P-t F-li;Nal. Uoct: }Iüüg'Ieei'‘aai'’ in Te KruiTkuiiTe en Nalunrkeimis fier Flauten en in de. I, anTkniskonTknnTe te Utrf^ckt: J nd van ket

Klasssn van Linneus..

Zand Kanary-gras, ---		IIÏ
Gemeene Olm. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;---	■ ■ nbsp;nbsp;1 nbsp;nbsp;■	V
Knikkende Kogelmelk,. -----		vt	d
Zjee Zoiitgras. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—		VI	4
Loesels PKeekkruid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■		XX

Nommers der Planten, volgens derzelver Vi!gat en, Zesmannigen,
Geme3ne Narcis,		2'16
Knittende d^ogelmedk.	•	215
7see Zout-grcis.	•	2'14
Gemeene Waler^weegbree.	•	24/
Ranonkelachtige kKater-weegb alchlmannigen.	ree^	283
Beemd Duizendknoop, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Neg enmannigen.		277
Gemeen PKaterlisch, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Tienmannigen,	•	287
Ooerblyvende Dardbloem.	•	272
Kindsrende Anjelier, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i	•	318
Kegelvormige Silene, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	•	312
Oogentroost Sterre-lAuur,	•	203
Gemeen Oogentroost.- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• Ttoaalfmannigen.	•	259
Gemeene Parlyke, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	•	296
Ker w wouw. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.		3ü8
Tuin TKoljsmelk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,		3oi
7.onnewendende TKolfsmelk, Ttvintigmannigsn.	•	297
Gemeene Lÿsterbezïè'i- Boom.	•	292
Honds Roze, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	»	3 0^9
Rlaauwe Braambes.	•	288
Zilverschoon Ganserik. Peelmannigen,	9	313
Klap-Rose Maankop.	•	•293
Bosch Anemone. nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,	•	218
Blaartrekkende Ranonkel.	•	260
Akker Ranonkel. ,	•	^89

XIV. Classis. DiJynamia. IJyssopus officinalis.

Nepeta Calaria.

Laniium purpureum.

Sladiys sylvatica. Leunurus Cardiaca.

XV. Ciassis. Tetradjgt;namia, Coddeaïia Â-rmoracia. Sisymbrium tenuifolium, Cheirantlius Cheiri. ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

Brassica Napus.

Siiiapis nigra.

XVI. Classis. Jilonadslphia. A-llbaca officinalis,
XVII. Classis. Viadelphia.

Vicia sepium.

Ervum tetraspermumi Melilolus officinalis.

Trifolium procumbensi

XIX. Classis Syngenesia.

Tragopogon porrifolium. Leontodon hirtum, ÇLinn.) Arctium Lappa.

Carduus lanceolalus.

Eriger on acre.

Scnecio viscosus.

Scnecio paludosus.

Matricaria Cliamomina, Antherais Cotula.

Anlhemis tinctoria.

XX. Classis. Gynandria. Opbrys Monorebys.

Malaxis (^Opbrys) Loeselii.

Nammers der Planten , volgens denelver Uitgaven.

Ttveemagtigen.
Gewone Hysop, nbsp;nbsp;nbsp;• Gemeen Kattekruid. nbsp;nbsp;nbsp;»	5 9	298 249
PaarscJie Dove Ketel, nbsp;nbsp;nbsp;•	n «	294
Bosch Andoorn.	»	3ö2
Gemeen Hartsgespan,		263
Viermagtigsn.
Mierik Lepel-kruid. Diinbladige THaterkers. nbsp;nbsp;nbsp;ï	n	3o3 3io
Gewone Muurbloem. nbsp;nbsp;nbsp;' *		'àg5 314 25o
Oliegevende Kool. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• Zwarte Mostaard,	r 3	'àg5 314 25o
JEenbroederlÿken^
Gemeene Heemst. nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«	9	278

In de beschrijving van de Leontodon hirtum^ Nov 279^ staat in de 4lo uitgave en in de Rvo uitgave Reg. 35 Bladen , moet zqn: Zaden,

Oeslachts Kenmerken. Ca yx a-vaUi.’, 'ar n tj’, langitudine æqualis, corollam includens; KeÄ Van tnes k,epjes , gekield, beide even ,a.:g , den Bloemkrans inßuitende.

Soortclijke Kenmerken; ÇVolgens Willd.^ Panicula mutica, cylindrica, fpiciformi; met eene liompe , rolronde , air:nrm ge Plu ni. Glumls ca'yeinis carinat's, integerriinis , ciliatis; met gekielde, geheel gave en gewenkbraanwde Kelk ■ Kaf blaadjes. Culmo ramofo ; takacl.tigen Halm.

De Ke k van natuurlijk'’ g-oitte bij a, Vergraor b, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;duideljk blijkt, dat dezelve niet tot het

geflacht Phleiim, welks Kelk geknot is, en aan den top tnee fpitfen heef’, behoort, waartoe het duor Linneus e« anderen was gebragt. Ziker heeft de gedaante der Pla t de meeste overeenkomt met een Phleum, uit hoofde van de digte, dikke en in een gedrongene air, welke bj hft gfflact.t Phalarii minder aigt, of p'uimaardig is. — Nruchtbeginfel, Meeldraden en Stamper bij c, vergroo/ d. Hef Zaad vergroot e.. De Bladfcheden zijn ruim en geflreept. Dat de a,r na.iuwlijks uit de Bladfhede voortkomt, zoo als Reich ar. □, Roth e« anderen op egt;en, beeft p'aats omtr nt kleine Planten’, anders fchiet de Halm genoegzaam ut, zoo als aan de afgebeelde te zien is, het eerste mag het geval zijn in Duitscbland, maar dan fch'jnt de riant aldaar m'nder bare re^te g-aeipaat^ te vinden, dan in Hollands Duinen, nar zij geheel t'huls behoort en welig groeit. Ook zegt Linneus in zijne Ord Nat. Edit. G l seks P- 143» weinigen deze plant kenntn, — Vitgebloeid Zijnde worden de Halmen doorgaans roed. De Plant gr o it tot de hoogte V.tn één voet.

In de tuinen van Holland f, vooral om Haarlem-, ook In het Spoel tusfehen Kuilenburg en Everdingen-t Volgens Linneus en anderen komt zij in weinig andere Landen, althans nergens in zulk eene menigte voor. Zie Linneus Hort. Cliff, p, 24 Scheuchzee algrost. p, 64. cn Ehehaet, Reife nach Holland S allen aangehuald door St. J. van G e u n s.

Huishoudelijk Gebruik. Van Geuns tef,houwt de Plant als een gefchenk, welk de natuur niet te vergeefs aan ons Land gedaan heet, om even als de Helm de Duinen tegen vcrftulving te bewaren. Het Zaad laat zich gcmakkel jk reizameien, en zou op plaatfen waar het niet groeit, met andere Planten tot dit einde kunnen gezaaid worden.

Caractères Génériques. Calice à a-valves, ^carénées, égales en longueur, enfermant la corolle. Cyactères Spécifiques. Cd’après Willd.) Panicule fans barbes, cylindrique, en forme dépi; valves du calice carénées, très entières, ciliées; tige rameufe.

Le eaiiee z; le même b; on voit par ces figures, gue cette placte n'est point an Phleum, genre dont le calice est trongué, a gui porte deux point, s au fommet. Cependant Li^tiéet autres y avaient rapporté cette plante. Il est vrai que le port est plutit celui d'un , fu tout par I épi ferré touffu et épais ; tandisgue cet epi est plus lâche ou plutét c'est une panicule dans les Phalaris. — Ovaires, filamens et pist'l c; mêmes parties, grosfies d. La femence, grosfie e. Les gaines des feuilles font larges et friées. Reinhard, Roth et autres ont obfervé, gue l'épi ne fort guères de fa gaine; mais cela n'a lieu gue dans les individus moins grands; dans Ls autres la tige en fort a s fez, comme on voit dans la figure. Le premier cas peut avoir fouvent heu en .âilemagne ; dont nous pouvons conclure, gue cette plante n'y trouve pas le fol qui lui convient; ce font furtout les dunes en Hollande, oit elle fe plait beaucoup, et gui font fa veritable patrie, ^usfi Lin Né obferve-t-il QOrd. Nat. Edit. Giseke, p. MS ) iue cette graminée n'est pas très commune. Ordinairement les tiges deviennent rouges après la floraifon, —, Hauteur un pied.

Dans les Lunes de la Hollande j, surtout près de Haarlem. Dans le Spoel entre Kuilenburg et Ever-àingen. Selon Li NNé et autres elle est àsfez rare dans d’autres pays; certainement elle n’y est pas en fl grande abondtme. Voyage LiNNé Hort. Cliff, p. 2^. Schevch.zer, Jgrost. p. 64. Ehrhart, £eytrage zur P wurk. II. B.

Usage Economique. C’est, comme obferve Mr. van Geuns, un don précieux, fait par la Nature à notre’pays, puisque elle fert, ainfi que l’oyat, à arrêter les éboulements des fables. La graine peut être cueillie fans peine, et on pourrait la répandre avec d’autres plantes pour l’usage indiqué fur les endroits od cttte plante ne fe trouve point.

Gesîacbts Kenmerken. Calyx 5-fidus, coralla o; 3-fpletige Kelk, zonder Bloemkrans^ Samara coinprerfo - membrai acea , zaamg.drukte, vliejige Kleugsl^vrucht.

Soorteliikc Kenmerken. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Willd.) Foliis duplicato - ferratis, bafi «equalibus; met

du'djeld~ zaagta idig? y en aan den voet, onge'ijkvormtge Bladen. Floribus fubfesfilibus , conglomeratis i pentandris ; bijna vast en d'gt cp een zitten.le, vijfmannige Bloemen. Fructibus glabris , gladde f^rucHten.

Eene afzonderlijke Bloem a, veel vergeont b. De Bloemen zijn in dichte B’oemfchermpjes zamen~ gedrongen. De Kelk is gekleurd en overblijvende. Het Nruchtbeginf d met do tveee Stampers van natuurlijke grootte c, vergroot d. Dè Stijltjes zijn aan de binnenzijde rood. De Helmknopjet zijn geßeufd en donker fa rscb, De H'eugel - vrucht is bijna febijfrond, boven aan even uitgerand : men zie dezcive nog niet volkomen rijp met dm overblijvenden Kelk e, geheel rijp f. Het Zaad is in het mh.den van het l'ruchtbekleedfel bfßoten: men zie het daarvan ontdaan b'j g. Het ongelijke en fcheeve der Bladen aan den voet is in de meeste foorten van dit gsßacht zeer kenmerkende. Zij loopen het langst naar onderen uit aan de I innenzijde , en zijn ruwharig. D» Boom bloeit voor het uitkemen der B aden. Hij behoort onder de zwaarste Boomenvan Nederland, en kan de hoogte bereiken van 70 en meerdere voeten.

Ee bir.nei.ste Bast van dezen Boom is uit dunne Bladen zamengerteld. Z'j heeft eene brulnroode kleur, cn een bitteren en zamentrekkeiiden fmaiik. Het afkookfel van denzelven, met water vervaardigd, is zeer Bijmig , en bevat daarenboven veel Looijersltoffe en een weinig Keukenzout. Doctor Lysons, (^Medic. Tranfact. vol. 1. p. iQifj roemt dezen Bast, in een afkoekfel tocgediei.d, zeer als middel tegen Huidziekten, vooral tegen verouderde Schurft; de genezing gefeiiiedde langzaam, doch m;ste nimmer. De Bast moet van niet zeer oude Boomen genomen, en in het Voorjaar Ingezaineld worden.

Huishoudelijk Gebruik. Het Hout is zwaar, vast en hard, en rot niet fpoedig. Het is zeer dienstig voor Sluis en Waterwerken. Het komt in hardheid het naast aan Nootenboomen - hout, en is dus zeer gefchikt tot alles, waartoe hard hout noo lig i«. Het knoestige hout is het llerkst en duurzaamst. Ook is het zeer goed om te branden , en geeft mede goede Houtskolen.

Volgens Gunner gebruiken de arme lieden het lijmerige van den Bast, na dit ,n water geweekt te hebben , om onrijp meel of graan , dat door de vorst is aangedaan , tot deeg te bereiden. — De jonge Bladen zijn aangenaam voor het Vee, on worden ook bij nood door de Zijwormen gebruikt, maar de Bloemen zijn fchadelijk voor de Bijen, QEhrHart, aangehaald door Gattenhoff). Het Zaad wordt door de Vogels zeer bemind,- en hierdoor moet dus ophouden de verwondering, door Houttuym te kennen gegeven, wegens de fchijnbare verkwisting der natuur in de voortbrenging van het menigvuldige Zaad, hetgeen zoo zelden gelegenheid vindt om uittefpriiiten en dus verloren fchijnt te gaan, daar het integendeel veel tot nut der Vogelen llrekt .— Deze Boom om Graslanden geplant, fchaadt het Gras niet. (Fn. SvEc.'j Hoe deze Boom van knoesten, gaten en lekken te geuezeji zij, zie men Magazijn van Land» bouw, teel 11, bladz, 292, e. z. v.

Caractères Génériques. Calice s-fide, Corolle nulle. Capfule (Samara) comprimée, menibraneufe.

Caractères Spécifiques. (Selon Willd.) Feuilles à bafe Inégale, doublement ferrées. Fleurs pélotonnées, presque fesfiles, â cinq étamines; fruits glabres.

Une fleur féparément a ,• beaucoup grosfle b. Les fleurs font ramasflèes dans des ombelles très ferrées. Le calice est coloré et perßßant. L'ovaire à deux fligmates c, le même grosii d. Les ßyles font rougeâtres du cété intérieur. Les anthères font fillonnés , et d’un pourpré fnn^i. Le fruit est presque orbiculaire , èchancré au fommet. On le voit, mais point parfaitemmt mùr, avec le eahce perflflant, à la flg, e. Le même, tout mûr f. La graine est enfermée au centre du fruit. On la voit, mife à découvert, en g. La base inégale et oblique des feuilles fournit un caractère particulier dans la plupart des espèces de ce genre ; elles font p us longues du cété intérieur et fcabres. Cet arbre fleurit avant que les feuilles foient déveluppées. C'est un des plus grands arbres de la Hollande, qui atteint fuuveht une hauteur de 70 pieds et au de à.

Vertus et Usage Medicinal. L’écorce intérieure de cet arbre est compofée de couches lamellaires d’un brun rougeâtre et d’un gout amer et fiyptique. Elle donne avec de l’eau une décoction très mucllagineufe, et contient aussi beaucoup de tannin et un peu de fel commun. Le Doet'ur Lysons (Medic, Tranfact. vol. 0.. p. 204.) s’est fervl avec un grand fuccès de la decoction de cette écorce pour gué'ir les maladies de la peau, furtout la gale invétérée; laguérifon était lente mais fure. On doit clioiflr l’écorce des arbres d’un moyen âge, et on doit la cueiller au printeins.

Usage Economique. Le bois est pefant, dur, très folide, et réfifie longtems à la putréfaction. 11 est tres utile dans la conftriiction des ponts et autres ouvrages hydrotechniques, il approche en dureté du bois de noyer; ainsi on peut l’employer pour tous les ouvrages, qui exigent un bois dur. Le bois noueux est le plus folide et plus durable. C’est encore un très bon combulllble, qui donne de bons charbons.

Selon Gunner les pauvres en Norvège fe fervent du mucilage de cette écorce, préparé par la macération dans l’eau, pourpètrir la farine de graines moins mûres ou gelées. Les jeunes feuilles font mangées par le bétail, et on peut même en nourrir les vers à foie en cas de befoin , lorsque les feuilles du mûrier manquent; mais les fleuis font nuifibles aux abeilles (Ehrhart, cité par G a t t e n h o k f). Les oiseaux aiment beaucoup la graine; c’est donc fans raifon, que Houttuin egt;t étonné de la profu-fion, avec laquelle la nature paroit avoir produit une fi grande quantité Je femences, qui ne trouvent que très rarement l’endroit convenable, où elles puisfent germer, et qui, par conséquent, paraisfent Être perdues» tout au contraire elles font d’une grande utilité, puisqu’ elles fervent à la nourriture des olfeaux. On peut très bien planter cet arbre fur les bords des prairies, car il ne nuit point à l’herbe (Flor Suec.) La manière de guérir les tumeurs et les crevasfes de cet arbre, fe trouve décrite dans le lAagazÿn van Landboutv, Deel Ublz, 29a. enz.

Geslachts Kenmerken. Corolla 6-petala, erecta, psrfstens, fupra medium patens ; Bloemkrans van (1 Bloembladen, regtßandig, overblyvende, over het midden openßaande. Filamenta bafi dilatata, Meeldraden zich aan den voet verbredende, Capfula 3-locuIaris, ^-hokbige Zaaddoos, Semina fubrotunda, nuda ; ifa Zaden rondachtig, naakt,

S 0 o r t e 1 Ij k e Kenmerken. Floribus fccundis, pendulis; Bloemen naar èène zijde en neder» hangende, Nectarlo itamineo, campaniformi ; Meeldradige, ktokvormige Honigbak.

De Bloembladen zijn zeer groet , om den rand r,it en Vließg , in het midden bleek groen; aan de bn tenziide is dit groen hooger van klear. Zie een Bloemblad bij a. Elke Bloem heeft een Vließg Schutblad, langer dan de Bloemßeel, zie b. De Honigbak, svelke uit 6 B’aadjes begaat, bij c, waarvan 3 Blaadjes veel breeder en langer z-jn dan de anderen, De grootere Blaadjes zijn fierk uitgerand. De Helmdraden zijn aan het midden der Blaadjes en ter lengte van dezelven vastgegroeid, en de Helmknopjes ßeken boven even, maar bij de kleindere Blaadjes iets langer, uit. Men zie dit alles aan één der groote Blaadjes van de buitenzijde d , van de binnenzijde e , en aan een klein Blaadje van de buitenzyde f, van de binnenzijde g. De 6 Blaadjes van den Honigbak fluiten zich zeer digt in één, waartoe derzelver verfchillende grootte veel toebrengt', zie bij c, Hrucbtbeginfel en Stamper h, welke 6 ßeuven heejt, waarin zich de Helmdraden ßuiten,

De Zaaddoos is zeer groot, en wel volgens Ko T H tZe grootte van dit geßacht, De rijpe Zaad-doozen zijn zoo zwaar, dat de Steng hierdoor naar den grond wordt gedrukt. Men zie eene Zaaddoos m t den overgebleven Bloemkrans, op zijde i, v.:n boven k, doorgefne.len i. Elk der 3 hokjes heeft 2 Zaden. Hét Za.id m De Bladen zijn aan den voet zeer zwak, gel ik aan de afbeelding kennelijk is, en tigten fgoedig plat op den grond. Zij zijn lijnvormig, gejieufd, en op den rug bolrond, De Plant hoog één en een halten voet

Deze Plant, uit Napels herkomstig, znu volgens De Gorter, voor het eerst in ons Vaderland in bet Jaar 1771 ““Ot den Hortulanus Meerburg gevonden, en toen nog niet in den LeydfchPii Akadeinie-tuin voorhanden zijn geweest, l ezelve is echter reeds opgegeven in li o e r h a a v 11 , Indexr'alter Hort, Lugd, Bat van Ao. 1720, en in Roijeni Flores Leyd, Prodr. van 1740, terwijl ook dezelve gevonden wordt in W A c H E N D o R F I [ Iniex Hort Ultrajectini ; van Ao. 1747. Wij moeten dus het aangevoerde van De Gorter zeer in twijfel trekken: De/elve vermoedt, dat zj u.t een tuin ontvlugt is, doch wij hebben ze op de onderltaande verfchillende plaatfen, beitendig zoo volkomen zien groeijen, bloeijen en rijp Zaad voortbrengen, dat zij thans voor eene Inlandfche plant moet gehouden worden.

Door Meerburg op de hooge Mosch bij .Leiden, buiten de Hoogewoerds -poort aan den hoogen Rbljndijk en op andere plaatfen daar omtrent, en door ons gevonden me.te buiten .Leiden aan het Stuaenpad of het begin van de Haart naar Delft; verder in de Graspaden van Zorgvliet, bij den Haag, ook in de Laan van Hieuw Oost - Indié, voor het Huis ter IVerve, d'gt bij Hoorburg f, en buiten Haarlem, in het Grasland voor Bosch en Haart, aan den Wagen- of Hecrenweg.

Huishoudelijk Gebruik. Door Beckmann met regt onder de Tuin-planten opgenoemd, wegens de fraaiheid van hare Bloemen. Eoor hare Wortels breidt zij zich Ilerk uit, waardoor Miller haar zelfs in tuinen lastig oordeelt.

Caractère» Génériques. Corolle de fix pétales dresfjs, psrfiilans, étalé» au delà du milieu. Filamens élargis à la bafe. Capfule à trois loges; graines rondes et nues.

Caractère» Spécifiques. Fleurs unilatérales, pendantes; nectaire campaniforme, formé par les étaminés.

Les pétales font très grands, ilanss et membranen fs s au bord, et d'un vert pâle au milieu; cette dernière couleur est plus foncée à la fu gace extérieure. Un des pétales , f.g. Chaque fleur est munie d'une bractée membrane ufe, gui furpasfe le pédoncule b, /Xer c^ desquelles^ trois font plus larges et plus longues que les j nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;les premières font fortement

echancrées. Les filamens font attachés au milieu de ces folioles , et réunis avec elles dans un foui corps felon leur longueur; les anthères font un peu plus hautes, furtout celles des folioles étroites. On voit tout cela dans une des folioles plus grandes, repréfentée du côté extérieur d, et du côté intériiur e, ainfl que dans une des petites folioles, vue à l'extérieur f, et à l'intérieur g. Les folioles du nectaire font très ferrées, ce gui est caufé en grande partie par la différence en grandeur; voyez c. Z-e h , porte fix filions, dans lesquels l;s filamsns font plac’s.

La capfule est très grande; nbsp;M. Roth asfure qu'elle est la p'us grande de toutes les efpèces de

ce genre; nbsp;et la pefiant eur de toutes les capsules, lotsgu'elles font mires, est te'le, qu'elle

fait pencher la tige vers la terre. La capfule, avec la corolle psrfifiante, vue de côté, fig. i, la même, nbsp;vue d'en haut k, coupée à travers 1. Chaque loge renferme trois graines. Les

graines m. Les feuilles font tres faibles à la bafe, c'est pourquoi el'es font bient t couché.s vers

la terre; elles font linéaires, fillonnées, et rondes au dos. La hauteur de la plante est pied et demh

Cette plante est originaire de Naples. De Gorter rapporte, qu'elle à été trouvée pour la pre-iniere fois en 177t, par Meerburg, premier Jardinier du jardin académique de Leyde, et qu’elle ii’était pas encore alors dans ce jardin. Cependant nous la trouvons indiquée par BoErhave In le» ater Hort Lugd. Bat. 1720; par van Roven, Fierce Leyd. Prodr. 174c; ainli que par Wich’endorf, Index Hort. L'itraj. 1747; ce qui nous fait croire, que de Gorter s’est trompé â cet égard. , H croit, que cet e plante, cultivée auparavant dans les jardins, s’est répandue enfuite; mais nous l’avons trouvée coiiitainment dans les lieux que nous allons indiquer ci-après; elle s’y trouve dans line végétation parfaite, et produit des graines parfaitement mûres, de forte que nous pouvons la ran er avec droit parmi les plantes indigènes. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°

Meerburg l’i trouvée fur le hnoge Marsch pirès de Leyde, et hors de la porte du Ho^gerwoerd , le long du Hhvndyk, et dans les environs voifins. Nous l’avons trouvée nous-mêmes près de 1 eyde, le long du rentier dit des étudlans , c’est à dire là, ou couinence le canal qui conduit à D Ift. Ensuite nous l’avons vue fur les bords gazonnés du fentier de Zorgvli.t, près de la Haye, ainh que dams le feniier de Ni'Uw-Oo't-lnden, devant la mailon t r PFerven, près de Fuorburg |; enfin près de HaarLm, dans un champ devant la campagne Bosch en Faart, fur le Heeren- ou PFagen.^eg f.

Usage Economique. Beckmann la range avec raifon parmi les plantes d’ornement, qui, pou; la beauté des Heur-;, m-riie u’vfe cultivée dans les jardins; cependant M 11.1, s Rr croit, qu’elia peut devenir bientôt ineo.uuiodc, vu fa grande multiplication par les racines.

Geslachts Kenmerken. Calyx s-pyhllus, Kelk van Riaadjes. Petala 3, Calyciformla; z^^otmbla-den, kelkvormig. Stylus o, gee« Stijltje. Capfula bafi dehisfens , /lef Zaaddoosje aan zijn voet losberstende,

Soortolijke Kenmerken. Capfulls fexlocularlbus , fulcatis, ovatls ; met zeshokkige, geßeufde, eironde Zaaddoosjes,

Een Bloemtak A. JSewe Bloem afzonderlijk en vergroot, ter zijde a, van boven b, De geßachts-kenmerken zijn ten aanzien van Kelk en Bloemkrans niet juist opgegeven. Zeer juist heeft R o T H aanget tond, dat de Bloemkrans 6 Bloembladen heeft, zijnde in twee rijen, elk van 3 Bloembladen. bo'gt;en elkander geplaatst. Deze onderste rij hebben Linneus en JussiEu voor den Kelk gehou len, maar dezelve is in alles gelijk aan de bovenße rij. De Meeldraden zitten aan de Bloembladen De drie onderße werpen eerst hun Stuifmeel uit , vallen daarna met de onderße rij Bloembladen af: vervolgens gefchiedt hetzelfde met de bovenße rij Meeldraden en Bloembladen. Tiet maakfel van deze Bloem, zegt Roth met regt, is zeer zonderling. De Stamper bloeit voor dat de Helmknoppen hun Stuifmeel uitfehieten, zoo dat bij deze Plant eene yrouwelljke Dichogamie of verdeeld Huwelijk plaats heeft, welke Ch. C. Sprengel heeft ontdekt, yruchtbeginfel en Stempels c.

Een yracht - tak B. Een Zaaddeos van boven gezien d. Doorgefneden e. — De Halm is halj rolrond, bovenaan hoekig en geßeufd. De Bladen zitten van anderen in eene vlleßge Schede ; zijn mede half rond en vleesachtig. De Plant hoog si tot 2 Voeten.

Op de Weiden langs de Zu'derzee, bij Harderwijk t, op het Koegias bij de Helder tan den Ijkant bij /imßerdam, en aan de 1]-dijken en Buitenvelden in Noord-Holland f en elders.

H u 1 s h o u d e 1 i^k Gebruik. Dit is een uitmuntend Voeder voor Paarden, Runderen en Schajpen. Het wordt bij Hardeiwijk voor het fmakelijkfte en gezondfte voor de Paarden gehouden, waarom de Voerlieden aldaar op hunne Reizen doorgaans eenige Takken hiervan mede voeren Linneus en Schreber prijzen ook de aankweeking van deze en het Veld Zant - gras aan op moerasfige Gronden en die digt bij Zee zijn gelegen. (.St. ]. vas Geonsgt;

Caractères Génériques. Calice à g^folioles; coro.le de 3 pétales, calicifornies. Style nul; capfule à trois loges, s’ouvrant à la bafe.

branche en fleuri A.. Une fleur féparée, vue de côté et gros'fle a, ta même d’en haut b. Ler caraciè es génériques ne font pas bien indiqués ponr ce qui co ncerne le calice et la corolle. M, Roth a très bien obflervé que la corolle est -formée de flx pétales en deux rangs de trois pétales, cont lun est placé au desfus de Vautre, Ce rang inférieur a été pris pour le calice par LiNNé er Jussieu, quoique il ne diffère f oint du fupérieur. Les étamines font attachées aux petales ; les inférieures font les premières qui répandent le pollen, après quoi elles tombent avec les pétales^ auxquels elles font attachées ; ensuite le même a lieu pour les étamines et les pétales fupérieurs. M. Roth remarque encore avec raifon, que la ftructure de la fleur est très flngulière. Le pistil fe montre developpe avant que te s anthères jettent le pollen, de forte que cette plante nous fournit un exemple d’une Dichogamie terne lie, dont nous devons la découverte a Ch. C. Sprengel. Le pistil flg. c. i/we chargée de fruits B. C/tie capfule vue d’en haut d ; ta même, coupée transverfal'uient e. La tige est demi-cylindrique, cnguleufe et flUonnée vers le fommet. Les 'euilles font enfer-mees vers la bafe dans une gaine membraneuse; elles sont aemi-cilindriques et-charnues, La hauteur de ta plante et a’un pied it demi à deux.

Dans les près le long du Zuiderzee, près de Harderwyk t, au Koegras, près du Hsldlt;-r f ; fur les bords de VT près d'Jmßerdam, le long des digues et au delà dans la Nord - Hollande et ailleurs. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Usage Economique. C’est une excellente nourriture pour les chevaux, les bœufs et les brebis ; à Harderwyk ou croit même, qu’elle est de toutes la plus appétisfante et la plus faine pour les chevaux, c’est pourquoi les charretiers en pasfant y rempllsfent ordinairement plufieurs facs de cette herbe. Lin Né et ScHREBER recommandent la culture de ce:te herbe ainfî que du troscart des marais dans les lieux marécageux et fitués près de la mer, CSt« J» y am Gsvns.)

Geslachts Kenmerken. (Volgens S w a r t z.quot;) Corolla, 5-petala, patens, refupinata ; Bloemkrans van 5 Bloembladen, 'pet ßaande , achterover ll'^gsndr. Labellum concavo - palulum , adfcenden»;

Soortelijke Kenmerken. (Volgens Swartz.) Foliis blnis ovato - lanceolotit, met trve» eirond-lancetvormige Bladen, Scapo trigono, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Steng. Labello apice ovato , recurvato;

Een afzonderlijk Boempje op zi^de gezien a. yrucl tbeginfel en Stamper met het Lip^, van voren gezien, van n^'tu-irl’jke grootte b, aanmerkelijk vergroot Het Lipje afzon.ierijk d, re«/ vergroot e. öe r.jpe Zaadoos f, doorgefneden g.

Es Bolviortels zijn dikwijls aan ée'n gehecht ; zij /chiefen de Bladen met den Steng ter zijde uit. De Blad n zijn van onderen in eene vliefge Schede beßoen, om weke zich een derae onvolkomen Blad, dat /chains afgeßompt is, ßuit. D’ twee Bladen zijn ongeljk ; bet ééns een weinig korter, breeder, ftomper , en eenigz'ns langw-rpig eirond; het andere iets langer, /maller, lancetvormig, pantig. De Steng /chiet uit het midden der Bladen: boven het midden is dtZ’lve driekantig, De Bloemen, zegt Roth, zij« zelden meer dan 8 , wj hebben er gevonden tot 14 in getal: elk is Voorzien van een klem, ßijf Schutblaadje, De Picut groeit ter hoogte van 4 tot 6 duimen.

liet geen Persoon opgeeft, dat lt;ie meeste Groeiplaatfen, welke men bij de Ophrys lili/olia vindt opgeteekend, tot de hialaxis Loe/lii moeten gebragt worden, is ook waar omtrent de Gorter’» opgave. De Orchis lili^olius van Bauhinvs, Eist, vol, IJ. p, ‘iico. /. i- welke opgeeft dat zij ’n de Zeeuwfche en Bataaffche Zandgronden groe.t , houdt Willdenow te regt voor onze foort, blijiten» de afbeelding van BaüHinus; fchoon De Gorter dezelfde afbeelding aanhalende, die Itelt bij de Ophr. PUfolia, even als Commelin, welke de Bree/aap als Groeiplaats noemt. Loor ons veel gevonden in de lage, draslige vlakten van de Duinen van het Bentveld bij Zaudveort, bij Haarlem, ea vooral in de vlakten het Naaideveld en Rozewater,

Caractères Génériques, (félon Swartz'). Corolle de 5 pétales entre - ouvertes i réfupinée; la lèvre concave, ouverte, redrefsée; anthère operculaire,

. Caractères Spécifiques. (d’ap'ès Swartz). Deux feuilles ovées lancéolées; hampe trigone; lèvre ovée à la pointe, et recourbée.

Une fleur, fëparée, vue de côte a, ovaire etfligmate, avec la lèvre'', vut en face, de grandeur naturelle b. Les mêmes parties, conflaerablemcnt augmentées c; Za lèvre féparément d; Za meme, grosfle e. La capfule mûre f; /a même coupée transverfalement g.

Les racines bu'beufes font fauvent réunies, et les leuilles et la tige en fartent latéralement. Les feuilles font enfermées à la bafe dans une gaine membraneufe, et cette gaine est entourée elle-même par une t oiflème feuille, obliL^uement tronquée. Les trois feuilles font inégales-, flune est un peu moins lengue, mais plus large, plui obtufe, et d’une fo me oblongue et ovale. L’autre est un peu ;lus l :ngue, plus étroite. lancéolée, et pointue. La tige fort du milieu des f veilles ; cite est triangulaire au cela du milieu de fa longiicur. Les fleurs dans une même tige, dit Roth , Ju-pasfent rareme t le nombre de buit; nous en avons trouvé jusqu’à 14. Chaque fleur Cit munie d’une petite bractée roLe. La plante parvient à la hauteur de 4 à 6 pouces.

L observation de Mr. Persoon, que la plupart des endroits, Indiqués comme appartenant à t'Ophrys' pl'i o'ia, doivent être rapportés à la Maiaxis Loesclti, s’applipue aussi aux Indications de de Go' ter» L'ürchis lit folia de J. Baühinus, Hist. vo’. II. p. . fig. i, dont cet auteur dit qu’elle se trouve dans les terrains sablonneux de la Zélande et de la Hollande, est, comme M. Willdenow observe trèg bien, notre espèce; c’est co que prouve la fgure donnée par Bauhin, quoique cette même fli;ure foit citée par De Gorter à l'Ophrss Ultifolia , ainsi que fait aussi Commelin, qui l'a trouvée dans le Breesaap. ous l’avons rencontrée en quantité dans les vallons et dans les plaines basfes et marécageufei de» dunes du Bentveld, entre Zandvoord et Haarlem, et furtout dans les pl.ûnes, nommés het Naaldeveld et le Razewater. Elle a été encore trouvée fur des endroits d’une même nature dan» les bruyère» de la Gueldre.

Nederl. Bijnamen. Gele Narei», gele Tijdeloos of Tÿlooi, Sporkelbloem, DÓDOMBUSj dat is Sprokkelbloem, wegens haren bloei in die maand, ten minfte in Braband.

Geslachtskenmerken. Petala 6, æqualia; zes gelijkvormtge Bloembladen. Nectario infundibuliformi, i-phyllo ; met een treehtervormigen , édabladigen Honigbak. Stamina intra Nertarîntn; de Meeldraden binnen den Honigbak.

SooRTELijKE KENMERKEN. Spatha uniflota, met eene édnbloemige Blotmfchede. Nectario campanulato, erecto, crispo, æquante Petala ovata; klokvormigen, regtßandigen, gefronzelden Ho^ nigbak. van gelijke grootte als de eironde Bloembladen.

De Honigbak geopend, bij a , waarbij de plaatfîng der Meeldraden zigtbaar is i ddn Meeldraad afznnaerlijk b. De Stamper z. De Zaaddoos geopend d , en hoe de Zaden daarin liggen Een Zaad e. De Bloemfchede, den Bloemknop doorlatende, barst ter zijd» epen, en is als verdord, wanneer de Bloem bloeit', eene afzonderlijke Bloemfchede bj f. Dfi Steng is twekantig en eenigzins verdraaid. De Plant groeit ter hoogte van ro«/

Omtrent Zwol, door B r u m a n ; te Velfen, door D e ü t z , en door mij gevonden te Leyden äan het einde der Pesthuis-laan, en in de Boschjes van vele Boerenwetven, onder fZasfenaar, Oesf-geest, Sasfenheim en Lisfe.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De geheele Plant is braakverwekkende. Het extract van de Bloemen wordt tegen het zware hoesten, door verkoudenheid ontftaan, gebruikt ; men geeft daarvan een vierde tot één grein. Het poeder der plant is met een goed gevolg aangewend tegen de Roode Loop en afgaande Koortfen.

Huishoudelijk Gebruik, Behoort ondet de Tuin-Planten, om hare fraaije Bloem ca vroege Bloejing.

Génériques. Six pétales égaux. Nectaire en entonnoir, monophylle, ^tamines placées à l’intérieur du nectaire.

Caractères Spécifiques. Spathe à une seule fleur. Nectaire en forme de cloche, droit, 'erénélc , crépu, de la longueur des pétales ovales.

Nectaire ouvert, a; auquel on voit l’insertion des dtamines. Etamine séparée b. Pis., tu Z, Capsule ouverte d ; cette figure fait voir le disposition des semences dans la capsule. Semence, e. La spathe s’ouvre de coté pour donner issue au bouton de /a fleur i elle est presque fànée au tems de la fleuraison. Elle est représentée séparément fig. f. La tige a deux angles ^et elle est plus ou moins contournée. La plante parvient à la hauteur d'un pied et demi.

Trouvée près de Zwol par Bru man; près de Delfin par Deutz. Je l’ai rencontrée moi- . même à Letdetf. au botit du. sentier dit Ptsthuislaan. Elle se trouve encore dans les petits bois de plusieurs métairies près de bf^asfenaar, Oestgeest, Sassenheim et Lisse.

' Vertus et Usage Medicinal. Toute la plante est émétique. On se sert de l’extrait des fleurs contre la coqueluche, à la dose d’un quart de grain jusqu’à un grain. La poudre de la plante a été employée avec succès dans la dyssentérie et les fièvres intermittentes.

Usage Economique. C’est une plante d’ornement, que l’on cultive dans les jardins, à cause dé la beauté de ses fleurs, et parcequ’elle fleurit au commencement du printems.

Geslachts Kenmerken. Calyx 3-phyllus, Kelk van 3 Blaadjes. Petalas, à Eloem-bladen. Capfulæ plures monospermæ, ver/cheidene dlnzadige Zaaddoozen,

Soortelijke Kenmerken. Foliis ovatis, acutis ; met eironde, /^itfe Bladen, Fructibus obtufe trigonis, Stomp-driehoekige Vruchten.

Eene Bloem afzonderlÿk en vergroot a. Een Kelk vergroot b. Æquot;«« Vrucht met den Kelk vergroot c. Een Zaad afzonderlijk d. £gt;« Zaaddouzen geeft Gaertner, volgens zijne voortreffelijke naauwkeurigheid, op, als leder achtig. édnhokkig en het Zaad als dubbeld liggend. Bij eiken Krans van takken en takjes zijn drie eirond-lancetvormige. vastzittende , vliesachtige. korte Schutblaadjes, zie e e. De Plant groeit ter hoogte van 6 voeten en hooger.

Huishoudelijk Gebruik. Het fap der Bladen, kan, volgens H aller, als een Blaartrekkend Middel dienen ; geen wonder derhalve, dat de Plant voor het vee fchadelijk is. Volgens Lindesstolp, aangehaald door Brugmans, zou dit even nadeelig zijn voor het vee als de Ranon-ke;s, en eene uittering en volkomene ftijfheid in de Ledematen veroorzaken. De Schapen eten het ook niet, zegt Mattuschka. Het zal in allen gevalle raalzaam zijn, dat men bij het maaljen vaa het gras zorge, dat deze Plant van de kanten der flooten niet onder het Hooi komt.

Cab-actères Génériques. Calice triphyllc. Corolle de trois pétales. Plusieurs capsules monospermes.

Caäactbamp;es. amp;£'É-cieiqubs. Feuilles-ovées,(pointues. Capsules à trois angles obtus.

Fleur sifardi et grossie a. Calice grossi b. Capsule avec le Calice. grossie c. Une graine, d. La capsule a été décrite par Gaertner «rec l'exactitude qui caractérise cet auteur ; il nous apprend qu'elle est coriace uniloculaire, renfermant une graine comme doublée. Les rameaux et les pedicelles sont disposés en verîicilleSy dont la base est garnie de trois bractées ovales-laneéolées, sessiles, membraneuses et courtes ) voy. e e. La plante acquiert une hauteur de six pieds et au de-là.

Usage Economique. Haller rapporte qu’on peut employer le suc des feuilles comme vésicatoire, ce qui prouve que cette plante est nuisible aux bétail. D’après Lindenstolp, cité par B-ruomans, elle n’est pas moins à rédouter pour les animaux que les Renoncules, et elle peut causer la phtisie et un engourdissement abfolu des membres. Aussi les brebis ne la touchent point, comme M at t u s c h k a l’assure. On sera toujours bien d’avoir soin , qu’en fauchant l’herbe sut le bord des eaux, cette plante ne soit point mêlée avec le foin.

Geslachts Kenmerken. Calyx o, geene Kelk. Petala 6—p, 6 tot g Blosmiladen. Semina plura, verfcheiden Zaden.

SooRTELijKE KenmerKen. (volgens WiLLD.) Caule unifioro , met eenéinbloemîgen Steng. Foliis caulinis ternis, ternatis; drietallige, drievouaige Stengbladen. Foliolis lanceolatis, trifido-den-tatis; lancetvormige, driefflttig-getande Blaadjes. Corolla hexapetala, Zesbloembladigen Bloemkrans,

Truchtbeginsels Stampers en Meeldraden a. Een Meeldraad afzonderlijk b , veel vergroot z. Een Nruchtbeginzel d. De Zaden buigen voor over, zie z ; dén afzonderlek f, g.— De lEortel zit vrij diep, en loopt meest horizontaal, waardoor dt Steng voor een gedeelte onder de aarde is : deze is meest bochtig. De Wortel fchiet fomtijds een langen Steel, met Bladen, welks getijkvormig zijn aan de Stengbladen.

Verfchcidenhcden. a, Met Bloembladen, dikwijls q en 3, fomtijds p in getal-, b met donker roods, c met ligt paarfche, d met ligt groene, door Boerhaave opgegeven, z, met zeer groote, witte, eirondachtige Bloembladen, grooter dan van de Caltha palustris ; zijnde de geteele Plant en Bladen ook tweemaal grooter dan de gewone ; f met ingefnedene en verdeelde Bloembladen ; g met vjftallige Bladen ; h met eene dubbelde witte Bloem door DE Gorter opgegeven.

In het Plaagfche Bosch -j-,— Bij Mickslhorst, en Haren\gt;xi\tz'a. Groningen-, buiten Harderwijk, omtrent ’J Heeren Loo. In den Haarlemmer Hout op enkele plaatfen ; bij Nijmegen en elders.

Alle de verfchtidenheden, uitgenomen d zes h, door mij gevonden in het Haagfche Bosch. De verfch. d, gelijk b zn c, zijn mede aldaar reeds waargenomen door den grooten Boerhaave.

Huishoudelijk Gebruik. Gmelin houdt dezelve voor eene zeer vergiftige Plant in Siberi'èn, zvi volgens H aller, Deutfche Giftplanzen, vergiftigen de Kamfchatdalen hunne pijlen hiermede, zeker met een'aftrekfel van de Plant. De meeste Dieren zqn er afkeerig van, en de Runderen, die het fomwglen gebruiken, krijgen hiervan een dunnen afgang (Gunner). Schapen en Geiten eten het, maar hierdoor ontftaan het roode water en ontftekingen (Mattuschka) , en Beckmann noemt het op onder de Planten, gevaarlijk voor de Schapen. De Plant geeft een aangenaam bedekfel van den grond onder de Boomen in de Lente. Wanneer zij uiigebloeid is, zijn de Wortels gemakkelijk uit den grond te nemen en over te brengen. De Bloem fluit zich bij regen en ftrenge voorjaars koude zeer zorgvuldig.

.Alltmand. Wald-Anemone. Weisfcr April-Hahnenfufs. Stoxchblume. ^n^lais. Common Wood-Anemone.

Caractères Spécifiques, (selon Willd) Tige à une seule fleur à trois feuilles ternécs; folioles lancéolées, trifîdes, dentelées. Corolle à six pétales.

Pistils et dtamines a. P.1 amine séparée b; la même, très grossie c. Ovaire, d. Les Semences inclinées, c. Une Semence séparément f; la même, grossie g, La racine est cachée à une grande profondeur ; elle tient ordinairement une direction horizontale , et entraîne avec elle sous terre une partie de la tige. Celle-ci est courbée. Quelquefois la racine pousse un pétiole très long qui porte des feuilles semolables à celles de ta tige.

Variétés, a. Le nombre des pétales est quelquefois 7 »8 ou 9. b. fleurs d’un rouge foncé, c. .ri fleurs d’un violet pâle. d. Boeriiaave cite encore des fleurs d’un vert pdie, e. A pétales très grands, ovales, blancs, plus grands que ceux de la Caltha palustris; cette variété, comparée aux auties, offre le même excès de grandeur dans toutes les autres parties, telles que la tige et les feuilles, f. A pétales découpées et divisées, g. A pèuil~ les qitinées. h A fleur double, blanche, obfervée par de Gorter.

Le bois de la Haye f. Près de Mickelhorst et’ de Haren non loin de Groningue. Près de Har^ derwyk. Dans le bois de Harlem, en quelques endroits. Aux environs de Nymègtte et ailleurs.

J’ai trouvé toutes les variétés, à l’exception de d et Ä, dans le bois de la Haye. Les variétés i et c y ont déjà été observées par Boerhaave.

Usage Economique. Gmelin croit, qu’en Sibérie c’est une plante très vénéneuse, et Haller rapporte, qu’elle sert aux habitans de Kamschatka à empoisonner leurs flèches; ils se servent pour cet effet de la decoction de la plante. Elle répugné à la plupart des animaux, et cause des purgations aux Vaches, qui par hasard la broutent (Gunner). Les brebis et les chèvres la mangent quel-quefuis, mais elle leur cause des inflammations , et les fait uriner du sang, Mattuschka. Aussi Beckmann la range-t-il avec les plantes unisibles aux brebis. Au printems cette plante est un ornement très agréable à la vue sous les arbtes, où elle se trouve. Après la floraison ou peut l’arracher et transplanter avec facilité. La fleur se ferme très régulièrement à un tems froid ou pluvieux.

Geslachts Kenmerken. Corollæ Labium inferius lacinula intermedia crenara, 7?« ö«-de flip van den Bloemkrans met een gekarteld middelflipje. Faux margine reflexo, de Keel mei een omgePogen rand. Stamina approxiraata, Meeldraden elkander naderende.

SooRTELijKE KENMERKEN. Eloribus fpicatis, met ^ir-vormende Bloemen. VerticilliJ fu'-'pedicellatis, eenigermate gefleelde Kransjes. Foliis petiolatis, cordatis, dentato-ferratis;

De Kelk afzonderlijk a. Dene Bloem afzonderlijk en van ter zijde b. van voren c. waar aan de geflacht s kenmerken duidelijk te zien zijn. Eene Bloem van ter zijde zonder Kelk d: eene, wier boven- en onderlip verwijderd zijn, bij e. Het zaad f, De fleng is getakt en vierkantig en is gelijk de Bladen fraai grijsharig. De Plant hoog s voeten en hooger.

Groeiplaatsen. Op hooge zandige gronden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

By Bheenen j. op de wallen van Utrecht, by Hijmegen, op een beplant Duin van Boekenroden by Haarlem y en, volgens de Gorter, in de duinen van Overveen.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Opgegeven in de Bataaffche Apotheek. De plant heeft eenen geurigen reuk en fmaak, eenigzins overeenkomftig met dien der JMelisfe, hoewel, minder fterk. zy bezit eene oplosfende en afdryvende kracht, en werd eertgds in borstkwalen en in li-isterifche ongefteldheden gebezigd. quot;Thans is zy zelden in gebruik.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt door geene Paarden of Runderen, maar alleen door Geiten gegeten (^LiNN.) Door Brugmans fchadelÿk op Weiden gehouden. — De Katten zijn hier by uitnemendheid op gefteld, waarvan het zynen naam ontleend heeft. Men kan dezo dieren in tuinen hier zeer bezwaarlijk van afhouden, inzonderheid wanneer de Planten beginnen te verdorren : zy trekken dan dezelve aan ftukken en eten ze op. — Ray echter bevond en Miller heeft zulks door vele proeven bevestigd gevonden, dat dit voornamelijk het geval is by Planten, die men verplant heeft, maar dat die genen, welke men uit zaad wint, door de Katten onaangeroerd worden gelaten, zoo als ook zulke Planten, welke in groot aantal by elkanderen ftaan. Murray geeft den raad, om dit gewas te plaatfcn bij Bÿenftallen, om de Katten te lokken, teil einde zÿ de muizen, welke veel fchade aan de korven toebrengen, zouden vangen.

CAR AeTÈRES GÉNÉRIQUES. Corolle bilabiéc; lobe du milieu de la lèvre inférieure cré-'nulé, les deux latéraux réfléchis. Etamines rapprochées.

Caractères Spécifiques. Fleur en épi, à verticilles peu pédonculées, Feuilles pétiolées, cordées, denticulées ou ferrulées.

. Calice séparé a. ««g seule fleur, une de côté b. la même, en face c; J laquelle on reconnaît les caractères génériques. Autre fleur, vue de côté, sans calice d. Fleur, dent on a etendu les livres supérieure et inférieure, e. La graine f. Z« tige est rameuse et tétragone. et couverte ainsi que les feuilles d'un duvet très fin. La plante a quelquefois une hauteur de cinq pieds et au delà.

Près de Rheenen j. sur les ramparts ^Utrecht, Près de Nymegue. Sur les dunes cultivées de Boekenrode prés de ILaarlem, et (suivant de Gorter) dans les dunes de Overveen.

Vertus et usage Médicinal. La Chataire a une odeur et un goût aromatiques, semblables à ceux de la Mélisse, mais moins forts. On l’employait autrefois en médecine comme rémède incisif et emménagogue dans les maladies pectorales et hystériques, mais elle n’est guères en usage à présent.

Usage Economique. Il n’y a que les chèvres qui la broutent; mais les chevaux et les bestiaux n’en mangent point (Linné). Selon Brugmans c’est une mauvaise herbe dans les pâturages. Les chats la recherchent avec avidité, singularité, qui a fait donner le nom a cette Plante. On a de la peine à éloigner les animaux de la chataire, surtout lorsque celle-ci com-- menée a se faner; ils en mangent, en la déchirant de toute manière. Cependant Rays observé que cela a surtout lieu lorsque cette herbe est transplantée ; mais qu’au contraire celles qu’on retire de la graine ou celles qui restent.très serrées sur le même lieu, ne sont guères attuquées par les chats. Cette observation à été confirmée par les expériences de Miller. Murray conseille de planter cette herbe auprès des ruches, afin de les munir contre les souris, qui y font souvent beaucoup de dégâts.

Geslachts Kenmerken. Calyx patens, wijde Kelk. Corollæ ungues recti, de Nagels van den Bloemkrans regt. Glandula inter ftamina breviora et pistillum, interque longiora et caly-cem; een Kliertje tusfchen de kortere Meeldraden en den Stamper, en tusfchen de langere Meeldraden en den Kelk,

SooRTELijKE KENMERKEN. Siliquis glabris, racemo adpresfis; met gladde Haauwen^ aan den Tak aangedrukt.

Een Bloemkrans afzonderlek en van onderen bij a. vau boven gezien bij b. Meeldraden en Stamper c. vergroot d. De Haauw nog niet geheel rijp zijnde e. geheel rijp f. geopend en het zwarte zaad latende zien bij g, De Steng is regtflandig, glad en getakt. De onderße Bladen zijn zeer groot en konden hierom niet worden afgebeeld: Deze zijn als gevind, ruw, en de flippen getand. Hoe hooger de Bladen zitten, hoe mindere infnijdingen, en de bovenfte zÿn geheel zonder dezelve. De Haauw is kort gefleeld, vierkantig, gezwollen, en de Bek is mede vierkantig en kort. De Plant hoog 5 en 6 voeten,

Kracht en Geneeskundig Gebruik. In de Bataaffche Apotheek onder de nood-■wendigfte Artfenÿ-middelen opgegeven.

Het zaad dezer Plant is zeer fcherp van fmaak ; deze eigenfehap fchÿnt voornomelijk hare zitplaats te hebben in e?ne vlugge olie, die men door overhaling verkrijgen kan, en die in het water bezinkt. De Zaden leveren ook eene vette 'olie door uitperfing. Gemalen zijnde, dienen zg in de geneeskunde, voornamelijk tot mostaard deeg, waartoe zij met water of azijn worden aangemengd. Dit deeg, op de huid gelegd, maakt dezelve rood en is blaartrekkende. Dit dient ter afleiding of verplaatling van rhumatieke , jichtige of andere ziekte-ftoffen, en tot verzachting der pijnen , daardoor voortgebragt.

Huishoudelyk Gebruik. Het zaad fijn gemalen, en of op zich zelve of met water, azijn of andere zure vochten vermengd, is eene onzer meest algemeene en krachtigftc Inlandfche Spe-cergen. Het wordt hiertoe opzcttelgk bij geheele akkers geteeld, vooral in Noord Holland, ook in de Provincie van Groningen en elders, fchoon vele landbouwers van deze teelt afkeerig zijn, om het fterke onkruid, dat dezelve nalaat.

Génériques, Calice ouvert, Corolle à onglets droits. Deux glandes entra les deux étamines courtes et l’ovaire , et deux autres entre les étamines plus longues et le calice.

Corolle vue à'en bas. a; la même vue d’en haut, b. Etamines et pistil c; les mêmes grossis, d. La silique, encore verte la même etftiereweiif mure. î. La même, ouverte, et montrant la semence noire-, g. La tige est droite, glabre et rameuse Les feuilles inférieures étant tris grandes, on n’a pas pu les ajouter dans la figure î eilet sont pinnate fi de s, rudes au toucher, et dentelées sur le bord des découpures. Plus des feuilles de la tige sont hautes, moins elles sont découpées -, les supérieures sont très entières. La stUque est portée sur un pédoncule très court i elle a quatre ongles, •est gonfiée. et se termine par ttn bec anguleux et court. La plante acquier un» hauteur de s ù 6 pieds.

Vertus et Usage Médicinal. Les graines de cette plante sont très âcres au .goût ; cette âcreté paraît surtout résider dans un huile essentielle qu’on peut en létirer par la distillation, et dont la pesenteur surpasse celle de l’eau. Les graines fournissent encore une huile grasse par espression. Concassées, elles servent surtout en médecine pour en Êiire les Synapismes; on en forme à cet effet avec de l’eau ou du vinaigre une espèce de bouillie. Ces synapismes appliqués sur quelque partie du corps ■sont rubéflans et produisent des ampoules; on en fait un usage fréquent lorsqu’il s’agit de déplacer ou d’attirer au dehors un principe rhumatique, goutteux, ect., ou de soulager les malades attaqués de ces maux.

Usage Economiq-ue. 'La .graine, réduite, en poudre, et le plus souvent mêlée en pâte avec du vinaigre ou avec d’autres acides,'fournit à nos. tables l’assaissonnement dé plus usjtc et le plus efficace. Pour cette raison on cultive beaucoup chez nous Ja moutarde, surtout en Nord-Hollande ainsi que dans la province de Groningue et ailleurs. Cependant bien.,des Agriculteurs n’en aiment p^s la culture, parceqti’elle se répand, partout et qu’elle çst.ufle mauvaise herbe dan? Içs champs et .les

ÖEStÄCHTS Kenmerken. Corolla înæqualis; ongelÿkvormîge Bloemkrans, FilaiIlCÜta transverse pedicello afRxa; 4'« Meeldraden overdwars aan een voetje vastgehecht,

SooRTELijKE Kenmerken. Foliis coidato-oblongis, crenatis; summis amplexlcaulibus; met hartvormsg-langwerpige, gekartelde Bladen, waarvan de iovenße den Steng omvatten, Verticillis fubnudis, kÿkans naakte Kransjes. Corollis galea glutinofis, Bloemkransen aan den fultn lÿmerig,

De vlerdeelige geflreepie Kelk a. .Fij» Bloemkrans van voren gezien, b, heiiende door zijne kleverigheid den helm boven aan digt geßolen, nogtans den Stamper doorlatende, De beide Meeldraden met het dwarfche Noetje of Stammetje, het geen aan dit gefacht bijzonder merkwaardig is, bij c. De Stamper met zijn gefpleten Stempel d. De vier Zaden e.

De Steng is e^-kant'g en hairig. De Bladen bÿ den Wortel hebben lange Stelen en z^n aan de onderzÿde vilcig ; dis van den Steng zijn langwerpig eirond: uit plaats-gebrek konden deze laatpe niet afgebeeld worden. De Bloemen hebben korte Stelen en ieder Kransje twee Schntblaadjes. De Plant is hoog twee voeten.

Verfcheidenheden. De Bloemen zijn gewoonlÿk blaauw, maar men vindt er ook met rozekleurigs tn witte Bloemen: er is ook nog eene merkwaardige verfcheidenheid, wier Wortel-bladen inhammen heeft, of die zelfs als in vinnen gedeeld zÿn (^Favrod de Fellens).

Omtrent Salk in Overijsfel. Omtrent Zutphen op verfcheidene plaatfen en elders in dat kwartier. Om Nijmegen. In het Spoel tusfehen Everdingen en Calsnburg. Buiten ^mßerdam, aan den Ringdijk, tusfehen den Mmßel en het Tolhek van de Diemermeer.

De verfcheidenheden op verfchillende plaatfen van Gelderland en Utrecht gevonden door Favrod de Fellens.

Huishoudelijk Gebruik. Het kan in plaats van Hoppe tot bierbroïtwen gebruikt worden, maat geeft aan het bier eene bedwelmende kracht. In w^n gedaan, geeft het daaraan den fmaak van Muskus. Het Vee is hiervan afkeerig, zelfs wanneer het onder het Hooi komt, De Bloemen worden gezocht door de Bgen, Cleditscu , Gattenhoff en Mattuschka.

Caractères Génériques. Corolle inégale. Filets des étamines fixés transversalement au pédicule.

, Caractères Spécifiques. Feuilles oblongucs, en coeur , crénelées ; supérieures amplexi-eaules. Veriicilles presque nus. Casque de la corolle glutineux.

On voit vers z., un Calice tdtraßds rayd; vers b une Corolle représentée en face, dont le casque. par suite de sa viscosité, est entièrement fermé vers le haut sù il laisse cependant passer le Pistil ', vers c, les deux Etamines avec le pédicule transversal, caractère qni est particulièrement fropre à ce genre ; vers amp;nbsp;, le Pistil avec son Stigmate iifide ; vers e, les quatre graines.

La Tige est carrée et velue. Les Feuilles radicales sont portées sur de longs pétioles et comme drapées par dessous; les caulinaires sont allongées-ovales; par défaut de place on n’a pas pu représenter ces dernières. Les Fleurs ont de courts pédoncules et chaque verticille est muni de deux petites bractées. La plante s’élève a deux pieds de Itauteur.

Note du Traduct. Les fleurs sont ordinairement de couleur bleue; mais on en trouve aussi à fleurs roses et à fleurs blanches. Une variété plus remarquable encore est celle dont les feuilles radicales sont sinuées ou même pinnatifldes. (^Favrod de Fellens.)

Près de Salk en Overyssel. Près de Zutphen en difFérens endroits et ailleurs dans le même District. Autour de Nimègue. Entre Everdingen et Culenbttrg, Au Ringdyk prés ^.’.cdmßerdam entre V ,Zmfiel et le péage du Diemermeer.

Les variétés indiquées par le Traducteur ont été trouvées par lui en divers endroits des Provinces de Gueldre et is'ütrecht.

Usage Economique. On peut s’en servir au lieu de Houblon pour brasser la bière; mais elle communique à la bière une force énivrante. Lorsqu’on la fait infuser dans le vin, elle lui donne un goût musqué, le Traducteur ne croit point qu’il soit ici question de la Sauge des près, mais bien de la Sauge sclarée (Salvia sclarea linn:) qui, d’après sa propre expérience, donne au vin, dans lequel on la fait infuser, le goût et l’odeur du musc. — Le bétail la dédaigne, même lorsqu’elle se trou\e mélée dans le foin. Les abeilles viennent picorer sur ses fleurs. Gleditsch, G at-I IM H O r r et Mattuschka.

Geslachts Kenmerken. Fructus fubovatus, fulcatus; de Vrucht eirondachtig, gs^' Jleufd.

S O O H. T E L ij K E Kenmerken. Uinbellis oppofîtifoliis, met Bloemkroonen,ßaande tegen over de Bladen, Petiolis marginatis, obtulis; Stomp-gezoomde Bladjtelen.

Bien zie den afgebeelden knie-vormigen. geribden Wortel. De Steng is rond, pij achtig, De Blotmk.roon breidt zich wijduit. De Schermdekjettjes der Bloemkroontjes, aan~ gewezen b^ 3, zijn borstelig en kort. Een afzonderlijk Bloempje met zijne regelmatige en eironde Bloembladen b. De twee Stijltjes zijn overblijvende. kroonen de vrucht en buigen zich naar wederzijden: men zie dtt aan de Vrucht c, vergroot d, van boven gezien e. Dezelve is buikig, met ribjes en Jplijt overdwars van één ; zie dit vergroot, f. kern der vrucht bij g. D« Bladjcheden zijn aan den rand vliefig, De Bladen zyn groot, drievoudig gevind ; de Blaadjes lancetvormig, zaagswijze getand, z^nde de toppen der tandjes witachtig, De Plant groeit ter hoogte van 3 ett 4 voeten.

In Groningen bij het Hoornfche Diep, en aan de Qsfebrink achter de Zickelhorst, ook hg de tVaterhuizen buiten de ftad Groningen. — In Vriesland door Meese alleen aangeteekend, ineen floot aan den rijweg buiten Tietjerk, en in eene moerasfige plaats bg IVolvega, — In de vaart tusfchen Kampen en Zwolle j aan het Konings Meir, bg Meerveld op de Veluwe, Om Nymegen, Bg Culenburg, ook in het Spoel tusfchen die ftad en Ever dingen. — In de Venen van fVaverveen en bg den Voetangelom Hmjlerdam, om den Haag, inde Venen bgZgt;«^/, vooral te Hooddorp\, en op vele andere plaatfen.

Kracht EN Geneeskundig Gebruik. Eén der vergiftigfte van onze Inlandfche Ge-vvasfen. De geheele Plant, vooral de wortel, gekneusd wordende, heeft eenen bijzonderen, met dien van dille en fellerü, overeenkomenden reuk, en de wortel bevat een wit vocht, hetwelk aan de lucht blootgefteld. Ipoedig bruin wordt. De fmaak der Plant is peterfelieachtig, doch de reuk zoowel als de fmaak gaan door droogen verloren. — Van hare fchadelgke en doodelijke uitwerking vindt men vele droevige voorbeelden opgeteekend, vooral die bg menfehen plaats hadden. Het gebruik der Plant veroorzaakt bedwelming, duizeligheid, flaap, ftuiptrekkingen, zinneloosheid, en zelfs den dood. Het beste tegengift beftaat in Braakmiddelen, vervolgens flerke koffij en Planten-Zuren of w^n. — Wonel, Steng en Wortel-Bladen, z^n de meest , vergiftige deelen. — In de Geneeskunde dient zij thans flechts zeldzaam tot uitwendig gebruik in verhardingen en gezwellen der Klieren, waartoe men het Poeder en verdikte lap piet veiftoffen tot een pleister mengt.

Huishoudelijk Gebruik. De gedroogde Plant wordt zonder nadeelige gevolgen door Paarden, Varkens en Geiten gebruikt, maar verseh en groen , is zg voor de meeste dieren niet minder vergiftig dan voor menfehen; geen wonder dus, dat volgens Linneus bg de Runderen het bloedpisfen hieruit voorkomt. Dezelve geeft van het doodelgke van den wortel voor dit vee treffende voorbeelden op. ÇH. Suec:} Geiten nuttigen dit zonder nadeel, waarvan M. W. Schwencke, in zijne verh, over deze Plant, uitgegeven in 175Ö, eene door hem genomene proeve opgeeft. Men zoekt zelfs in Hoorwegen den wortel op, om dien onder het voeder der Geiten te doen: ook dienen aldaar kleine ftukjes van den wortel tot genezing van verfcheide ziekten onder de Varkens (Gunnerquot;). Dezelve verklaart ook de Plant fchadelgk voor Schapen, waaraan echter o M el in twijfelt. quot;Volgens G A L E N u s worden de Spreeuwen vet van het zaad (Schwencke). Ph. Miller heeft bij eene verplanting der wortels in gelijkfoortig water, de Plant nooit langer dao éénen Zomer kunnen behouden, daar zij in den Winter ftierven.

C Kts. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Génériques. Fruit près qu’ovale, sillonné.

Caractères Spécifiques. Ombelles opposées aux feuilles ; petioles margincs et obtu».

Sur la Planche ci-Jointe on a représenté la Kacine géniculée et cannelée. La Tige est ronde. tubuleuse L’ombehe est très étendue. Les collerettes des Or,ibe Iules , indiquées vers a sont raides et courtes. On voit vers b une fleur détachée avec ses Pétales ré-gutters et ovales. Les deux Styles, qui sont persistans. couronnent le fruit et se flé~ cfiissent de chaque côté; c'est ce qu'on put voir au fruit représenté vers c, aggranii vers d et vu par dessus vers e. Ce J ruit est ventru, chargé de côtes et se° divise verticalement en deux parties ; on peut voir le tout apprandi vers f et le no'iau du fruit vers g. Zijf gaines des feuilles sont membraneuses en leurs bords, les Feuilles sont grandes, ternées et pinnées', les folioles sont lancéolées, serreîées de dents dont - nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;les pointes sont blanchâtres. La plante s'élève de à pieds.

A Groningue près du harenfehe Dtep et à Osselbrink derrière le Zickslhorst •, ainsi qu’aux JFaterhuizen, près de la ville ce Groningue. — En Frise, Meese est le seul qui l’indique dans un fossé le long du grand chemin près de lietjerk et dans un endroit marécageux prés de iFdlvega.— Dans le canal entre Kampen et Zwolle f. Àu Konings Meer, près de Neerveid dans la F'etuwe, Autour de Ftimègue Près de Culenburg, ainsi qu’au Spoel, entre Culenburg et Fverdingen. — Dans les tourbières de idraver veen et prés de l^oetàngelj-, autour d* .dmfl er dam et delà Haye, dans les tourbières près de Deift, sut-iout, à Nooddorp j , et en plusieurs autres endroits.

Propriétés et Usage Médical. C’est une des plantes les plus vénéneuses de notre patrie. La plante entière, mais, sur-tout, la racine étant écrasée a une odeur particulière qui a du rapport avec celle de l’A net et du Céleri; la racine contient une liqueur blanche qui, éiant exposée à l’air, brunit en peu de temps. Le goût de la plante est à peu près le même que celui du Persil; cependant son goût et son odeur se perd nt en se desséchant. On cite plusieurs tristes exemples de son effet pernicieux et même mortel, sur-tout, sur les hommes. Son usage cause l’enivrement, des vertiges, un sommeil convulsif; il enlève l’usage des sens et cause eniiu la mort. Le meilleur curatif c’est d’abord les émétiques, ensuite le caffé bien chargé et les acides végétaux ou le vin. Les parties les plus vénéneuses de cette plante sont la racine, la tige et les feuilles radicales — On en fait maintenant rarement usage en médecine et seulement à l’extérieur contre l’-ndurcissement et le gonflement des glandes; on emploie alors sa poudre et le suc épaissi, mêlé avec quelque graisse, en guise d’emplâtre.

Usage Économique. Lorsqu’elle est sèche les chevaux, les cochons et les chèvres la mangent sans en ressentir aucun mauvais eff;t; mais, lorsqu’elle est fraîche et verte e le est pour la plupart des animaux aussi vénéneuse que pour l’homme ; il ne faut donc pas ê.re surpris si, suivant Linné, elle donne l’hématurie au gros bétail qui en a mangé. Le même auteur dans sa Fmre suédoise (11. Suée.'} cite des exemples frappaiis du poison mortel pour les bestiaux que contient la-racine; cependant les chèvres la mangent sans en éprouver aucune incommodité, ce qu’allég le, d'apres sa propre expérience, M. W. Schwencke, dans son traité sur cette plante, qui parut en 1756. On recherche, même en Norvège, sa racine pour la mêler avec la nourriture des chèvres; on s’y sert aussi de petits morceaux de la racine pour guérir les cochons de diverses maladies. (Gunner). Cet auteur déclare aussi que cette plante est nuisible aux moutons, ce que Gmelin révoque cependai t en doute. Scion Gallien les étourneaux qui mangent les graines de cette plante en deviennent gras. (Schwencke).,— Pu. Miller dit qu’en transplantant cette racine dans une eau de la mêm* nature, il n’a jamais pu conserver la plante qu’ua seul été, paicequ’elle périssait pendant l’hiver.

Gzslachts Kenmerken. Calyx g-phyllus, patens; Ætf/iè van 5 Blaadjes, zieh tvÿi openende. Petala 5, bipartita ; 5 Bloembladen, in twee gedeeld. Capful» i-locularis, polysperma ddnhukkige Zaaddoos met vele Zaden,

SooRTELijKE Kenmerken. Folüs lanccolatis, ferrulatis; met lancetvormige Bladen» die zeer fijne zaagtandjes hebben. Petalis bifidis, Bloembladen in twee gefpleten.

Ren Kelk afzonderlijk a, deszelfs Blaadjes zijn puntig, aan de randen wit achtig. Lene Bloem met den Kelk afzonderlijk b. zijnde de Bloembladen veel grooter dan de Kelk; maar het geen Willdenow opgeeft, van driemaal lane,er te zyn dan d» Kelk. heb ik nimmer waargenomen. hoe velen door mij ook onnet-zocht zijn. Een in twee ge/pleten Bloemblad c. Meeldraden, vruchtbeginzel en Stampers bij d gt;nbsp;zijndo vÿf Meeldraden, langer dan de anderen. — Het Zaaddoosje met den overblijvenden Kelk e, opengebarsten en het rijpe Zaad latende zien f.

De Steng is eerst kruipende, maar rigt zich fpuedig jiijf op ; de tegenover elkander Jfaande en aan aen voet zamengegroeiae Bladen fieken met hunne punten ook ft ijf ter zijde utt. — Zij heeft veel overeenkomst met de Siellaria graminea, grasaardige Sterre-muur. zie onze Flora D. 1. n’*. 55. waar wij de onderfcheidene kenmerken van beiden hebben npgegeven.

De Helmknoppen van onze foort zijn dikwijls geheel met een fterk roest bezet, gelijk aan dat van het Brandkoorn, waardoor zelfs de Bloemblaien geverwd zijn, zoo verre do Meeldraden daar aan raken De Bloemen kwÿnen hierdoor en worden onvruchtbaar, en de Bloembladen krimpen hierdoor dikwijls in tot op de helft. Dit ts veie jaren door ons opgemerkt in het Haagfche Bosch, jchoon ons onbekend is. dat zulks door andertn is waargenomen. oj bekena gemaakt.

De Heer Favrod de Pellens heeft reeds over ao jaren dezelfde waarneming gedaan emftreeks Koelhorst, dén uur van Amersfoort, zonder tot op heden de oorzaak van dit zonderling verfchjnfel te kunnen ontdekken: alleen heeft hij gemeend op te merken, dat deze ziekte vooral ontßaat op de meest befchaduwde en bedekte plaat jen,

In Hrtesland bq het Oranjewoud, in de Salkerwaard, in het Klaverbosch bij H^arderwijk jquot;, In het Bosch van Zeist f. In de Maliebaan bij Utrecht, Om Uÿmegen, In den Haatiemmet Houtf. Ie het Haagfche Bosch f, en in andere Bosfchen.

Huxamp;äowbäIijjs Geerüik. De Byen trekken wasch van de Bloemen (MattUïCMRagt;

Car AC TÉ R. Et génériques. Calice pentâphylle , étalé. — Corolle pentapétale ; pétales bipartis. — Capsule uniloculaire, polysperme.

Caractères Spécifiques. Feuilles lancéolées, finement serretées. Pétales bifides.

Gn volt vers a un Calice séparé, dont les folioles sont pointues et ilanckâtres en leurt bords on a représenté vers b une fleur avec son Calice', les pétales sont beaucoup plus grands, mais non trois fois plus grands que le Calice, ainsi que rindique Will-DENOw, ce que je n'ai jamais observé, quoique j'en aie examiné plusieurs. Fers c voit un pétale bifide i vers d les Ctamines. le Germe et les Pistils ; cinq des étamines sont plus longues que les cinq autres-, vers e. la Capsule avec le Calice persistant ; et vers f, mime Capsule entr'ouverte dans laquelle on voit les semences mûres.

La Tige est d'abord rampante. mais bientôt elle se raidit en se relevant. Les Feuilles caultnaires supérieures sont opposées et les inférieures connées, elles sont toutes piquantes à la pointe et raides en leurs bords. Elle a de grands rapports avec sa Stellaire graminée. Ftyez notre Flore n’. 55. où nous avons indiqué les caractères distinctifs des deux espèces.

Les anthères de notre espèce acttrelle sont souvent entièrement chargées d’une forte rouille, semblable à celle du blé niellé. et dont les pétales même sont souvent tachés dès qu'ils sont touchés par les étamines. Les fleurs en souffrent et deviennent stéri. les i les pétales mime se rabougrissent souvent et se rapetissent de moitié. C’est une observation que nous avons faite depuis plusieurs années dans le Bois de la Haye, quoique nous ignorions si d’autres observateurs ont fait la même remarque.

Le Traducteur de cette Flore a déjà fait la même observation, il y a plus de ao ans, aux environs de Keulhorst, à une lieue lt;^’Amesfort, sans avoir pu jusqu’ici découvrir la cause de ce singulier phénomène-, seulement il a cru remarquer que cet accident a lieu , sur-tout, dans les endroits les plus ombragés et les plus couverts. (Favrod de Fellens.) La Tige s’élève jusqu’à un pied et demi de hauteur.

En Frise prés de {’Oranjewoud. Dans le Salkerwaard. Au Klaverbosch, ^zsA’ Flarderwykf Au Bois de Zeist Au Maliebaan prés d’é/Zr^cAr. Autour de jNimègue. Au jjeis à!Harlem t, dans celui de là Haye, et en divers autres Bois. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, .r

V s A 81 Économique. Les abeilles en retirent de la cire. (Matt us uur aquot;)!- '

Hoogd, Kletten wurz, Gemeine ook Butzen Klette, Ohmblatter, Grindwurz« Etigtlsch, Burdock, Clot Burr.

Geslachts, Kenmerken. Receptaculum paleaceum; ßoppeUg Ontvangbeä. g!o.i bosus : fquamis apice hamis inflexis ; bolronde Kelk ; de fchnbjes aan hun top met omgebogen haakjes voorzien. Pappus fetolo-paleaceus, het Zaadpluis uit borsttlachtige Stoppels beßaande.

SooRTELijKE KENMERKEN. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;WILLD.) Folüs caulinis cordatis, pétiolatis«

oenticulatis ; met Stengbladen hartvormig, geßeetd, hebbende kleine tanden, Calycibus lævib us. gladde Kelken,

Het ßoppelig Ontvangbed met den Kelk a, Een Bloempje afzonderlijk b. Een Kelk-jchubja van natuurlijke grootte c, vergroot d. Het Zaad e. — De Steng is aan den voet getakt, ruw en rood geßreept. De Bladen zijn hartvormig-eirona, van onaersn grijs-hairig. Het rood geflreepte van Steng- en Bladßelen heeft vooral plaats op kleigronden, van waar de afgebeelde genomen is. en waar ook de Bladen een levendiger groen hebben, terwijl ook het getande derzelven ßerker is op zand- en veengronden,

De verfcheidenheid met den Kelk met fpinnenwebachtige fchubben ook in Nederland groei-jende, is door nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te regt tot eene aj'zonderlijke foort onder den naam van

1,/, Marck heejt reeds deze twee foorten onderfcheiden in de Encyclopedie Méthodique, noemende de eene Baidane glabre, en de Bardanecotonneufe. QFavkoddeFllllns.)

Kracht en Geneeskundig Gebruik. In de Bataaffche Apotheek als zeer nood-zakel^k aangewezen. _ De wortel der Plant is een zeer gcbruikelgk geneesmiddel. Dezelve heeft eenen fcherp-zoetachtigen fmaak en weinig reuk. Men gebruikt het afkookfel en het extract van deii-zelven, als een zweet- en pisdr^vend middel, vooral tegen huidziekten en de Jicht. Het afkookfel dient ook fomtijds uitwendig tot wasfehen in huidziekten, of tegen het uitvallen van het hair. Het zaad wordt ook als dienstig tegen het graveel door fommige Gencesheeren geprezen.

Huishoudelijk Gebruik. De jonge Wortels cn Stengen, van den fcbil ontdaan en gekookt, kunnen als Aspergien gebruikt worden, hebbende een fmaak van Artisjokken. (Linkius, Gmelin, Beckmann en anderen.) Parmentier heeft uit den wortel meel verkregen. Volgens Matïuschka hebben bijgeloovigen Lieden dezen wortel in hunne huizen opgehangen, wanende dat de donder als dan niet zou inflaan. De Schapen bij het hoeden hiervan zorgvuldig af le houden om het aanhangen der Wol. Sommige Flerders mengen eenige klein gefneden üukje.s wortel in het voeder der Schapen, in geval van hoest en longziekte, Mattüschka. Het wordt door Runderen eu Geiten gebruikt, maar ander vee is hiervan afkeerig. (^Pan Snee),

Cakactères génériques. Réceptacle garni de paillettes. Calice globuleux; êcaiUeÂ terminées par une pointe crochue. Aigrette formée de paillettes soyeuses.

Caractères Spécifiques. (Suivant Will d en ow). Feuilles caulinaires en cœutlt; pétiolées, denticulées. Calices glabres.

Vers a lt;?« volt le Riceptacla garni de paillettes avec le Calice, i^ers^^ un Fleurait détaché.^ Nersz^ une écaille du Calice de grandeur naturelle et aggrandie vers d. La Graine vers e. La Tige est rameuse vers le bas, rude et marquée de raies rouges. Les Feuilles sont ovaies-cordiformes. blanchâtres en dessous. Les raies rouges de la Tige et des Pétioles se remarquent sur-tout sur les individus qui croissent dans les terres argileuses, d'où nous avons tiré celui que nous avons pait dessiner ici. et dont les feuilles sont aussi d’un vert plus gai, tandisque leurs dentelures sont plus fortes dans les tet reins sablonneux et tourbeux.

La variété à Calice cotonneux qui croit aussi dans ce pa's s, a été érigée avec raison en espèce distincte par Willdenow, sous le nom a’Arctium Bardana.

Note du Traducu. La Marck avait déjà distingue ces deux espèces l'une de l'autre dans /’Encyclopédie méthodique et avait désigné l'une sous le nom de Bardane glabre et l'autrd sous celui de Bardane cotonneuse, (Favrod db Fellen s).

On la trouve en plusieurs terreins différens ; elle est fort commune dans toute notre patrie.

Vertus et Usage Médical. On la recommande dans la Pharmacopée Batave, comme étant des plus nécessaires. La racine de cette plante est un médicament trés usité. Elle a un goût piquant et douçâtre et peu d’odeur. On emploie sa décoction et son extrait comme sudorifique et et diurétique ; sur-tout, dans les maladies cutanées et contre la goûte. On se sert aussi par-fois de la décoction comme lotion dans les maladies cutanées ou contre la dépilation. Quelques médecins recommandent l’usage de la graine contre la gravelle.

Usage Économique. Les jeunes racines et tiges dépouillées de leur écorce ont un goût d’Artichaux et peuvent être apprêtées et mangée» comme les Asperges. Linné, Gmelin, Beckmann, et d’autres auteurs, Parmentier a retiré de la farine de cette même racine. D’après ce que dit Mattuschka, quelques personnes superstitieuses suspendent cette racine dans leurs maisons, prétendant ainsi les préserver de la foudre. On doit avoir soin d’éloigner de cette plante les Moutons qui s’accrochent à ses Calices et y laissent une partie de leur laine. Quelques bergers coupent cette racine par morceaux et la mêleut à la nourriture de leurs Moutons contre la toux et la pneumonie. (Mattuschka.) Les vaches et les chèvres la mangent, mais les autres bestiaux 1» .dédaignent. {Pan Suec )

Geslachts Kenmerken. Mannelijke Bloem, Rxa.zxiX.\ssa nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bijna t’ond Kaï^

y rouwelijke Bloem. Amentum fubrotundum; bÿna rond Kattenftaartje. CoIl'IT. 3-phyllus, Corolla o, driehladtge Kelk, zonder Bloemkrans. Stigma bifidum, twee/pleîige Stempel. Drupa exfucca, i-fperma; drooge, ddnzadige Steenvrucht,

SooRTELijKE Kenmerken. (Volgens Smith) Foliis bafi triquetris, lateralibus, planis; met Bladen, asn den voet driekantig, ßaande terzijde, vlak. Pedunculo communi fimplici, algemeer.en eenvoudtgen Blaemßeel. Stigmate linear!, lÿnvormigen Stempel.

Mannelijke Bloem bij a, vergroot b. Vrouwelijke Bloem c, vergroot d , waaraan dt lijnvormige ßempel ziglbaar is, welke hierin afwijkt van het geßachts kenmerk. Een vrucht knods ç. Het Zaad f, vergroot g.

De Steng is bij den wortel fponsachtig, en laat zÿne fapbuizen duidelijk zien, gelÿk de afbeelding aanwijst. De twee onderße vrouwelijke Bloemhoofden rusten meest op langt ßel.n, welke in den vost van het driekantige Blad als in eene [chede zitten; de ver~ dere Bloemhoofden. gelijk ook de mannelijke, zijn vastzittende. De Kelkfchubjes zijn wit, zoo als ook de Meeldraden, die wel driemaal langer zÿn dan deze fchubjes. Dit bene» vens de kleindere , bleeke, tengere en ongetakte Steng, geeft deze foort een geheel ander aanzien dan de Sparganium ramofum, getakte Egelskop, zie mze Flora D. III. n’^.o.o^, van welke zij daarenboven verfchilt door fnaldere en lijnvormige Bladen, door veel langere Meeldraden tn langere Kelkfchubjes en door den eenvoudigen ßijl met een ftom~ pen ßempet. In beide foorten heeft eene dichogamie, verdeeld Huwelijk, plaats, bloei, jende de vrouwelÿke Bloemen het eerst. Onze foort groeit weinig hooger dan i^ voet.

Tusfchen Haarlem txiOverveen. Iveerlangbroek^ •, tk Schalkwek, in de Provincie f, Bq Culenburg. In de Geer Spicilegium alterum, ook bij nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opgeteekend. Doorgaant

Huishoudelijk Gebruik. Zal waarfch^nelsk hetzelfde z^a als dat van de Sp, ramofum, leeds door ons opgegevea.

Caractères Génériques. Fleur mâle. Chaton arrondi. — Calice triphylle. — Corolle nulle. ~ Fleur femelle. Chaton, Calice et Corolle comme dans la fleur mâle. — Stigmate bifide. — Drupe sans suc, monosperme.

Caractères Spécifiques. (Suivant Smith). Feuilles triangulaires à leur base, latérales planes. Pédoncule commun simple. Stigmate linéaire.

On voit vers a une fleur mâle, aggrandie vers b; la fleur femelle vers c, aggrandis vers à, où l'on voit le Stigmate linéaire qui s'éloigne ainsi du caractère générique, Cn a représenté vets e la boulette fructifère ; la graine vers f, et la même aggrandie vers g.

lige est spongieuse vers sa racine et met en évidence ses tubes séveux, ainsi que la figure le fait voir. Les deux têtes inférieures de fleurs femelles sont portées ordinairement sur de longs pédoncules qui sortent comme a’une gaine au pied de la feuille triangulaire : les autres têtes florales ainsi que les fleurs mâles sont absolument ses-sites. Les écailles calicinales sont blanches ainsi que les étamines qui sont au moins trois fois plus longues que ces dcailles. Ce caractère, ainsi que celui de la tige plus petite. pâle, plus déliée et indivise donne à cette espèce un aspect tout diférent de celui du Rubanier rameux, ÇSparganium ramofamf Ployez notre Flore Tome III. n'^.'iOg. dont elle diffère outre cela par ses feuilles étroites et linéaires, par ses étamines beaucoup plus longues et par la plus grande longueur de ses écailles calicinales et enfin par son flyle simple et son stigmate obtus. Il existe dans les deux espèces une ssrte de dichogamie, ou mariage séparé, car les fleurs femelles fleurissent les premières. Notre espèce ne s'élève pas au delà d'un pied et demi.

Entre Harlem et Overveen. A Neêrlangbroek f ; à Schalkwijk dans la Province HUtrecht f. A Culenburg et prés ÿ HIphen, suivant de Geer, dans son Sptcilegium alterum, Ceite espèce croit ordinairement avec le Fubanier rameux on le rencontre cependant bien plus rarement.

Usage Économique. Son usage doit vraisemblablement être le même que celui du R, rd-meux que nous avons déjà indiqué.

Geslacht» Kenmerken. Calyx 2 - valvis, multifloriis ; de Kelk tweekleppig, veelbloemig. Spicula disticha valvulis cordatis, cbtusis, interiorc minuta; de Airtjes aan twee rijen, de Klepjes halrvorm'g ftomp , vanwelke het bi/inenste het kleinste is.

Soortelijke Kenmerken. Spiculis ovatis, met eivorm'ge Airtjes. Calyce fiosculis brevlore• Kelk kleinder dan de JSloempjes.

Bij a een Airtje afzonderlijk. Bij b Bloem afzonderlijk. Bij c de Meeldraden en de StampersI De Pfortel als van een overblijvend Gewas, is zwaar. De Bloemftelen zijn tweelings , violetkleurig en bochtig ; de Airtjes knikkende en trillende,

De Halm hoog omtrent een voet', is min of meer rank, dikwerf roodachtig aan ’t boVenfte gedeelte en voorzien met eeniße bladen, die glad zijn, De iiloeinpluim nog jong zijnde , is een weinig in de fchede van het bovenfte blad gewonden-, deze Bloempluim is los, zeer wijd open en zamenge field uit tweellngtakken , wier verdeelingen of takjes golvende, hairvortnlg zijn en welke zeer gemakkelijk de Airtjes die zij dragen laten trillens deze Airtjes zijn rondachtig-eivorm'g of eenlgzins driehoekig, zamengedrukt , glad , ligt groen , ge-woonlijk paarskleurlg van onderen en uit zeven bleempjes zanten-gefield. D)e Kajbladen hebben drie nerfjes en zijn aan elkander gelijk en ftomp. De Bloemkranfen Zijn tweezijdig-. het baitenfte klepje Is grgoïer dan de kelk, eenigzins paarsacgtlg met witachtige randen, het binnenfte klepje is zeer klein en ftomp. ^FaTtod de Feilens.)

Bij het Huls te Dorth in het Kwartier van Zutphen; bij Tf'agenlngen s buiten Alkmaar, tusfclieti Jtgmond op den Hoef en Berg n, volgens De Gorter. Door mij gevonden te Overveen, op vlakke Duinen, en in de Vogelenzang s ook te Katwijk op de Landen bij het Mallegats buiten Utrecht, op den \Veg naar de Blaauw Cupels in het Spoel bij Cuilemburg,

Ncm Allemand, Gemeines Zittergras, Tliddcrgras. .Angl. Middle Quaking - gras; Cow-qiiakcs; Ladics-hair. Franç. Amourette moyenne.

Caractères Génériques. Calice bivalve, multiflore. — Epillet distique; valves en coeur» obtuses , dont l’intérieure est la plus petite.

K ers a on volt un Epillet séparé. J^ers b une Fleur aussi à part. Vers e les Etamines et le Pistil. La Faclne en qualité de vivace, est forte et bien représentée dans notre planche. Les pédlcelles jumeaux, ainsi que leur couleur violette et leur courbure y sont aussi très bien exprimés, de même que la disposition tremblottante des éplllets.

La Tige s'élève ordinairement à un pied de hauteur ; elle est plus eu moins grêle , souvent rougeâtre dans sa partie supérieure et garnie de quelques feuilles glabres, et larges d'une à deux lignes. La pannicule est un peu enveloppée dans sa jeunesse par la gaine de la feuille supérieure ; cette pannleule est lâche, très ouverte et composée de rameaux géminés, dont les ramifications sont ondulées, capillaires et laissent facilement trembler les éplllets qu'elles soutiennent-, ces épillets sont ovales: arrondi: ou unpeutrlangulaires, comprimes, glabres, d'un vert mêle de blanc , ordinairement de couleur violette a leur base et composes de sept fleurs. Les bâles qui ont trois nervures sont égales et obtuses. Les corolles sont distiques; leur valvule extérieure est plus grande que le calice, un peu violette, à bord blanchâtre, la valvule Interieure est très petite et émoussée. (Favrod de Fellen s.J

En divers endroits sablonneux près de la Maison de Dorth, dans le Quartier de Zuiphen ; près de éTa-geningen, et autour d’Alkmaar, entre Egmond op den Hoef et Bergen.

Usage Economique. Les bœufs, les moutons et les chèvres la mangent volontiers.

Ordo B!at. Roijeni Prodromi clasf. xvi. obligantheræ, ord. in. ftaminibus 4. Ord. Nat, de Jussieu clasf. vir. Plantæ Dicotijledonës apctalæ, ftamina hijpogijna, Orôi. n.

Geslachts Kenmerken. Calyx 4-fidus; de Kelk )n vier gefpleten. Corolla 4-fida, limbo reflexo ; de Bloemkrans vier -fpletig, met een omgeßagen Boord. Stamina longissima , de Meeldraden zeer lang, Capsula 2-locularis, circuinscissa ; 2-hokkig Zaaddoosje, in twee halfronden overdwars gedeeld.

Soortelijke Kenmerken. Foliis semi-cyllndraccis, integerrimis, basi lanatis; met Bladen,half rolrondachtig, geheel zonder tanden, van onderen wollig. Scapo tereti, ronden Bloemßeng.

Een Bloempje afzonderlijk E, waaraan het Schutblaadje a. De Kelk b. De Bloemkrans c'. Vrucht-beginfel en Stamper d, alles vergroot. Zaaddoosje o, vergroot f, r«« zijn rruohtbeklsedfel ontdaan g, vergroot h. Zaad i, vergroof k. Het onderße gedeelte van een Blad afzonderlijk, om het halfrondachtige , ßeufachtige en wollige daaraan te doen zien, De Sten'^ met de Bladeren zijn van onderen eenigzins gebogen. De Meeldraden zijn wel tweemaal zoo lang als de Kelk, Han de lange hairen onder den Kelk, waarvan Roth /preekt, heb ik niets kunnen ontdekken.

De Td ortel is fpilvormig, vezelachtig , wit van binnen en van buiten. De Bladeren komen alle u'.t den Id’ortcl voort; groeijen digt bij malkanderen ; zijn bultig naar buiten, vleesßg, zeer glad lijnregtvan onderen gegroefd, van een blaauwagtig groen en van 5 tot 7 duimen lang. Uit denzelfden irortel komen ver/cheidene Bloemßengen voort: dezelve zijn naakt of bladeloos, rolrond, zeer zacht-hair.g en groeijen tot de hoogte van bijna eenen voet. De uiir is langwerpig, rolrond, digt, van een tot 3 duimen lang. B)e Bloemen zijn ongeßeeld, van elkander gefcheiden door een eirond, van onderen gebuikt, hol en een weinig fpitspuntig Schutblaadje. De Helmpjes zijn geel. De Stempel is enkel, elsvormig en witachtig. (^Favrod de Feilens.)

In het Koegras t, langs de Zuider-zee onder ’t gras bij Harderwijk, Blulderberg, Haarden en Enkhuizen, ook om Hmfterdam, te Buikßoot en langs den gehcelcn IJkant. f Aan de Noord - zee op den Haak, achter ’i Gravezande en te Defzijl; aan den Zeedijk bij Harlingen, Roptazijl, D'jkshoek-, alsmede op fommige plaatfeii in de IHouden in Friesland.

Huishoudelijk gebruik. Dit kan als falade gebruikt worden. Het is een voortreffelijk voeder, voor Koeijen, welke hiervan zeer goede melken in overvloed geven. Gorter.)

«XjBJUgïm ■ ■ w »rg I, ■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OTim ■ ■ w».

Génériques. Ca/.'c^ quadrifide,— Corolle persistante,, quadrifide; limbe réfléchf; —. jLtamims très longues. — Capsule biloculaire, s’ouvrant horizontalement, supère.

Caractères Spécifiques. Feuilles demicylindriques, très entières, laineuses à leur base ; hampe cylindrique.

Vers Kon vo'it une Fleur détachée dont on voit la Bractée vers a;, lé Calice c» b ; la Corolle en c- le Germe et le Pistil en à, re t-ut agrandi. La Capsule se voit vers e, agrandie vers f, dépouillée de son péricarpe vers g , et agrandie vers h. La graine vers i, et agrandie vers k. On a aussi représenté à part la partie inferieure dgt;une feuille pour en faire mieux voir la forme demi cylin^ drique creusée en gouttière et la partie laineuse ,ui P y trouve. La tige avec ses fiuilles est tant soit peu courbée vers le bas. Les étamines sont au moins deux fois

individus de^ cette espèce ÿue Véditeur de cette Flore a observé dans ce pays U n'a jamais observé les longs poils dont Roth , dans sa Flore germanique, dit que le Calice est entouré à sa Base.

Sa racine est fusiforme , fibreuse, blanche en dehors et en dedans. Les feuilles sont toutes radicales, gazonames, convexes au dehors, applaties intérieurement, charnues, très glabres. Uni aires , cana^ Itculees a la base, d'un vert glauque et longues de z à 6 pouces. D'une même racine sortentplusieurtgt; hampes nues, cylindriques , légerement puhescentes et s'élévant peu à peu à la hauteur arun pied ou environ: L'épi est oblong, cylindrique, dense, d'un à trois pouces de longueur. Les Fleurs sont sessiles , séparées les unes des autres par une bractée ovale, ventrue à sa base, concave et un peu aiguë. Les anthères sont jaunes. Le stigmate est simple, subule, et Blanchâtre. CFavro4 de Feilens)

Le long du Zuiderzee , parmi l’herbe près dlHarderwyB, Muiderberg, Naar den et Enkhuizen ; près de Im Fier du Nord, op den achter 's Gravenzande , et^Delfzyl; le long de la digne maritime près d'Harlingen , Foptazyl et Dykshoek; ainsi qu’en quelques endroits dans les bois de la Frise.

Cette plante a aussi été trouvée à Spakenburg , près de Bunfehoten. CFavrod de Feilens.)

Usage Eeonomique. On peut la manger en guise de salade. C’est une excellente nourriture poutr les vaches, â qui elle fournit un lait plus abondant et meilleur. ^De Gorter.)

Engelcsh. Smal Hemlock Chervil wit rough seeds, E^ederduttjehe Bijnamen, Ruwzadigc Naald - Kervel.

Geslachts Kenmerken. Seinen , Set is a ut Aciifeis obsess iiin ; (yolgens R o ih.j lief Zaad met 3or stelt »f Stekels bezet.

Soortelijke Kenmerken. Semiiiibus ovato - acuininatls, dorso aciileis brevibus sparsis; met Zaden fcherp-puntig eirond, w'.er rug met kleine Stekeltjes is bezet.

Sij a eene afzonderlijke 3loem vergroot. Bij b ee« Vrucht veel vergroot, om de Borstels te doen zien; ep zijde bij c. Het algemeen omnindfel ontbreekt; een gedeelte van den Wortel is afgebeeld.

De Steng groeit ter hoogte van /o, 2 moeten hoog ■. dezelve is regt, getakt, uitgefpreid, breed-gevoerd, knoopig, Vgt groen , zeer glad en blinkend. De Bladeren faan wederkeerig ; zijn driemaal gevind, van boven glad, eenigzins gekruld, bleek groen en zacht hairig van andren; de kleine Hinnen zijn hartvormig, een r.einig ßemp en fjn getand. De Bladeren zijn aan hun voet met e ne zeer gladde fchede voorzien. Uit de Knobbels van den Steel en van de Takken fchieten eenige korte en zonnefchermige Bloemßeelcn. De algemeene Zonnefcherm beßaat uit 3 tot 5 ßralen, zonder algemeene onMin.lfel, De gedeeltelijke Zonnefchermen beflaan ook uit 3 tot 5 korte flraaltjes , en Djn voorzien van een gedeeltelijk omwindfel, hetwelk 3 tot lancetvormige en tegen de ßraaltjes aangedrukte Blaadjes heelt. De Bloemen zijn klein, bijna regelmatig, wit en voor de opening der Bloemen eenigzins roodagtig. De Hrucht is knodsvormig en rtrw. De Zaden rijp zijnde , zijn zwart, langwerpig eirond, en met kleine kromme hairborstels of doorntjes bezet. (_Favrod de Feilens.)

De reden waarom de meeste hedendaagfehe Plantkundigen deze Plant uit het geßacht Scandix, tot dat der Caucalis, met hetwelk dezelve veel meer overeenkomst heeft, hebben overgebragt, is gelegen in de Borsteltjes of Doorntjes, waarmede deszefs Kruchten zijn voorzien, en welke bij de ScamUs geheel ontbreken. (^Favrod de Feilens.)

Veel bij de wegen buiten Harderwijk, jdmßerdam, Ktterdam; Utrecht, aan de Stads - wat te ook te Deijderdorp en elders om Leijden en meer andere plaatfen.

Huishoudelijk gebruik, De jonge bladen zijn zeer aangenaam voor de Schapen. G1 editsefe G m e 1 i a.

Caractères Génériques, ^Suivant Roth.^ Semence garnie de soies ou d’aiguillons.

Caractères Spécifiques. Senenccs ovales-acuminées , dont le dos est parsemé d’aiguillons courts^

O« voit vers a , une TC/enr i^e’tache'e et agrandie, J^ers b Fruit très grossi pour en faire mieux, voir les soies; le même vu de côté vers c. Vombelle manque de colerette universelle, mais la cote-rette partielle se trouve représentée dans notre planche ainsi qu'une partie de la racine.

Sa tige est haute d'un pied et demi A 2 pieds, rameuse, diffuse, sillonnée, noueuse, d'un vert gai, très lisse et luisante. Les feuilles sont alternes, tripinnées, l'sses supérieurement, un peu frisées , d'un vert pale et en dessous mollement poi/euses ; les pinnules sont en coeur, un peu obtuses et dent',culées. Les feuilles sont garnies à leur base d'une gdine très glabre. Des noeuds de la tige et des rameaux sortent des pédicules courts ombellifères. L'ombelle universelle est formée de 4 à 5 rayons, sans colorette universelle. Les ombelles partielles sont aussi formées de e, à z rayons, assez courts et garnies d'une colerette partielle composée rfs 3 à 5 folioles lancéolées, appliquées contre le rayon. Les fleurs sont petites, presque régulières, blanches et un peu rougeâtres avant la floraison. Le Fruit est eu forme de massue et rude au toucher. Les semences sont noires, ovales, adjugées, hérissées de petits aiguillons recourbés et épars. ÇFavrod de Feilens.)

La raison qu: a engagé presque tous les Botanistes modernes à retirer cette pd^tt^le du genre i/i?j Scandix, ou l'avait placé Linné, pour la porter au genre des Caiicalides, avec lesquelles elle a bien plus de rapports, est fondée sur les aiguilles, dont sont armées ses graines et dont les Scandix sont entièrement dépourvus. (Favrod de Feilens.)

On en trouve, sur-tout, beaucoup sur les chemins et sur des terreins incultes autour d'Hardarnàjk, aémsterdam , Botterdam, Utrecht , aux remparts de Franeker et ailleurs.

Vsage Economique. Les jeunes feuilles sont très agréables aux moutons. (G 1 e d 11 s c h, Gmeiin.)

Geslachts Kenmerken. Calyx s-phyllus, äe Ke!k vijf-b!adrg. Corolla bifida, Uioemblaäen in twee gefpleten. Capsula unilocularls , apice dehisccns; het ZaaJäco’je eenhakk'g, berstende aan het boveneinde.

Soortelijke Kenmerken. Foliis ovatfs; rwf e.’vorz«/ge Bladeren. Petalls Calyci aequallbus, Bloembladen aan den Kelk gelijk. Caulibus diffusis, uitgefpreide Stelen.

Eene Bloem met hare Kelk vergroot a; de Kelk afzonderlijk en vergroot b; het J^ruchtb'eginfel en de Stampers C5 het Kaaddoosje met den bhj^oenden Kelk d, geopend en het Zaad daarin zigtlaar q.

De Wortel is kruipend, vezelagt'g en wit. De Stengen, die uit den zelfden Wortel te gelijk voortkomen, -van onderen liggende; verder regtßandig, lidvormig, getakt, rolrond, roodagtig van onderen, met hair en bedekt en van 8 ror 10 duimen hoog. De Wortelbladeren zijn eivorm'g , nederwaards op het Bladfleeltje afloopend : de Stengbladeren ßaan tegen malkander over; z'jn zamengegroeid, ongeßeeld, lancetvorm’g - eirond , ßomp, van onderen fmaller ; de bovenste Bladeren zijn tongvormig ; alle groen, aan wederzijde wollig en dikachtig. De Bloemßelen , die uit da verdeeling en aan den top der takken voortko'nen, zijn alle een-bloemig, regtßandig v)or en gedurende den Bloeitijd, en terug - gebogen gedurende de rijpwording der Zaden; de BloemHelen nog jong zijn Ie, zijn als in een hoofd te tarnen vereerngd, maar door den tijd ontwikke'en zij en verwijderen zich van elkanderen. Wanneer deze plant op drooge en dorre plaat ten groeit, ztjn de kelk-blaadjes met opwaars gaande hairen bezet, De bloem - bladen , die naatt-Alijks langer zijn dan de kelk - blaadjes , zijn fnal en half in twee gefplitst. De halmpjes zijn rondachtig en geel i de ßempels wit en ßomp. De Zaaddoos is b jkans ro vormig, eenigzins als een hoorn aan den top gekromd: dezelve fpiingt op van boven in tien onderfcheidene fnijdingen, zij is eens zoo lang als de kelk, De Zaden zijn veelvuldig en geelachtig, (_E a V r o d de Pellens.^

Caractères Génériques. Catice pentaphylle. — Pétales bifides. — Captule uniloculaire, s’ouvrant par le sommet.

Caractères Spécifiques. Feuilles ovales; pétales égaux au Calice; tiges diffuses,

Vers a on voit une fleur agrandie avec son calice; vers b le calice séparé et agrandi: vers C le germa et les pistils ; vers d Za capsule avec le calice persistant ; vers e le même calice ouvert pour faire voir les graines gui y sont contenues.

Sa racine est rampante, blanche et fibreuse. Ses tiges gui sortent plusieurs ensemble de la même raCine sont d^abord couchées à leur base, ensuite relevées, articulées, rameuses, cyhndrigues, rougeâtres vers le bas, couvertes de poils et hautes de Z à so pouces. Ses feuilles radicales, disposées en rosette, sont ovales, decurrentes sur le pétiole ; les caulinaires sont opposées, cannées ,sessiles , ovales -lancéolées, obtuses, atténuées à la base; les supérieures sont ligulées; elles sont toutes vertes, velues de part et d'autre et un peu épaisses. Les pédicules gui sortent de la dichotomie et du sommet des rameaux sont tous uniflores, droits avant et pendant la fleuraison et réfléchies pendant la maturation des graines ; dans leur jeunesse ils sont comme ramassés , mais avec l'dge ils se développent et séloignent les uns des autres. Lorsgue cette plante croit dans des lieux secs et arides les folioles du Calice sont couvertes de poils dirigés vers en haut. Les pétales gui sont à peine plus grands gue le Cafice , sont étroits et sémi - bifides. Les anthères sont arrondies , jaunes. Les stigmates sont blancs et obtus. La capsule est presgue cylindrigue, un peu courbée en forme de corne vers son sommet, où elle s'ouvre avec élasticité en dix segment différent ; elle est du double plus longue gue la calice. Ses graines sont nombreuses et jauné.tres. (^Favrod de Feilens.)

Près d'Harderr^yk, Plattem, Haarlem, Utrecht, Zviol, Leide, la Haije, Rotterdam Ct en divers autres endroits, car elle est assez commune partout.

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-pbyllus, âe Kelk vljfbladlg. Pcta\as, hitra ungues poro melll-fero; 5 Bloembladen f elk binnen den ïdagel met eene bomgjragende porie voorzien. Seraina nuda, naakte Zaden,

Soortelijke Kenmerken. Foliis inferioribus palraatis, sutnrals digitatis; de onderfte Bladeren palmvormig, de bovenfte gevingerd. Fructibus oblongis, langwerpige P’ruchten.

Bij a ziet men eene Bloem afzonderlijk; zoo nok de Kelk bij b; en bij c een Bloemblad afzonderlijk; Krnchtbeginfels en BPeeldraden bij d; bij o dt P’-ructit welke afvalt, zoodra dezelve rijp wordt; dezelve vergroot bij f.

£/;# den PKortel /Meten verfcheldene witte Vezelen, wervels-wijze uit. Ke Steng is regtftandig, dikwerf hoekig , gevoord , zeer glad, takklg en wasfende fomtljds tet de hoogte van 3 roeüe«. Ide fKortelbladeren zijn cirkels - wijze rondom den Steng geplaatst; dezelve rusten op de Bladßelen , die ge mord en van 4 tot 6 duimen lang zijn : deze Bladeren zijn bijna enkeld, omtrent halfrond, verdeeld in 2 Lobben, die nigvormig , ßomp gefnippeld en gekarteld zijn ; de Steng . bladeren ßaan weerkeerlg; de boverße rusten op korte Bladftslen of zijn geheel ongeßeeld, gevingerd, verdeeld In 3 /«r 5 Vjnregt - lancetvormige , gefnippelde en ßompgetande Blaadjes. De Bladflelen die den Steng omvatten, zijn aan wederzijde met een KHesje voorzien, dat tot Bladfcheedje dient, p^oor 't overige zijn alle de Bladeren zeer glad, glanzig, eenigzins vleefchig en bleek groen. De Bloemftelen, die uit de Okfels en de toppen voortkomen, zijn draad-vormig, naakt, gev ord, alleen-/taande en een-bloemig. De Bloemen zijn klein, en ble.k gel. De Bloembladen zjn geheel. De Kelk - blaadjes zijn terug gebogen. De Zaden zijn eirond, zomen gedrukt en vallen zeer /poedig a/, zoodra dezelve rijp zijn. (Favrod de Feilens.)

Eeze Plant is zeer gemeen en groeit overvloedig, vooral in veenachtige gronden.'

H u i s h o u d e 1 ij k Gebruik. Is uit het fcherpe geflacht der Ranonkels eene der fcherprte ; alle derzelvec deden zijn zoo zamentrekkende , dat zij op de inenfchelijke huid gelegd wordende , blaren trekken en hierom doop foinmtge Franfchen in plaats van fpaanfehe vliegen gebruikt wordt. —■ Volgens fommigen zou deze plant de ware herba sardoa der ouden zijn, en in menfehen, die deze plant gegeten hadden, het onwillig lagchen , dat men rlsus sardonicus noemt, verwekt hebben. Gmelin gesclilchte der Pflanzengifte, Wattuschka cn anderen, ook Letterbode A“. i8có. p.-soc. Men kan hieruit afleiden , hoe fchadelijk deze plant, door eenig dier uit nood gebruikt, of nog jong zijnde afgeweid wordende, voor hetzelve zijn moet. Het vte is hiervan afkeerig, maar door hetzelve gegeten wordende, verwekt het gevaarlijke toevallen en fomwijlen den dood: gedroogd zijnde onder het hooi, heeft het zijne fchadelijke eigenfehappen verloren, Gmelin en anderen, inzonderheid Krapf expérimenta de nonnuUorum Ranunculormn venenata quatliate, vicnnœ 176Ó. door Gmelin telkens aangehaald.

Caractères Génériques. Calice pcntaphylle. — Corolle pentapétalc ; onglet nectarifèrc. — Semen-, tes nombreuses, nues.

Caractères Spécifiques. Feuilles Inférieures palmées ; supérieures digitêes, fruits oblongs.

Vers a on voit une Fleur à parti ainsi jtie le calice vers b et vers c un des pétales aussi séparément: les germes et tes étamines vers d ; vers e le fruit qui tombe dès qu'il est mür s le même fruit agrandi vers f.

ILa racine pousfe des fibres verticillées blanches. La tige est droite, ordinairement anguleufe, sillonnéei très glabre , rameuse et haute d'un pied et demi jusqu'à 3 pieds. Les feuilles radicales fontdispofées

en rond au pied de la tige, portées par des pétioles flllonnés ,.^l')ngs de à 6 pouces; ces feuilles font presque ßmples, a peu pres demiurbiculaires, divifées en 3 lobes cunéiformes, obtufément incifés et crénelés:

les feuilles caulinaires font alternes ; les jupérieures portées fur de courts pétioles ou tout à fait fesßles , digitées , divifées e» 3 â 3 folioles linéaires - lancéolées et obtufement dentées. Les pétioles qui embrasfent la tige font ornés de part et d'autre d'une membrane ßipulaire. Toutes les feuilles font, au reste , très glabres , luifantes, un peu charnues et d'un vert pKle. Les pédoncules font axillaires et terminaux , filiformes, nus, ßllonne's , folltaires et unifier es. Les fleurs font petites , d’un jaune pÀle. Les pétales très entiers. Les folioles du Calice font réfléchis. Les graines font ovales comprimées, et tombent au moindre attouchement dès qu'elles font mdres, ^Favrod de Feilens.^

Usage Economique. Cette espèce est une des plus âeres du genre des Renoncules; toutes scs parties sort si caustiques, qu’étant appliquées sur la peau humaine, elles font lever des vessies; c’est pourquoi quelques personnes en font usage su lieu de cantharides. Quelques uns croient que cette plante est la véritable herba sardoa des anciens, et qu’elle excite chez les personnes qui en ont mangé , le ris involontaire e. convulsif, nommé ordinairement, le ris sardonique. Gmelln Geschichte der Pflanzengifte, tilattüschkts et d’autres, ainsi que le Letterbode A”. 1806. p: 501. On peut déduire da - là, combien cette plante doit etre nuisible aux bestiaux qui en ont mangé par nécessité, ou qui l’ont broutée dans sa jeunesse. Au reste, elle répugne au bétail, qui apres en avoir mangé, en éprouve des accidens dangereux et périt même quelques fois. Lorsque cette plante a été fauchée et séchée avec le foin, elle perd alors ses pernicieuse» propriétés, Gmelin et d’autres, sur-tout, Krapf, Expérimenta de nonnullorum Ranunculorum venenati qualitate. Viennœ ; 176Ó, souvent cité pat G in c 11 n.

Geslachts Kenmerken. Calyx Q-valvis, multiflorus; Kelk van twee Kleigt;jes^ veel“ lioemtg. Spicula ovata , muiica; het aih’ije eirond, Jiomp. Valvulis margine cariofis, acutius-culis; met Klefjes. aan den rand verdroogd, fpitsachtig.

SooRTELijKE KenMERKEN. Panîcula diffofa, «5? eene verfpreide Pluim, fpiculis fex-floris, lincaribus, zesbloemige , lijnvormige adirtjes. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Een afzonderlek aiirtje, veel vergroot bij a. Een afzonderlÿk Bloempje, veel vergroot b. Kelk- of Kaf blaadjes, vergroot c, buitenjie Bloetnblaadje, mede vergroot d. Dit is het zwaarfte van alle onze Grasjin. Eet heeft een zeer zwaren Halm, van welken een gedeelte is afgebeeldy en jvaar aan het ftompe bladbindfel zigtbaar is. De Bladen zÿn glad en gekield. De Bloem fielen zijn driehoekig, dragende .airtjes

De Bladen, fehoon van boven glad, zijn van onderen ruw in het aanraken, gelijk ook de Bloemftelen. De Pluim is zeer wijd, lang ddn voet en meer, De .^irlies zijn donker bruin, met groen doormengd. (Favrod de Fellens.)

Groeiplaatsen. Aan de kanten van Vaarten enSlooten, en in vochtige Gronden. Op vele plaaifen overvloedig.

Huishoudelijk Gebruik. Nog jong zgnde wordt dit Gras door het Vee gebruikt, in-ZondcThe.id door Rundereii, Paarden en Schapen, waarorn linneus verklaart, in zline reize door Gothland bl. 174, der Netlcrdüitfche vertaling, dat, indien men het in een bekwamen grond koadc zaaiden, desKelfs aankweeking dc moeite wel zoude belooneo.

Il fleurit en Juillet et Août. 3J. • nbsp;4* • nbsp;nbsp;nbsp;•'M» a » «sa* • « «* lt;» aO » lt;» •

Caractères Génériques. Calice bivalve, multiflore. Epillet ovale, obtus. Valvules scarieuses en leurs bords, un peu aiguës.

Caractères Spécifiques. Pannicule diffuse; épillets à six fleurs, linéaires.

On voit vers a un épillet séparé et fortement aggrandi i vers b une fleur aussi sé-» parée et aggrandie ; vers c les feuilles ealieinales ou les bâles ; et vers d le pétjle extérieur aussi aggrandi.

Cette espèce est la plus forte de toutes nés graminées indigènes ; son chaume est très gros ; on en a représenté une partie où l'on peut voir la languette des feuilles qui est obtuse. Les feuilles sont lisses et carénées. Les pédoncules sont triangulaires, portant des épillets de sàw fleurs. Cette plante parvient à la hauteur de 8 à lopieds» Add. du Trad. Les feuilles, quoique lisses en dessus, sont cependant au dessous rudes au toucher, ainsi que les pédoncules. Le pannicule est fort ample, long d'un pied et davantage i les épillets sont d'un rouge brun, mélé de vert. CFavroodeFellens )

Lieu Natal. Le long des canaux et dos fossés, et dans les terrcins humides ; elle est assez abondante en divers endroits.

Usage Économique. Lorsque cette plante est encore jeune, les bestiaux, et sur-tout, les vaches et les moutons la broutent volontiers; c’est pourquoi linnè, dans son voyage en Gothic, page 174, déclare que, si on pouvait la semer dans un terrein convenable, sa culture en vaudrait bien la peine.

* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-c ■iiiii .a;n»giwwii » -uiTiiiiM» •

Ord. Nat koijeni Prodromi Class, xvi. Oligaiitberæ, Ord. in. Staminibus 4. — Ord Nai, DE JUSSIEU Class. VII. Plantæ dicotylédones, apetelæ, Statnina hypogyna. Ord. n, , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Plantagines. — -volgens l in neus de rang onzeker.

4-fidus, de Kelk vierfpletig. Corolla 4-fida, limbo reflexo j Æe Bloemkrans ^-jpleitg, met een omgeßa-sen boord. Stamina longisfima, de Meeldraden zeer lang. Capfula a-locularis, circumfeisfa; i-hokkig Zaaddoosje. in 'twee halfronden overdivart geaeeld. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

SooRTELijKE KENMERKEN. Folüs ovatis, .glabtis ; met eironde gladde ßladen. Scapo tereti » ronde Bloemjieng. Spica flosculis imbri catis, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van over elkander liggende Bloempjes.

Een afzonderlijk Bloempje met de lange Meeldraden, vergroot bij a; hier aan is het Schutblaadje. het geen den _ Kelk de gedaante geeji van een ^-fpletigen Kelk. velke echter maar e,-j'pletig is zoo als dezelve afzonderlijk te zien is bij b, en dé Bloemkrans afzonderlek bij c, Kr acht begin fel en Stamper d, liet Zaaddoosje Q zich rijp geopend hebbende f, Zaad g,

27«/ verjcliiit naar den meer of minder vruchtbaren grond zeer aanmerkelijk in «ï grootte., de afgebeelde heeft geene lange Bloemair, welke fomwijlen een voet lang is. f., Steng is harig. De Bladen zijn aan de randen en nerven, en waar zij aan den Bladfteel nederloopen, mede harig, en hebben zeVenook fomwijlen vijf nerven. Det Zaaddoosje heeft zes zaden. De Plant groeit ter hoogte van i tot .2 voeten, Verfcheidenheden. Men vindt hier en daar in Frankrijk, Duitschland en Zwitferland, en welke^ men ook aankweekt in eenige Tuinen van ons Land, onder den naam vati gepluimde Weegbree, eene zeer merkwaardige verfcheidenheid van deze foort, van welke de Bloemfteng verdeeld is in onderfcheide .aiiren. — Men vindt hier te lande twee andere verfcheidenheden ; waarvan de eene veel kleinder is in alle hare deelen en de Bladen glad ; de andere heeft bachtig-getanden Bladen. (Favrod de FellensJ.

Kr acht en Geneeskundig Gebruik. Deze Plant was voorheen meer in gebruik dan tegenwoordig, doen wordt opgegeven in de Bataatfche Apotheek. De Bladen in water of melk gekookt of getrokken, worden gebruikt in Bloedvlocijingen en in den Loop ; ook tot mond-fpoelingen en Itovingen. Uitwendig worden zij verseh opgelegd tot bedekking en zuivering van ligte wonden. De Wortel eert^ds als huismiddel tegen tusfehenpoozende koortfen ; het Zaad minder in gebruik. Deze Plant maakt met de Galium .Âparine, Kleefkruid, volgens opgaaf van Rdpertorium der gefammtten Naturk. 1814. p, 429. een Ingredient uit van een middel, in 1 Duitschland vermaard, tegen de dolle honds-beet.

Huishoudelijk Gebruik. De Plant wordt door Schapen, Geiten en Varkens gegeten ; door Paarden en Runderen geweigerd. Linn. Pan Suecus : dus nadeelig in de Weiden, waar het ook door derzclver groote Bladen bq den grond de Grasfen verdringt. Het Zaad nog niet volkomen rqp zijnde, is goed voor Kanarie-Vogcls en Putters. (Mattüschka).

ÔrJ. Nat. âe yrKn nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Prodr. CZrrr« svi. Olîganthères Ord.xw. .A quatre étàminss,

Ord.nat.de jüssiïd, 6/. vn. Plantes dicotylédones; ctamines hypoeynes. Ord. ii.

C_A a. A c T È R E s G É N É R IQ ü E s. Calicc quadrifide — Corolle quadrifide, à limbe réfléchi. — Etamines très longues. — Capsule biloculaire, s’ouvrant horizontalement.

Caractères Spécifiques. Feuilles ovales, lisses. Hampe cylindrique. Epi form« de flüscules imbriqués.

On a représenté vers a une fleur à part aggrandie, ainsi que ses longues étamines i on voit vers b Zzr bractée qui donne au Calice l’apparence d'être divisé en ^segmens, tandis qu’il est réellement quadrifide ; la Corolle est représentée séparément vers c ; Zd germe et le pistil vers d ; la capsule encore fermée vers e et ouverte par la maturité vire f; enfin la graine vers g.

ié'après le plus grand ou le moindre degré de fertilité du sol, cette plante diffère beaucoup en grandeur. Celle que nous représentons ici, tdapoint les longs épis, qu'on lui voit quelques fois de la longueur d'an pied, La hampe est vente, ainsi que les feuilles à leurs bords ; ti leurs nervures et dans leur décurrence sur le pétiole ; ellés^ sont marquées de 7 «arrr/rijj et parfois seulement de 5. Zz» capsule contient ordinairement (gt; semences. Les hampes s’élèvent à la hauteur de un à deux pieds. Add. du Trad. On trouve qà et là en France, en Allemagne et en Suisse, et on cultive dans quelques jardins de ce pays, sous i» nom de ’PXscavamp;wi. paniculé, une variété très remarquable de celte espèce, dont la hampe est divisée en plusieurs épis distincts. Dans ce pays on en trouve deux autres variétés, dont l’une est plus petite dans toutes ses parties et dont les feuilles sont lisses i L'autre variété a ses feuilles dentées sinuées. CF a v r od de F e l leN s).

Lieu Natal. Le long des chemins et dans les prairies; elle croit abondamment par-tout.

Vertus et Usage Médicinal. Autrefois cette plante était bien plus en usage que de nos jours; cependant elle est encore indiquée dans la Pharmacopée Batave, Les feuilles cuites ou infusées dans de l’eau, ou dans du lait sont employées dans les flux de sang, et dans la d}s-senterie ; ainsi que comme gargarisme et fomentation. On s’en sert aussi à l’extérieur appliquées fraîches peur couvrir et nettoyer de légères plaies. La racine était jadis considérée comme un remède domestique contre les fièvres intermittentes. La semence est moins en usage. Cette plante, avec le Gaillet Grateron ou K.ièble, (Galium Aparine. Link.; suivant l’indication du Fepertorium der gesummten Naturk. 1814 pag. 429, forme une p.artie des ingrédiens employés comme remède contre la morsure des chiens enragés; remède très renommé en Allemagne.

Usage Economique. Les moutons, les chèvres et les cochons la broutent, mais les chevaux et les vaches la refusent Linné. Pan Suecus ; ainsi elle est nuisible dans les près pareeque ses grandes feuilles étouffent les plantes environnantes. Les semences avant leur parfaite maturité sont une bonne nourriture pour les serins et les chardonnerets. (_M a t t u s cas agt;

De droogbloem op de volgende scan bevond zich oorspronkelijk bij de voorgaande beschrijving in het boek.

Dit boek bevatte enkele droogbloemen die niet door de oorspronkelijke eigenaar zijn verzameld. Deze zijn bij restauratie verwijderd en te kwetsbaar om uit het plastic omhulsel waarin ze nu zijn geplaatst te halen.

The dried flower in the next scan used to be in this book near the preceding description.

This book contained several dried flowers which were not collected by the original owner of the book. These flowers have been removed during restoration and are too delicate to remove from the plastic jacket they are in.

Geslachts Kenmerken. Calyx quiquedentatus, ^-tandige Kelk. Corollæ labium fiipe-rius planum, integrum ; inferius tripartitum, lacinia media indivifa : de bovenlip van den Btoent~ krans vlak, gaaj; de onderlip in drie gedeeld, het middel~ßipje onverdeeld.

SooRTELijKE Kenmerken. Foliis cuneiformi-ovatis, trilobis, dentatis; we/ wigvormig-eironde, drielobbige. getande Bladen. Curollis calyce pungent! majoribus , lacinia media labii inferioris acuta i Bloemkranfen, grooter dan de ßekende Kelk, en het middelßipje van den onderlip puntig.

De Plant is afgeèeeld in vier onderßeheide deelen» om dat wegens hate grootte, anders maar een enkel gedeelte van dezelve op de Plaat zou hebben knnnen gebragt worden, Men ziet nu duidelijk het hoekige, en vooral onder aan het knoopachtige van den Steng. — Bene Bloem met den Kelk afzonderlek, vergroot en van voren gezien a, op zijde b. aan welke men ziet den hoekigen Kelk met ftijve punten, De Bloeni' krans is violet kleurig, van buiten witachtig met paarfche vlekjes, en mede ze^r harig. De Bloemen zitten digt tegen elkanderen. Men ziet de Zaden in den bodem van den Kelk c, een Zaad vergroot d. De Plant hoog tot 4 en 5 voeten.

Bq aimer ongen, te Zeist ter zgde de Kerk^ te Schoorldam in Noordholland, om Amfterdani buiten de Utrechtfche Poort aan het achter Molenpad gaande naar Groot Stadlander.

Geneeskundig Gebruik. De geheele Plant geeft een fterken reuk en een weinig bitteren fmaak ; oudtqds oordeelde men dezelve te zijn, hartfterkend , toonwekkend, prikkelende, openende ; maar tegenwoordig erkent men, dat deze eigenfehappen waar van de eerfte haar den naam heeft doen geven van Cardiaca, dat is, hartfterkend, vrq onzeker zijn, waarom zq dan ook tegenwoordig zeer weinig gebruikt wordt, noch in de Apotheek, noch onder de Huismiddelen. CFavrod de Pellens).

Huishoudelijk Gebruik. De Bloemen gezocht door de Bqen. De Plant door Paarden, Schapen en Geiten gegeten, door Runderen en Varkens geweigerd. Linn. Pan, Sueeus. Door Brugmans als fchadelijk in de weiden opgegeven.

Caractères Génériques. Lèvre supérieure de la Corolle plane, entière ; lèvre inférieure divisée en 3 segmens dont l’intermédiaire est sans division.

Caractères Spécifiques. Feuilles cunéiformes, ovales, trilobées, dentées. Corolles plus grandes que les calices dont les segmens sont poignans; la découpure du milieu de la lèvre inférieure est aiguë.

La plante est réprésentée en 4 parties séparées, pareeque à cause de sa grandeur notre planche n’aurait pu en faire voir qu'une seule portion. On y voit clairement et sur-tout au dessous des noeuds de la tige sa forme carrée, Vers a on voit une fleur à part avec son calice. aggrandie et vue en face ; et de côté vers b. On y voit aussi distinctement le calice qui est anguleux et dont les segmens se terminent en pointes piquantes. La corolle est de couleur rouge-pâle, blanchâtre en dehors avec des taches violettes et très velue. Les fleurs sont placées très pris les unes des autres. On voit les semences dans le fond du calice vers c, et une d'elles grandie vers d. La plante s'élève de 4 â 5 pieds.

Add. du Trad. Les feuilles inférieures subcordiformes-ovales, trilobées ; lobes latéraux plus grands que P intermédiaire, découpés en dents profondes du côté extérieur ; lobe du milieu îrifiJe i feuilles caulinaires lancéolées trilobées les supérieures sont quelques fois lancéolées, acuminées et très entières. Toutes les feuilles sont étalées., épaisses . dures et pubescentes. La calice est glabre et ouvert. Les Bractées sont linéaires , subulées, CFavrod de Fellen s).

A Amerongen; à Zeist, à côté de l’Eglise. A SchoorIdam, dans la Hollande septentrionale; autour St Amsterdam, hors de la porte d’Utrecht -, au second sentier qui conduit au Groot Stadlander f.

Propriété et Usage. Toute la plante a une odeur forte et une saveur un peu amère; autrefois on la croyait cordiale, tonique, incisive, aperitive; mais, de nos jours on a reconnu que ces propriétés, dont la première lui avait fait donner le nom de Cardiaque, c’est à dire ; cordiale, sont assez incertaines; aussi est-elle fort par employée aujourd’hui soit dans les Pharmacies, soit dans les remèdes domestiques. (Favrod de Fellen s.)

Usage Economique. Les abeilles recherchent ses fleurs. Les chevaux, les moutons et les chèvres la.broutent volontieis, mais les vaches et les cochons la dédaignent. Linn. Pan Suecus. Brugmans la regarde comme nuisible dans les prairies.

T^oogi. Lauch-blättriger Bocks bait, Haberwurzel. i^ngelich, Purple Goat’s-beaid. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum, naakt ontvangbed. Calyx fimp'.ex^ pnlyphyllus ; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, veelbladlge Kelk. Pappus plumolüs, ftipitatus; gefluimd, gejiamd

SooRTELijKE KENMERKEN. {Folgens wiLLüENOW). Calycibus, coToUæ planislîmæ radio longioribus; met Kelken^ langer dan dejïralen van den zeer vlakken Bloemkrans. Corollulis angustisfimis, truncatis; zeer enge^ geknotte Bloemkransjes. Pedunculis fuperne incraslatis; Bloemjielen, boven aan dikker wordende. Caule ftricto ; ßijfjiaanden iieng,

De geopende Bloem A, het naakt ontvangbed a. Een afzonderlijk Bloemfie- van den rand b, een der kleindere Bloempjes Van den fchÿf c. Het Fruchtbeginfel ver^ groot d. De Stamper met de zaamgegroeide Helmknopjes .afzonder l^pk e , vergroot [. Een Zaad op zijn Stammetje en met zijn fraai gepluimd Ruif je g Het Kuifje van boven gezien h. De Steng, gelijk dezelve bij den Reik in dikte toeneemt i. De Kelk is bijna twee maal zoo lang als de Bloemkrans. De Bladen gelijken naar die der Prei, Van waar hare eigenaardige foortnaam ontleend is, maar de kleur is lichter groen ; aan de binnenzijde hebben zij eene witte flreep in het midden

De Wortel is penvormig, tang, regt, dun en melkgevende- De Steng is hoog , pijp.* vormig, kruidig, getakt. De Bladen omvatten den Steng, zijn Jmal, Jiÿf en gaaf (FAVRGD DE Pellens.)

Door MEESE gevonden aan de kanten van Koornlanden, tusfchen Beetgum en Maifum id Friesland, en door mig veel buiten Elmflerdam, op den Ringdijk van de Diemermeer, tuslcheij rien Amftel en het Tolhek van dezelve Meer; als ook buiten Breda — De Plant zich vroeg in den ochtend fluitende, gelijk de meer algemeene Tragopogon pratenfe. heeft dan zeer veel gelijkheid aan dezelve, en de T. porrifolium zal uit dezen hoofde door plat tkundigen waaifchijueliik dikwijls voor de pratenfe 2511 aangezien, te meer dewÿ aan de geflotene Bloem door de lange Kelkbladen het paarfche van den Bloemkrans, het geen denzelven . geopend zijnde, anders dadelijk doet onderkennen, niet terftond wordt gezien. Deze Plant zal hierom denkelijk op vele plaatfen van ons Vaderland zijn voorbij gezien, en uit dezen hoofde zullen nog maar weinig Groeiplaailen van dezelve bekend z^n.

Geneeskundig Gebruik, De Wortel heeft eene zacht ontbindende, openende, voedende kracht, waarin zg de gewone Boksbaard T. pratenfe overtreft, volgens mürRay appt medic, t. I. p. i6a.

Huishoudelijk Gebruik. In Engeland wordt zij opzettelijk aangekweekt onder dep raam van Salfafg, wordende deizelver uitfchieiende Stengen als Aspergien gebruikt, en eene aangename en voedzame fpÿs, welke in Engeland zeer gezocht is. Miller Gat'd; Diet; ai) R R Y A N T liera diateticâ.

Caractères Génériques. Receptacle nu. — Calice simple, polyphylle. — Aigrette plumeuse, pétliculée.

Caractères Spécifiques. Se'tJn willdenow. Calices plus longs que le rayon ae la corolle qui est tics applaiie. Corollules très étroites, tronquées. Pédoncules renflés vers le h^ut. Tige raide.

O» a représenté la fleur ouverte, sgt;ers A., le réceptaele eu, vers a; Corollale du rayon, versai', une âes petites coroKules du disque, vers c ; le germe aggrandi, vers à', le pistil et les étamines cannées, vers e, et aggrandies vers f; une semence avec son pédicule et sa jolie aigrette plumeuse, vers g; la mime aigrette vue par dessus, vers h; la tige se renflant audessous du calice, vers i-

Le calice est à peu près d^ux jois plus long que la corolle. Les feuilles ressemblent à celles du Porreau, d’où est dérivé te nom spécifique de cette espèce; mais la couleur des feuilles est d'un vert plut gai, et d'ailleurs elles sont marquées vers le milieu du côté intérieur d’une raie blanche.

Add. du Trad. Sa racine est fusiforme, longue , droite, tendre et laiteuse. Sa tige est haute, fistuteuse, herbacée, rameuse. Ses feuilles sont amplexicaules, étroites, ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;raides et entières. — Ce genre a beaucoup de rapports avec ceint de la Scorzonére,

dont il se distingue cependant par son calice simple ou formé d'un seul rang de folioles, tandis que celui de la Scorzonereimbriqué et écailleux. ^Favrod de F E L L E N s}.

Elle a été trouvée par meese le long des bords des champs entre Béetgum et Marsum, en Frise. Je l’ai trouvée en abondance près Amsterdam, sur le Kingdijk du Diemer Mcer, entre l’Am-s.el et te péage du Diemer Mcer; je l’ai aussi trouvée à Breda f. Les fleurs de cette plante se forment de bonne heure le metan, ainsi que celles du Salsifix des priés, (Tragopogon pratense LIN N.) qui esc assez commun, et avec lequel notre plante a bien des rapports de ressemblance; plusieurs botanistes auront donc vraisemblablement, par suite de cette ressemblance, pu prendre notre plante pour le Salsifix des près, d’autant plus que lorsque les fleurs sont fermées et couvertes par les longues folioles calicinales, on ne voit pas d’abord la couleur pourpre de la corol e, qui si elle était ouverte distinguerait évidemment notre plante de l’autre. C’est pourquoi il est pro-bab'e qu’on aura souvent passé, dans notre patrie, à côté de cette plante sans la reconnaître et par conséquent sans indiquer son lieu natal.

Usage Medic. La racine de cette plante est douce au goût, résolutive, apéritive, pectorale et nut’itive; ce en quoi elle l’emporte sur le Salsifix des près (.Tragopon pratense. link.) J^urray App'. medic: Tom: i pag; 162.

Usage Économique. On cultive en Angleterre à dessein cette plante, sous le nom de Salsafy, pour en cueidir et manger les jeunes dousses, en guise d’Asperges, csquelles fournissent un alimert agréible, nourrissant et très recherché en Angleterre. Miller Gard: Diet: iÇC BRYANT Flora Didtetifa, # . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Geslachts Kenmerken. Receptaculum nudum, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pappus pilofusj

harig Zaadpluis, Corollæ radii lineares, angusüsûmi; de ßralen van den Bloemkrans lÿnvor-~^ tuig y zeer ßnal,

Hst naakte ontvangbed, vergroot a. De harige kelk afzonderlijk b, een tweekunnig Bloimpje van den fchijf z, vergroot d. Ren enkel vrouwelijk Bloempje van den rand, hetwelk grooter is dan een fchijf-bloempje, met het fmalle paarschachtig» flraaltje e, vergroot f, zaad met het harige zaadpluis g, vergroot h.

De Steng is omtrent édn voet hoog, regt, hoekig, paar sch, harig, verdeeld. .De Bladen zijn wederkeerig, vastzittende , lancetvormig, volkomen gaaf, harig en een weinig ruw op hei aanraken. De Bloemen zijn geplaatst in regte, eenvoudige wijde, en met Bladen voorziene Takjes, Zij ßaan verder in de oxels der Bladen, eenzaam en op Bloemßeeten. De Straal-Bloempjes zijn zeer fijn en vleeskleurig. De fchijf bloempjes zijn eerst geel, en vervolgens grijsachtig, CFavrod de Pellens).

Öp Muren en Wallen te .Zlmßerdam bij bet Funen, te Haarlem, Utrecht en T'sfelfein. Ïn de Duinen van Overveen en den Hogelenfang bq Haarlem, en bij den Hage en onder Was-fenaar, voorts in (Iraanlanden op de booae klei van de provincie Utrecht, vooral onder Houten en langs het Beufichemfehe Hoetpad, ook om Nymegen en elders. Door den Heer Htrod de pellens ook algemeen gevonden, om .Amersfoort, Rheenen, Hrnhem en Zutphen,

H D isHouDELijK Geb RUIK. De Bloemen worden door de Bijen gezocht, hallbä. De Plant wordt om derzelver fcherpte door al het Vee geweigerd, lin n eüs.

Q, K'S. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Génériques. Receptacle nu. Aigrette poileuse Corollules du rayon

On voit te réceptacle aggrandi, vers a ; le calice velu, vers b ; un des fleurons hermaphrodites du disque, vers c, et aggrandi, vers d ; une des fleurettes femelles du rayon, plus grande que les fleurons du disque, avec sa languette étroite et pourpre vers e; aggraudie, vers f; semence avec son agrette poileuse, vers g; aggran-die vers h.

Add. du Trad. La tige est haute d’environ un pied, droite, anguleuse, purpurine, poi^ leuse, divisée. Les feuilles sont alternes, sessiles, lancéolées, très entières, poi-ieuses et un peu rudes au toucher. Les fleurs sont disposées en grappe terminale, droite, simple, lâche , et garnie de feuilles ; elles sont au reste axillaires, solitaires et pédonculées. Les languettes du ra-lt;)on sont très menues et couleur de chair. les fleurons du disque sont d'abord iaunes et ensuite grisâtres. (F a v R o o DE Fellen s.)

Sur les murs et les remparts èé Amsterdam, près de Funen ; à TJarlem, Utrecht, et ‘Tsseïsfein. Dans les dunes à Overveen et au F~ogelensang ; près d’Harlem ; près de la Haye et à Wassenaar' outre cela dans les champs à blé et dans les terres argileuses et élevés de la Province iéUtrecht ; le long du sentier de Beusichem ; autour de I^imègue et ailleurs. Le traducteur de cette Flore a trouvé cette plante assez commune autour d’Amesfort, de Rhensn, Arnhem et Zutphen. (Favrod de Fellen s.)

Usage Économique. Haller dît que les abeilles recherchent ses fleurs. Linné assure que tous les bestiaux refusent de manger cette plante à cause de son acrcté.

TK.IANDB.IA, D I G Y N I A. nbsp;D K I E M A N N I O E N , T W E E W IJ V I GEN.

Geslachts Kenmerken. Calyx bivalvis, folitarius, inultiflorus , in rachi flexuofa, dentata ; de kelk tweeklefpig, op zich zelve ftaande, veelbloemig, aan eene bochtige, getande rist.

SoORTELijKE KENMERKEN. Calycibus quinqucfloris, truncatis; w«? vijftloemige, geknotte Kelken. Foliis involuiis, mucronato pugentibus ; ingewikkelde, aan de punt fte-kende Bladen.

Eene Kelk afzonderlijk, welks blaadjes gefleufd en flomp zÿn, bÿ a. Een bloempje afzonderlijk, van welke in ieder airtje s of 6 gevonden worden, b, Meeldraden - en Stampers z. Halm, Bladfcheden en Bladen zijn geheel glad, en grÿsachtig blaauw. De airtjes zijn aan de algemeene rist aangedrukt en vast zittende, en de rist beßaat uit zekere leedjes. — De airtjes verfehillen zeer aanmerkelijk in getal en grootte: zÿ zÿn van 8 tot 18, en aan fommige Planten zijn de airtjes een of tweemaal grooter dan aan andere Planten: de afgebeelde is de middelfoort. De airtjes ßaan ook zeer ongelÿk digter rf nader bÿ elkanderen. Dit gras groeit ter hoogte van a tot aj voeten.

Aan den Dollard ; bg het ftrand te Katwgk f , te Scheveningen f, en elders langs de kust. Deze foort fch^nt in Europa vr^ zeldzaam te zijn, daar zij in de Flora Germanica van roth niet is opgegeven. Volgens de Flore françaife van la marck wordt zij aldaar niet gevonden, dan omftreeks Parÿs: in Zwitferland, mijn Vaderland, vindt men ze niet dan op enkele plaatlen. (Favron de Pellens).

H u I s H o u D E L IJ K G E B R u IK. Zal ook gel^k de Duinhelm tot wering van de verftui-ving der Duinen kunnen geplant worden.

Caractères Génériques. Calice bivalve, solitaire , multiflore sur une râpe flexu-euse, dentée.

Caractère^ Spécifiques. Calices à 5 fleurs, tronqués. Feuilles roulées en dedans, mucronées et poignantes.

On voit vers o.., un Calice sépard, dont les folioles sont canaliculdes et obtuses. 'Kers b, une fleur aussi à part dont 5 à 6 sont renfermdes dans chaque épillet. Les Etamines et le Pistil vers c. Z« chaume, les gaines et les feuilles sont en» tiirement lisses et d’un bleu grisâtre. Les dpillet s sont sessiles et comprimés centre la râ^e commune qui est un peu articulée. — Les épillets différent considérablement en nombre et en grandeur. On en trouve de Z à , et dans quelques plantes ces épillets sont une ou deux fois plus grands que dans d'autres. Celle qui est ici représentée tient le milieu entre ces divers produits. Les épillets sont aussi plus ou moins rapprochés les uns des autres. Cette espèce s'élève de 2 a| pieds.

Au Dollard ; près du rivage à Katwyk f, à Scheveningen, et ailleurs le long du rivage.

Note DU Trad. Il parait que cette espèce est assez rare en Europe; car elle n’est point indiquée dans la Flore germanique de rot h; dans la Flore française de la marck, on ne la trouve, y est-il dit, qu’aux environs de Paris ; et, en Suisse, ma Patrie, on ne la trouve qu’en peu d’endroits. (FavroddeFellens).

Usage Economique. On pourra probablement la planter dans les Dunes, comme on y plante le Roseau des sables, {^Arundo arenaria, linn:) pour fixer la mobilité des sables.

JJoogd. Gemeines Kummel, En^etsch, Common Caraway, Elederlandjchi Bÿnamen, Karuw^* Hofkomgn.

Geslachts Kenmerken. Fructus ovato-oblongus ftriatus ; de vrucht eirond lang-vergig. geßreept. Involucrum i-phyllum, eenHadig Bloem-omwindfel. Petala carinata, inflexo-emarignata; Bloembladen gekield. binnenwaarts gebogen, uitgerand.

SOORTELIJKE KENMERKEN. Caulc ramofo, met get akten Steng. Vaginis foliorum ventricofis, gebuskte Bladfcheden. Involucro partial! nullo, zonder een afzonderlijk Bloem-omwindfel.

Een enkel Bloempje vergroot, waaraan de geßachts kenmerken zigibaar zijn bÿ a. //er zaad b , volkomen rijp c, vergroot d , het éénbladige Bloem-omwlndßel bij e. Dit zou volgens fommigen wel eens uit twee of drie Blaadjes bejiaan, het geen ik echter nimmer heb waargenomen. De wortel is eene zware petiwortel. als bÿ dß Peen, aan de afgebeelde is een wortelblad De Bladen zijn glad, en gelijk de ßeel bleek groen, tweevinnig en ingefneden. De Plant groeit tot de hoogte van ■^voeten.

.Zan den voet der bladfcheden van de bovenße Bladen vindt men veel-fpletige Stoppel-blaadjes. Men moet zich weinig verlaten op het aanzÿn of afwezen der fcherm-dekfets. welke in deze, gelijk in alle andere planten van deze famielje^ zeer lig-telyk afvallen. (Favrod de Fellkns),

./Jmeland -, te Groningen buiten de Ebbinge poort. In weiden buiten Franeker. BÇ yjmßerdam, buiten de Utrechtfche poort aan het Molenpad, bg Stadlander; ook aan den Mui-derd^k. Bg Houten in Utrecht, en aan den Lekkendijk, tegen over Everdingen. In het Broek bij flrnhem. Bg Nymegen, In de weide om Tiel, en te Meinderswijk in de Betuwe,

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Het zaad, tot de vier groote verwarmende zaden behoorende, heeft eene windbrekende flijm-verdunnende en maag-verfterkende kracht; de Plant is ook opgegeven in de Bataaffche apotheek.

Huishoudelijk Gebruik. De wortels gekookt wordende-, zijn voor den mensch eene aangename en gezonde fpijs, boven de Pastinaken te verkiezen, en worden voor onze tafels aangepreze'n ; linneus, oleditsch en b e ïan t. Flora diœtetica, en zullen door cultuur nog verder kunnen verbeterd worden, fcrome Naturgefchichte'). Deze wortels worden in eenige landen met azijn en fuiker ingemaakt, en in andere Landen bereidt men hiervan zekeren wijn. (Mattuschka). De jonge bladen kunnen als kool gekookt, ook iu foe-pen gebruikt worden, gunner', linneus. De zaden worden als kruiderg bij de fpijzen gebruikt, en komen in kracht tusfehen de venkel en het komijn. Dezelve worden in onze komijn- of Leijdfcbc kazen, dikw^ls voor komijn gebruikt. Dit had vooral plaats, toen het ko-mgn door den geftremden zeevaart naauwelijks te bekomen was, hetgeen echter om deszelfs meerder geurigen fmaak boven de Karwei, altoos in deze kaas te verkiezen is. — De Plant is niet minder aangenaam voor al het vee, en vermeerdert ook de melk der koeien. Gattenhoft, CR ome; de laatfte wil de Plant als een zeer nuttig vee-voeder opzettel^k geteeld hebben. De Bgen azen op de bloemen. Mattuschka. — Deze Plant willende kweeken, zal men het zaad liever in den Herfst dan in de Lente zaaijen; in het volgend voorjaar moet de grond wel gehakt, en als bij de Peen behandeld worden. Miller, Diet:

^llem. Gemeines Kümmel cinglais. Common Caraway. français. Cumin des prés. Cumin commun.

Caractères Génériques. Fruit ovale-oblong, strié. Collerette universelle mono-phylle. Pétales carénés, infléchis et échancrés.

' GAR.ACTÈRES Spécifiques. Tige rameuse. Gaines des feuilles ventrues. Collerette partielle nulle.

Vers 'a, 'tn voit quot;une fleur réprésenîée séparément et aggrandie, et où l'on distingue les caractères génériques, f^ers b semence', vers c la même parfuttemen^ mûre et aggrandie vers d. yers e la Collerette universelle monoph^lle. laquelle, selon quelques observateurs est formée de a à 3 folioles, ce que je n'at cependant jamais remarqué. La racine est formée d'un gros fuseau semblable à celut ae la Carotte-, la figure que nous en donnons ici présente aussi une des feuilles radicales. Les feuilles sont lisses et d'un vert pâle , ainsi que la tige, bipinnées et découpées. La plante s'élève jusqu'à la hauteur de 3 pieds.

Note du Trad, -ré la base des gaines des feuilles supérieures on trouve des stipules mul-tifides. On doit faire peu de fond sur le caractère tiré de la présence ou de l'ab-senc des collerettes qui dans le Carvi, ainsi .que dans plusieurs autres plantes de cette famille sont extrêmement caduques. (Favrod de Fellen s).

Dans rîle iéAmeland -, à Groningue hors de la porte dite Ebbingerpoort. Dans les prairies, autour de Franeker f; près il .Amsterdam, hors de la porte d’Utrecht, au senrier du moulm .qui conduit à Stadlander; ainsi qu’à la digue de Mulden ; à Houten près d’Utrecht, et au Lek-kendyk., vis à vis d’Everdinge« ; au Broek, près è.'Arnhem -, autour de Fiimègue, et à 'diel, 'dans les prairies, et à Mynderswyk dans la Bétuwe.

Vertus et Usage Médicinal. La semence, qui fait partie des quatre semences ‘chaudes, a une vertu carminative, incisive, stomachique et diucretique. C’est pourquoi cette plante est indiquée dans la Pharmacopée Batave. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..

Usage Economique. Les racines cuites fournisent à l’homme une nourriture agréable «t Saine, préférable même à la Carotte et peuvent être servies sur nos tables. Linné, g l e-îOïï'sc'fi et BRŸANT, Flore diététique-, elles peuvent encore être améliorées par la culture. (CRoMé Naturgeschickte'}. Dans quelques contrées on confit ces racines au vinaigre état» sücrè , ét en d’autres contrées on en prépare une sorte de vin. (Mat t u sc h k a). On peut Cûirh et manger les jeunes feuilles comme on cuit les choux on peut même en faire de la soupe, (otr N'n £ R , LI N N É). — Les semences peuvent servir d’épicerie dans les alimens, et possé-cteft't unfe fô'ice moyenne entre celles du Fenouil et celles du Cumin. On s’en sert souvent au lieu de Cùmin dans nos fromages de Leide, ou fromages au Cumin ; ce qui avait lieu, surtout, lorsqûe par ta stagnation du commerce maritime il était difficile de se procurer ce dernier, qui à «aüse de sa plus] grande saveur et odeur est toujours préférable au Carvi dans ces sortes de fromages. — Cette plante est aussi très agréable aux bestiaux et augmente le lait aux vaches. (GaYTenhoff, crome); ce dernier désirerait qu’on la cultivât exprès pour en former une nourriture des plus utiles au bétail.

Les abeilles viennent volontiers picorer sur ses fleurs. (M at t u sc h k a). ’— Si l’on veut eultiver cette plante , il faut en semer les graines plutôt en automne qu’au printemps ; au printemps suivant J on doit bien bêcher la terre et la traiter comme pour la Carotte. Miller, Diet.

Gewoetiiijk. Ap’um, lioo^d. Sellerie Eppich, dtS^el^ch. SmUlaçe Parsley. ■t\eüirlandjche Üi/nuKien. VA'ilde Scl'ctij. JuF\ rouw-Meik,

Geslacuts Kenmerken. Fmetus ovatus, ftriatus ; eironde, geßreepte vrucht. InvGlucrum i-phyllum, eer.blaaig Bloem omuindfel. Petala a.qualia, inflexa, Bloemblad den binnenwaards gebogen.

Soor TE LIJ KE Kenmerken. Caulc fulcato, met gevoorden Steng, Foliis caulinis cuneilbrmibus, wigvormige Stcng-bladen.

Om den wortel in zijnen natuurlijken ßaal te doen zien, welken aanmerkelijk van dien da- geteelde lgt;elterij verfchilt, heeft men op de afbeelding hiertoe veel plaats moeten mruimen, en pechts een kiemen tak der Plant kunnen geven. _ 1'en bloempie, nog niet bloeijende, afzonderlijk a, in volkomen bloei b; vrucht van natuurlijke grootte z-, vergroot d: zelden heeft het een algemeen of bijzonder bloem-cmwindfel, maar in plaats daarvan een Stengblad, op de afbeelding te zien. De Bladen zijn driefpleiig, met tnftiijdingen getand. De Bloemfchermen zijn in de okfets der Bladen en aan den top der Stengen, De vrucht is van onderen buik-achtig. De Plant groeit ter hoogte van drie voeten en hooger.

De Steng ts regt, of een weinig liggende, gefeufd, glad, geknokkeld en verdeeld in weerkeerige takken. De Blaadjes zijn drtedeelig, met infnijdingen als tanden, omgekeerd'eirond, wigvormig. (jdhVKttï) »e Fellens).

In ^A'orizz.wwgr-Nglanden in friesland. Aan den IJsfeldijk bij Kampen. Op het Eiland Schokland. Aan flootkantcn, buiten Alkmaar f. let I'Daterland. QtsWaznt .ylmßerdam den AinRel, cenigc fingels en den Muiderdçk. Buiten Haarlem, op den weg naar Sparenwoude,' len het Fenningsveer. In de. Hooien tusfehen het riet langs de Maas, achter ’sGravendgk.—Door Favkod de F ellens gevonden, om Rotterdam, op vele plaatfen langs vaarten, en aan den Dçk, tusfehen den Boezem en de Rotte.

Kracht en Geneeskundig Gebruik- Wortel, Kruid en Zaden zÿn als geneeskrachtig in gebruik. — De Wortel, onder de 5 groote openende Wortels in de geneeskunde gerekend, is nuttig in de veiftopping van de buiks-ingewanden, en ftrekt tot bevordering der pisloozing. Het Zaad is wind-brekend en ontbindend, en behoort onder de 4 kleine verwarmende 2'.aden. Het Kruid is als geneesmiddel thans minder in gebruik. Het zoude volgens fommigcn als een koortsmiddel zgn aan te prÿzen.

Huishoudelijk Gebruik. Zeer bekend en algemeen is het gebruik van Wortel, Sieng en Bladen van de Selleiij, als een aangename fp'yze, zoo wel gelijk falade, als gekookt en in foepen toebereid. Linneus en andere willen, dat z^ op haren natuurlijken grond en in het wild groeijende, zoo als ook de afgebeelde genomen is, vergiftig zoude zÿn; doch door cultuur de gemelde aangename fpijs zoude worden. Miller echter verklaart in zijn Dictionary, door eene 4C-jarige ondervinding te hebben waargenomen, dat de fcherpe fmaak van onze wilde feller^ door aankweking niet vermindert; dat zij ook minder hoog groeit, en zulk een regten Steng niet maakt, als de gewone, welke men teelt. Onze felleriy is het Apium der ouden, volgens Alpikus, door Haller aangehaald..— De Plant wordt door het vee gebruikt, maar paaiden weigeren het. (Linneus, Schamp;eber).

^llem. Sellerie Eppich, Anglais- Smallage Parsley. irançais. Persil des marais. Céleri sauvage. Ache odorante.

Caractères Génériques. Fruit ovale, strié. Collerette universelle monophvlle Pétales égaux, infléchis.

de pouvoir représenter la racine de cette plante, dans son état naturel., qui diffère considérablement ae celle du Céleri cultivé, nous avons au lui consacrer »ne bonne partie de notre planche et nous contenter de donner seulement une petite branche de la plante — l'ers a, on voit une fleur non encore épanouie, représentée séparément -, et vers h, dans son parfait épanouissement ; vers c, le fruit de grandeur naturelle, et aggrandi vers d. — On y observe rarement de Collerette soit universelle soit particulière, mais en échange on y voit une feuille caulinaire * ainsi qu’on peut le voir dans notre planche. Les feuilLs sont bipinnées, incisa-serretées. Les ombelles sont platées aux cisselles des feuilles et au sommet des tiges. Le fruit est ventru vers le bas. Cette plante s'élève à 3 pieds de hauteur et davantage.

Add. du Trad; La tige est droite ou un peu couchée, sillonnée. glabre, genicnlée et divisée en rameaux alternes. Les folioles des feuilles sont irtfides inciso-denlées , ovale s-renversées et cunéiformes. (F a vrûd de Fellen s}.

En Frise au Workummer-Nylandcn, A la digue de Vessel., près de Kampen. Dans l’île de Schokland. Le long des fossés autour àl^Likmaar f. Au PKaterland. Autour dam, le long de l’Amstel, de quelques unes des contre-escarpes (cingels) et au Muiderdÿk. Autour A’Harlem, sur le chemin de Sparenwotide et du Penningsveer. Dans les fossés entre les roseaux le long de la Meuse gt;nbsp;près de ’r Gravendyk,

Mdd, du Trad. Autour de Rotterdam gt;nbsp;en plusieurs endroits, le long des fossés, et en-tr’auttes sut la digue entre le Boese m et la Rotte, (Favrod de Fellen s).

Vertus ET U SA GE Médicinal, On emploie comme médicament la racine, l’herbe et les semences. — La racine, rangée par les médecins entre les 5 racines apéritives majeures, est utile dans les obstructions des intestins du ventre et facilite l’écoulement des urines. La semence est carminative et dissolvante et appartient aux 4 semences chaudes mineures. L’herbe est de nos jours moins en usage qu’autrefois comme médicament. Quelques personnes la recommandent comme fébrifuge.

Usages Economiques. L’usage de la racine, de la tige et des feuilles du Céleri est assez connu et assez général comme un aliment agréable, soit comme salade, soit écuvés, soit en soupe- Linné et d’autres observateurs prétendent que le Céleri, dans son sol naturel et croissant sans culture, tel que celui représenté par notre planche, est vénéneux; mais que la Culture le rend un aliment sain et agréable. Miller déclare, cependant, dans son Dictionnaire, avoir observé parsuite d’une expérience de 40 ans, que le goût âcre de notre Céleri fauvage ne diminue point par la culture, que sa tige est moins élevée et moins droite que celle du Céleri cultivé. Notre Céleri, selon AlpinUs, cité par Haller, est le vrai .Hpium de» anciens. L« bétail la broute volontiers, mais les chevaux la refusent. (Linné , ScaR£»ERgt;

Geslaciits kenmerken. CalyxX 5-partitus , vijfdeeligc Kelk. Stigma capitatum , un-dique pilosum ; de Stempel als een hoofdje, van alle zijden harig,

SooRTELijKE KENMERKEN, (volgens wiLLD.) PediinciiUs subbifloris, met Bloemflelen veel tyveebloemig. Lcguminibus glabris , tetraspcrmis ; gladde vierzadige Peulen, Fohis oblongis , truncatis ; lang-werpige , geknotte Bladen.

De Kelk vergroot a. Eene Stamper van natuurliike grootte b , zoo als het in den Kelk befloten is en vergroot c. Het Klagje d. De K'^iekjes n. Het Kiclije f. De Bloemjlelen dragen dihvijls maar ééne bloem , zoo als is afgebeeld,, en het meest door mij gevonden is. De Bloemßelen zi n bijna zoo dan als Hoofdhair : het Bloempje is klein en violetkleurig,, vooral aan het vlagje. De Stoppels als een half pijltje. De Peulen hebben fomv’ijlen 5 Zaden. De Bladen eindigen in tv/eefplctige klayvieren, 'waarsnede ple plant klimt en zich flerk hecht.

De Stengen zijn zyvak , zeer dan,, verfpreid, klimmende, een weinig hoekig, glad en van een levendig groen. De Bladen zijn weerkeerig, gevind, zonder een onefen blaadje: de Blaadjes zijn ten getalle van 8, tegen over elkander, vastzittende, lijnvormig-lancetvormig, geheel gaaf en eindigende in een klein doorntje. De Stoppel-blaadies zijn aan den voet voorzien van dM of twee tanden. De Bloemflelen zijn in de Okflels, draadvormig, regt, hoekig en een weintg harig. Zij dragen gewoonlijk twee Bloe7nen, waarvan de eene meestal misdraagt. De Peultjes zijn glad, kort, zeer flomp, bijna tnet leedjes, bruinachtig. De Zadest zijn bolrond en zwartachtig. ÇFavrou DE PELLENS.)

Ttisfchen de Granen op Kleigronden in Utrecht f, ook in de Provincie Holland en elders.

Huishoudelijk gebruik. Een algemeen onkruid op den Akker, maar, nog niet in het Zaad gefchooten zijnde, door wieden te verdelgen. Het uitgewiede is een goed voeder voor het Vee. QMattuschka.) Het Gevogelte zoekt het Zaad op. Crome.

Caractère générique. Calice à 5 divisions. Stigmate en tête, poileuxde tout côté.

CARACTERE SPECIFIQUE. (Suivant Wüld.) Pédoncules ^ubbiflores ; légumes glabres, tètraspermes.

On voit vers le calice aggrandi ; le Pistil de grandeur naturelle tel qu'il est renfermé t dans le Caltcevers b, et aggrandi vers c. Le pavillon vers d; les ailes vers .f, la qutllc ou cartne^ vers f. Les pédoncules ne portent ordinairement 'qu'une seule fleur c est ainsi du moins que je l'ai observé le plus souvent et que je Pat fait, représenter. Les pédoncules sont presque aussi micesque des cheveux. Les fleurs sont petites et de couleur violette, surtout au pavillon. Les stipules sont s'émi-sagittées. Les légumes contiennent par fois semences. Les feuilles sont terminées par des vrilles bifides., au . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. • mejen des quelles la plante grimpe et se cramponne.

Add. du Trad. Ses tiges sont faibles, trés grêles., diffuses^ grimpantes, un peu anguleuses, glabres et d’un vert gai. Ses feuilles sont alternes, pinneés sans impaire ; ’ folioles au nombre de 8, opposées, presque séssiles, linéaires~ lancéolées, trés entières et terminées par une petite epine. Ses stipules sont marquées d'une ott deux dents à leur base. Ses pédoncules sont axillaires, filiformes, droits, anguluex et- légèrement pubescens; ils portent ordinairement deux fleurs dont l'une avorte le plus souvent. Ses légames sont glabres, courts, très obtus, presque articulés et brunâtres. Ses semences sont globuleuses et noirâtres. (Fafrod de Felleks.)

Entre les blés dans les terres argileuses de la Province d’Utrecht f,ainsi que dans la Province d’Hollande et ailleurs.

' Usage Économique. Cette plante est très nuisible dans les champs d blé; cepcndatit on peut la détruire en l’arrachant avant la maturité des semences.; elle forme alors une bonne nourriture pour le bétail. Mattuschka. Les oiseaux recherchent ses graines. Crowe.

KJ g: J g nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xarKjrjrjcjBTTgTtsircKr»

SYNGRNESIA, POLYGAMIA S U P E R, F L U A ; Z A M E N T E L E N D E N , OA’ERBODIGE VEELWIJVERIJ

Gt sLA.cuTs KENMERKEN. Receptaculuui nudum, naakt Ontvangbed. Pappus simple. , eenvoudig Zaadpluis. Calyx cylindricus, calyculatus ; squamis apice sphacelatis : Kelk rolrond , zelve gekelkd ; met fchubben aan den top als ingebrand.

S OORT EL IJ KE KENîiRRKEN. Corollis rcvolutis , met omgekrulde Bloemkranfen. Folii.' pinnatifidis , viscidis ; in vinnen gedeelde lijmige Bladen. Squamis calycinis laxis , longitudine Periantbii; vijde Kelk - fch ;bbcn1er lengte van het Bloem - bckleedfel.

Een tv/eekunnig pijp - Bloeinpje van den fehijf vergroot b. Ec« enkel vrotiyeelijk.Blotmpjt van den rand.gt; met het omgekrulde Bloemblaadje c. — Steng, Bladen en Kelken zijn alien zachtharig en lijmig, en van eene bleek ''groene kleur. De Steng is gefleufd en zeei getakt. De P,laden zijn vastzittende en wederkeerig. De Plant groeit ter hoogte van tvtee voeten. De Plant en vooral de Bladen, hebben cene flinkende lucht.

De Wortel is vezel achtig gedachtig van buiten, v'it van binnen. De Steng is regt, gerond, getakt en 'voorzien van groene en roodachtige flrepen. De Bladen zi'rn lancetvorniig, flomp , als in vinnen gedeeld met fomfe vinnen , getand , het eene blad op het andere afloopendc. nbsp;nbsp;De Takken zijn getakt , veelbloemig en

hier eis daar voorzien met kleine lancetvormige fchubjes. — Door het overige gelijkt dezelve naar het ge^vone Kruiskruid, (S. vulgaris) 5i’««rv«« zij echter verfchilt : i door haren .Steng, v'elk,e gev’oonlijk veel flerker, meer getakt, zachtharig en kleverig is. Si. door hare Bladeren , van beide zijden zachtharig, kleverig en van een bleeker groen. 3 door haren vdjden zachtharig kleverigcn Kelk , en door haren buitenjlen in het oog vallenden Kelk. 4 i/oor hare Straalbloemen, met korte en gekrulde ftralen. (Favrou DE FeLLENS.)

In l’riesland bü de Senecio vulgaris. Bij Harderwijk, langs den Zeekant. Bij Nimwegen. In bet Spoel, bü Cuilenb-irg. Bij Amerongen'sexs Doorn f. Aan den Anthonies-dijk bij Amfterdam, en aan den Zwartwaters-dük. In de begroeide Duinen van den l^ogelenzang, bij Jdaarlem, en el Iers. — Ook zeer overvloedig door Favrod de Fellens gevonden in de jonge Bosfehen van Soestdijk en Driebergen.

Caractère générique. Réceptacle nu. Stigmate simple. Cæ/z?« cylindrique, caliculé, à écailles colorées oit tachées à leur sommet.

Caractère spécifique. Corolles roulées. Feuilles pinnatifules, visqueuses; écailles calicinales lâches, de la longueur du périanthe.

Ners a on voit un des fleurons hermaphrodites du disque' le même aggrandi vers b. Une fleurette femelle du bord., avec sa languette roulée vers c. — La tige., les feuilles et le cahee sont couverts' de poils doux en visqueux , et d'un vert pâle. Les feuilles sont sessiles et réfléchies. La plante s'élève à la hauteur de a pieds. Toute la plante, surtout, les feuilles répandent une mauvaise odeur.

Add. du Trad. Sa racine est fibreusejaunâlré en dehors^ blanche en dedans. Sa tige est droite, arrondie, rameuse et ornée de stries vertes et rougeâtres. Ses feuilles sont alternes., amplexicaulcs-sessiles, lancéolées., obtuses, pinnatifides , à pinnes obtuses, denticulées, décurrentes Tune sur l'antre. Les rameux sont rameux et chargés çà et là de petites écailles lancéolées. Aureste , cette espèce ressemble assez au Seneçon commun ÇSenecio vulgaris. LjNNé :) d^nt elle diffère cependant i» par sa tige ordinairement plus forte, plus rameuse, pubescente et visqueuse ; 2° par ses feuilles pubcscentes des deux côtés, visqueuses et d'un vert plus pâle ; 3quot; par son calice lâche, pubcscent-visqueux, et par son calice extérieur étalé; et 4° /)«r ses fleurs radirées ; à rayon court et roulé. (Favrod DE Fellens.)

En Frise on le trouve mêlé avec le l^eneçon commun. Près de Hardcrwyk, le long des bords de la mer. Prés de Nimègue. Au spoel prés de Cuilenburg. Prés d'Amerongen et Doorn f.

A VAnthonysdyk prés ^Amsterdam et au nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aux dunes garonnéts du

On le trouve aussi en abondance dans les nouveaux bosquets de Soestdyk et à Driebergen, (Favrod de fellens.

GESLACHts Kenmerken. Calyx bivalvis, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kelk. Spicula oblonga, teré-

tiuscula , disticha ; langwerpig , rondaehtig , tweereijig ^rtje. Glumis acuminatis, mei puntige Kaf blaadjes.

SooRTELijKE Kenmbrken. Qvolgens Smith). Panicula secunda , diiTufa; met een^ iÿdige, zich uitfpreidende Pluim. Flosculis aristatis j genaaide Rlaempjes. Culmo tereti ronden Halm, Foliiscaulinisplanis, vlakke Steng-bladen. ÿiAà,\z^amp;'2ïQiamp; ,vezelachtigen H^ortel.

De Bladen, regtflreeks uit den IVortel komende, veel langer dan dn Halm-bladen, De geheele Pluim is een weinig zamengedrongen en knikkende. — Dit Gras ver-fchilt van d^e F. ovina door dén ronden Halm-, langere en engere Pluim, en door den korten Haald, waarin de Hirtjes eindigen i terwÿl zij ook over het geheel grooter is, — Zÿ onderfcheidt zich van de F. rubra, door het borstelige van Wortel- en Halmbladen beidei het zaamgedrongene der Pluim, en kleindere eironde, zeer kort-genaalde Hirtjes._ Groeit ter hoogte van 3 voeten.

Het getal der Bloempjes y welke een airtje bevat, verfchilt fomwijlen van 3 tot 5, dikwÿls in dezefde Rluim. Daar en boven ziet men nu en dan de Bloemflelen twee aan twee uit den Halm ter zelfder plaats voortkomen, (Favrod si F E L L E N S).

Buiten Leyden. aan de vliet en meerburger Wetering, om Utrecht, Hymegen én elders.

HD ISHOüDELIJK Gebrüik. Komt in nuttig voeder voor de Schapen veel overéén met het Schaap Zwenkgras {Festaca ovinaquot;}. Crome. Onder de beste grâsfen gerekend^ Veike h^zonder verdienen aangekweekt te worden, om de overvloedige weide welke het geeft en het fijne hooi, het geen hier van. komt. Bath, Soc. vol. IX./. 143. C gr T is roemt dit gras in zÿn werkje, on the Britisch Grasfes y vooral voor fijne Graspaden. '

Caractères Génériques. Calice bivalve. Epillet oblong, sub-cylindracé, distique. Bâles acuminées.

C A R A CT èr ES Se É c iTi QUES. (d’après S M iT h). Panicule unilatérale, diffuse. Fleurettes barbues. Chaume cylindrique. Feuilles caulinaires planes. Racine fibreuse.

On voit vers a , un dpillet représenté en face, et de côté vers b. La 'Bâle vers c. La Corolle avec les Ltamines et le Pistil vers d. La Corolle seule et aggrandle, vers e. Les Etamines et les Pistils séparés vers f. Les Semences vers g.

Les Feuilles sortant immédiatement de la Racine sont beaucoup plus longues que le Chaume. La Panicule entière est un peu comprimée et vacillante. Cette espèce diffère de la Fétuque ovine (.Festuca ovina Linn.) par la rondeur de son Chaume ; par sa Panicule plus longue et plus étroite et par la brièveté de la Earbe qui termine les éplllets; d'ailleurs elle est plus grande dans son ensemble.—• Elle se distingue de la Fétuque rouge Ç^Festuca rubra. Linn.) par ses feutllet radicales et caulinaires qui sont toutes sétacées ; par la compression de la Pa~ nicule et par ses Epillets plus petits, ovales et terminés par une très courte barbe. Elle s'élève jusqu'à la hauteur de 3 pieds.

Note du Trad. Le nombre des fleurs renfermées dans les bâles varie quelques fois de 3^5, souvent dans la même Panicule. Outre cela on voit par fois les pédoncules sortant deux à deux du même point du chaume. (Favrod de Fellens).

Autour de Leide, au EUet et au Eleerburger fEetering ; autour de Péimègue et ailleurs.

Usage Economique. Par la bonté de la pâture qu’elle fournit aux Moutons, elle a de grands rapports avec la Fetuque ur/«« (Festuca ovina. Linn:) Crome. On la met au rang des meilleurs grämens, et mérite d’être cultivée particulièrement, à cause de la grande abondance du pâturage qu’elle fournit et de la finesse du foin qu’on en recueille. Bath. Soc. vol. IX, p. 143 Curtis , dans son opuscule on the Britisch grasses, loue beaucoup cette plante, surtout pour en former des seutiers finement gazonnés.

Hatuurl, Rang,, volgens linn. xxn, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, f^njelierbloetnigen.

Geslachts Kenmerken. Calyx monophyllus, inferus; Kelk ddnbladig, onder het vruchtbeginzel. Corolla nulla, geene Bloemkrans. Semina duo calyce inclufa ; 'twee Zaden in den Retk beßoten,

SooRTELijKB KENMERKEN. Calycibus fiuctus claufis, obtufis j «rer geßotene, ßonife vrucht-Kelken.

Jn den natuurlijken ßaat zijn de takjes dezer Plant meer door ddn gevlochten dan de afgebeelde vertoontwelker takjes men uit elkanderen heeft verfpreid, om ze te dutdelÿker te doen befehouwen.

Etne afzonderlijke Bloem op zijde en vergroot a, van boven gezien b. Meeldraden en Stampers veel vergroot c. Een rijp Zaaddoosje van natuurlijke grootte d, ygrgroo? e. Een Zaad f, vergroot g. De geheele Plant heejt eene grysgroene kleur, en komt in houdins:^ en gedaante zeer veel overeen met de Ic. annuus, waarvan zÿ echter verfchilt door eene bleekgroene kleur; nedervallende, kortere en meer getakte Stengen; korter en digter bij elkander flaande Bladen, voorat bij den wortel; ßompe kelktandjes, eenigzins naar binnen gebogen^ welker randen wit en vliesachtig zijn ; ook bloeit de fc. perennis twee maanden later,

De Kelken, welke eerst geßoten zÿn, openen zich na de rijping de Zaden. CFaVrou DE F ELLENS.)

In de Binnenduinen van If^asfenaar en Loosdutnen ; onder Overveen : ook aan de holle Bilt buiten Utrecht, en op andere plaaifen.

Huishoudelijk Gebruik. Dit is de vermaarde Plants aan welker wortels in Polert de Coccos polonicus, eene Schildluis gevonden wordt, welke roode korrels oplevert, die een bloedrood Sap geven, welke eene voorirefFelgke verwftof zqn, genaamd Poolsch Grein, of Scharlaken Grein, befchreven door briïn in .Zet. phys. med .^c. N, C. rol. UI. en door HOUTTUYN in zÿne Matuurl. Hist. D. I. ƒ, X. bl. 484 env. Dit werd volgens mat-TuscHKA Fl. ßlefiaca vol. It. A 37ö. in Polen bij eenige duizende ponden verzameld en verkocht. Het Bataafsch (jenootfehap te Rotterdam, heeft eenige jaren geleden eene prijsvraag opgegeven, of dit ook hier te lande gevonden wordt, doch dit is quot;zonder gevolg gebleven. Ook oordeelt St. j. v. geuns, in de yerh. der FIoll. Maatschappij, D XXVI. bl. 313, dat deze Plant in ons land te fchaars en te veel verfpreid groeit, om daaraan veel van dit grein te kunnen opzamelen, indien het al in ons vaderland zou gevonden worden.

De Piant wordt door het Vee geweigerd. In het loïfe zand groeiende geeft het eenige vast-« heid en humus aan dezen grond. Cr o me.

Nom. client. Dauernder Knavel. Pohlnischer wégen tritt» Anglais. Perennial Knawel.

Caractères Génériques. Calice monophylle, infère. Corolle nulle. Semences au nombre de deux renfermées dans le Calice.

Dans l'état naturel les tiges de cette plante sont lien plus entrelacées tfue ne le représente notre figure, dont on a écarté les branches les unes des autres afin de les faire voir plus distinctement,

' On voit vers 'tl. y une fleur séparée, vue de càté et aggrandie, et vtre par en haut vers b. Les Etamines et les Pistils fortement aggra'ndis vers c. Une capsule ntPre de grandeur naturelle vers d, et aggrandie vers e. Une 'Semence aussi

I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de grandeur naturelle vers f, er aggrandie vers g. Toute la plante est d'an gris

, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verdâtre et ressemble beaucoup, soit par son port, soit par safvrme-au^zXzsm'Jos

annuel. {Scleranthus annuus lin n.) dont elle diffère cependant par sa couleur d'un vert plus pâle ; par ses tiges plus couchées. plus courtes et -plus rameuses i ■par ses feuilles plus courtes et plus serrées les unes contre les autres, et, surtout , vers sa racine ; enfin par les dents obtuses des calices ^ai sont comma , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;recourbées en dedans et dont les bords sont blanchâtres et un peu membraneux ;

Note du Trad. Les calices, qui d'abord sont fermés, s'ouvrent ensuite après la natura-tion des semences. (.Favrod de Fellen s).

Aux dunes intérieures de Wassenaar et Loosduinen ; autour â'Overveeni ainsi qu’au Holle-Pilt prés d’Utrecht et ailleurs.

Usage Economique. C’est à la racine de cette plante qu’on trouve en Pologne la fameuse Cochenille de Pologne .Patte, de puceron à écaille, qui forme de petits grains rouges, dont ou retive Un suc d’un,rouge sanguin, qui donne une excellente couleur à teindre, connue sous le nom trivial de Grain ou écarlate de Pologne, et décrits par breyn in Hct. Phys. med. ^c. N. C vol. III, ainsi que par houttüyn dans son Hist. Nat. D. I. H. X. p. 484 et suivantes. Ce grain, d’après mattuschka Fl. Siles. vol. II. p. 37Ö, se recueille en Pologne et se vend par milliers de livres. La Société Batave de Rotterdam., avait proposé , il y a quelques années, d’accorder une prime à celui qui répondrait de la manière la plus satisfe-sante à cette question ; si l’on trouve et receuille aussi ce grain dans ce pays ; mais elle est demeurée jusqu’ici sans réponse; aussi et. j. van geuns peuse, comme il le dit dans les Mémoires de la Société Holland. Partie lléXNl. p.'iiZi flue cette plante est trop rare et trop dispersée en ce pays, pour pouvoir en receuillir en assez grande quantité, si toute-fois on la trouve réellement

Les bestiaux la refusent. Lorsqu’elle croit dans les terreius sablonneux et mobiles cette plante leur fournit un peu de fixité et de terreau. Crome.

Geslachts Kenbierken, Calyx iinbricatus , ventricofus, Squamis fpinofîs; Kelk mei over elkandar liggende Schubben, buikachtig, de Schubben gedoomd Pappus capillaris,Scaber; het Zaadpluis als Hoofahair of fcherp. R eceptaculum villofum ; vlokkig Ontvangbea.

SooRTELijKE KENMERKEN. Qvolgens wILLD.) Folüs decurrentibus, hispidis, piii-natifidis, laciniis bilobis, divaricatis, fpinoiis, met nederwaarts loopende, fcherpharige, als in vtnnen gedeelde Bladen , welker Slippen tweelobbig, wijd aitgefpreid, geaoornd zijn. Caly-cibus ovatis, arachnoideo-pubescentibus; eironde, als met fpinrag bezette, zachtharige Kelken, Squamis lanceolatis, fpinoiis, patentibus; lancetvormige, gedoomde, wijdjlaande fchubben.

Het vlokkig ontvangbed a. Bloempje afzonderlijk , veel vergroot b. Zaad, vergroot c. Het Zaadpluis. het geen pluimachtig is en dadelijk van het Zaai afvalt, d. De Bladen zijn wederkeerig, van onderen wit wolachtig : de bladflip-pen weerkeertg, naar boven en beneden wyd uitfiaande: de Blad-doornen geel en glimmend, — De Plant groeit ter hoogte van 4 voeten,

ingevolge ddn van de geflachts-kenmerken, door linneus bepaald, moet het Zaad,, pluis als Hoofdhair zijn : nogtkans is .in de befchrevene en andere foorten van dit geflacht, het Zaadpluis volkomen gepluimd : uit dezen hoofde hebben Jbmmige Plantkundigen hiervoor een nieuw geflacht gemaakt, onder den naam van Cirlium: anderen hebben de gemelde foorten gebragt onder het geflacht Cnicui. (ïavkod depellens). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Eene verfcheidenheid met witte Bloemen, door de gorter aangeteckend, bij Egmond op den Hoef, in Hoard-Holland, te groeijen.

Huishoudelijk Gebruik. Dezelve zou door Paarden gebruikt worden, linnlt; Pan. juec, zeker wanneer de Plant nog jong is. De Varkens eten de Plant, wanneer dezelve klein gefloten wordt (crome); maar de Schapen laten die onaangeroerd. De Stengen z^n in net voorjaar als fpgzen te gebruiken, na dezelve eerst gefchild te hebben, (katiuschka).

Cahactères Génériques. Calice imbriqué, ventru, à écailles épineuses. — Aigrette capillaire ou rude. — Réceptacle velu.

Caractères Spécifiques, (selon wiIld.) Feuilles décurrentes, hispides, pin-natifides, à découpures bilobées , ;divar)quées, épineuses. Calices ovales, pubescens et comme couverts de toile d’araignée. Ecailles lancéolées, épineuses, ouvertes.

On voit vers le Réceptacle velu. Un fleuron séparé et fortement aggrandi. , , vers b. Une Semence aggrandie .vers c.. L'aigrette qui est plumeuse et se d'et acha réellement ' de la semence , vers d. ieJ fleuilles sont couvertes en dessous d'un duvet tlanc ; les découpures des feuilles sont alternativement dirigées en haut et * nbsp;nbsp;nbsp;' ' ‘ en bas et très écartées les unes des autres. Les épines des feuilles sont jaunes

Note' du Trad. D'après l'un des caractères de ce genre établi par l i n n é les aigrettes doivent être capillaires -, cependant dans notre espèce actuelle et dans quelques ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' autres encore les aigrettes sont vraiment plumeuses ; c'est pourquoi, quelques

■ ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;auteurs-en ont formé un nouveau genre sous le nom de Cirse ÇCirsium') et d'autres

■i.L nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;les ont placé dans le genre des Gniques ou Quenouilles (O«xc»j}. (favrod de

pellens). nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Lieu Natal. Le long des chemins. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, z .

''DEdoRTBR en a signalé*une’variété à fleurs blanches , trouvée prés à’Egmond op den Hoef en Nord-Hollande.

VrAOE Economiqùe. Linné dans son Pan. fuec. assure que les chevaux le mangent, irais j-sans doute, seulement tandis que la plante est encore très jeune. Les cochons la mangent aussi quand elle a été coupée fort jeune. ’’Cromej mais les moutons n’y touchout pas. On peut manger au printemps les jeunes tiges après en avoir en levé l’écorce (mattuscbxa).

Geslaciits Kenmerken. (Volgens Swartz,) Corolla 5-petaIa, fubringens, peta„ lis patentibus: Blmnikrans van 5 Bloembladen, bijna srijnzende, met ivijdflaands BloBtnbladeni Labellum e bafl ftyli ccalcaratum patens ; het Lipje uit den voeten van het fl ij It je zonder j^oaf wijd uilflekende. Anthcra leiminalis, adnata; //e Helmknof topmakend, aansegroeid.

Soortgelijke Kenmerken. (Volgens Wills.) Scapönudo, Diet eene haakte Bloemfleng, Labeilo tripartito, laciniis linearibus, lateralibus divaricatis ; driedeelig Lipje, met lijnvormige Slipjes, de zijflipjes wijd uitgebreid zijnde. Bracteis longicudine germinis, Schutblaadjes evenlang als het l^ruchtbeginfil.

Een afzonderlijk Bloempje, in zijn geheel tnet V'ruchtbesinfel en Schutblaadje veel vergroot bij a. kruisvormigé Lipje b, veel vergroot c. Rijpe Zaaddoos d, doorgefneden c.

De Wortel beftaat uit dda Belletje., waarin de Plant zich van de overige Planten dezer familie onderfcheidt, en waarvan hare eigenaartige foortnaam is ontleend. Boven het Bolletje fchiet de Worpel eenige draden uit, aan welke een nieuw Bolletje voort komt. De twee Bladen zijn niet van dezelfde grootte, ./ian de Bloemjteng is een enkel Blad, het geen veel kleinder is. De Bloemen zijn van eene licht groene kleur, en hebben eenen honigachtigen reuk : het middenflipje van het Lipje is veel langer dan de twee andere flipjes^ en loopt puntig uit. De Plant groeit ter hoogte van 5 of 6 duimen.

Jn plaats van het Stengblad vindt men dikwijls aan het midden van de Bloemßeng ntet dan eenige kleine vliesachtige Schubjes. (Favrodde Felléns.)

In de Duinen bÿ Delzen, en in de Duinvlakte van het Bendveld nabÿ Zandvoert, b^' Haarlem, vooral in de vlakte, het Naaldeveld en Bozenwater, bij de AJalaxis (Pphryij Loefelii.

Caractères Générique^s. (d’Après Swartz). Corolle pentapétale, un peu grimaçante , pétales étalés. La lèvre intermédiaire sans éperon, sortant ouverte de la base du Style. Anthère terminale, adjointe.

Caractères Spécifiques. (d’Après Willd.) Hampe nue. Lèvre tripartie, ïegmens linéaires, dont les latéraux sont divariqués. Bractées aussi longues que le germe.

On voit vers à, une Fleur entière avec son germe et ses Bractées. le tout fort aggrandi, La lèvre en forme de croix vers b, très aggrandie vers z. La Capsule mûre vers d, coupée transversalement vers e.

Fa racine consiste en un petit bulbe, ce en quoi cette espèce se distingue des autres espèces de ce genre et cequi lui a mérité le nom spécifique qu'elle porte, dessus de ce petit bulbe la racine pousse quelques filamens, d'où proviennent de nouveaux bulbilles. Les deux feuilles qui sortent du bulbe ne sont pas d'égale granaeur. La hampe ne porte qu'une seule feuille qui est beaucoup plus petite que rautre. Les fleurs sont d'un vert clair et répandent une odeur mielleuse: la découpure intermédiaire de la lèvre est beaucoup plus longue que les deux autres et se termine en pointe. La plante s'élève de 5 d 6 pouces.

Note du Trad: ^u lieu de la feuille caulinaire on ne trouve le plus souvent vers le milieu de la hampe que quelques petites écailles membraneuses. (Favrod de Fellens.)

Dans les Dunes près de F’eisen., et dans les plaines des Dunes de Bentveld, près de Zant-voort, dans le voisinage d’Harlem -, sur-tout dans les plaines dites Naaldeveld et Rozemvater, où on le trouve ainsi que le Malaxis, (fiphrys') Loeselii.

Geslachts Kenmerken. Blannslijke Bloemen. Amentum cylindricum, rolrond Kaitenßaartje. Calyx obsolecus, triphyllus; flaauwe , driebladite Kelk. Corolla O, gee«5 Bloemkrans.

Vrouwelijke Bloemen. Amentum cylindricum, infra nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rolrond Katt enfl aar îje .onder

de mannelijke Bloemen. Calyx o, Kelk. Corolla o, geene Bloemkrans. Semen i, pC' dicellatum, pedicello bafi pilis longis pappi inftar cincto; dén Zaady met een fleeltje, /tetgeen aan den voet met lange haren als Zaadpluis omringd is,

SooRTELijEE Kenmerken. Folüs ferai - cylindricis met half rolronde Bladen. Spica maECula ftminêaque reinotis, de mannelijke en vrouwelijke air van elkanderenverwÿderd.

Bij A eene Plant in haar geheel. verkleind afgebeeldwaaraan men duidelijk ziet hoe de bovenfle, de mannelijke air, van de vrouwelijke is afgefcheiden. Men ziet beide afzonderlijk en van natuurlijke grootte, als: de mannelijke air bij B. en de vrouwelijke bij C. mannelijk Bloempje afzonderlijk van natuurlijke grootte o., veel vergroot b. Een vrouwelijk Bloempje» veel vergroot c. //«X Blad, dat van onderen bijna rolrond is, bij D.

Heze foort verfchilt van de breedbladige door een veel korter Halm ; veel fmaller Bladen, hebbende naauwelijks een derde van derzelver breedte, en zijnde ook half ronder ; door een fmaller en veel kleinder air, en door de af/cheiding der mannelijke air van de vrouwelijke.

Voor dat de mannelijke en vrouwelijke air bloeijen, zijn zij befoten in eene bloem-fchede, welke eindigt in een lang blad, hetwelk gelijk is aan de andere bladen der Plant. (.FavroddeFellens).

Bij Haren, ^.eckelhórst, Onnen, eh elders, in de provincie Groningen. Op vele plaatfen in den IJsfel. Aan de Dorewaard in Gelderland. Onder Houten en Schalkwijk, in de provincie Utrecht, Jn het Sparen bij Blaariem, Groeit bij de Tppha latifolia^ maar is veel minder algemeen.

Huishoudelijk Gebruik. Hierop aast, volgens linneus, /ydri»/iiec. zekere Rups, welke den halm in de lensitö al knaagt; dit heb ik echier aan onze Lischdodde nimmer Ontdekt. De Bladen worden door Runderen gegeten. lt;G o nner). Van deze zoowel als vati de Typha lattfoiia worden de halmen door de Tartaren gebruikt, om er matten van te vlechten. De Bladen fijngeklopt zijnde, kunnen dienen om de naden van fchepen digr te breeuwen, en kunnen ook door de kuipers gebruikt worden , om de hoepels vast te doen fluiten om de wijnen biervaten. (G m e l i n).

OakacterbS Ctêneriques» FIquts fiiâlèSt Chaton cylindrioue. Calice îrré*^uîîe^i trîphvlle. Corolle nulle. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Fleurs femelles, Gtiâton cylindrique, placé au dessous des fleurs mâles. Calice nul. nulle. Une seule semence portée sur ' quot;nbsp;' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

^ers A. on voit une Plante entière. mais représentée en petit, où Pen peut voir clairement la séparation entre l'épi supérieur ou mâle et l’épi inferieur ou femelle. On voit aussi P un et l’autre représentés de grandeur naturelle, savoir l'épi mâle vers ,B, et l’épi femelle vers C. Vers a o» voit une fleur mâle de grandeur naturelle et la même fortement aggtandie vers b. La fleur femelle fortement ag-grandie vers ç. On a représenté vers D. une des feuilles, qui vers le Pas est presque Cylindrique,

Celte espèce diffère de la Massette à larges feuilles, par son chalime beaucoup plus court, par ses feuilles beaucoup plus étroites, n'ayant à peine que le tiers de leur largeur et de plus parcequ’elles sont demi-cylindriques ; ensuite par ses épis ‘ plus étroits et plus courts et enfin par la séparation entre l’épi mâle et l'épi femelle,

Àdd. du Trad, ^vant la floraison l'épi mâle et femelle est enveloppé dans une gaine qui se termine en une feuille longue semblable aux autres feuilles de la plante. (F a-trod de Fellen sgt;

Près de Haren. Meckelhorst, Onnen, et ailleurs dans la province de Groningue. En plusieurs endroits le long de Vessel. Au Dorewaard en Gueldre, Autour de Houten et de Schalkwyk , dans la province ^’Utrecht, Au Sparen près èf Harlem, Ün la trouve croissant avec la Massette à larges feuilles, mais elle est bien plus rare.

Usage Économique. Linné dit dans sa Flora suec. qu’une espèce de chenille mange répi de cetie plante flans toute sa longueur, ce que je n’ai cependant jamais observé sur les plantes de ce pays. Gunner dit que les bœufs en mangent les feuilles. Les Tartares se servent des tiges, des deux espèces de Massette pour en tresser des nattes. Lorsqu’on bat bien lin les feuilles on peut s’en servir en guise d’étouppes pour remplir et calfeutrer ;.'S joints des vaisseaux ; les tonneliers peuvent s’eu servir aussi afin de fixer et garnir les cercles des conneaux à Vin et à bière. QGmelin}.

î^sdtrdttitfche Bijnamsn. Centaurie Gentiaan; klein Duizend-Gulden Kruid; kleine Santotie* Blreit in HOoi- tot Herfstmaand, door velen opgegeven als Q.

Geslachts Kenmerken. Corolla rotata; radvormtge Bloemkrans. Plstillum dcclinatum; neergt~ bogen Stamper, Staminia , tubo Corollæ infidentia; de Meeldraden^ in de pijp van den Bloemkrans vast* zittende. Antlieræ deinum fpirales ; Helmknoppen , op het laatst als fchroeven, Pericarpium 2-loculare, yrucht - dekfel a - hokkig.

Soortelijke Kenmerken, (volgent W 11 1 d.) Follis elliptlcis trlnerviis; rwet ovale drie-nervigi Bladen. Caule dlchotomo, corymbofo ; gegaffelden, getuilden Steng. Calycinis laciniis fubulatis, fubpatulis; eltvormtge f bijna opengaande Kelk-ßipjes. Coroilæ limbo plano, de boord van-'den Bloemkrans vlak zijnde^ ' Eene Bloem met haren Kelk , aj'zonderlijk a , waaraan de Helm knopjes , welke niet boven de keel van den Bloemkrans komen , gezien worden. De Bloemkrans van boven gezien b, De Kelk tot op de heiß geßpleten , zie c, bij d geopend, waarin men den Stamper ziet van natuurlijke grootte. De Stamper zeer vergroot met detzelfs tweedeeligen Stempel hij e. Den Meeldraad van natuurlijke grootte f; vergroot g. Helmknopjes zijn driemaal omgekronkeld na de uitwerp-ng van huit Stuifmeel. De Zaaddoos h , vergroot i , doorgefneden en vergroot k. Hef Zaad vergroot 1.

/« de verdeeling der Stengen is éi ne Vastzirtende Bloem, anders zijn de Bloemen gefleeld; di Bloemkrans opent zich zelden anders dan in het fchijnfel der zon. De Bladen vormen bij den tVortel eenen Krans-, ßaan aan den Steng tegen over elkander, en zijn door zamengroeijing vast-zittende. — Groeit ter hoogte van een of een en een half voet.

De voornaamge kenteekenen waardoor deze Plant zich onderfcheidt van de genen, welkt behooren tot het geßaeht Gentiana, waaronder dezelve door Linneus en vele andere Plantkundigen geplaatst was, en waaruit W 11 1 d e n o w haar heeft overgebragt tot het geßaeht Chironia, tnet welke zij meer overeenkomst blijkt te hebben; deze kenteekenen, zeg ik, beßaan 1. derzetver Stamper maar één is en allem verdeeld in twee Stempels; terwijl men bij de Gentiana’», ßchoon de Stamper gerne Stijltjes heeß, nogtans twee ondsr/clteiden Stempels ziet, rustende op het p^ruohtbeginfel, ». dat de Zaaddoos hokkig is, terwijl die bij de Gentiana’» ténhokkig is. (Fravrod de Feilens.)

Verfcheidenheid. Met witte Bloemen, door Boerhaave, als Inlandfche aangeteekend, echter zonder eene groeiplaats op te geven.

Óp het Eiland Schiermur.nik - oog f. In vele Dulnvalleijen van Holland f. Bij Erar.eker, Bergum, Drag-ten, Oostermter en Heereveen in friesland. Tusfehon Harderwijk en Doornfpijk , bij Zutphen , om Nim-'btegen, in het Spoel bij Kuilenburg. Te ^vefatte, Maurijk, en Ommeren in de Betuwe, Bij jlmerongtn, Neerlangbrctk , PT'ijkerßoot en Zeist, in de Provincie Utrecht,

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De Plant in de Bataaffche Apotheek onder de onont-becrlijklle genecsplantcn gerekend. — Het Kruid of liever de Bloemtoppen, Summitates Florentes, worden In de Geneeskunst veel gebruikt als een uitmuntend verfterkend , oplosfend middel, vooral in tusfehen-komende Koortfen, en zwakheid van Maag en Buiks-ingewanden en bij de neiging tot waterzucht: wordt meest toegediend als extract.

Huishoudelijk Gebruik. De Bladen leveren eene gele verw op, Reu f s. Het is aangenaam Voor Geiten, maar verseh zijnde, niet voor Runderen, volgens Gattenhoff.

Miller verklaart in zijn Woordenboek, dat het in geene tuinen is aan te kweeken ; dit moge waar zijrt In Engeland, maar in vele Nederlandfche tuinen kweekt men ze, fchoon zij ook daar fomwijien mislukt.

T e I r a 11 11 r 1 e M o n o g y n i e, Orlt;/. Nat. ite Linué, xx. Rotacéesi

Garact. G é n é r. Corolle en roue. Pistil décliné. Etamines fixées au tube de la Corolle, Anthères, vers la fin fpirales. Péricarpe biloeulaire,

Garact, Spécif, (^Selon Willd,) Feuiles elliptiques, à 3 nervures. Tige dichotome, en corymbej Découpures calicinalea fubulées, un peu ouvertes. Limbe de la Corolle plat,

F»rs a on voit une fleur a part avec fon lalice, où l'on peut voir les anthères gui ne flor rent point de la gorge de la corolle. K ers \gt; on a repréflerté la corolle vue en desjus. yers c le calice di'fliè jastue vers flon mi Heu, et ouvert vers d où l'on voit le Pistil de grandeur naturelle. O» voit vers e le mJme Pistil aggrandi avec J-on fligmate biflde. yers f une d-.amine de grandeur naturelle et aggrandie vers g, Z.lt;rr anthères flont tordues r fois après l'émisflon du pollen, yert h on vo t ta capjule de grandeur naturelle, yers 1 aggrandie et vers k nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;et coupée, La

la dichotomie des branches fe trouve une fleur flesflle, par tout ailleurs les fleurs flontpidiett-lèes ; La corolle s'euvre rarement en Pabjeoes du floldl. Les feuilles forment une roflet e au fommet de la racine; elles font oppofées fur les tiges et les rameausi, où elles font fesfil es et sonnées. Elle s'élève à la hauteur d'un pied et demi.

Add, du Trad. Les principauté caractères gui distinguent cetle plante de celles du genre des Gentianes où el’e avait éti placée par Linné et plufieurs autres botanistes et d'où elle a été retirée par W i 11 d c n o w pour être inférée dans le genre des Chirones avec lequel elle parait avoir plus d'affinité,, ces principaux caractères, dis-je, conflstent 1quot;. en ce gue fon Pistil est unique et divifé feulement en 2 ftigmates ; tandisgue dans les Gentianes, où, guoigue les ftylet du Pistil foient nuis, oa Voit cependant a flignates distincts, repofant Jur le germe; a*, e» ce gu» fa Cnpfule est biloculaire, tandisgue dans les Gentianes leur Capflule est uniloculaire. QFavrod de Feilens.)

Variété. fleurs blanches indiguée par ioeThave comme croisfant fpontanément, tnai» fans indication de flon lieu natal.

Dans l’île de Schermunnik - cog f. Dans plufieurs vallons des Dunes de la HollandePrès àe Franeker, Bergum, Fragten, Oostermeer et Pleereveen en Frife. Entre Hardernyk et Doornflpyk; près de Zu/phen ; autour de Nimègue ; au Spoel de Kiilenburg. A uiveflatte, Maurik et O»»»Zirr«» dans la Betune. Près d’rfmerongen , Neerlangbroek, IVykerfloot et Zeist dans la Province d’Utrecht.

Propr. et Usage médical. Elle est indiquée dans la Pharmacopée Batave comme l’une desplante» médicinales les plus Indispenfables. — L’herbe ou plutôt les fommités fleuries font fréquemment employée» en médecine comme un excellent remède fortifiant, et réfolvant, fur-tout, dans les fièvres intervenantes, contra la faiblesfe d’estomac et des intestins du ventre et contre la dispofition â l’hydroplfie; on »quot;en fert 1» plus fouvent en extrait.

Usage économ. Les feuilles fournisfent une couleur jaune. R e u f s. Les chèvres la broutent volontiers; mais lorsqu’elle est fraîche les vaches n’en veulent pas. Gattenhoff.

Miller déclare dans fon Dictionnaire qu’on ne peut point la cultiver dans les jardins; ce qui peut-Être vrai en jdngieterre, mais on la cultive dans plufieurs jardins de no» Provinces, q,uoiq.ue cependant eUs B’y réusfisCe pas toujours^

Neäerdu'itfclie Bijnamen. Naterworrel, Slangen- of Adderwortei, Bloeijende Hartstongi

Eloeit in Bloei- en Zomermaand, ¥. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Geslachts Kenmerken. Calyx o : Corolla 5- partita, caiycina ; zonder Kelk; de Bloemkrans deehg, kelkvormig. Semen unum , angulatuni; één Zaad, hoekig.

Soortelijke Kenmerken, Caule (iinplicisdmo, monostachyo ; met een zeer eenvot/digen, enkel, atrigen Steng. Foiiis ovatis, in petiolum decurrentibus ; eironde, in den Blndßeel neerloopende B/aden.

E n gifteten Bloempje, afzonderlijk en vergroot a. Een Hitgefpreid Bloempje en veol vergroot b. Bdet Zaad met de overklijvende Stampers c. Bij \ een lEortel, waaraan de fchtthben en hei verdraaide zigtbaar zijn: ook ziet men aan het afgefneden onderste gedeelte van den IVortel^ dat dezelve van binnen eene roodachtige kleur heeft.

De Bladen zijn aan den Steng vastzittende en eindigen in eene Bladfchede, welke den Steng digi omßa't: aan den voet der Bladfchede heeft de Sten^ een znaren knoop. De Bloempjes zijd in de rolronde Bloem - air aan paren geplaatst, hebbende elk een afzonderlijk Bloemfeelfel f^olgens Roth is één dezer paren vast zittende: elk paar is door een roodachtig Schutblaadjt befchermd. De Plant groeit ter hoogte van 3 «« 4 voeten.

Aan den westkant van de Blikkelhorst buiten Groningen. Op Esfenburg bij Harderwijk, Te tieèrlangi broek en onder Schalkwyk in da Province Utrecht, Tusfehen Blaiden en Weesp,

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De Wortel behoort onder de fterkfte zarnentrekkende geneesmiddelen en moet daartoe met groote omzig'.ighcid gebruikt worden. Dezelve Wordt meest in af-kookfel tot mondfpoeling gebruikt, om het tandvleesch te verfterken en tegen de fcheurbuik. Dezelve i» opgegeven in de Bataaffchc Apotheek.

H u I s h o u d e 1 ij k Gebruik. Het meel dat de Wortel oplevert, geeft het brood eeb aangcratnen fmaak (Mattuschka} en wordt door de Sweden daartoe gebruikt (Kalm) en door fomniige Rusfifche volkeren tot eene zeer aangeran.e fpijze bereid (Gniel i n). Ook kunnen de jonge en tedere Bladen als Woesgewasfen gekookt en genuttigd worden (Mattuschka). Van den Wortel kan men met bijvoeging van Zwavel-zuur even goede inkt maken, als van Galnooten. ÇPhyf. Oecon. Huszf Ook kan dezelve tof leerlooijen dienen (Gleditsch), De Plant wordt gaarne door het vee, met uitzondering der Paarden* gegeten, en de Bijen azen voordeelig op de Bloemen (Matt.).

Caract. G é n é r. Calice nul. Corolle divifée en 5-parties, imitant un Calice. Semence unique, anguleufe.

Caract. Spécif. nbsp;nbsp;Tige très fiinple , portant un feul épi. Feuilles ovales décurrentes fur le

On a rep-ifènti vers a «»e fleur fermée et fortement aggrandie et vers b une fleur développée et fort aggrandie. l'ers c la femence avec les Pistils per fist ans. l'ers A une racine oit l'on voit les écaillés gui fe trouvent h fon fommet, ainji gue fa tortuoflti ; on peut voir ausfi à la partie inferieure de la racine qui a cti coupée transverfalement, qu'elle a une couleur rougedtr» intérieurement.

Les feuilles font fesflles et fe terminent inférieurement en une g dine cauHnaire gui embrasfe fortement la tige, au bas de chacune de ces gdines fe trouve un gros noeud. Les fleurs font placée! par paires fur P épi gui est cylindrigue, et ont chacune un pédicule distinct. Roth dit gue ces paires font alternativement fesflles et pidiculées-, chague paire est garnie d'une petite bractée rougedtrt, La plante s'élève ci la hauteur de à pieds.

Du côté occidental de Mikkelhorst, près de Gror.ingue. A Esfenburg, près d’HarJerwji. A Neeriang-iroek, et autour de Scha.'kmpk, dans la Province Utrecht. Entre Muiden et Weesp.

Propr. et Usage Médical, la racine est un des remèdes médicaux les plus astrlngens et doit par confequent être employée avec beaucoup de prudence. On s’en fert le plut fouvent en décoction comme gargarisme, pour affermir les gencives et coi.tre le feorbut. Elle est indiquée dans la Pharmacopée Batave.

Usage Econom. La farine qj’on tire de la racine donne un goût très agréable au pain. (^Mat-tiischka,') ausfi les Suédois l’emploient - ils dans ce but. (Kalm) et dans plußeurs contrées de la Rusfie on en prépare un potage très agréable. (Gmcli n) On peut ausfi cuire les feuilles jeunes et tendres en guife de légumes. (Matt.) En ajoutant à la décoction de cette racine de l’acide fulfurlque on peut en faire de la bonne encre, ainfi qu’avec les noix de galle; {Phyf, Oecon, uluse.'} on peut encore s’en fervir pour tanner les cuirs. CGI edi tse h.) To.is les bestiaux, hormis les chevaux, mangent volontiers cett« plante et les abeilles viennent butiner fur fei. fleurs. (M a 11,j

Gesiachts Kenmerken. Calyx duplex; exterior lt;5f. 9-fidus; àubhele Keik: de buitenße 5 ^-fp!etig. CapTuIæ pluriniæ, monofpermæ ; zeer vete, e'émadige Zaaddoosjei.

Soorteiijke Kenmerken, (volgons W 111 d.^ Foil is tomentofis, cblongo-ovatiä , obfolcte triiobis,' dentatls; met viltacht'rge, langwerp'g - eironde, flaautv drielobbige, getande Bladen.

Men zie den dubbelen Kelk aan de Plant bij a. De Bu'ten - Kelk afzonderlijk b , zijnde hier élfs fpletig: het getal dezer fp.’eten it niet beßendig, De Binnen ~ Kelk van Buiten c, van Binnen d. De Stamper met de Meeldraden e. De Peucht mei den Kelk f; zonder den Kelk van boven gezieti g; makende de veelvuldige Zaaddoosjet een dikken, zadmgedrongèn ring tilt; èe'n dezer Zaad-doosjet afzonderlijk bij b. Groeit ter hoogte van 6 voeten en hó ger.

Groeiplaatsen. Tusfchen het riet aan de Zeedijken, cn in Vaarten, vooral van zont wafer.

Aan dc Dijken van het T, en van de Zuiderzee, en verder door geheel Noord - Ilohand, j-; — Bij Zgt;vol Kampen en elders in Overljsfel. In Gelder tand, bij Doornfpijk en INesterfoort, Lathum en aan de Dijken van Maas en Pf 'aat. — Tusfchen Bunfehoten en Enmenes. Om Nmßerdam. In Zuid - Holland, bij’j Grave-zande, en volgens Schuurmans Stekhoven, ook aan den Rijnkant, bultende Witte Poort, te Eeyden, — Door Favrod dc Feilens gevonden langs den Èem, tnsfehen .timer sfoort cn dén Eembrug.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. t)e fiant in de èataaffehe Apotheek o'hder dë óhonf-beerlijkite Geneesplanten opgegeven. — De Wortel is eefi der gcBrulkelijklle wïnkelraiddelen in den hoest ; het zijdewee, en bij cene pijnelijke waterloozing, als verzachtende, Breiende en inwikkelende. Het Kruid «naakt een bellanddeel uit van de Herbee luinjue emollientes, in de andere Apöfheken voorkomende: hèf wordt echter meest uitwendig gebruikt in verzachtende en weekmakende ftovitigen. De Bloemen bezitten dezelfde kracht, maar zijn minder in gebruik.

Huishoudelijk öebruik. Bij geenen Schrijver viiidt itic.n berigt, wegens eenig ander gebruik dezer Plant, behalve in de Geneeskunde, dan bij den Spaanfehen KruidkundigSB j. C a V a n i 11 e s' in zijne Monadelphite Disfert ii. pag. 19. uitgegeven Ao. 1790, te Madrid. Deze geeft op, dat dc Vezels van den Steng, even als Hennip afgefcheiden wordende, zachte, fijne, fterke, witte draden geven, wélke behoorlijk bereid zijnde, eene zeer goede ilof op'leveren tot Touwerk. — In den jare 1814, hëeft een verdienftelijk Landgenoot Corn. Buis Zwart,- Latidman te Bartswoude in Noord - Holland, ontdekt, dat uit den Bast van den Steng dezer Plant draden Konden bereid Worden tot Touwerk; zonder dat men kan oiider-ftellen, dat deze Landman van bovengemelde opgaaf van Ca vanilles onderrigt zal zijn gewéést. Zijné ontdekking aan het Gouvernement bekend gemaakt zijnde, werd dezelve door de eerfte klasfe van het Koninklijke Nederlandfcho InfhitUut van Wetenfehappen onderzocht, en hêt bleek, dat de draden döor ge-malden Buis uit deze Plant bereid en ter onderzoek ingezonden, zulk eené ftetkté bezaten, dat eert touwtje van één half duini oratrek , uit in ecngevlochte draden beftaande , ruim 300 ponden kon dragen.' Óp het gunstig rapport der gemelde klasfe is door Zijne Majesteit aan den Ontdekker cene aanrtierkelijké gift toegeilaan, om Hem tot verdere proefneming'ön aantemoedigeh. Men zie het verßag van di eerfte open-Bare vergadering derzelve klasfe in 1817, bladz. 21 en 22, volgens C. Sprengel, Hist, rei Herbarlalf vol. 1. pag. 146. zou deze Plant de Hib'scus zijn , door V irglli u s, Ecloga X: vs. 71. genoemd,- als zekeif iraadwefk kunnende opleverert, zoodat alsdan dit gebruik toen feeds bekend zou moeten geweest aijtt;

Allemand, Gemeiner Eibjsch, jtnglait. Marsch Althæa or Mallow. Frangait. Guimauve officinale.

Caract. Oénér. Calice double, dont l’extérieur est divlfé en 6 ou 9 fegraeni. Capfulej tréa nom-breufes, monospermes,

Caract. Specif. (^Suivant W i 11 d.^ Feuilles drapées, oblongues - ovales , à 3 lobes Irréguliers i dentés.

Ofl voit le doable calice fur la plante, vers a; le calice extérieur à part, vers b; oà on le voit divifé en onze fegmens ; car leur nombre est très inconftant. l^ers c. on voit le calice intérieur par dehors et 'vers d en dedans, yers te le Pistil et les Etamines. Le fruit avec le calice vers f, et féparé du calice et vu par desfus vers g. Les nombreufes capfules forment un anneau épa'.s et comprimé; on voit une de ces capfules féparée des autres vers h. La plante s'élève i la- hauteur de 6 p'eds et davantage.

Lieu Natal. Parmi les rofcaux, le long des digues maritimes et dans les canaux et fur-tout dans ceux, qui font faumâtrej. .

Ls long des digues de VT et djU Zuiderzie et ailleurs dans toute la Hollande fcptentrionale j. Près de Ztvol, Kampen et ailleurs dans VOvervsfei, En Gueldre près de Doornfpvk et PHestervoorts , Luthem et le long des digues de la Meufe et du N^aal, — Evtre Bunfehoten et Emmenes.. Autour CV Jmßerdam. Dar.» la Hollande méridionale près de ’s Gravezande le long de la digue intérieure, et d’apres Schuurmant-Stekhoven , le long du Rhyn hors de la porte blanche à Leide.

Le Traducteur de cette Flore à trouvé cette plante le long de VEem, entre aémesfort et le Eembrug, (Favrod de Feilens.)

Propr. et Usage Econ. Cette plante est indiquée dans la Pharmacopée Batave comme l’une de» plantes médicinales les plus indlspenfabie». — La racine forme un des remèdes domestiques les plus ufitè» contre la toux, les points au côté et contre la difficulté d’uriner, en qualüé de remède adouclsfant, calmant et mucilagineux. Cette plante est une des cinq herbes émollientes indiquées dans les anciennes Pharmacies; on s’en fert cependant plus fouvent à l’cxtirieur dans les fomentations adoucisfantes et émollientes. Los fleurs posfédent les memes vertus, mais elles font bien moins en ufage.

Usage Eco nom. Aucun écrivain ne fait mention d’autre ufage de cette plante, hormis en médecine, fl ce n’est le botaniste ]. Cavanillcs, dans fa Monadelphie Disfert. ii. page 29, imprimée i, Madrid, l’an 1790. 11 asfure que les fibres de la tige, qu’on détache comme celles du chanvre, fournis-fent des fils doux, fins et forts, qui étant p èparès convenablement, donnent une excellente matière à faire des cordcj. — En l’an 1814, on de ms Hiles compatriotes, nommé Corn. Buys Zwart, cultivateur à Aartstvoude, en Nord - Hollande, a découvert que de l’èco-rce de la tige de cette plante on pouvait extraire des fi-ls propres à faire des cordes, fans qu’on puisfc fuppofer que ce cultivateur ait eu connaisfance de l’ouvrage de C a v a n i I 1 e s. Sa dèi ouverte ayant été communiquée au Gouvernement, lia été fait i ce fujet des recherches par la p'ctr c,e cia fj de l’Ir.lLtut royal néerlandais des fcierces et il a paru que les fils tirés de cette plante par 1; dit Buys et cr.voyès par lui pour être fournis à l’cxamert, avaient une force telle qu’une petite corde d’un demi pouce de circonférence, formée de fils tresfés cnfcnb’e, a porté *n poids de 300 livres. D’après le rapport favorable de la dite clasfe S. M. a accordé à l’inventeur un prèfent confidcrable pour l’encourager à faire d’autres esfais ; on peut voir à cet égard le rapport qui en a. été fait dans la première asfemblèe publique do la fus dite clasfe en 1817, page 21 et 22. Suivant C. Sprengel, Hist. Rei Herbariæ, vo'. i. page 146. cette plante pourrait bien être l’Hibiscus indiqué par V i r g i 1 e , Eclogue X vers 71, lequel fournlsfait dos ouvrages en filsj ainfi ctt ufage était dè.jà connu alors.

^'‘fact. ‘Génér. Réceptacle nu. Calice embriqué d’écailies un peu lâches. Aigrette plumeufe.

Caract. s p é c 1 f, (Suivant Roth Fl. germ.) Calice lisfe. Feuille» finuées - dentées, feabre*. emences rugueufes; celles du rayon ont un calicule propre multidenté; celles du disque font couronnée» “ une aigrette plumeufe.

On a rgprefente vers a une fleurette flèparie et agirrandie. f^ers b une fl.-menbe du rayon flans atd. grette, et aggrandle Vers c-, cette flemence portant cependant une eflpèce de couronne. On voit vers d une flemence du disiue du réceptacle couronnée d'une aigrette plumenfle. Roth a obflervi gue les fltmences du d'sque gui flont les plus proches du rayon ont leurs aigrettes flesflies, tandls-gue celles du milieu portent des aigrettes pédlculées. — On voit vers e une partie d'une fleuiHt aggrandie pour en flaire distinguer les (oUs raides et flourchus dont !ts fleuHles flont cottvertesi t'est fourguai «ont ne pouvons avec W i 1 1 d e n o w , nommer ces poils flimples.

Le bas du Calice est garni de qttelgties petites écailles., comme on peut te voir Vers f. Les feuilles repréflentées ici, gui appartiennent à une plante titeiuie dans les dunes, ont éPasflez grandes découpures, tandisgue celles des plantes croisflant dans un terrein plus fertile ne font pas ausfi proflcttdes.

Cette plante a partagé avec bl 'n d'autres le fort dlt;s malheureux changemens de nom gui rendent retude de la Botanigiie fli pénible. La réceptacle n'est point nu, mais celluleux; c'est pour cetta raiflon, ainfli gz'à canfle de la différence que nous avons indignée dans la figure des flemences gue cette plante a été rangée par Willdenow et Persoon dans le genre des quot;Phtinciamp;t, par ]. E. Smith dans celai des Hedypnois ; par Hoffmann « Schkuhr dans celai des Aparcla-par Roth rfrjws celui des Colobium, Çdans fles Obfecvat. Botan., dans les Archiv. Botan. ds Körner, ir. cahier, p g. ^v.') après avoir auparavant conflervé dans fla Flora Germ, à notr» plante le nom génerigue de Lcontodon, Hal 1er lui donne le nom de Rhagadiolus et La Marck celui de Hyoferi» Taraxacoidas. .dfin de flaire disparaître jusqu'au moindre doute relativement att nom de cette plante, je lui ai conflervé, avec Curtis Fl. Lond. , rancien nom générique da Linné et j'ai indigné d'après Roth, Fl. Germ, dans les caractères flpécifigues ce gue les flemences ont de particulier.

Noto du Trad. Le traducteur de cette Flore a trouvé fur plufleurs individus de cette eflpèca des poils flimples mélés entre les poih fourchus gui couvrent les feuilles. (Favrod de Feilens.) '•■Lieu Natal. Dan» les terreins fablonneux.

Dans les dunes élevées autour de P^ogelenzang et Zindvoort, dans les environs d'Harlem f. Et d’après Et. van Geuns le long des chemins et dans les prairies près des bords de la mer, à Harderivyk.

On ne lui a reconnu jusqu’ici aucune vertu médlrale, ni aucun ufage économique.

Polygainia ï q a a 1 i s ; Zamentclenden, gelijke Veelwijverij. Natuarl. Rarg^ volgent Linn. XLix. Compofitæ, Zamengeftelden.

Geslachti Kenmerken. Receptaculum nudum; naakt Ontvangked, Calyx Imbricatus, fquamis laxiufculfs; Kelk, ieftaande uit eenigszlnt wijde, over elkander liggende Sihubjet, Pappus plumoCus » gepluimd Zaadpluit.

.. Soortelijke Kenmerken. (^Kolgent Roth F/, germ,quot;) Calycc lævi; /wer ee» vlakken Kelk, Folli» linuato - dentatis, fcabris; kochtig - getande, fcherp - harige Bladen, Setniuibus rugolïs ; radii Calyculo proprio wultidentato y disci pappo plumvfo coronatis; ruige Zaden, zijnde die van den rand met een veeltandig , eigen Kelkje i die van den Schijf met een gepluimd Zaadpluit gekroond,

£en afzonderlijk Bloempje , vergroot bij a. Het Zaad van den rand zonder Zaadpluit b, vergroot c. Xijnde het Zaad ze,ve eenigtzint gekromd. Een Zaad van den Schijf van het Kruchtbed, met een gepluimd pluis gekroond d. l'olgent Roth zijn van deze laatstgemelde Zaden die genen, welke digt bij den rand ßaan, vast zittende en die op het midden van den Schijf flaan, van een fam-metje voorzien, — tij e een gedeelte van een Blad vergroot, met de gevorkte fcherpe hai'tjes, waarmede de Bladen bezet zijn; hierom kunnen wij niet, volgens Wil 1de now, deze hair/jes ! nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;enkelvoudig noemen. — De Keik is aan den voet met fchubjet bezet, zie f. JD# Bladen hebben

. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan deze afbeelding , welke naar eene Plant van de Duingronden genomen it, vrij groete inham

Deze Plant heeft bijzonder gedeeld in het ongeluk der Naamsverwitfeling, welke d» Kruidkundige JFetenfehap zoo zeer bezwaatn, — Het Ontvangbed it niet naakt, maar eelachtig; uil dezen hoofde en om hel opgegeven verfchil in de gedaante der Bladen, is dezelve gtbragt door Willdcnow rnPerfoon • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot het geßacht'TMnciz ; door ]. E. Smith tot dat van Hedypnois ; door Hoffman «Schkuhr

. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot dat ya« Apa'gia; door Roth tot dat van Colobium Z» z/J«« Obfervationes Botanicx, in Romer

Archiv, fur die Botanik, ifter Band, pag. 37. hebbende Roth te varen in zijne Flora Germ, den ■. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geflacht-naam Leontodon voor onze Plant behouden; terwijl nog H al 1 er de Plant brengt onder

het geflacht Rhagadlolus; en La Marcq. dezelve noemt Hyoferii taraxacoides. Ten einde omtrent den naam dezer Plant de minste twijfel te doen ontflaan, heb ik met Curtis El. Lond, , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den ouden naam van Linneus behouden, en in de foortelijke kenmerken, volgens Roth Fl,

aian verfcheide Planten zijn de hairtjes enkelvoudig, tusfehen de gevorkte hairtjes , welke de tladen bedokken, bevonden door den Her taler dezer Flora, den Heer Favrod de Feilens.

Groeiplaatfen. Op Zandachtige Gronden, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Op de hoogliggende Duinen onder de Hogelenzang en Zandvoort, buiten Haarlem f. En volgens V»» l^euns langs de Wegen en op de Graslanden aan den Zeekant bij Harderwijk.

Car act, G én ér, Fieurs hirmaphrodites ; Calice pentaphylle. Corolle nulle; 5 étamines; ftyle biparti. Semence unique. Fleurs fem.ilssf Calice dlphylle. Corolle nulle. Style biparti. Semence unique, comprimée.

Caract. Spécif. Tige droite, herbacée. Feuilles triangulaires, profondément dentées, blanchâtres Inférieurement. Calices du fruit en lozange, à 3 nervures, decticulés.

Ots ve'it une Jleur hermaphrodite de grandeur naturelle vers a et aggrahdle vers b, mais dont le germe est avorte, ce qui hur arrive as fez fréquemment. On voit la fleur femelle déjà fieonde’e^ fepréfentée Inte’rteurement avec fa femence un.que vers c, et aggrandle vers d. On peut voir vers ce comment les feurs font placées par paires fesflles à l'ai s felle des pétioles.

La plante entière est comme couverte d'une épiderme blanchâtre , au travers de laquelle on voit paraître un peu de vert, et fur-tout à la partie inférieure des feuilles, Les feuilles et les calices du f^teit font parfemés de petits grains blancs et comme argentés. Li nné compare avec raifOn la forma du calice à fruit avec celui de la Rapette couchée C^tperugo pracümbens Li n n é). l'oyez notre Flore Tome II, No, 153. Les feuilles font alternes, pitiolées, dehoides, rétrécies vers le bas et entières, ayant vers le haut des dents et comme des déchirures. La plan'e s'élève à la hau-teuK d'tCfj pted £t démît

Add. du Trad. La tige quoique ordinairement droite est cependant fouvent un peu couchée vers la bas; elle est jaunâtre ou rougeâtre dans fa partie inférieure; les feuilles inférieures JéuS oppofees, ovales et légèrement anguleufes ; les fupérieures font alternes et fortement dentées* (Favrod de Feilens.)

Entre Roptazyil et Dykshoek, en Er;/?, t rès d'Har Jerv^yk. Entre le Helder et le Nieuwé Diep. A Noordwyk et Katwyk fur Mer et dans ce dernier endroit prè; du nouveau canal de décharge. Le long de» bords de ia Meufe, près de 'sGravezdnde.

Ufage économ. Linné dans fon Pan Suec, dit qi(c les chevaux, les boeuf» et les chèvre» la mangent.

Htogäutttsh, Meerllrands Meldea nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

- ■» III.I I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;[ iwr nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bMÉ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

Porygaraia, Monoecia; Vcelwljvigcn, Eenhaizigen, Natuurl. Rang, volgens Linn. xii. Oleraceæ, Moesgewasfen.

‘ Oe s 1 ac h ts j Ke n m e r k CT). Hermapbroditî e Tvveekunnige Bloemen. Calyx 5-phyllus. Coro-lla o* ^‘btadlge Ke!k^ zonder liloemkrans. Stamina s, 3 Meeldraden. Stylus a-panltus; het Stijltje in lived gedeeld. Semen i dcpresfum ; één Zaad, plat gedrukt.

K’«»/«el.- Vrouwelijke Bloemen. Calyx a-phyllus, Corolla o; i-blaiige Kelk^ zonder Bloemkrans. Stylus »- partitus ; het Stijltje in hveegedeeld. Semen i, compresfum; één Zaad zamen gedrukt.

Soortelijke Kenmerken. Caule erecto, herbaceo ; met een regeßandigen, kruidachrigen Steng. fblii‘i triangularibus, profunde dentatls, fubtus albidis; driehoekigediep getande, aan de onderzijde nil-a^clitigo Bladen. Calycibus fructus, rhombels, trincrvüs, dentlculat.s ; ruitvormige, drienervige, ßjn’‘ getande yruchtkelken,

Een» tsveekunnige Bloem, maar welker f'ruchtbeginfel misdraagt, zoo als dikwijls bij dezelve het geval is: van natuurrijke grootte a ; vergroot b. De vrouwelijke Bhem, reeds vrucht dragende c;

binnen met het (éne Zaad, vergroot lt;J. Hoedanig di tneelings - Bloemen in de Okfels der -Bladflelen vast zitten, ziet men bij CQ. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

De gehetle Plant is als met eene witaebtige opperhuid bedekt, waar eenig groen doorfchijnt ; ■ i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Voo'al de onderzijde der Bladen. De Bladen en Kruchtkelken zijn met witte, en ais verzilverde

Korrelfjes bezet. De gedaante van den rruchtkelk vergelijkt Linnens te regt bij dien van de Zspergo procumbenszieonze Flora, Deel II No. 15}. De Bladen zijn wederkerig gplaatst, ■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geßeeld, driehoekig ^ruitvormig, aan den voet vernaauwd, en gaaf; vooraan, met ongel'jke

De Steng, fchoon gewoonHjk ri-gt, is echter dikwijls van onderen een weinig nederliggende. Dezelve is aan het benedenste gedeelte geel of roodachtig. De onderste Bladen ßaan tegen over elkandersn, zijn eirond, en een weinig hoekig: de binnenste Bladen zijn weerkeerlg enßerk getand, F a V r o d d e Feilens.

Tusfehen Rnptazyl en Dykshoek in F'riesland, Bij Harderwijk. Tusfehen de Helder ,en hot Nieuwe Ditp. Langs den Muiderdijk. Te Noordwjk aan Zee , Te Katwijk aan Zee en bij de Uitwatering aldaar. Lang» het Maas - Strand achter ’s Gravefande,

Huishoudelijk Gebruik. Wordt gegeten door Paarden, Runderen en Geiten. Linneus, Pan fuecus.

De droogbloem op de volgende scan bevond zich oorspronkelijk bij de voorgaande beschrijving in het boek.

The dried flower in the next scan used to be in this book near the preceding description.

Geslachts Kenmerken. Corolla campanulata, fundo claufo valvis staminiferis. klokvormige Bloemkrans, zijnde de lodern gefloten door meeldraad-dragende Klepjes, Stigma 3-fidum, drie-fpletige Stempel. Capfula inféra, poris lateralibus dehiscens ; Zaaddoos oadef den Kelk, aan zijporten op enfp ringen de,

SooRTELijKE KENMERKEN. Folüs radicalibus oblongis reniformibusque, dentatis; langwerpige en niervormige, getande Wortel-kladen : caulinis linearibus, incegerrimis ; lijnvormige, geheel gave Steng-lladert,

Ken ajzonderlÿke Kelk met deszelfs elsvormige flipjes a. Eene Bloemkrans geopend^ lij b, waarin de plaatflng van Meeldraden en Stamper zigtiaar is en hoedanig de bodem van den Bloemkrans gefloten is. Dezelve met den Kelk bij c. waaraan de meeldraden te zien zijn, zoo als zij zich bevinden, eer nog de flempel volkomen bloeit, welke zich als dan ^-fplotig vertoont, hetgeen later gefchiedt, en hierom niet aan deze Bloem kon afgebeeld worden. De Bloem van boven gezien d. Een rijp Zaaddoosje c, uit welks Zij-porien de Zaden uitkomen. Hei overblijffel van het Zaaddoosje, nadat al het Zaad is uitgevallen, en de Keikflipjes zgn afgevallen f, De vorm der Bladen is zeer verfchillend, niet alleen in Wortel- en Steng-bladen ; maar van de Steng-bladen zÿn de onderfle eirond-lancetvormig en dalen eenigzins af langs den Bladfleel: de bovenwaards flaande zÿn vastzittende, lÿnvormig en langer dan de onderße. De Wortel-bladen zÿn meestal verdord, wanneer de Plant bloeit. De Bloemen zitten aan lange, dunne flelen. De Plant groeit ter hoogte van twee voeten.

b ; welker fleng van onderen dadelijk getakt is : de Keikflipjes zÿn flomp, en de Bloemen blaauw, (Favrod de Fellenïgt;

Op de Akkers en in de hakbosfchen dei Heiftreken j, doch in den omtrek der HoUandfche Duinen, alleen door mg gevonden aan aarden wallen op Texel; ook omtrent JZelfen door de Gorter aangeteekend. Voorts op de graswallen van vele Vestingwerken t, en elders.

De eetfte verfcheidenheid, volgens de Gorter, omtrent den ouden Tsfel, bÿ Keppelf. — De tweede verfcheidenheid in een klein hakbosch tusfchen admersfoort en Koelhorst^ door FavroddeFellens gevonden.

Huishoudelijk Gesrvik. Van de ferfche Bloemen komt eene hemelsblaauwe» en gekookt wordende eene groene Verw. Fl. fuec. en Gunner.

Caractères Génériques. Corolle campanulée dont le fond est fermé par des valves «amiuifères. Stigmate trifide. Capsule inférieure, s’entr’ouvraut par des potes latérales.

Caractères Spécifiques. Feuilles radicales oblongues et réniformes, dentées; les caulinaires linéaires, très entières.

On a représenté vers a an Calice à part avec ses découpures subulées. Vers b une Corolle ouverte, où l’on peut voir la situation des Etamines et du Pistil et somment le pond de la Corolle est fermé. t^ers c on voit la Corolle avec son Cahce, où l'on voit les Etamines telles qu'elles sont avant que le Stigmate soit parfaitement développé, qui alors se montre déjà comme divisé en trois, ce qui n'arrive que plus tard. c'est pourquoi on n’a pas pu le représenter tel dans la Fleur, Vers d on voit la Fleur par dessus. Vers e une Capsule mûre, par tes pores latérales de laquelle sortent les semences. Et vers f les restes de la Cap-, suie après que toutes les graines en sont sorties et que les découpures du Calice sont tombées,

La forme des feuilles est très diversifiée. non seulement dans les radicales et dans les caulinaires, mais dans ces dernières même les inférieures sont ovales lancéolées et descendent tant soit peu le long du pétiole-, les supérieures sont sessiles linéaires et plus longues que les inférieures. Les feuilles radicales sont ordinairement desséchées lorsque la plante fleurit. Les Fleurs sont portées par de longs pédoncules, La plante s'élève à la hauteur de a pieds.

Le Traducteur de cette Flore a trouvé encore une autre variéfé de cette plante différant de la précédente i®. en ce que sa tige se ramifie immédiatement depuis sa base; a®, en ce que les segmens de son Calice sont obtus, et 3’. en ce que les Fleurs sont bleues, (Favrod de Fï h-sk s),

Dans les champs et les bois taillis des bruyères f; cependant aux environs des dunes Hol« landaises je ne l’ai trouvée que sur des remparts formés de terre au Texel. On la trouve aussi près de Velsen, selon la remarque de de Gorter. Elle est au reste assez commune sur les fortifications de terre et ailleurs.

De Gorter dit que sa var'été croit le long du vieux Tssel, près de Keppel f. I.a seconde variété a été trouvée dans un petit bois taillis entre admersfort et Keulhorst, (Favrod de Fellens'.

Usage Économique. On obtient des fleurs fraîches une couleur d’un bleu céleste, « lors qu’on les cuit une couleur verte. Linné, Fl. susc. et Gunner,

Nat. Rang, volgens linn. xxii. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Anjelierbloemigen.

Geslachts Kenmerken. Calyx s-pbyllus, 5~Hadige Kelk. Petala 5, æqualia; S gelijkvortnige Bloembladen. Capfula i-locularis, s-valvis; i-hokkige, ^'klefftge Zaaddoos.

SooRTELijKE KENMERKEN. Petalis bipartitis, met in twee gedeelde Bloembladen. Poliis ovato-cordatis, eirond-hartvormige Bladen.

Een'‘Bloempje afzonderlek en veel vergroot a. Een Meeldraad afzonderlijk en vergroot b. £gt;« drie Stampers, vergroot z. Een geheel rijpe Zaaddoos, opengebarsten met 5 klepjes, welke echter dikwÿls maar drie zÿn : veel vergroot d. dJet Zaad vergroot e.

De Steng is gaffelvormig aan idne zijde gehaard, snaar deze zÿde is van okfel tot okfel wederkeerig. De Bladftelen flaan tegen over elkanderen, en zÿn voorat aan den voet gewenkbraauwd. De Bloemen zitten in 'de okfels der Bladen, aan lange Bloemflelen, welke vruchtdragende voer over zÿn gebogen, gelÿk aan de afbeelding te zien is. De Bloembladen bÿna even groot en lang, als de Kelkbladen, Het getal der Meeldraden verfchilt zeer veel: dikwÿls zÿn zÿ 3, fomwîjlen 4. 6, en zeifs wel tot 10 in getal. De Plant groeit ter lengte van 8 en 10 duimen.

Daar het getal van Meeldraden dezer Plant zoo aanmerkelÿk verfchilt, en fomtÿds zelfs to beloopt, zoo moet men onderßellen, dat dezelve behoort tot de 10 mannigen^ 3 wÿvigen, maar dat velen van de Meeldraden misdragen, (^Favrod de Pellens).

Kracht en Geneeskundig Gebruik Ecne zeer faprijke Plant. Het kruid is wel eens in de tering aangeptezen, en kan uitwendig dienen tot oplosfende en verzachtende ftovingen, is echter zeldzaam in gebruik , misfehien ten onregte. Zie Haller , Hist. Stirp, Helv.

Huishoudelijk Gebruik. Kan als veldfalade genuttigd worden, ÇFlora dhet.') Wanneer het aan Kreeften wordt voorgeworpen, eten het dezelve. Het is zeer aangenaam voor Hoenders, Musfehen, Vinken en Kanarien; maat de beide laatfte in koogen opgelloten z^nde, kunnen het uit hoofde van het faprijke en verkoelende det Plant te veel gebruiken. Linn. Gunner. De Plant kan als een weer-voorfpeller dienen, waartoe z^ te nuttiger is, omdat het geheele jaar bloeit. De Bloemfteel namelijk rigt zich op, en de Bloem opent zich bq helder weer, ’s ochtends van 9 tot la uren; maat waanneer er regen op handen is, hangt de Bloemfteel, en de Bloem blijft gefloten. Repertorium aus der Naturkunde, 1814. p. qjó.

Caractères Génériques. Calice pentaphylle. Cinq Pétales égaux. Capsule uniloculaire, tri valve.

srj a on voit une Fleur séparée et fortement aggrandie. I^ers b une Etamine à part et aggrandie. Les 3 Pistiles aggrandis vers c On voit vers d »«s Capsule aggrandie, entièrement mûre et ouverte avec 5 valves^ qui ne sont souvent cependant qu'au nombre de trois. Ter s e on voit la Semence aggrandie.

La Tige est dichotome, velue d'un cité, mais alternativement d'aisselle en aisselle. Les pétioles sont opposés et ciliés surtout vers le bas. I.es Fleurs qui sont axtl~ laires sont portées par de longs pédoncules qui, dans le temps de la fructification, sont courbés en arrière, ainsi qu'on le voit dans notre planche. Les Pétâtes sont à peu près aussi granas et aussi longs que les f olioles du Calice. Le nombre des Etamines varie de 3 à 5. 6 et même jusqu'à .0. La plante s'élève à la hauteur de Z à pouces.

Note du Trad. Comme le nombre des Etamines de cette plante est extrêmement variable, et qu'il va même souvent jusqu'à 10, on doit supposer qu'elle appartient à la Décandrie Irigynie, mais que plusieurs de ses étamtnes sont avortées. (F a v rod D £ F £ L L £ N S^.

Propriété et Usage Médicinal. On peut s’en servir en guise de salade. Flore diéts Lors qu’on en jette aux écrcvices elles la mangent. Elle est très agréable aux poules, aux moineaux, aux pinçons et aux canaris, mais ces deux derniers, lorsqu’ils sont renfermés dans des cages, peuvent en faire excès par suite de ce que ce'te plante est succulente et rafraîchissante. Linn; Gcnner. Elle peut servir de baromètre, ce en quoi elle est d’autant plus utile qu’elle fleurit presque toute l’année. Les pédoncules se redressent et les fleurs s’ouvrent lorsqu; l’air est sec et serein, le matin depuis 9 hs, à midi, mais lorsqu’il y a apparence de pluie les pédoncules se penchent, et la fleur reste fermée. Eepertor: aus der Naturkunde, 1814. p.376.

GesLAchts Kenmerken. Calyx 3-phyllus, Kelk van 3 Blaadjes. Petala 3, 3 Bloembladen. Capfulæ plures, monospertnæ; verfeheidene. Hnzadige Zaaddoozen.

SooRTELijKE KENMERKEN. Folüs lincari-lanceolatis, met lijnvormig-lancetvormig« Bladen. Fructibus globofo-fqaurrofis, bolronder af pige brachten.

Kene Bloem in alle hare deelen veel vergroot a, blijkende de Bloembladen eenigzins gekarteld te zijn. — Len vrucht met den overgebleven Kelk, vergroot b. Een Zaad afzonderlijk, mede vergroot c. De Bladen komen , gelÿk 6ÿ K te zien is, regtßreeks uit den wortel voort ; zijn geßeeld, en loof en nederwaarts of den Bladßeel; zÿ zijn vleeschachtig en geribd. De Schutblaadjes aast der, voet der Bloemßelen zijn bijna gelijk aan die der Alisma Plantago, maar kleinder, gelÿk ook de gebeele Plant zich daarvan door hare aanmerkelijk kleindere geßatte, enkel vezelachtigen ivortel, en geheel andere gedaante der Bladen onderfeheidt. — Gieseke merkt te regt aan, dat dit geßacht in gedaante de grootfie overeenkomst heeft met Sagitiaria, Pijlkruid, en deze alleen verjchilt door meerdere I^eeldraden^ en Bloemen van onderfcheidene kunne. Onze feort groeit ter hoogt« van i en iit^voet. De Bloemen openen zich of den middag. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

De Bladfteien zijn halfrolrond, gefleufl, tusfchen beiden vernaauwd. De Bloemßelen, welke de zijdelingfche en eindigende bloemfcherm uitmaken, zijn ongelÿk ddnbloemigf gewoonlyk bezet met drie Schutblaadjes. (Favrod de Fellens).

In den krominen Rhijn bij Utrecht f; in de vaart tusfchen Haarlem en Leyden].— Verder tusfchen Haren en de Waterhuizen b^ Groningen. In uitgeveende en moerasfige landen, omtrent Tietjerk, fjardegarijf, Bergum, en verder in Hriesland. In de griften tusfchen Zwol en Deventer.

Huishoudelijk Gebruik. Komt waarfchjjnl'^k in krachten eenigzins overeen met de Hl. Plantago. Het zal veilig zgn, het vee hiervan af te houden.

Caractères Génériques. Calice trîphylle. Pétales au nombre de 3. Capsules nombreuses, monospermes.

Caractères Spécifiques. Feuilles linéaires-lancéolécs. Fruits globuleux, très hérissés.

f ers a on voit une Fleur fortement aggrandie dans toutes ses parties, où l'on peut voir que les Pétales sont tant soit peu crénelés, fers b un fruit avec son Calice persistant, fers c une Graine à part et aussi aggrandie. Les feuilles, ainsi ç.t*on le voit vers K, sortent immédiatement de la racine •, elles sont pétiolées et décurrentes sur leur pétiole ; elles sont charnues et à côtes. Les Bractées placées au pied des pédoncules sont fresque semblables à celles de l'Alisme plantagind (Alisma Plantago, linn.) mais plus petites, ainsi que toute la plante s'en distingue par sa taille considérablement plus petite, par ses racines simplement fibreuses et par la forme toute différente de ses feuilles, — Gieseke observe avec raison que ce genre a dans sa structure le plus grand rapport avec la Sagittaire ou Flé-chiere ÇSagittaria') qui n’en aiffôre que far un plus grand nombre d’étamines et par ses Fleurs de deux drjférens sexes, Notre plante s’élève d’un pied à un pied et demi. Les Fleurs s'ouvrent vers midi.

Add. du Trad. Les petioles sont demi-cylindriques, canalieulés et coupés d'entrenoeuds. Les Pédoncules qui forment l’ombelle latérale et terminale sont inégaux, unifioreSf ordinairement accompagnés de trois Bractées, ÇFavrod de Fellen s.)

Au kromme Rhyn, près àlUtrecht | ; le long du' caval entre Harlem et Leide f. Entre Haren et Waterhuizen près de Groningue. Dans les terreins tourbeux et marécageux autour de 7 ietjerk, Hardegaryp, Bergum et ailleurs en Frise. Dans les canaux, entre Zwol et Deventer.

Usage Economique. Ses propriétés sont probablement semblable» i celle» de ^.dtllsms flantaginé. Il »erait donc prudent d’en éloigner le bétail.

Geslachts Kenmerken. Receptaculum paleaceutn ßoppelig Ontvangied. Pappus nullus, S. inargo membranaceus; geen Zaadpluis of eene vliezige rand. Calyx hemi-fp.bœricus, fubæqualis ; Kelk als een halfrond, bÿna gelijkvormig. Flosculi radii plurel quam 5, de Randbluempjes meer dan 5.

Soortelijke Kenmerken. Receptaculis conicis, met kegelvormige Ontvang-^ bedden. Paleis fetaceis, borstelige floppeltjes. Seminibus nudis, naakte Zaden. Foliis bi-pinnatis, foliolis fubulaiis, tripattitis; tweemaal gevinde Bladen» zijnde de Blaadjes elsvar-. wig, driedeelig,

Uet halfrond van den Kelk a, het ontvangbed met de borstelige Poppeltjes b. Een tweekunnig pÿpbloempje van den fchÿf z, veel vergroot ii. Een vrouwelÿk Bloempje met zijn tongvormig Bloemblad e. Het Zaad f, vergroot g, —• De Steng. Bloemßelen en Bladen zijn grijs achtig groent de ßoppeltjes van het ontvangbed korter dan de Bloempjes: de Bloemblaadjes ^-tandig. De Zaden zijn eirond, geßeufd. van boven plat, geheel met ruwe puistjes bezet. De Plants en vooral de Bloemen, hebben eenen onaangenamen reuk. Zÿ groeit ter hoogte van q e« voeten.

Deze Plant gelijkt veel naar de Anthémis arvenfis L., welke zeer gemeen in ons land is, maar van welke zij echter verfchilty i, dat de Steng regter en naau~ welijks harig is; . dat de Bladen glad en van oen ligt groene kleur zÿn, 3, Dat de Kelkfchubjes naauwelyks gerand zÿn ; 4, de ßoppeltjes van het ontvangbed zeer fmal en borstelachtig zijn, g. Dat de Zaden geßreept. bovenaan zaamgedrukt en met ruwe puntjes bezet zÿn. 6, Dat hare reuk veel ßerker en onaangenamer is, (F a v rod de F el lens).

In Utrecht op en langs de bouwakkers f. Aan den Tsfeldijk, In de wouden en op de klei van Friesland ; om Hmßerdam. en vele andere plaarfen.

Kracht en Geneeskundig Gebruik. Het kruid voorheen in gebruik in op-ft^gingen. Het afkookfel aangeprezen in verouderde jichtkwalen, als fterk zweetdrgvende. Het kruid uitwendig tot pappen en ftovingen ; het aftrekfel tot klistering dienstig.

Huishoudelijk Gebruik. Het verdrijft de vloogen, en de Eigen z^n hiervan afkeerig, zoodat zij, die de bijenkorven behandelen, hunne handen hier mede gewreven hebbende, van de Bgen geen letfel zullen bekomen, (ruellius). De padden zoeken de Plant (LiNN.) Het wordt de beesten tegen de kuch ingegeven. (Houttuyn ) Het wordt voor de Apotheken meermalen in plaats van de kamillen, Moederkruid, EJatricaria Chamo-milia, opgezameld, maar is veel fcherper, volgens houttuyn; daar echter deze , in gemacht zelfs, van de onze verfchilt, is zÿ gemakkeligk te onderkennen.

laa- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„aa—Ba~~lt; nbsp;nbsp;nbsp;iwiMiiiTi» I

Caractères Génériques. Réceptacle paléacé. — Aigrette nulle, ou un rebord membraneux. Calice hémisphérique, ptesqu’égal, — Fleurettes du rayon au delà de 5,

Caractères SpÉciFtQUES. Réceptacles coniques, pailles sétacees, semence® nues. —. Feuilles bipinnées, folioles subulées triparties.

O« voit vers a lè Calict hémisphéfique ; vers b le réceptacle avec ses lames paléacées. F'ers c an Fleuron hermaphroâite àa disque, fortement aggrandi vers d. F'ers e une Heur et te femelle du rayon avec son pétale ligulé, f^'ers ( la Semence, très aggrandie vers g. — La tige, les pédoncules et les feuilles sont d’an vert grisâtre; les paillettes du réceptacle sont plus courtes que les Fleurons, Les pétales du rayon tridentés. Les semences sont ovales, sillonnées, plates pardessus et toutes garnies de petits tubercules ou. boutons rudes au toucher. Toute la plante et surtout les Fleurs ont une odeur désagréable, Elle s'élève à la hauteur de q pieds à pieds,

Nute du Trad. Cette plante ressemble beaucoup à fAnthémide des champs {^Anthémis arvensis, linn.), est très commune dans ce pays, mais dont elle aiffère cependant i”. en ce que sa tige est plus droite et à peine pubescente ; en ce que ses feuilles sont glabres et d’un vert gai; 3“. en ce que les écailles du Caltce sont à peine marginées ; ef, en ce que les paillettes du réceptacle sont très étroites et sétacées; 5“. ö« ce que ses semences sont striées, contractées au sommet et chargées d'aspérités, 6“. e? enfin en ce que son odeur est beaucoup plus forte et plus désagréable, ÇFavrod de Fellen s^.

Dans la Province A'Utrecht, dansj les champs cultivés f. Le long de VT'sseldyk, Dans les bois et dans les teireins argileux de la Frise; autour àéAmsterdam, et en plusieurs autres endroits.

Vertu ET Usage Médicinal. On se servait autrefois de cette plante dans les maladies hystériques. On en loue la décoction dans les rhumatismes invétérés, en sa qualité de fort sudorifique. On se sert aussi de cette plante à l’extérieur en caiaplames et fomentations. Son infusion sert dans les lavemens.

Usage Économique. Cette plante sert, dit-on, à éloigner les puces; les abeilles l’ont en aversion, c’est-pourquoi ceux qui manient les ruches, lorsqu’ils ont frotté leurs mains de cette plante, les abeilles ne leur feront aucun mal (buellius . Les crapauds la recherchent. (Linné). On la donne aux bestiaux contre la toux houttüyn . On la cueille so vent pour les Apothicaires au lieu de la Matricaire Lamomile, mais elle est beaucoup plus acre. (H 0 ü T T U y n).

Geslachts Kenmerken. Mannelijke Bloem, Cal. g-phyllus; Kelk van 3 Blaadjes^ Cor. 3-petala; Bloemkrans van 3 Bloembladen. Filementa ferea4; omtrent nbsp;nbsp;HeImdrasen,

H'rouivelijke Bloem. Cal. 3-phyllus; Kelk van 3 Blaadjes. Cor. 3-petala; Bleemkrans van •^Bloembladen. Pistilla muka ; vele Stampers. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vele en naakte Zaden.

SOORTELIJKE KENMERKEN. Folüs lanceolatis, acuminatis, fagittatis, lobis lan-ceolatis, rectis ; met lancetvonnige, puntige, pijlvormige Bladen, welkerpippen lancetvormig, regt zjn. Scapo fimplici; enkelvoudigen Bloemßeng.

Een Kelk van de mannelijke Bloem a. Een afzonderlijk mannelÿk Bloemblad \s, 7.ÿnde aan deszelfs nagel rooskleurig. Eene Meeldraad afzonderlijk en vergroot z. De rijpe vruchten maken een zwaren bol uit, zie bij d, beßaande uit vele naakte en langwerpige Zaden, De Bladßelen zijn volkomen driehoekig, en hebben reeds deze gedaante, ovaar zij uit den wortel voortkomen, zoo als aan de afbeelding te zien is, aan welke mede is aangewezen , hoe Bladßeelen Bloem' ßeng van vele luchtvaatjes voorzien zijn. Men ziet een Blad van de bovenzijde bij A, en aan de andere zijde bÿ^. Zij hebben zware nerven, ende Bladßippen loopen puntig uit. Er zÿn weinig Planten, welker Bladen zoo volkomen naar eerten pyl gelijken, De Bloemen, zoo vrouwelijke als mannelijke, groeijen om den Bloemßeng als drielingen, elk op een Bloemfleel rustende, aan wiens voet een vliezig Schutblaadje is, en deze drie Schutblaadjes zijn aan één gegroeid. De mannelijke Bloemen zÿn bovenaan geplaatst, en doorgaans veel meer in getal dan de vrouwelijke. De Bloemßeng en Bladßeel horizontaal doorgefneden wordende, geren een melkachtig vocht, hetgeen in waterplanten zeer zeldzaam is. De Plant groeit ter hoogte van 3 voeten.

Verfcheidenheden. a Met zeer brede, b met fmaller Bladen. — Römer heeft fomwÿlen in de mannelijke Bloemen 3 tot 4 Stampers waargenomen, maar wist niet of dezelve vruchtbaar waren.

Groeiplaatsen. In zoet water, llooten en vaarten zeer algemceni De verfcheiden-heid a bij den Hardenhout, buiten Haarlem, door de gorter; de verfch. b door den-zelven, bij Harderwijk, Leerdam en e'ders, en door mg in den krommen Rhijn, bij Utrecht gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. De Wortel is zeer eetbaar, en wordt door de Chinezen» volgens os beck, overvloedig tot fpijze gebruikt, en daartoe opzettelijk geteeld, gelijk ook volgens KŒMPFER en th un berg b^ de Japanners- Römer oordeelt echter, dat dezelve misfchien bij ons niet in gebruik was, uit hoofde dat dezelve eene fcherpe kracht heeft, ge-lÿt het gellacht van Hlisma en Ranunculus. Mogelijk zou dezelve bij ons door cultuur verbeterd worden; althans raadt sc hr eb er aan, dat wij de Plant tot fpijze aankweeken, en daarvan op deze wijze zwaarder Wortels trachten te bekomen.

CARACTèREs génériques. Fleurs mâles. Calice triphylle. — Corolle tripétale.— Filameiis au nombre de ou environ.

Fleurs femelles. Calice triphylle. — Corolle tripétale. — Pistils nombreux. — Semences nombreuses, nues.

Caractères Spécifiques. Feuilles lancéolées, acuminées, sagittées; lobes lanquot; céülés, droits. Hampe simple.

T^ers a on voit un Calice d'une fleur mâle, F'ers b un fit ale à pari de la même fleur, dont l'onglet est de couleur rose, ^ers c une des étamines â part et aggrandie. Les fruits mârs forment une assez grosse boule , comme on le voit vers d, ces fruits sont formés de plusieurs semences nues et allongées. — Les pétioles sont exactement triangulaires, et ont déjà cette forme avant de sortir de la racine, ainsi qu'on peut le voir dans notre flgure, où l’on voit aussi que les pétioles et la hampe sont pourvus d'un grand nombre de trachées. Cn a représenté vers A la surface supérieure de la feuille et vers B la surface inférieure ; elles sont nuancées de couleurs fortes, et leurs lobes sont terminés en pointe. Il y a peu de plantes dont les feuilles ressemblent autant au fer d'une flèche. — Les Fleurs mâles ainsi que les femelles sortent de la hampe trots à trois par verticilles ; chaque Fleur est portée par un pédoncule, au pied duquel on voit une petite bractée membraneuse ; ces 3 bractées sont connées. Les Fleurs mâles sont placées au haut de la hampe et au dessus des f emelles et sont généralement plus nombreuses que les femelles. La hampe et le pétiole coupes transversalement donnent un suc laiteux, ce qui est très rare dans les plantes aquatiques. La plante s’élève jusqu'à la hauteur de 3 pieds.

Variétés. A à feuilles très larges; B à feuilles plus étroites. Le Prof, romer a observé par fois dans les Fleurs mâles jusqu'à 3 ou 4 pistils, mais il n'à pu s'assurer s'ils étaient fertiles ou non.

Lieu Natal, Dans les fossés et les canaux d‘eau dorce , où elle est très commune. La variété A a été trouvée par de Gorter au .Aardenhout, prè iéHarlem. La variété B a aussi été trouvée par de Gorter, près à'Harderwyk, Leerdam et ailleurs; et par moi-même au krommen Rhyn, près ifUtrecht.

Usage Économique. La racine est très mangeable; aussi d’après le rapportée OSBECK, les Chinois en font un gand uiage et la cultivent exprès pour la manger; les Japon-nais en font de même , suivant kœ m pfer et thunberg. Cependant romer observe que peut-être dans ce pays on ne pourrait pas s’en servit dans ce but, parcequ’elle a un suc acre, semblable à celui des genres Alisme et Renoncule. Peut être pourrait on l’améliorer dans ce pays, au moyen de la culture ; du moins sciireber conseille de cultiver cette plante pour la manger et d’obtenir ainsi par la culture de plus lottes racines.

Geslachts Kenmerken. Corolla limbo 4-partito, Bloemkrans met een vierdeeiigen loord. Lacinia infima augustiore, de onderße ßip iets ßmaller. Capfula bilocularis, tweehokkige Zaaddoos,

SooRTELijKE KENMERKEN. Raccmis lateralibus , alternis; niet zijdelingfche, over-hoekßche Takken. Pedicellis pendulis, nederltangende Bloemßeeltjes. Foliis lineaiibus, integeirimis ; lijnvormige , geheel effenrandige Bladen.

De Bloemen en deelen der vrachtmaking weinig zaniengeßelds hebbende^ en duidelijk aan de afbeelding aangewezen, en de geheele houding en deelen der Plant volkomen afgebeeld zijnde, behoefden er geene deelen afzonderlijk op de Plaat gebragt te worden., dan eene rijpe Zaaddoos bij a, welke de gedaante heeft van twee tegen elkanderen geplaatße fchoteltjes of fcliildjes. De H/ortel is kruipende en uitloo-pende. De Bladen zÿn niet allen volkomen eßenrandig, meest nog bij en tusjchen de Bloemtakjes, maar anders zijn aezelve meest met zeer kleine en wijd van elkander flaande tandjes voorzien. De Bloemßeeltjes zijn zeer fijn als hoojdhairs vruchtdragende zijn zij horizontaal^ en het Zaaddoosje ßaat aan het einde regt-fiandig. De Plant groeit ter hoogte van i j voet.

Deze foort heeft veel overeenkomst met de Veronica Anagallis, afgebeeld in deze Flora D.ll. N. 131. waarvan dezelve echter verfchilt, dat hare gefalle in alles kleiner en ranker is; aquot;, de Bladen lijnvormig en lijnvormig-lancetvormig zijn; 3quot;. de Takken wijder zijn, en minder Bloemen hebben; tf.de Bloemßeeltjes langer en fijn zijn als hoofdharen, en de vruchtdragende nedergebogen. QFavrod de Fellens).

Volgens de gorter, op vele plaatfen langs den zeekant, bg Harlingen, Stavoren, op Vlieland, bg Enkhuizen en Muiderberg ; in de moerasfen bg Groningen, en in de flooten van het Haagfche Bosch. Door de beijer, bg Hymegen; door favrod de tellens, in eene floot bg Keulhorst, bg .Amersfoort, en door mg, in eene floot in den Vogelenzang bg Haarlem gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. Wordt door al het vee, behalven Varkens, gebruikt. Pan. Suecus.

Caractäres Génériques. Limbe de la Corolle divisé en 4 segmens, dont l’inférieur est le plus étroit. Capfule biloculaire.

Caractères Spécifiques. Epis latéraux, alternes. Pédicelles pendans. Feuilles linéaires, trés entières.

Comme les Fleurs et les parties de la fructification n'ont rien de iien composé et qu'elles sont clairement exprimées dans notre planche, ainsi que le port entier de la Plante et toutes ses parties, nous n'avons pas cru nécessaire d’en repré^ senter les diverses parties séparément, hormis la capsule mûre, vers a, laquelle imite assez bien la forme de deux petits plats ou écussons addossés l'un à l'autre.— La racine est rampante, stolonifère. Les feuilles ne sont pas toutes parfaitement entières en leur bord, car la plupart à'entr’elles sont garnies de très petites dents très éloignées les unes des autres. Les pédicelles sont très fins et semblables à des cheveux, lorsqu'ils portent les fruits ils sont ouverts horizontalement et la capsule est redressée à leur sommet. La Plante s’élève à la hauteur d’un pied et demi.

Note du Trad. Cette espèce a beaucoup de rapports avec la Véron: Mouron (Pueront ./Inagallis. LiNN.) dont elle diffère cependant en ce que 1®. son port est en tout plus petit et plus grêle ; n®. ses feuilles sont linéaires et Unéaires-lancéolées 'jf.ses grappes sont plus lâches et chargées de moins de fleurs; et 4®. ses pédicelles sont plus longs et capillaires; les fructifères défléchis. (Favrod de Fellens),

Suivant de gorter on la trouve en plusieurs endroits le long du Zuiderzee, près iéHärtlingen, Stavoren, dans l’île de P'iieland, près A'Enkhuizen et de Muiderberg; dans les matais près de Groningue et dans les fossés du bois de la Haie. Elle a été trouvée pat de beyer, prés de Flymègue ; par moi-même dans un fossé au P'ogelzang, près iéHarlem, et par le traducteur de cette Flore dans un fossé à Keulhorst, près d’.Zmersfort.

Usage Économique. Tous les bestiaux la mangent, excepté les cochons. Pan Suecus.

Engelsch, Water Gladiole. Flowering Rush. t^ederd. Bÿnamen. Zwanebloem gt;nbsp;Bloembies.

f GeslaCHTs Kenmerken. Calyx o, geena Kelk. Petala 6^ liet B/oemHddei^ Capfulæ 6, polyspermæ ; zet veelzadige Zaaddozen,

De Bloembladen verfeMllen om den anderen in grootte, zgnde de drie iültenflé kleinert, en op de plaat afgebeeld, van onderen gezien Hj a, boven bij bj met da flampert, zÿnde de grootere Bloembladen weggenomen. Men zou deze kleindere kunnen houden voor eenen gekleurden Kelk, en de driegrootere, waarvan ddn afzonderlek bÿ c,, voor den Bloemkrant, Linneus «/J'« ä««// , volgens OISEKE, ord. nat. ƒ. IÓ8. ook erkent, dat de drie onderße Bloembladen gerekend kunnen worden alt een Kelk. De rijp wordende Zaaddozen bij d. Ren gedeelte •van den ronden en met luohtvaten voorzienen Bloemßeng e. De Plant heeft een zwaren Wortel, van onderen rondom voorzien met zware knokkelt, als van beenderen. De Bladen zijn van onderen driekantig, mede op de plaat aangewezen, galÿk aan vele Bloembiezen en Rieten, en loopen boven vlak en fplts uit. De Bloemen maken eenen fraaijen Bloemfeherm uit, gedekt door een ddnbladig drie~ .. fplotig Schermdekfel, aangewezen bij f. Deze is de eenige van onze Inlandfchb Planten van de negende klasje Van linNeos.

Hüishoodelijk Gebruik. Met dezen Wortel zÿn in Rusland zeer belangt^yké proeven genomen, zgnde hiervan Meel gewonnen, zoo wit als van tarwe, en daarvan zeef goed brood gebakken, ^gricult. Magazijn, Sept. 1804, p. qiS. (Rcom. Hefte. Kag. i«Ó4. p. i8a. Vaderl, Bibliotheek, 1805. N. ii. p.467, 4Ô8, De Plant wordt door getn vee aan* geraakt. Linn. Pan. Suecus.

Cakactèees Genéeiques. Calice nul. Corolle hexapétale. Six Capfùles polyspermes.

Les fitales diffèrent alternativement en grandeur i les trois extérieurs sont plus 4 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;petits et représentés vers a vus par dessous et par dessus vers b avec les pis

tils, on a enlevé les trois grands pétales. Qn pourrait considérer ces 3 petits pétales comme un calice coloré et les trois plus grands Çdont on en a représenté un à part vers c^ comme la Corolle. Linné lui même, suivant giseke, ord. nar. ƒ. 168. a reconnu que les 3 pétales inférieurs peuvent être envisagés comme un calice. Vers d on voit une des capsules mûres. Vers e une partie de la tige qui est cylindrique et garnie de taches. Cette plante a une forte racine, garnie tout autour vers le bas de tubercules comme osseux. Les feuilles sont triangulaires vers le bas, Qainsi qu'on l'a représenté dans notre planche'} de même que celles de plusieurs Joncs, Carets et Roseaux ; ver s le haut elles sont planes et pointues. Les fleurs forment une jolie ombelle entourée d'une involucre ou collerette monophylle divisée en 3 segmens, représentée vers f.

Note du Trad. Cette Plante est la seule de la classe de Linné qui soit indigène à ce pays. (Favrod de Fellen s).

Usage Économique. On a fait en Russie des expériences intéresantes avec cette racine, dont, dont on a retiré une farine aussi blanche que celle du froment et dont on a fait de trè» bon pain, .^gricult. Magazin Sept. 1804. page 028. Æconom. Hefte Aug. 1804, page 18a. Vaderl. Biblioth. 1805. N. ii. p.467 et 468, Aucune espèce de bestiaux ne la mange. Likm» Pan, Suecus,

De droogbloem op de volgende scan bevond zich oorspronkelijk bij de voorgaande beschrijving in het boek.

The dried flower in the next scan used to be in this book near the preceding description.

Geslachts Kenmerken. Calyx s-fidus, ^-fpletige Kelk. Petala 5, vijf Bloem-Haden. Bacca compofita acinis monofpermis. Bezie, zaamgefleld ait ddnzadige Druijjes.

S00RTELIJKE Kenmerken. Foliis ternatis, fubnudis: làteralibus bilobis; »2«? lt;//•/«-voudige, bijna naakte Bladen^ zijnde de Zijbladen tweelobbig. Caulc aculeato, tereti;' ßekeligen, ronden Steng.

De Kelk van buiten zachtharig a, van binnen gezien b. Een Kelk met Meeldraden en Stampers c ; buigende dezelve zich om, wanneer de Bloem is uitgebloeid. Ben Bloemblad afgezonderlijk d. De vrucht met zijnen fraaijen dauw, als die van eene blaauwe pruim, aan de Plant aangewezen bij e. bij f. afgebeeld, hoedanig elk Zaadje aan het algemeene zuiltje of vruchtbed is vastgehecht.

De Steng, en inzonderheid de Bloemflelen, zijn met een wit achtig groenen dauw gedekt. De Bloemflelen hebben eenige kleine 'flekeltjes, en zijn ook harig. De Bladen zijn van onderen harig, maar niet grijsachtig, gelijk de framboos i de twee Zijbladen zijn vastzittende, en tegen over elkanderen. De vrucht is kleiner, maar elk Zaadje grooter dan aan de flruik Braambezie, R. fruticofus, welke ook zwarte vruchten heeft.

Man den voet van eiken Bladfleel, ziet men twee kleine elsvormige, en als verdroogde Stoppelblaadjes -, en aan den voet der Bloemflelen elsvormige dr'e- of veelfpletige Schutblaadjes. Han de Bladen zijn de Zijblaadjes niet altijd twee-lobbig, maar zeer dikwijls effenrandig, (F a v rod de F ellens).

Huishoudelijk Gebruik. De vrucht verseh geplukt zijnde, heeft een aangenaam zacht zuur, en is zeer fmakelijk, waarom dezelve veel opgezameld wordt door behoeftige lieden, en verkocht. — In rooden wijn gedaan, geeft dezelve daaraan een aangenamen fmaak (linneos en anderen). — Het is in heggen, om akkers en in hoven een lastig onkruid, door deszelfs voortkruipenden wortel. Runderen, Schapen en Geiten eten de Plant, maar dezelve wordt door Paarden geweigerd. Pan. Suecus,

Caractères Génériques. Calice quiuquéfide. Corolle pentapétale. Baie composée de grains monospermes. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ ’

Caractères Spécifiques. Feuilles terneés, presque nues ; latérales bilobées. Tige cylindrique, garnie d’aiguillons.

Le Calice couvert de poils doux est représenté verso.^ et versas vu intérieurement. Vers c Ö« voit un calice avec les étamines et les pistils qui se réfléchissent quand la fleur est défleurie. Vers d on a représenté un pétale à part. On voit sur la plante même vers e, le fruit couvert de sa jolie rosée bleuâtre semblable à celle d'une prune bleue. On a représenté vers f, la manière dont chaque semence est fixée au réceptacle ou placenta commun,

La tige, et surtout, les pédicules sont couverts d’une rosée d'un vert blanchâtre i ils portent quelques petits aiguillons, et sont velus comme le Calice. Les Jeuilles sont velues par dessous, mais non grisâtres comme celles du Framboisier. Les deux folioles latérales sont sessiles et opposées. Les baies sont plus petites que celles de la Ronce frutescente QRubus fruticosus. linn.). mais les grains en sont plus grands ; cette derniere espèce porte des fruits noirs.

Add. du Trad. A la base de chaque pétiole on voit deux petites stipules subulées et comme desséchées. Vers la base des pédoncules se trouvent des bractées subulées, trtfides ou multifides. Les folioles latérales des feuilles ne sont pas toujours bilobées, mais assez souvent entières. (Fa'vrod de F ellen s).

Usage Économique. Le fruit étant cueilli frais contient un agréable acide et a ua très bon goût, c’cst pourquoi les gens pauvres en récoltent beaucoup pour les vendre. Si on les met dans du vin rouge il en acquiert un gout très agréable. Linné et d’autres auteurs. Cette plante est très nuisible dans les haies-autour des champs et des jardins à cause de ses racines qui rampent au loin autour de la plante et la multiplient à l’infini. Les vaches, les moutons et les chèvres la broutent volontiers, mais les chevaux n’y touchent pas. Pan, Suecus,

■ ■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[—!■—i-i»— I nbsp;nbsp;nbsp;-----

Geslachts Kenmerken. Calyx 5-phylIus, Kelk van 5 Blaadjes. Petala 5, intra ungues poro mellifero; 5 Bloembladen, elk binnen den nagel met eene konigdragende Porie voorzien. Semina nuda, naakte Zaden.

S GO a TELIJKE Kenmerken. Seminibus aculcatis, met flekelige Zaden, Foliis fupe-lioribus decompolitis, linearibus ; de bovenfle Bladen dubbeld zamengeßeld, lijnvormig.

Eene Bloem afzonderlijk, eenigzins vergroot, en van voren geziene, van achterend. Een Bloemblad, mede een weinig vergroot, om de forie aan den nagel aan te wijzen c. Meeldraden en Stampers d,. He rijpe Zaden e: ddn afzonderlijk f. — De Bladen zijn gefleeld en. veel driedeelig, en de flippen lÿnvormig. De Steng is gegaffeld. De Bloemflelen zijn éénbloemig, De Zaden zijn halvemaansgewÿze en plat gedrukt -, ter wederzijde voorzien met ftekeltjeSi welke een gekromd puntje hebben, De Plant groeit ter hoogte van voet,

De Wortel is als geknot, en bezet met wit achtige vezels. De Steng is regt, rolrond. van onderen glad, en boven aan een weinig harig. De Wortel-Bladen zyn rondom den Steng roosvormig geplaatst : zÿ zijn eenvoudig verdeeld in drie langwerpige , driedeetige lobben, welker flipjes lancetvormig zyn, (Favrod de Fellens),

Huishoudelijk Gebruik. Gelijk b§na alle Ranonkel-fooiten, fchadelgk voor het vee. Het is een lastig onkruid op de Giaanaltkers, daar het Zaad met het Kaf op den mestkoop komende * daarin niet verteert, en alzoo weder op den akker wordt gebragt.

Caractères Génériques, Calice pentaphylle. Corolle pentapétale, pourvue entre les onglets de chaque pétale d’un pore mellifére. Semences nues.

Caractères Spécifiques, Semences hérissonnées. Feuilles supérieures décomposées, linéaires.

On a représenté vers a uns peur à part, un peu aggrandie et vue par devant, et par derrière vers b. On voit vers c «» des pétales aussi un peu aggrandi, afin de montrer le pore mellifére placé à l’onglet. 'Kers d les étamines et les pistils. Kers e les semences mûres et vers f «»« d'entr'elles à part. — Les feuilles sont pétiolées et plusieurs fois triparties ; les segmens sont linéaires. La tige est fourchue. Les pédicules sont uniflores. Les semences sont sémilunaires, comprimées et garnies de toute part d’aiguillons à pointe recourbée, La plante s'élève à la hauteur d’un pied et demi.

Add, du Trad. Sa racine est comme tronquée et garnie de fibres blanchâtres. Sa tige est droste, cylindrique, glabre vers le bas et un peu pubescente vers le haut. Les feuilles radicales sont disposées en rosette autour de la tige-, elles sont simplement divisées en trois lobes oblongs et trifides, dont les segmens sont lancéolés. lt;F AVRO D DE F ELLEN s).

En Frise, dans les Provinces ^.'ütrecht, de la Hollande méridionale et ailleurs f.

Usage Économique. Semblable aux autres espèces de Renoncule elle est nuisible au bétail. Cette plante est d’autant plus désagréable dans les champs et difficile a extirper que ses semences emportées avec les bâles ou gloumes des graminées sur les fumiers ne s’y pourrisent point et sont ainsi reportées chaque année dans les champs.

e -’‘•‘■•'•-eiasascsassi^^ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— '-waesarglIEWquot;'' o -TTwmiMianr- ■ - a

Geslachts Kenmerken. Rcceptaculum nudum, cylindraceo-conicum; het ont^ vangbed naakt, rolrond kegelvoi-mig. Pappus nullus, geen Zaadpluis. planus, imbri-catus, fquamis margine fcariefis -j^Kelk vlak, met op elkander liggende fchubben, aan den rand als verdroogd.

SooRTELijKE KENMERKEN. Folüs bipinnatis, met dubbeld gevinde Bladen. Squamis calyinis obtufiusculis, ßompachtige Kelkblaadjes.

Het naakte ontvangbed kegelvormig. a: hetzelve, na dat de Plant is uitgebloeid^ en het Zaad is afgevallen b, De Kelk van buiten met de ßompe en aan den rand witaehtige fchubjes c. c. Een tweekunnig Bloempje van den jehijf vergroot z. Een Bloempje van den rand f. Bloem, ivanneer de uitgebloeide Bloempjes nog niet zijn uitgevallen g, en met de omgekrulde ßip-Bloemblaadjes der rand-Bloempjes, aan de afgebeelde Plant genoeg kennelijk. Een ontvangbedmet Zaden, waarvan de Bloemkransjes zijn afgenomen h. Een volkomen rijp Zaad afzonderlijk i, veel vergroot k, blijkende geheel ßomp en hoekig te zijn.

De tortel is vezelaehtig, wit van binnen en van buiten. De Steng is regt, omtrent i^ voet hoog, hoekig, glad, licht groen en getakt. (Favrod de Fellens).

Groeiplaatsen. Aan de kanten van wegen en akkers, vooral op eenigzins veenachtige kleigronden zeer algemeen, inzonderheid in Holland, vooral oin Hmßerdam, Minder komt zÿ voor op hooge en flÿve kleigronden, waar doorgaans de Hinkende Kamille, (^Hnthemis Cotulaj in het laaifte vÿftal onzer Flora afgebeeld en befchreven, in groote menigte groeit, en voor onze Plant wordt opgezameld voor de Apotheken.

Kracht en geneeskundig Gebruik. De Bloemen dezer Plant, in de Bataaffche Apotheek onder de noodwendigftc artfenÿ-middelen opgegeven , kunnen , gedroogd zijnde , van die der bovengenoemde ßinkende Kamide, welke in de gezegde Apotheek niet vermeld wordt, dadelijk onderfcheiden worden door het fpits kegelachtige en naakte ontvangbed, het geen w^ hierom in vele bijzonderheden hebben doen afbeelden, en hetwelk bÿ de ßinkende met borstelige ftoppeltjes bezet is j terwijl ook de reuk der Bloemen van onze Kamille meer fpecerij-achtig en aangenamer is.

De kracht van Kruid en Bloemen is windbrekende, pÿnftillende en verfterkende. Zij worden wel eens met nut gebruikt in tusfehenpoozende koortfen ; uitwendig als verwarmende en verdee-Icnde pappen en Hovingen; derzelver aftrekfel tot lavementen. Dit artfenij-middel is in veelvuldig gebruik: men zie hierover onder anderen a.vonhaller. Hist, ftirpium Helv. T. i. p.43. N®. loi.

Huishoudelijk Gebruik. Dc Plant is dienstig tot groen verwen; (Reuss) wordt gebruikt door Runderen, Schapen en Geiten, maar door Paarden en Varkens geweigerd QPan fuecus} en is zelfs voor Schapen een aangenaam voedfel. (Mattüschka}, doch door bruomans als fchadelgk voor het vee opgege ven. Beckmann telt het teregt op onder de onkruiden van den akker.

Gemeine Kamillen; Cham’lle; Mutterkraut; Romegenblume. Anglais. Wilde Chamomile; bitter Camomile.

Caractères GÉ N ÉRIQUE8. Réceptacle nu , cylindro-conique. Aigrette nulle. Calica plan, embriqué d’écailles fcarieufes en leurs bords.

Caractères Spécifiques. Feuilles bipinnées; écailles calicinales presqu’obtuses.

V'ers a on voit le receptacle nu et conique, et vers b /« même lorsque la plante est âêfleurie et que les semences sont tombées. P^ers c c. le calice vu en dehors avec ses écailles obtuses et blanchâtres en leurs bords. F'ers A un fleuron hermaphrodite du disque i le même aggrandt vers e; une fleurette du rayon vers f. O« voit vers g ta fleur, lorsque les fleurons defleuris ne sont pas encore tombés, lesquels sont suffisamment distincts des fleurettes ligulées et roulées du rayon représentées sur la plante même. Vers h un réceptacle avec ses semences dont toutes les corollulés sont enlevées. Vers i une semence parfaitement mûre représentée séparément ; la même fortement aggrandie vers k où,elle parait tout à fait obtuse et anguleuse.

Add. du Trad Sa racine est fibreuse, blanche en dedans et en dehors. Sa tige est droite haute d'un pied ou environ, anguleuse, glabre, d'un vert gai, rameuse, lt;Fav r od D B F E L L E N Sy,

Lieu Natal, Le long des chemins et des champs, principalement, dans les terreins argileux tant soit peu tourbeux, où elle est très commune, entr’autres dans la Prov, A'Hollande, sur-tout, autour d*Amsterdam, On la trouve plus rarement dans les terres argileuses hautes et tenaces où croit en abondance 'éHnthémide puante (Anthémis Cotula. linn.) décrite dans notre précédente livraison de cette Flore, et où on la recueille abusivement pour les Apothicaires au lieu de notre Matrîcaire Camomille.

Vertus et usage Médicinal. Les flmrs de cette plante qui sont indiquées dans la Pharmacopée batave comme un médicament des plus nécessaires , étant sèches, peuvent aisément être distinguées de ^.Hnthemide puante, dont nous venons de faire mention , et dont la dite Pharmacopée ne parle pas, par la forme conique pointue de son réceptacle qui est entièrement nu; c’est pour cette raison que nous l’avons fait représenter avec beaucoup de détails; dans l’Hnthemidî ce même réceptacle est couvert de paillettes sétacées, et de plus l’odeur des fleurs de notre Vatricaire est plus aromatique et plus agiéable.

La vertu de l’herbe et de ses fleurs est carminative, calmante et fortifiante. On s’en sert par fois avec ’uccés contre des fièvres intermittentes; on les emploie quelques fois à l’extérieur comme cataplSmcs et fomentations réchaiilfantes et atténuantes; leur infusion sert aussi dans les lave-mens; ce médicament est employé à grand nombre d’usages; on peut consulter à cet égard a. VON halles, Ills'-, ftirp, helv, T. i. p 43. N®, 101.

Usage Économique. La plante donne une couleur verte, (r eu s s.) Les vaches, les moutons et les chèvres la broutent volontiers; mais les chevaux et les cochons n’y touchent pas. ÇPan suecus') mattuschka dit que cette plante fournit aux moutons une agréable nourriture ; cepei dai.t brugmaks la regardait comme nuisible au bétail, et beckman la range au ncm'.'re des plantes nuisibles aux champs.

Anglais. Common Enchantems nigtshade. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘•

Français. Circce majeure. Grande Circce. Herbe de S: Etienne. Herbe des magiciennes, Elle. Fleurit en Juillet, Août et Septembre, V-w'LW'iTijy^Ljrjn-jrLBquot; j~jTf j-LnrjjT-—

Caract: Gèxer; Corolle dipctale. Calice dipliylle, supère. Capsule biloculaire, non déhiscente ; logettef monospermes.

On a représenté vers a une ßeur fortement aggrandie ; la même dont on a enlevé les pétales , vers b. ï/re pétale échancrâ et aggrandi vers c. ZZzj fruit vu séparément et aggrandi vers d; le même parfaitement mûr et coupe horizontalement pour faire voir les deux loges de la capsule, vers c. Enfin une semence à part et très aggrandie vesi,

La racine est très rampante , comme on peut le voir dans notre planche. La tige, à l'ins.ertion des grappes florales a des noeuds , qui sont un peu tirant sur le rouge. Les feuilles sont largement dentées et non serretées, dlun vert sornbre. A chaque grappe florale on ne voit guères fleurir que h- à 5 fleiu-s en même temps. Le calice est velu et lorsqu’il enveloppe le fruit, il est chargé de poils aigus et crochus, voyez vers b. La plante s'élève jusqu’à la hauteur de 3 pieds.

Add: du Trad: La capsule est ordinairement couverte des mêmes poils qu’on voit sur le calice, (Favrod de Fellens.)

Près de Roden dans le pays de Drenthe -f-. Dans les bois du Quartier de Zutphen Autoui’ de Doore-waard -f. Dans les haies lies jardins potager autour d’Utrecht nbsp;nbsp;nbsp;Dans le bois de la Haie -f- et en divers

Usaamp;e Écon: Le bétail la refuse, excepté les moutons {Pan Suecus) et les chivres. (Gunner.) Ciiomel dit qu’on peut se servir de cette plante en fomentation contre les hémorroïdes. Gatteniioff lajiporte lt;iu’on la recueille souvent et abusivement, en Suisse, pohr les pharmaciens, au lieu de la Pariétaire,

Ceslachts Kenmerken'. Corolla dipetala ; Rloemlcrans van twee Bloembladen, Calyx s-pliyllus, snperus; Heil: van a blaadjes, boven het vruchtbeginsel. Capsnla biloculai'is , non dehiscen»; loculis nionospermis; tweehokkige , niet berstende Zaaddoos , met éénsadige Hokjes,

SooRTELiJKE Rjïnjierken. Caille erccto ; met een regtstandigen Steng. Racemis pluribus; verscheide Bloemtakken. Eoliis ovatis, eironde Bladen.

Bene Bloem afzonderlijk, veel vergroot a.. Be Bloembladen weggenomen zjnde b. Een uitgerand vergroot Bloemblad c. Eene Bracht afzonderlijk, vergroot d; geheel rgp en\horizontaal door-gesneden, om het tweehokkige der Zaad loos te doen zien e. Een Zaad afzotvlerl^k, veel vergroot f.

Be JVortel is sterk kruipende, mede aan de afbeelding te zien. Be Steng heeft aan de invoeging der Bloemtakken knoopen, die eenigzins rood van kleur zijn. Be Bladen zijn wijd getand en niet zaagtandig, en donkergroen. j4an eiken Bloemtak bloejen zeldenmeer dan A- of 5Bloemen tegelijk. Be Reik is hairig , en in het Brachtbekleedsel overgegaan zjnde, bezet met scherpe haakachtige Jlairen, zie b. Be Plant groeit ter hoogte van a Foefen.

Be Zaaddoos is gewoonlyk bedekt met dezelfde Hairen, welke men op den Kelk ziet. (Favrod DE FeeEIKS.)

Bij Roden in Brenthe -f. In de bossclien van het kwartier Zutphen -j-. Onder Boorewaard In de heggen der Moestuinen, om Utrecht -J-. In het Haagsche Bosch -j-, en op vele andere plaatsen.

Huishoüdelijk Gebruik. Wordt door het vee geweigerd, behalve door Schapen (Pan Suecus) en Geiten. Gunner. Het Kruid zou, volgens chomel, als stoving tegen Ambeijen dienstig zijn. Dit wordt in Zwitserland dikwqli in plaats Tan de Parietaria voor de ApoÜiekcn verkeerdelijk opgezameld, Gattenhoee.

Caract: Gekér: Calice qniiiqucüde. Corolle pentapétaie. Baie infère, trisperme. Semences cartilagineuses.

Vers a on poit un calice avec les 3 pistils, aggrandis. Vers b le même calice azissi aggrandi avee les pistils et les e'tamines , de dijf 'érentes grandeurs. Vers c, on voit une jleur aggrandie et vue en dessus. Vsrs d un pétale sépare et aggrandi. Vers e une branche fructijère. Vers f «ne baie coupée transversalement, pour en faire voir les 3 semences, d’après le nombre des pistils ; lorsque ceux-ci sont au nombre de , ce qui arrive quelquefois, la baie rerferme alors 4 semences.

L'écorce de la tige est lisse , sans cannelures et grisédre ; le bois en est tres dur. Les feuilles sont pinnées avec une impaire. Les folioles sont souvent sorretees depuis le milieu Jusqu'au som,met, et leur surface inférieure, sur-tout, dans les Jeunes feuilles est couverte d'un poil doux et grisâtre. Les fleurs forment un grand et beau corymbe. Les^fotanistes ne sont pas d'accord sur l'ordre de ce genre; car Fp.nsoox le place dans la Digynie, pareeque quelques espèces n'ont que 2 pistils; SofiTn le range sous le genre Poirier ÇPyrus'j qui a. 3 pistils et H^crmn. l'a placé dans songenre Néflier {Mespilus,} qui comprend les Mespilus, Sorbus Crataegus (/e Linné.

Dans les parties boisées de la Frise -f-. Au Corecht près de G-roningu?, le long de.ç dignes -J-. Dans le bois de la Haie, sur-tout, du côté du Nord -{- et en j'iusieurs autres bois et le long des vergers.

Vertus et Usage Médic: Le suc exprimé des baies cuit jusqu'à consistance gélatineuse pourrait être utilement employé selon Bergius, dans les cas d’urination pénible.

Usage Econ: Le bois de cet arbre est le pins compacte de tous nos arbres indigènes et parconséqnent il est fort propre à en faire des rouages de moulins , des vis de pressoir et d’antres inaeliines qui doivent supporter de grands frotlemens; ce bois est blanc et se laisse aisément unir au rabot. jMiller, Du IJamel Du Mon-« CEAU. Le bois des racines , qui est rouge avec de petites veines noires peut pi-endro un très beau poli et les ébénistes pouvent en faire de jolis petits ouvrages Dans les Acta Upsal: tome 15, on fait sur-tout l’éloge de cet arbre pareequ’on obtient de son écorce la plus durable, la plus belle et la plus douce teinture pour les étofl’es de laine. Mattüsciik.i dit que ce meine bois fournit encore du charbon excellent pour le ehaulTuge.

Les oiseaux et enlr’antres les grives 'éférent ses baies à tous les autres fruits; aussi s’en sert-on comme de la meilleure amorce pour les prendre, c’est aussi l’usage qu’on en fait généralement dans notre patrie. Il n’y a point d’arbre qui attire si bien que celui-ci les oiseaux près des habitations. Le bétail en mange les feuilles, c’est pourquoi, en Norvège, on les recueille et fait sécher avec soin en automne pour les donner à manger aux bestiaux pendant l’iiiver. Gu.nner. Cependant Gattenhoff prétend que si les chevaux en mangent beaucoup, leur poil tombe. Cet arbre utile, qui croit volontiers dans les terreins humides où peu d’autres arbres ^leuvent croître et qui est rarement attaqué par lej iusectes, méiitc bien qu’on en plante davantage sans «-aindre ks oiseaux qu’il pourrait attirer.

Nederd. Bijnamen. Sorbcn-Booin, Kwalstcr-Boom, Haver-Els en in Groningen Kwelseu-Btijen-Booni.

GrsLAciiTS Kenmerken. Calyx 5-11 Jus ; 5-spletlgê Kett:. Petala 5 ; 5 Bloembladen. Baccainféra, 3-sperma; Bezie onder den Kelk-, 3-zadig. Semina carlilaginea, Kraalbeenige Zaden.

SooÄTELiJKE Kenmerken. Foliis pinnatis, utiinqne glabris; met gevinde Bladen, glad aan wederzijde.

Een KeJk met de Stampers, vergroot a. Eezelve mede vergroot met Uleeldraden en Stampers, zjnde de jMeeldraden ongelijk v.'in grootte h. Eene Bloem vergroot en van boven gezien c. Een Bloemblad afzonderlijli en vergroot d. Een B^rncJil-tal: e. Eene Bezie doorgesneden Y, bljbendeS Zaden te hebben, naar het g^tal djer Stampers; zyn deze 4, zoo als somwijlen het geval is, alsdan is ooh de Bezie 4-z.adig.

Ee Schors van den Stam is glad ,ongaribd, grijsachlig ; hetHonl zeer hard. Es Bladen zyn one ven gevind. Ee Blaadjes zijn dikwijls van het midden tot aan den top gezaagd en de onderzijde zacht grijs-harig, vooral aan de jongere Bladen. Ee Bloemen maken eene groole fraaije Bloemtuil vit. — H/en verschilt omtrend den rang van dit geslacht. Persoon brengt dit onder de tweewÿ-vigen, omeiat sommige soorten maar s Stampers hebben , en Smith rekent onze soort onder het geslacht Pyrus, hetwelk tot de vij/wijvigen behoort. Eeze soort groeit Lot een hoog opgaanden Boom,

Til (Ie Wondstreken van nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;In hel builen nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, aan dijkjes-f-. In het ZZaa^icZi«

Losch, vooral aan do Noordzijde ■{•, verder in vele andere Bossclien en langs Boomgaarden.

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. Met uitgepersle Sap der Bezien tot gelei verkookt zou in nioeijelijke Waterlooziiig dienstig zijn, volgens Bergius.

Muisiioudeltik Gebruik. Met Mout van dezen Boom is het hardste eii digtste van onze/«Zawi/jcZzeHouten, en hiero.in zeer bekwaam tot niolenweik, schroeven van persen en andere werktuigen, welke eene groote Wrijving moeten uitstaan; het is ook zeer wit en laat zich zeer goed glad schaven. Miller, Du Hamel Dumonceau. Met Mont der Wortelen, hetwelk rood is met zwarte adertjes , laat zich zeer fraai polijsten , en kunnen Sclnij uwer kers hleiwaïi fraai klein werk makep. •— In de acta vpsal: toni: flgt;. is deze Boom vooral aangeprezeu, omdat van den Bast de duurzaamste, schoonste en zachtste verw voo.r wolle stefl'eu kan verkregen worden. — Van het Mout komen ook goede, warme kooien. (MaïtusoiikaJ

De vogels, jen vooral de Lijsters , zoeken de Beziën boven alle andere vruchten, en -worden hierdoor het best gevangen, waartoe deze Beziën in ons Vaderland algemeen gebruikt worden. Door geen Boom zal men opk de vogels om zijne woning meer kunnen lokken. —- De Bladen worden gaarne door het vee gegeten, en in Noorwegen in den Herfst vlijtig en niet veel voordeel tot Wintervoeder voor het vee vprzumeld en gedroogd. Gunner; doch de paarden hiervan veel gebiiiiktnde, zouden het hair verliezen. Gattenuoie. — Deze nuttige B »Gjn, die op vochtigen grond, waar weinig andere Boomen zouden wassen , «wiJ grncijen eq zelden door in-sekten benadeeld wordt, verdiende meer geplant te worden, waar men voyr h^t IcJikvft vipi Yogclcu uUt behoeft beducht te zijn

Gewomlijk. Papaver eiraticnm, BTioeas. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;■ .

Nederd, Bijnamen Koorn-Roze, Koorn Heu!, 'wilde Heul. Kolle-Bloem. Kanker-Bloem. JIonds-Roze.

Geslachts Kenmerken, Corolla 4-petala; Bloemkrans van i Bloembladen. Calyx a-phyllus; Kelk van tsBlaadjee. Capsula i-locnlaris, sub stigmate persistente poris deliiscensj Eenhokkige Zaaddoos, aan de Poriën onder den blij renden Stempel los berstende.

S00RTE1.TJKE Kenmerken. Capsulis glabris, snbglobosis ; met gladde, bijkans kogal-ronde Ziaaddoozen, Caule multilloro , piloso, pilis patentibus ; veelbloemigen, hairigen Steng, met uitgestrekte hairen. Foliis pinnalißdis, incisis ; Bladen als in vinnen gedeeld, ingtsneden.

Be tweebladige Kelk, welke terstond af valt, wanneer de Bloem zich opent, bij a. Stamper en Meeldraden afzonderlijk b. D« rijpe Zaaddoos e. Horizontaal geopend A.. Be Zaden vergroot e.

Steng en Bloemstelen z^n met hairen bezet, welke laatste inzonderheid stijf en horizontaal staan. Be Nagels van de Bloembladen zijn meest, gelijk aan de cfgeheelde, zwart van kleur, welke anders aan onze Inlandsche Planten zoo zelden bespeurd wordt. Be Stempel is sterk gestraald, in de opstaande Bloem op de afbeelding te zien. Be Zaaddoos is geknot, eirond. Be Plant groeit 1er hoogte van 3 voeten.

Beze soort geijkt veel naar de Papaver dnbium, welke ook Inlandscb is, en waarmede onze soort langen tijd is verward, en van welke zij verscldü’. dat de hairen, welke den Steng, de Takken en Bloemstelen van de Papaver dubinin bedekken, niet wijd uitgestrekt zijn, maar plat liggen. 3) f/fzi hare Bloemen een weinig grooter zijn; 3) dat de Zaaddoos meer langwerpig en als ovaal is. (Favrod DE Pellens.)

Kracht en Geneeskundig Geeruik. In de Bataafsche Apotheek onder de noodwendigste Geiieesmiddelert gerekend. De versehe Bloemen hebben eenen eigenaardigen, bedwelmenden reuk, welke door het droogen vermindert. De smaak is tlaauw , min of meer bitter en slijraei'ig. Zij worden met veel nut gebruikt tot beda-ring van hoest in verkoudheid en borstontstekingen, meest vereenigd met andere verzachtende Kruiden. De onrij|Xï Zaaddoozen, gewond wordende, laten een melkachtig sap uitvloeijen, waarvan men een min krachtig heulsap kan verkrijgen, hetgeen nader verdiende beproefd te worden.

IJuisnouDELtJK Gebruik. De Bloemen uitgeperst wordende, geven een fraai rlt;x)d sap, hetgeen het water sterk kleurt. Met dit sap, zoo wel als van de Bloemen der Papaver Mrgemone , kan aan de korst der Noord-Hollandsche kaas , in plaats van met Tournesol, die kleur gegeven worden, waardoor deze kaas dennaam van roodkorst heelt verkregen : zie Verhandeling van den Oec. tak: Landbouw No. a. nadei' in onze Flora B: J. No. ró opgegeven bij de Papaver Mrgemone. De Bijen halen M as uit de Bloemen (MArrcsciiKA). De Zaden Worden veel door de Leeuwrikken gezocht (Gunner). Het is voor den akker een der schadeli|kste onkruiden.— Deze Plant in tuinen gezaaid wordende, komen hiervan vele fraaije verscheidenheden voort, niet alleen met dubbele Bloemen, maar ook met blaauwe, roodo en wit gezoomde Bloembladen. (Mîlllk).

^niemand. Klapper-rosen; wilde Mohn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

CAbact: Gfxjîn: Corolle tétrapctàte. Galice diphylfe. Capside uniloculaire, s’ouvrant par dèâ pôrés placés sous le stigmate persistant.

Caract: Srécir: Capsules glabres, sub-globuleuses. Tige multidore, couverte de poils étalés. Feuillea pinnatifides, défcoupéès.

On a représenté vers â le calice diphylle, qui tombe disque la corolle s'ouvre. Vers b Z« pistil et les étamines séparés de la fleur, flers c ta capsule mûre , coupée horizontalement Vers d, ■ •* ILes semences àggrdndiis vers c. — Isa tige et lés pédicules sorit chargés de poils, dont les derniers sur-tout sont raides ét ouverts héi-isàntdlemeni. Lés bngtéis des pétales sont la plupars noirs, ainsi que noiis Pavons fait représenter, ce qdon observe d’ailleurs rarement à nos plantes indigènes. Ijc stigmate est fortement rayonné, cè qu’on peut voir dans la fleur ouverte de notre figure. La capsulé est ovale tronqués. La planté s’élève jusqit’à la hauteur de 3 pieds.

Add; du Trad: Citté êspéce ressemblé hédiicoup au Pavot dontciix{Papaver dubium. Linué.quot;^ qui est aussi indigèiie à ce pays et avec lequel elle a été longtemps et souvent confondue et dont . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;elle diffère: /') en cé que lés poils qui cdùvrenl la tige, les branches ét les pédicules du Pavot

douteux, ne sont point ouverts, mais appliqués ; o'j en Ce que sèé fleurs sont un peu plus grandes; et 3) en ce que la Capsule est plus allongée et comrne ellipliqUc. [P.irnoD ue Feeleus.) tiEV Natal: Sans lös champs de ble ét sur-tout dans les terres argileuses, où elle est partout des plus communes.

Vert: et Usage Mén: Elle est indiquée dans là Pharmacopée Batave comme un médicament des’plus nécessaires. Les fleurs fraîches ont une odeur narcotique qui leur est particulière, mais' qui diminue par la desiccation. Le goût est faible, plus ou moins amer et glaireux. On f’en sert avec beaucoup d’utilité pour adoucir la toux dans les rhumes et Inflammations de poitrine, mais ordinairement mêlées avec d’autres plantes adoucissantes. Les capsules blessées avant leur maturité laissent écouler un suc laiteux, dont on peut obtenir un suc qui a moins de force et qui mérite qu’on en fasse l’essai.

Usage Econ: Lorsqu’on exprime les fleurs fraîches elles donnent un suc ronge, qui teint fortement^ l’eau. On peut avec Ce' suc, aussi bien qu’avec celui qu’on obtient du Pavot Argémone, donner à lu croûte extérieure des fromages de la Nord-Hollande, aulieu de se servir du Poumesol, cette belle couleur Touge, qai a fait donner à ces fromages le sur nom de Croûtes rouges, (Roode-Korsten.) Voyes les dissertations de la Société Économ: .Agriculture , No. □. et outre cela dans noire Flore, tome J. No. i5. ce qiiô nous avons attribué 'au Pavot Argemone. — Lés abeilles recueillent beaucoup de cire de ses fleurs. (MattuscBka'. Les alouettes recherchent avidement ses graines. (GuknEb.) C’est au reste une des plantes leà plus ùuisibles dans les champs. — Lorsqu’on sème cette plante dans les jardins, on en obtient un grand nombre de belles variétés, non seulèmént à fléiu’s doubles, mais aussi a fleurs bleues, rouges, blanches «t Panacliées. (Miller.)

Geslaciits Kenmehken. Corollae Labium snperius integrum, fornicatuin; de bovenlip van den Bloem~ Irans gaaf, gevelfd. Labium iuferius bilobum , c/e onder-lip tweelobbig. Faux utrinque margine dentata, • de keel ter wederzijde aan den rand geland.

SooBTELiJKE Kenmerken. Folüs cordatis, obtusis , dentatis, petiolatis, suinmis congestis ; met liartvor-mige, Stompe, getande , gestcelde Bladen , zjnde de boveiiste zamenge^chaard. Gaule deorsuni subnudo , de steng benedenwaards bijkans naakt.

I)c Steng schiet even boven den wortel twee tegen over elkander staande, gebladerde zij ~ stengen uit, welke mede aan hunne toppen Bloemen dragen. De Stengen zijn, vierhoekig. De JIoofd~ steng schiet vrij hoog en bladetoos naar boven, en is aan den top bezet met bloemen enbladen, kransgewijze, doch vierhoekig, digt op elkandercn geplaatst, zoo dat zij als een teerling uitmaken, die naar boven al spitser wordt. De bladen aan de oksels der zij-stengen zijn zeer lang gesteeld. Alle de bladen zijn stomp, getand, gekarteld, harig en aan den top dikwijls roskleurig. De bloemen hebben een zeer wijde keel, te zien bj a.) Plant groeit ter hoogte van g en 8 duimen.

Behalve de twee bladen, welke zich onder elk kransje van bloemen bevindt, ziet men gewoonlijk twee borstelachtige en zeer kleine schutblaadjes, die eiken krans onderscheiden. (Favrod de-Feilens.)

Huishoudelijk Geberuik. De jonge Bladen worden in Zweden, in de vroegere lente als Moeskruiden gekookt, Linn. Fl. Suecica, outririn. Paarden en geiten eten de Plant, maar runders weigeren dezelve; Pan seucus : ook eten het de scht-qien gaarne. De bijen trekken vele en goede honig uit de bloemen. Met het kruid verdrijft men motten «n weegluizen, ilattitschka. Het is een sterk onkt'wid der Moeslanden-,! omdat het gedurig opslaat

Angl. Red cut-leaved Archangel. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

G^NÔii. Lèvre supérieure de la corolle entière, forniquée ; lèvre inférieure bilobée. Gorge dentée de chaque côté vers le bord.

Caract spéciF. Feuilles en coeur, obtuses, dentées, pétiolées ; feuilles supérieures rapprochées. Tige presque nue vers le bas.

La tige pousse pre.sque immédiatement au dessus de la racine deux tiges latérales opposées i feuillées, qui portent aussi des fleurs à leur sommet. Les tiges sont carrées. La tige principale qui s’éléoe asses haut est dépourvue de feuilles et porte à, sa sommité un amas de feuilles et de fleurs, rangées en verticilles, serrés les uns contre les autres, et affectant toujours une forme pyramidale, qui s’amincit vers le haut. I.ies feuilles placées aux aisselles des tiges latérales sont portées sur de trés longs pétioles. Toutes les feuilles sont obtusément dentées, erenelées, velues et souvent roussâtres à la pointe. Les fleurs ont la gorge trés large^ voyez vers a. La plante s’élève à la haitleur de y à 8 pouces.

Add. du Trad. Dutre la paire de feuilles , qui se trouvent au dessous de chacun des ve.rticilles floraux, on y voit encor ordinairernent a bractées sétacées et très petites, qui distinguent chaque verticille. [Favtiod Fellsvs.}

Lieu Natal. Dans les jardins potagers, les haies et les terreins labourés. Cette plante est très commune par-tout dans ce pays.

Usage Econom. En Suède, on cuit au premier printemps les jeunc.s feuilles de cette plante, en guise d'herbes potagères. Lisn. Fl. Suecica; guSner. Les chevaux et les chèvres la mangent, mais les vaches la rlédaigneut. Pan suecui. Les moutons la mangent aussi volontiers Les abeilles returent de ses fleurs une quantité de bon miel. On s’en sert jiour éloigner les teignes et les .punaises. ÇMattvschka}, C’est une très mauvaise plante dans les potiigers , parcequ’ellc se reproduit sans cesse.

— ------- 1. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

Geslachts Kinmehke.v. Gennen, utrinque denticulo glandulato; het vruchtbeginsel, ter ^eclerzijde met een klierachtig landje voorzien. Calix clausus j foliolis duobns basi gibbis ; gesloten kelk; zjiide itnet blaadjes aan den voet gebogcheld, semina plura; veelvuldige zaden.

SooRTELiJKE Kinmerken. Folüs lanccolatis, acutis, glabris ; met lancetvormige, spitst, gladde bladen, Ramis angulatis, hoekige takken. Caule fruticoso, heeslerachligen steng.

Et kelk afzonderlijk bij a, zoo als dezelve aan de bloem gesloten is, met de twee gebogchelde blaadjes bj b. Een afzonderlijk bloemblad, met deszelfs nagel, welke in den kelk besloten is.

, c. Meeldraden en stamper, met de tandvormi^e kliertjes aan het vruchtbeginsel d. Een vrucht-tak e. met eene van onderen losbarstende Ilaaaw, waarbj ook de wijze, hoe de zaden aan het middelschot gehecht zijn, te zien is. Ee Ilaauw is plat, en heejt aan den top den overge., bleven tweespletigen stG/npel. f.

Ee takken zjn hoekig en grijskleurig. Ee bladen bÿna vleesig, en grjsachtig, vooral van onderen. S.mitii zegt in zijne Flor. Britt, van onze plant, welke hij Cli. fruticiilosus noemt, dat de bladen digt bj elkanderen, gesteeld, en de onderste bijna zaagtandig en de bloem.-bladen uitgerand zjn. Ean dit alles heb ik niets kunneji bespeuren, schoon ik dezelve dik-rnaals op hare natuurlijke standplaats heb kunnen waarnemen.

Groeieeaatsen op oude muren. Op de Stads-muren van Utrecht en Haarlem, liet Huis te lirederode onder Kelsen, de Abtdij van Bhjnsburg, en aan dergelijke puinbrokken , op zeer vele plaatsen.

De Verschkideniieid door de gorter opgeteekend, op het clioor van de vervallenen, maar thans afge-brokene Broederkerk te Harderwjk, te groeijen.

K-raciit en Geneeskundig Gebruik, De smaak is bitterachtig en eenigzins scherp. De plant, thans weinig in gebruik, werd voortijds hoog geacht, als stonden drijvende. De vermaarde hofmaun roemt in veistop-pingen van de lever en in geelzucht, als niets voortreflelijker, dan het drinken van het sap der Bloemen, met warm bier A'-ermengd. De olie, hiervan komende, is pijnstillende.

Huishoudelijk Gebruik. De Bloemen hebben een aaiigenamen geur. In tuinen overgebragt wordende , ondergaat d« Plant vele veranderingen , A'ooral in de verdubbeling en kleur der Bloemen , Avelk« men bijzonder vindt aangewezen in millers Gardened» Eiet, en waarom dezelve zeer gezocht worden.

CaraCT . GeNén. Gerrne garni de part et d’aittrc d’uné deuticnle glanduleuse. Calice fermé, dont deux Ibliolea sont bossus à la base. Semences nombreuses.

Cakact. Srécir. Feuilles lancéolées , aigues , glabres. Pismeaux anguleux. Tige frutescente.

0/2 voit vers a le calice à part^ tel qùil se presente fermé autour des pétales, et avec ses deux petites bosses vers b. Pers c z/n pétale à part avec son onglet renfermé dans le calice. Pers d les étamines et le pi^td atsec les denlicules glanduleuses au pied du germe. Pers e une branche fructifère avec une siliqUe s'onvrànt par le bas , et où Von peut aussi observer comment les semences sont attachées à la cloison mitoyenne. I.a silique ist plate et porte à son sommet, les restes du stigmate bifide , wj'« usr.s f. Les branches sont anguleuses et grisâtres. LesJe aille s sont prèsqtte charnues et grisâtres, sur-tout en dessous. S.miïH, dans sa Flora Bril; dit de notre planlt, qu'il nomme Cbeir. fniliculosus , que les feuilles sont rapprochées, pétioléet et les inférieures presque dentées en scie et que les pétales sont échancrés. Quoique Je l'ai souvent ibservée, dans les lieux où elle croit spontanément, je n'y ai rien remarqué, de semblable.

Add. du Trad. Le calice est souvent colore d'un rouge noirâtre ou violet. {Fxrnon os Fst.LEtfs.')

Sur les murs de ville à Utrecht et Harlem; sur les ruines du château de Brederode, près de Pelsen; sur celles de FAbbaie de lihÿnsburg et sur d’autres ruines, en plusieurs endroits.

Quant à la variété: Igt;e Gorter dit l’avoir vu croître sur le clioeur du temple, dit de .Broerfez-Z-ej-jt, aujourd’hui démoli, à Ilarderugh.

Vertu et Usase Medic. Le goût en est un peu amer et tant soit peu âcre. Cette plante qui est maintenant peu en usage, était jadis fort estimée comme projire à l’évacuation des mois. Le célèbre Hofmanx, dans les obstructions du foie et dans la jaunisse, recommande comme remède, une boisson faits du suc des fleurs mêlé avec de la bière chaude. L’huile qu’en provient est tres calmante.

Usage Économ. Ses fleurs ont une odeur très agréable, et lorsqu’on transporte celte plante dans lès-jardins , elle y subit plusienrs modillcations, sur-tout dans le doublement des fleurs , et dans leurs diverses-couleurs, c’est ce qu’on peut voir en perticniier dans le Hict. des jardiniers de Mialem , c’est aussi pour cette raison qu’elles sont fort recherchée».

»Geslachts Kenmerken. Calyx la-dentatiis ; I'i-tandige Kelk. Petala G, calyci inserts; 6 Bloembladen, in den Kelk gehecht. Capsula 2-locularis, polyspernia ; ti-hokkige, veelzadige zaaddoos.

Soortelijke Kenmerken. Foliis oppositis, lanceolatis; inet tegenover elkander staande, lancelvormige Bladen, f loribus spicatis , dodecandris ; geairde , twaalfmannige Bloemen.

Eene Bloem afzonderlijk, vergroot a. een afzonderlijk vergroot Bloemblad}}. De Kelk afzonderlijk’, vergroot c. Derzelva is gesleufd, roodarhtig van kleur, en de tandjes van den rand zijn eenigzins omgeslagen: 6 van deze tandjes zijn tvederkeerig veel langer , smaller en elsvormi'^. Meeldraden en Stamper in den doorgesneden Kelk, vergroot aangewezen bij d. zijnde 6 Meeldraden s’erre uitstekende buiten den Kelk, eji de 6 andere even den rand van den Kelk bereikende. Volgens de waarneming van c. o. irdmann, in Usicri aan der bot. St. 5. p. zijn de Helmknopjes der S lange Meeldraden bruinachlig en met een groen stuifmeel voorzien en de /lelmknopje.s der kortere Meeldraden geelachtig en bevatten ook geel stuifmeel __ De Stamper afzonderlijk en vergroot, o. Een doorgas.edvn Zaaddoos, om het tweehokkige daarvan aan te wijzen, f. Een Zaad vergroot g.

De Plant heeft een zwaren, houtachtigen, getakten PVortel, aan de afbeelding te zien. De Steng is 4 hoekig, maar wordt hooger op S hoekig. De Bladen zijn aan hun voet Jiurtvcrmig, staan tegenover elkander, maar zijn ook dikwijls drievoudig. De Bloemen vormen fraai je violelkreurige Kvansjes. De Bloembladen zjn dun en slap en verflensen spoedig. De Plant groeit ter hoogte van 4 voeten.

Verscheidenheden i. viervoudige, kransvormende Bladen, a. Met bijna ronde Bladtsn. Deze laatste moet misschien voor een verbastering gehouden worden (f a.wo A dc Feilens} Groeiplaatsen. Aan de Kanten van vaatten en in moerassige streken: zeer algemeen.

De verscheidenheid No. i. hier en daar in Gelderland en in de Provincie Gtreclit, No. 2. bij Licndt! in Gelderland (j£ uwvA de Feilens).

Kracht en Geneeskundig Gebruik. De Bladen tot poeder gestolen , zijn door a. de haan en anderen aangeprezen in den buik- en persloop, als dezelve door verslapping der ingewanden blijft voortduren; doch tlians is dit Geneesmiddel minder in gebruik.

Huishoudelijk Gebruik. De Plant op de graanbergen en zolders gelegd, weert de schadelijke insekten daarvan af: ook getekend tot Icerloojen dienstig te zijn {Gleditselï}. —g Is een zeer aangenaam en nuttig voeder voor al h;?t vee, uitgenomen de Varkens, (Pan suecus, Schreber'^ inzonderheid tLen gaarne de jonge Plant. De Bijen azen veel op de Bloemen (Gledilschj.

Ifom. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gemeiner Weiderich, Blauer Fuchs-schwanz.

Caract. Gêner. Calice à la dent». Pétales au nombre de 6, insérés au Calice. Capsule biloculairej polysperme.

Caract. Spécif. Feuilles opposées, lancéolées. Fleurs en épis; dodécandriques.

On voit vers a une fleur séparée et afrgrandie, et vers b un pétale à part; ver.s c le calice a part et aggrandi; il est strié, d'une csulaur rougeâtre, et les dents de son bord sont un peu réfléchies; six de ces dents sont alternativement plus longues , plus étroites et subulées. __ Les étamine.s et le pistil sont indiqués dans le calice coupé et aggrandi, vers d ; il y a S de ces étamines qui dépassent de beaucoup le calice, tandis que les S autres atteignent à peine son bord. D’après les observations de c. o. rnnMANN dans les Ann. de Bot. d’Gsteri Art. 5. p. ai, les anthére.s des S longues étamines sont brunâtres et remplies de pollen vert et les anthères des étamines courtes sont jaunâtres et contiennent un pollen jaune. — Vers c on voit le pvstil à part et aggrandi. On a représenté vers f une capsule coupée transversalement ponr en faire voir les deux loges. On voit vers quot;g une semence aggrandie.

Cette plante a une racine orte, ligneuse et brancliue , ainsi qu’on peut le voir à notre qdanche. La tige est carrée, mais dans sa partie supérieure elle devient hexagone. Le.s feuilles à leur base sont cordiforrnes, opposées, et souvent aussi ternées. J^s fleurs forment de jolis verlicilles violets. Les pétales sont minces, flaccides et se flétrissent promptement. La plante s’élève jusqu à la haulsur de pieds.

.Variétés, i. A feuilles quaternées, verticillées. (Favrod de Feilens.) 2. feuillet presque rondes. (Favrod de Feilens.) Cette dernière pourroit peut-être passer ponr une monstruosité.

Lieu Natal. Le long des bords des canaux et des fossés et dans les lieux marécageux. Elle est assez commune partout.

La Variété N. 1. a été trouvée çà et là en Gueldre et dans la Province d’Utrecht. La Variété ou monstruosité N. a. a été trouvée près de Lienden, en Gueldre. (favrod de Feilens.)

Usage c conom. Lorsqu’on met cette plante sur les meules et dan.s le.s greniers à blé, elle en éloigne les insectes nuisibles ; elle peut aussi servir a tanner les cuirs, (fileditsch.) Elle fournit une nonriture très agréable et très utile à tous les bestiaux, excepté aux cochons. {Pan Sueciit. Schreber] ; les mouton« surtout mangent volontiers les jeunes plantes. Les abeilles viennent avec plaisir butiner sur «es Beur«. (Gleditteh.]

Gesl.aclits Kenmerken. Corolla 4 .s. 5 petala, Calyci insldcns ; Bloemkrans van of 5 Bloembladenf ziUende op den Kelk. Calyx 1-phylliis, venlricosus ; Kelk van één Blaadje^ gebuikt. Capsula 3-cocca, pedicellata; Zaaddoosje bestaande uit 3 éénzadige Zaadhokjes y gestseld.

Soor tel ij fce Kenmerken. Umbellaqnintpiefida, bifida, dicliotoma, involucellis obovatis ; f/e aZg'enzsen« Bloemscherm vijfdselig ; daarna tweedeelig, gegaffeld, met eirondachtige Schermdekseltjes. Foliis cuneUor-mibus, serratis J wig vormige , zaagtandige, gladde Bladen. Capsulis laevibus , vlakke Zaaddoosjes.

Een Bloempje afzonderlijk, vergroot a. Een Meeldraad metzÿne beide Idelmknopjes, afzoitderlnk en vergroot b. Een Stamper afzonderlijk, zijnde de Stempel tweesplelig, mede vergroot c Een Zaad vergroot d. — Op de Plaat is duidelijk genoeg afgebeeld, hoe de algemeene Bloemscherm en vervolgens elke Bloemstraal zich verdeelt; echter groeit de Plant meermalen, gelijk die bij A is afgebeeld, dat nameljk elke Bloemsteel of Bloemstraal van den 5-deeligen Bloemscherm zich niet verder verdeelt, maar alleen gegaffeld is. Eeze bljft veel kleiner, ook hebben de zij-takken, die aan de gewone plant digt bij den wortel uilschieten, dikwyla zoodanige bloeiwijze, als bij A, Schoon nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en smith verklaren, dat de Scherm-

deksels o a bijna overeenkomen met de bladen ff,‘ verschillen zij echter veel, als zijnde de eerste eirond en de laatste wigvormig. Be Steng is bovenaan bladeloos. — Be Bloemstralen zijn dikwÿls in plaats v.in twee-, driedeelig, en de Bloemschermpjes hebben dan ook drie Schermdekseltjes. — Be Bloembladen e zijn bruin, rond en gaaf. Baar de Meeldraden niet allen, maar doorgans slechts 3 gelÿk bloeijen, zoo konden er maar eenige worden afgebeeld.^ Be PlatLt groeit ter hoogte van ïk voeten.

Beze soort gelgkt veel naar de Euphorbia Peplus mede in ons Vaderland groeijende, waarvan zg echter in verscheidene opzigten verschilt, r. Hare gestalte is veel hooger. 2. Hare Steng een iveinig harig. 3. Hare Bladen zijn zaagtandbg 4. Be algemeene Bloemscherm is

Groeiplaatsen. In Moeshoven en Bouwlanden, vooral op Kleigronden, zeer algemeen.

Huishoudelijk Gebruik. Schoon het eeu biltcren smaak heeft, wordt het nogtlians door runderen, schapen en geiten gegeten, bij welke hel echter, uitgenomen bij runderen, een dunnen afgang veroorzaakt : het geeft in het algemeen aan het vleesch een onaangenaiuen smaak. {Flora snee. Muttuschka het Wordt onder de schadelijke Planten voor het vee ojigenoemd door bkck..maxw.

Car act. G én ér. Corolle de 4 à 5 pétales, assis sur le calice. Calice inonophyllc, Ventru. Capsule tricoquee, pédiculée.

Car act. Spécif. Ombelle quinqné-Hde, dichotome ; folioles de la colerelte ovales-renversées. Feuilles euucilbrnies, serretées, glabres. Capsides lisses.

On voit vers a une fleur à part et aggrandie, Fers fa une étamine avec ses deux anthères, représentée séparément et aggrandie. Fers c on voit un des pistils à part, dont le stigmate est bifide, aussi dggrandi. Fers d un« semence aggrandie. On distingue suffisamment dans notre planche, comment l’ombelle universelle et ensuite les ombelles partielles se divisent et subdivisent; cependant cette plante croit ordinairement telle que nous l’avons fiait représenter vers A; c’est-à dire que chaqire pédoncule, commun ou particulier de l'ombelle quinquéfide ne se subdivise plus, mais est simplement dichotome. Le dernier reste toujours beaucoup plus petit, les rameaux latéraux, qui sortent de la plante ordinaire, tout près des racines, ont aussi une florescence telle qu’elle est représentée vers A. Quoique Vildenow et smith assurent que les collerettes e e aient beaucoup de rapports avec les feuilles f f, eZ/tis en diffèrent cependant beazKOup, car les premières sont ovales et les dernières cunéiformes. La tige est dépourvue de feuilles vers le haut, l.es rayons floraux au lieu d'étre bifurques sont souvent trifurqués et les ombellules ont aussi alors une collerette triphylle. — Iàis pétales représentés vers g sont bruns, rortds et entiers. Comme les étamines ne fleurissent pas toutes en même temps, mais seulement 3 à la fois nous n’avons pu en représenter qne quelques unes. Celte plante a ordinairement un pied et demi de hauteur.

Nol; du Trad. Cette espèce ressemble assez à l’Euphorbe à feuiles rondes {Euphorbia Peplus. Linn.} qui croit aussi dans ce pays; mais dont elle dijjère cependant en plusieurs points p. ex. I. sa slatweest plus élevés ; 2. sa tige est un pets poileuse; 3. se.ç feuilles sont serretées ; 4. l’ombelle universelle est quinquéfide ; 5- It^ collerette universelle est pentaphylle ; G. les collerettes particulières sont ovales, non terminées en pointe aiguë et 7. ses pétales sont arrondis. (Favrod depellens.)

Lien Natal. Dans les jardins potagers et les terres labourées; sur-tout, dans les terreins argileux. Elle est très commune p ir-iout.

Usage econorn. Malgré sa saveur amère les vaches, les moutons et les chèvres la mangent; quoiqu’elle leur occasionne, excepté aux vaches, une légère diarrhée; elle donne en général un mauvais goût a la viande, {Flora iSuec. Maluschha} blcxmà.'I la range au nombre des plantes nuisibles au bétail.

Geslacht» Kenmerken. Corollæ lacium inferius tripartitum, lacinula intermedia subcrenata ; dt onderlip van den Bloemkrans in drie gedeeld, het middelste slipje bijna gekarteld. Stamina recta, distantia ; regte, van één staande Meeldraden.

Soortelijke Kenmerken. Floribus verticillatis , racemosis, secundis ; met gekranste, takmakende, iènz^dige Bloemen. Lacinia corollæ intermedia biloba, integerrima; ttveelobbige, geheel gave middel-slipja van den Bloemkrans. Foliis lanceolatis, lancetvormige Bladen.

Bene Bloem af ionàerli/k, vergroot a, zonder den Kelk b. 7J« tweelobbige middel-slip van den onderlip des Bloemkrans c. Kelk afzonderlijk en vergroot. lt;1 dezelve loodlijnig doorgesneden, om het Zaad in den Bodem van den Kelk aan te wijzen, e. Een Zaad afzonderlijk en vergroot f.

De afgebeelde wortel toont het heesterachtige der Plant. De Bladen zijn zesvoudig en gekruisd, waarvan twee tweemaal zoo groot zijn, als de overige, eu tegen over elkander staan; allen zijn ongesteeld. De Bloem-air houdt zich gelijk de Steng regtstandig en is ook met Bladen bezet. Da Bloemstengen zjn bovenaan vierkantig. De Plant groeit ter hoogte van a voeten.

De Bladen zijn veelal bezet met kleine zwarte punten: dikwijls vindt men aan den voet van eiken Bladsteel twee elsvormigc schutblaadjes (Favrod dc Feilens).

Gevonden door d. de coûter in overvloed te Harderwijk op den muur van het koor der vervallen Broeder-Kerk en elt;'rlijd3 op den muur van het huis te Bronkhorst in liet kwartier van Xuiphen , en door mij mede in groot aantal, aan de buitenzijden der stads muren van Utrecht: namelijk tusschen de Tolslecgpoort en de woning van den 1’ooitier van die 1’oorl; alsmede achtel’ het Vreeburg niet verre van den Olie-molen , op den Stads-wal slaande. — Schoon zij zeker van vreemde en meer zuidelijke afkomst is, belioeft men haar slechts op de laatstgenoemde plaatsen, waarvan de afgebeelde geuoiuen is, te zien groeijen, en met de in tuinen gekweekte te vergelijken , om allen twijfel af te leggen , d.at zij in onze Flora behoorde opgenoinen te worden. Uit haren groei aan de muren, in welker voegen zij hare wortelen welig schiet, besluit de gorter, dat onze Plant voor de ware IJysop der Hebreeuwen moet gehouden Worden: doelende zeker op hetgeen / Köningen 1V-. 33 gezegd -wordt wegens salomo’s kennis der Boomen, van den Ceder-ljooni af, tot op den Hysop, die aan den wand (of muur) uitwa.st. Judien hierdoor al geene andere Plant, zoo al c. fr. hasseeequist en anderen geoordeeld hebben, moet vei’staan worden* zoo zal men echter de overige in den Bijbel als Hysop genoemde Planten, niet voor de onze kunnen houden , dewijl dezelve alsdan zeer algemeen in Palestina zon geweest zijn, en thans waarschijnlijk aldaar nog zou gevonden worden. Tegenwoordig schijnt zij echter in dat land niet inlandsch te zijn , daarzij niet Wordt opgegeven in de Flora Palaestina, proposita a b. j. sTtt^tfu in Linnei amoena; acad: vol. IV , noch in pit'cn. FonsKâc. Flora aiegyptiaco arabica. — In Both flora germanica wordt onze Plant mede a’s ïnlandsch ojigegeven.

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. In de Bataaf sehe Apotheek onder de noodwendigste geneesmiddelen gerekend. Het Kruid heeft eene sterk prikkelende en oplossende kracht , en wordt dienstig geoordeeld in langduiige slijinhoeslen. Uitwendig wordt het Kruid, in water of wijn gtkookt zijnde, als een oplossend middel gebruikt.

^nal. Hyssop. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■

Car a et, Génér. Lèvre inférieure de la corolle tripartie; segment intermediaire subcrénelé f Etamin« droites, distantes.

Car act. Specif. Fleurs verticilices, en épis, tournées du meme côte. Le segment intermédiaire de la lèvre inférieure bilobé, très entier. Feuilles lancéolées.

On fait vers x une flimr à part et aggrandie, et sans calice vers b. Le segmeui bilobè intermidiair de la lèvre inférieure de la cerolle vers c. calice séparé et aggrandi , vers d; le me'me coupi verticalement pour faire voir les graines dans le fond du calice vers e. Une semenct à part et ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aggrandie, vers f.

Xd racine de cette plante que nous avons fait représenter indique qu'elle est dure et sous-ligneuse. Les feuilles sont rangées par verticilles de six et croisées, dont deux sont deux fois plus grandes que les autres, elles sont opposées et toutes sessiles. Le pied forai est droit, ainsi que la tige et garni de feuilles. Les tiges f orales sont carrées vers le haut. Lu plante s'élève à la hauteur de 4, pieds.

Add. du Trad. Les feuilles sont souve.it chargées de petits poils noirâtresj d la base de chaque pédoncule on trouve deux bractées subulérs (F av r 0 d de Feilens.)

Elle a été trouvée eu abondance par d. ne goutf.r à Ilarderwiji, sur le mur du clioeur du temple démoli, dit de Broederen-kerk, et autrefois sur les murs de la maison seigneuriale de Bronkhor.st, dans le Quartier de Zulplien; je l’ai trouvée en grande quantité sur le côté intérieur des murs cFUlrecht, sur-tout, entre le Tolsleegpoort et 1;^ demeure d i Portier de la dite Porte; ainsi que derrière le Freeburg, près du moulin à huile bâti sur le rempart. Quoique celle plante soit originaire des pays étrangers et plus méridionaux, on n’a besoin que de la voir croître dans les endroits cité.s ici et dont nous 'avons pris l’écuautillon que nous faisons représenter et de la comparer avec celle qui est cultivée dan.s les jardins pour dissiper toute espèce do doute qu’elle doit appartenir à noli'e Flore. De oorter conclut de son lieu natal sur les murs, dans les joints desquels elle pousse d’ab)ndautes racines, que notre niante doit être considérée comme la véritable llysope des Hébreux, dont il est parlé au 1er Livie des Rois, cliap. ]V: 33. où il est dit de la graride conu iissance que salomon avait des ai bres , qu’il connaissait tous depuis le Cèdre du Libin jusqu’à l’ilysope qui croit sur les parois (des murailles). Si, comme en out déjà jugé c. rr.. iiAssELQuisT et d’autres, on ne doit l’entendre d’ancune antre plante, on ne pourra cepend.ant point considérer les autres jilanlcs nommées Hysojx; dans la Bible comme la nôtre, puisqu’elle aurait dû croître abondamment en P.ile.stiue et que maiuteu uit on n’y regarde pas celle |)!.iute comme indigène , car elle n’est jioiut indiquée dans la Flora Palestina , proposée par r. j. strand , dans les admén. acad. de Linné, eol. J Fe, ni dans la Flora oiegyptiaco-arabica de ronsKAL. both, da;is sa Flora gennanica , tout eu reconnaissant son origine exotique, dit cependant qu’elle croit comme spontanément en aillemagne,

Vertus et Usage médic. f-lle est indiquée dans la Pharmacopée Balave comme un médicament .de.s plus iudispeus iblss. La piaule a nue grande vertu incitative et dissolvante et on la regarde comme utile dans les toux .glaireuses invétérées. On se sert aussi de cette plante à l’extérieur comme un bon dissolvant, en la fai.sant cuire dans de l’eBu ou d. ns du vin.

Usage économ,' Blcxjann la range au nombre des plantes qui servent d’assaisoancineut.

Franç. CaiMoimlle des teinturiers. Camomille oeil de boeuf. Elle Fleurit en Juin et Juillet,

Caract. Gcnér. Réceptacle paléacé. Aigrette nulle ou bord membraneux. Calice liéiuispbérique jrresqu’égal. Fleurettes du rayon au-delà de 5,

Caract. Spécif. Feuilles bipiunatifides, serrelées, pubescentes en dessous. Tige droite rameuse. Aigrette membraneuse, très entière.

Fers a on voit le receptacle palèaei On voit sur la planche vers b b Ze calice hémisphérique et presqulégal. Un flewon hermaphrodite du disque , aggrandi vers c. ' Une fleurette femelle du rayon, de grandeur naturelle vers d. La semence vers e, aggrandie ver.s f, oii elle parait orttee d'une petite couronne membraneuse ; elle est au reste carrée et sillonnée. Fa parti» supérieure de ia tige qui se termine en très longs pédicules, les pétioles eux-mêmes le calice et le dessous des feuilles sont couverts d'un poil blanc et doux et donnent à la plante une teinte giisâtre ce qui avec ses grandes fleurs d'un jaune sombre lui donnent une belle apparence. Ues pailles du réceptacle sont lancéolées, aussi longues que les fleurons du disque et jaunes à la pointe. Les fleurettes femelles du rayon ont leur bord presqu'entier. La tige s'élève à la hauteur de 4 pieds.

Add. du Trad. Les écailles du calice sont marginées ; le.s intérieures un peu ciliées au sommet. Les semences du rayon sont marginées et comme ailées, tandis que celles du disque sont carrées. (Favrod de Feilens,)

Cette plante, regardée par smith comme rare en Angleterre, ne l’est pas moins dans noire patrie; cependant elle a déjà été indiquée par commeuyn, en l’an 1C83, comme croissant sur les vieux murs de la maison de l’Ordre Teutonique, à Utrecht el en d’autres endroits. Il parait que or. goriik a extrait ceci en entier de commixts et il est douteux si ces mots et en d'autres endroits doivent s’entendre uniquement ü'Utrecht', je n’en connais aucun autre lieu natal, qu’au bastion de la ditte ville, nommé Hlanenburg, près du TüLsteegpoort, ainsi qu’au rempart jirès de la demeure du portier de cette même Porte, où elle croit très abondamment: aujourd’hui on la trouve encore sur les murs de la maison teutonique.

Usage écon. En Suède on se sert beaucoup des Heurs pour se procurer une couleur d’un jaune citron; on en obtient surtout une belle couleur pour les tils, lorsqu’on y ajoute de l’alun et des racines d’ortie. {Flora Saec. Gunner'). D’après MiLLtK cette plante cultivée dans les jardins y acquiert plusieurs nuance« süü'érentes et lie aril très longtemps.

Geslacht s Kenmerken. Recept.aculum paleacenm, stoppelig Ontvangbed ; Pappus nullus, s. marg» ineinbranaceus ; geen Zaadpluis, of eene vliezige rand. Calyx hemisphaeiicns , subaequalis J Kelk als een halfroml, bijna geigkvormig. Flosculi radii plures quatn 5 de Bandbloempjes meer dan 5.

Soortelijkc Kenmerken. Fuliis bipinnalifidis, aerratis, subtus pubescentibus ; met dubbeld in vinnen als gedeelde, zaagtandige , van onjieren zaehlluirige Bladen. Caule erecto , ramoso ; regtstandigen, getakten Steng, Pappo inembranaceo , integerriino ; vliezig , geheel gaaf zaadpluis.

Het stoppelig Ontvangbed a. L?« halfronde en bijna gelijkvormige Kelk , te zien aan de Plant bij b , b. Een Iweekunnig Bloempje van den Schijf , vergroot c. Een vroawelijk Bloempje van den Band, van natuurlijke grootte d. Æé/ Zaad e, vergroot f. blijkende een vliezig Kroontje te hebben en vierhoekig en geribd te zijn. — /iet bovenste gedeelte van den Steng, welke in zeer lange Bloemstelen eindigt; de Bloemstelen, zelve; de Kelk en het onderste der Bladen , zijn allen wit zachtharig en geven de Plant een grgs aaniien , hetgeen bg de groote donker gele Bloemen fraai afsteekt. De stoppels van het ontvangbed zijn lancetvormig en zoo lang als de Schgf bloempjes, en geel aan de punt. 1/et vrouwelijk Straalbloempje is bijna ejfenrandig. De Plant groeit ter hoogte van a voeten.

De Kelk-schubben zijn gevind ; de binnenste een weinig gewenkbraauwd aan den top. De Zadert van de Banel-bloemen zgn gerand en als gevleugeld, terwgl die der Schgfbloemen viet^hoekig zijn. (Favrod de Feileni.J

Deze, door s.mitii in Engeland voor zeldzaam gehoudene Plant, is het niet minder in ons Vaderland; echter is zij reeds door nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ao. 1683. opgegeven, te groeijen op de oude Muren van het Duitsche

Huis te Utrecht, waar zij als nog gevonden wordt, en dus bijna anderhalve eeuw is bewaard gebleven^ UI andere plaatsen meer : B£ co*ter schijnt dit geheel uit commelijn te hebben overgenonien, en het i.v iwijfelachlig of de woorden: andere plaatsen meer, van Utrecht alleen moeten verstaan worden. Behalve 2i:?l Duitscha Huis zijn mij geeiie andere groeiplaatsen bekend, dan aan het Bolwerk dier Stad, genaamd /danenburg, bij de Tolslcegpoorl, en ook aan het Bolwerk bij de woning van den Portier van die Poort, Trt'aar zij zeer overvloedig gevonden wordt.

Huishoudelijk Gebruik. I)« Bloemen worden in Zweden zeer veel gebruikt, om eene citroen-gele kleur te bekomen; inzonderlieid verkrijgt men voor garens eene fraaije kleur, wanneer men er aluin en brandnetel-wortels bij voegt. (^Flora saec. Gunner} Volgens miller verkrijgt de Plant iu tuinen verschillende kleuren, hetgeen mij nog niet gebleken is, en bloeit zeer lang.

Hoogd. Weisser Ahorn, Flader, Arle. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..

Nederd. Bgnamen. Gewoui Ahornboom, Schotsche Linde, Luiten-Boom, Vioolen-llout of Boom,

f Geslachts Kenmerken. Herinaphroditi, tweeinmivge Bloemen. Calyx 5-fldu3, 5-epIetige Keli Corolla 5-petala, Bloemkrans van 5 Bloembla len. Stamina 8 , 8 SleelJraden. Pistillum i, éd'ra Stamper. Samara 2 s. 3, monosperinae, ala törminatae ; 2 lt;ƒ' 3 neagelvrucliten, éénzadig, iti den vleugel eindigende.

MasculL Mannelijke Bloemen. Calyx 5-fidiis, 5-.sp'etige Kelk. Corolla 5-petala; Bloemkrans van S Bloembladen i Stamina 8, 8 Aleeldrade •.

Soortelijfce Kenmerken. FoHi.s quinqnelobis , inaeqnaliter deiifatis , subtus glaucescentibns, glabrinsciilis ; met vijf-lobbige, ongelijkvormig getande, van onderen[bleek-groenende , gladachtige Bladeit. Raceinis ])enJulis, hangende Bloem-takken.

Een tivee-kiinnig Bloempje, iets vergroot a. 7?^ Bloembladen zijn gelijkvormig aan d« Kelkspleetjes, waarom msn dezelve door v^/beelding moeijelijk kati doen onderkennen. Hetzelfde Bloempje bij b terzijde gezien, en hieraan slechts 3 Meeldraden overgelaten, om den Stamper volkomen te doen zien. Een enkel tnanneljk Bloempje c. Ee nog onrijpe vrucht ik. Eene volkomen rijpe Kleiigelvrucht e: dezelve aan ééne vleugel bij i geopend, om het enkele Zaad, dat in eiken vleugel is, aan te wijzen.

y De Bast van dezen Boom is ejfen, grijskleurig. De Bladen zijn lang gesteeld: dc twee onderste lobben kleiner dan de overigen: de Bloemtakken zeer lang: de Bloemsteeltjes één, twee of veelbloemig. De mannelijke Bloempjes zijn minder in gelai dan de tweekunnige , en tiisschen dezelfde Bloemtakken ongelijk geplaatst. De Boom bloeit, terufl de Bladen uitkomen eit zich ontwikkelen. — Het vruchtbeginsel is wil ruig-hwig, te zien bij g. De vle:igel-vrucht heeft twee zware, zich opriglende, bijlvormige, stompe, fraai geaderde Vleugels, die van onderen een middenschol hebben, tegen hetwelk aan iedere zijde eén Zaad is geplaatst, hetwelk eene knobbelige verhevenheid maakt. De Boom groeit ter hoogte van 4o voelen en meer.

Buiten Harderwijk en Nijmegen. In Utrecht aan do Goojer Wetering achter Zandenbnrg. In Holland in het Bo.sch van het huis te Nienwenbnrg, buiten Alkmaar: in den Haarlemmerhout : in de duinvlakte, groot Berkhoij achter IHassenaar: ook bij fUaalsdorp. In het Haagsche Bosch eu vele andere Bosschen.

Huishoudelijk Gebruik. Het hout van doren Boom is wegens zijne vastheid en lijnheid van draden, tot zeer veel lijn werk gesch’kt en kan tot allerlei draai werk gebezigd worden, zoo als de Eiigr.'lscho en .Duilschers het hout hiertoe gebruiken. Als brandhout heelt, het eene onaangename lucht Van de Lente tot aan den Herfst is de boom vol van sap, hetwelk zoeter i.5 dan van den Beifc, en waarvan even als van den suiker-Ahorn, Acer sacchariniun, suiker kan bereid worden. Du Hamel, Alaltuschka. Voor Plantsoenen en dekking van woningen is het wegens zijn fraai loof een der aangenaamste Boomen, doch de Bladen verkrijgen dikwijls zwarte vlekken, welke nouriuvN inzonderheid meent opgemerkt ta hebben, wanneer zij bij of onder Eiken sta.in. Zij kunnen, volgens .miller, beter dan vele andere Boomen de zeewinden weerstaan. De Bladen kunnen lot voedering van het vee dienen. AVil men den Boom van Zaad voortkweeken, zoo moet het Zaad'rijp zijnde , terstond gezaaid worden, wanneer het in de volgende Lente opkomt: wacht men met zaaijeu tot dien tij.1, zoo zal men het zelden in dat zelfde jaar zien y opkomen, milles*

. Car a et. Gcnér. Fleura liermaphr. Calice à 5 divisions. Corolle à 5 pétale». 8 Etamine». 1 Pùtiî Sainares 2 ou 3, monospermes, terminées par une aîle.

Caract. Specif. Feuilles a 5 lobes, inégalement dentées, d’un vert presque glautjue par dessous y à peu près glabres. Grappes pendantes.

Fers a on voit une fleur hermaphrodite, un peu aggrandie. Les pétales ressemblent aux segnens du calice, c'est pourquoi il est diflicile de les en distinguer par le moyen du dessin. Fers b on voit la même fleur, vue de côte et a laquelle on n'a laissé que deux étamines pour faire d'autant mieux voir le style. Fers c on voit une fleur mâle. Fers d un fruit avant sa ' maturité. Fers e une samare parfaitement mure ; la même ouverte à l'une des ailes, vers f, pour faire voir la semence solitaire , renfermée dans chaque aîle.

L'écorce de cet arbre est lisse , grise. Les feiùles sont portées par de longs petioles. Les deux lobes inférieurs sont pins pelites que les autres. Les grappes de fleurs sont trés longues : les pédoncules portent une , deu.x ou plusieurs fleurs. Les fleurs medes sont moins nombreuses que les hermaphrodites , et placés inégalement sur les pédicules communs entre les premières. Les fleurs s'épanouissent tandisque les feuilles commencent â. poindre et à se développer. __ Le germe,

; qui est couvert de poils blancs et rudes, se voit vers g. Les saniares ont chacune deux ailes , grandes, redressées, sécuriformes, obtuses et joliment veinées, qui ont par dessous'une cloison contre laquelle de chaque côté se trouve placée une semence, qui y forme une élévation bossue. Cet arbre s'élève 4 la hauteur do ho pied'i «t davantage.

Autour d'Harderwijk et de ï\iinègne. D.ius la Province d'Utrecht le long du Goojer-Wetering près de Zanlenburg. Dans la Hollande, dans le bois de la maison de Nieuwenburg, près d'Alkmaar(bins, le bois de Harlem; dans la plaine des dunes, dilte Croote Berkheij, près de IFassenaar, sinsi que près de fFaalsdorp. Dans le bois de la H.iye et eu plusieurs autres bois.

Usage c co nom Le bois de cet arbre a cause de la fermete et de la liuesse de ses libres est propre

a beaucoup de lins ouvrages et lient servir à toute sorte d’ouvrages de tour, ainsi les Anglais et les

Allemands, emploient-ils ce bois de celle manière. Connue combustible il répand nue odeur désagréable.

Depuis le printemps jusqu’en automme le bois est plein d’un suc plus doux; que celui du Boulean et dont ou peut retirer du sucre, aussi bien que de l'Erable éi sucre (^Acer sacchirinuin, Linn.j Du Hamel, Irlaltuschka. Comme arbre d'agrément et propre à couvrir des demeures, c’est un arbre des plus agréables par la beauté de son feuillage, cependant ses feuilles sont snjetlquot;s à prendre des taches noires: cé que llouttuyn dit avoir remarqué surtout lorsque cet arbre croit près des chênes ou en dessous. Miller assure que cet arbre peut mieux résister que d’autres aux vents de mer. Les feuilles peuvent servir à nourrir les bestiaux. Si l’on veut cultiver cet arbre de graines, il faut alors en semer la graine aiyssi-Lôt qu’elle est mure, elle pousse alors au printemps suivant; si l'on attend jusqu’au printemps pou»: les semer, on les verra rarement lever la nicmc année.

De droogbloem op de volgende scan bevond zich oorspronkelijk bij de voorgaande beschrijving in het boek.

The dried flower in the next scan used to be in this book near the preceding description.

lt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33 A c Gr quot;ß? zÀû - P

Nedgrd, Bgnamen. Gekroonde Wolfsmelk, Kroontjes Kruid, ‘DuivelB^ntelk, Heksegt;mclk, Kleine Spurge, Bloeit ia Hooi- en Oogstmaand , 0.

Dodecandria, Trigynia; Twaalfmannigen, Driewij vigen. Naluurlijlee Bang volgens Linn. xxxviii. Tricoccæ, Brie-Zaadhol-klgen.

Geslaclits Kenmerken. Corolla 4, s. 5 pelala, Calyci insidens; Bloemkrans van i of S Bloembladen, zittende op den Kelk. Calyx 1-phyllus , ventrieoeus ; Kelk van een Blaadje, gebuikt. Capsula 3-cocca, pedicellata ; T.aaddoosje, bestaande uit 3 eensadige Zaadhokjes, ge.stseld.

Soortelijke Kenmerken. Umbolla trifida: dichotoma, involucellis ovatis ; de algemeent Bloemschertn , driedeelig; daarna gegaffeld, met eironde Schermdekzeltjes. Foliis iiitegerriinis , obovatis, petiolatis ; geheel effenrandige, eirondachlige , gesleelde Bladen.

Een Bloempje, veel vergroot a, waaraan men ziet de iweehoornige Bloemblaadjes en den Stamper, welke zeer kleine Stempels heeft- Een JMeeldraad met zijne twee llelmknopjes, afzonderlijk, vergroot bij b. Be Meeldraden ongeliJk bloeijende, zoo kon derzelver volle getal aan de Bloem niet aangewezen worden. Met Zaaddoosje bij c. dit is glad, maar ieder Zaadhokje is van buiten met twee viiesige Bandjes cf Kieltjes afgescheiden. Met Zaad afzonderlijk en vergroot d. Hetzelve is hoekig en niet zwartachtige puntjes bezet.

Ee Bladen zijn verspreid, gestoeld, eirondachlig. Me Bladsteel rigt zich bijna evenwijdig met den Steng op, en het Blad buigt zich om , zoo als op de afbeelding is aangewezen. Me Scjiermdeksels ee zijn eirond en even .gestoeld Me Schermdekselljes ï i staan tegen over elkander en loopen, vooral de bovenste, puntig uit. Me Plant hoog omtrent èèn voet.

Me Steng is rolrond, zeer glad en van eene ligt- of roodachtig-groene kleur. Me Bladen, schoon gaaf aan hunne Banden, zijn edhler aan den top een weinig gekarteld. (Favrod de Feilens.) Groeiplaatsen. In Jloeslioven en op Bouwvakkers zeer algemeen.

Huishoudelijk Gebruik. Als schadelijk in de wveiden opgegeven, door s. r. brüou.iks. Yap denzelfJcn Hoogleeratir vindt men eene Waarneming medegedeeld, in j. v. coulon Missert. Head, de Mumorum indole a vi vitali vasoriim derivanda , p. g3, -g, en van daar overgenomen in vele wverken over de Natimrkennis der Planten, als of de Planten door hare AVorlels uitwerpselen zoude» loozen , quot;welke aan andere Pbintcn nadcelig zonden zijn: alzoo zonde onze TBolfmclk bijzonder aan W Mlas ischade doen. De Proeven , welke met deze en andere in de gemelde Dissert. Head, opgenoemde Planten, 'door mij in het klein genomen zijn, door die Planten in onde'i-sch.eidene potten te zaaijen ; hebben doze Svaariieniing. niet bevestigd, d.iar de Planten allen goed opkwamen, groeiden, en bloeiden. Het melkwitte «ap der Platit wordt door de Landlieden gebruikt lot het verdiijveu der ■ ■wratten.

Car a et. Génér. Corolle de 4 à 5 pétales, assis sur le calice. Calice monophylle, ventru. Capsule à 3-Coques , pédiculée.

Car.aet. Spécif. Ombelle trifide, dichotome, k collerettes ovales. Feuilles très entières, obovales, pétiolées.

On volt vers a «zie yZezzr fort aggrandie , ozJ P on distingue deux pe'talès bicornus et le style qui a de tres petits stigmates. Vsrs b une étamine à part, fortement aggrandie, avec ses deux anthères. Comme les étamines fleurissent successivement, on ne pouvait indiquer leur nombre complet dans la fleur. V^rs c la capsule qui est lisse, mais chaque coque est séparée extérieurement de sa voisine par 2 petits bords ou carènes membraneuses. Fers d la graine séparée et aggrandie ; elle est anguleuse et garnie de petits points noirâtres.

Les feuilles sont éparses, pétiolées et arrondies. Le pétiole s’élève presque paralement à la tige, mais la feuille est réfléchie, ainsi que l’indique notre figure. — Les collerettes partielles sont opposées et se terminent en pointe, sur-tout les supérieures. La plante s'élève à la hauteur d’un pied.

Add. du Trad. La tige est cylindrique, très lisse et d’un vert gai ou rougeâtre. Les feuilles quoiqu'entires en leurs bords ont cependant une légère échancrure au sommet. ^Favrod de F ellens.)

Lieu Natal. Elle est très commune dans les jardins potagers, et dans les champs.

Usage économ. Elle est regardée pars. j. bbugmaks, comme nuisible dans les prairies. Le même Professeur a communiqué une observation faite sur cette plante, dans la Dissert. Acad, de j. tau coxhjov, sur la nature des humeurs devant être dérivée de la force vitale des vaisseaux, p. y8 et yc^, et citée dans plusieurs ouvrages sur la connaissance de la nature des plantes, comme si les plantes poussaient hors de leurs racines di^s émanations nuisibles aux autres plantes ; selon cette observation notre Euphorbe seroit nuisible au Lin. Ayant fait des essais, quoiqu'on petit, sur quelques unes des plantes indiquées dans la susdite Dissert. Acad, principalement sur les plantes, que l’on cite comme se nuisant réciproquement, en les semant dans un pot à fleur, mes essais n’ont point confirmé celte observation, car toutes les plantes levèrent, crurent et fleurirent bien. — Le suc ou lait de cette plante est employé par les gens de la campagne, pour détruire les verrues.

Geslachts Kenmerken. Coiollae labium superius fornicatuni ; labium inferius laleribus reflexamj de liovenhp van den ßloemkrans gewelfd de Onderlip aan de zgden omgebogen. Lacinia intermedia emarginata : het middelste Slipje uilgerand. Stamina dellorata versus latera rellexa; de Meeldraden, uitgehloeid hebbende , naar de zijden omgebogen,

Soortelijke Kenmerken. Verticillis subsexfloris; met doorgaans - zesbloemlge Kransen, Foliie mgosis, cordatis, peiiolalis; rimpelige , hart-vormige , gesteelde Bladen,

Eene Kelk afzonderlijk en verspoot, en een weinig op zjde gezien bij a: van voren met de 4 Zaden in den Bodem b. Eene Bloemkrans afzonderlijk, vergroot e, waaraan de stand der uitgebloeide Meeldraden is aangewezen. Be Bloemkrans geopend, d. Een Stamper, met zijne twee Stempels bij e — Ba geheele Plant sterk gehaard. Be Steng vierkantig. Be Kransen, welke de Bloemen vormen, van elkander verwgderd; de -bovenste alleen gedekt door Schutblaadjes. Be Onderlip van den Bloemkrans met fraaije witte kleuren gestreept. Be Bloembuis van onderen een weinig gebogcheld, te zien bj d. Be Plant hoog 3 voeten, en somwjlan hooger,

Be IVoriel is kruipende, vezelig , geknokkeld, geelachtig van buiten, it it van binnen. Men ziet rondom het Eruchlbeginsel 4 kleine, ronde, gevleesde, geelachtige Ilonigvaatjes , hebbende bgna de lengte van het Vruchtbeginsel. Be geheele Plant geeft een sterken, zeer onaangenamen reuk, vry veel overeenkomende, met dien der doove Netels', fLamiumJ (F'avrod Jö Feilens.)

..Kracht- en Geneeskundig Gebruik. Voorheen tegen het zijde-wee en de gravcelpijn aangeprezen , en de olie op de Bladen getrokken, nutlig geoordeeld jn peeswonden eii brandingen, doch latere Schrijvers maken hiervan geen gewag.

, Huishoudelijk Gebruik. De Bladen geven eene geleverwslof op, fnEüss) en uit den Steng zijn draden en touw te maken , als uit de Netelen fGATTE-Nuorr). Gunner verzekert, ingevolge naauwkeurige proeven' door hem in Noorwegen genomen, dat de Runderen de Plant, zelf met den ruigen Steng, zeer gretig eten, en dat de melk hierdoor toeneemt, zonder een onaangenamen smaak te verkrijgen, hetgeen men anders niet zoude verwachten, uit hoofde van den sterken, onaangenamen reuk der Plant, welke de Padden schijnen te verkiezen, daar zij veel onder de Plant gevonden worden. Volgens grunner eten ook de Varkens do Wortels en versehe Bladen ; de Schapen somwijlen de Bladen, maar Paarden weigeren dezelve. — Déze Plant wordt voor de Apotheken somwijlen opgezameld voor de Betonica officinalis, Tieboei, ii* Roman’s Cat, Pl, Us,

Car act Gêner. Lèvre supérieure de la corolle voûtée; Lèvre inférieure rélléclilo sur les côlé». Segment intermédiaire écliaucré. Etamines dédeuries réfléchies vers les bords.

Caract. Spécif. Verticilles d’environ 6 fleurs. Feuilles ridées, cordiformes, péliolées.

Fers a on voit un calice à pari, aggrandi et vu un peu de coté. Fers b eu par devant, avec les 4 semences dans le Jond. Firs c, une corolle se'pare'e et aggrandie, où ton a iiidiqué la position des étamines deßeuries. f ers d la corolle ouverte. Fers e le style avec ses deux stigmates. Toute la plante est très couverte de poils. La tige est carrée. Les verticilles formés par les fleurs sont distans les uns des autres ; les verticilles supérieurs seuls sont couverts de bractées. La lèvre inférieure de la corolle est rayée de jolies taches blanches. Le tube de la corolle est un peu bossu vers le bas, comme on peut le voir vers d. La plante s'élève à trois pieds de hauteur et dCavantage.

Add. du Trad. Sa racine est rampante, fibreuse, géniculée, jaunâtre à l'extérieur et blanche en dedans. On voit autour du germe 4 petits nectaires arrondis, charnus, jaunâtres et à peu prés de la longueur du germe. Toute la plante exhale une odeur forte, désagréable et assez semblable ù celle des Lamiers. (Laminin. Linn.} (Favrod de Feilens.)

Lieu Matai. Dans les bois et les haies; elle est aussi commune dans les terreins sablonneux, que dans les argileux.

Vertus et Usage méd. On restimait autrefois contre les points au côté et contre les douleurs de la gravelle et on regardait comme utile dans les plaies des tendons et contre les brûlures, l’usage de l’infusion des feuilles dans l’huile ; mais les écrivains modernes n’en font aucune mention.

Usage cconom. Suivant reuss scs feuilles fournissent une couleur jaune, et c.itteniioff dit qu’on peut retirer des lils de la tige, aussi bien que de l’ortie. Gvn.ner assure, par suite d’essais exactement faits par lui, en Norvège, que le.s bestiaux mangent avec avidité cette plante, et même sa tige, quoique rude et velue, et que cette nourriture augmentait le lait des vaches, sans lui donner aucun goût désagréable, ce qu’on n’aurait pas lieu d’attendre à raison de l’odeur forte et désagréable de cette plante, que les crapauds recherchent de préférence et oii l’on en trouve souvent. Selon gunner les cochons mangent sa racine et ses feuilles fraîches ; les montons en broutent quelquefois les feuilles; mais les chevaux n’en veulent pas. — On recueille par fois celte plante pour les Pharmaciens, au lieu de la liètoine njflcinalc. (Batonica ollicinalis. Linn}

De droogbloem op de volgende scan bevond zich oorspronkelijk bij de voorgaande beschrijving in het boek.

The dried flower in the next scan used to be in this book near the preceding description.

Caract. Génér. Silicule échancrée, renflée, rude. Valvules bossues, obtuses.

Caract. Spécif. feuilles radicales lancéolées, crénelées; caülinaires découpées.

Cette plante, qui croit rarement sans culture darns notre patrie , diffère beaucoup par ,lt;on port el ses feuilles, de celle qu'on cultive dans nos jardins , ainsi que j’ai pu en juges- pas- comparaisons Les flsus-s cependant avortent presqüs toujours, soit chez celle qui croit spontanément, représentée dans notre Planche, soit dans celle qui est cultivée dans les jardins , ce qui est aussi confirme par smith , dans sa Flora Britt. Nous ne pouvons dosic rjesi issdiqster de la silicule que le germe desséché, sur la branche a, qui persiste après la fieuraison. Le célèbre scHMonn, observateur si exact, dans son Botaii. Handbuch, pu représenter que le rrerme ouvert, mais non le fruit mûr, Pers b on voit une fleur vue par dessus et aggrandie. Pers c le calice, avec les étamines et te pistil, àggrandis. Pers d un des pétales séparés.

La racine est ronde, longue, épaisse et blanche à l’intérieur. Les feuilles diffèrent en grandeur et en forme d’après leur différente position; ce qu’on a indiqué autant que possible dans notre Planche, sur trois différens morceaux de la tige. I.es feuilles radicales sont grandes, allongées, portées sur de longs pétioles, veinées, découpées en petites échancrures; les caülinaires inférieures sont soutenues par des pétioles plus courts et, ou lancéolées et inciso-échancrées, de même que la grande feuille, que nous avons fait représenter dans son entier; ou partiellement et irrégulièrement divisées en pinnes ou segmens ; les caülinaires superieures sont sessiles, bossues et entières dans leur bord. — Les tiges flor’féres sont mullijlores, étalées et sans feuilles, La Plante s’élève à la hauteur de 4 pieds.

Add. du Trad. Les fleurs sont très petites à proportion des feuilles; leur odeur est assez agréable, mais elles sont de très courte durée. Çfavrod de Feilens.)

Lieu Natal. Sur la digue du JPaal, près de Thiel, ofi elle croit abondamment, c’est aussi dc-Ià que, d’après notre demande et grace aux soins obligeans de Mr. van der willigen. Pasteur à Thiel, nous avons reçu cette plante. Au-reste de gorter dit qu’elle croit aussi dans les champs à Uilenpas, près de Doesburg. On ne connaît d’ailleurs aucun autre lieu natal de celle plante dans ce pays

Vertus et Lisage médic. Elle est indiquée dans la Pharmacopée Batave. Sa racine frai clic contient un suc fort et piquant, et a la propriété de rougir promptement la peau, et dans des cas urgens on la prélcre souvent aux cantharides. Prise à l'intérieur la racine est excellente contre lé scorbut, les indigestions et l’bydropisie.

Lisage économ. On se sert assez généralement de sa racine fraîche et râpée, comme d’un assaisonnement, qui ne pique pas moins que le poivre la langue et l’estomac, c’est pourquoi on cultive' cette plante dans ce but, au moyen de marcottes ou rejetions pris de la racine et jilanlés dans un terrent humide, profond et fertile; ce n’est qu’à la seconde année que la racine peut servir comme assaisonnement Une certaine Chrysomèle est tout à fait particulière à cette plante, dont elle ne lais.se quelquefois aucune feuille intacte et qui lui a fait donner pour celte raison le nom de Chrysomèle du Craiison. (Chrysomelà Armoraciae.) Aucun de nos animaux domestiques ne mange cette plante (Linné.)

Tetradynainia, Siliculosa, vieruiagtigen met llaanwtjes. Natuurlijke Bang wigens Linn, xxxix. Siliquosæ, 'idaauwdragenden.

Geslacht s Kenmerken. Silicula emarginata, tiirgida, s cabra ; Âei Haauwlje uitgerand^ gezwollen.^ ruw. Valviili? gibbis, obtiisis; met gebultestumpe Klepjes.

Soortelijke Kenmerken. Foliis radicalibus lanceolatis, crenatis ; zraei lancetvormige, gekartelde TVortel-Bladen. Caulinis incisis : insesnedene Slenff-Bladen. 'Ci nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ci

Eezé Plant, iit ans vaderland zelden in het wild voorkomende, verschilt in hare 'hoiidins en Bladen veel van de in tuinen gekweekte , zoo als mij bj eene vergelijking van beide gebleken is. Ei Bloem misdraagt echter meest altoos, zoo op hare natuurlijke standplaats , van welke de nfgebeelde genomen is, als in tuisten, hetgeen ook a^iTii in zijne Flora Riitt. bevestigt, kEg konden dus van het Haauwtje niets anders aanwijzen, dan de verdroogde vruchtbeginsels aan het Takje a , welke na de bloeijing overblijven. Ee naauwkeurige SctiKOfta heeft in zijn Rotan. Uandbnch ook alleen het geopende vruchtbeginsel, maar niet de rijpe vrucht kunnen afbeelden. Een Bloempje van boven gezien, vergroot b. Ee Kelk met Meeldraden en Stamper, vergroot o. Een afzonderlijk Bloemblad d.

Ei Wortel is rond , lang, dik, van binnen wit. Ee Bladen verschillen , naar mate van derzelver Onderscheidene plaatsing, in grootte en vorm, hetgeen op de Plaat zoo veel mogelijk is aangewezen, aan drie afzonderlgke stukken van den Steng. Ee Wortel-Bladen zijn zeer groot, langwerpig, lang gesteeld, geaderd, met kleine inhammen gekarteld Ee onderste Steng-Bladet. korter gesteeld, en of lancetvormig en ingesneden gekarteld, zoo als aan het groote Blad, hetwelk in zgn geheel is afgebeeld, te zien is; (f gedeeltelijk zeer Onregelmatig, als in vinnen (f slippen gedeeld: de bovenste Stcng-bladen vast zittende, bochtig en effenrandig. — Ee Bloemtakken zijn veslbloemig, uitgespreid en bladeloos. Ee Plant groeit 1er hoogte van 4 voelen.

Ee Bloemen zijn zeer klein in vergelijking van de bladen: derzelver reuk is vrg aangenaam, maar de Bloemen zijn van zeer korten duur. (Falt;vrod de Feilens.)

Groeiplaatsen. Aan den IPaaldijk, digt bij Thiel, in vrij groote menigte, vanvr.iar wij deze Plant door de goedwillige bezorging van den Predikant van bir wilugen, te Thial, op ons verzoek bekomen hebben: en veel op de bonwlanden bij Sttenwijk, voorts door de oonTiv opgegeven, op het bouwland, bij Uilenpas, niet ver van Eoesburg. — Meerdere groeiplaatsen zijn ons niet bekend.

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. In de Jiataafsche Apotheek opgegeven. De versehe Wortel bevat een scherp en prikkelend sap, en heeft het vermogen van de huid schielijk rood te maken, en wordt in dringende gevallen dikwijls boven de Spaatische vliegen verkozen. Inwendig gebruikt is de Wortel voortreffelijk tegen scheurbuik, kwade spijsvertering en waterzucht.

Huishoudelijk Gebruik. De versehe Wortel geschrapt zijnde, is als toespijs rlgemecn in gebruik, welke niet minder dan de peper tong cii maag prikkelt, en hiertoe opzettelijk wordt gekweekt, door ofzetsels van den Wortel, in een vochtigen, diepen en vruchtbaren grond : in het tweede jaar is de Wortel eerst goed als toespijs te gebruiken. Zeker Goudhaantje is aan deze Plant geheel eigen , en laat somwijlen geen Blad onaangeroerd, en wordt daarom ook genoemd, Chrysomela Mrmoraciae. — De PUnt wordt door geen van onze huisselijke dieren gegeten. Linn« Pm suecus. —

■Jffoo^d. SulMpf Krentzkrant. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/

Ges la dits Kenmerken. Receptaculnin nudum, naait Ontvangeed. Pappus simplex, eenvoudig Zaadpluis. Calyx cylindricus , calyculatus ; squamis apice sphacelalis. Kelk rolrond zelve gekelkt, da scliubhen aan den top als ingebrand.

.Soortelijke Kenmerken. Corollis radiantibns ; met stralende Bloemen, Foliis semi-amplexicauHbns, ' lancolatis, argute sorratis, subtils subvillosis ; met Bladen, \lialf den Steng omvattende, lancetvormig, sclrerp-zaagtandig, van onderen bijna vlokkigi Corijmbo terminali, divaricato ; topmakenden, uitgespreiden Bloemtuil. Caule stricto , zich regt houdenden Steng,

Bene Kelk ajzonderlpk bij a. doorgesneden, om het Ontvangbed te doen zien, hetgeen niet volkomeri naakt, maar eenigzins harig is, b. Een tweekundg Bloempje van den Schijf, veel vergroot c. Een enkel vrouivelijk Bloempje d. Het Zaad met zijn eenvoudig Pluis e. — Be steng is pijpachtig, sterk gesleufd, met een witachlig dons bezet, gelijk ook het onderste der Bladen, He Steng draaat aan den top een zware Bloemtuil : aan den voet der Bloemstelen zijn kleine elsvorniige Schutblaadjes. He Kelk is glad, met Schubjes, van onderen Ijnvormig. He Straalbloempjes zjn lang, lijnvormig. He Plant groeit ter hoogte van 6 voeten.

Verscheidenheid. Met Bladen, donzig aan wederzjden en met Bloemstelen en Kelken, met een wit vilt bedekt. (^Favrod de Feilens)

Op de Uitferwaarden langs de Lek, tusschen Precswijk en Schalkwijk en langs andere rivieren. Aan de Binnen-kolken te Herkelo in Overijssel. Buiten 'Phiel, bij Maurik in de Betuwe. Buiten Schiedam, aan de vijf sluizen, en in droogmakerijen bij Rotterdam.

De Vers chei den hei d Imaar eenmaal en aan ééne Plant slechts gevonden, zonder dat men deze groeiplaats zich kan herinneren. (Favrod de Feilens.)

Caract. Génér. Réceptacle nu. Aigrette simple. Calice cylindrique, caîiciilé, à écailles colorée» au sommet.

Caract. Spécif. Corolles radiées. Feuilles sémi-ampléxicaule», 'finement serrelées, un peu velue» par dessous. Corymbe terminal, étalé. Tige droite et ferme.

Fera a on voit un calice à part, le même vera b , coupé pour faire voir le réceptacle, qui n'eat paa parfaitement nu mais un peu velu. Fers c un fleuron hermaphrodite du disque , fortement aggrandi. Fers d un fleuron femelle du rayon Fers e la semence avec son aigrette simple. — 'La tige est tubuleuse, profondément cannelée, couverte d’un duvet blanc, semblable à celui du revers des feuilles, La tige porte à son sommet un grand corymbe ; au bas des pédoncules , il y a de petites bractées subulées. Le calice est glabre, garni vers le bas dé écailles linéaires. Les fleurons radiaux sont longs et linéaires. Cette plante s’élève à la hauteur de 6 pieds.

A feiàUes cotonneuses des deux cotés et à pédoncules et calices couverts d’un duvet blanchâtre. '(Favrod de Feilens.)

Dans les terres d’alluvion le long du Leb, entre Freestv'qk et ScJialiivÿl:, et le long d’autres rivière».— La Variété ci-dessus mentionnée n’a été trouvée qu’une seule fois et meme un seul individu, »an» indication de son lieu natal. (Favrod de Feilens.)

Geslachts Kenmerken. Mascnli, Mannelijke Bloemen. Amentum receptaculis cuneiformibns , truncatis , trilloris compositum ; Kattestaartje , bestaande uit wigvormge , geknotte , driebloemige Ontvang-bedden. Calyx srjauma. De Kelk eene iScliubbe. Corolla quadripartita, vierdeelige Bloemkrans.

Foeminei. Amentum. roiiwelijke Bloemen. Een Kattestaartje. Calyx : squamae biilorae, de Kelk : twee-bloemige Schubben. Corolla o, genie Bloemkrans. .Semina coinj)ressa, ovata, nuda ; Zaden zaam^ gedrukt, eirond, naakt.

Soortelijke Kenmerken. Foliis subrotundo-cuneatis, subretusis, glutinosis ; met rondaehtig-^ fvigvormige, stompe, bijna ingedrukte, kleverige Bladen. Axillis venarum subtus villosis, de Oksels der Blad-aderen van onderen vlokkig.

Een Bloemt en Bladtak af zanderig k afgebeeld, omdat de Boom bloeit, eer de Bladen zich nog eenigzins ontwikkeld hebben, dan den Bloemtak bg K het mannelgke en bij B het vrouwelijke Kattenstaartje aangewezen. Een afzonderlijk mannelijk Ontvang-bedje, zijnde een Schubje, waaraan drie Bloempjes zijn gehecht: van natuurlgke grootte a, vergroot b. Een van deze Bloempjes afzonderlijk c. — Een tweebloemig Schubje van het vrouwelijke Kattestaartje, een weinig vergroot d. Een van deze Bloempjes afzonderlijk en vergroot e. — Een groene Kegelvrucht met het nog niet rijpe Zaad f. Deze Kegel met het rijpe Zaad g. Een Zaad afzonderlijk h. Vergroot i. liet vlokkige aan de üksels der Blad-aderen ziet men aan Blad C.

J)e Boom heeft alleen Blad-bollen en geene Bloem-botten. Be stevige Kelk-schubjes strekken aan de Meeldraden en Stampers tot genoegzame beschutting, voor en ten tijde van het bloeijen , zoodat zg in geene botten behoefden besloten te z'gn, terwijl hierdoor ook de Uloempjes, in een koud jaargetgde bloeijende , beschermd worden, vooral omdat zij in het Kattenstaartje digt op elkander zitten. Be Plant groeit tot een haogopgaanden Boom, en heeft eene bruine, geflenfde Schors.

In vochtige Duinvalleijen vooral onder JJ^'assenaar hij den Haag, en op vochtige woestliggende veengronden en Broeklanden zeer dikwijls voortkomende.

Huishoudelijk Gebruik. Het hout tot zeer veel werk, vooral van Draaijers dienstig. Het wordt zeer hard onder het water, en is hierom bijzonder tot palen geschikt. Op zulke palen is het groot.çle gedeelte Van Venetien gebouwd. (MattoscukaJ De uitgeholde Stam diende aan de ouden tot schuiten. De knoesten en het wortelhout geven fraai geaderd hout tot inlcggen. Het levert ook uitnemend goed brandhout op. Sommigen willen, dat in dit hout zich nimmer Aveeglnizen onthouden. Do verseh gepinkte Bladen weren de vlooijen. (Hoüttuijn.) Men kan uit den stam in de Lente een verfrisschend sap winnen, even goed om te gebruiken als van den Berk fviiLLEn}. De Schors verwt het garen bruin, en met bluswater der smeden, zwart. Een aftreksel der Vrucht, waarbij koperrood is gevoegd, geeft goede inkt (mattuschka, Houttuun). De Bladen worden in Lapland in den Herfst vergaderd en gedroogd tot wintervoeder voor Runderen en vooral voor schapen. (günnebJ Al het Vee, behalve Varkens, eten de Bladen (Linn, Pan Suecus'). — De Zaden welke men wil inzameleii, moeten in het najaar iugewonnen worden, daar zij later ligt uit de Kegelvrucht vallen. Zij moeten volstrekt op eene belommerde plaat» gezaaid worden (milderj.

Car a et. Génér. Fleurs mâles. Chaton compoaée de réceptacle* cunéiformes, tronqués, triflorest Calice forma d’une écaille. Corolle divisée en quatre parties.

Fleurs femelles. Chaton. Calice forme d’ccailles biflores. Corolle nulle. Semences comprimées ; ovales. nues.

Caract. Spécif. Feuilles presque ronde s-cunéiformes , obtuses, im peu émoussées, glutineuses. Aisselles des nervirres velues en dessous.

Nous avons fait représenter séparément un rameau à fleurs et un à feuilles, pareeque F arbre ßeurit avant que les feuilles se soient encore développées. On voit sur le rameau à fleurs vers A, le chaton mâle et vers B Ze ehâton femelle. Vn réceptacle mâle séparé, formé d'une écaille à laqu'ill: sont fixées 3 fleurs , représenté de grandeur naturelle vers a et aggrandi vers b. O/» voit vers c, une de ces fleurs à part, — Fers d «ne écaille biflore du chaton femelle , un peu (tggrandie ; une de ces ßeurs à part et aggrandie vers e. — Fers f un fruit conique vert, avec ses semences avant leur maturité. Fers g ce même fruit avec ses semence.s mures. Fers b uns semence à part, et aggrandie vers i. Qn voit le cotonneux des aisselles des nervures des fleuilles, vers la feiùlle C.

L'Arbre ne porte que des bourgexgt;ns â feuilles, mais point de bourgeons à, fleurs. Les écaille» florales servent suflisamment à couvrir les étamines et les pistils avant et pendant le temps de la fleuraison, de sorte qu'il eut été inutile, que les fleurs etsssent été renfermées dans des bourgeons, puisque ces fleurs qui s'épanouissent dans la froide saison sont ainsi assez préservées contre le froid, surtout, parcequ’elles sont placées les unes sur les autres dans le châton. Cet arbre s'élève à la hauteur d'un arbre de haute futaie son écorce est brune et sillonnée.

Dans les vallées humides des dunes, près de IFassenaar. ~~ Dx gokter dit que la Variété qu’il « observée ,• croit au Salkerivaard.

Usage é co nom. Le bois sert à plusieurs sortes d’ouvrage», surtout aux tourneurs. Il devient trè» dur sous l’eau et par conséquent très utile pour en f.iire des pieux. La plus grande partie de la ville de Fenise est bâtie sur des pieux de cette espèce. (mattusciikaJ. Le troue creusé de cet arbre servait dans les anciens temps à en faire de» bateaux. Le bois des tètes et de la racine est d’un beau veiné utile dan» les ouvrages de marquetterie. Ce bois fournit aussi un excellent combustible. Quelfpies personnes prétendent que les jHinaise» ne s’y établissent jamais. Les feuilles fraicheinent cueillies éloignent les puces fnocïTuijN). Ou jieut au printemps tirer de cet arbre un suc rafraichissant, d’aussi bon usage que celui du bouleau blanc {Betula alba Linn.). Miller. On peut avec l’ccorce teindre le fil en brun et avec l’eau de forge on le teint eu noir» On obtient une bonne encre au moyen d’une infusion des fruits, à laquelle on ajoute du vitriol (.maïïüschka , iiouttüiin}. On recueille pendant l’autonne en Laponie les feuille» et ont les fait sécher pour servir de nourri ture d’hiver au bétail et surtout aux moutons (oukker). Tous l«s bestiaux, hormis les cochons, en mangent les feuilles (Linn. Fan. suce.}. — Les semences qu’on ▼eut obtenir doivent être recueillies en autonne, pareeque plu* tard elles tombent très aisément du cône qui le» a porté. 11 faut absolmnca les semer dans un lieu ombragé (.hilub).

^tderd. Bijnamen. Water-duizendblad, gemeen Netekruid, gelielnide WatervenfceL' Jjloeit in llooi- en Oogstmaand,

Geslachts Kenmerken. Corolla ringens, calcarata; kaalcvormige, gespoorde Bloemkrans. CaljlS 3-pIiylIus, aequalis ; Kelk van 2 Blaadjesgelijkvormig. Capsula unilocnlaris; éènliokklge Zaaddoos,

Soortelijke Kenmerken. Ncctario conico, labio superiore integro, palato aequali ; met eeii kegelvormig ITonigbakje lt;.le Bovenlip ejfenrandig, gelijkvonnig aan het verhemelte. ï'oliis pinnato« mullilidis, laciniis capillaribus ; vlnvormig-veelspletige Bladeren, in hairvormige slipjes verdeeld.

Bene Bloem in haar geheel, vergroot a, met den omgebogen Bovenlip, om de spoor, welkt stomp is, bij b aan te wijzen. Be Bovenlip veel vergroot c : dezelve loopt uit in de spoor aan eene Bloem der Plant bij d aangewezen. Bene éénhokkiga Zaaddoos geopend f, liet Zaad g.

'Be Bladeren groeijen onder het water; zijn te regt door Jussieu wortelvormig genoemd ; zijn wijd uitgespreid en de meeste bezet met groene lucht-blaasjes, zoo als op de afbeelding te zien is, en waarvan de geslacht-naam ontleend is. Beze Blaasjes heffen de Plant tegen den Bloeitijd op tot aan de oppervlakte van het water, ten einde de Bloemsteng, welke uit het midden voortkomt, boven het water zou kunnen uilschieten. Be Bloemen uitgebloeid zjnde zijn de Blaasjes der Bladen niet meer met lucht gevuld, worden zwart, en de Plant zinkt weder naar den Bodem. Be Bloem heeft eene geslotene keel en een verhemelte, veel overeenkomende met dat der Antirrhinum, (Leeuwenbek) en met ligt - oranjekleurige Streepjes geteekend, y/an de Bovenlip zjn de Jrleeldraden gehecht, welker Helmdraden zich krommeri en de Ilelmknopjes vereenigd houden. Be Bloem misdraagt dikwijls.

Be Kelk is broos. Nan den voet van eiken Bloemsteel is een klein eirond, stomp en bjna vliezig Schutblaadje, (t'avrod de Feilens.)

Bij de waterhuizen buiten Groningen. — In Vriesland, omtrent de Bonte bok buiten Gorredjk, ai op het Oranje woud. — Li Gelderland bij Vorden, in liet kwartier van Zutphen: bij Njmegen. — Int Utrecht aan den Biniedijk bij JVoiulenberg, en tusschen Amersfoort en Keulhorst. -{• Bij Amersfoort op den Treek, digt bij het huis, j- In veengaten bij Harmelen, alsniede bij Ilagestein, In Holland bÿ de Linie, tnsschen Geertruidenberg en Breda, -j-

Caract. Génér. Corolle baillante, éperoniiée. Calice dipliylle, égal. Capsule uniloculaira.

Caract. Specif. Nectaire conique; lèvre supérieure entière, égale au palais. Feuilles pinnato» JCttultifides, lanières capillaires.

Kers a. on mît une fleur entière et aggrandie, avec sa livre supérieure réfléchie, pour fairs voir vers b l'éperon qui est obtus. Kers c on voit la lèvre suprieure fortement aggrandie , qui va se terminer dans l'éperon, c'est ce qu'on peut voir à une des fleurs de notre plante vers d. ers e la capsule uniloculaire, ouverte vers f et la graine vers g,

Xes feuilles croissent sous l’eau; Jussieu les nomme avec raison radiciformes ; elles sont lurgement étalées et garnies, la plupart de petites utricutes vertes pleines d'air, ainsi qu'on peut le voir dans notre figure et dont elle tire son nom générique. Ces utricules soulèvent la plante dans le temps de la fleuraison jusqu'à la surface de l'eau, afin que la tige florale qià sort du milieu puisse s'élever au dessus de l'eau. Corsque les fleurs sont fanées , les utricules des feuilles n'étant plus pleines d'air, deviennent noires et la plante se plonge de nouveau “a fond de l'eau. La fleur a une gorge fermée et un palais qui a beaucoup de rapport avec celui du Muflier (Antirrliinmn) et qui est marqué de petites raies d'un Jaune orangé. Les étamines sont attachées à la lèvre supérieure, leurs fllets se courbent et tiennent les anthères réunies. Les fleurs avortent assez souvent.

'Add. du Trad. Le calice est caduque. Au pied de chaque pédoncule on voit une petilt bractée ovale, obtuse et presque membraneuse. (Favrod de Follens.)

Aux Waterhuizen près de Groningue. — En Frise, vers le Bonte bob près du Gorredyk et dans le Oranje woud. — En Gueldre, près de Korden, dans le quartier de Zulphen -j-; près de Nimégue. — Dans la Province d’Utrecht au Lirùedylc, près de FKoudenderg -j-. Près àlAmersfort au Treck, près de la maison f. Dans quelques creux de tourbières près de Ilarmelen, ainsi qu’autour de Hagestein. —» En Hollande près de la ligne, entre Geertruidenberg et Breda -f. l.e long du Liniedyk entre Amersfort et Keulhorst.

Ord. d/at. Roijeni. Prodrotni dass. xvi. Oliganthcrae. Ord. Jll. Staininibus — Ord. ddat De Jiissieuvii dass. vii. PJaiitae dicoljdedones, apetalae, stamina hypogyna. O/lt;4 27. Plantagines. —

Geslachts Kenmerken. Catyx 4-fidus, de Kelk 4-spleiig. Corolla 4-fida, limbo reflexo ; de Bloemkrans 4-splelig, met een omgeslagen koord. Stamina longissinia ; zeer lange Meeldraden. Capsula 2-locularis , circumscissa; a-hokkige Zaaddoos y in twee Halfronden ooerdwars gedeeld.

Soortelijke Kenmerken. Foliis ovato-Ianceolatis, ynibssconijltvLs-, met eirond-lancetpormige, harige Eladen. Spica cylindrica, rolronde Mir. Scajio tereli; ronde Bloemsteng.

Een Bloempje afzonderlijk a, Kelk afzonderlijk h. Bloemkrans c, Zaaddoos met den overgebleven Kelk d, sicZt in het midden openende e. Ben Zaad aJzorLderhjk f; alle.s een weinig vergroot.

Be Bladen zijn roosvormig geplaatst en malen digte Zoden, Zij zijn zaclitharig, vijf- tol zeven^rikbig en niet getand. De Meeldraden zjn viermaal zpo lang als de Bloemkrans ; paarsc/i kleurig en de Ilelmknopjes wit, hetgeen eene fraaije Bloem-alir maakt. De Stijl is met Hairljes bezet. De Plant groeit ter hoogte van 3 Nederlandsche palmen. l^Decimilres.}

Be Bloemstengen, welke harig zijn, schieten velen te gelijk of na den anderen sût denzelfders wortel. Man den voet van elk Bloempje ziet men een klein eirond Schutblaadje, De Zaaddoos bevat gewoonlijk niet meer dan 6 Zaden, (pavrod de Feilens.)

Aan de Bivier-dijken, -j-. Rij Nijmegen; in de Provincie Utrecht -f-. Buiten Haarlem op de Hofstede het Klooster. Tc Beijden halten de Hoogewoerds-poort, tusschen de Steenen.

De Verscheidenheid, volgons de Gorter, op Staalduin, boven ’s Gravesande in Zuid-TLolland -f-.

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. Komt hierin overeen met de gpoote JUeegbree , Pl. Major.-

11 nis h o ude I ij k Gebruik. Wordt gaarne door het vee gegoten, maar op de Graslanden onderdrukt dezelve door hare Bladen de Grasplanten, en hierom waarschijulijk door Eruguiaus als schadelijk in de Weiden opgogeven.

Ord. Nat. du Prodr, de van Roijen Class, xri. Oliganthéres. Ord. 111. A 4 étamines.

Ord. Nat. de Jussieu Class, ni. Plantes dicotylédones, apétales; étamines liypogynes.

Caract. Génér. Calice 4 fide. Corolle 4 lide, à limbe réfléchi. Etamines très longues. Capiullt; fciloculaire s’ouvrant horizontalement.

para et. Spécif. Feuilles ovales lancéolées, pubescentes. Epi cylindrique. Hampe cylindrique.

On voit vers a une fleur , le calice à part vers b. La corolle vers c. in capsule avec le caUct persistant vers à , s'ouvrant en travers vers e. Une grahus séparée verst', le tout un peu aggrandi.

'Les feuilles sont disposées en rosette et forment une masse touffue ; elles sont couvertes de poils doux ; marquées de 5 à y nervures , sans aucune dent. Le pétiole va en s'élargissant beaucoup. Les étamines sont quatre fois plus longues que la corolle ; les filets sont violets et les anthères blanches, ce qui forme un très bel épi floral; le style est couvert de petits poils. Cette plants s'élève à la hauteur de 3 palmes belgiques ou décimètres.

'Add. du Trad. Les hampes qui sont pubescentes, sortent plusieurs ensemble ou successivement d'une même racine. Au pied de chacune des fleurs, on voit une petite bractée ovale. Las. capsule ne confient ordinairement que S semences. (Favrod de Feilens.)

Le long des dignes de.s rivières Près de Nimégue. Dan's la Prov. à'‘Utrecht -f. Près i'Harlem'i « la ferme dite de Klooster. A Leide hors du Lloogewoerds-poort, entre les pierres.

Suivant de Gorter, la variété croit à Staalduin, près de ’s Cravesande, en Hollande.

Usage économ. Les bestiaux la broutent volontiers; mais dans les prairies ses larges feiiill«« Couvrent trop les graminées; c’est probablement poujr cette raison que Brugmans la considérait comm« une plante nuisible dans les pâturages.

Natuurlijke Hang volgenu Liiin. Miscellaneae, ran onbepaalden Harig: Ord. Nat. tji Jussieuvii. Class. NIH. Planlae Dicotylédones polypetalae, stamina lij'jjogyna. Ord. IK.

Geslachts Kenmerken. Calyx l-phylkis, yiarü\»s-, èenbladige, gedeelde Kelk. Pelala laciiii.ifay sUppige Bloembladen. Capsula ore deliiscens, unilocularis, polyspernla} de Zaaddoos aan den mond splijtende , éènliokkig , veelzadig.

Soortelijke Kenmerken. Foliis lanceolatis, integris , basi ntrinqne miidentatis ; met lanceivormige, effenrandige Bladen, aan derzelver voet ter wederzijde ééntandig. Calycibits qiiadrilidis , viersplelige Kelken,

Be 4-spletige Kelk a.. Meeldraden en Stampers, b. Be Bloembladen zijn 5 en zeer verschillende van gedaante en grootte, zÿnde het bovenste het grootste tn 4- of5-splelig, c. hebbende van onderen een Honigbakje, zie i. Be twee zÿ-Bloembladen 3-spletig. d. Be twee onderste zijn zeer klein. Be Zaaddoos nog onrpp en gesloten, e. volkomen rpp , van terzijde 1. van boven gezien, om het opene der Ziaaddoos aan te wijzen, bij g. Het Zaad, h. {alles vergroot.}

Be Wortel is penvormig. Be Steng glad, gesleufd, rc^tstandig, sterk gebladerd, eindigende in eene lange en aan den top dig te Bloemgair. Be Bladen zijn lijnvormig-lancetvormig en eenigzins golvende: een afzonderlek Blad bij A. ozre de twee Tanden aan deszelfs voet te doen zien, dan de Bloemen heeft dit bijzondere plaats , dat, wanneer Meeldraden en Stampers volkomen bloeijen, de tengere Bloembladen reeds verwelkt zijn, zoo dat deze nooit te gelijk met de Stampers en Meeldraden , in volkomen staat aan dezelfde Bloem gezien worden. Be Zaaddoos, heeft drie Zeer diepgaande verdeelingen. Baar zij zich regtstandig houdt, schaadt het niet, dat zij boven geheel open is, terwijl ook dé stevige regtstandige Steng het Zaad niet doet starten. Be Plant groeit ter hoogte van een Nederlandsche elle en hooger.

Be Tanden, welke aan den voet der TKortel- en Stengbladen zijn, ontbreken dikwijls aan dt bovenste Stengbladen. fFaVrod de Feilens)

Te Groningen, bij de Ebbingepoort, onder aan den wal bij het Boterdiep. Tnssclien Zutphen en Doesburg. Op den wal bij Tiel en Bommel. Bij liet kasteel Buurstede. Aan den dijk tnssclien Naarden en Midden. Niet ver van Wÿk op Zee. Langs de wegen bij ’s Hage. — Alles volgens De Gorter.

Verder bij N^megen. In het Spoel tusschen Everdingen en Kuilenburg. Te Utrecht aan de stads maren, vooral achter de Klaaskerk. Tusschen de Beverwijk en Wgk op Zee. Op Boekenrode in de .Vogelenzang, bij Haarlem.

Huishoudelijk Gebruik. De gelieele Plant dient voor de verwerijen, en levert eene voortreffelijke gele kleur op , waartoe zij opzettelijk wordt geteeld : deze teelt slaakt gelukkig langs den duinkant van Holland, en werd in het jaar i8o3. van wege het gouvernement door premien aangemoedigd. Zie Magazgn van Landbouw. B. 1 bl. 3a8. env. B, 11. bl. ». env. waar ook de wijze van deze teelt is opgegeven. De beste zaaitijd is op het einde van Oogst- of in Herfstmaand. Men zaait het met eenig vochtig zand vermengd, en brengt er den rol over. Het wordt best gewonnen in Hooimaand , en als vlas uitgetrokken De Planten van welke men Zaad wil winnen, zamelt men in Herfstmaand in, en houdt de Planten regtstandig, omdat anders uit de opene Zaaddoos bet Zaad terstond zou stoiten. — Het Zaad kan tot goede Spijsolie geslagen worden. D« Plaat wordt door geen ander vee dan schapen gegeten. Linnaeus. Beckmau. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Nat. d, Linn. Módangées. — Ord. Nat. Jussieu. Cl. NIH. Plantes dicotylódone» polypétalées. Etamines liypogynes. Ord. IF. Cupparidées.

G ar act. G én ér. Calice monophylle, partagé. Pétales laciniés. Capsule s’ouvrant par le sommet, niiilocnlaire, polj'sperme.

Car act. Specif. Eeuilles lancéolées, entières, unidentées de chaque côté à leur bas«'. Calices qnadriüdes.

On a représente vers a le calice quadrifide. Vers b. Ze.s e'tamines et les pistils, J,es pétales sont au nombre de 5 et tris dijferens entr’eu.x de forme et de (Grandeur, dont le supérieur est le plut grand et divisé ensaS lanières, voyez vers c; il porte par derrière im petit nectaire, qiéon peut voir verss, les 3 pétales latéraux sont divisés en 3 lanières, vers d; les 3 inférieurs sont trés petits. Vers e la capsule avant sa maturité et encore fermée. ers t parfaitement mûre vue de côté; et par dessus vers g, pour en faire voir l'ouverture. La semence vers h. [Le tout aggrandi )

La racine est fusiforme, La tige glabre, sillonnée, droite, tris feuillée, et se termine en un long épi chargé de fleurs serrées à son sommet. Jjes feuilles sont linéaires-lanceolées et tant soit peu sinueuses. On voit vers A une feuille ét part, pour montrer les deux dents, qu'elles portent à leur base.

Les fleurs ont ceci de particulier, c'est que lorsque les étamines et les pistils’sont parfaitement épanouis , les délicats pétales sont déjà flétris; de sorte qu’on ne les voit jamais dans leur état de perfection en même temps que les étamines et les pistils dans la même fleur. La capsule a trois divisions très profondes ; comme elle est droite son ouverture supérieure ne lui nuit en aucune manière, d'autant moins que le pédicule droit et raide qui la porte s'oppose suflisamment à ce que les graines ne se répandent pas trop tôt. La plante s'élève à la hauteur d'une aune et davantage.

Not. du Trad. Les dents qui sont au ba.s des feuilles radicales et des caulinaires inférieures manqitenf souvent dans les cauUnaiaes supérieures, ffavrod de Feilens.)

A Groningue, près de l’Ebbingepoort au pied du rempart près de Boterdiep. Entre Zutphen et Jàoesburg ; sur les remparts de l'iel et de Bommel. Près du château de Duurstede. Sur la digne entre Naaiden et Muiden. Piès de ff'ijk sur Mer. Le long des chemins près de la Haye. Tous ce® eiidroils sont indiqués par De Gorter.

On le trouve outre cela près de Nimégue. Dans les marais entre Everdingen et Cuilenburg. A Utrecht sur les murs de la ville, sur-tout derrière le temple de St. Nicolas. Entre Beverwijk et bVqk sur Mer. A Hoekenrode au Vogelenzang, près ééHarlem, et sur les dunes intérieures, entre le Zand-.veg et le Heeretveg , près ééHarlem.

Usage économ. Toute cette plante sert à la teinture et fournit une superbe couleur jaune; c’est aussi pourquoi on la cultive exprès. Cette culture réussit très bien le long des dunes Hollandaises ; a. été même encouragée par des primes, eu l’an i8oj, de la part de Gouvernement. Voyez le Magazin d'Agriculture. Tom. /. p. SsS et Tom. IL p. s. et suiv. ou l’on trouve aussi la manière de la cultiver, Le temps le plus favorable pour la semer est vers le lin d’.Coût ou en Septembre. On la seme mêlée aveo un peu de sable humide et on y fait en.snite passer le rouleau. Le meilleur temps de la recolle est en Juillet et ou doit la tirer de terre , comme on arrache le lin. Les plantes dont on veut conserver la semence doivent être recueillies en Septembre et on doit avoir soin de les tenir debout, parce que le» ca])sules qui sont ouvertes au sommet, laisseraient échapper les graines. — On peut exprimer de ce» graines une bonne huile pour la table. Honni» les moutons aucun autre espèce de bestiaux ne broute «elle plante. (-Lina. JB ack manu.)

— ■ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K—----------

Car act. Gén ér. Corolle peiitapétale. Calice urcéolé 5 fide, charnu lt;nbsp;resserré an collet. Semences nombreuses hispides , fixées à la partie intérieure du calice.

Caract. Spëcif Germes ovales glabres, ainsi que les pédoncules. Tiges et pétioles chargés d’aiguillons. Folioles ovales, glabres.

Fers a on voit un calice à part. Fers b Un germe ml capsule. Fers c Za même Ouverte, pour Jaire voir la position des semences. Fers d la partie supérieure de la capsule. Fers e une dés semences à part. Cet arbrisseau a des rameaux trés étalés. Les tiges sont armées d'aiguillons courbes et arrondis vers le bas. Les pétioles sont aussi garnis de petits aiguillons y mais le pétiole supérieur est lisse. Les feuilles sont impairement pinnies et Composées de 5 à y folioles serretées. Le pédoncule est orné de 3 bractées opposées, ovales-lancéolées; voyes vers f. ie calice est glabre et divisé en 6 latùères, dont 3 sont plus grandes que les autres et pinnatijides. Les pétales sont échancrés au sommet.

Add: du Trad. Cet arbriseau qui s’élève de 5 à 8 pieds est très rameux, diffus et en buissoni ses rameaux sont longs , faibles et presque sarmenteux. Au bas de chaque feuille on trouve dei, stipules sagittéss j glabres et légèrement ciliées dans leur bord. ^Favrod de Fellen s. J iiieü Natal. Dans les haies.

En plusieurs endroits ; aussi bien dans les ferreins argilleux que dans les sablonneux.

Vertus et Usage nié die. Les pétales étant frais, répandent une odeur agréable et douce; ils possèdent une vertu asti-ingente et fortifiante. Autrefois, on vantait l’usage des semences contre la gravelle et les calculs de la vessie; cependant, sans aueun fondement, non plus que l’usage de cette spongieuse excroissance, nommée Bédéguar, qu’on trouve par fois sur diverses parties de Cet arbrisseau, et qui est occasionnée par la piqûre d’un insecte nommé le Cynips du Rosier. Linn. laquelle excroissance était jadis vantée, quoiqu’à tort, contre la morsure des chiens enragés et des serpens.

Usage éco nom. Le fruit ou la capsule peut être employée sous le nom de Chinorhodon, soit séché , soit confit, à plusieurs usages économiques, quoique les fruit du Rosier velu, {Rosa villosa. Linn.) soient esli.més meilleurs ; ils sont plus grands , il est vrai, ‘mais ils ne sont pas Si savoureux que ceux, de notre Rosier*

Les fleurs sèches peuvent servir comme poudre à odeur. Les feuilles pourraient être employées à tannes 1rs cuirs et à engraisser les cochons. Le bois est dur, jaunâtre et peut servir à divers petits ouvrages. (Mattuschka.J — Cet arbrisseau est excellent pour en former des haies vives, parceqii’il croit dans les lieux arides, aussi bien dans les terreins sablonneux que dans ceux de terre glaise, où tout antre arbrisseau croit difficilement; c’est aussi par cette raison que le Prof. Ft J. van Geuns recommandait sa culture dans les dunes pour fixer la mobilité du sable, d*autant mieux ^u’il peut supporter les yenls de mer.

Geslaclits Kenmerken. Petala 5, S Bloemhladen. Calyx urceolalus, 5-fidns, carnosns, collo coarctatus ; de Kelk kruik vormig, 5-spletig, vleezig, aan den hals zich vernaauwende. Semina pluriraa, hispida, calycis lateri interiori affixa, d» Zaden veelvuldig., stekelharig, aan de binnenzijde fan den Kelk vastgehecht.

Soortelijke Kenmerken. Gemiinibus ovatis, pedunculisque glabris; met eironde Vruchtbeginsels en gladde Bloemstelen, foliolis ovatis, glabris; eironde, gladde Blaadjes.

Een Kelk afzonderlijk a. Zaaddoos b geopend en de plaatsing der Zaden daarbg aangewezen c. Het bovenste gedeelte der Zaaddoos d. Een Zaad afzonderlijk e. — Deze Heester heeft zeer uitgebreide 'Bakken, He Stengen zjn bezet met kromme, aan den voet ronde Stekels, He Bladstelen zijn met kleine Stekels bezet, maar het bovenste Bladsteeltje is glad. De Bladen zijn oneven gevind met amp;nbsp;of 7 zaagtandige Blaadjes. He Bloemsteel heeft twee tegen over elkander staande, eironde, lancetvormige Schutblaadjes, zie f. Kelk is glad, heeft 5 Slipjes, waarvan 3 grooter en als in vinnen gedeeld zijn. He Bloerribladen zijn uitgerand.

Heze Heester, welke de hoogte van nbsp;nbsp;nbsp;fof 3^ el bereikt, is zeer getakt, verspreid, en vormt

eene hegge. Zjne 2'akken zijn lang, zwak, en bgna rankachtig. Aan elk Blad vindt men onderaan pglvormige, gladde en aan den rand ligt -gewenkbroauwde Stoppel-Blaadjes. (Favrod de Feilens.)

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. De Bloembladen verspreiden Verseh een aangenamen, verkwikkenden geur, en hebben eene zamentrekkende en versterkende hoedanigheid. Het Zaad werd eertijds tegen graveel en steen der Blaas aangeprezen, doch zonder grond ; gelijk ook het sponsachtig uitwas, Bedeguar genoemd, dat zich somtijds op verschillende deelen der Plant vertoont, en veroorzaakt Wordt door den steek van het insekt Cynips Rozae, welk uitwas voormaals tegen den dollen honds- of slangenbeet, hoewel te onregt, werd aanbevolen.

Huishoudelijk Gebruik. De Vrucht- of Zaaddoos verstrekt zoo gedroogd als ingemaakt, onder den Bsam van Bottels, tot veelvuldig huisselijk gebruik, schoon die der B, villus a beter geoordeeld worden; Deze zijn wel grooter, maar niet zoo geurig, als van onze Roos. — De gedroogde Bloemen dienen tot renkpoeder; de Bladen tot het leer looi jen en om varkens mede te mesten. Het hout is hard, geelachtig en tot klein werk te gebruiken (MattnschkaJ. — Voor levendige heggen is dezelve uitnemend geschikt, daar zq groeit op schrale plaatsen, zoo wel zand- als kleigrond, waar naauwelijks eenige andere Heester wil vatten: zelfs wil St. J. v. Geuns ze uit dezen hoofde in duingronden planten, tot wering van ^«rstaiying, daar ze ook de zeewindw kunnen verdragen.

Geslachts Kenmerken. Siliqna, dehiscens valvnlis rectiusculis, de Haauw losberstende met bÿna regte Klepjes. Calyx patens, wijde Kelk. Corolla patens , opene Bloemkrans.

Soortelijke Kenmerken. Siliquis ereetis, met regtstandige Haauwen, foliis glabris •ub-integernmis , pinnatifldis bipinna-tifidisque, supretnis integris ; met gladde, bp na geheel ejfenrandige als in vinnen gedeelde en ook tweemaal zoodanig gedeelde Bladen, de bovenste effenrandig zpnde.

Eene Kelk met Meeldraden en Stamper, vergroot a. Bloemblad met zgn kleinen Nagel b. Eene Haauw, splijtende van onderen en met regte Klepjes c. Jdet Zaad d.

Zie Steng is sterk getakt^ dikwpls reeds digt bij den wortel; van eene eenigzins ascligràauwe kleur en glad. De Bladen bijna vleezig. De Slippen der onderste Bladen verschillende veeltijds in grootte en zijn onregelmatig. De Bladen zijn doorgaans eÿenrandig : sommige zijn getand. De Bloemen zijn tweemaal grooler dan de Kelk De geheele Plant heeft een scherpen, zeer onaangenamen reuk: groeit ter hoogte van 6 en g palmen.

Groeiplaatsen. Op zandige gronden en muren. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Aan de muren te Utrecht f, in de duinen van Scheveningen en ter Heide f. Aan de dijken bij j4mslerdam, om Nijmegen en elders.

Caract. Gcnér. Silîqne déliiscenle à valvules presque droites. Calice ouvert. Corolle ouverte?

Car act. Specif Siliques droites. Feuilles glabres, presqu’enlières, pinnatifides et bipiniialifides »uj/crieures entières.

On volt vers a le calice avec les étamines et le pistil aggrandis. I^trs b un pétale avec son onglet. Vers c une silique s’ouvrant par le bas, avec ses valvules droites. La semence vers d. ia tige est très rameuse, souvent déjà depuis la racine; elle est presque d'une couleur gris-cendré et lisse. Les feuilles sont presque charnues ; les lanières des feuilles inférieures dijf érent souvent en grandeur et sont irrégulières. Les feuilles sont ordinairement entières en leurs bords , quelquefois dentées. Les pétales sont deux fois plus grands que le calice, doute la plante a une odeur âcre et très désagréable ; elle s'élève à. la hauteur de 6 à g palmes.

Sur tes murs de la ville A'Utrecht ; -)- aux dunes de Scheveningen et à ter Heide -J-. Le long des digues près A’Amsterdam et autour de Nimégue.

Ceslaclits Kenmerken. Friictns siibrolundiis, solidus, utriiique 3-alatus, stylis rellexisj deVnuilit^ rondachlig vast, aan beide kanten Z-ft'iekig, met omgebogene stijltjes, Corollae aequales, petalis incurvisj geljkvormige Illjemkransen, met ingebogen Bloenibladen.

Soortelijke Kenmerken. Foliolis aequalibus, ovato-lanceolalis, serralis; met gelijk vormige eircfnda lancetvormige, zaagtandige JBlaadjeSi

Een Bloempje afzonderlekj nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vergroot a. Een Zaad itog niet volkomen rjp bj geheel rijp C, van

De rroriel penvorming. De Steng regtstandig, rond, ligt gestreept, meestal en inzonderheid aan de knoopen, met een ligl-paarschachligen dawv bezet. De Bladstelen der JEortelbladen aan den voet rond gestreept. De Slengbladen hebben zeer groote, wijde, gebuikte scheden. Kan de l' inbladen kon éèn der vinnen orn de grootte van het geheele blad niet afgebeeld worden. Zij zijn oneven gevind: de Blaadjes eirond met scherpe zaagtanden. Het algemeene Schermdeksel ont~ breekt doorgaans : het afzonderlijke is veelbladig. De stralen vanden Bloemscherm en de algemeent Bloenisleel zijn wit zachtharigi De Bloemscherm heeft eenen bolronden vorm, gelijk ook de ajzon-derljke Bloemschermen, welke uit vele ligt-vleeschkleurige Bloempjes bestaan, in het midden misdragende. De Krucht is met de overblijvende omgekrulde Stampertjes gekroond, te zien bij b. welke bij volle rijpte af vallen, zie c* De Krucht heejt slechts vliesige randen. De Plant groeit ter hoogte van ééne El.

Deze Plant, welker Krticht alleen wiekjes a dn dén rand en niet aan den rug heeft, behoorde van het geslacht Angelica afgezonderd, en gebragt te worden tot het geslacht Selinum, waarmede het meer overeenkomst heeft. (Fafrod de Feilens,) zoo als Ko th en anderen gedaan hebben. Groeiplaatsen. Langs de kanten van vaarten en slooteii, eu in bosschen.

Op de Mikkelhorst en elders buiten Groningen. Te Bergum, Oostermeer, Langemeer, Heerenveen eil elders in Kriesland, Bij Ifitenpas, Enghuizen, om .drnhem, Nijmegen, Thiel ©n elders in Gelderland. Oin Etrecht, buiten a4lkinaar, in de Veengronden bij rimstelveen. Oin Haarlem, vooral in den Aarden-liout en op vele andere plaatsen.

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. De geheele Plant heeft een sterken spccerijachtigen smaak. De Wortel is van eene verwarmende wind- en zweetdrijvende kracht gt;nbsp;hoe wel in veel minderen graad dan die van de .ring, archangelica, in welks jilaats deze wortel wel eens zou gebruikt worden. Dezelve wordt door het Landvolk in Zweden tegen de .Moederkwa.d gebezigd.

Huishoudelijk Gebruik. De geheele Plant levert eene gele kleur op, (Dambour nrj). Het Zaad fijn gestoten en over het hoofd gestrooid, verdrijfd de luizen. Flora Seuc. De Plant aangenaam aan al het vee, maar de steng hard wordende en gedroogd zijnde, niet meer geschikt voor hetzelve, (Schreber) Een afkooksel van den wortel geneest de inwendige gezwellen van den mond der paarden, (Gunner). De Bloemen door de bijen gezocht, (MattuschkaJ.

AVîld Angelica, ater - Angelica. O nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tl

Caract Gén ér. Fruit arrondi, solide, garni de part et d’autre de 3 alles; styles '’réfléchis. Corolle« égales pétales recoucbiïs.

On ■^oU vers une fleur séparée et fsrt ag^ranPe. Pers b ««e sfinenee qu', ripest ^as encore enfdre-ment miîrel parfaitement mdre, vers c, et vue de d’fférens et!te's vers â.

La racine est pivotante. La tige droite, cylindrique, légèrement sillonnée s, et couverte, surtout vers leà noeuds , d'une rosée d'un pourpre clair. Les pétioles des feuilles radicales sont marqués vers le bas de raies rouges. Les feuilles cauHnaires ont des gaines qui sont fort grandes, amples et ventrues. Par suite de la grandeur de la feuille entière , on n'a pas pu représenter à part une des pinnea des folioles. Elles-sont irrégulièrement pinnées ; les pinnules sont ovales et fortement serretées, La collerette universelle manque ordinairement. La partielle 'est polyphylle. Les rayons de l'ombelle florale et ceux de l'ombelle générale sont couverts d'un poil blanc et doux. L'ombelle générale a une forme arrondie, ainsi que les ombelles florales, qui portent plusieurs fleurs couleurs de chair pdie, dont celles du centre avortent souvent. Le fruit est couronné par les styles per s'stans et recourbés, comme on le voit vers b, lesquels tombent lorsque le fruit est parfaitement mtlr, Voyez vers c. Le fruit a seulement des bords charnus. La plante s'élève à la hauteur d'un métré.

Note, du Trad. Cette plante dont le fruit n'a que des ailes marginales sans ailes dorsales, devrait sortir du genre des Angéliques, pour faire partie de celui des Sélins (.Selinum) avec lequel elle a plus de rapports. (F a v r o d d e F el le es,')

A MlcIikIhurst et ailleurs, autour de (ironingue. A Berginn, Oustermeer, Langemeer, Heerenveen et aileurs en I''i ise. Près de Vileopas, InghuLsen, aidonr A'Arnhem, de Nijnègue, de 'l'hiel et ailleurs en Ciieldre. Autour A'Utrecht. Pri'S A'Ækmaar, dans les terreins tourbeux près A*.elmstelucen, dans les environs A'Harlem, sur-lont, au Aardenlioui et en plusieurs autres endroits.

Vert, et Us. rnédic. Toute la plante a un fort goût aromatique. La racine a une vertu réchanflante, carminative et sudorifique, quoique plus faible que Y Angélique arcfiangélique, au lieu de laquelle ou se sert quelquefois de la racine de celle-ci. Les gens de la campagne en Suède s’en servent comme anti - hystérique.

Usages écon. La plante entière fournit une couleur jaune, (Dambourney.) Si on réduit les semences eu poudre line et si on les répand sur La tête, elle détrait la veimine. Flora Sitec. Cette plante est agréable à tous les besti-aux, mais lorsque la tige est devenue dure et sèche , elle ne peut ))lus leur servir, (S ch reber.) La décoction- de cette racine guérit les enflures extérieures de la bouche des el»»-Vaux, (Gunner.) Les abeilles en recherchent les lleiu's, (Mattuschka.)

Geslacht« Kenmerken. Calyx oblongus , teres, cylindricus aut conicus ; Kelk langwerpig, rondf tolrond of kegelvormig. Petala 5, unguiculata, nuda aut coronata ad faucein; 5 Bloembladen, genageld naakt of gekroond aan den keel. Capsula 3-locnlaris , Zaaddoos 3-hokklg.

Soortelijke Kenmerken. Calycibus fructns conicis, striatis ; mei kegelvormige, gestreepte Vrufht-t kelken. Foliis mollibus , lanceolatis ; zachte, lancetvormige Bladen. Petalis billdis, tweespletige Bloembladen.

Bene Bloem afzonderlijk a, van boven gezien en de twee-splelige Bloembladen daaraan aangewe-^ zen b. Een Bloemblad afzonderlijk met deszelfs langen nagel en het vliesig schubje, waarmede het bovennati gekroond is c. Een Meeldraad d. f'ruchibeginsel en Stampers e. JDe ovérblijvende Kelk met de daarin beslotene Zaaddoos f. Be Zaaddoos geopend g.

Be Steng is rond en gelijk de Bladen, Bloemstelen en Kelken, zachtliarig. Be Steng bg de invoé^ ging der Bladen eenigzins knoopachlig. Be Bladen lijnvormig- lancetvormig, tegen over elkander slaande en even zamen gegroeid. Be Kelkstrepen 3o in getal, die vooral sterk uitkomen, wanneer dezelve in een Vruchtkelk is overgegaan. Be Bloemkelk is langwerpig kegelvormig. Be Brucht-kelk zeer gezwollen en flesvormig : beide aan den top inet 5 regle tanden voorzien. Be Zaaddooi eirond. Be Plant groeit ter hoogte van tt^of3 pahnen.

Met de door de Gorter als inlandscli Opgegeven, en door Sclinurnian Stekhoven daarvan overgenomen Silene conoidea zal zeker onze Si conica bedoeld zijn, welke de Gorter niet heeft opgeteekend.

Roth toont ons in zijne Fl. Gerni. dat dé S. conoidea in Saxe inlandsch is, zoadat het mogelgli ware, dat de Gorter haar ook in ons land gevonden had; maar tot onze groote verwondering maakt IJ ij geen gewag van de S. conica, welke niet zeldzaam is op onze Buinen, ter aan-, gehaalde plaatzen. (Favrod de Feilens.)

Car a et. Génér. Calice oblong, cylindrique ou conique. Cinq pétales onguiculés nus vou couronnés à la gorge. Capsule triloculaire.

Caract. Spécif. Calices du fruit coniques, striés. Feuilles molles, lancéolées. Pétales bifides.

l'ers a on a représenté une fleurs à part y vue par dessus et les pétales blfldes sont indignés vers b.’ On voit vers c a» pé'ale séparé, avec son long onglet et r écaille membraneuse, dont il est couronné vers le haut, yers d une étamine, yers e le germe et le pistil, yers f le calice persistant avec la capsule qui y est renfermée. La capsule ouverte vers g.

La tige est cylindrique et couverte , ainsi gue les feuilles , le pédoncule et le calice d'un poil doux,' La tige est un peu noueuse vers l'insertion des feuilles. Les feuilles sont linéaires-lancéolées, opposées et connées. Les 30 raies du calice sont d'autant plus saillantes gue le calice s'avance en maturité. Le calice floral est allongé; conigue. Le calice fructifère est très renflé et enferme de bouteille, tous les deux sont garnis de g dents au sommet, La capsule est ovale, La plante s'élève à la hauteur de 0, à décimètres.

Il est probable que la plante indiquée par D e Gorter, comme indigène et citée d'après lui, comme telle, par Schuurinan-Stekhoven, sous le nom de Silène conoïde (^Silene conoideai} n'est autre chose gue notre Silène conique ÇSilene conica') qui n'apoint été indignée par De Gorter,

I\otc. du Trad. Roth dans sa Flora german: nous apprend gue le Silène conoïde est indigène en Saxe ; ainsi il pourrait fort bien se faire gue De Gorter, l'eut aussi trouvé dans ce pays quoique à notre grand étonnement, il ne fasse aucune mention du Silène conique, gui n'est pas rare dans ns dunes , aux endroits indiqués ci-dessous. (F a V r o d de Feilens.)

^cderd. Dÿiiameii. Zilverkruid, Jîlikj Ganzen-zaadkoorii. Bloeit in Zomer-- tot Herfstmaand, ‘ifi

Gcslaclils Kenmerken. Calyx lo-üdus, lo-splelige Kelk Pelala 5, ^'ijf Bloembladen. Semina siibniliuida , inida, rugosa, receptacnlo parvo exsucco allixa; Zaden rondachtig, naakt, rimpelig, vast-gehecht aan een klein uitgedroogd Ontvanghed.

Soortelijke Kenmerken. Foliis interrupte piimalis , serieels, folioli.s argute serratis ; mef ongeluk gevinde, zijdachtige Bladen, wier Blaadjes scherpe zaagtanden hebben. Caule repente, kruipenden Steng. PeJunculis unriloris, èènbloemige Bloemstelen.

Een Kelk zonder Bloembladen bij a. Z'ezi Meeldraad veel vergroot b. Het Zaad met fijnehairtjes bezet, vergroot c.. — üe Stengen zijn zweepachtig, harig, rosachtig, en komen uit de oksels voort. De Bladen met ingesneden zaagtanden , van onderen met zgdachtig glimriiendè hairtjes bezet, vooral die in kleigronden groeijen. De onderste Blaadjes zijn kleiner en de bovenste grooter. De Kelk is mede zijdachtig en de bovenste Slipjes zijn sterk gespleten.

Er komen vele Stengen te gelijk tiit denzclfden wortel voort, en breiden zich uit ter lengte van 3 palmen. Zij zijn rolrond en harig. De JEortelbladen slaan roos vormig. De Stengbladenwederkeerig: de Blaadjes stomp, zijnde de onderste rondo chtig, de bovenste eirond - lancetvormig ; tnsschen deze Blaadjes bevinden zich kleinere, uelke schijnen onvoldragen te zijn. (Tavi'od de Feilens.)

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. Het Kruid bezit eehe zamchlrckkende kracht; werd eertijds gebruikt in den witloii vloed en in den buikloop, welke uit verzwakking der ingewanden ontstaat.

Huishoudelijk Gebruik. Het Kruid, dat zuurachtig en zamentrekkend is, in Moes te gebruiken, (Houttuijn). De Wortel heelï een meelacliligen smaak, als van de Pastinake, en werd eertijds in Schotland en Siberiën gebruikt, oiu er brood van te bakken. (Erhart.) Wordt in Schotland in jilaats van Hoppe tot het bierbrouwen gebezigd. Philos. Trans: en Gunner. Kan ook tot leerlooijen dienen, (Erhart.) en de Plant geeft eeiie roode en paarsche verw. (Dambournij.) Is geschikt oni stuifgronden te doen begroeijen, (Mattus chka.) maar op graslanden zeer schadelijk, oin dat zij sterk woekert sn geene andere planten bij haar kunnen groeijen. (Mat tusch ka, Beckmann.) Even gedroogd zijnde is de Plant goed voor eenden, en ook gaarne door ganzen gebruikt. Ph. Miller verzekert, dat zij een zeker fcontee-ken is van een schralen grond, hetgeen in ons Vaderland niet bevestigd wordt, oni dat zij yeel in onze Truchtbare kleigronden wordt gevonden.

G ara et. Génér. Calice à lo divisions. Corolle penta - pétale. Semences arrondies, nues, ridééS^^ fixées à un petit réceptacle sans suc.

Caract. Spécif. Feuilles composées de pinnes ou folioles interrompues, soyeuses; folioles finement serrelées. Fige rampante. Pédoncules imillores,

ers a on voit un calice sans pétales, y er s b »«ff étamine fortement ag grandie. La semence garnie âe poils fins , aussi trés aggrandie vers e. — Les tiges sont traçantes , velues , rougédtres et sortent des aisselles fles feuilles gui sont découpées en dents de soie sont couvertes par dessous de roils soyeux et luisons, sur-tout, lorsque cette plante croit dans les terres argileuses d. Les folioles inférieures sorit plus petites gue les supérieures, Ls calice est aussi soyeux et ses segment supérieurs sont profondément découpés.

A d d. d U Trad, Les tiges sortent plusieurs ensemble de le même racine et s'étendent jusqu'à la longueur de 3 décimètres, elles sont cylindriques et pubiscentes. Les feuilles radicales sont dispesées en rosette; les caulinaires sont alternes; les folioles sont obtuses; les inférieurs arrondises, les supérieurs ovales - lancéolées ; entre ces fuàoles on en trouve de plus petites gui semblent comme avortées, (Favrod de Fellen s. J

Lieu natal. Dans tontes sortes de terreins , sur-tout, dans les terres glaises fortes.

Vert, et Us. méd. Cette plante est astringente; on s’en servait autrefois dans les flux blancs et dans les diarrhées provenant de faiblesse des entrailles.

Usage é c 011. On pourroit se servir engnise de légumes de cette plante qui est acidulé et astringente Houttuyn. Sa racine a un goût farineux, semblable à celui du Panais i,^Paslinaca saliva Linn.) et l’on s’en servait autrefois en Ecosse et en Sibérie pour en faire du pain. Erhart. On s’en sert encore en Ecosse an lieu de houblon pour brasser la bière. Philos: Trans, et Gunner. On peut aussi l’employer pour tanner les cuirs. (Erîiart.J La plante entière fournit une couleur rouge et violette. (Dambonrney.) Elle est propre à gazonner les tori ci ns trop mobiles. Mattuschka; mais elle est trés nuisible dans les prairies, parce qu’elle attire beaucoup de sues et qu’aucune autre plante ne peut prospérer dans son voisinage. ^Mattuschka, Beckmann.) Lorsqu’elle est un peu dessechée elle peut servir d’aliment aux canards; les oies la mangent aussi volontiers. Ph Miller assure qu’elle indique nn terrein aride, ce qui ne se trouve point conûime dans notre ; aille, car on la trouve en abondance dans nos fertilo» terres glaises.

Geslaclits Kenmerken. Calyx erectns, connivens; regtotandige, in èengedrongene Keil:. Semiria globosa; kogelronde Zaden. Dissepimenluui prominens ; uitstekend Middelschot. Glandula inter stamina breviora el justilhii», interqne longiora et calj’-cem; eene Klier tusschen de kortere Meeldraden en den Stamper, en tus.schen de langere en den Kelk.

Soortelijke Kenmerken. Radice caulescente , fusiformi ; meteen Steng,schietenden, penvnrmigen kVorlel. Füliis laevibns, superioribns cordato-lanceolafis, am]dexicaulibus, inferioribns lyratis , dentatis ; ejjene Bladen, de bovenste hartvonnig-lancetvormig, den steng-omvattende , de onderste liervormiggetand.

Bene Bloem afzonderlijk a. Kelk afzonderlijk b. Meeldraden en Stamper c, aan u-elker voet de Kliertjes volgens de geslaclits kenmerken ziglbaar zijn. Bene rijpe Hauw d, zich openende es liet IRliddelschol met den uitstekenden Bek f. liet Zaad, vergroot g.

’ Be Il'ortel verdikt zich bovenaan en schiet terstond den Steng uit, welke regtstandig, getakt, glad is. Be Bladen zijn ligt of graanwachlig groen, en vooral van onderen bleek groen en bedauwd: de bovenste bijna ejfenrandig. Be lagere slaan wijder, en zijn slomp getand. Be IVorteK bladen inzonderheid liervormig, en het bovenste gedeelte van dezelve is zeer groot en breed. De Kelkblaadjes gekleurd; de Bloembladen goud-geel. De Hauw gezwollen, rond, met een hoekigen Bek. De Plant hoog ongeveer eéne el.

Onze Plant onderscheidt zich van de Beid kool Brassica campestris , waarmede zij, vooral in hou-‘ dingzeer veel overeenkomst heeft door het gladde en niet scherpharige der onderste bladen, welke ook veel wijder uitloopen ; door het minder puntigs der bovenste bladen, door de donkergele kleur der bloemen, en door het minder els vormige en het hoekige aan den punt van den bek der Hauw. K. Tb a er, welke in zijne Grnndsalse der rationellen Landwirtliscliaft, vol. IV. p. i55. ó/eze beide Planten ten dienste der Landbouwers naauwkeurig tracht te onderscheiden, heeft der-zelver onderscheide kenmerken niet juist opgegeven.

Groeiplaatsen. Op vele pla.il.sen; vooral in de klei-slrekeri, waar zij dikinaals herkomstig is van de Akkers, waarop onze Plant, zijnde bet gewone Winter-koolzaad, veelvuldig gebouwd wordt.

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. Het Zaad tegen scheurbuik en als water-afdrijvendgeroemd.

11 n i s 110 u d e 1 ij k Gebruik. Wij zeiden reeds dat deze Plant het Winter-koolzaad is, hetgeen de zoo nnllige olie, bekend ouder den naain van Raapolie vooi I brengt, en welks uitgeperstte zaad, die koeken. Raap koeken genaamd, oplevert, welke een der voortrell'elijks te en voedzaamste voeders voor hel vee uitina-ken; terwijl de Bijen uit de Bloemen een rijken voorraad van was en honig winnen, waarom geheele Bijeu-slallen naai’ de bloeijende Koolzaad Akkers vervoerd worden. Het Zaad door de vogels sterk gezocht, en zeer dienstig voor dezelve. Van deze Plant is door de kuituur eene verscheidenheid ontstaan, genaamd GraveeL of ook Mveelzaad, welke eenigen lijd later als Wintergewas kan gezaaid worden. Ook is het alleen door kwecking, dat men van onze Plant smakelijke Rapen van eene langwerpige gedaante, Fransche Rapen genoemd, bekomt, daar zij als Olie-gewas gebouwd wordende, een onectbaren wortel heeft. Van hare kwecking tot bovengemelde Rapen , zal de naam van Raap-olie en Raap-koeken ontstaan zijn, welke anders die van Kool-olie .en Kool-koeken zijn moest, overeeukouislig met Jeu naam van Koolzaad. I)« gewone knolvormige Raap levert de Brassica liana op.

Carnet. Gcner. Calice droit, convinént. Semences globuleuses. Cloison saillante. Une glandule entre les étamines couiles et le pistil, ainsi que entre les étamines longues et le calice.

Car a et. .‘'pocif. Racine canle.scente, fnsiforme. Feuilles lisses, dont les supérieures sont cordi-quot; lancéolées, anipléxicaules ; les inférieures lyrées , dentées.

, rers a n« voit a le fleur sêpurèe. rers b le calir.e àutzi à part. Lez it amines et le pistil , vers C /J?/ p.’ird duquel ou voit les glaudüles qui forment un des caractères giniriques. Fers d une silique nuire , s'ouvrant vers Ç. La cloison avec son bec vaillant, vers f. La semence aggrandi vers g.

La racine s'épaissit vers le haut et pousse immédiatement la tige, qui est droite, rameuse en glabre. Les feuilles sont d'un vert clair ou roussdtre, et sur tout d'un vert pâte en dessous et comme couvertes de rosée. Les feuilles supérieures sont presque entières en leurs bords ; les inférieures sont plus larges et garnie.s de dents obtuses. Les feuilles radicales sont principalement en forme de Iqre, dont la partie supérieure est tré.s grande et large. Les folioles du calice sont colorées et les Pétales d'un ja’tnt doré. La fllique est enflée^ cylindrique avec un bec anguleux, La plante s'élève environ i la hauteur d'un mètre.

Notre plante se distingue du chou sauvage, C’trassica campestriç. Lin n,') avec lequel elle a de trés grands rapports, en ce que les feuilles inférieures sont lisses et sans aucun poil rude ; en ce que ces mènes feuilles sont plus élargies; en a que les feuilles supérieure.s sont moins pointues; en ce que ses fleurs sont d'un jaune plus foncé et enfin en ce que la pointe du bec des siliques est moins en forme d'alène et plus anguleust, A. Thaer, qui , dans son ouvrage intitulé'. Gruridsiitse der rationellen Lan.Lviftlnc.iaft, tonie IV. p. ijy, a tâché de distinguer exactement ces deux espèces pour l'utilité dis agricu!ti.urs, n’a pus saisi, ni indiqué leurs véritables caractères distinctifs.

[,ieu N.ital. Eu divers endroits, sur-tout, dan.s les torreins argileux, où elle réparait souvent dans les ch'inps où notre p'iule étant la cnltitre ordinaire d’hiver, elle y est si aboudainnient cultivée.

Lisage Econ. Nous disions tout à l’heure que la graine de celte plante forme la culture d’hiver, sons le nom lloll.nidais de -1 f inter- Koolzaad et lournit rhnile si ulilo nominee huile de navet et après avoir éié pressée elle donne les gâteaux de navet, q.ii forment un des plu.s nom lissants alimens des bestiaux; le abeilles retirent aussi de.5 {leurs do celte plante une riche récolte de cire et de miel, c’est pourquoi dans le temps de sa lleuraisou, ou transporle des ruchers entiers près des champs où on ta Cultive. Les oiseaux sont très friands de ces graines et elles leur l'ouruissent'Line bonne nourriture.

Par la culture do cette plante on en a obtenu une variété, nommée en bolland.ns Graveel- cmAveelzcad, laquelle peut-être semée un peu jilus fard, comme culture d’hiver. C’est aussi seulement par la culture qu’on eu obtient ces raves savoureuses , de forme allongées , connues sons le nom de raves françaises ; car si on le.s cultive Connue plantes oléagineuses, elles fournissent alors une racine immangeable; c’est probablement de ta culture do ces plantes , dans ce but, que l’on a dit huile et gâteaux de raves j tandis qu'on devrait les nommer huile, et gâteaux de chou.v , conformément au nom gétiéiiqtie. La rav« ordinaire napiforme fournit le Chou-rave. (Brassica Rapa. Linn.)

II e § e JI i I k e, ftoogci. Zaun Wicke, Wald Wicke. ï^n^elsch. Bush V'^ctch.

Geslaclits Kenmerken. Stigma latere inferiore transverse barbalnm, de Stempel aan de binnéri^ zijde ooerdwars gebaard. Calyx superne emarginatus , bidentatus, inferno dentibns tribus rectis, longis ; de Kelk van boven nitgerand, tweetandigvan onderen met drie regte, lange tanden, Vcxillum emargi-natiim, uitgerand vlagje.

Soortelijke Kenmerken. Leguminibus pedicellatis, Subïnaternis , ereclis ; met gestoelde, door,i gaans viervoudige, regtstandige Peulen, Foliolis ovatis, integerrimis, exterioribus decrescentibus; eirondof geheel ejf'enrandige Blaadjes, de buitenste in grootte af nemende

De Kelk a. Het Vlagje b. De twee Wieken c. Meeldraden én Stamper met het Kieltje d ÿ blijkende daaraan het geslachtskenmerk van het gebaarde aan de binnenzijde. De Stoppels e e, Eene geopende Peul met de Zaden, nog niet volkomen rÿp f, geheel rijp gj geopend, zoo als zich de klepjes bg het losgaan omdraagen, snet Zaad in dezelve li.

Xie Steng zwak , klimmende, eenigzins hoekigi De. Bladen bij paren gévtnd; de Blaadjes even uitgerand. De Bladsteel eindigt in eene driedeelige klawier, De Stoppels halvemaans-gcwijze , scherp getand. De Bloemstelen zijn kort en komen uit de Oksels der Bladen. De Bloe-‘ men keeren zich naar eene zgde. De Peulen rÿp zÿnde, staan regtstandig. De Plant groeit ter hoogte van 8 palaten.

Elk Blaadje eindigt in eene zeer kleine doorneven uit het uitgerande voortkomende, (FaVvod de Feilens}.

In Vriesland f. In Vtrecld f. Bij Nijmegen. Het llaagsche Schoutv, bij Legden^ te Rhgnsburg en elders, vooral in kleigronden.

Huishoudelijk Gebruik. Het wordt door al het Vee met graagte gebruikt, (Linn.) Pan Suecus. Het is een van de voortreffelijkste veevoeders, en verdient naast de Wikke in aanmerking te komen gt;nbsp;Vooral, om dat het volgens Beckmann, een schraler grond voor lief neemt, en Schreber raadt aan* om het Zaad in April op vochtige weiden oyep het gras uit strooijen, vooral in de molshoopen.

C a r a c t. G é n é r. Stigmate dont le côté inférieur est transversalement barbu. Calice échancré vers I« haut, bidenté ; les 3 dents inférieures droites, longues. Pavillon échancré.

Caract. Spécif. Légume.s pédiculés, subquaternéi, redressés. Folioles ovales, très entières, dont les extérieures vont en décroissant

Fert a on voit le caiiee, y ers b pavillon et vers c les deux ailes. Les éfaniines , le pistil et la r/uille , vers d où l’on voit le caractère génerijue à la barbe transversale et inférieure du stigmate. 1,!S stipules, vers e e, yers ( un légume ouvert avec les semences avant leur maturité ; les memes f tout à fait mures vers g; le même légume ouvert spontanément et faisant voir comment les valves se retournent pour favoriser l'émision des semences qui y sont reufermées , vers h.

La tige est faible, grimpante, un peu anguleuse. Les feuilles sont pinné s par faires; les folioles un peu écliancrées. Le pétiole se termine en une rille trifide. Les stipules sont sénilunaires, et fortement dentées. Les pédoncules sont courts et axillaires. L's fleurs sont un latérales. Les légumes dans leur maturité sont redressés. La plante s'élève à la hauteur de 8 décimètres.

Add: du Trad, Chaque foliole est terminée par une très petite épine, sortant à peine de leur échancrure. (Fav t o d de Feilens.)

En Frise f. Dans la Province d’Utrecht f. Autour de Nimégue. kxs. flaagsche Schouw, près de 'Leiden. A Rhynsburg et ailleurs, surtout dans les terres glaises.

Usages Econ. Tous les bestiaux la broutent volontiers. Linn. Pan Suec. C’est une des plus excellentes pâtures pour les bestiaux et mérite après le Vesce cultivée. (Vicia sativa. Linn.) d’être prise en consideration, sur-tout, pareeque, selon Beckman, elle préfère un terrein aride; aussi Schreber conseille-1-il d’ea répandre en Avril la semence dans les prairies humides et principalement sur les taupinières.

Ungebch. Yellow Balsam , touch ine not. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Ceslachts Kenmerken. CaljTC 2-phyllus, tweebladige Keli. Corolla 5-petala , irregularis , neçtarics cucullato ; Bloemkelk van 5 Jiloembladen, onregelmatig, met een kapvormig Honigbakje. Anihera« connatae ; zaamgegroeide Ilclmknopjes. Capsula supera, 5-valvis ; Zaaddoos boven den Kelk, 5-kleppig Soorfei. Kenmerken. Pediinculis multilloris , solitariis; met veelbloemige alleenstaande. Bloemstelen, füliis ovafis , eironde Bladen. Geniculis caulinis tumentibus, gezwollene Steng-knobbels.

De Kelk a. De twee groote zij-Bloembladen b. b. .Ee« der bovenste Bloembladen c. Jlet kapvormig Jlonigbakje, hetgeen in een krom Doorntje eindigt d. Zaaddoos e, losgesprongen zijnde, t Det Zaad g.

De Steng i.s onderaan inzonderheid van zware Knokkels of Knoopen voorzien. Dezelve is glad saprijk, doorschijnende en laat even als aan de Imp. Balsamina zi/ra« Bundels van schroefvormig« Daten, gemakkelijk door middel van een vergrootendglas zien. De Bladen weerkeerig , gesteeld, giaderd, hebbende stO’npe Zaagtanden. De Bloemen fraai citroen-kleurig met roodachtige Spikkels , hangende. De Bloembladen van zeer ongelijke grootte. De Delmknoppen meer var^ onderen dan van boven vereenigd : hierom was dit geslacht rZoor Linneus gebragt onder, de Syngehesia, Monogamia; welke orde in de klasse der zamentelenden thans met regt algemeer^ verworpen wordt. De Zaaddoos , langwerpig, hangende, mede eenigzins doorschijnende: rij^ zijnde harsten de Klepjes op eens met groote veerkracht los , en krullen zich om, bij f. te zien,i en werpen alzoo het Zaad uit, 's Nachts zijn de Bladen nederhangende en slap, Dt. Plant groeit ter hoogte van 8 of g palmen.

In Drenthe. Te Paterwolde. In Gelderland bij TParnsfeld, te Uilenpas en bij den Engelenburg, tet Ermello op de pastorij, tamp;Rozendaal, op Klarenbeek bij Arnhem, Nijmegen en om 'Piel, In Dolland^ op het Bentveld bij Zandvoort.

Huishoudelijk Gebruik. Bladen en Bloemen geven aan de wol eene schoone gele kleur. (Kalm’Ä reize in N. Amerika). In Duitschland worden de liazellioeuder» met heS Kfljid gejojtt Fh Stitii èchapeu raken de Plant niet aan. (Gattenliolf.)

'Allem. Springkraut; Ruhr mich nicht an; wilde ßalsaniina, Angl. Yellow Balsam, Touch me not.

Caract. Génér. Calice diphylle. Corolle pentapélale, irréguliere avec un nectaire en cappucliot* Sllnthères soudées ; Capsulé supère, à 5 valve».

Paract. Spécif. Pédonôules, mnllillores ; feuilles ovales; articulations caulinaires enflées.

Fers a ozi aolt le calice, l ers b. b. les grands pétales latéraux, Fers c un des pétales suplrièur^ Fers d. Ze nectaire en capuchon se terminant en une petite corne courbée, J'ers e. la capsïdt. ouverte èlastieiuement. Fers g la semence.

Pa tige est garnie-, surtout dans sa partie inferieure de grosses articulations ou noeuds, Fdle est lisse, succulente, transparente et de même que dans l’Impatiente Balsamine, on peut voir aisément au moyen d'une loupe sesfaisceétu.v de vases spiraux. Les feuilles sont alternes, pétiolées, veintes eS ayant des dentelures obtuses. Les fleurs d’un beau jaune citron, piquetées de rettge, sont pendantes. Les pétales différent beaucoup entr'eux en grandeur. Les anthères sont plutôt réunie» Vers le bas qu'au sommet. C'est pourquoi Linné avait place ce genre dans la Syngénésie, ‘tA.onogSLm.ieordre qui, géiïérâlement et à boiï droit, a éti retranché de cette classe. Les capsule» sent oblongues, translucides et piendantcs; dans le temps de la maturité, les valves (datent instéintànenient avec une grande force d'élasticité , se recoquillent, comme on le voit versi. et lavfent 'aiilsi leurssemiences au dehors ; pendant la nuit les feuilles sont peiidantes et molles. Cette plant» s'élèvè à la hauteur de 8 ci p décirnétrés,

A Pelerwolden dans le pays de Drenthe. En Cueldre près de IFarnsfeld, dans le quartier de Zulpheni à Uilenp.is et près d’Engelenburg, à Ermello près du presbytère, à liosendaal et Klarenbeek prè» déArnhéiti, de }fi/àégue et 'autötir de Tiel, Au Bentveld, pros de Zandvoort,

lisage économ. Les feuilles et les fleins donnent à la laine une belle couleur jaune. (Kalia voyages dans l’Amer, septent.) En Allemagne on se sert de celle plante pour attirer les geliuole». l^l, ISüéc.) læs moutons ne la louchent pas. (Gattenhoffj

itngehch. RounJ-Ieaved Guuscfoot, Alseed Goosefoot. Bloeit in Ilooi- c« Oôgstmaand, Q.

G esla ch Is Kenmerken. Calyx 5-phylIus , 5-gonus ; Relic van ô Blaadjes^ 5-hoel:ig. Corollo OJ geene lUoemkrans. Semen i, lenticiilare, superum ; één Zaad, linsvormig, in den Kelk rijpende.

S o or tel. Kenmerken, i’oliis integerrimis , ovatis; met geheel effenrandige eironde Bladen. Cymil dichotomis, aphyllis, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•, gegaffelde, ongebladerde, uit de Oksels voortkomeiide halve Bloemschermen.

Ben Boempje afzonderlijk en vergroot a. Een Vruchttakje y vergroot b, aanwijzende hoedanig het Zaad bijkans naakt in de Kelken zit. Het Zaad afzonderlijk en mede vergroot c.

He Stengen zijn zwak; sommigen regtstandig, anderen nederliggende : voorts getakt, hoekig; roodachlig. He Bladen wederkeerig, stomp, donker-groen, van onderen ligt groen, een weinig nederloopende langs den Bladsteel He Bloemtakken of halve Bloemschermen zijn veelbloemig niet altoos gegaffeld, en in de Bloemen dikwijls maar drie Meeldraden. He Zaden zijn klein ett vallen spoedig uit den overblijvenden Kelk. He Plant heeft de lengte van 4 en 5 palmen.

Dc V e r s cli e i d e n h e i • oiiiticut de Bilt bij Utrecht. (Favrod de Feilens.)

Hu i s 11 o 11 d e 1 ij k Gebruik. De Plant is een aangenaam aas voor vissclien in vqvers. Flora, quot;suetncit. Als Onkruid in de tuinen Ie rekenen, door het veelvuldige Zaad dat zy yoortbrengt CM tsJJteas

! Caract. Gêner. Calice 5 pliylle, pentagone. Corolle nulle. Semence unique, lenticulaire, supèré.’ Caract. Specif. Feuilles très entières, ovales. Cymes dicliotomes, sans feuilles, axillaireâ.' Semences presque nues.

On a represent^ vers a une fleur à part et aggrandie. Un rameau fructifère aggrandi vers b, oitl'on voit comment la semence presque nue est attachée aucalice. La semence àpart est aussi aggrandie verse.

Les tiges sont faibles, quelquefois droites, d’autres fois couchées, elles sont d'ailleurs rameuses anguleuses, rougeâtres. Les feuilles alternes , obtuses , d’un vert sombre en dessus et clair ers dessous, un peu drcurrentes sur le pétiole. Les cymes ou demi-ombelles sont multif ores souvent mais non toujours dicliotomes ; on ne trouve souvent dans les fleurs que 3 étamines. Les semences sont petites et tombent très tot du calice persistant. La plante s’élève à la hauteur de décimètre^

Dans les provinces de Frise, dUtrecht, de Hollande et ailleurs. La variété à feuilles opposée» à ét^ trouvée près du jBZZi. (Favrod de Feilens.)

Usage êconom. Cette plante fournit une excellente amorce pour attirer le poisson dans les viviers. 'Flora Suec. On doit la regarder comme une plante nuisible dans les potagers, à cause des nombreuse^ Bemences qu’elle produit et répand autour d’elle.

Geslachts Kenmerken. Calyx cylindricns, i-pliyllns, basi squamis 4 munitiis; Kelk rolrond'., '^ert-bladig, aan den voet door schabben beschut. Petala 5, ungniculata ; 5 nageidragende Rloendjladen. ICapsuIa cjdindrica, unilocularis, polysperma ; Zaaddoos rolrond, eénhokkig, veelzadlg.

Soortelijke Kenmerken fJoribus aggregatis, capitalis ; irygt;t zaamgeschaarde, bloemlioofdige Rloemen. Squamis calymis ovatis » obtusis, niulicis, tubum superantibus ; eironde, stompe, puntelooze en ^oven den bloembuis uitstekende Kelk-schubben.

£en bloemhoofd met vier eigene kelken, en èènen bloedende bij a. De kelkschubben van het bloemhoofd, afzonderlijk b. Een bloempje geopend, ter aanwijzing va7i de iiagels der bloemt-bladen en van de ongelijke grootte der meeldraden c. Eene zaaddoos d; waterpas doorgesne-, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den e. Een Zaad afzonderlijk f.

'I)e steng regtstandig, een weinig getakt, eenigzins knoopig. Ee bladen tegen over elkanderen, aan den voet zaamgegroeid; ruw aan den rand, te zien aan het afzonderlijke , iets vergrooti blad K. Ee algemeene kelkschubben {zie b ,} groot, vliezig, als verdroogd. Ee bloempjes klein, in een naauw bloemhoofd zamengedrongen. Ee bloemslipjes uitgerand. Ee plant groeit ter hoogte van 3 tot palm.

'Ee steng is onderaan dadelijk liggende, maar rigt zich vervolgens op. (FaVrod de Feilens,) Groeiplaatsen. Op drooge gronden en muren.

Te btrecht op de muren bij Zonnenburg, verder aldaar boven de Tolsteegpoort en achter het Vreeburg^ 'Op Zuideras in het Kwartier van Zutphen. Aan den Arnhemschen Berg, bij Ngmegen en elders, JJuishoudelÿk Gebruik. De Bijen halen uit de bloemen veel was en honig;

Caract. Gènér. Calice cylindrique, monopliylle, muni de 4 écailles à sa base. Corolle de 5 pétalelt;| Onguiculés. Capsule cylindrique , uniloculaire, polysperme.

Caract. Spécif. Fleurs aggregees, en tête. Ecailles calicînales ovales, obtuses , dépassant le tube.

On voit vers a une tête florale avec 4 calices propres dont l'un est fleuri. Vers b les écaillei calicinales de la dite télé, vues à part. Fers c une fleur ouverte afin de montrer les onglets des pétales et la différente longueur des étaminesi Fers d une capsule , ouverte horizontaltmeni. vers e. Une des semences A part vers f.

Fa tige est droite, un peu rameuse et comme garnie de noeuds. Les fleuilles sont opposées ) connées à la base, rudes à leur bords, ce qu'on peut voir à la feuille séparée et un peu tiggrandie vers K. Les écailles du calice commun (voyez vers b} sont grandes membraneuses et comme séchées. Les fleurs qui sont petites, sont rassemblées en une tête florale compacter Là, limbe des pétales est échantré. La plante s’élève à la hauteur de 2 à sJ palmes.

Add. du Trad. La tige est dlabord couchée dans sa partie inférieure, ensuite elle sS, redresse. (Favrod de Feilens.)

A. Utrecht sur les murs de la ville, près de Zonnenburg, ainsi que plus loin près du Tolsteegpoort et derrière le Freeburg. — A Zuideras dans le quartier de Zutphen. Au Arnhemschenberg à Nimègue et ailleurs.

Usage é co nom. Les abeille» receuillenli de se» fleurs beaucoup de cire et de miel.

lloogd. Stein-klee, Honig-klee, Schoten-klee. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

^ecierd. JOjnaman. Meliloten klaver, roZ^ens de Hataafsclie Apotheek, — Verder welriekende Klàvefi gele Meliloot, Melote, Mallote.

Natiiurlÿke Hang ifolgens L i n ti. XJSX/Z. Papilionaöeäe , Vlinderbloemigen,

Geslachts Kenmerken. (Volgens Persoon Syn. PI.) Flores racemosi, lakmakende Bloemeh, Calyx tubulosus , 5-dentatUs ; Kelk pijpachtig^ 5-tandig. Carina simplex, alis et vexillo kneviov,'Kieltje eenvoudige korter dan de JPiekjes en het Vlagje. Legnmen calyce longius, rugósumj de Peul langer dan de Kelk, rimpelig. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“

Soort. Ken merken. Leguminibns racemosis , nudis , dispërmis, acutis ; met takmakende, naakte, ttveezadige. spitse Peulen. Stipulis .lanceolato-subulatis , indivisis; lancetvormig-elsvormige, Onverdeelde '.Stoppele, Caule erecto, regtstandigen Steng.

Eene Bloem afzonderlijk a. De Kelk met Stamper en Meeldraden b. Het Vlagje c. t)e TVieken d , d. Het Kieltje e (galles vergroot). Het onrijpe Peultje in den Kelk met dennog aanlieclitenden Stamper f. Eene rijpe Peul g. geopend met de Zaden 11. Een Zaad afzonderlek i. De Stoppels k. k. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

De IVortel is lang, De Steng gesleufd, gelakt; de Blaadjes zpn lancetvormig-eirondachtig ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;naagtandig. He Bloempjes staan digt aan elkander, en bukkende. Het Kieltje en de Wiekjes

van gelijke lengte als het Vlagje: de Peultjes eirond, een fveinig zaamgedrukt, Pé Plant groeit ter hoogte van /3 en z4 palmen.

Deze Plant door Linnens en anderen onder hét geslacht Trifolium opgenomen, is te regt met andere soorten onder het afzonderlijk geslacht Melilotus gebragt. — Die met fvitte Bloemen, eertijds voor eene verscheidenheid van de onze gehouden, moet als eené afzonderlijke soort gerekend werden: zijnde de Melilotus leucantha, (El, Franc') of M. vulgaris volgens Willd. enum. pl. H. B.

Buiten Eeeuwarden en in de Vriesche wonden. Bij Kampen langs den IJsseldjk, In Gelderland op Vele plaatsen, inzonderheid bij hVageningen en in het Spoel bij Kùlenburg. Om Utrecht aan het eind van .Abtstede. In de achterwegen boven de Beverwijk. KiOa de vaart bij Muiden. Te Noordwijk in da landen, langs de duinen. Achter ’s Gravesande. Aan de Buitensluis over de Willemstad en elders.

Kracht- en Geneeskundig Gebruik. De reuk van deze Plant, inzonderheid wanneer dezelve gedroogd is, is aangeriaara en veel gelijk aan den reuk van het gemeen Reukgras, Anthoxanthum odoratum; Het Kruid of liever de bloeijende Toppen, worden niet inwendig maar meest uitwendig gebruikt in weekmakende, pijnstillende en verdeelende pappen of stozingen, hoewel doorgaans in verbinding met andere Kruiden. Het Enij lastrum Meliloti tot bovengemelde oogmerk dienstig, is in de Apotlieken voorhanden erl de Plant ook in de Bataafsche Apotheek opgegeven. Deze soort is veel krachtiger dan de hier bovengenoemde M. leucantha. Haller schijnt aan onze Plant eene bijzondere scherpte toe te kennen, hetgeen echter strijdt tegen het gevoelen van anderen. Zie Murray app. medic, vol. H.

Huishoudelijk Gebruik. De gedroogde Plant tusschen kleederen gelegd, bewaatt dezelve tegen da motten. Uit den steng kunnen draden bereid worden (Swed. abh. volgens Gattenhoff). Zij rijpt nagenoeg gelijk met de Tarw, en is daar moeijelijk nit te wannen : in het brood komende , geeft het daaraan een scherpen smaak (Miller./ Het is zeer aangenaam voor het rundvee en verdient hierom onder dO Klavers gezaaid te worden, zoo als in Engeland plagt te geschieden. (Raij , Beckmann) Echter moet zij tijdig gesneden of a'geweid worden, omdat de Stengen anders te hard worden (St. J. v. Geuns)^ De Blcenien zeer gezecht door de Bijen. (Gattenh.)

Caract. Gêner. (Selon Persoon «Vj«. Pl.) Fleurs en grappe. Calice tubuleux, à 5 dents. Carènr simple, plus courte que les ailes et le pavillon. Légume plus long que le calice, vidé.

Caract. Spécif. Légumes en grappe, nus, dispermes, aigu'. Stipules lancéolées en alêne, sans' divisions. Tige droite.

Fers a on voit une fleur à part. Fers b le calice avec le pistil et les étamines. Fers c le pavillon. Fers d. d. les ailes. F ers e la carène, (le tout aggrandi). Fers f le légume, avant sa maturité , dans le calice avec le pistil qui y est encore attaché. Fers g. un légume mûr ; vers h le mêtno' légume ouvert avec ses deux semences. Une semejice à part vers û Les stipules vers k. k. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;

Sa racine est longue, La tige sillonée et rameuse. Les folioles sont ovale s-lancéolées, serretées. Les fleurs sont proche les unes des autres et penchées. La carène et les ailes de même longueur que le pavillon. Les légumes sont ovalesun peu comprimés. La plante s'élève à la hauteur de /3 à palmes. ■

Celte plante placée par Linné et cCautres Botanistes dans le genre du Trèfle (Trifolium) a éli transportée avec raison, ainsi que quelques autres espèces, dans le nouveau genre du Mélilot. (Melilotus') — La plante à fleurs blanches qui passait autrefois pour une variété de celle-ci doit être considérée comme une espèce distmcte. Elle a été nommée dans la Flore Franp. Mélilot à fleurs blanches, (Melilotus leucantha.) et par Willd. dans son Enumer plant Horti Berol, Melilotus vulgaris, laquelle est aussi indigène à ce pays.

Lieu Natal. Dans les terreins gazonnés-, le long des sentiers et sur les bords herbeux de» canaux et des fossés.

Autour de Leeuwarden et dans les bois’ de la Frise. Près de Campen le long de la digue dé PYssel. En Gueldre, en divers endroits, surtout près de TFageningen et au Spoel près ic Kuilenburg. KxAoxlt d’Utrecht, du côté de Abstede. Dans les chemins de derrière au delà de Bèverwyh. Le long du canal près HuiMuideut A' Noordwyb dans les terres qui bo dent les dunesi Derrière 's Gravensande. A l’écluse extérieure an delà de IFillemstad et ailleurs.

Vertus et Usage méd. L’odeur de cette planté j surtout, lorsqu’elle est séchée est fort agréable et ressemble beaucoup à celle de la Floure odorante (Anlhoxanthum odoratum). L’herbe ou plutôt le» sommités fleuries, ne s’emploient point intérieurement, mais ordinairement à l’extérieur dans les cataplàrae» et dans les fomentations émollientes, adoucissantes et résolutives, presque toujours combinées avec d’autre» herbes. L’emplâtre de 'Mélilot employé dans ce but se trouve chez les Pharmaciens, aussi la plante est indiquée dans la Pharmacopée Batave. Cette espèce a beaucoup plus de vertu que l’espèce nommée ci-dessus, Mélilot à fleurs blanches. Haller parait attribuer à notre plante une acreté particulière, ce qui est cependant en opposition avec l’opinion d’autres auteurs; voyez Murray App. mèdic. vol. IL

Usage é conom. Si l’on met cette plante desséchée entre les habillement elles les préserce de la teigne. On peut tirer des fils de l’écorce de la tige. (Swed. abh. suivant Gattenhoff) Celte plante fleurit à peu près en même le temps que le froment et on a par-là beaucoup de peine à l’en s’éparer par le raiinage. Lorsque ses graines se rencontrent dans le pain elles lui communiquent un goût âcre et desagréable. (Miller) Celte piaule est fort recherchée des bestiaux et mérite pour cette raison d’être »emée avec le trèfle, comme cela se pratiquait autrefois en Angleterre. (Ray, Beckmann.) Cependant’ il faut avoir soin de la faire faucher ou brouter de bonne heure, parceque les tiges deviendraient trop durst’ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(

(E, J. van Geuns.J Les abeilles viennent volontier bauliner sur ses Heurs, (Gattenhoff.}

Diadel p 11 ia, Decandria; Tweebroederl ijken, Tien inan nigen. Natuuri. Rang volgens Linn. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Papilionaceae , Vlinderbloemigen.

Geslaclits Kenmerken. {Volgens Persoon s. pl.') Flores snbcapitati, de Bloemen b’jnd lloemhoofdig. Legnmen calyce tectum, 2 s. 4-spermum. De Peul door den Kelk gedekt, 2 of zadig.

Soort. Kenmerken, Spicis ovatis, imbricatis ; met eironde, geschubde .jdren. Vcxillis deflexis, persistentibns; neergebogene , big vende Vlagjes, i'oliolis obovatis , peliolatis, emargiiiatis ; eirondachtige, gesteelde, uiigerande Blaadjes. Slipulis seini-ovatis , half eironde Stoppels. Gaule ramisque pi'ociimbenlibus, nederliggende Steng en lakken.

Een Bloempje afzonderlek, veel vergroot a. De Kelk b. Het verdorde overgebleven Vlagje c. Het Zaaddoosje of Peultje d. Hej, Zaad o. {tilles vergroot

De nederliggende Steng is hier en daar eenigzins geknikt. Van de Blaadjes is het middelste iets korter gestoeld, dan de beide andere : zij zijn aan de bovenste helft met Zaagtandjes. De Stoppelblaadjes puntig, gewenkbraauivd, zie f. 1 Bloemslelen komen wcerkeerig uit dé Oksels. De Bloemhoofdjes veelbloemig. Het Vlagje groot, breed, met bleek gele Streepjes geaderd, bijna doorschijnende Groeit ter lengte van ongeveer 4 palmen.

Deze soort, het eerst door St. J. v. Geuns als Inlandsch opgegeven, ente voren waarschijnlijk niet onderscheiden van Trif. agrarinm, waarnaar zij veel zweemt, verschilt daarvan door meer slappe en nederliggende Stengen, kleiner en tengerder Bladstelen, en rondachlige Blaadjes , breedere Stoppels en i'eel kleinder Bloemhoofdjes.

Heeft onze soort veel overeenkomst met de Tr. agr.irium ; nog grooter is deze overeenkomst met de Tr. filiforme, als Inlandsch dbor St. J v. Geuns opgegeven in zijn Spie. PI. Ind. p. 3/. Onze soort verschilt van de laatste; / dat hare Stengen meer nederliggende en meer getakt zgn ; a hare Bladstelen a of 3 maal langer; 3 de Blaadjes eer eirond dan hart vormig ; 4 de 'Stoppels grooter; 5 de Bloemstelen dikker en zwaarder ; 6 de Peulen a of 3 maal grooter, meer zaagtandig en meer geschubd; j de Bloemen ook 2 of 3 maal grooter, veel langer gesteeld, veel talrijker zijn aan ieder Hirtje of Bloemhoofd. — Daar echter deze verschillende kenteekenen meer bestaan in de evenredigheid dan in den vorm der deelen zelve, zoo behoeven dezelve geene redenen op te leveren, waarom wij de Trifolium filiforme niet als eene enkelé verscheidenheid van de Tr. procuinbens zouden lioudeit, gelijk Haller, Pollich cn Lamarck voor ons gedaan hebben. (FavroddeFellens.J

Langs het strand bij Harderwijk en Doornspijk, door V. Geuns; aan de wallen te Etreckt door mij gevonden.

Huishoudelijk Gebruik. Zeer door de .schape:i gezocht, waarom bet in Engeland opzettelijfe ÎOU gezaaid worden. (Gattenhoff, MattuschkaJ

• Ord INat. de Linné nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Papillonacées.

Car a et. Génér. (Suivant Persoon PI.') Pleurs presqu’en têtes; Léjpime' couvert par le calice contenant 2 à 4 semences.

C a r a c t Specif. Epis ovales , imbriqués. Pavillons réfléchis, persistans'. folioles ob-ovales ,• péliolées , échancrées. Stipules sémi ovales. Tige et rameaux couchés.

On voit ver.1 a wna fleur « part et fort aggrandie. Le calice vers b. ie pavillon persistant et dessèche. Le legume vers d. La semence vers e. [Le tout aggrandi.).

La tige couchée est çà et là un peu coudée. La foliole intermédiaire est portée sur un pétiole un peu plus court que celui des folioles latérales ; elles sont toutes se^retées à leur sommet. Les stipules sont pointues, cilicées, voyez vers f. T. J.es pédoncules sortent alternativement des aisselles. Les épts sont pluriflores. J^e pavillon est grand, large, veiné de petites raies d’un faune pâle ; il est presque transparent. Ce trèfle s'élève ou plutôt s’étend à la longueur d'environ à palmes.

Cette espece indiquée pour la première fois comme indigène par Et. J. van Geuns et qui probablement n’avait pas été distinguée auparavant du Trèfle agraire ['Prif. agrarium Linn.) avec lequel il a de grands rapports, en diffère cependant par ses tiges plus faibles et plus couchées ; par ses petioles plus petits et plus minces et par ses folioles arrondies ; par ses stipules plus larges et enfln par ses épis beaucoup plus petits.

Not, du Trad. Si le Trefle couché a de grands rapports de ressemblance avec le Trèfle agraire, il en a de bien plus grands encore avec le Trèfle filiforme, indiqué aussi comme indigène à ce pays par Et. J. van Genns; voyez son Plant indig spicil. pag. 3;. Notre diffère de ce dernier t . en ce qiie ses tiges sont plus couchées et plus rameuses ; 3quot;. ses pétioles sont 3 à 3 fois plus longs; 3 • ses folioles sont plutôt ovales qu'en coèur ; 4°. ses stipules sont plus grandes; 3“. ses pédoncules sont plus épais et plus forts; S‘. ses légumes sont de 3 à 3 fois plus grandes , plus longuement pedonculees', plus nombreuses dans chaque épi ou tête. — Cependant, comme ces différences consistent plutôt dans les proportions des parties que dans la forme des parties elles-mêmes, rien n’empêche que nous ne fassions du Trèfle filiforme une simple variété du Trèfle couché , ainsi que l on fait avant sious 11 a 11 er , Po 11 ich et Lamarcki (l' avrod de Pellens.)

Le long d^rivage à Ilarderwyk et Dournspyk par Van Geuns', et sur les murs d’Utrecht on je l’ai trouvée moi mênje.

Usage cconom. Cette plante est très recherchée par les moutons; c'est pourquoi on la cnltiv* dans ce but en Angleterre. (Gattenhoff, Mattuschka.)