetjes en IFyf-jes varen gebruikt hebben.

Groeiplaatsen. In Bosfehen, en andere belchaduwde plaatfen. Algemeen in deze Republiek.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De wortel in de Pharmacopæa Batava als zeer noodzakclyk voorgefchreven. —gt; De Plant bevordert de Honden en het zog. De voorname kracht is in den wortel, welke als een uitftekend wormdryvend middel bekend is, en vooral tegen den lintworm wordt aangeprezen, daar dit het hoofd-ingredient uitmaakt in het weleer geheime middel van Herrenschwand .en Juffer Noufer als een fpecifiek tegen dezen worm. De Bladen worden door fommigc lieden gebruikt ; om de bedden en kusfens in de kinderwiegen mede te vullen. De vertaler verzekert, verfcheide kinderen, wier beenen (lerk door Engclfche ziekte waren aangedaan, te hebben zien genezen, door de beenen eenigen tyd met Varen bladen te ontwinden en tusfehen houten fpalken te zetten.

Huishoudelyk Gebruik. Deeerfte uitlpruitfels als aspergien te gebruiken, en de fchub-ben van den wortel in Noorwegen door arme lieden tot brood bereid, en ook in het bier gebruikt, zoo als door Gunner Flor. Norv. Heilig verzekerd wordt, als mede dat het loof en deze wortel-fchubben opgezameld, des winters tweemaal daags aan Schapen, Geiten, en jong Rundvee gegeven wordt, en hen voor ziekten bewaart. ----- Zy diend tot

haardbrand en geeft veel asch, die gefchikt is om ’er glas van te maken ; ook daarvan ballen te bereiden, die men in plaats van Zeep kan gebruiken (gattenhoff doch welke eigenfehappen door St. J. van Geuns aan de Pteris aquilina worden toegekend.) ookdoor hem wordt de plant opgegeven, in plaats van eikenbast tot looijen gefchiktte zyn. De wortel tot poeder gemaakt heeft een voortreffelyk vermogen tot looijen , vooral voor Geiten-vellen. — De Bladen in Noorwegen en Zwitzerland gebruikt tot onderHroojing voor het vee (Gunner, Favrod.) De Plant wordt alleen door Schapen gegeten, (linn ) Op de Kool gelegd, bewaart zy dezelve tegen rupfeii. QKonst- en Letterbode 'funy 1^05.) — In Bosfehen een fchadelyk onkruid, latende geen plaats over aan de afvallende boom zaden om in den grond te komen , of ontrooven het voedfel aan de opkomende Hruikjes. (Beckman) Voor de Apotheken verzamelt men dikwyls de twee bovengenoemde Planten en onregte voor deze fo.ort. (tisbobl.)

Sonfeuillage est complet en Juin et Juillet, et fes femencesmûrisfent en Septembre. îï.

Caract.Gen. Fruélification formée de points presque ronds, éparsfurle disque de la Feuille,' CARACTERE SPECIFIQUE. Fcuillcs bipinnécs pinnules obtufes, crénelées. Stipe paülcux.

Los pinnules j'ont un peu plus que crénelées» elles font même presque dentelées', on ert voit une avec les Hemences mûres repréfentée féparément et de grandeur naturelle vers a» et fortement agrandie vers b. Les Semences font réniformes et Couvrent avec une forte délasticité ; on peut les voir» fur une partie de la pinnule fortement agrandie vers c. La Semence même est repréfentée féparément et de grandeur naturelle vers d et agrandie vers e ; les pinnes fupérieures font presque toutes couvertes de Semences. La Tige» depuis la Racine jusquts aux premières pinnes» est entièrement couverte de lamelles brunes et lancéolées-» on en voit une repréfentéeféparément vers f. La Tige est plus ou moins garnie de paillettes» même entre les pinnes. Les Feuilles» a in fi que dans la plupart des Fougères font» avant leur développement » contournées et roulées en fpirale» comme on peut le voir vers g g. Les anciens avaient confondu cette Plante avec le Pteris aquilin (Pteris aquilina lin N.) mais» cette confufion a disparu depuis long temps» grace aux foins aes Botanistes de nos temps qui ont regardé cette dernière Fougère comme faifant un genre abfoliiment distinct de celui des Poly-. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;podes ; ces mêmes Botanistes ont aus fi bien clairement indiqué le caraélère fpécifique

qui distingue l’espèce que nous décrivons ici d^cevcc le Polypode Fougère femelle, (Polypedium Filix foeniina, linn.) favoir» en ce que les fécondéspinnes de cette dernière espèce font elles-mêmes fubdivifées en pinnules.

Note du Trad. Malgré toutes les peines que je me fuis données pour tâcher de découvrir les raifons qui ont pu porter les anciens Botanistes à adopter la dénomination fausfe et ridicide de Fougère mâle et de Fougère femelle; je n'ai pu y parvenir. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les bois et en d'autres lieux ombragés. Elle est asfez commune dans cette République.

Vertus et Dsages MéniCAUx. Cette plante est prescrite par la Pharmacopée Batave comme étant l’une des plus indispenlables. Elle provoque les mois et le lait. Sa principale vertu est dans fa Racine, qui est reconnue comme un excellent vermifuge; on la recommande , fur-tout, contre le Fer-folitaire ou Tcenia» (Tænia cucurbitalis linn.) elle con-ftitue ausfi le principal ingrédient dü vernifuge, jadis fifecret, du célèbre herrenschwand et de N0UPFER, fameux Empirique Süisfe, dont la femme vendit, après fa mort, lefecret au Gouvernement Français, qui le rendit public en 1775. Quelques perfonnes fe fervent de fes feuilles pour remplir les lits et les eousfins des berceaux des enfans, croyant les préferver par ce moyen de la maladie connue fons le nom de nouûre ou rachitis. Le Tra-duéJeur de cette Flore asfure qu’il a vu guérir de cette maladie plufîeurs enfans dont les jambes étaient très rachitiques, en enveloppant, pendant quelque temps, leurs jambes de feuilles de Fougère foit mâle » foit femelle» ou avec celles du Ptétis aquilin» et en les enfermant dans des éclisfèsde bois. Cette guérifon a t-elle été opérée par les feuilles de Fougère, ou par les éclisfes, ou parles deu.x caufes réunies ? Voilà, ce qu’il n’ôfe décider. (Favrod.)

Usage Economique. On peut manger les jeunes pousfes, en guife d’asperges, les habitans indigens de la Norvège font du pain avec les écailles de la Racine; ils en mettent ausfi dans leur bière, ainfi que GunNer, dans fa Flora Norvegica » l’asfure pofitivement ; il dit j outre cela, qu’on recueille exprès les feuilles et les écailles de la racine de cette plante pour les donner en hiver deux fois par jour aux moutons, aux chèvres et aux jeunes boeufs et les préferver par là de maladies.— Elle peut fervir de combustible et donne beaucoup de cendres, qui fournisfent une grande quantité d’alkali, ce qui les rend très propres aux verreries et aux leslives. On a même esfayé avec fuccès, d’employer ces cendres pétries dans l’eau et réduites en boules, pour blanchir le linge et tenir lieu de ßivon; propriété qu’Et. J, van G eu ns n’attribue cependant qu’au Ptéris aquilin» La poudre de cette racine fournit un tan excellent pour préparer les peaux et fur-tout, celles de chèvre; on pourrait ainfi fubftitueü ce tan â celui d'écorce de chêne. ~ Dans quelques contrées de la Suisfeon emploie les feuilles de cette plante, ainfi que celles de diverfes autres espèces de Fougères, pour fervir de litière aux bestiaux. (Favrod.^ Les moutons féuîs en broutent les feuilles. (Linne.) — Si l'on place ces feuilles fur les Choux, on les préferve d’être attaqués par les chenilles. (Koftst- en Letterbode» Junj 1805.J — Cette plante est très nuifible dans les bois, puisqu'elle ne permet pas aux femences des arbres de parvenir jusqu’à terre, ou pareeque, fi elles y parviennent, elle enlève la nourriture nécesfaire aux jeunes plantes. (Beckman.) On recueille, fouvent, par méprife, pour les Pharmaciens les deux autres

Geslachts Kenmerken Calyx communis , polyphyllus; algemeene Kelk van veet ilaadjes; Çte zien van de buitenzyde by avan de binnenzyde by b.) Proprius; duplex, fuperus : de eigen Kelk-^dubbel, boven het vruchtbeginfel c. c. Receptaculiim paleaceum, Stoppeligontvangbed, Soorteeyke Kenmerken. Corollulis quadrifidis, radiantibus ; met vierdeelige, ßra~ lende Bloemkransjcs. Foliis pinnatifidis, incifis ; met Bladen als in vinnen gedeeld, ingefne^-den. Caule hispido, ruigen Steng.

Kan den dubbelen eigen Kelk van ieder Bloempje, is de buiten-Kelk met 4 tandjes en zeer kort; de binnen-Kelk min of meer gejieeld, en 8 tot iQ-deelig, eindigende de flipjes in lange borstels. — De Bloemen aan den rand, die den flraal vormen, hebben onregelmatige flippen, één Bloem af zonder lyk by d. De Bloemen op den fchyf zyn pypvormig en hebben gejke flippen; zoodanige Bloem afzonderlyk by e. Het zaad is met den ovcrblyvenden dubbelen Kelk van het Bloempje fraai gekroond; zie by f. De Hoofdfleel is, bovenal van onderen, gevlekt met zwarte flippen. De Plant hoog 2 nbsp;nbsp;nbsp;3 voeten.

Verfcheidenheden. r. Sommigen met ftengen tamelyk getakt; anderen zeer eemoudig‘ 2. Sommigen, wier fleng en takken zelfs, met haren bedekt zyn; anderen die dezelve by na glad hebben. 3. Sommigen, wier wortel bladen volkomen gaaf, rf enkel getand zyn; anderen weder, die ze naauwkeurig gevind hebben. 4. IKier Bloemhoofd verleng» is in de gedaante eener Aar, en met weinige Bloemen bezet. Met blaauwe, rood* achtige of geheel witte Bloemen. (F a v R o d.)

By Groningen, Zwol, llarderwyk, Ziitphen, Nimwegen, in het Spoel by Kuilenburg', in de geheele Betuwe, te Darthuizen en Leerfum, in het Departement Utrecht, in de Duinen van Kclfen^ Overveen, Katwyk en om den Haag; langs den Heikant in de Landen van Breda en Btrgen-op Zoom, en elders.

De Keifcheidenheden gevonden door Favrod, hier en daar in de Departementen van Gelderland en Utrecht, vooral in de nabyheid van Rheenen en het Dorp Linden.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Door Bergius wordt het vermogen dezer Plant als zamentrekkende opgegeeven ; in vroeger tyd werd het gehouden voor zweet-dryvende, ook dienstig om de fluimloozing in fommige borstkwalen te bevorderen. Het uiigcperste fap wordt uitwendig tegen de Schurft en fommige Huidkwalen aangeprezen, •waartoe mogelyk de naam, meer dan de krachten der Plant het zyne toebrengt. Tegenwoordig is zy geheel buiten gebruik in de Geneeskunde, om dat men (zegt Linnæus) in plaats daarvan gebruikte Centaurca Scabiofa, welke alle geneeskracht mist.

Huishoudeltk Gebruik. Wordt gaarne gegeeten door Paarden, Schapen, Geiten; (Linn. Gleditsch.') geweigerd door Varkens (Linn.) Met Hooi vermengd,door Kocijen gegeeten, volgens Favrod. De Bloemen zyn zeer honigryk, en worden hierom by uitnemendheid door de Byen gezocht. (Swed. Zbh. Gleditsch.) Door Brugmans als fcha-delyk in weilanden opgegeeven. Het fap dezer Plant kan aan de wol eene fraaije groene kleur geeven. f Favrod.) De Plant kan dienen om fproeten en vlekken in het aangezigt wegteneinen. (Mattuschka.)

Angloù. Common Field Scabious. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

' CARACTERE GENERIQUE. Calicc commun polyphylle. (Vu en dehors vers ö et intérieurement vers b.)— Calice propre double, fupèrt ; c c. — Réceptacle pailleux.

Carac'J'ere Spécifique. Corollules quadrifides, rayonnantes. •— Feuilles pinnati-fides, découpées. — Fige velue.

Le Calice extérieur du double Calice propre est quadridentê et très court ; le Calice intérieur est plus ou moins pedicuU et partagé en 8 ou lo fegmens., qui fe terminent ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tous en un pjotl long et raide. — Les Fleurs du rayon font divifées en fegmens irré-

guliers ; on en voit une vers d. Les Fleurs du disque font tubuleufcs et leurs fegmens . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;font petits et égaux entfeux^ on en a repréfenté une vers e. La Semence est joliment

couronnée par les restes du double Calice per ft plant ; voyez vers f. La Tige principale est marquée., fur-tout, vers le bas., de points noirs. La Plante s élève de làpieds. Note du Irad. Cette Plante pourrait être., à bon droit., nommée polymorphe, à cauj’e de fes nombreufes variétés^ foit dans fon part., foit dans les poils de la Tige, fait dans la découpure des Feuilles, foit enpn par la forme et la couleur des Fleurs. Car, pen at trouvé i. Dont la Tige était asfez rameufe, et d'autres à Tige très pmple. 2. Dont la Tige et même les Rameaux étaient couverts de poils, et Vautres à Tige et Rameaux presque lisjes. 3. Dont les Feuilles radicales étaient parfaitement entières, ou feulement dentées, et d'autres à Feuilles radicales exactement pinnies. 4. Dont la tête florale étoit allongée en forme d'épi et chargée de peu de fleurs', 5. et enfin, à Fleurs bleues, rougeâtres ou tout à fait blanches. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les champs et dans les terreins fees et fablonneux. Près de Croningue, Zvml, Harderv/yk, Zutphen, 'Nimègue, Cuilenburg, à Darthuizen et Leerfum, dans le Département d'Utrecht, fur les Dunes de Felfen, Cverveen,_Kai'wyk et autour de La Haye, le long des bruyères autour de Breda, de Bergen-op Zoem, et ailleurs.

Add. du Trad. Je n’ai vu, nulle part, dans ce pays, cette plante croître en plus grande abondance que dans la Bêtuwe; j’ai trouvé les nombreufes variétés, dont j’ai parlé plus haut, çà et là, dans les Départemens de Gueldre et d'Utrecht-, fur-tout, dans le voifinage de Rhenen et du village de Linden. (Favrod.)

Vert, et Usage Medic. Bergius attribue à cette Plante une propriété astringente; elle pasfait jadis pour fudorifique et expcéforante. On louait ausfi le fuc exprimé de cette Plante et appliqué extérieurement contre la gale et quelques autres maladies cutanées ; opinion qui lui a fait donner le nom qu'elle porte, bien plutôt que fa propriété réelle. De nos jours on n’en fait plus aucun ufage en médecine, pareeque, dit Linne, on fe fert à fa place de la Centaurée Scabieufe, la quelle ne posfide, cependant, aucune vertu médicale. • Usage Economique. Les chevaux, les brebis et les chèvres la broutent volontiers; (Linné, Gleditsch.) mais, les cochons n’y touchent pas. (Linne.) Etant mélée avec le foin les vaches la mangent. (Favrod.) Brugmans la regarde comme nuifible dans les prairies; à quoi l’on pourrait ajouter, qu’elle est encore plus nuifible dans les champs. (Favrod.) Le fuc de cette Plante peut fervir à donner aux laines une belle couleur verte. (Favrod.) Les Fleurs font fort miélleufes, et, par-conféquent, très recherchées par les abeilles. (Sv/ed. Abh. Gleditsch.) Son fuc est employé pour enlever les -lentilles et le» taches rousfes du vifage. (Mattüschka.) .

Îdederduiîsch, Groote geele Wederik. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Geslachtskenmerken. Corolla rotata, radvormige Bloemkrans. Capfula globoïà mucronata, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hst zaaddoosje kogelvormigmet een fpitsje., ïQ-kleppig,

SooRTELYKE Kenaierken. Paniculata, gepluimd. Racemis terminalibus, de takken op het einde.

Kelk lt;7, van aehtcren by b. De Kelkblaadjes zyn harig en met eenfynen rooden rand bezet. De Bloem van voren gezien by c. De Bloembladen krullen zich veelal om, zoo als by d. en zyn van onderen rood, zie by e, De Meeldraden zyn van onderen aanéén gegroeid en klimmen geregedd in hoogte op, zief. Vruchtbeginfel en Stamper' g, Det Zaaddoos je met den blyv enden Styl h: van boven gezien by i, Het Spitsje, aan hetZaaddoosje als een Geflachts-Kenmerkopgegeeven, heb ik nimmer aan deze foort ontdekt, maar wel een blyvendenjlyl-, JussiEU heeft dit ook niet als eenGe-flachts-teeken gefield: als zoodanig geeft ook Gærtner op een S'kleppig in plaats van lo-klcppig Zaaddoos je. Ik heb echter aan deze foort maar 8 klepjes waargenomen. Het Zaad k. — De Bladen zyn dikwyls twee, drie en ook viervoudig, volgens de Gorter fomwylen vyfvoudig', in het eerfie geval fiaan zy vlak tegen over elkan-, deren. —■ De Plant hoag tot 3 voeten.

Het Zaaddoos je van dit geflacht gelykt veel naar dat van het Basterd Muur CAnagallis) Deze Zaad doosjes onderfcheiden zich, dat het eerfie zich loodregt, het laat fie zich in ’t midden horizontaal opent, te zien by No. 3. van D. I. dezer Flora. (Favrod.J Groeiplaatsen. Op vochtige gronden en langs beken en floten.

Buiten Groningen by de Mikkelhorst. By Bergum, Oostermeer en 't Heerenveen in Vriesland. By tiarderwyk, 'den Uilenpas, in het kwartier van Zutphen; om Nimwegen, aan de Holle bilt by Zeist, Doorn, in den Aardenhout by Haarlem, enkel om Leyden by den Woutenbrug, in het Haagfche Bosch, en op andere befchaduwde plaatfen.

Huishoudelyk Gebruik. Wordt gegeten door Runderen en Geiten, niet door Paarden. (Linn.) volgens Gleditsch kan de jonge Plant tot veevoeder gebruikt worden, en is, volgens Mattuschka, gezond voor ’t vee, doch Brugmans houdt ze voor na-deelig in vochtige weiden. De Helmknoppen zyn ryk in wasch. (Gleditsch). Van den wortel eene bruine verw te trekken. (Dambourney.) Men heeft aan deze Plant eene lucht toegefchreven, die de Vliegen in eene kamer zoude dooden. lt;Mattuschka.) —-Zy verdient als eene fierlyke Plant in hoven geplaatst te worden, doch hare wortels breiden zich ver uit. Om haar aantekweeken, heeft men flechts in den Herfst den wortel van eene .Plant in het wild wegtenemen, en op een vochtigen grond overtebrengen, alwaar zy, zonder verdere zorg, zal blyven groeijen, (Miller.)

Caractère Generique. Corolle en roue. — Capfule globuleufe, mucronée, i lo valves. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Le Calice vu par devant vers a, et par derrière vers b. Les fegmens du Calice font velus et légèrement bordés de rouge. Fers c^ on voit la fleur par devant, les fegmens de la Corolle réfléchis, comme on le voit vers d. Les Etamines font réunies pat leurs fllets et forment une gaine autour du Pistil, comme on le voit en f. Le Germe et le Pistil font repréfentés vers g, et la Capfule avec le Style perflflant vers h, et vue par desfus vers i, je nat, au reste, jamais pu obferver, du moins, dans cette espèce, la petite pointe de la Capfule, qui conflitue un des carallères de ce genre} mais, feulement, le Style perflflant; ausfl Jussieu ne le donne-t-il point comme un des CaraBères Génériques. Gærtner met au nombre de ces Car avérés ifavoir une Capfule à g valves ou battans, tandis que Linne lui en asflgne lo; je n'en ai, cependant, obfervé que 8 dans cette espèce. On voit la Semence vers k. — Les Feuilles font fouvent, au nombre de 2, 3, 4 et même 5, fartant de chaque noeud; dans le premier cas elles font exa^ement oppojées l'une à l'autre, et dans les cas fuivans elles forment un verticille autour de la Tige. — La plante s'élève jusqu èt la hauteur de 3 pieds et même davantage.

Note du Trad. La Capfule des Lyfimaques resfemble asfez à fextérieur à celle des Mourons (Anagallis.) mais, ce qui l'en distingue éminemment cest que celle des Lyfimaqucs douvre verticalement par le haut, tandis que celle des Mourons s'ouvre horizontalement vers le milieu et fe partage ainfl en i petites calottes hémisphériques. (Favrod.) Lieu Natal. Dans les terreins humides et le long des ruisfeaux et des fosfés. Autour de Groningue, près de Mikkelhorst. Près de Bergum, Oostermeer et Heerenveen, en Frife. Près d'Harder\vyk; à Uilenpas, dans le quartier de Zutphen; autour de Flimègue; au Holle-bilt, près de Zeist et à Doorn, Dans le Aardenhout près d'Harlem; au Woutenbrug près de Leide; autour de La Haye et en divers autres lieux ombragés.

Usage Economique. Les Boeufs et les Chèvres la mangent avec plaifir; mais, les Chevaux n’en veulent pas. (Linne.) Gleditsch dit, cependant, que les jeunes plantes peuvent fervir de pâture aux bestiaux, et même Mattuschka asfure que cette nourriture leur est laine. Néanmoins, Brugmans la regarde comme nuifible dans les prairies humides. Les Anthères font abondantes en cire. (Gleditsch.) On peut extraire de la racine une couleur brune. (Dambourney.) On a attribué à cette plante la propriété de lalsfer échapper des émanations qui font périr les mouches dans les appartemens. (Mattuschka.) — Elle mérite par le beauté et la grandeur de fes pannicules, ainfi que par le jaune brillant de fes fleurs d’être cultivée dans nos jardins d’agrément; mais, fes racines qui s’étendent au long et au large privent les autres plantes de leur nourriture. Pour la cultiver il n’est befoin que d’en transporter la'racine de fon lieu natal dans un endroit un peu humide, elle y croîtra bientôt fans peine et fans foin, (Miller.)

Geslachts Kenmerken. Calyx 6-phylkis, Kelk van 6 Blaadjes. Corolla o, zonder Bloemkrans. Capfula \-\lt;yc.yx\w\3 , éénhokkig Zaaddoos je.

SooRTELYKE KENMERKEN, (volgens Wteldenow.) Folüs planis, pilofis; met vlakke^ harige Bladen. Corymbo fubfiinp!i.-i, eene tuil^ byna eenvoudig. Pedunculis unifloris, nu-» tantibus, éénbloemige, knikkende Bloemßelen. Calycinis foliolis capfula brevioribus, ovatis, acutisj Kelkblaadjes korter dan het Zaaddoosje^ eirond, puntig.

De 6-bladige Kelk, die men ook voor Bloemkrans zou kunnen houden, te zien aan de veel vergrootte Bloem a. De Kelk heeft nog 2 Schubjes, ziely b. Ben Meeldraad afzonderlek, vergroot c. ruchtbeginzel en Stamper met defzelfs drie lange Stempels , vergroot d Het Zaaddoos je mede vergroot e. Zich openende met Klepjes, elk één zaad bevattende , natuurlyke grootte f. Het Zaad g. De Tuil heejt de gedaante van een Bloemfcherm. De Bladen zyn met lange haren bezet, vooral aan derzelver bindf ds. Onder aan de Tuil zyn twee kleinder Bladen van ongelyke grootte, die mede zeer harig zyn, zie h h. De voornaamfle en Hoofdbloemflelen, die meestal in tweebloemige Bloemflelen uit ga an, houden zich regt op: de kleiner amp;nbsp;Bloemflelen hellen doorgaans knikkende naar beneden. Sommige Bloemen zyn vastzittende, De Verfcheidenheid, door Linn. opgegeeven, en door Meese in zyne Flora Frifica over^ genomen, is eene afzonderlyke Joort, Juiicus parvillorus: de andere Herfcheiden^ heid, d',or Hem en ook door de Gorter aangeteekend, hangt alleen van plaatfelyke omßandigheden af, waarom «ocA Willdenow, noch de naauwkeurige Leers ook hiervan fpreeken.

De Heer Favrod heeft my het volgende medegedeeld: „ Deze foort gelykt veel naar de grootfte Bloembies (J incus maximus, Gmelin). Linnæus, de Gorter en verfcheide andere Plantkundigen, voor en na hun, hébben dit verward. Gmelin heeft in de t'^de uitgaaf der IBerken van Linnæus deze dwaling weggenomen, door 'er twee afzonderlyke fonrten van te maken; hierin verf chilien de, dat aan de grootße Bloembies de Bloemen in eene zamengeßelde en getakte Pluim zyn gefchikt, een handeltje uitmaken, en veel kleiner zyn dan van de harige BloembiesP — Ik héb beiden gevonden by .^mesfoort en hier en daar in Gelderland, waardor ik my overtuigd haude, dat ze in waarheid twee onderfcheide foor ten uitmaken, en de eené van de andere niet is ontaard!'

Huishoudelyk Gebruik. Men houdt dezelve zeer nadeeïig voor de Schapen (Mat-tuschka), en hierom door Beckman opgenoemd onder de Planten, die voor dit vea gevaarlyk zyn.

CARACTERE GENERIQUE. Calice hexaphylle,— Corolle nulle.-—Capfule uniloculaire. Caractère Spécifique. Çd'après Willdenow.) Feuilles planes, poilues. Corymbe presque fimple. Pédoncules uniflores, penchés. Folioles calicinales plus courtes que la Capfule, ovales, aiguës.

Le Calice hexaphylle, qu'on 'pourrait ausfi regarder comme une Corolle Jsexaptitale, est repréfenté avec la Fltur fortement agrandie vers a. Le Calice a.^ outre cela, 2 ieailles repréfentées vers b. fers c on voit une des Etamines agrandie, et vers à le Germe et le Pistil, avec [es 3 longs Stigmates, le tout agrandi, et vers e la Capfule ausfi agrandie', la même est encore repréfentée de grandeur naturelle et Couvrant en 3 valves, dont chacune contient une Sentence, vers f. On voit la Semence vers g. Le Corymbe a la forme d'une Ombelle. Les Feuilles font chargees de longs pojls, fur-tout, à leur infertion. .Au desfious du Corymbe fie trouvent 2petites feuilles d* inégale grandeur, qui fiant ausfi très pointues, voyez les vers h h. Les principaux Pédmeules, qui fie terminent ordinairement en Pédicules biflores, fiant tout à fait redresfiés. Les petits Pédoncules fiant, pour l'ordinaire, penchés, il y a même quelques Fleurs qui fiant fie s file s.

La variété y indiquée par Linne et admifie par Meese, fia Flore Frifonne,’ estime espèce distincte, connue fious le nom de Jonc parvifloie (Juncus parviflorus.) L'autre variété indiquée par Linne er pat de Gorter ne dépend que des circonquot; ‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fiances locales, c'est pourquoi, ni le célébré'^XEEEEUtONt, ni le ficrupuleux\.,^^Eamp;,

Note du Trad. Cette espèce resfemble asfiez au Jonc très grand; f Juncus maximus Gme» lin/i ausfiLinne, de Gorter et plufiieurs autres Botanistes, avant et après eux, les ont ils confiondues. Gmelin, dans la 13e édition des oeuvres de l'immortel Linne, a disfiipé cette erreur en en formant deux espèces distinfies, qui différent l'une de l autre en ce que le Jonc très grand porte fies Fleurs dispafiées en Pannicule coni' pofiée et rameufie', de plus, fies Fleurs font fasciculées et plus petites que celles du Jonc poilu. fFAVROD.)

Add. du Trad. J'ai trouvé, près d’Amesfort, et çà et là dans la Gueldre, les deux esfè-ces dont je viem^ de parler-, ainfi fai pu me convaincre quelles forment réellement T T nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;différentes^ et qu'elles ne dégénèrent point de f une à l'autre. (Favrod.)

EU INatal. Dans les bois et les lieux ombragés. Elle est asfez commune en ce pays dans les lieux précités.

Usage Economique. On la regarde comme très nuifible aux Moutons ; (Mattüsch* KA.J c est pourquoi Beckman l’indique comme une plante qui est dangereufe pour eux.

Nederd. Bynamen. Gehaard Duizendknoop, Perfik- ook Perfen-kruid, Wilde Wilge; by vele Boeren, Rits.

Geslachts Kenmerken. Calyx o: Corolla 5-partita, calycina; zonder Kelk: de Bloemkrans ^-deelig., kelkvormig, (eene Bloem natuurlyk a, geopend en veel vergroot bj. Semen i, angulatum; één Zaad^ hoekig c.

SooRTELYKE KENMERKEN. Floribus liexandfis digynis, met zesmannige tweewyvige Bloemen (te zien aan de geopende Bloem b.) Spicis ovato-oblongis, met langyverpig-eironde Aaren. Foliis lanceolatis, lancetvormige Bladen. Stipulis ciliatis , gewenkbraauv/de Bteitn-^ blaadjes^ (een Bteunblaadje afzonderlyk met een gedeelte van den Steel by d.)

De Bloem zou men half tvteewyvig kunnen noemen^ om dat de Styl zich ßechts bovenaan in twee fplyt: hierom noemt linnæus denzelven ergens een dubbelen fiyl. Vrucht-beginfiel en Stamper by e. Aan den voet der Meeldraaden zyn kliertjes, zco als by andere foor ten van dit geflacht. De Aar is nu en dan afgebroken. De Bloemen zitten daaraan meest by -paren aan een klein Bloemfleeltje, *t geen van onderen een klein Schutblaadje heeft., te zien by f, HetZaadiszaamgedruktenflomp,ziebyg.—* Somwylen vindt men de Plant zonder eenige Bloem-aar.

Verfcheidenheden. i. Bladen met halfmaansgewyze zwarte vlekken., zoo als de afgebeeldei. a. Bladen geheel ongevlekt, 3. Met roode en witte Bloemen, 4. Met Bladen van onderen donzig.

Groeiplaatsen. Langs de Wegen en in Bouwlanden! Zeer algemeen t ook dé Verfcheidenheden No. i, a en 3. — No. 4. door ray vry overvloedig gevonden en zon* der Bloem aar by Leyden, langs de Vliet by den Woutenbrug.

Huishoudelyk Gebruik. Als een voortrefFelyk voeder voor Schapen opgegeven,! en wordt ook gegeten door Paarden en Geiten, niet door Runderen en Varkens (Gunner), doch Mattuschka houdt het voor Schapen meer fchadelyk dan heilzaam, en Brugmans telt het onder de nadeelige Planten in weilanden op. — De Byen azen op de Bloemen. (Swed. Abh.) De Plant geeft eene geeleverw op; (Swed. Abh. Reuss.) volgens Dambourney enkel eene olyf kleurige verw. Op akkers, bouwlanden en in tuinen een fterk onkruid.

' . Caractère Generique. Calice nul. — Corolle caliciforme, divifée en 5 fegmens. (On voit vers a une fieur de grandeur naturelle; ouverte et fort agrandie vers b.) — Semence anguleufe. (vers c.)

CARACTERE SPECIFIQUE, quot;Fleuts hexandriqucs. (vers — Epis ovales-oblongs. — Feuilles lancéolées. — Stipules ciliées. fOn a repréfenté vers d une Stipule avec une partie de la Tige, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ’

.. - T. Q» pourrait presque nommer cesßeurs femi-dignes parce que le Style fe divife^ à peine

\ deux vers le haUt\ dest aùtfi pour cette raifort que Linné nomme cette espèce de . . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’dn Style double. Fers e. 'on voit le Germe et le Stigmate. Au pied des

, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Etamines on trouve des glandulesainfi que dans les autres espèces de ce genre. Eépi

est quelques fois 'interrompu. Les Fleurs y font fixées ordinairement par paires^ 'portées fur Un court Pédicule qui a vers fa baft une petite Bractee, repréfentée vers ‘ '• fi — La Semence qui est comprimée et obtufe fit voit vers g. On trouve par fois la plante fans aucun épi.

Variétés, i. A feuilles marquées d’une tache noire en fer à Cheval. 2. A feuilles fans 'aucune tache. 3. A feuilles cotonneufes par des fous ; et A fleurs rouges oublanches.

Lieu Natal. Le long des chemins et dans les terres cultivées. Elle est fort commune par x-ont,.ainfi que les Variété? No. i, 2 et 4. J’ai trouvé h variété No. 3. croisfanten abondance‘et fiius épis au IFoutenbrug^ près de Leide, le long du Vliet,

Vert.'ET Usage Medic. Bergius la regardait comme diurétique et astringente; cependant, elle est, aujourd’hui, hors d’ufage en Pharmacie.

Usage Economique. On dit que cette plante est une excellente nourriture pour les Moutons; les Chevaux et les Chèvres la mangent ausfi; mais, les Boeufs et les Cochons la dédaignent, fGunner.) Mattuschka la regarde, cependant, plutôt comme dange-reufe que comme faine pour les Moutons ; ausfi Brugmans la range-t-il entre les plantes nuifibles dansles prairies. •— Les abeilles viennent faire leur piçorée fur fes fleurs. (Swed. Abhand) Elle donne une couleur jaune. (iSw. Abh. Reuss.') Suivant Dambourney elle ne fournit qu’une couleur olivâtre. Si, cependant, on fait macérer de la laine blanche avec de l’alun commun (Sulfate d’alumineû et qu’on la fasfe enfuite bouillir avec cette plante, la laine prend alors une asfez belle couleur jaune, (Favrod.) C’est, au reste, une mau-vaife plante dans les champs, comme dans les jardins.

Geslachts Kenmerken, Calyx 4-fidus, cylindricus; de Kelk äf-detlig^ rolrond. C»P‘ Tula a-locularis, ovato oblonga; Zaaddoosje '2,-hokkig., langwrpig-eirond. Àncheræ inferiore« alrero lobo bafi Spinofæ, de onderfle Helmknopjes van onderen aan de éène lobbe met een doorntje, SooRTELYKE Kenmerken. Folüs ovatis, lineatis, argute dentatis; we; bladen eirondt geßrecptf fchetp getand.

De i^^deelige Kelk a. Bloemkrans met de Meeldraden b, vergroot c. De onderße lip van den Bloemkrans drielobbig^ waarvan elke lob (gt;f flipje is uit gerand. De Meel* draden en Stamper in derzelver gedaante, nigting en plaatflng aan den Bloemkrans veel vergroot aangewezen by- d, één der onderfle Meeldraden afzonderlyk by e, om te duidelyker het doornachtige daarvan te doen zien, zynde het doorntje alleen aan de onderfle lobbe. — Kruchtbeginzel en Stamper, hebbende een langen bochiigen Styl^ by f. Het Zaaddoosje g, deszelfs beide Klepjes h, het Zaad i.

Verfcheidenheden met witte oj ook geele Bloentesi. Herder vindt men ze op flchralen grond flomwylen uitnemend klein en echter bloei jende, dikwyls maat twee duimen hoog • ver* der neemt zy, naar mate van het terrein en deszelfs ligging, nog vele onderfchsid ne gedaanten aan. Door Favrod zyn ’er gevonden met zeer eenvoudige Stengjes, met lynvormige, even getande Bladen : anderen weder hadden flerk ingefneden en een weinig harige Bladen, De inflnydingen van den onderlip van den Bloemkrans verflchillen ook dikwyls in getal. De kleur der Bloemen is nog minder beflendig.

In de wouden van Vriesland f. In de Diiin-valleyen van ’t Departement Holland f. Op weilanden by IVestbroek in ’t Gooi f.— Te Haren buiten Groningen', op de Klei in Vriesland, omtrent Tjum, Spannum en andere plaatfen; op de Veluwe ; in het kwartier van Zutphen; om Nimwegen; in de Tielerward by Utrecht, by Heiloo buiten Alkmaar en elders.

Kracht en Geneesk, Gebruik, Eene zacht zamentrekkende Plant, volgens Ber« Gius in de gebreken der oogen weleer aangeprezen, waarvan mogelyk de naam van Gogen* troost herkomt,

Huishoudeltk Gebruik, Wordt gegeten door Paarden, Runderen, Schapen en Geiten , niet door Varkens fLiNN,), echter nadeelig op weilanden gehouden (Brugmans). De Bloemen^ geven veel Honig aan de Byen fiSïv. Abh. Mattuschka). Miller meent, dat zy in tuinen niet zou zyn aantekweeken ; althans dat het Zaad niet zou opkomen, —~ Deeze Plant is voor de Apotheken, volgens Hoppe, verwisfeld voor het krachtelooze Cerastium arvenfle, in de noot verder opgegeven,

Tk heb gemeend voor dit geflacht dezen naam, als reeds zeer gevestigd, uit dien hoofde te moe* ten behouden ; doch zie my hierdoor gedrongen, om het gedacht Cerastium, by No. 43, van D. L dezer Flora mede Oogentroost genoemd , vervolgens anders te benoemen j waarvoor de naam vaR Uoorntluem, als gedaclK-naam, nu verkieslylter zal worden.

. CARACTERE Genërtque. Calice quadrifide, cylindrique. — Capfule biloculaire, ovale-oblongue. ■— Anthères inférieures épineufes à la bafe d’un des lobes.

Fers a. on voit le Calice qiiadrifidt. La Corolle et les Etamines de grandeur natu-relie vers b. et agrandie vers c. La lèvre inférieure de la Corolle est trilobée (A

ce genre, est ausfi échancrée. On voit vers d. les Etamines et le Pistil fort agrandis, pour montrer leur forme, leur direbîion et leur fituation, et vers e. une des Etamines inférieures, pour faire voir la petite épine qui fe trouve feulement au lobe inférieur de l'Anthère. Le Germe et le Pistil, avec fon Style long et courbé, font repréfentès vers f-, la Capfule vers g., fes 2 battant vers h. et la Semence vers i.

Variétés. A fleurs blanches ou jaunâtres. Deplus, dans les terreins arides on la trouve quelques fois dune petitesfe extrême, à peine haute de 2 pouces et, cependant, fleurisfant.

Lieu Natal. Dans les terreins fablonneux et humides. Dans les bois de la Frife f. - Dans les vallées des Dunes du Département dtiollande f. Dans les prairies près de Idlest-broek, dans le Gooi. f. — A Haren, près de Groningue. Dans les terreins argileux de la Frife, près de Tjum, Spannum et ailleurs. Dans le Feluvee; dans le Quartier de Zutphen; autour de Nimègue; dans le Ttelery/aard, près d'Utrecht; à Heiloo, près d'Alkmaar et en divers autres endroits.

Ver.t. et Usage Med. Bergius regarde cette plante, comme un doux astringent; elle était louée autrefois dans les infirmités des yeux; ce qui lui a fait donner le nom grec d'Eupbrafta, ce qui fignifie bonne joie.

Usage Economique. Elle est volontiers broutée par les Chevaux, les Boeufs, les Moutons et les Chèvres; mais, non, par les Cochons. (LinnQ Brugmans la regarde, cependant, comme une plante nuifible dans les prairies. Les abeilles en retirent beaucoup ■ de miel. fSw. .^yZ’Â.'MATTuscHKA.) Miller penfe qu’elle ne doit pas être cultivée dans les jardins; du rnoins, la Semence n’y lèverait point. On fournit fouvent aux Pharmaciens, d’après ce que dit Hoppe, au lieu de cette plante le Céraste des Champs, (Cerastiutn aryenfe XiNN.J qui n’a aucune vertu médicale quelconque.

R!edamp;rduitfchamp; B'^jnamen, Ruig Schuimblad, kleine Water-Kers, Bloeit Mei tot July

Tetradynamia Siliquosa. Viermagtigen met Haauwen, Natuurl. Rang volgens Linn. xxxix. Siliquofæ, Haauwdragenden.

Geslachts Kenmerken. Siliqua elastice disfiliens valvulis revohuis; de Haauvt veerkrachtig van één fpringende, de Klepjes zich naar buiten omkrullende (zie by ad) Stigma integrum, gave Stempel^ (vergroot te zien by b.) Calyx fubhians. Kelk eenigzins gapende^ (eene Blyem met haar Bloemfteel, natuurlyke grootte c, vergroot d.)

SooRTEbVKE Kenmerken. Foliis piiinatis, hirfutis; 'metgevinde, ruige Bladen. Flori-bus tetrandris, viermannige Bloemen.

Het middelfchotje der llaauw by e. Het zaad f. De Bladen zyn alle gevind: de onder fle blaadjes der vinnen zyn rond, eenigzins getand', de Steelblaadjes eirond, langwerpig en meer getand.

Vele en beroemde Plantkenners hebben zich moeite gegeven, om deze foort te doen onderkennen van andere naauwverwante f'oorten van dit geflacht, byzonder van de Card, parviflora en amara ; terwyl ook flommigen deze floorten, gelykmede de(d. impa-' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tiens, met elkanderen verward hebben. Volgens de boven opgegevene floortelyke

kenmerken zou het i^ mannige aan dezelve byzonder eigen zyn, doch dit is my niet gebleken: flomwylen heb ik ze g mannig, maar doorgaande vier-magtiggevonden, waarom ik ook in diervoege de 6 Meeldraden met den Stamper by b. vergroot heb doen ai'beclden. Oeder en Weber hebben dit mede erkend. Curtis geeft ook in zyne l'lora Lond. (,■ en 6-manmge Bloemen op, en A. L. Jussieu verklaart, dat de Bloemen door misdragt tg-mannig zyn. Gunner verzekert in zyne Flora Norv. 4quot; en 6-mannigen te hebben gevonden. Leers verklaart zich flellig voor het \-manmge en dat de twee kleinere Meeldraden altyd ontbreken, doch daar hy de groeiplaatfen op fchrale weiden alleen aanteekent, zal men myns bedunkens zich hierover minder kunnen verwonderen. — Ook verfchilt men veel omtrent de grootte, het takachtige en flerkharige van Steel en Bladen', doch de aanmerking van J o II. ß A u HIN u s zal dit misj'chien uitmaken, dat namelyk dit alles by deze Joort verfchilt naar mate van een droogen of vochtigen grond, en dat zy in de laatstgenoemde gronden, en alzoo in ons vaderland, forjeher van gewas en minder harig is, en gevolgelyk hare meeste volkomenheid bereikt, en dus (-mannigen vier-magtig is. — Met dat alles betwist ik niet de naauwkeurigheià van andere Plantkundigen, die het tegendeel hebben waargenomen, doch waarby wy de aanteeke-ning wenschten, op welke foort van gronden zy dezelve gevonden hadden. — Deze Joort is naauwkeurg onderfcheiden van Card, fylvatica, door Profr. Link, in Phytographifche Blätter, ft. i. p. 49. enz.

Groeiplaatsen. In een tuin aan de oude touwbaan, by Harderwyk, en te Bysfelkry Mulmer, tusfehen Harderwyk en Elburg', in de Duinen by ‘sHage, in de Bosfehen van Zandhorst, in de Haarlemmer hout, en langs de wegen op fommige plaatfen. — Zoodanig worden de groeiplaatfen opgegeven door de Gorter; wy laten het in ’t midden, of andere foorten ook door Hem voor de C. hirfuta genomen zyn : door ons is dezelve gevonden om Leyden aan het Stndenten-pad, by de tuinen J en by het hek van het huis re Chys, by Lammen f. In omgehakte lage gedeelten van het Ilaagfche Bosch f. en ook aan den IFasfenaarfchen'NCgktWÏttw den LIaag, in graspaden aan de floot over de brug voorby de Hofflede van Fa gel.

De Heer Favrod, vertaler dezer Flora, heeft dezelve overvloedig gevonden langs den Dyk van den Hoogen Boezem, digt by Rotterdam, alwaar Hy dikmaals heeft waargenomen . dat de genen, die boven op den Dyk in een fchralen en mageren grond groeiden, doorgaande viermannig waren; terwyl de Planten, in de laagte aan denzelfden Dyk, in vochtiger en vetter grond , meerendcels zesniannig en tweemagtig waren. -- Deze be-langryke waarneming flrekt zeer tot bevestiging van het boven aangevoerde.

lIuisnouDELYK Gebruik. Kan even gelyk de andere foorten van dit geflacht, als* Kers tot toe kruid gebruikt worden.

CARACTERE Generique. Silique s’ouvrant élastiquement, valvules roulées —■ Stigmate entier; (aggrandi vers b ')— Calice un peu bâillant. (Ou voit une Fleur avec foil Pédoncule de grandeur naturelle vers c. et aggrandi vers d.')

Fers e. on voit la cloifon de la Silique, et vers f. la Semence. Toutes les feuilles foni ■pinnées-, les folioles inférieures des pinnes font rondes, tant foit peu dentées ; les feuilles caalinaires font ovales, oblongues et plus fortement dentées. Pluficurs célébrés botanistes fe font donné la peine de chenber des earaéteres fürs pour distinguer cette espece de celles defes congénères qui en approchent le plus, et, fur tout, d'avec le Cresfon parviflore (Cardaniine parviflora Linn.; et le Cresfon amer; (Cardamine amara Linn.) tandis que d'autres, au contraire, ont joint et confondu les 3 espèces cidesfus mentionnées entr'elles et avec le Cresfon impatient (Cardamine impatiens, Linn ) — D'après le caraétère fpécifique que Linne attribue à cette espèce on dirait qu'elle est toujours tétrandrique; j'ai, cependant, obfervé le contraire-, car, elle est^ fouvent ,pentandrique ; mais, ordinairement did'^namique, c'est pourquoi, je l'ai fait desftner de même avec fes 6 Ftamines, qu'on peut voir vers b, avec le Pistil-, le tout aggrandi. Oeder et Weber lui ont ausft trouvé 6 Ftamines didynamiques, CuRTis, dans fa Flora Londin., lui attribue de même g et 6 Ftamines, et A. L. DE Jussieu déclare que fes fleurs ne font tétrandiques que par fuite d'avortement des U, pim courtes Ftamines. Gunner asfure, dans fa Flora Norveg., en avoir trouvé à 4 et à 6 Ftamines. Leers, au contraire, affirmepofitivement quelle est toujours tétrandique, et qiieles 2petites Ftamines ne s'y rencontrent jamais • mais, comme cet Auteur lui asftgne, comme lieu natal, les prairies maigres, onfera\ ce mefemble, moins dispofé à s'en étonner. — Cette plante varie ausft confldérablement quant à fa grandeur, à fa ramification et au velu de la tige et des fuilles. L'ob-Jèrvation de J. Bauhin peut fervir à expliquer la caufe des diverfes variétés de cette espece, à raifon des ter reins fees on humides ou elle croit, ainfi que pourquoi dans les ter reins bas, tels que J^ont ceux de ce pays, elle est douée d'une végétation plus forte et moins chargée de poils, et que, par conféquent, la plante, y acqui'érant fon plus haut degré de pcrfetlion , y est toujours ornée de 6 Ftamines didynamiques. Cependant, je fuis loin de contester l'exaêiitude des obfeivations des autres Potanistes à ce fujet-mais, je défîrerais qil ils indiquasfent ausft la nature du terrein natal de cette plante.— Cette espece doit être foigneiifemcnt distinguée du Cresfon des bois (Cardamine Sylvatica.) dont le Prof. Link lait mention Phyrogr. Blätter, ft. i. p 49, Lieu Natal. Dans un. Jardin voilin de la vieille corderie près d'Ilarderwyk, et à Bysfel près de Mulmer entre Harderwyk et Flburg-, dans les Dunes près de la Haye-, dans les bois de^ Zandhorst-, dans le bois d'Harlem et le long des chemins en certains endroits. — C’est ainfi que de Gorter indique les divers lieux ou cette plante croit; nous ne déciderons point ici s’il a voulu parler de cette espèce ou de quelqu’autre; quant à nous nous avons trouvé cette Plante autour de Leide au Studenten pad près des Jardins f. et près de la porte grillée de lamaifonde Chyspvèe^ de Lammen J; dans les parties basfes et taillées du bois de la Ilaye f. et le long du chemin qui conduit de la Haye à IFasfenaar, dans des fentiers gazonnés au bord du fosfé qui est de l’autre côté du pont an delà de la maifon de campagne de Fagei. Note du Trad. Le Traduôeur de cette Flore a trouvé cette plante croisÉint en abondance le long de la digue du Ilooge-Boezem, tout près At Rotterdam, où il a fréquemment obfervé que les individus qui croisfaient fur Je haut de la digue, dans un terrein aride et maigre, étaient, pour l’ordinaire, tétrandrigues; tandis que ceux du bas de cette même digne, croisfintdans un fol plus humide et plus gras, étaient, la plupart, hexandriques didynamiques (Favrod.)

Usage Éco'vomique. On peut l’employer, ainfi que d’autres Tortes de ce genre, en guife d’as* façonnement, comme on fe fert du Pttsferage cultivé. (Lepidium fativum, Linn.)

Gesi.achts Kenmerken. Calyx diphyllus. Kelk van twee Blaadjes. Corollaringens; fatice 4 gona; kaakyormige Bloemkrans met eene A^-hoekige of kriiisvormige keel. Filamenta 2 membranacea, fingula Antheris 3. Twee yliefige Helmdraden, elk y an 3 Helmknopjes yoorzien.

SooRTELYKE Kenmerke.^t. (volgens VViLLDENOw.J Caule ramofo, dilFufo; met getakten^ uhgefpreiden fleng. Siliquis globofis, monospermis, retulis; Klootvormige, éénzadige., inge-dritkfe Haauwen. Foliis fupra decompofitis, foliolis cuneiformi-lanceolatis , incifis ; de Bladen yeelytildig zamengefeld.^ welker blaadjes de gedaante hebben y an ten wigyormig lancet, en ingîfneden zyn.

De Bloemkrans beftaat uit een boy en' en onderlip, de bovenlip van boven gezien, vergroot by a. dezelve met de kruisvormige keel, vlak van voren by b. De onderlip of kiel c. Eén der twee Helmdraden met zyne drie Helmknopjes, d. Hrucht tak aan de Plant tt zien by A. Een Haaiiw ef liever het Haauwtje afzonderlyk e. geheel ryp, en hierdoor het ingedrukîe van het Haauwtje zigtbaar geworden, by f. Piet Zaad g. Elke Bloem feel rust op een Schutblaadje, Het groen der Bladen is grysaehtig, en als bedaauwd.

De onder-lip van den Bloemkrans eindigt in eene yry aanmerkelyke Hectar- dragende fpoor (Favrod).

Groeiplaatsen. In Zaailanden en Hoven. Op allerhande Zaailanden in Friesland Om Nimwegen -j-. Utrecht f. In het Gooi f. Aan de kanten van Akkers te Overveen, Foorjekoten, de Katwyken, den Haag, en verder zeer algemeen.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Een zeer goed ontbindend en zuiverend geneesmiddel; wordt in de verftopping der ingewanden met zeer veel nut gebruikt, gelyk Vok in fommige huidziekten, vooral die uit Scorbut ontdaan (Voltelen). Bergius fchryft ook aan dezelve eene verfterkende kracht toe. — De Èaut in de Pharmacopaci Balaya opgegeven.

IIuisHouDELYK Gebruik. Dc Plant wordt gegeeten door Runderen en Schapen, niet door Paarden en Varkens (Linnæus). Nog jong en fappig, is dezelve voor Schapen aangenaam, en by een matig gebruik zeer heilzaam (Gmelin), fchoon Brugmans haar onder de onkruiden der weiden optelt. Volgens Beckman zou zy een kenteeken zyn van een Stuifgrond. De Byen azen gaarne op de Bloemen (Swed. Hbh.)

Dambourney heeft de Plant van een voortreffelyk nut bevonden voor de Verweryen, vooral om eene fclioone gele kleur te verkrygen, welke, verëenigd met de Indigo, eene duurzame groene verw oplevert, terwyl ook de gele kleur even vast is als het blaauw van de Indigo. Dit verwend vermogen bezit de Plant zoo wel verseh als gedroogd. Daar deze Plant maar drie maanden tot haren wasdom nodig heeft, en dus tweemaal in eenen Zomer kan ingezameld worden, verdient zy den voorrang boven de gemeene Wouw, Refeda Luteola, cn zal zy met nut kunnen aangekweekt worden (Suckow). Waarby wy mogen voegen, dat fchrale Zandgronden , waarop zy veel van zelve voortkomt, hiertoe genoegzaam zouden wezen, cn zy ook weinig voedlel uit den grond zal trekken.

Elle Fleurît en Mai, Juin et Juillet et même fouvent deux fois dans un Eté 0.

Caractère GENERIQUE. Calice diphylle. — Corolle bâillante, gorge tétrao-one. Filets au nombre de 2, membraneux, portant chacun 3 Anthèrés» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°

Caractère Spécifique, (d’après Willdenow.) Tige rameufe, dilfufe. — Siliques globuleufes, monospermes, éinousfées. Feuilles fur-compofées; folioles cunéiformes lancéolées, déchiquetées.

Corolle est compofée d'une lèvre fupèrîeure et d'une inférieure : Cn voit la fupirîeure agvrandie vers a, et la gorge tétragone est repréfentée vue de face vers b, La lèvre inférieure ou la carène fe voit vers c. Une des u. Ftamines avec fes 3 Anthères est repréfentée en d On voit fur la plante même une branche chargée de fruits vers A. Zrt! Silique ou plutôt la Sllicule est repréfentèe féparément vers e- et vers f dans fa maturité paifaite, pour faire distinéicment remarquer qu'elle est émotisféc à fa pointe. On voit ta léemence vers g. Chaque Pédoncule est foutenu par une Bractée. Le vert des fuilles est grifâtre et comme couvert de rofée.

Add. du Trad. La lèvre inférieure de la Corolle est terminée par un éperon nefîarifere asfz remarquable. (Favrod,)

En Frife dans toutes fortes de terres cultivées f. Autour de Nimègtie f. Utreoht f.’ et dans le Gooi. Sur les bords des champs pfets cfOverveen, Foorfehoten, Katw\P c.tlalla'^e; elle est asfez commune partout. La variété à fleurs blanches a été trouvé par le Traduéleur de cette Fl me dans un bosquet de la Gueldre, près de Lindtn. (Favrod)

Vertu ei' Usage Medical. Cette plante fournit un excellent Spécifique réfolutif et dépuratif; on l’emploie avec beaucoup de fuccès dans les obflruéf.ions des viscères, ainfi que dans quelques maladies cutanées, et, fur-tout, dans celles qui font occafionnées par le Scorbut. (Voltelen.) Bergius lui attribue ausfi une vertu fortifiante. — Elle fe trouve ausfi indiquée, comme plante médicinale, dans \a. Pharmacopée Batave.

Usage Economiqe. Linné dit que les boeufs et les moutons la broutent, mais que les chevaux et les cochons ne la mangent point. D’après Gmelin, lorsqu’elle est encore jeune et fncculenie, elle fournit aux moutons une nourriture , non feulement agréable, mais ausfi très faine lorsqu’ils la mangent fobrement. Quoique Brugmans la mette au nombre des plantes nuifibles aux prairies, elle pasfe, cependant, fuivant Beckman pour être l’indice d’un terrein poudreux. Les Abeilles picorent fur les Fleurs. (Swed. Abhand.) Dam-bourney a tiré un très grand parti de cette plante dans la teinturerie, et, fur-tout, pour en obtenir un beau jaune, qui étant mêlé avec de l’Indigo donne un vert fixe, puisque la couleur jaune qu’on en obtient est ausfi confiante que la couleur bleue de l’Indigo. Cette plante posfède fa propriété colorante foit qu’elle foit fèche, foit qu’elle foit fraîche. Comme elle n’a befoin que de 3 mois de temps pour atteindre fon plus haut degré d’accroisfement, et que, par confequent, on peut en faire deux récoltes d’un feul Eté, elle mérite dette préférée à la Gaude (Refcda Liiteola Linn.’) et on pourra la cultiver avec fuccès; (Suckow) à quoi nous pouvors ajouter ici que les terreins fablonneux et maigres, ou elle croie fpontanément, fuffiraient pour cette culture, puis quelle n’a pas befoin de retirer beaucoup, de fuc du fol où elle fe trouve.

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum, naakt Qntvangbeda. Calyx imbrica-tns, fubinde calyculatus, ovatus; de Kelk gefchukd, als een duikelen Kelk iiitmakendey eirond, b. Pappus (implex, fçsfilis; het Zaadpluis eenvoudig, vastzittende (eene geheele Zaadkuif c. een Zaad afzonderlyk d.)

Soortelyke Kenmerken. Caule raraofo, met getakten fleng. Foliis rndicalibus ovatis, dentatis; caulino minori : de Wortelhladen eirond, getand-, bet Stengblad kleiner.

Een afzonderlyk Bloempje by e. De Wortelhladen hebben lange en zeer harige Steelen -,een gedeelte van zoodanigen bladfeel, hebbende roskleurige haren met bolletjes op het einde, vergroot afgebeeld by f. — ^an den Steng zyn de bladen van onderen dikvyls nog gefleeld, maar bovenaan vastzittende. De 'Bladen zyn fomvylen zoo flerk getand, dat de tanden als fipjes uitmaken.

Vcrfcheidenheden. De Bladen verfchi’len dikvyls aanmerkelyk i. in het meer of minder harige. S2,. Jn geheel ongevlekt, of met vele vlekken bezet te zyn, zoo als vy dezelve hebben doen afbeelden, en zvelke vlekken fomwylen over het geheele blad tot aan de randen verfpreid zyn. 3. Jn het meer of min getande , zynde fommigen byna gaaf aan den rand, 4. Somvylen loopen 'de Bladen nederv aards en eindigen in een Bladpeel. •— 5. Zal men als eene verfcheidenheid mogen opgeven, 't geen door velen en ook door my is vaargenomen ; namelyk een ruigen knobbel of groot gezvel aan den Steng, v aarin fomvylen een blad is ingewikkeld. Dit gezwel, waarVan ik ^er een bezit als eene groote hazelnoot, is met vele wollige en muiskleurige haren bezet; maakt eene geheele buiging in den fletl als een elleboog, en wordt gehouden door Gal-^fnfekten veroorzaakt te worden. De Plant wordt hierom genoemd, Muisdra-gende, myophoron»

Dierop is door P'avrod het volgende aangemerkt : „ Jk heb groote redenen te gelooven; dat de Planten hierboven onder de f^erfcheidenheid N. 4. opgegeven, niet moeten aangem.’rkt v orden als eene verfcheidenheid, maar veeteer als eene afzonderlyke foort tiittemaken; welke tot hiertoe door de Gorter en verfcheide andere Plantkundigen na Hem, verward zyn met de talryke verlcheidenheden van deze foort; doch waarvan IIaieer, la Marck, Willdenow, Wiggers en Roth eene onderfcheide Coort gemaakt hebben, onder den naam van llieracium fylvaticum. Het is ten minße zéker, dat ik in verfchiilende oorden van dit Land gevonden heb de foort, door de laatstge^ noemde Schryvers optregeven , en hiervan eenige onder myne gedroogde Planten bezit.— Wat betreft H. dezelve is niet dan iets monsterachtigs, veroorzaakt door den feek van een G al-Infekt, van welke het my meer dan eens gelukt is, het popjtt te ontdekkend'

By de Mikkelhorst aan den westkant buiten Groningen. Te Utrecht op de Muren der flad f. en op meerdere plaatfen, om Nimwegen. In den Haag op een Muur tusfchen de Nationale Tuin en den Scheveningfchen Brug f. Te Halteren en verder bv Bergen-olJ-Zoom f. en elders. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

De verfcheidenheid met ongevlekte en minder ruigharige'bladen fchynt meest in Bosfchen, de gevlekte op Muren te groeijcn. — De laatfte verfcheidenheid met het muis-kleurigc gezwel is door my BP. 1800 gevonden in een boschje te Halteren by Bergen-op-Zoom, digt by de Kerkf.

Huishoudelyk Gebruik. Wordt alleen door geiten, en door geen ander vee gezocht. (Gunner) en zou volgens Schreber met de andere foorten van dit gedacht uit weilanden verdienen uitgeroeid te worden, waarop deze foort nogtans weinig voortkonil, De Bloemen geven aan de Byen veel dof voor wasch en honig. (Mattuschka). De Plant kan onder een Bloemdiorlogie gebragt worden, daar de Bloemen zich ten 6 uur’s morgens openen , en ’s namiddags ten 2 uur duiten (linn.)

Caractère Generique. Réceptacle nu. a. — Calice embriqué, presque caliculc, ovale. '— Aigrette finiple, fesfile. (On voit vers c. une Aigrette entière et vers d. la Semence.) Caractère Spécifique. Tige rameufe. Feuilles radicales ovales, dentées; feuille caulinaire plus petite.

Kers e. on voit une des Fleurettes, ou demi-ßeurons. Les feuilles radicales ont des pédoncules longs et très velus. Fous avons fait ripréfenter vers f. une partie ag~ grandie d^un de ces pédoncules chargé de poils roux terminés par un petit bouton. Les feuilles caulinaires fupérieures font fesfles ; les autres font plus ou moins pédon~ culées. Les feuilles font puelcçues fois ft fortement dentées ^ue leurs dents forment comme des espèces de découpures.

Variétés. Les feuilles dijférent quelques fois conftdérablement en ce qtP elles font i°.plus ou moins veluesp, 2o. entieremeitt fans taches ou couvertes de pluftetirs taches, ainfiqus nous Pavons fait repréfenter nbsp;ces taches font par fois répandues fur toute la feuille

et jusque fur fes bords', 30. plus ou moins dentées il s’en trouve même dont le bord est presqu’entier ; 40. quelques fois les feuilles font décurrentes Cur le pétiole', 50. «f enfin, ou pourrait regarder comme une variété de cette plante des individus fur les quels / ai obfervé, ainfi que divers autres botanistes, un bouton velu ou une grosfe enflure placée à la tige, dans laquelle ou trouve quelques fois une feuille entrelacée. Ce renflement, dont f en posfède un dans mon herbier, de la grosfeur d’une noifette, est entouré de beaucoup de poils laineux et gris /te fouris, et occaflonne une flèchisfure ou coude conftderable a la tige', on croit qu’il est produit par la piquure d’un infeâe. Ces individus portent le nom distinéiif de Myophores, c’est-à dire, porte-fouris.

Note du Trad, l’ai de fortes raifons de croire que les individus indiqués ci-desfus^ comme variété Fo. 4. ne doivent point être confidérés comme variété; mais, plutbt., comme formant une espèce particulière, quia été confondue jusqu’ici par-or Gorter. et par plufteurs autres botanistes après lui, avec les nombreufes variétés de cette espèce ; mais, dont Haller, la M au ck, Willdenow, W ig o ers «r Roth ont fait une espèce distincte fous le nom de Hieracium fylvaticum (fEpervière des boisfy Du moins est-il certain que j’ai trouvé en plufteurs endroits de ce pays l’espèce indi~ quée par ces derniers auteurs et qu’il s’en trouve quelques échantillons dans mon herbier. — Œtant au No. f. ce n’est qu’une monflruofité accidentelle caufée par lapi-qàure d’un Cynips, dont j’ai réusfi plus d’une fois ay découvrir la larve. (Pavrod.^ Lieu iMATAL. Dans les bois et fur les murailles.

Près du Mikkelhortt du côté occidental dans le voifinage de Groningiic. Sur les murs de la ville d'Utrecht J. et en plufieurs autres endroits. Autour de Nimègue. A la Haye fur une muraille, entre le jardin National et le chemin àtSchevening J A /Â/zcrc« et ailleurs près de Bergen-op-Zoom et en divers autres endroits. — La variété à feuilles peu velues et fans taches parait croître de préférence dans les bois; tandis que celle à feuilles tachées et très velues femble préférer les murailles. ~ J’ai trouvé la dernière variété avec le renflement gris de fouris, l’an 1800. dans un bosquet à Halteren, dans les environs de Btrgcn-op-Zoom, tout près de l’églife f.

Usage Economique. Les chèvres feules la broutent; les autres bestiaux n’y touchent pas. (Gunner). Suivant Schreeer elle mériterait, ainfi que les autres espèces de ce genre, d’être détruite dans les prairies, où, au reste, cette espèce-ci croit asfez rarement. Les fleurs fournisfent aux abeilles beaucoup de miel et de cire. (Mattuschka). La plante peut fervir d’iîorlogc-florale, puisque fés fleurs commencent à s’ouvrir le matin à 6 heures etfe ferment à 2 heures de l’après midi. (Linné.quot;)

Zout-water ulster. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum , naakt ontvangked, a. Pappus fini-pkx, eenvoudig Zaadpluis Çeene geheele Zaadkuif met den verdorden Kelk b. een zaad afzon-dirtyk ci) Corollæ radii plures lo. de fralen van den Bloemkrans meer dan lo. Calycis im-bricati fquamæ inferiores patulæ, de onderße ßchubben van den kelk als dakpannen op el^ kander liggende^ zich wpd uitfpreidende. d. d.

Soortelyke Kenmerken. Foliis lanceolatis, integerrimis, carnofis, glabris ; met lancetvormige, geheel gave, vleeftge', gladde Bladen-, Ramis inæquatis, ongelyke Takken tibus corymbofis, getiiilde Bloemen.

Eene tweeßacktige Pypbloem van den ßchyf e. Eene enkele vrouwelyke van den rand met haar lintswyzt Bloemblad f. De Steng is van onder hol en pypachtig, zie by g. De Bladen kunnen gezegd worden in een Bladßeel te eindigen. De Plant hoog tot zelfs 3 voeten.

In de Buitendykfche landen, by Delftzyl en verder langs den Dollaart f. Aan den kant der Zuiderzee in Pdoord-Holland f. Tusfehen Buikfloot en Putmerend, aan den Y-dyk, aan den Amßel en om geheel Zlmßerdam f. Aan de Haarlemmer Vaart, tusfehen Amflerdam en Halfwegen f. Langs de beide Dyken van den Eem, by deszelfs mond aan de Zuiderzee f. By Spakenburg, en zelfs te Bunfehoten omtrent één uur van Zee. Langs de Maas, achter ’s Gravefande |-. In het land van den Briel f. — In overftroom-de landen by Groningen, Eraneker, Bergum en elders.

IIuiSHOUDELYK Gebruik. De Plant wordt gegeten door Runderen, Paarden en Geiten (Linn.) en zelfs, volgens Gunner , door de eerften, als ook door Ganzen gretig gezocht. — Het menigvuldige Zaad pluis zal zeker tot vulfel van kusfens die* nen kunnen.

Deeze Plant, welke eenen flerken zouten fmaak heeft, geeft altoos een grond'teken.’ nen, die met Zoutwater doortrokken, of ten minsten ziltig is (Favrod).

CARACTERE Generique. Réceptacle nu a. — Aigrette (impie (vers on voit une Aigrette entière, avec le Calice desléché et une des Semences repréfentée à part vers cj Fleurettes du rayon au delà de lo. — Calice embriqué dont les écailles inférieures font très ouvertes, d. d.

Caractère SPECIFIQUE. Feuilles .lancéolées, très entières, charnues, glabres, Rameaux inégaux. Fleurs en corymbe.

l^ers e. on voit un des Fleurons hermaphrodites du disque^ et vers f. un des demifleurons femelles du rayon avec fla corollule ligulée. La tige est creufle vers le bas et tubuleufle, voyez vers g. — Les feuilles -peuvent être confldérées comme décurrentes fur leur pé' tiole. — La plante séleve dfin pied et demi à 3 pieds.

Sur les digues extérieures de la Groningue^ près de Delfzyl et plus loin le long du Dollart\. Sur les bords du Zuiderzee., dans la Hollande feptentrionale f. entre Jiuikfloot et Purmerend. Le long de la digue de FL et de PAmflel, et tout autour d’ Amflerdam f. Le long du. Flarlemmervaart, entre Amflerdam et Halfwegen f. Le long de la Meufle du côté de ’s Gra-veflandef. Dans la contrée de la Briel f. Dans les terreins fubmergés près de Groninguet Franeker, Bergum et ailleurs.

Add. du Trad. Le Traduéfeur de cette Flore a trouvé cette plante croisfant en abondance le long des a digues de l’Eem près de fon embouchure dans le Zuiderzee-, à Spakenburg et même jusque près de BunflehoteUi à la distance d’une lieue ou environ de lamer. (Favrod.ô

Note du Trad. Cette plante, qui a une faveur évidemment faline, annonce toujours par fa préfence un terrein baigné d’eau falée ou du moins faumache. (Favrod.)

Usage Economique. Linné dit que les boeufs, les chevaux et les chèvres la broutent volontiers ; et même Gunner asfure que les boeufs et les oies la mangent avidement. Les aigrettes qu’elle produit en abondance pourraient fans doute fervir à remplir des coufins.

Geslaciits Kenmerken. Neólarium fubtus carinatum, Ilonigbakje van onderen gekield. Çzie by a* ket Honi^akje met de teeldeelen vergroot.'}

SooRTELYKE Kenmerken. Bulbis aa;gregatis, oblongis; metzaamverbondene langveerpige Bol-viortels. Gaule fubfoliofo, byna gebladerden Steng. Floribus fpirali-fecundis, de Bloe» men zich naar ééne zyde omkronkelende. Nectarii labio indivifo, crenulato, de lip van het Honigbakje onverdeeld, gekarteld, b. b.

Eene Bloem af'zonderlyk op zyde c. van voren en vergroot d. De drie buitenfle Bloembladen zyn als aan elkander gelymd zie by d. De lip van het Honigbakje is rondachtig en als eene gekartelde 'wenkbraainv, zie b. b. Elk Bloempje wordt beveiligd door een Schutblad, dat met de vrucht groeit. Eene rype vrucht met zyne naad, als mede het Schutblad by e. eenigzins geopend f. Het Zaad g. De Bladen komen als een ßruikje aan den wortel voort; aatt den Steng omvatten zy denzelven, gelyk de Bladfcheden by de Grasfen en Rietten, doch breiden zich niet verder uit. —• De omkronkelende Bloemen-aar in de gedaante van een wenteltrapje, doet de Plant gemaklyk onderkennen. — Willuenow heeft deze Plant op het voetfpoor van SwARTZ, met andere Standelkruiden gebragt onder een nieuw gefacht, zyiHe in des-zelfs Species Plantarum, torn. IV. Part 1. N. 1597. en aldaarpag. ygenoemd Neottia fpiralis.

De Bolwortels zyn zelden meer dan 3. De Steng, die niet zwaar is, groeit dikwyls terzyde de Bladen, ter hoogte van 6 duimen tot één voet. De Wortel-Bladen, ten getale van of zyn eirond of lancetvormig, en een weinig fappig. De Bloemen zyn klein, witachtig, en geplaatst in eene opklimmende ry, die zich niet volkomen naar eene zyde wendt, en zy maken alzoo ongevoelig als eene fchroef uit om den Hs van de Bloem-Aar fFAVROD).

Gevonden door Ehrhart by Hengelo in Overysfel; door Staringi-i in en om den Wildenborch in het kwartier van Zutphen; door de Beijer ttHatert, by Nimwegen; door Gollitzi op de Heide van Breda, en doorFAVROD in het Departement Utrecht, op eenige moerasfige maar niet zeer vochtige gronden oniftrecks Amesfoort, eu onder anderen by Ham en Koelhorst.

Huishoudelyk Gebruik. Is hiervan nog niet bekend, dan alleen dat de Bijen volgens Favrod hierop azen, die er dus waarfchynlyk honig en wasch van trekken. Hit hoofde van haren liefelyken Muskus-geur, en fraaije fonderlinge Bloem-aar, zou zy als Herfst Plant in tuinen verdienen aangekweekt te worden, indien dit niet, gelyk omtrent de Standelkruiden in ’t algemeen, hoogst bezwaarlyk was: althans van eene Bloeijende Plant met hare natuurlyke kluit aarde, my uit Gelderland cvergezonden, en met zorg behandeld, waren de wortels in het volgende jaar geheel verteerd.

De beste wyze om dit geheele gezin van Planten te telen, is, om dezelve op den open grond te planten op eene plaats, die noch te fterk befchaduwd noch te veel aan de zon-• neftralen is blootgefteld, en dezelve gedurende den winter te bedekken ruim een half voet dik met drooge Bladen (Favrod).

Ælcmand. Spiralförmige Ophrys. Anglois. Triple Ladies Traces. François. Double-feuille en fpirale.

CARACTERE Genrriqi.'e. Nectaire caréné par desfnus. ^^vers a. on voit ce Nectaire et les parties fexuclles aggrandies.)

Caractère Spécifique. Bulbes aggrégés, oblongs. — Tige un peu feuillée. — Fleurs fpirales-unilaterales. — Lèvre dif Nectaire non divifée, crénelée, b. b.

F'ers c. on a repréfenté une fleur vue de côté; et vers d. en face et agprandie. Les 3 pétales fupérieurs font comme collés entf eux, ainf quon peut le voir vers d. La lèvre du Nectaire^ appellée ausfl le tablier, est arrondie et crénelée comme un ('ourdi, voyez vers b b. Chaque fleur est foutenue par une Bractée qui croit avec le fruit. On voit vers e.^ un Fruit mûr avec Ja future et avec la Bractée, et un peu ouvert vers f. La Semence fe voit vers g. Les feuilles fortent en touffes de la racine; celles qui fortent de la tige font amplcxicaules, airfi que la Gaine des Graminées et des RoJeaux, fans s'étaler, cependant, davantage. L’épi, dont les fleurs font dispo~ fées en fpirale, fait aifément distinguer cette priante de fes congénères. — VVilldenow, en fuivant les traces de Swartz, a formé de cette plante et de quelques autres espèces d’Orchidées un genre nouveau, fous le nom de Neottia. Voyez fon Species Plantarum, tom. iv. pars i. No. pag, 73 ; oit il donne à cette espèce le nom de Neottia fpiralis.

Add. du Trad. I^es Bulbes ne pasfent guère le nombre de 3. La Tige, qui est grêle, nait fouvent à côté des feuilles et s élève depuis 6 pouces (usqifà un pied. Les Feuilles radicales au nombre de 3 ou font ovales ou lancéolées et un peu fuccukntes. Les fleurs font petites blanchâtres,et dispofées en une férié imparfaitement unilaterale et formant infenfblement la fpirale autour de Vaxe de l'épi, (Favrod.)

. Cette plante a été trouvée par Ehrhart, près de Hengelo dans VOverysfel; par Staringh, à Wildenborch et dans fes environs, dans le Quartier de Zutphen; par de Beijer, à Hatert près de Nimègue; et par Collitzi, fur les bruyères de Breda.

Zldd. du Trad. Le Traducteur de cette Flore a trouvé , cet Ôphtys dans la Province ou Département d'Utrecht, dans quelques endroits marécageux, mais peu humides des environs d’Zmesfort, et, enq-’autres, près du Ham et Koel horst (Favrod.)

Usage Economique. On n’en connaît jusqu’ici aucun; finon que Favrod, qui a fou-vent vu des abeilles fur fes fleurs , est par là fondé à croire quelles en retirent du miel ou de la cire. Cette plante, à raifon de l’odenr agréable et musquée de fes fleurs, ainfi qu’à caufe de leur fingulièrc dispofition, mériterait bien d’être cultivée dans nos jardins, comme une plante d’automne; fi cette culture, ainfi que celle des plantes orchidées, en général, n’était pas des plus difficiles; ce qui, le prouve c’est qu’une plante de cette espèce m’ayant été envoyée de la Gueldre en pleines fleurs, avec la motte de fon terrein natal, quoique traitée avec foin, a perdu tous fes bulbes l’année fuivante.

Le meilleur moyen de cultiver les plantes de cette famille est de les planter en pleine terre, dans un endroit qui ne foit ni trop ombragé, ni trop expofé aux rayons du foleil, et de les couvrir d’un bon demi pied de feuilles lèches pendant l’hiver. (Favrod.)

G’SLA'Hrs Kenmerken. Coroll i limbo 4-partito, Bloemkranj met r-en biord tn 4 gedtetd. a. I.Rcinia infima anguftiure, c'e ondirje dip iets/mal!tr, b. Cipiaiet nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Tweehokkig Zaad-

SooRTELYKE Kenmerken. Reccmis lateralibus, met zydelhiefche B'oem- Takken. Foliis Ian-ciola.is, ferratis; Jancetvarmige, gezaagde Bladeren. Caule ereâ:o; rege opflaanden Steng.

Deze foort heeft veel overeerkomst met de er. Beccabunga , Beek - Eerenprys , waarvan zy zich onder/cheidt door éénjarig te zyn j door meer langiverpige en punjige Bladeren, een meer regtflandigen Steng , en vleeschkleurige Bloemen te hebben, welke laatße by de Beek-Ee~ renprys blaauwaehti^ zyn. De Bladen omvatten den Steel, en zyn niet altoos even Jierk gezaagd. Het Zaaddaosje is bykans eirond, zie by £.

D’ Steng is hotkig, en één voet en meer hoog. De onderße Bladen zyn eirond en ßotnp, De Bloemen zyn giplaatst aan zeer wyde Takken , (Favrod.^

Verfcheidenheid. De Heer Favrod Zzee/t in een veenachtig en overßroomd If^eiland by Hoef taken eene zonderlinge ver/ch£idenheid van deze Plant gevonden, die byna voor eene byzondere foort zou kunnen doorgaan, indien men gelegenheid had geked, zich te kunnen verzekeren, dat zy beßendig dezelfde byzonderheden z ude vóórtbrengen. Hare Steng rol^ rondzynde, was omtrent duimen hojg ; de Bladen Ijn-lancetroi mig en onregelmatig gekarteld, Zy had flechts één Bloemtak en wel in de okfe’s, en was maar voorzien van 4 Bloemen, wier Bloemkrans wiiaehtig en aan de einden roodachtig was. fFAVR.oy),)

In Hcordholland f. In Duinijeekjes onder Overveen en V-ogelenfang f. Om üimÄZ, by het Dorp de Meeren en in ’t Gooi f. — Tusfenen Bhynsburg en Keuwjk. Onder Nootdorp by Delft, om Nimwegen en vele andere Piaatfen, waar de Ver. Beccabwiga mede groeit.

IIuiSHOUDELYK Gebrjik. V. ordt gegeten door Runderen, Paarden en Geiten, (LinnO Do bladen woidea in net Voorjaar in Silefiën ais Salade gegeten (Mattuschka.)

Caractère Generique. Corolle dont le limbe est divifé en 4 fegmens a. dont l’inférieur est le plus étroit b. — Cop/M/e biloculaire, c.

C-A.Ti.xcT'EK'z Spécifique. Grappes latérales. — Feuilles lancéolées, ferrttées. — Tige droite.

Cme efçèce a beaucoup d”. rapport avec la Véronique Cresfon, (Néron. Beccabungaf LIN N.) elle diffère en ce qu’elle est annuelle, en ce que fes feuilles font, plus longues et pointues, en ce que fa tige est plus droite et dans la Couleur de fes fleurs, qui font carnées, tandisque dans la Véron. Cresfon elles font bleuâtres. Les feuilles font amplexicaulss et ne font pas toujours également ferretées, La capfuls est presque ovale, c.

Add. du Trad. La tige est anguleufe et s’élève jusqu’à un pied de hauteur et au-delà. Les feuilles inférieures, font ovales et obtufes. Les fleurs font dlspofées m grappes très lâches, (Favrud'.)

Variétés. Le Traducteur de cette Floi'e a trouvé dans une prairie tourbeufe et inondée de Floeflaken , une fngulière variété de cette plante, qui pourrait presque pasfr pour une efpèce distincte, ft , du moins, il avait en occafton de s’asfurer de fa confiante reproduéîion. Sa _ , tige était haute d’environ 3 pouces cylindrique. Ses feuilles étaient linéaires lancéolées et irrégulièrement crénelées. Elle ne portait qu’ une feule grappe axillaire , et chargée feulé-ment de fleurs, dont la corolle était blanchâtre et rougeâtre versies bouts. (Favrüb»}

Dans h Hollande fepientrionale f. Dans les rmsfeâux des dunes, du côté d’Ojfrv’ei amp;t. du Vogelenzang d- Autour d’Utrecht prés du villa e de Meeren dans le Gooi f. -- qd tre burg et Kalmyk. A. Nootdorp pres de DeZ/t. Autour de Nimègue et en plufieurs au.ns endro-.tsj ou croit aüsii la Véron. ' Cresfon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

■ Usage Egonomi ut. Les boeufs, les chevaux et les chèvres la broutent, (linncj Dans la Silefie, on mange, au piuemps, les feuilles, en guil dé l:,Iadlt;gt; CMattusohraO • •

Engetsch. TDog-Berry-Tree. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-r ’ .

Nederd. By namen. AVilde Cornoeille, Cjrno:ilje-Boom Wyljc, Roodtakkige Kornoeiljc-Ilooin.

' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bloeit in Juny 1?.

GeslA'^HTS Keiwierken. Invölucrum 4-phyIlum‘fæpius, meermalen, een i^-Bladig Schermdekfel. Pecala lupera, 4; 4 Bloembladen, bovenliet Kruchtbeginfel. Drupa nuce 2'loculari, Steenvrucht n et cere tireehokkige 'Noot. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

SooRTELYKE Kenmerken. -Arborea, Boomachtig. Cymis nudis, met naakte halve Zonne/chev mere. Ra nis-rectis , ngte Takken.' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;'

Net Om'ivindfel'of Schermdekfel heb ik, even als Haller en anderen, niet ontdekt. Eene Bloem 'afzonderlyk van voren by a. hebbende eer. Kelk met 4 uitßekende Tanden b. Meeldraden en Stamper met den Kelk vergroot c. Eene rype Vrucht d. Het vleesch van de Steenvrucht horizontaal midden doorgefneedén by e. De Noot f. Midden doorgebroken g. De Bladen zyn eirond, en gelyk-kleurig. De Takken zyn o'ideraan rood, zoo als aan de Vlfbeelding te zien is', en tvaarvan de Plant haren foortnaam ontleent. Hoog 10 -tot voeen. ’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Het is vooral in den ivinter dat de Takken rood zyn.' De Bladen zyn een iveinig harig aan beide zyden. De halve Zonnefchermen hebben'fomwylen een Schermdekfel van 4 Bla-den, zeer kort en afvallende. De Kelk is meermaalen uit ß Tanden zamengefleld. Om den voet van den Stamper ontdekt men eene cirkelvórmige, misfehien nekt ar dragende Klier. (Favrod.J

quot;, Te Heemze eir elders in Ovcrysfel f. ' Aan' ruige iVallen langs de wegen buiten Zutphen f.: Aan den Scheveningfehen Weg, tüsfehen het Tolhek cn de Lâan van Zorgvliet, en aan die zyde tubfchen andere Boomen f. — By Haren buiten G roningen aan de Dykjes aan den Oostkant van den Heerenweg. In onderfcheiden kleine Boschjes omftreeks Hmesfoort; ook om Nimwegen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’■

Huishoudelyk Ge^ruk?. Het Hout is zeer hard, en zoude zelfs als Palmhout door Draaijers kumen gebruikt worden r : ook dienstig voor kammen, raderwerk én' rpillen,^én' reeds by Virgilius'hez gebruik daarvan tot Pvlen, als bekend dr.derllcld. ' Üe lange enIregte' Takken kunnen ook tot kleine Roeren gebruikt worden, door dezelve,rhét een gloçijènden draad uitcebrarden-,* (Ray, Mattuïschka Sockow.} Dit Houtgewas kan mede tot' goede’ aflluitende Heggen dienén.

.Uit de iVruclicpitttn kan'rncn’zeer goede Lamp-Oly pepfenquot;, opgegévén in den Letterboden’ van 4 •December ‘ xÜdi.. De 'Vrucht is aangenaam,voor Duiven, (Matt.) doch word .dóór andere Vogelen'verworpen. (Gatteniioff.) De Byën azen gaarne op de Bloemen , ,(S\ved'. Aeh). en- de Bladen w.prden door Paarden Schapen en Géiten gegètén , (LinneVs.) ,'Den làst mengen’de Ame^sjnen fomwrvden onder Rooktabak, (Matt.) Dezelve geeft even min' als de Vrucht cer.ige.'bcd'u'tJende Verwllof op, fchoon de laatste het Papier rcod vcrwf,l (Damlourney.)

Nom Allemand. Rother Hartriegel, Anglais. Dog - Berry - Tree. Fiançais. Le Sanguin. Boispuant. Cornouiller fenelle.

Câk.acte's.^ Gëneripuquot;. Involucre ordinairement 4 phylle- — Corolle tétrapétale, fupëre» — Xlrvpe contenant un noyau biloculaire.

L'Involucre ou Collerette manque presque toujours; du moins, je ne ly ai jamais ob/errêe, non plus que Haller et d’autres botanistes. nbsp;Hers a. on voit une Fleur répré/entée vu»

fa e, ayant un Calice formé de 4 dents prominentes b. nbsp;nbsp;Les Etamines et le Pistil

avec le C'lice fe trouvent vers c. le taut aggrandi. Le Fruit mûr, vers d. On voit vers e. la Drupe ou Pommette coupée horizontalement par le milieu. Hers f. fe voit le Noyau, partagé par fon miliczi vers g. — Les Feuilles font ovales et concolcres. Les

Branches font rouges vers le bas, ainfi qu’on peut le v ir dans notre planche; c’est de-là

que cette plante a tiré fon nom trivial ou fpéafique. Cet arbrisleau s’élève de ta à 12 pieds de hauteur.

Add. du Trad. C’est, fur-1 out, en hiver, que tes branches de cet arbrisfau rougisfent, Ses feuilles font tant fait peu velues des deux côtés. Les Cymes ou Jaus es Ombel es ont quelques fois un Involucre formé de 4 feuilles, très courtes et caduques. Le Calice est parfois compofé de g dents. Autour de la bafe du Pistil on obferve une glande circulaire, peut être nectarifère. (FaVROd.)

A F.eemfe et ailleurs en Overysfel f. Sur des remparts arides et le long dés chemins r.u tour de Zutphen Le long du chemin de Schevening, er.tre la barrière du péage et l’allée de Zorgvliet et de ce meme côté en.re d’autres arbres f. Pres de Haren dans les environs de Groningue, le long de la digue du llecreweg, du côté oriental, autour de Nimègue.

Usage Economique. Le bois est tres dur et pourrait être employé par les tourneurs, au-lieu de Bu’s; on peut ausfi s*en fervir pour en faire des peignes, des roues et des fufeaux; déjà du temps de Virgile Ce bols était reconnu comme propre à en faire des flèches. Les Branches étant longues et droites peuvent atufi fervir à faire de petits cercles. (Kay, M.vr-TUSCHKA, SuCKOw.) Ccc arbrisfcou peut encore fervi'- à former de bonnes haies vives.

En écrafant et presfant, l’amande contenu' dans le noyau on en obtient Une très bonne huile à brûler; voyez là desfus le Letterbode du 4''. Décembre, 1801. f,es pigeons mangent volontiers fon fruit; (Mattuschka) cependant, les autres oiieaux n’en veulent pas. (GAtten-«OEÛ Les abeilles viennent avec piaifir picorer fur fes fleurs. (Swed. Aëh ) Les chevaux, les moutons et les chèvres en mangent les feuilles. (Linné.)

Les Américains mêlent quelques fois fon écorce a ce leur tabac à flimers (Mattuseiika.) Ni l’écopce, ni le fruit ne fou’-n'^sfent aucune matière colorante, quoique ce dernier colore le papier en rouge. (Day bourne y.)

«S?» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CsXt

GeslAchts KenjïehkeK. Calyx 5 pliyllus, Coralla o; 5' Btaâige Kelk, zonder Bloemkrann Capfula 1 Sperma, fernen cochleacumj eénzadig Zaaddqosje, zynde het Zaad als een Jlakkenhuisje,

SooRTELYKE Kenmerken. Herbacca , decumbens; Kruidaardtg, liggende. Foliis fubu jtis, fpinofis; met elsvoritiioe, gedoomde Bladenn. Caiycibus mafginatis, axiilaribuSi gerande Kelken, zittende aan de ok/Js der Bladeiii

Eene Bloem afzonderleek. Ÿetyj-ooi by à. De Z'iplaatfsn der Bloemen àan dt Plant, aan-gei-vezen by b,li,b. De Kelk heeft een bladigen rand, die nog aan het Zaaddoosje oyer-blyft ; men zie he zelve Zaaddûosje geheel ryp by c. Verticaal doorgeficden d. Jussieu zegt met regt, dat het zaad gedekt is door Sen ZaaJdoosjeormi'^cn Kelk. Het Zaad t. Fen gedeelte van den ruiren, borßelharigen ßeel, vergroot by f. heeft dikrvUs zeer roode ner^ ven, als by g. Een B'ad ajzcrfiderlyk en i^ergroot h. maar door het dikke, ronde en fap-P ge 'van het blad, alsn.ede dé borß: Iharsn op zyde en 'van onderen, te meer z gtbaar si rden. De B’oem heeft meest Srie fchutblàadjes, zoo els aan een Zaaddoosje daar aan vast zittende, is dangemezen by i. Sonimgen hebben een in drie gefpltten ßyl opgemerkt, doch ‘t geen doof rny niét is sräargenonicn-i

Deze fort hééft veel óVereénkomst met de Salfbla Soda, dóór Boeri'Aave, abt Inlandscïi opgegeven, zonder aanwyzing van Groeiplhatfen, én v r’-olgens ook niet gevonden. De-zelve verfchilt v n Salfola Kali, door h ren Steng, die geheel regt en glaa is in het aonraken ; door hare Bladen, die veel langer zyn en niet eindigen in te e doornige punt, en einde'yk door dén Keik, idi.ns ßtpjes 'aan den Vand nLt véédroo'^d zyn^ (^I'Avrod-J

Aan den Zeedyk, tusfehen Flarlingeh en Boptàzyl, Langs dén Zeekant bv DopKüizcn, bu’® ten Hardermyk. Aan den Zeedyk by Medenblik. ßy iVyk bp Zee, Zand'-OirS, Kavsryk, Sche-veningen, Ter Heide en s’Gravéfande, en verder aan de Ftoord Zee-ßranden, f»

'HuisirDUDEEYK Gebruik. Hiervan kan men, fchoon niet zco volkomen a’s vart ié Sa'fola Soda, Soda of Barilla bereiden door verbrandingen op zoodanige verdere wyze, als vjn de Braks genoemde Plant, ten ditnfte der Glasblizeryëxi algemeen getrokken \Vordc in Spanje lt;n het zuiden van t’rankryk*

lt;tSgt;) feSï «SSJ ’-ePi /.iSs ti::» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tiP(

. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ord. Nat. de lin Né xil. OUracécs^

.Çtiti.KQ.i'CR.v. Generique.. Calice g phylle. — Corolle nulle. — Capjule monospcrmCK — Semence rou.ée en fpirale.

Caractère SpecifiçÜe. Tige herbacée, couchée. — Feuilles fubulées, épineufes. __ C^îcés margii és, axillaires.

indiquée vers b, b, b. Les folioles du Calice ont un rebord qui perßße arec la Capfulef en peut voir la Capfule entièrement mûre vers c. et coupée verticalement vers d. J^'SSiEU

.... nbsp;nbsp;. dity avec raifon, que la Semence est couverte par un Calice capfuliforme.. La feme ce est

. vers g. l^ers h. on a répréfenté une Feuille Jeule et aggrandie, afin de faire voir d’autant mieux fon épaisfeur, fa rondeur et fa corfifiance fucculente, ainfi que les poils qui la couvrent vers le bas et vers ie bord. La Fleur a ordinairement 3 petites Brnetées qui ferßßent gavee la Capfule, comme on peut le j'oir j’ers i^ Qguelques obfervateurs. ont trouvé que Je ßyle était divifé en 3; ce que je n’ai, cepondant, point rentarqué.

Add. du Trad. Cette efpèce a beaucoup de rapport avec une autre de ce meme genre, fa-voir la Salfole foude; {Safo’a Soda Linn.J) indiquée par Boerhaven, comme indigène, mais fans aucune indication de heu natal et non retrouvée depuis lors. La Salfole ■Soude diffère deAa première-en ce que fa tige est eniièrcment-droite et lisfe au toucher;

. en ce que fes feuilles font, beaucoup plus longues et non terminh’.; par une pointe épineuje ' et, enfin, en ce que les divifions du Calice ne font peint fearieufes eii leur bord. (Fa\ rod. J Lieu Natal. Le. long des bords..de,la mer.

Sur la digue mardime entre Flarlingen et Roptazyl.. Le long des lords de la mer à Hoop-huizen prés d’Hardenryk. Le long de la digue maritime près de hl'dcnblik. A IF'yk op Zee, Zandvoort, Kaltvyk, Scheveningen, Ter Heide, s’Crave^ande et ailleurs le long des .bords de 'ia^ Mer du Nord, f.

Usage Lcolomique. On'peut retirer de cette- plante par Ja calcination et d’autres opérations un alkali connu fous le nom de Soude, qui est d’un grand ufage dans les favoneries ct^, fur-tout, dans lés verreries; mais, en Efpagne et dans.la France méridionale on obtient cet. alkali bien plvs'abondamment de la Salfole foude et de ia'Sàlfole velue, (Salfola hirfu a. Linn.) vulgairement connue fous, le nom de lîarille ou. Soude d’yïlieauce, et, enfinde la..^Saljals: 'uliivée. (Salfola faciva. Linn.^). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Hoogduitscli. Wasfèr Hornkraut. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ ‘

lt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bloeit July en Augustus ï .

tÄ «ä#» fes) 5=5» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘-s®» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'ïSli nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«d«5 ïssj îâ?!

Geslachts Keni'erken. Calyx .■ç-phyllus, Kelk van § Blaadjes. Petala bifida, Bloent^ bladen in twee ge pleten^ Capfula uniJocuJaris, apice dehiscensj éénhokkig Zaaddoosje , beijïende aan het boveneinde. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Soortelyke Kenmerken. Foliis cordatis, fesfilibus ; met hartvormige, vastzittende Bladiren, rioribus folitariis, alleen-flaande Bloemen. Fructibus pendulis, nederhangende Vruchten..

De Ke'k harig a. Een Bloemblad, Iviens Oppen wyd van één ßaan, b. Vruchtbeginjel, Mecidraden en Stampers c. Zonder Meel raden d. Een ryp eirondaehtig Zaaddoosje e. Del 7jaad j. De Steel is een weinig harig en pypachtig ; gebroken wordende, blyft een binnenpypje over, zie by g. De Steng deelt zich van boven in twee, tn uit derzetver midden komt ook een Boemßetl voort, Welke, tvanneer de Vrucht ryp is ,‘'nederbuigt. De Vrucht is door den zaamgetrokken Kelk gedekt. De Steng heeft knodpen, die fomwy-^ len zeer ßerk en meest roodaihtig zyn , zoo als ook de zu’are midden-nerf vah het Blad van onderen, gelyk dit a.in de Afbeelding te zien is. — De Piant heeft veel o\gt;ereer,komst met de Steilaria nên'O’'um, Bosch Stern-muur, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zy zich ygt;oornamelyk onderfcheidt,

door niet dricWyvig te wezen, en ongejleclde Bladeren te hebben. Hoog o. voeten.

Het is my nimmer gelukt, dezelve aan den Zeekant te ontdekjien, waap St. van Get’NS haar alleen opteckent, tcrwyl de Gorter haar onder de tnfffelacKtige Planten'o^gevende, me e alleen zodanige groeiplaatfen aanwyst, en verder zegt, dat zy over den grond zich yerfpreidt, en dikachtige Bladen heef. Mtsfehien wordt zy aan den Zeekant fbrfcher veil gewas door het Zeezout, zoo als van meerdere Planten het geval is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

De Steel is glad beneden, boven aan harig en een weinig klevende ; . men heeft dikwyls aan de Bloem waargenomen 6, in plaats van g ßyltjes. (Favrod.)

Ïïy Zandvourt en aan den Muiderberg dgor de Gorter; op Te.rc/'en in de Duinen van de ' Felder door D. Tbimer van nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door St. J. van (Fa ns, mede aan de Helder-, door

Eerhart by Z)po/, en Muiden, en door niy gevonden, op een vochtilt;-en befchaduwden Gfinó in de Munßerßaan onder Overveen by Haarlem f ; op gelyke Gronden om den Haag tgt; en aan een I’ykje langs een Vaartje van Hootdorp naar de .Delffche Vliet f.

‘lIuiSïiocDfLYK Gebruik is hiervan nog niet bekend. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

O) N'fti vindt hy de Evpiir-asia O r f i c i f» a l is, gemccii Oogciitroóst, N\ i:j. vnii d'tDecl, opyt-re'vcnwaarom wy dezen Een,ch:iia,.ni ami utRASTitiài gegeven hebben. • _ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘.

tes» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;lt;i5gt; ts3gt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘.sgt;t «S3»

Cakacti-k-e Generique. Caliee ß phylle. — Pétales bifides. — Capfu'e i-loc;ilarre, 5 ouvrant par le fommet.

Caractère Spécifique. nbsp;Feuilles en coeur, lêsfiles. — Fleurs foliraires. nbsp;nbsp;Fruits

Le Calice qui est velu fe voit, vers a. Vers b. on a rlpri'enté un des Pétales, dont les /egmens Jont dirergens. J^ers e. on voit le Germe, avez les Etamines et le Pistil, et vers d. Jans les étamines. Kers e. on a répréjenté une Capfule mûre qui est ovale. La Jemence fe voit vers f. La Tige est velue et un peu fistuieufe; lorsqu’ on la casfe on opperfoit le tuyau intérieur, c'est ce qu'on peut voir vers g. La Tige je divije vérs le haut en 2 branches, de Tatsfelle des-quelles jort ausß un Pédoncu e pendant, ainß que tous les autres, lorsque le Fruit est miv. La Capfule est couverte par le rapprochement des folioles du Calice. La Tige est garnie de noeuds qui font quelques fois très gros et ordinaii ement rougeâtres, ainß que les grosfes nervures du milieu au desfous de la Feuille , comme -on le voit dans notr.i planche. — C.tte plante a de grande rapports avec la Stellaire des bois, QStelaria nemorum nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dont elle fe dißingue principalement en ce qu'elle n’est

pas trigyne, c'est à dire, en ce qu’elle n’a pas 3 f/ en ce que fes Feuilles ne font pus pstiolées. Elle est haute Tenviron 2 pie^s.

Jl ne mest jamais arrivé de la rencontrer fur les bords de la mer, où Et, van Geüns est le feul qui lait trouvée; tandisque de Gorter, ta rangeant au nombre de fes plantes douteufes, lui asfgne le même lieu natal et dit qu’elle est ètacée fur la terre et qu'elle a des feuilles un peu epaisfes ; cela vient, peut-être, de ce que croisfant fur les boris de: la mer, elle a une végétation pius forte, caufée par le fel marin; Çmuriate de fonde) airß que cela arrive à p.ußeurs autres p’antes.

Add. du Trad. La Tige est lisfe vers te bas . pubescente et un peu visquèufe vers le haut. On obferve fouvsi.t dans la Fleur 6 ßyles , au lieu de g. (Favrod J

Elle a été rouvée à Sandvoort et au Alu/Arèerg , par de Gocter; au LexeZ et dans les dunes du Heder, par D, Ta 'mer , ûAkmaar; par Et. J. van Geuns , ausli au Helder; par Ehrhart , près de Zw^oZ et Mm den , et par müi,mèine dans un terrein humide et ombragé dans le Munterßaan a O.-we^n, pres d’Harlem f; dans un'terrein femhlabie autour de £« Haye f, et vers une digue le long d’un petit canal entre Nootdorp et le Delffche Flset,

Engelsch. Purple Marsch Cinquefoil. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

Geslachts Kenmer!lt;en. Calyx-. lo-fidus', \o-dee.!ige Kelk. .. Petala -5, calyce minora, B/oimbladen, kleiner dan de Kelk.. Receptaculum feiiiinum ovatum , fpongiolum, perfillens ; het Ont^^angbJd der Zaden eirond, fponeachtig, overblyvende.

SooRTtLYîcs Kf-n?.i£rilt;en. . Vail die gedacht is nog maar ééne foort bekend.

Dä Kelk beftaat uit 5 groots-., en niser dein de helft kleinere fli/ypm, bturtlings ge~gt; phiaist: aan ds (fgeheelde 'Plant te zien. Esna Bloem zonder Kelk^ afzonderlyk by-a, ,Ne Bloeinb aden zyn als fmalle. tongjes .en rood g dén afzo derlyk vergroot b» De Meeldraden hebben z^vare Heitnknoppsn, en de Hslmdraden zyn. mede rood ; één V; Meeldtaad van natuurlyke groe.tte c. vergroot d,. Met Vruchtbed met twee daai~ aan hangende Zaden e. Be Zaden afzonderlyk f... De Ke.k' , Bloemldaden en Ms-ldraden. kanen zeer veel o'ierèén met die van het geflachit Potentilla',. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

De Bladsn zyn ongelyk gevind, van ónderen grysacktig\.gr.oen. Zy hebben grotde, wiekachtige Steunbladen, (Stipuler') .die aan den Blatffisel zyn yastgegroeid, en daarmede fchedevormig den Steng omvatten, zoo ah, by vele Zonnefch.rm-Planten pbiais heeft. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

• Verfcheidenheid. Het getal der deelen .van K^lk en Bloembladen is zeer onderhevig aan verandering, want men vindt i.. /ommigen, die .een y.o.-deeligen Kelk en-een Bloemkrans van 6 Bloembladen hebben; 0.. anderenwaarvan de Kelk. lii-deLlig ds, . en de Bloemkrans van 7 Bloembladen. (Favrod.)

1 Door gansch Groningen ; op vele AVoud-plaatfen in Vriesland; in de AÏ(?cz7/£ onder dè C«;og-op Texel; by Zvsl ; aan de Stad.sweide by Hardtrwyk ; in ’t Veen by Uicnias; te Elfpeet en elders, in Gelderland ; by Hafen- en verder om Nimwegen; omllreeks Anter-joori, vooral tus^ fchen die Stad en Kosihorst, en langs den Eetn-Dyk; op den weg .van Dtiyc/.t naar bVest-brotk, .'Si'svn den Liniedyk by, IVoudefdterg-, by de Blaauw Capel en Maar! veeti \iy Over-Vten, .Haarlem ; Ary Kralingón buiten Rotterdam, onder Helmond in de Me/jery van den Busch. ■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

IIvisHovDELYK Gebruik. AVordt IbmwyJen gegeten door Paarden ,en Varkens; ^Gunner.) ock' r.u en dan door Runderen en Schapen, (Linneus.) Als nadeelig in vochtige Weilan-landcn door Brugmans cpgegeven. De Byen azen gaarne op de bloemen , (Smd. Abh.) De Plant dienftig bevonden tot Looijen. (P^attuschka , van Geuns.) Geeft ook eene roede 'paarfche, en bruinachtige kleur, (K^uss.) en levert door byvoeging v-an Potasch, Alant.,wortel en Urine, eene blamwe Verw cp. (Hauler, Matt.) — De Plant in een Tuin overgebragt-, ’t geen best in Odober gefeiiedt, verkrygt zoo wel in een droogen als. vocutipen grond hcesterachtige Stelen, en Wortelt, llerk. (Leers.)

«cSi 'CS» '.ssifes? «CSS 5s?» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;feS4 fesgt;. fe::, lt;5^

Caractère Generique. Calice lo-fidc. — Coro//r 5'pétale, plusœourte que le Calice.. lï^éieptac e ues Semences ovale, Ipongieux, perfisftant.

Le Ca.ice est joriné de 5 grands fsgmens et de s autres qui, J'ont de la moîiié fgt;^us petits et placés alternutiiiemera c^est ce qidon peut voir dans notre, planche. V.,rs a, on voit une Fleur aèpouillée de fan Galice. Les Pétales^font comme iics langueties étroites et rouges; on en a réprèjénté un a part et aggrandi vers b. Les Etamines pmtent de grosjls Anthères^, et leurs^Filets Jont ausß rouges ; vers c. on voit une Etamine de grandeur naturelle, et aggrandie vers d. Le Eéçeptacle est répréfènté vers: e. avec 2 Semences, qui y font ■attachées.- Les Semences font répréfentées féparément vers: f. Le Ca.œe, les Pétales , et lesEtamines fe rapprochent beaucoup de ceux du genre des Potentilles (Potentille^., Linn.J, Les Feuilles fmt irrégulièrement pinnées, dltitt v^rt grifâtre par desjous. Les. Stipules font grandes, ailées, fespies et amplcxicauLs comme on. le w t dans-plufieitrs Qmbellifères.

Variétés. Le nombre des divifons du Calice et celui des Pétales est asfez fujet à va--ri -r; car on trouve i*’. des . individus qui ont: le Calice 12 fide et la Corolle 6 , pé.aie; et a’, d'autres dont le Calice-est 14 fide et la Corolle 7 pétale. (FavRod.), Lieu Natal. Dans les lieux, marécageux et dans les fosfés ftagnans. .

Dans tout le Département de Groningiie ; plufieurs bosquets en Frife; dans le district de Coog au Texel; près de Zh'ôZ, au ; Stadsweide près a'Hürdcryvyk ; dais un marais JKCS d'Uilenpas; à Elfbeet et ailleurs en Gueldre; Hülfen près de Nimègue; le long dai chemin d’Ctreeht à JVestbroek; .]e \ong aén -Lîeniedyk pres de Woudenberg ; près-de, ßZ(Sf.lt;i«n^quot; C.Jpel, et de Marfcveen ; Overveea .d’Harlem; .à Nralingen Ao.,Rotterdam ; du côté-* de Helmo/id, dans la cj-divant Miirle de Bois-le Duc.

Aad. du Trad. E;le croit ausfi dans les- environs, cPAmesfortt fur-tout , entre cette Villeer Co-dhi^iSt et-le long-de la Digue de /’£ew. (Favrod.)

UsA-iE Economique. Gunner dit que les chevaux et les cochons la mangent quelques lt;nbsp;fois. LiNNé rapporte que les boeufs et les mourons la broutent.de temps en temps. Les, che.’res la mangent fane répugnance. (Fjvvrod.) Brugmans la range au nombre des plantes--, nuiiibles aux prairies. Les. abeilles viennent volontiers buti-rerfur fes. Heurs. (Swel. Abu.), 01 a reconnu qu’elle , est propre • au . tannage.. éMATTUSciixA, van, Geuns.) Elle fournit auifi uns couleur rouge, violette et b'^inâtre, CKeuss,) et une couleur-b.eue, fi Ton y ajoure de le Potasfe, de la racine de l’inule HiUivére (inula helenium,. Linn.) et de lîurine,. (IIallrr , Mattuschka.) — Si 1,’on transporte cette plante dans un jardin, ce t qui réusfit le mitux en Odl bre., elle y pousfe, dans un terrein,, fee au;fi bien quç dans ,UU'-t^’rreiii humide,,des. tiges arbusculeufes et une racine asfez forte. .(Leers.) .

Nederd. Bynamen, Blaauwbioemig Helmkruid, tweede Glidkruid, gehelmde Wederik, blaauwe Gods-genade.

Geslachts Kenmerken. Calyx ore integro; post florescentiam claufo, operculatoj Kelk met een gerven effen mond^ na het bloei jen gefloten^ als met een dekfeltje gedekt»

SooRTELYKB Kenmerken. Foliis cordato-lanceolatis, crenatis; metBladen alseenhari-vormiglancet gekarteld. Floribus axillaribus, de Bloemen in de okfels geplaatst.

Eene Bloem afzonderlyk van voren gezien by a. op zyde by b. —■ De Kelk is gebogcheldy en beffen op voorzien van een hul fchub je, als een neushoorntje, dat naar voren over ' ligt: de nog open Kelk^ terveyl de Plant bloeit, op zyde by c. van achteren d. De gefloten Kelk na het bloejen by e : dezelve geopend met zyne vier naakte zaden f. De Zaden afzonderlyk g. — De Bloemkrans is gelipt; de bovenlip is zamengedrukt en gewelfd y de onderlip met witte flreepjes en flipjes fraai geteekend. De Bloemkrans geopend, om de plaatfing van Meefdraden en flamper te doen zien, by h. De Meel-draden hebben een fraai jen bruinharigen Helmknop, één derzehen vergroot by i. Damp; Bloemen zyn by paren aan kleine Bloemfleeltjes De fleng is ji^ kantig. De Bladen aan den IVortel zyn gefleeld, ook aan den fleng; maar bovenaan ongefleeld: zy zyn eenigzins gezaagd. De Plant hoog i tot voet.

Aan de Dykjes by Haren buiten Groningen. By Langeweer in Vriesland en omtrent het (Oranjewoud. Aan de Sypel by Harderv/yk f. en op het Loo op de Veluwe; buiten Nimwegen; aan de Plolle Bilt, om Utrecht, jdmes/oort, Rhenen en kPyk by Duurfleede. Langs de Grep« pen in het Gooi f. buiten Haarlem, Leyden., den Haag en op vele andere plaatfen,

De Verfcheidenheid gevonden door J. Favrod , in een digt belommerd en vochtig Bosch te Noordloos»

Höishoudelyk Gebruik. Door Linnæus opgegeven, als gebruikt te worden door Runderen, Schapenen Geiten; doch volgens anderen, w’aaronder Mattüschka, is deze Plant wel niet fchadelyk voor het vee, maar om derzelver bitterheid zouden zy die niet aanraken.

Car.actere GENERIQUE. Calice à bord entier; fermd après la maturité, formant un couvercle.

Caractère Spécifique. Feuilles en coeur, lancéolées, crénelées. Fleurs axillaires. ,• On voit versa, une fleur féparée^ vue par devant.^ et latéralement vers b. Le Calice est bosfu et garni flupéneiirement d'une écaille creufle, faite en forme de corne obtufey couchée en avant. Le Calice encore ouvert, pendant lafleuraifon, est repréfentévu de côté vers c. et par derriere vers d. Le Calice fermé après la fleuraiflon fe voit . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vers e. ; et ouvert avec fes 4 Äe/ws/zc« nues vers f. I^es femences font repréfentées

fêparément vers g. — La Corolle est labiée; la lèvre fupérieure est comprimée et forniculée; la lèvre inférieure est joliment peinte derw^es et de points blancs Vers h. on voit la Corolle ouverte pour montrer la fituation des Ftamines et du Pistil. Les Etamines ont une folie Anthère couverte de poils bruns; on en voit une aggrandie vers i. Les Fleurs font dispofées par paires et portées par de courts Pédoncules. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;La Tige est carrée. Les Feuilles radicales font pétiolées, ainfi que les cauUnaires

inférieures, mais les fupérieures font fesfiles; elles font toutes un peu ferretées. La plante s'élève d'un pied à i f pied.

Le long des digues près de Haren, dans le voifinage de Groningue. Près de Lange-veer, en Frife et près de l'Oranjevoud. Au Sypel, près d'Harderwyk f. et au Loo, dans la Héluwe. Autour de Nimègue; au Holle Bilt; le long des rigoles dans le Gooi f. Autour d'Harlem, Leide, La Haye et en divers autres endroits.

La Variété à fleurs blanches .a été trouvée dans un bosquet fort ombragé et humide à Noordloos. (Favrod.)

Usage Medic. Elle porte en français le nom trivial de Tertianaire ou Tiercette, par fuite des prétendues propriétés qu’on lui attribuait jadis contre la fièvre tierce. (Favrod.)

Usage Econom. Linné rapporte que les chevaux, les boeufs et les moutons la broutent; cependant, fuivant d’autres auteurs et entr’autres fuivant Mattuschka, cette plante n’est pas, à la vérité, nuiflble aux bestiaux, mais fon amertume les en éloigne.

Ne^d. Bynamen. Tasjes, ook Teskens-Kruid, Herders-Tasjes. Beursjes.' Kruid. Moeders-Tasjes.

Geslachts Kenmerken. Silicula emarginata, obcordata, polyfpermaj het Haawtje uitgegulptbyna Tiartvormig^ bevattende vele Zaden. Valvulis navicularibus, marginato-cari« natis ; met Klepjes van gedaante als een fchuitje, hebbende een rand als een kieltje,

Soortelyke Kenmerken. Siliculis obcordatis, met byna hartvormige Haauwtjes. Folii» radicalibus pinnatifidis, de Wortelbladen als in vinnen gedeeld,

De Bloem is zeer klein', men zie dezelve nog gefloten zynde en van natuurlyke grootte by a. eene opene bloejamp;nde Bloem natuurlek b. vergroot d- De Kelk afzonderlyk ers vergroot c. Meeldraden en Stamper vergroot e. De Haauwtjes aan de Plant dui-delyk zigtbaar by f. f, De iKortelbladen hebben min oj meer lange flelen; die aan denjleng, hebben onder aan zekere uitflaande oor en, waarmede zy den fieel omvatten. Hoog van duim tot i en voet.

De Bloemen maken altoos een tuiltje uit aan het eind van den fleng en de takjes, maar dewyl hare algemeene Bloemfleel zich verlengt, naar mate de deelen der vruchtmaking zich ontwikkelen, zoo zyn integendeel de Haawvatjes daarop volgende altoos gefchaard in een trosje of pluimpje. (Favrod)

'Verfcheidenheden. De Plant heft twee kennelyke verfcheidenheden aan hare bladen, welke veel afhangen van den tyd waarin de plant bloeit en van andere gelegenheden, waarin zy zich bevindt, waarom dezelve gevolgelyk niet tot afzonderlyke foorten kunnen gebragt worden, i. De eerfle verfcheidenheid heeft bladen zonder eenige infnydingen of irshammen, en zyn eirond- lancetvorming en getand, i, De andere met bladen die eirond- lancetvorming, cf geheel lancetvorming en gaaf zyn zonder tanden. — In de grootte der Planten, en het harige of gladde van derzelver bladen doet zich mede een groot verfchil op.

Groeiplaatsen. Er is byna geene plant, die zoo overvloedig en zoo algemeen in alle foorten van gronden, door geheel Holland gevonden wordt.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Om haar zamentrekkend vermogen oudtyds in bloedflortingen uit- en inwendig aangeprezen, gelyk ook ter genezing van Buik- en Persloop: thans echter is zy geheel buitengebruik.

Huishoudelyk Gebruik, De Schapen eten deze Plant zeer gaarne, vooral de jonge Bladen (Linn. Mattuschka.j —■ zelfs wordt zy door Beckman opgenoemd onder de Planten, die vooral nuttig zyn voor Schapen, cnbyzonder door hun gezogt worden. Zoo ook wordt zy gegeten door het overige vee, (Linn) maar niet gaarne door Runderen (Matt._) en Brugmans telt ze op onder de fchadelyke Planten der weilanden. Volgens ScopoLi is zy dienstig tegen het bloedpisfen van het Rundvee. Volgens Zuckert aangehaald door Gattenhoff, belet het zaad, in het meel komende, dat het meel behoóflyk kan gisten. Wanneer men deze Plant doet rotten, verfpreidt zy volgens Favrod eèrifc lucht, waardoor de Klaiider van de Garst verdreven wordt.

U fliurit depuis Avril jusqu’en Octobre. Il fe reproduit de graine 5 à 4 fois de fuite d’une année. Q. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o

Caractère Generique. Silicule échancrée, en coeur renverfé, polyfpermc. — Valvules naviculaires, ayant un rebord caréné.

Caractère Spécifique. Silicules en coeur renverfé. Feuilles radicales pinnati fides, La Fleur est très petite ; on en voit une encore fermée et de grandeur naturelle versa.

une autre ouverte et ausfi de grandeur naturelle vers b. et aggrandie vers d. Le Calice est repréfenté fèparément et. aggrandi vers c. Fers e. on voit les Etamines et le Pistil aggrandis. Les Silicules font très viftbles fur la plante^ ainft qiion le voit vers f.f. Les Feuilles radicales font portées fur des pétioles-plus ou moins longs i les caulinaires ont a leur bafe des appendices en forme d'oreilles droites et amplexi' caules. La plante s'élève d'un pouce et demi jusqu'à 1 pied et pied.

Add. du l'rad. Les Fleurs font toujours dispofées en corymbe terrninant la Tige et les Branches , mais f comme leur pédoncule commun s allonge à mefure que la fruétif cation fe developpe, les filiques qui leur fuccèdent font, au contraire, toujours dispoféci en grappe ou en panicule. fFAV'Rou.)

Variétés. Cette plante, entr'autres variétés, en a, fur-tout, deux qui fe distinguent par la différence de leurs feuilles ; différences qui dépendent beaucoup du temps de la fleuraifon de la plante et de quelques autres circonflances locales-, e est pourquoi, ces variétés ne peuvent pas, par conféquent, former des espèces distinctes. La i=. de ces variétés a des feuilles fans aucune incifton, ni découpure; elles font ovales-lancéolées et dentées. Dans la variété les feuilles font ausfi ovales- lancéolées ou tout à fait lancéolées et fans aucune dent.— Au reste, la plante préfente encore bien d'autres variétés ,foit dans fa grandeur, foit dans le velu ou le ras de fes feuilles, foit enfin dans leurs découpures.

Lieu Natal. Il n’y a presque point de plante qui foit fi commune et qui croisfc fi abondamment dans toute forte de terrein par toute la Hollande.

Vert, et Usage Medic. A caufe de fa vertu astringente on la vantait beaucoup jadis, appliquée à l’extérieur et prife intérieurement, contre les hémorragies; ainfi que Contre les hémorroïdes et la diarrhée; cependant, de nos jours elle n’est plus en ufiige.

Usages Econom. Les moutons broutent volontiers cette plante, fur-tout, lorsqu’elle est encore jeune. (Linn. Mattuschka.) — Bbckman l’indique même comme une des plantes les plus utiles pour les moutons et qu’ils recherchent le plus avidement. Linne rapporte que les autres bestiaux la mangent ausfi; mais Mattuschka dit que les boeufs ne la broutent pas volontiers; c’est ausfi pourquoi Brugmans la range au nombre des plantes nuifibles aux prairies. D’après Scopoli, elle est propre à arrêter fhématurie des boeufs. Suivant Zuckert, cité par Gattenhoff, la femence de cette plante mélée avec la farine en empêche la fermentation nécesfaire pour la panification. — Si l’on fait pourir cette plante elle répand une odeur qui peut fervir à éloigner de l’orge les charenfons qui en font le fléau ordinaire. (Favrod.)

Gbslachts Kenmerken. Calyx biliabiatus : Î dentibus fuperioribus connatis; Kelk tnet twee lippen, hebbende de bovenlip twee tanden, die aan één gegroeid zyn, de onderlip drie tanden (men zie den Kelk op zyde a. van binnen en eenigzins vergroot b.). Vexillum vix alis lon-gius, het Klag je naauwlyks langer dan d» Klengels (eene Bloem afzonaamp;rlyk e.). Loraentum teres, articulatum, reélum; de gelede peul rond, met naden, regt Çeen Kruchttak by K,'),

SooRTELYKE KENMERKEN. Hcrbacea, krnidaardig. Foliolis plurimis, lanceolatis glabris; »zer veelvuldige, lancetvormige, gladde Blaadjes. Lomentis teretibus, ereélis, met ronde, regt opflaande gelede Peulen.

Het Klagje d. De Kleugels e. De Kiel f. Meeldraden en flamper by g. Een Peul afzonderlyk h. Het Zaad i. De flyl blyf't over aan de Peul, en aanmerkelyk verlengd. — De Leedjes van de Peul zyn door toetrekkende bandjes duidelyk afge-fcheiden, te zien by h. De Plant heeft flengen, die zich als armen in takken uitbreü den — De Pdaadjes aan den algemeenen Bladgeel, die het digtst aan den ßeng zyn, omfluiten denzelven dikwyls als fleunblaadjes. De Bloemftelen hebben de lengte der Bladen.

De Steng is rolrond, geflcufd, en te flap om zonder fleunfel zich opterigten: ook ligt zy gewoonlyk neder, en heeft de lengte van li tot 2, voeten ■— De Peul, zoo van deze foort als van andere aanverwanten , verfchilt wezenlyk van de gewone Peul, door dat zy zich niet opent in de geheele lengte van haren naad, maar alleen van de tusfehenruimte tusfehen elk bandje. (Favrod}

Groeiplaatsen. Deze Plant tot hiertoe geheel onbekend als eene van onze Inland-fche Planten, is als zoodanig gevonden en waargenomen door den Heer F. G. van Lynden tot Hemmen, aan den voet van den fKageningfchen Berg en op de Betuwfehe Keendam van het Lekkens Keer, zynde naar eene van deze Planten de Afbeelding gemaakt; ook is dezelve gevonden door den Heer J. Wttewaal 'fun. in ’t Spoel by Cuilenburg.

Huishoudeltk Gebruik. De ontdekking dezer Plant als Inlandfche en alzoo gefchikt om in onze gronden te worden aangekweekt, is te belangryker, om dat dezelve een zeer goed vee-voeder kan opleveren, waartoe zy reeds door Hai-ler en Miller is aangepre-zen, wyl zy eertyds als vee-voeder geteeld is. Zy plant zich voort van ranken en heeft kruipende wortels; zy groeit volgens Miller in allerlei gronden Iioe die ookgelegen zyn, fchoon zy in luwe plaatfen het weligst groeit.

Caractère Generique. Calice bilabié, à 5 dents, dont les 2 fupérieures font con-nées. (On voit vers a. le Calice vu de profit, et vers b. en dedans et un peu aggrandi.) ■— Etendard ou Pavillon à peine plus long que les Ailes. fVejs c. on a repréfenté une fleur réparée et de grandeur naturelle.) — Légume cylindrique, articulé,,droit. (On voit vers A. une branche chargée de fruits.

Caractère Spécifique. Tige herbacée. — Folioles norabreufes, lancéolées, glabres. Légumes cylindriques, droits.

L'Etendard d. Les Ailes e, La Qiiille ou Carène fl. Les Etamines et le Pistil g. Un des Légumes h. La Semence i. — Le Stfle perfltste avec le Légume et s'allonge conflidérahlement. Les articulations du Légume flont évidemment distinguées les unes des autres par des étranglemens, comme on le voit vers h. La plante pousse des tiges qui., comme autant de bras, fle diviflent et s'étendent en branches.— Les Folioles flont toutes poflées flur un pétiole commun ; celles qui flont les plus proches de la tige L embrasflent Jouvent comme fi c’étaient des Stipules. Les Pédoncules flont delalongueur^ des fleuilles.

Add. du Trad. LaTige est cylindrique, fillonnée et trop grêle pour pouvoir s élever flans appui, ausfi est-elle ordinairement couchée, tt s’étend depuis un pied et demi jusqu'à U. pieds de longueur. Le Légume, non fleulement, de cette espèce, mais encore ds toutes fles congénères, dijflere esflentiellement du Légume de la plupart des autres genres de cette Clasfle, en ce qiiil ne s ouvre point dans toute la longueur de fla fluture, mais uniquement d'espace en espace entre chaque étranglement. (Faviiod.J

Lieu Natal. Cette plante qui jusqu’ici n’avait point été connue comme indigène à ce pays a été découverte et obfervée, par Mr. F. G. van Lynden tot Hemmen, au pied du IFigeningflche-berg et fur le Betuwflche Feendam au Lekkensveer ; c’est d’après une de ces plantes que nôtre desfin a été exécuté; elle a ausfi été trouvée , par Mr. J. VVttewaal Jun. au Spoel, près de Cuilenburg,

Usage Econom. La découverte de cette plante, comme indigène étant par-là d’autant plus propre à être cultivée dans nos' terres, est de grande importance, puisqu’elle peut fournir une excellente pâture au bétail; c’est ausfi fous ce rapport que Haller et Miller lont déjà recommandée; comme ayant été cultivée [autre fois pour fervir à cet ufage. Elle fe multiplie par farments et a des racines rampantes. Suivant Miller, elle croit dans toute forte de terreins, et quelle qu’en foit l’expofition; quoiqu’elle croisfe de préférence dans les lieux abrités.

Geslachtskenmerken. Receptaculiim nudum, naakt ontvangeed a. CalyX imbrU catusSquamis laxiusculis , Kelk beflaande uit eenigzins sv^de Schubjes^ over elkander liggende (te tsien bv b}. Pappus pluraofus, Zaadkuift een fiuimpie uitmakende, (eene geheele Zaadkuif t. een Zaad afzonderlyk d.)

SooRTELYKE KenmeRken. Calycc toto ereólo, de geheele Kelk regt opßaande (te zien by b.}. Foliis dèntatis, integerrimis, hispidis; fetis furcatis; met getande, geheel gave, fiekelharige Bladen; zynde de borsteltjes gevorkt.

Een afzonderlyk Bloempje met zyn lintswyze Bloemblad by e. Een gedeelte van den rand van een Blad veel vergroot by f. om de vorkachtige borsteltjes te doen zien, — De Bladen zyn verder met flerke inhammen, by na fchaafswyze uitgefneden als van de Salade Paardebloem. L. Taraxacum, en ruw. De Steng is mede fcherp harig, vooral bovenaan, waar die ook by den Kelk dikker wordt : dezelve fehlet zeer hoog uit het midden der bladen, die alleen aan den wortel voortkomen, en draagt doorgaans maar ééne Bloem, gelyk dit alles te zien is aan de Plant, in haar geheel verkleind af geheeld. Plet Zaadpluis is vastzittende: ^t geen door Jussieu en anderen is aangeteekend, dat de zaden van fommigen aan den rand niet met pluis maar mei een vliesje gekroond zyn, en dat ook fomwylen het zaadpluis op een flammetpe zou rusten, heb ik nimmer bevestigd gevonden. — Van de Leont. hirtum mede eene Inlandfche Plant, onderfcheidt zy zich voornamelyk. door haren harigen en bovenaan, verdikten en geheel ongetakten Steel, harigen Kelk en vorkachtige quot;Borstels der Bladen. De Plant hoog tot twee voeten.

De Haren van den Steng en Bladen zyn fomwylen drleworkig, en diktvyls bewinden zich, eenvoudige haren hier tusfehen; die van den Kelk zyn doorgaans eenvoudig (Favrod.)

Buiten Franeker, in het Departement Utrecht, in Holland byzonder onder Katwyk binnen. In het Haagfche Bosch in de graskanten bezyden het hek van het Huis in 't Boschi by Nimwegen en ciders.

Huishoudelyk Gebruik is hiervan nog niet bekend. Linnæus geeft in zyn Bloem-Horologie op, dat de Bloem zich opent ’s morgens ten 4 uren en doorgaans ’s namiddafrs ten 3 uren zich fluit. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

CARACTERE GENERIQUE. Reccptacle nu a. — Calice embriqné d’écailles un peu laches, b, — Aigrette plumeufe, (Verj c. on voit l’Aigrette entière et vers d. la lenience féparéç.j

CARACTERE SPECIFIQUE. Calicc tout à fait redrcsfé, b. Feuilles dentées, très entières, hispides ou hérislëes de poils fourchus.

Vers Z, an ^oit une Fleurette ou Demi-fleuron avec fon Pétale ligulê. Qn a repréflentè vers f. une partie du bend d une feuille fortement aggrandiepour faire mieux voir le bifurcation des poils. Les P euilles font rudes et presque ausfl profondément dccoujdccs celles du Léoncodon officiUciL (Lcontodon ParHXcictinij ï./Inn.) uusfitrès hcTisfcc fur^tcut vcts U haut où elle va eti grosßfant jusqu au Calice, Cette Tige s’élbefort haut du nsilieu des feuilles, qui font toutes radicales ; elle ne porte ordinairement quune feule flair, ainfl qu'on peut le voir dans notre Planche, où la plante entière est repréfentée en petit. Id Aigrette est fesfile', quant à ce que Jussieu et d'autres Botanistes ont rapporté que, dans quelques individus, les'femences du bord n étaient pas couronnées à^une aigrette, mais fimplement d'une petite membrane, et que, quelquefois, l'aigrette est pédiculée, cest ce que fe nai jamais obfervé. Cette espèce fie distingue du Léontodon velu , fLeontodon hirrnm, Linn.J qui est ausfi indigène à ce paqs, principalement, par fa Tige velue ets'épais-fisfant vers le haut-, par fon Calice velu', par fa Tige tout à fait fimple et par les pods ou foies fourchues de fies Feuilles. La plante s'üève jusqu à 2 pieds de hauteur.

Note GU J rad. Les poils de la Tige et des Feuilles font quelquefois trifurqués et fouvent en^ tremélés de poils fimples. Les poils du Calice font ordinairement fimples. (Favrod.^

Autour de Franeker, dans le Département d'Utrecht et dans celui d'Hollande, fur-tout, du côté de Katwyk binnen. Dans le Bois de La Haye, le long des bords gazonnés, à côté de la grille de la Maifon du Bois, Près de Nimègue et ailleurs.

Usage Econom. On n’en connaît jusqu’ici aucun. Linné rapporte dans fon Horlo^re de Flore, que les fleurs s’ouvrent le matin à 4 heures et fe ferment ordinairement à 3 heures de l’après midi.

Geslachts Kenmerken. Mannelyke Bloem, 5-dentatus, Kelk met tanden a. Corolla 5-partita, ^-deelige Bloemkrans, Filamenta 3, drie Meeldraden b.

Hrowwelyke Bloem. Calyx 5-dentatus, Kelk met tanden. Corolla 5-partita, ^-deelîge Bloemkrans (op zi^deby c. van voren by d.) Stylus 3-fidus, de Styl in drie gefpleten, by e. vergroot. Baeca fubglobofa, polyfpernia; de Bezie byna kogelrond., met veel Zaad, (een Hrucht-takje met Beziën nog niet geheel syp, en nog groen f. volkomen rgp en rood g. Een Zaad df-zonderlyk h)

SooRTELYKE Kenmerken. Folüs cordatis, paltnatis, quinquelobis, dentatis,callofb-punélatis; met Bladen harïvormig, van gedaante als een hand, vyflobbig, getand, meteeltachtige ßipptn bezet. Floribus dioicis, met tyveehiiizige Bloemen,

Eit geflaclt is met regt door Willdenow in de orde der Een broederlyken gebragt, Han de Meeldraden dez’r Plant zyn er tucee, die dubbele z^vare Helmknopptn hebben, waarvan éèn afzonderlyk ts af geheeld by i. De derde Meeldraad met ^yn enkelen tlelmknop by k. — De Mannelyke Plant is doorgaans forfcher van Bla^ den en klaivieren dan de Vrouwclyke, doch het Blad der laatfle heeft weder meer ingefneden Lobben, die ook puntiger uittoepen. De Kelk der Mannelyke Bloem valt af, zoo ras zich de Bloemkrans opent, welke mede fpoedig van den BloemfleeÏ afvalt. Zy onderfcheidt zich voornamelyk van de Br. alba, door hare tweéhui-zige Bloemen en roode Beziën. Beiden hebben een zeer grooten wortel, die fnel groeit. Vit denzelfden wortel komen te gelyk verjeheide Stengen voort, lang ff of 6 voeten, ranken-makende, flap, kruipende, gefleufden een weinig harig. De Bladen ftaaa wederkerig, zyn gedeeld ert ruzu in 't aanraken; aan den voet van en tegen over elk Blad komt voort eene lange en fchroefswyze omgekrulde Klawier — De Marir nelyk Bloemen zyn ongeveer een derde groter dan de Hrouwelyke (Favrod.) Groeiplaatsen. In heggen en op befchaduwde zandige gronden.

Doorgaans groeit zy ter zelfde plaats met de Br alba: daar zy te voren als eene ver-’ fcheidenheid van deze werd aangemerkt, zyn door andere Schryvers bevorens geene nfzonderlyke Groeiplaatfen voor de B. dioica opgegeven , dan alleen door v. Geuns in '/.■ynSpicilegium, als aan de heggen der tuinen en langs de wegen op fchaduwachtige plaatfen kgt;yHardertvyk. Doorray is dezelve overvloedig gevonden langs den Duinkant by den Haag en den Scheveningfehen IKeg, en door J Favrod in de Bosfehen van Leeuvrendaal\oy Rysv/yk, Kracht en Geneesk. Gebruik. Om hare Buiköntlastende en braakverwekkende kracht is zy met nut aangewend tegen verouderde verlloppingcn der ingewanden en daaruit ontftane waterzucht: uitwendig wordt zy aangeprezen regende zuchtige zwelling der bee-nen, in de heupjicht en klierachtige gebreken, (Murray.) In de Pharmacopcea Batava wordt deze Wortel als zeer noodzakelyk opgegeven,

Huishoudelyk Gebruik. De jonge uiifpruitfels op fommige plaatfen als fpyze gebruikt, fchoon zy vry Berk afvoeren. (Mattuschka). De Wortel verliest door uitdrooging zyne purgerende kracht, en kan dan als meel tot brood bereid worden, en tot voeding dienen (Berlin, Sammi, aangehaald door Gattenhofp.)

Caractère Generique. Fleurs mâles. Calice à 5 dents, a, — Corolle à 5 divi-fions. — Filets au nombre de 3,

Fleurs femelles. Calice à 5 dents. — Corolle à 5 divifions, (vue de côté vers c. et en face versz^.)— Style 3 fide; faggrandi vers e.')-—Baie presque globuleufe, polyfperme. (vers/, on voit une branche à fruit avec des baies avant leur maturité et encore vertes, et vers g. parfaitement mûres et rouges, et vers h. on a repréfenté une des Semences.)

CARACTERE SPECIFIQUE. Feuilles en coeur, palmées, à 5 lobes, dentées, calleufes et pointillées.— Fleurs dioïques.

Cest avec raifon que nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a transporté ce genre dans la Monadelphie-, puisque

des 3 Ftamines de cette plante il y en a cl qui portent une Anthère aoubls et granae; on en a repréfenté une fèparèment vers i. et vers k. la 3e Etamine avec fon Anthère fimple. '— La plante mâle est ordinairement plus fournie de feuilles et de vrilles que la plante femelle-, mais, cette dernière a fes feuilles plus profondérpent découpées et plus pointues au fommet. Le Calice des Fleurs mâles tombe ausfi-tôt que la Corolle s'ouvre, et celle-ci fe détache ausfl bientôt du pédicule et tombe. — Cette espèce fe distingue de la Bryone blanche (Bryonia alba, Linn.) par fes fleurs dioïques et par fes baies rouges. Elles ont toutes deux une très grosfe racine qui croit très promptement.

Add, du Trad. De la même Racine fortent en même temps plufleurs Tiges longues de g à 6pieds, farmenteufes, grêles, grimpantes, cannelées et un peu velues. Les Feuilles font altersies, pétiolées et rudes au toucher-, à la bafe et à l’oppofîte de chaque feuille riait une vrille longue et roulée en fpirale. Les Fleurs mâles font environ d'un tiers plus grandes que les femelles. ç^Favrod.) '

Elle croit ordinairement dans les mêmes endroits que la Br^jone blanche (Bryonia alba, Linn.) Comme cette première a été, ci-devant, regardée comme une variété de la dernière, on ne lui a point asfigné de lieu natal particulier. Et. J. van Geuns, dans fon Spicilc-gium, est le feul Botaniste de ce pays qui ait indiqué qu’elle croit le long des chemins dans les lieux ombragés près d'Harderwyk. Je l’ai trouvée en abondance le long du bord des dunes près de La Haye et le long du chemin de Schevening, Le Tradudeur de cette Flore l’a ausfi obfcrvée dans les bosquets de Leeuwendaal, près de Ryswyk,

Vertus et Usage Medic. Par'fuite de fa vertu purgative et vomitive ou l’emploie avec avantage contre les obftrudions invétérées dans les intestins et contre l’hydropifie qui en est la fuite. Appliquée à l’extérieur ou l'emploie avec fuccès contre l’enflure hydropique des jambes, contre la feiatique et les maladies glandulaires. (Murray.) La Pharmacopée Batave indique cette racine comme une des plus indispenfables en Pharmacie*

Usage Econom. Dans quelques contrées ou mange les jeunes pousfes en guife d’Asperges, quoiqu’elles foient asfez purgatives.(Mattuschka.) La racine perd fa vertu purgative par la déficcation et peut alors fervir, au lieu de farine, à faire du pain et devenir ainfi alimentaire. (Berlin, Samml. cité par Gaïïenhofp.)

Geslachts Kenmerken. Calyx 2-valvis, Kelk leflaande uit twee Kltpjtst a. Spicu-la oblonga, teres, difticha; Äe# Aartje langwerpig y rond, welks Bloempjes in twee rei jen ßaan, b. Arista infra apicem , de Naald., uitgaande beneden den [pits van het buitenße Bloem--blaadje of Klepje, c.

SooRTELYKE KENMERKEN. Panicula nutantc, met eene knikkende Pluim. Spiculis qua» drifloris, vierbloemige Aartjes. Aristis brevioribu.s, korte Naalden.

Eene Plant in haar geheel verkleind afgebeeld by A. Het buitenfle Bloemblaadje met deszelfs Naald d. Het binnenße Bloemblaadje zonder Naald e. Meeldraden en Staniper f. Het Zaad g. De Bloemflelen komen by paren uit eiken knoop van den Halm. De Aartjes zyn fomtyds 3- en dikwyls meer dan \-bloemig. De Naalden zyn lang, en dikwyls langer dan de Aartjes: zy zyn fyner dan hoofdhaar en flap, waardoor, als mede door het knikkende van de Pluim, de Plant dikwyls het voorkomen heeft van eene verflenste Plant, De Bladen zyn zeer breed en zacht. Deze is eene d'.r hoogfte Grasfen, groejende tot de hoogte van g voeten. Als overblyvende Plant onderfcheidt zy zich van de meeste van haar geflacht, die éénjarig zyn. Groeiplaatsen. Op vochtige en vooral befchaduwde gronden.

Buiten Leyden langs de hooge Morsch, vooral over het Haagfche Schouw f. In het Haagfche Bosch f. — By het Huis ten Donk te Overmaas, en op het Boschjes Eiland by Rotterdam, en elders.

HuisnoupELYK Gebruik. Reeds door linneus opgegeven als gegeten te worden door Paarden, Runderen, Schapen en Geiten. Het is inzonderheid J. C. D. Schreber, welke in zyn voortrefièlyk werk, Befchreibung der Gräfer, deze Plant als voeder heeft aangeprezen. De proeven door een Rimrod daar mede genomen, en door Schreber vermeld, hebben met regt de aandagt der Huishoudkundige Landbouwers opgewekt. Het vee eet dit gras gaarne. De grootte en zachtheid der Bladeren, de late bloeityd, later dan van eenig ander gras, en het overvloedige hooi daarvan te winnen, bevelen hetzelve ten fterkfte aan; inzonderheid groeit het welig onder boomen, waar anders zoo moeilyk goed Gras te winnen is. Het kan ten minste tweemaal ’sjaars gemaaid worden, en de tweede fnede is vooral niet minder dan de eerfte; zelfs oordeelt Rimrod, dat het 3- en 4-maal zou kunnen gefneden worden in een jaar. Om deze redenen heeft men in Duitschland thans van dit Gras zaad gewonnen, om er weiden van aanteleggen; en is hetzelve onder de Graszaden, die onlangs van wegens het Ministerie van Binncnlandfche Zaken aan de Com-misfiën van Landbouw in het Koningryk Holland tot dat oogmerk zyn gezonden, mede gedistribueerd. In Engeland, waar men zich op het kweeken van afzonderlyke Graszaden vooral toelegt, heeft men echter dit Gras hiertoe niet waardig gekeurd; en het bevreemdde ons, door W. Sole in zyne naauwkeurige opgave van Grasfen in the letters of the Bath Society vol. IX. te vinden opgeteekend, dat dit Gras, even als alle de foorten van Dravik, door geen beest gegeten wordt.

Caractère Generique. Calice bivalve, a.— Epillet oblong, cylindrique, distique, b.Barbe au desfous de la pointe de la valve florale extérieure, c.

Caraotere Spécifique. Pannicule penchée. Ëpillcts quadriflores. Barbes plus courtes.

On a repréflenîé vers A. ««« plante entière., mais rapetîsflée. La valve florale extérieure avec fla barbe Pe voit^ vers d. La valve florale intérieure flans barbe, vers e. Les Ftamines et le Pistilversf. La Semence., vers g. Les Pédicules flortent par paires de chaque noeud du chaume. Les Epillets flont quelqnefleîs compoflés de 3 fleurs, et flouvent de plus^ de 4. Zfij barbes flont longues, flouvent mime plus longues que les Epillets; ellesflont pilus ténues que des cheveux et molles, ce qui contribue, ainfli que l'attitude penchée de la Pannicule, à donner à cette plante l'apparence d'une plante fane'e. Les Feuilles flont flort larges et douces au toucher. C'est une des plus hautes Graminées, piiisqiielle s'élève jusqu à la hauteur de p pieds. Elle fle distingue de fles congénères, qui ne flont qu'annuelles , tandis quelle est vivace,

Autour de Leide, le long du Hoog« Morsch, fur-tout, au de-là du Haagflche Schouw f.' Dans le Bois de la Haye f. Près de la Maifon du Donk à l'Outre Meufle et dans les Boschjes Eiland près de Rotterdam et ailleurs.

Usage Econom. Linné avait déjà oblêrvé que les chevaux, les boeufs, les moutons et les chèvres la mangeaient volontiers. Mais, c’est, principalement, le Prof. J. Ci D. Schrbber, qui, dans fon excellent ouvrage intitulé Description des Graminées, z recommandé cette plante comme fourrage pour le bétail. Les esfais faits à cet égard par RIM R 0 ß et rapportés par S c h r e b e r ont éveillé, avec raifon, l’attention des Cultivateurs économes. Le bétail la mange avec plaifir. La grandeur et la mollesfe de fes feuilles, la fleuraifon plus tardive que celle de toutes les autres Graminées et l’abondance de foin qu’on en recueille recommandent hautement cette plante. Elle croit, fur-tout, très bien fous les arbres, où d’auties bonnes Graminées ne réusfisfent pas. On peut la faucher au moins deux fois par an, et la fécondé récolte n’est, certainement, pas inférieure à la première. R IM ROD penfe même qu’on pourrait la faucher jusqu’à 3 et 4 fois par an. C’est pour ces raifons que maintenant on s’occupe en Allemagne à en recueillir la graine pour en former des prairies; et cette même graine est une de celles que le Ministre des affaires intérieures a envoyées et distribuées dans ce but, à la Commiifion d’Agriculture du Royaume d'Hollande. En Angleterre, ou l’on s’applique, fur-tout, à la culture des graines de différentes fortes de Graminées, cette plante n’a, cependant, pas, jusqu’ici, été jugée digne d’être cultivée, et nous fommes étonnés de voir que W. Sole, dans l’indication exaéle qu’il donne des Graminées dans l’ouvrage intitulé the letters ofl the Bath Society, vol. IX. marque que le bétail ne mange pas cette plante, non plus qu’aucune des autres fortes de Bromes.

Geslachts Kenmerken. Calyx 4-phyllus, Kelk van 4. Blaadjes. Petala 4, y/lt;r Bloetnbladen. Capfula 4-locularis, 4-val vis, polyfperma; het Zaaddoos je if-hokkig, met 4 KiefjeSf veelzadig.

De Kelk van natuurlyke grootte, a. vergroot b. zynde witacktig aan den rand. Eene Bloem van natuurl^ke grootte by c. op zyde gezien, vergroot d. van boven gezien, mede vergroot e. De Bloembladen zyn zeer flomp. Stylen en Stempels zyn kuif-achtig, zie ly f. Een Zaaddoosje g. Het Zaad h. De vfortels breiden zich naar de kleinte der Plant verre uit. De Stelen zyn verfpreid. De Bladen aan de Stelen flaan tegen over elkander^ en zyn als aan één gegroeid. De hoogte der Plant is van één tot 3 of Duimen.

De Bladen zyn lynvormig., puntig., plat achtig en glad. De Bloemflelen ßaan op zich zelve., zyn éénbloemig^ langer dan de Bladen, rolrond en glad. Zy komen allen voort ter plaatfe v/aar de Takjes zich vorkachtig verdeden, en aan derzelver einden. Bloemdragende zyn zy regt; maar Vruchtdragende hangen zy voorover, en herflellen , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zich vervolgens. — De Bloembladen zyn de helft kleiner dan de Kelkblaadjes

Verfcheidenheden. No. 1. geheel zonder Bloembladen, No. 2. die Kelkblaadjes^ Bloembladen, Meeldraden en Stampers heeft, en alzoo merkwaardig is.

Groeiplaatsen. In graspaden, tuinbedden, bloempotten, maar inzonderheid tusfchea de ftraatfteenen en op muren en wallen, groejende echter het volkomenstin graspaden.

In Tonfel en elders buiten Harderwyk. In het gras by de Meerburger Watering buiten Leyden; in een graspad op Zandhorst onder Wasfenaar. In de graspaden langs den weg voorby de Hofftede van Fagel buiten den Haag. In eenige Duinvallyen by den Haag. Te Utrecht en Tsfelflein op den wal, en elders in het gras. — Tusfchen de ftraatfteenen die niet veel begaan worden, byna overal.

De Verfchetdenheid, No. 1. tusfchen de fteenen aan eene fluis van de Rivier den Eem, by Amersfoort. No. a. In Tabakslanden by Amersfoort: beide verfcheidenheden gevonden door J. Favrod.

Huishoudelyk Gebruik. Wordt volgens linneus door Schapen gegeten. Verder geen gebruik hiervan alsnog bekend.

Ælemand, Liegendes Mastkraur. Anglois. Chickweed Breakftone. Franfois. Sagine rampante.

Caractère Generique. Calice tétraphylle. — Corolle tétrapécale. — Capfule quadriloculaire, quadrivalve, polyfperme.

On y oit y er s a. le Calice de grandeur naturelle et ag^randi vers b. ; il est blanchamp;tre y er s le bord. Fers c. on y oit une fleur de grandeur naturelle et yue de côté., la même aggrandie y ers d. yue far desflus et aggrandie, y ers e. Les Pétales font très obtus. Les Styles et les Stigmates font en forme de bouppe., comme on le y oit y er s f. On voit y ers g. une Capfule^ et vers h. une Semence. Les Racines s’étendent beaucoup à proportion de la petit esfe de la plante. Les Tiges font au ft épar fes. Les Feuilles caulinaires font oppofées et comme connées. La plante f élève depuis la hauteur d’un pouce jusqiîà celle de 3 0« 4.

Add. du Trad. Les Tiges font gazonnantes et rameufes. Les Branches font oppofées. Les Feuilles font linéaires, mucronées. planiuscules et glabres. Les Pédoncules font fo-litaires. uniflores. plus longs que les feuilles. cylitidriques ee glabres, ils fortent tous de la bifurcation et de l’extrémité des rameaûx-. ceux qui portent les fleurs font droits' mais, ceux qui portent les fruits fe penchent d’abord en ayant et fe redresfent en fuite denouveau. Les Pétales font de la moitié plus petits que les folioles du CalicefV avrod). Variétés. Le Traâu^eur de cette Flore a trouvé. dans ce pays, deux variétés remarquables de cette plante, dont la P® parfaitement apétale, et la ayant au contraire ^fo. Holes au Calice. 5 Pétales. 5 Etamines et 3 Pistils (Favrod).

Lieu Natal. Dans les fenders gazonnés, fur les planches des jardins, dans le« pots à fleurs; mais, principalement entre les pierres des pavés et fur les murailles et les remparts ; mais, elle acquiert plus de perfeéîion dansles fenders gazonnés.

A Tongel et ailleurs autour d^Harderwyk. Parmi le gazon près du Meerburger Watering près de Leide. Le long d’un fentier gazonné à Zandhorst, près de Wasfenaar. Le long des rentiers qui bordent le chemin qui conduit à la maifon de campagne de Mr. Fagel, près de La Haye, ainfi que dans quelques vallées des Dunes autour de La Haye', à Utrecht et Tsjelfle-n fur les remparts, et ailleurs parmi le gazon.— Et, en général, presque par-tout, entre les pierres des pavés. La variété apétale a été trouvée entre les briques d’une éclufe, le long de PËem-. la variété a été trouvée dans les cultures de tabac, près ^Hmesfort (Favrod).

Usage Eco nom. Suivant Linne les moutons la broutent, d’ailleurs on n’en connaît jusqu’ici aucun ufage.

Hoogduitse^ Meerftrands Mannftreu, Engelsch. Sea Holly, or Eryngo. Hederd. Bsnamtn. Mecr-Distcl. Eindeloos.

‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bloeit July en Augustus 2i,»

Geslachts Kenmerken. Flores capitati, Bloemen^ een lloendioofd formende, Recep« taculo paleaceo, meteen Qntvangbed\met ßoppcls\bezet,

SooRTELYKE Kenmerken. Folüs radicalibus fubrotundis, plicatis, fpinofis; met Wortel-Bladen rondachtig, geplooid, doornig» Capitulis pedunculatis, Bloemhoofden op fielen rustende. Paleis tricuspidatis, Stoppels driepuntig,

Eene Plant in haar geheel verkleind afgebeeld, by A. Een Bloempje met desüelfs ge*' finten Kelk, afzonderlyk by a, één Kelkblaadje, b, Ee Bloempje zonder iyne Kelk, eenigzins vergroot, c. Een Bloemblad afzonderlyk d. Eruchtbeginzel, Meeldraden en Stamper Vergroot, e. het is flechts èéne Stamper, dit zichboven aan in twee deelt t zie denzelven afzonderlyk by f. De Stoppels bevinden zich tusfehen elk Blotmpjet één afzonderlek by g. Het rype Zaad met den crverblyvenden Kelk, h,, zonder Kelk, i. —■ De Bladen aan den Steng omvatten denzelven geheel. Het Bloemhoofd wordt van on» deren omvat door fmaller bladeren, meest S in getal, die als een kraag Van het Bloemhoofd uitmaken. Hlle de Bladeren zyn lederachtig. De Steng is hol van on* deren en vry fierk gefleufd. De Plant heeft ten aanzien van den witten, harden, droogen Steng , en van het fiyve, drooge en blaauwkleiirige der Bladen, weinig gelyk» heid met eenige van onze andere Inlandfche Planten. Door hare Bladen en Bloem» hoofd gelykt zy veel naar een Distel. Hare hoogte is van a tot 3 voeten,

In Hrieüand, tusfehen Harlingen en Roptazyl en elders aan de Zeedyken. By Harder» wyk aan den Zeekant tot aan Doornfpyk f. By Schagen boven Alkmaar, by het Strand te Zandvoort f. In de meer binnenwaards gelegen Duinen tot aan den voorkant onder Over» veen. Te Katwyk by den Vuurbaak f. Te Scheveningen by den Vuurbaak f en elders in de Duinen, digt by zee.

Huishoudelyk Gebruik. De uitfpruitfels kunnen als Aspergien gegeten ivofden, (Linneus.) gelyk de jonge wortels zelve, met zuiker toebereid, tot fpyze kunnen dienen fSucKOw).— Men tracht ze met regt als eene fraaije Plant in tuinen overtebrengen, fchoon zy aldaar nimmer zoo gelukkig groeit als aan den zeekant. Men moet ze volgens Miller in den herfst overbrengen, wanneer hare Bloemen verwelkt zyn. Men verkiest hiertoe jonge wortels in plaats van oude, om dat de eerlle door hunne fyne vezelen zich fpoedig in den grond hechten: verder moeten zy alleen fchoon gehouden worden. — De Heer Favrod heeft van deze Plant in het dorp Zandvoort een zonderling gebruik zien gemaakt; aldaar opgehangen aan een zolderbalk van eene kamer, kwamen alle de vliegert in het vertrek daarop af, door de onaangename lucht die de Plant geeft,

Caractère Spécifique. Feuilles radicales presque rondes, plisfées,épineufes. Têtes pédnnculées; pailles à 3 pointes.

Fers N on voit une -plante entière, mais rapetisfée. Fers a. on a reprifenté un Fleuron avec fon Calice fermé, et vers b. une des folioles calicinales. Fers c. on voit un Fleuron, un peu aggrandiet fans fon Calice, etversd. un des Pétales. Le Germe, les Etamines et le Pistil font repréfentés aggrandis, vers e. Le Pistil rfest presque qu'un Stfe qui fe divife en 2 vers le hautdest ce qidon peut voir, vers f. Les pailles fe trouvent entre chaque Fleury on en a repréfenté une féparément, vers g, La Semence mûre avec le Calice perfiflant fe voit vers h. et fans le Calice vers i. Les têtes que forment les fleurs font entourées , en desfous, par une espèce de Collerette ou Involucre compofée ordinairement de 6 folioles étroites, qui environnent ces têtes comme ferait une fraife. Les Feuilles caulinaires font amplexicaules, elles font, au reste, toutes coriaces. La Tige est creufe vers le bas et asfez profondément fillonie. Cette plante, fait quant à la blancheur, dureté et fécherefe de fa Tige, foit quani à la raideur, à la flécher esfe et à la couleur bleuâtre de fles Feuilles, a peu de resflem-blance avec la plupart de nos autres plantes indigènes. Par fles Feuilles et fles Fleurs en tête elle a beaucoup de rapport avec les Chardons. Sa hauteur est de % àpieds.

Lieu Natal. Dans les lieux fablonneux le long des bords de la mer et des digues maritimes.

En Frifle, entre Harlingen et Roptazyl, et ailleurs fur les digues maritimes. Près d'Har^ derw^k fur le bord de la mer jusqu’à Doornfpyk f. Près de Schagen, dans le voifinage d'Alksnaar. Au bord de la mer à Zandvoort f; fur le côté intérieur des Dunes jusque près d'Overveen. A Katwyk et à Scheveningen j-, près du fanal et ailleurs dans les Dunes du côté de la mer.

Usage Economique, On peut manger les rejets, en guife d’Asperges (Linne.) Les jeunes racines mêmes étant préparées au fucre peuvent fervir d’aliment. (Suckow.) — On a tenté, avec raifon, de transporter cette plante pour fervir d’ornement à nos jardins, où elle réusfit, cependant, moins bien que fur les bords de la mer. On doit, felon Miller, la transporter en Automne, lorsque fes fleurs font fanées. On doit choifir pour cela les jeunes racines de préférence aux vieilles, parceque les premières, au moyen du fin chevelu de leurs racines, fe fixent plus promptement dans la terre; du reste , il n’y a plus rien à faire qu’à les maintenir propres. Le Traduêheur de cette Flore a vu appliquer cette plante à un fingulier ufage; fuspendue, à Zandvoort, aux poutres d’un appartement, elle attirait, à elle, par l’odeur fétide qui s’en'exhale, toutes les mouches qui s’y trouvaient. (Favrod.)

Geslachts Kenmerken. Calyx 4-fidus, tubulofus; fy-detlige, pypvormige Kelk. Petala 4» vier Bloembladen. Capfula oblonga, inféra; läng’»erpig Zaaddoosje, onder den Kelk. Semina pappofa, Pltiifige Zaden»

SooRTELYKE Kenmerken. (volgens i-L.r.n'e.iisoivr.j Foliis oppofitis,. alternisque, fublesfilibus, lanceolatis, denticulatis, utrinque pubescentibus; met Bladen die tegen over elkander en ook beurtlings geplaatst z^n, by na vastzittende, lancetvormig, met tandjes voorzien, aan v/ederzyden harig. Caule fimplici, villofo; Steng eenvoudig, vlokkig.

. De i^-bladige Kelk boven het nog onrype Zaaddoos je, by a. De Bloembladen zyn uitgerand; één derzelven by b. Meeldraden en Stamper, c. De Stamper met zyn 4-lobbigen Stempel, vergroot by d, De haauv/vormige, zeer langwerpige Zaaddoos , ryp zynde, by e boven openbarstende en het fraaje gekuifde Zaad latende zien f. Dén Zaad afzonderlyk g. vergroot h, De geheele opengebarste Zaaddoos, zich van hare zaden ontdaan hebbende, by i.

De Steng is hoog sz of n, voeten ; enkel of een weinig getakt. De onderße Bladen zyn een weinig gefteeld: zy zyn voor ’t overige allen bleek groen en zeer zacht (Favrod.)

Vden, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Linneus, hebben deze foort opgegeven als e'ene verfcheidenheid van E p :

hiriutum. De mindere forschheid der Plant, de mindere ruigfieid, mindere getaktheid en kleindere Bloemen van de thans befchrevene Plant, doen haar reeds daarvan onder• kennen ; terwyl ook hare bladen niet gezaagd, niet eirond-lancetvormig zyn, en ook denSteel niet omvatten, gclyk by E. hirfutuni heeft. Menheeft hetaanKeoTW. en WiLLDENOw dank te weten, dat men thans onze foort zoo juist van gemelde foort heeft onderfcheiden ; terwyl zy ook nu door de opgegevene foortelyke Kenmerken gemakkelyk te onderkennen is van E. palustre, waarvoor onze foort mede door fom-migen en ook in de Flora Danica gehouden is.

De Kidder la Marck is zeker de eerfle, die in zyne Flore Françaife, Z”. uitgekomen, deze foortnaauwkeurig vanhare medefoortenonderfcheiden heeft fDkv'BSom).

Verfcheidenheden. No. i. met witte Bloemen. No. 2. met drievoudige Bladen. Groeiplaatsen. Aan Slootkanten , en in vochtige weiden.

Aan de Slooten om den Haag f. Onder Nootdorp by Delft [•. Waarfchynlyk op zeer vele andere plaatfen, waar zy met D, hirfutum of palußre zal zyn verward, en alzoo zullen vele aangeteekende Groeiplaatfen van deze beide Planten tot onze foort moeten ge-bragt worden.

Verfcheidenheid No. i. op verfcheide vochtige en befchaduwde plaatfen in Gelderland. No. 2. Dikwyls by de gewone foort.— Beiden aangeteekcnd en gevonden door J. Favrod.

Huishoudelyk Gebruik. Haar zaadpluis zal waarfchynlyk als van de È. hirfutum tot zyde kunnen bereid worden, en zal verder daarvan gelyk nut zyn te trekken.

Caractère Generique. Calice quadrifide, tubuleux. — Corolle tétrapétale. •— Caplule oblongue, infère.— Semences aigrettées.

Caractère Spécifique. (Suivant Willdenow.) Feuilles oppofees et alternes, presque fesfiles, lancéolées, denticulées et pubescentes des deux côtés. Tige fimple, velue. Le Calice tètrapbylle fle voit au desfus de la Capflule avant fa maturité, vers a. Les Pétales font échancrés; on en voit un vers b. Les Etamines et le Pistil font repréfentés 3 vers c. On voit vers d le Pistil avec fon Stigmate quadrilobé et aggrandi. Fers e. on voit la Capp/le mûre; elle est très allongée et en forme de Silique s’ouvrant élastiquement par le haut et laisfant apporcevoir le beau duvet Joyeux des Semences t vers f. On voit une des Semences t vers g. et aggrandievers h. EnflUf on voit3 vers i, une Capfule entièrement ouverte et qui a déjà laisfé écbap' ptr fes Semences.

Add. du Trad. La Tige est haute de 2 à 3 pieds, flmple ou peu rameufe. Les Feuilles inférieures font un peu pétiolèes; elles font, dailleurs, toutes d'un vert blanchâtre et très molles. (Favrod.)

Linne et divers autres auteurs ont confidéré cette plante^comme une variété de l’EpH lobe velu. (Epil. hirfutum, Linn.) Cependant , notre plante étant de plus petite flature, moins velue, moins rameufe et ayant des fleurs pien plus petites s’en distingue fuflifamment; deplus, fes feuilles ne font ni ferretées, ni ovales-lancéolées, ni amplexicaules , comme elles le font dans l’Epil. velu. (Pest à Roth et à Willdenow que nous fommes redevables que cette tshèce foit aujourdhui ft bien distinguée de l’autre; au moyen des caractères fpéciflques qu’ils lui ont as-fignés on peut ausfi maintenant distinguer avec facilité cette espèce d’avec l’Epilobe des marais. ÇEpil. palustre, Linn.) avec le quel quelques Botanistes et entr’autres l’auteur de la Flore Danoife paraisfent l’avoir confondu.

Note du Trad. Le Chevalier la Marck est, certainement, le premier, qui, dans fa Flore Françaife, publiée l’an ait foigneufement distingué cette espèce de toutes fes congénères. (Favrod.)

Variétés. Le TraduSteur de cette Flore a obfervé dans ce pays 2 variétés de cette plante, dont l’une à fleurs blanches et l’autre à feuilles ternées. (Favrod.)

Au bord des fosfés autour de La Haye f ; dans les environs de Nootdorp près de Delft f ; et vraiferablablement en plulieurs autres endroits, où il aura été confondu avec l’Epil. velu et l’Epil. des marais, ainfi plufieurs endroits indiqués comme lieu natal de ces deux dernières espèces pourront ausfi convenir à celle-ci.

Add du Trad. La variété à fleurs blanches a été trouvée dans divers endroits humides et très ombragés de la Gueldre. La fécondé variété fe trouve asfez fouvent mêlée avec l’espèce principale. (Favrod.)

Usage Econom. On pourrait, fans doute, employer les aigrettes des Semences, ausfi bien que celles de l’Epil, velu, pour en faire de la foie, et par conféquent, onpour-roit en retirer le même avantage.

Nederd, Benamen. Smecrwortel, Spaanfche Smeerwortei, Woudkruid, groot Breukkruid. Donder-boonen, Wolfs-boonen, Hemel-fleutel.

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-fidus ^-deeltge Kelk a. vergroot b. Corolla 5-pe-tala, Bloemkrans van 5 Bloembladen. Squamæ neftariferæ 5 ad bafin germinis, 5 honig-dragende fchùbjes aan den voet van het vruchtbeginfel, (te zien aan de afzonderlyke Bloem c. vergroot d.) Capfulæ 5 g Zaaddoosjes e. vergroot f. één afzonderlyk g.

SooRTELYKE KENMERKEN. Folüs planiusGulis ferratis ; met platachtige gezaagde Bladen, Corymbo foliofo, eeneTuil met bladen voorzien. Caule ere^:o, regtßandigen Steng.

De wortels hebben vele en zware lan^erpige knobbels. De kleine blaadjes van den tuil zyn meest gaaf en niet gezaagd. In digte Bosfchen geeft zy zelden bloem: de bladen^ vooral van de Planten die niet bloejen, zyn fapöchtig. De Plant is hoog tot 2 voeten.

In VVarmoefierslanden om Utrecht f. In den ouden Haarlemmer Hout^ in het eiken Hakboschje f. In het Bosch van Saxemburg onder Bloemendaal f. In het Haagfche Bosch^ Vooral aan de Noordzyde f. — Op befchaduwde plaatfen by de Mtckelhorst, by Onnen en elders in ’t Gorecht in het Departement Groningen. Omtrent Bergum, Oostermeer^ Heerenveen en elders in de woudftreken van Friesland, aan Dykjes en in de ruigte langs de wegen. Op de wallen te Zutphen, aan de Dykjes by Uilenpas, in ’t Klarenbeekfche Bosch by Arnhem, by Nimwegen en elders in GeldeÄand, lu het Bosch achter het Huis te Zeyst, en aan Dykjes by Helfen.

Huishoudelyk Gebruik. Zy wordt door al het vee gegeten, behalven door Paarden (Linn.); volgens Mattuschka ook niet door Schapen. De Byen azen zeer gaarne op de Bloemen, en trekken er veel honig uit ('Sw’. Abh. Mattuschka). Tot verwftof heeft men de Plant van geen byzonderen dienst bevonden (Dambourney). In Tuinen verplant wordende, zouden dc roode paarfche Bloemen ligt tot eene witte kleur overgaan. (SüCKOW.)

Caractère Generique. Calice quinquéfide a. aggrandi vers i. — Corolle pentapé-tale. ■— Cinq Ecailles neélarifères à la bafe du Germe. (On peut les voir à la Fleur féparée repre'fentée en c, et aggrandie en — Cinq Capfules (f aggrandies vecs f. dont l‘unc est réparée des autres, vers g J

CARACTERE SPECIFIQUE. FeuîUes planiiisculcs, ferretées. Corymbe feuillé. Tige droite.

Racines font chargées de tubercules nombreux, gros et allongés. Les petites Feuilles du Cor'j-ûibe font ordinairement entières et fans dentelures. Elle fleurit rarement dans les lois touffus. Les Feuilles., et, fur-tout, celles des plantes qui ne fleurîsfentpas, font fucculer,tes. La plante s'élève de i pied et demi à 2, pieds.

Variétés. Cette plante varie asfez fouvent dans la couleur de fes fleurs qui font tanttt blan» dies, tantôt rouges. (Favrod..^

Dans les jardins des cultivateurs de légumes autour d'Utrecht f. Dans le vieux Bois d'Harlem parmi le taillis de chênes f. Dans le bois de Saxemburg, près de Bloemendaal f. Au Bois de La Haye, fur-tout, du côté du Nord f. Dans les lieux ombragés près de Mickelhorst, près de Qnnen et ailleurs dans le Gerecht, Département de Groningue. Autour de Bergum, Oostermeer, Heerenveen et ailleurs dans les bois de la Frife, fnr les digues et le long des chemins dans les lieux raboteux. — Sur les remparts de Zutphen', le long des digues, près d'Uilenpas; dans le bois de Klartnbeek, près d*Arnhem. Autour de Nimègue et ailleurs en Gueldre, Dans le bois de Zeyst, derrière la maifon ieigneuriale. Le long des digues, près de Helfen,

Usage Econom. Tous les bestiaux mangent cette plante, excepté les chevaux (LtnneX Mattuschka asfure que les moutons ne la mangent pas non plus. Les abeilles'viennent volontiers faire leur picorée fur fes fleurs et en recueillent beaucoup de miel. {Sve, Abh. LIattuschka.quot;) Dambourney n’a pas trouvé qu’elle fut utile pour la teinture. Si on, la transplante dans les jardins, fes fleurs pasfent asfez vite du rouge-violet au blanc (SUCKOW.)

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-phynus, Kelk van 5 blaadjes. Corollæ bafi» deorfum prominens, neélarifera, Faux palato bipartito, convexo claufa; het voetfluk vatt den Bloemkrans nederv/aarts puntig uitjhkende honigdragende^ de Keel mtt een bolrond^ in tv/ee gedeeld verhemelte gefloten. Capfula 2-lociilaris, apice in kcinulas reflexas dehiscens ; twet^ bokkige Zaaddoos y boven aan losgaande, of flplytende in omgebogen flipjes.

SooRTELYKE KENMERKEN. Folüs plerisquc altcmis, lanceolatis, obtufls; de meests Bladen overhocksch, lancetvormig^ flomp. Caule ramofisfimo, diffufoj met etnzeer getakten, verfpreiden Sgt;teel.

Kslk a. hebbende een bovenlipt waarvan de drie Blaadjes zeer digt aan elkander en evenv/ydig zyn: van de onderlip zyn de Blaadjes kleiner en iets omgebogen, Eene Bloem afzonderlyk en op zyde., by b.; van onderen, om den Keel en het bolronde ver» hemelte te zien^ by c, De Bloem vergroot en gapende d. De bovenlip ofhetbovenfle gedeelte van den Bloemkrans met de Meeldraden en Stamper e. Het Zaaddoosje met den verder gegroeiden Kelk., eer dezelve zich heeft geopend^ met het daar aars gebleven Stylt je, byf. De rype en opengefpleten Zaaddoos, g, De beide Hokjes elk afzonderlyk , h. Het Zaad, i. — De Steel en Bladen zyn lymig en kle:vende, De onderfle Bladen ftaan tegen over elkander en. De Plant hoog 6 tot 10 duimen.

De geheele Plant is bedekt met korte haren en is een weinig lymig, vooral wanneer zy groeit op hooge en drooge plaatfen ; in lage en vochtige flreken is zj meest glad of alleen harig. De Bloemen zyn allen gefleeld, flaande in de okfels en op zich zelven, De NeStardragende fpoor heeft gev/oonlyk maar de halve lengte van den Bloemkrans (Favrod.)

By Zwol, Harderwyk, Nimwegen, in de Moeshoven om ütret^t, izVelfen, ifl tuinex om Haarlem', by een afgebroken fteenen muur voor het Huis van flondsholredyk boven den Daag, en elders.

Caractère Generique Calice ^-phylle. Bafe de la Corolle avancée et descendante , neélarifère ; gorge formée par un palais divifé en deux et convexe. Capfule biloculaire, s’ouvrant parle fommet eu fegmens réfléchis.

Caractère Spécifique. Feuilles la plupart alternes , lancéolées, obtufes. Tige très rameufe, diËFufe.

lgt;^ers a. on voit le Calice qui a une lèvre flupérieure dont les 3 folioles font très rapprochées les unes des autres et paralèles entr elles ; les z folioles de la lèvre inférieure font plus petites et un peu recourbées en dehors. On voit vers b. une Fleur féparée et vue de eâté, et vers c. on la voit par desfous pour en faire voir la gorge et le, palais convexe. Vers d. on a repréfenté la Fleur aggrandie et bâillante., et vers e. la lèvre flupérieure de la Corolle avec les Etamines et le Pistil. La Capflule est repréflentée avec le Calice plus développé, avant qt!elle fle floit ouverte et avec le Style perfiftant, vers f, et cette même Capflule mure et ouverte vers g. Les 2 loges font repréflentées toutes deux fléparément vers h. La Semence fe voit vers i. Les Feuilles inferieures font oppofées. Cette plante s'élève à la hauteur de G à 10 pouces.

Add, du Trad. Toute la plante est couverte de poils courts et un peu visqueux, fur-tout, lorsqu'elle croit dans des endroits fees et élevés; dans les lieux bas et humides, elle est presque glabre, ou feulementpubescente. Les Fleurs font toutes pêdonculées, axillaires et folîtaires. Leur éperon neSîarifère n'a ordinairement que la moitié de la longueur de la Corolle. (Favrod.)

Près de Zwol, Harderwyk, Nimègue, dans les jardins potagers autour ^Utrecht; à Velflen; dans les jardins autour d'Harlem; près d’un mur rompu devant la lAaiSQnÜQ.Hondsholredyk; près de la Haye et ailleurs.

Usage Econom. On n’en connaît encore aucun ufage, ni médical, hI économique, '

Nederd, Bynamtn. enkel Herik of Herk : in Groningen cn Vriesland genaamd Krodde.

Geslachts Kenmerken. Calyx patens, vryde Kelk a. Corollæ ungues redli, de nagels van den Bleemkrans regt^ b, Glandula inter flamina breviora et pistillum, interque longiora et calycem; een kliertje tusfchen de kortere Meeldraden en den Stamper, en tusfchen de langere Meeldraden en den Kelk, by c. (veel vergroot en met aan'wyzing van Meeldraden en Stamper door geflippelde lynen, by d.)

SooRTELYKE Kenmerken. Siliquis raultangulis, torofo-turgidis, rostro ancipiti lon-l gioribus; met veel hoekige, dikgezwollene Plaauwen, korter dan den tv/eejnydigen Snavd.

De Kelk is zeer wyd. De gladde Haauvi met zyn bek of fnavel, volkomen ryp by e2 y an onderen opengaande f. Plet Zaad met het kleine Steeltje, waar mede het ztch vasthecht aan het middenfchotje g, vergroot h. De Steng is fcherp harig en flerk getakt. De Bladen zyn mede ruw in het aanraken, eirond-achtig, beneden met inhammen. De Plant hoog van één tot 3 nbsp;nbsp;nbsp;4 voeten.

De Steng is hoekig. De Bladen loopen een weinig nederwaarts. Deze foort onderfcheidt zich vooral door hare Haauw, van de zwarte en witte Mostaard (Sinapi.s nigra et alba) en wel van de zwarte, door hare geheel vrye haauwen, welke maar weinig ■ tegen de Haauw-rist aankomen; en van de witte, door hare gladde Haauwen, ten minße by hare volkomene rypheid (Favrod).

IIciSHOUDELYK Gebruik. In Zwsden in het land van Schónen worden de verfche Bladeren als groene Kool gekookt en gebruikt (Linn.quot;) De Plant wordt door Runderen cn Schapen gaarne gegeten en is voor hun een goed voeder, (Mattüschka, Suckow) doch wordt door Brugmans als fchadelyk op weilanden opgegeven. De Byen azen gretig op de Bloemen (Swed. dibh.quot;) ■— Het Zaad kan in plaats van gewone zwarte Mostaard gebruikt worden (Mattüschka). — Verder bevat het Zaad veel oly, waarom ook onze landlieden, wanneer hunne landen met dit onkruid, zoo als het anders'raoet gerekend worden, fterk bezet zyn, zich hier voor zoo veel mogelyk fchadeloos trachten te ftellcn, door dit Zaad uit hunne granen optezamelen, en ter marktte brengen, waarvoor zy nog een tamelyken prys kunnen maken. Somwylen brengt één morgen Rhynl. een last vaa dit Zaad op — Met dat al is dit een nadeelig onkruid der Bouwlanden en moeilyk uitte-roeijen, om dat deze Plant, lang voor de granen ryp zyn, in het Zaad fehlet en dit laat vallen, en het olyachtige Zaad zeer lang in den grond goed blyft. De Maatfehappry tot bevordering van den landbouw heeft uit twee bekroonde antwoorden, waarvan één door FI. PoNSE was ingezonden, in hare Verhand: D. XIV. St. i. een berigt opgemaakt over de middelen ter uitroejing dezer Plant: beftaande i. in het land te braken ; de herfst ploegin g diep en by nat weder te doen, en het volgend jaar telkens dit uitfpruitende zaad tot 4 of 5 malen onder te ploegen. 2. Zonder braken het land met Aardappelen of Paardeboonen mits op reyen te betelen; even als by het braken in den herfst te ploegen, en in het voorjaar dit te herhalen, wanneer het land droog is, en alsdan door meermalen te eggen, dit onkruid ’tgcen fpoedigerdan de gezegde vruchten opkomt, te doen fterven; terwyl tnen tusfchen de ryen ook eenige keeren den grond moet omhakken.

Caractère Generique. Calice ouvert, a. Ongles de la Corolle droits, b. Une Glandule entre les 2 Etamines courtes et le Pistil, et entre les 4 grandes Etamines et le Calice, c, (On voit vers d, le tout fort aggrandi avec indication des Etamines et du Pistil par des traits ponctués.^

Caractère Spécifique. Siliques à plufieurs angles, toruleufes et gonflées, terminées par un bec à deux tranchans plus court qu’elles.

Le Calice est très large. On voit vers e. la Silique glabre avec fon bec, parfaitement mûrey s'oirvrant par le bas,, vers f. La Semence,, avec le filet par lequel elle est fixée à la cloifon,, est rcpréfentée vers g, et aggrandie vers h. La Fige est couverte de poils rudes ; elle est très rameufe. Les Feuilles font rudes au louper, ovales, avec des découpmres à leur bafe. La plante s'élève d'un jusqdà 3 f# même 4 pieds.

Add. du 1 rad. Z.;? Tige est anguleufe. Les Feuilles font un peu décurrentes et ont à leur bafe une couple de pinnules ovales-lancéolées. Cette espèce fe distingue,, fur-tout,, par fes filiques de deux autres espèces de Moutardes qui font ausfi indigènes à ce pa'^Sy - ... fayoïr la Moutarde noire (Sinapisjiigra, Linn.) e? la Mont, blanche (^Sina-' pis alba, Linn.) l’espèce décrite ici diffère de la première de ces deux espèces en ce que fes filiques font tout à fait libres et peu rapprochées contre l’axe de la grappe • elle fe distingue d^ la espèce, en ce que fes Siliques font glabres, au moins dans leur parfait développement (Favrod.)

Usage Econom. Linn e rapporte que, dans la Scanie, en ^iiède, on cuit et fait ufaare des jeunes feuilles, en guife de Choux. Les boeufs et les moutons la broutent volontiers et elle leur fournit une bonne nourriture; (Matïuschka, Suckow.'^ cependant, Brugmans la regarde comme nuifible aux prairies. Les abeilles viennent avec plaifir picorer fur fe.s fleurs (Swed. 2^bh.) On peut fe fervir de la graine au lieu de celle de la Moutarde tioire. fSinapis nigra, Linn) CMATruscuRA).— Outre cela, cette femence contient beaucoup d’huile; c’est pourquoi, les agriculteurs de nos campagnes, lorsque leurs terres font couvertes de cette plante ausfi inutile que l’autre, fe dédommagent, autant que posfible, de cet jneonvénient, en rasfemblant fes graines et en les apportant aux marchés, oti ils en obtiennent un prix asfez raifonnable. Un arpent, mefure de Rheinland, en fournit quelquefois jusqu’à un laste de ce pays. Toutefois, cette plante est vraiment nuifible dans les terres cultivées et très difficile à y détruire, pareeque fes graines raûrisfent etfe répandent long tems avant les blés, et que fes graines huileufes fe confervent en bon état pendant long tems enterre, La Société, pour les progrès de l’agriculture, a donné, dans fes Mémoires, Tom. XIF, Part. i. d’après la leéiurc de deux réponfes couronnées, dont l’une a avait été envoyée par H, Ponse, cette Société, dis-je, a donné un avis furies moyens de détruire cette plante. Le 1'. de ces moyens confiste à jachérer le terrein, à le labourer profondément^ en automne et par un tems humide, et à le labourer encore au printems fuivant jusqu’à 3 et 4 fois, pour détruire ainfi toutes les jeunes plantes. Le 2^. moyen confiste à planter dans ce terrein, fans le jachérer, des pommes de terre ou des petites fèves, pourvu qu’on les plante par raies; en le labourant en automne, cennie dans le moyen piécédent, et en répétant ce labour, au printems fuivant, lorsque le terrein est fee et en herfant fotiventpour détruire par-là cette plante nuifible qui pousfe plutôt qiieles productions fus-dites; on doit ausfi de tems en tems houer le terrein qui fe trouve entre les raies.

Geslachts Kenmerken. Calyx a-phyllus. Kelk van 2, Blaadjes a, Legumcn vix calyce longius, de Peul naauwljks langer dan de Kelk b,

SoORTELYKE Kenmerken. Folüs villofis, acutis ; met ruige puntige Bladen. Spinis fparfis, verjpreide Doornen.

Het Vlagje c. De Vleugels d. De Kiel e. Meeldraden en Stamper f. Vruchtbs-ginfel en Stamper g. Eene geheel rype.^ harige Peul h. geopend i. Een Zaad afzon-derlyk k. — De Bast van dezen Heester is ruvf, gefleufd, hoekig. De jonge één jarige Planten zyn zeer harig, en levendig groen, de Steng is dan mede reedsgefleufd. De Bladen zyn v/ederkerig geplaatst beneden de Doornen, en daaraan zeer gelyk. De Doornen zyn een duim lang, eindigendéfn eene vtitte punt, feherp als een els. De Kelk heeft van onderen tvree zeer kleine dor achtige Blaadjes, die als Schutblaadjes ' zyn aantemerken. De Heester hoog tot 4 voeten.

De Takken zyn byna regt, verfpreid, zeer getakt en zeer doornig. De Doornen, die lang en flerk zyn, hebben op zyde kleinder en zwakker Doornen, De Bladen zyn eerst zacht en zeer klein, maar worden vervolgens Doornen, gelyk aan de anderen. De Bloemen ftaan op zich ztlven, of zyn twee oj drie te zamen veretnigd aan de uiteinden der takken: zy worden gedragen door rolronde, gehaarde, gekromde Bloem-fleelen, even lang als de Kelk. De Peul is kort, harig, gezwollen, hebbende aan het einde een langen, omgebogen flyl-, is byna geheel onder den Kelk verdekt, en bevat flechts een klein getal Zaden, welke rondachtig en geknot zyn. (Favrod) Groeiplaatsen. Op ïchrale zandgronden.

Op Zuideras, den Wildenboreh en verder in het kwartier van Zutphen f. Op de heide by Mentenberg en Valkenhuizen, by Raalten en Boxbergen in Overysfel; buiten Arnhem, by ijimwegen; in den Aardenhout by Haarlem-, aan den Haarlemmer Straatweg in de zoogenoemde laan van Perfyn by den Httag, en in het duin achter Zorgvliet.

IIuisHOUDELYK Geeruik. De jongc botten, die nog geene doornen hebben, zya zeer aangenaam voor het vee. In Frankryk worden de jonge Takken met hamers geplet, en zyn dan een zeer goed voeder voor Paarden en Runderen : (du Hamel.) Eddison in Engeland doet dit onder een fleen op een molen: wanneer men dit aan de Riardeii voert, raken zy noch hooi noch haver aan. Dit is een gezond voeder, waarby men alle haver en lt;0 hooi befpaart (Young). In Frankryk laat men de Takken met andere Planten en doffen op een hoop rotten , en verkrygt hierdoor zeer goeden mest du Hamel.quot;). In Engelandtxs Frankryk dienende zware takken tothaardbrand,waartoezy op fchralen grond verdient aangekweekt te worden (Miller). Tot het aanleggen van Heggen is zy minder gefchiktj Om dat zy van onderen fpoedig kaal worden, en opene vakken geven j terwyl men ook in Duitschland en in ons Land klaagt, dat zy fomtyds een harden winter niet kunnen doorftaan. — Volgens Dambourney leveren de Takken minder verwftof op, dan de Bloemen, die eene zeer fraaje citroen-gele kleur geven, en tot dat oogmerk verdiene» opgezameld te worden.

'' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DIADELP HI E D EC AN DRI E.

Caractère Generique. Calice diphylle, a. Légume à peine plus long que le Calice

0« voit le Pavillon vers c,^ les Ailes vers d.^ la Quille ou Carène vers e , les Etami' nés et le Pistil vers g., un Légume entièrement mûr et velu vers h.^ le même ouvert vers i. et une des Semences vers k. Eécorce de cet arbuste est rude, fendillée et anguleiis, e. Les pennes plantes ûgeés dun an font très veines et- dun vert gai. La 'Pige est ansfl fendillée. Les Feuilles font alternativement placées feus les épines, aux quelles elles font asfez femblables. Les Epines font longues dun ponce et terminées par une pointe blancpe et aiguë comme un poinçon. Le Calice est foutenu par 2. très petites folioles èpineujes, qui peuvent être conflderées comme des Braêiée. Earbuste est haut de 4 pieds. ’

Add: du Trad: Ses Tiges font presque droites, àiffufes, très rameufes et très êpineufes. Les Epines qui font longues et fortes font accompagnées dèpines latérales plus petites et plus foibles. Les Leuilles jont d'abord molles et fort petites, mais, par la fuite, elles deviennens des épines femblables aux autres. Les Fleurs font folitaires, on rasfemblêes 2 ou 3 enfemble aux extrémités des rameaux; elles font portées par des pédoncules cflindriques, velus, recourbés, de la longueur du Calice. Les Braêiées font oppofées, ovales, obtufes, concaves, de la même couleur que le Calice, mais beau» coup plus petites que lui. Le Légume est eourt, velu renflé, terminé par un Btfle long et réfraêlé ; il est entièrement recouvert par le Calice et ne contient qu'un ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;petit nornbre de femences obrondes et tronquées. (Favrod.)

... ^A Zuideras, à Wildenborch et ailleurs dans le Quartier de Zutphen f. Sur la bruyère près de Mentenber-g et Ealkenhuizen ; près de Kealtert et Boxbergen, dans l'Overysfel. Autour d'Arnhem et de Niniègue, Dans le Aardenhout près dHarlem. Au chemin pavé d'Harlem ; le long de l’allée dite de Perfyn, près de la Haye et dans les dunes derrière Zorgvliet.

Usage Econo^i. Les jeunes pousfes qui n’ont point encore d'épines font tres agréables au bétaiL En France, on écrafe, à coups de marteau, les jeunes branches qui four-. nisfent alors une très bonne nourriture aux chevaux et aux boeufs, (du Hamel.) Eddis-SON en Angleterre, les fait broyer entre les meules d’un moulin; lorsque l’on en nourrit les chevaux, ils refufcnt alors et le foin et l’avoine. Cette nourriture est très faine et l’on épargne par-là l’avoine en entier et les de foin. (Young). En France, on fait pourrir en tas les jeunes branches, avec d’autres plantes et d’autres matières et l’on en obtient un e.^xcellent engrais (du Hamel). Eu Angleterre et en France, on fe fèrt des plus grosfes branches comme de bois à brûler, c’est pourquoi cette plante* mérite d’étre cultivée dans les terrejns arides (Miller). Cet arbuste est peu propre à en former des haies vives, parcequ’il s’éclaircit bientôt vers le bas* et qu’il laisfe ainfi des espaces vides et dégarnis. Deplus, on fe plaint, en Allemagne, ausfi bien qu’en ce pays, qu’il ne peut.pasréfister à un hiver rigoureux. Suivant Dambourney les branches fournisfent moins de matière colorante que les fleurs, qui donnent une couleur d’un beau jaune citron, c’est pourquoi, .elles méritent d’etre recueillies dans ce but.

Getvoonïyk^ Conyza. lioogduitsch. Donner wurz. Ruhrkraut. En^elsch. Middle Fleabane.

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum, naakt Ontvangled a. Pappu# , fimplex, eenvoudig Zaadpluis, (een Zaad afzonderlek b). Antheræ bafi in fetas duas deß-ncntes, de Helmknopfen van onderen in twee borstels uitloopende,

SoöRTELYKE Kenmerken. FoIüs amplcxicaulibus, cordato — oblongis, fubtomert« tofis; met Bladen den fleet omvattende, hartvormig-langwerpig, byna donsachtig. Caule villofo, paniculato ; met eenvlokkigen, gepluimden Bteng. Squamis calycinis fetaccis, bórstelachtige Kelk-fchubben.

De Kelk dan de buitenzyde c. deszelfs fchubbenzyn elsVormig, zackt otngebogeti, aan den rand gekleurd. Een tweeflachtig pyp-bloempje van den fclsyfi by d. vergroot e. Een vrouvolyk Bloempje met zyn drietandig lint van den rand f. vergroot g, De Bladen zyn golvende, en vooral van onderen dons achtig. Het pluimachtige van den Steng is niet altoos even fterk. De Plant hoog tot a voeten.

De Steng is regt, hard, rolrond, witachtig, met Bladen en Pakjes als armen. De Bladen zyn (Werhoeksch en flaauw getand. De Bloemen maken eerder eene tuil dan eene pluim uit, op het einde van Steng en Takken : zy rusten allen op enkel flaandi Bloemflelen. De Zaden zyn allen lynvormig, t^hoekig en gekuifd, (Favrod.)

Aan de flooten by Franeker. Langs de wegen tusfchen de lage landen in Dwsfiin Over-ysfel, Aan de Sypels by Harderwyk, tusfchen Voorthuizen en Hoefiaken, by Nimwegen. Aan de flootkanten by IFyk bv Duurflede en Amerongen. Langs de wegen om Utrecht f. in ’c Gooi. Aan den Overveenfchen weg en elders om Haarlem f. aan het Studentenpad en de Vliet by Leyden f. In vochtige Duinvlakten by Katwyk, om den Haag, by den hoek van Holland en elders.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Uit hoofde der zamentrekkende kracht by LINN, aangeprezen tegen hevige Bloedftorting en Roodeloop: uitwendig gebruikt tegen, fchurft.

Huishoudelyk Gebruik. Den reuk dezer Plant vergelykt Ray by dien van Zeep. Kruid en Bloemen zyn dienftig tot verfcheide bruine verwen (DamboürnY). De Byeii trekken was uit de Bloemen (Mattuschka). De Plant wordt fomwylen door RondeFer» gegeten, ;Liwn.gt; maar de Schapen weigeren dezelve.

Caractère Generiqüe. Receptacle nu, a. Aigrette fitnple. (On volt vers une des Semences avec fon Aigrette* — Anthères terminées à leur bafe par 2 foies.

Caractère Spécifique. Feuilles amplexicaules, oblongues, en coeur, un peu co» tonneufes. Tige velue, paniculèe. Ecailles du Calice fttaccès.

Le Calice fe 'foit à l'extérieur vers c.', fles écailles flont flêtacêes, douces, tenverflées^ colorées vers Purs bords. Cn a reprèj'enté vers d, un des Fleurons hermaphrodites du disque, et le même aggrandi vers e. On voit vers fl un des Demi-fleurons femelles du Rayon avec fla languette tridentée, le même aggrandi vers g. Les Feuilles flont ondulées et cotonneufles, flur tout, inflérieurement. Le Panicule de la Tige rlest pas toujours également marqué, La plante est haute de cl pieds.

Add.duTfad- Tige droite, dure, cylindrique, blanchâtre, fleuillée et branchue. Les Feuilles flont alternes et obscurément dentées. Les Fleurs flont dispoflées en Corymbe, plutôt quen Panicule, au flommet delà Tige et des Rameaux', elles flont toutes portées flur des Pédoncules flolitaires. Les Semences flont toutes linéaires, quadrangulaires et aigrettées (Favrod).

Le long des fosfés, près de Franeker; le long des chemins entre les terreins bas, â Dieze, en Overysflel. Au Sypels, près d'Harderviyk-, entre Foorthuizen et Hoeflaken; prèsde Nimègue. Sur le bord des fosfés près de IFyk te Duurftede et Amerongen^ le long des chemins, autour d'IJtrecht-, dans le Gooi, Sur le chemin d'Overveen et ailleurs autour d'Har^ lem f. Au Studentenpad et au Viiet, près de Leide f. Dans les plaines humides des dunes près de Katv/yk •, autour de la Haye, au coin d'Hollande et ailleurs.

Vertus et usage Medic. Linne recommandait l’ufage de cette plante, à caufe de fa propriété astringente, contre les hémorragies violentes et contre la dysfenterie* On l’emploie à l’extérieur contre la gale.

Usage Econom. Ray compare l’odeur de cette plante à celle du favon. On peut s’eti fervir pour en retirer différentes couleurs brunes (Dambourney). Les abeilles retirent de la cire de fes fleurs (Mattuschka}. Les boeufs la broutent quelquefois; (LinnS.) mais les brebis n’y touchent pas.

Geslachts Kenmerken. Mannel^jlie Bloem. Cal quadrifidus, ä^-deeligeKelk. Petala 4,' Caduca 4 Bloem^dadcn die afvullen. Stamina 8. 8 Meeldraden..

yroiiviolyke Bloem. Cal. et Cor. maris, Kelk en Bloemkrans als van de Mannel'jke Bloem» Pistilla 4, 4 Stampers, Stylus o, g«««« Styl. Capfulæ 4, monospermæ , 4 iénzadige Zaaddoosjes.

SooRTELYKE KENMERKEN. (Volgens WiLLDENOw) Folüs omuibus pinuatis, capil-laceis; met Bladen allen gevinden als hoofdharen. Spica terminali, verticillata, nuda; de Plant eindigende in eene gekransde., naakte Bloemaar.

Een Mannelyk Bloempje afzonderlyk met zyne roode Bloemblaadjes, welke by het uitfpreiden der Meeldraden ter fond afaallent by a. De Mannelyke Bloem bloejende^ wanneer de Bloemblaadjes reeds zyn afgeaoallen, meteen gedeelte van den Steef veel vergroot by b. Een Vrouvolyk Bloempje met zyne 4 jierk-harige Stampers, veel vergroot met een gedeelte van den Steel c. Eén groen Schutblaadje zit onder de Mannelyke en Vrouvoelyke Bloem tegen den Steel, aangewezen by b. en c. By dt Vrouwelyke Bloem heb ik verder van Kelk noch Bloemkrans tets waargenomen * ge~ lyk PoLLiCH. De Mannelyke Bloemen maken doorgaans de vier bovenfle Kransjes vit. *Er zyn dadelyk 4 Zaaddoosjes, die aan elkanderen gehecht en elk met eert hoorntje voorzien zyn, zie by d.. omhetvierhokkige te doen Zien, doorgefneden by e»t hébbende elk één Zaad. — De Steel is doorfchynende met flaauwe roode flrepen in dt lengte bezet. De Bladen zyn altoos viervoudig. De Bloemaar, zoo ver die Mannelyke Bloemen draagt, rigt zich, vooral by gunstig weder, op boven het water. Dit geflacht heeft veel overeenkomst met dat van Potamogeton, Fontein Kruid.

De Stengen zyn omtrent 2 voeten lang, zovak, dryvende in het water, beneden kruipende, getakt, met leden, ovaaruit dikzvyls vezelwortelen fehlet en, en onder het water geheele bosfehen maken: verder zyn ze byna rolrond, maar plat aart iéne zyde, glad en wit achtig. De Bladen van de tneeste Planten, hier en elders door my waargenomen, waren S in getal aan elke krans; voaarom myn beroemdt landgenoot Haller , gelyk ook Zinnigs , een Hoogduitsch Plantkundige, aan deze Plant den naam hébben gegeven van Pentapteris, of yvleugelige Plant. Dillen had haar ook den naam gegetven van Pentapterophyllum, g^-vleugelig Blad: intusfchen heb ik zeker fomtoylen Planten gevonden, met viervoudige, maar ook snet g,- en zelfs met 6-voudige Bladen, waaruit men noodwendig moet befiui-ten, dat het getal van g, Bladen aan elke Krans veel meer by deze Planten gewoon is, dan eenig ander getal. Het Schutblaadje onder elke mannelyke Bloem is eirond, flomp, volkomen gaaf. De Schutblaadjes onder de vrouwelyke Bloemen, en vooral aan die van de onderße Kransjes, zyn gevederd, en in het klein gelyk aan ds Bladen van den Steng (FavrodJ.

Vry algemeen, vooral in het voormalig Departement tlolland, en in Duinflooten. Hüishoudelyk; Gbbrüu;, Wordt van geen vee gegeten, en deraelver nuttig gebruik is nog onbekend,

François, Volanc-d’eau à épi. Mille feuille aquatique à épi. Il flturit en Juin et juillet 21,

ÛZi/ Nat. (le LINNE XV. Inondées, Caractère Generique. Fleurs mâles. Calice 4 fide. Corolle compofée de 4 Pétales caduques. Etamines au nombre de 8.

Fleurs femelles. Calice et Corolle comme dans les Fleurs mâles. Quatre Pistils. Style nul. Quatre capfules monospermes.

CARACTERE GENERIQUE. (Suivant WiLLDENOw.) Feuilles toutes pinnées, capillai-tes. Epi terminal, verticillé, nu.

Vers a. on voît uneFlevr mâle repréfentèe fèparêmcnt, avec fes petits Pétales routes, qui tombent d’abord après P ejaculation du Pollen hors des Etamines. Les Fleurs mâles continuant de fleurir., quoique les Pétales Poient déjà tombés, font repréflentées avec une partie de la Tige., fortement aggrandies vers b. Ç)n voit vers c. une Fleur femelle avec une partie de la Tige. Une Braétée verte est flxée à la Tige flous la Fleur femelle, indiquée dans la Planche par les lettres b et c. Deplus, je n’ai jamais obfervè dans les Fleurs femelles, nonplus que Pollich, ni Calice, ni Corolle. Les Fleurs mâles forment ordinairement les 4 verticilles fupérieurs. Il 'S a réelicment à chaque Fleur femelle 4 Capfules liées entr'elles et pourvues chacune d’une petite corne, cest ce qu’on peut voir vers d.-, les mêmes Capfules coupées transverfale-ment pour faire voir les 4 loges monospermes, voyez vers e, La Tige est transparente et marquée longitudintüement de raies d’un rouge pâle. Les Feuilles font toujffirs quaternées. Dépi floral, ausfl long tems qu’il porte des Fleurs mâles, s’élève, fur-tout, fi le tems est favorable, au desfus de la furjace de l'eau. Ce genre a de-grands rapports avec celui du Potamogète. (Potamogetum, Linn.)

Add. du Trad. Ses Tiges fl,nt longues d’environ 2 pieds, faibles, flottantes dans Teau^ rampantes vers le bas, articulées, rameufes, pousfant fouvtnt des radicules vers fes articulations, et formant fous l’eau de très grands buisfons ; elles font, d’ailleurs, presque cylindriques, mais plates d’un c6té, glabres et iflanchâtres. Les Feuilles ds la plupart des individus que faiebfervés, en ce pa'ys et ailleurs, étaient au nombre de 5 à chaque verticille-, dest pour cette raifon que mon célébré compatrioîeF{MA,zv., ainflt que Zinniüs ,Botaniste Allemand ont donné à cette plante le nomdePentâçtetis, c: à d. Plante à 5 ailes. Dillen lui avait ausfl^ donné le nom de Pentapterophyl-lum, mot grec compofé, qui fignifle Feuille à 5 ailes, f’ai, cependant, il est vrai, rencontré, quelquefois, des individus à feuilles quaternées, mais, j'en ai aasfi trouvé à feuilles quinées et même fénaires-, d’où il faut nécesfairement conclure que le nombre ae g feuilles à chaque verticille est beaucoup plus ordinaire à cette plante que tout autre. Au des fous de chaque Fleur mâle on trouve une petite Brabiée ovale, obtufe, tres entière. Sous les Fleurs femelles et principalement, feus celles des verticilles inférieurs les Braéiees font pinnées et femldables, en petit, aux feuilles de la Tige, (F AVROD.)

Cette plante est asfez commune, par-tout, principalement, dans le ci-devant Département d’Hollande, et dans les fosfés des Dunes.

Usage Econom. Aucune espèce de bétail n’en mange, et fon utilité économique et médicale est encore inconnue.

Geslachts Kenmerken. Calyx 2-valvis, uniflorus, Corolla paulo minor ; Ktlk beflaande uit twee Klepjes, éénblotmig, iets kleiner dan de Bloemkrans (men zie eene Bloem afzonderlyk by a. vergroot b. De Kelk afzonderlyk c. vergroot d.p Stigmata longitudinaliter hispida, dfe Stempels in de lengte met Stekelharen bezet,

SooRTELYKE KENMERKEN. Petalo extcriore Arista reda, ftriéVa, longisfima; Tiet bui-tenße Bloemblad met een regten, uitgeflrekten , zeer langen Blaald voorzien, e. verder by b, Panicula patula, uitgebreide Pluim.

De Klepjes van den Kelk zyn ongelyk van grootte, en eenigzins ruw op de kanten: zie by d. De beide Bloembladen zyn mede niet even groot; het grootfle is met den Naald voorzifi’, welke even onder de fpits van dit Bloemblad begint; viermaal langer dan , hetzelve en ligt beweeglyk is: zie by b. De Pluim beßaat uit zeer veel Bloemen^ die op vry lange, platte Bloemflelen rusten', hierdoor zoo wel als door de lange en flappe Naalden, wordt de groote, wyde Pluim die dikwyls een voet lang en van eene btaauwachtige groene kleur is, gedurig door den wind in eene fpelende beweging gehouden. De Bloemflelen zyn kranswyze geplaatst. Uit den wortel komen dikwyls vele halmen voort. De Plant hoog tot 4, fomwylen 5 voeten.

De Halmen zyn met leden, gebladerd, byna geheel regt. De Bladen zyn aan de randen een weinig fcherp, en hebben de Bladfchede geflreept (Favrod.J

Groeiplaatsen. In Bouwlanden onder Haver en Garst, maar vooral onder de Rogge; ook langs de wegen.

Hüishoudelyk Gebruik. De Halmen gedroogd zynde kunnen onder het Vee geftrooid worden, doch wanneer de Pluim reeds in het zaad is, zou dezelve hiertoe verkeerdelyk gebruikt worden, daar dit onkruid door den mest weder in een volgend jaar op den akker zott gebragt worden, waar hetzelve zeer nadeelig is : het verfpreid zich over den geheelen akker, en beneemt het Graan zynen wasdom. — Zoo lang dit Gras jong en nog niet opgefchoten is, kan het aan het Vee gegeven worden; zelfs pryst Kalm aan, om dit hiertoe opzettelyk te telen, doch volgens Suckow zou het Vee door dit Gras aan het tandvleesch gekwetst worden en den eetlust verliezen. — De Pluimen verwen groen, vooral op woL (Gleditsch.)

CARACTETtE Generique. Calice bivalve, uniflore; un peu plus petit que la Corolle. (On a repréfenté vers a. une fleur [de grandeur naturelle, et aggrandic vers Le Calice est repréfenté à part et de grandeur naturelle vers c. aggrandi vers d.) — Lca Stigmates font hispides dans toute leur longueur.

Caractère Spécifique. Le Pétale extérieur est armé d’une barbe droite, étroite et très longue. (On peut la voir vers e. et vers b.') Pauicule étalée.

Les valves du Calice font d'inégale grandeur et un peu rudes vers les bords, c'est ce qu'on voit vers d. Les a Pétales [ont ausfl de grandeur inégale-, le plus grand est orné d'une barbe très mobile, qui flort un peu au desflous delà pointe de ce Pétale et qui le furpasfle quatre flois en longueur. Voyez vers b. La panicule est bien garnie de fleurs, portées par des Pédicules longs et applatis-, dest par fluite de cette dispoflttion, ainfi que de la longueur et de la mollesfle des barbes que la panicule qui est grande et étalée est continuellement balancée par le vent. La panicule a Jouvent un pied de long- elle est d'un vert bleuâtre. Les pédicules flant rangés par verticilles. La racine pousfle ordinairement plufiews tiges. La plante s'élè^’e à la hauteur de 4 et même de g pieds.

. Add. du Trad. Les tiges flont articulées, presque tout à fait droites. Les fleuilles flont un peu rudes en leurs bords et ont leur gaine flrièe. (Favrod.^

Lieu Natal. Dans les terres cultivées d’avoine et d’orge, mais principalement parmi le feigle; on le trouve ausfi le long des chemins.

Usage Economique. Les cbaûmes féchés peuvent fèrvir de litière au bétail; mais,' fi les panicules font déjà en graines, on ne doit pas s’en fervir à cet ufage, pareeque les graines feraient raportées l’année fuivante avec le fumier fur les champs et y raultiplieraienc , ainfi cette plante nuifible aux céréales; car, elle fe répand fur tout le champ et enlève les fucs nourriciers nécesfaires aux autres plantes — Tandis que cette plante est encore jeune et non montée, on peut la donner au bétail, et même Kalm en recommande la culture dans ce but. Cependant, fuivant Suckow, cette plante blesfe les gencives des bestiaux et leur fait peidre l’appétit. Llt;es Panicules donnçnt une couleur icrte, for-tout, aux laines. (Gleditsch.)

Geslachts Kenmerken. Calyx o, Petala 4; Kelk, 4 Bloemlladen {fitste Bloem afzon derlyk by a vergroot). Stylus nullus, geene ßyl, hebbende enkel vier Stempels. Semina 4 , vier Zaden.

Soortelyke Kenmerken. Foliis linearibus, alternis,distïnélis,infernevaginantibus; met lynvormige^ overhoekfche, duidelyk ond-rfcheide Bladen, van onder eene fchede uitmakende.

Een Bloem aar by b. eene geheel rype Vruchtbaar by c. één Zaad afzonderïyk d. •maaraan het kenmerkende door Gaertner in dit gefacht aangewezen, voft voorzien te zyn met een krom haakje, zigtbaar is. Het is geene doorgaande, maar telkens afgebroken Aar, en de Bloemen zyn in drie tot zes kransjes met eenige tus» ft h:nri,imten om een algemeenen fteel geplaatst. — De fchede waarin de Bladen einaigen, verwydert zich bovenaan eenigzins van den ßeel dien zy lager omßuit : de jehede heeft boven aan een bindfel, (Ligula^ zoo als by de meeste ^asfoorten ; men zie dit alles by e, e. Dtt is de meest getakte, en een van de meest forfche gewas-fen van dtt Geflacht, blyvende even flerk getakt ter lengte van twee en drte voeten, De Bloem-ar en zyn in evenredigh.id der Plant klein, vergeleken by vzlevaa hare medefoorten.

Deze foort heeft veel overeenkomst, met twee andere foorten van dit geflacht, die ook hier te lande inlandsch zyn, te weten Pot: pufillara en Pot: graniineum; veaarorn ook Prof Lamarck, in zyne Flore Françaife deze 3 foorten tot één gebragt heft onder den naam van Potamogeton grami^eum, fGrasaardig Fontein-Kruid) zvaar van de beide andere foorten, volgens dezen beroemden Plantkundigen, flechts verfcheidenheden zyn. Daar het my niet tockomt, in een verfchil van getvoelens , •van de ééne en andere zyde door een even achtenswaardig gezag onderfleund, te beflisfin, zal ik my vergenoegen hoofdzakelyk aantewyzen, waarin de Pot: marinunt vooral van de beide anderen fchynt on ltrfcheiden te veezen. Dezelve vtrfchilt daarin van P. pufillum, dat de Bladen d^.r laatfle van onderen geene fchede uitmaken, en dat derzelver Aar veel kleiner en minder afgebroken is. P. marinum verfchilt van P. gramineum duor de Bladen, wAke van deze veel langer en eerder lancet- dan lynvormig zyn ; geene fchede vormen, en aan de randen zacht golven, terzvyl ook hare Bloemen niet geplaatst zyn in eene kransvormende Aar, maar een klein Bloemhoofdje van 3 !f 4 Bloemen uitmaken. ('P'avrod)

In het Y by Halfwegen Haarlem en Amflerdam j» In de Kager-Meer aan het einde van de Zyl buiten Leyaen, Door St. J. van Geuns, die deze foort het eerst als Inlandfche heeft bekend gemaakt, gevonden te Harderwyk in de Stads Gracht by de Zee ; en door FaVROD op Spakenburg by Bunfehoten, in de Zuider Zee.

Huismoudelyk GebruàK. Zy zal waarfchynlyk, met veel voordeel tot raestftof ver« dienen opgevischt en verzameld te worden.

Caractère Genertque. Calice nul —• Corolle tétrapétale fOn voit vers a, une fleur aggrandie).— Style nul, remplacé par 4 Stigmates. — Quatre Semences.

Caractère Spécifique. Feuilles linéaires, alternes, distinctes, engainantes vers le bas.

On voit an épi floral vers b., an épi fraélifère toat à fait mûr vers c., une Semence vers d- oit l'on obferve le caraêlare attribué à ce genre par Gaertner , favoir , qiPelle est pourvue d'un petit crochet courbe en dehors. L'épi nest pas continu, mais toujours interrompu, et les fleurs font dispofées en 3 jiisqiià (gt; verticilles autour de la tige. — La gaine, formée par le bas de la feuille, s'éloigne tant fait peu vers le haut delà tige qu'elle embrasfe. Cette gaine a, vers le haut, une languette ou petit lien, ainfi qir on le voit dans la plupart des Graminées ; on peut voir h tout vers e e. C'est une des espèces les plus rameufes et les plus vigour eufes de ce genre-, elle reste également très bran chu e jusqu'à la longueur de 2, à 3 pieds. Les fleurs font petites à proportion de la grandeur de la plante et en comparaifon de celles de plufleurs de jes congénères.

Add.du Trad. Cews espèce a beaucoup de rapports avec deux autres espèces de ce genre, qui font ausfi indigènes à ce pays, favoir, avec le Potamoget petit (Potam; pufillum Linn.) et le Potamoget graminé. (Potamî gramineum, Linn.) C’m^ ausjt pourquoi le Prof. Lamarck , dans fa Flore françaife, a réuni ces 3 espèces en une feule, Jous le nom de Potamoget ou Epi-d’eau graminé, dont les 2 autres ne font, felon ce célébré botaniste, que des variétés. Comme tl ne ni appartient pas de décider fur une question foutenue par des autorités également respeéîables, de part et d'autre, je me contenterai d'inaiquer fommairement en quoi le Potamoget marin parait, fur-tout, dijférer des 2 autres, Il dijfére du Potam: petit, f« ce que les feuilUs de celui ci ne font pas engainantes à leur bafe; en ce que fon épi est beau-» coup plus petit et moins interrompu. Le Potamoget marin difjere du graminé, en ce que les feuilles de celui ci font plus lorges et fiutôt lancéolées que linéaires, non engainantes et légèrement ondulées en leurs bords-, en ce que fes fleurs font dispofées non en épi rerticillé, mais en petite tête triflore ou quadriflore. (Favrod.)

Lieu Natal. _ Le long des bords de la Mer, dans les lacs et les rivières d’eau falée.

Dans l’Y, A mi-cTiemin entre Harlem et Amfterdam f. Dans le Kager-Meer au bout du Zyl près de Leide, Elle a été trouvée dans le canal de la ville d'Harderwyk, par Et. J. VAi?i Geuns, qui a fait connaître le premier cette espèce comme indigène. Le Traduéleur de cette Flore a trouvé cette plante à Spakenburg, près de Bunfehoten, dans le Zuider» Zee. (Favrod.)

Usage Econom. On pourrait vraifemblablement s’en fervir d’une manière avantageufö comme engrais, et mériterait par coiiféquent d’étre pêchée et recueillie.

Geslachts Kenmerken. Frndlus compresfus: lamellis plano-parallelis, finuatis; da Hrucht zamrngedrukt : met platte en hierdoor evevnvydige, fterk uitgerande Buitenkleppen.

Soortëlyke Kenmerken. Calycibiis Fruólus compte slis, met zaamgedrukte Hrucla-Kelken,

De Bloemkelk a. eene Bloemkrans afzonderlek vergroot b. van boven gezien en ver groot c, geopend en mede vergroot d. De Meeldraden zyn btdekt met zamengegroeide Schubjes die de opening van den Bloemkrans flatten, te zien by c. en d. Hruchtbeginfel en Stamper by e. De Hruchtkelk van buiten gezien f geheel ryp en de beidt Kleppen van gefcheiden, waar door het Zaad zigtbaar is geworden by g. Elke Klep heeft 5 vingers, of de gedaante van eene hand-, de middel fit vinger ts tens zoo groet als de anderen, De Krächt is met geheel te onregt by een ganze poot vergeleken. De 4 Zaden maken twee paren uit, waar van elk naauw is vereenigd: de beide paren fcheiden zich eenigzins van elkanderetï. Twee Zaden afzonderlyk by h. — De geheela Plant,Steel, Bladen en Kelk zyn ruwen fcherpharig: een gedeellevan den Steel vergroot by i De Bladen zyn vastzittende en vereenigen zich van twee tot vier in getal Hlerksgewyze, op zoo vele plaatfen als zich Bloemen bevinden, die met bare Bloemen Hruchtfleeltjes in de okfels der Bladen aan den Steel zyn geplaatst.

De Steel is getakt, gaffelvormig, zwak, een weinig nederliggende, verfpreiden hoekig; aan de hoeken of kanten bedekt met kromme en zeer flyve Stekeltjes. De onderfla Bladen zyn gewoonlyk overhoeksch, vooral wanneer de Plant nog jong is (Favrod.^

Te Dieze in Overysfel aan de wallen der Bouwlanden. Buiten Alkmaar aan het dykje even voorby de Kier Staten naar den Bredenweg. By eene Boerenwoning aan den Duin, kant onder Heemskerk in Noord-Holland ; tusfehen Bloemendaal en Qverveen by Haarlem. Op Zandvoort f. achter eene woning te Katwyk aan Zee digt by het Mallegat; desgelyks by eene woning te Scheveningen digt aan het Strand; verder aan wallen langs den Duinkant, Omtrent Boeren Hoven buiten ’sHage.

Hiushoudelyk Gebruik. De Bladen kunnen volgens Mat tusch ka als Spinagie gegeten worden. Linneus wil, dat al het vee behalve Varkens deze Plant zoude gebruiken; doch Favrod verzekert, in het Diflriét Aigle in Zwitzerland waar de Plant overvloedig wast , dezelve nimmer te hebben zien gebruiken door Geiten noch Schapen. De ftekelige haakjes van de Steel, hunne lippen en tandvleesch kwetfende, zouden reeds genoeg zyn, om het vee van deze Plant afteweren.

' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fleurit en Juin. ©.

Caractère GENERIQUE. Fruit comprimé: lames piano-parallèles, finuées. Caractère Spécifique. Calices du fruit comprimés.

Vsn à. on voit tin Cnlice flo'rol., 'dt vérs ‘b. une 'Cortille d^gretn^'e, we pat désfeti Vérs c., otiverfe et nitsfi a^grdhdie Véts d. Les ‘Etattiines 'fbnt 'cóttvér'tes ^‘'écailles cornées, qui ferment Feutrée de la Corolle, on peut les voir vers c, et d. Qn voit ’ le Fiitil ét fe'GééHie vérs'^e. ILe Oaliee dü Fruit vu par dehors Vêts f., et vers g, iérsqu'il est tout tr fait taûr lt;et que'lés nbsp;nbsp;lamés forrt JéparéësFun'e de F autre et qu'elles

laisfént appercévoir les Séménees ; chaque lame est divifée én Idbés ou digitations, à peu pfes cdtnme les^ doigts de la main le lébe du milieu 'est du double plus long que les autres. Le Fruit a été comparé avec'asfez de raifah à Kne faite d'oie. Les 4 Sebiéncés font dispofées par poires, dont chacune est érroitemebt '-ttriie •, les cl paires forit un peu feparées F une nbsp;nbsp;l'autre. On a ‘réprêfenté deux dé ces Semences vers h»

Toute la plante, Tige, Feuilles ét Calices font'rudes au toucher , ét couvertes de poils raides ; On voit urie partie de la Tige aggrandie vers i. Les Feuilles font ftsfiles et ife réunlsfent au nonibre de 0, à , en forme d'aile, dans toUS tés endroits oit il fe trouve des Fleurs, qui fortênt, üinfique leurs pédoncules, de l'Oifelle des Feuilles le long de la Tige.

Add. du Trad. La Tige est rameufe, dichotonfe, débile, un peu couchée, diff'ufe et anguleufe, fes angles font 'couverts de petits aiguillons ‘recourbés et très raidés. ‘Lés Feuilles, fur^ ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tout fiiférieilfés, tandis que la ‘pdarite 'est 'éheor'e jétine, font Ordinairement al*

Variété. Z« Traducteur de cette Flore a trouvé dans ce pa'^s ude variété de (etre plante à fleurs quot;MancHes. (Fti.vü.O'û.')

Lieu Natae*. Sur lés tertres qui bordent les champs et'près des’hkbithtiö'ns des pay-ß»s le long dés Dtitt'Â.

A Dieze, én Ovêrysfel, rdr lés tertres qtû bordent les chataps. Aoitoht d'filkfndar, ftr «ne petite digne, un peu au-delà du lieu nommé Fiér Statén , du ci5té ÔU éhémin large. ■Près d’une maifon de payfan, du côté des Dunes, vers Heemskerk, en Noord-fiolland; entre Lloemendaal et , près d'Harlem. Derrière une maifon à K.titv/pk adn Z'ee, près du Mallegat; près d’une maifon à Schevening, tout près du rivage; fur divers teftre's te long des Dunes, autour des jardins de payfans, près de La Ha'ye.

Cette plante croit ausfi en abondance à Zandvoort, où elle a été ôbfervée, par te Tra-duéîreur'de cette Flore, qui ÿ a ausfi trouvé la variété à fleurs blanches, (FavRod,) ' Usage Economique. 'Mattuschka rapporte qu’on peut niangér les fciiiltes de cette plante, comme on mange celles d’épinards. Linne prétend que tous lés bésthiuxla mangent, excepté les cochons. Cependant, dans''ïe'drsttiét d'rfigle, 'Canton de Faad, «1 Suisfe, où elle croit abondamment, le Traduèleur de cette Flore asfure ne l’avoir jamais vu brouter par les chèvres, ni par les moutons. Les piquans crochus dont la tige est couverte, leur déchirant les lèvres et les gencives, fuffifaient pour les en éloigner. (Favrod. ) /

Geslachts Kenmerken. Corolla infundibuliformis, plicata; Bloe,nkrans trechteiyof ^nlg-, geplooid. Calyx tubulofus, angulatus, decidius; Kelk pypvormigy hoekigy afvallende, Capfula 4-valvis, zaaddoos met vier kleppen.

SooRTELYKE Kenaterken. Pericarpiis fpinofis, (crcftis, ovatis; net doornige y regt ep^ paande y eironde zaaddoozen. Foliis ovatis, glabris; eironde y gladde Bladen.

Eene Plant in haar geheel verkleind afgebeeld by Een gedeelte van den Bloemkrans met de meeldraden by a. De ßamper wiens flempel eenigzins gejpleten is, afzonder^ lyk b. De Bloemkrans hee^t 5 plooi jen en eindigt in puntige flippen. De Kelk is niet afl maar nedervallende, daar dezelve wanneer de bloem heeft uitgebloeid, onder het vruchtbeginfel een ring vormt, waarop de zaaddoos rust ; te zün by c, De zaaddoos geheel ryp en opengeberflen zynde by d. Een zaad afzonderlyk e. — De Bladen kunnen bezwaarlyk eirond genoemd worden, dsiar zy hoekig, flerk ingerand en puntig zyn. De Plant hoog a voeten, fomwylen inaar 6 duimen en volkomen bloeiende; in tuinen groeit zy tot 3 e« 4 voeten.

De fleng is rond, hol, en met armen. De Bladen zyn overhoeksch, gedragen door lange Bladflelen, en een weinig hangende. De Bloemen ftaan op zich zelven en kamen uit de okfeh der takken voort (Favrod.)

Groeiplaatsen. Hoezeer zy by ons en ook in vele deelen van Europa inlandsch IS, komt zy oorfpronklyk uit Amerika-, volgens Miller uit Spanje en Italien.

In fommige Boerenhoven en Boomgaarden by Haren buiten Groningen; by Hattern y Twello, Terwolâe, Wierzel, Thiel, Himwegen en elders in Gelderland. Op den weg van de Bcverwyk naar lEyk op Zee voorby Westerhout f» o de Duinen niet ver van Heemflede, In het duin by Bennenbrock. By het huis te Paauw onder dPasfenaar. By het opryden naar het Staalduin boven 'sGravefande, en op andere plaatfen.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Is in de Bataaffche Apotheek opgegeven ; wordt in fommige zenuw-ziekten inwendig aangeprezen, doch tevens moet de grootfte zorg en voorzigtigheid aanbevolen worden, daar dit als een verdoovend, dronkenmakend en het gezigt bedwelmend middel, door eene kundige hand moet beftuurd worden. In ftuipen, vallende ziekte en andere daaraan verwantfehapte ziekten, wordt de Plant door Bergius, Murray, Voltelen, Greding en anderen aangeprezen. De proeven door Stork opzettelyk genomen, fchynen nog niet genoegzaam de deugdelykhcid van deze Plant te bewyzen. — Uitwendig in pappen gebruikt, zou zy eene verdcelende kracht bezitten, indien maar de bedwelmende uitwazemingen geene fchadelyke gevolgen hebben.

Huishoudelyk Gebruik. De Byen azen op de Bloemen. Sw 'ed. Abh. De fchapen raken de Plant geheel niet aan : de varkens het zaad etende worden duizelig en vallen : (Mattuschka) in het algemeen is het voor vee cene fchadelyke Plant. Hoe nadeelig en fomwylen doodelykdeze Plant en vooral het zaad voor menfehen is, die het zelve by toeval of by vergisfing voor cene andere Plact gebruikt hebben, hebben eenige ontzettende voorbeelden geleerd : het gebruik van zïzyn fchynt hier tegen het beste hulpmiddel tç zyn.

Men moet zich zorgvuldig wachten om te zitten, en nog meer om te flapen in de na-byheid van deze gevaarlyke Plant: vele Lieden hebben er de hevigfte hoofdpyneu van ondervonden, vergezeld met doofheid en duizelingen (Favrod.)

CARACTERE GENERIQUE, Corolle infondibuliformc, plisfée. — Calice tubuleux, «nguleux, décidu. — Capfüle 4 valve.

Caractère Spécifique. Pt^ricarpes épineux,droits, ovales. Feuilles ovales, glabres.

On a Tipréfenté vers N ime plante entière., mais rapetisfée. On voit vers a. une partie de la Corolle avec le Etamines ; te Pistil, dont le Stigmate est comme fendu, est repréfenté à part vers b. La Corolle est marquée de 5 plis et fe termine en g fegmens pointus. Le Calice n est point caduque, mais décida-, cest à dire, qu'il ne tombe pas avant la Corolle, mais en même temps qu'elle; ausfi-tót que la Fleur est fanée, le Calice forme, au desfous du Germe, une espèce d'anneau fur lequel la Cap-fuie repof; ; cest ce qu'on peut voir vers c. On voit vers d. la Cap fuie entièrement mûre et ouverte. Une des Semences fe voit vers e. Les Feuilles peuvent à peinepasfer pour ovales, paisq^elles font anguleufes, profondément ftnuées et pointues. La plante est haute de a pieds; on la trouve quelquefois haute feulement de 6 pouces et, cependant, produifant des fleurs complettes. Dans les jardins elle s'élève à la hauteur de 3 zi 4 pieds.

Add. du Trad. La Tige est ronde, creufe et très branchue. Les Feuilles font alternes, portées par de longs pétioles et un peu pendantes. Les Fleurs font folitaires et fartent de l'aifelle des rameaux. (Favrod.)

Lieu Natal. Quoique cette plante foit de nos jours naturalifée en ce pa^’s, ainfi qu’en diverfes autres contrées de l'Europe, il est, cependant, certain qu’elle est originaire d'Amérique; Miller prétend qu’elle vient d'Italie et d'Espagne.

Dans quelques jardins et vergers de payfâns à Haren près de Gronirgue. Autour de Hattem, Tv/ello, ter Wolde, Wiezel, Tiel, Nimègue et ailleurs en Gueldre. Le long du chemin de Beveryvyk à Wyk op Zee, au delà de Westerhout f. Dans les Dunes à peu de distance d’Heemftede, ainfi que près de Bennenbroek. Près de la inaifbn dite te Paauvf, jurisdiction de Wasfenaar. Le long de la montée qui conduit à Staalduin, au desfus de ^sGravezande et ailleurs.

UsAG ET VERT. Med. Elle cst indiquée dans la Pharmacopée Batave; on la recommande, prife intérieurement, dans quelques maladies de nerfs; on doit, cependant, l’employer avec la plus grande circonfpeétion; car, étant étourdisfante, énivrante et troublant la vue elle ne doit être employée que par d’habiles mains. Bergius, Murray, Vol-TELEN, Greding et d’autres médecines en recommandent l’ufage contre les convuhions, l’épilepfie et d’autres maladies de cette nature. Les expériences tentées dans ce but par Storck ne prouvent pas encore fuffifamment les utiles vertus de cette plante. Appliquée à l’extérieur en forme de cotaplâme, on dit qu’elle est divifive, pourvu que les émanations ftupéfiantes qui s’en exhalent n’entrainent d’ailleurs à leur fuite aucun accident fâcheux. Usage Econom. Les abeilles viennent picorer fur fes fleurs, S-^ved Abh. Les moutons n’y touchent pas du tout. Les cochons qui ont mangé de fes femences en font .étourdis et tombent (Mattuschka); en général, c’est une plante nuifible à toute espèce de bétail. Quelques exemples effrayans ont asfez appris combien cette plante et, fur-tout, fa femence est dangereufe, quelquefois même mortelle pour ceu.x qui en ont fait ufage par hazard ou par erreur, en la prenant pour quelqu’autre plante; l’emploi du vinaigre parait être ici le meilleur antidote contre ce poifon.

Il faut bien fe garder de s’asfeoir, et plus encore de s’endormir dans le voifinage de cette plante pernicieufe ; plufieiirs perfonnes en ont éprouvé de violcns raau.x de tête, accompagnés d’éçourdisfement et de vertiges. (Favrod.)

Geslachts Kenmerken. Corolla ^-partita, erecta: petalis tribus interioribus apice reflexis , Bloemkrans in 6 gedeeld^ regt opßaande : zynde de drie binnenfte Bloembladen aan hun top omgebogen., Bacca 3 locularis, afpuraa; ^'bokkige, 2,-zadige bezie

SooRTELYKE Kenmerken, Caule herbaceo, tereti, ereólo; snet een kruidaardigen., ronaen^ regtflandigenfleng. Foliis fetaceis, borstelachtige Bladen. Stipulis paribus, gelykeRoppels, Eene bloem afzonderlyka. De 6 Bloembladen zyn van onderen zoodanig vereenigd. dat de bloemkrans byna uit ién Bloemblad befiaat. Eene Bloem van boven gezien b. De Bloemflelen zyn m^ est by paren : elke bloemßeel heeft in het midd-n een knoopachtig leedje^ zie by a Een gedeelte van den Reel met de floppels, vergroot by c. Eene ge^ ; heel rype lï.zied: horizontaal geopend met hare zaden., hebbende in elk hokje 1 zaden-, zie bye. zonder zaden by f Eén Zaad afzonderlyk g.~ Hoezeer door Wi L L-DEN OW en Leer s verzekerd wordt, dat zy altoos twee-huizig is, heb ik ze echter niet dan tweeflachtig gevonden. De Bladen zijn van 3 tot zj. en g te zamen ver-èénigd. — De wortel maakt een algemeenenfloel uit, diep onderden grond, welke met zyne neergaande vezelwortelen zich vast in de aarde hecht : uit den floel j'chieten vele ßengen regtftandig naar boven-, komen eerst ter hoogte van een voet boven den grond, en maken verder dat takachtig gewas ter hoogte van 3 en vier voeten, 't geen aan deze Plant de gedaante van een Boompje geeft, zoo als het zelve verkleind is afgebeeld Men zie ook afgebeeld den geheelen floel in zyne natuurlyke grootte mei een gedeelte van een ft eng, die nog onder den grond is-, alles genomen van eene Plant in het wild in het Duin groejende.

In de vallei jen der Duinen by de Helder, Alkmaar, Bloemendaal, Gverveen en Hogelenzangks'j Haarlem, by Waasdorp, in de Duinen achter Schuddegeest en Zorgvliet buiten den H ag. Kracht en'Geneeskundio Gebruik, De wortel dezer Plant is voorheen en niec ten onregte onder de vyf openende wortels gefield, hoewel zy thans in de Bataaffche Apotheek niet voorkomt. Men kan aan de uitfpruitfels, die wy als Asperfien eten, de kracht niet ontzeggen van openende en pkdryvende te zyn.

Huishoudelyk Gebruik. Het is bekend, welke eene aangename fpyze de ftengeti van deze Plant, zoo lang zy nog niet boven den grond zyn, voor onze tafel uitmaken, waartoe zy algemeen en overvloedig geteeld wordt. De ervaren Ph. Mil ler Helt het buiten allen twylFel, dat de aangekweekte dadelyk dezelfde is, die in Engeland in het wild groeit, gelyk wy van onze Inlandfche ook zeker mogen achten; doch dat zy alleen door langdurige cultuur tot meerdere volkomenheid is gebragt. — De Bijen azen zeer gaarne op de Bloemen en trekken er honig uit, {Swed Abh, Matïuschka) doch voor het vee wordt de Plant fchacelyk gerekend. Ph Oecon; Aufzj.

Dezelve wordt aangekweekt van zaad, in welks keuze men zeer zorgvuldig moet zyn,’ en ’t geen het best zelve wordt gewonnen van Planten, die het eerst opfehieten Het zaad wordt eerst ryp op het laatst van September; moet rond zyn, en het platachtige weggeworpen worden Men zaait in het begin van February op een vruchtbaren , wel bezorgden grond, die ’s zomers zeer fchoon gehouden wordt. In Oélober fpreidt men twee duimen welgerotten mest over de Planten. In de daaraan volgende Lente verplant meit ze op bedden, die ter diepte van 6 duimen even te voren rykelyk met gezegden mest bezorgd zyn, en vooral droog moeten liggen; welke bedden weder beftendig van onkruid gezuiverd^ moeten worden. De paden tusfehen de bedden worden met Paardemest bedekt, en in Oclober uitgegraven, en op de bedden gebragt, welke hierdoor tot 4 of 5 duimen worden aangehoogd: als dan kunnen zy in het voorjaar van het derde jaar tot gebruik gedoken worden. De jaarlykfche bemesting uit de paden en fchoon houden der bedden blyft altoos noodzakelyk, en zoodanige bedden kunnen tot 10 en 12 jaren gebruikt werden. Langer Afperiien te deken dan tot het begin van Juny zou de doelen verzwakken, en vervolgens dunner Afpergien doen voortbrengen. —Meerdere byzonder-heden van deze kweeking, als ook hoe men gedurende den winter Afperfien kan winnen, vindt men in Millers Gard: Diamp;ionary op dit woord, en in het werk over het sanleggen van landhuizen, A®. 17^3. bl. 523 tot 326.

: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ord, Nat. de lin ne xi. Sarmenteufles,

CARACTERE GENERIQUE. Corolle droite , partagée en les 3 Pétales intérieurs forir réfléchis au fommet. — Baie 3 loculaire, disperrae. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘

Caractère Spécifique. Tige herbacée, cylindrique, droite. Feuilles fétacées. Stipules égales entr’elles. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

On mit DRTS a. une Fleur desfinêe fléparêmtnt. Les 6 Pétales font tellement unis que la Ccrolle parait être monopétale. Fers h. on a repréflenté une Fleur vue par desfus. Les Pédoncules fortent ordinairement par paires; chacun d'eux a, vers le milieu de fa longueur,, une articulation noueufè, qu’on peut voir vers a. On a repréfenti vers c. une partie de la Tige avec les Stipules oggrandies. On voit vers d- une Baie tout à ; fait mûre ; coupée horizontalement avec jes Semences, dont chaque logs en contient 2, vers e. ; fans les Semences vers f.; enfin l’une de ces Semences vers g. Quoique Wile-BENOw et Leers asfurent pofltivement que cette plante est toujours dioîque, je l'ai, cependant, toujours obfervée hermaphrodite. Les Feuilles font réunies en petites touffes de 0,, et 5. La Racine anfiste en un gros tubercule cflindrique et charnu, enfoncé as fez profondément dans la terre, où elle est fixée au moyen de fes nombreufls radicules fibreufes et descendantes. De ce tubercule fortent plufieurs Tiges droites, qui s'éléoent de terre à la hauteur d’un pied fans aucune ramification et qui, enfuite, s’élituent \ à la hauteur ßfe 3 nbsp;nbsp;4 pieds, et acquiérent ces ramifications qui font resfembler cette

plante 4 un arbrisfeau, ainfi qu’on le voit repréflenté dans la figure entière, mais rapetiflée. On a ausfi repréfenti le tubercule entier de grandeur naturelle, avec uns . partie d’une Tige encore cachée flous terre; le tout a été desfiné d'après une plante croisflant flpontanément dans les dunes.

Dans les vallées des dunes près du Helder, Alkmaar, Bloemendaal, Overveen, Heemflede ét Fogelenzang, autour d'Harlem. Près de Waasdorp, dans les dunes derrière Schuddegeesfl et Zorgidiet, dans le voifinage de La Haye.

Vert, et usage Medic. La racine de cette plante était autrefois et avec raîfon mile au nombre des 5 racines aperitives, quoiqu’elle ne folt pas indiquée dans la nouvelle Pharmacopée Batave. On ne peut du moins pas nier que les rejets comestibles qu’on fert fur nos tables ne foient apéritifs et diurétiques.

OsAGES Econom. Chacun fait que les jeunes pousfes avant qu’elles foient forties de terre fbur-nisfent à nos tables un des plus agréables alimens, c’est-pourquoi cette plante est généralement et abondamment cultivée par-tout. Le célèbre Pu. Miller aslure pofltivement que IVspèce cultivée est précilément la même que celle qui croit fponianément en Angleterre; c’est ausfi ce que nous pouvons affirmer de notre Asperge indigène , qui, par une culture longue et foignée, est parvenue à ùu plus hautidegée de perfeâion. — Les abeilles viennent volontiers butiner fur fes fleurs et en reti» rent asfez de miel. f^Sv,ed, ^bhanJ, Mattuschka.) Cependant, on la regarde comme nuifible au bétail. (Ph. Oecon. ,/iUiZ.') On multiplie cette plante de Semences, dans le choix des quellcson doit être très foigneux ; les meilleures font produites par les plantes qui ont levé les premières. — Ces Semences, qui ne mûrisfent guères avant la mi-Septembre, doivent être rondes, celles qui font plates ne valent rien. On les fème au commencement de Février dans une terre fertile et bien conditionnée, qui doit être fardée avec foin pendant l’été. En Octobre, on répand fur les jeunes plantes 2 pouces de fumier bien pourri. Au printemps fuivant, on les transplante lur planches à la profondeur de 6 pouces, après les avoir ,auparavant, abondamment pourvues du même fumier, il faut, fur tout', lés préferver d’humidité ; ces planches doivent, outre cela, être continuellement et foigneufement ftrclées Les fentiers qui léparent les planches doivent être couverts de fumier de cheval et en Oélobre il faut relever ce-fumier et le jetter fur les planches qui, par-là, fe trouvent exhausfées de 4 à 5 pouces; alors on peut, au printemps de la 3e année, commencer à les couper pour en faire ufaEe. Au reste, il est toujours indispenfable de relever chaque année l’engrais des fentiers et de farder les planches; quand ou les traite ainfi on peut en fSlre ufage pendant 10 à 12 ans de fuite. Sj on continue à les couper après le commencement de juin, les tubercules ou têtes s’affaiblislent et ne produifent plus par la fuite que de minces Asperges. On peut trouver de plus grands détail» fur cette culture, ainfi que fur la manière de fe procurer des Asperges pendant l’hiver, dans le JDitt, des jardiniers de Miller, au mot Asperge, et dans l’ouvrage hollandais intitulé; Over lut aanlesrgen van landhuizen, Ao. 1763. pag. 323—326.

Elatuurl. Rang volgens linn, xil nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Moesgewasfen.

Geslachts Kenmerken, Calyx o; Corolla ^-partita, calycina; zonder Kelk; dh' Bloemkrans ^-deelig, kelkvormig. Semen i, angulatum; één Zaad^ hoekig.

SoORTELYKE Kenmerken. Folüs coidatis , met hartvormige Bladeren. Caule volu» X\, \samp;N\ \ tmflingerenden gladden Steng, Floribus carinato-alatis, Bloemen kielvormig-gewiekt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*quot; i

Een Bloemkrans afzonder^k van natiinrl'^ke grootte a. vergroot h. De drie buitenfle flipjes van denzelven z'^n op den rug bezet met golvende Vliesjes of Wiekjes., die voortgroeijen en het rijp wordende Zaad al vaster omfluiten; te zien by c: deze Wiekjes zijn doorfchijnende, en loopen neder langs den Bloemfletl tot op de helft. De Helmdraden zyn gekromd., roodachtig ; de Helmknopjes wit : zie de Meeldraden hy d; één afzonderlek by e. beide ver groot. De Stamper heeft 3 kogelronde Stempels , digt by één geplaatst, zie by f. vergroot. Het Zaad is fcherp driehoekig, en elke zyde een weinig ingebogen, g. De Stetig is niet volkomen glad, maar zeer ligt geflreept. De Bladfleelen zyn onder aan tegen den Steng hol, en hebben aldaar aan de buitenzyde een klein rond gaatje. De Bladen zyn aan derzelver Lobben van onderen rondachtig. — De Bloemen maken onderfeheiden overhoekfche Pluimen of trosfen uit, waardoor zy benevens het wiekachtige van Bloem en Vrucht en andere kenteekenen, zich terflond onderfcheiden van de Pol. Convolvulus (Winde Duizend, knoop), waaronder de Gorter, gelyk ook de oude Plantkundigen, deze onze foort jchynen begrepen te hebben. •— Deze Plant flingert zich flerk om jiruiken en jong Plantfoen, en klimt tot de hoogte van 6 en voeten.

De Steng heeft knoopjes, en elk knoopje is voorzien met^n tenger, vlieflgendoorfehy-nend floppelt je. (Favrod.)

By Zwol f; ook op fommige andere plaatfen in Qverysfel volgens Ehrhart: in Gelderland f volgens St. J. van Geuns, ook tusfchen Ermel en Steenenkamer. In het Haagflche Bosch, vooraan , aan de noordzyde van den grooten middel-rywcg,

Huishoudelyk Gebruik. De Plant geeft zekere verw op volgens Dambourney, In de Bosfchen een dadelyk onkruid, dat het jonge hout onderdrukt.— Volgens Gili-BERT, aangehaald door Favrod, zyti de zaden dezer Plant, even als van de bovengenoemde Winde Duizend-knoop, bykans zoo gefchikt tot voeding, als de gewone Boekweit Duizend-knoop, (Polyg. Fagopyrum.) en kunnen ook een zeer goed voeder opleveren: het is hierom, zegt gemelde fchryver, te verwonderen, dat de Huishoudkundigen zich niet bevlytigd hebben, om deze Plant, die zelfs in de flegtfte gronden wel gelukt,, voorttetelen.

Caractère Generique. Calice nul. — Corolle partagée en 3 fegmens caliciformes,' Semence unique, anguleufe.

CARACTERE SPECIFIQUE. Fcuilles en coeur. Tige entortillée, lisfe. Fleurs care-nées-aîlées.

On voit vers a. une Fleur de grandeur naturelle, et aggrandievers b. Les 3 fegmens extérieurs ont chacun fur le dos une membrane ou aile ondoyante, en grandisfant ils renferment toujours deplus près la Semence dans fa maturation, voyez verse ; ces petites ailes font transparentes et descendent fur le Pédoncule jusque vers la m ntié de fa longueur. Le Filet des Etamines est courbé et rougeâtre ; les Anthères font blanches-, voyez les Etamines vers d., et l'une d'elles à part vers e.--, les unes et les autres aggrandies. Le Pistil a 3 Stigmates arrondis en boule, placés près les uns des autres; voyez le tout aggrandi vers f. La Semence est fortement triangulaire et chaque côté est un peu. courbé en dedans, vo'jez vers g, La Tige n'est pas tout à fait lisfe, mais très légèrement firièe. Les Pétioles font creux vers le bas près de la Tige et ont là, du côté extérieur, un petit trou rond. Les lobes des Feuilles jont arrondis. Les Fleurs font dispofées en plufteurs épis ou grappes obliques; dest en quoi, ainfi que par les petites ailes du Calice et du Fruit, et par d'autres carac~ tères, il fe distingue à'abord du PoLLiferon (Polygonum Convolvulus. L in n.) avec le quel de Gorter et Us anciens Botanistes femblent l'avoir confondue. La.gt;Tige s entortille fortement autour des buisfons et ^s jeunes plantes et grimpe ainfi jusqtià la hauteur de 6 « 8 pieds.

'quot;Add. du Trad. La Tige est. articulé et chaque articulation est garnie d'une Stipule mince, membraneufe et transparente. (F A v R o d.J

Près de Zvfol f, et en divers autres lieux de l'Overysfel, fuivant Ehrhart. En Queldre], fuivant Et. J van Geuns; ainfi que entre Ermel et le Bteenenkamer. Dans le Bois de La Haye, en y entrant du côté’ du nord du grand chemin intermédiaire pour les voitures.

Usage Econom. La plante, felon Dambourney, fournit quelque couleur; elle est réellement nuifible dans les bois, par cequ’elle étouffe le jeune bois.— Ses fernen-ces, ainfi que celles du Polyg, Liferon, font presque ausfi nutritives que celles du Polyg. Sarrazin ; (Ptolyg. Fagopyrum. Linn.) elles peuvent ausfi fournir un très bon fourrage; il est même furprenant que les Economistes ne fe foient pas occupés de la culture de. ces Plantes', quiréusfisfent, même .dans les plus mauvais terreins. (Gilibert cité par Favrod.)

Geslachts Kenmerken. Silicula emarginata, cordata, polyfperma; het Haawwt^e vitgerandf hartvormig, bevattende vele Zaden. Valvulis carinatis, contrariis; met gekielde Klepjes, flaande dwars tegen het middenfchotje.

üooRTELYKE Kenmerken. Folüs ovato-lanccolatis, integris, ferratisj met eirond' laneetvormige gave gezaagde Bladen.

pene Plant in haar geheel verkleind afgebeeld by A. De Kelk., van natuurlyke grootte a. vergroot b. zynde eenigzins geÜeurd. Een Bloempje in zyne natuurlyke grootte c. aanm^kelyk vergroot d. Meeldraden en Stamper, waarvan het Stylt je naauwlyks zigtbaar is, vergroot by e. Het Haauwtje, dat maar flaauw is uit gerand, natuurlyk f. vergroot g êin der Klepjes, vergroot h. één Zaad, vergrooti.-~ DeïVortel-Bladen, waarvan één in zyne natuurlyke grootte is afgebeeld, zyn eirond, ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezaagd, en gelyk het onderfie van den Steng wit bedaauwd. De Bladen die meer

boven aan den Steng zyn, zyn geheel gaaf zonder zaagjes en de bovenfte vastzittende, en zyn boven en onderaan verfmald. De Bladen, vooral de IKortel-Bladen, zyn eenigzins lederachtig en glad, en hierom reeds door Plinius niet te onreef met Laurier-Bladen vergeleken. D e Plant hoog en y, voeten.

De Bloemen komen voort aan het b)veneind der Stengen en Takkin; vormen byna ge. pluimde trosjes, en rusten op zeer dunne bloemfeeltjes.

Groeiplaatsen. In fommige Moeshoven. In de Zeeduinen by de Vuurbaak van 9Kyk op Zee. Aan de kanten van fommige flooten by Haarlem. Te Scheveningen, tegen en op een hoog duin aan het ftrand, waar veel vuilnis wordt gebragt, aan de westzyde quot;Rn het dorp f.

Huishoudelyk Gebruik. De Bladen, vooral wanneer zy jong zyn, worden in Oostenryk Salade op tafel gebruikt, en daartoe geteeld (Cranz) De geheeie Plane heeft een fcherpen Peperachtigen fmaak : de Landlieden in Engeland gebruiken dezelve om hun vleesch toetebereiden, waarom de Plant zelfs aldaar genoemd wordt, jirmen-Peper (Miller): vooral kan de wortel gedroogd en fyn geftooten in de plaats van Peper dienen (Ehrhart). Beckman noemt ze op onder de toekruiden , maar zegt dat de Bladen bevorens meer dan tegenwoordig in plaats van Peper gebruikt werden. — Zy is gemakkelyk voorttetelen, want elke ftuk van den wortel loopt weder uit, maar ‘ door het voortkruipen van den wortel is zy in een tuin nioeilÿk uitterö€ijengt; wanneer zyeenigen tyd op dezelfde plaats gedaan heeft (Miller).

Caractère Generique. Silicule échancrée, en coeur, polyfperrae, — Valvules carénées, oppofées.

On voit vers A, ƒ« ■plante entiere, niait rapetisflée. Le Calice de grandeur naturelle vers a. et aggrandi vers b. ; il est tant floit peu coloré Fers c. on voit toute la , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fleur de grandeur naturelle, et conjidérablemsnt aggrandie vers d. Les Etamines

et le Pistil.,^ dont le Styleest à peine viflble fle voient aggrandis vers e La Silicule, qui nest qu obflcurémcnt échancrée^ est reprêflentée de grandeur naturelle vers fl, e» aggrandie vers g. et F une des valvules, ausflt aggrandie, vers h. On voit une des Semences, aggrandie, vers i. — Les Feuilles radicales, dont on en a repriflenté une de grandeur naturelle, floiit ovales, flerretèes et comme couvertes d'une roflée blanche, ainfli que le bas de la Tige. Les Caulinaires inférieures et moyennes font abflolument entières, flans aucune dent, et Us flupérieures flont flesfltles et elliptiques. Elles font toutes, et, fur-tout, les radicales, coriaces et lisfles; cest pourquoi elles ont été comparées avec raiflon, déjà par Pline, aux fleuilles du Laurier. La plante s'élève de 2 à y, pieds.

Add. du Trad. Les Fleurs naisflent du flommet des Tiges et des Kameaux ; elles flont dispofées en grappes ou bouquets presque pannicuUsf, et portées flur des Pédoncules très grêles. (F A V R O D.)

Lieu Natal. Dans quelques jardins potagers. Dans les dunes maritime» près du fanal de IFyk op Zee. Le long de quelques fosfés près d'Harlem. A Scheveningen au pied et fur le fommet d’une haute dune , vers le rivage, où l’on porte beaucoup d’ordures l’ouest du village f.

Usage Economique. En Autriche, on mange les feuilles, en guife de Salade, fur-tour, tandis quelles font encore jeunes; ausfi y cultive-t-on cette plante dans ce but. (Cranz,) Toute la plante a une forte faveur de poivre ; les payfans anglais s’en fervent pour asfaifonner leur viaude; c’est-pourquoi cette plante porte le nom de Poivre des pau^ vres. (Miller.') La racine, fur-tout, étant féchée et pulvérifée peut tenir lieu de poivre. (Ehr h art) Beckman la range au nombre des asfaifonnemens et dit même, que l’on employait, ci-devant, les feuilles, beaucoup plus que de nos jours, en guife de poivre. Elle est très facile à multiplier; car, chaque morceau de la racine repousfe; mais, à caufe de fes racines rampantes, elle est difficile à exftirper d’un jardin, où il yen a eu pendant quelque tems, ^.Miller,)

Blueit Juny tot September 2|.., hoezeer door velen en ook in de Bataaffche Apotheek opgegeven als 0.

Geslachts Kenmerken. Calyx duplex: exterior 3-phyIIus ; dubbelde Kelk: de bat-tenße van 3 blaadjes. Arilli plurinii, monospermi; zeer vele Zaadrokken elk van ién Zaad voorzien.

SooRTELYKE Kenmerken. Caule prollrato, met een nederliggenden Steng. Foliis cDrdato-orbiculatis, obfolete quinquelobis; hartvormig-fchyfronde, flaauw vyfiobbige Bladen. Pedunculis frudiferis, declinatis; vruchtdragende^ neêrgebogene Bloemßelen,

, De dabbeld» Kelk by a. één Bloemblaadje afzonderlyk, b. Vruchtbeginfel, MeeldrtR den en Stamper, c. eene volkomen rype Vrucht, d. Het Zaad van den Zaadrok ontdaan, e. De Zaadrokken zyn bedekt met een digt vilt, vooral aan de randen terv/yl die by de Malva fylvestris glad zyn. De Lobben der Bladen zyn getand, Comwylen zyn de Bladen zeven-lobbig, en ook de Lobben flerker en meer onderJcheiden. Uit de okfels der Bladjlelen komen de Bloemßelen voort, v/elke maar éine Bloem dragen. De Bloembladeren verßchillen in het meer of minder geaderde. De Plant lang I tot 2 voeten en fomwylen langer.

Zan den voet van eiken Bladßeel vindt men kletne, eironde ßoppels^ die puntig sn aan de randen gevienkbraauvtd' zyn. QFavrouJ

Kracht en Geneesk. Gebruik. Wordt onder de verzachtende Borstkruiden geteld^ en als zoodanig opgegeven in de Bataaffche Apotheek.

Huishoudelyk Gebruik. Werd by de oude Romeinen als een geliefd Moeskruid toebereid en gegeten, tot welk gebruik zy ®ok is opgegeven door linneus: geoffrói, aatigehaald döor Favrod, verhaalt, dat de Chinezen er gebruik van maken tot voedfel: wordt door het vee gaarne gegeten (Mattuschka), fchoon Brugmans dezelve brengt onder de ichadelyke planten in weilanden, Dc Byen azen zeer gaarne op de Bloemen^ (Sv/ed. Zbb.)

Elle/fz/z-zif depuis Juin jusqu’en Septembre, quoique plufieurs auteurs et même ceux de la Pharmacopée Batave la rangent au nombre des annuelles.

Caractère Generique. Calice double; extérieur s-pbylle.— Robes nombreulès^ monospermes.

Caractère Spécifique. Tige couchée. Feuilles en coeur-orbiculé, irrégulièrement quinquelcbées. Pédoncules fruftifères déclinés.

On voit le Calice double vêts a. ; l'an des Pétales vers l, ; le Germe., les Etamines et le Pistil vers c. et un Fruit parfaitement mûr vers d, La Semence dépourvue de fa robe, fe voit vers e. Les Robes font couvertes, furtout, vers les bords, d'un feutre tris épais-, ce qui ri a point lieu dans la Mauve fauvage , dont les Robes fontlisfes, Les lobes des Feuilles font dentés. Les Feuilles font quelquefois feptemlobèes et les lobes font ausft alors plus profonds et plus distincts. Les Pédoncules fartent de l'aisfelle des pétioles; ils font uniflores. Les Pétales parient en ce qu'ils font plus oit moins veinés. La plante est haute de i à 2. pieds et par-fois davantage.

Add. du Trad. A la bafe de chaque Pétiole ft trouvent de petites Stipules ovales f aiguës el ciliées en leur bord. (Favrod.)

Vert, et usag. Medic. On la range parmi les plantes peâorales adoucisfantes ef indiquée en cette qualité dans la Pharmacopée Batave.

Usage Econom. Les anciens Romains la regardaient comme une de leurs plantes potagères favorites; Linné la propofe ausfi dans ce but. Geoffroi, cité par Fa-VROD, rapporte que les Chinois en font ufage comme aliment. — Les bestiaux la mangent volontiers; Mattuschka. Brugmans la range, cependant, au nombre des plantes nuifibles aux prairies. Les abeilles viennent volontiers picorer fur fes fleurs. fiSMrzZ, Abhand.)

Geslachts Kenmerken (*). Calyx inibricatns , ventricofiis, Squamis fpinofis; Kelk met over elkander liggende Schubben, 'buikachtig, de Schubben gedoomd. Pappus capiilaris, , het Zaadpluis als Hoofdhaar of fcherp. Keccptaciiini villofuni, vlokkig ontvangbed.

SooRTELYKE Kenmerken. Folüs feniidectirrentibus, fpinofis; Bladen halfne-derwaarts loopende, gedoomd. Floribiis ceriiuis, voor over gebogene Bloemen. Squamis calycinis fuperne patentibus, de Kelk-Schubben bovenaan wyd openjlaande.

Het vlokkig Ontvangbed a. Een Bloempje afzonderlek b. Het Zaad c. De Kelk-fchubben zyn breed en hebben fcherps en flevige doornen, die zich van onderen om den Bloemfleel eenigzins zamentrekken. De Styltjes zyn naar de zyden omgebogen, De Helmknoppen zyn ryk van fluifmeel voorzien. De Bloemfleel is boven aan tegen de Bloemkelk eenigzins viotet-kleurig, — De Bladen zyn flyf, met doornige hoeken vedersgewyze ingefneden. —• De Bloemen hebben een aangenamen muskusaardigen reuk, vooral by nacht. — De deelen dezer Plant tot het fluifmeel toe, zyn fraai befchreven en af geheeld in ledermuller Microscopifche verlustingen, D. n. pi. 89—^2.

De Steng is regt, getakt, gefleufd, wiekachtig, doornig: bovenaan is dezelve wit, katoenachtig en zonder doornen. De Bladeren loopen geheel nederwaarts.

In het kwartier van Zutphen f. By Twello op de Heluwe-, op de Dyken by Zrnhem f en Nimwegen aan den Lekdyk. Aan den Duinkant by Haarlem en om den Haag. By Staalduin by ’j Eravezande f. Aan de dyken tusfchen Rotterdam en Stryenfas f. quot;in het Princenland by Steenbergen f.; ook op fommige plaatfen in de Meijery van den Bosch en elders.

De Herfcheidenheid No. i door my op het Kerkhof van Michiels gestel in de Meijery van den Bosch, en No. 2. door de Gorter te Eist tusfchen Arnhem cn Nimwegen gevonden,

Huishoudelyk Gebruik. Deze Plant is den Entomologen zeer bekend, uit hoofde der menigte Nachtkappellen, welke hierop vliegen. De Byen trekken veel honig en wasch uit de Bloemen (Mattuschka). Wordt, zeker wanneer zy nog jong is, gegeten door Paarden volgens Linneus, maar door ander vee geweigerd: zy is anders een dade-lyk onkruid, en door Beckman voor een der fchadelyklte gehouden. De gedroogde Bloemen zyn uitnemend gefchikt, om de melk te doen ftremnien tot het maken van kaas, (Lawrence, aangeiiaald door Favrod.J

(*) Wy hadden by den Carduus palustris de geflachts kenmerken volgen» hetfystema vegetabil iutn op-gegeven, maar hebben thans de geflacnts-bepaling naar schrebeb. gevolgd, T geen te noodzakelyker is, om het geflacht Caräuus van dat van Cnicus te onderfcheiden, waartoe ons naderhand gebleken is dat will-DEN OW op het voetfpoor van andere Hoogduitfche Plantkundigen, teregt gebragt heeft de Carduus falusiris, welke met andere foorten thans onder het geflacht Cnicus gerangfehikt is.

Caracteiie Generique. Calice embiiqué, ventru; écailles épineufes. — Aigrette capillaire ou rude. — Receptacle velu (*}.

Caractère Spécifique. Feuilles fémi-décurrentes, épineufes. Fleurs penchées,' Ecailles fupérieures du Calice très ouvertes.

Ners a. on voit le Kéceptacle velif, vers b. un des Fleurons et vers c. la Semencei Les Ecailles calicinales l'ont larges et ont des épines pointues et raides, qui fe cok-‘ traitent tant floit peu vers le bas autour du Pédoncule. Les Styles font courbés vers les côtés. Les Anthères font abondamment pourvues de Pollen. Le Pédoncule est de couleur presque violette, au desPous du Calice. Les Feuilles font raides, décou» pécs en pennes par des angles épineux. Les Fleurs ont, fur-tout, de nuit, une espèce d'odeur de mufe qui est très agréable. Toutes les parties de cette plante et même jusqu'à fon Pollen fe trouvent fupèrieurement bien décrites et repréfentées dans les Récréations Microscopiques de Lederaiuller , tom. 2. pl. 89—-92.

Add.du Trad. Sa Tige est droite, rameufe, cannelée, ailée, épineufes vers le haut elle est blanche, cotonneufe et fans épines. Les Feuilles font tout^àfaitdécurrentes{ß^'\!Kei^D)^ Variétés, i**. A fleurs blanches. 2’. A fleurs rofes.

Dans le Quartier de Zatphen f près de Tv/ello dans le Feluwe. Sur les digues près à'Arnhem f et de Nimégue J; fur la digue du Leck; le long du bord des dunes près d'Harlem et autour de La Haye. A Staalduin près de 's Cravefande J ; fur les digues entre Rotterdam et Stryenfas f; dans le Princenlandipxk.3 de Steenbergen f ; ainfi qu’en divers endroits de la Mairie de Bois-le duc et ailleurs.

J’ai trouvé la Var: i«, fur le cimetière de Miehiels-gestel, dans la Mairie, et la 2^=var: a été trouvée par de Gorter à Elst, entre Arnhem et Nimègue.

Usage Econom. Cette plante est bien connue des Entomophiles par la quantité de Papillons de jour et de nuit qui y font attirés. Les abeilles retirent de fes fleurs beaucoup de miel et,de cire. (Mattuschka.) Tandis qu’elle est encore jeune les chevaux la broutent volontiers, fuivant Lin N e, mais les autres bestiaux la refufent. Elle est réellement très nuifible dans les prairies et indiquée comme telle par Beckman. Les fleurs féchées fournisfênt un excellent ferment, qui peut fervir à cailler le lait pour eu faire du fromage. (Lawrence cité par Favrod.J

(♦) Lots de lalîvraifon du Chardon des marais. ÇCarduaspalastris, Linn.} cous faivîmes les caraHéres génériques asfignés dans le Système des Végétaux, mais; maintenant, nous fuivons ceux déterminés par ScHREBER ; oe qui est indispenfable pour distinguer le genre du Chardon de celui du Cnioue ou Quenouille, il nous a paru, depuis lors, que Willdenow, marchant fur les traces d’autres Botanistes allemands, a rapporté , avec raifon, à ce dernier genre, le Chardon des marais , qui, avec quelques autres fortes liât aftueliemeuc rangées fous le genre du Cnique.

J^ederd. Bynamen. Dunne, ook lange dunne Osterlucie, dunne Holwortel, Sarazyns ook Saraceenskruid.

Geslachts Kenmerken. Calyx o, zonder Kelk. Corolla i-petala, ligulata, bafi ventricofa; Bloemkrans van één Bloemblad., eindigende in een lint^ van onderen buikacktig, Capfula ó loculans, poljfperma, inféra; Zaaddoos6-hokkig, veelzadig^t onder den Bloemkrans.

SooRTELYKE Kenmerken. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;WiLLDENOw.) Folüs fubrotundo-cordatis , obtu-

fiusculis, petiolatis; met Bladen van gedaante als een rondachtig hart,^ fiompachtig, geßeeld» Caule erefto, regt opftaanden Steng. Pedunculis unifloris, aggregatis; met eénbloemige,, zaamgefchaarde B^loemflelen. Corollis ereóli», labio oblongo; regt opflaande Bloemkranfen met eene langwerpige lip.

Een Bloemkrans met het Kruchtbeginfel onder denzelven, a. zonder hetzelve, by b. De Bloemkrans loodregt doorgefneden c. Kruchtbeginfel, Stempel en Meeldraden, welke beide laatfle in den kogelronden buik van den Bloemkrans beßolen zyn, by d. vergroot e. eene rype Krucht f, horizontaal doorgefneden, om het 6 hoekige en 6 bokkige aantewyzen, by g. De IKortel is dun en lang; de Steng fleufachtig^ geßreept. — De Stempel is klootvormig., zesdeelig. De 6 Helmknoppen zynzonder Helmdraden onder aan den Stempel vastgegroeid, te zien by e: daar nu de BloerU' krans gedurende den bloei der Plant zich regt op houdt, zou dus hetßu if meel niet op den Stempel kunnen komen noch denzelven bevruchten, zonder een hulpmiddel, welks kennis men verfchuld'igd is aan de waarnemingen van ScHreder en Wielden o w(*J, zynde namtlyk het infekt, Tipula pennicornis (vederfprietige Langpoot) , ’t geen in de lange buis van den Bloemkrans komt, welke van onderen met digte nederwaarts flaande haartjes is bezet, en waardoor alzoo het infekt niet weder terug kan, en zich benedenwaarts moet onthouden ; aldaar onrustig om^ dwalende, komt het by de Helmknoppen en brengt het ßuifmeel aan den Stempel, De be\'ruchting gejehied zynde, houdt de Bloemkrans niet langer zyn regten fand ; en de haartjes die denzelyen geßoten hielden, verßappen, en leggen zich tegen den wand van den Bloemkrans : het infekt maakt van deze gelegenheid gebruik '; verlaat zyne gevangenis en voldoet aan zyne verdere beßemming. — (dm zich van deze waarne» ming nader te verzekeren, houde men een dun ßoers om deze Bloemen gedurende den bloeitydwel geßoten, om alle infekten daarvan afteweren, en men zal nooit Zaad van deze Bloemen bekomen.-— IVie eerbiedigt hierin niet de wyze zorg van den grooten Schepper, ook voor het zoogenoemde kleine en geringe!

Groeiplaatsen. Schoon zy t’huis behoort in zuidelvk Europa, heeft zy zich reeds lang gevestigd op fommige plaatfen van ons vaderland: als op de kamp van het Hazeivold by de Bronsbergen, by Zutphen f. In de Duinen, niet ver van lEyk aan Zee op fommige plaatfen f. By de Be\-erwyk, aan een weg, die van de Herberg Rome langs de Hofftede' lEesterhout naar de Duinen loopt f* Onder Helfen by Brederode aan het beekje en in de boschjes aan den voet van de dusgenoemde blaau’we trappen j-. In eenige op duingrond aangelegde hakbosfehen op Boekenrode, in de Hogelenzang by Haarlem f. (Op de drie laatstgenoemde plaatfen hebben wy dezelve vele jaren by herhaling waargenomen). Commb-lin heeft haar reeds in de 17de eeuw aangeteekend te groeijen om Utrecht f en ook op den Kruidbergkiy Brederode], welke laatftc plaats waarfchynelyk de hiervoren gemelde onder Helfen zal wezen.

Kracht en Geneeek. Gebruik. Als ilymbrekend, uitdryvend en zetiuwprikkelend middel wordt derzelver wortel in fommige Hoofd- en Borstziekten aangeprezen : ook tegen Jicht en Poda-greufe pynen, fchoon volgens Boerhaave niet zonder gevaarlyke verzwakldng der lyders: tegenwoordig lchynt zy buiten gebruik te zyn.

lluisnouüELYK Gebruik. Hare Bladeren leveren eene gele kleur op (D am b ou r n b y») Tot genezing van verouderde gezwellen der Paarden gebruikt men de Bladen tot poeder geflooten, of de in olie gekookte Wortel, en legt dit op zulke gezwellen (Rutty Mat. Med. aangehaald door Houttuyn, ook Gattf.nhoff) In tuinen moet zy in een afgezonderden hoek gehouden worden, om hare fterk kruipende Wortels, terwyl zy ook door hare Bladen alle byüaande Planten overmeestert (Miller.,.

Caractère Generique. Calice nul. — Corolle nionopétaîe, ligulée, ventrue à fa bafe. — Capfule à 6 loges, polyfperme, infère.

‘ CARACTERE SPECIFIQUE. (Suivant Wieldenow.) Feuilles presque rondes, en coeur, un peu obtufes, pétiolëes. Tige droite. Pédoncules uniflores, aggrégés. Corolles droites; lèvre oblongue.

On voit vers a. une Corolle avec le Germe infère, et fans le Germe, vers b. La Corolle coupée verticalement vers c.-, le Germe, le Stigmate et les Etamines, dont les 2 derniers font renfermés dans la cavité fphérique de la Corolle-, voyez les vers d, aggrandis vers e. Un Fruit mûr est repréfenté vers f,; il est coupé horizon-talement vers g , pour en faire voir les 6 angles et les 6 loges. — La Ratine est mince et longue, La Tige est cannelee. Le Stigmate est globuleux et partagd en 6. Les G Anthères font fixées au desfous du Stigmate fans Filets ; c'est ce qiion peut voir verse. Comme pendant la fleur aifon la Corolle reste droite, le Pollen ne pourrait point parvenir fur le Stigmate, ni le féconder, fans un expédient, que nous ont fait connaître les obfervations de Schreber et de Willdenow. Voyez l'ouvrage allemand de Willdenow intitulé: Grundrifs der Kraiitcrkunde; p, 408 et 409. (Ed. 1802.9 Uest proprement l'infleéle appelé T\p\é[i à antennes empennées {Tipula pennicornis) qui s'entroduit dans le long tube de la Corolle, qui est garnie vers le fond de poils épais et dirigés, vers en bas, qui empêchent l’infeSîe de fortir et l'obligent de rester vers le fond de la fleur, où en errant aven anxiété, il fe promène fur les Anthères, fe charge de leur Pollen et le porte far le Stigmate qui fe trouve ainfi fécondé. Lm fécondation étant accomplie; la Corolle ne conferve plus fa fîtuation verticale, et les poils qui enfermaient Pisfues'af-faiblis/ènt et fe couchent contre les parois intérieures de la Corolle: l'infeéle profite ausfi-tât de cette occafîon pour s'échapper de fa prifon et aller accomplir fa destinée-Pour fe convaincre de l'exaéiitude de cette obfervation on n’a qu’à entourer d’un crêpe mince les fleurs de cette plante, pendant la fleur aifon, afin d'en éloigner tous les infeéles et l’on n’en obtiendra jamais de Semences. — Qui pourrait ne pas admirer ici la fage prévoyance du Créateur dans les êtres-mêmes réputés les snoins important!

Lieu Natal Quoique cette plante foit originaire des contrées méridionales de l'Europe, elle s’est, cependant, acclimatée depuis longtems dans plufieurs endroits de notre patrie; comme fur la plaine de Haztviold, près de Bronsbergen, dans le voifinage de Zutphen f ; dans les dunes, à peu de distance de IFyk aan Zet, dans plufieurs endroits f. Au Beverwyk, le long d’un chemin qui conduit de l’auberge de Rome, le long de la campagne ê^dVeaer-hout, du côté des dunes . Autour de Velfen, près de Brederode, vers le ruisfeau et les bosquets au pied de la colline appelée de blaauvie trappen f; dans quelques bois-taillis établis dans le terrein des dunes à Boekenrode au Vogelenzang, près d'Harlem f. (Nous avons obfervé cette plante dans ces trois derniers endroits pendant plufieurs années de fuite.) C0MMELIN, déjà au 17®. fiècle, avait noté qu’elle croisfait alors autour d'Utrecht f et fur le Kruidberg près de Brederode f ; il est vraifemblable que ce dernier endroit est le même que celui de Velfen, dont nous avons fait mention plus haut.

Vert, et Usage Medic. On loue l’ufage de fa racine comme expeélorante, déterfive et ftimulante, dans quelques maladies de tête et de poitrine, ainfi que contre les douleurs de feiatique et de la goûte ; quoique, felon Boerhaave, on courre risque d’afîaiblir par-là le patient. Elle parait être, de nos jours, hors d’ufage.

Usage ëconom. Ses feuilles fournisfent une couleur jaune. (Dambourney.) Pour guérir lesapostèmes invétérés des chcvau.v, on fe fert des feuilles réduites en poudre, ou de la racine cuite dans l’huile, qu’on applique fur l’apostème. (Rutty, Mat; Med: cité par Houttüyn et Gattenhoff.) Dans les jardins elle doit être cultivée dans un coin à part, àcaufe de fes racines fortement rampantes; tandis que par fes feuilles elle étouffe toutes les plantes qui ravoifineot. (Miller.)

REG	i. S T E R. ■«	S
ZETEN-ËN-	TWINTIGSTE UITGAVE.
Antirrhinum minus. ■I47. Sinapis arvenfis. *f4ö« Ulex europæus. 149. Inula dyfenterica. 150. Myriophylluin fpicatum.	Rhine Leeuzwnbik, Klasfsvan Herik Moitaard. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;---- Europifche Hei-Brem. ----- Rooloups Aiant. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—■ Geaard Veder-Rruid. ----	LinnæusXlV.. --- XV. ----XVIf. --- XiX. --- XXI.
ACHT EN-Tirih^TIGamp;TE UITGAVE.
I5I' Agrostis Spica venti. 152. Potamogeton marinum. ^53« Asperugo procumbens. J 54. Datura Stramonium. 155. Asparagus officinalis.	IVindDatigendStruis-Gras.-- Sterk-getakt Fontein-Rruid. Liggend Scherp Rruid. ------ Gemeene Doorn-Appel, ---- Gemeene Asperfie. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—	— iir. --- IV. --- V. --- V. ---- VI.
NEG EN, KN.	TWINTIGSTE UITGAVE.
1^6. Polygonum dumetorum. Lepidium latifolium. 158. Malva rotundifolia. Carduus nutans. 160. Aristolochia Cleraatitis.	Hegge Duizend knoop. ---- Peper Rers. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;----- Rondbladige Maloive. nbsp;nbsp;—— Rnikkende Distel. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;------ Gemeene Osterlucie, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-----	---- VIII. --- XV. ---XVI. ---XIX. --- XX.