Maritleliiipjiij (1er AVeteulcliappeii eii aiideiai XeduiTaiidlclie ZMaatlcliappijeii.

No.

161. Poa trivialis.
162. Verbascum Thapfus.
163. Rhamnus catharticus.
164. Convallaria bifolia.
165. Menthi aquacica.

Ktaifc van Linneuj.

— — ni

-- nbsp;nbsp;nbsp;V

-- nbsp;nbsp;nbsp;V --- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VI ---: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XIV

EEN-EN-DERTIGSTE UITGAY E.;;.

166. Fumaria	claviculata.	Ceklaamvierdt Duiven-kervcl. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;——	— xvn
167. Ononis	fpiiiofii.	Gedoomd Stalkruid. nbsp;nbsp;nbsp;——	--- XVII
168. Leontodon T'araxacuna		Cemeene Paardebloem nbsp;nbsp;——	--- XIX
169. Seneció	Jacobra.	Jakobs Kruiskriiid.	--- XIX
470. Holcus	odoratus.	Ruikend Zorgh~gras. -----	--- XXlil

TWEE-EN-DERTIGSTE UITGAVE.

171. Aira canescens.	Grijzende IVindhalm.	— in
172. Elymus arenarius.	Cemeene Zandhaver. nbsp;nbsp;nbsp;——	— nbsp;W	in
173. Lyfimachia Nummihria.	Rondbladige Wederik. ——	----	V
174. Statice Armeria.	Gemeen Strandkruid. -----
17^. Berberis vulgaris.	Cemeene Berberis. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-----		VI

DRIE-EN-DERTIGSTE UITGAVE.

176. Antirrhinum Linaria.

177’ Antirrhinum Linaria, Peloria.

178. Vicia Cracca.

1’^9. Hieracium umbellatum.

iSo, Achillea Ftarmica»

Vlas Letuwtniek.

fVanfchapenheid van den

yias Leewvenbek

Vogel IVikke.

Kroonbloemig Havtkt~ kruid.

Bertram Duizendblad —

No.

181. Milium effufum.

152. Sium latifolium.

183. Lotus corniculacug.
184. Bidens cernua.

18J. Tanacetum vulgare.

18Ö. Schoenus nigricans.

187. Dipfacus lylvestris.

J88. Pyrola rotundifoJia.

189. Mclampyrum aryenfe, 190. Anchyllis Vulneraria.

iq6. Illecebrum verricillatura. tqj. Agrostemma Githago.

) 98. Polvgala vulgaris.

199. Tusfilago hybrida.
200. Senecio vulgaris.

*16. Myofotis Scorpioides. Zï'i- Symphytum officinnle. 2,1?^ Polygonum avîcuîafe.

î2i. Scabiofa Succifa.

232. Antbericum osflfragum.

13^$.' Origanum vulgare.

S24. Achillea MilietbUum. £25. Orchis bifolia.

Xlet thans voltooide deel zil, vertrouwen wij, geene mindere blijken dragen van naauwkeuhgheid en vlijt, als bij de Afbeeldingen en Befchrijvingen der twee vorige Deelen is aangewend. Het deed ons leed, dat de Heer G. J. J. van Os, wen wij als afteekenaar der Planten naar de natuur, in het Voorberigt van het tweede Deel deden kennen, door zijn vertrek en woning buiten ’s lands deze afteekening niet tot het einde heeft kunnen vervolgen, zijnde de vier laatfte uitgaven, of de twintig hikUle m mmers der Planten met van zijne hand ; doch men zal uit deze laatfte Afbeeldingen rnet genoegen ontdekt hebben, dat men het gemis van dezen Konstfehilder op de best mogelijke wijze heeft trachten te vervullen, en zullen de verdere teekeningen dié reeds vervaardigd zijrt’, niet minder de algemeene goedkeuring wegdragen.

De Heer J. FavroD de FelLens, wiens verdiensten in de overzetting der Befchrijvingen in de Franfehe Taal wij bij het laatfte Voorberigt erkenden, heeft zulks moeten ftaken met de 36®'® uitgaaf, dewijl dezelve zich toen buiten ’s lands begaf j doch wij verheugen ons, dat de Amfterdamfche Hoogleeraar C. G. C. Keinwardt, Lil van het Nederlandsch Inftituut van Wetenfehappen, Letteren en fchoone Kunsten, en wiens Botanifche Kundigheden algemeen bekend zijn, zich op ons verzoek met deze overzetting heeft willen belasten, als mede met de opgaaf van de krachten en het geneeskundig gebruik der Planten.

In dit Deel, gelijk in het vorige, komen weder geene Afbeeldingen voor, dan die genomen zijn van Planten, welke in de natuur van zelve zijn opgegroeid. Elke Plantkundige is overtuigd, dat dit een volftrekt vereischte is van Afbeeldingen eener echte Inlandfche Flora en Wij ftellen er hierom onzen roem in, dat wij aan dit vereischte voor het grootst gedeelte in het eerfte Deel, en in het tweede en derde Deel geheel voldaan hebben en zullen ons ook hieraan in het vervolg beftendig trachten te houden. Het is in fommige Flora’s' van andere Landen duidelijk te onderkennen, d»t vele Planten zijn afgebeeld naar diè

die genen, welke îa een Hortus gekweekt waren, en het maakt inderdaad het moeilijke en zorgelijke van ecne Inlandfche Flora uit, om alleen de ware, natuurlijke en niet de in een tuin gekwecKte Planten te doen afbeelden, welke laatfte door een te weligen of haar niet eigen grond dikwijls eene andere gedaante cn houding verkrijgen en in hare deelen, vooral in hare foortelijke kenmerken, groote verandering ondergaan.

De gezegde moeilijkheden zijn alleen bij ondervinding te kennen. Een groot aantal Planten groeit op een verren affland van de woning van den teekenaar ; zelfs in de afgelegenste oorden van het Vaderland, van waar het moeilijk is, dezelve in etn goeden bloeijenden ftaat overtebrengen, of zoo lang te behouden tot zij volkomen zijn afge-beeld : fommigen verliezen in dien tusfchentijd hare kleur, of de Bloemkranfen weigeren zich te openen, indien al niét de teederfte deelen bij den overtocht grooteljks befciiadigJ zijn. Op vele afgelegene plaatfen, rijk in Planien, komt men zelden en wanneer men zich aldaar bevindt, treft men de verlangde Planten niet altoos aan in haren meest volkomen ftaat, maar voor of na de bloeij'ng, terwijl het ook niet genoeg is, wanneer men het hoogst belangrijk deel, de vrucht, niet wil verwaarloozen, haar in één tijdperk waartenemen : immers behalve dat eenige Planten Bloem, Blad en Vrucht op drie onderfcheide tijden voortbrengen, en dus op zoo verfchillende tijden moeten waargenomen worden ; zoo hebben velen verfcheide weken, en fommigen maanden nodig tot rijping van het Zaad, maar alsdan zijn zij dikwijls moeilijk in de - wilde natuur weder te vinden, wegtns het verliezen of verflenfen der Bladen of het flap ter aarde liggen van den Steng, zich onder het gras en andere planten verbergende; of niet zelden zijn paden en kanten van wegen x)f wateren intusfchcn gemaaid of door voorbijgaand vee afgeweid, en alzoo de Plant daar ter plaats verloren geraakt. «

Wij geven hier deze kleine fchcts van al het bezwaarlijke in het bekomen van Planten uit de natuur ter afteekening, ten einde billijke reden van verfchooning te kunnen opgeven voor de onnaauwkeurigheden, die in de afbeeldingen zouden mogen plaats hebben.

JL^n terminant ce troisième ro/ume, „out osant espérer, ^u^on reconnaîtra facilement let mêmet fatra e, ta mê,rte exacti ude, ^udon a mit à l'exécution des deux rolumes. hout regrettant, U est vrai, ÿue M. G. J. J. van Os, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;talents duquel darit

figurer les plantes nous avons rendu hommage dans la préface du fécond volume, par son aép^.rt d ici et à caufe de fon /éjour dans un autre pays, nait pu continuer ton travail jusqu'à la fin de cette partit, les quatre tivraifons deriàéret ou les ^o derniers des feins n’étant pas de fa main.- cependant on aura vu avec plafir par ces mêmes Planches, que nous avons tâché de faire remplacer de la meilleure manièse posfible un artiste si habile, et nous fommes perfuadés, que les des feins qui restent encore à être publiés, dont Une partie e^t àéjU achevée, front reçus avec la meme approbation»

F ELLENS, auquel nous devirons la traduction exacte en langue française du texte de cet ouvrage, ayant quitté ce pays depuis la publication de la hvraifon, nous avons été privé de fon fecours pour l’avenir. Depuis son départ c’est M. le Pro/esfeur C. G. C. R ein ward T à Anfierdam, membre de l'inftitut des fciences, lettres et beaux arts en Hollande, qui fest chargé de cette partie et qui nous fournit articles qui concernent les v.rtus médicales des plantes.

ce volume, ainfi que dans le précédent, on ne trouvera aucune figure qui ne soit prife fur la pants, telle qu’elle croît fpontanément dans ce pays. Tout Botaniste est perfuadé, que c est ur.e condition abfolue pour la repréfentation de la véritable Flore d’un pays, et nous faifns gloire de l’avoir remplie dans la plus grande partie du premier volume, «, fan s aucune exc ption, dans le deuxième et le troisième; nous aurons foin de pouvoir l obferver également pour l’avenir. Dans quelques Flores des autres pays il est fouvent facile de reconnoitre les figures, qui ont été paites d'après des plantes cultivées dans un jardin botanique. Qn avouera, qut la ftricte obfervation de la règle, de ne faire figurer que

tes planta qui croîsfent naturellement dans ce pays, n'augmente pas peu tes peines et tes soins dans l’exécution d’une Fiore indigène; mais nous la croyons né ce s J aire, puisque ta culture des plantes dans un fol trop gras, ou contraire à leur nature, en change que'que-fois, lO' forme et le port, et produit des variations confidérables dans tes parties et fur tout dans les caractères fpécifiques.

Ce nest que pas lexpérience même, qu'on peut fe faire une idée exacte des difficultés dont nous venons de parler.- Un grand nombre de plantes ne croit qu’à une grande disante de ta^ demeure du desfinatcur, quelquefois même dans les parties les plus éloignées du pays, d où ils est difficile de tes transporter et de tes conferver en même tems en fkur et en bon état, jusqu à ce que la figure fait entièrement achevée. Pendant cet intervalle quelques unes changent de couleur, ou tes corolles des fleurs fe refufeni à fouvrir, fi toutefois les parties les plus tendres n’ont pas été endommagées par le transport. Plufieurs endroits éloignés, r.cites en plantes, ne font que rarement vifités, et quand oh fe trouve sur les lieux on ne

rencontre pas toujours les plantes, qu'on défigt;e dons un état parfait, mais bien fouvent fait avant fois après ta Jleuraison ; encore est il dispenfable de les obfirver à plusieurs époques de la végé ation, fi Ion ne veut pa^ négliger le fruit, la partie la plus esfentielle ; et tout le monde fait, que plufieurs plantes froduijent les feuilles, les fleurs et les fruits à un tems tiès difféieni. C’est ainfi que quelques unes exigent plufieurs femahes ou même plufieurs mois pour là parfaite maturation des graines; mais ausfi bien fouvent on ne les retrouve alors qu’avec peioe foie qu’en attendant les fiuHles foient tombées ou fanées, fait que la

par terre, ou que la plante fe trouve cachée par l’herbe et les autres meme H arrive, que les fentiers ou les bords des chemins et des eauic

les animaux, de manière que la plante recherchée fuit connaître en quelque manière les difficultés que préfer.te dans leur état staturel, èfin de donner en ntême tems les exeufer quelques fautes, qui pourraient avoir Heu dans

Geseachts Kenmerken. Calyx 2-valvis, multifl'^rus ;* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zzó?

jes.,a. veelbloemig^vergrootbijb. Spiciilata ovata^ Äe# nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vergrootd, Valvulis

margine fcariofis, acuciusculis ; met Klepjes aan den rand verdroogd^ 'fpitsacltiig. (zie bij a en b.) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

SpicuJis trifloiTS , bafi pubescentibus ; driébloemigeAartjes.^ van ottderèn zacht-harig. Culmo ercçto, tereti ; regiopflaanden, ronden Halm. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' '

a vy. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den Plantkundigen veel moeite gekost deze joort genoegzaam te on*

ï.) av/» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van de Poa prarenfis. Linnæus verklaart in.zyne Ord. Naturales,

■V)* '• nbsp;nbsp;' uitgegeven door Giamp;seke, dat het nog nief uit gemaakt is, of beide foorten al of

j.jfj. ' miet zijn onderjcheiden, en dat dit aan de nafporingèn der nakomelingen moet over-gt; gelaten v/oraen. Wiljldenow de opgegeven kenrnerken van beide foorten^

•., nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ook van de P. angustifolia, naamvlijks voor blijkbaar genoegd doch de beroemde

CuRTis het onderfcheid der twee eerstgenoemden doen kennen, als hebbende de Poa.trivialis een ruigachtigen halm, duidelijk merkbaar,'wanneer de vingers daar langs worden geßreken, en voorts een lang puntig bladbindfel, te zien bij e.; ter^ ' »rz/Zr/e P.prateiifis een gladden Halm, en een jkort, flomp Bladbindfel heeft. Een 'y, zacht’harigen Bloemkrans zie men vet groot bij f ' De Meeldraden, die gele Helm-knoppen hebben, met de StampKrs bij g.. Het Zaad, h. vergroot, i. Dit Gras gewoonlijk hoog 2, fomwijlen 3 yoeze». quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;

-' ■-■I. k is minder moeilijk de P. pratenfis van de twee andere bovengenoemde foorten, dan ' deze, beide van elkander en te onderfcheiden ; want één der foortelijke kenmerken, door vj'-i CiNNÆUS öö« de p. angustifolia toegekend, van ä^-bkemige aartjes te hebben, , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is verre van beflendigtezijn', daar mén dikwijls ^-Moemige, en ^daarentegen opk

r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^'bloemige vindt in elk aartje. Het kenmerk van eene min of meer uiigebreide Pluim

[ ,7 v' nbsp;nbsp;nbsp;” verfchilknde, naar mate van den ouderdom der Plant. Eindelijk fchij-

? ■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nen de min of meer fmalle Bladen geen voldoende onderfcheiden kenmerk tusfchea

beide foorten opteleveren, om dat dezelve verf chilien naar de droogere of vochtigere ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plaatfen, waar zij groejen : hierorn zou ik zeer geneigd zijn, op het voorbeeld van

.. , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, den beroemden Marck, van beide ßcchts éénefoort temaken, ende P. angusti-

* /' ' folia ßechts te befchouwen als eene verfcheidenheid van de P, trivialis, waar van zijniet genoeg verfchilt, om ze voor eene afzonderlijke jeort tehouden.ÇBAVMn.'j

Hcishoudelijk Gebruik. Behoort tot de beste inlandfche Grasfen, vooral op gron-r den die genoeg vochtigheid hebben, en levert aldaar voortreffelijk Gras op; waarom ooit dif zaad van wegens het Gouvernement is uitgedeeld aan de Commisfien van Landbouw 'in het Koningrijk, om daarvan zaad te winnen, en hetzelve verkrijgbaar te maken tot het aanleggen en verbeteren der weiden. — Volgens de waarneming van Curtis, is er geen ^Gras, dat meer opbrengt, doch het,wordt ligt aangedaan door ftrenge koude en groot© droogte .'''gelijk het ook op een hoogen droogen grond weinig tiert en fpoedijj vermïtt7 dèrt,daar de Poa^pratenfp meer dropen grond^^beminr. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hh . nbsp;nbsp;nbsp;') /

■U nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: lui; .■

Allemand. Gemeines Rispengras. Anglois. Rough-ftalked Meadovv-grafs, François. Paturin commun.

CARACTERE GENERIQUE. Calice bivalvc, raultiflore. (^De grandeur naturelle vers a, aggrandi vers b.) Epillet ovale, c, aggrandi vers d. Valvules un peu aigues, fca-rieufes à la marge. (Voyez vers a et b.)

Caractère Spécifique. Pannicule presque düF.ife. Epillets triflores, pubescens à la bafe, Chaume droit, rond.

ƒ,« Botanistes ont eu autrefois beaucoup de peine à distinguer fufflfamment eette espèce d'avec le Paturin des près. (Poa pratenüs, Linn.) Linne lui-même déclare, dans fes Ordres naturels, publiés par Gieseke, que la question n'est pas encore décidée, fi ces deux espèces font bien distinguées l'une de l'autre ou non, et qFon doit l'abandonner aux recherches de sa postérité. Willdenow ne regarde pas les ca-ramères asfignés à ces deux espèces, ainfl qu'au Paturin à feuilles étroites, (Poa angustifolia, Linn.) comme, fuffifamment manifestes', çependant, le célèbre a fait connaître le caractère diagnostique des deux premières espèces en difant epue le chaume du Paturin trivial est évidemment rude, lorsqiion le pasfe entre les doigts, et que deplus, fes gaines font terminées par une longue pointe, qu'on voit vers e; tandis que le Paturin des prés a un chaume lisfe et des gaines terminées par une pointe courte et émousfée. On voit une Corollepubescente, aggrandie vers f. Nersg on a reprêfenté les u. Pistils et les Etamines qui ont des Anthères jaunes. La Semence fe voit vers h, et aggrandie vers i. Cette planté s'élève ordinairement à la hauteur de 2 et quelquefois de 3 pieds.

, Note du Trad. Il est bien moins difficile de distinguer le Paturin des près d'avec les u. autres espècesdont on vient de parler, que de discerner ces deux dernières l'une de l’autre; car, l'un des caractères fpécifiques asfignés par Linne rzz/ Paturin à feuilles étroites, qui est de porter des Epillets quadriflores, rlest rien moins que confiant, puis-qilon rip trouve très fouvent que 3 fleurs et , au contraire, quelquefois jusqu'à 5 fleurs à chaque Epillet. Le caraîtère tiré de la Pannicule plus ou moins étalée est tiusfi tiès variable, d'après l’âge de la plante. Enfin, les Feuilles plus ou moins quot;nbsp;étroites ne paraisfetit pas fournir ici un carallère distinliif fiiffifiant entre ces 2 espèces, puisqF elles varient du plus au moins, d’après les lieuv plus ou moins fees ou humides où ces plantes croisfent. C’est pourquoi, je ferais très ported fuivre l’exemple du célèbre la Marck, qui Feii a fait quune feule espèce et qui ne regarde le Paturin à feuilles étroites que comme une variété du Pat. trivial, dont il ne diffière point asfez pour en former une espèce distincte. (Favrod.)

_ Lieu Natal. Cette plante est commune dans les bonnes prairies qui ne font pas trop élevées.

Usage Econom. Elle doit être regardée commè une des meilleures graminées de ce ’’pays, fur-tout, dans lès prairies qui font asfez humides, et fournit un excellent pâturage; c’est-pourquoi, fa remence a été distribuée par ordre du Gouvernement aux Membres de la Commisfion d’Agriculture dans ce royaume, pour tâcher de la multiplier et de la rendre plus facile à p’en procurer , afin d’en établir et améliorer les prairies. D’après l’obfervation de CuRTis, iPn’y a point de graminée qui produife autant; elle est, cependant,' aifément affeélée par un froid rigoureux, ainfi que par une trop grande î’écheresfè; elle rélisfitausfi fort peu dans les terreins hauts et fees et y diminue bientôt, tandisque le Paturm des prés aime les terreins plus élevés.

Gewwnlijk. Vetbascnm. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* .

Nederd. Bijnamen. Breedbladig Wolle-kruid, Koningskaars, Toortskruid. Bloeit Junij en Julij.

Geslachts Kenmerken. Corolla rotata, fubinæqualis; Bloemkrans radvormtg, eeni^ germote ongelijkvormig. Capliil» 2-locularis, 2-valvrs; Zaaddoosje tmehokkig » met a. klepjes

SooRTELijKE Kenmerken. Foliis decurrentibus, utrinque tomentofis; met nederwaarts loopende Bladen, aan wederzi jde viltachlig. Caule fimpltci, eenvoudigen Steng.

Eene Plant in haar geheel ve^leind af geheeld bij'B. De buikachtige, wollt ge Bloem' kelk, rustende op een klein Steeltje en gedekt door een puntig uitloopend Schutblaad-je bi] a. Eene geopende Bloemkrans b, De twee onderße Meeldraden zijn langet dan de overige en kaal-, de drie bavenfle met witte haren bezet: te zien bij b. E'rucht-beginflel en Stamper met het Bloemfleeltje c, Eene rijpe Zaaddoos d. ter aanwijzing van de keurige plaatfing der Zaden onder den rand van het Klepje geopend, bij e. Het Zaadf. De Bloemen zijn nu kleinder, dan grooter; na eens Heek, dan hoog geel-, nu eens digt bij elkander, dan eens verder van den anderen afflaande. De Bladen digt aan den grond zijn i o duimen lang, en 6 breedde Bladen aan den Steng zijn veel kleinder en omvatten voor de helft den Steng met nederwaarts loopende wieken: het Dons of de wolli^eid der Bladen is wit achtig groen. De Plant verdort terflond, als de Zaden rijp zijn, volgens Miller. Zij groeit ter hoogte van 6 en 7 voeten, vooral in losfen zandgrond

Verfeheidenheden. Deeerfle, die vrijmerkwaardigis,beflaatin den Stempel, welke inplUats van eenvoudig en kogelrond te zijn, tz-fpletig is, en uit 2 bolletjes beflaat: aan deze verfcheidenlieid3 reeds aan Haller en Murray bekend, is door den laatflen den naam gegeven van Verbascum bicolle, — De tweede met een getakten Stenge (F AVROD._)

Aan den binnen-kant der Duinen op zeer vele plaatfen f. Aan den weg bij Mjddägtett op de Heluwe f. Aan de Dijken tusfchen Maas en lKaal\. In het Speel by Kuilenburg f, bij iEageningen en Rheenen f. — Aan den oostkant van den Heereweg op de dijkjes bij de IKolf QXï achter Haren bij Hoorveldbwix.exs Groningen, om Nimwegen, op cenige plaatfert om Utrecht, en elders: ook fomwijlen op oude Muren.

De beide verfeheidenheden hier en daar gevonden doorFAVRop, in de Departementen van Utrecht en Gelderland.

Kracht en Geneesk. Gebruik. In de Bataaffche Apotheek opgegeven De Bla-'den van deze Plant, die men in het Fransch Bouillon blanc noemt, zijn verzachtende en ' 'pijnftillende, en worden hierom bij wijze van (loving of pappen tot verdeeling of rijpma-king van gekneusde wonden aangeprezen : het af kookfel derzelven als ook van de Bloemen wordt in borstziekten, hoest en tering geroemd, als ook voor gorgeldrank in keel-ontfteking aangewend. Klisteren en (tovingen uit dezelve bereid , zijn ook in de aarabeijen dienstig bevonden. (Murray.)

Huishoudelijk Gebruik. Uit de Bloemen verkrijgt men eene gele kleur. De Bijen azen op de Bloemen. (Reuss.) De wolligheid of het vilt der bladen kan tot Tonder dienen. In Noorwegen gebruikt men met veel vrucht de plant tegen de Longziekte der Runderen , Linn. Als een Paard vernageld is, plette men de Plant tusfchen twee (leenen, en legge dezelve daar op; en wanneer een Paard in doornen heeft getrapt, kooke men de Plant, en wasfche daarmede de kwetfuur. (Mattuschka.) De Plant heeft voor Visfehen eene verdoovende kracht, en zij worden hiermede gemakkelijk gevangen, (Haller en Boc-cÖNE, aangehaald door Houttuyn.) De Schapen raken dezelve niet aan. (Gmelin.) Volgens Houttuyn, zou men de Stengen, gedroogd en met eenig fmeer bedroopen, tot fakkels kunnen gebruiken, en hierom de Plant in ons land ook Toorts-kruid geheeten worden , welken naam wij echter meer van derzelver gedaante afleiden. In de Apotheek zorgq men om in plaats van deze niet te gebruiken nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lyehrdtis coi jd'. nigrum. (Tieboel.)

Æle^iand. Gemeine Köningskerze. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ '

Angloù. Great white Mullein; Cow’s lungwort. Fançois. Bouillon blanc mâle; Molène.

Caractère GENERIQUE. Corolle en roue, un peu inégale. CapfulebiJocuIaire,bivalve. Caractère Spécifique. Feuilles décurrentes, cotonneufes des deux côtés. Tigefimple.

On voit vers A. une plante entière mais rapetisfée. On a repréfentè vers a. un Calic» qia est ventru^ et laineux, porté par un court Pédoncule et couvert par une Braélée pointue et faillante. Vers b, on voit une Corolle oirverte. Les 2 Etamines inférieures font plus longues que les,3 autres ei chauves^ les 3 fupérieures font garnies de poils blanc,comme on le voit vers b. Le Germe et le Pistil, avec le Pédoncule font repréfentés vers c. On peut voir vers d, une Capfule mûre et ouverte, dans la que,lle les femences font joliment arrangées fous le bord de la Valve, ainfi qt/on le voit vers e. La Semence f. — Les Fleurs font tantôt plus grandes, tantôt plus petites', tantôt d'un jaune pâle, tantôt d'un jaune plus foncé; tantôt ferrées les unes f rès des autres, tantôt p.us distantes entr elles. Les Feuilles radicales ont jusqu a 10 pouces de longueur, fur 6 de largeur. Les Feuilles caulinaires font beaucoup plus petites et fémi amplexicaules, avec des ailes décurrentes. Le duvet ou coton des Feuilles est d un vert blanchâtre. La plante fe desfécJie dès-que les Semences font mûres, fuivant Miller. Elle parvient à la hauteur de 6 à 7pieds, fur-tout, dans les terreins fahlonneux et légers.

Variétés. LeTraduélnir de cette Flore a trouvé dans ce pays deux variétés de cette, plante, dont la 1«. qui est asfez remarquable, confute en ce que le Stigmate, au lieu d'être fimple et globuleux, est, au contraire, bifide et biglobuleux. Cette variété, déjà . , connu de Haller et de Murray, a été 'défignèe par ce dernier fous le nom de Verbascum bicolle. La 2% variété avait la Tige rameufe. (Favro'd.J

En divers endroits du côté intérieur des dunes f. Le long du chemin près de Middagten dans le rduve f. Sur les digues entre Meufe et IFaal f. Dans le Spoeï près de Kuilenburg f. Autour de îVageningen et de Rhencn f. — Du côté oriental du Heereweg fur les digues près de IFolf, et derrière Haren près de Hoorveld dans les environs ào-Groningue, Autour de Nimègue, et en certains endroits autour d'Utrecht et ailleurs; quelquefois ausfi fur de vieux murs.

Les 2 variétés indiquées ci-desfus ont été trouvées çà et ,là dans les Départemens d'Utrecht et de Gueldre. (Favrod.)

Vertus et usage Med. Cette plante est indiquée dans la Pharmacopée Batave, Les feuilles font adoucisfintes et calmantes; c’est-pourquoi on en recommande l’ufage, fous forme de fomentation ou de cataplasme propre à réfoudre ou à mûrir les plaies caufées par meurtrisfure. Ladécoélion de ces mêmes feuilles, ainfi que celle des fleurs est ausfi utile dans les maladies pulraoniques, contre la toux et la phthifie, ainfi que comme gargarisme dans les Inflammations de gorge. On a ausfi découvertque fi on applique cette décoction comme clystère ou comme fomentation elle fer à foulager les hémorroïdes. (Murray.J Usages Econom. Les fleurs donnent une couleur jaune. Les abeilles viennent picorer fur les fleurs. Reuss. Le coton des feuilles peut fervir à faire de la mèche. On emploie avec fuccès cette plante, dans la Norvège contre la pulmonie des boeufs. Linne. Lorsqu’un cheval estencloué, on le guérit, en écrafant cette plante entre deux pierres et en la lui appliquant fous le pied; et fi un cheval s’est.planté une épine au pied, on fait cuire la plante et on lave la blesfure du cheval avec cette décoélion. (Mattuschka.J Cette plante, et, fur-tout, fes graines étourdit le poisfon au point qu’on peut aifément le pren-’ dre avec la main. (Haller et Boccone , cités par Houttuyn.) Les moutons n’y touchent pas (Gmelin.) Selon Houttuyn on pourrait en employer les tiges féchées et enduites de quelque graisfe, en guife de flambeau; c’est pour cette raifon, dit-il, que cette plante porte dans notre pays le nom de toorts-kruid, (Plante à flambeau.) Mais nous aimons mieux faire dériver ce nom-là de fou port droit'et éîévé.* Les Pharmaciens doivent avoir foin de ne pas fe fervir du Bouillon lychnite (Herbascum lychnitis) ou du Bouillon n»ir (Ferbascutn nigrum) aulieu de celui-ci, (Tibbobl.)

Geslachts Kenmerken. Calyx tubulofus pijpachtige Kelk. Corolla ï fquamæ fta-mina munientes calyci infertæ, Bloemkrans beflaande uit jehubben., diedeMeeldradenbefchutten^ en in den Kelk zijn gelast, Bacca , heeft eene Bezie,

SooRTELijKE Kenmerken. Spinis terminalibus, «ö# nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;70« «Wtf. Fioribua

quadrifidus, dioicis; vierfpletige., twehuizige Bloemen. Foliis ovatis, eironde Bladen.

tloe zeer men bij de foortelijke kenmerken hier op gegeven., en algemeen bij de Plant-' kundigen deze foort als tweehulzig vindt bef chreven ; ts het mij met gelukt deze v/aarneming bevestigd te hebben gevonden. Beflendig heb ik dezelve v/aargenomtn op de plaatzen om den Haag, hier onder aangeleekend, en de Bloemen op onderfcheidi Planten onderzocht, maar nimmer dan tv/eeflachtige gevonden, zoo als de afbeelding,^ naar eene dier Planten genomen, aamvijst-, en dit verfierkt mij in 't geen Du Roi, aangehaald door Reichard en Willdenow, verzekert, dat van deze foort ■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevonden voerdt met tweeflachtige en met enkel Mannelijke Bloemen, waar door dezelve

dan behoort tot de klasfe der Pc^ygamia ; en toevallig zal ik geene dan tweeflachtige boomen hebben aangetroffen, die ook allen zulke rijpe Bezien voortbragten, als hier zijl afgebeeld, — De Bloem ts beftendig i^’mannig, men zie een van voren a, van achteren b, vergroot c. De Meeldraden flaan regt, zoo als ook de gele Schubjes door fommigen voor Bloembladen gehouden, die achter de Helmdraden flaan en dezelve befchietten,nog duidelijker te zien aan den geöpenden en medev erggt; ooten Bloemkelk, d, in welks buikje zich de Stamper bevindt die een tweefpletigen Stempel heeft. Leers zegt bij zijne befchrijving der^enkele vrouwelijke Bloem, dat de Stempel t^-fplettg is, 't geen met het vierhukkige der Bezie ook wel fchijnt overeentekomen- nogtans hebflk ' die alleen ti-fpletig waargenomen, doch daar aan altoos zoodanige vruchten gevonden, als door hem bcfchreven zijn', men zie eene nog onrijpe groene, en eene volkomen rijpe blaauwe Bezie aan het Kruchttakje e: eene Bezie geopend f, blijkende daardoor 4 hokjes en 4 zaden te hebben. Een Zaad afzonderlijk g. — De Bloemflelen zijn in onregelmatige bundeltjes, beflaande fomwijl en uit 20 en meer Bloemflelen, verzameld aan di blad takjes, ter plaatfe waar de bladen beginnen. De bladen hebben zxoare nerven, en gelijken veel naar die van de Kornoeilje. De doornen zijn niet veelvuldig, en komen zelden voort aan jonge takken. Het Boompje groeit ter hoogte van 8 tf« 10 voeten.

Op den IKildenborch in het Kwartier van Zulphen gevonden door Staking; by IKas-fenaar door Schwenke, en door mij buiten den Plaag in het Duin achter de Hofftede Schudde geest, even beoosten dezelve dicht bij het latxli waar het gefchut beproefd wordt f. Verder in de Boschjes op de Duinen, ten oosten van den Scheveningfehen IKeg op de hoogte van Zorgvliet, omtrent 150 roeden duinwaarts in. Deze beide plaatfen zullen waarfchijnelijk bedoeld zijn door de Gorter bij zijne aanteekening „ aan den weg van „ 'sHage naar Scheveningen voorbij het tolhek en elders daaromtrent in de duinen.”

Kracht en Geneesk. Gebruik. De Bezien worden om hare purgerende kracht in de Waterzucht en kwaadfappigheid aangeprezen, en tot een firoop gekookt, toegediend. (VOLTÏLEN.)

Huishoudelijk Gebruik. De Bladen worden door Paarden, Schapen en Geiten gegeten. (Linn.) Dit Boomgewas is zeer gefchikt om te pooten op wallen, en tot levendige Heggen aanteleggen. Volgens Houttuyn worden van de takken omllreeks Lyon fterke bogen gemaakt, en men rekent in Frankrijk dit hout ’t best om tot houtskool te branden voor buskruid. Men gebruikt den bast in Zweeden niet alleen om geel, maar in Gothland in het byzonder om donker bruin te verwen {Swed Æoh.j De onrijpe Bezien verwen donker rood. (Linn.) De rijpe Bezien leveren het groen op, dat onder den naam van Sapgroen door de fchilders zoo zeer gezocht wordt. Hiertoe worden de besfen met een weinig opgeloste aluin gedaan in een blaas, die men op eene heete plaats hangt. Na eenige tijd bekomt men eene groenachtige ftof, vermengt met den droefem der besfen, die men in water losmaakt: men doet dit door een doek en laat het uitdampen en ver-krijgt alzoo het fapgroen, (du Hamel du Monceau) ook geven de rijpe besfen een puiper roode verw voor de Speelkaarten. (Haller.)

François. Nerprun ou Noirprun ofiîcifial. Nerprun piirgalif. fi.urit en Mai, les Baies ne font mûres qu’cn Août ou Septembre, 'ft.

Caractère Generique. Calice tubuleux. Corolle formée d écaillés quifoutiennent .les Etamines et qui font inférées fur le Calice. Baie.

Caractère Sfecifiqoe. Epines terminales. Fleurs quadrißJes dio'iques. Feuilles ovales. Quoique les botanistes aient asfigné à cette plante les cara^ères fpécifiques que je viens d'énoncer et qu'ils aient ordinairement décrit cette espèce comme dioïqueje n'ai y cependant , pas réusfi à m'asfurer de cette observation. Je ne l'ai jamais ob/ervèe, dans les environs de La Haye aux endroits indiqués ci-desfous, et après-avoir examiné les pleurs fur divers individus, jene l’ai jamais olfervée qu'à fleurs hermaphrodites, ainßque le fait voir notre des fin exécuté d'après une de ces plantes; c'est aus fi ce qui me confirme dans ce qu asfure on Koi, cité par Reichard VVilldenovv, qu'on trouve des individus de cette espèce qui n'ont que des fleurs hermaphrodites et d’autres qui n’ont que des fleurs mâles. Cette espèce doit donc être rangée dans la Clasfe de la Polygamie; je nai donc fortuitement rencontré que des arbrisfeaux hermaphrodites, cquiproduifoient tous des Baies mûres, telles que je les ai fait repréfenter dans notre planche. La Fleur est Enflamment tétrandrique, on en voit une vue par devant vers a., par derrière vers b. et aggrandie vers c. Les Etamines font droites, ainfi que les petites écailles jaunes, (que quelques obfirvateur s ont regardées comne des Pétales,) qui fe trouvent derrière les Etamines et qui lesgarantisfent ; c est ce qii on peut voir bien Clairement dans le Calice ouvert et aggrandi vers d; dans le ventre duquel fe trouve le Pistil dont le Stigmate est bifide. Leers, dans fa description des Fleurs uniquement femelles, dit que le Stigmate est i\-fide, ce qui parait as fez bien s'accorder avec les 4 loges de la Baie; cependant, je ne l'ai jamais obfervé que bifide quoique j'y aie toujours vu les fruits tels qu'il les décrit ; on voit vers e. une branche à fruits portant une Baie non encore mûre et verte, et une autre parfaitement mûre et bleue. Fers f. une Baie ouverte où l'on voit clairement les 4 loges et les eçfmences. Une di ces Semences est repréfentéefiparement vers g. — Les Pédoncules font rasfemblés en petits bouquets irréguliers, compoféi-de 20 Pédoncules et davantage, placés fur les rameaux folii fères à l'endroit où les feuilles commencent. Les Feuilles ont de fortes nervures et resfemblent beaucoup à celles du Cornouiller. Les Epines font peu nombreufes; on en voit rarement aux jeunes branches. Cet arbuste s’élève de Z à lo pteds.

Près du IFiltdenborch, dans le Quartier de Zutphen, où il a été trouvé par SfaringZ Près de IFasfenaar, par Schwenke. Près de La Haye dans les dunes derrière la campagne de Schuddegeest, un peu à l’est, tout.près de la plaine où l’on éprouve l'artillerie |. Plus loin encore dans les bosquets qui fe trouvent fur les dunes à l’est du chemin qui conduit à Schevening, à la hauteur de Zorgvliet, environ à 150 perches du côté des dunes. Ce font, vraifemblablement, ces deux endroits que de Gorter a eu eu vue, lorsqu’il dit dans fon indication : „ le long du chemin de La Ifayeèt Schevening, au delà de la barrière „ de péage, et ailleurs dans les dunes d’alentour.”

Vert, et Usag. Med. Les Baies ont une vertu purgative qu’on loue dans l’hydro-pifieetla dépravation des fucs; on les emploie cuites et en con(illanccdefyrop.(VoLTELEN.) Usag. Econom. Les chevaux, les moutons et les chèvres la mangent. (Linne.) Cet arbuste est très propre à être planté fur les remparts et à en former des haies vives, rio UTTCYN rapporte, qu’aux environs de Lyon, on fait de forts arcs avec fes branches, et qu’on regarde, en France, ce bois comme le meilleur pour en faire le charbon dont on fe fèrt dans la fabrication de la poudre à canon. En Suède, on fe fert de l’écorce, non feulement, pour teindre en brun fombre. (Swed. Abhand) Les Baies mal-mûres donnent une couleur rouge foncée. (Linne.) Celles qui font mûres fournisfent le vert, connu fous le nom de Fert de vesfie, fi recherché par les peintres. Sa préparation confiste àrenfermer ces Blies dans une vesfie, avec un peu de foltition de Muriate d'alumine (Alun du commerce), et à pendre cette vesfie dans un endroit très chaud. Quelque temps après on obtient une matière verdâtre, mélée avec la fécule des baies; on disfout cette matière dans l’eau, on « i filtre au travers d’un linge ; on la fait évaporer et on obtient ainfi le vert de vesfie. (du II.amel DG Monceau.) Les Baies mûres donnent encore une couleur rouge pourpre qui fort à peindre les cartes à jouer. (Haller.)

Geslachts Kenmerken. Corolla fex-fida. Zes-fpleUge Bloemkrans. Bacca maculofà, tri-locularis; gevlekte Bezie., met 3 hokjes.

lt; SooRTELijKE KENMERKEN. Folüs cordatis, met hartvormige Bladen. Floribus tetran* dris, viermannigs Bloemen.

Twee Bloemen met hare roodachtige Bloemjiekn, dit altoos aan paren vereenigd zijn^ bij a. Eene Bloemafzonderlijk, vergroot bij b, De Bloemkrans is maar j\.-fpletig en eenigzins omgebogen, Vruchtbeginftl tn Btamper, hebbenae een Stempel in 2,ge-fpleten, bijc Een vrucht~tak met gevlekte of gefpikkelde Bezien, eer dezelve volkomen rijp zijn, bij d. Eene roode Bezie welke ten volle rijp is, e, zijnde maar twee hokkig ; één hokje met het zaad f. Het zaad g. Deze foort mist een aerde van de deelen der vruchtmaking die bij de gejlachts-kenmerken wqrdcn opgegeven, De Plant te voorjchijn komende, vertoont jlechts een enkel blad: de Bloemßeng opfchietende, ontdekt zich het tweede blad, dat aan het eerde gelijk is: beide Bladeren zijn met jierke ribben voorzien. Door de voortkruiptnde wortelen is de plaats waar eene Plant is voortgekomen, fpoedig rondom met meerdere Planten bezet. Er zijn dikwijls jaren, dat zij geene Beziën of zeer fcbaarsvoortbrengt. De Plant hoog tot fomwijlen i voet.

Vele Hoogduitjche Plantkundigen en onder anderen Roth in zijne Flora Germanica, hebben voor deze foort een afzonderlijk geflacht bepaald, voaarvan de laatfle onder den naam van Maianthemiim de volgende gejlachts-kenmerken heeft opgegeuen: vierdeelige Bloemkrans, omgebogen Slippen, tweehokkige Bezie. Anderen hebben haar den geflachts-naam van Unifolum, met bijna dezelfde kenmerken gegeven. Dit geflacht zal dan moeten geplaatst worden onder de Viermannigen Eenwijvigen van L1NNÆUS. — Het voegt mij niet, mij hier als regier optewerpen en te bejlifen, welk van de beide gevoelens het meest gegrond fchijnt, of dat van hun, welke met Linnzeus hier van jlechts eene foort der Convallaria; of van anderen, die met Roth er een afzon^rlijk geflacht van maken, onder den naam van Maianthemum of Unifoliura. Verre van mij omtrent beide achtenswaardige partijen te verklaren, vergenoeg ik mij met te zeggen, dat het laa'ifie gevoelen rust op oude voorbeelden, als die van J. Bauhinus, Boemmer, Buxbaum, Dillenius, Dodoneus, Rupp, Zinn, en van mijn beroemden Landgenoot Haller. Het gezag van den laatjien is te minder te verwerpen, omdat men Hem veeleer he^t verweten, van te weinig dan te veel geflachten bepaald te hebben. (quot;Favrod.)

Verfcheidenheid. Schoon deze Plant gewoonlijk maar 2 Bladen heeft, is echter meermalen eene verfcheidenheid met 3 Bladen aan getroffen door Favrod.

In het Haagfche Bosch f. In Vriesland bij het Oranjewoud en in een Boschje bij Donkerbroek. In het Cluving-Bosch in Drenthe. Bij Himwegen, Dbbergen, Boedelhof, Uilenpas en elders in de Bosfchen van Gelderland,

Huishoudelijk Gebruik. De Bijen azen op de Bloemen. (Reuss, Màttuschka) • Verder nuttig gebruik van deze Plant is mij niet bekend.

. Cakacterb GeneriqüE. Corolle fex-fide. Baie tachée, tri-locuîaire. Caractère Spécifique. Feuilles en coeur. Fleurs tétrandriques.

On voit vers a. deux Fleurs avec leurs Pédoncules rougeâtres, quifont toujours dispoßt par paires. Fers b. on voit une Fleur féparée et agrandie. La Corolle est feulamp;^ ment quadrifîde et un peu réfléchie. Le Germe et te Pistil, dont le Stigmaie est bifide font repréfentés vers c. On voit vers d. une branche à fruit avec des Baies tachée! ou picotées, avant leur maturité parfaite. Fers e. une Baie rouge parfaitement mûre y lacjuetle rla que a. loges; une de ces loges avec la Semence fi voit vers f, et la Semence vers g. — Il manque à cette espèce un tiers des parties de la fructification inditptées dans les CaraÜières génériques.— La plante r^a d'abordqu’une feule feuille ; mais à me fur e que la Tige fi développe il en parait une fécondé fem-blable a la première; F une et F autre fint pourvues de fortes eûtes. Lorsqu’il s'en trouve quelque part une plante, elle en produit bientôt plufteurs autres autour ef elle, au mojen de fes racines rampantes. Il est fiuvent des années qu’elle ne Produit que peu ou point de Baies. Elle s’élève d’un i pied à i pied quelquefois. Note du Trad Plufteurs Botanistes Allemands et entr’autres Roth, dlswj fa Flore ger-' manique, o»; fait de cette espèce un genre particulier, auquel ce dernier donne le nom de Maianthemum et lui asfigne les caraamp;ères généri^et fuivtuss. Corolle quadripartie; découpures réfléchies. Baie biJociilaire. datures lui donnent te nom g nérique de UBifoltam, avec à peu près les mômes caraciites. Ce genre devrait ^nc être rangé dans la Tetrandrie Mon»gynie d» Linné. U ne m'appartient pas de rdériger ici en juge et de décider laquelle des deux opinions parait être la mieux fondée, ou de ceux qui, avec Linné, ns font de cette plante qu'une espèce du Muguet, (Convaltaria./ oude ceuicqui, avec Roth, an font un genre particulier, fous le nom latin Æ Maianthemum ou Unifolium. Loin de rien prononcer entre des autorités respeflables de part et d’autre, je me contenterai de dire que l’opinion des derniers repofe fur d’anciens exemples tés que ceux de J. Bauhin, Boehmer, BuxbaüC, Dillen, Dodon, Rupp, Zinn et demon illustre compatriote Haller. L’autorité de ce dernier, fur-tout, est d’autant moins àrejetter qu’on lui a plutôt reproché d’avoir trop refirré les genres que de les avoir trop étendus. (^Favrod.)

Variété. Qpoique cette plante n’ait ordinairement que 2 feuilles, j’en ai, cependant, ren* contré plus d'une fois des variétés à 3 feuilles. ÇFavrod )

Au Bois de La Haye f. En Fiife près de /'OrÆWTêwo»/ et dans nn hoequet près de Dans le Cluvings Bosch dans le pays de Drente. Près de Nim^ut, Ubbergen, Boedelhof, Uilenpas et ailleurs dans les Bois de la Gueldre. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Usage Econokl Les abeilles viennent picorer fur fes fleurs. (Rbvss, Mattuscuka.} Les autres ufages de cette plante me font inconnus.

Geslachts Kenmerken. Corolla fubæqualis, 4-fid a ; lacinià làtiore emarginata, lijna gelijkvormige, i^-jpletige Bloemkrans-, zijnde het breedflejlipjeuitgerand. Stamina ereéla, distantia; regtftandige, van elkander verwijderde Meeldraaen.

SooRTELijKE KENMERKEN. Floribus capitatis; met Bloemhoofden. Foliis ovatis, fcr-ratis, petiolatis; f/roz;âfe, zaagtandige,gefleelde Bladen. Staminibus Corollalongioribus. Meeldraden langer dan de Bloemkrans.

Een vifftandige Kelk a. ; eene Bloemkrans met de regte, wijd vanëenflaande Meeldraden, b-, het uit gerande Slipje van den Bloemkrans afzonderlijk, vergroot, c. Eén Meeldraad, d,, vergroot e. De Stamper, f, vergroot g., hebbende een gefpleten Stempel. — Wij hebben lang in twijfel gefaan, of de af geheelde foort ook de Mentha hirfuta (Harige Munt) was, dewijl Linnæus en Willdenuw verklaren, dat de M. aquatica zzze? ruig-harig is-, doch de waarnemingen van Haller, Cranz en anderen jpreken dit tegen, en men zal ook zekerder kunnen afgaan op het geßeelde der Bladeren , dat aan de M. aquatica en niet aan de M. hinüta wordt toegekend; zelfs houdt Haller laatfle voor eene verfcheb denheid van onze foort. St. J. van Geuns heejt in zijn Spiciiegium de M. hirfuta «/r inlandsch op gegeven, doch alleen om dat Linnæus had aangeteekend, *t geen ook door Willdenovv in zijne Species Plantarum is overgenomen, dat zij in Hollandt’huis behoorde; maar van Geuns geeft in zijne gejehrevene aanteeke-ningen op dit Spiciiegium, dievoormi] liggen, zijne tviijfeling op, of men hierin ook door eene drukfeil misleid is, daar Linnæus jehijnt bedoeld te hebben Halland, eene landflreek tn Zweden. Wi] mogen dus met dezen beroemden Plantkundigen in twijfel trekken dat de Mentha hirluta tot onze inlandjche Planten zou behoren, en dit doet ons te geruster de af geheelde, die zeer algemeen in ons Vaderland wast, voor de M. aquatica houden. Steel en Bladen heb ik altoos harig bevonden, en de Bladßelen dikwijls langer dan hier is afgebeeld. De Bloemen zijn in z cf Kransjen om den Steng, die vierhoekig is, gefchaard. De bove-ße Krans is de ^ootßeen maakt een Bloemhoofd uit. De Steel is roodachtig, ook fomwijlen de Bladeren. De Wortel is voortkruipende. De Plant hoog li voeten.

In dit land heb ik eene Mentha gevonden , welke, zoo ze al niet de harige Blunt van Linnæus is, ten minße als eene merkwaardige vcrfcheidenhéid van de water Mtinc moet bejchouivd worden, vamvelke zij verfch Ut, i. door dien hare Steng gewoonlijk kleiner, meer ivitachtig en hariger is; a Hare Bladßelen zeer kort en ßerk gehaard; 3. Hare Bladeren Deiner, hariger en aan de binnenzijde meer witachtig;

Hare Kelken geheel met haartjes bedekt; Eindelijk hare Meeldraden korter zijn. QFavrod.)

Zeer algemeen in Hollanß. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°

De bovengemelde y^zƒcÄ^zVezzÄ^ƒ^/in een veenachtig en bijna opgedrooo-d moeras in den omtrek van Koelhorst, by Amersfoort. (Favrod.)

Huishoudelijk Gebruik. Wordt gegeten door Paarden, (Linn.) De Schapen eten de bladen ende bloemtoppen, als die nog jong en teder zijn. rBlATTuscHKA.J Door Brugmans als fchadelijk gehouden in de weiden. De Bijen trekken honig uit de Bloemen. (B'Iattuschka.^ Dc Plant geeft eenige aanwijzing van veengrond.

CARACTERE Generique. CorolIc presqu’égale, 4-fide, dont la découpure la plus large est éclitincrée. Etamines droites, distantes.

Caractère Spécifique. Fleurs en tête. Feuilles ovales, ferretées pétiolées. Etamines plus longues que la Corolle.

Le Calice à dents a. ; la Corolle avec les Etamines droites et distantes b. ; la fllut large découflure de la Corolle est repréflentée à part pour en faire voir l'échancrure vers c. Une Etamine de grandeur naturelle vers d. et agrandie vers e. Le Pistil vers f.', agrandi vers g.^ où l'on voit que fon Stigmate est biflde,— Nous avons longtemps douté [i cette espèce était la Menthe velue; (Mentha hirfuta , Linn-7 puisque Linne et Willdenow déclarent, que la Menthe aquatique n’est pas velue', cependant, les obfervations de Haller, Cranz et de plufîeurs autres le contredijent ; mais, on en fera plus certain fi l’on confidère les feuillesp^ttolées qu’on accorde à la Menthe aquat: et non à la Menthe velue; et même Haller ne regarde cette dernière que comme une variété de la première. Et. J van Geuns, dans fon Spicilegiura, a indiqué la Menthe velue comme indigène, mais feulement parceque Linne avait noté, ce que Willdenow a aus fi adopté dans fon Species plantanim, qu’elle est indigène à la Hollande', cependant v-.n Geuns, dans fes notes écrites fur ce Spicilegiura, que j’ai fous les yeux, expofe fes doutes, fi l’on n’a point été induit en erreur par une faute typographique, puisqtfilparait que Linne a eu ici en vue le Halland, Province de Miède. Nous pouvons donc douter avec ce célèbre Botaniste que la Menthewelue foit indigène à notre patrie, dest ausfi ce qui nous fait regarder avec d’autant plus de fondement l’espèce que nous repréfentonsfici, qui est très commune dans ce pays, comme la véritable Menthe aquatique. J’ai toujours trouvé la Tige et les I^euilles velues et les Pétioles fouvent plus longs qu'ils ne font repréfentés dans notre planche. l.es Fleurs font dispojées en 2 ou 3 verticilles autour de la Tige, qui est carrée. Le verticale fupérieur est le plus grand et forme une espèce de tête. La Tige est rou^ geâtre et même quelquefois ausfi les Feuilles, La Racine est rampante, La plante s’élève d’un pied et demi.

Add. du Trad. J’ai trouvé dans ce pays une Menthe, qui, fi elle n’est pas la Menthe velue de Linne, doit, du moins, être regardée comme une variété remarquable de la Menthe aquatique, dont elle dijfere en ce que 1®. fa Tige est ordinairement plus petite, plus blanchâtre et plus velue; fes Pétioles font très courts et fort poileux ;

fes Feuilles font plus petites, poileufes et blanchâtres inférieurement; 4®. fes Calices font tout couverts de poils; 5®. et enfin fes Etamines fotit plus courtes, (Favrod.)

Lieu Natal. Le long des canaux et des fosfés, fur-tout, dans lesterreins tourbeux. Elle est très commune dans toute la Hollande

La variété, indiquée ci-desfus, à été trouvée dans un marais tourbeux et presque des-féché, dans les environs de Koelhorst, près d’Amesfoort. (Favrod.)

UsAG. Econom. Linne rapporte que les chevaux la mangent. Les moutons en broutent les feuilles et la fommité des tiges, tandis qu’elles font encore jeunes et tendres. (MattüsCHKa.) Brugmans la regarde comme nuifible dans les prairies. Les abeilles recueillent du miel de fes fleurs. (Mattuschka. Cette plante donne quelqu’indice de terre iu tourbeux.

Geslachts Kenmerken. Calyx diphyllus, vö« nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Corolla ringens,

fauce 4-gona; kaakvormige Bloemkrans met eene i\-hoekige of kruisvormige Keek Filamenta 2, mcmbranacea, fingula antheris 3; tweevliepge Helmdraden, elk van 3 Helmknopjes voorzien,

Soortelijke Kenmerken. (Folgens Willdenow.) Caule ramofo, fcandente ; mei ee/t getakten, klimmenden Bteng, Siliquis oblongis, compresfis, difpermis, met langwerpige platte y tweezadige Haauwen, Foliis inferioribus biternatis, rameis fimpliciter ternatis, cirrlioös; deonderfle Bladen dubbel drievoudige deTak~Bladen enkel drievoudig, geklaauwierd,.

De Bovenlip van den Bloemkrans een weinig vergroot: van boven gezien bij a; ter zijde bij b. de onderlip c. Eén Helmdraad met zijne drie Helmknopjes d. Een Frucht-Takje aan de Plant e. Een Haauwtje afzonderlijk f. Ik heb dit bevonden eerder gezwollen dan plat te zijn^ en ook met Sowersby daarin drie glimmende Zaden opgemerkt. Eén Zaad afzonderlijk g, De Bloempjes., dit op kleine Bladflelen rusten, maken air en uit van 3 tot 9 Bloempjes. Het dubbel en enkel-drievoudige der Bladen^ d/oor Willdenow opgegeven, heeft niet beflendigplaats. De Blaadjes zijn eirond, ongedeeld^ bijna puntig uitloopende. De Klaauwieren zijn alleen aan de Bladen en aan het einde der takken-, zij verdeden zich in 2 of 3 Üaadjes of haren, waarvan fommige weder op gelijke wijze verdeeld zijn. De Plant hoog één voet,

De Steng is zeer getakt, verfpreid, dun, dikwijls paarsachtig, klimmende door middel van de klaauwiertjes op bijflaande kruiden en firuiken tot de hoogte van 3 voeten en meer-, dezelve is vierkant met fcherpe hoeken, die doorfchijnende en met dunne haren bezet zijn. De Bladen zijn overhoeks, glad en gedachtig groen. De Takken ztjn mede overhoeks en komen voort uit de okfels der Bladen. De Aren flaan tegen over de Bladen ; zijn eenvoudig, en worden gedragen op lange Bloemfelen ; aan den voet van elke Bloem ziet men een eirond, puntig, hol Schutblad, hebbende de lengta van het Bloemfledtje. De nektar-dragende fpoor is kort, jiomp en naauwlijks gebogen, CFavrod.J

Bij Hinrwegen f. Aan fommige dijken in *t Dep. Utrecht, vooral tusfchen Amersfoort jCn Kodhorst f. In het Haagfche Bosch f. ■— Buiten Groningen-, omtrent Oenkerk, Oudkerk, Heerenveen, Mildam, en Bergum in Vriesland-, bij Heemze in Overysfel-, te Beuvenich bij Harderwijk, op het Loo ; op den Rheenfchen Berg-, tuslchen Doorn en Leerfum, in het Depart: Utrecht, en volgens Commelin in den Haarlemmer Hout.

^Huishoudelijk Gebruik. Wordt door Brugmans als fchadelijkop de weiden opgegeven , doch Favrod heeft fchapen en geiten deze plant zonder nadeel zien opzoeken, en gelooft ze hierom niet fchadelijk voor deze Dieren, Een verder nuttig gebruik i« hiervan nog niet bekend.

François, Fumeterre à iirilles. Fumeterre urillée. Elle fleurit en Juin et Juillet. (5.

Caractère Generique. Calice diphylle. — Corolle baillante : gorge tétragone,_ Filets des Etamines au nombre de deux, membraneux, chargés chacun de 3 Anthères.

Caractère SPECIFIQUE. (Suivant willdenovv.) Tige rameufe, grimpante. Siliques oblongues, comprimées, dispernies. Feuilles inférieures biternées; les raméales fimple-ment ternées, urillées.

O/i voit vers a. la lèvre flupèrieure de la Corolle un peu aggrandie et vue par desCus, et vers b. vue par desflous. La lèvre inflérieure est repréflentée vers c. Une des Etamines avec fles 3 Anthères fle voit vers d. Une branche chargée de fruitsflur la plante même, voyez vers e. Une des Siliques desftnee à part vers fl. J'ai obfletvé qu’elle est plutôt renflée que plate, et fly ai trouvé, ainfi que Sov/v.Ksrs'i, trois Semences luiflantes. Une des Semences fle voit vers g. Les fleurs, qui repojent flur de petits Pétioles, forment des épis de 3 à g fleurs. La diviflon des feuilles, indiquée par WiLLDENOw, en biternées et Amplement ternées n’a pas toujours iieu. Les folioles flont ovales, entiers, fle terminant presqden pointe. Les Urilles ne fle trouvent qu aux feuilles et à l'extrémité des rameaux-, elles fle diviflent en u,ou zfloUolesoufilamens, dont quelques unes fle flubdiviflent de nouveau de la même manière, La plante est haute d'un pied.

Add. du Trad. La Tige est très rameufle, difl^ufle, grêle, flouvent purpurine, grimpant au moyen de fles urilles flur les herbes et les arbustes environnons jus'qiPà la hauteur de 3 pieds et davantage-, elle est carrée, à angles aigus, pellucides parflemes de poih rares. Les feuilles font alternes ,lùfles et d'un vert glauque. Les rameaux font ausflt alternes et for tant de l'aiflelle des feuilles. Les grappes ou épis font oppoflés aux feuilles, fltmples et portés fur de longs Pédoncules. Au pied de chaque fleur on voit une Braéiée ovale, aiguë, concave et de la longueur du Pédicule, l’Eperon nectar if ire est court-, obtus et a peine courbé. (Favrod.)

Près de Nimègue f. Au Bois de La Haye f. — Autour de Groningue-, dans les environs de Oenkerk, Oiidkerk, Heerenveen. Mildam, et Bergum, en Frifle. Près de Heemze, en Overysflel. A Leuvenich, près d'Harderwyk. ELoo; fur la montagne de Khenen. Entre Hoorn et Leerfliim, dans le Dép, d'Utrecht, et, d’après Commelin, dans le Bois d’Harlem.

Le Tradudleur de cette Flore a trouvé cette plante croisfant en abondance fur quelques digues du Département d’Utrecht, et, fur-tout, entre Amesfort et Koelhorst, (Favrod.)

Usages Econom. Brugmans la regarde comme nuifible dans les prairies. Cependant, Favrod qui a vu broutèr impunément rette plante par les moutons et par les chèvres, ne la croit pas dangereufe pour ces animaux. Au reste, on ne connait jusqu’ici à cette plante aucune utilité, ni pharmaceutique, ni économique.

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-partitus, laciniis linearibus; vijf-deelige Kelk, damp; flippen lijnvormig. Vexillum ftriatum, het Vlagje geflreept. Legumen turgidum, fesfilej de peul gezwollen, vastzittende. Filamenta connata absque fisfura, de Helmdr adem zomenge-groeid, zonder gefplitst te zijn.

SooRTELijKE Kenmerken. Floribus racemofis, folitariis; met Bloemen aan takken, op zich zelven flaande. Foliis ternatis, folitariisque, drievoudige en op zich zelven ßaande Bladen, Ramis fpinofis. Takken met TDoornen.

De harige Kelk bij a. Het Vlagje h. de Vleugels c. Kieltje d. Meeldraden en Stamper e. vergroot f. Het Peultje met den Kelk nog niet volkomen rijp g. zonder Kelk en geheel rijp h. zich openende en zijne twee zaden vertoonende i. één Zaad afzonderlijk k. — Het is bekend, 'hoe deze foort door Linneus, de Gorter. en anderen gehouden werd voor eene verfcheidenheid van de O. arvenfis, Linn. thans door Aiton en Willdenow, O. hircina genoemd; gelijk ook S. J. van Geuns dit in zijn Spicilegium twijffelachtig fielt: men meende zelfs dat de Plant jong zijnde, ongedoornd was, en op gr oei jende, doornen verkreeg. Plet is mij echter met anderen duidelijk gebleken, dat zij jong zijnde reeds doornen heeft; en Ph. Miller heeft ondervonden, dat bij de cultuur de beide foorten ook onveranderd blijven, — De Takken zijn zachtharig. De Bloemen zijn dikwijls als tweelingen gepaard, en met kleine Bloemfieeltjes geplaatst in de okfels der doornen, die wit achtig zijn en doorgaans met de takken een regten hoek maken. De Blaadjes zijn lancetvormig, zaagtandig. De Plant hoog Ij- voet.

Deze foort verfchilt nog van de O. arvenfis door de volgende kenteekenen: i. Door de minder regte, roodachtige en altoos doornige Stengen: 2 Door de aan wederzijden harige Bladen: 3. Door hare Bloemen, die tweemaal kleiner zijn en doorgaans op zich zelven fiaan'. 4. Door hare zijtakken. (Favrod.)

In Vriesland aan de wegen zoo buiten Franeker als elders f. in fchrale weiden onder IVerkboven in het Dep. Utrecht f. Aan de Lek bij Vianen f. Aan den Waaldijk bij Tiel f. Aan de kanten der Bouwlanden bij Velfen, en aan Duinwallen in de Breefaap\. Aan de dijken in het Princenland f. — Verder buiten Haarden; op Duingronden onder Overveen; buiten Leiden, aan den dijk van het Galgen-water, bij de Herberg de Vink, en het Haag-fche-Schouw. — Nog’zijn eenige Groeiplaatfen door de Gorter opgegeven, maar die wij niet aanteekenen, om dat zij voor de beide hierboven genoemde foorten zonder onderfcheid zijn aangewezen.

Huishoudelijk Gebruik. De uitfpruitfels oudtijds als moeskruid gegeten. De Plant nog jong zijnde, wordt volgens Linneus door Runderen, Schapen en Geiten gebruikt, maar dit geldt zeker de ongedoornde alleen. — Een afkookfel wordt aan Raarden gegeven, die eene verftopping in de piswegen hebben. Het is nadeelig op weilanden (Brugmans) en een lastig onkruid in de Bouwakkers, om dat de taaije wortels dezer Plant den ploeg tegenhouden : Beckman rekent ze onder de febadelijkfte woekerplanten.

C-\RACTERE GENERIQUE. Calice divifé en g fegmens linéaires. — Etendard ftrié. — Légume renflé, fesfile.— Filamens connés, fans fisfure.

CARACTERE SPECIFIQUE.' Fleuts cn grappe, folitaires: Feuilles ternées et folitaires. Rameaux épineux.

Le Calice qçii est velu Je voit vers a.; le Pavillon vers b., les Files vers c., la Carène ou Quille vers d.^ les Etamines et le Pistil vers e. et aggrandis vers f. On repré^ fente ver s g., le Légume avec le Calice, avant fa maturité parfaite; fans le Calice et parfaitement mûr vers h.; s'ouvrant et faifant voir fes deux Semences vers i. On voit une d s Semences à part vers k, — Chacun fait que Linne, de Gorter et d'autres Botanistes ont regardé cette espèce comme une variété z/el’Ononis des champs, (Ononis arvenfis, Linn.JAiton et Willdenow en ont fait une espèce distinéle fous le nom d’Ononis hircina. Et. J. van Geuns dans fon Spicilegium met ausfl le chofe en doute; on penfait même que cette plante étant jeune n'avait aucune épine et qu'elle devenait^ épineufe en grandisfant. Il m’a paru, a in fi qu’à d'autres, qu'elle a déjà dans fa jeunesfe des épines évidentes, et Ph. Miller a ohfervéquele culture ne produit aucun changement dans ces deux espèces. — Les rameaux font couverts de poils doux. Les fleurs fint fouvent dispofées par paires, portées par de courts Pédoncules, for tant de l'aifelle des épines, qui font blanchâtres et forment ordinairement un angle droit avec la tige. Les folioles font lancéolées et ferretées, La plante s'élève à un pied et demi de hauteur.

Add. du Trad. Cette espèce di^re de l’Ononis des champs par les caraldères fuivans^ 1’. par fes tiges moins droites, rougeâtres et toujours épineufes ; 2», par fes feuilles velues depart et d’autre; 3°. par fes fleurs deux fois plus petites et la plupart folitaires, et 4’. par fies grappes latérales, (Favrod.)

Eu Frife, le long des chemins, autour de Franeker et ailleurs J; dans les prairies arides autour de IFerkhoven, dans le Dép d’Utrecht f. Le long du Lek, près de flauen f. Sur les bords des champs, près de felfien et dans le vallées des dunes au Breefiaap f; fur les digue dans le Princenland f. — Autour de Naarden; dans les terreins des dunes , autour d'Overyeen; près de Leide, le long de la digue du Galgen-viater, près de l’auberge du pinçon et au Ilaagfiche-Schouw.— De Gorter a indiqué quelques autres endroits, que je ne puis citer ici, pareeque n’ayant pas distingué les deux espèces fus-raentionnées d’Ononis l’une de l’autre, ces indications doivent être confidérées comme incertaines quant à l’espèce que nous venons de décrire.

Usages Econom. On mangeait autrefois les rejettons en guife de jardinage. Linne rapporte que, tandis qu’elle est jeune encore, les boeufs, les moutons et les chèvres la broutent, ce qui doit fans doute s’entendre de l'Ononis des champs et non de celle-ci. On en donne une décoélion aux chevaux qui ont quelque obftruélion dans les voies urinaires. Elle est nuifible dans les prairies, (Brugmans) et très incommode dans les champs, pareeque fes racines qui font très dures retiennent la charrue, d’où lui est venu le nom français d'Arrête boeuf. Beckman la regards comme une des plantes parafites les plus auifibles.

Nederd, Bijnamen, Honds-BIoem, Papen-kruid, Papen-ftoelen, Kanker-Bloem J Mol-falade, Pis in ’t Bed.

Geslachts Kenmerken. Receptaculuni nudum, naakt Qntvangbed,^ Calyx imbricatus fquamis laxiusculis, Kelk beflaande uit eenigzins zoijde Schubjest over elkander liggende. Pappus plumofus, Zaadpluis een -pluimpje uitmakende.

SooRTELijKE KENMERKEN. (JZolgens VixxAAiZ'nQNJ,') Calycc cxteriore rcflcxo, OTtf/lt;/lt;?« buitenflenKelk omgebogeri. Scapo unifloro, éènbloemigen Steng. Foliis runcinatis, glabn's, laci-niis lanceolatis, dentatis; wf# gladdetfehaafswijze uitgefneden Bladen^ vrelker flippen lancetvos-\

De dubbele Kelk a. • Een afzonderlijk Bloempje met zijn Untswijze Bloemblad b. van achteren gezien^ zijnde aldaar in de lengte in het midden geflreept, bijc. De ge^ beele Zaadkuif^ in het Neêrduitsch van deze Plant Stuiver genoemd, d. Het Zaad beeft een zeer lang gefleeld of liever geflamd pluis, 't geen niet gepluimd, maar flechts eenvoudig harig is, zie bij e. Een Zaad zonder pluis f. De Wortel g. — De Steng is zonder bladen, die alleen uit den Wortel voortkomen. De Plant boog van twee duimen tot o, voeten.

Het is niet zonder grond, dat Haller, Roth en vele andere Plantkundigen dezo foort van het geflacht Leontodon afgefcheiden, en er een afzonderlijk geflacht van gemaakt hebben, ’t geen door hun genoemd is Taraxacum, waaraan zij de volgende geflachts kenmerken hebben toegekend: ,, Naakt en bol ontvangbed’, lang-werpige Kelk zelve gekelkd, gevormd door eene dubbele rij van fchubben, waarvan ,, de buitenfle is omgebogen. Het Zaadpluis geßeeld, gepluimd? — Dit geflacht verfchilt dan van dat van Leontodon, door dien i, het ontvangeed van het laatflo plat', 2. de Kelk niet weder gekelkd, maar gefchubd, en het Zaadpluis niet dan weinig of geheel niet gefleeld is, Git pluis, *t geen op het eerfle gezigt zeer eenvoudig fchijnt, bcyindt men ongetwijfeld gepluimd te zijn, wanneer men dit met een flerk vergrootglas onderzoekt. (Favrod.)

Verfcheidenheden. Haar mate van flandplaats en onderfcheide gronden verfchilt deze Plant aanmerkelijk in grootte en gedaante. Qp Muren en in het vroege voorjaar vindt men Bloemen bijna zonder eenigen Steng. Vooral verf chilien de Bladen: op vochtige en zeer vruchtbare plaat]en zijn de Bladen fomwijlen geheel gaaf zonder inkerving in den rand; verder zijn dezelve nu breeder dan fmaller, en fomtijds zeer fijn ingefneden, 't geen vooral op jchrale zand- en duin-gronden plaats berft. Do jlippen zijn ook nu eens zonder tanden, dan eens rrtet zeer lange tanden als baren.

Groeiplaatsen. In alle foorten van gronden en op onderfcheiden ftandplaatfen zeer algemeen over het gehcele Koningrijk.

Kracht en Geneesk. Gebruik. De geheele Plant wordt als oplosfende, vochten verdunnende, en verftoppingen ontbindende, in een waterig afkookfel met het grootfte nut gebruikt: weleer plagt men dezelve met andere foortgelijke Planten in de zoogenoemde Meidranken te gebruiken. — De Wortel met reuzel gemengd, wordt uitwendig tegen verharde klieren aangeprezen, zij is met regt onder de meest noodzakelijke Planten in de Bataaffche Apotheek opgegeven.

Huishoudelijk Gebruik. De Bladen of Struikjes worden algerneen in het voorjaar opgezocht en verkocht, en leveren eene aangename, gezonde fpijze, ’t zij raauw als falade, of gekookt als raoes-fpij ze gebruikt, en wordt daartoe ook op fommige plaatfen van ons vaderland opzettelijk geteeld : ook zijn de gekookte wort els, die tot wegneming der bitterheid eerst in warm water zouden kunnen trekken en wecken, als een goed en gezond voedfel aangeprezen door Prof: M. van Geuns. — Gefneden en geroost wordt deze Wottel even ais de Cichorei, tot Koffijdrank inzonderheid in Duitschland gebruikt. — De Plant is aangenaam aan het Vee bijzonder de Schapen, en heilzaam voor kugchende Paarden, (G.iTTENHOFF,MATTUSCHKA,)doch volgeiisLiNNEus ZOU zij doorPaarden niet gegeten, en Runderen en Schapen hieraan moeten gewend worden. Op weiden is zij in zoo verre nadeelig, dat zij voor het vee meer nuttige Planten doet verflikken. — De Bijen trekken veel honig en was uit de Bloemen (Mattuschka.) — Om deze Plant beften-dig tot fpijze te kunnen bekomen, wordt door Hanbury, aangehaald door Beckman, opgegeven, ze telkens van Zaad aantewinnen , en de aarde om de Plant aantehoogen.

Orz/. Nat. de lin ne xlix. Compoflles. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;».

CARACTERE GENERIQUE. Re'ceptacle nu. — Calice embriqué d’écailîes un peu lâches. Aigrette plumeufe.

CARACTERE SPECIFIQUE. (Suivant WiLLDENow.) Calicc extérieur réfléchi. Hampe uniflore. Feuilles runcinées, glabres, découpures lancéolées et dentées.

On voit vers a. le Calice double; vers b. un Demi-fleuron détaché de la fleur, avec fla Corolle ligulée et vers c. vu par derrière pour faire voir, qdtl est marqué vers le milieu de ftries longitudinales. Fers d. on voit l’Aigrette dans fon entier. La Semence est furmontée d'un très long pédicule qui porte l'Aigrette., laquelle n'est point plumeufe, mais flrnplement capillaire; dest ce qidonpeut voir vers e. et une Semence fans aigrette vers f. La racine est repréfentée vers g. — La hampe est nue; les feuilles font toutes radicales. La plante s’élève de a pouces à la hauteur de deux pieds.

Add. du Trad. Ce n'est point fans fondement que Haller, Roth et plußeurs autres Bota-nistes, ont détaché cette espèce du genre du Liondent et en ont fait un genre distinéi, fous la dénomination Latine de Taraxacum, et auquel ils asfignent les caraélères génériques fuivans. Receptacle nu et convexe. Calice oblong, ca-licule, formé d’un double rang d’écailîes, dont le rang extérieur est réfléchi. Aigrette pédiculée et plumeufe. Ce genre diffère donc de celui du Liondent, en ce que 1°. le Receptacle de ce dernier est plat; 20. fon Calice n'est point caliculé, mais imbriqué; et y. /es Aigrettes ne font que peu ou point du tout pédiculées. l’Ai rette qui, au premier aspeSi^ parait très ftmple^ est évidemmentplumeufe, fi on l’examine avec une forte lentille. (Favrou.)

Variétés. Cette plante varie d’une manière remarquable, fait dans fa forme, foit dans fa grandeur, d’après fon expofition et la nature du terrein. On trouve fur les murailles, et au premiers jours du printemps des fleurs qui n’ont presque pas de hampe. Mais c’est, fur-tout, dans les feuilles qu’on obferve le plus de diverfité; dans les terreins humides et très fertiles les feuîfles font quelquefois parfaitement entières et fans aucune découpure en leur bord; d’autres fois, elles font plutôt larges qu’étroites, et fouvent très finement découpées, ce qui a lieu principalement dans les ter reins arides et fablonneux des dunes. Les découpures des feuilles font ausfipar fois fans aucune dent ; d'autres fois ellesfont ferretées dedents très longues ,femblables à des poils.

Lieu Natal. Dans toute forte de terreins et d’expofitions ; «lie est des plus communes dans tout le Royaume.

Vert, et us. Med. Toute la plante est regardée comme réfolutive, atténuante et disfolvant les obftruétions; on l’emploie alors avec le plus grand fuccès prife en décoftion dans l’eau : jadis on avait coûtume d’employer cette plante avec plufieurs autres femblables dans les potions nommées dans ce pays Meidranken, c’est à dire, tifannes de Mai. On recommande Tufiige de la racine avec du faindoux, appliquée à l’extérieur contre les glandes durcies. Elle est placée avec raifon dans la Pharmacopée Batave au nombre des plantes les plus indispenfables.

UsAG. Econom. On recherche et on vend ordinairement au printemps les feuilles et les jeunes pousfes, qui fournisfent un aliment fain et agréable, foitqu’on les mange crues en guife de falade, ou écuvées comme les laitues; c’est-pourquoi on les cultive exprès dans quelques endroits de ce pays. Le Prof. M. van Geuns recommande ausfi l’ufage de la racine cuite, comme une nourriture bonneet faine, et dont on peut enlever auparavant l’amertume en la faifant trempér et amollir dans l’eau chaude. — On fe fert de la racine , fur-tout en Allemagne, comme de celle de la Chicorée, pour en préparer du caffé, après l’avoir d'abord coupée et rôtie. — Les bestiaux et entr’autres les moutons mangent avec plaifir cette plante, qui est excellente contre la toux des chevaux (Gattenhoff et Mat-TuscHKA.); LiNne dit cependant, que les chevaux ne la mangent point, et que les boeufs et les moutons doivent y être accoutumés. Elle est d’autant plus nuifible dans les prairies qu’elle étouffe un grand nombre de plantes plus utiles au bétail. Les abeilles en retirent beaucoup de miel et de cire (Mattuschka.) Afin de fe procurer au befoin cette plante comme herbe potagère pour s’en nourrir, Hanbury, cité par Beckman, confeille de la cultiver de graine, qu’on doit avoir foin de recueillir, et de relever la terre autour de î’i fbii-p.

SIJNGENESIA, POLIJGAMIA SUPERFLUA. Z A M E N TE LE NDE ïlt;, OVERBODIGE VEELWIJVERIJ.

Geslachts Kenmerken, Receptaculum nudum, naakt ontvangbeda. Pappus fimplex, eenvoudig Zaadpluis (men zie eene geheele Zaadkuif bij b. één Zaad afzonderlijk c. zonder fluis en vergroot d.f Calyx cylindricus, calyculatus; Squamis apice fphacelatis, Kelk^ rol~ Tond^ zelve gekelkd, dt fchubbsn aan den top als gebrand, e.

Soortelijke Kenmerken. Radio patente, met openßaandenßraal. Foliis lyrato-bipin-natifidis, divaricatis, dentatis, glabris; Bladen liervormig tweemaal als in vinnen gedeeld„ verffreid, getand, glad. Caule ereûlo, regtßandigen Steng.

Een tweeßachtig pijpbloempje van den fchijf f. veel vergroot g. een enkel vrouvoelijk Bloempje met deszelfs lint van den rand, die den flraal uitmakert g. De Bloe-wen zijn op bet einde van den fieng en der takken, en zijn op korter of langer fielen in onderfcheiden getale bijeen geplaatst, De Kelk-fchubjes zijn van ondei‘ rert breed en loopen boven puntig uit, De grootte der Bladen, derzelver tnjnijdin^ gen en getal van flippen verfchillen aanmerkelijk.

De kZortel is ivitachtig. De Steng, die dikwijls niet booger is dan g of 6 duimen, verheft zich elders tot eene hoogte van 3 of 4 voeten! dezelve is hoekig, gefireept^ glad, of »en weinig harig. De Bladen zijn over hoeks, den Steel omvattende, eirond-lan^erpig, fiomp en van een helder groen, De Bloemen vormen eene tuil. De Bloemftelen zijn takachtig, rolrond, gefleufd, glad of een weinig harig, hier en daar met fchubben bezet. De Straal-Bloempjes zijn doorgaans 13; de Schijf, Bloempjes gaan tot 60 in getal. (Favrod.)

Vcrfcheidenheid. i. Welker Bloempjes aan den rand geen lintswijs BloemVad hébben, en dus gezamenlijk geen firaal uitmaken. Deze Planten zijn doorgaans forfcher van gewas dan de gefiraaiden, en van veel bladen voorzien, die veelvuldiger in-fnijdingen en fijne flippen hebben,

3. De onder fie Bladen gefteeld, eirond, met fiompe zaagtandjes, fiijf, dikwijls paarsachtig, De bovenfte bladen als in vinnen met tandjes. (Favrod.)

De Ib^erfcheidenheid N». i. Met ongeftraalde Bloemen: in de Hollandfche Duinen f, zoo als reeds te regt door Linneus was aangeteekend — Verder op zandwegen om den Daag f, ook in Vriesland. N®. 2. Door de Gorter gevonden bij den Uienpas, in het kwartier van Zutpken, N«. 3. In een vochtige weide digt bij Hoeflaken, bij Zmcrsfoort, door Favrod gevonden.

Hulshoüdelijk Gebruik. Wordt gegeten door Runderen volgens Linneus, maar is nadeelig aan Schapen en Geiten (Mattuschka.) en door Brugmans voor fchadelijk op de weiden gehouden. Het verfche kruid geeft aan de wol eene khoone donker groene, ^och onbeftendige kleur, (Smv Abh’.) De Bijen azen op de Bloemen. (Favrod-,)

CARACTERE Generique. Reccptacle nu, a. — Aigrette fimple. (On en voit nne entière vers ; une Semence à part vers c, ; fans l’aigrette et aggrandie vers dj —Calice cylindrique, caliculé; écailles fphacélées, ou comme quot;brûlées, à la pointe, verse.

CARACTERE SPECIFIQUE Rayoïi ouvcrt. Feuilles lyrées-bipinnatifides, à découpures écartées, dentées, glabres. Tige droite.

On voit vers f. une des Fleurons fiermapbrodites du disque, et vers g le même fortement aggrandi-, vers i. un des Demi-fleurons femelles du rayon avec fa languette. — Les fleurs font placées au fommet de la tige et des branches; elles font portées par des pédicules plus ou moins longs, plus ou moins nombreux et plus ou moins rapprochés les uns des autres. - Les écailles calicinales font larges par le bas et fe terminent en pointe au fommet. Les feuilles varient confldérablement, foit dans grandeur, fait, dans la profondeur et le nombre de leurs découpures.

Add. du Trad. La Racine est blanchâtre. La Tige, qui n'a quelques fois que à 6 pouces de hauteur, s'élève d'autres fois jusqu'à celle de ou â, pieds; elle est anguleufe, flriée, glabre ou légèrement pubescente; elle fe divtfe en rameaux déjà depuis le bas. Les Feuilles font alternes, amplexicaules, ovales-oblongaes, obtufes et d'un vert gai-leur côté est large et la découpure du fommet plus grande que les autres. Les Fleurs font dispofées en corymbe. Les Pédoncules font rameux, cylindriques, pilonnés, glabres ou un peu velus, par femes çà et là d'écailles. Les Demi fleurons font ordinairement au nombre de 13. Les fleurons du disque vont jusqu'à la foixantaine, (Favrod.)

Variétés. 1°. yf fleurs toutes compofées de Fleurons fans aucune languette et ne formant point, par-conféquent, de rayon. Les individus de cette variété font ordinairement doués d'une végétation plus forte qui ceux qui portent des fleurs rayonnantes; ils font ornés de beaucoup de feuilles dont les découpures font plus nombreufes et plus étroites.

3O. A feuilles inférieures petialées, ovales, obtufèmcnt ferretêes, raides, fouvent purpurines; lesfupérieurespinnatifides, denticulées, (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les prairies humides. Cette plante croit asfez généralement par-tout.

La vap- N°. i. A fleurs discoïdes. Dansles dunes de la Hollande ainfi que Linns l’avait déjà indiqué. — Le long des chemins fablonneux autour de La Haye, f En Frife. La var: N“. 2. A été trouvée par de Gorter à Uilenpas, dans le Quartier de Zutphen. La 3'. var: a été trouvée par Favrod dans une prairie humide dans le voifinage de Hoef-laken, près d'Amesfort,

Usages Econom, Linne dit que les boeufs la mangent; mais elle est nuifibîe aux chèvres et aux moutons; (Mattuschka.) ausfi Brugmans la regarde comme nuifibîe dans les prairies. L,a plante étant fraîche donne à la laine une belle couleur d’un vert fombre, mais elle n’est pas de tenue. (Sw: Abh:) Les abeilles viennent picorer fur fes fleurs. (Favrod.)

Geslachts Kenmerken. Hermaphroditi, tv/eehinnige Bloemen^ Cal, gluma i» S. s-flora; Kelk, zijnàe een i of 2.-bloeniig kaf-blaadje. Corolla, glnma fub apice aristata. Bloemkrans, zijnde een kaf blaadje onder den top met een naald voorzien. Stamina 3, 3 Meeldraden. Styli z, a ßijltjes. Semen i, één Zaad.

Masculi, Mannelijke Bloemen. Cal, gluma a-valvis, Kelk, zijnde een tv/eekleppig kaf-blaadje. Corolla o S. a-valvis, geene of een tv/tekleppige Bloemkrans, Stamina, 3, 3 Tl/ee/-draden.

SooRTELijKE Kenmerken. Panicula patente, eene openfiaande Pluim. Glumis trifloris, muticis; driebloemige kaf-blaadjes zonder naald, Flosculis confertis, hermaphrodito intermedio diandro apice villofo; masculis triandris, marginevillofo-ciliatis,dorfofublcevibus; digt bij elkander en ftaande Bloempjes, zijnde de in bet miaden geplaatfle tweektinnige, twemannig, aan den top vlokkig; de mannelijke Bloempjes driemannig, aan den rand vlokkig ge\venkbraauvidy aan den rug meest glad.

Een Bloempje afzonderlijk bij a. vergroot b. De Kelk die eene kastanje bruine glan^ fende kleur en aan de randen ligt goudgeel en vliesachtig is, te zien bij c, vergroot d. Een mannelijk Bloempje met 3 Meeldraden e. Het tvaeekunnige middelfle n.-mannige Bloempje f. Volgens de Gorter zou het middelfle Bloempje meestal enkel vrouvoelijk, ook bij'ons, zijn, doch ik héb dit nimmer gevonden, De Meeldraden zijn, eer de Plant bloeit, roodachtig. — De Halm he^t alleen dicht bij den Wortel één of twee knoopen, maar is voor het overige zonder knoopen. Damp; Bloemflelen zijn tenger en kronkelen eenigzins. — Schkuhr heeft aangetoond, dat van deze foort tvsee zeer kennelijke verfcheidenheden zijn, waarom hij dezelve tot twee onderfcheide foor ten maakt, noemende de hier af,'geheelde Hole: repens, en de andere, doch die wij nimmer hebben aangetroffen, Hole: odoratus, welker Bloemblaadjes genaaid zijn, en Bloemfleel even onder den kelk met haartjes bezet is, terwijl de bovenfle Bladfchede witachtig en flomp is, zonder in eenig Blaadje te eindigen ; welk alles bij de door ons gevondene en befchrevene Plant geen plaats heeft. Qnze Plant, die een aangenamen reuk heeft, als va7i de Anthoxanthura odoratum, gemeen reukgras, it hoog tot a voeten.

■ In de Nieuwkoopfche en Ztvenhovenfebe Droogmakerij, ten noorden van den Rbijn f door mij, en aan den weg tusfehen Rotterdam en Overfchie, ook bij Gouda en Bodengraven, door D. Rainville gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. Van dit aangename Gras zou in de gemelde gronden voor weiden zeer veel nut kunnen getrokken worden, om dat hetzelve zeer vroeg groeit cn bloeit. Volgens Linneus en anderen wordt dit door de vrouwen tusfehen de klederen gelegd, om dezelve welriekend te maken.

Caractère Generiqur; Fleurs hermaphrodites. Calice formé d’une Bâle qui renferme I ou 2 fleurs.— Corolle foimée d’une Bâle, qui porte une barbe ou arête fur le dos au desfous de la pointe.— Trois Etamines.— Deux Stjdes.— Semence unique.

Fleurs mâles. Calice formé d’une Bâle bivalve. — Corolle nulle ou à 2 valves. — Trois Etamines.

Caractère Spécifique. Panicule ouverte. Bâles triflores, fans arêtes. Fleurs ramaslëes, l’hermaphrodite intermédiaire, diandrique, velue à la pointe; les mâles trian-driques, velues-ciliées à leurs bords, prisque lisfes fur le dos.

Fers a. on voit une fleur de flnée Jeparèment, et aggrandie vers b. On peut voir vers c, le Cal ce, qui est d'une brillante couleur brun-chatain et d'un jaune d'or clair aux bords, e^t membraneux -, le même objet aggrandi vers d. Une fleur mâle avec fes 3 étamines vers e. Une fleur hermaphrodite intermédiaire diandrique fl. Da Gorter dit que, même dans ce pays, la fleur intermédiaire est pour l'ordinaire Amplement flemellej cest ce que je n'ai, cependant, jamais obfervé. Avant que la plante fleurisfle les étamines font rougeâtres. Le chaume n'a que i ou 2 noeuds tout près de la racine, il n'en a aucun ailleurs. Les Pédoncules font grêles et s'entortillent tant floit peu. — Sciikuhr a flait voir qu'il existe deux variétés distinEles de cette espèce, c'est p/jurquoi il enflait deux espèces différentes ; il nomme celle que nous venons de décrire Holcus repens et l'autre, que nous n avons jamais rencontrée dans ce pays, Holcus odoratus, dont les Bâles delà Corolle jont pourvues d'une arête et dont les Pédoncules, un peu au des fous du Calice, flont garnis de poils, tandisque la gaine flupérieure est blanchâtre et obtufle, flans être terminée par aucune feuille; ce qui n'a point lieu dans la plante que nous avons trouvée et décrite. Notre plante rêpiand une odeur flort agréable et flemblable à celle de l’Anthoxante odorant (Anthoxanthuin odoratum, Linn ) Elle s'élève à la hauteur d'un à 2pieds.

Dans les asféchemens de Nieuwkoop et de Zevenhoven, au nord du Rhin f, et le lon^ du chemin entre Rotterdam et Overflehie; elle a ausfi été trouvée par D. Rainville près de Gouda et de Bodegraven.

Usage Econom. On pourrait tirer un très grand avantage dans les terreins que nous avons indiqués pour en faire des prairies, parcequ’elle croit et fleurit de très bonne heure, Linne et d’autres rapportent, que les femmes en mettent entre leurs habits pour leur donner une bonne odeur.

Bloeit Jun y en July. 24 volgens Willdenow. © volgens Raeuschee* volgens Linn. Flora Buedica.

Geslachts Kenmerken. Calyx a valvis. Kelk beflaandt uit Klepjes a. (vergroot b.) £ florus; Flosculi absque interjedo rudimento; heeft 2. Bloemen, zonder het beginftl van een dtrae Bloempje tiisfthenbeide.

SooRTELijKE Kenmerken. Folüs fetaccis, fummo fpathaceo, paniculam inferne in vol vente; we; borftelachtige Bladen, het boverjh Blad als eent Schede, de Pluim van onderen inwikkelende c.

De geheele Plant heeft een fthraal en bleek aanzien, bleeker dan alle overige inland-fche GrasCen, en aart naar het fthrale Zand, waarin zij alleen voorkomt, De IVortel is wit, gelijk ook het onderjh van den tlalm, welke twee of drie zwartachtige Knoopen heeft. Het bovenjle en fchedevormige Blad houdt alleen de Pluim ingewikkeld, wanneer die begint tebloeijen: vervolgens fehlet zij op uit de fchede, gelijk dit alles aan de afgebeelde Plant te zien is. — Eene Bloem afzonderlijk d. vergroot e. De Bloemkrans met deszelfs naald afzonderlfk vergroot Iff Deze naald is aan de buitenzijde van het éene Bloemblad onder aan gehecht', is tot even onder den top van dit Bloemblad zwart, vrij dik, en op gemelde hoogte met tandjes omringd ; fehlet verder boven het Bloemblad uit, en dit bov enfle gedeelte is wit achtig en dunner, wordende boven aan iets dikker als een knodsje. De Plant hoog tot één voet,

De Bladen zijn menigvuldig en maken eene zoode uit, zij zijn allen gepunt, een weinig fijf en gefleufd. De Blad fchede is ruw in het aanraken. De Halmen zijn menigvuldig, regt, onder aan een weinig gekromd. De Pluim is lang één of twee-Duimen, breidt ziek gedurende den bloeitijd uit, maar voor en na dit tijdperk is zij' in één gedrongen; derzelver kleur is zilver achtig, gemengd met roze- ofviolet-kleur, Elk takje van de Pluim rust op een aoorfchijnend en zeer helder bolletje, De Helm-knoppen zijn donker paarsch. (Favrod.J

Verfebeidenheid i. van eene bonte kleur. 2. Met eene geheel zeegroene Pluim, en Helm-knoppen van eene zwavelkleur. (Favrod.^

In de Duingronden van Holland f. Op het Zoo bij Harderwijk, ook in de oniitreken van Nijmegen.

De eerde Herfcheidenheid in de Duinen niet ver van Zandvoort volgens de Gorter; de tweede ook aldaar en door Favrod gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt volgens Mattuschka gegeten door Runderen en Geilen. Is door Sole in tke letters oj^the Bath fociety vol. ix. als een voortrefFelijk Gras voor Schapen aangeprezen, ’t geen hiervoor weinig minder gcfchikt zou zijn dan het, Schaaps Gras Pesluca ovina, en hiertoe op fchralen zandgrond verdiende aangekweekt to worden. In het barre zand ftrekt deze Plant mede om den grond te doen bekorften.

11 fleurit en Juin et Juillet. 2i, Suivant wilsdenow; 0, D’après Raeuschel-et cjn, félon Linne; Flor: Suea: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Caractère Generique. Calice bivalve, (a, et aggrandi vtxs b.} biflore; fleurs fans rudiment d’une 3 placée entr’clles.

Caractère Spécifique, Feuilles fétacées, dont la fupérieure est fpathacce et enveloppe le bas de la pannicule, c.

Toute la plante a un aspe^ maigre et pâle elle est plus pâle qu'aucune de nos Graminées indigènes _ et parait tenir de la nature du fable aride où elle croit de préférence. Sa racine est blanche^ a in fl que le bas du chaume ; qui porte 2, ou 3 noeuds noirâtref La feuille fupérieure qui est fpathacée, n enveloppe la pan-nicule que lorsqu'elle commence à fleurir-, elle s'en dégage enfuite en fleur isfant^ c est ce qu on peut voir dans le desfin que nous donnons ici de la plante entière. On voit vers d, une fleur desfinée féparément et agrandie vers e. On a reprefenté vers f. la Corolle avec fa barbe féparée, et agrandie vers g.; cette barbe, qui est fixée à l'extérieur et au bas de l'un des pétales, est, presque jusqu’au fommet de ce même pétale, noire et asfez épaisfe, et à cette hauteur elle est entourée de petites dents; elle s'élève enfuite au desfus du pétale et celle partie de la barbe qui le fur-pasfè est blanchâtre, plus mince et terminée à fon fommet comme en masfue. La plante s’élève à la hauteur d’un pied.

Add. du Trad. Les feuilles font nombreufles et dispofées engazon ; elles font toutes mucro-nées, un peu raides et canaliculées. La gaine est rude au toucher. Les chaumes font nombreux, droits, un peu courbés vers le bas. La pannicule est longue d'un à U, pouces, étalée pendant la fleur aifon, mais, avant et après cette epoque elle est res ferrée; fa couleur est argentée, mêlée de rofe ou de violet. Chaque rameau de la pannicule repofe fur un globule transparent et très brillant, l..es anthères font d’un noir pourpré (FavrodJ.

Variété. x° De couleur bigarrée. Âpannicule tout à fait glauque et à anthères de couleur foufrée (FavrodJ.

Dans les dunes delà Llollande f. Au Loo, près d'Hardcrwjk, et aux environs de Nimègue.

La 1«. variété a été obfervée par de Gorter, dans les dunes près de Zandvoort, et la 2e- a ausfi été trouvée à Zandvoort par FaVrod.

Usages Econom. Mattuschka rapporte que les boeufs et les chèvres le broutent. Sole, dans les lettres de la Société de Bath, vol. IX., recommande cette plante comme étant excellente pour les moutons; et peu inférieure, à cet égard, à la Fétuque ovine (Festuca ovina, Linn.) et comme méritant d’être cultivée dans les terreins fablonneux et arides. Elle peut encore fervir à fixer la mobilité des fables nus.

Geslachts Kenmerken. Calyx lateralis, bivalvîs, aggregatus, miiltiflorus; xijde' Ungfche^ tweekleppige, zaamgefchaardeveelbloemige Kelk.

SooRTELijKE Kenmerken. Spica ereta, arcta; met eene regt opflaande, zaamgedronge 'Aar, Calycibus tomentofis, flosculo longioribus; met viltachtige Kelken, langer dan het Bloempje.

Bij K. eene Plant in haar geheel verkleind af geheeld. De Kelken, ivaarvan één afzonderlijk bij a, fiaan in paren aan de rist van de Kar, en zijn met een tandächtig kliertje aan de rist gehecht: zoodanig paar Kelken met de Bloemen is bij

Bloembladen hâ) ik zachtharlg bevonden. Het vrucbtbeginfel met de beide fiempels bij c. het Zaad, dat met een viltachtig pluis gekroond is bij d. volkomen rijp e. De Steng en Bladen zijn met een helder ligt blaauwe daamv bedekt. De Bladen zijn breed, geßreept, lang, rollen zich bovenaan in één, en eindigen in eene fcherpe punt, te 'zien bij f.

De IKortel is kruipende, en er * komen uit denzelven vele Bladen voort. De Halmen zijn regt, met leden, gebladerd, en komen boven de Bladen uit: zij dragen op het einde eene fraai witachtige Aar, die harig of katoenachtig is, on gebaard en 3 of 4 duimen lang. De IKortel-Bladen zijn fomwijlen lang tot voeten, en de Halmen tot 4 voeten en zelfs meer, De geheele Plant heeft eene fraaije zeegroens of witachtige kleur, (Favrod.)

In de Zeediiinen vooral bij het Strand f. inzonderheid tusfchen Petten en Camperduin, Katwijk aan Zee en Scheringen f. Ook aan binnenduinen onder Wasfenaar, — Verder aan den Zeekant bij Harderwijk f. Ook op de Heluwe, en door de Beyer omflreeks Nijmegen gevonden.

' De Kerfcheidenheid met 3 Bloemen hier en daar in de Hollandfehe Zeeduinen gevonden door Favrod.

Huishoudelijk Gebruik. Is evenals de Duinhelm, Arundo arenaria, zeergefchikt, om het ftiiifzand tot ftaan te brengen, — De Wortels kunnen dienen, om er in jijden , van gebrek brood van te bakken. (Linn. reize door Gothland.') Dc Zaadkorrels zijn ook tot voeding van menfcben gefchikt, als eenig meel opleverende. (Viborg Sandgcwächfe) De Bladen worden gegeten door Paarden, Runderen en Geiten. (Linn.)

Caractère SPECIFIQUE. Epi droit, resfcrré. Calices tomentcux, plus longs que les fleurs.

On a repréjenti vers K. une plante entière, mais rapetisfée. Les Calices, dont on en voit un feparé vers a, font placés par paires fur la rape de l'épi, à laquelle ils font fixés au moyen d’une glandule dentée-, on voit une de tes paires de Calices avec les fleurs vers b.; ces a Calices font tellement réunis qii ils forment enfemble une espèce d'involucre ou de collerette tétraphflle. J'ai obfervé que non feulement les Calices , mais ausfi les Pétales, étaient couverts d’un poil doux. Fers c. on voit le Germe avec les deux Stigmates, et vers d, on voit la graine couronnée d'une aigrette femhlable à celle du Rofeau-, vers e. on la voit parfaitement mûre. Le chaume et les feuilles font couvertes d'une rofée d'un bleu clair. Les feuilles qui font longues, larges et fillonnées fe roulent intérieurement vers le fommet, et fs terminent ers pointe aiguë, voyez vers f.

Add. du Trad. Sa racine est rampante et pousfe beaucoup de feuilles. Ses chaumes font droits, articulés, feuillés et furpasfent les feuilles^ tls font terminés par un bel épi blanchâtre, pubescent ou cotonneux, fans barbes et long de 3 à 4. pouces. Les feuilles radicales ont quelquefois jusqu'à a pieds de longueur, et les chaumes jusqu'à/^ pieds et même au delà. Toute la plante a une belle couleur glauque ou blanchâtre lt;ij^^avrod).

Dans les dunes maritimes, principalement, le long des bords de la Mer fur-tout, entre Petten et Camperduin, à Katv/yk aan Zee et ScJieveningen f. On le trouve ausfi fur les dunes intérieures près de ffasfenaar: — Près d'Harderwyk du côté de la Merf; ainfi que dans la IFeluv/e, et autour de Nimègue, où il a été obfervé par dp: Beyer,

La variétés, été trouvée çà et là dans les dunes maritimes de la Hollande par Favrod,

Usages Econom. Il a la même propriété que le Rofeau des fables (Arundo arenarîa, Ltnn.^ pour fixer la mobilité des fables. Les racines peuvent fervir, en temps de difette pour en faire du pain. CLinne, voyages en Gothic.) Les femences fournisfent une espèce de farine et peuvent fervir d’aliment à l’homme. (Viborg Sandgewächfen, Plantes fablon-ntufes.) Les chevaux, les boeufs et les chèvres en mangent les feuilles. (Linné.)

Geslachts Kenmerken. Corolla rotata, radvormige Bloemkrans. Capfula oiobofa, nmcronata, lo-valvis; Het Zaaddoosje kogelvormig^ met een fpitsje, lo-klepf/ig.

Soortelijke Kenmerken. Poliis fubcordatis, bijna hartvormige Bladen. Floribus folitariis. Bloemen op zich zelven ftaande^ Caule repénte, kruipenden Steng.

Eene Bloem met den Ktlk op zijde a. van voren b. Meeldraden die van onderen te zamen vereenigd zijn en de Stamper c. Stamper afzonderlijk d. De Kelk., wanneer de Plant heeft uifgebloeid,e.— IKelke moeite ik ook heb aangewend, om rijp Zaad' te vinden, en hoe vele bonder de Planten ik hiertoe onderzocht heb, is dit noch aan mij noch anderen, welke ik dit verzocht had natefporen, gelukt', zijnde alleen in den overgebleven Kelk het verdroogde vrucbtbeginfel te vinden. Deze onvruchtbaarheid wordt rijkelijk vergoed, door dien de Plant al vorortkruipende wortelen jchiet, en zich vermenigvuldigt.

De Stengen zijn kruipende, vierkant, glad, dikwijls getakt, en ècnvoet lang, en Jomwijlen nog langer. De Bladen jiaan bij paren tegenover elkander en, gekeerd naar dezelfde zijde, rustende op Bladflclen die bovenaan gejleufd en omtrent i lijnen, lang zijn. De Bloemen rusten op Bloemjlelen, die in de okfels zijn geplaatst, en, tegen o’ver elkander en, en op zich zelven fiaan ; vierhoekig, eenblotmig en of 6 lijnen lang zijn. De Kelkblaadjes zijn eirond', puntig; aan hun voet golvende en neder gebogen. De Bloemen zijn dikwijls aan de randen gemerkt met zeer kleine roode vlekjes. De Helmdraden zijn op zijde en van boven met baartjes bezet. De Zaden zijn bruin, zeer klein en naauwUjks zigtbaar: de Zaaddoos, welke dezelve bevat, misdraagt doorgaans in dit land; maar in Zwitferland heb ik dikwijK vruchtbare en volkomen rijpe gevonden. (^Favrod.)

Kracht en Geneesk. Gebruik. Wordt uit hoofde van derzelver zamentrekkends kracht in bloedfpuwingen, bloedwateren en al te fterke aambijen en ftondenvloed doOE foramigen inwendig gebruikt, en is hiertoe aangeprezen door Bergius,.

Huishoudelijk Gebruik. Het is een gezond en aangenaam voeder voor al het vee^ inzonderheid voor Schapen, en de herders geven de Plant klein gemaakt met zout vermengd aan de Schapen, tegen allerlei ongemakken; (JPh. (£con. Ausz. aangehaald doorgt; Gattenhoff) nogtans verklaart Haller de Plant fchadelijk voor de Schapen, en Brug.-MANS telt ze onder de onkruiden der weiden op. Scopoli beweert volgens de opgave van Favrod, dat wanneer men deze Plant in olie giet, dezelve kan dienen, om. culio Granarius, zwarte Kalander, te verdrijven.

François. Nummulaire; Monnoyère; Herbe aux dcnsj Herbe * :ent maladie Lyfimaque monnoyère.

Caractère Generique. Corolle en roue. — Capfule globuleufe, mucronée, i o valve.’ CARACTERE SPECIFIQUE. Fcuilles ptcsqu’en cocur. Fleurs folitaires. Tige rampante.

On a repriflenti vers a. une fleur, avec flou Calice, vue dec6ti, et de face vers Les Etamines, qui font réunies vers le bas, fe voient avec le Pistil vers c. Ce mime Pistil fêparé vers d. Le Calice, lorsque la plante est défleurie, vers e. Quelque peine que je me fois donnés pour trouver des graines mûres, et quoique f aie examiné, dans ce but, du centaines de plantes, je ri ai, cependant, jamais pu y réusfir, non plus que d'autres perfonnes que j'avais chargées, de cette découvertenous ri'avons trouvé dans le Calice perflßant que le Germe desféché. Cette infécondité des graines est abondamment récompenfée par la multitude de rejets que pousfent de tous côtés fes racines rampantes.

Add.du Trad. Tiges fora rampantes, carrées, glabres, fouvent rameufes et longues ^un pied et au delà. Ses Feuilles font oppofées par paires, tournées du même côté, et portées par des Pétioles fillonnés fupérieurement et longs d'environ a lignes. Les Fleurs font foutenues par des Pédoncules axillaires, oppofés, folitaires, tétragones, unifltres, longs de g à 6 lignes. Les Folioles du Calice font ovales, acuminées, ondulées à leur bafe et réfléchies. Les Fleurs font fouvent marquées dans leurs bords de très petites taches rousfes. Les Filets des Etamines font parfemés de poils latérause et capités. Les femences font brunes, très menues et à peine vifibles. La Capfule, qui les contient, avorté ordinairement dans ce pays, mais, fen ai fouvent trouvé, en • Suisfe, de fécondes et parfaitement mûres. (Favrod.)

Elle est par-tout très commune dans les terreins argilleux, fablonneux et tourbeux.

Vert, et usage Med. A caufe de fa vertu astringente, quelques médecins en or donnent l’ufage à l’intérieur, contre les crachemens de fang, les urines fanguinelentes et contre de trop violens flux hémorroïdaux et menftruaux; c’est ausfi fous ce rapport que Beroius la recommande.

Usage Econom. C’est une pâture très faine pour tous les bestiaux et, fur-tout, fiour les moutons , et les bergers donnent cette plante à leurs moutons, après l’avoir hachée menu et mêlée avec du fel, pour les guérir ou les préferver de toute forte d’indispofition. fPr. cocon. Ansz. cité par Gattenhoff) néanmoins,’ Haller déclare que cette plante est nuifible aux moutons et Brugmans la range au nombre de celles qui font nuifibles dans les prairies. Scopoli, cité par Favrod, prétend que fi on la fait infufer dans l’huile# elle peut fervir à détruire le Charenfon des blés. (Curculio granarius, LinnJ

Niderd, Biinamtn. Zeegras. Bloejend Zeeg'a?; Anjelierachtig Strandkruid. Veelbloemig Gras,

Geslachts Kenmerkend Calyx x phyllus, integer, plicatus, fcariofiis; Kelk van Blaadjes^ gaaf, geplouid, vetdroogd. Petala 5, 5 Bloembladen, Semen i, fuperum, ein Zaad, in den Kelk befloten en rijpende,

Soortelïjke Kenmerken. amp;apo fimplici, capitato; met een eenvoudigen, bloemhoofd' dragenden Steng, Foliis linearibus, planis, obtufis; lijnvormige, vlakke, flompe'. Bladen,

Het algemeen Bloemhekleedfel of de Kelk, welke rondachtige flompe fchubben heeft, loopt naar beneden om den Steng, en verflrekt denzelven tot eene fchede, aie van onderen als gefcheiird is en van den Steng afwijkt, zie bij a. Een Bloempje met zijn eigen Kelk afzonderlijk b. De Kelk afzonderlijk met de Meeldraden en Stamper c. zijnde deze eigen Kelk van ieder Bloempje eene vernaauwde buis, vielke boven aan vlieflg is en vijf plooijen heeft, De Bloembladen zijn van onderen fmal en loopen boven b^d uit. Eén afzonderlijk d. Eén der Meeldraden aanmerkelijk vergroot e. Het vruchtbeginfel met de vijf Stampers, welke zeer harige Stijlen hàoben, aanmet' kelijk vergroot f De Hruchtkelk, het rijpe Zaad befloten houdende, met den uitge^ fpreiden vliefigen boord, vergroot bij g. Het Zaad afzonderlijk, *t geen op zijde van , een draadje voorzien is, h. De Bladen zijn grasaardig, van waar de Plant den naam van zeegras ontleent. De Steng hoog dén voet.

De IZortel is lang, vezelig en roodachtig. De Stengen zijn veel in getal, naakt^ rolrond, vast, een weinig ruw in het aanraken. De Bladen zijn niet vlak maar gefleufd of gekield. De algemeene Kelk is veelbladig en vormt drie rijen van Schubben. De bijzondere Kelk beflaat eigenlijk uit twee Kelken, de een in den anderen geplaatst, van welke de buitenfle groen is met g roodachtige tanden', de buitenfle it wit, doorfchijnende, papier achtig, voorzien aan de binnenfle oppervlakte van een groen halsje en latende zich gemc^kelijk van den anderen Kelk fcheiden, De Bloembladen zijn dikwijls aan de nagels vereenigd: de Meeldraden zijn in de nagels gehecht. De Helmknopjes zijn geel en tweelingen: men vindt dikwijls 2 Helmdraden vereenigd tot bijna aan de Helmknopjes. Kerfcheide Planten hebben Bloemen met 4 Bloembladen, 4 Meeldraden en 4 Stijltjes: deze moeten echter niet als verfcheiden-heden worden aangemerkt, maar als gedrochten, uit hoofde eener verminking, wanii aan dezelfde Plant heb ik t^-mannige en ^-mannige Bloemen gevonden, ■ CFavrod.)

Verfcheidenheid i. Met een Steng ongeveer van^ duimem en met tengerder Bladen, e.’ Met witte Bloemen. (Favrod.)

Groeifi^atskn. Aan den Zeekant, en op lage met zout-water overftroomde gronden.' In het Koegras bij de Helder f. — Aan den Zeedijk tusfehen Harlingen en Dijkshoek' bij Francktr op eene vvaterachtige plaats. Bij Harderwijk op de Mthen f. Aan den Zeekant bij Hülfen in het Gooiland, bij Muiderberg, ook omftreeks Hijmegen. In Zeeland de ftranden.

De beide bovengenoemde verfcheidenheden zijn gevonden langs den Zeedijk van de Zuider-zee, te Spakenburg bij Bunfehoten, door Favrod.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt gegeten door Paarden, Schapen en Geiten. Linn.’ Verder is hier van geen nuttig gebruik bekend, maar wordt veel in twinen om bloemperken geplant, om dat zij den geheelen zomer in tuinen bloeit. - - -

FrançiÂs,. Staticée à tête; Gazon d'Olympe; Gazon d’Espagne. Oeillet de Paris.

Caractère Generique, Calice monophylle, entier, plisfé, fearieux. —■ Corolle pentapétale.—■ Semence unique, fupère.

CARACTERE SPECIFIQUE. Hampe fimple, capitde. Feuilles linéaires, planes, obtufès. Le Pèrianthe ou Calice^ qui en formé d'écailles arrondies et obtufes descend jusque fur la Hampe et l'enveloppe comme un; gaine ou flpathe, qui est comme déchiré vers le bas et s'écarte de la Hampe, ainfi qu'on le voit vers a, Qn a repréjenté vers b. un Fleuron ifolé avec fon Calice propre^ et vers c. un Calice Jpaié^ avec les Etamines et les Pistils ; le Calice propre de chaque Fleuron est un tube s ester ré membraneux au fommet et chargé de 5 plis. Les Pétales Jont étroits par le ias s'clargisfent vers le' haut ; on en volt un féparé vers d. Une des Etamines conftdî~ rablement agrandie fe voit vers 9. Le Germe avec fs Pistils, dont les Styles Jont très velus, font fortement agrandis vers f. Le Calice du fruit wifermant la je-vtence mûre, avec fon bord membraneux développé, fe trouve a^andi vers g., et vers h. on voit cette femence féparée, qui est pourvue d'un fil latéral. Les Feuilles font graminées, ce qui a fait donner à cette plante le nom de Gazon d'Glympe ou d'Espagne. La Hampe a un pied de hauteur.

Add. du Trad. Sa racine est longue, fibreufe et rougeâtre. Ses hampes font nombreujes, nues, cylindiques, folides, un peu rudes au toucher. Ses feuilles ne font pas pia-nés, mais canalkulées ou carénées. Le Calice commun est polyph, lie et formé de 3 rangs d'écaillés. Le Calice particulier est proprement formé de deux Calices placés l'un dans Poutre, dont l'extérieur est vert et à S dents rougeâtres ; l'intérieur est blanc, diaphane, papyracé, collé fur la furface interne du vert et pouvatt^ aifement s'en Jéparer. Les Pétales font fouvent réunis par les onglets. Les Etamines Jont inférées aux onglets des Pétales. Les Anthères font jaunes, d'dymes^ en trouve quelquefois a filets réunis presque jusqu’aux AntÙres. Le^ Styles font velus vers leur bafe. Plufletirs individus offrent des fleurs à 4 Pétales, à ly Etamines et à 4 Styles. Ces individus ne doivent pas, cépendant, être envijagés comme des variétés, mais feulement comme des monstres par défaut. Car, j’ai trouvé à la mime plante des hampes à fleurs pentandriques et d'autres à fleurs tétrandrtques^ (Favrod.)

Variété. 1*. A hampe d'enviroa 6 pouces, et à feuilles plus ténues. (Favrod.) 2». A fleurs blanches. (Favrod.)

Lieu Natal. Le long des bords de la mer et dans les terreins bas et fujets à être fubmergés par les eaux de la nier.

Au Koegras, près du Helder f—■ Sur la digue maritime entre Harlingen et Dyksb.oek^ près de Franeker, dans un endroit aquatique. Près d'Hardtrvgt;yk, fur leMebenf. Le long de la mer, près de Huisfen, dans le Gooiland, près de Muiderberg. Aux environs de Ni-mègut. En Zélande fur les bords de la mer.

Les 2 yarietés, ci-desfus mentionnées, ont été trouvées l’une et l’autre le long de la digue maritime du Zuider-ssee, à Spakenburg, près de Bunfehoten, par Favrod.

Usage Econom. Linne dit que les chevaux, les moutons et les chèvres la broutent; on ne connaît, d’ailleurs, aucun autre ufage utile de cette plante; on s’en fert beaucoup comme bordure dans les jardins, parce qu’elle y fleurit pendant tout l’Eté*.

Ntderd. Eijn, Barberis, Sanfe-boom, Suring-boom, Berberis-faude, Boom-futkek Bloeit in Mei; rijpt in September.

Ord. Nat. LINN. Naga, et incerta ['edit,-— r o yen’s Pzoi/o?»/ clasf.x'rs. Oligantheræ, Ofd, vni, Staminibtis Jex. — Ord. Nat. de jussieu clatf. xni. Planta dicotylédones.) Polypetala., Stamina hypogyna. Ord xvni. ßerberides.

Geslachtskenmerken. Calyx 6 ph yll us. Kelk yan 6 Blaadjes. Petala6, ad jungues giandulis sif 6 Bloembladen., elk aan den nagel yan a. Kliertjes voorzien. Stylus o, geene fii/l. Bacca a-fperma, a.-Zadige Bezie.

SooRTELijKE Kenmerken. (Nolgcns WiLLDENOw.) Raccmis fimplicibus, pendulis; met eenvoudige, ntderkangende Üloem-Trosfen. L'oliis obovatis, cinato-dcntatis; J34z^«» flrond, met tandjes een v'cnkbraauv/ vormende.

Eene Bloem afzonderlijk a. De Kelk afzonderlijk b. een Bloemblad c. vergroot met éin der Meeldraden, welke twee aangegroeide Plelmknopjes hebben, btj d. en waarbij ook de twee roodachtige Kliertjes aan den nagel van het Bloemblad zeer zigtbaar zijn. Plet rolronde y ruchtbeginfel, melden Jchtjfrondcn flempel gedekt, bij e. vergroot f. Een vrucht-tak g. eene doorgefnede Bezie met één Zaad, h. De vrucht wordt meestal tz-zadig op gegeven, doch ook dikwijls maar één Zaad te hebben, zoo Ctls ik die fechts alleen gevonden heb, en daarom hier zoodanig af geheeld voorkomt. Een Zaad of Pit afzonderlijk bij i. — De Bloemen maken onderfcheide trosfen wt, welker fleel, gelijk ook de Bloemfeeltjes, roodachtig zijn. De Helmdraaen en Knoppen zijn veerkrachtig: wanneer de Honigbijen dezüve aanraken, naderen de llclmknoppen den Stempel en werpen met eene veerkracht het fiuifmeel uit : dit kart men ook door middel van eene naald te weeg brengen. De 'Pakken zijn onder de zaamgejehaarde Bladen met drievoudige doornen bezet, welke doornen boven aan de takken door gaars twee- en enkelvoudig worden. Men vindt fommige en wel Bloemdragende Takken zond.r eenige doornen. De tanden om den rand der Bladen kan men eer voor fiappe doorntjes houden. De Bladen ztjn van onderen witachtig groen, en fomwijlen om den rand, vooral de jonge Bladen, roodachtig. Den over gang der Stoppel of onderfte Blaadjes der vereenigde Bladen in de drievoudige doornen, welke over gang in het volgends jaar zou plaats hebben, en door Linneüs reeds is opgemetkt, kan ik door eigen waarneming niet bevestigen.— Er is mij ook geen yoerbeela bekend, dat deze Heester, waar zij aan de natuur in ons vaderland is over gelaten, vruchten zonder Zaad voortbrengt, welke fpeling der natuur in andere landen is waargenomen, Z.ij groeit ter hoogte van 6 en p voeten.

Aan den Heertnweg bij Haren, en bij de Mickelhorst buiten Groningen, bij het dorp Warnst ve!d in liet kwartier van Zutphen, op duingrond onder Helfen, in het Bosch bij Saxenburg onder Blcer,entiaal, in de voorduinen van Orerveen, tuskheii tHasfenaar en den Haag, en ia de duinen ten noord-coste van den ScheVenirgtehen weg op de hoogte van de laan van Zorgvliet.

Kracht en Geneesk. Gebruik. De Bast, Vrucht en Zaden verdienen volgens Bergius gebru’kt te worden. De verfche Bast zou eene verfterkende en purgerende kracht bezitten, doch de vruchten worden het allermeest en met nut gebruikt in alle Koorts-ziekten, vooral bij Gal- en Kot-koortfen, als ook in het Gal-kolijk.

Huishoudelijk Grbkuik. De vruchten of Beziën hebben een aangenaam zuur, en komen als gezuikeid ooR dikwijls op onze tafels voor. Het uitgeperste fap kan in plaats van Citroen vooral tot het maken van Punch gebruikt worden, en wordt zelfs gehouden alle zuren uit het Plantenrijk in zuiveren (maak te overtreffen. Van dit fap met zuiker bereid, kunnen aangename koekjes of tabletten gemaakt worden, welker bereiding door Knoop in zijne FruStuologia is opgegeven, In Zweden wordt van deze vrucht wijn en azjn gemaakt ÇSved odbhand. th. XI). Onder Appelen en Kweeën geftoofd, maken zij dezelve zeer' aangenaam. Ook de Bladen hebben den fraaak van Zuring, en kunnen hiervoor bij de fpijzen of als .Salade gebruikt worden. Wortel en Bast geven eene gele kleur, en men bedient er zich vooral in Polen van, om het Tuikschleder eene glansachtige gele kleur te geven. (Linn. M attuschka.'j Het (ap met aluin in azijn ontbonden, geeft eene ronde Kleur. (Reuss.) Van het wortelhout worden fijne Neurenburger waren gemaakt. Het bout van den Ilam is hard en wordt door Schrijnwerkers tot inleggen gebruikt. CMatt.) Deze Heester kan toç heggen dienen, maar geeft dan weinig vrucht. Het ftuifmeclder Bloemen doet geen nadeel aan de bijftaande granen, zoo als fomniigen gemeend hebben. (Hann, Mag, aangehaald door Beckman.) De Bijen azen bij uitnemendheid gaarne op de Bloemen.

Men kweekt ze van llek of door de uitloopers der wortelen zeer gemakkelijk voort. Om vele-en goede vruchten te hebben, moeten m den herfst alle de in dat iaar gemaakte loten afgefiicder? worden, CMiller.J nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

Ô/quot;;?. LINNE. Jfloiitîufles et incertaines.— Ord. Nat. de van royENj Prodrecï, yyi, QUgantVeres. Ord.vw. A flx Etamines.— Orlt;/. A^æAdejussieu, Cl. xni. Plantes dicotflédanes, PolypitalesFtamineshypog^neSi Ord. xviii Berbéridèes.

Caractère Gener.que Calice 6 phylle. ■— Corolle 6 pétale; 2 glandules à l’on jlet de chaque pétale.— Style nul. — Baie disperme.

Caractère Spécifique. Suivant Willdenow. Grappes (impies. Feuilles ovales-renverfées, ciliées dentées.

Qn vait vers a, une Fleur fléparce, et le Calice vers b. ; un des Pétales vers c. ; le même agrandi avec une des Etamines, qui porte 2 Anthères à flan Jammet, voyez vers d, où l’on a ausp repréflenté les glandules rougeâtres qui Je trouvent de chaque c6té de l’onglet du Pétale et qui y font très viflbles. Le Germe cylindrique couvert a’un Stig' mate disedide, y er s e, et agrandi vers f. Fers g. on voit une Grappe de fruits, et vers h. une Baie coupée transverflalement pour en faire voir la Semence, Le Fruit est le plus Jouvent disperme, cependant, on le trouve ausfi as fez flouvent monosperme comme je l’ai toujours trouvé moi meme, c est-pourquoi, je l’ai fait repréfenter tel, ' On voit vers i. une des Semences ou pépins, — Les Fleurs forment differentes Grap' pcs, dont le Pédoncule commun et les particuliers font rougeâtres. Les Etamines et les Anthères font très irritables; lorsque les Abeilles touchent les Anthères, elles Je rap', prochent ausfi-tdt du Stigmate, et éjaculent en même temps leur Pollen; c’est ce qu’on peut aus fl effeéiuer en les touchant avec la pointe d’une aiguille. — Les Rameaux au desßus des faisceaux de Feuilles font armés d’épines t er nées ; mais, au fommet des Rameaux ces éjoines Jont ordinairement binées ou ftmples. On trouve quelquefois des Rameaux et, fur tout, ceux qui portent des fleurs, abfolumcnt fans épine'. Onpour' rait regarder les dents du bord des Feuilles comme de petites épines faibles. Les Feuilles font par des fous d’un vert blanchâtre; elles Jirnt parfois rougeâtres en leurs bords et, principalement les jeunes. Jeté ai point pu m’a Jurer par mes propres obfcrvationsdit pasfage, dont parte Linne, des Stipules ou folioles inférieures du faisceau des feuilles en épines ternées, lequel pasfage, fuivant cet auteur, doit avoir lieu l’année fuivante. Je ne connais , de plus, aucun exemple qui prouve que cet arbrisjeau, croisjant fpontanément dans ce pays, produife des fruits Jans Semence; ce n’est qu’en d’autres pays où l’on a obfervé ce jeu de ta nature. Cet arbrisjeau croit à la hauteur de 6 àg pieds.

Au Heerenweg près de Haren et près de Mickelhorst dans les environs de Groningue; près du village de Warnsveld, dans le Quartier de Zutphen; dans les dunes près de Felfen, dans le Bois près de Saxenburg, aux environs de Blotmenâaal; dans les avant-dunes d'Overveen ; entre Wasfenaar et Lju Haye, et dans les dunes fituées au nord-est du chemin de Scheveningen, à la hauteur de l’allée de Zorgvliet,

Vert, et usage Med. Bergius dit que Pécorce; le- fruit et la femence méritent d’ètre employés. L’écorce fraîche posfède une vertu fortifiante et purgative; cependant, les fruits jouisfent de cette vertu à un bien plus haut degré et font employés avec fuccès dans toutes fortes de fièvres, et, fur-tout, dansles fièvres bilieufes et putrides; ainfi que dans les coliques bilieufes.

Usage Econom. Les fruits ou’baies-ont une acidité agréable et paraisfent fouvent au desièrt fur nos tables. On peut fe fervir du jus exprimé parla preslion, au lieu de jus de citron, fur-tout, pour en faire du ponche; ce jus paste même pour furpastèr en pureté de gout tous les autres aci. des végétaux. On peut faire avec ce jus et du fucre d’agréables tablettes ou pastilles î dont la préparation e^t décrite dans la Fruduologie de Knoop. On fait,, an Suède, avec ces fruits, du vin et du vinaigre. („S-aed. Abhand, ih. XI.) Si on cuit des pommes et ues coings avec ces baies, ou avec leur tue, elles en acquièrent un gout des plus agréables. Les feuilles ont ausfi un gout d’oseille et peuvent par cette railbn être employées avec nos légumes, ainfi qu’avec la falade. La racine et l’écorce donnent une couleur jaune, et l’on s’en fert, lur-tout, en Pologne, pour donner au cuir de Turquie une couleur jaune lustrée. (Linné. Mattusciika). Le fuc des fruits mêlé avec de l’alun disfoui dans du vinaigre fournit une couleur rouge. (Keuss.) On fait avec le bois de la raune dif-férens petits ouvrages, connus fous le nom de marchandifes de Nuremberg. Le bois du tronc, qui est dur, est employé comme placcage par les tabletticrs. (Matt.) Cet arbrisfeau peut fervir à former des haies vives, mais alors il porte peu de fruits, te Pollen des fleurs ne fait aucun tout aux blésvoifins, ainfi que quelques perfonnes l’avaient imaginé. (^Hann. Mag. cité par Beckman.^ Les abeilles viennent de préférence picorer fur fes fleurs.

On le multiplie très facilement de bouture ou par les rejets de la racine. Pour en obtenir de bons fruits et en abondance, il faut couper eu automne tous les rejets qui ont pousié pendant l’année, (Miller.)

Geslachts Kenmerken. Calyx ^-phj’llus, Kelk van Blaadjes. Corollæ bafis de-Orfiim prominens, neélarifera; Faux palaro bipartito, convexo claufa: ket yoetßuk van den Bloemkrans nederv/aarts puntig nit fl eken de., honigdragende de keel met een bolrond in t'-vee ge~ deeld verhemelte gefloten. Capfula a-locularisapice in lacinulas reflexas dchiscens; tyveehok* kige Zaaddoos, boven aan losgaande of flplijtende in omgebogen Slipjes.

SooRTELijKE Kenmerken. Folüs lanceolato-linearit)us, confettis; met lanceisgewijze* lijnvounige, digt gefehaarde Bladen, Caule erect o, opflaanden Steng, Spicis terroina-libiis, fesfilibus; vastzittende Znn ep het einde van den Steel. Floribus imbricatis, de Bloemen als Schubben over elkander liggende.

De Kelk a. De omtrek van den geopenden Bloemkrans, om de plaatflng der Meeldraden te doen zien, bij b. Eene rijpe Zaaddoos c. dezelve horizontaal doorgefneden, V/aar door het tweehokkige zigtbaar is, bij d. Het Zaad, dat menigvuldig en klein is e. — De Plant verfchilt in grootte en forschheid aanmerkelijk naar mate van de natuur van den grond waarin zij groeit. Op fchralen zandgrond is de Steng meestal ongetakt, en de Bloem-aar fterk in een gedrongen ; in vruchtbaren grond, waarvan de af geheelde genomen is, fehlet de Steng onderfcheide bloemdragende Takken, ook fomwijlen Bladtakken uit-, en alsdan dringen de Bloemen minder digt op elkander, en kunnen bezwaarlijk gezegd worden als vischfehubben op elkanderen te liggen. — De Steng en Stelen zijn glad, de Bloemen rusten op kleine Bloemftelen, die met lancetvormige Schut-Blaadjes gedekt zijn: de gapende Bloemkrans is aan dessulfs verhemelte zacht harig. De Bladen zijn glad en niet gefleeld. ~~ De Plant heeft naar mate van derzelver groeiplaats de onderfcheide hoogte van één tot drie voeten.

De wanfehapenheid van de Klas Leewmenbek f Antirrhinum Linaria, Peloria), wordt in de volgende afbeelding en befchrijving gevonden.

Verfcheidenheid. IVier onderfle Bladen drievoudig, fomwijlen zelfs viervoudig zijn (Favrod^ Groeiplaatsen. Op opene plaatfen en aan wegen, zoo op het zand als in de klei. Zeer algemeen door het ganfche Rijk, vooral langs onze dijken: ooit op uiterwaarden en aan den Duinkant.

De Kerfcheidenheid door Favrod gevonden in de Duinen bij Qverveen, als ook achter den Aardenhout.

Kracht en Geneesk. Gebruik. Wegens hare pijnftillende, verdrijvende en oplos-fende kracht werd zij weleer in de geel- en waterzucht aangeptezen; als ook tegen aam-beijen en in fommige huidziekten uitwendig gebruikt, met varkens-reuzel tot een zalf gekookt.

Huishoudelijk Gebruik. De Plant wordt gegeten door Schapen en Geiten, (Linn. Reuss ) en de Bloemen zijn aangenaam aan de Bijen. (Gleditsch) De lucht der Plant weert de vliegen af, waarom men dezelve in Zweden tot dit oogmerk bij de vengfters plaatst. ÇL1NNEÜS.9

G4RACTERE GENERIQUE. Calicc pentaphyllcj — Corolle dont la bafe fe termine en pointe descendante et neôùrifère.^ Gorge fermée par un palais biparti et convexe.—' Capfule biloculaire, s’ouvrant vers le haut en petites découpures réfléchies.

Caractère Spécifique. Feuilles lancéolées-linéaires, ramasfées. Tige droite. Epis terminaux, fesfiles. Fleurs embriquées.

ÔfJ a repréfenté le Calice vers a.\ et vers b. le contour de la. Corolle ouverte pour faire voir la pofition des Etamines. Une Capfule mûre vers c. ; la même vers d. coupée, horizontalement où Ton apperçoit les 2, loges, La Semence qui est petite et ‘ nombreufe vers e.— Les individus de cette plante diffèrent coup,dérablement entr'eux foit par leur grandeur, fait par leur force, à proportion de la nature du fol oit ils végètent. Dans les terreins maigres et fablonneux, la Tige est ordinairement pmple et l'Epi de fleurs très res ferré; dans les terres fertiles, au contraire,(et c’est une de celles-ci que nous avons fait repréfenter^ la Tige pousfe plufieurs rameaux, florifères, et quelques fois ausft feulement des rameaux feuillés ; les fleurs de T Epi font alors moins ferrées les unes contre les autres et peuvent à peine être nommées embriquées. La Ttge et les Rameaux font glabres. Les Fleurs font portées par de courts Pédicules, qui font couverts par des RraTtées lancéolées. Le palais de la Corolle baillante est orné de poils doux. Les Feuilles font glabres et fesflles. La plante, à raifon du terrein où elle croit, a depuis un fusqifà 3 pteds de hauteur.

Qn trouvera dans la Planche fuivante la figure et la description de la monflruo' fitè du Muflier Linaire, à la quelle linne a donné le furnom de Pélorie.

Variété. A feuillles inférieures ternées, quelquffois même quaternées. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les lieux ouverts et le long des chemins, dans les terreins fa* blonneux, comme dans les argileux.

Elle est^ très commune dans tout le Royaume, fur-tout, le long de nos digues, ainlî que dans les alluvions et le long des dunes.

La variété ci-desfus mentionnée a été trouvée entre Cverveen et les dunes, ainfî que derrière le Hardenhout (Favrod.)

Vert, et us. Med. On la louait autrefois dans l’hydropifie et la jaunisfe, à caufe de fa vertu calmante, disfipante et disfolvante; on l’employait ausfi à l’extérieur contre les hémorro'îdes et quelques maladies cutanées, on en fallait une espèce d’onguent au moyen du fain-tloux.

Usage Econom. Les moutons et les chèvres la broutent, (Linn. Reuss.) et fes fleurs font asfez agréables aux abeilles. (Gleditsch.) L’odeur de cette plante éloigne les mouches; c’est pourquoi, en Suède, on la place dans ce but fur les fenêtres. (Linn.)

Daar de Vlas Leeuwenbek ook in ons vaderland wanfchepfels voortbrengt y welke hierom iti deze Flora behoorden of ge geven te worden meenden wij dezelve door afzonderlijke Afbeelding en Befchrijving te moeten doen kennen. Er is tot nog geene Plantfoort bekend^ wier Bloemen zulk eene geheele ontaarding ondergaan, vooral ten aanzien van den Bloemkrans, wanneer dezelve tot zulk een volkomen gedrogt is overgegaan, 'als bij Fig. e, is aangewezen. Zoodanig eene geheel wanfchapene Plant werd in Zweden in den jare 1742 Ä#; eerst gevonden, of waargenomen ; en men fond in den beginne in twijfel, of zij eene ontaarding van den Flas Leeuwenbek, of eene bastaard foort uit twee onderfcheide geflachten ware. Zoo lang ' men alleen Planten ontdekte, waarvan de Bloemen allen even zeer en geheel wanfchapen waren, en wel in de verst mogelijke afwijking van dt natuurlijke Bloemen, viel dit moeilift te beflisfen; maar de latere plantkundigen namen Planten waar, aan welke natuurlijke en wanfchapene Bloemen beide werden gevonden, waardoor alle twijfel moest ophouden, dat zij in waarheid een gedrogtelijk voortbrengfei was van de genoemde foort; terwijl door eenigen Planten zijn waargenomen, welker Bloemen verfchillende trappen van uianfchapenhtid ondergaan hadden. — Het is mij gelukt zulke Planten aantetreffen in den plantrijken tuin van deti Heere J A. Collitzi ^zÿden Haag, welke uit eene echte Plant aldaar was voortge-. komen, en waarvan de afbeelding genomen is. Aan deze Plant ontdekte men niet ééni natuurlijke Bloem. De bovenfle Bloemen van de Aren aan de onderfcheide Stengen der Plant waren allen geheel wanfchapen, zoo als aan de afgebeelde te zien is, maar lager aan den Steng waren de heel en half wanfchapene zonder eenigen regel door elkander en ^plaatst.

De eerfle trap van wanfchapenheid vertoont zich bij Fig a. De Kelk ondergaat zoo in deze, als in de verdere ontaardingen geene verandering, maar wordt een weinig meer uitgezet, om dat de Bloeuikrans zich van onderen buikachtig begint te verwijden, doch welks uitzetting van achteren even boven het voetfluk een rug vormt, waaruit drie fporen of hoornen, wdke elsvormig zijn, voortkomen en regt uitfchieten, doch eenigzins omgebogen zijn', terwijl de ééne fpoor aan de natuurlijke Bloem nederwaarts gaat. Deze fporen moeten alt nekt ar vaatjes befchouwd worden. — De Keel van den Bloemkrans is nog met een in twee gedeeld verhemelte gefloten, maar de flippen.beginnen zich boven aan in drie lapjes te verdeden, en zijn van onderen in twee gefpleten, en het onderfle van het verhemelte is meer bloot gekomen. Bij Fig. b. is deze driefporige Bloem geopend, blijkende reeds ^-mannig te zijn, van welke Meddraden 3 een weinig langer zijn dan de twee anderen.

Fig. c. fielt eene verdere afwijking van de natuurlijke Bloem voor, hebbende niet alleen eene vierae fpoor verkregen, maar ook beginnen de lapjes der bovenfle flip zich naar achieren tot een boord omteflaan. Bij Fig. d. is de Bloem reeds bijna geheel wanfchapen: de Bloem-' krans heeft eene regelmatige gedaante; is regtflandig', vormt ten buik, met ten langen hals of buis voorzien. Onder den buik die op een rolrond voetfluk rust, zijn vijf nektardragende fporen geplaatst, die een regelmatigenKrans vormen. De Lapjes aan den mond van de buis zijn nog ongelijkvormig, en met kreukels even om geflogen; terwijl bij den laatflen trap van ontaarding, te zien bij e. deze Lapjes allen gelijkvormig en met een gedeelte van de Buis ver omgefiagen zijn. Bij de doorgefnedene Bloem Fig. f. ziet men den omflag of boord, van binnen voorzien met g gezwollene, zaamvereenigde, zachtharige, gele verhevenheden, waarin het verhemelte van de natuurlijke Bloem is overgegaan. De MeAdraden hebben zich in de regtflandige buis tot op de helft van den Bloemkrans kunnen verlengen, en de Helm-^ knoppen flaan door de naauwte van de buis tegen tlkanderen gedrongen. Eén Meeldraad r afzonderlijk en vergroot g. Vruchtbeginfel en Stamper h. eene nog onrijpe Zaaddoos i. eene geheel rijpe^ en opengegane Zaaddoos k. Horizontaal doorgefneden l. Het Zaad m. Het Zaai is bijna overal onvruchtbaar bevonden. Het is echter den Hoogleeraar Hoffmann te Gottingen gelukt, hiervan Planten te doen voortkomen, doch welker Bloemen weder alfert tot haren natuurlijken flaat waren terug gekeerd, ’t geen ook door Leers bevestigd wordt: nogtans verzekert VVilldenovv, dat het Zaad in een vetten grond gezaaid, weder wanfchapene Bloemen yoortbrengt. Deze wanfchapenheid wordt anders alleen door afzetfels voortgeteeld. Het nieuwfle berigt wegens deze ontaarding is medegedeeld door D. G. Kieser in Phytographifcbe Blatter von Hoffmann, A”. 1803.

Groiiplaatsbn. St. J. van Geuns heeft dezelve in zijn Sficiltgioot het eerst opgegeven, als hier te lande voortkomende, namelijk zulke, waaraan de 4 of 5 bovenfte Bloemen geheel wanfchapen , de overige natuurlijke waren, terwijl hij enkele aantrof, die maar ééne wanfehape Bloem hadden. — De door Hem opgegevene groeiplaatfen zijn , op een bouwland aan den Enk bij Harder wijk en aan den weg even buiten Naar den — Jn de gefchrevene aanteekeningen van genoemden van Gbuns geeft hij op, dat Joh Gesnerds in zijne Disjert. de Sar.unc iellidifloro etplantis degeneribus. Tiguri A”. 1753. p. 16 meldt, eene gedroogde Plant, die in de Nederlanden gevonden was, in een kruidboek gezien te hebben.

Behalve de reeds boven gemelde plaats, waar ik de afgebeelde, en aldaar uit zich zelve ontaarde Plant heb waargenomen, is nog door mij eene gevonden met eenige Bloemen van drie fporen, zoo als bij Fig. a. is afgebeeld, maar die verder natuurlijke Bloemen had, buiten den Haag in de JPpiaCB, voor ZbrgviieP, liggende naar den kant van Evosduint»,

Cowwiî/« Muflier binaire produit aus fi dans notre pair ie\des tnonftruofités, qui doivent étri indiquéi.s dans Flore, «oax avons cru devoir les faire connaître par une figure et une description particulières. On ne cannait aucune espèce déplanté dont les fleurs fubis^ fient une fi grande altération de nature^ fur-tout, par rapport à fia Corollet lorsqu'elle est parvenue au point complet de monfiruofité, tel qu'on la voit repréfientée vers e. On a découvert, ou plutôt ohfervé, pour la première fiais, en Suède, l’an 174a, w«tf telle plante tout a fait manfirueufej et on fut, au commencement, dans le doute fi elle était feule» ment une altération du Muflier binaire, ou une espèce hybride provenue de deux genres différents. Cette question fut très difficile à décider, ausfi long temps qu'on ne découvrir que des plantes dont les fleurs étaient toutes et entièrement monflrueufes ; mais, les botanistes postérieurs obfervérent des plantes qui portaient en même temps des fleurs naturelles et des fleurs monflnaeufies ; cequidisfipa tous les doutes et prouva que cette plante était réellement une produéîion monftrueufe du Muflier binaire ; d'autant plus que quelques uns d'mtr'eux ont objervé des plantes dont les fleurs avaient éprouvé divers degrés d'altération tnonflrueufie. J'ai réusfi à obferver une plante femblable dans le riche jardin botanique de Mr. J. Collitzi, la Haye, qui y était provenue d'une plante naturelle et d’après laquelle notre figure a été desfinée. On ne découvrait à cette plante aucune fleur naturelle. Les fleurs fupérieures des épis des différentes tiges ou branches de la plante étaient toutes entièrement monflrueufes, comme on peut le voir dans notre figure', mais les fleurs inférieures étaient entremêlées fans aucun ordre fixe de fleurs demi-monstrueufes et de fleur s tout à fait monflrueufes.

Le I®. dcïré de monstruofité est r^réfeoté vers Fig. a. Le Calice n'éprouve ici, ainfi que dans les autres degrés d'altération des Corolles aucun changement fenftble, il est feulement un peu plus renflé, pareeque la Corolle commence à s’y courber et à s’y étendre; ce renflement forme, cependant, par derrière, un peu au desfus de la bafe, un dos, d’où fortent 3 éperons ou cornes fiubuliformes, qui en partent en ligne droite, mais qui font cependant tant foit peu recourbés, tandis que l’éperon, dans les fietirs naturelles, descend perpendiculairement ; ces éperons doivent être confiderés comme des vaisfeaux ne^arifères. La gorge de la Corolle est formée par un palais biparti, mais les ferments commencent, vers le haut, à fiedivifer en 3 petites lanières et font, vers le bas, divifiés en deux découpures, et la partie inférieure du palais fie montre plus à découvert. — l^ers la Fig. b., on voit cette même fleur à 3 éperons ouverte, qui parait évidemment être pentandrique, et dont 3 des Etamines font un peu plus longues que les 2 autres.

On a repréfenté vers la Fig. c. une monstruofité plus éloignée encore de la forrrie de la fleur naturelle, ayant non feulement acquis un 4e éperon, mais dont, outre cela, les 3 lanières de la lèvre fupérieure commencent à fie courber en arrière pour former une forte de bord. Vers la Fig. d. la fleur est déjà presqu’entièrement monstrueufie : La Corolle a une forme régulière, elle est droite et forme un ventre pourvu d’un long cou ou tuyau. Âu desfous dit ventre, qui repofe fur une bafe cylindrique, font placés 5 éperons nèSiariferes qui forment ttne couronne ou guirlande régulière. Les lanières de l’ouverture du tube font encore dis-femblables entr’elles et un peu recourbées par plis; tandis qu’au dernier point d’altération} vers la Fig. e., ces lanières font toutes égales et tout à fait renverfées avec une partie dis tube, l^ers la Fig.f. où la fleur est coupée, on voit le bord garni intérieurement de 5 pro ' tuber onces jaunes, renflées, réunies, et couvertes de poils doux, c’est en ces protubérances que s'est métamorphofé le palais de la fleur naturelle. Les Etamines ont pu fie prolonger dans le tube droit jusqiiau milieu de la Corolle, et les Anthères, par fuite du cou étroit du tube, font presfies les unes contre les autres. Cn voit vers g. une Etamine Jéparée et agrandie, h, on voit le Germe et le Pistil. Fers i. on a repréfenté une Capfule . avant fia maturité. Fers k. parfaitement mûre et ouverte; et vers l. coupée horistontale-metït. La Semence est repréfientée vers m. Cette Semence est presque toujours flerile. L^ Profesfieur HoffxMann, à Gôettingue, a cependant réus ft à en obtenir des plantes, mais dont les fleurs étaient toutes retournées à leur état naturel ; c’est ce qui a ausfi été confirmé par Leers. Toutefois Willdenow asfure que fi l’on sème ces graines dans un terrein bien gras, elles reproduijent des plantes à fleurs monftrueufis. Au reste, celte monstruofité ne fie multiplie que par boutures. Les avis les plus rècens touchant cette altération ont été communiqués par, D. G. Kïeser, dans les Feuilles PhytoCTraphiques d’HoFFMANN; Fan 1B03:

Lieu Natal. Et. J. van Geunï est le premier qui, dans fon Spicilegium, ait fait mention de cette monstruofité comme indigène à ce pays, et principalement, celle dont les4 ou 5fleurs fupérieures étaient entièrement monsiteufes et dont les autres étaient naturelles; il en a ausfi obfervé quelques individus qui n’avaient qu’une feule fleur monstrueufe. Il lui indique pour lieu natal un terrein cultivé au Enk, près 4'Haräerwyk, et le long du chemin au fortir de Naardsti.— Dans fes notes manuscrites le môme van Geuns rapporte que J Gesner, dans là Disfiertation jw la Renoncule à feuilles âe Pâquerette et fur les plantes dégénérées. Zurich, An 1753, p. 16, fait mention d’une plante femblable, féchée, trouvée dans les Pays-bas, qu’il avait vue dans un herbier.

Outre les endroits indiqués ci-desfus, où j’ai obfervé la plante que j’ai fait repréfenter ici et où elle croit fpontanément monstrueufe, j’en ai ausfi trouvé une qui avait quelques fleurs à 3 éperons, telle qu’on la voit vers la Fig. a., mais dont les autres fleurs étaient toutes de furme ordiamp;aire, près de La tiaye, dans les dunes en avant de Zorgvliet, du côté de Loosduinen,

Nederd. Bijnamen. Veelbioemige Vitfen, kleine Wikken of Vielen, Nacht-Wikken, ook fomtijds Krok genoemd.

Geslachts Kenmerken. Stigma latere inferiore transverfe barbatum, de Stempet naar beneden (rverdivat s gebaard.

SooRTEbijKE Kënaierken. (volgens WiLLDENOw) Pedunculis multifloris, folio Ion-gioribus; met veelbioemige Bloemflelen, langer dan bet Blad. Floribus imbricatis, Bloemen als fchubben over elkander liggende. Foliolis lanceolatis, obtufis; lancetvormige flompe Blaad^ jes. Stipulis femi-fagittatis, lineari fubulatis, integerrirais ; met floppels als een halve pijl., lijnvormig in een pant uitloopencle, geheel gaaf.

De Kelk a. Het Vlagje van den Bloemkrans i. De Wieken c. De Kiel et* Meeldraden en Stamper e. De Peul geopend f. Het Zaad g. Een Stopp'I van natuurlijke grootte h. Vergroot i. — i/lan eiken Bloemfleèl liggen de Bloemen^ van kleine BÏoemflelen voorzien, van y, lo, tot een getal van 30 en dikvoijls mex-der, -tegen elkander aan, naar eine zijde gekeerd', dringen zich boven aan den Bl iemßeel zoo digt op één , dat zij denzelven ombuigen , en de uiterfle Bloemen al kleinder voorden en dikvoijls niet volgroeid zijn. Volgens de opmerking van Erdman, in Usteri Annalen (l. 5. he^t elke IViek aan de buitenzijde 2 htdligheden voaarvan de onderfle fluit in eene verhevenheid vati de Kiel, bij d. te zien. —• De Blaadjes maken 8 of 9 paren uit, maar flaan niet altoos tegen over elkander en De Bladflelen eindigen in eene drieiladige Klavier.

WiLEDENOW heeft m:t regt de Wikke met donfige, langwerpige, eironde Bladen, die van de befchrevene fort te voren niet genoeg is onderfcheiden, en ook in ons vader~ land groeit, tot eene afzonder li je foort gebragt, en Vicia villofa genoemd.

De Vicia villofa Willdenow is niet de eenige foort van dit geflacht, welke men tot hiertoe met de V. Cracca verward heeft. Ik heb zelfs in dit land twee andere foorten waargenomen, die zich duidelijk genoeg onderfcheiden, om ze niet onder de verfcheidenheden te rangfehikken: deze zijn i. V. Gerardi Wield, e. V. multiflora Poelich. Willdenow geeft van de eerfle de voegende foortelijke kenmerken op : veelbioemige BÏoemflelen ; lijnvormige, flompe Bladen met 3 nerven -, gave floppels ; regte Steng, (men zie zijne Prodr. Flor. Berol. N**. 736 ) De foortelijke kenmerken door Pollich aan de tweede toegekend, zijn deze: BÏoemflelen dragende omtrent 12 Bloemen, taksgeivijze geplaatst; de onderfle Bladen eirond, de bovcnfle lancetvormig, flomp, van onderen harig; gave floppels; eenzadige Haauwen. {zie Pollich Flor. Palat. N“.683) Men kan nog omtrent beide foorten raadplegen. Roth. Flor. German. Vicia N°. 7 en p. (Favrod.J

Huishoudelijk Gebruik. Dit is een zeer aangenaam voeder vooral het vee; wordt hiertoe door Beckman zeer aangeprezen, en volgens Haller in Z^vitferland dadelijk als beestenvoeder veel gebruikt. De Bloemen bevatten veel honig q Gmelin) en de Duiven vallen bovenal op het Zaad. Op weidçn verhinderen zij, dat het mos zich verfpreidt. (Mattuschxa) Op de bouwlanden groeit de Plant welig en is daar een fchadelijk onkruid, ook door hare oiuflingerendc klawieren.

CARACTERE Grnerique. Stigmate barbu, transverfalement, fur le côté inférieur. Caractère Spécifique. (Suivant willdexow.) Pédoncules multiflores, plus longs que la feuille. Fleurs embriquées. Folioles lancéolées, obtufes. Stipules fémi-fagittées, linéaires-fubulées, très entières.

Xe Calice est repréjènté, vers a.; le Pavillon ou l'Etendard de la Corolle^ vers b.-, let yiHes, vers c.; la Ç^ille ou Carène^ vers d.', les Etamines et le Pistil^ vers e.-^ let. Cosfe ou Légume ouvert^ vers f.; la Graine ou Semence^ vers g. ; une Stipule de grandeur naturelle^ vers h., et agrandie^ vers i — Les Pédoncules communs portent les Fleurs qui J'vnt toutes pourvues d'un petit Pédicule particulier • elles font au nombre de quot;g à lo jusqu'à 30 et flouvent davantage^ appliquées les unes contre les autres; rangées fur unftul c6tè, et fi rapprochées entr'elles au haut du Pédoncule qu'elles le font pencher; les fupérieures deviennent graduellement plus petites et avortent ordinairement. — D'après l'obfervation d’ERDMAN, a/öäx les Annales d’Ustéri, N®. 5, chaque Ailedu c6té extérieur., a 2 enfoncements, dans l'inférieur desquels s'emboîte une émtnence ou protubérance de la Quille. comme on peut le voir vers d. — Les Folioles forment 8^9 pairesmais ne f ont pas toujours oppofées les unes aux autres. Les Pédoncules fe terminent en une Frille tri fide.

WiLLDENOw a enraifon deformer une espèce particulière, à laquelle il a donné le nom de Vesce velue (Vicia villofa} de cette espèce de Vesce, dont les feuilles font velues et wales-allongèes, qui n était pas, cf devant fujfifamment distinguée de celle que nous décrivons ici. et qui croit ausfi dans ce pays.

Note du Trad, La Vesce velue de Willdenow nest pas la feule espèce de ce genre, qui ait été confondue jusqu'ici avec la Vesce niultiflore (Vicia Cracca jLinn.), fen ai cbfervé moi-même dans ee pays, deux autres espèces qui en font asfez distinamp;es pour ne pouvoir être rangées au nombre des variétés; ce font i®. la Vesce de Gérard,' (Vicia Gerardi, Willd.) et 2®. la multiflore de Pollich (Vicia raulti-flora, Pole J. Willdeno'v asfigne à la i=. les caraélères fpécifiques fuivants. Pédoncules multiflores, feuilles linéaires, obtufes, à 3 nervures; flipules entières ; tige droite. Foyez le Prodr. de la Flore Berl. N“. 376, Les caractère» fpécifiques attribués, par Pollich, à la font les fuivants. Pédoncules d’environ 12 fleurs, dispofées en grappe; feuilles inférieures ovales, les fupérieures lancéolées, émousfées, pubescentes en desfous; ftipules entières ; filiques monospermes; Foyez Pollich dans fa Flore du Palatinat, N®. 683. On peut encore confalter fur ces deux espèces la Flore German, de Roth, au Genre de la Ve.sce, N®.6 et 7. (Favrod.)

Add, du Trad. Le célèbre Haller a obfervé, dans cette espèce, une monstruofilé très remarquable. une forte ae Pélorie, formée parla réunion de fleurs, dont les 5 Etendards imitaient la forme d'une fleur pentapétale. et dont les onglets étaient réunis en un tube dune fleur campanulée. Foyez fon Hist, des plantes indigènes de la Suisfe^ N®. 424. (Favrod.)

Lieu Natal. Dans les champs, dans les haies et le long des chemins, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

La variété a été trouvée, par Favrod, à Noordloos. dans un bois fombre ettouffliJ Usage Econom, Cette plante fournit à tous les bestiaux une nourriture des plus agréables; c’est-pourquoi Beckman en fait un grand éloge, et Haller dit qu’en Suisfa on s’en fert, en effet, comme d’une des meilleures pâtures. Les fleurs contiennent beaucoup de miel, (Gmelin) et les pigeons tombent avidement fur fes graines. Dans les prairies, elle s’oppofe à l’extenfion de la Mousfe (Mattuschka). Dans les terres cultivées, elle croit avec beaucoup deforce, et y est parconféqiient nuifible, ausfi bien que par lès vrilles entortillantes,-

Geslachts Kenmerken. Rcceptaculum nudum, naaltt ontvangbed a. Calyx imbri-catus, fubinde calyculatus, ovatus; de Kelk gefchubd, als een dubbelen Kelk iiitrnakende^ eirond. Pappus fimplex, fèsfilis; hei Zaadpluis eenvoudige vastzittende, (eene geheele Zaad' kuif c, één Zaad ef zonderlijk^ d.)

SooRTELijKE KENMERKEN. Folüs lincaribus, fubdentatis, fparfis; met lijnvormige t etnigzins getande, verfpreide Bladen, Floribus fubumbellatis', de Bloemen bijkans eene Zßnne* fcbtrm uitmakende,

De Steng is bij den wortel eenigzins gebogen en rigt zich verder regt op. De Bloemen maken geen volkomen zonnejcherm uit, maar eene onregelmatige tuilt, onder den tuilachtigen^zonnefcherm zijn äf Bladen van ongelijke grootte, die als een jcherm' dekjel kunnen gerekend worden. — De Kelk-jchubben verwijden zich aan de einden. Een Bloempje uit het midden van den fchijf bij e. Een tàoempje van den rand f. Het Zaad is violetkleurig, langiverpig en door het vergrootglas gezien, geflrecpt.— De Bladen zi]n dikwijls zonder eenige tandjes, die bij andere planten meer of minder Jlerk en talrijk zijn. De Plant hoog tot 3 voeten.

Het onfvangbed van deze Joort is even als van de Hieracium Sabandum * celachtig en een tveinig zijdachtig, waarom Haller in zijne Enumeratio Plant. Hord Gotting. van de belde foorten een afzonderlijk geflacht onder den naam van Intybus gemaakt heeft; zijnde intusjchen vervolgens overtuigd geworden, dat de kenmerken aan zijn nieuw geflacht gegeven, niit voldoende waren, om dat van het geflacht Hieracium ajtejcbeiden, bij hetwelk bij dit in zijne volgende werken gevoegd be^t. (Favrod.)

Verfcheidenheid, met een dwergachtigen , draadvormigen, bijna eenbloemigen Steng; eironde of eirond lancetvormige, tedere, een weinig getande PKortel-bladen: de Steng-bladen weinig, lancetsgswijze lijnvormig, geheel gaaf (Favrod.)

Aan dijken en wegen omtrent Zv}al\, op den Esfenburg buiten Hardervitjk f. Op de Duinen bij Haarlem, Katwijk, fKasfenaar en den Haag f. — Aan den Heerenweg en Oost-weg bij Haren buiten Groningen; in de wouden in Vriesland, en op andere plaatfen van het Rijk.

Huishoudelijk Gebruik, De Plant heeft eene zeer fterke reuk: zij* verwt de wol met eene fraaije gele kleur: (Linn. Reuss.) is een goed en aangenaam voeder, vooral voor Schapen : op de weiden groeit zij hoog en digt, en belet den groei van het Mos, (Mattuschka) fchoon door Brugmans op weiden als nadeelig gerekend.

Memanâ. Doldenblumiges Habichts-Kraut. Anglois, Narrow-leaved bushy Ha wk weed.

Caractère Generiqub. Réceptacle nu; vers — Calice embriqué, quelquefois caliculé. ovale, vers b.gt;— Aigrette firaple, fesfile. (Ou voit vers c. l’Aigrette entière et vers d. la Semence.}

Caractère Spécifique. Feuilles linéaires, un peu dentées, éparfes. Fleurs près» qu’en ombelle.

Pzèr de la racine ta Ti^e est tant fait peu eourbéey maisy enfuîte elle s'élève perpen^ diculairement. Les Fletirs ne forment pas une ombelle parfaite^ mais un corymbe irrégulier. On trouve, au desfous de cette fausfe ombelle, 4 feuilles de grandeur differente, qui peuvent être confidérées comme une collerette ou involucre. Les écailles du Calice s'écartent les unes des autres au Jommet. Vers e, on voit un des Demi-fleurons du centre, et vers f. un de ceux du bord. La Semence est de couleur violette; elle est allongée et, fi on l'examine à la loupe, elle parait firiée. Les Feuilles nont fouvent aucune des dents, qu'on trouve fur d'autres individus, plus ou moins grandes et plus ou moins nombreufes. La plante a jusqu'à 3 pieds de hauteur. Note du Trad. Le Réceptacle, dans cette espèce, ainfi que dans l’Epervière Savoyarde , fllieracium fabaudum, linn.) est alvéolé et tant foit peu foyeux; dest pourquoi Haller, dans fa Flore de Gottingue , a fait de ces deux espèces, un genre particulier, auquel il donna le nom d’Intybus. Cependant, s'étant comainue par la fuite que les caraSîères qu’il asfignait à fon nouveau genre, ne fuflifaient pas pour détacher ces deux plantes du genre des Epervières, il les y a replacés, dans fcs ouvrages postérieurs. (Favrod.}

Variété. A Tige naine, filiforme, presqiiuniflore; ù feuilles radicales ovales, ou ovales-lan-céolées-linéaires, tendres, unpeudenticulées;les caullnéaires, très ^«//^/«.(Favrod.}

Le long des digues et des chemins, autour deZw/f; ïEsfenburg, près d'Harderw\k\. Sur les dunes, près d'Harlem, Katwyk, Wasfenaar et La Haye f. — Au Heetenw'eg et Qosfweg, près de Haren, autour de Groningue; dans les bois de la Frife et en piufleurs autres endroits de ce pays.

Usage Econom. La plante exhale une très forte odeur. Elle teint la laine d’uue très belle couleur jaune. (Linne, Rruss.) Elle fournit aux bestiaux et, fur-tout, aux moutons, une bonne et agréable nourriture. Dans les prairies elle devient haute et ferrée et y empêche le développement de la Mousfe. (Mattuschka.) Elle est, cependant, regardée par Brugmans comme nuifible aux prairies.

Nederd. Bijnamamp;n. Wilde Bertram; wilde, ook veld-dragon, wilde Pyretrum. Biotit in Hooimaand en Oogstmaand

Geslachts Kenmerken. Receptaculnm paleaceum, floppelig ontvangbed. Pappus nullus, geen Zaadpluis. Gifi'px G\i2X.\\3, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eironde^ gejehubde Kelk. Flosculi radii

SooRTELijKE KENMERKEN. Folüs lincaribus, acuminatis, argute ferratis; met lijff Vormige, fpitje Bladen, met fijne zaagtandjes voorzien.

De Kelk o. Het ontvangbed b, een tweefiachtig pijpbhempie van den fchijf van natuurlijke grootte e, vergroot fi. Een enkel vrouwelijk Bloempje met deszelfs breede lint; van natuurlijke grootte c. vergroot d. Het Zaad zonder p’uis natuurlijk g, vergroot b. — De Wortel is, voora' in vruchtbaren grond, fitrk kruipende en heeft ve'e vezekn, zoo als op de afbeelding te zien ts. De Steng is boven aan getakt, en tuil achtig; op fchralen grond maakt dit fieebts eene Uleinetui' boven aan den Steng. De Straa'bloempjes zijn doorgaans 8 of 9 in getal. De Bladen zijn niet gefieeld, en hebben aan de beide randen gelijke fijne zaagjes. De Ptant hoog van i| tot 3 voeten.

Verfcheidenheid, met dubbelde Bloemen, welke ik echter reden heb te vermoeden, dat uit een tuin ontfnapt zijn, alvaaar men ze menigmaal vindt onder den naam van Zilverknoop. (Favrod.^

Omtrent Haskerdijken, Heereveen, Wolvega en elders in de JZriefche Wouden; in Over^s-fel, inde Meben bij Harderv/ijk, Nijkerk enz: in het Kwartier van Zutphen, op bouwlanden te Zandouljk bij Tiel, ook buiten Leuter-poort bij Wijk te Dtiurflede. Op de uiterwaarden aan de Lek onder Hreesv/ijk f, op de Bilt, te Zejst en Doorn f. verder in het Depart. Utrecht en bij Nijmegen,

CoMMELiN geeft mede den Jardenhouts laan buiten Haarlem op, maar noch aldaar, noch in het geheels voormalige gewest Holland heb ik dezelve immer gevonden

De Herfcheidenheid door Favrod gevonden bij den Ham, tusfehen Amersfoort en Koelhorst.

Kracht en Genëesk. Gebruik. De fcherpte dezer Plant gekaauwd wordende^ veroorzaakt kwijling, en wordt hierom in de kiespijn aangeprezen en is weleer door Boerhaave in fommige keelziekten ter oplosfing van taaje flijm gebruikt: het kan ook uit dezen hoofde als een niesmiddel dienst doen. Het afkookfel dezer Plant wordt ook wel tegen Bloedftortingen en Bloedwateren dienftig geoordeeld. Thans is dezelve buiten gebruik.

Huishoudelijk Gebruik. Men bewaart het bier voor zuur worden, en houdt dit lang goed, wanneer men a lood klein geftooten van deze Plant met even zoo veel van den Wortel van Anthémis Pyrethrum, kwijlwekkende Kamille) in een fakje in het biervat hangt (Mattuschka.gt; ~ De Plant wordt door al het vee gegeten, en is'aan hetzelve niet onaangenaam, (PanSuectis. Reuss.^ Brugmans houdt dezelve nadeelig op weiden.

Caractère Generique. Réceptacle paléacé. —• Aigrette nulle. — Calice ovale embriqué. Dcnii-fleurons du rayon au nombre de 5 à 10.

Le Calice eut représenté vers a.; le Réceptacle vers b,; un Fleuron hermaphrodite du centre^ de grandeur naturelle vers e. et agrandi versf.‘ un Demi fleuron femelle du ra’^on avee fa large languette, dgt; grandeur naturelle verse, et agrandiversd.; ta Stemence fans aigrette, de grandeur naturelle vers g, et agrandie vers h. —■ Dam fles terreins fertiles, fur tout, la racine est très rampante et garnie de fibres nomireufes, alnfi qu’on peut le voir par notre planche. La Tige est bran-ckue vers le haut, oit elle forme une forte de corymbe. Dans les terreins maigres elle ne forme qu'un petit torymbe au fiimmet. Le Rayon est ordinairement formd de'll à Demi fleurons. Les Feuilles font fesfîles et font marquées en leur bords de dents très fines et égales. La plante s'élètved'un pied et demi jusqu’à 3 pieds.

Variété. A fleurs doubles, que j’ai lieu de foupçonner être échappée de quelque jardin, oit on la trouve as fez fréquemment, fous le nom de Bouton d’Argent. (Favrod.)

Autour de Haskersdyken, Fleerenveen, et ailleurs dans les bois de la Frz/e; en Overysfef à Mehen, près de Harderwyk‘, Nykerk et ailleurs; dans le Quartier de Zutphen^ dans les terres cultivées à Zandviyk, près de Tiel, ainfi que hors du Leuterspoort à Wyk tt Duurflede, Sur les alluvions du Ltck, près de Freeswyk f; au Rilt, \Zeyst et Doorn f et ailleurs dans le Départ. d’Utrecht et près de Nimègue.

La variété à fleurs doubles a été trouvée, par Favrod, près du village du Ham, entre Amesfoort et Koelhorst,

Commelin indique encore comme lieu natal de cette plante Vallée âa Aardenbout, près de Harlem', cependant, je ne l’y jamais trouvée, non plus que dans toute la cbdevant Province d’Hollande.

Vert, et usage Med. L’acreté de cette plante occafionne en la mâchant une Ciliva-tion asfez abondante, c’est pourquoi on la recommande dans les maux de dents, et a été employée autrefois parBoERHAVE, dans quelques maladies de la gorge pour réfoudre des glaires ténaces ; elle peut ausfi par cette même raifon être utile comme moyen fternutatoire. La décoélion de cette plante a encore été jugée utile contre les hémorragies et les urines fanguinolentes. On n’en fait plus maintenant aucun ufage.

Usage Econom. On peut empêcher la bière de s’aigrir et la conferver bonne pendant long temps, en pendant dans le tonneau un petit fachet contenant une once de cecteplante pilée menu, avec égale portion de racine d'Anthemide Pyrèthre. (f Anthémis Pyrethrum, Linn.) t Mattuschka, ) —. Tous les bestiaux la broutent volontiers. (Pan Suecui. Linn. , Reuss.) Brugimans la regarde cependant comme nuifible au.x prairies.

Gëslachts Kenmerken. Calyx a-valvis, uniflorus; valvulis fubæqualibus : Kelk a-kleppig^ éénbloemig',^ de klepjes bijna gelijkvormig. Corolla brevisfima, de Bloemkrans zeer kort. Stigmata penicilliformia, de Stempel penceelvormig.

SooRTELijKE KENMERKEN. Floribus paniculatis, disperfis, muticis; w«/ pluim-ma~ kende, verfpreide., ongenaaide Bloemen.

Eene Plant in haar geheel verkleind bij A , ^t geen hare flatige^ rijzige en zich als met armen v/ijd uiifpreidende geßalte aanwijst. Een afzonderlijke Kelk a. vergroot b. hebbende elk Klepje drie nerfjes, en zijnde het biiitenße Kelk-Klep je een weinig meer buikachtig en breeder dan het andere. Bloemkrans c. vergroot met Meeldraden en penceelvormige Stempels bij d. De verdorde Kelk, welke het Zaad nog befloten houdt, doch *t geen daaruit gemakkelijk valt, bij e. Het Zaad afzonderlijk, f. Het bladbindfel is geknot-, te zien bijg. De Bladfchede is lang, wijd enflerk geflreept. De Bladen zijn breed en vlak, en volgens Favrod wel effen aan hunne oppervlakte, maar aan de beiden zijden rtew in het aanraken» De Halmheeftkorl boven den IVortel een zwaren knoop; hooger aan den Halm nog één oftyvee knoopen. De Bloemflelen van elke afzonderlijke Pluim komen gezamenlijk uit den Halm voort, en vormen bij derzelver oorfprong eene foort van knoop. De Halm heeft een zeer aangenamen geur. —- De Plant is hoog van 3 tot p, voetem

In het Haagfche Bosch f. In Vriesland. In den Enk bij Harderwijk, om Nijmegen, Utrecht, in den Haarlemmer Hout, en in vele andere Bosfchen.

Huishoudelijk Gebruik. Deszelfs aangenamen reuk fielt Linneus bijna roet de MeliloteKlaver gelijk. Dit Gras wordt door Runderen, Schapen en Geiten gegeten (Linn.) en Haller houdt het gemaaid zijnde voor een uitmuntend Beesten voeder: ook zijn de Halmen zeer bekwaam tot flroojing, en hunne lucht verdrijft Infekten en Motten (Reuss). Men kan ook van de Halmen onderfcheiden fijn llroo-werk maken. Het Zaad is meelrijk et\ kan in tijd van gebrek tot meel gebruikt worden (Mattuschka). De Vinken zijn zeer op het Zaad gefield, en worden hierdoor gelokt.

CARACTERE GENERIQUE. Calice bivalve, uniflore; valvules à peu près égales, • Corolle très courte. — Stigmates en forme de pinceau.

On voit vers A. une-plante entière, mais rapetisfee, pour en faire voir la ftature ei le port, qui est droit, êl^é et comme divifè en divers bras étalés, (Jn a repré~ Jenté vers a. un Calice, et le même, mais aggrandi vers b., où Pon voit que chaque valvule est marquée de trois petites nervures. La Corolle est repréfentée vers c. ; la même aggrandie avec les Etamines et les Stigmates pénicilliformes vers d. Le Calice fâné qui contient encore la Semence, mais qui s’en détache, aifêment, vers e, La Semence repréfentée féparèment vers f. Le ligament des feuilles, qui est tronqué, fe voit vers g. La gaine est longue, large et fortement rayée. Les Feuilles font larges et unies. Le Chaume a un gros noeud, un peu au desfus de la racine, et plus haut il a encore un ou deux, noeuds plus petits» Les Pédicules de chaque panicule Jéparée fortent tous en même temps du Chaûme et forment à leur origine une forte de noeud, La plante a une tris agréable odeur, et s’élève de 3 à 5 pieds.

Add. du Trad. Les Feuilles quoiqu’unies à leur furface font cependant rudes au toucher des deux cotés, La valvule extérieure du Calice est un peu plus venir uct et plus large que l'autre.

Au Bois de la Haye f. En Frife, Au Fnk, près d’Harderv/-ylt, Autour de Flimigue et d’Utrecht-, dans le Bois d'Harlem et dans pluficurs autres bois.

Usage Econom. Linné compare l’agréable odeur de cette plante, à celle du Trèfle MélHot, (Trifolium Melilotus, Linn.) Les boeufs, les moutons et les chèvres la brou-tent^ volontiers. (Linn,gt; Haller la regarde, comme une excellente pâture pour les bestiaux, lorsqu’elle a été fauchée. Son chaûme est très propre à fervir de litière; font odeur éloigne les Infectes et les Teignes. (Reuss.) On peut ausfi faire de ce même chaûme divers jolis ôuvrages de paille. Sa Semence est très, farineufe et peut, en cas de difette , fervir à en tirer de la farine. (MATTUsciiKiV.) Les pinfons font très avides de ces graines, ausfi s’en fert-on pour les attirer.

Geslachts Kenmerken. Fructus fubovatus, ftriatus ; de vrucht bijkans eirond, ge-ßreept, Involucrura polyphylkira, veelbladig fchermdekzel. Petala cordata, hartvormige Bloembladen.

SooRTELijKE Kenmbrken. FoIüs pinnatis, «e; gevinde Bladen. Urribella terminali. Bloemkroon aan den top.

De Plant heeft een algemeen en afzonderlijk fchermdekfel : een afzonderlijk Blaadje van hit algemeene fchermdekfel bij a. en van het afzonderlijke bij b. Het fcherm^ dekfel v'erfchilt dikwijls in grootte en gedaante; een Bloempje c. vergroot d. zijnde de harivormige Bloemblaadjes eenigzins hol gebogen. Hriichtbeginfel en Stampers bij e, een Zaadf. vergroot g. De Steng is aan den Wortel zwartachtig met rood door-tnengd, De gtheele Steng is hoekig, en flerk gefleufd. — De Wortelbladen zijn in de lente volgens eene opmerking van Willdenow dubbeld zamengeßeld en tweemaal gevind, doch alsdan zijn de Stengbladen, gelijk ook die vervolgens in den zomer voortkomen, enkel gevind. De Hinnen zijn langwerpig-lancetvormig, en aan heide randen gelijkelijk gezaagd. De Plant hoog A- en g voeten.

De kogelvormige gedaante der vrucht heeft Cranz en Roth bewogen,deze foort äße-fcheiden van het geßacht Sium, welks vrucht eirond is, en haar te plaatfen onderbet gefacht van Coriandrum, als Coriandrum latifolium, onder welk geflacht zij ook gebragt hebben Cicuta virofa, Æthufa Cynapium en Conium maculatum, de beide laatfle reeds voorkomende in deze Flora Bat. D. 1. No. 24. en D. II. No. 104. Men zie Cranz. Stirp. Auftr. Fafc: 3. Tab. I. No, 16 en 17. en Roth, Flora Germ : Tom 2. p. 346—349. (Favrod.)

Aan het einde van de hooge Zijpel, bij Harderwijk f. om Utrecht |. in de Uiterwaarden aan de Lek; om Nijmegen, Hmfterdam, in PHaterland\., eoxa. Haarlem \, Leyden f. en op vele andere plaatlèn,

HuisHouDELqK Gebruik. De Wortel door Rundvee gegeten, bleek in het voorjaar geheel onfchadelijk, maar in Augustus en later gedolven wordende, fchadelijk te zijn voor menfchen en vee. (Swed: Abh.) door Brugmans fchadelijk op de weiden gehouden.' Volgens Linneus wordt de Plant door Paarden en Varkens gegeten, en ook fomwijlen door Schapen, volgens Schreber, welke echter wil, dat het op zoodanige weiden waar het veel groeit, uitgeroeid worde.

■Allemand. Breitblättriger Merkj Wasfer Eppich. Anglais, Great Water Parsnep.

Caractère Generique. Fruit presqu’ovale(trié. — Collerette polyphylle, —gt; Pétales en coeur.

La Plante a une Collerette utiwerfelle et des Collerettes particulières ; on voit vers a. une foliole flparée de la Collerette univerfelle, et une de la Collerette particulière vers b. La Collerette diff'ère fouvent en forme et en grandeur. Fers c. on voit une pleur de grandeur naturelle, et vers d. la même aggrandie, dont les pétales cord if or mes font tant [oit peu concaves et recourbés. Fers e. on voit le G er me et les Pistils. La Semence vers f., aggrandie vers g. La Tige près de la racine est noirâtre, mêlée de rouge. Elle est très anguleufe et profondément flllonnée. — I.es feuilles radicales, au printemps, fuivant l'obfervation de Willdenow, conïpofées et deux fois pinnées, tandis que les caulinaires et celles qui pousfent en-fuite font fimplement pinnées. Les pinnes font allongées-lancéolées, et égalemenS ferretées en leurs bords, La plante est haute de 4 à g pieds.

Note du Trad. La forme globuleufe du fruit a engagé Cranz et Roth à détacher cette espèce du genre des Sions (Sium), dont le fruit est ovale, pour la placer dans le genre z/« Coriandre , le nom de Coriandrum latifolium; ils y ont ausfl placé l’Æthufa Cynapiura, la Cicuta virofa, Coniuin maculatum. Foyez Cranz, ftirp. Austr. Fasc. 3. Tab. r. No. i6e; 17; ainfi que Roth, Flora German. Tom. st. pag. 346—349. (Favrod.)

Au bout du Hooge Zypel, près d'Harderviyk f ; autour d'UtrecTit f; dans les alluvions du Leck; autour de Nimègue; ainfi qu’aux environs d'Amflerdam, dans le IFaterland f ; autour d'Harlem et de Leide et en divers autres endroits.

UsAG. Econom. Si les boeufs mangent fa racine au printemps, il parait qu’elle ne leur fait aucun mal; mais, fi on la tire de terre en Août et plus tard, elle est alors très nuifible aux hommes et aux bêtes. (Sv/ed. Abh.) Linné dit que les chevaux et les cochons broutent impunément cette plante. JSchreber dit ausfi que les moutons la mangent quelquefois; il confeille, cependant, de l’arracher des prairies où elle croit en trop grande abondance. Brugmans la regarde ausfi comme nuifible dans les prairies.-

'Nederd. Bijnamen. Kleine gehoornde Klaveren, Juffers fchoenen, Stccnklaver, eerlle gehoornde Klaver,

Geslachts Kenmerken. Legumcn cylindricum, ftrictum; Peul rolrond, regt uit-fiaande. Filamenta cuneiformia, wigvormige Helmdraden. Alæ furfiim loiigitudinaliter con-nivenres, öfe wieken lovenaan inde lengte zamenloopende. Calyx tubiilofus, pijpachtige Kelk.

SooRTELijKE Kenmerken. CapïzxiWs Afepxcsrïs, met neergedrukte Bloemhoofden. Cau* libus decumbentlbus, neerliggende pengen. Leguminibus cylindricis, patentibus; rolronde^ wijddaande Peulen.

De pijpac'htige Kelk hij a. de bovenaan zamenloopende wieken b. Het Vlagje dat fomwijltn eenigzins getand is d. Het Kieltje c. Vruchtbeginfel, Meeldraden en litamper e. Eene wigvormige tJelmdraad afzonderlijk f. De Peul, welke veerkrachtig is, bi] g. — In de legnte met hare Zaden geopend h. — De Bloemkroon beßaat uit 3 tot 7 en dikwijls meerder Bloemen, rustende op kleine éénbloemige Bloemflelen, en eene bloemfcherm uitmakende, die op een vrij lange Bloemßeel geplaatst is. De goudgele Bloemen, gedroogd zijnde, hebben eene donkere zee-groene kleur, doch niet het kieltje. De Bladen zijn drievoudig als Klaver-Bladen ; doch het Bladßeeltje heeft van onderen twee Stoppelblaadies, gelijkvormig aan de andere Blaadjes en den Steng omvattende, zoo dat de Bladen bijna als vijfvoudig zouden kunnen aarigemerkt worden. De Plant heeft de lengte van g tot 8 duimen.

Verïcheidenheid, met zeer lange Stengen, grootere Bladen, zvoaarder Bloemhoofden en langere peulen', zijnde veel forfcher van gewas, en ter hoogte van twee en drie voeten, zoo ' dat zij in houding en geßalte eene andere foort fchijnt uittema\en. Hare Bloemhoofden beflaan tot uit 12 en meer Bloemen, en de Kelken zijn zachtharig, bovenal eer zij uit-komen, als wanneer het Bloemhoofd geheel vlokkig is. De Bladen zijn meer lijnvormig, en de Stoppelbladen hartvormig: beidenszijn met zachte, fomivijlen zeer lange haaren bezet.

Groeiplaatsen. Op hoogliggende zandgrond en,‘gelijk ook op de Duinen algemeen: mede niet zeldzaam op kleigrond, waarvan de afgebeelde genti^nen is.

De Herfcheidenheid op belchaduwde, eenigzins vochtige plaatfen : deze Plant fchij'nt in de fchaduw deze verfcheidenheid voortebrengen. Dodoneus heeft dezelve reeds waargenomen en genoemd, derde gehoornde Klaver. Bij’ Meese aangeteekend te groeijen in Vriesland', buiten Balk en elders in de wouden, aan kanten van koornlanden en wegen enz. door Favrod waargenomen in verfcheide Bosfehen en Boschjes van de Depaitementen Utrecht en Gelderland, onder anderen nabij Amersfoort, Rozendaal en Sgnsbeek; en door mij' gevonden aan befchaduwde flootkanten in de Vogelenzang, en aan den Haagfchen Straatweg, niet verre van de Mannepads-laan, bij' Haarlem f.

Huishoudelijk Gebruik. Deze Plant levert, gelijk vele anderen, zekere kleur op; als eene roode; lt;jPh. œcon: Aufz: aangehaald door Gattenhoff) en blaauwe ftof (Linn. Flor; fuec.} en fchij'nt inzonderheid als verwftof de hoogde aandacht te moeten trekkenj In het boven reeds opgemerkte groen-worden der gedroogde Bloemen vond reeds Linneus eenige gelijkvormigheid met de Planten, die de Indigo opleveren, en dezelfde kleurverandering ondergaan. Erhart vermoedde vervolgens, dat zij hierom dadelijk als Indigo tot blaauw-verwen te gebruiken was ; en onze Hoogleeraar Brugmans verzekert in zijne orat: de accur: Plant: ind: notitia p. 37. dat de Plant, als, de Bladen der Indigofera behandeld, gelijke hemelsblaauwe kleur geeft, en zulks door proeven is bevestigd: wij bevelen de herhaling dezer proeven ten fterkfle aan.

Als veevoeder komt de Plant ook in bijzondere aanmerking: al het vee, uitgenomen Varkens, is ér zeer opgefteld, en de Plant is voor hetzelve zeer heilzaam wegens hare openende kracht: ook als hooi is zij zeer aangenaam en gezond, {LinNeus, Kalm, Gunner, Schreber, ErhartJ zelfs fielt Brugmans dit voeder bijna met klaver gelijk. Ondanks al deze verzekeringen en opmerkingen verklaart Ph. Miller de Plant aan onderfchei-den vee gegeven te hebben, dat ze weigerde; en verwondert zich hierom, dat het Zaad door fommigen werd opgezameld, om hierdoor weiden te verbeteren. De Bloemen, die welriekend zijn, zijn zeer rijk in honig, qGubditsch.)

Æîemanâ. Gemeiner Schoten-klce ; Unfer Frauen fchuh,' quot;nbsp;Anglais, ßirds-foot; Trefoil; Lady-Finger-grafs.

CARzica'ERE GENERIQUE. Légumc Cylindrique, étroit. — Filets cunéiformes. —-Ailes cnnniventes dans leur longueur au fommet. — Calice tubuleux.

, Carctere SPECIFIQUE. Flcurs en tête aplatie. — Tiges couchées. —• Légumes cylindriques, éta’és.

Qn voit vers a. le Calice titlidcux', les Aîle^ conniventes vers le haut^ vers b.', FEtendard^ qui est quelquefois dente, vers d.', la Quille, verse.', le Germe, les Etamines et le Pistil, ■ ve:s e ; le l'ilet cunéiforme d'une Etamine, vers f. ; le Légume, qui est élastique, vers g. ;

le même avec fes Semences, ouvert dans fa longueur, vers k. — La tête de fleurs est corn-pojte de dfleurs et fouvent davantage, portées par de petits p dicules uniflores et formant une forte d'ombelle placée au haut d'un pédoncule commun asjez long. Les fleurs qui font d'un jaune doré acquiérent, étant feches, une couleur foncée de vert de mer, excepté la quille. Les jeu il les font ternées comme celles du Trèfle; mais les pétioles font garnis vers le bas de deux Stipules, femblubles aux autres fluilles, et embrasfant tellement la Tige que ces feuilles pourraient presque être regardées comme quinées. La plante s'élève de 5 à 8 pouces de hauteur.

Variété, z? tiges nés longues, à feuilles plus grandes, têtes de fleurs plus confldérables et légumes plus longs •, cette variété a beaucoup plus de force de végétation et s'élève à la Imu-teur de 2 à 3 pieds- de forte qu'à fon port et à fa taille on la prendrait pour une autre espèce. Ses têtes de fleurs font formées de 12 fleurs et plus ; les Calices font couverts de poils dou.x, fur-tout, avant leur développement, ce qui fait paraître la tête entière comme laineufe. Les feuilles font plus linéaires et les Stipules cordiformes; les unes et les autres font couvertes d'un poil doux, quelquefois très long.

Lieu Natal. Cette plante est commune dans les terreins fablonneux et élevés, ainfî que fur les dunes; elle n’est pas rare non plus dans les terreins argileux; c’est atisfi de là qu’est tirée la plante que nous repréfentens ici.

La variété croit dans les lieux ombragés et un peu humides; c’est dans des lieux fern-blables que notre pLnte parait former cette variété. Dodoneus en avait déjà fait mention et l’a nommée Troiflème Trèfle corniculé, (Trifolium corniculatum tertium.) Elle a ausfi été notée, par Meese, comme croisfànt en Frife, près de Balk, et ailleurs dans les bois, fur la hfière des champs et le long des chemins. Je l’ai trouvée le long des bords d’un fosfé ombragé au Vogelenzang et le long de la nouvelle route pavée entre LalIa-^ettllaTlem, proche de l’allée du Mannepad, près ^Harlem J.

Le traduedeur de cette Flore a trouvé cette même variété dans plufieurs bois et bosquets dillèrcns des Départemens d’UtrccJit et de Giicldre-, entr'autres, dans le voifinage d’Amesfort, de Rozendaal et de Sonsbeek. (Favrod de Feilens.)

Us AG. Econom. Cette plante, ainfi que plufieurs autres, fournit une certaine quantité de principe colorant; comme p. ex. le rouge (^Ph. œcon. Ausz, cité par Gattenhoff) et le bleu f Linn. Fl. Siiec.) et parait, furtout, mériter la plus haute confidération dans les teintures. Le changement en vert, dont nous avons déjà parlé, des fleurs desféchées, avait déjà fait fentir à Linné l’analogie qui existe entre cette plante et celle qui fournit l’iudigo et qui éprouve le même changement de couleur. Erhart foupçonna enfuite d’après cela, que par cette raifon elle pourrait réellement être employée en guife d’indigo; de plus, le Profesfeur Brugmans affirme,Çdans fon discours. Deaccur. Plant, ind. notitia, pag. 37.) que fi l’on traite cette plante de la même maniéré que les feuilles de l'Indigotier (^Indigofera Linn.) elle fournit une couleur femblable bleu céleste, et comme la chofe a été eamfirmée par des esfais, je fuis très fortement encouragé parla, à répéter ces esfais.

Cette plante mérite encore une confidération particulière eu fa qualité de pâture pour les bestiaux, qui, à l’exception des cochons, en font tous très avides et à qui elle est des plus falticaires à caufe de fa vertu apéritive. (Linné.) Elle leur est ausfi très agréable et fort faine en guife de foin, (Linne, Kalm, Gunner, Sciireber, Erhart.’) et même Brugmans la compare à cet égard au Trèfle. Nonobftant toutes ces asfurances et ces ob-fervations Ph. Miller déclare en avoir offert à divers bestiaux qui la refufaient, et, d’après cela, il est furpris que quelques perfonnes en recueillent la graine pour en araéliorcp les prairies. Les fleurs qui ont une agréable odeur, font très riches en miel, (Gleditsch.)

Ncâifâ. Bijnaam. Water ßoelkens-Kruid met neergebogen Bloemen. jS/oez; in Hooi- en Oogstmaand ©.

Geslachts Kenmerken. Rcceptaculum paleaceum, phxïiiva, floppellg, vlak ontvang-led. Semina tetragona, vierkantige Zaden, Pappus aristis 2 f. 4 erectis, fcabris ; Zaadpluis beflaande uit ti. of \ regtflandige, ruvie Kafnaalden. Calyx fubæqualis, calyciilatus; Æe/Æ gelijkvormig^ zelve gekelkt. Corolla rarius flosculo uno alterove radiante inftruitur, de Bloemkrans is jomwijlen met één of twee flraalbloempjes voorzien.

■ SooRTELijKE KENMERKEN. Floribus fub-radiatis, cernuis; met bijna geflraalde.. neerbuigende Bloemen. Calyce exteriore flore longiore, de buiten kelk langer dan de Bloem. Fo-liis lanceolatis, fubconnatis, dentatis; lancetvormige, bijkans zaamgegroeide, getande Bladen, De Buiten-Kelk beflaat uit g tot 8 en 9 Blaadjes, te zten bij a. a., die ten aanzien van kleuren zelfflandi^eid als gewone Bladen kunnen aan gemerkt worden: zij zijn lancetvormig, gaaf, fcherp aan de randen. De Binnen-Kelk beflaat uit eironde, gekleurde, in het midden zwart geflreepte, aan den rand vlieflge Blaadjes b, b., één afzonderlijk c. Met deze Kelkblaadjes hebben veel overeenkomst de Stoppelblaadjes, welke op het ontvangbed tusfchen de'Bloempjes zitten. Eén Stoppelblaadpe d. een Bloempje afz,onderlijk e. : het zelve veel vergroot met het vruchtbeginfel en dadraan gehechte Btoppelblaadjef, Zaadg., vergroot h. Het heeft vier fcherpe kanten, elk in een naald of hoorntje uitloopende, dat eoen als de kanten, aan wederzijde met fcherpe zaagtandjes voorzien is. De Steng en Bloemflelen zijn gefleufd en bij forfche Planten met fcherpe korte hairtjes bezet. De Bloemflelen komen uit de okfels der Bladen voort, De Blctmen buigen zich, niet, dan na dat zij in vollen bloei zijn, De Plant hoog li voet.

Verfcheidenheid, met Straalbloemen aan den rand, die onzijdig of onvruchtbaar zijn, ert welke hierom door Linneus en anderen onder de orde der vruchtelooze veelvrijverij en onder een ander geflacht gebragt, en genoemd is Coreopfis Bidens; doch het is door latere waarnemingen vooral van Leers beflist, dat dit enkd eene verfcheidtn-beid is van de hier befchrevene, welke in niets anders van aezelve verfchilt. Deze Straalbloempjes komen voort, wanneer de Plant diep in het water ftaat. Leers nam waar, dat de Planten, die in een drogen zomer Bloemen zonder flralen voort-bragten, ter zelfde plaats in een jaar, dat bet veel geregend had, meest allen Straalbloemen aan den rand hadden.

Indien deze verfcheidenheid een ander geflacht onder eene andere orde moest uit maken zou men op gelijken grond de verfcheidenheid der Centaurea Jacca met vruchtbare vrouwelijke Straalbloemen, door den Heer Favrod voaargenomen, en opgegeven in onze Flora Bat; D. I. No. 59. tot een afzontkrlijk geflacht onder de orde der overboo-dige veelwijverij moeten vormen,

De volgende waarneming van den Heer Favrod fchijnt te beflisfen en allen twijfel wegtenemen, dat de beide Planten dezelfde foort uitmaken: zijnde namelijk door Denzelven Planten ge^ionàen, die tegelijk aan den top van den Steng StraalÙoemen, en een weinig lager Bloemen zonder flralen hadden. Deze waarneming wordt ook bevestigd door Muller, welke in zijne Fl: Dan, wegens plaat 841 zegt, dat'bij aan dezelfde Plant Straalbloemen en ongeflraalde heeft gezien, (Favrod.^ Groeiplaatsen. In flooten en op vochtige plaatfèn.

In flooten bij het Haagfche Bosch en langs den Btzuidenhoutfchen IKeg f. — In de flooten langs het Kalfjes-Laan bij den Amfltl f. — In de wouden in Kriesland, om de ftads weide bij Harderwijk, bij Marquette in Amßelland', onder Btrgen bij Alkmaar tusfchen Haarlem en Overveen; bij Lejden-, bij Zandhorst onder VKasfenaar, meestal bij de Bidens tripartita, doch veel zeldzamer.

De Kerfcheidenheid door de Gorter als Coreopfls Bidens opgegeven te groeijen in dç flooten van het Haagfche Bosch en elders , waar het mij echter nimmer gelukt is dezelve aantetreffen, hoe veelvuldig ik daar ook de gewone heb gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. De Plant geeft eene gele kleur op (St. J. v. Geuns).' even nadelig als de B. tripartita bij vijvers voor de Visfchen, welke het met haken voorziene Zaad doorflikkende, hieraan ligtelijk ftcrven. Schapen en Cîeiten eten de Plant zonder weerzin, maar ander vee weigert dezelve (Gilibert aangehaald door Favrop )

CARACTERE’GENERIQUE. Réceptacle paléacé, plan. —• Semences tétragones.— Aigrette formée de a ou 4 barbes, droites et rudes. — Calice presqu’égal, caliculé. — La Corolle est rarement pourvue d’un ou deux fleurons rayonnans.

CARACTERE SPECIFIQUE. Fleurs presque rayonnantes, penchées.— Calice extérieur plus long que la fleur. — Feuilles lancéolées, presque connées, dentelées.

Le Calice extérieur est compofé de 5 à eu folioles, repréfentées vers a. a., et qui, quant à leur couleur et à leur confiflance,peuvent étreregari^es comme des feuilles ordinaires de la plante’ elles font lancéolées, entières et tranchantes en leurs hardi. Le Calice intérieur est formé de folioles ovales, colorées, rayées de noir vers le milieu et membraneufes en leurs bords • vovez vers b. b. ; on en a repréfenté une fi-' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;parément vers c. Ces folioles ont beaucoup de rapport avec les lamelles qui fe trou

vent entre les fleurons fur le receptacle ; on voit une des lamelles, vers d.; un des fleurons, vers e., et vers f. ce même fleuron fortement agrandi, avec le germe et la lamelle qui y est attachée; on voit la Semence vers g. et agrandie vers h.; elle a 4 angles aigus qui fe terminent tous en une barbe ou petite corne, qui, de même que les angles, font garnies de chaque c6té de dentelures aiguës. La Tige et le Pédoncule font cannelés et couverts de poils courts et raides. Les Pédoncules firtent de Paifelle des feuilles. Les Fleurs ne fe penchent point avant leur entière flor ai-fin. La plante est haute d'un pied et demi.

.Variété. A rayon formé de demi-fleurons, neutres et flériles. Linne et d'autres Botanistes ont placé cette variété dans l’Ordre de /«Polygamie fuperflue, fous le genre du Coreopfis et l'ont nommée Coreopfls Bidens. Cependant, des obfervations postérieures et, fur-tout, celles de Leers, ont prouvé que ce rêest qu’une variété de la plante que nous décrivons ici, dont elle ne diffère d'ailleurs en aucun autre point. Ces demi fleurons paraisfent lorsque la plante croit profondément dans l'eau. Leers a obfervé que les plantes qui, pendant un été fcc, produifaient des fleurs ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fans rayon, avaient, dans le même endroit, pendant un été pluvieux, presque

Si cette variété doit être rangée dans un autre Genre et dans un autre Ordre, on devrait, avec autant de fondement, former un Genre particulier de l'Ordre de la Polygamie frustranée, de la variété de la Centaurée Jacée à demi-fleurons femelles fertiles obfervée par Et. J. van Geuns et par Favrod, et indiquée dans notre Flore Batave, partie I. No. ,49.

Note du Trad. ILobfervation fuivante fur l’idenlité d'espèce de ces deux plantes parait décider la question et disfiper tous les doutes; la Traducteur de cette Flore a trouvé-, fur le même individu, des fleurs rayonnantes au fommet delà tige et des fleurs fans rayons un peu plus bas; cette obfervation fe trouve confirmée par Muller, qui dit, dans fa FI. Dan., relativement à la planche 841, qu'il a vu fur la même plante des fleurs radiées et des fieurs fiosculeufes. (Favrod de Feilens.)

Le long des fosfés, dans le Bois de la Haye et au Bezuidenhoutfeben veg\. — Dans les bois de la Frife; autour des prairies de la ville d'Hardersvyk ; près de la quot;Maifon de Marquette dans l'Amfielland; les environs de Bergen, près d’Alkmaar; entre Harlem Overvéèn ; près de Leyden à Zanthorst, près de Wasfenaar, ordinairement avec le Bîdera clianvrin, QBidens tripartita, Linn.) mais beaucoup plus rare.

La variété a été indiquée par de Gorter, fous le nom de Coreopfis Bidens, comme croisfant dans les fosfés du Bois de la Haye et ailleurs, où, cependant, il ne m’est jamais arrivé de la rencontrer, quoique j’y aie trouvé la plante ordinaire en abondance.

Usage Econom. La plante fournit une couleur jaune (Et. J. van Geuns.) Elle est ausfi nuifibledans les viviers que le Bident cbap’rin aux poisfons, qui, eu avalant fcs. Semences garnies de crochets, périsfent aiféinent. Les moutons et les chèvres la mangent fans répugnance, mais les autres bestiaux la réfufent. (GiLiPiBRT cité par Favrod.)

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum, naakt ontvangeed. Pappus fubmar-ginatus, Zaadpluis bijna gerand. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;imbricatus, hemisphæricus ; Kelk gefchtibd, eeti'

halfrond vormende. Corolhe radii obfoletæ, 3'fidæ ; de Bloemkransfen aan den rand als verouderd, drie-fpletig.

SooRTELijKE Kenmerken. Folüs bipiniiatis, incifis, ftrratis; met dubbel-gevinde, tnge-fnedene, zaagvormige Bladen.

Ontvangbed a. Kelk, dte een vrij volledig halfrond uitmaakt b. Eers enkel vrou-’Loeliik Bloempje van den rand, welks Bloemkrans in drie gefpleten is, doch geen het minße lint of ßr aalt je heeft c. De waarneming, dat de flraal bij een zeer warmen zomer zou onifaan, kan ik door eigen ondervinding niet bevestigen. Een Bloempje van den fchijf van beide kunne, welks Bloemkrans in vijf gefpleten is. d. De Schijfbloempjes zijn grooter, dan die aan den rand, en onderdrukken als ’t ivare dezelve. In het midden van den fchijf vallen de Bloempjes meestal iets korter ; waardoor aldaar een kuiltje gevormd wordt. — Een Zaad natuurlijk e. vergroot f. waardoor het fmalle platte kroontje op hetzelve zigtbaar wordt. — De kVor tel heeft doorgaans zwarte draden en breidt zich verre uit. De fleng is ge-fleufd. De Plant hoog van 2 i?oZ 4 voeten.

Verfcheidenheid, in tuinen tot cieraad gekvseekt^ zijnde grooter, forfiher en met geplooide of gefronfelde Bladen, 'f Favrod.) '

Groeiplaatsen. Langs akkers en dijken, vooral op kleigrond. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

In de woudftreken van Vriesland aan wallen en wegen f. doch in dat Departement minder op de klei. Aan de Liniedijk bij Woudenberg-, in Utrecht f. aan de Lekkendijk bij Wijk bij Duurflede en bij Kianen f. Aan den Maasdijk van het land van Heusden en Zlthena, vooral bij Woudrichem f — ook om de ftad Utrecht-, Nijmegen; Kattvijk aan Zee bij het Mallegat ; het kerkhof te Warmond, en vele andere plaatfen.

Kracht en. Geneesk, Gebruik. Hoe zeer deze prikkelende, bederfwerende, niaag-verllerkende, ftonden- en pisdrijvende Plant (Murray) in tusfehenpoozende koort-fen, zenuwziekten en waterzucht vooral geprezen wordt; zijn ectfter de Bloemen en het Zaad als een zeer vermogend worm-afdrijvend middel meer bekend, en in algemeen gebruik (Hoffmann, Rosenstein.) In jichtpijnen en te ruggedrevéne podagreufe ftoffen naar de maag en ingewanden, wordt een aftrekfel met warme witte wijn door fommigen aangeraden, (Bradley.) Tegen de Aars-Maden wonlt het Zaad, gekookt in melk, als klisteer gebezigd, en aangeprezen door Hoffmann. Andry wil het poeder met violen-firoop gemengd, den kinderen het liefst toedienen. Deze Plant wordt ook opgegeveii in de Bataaffche Apotheek.

Huishoudelijk Gebruik. De Bladen verwen groen; de Bloemen geeI.^(REuss.) Door fommigen in plaats van Hoppe tot het Bierbron wen gebruikt (Gmelin.) Zeer jonge Blaadjes in Meelkoeken gedaan, nuken dezelve zeer fmakclijk(DonoNEUs.Gunner.) In Fransch Vlaanderen en Braband worden eenige van deze Planten in de flooten, waarin het vlas geroot wordt, geworpen tegen den root-tijd, en uit het water genomen, eer men het vlas daarin legt; gevende zekere gisting aan het water, die de zilver blanke kleur van het fijne vlas_ aldaar, bevordert. — Het fchijnt van bijzondere kracht te zijn, oni vleesch en ook lijken tegen verrotting en wormen te bewaren (Lihn.) De Bladen en het Zaad weren wandluizen en vloojen af (Reuss) Volgens Boccone, aangehaald door Mattuschka, zou de moeiheid van den wandelaar weggenomen worden, door dit kruid onder den hoed te leggen.

De Plant wordt gegeten door Runderen en Schapen (Linn. Pan fuecù)’, doch Beckman telt dezelve op onder de Planten, welke groen gebruikt wordende, voor het vee nadeclig. zijn of melk cn boter wanfraakclijk maken.

CARACTEREquot; GENERIQUE. Receptacle nu. — Aigrette fubmargince. —gt; Calice embri-quô, hémisphérique. — Corolles du rayon irrégulières, trifides.

Le Réceptacle vers a. Le Calice qui forme une demi fphère presque parfaite vers b. Une Fleur femelle du rayon, dont la Corolle est divifee en 3 parties, fans aucune languette, vers c. Ma propre expérience ne m'a point confirmé l'olfervation qui porte que les fleurs femelles du rayon ne paraisfent que pendant des êtes très chauds. Qn voit vers d. un fleuron bertnaphrodite du disque dont la Corolle est divijée en Segments. Les fleurs du disque font plus grandes que celles du rayon qu'elles compriment en quelque forte. Les fleurs du milieu du disque font oïdinairement un peu plus courtes que les autres, c’est pourquoi on y remarque une espPe d’enfoncement. Une femence, de grandeur naturelle, vers e., et agrandie, vers f.,oit l’on peut voir la couronne étroite et plate qui la termine — La Racine a ordinairement des^ filets jioirs et s’étend au loin en tout fens. La Tige est cannelée. La plante s'élève de 2 jusqu’à 4 pieds.

Variété. ,0« en cultive, comme ornement, dans les jardins une variété plus grande, plus forte et à feuilles plisfees ou frifées. (Favrod de Feilens.)

Lieu Natal. Le long des champs et des digues, fur-tout, dans les terres argileufes. Dans le quartier des bois en Frife, fur les rem()arcs et le long des chemins f ; cependant, dans ce Département on la trouve moins fréquemment dans les terreins argileux. Au Linieàyk, près de IFoudenberg, dans le Dép. d’Utrecbt\; fur la digue du Leck, près de Wyk by Duurflede et de Vianen f ; fur la digue de la Meiife, dans la contrée de Heusden et d’Althena, fur-tout, près de Woudriebem f. On la trouve ausfiautour d'Utrecht,Nimègue, Katwyk aan Zee; près du Mallegat; au cimetière de IFarmond et en plufieurs autres endroits.

Vert et U.sag. Med. Quoique l’ufage de cette plante foit fortement recommandé comme cxcitatif, antiputride, ftomachique, emménagogue, diurétique, (Murray) dans les fièvres intermittentes, les maladies nerveufes et, fiir-tout, dans l’hydropifie; cependant, les fleurs et les femences font plus connues et d’un ufage plus général, comme étant un très puisfant vermifuge. (Hoffmann, Rosestein) Quelques perfonnes confeillent l’infnfîon de cette plante dans du vin blanc chaud contre les douleurs de la goutte et contre les humeurs goutteufes refoulées vers l’estomac et les intestins. (Bradley.) Hoffmann recommande lïifage des Semences cuites dans du lait et employé comme clystère contre les Ascarides. Andry préfère donner aux enfans la poudre de ces femences mêlée avec du Sirop de violettes; elle est indiquée dans la Pharmacopée Batave.

Usage Econom. Les feuilles donnent une couleur verte, et les fleurs en fournisfent une jaune (Reuss.) Diverfes perfonnes l’emploient au lieu de Houblon pour en faire de la bière. (Gmelin.) Si l’on met de très jeunes feuilles de cette plante dans les galettes à la farine, elles en acquièrent un goût plus agréable. (Gunner.) Il parait qu’elle jouit d’une vertu particulière pour préferver de la putréfaction la viande et même les cadavres. (Linn.) Les feuilles et les femences éloignent les punaifes et les puces. (Reuss.) Boc-CONE, cité par Mattuschka, prétend que fi un promeneur fatigué met de cette plante dans le fond de fon chapeau il fe trouve bientôt délasfé.

Ijnnb dit que les vaches et les moutons la broutent. (Pan Suec.) Cependant beck-MAN la rangeiiu nombre des plantes qui, étant employées vertes, font nuifibles aux bestiaux, ou qui donnent au lait et au beurre un goût désagréable.

Z Hoogd, Schwärzliches Knopf-gras.’ EngtUch. Round black-headed Bog-rush. Kèdetd. Bijnaam. Zwartachtig Bies-gras, bij Hoüttuyn.'

Geslachts Kenmerken. Glumæ paleaceæ, univalves; congQstsQ'.floppelige^éenklep-fige Kaf blaadjes quot;, zijnde dezelve zamengedrongen. CotoWz o, geene Bloemkrans, Semen i, fubrotundum, inter glumas ; één Zaad, rondaebtig, tusfchen de Kaf blaadjes,

SOORTELIJKE Kenmerken. Culmo tereti, nudo; een ronden, naakten Halm. Capitulo ovato, eirond Bloemhoofd. luvolucn diphylli valvula altera fubulata, longa; het iéne Klepje van het t\veebladig Bloem-omv/indfel elsvormig, lang.

Het Bloemhoofd, rustende op een zeer langen Halm, kon hierom aan de Plant niet worden afgebeeld: men zie hetzelve afzonderlijk bij A. Het tweebladig omwindfel bij a. a. de lange elsvormige naald van deszelfs grootfle Klepje is het vervolg van de zware nerf, welke het Klepje in het midden heeft: de punt van het andereKlepjï is niet langer dan het Bloemhoofd, Een afzonderlijk Airtje uit het Bloemhoofd b. Het Kafblaadje c. Meeldraden en Stamper, vergroot d. Hriichtbeginfel en Stamper, hebbende een driefpletigen Stempel, vergroot bij e, De Rist van een Airtje met de Zaden, welke in iedere buiging van de iist ter wederzijde in eene holligheid zitten, f. Het witte Zaad, naar dat van Lithospermum (Paarlkruid) zwte-mende, hij g.

Uit den IKortel, die zwarte draden heeft, komen gelijkelijk vele Halmen voort, die zonder knoopen zijn, en verre boven de Bladen uitfteken. Elke Halm zit van onderen ter hoogte van 2 of 3 Duimen in eene flijve fchede, 'die denzelven digt omßuit. Deze fcheden zijn aan den IKorttl ssivart en glimmende, en. hooger op donker of kastanje bruin, gelijk het Bloemhoofd, en geftreept. Uit den rand der fcheden komen bladen, fomwijlen 3 in getal voort, te zien bij h. k., welke eenigzins driekantig en fmal zijn, entn een punt eindigen, 'De Plant heeft de hoogte van i^tot 2 voeten.

Het Zaad van dezen Knop-Bies is verflokén van eene zijdeachtige flof, waarvan het meerendeel van deszelfs medeflachtigen voorzien is. De binnenfle Kaf blaadjes, welke puntig zijn, terwijl de anderen flomp zijn, konden en moesten misfchicn als Bloemkrans aangemerkt worden, (Favrod.) j

In zoodanige Duingronden onder Helfen, Bloemendaal, Overveen, Zandvoort, Katwijk aan Zee, het kamp van IKaasdorp, onder fZasfenaar jquot;. Op vochtige en veenachtige gronden bij Amesfoort gevonden door J. Favrod.

Caractère Generique. Bâles pale accès, univalves, entasfées ou ramasfe'es... Corolle nulle. Semence unique, arrondie, entre les Bâles.

Caractère Spécifique. Chaume arrondi, nu. Fleurs en tête ovale. Collerette 4e 2. feuilles, dont l’une est fubulêe, longue,

I^a tfle de fleurs étant portée fur un très long cloaiimet on n'a point pur ta reprèflenter ici flar Ici plante, mais on la Doit fléparément Der s K. On a représenté la colle‘ rette diph^ile vers a a. La longue barbe flubiilée de la plus grande de fles flolioles est formée par la continuation de la forte nervure que cette foliole porte vers flon milieu. La pointe de l'autre foliole n'est pas plus longue que la tête de fleurs. On voit vers b. un épillet fléparé de la tête de fleurs, et vers c. la bâte. Les éta-mines et le pistil font agrandis vers d. Le germe et te pistil qui est terminé par un Stigmate trifîde, ausfi agrandis, vers e. On voit vers f. la rape d'un épillet avec les Semences, qui font placées de chaque côté dans une cavité à chaque in* flexion de la rape. Vers g, on voit la Semence qui est luiflante et resfemble à celle du Grémil ou Lithosperme (Lichospermum. Linn.)

La racine, qui a des fl’amens noirs, pousfle en même temps plufleurs chaumes, qui font flans noeuds et s'élèvent beaucoup au desflus des fleuilles. Chaque chaume fort, vers^ le bas, à la hauteur de 2 à 3 pouces, d’une gaine raide qui l’embras/è étroitement. Ces gaines, près de la racine, flont noires et luiflantes, et plus haut, elles font d’un brun foncé ou chatain, ainfli que la tête de fleurs, et rayées. Les fleuilleS'^ quelquefois au nombre de 3, for tent du bord des gaines, comme on peut le voir vers h. h.', ces feuilles flont tant floit poeu triangulaires, étroites et terminées en pointe. La plante s’élève à la hauteur d’un pied et demi à 2 pieds.

Add. du Trad. Les Semences de ce Choin flont dépourvues des floies dont flont pourvues la plupart de fles congénères. Les bâles intérieures qui flont acuminées, tandis que les autresflont mutiques ou émousfées, pourraient et devraient, peut-être, être confli-dérées comme la Corolle de la fleur (Favrod de Feilens).

Dans les dunes de Velflen, Èloemendaal, Overveen, Zandwort, Katju'^li aan Zee; au camp de Waasdorp et près de Wasflenaar f. Cette plante a ausfi été trouvée par le Traducteur de cette Flore, dans les terreins humides et tourbeux des environs êfAmesflort.

l^ejerd. Bijnamamp;n. Kaarde, Wilde Kaarde, Kaardenkruid, Kannewasfer. Bloeit in Hooimaand

Geslachts Kenmerken. Calyx communis polyphyllus; proprius fuperus: de algè‘ meene K.elk veelbladig-, de bijzondere boven hetE’ruchtbeginfel, Recepcaculum paleaceum, flop* Relig Qntvangbed.

SooRTELijKE Kenmerken. Foliis fesfilibus, ferratis; met vastzittende^ gezaagde Bla^ den. Paleis rectis, regte Stoppels.

Eene Plant in haar geheel verkleind af geheeld hij A. De algemeene Kelk^ v/elke het holronde Bloemhoofd omgeeft en hef chut, bij a. a., v/elks kantige Bladen ungelijk van lengte en snel fcherpe doornachtige Haakjes bezet zijn. Een gedeelte van het ßoppelig Ontvangbed b. De Stnppel-Blaadjes zijn langwerpig-eirond en eindigen in eene lange, regte, elsvormige punt, men zie één afzonderlijk bij c. Elk Bloempje van het Bloemhoofd wordt door zoodanig Stoppelblad omvat en befchermd. Een Bloempje afzonderlijk d.-, hebbende deszelfs eigen Kelk boven op het Hriichtbeginfel: zie e. De Bloemkrans isvierfpletig. Een Hruchtbeginfel afzonderlijk zonder Kelk f. Het rijpe Zaad, dat vierkant en geflreept is, bij g. — De Steng en Stelen, v/aarop de Bloemhoifden ritsten, zijn flerk gefleufd en aan 'de kanten met doorntjes voorzien, De Bladen zijn meer dan vastzittende: tegen over elkanderen flaande, zijn zi] om den Steng zamen gegroeid en vormen aldaar eene kom, waarin men doorgaans water vindt, De Bladen hebben in het midden eene zware witte nerf, welke van onder mede van fcherpe doornen voorzien is,— De regt uitfekende Stoppels doen deze foort terflond onderkennen van lE D. Fullonum, (Hollers Kaarde-Bof, welker Stoppels krom en hakerig zijn. Linneus hield de laatfe voor eene verfcheidenheid der eerfle, doch beide ondergaan nimmer verandering. Ph. Miller, die ze meer dan âp jaren kweekte, heeft er nimmer eenige verandering in ontdekt. Onze De Gorter, Hoüttuyn en Meese, hebben even min als Linneus deze twee foorten onderfcheiden. — De Plant hoog g en 6 voet»

Behalve het zeer onderfcheiden fuortelijk Kenmerk, ontleend van de Stoppels van het ontvangbed, zijn dezelve niet alleen zeer regt aan de punt, maar ook paarsachtig, langer dan de Bloemkranfen, lijnvormig, borfleliger, breeder aan den voet,gev/enk-hraauwd en zeer buigzaam', terwijl die van de D, Fullonum, groen, lancetvormig, gekromd, een weinig korter dan de Bloemkranfen, om den rand met Doorntjes bezet, vleefig en zeer flijf zijn. Men zou nog een ander onderfcheiden kenmerk kannen nemen van den Steng zelve, welke zonder Doornen en volkomen glad is, (.Favrod) Groeiplaatsen. Aan klei-wegen, maar vooral aan onze Dijken.

Tusfchen Houten en Schalkwijk, in het Departement Utrecht f ; aan den Lekkendijk en de Uiterwaarden bij Hreeswijk f; aan den Maasdijk achter 'sGravefande f; in het Over-maafche tusfchen Katenderecht en de Oude Maas]', aan de Dijken in het Land van Thólen f. — Ook enkel te Helfen en om Utrecht. — Op deze plaatfen heb ik deze foort zelve waargenomen, en nimmer de D. Fullonum gevonden.

Op de hierna volgende plaatfen, geven de Gorter en Meese op, de D. Fullonum te groejen, welke echter zeer waarfchijnelijk onze D. Sijlveßris zal zijn , door hun niet van de andere onderkend; als bij Haren buiten Groningen', aan de ftads-wal te Franeker; te Gosterwierum aan den rijweg naar Sneek, en bij de Bolswarder-Brug; aan de Harlinger Trekvaart, en aan den flagdijk niet ver van Oosterbierum en elders. — Te Zwol, Harderwijk, bij Zutphen, in de Betuwe, Kuilenburg, Leerdam, Naarden, Muiderberg,Overfchie.

Huishoudelijk Gebruik. Van deze foort zijn de Bollen, om derzelver regte en flappe Stoppels geheel onbruikbaar voor de Laken- en Deken-fabrieken. — Hoüttuyn geeft op, dat de Plant een fmakelijk Moeskruid oplevert, ’t geen zeker alleen van de cerfte uitipruitzels zal moeten verdaan worden. De Bijen trekken Floning uit de Bloemen (MattuschkaJ CU de Distel Vinken zijn iterk op het Zaad gefteld. (Hoüttuyn}.

François, Cardère faavage Faux Chardon bonnetier. Fatix Chardon à. foulons.’ , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Il Ucurit en Juillet

Caractère Générique. Calicè commun polyphylle; Calice propre fupère. -« Receptacle paléaeë.

Oz; a reprefenté vers A w;« plante entière, mais rapetisfés. Le Calice commun ^ui entoure et défend la tête de fleurs pii est ovale, fle voit vers a. a. ; fles folioles font anguleufles, inégales en longueur et garnies de crochets pointus et épineux,, Fers b. on voit une partie du Réceptacle paléacée. Les paillettes font ova es-allongees et fe terminent en une pointe longue,, droite et fiibulce', on en voit une féparement vers c. Chaque fleuron de la tête de fleurs est embragt;fe et défendu par une de ces paillettes. On voit un de ces fleurons à part, vers d, ; il a fon Calice propre placé au desfus du Germe', voyez vers e, La Corolle est qiiadrifide. Fers f. or, voit un germe re-.préfenté feparément et fans Calice. Enfin, on voit vers g. la Semence mûre, qui est carrée et rayée, La l'ige et les Rameaux qui portent les têtes de fleurs font profondément fillo'nés et garnis de petites épines en leurs bords. Les Feuilles (ont plus que fesfilesi étant parfaitement oppnßs et connées autour de la Tige, elles y for'merit une forte de cuvette dans laquelle on trouve ordinairement de t\au. Les Feuilies ont dans leur milieu une grosfè nervure blanche, qui est aus fl garnie de forts crochets inférieurement. Les paillettes, qui dans cette espèce font tout à fait droites, la font fur le champ distinguer du Dipfaque ou Cardère à foulons (Dip-(acus fullomim, Linn.^, dont les paillettes font re courbées et accrochantes, linns regardait cette dernière espèce comme une variété de la i e, ; cependant , elles ne fugt;' •bisfent, ni Tune, ni Vautre, aucune altération par la culture. Ph. Miller qui .les a cultivées pendant plus de 40 «ms, ne leur a jamais vu éprouver le moindre changement. Nos compatriotes de Gorter, Houttuyn et Messe nont pas mieux dVeerné que Linne, ces deux espèces Vune de Vautre. La plante s'élève de g, à 6 pieds.

Add. du Trad Outre le caraélère fpéciflque tiré des paillettes du Réceptacle qui dans notre espèce font, non feulement, très droites à la pointe', mais, encore purpurines, plus ' longues que les Gorolles, linéaire, fétacées, plus larges à la bafe, ciliées et très flexibles, taudis que celles du Dipfaque à foulons font vertes, lancéoléts, recourbées, un peu plus courtes que les Corolles, garnies d'aiguillons à leurs bords, , charnues et très raides, on pourrait trouver encore un autre caraéière diagnostique •tiré de la Tige même qui est fans aiguillons et tout à fait glabre (Favrod de Feilens, ')

■Encre Houten et Schalh'tyb, dans le Départ: d'Utresht f; fur la digue du Leok'Qt dans les alluvions près de •Frees'vyk f ; fur la digue dè la Meufe, derrière 'sGravefande .f,5 i VOutre-Meufe, entre iKatendrecht et la Fieille B^eufe f ; fur les digues dans la contrée de Tholenlç. — Ainü qu’à Felfen et autour d(Utrecht.— J’ai trouvé dans tous ces endroits le Dipfaque fart-vage, mais jamais je n’y ai vu le Dipfaque à foulons.

De Gorter et Meesè difont que le Dipfaque à foulons croit fpontanément dans les endroits fuivans; cependant, il est très vraifemblable qu’ils ont en en vue le Dipfaque fau-vage et non point celui à foulons 'qu’ils n’ont pas fu distinguer l’un de l’autre. Ges endroits font p: 'ex: à Haren, .près de Groningue; à Franeker, fur les remparts de la ville; à Qoster-v/ierum, le'long du grand chemin qui conduit à Sneek et près du Bolsrrardtr brugs, le long du canal dè navigation d'Harlingen, et au Slagdyk, asfez près d'Oosterbierum et ailleurs. —■ Près 'de Zstol, Harderwyk., et Zutpheu', dans la Bituve; près de Cuylenburg, Leerdam, Naarden, Muiderberg et Over fehle.

Usage 'Econom. ■Les paillettes des têtes de cette espèce étant droites et faibles ne peuvent êcre d'aucun dfiige dans les fabriques de draps et de couvertures de laine. Houttuyn prétend que cotte plante'fojirnît un légume de bon goût; ce qui, fans doute, ne doit s’entendre que des premières pousfes de la plante. Les abeilles retirent du miel de fes fleurs, (MattusciiaJ et les chardonnerets font très avides de fes graines, lt;11 ouï tu yn. J

blotit in Hooimaand 2/.. volgens den Nomenclator van Raeuschel Ed: 3. ft. doch zekér door een misdag zoodanig opgegeven.

DECANDRIA, MONOGYNIA, TIENMANNIGEN EENWIJVIGEN, I^atuurl. Rang volgens linn. xviii. Bicornes, Tweehoornigen.

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-partitus, Kelk in vijf gedeeld. Petala 5, vijf Bloembladen. Capfula 5-lociilaris, angulis dehiscens; g-hokkige Zaaddoos, aan de koeken losgaande, SooRTELijKB Kenmerren. Staminibus adfcendentibus, met opgaande Meeldraden, Pistillo declinato, neergebogen Stamper.

De Kelk, v/elks Blaadjes aan de einden eenigszins gekleurd zijn, bij a. Meeldraden en Stamper b. De Meeldraden hebben twee-hoornige Heltn-knoppen. De neer gebogen Stijl kromt zich aan hei einde een veeinig naar boven, en is aldaar voorzien van een bandje even onder den Stenipel, v/elke in de fchuinte geknot is: ait alles te zien bij c. De Stamper blijft aan de rijpe Zaaddoos over in het midden der g hokjes d. De Zaaddoos horizontaal doorgefneden e; blijkende elk hokje 2 Zaden te hebben. Het Zaad afzonderlijk f. De Bloembladen zijn bijna cirkel-rond, en fluiten eer de Bloem zich opent, zoodanig aan elkander en, dat zij alsdan een^rond balletje uitmaken; zie g. g. Elke Bloem rust op een Bloemfeeltje, dat door een gekleurd Schutblaadje gedekt is. De Steng is bladeloos, maar heeft tquot;ivee kleine Schubjes; het een op een derde, het tweede op twee derde van de lengte van den Steng, Da Bladen komen mat vrij lange Bladflelen uit den Wortel, voort; zijn rond, eenigzins leder achtig , en rollen aan den rand even om. Zij blijven, gelijk aan de meeste foorten van dit geflacht, geduren^ den winter groen aan^ de Plant ; waarvan de geflacbfinaam ontleend is, De Bladen gelijken iets naar 'die van de gemeene Peer, van waar de latijnfche geflachts-naam herkomt. De Plant hoog éèn voet.

De Wortel is bijkans horizontaal, van gedaante als een touw, bleek-roodachttg. De Steng die uit het midden der Bladen opfehiet, is regt, vastflaande, enkel, en heeft aan den top een tros Bloemen die beurtelings flaan en overhellen. De Bladflelett zijn dtithoekig, en van boven gefleufd. (Favrod).

'In Duinvalleijen onder en bij laaghout; als te Castricum, Overveen, Vogelenzang en Katwijken 1-. In Dumgronden tusfehen Heemfleden en den Heereweg bij Haarlem f. Iti moerasfige gronden bij Soestdijk f. — Bij Bergum in Vriesland; in het Bosch op Uilenpas, in het Kwartier van Zutphen; bij Nijmegen; ook in Duinvalleijen in Zeeland.

Huishoudelijk Gebruik. Kan dienen tot het Leerloojen volgens MattuschkaI De Schapen raken de Plant niet aan ^Dezelfde}. Deze fraaije Plant is zeer bezwaarlijk in Tuinen overtebreugen volgens de ondervinding van Miller; en Linneus verzekert, dat men ze in vruchtbaren grond ni«t vindt, ’t geen zich in ons Vaderland bevestigt.

Pharm, Pyrola rotundifolia. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' .

Elie fleurit en Juillet. 2/.. Suivant le Nomenclateur de Raeuschel Ed: 3. nbsp;nbsp;;

■'Caractère Generique. Calice divifé on S parties. — Corolle pentaptftale. — Capfule quinqueloculaire, s’ouvrant par les angles.

On voit vers a. le Calice, dont les fegmens font un peu colorés vers leur extrémité. Les Etamines et le Pistil font repréjèntés vers h. Les Etamines ont des Anthères bicornées. Le Stfle incliné du Pistil est un peu redresfé vers le bout et flt trouve garni dans cet endroit d'^un petit lien, un peu au desfous du Stigmate, qui est tronqué obliquement-, c'est ce qu'on peut voir vers c. Le Pistil perflste fur la Cap-fuie mûre au müieu des loges, vers d. La Capfule coupée horizontalement, vers , où fon voit que chaque loge contient deux Semences. On voit vers f. la Semence apart. Les Pétales font presque circulaires, et font tellement fermés avant l'ouverture de la fleur, qu'ils forment alors une espèce de petitebouler onde-, voyez quot;dtrs g. g. Chaque Fleur est portée par un Pédicule, qui est couvert par une petite Bradée colorée. La Tige est fans feuilles, mais elle a deux petites écailles , dont l'une est placée au tiers et l'autre aux deux tiers de la longueur de la Tige. Les Feuilles for tent de la Racine avec d'asfez longs Pétioles-, elles font rondes, un peu coriaces, et fe roulent en leurs bords. Ces Feuilles, ainfîque celles de la plupart des autres espèces de ce genre, restent vertes et fixées à la plante pendant l'hiver. C'est de cette particularité que l'on a donné à ce genre le nom qu'il porte en Æ-Iemand, en .Anglais et en Hollandais. Les Feuilles resferribltnt un peu à celles du Poirier commun, fest de-là que dérivefon nom générique, lut plante est haute d'un pied.

Add. du Trad. La Racine est presque horizontale, funiforme ou 'en forme de corde, d'un blanc rougeâtre. La Llampe, qui sè'lève du milieu des feuilles, est droite, ferme, anguleufe, fimple et terminée par une grappe de fleurs alternes et penchées. Les Pétioles dts Feuilles font triangulaires et canaliculés fupérieurement. (Favrod de Feilens.)

Dans les vallées des Dunes et près des brosfailles, comme à Castrîcum, C-terveen, Vogelenzang et aux deux Katwyk -f-.— Près de Bergum, en Frife-, dans le Bois dUiîenpas,-dans le Quartier de Zutphen-, près de Nimègue; ainfi que dans les vallées des dunes de la Zélande.

Le Traduéleur de cette Flore l’a ausfi trouvée asfez abondamment près dfHarlem, dans les dunes fituées entre Hemflede et le LIeeresveg.

' Usage Econom. D’après Mattusciika elle peut fervir à tanner les cuirs. Le même auteur dit que les moutons n’y touchent pas. Miller a éprouvé que cette belle plante est^tfès difficile à être transplantée dans les jardins, et Linné asfure qu’on ne la trouve point dans le« terreins fertiles, ce qui fe confirme dans notre patrie.

î^ederdt Bijnamen. Het wild, wilde Tarw of Weit, Dolijk. Dùllik Hengel Paardsbloemen in Braband.

Geslachts Kenmerken. Calyx 4-fidus, a^-fpletige Kelk. Corollæ labium fuperius tolnpresfum, margine replicato; de bovenlip van den Bloemkrans zaamgedrukt, aan den rand toegebogen. Capfula a-locularis, obliqua, hinc dehiscens; 2.-hokkige Zaaddoos., fcheef^ aan eene zijde losgaande.

SooRTELijKE Kenmerken. Spicis conicis, laxis; met kegelvormige^ wijde Ziren. Bracteis dentato-fetaceis, coloratis; tandswijze’borßelige, gekleurde Schutbladen. Calycum. dentibus fcabris, feberpe Kelk-tanden. Corollis claufis, geflotene Bloemkransfen.

Pk Kelk met desfeljs 4 lange., als een Els uitloojende Punten o/ Tanden a. De Bloemkrans b. Meeldraden en Stamper c, De Zaaddoos ongeopend d: loodregt door ge-fneden, blijkende het ééne hokje grooter te zijn dan bet andere, waaruit de fcheve gedaante ontjlaat, bij e. Het Zaad f; vergroot g. zijnde langzoerpig rond en bruin, en zeer veel gelijkende naar de korrel van ge'^one Rogge. Een Schutblad ajzonderlijk h. Zij zi'in zwaar en menigvuldig, zoo dat de Bloemen even tusfehen de Schutbladen zigtbaar zijn: zij maken eene zware, fraaije, gekleurde Kuif uit, waardoor men de Plant gemakkelijk kan onderkennen De Blaaen zijn op gelijke wijze als de Schutbladen, aan bun voet met tanden voorzien ; doch zijn verder lan-ceivormig, in eene fpits toeloopend, en ook geheel niet gekleurd, Ploe meer benedenwaar ds de Bladen zitten, hoe flaauwer de tanden worden ; en onder aan den Steng hebben zij geheel geen tanden. De Plant hoog 2 tot 3 voeten.

De IKortel is hard, vefelig, geelackig van buiten, wit van binnen. De Steng is regt, vierkant, een weinig ruw, geknokkeld, onder aan groen, boven aan gekleurd. De Takken fiaan tegen over elkanderen. De Bladen zi^n doorgaans gepaard; echter vindt men eenige, die een weinig beurtelings geplaatst zijn: de onderjle zijn voorzien van kleine Bladjlelen: zij zijn allen harig en ruw op het aanraken 'Favrod^ Groeiplaatsen. Op Klei Bouwlanden.

Bij Uilenpas, Steenderen en elders in het Kwartier van Zutphen\. op de kleigronden in het Departement Utrecht \. In het land van Uianen^; In de landen van Koorne en Putten in Zeeland\, ook om Zwol, Thiel en Nijmegen.

Huishoudelijk Gebruik. Het is op de kleilanden een algemeen fterk onkruid, en brengt niet alleen de gewone nadeelen van alle fterkwasfende onkruiden aan den Akker toe, maar om de overeenkomst van het Zaad in gedaante en kleur met de rogge en tar we-korrel, kunnen ook deze granen hiervan bijkans niet gezuiverd worden. Dit Zaad maakt het brood blaauwachtig, lood-kleurig en fomwijlen met zwarte vlekken, en geeft daaraan een bitteren en onaangenamen fmaak; fchoon Ray verklaart, zulk brood meermalen gegeten te hebben, zonder daarin eenigen wanfmaak te vinden; het blijkt algemeen onfeha-delijk te zijn in het brood, maar volgens Mattuschka meenen eenigen opgemerkt te hebben, dat het Zaad in het bier hoofdpijn verwekt. De Holl. Huishoudelijke Maatfch. heeft A^. 1807 eene premie uitgeloofd voor de beste opgaaf der middelen tot verdelging der Plant op de Akkers. H. Ponse geeft in het Magazijn van vaderl. landbouw D, V. ü. 3. hiertegen het middel op, om een Akker Wintcr-Tarw, in het voorjaar met roode en witte Klaver te bezaaijen; twee zomers als Klaverland te laten fnijden en beweiden; den derden zomer te braken, en in het najaar met Winter-Tarw te bezaaijen.

Het is een aangenaam voeder voor het vee, en vooral gefchikt om rundvee vet te mesten, ’t geen dus de kosten van het uitwieden der Plant van den Akker veel zal vergoeden. De Bijen azen op de Bloemen (Mattuschka) De Plant wórdt als poeder het vee bij longeziekte ingegeven (Gmelin.) — Crönstadt heeft in de Swed. Abh. aangetoond, dat de Bloemairen, mits verwelkt, eene vrij duurzame blaauvyej en rjiet loogzout, eene purper-roode verw opleveren.

Allemand. Acker wachtelweizen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ’

Il fleurit en Juin, Juillet et même en Août. ©. ■ MT* lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;——

CARACTERE GENERIQUE. Calice quadrifide. —• Corolle dont la Lèvre flupérieure est comprimée, et repliée en fes bords. Capfule biloculaire, oblique, s’ouvrant de côté.

CARACTERE SPECIFIQUE. Epis coniques , lâches. Braék'es colorées, garnies de dents fétacécs. Dents du Calice rudes. Corolles fermées.

On Voit vers a. le Calice avec fles 4. dents ou fègtnens, longs et terminés comme en pointe à'alêne. La Corolle vers b. Les Etamines et le Phtil vers c. La Cap-fliilc fermée vers d. et coupée verticalement vers e par où l’en voit clairement qu’une des loges est plus grande que l’autre, de-là vient ausfli la forme oblique qu'elle affecte. On voit la Semence vers f. et agrandie vers g. ; elle est oblongue, ronde., .brune et flort resfemblante aux grains du Seigle commun. On voit vers h. une Bradée fléparée ; elles flont grandes et nombreufles, tellement que les Fleurs font .. à peine vifibks entre les BraQéts. Elles forment un beau et grand panache coloré^ ce qui distingue aiflément cette espèce de toutes les autres. Les Feuilles, ainfi que les Braélées, flont garnies de dents à leur bafle; mais, dif reste, elles flont lancéolées, terminées en pointe et point du tout colorées. me fur e que les Feuilles descendent flur la Lige leurs dents s’effacent peu à peu, et les inférieures n'ont plus aucunes dents. La plante s’élève de '3, 0 3 pieds.

Add. du Trad. Sa Racine est dure, flibreufl, jaunâtre au dehors et blanche au dedans. Sa Tige est droite, carrée, un peu rude, genouillée, verte vers le bas et colorée vers le haut Ses Rameaux flont oppoflés. Ses Feuilles flont ordmairement conjuguées ; cependant, on en voit quelques unes qui flont un peu alternes', les plus iriférieures font pourvues de pétioles très.courts elles flont toutes pubescentes et rudes au toucher, (Favrod de Feilens.)

A Uilenpas, Steenderen et ailleurs dans le Quartier de /Mtphenfl, dans les terreins argi-leuji de Département d’Utrtcht^', dans les contrées de Fianen, de Foorneamp;t de Putten \ dans la Zélande\, ainfi qu’autour de ZwZ, de Tliiel et de Nimègue,

Usage Econom. Cette plante est des plus nuifible.s dans, les champs argileux, car elle calife aux champs, nonfeulement, les dommages ordinaires à toxites les mauvaifes herbes qui végètent avec force; mais, outre cela, par fuite de la resfemblance de fes graines, en forme et en couleur, avec celles de Seigle et même avec celles du Froment,. on a beaucoup de peine â en purifier ces dernières. Ces graines donnent au pain une couleur bleuâtre, plombée, et quelquefois des taches noires, et lui communiquent un goût amer et désagréable. Ray déclare, cependant, avoir fouvent mangé de ce pain, fans y trouver aucun mauvais goût; il parait donc qu’en général, ces graines ne font pas nuifibles dans le pain; fiiivanc Mattuschka, quelques perfonnes s’imaginent avoir obfervé que s’il fe trouve de ces Semences dans la bière elles occafionnent des maux de tête. La Société économ: Holland: a promis, l’an 1807, une prime à celui qui indiquerait les meilleurs moyens de détruire cette plante dans les champs. H. Ponsb dans le Magazyn van Faderl. Landbomv, V. fl. 3. indique le moyen fuivant; favoïr, d’enfemencer au printemps un champ de Froment d’hiver avec du Trèfle rouge et blanc; de le faire faucher et brouter pendant deux étés comme une prairie de trèfle, de le rompre au troifième été et de l’enfemencer en automne de Froment d’hiver.

Cette plante fournit une nourriture agréable au bétail, et, fur-tout, très propre pour engraisfer les boeufs; ce qui dédommage ainfi des fraix qu’on fait pour la farder dans les champs. Les abeilles viennent picorer fur fes fleurs. CMattuschka). On donne cette plante réduite en poudre aux bestiaux dans. les maladies pulmoniques (Gmelin). — Cronstadt a démontré dans les Swed: Abhand: que les épis de fleurs , pourvû qu’ils foient fanés, fournisfent une couleur bleue asfez durable*, et avec les alkalis une couleur rouge pourprée.

Geslachts Kenmerken. Calyx ventricofus, buikaehtige Kelk. Legumen fubrotun dnm, tectnm, mono-S. trispermum; peul rondachtig gedekt, één- of driezadig.

SooRTELijKE KENMERKEN. Herbacea, kruidachtig. Foliis pinnatis, inæqalibus; met gevinde, ongelijke Bladen. Capitulo dnplicato, verdubbeld Bloemhoofd. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Eene Bloem afzonderlijk a. De buikachtige, opgezvolletie, zachiharige, gekleurde Reik, met g roestkleurige tanden b. Het vlagje, dat een zeer langen nagel heeft c. De wiekjes d, welke, even als het kieltje e, in vergelijking van het vlagje zeer klein zijn. Meeldraden en Stamper van natuurlijke grootte f. vergroot g. De blijvende Kelk met het verdorde Bloemkrans je, en het in zich befloten houdende rijpe Peultje h. Het Peultje afzonderlijk i. ’t geen naauwlijks dien naam verdient. Het left een heng rugje', loopt van onderen uit in een punt, en is aan de andere zijde met een f eek je ofjl aart je voorzien, zoo dat het eenigzins naar een Muis gelijkte Het bevat één rond zaad, zie bij k.

De Bloemhoofden zijn niet altoos dubbeld, fomwijlen enkel, forrrwijlen drledubbeld. Zij rusten op ten fchermdekfel of algemeenen Kelk, die oriderfcheide lancetvormige infnijdingen heeft. De Bladen zijn met een grijs voaas bedekt, en van onderen fijn- en zachtharig. De vinnen zijn eirond; de bovenfie op zich zelve flaandcy is zeer groot, — De IVortel is in het zand zeer lang, en breidt zich ver uit, De Plant lang tot a voeten.

Men heft in andere landen voaargenomen de verlebe idenheden van witte en roode Bloemen, en dat dit afhangt van de verfchillènde foort van gronden, in welke zij groeit. Het is mij niet bekend, dat dezelve in ons vaderland in andere gronden^ dan in de Duinen is toaargenomen, waar zij altoos met gele Bloemen voortkdfht; weshalve ons land geene gelegenheid opgeft tot bevestiging van de genoemde waarneming.

De Blaadjes, die zich onder de Bloemhoofden bevinden, moeten misfehien eerder als Jchutbladen, dan als een algemeen fchermdekfel a an gemerkt zvorden; temeer om dat, wanneer het Bloemhoofd enkel is, men inderdaad aan deszeifs voetfluk niets vindt, dan één enkd gevingerd Jchutblad. Men ziet daarenboven onder elk Bloempje een zeer klein, gekleurd, en elsvormig fchutblaadje (Favrod).

. Onder Qverveen en Hogelenzang\. Noordwijk aan Zee}. — Ook onder de Egmonden en Helfen. Volgens de Gorter mede in de Duinen buiten den Plaag, waar ik dezelve echter niet heb gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt door Schapen gezocht, en verdient op de fchraalde zandgronden aangekweekt te worden; (Ehrhart) zeker mede dienftig om de Duinen tegen verftuiving te bewaren. Volgens Berkhey Natuurl. Historie van Holland, D. IL bl. 692. zou de Plant van nut zijn voor de glasfabrieken. Dezelve geeft eene gele kleur, fReuss\ Volgens J. Beckman. Teutsch Landw: zou zij een kleigrond aanwijzen, ’t geen zich althans in ons vaderland niet bevestigt»

Caractère Generique. Calice ventru. —• Légume presque rond, couvert, renferlt; mant 2 ou 3 Semences.

CARACTERE SPECIFIQUE. Herbacée, Feuilles pinnées,inégales. Tête de fleurs double.

O« w/r vers a. une Fleur à part. Fers i. le Calice qti est ventru^ renflé, puiescent, colore et divifé en dents couleur de rouille. Le Pavillon ou Ftendard t^ui a un •onglet très long, vers c. Fers d, on voit les Ailes, qui aififl que la Qttille ou Carène repreflentee vers e., font très petites a proportion du Pavillon, Fers fl. on voit les Etamines et le Pistil de grandeur naturelle et agrandis vers g. On a repréflenti ‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vers h, le Calice perfiflant avec la Corolle de flieh se et le petit Légume qui y est ren

ferme. Fers i, on voit, a part, ce même Légume, qui mérite à peine ce nom. Il a un dos élevé, et fle termine inflérieurement en pointe', et de l'autre côté il est pourvu *• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d'un pédicule ou d'une petite queue, tellement qu'il resflemble en quelque flor te à une

Les têtes de fleurs ne font pas toujours doubles ; mais quelquefois flimples; d'autres fois triples. Elles repoflent flur une collerette ou Calice commun, qui est diviflé enpluflieurs lanières ou découpures lancéolées. Les Feuilles flont couvertes d'un duvet gris et d'un poil fin et doux inflérieurement. Les pinnes flont ovales', la pinnule flupérieure est flolitaire et très grande. La Racine , dans les flables, est très longue et s'étend flort au loin. La plante s'élève de i| à lt;2. pieds.

Note du Trad. Lesflolioles fletacées au bas des bouquets de fleurs doivent plutôt être confide-rées comme des Bradées que comme une Collerette univerfelle, d'autant plus que lorsque le bouquet est fimple on ne trowve en effect à fa bafle qu'une fleule BraSiée digitée. On voit, outre cela, au bas de chaque Fleur une très petite Bractée, colorée et flu-bulée, (Favrod de Feilens.)

Près ^Overveen et du Fogelenzang J; à Noordwyk flur mer f ; on la trouve ausfi aux deux Egmond et à Felflen, Suivant de Gorter elle croit ausfi dans les dnnes prés de la Haye, où je ne l’ai, cependant, jamais obfervée.

Usage Econom. Les moutons la recherchent; c’est pourquoi elle mériterait d’être cultivée dans les terreins les plus arides des dunes (Ehrhart.) Elle peut ausfi fervir à fixer la mobilité des fables des dunes. D’après Berkhey, Hist: natur: de la Hollande, Tome 2 page f)92, cette plante pourrait être utile dans les verreries. La plante fournit une couleur jaune (’Reuss.) Suivant J. Beckman. Teutsch Landfi: elle indique un terrein argileux» ce qui, cependant, ne fe confirme pas dans ce pays*

Bloiit i.i Zomer- en Hooimaand Schoon zij algemeen zoodanig wordt opgegeven, is zij echter in ons vaderland meest ©,

Geslachts Kenmerken. Corolla i-petala, plana; Bloemkrans van één Bloemblad, vlak. Semina 2 fubrotunda, tvfce rondaebtige Zaden.

SooRTEbijKE Kenmerken. Foliis octonis, ovato linearibus, fubferratis, patentisfi-mis, mucronatis; met achtvoudige, tirond’lijnvormige, bijkans gezaagde, zeer 'wijde,puntige Bladen. — Caiile flaccido, Steng. Ramis patentibus, 'wijde takken.

Ecne Bloem afzonderlijk en vergroot a. vruchtbeginfel en jiamper (vergrootj b. Het Zaad c. De Plant heeft cene eige houding en gefalle, die zich moeilijk laat be~ Çchtijven, en zij is door de opgegevene Jbortelijke kenmerken nog bezwaarlijk te onderkennen van G. lyivaticum e//linifoltum: zoo is althans het bijkans gezaagde Blad zeer twijfclacb'ig, ten minfe op onze Duin gronden, van waar de afgebeelde genomen is, doch het is eene algemeene opmerking, dat de gedaante der Bladen in deze foort veel veifchilt'. zij zijn meest, althans op de gemelde gronden, waar de Plant bovenal eene eige houding heeft, kort, digt aan en om den Steng gedrongen, 'ja als 't ware flijf aangebrnden, zoo dat zi^ aan de punten naar boven ombuigen: zij worden, gelijk in de meeste foor ten van dit gefacht, hoe hooger zij geplaatst zijn, minder in getal, zelfs tot 4- en 3 voudige. De Plant heeft fomtij'ds enkele lilad-' takken zonder Bloemen, zijnd: zoolanige Blad-tak af geheeld. — De Bloemtakken zijn veelvuldig, en rijk en digt van Bloemen. De Steng is vierkantig, en door deszelfs fapheid kan de Plant zich niet regt ophouden, maar ligt tegen den grond, hebber^dc de lengte van 2 en 3 voeten.

De door de Gorter opgegevene verfcheidenheid van C. Bauhinüs, m:t fmailt Bladen. (Molkigo montana angustifolia) is door Willdenow en anderen te regt als geene verfcheidenheid aangemerkt.

Dé duideUfke kenmerken, dié deze foort onderfcheiden van de G. fylvaticum, beflaan I dat de Steng van de laatfe vrij fevig en regt, rolrond en zonder eenige kanten is, terwijl de eerfle zwak en nederligfpende en daarenboven volkomen vierkantig is, hebbende 4 dtidelijk uitkomende kanten 2. dat de Bladen van G. fylv. eene gtoene kleur hsbben, naar het gele hellende, en een weinig ruw aan randen en nerf zijn, daar aie van de G. Mollngo helder groen en bijna glad zijn. Het is noode^ ^fr de bijzondere kenteekenen aantewijzen, welke de G. MoUugo, van de G. linitolium onderfcheiden, om dat deze laatfe niet van zelve in dit land groeit,of ten minfe door de Gorter , St. J. van Geuns , of mi] nimmer gevonden zijn {VA.V'Rß'D’j,

Op de. Duinen onder .elmftelland en Maasland f. — aan de dijkjes bij Haren in Gro~ ntrigen, omtrent Zwolle, te Hardervtijk aan den wal buiten de groote poort, om Nijmegen, Huishoudelijk Gebruik. De Wortel levert volgens Haller, Dambournry en Reuss eene roode, paarfche of bruinachtige kleur op, en J. Beckmann noemt dezelve met de Galium verum, wit Walftroo, onder die Planten op, welke ten aanzien der roode verw, de Meekrap zou kunnen vervangen , fchoon daarmede geheel niet gelijk ftaande; doch Mattuschka merkt te regt aan, dat deze Wortel te klein en te dun is, om tot dit oogmerk veel te beteekenen, *t geen althans het geval is op onze Zandgronden.

Quoiqu’on regarde ordinairement cette espèce comme vivace, elle est, cependant, du moins dans ce pays, le plus fonvent annuelle, ©.

Caractère Generique, Corolle monopétale, plane. — Deux femences arrondies. CARACTERE SPECIFIQUE. Fcuilles au nombre de 8, ovales-linéaires, un peu ferre-tées , très ouvertes et mucronées. Tige débile. Rameaux ouverts.

Qn isoit vers a. une fleur fléparée et agrandie. Fers b. le Germe et le Pistil agrandis. Vers c. la Semence. La plante a une attitude et une flature propres difficiles à décrire s et d'après les caractères flpéciflques qu'on lui asflgne elle at aifficile à distinguer du Galiet des bois (Galium fylvaticum linn.'i et du Gaillet à feuilles de lin. (Galium linifolinm. linn.) Ce qu'il y a ici, fur-tout, de fort douteux., c'est que les feuilles fient presque dentées en fie, au moins dans nos dunes, d'où a été tirée la plante que nous reprePentons ici- on remarque, cependant, en général, que la forme des feuilles de cette espèce varie confidérablement. Elles font ordinairement, du moins dans les terreins fus-mentionnès, où cette plante a, fur-tout, un port particulier, elles font, disfe, courtes, fiprées de très près autour de et contre la tige, et comme fortement liées avec elle, tellement que vers leur pointe elles font recourbées en haut. Dans cette espèce, ainfi que dans la plupart de fs congénères, le nombre des feuilles diminue graduellement depuis le bas de la tige et à mefure qu'elles montent, de manière que les verticilles fuperieurs fnt quelquefois quaternés et même ternis. La plante pousfe par fois des rameau.si feuillés fans aucune fleur ; on en a repréfenté un dans notre planche. Les rameaux florifères font nombreux, riches et couverts de fleurs. Sa tige est carrée, et par fuite de fa débilité, la plante n'est pas en état de fe foutenir droite par elle-même et est ordinairement couchée par terre ou fupportée par les plantes voifines; [a lon-guer est de u, à pieds.

Note du Trad. Les caractères diagnostiques qui distinguent cette espèce d'avec le Galiet des bois confiflent J®, en ce que la tige de ce dernier est asfez ferme et droite, cylindrique et fans aucun angle remarquable-, tandis que celle du premier est faible et couchée, et déplus, exactement carrée, ayant 4 angles fail lans et bien prononces, et 2”. en ce que les feuilles du Galiet des bois fnt d’un vert presque glauque, un peu rudes en leur bord et en leur nervure, tandis que celles du Galiet blanc fnt d'un vert gai, et presque glabres. Il est inutile d'indiquer ici les carcVlères particuliers qui distinguent le Galiet blanc d'avec le Galiet à feuilles de lin, puisque ce dernier ne croit point fpontanément dans ce pays, où, du moins, de gorter , Et. j. VAN et moi ne l'avons jamais trouvé, (favrod.j

La variété de bauhin, à feuilles étroites, citée par de gorter, (Mollugo mon-tapa angustifolia.) n'est point regardee, et cela avec raifn, comme une variété, ni par willdenow, ni par d'autres.

Dans les dunes des départemens de l'Amflel et de la Meufe.— Le long des dignes près de Haren, dans le département de Groningue. Autour de Zy/olle, à Harderveyk, fur le rempart près de la grand-porte ; autour de Nimègue. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Usage Econom. La racine fournit, fuivant haller, dambourney et reuss, une couleur rouge, violette ou brunâtre, et j. beckmann range cette espèce, ainfi que le Galiet jaune (Galium verum, linn.) au nombre des plantes qui, à caufe de leur couleur rouge, pourraient remplacer la Garance (Rnbia tinélorum. linn.) fans pouvoir, cependant, lui être comparée. Mattuschka obferve avec raifon, que fa racine est trop petite et nop mince pour atteindre ce but d’une manière bien fiitisfaifante, ce qui alien, du moins, dans nos teireins fablonneux.

Geslachts Kenmerken. Corolla irregularis, fatice nuda; onregelmatige Bloemkians met een naakten Ksel.

SooRTELijKE KENMERKEN. Caulc tubcrculato-Iiispido. De Steng knobbelachtig-borpel-bairig. Foliis caulinis lanceolatis , hispidis; lancetvormige, borjiel-hairige Steelbladen, Floribiis fpicatis, lateralibusj airvormende, zijdelingfche Bloemen»

De yijffpletige borßel-hairige Kelk a. De onregelmatige fchye Bloemkrans, héblendt een boord, met 5 fchainsflaande lobben voorzien, en van binnen zonder eenige klepjes, bijb» b. Eer de Bloemkranfen open gaan, zijn zij 'meest rood. De Bloemen bloejen aan elke air, de één na de ander, en de nog niet bloejende Bloemen zijn als dan zoo digt en menigvuldig op één gedrongen, dat de Âir naar beneden flerk ombuigt. De ongelijke Meeldraden, zoo als zij in den Bloemkrans geplaatst zijn, c. De Helmdraden zijn rood en fleken ver boven den Bloemkrans uit. Kruchtleginfel en Stamper d. tiet pijltje is eenigzins hairig, de Stempel tv/ee-fpletig. De vier rijpe tegen elkander zittende Zaden, invoege als bij de klasfe der tweemagtigen met naakte Zaden doorgaâns plaats heeft, te zien bij e. Een gedeelte van de opperhuid van den Steng, waaraan de roode puistjes met de borpelhairen te meer zigtbaar zijn, bij f. — De Wortel bepaat in een zwaren Penwortel, die boven den grond uitkomt, en aldaar zv/are, zwartachtige Schubben verkrijgt, zoo als dit op de Plaat is afgebeeld. — De Plant hoog tot 4 nbsp;nbsp;nbsp;5 voeten.

De Verfcheidenheden met hemelsblaaitwe en roode Bloemen, door de Gorter gemeld, zullen alleen doelen op de verfchillende kleuren der Bloemen, voor en gedurende dett tijd van bloejing, en dus als geene verfcheidenheden kunnen gerekend worden. — Eene verfcheldenheid met bondelsgewijze zaamgegroeide Stengen, komt volgens de Gorter voor tusfehen Nijmegen en het dorp Hülfen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ lt;

Door den vertaler dezer Elora is in dit land eene andere verfcheldenheid met volkomen witte Bloemkranfen, doch waarvan de Helmdraden gelijk ook de Stamper Rozekleu-rig waren, gevonden in de binnen Duinen van Heemfede bij Haarlem, welke thans bejloten zijn binnen de Hoffede Knapenburg. (Favrod.)

Op begroeide en niet te hoog liggende Duinen, vooral onder Castricum, Gverveen, Kogelenfang en Katwijk f. langs de wegen bij Rheenen f, — Op de ftads muren van Zwol, Hattem en Doetichem. In de fortificatiën van Zuiphen, Doesburg en .Zrnhem, te Keppel bij de Kerk» OmfNijmegen. In het Spoel bij Cuilenburg. Buiten Haarlem voorbij de Posthuislaan , en bij de Hartekamp en elders.

Huishoudelijk Gebruik, De Bloemen worden bij uitnemendheid gezocht door dç Bijen. (Linn. GleditschJ

Caractère Spécifique. Tige tuberculée-hispide. Feuilles caulinaires lancéolées j hispides. Fleurs en épis, latérales.

On voit vers a. le Calice quinquéflde et hispide. Fers b. la Corolle qui est irrégulière et oblique y aqant une bordure., divi/ée obliquement en lobes et flans aucune valvule intérieure. Avant que les Corolles floient ouvertes elles flont ordinairement rouges. Les fleurs de chaque épi fleur isfent fluccesfiventent l'une après l'autre, et celles qui ne fleurisflent pas encore, flont en fl grand nombre et jî ferrées les unes Contre les autres que l'épi en est fortement penché. Fers c, on voit les Etamines irrégulières, telles qu’elles flont placées dans la Corolle. Les filets des Etamines font rouges et s’élèsvent de beaucoup au desfus de la Corolle. Le Germe et le Pistil flont repréflentés vers d. Le Style est tant floit peu velu. Le Stigmate est bifide. On voit vers e. les 4 Semences sssûres placées à l'oppofîte les unes des autres, comme cela a ordinairement lieu dans la Clasfle de la Didynamie Gymnosperme. Fers fl. on voit un morceau de I’épiderme de la tige, dont les pustules rouges, ainflquelesflbies, font plus évidentes.— La racine confiste en une forte de grofle cheville qui s’élève au desfus de la terre et qui y est couverte de gros fles écailles noirâtres, comme nous l'avons repréflenté dans-notre planche. La plante a à çÿ pieds de hauteur.

Variété. Les variétés à fleurs d'un bleu céleste et rouges, indiquées par de Gorter, ne fè rapportent qu'aux differentes couleurs des fleurs avant et pendant la fleuraifbn, et ‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;par confléquent ne peuvent point être regardées comme des variétés. — Le même DE

* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gorter dit qu'on trouve entre Nimègue et le village de Hülfen, une variété à tige

comme compoflee de pluflieurs tiges liées entr'elles et formant une forte de faisceau.

Le Tradutdeur de cette Flore a trouvé dans ce pap une autre variété de cette plante à corolles tout à fait blanches, mais dont les filets des Etamines, ainfi que le Pistil étaient de couloir rofe. (Favrod de Feilens.)

Sur les dunes gazonnées et de médiocre hauteur, fur-tout, du côté ^zCdstricum, Over-veen, Fogelenflang et Katv/yk f- Le long des chemins près de Rhenen f.— Sur les murs des villes de Zsvol,-Hattern et Doetichem. Sur les remparts de Zuiphen, 'Doesburg et Arnhem. A Keppelde l’Eglife. Autour de Nimègue, Cuilenburg et Harlem'^ au delà du Posthuis-laan, au Hartekamp et ailleurs. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

La variété à fleurs blanches a été trouvée dans les^dunes de la feigneurie d'Hemflede, renfermées aujourd’hui dans la campagne de Knaapenburgh. (Favrod de Feilens.)

Usage Econom. Les abeilles recherchent avidement-les fleurs de cette plante. (^Lïnne, Glbditscu.)

Hoogd. Feld Simfe. Ëngelsch. Small hairy wood-Rush, Neäerd. Bijnaam. Kleinhairig Gras, Bloeit in Gras- en Bloeimaand

GeslaCHTs Kenmerken. Calyx 6phyllus, Kelk van 6 Blaadjes. Corolla o, zonder Bloemkrans. Capfula i-locularis, éénhokkig Zaaddoosje.

SooRTELijKE KENMERKEN, {volgens WiLLDENOw.) Folüs planïs, pilofis; rwf# kairige Bladen. Spicis peduncalatis umbellatis, intermedia fèsfili, geßeelde Airen» eene Bloem' fcherm vormende; de middelfle Air vastzittende. Calycinis foliolis mueronatis, capfula longi-oribus y de Kelkblaadjes puntig langer dan het Zaaddoosje.

Een Bloempje afzonderlijk, zich geheel openende, vergroot a. zijnde de Kelk' of Bloemblaadjes nagenoeg genaaid. De Bloempjes zijn\ïn de Air en gedekt met eironden, witte, vliefige Schutblaadjes, vergroot bij b. Een Zaaddoos met den voortdurenden Kelk, vergroot bij c, De Zaaddoos is flaauw driehoekig, zijnde de hoeken buiten aan de Zaaddoos door een naad cnderfcheiden ; in eiken hoek bevindt zich één Zaad. De Zaaddoos horizontaal doorgefneden, in natuurlijke grootte te zien bij d. Het Zaad e, De Air en uitgébloeid hebbende, buigen zich voorover. De Steng heeft één of twee niet zeer merkbare Knoopen, De einden der Bladen, vooral der twee Bladen, die de Bloemairen offcher men befchutten, zijn dikwijls rood. De Bladen zijn, vooral aan de bindfels, met lange, witte, zijdachtige hair en bezet, De IVortel gaat fchains in den grond, gelijk ook op de Afbeelding te zien is.

De Plant verandert aanmerkelijk in grootte, en meer of minder zware Air en, naar géi. lang van de natuur en ligging van den grond, en verfchilt alzoo in hoogte van 3 tot 18 duimen.

De IVortel fchiét, verfcheide regte, rolronde, ligt geßreepte, gladde, eenvoudige en gebladerde Halmen uit. De IVortel-Bladen zijn zoodanig geplaatst, dat zij om den IVortel eene krans vormen nbsp;De Bloemfcherm, aan den top van den Halm geplaatst,

beßaat uit 4 of enkele Bloemflelen, waarvan elk eene Air draagt van 9 tot 13 Bloemen. (Favrod.)

In begroeide Duinvalleijen, In Weiden omtrent Zwol, in den Enk bij Harderwijk, om Nijmegen, Haarlem, Leyden, den Haag en elders.

Huishoudelijk Gebruik. Een goed voeder voor de Schapen, vooral van belang, om dat zij dit in het vroege voorjaar kunnen vinden. Brugmans noemt het op onder de onkruiden in de Weiden. — De BloemKnopjcs en Zaden hebben een zoeten fmaak, en worden in Silefien door de kinderen gegeten , en aldaar Hazenbrood genoemd, f Mat-TUSCHKA.)

Caractère GENERIQUE. Calice hexaphylle. — Corolle nulle. —Capfule uniloculaire.

CARACTERE SPECIFIQUE, (Suivant WiLLDENOw.) Feuilles planes, poileufes. Epis pédonculés, ombelles; l’épi intermédiaire fesfile. Folioles du Calice mucronées, plus longues que la Capfule.

On voit vers a. une fleur à part, tout-à fait ouverte et agrandie; dont les foliotes du Calice [ont à peu près aciculées. Les fleurs étant pur les épis font couvertes par des braÜees /quamifortnes, wales, blanches et membraneufes, repréflenttes agrandies vers b. Fers c. on voit une Capfule avec le Calice perfiflant. Cette Capfule est obscurément triangulaire, et fes angles font distingués esctérieurement par une future, et dans chaque angle f trouve une femence. Fers d. on voit une Capfule de grandeur naturelle coupée horizontalement. La Semence est repréfentée vers e. Les épis après la flor aifon fe penchent en arrière. La tige a un ou deux noeuds qui font as fez peu remarquables. Le bout des feuilles, fur-tout, des deux qui foutiennent les épis ou ombelles, font fouvent rouges. Les feuilles font garnies, principalement, vers les gaines, de poils longs, blancs et foyeux. La racine pénètre obliquement, dans la terre, aînfi qu’on peut le voir dans notre planche.

La plante varie confidérablement dans fa grandeur et la grosfeur de fes épis, à proportion de la nature et de la pofition du terrein où elle croit et varie ainfl de la hauteur de 3 pouces jusqu’à celle de i8.

Add, du Trad. La racine pousfe plufleurs chaumss droits, cylindriques, légèrement flriés, glabres, fimples et feuillès. Les feuilles radicales font dispofées en rofette autour de la racine. L’ombelle, placée au fommet du chaume; est formée de 4 à g, pédoncules ftmples, dont chacun porte un épi compofê de 9 à 13 fleurs. (Favrod de Feilens.)

Dans les vallées gazonnées des Dunes. Dans les prairies autour de Zwl; au Enb près d’Harderwyk; autour de Nimègue, Harkm, Leide, la Haye et ailleurs.

Usage Econom. Cette plante fournit aux moutons une bonne nourriture, et ce qu’il y a ici d^intéresfant, c’est qu’ils peuvent la trouver déjà au commencement du printemps. Brugmans la regarde comme une mauvaife plante dans les prairies. Les boutons à fleurs et les femences ont un goût doux, c’est pourquoi, en Siléfle, les enfans les mangent et on les nomme là Pain de lièyre, (Mattuscmka.)

Geslachts Kenmerken. Calyx 4-fi JLis , cylindricus ; de Kelk i^-dtelig rolrond. Capfula a-Iocularis. ovato-oblonga ; Zaaddoosje o^hokkig langv/erpig-eirond. Antheræ infc-riares altero lobo bafi fpinofæ, de onderfle Helmknopjes fan onderen aan de eine lobbe met een Hoorntje foorzien.

SooRTELijKE KENMERKEN, (vo/g^fff WiLLDENow.^ Folüs lineari-lanccolatis, ferratïs ; met lipiformig-lancetformige., zaagtandige Bladen. Laciniis labii corollæ inferioiis obtufis de lapjes fan den onderlip fan den Bloemkrans flomp,

De Kelk a. Eene Bloem afzonderlijk b. Meeldraden en Stamper i^ergroot, en de Bloemkrans met geßippelde lijnen vergroot aangewezen bij c. zijnde de lobben van den onderlip 3 in getal en afgeßompt. Plet Zaaddoosje blijft in den voortgegroei-den Kelk beßoten, en is met den overblijvenden Stamper voorzien, die verre uit den Kelk ßeekt, zie bi] d. PPetzelve uit den Kelk genomen e. volkomen rijp, en horizontaal doorgefneden, waardoor het tioeehokkige zigtbaar wordt f. het bovenße gedeelte van het Zaaddoosje g. De Zaden h. — De Bladen zijn doorgaans kleinder dan de Bloemen en niet veel in getal, en de Plant heeft ten aanzien van hare Bladen een armoedig voorkomen ; zelden hébben wij zwaarder en meerder Bladen aangetroffen, dan de af geheelde vertoont. De Steng is eenigzins geßeufd, De Plant hoog if voet.

De Steng is regt, vierkant, zeer takachtig, paarsachtig, groen, en bedekt met korte en terugloopende Haaren. De Bloemen zijn geplaatst in lange Ziren, waarin de Takken eindigen: dezelve zijn regt, doch een weinig helleree aan den Top-, de Bloemen ßaan bij paren in de okfels der fchutbladen en allen gekeerd naar dezelfde zijde, (Favrod.)

Buiten Franeker en elders op de klei in Friesland}, ook aldaar in de Wouden doch minder. Bij Uilenpas, Engbuizen, Oldbroek en elders in Gelderland f. Op Weiden bij de Blauwkapel, en tusfehen Houten en Schalkwijk, in Utrecht f. — Verder om Zf/ol, Nijmegen, aan den Slooterweg bij Zmßerdam, om Haarlem, bij Noordwijkerhoek, Loosduinen, Monßer, Staalduin en op andere plaatfen.. ’ »

Huishoudelijk Gebruik. Schoon tritt er van fmaak, echter een aangenaam en onfeha-delijk voeder voor het vee. Linn.' Schreber, Mattüschka, Volgens Brugmans een onkruid in de Weiden.

Caractère Generique. Calice quadrifide, cylindrique. — Capfule biloculaire,’ ovale-allongée.— Anthères inférieures dont l’un des lobes est pourvu d’une petite épine à fa bafe.

CARACTERE SPECIFIQUE, fd’après wiLLDENOw.) Feuilles linéaires-lancéolées, ferre* tées. Segmens de la lèvre inférieure de la Corolle obtus.

Fers Q. on voit le Calice. Fers i. une fleur à part. On voit vers c. les Etamines et le Pistil agrandis^ ainfi que la Corolle agrandie et marquée de lignes ponamp;uées; les lobes ou fegmens de la livre inférieure font au nombre de 3 et tous émousfés. La Capfule reste renfermée dans le Calice développé et est terminée par le Style perßs tant qui f élève beaucoup au des fus du Calice, ce qu'on peut voir vers d. On voit vers e, la même Capfule tirée du Calice^ parfaitement mûre et coupée horizonta-lement, pour en faire mieux voir les deux loges vers f. La partie fupirieure de la Capfule vers g et les Semences vers h. — Les feuilles font ordinairement plus petites que les fleurs et peu nombreufes, et la plante, par fuite du peu de feuilles dont elle est ornée, préfente un aspect asfez pauvre; nous n'avons que très rarement obfervé des feuilles plus grandes et plus nombreufes que celles repréfentées dans notre figure. La tige est tant foit cannelée. La plante a un pied et demi de hauteur.

Add. du Trad. La Tige est droite, carrée, très rameufe, d'un vert pourpré et couverte de poils courts et rebrousfés. Les fleurs font dispofées en longs épis terminant les rameaux , ils font droits et un peu penchés auJommet ; les fleurs font placées par paires dans les aisfelles des EraSiées et toutes tournées du même côté. (FAVROude Feilens.)

Autour de Frantker et ailleurs dans les terres argileufes de la Frife f ; on l’y trouve ausfi dans les bois, mais plus rarement. Piès d'Uilenpas, En^uizen, Oldbroek et ailleurs en Gueldre f. Dans les prairies près de Blauwkappel et entre Houten et Schalkwyk, dans le Départ; d'Utrecht f. Dans les environs de Zv/ol, Nymègue; au Slooterweg près d'^mfler-dam; autour d'Harlem, près du Noordwykerboek, de Loosduinen, Monster, Staalduin et en divers autres endroits.

Usage Econom. Quoique cette plante ait un goût amer, elle fournit, cependant, aux bestiaux une nourriture faine et agréable. (Linne, Schreber, Mattuschka.) Brugmans la regarde comme nuifible dans les prairies.

Ge^voonltjk. Mercurialisï Hoogd. Jähriges Bingelkraut, Engelsch. French Mercury.

Geslachts Kenmerken. Mannelijke Bloem. Calyx 3-partitiis, Corolla o; Kelk in gedeeld^ zonder Bloemkrans. Stamina 9 f. 12. Meeldraden van tot i o.. Antheræ globoHe, didymæ; kogelronde, tweling Hslmknopjes.

Vrouwelijke Bloem. Calyx 3-partitus, Corolla o; Kelk in 3 gedeeld, zonder Bloemkrans. Scyli 2, ez Stijltjes. Capfula dicocca, a-locularis, i-fperma; Zaaddoosje tweezaaahuizig, 2-kokkig, éénzadig.

SooRTELijKE KENMERKEN. (roZge«^ WiLLDENow.') Caule herbacco, brachiato, een kruidaardigen, arm-makenden Steng. Foliis oblongis, glabris; langwerpige, gladde Bladen, Floribus masciilis fpicatis, de mannelijke Bloemen geaird.

De Kelk der Mannelijke Bloem afzonderlijk, van natuurlijke gro^dte a, vergroot b. een Bloempje, natuurlijk c. vergroot d. •Lvaaraan de Tweeling- Helmknopjes duidelijk zigtbaar zijn. Zan de lange Bloemflelen, die uit de okjels der Bladers voortkomen, zijn de Bloempjes eerder geplaatst in Kransjes, die boven digt op elkanderen zitten, dan in Ziren. — De Kelk der Vrouwelijke Bloem vergroot e. een Bloempje, natuurlijk f. vergroot g. houdende de Kelk de Vrouwelijke Deelen wel bewaard: vruchtbeginfel en jiamper h; ter wederzijde van het vruchtbeginjel komen uit het voeifluk twee elsvormige, opwaards gaande en boven het vruchtbeginfel uitflekende, draden voort, door A L. Jussieu niet ten onregt gehouden voor onvruchtbare Meeldraden. De Stempels zijn om gebogen, dwars over den naad van de beide zaadhuisjes, alleszins tezien bij b. De jcherphairige Zaaddoos i; horizontaal doorgefneden k. Het Zaad l. De Vrucht is naar evenredigheid van het Bloempje zeer groot. Voor zoo ver de Plant tweezaadhuizig is, behoorde zij niet in den natuurlijken rang der driezaadhuizigen, maar vindt daarin hare plaats wegens den aard en gedaante der Zaadhuisjes, Het Zaaddoosje dat meest aan paren zit, rust op kleine Steeltjes in de okfe's der Bladen.

Bij de Mannelijke en Vrouwelijke Plant is de Wortel takachtig, te zien bij A. De Steng is eenigzins gejleufd, en ter plaatje, waar de BladfSen uitfchieten, knoop-achtig gezwollen. De Bladen zijn in beide gelijk, gefleeld, met Jtompe Zaagtand-jes voorzien en tegen over elkanderen fiaande. — De Plant hoog t^tot 2 voeten. Groeiplaatsen. Op Klei-Bouwlandeu en in Moeshoven.

Bij Harderwijk f- — Op fommige Bouw- en Moeslanden in Vriesland. Om Bdijmegen, Om Utrecht buiten de waardpoort, en elders in tuinen. In de Garst te Scherpenisfe in het land van Tholen.

Kracht en Geneesk. Gebruik. Het Kruid als den afgang en de ftonden bevorde-rende, weleer in gebruik.

Huishoudelijk Gebruik. Oudtijds werd zij als Moes gekookt en gebruikt (Gat-TENHOFF, Houttuyn.) Dc gchcele Plant kan tot blaauw-verwen dienen, (Wiegleb Handbuch der chemie, aangehaald door St. J. v. Geuns). In tuinen wordt dezelve fpoe-dig een lastig onkruid, en door J. Beckman zelfs opgenoemd onder de fterkfte onkruiden der Moeslanden.

Caractère Generique. Calice divifé en 3 parties- — Corolle nulle. — Etamines de 9 à 12.— Anthères globuleufes, didymes. Fleur femelle. Calice diviféen 3 parties. — Corolle nulle. — Styles au nombre de deux. — Capfule dicoque, biloculaire, monosperme.

Caractère Spécifique- (D’après Willdenow.J Tige herbacée, branchue. Feuilles oblongues, glabres. Fleurs mâles en épis.

Le Calice ^une fleur mâle représenté Apartment et de grandeur naturelle vers a. et agrandie vers b. Une fleur de grandeur naturelle vers c. et agrandie vers d, où l'on voit bien distinctement les Anthères didymes. Les fleurs., qui'[ont placées fur les longs pédoncules flortant de l'aifelle des feuilles, y font plutôt dispofées en verticil-les très ferrés au fommet les uns contre les autres, qu'en véritables épis. — Le calice de la fleur est agrandi vers e. ; une fleur de grandeur natur el'e fe voit vers f. et agrandie vers g.', le calice protège très bien les parties fexuelles, Javoir le Germe et le Pistil, repréfentés vers h. De chaque côté et de la bafe du Germe fartent deux filets fubulés qui vont en montant et Jurpasfent le Germe, lesquels ont été regardés, avec raifon par a. l. jussieu, comme autant ifFt amines flériles. Les fligmates font recourbés obliquement vis à vis de la future. Les 2 loges font re-préfentées en tout fens vers h. La Capfule couverte de poils rudes fe voit vers i, et coupée horifontalement vers k. La Semence vers l. Le fruit est très gros ît proportion de la petitesfe de la fleur. Comme cette plante est rée.lement dicoque, elle ne devrait pas être placée dans P or dre naturel des 'Pricoques, mais elle y mérite une place par la nature et la forme de fes Coques. L.a Capfules placées ordinairement par paires font portées par de courts pédicules fortant de l'aisfelle des feuilles.

l)ans la plante mâle, ainflque dans la femelle, la racine est branchue, comme on peut le voir vers A. La tige est un peu cannelée et renflée en noeuds aux endroits doù fortent les pétioles. Les feuilles font femblables dans les deux fexes, pétidées, oppofées etferretées de dents obtufes. La plante s'élève dun pied et demi à 2 pieds. Lieu Natal. Dans les terres cultivées argileufes et les jardins potagers.

Près cPHarderviyk f. Dans quelques terres cultivées et les jardins potagers en Frife.— Autour de Nimegue; hors du waardpoort, et ailleursj dans les jardins près dUtrecht. Parmi l’orge à Scherpenife dans le quartier de Tholen,

Vertus et usage med. Cette plante a été employée autefois comme pargative et emménagogue.

Usage econom. On s’en fervait jadis comme légume en la faifant étuver. (Gat-TENHOFF, Houttuyn.) Toute la plante peut fournir une couleur bleue (wiegleb Handbuch der chemie, cité par Et. J. van Geuns.1 Cette plante devient en très peu de temps fort nuifible et très incommode dans les jardins; c’est-pourquoi J. Beckmann la range au nombre des plus nuifibles dans les jardins potagers.

BÏotit in Zomer- en Hooimaand, © ook volgens Raeu/chel: Wiltdenojó^' en anderen ftellen dit als 4

Geslachts Kenmerken. Calijx 5-phijllus , caitilagineus , Corolla o ; Ke/k ran Blaadjes, Kraakbeet.ig zonder Bloemkrans. Stigma fimplex, eenvoudige Stempel. Capfula 5-valvis, monofperma; Zaaddoos, 5. kleppig, eenzadig.

Soortelijke Kenmerken. Floribus vercicillatis, nudis} met kransvormende, naakte Bloemen. Caulibus procurabentibus, neerratlende Stengen.

Ren takje vergroot K. Eene Bloem afzonderlijk, nog niet volkomen bloeijende, vergroot bij a. In vollen bloei en veel vergroot b. De Bloemen fchijnen op bet eerpe roor-ko en een Zaaddoos te zijn. Elk Kelkblaadje, dat bevallig gekleurd is, snaakt een mu itje uit, tvaarvan een op zijde verg oot te'zien is bij c. en van bi eren bij d. Uit de punt van het muiltje komt eene eenvoudige Meeldraad voort. lusfchen e.k Kelk-blaa je irordt een tandvormig Schubje gevonden bij e aangewezen ; door Linneus /n Præ’ect. in Ord. Nat. ed. Giefeke p. goH. gehouden voor beginzelen van Meeldraden. Het Stijltje in het midden van den Kelk geplaatst, is zeer kort, met een Jhmpen ßempel, te zien bij b. De vrucht rerfchilt weinig van d‘ Bloem op het uiterlijk aanzien ; be-ftaande uit den overbdjvenden Ke k, welk eene zeer kleine eenhokkige vijfkleppige Zaaddoos in zich bevat, te z en bij e, h.bbende jlechts éèn zaad f, veel vergroot bij g. De kransjes van Bloemen hejiaan uit 8 tot 0.0 Bloempjes .• elk krattsje heejt vier dcorjchij-nende Schubjes, door Schkuhr als Schutblaadjes aangemerkt, en is vertier bejchermd door twee tegen over elkander flaan.le , vadzittende , langwerpig-eironde B aden. De Stengjes zijn roodachtig. — De gejlachts ■ kenmerken en verdere befchrijringen van deze Jo rt zijn door fommigtn niet juist opgegeven, en kunnen dezelve ook niet waargenomen worden zonder hulp van het vergrootglas.

Bij het huis ter Heiden in Utrecht f- op de heide bij Doorn en Driebegt;gen f. in het land van Breda f. en dat van Kuik f. op de Heluwe f. —• Verder aan wallen en wegenbij het Heereveen, Orangewoud, .Zugustinga en elders in Hriesland, omtrent Zwol, tus-fchen Poppen en Hengelo in Overijsfel, bij Zelhim in het kwartier van Zutphen, om Nijmegen en meerdere plaatfen.

It fleurit en Juin et Juillet. O1 c’est ainsi qu’il est ausfî ’marqué par nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘

Caractère Generique. Calice pentaphylle, cartilagineux. Point de Corolle. Stigmate fimple, Capfule à g valves, monosperme.

Une branche groiße A. une fleur féparée, entre - ouverte, groafie a. La même, entièrement ouverte, plus grosfle b. Les fleurs resfemblent au premier abord à wie capfule. Les foliotes du calice font d’une belle couleur; elles font dilatées et fpongieufes vers les fommets, terminées par un filet grêle et rep éfentcnt du côté intérieur un creux; on en voit une de côté en c, et une autre en dedans d. De l’extrémité du côté intérieur fort une feule étamine. Entre les folioles du calice on trcwe encore une écailL b, que Linné (Præl. in Ord. Nat. ed. Giesekep. 30S) a cru ê,gt;e des rudimens d’étamines. Le flyle, placé au centre du calice, est très court, et porte un fligmate aplati b. Le fruit ne différéguere de la fleur dans fon extérieur; cest le même calice, perflstant, renfermant une capfule très ■ petite, unî-loculaire, et à cinq valves. Le fruit ett repré-fenté en e. La capfule ne contient qu’une feule graine f, beaucoup grosfle en g.__ Les Vei ticilles font compofés de à fleurs ; chaque Verticille est muni de quatre écailles transparentes, nommées bractées par M. Schkuhr, et de deux feuilles oppo-fées, ovales. Les tiges font rougeâtres. L’indication des caractères génériques et la description ultérieure de cette espèce, faites par quelques botanistes, ne font pas très-exactes , ce qui aura été caufé par la pctitesfe des parties de la fleurt quon ne peut pas bien obferver qu’à l’aide d’une loupe.

Près du huis ter Heiden, f. Doorn et Driebergen; dans le pays de Breda f. et de Kuyk t- le long des remparts et des chemins à Heereveen, Ora/ijeypoud, uiugusiînga, et autres endroits de la Irife; aux environs de Zwol, entre Poppen et Hengelo en Orerysfel; d Elspeet, village de la Veluwe ; à Zelhem, dans le quartier du Zutphen; près de Nimegue; et en plufieurs autres endroits. Cette plante est asfez commune dans le bruyères de Gueldke.

Æhmani. Gemeiner Raden, Kornnäglein, Marien-Rofen, Schwarzer FeldkümtneL Anßlait, Corn-Cockle.

Caractère Generique. Calice monophylle coriace. Cinq pétales, onguiculés, à lames obtufes, entières. Capfuls uniloculaire.

CaraCeere Spécifique. Toute la plante couverte de poils alongés. Les pétales fans appendice , et plus courts que le calice.

-Le calice a a. deux Itaminet attachées aux onglets de chaque pétale b. Pistils c. Cap^ fuie d. coupée transv^rfalemcnt e. Semence anguleuje , noire f. Le calice et les feuilles font couverts de poils longs et gris ; ces poils font moins nombreux dans un terrein léger La Plante qui à fervi au desßn, étoit originaire d*un terrein argileux. Dans toutes les plantes de cette epèce, que fai obfervées, les découpures du calice dépasfoient la Corolle, comme l’obferre ausß M. Persoon; cependant Linne et autres donnent comme caractère fpécifiqus, quelles font de la même longueur. Les pétales font joliment peints de veines rouges , et légèrement èchancrés. La Capfule est ovale et un peu Sillonnée dans fa longueur ; la tige est cylindrique ; les feuilles et les dents du calice font lancéol es -linéaires ; les feuilles font oppofèes et forment un noeud à leur réunion fur la tige. La racine est blanche et fufiforme, comme on le voit dans la figure. La Plante est d^une hauteur de i à 3 pieds.

Lieu Natal. Sur les champs cultivés. Elle est asfez commune dans ce pays, fur Iss terreins argileux.

Usage Economique. Cette Plante, qui vient abondamment dans les blés, est une mau-vaife herbe, que l’on doit arracher tant qu’on peut, parce que fes graines gâtent le blé et communiquent à la farine une couleur bleuâtre et un goût amer. (ErhartJ. Les poules et les pigeons n’en mangent point; c’est pour cette raifon, que G at ten ho fj croit ces graines fuspectes, quoique ordinairement on fuppofe qu’elles ne font pas nuifîbles. Ausfî at-on vu en Allemagne provenir des fievres malignes chez des pauvres, qui avoient cueilli ces graines, pour en faire de la farine et du pain. Les fleurs fournisfent beaucoup de miel aux abeilles. Tout agriculteur connoît la difficulté qu’il-y-a d’exftirper cette plante dans les champs.

Geslachts - Kenmerken, Calyx i. pbyllus, coriaceus ; eenblaâige Kelk, lederachtig. Pe-tala 5, unguiculata. Limbo obtufo, indivifo ; vijf Bloembladen met nagels, met een ßompen, mverdeelden boord, Capfula I. locularis; eenhokkige Zaaddoos.

SooRTELijKs Kenmerken, hirfuta; ruig. Petalis nudis, calyce brevioribusj met naakte Bloembladen, korter dan de Kelk.

Dt Kelk a a. Meeldraden aan den nagel van elk Bloemblad gehecht b. Vruchtbegin, zei en Stampers c. Zaaddoos d, doorgefneden e. Het kantige zwarte Zaad f. Kelk en Bladen zijn met lange grijze hairen bezet. De Plant is minder ruig op ligte gronden ; zijnde de af geheelde van kleigrond genomen. De vijf Kelk-fiippen heb ik met Persoon altijd langer dan den Bloemkrans gevonden ; fchoon dezelve bij Linn eu» en anderen , onder de foortelijke kenmerken, van gelijke grootte als die van Jen Bloemkrans worden opgegeven. De Bloembladen zijn fraai geaderd en eenigzins uitgerand. De Zaaddoos is langwerpig - eirond, met eenige ribjes voorzien. De Steng rond. De Bladen zijn, geljk de Kclk-ßippen, lijn-lancetvormig, flaande tegenover elkander, en vormen bij derzelver zamenvoeging aan den Steng eenen knoop. De Wortel is wit en penvormig, zoo als dozelve ook is afgebeeld, — De Plant hoog één tot 3 voet.

Huishoudelijk Gebruik. Dit tusfehen de Granen fterk R’-asfend onkruid, verdient daarvan naauwkeurig gezuiverd te worden, om dat het Zaad aan het Meel eene hemelsch-blaauwe kleur, en een fcherpen en bitterachtigen fmaak geeft. C^^i^hart) De Hoenders en Duiven zijn er afkerig van, en fchoon het doorgaans voor onfehadelijk wordt gehouden, komt het uit dezen hoofde aan Gat ten 11 off verdacht voor, te meer, om dat men in Duitschland kwaadaardige koortfen had ontdekt bij behoeftigen , die dit Zaad uit het Graan gezocht^ hadden, om er Meel van te winnen en Brood van te bakken. — De Bijen halen veel Was uit de Bloemen. De moeilijkheid der uitroeijing dezer Plant op den akker, is eiken Bouwman bekend.

Blüeit in Bloei- en Zomermaand 4 Çs?* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5sSgt;.

BIADELPIIIA OCTANERIA, TWEËBROEDURLIJKEN ACHTMANN IGEW. Natuurl, Rang vùlgens linn, xxxiii. Lonienfairftj, Hulzevruchtigen.

Geslaciits - Kenmerken. Calyx ^-phyllus; Foliolis duobus alæformibus , coloratis; quot;Kelk van vijf B/aa.ijes, zijnde tjvee Blaadjes wekvormig, g.kîewd. Legumen obcordatum » biloculare ; Peul eivormig, tweehokkig.

SooRTEEijLE Kenmerken («ajr wiLLüENOw). Floribus cristatis, racemofis; met gekuif-sit, iakvo’'m.nde Bloemen. Alis calycinis trinerviis, obtufis, longiiuJine corollæ KelkwiekjeSf dricnervig, fJomp, even lang als de Bjoemkrans. Caulibus procumbentibus; neervallende flengjes, Poliis lineari-lanceolatis, acutiusculis ; lineaal-lancetvo'-mige fpitsachtige Bladen.

Bij A Plant verkleind afgebeeld, om hare liegende of kruipende geflalte te doen zien. De Gorter zegt, dat zij in ons va.,erland doorgaans neder 1 igt, fchoon wij haar nimmer anders gezien hebben. Een afzonderlijk Bloempje met de twee uitge-fpreide wiekjes ti. vergroot b. behoor ende deze orickjes eigenlijk t't den geklturden Kelk t te zien bij c. De Bloemkrans is rolrond., pij^ vormig , aan den rand gekuifd; het zooge oemde vlagje, af liever boordje, op het p jpje zittende, is tweejpletig: alles te zien bij b. Eik Bloempje lejft iwie ^chw.blaadjes, die po.dig ajvalle.e. ddeeldraden tn Stamper d. Vrucht eginzel en Stamper afz'.n! rlijk Q. Zaaddoosje f. Loodregt doort^ifneden g. Het Zoal h. De voorigroeijende Kelk, orelke htt Za:iddocsje bjehut, ep de efbeel ing te zien, De Bladen digt bij den wortd zijn eiroeid-lanceivormig. De Plant hoog vau 2 tot 8 duimen , op de Heigronden groeijen zij zeer laag en armoedig.

Verfeheidenheden. Met hemetsblaauwe, paarfche, vketchkleurige en witte Btoemkran-ftnook verfchilt het getal der Meeldraden, volgens de Gorter, van 8 rol 10. — De twijfeling door St. J. v. Geuns geopperd, of de Pol. amara ook tot deze foort zou moeten gebragt worden, bevestigt zich onzes inziens niet, daar dezelve ong twij-feld foortelijk onderfeheiden is, gelijk ook de meeste Pcht ijvers dezelve voor twee afzonderlijke foorten houdon.

In lage Duingronden f. en is aldaar in den meest volkomen Haat. Op de Ilelde achter de Bilt en Eenswoude in het departement Utrecht . — Verder bij het Heerenveen, op het Orangewoud bij Dragt en, Ureterp en Sijgerswo'.de ii Vriesland, bij Zwol, op de vruchtbaarfte heivelden in het kwartier van Zutphen, op de IHdweidc bij Hardersvijk, op de heide bij Hülfen buiten Nijmegen en verder door geheel Gelderland en elders.

Kracht en Geneeskundig gebruik. Hoewel veel minder kracht bezittende, dan de Polygala amara, wordt een afkookfel der Bladen in Borstdranken nuttig bevonden, terwijl de wortel bij uittering (Atrophia) wordt aangeprezen.

Huishoudelijk Gebruk. Wordt door Runderen , Schapen en Geiten gegeten, maar door Varkens geweigerd (Linn. Par. Suetus , en doet het Vee veel melk geven (Mattuschka.)

e£=i 5C». nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'«s’»

C^s.k.CTZ'R.tt Generique. Calice à cinq folioles, dont deux en forme d’ailes, colorées» Capfule en coeur renverfé et à deux loges.

Caractère Spech-ique, (felon Willdenow) Fleurs barbues, dispofécs en grappe; les ailes du calice à trois nervures, obtufes, et de la longueur de la corolle; les tiges plus ou moins couchées; les feuilles linéaires-lancéolées, peu aiguës.

La figure A, repréfente une plante, réduite au petit pied, pour faire voir comment couchée. De Gorter dit , que , dam notre patrie, elle est ordinairement touchée} nous ne tarons jamais vue autrement. Fleur féparée, avec les deux aller ecartees a. grosfie en b. Les ailes font partie du calice coloré, comme on voit en c» La Corolle est cylindrique, tuhulée, barbue au bord. L'étendard, ainfi nommé , ow plutôt la lame placée fur le tube, est divifée en deux ; on voit tout ceci en d. Chaque fleur est munie de deux bractées caduques. Etamines et pistil d. Pistil fêparé e. Capfule f. La meme, coupée verticalement nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Semence h. On voit encore dans la

figure le calice pefistant, dont la Capfule est recouverte. Les feuilles les plus inférieures font ovales-lancéolées. La pla-te est haute de o. à pouces. Dans les bruyères elle ea très grêle.

Variétés. La couleur des fleurs varie beaucoup; on en trouve de bleues, de pourprées, d'un rouge pâle, et des blanches. Le nombre des étamines change au fi de Q à lo, Quant d l’opinion de M. St. J v, Geuns, qui fuppofe, que taPcdïyg?.}^ amère pourrait bien n’étre qu’une variété de l’.spèce, dont nout traitons, nous ne voyons pas, que cette fuppofition ait été confirmée ; car la plupart des auteurs dtstinguenf i’une et l’autre plante comme des espèces très différentes.

Dans les vallées des dunes, f. ou elle fe trouve dans l’état le plus vigoureux. Dans les bruyères près du Bilt et Rensrvoude, départ, d’ Utrecht ; f. près de lieerenveen; à 1’ Oranjetvoitd, aux environs de DragtenUretenjo, et Sygerswol en Frife. Aux environs-de Zv^ol; dans les lieux les plus fertiles et gazonnés des bruyères du q^uartier ùQZutphen, c» plutôt de toute la Gueldre.

Vertus et Usage Médicinal. Quoiqu’elle foit moins efficace que la P. amere, on a pourtant reconnu que la décocrion des feuilles étoit utile comme tisane pectorale; on re-; commande ausli la racine comme un bon remède dans l’atrophie.

Usage Economique. Les boeufs les brebis et les chevres la magnent, mais les cochons 3a refufent. (Linn- Pan Suecus,) Les vaclaes, otii la broutent; donnent beaucoup de lait» ( xMattusciika.^

CARACTERE GENERIQUE. Ri^ccptaclc HU. Aisretts fimple. Les dcailles du calice égales; de Ia hauteur dar dis^iie et peu inenibraneufes.

Les fleurs viennent avant les feuilles ; la (igure A. reprèfente une hampe en fleur ; cette flgure est rddude au petit pied, ainfi que B. repréfentant une plante en feuilles. Le calice a. la Sommité de la fleur, dont on à enlevé le calice b. Cette fleur ne contient que 2 A 3 fleurons hermaphrodites, Flacès au centre du disque; on en voit un, peu grosfl en c. fleuron femelle, peu grosfle d, eî dont le fligmate est divifé en deux parties. En e on voit le calice, duquel fortent les aigrettes des graines parvenues à maturité. Une feule graine fe voit en f.

La Tige ou la hampe est flstuleufe ; elle est couverte de beaucoup de feuilles en forme d'écailles grandes et lancéolées, à Texception de la bafe, près de la hampe, où elles font plus larges; la fommité da la pointe effilée de ces parties porte une lame ou un petit collet, qui montre quelque rapport avec les feuilles de la plante. Tout ceci n'a pas feulement lieu dans plufleurs espèces de ce genre, mais on obferve ausfl quelque- chofe de femblable dans quelques plantes de la fam'lle des ombeUiferes. On peut voir les parties, que nous venons de décrire,, à la hampe réduite en A; une autre, prifa de la partie inférieure de la hampe , est repréfentée de grandeur naturelle en g. On peut donner k nom de bractées à ces parties, qui font placées authyrje, ou à celles qui fupp-irtent les pédoncules, 'doutes ces parties, ausfl bien que les calices, font d'un rouge foncé. En été les feuilles gagnent une grandeur confldérable, et ont 3 à 4 pieds de largeur. De toutes nos pl .ntes indigènes celle-ci porte les plus grandes feuilles; elles furpasfent beaucoup celles de la Bardane ; Lin NE fait la meme ohfervation à l'égard de la Suede,

Willdenow regarde cette plsnte comme une feulé variété- delà Tiisfilage Pétafite ; il nomme let ni tre la variété femelle, l'autre la variété hermaphrodite, Cep-endant, plufleurs caractères distinctifs, favmr : les fleurons femelles , qui manquent quelquefois entièrement dans l'espèce Hybride; et enfin la fornie du fligmate, flmple et ceuné:)orme dans l'une, et divifee en deux parties dans l'autre; — tout cela ne parâit laisfer a-icun doute fur la différence fpéciflque de ces deux plantes. Nous penfons même, que la T. hybride a les fligmates dir fés, afin que ceux-ci ne puis, fent manquer de faiflr la pousflère fécondante du petit nombre des etamines qui fe trouvent dans chaque fleur ; ce qui ferait moins facile, g les fligmates avaient la même Jlructure que dans la T. PAafite. Cette forme du fligmate n'étoit pas nécesfaire pour la dernière plante, où chaque pistil est pourvu de cinq anthères, dont la colonne e,t psreee par le fligmate meme, ce qur doiS' rendre la fécondation presque infaillible.

Les feuilles de cette espèce étant parfaitement ferablables à celles de la T, Pétaflte, et la dilférenee de' CCS deux especes ne pouvant être connue que par les fleurs, qui viennent avant les feuilles, au coinmen-cen-.ent du mois d’Avril, faifon , dans laquelle on s’applique encore peu aux obfervations botaniques : 11 pa-rô:t, que peu de botanistes ont eu l’occafion d’obferver les fleurs ausfi bien que les feuilles do chaque espèce fur les differens lieux. Du moins nous croyons pour cette raifon devoir peu compter fur les indications de DE Gorter à l’égard des endroits, où les deux espèces fe trouvent. Mais nous pouvons annoncer comme certains les lieux fuivans pour la T. Hybride, favoir: près du bois de Ha-arlem, le long dm fosfé qui entoure la prair.e nommée het Hazepatersveld; f de Gorter nomme cet endroit pour la T.. Pétaflte; mais nous nous femmes bien asfiircs du contraire par des obfervations réitérées faites fur le licit même, et fur des plantes en fleur. Le Catalogue de Commelin porte, que la T. Pétaflte vient entre' ireukelén et Nieuwerfluis ; mais de Gorter asfure, que c’est la T. hybride. Au reste nous indiquerons encore d’après de Gorter les lieux, ou l’on trouve nôtre espèce. Ce font; le long des petites digues, dans le PUiitefleeg à Haren, pics de Groningen. Au bastion de Lesuwaarden ; t près àQ Herbajum et Dron~ ryp en Frife ; à Hardernyk dans IFeifleeg, près des fermes, et au hameau Bisfel; à Hrnhem, fur le Glacis; au Fort de Pfestervoort ; le long du canal qui est entre Rotterdam et OverfcMe ; près de Delft.. Je puis encore ajouter que j’ai trouvé l’une ou l’autre espèce le long du Canal de Eoe'-yk près d’Hlkmaar; -p à Loosduintn ; J et fur les remparts de FHHlemflad, f mais comme je n’y ai vu que les plantes en. feuilles-^ je ne laurois pas déterminer, à quelle espèce on doit rapporter ces endroits.

Usage Economique. Le bétail ne broute pas les feuilles entières de cette plante; cependant il en mange' volontiers, lorsqu’on les coupe et qu’on les mêle avec la pâture ordinaire. (Gmelin} Ceci mérite bien, d’etre remarqué, pareeque les feuilles fourniront une grande quantité de nourriture, qu’on peut fe procurer fans beaucoup de peine. Cependant, lorqu’elie fe trouve dans les prairies il fera plus avantagcuiK de la déraciner, parcequ’e’le étouffe la bonne herbe. Linne obferve, que les poules et autres, oifeaust Se caciient feus les,feuilles pour fe mettre à l’abri de la pluie, (Flor. Suec.}

Bloeit in Grasmaand. 4 ’.agt;i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;feSifeS» 'lt;54

SyNGENEsiA, POLYGAMIA SUpERFLUA; ZAMEN TELENDEN, OVERBODIGE VEELWYfERT, llatuurl. Rat:g volgens L i N n, xlix. Compofita',

Geslachts Kenmerken. Receptaciiliim nudum; naakt OntvangbeJ. Pappes fimplex; eenvoutitgs Z-'ailk’i'f, Calycis fquamæ æquales , discuin æquantes , fubineiubFanaccæ ; äe K.elkCJiubjes gehjkvorm'tg. evenlane: als de jçhijf, vliesachtig.

Soortelijke Kenmerken. Thyrfo nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-, met een langmerpgsn Bloemfpies, Flofculis foemineis midis,

plurlinis ; veelvuldige naakte vromveltjke Bloempjes, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Attar de Plant bloeit, eer hare Bladen uitkomen , zoo is bij K afge’ieeld een Stsng en B’osmJ'pies, gelijk dezelve zich bloeijende vertoont, en bij B. mede ve.-kleind, een Struik met eerst uitkomende Bladen, — Een Kelk bij a. Eene Bloem van den Kelk ontdaan, van boven gezien b , waaraan de ve Ivuldige vrouwelijke , en de zeer wein'ge tweakunnige Bloempjes , d’e ßechts ten getale van 2 £!ƒ 3 i« het middenpunt van de Bhom ßaan, z'gthaar zijn. Een tweekunnig Bloe noje, een gszins vergroot c. Een vrou.' el jk Bl empje, mede iets vergrtot d, hebben Ie een tweefptetigen Stempel, De Zaadkuif, zich nog in d n Kelk bevindende e. Een Zaad ajsonderiijk f. — De Steng is pijpachtig en geheel hol: dezelve heeft, gelijk aan meerdere foorten van dit gßjcht eigen is, vtle en Zware lancetvormige fchu'/ben , doch welb.e fchu'eben, beneden aan d:n Sfnz, aai derzeiver voet eirond Zijn ; bovenwaards zich vernaauwen, en verder z'ch in een hraegie tiitbreiden , van gelijke geiaante cis de Bladen, zoo als ook i-^ts dergetijas p'aats hes t bj fom-n'ge Zi inefcherm -bloemige Planten, Bien zie de berdireven fchub'ie.i aan den verk'e'nden S‘e:ig B , en den dr onderße /c lubben van natairlijke grootte bj g. — De fchubbei aan den Bloenfpiis en Bioemflilen moeten als jchutbladen g-rekenl worden. De Steagfch-ibben ei Kelken zi'n allen roodkleurig __ 'ua Bladen groeijen in den Zomer tot eene aanmerkeljve gro-'tte, z lf. velen tot eine breed-e van Î em voeten. Deze foort en de T. Petafites hebben de grootße Bkidev vin alle o iz. Inlavdfche Planten, zijnde ook grooter den die van de gemee.ie Klis , Arctium Lappa. Hetzelfde merkt o.ok Linneus aan wegens Sweden,

.WiLLDENow heeft deze fiort ßechts aangemerkt als eene verfcheidenheid der T. Petafites, en de onze nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;foemira , «/t öe T. Petafites iwz L i n n e u s , hennaparodita. Doch het onder-

fcheid, dat oij bede plaats heeft, te weten', van langwe~p'ge en ei'Onde Bloemfpiis ; van veel'ul-dige, of zeer weinige, of ze’ s geheel geene vrouwelijke Bloempj is, en van het gsfpletene of knods-Vormige van den Stempel, ßelt het onzes in-ieis buiten t :ijfel , dat zij voor twee ondequot;Jcheids joorten moeten gehouden worden. — Zou in het 'weefpletige ran den Stemp~l der T. hybrida, niet eene wijze voorzorg gelegen zijn, dat, namelijk de St mpel hierdoor te gsreeder zou kunnen opvangen het Stuifmeel vim de weinige Meeldraden, dis i:i elke bloem voorhanden zijn; terwijl deze op-vanging m.tidsr gemakkeljk is voer den knodsvonnigen Stempel der T. Petalites, maar zulks ook minder noodig was, om dat ieder Stempel vijf Bleeldraden heeft, om hem het Stuifmeel tostedienen.

Daar de Biadcn van deze foort en van de T. Perajites, volkomen gelijk, en de beide foorten alleen door de bloeiwij/.e zijn te onderkennen, die cclitfr voor het uitkomen der Bladen in het begin van Grasmaand, wanneer nog weinige plantkundige waarnemingen gefciiieden , kan nagegaan worden ; zoo fehijncn weinige Plantkundigen in de gelegenheid geweest te zijn, om, zoo wel bloemen als biadcn van elke foort, op on-derfcheide plaatfen waarieneinen. Wij gelooven ons hierom weinig te kunnen verlaten op de Gorter’« opgave van groelplaatfcn dezer beide foorten. — Wij kunnen als zeker melden , dat de T, hphrida gevonden wordt langs de flooten om het Hazepatersvsld, Haarlem bij den Hout f, van waar de afgebcelde genomen is , doch welke plaats door de Gorter niet vermeld , maar v.el bij de T, Petaßtes wordt opgegeven, fchoon onder de menigte, door ons aldaar in den bloeitijd nagegaan, nimmer gevonden. — Com-MELiN had de Petaßtes aangeteekend te groeijen tusfehen B.'aiik len en Nieuwerßu's , maar de Gorter. verzekert, deez de T. hybrida te zijn ; voorts iaten wij dc plaatfen door de Gorter, voor onze foort opgegeven, hier volgen, als: aan de dijkjes in de PVittsileeg te IE ren bij Gron'ngen; aan het Bolwerk tc Leeuwaarden ; | bij Herbajum en Dronrijp in Kriesland; bij Harderwijk in de IHeißeeg aan dc Hoven en omtrent Bifcl; te Hrnhem op het Glacis; te PHestervoort op de Schans; aan de Vaart tusfehen Rotterdam en Overjciiie ; en bij Delt. — De Bladen van eene van beide foorten, heb ik aan de Koedijkjehe Vaart bij dilkmaar ; f te Eoosduinen bij de Buurt, -f- en op de wallen van de ffZillamßad, t in den Zomer aangetroffen, zonder dus te kunnen bepalen, tot welke foort dezelve behoorden.

Huishoudelijk Gebruik. Dc Bladen geheel gelaten, zijn onaangenaam voor het Vee, maar klein gefneden en met ander voeder vermengd wordende, zijn ze voor hetzelve aangenaam; (Gmelin) ’t geen zeker wel aanmerking verdient, om dat zij eene groote hoeveelheid voeder, die met weinig moeite te verkrijgen is, zullen opleveren; anders behoort zij wegens de grootte der Bladen, welke alle bijftaande Planten onderdrukken , op weiden uitgerocid te worden. Linn. merkte op, dat Hoenders en ander klein gevogelte bij zwa-ren regen onder de Bladen fchuilen. Ç^Flora Su^cß

SiJNGENnsiA, POLIJGAMIA SUPERFLUA. Z A M 1N T « L E N D E N , OVERBODIGE VEELWIJVERIJ.

Geslachts-Kenmerken. Recepcaculum nudum, Ontvangbed, Pappus fimpleXj eenvoudig Zaa’phiis. Calyx cylindricus, calyculatus ; S qua mis apice Iphacelacis : Kelk rot..^ rond, zelve gekelk l, de fchubben aan den top als ingebrand.

SooRTELîjKE Kfnmerken. Coröllis nudis ; niet naakte Btoemkranjen. Foliis arriplexicau.; libus, pinnatifidisj dentatis; Bladen den Steel omvattende, als in vinnen gedeeld, getand.

Het naakte Ontvangbed a. Hetzelve met het Zaad daarop zittende b.* De buiten Kelkfchubjes van onder tegen ha^ Ontvangbed , zijn aan den top alt ingebrandt maar dit is niet altoos het gevat aan de flippen van den binnen Kelk, die de bloempjes geheel omvatten , en dezelve boven flerk zamendringen. , fHcnneer Lee volkomen rijpe Zaad zich door middel van zijn pluis, van het Ontvangbed verwijderd heeft, buigen de Kelkßippen zich geheet om, en fluiten zich om den Bloem-fleet, zoo al) te zien is bij a en b. Een Zaad e, 3’ergroot f. enkel vrou-1?' \ weüjk b dempje van den rand, 't welk zonder lint is , bij c. Een tweckunnig • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bloempje van den fchijf d. — üe H^ortel heeft vele draden. Dt Steng is meest

■: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; paarsachtig en altoos doorfchijntnde, rond, glad. De Bladen zijn vlak en glad. —

De grootte en hoogte Her plant verfchilt aanmerkelijk naar den grond, waarin zij wast, en naar deszelfs ligging: De Plant komt zelden hooger dan één voet.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Men zou dezelve als eene verkoelende en oplos-’ fende Plant,* even als de gemeene Paardebloem, Leontodon Taraxacum, kvinnen gebruiken»

Huishoudelijk Gebruik. Runderen, Geiten en Varkens eeten het, maar Paarden en Schapen raken het niet aan. (Linn, Pan Suec.quot;) Vogelen worden *er mede gevoerd, bij welke het eene zachte ontlasting geeft. Kanariën en Vinken zijn ’er zeer gretig naar, vooral op het Zaad. De Bijen azen ’er gaarne op. (GxMelin, Mat tusch ka.) Een zeer algemeen onkruid op teel- en moeslanden, en door Brugmans onder de onkruiden der weideri opgegeven«

Caractère Generiqu*. Réceptacle nuj aigrette Ample; calice droit, cylindrique, cali-tolé à la bafe, ou entouré d’écailles fanées ou noirâtres à leur Ibmmet.

Caractère Seecxfique. Fleurs nues; feuilles smplexicaules, pinnatifides, dentées.

On a repnf/enté le réceptacle nu en a. Ze même pour montrer les femcnees, placéet det^ fus b. Let écailles du calicule^ placées a la bafe du ealice contre le réceptacle font toujours noirâtres à la pointe, ce ^ui n’a pas conßamment lieu dans les dirißont da calice f par lesquelles les fleurons font entourés et ferrés. Les graines parfaitement mures étant enlevées du réceptacle par k fecours de l’aigrette qu'elles postent, les divifions du ealice fe recourbent , et fe fe rtnt tonîre le pédoncule, comme on le voit en 2 et b. Une ftmence e, grosfie f. ée«/ fleuron femelle du bord de la flevr c; on voit par là, que cette espèce na pas dit demi fleurons. Fleur hermaphrodite du disque d. La racine est très flbreufe» La tige est ordinairement pourprée, toujours transparente, cylindrique et glabre. Les feuilles font planes et glabres ; La grandeur et la hauteur de la plante différé confidérablement fuivant la différence et l’expoßiion du fol, qu’elle habite; cependant fa hauteurs furpasfe rarement csfira’un pied.

Vertus et Usage Médicinal. On pourra feServir de cette,plante comme d’un remède rafraichisfant et réfolutif, car elle a des vertus ferablables i celles du Leontodon Taraxacum.

Usage Economique. Ce fenecon est mangé par les boeuß, les -clievres et les cochons, mais les chevaux et les brebis n’y rcuchent pas. On en nourrit ausfi les oifeaux, qu’il purge légèrement; les ferins de Canarie es les pinçons en font même friands, furtout de la graine. Les fleurs font beaucoup fréquertées par les abeilles. (Mattuschka^ De toutes les mauvaifes herbes des lieux cultivés c’est la plus communeî M, Bruojm!ANS dit, qu’elle appartient ausfi à l’ivraie des prairies.

Hoogi» Wiefen-Lolch, Sujfer - Lolch, Englisch Ray-gras.’ l^ngelsch. Perennial darnel-grafs, Ray-grals.

JStderd. Bijnamen. Overblijvende, ook roode Dolijk, Rogge-gras, Muizen-koorn , lange Smeelen, Phoenix.

Txiand'ria Digynia. Driemannigen TweewyvigeNiI l^atuurl. Ran§ volgens L i n N. I v. Gram/nJ, Grasfen.

• Geslachtskenmerken. Calyx i-phylliis, fixus, multiflorus ; éénhiadige fßevige, veelbloemige Kelè^

Soortelijke Kenmerken, Spica mutica ; »ze? eene onginaah^e .^lir. Spiculis compresfis, multifioris ; ^amgedrongene, veelbloemige Airtjes.

Een Airtje met het éène lange Kelkblaadje afzonderlijk a. Het tweekleppige Bloemkransje b. Meeldraden c, Stamper d. Zaad vergroot f.

He H^ortel beejt vele vezelen. De Halm kruipt eenigzins over den gronden rigt zich verder overeind ; it glad en met drie knoopen voorzien. De Bladen bij den IVortel zijn fmal en glad ; aan den Halm breeder en Zwaarder , en van boven een weinig ruw. Het Kelkblaadje en de Airtjes,ßaan evenwijdig met de bui^ gingen van den Halm , en zijn hiertegen zoodanig aangedrukt, dat dezelve uitgehold zijn. Deze uitgeholda gedeelten van den Halm vervangen de plaats van het tweede Kelkblaadje, bij de andere gras/en aanwezig» liet bovenfle Airtje, op den top des Halms geplaatst, konde dezen dienst van den Halm niet ontvangen, e» is hierom ook door twee Kelkblaadjes befehut. Het Kelkblaadje is doorgaans korter dan het Airtje. — De Airtjes zijn overdwars geplaatst, ik heb die van 4 tot la bloemigen gevonden. Dit gras groeit ter hoogte van 2 en levieten.

De talrijke verfcheidenheden, welke dit gras meer dan eenig ander in Holland oplevert, zijn door Ds Gorter naar 16 verfcheidenheden, door R a i n v i lle verzameld en aan Hem medegedeeld, zeer juist aldus opgegeven: „ Het verfchilt door brede en fmalle Bladen; door eene brede, ineengedrongene , „tweefplétige , plaimvormige Air ; door dikke, tengere, lange, korte, eironde, fiompe, zaamgefchaarde, „enkele, tegenoverßaande , naarèéne zijde gedraaide, of als naar één kant gekeerde Airtjes; meteen „ Kelk, evenlang als heP Airtje, of langer dan hetzelvequot; , van welke verfcheidenheden ook Velen door ont ^ijn gevonden. — De door Rainville aan tgt; e Gorter toegezondene,. met twee Kelkblaadjes, is waarfchijnelijk eene Festuca loliacea ; fchoon W. Curtis /« zijne Obfervat. on the Brittisch grasfes p. 42. wien deze Festuca wel bekend was, een Raij - gras met een twe.kleppigeu Kelk apgeeft, onder den naam van Loliuni arvenfe. — Het Ralj - gras is onderhevig aan roest of brand, gelijk de granen, en heeft ook een misgewas van zaad, bekend onder den naam van Hanejpoor. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Groeiplaatsen, Op natuurlijke Weiden, langs kanten van Akkers, langs Wegen en op Dijken, vooral^ op ftijve gronden, door geheel Holland, f

Huishoudelijk Gébruik, Dit is het echte, vermaarde Raij-gras der Engclfchen, De beroemde Rat gaf er reeds den grootften lof van, als het beste en voedzaatnfte voeder voor paarden. Er zijn in Engeland vele konstweiden van aangelegd, en het zaad is daar algemeen verkrijgbaar. In de nieuwe wijze van Land-bouwen D. IV. bl. 63 env. is hetzelve ook als zeer voordeelig aan onze natie epgegeven , doch zeker met. te veel ophef. De groote Haller heelt het veel van zijn lof doen verliezen, en volgens waarnemingen in Duitschland gedaan, is het hard en ftrooaehtig, doch zoo lang het jong is, een goed voeder voor paar-,den. Op fchralo gronden Haagt het wel, gelijk het ook op onze bekorste Duinen van zelve voorkomt: ook is het bij Nijmegen op ontgonnen heigrond gezaaid met de Medicago igt;putiaa. ( Zie Magazijn vatii Landb. D. IV. bl. 314.) St, J. van Geuns oordeelde dit gras, gezaaid met Festuca ovina , op zulke gronden goed voor fchapen ; doch in eene Weide nabij den Haag,, welke door een groote troep fchapen werd afgeweid, zag ik de veelvuldige halmen Raij-gras onaangeroerd ftaan,. fchoon het land anders kaal; was gegeten. De bovengenoemde W. Cürtis, die ten dezen zoo veel aanmerking verdient, fchrijft de klagten wegens dit gras toe aan eene verkeerde keuze van den grond , welke eene vruchtbare Weide behoort te zijn. De fnelle en r.jke groei der bladeren en de gedurige uitfprulting der halmen , prijzen hetzelve zeer aan, en het geeft alsdan een aangenaam en voedend gras. — Het korthouden van dit gras fchijnt ■vooral gevorderd te worden , daar de opfehietende halmen hard zijn : het zal hieroiH f^lvo9deriuggt;, waartoe het gras gedurig moet gefueden worden, inzonderheid aanmerking vetdieueu. „ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. - t.

■Altfmanl. Ausdaurender Lo!cb, Süßer Lolch, Englisch Ray'-gtaîs, ^ngloit. Perennial Darnel-graß, Ray-grafs.

Caractère Spécifique. Epi fans ta.’bes; les dpillets comprimés, multifiores^

Un épiUet avec la valve du calice est repréfanté féparément en a. La corolle bivalve tu b. érhtnf.. nés c. Le pistil d. La femence s, la même grosfie f,

Lo racine est tres -fibrsufe. Le chaume est plus ou moins couché vers fa bafe , au reste il est dresfê, glabre et a trois noeinis. Les feuilles inférieures font étroites et glabres ; celles du chaume font plus grandes et plus larges, et un p u rudes vers le fom-net. Les épillats à calice univalve font dispofés alterna-t^ement et a d stance égala le long de l'axe commun ; un des côtés s'appuie contre le creux de cet axe fiexueux, et celui-ci remplace par là la fécondé valve, qui fe trouve ordinairement aux épiUets des autres grammees; ausfi l'epillet porte au fommet de la tige n'ayant point cet appui latéral de l'axe, est-il pourvu d'un calice a deux vaives. La valve du calice n'a pas tout à tait la longueur de l'epillet Le nombre des fleurs dans les épiUets varie de 4 à 12. Ce«e graminée a la hauteur ue 1 à ai pieds.'

\es nombreufes variétés que pré fente cette graminée plus qu’aucune autre de e lies, qui crofsfent en bf-tl-lande, ont été indiquées avec beaucoup de prédflon par ss-e. Gorter, d'après feize variétés, qui lui «voient été communiquées par nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII.LE.: „D'abord,quot; dit. il, „cette plante varie beaucoup dans

feuilles , qui font tantôt larges, tantôt étroites; puis dar,s la largeur de l'épi, lequel est en outre

„qulequéfois très ferré, ou double, oà paniculé. Les épiUets variant autant; ils offrent beaucoup da „différence quant à la gros four et quant à la longueur; ils font encore ovales où obtus, ferrés où ifo-„lés, quelquéfois oppojés, où tournés de différons fens; enfin le calica est tantôt de la longueur de „ l'épillet , tantôt plus long.quot; Nous avons nous mêmes obfervé plufleurs de cas variétés. Mais celle à eafiee bivalve, communiquée à de Gorter par Rainville, est vraifemblablement la Fcstuca loliacea. Cependant W. Curtis, ( nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ« obfervat. on the britisch grasfes, p. 42. ) qui conno'sfoit

très-bien cette Festuca, fait mention d'un Ray-grafs d calice bivalve, qu'H nomme Lolium arvenfe. jiu reste cette graminée est fujette à la nielle comme les blés, et on obferve quelque]ois à la graine cette excroisfance, qui est connue fous le nom d’ergot de coq.

Lieu Natal. Dans les prairies naturelles, et le long des champs’, des chemins, et des digues; elle aime furtout un terrain dur et affermi ; elle est très commune dans toute la Hollande.

UsAcE Economique. C’est le véritable Ray-grafs des Anglois, dont ceux-ci ont tant relevé les qualités. Le célèbre Ray l’a déjà loué comme la meilleure nourriture pour les chevaux. En Angleterre on en a formé beaucoup de prairies artificielles, et on y peut fe procurer partout la graine. Dans l’ouvrage Intitulé : nieuwe wijze van Landbouw en , Tom. IV. pag. Ó3. cette plante est ausfi recommandée comme très utile pour notre pays; mais il est certain que ceci est beaucoup exagéré. Le grand Haller a déj» révoqué en doute les vertus prétendues de cette herbe, et d’après des obfervations , faites en Allemagne ,. «Ile est dure comme la paille, et ne donne aux chevaux une nourriture bonne et lendre, que tant qu’elle' est jeune. Elle réusfit asfez bien dans les lieux ftériles , et provient fpo-ntanément- dans les endroits-gazon-nés de nos dunes ; près de Nimsgue on l’a femée avec la Medicago lupulna fur une bruyère défrichée. ( voy. Magazijn van Landb. IV. p. 314. ) S T. J. v a n Ge un s jugeoit, que, femée avec la Festuca ovina-,. elle feroit bonne pour les brebis j cependant j’al obfervé dans une prairie près-de la Haye, qu’une grande quantité de cette graminée n’avoit pas été mangée , tandis que le reste du terrain étoit entièrement brouté par un troupeau de moutons, qui paisfoient dans-ce lieu. W. Curtis, que nous venons de citer, et dont à ce fujet l’autorité est d’un grand poids, attribue les plaintes touchant cette herbe au mauvais-choix du fol; car elle exige un bon fonds de terre. En effet elle pousfe vite et abondamment, donne bientôt un gazon très touffu, offre une bonne nourriture, et est fort récommandable pour cela. 11 est utile de la «ouper fouvent, car les tiges longues font moins tendres; elle mérite furtout une attention ferticuliere dans le oas, qu’on ait continuellement befoin d’herbe Iraiclie pour du bétail établé , et qu’on ne me«« JM au pâturage, ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ -

Nederd. Bijnamen, Groote - winde, groote zachte Winde, groote Blok je s-winde , Slinger-roos.

Sä fcsi nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'lt;s=^'lt;sss

Natuurl. Rang volgens Linn. xxix. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Klokbloemigen.

Geslaciits Kenmerken. Corolla campanulata, plicata ; klokvormige geplooide Bloemkrans, Stigmata a, tv’se Stempels. Capfula a-locularis , loculis dispermis Zaaddoosje met Wtfi hokjes, elk met tivee zaden.

SooRTELijKE Kenmerken. Folüs fagittatis, postice truncatis; met pijlvormige Bladen, van achteren geknot. Pedunctilis tetragonis, unifloris ; vierzijdige, éénbloemige Bloemßelen.

De vijffpletige Kelk a, jvelke omvat mordt door tivee zivare, tangiverpig eironde Schutbladen, te zien hij b. Meeldraden en Stamper met de tivee ßempels, zoo als zij beneden in den Bloemkrans geplaatst zijn c. De volkomen rijpe Zaaddoos met den verdorden Kelk, ivactr in dezelve beßoten is d; yon den Kelk ontdaan et het Zaad, dat eenigzins kantig is f. — De Bloemkrans heeft tien plooijen. Het afgeknotte der Bladen, te zien bij g g. Dezelvs zijn gelijk de Schutbladen, aan de randen bruinachtig. De Steng ßingert zich om de boomen, tot de hoogte van lo voeten: als de vrucht rijp is, verdort de Steng, maar de JVor-tels kruipen ßerk voort, en elk ßuk daarvan afgefneden jpruit iveder uit.

De Verfcheidenheid is door Commelin gevonden in een haag van een Boomgaard buiten Haarlem bij het Kraaijennest.

Huishouuelijk Gebruik. Paarden, fchapen en geiten, eten de plant. fPan Suee.y De wortel wordt door de varkens opgezocht. (Haller) Voor heggen en hakbosfehen, vooral op lage gronden, is dezelve wegens de fterk omllingerende ftengen en de voort, kruipende wortels, die het voedfel rooven, een dadelijk onkruid: ook op hoppe-landea is het een der bezwaarlijkfte onkruiden, en hét is niauwlijks tutteroeijen ora de ïeed» g,®gt; melde gedurige uitfpruiting der wortels.

Caractère Generique. Corolle campanulée, à limbe plié. Deux Stigmates. Capfule* à deux ou à trois loges , chaque loge ordinairement à deux graines.

Caractères Spécifiques. Feuilles fagittées, à lobes tronqués. Pédoncule tétragone, portant une feule fleur..

Le calice à g divifions est repré/enti fig. a ; il est entouré de deux bractées grandes oblon* gués - ovales, comme on voit en b. Les étamines et le pistil à double fligmate , tels qu^ls^ fe trouvent au fond de la corolle, c. La capfule parfaitement mure, renfermée dans le calice fanéi d. La même, dont le calice est enlevé e. La femence, un peu anguleufe, f.

La corolle est à lo plies. Les lobes tronqués des feuilles font reprifentés figl g. Le bord des feuilles ausß bien que des bractées est brunâtre. La tige s'entortille autour des arbres à la hauteur de dix pieds. Les tiges périsfent et fe féchent lorsque le fruit est parvenu à maturité, mais la racine vivace rampe fort loin fus la terre, et elle repousfe même encore^: lorsquelle a été coupée en plvßeurs morceaux.

La variété à été trouvée par CeuMSLiN dans la haie d’un verger aux- environs de Haarlem près du ïiraayennest.

Usage Economique. Les chevaux, les brebis et les chevres broutent cette plante. (Pan Smpc.) La racine est recherchée par les cochons. (Haller) C’est une mauvaife herbe pour les haies et pour le bois taillis, qui en font enlacés fortement, et dont le fol* est épuifé par les racines rampantes de ce liferon. Celui-ci est encore- très nuifible dans les champs, OUI l’on cultive le houblon, et on a beaucoup de peine à déraciner cette hérbegt; ijareeque fes racines repousfenc continuellement.

Caracteke Generique, Corolle campanulce, dont le fond est fermé par les filamens très élargis à leur bafe- Stigmate à trois divifions. Capfule inferieure, s’ouvrant par des ouvertures latérales^

Caractère SPECIFIQUE? Les feuilles radicales font ovées à rebours, celles delà tige lancéolées - linéaires, légèrement ferratées, fesfiles, distantes.

Le calice à S dirißons' longues, linéaires, très ouvertes, a. Etamines et pistil; les mêmes grosfii, c. Les filamens fe ferrent fortement contre Foraine anguleux, mais au delà ils s'éloignent du pistil, placé aU'milieu. La capfule, d, dont les ouvertures^ latérales font vifibles dans la figure;; elle a 4 loges; on la voit coupée horizontalement dans la fig. e,. La graine, f. — Les feuilles radicales font ovées, g. — Les dents dwbord des feuilles tau-Unes font ordinairement blanchâtres. La tige est un peu fillônnêe. Les fleurs font portées par des pédoncules longues, ordinairement uniflores ; quelquefois on en voit plufieurs fur •un meme pédoncule. La plante est entièrement glabre et atteint la hauteur de 2 à 2i pieds, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Elle a été trouvée par de Gorter près de la campagne Ulenpas gt;nbsp;fîtuée entre Dow-burg en Doetichem f* Je l’ai trouvée moi-même à Oosteryvyh dans la Mairie de Bois le Duc près del’églife; c’est d’après une plante trouvée en ce dernier lieu que le desfln a été exécuté. J’ai ausfi trouvé cette plante dans le village de Halfteren près de Bergen op Zoom.

Usage Ecomomique. Les moutons aiment les jeunes feuilles de cette plante. (GLEOitscny’ celles-ci font très - nourrisfantes, furtout pour les vaches qui allaitent. (Mattusciika_)gt; Les fleurs fout fréquemment recherchées par les-abeilles, — Cette plante est cultivée combine plante d’ornement dans les jardins.-

Geslachts Kenmerkent. Corolla campanulata, fundo claufo valvis ftaminiferis ; ktokvor^ mige Bloemkraus f zijnde da hah dear meeldraad - dragende klepjes geßolen. Sbgma 3-fidium,. drie/pletige Stempel.. Capfula inféra, poriis laceralibus dohiscens5 ZaaJ..oof onder den Kelkj, aan ter zijde flaande poriën openfpringende..

SooRTELijKE Kenmerken. Foliis radi'calibus obovatis ; caulinis lanceolato - liiiearibus füb-ferratis, fesfilibus, remotis; /neï eirondachtige Wortel .bladen; . lancetsmjs-lijnvormige, bijnci zaagtandige^ vastzittende, verwijderde Steng - bladen,.

JDe Kelk met deszelfs vijf lange, lijnvormige, wijd.-openfaande Blaadjes a. Meeldraden en^ Stamper b, vergroot c. De Helmdraden fluiten dicht am het hoekige vruchtbeginfel, en verwijderen zich daarnamet .de lange Helmknopjes van den flijh De .Zaaddoos., waaraan dQ opengaande poriën ter zijde, duidelijk zigtbaar zijn, bij d .• dezelve is vierhokkig, horizontaal doorgefneden bij: e. Hel Zaad L — De eirondachtige Wortel r- bladen bij g. Z/lt; Steng-bladen hebben kleine zaag-iandjes, die doorgaans witacJiiig zijn. De Steng is eenig-f, zins gefleufd. De Bloemen rusten op lange , meestal éénbloemige JBloemflelen, doch dragen ook fomtijds meerdere Bloemen, De geheele Plant is glad, en groeit 1er. hoogte van 2 tot : aj- yowtn«,

Bij Uilenpas, tusfchen Doesburg en Doetichem gelegen, door de Gorter f; te Oisier-wyk in de Meijery van ^sHeitogenbcsch, niet ver van de Kerk, van waar de afgebeelde ge-r nomen is» als ook in het Dorp Halsteren, bij Bergen op Zoom, door mij gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. De jonge Bladen zijn aangenaam voor de fchapen (Gle-ditsch) en zeer voedzaam ,. vooral voor zoogende ooijen. (Mattuschkaj De Bloemen woi den zeer gezocht door de Bijen. Zij wordt met regt onder de fraaije Tuin,* planten aangekweekt.

Hoogd. Knollige Platterbfe, Erdnufz, Ackernutz, Erdmäufchen, Erdmandeln. Engelse^ Earthnut, Eart-Peas.

Geslachts Kenmerken, Stylus planus, fupra villofus, fuperne latior; vlakke Stylvan boven langhai~ f!g, aan het boveneind breeder. Calycis Laciniæ fuperiores o. breviotes ; twee bovenjie Kelkßipjes korter,

Soortelijke Kenmerken, Pedunculis raultifloris , met veelbloemige Rloemßelen. Cirrhis diphyllis; ttvee-bladtge Vilanieren. Follolis ovatis, interoodilfsmidis ; eironde Blaadjes, naakte tasfehenßanden,

De puntige Knobbel - nortel bij a. dezelve zfjn met kruipende vezels aan elkander en gegroeid, De Kelk bi De vlag van het bloempje, die groot en u'.tgerand is c. De be'de IDieken d. Kiel e. Meeldraden en Stamper f, De Stamper afzonderlijk , eenigzins vergro'tt, ter aannijzing van het Geßachts-Ken~ merk, bij g. Peul h. Zaad i, algemeene Steng is bijna vierhoekig en eenigzins bochtachtig ; en houdt zich alleen door de klanieren, nanneer deze zich aan andere planten hechten, overeind. De Bloemen flaan aan lange Bloemßengen, en rusten op kleine Bloemßelen, die met kleine fmalle Schutbladen gedekt zijn. De Bladen ßaan bij paren. De Bladßelen eindigen in drie-bladige of drie, gaffelige klawieren ; fchoon Linneus en Vlt;1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aw de ktawieren als tmee-bladig opgeven.

De Stoppels zijn half pijlvormig. De Plant groeit ter hoogte van 3 en meer voeten,, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

In Overysfel; Gelderland f; het Departement Utrecht f ; in de Landen van Koome en Putten f; In Zeeland t — ook, naar de Gortbr’s opgaaf, bij den Haag, doch zeldzaam, zoo als zij ook door mij in dien omtrek niet gevonden is.

Hnishoudelije Gebruik. In ons Vaderland van een gelijk gebruik op onze tafels als de Kastanjes, en wordt hiertoe algemeen van de akkers opgezameld en verkocht Tóeeland levert de beste op. Gekookt zijnde, geven zij een gezond, ligt verteerbaar en aangenaam voedfel op : foinwijlen worden zij ook ais Kastanjes gebraden. Door Parmentier en anderen, zijn ze wegens het ineelftof, dat zij bevatten , en’t geen meer is dan in de Aard - appelen , aangeprezen ; als ook om er Brood van te bakken. — Derzelver gebruik als plaatsvervanger der KofTij, is onlangs door J. L. Christ opgegeven in een Duitsch werkje, vertaald in het Hol-landsch door R, J. Brouwer. Door misvatting had men dezelve genomen voor het Amandel Cyper-gras, {^Cyperus esculentusquot;), het welk reeds eenigen tijd in plaats van Kofiy gebruikt wordt; men nam met de-Aard-aker gelijke proeven, wier gelukkige uitkomst in het bovengenoemde werkje vermeld wordt. Ge-ftieden in kleine ilukjes, ’t zij gefchild of ongefchild, en als Koffij gebrand, moet zij volgens Christ, verder als Koffïj gekookt en gebruikt worden. De Heer Brouwer nam 6 deelen van dezen gebranden wortel; 3 deelen Indlaanfche Koffij, en 2 deelen gebrande Siroop, ’t welk nog geen 18 11. ’t pond beliep; Hij verklaart deze Koflïj in fmaak, naauwlijks van ware Koffij te kunnen onderfcheidenr

De wortel wordt door varkens gretig opgedolven , en de plant is voor paarden , Runderen en geiten aangenaam en gezond, waarom. Mattuschka opzettelijk eenlge wortels in de weiden wil geftoken hebben.— De Bijen lezen uit de Bloemen Was en Honig. In het Hanov. Magaz, 1773. was voorge.lagen : de Bijen ia den-herfst met fljngeltoten Aard-akers, bij Honig gevoegd, te voederen, om dezelve te bedwelmen tot be-fparing van het winter-voeder, maar volgens Beckman behoort dit nog nader bevestigd te worden.

Op den Akker is zij een der ergste onkruiden, het best door opdelving én het laten omwroeten do®r varkens, uitteroeijen, Wege..s derzelver aankweeking zie men Ponse Landb. Schoolb, D. L bl. 78.

'.^Iemand, Knollige Plafterbfe, Erdnuß, Ackernuß, Erdmaufchen, Erdmandela.-jSnglois» Eàrthnut, Earth - peas.

CARACTERE GENERIQUE. Style platic, ëlargi et velu au fommet. Les deux dividons fupdrieures du calice--plus courtes,

CARACTERE SPECIFIQUE. Pédoncule inultlflorc ; vrilles à deux feuilles ovées 5 tiges fans ailes;

La racine tubereufe •, pyrîforme a. Cés tubercules font ' attachées l'une à l'autre par des fibres rampantes. Le calice, b; P étendard de la corolle i il est grand et écbancré, c. Les deux ailes, d, La racine, e. Les staminés et le pistil, f. Le.'pistil féparé et un peu grosfi, pour montrer le caractère genér.gue, g, La gousfe, h. L(j fern en ce, i. La tige commune est presi ^ue guaârangulaire et un peu flexueufe, fe foutenant par les vrilles, gui s'attachent aux plantes voifines. Les fieurs Jont^ portées par de longues pédoncules, auxquels elles tiennent par des pédoncules partiels tres courts , et munis de petites bractées Linéaires. Les pétioles font' termines en vrilles trifides. Les fi'pules font demi -fagittées, La plante est de la hauteur de 334 pieds,

En Overysfel et dans la Gueldn f ; dans le département i.'Vtrec! ti dans lés pays dé yôorne et Putren\, en Zs lande ; d’après de Gorter elle fe trouve. ausS près de la Haye , mais elle y est rare*, ausli ne-l’ai je pas trouvée dans ces environs.

Usage Economique. Les racines font d’un ufage très commun dans notre patrie, et on les fert de. la meme manière que les marrons; elles font cherchées pour cet effet dans les champs, et on les vend partout. La Zelande fournit les meilleures. Lorsqu’elles font cultes, elles donnent une nourriture agréable, faine et facile à digérer. Quelquefois on les* rôtit comme les marrons.' Parmentier les à meme re* commandées pour en faire du pain , car elles contiennent un principe farineux plus abondant et de meilleure qualité que celui des pommes de terre. ]. L. Christ, dans un petit ouvrage allemand, traduit en hol-dois par R. J. Brouwer, les à propofées comme propres à remplacer le caffé. C’est par une erreur, et en les prenant pour les racines du fouchet comestible, qu’on leur a trouvé cetie qualité. On fait que depuis -quelque,tems les racines de celui-là font préparées en caffé artificiel; Celles de la gesfe., dont nous- parlons, étant traitées de la même manière, fournisfeht un pareil produit, comme le prouvent les esfais communiqués dans le dit ouvrage. Pour cet effet il faut couper en petits »morceaux les racines , que l’on peut peler aupara-* vant, fl l’on veut ; mais elles s’cmployent ausfi avec la pelure. Après cela on lesiorréfie, et on les fait bouillir avec de l’eau comme à l’ordinaire. M. Br 0 u we R prenoit fix-'parties de ces racines grillées, deux parties de firop brûlé, et trois parties de caffé des Indes; le prix de ce melange vient à peine à 18 fous la livre. M. Brouwer asfure, que ce compofé , après avoir’été préparé, pouvoir à peine être distingué par le goût du véritable caffé. Les cochons, en fouillant laiterre, cherchent avec beaucoup d’avidité les racines de cette plante; l’herbe fournit encore une nourriture bonne et agréable aux chevaux, aux boeufs et aux chevres ; c’est pourquoi M a tt u s c h K a veut qu?on plante exprès qneiqj.ies raoines de. cette gesfe dans ; les pâturages.. Les fleurs fournisfent de la cire et du miel aux aheilles. . Dans le Magafin d'Hanovre 'pour l’an 1772 on a propofé , de nourrir les abeilles pendant l’automne avec des glands de terre hachés, et mêlés à du miel, afin d’engourdir ces animaux de bonne heure, et de ménager a lift la nourriture, dont ils ont hefoin pendant l’hyyet- Mais d’après Beckman ce prétendu effet à befoin d’être conhaté par des expériences ultérieures.

Au reste cette plante est une des plus mauvaifes herbes dans les lieux cultivés; on peut l’exftirper foit. en exploitant [es racines foit en faifant fouiller le terrain par les cochons. Quant à la culture de. cette.' plante on peut coufulter l’ouvrage de P 0 n s e ; landbouAkdndig.fchoolboek £gt;.1. bl. 78.

'JtUmanâ: T^estiger Igelskopf, Enospengras, Riedknospen. Aaglois. Great or branched Bur-reed.

Caractère Cenerique. Les fleurs dispofees en chatons presque globuleux; elles ont un’ calice à trois folioles, ec point de corolle. Dans les fleurs femelles le ftigmate est bifide. Le fruit est un drupe fee à une feule femence.

Caractère Spécifique, (felon Smith) Feuilles triangulaires à la bafe, et creufes de côté. Le pédoncule commun est rameux; le ftigmate linéaire.

Les fleurs mâles font dispofèes en chatons globuleux et terminaux au pédoncule commun, à peu de distance, a a. Une fleur mâle est repréfentée Jépa''ément dans la figure b, et la même grosfie c. Les trois 'olioles, qui compofent le calice, Jont très ferrés, et celui du milieu fur-pasfe tin peu les autres en longueur. Les chatons des fleurs fern lies font placés au dessous des males, vo^cz dd; «7r m-dns nombreux, mais 4 à fois plus grands. Une fleur femelle feule est repréfentée à la fig. e, grosfij f. Dans celles-ci je n’ai pas pu découvrir' le calice iripliylie.

Le pistil féparé, g. Le fruît h est un gLbe très dur et ferme, compoß de drupes très ferrés , comme tes fleurs femelles. Le drupe est mucroné ; on voit la figure d’un feul en i. Le petit noix, retiré de fon enveloppe k. Le même, coupé perpendiculairement 1. Les pédoncules communs font tellement ferrés par les chatons mâles, et furtout par tes femelles, qu'ils font tournés par-là de différent fens, comme on le roit dans ta figure. Les feuil. tes radicales et caulines inférieures font montantes, mais celles, qui Je trouvent aux pre- -mieres ramifications dit pédoncule commun, ont une direction presque horizontale. La-, hauteur de ta plante est de trois pieds.

C’est à raifon qu’on à féparé' les deux espèces distinctes, que Linné coniprenost fous lé nom. de Sparg. erec.um.

Usage Economique. D’après le Pan Suec. cette herbe est mangée par les chevauîc et par les cochons, mais non par les brebis et les chevres. Cependant Mattvschka. dit que les chevaux la refufent. mais qu’elle est broutée par les boeufs, qui l’aiment, ef n’en resfentent aucun mal. On asfure encore, que la racine cuite et prife en p^ udre esK utile contre la morfure des fervents. Dans les rivieres les poisfoAS aiment a fe cacher fout, le feuillage de cette herbe.

Geslachts Kenmerken. Mannelijke Bloem. Amentum fubrotundum; bijna rond Kat^ lenflaartje. Calyx 3-phyllus, corolla o; driebladige Kelk, zonder Bloemkrans,

Vrouwelijke Bloem. Amentum fubrotundum; bijna rond Katscnflaartje. Cal. 3-phylIus,, cor. o; driebladige Kelk , zonder Bloemkrans. Stigma bifidum; twee/plétlge Stempel. Drupa exfucca, i-fperma; drooge, éénzadige Steenvrucht..

SooRTELTjKE Kenmerken. Cvolgeus SMiTuj) Fóliis ball triquetris, lateribus concavis; lt;met Bladen aan den voet driekantig,, aan de zijden hol. Pedunculo com mum ramofo; de alge-meene Bloemßeel getakt. Stigmate linear! ; lijnvormige Stempel».

De Mannelijke Bloempjes zijn, in kogelronde Kattenßaarijes, aan de algemeene Bloemßelcn, op kleine afjlanden geplaatst, a a. Mannelijk Bloempje afzonderlijk b, vergroot q. Êe drie Kelkblaadjes fluiten dicht aanéin, en vern ijden zich naar boven, en het middelße fleekt bovenuit,— De Frouzvelijke Kaitenßaartjes, onder dé Mannelijke geplaatst, zie dd, zÿn minder in getal, maar vier- en vijfmaal grooter dan de Mannelijke, Een Vrourvclijk Bloempje afzonderlijk e, v.rgroctii. Den dritbladigen Kelk heb ik aan dezelve niet kunnen ontdekken. Het vruehtbeginfel afzonderlijk, vergroot bij g. De Hr acht h, btflaat uit een ztvaren vruchtknods van Steenvruchten, die even als de Hroumelijke Bloempjes gedrongen tegen elkander en zitten. De Steenvrucht is gepunt, één afzonderlijk, bij i. Het‘ nootje van zijn bekleedfel omdaan k, loodregt doorgefnedcn 1.

De Bloemflengen jrorden door de vasthoudende Mannelijke, maar inzonderheid door de Vrouwelijke Kattenßaarijes zoo ßerk geprangd, dat zij hiernaar over- en weder buigen^ zoo als aan de afbeelding te zien is. De Bladen uit den Wortel voortkomende, en ook onder aan den Steng, rigten zich .naar boven. De Bladen onder de ßloemßengen /: aande, fleken regluiti De Plant hoog tot 3 voeten.

Huishoudelijk Gebruik. Volgens den Pan Suec., wordt dit door paarde» en vnrkens 7-maar niet door fchapen en geiten gegeten. Volgens Mattusceka weigeren het de. p-iarJen, maar eten het de runderen gaarne, en zonder nadeel. Ook zou de Wortel, gekookt en als poeder gebruikt, van nuc zijn tegen den fl’ngenbeet. In vijvers fchuilen.eïv de. visfchen gaarne onder..

Geslaciits Kenmerken. Calyx 2-valvis , multiflorus; tweekleppige, veetbloemige Kelkgt; Arista dorfali contorta j eene omgedi aaide Naald op den- rag.

Soortelijke Kenmerken. Panicula laxa; m« eene wijde Pluim. Calj'cibus trifloris brevibusj driebloemige korts Kelken. Flosculis omnibus aristatis ; alle.de Bloempjes genaaid.

Een Airtje afzonderlijk en. vergroot, bij a, zijnde fiechts tweebloemig, zoo als ik die meest heb. aangetroffen, echter heb-ik ook driebloemige gevonden, beide in Zomermaand. Schreber en Leers nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, dat zij in Bloeimaand bloeijende, iweebloemige, en in Hooimaand drie^

en vierbloemige Kelken hebben, dat ik uit de ondervinding noch bevestigen noch ontkennen kan. He twee klepjes of kaf blaadjes van den Kelk b, vergroot c, zijn zeer ongelijk van grootte: het kleinste is meer dan de helft kotter dan het andere, en ligt ondsr. hot onderße Bloempje, te zien bij a . het- langite Kelkklepje is bovenaan goudgeel en eindigt in. een lange punt. Het onderße Bloempje, dat ongeßeld is, vergroot bij d , het buitenße Bloemblaadje is aan den top twcefpletig Het bovenße Bloempje, vergroot bij e, rust op een hairig Bloemßeeltje : ook zijn de Bloempjes van onder hairig. Meeldraden en Stampers, vergroot bij f. Hft quot;Laad is mij niet gelukt te kunnen zamelen, om dat dit gras telkens voov de rijping van het Zaad gefneden was. De Halmen hebben meest dt ie knoopen. De Bladen zijn zachthairig. Dit gras dost zich fpoedig kennen, door de goudgele Bloem-pluimen: het groeit niet hooger dan tot voeten.

Op den munr van den Dijk bij Rotterdam, en op Heigronden bij Nijmegen;, door Rainville, en verder om Nijmegen door de BEYERi in niet zeer vochtige Weiden bij dea. Haag en elders door mij gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. Door Beckmann onder de beste grasfen opgegeven, eir ook door Ph. Miller boog geroemd, vooral tot het aanleggen van fijne en digte grasperken. Zeker is het een aangenaam en gezond gras voor het vee, maar door deszelfs teder--heid en kleinte brengt het weinig op.. Schreber en Curtis houden het op hooge-gronden, te gelijk lïiet andere grasfen voor de fchapen groeijende, voor eene goedâ.' lchaapweide.

Caractère Gewerique. Le calice est une bâle à deux valves, multiflore. La valve-extérieure de la corolle porte une barbe géniculée, inférée fur le dos de la valve.

Caractère Spécifique, Panicule lâche; épillets courts, à trois fieurs, toutes barbues, fdn épîllet féparé et grosß^ ßg, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rd a que deux fleurs, comme je l’ai obfervê le plus foü—

vent ; mais j ai vu ausß des épillets de trois fleurs } les uns et les autres au mois de Juin, ScHREBER et Leers asfurent, que les individus qui fleurisfent, en Mai, ont les épillets à deux fleurs, tandis que ceux du mois de Juillet en ont à trois où à quatre f je ne fauroit nier ni confirmer cette observation par expérience. On voit tes deux valves du calice en b. les mêmes grosfîes, c. elles différent beaucoup en grandeur l'une est de moitié plus petite fue lautre, et placée fous la premiere fleur, 3. l’autre, plus longue, terminée en pointe, est d’un jaune doré à fon extrémité. La fltur inférieure fesfîle fe voit grosfie dans lafig. d» La valve extérieure de ta corolle est fendue en deux au bout. Lafleurfupérieure, reprê“ /entée gv^sfie fig. e, est quot;portée par un petit pédoncule velu. Les fleurs font de même velues à ta bafe. Les étamines et le pistil grosfis, fig. f. ye ti’ai pas encore pu réusfir à cueillir tes femences, parce qu’ordinairement cette graminée est coupée avant la maturité de la graine. Les tiges ostt communément trois noeuds. Les feuilles font un peu velues. Cette graminée peut être connue de loin par la couleur d’un jaune do^ê des paniculâs. Elle ne furpasfe guère: trois pieds en hauteur.

Trouvée par Rainville fur un mur à la haute digue près de Rotrerdam , et dans les-bruyères près de Nimegue. M. de Beyer l’a ausli obfervée aux environs de cette dernière ville. Enfin je l’ai cueillie moi-même près de la Haye et ailleurs dans des près peu humides.

Usage Economique. D’après l’avis de Beckman c’est une des meilleures graminées j Ph. Muller dit, qu’elle est excellente lorsqu’on délire un gazon fin et ferré. Il esc certain qu’elle fournit au bétail une nourriture ausfi agréable que faine ; mais comme c’est une herbe petite et délicate, elle n’en donne pas en asfez grande abondance. Schrebeis. et Curtis croyent, qu’elle procure un bon pâturage aux brebis gt;nbsp;lorsqu’elle fe trouve fur des lieux élevés et avec d’autres graminées.

Engeïsch, Corn Bell-flower. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j, ' \ *

GEStACHTS. Kenmerken. Corolla campanulata, fundo clauG valvis ftaminiferis ; kïokvoT-» mige Bloemkrans, zijnde de hals door meeldraad-dragende Klepjes gefloten. Stigma 3-fidum ; drie^ fpletige Stempel. Capfu’a inféra, poriis laceralibus dehiscensj Zaaddoos onder den Kelk, aan terzijde ßaande poriën openfpringende.

SooRTELijKE Kenmerken. Caule ramofisfimo, diffufo;. met een flerk-get akten verfpreiden^ Steng. Foliis oblongis, fuberenatis ; langvoerpige, eenigzins gekartelde Bladen, Floribus folita’quot; tiis ) alleenßaande Bloemen, Capfulis prismatieis; kantzuilvormige Zaaddoozen,

De Bloemkrans, eer dezelve volkomen geopend is, of wanneer die zich s’avonds of bij regen^ flttit, plooit zich bevallig in vijf evemvijd van elkanderen ßaande jviekjes, te zien bij a a.

geopende keel van den Bloemkrans ter aanwijzing van de plaatßng der bleeldraden. bij b. Een Stamper met deszelfs driefpktigen Stempet c. Het vruchtbeginfel d. Een volkomen rijpt Zaaddoos y met de over blijvende omgebogen Kelkflipjes gedekt, e; Deze is driehak'ig, en der-zelver kantzuilvormige gedaante on ^erfcheidt deze foort en Je Camp, hybrida zeer gemakkelijk, van de overige foorten van dit gfacht. Het Zaad is zeer klein en menigvuldig, te zien hij f. — De Steng is iets gefleufd. Sommige Bladen, voorat digt bij den Wortel, zijn, eenigzins getand. De Plant groeit ter hoogte vau en 2 voeten.

Om Zu’ot, bij Twello op de Delujve, bij' Hardertvyk, Zittphen, Lochern, Doesburg, j’Heeren* hsrg, om JVymfgen, in de Be/wwe, om T/e/, bij JFyife te Duurflede, om Utrecht f en elders.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt met regt in Tuinen als. esne fraaije Plant gezaaide.

alngtoit, Porn Bellflower. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.

Caractère Gekeriqüe. Corolle campanulée, dont le fond est fermé par les filamens très élargis à leur bafe. Stigmate à trois divifions. Capfule inférieure, s’ouvrant par des ouvertures latérales.,

CARACTERE SPECIFIQUE. Tige très rameufè, diffulè. Feuilles oblongues, on peu crénelées. Fleurs folitaires. Capfules prismatiques.

La Cürolte, avant d*étre éctofe, on en fe fermant k fair et à un tems pluvieux, est régu-c /iercment pliée en cinq parties faillantes, en forme d’ailes, d’une égale distance; vo^’ez-ßg. a. L’entrée de la corolle ouverte, pour montrer l'infertion des étamines, fig. b* Le pistil, dont le ßigmate est divijé en trois parties, c. L’omre, d. La Cap/ule^parfaitement mûre, recouverte^ des cinq, div'iftons récourbées du calice, e; elle a trois loges;, par la forme prismatique de la capfule cette espèce, ainfi que Za.Camp. hybrida, est asfez distinguée des autres espèces de ce genre. Les femences font très petites et en grand nombre, on en voit une repréfentée en f. La tige est un peu fillonnée. Q^uelques feuilles inférieures font un. peu dentées. La plante crèit à la hauteur d’un à. deux, pieds^.

Aux environs de Zwol; prés de Ttvello, dans le quartier de la Véluyve; en général dienest asfez commune dans la GuelJre, et a été trouvée près de Hardertvyk, Zutpben, Lochern, Doesburg, s’Heerenberg, Nymegue, dans la Bétuwe, près de Ticl, PTyk te Duurßede ezc.. aux environs- de Utrecht f ; et ailleurs.

Usage Economique. On ne fait aucun ufage de cette plante, fi ce n’èst à’la décora*-»on des jardins, car eJJe donne beaucoup de fleurs, très agréables à la vue,-

GeslaCiits Kenmerken. Calyx 5-fidu'!, rijflerfigt Kelk. Corolla .■y-petala, Bloemkrans van l'èjf Bloembladen. Squamas nectariferæ g ad bafin germinis,j vijf honigdragende Schubjes aan den-voj van^het vriichtbeginfl. Capfulæ g, i’ijf ^uaddoosjes.

SooRTELijKE Kenmerken. Foliis oblongis , obtufis, teretuisculis, fesfllibus, patentibus; met langwerpig^,, [lompe, rondachtige, vastzifteude, wijdfaande Bladea. Cyma ramofaj getakte Jialvä Bloemfcherm,

iDe Kelk.,' die fappig is, vergroot btj Eene Bloem afzonderlijk, veel vergroot b. De Helm - knopjes zijn violet - kleurig. T/'ruchtbeginfel afzonderlijk en vergroot c. waaraan de honigdragende Schubjes bij d. Aan de rijpe Zaaddoosjes zijn no^ ds Bloembladen overgebleven , te zien bij e, vergroot. Een Zaadhokje en afzon lerlijk, vergroot f. Het Zaad, vergroot g. Een gedeelte van den Steng met een Blad, vergroot bij h, om het fappige daarvan te doen zien, D'e Bladen hebben fraaije paarfche flippen. Eer de Plant bloeit, is de halve Btoemfeherm inééngedrongen en geheel voorover gebogen. De Plant groeit tem hoogfle tot één voet.

Op de Muren van Utrecht, en elders buiten de Stad; omNymegen en op meerdere plaatfen.•

Huishoudelijk Gebruik. T.evert eene eetbare verfrisfehende Salade op, die door fom*-migen wordt gebruikt.' (GattinhoffI) De Plant wordt gegeten door geiten; niet dcxirr fchapen QPan fuec.)

Caractère Generique, Calice à cinq parties. Corolle à cinq pétales. Cinq ovaireîgt; entourés à la bafe de cinq écailles nectariferes. Cinq caffules.

Caractère Spécifique. Feuilles oblongues, obtufes, presque cylindriques, fesfiles, ouvertes. Cime rameufe.

Le calice fucculenît grnsfif fig. a. Une fleur fêparèe beaucoup grosße, b. Zw anty ’'eF font v.olettes. Les oraires Jéparés et gra fts, c. auxquels fe trouvent les écailles nectariferes, d. Zfx pétales restent attachés aux capfules mures, comme on voit dans la figure gro ße, e. Une capfuîe féparée, grosfie f. Za femence , g'osfie, g. On a encore rept éfenté dans la fig. große h. une partie de ta tige avec une feuille, pour montrer Fépaisfeur de ces parties. Les feuilles font ordinairement chargées de points violets, Avant la ftoraifon la cime est ferrée et penchante. La plante atteint à peine la hauteur d’un pied.

Sur les murs de la ville d’Utrecht, et autre part dans les environs de la même ville;, près de Nimegue, Ahrnhem, Zutphen, et en plufieurs autres endroits.

Usage Economique. Cette plante rafraichaisfante peut fournir une bonne falade; ausfî est-elle employée à cet effet par quelques perfonnes. (Gattenhoef) Elle est mangée par les chèvres, mais les brebis la refufent. ( Pan fuecus. f

HiDrisrAMiA GïMNosPERMtA. Tweemachtigen met bloote Zaden. Hatuwl. Rang volgens Link, xlu. rerticillatee, Kransbloemigen.

Geslachst Kenmerken. CoroÜa fubæqualis, 4-flda ; laciiiia latlore emarginatæ ; b'jna geltjkviym'gs v!er- ’ fp'et'ige Bloemkrans ; z'ijnäe het bresdfte S tpje uStgsrand. Stamina erecta , dista tia ; regtflanJigef van elkander verwijderde Meeldraden»

S00R.TELIJKE Kenaierken. Spicis oblongis ; met langwerp'gc Airen. Fo'ils oblongïs toinento''s, ferrafis , fesliilbus; langwerpigs, viithairige, zaagtandigevastzittende Bladen. Stainlnibus corolla longlorlbus ; Meeldraden langer dan de Bloemkrans.

Kelk bij a. B'oemkrans afzonderlijk, b. He« Meeldraad afzonderlijk, c. De Mee’draden zijn tweemaal langer dan de Bloemkrans, phras'd begin fel en Stamper met deszelfs tweefpl tigen Stempel, d. Het Zaadvergroot O. De jiiren z j.n lang en r Ironi : zij beflasn uit digt aan elkanderßaande kransjes van Bloemen. De Steng is vi-rkant g. De Bladen zijn grijsachtig , en vooral aan de onderzijde viltacht'g. De zaagtantjes zijn fijn, maar dat zij ongslijk zouden zijn, heb ik niet ontdekt,, en hierdoor zou deze dan overéénkomen met een fo'rtslijk kenmerk, door Willdenow van de-Mentha ncmorofa opgegeven , doch waarvaan zy ten da'de’ijkfie verfchilt, omdat de Meeldraden niet evenlang zijn als de Bloemkrans, zco als van de M. neiiiorofa wordt gemeld. De Plant g oeit doorgaans ter hoogte van 3 voeten.

Langs de Dijken in Gelderland,. om Nytnegen , om Ltrecht op de Wallen van den B'ltweg bij de Malie, baan, en verder langs de Wegen in dat Departement |, en op andere plaatfen van Holland.

Kracht en Ge.neeskundio Gebruik. Deze Plant heeft een fpecerijachtlgen renk, en bitteren finaak. Zij bevat veel olie, en men wint er zelfs op fommige plaatfen olie van door distillering, zoo als van de Krui-zen-Mnnt, ( Menth, cr'spa') zij dceit ook in de Geneeskrachten der overige foorten van dit gefacht. Tournëfort verzekert, dat een drank van de e Munt zeer goed is tegen opUjgingen. Zij is ook een voortreffelijk windbrekend e.i vormdrijvend Middel ; bevordert de fpijsvei tering, en gaat de brakingen tegen. Daar zij echter van minder kracht geoordeeld wordt, dan vele andere foorten van dit geflacht, wordt zij niet dan zeer zelden gebruikt, en verkiest men algemeen de Kruizen-Munt. Murray geeft zelfs aan de Water-Munt, M. a^/uattca ten gebruike der Armen,. den voorrang boven onze foort.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt niet door het vee gegeten; MattuschkaJ) zeker uit hoofde van den' Cerken reuk en fma.ik, en ook door Brugmans als een fchadelijke plant op hooge Weiden opgegeven. Mem zal om de gezegde rede niet veel gevaar loopen, dat het vee, daarvan etende, een melk zou gevenwaarvan geen boter is te 111 iken ,.’zos) als dat aan deze giant wordt toegefchreyen in de oe:,. Hefte van J.anuariij 1804. B- 20.

CARACTERE GENERIQUE. Cotolle à quatre lobes, presqu’tîgaux ; un des lobes plus large ; .Etamine» droites, distantes.

CARACTERE SPECIFIQUE. Epis alongds. Feuilles oblongues, cotonneufes, fervatées, fcsfiles. Etamine» plus longues que. la corolle,.

Le calice y a. La corolle, f parée , b. étamine, féparée , c; les étamines font deux fois plut longues, que la corolle. P'stil, auquel on ro t te fligmate divifé en deux , d. La graine grosfie, es. Les épis font longs et cy’indrîgues ; ils font compofé de plufiears p tits verticilles très ferrés. La tige est quarrée. Les feuilles foi.t btanchdtres et cotonneufes, furtoût en desfous; au bord elles ont des dentelures très petites, mais, tant que j'ai pu obferver, d'égales grandeur; caractère par lequel cette espèce s'approche de la Mentha neinorofa, à laquelle Willdenow attribue le même caractère ; Cependant cette dernière espèce est toujours facile à distingues de la nôtre par‘-les étamines ,. qui ne fuppasfent par la corolle en longueur dans ta M. nemorofa.

Le long des digues en Gueldre ; iviT environs Nimegue ; aux remparts nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; au chemin, qui con

duit de la même ville au BUt, près du mail ; et ailleurs le long des chemins dans le mens département», ainfi qu’en diflerens autres endroits de la Hollande.

Vertus et Usage medicinal. Cette plante a une odeur aromatique et un goût amer; elle contient beaucoup d’huile, est catielle, et en quelques endroits on en rètiré même celle-ci par la distillation, comme on fait de la M. frifée. Elle partage ausfi avec les autres espèces de ce genre les vertus médicales. Tour, nefort asfurè , que la tifaune de cette menthe est bonne pour les vapeurs. Elle est encore un excellent remède carminatif vermifage et hystérique; elle facilité la digestion et arrêté le voinisfement. Cependant, comme elle’est jugée plus foible que plufieurs autres expècei de ce genre, ou ne s’en fert que très raré-ment, et la Mi frifée est gènéraleiBent préférée. Murray lui préfère, même la menthe aquatique pour l’ufage des pauv.-es.

Usage EcoiMgt;mique. Le bétail ne mangé point de cette plante; Mattuschka apparemment à caufe de fin odeur et de fon goût très forts. M. Brugmans la régarde comme une itiauvaife herbe dans les près élevés. Ainfi nous n’avons pas à Craindre de cette herbe, ce qui en est dit dans les oeconom. Heftes-Jaiiv. i»O4. p. 20. favoir, que les vaches, après l’avoir broutée, donnent un lait, qui ne fournit point, de. beurre.

Geslachts Kenmerken. Corolla pentapetala erecto - patens ; Bloemkrans van vijf BloemHaden , regt.^ Jiiindig wijd opedflaande. Labellùin ecalcaratum ; ongefpo'órd Lipje. Anthèra opertularis perfiftens ; Helm-kPop dekfelsgewijze , overblijvende. Pollen pulvereo - granulatum ; Stuifmeel, beßaande uit poeder-korrels.

Sóortelijke Kenmerken. C''Volgens Willdenow^ Foliis lanceolatis, amplexicaulibus ; met lancet-vormtgeden Steetom.’attende Bladen.^ Bracteis flore brevioribus ; Schutbladen korter dan de Bloem. Flori-bus pendiilis ; labello crenato, obtufo, petalis æquali : neerhangende Bloemen-, het lipje gekarteld, ßomp , , gelijkvormig aan de Bloembladen. Germinibus. pubescentibus ; zachtliairige vruchtbeginfels,

De IR’ortel Ot~is vezèlacht'g , flrek^zende de vezelworteltjes zich veelal hórizontdal uit.' De drie buittnße Bloembladen bb, zijn van eene andere gedaante, van de twee binnenße Bloembladen t lancetvorm'g gn ßarvormig ’p het vru-ht’deginfel geplaatst; van gelijke kleur als het vru htbeginfei en eenigzins geßreept. De twee b nnenße BlaemblaJen Qzie bij ßadn bovendan naast elkander ; zijn eirond en-fraai gekleurd. De Lip ,, als een z. sJe Bloemblad td rekenen, kenmerkt deze fcort bovenal; èèn afzonderlijk bij d. Dezelve is langer dan een der Bloembladen en beßaat uit twee aanéêngevoegde bootjes-, waarvan het tweede f naller is en meer opflaande randen heeft, aan welk tweede bootje het hartv rmige, zich eenigz'ns ombuigtnde lipje gehecht is. De geheele lip is met paarfche of ' rooskleurige ßreepen geteekend, waardoor in het midden eene ßreep loopt, door het Stuifmeel geel gekleurd. —gt; Het Honigvaatje met de dee'en der vruchtmaking, hebbende bovenaan de gedaante van een doosje met een openßaand dekfel, ziet men , .ontdaan van Bloembladen en lip, op zijde bti e, . Vergroot f; van voren bij g, vergroot h. De Helmknopjes bevinden zich in hef onderße gedeelte van het Honigvaatje.— De rijpe Zaaddoos met de verdorde lip Lij i, » donkerbruin, en aan de naden of hoeken eenigzins grijsliairlg.

De Stsng verkrijgt bij de bloemen gelijke bruine kleur als het 'vruchtbeginfel. De Bladen hebben zwarg-^ nerven. De Schutbladen zijn lancetvormig , fomtjds la iger dan de Bloemen, en worden door het' neerhangend vruchtbeginfel neergedrukt. Eer de Bloemen, uitkomen , gelijken zij veel naar paal-^-wormen. De Plant hoog I en voet.

Onder Bergen; bij Egmond aan den Hoef; onder Ovérveen en de Vogelenzang ; achter Zorgvdet -bij ddan Haag; aan het Stdalduin, bij ’s Gravefanden. Tusfehen Koorthuizen en Hoeßahen, in Gelderland..

Caractère Generique. Corolle à cinq pdtales, entre - ouverte ; la diyifion inférieure fans éperOflS Aii:~ thère en forme d’opercule, perfistante; le pollen est granulé.

Caractère SPECinquE, (felon Wiled.) Feuilles lancéolées, amplexicaules. Bractées plus courtes que les f.eurs penchantes; lanière inférieure de la corolle crénulée, obtufe, et de la longueur des autres pétales; les ovaires couverts d’un duvet blanchâtre.

itß racine a est fibreufe ; les fibres prennent ordinairement une direction horizontale.- Les trois pétales extérieurs b b diffèrent dans la J orme des deux intérieurs ; ils font lancéolés , et placés en étoile-fur l'ovaire; ils font encore de la couleur de l'ovaire,, et marqués de quelques lignes. Les deux pétales intérieurs ( voyez c ) font placés plus haut, et rapprochés ; ils font ovales , et colorés. La Lèvre, gue l'on peut confidérer comme un fixième pétale , caracterife jurfout cette espèce; celle-l^ test repréfentée féparément par la fi g. d ; elle est plus longue que les autres pétales, et compofée de tdeux carènes joints enjemble, dont le fécond, pgt;tis étroit, a les bords plus faillants ,. et auquel, la-petite levre curdijorme et un peu récourbée est attachée. Toute la lèvre est marquée de lignes couleur de pourpre ou de rofe , divifées au millieu par une raye,, à laquelle le pollen communiqua une couleur jaune. Le nectaire, ainfi que les parties de la fructification, dont on a oté les pétales, fci.t repréfentés de c6té dans la fig. e. gros/îe en fé les mêmes vils par devant, g; grosfis h; Le nectaire , vu d'en haut, a la forme d'une petite boéte , à opercule entr'oitvert. Les anthères fe-trouverst dans la partie inférieure du nectaire, La capfule dans fa maturité avec la lèvre fanée,, fig. i, est d'un brun fonce , et couverte fur les angles ou futures d'un duvet grisâtre.

La tige prend la couleur brunâtre de Povaire là oà lés fleurs font attachées. Les feuilles ont de gros-fes nervures. Les bractées font lancéolées , quelquefois plus longues que les fleurs , et dépriméet par les ovaires penchants. Les fleurs , avant d'étre éclofes, ont quelque rapport avec les tarets.-La plante a la hauteur d'un pied à un et demi.

Aux environs de Bergen, près de Egmond aan den Hoef à Overveen-, au Vogelenzang; derrière Zorg, vliet près rie la Haye; ou Staalduin près de 'sGravefande. En Gueldre entre nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;et HoepeZ«/:?« f,

Geslachts Kenmerken. Calyx 2-valyis, 2-floruSj flosculi absque intcrjecto rudimentoj Kelk, beßaande uit 2 Klepjes, z-Bloemig, zonder het beginfel van een derde Éloempje tusfchenbeide.

Soort, lijke Kenmerken. Foliis fetaceis, me; borstelachtige Bladen. Culmis fubnudis, bijkans na.ikte Halmen. Paaicula divaricata, z/.A wijd-uitfpreidende Pluim. Pcdunculis flexuofis, bochtige Blaemßclen.

De jiirtjes hebben éen zilverkleurigen glans : een afzonderlijk bij a., vergroot b. D« Kelk afzonderlijk C., vergroot d., welks klepjes niet gelijkvormig zijn. Even boven den haingert Voet van het buitenße Bloemblad komt eene naald voort, die in het midden zich met een knokkel omdraait, waarom deze foort door fommigen tot het geflacht der Haver is gehragt, De Bloemkransjes zijn bruinachtig; de Helmknoppen paarsch. De Halm buigt zich van onderen en heeft beneden twee, zeldzaam drie Knoopen, en flrekt zich zeerder hoven de Bladen j zonder Knoopen en naakt, regt op. Dit Gras groeit tot de hoogte van 3 tn 4 roetrn.

Het fchijnt nog niet uitgemaakt, of de Aira montana, berg Windhalm , eene afzonderlijk foort, of flechts eene verfcheidenheid zij van de A. flexuofa: de eerfle fehlet hooger op.

Groeiplaatsen. In Bosfehen, op hooge Heigronden aangelegd, zeer algemeen in Holland. Door DE Gorter aangeteekend, overvloedig te grocijen in den Haarlemmer Hout, en in de Duinen, bij Haarlem; doch op beide plaatfen heb ik dezelve nimmer gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. Het word gegeten door Paarden, Runderen, Schapen, Geiten; (Pan fuecusj door Beckmann, onder de beste voortdurende Grasfen opgenoemd, en ook door Miller hooggeroemd ; doch beter wordt het onzes inziens door Schreber opgegeven, als inzonderheid nuttig voor Schaapsweide op hooge Zandgronden, daar dit tengere Gras op andere Gronden en voor ander Vee weinig zou opbrengen.

Caractcre GéNéRTQUE. Calice, b Je à deux valves et à deux fleurs, fans aucun rudiment d’une troifième fleur.

Caractère Spccifique. Feuilles fétacées; tige presque fans feuilles; panicule divariquée â pédoncules tortueufes.

; Les épiliett font lu’fants argentés. Là fig en repréfente un feul^ féparê, grnsß à là fig. b,- /e calice C, le même grosfi d,- c. ne fi,’ure fait voir, que les valves du calice feni inégales. Un peu au desfus de la bafe de la valve extérieure, où Je trouvent quelq' ec poils fny uxt /a corolle porte une barbe retortillse au rniiieu, caractère qui a fait ranger quelq 'e f is cette plante dans le genre des avoines, La corolle est biunâtre, et les anthères jont d’une couleur violette. La tige est courbée à la partis inférieure, où elle porte doux noeuds, rarement trois. Les feuilles n’ont point de noeuds, U font droites. La hauteur de cette graminée est de qua re à cinq pieds.

Jl P trait qu'il n’est pas encore bien décidé fi la tanche de montagne (Jaira montana) est une espèce diff'éreme de celle-ci, ou fi elle n en est quune variété. nbsp;nbsp;nbsp;Celle dont nous parlons

Lieu Natal. El'e est très commune aux bois, plantés dans les bruyères élevées. Ï3E Gorter dit, qu’ elle fe trouve ausfi dans le bois de hari.em amp;nbsp;dans les dunes aux environ de cette ville, mais je ne l’y ai jamais trouvée;

Usage Economique. Cette graminée est broutée par les éhevaux, les boeufs, les brebis amp;lcs c’nèvres (Pan suecus); Beckmann marde, qu’elle est une des meilleures graminées vivaces; et elle e,t de même beaucoup louée par MiuLER; mais nous croyons avec Schreber, que cette canche très tendre est furtout utile aux brebis dans les lieux fablonneux et élevés, et qu’elle ne fera pas d’uu bien grand rapport dans d’autres lieux pour les autres bestiaux.

Geslachte Kenmerken. Siliqua columnaris, exacte tetraëda; zuilvormige Haauw» roJmaaht vierkantig. Calyx ciaufus; geßoten Kelk.

SooRTELYKE Kenmsrken. Folüs lanccolatis, intQscTiioâSimetlantetvormîge, s^heelgaveBlaäen» Siliquis patulis; trij-inaande H:iauiven.

De geßoten Kelk. z. eene Bloem afzonderlijk, vergroot b. Bfet vruehibeginztl, dat reedt van den beginne af vierkantig it, met Stamper en Meeldraaden, veel vtrgroot bij C. De knoppen fieken even boven den EKemkrant uit, te zien by c. Z/j worden door den geßoten Kelk naar boven gedrongen, en zwaar en breed zijnde, konden zij ook in de,a geßoten Kelk niet geborgen worden, zonder het zwellen van het Kruchtbeginfel te verhinderen, —. De volmaakt vierkantige Haauw bij d.; yo/èomen ridp en van onderen opengaande, alsmede hei Zaad aan het Middenfehot gehecht, bij e. Een gedeelte van het Middenfehot veel vergroot f. öanw yzenz/e, hoe het Zaad daaraan gehecht i.lt;, De Haauwen zitten op korte Bloemjlelen, verwyderd van den Steng. De Bladen hebben eenige wijdafftaande Tanden vooral bij forfcho Planten. — De Plant verfchilt aanmerkelijk in grootte en hoogte, naamlijk van en 6 Du,men tot i Foef. P'olgent Miller /j’uurf da H^ortel op fchrali Gronden tn Muren verfcheide Jaren; maar vergaat fpoedig in vetten Grond.

Groeiplaatsen. Op Boiiwla-.den en in Heggen, Arij algemeen door geheel Holland, vooral op Za .d„ronden.

Huishoudelijk Gebruik. Is een dadelijk Onitruid op de Bouwlanden. De vogel« vailea veel op het Zaad, volgens MattusCusa#

Grd. Nat. de niNNé xxxix. Siliqueùfes ou Crucifèret, Ge'Ne'RiQUE. Silique en colonne exactement te'traëdre ; calice ferme'.

Caractcre SpëciFiQuE. Fcuillcs lancéole'es très entières -, Siliques droites.

Calice fermé a. Fleur féparée grosfie b. Voraire est déjà ^uarré dans la fleur; ta fig. C Je repréfente très grosfi. Les anthères furmontent un peu ta corolle; on les voit dans lafig-ït; eilet font presfées vers le haut par te calice ferré; car, étant très larges, elles empêcheraient raccroisfement de l'ovaire fi elles restaient enfermées dans le calice. La filique mûre exactement tétraèdre fe voit en d. e/Ze f'ouvre à ta baje ; on voit ausfi tes fernen-tes attachées à la cloifon dans la fig. e. Une partie de cette ctoifon, grosfie en f,, ya»/ ' voir, comment les graines y font attachées. Les filiques font portées fur des pédoncules courts et en direction horizontale. Les feuilles font un peu denteleés au bord, à dents éloignées fune de l'autre; on les voit ainfi furtout dans des plantes vigoureuses. L’herbe varie torfidérablement en grandeur; on ta voit de s; à 6 pouces jusqu’à un pied demi. D’après Miller ta racine est vivace pendant plusieurs années dans un terrain ftérile êf fur tes murs, tandis qu’elte périt bientôt dans un fol engraisfé.

Lieu Natal. Dans les champs et le long des haies. Elle est alfez commune dans toute la ftollande, Ittrtout dans les lieux fablonneux.

Usage c'conomique. C’est une véritable Ivraie dans les champs. Les oiseaux en aiment beaucoup les graines, Mattuschka.

. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Veli Latijrus.

Geslachts Kenmerken. Stylus planus, fupra villofus, fuperne latior; vlakke Stijl^ ran boven longhairig f . aan het boveneinde breeder. Calycis laciniæ fuperiore.s 2 breviores, de twee bovenf.e Kelk - Slipjes korter.

Soortelijke kenmerken. Pedunculis inultifloris , tret veelbloerrige bloemßelen, Cirrhis diph. Ilis , fimplicisfimis ; Ttveebladige, zeer eenvoudige Klatvieren. Foliolis lanceolatis, /anrervor-Blaadjes.

De kelk a. het vlagje b. de 'ivieken c. de kiel d. meeldraden en ßamper e. een der twee ßoppel-~ bladen , hebbende van onder twee oortjes, afzonderlijk bij f. De peut g. geopend h. Het Zaad afzonderlijk i. De fleng is kantig en flaauw vierhoekig. De bladen zijn eer langwerpig ovaal en puntig uitloopende, dan lancetvormig, en hebben eene zware nerf^ jZerre op eiken bladf eet ßaat een paar bladen, tegen elkander danßuitendt als hazen-00 en,. De bladßeel eindigt boven de bladen in eene klawier die meestal, gelijk aan de afgebeeliSt eenbladig, maar ook dikwijls twee-en driebtadig is, zoo als wij die meermalen gevonden heb-, ben, *De plant groeit ter hoogte van tot 2 yoijren.

Gröieplaatsen In drooge Welden en hooge Gronden, zoo op Klei- als Zand - gronden.

In het Goregt cm Grown^en; in de Wouden en op de Klei, in Kriesland. Bij Borculo, Zutphen, Uilcnpas en het Loo, in Gelderland. Bij Nijmegen; om Utrecht; langs de Uecht, te Loenen, Hinderdam, enz. Te Overveen bij Haarlem, aan den begroeiden Duinkant; bij de Beverwijk;* om Leijden, den Hdag,, en elders

Huishoudelijk Gebruik. Is zeer aangenaam aan het Vee-, reeds door Linneus als een voortreffelijk Voeder opgegeven ; door Beckmann, ouder de goede Voeder - Kruiden opgenoemd, en door Haller aangeprezen, om ten dienste van het Vee opzette ijk gezaaid te worden, zijnde het Voeder zoo gedroogd als groen voortreflelijk. — In Tuinen wordt het uit hoofde van de fterke vermenigvuldiging door den kruipenden Wortel , door Miller voor een lastig Onkruid gehouden. Bij fchaarsheid kan men het Zaad tot Brood gebruiken (Mattuschka.)

De Bloemen worden veel door de Bijen gezocht, als zijnde rijk in Honig j^Glsoitsch.)

Caractuv.h Ge’NëHiQUF. Style plane, élargi et velu au Commet. Les deux divifions fupërieurcs ÄU calice pins courtes.

CARACTERE Spccifique. Pe'donculcs multiflores ; vrilles fiinplcs à deux feuilles lancëole'es.

calice a. P étendard de ta corolle b. let ailes C. ta quille ou la carène d. tes étamines et le pistil e. Une des deux flipules portant deux oreillettes à ta partie inférieure f. la goutfe g. ta même, oitrerte, h. tes [emences i. La tige est anguteuje à quatre angles peu distincts, l^es feuilles ne font pas exactement lancéolcês, mais plutôt oblongues-ovalcs ; elles ent une nervure très gro fe. Le pétiole porte deux feuilles asfez éloignées de la tige, oppofées et rapprochées de forte qu'on peut les comparer à des oreilles de lièvre-, au de fus des feuil'es te pétiole est alongé dans une vrille la plupart fimple, comme on la voit dans la plante figurée, mail quelquefois à deux ou à trois ramifications. La plante acquiert la hauteur o’un pied et de-fni jusqu'à deux pieds. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Lieu Natal. Les prairies fèches et les terrains dlcvës, tant argileux que fablonncux. Près de Croningue, dans le Gorrgr ; en Frife, dans les bois, ainfi que dans les terrains argileux du même departement. En Gcldt e, près de Borketo, Zutphen^ leLoo, et Ulenpas. Pièi àe Nymegue • aux environs d’Utrecht ; le long du Uecht, à Loenen, Hinderdam, amp;e.c. amp;Overveen, press de Haarlem^ llir le chemin qui conduit aux Dunes; à Beverwyk-, aux environs de Leiden, ich Haye, et ailleurs.

Usage Economique. C’est une nourriture très agréable pour les beftiaux. Elle a déjà été recommandée comme telle par Linnc'. Elle n’est pas omife dans le nombre des plantes de fourrage, publié par Beckmann ; et Haller dit, qu’elle mérite bien d’être cultivée pour le même ciFet, puisque, étant féchée, elle n’est pas moins excellente. Dans les jardins c’est une mauvaife herbe, car elle fe répand partout très vite par les racines rampantes. Dans des tems de difette on peut fe fervir de la graine pour en faire du pain. (Mattuschka). Les fleurs font fort recherchées par les abeilles, qui en fucent beaucoup de miel, (Gledit5chgt;

Geslachte Kenmerken. Rcccptaculum nudum, naafcr ontvangbed. Pappus plumofus, ftipita-txis-, gepluimd, geßamd Zaadf luit, Semina trausvcrfim ftriata, Zaden overdwars geßreept, Calyx calyculatus. Kelk zelve gekelkt.

SooRTELijKE Ken.aïerken. Çvûtgens WiLLDENow.) cauls erecto fcabro, met een regt opßaan-den, Jcherphairigenßeng. Foliis amplexicaulibus, lanceolatis, dentatis; den ßeng omvattende, fan-' ettvormige, getande Bladem Floribus corymbosis, getuilde Bloemen, Calyce exteriore laxo, ie ijden Buiten-kelk.

Een afzonderlijk Bloempje a. vergroot b. £en Zaad met deszetfs gepluimde Zaad c. vergroot d. Het Zta 'pluis is vastzittende en niet geßamd, — De Steng, Bloemßelen, Bladen en Kdk zijn allen fcherphairig ; de flengis dikwijls paarschf vooral aan de eene zijde. De Bladen zijn golvende ; /omwijlen zoo ßerk en diep getand, dat zij bijkans leeuwentandvormig zijn, De Bultenkelk is als een fchermdek/el, dat uit onregelmatige blaadjes beflaat} althans de Bloemßeel is meest met elsvormige fchubben bezet tot bij den kelk t waar zij dan den gezeg-^ den Buiten-kélk vos men, De Plant hoog tot 4 voeten.

Aan den begroeiden Duinkant, in Holland^ f. Omtrent Zwet» Hcttemi Harderwijk, Arnhemi Cuilemborg, inde Betuwe, te Muiderbe:g, en elders,

Fleurit en Juillet, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

OrJ. Nat. de LiNNd, XLix. Compofées. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Caractcre GeNeRiQUE. Re'ceptacle nu. Semences ftrie'es transverfalement, à aigrette plumeufe pédiculée. Calice calycule'.

Caractcre SpëciFiQUË. Tige dresfe'e, chargée de poils durs et rudes au toucher; feuilles amplexicaules, lancéolées, dente'es ; fleurs en corymbe ; calyce extérieur ouvert.

Un fleuron it part a. h même grosß b. Une graine furmontêe de Fa'grette plumeufe c, la j même grosfie d. F aigrette n’est point pêdiculée, mais fijjîte. La tige, les pédoncules et les feuilles - i font couverts de poils très rudes. La tige est quelquefois pourprée, Junout d’un feul côté. Les feuilles font ondulées; quelquefois les dentelures du bord font fi fortes , que les feuilles res/emblent d celles du pisfenlit. Le calice éxtérieur a quelque rapport avec une ombellule; il est compofé de folioles linéaires inégales, tomme on en trouve encore plifieurs épatfes fur le pédoncule. La tige est de quatre pieds environ,.

Le long du bord des Dunes, oirnaisfent d’atitrcs plantes; -J. aux environs ZwolHattemi-, Uarderwyk, .Arnhem, Muiderberg, et ailleurs.

Geslachte Kenmerken. Receptaculurn nudum, naakt Ontvangbed. Pappus pilofus f. plu-mofus, hairig of gepluimd Zaadpluis. Calyx imbricatus, Squamis marginalibus rotundatis, fcafïi o fis, coloratis; de Kelk met over elkander liggende Schubben j van welke die aan den randgerondf verdroogd gekleurd zijn.

SooRTEzijviE Kenmerken, (ro/grar nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hefbaceum, kruidaardig. Caule erecto, panicu-

lato, met eene regtopflaande, pluim-makende Steng. Foliis oblongo - lanceolatis, lanuginofis; iangwerpig-lancetvormige, tvpUige Bladen. Floribus congestis lateralibus, terminalibusque, totncil-•tofio ; zaamgefchaarde, vilt dragende Bloemen^ op zijde en aan den top der ßengen.

J)e Kelk, eer de Bloem nog volkomen in Bloei is, fuit zich boven aan zeer digt en vormt een ' Kegel, zit bij a., vergroot b. De Bloem in Bloei bij c., vergroot d. Zv oppnt s^ich ßaawrelijk voor de J^ruchtmaking gefcàied is, welke zeer fpoedig op den Bloei volgt.

'Bij e. ziet men het naakte Ontvangbed met den Tienbtadigen Kelk, waarvan de S binnenfle Blaadjes de ‘helft fmalter dan de s buitenfe en eenigzins genaaid zijn. Een Tweekunnig Bloempje van den Schijf, vergroot bij f. De geheels Zaalpluis g.; één afzonderlijk Tiaai met let hairige Pluis h., rergrool i. Dj verdorde ILelk, nadat het Zaad denzelven verlaten heeft k. De Ster^ draagt een wit f^ilt gelijk de Bladen, bovenal digt bij de Bloe~ men. Meestal heeft deze Plant, ten opzigt van hare Bladen, een even fchraal aanzien, als de grond waarop zij groeit, en die hare Bladen fpoedig doet vsrdroogcn, vooral na de Vruchtmaking. Dikwijls gloeit zij 'fpillig op. en de gedaante der Bladenis dan te moeije-tijker te ontdekken.- hierom verkoos ik voor de afbeelding der geheele Planteene, die nog maar weinig in bloei was j en welker Bladen vooral volkomen en fr.isch waren. Zij groeit van i tot voel.

In de Duinen bijzonder om den Haag en op hooge Heigronden zeer gemeen; bovenal in het kwartier van Zutphen cn Verder in Gelderland.

CARACTèRE GdNe'RiQUE. Réceptacle nu. Aigrette des femences fimple ou plumcnfe. caiice embriqué d’écailles, dont les fupérieures font arrondies, fcaricufes, colore'es et luifantes.

Caractcre SpéciFiQUE. (Selon Willd.') Tige herbacée, dresfée, paniculée; feuilles oblon-gues, lancéolées, cotonnenfes; fleurs ramasfécs axillairqj|^t terminales, cotonneufes.

Le calice, ayant de pouyrir, est très ftrmi- forme un f,:tit cone, comme an voit à la fig. a., ie mime grosfi b. Lu Fleur ouverte c. , La même grosfie d. e fleur n'est que tris feu ouverte pendant la fécondation, après laquelle les graines vannent bienlàt à maturiiét fiamp;' e. fait voir te réceptacle nu entouré d'un cnlitif à dix folioles, dont tes cinq intérieures font plus étroites amp;nbsp;presque en alênes ; en f. on vOtt un'^euron central hermaphrodite, grosft. Lafleur entière avec toutes tes femences, g,,» fuie Jemence, furmonléc de F aigrette capillaire h., la même grosfie L, le calice fané après tes graines forties, k. La tige est couverte d'un duvet blanc, furtout vert te fommet, ainfi que tes feuilles-

La ftérilité du fol, dans lequel cette plante fe plaît, fe fait déjà connditrs en quelque forte far te port particulier de eette plante même-, auffi les feuilles fe fanent-elles bientôt après ta fuctification’, quelquefois l'herbe est fi effilée, qu'on a de la peine d reconnaître ta forme des feuilles ; c’est ce qui m’a fait choifir pour te des fin une plante dorst la fîoraifon ne fut pas beaucoup avancée, et dont les feuilles fusfent encore parfaites et fraîches. On trouve cette plante d'une hauteur d'un demi pied jusqiifit. un pied et demL

Lieu Natal. Terre làblonneufe élevée. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ i.

Elle est très commune dans les Dunes, furtout aux élirons là Haye; elle est ausfi abonda ne dans les bruyères de toute la Guel.ire.

Elle n’est d’aucun ulàge dans l’économie.. .. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Hoogd. Sumpf MävLze-Ohr, glatt vergifs mein nicht, Engelsch. Moufe - Ear, Scorpion - Grafs.

G:lt;slachts Kenmerken. Corolla hypocrateriformis, g. fidagt; ejnarginata; fauce claufa for* nicibus; Bekervormige, g /fletige uitgerande Bloemkrans, irelks hals door Schubjes geyrelfs wijze is geßoten.

SOORTELIJKE' KeNm^n. Scminib'us laCvibtis, mét gladde Zaden. Caule fubfimplici, bijna esnvoudigin Steng, Foliis lanccolatis, obtufis; lancetvormigeßompe Bidden.

Kelk bij a, hebbende-naauwlijks de lengte van den Bloemenkrans. De Bloemkrans van boven gezien b. Dezelve geopend met- de Meeldraden, zoo als die door de gewelfs-wijze fchubjes geßoten is c.- Vruehtbeginfel en Stamper d. --- De Wortel blijkt duidelijk overblijvende te zijn, en voortkruipende, fchietende vele ve/els uit toe-hoog aan'den Sfng, zoo c,Is-bij de afbeelding te zien is. De Steng is glad, hoekig en bóven aan' getakt. De Bladen zijn g?id. De M.'ar'vcnfis, eertijds als eene 'verfcheidenheid van deze aangemerkt, is echter te regt tot eene afzonderlijke foort ge~ • bragt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geeft als eene bijzondere onderfchetding vän beide op, dat bij de

tVater Muizen-- Oor', het Zeiaa rijp zijnde, de Kelk openßaat, doch bij de akker Muizen • Oor alsdan geßoten is.

Q'r.Q'e.ïpi,.\at:se.t^. lijpÉlooten en lage waterachtige Gronden, vooral-aan de-Slootkanten def G.a landen.■

Zeer algemeen door 'geheel Hólland,' zoo in de Klei-, quot;Veen-, als Zandftreken.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt niet döof het Vee gegetert, daö zeer zelden’ door Geiten^ (Gmelin). Volgens Linneus, Pan Snee, wordt het door al het Vee geweigerd, behalvcn doof Schapen; doch misfehien is door Linn. de akker Muizen-Oer bedoeld, naar dien Schapen zelden Waterplanten zullen aanraken: men zal dus niet behoeven te vreezen voor het gevaar van de Water Muizen-Oor voor de Schapen, welke Plant fommigen zelfs voor hun doodelijic houden. Zeker fchijnt het, dat dezelve in poelen en mocrasfige Gronden eene fcherpte vep* krijgt, die nadeelig is*voor het Vee, en is dus door Brugmans te regt onder dc fcliadelijke Wet-^-deplanten opgenoerad : ook is zij zeer nadeelig voor Paarden.

^niemand. Sumpf-Mäufe-ohr; glattes Vergifs mein nicht. j/Sn^tais. Moufe-ear, Scorpion - Grafs.

CAt^^CTs■R£ GëNéRiQUE. Corolle hypocratériforme, à limbe divife' en cinq lobes ëchancrecs, et a ouverture du tube munie d’e'caillcs creufes en dedans.

Caractcre Spccifiqve. Semences lisfes ; Tige fimpic; Feuilles lance'olëcs, obtufes.

Le Calice est repré/inté par la fig. a. il égale à peu près la corolle en longueur. On voit la corolle, vue à'en haut b. la même, ouverte., pour montrer les étamines et les écailles qui forment une voute au bout ou tube-, c. Ovaire et pistil d.

La racine est certainement vivace amp;nbsp;rampante* elle pousfe beaucoup de fibres, qui fortent même en partie de la tige , comme on voit dans la figure. La tige est anguleufe, glabre Cquot; divifée en branches au fommet. Les feuilles font glabres.

La Scorpionne des champs a été regardée autrefois comme une variété de celle-ci-, mais elle diffère asfez pour fin mer une efpèce particulière. Leers dit, que les deux efpè-ces diffèrent encore par ce que dans la Scorpionne des marais la graine, étant mûre, le calice est ouvert, tandis que dans celte des champs il reste fermé.

Varietes. La couleur delà corolle est quelquefois rougeâtre-, on la trouve aus fi presque blanchâtre.

Lieu Natal. Elle est très commune dans les licus bas et humides, aux bords des eaux douces, et dans les près aquatiques.

Usage Economique. Cette plante n’est pas mangée par les bestiaux ; il n’y à que les chèvres qui la broutent, quoique très rarement. (Gmelin), d’après linnc fPan Suecus), ce font les Brebis feuls, qui la broutent ; il fe peut cependant qui Linnc à voulu indiquer la Scorpionne des champs, pareeque les brebis ne touchent guères aux plantes aquatiques ; ainfi on ne doit craindre aucun danger de la Scorpionne aquatique pour les brebis, quand même elle cauferait la mort à ces animaux par l’acrimonie qu’elle prend dans les eaux corrompus et croupissants, comme le difent quelques auteurs. C’est dont avec raifon que Mons. Brugmans la met au nombre des plantes nuifiblcs des prairies ; elle est de même funeste aux chevaux.

Kquot;s:elsch. Comfrey. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Nederd. Bijnamen. Crooî Smeerkruid, Waalwortel, Heelwortel, Scheurwortel, Feîjc,

I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

Cejlachts Kenmerken. Corollæ limbus tubulato-ventricofus, fauce claufa, radiis Ïubulatis; de Board van den Bloemkrans buisvormig gebuikt, welks Hals door elsvormigeflralen is geßoten.

SooRTEbijKE Kenmerken, Foliis ovato-lanceolatis, decurrentibus j met eirond lancetvotmige, neer'^ leopsndc Bladen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

De ßcherphairtge Kelk met den Stamper a. De Boord van den Bloemkrans is vijftandig : dezelve doorgpfneden en uifgeßpreid bij b, waardoor de Bdeeldraden en de wijze waarop dezelve aan den B oemkrans zijn gehecht, zigtbaar zijn geworden. Bij c. is de boo''d van dn Bloemkrans omgeßagen , om de ßra.'en, welke tusfehen iedere Meeldraad geplaatst zijn, te doen zien. Deze JJralen zijn met kleine gele, als kristal glinßerende Kliertjes fraai gewenkbraauwd, en maken in den naauwen boord eenen kegel, die denzelven ßuit, doch door welken de Stamper heendringt. De llelmknopjes onder den gemelden kegel beßoten zittende, kan het ßaif neel bezwaarlijk aan den ßempel komen, het geen, volgens C.-K. Sprengel alleen door nnddel Van Infekten, inzonderheid van Hommels, zou kunnen gefchieden. Kruchtbeginfel en ßamper afzonderlijk d. De vier rijpe, zwarte, glinßerende Zaden op den voortgegroeiden Kelk e. Tne; zaden afzonderlijk f.

De wortel heeft een zwarten huid gelijk dezelve is afgebeeld-, is van binnen wit, vleefig en ßljme-rig. De Bladen zijn ruw en fcherp en loopen ter wederzijde van de kanten van den Steng ßerk neer. De Plant groeit ter hoogle van 4 voeten.

Terfcheidenheden. Met hemelsblaauwe, roods, witte en bleek ffele Bloemen. Volgens de opmerking van Persoon, zijn bij de witte Bloemkranfen de Kelkßtplen bijna aangedrukt : terwijl zij bij de paarfche, die de doorgaande kleur is , wijd openßaan.

groeiplaatsen. In vochtige befchaduwde Gronden ; aan de kanten van Vaarten en Slooten.

Zeer algemeen door geheel Holland, gelijk ook de verfcheidenheden. Ph. Miller verzekert, dat de paarfche en witte nimmer bij elkander groeijcn. ' Dit kan in Engeland het geval zijn, maar in Holland vindt men geene witte dan bij de paarfche: hier zijn de paarfohe de meest algemeene, daar dit in Engeland de witte of bleekgele zijn.

Kracht- en Gbneesihjndio - Gebruik. De Worteb dezer Plant bevat veel fHim- of gomachtig Zap, en wordt uit dien hoofde veelvuldig en met nut gebruikt, als een verzachtend en inColverend , om ontllekingen en pijnen te doen bedaren,, vooral als pijnitillend middel in verzachtende omflagen. Hetafkookfel van dezelve it ook zeer nuttig in Borstkwalengelijk ook tegen ontllekingen der Ingewanden, en in de Toode Loop.

Huishoudelijk Gebruik De Wortel'is zeer dienstig tot Leerlooijen ; volgens opgaaf in de Swed. Hbh. th. VI. kookt men 10 pond Wortels, in Wijnmaand gedolven, met eene hoeveelheid Water van eenen Emmer vol, tot dit op de helft verkookt is: met deze Brij overftrijkt men het Leder ’t geen dan duurzamer is, dan op de gewone wijze bereid; zijne zachtheid behoudt, en niet hard wordt. — Ook bevat de Wortel eene: roode paarfche, of bruine Verwilof in zich (^Hai.ler^. De Bloemen zijn rijk in Honig, (^Gleditsch). Door de ruwheid van Blad en Steng is de Plant niet gefclnkt tot Voeder, cn verdient hierom op Welden Uitgo--roeid te worden, daar het ook andere nuttige planten verdringt.

CaRactcre Gcn^mquï. Corolle à limbe tubuleux et enflé, fermé en dedans par cinq écaUles oblongues, fubulées. Caractcre SréciFiQuE. Feuilles ovées - lancéolées , décurrentes.

Le eal: ce est couvert de poils r aides ; il est figuré avec le pistil fig. a. le Pimbe delà corolle a cinq dents-, on le voit fendu felon la longueur et en dedans à ta fig. b. ce que fa:t vo'.r en mûne tems les etammes, et la manière dont elles font attachées à la corolle. La fig. c, montre le tintbi retourné de ta corolle; on y voit plus distinctement les écailles placées entre tes étamines; le bord de ces ecai les eU entouré de petites glandes, jaunâtres d'un éclat crystallin. Les écaiUes mêmes Je rapprochent par les pointes, et forment un cène au ml eu de la carotte, par lequel pasPe te pistil. Les anthères étant ainfi couvertes , et enfermées par ce cône , il ferait difficile de concevoir, comment le pollen est trausporté au fommet du p stil, fi ce n'est à l'aids des infectes fur-tout des hourulons , comme le fuppofe C. K, Sprengel. Le pist l est figuré fig. A. ' Les \uatre femcnces mûres no'res et luisantes font, attachées au fond du calice qui est ° devenu beaucoup plus gros après la fljraifon, e. Deux Jemences féparées f.

La racine est couverte d'une écorce noire, comme on le voit dans la figure; intérieument elle est b.anche , charnue, et tres muqu-ufe. Les feuilss font très rudes au toucher, et fortement décur-rentes aux deux c^tes uppofes de ia t^ge, La plante croit à la hauteur de quatre pieds, y.ariétés. On en trouve à fleurs de couleur bleue, rouge, blanche et d'un jaune pâle. Mr. Persoon remarque, que dans les fleurs à carolle blanche les dents ou divifions du calice font plus ferrées contre la corelie, tandis que ces parties font ouvertes dans les fleurs pourprées ; c'est cette dernière couleur , qui est la plus commune.

l.iEU Natal. Dans les lieux humides amp;nbsp;ombragés, aux bords des canaux et des fosfés.

Cette plante et toutes fes variétés est très commune en Hollande. Ph. Miller asfure que la variété à feurs blanches ne fe trouve jamais ,aveo !a plus ordinaire à fleurs po.urprccs. 11 fe peut que cela ait-lieu en Angleterre; mais en Hollande on ne rencontre jamais la première variété fans la fécondé; c’est encore celle-ci, qui est la plus commune en Flollande, tandis qu’en Angleterre c’est la variété blanche au jaunâtre.

Vertus et Usage Méc,iciNAL. La racine de cette Plante renferme beaucoup de mucilage, c’est pourquoi elle est employée fréquemment et avec fuccès comme remède adoucisfant, relâchant et invisquant pour calmer l’inflamation , l’ir''itation et la douleur; c’est furtout comme topique,,qu’on la fait entrer dans les cataplasmes calmants et émollients. Sa déconction est encore très utile dans les maqx de poitrine, ainfi que dans les Inflamations douloureufes des intestins et dans la dyfciiterie.

Usage Eco.'Jomiqle. La racine peut être employée avec fuccès pour tanner le cuir; elle est recommandée à cet effet dans les Mémoires de Suède Tom. ^L. .Voici la manière de l’employer. On fait bouillir dix livres de cette racine, qui doit être exploitée en Octobre, avec un feau d’eau jusqu’à évaporation de la moitié; après cela on pasfe la bouillie fur le cuir, qui en devient pl.us durable que celui qui est préparé delà manière ordinaire; il conferve en même tems fa fouple^e, et ne s’endurcit pas. La racine renferme ausfi un principe colorant rouge, violet ou brunâtre, felon Haller. Les fleurs contiennent du miel. (^Gleditsch) Les poils durs et rudes, dont la tige èt les feulles font couvertes, empêchent que cette plante puisfe fervir de nourriture, ainfi elle doit être détruite dans les prairies, furtout comme par fa nature trsnçante elle met un obstacle à la végétation d’affres plantes plus utiles.

Kederd. Bijnamen. yaTkcTiS-Gras,Wcg-G:as,'Krc\}pcl-Gra5. InNoord-HoIIaud Yzer-Kruid.

Geslachts Kenmerken. Calyx o; Corolla 5 partita, calycina; .zonder kelk g de BloemkranJ 5 deeltg^ kelkvonnig. Semenunum angulatum; één.zaad, hoekig.

SooRTELijKE KENMERKEN. Flotibus octandris trigynis, axillaribus; met achtmantiige\ drinrijvigs Bloemen, in de okfets der Eladen zittende. Foliis lanccolads, lancetvormige Bladen, Caulc procumbentc herbacco ; neerliggenden^ kruidaardigen Steng.

Bloemkrans van natuurlijke groote bij a. rergroo» b. Meeldraden en Stampers vergroot c. Stampens afzonderlijk vergroot d. He. Zaad c. De vließge, ßompe, en als geßheurde ßche.:en hij f. f. De Bloemen J’aan alleen of bij paren, jomwijlen drie bij een, en zijn bijna vast zittende. De Plant groeit van 4 of 6 duim tot li voet en hcoger.

Verfchcidenheden. i. Tlfer een rcgtßandigen Steng 2. mtt korte en fmalle Bladen 3. met langwerpige en fmalle Bladen. 4. met paarfche Kelke '.

Groeiplaatsen. Langs de kanten der Wegen, in Graspa.ien, Weiden, ®p den Akker, tusfehen Straatftcenen en op Muren.

Ecne der meest algemeene Planten, door geheel Holland. Velden en Wegen, die veel begaan worden, zijn dikwijls hiermede geheel bedekt.

Huishoudelijk Gebruik. Het Zaad kan in tijden van gebrek tot voedfcl voor Mcnfehen dienen. (Mattuschka.) De Plant gcfchikt tot Blaauw-Verwen. (Thunbe.rg.) Het Zaad wordt fterk door de Vogels gezocht, en is een voornaam Voedfel voor dezelven. Met de Bladen kan’ men Varkens mesten. De Plant is voor de Schapen nadeelig, als krijgende hierdoor verftop-ping. (Matt.) ook door Brugmans als fehadelijk in Weilanden opgegeven. Wanneer Uet op den Akker fterk vermenigvuldigt, is het best door varkens uitteroejen. (Matt.)

Ord. Nat. de i.i'üîié. xii. Oléracêes.. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

CAlACTeRE GéNCRiQUE. Point de calyce. Corolle à cinq diviflons, femblable à un calice;. Semence folitaire anguleufe.

Caractcre Spe'ciFiQUE. Fleurs axillaires à huit e'tamincs, et à trois pistils Feuilles lancéolées; Tige herbacée, étalée fur la terre..

Corolle, en grandeur naturelle Fig. a. la même grosße b. étamines et pistil nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

grosjls c.. pistilà part grosß d. Les gaines font membraneufes et comme déchigt;- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

rées.t f. f. Le ƒ fleurs font folitaires ou à deux , rarement à trois et presque fesßlesy la longueur de la plante est de quatre à ßx pouces jusqu'à un pied et demi ou au delà.

Variétés, r. Tige dresfêe. 2. â feuilles petites et étroites. 3. à Feuilles oblongues et étroites. 4. à calices violets.

Lieu Natal. Le long des chemins et des fentiers gazonnés, dans les prés et les champs, entre les pavés, et fur les murs.

C’est une des plantes les plus communes dans toute la. Hollande. Les chemins furtout et les. champs très battus font quelquefois entièrement couverts de cette pla ite.

Usage Economique. Aux tems de difette la graine peut fervir à la nourriture des hommes. (Mattuschka.) La plante même est bonne pour teindre en bleu. (Thunberg.) La graine est très recherchée par les oifaux, auxquels elle fert de principale nourriture. On peut engraisfer les cochons avec les feuilles; la plante estnuifible aux brebis, auxquelles elle caufe des obltruc-tions ; elle est de même du nombre des plantes indiquées nuifiblcs aux près par M. Brugmans.. Lorsqu’elle multiplie trop dans les champs, on peut la détruke par les cochons. (Matt.)

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-partitas, laciniis linearibus; g deelige Kelk,'de flippen lijnvormig. Vex’llum ftr’atuin, het vlagje geflreept. Legurnen turgidum , 'fesfile; Je Peul gezwollen, yastziitenâe. Filamenra connata absq^ue fisfura; 41e Helmdiadtn zamengegro.id, zonder gefplast te ztjn.

, SOORTELIJKE Kenmcrken. Floribus geminatis, nie/^M-eeZ/n^i gepaarde jB/oenien. Foliis infe-rionbus ternatiï, eilepcicis, ferratis, pubescentibus; de onderste Bladen drievou/ig, ovaal, gezaagd, hairig. Caule inermi viliolo-viscofj; ongedoornden /leng met lijmerige vlokjes.

Deze foort is bij aiton e« willdenow On. hircina genoewd? de/oortelijke bnmerk^n zijn j^olgens den laatstgenoemaen opgegeven. — De Kelk is met lange witte hairen. bezet, zie bij a. Het vlagje b. Pe wieken c. Het Kieltje, d. Meeldraden ett Stamper e. Het enkele jloppelblad, dat onder aan den Bloemßeel is gegroeid f. De rijpe Zaaddoos met den Kelk g. Het Zaad h. De Steng is groen, en wel verre dat dezelve volgens roth regt 'andig zou zijn, heb ik dim niet dan liggenden gevonden. De geheile Plant is lijmerig en klevende, zoo dat dezelve in het zand neer liggende, er moeilijk van is aftekrijjen. Dikwijls heb ik de Bloemen gevonden, niet tjveelings gepaard, maar enkel, zto als ook aan de afgebeelde te zien is. Het onder/cheid tus/chen di ze foort tn de On. fpii'.ofa, afgebeeld en bifchreven in dit deel der Flora, uitg. 31. Ho, 167. en eertijds voor dezelfde foortgehouden, zal nu bij eene vergelijking van beider afbeelding en befchrijvingniettwijfelaehtigzijn, waarorntrent reeds bij de On. fpinofa eenige opmerkingen zijn bijgebragt. Wij voegen ’er bij dal de O. arvenfis ook meer uitgefpreide takken en breeder blaadjes heeft. Het is mij echter niet gebleken, dat de Bloemen der O. arvenfis tweemaal grooter zouden zijn.

Deze Plant heb ik nimmer dan in Duingronden gevonden, rvaarvan ook de afgebeelde genomen is. Misfehien veranderen fommige deelen der Plant in andere gronden , en hierin zal waarfchijnelijk h:t verfchil met andere waarnemers ten dezen opzigten moeien gezocht worden. De Plant heeft de lengte van één voet.

In de Duinen van Overveen en J^ogelenzang, bij Plaarlem^ zelfs fomwijlen op hooge fchrale Duinen. — Door de Bijer bij Hijmegen gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. De jonge uitfpruitfels zijn eetbaar voor Menfchen. De Plant heeft de reuk van een Bok. Met zout ingelegd, kan dezelve als Zuurkool tot toefpijs gebruikt worden, zijnde de Bladen zoetachtig van fmaak, (Houttuijn.) De Plant bevat veel Mine-raliesch Alkali en verdient hiertoe aangebouwd te worden. Gott. Anz, 1804. p. De jonge Plant is aangenaam voor het Vee (Erhart.)

- CaraCtSre GcNéRiQüE. Calice à cinq divifîons linéaires. Etendart.de la corolle ftfié. Gousfe enflée fesfile, filaments réunis dans un feul corps; qui n’a pas de fisfure.

Caractöre SpéciFinuE. Fleurs géminées. Les feuilles inférieures à trois folioles' elliptiques, ferrulées, velues, lige fans épines, velue et visqueule.

Cette espèce a été nommée Ort. h rcina par aiton éï wildenow; c’est de ce dernier que nous avons emprunté les caractères fpécifiques. Le Calice est couvert de poils longs et blancs, fig a. U etendart b. Les ailes c. La carène d. ier étamines et le pistil e.-La jiipule folitaire, attachée au^ desjous du pédoncule f. La gousfe rr.ûre avec le calice 'g. La femence h. La tige est igt;erte, et il s’en faut beaucoup qu’eile fait dresfée, comme le dit.M... roth ,• je n’en ai jamais vu, qui ne fût couchée. Toute la plante est visqueufe , de forte qu’on à de la peine à en detacher le fable, dans lequel elle est' couchée. Les fleurs ne Jont pas touj oui s géminées-, je les ai ru Jouvent folitaires^ comme dans notre figure. La différence entre cette efpèce et la boorane epineuse, Jùzir nous avons donné la figure et ladéscription dans ce volume, livrais. ^\,ème No. \6j. et qui était au refois rapportée a cette espece, ne f^ra plus douteu e, lorsqu'on aU'^ ra confronté les dé scriptions et les figures de l'une et de l’autre; nous avo-is éja parlé' de cette difference à l endroit que nous venons de citer; nous pouvons encore ajouter ici, que la Bugrane épineufe a les branches plus étendues, et les foHoles plus larges. Cependant je n’ai pu observer, que les fl.urs de l’espèce épineuse foient plus grandes double, t celles de l’autre espèce. Jo n’ai jamais trouvé cette plante autre part que dans les dunes ; celle, dont nous donnons ici la figure, est du même endroit. Il se peut’ que qu Iques parties de la plante changent dans un terrain différent, ce qui peut avoir caufé la différence, que nous rencontions entre ttos obfervations tt celles de quelques autres s botanistes, La plante a la longueur d'un pied.

Dans les dunes de Overveen et L^bgelehzang près de Haarlem. Quelquefois elle le trouve fur les dunes élevées et flériles. Mr. de Beyer l’a trouvée près de Npme^ue.

Usage Economique. Les jeunes pousfes de cette plante peuvent être mangées par les hommes. La Plante a une odeur forte et désagréable. . Ou peut de même la confie au. sel, et s’en servir comme des choux falés, vù que les feuilles ont un gout djuçâtre. (HourTuiNy La jeune pla ite est agréable au bétail. (EiirhartJ Elle contient beaucoup; de.soude, et mérite pour cela d’être cutivée, Göttino. Anz. 1804. p. 142,5.

'Geslaciits Kenmerken. Receptaculum nudum, naakt O.trangbed, Calyx fubcalycuîa(uamp;, Jquamis fingulis interioribus canaliculatis. De Kelk bijna zelve gekelkt, alle de binnenfle Schubjes geßeufd. Pappus nullus, geen Zaadpluis.

SooRTELijKE Kenmer.ken. Calycibus fructus angulatis , met hoekige Vrucht - Kelken. Pedunculis tenuibus, ramofisfimis; tengere, zeer getakte Bloemßelen.

Eene Bloem afzonderlijk bij a. De Kelk met den kleinen buiten Kelk b. vergroot c. getm der Kelkfchubjes buigt zich om, maar houden zich allen regtßandig. Een afzonderlijk Bloempje van natuurlijke grootte op zijde d. van voren e. vergroot f. Het ongekroonde naakte zaad g. vergroot h. De ßeng en de geheele Plant houdt ztch regtßandig. De onderße Bladen, waarvan één afzonderlijk is ajgeheeld bij c, zijn liervormig en vlak', de hooger ßaande Bladen eirond, getand en hebben kleine Bladßelen ; de bovenße Bladen loopen puntig uit. De gedaante der Bladen verjehilt fomtijds aanmerkelijk naar de ßandplaats van de Plant. Men vindt fommige jonge Planten in de fchaduw groeijende, met bijna cirkel ronde, geheel ongetande, gave Bladen. Steng-, Bladen en Bloemflelen zijn donker groen. Volgens de waarneming van C. K. Sprengel , openen zich de Bloemen s’mor-gens ten 7 uren en zijn om ii uren voormiddags reeds gefloten, zelfs in de Zon. De Plant groeit ter hoogte van 3 en 4 voeten.

Huishoudelijk Gebruik. Is eene eetbare Plant: in Turkijen worden de Bladen als Moesgewasfen gekookt en gegeten. (Erhart) Schoon het door Brugmans , onder de fchadelijke Weideplanten wordt genoemd, geeft echter Linneus in zjjn Ban Suec. op„ dat al het Vee de Plant eet, uitgenomen Geiten.

‘‘CASACTèRE GésiéRiQuE. Réceptacle nuj Calice caliculé d’un petit calice extéiieur très -Court; les écailles intérieures.canaliculéej. Semences fans aigrette.

CARACTèRE SpéciFiQUE. Dans ' Ic fruit le Calice est augukux. Les pédoncules font ..grêles et. très rameufes.

Une Fleur à part, fig. a. Le calice entouré à la bafe d'un autre plus petit b. Le métré Aucune des écailles du calice ne fe retournCf mais elles restent toutes dresfées.

Fleuron féparé, vu de côté et de grandeur naturelle d. Le mêmet vu en face e. Le -même grosfi La femence nue et [ans aigrette g. La même g o'sfi h. La tige et toute ta plante est droite. Les feuilles inférieures, dont une est reprèfentéeféparement fig. i, font lyrées et planes ; hs feuilles [upérieures font ovées, dentelées et portées fur de petits pétioles ; enfin celles au fomma de la tige font acuminées. La lorme des feuilles varie quelquefois confidérablement felon tes lieux. Quelquefois .furtout lors que ta plante croit dans des lieux- ombragés , et lorsqu'elle est encore Jeune, ou r.e lui voit que des feuilles rondes, enti.res et fans dentelures, La tige, tes feuilles et les pédoncules font d'un vert foncé. Suivant Fobfervation de C. K. Sprengel les fleurs s’ouvrent dans ta mati. née à fept heures, et fe ferment avant midi vers les onze heures ; ceci arrive mime (M Soleil. La plante acquiert une hauteur de trois à quatre pieds.

*Lieu Natal. Le long des digues, dans les bois et dans les haies, aihfi que dans le '‘blé. Elle est très commune en Hollande.

Usage.Economique. Cette plante peut être mangée par les hommes. En Turquie c’pst .une herbe potagère, que l’on prépare pour la table. (EhrHart) Quoiqué’elle foit --comprife par M. Brugmans dans le catalogue des plantes, qui font nuifiblcs aux près, .cependa t Linneus rapporte dans Ton Pan Suie, qu’elle est broutée par les bestiaux» à l’exception des chèvres.

Hoogd. Sumpf ScabiOx'e, Teufiel abbifs, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

Ge sla cuts Ken mer. ken. Calyx communis, polyphyllus ; algemeene Kelk van veel Blaadjes. lyx proprius; duplex, faperus de eigen Kelk i dubbel, boven bet rruchlbeginftl. Receptaculum palea-ceuin, ßoppedg Otitvangbed, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Soor TE LIJ KB Kenmerken. CoroIIulis quadriEdis, æqualibui; met vîerdeel'ige, gelijke Hoem~ kransjes. Caule fimplici, eenvoudlgen Steng. Ramis appïoxlmatis, digt by één ßaande Takjes. Foliis lanceolate - ovatis , lancet ormige- eironde Blad.n.

De a'gemeene Kelk tnet hetfoppellg Ontvangbed a-, ontdaan van de Stoppels, wélke laneetvormlg zynj b. Een afzonderlijk Bloempje c. ,• vergroot d. £gt;« afzonderlijke Kelk e.; Vergroot f. ffef Bu'iten-Kelkje, dat als een wandje dsn Binnen - Kelk d^gt omßait en 4-tand'g is ; vergroot h. Heî 5 - deeligt Binnen- Kelkje i. ; vervroor k. Eene geopende Bloemkrans met Meeldraden en Stamper 1 , welks bovenste Bloemblad uitgetand is , 't geen R o T H alt eene verfcheidenheid aanmérkt : Itetselve vergroot m. Het door den K^lk gekroonde Zaad n. ; vergroot o. Bladen en Bloem-flelen zijn fcherpharig. De H ortJ- Bladen loopen neer en eindigen in den Bladßeel. De Steng-Biaden zijn v'etl kleiner, enkel lanctfvogmg en ßaan tegen over elkander aan eiken knoop van den St:ng. De Stengen zijn voor het tneerendeel naakt. De IVortel is aan het eind als afgebeten, van waar de na.em van Duivels - Beet entßaat- De Plant hoog a en meer voeten.

Overvloedig omtrend Harderwijk f. Aan den Linie-Dijk bij Woudenberg t. In onafgeveende Gronden bij de Waver, niet verre van den Voet-Anïel aan den Am'.lel f. — Bij Haren buiten Groningen. Op Heivelden in Vriesland. In het ClarenbeeKfche Bosch bij Arnhem; oin Nijmegen; bij Wageningen ; ta Driebergen; om Utrecht, in Duinvallcijen bij Brederode onder Velfen» om den Haag en elders.

Deze plant heeft weinig reuk en eenen gerirgen , zanientrekkenJen en eenlgzin» bitteren fmaak; echter werd ze eertijds voor een middel tegen de Pest, de Waterzucht en onderfcheidene Ziekten der Keel gehouden. Men gebruikte daarvan den Worrel en de Bladen. ÇBad. amp;nbsp;herb, Succifœ f. Morsus diabolij zoo wel in een afkookfel tot inwendig gebruik, als ook in jorgeldranken ; doch tegenwoordig wordt dit Gewa* a’s ger.eesmiddel niet meer geacht.

Huishoudelijk Gebruik. Het is een aangenaam voeder voor het Vee en wordt door Runderen , Paarden, Schapen en Geiten gaarne gegeten, maar door Varkens geweigerd. (_Pan Stue.j De verfche Bladeren geven san het garen daar mere gekookt wordende eene groene kleur, waarvan de behan-Ceiing in de Sw d. jébh. a band f. 34. wordt opgegeven. De gedroogde Bladen geven eene gele kleur (Reüss.)’ In Sweden heeft men opgenierkt, dat jnct het eerste bloeljen dezer plant, de Rogge rijp Ls ; dit verdieflt •uk nier te lande nagegaan te wordeiu

CdNcRiQUE». Calice commun à plusieurs folioles. Calice propre supérieur double,' réceptacle garni de paillettes,

CARAcrèREs SréeiFiQUEi. Corolles quadrifidei, égales en longueur. Tige fimple; les branches approchées ; les feuilles lancéolées ou peu ovales.

Calice cammun et réceptacle garni de paillettes lancéolées a. Le réceptacle ,d^nt on a enlevé let paillettes b. Une seule fleur simple c.; la même, grossie d. ie calice propre, double q. le même, grossi f. Le calice propre extérieur, à quatre dentelures, entourant fermement l'autre qui est interieur g. Le même grossi h. Le calice propre intérieur, divisé en cinq parties i. ; le mém?, grossi k. Une fleur ouverte, avec les étamines, et le pistil 1, La div'sion supérieure de la corolle est échancrée, ce que Rora regarde comme une variété, La même fleur, grossie va, La s'.mence, couronnée du calice propre , n, la même, grossie o,

£.eî feuilles et les pédoncules portent des poils rudes au toucher. Les feuilles radicales sent rétrécies en pétiole vers la base. Celles de la tige sont moins grandes , parfaitement lancéolées et opposées aux noeuds de la tige. Les tiges sont presque glabres. La racine est comme tronquée ou rongée à l'extrémité, ce qui a fait donner à cette plante le nom de succise ou de nl9rs de diable, La tige est de deux pieds et dessus.

Elle se trouve en abondance aux environs de Harderwyk f. A la digue de la ligne prés de ÎVoudeberg f. Dans les tourbières non exploitées près du Waver en passant du f^oetangel, près de l’Amflel, à If^aver-veen f. Près de Haren pas loin de Groningue. Dans les bruyères en Frise. Dans le bois de Clarenbeek, près de /êrnhem. Aux environs de Nimegue, PHageningen, Driebergen, Utrecht, Brederode {cpünxtiev de Velsen f) de la Haye et ailleurs,

Cette iplante est presque sans saveur, mais d’un goût amer et peu adstringer.t. Autrefois on l’estimait alexitère, sudorifique et utile contre l’hydropisie et les maux de gorge; on en faisait des décoctions ou des gargarismes ; mais aujourd’hui elle n’est guères en usage.

Usage Economique. C’est une nourriture très agréable pour les bestiaux; les boeufs, les cbevrei, les chevaux, et les brebis en sont très avides; mais les cochons s’y refusent. (Pan Suec.') On peut teindre en vert le fll, lorsqu’on le fait bouiller avec les feuilles friiehes de cette plante; cette manière de teindre se trouve décrite dans les mémoires de Suede, torn. iv. p. 34 Les feuilles séchées donnent une couleur jaune. En Suède on a observé, qu’au commencement de la floraison de cette plante le froment est parvenu à la çtaturité; il serait utile d’observer, si la ipème chose a lieu dans ce pays.

Ntderd. £ljnamen^ Gele VVater • ‘ffadil, Egelgra». Beeiibrefcentl AntherJcunii

Geslachts Kenmerken. Corolla 6-petala , patens ; zesbladige opinßaande Blomikrans, Capfuls! • vata, eironde Zaaddoos.

Soortelijke Kenmerken, Folüs enfiformibu», met degenvormige Bladen, Filament!« lanati», woldragende Helmdraden,

Eeise B oem met den Bloemßeel afronderî'jk bij a. vergroot b. De Bloembladen hebben aan de bui., ten zijde een groen geßreept ribbetje. De Bloem meer geopend van binnen c. vergroot d. Meel~ draden en Stamper e. vergroot f. De Lancetvormig puntig uitloopende, zeshoekige , driehokkige Zaaddoos g. vergroot h. Elk Zaad is van een draadje voorzienf waarmede het aan een der hokjes is gehecht. De Steng buigt zich even boven den ff'ortel om, en is roodachtig. De Bladen eindigen in platte fcheden , dié den Steng omvatten en hebben eenige overeenkomst met die van het geßacht Iris, De Bloemen zijn aan den top van den ?:tong en digt boven elkanderen geplaatst t de Bloemßelen hebben kleine Schutbladen. De Plant groeit ter hoogte van 6 tot 12 duimen,

In de Veenen bij Haren en elders in Groningen en de Ommelanden f Op de Bergummer Heide en in de Veenlanden bij Staveren, in Vriesland f- Op de Gagelkamp bij ’s Heeren - Loo, buiten Hardenwijk f. Op de Cagelkampcn, onder Woudenbergen Leusden in het Slicht f» en op andere plaatfen.

Huishoudelijk Gebruik. Volgen« den Pan Sueo. van L i n n. wordt de Plant door Runderen en Paarden, maar niet door Schapen en Varkens gegeten: echter eten het de Schapen, maar niet zonder «.adeel ; zelfs Beckman telt dit op onder de Planten die voor hun gevaarlijk zijn. Eertijds werd san deze Plant toegefchreven, dat de beenderen van Runderen, die dezelve aten , zwak en machtcloo« werden , zoo dat zij niet konden ftaan. Bartholinus, Linnbus en Pallas hebben dit bevestigd en verklaard, dat zulks in het noordelijkst gedeelte van Europa plaats had, en is hier van de latljnfche foort-niain van bcenbrekend ontilaan. Gunner houdt dit in zijne Flora Norvegica voor eene fabel, en verzekert uit den mond van Noorweegfehe Landlieden, dat het Rundvee dit gewa« fchuldeloo« kan eten en er in de lente zeer gretig naar is; terwijl ook D. de Gorter deszelfs onfchadelijkheid voor het vee beweert en teffena verklaart, dat hier van bij on« geene oi dervinding is. Nogtans heeft een zeer kundig waarnemer in ons land mij verzekerd, dat liet Rundvee, ’t geen op de Bergummer Heide, waar deze Plant bcltendig in groote menigte groeit, gaat weiden; zeer zwak in de beendren wordt, zoo dat van fommigen de pooten breken, gelijk zulks door de Landlieden in die Itreek erkend wordt. Misfehien verkrijgt de Plant deze nadeelige eigenfehap van de fcherpe zuurilof, weike in de lage moerasfigc en *omw jien oerachtige Heide aanwezig is, lioedanigen grond dezelve inzonderheid verkiest; terwijl zij mogelijk in andere gronden deze eigenfehap niet aanueeint, en alsda» zonder nadeel door het Vee kaji|. gebruikt wordea

l/ne ßeur avec le pédoncule a., la rnemt grossie b. y/ la surface extérieure des pétales o» voit une nervure raijée, La ßeur, plus ouverte, pour en faire voir ^intérieur c., la même, grossie d. Etatnnes et pistil e., grossis f. l.a capsule lancéolée, pointue, a six angles, et a trois loges g; /a m^me, grossie, h, chaque graine est attachée dans une des loges moyennant un ß! trés petit. La tige est recourbée au sortir de la racine ; elle est rougedtre. Les feuilles forment une gaine, qui embrasse la t ge ; elles ont quelque rapport avec celles des Iris. La tige est terminée par des ßeurs serrées amp;nbsp;placées l'une au dessus de l’autre. Les pédoncules sont munis de petites bractées à la base.

Dans les tourbières prés de Tiaren et,ailleurs en Grnningue et dans les Ommelanlen. -f- A la bruyère de Bergum et dans les tourbières près de Staveren en Frise. Elle se trouve souvent avec le calé, Y R I c A G A L aux cnvirons de Harderwyk , f de Lunteren, de Woudenberg , et ailleurs.

Usage Economique. D’après le Pan Suecus de LiNNé cette herbe est broutée par les vaches et les chevaux, mais elle ne l’est point par les brebis et cochons. Cependant les brebis la manaent Biais Us en sont fort incommodés, et M. Beckmann la met au nombre des plantes qui sont nuisibles aux brebis. Autrefois ou attribuait à cette plante la faculté d’affaiblir et d’amolir les os du bétail qui la broute, de sorte que celui-ci ne puisse se tenir debout sur les jambes. Cette observation a été confirmée par Bartholin, LiNNé et Pallas, qui disent, que cela a particulièrement lieu dans le nord de l’Europe; c’est ce qui a fait donner le nom de brise-os à cette plante. Gunner (^Flora Norv.) croit que c’est une fable, et il assure avoir été informé par les habitanta de la campagne en ^Norvegue, que cette plante peut être mangée sans risque par les vaches, et que celles-ci en sont meme tres avides au printems, D. de Gorter assure de même que cette plante n’est aucunement nuisible, et il déclare, que dans ce pays il n’existe aucun exemple d’un mauvais effet de cette herbe.

Néannmoins j’ai été informé par un observateur demeurant en Frise, que les betes, qui sont menées au pâturage dans la Bruyère de Bergum, où cette plante croît en abondance, contractent avec le lem» une faiblesse considérable dans les o, au point d’etre exposées à’des fractures des jambes. Peutetre cette mauvaise qualité est elle communiquée à la plante par quelque substance aigre, qui se trouve dans le sol bas et marécageux ou tourbeux; sol dans lequel cette plante se plait particulièrement, tandis que dans un terrain différent elle ne prend pas cette qualité , et qu’ainsi elle peut y être broutée par le bétail sans aucun mauvais effet. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v _

lt;=lt;5110 °u épi tétragone. Corollei lèvre supérieure droit« « plane, kvre inférieure trifide, à divisions presqu’ égales.

n.iP t nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* S r é c I F I ü E $. épis arrondis, paniculés, conglomérés ; bractées ovales, plus longues

gue ie calice nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®

La jtetir avec une bractée a; Zti même, grossie b. £« eal ce séparé et grossi c. U est à ein^ dentelures et velu en dedans ; / s dentelures sont colorées d'un pourpre foncé à la poirte , ainsi iU» les bractées. One de cedes-ci est représentée par la fg. d, er grossie c. Une corolle senie^ vue de câte f; Za mem- grossie La même vue d'en haut et grossie h. ott y voit tes carac'èr-s du gt nre, saquot;oir la ivre supérieure plane, et l'inférieure divifée en trois parties, La t'g ' est carree, couverte de poils, et ordinairement rougeâtre. Les épis nombreux sont d'an bel aspect tant par leur disposition au sommet de la tige, gue par le pourpre foncé des bractées et des dents du calice. Les feuilles sont ovales, obtuses, opposées, et portées sur des pétioles très courts, La hauteur de la plante est dé 3^4 pieds,

Aux environs de Salk et de Herkelo. Entre Zutphen et Doesburg, et entre Nymegue et «end. f Sur les murs amp;nbsp;sur les remparts de Arnhem. Près de Voorst, village de la Veiuwe; au R.yndyk dans la Beiu'H, Dans le Spoel entre Cuilenburg et Everdingeii. f Le long des chemins près de Wyk by uuuistede, m nord de la riviere le Lek. Sur les dunes derrière Zorgvliet, près de la Haye.

Cette plante est d’une odeur aromatique et d’un goût amer, et par la distillation elle fournit une huile essentielle qui est excellente contre la douleur dus dents cariées. L’herbe même est aromatique, résolvente, hystérique amp;nbsp;stomacale, et utile contre les obstructions et les maux de poitrine. Ou en prend en infusion théifonne, et extérieurement dans les demi-bains et dans les fomentations; cependant d’autres •spcces exotiques du même genre, qui possèdent les mêmes vertus dans un plus haut degré, ont fait abandonner celle - ci.

Usage Economique. LjNNé a recommandé les feuilles comme bonnes à remplacer le thé delà Chine; et un autre Suédois-, nommé VValborg, avait même trouvé, qu’une infusion, préparée avec cet origan, ne difterait guère de celle, faite avec le thé ordinaire. J’en ai fait l’essai, mais j’ai trouvé qu’il y a bien de la différence tant pour le gcût que pour l’odeur. La bière ne s'aigrit pas bientôt, lorqu’on y met de cette plante. (Linn. Flor Suec.^ Les feuilles et les fleurs peuvent servir pour teindre en rouge, en violet ou en brun, lt;P a l l a s , D amxovrney) et les teinturiers de soie savent en retirer une couleur noire. (^G at t e n ho f f.) La plants est broutée par les chevaux et les brebis, mais leç vaches ne la mangent pas. (Pan Suec.') Les fleurs fournissent beaucoup de miel de bonne qualité.

^eivoonfyk. Origanum. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;gt;

Gesi.achts Kenmerken. Strobilus tetragonus spicatus , calyces colligfens ; de kelken Vergaard tot een vierhoekigen, airvormigen kegel. CoroÜæ labium fuperius erectuin, planum; inferiuA tripartitum, laciniis æqualibus ; ‘de bovehl'p van äeh Blo'èmkrdtis rigißandigf vlaki de onderlip in dri'éie gedeeld f met gelijke ßipjes.

SöóRTELijKE Kenmerken. Spiels fubrotundis, ’paniculatis, congloineratfs ; met rondachtige i. pluith'cichtïgedigt Op éémittende airen. Bracteis calyce longioribus, ovatis; eironde Scnutblradjes Iknger dan de Kelk,

tien Bloempje met liet Sehütbfaadje a. veiégroót b. De Kelk afzonderlek en vergro'^ c, zijnde v}jf~ ta'ndig van binnen withairlg: de tand n zijn adn ds punten van gelijke donker-paarfehe kleur, alf de Schutbladen, waarvan één bij d. vergroot e, Een Bloempje zonder Kelk of Schutblad, op zijde f. Vergroot g. ra» boven gezien en vergroot h , blijkende daaraan de geßachts~ kenmerken van den vlakken bovendp en driedeeligen onderlip. De Sréitg 's vierkant, hairig, mee:t roodachtig. De Btoe'Vntuilen 'maken door de donk r paarjehe Schutbladen en kelktanden aan de» top der Stengen eene j'raaije bonte fchakering. De Bladen zijn eirond, ßomp, tsgen o. er elkat^ ^er ßaande én kort geßeäld. De plant groeit ter hoogte van 3 e» 4 voeten,

In de Salker en Herkeloerwaard, tusfehen Zutphcn en Doesburg, tusrcKen Nijmegen en Gend f. Op de Muren én Wallen te Arnhem. Bij Voorst op de Veluwe. Aan den Rh ij n dijk langs de Betuwe. In het Spoel tusfehen Cuilehburg en Everdingen f. Aan de Wegen om Wijk bij Duurllede. ARn de Üitierwaarden aan de 'Lek onder ’t Waal. Op de Duinen actiter Zorgvliet bij den Haag.

Deze plant bezit eenen niet onaangenaam Specerijachtigen geur en bitteren fmaak , en levert ook door-destillatie eene wezenlijke olie op, welke met een goed gevolg tot dil ling van kiespijn gebezigd wordt. Het Kruid zelve is ook een zeer goed vérWarmend, oplosfend en afdrijvend middel , dienstig in Borstkwalen eo Vcrftoppingcn. Het is ook een goed maagmiddel; nien gebruikt het aftrekfel inwendig, en in Stovingen en Baden tot uitwendig gebruik; doch om dàt andere uitlandfche foorten van dit geflacht krachtiger zijn, zo» wordt deze foort lichts zeer weinig gebruikt.

H o I sH o u D E hj’k Gebruik. Linnews heeft de Bladen dezer plant opgegeven, als de Chineefcha ’Thee kunnende vervangen, zelfs was door eenen Wal borg in Zweden hiervan eene Thee bereid, die van de gewone weinig verfchilde; echter is mij bij de proef gebleken, dat deze drank in fmaak en geur niet evenaart aan de gew'one Thee. Het Bier wordt minder auur, wanneer men deze plant in het vat doet Linn. P'lora Suec, Le Bladen en Bloemen geven eene roode, paarfche of bruinachtige kleur, Pallas D A M B OU rneij , en de Zijde Verwers kunnen er eere zwarte kleur van trekken , (G a tt e n h o f f), De Plant wordt door Paarden, Schapen, niet door Runderen gegeten, Pan Suec. De Bloenjça. zijn rijk goedea Honig, De Mieren kunnen door deze Plant verdreven worden, Catxe.nh,

Allemand. Schaafgarbe , Tausend - Blatt, Schaafribbe, tdngiats. Common Yarrow or Milfoil.

CARACTèKBS GénéRiQUEs. Réceptacle garni de paillettes. Semences sans aigrettes. Calyce oval embriqué. Rayon composé de 5 à lO fleurons.

CARAcTèRES SpéciFiQUES. Feuilles bipinnées, presque glabres ; les divisions des pinnes linéaires , dentées.

17/2« fleur grotfle, et repré tentée d'en haut a. même., vue de cÉtè et grots'ie b. Le çal'tce embrSque c; le même, grossi d. Le réceptacle, portant des paillettes e. grossi f. Fleuron hermaphrodite tubuleux du disque g; fleuron féminin du rayon h; chaque fleur en a cinq duns son rayon, comme on voit en a. Semence oblengue, pourvue au milieu d'une ligne lar^e, i. Lu même grossie k.

Les fleurs sont réunies en grand nombre dans un cor y mb e touffu, qui termine la tige. Les feuilles sont divisées de plusieurs manières. Leur forme est très variée. Le pétiole ou la nervure principale est ordinairement ronde, mais elle est aussi so 'Vent membraneuse ou ailée. Comme F observe M. willdenoWj et comme je Fai vue moi même,

Variétés. l) a fleurs pourprées ou incarnates, lt;î feuilles velues on presque cotonneuses,

Lku Natal. Elle vient abondamment dans les champs et dans les pâturages , ainsi que le lone lt;e« chemins en toute sorte de sol.

La variété a fleurs pourpres se trouve sur les mêmes lieux avec celle à fleurs blanches, mais elle est moins commune. On trouve encore ciiez nous la deuxième variété.

Cette plante a un goût amer et adstringent, et une odeur aromatique, que l’on apperçoit particuüère-Mient dans les fleurs; anssi peut-on en retirer une huile essentielle par !a distillation. Autrefois elle était très renommée comme vulnéraire et comme possédant de grandes vertus adstringentes et antispasmodiques; elle était employée pour arrêter toutes sortes d’hémorrhagies, accompagnées de spasmes; s T a h l et HOFFMANN en faisaint grand cas; mais de nos jours elle n’est que très rarement en usage. Pour s’ea aervir, on peut en préparer une infusion, de la manière dont on prend le thé.

Usage Economique. Dans une brochure allemande (mund, vorn Unkraute'} on assure qu’en Allemagne les paysans font usage des feuilles en remplacement du thé. Dans le Magazin de Hambourg, cité par MATTuscHKA dans ta flor. flies, schul z er a indiqué la manière dont on peut retirer du Camphre de la millefeuille. C’est encore, telonle rapport de plinius, la même plante, avec laquelle achille a guéri les blessure» de telefhu»; ce qui a fait donner le nom iI’aChillaea à eette plante. En Russie on prépare une liqueur spiritueuse avec le» feuilles, en le» distillant plusieur» fois avec de l’eau de vie. (Hobttuïn). En mêlant cette herbe avec le houblon, on peut en faire une bière enivrante. —• Cette plante est mangée par les chevaux, les brebis, et les cochons, mais les vache» et les chèvres la refusent Mjuelque foi». (^Pan Suec.^ Schreber et Et. van Geuns rapportent, qu’elle est une nourriture très agréable pour le bétail, surtout pour les brebis, et ils la recommandent pour en faire des prairies artificic les dans un sol stérile et sablonneux. Dans les champs c’est toujours une inauvraise herbe, qui se mulHpl e beaucoup par les racines et par les graine». La variété à fleurs rouîtes, transplantée dan» le» jardins, ne conserve pas toujours cette couleur ; ce qui a été observé par miller.

i^eäerd. iijnamen. Welriekend Standelkruid, Balletjeskruid, VosfeakuIIetjes, Muggen.’

Geslachte Kenmerken, (volgens Sararfz.) Corolla pentapetala, petalo fuperiore îoinicato; ß-bladige bloemkrans, het bovenße bloemblad geweljd. Labeilum baü lùbtus calca-ratum, Äet Hpje aan cen voet van onderen gefpeerJ. Anthera tcrminalis adnata, aan den top Jiaande Helmknop aangegroeid

Soortelyke Kenmerken, (volgens Witldenov^ Labello lincari, integerrimo, obtuso; cormi genuine duplo longiore ; met een lipje lijnvormig, geheel gaaf, ßomp ; de hoorn of fpoor tweemaal langer dan ket vruchtbeginfel. Folüs caulinis vaginantibus, brevissimis; radicalibus binis oblongis, basi attenuatis : met fehede hebbende, zeer korte ßengbladen ; twee tanpwerpige wortelbladen, aan den voet naauwer toeloopende.

Bij A. ziet men de twee Bolwortels, met de dikke, vleeßge wortelvezelen daar over lig^ gende. Rene bloem afzonderlijk met de wijd openßaande bloembladen van voren gezien a ; op zijde met het iritte fchutblad, waarvan elke blotm voorzien is, bij b. Eene bloem ontdaan van de huitenße bloembladen c. verg oot d. en daaraan bij e:. aangewezen het fchroefwijze gedraaide vruchtbeginfel. Het Lipje f. en de lange fpoor g, rijpe Zaaddoos h. Het zaad vergroot bij i. ’t geen zoo fijn is als fnuif — De ßeng is hoekig, bleek groen J deszelfs bladen kunnen niet gerekend worden eene fchede te hebben Zoo als wiLLD: opgeeft, maar zijn Jlechts vastzitten..e, aangedrukt. De bloemen zijn vastzittende en weerkeerig in eene eironde air geplaatst. De plant groeit ter hoogte van li voet.

Op Heivelden in de Vriesfehe Woudftreken. f. Op en om den Wildenborch en'verder in liet kwartier van Zutphen f. In eene Duinvlakte de Meente, bij de Koog op Texel f. In lage Veengronden bij de 'Waver niet ver van de.i voetangel aan den Amftel f. In Duinvalleijen achter liillegom, en op Stalduin bij ’s Gravesande.

Huishoudelijk Gebruik. De bloeijcndc Plant geeft eenen zeer aangenamen reuk van vanille, vooral des nachts en vervult daarmede eene geheele kamer. De Bolwortels zyn met anderen van dit geflacht volgens Bergius en Pallas volkomen goed tot falep te gebruiken. Door de wortels kunnen trage Stieren opgewekt worden tot het dekken der Koe jen. Flora Suec. _ De Bloemen geven uitnemenden honig en zijn hierom dobr Beckmann onder de voortrcffclijkfte Pmuten voor de Bijen opgenoemd. Wil men de Planten in 1 uinen overbrengen, zoo moet dit volgens Mattuschka niet geicliieden ia den Bloeitijd, maar eerst wanneer de Bladen verwelkt zijn.

Caractöre GJnc'rique. (d’après Schwarz.) Corolle à cinq pe'taîcs; le pèta’ff s- pèricur en voûte; la lèvre ou division inf.ricure corniculëc a la base. Anthère au sommet^ et adnèe.

CARACTèRE Spe'cjpiQUE. (sclon AVilldenow.) lèvre linéaire, très entière, obtuse;, éperon deux fois plus long que l'ovaire, foui,les de la tige engainantes, et courtes; celles qui sortent de la racine sont oblongucs, rétrécies vers la base, et au nombre de deux.

£n A, on voit les deux racines bulbeuses, couvertes de fibres épaisses et charnues. Une-fleur vue séparément, à pétales distantes^ vue du côté antérieur, a; la même., vue de côtéavec la bractée^ placée à la base de chaque fleur, b. Une fleur, dont on a enlevé les pétales extérieurs c ; la même grossie d. L’ovaire, tourné en spirale c. La lèvre f et l'épe-on très-long g. Capsule parvenue à maturité h. La graine grossie i. Ler semences sont si petites, quelles ressemblent à de la poussière.

La tige est anguleuse, d’un vert pôle; elL n’est poitt engainée par les feuilles, comme le porte Ici acfinitîon de w iluden ow’; edits ci ne sont que sessiîes, et serrées contre la tige. Les fleurs sont disposées alternativement, mais sans pédoncule , autour de la tige, etfoiment un épi de forme ovale.

Idtv Natal. Dans les endroits bas et tourbeux des bruyères, ainfi que dans quelques vallons des dunes.

Dans les bruyères de la parte forestière de la Frise f. au Wildenborch et ailleurs dans le-quartier deZutphen f- Dans les prairies humides autour dcHardcrwyk, ainsi que dans plusieurs autres endroits de la Gueldre f. Dans une plaine entre les dunes près du Kooy à Texel f. Dans un terrain humide et tourbeux près du Waver, a peu de distance du Voetangel, situé a TAmstel f. Dans les vallons des dunes pres de Hillegom, et à Staalduin près de la Haye.

Usage Economique. Ccite plante, lorsque’ellc est en fleurs, répand une odeur de vanille très agréable, dont elle peut remplir tout un apartement. Pallas et Bercius-aTîrment que les bulbes de la racine, ainfi que ceux de quelques autres espèces de ce genre, peuvent très bien être employés comme du salep Les racines sont encore bonnes pour exciter les tauraux moins vigoureux à couvrir les vaches-, Flor. Suec. Les fleurs donnent d’excellent miel, c’est pourquoi M. Beckman compte cette plante parmi les h.rbes les plus utiles pour les abeilles. Î1 est difficile de la transplanter dans les jardins au tems de la floraisoni il est preferable de choisir pour cela le tems, auquel les feuilles sont fanées.

IcoSANDRIA bloMOGYNIAj TwINTIGMANNIGEN EeNWIJVIGE N» Kat. Rang volgens linn. xxxvi. Pozwâcsæ, Appeldragendcn.

Geslacht» Kenmerken. Calyx 5-fidus, inFerus ; z-fpletlge Kelk, onder het VrueMeginfel. Petala 5; s Bloembladen. Drupaj nux Suturis prominulis; de Koot van de Steenvrucht met uitpuilende naden.

S o o R T E LIJ K E KENMERKEN. Uinbellis füsfilibus met Vasiztitende BtoemJ'chermen, Koliis ovato-lanceolatis, fubtus pubescentibus, conduplicatis; Bladen eirond-lancetvarmig, van onderen zacht-liairig dubbel - liggende.

De opengegane Bloem- en Bladbotten dienen tot ßeunfels van de jonge Bloem- en Bladßelenquot;, en zijn in zoo verre de Schermdakfels van deze Blocmfchermsn. De lange en vrij naaktßaande Bloem-ßelen meer vastigheid verkregen hebbende, en door de volgroeide B’aden genoeg befchermd wordende, vallen de Botten, thans van geen dienst meer z'jnde, af. _ f)e Bloembot, door linn eus dadelijk Schermdekfel genoemd, en als 4-bladig opgegeven, heb ik bevonden 5 blaadjes te hebben, die gefcheurd zijn , zoo als bij a is afgebeeld. De Bloemflelen zijn lang en komen meestal ten getane van drie uit elke Bloembot voort. De Kelk met de Bleeldradsn en Stamper bij e, waarbij de plaatßng en ongelijke grootte der Bleeldraden zigtbaar is. I-dier, gelijk bij de Beeren andere vroeg bloeijende Ooft - Boomen, zijn de buitenste Bdeeldraden de langße en krommen zich naar binnen over den Stamper, dien zij alzoo kunnen bevruchten ; terwijl ook hierdoor de Stamper, zoo wel als de korte binnenwaards ßaande Meeldraden kunsten befchertnd worden tegen de K'oorjaars - koude, waartoe de Bladen, die zich alsdan nog pas ontwikkelen, niet toereikend fchijnen. De Bloembladen zijn uitgerand ; zie d.

Zoo lang de Plant bloeit, zijn ds Bladßelen rood, en hebbest op het einde twee kleine roode Klieren, vergroot lij b. De Bladen eindigen met eene aanmerkelijke punt : het dubbel liggen derzelve heeft plaats in de Bot, op do afbeelding te zien. De Bast der jonge bloeijende Takken is ascbgraaaw. K'olgens wil ld e n o w zouden de takkest vast het vorig jaar stiet bloeijesi, 'maar hiertoe nog één jaar' ouder moeten zijn. — De Krucht is niet afgebeeld, om dat het ssiij na herhaaldepogingen gedurende vele jarcst stiet gelukt is, dezélve ist de wilde natuur te vinden. Rots -egt, dat vele Bloemest misdragest, waarin ik dus bij ondervinding bevestigd best. De Krucht v,ordt gezegd, klein,■, meest zwart, ook fomwijlest rood te zijn.

Door de gorter opgegeven, het Bosch van V'lenpas, boven Doesburg. Door den Hoogleeraaf RE IN WA ROT in de Bosfehen op de Keluwet, door den Heer de beijer omftreeks Kijsstegen, en door mij in het Haagfcha Bosch gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. De vrucht is eetbaar, en bij aankweeking levert deze Boom eene Kers*' foort op. Kriek genaamd. Velen verkiezen op den Stam van dezen Boom te enten, om beste Kersfoorten te' verkrijgen. (Mattuschka) Van de vrucht wordt in Engeland en Dultschland eene goedeKers-brandewijm gemaakt. (Bryant, Matt.}. Het Hout wordt door Schrijnwerkers, Draaijers en Inftrument-makers gebruikt. (Matt.). De Bijen azen op de Bloemen. (Reuss.) De Vogels zijn zeer bcgecrigl naar de Vrucht : voor de Patrijzen zijn dezelve volgens linneüs doodelijk, om dat zij de Noot n.eP kunnen vertecren.

Car. ActcREs GéNdftTQüEs. Calyce inférieur, à cinq divifions ; corolle à cinq pétales.quot; Fruit cliarnu ’’O’itenant un noyau à futures faillantes.

Caractcres SpéciFiQUEs. Ombelles fesfiles ; feuilles ovales lancéolées, velues en desfous, doublées.— Les boutons des fleurs et des feuilles, en s'ouvrant, soutiennent les pétioles et les pédoncules, et forment ainsi les enveloppes des ombelles; mais lorsque les pédoncules ont pris plus de force par P accroissement et étant entourées par les feuilles développées, les boutons tombent, comme n'étant plus a'aucun service. Le bouton des fleu , nommé effectivement enveloppe de Pomb.Ue par n n é dans un de ses ouvrages, et décrit comme étant composé de quatre feuilles, est formé , d'après mes observations, Je ci,j folioles laciniées ; il est représenté par la flg. t,. Les pédoncules sont longs, et sortent ordinairement à trois ensemble de ckaque bouton. Le calyce, avec les étamines, et avec le pistil, flg. e; on y voit rinsertion des étamines, gui sont de différente longueur. Dans cet arbre ainsi que dans le Poirier et dans les autres arbres fruitiers, qui fleurissent au commencement du printems, les etamines extérieures sont les plus longues, et se courbent en dedans vers le pistil, ufln de féconder celui-ci; par cette disposition le pistil ainsi que les filamens intérieurs plus courts sont munies contre le froid du printems ; car les feuilles, n'étant point encore entièrement develop, pées à cette époque, ne paraissent point suffire à cet effet. Les pétales sont échancrés d.

Pendant la fleuraison les pétioles sont rougeâtres, et portent à l'extrémité deux petites glandes, grossies 'a^ la flg. b. Z,« feuilles aboutissent en une pointe très alongée. La conduplication de la feuille a lieu lorsqu'elle est enfermée dans le bputon, comme on peut le voir dans la figure. L'écorce des branches, qui portent des fleurs, est d'une couleur cendrée. Mr. w l ll d e n o w dit, que les tranches de Pannée précédente ne fleurissent point, mais que ce ne sont que celles de la troisième année qui portent des fleurs. Le fruit n'est point représenté sur la planche, pareeque malgré beaucoup de recherches, faites depuis plusieurs années, on n'a pu trouver le fruit sur un arbre sauvage; ce qui confirme un passage de rotii, qui dit, que beaucoup de fleurs ne donnent point de fru. t. Le fruit est noir, mais quelquefois il est rouge.

Lieu Natal. Trouvé par de sortes dans le bois de Ulenpas, au delà de Doesburg; par le Pro-s REINWAR.DT dans les bois de la nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;par Mr. de beyer aux environs de Nymegue, et

mangé, et par la culture cet arbre fournit une espèce de et s , que Ion nomme Krieic en Hollandais; ces arbres servent quelquefois de sujets pour la greffe des cénsiers (Mattuschka). En Angleterre et en Allemagne on prépare une liqueur spiritueuse des fruits arbie. (Bryant, M a t t u s c h k a}. Le bois est employé par les menuisiers, tourneurs et «litres artistes. (Ma TT use H K a3. Les fleurs sont fréquentées par les abeilles. (Reüss), Les oiseaux friands des fruits, Lin Né raporte que ces fruits par Ip noyau qu’ils renferment, font mourir Inc nPrHriv nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Geslachts Kenmerken. Silicula einarginata, turgida, fcabra; het Haatswtje- uitgerand, gezwollen, ruw.. Vaïvulis gibbis , obtufis ; met gebulte, ßompe Klepjes^

SooRTELijKE Ken MERKEN. Folüs piimatlSdis , met Bladeti als in Vinnen gedeeld, Caule depresso neergedruktesj Steng,

Uit dett PVortel komen te gelijk vele getakte Stengen vtorr, plat op den grond liggende en denzelven fomwljlen als eene graszode bedekkende. Tgt;e Bloer/sen zijn aan korte Blnemßelen, kluwsgevojze ist de Okfels dar Bladßelen en ook dikwijls in de Okfels der Stengen boven den IVortel geplaatst, zoo als aan de afbeelding te zien is. Een Bloenipje afzon.terlijk , de Bloembladen ultfpreidende, bij a. liet Zaaddoosje nog niet volkomen rijp b. vergroot c. Geheel rijp d. vergroot e. Het Zaad f. ve'-groot g. Het Zaaddoosje is merkwaardig; zijnde zamengedrukt, hard - huldig , ßerk gepulst of gekuifd als een Hanekam, tweehokk'g , maar zonder middenfehot, doorgaans éenzadig. Jussieu geeß onzes inziens te regt in bedenking, of dsZi Plant om het bijzondere Zaaddoosje geen afzonderlijk geßacht behoorde uit te maken. Van de gedaante der Bladen is de eigenaardigs foortnaam van Herts hoorn herk nnstlg.

Buiten Eraneker aan den Leeuwaarder Trekweg en elders in Vriesland . Buiten Jmßerdam aan dcn Dijk naar Zeeburg J. Aan de Zeedijken en tusfehen de Palen en Steenen om den Briel, bij Oostvoorn J. Inde» Lande van Steenbergen f. In den Lande van Tholen f. Bij Nijmegen en elders.

Deze plant is een winddrijvend middel, en wordt tot dit einde zomtijds door de landlieden gebruikt. Zij is ook een der zamenftellende deelen van een middel tegen den Heen, hetwelk in Engeland in gebruik is. yoor ’t overige wordt van deze plant tegenwoordig in de Geneeskunde geen gebruik gemaakt.

Huishoudelijk Gebruik, Het heeft een fcherpen fmaak, veel gelijkende naar Kers, en wordt •ok in fommige Landen als zoodanig bij falade, of op zieh zelve of met azijn ingelegd, als toefpijs gebruikt. (.Gunner en Rubel lu s, aangehaald door H o uit u yn).

Caractcres GéNeRiQUES, Silicule échancrôe, rcnfiôe, Labre, à valvules ventrues et obtufes. Caractôres Spécifiques. Feuilles pinnati,^dcs; tige Étalée fur la terre.

Les tiges rameuses sortent en grand nombre de la racine; elles sont couchées, et forment quelque-feis un gazon sur la terre. Les fleurs se trouvent conglomérées dans les aiselles des feuilles, et elles sont portées par des pédoncules très courts; on en voit de même dans les aiselles des tiges, immédiatement au dessus de la racine, comme ce la est représenté sur la planche.

5 Une fleur à part, à pétales ouverts; a. La silicule, avant la parfaite maturité: b. La même grossie, c. La même, parfaitement mure d. La meme grossie e. La graine f. La même grossie g. La silicule est remarquable ; elle est comprimée à valves très dures, et très scabre, ou plutSt cretee en forme de crête de coq. Il rdy a point de cloison, et on y trouve ordinairement , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;une seule graine. C'est avec raison, que jus sie u propose, de placer cette plante dans un

genre séparé, à cause de la forme singulière de la silicule. La forme particulière des feuilles découpées a causé le nom spéc'flque corne de cerf, donné à cette plante,

Près de Franeker le long du Canal qui conduit à Leeuwaarden, et ailleurs en Frise f. Près d'Amsterdam, sur la digue qui mené à Zeeburg f. Le long des digues entre les pierres autour du Briel, et près de Oost-Vüorn t. Fans le pays de Steenbergen f. Dans celui de Tholen f. Près de Nymegue et ailleurs.

Usage Mcdicinal. Cette plante est diurétique, et employée quelquefois à cet effet par les paysans. Cn la fait entrer dans un remède contre la pierre, qui est en-usage en Angleterre. Au reste elle n’est plus employée en Médecine.

Usage Economique. Cette plante ressemble par son goût acre au cresson, c’est pourquoi elle e t employée comme celui-ci avec la salade par quelques personues ; on la confit aussi au vinaigre pour les assai.0 naments. (Gunner et Ruellius cité par I-Iouttüyn^,

Geslachts Kenmerken. Vexillum et Alæ fubæquales, patentes, forma corollæ trîpetalæ ; list E’iagje en de Wieken bijkans gelijkvormig , wijd van gedaante als een drieblad'ige Bloemkrans.

SooRTELijKE KENMERKEN. Lcguminibus pedunculatis, congestls, deeiinatis, fubfalcatis; met Peulen gedeeld y zam^ngejchaard, neergebogen, bijna fikkelvormig, Pedunculis longis, fubspiiiofis ; langem senigzins gedoornde Bloemjielen. Caille erecto , regtßandigen Steng.

Een Bloempje afzonderlijk op zijde a. van onderen gezien b. vergroot c. De Kelk met zijne lange tanden, als haren uitloopende d. vergroot e. Stamper en BleelJraden f. vergroot g. Da Peul h. geopend met de Zaden i. Een Zaad k. Men zie den afgebeelden langen Wortel, dien de Plant Vooral in Zandgronden maakt. De Stoppels zijn eenvoudg, bijna getand. De Bloemflelen zijn vierkantig, niet gedoomd, maar flechts met zachte Borsteltjes voorzien, althans zoo als zij in Plolland voorkomen. De Bloemen die zeer welriekend zijn, zijn in aartjes vergaderd. Dn Blaadjes zijn lancetvormig, uitgerand. De Plant groeit ter hoogte van li voet.

De gorter heeft zeker uit commelin overgenomeii, dat dezelve groeit in vochtige Weilanden en-aati de vochtige kanten van den Weg tnsfehen Haarlem en Overveen, doch ik heb de Plant daar nimmeV aangetroffen , maar wel, ruim twintig jaren geleden, aan den voet van het hoogc beplante Duin, bij de Hofrtede de Beek, tusfehen Overveen cn Bloetnendaal, waar zij echter zedert eene vergraving van den Weg. verdweenen is. Verder in het Spoel ten westen van Cuilenburg j, en ook aan den Lakkendijk bij Everdingen^ Huishoudelijk Gebruik. Als Veevoeder weinig minder te achten dan de gewone Klaver^ BRUGMANS de Plant inut, amp;c. p. i2. en zal hiertoe te meer aanmerking verdleneii, om dat het een« Plant der Zandgronden is.

999303(»093033(ia30390939330a3Qa303303^lt;j33Qg nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-,

Caractèb-Es GéNëRiQUEs. L’étendard et les ailes de la corolle font presque égales, et entr’ou• verts, en forme d’une corolle à trois pétales.

Caractcres. SPéciriQUEs. Les gousfes font pedonculées , ramasfées , inclinées presqu’en faulx. Les pédoncules font longs, presqu’épineux.

Ntiff ßeur Separee y vue de côté a. Lut mzifie vue en dessous b, La même grossie c. nbsp;Le calyce à

dentelures très longues, terminées en poils d. Le même grossi c. nbsp;nbsp;Le pistil et les étamines, f.

groij/i g. Une gousse h. Ower/e, contenant les graines ; i. La semence, k. nbsp;Oo voit par la

L'gure, que la racine de cette plante est longue et pivotante; c'est ce qu'on observe surtout dans un

terrain sablonneux. Les stipules sont simples et peu dentelées. Les pédoncules sont quarrés, sans épines; mais couverts de soies tendres; c'est du moins ainsi qu'on l'observe en Hollande. Les fleurs, ramassées en petits épis, sont d'une odeur très agréable. Les folioles sont lancéolées, échancrées, La plante acquiert une hauteur d'un demi pied.

Lieu Nat. Le terrain sablonneux et humide; on la trouve quelquefois sur un sol argileux.

Apparemment de gorter a copié commelin, en disant, que cette plante croît dans des prairies humides, et sur les bords humides du chemin, qui conduit de Haarlem à Overveen ; je n’y ai jamais rencontré cette plante; mais je l’ai trouvée, il y a vingt ans, au pied des dunes élevées et plantées près de la campagne le Beek, entre Overveen et Bloemendaal, mais elle en est disparue depuis qu’on a remué le aol de ce chemin. On la trouve aussi dans le Spoel à l’ouest de Cuilenburg f et sur le Lekkendyk près de Everdingen.

Usage Economique. Cette plante est un fourrage dont on doit faire presqu’ autant de cas que éu trèfle commun; brugmans de plant inutil. ^c, p, la; cc qui mérite d’autant plus d’etre remarqué , qu’elle se plaît surtout dans un terrain sablonneux.

Btoait in Zomer- Hooi, en Oogstmaand, volgens raeusciiel en anderen Q. volgens willdenow

Geslachts Kenmerken. Legmnen compresfum, cochleatum ; ineengedrongen, ßakvormige Peul, Carina corallæ a vexillo dcflectens , de Kiel van den Bloemkrans van het l^lagje afwijkende.

SooRTELijKE KENMERKEN. Splcls ovalibus, OTj? eironde ^iren. Leguminibus reniforinibus, inono-fpermis; nierformige, eenzadige Peulen, Foliolis obovatis, eirondachtigi Blaadjes. Caulibus procumbentibus, neervallende Stengen.

E n ^ir of Bloemhoofd aanmerkelijk vergroot bij a^ De Bloemen zijn zeer klein: één afzonderlijk tn vergroot b. /CeZÄ afzonderlijk en vergroot e. Een Bloemkransje afzonderlijk en vergroot d. Hfr eironde, niervormige Peultje bij e. vergroot f. Plet is met ruige freepjes voorzien: rijp zjnde is het volkomen zwart en met kleine hainjes bezet, te zien in zijne natuurlijke groote k. vergro't I. Het Z.iad g. vergroof h. — De Peultjes zitten als aan trosjes op lange, wiekachtigs Stelen. De Stengen en Blo-mßelen zijn harig. De B 'aadjes zijn ßomp en hebben aan het einde kleine zaagtandjes. De Stippels zijn eirond, te zien bij i. De Plai.t heeft de lengte van li tot 3 voeten, en op een vruchtbaren grond tot 3 vosten en langer.

In l^riesland in Wel-, Bouw- en Moeslanden. Oin Utrecht, Hijnieg’n, /Imßcrdam , Lcijden, 's Hage en op zeer vele andere plaatfen.

Huishoudelijk Gebruik. Het wordt door al het Vee gaarne gegeten. (^Pan Seuc.'} Door a. YOUNG en ehrhart als een zeer goed Voederkriiid aanbevolen; ook voor een voortreffelijk Voeder gehouden door H aller, welke nogtans aanmerkt, dat de Plant wegens hare lengte en liggende gellalte niet gèfchikt is, om er Hooi van te winnen; terwijl beckmann klaagt, dat zij voor Voeder te klein zou blijven. In Engeland wordt het echter opzettelijk hiertoe gezaaid, en is ook in het Kwartier van Hij~ megen hiermede eene gelukkige proef genomen. Op Duitfehe akkers moge zij klein blijven, en hierom door BECKMANN minder gunftig worden opgegeven, in onze goede en] welbehandelde gronden zal zd vrij veel opleyercn,

Fleurit en Juin , Juillet et Août, d’apres raeuschel et autres Q, felon w i l l d e n o w

Caractcres GdNéRiQüEs. Gousfe comprimée courbée ou tournée en fpirale ; la carène de la co* rolle écartée de l’étendard.

Caractcres S p éci fi q des. Fleurs en épis ovales ; gousfes réniformes à une feule graine. Folioles obovées; Tiges couchées.

Un ept, considérablement grossi a. Les fleurs sont très petites', on en a représenté une grossie b. Calice séparé, grossi c. Corolle séparée, grossie d. La petite gousse ovale, réniforme e, grossie f. Elle est rude par des lignes très minces. Dans la maturité elle est entièrement notre, et „ouverte de petits poils, comme on vo't par la fi g, k, faite d'après la grandeur naturelle; la même gousse, grossie I. La semence grossie h. Les gousses forment par leur rapprochement de petites grappes, gui sont portées sur des pédoncules ailés. Les tiges et les pédoncuLs sont couverts de poils. Les folioles sont obtuses, et coupées au bout en petites dentelures. Les stipules sont ovaDs; fig. i. La plants a une longueur d'un et demi jusgu'à deux pieds; sur un sol fertile elle peut atteindre trois pieds et au delà en longueur.

Lieu Natal. Elle vient partout avec les graminées et le long des chemins et des sentiers.

En Frise dans les prairies, les champs et les jardins potagers t. Aux environs d’Utrecht, de Kymegue, d’Amsterdam, de Leyden, de la Haye, et en plusieurs autres endroits.

Usage Economique. Tous les bestiaux mangent volontiers de cette herbe. QPan Suec,^ a, youn a et EHRHARTla recommandent comme un très bon fourrage. Elle est de même beaucoup vantée par halles pour le même usage ; cependant cet auteur remarque , que cette luzerne par sa longueur et par ses tiges courbées n’est pas propre à fournir du foin. Beckmann se plaint aussi, qu'elle est trop petite pour être employée en fourrage. Cependant en Angleterre elle est semée exprès pour cet effet, et on a fait de pareils essais dans le quartier de Nymegue, qui n’ont pas été sans un heureux succès. 11 se peut qu’en Allemagne elle n’obtienne point une longueur considérable, et que pour cela beckmann n’en fait pas grand cas ; mai? certainement elle serait d’un grand produit dans les terres bonnes et bien labourées de no? «ontrée».

Bloeit in Hooi- Oogst- en Herfstmaand. Volgens wil ld. en anderen Q. Volgens BecKmXnn 3** volgens RAEUSCHEL

Synge NESIA, POLYGAMIAAeQUALIS; ZamENgESTeLDEN, GELIJKEVEELWIJVERIji Natuur!, Rang volgens linn. xlix. Com/iofitee, Zamengelielden.

GESLACHT! Kenmerken. Calyx Imbricatus ventricofus, fq namis fpinofis ; Kelk met overelkander liggende Schubben, buikachtig, de Schubben gedoomd. Pappus capillaris , Scabers ; het Zaadpluis als Hoofdhaar of fcherp, Rcceptaculum villofum , volkkig onttangbed.

Soort EL IJ ke K e n m e r k e n. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wil ld.) Folüs decurrentibus oblongis, finuatis, inarglne

fpinofis, fubtus lanuginofis; n,et nei^rivaardsloopende, langwerpige, bochtige, aan den rand gedoomde, van onderen wolachtige B’aden, Floribns pedunculatis , aggregatis, terininalibus ; geßeelde , zamengefchaard» aan den top ßaande Bloemen. Calycinis fquainis lineari - fubulatis, raucronatis, patulis ; lijnvormige, «Isvar-m'ge , puntige , zich verwijderende Kelkfchubbeit.

Het harig Ontvangbed met den Kelk a. Een afzon der!'jk Bloempje b. jy?# Zaad met het harig vastzittend Pluimpje c , van htt Pluimpje ontdaan en aanmerkelijk vergroot d. De Steng is groen, De Bladen loopen geheel nederwaarts en hebben van onderen een wit vilt, duidelijk aan de afbeelding te zien, gelijk ook de Blnemßelen. De Kelkblaadjes zijn glad, maar eindigen in een zachtt doorntje. De Plant groeit ter hoigte van 5 en 6 voeten,

Fe verfeheidenheid door de gorter aar geteekend, te groeijen aan de Bronsbergen , bulten Zntphen.quot;'-

Huishoudelijk Gebruik. Volgens linneus Ç^Pan geuc.j zoude het oiiderfcheide Vee deze? Plant eteh, zeker alleen terwijl dezelve nog zeer jong is; doch zq is met regt als fchadelijk in Weiden door' srugm ANS, en op den Akker door beckman gerekend. De Distelvinken of Putters zijn zeer geftcid-; op het Zaad. ÇM a t t u s c h k a).

1 Fteurit eh Juillet, Août; elle est O d’après willd- et autres; lt;? felon beckmann,. et ¥ d’après n a e u s c h e l.

CA.UACTèRr.s Génériques. Calice embriquè, ventru, à e'caillcs terminées par une épine. Aigrette capillaire ou scabre. Rèccftacic velu.

' Caractères Spécifiques, (félon willd.) Feuilles de'currentes, oblongucs, finuées, épineufes au bord, laineufes en desfous; Fleurs ramasfées pëdoncule'es, terminales; e'caiiles du calice linéaires fubulécs, mucronées.

Le réceptacle velu, et le calice a. Fleuron séparé b. La semence portant une aigrette sessile^ capillaire c. La même, privée de l’aigrette et grossie considérablement d,' J^a tige est yerte ; tes feuilles sont entièrement décurrentes, et elles sont couvertes en dessous d’un duvet très compacte, comme on voit dans la figure; ce duvet couvre encore les pédoncules. Les folioles du calice sont glabres, mais terminées en épine très mince. La hauteur de la plante est de cin^ à six pieds.

Usage Economique. D’après linnc (Pan Suec.y les bestiaux se nourrissent de cette plante; certainement cela n’aura lieu que lorsque la plante est encore très jeune; elle est plu-'tôt une plante très nuisible dans les pâturages, comme le remarque avec raison Mons. brug-MANs; elle ne l’est pas moins dans les champs (beckmann); Les chardonnerets sont très friands de la graine. (M attuschka).

K nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— ■ Wrw^i^B’fy■ ■TWWTWVW’H

GastACHTs Kenmerken. Calyx a-valvis, Kelk van twee klepjes; Flosculi congest!, lana cinctl de Bloempjes zaamgefehaard met wol omzet, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Soortelijke Kenmerken. Calycibus quinquefloris, met vtjfbloemige Kelken'. Paniculi laxa» vtîjde Pluim.

Penige airtjes afisonderlijk bij K, zomtijds zijn zij van 4 foï 6-bloeniig. De 'Kelk a.

b » vergroot c. Dsszelfs binnenße Klepje is driemaal korter dan het buitenße en aan den top af~ geßompt. Meeldraden en Stamper bij d. Net Zaad met zijne lange haren, die niet wol-, maar zijdachtig zijn, bij e. : hierdoor leveren de ‘Bloemen, in het Zaad gefchoten zijnde, eene dor fraaist? glinßerende Pluimen op, zoe als b'j geen onzer overige grasfen gevonden wordt.

Nan den JNorte! en zijne veelvuldige Zijtakken is een gedeelte afgebeeld : dezelve it genomen laat in den Herfst, wanneer hij reeds jonge uitfpruitfels voortbrengt, gelijk aan de Afbeelding te zien is. De Bladen zijn glad, vljk en ßaan aan de bloeijende Planten en vervolgens doorgaans horizontaal zij zijn ßijf, met nerven en fcherpe randen, en eindigen in eene fijne punt, welke meestal eenigzins verdroogd is. De Blad/cheden zijn g?ad en vrj rt/im, waar door de Bladen, die eigenrtjk weerkerig fiaan, bij zworen wind in de rietbosfehen zich allen naar denzelfden kant wenden, zoadat zij alsdan fchijnen allen naar ééne zijde te fiaar. De Plant groeit ter hoogte van 6 en 7 voeten.

Groeiplaatsen. Aan de kanten van Meren, Vaarten cn Slootcn, zoo van zoet als brak water. Algemeen door geheel Holland.

Huishoudelijk Gebruik. Bekend is het groote nv.t, dat hier/an getrokken wordt tot het dekken van de Woningen der Landlieden, van Schuren, Hooi- en Graanbergen ; tot het maken van Wanden voor Hutten om het Leem daarop te doen hechten; tot het vervaardigen v:n Riufehuttingen en Rietmatten, dienende tot Windfehermen en velerhande Bedekkingen. Tot alle deze einden wordt dit Riet op de meeste plaatfen zorgvuldig gefneden en opgezameld ; zelfs worden in eenige ftreken , gelijk in den Hti'ge-waard. Berkmeer en andere plaatfen van Noord - Holland, de laagfte en flechtfte Landen opzettelijk tot Rietbosfehen of Rietvelden aangelegd en met Dijkjes omringd; wordende alles verder zoodanig ingericht, dat men naar welgevallen daar water in en af kan tappen. Mea vindt bij zjodanigen aanleg goede *ïekenlng, gelijk dit alles met de wijze van behandeling naauwkeurig is opgegeven door L. Meenderink, in de Herhandelingen van de Maatfehappij van Landbouw D, H. St. I. bl. 50—59.

In Schotland zou men van den Wortel brood maken, dat niet onfinakelijk is. In Sweden trekt men van de Bloem-Pluimen eene groene kleur, vooral op Wol. Men zegt, dat Paarden en Runderen zeer gretig zijn naar den Wortel. (Gunnei^. — De Bladen zijn, noch verseh noch gedroogd, dienstig voor het Vee, zijnde te fcherp cn te zwaar om te verteren: ook hebben zij eene afdrijvende kracht, ei zijn dus bovenal fchadelijk voor zwanger Vee; ^Maituichki) nogtans telt Beckmann het op onder de nuttigs Grasfen voor Weiden, met bijvoeging, dat men dit Riet, zoo lang het jong is, in Gottingen tot voedering gebruikt : dit zou bijna ongeloofelijk zijn, werd het niet door dezen aehtenswaardigen Hoogleerair van Gottingen zelve verzekerd. — Van de nog niet bloeijende Bloem - Pluimen z jn gardjes gemaakt en aan den vcormaligen Oeconomifchen Tak aangeboden; bloeijende kunnen zij tot gefchikte vliegenwaaljers dienen. Het pluizig Zaad in de ooren komende, kan doofheid verwekken , om dat het er moeijelijk is uit te krijgen. (Linneus).

Jütmand. Gemeines Kehr, Schilf, DeckrohrTeichfchilf. .Anglais. Common Reed - Grafs.

CÀiÀCTêRES Gé N CRIQUES. Calice à deux valves; fleurons ramasfes, entoures de laine.’ CaRActcres SeécifiQUEs. Calices à cinq fleurons ; panicule lâche.

F.pilleti ßpares , A. oa en trouve ausß à 4, et à z fleurons. Le calice a, la corolle b; la grosfle c. La valve intérieure est trois fois plus petite gue la valve extérieure, et tronquée à rextrémité. Les étamines et le pistil font figurés à la fig. d. L« Jemence est entourée de po'ls longs, qui ne font pas laineux-mais foyeux ; e. Ce font ces poils , .qui font que la panicule , lorsque les femences font parvenues à la naturité, répré fente un très beau panacha luisant, comme on n'en trouve de pareil en aucun de nos graminées indigènes.

Cn a fait repréfenter une partie de la racine et de ses branches très nombreufes-, elle a été prife vers la fin de l'automne; c'est dans cette fafon que la racine pousfe déjà des drageons, comme on peut le voir dans la figure. — Les feuilles font glabres, planes^.et dispofées horizontaiemene' le long de la tige pendant et après la fieuraifon ; elles font roides, nervettfes , à bords très rudes, et terminées en-pointe effilée et plus ou-moins aride. Les gaines des feuilles font glabres,, et a s fez langes, ce qui fait que les feuilles, quoique disposées alternativement, foi ent tournées Vers urTfeul côté, lorsque les lieux - plantés en roseaux font agités par des. vents très forts ainsi elles prennent l'apparence a'étre insérées à un côté de la tige.

Lieu Natal. Les bords des lacs, des maraisdes canaux efdcs fosfes remplis foit d’eau do uesr-foit d’eau falée. le rofeau est une plarte très commune en Hollande.

Usage Economique, Tout le monde connaît la grande utilité de cette plante,, elle est employée-à couvrir les maifons des payfans et les moBciaux de foin et de blé; ou en conitruit les parois det • cabanes auxquelles en met du torchis; elle fert à fare des clôtures et des nattes, foit pour détourner lèvent, foit pour faire toutes fortes de couvertures.- A cet effet le roseau est coupé et ramasfé folg eufe-ment en beaucoup d’endroits. 11 y a même des environs, par exemple dans le Lluigarviaard, à Berkmeer, et ailleurs en Nord.^ Hollande, où le terrain mauvais et marécageux est employé exprès pour y faire multiplier le« roseau; à cet efi'et un tel terrain est entouré de digues, de forte qu’on puisfe y faire entrer r ou écouler l’eau à volonté. C’est l’emploi le plus avantageux qu’on puisfe faire de ces fortes de terrain comme on peut le voir dans un mémoire très bien écrit de I,. Meenderink, fdr la manière de les • traiter; ce mémoire est inféré dans le cinquième vol. des ntémoires de la Société a'.Agriculture d'.dm-fierdam , , pag. 50—59.

On dit qu’en Ecosfe on fait une asfez bonne efpcce de pain de la racin?. En Sue’e on retire une couleur verte de la panicule, furtout pour teindre en laine. . On dit que les chevaiw te les bestiaux mangent' volontiers -la racine (Gunner). Mais les feuilles, foit fraîches foit fi_ehtes y ne peuvent être mangées par les betes, parcequ’elles font dures-,, très feabres au bord, et indigestes; et comme elles font purgatives en meme teins, elles deviendroient très nuifibles aux vathes durant la portée. 11 u s ch k a). Ma’gré tout cela Beckmann b place au nombre des graminées les plus utiles, en ajoutant qu’à Göttingen les jeunes feuilles font employées à nourrir le bétail-; ce que nous aurions de la peine à croire ft’ la chofe n’étaïC rapportée par ce P.-ofesfeùr respectable, qui a vécu, lui - meme a Göttingen.. — On a pré» fc-nté à la ci - devant fociété économique de nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;des vergetîes faites des panicules de rofeau avant le-

teins de la. fleurairoii ; les mêmes -panicules,. en pleine fleur, peuvent fervir d’'évejitail à chasfer les inou-tihes. — biNNé rapporte que la graine, qui. est entourée dü poils, portée par hazard daas les areillss«» pçui, c..urer la. furditâ,, garetqu'ail£..ne.peut.-âti.e..extraitfi..qn’avec beaucoup de peins,.

Nederd. Sijnamen. Stinke-Boom, Houtjeshout, Hondsboom, Sporkenhout, Pijlhout; blj dcGroningersJeupje», Bloeit in Zomermionä; de Beziën rijpen in Herfstmaand,

■ » »»'w ■»■«-»■» w nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;larm a »« ■■irirwigM ■ nbsp;nbsp;-■

GeslachTs Kenmerken. Calyx tubuIoTus, Pljpachtige Kelk. Corolla: 1'q r æ ftamitia muBientasji Calyci inferlæ; Koemkrans beßaande u'it ßchubjes, die de Meeldraden beßcbuiten en inden Kelk zijn gelascht, Bacca, heeft eene Bezit,

SooRTELYKE KENMERKEN. Inerittls, ongèdoornd, Floribus monogynis, hermaphroditit ; met è^niMÎjïige, tvieekunntge Bloemen. Foliis integcrriinis, vólkernen gave Bladen,

De Kelk a , vergroot b, dezelve is vijffpletig en flevig en hsadt meestal de Bloem gefloten f welke zich weinig anders dan bij zonnefchijn en op het midden van den dag siitbreidt, zoo als dezelve met de vijf Meeldraden,'.door de Schubjes bef chut, te zien is, van boven bij c, op zijde d. D» Stengel is uitgerand. • Deze Schubjes kunnen niet als Bloembladen gerekend worden , om dat volgens c t amp;nbsp;s E K.'E Ord. Nat. anders de Meeldraden volgens den gewonen regel niet met de Kelkfilpjes maar met de Bloembladen weerkirig zouden geplaatst zijn. De Bloemen Zijn geßeeld i komen uit de Okfels der Bladßeltn voort, en hebben zeer kleine Schutbladen. — Het Kruchtbeginfel vergroot f, De roode Bezie, nog niet velkomen rijp, aast de Plant te zien t doorge/neden bij g, Vir groot h. Dezelve is twee-hokkig en tweezadig, fomwijltn drie-hukkig, zoo als Vtij die eek hebben waargenomen. — De volkomen rifpe Bezie-, ndke zwart en het Sap blaauw is, bij i. Net 'Daad is eenigz'ns plat, bij k. De B aden zijn eirond, geßeeld en hebben zware nerven, — Deze Heester groeit ter hoogte van 6 en i voeten. Groeiplaatsen. In Bosfehen en onder Kreupelhout.

In het Gerecht buiten Groningen; omtrent Kuikhorne, in Swartzenburgs - Bosch, en bij het Orange* Woud, :b Vriesland, Buiteji Ilarderv.ijk, in Tonfèl aan den Nijkerkerweg, bij Nimwegen, te VenendaStr bij Amerongen en Renswoude aan den Lieniedijk, buiten Utrecht, aan de Vuurst.-- In- den Ilaarlietnuier-hout, in het HaagCchc en vele andere Dosfehen.

llvisHosDELijic Gebruik. ■ L'e Bladen zijn een sangenaatn Voeder vow Runderen , waarvan de' Kocijen veel melk geven; ook zeer gezocht door Schapen, Geiten en Varken», geen seeds door dod»* n eus en anderen was opgegeven ; maar nlvt door Paaiden» lt;G v m n e r). Ca Bloemen zeer aargenaam aaa «Ie Bijen c k i r a c n}» ■

De Kolen van dit Hout zijn boven olie Hout te verkiezen tot h« maken Tas Buspoeder, n geen neg . onlangs is aangetoond in het Traite de l'Brt de f..bri‘tuér la poudre par Rifldui et Bottie. — De Biawea» bast geeft eene gele^ de onrijpe Bezien eene groens; fSwed, Bbh.'j de B^iSt co rijpe Besifc'n seae mode of paarfciie kleur, (Dambourbeï). Het Hout fpai llerfc is hst v«ur. St, J, vxbGebsï wÜ * onderzocht hebben, of eok deze Boomea aas de Kasten der Weiden, zender sadsel aaa bet Gras te does,-, zouden kunnen geplant worden» maar daar dcsietvs gcene epene plaatfcn. bemint, bki dit aldaar bezwaas-^--Irjk gelukken; oók inoeî-inea}. volgen» Milierj bij den aanleg.geene dseoge plaitfeafüezeM

Caractcrej GeNdaïQUEs. Calice tubuleux. Corolle à pétales en forme d’écallles , inférées au calice, et entourant les étamines. Le fruit est une baie.

CARACTèRE» SiéciriQVEi, Sans épines, fleurs monogynesj hermaphrodites; feuilles très-•ntières.

Le calice a, grosß b; il est 5 -ßde et dar\ la ßeur est ferrée de forte qu'au ne la trouve guère entièrement tpanonie , ß ce n'est au foleit et au milieu du jour ; c'est ainß qu'elle est fepréfentée, vue d'en haut, munie de cinq écailles qui entourent les 5 étamines c. La même, vue de cote d. Le ß gmate est émarginé. Les écailles ne peuvent pas bien être confdérées comme des pétales, pareeque dans ce cas, et dans la règle, comme penfe Mr. Gieseke, Ord. Kat. Z« étamines devaient être placées alternativement par rapport aux diviftons du Calice. Les feurs font pédenculées ; elles fartent des aisfelles des pétioles , et font munies de petites bractées. L ovaire ç, le même, grosß f. La plante figurée est couverte de baies rouges, qui ne font pas encore entièrement mdr es-, une baie , coupée horifontalement g, la même, grosfie 'n. Li’e est biloculalre et i 1 graines, et quelquefois triloculaire, comme nous l'avons obfervée nous mêmes. La bai tout à fait mdre est de couleur noire, et contient un fur bleuâtre î. La graine est un peu appiatie k. Les feuilles font ovales, petiolées , à nervures très faillantes.

Dans le Gorcc/.r , près de Groningue-, aux environs de JCn-zTZrcra# ; dans le bois de Scliivarzenburg, et prè' de nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en Frife. Près de Harderwyk, en pluReurs endroits; aux enviions de Nyiregue;

Venendaal ; près d'^dmerongen, et du Renswoude , à la digue de la ligne; aux environs a'Utrecht; à Kuur St; dans les bois de Haarlem, de la Haye et autres.

Usage Economique. Les feuilles font une nourriture très agréable pour les bestiaux, et les vaches, qui en mangent, donnent beaucoup de bit. Elle cet également broutée avec appétit par les chèvres et les brebis, ce qui a déjà été obfervé par Dosoneos et autres; cependant les Chevaux la refufent, G ü N N ER. L’Ecorce intérieure a été louée comme un remède infaillible contre les obftructi-ens des bestiaux. a tt u s c h K a). Les fleurs font fréquentées par les abeilles. (Schirach).

Le charbon, que donne le bois de cet arbrisfeau, est préférable à tout autre dans la fabrication de la poudre à canon ; on vient d’en lire la confirmation dans le traité de l'art de fabriquer la Poudre, par Riffaut et B^iTT.éE, On peut teind e en jiur.e avec l’écarce intérieure, et en pourpre avec les ba es cueiLias avatit leur mtturité QSwed. uêbli.'j L’écorce et les baies mûres donnent une couleur rouge ou violette felon Dambourne y. Le bois pétille beaucoup au feu. St. J. van GïoNi veut qu’on dche de connaître par l’expérience, fi ect arbrisfeau peut être planté aux bords des P a’ es fans qu il nuife é l’herbe ; mals^ comme la Bourdaine ne fc plait point dans les lieux ouverts, on doit préfumer , qu’elle ne réiisfirait pas dans les lieux indiqués. Mi l l eR obferve en-core, que les lieux fees ne conviennent pas à cet arbuste.

Pentan PRIA Dicynia, Vijfmannigbn Tweewijvigen« Ord, Nat, LINN. xn. Oleracece Aloesgewasfen.

Geslachts Kenmerken. Calyx s-phyllus, Corolla o; Keik van 5 Blaadjes, zender Seinen reniforme, intra substantlam bafcos calycis; //« Zaad nlervormig, beßoten tusfchen de held van den grond des Kelks.

De tv^eer.ngs Bloemen afzonderlijk bij a, éène dezer Bloemen gezien boven b, op z'jde e, De Zeik is als in 5 gedeeld. De Meeldraden liggen op de Kelkblaadjes, welker kiel gelijkvorm g is. De Bloemen zijn niet a- maar nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Nrucht rijp zijnde, heeft deszelfs bekleedfel, 'tgeen

uit de zelfßanjg eid van den Kelk beßaat, eene hardheid als van been bekomen. Het Zaad zoe als het zich in deze verharde zelfflandigheid ontbloot vertoont, bij d, vergroot e. Het niervor~ mige Zaad op zichzelve f, vergroot g.

I?fee/oorr, die nog in geene andere Landen dan in Ongetand en op de hier onder genoemde Plaatfen in Holland is waargenomen en nergens anders is afgebeeld, dan in the English Botany by J. E. Smith, and J, Sowesiby, Z^oZ. l!^. Tab, 283. verdient eene bijzondere aandacht. Hoer heen was dezelve alhen door de Engelfche Plantkundigen PlKV en Ph. Miller befchrtven enro'gens aezen ook door Linneus. Dat zij eene eigene foort en geene verfcheidenheid is, geeft degeheele houding en gedaante terßond te kennen. De levendige en helder groene kleur van Stengen, Stelen en Bladen wijst ook den eigen en natuurlijken ßaat der plant aan, als geene de minste ontaarding door aankweeking ondergaan hebbende. Miller heeft ook deze foort bij verplanting altoos onveranderd gevonden. De Wortel verfchilt mede aanmerkelijk van dien der overige Bietfoorten, fchoon ik denzelven niet, geTjk Smith, zoo als die door Sowersby is afgebeeld, zwartacht'.g van huid noch zoo rolrond, maar wel wit van vleesch heb gevonden. Linneus geeft ergens een vermoeden op, als of de gewone Biet, Beta vulgaris, zoo wel met roode als witte Wortels, van or.ze Zee-Biet zou afßammen. De Bladen hebben ook eer. zeer eigenaardigen pand, en flaan allen fcheef, terwijl zij in hunne fcheve rigting zich ßijf houden en zekere bocht maken. Zij zijn eirond-lantetvormig : de onderße Bladen z'jn geßeeld ; de bovenfle vastz'ttende, w elke laatste zich nog fli ver houden en nog ßerker bocht maken, dan de geßeelde-. fummige ßaan vlerksgewijze. — Miller en Smith geven den Steng op als nedertiggende, doch v Igens Sowersbya/-ieelding nemen zij kort boven den grond fpoedig eene regtPandige houding aan : van dit neder-iiggende heb ik niets waargenomen. De Plant groeit ter hoogte van 3 en si voeten.

Geoeirlaatsen. Alleen door de Gorter aangeteekend aan den Zei kant, bij Helle voetn ui s , en door mij alleen gevonde» op twee plaatfen bij Amfterdam, namelijk aan de Kctterburger-Haven, even door het Hek, in de laagte, ter zijde van den Stijge’-; doch waar ik dezelve drie achtereenvolgende jaren te vergeefsch weder gezocht heb. De andere Plaats is aan het begin van den Zeeoijk naar Zeeburg, aan den voet van den Dijk, naar de buitenzijde.

Huishoudelijk Gebruik, Ray geeft hetzelfde gebruik van den Wortel en de Bladen dezer foort op, all van de gewone Biet algemeen bekendis.

ZKKKCrèKTS.s GéNÓRiQUEs. Calice à cinq feuilles; point de corolle; fsœqnce refniforme ’ îiichëe dans la fubllance de la bafe du calice. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Les fleurs jumelles , à part Une fleur feule, vue d'en haut b, vzz? de cité c. Le callf paraît être à cinq dlvifions. Les étamines font couchées fur les folioles du esPea dort la carène est uniforme. Les fleurs ne font point digyncs, mais trigynes ; renrelopp/du fruit formée par la iafe du calice, prend, en mdrisfint, une dureté presque osfeufe. La Jgt;-ain\ enife à nud dans cette fubßance endurcie d, grosjie e. Elle est réniformë f. La'^mêm^«' grosfle g. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• V ,,

Cette efpèce de Betterave n'a été trouvée jusqu'ici qu'en Angleterre et en Plollande dans les endroits ci - de s fous nommés; on en trouve la feule figure dans l'ouvrage intitulé: English Botany, by j. e. Smith and Sowerby, Vol. IV. Tab. 185. C'est une plaite, qui mérite notre attention particulière. Autrefois ou n'en avait a'autre description que Cule des Botanistes Anglais, Ray et Miller, Linné a emprunté la ftenne. Le port et la forme de cette plante nous apprennent as fez au premier abord qu'elle t.'est pas feulement une variété, mais très distincte des autres efpèces de ce genre. Cette diverfité est encëre carac-térlfée par la couleur d'un vert vif et clair des tiges et des leuilles, qui prouvent as fez, lue cette plante n'a pas été produite par dégénération;, et Miller, en la c-lt:vant\ a trouvé qu'elle ne changeait point dans fa nature. La racine offre ausfi un caractère, qui peut fervir à distinguer la Bette maritime des autres efpèces, quoique je ne lui ay\ pas trouvé cette couleur noire à l'extérieur, ni cette forme cylindrique, que pré fente la racine dans la figure de Sowerby, en dont Smith fait mention. Linné un de fes écrits a émis l'opinion, que la Bette m-.ritime fourrait bien être le type originaire de la Betterave commune, et des variétés rouges et blanches de cette plante potagère. Les feuil-les font dispofées d'une manière particulière, dans une direction oblique, et courbées con-fiamment-, leur forme est ovale lancéolée. Les inférieures font pétiolées, les fupérieures fesfiles, plus roides et plus courbées que les premières ; quel.quesums ont la forme d'ailes. Miller et Smith difent, que la tige est couchée; cependant d'après la fgure de S o w E R b y 7iJ tige prend bientôt Une direction perpendiculaire peu au desfus de la terre. Les individus que j'ai ob/ervés n'étaient aucunement couchés.

Lieu Natal. DeGorier est le feul qui dit que cette plante croît au bord de la mer, près de Kellevoetflun-, p „g l’ai trouvee qu’en deux endroits dans les environs d’Aniilerdain , favoir au port de X.attenburg, au fortir de la barrière à côté du quai; mais je n’ai pu la retrouver fur le meine lieu pendant trois années confécutives. Le fécond endroit est le côté extérieur de la digue, nommée Zeedyk, qui conduit à Zeeburg,

Usage Economique. Ray rapporte que la racine et les feuilles de cette plante peuvent ferviç au ineuie lifuge, que celles de l’etpece ordinaire,, dont l’ufage est généralement connu.

----------- I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-1.1'W^BB

Geslacht» Kenmerken. Calyx hypocrateriformii, g-dentati», lo-ftriatu», heSigrtortnige',, tand,ge, lo-ßrepige Kelk, Corollæ labium fuperius crenatum, coMcavura; ée Ravenlip van den Sloemkra.de Sekarteld, hol,

SooRTELijKE KENMERKEN, Folüs cnrdafi.. indlvlfis. ferrati», met kartvormigeonverdeeldej saa^tand.ge Sladen,

Elk Kransje, dat uit drie tot zes Slocmtn leftaat, zit aan een algemeenen Sloemfteel in de Okfelt der Sladftelen, te zien bij a. Iedere Sloem heeft een draadvormig Schutblaadje, tegen den Kelk aanzittende, zie b, De Kelktanden zijn genaaid, Eene Bloem afzonderlijk van ter zijde c; zijnde de zaclttharige Bovenlip des Bloemkrans omgeßage», en hierdoor de Meeldraden en Stamper zigt, haar geworden', eene Boem van voren d. Het Zaad, gelijk dit in den Kelk is beßoten, e: Het zelve is hoekig en zwart; van natuurlijke grootte bij f, »’«r^root g, De Bladen beftaan als uit een net van aderen en zijn zactitharig, gelijk ook de Steng en St,elen, De Plagt groeit ter hocgte van 5 e« 6 Vü«ft=«,

Huishoudelijk Gebruik, In Gothland in Sweden, als een goed geneesmiddel voor het Rundvee gehouden, (Linneus,) Schsdelijk op de Weiden gerekend door Brugmans. Wegens de» voortkruipenden Wortel zeer nadeclig aan den groei der Hegge. (Becïmann),

Car.actsr.Ss GdNdRiQUEs. Calice hypocratdriforme, à s dents et à lo ftrie»; Lèvre supdrièure àe la corolle crénulée et concave.

Chaque vertîc:l!e, compofè de à 6 fleurs , est porté fur un pédoncule commun, pJacè dans flatsfeéte des feuilles. Voyez la flg, a. Chaque fleur est munie d’une bractée filiforme, ferrée contre le calice b. Les dents du calice jont en alêne. Une fleur , feparenunt, vue de c6té c. La levre fuperteure et velue de la corolle a etc recourbee , dfin de faire voir les étamines ef le fligmate. Une fleur, vue en face d. La fem?nce, enjermée dans le calice, a elle est anguleufe et noire, f, La même grosfîe g. Les feuilles, dont les nervures forment un réfeau, font velues, ainfl que la tige et les pétioles.

Lieu Nat aï,; Le long des chemins, dans les haies, et fur les bords des canaux et des fosfés.

Usa CE Economique. A Gothland en Suède elle est employée contre les maladies des bestiaux. Brüomans la croit être nuifible aux prairies. Par fes racines traçantes elle nuit à la végétation des baies (B B c RM A WN,

^^ttemand.' Gemufeartige Ganfedistel, Saudistel, Milchilistel, Hafenkohl. jinslais. Comnoa Sow - thistle.

Caractcres Gcnériques. Réceptacle nu; Calice embriqué, ventru ; aigrette de poils Amples'.

Caractcres SpëciFiquEs. (Selon WI L L D.') pédoncules plus ou moins tomenteux , ombellés J Calices glabres; feuilles oblongues, lancéolées amplexicaules, denticulées, un peu finuées,

Le réceptacle nu a. Luvet du talice et du pèdencule b. Cependant ce duvet Je perd après la ßoraifen. C’est alors ausß ^ue le calice acquiert ce rte forme ventrue, comme on voit à la fS‘ c c, forme particulière à ce genre, mais furtout à refpèce dont il s'agit ici, et en même lems tres distincte de la forme cylindrique qne le caOce préfente avant la floraifon. L« Calice n’est point glabre, mais ordinairement couvert de poils longs et déliés. Fleuron féparé, gresß confiderablement d, l’aigrette e. Vne femence féparée, f. Les pédoncules s'alongent beaucoup ; ils font ßillonnds et d'une couleur roUgedtre. Les tiges et les pétioles renferment un fuc laiteux, gui est d’un godt un peu aßringent. La plante s’élève de 4 à s pieds. Les fleur s s’épanouisfeut depuis 6 à 1 heures, et elles fe ferment entre ii heures et midi.

Variétés. La variété, dont nous donnons ici la figure, est telle gu'on nomme le laitron doux; (S. ol. laevis.) dont les feuilles varient beaucoup dans la forme, felon la d'fférence du fol, comme L i N n é l'a déjà obfervé ; plus ce fol est fertile et engralsfé , d’autant moins les feuilles font divifées ou finuées, en s'approchant de celles de la falade; et au contraire les finu^fités des feuilles font plus prononcées à raifon de la flérilité du fol et elles prennent alors la forme de celles du dent de lion. (Leontodon Taraxacum'.

La fécondé variété, le laitron rude, (S. ol. asper,3 a les failles bordées de fpinulet piguan^ tes; elles font en outre d'un vert plus fombre , et pinnatifides, à lebes fpinuleufes.

Les deux variétés se trouvent quelquefois fur le meme lieu ; cependant la fécondé est moins communej et elle fe trouve particulièrement dans les terreins argileux et pénétrés d’eau falée.

Usage Economique. Les jeunes feuilles fe rapprochent par leur qualité de la falade, des Endives, et autres plantes potagères, et peuvent être employées de la même manière; ausfi on s’en fert effectivement dans le Nord do l’Europe. Cette plante cet ausfi une nourriture très agréable et fucculente pour les bestiaux et les brebis ; les lièvres et les lapins en font très friands , mais elle communique un goût desagréable à la viande de ces animaux. Les ferins de canarie aiment ausfi a manger de cette herbe. Les abeilles trouvent une fource abondante de miel dans les fleurs.

Au- reste cette plante est partout très incommode; Beckmans la place à la tête des plantes nul-fiblcs aux jardins, et Miller, ayant égard à la facilité avec laquelle elle fe multiplie par les femences que le vent le plus léger emporte , confeille, de l’exftirper dans tout un quartier où elle se trouve. L’herbe , étant arrachée et fcchée, peut-être donné« «n nourriture aux brebis et auj chèvres pendant l’hyver. (M und, vom Unkrautéj,

Nederd, Bijnamen. Haze - Latontv, Haze-Distel, Ganze - Distel, Sogge- Distel, Daauw - Distel.

SïNGENKIIÀ, Polygamia Æqalis, Za wentelenden, gelijke VEELWIJTEMJÎ Ord. Nat. linn, xlix- Composita., Zamengeftelden.

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudurh , naakt Ontvangbed. Calyx imbricatus, ventri-cofus, de Kelk gefchubd, gebu'.kt. Pappus pilofus, harig Zaadpluis.

Soort el IJ KE Kenmerken. CVolgens Willd.) Pedunculii fiibtomentofis, umbellatii ; met donßge, zonnefcherni-Vormende Bloemftelen. Calycibus glabris, gladde Kelken, Foliis oblongo - lance-olatii, amplexicaulibui, denticulatis, fubfinuatis; langwerpig - lancetvormige, den Steng omvattende, met tandjes voorziene, bijkans inhammen hebbende Bladen,

Het ndakt Ontvangbed a. Het donsachtige van den Kelk en Bloemfteel b, 't geen echter veel verloren gaat, na dat de Bloem heeft uitgebloeid : de Kelk verkrijgt dan eerst eene buikachtige gedaante, te zien bij c, c, welke bij alle foorten van dit geßacht, maar bijzonder bij deze foort plaats beeft, en zeer verfchilt van de rolronde gedaante van den Kelk , eer de Bloem bloeit. De Kelk is wel glad, maar meest met lange Jijtie haren bezet. — Ben ajv.eta^erlijli Bloempje, Veel vergroot d. De geheele Zaadkuif e. Een Zaad afzonderlijk f. De Bloemflelen Jtbieten zeer lang uits zijn geßeufd en roodachtig, De Steng en Stelen geven een melkachtig vocht, dat eenig-itins zamentrekkend is. De Planten hoog 4 en 5 voeten. Do Bloem opent zich tusfehen 6 en 1 uur en ßuit zich tusfehen 11 en 11 uur voormiddags,

Verfcheldenheden. De hier afgebeelJe en befchrevene is de lævis, zachte, welker Bladen vele onderfcheide gedaanten aannemen naar mate van den verfchlllenden grond, zoo als reeds Linneus heeft opgemerkt-, hoe Vruchtbaarder en vetter de grond zij, hoe minder de Bladen gereept enmet inhammen z'jn, en te meer de gedaante verkrijgen van Saladebladen; hoe fchraalder grond, hoe ßerker de inltammen zijn , bijna als van de gemeene Paardebloem,

Bij de asper ruwe, zijn de B’aden fcherp , donkergroen, als in vinnen gedeeld. De inhammen met tanden , die fcherp en doornachtig zijn.

Overal zeer algenwen. De fcherpe verfchiedenheid bij de zachte, maar niet zoo algemeen, cn meest in Klei- en brakke Gronden.

Huishoudelijk Gebruik. De jonge Bladen hebben in hunne hoedanigheid veel van Salade, Endivie en andere Moesgewasfen, cn kunnen als zoodanig gebruikt worden; in het Noorden van Europa trekt men er dadelijk dit nut van. — Het is een aangenaam en faprijk voedfe! voor Runderen en Schapen , gelijk het ook zeer gezocht wordt door Hazen en Konijnen, maar hun vleesch bekon.t hierdoor een onaan-genamen fmaak. —• De Kanarijvogelen eten het mede zeer gaarne. De Bijen halen veel honig uit de Bloemen. CM-iiTuscHtsj.

Het is overal een zeer lastig onkruid. Beckmann noemt het onder de Onkruiden in Tuinen het eerst op, en Ph. Miller houdt het wegens het vliegend Zaad zoo nadeelig, dat het volgens Hem in eene geheele nabuurfchap behoorde uitgereeid te worden. — Het uitgeroeide gedroogd zijnde, kan nog als Wintervoeder voor Schapen en Geiten dienen. QMund, vont L/nkraute,}

Nedsrd. Bijnamin. Net, Vetfla, Vettik, Vette-Kous, Veld-, Akker-ofKoornfia, Veldkrop, Wil-Moes, Kleer-Ooge, Sprinkhaan-Kruid.

Geslachts Kenmerken. Calyx o. zonder Reik, Coroila i-petala, ball hinc gibba, Ripera ; Bloemkrans van édn Bloemblad, aan den voet aan de éene ztjde bultig, boven het l^i ucht-Beginjel. Semen unnm, één Zaad.

SooRTELijKE KENMERKEN, Çt’olgens NNiLLDi) Floribus triandris, met driemanntge Bloemen. Caule dicho'.omo, een zich in twee verdeelenden Steng. Foliislanceolatis, integerrimis j lancet-vormige, geheel gave Bladen, Fxueta nudj, naakte Vrucht,

Een afzonderlijk Bloempie met het Schutblad, bg a, vergroot b, nog meer vergroot z ; waardoor het gebulte van den Buis des Bloemkrans te ztgtbaarder worat. De Bloempjes zijn bij wijze vaneen Zonnefcherm op de in twee verdeelde fielen geplaatst, welke eenig-zins hoekig zijn. De Bladen fiaan tegenover elkandtren. den Steng omvattende, en zijn ignvormig. lancetvormig. Hst Zaad bj d, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;e, is naakt. aan de édne zijde

De door ons afgebselde is de verficheidenheid, wier Bladen midden aan den Steng getand zijn , anders zijn deze Bladen mede geheel gaaf; maar wg hadden geene gelegenheid om zulk eene Plant ter afbeelding tepekomen. — Deze verficheidenheid moet echter wel onder-fcheiden worden van de Vaieriana dentata, getands Valeriaan, welke vleeschkleurtge Bloemen heefit, en waarvan het Zaad met een 3, fiomwijlen 5 tandig kroontje voorzien is.

Groeiplaatsen. Onder het Koorn en op befchaduwde plaatfen, in Klei-, Veen- en Zandgronden, ïn onderfcheide ftreken van Hulland.

Huishoudelijk Gebruik. Dezelve wordt in onze Moeslanden algemeen aangekweekt, en de jonge Bladen worden in het vroege voorjaar als falade gebruikt, bekend onder de namen hier boven opgegeven, Men zaait dezelve tot dat einde in Oogstmaand, om ze vroeg in het voorjaar te kunnen gebruiken. Zij moet zorgvuldig van onkruid gezuiverd worden. Zä wordt ook door Schapen en Geiten gegeten. Ç^Pan. fiuecusfi

Caractères Génériques. Calice o. Corolle monopétale, gibbeufe à la bafe, vers un côté, ûipcrieure. Une feule Graine.

Caractères Spécifiques. felon Willd.) Fleurs à trois étamines ; tige fourchue ; feuilles lancéolées , très entières ; Fruits nus.

Une Fleur à part. avec une bractée, vue vers a, la même ^rosfeb, lamente, plus prosftt c ; dans cette figure on peut cbferver la partie en fiée à la bafe du tube de la cor o tie. Les fieurs font dîspofées en forme d'ombelle à l'extrémité des tiges fourchues-,ces dernier es font un peu anguleufes. Les feuilles font oppofées, ampiexicaules et \linéaires-lancéolées. La femence^, grosfie e; elle est nue, comprimée d’un coté, et terminée en deux pointes ou cornets.

La plante, dont nous donnons la figure , est la variété, qui porte au milieu de la tige des feuilles dentelées -, ordinairement ces feuilles font très-entières, ainfi que les autres. mais nous n'avons point pu nous procurer un tel individu pour le desfin; cependant cette variété ne doit pas être confondue avec la 'Valeriana dentata, ou la Mâche dentée, qui a des fleurs d'un rouge pâle, et dont la grair.e est couronnée de 3. ou quelquefois de 5pointes,

1 lEU Natal. Les champs, et les’Jicux ombragés; les .terrains argileux, tourbeux et fablonneux.

Usage Economique. Elle est généralement cultivée dans nos jardins potagers et on en fait des Salades au commencement du primtems; ces Salades portent les noms, que nous venons d’indiquer ci-desfus. Au cet effet les graines font femées en Août, à fin de s’en pouvoir fervir au commencement du prin-tems; il est nécesfaire d’arracher la mauvaife herbe, qui pousfe avec la mâche. — Cette plante est ausfi mangée par les brebis amp;nbsp;les chèvres.

Geslachts Kenmerken. Calyx communis polyphyllus, algemeene Kelk van veel Blaadjes, proprius; duplex, fuperus : de eigen kelk', dubbeld, boven het H'rucht-Beginfel. Receptaculum palca-ceum, flojpelig Ontvangbed,

Soortelijke Ksnmerken. Corollulis quinquefidis, radiantibus; met vijfdeelige. flralendo Bloemkransjes. Foliis radicalibusovatis,crenatis; eironde, gekartelde fHortel-Bladen. Caulinis piii-natis, fetacäisi gevinde, borflelharige Stengbladen,

De algemeene Kelk, hebbende ongelijkvortnige Blaadjes, bij a; de eigen dubbelde Kelk welke vijf lange regtflandige zwarte Borflelharen heeft, byki, vergrootz. Het buiten-Kelkje met zijn vlieftg boordje, afzonderlijk bÿA, vergroot z. ken flraal-Bloempje, van den rand bj f; deszelfs drie buitenwaards flrekkenae fipjes zijn meer dan eens zoo groot, als de twee anderen, en de middelfe de grootfle. Een Pijpbioempje uit het midden, welks ßipjes mede ongelijk van grootte zijn g, vergroot h, hetzelve geopend, om de ptaatfingvan Meeldraden en ütamper te doen zien, bij i, vergroot k. Het ontvangbed, dat lancetvormiga Moppels heeft, bij 1. Het Zaad met het gekroonde Kelkje m ; na ontdaan te zijn van den Buitenkelk, die met het Zaad voort groeit, n, vergroot z. Men ziet het Bloemhoofd geheel bij A.

2?« hier afgebeelde is de verfcheidenheid ß, in Roth’s fl. germ, opgegeven, doch van deze in Iloiland zeldzame Plant geene andere gevonden hebbende, meende ik dezelve temoeten doen afbeelden. Zij verfchilt voornamelijk in de Bladen ; die van den IP'ortel zijn niet onder-jeheiden van de onderfle Stengbladen: zij zijn beide als tn vinnen gedeeld, zÿnde de vinnen zelve ingefneden en de eindigfe verre de grootfle en gekarteld, De Bladen boven aan den Steng zijn tweevinnig, en de Vinnen lancetvormig : ddn zoodanig Blad afzonderlijk bij B. De Bladen zoo bovenfle als onderfle flaan tegen over elkanderen, en zijn zamenge-groeid en fchedevormig. De Bloem-Hoofden rusten op zeer lange Stelen van één voet en dikwijls langer: zij zijn even geflsufd en digt bij het Bloemhoofd zachthasig.

Meese toekent op in zijne ll: Fris: dat dezelve in Vriesland groeit, bij de Succifa. — De hier afgebeelde is in vrij groot aantal door mij gevonden tusfehen Cuilenburg en Everdingen. in eene Zand-ftreck, het Spoel genaamd, digt bij de Lek, en ontftaan door eene doorbraak.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt door Paarden, Schapen en Geiten, en fomwijlen door Runderen gegeten, Pan Suicus i maar Brugmans telt het op onder de fchadelijke Plantender Weiden,

Caractères Génériques, Calice commun à plufieuis feuilles ; calice particulier double y fupérieur; réceptacle garni de paillettes.

Caractères Spécitiques. Corolles 5-fides, rayonnées ; feuilles radicales ovales, crénelées ; les caulinaires pinnées, fétacées.

Le calice commun à folioies inégales, a; le calice particulier. doullt ; ayant cinq filets longs et noirâtres , le même grosfi z. Le petit calice extérieur à bord membraneux figuréfé-parément d, /ij même grosfi e. Un fleuron rayonné de la circonférence , f. dont les trois diviflons extérieures furpasfient du double les deux autres en tongueur i celle du mtlieu est la plus longue, rieuran Tubuleux au cenire , n uusfl les aivipons inégales , g; gro.lt;fi h nbsp;même fleuron.ouvertfiifin de faire voir dans fion intérieur l’infertion aes étamines et du pi-,

fil i, /0 même grosfi k. Le réceptaile. couvert de paillettes lancéolées, 1. La graine couronnée par le calice m; on en a enlevé le calice extérieur, qui ne fiait qu'un fieulcorps avec la graine n, la même grosfiie 0. Toute ta fleur commune. portant des graines , est repréfentée, par la Fig. a.

Laplanîe,dont nous offrons la figure appartient à la variété ß, dont'êi,'!. Roth , Flor. Germ, a fait mention-, n'ayant trouvé d'autre individu de cette plante qui est rare en llotl.inde, fiai cru devoir publier la figure de cette variété. Elle est principalement caractérisée parles feuilles radicales, qui ne diffèrent point des caulinaires inférieures, Les unes amp;nbsp;.es autres font pinnées et les pinne s ou folioles mêmes font découpées-, la foliole extérieure est p us grande et crénelee. Les folioles placées vers le fiommet de la tige font bipinnées, à pinnes lancéo ées i voyez la fig. B. Toutes les feuilles font oppofiées, et connées à ta b a fie, ae finrte que la tige en est engainée. Les Fleurs font portées fiur des pédoncules très longs, a'un p edet au de là; ceux ci fiant légèrement flllonés, et velus vers le fiommet.

Meese remarque dans la Fl-. Fris: que cette Plante fe trouve près de la Scab. Succifia, l’Individu» dont je donne ici la figure, a été trouvé par moi-même en grande quantité entre Cuilenburg et Ever-dingen, dans un endroit fablonneux nommé hct Spoel, près de la rivière le Lek, et caufé par le débordement de la rivière.

Usage Economique. Les chevaux, les brebis amp;nbsp;les chevres, quelquefois ausfî les bestiaux» mangent de cette plante. Pan SdâC, Cependant M. Brvomans la met au nombre des herbes qui font nuifibles dans les près.

Geslachtskenmerken. Corolla 4 pet ala. Bloemkrans van ä, Bloembladen. Calyx a-phyllus, Reik van 0. Blaadjes, Siliqua x-locularis, linearis; ddnhokkige, lijnvormige Hàauw.

SoORTELijKE Kenmekken. Pedunculis umbellatis, met eene Zonnejcherm vormende Bloemßelen.

De Kelk bij a a a : deszelfs twee Blaadjes zijn eirond en hol ; ztj dienen alleen als Bloembot, trant zii vallen terfland aj,, als de Bloem zich opent. De bloembladen zijn eirond en flomp. De Idaaaw b is regtyn glad, en bevat vele Zaden. — De Hdortel heejt eene zwarte Huid doch heeft van btnnen een faffraan-kleurig f^ocht^ welke er bij de daorflnede uitvloeit, gelijk ook uit de afgefntdene Steng, bloem- en Bladfleelen , 't geen bij de .^dfbeelding is aangewezen. Door dit flocht ondtrfchetdt zich aeze Plant, volgens Persoon , van de meesie Europifche Planten. De Steng heeft aan de okjels der Bleemflelen zeer gezwollene Knoopen. De Blad-m zijn gevind, van boven glad, van onderen grijsachtig groen : de vinnen loupen tn dén enmakenflimps Lobben uit.

In de Bloembladen is veel verfcheidenheid: dikwijls zijn zij vijf in getal, ook zijn van de vier Bloembladen meermalen twee, flegen over elkander flaande, ustgerandfomwijlen is één der Kelkblaadjes in twee gefpleten. De Plant groeit 1er hoogte van 4 voeten en hooger.

Groeiplaatsen. Op befchaduwde Plaatfen cn in Heggen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

Ai gemeen door geheel Holland. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De geheele Plant, doch vooral de Wortel heeft eenen onaangenamen reuk, en het gele Sap van dezelve is fcherp en bijtende; zij is-een goed Geneesmiddel bij verftoppingen ; ook worden aan dezelve pisdrijvende, zweetdrijvende cn koortswerende Krachten toegekend. Eertijds werd z^ als middel in de Geelzucht geprezen; doch daarvoor was naauwelijks eenige andere grond, dan de gele kleur van het Sap. Het verdikte Sap is thans nog de eenige bereiding» welke van deze Plant in de Geneeskunde in gebruik is.

Huishoudelijk Gebruik. De Wortel, als ook de geheele Plant, geeft eene gele verwftof op. ÇReuss). De Bijen winnen uit de Bloemen een citroenkleurig Was. (Mattüschka). Al het Vee is afkeerig van deze Plant, wegens dcrzelver bitteren fmaak: zelfs zou, volgens Brugmans, de Melk hierdoor zekere vergiftige eigenfehap bekomen, even als van de Euphorbia, Woirimelk; ook zoude het,onder het voeder van Schapen en Geiten komende, voor dezelve doodelijk wezen. Mund vom unkraute. Een afkookfel der Plant doodt de wormen in de ftinkendc zweren der Paarden. (S co poli). De Plant met reuzel gemengd, geeft een voortreffelijk fmeerfel op tegen het rotkreupel der Schapen, en wordt hiertoe in Vlaanderen gebruikt. Dit is opgegeveii ineen berigt aan Sociteit van Landbouw van de Seine,

Caractères Génériques. Corolle à quatre pétales; Calice caduc à deux folioles. Silique linéaire, à une loge.

Le Calices, a, a, dont les deuxfoliolesfontovalesetconeavesiellesne fervent qtd avant que la fleur fait éclofe, car elles tombent, dès que la corolle s'épanouit. La ftlique b. «Jî droite et glabre-, elle renferme beaucoup dè graines i la même ouverte c. L'ecorce delà racine est noire à la furface, mais lorsque on coupe la racine, elle rend un fucjaune, qui est ausfi contenu dans la tige , ainfi que dans les pétioles amp;nbsp;les pédoncules. comme on le voit exprimé dans la figure ; par ce caractère cette plante est distinguée de la plupart des autres plantes de l'Europe, d’après la remarque de M. Persoon. Les næuds des iiges, d'ouquot; for lent les pétioles, font très enflés. Les feuilles font pinnées, glabres en des~ fus, d'un vert grifâtre en desfous', les pinnes fe confondent à la baje, et forment des lanié-' res obtufes.

On remarque beaucoup de variation dans les pétales ; quelquefois on les trouve au nombre de cinq, et lorsqu'il y en a quatre, ou en voit fouvent deux oppofés, qui font échancrés; une des Folioles du calice est quelquefois divifée en deux. La plante ateint une hauteur de quatre pieds et davantage.

Vertus et Usage Médicinal. Toute la plante, furtout la racine, a une mauvaife odeur, et fon fucorangé est acre et caustique; on lui attribue les propriétés d’être aperitive, diurétique, féfrifuge, diaphorétique. l’Eloge, qu’on en a fait comme remède contre la jaunisfe, n’est fondé que fur la couleur du fuc. L’extrait de cette plante est la feule préparation, qui foit encore en ufage en Médecine.

Usage Econqm ique. La racine ainfi que toute la plante fournit une couleur jaune. (Reuss). La cire des abeilles, qui picorent furies fleurs de cette plante, a une couleur jaune de citron. CMattuschka.) Toute les betes ont de la repugnance pour cette plante , àcaufedefongoûtamer; etM. Brugmans, rapporte que le lait des vaches prend de cette plante des qualités ausfi venimeufes que de VEnphorbe -, on rapporte ausfi que cette herbe, lorsque elle fe trouve avec les bonnes herbes, fait périr les brebis et les chèvres. Mund vom unkraute, la décoction de cette plante tue les vers qui fe tiouvent dans les ulcères fordides des chevaux. (Scopoli). Mêléé avec du fain-doux, cette plante fournit une exe'lente graisfe contre la pourriture aux pieds des brebis; en s’en fert pour cette fia en Flandre, d’après un rapportdonné à la Société d’Agriculture de la Seine.

Geslachts Kenmerken. Calyx sphyllus, Kelk van 5 Blaadjes. Petala 5, intra ungues poro mellifero; 5 Bloembladenelk binnen den Nagel met eene honigdragenda Porie voorzien. Semina nuda, naakte Zaden.

SooRTELTjKE KENMERKEN. FolÜs ovato-lanccolatis, petiolatis; met eirond^lancetvormige » geßeelde Bladen. Caule dcclinato, nederhellenden Steng.

Het geßaehts Kenmerk aan den Nagel van het Bloemblad is ßechts klein, zie bij a, en vormt in het midden van den Nagel een klein hol Beursje. Het Zaad bij b. De Bloem-ßelen zijn denbloemig. Het onderße van den Steng roodachtig en eenigzins nederhellende, maar rigt zich ßpoedig opwaarts. De Bladen onder aan den Steng onderfcheiden zich zeer van de genen die boven aan geplaatst zijn : de eer/le hebben zeer lange Bladßelen ; houden zich in eene ßyve rigting ; maken bijna eenen regten hoek met den Bladßeel en zijn tongvormig. De bovenwaards ßaande Bladen zijn langwerpig-eirond; eindigen inden Bladfleel, welke zeer klein is, en hebben van achteren eene zware nerf, die ineenefcheds eindigt en waarmede zij den Steng omvatten. De Plant is zelden hooger dan ddn of ddn en een half voet. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ nbsp;nbsp;•!

Zeer algemeen in de lage gedeelten der Heiden, ook in de Duin-Valeijen van Wasfenaar^ Zandvoort en Hogelenzang kv^.Haarlem, en in vele lage Weiden, die gebrek aan afwatering hebben.

IIÙI s H o u DEL IJ K Gebruik. Van alle de Ranonkels wordt deze door Haller voorde fcherpfte gehouden. Hare fchadelijke eigenfehap, inzonderheid voor de Schapen, is hier te lande algemeen bekend: dezen worden hiervan waterzuchtig of gallig, envele fterven-er Van. Volgens Brugmans zou het Rundvee deze Plant zonder nadeel eten, doch anderen verklagen, dat geen Vee het aanraakt Linneus zegt, dat het door'Paardcn wordt gegeten; doch Haller verzekert dat het bij de Paarden een bederf in r

de Lever verwekt. — Gedroogd zijnde onder hooi, verliest het aanmerkelijk van zijne fcherpte. In Dnitschland bedienen ef zich de Bedelaars van, om bij hunne kinders blaren en zweren te verwekken, ten einde de Lieden lot medelijden te bewegen. (Gattenhoff en anderen). Gronden met deze plant fterk bezet, zijn inzonderheiu te verbeteren, door aan dezelve eene goede afwatering te bezorgen.

ailUmand: Beisfender Ranunkel, Egelkraut, Sumpf Hahnenfufs, Gichtkraut. .dn^lats. Lesfer Spearwort.

Caractères Génériques: calice à cinq folioles ; corolles à cinq pétales , dont les onglets portent à la furface intérieure une fosfette nectarifère. Semences nues.

Caractères Spéciiiques: Feuilles ovales-lancéolées, pétiolées ; tige déclinée.

Le caractère générique, pris de l’onglet du pétale, n’est que peu'pißble. voyezi.-, c’est une petits fosfette au milieu de l'onglet. La graine b. Les pédoncules portent une feule fleur ; la partie inférieure de la tige est rougeâtre, et ab ai s fée, mais bient bî la tige fe redresfe. Les feuiltes, flaates a la partia inßs.-iea.-e Je la tige, diffèrent beaucoup des fupérieures les premières ont des pétioles très longues -, elles font dresfées, et forment un angle droit avec le pétiole-, leur forme est ligulée-, les feuilles fupérieures Jont ob longue s ovales, et fe continuent dans le pétiole {qui est très court-, à la furface inférieure ces feuilles ont uns nervure très forte . qui aboutit en gaine dont la tige est embrasflée. La plante furpasfs rarement la hauteur d'un pied ou d’un pied et demi.

Trés commune dans les endroits bas des bruyères ainfi que dans les vallons des dunes da Wasfenaar, Zaudvocrt, et Vogelenzang prés de Haarlem, f. On la trouve furtout dans tous les prés bas et humides d’où les eaux ne peuvent pas s’écouler.

Usage Economique. Selon l’opinion de Haller celle-ci est la plus acre de toutes les Renoncules; chez nous fa qualité nuifible est généralement connue; ce font furtout les brebis qui s’en res-fentent ; elle caufe à ces animaux l’hydropilie ou des maladies bilieufes ou même la mort. D’après M. Brugmans les bêtes à cornes peuvent manger fans danger de cette plante; cependant d’autres asfurent qu’aucun animal n’y touche. Linné dit que les chevaux la broutent; mais Haller dit que le foie des chevaux s’en trouve attaquée. Mêlée au foin, cette plante perd confidérablement de fou acreté parla déliccation. En Allemagre les mendians , afin d’exoter la compasfion, produifent des vesfîes ou des blesfures fur la peau de leurs enfan's, en frottant ceuxaci avec cette herbe; (Gatteniioff et autres). Les terrains, où cette plante fe trouve en trop grande quantité, peuvent être corrigés, en donnant un écoulement aux eaux, dont ils abondent.

Geslachts Kenmerken. Ca'yx imbricatus, ventricofus, fquamis Tpinofis; Relk met over-* tlkander liggende Schubben, buikachtig, de Schubben gedoomd. Pappas plumofas, het Zaadpluis gepluimd. Receptaculum villofum; vlokkig Ontvangbed.

SooRTELijKE KENMERKEN, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;WiLLDENow) Folüs amplexicaulibus , cordatis, lanceolatis, ferratis

ciliatis, fubtus tomentofis ; inferioribus fubincifls ; met Bladen den Steng omvattende, hartvormtg, lancet-vermig, zaag-tandig, gewenkbraauwd, van onder viltig i de onderße B laden bij na ingefne den. Culjcinis fquamis lanceolatis , adpresfis , fubmucronatis ; lancetvormige, aangedrukte, bijna gepunte Kelkfchubben.

Een Kelk Schubje a, vergroot b; ««« der buitenße Bloempjes c, «g» der binnenße Bloempjes d; ontdaan van het vruchtbeginzel e. Het Zaad met zijn pluim achtig Pluis f. vergroot g. 77«? Zaad zonder Pluis h, vergroot i. De lEortel is voortkruipende. De Steng draagt doorgaans done Bloem. De IPortelbladen zijn geßeeld; hooger aan den Steng zijn zij vast zittende, en noghoogery gelijk bij B. te zien is, omvatten zij den Steng . Linneus 2«^? /■« zijne Ord. Nat. ed Gieseke, p. 553 , dvt bijna aile Schrijvers verfchtjlen in de opgave van de ßnonymen dezer Plant', dit ontßaat waarßchijnelijk door het verßhil der Bladen y gave of ingefne dem. waaraan plaatfelijke omßandigheden veel fchjnen toe te brengen y 't geen inzonderheid Gmelin in Stberïén heeft ondervonden. lEij hebben dezelve ßechts op édneplaats hieronder vermeldy kunnen waarnemenycn kunnen dus niet opgeven of dit verfchil ook hier te lande plaats heeft. Zij is afgebeeld, gelijkzij aldaar voorkomt. Het met fijne Doorntjes gewenkbraauwde der Bladen y en het fneeuw achtige Vilt oj Dons aan derzelver onderzÿde y valt inzonderheid in het oog. De Plant groeit ter hoogte van twee voeten.

In Heivelden op de Mickelhorst en elders, buiten Groningen. Door Meese opgegeven te groeÿen tusfchen Tjetjerk en Bergum en elders in de Vriefche Wouden j. Door de Gorter aan de Kleverlaan bij Haarlem, en door mij zeer vele gevonden in lage Veengronden bij de IZaver, niet verre van den Voetangel, aan den Mmßel.

Huishoudelijk Gebruik. De Bladen, nog jong en teder zijnde, worden door het Vee gegeten. (M at t us c h k aquot;). Van de Bladen kan men eene gele kleur trekken. (Pallas, aangehaald door St. J. VAN G buns) De Bladen worden door de Landlieden in Noorwegen onder Tabak gemengd en als zoodanig gerookt. (Gunner).

Nat. de nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Les Cotnfofées, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ~ nbsp;nbsp;nbsp;7 ?

Caractéhes Génériques. Calice imbriqué, ventru, à écailles épinéufes ; aigrette plumcufe ; réceptacle velu.

Caractères Spécifiques, (felon Willdenow) feuilles amplexicaules cordées-Iancéolécs i dentées en feie, ciliées, tomemteufes en desfous; les inférieures peu découpées; calices à écailles lancéolées, ferrées, et peu mucronées. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ -

. Ecaille du calice a, la même grosfie b. fleuron de la circonférence c . fleuron du centre d; Zif même fans ovaire z, la graine, portant une aigrette plumeufe f, la même, fans aigrette h. grosflo i, Zjz» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;£eul^ fleur

les feuilles radicales font pétioUes ; celles de la tige font fesfîles. mais les fupérieures font am^ plexîcaules -, voyez Fig. K. Linné (Ord. Nat. de Gieseke p. 55'^.') que laplupartdei auteur ne font pas d'accord dans la citation des fynonymes ; apparemment cet embarras a été caufé par la o'ariation des feuilles, qui tantêt font entières tantôt découpées ; différence , que les circonfances locales ont pu produire, comme les obfervations de Gmelin, faites en Sibérie, paraisfent confirmer. Nous n'avons obfervécette plante que à l’endroit cité ci-desfous, ce qui nous empêche de décider, fi la même variation a lieu dans ce pays, Elle est repréfentée dans la figure telle qu'elle fe trouve fur ce lieu; on y remarquera facilement le bord cilié ainfi que le duvet blanc fur la furface inférieure des feuilles. La hauteur de la plante est d'un ou de deux pieds. • nbsp;nbsp;nbsp;„ ■

Dans les Bruyères à Mtekelhorst et ailleurs près i^zGroningue. Suivant Meese elle fe trouve entre Tjetperk et Bergum, et ailleurs dans les bois de Frtfe. j-; elle à été trouvée par de Gorter au Kleverlaan près de Harlem -, je l’ai trouvée moi-même en asfez grande quantité dans les terrains bas. et tourbeux près du IHaver. à peu de distance du Voetangel fur ï'^mflel.

Usage Economique. Les feuilles très jeunes et tendres font broutées par le bétail. Mattuschka). On peut ausfi rétirer une couleur jaune des feuilles. (Pallas, cité par St. J. van Geüns). En Norwège les Payfans mêlent les feuilles avec le tabac à fumer. (Gunner.)

Krieke Pruim. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«	--- XII
Herts- Hoorn Lepelkruid. -----	-- XV
Gekromde Hnorn-Klaver, ---	----- X V1 [
J loppe Hups-Klaver, ------	---- XVII
Gekrulde Himl.	■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XIX

No.		Cl as ft var. Linneus.
*51. Arundo Phragmites.	Dek Riet.	----- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;----- III
23Ï. Rhamnus Frangula.	f^uilboom JVegedoorn.	--- nbsp;nbsp;--- V
233. Beta maritima.	Zee Biet	--- nbsp;-- V
234. Ballota nigra.	Zwarte Baïlote.	--- nbsp;-- XIV
i3f. Sonchus oleraceus.	M.oes Melk - Distel.	-----XIX

lll; CSatfit, TrtamSr/ti,.	rSonmtrt der Plante«, ruSgeiii derzclver Uitgaven. Dr’ttmanntgen.
Valeriana olitoria.	Salade Valeriaa.n.	•	23lt;ï
Schoenus nigricans.	Zwartachtige Knop - Bies.	9	i8ó
Milium efFufum.	Uitgebreid Gierst - gras.	9	181
Aira flexuofa.	Bochtige Windhalm. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	9	2U
Aira canescens.	Grijzende Windhalm. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,		17t
Poa trivialis.	Gemeen Beemdgras. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	«	161
Avena flavescen«.	Gcelbloemige Haver, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,		20Ó
Arundo Phragmites.	Dek Riet.	«	231
Lolium perenne.	Gemeen Ray~gras ,	•	201
Elymus arenarius.	Gemeene Zandhaver. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
IV. ClasRs. Ttirardrla. Dipfafus lylvestris.	Viermannistn. Gemeene Kaarde -Bol.	•	IÎ7
Scabiofa Succifa.	Moeras Schurftkruid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	9	221
Scabiofa columbaria.	Dwire Schurftkruid.	9	^37
Galium Mollugo.	Wit WaJßroe. . nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	9	lyi

REGI	STER,		■‘S .
	1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nbrttni»'« lt;fer. Planten r
V. C'asßs. Pe!.t.4ni!riai	polgsns tfirtelvsr Uitgavea»
V. C'asßs. Pe!.t.4ni!riai	yyßinannigen.		'■ i
Myofot’s Scorpioides.	fVater Muizen~oor.	; 1	lld
Symphytum officinale.	Gemeene Smesryisortet nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'	«
Èchium vulgare.	Gcmeene Slangenkop. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;.		iva
Lyfimîcbla N um muh ria.	Ronàbladige IVedurik * nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;».	•	173
Convolvulus fepium.	Haa'^ IVinde. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;		aoa
Campanula perficifolia^ Campanula Speculum.	1 PerfikblaJig Klokje. . nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	•	2.03
Campanula perficifolia^ Campanula Speculum.	1 Spiegelvormend Klokje nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	•	207
Verbascum Thapfus.	1 ^rolbladige Toorts nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .	»	162
Rhamnus Cathar licus.	1 Gemeene Wegedoarn . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	•	1Ö3
Rhamnus Frangu'a.	1 Puilboom IVegedoorn , nbsp;nbsp;nbsp;gt;		231
lllecebrum verticillatum.	Gekranste HardkJk nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	a	19.6
Beta maritima.	1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Biet . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*	«	’33
Sium latifolium.	\ Breedbladige Idioter-Eppe ■	•-	181
Statice Armeria.	Gemeen Stanckruid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■	9	Î7
IV. Cfasßs. f^exanJiia,	1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zesmannisen.
Anthericum osGfragiim.	Moeras Anteticum nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i	n ft'	22X
Cunvallana bitolia.	1 Iweebtadig Dalkruid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ï		164
Jpncus campestris.	1 yeld Bloembies nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«		193
Berberis vulgaris.	j Gemeene Berberis	*■	175^
V111. Cla.’ßs. Octandrial-	1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jTchtmannigen,
Polygonum aviculare.	j P'ogeZ Dw/zewd-Anoop. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i	•	218;
X. Clasßs Decanäriti,	j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tietiinannigen.
Pyrola rotun difolia.	LRondWad/f Wintergroen . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»-	r 9r	188
S#dum albumquot;	1 îv/f Iduis ~ look nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*■	•	208
Agrostemma Githago.	J Gemoene Boherik • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t-	a
XII. Claißs Ico/anâriai	1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ttvintigmannigen.
Prunus avium.	1 Krieks Pruim,		22^
Xlll. ClTsßs. Poljaudria,.	ji nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;reelmannigen.	.1
Chelidonium majus.	1 Stinkende Gouwe. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.	n a «■	'238^
Ranunculus Flaramula.	1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ranonk.l • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»	•	’39
XIV. Clasßs Dijynatn’a'^-	j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tsveemag tigf»',
Mentha fylvestris.	1 BotoÄ Munt nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Mentha aquatica.	1 Water Munt • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•	a '	i(gt;S
Ballota nigra.	1 Zwarte Ballote- nbsp;nbsp;...	• *■ ■	^34-
Origanum vulgare.	1 emeene Orego nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•	; a
Euphrafia Odontites.	j Roode Ooßentroost nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•	a	194
Melarnpyrum arvenfe*	/jkker Zirari - koorn nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;».	»	189
Ancrrhinum Linaria.	i Vlas Leeuwenbek. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•	•	176
Antirrhinum Linaria, Pèlerin.	j Wan/chapenheid van den Vlas Leeuwenbek		i 177
XV. Clasßs Teäraäy/iar/iiat	j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K'lermagligen.
Cochlenria Coronopus.	1 Herts-hoorn Lepel-kruid nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ï	5	217
Eryfimum cbeiranthoides* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[	1 Violieraehtig Steen-rak^ i	S-	as»

XVn, C/asJh, Igt;;aJe 'phia.	Ko’nmtr} Jer Marten, t'olptnt nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Viiguven. Twet^roai^eriyken.
Ru-siaria cîaviculata.	GekhauwierJe Duirenkeryef nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f66-
Piilygala vulgaris.	Gemeene Kruisbloem. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;loS
Ononis fpinoia.	Gedoomd Stalkruid .. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ió't
Ononis arvenfis.	.^Ikker Stalkruid nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Anthyllis Vulneraria.	Gfmee« IKondkruid nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jgo
Lathyrus tuberofus.	Aard-aker Latyrus . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.04.
Lathyrus pratenfis.	Veld Latyrus nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;210
Vicia Cracca.	Kogel IKikke nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;178
i ©tus cornicnlatus.	Gehoornde Rol klaver nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
TrigonelJa corniculatus.	Gekromde Hoorn-klavtr nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;szK
Msdicago lapulina.	Hoppe Rups-klarer nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sap
XIX. C/^isßs. Syngenefia,	Z^amen • Telenden,
Picris hieracioides.	Ruwbladîg Bilterkruid nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;214
Son chus oleraceus.	Moer Melk-Distel nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;233
Leontodon Taraxacum’.	Cemeene Paardebloem nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;168
Hieracium umbellatum.	Kroonbloemig Havikskruid nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Lapfana communis.	Gemeine Akker ~ kool nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a 10
Carduus erispus.	Gekrulde Diitel nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Cnicus CGarduus). heterophyMus..	Ongelykbladtge Veld-Distel nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Bdens eernua.	Heerbuigend Tandzaad nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;384
Tan^icetum vulgare.	Gemeene Reinevaren. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;., nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j
Gnaplialium (Filago) arvenfe.	Akk^r Roerkruid ,
Tusfilago hybrida.	Bastaard Hoefblad . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jqo.
S'enecio vulgaris.	Gemeen Kruiskruid , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soo
Senecio Jacobæa..	ffakobs Ktuiskruid , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l6p
Achillea Piarmica.	Bertram Duizendblad nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;180
Achillea Millefolium-.	Gemeen Duizendblad . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;224
XX. Clasßs. GyHiinäria,	Manw'^jvigeri*
Orchis bifolia.	Tiveebladig Standelkruid • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«55
Epip-actis palustris- Çâerapias longifoÜa'ÏUnn.)	Langbladig Nieskruid nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;, aio
XXI. Clasßs. Monoecia,	Eenhuizigttr,
Sparganium ram-ofura.	Getakte Rgetskop
XXII. Clasßt, Dioeciat	Tneeltuizlgen.
Mercurialis annua.	Eenjarig Bingelkruid . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. i. 195;
XXllI. C/aiJif, PcJygam'iOt^	Peeliv'jilgen.
Holcus odoratus..	Ruikend Zorgh-gras. . nbsp;nbsp;nbsp;*