-ocr page 1-

Publicatieserie

Stichting Oud-Katholiek Seminarie

nummer 25

Idelette Otten

Uitblazing als aanblazing

Over het doven van de paaskaars in de christelijke eredienst


6892


-ocr page 2-

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

Otten, Idelette

Uitblazing als aanblazing ! Idelette Otten. —

Amersfoort: Stichting Centraal Oud-Katholiek Boekhuis. — (Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie; nr. 25)

ISBN 90-70596-59-8

Trefw.: paasgebruiken

ISBN 90-70596-59-8

© 1994 Stichting Centraal Oud-Katholiek Boekhuis, Amersfoort

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, mikrofilm, elektronisch of op welke wijze ook en evenmin in een retrieval system worden opgeslagen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.

-ocr page 3-

Idelette Otten

Uitblazing als aanblazing

Over het doven van de paaskaars in de christelijke eredienst

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie

aflevering 25


BibliothftwJt

Rijksuniversit*i|

UTRECHT

Amersfoort 1994

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2214 4343

-ocr page 4-

We hoeven niet een symbool te hebben, we moeten een symbool zijn. Vanuit dit gezichtspunt zijn voorwerpen en handelingen nooit symbolen op zich zelf, maar dienen ze om de levende symboliek van de mens te versterken.

Abraham Joshua Heschel

De oorspronkelijke vorm van deze aflevering was die van een scriptie voor het kerkdijk examen van de Nederlandse Hervormde Kerk, Amsterdam 1991.

-ocr page 5-

Uitblazing als aanblazing

-ocr page 6-

-ocr page 7-

Inhoud

Inleiding

Ontstaansgeschiedenis

Huidige gang van zaken

Algemeen

De sabbatlamp

De vuurkolom

Doop en uitvaart

De lofprijzing Exsultet

De traditie

Vaticanum II

De paastijd

Bezwaren tegen het doven op Hemelvaartsdag

Uitblazing als aanblazing

Noten

Bibliografie

Bijlage: De lof van het licht in de Paasnacht

Naschrift van de Redactie

5

-ocr page 8-

-ocr page 9-

Inleiding

In de tijd vóór het Tweede Vaticaans Concilie heeft er in de roomskatholieke kerk en ook in de protestantse kerken een herwaardering plaatsgevonden van de paasnacht. Deze werd weer beschouwd als spil van het kerkelijk jaar.

Een belangrijk onderdeel van de paasnacht is de lichtviering, de lofprijzing van het licht. Daar hoort een paaskaars bij. De protestantse kerken zijn veelal bezig de paaskaars in te voeren in de liturgie. De paaskaars is voor veel protestanten een vertrouwd symbool geworden. In alle kerken, zowel de katholieke als de protestantse, wordt de paaskaars ontstoken in de paasnacht. Er zijn voor zover ons bekend geen afwijkingen van deze traditie, ze is eenduidig.

Echter met betrekking tot de paaskaars in de tijd na Pasen is de traditie minder eenduidig en heersen er in de verschillende kerken verschillende opvattingen. De rooms-katholieke kerk liet de paaskaars in de tijd vóór Vaticanum II branden tot na de evangelielezing op Hemelvaartsdag. Na de evangelielezing werd de paaskaars gedoofd. Deze traditie vinden we nog in de oud-katholieke en sommige protestantse kerken. Vanaf Vaticanum II wordt de paaskaars bij de rooms-katholieken gedoofd op Pinksteren. De protestantse kerken laten de paaskaars veelal het hele jaar door branden en doven haar op Goede Vrijdag. De vraag, die aan deze scriptie ten grondslag ligt is of dit een goede gewoonte is, die in overeenstemming is met de betekenis van de paaskaars. Het is belangrijk de betekenis van symbolen te kennen, anders treedt er een verwatering op. Het is onze ervaring dat veel gemeenteleden niet meer over de paaskaars weten dan dat zij het teken is van Christus' opstanding. En aangezien we dit als gemeente elke zondag gedenken verbindt men er de conclusie aan dat de paaskaars elke zondag moet branden. In dit verband citeren we Daniélou:

Alleen toch gebrek aan kennis is er oorzaak van, dat de sacramentele riten zich aan de gelovigen dikwijls als kunstmatig, soms zelfs als aanstotelijk voordoen. Slechts door een juist begrip voor hun betekenis zal men ze weer kunnen waarderen

Allereerst onderzoeken we debetekenis van de paaskaarsen haar symboliek om vervolgens de vraag te kunnen beantwoorden of ze überhaupt gedoofd dient te worden en zo ja wanneer. Dit is een beperking die we onszelf moeten opleggen vanwege de eisen die de kerkelijke opleiding stelt met betrekking tot de grootte van de scriptie alsook vanwege het feit dat er over kaarsen en met name de paaskaars

7

-ocr page 10-

eerdere publicaties zijn verschenen. We willen met name verwijzen naar het Werkboekje voor de Eredienst, nr. 2, getiteld 'Er zij licht' van Fred Kalis, over het gebruik van kaarsen in de eredienst. We zijn alleen van mening dat bovengenoemde auteur het moment van doven van de paaskaars te vaag en te beknopt behandelt. Deze scriptie wil op dit werkboekje een bescheiden aanvulling zijn.

We hebben gekozen voor een geschiedkundige en een theologische benadering. Hoofdstuk I is vooral geschiedkundig, hoofdstuk II is vooral theologisch en hoofdstuk III zal een combinatie bevatten van historie en theologie.

De citaten geven we in vertaling weer in de hoop de leesbaarheid voor gemeenteleden te bevorderen. Moge deze bijdrage de gemeente inlichten, in de zin van 'licht geven' met betrekking tot de paaskaars, haar wezen en betekenis.

8

-ocr page 11-

I. De paaskaars

Ontstaansgeschiedenis

Pasen wilde men door een nachtelijk feest vieren, omdat de Heer in de nacht van de Paaszondag verrezen was. Ook het paasmysterie van het Oude Verbond, de bevrijding uit Egypte en de doortocht door de Rode Zee hadden plaats gehad in de nacht, en zo verwachtte men ook de wederkomst van de Heer, die men zich in de nabije toekomst dacht, in een nacht (Matteüs 25:6), ja in een paasnacht

De oudste paasdatum was de veertiende dag van de maand Nisan. In die nacht was het volle maan. Dat betekent dat het maanlicht en het zonlicht zonder onderbreking op elkaar aansloten, zodat aan de duisternis geen kans gegund werd. Hieraan is volgens Daniélou zowel door joden als door christenen een symbolische betekenis gegeven: Pasen als de dag, die geen duisternis kent, maar één en al licht is (Philo). De nacht als één stralende dag (Eusebius)

Vanaf de vierde eeuw echter viel het paasfeest voor christenen niet meer op de veertiende Nisan, maar op de zondag daaropvolgend. Met het gevolg dat er in die nacht geen volle maan meer was. Vandaar dat er vanaf die tijd een andere symboliek haar intrede deed: de symboliek van de kaars. Niet de maan gaf die nacht zonder onderbreking licht, maar de kaarsen. Voortaan werd de kaars beeld van het verdrijven van de duisternis door Christus' opstanding. Dit thema vinden we bij Gregorius van Nyssa:

In deze lichtende nacht zal het schijnsel der kaarsen zich nog mengen met de eerste stralen van de opkomende zon, zodat ons aldus een ononderbroken dag geschonken wordt, die door geen duisternis beperkt of doorkruist wordt. Hierin, broeders, moeten wij de profetie vervuld zien, die zegt: Dit is de dag die de Heer gemaakt heeft

Het kaarslicht laat voortaan zien dat de paasnacht die nacht is die volgens Psalm 139:12 in klaarheid gelijk is aan de dag.

Met het gegeven van de nacht komen we als vanzelf bij het gegeven van het licht. Feestelijke verlichting tijdens de paasnacht was en is onontbeerlijk: zonder het licht géén paasfeest In de derde eeuw zijn het vooral de lampen die voor het licht zorgen en vanaf de vierde eeuw vooral de kaarsen, met name de paaskaars. Aan de wieg van die paaskaars staat de sabbatlamp. Het is een joods gebruik om een lamp te

9

-ocr page 12-

ontsteken op de avond van de sabbat. Op dit gebruik zullen we nog nader ingaan.

Al vroeg is er sprake van een lichtviering in de paasnacht. Dit gebruik komt waarschijnlijk uit Jeruzalem. Het licht werd daar ontstoken aan een lamp boven Christus' graf. Vervolgens bracht men dit licht over naar de basiliek, waar de nachtwake werd gehouden. In ieder geval vindt er sinds eeuwen een lichtviering plaats vooraf aan de nachtelijke vigilie. Deze lichtviering kunnen we beschouwen als een accentuering of dramatisering van het gebruikelijke ontsteken van de lichten bij het vallen van de avond. Dit laatste is geritualiseerd in het zogenaamde 'lucernarium'. In de paasnacht echter wordt het licht op een bijzondere wijze binnengedragen, gezegend en bezongen.

Het ontsteken en de zegening van de paaskaars is één van de drie betrekkelijk nieuwe verschijnselen van de paasnacht, die zich ontwikkelen in het Westen. De andere twee zijn het zegenen van het nieuwe vuur en de doop van de catechumenen.

De zegening van de paaskaars is vanaf ongeveer de vierde eeuw populair in Afrika, Spanje, Gallië en Italië. Opmerkelijk is dat deze zegening ontbreekt in de pauselijke literatuur van Rome. Een mogelijke verklaring hiervoor geeft het Liturgisch Woordenboek als deze stelt dat het accent in de pauselijke liturgie eerder ligt op het paaslicht dan op de kaars zelf Braun is van mening dat de paaskaars reeds aan het einde van de vijfde eeuw in Rome ingeburgerd was, maar in de loop van de zesde eeuw weer in onbruik raakte. Omstreeks het jaar 1000 werd ze vast bestanddeel in de liturgie van het Westen

Auf der Maur onderscheidt twee typen van lichtvieringen Allereerst noemt hij een lichtviering, met als kenmerken non-verbalitei t, het gebruik van twee kaarsen en de duur van de viering, die overeenkwam met die van de gehele wake. Deze lichtviering onderstreept sterk de dynamische lijn van het donker naar het licht. Het accent van deze lichtviering ligt op het sacramentele aspect ’.

Ten tweede noemt hij een lichtviering, gekenmerkt door het verbale aspect, het gebruik van één paaskaars en de korte duur, alleen aan het begin van de wake. Hier vindt een onderstreping plaats van het vesperale aspect. De viering is van begin af aan een opstandingsviering. Ook wordt het 'beracha'-karakter door de lofprijzing op het licht geaccentueerd

Naast deze twee typen waren er allerlei mengvormen. Uiteindelijk hebben deze hun definitieve neerslag gekregen in het Missale Romanum van 1570.

10

-ocr page 13-

De zegening van de paaskaars, de zogenaamde 'benedictio cerei' moeten we onderscheiden van de zegening van het vuur. Deze laatste ontwikkelt zich relatief laat. In de romeinse liturgie was er geen sprake van een nieuw vuur waaraan de paaskaars ontstoken werd. Deze werd ontstoken aan het licht dat in het verborgene bewaard was gebleven vanaf ofwel Witte Donderdag ofwel Goede Vrijdag. Vanaf de negende eeuw komt er echter een gallicaans gebruik in de romeinse liturgie in zwang om nieuw vuur te slaan uit een steentje. Dit vuur werd in de paaswake in het voorportaal van de kerk gezegend en met wijwater besprenkeld.

We willen tenslotte wijzen op enkele middeleeuwse rituelen. Bijvoorbeeld het maken van vijf gaten in een kruisvorm in de kaars, waarin men wierookkorrels drukte, die de vijf wonden van Christus representeren. Dit gebruik dateert uit ongeveer de dertiende eeuw. Tevens werden de Griekse alfa en omega, als zijnde de eeuwigheidsletters van de openbaring in de kaars gekrast. Ook het desbetreffende jaartal werd er ingekrast. Men deed dit met het oog op Hebreeën 13:8: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in alle eeuwigheid.

De huidige gang van zaken

In het huidige altaarmissaal vinden we de volgende samenvatting van de paasnacht:

Vertrouwend op het Woord en op de belofte van de Heer, overweegt de kerk, na dank gebracht te hebben voor het licht, de grote daden die Hij vanaf den beginne voor zijn Volk heeft verricht; door de wedergeboorte in het doopsel ontvangt zij nieuwe leden en met hen neemt zij vóór het aanbreken van de paasmorgen plaats aan de tafel die de Heer heeft aangericht door voor ons te sterven en te verrijzen

De dienst begint met een dankzegging voor het licht. Deze krijgt gestalte in de lichtritus, de plechtige opening van de paaswake. De ritus verloopt als volgt: eerst is er de zegening van het vuur, die plaats vindt buiten de kerk. Vervolgens wordt de paaskaars ontstoken. Dit gaat gepaard met een inkrassing van een kruis, een Griekse alfa en omega en het jaartal in de kaars. Onderwijl worden de volgende woorden gesproken:

Het licht van Christus' glorievolle verrijzenis moge uit onze geest de duisternis verdrijven.

11

-ocr page 14-

Dan begint de processie: de diaken neemt de paaskaars, heft deze omhoog en zingt geheel alleen: 'Licht van Christus'. De gemeente antwoordt: 'wij danken God'. Vervolgens lopen priesters en misdienaren achter de diaken, die de paaskaars de kerk binnendraagt. Bij de kerkdeur zingt de diaken voor de tweede maal: 'Licht van Christus', wat de gemeente weer beantwoordt. De gemeenteleden ontsteken dan hun kaars aan het licht van de paaskaars. De diaken zingt voor het altaar voor de derde maal: 'Licht van Christus'. Opnieuw antwoordt de gemeente. Vervolgens worden de lichten in de kerk ontstoken. De diaken zet de paaskaars op de kandelaar in het midden van het priesterkoor of bij de ambo. De diaken ontvangt dan van de priester de zegen. De diaken bewierookt hierop het boek en de paaskaars en zingt het Exsultet, terwijl de gemeente met de brandende kaars in de hand staat. Na de zang legt men de kaars neer en gaat zitten.

Tot zover de lichtviering. Hierna beginnen de lezingen. De paaskaars vervult verder in de dienst nog een rol na de evangelielezing bij de zegening van het doopwater. Drie maal wordt de paaskaars in het doopwater neergelaten met de woorden:

Wij vragen U: laat door Uw Zoon de levenskracht van de heilige Geest als een storm over dit water gaan zodat allen die door het doopsel samen met Christus zijn begraven ook met Hem uit het grafzuilen opstaan en leven door Christus, onze Heer. Amen.

Allen staan en hernieuwen met de brandende kaars in de hand, de belofte van trouw aan hun doopsel.

Tot zover de huidige gang van zaken. We merken met het Liturgisch Woordenboek op dat de lichtviering met haar exuberant karakter als het ware tegenover de sobere woorddienst staat en dat door de Christussymboliek van de paaskaars de verrijzenis als het ware al gevierd wordt, voordat de voorbereidende vigilie een aanvang heeft genomen

Tenslotte willen we nog iets vermelden over het karakter van de paasnacht, die oorspronkelijk niet primair bedoeld is als verrijzenis-viering. We citeren nogmaals het Liturgisch Woordenboek:

Als nachtelijke liturgie is deze paasviering ontstaan uit het oudchristelijk gebruik om de tijd dat de Bruidegom is weggenomen (Matteüs 9,15) in boete en gebed door te brengen [...]

De nachtwake was onderdeel van meerdere dagen vasten. Men vastte en las de Schriften om zo hoopvol de verrijzenis te verwachten van de Heer. De wake werd tegen de morgen besloten met de viering van eucharistie, die een einde betekende van het waken, boeten en vasten. De wake werd beleefd als overgang van rouw en droefheid naar

12

-ocr page 15-

vreugde vanwege Christus' overgang naar de heerlijkheid van het nieuwe leven. Enerzijds betekende de wake een eind aan de droefheid vanwege de dood van de Heer, anderzijds vormde zij een begin van een vreugdevolle viering van de verrijzenistijd van vijftig dagen. Op deze pentecoste tijd zullen we nog terugkomen.

Het Liturgisch Woordenboek concludeert:

Aldus kreeg, tegenover de duisternis van deze nacht, het aanlichten van de volgende dag een nieuwe zin, die het fundament zou worden van de middeleeuwse (westerse) plaatsing van Christus' verrijzenis in de vroege paasochtend

We willen hiermee aangeven dat de paasnacht oorspronkelijk veel meer dan we nu vaak beseffen door het paasmysterie in zijn volheid werd bepaald en niet 'alleen' door het ene aspect van de verrijzenis. Dit lijkt ons van belang voor de symboliek van de paaskaars.

13

-ocr page 16-

IL Symboliek van de paaskaars

Algemeen

Wanneer we aan een willekeurige kerkganger vragen naar de symboliek van de paaskaars, krijgen we meestal te horen dat de paaskaars staat voor de opgestane Christus. We willen aantonen dat er over de symboliek nog veel meer valt te zeggen en ook over het kader waarin die symboliek thuishoort.

Eerst willen we de verschillende symboliek noemen die we gesignaleerd hebben om vervolgens bij enkele van hen wat uitgebreider stil te staan. De kaars is in de christelijke cultuur vanouds het symbool van Christus, die zich het licht der wereld noemde (Johannes 8:12). Volgens het Liturgisch Woordenboek is de paaskaars symbool van de verheerlijkte Verlosser, die wordt meegedeeld aan de kaarsen van de aanwezigen om de triomf van het licht over de duisternis uit te beelden.

Daarnaast vormt de paaskaars een herinnering aan de opdracht van iedere gelovige 'licht in de Heer' te zijn, volgens Efeziërs.5:8: Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heer; wandelt als kinderen des lichts.

Als derde motief noemt het Liturgisch Woordenboek het symbool van de brandende lamp, waarmee we de Heer bij zijn komst tegemoetgaan.

Rupertus legt een verband met de vuurkolom. De paaskaars en de vuurkolom zijn beide beeld van de heilige mensheid van Jezus. Dit beeld zullen we apart nog behandelen. Maar ook voor Rupertus betekent de paaskaars vooral de opstanding van Jezus Christus:

[...] de grootheid van de schitterende kaars betekent de heldere grootheid van de Opgewekte

Pascher noemt de paaskaars beeld van de Opgestane. De was van de kaars zelf beschouwde men als weergave van het lichaam van Hem, die ontvangen is uit de heilige Geest en geboren is uit de maagd Maria Hiermee wordt de identificatie van de kaars met Christus ver doorgevoerd.

Deze identificatie is in de middeleeuwen versterkt opgekomen. Er trad een bepaalde verfijning en detaillering op. Er is sprake van allerlei bijkomende riten, zoals we reeds opgemerkt hebben. Deze riten brengen nieuwe aspecten van de paaskaars naar voren.

14

-ocr page 17-

Samenvattend stelt Pascher dat de paaskaars staat voor Christus, de eeuwige Godszoon, die uit de maagd Maria het vlees heeft aangenomen en die aan het kruis gestorven is. Van zijn kruis en wonden hangt het heil van de wereld en de tijd af.

De middeleeuwse riten willen we niet verwerpen als zijnde 'allemaal rooms gedoe'. Wel denken we dat de essentie van de paaskaars elders ligt. Allereerst bij de sabbatlamp en ten tweede bij het motief van de vuurkolom.

Tenslotte vermelden we nog de aanwijzingen met betrekking tot de paaskaars, vermeld in een rondzendbrief

(82) Er moet gezorgd worden voor een paaskaars. Om een werkelijk teken te kunnen zijn, moet zij vervaardigd zijn uit was, elkjaar nieuw en uniek zijn en opvallend groot. Het mag nooit een imitatiekaars zijn, want zij moet het beeld oproepen van Christus, het licht van de wereld. (83) De processie, waarbij het volk de kerk binnen trekt, wordt uitsluitend doorbet licht van de paaskaars geleid. Zoals de Israëlieten in de nacht door de vuurzuil werden geleid, volgen de christenen op hun beurt de verrezen Christus [...] Terwijl het elektrisch licht gedoofd blijft verbreidt het licht van de paaskaars zich geleidelijk naar de kaarsen die allen in de hand houden.

De sabbatlamp

Aan de wieg van de paaskaars staat de sabbatlamp. De sabbatviering begint met een 'beracha', een zegenspreuk, die door de vrouw des huizes wordt uitgesproken;

Gezegend zijt Gij, Heer, Koning van de wereld, degene die ons door zijn geboden een bijzondere taak heeft opgelegd en ons het aansteken van het sabbatlicht heeft opgedragen

Met het ontsteken van de lamp en de kaarsen wordt het licht en de helderheid van de sabbat zichtbaar en als een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad (Psalm 119:105) beschijnt zij de weg die Israël gaat.

15

-ocr page 18-

De christenen hebben het principe van de ontsteking van het sabbatlicht met de daarbij behorende zegen overgenomen. Allereerst in het lucernarium, de zegening van het licht in de avond bij het binnendragen van het licht. Het principe van het lucernarium is vervolgens uitgebreid in de processie met de paaskaars. Over de connectie sabbatlamp-paaskaars schrijft Boon:

Met het ontsteken van het sabbatlicht en met de zegening, welke deze handeling begeleidt, wordt de totaliteit van Gods handelen in gedachtenis gebracht. In de woorden van de zegening van het licht, waarmede de paasnachtviering in de kerk inzet, vinden wij dezelfde totaliteit tot uitdrukking gebracht

Naast deze overeenkomst — in het beeldzijn van de totaliteit van Gods heilshandelen — is er ook een overeenkomst tussen de joodse vrouw, die de lamp aansteekt en de diaken die de paaskaars ontsteekt. Beiden zijn belast met de dienst van de tafel.

Eerst via het lucernarium en later via de paaskaars is de symboliek van de sabbatlamp in de kerk gekomen. Zoals de sabbatlamp de sabbat begroet, zo begroet de paaskaars als het ware de tijd, die door Athanasius werd aangeduid als 'één grote zondag': de vreugdevolle paastijd Deze paastijd gedenkt meer dan 'alleen' de opstanding. Ook de Hemelvaart, de Geestzending en de Parousie staan in die paastijd centraal.

De vuurkolom

We maken gebruik van de 'Analecta Juris Pontificii', die een overeenkomst beschrijven tussen de paaskaarsen de vuur/wolkkolom, die het volk Gods naar de zee leidt:

Evenzo als de mysterieuze kolom de Hebreeën voorgaat op hun weg naar de Rode Zee, waar hun vijanden worden verzwolgen, evenzo gaat de paaskaars de neofyten (pasbekeerden) voor, die zich begeven naar de heilige bronnen, waar hun zonden vergaan in de doopwateren

De paaskaars wordt beschouwd als symbool van Christus, die een leidsman, een voorganger is. Het thema van de doop komt naar voren. Belangrijk in dit verband is 1 Korintiërs 10:1-2: En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn; en allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee. Volgens Daniélou legt Paulus hier verband tussen wolkkolom en doopsel De wolk van God is de heilige Geest, de handelende kracht

16

-ocr page 19-

van God. Het water en de heilige Geest zijn de twee elementen van het doopsel. Op dit verband met de doop komen we terug.

Via Rupertus komen we op een ander aspect van de vuurkolom. Rupertus voorziet een zinsnede uit het Exsultet van commentaar;

'Sed columnae hujus praeconia novimus' (in vertaling: ‘maar wij kennen reeds de lof van deze kolom') geeft ons duidelijk te verstaan dat onder deze kostbare lamp ivij zelfs datgene moeten begrijpen, dat vooraf geheeld is door de kolom, die de stammen van de kinderen Israëls voorging, toen zij dwars door de woestijn Egypte verlieten; welnu deze wolkkolom betekent de mensheid van (Christus [...] Nu gaat deze ware wolkkolom zijn volk, dat bevrijd is van de knechtschap van de duivel, vóór en leidt het, gaande door de Rode Zee van de doop, om haar te leiden in het werkelijk beloofde land, land der levenden, welke de Heer onze God dag en nacht aanschouwt Waarlijk wolkkolom, voedt zij de mens met hemelse leerregels. Waarlijk vuurkolom steekt zij de mens met het vuur van haar geest in brand

Rupertus legt het accent op de kolom als voorafbeelding van de mensheid van Christus, die volgens Rupertus

[...] de verdienstelijke zaak is van de verlossing en van de wedergeboorte van de mens in de heiligmakende wateren van de doop

De mensheid als zaak van wedergeboorte. Het verband met de mensheid van Christus vinden we als volgt omschreven door Daniélou:

De wolkkolom als zichtbaar teken van Gods tegenwoordigheid onderbet volk, teken van Gods inwoning. Vergelijk Johannes 1:24, waar het verblijf van God voortaan verbonden is met de mensheid van Jezus: En het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond

In de paaskaars heeft men een symbool ter gedachtenis van deze wedergeboorte, die bewerkstelligd werd door de vleeswording en het sterven van de Zoon van God, aldus Rupertus. Ook dit heeft te maken met de doop, die Jungman 'het grote sacrament van wedergeboorte en verrijzenis met Christus noemf In dit kader citeren we Koenders:

[...] Christus als de lichtzuil, die de catechumenen bij hun wedergeboorte vooruitging

Het is belangrijk te constateren dater via de doop een band wordt gelegd tussen Christus en de mens: Christus leidt de mens, voedt de mens en zet de mens als het ware in vuur en vlam.

De Analecta spreken over de dubbele daad van genade van de kolom, overdag een wolkkolom en 's nachts een vuurkolom. Beide worden uitgedrukt door de paaskaars:

Zoals de mysterieuze kolom het Hebreeuwse volk bedekt, tegen de hitte van de zon, gedurende de dag, zo verfrist de genade van Jezus Christus

17

-ocr page 20-

de wedergeboren zielen, door de onstuimigheid van de hartstochten en de ondeugden te verwijderen.

en:

De vuurkolom ging het volk vóór en leidde de tocht van het volk gedurende de nacht: Jezus Christus, in de donkerheid van het tegenwoordige leven, is ons licht en onze leidsman temidden van de duisternis van de onwetendheid en van de zonde

In deze teksten, die een breed scala van aspecten behandelen, is het duidelijk dat de Rode Zee voor het doopsel staat. De vuur/ wolkkolom staat voor Christus, die de dopelingen leidt en wedergeboren doet worden. Johannes 8:12: Wie Mij volgt zal niet in duisternis wandelen. Ik ben het Licht der wereld. In dit verband citeren we Ambrosius:

Wat is de lichtzuil anders dan de Christus, de Heer, die na de duisternis van het heidendom, het licht van de waarheid en van de geestelijke genade in de harten van de mensen heeft uitgestort

De dopelingen worden in de paasnacht opgeroepen om, vóórgegaan door Christus in zijn voetsporen te wandelen en dat is niet in duisternis, maar in het licht, in zijn licht. Dit intreden in het licht houdt een uittreden uit de duisternis in, van onwetendheid, van zonde en van heidendom. De paaskaars wordt ons zó voorgespiegeld dat ze niet alleen een 'beeld' is om voor ogen te stellen, maar vooral een 'voorbeeld' wil zijn. De vuur/wolkkolom als beeld van Christus is ons immers vóórgegaan, opdat wij zullen navolgen.

Doop en uitvaart

Paulus legt een verband tussen de wolkkolom en de doop. De doortocht door de Rode Zee is al vroeg beschouwd als voorafbeelding van het doopsel. Zo komen we op het verband tussen de paaskaars en de doopkaars. Ook de liturgie van de paasnacht wijst ons op dit verband, immers de paaskaars wordt neergelaten in het doopwater. Het verbaast ons dan ook niet dat de doopkaars naar de paaskaars verwijst en daarmee naar Pasen. We citeren Boendermaker:

Wie over de doop spreekt, moet daar niet apart over spreken; dat spreken moet in elk geval bij Pasen beginnen en wie over Pasen praat, moet de hele bedding zien waarin dat paasfeest zijn plaats heeft, de bijbelse bedding

18

-ocr page 21-

De doop heeft evenals Pasen met licht te maken. Eén van de namen voor de doop is 'verlichting'. Daarom worden de pasgedoopten ook wel de 'verlichten' genoemd. Daar worden ze ook op aangesproken in de klassieke bewoording uit de doopliturgie bij het overreiken van de doopkaars:

Ontvang deze brandende kaars en bewaar uw doopsel onberispelijk; onderhoud Gods geboden, zodat gij de Heer, wanneer Hij ter bruiloft komt, samen met de heiligen in het hemelse hof tegemoet kunt gaan en leven moogt in de eeuwen der eeuwen

De dopelingen wordt het beeld van de wijze maagden voorgehouden, die de lamp brandende houden tot de Bruidegom verschijnt. Dit motief kwamen we tegen bij de symboliek van de paaskaars.

De doop werd al in de tweede eeuw verbonden met het paasfeest. De doop staat daarmee in het kader van Pasen. De paasnacht is op haar beurt gericht op de doop. Dit is volgens Jungmann medebepalend geweest voor het begin van de viering, die hierin bestond dat niet alleen het licht werd ontstoken, maar ook gezegend, en wel als symbool van de verrezen Christus en van hen die mét Hem verrezen en door Hem 'verlicht' moesten worden

Ook Jungmann benadrukt dat de symboliek van de paaskaars niet alleen betrekking heeft op Christus, maar ook op de met Hem verrezenen, de 'verlichten'. Zoals Christus het licht der wereld is, zo zullen wij, die zijn licht ontvangen hebben, zijn lichtdragers zijn en het licht verspreiden is een donkere wereld

Bij het ontsteken van de doopkaars aan de paaskaars kan gezegd worden:

Christus is het licht der wereld; ivieHem volgt zal nimmer in het duister wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben (Johannes 8:12).

En bij het overdragen van de doopkaars kunnen de woorden klinken:

Moge jij een drager zijn van het licht en Christus navolgen, je leven lang

We zien duidelijk dat in deze woorden een sterk accent valt op de relatie Christus en dopeling, licht en de 'verlichten'. We constateren tevens dat er aan de 'verlichten' een belofte wordt geschonken èn een opdracht. De belofte dat ze nimmer in het duister zullen wandelen en het licht des levens zullen hebben; verbonden met de opdracht de lampen brandende te houden en dragers van het licht te zijn en Christus na te volgen.

19

-ocr page 22-

Kalis adviseert om de paaskaars tijdens een doopdienst dichtbij het doopvont te plaatsen. Het nieuwe altaarmissaal breidt dit uit; zij adviseert om de paaskaars buiten de paastijd op te stellen in de doopkapel. Tijdens de viering van het doopsel kunnen de doopkaarsen daaraan ontstoken worden

De paaskaars brandt tijdens doopdiensten, maar ook tijdens diensten waarin we geconfronteerd worden met de dood. Met betrekking tot uitvaartdiensten raadt het missaal aan de paaskaars bij de lijkbaar te plaatsen als teken dat de dood van de christen zijn eigen Pasen is. De paaskaars brandt om de hoop van de aanwezigen en het geloof in het paasmysterie en in de verrijzenis te verlevendigen. Ook Kalis schrijft:

Juist waar de dood ons in zijn greep dreigt te houden, is het goed als dit paassymbool ons geloof in de opstanding uit de doden helpt hoog houden

De lofprijzing Exsultet

Voor de lof van de kaarsen, de 'benedictio cerei' waren talrijke teksten in omloop. De meest bekende is het zogenaamde Exsultet, genoemd naar de beginregel 'Exsultet iam angelica turba caelorum'. Zijn oorsprong ligt waarschijnlijk in het lucernarium. De tekst wordt toegeschreven aan Ambrosius en is ongeveer aan het einde van de vierde eeuw ontstaan. Pas in de twaalfde eeuw namen de boeken van de romeinse Curie de 'benedictio cerei' over en werd er gekozen voor het Exsultet.

De tekst is onderverdeeld in een inleiding, een praefatie en een lofprijzende gedachtenis. Auf der Maur noemt het Exsultet een klassiek eucharistisch gebed, vermengd met de lof op de paasnacht, een kaarsenen bijenlof

Opmerkelijk is het gegeven dat het Exsultet gezongen wordt door de diaken. Immers het eucharistisch hooggebed in de romeinse liturgie is voorbehouden aan de bisschop of presbyter.

De lof van de kaars wordt in de romeinse liturgie als echte verkondiging van het paasgeheim gezien en wordt daarom als 'praeconium paschale' aangeduid. De voordracht van het Exsultet moet feestelijk zijn en valt te vergelijken met de voordracht van het evangelie. Dit betekent dat de diaken door de celebrant gezegend wordt en dat de diaken op zijn beurt het boek en de kaarsen bewierookt. Vervolgens zet

20

-ocr page 23-

deze de hymne in met een oproep aan Hemelingen, stervelingen en de kerk om te juichen vanwege de verrezen Heer.

De tekst is belangrijk voor het verstaan van het paasmysterie. Tal van motieven uit het joodse paasverhaal komen hierin terug zoals de ui ttocht, het slachten van het lam en de doortocht door de Rode Zee. Het Liturgisch Woordenboek noemt het een oud-kerkelijk fonds van gedachten omtrent het paasfeest Opmerkelijk is het steeds terugkerende 'Dit is de nacht..'. We citeren Boon:

In de gedachtenisviering van Pasen worden de heilsdaden van uitredding en verlossing en verzoening, gefundeerd op Gods liefde en verbondstrouw, in het heden gesteld, als actualiteit voor het heden beleden en beleefd. Zo is het ook in de gedachtenisviering van het door Jezus vervulde Pasen van Israël. [...] Die actualiteit voor het heden wordt wel bijzonder intens beleden in de woorden van de lofzang op het licht l...]

Zo is wat wij gedenken in het Exsultet niet alleen gericht op het verleden van onze vaderen, maar is het ook voor ons nu levende werkelijkheid.

Helaas kunnen we niet ui tgebreider stilstaan bij de tekst, die in de bijlage is opgenomen. Maar het zou beslist de moeite waard zijn om de tekst ook in het kader van deze scriptie nader te onderzoeken.

21

-ocr page 24-

III. De paaskaars na Pasen

De traditie

Op een informatie-foldertje van 'Kerkepad' bij de paaskaars 1990, geschreven door J. Broer vinden we:

De paaskaars uril ons dan ook het helejaar door als symbool heenwijzen naar Pasen en naar de betekenis van dit belangrijkste feest van de christelijke kerk

We betwijfelen of de paaskaars het hele jaar door hoort te branden. Onze reden hiervoor is allereerst een heel nuchtere: gebruik de dingen waar ze voor bestemd zijn. Aan de naam alleen al zien we dat de paaskaars thuis hoort te zijn in de paastijd. Zoals adventskaarsen branden in de adventsweken. Niet omdat ze niet thuis zouden horen in de rest van het jaar, maar omdat ze gedurende een bepaalde tijd centraal staan. Gebruiken we die bepaalde kaarsen het hele jaar door, dan treedt er een zekere verwatering op en gebruiken we de dingen niet meer waar ze voor bestemd zijn.

Daarnaast treedt er als we de paaskaars het hele jaar door branden, een verwarring op met de Godslamp. Deze is ontstaan in de middeleeuwen en wordt als een teken van eerbied beschouwd voor de aanwezigheid van de Heer en als een symbool voor de brandende liefde waarmee wij Hem moeten vereren. Deze lamp moet altijd, gedurende het hele jaar door branden bij de tabernakel.

Of de paaskaars überhaupt gedoofd moet worden is de kernvraag van dit hoofdstuk en zo ja, wanneer. We zullen deze kwestie historisch en theologisch benaderen.

De informatie over het doven van de paaskaars is schaars. Auf der Maur vermeldt dat de paaskaars in Noord-Italië en Spanje na afloop van de paasviering verbrokkeld werd en dat de wasstukken vervolgens verdeeld werden onder gelovigen Het Liturgisch Woordenboek signaleert iets dergelijks in Rusland waar het een plicht is om het paaslicht na de paasdienst mee naar huis te nemen

In de literatuur gaat men er over het algemeen vanuit dat de paaskaars gedoofd word t op Hemelvaartsdag, omdat de Heer toen van ons weggenomen werd. Kalis schrijft dat sommige gemeenten de paaskaars laten branden tot Hemelvaartsdag en andere tot en met Pinksteren of de zondag daarna en weer andere de paaskaars het hele jaar laten branden. Kalis gaat niet verder dan deze neutrale en

22

-ocr page 25-

vrijblijvende constatering. Behalve wanneer hij opmerkt dat men met het doven van de paaskaars op Hemelvaartsdag de eenheid van de paastijd verbreekt Wij zijn van mening dat er meer over te zeggen valt. Ten eerste dat er in de literatuur over de paaskaars nergens sprake is van een paaskaars, die het hele jaar door blijft branden. Ten tweede lijkt ons de ontwikkeling in de rooms-katholieke kerk na Vaticanum II, om de paaskaars niet meer te doven op Hemelvaartsdag maar op Pinksteren van belang. We richten ons daarom op de daarbij behorende motivatie.

Vaticanum II

Vooruitlopend op het tweede Vaticaans concilie zijn er in de jaren 1951 tot 1955 liturgische vernieuwingen ingevoerd. Men wilde een aanpassing van de liturgie aan de huidige situatie, maar tegelijk een bewaring van het oorspronkelijk karakter van de liturgie. Pasen, met name de paasnacht zag men weer als het centrum van het kerkelijk jaar. Het accent van de vieringen moest weer komen te liggen op een herdenking van het verlossingsmysterie in het paasgebeuren. Dit betekende dat men de zondag ging beschouwen als de oorsprong van alle christelijke feesten en dat men de paascyclus volgens een oude traditie weer wilde terug doen keren tot een periode van vijftig dagen, wat inhoudt dat de periode na Pasen begint met de maandag na Pinksteren.

Met betrekking tot het paastriduum formuleerde men: Het paastriduum: de centrale, plechtige viering van de verlossing als de jaarlijkse terugkerende onderdompeling in het Christusmysterie, voortgezet en volgehouden in de periode van “grote zondagquot;, nl. de 50 dagen na Pasen, welke volgens aloud christelijk gebruik gerekend worden als een aaneengesloten periode van aanhoudende paasvreugde. Het hoogtepunt van deze periode ligt in de vigilie van Pasen, waar heel het volk Gods samenkomt in afwachting van de verrijzenis van de Heer. De zondagen in deze periode worden volgens oud-christelijk gebruik geteld en benoemd als 2e-3e-4e-5e-6e-7e zondag in de paastijd. De paastijd wordt afgesloten met de sollemnitas van Pinksteren als het feest van de voltooiing

In de eerder vermelde rondzendbrief schrijft men met betrekking tot het branden en doven van de paaskaars:

23

-ocr page 26-

(99) De paaskaars, die zijn plaats heeft bij de ambo of bij het altaar, zal minstens bij alle liturgische vieringen van meer plechtige aard in deze tijd worden aangestoken, zowel bij de eucharistieviering als bij het morgen en avondgebed, tot en met pinksterzondag. Daarna wordt de kaars op waardige wijze bewaard in de doopkapel.

Bij de doop- en uitvaartdiensten buiten de paastijd brandt de paaskaars wel. De brief vervolgt:

Buiten de paastijd mag de paaskaars niet worden aangestoken of in het priesterkoor blijven staan.

Het blijkt dat de paastijd van groot belang is. Daarom concentreren we ons op haar ontstaan en betekenis om ons vervolgens te richten op de daarmee samenhangende bezwaren, die er zijn om de paaskaars te doven op Hemelvaartsdag.

De paastijd

Met Pasen gedenken we de opstanding van de Christus. Zijn Hemelvaart gedenken we op de veertigste dag na Pasen en de nederdaling van de heilige Geest gedenken we met Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen. De chronologie is volgens het evangelie naar Lucas en de Handelingen der apostelen. Deze lucaanse traditie heeft zich in de liturgie doorgezet. Maar zo is het niet altijd geweest. Pas vanaf de vierde eeuw kreeg zij de overhand. En dan gaat volgens Odo Casel het historisch aspect de overhand krijgen op het theologisch aspect Daniélou wijt dit aan de invloed van de pelgrimstochten naar Jeruzalem, waar men episoden uit Christus' leven herdacht op de plaats en de dag waarop deze zich hadden afgespeeld Dit heeft tot gevolg gehad dat er een reeks van feesten ontstaan is, waarvan elk feest zich een episode van het totale mysterie toeeigende. Hierdoor is het idee van één feest van één enkel mysterie op de achtergrond geraakt.

In de eerste drie eeuwen had men dit besef nog wel. Er was geen sprake van een aparte Hemelvaartsdag en een aparte pinksterdag. Pasen werd gevierd als het feest van héél het christelijk mysterie; het herdacht 's Heren menswording, lijden, verrijzenis en hemelvaart en de komst van de heilige Geest Tot in de vierde eeuw strekt dit feest zich uit over heel de paastijd, de vijftig dagen na Pasen, die men beschouwde als één grote dag des Heren, één grote zondag. De eerste paasdag was niet te isoleren van de andere negenenveertig.

24

-ocr page 27-

De paastijd werd aangeduid met de naam 'pentecoste'. Vanaf de vierde eeuw was dit een aanduiding voor de vijftigste dag, maar in de eeuwen daarvoor werden er de zeven vreugdeweken mee aangeduid, die men zoals we kunnen lezen in Leviticus 23 en Deuteronomium 16 telde vanaf Pasen en waar Pinksteren het slotfeest van vormde. Boeckh meent dat deze tijd niet te verstaan is uit een 'commémoraison historique', maar uit een 'grande idée religieuse'

Boeckh toont in zijn artikel aan dat deze paastijd niet te herleiden valt uit de eerste twee hoofdstukken van Handelingen, maar dat de nieuwtestamentische inzet het evangelie naar Johannes is. In dit evangelie vinden we de oudste neerslag van de zondagviering, waar sprake is van opstanding, opstijging en geestzending. Pasen, Hemelvaart en Pinksteren zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.

Liturgisch kenmerkend voor deze paastijd is het verbod om te vasten en geknield te bidden. Dit vanwege het feit dat het een vreugdetijd is, immers de Bruidegom is aanwezig. In de paastijd, die in de paasnacht begint wordt de Heer in zijn gemeente tegenwoordig. Elke dag uit deze tijd beschouwde men als de achtste dag. Tevens hield men de blik gevestigd op de terugkeer van de Heer.

Volgens Boeckh is er ook een historische grondslag te vinden voor deze tijd en deze komt hij via Tertullianus op het spoor Deze beschouwt de paastijd als de tijd van de tegenwoordigheid van Christus bij de zijnen. In deze tijd vindt er steeds een herhaling plaats van zowel de opstanding, als de genadegaven van de Heer, als de hoop op de 'adventus Domini'. Boeckh verbindt hieraan de conclusie dat Christus niet met Pasen ten hemel is gevaren, noch op Hemelvaartsdag (veertigste of vijftigste dag), maar op elk van de vijftig dagen van de paastijd ten hemel is gevaren en aan zijn leerlingen verschenen is

Zo herinnert de paastijd aan de verschijningen van de Opgestane, verhoogde Heer in de tijd na zijn opstanding. Dit is een tijd van vreugde en de grond hiervoor ligt in het feit dat de Heer door zijn dood en verrijzenis ons in het leven der verheerlijking is voorgegaan. Oorspronkelijk was er dus geen bijzonder, op één dag vastgelegd hemelvaartsfeest. De begrenzing van vijftig dagen is te verklaren uit de uitleg van het oude testament en uit de acht-symboliek. Twee belangrijke theologische motieven met betrekking tot de Geest zijn allereerst de Geest als onderpand. Het komen van de Heer in Geest is het onderpand van zijn en onze toekomstige heerlijkheid. Ten tweede de Geest als eerstelinggave.

Vanaf de vierde eeuw haalde men de veertigste dag bijzonder naar voren. Volgens Boeckh komt de ontwikkeling om het feest van

25

-ocr page 28-

vijftig dagen te beperken tot de vijftigste dag overeen met de vastlegging van de Hemelvaart van de Heer op de veertigste dag

Zonder nu het specifieke karakter van de veertigste dag en vijftigste dag tekort te willen doen, delen we de constatering van Wegman dat de aaneenschakeling van feesten in de paastijd ten koste is gegaan van de eenheidsvisie van het kerkelijk jaar

Bezwaren tegen het doven op Hemelvaartsdag

Wanneer we de paaskaars doven op Hemelvaartsdag, dan accentueren we nog eens de breuk in de paastijd. In dit verband merken we allereerst op dat het concilie van Elvira in 303 een besluit heeft genomen waarin men gebood de dagen van de pentecoste te vieren zonder deze af te sluiten met de veertigste dag. De redenen voor dit gebod zijn ons vooralsnog niet bekend. Betekent het misschien dat de Hemelvaart zo glansrijk gevierd werd dat dit ten koste ging van Pinksteren? Wel blijkt uit dit besluit dat men Pinksteren wilde zien als het echte slotfeest. Doven we nu de paaskaars op Hemelvaartsdag dan creëren we een breuk in de paastijd en sluiten we haar vroegtijdig af. Heel het heil komt tijdens de gehele paaskring aan de orde. Met het doven op Hemelvaartsdag maken we Pasen en Pinksteren nog meer los van elkaar.

Men mag het uitdoven van de paaskaars na de Evangelielezing op hemelvaartsdag als een zinrijk gebaar beschouwen (Nu is de Heer niet meer in ons midden) —het blijft een vraag of men de '40 dagen' daarmee niet veel te zeer in een uitzonderingspositie brengt en als normatief— bij uitstek—behandelt. Het licht is eens -voor-alontstoken en het is het licht van de Geest waarbij zoij leven

Tevens maken we door het doven van de paaskaars op Hemelvaartsdag deze Hemelvaart nog meer tot een afscheidsfeest met een pathetische noot. We moeten de Hemelvaart van de Heer in een groter verband zien en herintergreren in de paastijd.

Dan zal dit feest geen einde van depaasvreugde meer be tekenen en niet meer geassocieerd worden met menselijke gevoelens van weemoed of van droefheid

Met het doven van de paaskaars op Pinksteren bewaren we in ieder geval de eenheid van de paastijd.

Zetten we tenslotte de argumenten op een rij voor het doven van de paaskaars.

26

-ocr page 29-

Ten eerste: willen we de paaskaars alleen laten branden in de paastijd dan betekent dit dat ze daarna gedoofd moet worden. Waarom zou ze alleen branden in de paastijd? We citeren Jungmann:

De kerkheeft tot taak in haar eredienst de gedachtenis des Heren te vieren en deze levend te houden in de harten der gelovigen. Zij zou deze taak kunnen volbrengen door dezelfde vorm van de viering steeds te herhalen. Dit doen we als we de paaskaars het hele jaar door laten branden. Maar de innerlijke rijkdom, die in de gedachtenis des Heren ligt opgesloten heeft ertoe geleid dat men de inhoud in verschillende afzonderlijke thema's ging verdelen, waarin ze dan regelmatig weerkeren. Op deze wijze zijn de liturgische tijdkringen ontstaan Zo is de paaskring ontstaan. Zo is überhaupt het kerkelijk jaar ontstaan. Daarin worden steeds bepaalde accenten gelegd. Met het branden van de paaskaars alleen in de paastijd bewaren we zo'n accent het beste.

Ten tweede: met het doven van de paaskaars met Pinksteren voorkomen we een breuk in de paastijd, herstellen we deze paastijd weer in ere en geven we vorm aan zijn afsluiting. Pinksteren wordt zo weer het eigenlijke 'beloken Pasen'.

Ten derde: wanneer de paaskaars het hele jaar brandt, wordt ze meestal gedoofd op Goede Vrijdag. Dit is dan het einde van de paaskaars, want in de paasnacht staat er weer een nieuwe. Dit eindigen van de paaskaars op Goede Vrijdag is als het ware eindigen bij de dood. Het is te vergelijken met het doven van de paaskaars op Hemelvaart: beide gescheiden in een begrafenissfeer van afscheid nemen. Dit vormt voor de paaskaars als het ware het laatste woord en dit is anti-Pasen, en in strijd met de symboliek van de paaskaars.

Ten vierde: de paaskaars wil ons als gemeente ergens toe aanzetten. Dit is een aspect wat we nogal eens verwaarlozen. Misschien kan het doven van de paaskaars op Pinksteren ons hieraan helpen herinneren. Dus uitblazing als aanblazing.

Uitblazing als aanblazing

Het kerkelijk jaar is als het ware in twee helften te delen. In de eerste helft, die loopt van Advent tot en met Pinksteren horen we de grote daden des Heren en vieren we deze volop. In de tweede helft, die loopt van de eerste zondag na Pinksteren tot en met de laatste zondag

n

-ocr page 30-

van het kerkelijk jaar moeten we als gemeente die grote daden als het ware toepassen in ons leven. We citeren Barnard:

[...] wat nu volgt is de voortzetting van dat alles waar het tot nu toe overging. We hebben alles al gehad. Het gaat nu om de toepassing. De tweede helft is ingegaan

Het gaat na Pinksteren om de toepassing van bijvoorbeeld het gegeven dat Christus het licht der wereld is. Dit brengt ons bij het eerder vermelde motief van de paaskaars, die herinnert aan de opdracht van de gelovige 'licht in de Heer' te zijn.

Wanneer Christus bij de viering van zijn opstanding het licht der wereld wordt genoemd, dat zich over ons verdeelt, dan ontbreekt daaraan een kritische bijklank niet: wij hebben dus deel aan de opstanding en dat vraagt iets van ons

Het vraagt van ons dat wij het licht ovememen. Kalis wijst ons op het feit dat Christus nooit alleen Zichzelf als het licht der wereld betitelt, maar ook zijn volgelingen (Matteüs 5:14-16). In dit verband klinkt ook de opdracht de lampen brandende te houden. Jezus spoort zijn leerlingen aan om zo te leven dat ze klaar zijn voor de komst van de Bruidegom. Liturgisch is in de vijftigdagentijd alles volbracht. Nu mogen wij 'de weg' volbrengen. Nu gaat het om ons 'Boek der Handelingen' Om dit duidelijk te maken blazen we de kaars uit. Dit lijkt anti-liturgisch, wanneer we het opvatten als 'uit is uit', Christus is weg. Maar juist dit willen we voorkomen en daarom doven we haar niet op Hemelvaartsdag of op Goede Vrijdag. We blazen de paaskaars ui t en willen daarmee aangeven dat het nu aan de gemeente is om het licht in deze wereld te zijn. Daartoe is de gemeente beademd, aangeblazen met zijn Geest, Uitblazing als aanblazing. De uitblazing is dus geen einde, maar luidt een nieuw begin in. Zo zetten we geen punt, maar een dubbele punt

Na de dubbele punt komen we in de 'zomertijd', de tijd waarvan Barnard zegt:

Heel de zomer, dat is: de tijd die ons gegund wordt voor de dag van het oordeel nadert, is nodig om te beseffen, wat het bijbel-begrip 'verrijzenis' betekent. Het is: een mens te zijn oprechten rechtop; in de Adamsgestalte die ons geopenbaard is te delen, gerijpt in de zin van het wekenfeest tot een zomer van liefde

In de tijd mogen we ingaan als beademde mensen, aangeblazen door zijn Geest. Christus is niet weg; Jezus in onder ons geweest, maar Christus blijft zichtbaar aanwezig in de gemeente Immers de gemeenteleden zijn door de doop ingelijfd in Christus' lichaam en door de Geest des Heren gezalfd Zo zetten wij zijn werk voort totdat Hij komt!

28

-ocr page 31-

Ook Overbosch bevindt zich op deze lijn wanneer hij pleit voor bevestiging van ambtsdragers op de zondag na Pinksteren:

[...] zo zouden we echter de groene zomer zinvol kunnen beginnen: met te bedenken (en te effectueren!), dat de verantwoordelijkheid nu dus op onze schouders rust

Dit alles heeft consequenties voor onze visie op de paastijd: Evenzeer als vroeger zou deze bijzondere tijd, die geheel de rest van het leven in zijn ritme moet opnemen en die door de overweging van het paasmysterie eeuwigheid en aards bestaan verbindt, de gelovigen kunnen helpen om een moralistische, individualistische en gevoelsmatige opvatting van hun betrekking met God te overstijgen en hen als ledematen te enten op het verrezen lichaam van de Verlosser. Zo zou het Pinksterfeest zelf weer het slot kunnen worden van een grote viering, een jaarlijks gevierde grote zondag, fundament en kern van geheel het liturgisch jaar

De gemeente neemt het licht over:

[...] de vuurverschijnselen schrompelen in, zo lijkt het wel gaandeweg door de Schriften heen, tot een verschijning van menselijkheid. [...] met Pinksteren is het vuur van de Sinaïgeworden tot een tong, een vlam, een kleine vuurkolom op de hoofden van mensen

Dit alles willen we aangeven met het doven van de paaskaars op Pinksteren.

Besluiten we met een voorbeeld van een tekst bij het doven van de paaskaars aan het einde van de pinksterdienst Woord en teken dienen immers hand in hand te gaan.

Vóór de wegzending en zegen dooft de priester de paaskaars en vervolgt:

De paaskaars kan uit. Liturgisch is alles volbracht. Van geboorte tot dood hebben wij Hem herdacht. Nu ons licht van onze kaars. Nu moet door ons worden volbracht 'de weg' waarop Lucas ons gezet heeft. Nu na het evangelieverhaal gaat het om ons 'Boek der Handelingen' om de geschiedenis die wij maken. Wij zijn partners in het verbond, waarin Hij eerste onder velen is. Door ons moet nu geschieden 'het verhaal van de Levende'.

Dat is de zin van alle liturgie: dat wij niet moe worden te getuigen in woord en daad, dat wij goede werken laten zien, opdat de Vader in de hemelen verheerlijkt worde.

Wij gedenken het verleden als een feest in het heden met het oog op de toekomst en roepen dingen op die er nog niet zijn, alsof zij er reeds waren.

29

-ocr page 32-

Gehoorzaam aan de voet van de Sinaï - dat eerste Pinksteren, vervuld van heilige geestdrift, willen we doen wat daar gehoord is: elkander ten leven zijn. Tora en Evangelie zijn onze richtlijn, onze koers, onze wet te leven.

Luisterend naar die woorden, dromen, namen, signalen voor Hem, diep uit de wereld aangewaaid, vonken verleden hier gezaaid, dat ze vrucht mogen dragen in ons vandaag en zo zaad mogen zijn voor morgen.

Wij willen doen wat niet kan: dood en verrijzenis. Schep moed en heb vertrouwen, dat dat kan, want wat ik niet kan, kan God in mij:

Zo zegent ons de almachtige God, Vader Die ons gemaakt heeft. Zoon in Wie wij verlost worden. Geest die in ons woont en adem haalt, elke dag opnieuw, al onze levensdagen. Amen.

Wij stellen tenslotte voor om de paaskaars te ontsteken in de paasnacht, haar vervolgens te laten branden tot en met Pinksteren. Buiten de paastijd brandt de paaskaars alleen tijdens doop- en uitvaartdiensten. Bij aanvang van deze diensten is de paaskaars al brandende, immers we leven nog steeds vanuit de paasnacht.

Wanneer we weer opnieuw Pasen vieren en een nieuwe paaskaars ontsteken kunnen we de paaskaars aan iemand schenken. We nemen de aanbeveling van Kalis over, die adviseert de paaskaars naar iemand te brengen, die door ziekte bijvoorbeeld in een benarde positie verkeert.

Daar is de paaskaars op zijn plaats, niet als cadeau van de kerk, maar als een gebaar van pastorale zorg

Tevens adviseert Kalis, wanneer de kaars gebracht wordt de betekenis van de paaskaars uiteen te zetten. Hiermee geven we ook gestalte aan de verbinding tussen de liturgie in de kerk en thuis.

30

-ocr page 33-

Noten

31

-ocr page 34-

38 Kalis, F., p.22.

39 Auf der Maur, H., p.90.

40 Lit. W., k.2156.

41 Boon, R., p.40.

42 Herkomst folder onbekend

43 Auf der Maur, H., p.89.

44 Lit. W., k.2163.

45 Kalis. F., p.22.

46 Hollaart, A., p.67.

47 Daniélou, J., p.451.

48 Daniélou, J., p.451.

49 Daniélou, J., p.450.

50 Boeckh, J., p.7.

51 Boeckh, J., p.14 e.v.

52 Boeckh, J., p.45.

53 Boeckh, H., p.33.

54 Wegman, H.A.J., p.135.

55 Adem van het jaar, p.140.

56 Lit. W., k.987.

57 Jungmann, J.A., p.264.

58 Barnard, W., Op een stoel staan, p.148.

59 Kalis, F., p.28.

60 Zie onderstaande tekst bij doven van paaskaars.

61 Naar een beeld van Barnard, W., Op een stoel staan, p.140.

62 Barnard, W., Binnen de tijd, p.161.

63 Wanneer we de naam Jezus gebruiken, willen we zijn aardse werkelijkheid aanduiden; bij de naam Christus duiden we speciaal zijn messiaanse programma aan. Deze onderscheiding wil geen scheiding zijn, maar we brengen haar aan naar voorbeeld van Paulus (zie bijvoorbeeld Romeinen 8:11).

64 Vanouds werden de dopelingen ook gezalfd.

65 Overbosch, W.G., in: Eredienstvaardig 22.

66 Lit. W., k.2203.

67 Barnard, W., Binnen de tijd, p.145.

68 Klappe, J., Liturgie van Pinksteren.

69 Kalis, F., p. 22.

32

-ocr page 35-

Bibliografie

Analecta Juris Pontificii, Dissertations sur divers sujets de droit canonique, liturgie et theologie, Première série, Rome 1855.

Auf der Maur, H. Feiern in Rhythmus der Zeit I, Herrenfeste in Woche und Jahr, Gottesdienst der Kirche, Handbuch der Liturgiewissenschaft, Teil 5, Regensburg 1983.

Barnard, W. Uit ademnood, gebeden voor de dienst van Schrift en Tafel, Utrecht 1988.

Barnard, W. Binnen de tijd, Haarlem 1964.

Barnard, W. Op een stoel staan. Lente en zomer, Haarlem 1979.

Barnard, W. Eredienstvaardigheid, Amsterdam 1972.

Boon, R. De joodse wortels van de christelijke eredienst, Prof.v.der Leeuwstichting, mededelingen afl.40,1968.

Braun,]. Liturgisches Handlexicon, Regensburg, 1922.

Brinkhof, L. (red). Liturgisch woordenboek. Roermond 1962 68.

Boeckh, J. Die Entwicklung der altkirchlichen Pentecoste, JLH 5 (1960) 1-45.

Boendermaker, J.P. Drie maal drie is negen, liturgie voor gemeenteleden, Den Haag 1976.

Boendermaker, J.P. Werkmap Liturgiek, ongepubliceerd.

Daniélou, J. Bijbel en Liturgie, Brugge-Utrecht, 1964.

Hollaardt, A. Liturgisch woordenboek, supplement: Liturgische oriëntatie na Vaticanum 11, Roermond 1970.

Jones, C. e.a. (red). The Study of Liturgy, Londen 1978.

33

-ocr page 36-

Jungmann, J.A. De eredienst van de katholieke kerk, Roermond-Maaseik 1959.

Kalis, F. Er zij licht, over het gebruik van kaarsen in de eredienst. Werkboekje voor de Eredienst nr 2, Schiedam 1988.

Klappe, J. Liturgie voor Pinksteren, ongepubliceerd.

Koenders, A.J. Handboek der liturgie, Nijmegen 1914.

Overbosch, W.G. Een kanttekening bij de zondag Trinitatis, Eredienstvaardig, 7e jaargang nr 1.

Overbosch, W.G. De adem van het jaar, Prof, dr G. van der Leeuw-stichting. Mededelingen afl.48,1975.

Pascher,). Das liturgische Jahr, München 1963.

Di Santé, C. Het gebed van Israël, Hilversum 1989.

Schillebeeckx, E. Hemelvaart en Pinksteren, TL 43(1959) 161-180.

Weterman, H. De Hemelvaart des Heren in het NT, NKSt 50(1954) 129-138.

Weterman, H. Het Pinksterfeest naar Handelingen 2, NKSt 52(1956) 97-107.

Wegman, H.A.J. Geschiedenis van de christelijke eredienst in het Westen en in het Oosten, een wegwijzer, Hilversum 1976.

Rondzendbrief: de voorbereiding en viering van het paasfeest, Kerkelijke Documentatie 121, jaargang 17, nr 3, mrt 1989.

Altaarmissaal voor de Nederlandse Kerkprovincie, 1978.

Doopsel aan kinderen.

Uitvaart.

34

-ocr page 37-

Bijlage

De lof van het licht in de Paasnacht

Laat de hemelse heirschaar der engelen juichen laten de lofzangen juichen voor God in zijn troon ter ere des Heren, die zegeviert!

Laat de trompet van het heil inzetten! Laat ook de aarde zich verheugen, met hoog licht overschenen en stralend in de glans van de eeuwige Koning: zij voele zich rondom van duisternis vrij. En laat onze moeder, de Kerk, zich verblijden, versierd en verlucht door dit grote licht, en laat deze ruimte weerklinken van volk met een grote stem!

Daarom gij allen, hier tegenwoordig, mijn broeders en zusters, die staat om het wonder heen, om de helderheid heen van dit heilige licht, eenstemming met mij roept de barmhartigheid in van God almachtig! Moge Hij, daar Hij mij duldt, een onwaardige, onder degenen die Hem dienen, de stam van Levi, moge Hij mij zijn licht overstromen, volmaken en bevestigen, dat ik lof van het Paasvuur ten einde toe zing, door onze Heer, Jesus de Gezalfde, zijn eigen Zoon, die met Hem leeft en regeert in de eenheid van de heilige Geest!

35

-ocr page 38-

De Heer zal bij U zijn, de Heer zal u bewaren!

Verheft uw harten !

Wij hebben ons hart bij de Heer.

Laten wij danken de Heer onze God!

Het past ons de Heer te danken!

Ja, waarlijk het past ons, o Heer, het is onze plicht en zaligheid, U, de onzichtbare God, de almachtige Vader, en Uw eniggeboren Zoon, Jezus, Messias, onze Heer, met hart en ziel toe te zingen, want Hij heeft voor ons voldaan wat Adam schuldig is, het handschrift van de onverzoende zonde heeft Hij door zijn verzoenend bloed onleesbaar gemaakt.

Dit is dan het feest van pascha: het ware lam gaat onder en zijn bloed aan de deur heiligt wie Hem behoren.

Zo was het in deze nacht toen Gij onze vaderen, zonen van Israël, hebt uitgeleid uit het Angstland en door de Rode Zee hebt doorgevoerd. Dit is de nacht, die het donker der zonde met een lichtkolom verdreef.

Dit is de nacht, die over heel de wereld alle getrouwen van de Messias afzondert van de schande dezer eeuw en van het duister waar de duivelen huizen. Dit is de nacht die ons aan de genade toevertrouwt en huwt aan de heiligheid.

36

-ocr page 39-

Dit is de nacht, waarin Gods Gezalfde de banden van de dood heeft losgemaakt en uit de hel is opgevaren.

Niets baatte het ons te zijn geboren, als niet de verlossing ons ten goede kwam. O, dat Gij U niet ontziet ons zö te zijn toegenegen!

Hoe onnaspeurlijk is het overleg der liefde: om de knecht te verlossen hebt Gij de Zoon overgegeven!

Ja, waarlijk ter harte gaat zij ons nu, de zonde van Adam, daar zij door Christus' dood is uitgedelgd. Gelukkige schuld, die zult een Verlosser, zo groot een Verlosser verwierf! O zalige nacht en enige getuige van tijd en uur, waarop de Messias verrees uit de hel!

Dit is de nacht, waarvan geschreven staat: quot;Indien ik zei: de duisternis zal mij bedekken, dan is de nacht een licht om mij heen, ook verduistert de duisternis niet voor U, maar de nacht licht als de dag, de duisternis is als het lichtquot;.

De heiliging van deze nacht jaagt de euvele daden op de vlucht en wast de schulden af, geeft de gevallenen onschuld weer en blijdschap aan bedroefden. De haat verjaagt zij, de eendracht brengt zij te weeg, en machten en mogendheden dwingt zij op de knieën.

In de genade van deze nacht derhalve, o heilige Vader, aanvaard het avondoffer van dit licht, voor U ontstoken

37

-ocr page 40-

door de U toegewijde kerk!

Aanvaard het werk van de bijen, de kaars van deze offerande, uit handen van Uw dienaars. Nu weten wij wat deze lichtkolom aankondigt, het glorende vuur ontstak, een baken tot eer van God!

Dit vuur, het moge zich verdelen, het leent zijn licht en lijdt geen schade, het wordt immers gevoed door de vloeiende, smeltende was (moeder de bij heeft die bijeengebracht als grondstof van deze lichtstaf).

O waarlijk een zalige nacht, die Farao's knechten heeft beroofd en de Hebreeën verrijkt heeft. Nacht waarin hemel en aarde, God en mens, verbonden zijn.

Zo bidden wij dan Here, dat deze kaars, aan U gewijd om in Uw Naam het duister uit te bannen, voortbranden zal zonder te kwijnen, en dat zij, aanvaard als een welaangename reuk, zich moge mengen met de opperlichten. Moge de morgenster haar vlammen vinden: Hij, Morgenster, die geen ondergang kent, die, van de onderwereld weergekeerd, het menselijk geslacht verlicht heeft met genade.

Wij smeken U, o Heer, Uw dienaren, dat Gij ons, ja heel het volk zult toegewijd, vrede zult geven in deze tijd en dat Gij Ons

38

-ocr page 41-

in de vreugde van Pasen

met een voordurende bescherming

regeren zult, besturen en bewaren!

Door Hem, Uw Zoon Jezus Christus, die met U en de heilige geest, één enig God, leeft en regeert in eeuwigheid!

Amen.

Uit: 'Uit Ademnood' van W. Barnard

Naschrift

In het Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Baam 1993, is op pagina 147, aan het slot van de liturgie van de Paaswake, de volgende rubriek opgenomen:

Tijdens alle vieringen in de vijftig dagen van Pasen blijft de paaskaars, die in deze nacht werd ontstoken, branden in de nabijheid van de lezenaar of de altaartafel.

De Redactie.

39

-ocr page 42-

op heden verschenen delen in de serie:

Drs F. Smit, Dr J. Visser en Mgr A.J. Glazemaker

250 jaar Oud-Katholiek Seminarie

Dr J. Visser

De kandelaar van het licht

Drs M.A. Haitsma

De Rooms-Katholieken te Leiden van ongeveer 1650 tot de tweede helft van de achttiende eeuw

MrG.Chr. Kok

Beknopte bibliografie van de geschiedenis van de Oud-

Katholieke kerk van Nederland

Dr P.J. Maan

Chiliastische en charismatische stromingen en de Clerezy in het begin van de 19e eeuw

Mr J.J. Hallebeek

Communis omnium possessio et omnium una libertas

(Twee opstellen over Thomas van Aquino)

H.J.W. Verhey

Naamlijst der pastoors van de Oud-Katholieke kerk

Dr J. Visser

Het ideaal van de 'Ecclesia Primitiva' in het Jansenisme en het Oud-Katholicisme

Drs F. Smit

Franse oratorianen en de Clerezy in de jaren 1752-763

Mr J.A.C. de Jonge

Eenheid in conciliariteit

Dr PJ. Maan en Dr J. Visser

1931-1981: Vijftig jaren full communion tussen de Anglikaanse en Oud-Katholieke kerken

-ocr page 43-

Drs F. Smit

Het hofje van Buytenwech te Gouda in de jaren 1684-1713 (Bijdrage tot de katholieke armenzorg in de 17e eeuw)

Dr P J. Maan

1054 in het spanningsveld van Utrecht, Rome, Constantinopel en Canterbury

C.E. Schabbing

Verzuilingstendenties in de Oud-Katholieke kerk van

Nederland

Drs K. Ouwens

De theorie van de pentarchie en het primaatschap in de kerk

Drs F. Smit

De fundaties van Sasbout en Pieter van der Dussen (1622-1752)

Mr G.Chr. Kok

Uit de geschiedenis van de Synode

Lie. G. Theys

Van Van't Sestichhuis tot college van de hoge heuvel, 1633-1752

G. Tol

Concelebratie, afscheidscollege 28 september 1985

Dr M.F.G. Parmentier

Vincentius van Lerinum, de beide Commonitoria

Angela Berl is

Gottes Haushalter

Der Bischof im Alt-Katholischen Kirchenrecht Deutschlands

Dr M.F.G. Parmentier

Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (1638-1646)

41

-ocr page 44-

23 Dr ].J. Hallebeek

Over de oorsprong van jurisdictie 24 Drs F. Smit

Batavia Sacra

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.

Redactie; Mr G.Chr. Kok, Drs K. Ouwens, Dr J. Visser, Dr J.L. Wirix

Secretariaat:

Drs K. Ouwens Noorderhoofdstraat 131 1561 AT Krommenie

Administratie:

Centraal Oud-Katholiek Boekhuis

Koningin Wilhelminalaan 3

3818 HN Amersfoort

De prijs wordt per nummer vastgesteld; intekenaren genieten een korting van 25%.

-ocr page 45-

-ocr page 46-