De Dekeverkooper zingt in 't voorbygaan 3
op de Wys van Pekelharing. JlK roepe wel met Deekens,
Maar niemant koopt'er wat j
Dit zyne geen goe teekens! Maar 'kheb het al gevatj
De Zuide en Wefle Winden, Daar 't atles nu van kraakt,
Die hebben deze Vrinden, Te moedemaakt gemaakt.
Voor deze naakte Gekken ,
Is dan geen beeter raadt,
Wyl Deekens hun niet dekken. Als wiiïHing van ftaatj
Ter vlugts dan naar Vianm, Voort fcheerje maar van hier,
En dekje daar voor 't manen, Met fchüden van Papier.
Of benje niet voor'tloopen?
Zoo moetje Frederik^
Zyn kale Mantel koopen, Al is hy niet te dik,
En dekje naakte leden, Ten minlïen met die Lap,
By manquement van kleden, Ik groet je luy, en ftap.
|
||||
Ti
|
|||
WIND-ZANG, ?
Op de
Commerlyke Commercie,
OF
WILD-ZANG
Van 't Jaar mdccxx.
|
||||||
Imprimé dans la Rue de Quïncampoix, pour les
Amateurs des Afiions. Chez A. Bombario,
______________________________________________
|
||||||
WIND-ZANG,
Op de Commerlyke Commercie 3
I OF WILD-ZANG
Van 't Jaar MDCCXX.
Op de Wys van Oees winter w'il'k van dolheh fpreeken,
Die ganfch Europa heeft hefmet ,· u'ie ganfch Europa heeft ontfleeken,
En '/ al 'm rep en roere zet. Die ganfch Europa heeft enz. |
||||||||||||
I.
|
||||||||||||
\
|
Ê onderwind' van Windt te fpreeken 3
I Nu dat zich duizende even dol 3 ^ loiie IVindt-Negotie fteeken 3 En al de wereldt is op hoi. Á 3 IL
|
|||||||||||
Ê WIN D-Z Á Í G.
II.
Men treede dan de Beurs wat nader,
De klok heeft een, naar ik geloof \ Maar, is myn oog, tny een verrader,
Ben ik ter Beurze, of ten Hoof? III.
Wat wildt gewoel! wat dollen handel!
Wat al Poe-Hanen vindt men hier 5
Wie ik ontmoet, waar dat ik wandel, Den minden is een Cavalier,
IV.
Ik hoor de Bubbel- winden blazen 5
Een ongehoorde vreemde Orcaan, Poor onze zeven Landen razen,
Die nieniant kendt, noch kan verifaal>
|
||||
W É Í D-Z Á Í G. ?
V.
Myn ooren ftaan aan 't hooft te trillen;
Ey! hoor3watwildt}en woeft geluidt!
Wat of dees dingen zeggen willen ? 't Is al de West ! de West ! deZuiDT.
VI.
Sta ruim, daar komt een Windbuil lopen,
Met bey zyn banden vol papier, Wie wil, wie wil der AB'ies kopen?
Is al zyn roepen en getier. VII.
&e IVefi be gotje, wie wil trekken f
Werdt gins geroepen uit een troep, , Van uitgelate Bubbel-Gekken;
Dries is niet veilig op zyn itoep.
Á 4 VIII.
|
||||
8 W É Í D-Z ÁÍ G.
VIII.
Dees, met die Wefte Windt verdreven,
Komt weer een ander Bubbelaar, Daar nooit Cronyk van heeft gefchreven >
En fchreeuwt j wie koopt'er Alkmaar ? IX.
Wie Ho orn3Naarden,Weesop3 Muiden*
Wie Uitrecht met of zonder Vaart ? Of maakt de zee-windt uit het Zuiden,
Dccs waat>alreets geen geldt meer waarde X.
Neen Gekskap loop jy naar de Lappen,
Daar vinje Volkje van je trant; Daar kunje in wind gaan koopmanfchappefr
Daar is uw Bubbel-waar Courant. |
|||||
÷À·
|
|||||
WIN D-Z Á Í G. 9
XI.
Strax hoord men weer een ander fchreeuwen
Noch ruim zoo gek, noch al zoo dol, En roept wie wil'er by de Zeeuwen?
Wiekoopt'er Plirmerent of Swoll? N XII.
Ruimbaan een beetje, maak wat fpatie,
. Daar hoor ik weer een andre klank, Begut, by 't leven van de Natie, Wat laat, wat hïe je voor de Bank?
XIII.
ß'Ïïñ voor Sint Feiten Oei der Oelen,
Wy hebben naar ik zou vermoen, fc Hollandt,overvloet van Stoelen,
En met jou Bank gans niet te doen. |
|||||
Á 5 XIV.
|
|||||
ßï WIN D-Z Á Í G.
XIV.
Maar zagt 3 daar komt'er een aan fnorren %
Die lyktj zoo ik my niet vergis, Wel Koning van de Gouwe Torren,
Indien hy niet wel Keizer is? XV.
Gans bloedt! wat draagt hy breê gallon nen ·
Dees heeft ten minden tien Millioen, Zoo niet een twee drie hondert Tonnen,
Aan klinkklaar geldt, of Bubbel-poen. XVI.
Daar opent hy zyn weye kaken,
Laat hooien wat de Gek verteldt ? Hy zal het ligt noch dimmer maken,
Och ja ß hy droomt al meê van gel»· XVIL
|
||||
W É Í D-Z Á Í G. éé
XVII.
Wie doedt'er in de West me vrinden?
Wie iluit partyen in de Zuid ô ?
Wie zoekt, die kan zyn man hier vinden, Ik fpeculeer wat ver vooruit.
XVIII.
Ik wedt om duizendt Piitaletten,
De Bank, moet noch dit Jaar Banqueroet3
Ik kryg van dag tot dag Femljetten,
De Zuid ô is't daar me in winnen moet. XIX.
Myn Viifers Pink is weer naar Londen >
Die voor my vice verfa reift, De Lapis heb ik nu gevonden.,
Paar werd niets meer voor my vereifcht.
|
|||||
XX
|
|||||
12. WIND-ZANG.
× ×.·
Dan loopt'er een G... d... onder,
En wat G... ft.... 's by de vleet; Elk agt hem als een werelds wonder,
Schoon hy van 't zaakje niet veel weet» XXL
Hy fpreekt van Tonnen en Millioenen ,
Of yder maar een Deuvik was, Maar 'k loof't zyn Knollen of Pompoenen»
En Bubbel-blazen al den bras. XXII.
Hy (lokt, gelyk een Cazuarie3
Partyen in, fchoon met een gons,
Op Mey, O&ober, Januarie,
Het is al boter voor de fpons. |
|||||
xxiïJ.
|
|||||
WIND-ZANG. i)
XXIII.
Zyn Kar loopt op een eflfen paadtje,
Zyn Scheepje^lak voor ftroom en windt, En eiken duit werdt een dukaatje,
Hy taft tot de elleboog in de fplint. XXIV.
Hy moet mee Koets en Paarden houwen,
En twee drie Hoertjes op het ftal^ Ten zy hy toe ley om te trouwen,
Sta vaft dan Juffers, zet u pal. XXV.
Wilt gy zyn Minne-drift weerftreven ?
Zoo fpan vry al uw kragten in,
Hy zal u een Duarie geven, Naar uw genoegen, naar uw zin.
XX VL
|
||||
i4 W I ND'Z Á Í G.
XXVI. En wie wceritaat een aoude reeden ?
Geen Danaé; hy is thans mildt,
Des ftreefc zyn liefde niet meer tegen, Zoo gy gelukkig wezen wilde.
XXVII.
Hy zal voor u, trots een Mevrouwe
Van onze groote Wereldt-ftadt, Een fleep van Cameniereu houwen:
Dit fchiet wel over van zyn fchat. XXVIII.
Een Lufthuis aan de Vegt, of 't Sparen,
Met Vyvers, Kommen en Bcrceaux, Koopt hy tot uw vermaak nu garen,
Het rukt hem aan geen Tonne Gous. XXIX.
|
|||||
-#
|
|||||
VIND-ZANG if
XXIX. Maar laas! hoe zal den bloedt ftaan kyken?
Wanneer een die noch loozer is.
Met 'theele boekje heen gaat ftryken, En zegt mevriendtje gy zyt mis.
XXX.
Hoe zullen zyne wiekjes hangen?
Wanneer hem tyding wordt gebrogt.
Dat hy zyn AB'tes moet ontvangen, Die hy zoo hoog heeft ingekogt.
XXXI.
Wes'. weer zal dan die Goudt-Vink wezcn«
Die eer zoo lieflyk heeft gerluit; Viancn moet zyn fmert genezen.
En daar me is dit Liedtjen õ ã ô.
PRINGE.
|
||||
é6 WIND-ZA Í G.
Ñ Ê É Í C E.
Oorlof Momjeur de Gouwe Tor,
Nu h jou mooye Vlieger hor ,· En wilje het nu eens beter rooycn , Zoo moetje nooyt weer Qumcampoytti. OCTOB. XIV. MDCCXX.
|
||||||