-ocr page 1-

Dr M.F.G. Parmentier

Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (1638-1646)

Oud-Katholiek Seminarie


Publicatieserie


TH 11 54.00 A 01

[22]

^ring 22

enfmis e j;

Brsfoort 1991

-ocr page 2-

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBIOTHEEK, DEN HAAG

Parmentier, M.FG.

Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (1638-1646) / M.F.G. Parmentier. — Amersfoort: Stichting Centraal Oud-Katholiek Boekhuis.—(Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie; nr. 22) ISBN 90-70596-56-3

Trefw.: pastoraat; Utrecht; geschiedenis; 1638-1646 / rooms-l^tholicisme; Utrecht; geschiedenis; 1638-1646.

ISBN 90-70596-56-3

© 1991 Stichting Centraal Oud-Katholiek Boekhuis, Amersfoort

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, mikrofilm, elektronisch of op welke wijze ook en evenmin in een retrieval system worden opgeslagen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.

-ocr page 3-

Dr M.F.G. Parmentier

Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (1638-1646)

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie

aflevering 22

Rijksuniversiteit te Utrecht BIBLIOTHEEK CENTRUM UITHOF

TH

Amersfoort 1991

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2285 555 9

-ocr page 4-





.......


**■1, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ l,'quot;

. .-*• ;.:* ?ÎÇïgt;fïèSHO»î/^ quot;


-ocr page 5-

Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (1638-1646)

-ocr page 6-


-ocr page 7-

Voorwoord

Het rijke archief van het Metropolitaan Kapittel van de Oud-Bisschop-pelijke Clerezie (AOBC), dat wordt bewaard in het Rijksarchief te Utrecht, bevat talloze nog onuitgegeven documenten, die voor de beoefening van de noord-nederlandse katholieke kerkgeschiedenis zouden kunnen worden benut. De middeleeuwse documenten hieruit zijn door de Nederlandse staat overgenomen ’, maar voor de periode na de Reformatie is er nog veel nieuws te vinden.

Bij het onderzoek naar de geschiedenis van de oud-katholieke parochie van Hilversum, dat resulteerde in enkele publicaties in 1989 vond ondergetekende niet alleen veel relevant materiaal voor het directe doel, maar ook een aantal stukken dat voor de plaatsen in de wijde omtrek van Hilversum van belang is. Vooral uit de periode 1638-1646 bleken er diverse waardevolle documenten te bestaan. Hierin figureren de Ankeveense pastoor Berthold Ingels, de Weespse pastoors Hendrik Ebben, Arent Loef f en Aegidius de Ridder, de Jezuïetenpater Godfried Franken die in Weesp en Naarden optreedt, en de pastoors Tijmen de Saijer in Hilversum en Floris van Vianen in Laren. Inhoudelijk gaat het vooral om competentiekwesties: wie mag waar het pastoraat uitoefenen? Deze problemen waren ontstaan door het wegvallen van de voorreformatorische parochiestructuren en de moeilijke verhouding tot de protestantse overheid enerzijds en de concurrentie tussen reguliere en seculiere geestelijken (paters en wereldheren) anderzijds.

Deze laatste was ontstaan doordat de romeinse overheid de noordelijke Nederlanden na de Reformatie als missiegebied was gaan beschouwen, als gevolg waarvan de oude kerkstructuur volledig vernietigd zou zijn. Rome stelde wel een apostolische vicaris aan, die in feite opvolger van de voorreformatorische aartsbisschoppen van Utrecht was, maar die titel niet droeg. Dat was enerzijds omdat de protestantse overheid dat niet wilde hebben, en anderzijds omdat de koning van Spanje vóór de Reformatie en de tachtigjarige oorlog de aartsbisschop van Utrecht benoemde; de paus mocht die benoeming alleen bekrachtigen. Dit benoemingsrecht bestond voort wat paus en koning betrof: wellicht konden de Nederlanden immers worden heroverd! Apostolische vicarissen kregen daarom aartsbisdommen quot;in partibus infideliumquot; toegewezen, dat wil zeggen aartsbisdommen in het Oosten die door de Turken waren veroverd en dus quot;in de gebieden der ongelovigenquot; lagen. Titulair waren ze dus (aarts)bisschop van Philippi, Efese, Sebaste enz., maar in feite functioneerden ze als aartsbisschoppen van Utrecht. Maar

5

-ocr page 8-

de apostolische vicarissen kregen niet zoveel bevoegdheden als de voorreformatorische aartsbisschoppen van Utrecht hadden gehad. Het centrale romeinse kerkgezag werd vertegenwoordigd door de internuntius te Brussel of de nuntius te Keulen. Door deze toch onduidelijke situatie ontstond er een rivaliteit tussen de onder de apostolische vicaris werkende pastoors en de paters, met name Jezuïeten, die hun zending van hun overste (die vaak niet in Nederland woonde) hadden, ook al was, althans theoretisch, toestemming van de apostolische vicaris ook voor de regulieren vereist.

Een voorbeeld hiervan nabij het Gooi is de strijd om het pastoraat van Weesp in de jaren 1641 -1642, die het onderwerp vormt van hoofdstuk I ’ en die tussen pastoor Berthold Ingels en pater Godfried Franken om het pastoraat van de katholieken van Naarden in 1642 - 1643, die in hoofdstuk II aan de orde komt. Maar onderling hadden de seculieren ook geschillen. De apostolische vicaris of zijn vertegenwoordigers moesten die dan oplossen. Een voorbeeld hiervan is het geschil tussen Tijmen de Saijer en Floris van Vianen in 1644 over het pastoraat van met name Eemnes, eveneens behandeld in hoofdstuk II. Een ander voorbeeld van het laatste biedt hoofdstuk III, waar blijkt hoe de seculieren Ingels en Loeff ruzieden over de grensgebieden tussen hun beider woonplaatsen, Ankeveen en Weesp.

In het nu volgende wórden de diverse gevonden documenten in chronologische volgorde weergegeven. De latijnse teksten zijn ontcijferd en vertaald door schrijver dezes, die dus verantwoordelijk is voor eventuele overschrijf- en vertaalfouten.

6

-ocr page 9-

I. De strijd om het pastoraat van Weesp en omstreken

Sinds 1615 werkte in Weesp de Amsterdammer Hendrik Ebben als pastoor Op 10 juli 1631 ® was hij ook pastoor in Amsterdam geworden en kreeg hij de stadswijk te bedienen waarin de pasgebouwde Wester-kerk stond, tot zijn overlijden in 1657. In 1637 werd hij van zijn pastoraat te Weesp ontslagen. Aanleiding voor zijn ontslag te Weesp was, dat het stadsbestuur Ebben had quot;gebannenquot;, dat wil zeggen, dat de toegang tot de stad hem was ontzegd. Deze ban had te maken met zeer ernstige klachten van 34 katholieke Weespenaren, die een verzoekschrift hadden opgesteld aan de internuntius te Brussel, Ricardo Paolo Stravio. Dit verzoekschrift, op 1 november 1634 in het Nederlands opgesteld, is in een (op 2 december te Brussel vervaardigde) latijnse vertaling bewaard gebleven ‘. De namen van de 34 zijn aan deze vertaling helaas niet meer toegevoegd. Zij schrijven dat er in Weesp, ondanks de kleinheid van de stad en de invloed van de Reformatie, steeds heel wat aanzienlijke personen gewoond hebben die de katholieke religie beleden en openbare ambten hebben kunnen bekleden. Maar de meesten van hen waren toch bang om geestelijken te herbergen of samenkomsten in hun huizen te organiseren.

Er was echter één uitzondering: Meester Joannes Noordinghen, destijds chirurg(ijn) van de stad, die zelf en na zijn overlijden zijn weduwe en kinderen, geestelijken ontving en godsdienstoefeningen in zijn huis liet houden. Eén zoon en twee dochters hadden een kerkelijke status gekregen (de zoon was priester geworden en de dochters quot;geestelijke dochtersquot; of quot;klopjesquot;). Sinds ongeveer 19 jaar nu kwam meester Hendrik Ebben als priester in het huis van Joannes Noordinghen. Al kort na zijn komst had hij aan de Weespse katholieken gevraagd om zijn kandidatuur als pastoor te ondersteunen, maar deze hadden dat geweigerd omdat er nog een oude pastoor in Utrecht woonde die officieel voor Weesp was aangesteld [Adriaen van Oirschot? Ebben moest hierin berusten, maar bleef de katholieken over deze kwestie lastig vallen. En er viel over Ebben nog veel meer te klagen. Zijn zedelijk leven was geenszins in orde: hij zat achter vrouwen aan. Tussen regulieren en seculieren zaaide hij tweedracht. In zijn preken was hij zo fel antiprotestant dat de katholieken vreesden voor repressailles van de kant van de overheid. Anderzijds was zijn verkondiging zo aanstootgevend dat minstens één persoon protestant geworden was. Men had aan de apostolische vicaris, Rovenius, geschreven, maar deze had op 8 augus-

7

-ocr page 10-

tus 1634 alleen maar bevestigd dat Ebben pastoor van Weesp was, en dat ondanks het feit dat hij ook te Amsterdam verplichtingen had. Marius, de vicaris van het bisdom Haarlem, had al aanbevolen dat Ebben Weesp zou opgeven. Maar Ebben had de bevestiging van zijn volmacht door Rovenius aangegrepen om juist vaker naar Weesp te komen, tweedracht te zaaien, en zich weer zedelijk te misdragen. Heel wat katholieken vonden dat hij wegmoest, omdat er een conflict met het stadsbestuur dreigde en afval onder de katholieken. Bovendien was het toch onredelijk om een pastoor te moeten onderhouden die in Amsterdam woonde en die op de grote feestdagen nooit verscheen, maar die acht of meer dagen eerder al kwam, quot;alleen om onze geldbuidel leeg te maken, niet om zielzorg te bedrijvenquot;. Bovendien was hij afgunstig op vrome en vreedzame priesters zoals de Jezuïetenpater Nicolaas Loenen, die niet alleen in Weesp geboren was maar ook van het stadsbestuur vergunning had om de priesterlijke bediening vrijelijk uit te oefenen, zo vaak hij naar Weesp kwam om zijn vrienden te bezoeken en zijn particuliere aangelegenheden te behartigen. Ebben echter sprak altijd met minachting over de regulieren. Hij was kennelijk bang dat Loenen zich in Weesp als pastoor zou vestigen, want hij rustte niet totdat hij de apostolische vicaris had voorgeschreven dat niemand in Weesp mocht preken, zelfs niet op doortocht, tenzij met toestemming van hemzelf. Daarna stelde hij alles in het werk om pater Loenen, die toch bekend stond als een rustig en vredelievend mens, iemand van goede levenswandel, die al een paar afvalligen had weten te bekeren, de stad Weesp uit te krijgen.

De apostolische vicaris, Philippus Rovenius, had volgens de schrijvers aangegeven dat hij bereid was Ebben uit Weesp te verwijderen, als de Weespenaren in zijn plaats maar geen Jezuïet zouden binnenhalen. Het leek wel alsof het protestantse stadsbestuur Weespse katholieken beter gezind was dan de eigen kerkelijke overheid. Het was onbegrijpelijk waarom zo'n vroom en rechtschapen mens, wiens familieleden tot de notabelen van de stad behoorden, de Weespse katholieken niet even goed en beter zou kunnen pastoreren als Ebben. De apostolische vicaris had twee andere priesters voorgesteld die het pastoraat zouden kunnen ovememen, maar die leken toch minder geschikt en gekwalificeerd vóór deze taak. De apostolisch vicaris was er kennelijk alleen maar op uit om de regulieren buitenspel te zetten, ook al leidde dat tot regelrechte pastorale rampen. Om al deze redenen verzochten de 34 klagers dat de Brusselse internuntius de zaak ter hand zou nemen en Loenen in plaats van Ebben aan te stellen, eventueel allereerst per modum provisio-nis, bij wijze van een voorlopige maatregel.

8

-ocr page 11-

Op 9 december 1634 schreef internuntius Stravio aan de kardinaal-staatssecretaris Barberini dat hij vanwege quot;de schandalige levenswandelquot; van Ebben, bij wijze van voorlopige maatregel, Nicolaas Loenen voor Weesp had aangesteld •. Op 11 maart van het volgende jaar schreef Rovenius een brief naar Stravio waarin ook de zaak Weesp ter sprake kwam. Hij was het geenszins met de gang van zaken eens. Stravio van zijn kant verdedigde zijn beslissing in een brief die hij twee weken later naar Rome stuurde. Dat de 34 Weespse klagers gelijk hadden, bleek volgens hem wel uit de afloop van de zaak: korte tijd na hun brief werd Ebben door het stadsbestuur uit Weesp gebannen, quot;en wel niet vanwege het geloof, maar vanwege schanddadenquot; ’.

In de ontslagbrief van Ebben (document 1, hieronder) zegt Rovenius niet uitdrukkelijk, maar impliceert, dat er moeilijkheden in Weesp waren: de eendracht moet worden hersteld en er wordt een ter plaatse wonende pastoor aangesteld, die door Ebben moet worden ingewerkt. Deze nieuwe pastoor is de Weesper Arent Loeff die bij zijn overlijden in 1656 34 jaar pastoor in Weesp heet te zijn geweest “. Hooft meldt zijn registratie: quot;Arent Loef, woonende binnen der stadt, ende burghers zoon aldaer, hebbende zijnen naem als priester aengegeven, den 21en Martij a. 1622quot; quot;. Hij was dus al geruime tijd in Weesp werkzaam als assistent van Ebben voor hij zelf de leiding kreeg. En er was ook een tweede seculiere geestelijke pastoor in Weesp: Aegidius de Ridder van Groenestein, die later pastoor werd bij de Tolsteegpoort in Utrecht, waar hij in 1658 overleed “. De Ridder kwam pas rond 1637 naar Weesp (vgl. wat hij zelf zegt in document 8, hieronder). In 1638 bericht Rovenius dat er een derde man was geweest die Nicolaas van Noordin-gen heette. Dit was de door de 34 Weespenaren genoemde priesterzoon van Joannes van Noordingen. Hooft vermeldt in 1635 quot;Claes Janszoon Noordingen, woonende binnen Weesp, burghers zoon aldaer, ende hebbende zijnen naem bekent gemaekt voor priester, den 6en Novemb. a. 1624quot; ”. Als Rovenius in 1631 aan Isabella, de gouvernante van de Nederlanden te Brussel, meldt dat er quot;te Weesp drie seculiere priesters werken die ook het naburige Naarden en Muiden bedienen. Er zijn ongeveer 2000 communicantenquot; ”, en in zijn missieverslag aan Rome in 1635 dat er quot;te Weesp naast de door ons aangestelde pastoor twee seculiere priesters werken, die ook de naburige Muidenaren en Naar-ders verzorgen; zij hebben omstreeks 3000 communicantenquot; dan doelt hij dus op Ebben, Loeff en Noordingen. De laatste stierf echter al op 16 september 1636. Het necrologium van Haarlem geeft aan, dat hij te Leuven had gestudeerd

9

-ocr page 12-

Achtergrond van de brief van de 34 Weespenaren en de verwoede acties van Rovenius en Ebben vormen de problemen met reguliere geestelijken (met name Jezuïeten) die zich van tijd tot tijd in Weesp ophielden, en met name de hieronder nog meermaals te noemen pater Loenen. Deze Weesper was wel correct bij de overheid geregistreerd, zoals Hooft meldt: quot;Claes Doedeszoon Loenen, woonende binnen Weesp, burghers zoon aldaer, hebbende zijnen naem bekent gemaekt als priester, den 19en Octob. a. 1629quot;

In zijn missieverslag van 1638 aan Rome beschrijft Rovenius Loenen en zijn confraters echter als indringers, die zonder zijn toestemming het pastoraat uitoefenen. Over de voorlopige aanstelling van Loenen door Stravio zegt hij geen woord. Ebben is, aldus Rovenius, door de stadsregering uit Weesp was gebannen en dat had alles te maken met de moeilijkheden met de regulieren: quot;Toen de stad was beroofd van de oogst, omdat haar pastoor, de eerwaarde heer Hendrik Ebben, licentiaat in de theologie, in ballingschap was gezonden, en zijn twee assistenten Jacob [sic!] Loeff en Nicolaas van Noordingen, kandidaat in de theologie, voor haar waren overgebleven, lag zij open voor het binnenvallen van religieuzen, zowel van de Sociëteit van Jezus als van de orde van Sint-Dominicus, die echter onderling en met de genoemde assistenten lange tijd en op verschillende wijzen over dit gebied twistten, zelfs tot aanstoot en tot ondergang van enkelenquot; [bedoeld wordt dat sommige gelovigen protestant werden] quot;onder volledige verwerping van het gezag van de apostolische vicaris om deze zaak in orde te brengen. Zo is het gekomen, dat er zelfs onder overigens ijverige katholieken een grote weerzin wortel heeft geschoten tegen hen die, hoewel begiftigd met grote geleerdheid en ijver, door dezelfde vicaris voor die oogst worden aangewezen en gezonden. Vanwege deze onaangenaamheden is uiteindelijk de eerwaarde en adellijke heer Aegidius de Ridder van Grundesteyn aangesteld, om met de overgebleven assistent de heer Loeff vrucht voort te brengen in groot geduld. Zij nemen ook de zorg en het werk op zich van de twee naburige steden Muiden en Naarden, met enkele dorpen, die zij vanwege het kleine getal der katholieken gemakkelijk kunnen bedienenquot;

10

-ocr page 13-

1. Hendrik Ebben treedt af als pastoor van Weesp, 4 juli 1637

Met deze acte van de apostolische vicaris Philippus Rovenius wordt Hendrik Ebben, pastoor te Amsterdam, gedeeltelijk ontslagen van zijn pastorale taken in Weesp en omgeving.

Tekst

Copia.

Cum R[everen]dus D[omi]nus M[agister] Henricus Ebbius per complu-res annos curam pastoralem oppidi Wesopiam amp;nbsp;adiacentium locorum gesserit amp;nbsp;laudabiliter eo munere fuerit perfunctus, nunc vero maiori cura impeditus amp;nbsp;ob alias causas ipsum iuste moventes, Wesopianam curam pure et simpliciter in manus nostras resignare se veile declarave-rit. Nos eiusmodi resignatione[m] acceptandam duximus, amp;nbsp;loco illi per alium sacerdotem providimus. Censuimus tarnen ob certas rationes amp;nbsp;ad commodius ac suavius inducendos parochianos, non expedire ut statim operam suam omnino subtrahat vicinis locis, sed requisi vimus ac rogavimus ut ad tempus aliquod nobis bene placitum Muijdae amp;nbsp;in vicinis Wesopiae locis laboret ac ipsos Wesopianos suam operam requi-rentes iuvet. Ad quod ei facultatem concedimus per praesentes, ut ita constitutum a nobis Wesopiae sacerdotem fidelibus magis commendet, et pro Concordia instauranda laboret. In fidem praemissorum hasce literas manu nostra subnotavimus amp;nbsp;ipsum R[everen]dum D[ominum] Henricum Ebbium ut simul subsignet induximus. Actum in loco resi-dentiae nostrae, die 4 Julij A[nno] 1637. Erat signatum: Philippus Archiep[iscopu]s Philippen[sis], Vic[arius] Ap[osto]lic[us]. Henricus Ebbius. Concordat cum principali de verbo ad verbum quod attestor Godefridus à Moock Can[oni]cus amp;nbsp;praefati Ill[ustrissi]mi D[omi]ni Secret[arius].

Vertaling:

Kopie.

Omdat de eerwaarde heer Meester Hendrik Ebben gedurende zeer vele jaren de pastorale zorg van de stad Weesp en de erbijliggende plaatsen heeft gedragen en zich op lofwaardige wijze van deze taak gekweten heeft, maar hij nu door een grote [pastorale] zorg is verhinderd, en vanwege andere oorzaken die hem terecht bewegen, heeft hij verklaard de zorg voor Weesp zuiver en eenvoudig te willen teruggeven in onze handen. Wij hebben gemeend een dergelijke ontslagaanvrage te moeten accepteren en wij hebben voor die plaats [Weesp] voorzien middels een

n

-ocr page 14-

andere priester, naaar wij hebben om bepaalde redenen en om de parochianen gemakkelijker en op mildere wijze te laten wennen, toch geoordeeld dat het niet goed zou zijn dat hij met onmiddellijke ingang zijn werkzaamheid volledig zou onttrekken aan de naburige plaatsen, maar wij hebben verzocht en gevraagd dat hij voor enige tijd naar ons goeddunken te Muiden en in de naburige plaatsen bij Weesp zou werken, en dat hij die Weespenaren die zijn werkzaamheid verlangen, zou bijstaan. Hiertoe geven wij hem volmacht door middel van deze [acte], om aldus door ons aangesteld de priester te Weesp verder aan te bevelen bij de gelovigen en te werken voor het herstel van de eendracht. Ter bekrachtiging van het voorgaande hebben wij deze acte eigenhandig ondertekend, en wij hebben de eerwaarde heer Hendrik Ebben zelf verzocht om tegelijk te ondertekenen.

Gedaan in onze woonplaats, op 4 juli 1637. Was getekend: Philippus, Aartsbisschop van Philippi, Apostolisch Vicaris. Henricus Ebbius. Stemt woord voor woord overeen met het origineel, hetgeen ik betuig: Godefridus à Moock, kanunnik en secretaris van de voomoemde doorluchtige heer.

2. Regeling voor de locaties van de kerkdiensten in Weesp, 10 juni 1638 “.

Onder pastoor Arent Loe ff, eerst assistent en daarna opvolger van Hendrik Ebben, werd via de bemiddeling van de U trech tse pastoor Hend rik van der S teen (quot;Steeniusquot;) door Rovenius een regeling getroffen waarbij bepaald werd dat de katholieken van Weesp beurtelings zouden kerken op een aantal vastgestelde adressen, en met name weer bij de familie Hoordingen. Vaste schuilkerken waren er in deze tijd nog weinig. Met het “indifferent kerkenquot; in Weesp zal gedoeld zijn op kerkelijke bijeenkomsten onder leiding van reguliere geestelijken. Door vast te stellen op welke adressen de door Rovenius aangestelde pastoor en zijn collega's kerk zouden mogen houden, hoopte de apostolische vicaris een grond te krijgen waarop hij paters die op eigen houtje op een ander adres kerk hielden van quot;inobediëntiequot; kon beschuldigen. Hun quot;wettige zendingquot; konden zij namelijk alleen van hem krijgen. In de praktijk trokken de regulieren zich echter weinig of niets van de apostolische vicaris aan.

Gehoort hebbende het rapport van onse gemachtichde Mr. Henricus Steenius, Licentiaet in den Rechten, in de kerckelicke saecke tot Wesop aengaen[de] het indifferent kercken aldaer, tot welcken eijnde wij speciale brieven gegeven hebben den E.H. Mr. Arent Loeff, nochtans

12

-ocr page 15-

luttel vruchten gedaen hebben[de], soo wast dat onsen gemachtichden voom[oem]t op H. Sacraments dach lestleden nae het Loff en[de] sermoen geconvoceert hadde den voomfoemde] Mr. Arent Loeft, nef-fens die drie Provisoirs der kercke voorseijt, proponerende (omme de voorscreven kerckinge te avanceren) dat de selve bij buerten soude omgaen in de huijsen daer men gewoen was te kercken. Waer op Mr. Arent Loeft voom[oem]t andtwoerde dat sommigen somwijlen de buerten voorscreven niet te pas en souden komen. Waer tegens Gijsbert Lamberts oudtborgerm[eeste]r replicerende seijde, dat sulcke ongelee-gen buerten, voor die reijs, den naestvolgenfde] soude aennemen. Ondertusschen ons mede relaterende dat Mr. Henrick Noordingen gepresenteert hadde, dat allen ongelegen buerten der andere huijsen in sijn huijs souden geleijdt worden, booven sijn ordinaris buerte, versoecken[de] hij er op onse dispositie ende ordinantie.

Accepteren[de] voor eerst die presentatie in voegen bij Mr. Henrick voom[oem]t gedaen, ordineren [wij] dat die kerckinge tot Wesop bij buerten sal geschieden in de huijsen die daer toe gebruijckt worden, ende alle ongeleegen buerten sullen geleijdt worden ten huijse van Mr. Henrick voorn[oem]t, volgens sijne gedane presentatie, ende den Priester wiens buerte wesen sal op Sonnen ofte Heijlichdach binnen Wesop vergaderinge te houden, en sal de selve niet moogen doen dan alleen int huijs dat de voorscreven buerte wesen ofte vallen sal, op poene van Inobedientie. Ende in gevalle daer twee ofte meer Priesters waren binnen Wesop op Sonnen ofte Heijlich dach (doch wettelick gesonden) [dan] sullen [die] kercken, daer, en soo[als], die ordinaris priester met die Provisoirs aldaer vergadert te rade bevynden sullen te behoren. Ende op dat fgene voors[creven] staet ter effecte gebrocht mach worden, ordineren [wij] die Provisoirs der kercke voors[creven] dat sij luijden binnen acht dagen nae kennisse deses letten sullen op het getall der huijsingen daer de voorscreven buerten sullen vallen, ende bij lotinge ofte andersyns in ordine op seeckere lijst stellen ten eijnde [dat] men sal kunnen weeten wie de eerste en[de] naevolgende buerten sullen hebben. Ende dit alles ghoet gevonden hebbende bij provisie, hebben Pselve met onsen naem ondertekent. Actum den 10. Junij Anno D[omini] 1638. Philippus Archiep[iscopu]s Philippen[sis] Vic[arius] Ap[osto]lic[us].

13

-ocr page 16-

3. De overste der Jezuïeten aan de nuntius te Keulen, 1641 «.

De hollandse seculiere geestelijkheid onder leiding van de apostolische vicaris Rovenius, kreeg in deze jaren hooglopende conflicten met de jezuïeten over het pastoraat van staties in met name Enkhuizen, Vianen, Schoonhoven, Naarden, Weesp en Arnhem. Tussen de diverse documenten over deze zaak bevindt zich een brief van de overste der Jezuïeten die zijn insie erop weergeeft, gericht aan de nuntius te Keulen, in deze jaren de vertegenwoordiger van het romeinse gezag die geschillen moest beslechten. In de brief wordt de situatie van onder andere Naarden en Weesp besproken. Te Naarden is pater Godfried Franken de enige priester ter plaatse; de overste verzoekt om hem zijn werk te laten voortzetten. De vraag waar het om draaide was, of Naarden inderdaad pastoraal verwaarloosd was, of dat het pastoraat van buitenaf afdoende genoemd kon worden. Voor Weesp kon het eerste in ieder geval niet worden beweerd, want daar woonden twee seculiere geestelijken (de pastoors Arent Loeff en Aegidius de Ridder, zie boven). Maar de overste grijpt de voorlopige maatregel van internuntius Stravio van 1634 aan om een lid van zijn orde in Weesp te krijgen. Pater Loenen wordt niet met name genoemd, maar de periode van quot;zes of zeven jaarquot; slaat natuurlijk op de tijd die verlopen is sinds diens voorlopige aanstelling door Stravio en het schrijven van deze brief. In enigszins vage termen suggereert de overste dat er een Jezuïet in Weesp woont of gewoond heeß — en dat deze er (weer) pastoraal zou moeten gaan werken, omdat de Jezuïet anders quot;als het ware verminktquot; zou zijn in zijn taken.

Inleiding van de briefen het gedeelte van de tekst over Weesp:

Tekst:

Ill[ustrissi]me ac R[everendissi]me D[omi]ne,

Supplicat humillime Superior Missionis Hollandiae Soc[ietatis] Jesu ut Ill[ustrissi]ma v[estra] g[ratia] declarare dignetur auditis iam utriusq[ue] partibus... (Viana, Schoonhovia, Narda...)

Wesopia

Cum ex ordinatione R[everendissi]mi Richardi Pauli Stravij turn pro-nuntij Bruxellensis, iam ab annis quinq[ue] vel sex sacerdos unus de Soc[ieta]te lesu Wesopij in Hollandia resederit et ibidem magna omnium aedificatione munia Soc[ieta]tis exercuerit, humillime supplicat lll[ustrissi]mae V[estr]ae G(rati]ae Superior Missionis Hollandicae Soc(ieta]tis lesu ut eadem resumere pacifice possit, praesertim cum supradicta R[everendissi]mi Stravij ordinatio nunquam fuerit legitime

14

-ocr page 17-

revocata. Et quia in illis partibus Soc[ieta]tis munia sine functione pastoralium quasi mutila sunt, possit etiam pastoralia exercere.

Vertaling:

Doorluchtige en hoogeerwaarde heer,

De overste van de Hollandse missie van de Sociëteit van Jezus verzoekt nederig dat uwe doorluchtige genade zich, na beide partijen gehoord te hebben, verwaardige te verklaren dat... (Vianen, Schoonhoven, Naarden...)

Weesp

Aangezien op grond van de aanstelling door de hoogeerwaarde Ricardo Stravio, destijds pronuntius te Brussel, al vijf of zes jaar geleden een priester van de Sociëteit van Jezus te Weesp in Holland is gaan wonen en daar tot grote stichting van allen de opgaven van de Sociëteit heeft uitgeoefend, verzoekt de overste van de hollandse missie van de Sociëteit van Jezus uwe doorluchtige genade ootmoedig dat hij deze [taken] op vreedzame wijze weer kan hernemen, vooral daar de bovengenoemde aanstelling door de hoogeerwaarde Stravio nooit op wettige wijze is herroepen. En omdat in dit gebied [Weesp] de opgaven van de Sociëteit zonder de uitoefening der pastorale taken als het ware verminkt zijn, kan hij de pastorale taken [maar beter] ook uitoefenen.

4. Hendrik Ebben aan de coadjutor De la Torre, 30 maart 1642 “.

Als pastoor met de grootste anciënniteit in de regio Weesp-Muiden-Naarden schrijft Hendrik Ebben mede namens de pastoors Berthold Ingels en Arent Loeff naar Henricus van Ouezande, achter welke schuilnaam de coadjutor (en latere opvolger) van Rovenius, jacobus de la Torre schuilgaat. Hij stuurt hem een door de vicaris van Haarlem (de pas toor van het Amsterdamse Begijnhof, Leonardas Marius) opgestelde lijst van plaatsen waar pater Godfried Franken is opgetreden. Ook beklaagt hij zich over het bezeten gedrag van deze pater, die zich van de nederlandse kerkelijke overheid niets aantrekt. Toen Franken echter een keer bij Ebben op bezoek was, zo meldt de laatste, was Franken heel vriendelijk en quasi-behulpzaam, maar Ebben had hem loel door. Franken had gezegd dat het niet nodig was dat Ebben het pastorale werk van Muiden en omstreken helemaal alleen deed, maar Ebben zei dat het voor de rust onder het kerkvolk beter was als hij het wel alleen deed.

15

-ocr page 18-

Pater Godfried Franken luas in 1593 te Den Bosch geboren. Hij werkte van 1641-1643 in Naarden, ging daarna als missionaris naar Zweden en Denemarken en tenslotte naar Nieuw-Guinea, waar hij in 1654 stierf^.

Interessant is ook de wijze waarop Ebben eerder in de brief formeel vriendelijk maar (als wij het tenminste goed lezen) met een ondertoon van wantrouioen De la Torre aanspreekt. Hij is kennelijk niet helemaal zeker of De la Torre niet teveel geneigd is om concessies te doen aan de regulieren. Ebbens wantrouioen roos gegrond: toen De la Torre (in 1646) apostolisch xncaris was geworden, deed hij in een geheime overeenkomst (in 1652) diverse concessies aan de Jezuïeten. Over deze onderhandse afspraken was de seculiere geestelijkheid in Nederland furieus.

Wij hebben alleen de tekst van de brief van Ebben gevonden; de bijlagen (van Marius, Ingels en Loeff) waren er niet bij.

Tekst:

[Geadresseerd:]

Amplissimo et perillustri D[omino] Henrico Ouezande.

Amplissime et perillustris[sime] D[omi]ne,

Mitto Amplitud[ini] v[estlrae scriptum quo Amp[lissimus] Vic[arius] HarUemensis] dignatus est sta turn et locor[um] et labor [urn] eorum locor[um] aperire, quae p[ate]r Franckenius conatur possidere et quasi derelicta etdeserta curare. Cui addunt R[everendi] domini Licent[iatus] Ingei, R[everendus] D[omi]nus Louffius suas declaratio[n]es et supplices peti[ti]o[n]es pro defensio[n]e locor(um] quietos et laborum suorum pacifico profectu. Voluerunt Rleverendi] Dfomini] a me perillustra[m] D[omi]n[ation]em perscribi, quibus et meas addo ratio[n]es et informatio[nles, quibus Amplitudo V[est]ra penitius informata digna-bitur remedium et tutamen adversus zelum hujus extraneï, ne dicam non sanum factus, adferre. Mirabitur forte Amplitudo v[est]ra procrastina[ti]o[n]e[m] hujus script! vel tardam missio[n]e[m]. Causam dédit confidenda qua[m] de personae vestrae Amplissimae prudentia et consilio apud me habeo, nimirum p[a]lam me certum feci, Amplitud[inem] Vestram nihil in hac causâ contra labores nostros et pacem locorum constitutura[m], nee potui mihi satisfacere nisi plenius tota causa mihi constaret. A paucis diebus rem coepi percognoscere. Nimirum hic p[atelr persuadet ho[min]ibus: se habere potestatem ab ipso papa, sibi no[n] opus e[ss]e alia potestate, non subjectum alijs superioribus, se veile gratis ho[min]ibus servire, se no[n] curare pericu-la, nee carceres, nee mortem.

Hujusmodi modis fascinat simplicior[um] animos et distrahit affectus probor[um] catholicorfum]. Facile ipsi concedendus est hïc inordinatus

16

-ocr page 19-

zelus, imo furor. Audio u[t] et alibi hunc furiosum modum agendi et cum magnâ turbatio[n]e ab ipso practicatum. Indiscretio haec et inordi-natio pla]lam ho[min]e[m] transversum agit

Sed aliter se apud me habuit (videtur mihi nec[ess]arium ut referam), modeste sc[ilic]et et in speciem amicabiliter offerebat operam suam pro agris meis Muydanis et condo[n]es dieb[us] datis et festis. Respx)ndi primum, no[n J e[ss]e necfesslarium propter fideles labores R[everendi] D[omini] Louffij, secundum no[n] po[ss]e ob pericula fieri. Addidi, ne aliquid sine me et sine meo consensu agerit. Putabat ipse no[n] e[ss]e opus tonfo molimine (verba ipsa refero). Regessi, imo opus e[ss]e ut tranquillitas in populo po[ss]e perseverare. H[alec videbunt[u]r necfesslaria, Amp[lissimo] Dlomijno quae adicere[m] duobus subs-criptis. Expecto ab Ampli[ssima] Vestrâ D[omiln[ation]e, et praedicti RIeverendil D[omi]ni quibus tuto et quiete labores suos pos[s]int [a]n[im]abus fidelium impendere. Salutat f[rate]r pictor(?) Ampilitudinem] Vestralm] officiose, itide[m] R[everendus] D[omi]nus f[rate]r Egbertus. Amplitud[inis] Vestrae servus H. Ebbius, 30 Martij 1642.

Vertaling:

[Geadresseerd:] Aan de hoogeerwaarde en doorluchtige heer Henrik Ouezande.

Hoogeerwaarde en doorluchtige heer,

Ik zend uwe hoogwaardigheid een geschrift waarin de hoogeerwaarde vicaris van Haarlem zich verwaardigd heeft de toestand der plaatsen en van het werk van deze plaatsen te onthullen, die pater Franken in bezit poogt te nemen en te verzorgen, alsof ze verwaarloosd en verlaten waren. Hieraan voegen de eerwaarde heren licentiaat Ingei en de eerwaarde heer Loeff hun verklaringen en vertrouwensvolle smeekbeden aan toe voor de verdediging der plaatsen en voor het vreedzame resultaat van hun werk. De eerwaarde heren wensten dat ik het doorluchtige heerschap zou schrijven, aan welk schrijven ik ook mijn overwegingen en inlichtingen toevoeg, waarmee uwe hoogwaardigheid grondiger geïnformeerd, zich moge verwaardigen een genees- en afweermiddel tegen de ijver van deze vreemdeling, om niet te zeggen waanzinnige, aan te brengen. Misschien verbaast uwe hoogwaardigheid zich over het uitblijven of de late verzending van dit geschrift. De aanleiding hiervoor is het vertrouwen dat ik heb in het inzicht en overleg van uw hoogeerwaarde persoon; ik heb me er namelijk duidelijk van vergewist dat uwe hoogwaardigheid in deze zaak niets wat in strijd met ons werk en de vrede van onze plaatsen is, zou regelen, en ik

17

-ocr page 20-

kon hier onvoldoende zekerheid over hebben tenzij de hele aangelegenheid mij volledig duidelijk was. Een paar dagen geleden begon ik de zaak door te krijgen. Deze pater overtuigt de mensen namelijk dat hij volmacht van de paus zelf heeft, dat hij geen andere volmacht nodig heeft, dat hij niet onderworpen is aan andere oversten, dat hij de mensen voor niets wil dienen, dat hij niet geeft om gevaren, gevangenschap of dood.

Op dit soort manieren betovert hij de zielen der eenvoudigen en doet hij de liefde van goede katholieken in twijfel geraken. We kunnen gemakkelijk vaststellen dat het bij hem hier gaat om ongeordende ijver, ja bezetenheid. Ik hoor dat hij ook elders dit bezeten optreden met veel misbaar praktiseert. Dit gebrek aan onderscheiding en geordendheid heeft de man duidelijk op het verkeerde pad gebracht.

Maar toen hij bij mij op bezoek was gedroeg hij zich anders (het lijkt mij nodig om dit te vertellen), dat wil zeggen gematigd en ogenschijnlijk vriendelijk bood hij zijn diensten aan voor mijn Muidense streken, en preken op gegeven dagen en feesten. Ik heb ten eerste geantwoord dat het niet nodig was vanwege het trouwe werk van de eerwaarde heer Loeff, en ten tweede dat het niet kan vanwege het gevaar. Ik heb hieraan toegevoegd dat hij niets zonder mij en zonder mijn toestemming moest ondernemen. Hij zelf dacht dat quot;zulk een grote inspanningquot; niet nodig was (ik geef zijn eigen woorden weer), ik stelde daar tegenover dat het juist nodig was dat de rust onder het volk zou kunnen voortduren.

Het leek noodzakelijk om deze dingen voor de hoogeerwaarde heer aan de twee navolgende geschriften toe te voegen. Ik en de voomoemde eerwaarde heren verwacht van het hoogeerwaard heerschap [maatregelen] waardoor zij zich op veilige en rustige wijze kunnen wijden aan hun werk voor de zielen der gelovigen. Broeder schilder!?) groet uwe hoogwaardigheid beleefd, eveneens de eerwaarde heer broeder Egbert. Uwer hoogwaardigheid dienaar H. Ebben, 30 maart 1642.

18

-ocr page 21-

In een officiële verklaring leggen de beide ordinarissen van Weesp vast, dat de Jezuïeten door hun onvoorzichtige optreden de quot;rustquot; in Weesp en omstreken verstoren: loaar de pastoors 's nachts of 's morgens vroeg heimelijk dienst doen, geven de paters aanstoot door dat bij klaarlichte dag te doen. Ook Jacobus de la Torre, de coadjutor van Rovenius, en de belangrijke Utrechtse pastoor Joannes Putcamer ondertekenen de verklaring.

Tekst

Anno millesimo sexcentesimo quadragesimo secundo, die prima mensis Maij, comparuerunt coram me Notario Apostolico et testibus infras-criptis, R[everen]di Admod[um] D[omi]ni Amoldus Louffius et Aegidius de Ridder, Ordinarij urbis Wesopianae, simul etiam praecipui aliquot cives Catholic! eiudem loci, ac deposuerunt, quod divers! e Societate Jesu Patres contra communem ordinem, turn in urbe, turn in suburbijs diversas instituerunt congregationes catholicas, quibus tran-quillitatem ordinariorum, et pacem tarn civium quam rusticorum simul etiam iurisdictionem invadere conati sunt, non attendentes difficultates et pericula inde exoritura. Maxime cum ijdem praedicti D[omini] Ordinarij, amantes bonum gregis concrediti, et caventes luporum incursio-nem ob pericula vel ipsa nocte vel summo mane conventus, Patres vero Societatis ipso die spectantibus adversarijs suos instituant. Unde prae-nominati Ordinarij et cives humillime supplicant, quatenus per aucto-ritatem Superiorum, haec eorum audacia compescatur, ne proprio motu et zelo indiscrete acti communitatem perturbare pergant. Actum Wesopij anno mense et die suprapositis.

Amoldus Louffius nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aegidius de Ridder

Attestor ego Jacobus de Turri nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Johannes Putkamerus

S.T.L.

similiter attestor.

Christianus de Feyter, Notarius Apfostojlicus.

19

-ocr page 22-

Vertaling:

In het jaar duizend zeshonderd tweeënveertig, op de eerste dag van de maand mei, verschenen voor mij, de apostolische secretaris en voor de onderschreven getuigen, de zeereerwaarde heren Arent Loeff en Aegidius de Ridder, ordinarissen van de stad Weesp, en tevens een aantal aanzienlijke katholieke burgers van dezelfde plaats. Zij verklaarden, dat verschillende paters van de Sociëteit van Jezus, in strijd met de gemene orde, zowel in de stad als in de omstreken ervan, katholieke samenkomsten hebben belegd, waardoor zij de gerustheid van de ordinarissen, de vrede van zowel de burgers als de boeren en tevens de jurisdictie, hebben gepoogd aan te vallen, door geen acht te slaan op de moeilijkheden en gevaren die daaruit zouden voortkomen, vooral aangezien dezelfde voomoemde heren ordinarissen, uit liefde voor het welzijn van de [hun] toevertrouwde kudde, en wakend voor de aanvaUlen] der wolven », vanwege de gevaren hetzij midden in de nachts of zeer vroeg in de morgen de bijeenkomsten hielden, maar de paters van de Sociëteit midden overdag, terwijl de tegenstanders toekijken. Daarom verzoeken de voornoemde ordinarissen en burgers nederig, dat door het gezag van de oversten deze driestheid van hen wordt beteugeld, opdat zij niet doorgaan uit eigener beweging en in onder-scheidsloze ijver de gemeenschap te verstoren.

Gedaan te Weesp in het jaar, de maand en op de dag als voorschreven. Arent Loeff, Aegidius de Ridder. Ik betuig dit: Jacobus de la Torre. Ik betuig dit eveneens: Johannes Putkamer, licentiaat in de theologie. Christiaan de Feyter, apostolisch secretaris.

6. Brief van pastoor Arent Loeff en anderen

over pater Franken, 13 juni 1642 ».

Pastoor Arent Loeff en een aantal parochianen verklaren dat pater Franken en een ordegenoot met Kerstmis en in de Vastentijd naar Weesp en de pastoraats-plaats Het Vervallen Slot zijn gekomen en er gepreekt hebben en de sacramenten hebben bediend. Daardoor is zo'n opschudding ontstaan, dat de Weespse pastoors zelf alleen nog maar 's nachts of's morgens vroeg dienst kunnen doen. Bij de namen der ondertekenaars valt die van Jan Vechtersz van Oosthuijsen op. Al in 1629 wordt door Hooft quot;nbsp;een Jan Vechterz vermeld die in Ankeveen ivoont en getrouwd is met een zuster van Jan Ingels, de vader van pastoor Berthold Ingels van Ankeveen In het Haarlems necrologium wordt op 20-5-1687 het overlijden gemeld van Joannes Vechterse, baccalaureus in de theologie, die (dan) pastoor in de Hes is. Zou dit nog dezelfde kunnen zijn? Werd hij wellicht als weduwnaar priester?

20

-ocr page 23-

Alsoo naer eenighe maenden herwärts tot Weesp gekoomen sijn enighe van die Sociëteijt Jesu, teweeten eenen p. Francenius met noch eenen anderen, diewelcke eenighe vergaederingh hebben aengeleijt (sonder kennis nochtans van twee priesters die de selfde stadt sijn bedienende in den naeme van sijn hoochwaerden Philippus Rovenius), gelijck gesciet is in den Jaere eenenveertigh in die kersdaeghjen], vier daegh[en] lanck gepreect ende die Sacramenten uutgedeijlt, twelck nochtans is streckende tegen die gemeene ruste onser staede, waer door onse vrijheijt wort benoomen, ende te vooren bij daege hebben connen arbeijden, nu ter contrarie bij nacht ofte smorgens vroegh moeten onse Godtsdienst doen. Aldus gedaen binnen Weesp den 13 Junij Anno 1642. Noch heeft geprect aent Vervallen Slot. Item donderdaegs in die Vasten, ende die eerste sonnendag in die Vasten.

Jan Vechters nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bij mijn A.L.

van Oosthuijsen.

Claes Herrigen, out gastemeester, hic interfuit concioni [= hij is bij een preek aanwezig geweest.]

Advocatujs] Gijsbert Berensz: ea quae supra scripta ex auditu habeo, scilicet ex ore Johannis Plempij in cuiujs] matris aedibus illi de Societate divertunt, et instituunt suas congregationes [= ik heb de boven omschreven dingen van horen zeggen, en wel van Jan Plemp in wiens moeders huis die Jezuïeten hun intrek hebben genomen en waar zij hun gemeenten onderwijzen].

Isack Marcusse van Eijck, boode der heemraeden van Amsterlant, selver tegenwoordig geweest.

7. Verklaring van pastoor A.Loeff over de pastorale situatie in Weesp, 1642 ».

Pastoor Arent Loeff levert commentaar op de beweringen van de overste der Jezuïeten over de pastorale situatie in Weesp (vgl. document 3). De overste beiveert dat er al vijf of zes jaar een Jezuïet in Weesp heeft gewoond, maar dit is niet waar. De enige Weespse Jezuïet is Nicolaas Loenen, die af en toe op familiebezoek komt. Ook Loeff zwijgt dus opvallend over Loenens voorlopige aanstelling als pastoor in 1634 door de internuntius. Loenen was in 1600 te Weesp geuren; Loeff meldt in deze brief dat zij neven zijn. Later zal Loenen in Naarden pastoraal werkzaam zijn ”. Erisgeen behoefteaan uitbreiding van het aantal pastores te Weesp, schrijft Loeff verder. In een vergadering van vooraanstaande Weespse burgers is juist besloten dat twee priesters genoeg zijn en dat

21

-ocr page 24-

als er meer zouden komen, de protestanten ze wellicht allemaal de stad zouden uitzetten. Dat deze vrees niet denkbeeldig was, is ons al gebleken uit de verbanning van Ebben. Pastoor Loeffzegt verder dat er geen sprake van is dat er ooit een Jezuïet in Weesp zou hebben gewoond. Hier citeert Loeffde overste echter niet precies. Hij meent dat het gaat om het quot;hernemenquot; van hun woonplaats, terwijl de overste het in feite heeft over het quot;hernemen” mn de pastorale taken (vgl. document 3). Tussen de regels door mogen we dus concluderen dat pater koenen inmiddels niet meer in Weesp woonde, hetgeen enkele voorgaande documenten ook al suggereren. Wat pater Franken betreft, deze treedt zeer uitdagend op met zijn samenkomsten in Weesp, Muiden, Naarden en de omliggende dorpen. De plaatselijke pastoors hebben daarom, uit vrees voor repercussies van de zijde der protestantse overheid, alleen nog maar 's nachts en 's morgens vroegkerkdiensten kunnen beleggen. De overste zegt dat zijn orde in Weesp het pastoraat moet mogen uitoefenen, omdat zij anders hun opgaven niet kunnen uitvoeren — loelnu, in Brabant en andere katholieke gebieden kunnen ze dat ook niet.

Op 12 oktober 2624 was er een Overeenkomst gesloten tussen Rovenius en de overste der Jezuïeten. Naar deze Overeenkomst verwijst Loeffals hij zegt, dat er in de stad Haarlem geen enkele regulier mag werken, behalve speciaal aangewezen kapelaans. De tekst van de Overeenkomst luidt op dit punt: quot;Overeengekomen is ook, dat de paters van de Sociëteit de pastorale sacramenten niet zullen bedienen in Haarlem, vanwege de tegengestelde gewoonte van deze plaatsquot; Pastoor Loeff wilde hier waarschijnlijk mee zeggen, dat de Jezuïeten ergens alleen maar de sacramentsbediening mochten uitoefenen, als dat uitdrukkelijk geformuleerd was.

Tekst

Summopere miramur animositatem p[atru]m Societatis JESV dicentium. Quod jam ab annis quinqjuej vel sex sacerdos unus de Societate JESV Wesopij resederit dictum est, sed non probatum: nullus civium Wesopianorum illud audibit cogitare, quid dicam, propalare. Novit Civitas Wesopiana unum pastorem Societat[is], Nicolaum Loenium, concivem suum, visitantem amicos et arnicas. Et quod nullum ibi domicilium fixerit, inde patet, quod nisi ad summum per tres septiman-as latuerit. Fuitq[ue] namq[ue] instituta congregatio primariorum civium A[nn]o 1642 in aedibfus] Gisberti Lamberti Consulis per R[everen]d[u]m D[ominum] Jacobum De La Torre et Brinen protonota-rium. Cives congregati erant hi: Gisbertus Lamberti, Consul; Gerardus Cupius, Thesaurius urbis; Clarissimus Doctor Juris Gisbertus Beranus; Expertiss[imus] Doctor Medicinae Petrus Possiu[s]; Theodorus Lap-

22

-ocr page 25-

pius, Artium Magister. Ibi fuit propositum an expostularunt plures saœrdotes praeter illos duos, et fuit conclusum quod non. Quin imo additum, non expedire rebus Wesopianis ne forte simul omnes exturba-rentur ab haereticis. Videte ergo quam magna fuerit aedificatio omnium cum ne unum civem primarium possint nominare. Non dif fiteor aliquot mulierculas inter quas una vidua alicuius no[ss]e (sed non e[st] civis Wesopiana, alio enim venit ad nostram civitatem) quae adhaereret Societati. Quod insuper pétant ut pacifice resumere possint suant residen-tiam, nullus est momenti, cum nunquam fuerit possessio, ne quidem species aliqua residentiae. Si ergo ordinarij loci dissimulaverint aliquo usqfue] pacis ergo cum pâtre Loenio (est enim cognatus noster in 3o gradu consanguinitatis) agant gratias ordinarijs. Haec satis de Loenesio. Venio ad pfatrem] Godefridum Frankenium eiusdem Societ[atis] alum-num. Hic inquam supra modum inquiéta vit pacem nostram tam in urbc nostra quam in territorio Wesopiano, constituendo congregationes luce Clara evocando ex urbe Wesopiano, Muda, Narda et ci[r]cum-iacentibufs] pagis ita ut taies congregationes non diu latuerit haereticos (licet nos quoqfue] ibi instituimus congregationes, sed cum moderami-ne, inhibendo scilicet civibu[s] ne extra portas se efferrent, sed intra urbem se confinèrent), quid ergo boni inde evenit nisi tempestas valida contra sacerdotes tres ibi habitantes? Intra annum ergo nihil potuimus peragere nisi de nocte aut summo mane. Additur ultimo, et quia in illis partibus Societatis munia sine functione pastoralium quasi mutila sunt. Esto sint mutila et inutilia, nonne et hoc servatur pastoribu[s] in Brabantia et alijs partibus Catholicis? Nonne expresse Concordata de civitate Harle-mensi ut nullus Regularium attentet de pastoralibus attingere praeter sacellanos ad hoc députa tos? Quid juris praetendunt ergo de Societate ad nostram civitatem?

Vertaling:

Wij verbazen ons bovenmate over de vijandigheid van de paters die zeggen dat ze van de Sociëteit van JEZUS zijn. Er wordt gezegd quot;dat er al vijf of zes jaar geleden een priester van de Sociëteit van Jezus te Weesp is gaan loonenquot;, maar het wordt niet bewezen. Geen der Weespse burgers heeft dit horen [lett. zal ... horen] overwegen, laat staan in het openbaar bekend horen maken. De stad Weesp kent één pater van de Sociëteit: Nicolaas Loenen, haar medeburger die vrienden of vriendinnen bezoekt. En dat hij zich hier geenszins metterwoon heeft gevestigd, blijkt wel uit het feit dat dit hoogstens drie weken verborgen zou zijn gebleven. Er is namelijk een vergadering van vooraanstaande burgers gehouden in het jaar 1642 in het huis van burgemeester Gijsbert Lam-

23

-ocr page 26-

bertsz, door de eerwaarde heer Jacobus de la Torre en de grootkanselier [van] Bri[e]nen. De vergaderde burgers waren de volgende: burgemeester Gijsbert Lambertsz, de stadsthesaurier Gerrit Cuijp, de zeer aanzienlijke doctor in de rechten Gijsbert Berensz, de zeer ervaren doctor in de medicijnen Pieter Possius (=Pos?), en de meester in de [vrije] kunsten Dirk Lap. Op die vergadering werd beraadslaagd of men om meerdere priesters zou vragen dan de twee, en er werd besloten om dat niet te doen. Ja, er werd zelfs aan toegevoegd dat het niet goed zou zijn voor de gang van zaken in Weesp, omdat anders wellicht alle [priesters] door de scheurmakers zouden worden verjaagd. U ziet dus hoe groot de stichting van alle [burgers] was, uit het feit zij [de Jezuïeten] niet één vooraanstaande burger konden noemen [die op hun hand was]. Ik ontken niet dat ik een aantal vrouwtjes ken, waaronder één weduwe van iemand (maar dit is geen Weespse burgeres, zij is namelijk van elders naar onze stad gekomen), die de Sociteit aanhangt.

Dat ze bovendien vragen quot;om op vreedzame wijze hun woonplaats weer te mogen hernemenquot; is van geen enkele betekenis, aangezien deze nooit hun bezit is geweest, zelfs niet in schijn. Als dus de ordinarissen van de plaats omwille van de vrede pater Loenen een tijdlang zijn gang hebben laten gaan (hij is bovendien onze bloedverwant in de derde graad), dan zouden zij [=de Jezuïeten] de ordinarissen daarvoor dankbaar moeten zijn. Dit is genoeg over Loenen. Ik kom nu bij pater Godfried Franken, een leerling van dezelfde Sociëteit. Deze heeft inderdaad onze vrede bovenmatig verstoord, zowel in onze stad als in het land van Weesp, dat is zonneklaar, door samenkomsten te houden, door mensen op te roepen uit de steden Weesp, Muiden, Naarden en de omliggende dorpen, zodat deze samenkomsten niet lang verborgen zijn gebleven voor de scheurmakers (hoewel ook wij daar samenkomsten houden, maar met matiging, d.w.z. door de burgers af te raden om zich bulten de poorten te begeven, maar om binnen de stad te blijven). Wat voor goeds kan hier dus uit voortkomen? Alleen een hevige storm jegens de drie priesters die hier wonen. Een jaar lang hebben wij dus niets kunnen doen, alleen 's nachts of 's morgens vroeg.

Tenslotte wordt toegevoegd quot;en omdat in dit gebied de opgaven van de Sociëteit zonder de uitoefening der pastorale taken als het ware verminkt zijnquot;. Laat het zo zijn dat ze verminkt en nutteloos zijn, is dit [= de zielzorg] in Brabant en in andere katholieke gebieden ook niet aan de pastoors voorbehouden? Bepaalt de Overeenkomst niet uitdrukkelijk ten aanzien van de stad Haarlem dat geen enkele regulier het pastoraat mag uitoefenen behalve hiertoe aangestelde kapelaans? Welk recht kan men dus vanuit de Sociëteit laten gelden ten aanzien van önze stad?

24

-ocr page 27-

8. Verklaring van pastoor Aegidius de Ridder over de pastorale situatie in Weesp, 1642 ».

Evenals pastoor Arent Loeff, reageert ook Aegidius de Ridder op de beschrijving van de pastorale situatie in Weesp door de overste der Jezuïeten. Hij begint zijn brief door de voorlopige aanstelling van Loenen door Strazno in 1634 te vermelden en zegt dat hij de ware toedracht uiteen zal zetten, maar doet dat in feite niet. Ook in deze brief is de met name genoemde boosdoener de eigenmachtig optredende pater Franken. Hij verstaat zich niet met de ordinarissen en stookt zoveel onrust, dat de schout hem zelfs gevangen genomen heeft — uxllicht iw een lichte hint van de beide pastoors?

Tekst

Amplissime Domine,

Cum intellexerim superiorem missionis Hollandiae Societatis Jesu ab Illustrissimo Richardo Paulo Stravio turn Bruxellensi pronuntio impe-trasse, ut eiusdem ordinis religiosus residere Wesopij posset, ubi nun-quam ante hac aliquis resedit, iudicavi de his Ampl[itudine] vestra quid in re sit certiorem face re. Ego in ipso loco resedi, et pastoralia exercui p[a]ene quinque annis sine ullo stipendie dvium, contentus ijs quae Deus mihi élargi tus est Confrater meus resedit in eodem loco ad viginti p[a]ene armos, et hue usque in pace uterque vivimus quam religiös! aliqui suis incursionibus infringere veile videntur zelo magis indiscrete, quam bone. Quod Societatis vir ibidem quinque vel sex annis resederit, nullus mortalium confitebitur. Verum quidem est, quod clanculum aliquando Amstelrodamo irrepserint in civitate[m] nostram, et aliquot diebus ibi haeserint, sed hoc factum est no[n] cum aedificatione omnium (uti Superior scribit), sed cum destructione pacis communis, sicuti i[t]a ab uno aut altero mense factum fuisse, omnibus notum est. Nam venit a pauco tempore in civitatem nostram quidam Societatis nomine Franquenius qui nunquam suas commissionis litteras ordinarijs loci ostendere dignatus est. Monitus a nobis frateme, ut desisteret, neque munia sua spiritualia exerceret, tempora i[t]a esse periculosa nos s[a]epe monitos â viris fide dignis, ut desisteremus, noluit admonitioni-bus nostris auros praebere; tandem audax ilia boni istius viri temeritas causa fuit, quod â praetore fuerit apprehensu[s] et in carcerem detrusuls] no[n] sine exiguo gravimine dvium catholicorum, et tumultu{m] totius populi, cum tarnen ilia civitas sacerdotem saecula-rem habuerit ad viginti annos, qui ibi resedit et adhuc resedit cum aedificatione multorum. Tantum potest, Amplissime Domine, temeritas, inobedientia et furor indiscretus uniu[s] viri. Quod insuper petat

25

-ocr page 28-

Superior Societatis, ut resumere possint padfice munia quae exercue-runt, demiror si enim ibidem resident, ad quid resumere petunt. Prae-terea petit Superior Societatis, ut pastoralia possint exercere, alias enim fore mutilia Societatis munia. Salvo Superiorum meorum iuditio, nulla mihi videtur istius rei nécessitas, cum abunde ab utroque nostrum hoc fiat, neque unquam civium aliquis querelas de eo deposuerit. Ego magnifacio tales sacerdotes, qui sic verdunt in Hollandia, ut populum doceant, et lucrum animarum plus quam nummos quaerant, quod a quibusdam viris religiosis, qui paupertatis observatores se profitentur, no[n] adeo observari compereo.

Vertaling:

Aangezien ik begrepen heb dat de overste van de Hollandse missie van de Sociëteit van Jezus het van de doorluchtige Ricardo Paolo Stravio, destijds pronuntius te Brussel, gedaan heeft gekregen dat een religieus van dezelfde orde in Weesp zou kunnen wonen, waar vóór die tijd nooit iemand [van de Jezuïeten] woonde, heb ik het nuttig geoordeeld uwe hoogwaardigheid ervan op de hoogte te stellen hoe deze zaak precies in elkaar zit. Ik heb in deze plaats [Weesp] gewoond en het pastoraat bijna vijf jaar uitgeoefend zonder enige beloning van de burgers, tevreden als ik was met datgene wat God mij schonk. Mijn medebroeder heeft in deze zelfde plaats bijna twintig jaar gewoond, en wij hebben beiden in vrede geleefd tot het moment dat enige religieuzen door hun binnendringen inbreuk hierop schenen te willen maken door een ijver die meer gebrek aan onderscheid vertoont dan goed is. Dat een man van de Sociëteit hier quot;vijf of zes jaar gewoondquot; zou hebben, zal geen sterveling beamen. Wat wel waar is, is dat ze bij tijd en wijle in het geheim onze stad zijn binnengedrongenvanuit Amsterdam, en dat ze hier een paar dagen zijn blijven plakken, maar dat dit niet is gebeurd quot;tot stichting van allenquot; (zoals de overste schrijft), doch onder vernietiging van de gemene vrede, zoals werkelijk sinds één of twee maanden gebeurd is, zoals iedereen bekend is. Want kort geleden is in onze stad een zeker lid van de Sociëteit met name Franquen gekomen, die zich geen moment verwaardigd heeft om zijn zendingsbrieven aan de ordinarissen te tonen. Door ons broederlijk vermaand om op te houden en zijn geestelijke taken niet uit te oefenen, omdat de tijden zo gevaarlijk zijn dat wij [zelf] vaak vermaand zijn door betrouwbare mannen om op te houden, wilde hij toch aan onze aansporingen het oor niet lenen. Uiteindelijk werd de drieste waaghalzerij van deze goede man er de oorzaak van dat hij door de schout werd opgepakt en in de gevangenis geworpen, niet zonder grote schade voor de katholieke burgers, en een

26

-ocr page 29-

oproer bij de gehele bevolking, terwijl de stad toch al twintig jaar een seculiere priester heeft gehad die daar woonde en er nog woont tot stichting van velen. Tot zoveel, hoogeerwaarde heer, is de waaghalzerij, ongehoorzaamheid en onderscheidsloze bezetenheid van één man in staat. Wat verder de vraag van de overste van de Sociëteit betreft quot;dat zij op vreedzame wijze de taken die zij hebben uitgeoefend kunnen hernemenquot;: ik ben benieuwd wat zij willen hernemen als ze hier eenmaal wonen. Bovendien vraagt de overste van de Sociëteit dat zij quot;het pastoraat zouden kunnen uitoefenenquot;, quot;anders zouden immers de opgaven van de Sociëteit verminkt zijnquot;. Behoudens het oordeel van mijn oversten, schijnt er mij geen enkele noodzaak hiervoor te zijn, aangezien dit op afdoende wijze door ons beiden gedaan word t, en geen burger hierover ooit een klacht heeft ingediend. Ik prijs priesters die naar Holland komen om het volk te onderwijzen en die de winst der zielen meer zoeken dan het geld, hetgeen door bepaalde religieuzen, die beweren de armoede in acht te nemen, niet zozeer in acht genomen wordt, naar ik verneem.

9. Aanhangsel: Woon- en verblijfsvergunningen

Blijkens een in het Gemeentearchief van Weesp berustende quot;Lijst van namen van priesters aan wie door burgers domicilie werd verleend in de periode 1639-1658quot; “ ontving Mr. [Hendrik] Jansz Noordingh, de stadschirurgijn, op 7-6-1639 domicilie aan de in Friesland geboren werelds priester Gerlacus Brandenburgh. Deze naam waren wij nog niet tegengekomen. Is het soms een duitse priester, en wellicht dezelfde als de in het Haarlems necrologium vermelde Gerlacus ab Angelis, pastoor te Hillegom, die op 16 juli 1683 te Haarlem overlijdt aan een nierziekte, op de leeftijd van ruim 70 jaar? Het moet in deze lijst om zowel tijdelijke als meer permanente verblijfsvergunningen gaan. Er waren immers steeds twee à drie permanent in Weesp residerende priesters, en sommigen komen meermaals in de lijst voor. Dit zal de reden zijn, dat in de officiële missieverslagen Brandenburgh en anderen niet zijn vermeld. Daar staat tegenover dat in 1655 een Weespenaar voor de werelds priester Johannes Duck quot;van Utrechtquot; het quot;burgerschapquot; van Weesp koopt. Zoals bekend werd de noodzaak om de apostolische vicaris om een officiquot;ele zending te vragen door de regulieren niet altijd ingezien. Het is echter nauwelijks aan te nemen dat seculiere priesters in dezen ook ongehoorzaam waren aan hun overste. In deze lijst gaat het uitsluitend om wereldse priesters. Johannes Duc(k) bleef niet lang in

27

-ocr page 30-

Weesp: al in 1656 was hij, getuige het hieronder genoemde missiever-slag in Montfoort, waar hij in februari 1673 stierf. Aangezien echter het burgerschap van Weesp in die tijd niet goedkoop was, zal hij aanvankelijk wel de bedoeling hebben gehad om in Weesp te blijven. Uit deze periode hebben we officiële missieverslagen uit de jaren 1642 en 1656. Het missieverslag van 1642, opgesteld door De la Torre namens Rovenius herhaalt gedeeltelijk wat er in 1635 werd bericht (vgl. hierboven), alleen er zijn minder communicanten en Naarden wordt niet meer vanuit Weesp bediend: quot;Te Weesp werken twee seculiere priesters, die ook de naburige Muidenaren verzorgen; zij hebben ongeveer 2000 communicanten. Hier probeert iemand van de Sociëteit binnen te dringen [pater Franken dus], en hij heeft aldaar zonder toestemming samenkomsten gehoudenquot;. Het verslag van 1656 (van De la Torre) is zeer uitgebreid quot;Weesp is beroemd vanwege het brouwen van bier, maar het is een kleine stad, echter overvloedig gevuld met meer dan 3000 katholieken. Zij gehoorzaamde destijds aan de particuliere heren van Amstel, die ook Amsteledam zijn naam hebben gegeven. De parochiekerk werd gewijd in het jaar 1462, op 2 augustus, ter ere van de heilige martelaar Laurentius, en er was destijds een klooster van monialen van Sint-Franciscus van de derde orde, toegewijd aan Sint-Johannes de Evangelist. Als pastoor ijvert daar Gerardus van Westree-nen, licentiaat in de theologiequot; [onze lijst vermeldt dat deze uit Amersfoort afkomstige seculier op 8-4-1644 werd ontvangen door Hendrik Jansz Burger], quot;met wie daar ook werkt Arent Loeffquot; [Loeff overleed feitelijk op 13 juni 1656. Hij zal bij het opstellen van het verslag al wel niet meer actief geweest zijn]. quot;Hijquot; [Van Westreenen] quot;had als voorgangers op die standplaats Aegidius de Ridder van Grunesteyn, boven vermeld, hierna Floris van Vyanen, baccalaureus in de theologie, en vóór hen beiden Henric Ebben, licentiaat in de theologie, die nu pastoor te Amsteledam en kannunik-thesaurier van Haarlem is. Ik ken ook nog steeds katholieke bestuurders van deze stad, omdat zij maar weinig rijke of eerlijke ketters onderhoudtquot;. Uit dit verslag blijkt dus heel duidelijk dat het in de Weespse lijst voornamelijk (maar toch niet uitsluitend) om tijdelijke verblijfsvergunningen gaat. Enkelen bleven echter in Weesp wonen. Van Westreenen stierf in 1669.

Op dezelfde dag als Gerlacus Brandenburgh, 7 juni 1639 dus, ontvangt Mr. Jansz Noordingh ook de ons reeds bekende Aegidius de Ridder van Groenesteijn, quot;werelds priester van Utrechtquot;. In document 8 uit 1642 zegt hij echter dat hij al vijf jaar het pastoraat in Weesp heeft uitgeoefend. Aanvankelijk was dat dus als bezoekend priester; kort voor 1642

28

-ocr page 31-

(want vgl. hieronder bij 12-10-1641) zal hij dus een woonvergunning gekregen hebben? De volgende inschrijving is van 12-10-1640. Dokter Petrus Possius (vgl. document 7) ontvangt dan de te Ankeveen residerende Barthold Ingels. Deze vermelding is zeer interessant in verband meteen forse ruzie tussen pastoor Ingels van Ankeveen en pastoor Loeff van Weesp in 1646, die in hoofdstuk III aan de orde komt. Op 12-10-1641 ontvangt Mr. Jansz Noordingh Aegidius de Ridder, die nog steeds quot;zonder beneficiequot; is, Gerlacus Brandenburgh, eveneens quot;zonder beneficiequot;, Mr. Jacop Guffini, Theodorus van Wijck (opnieuw in Weesp op 18-5-1656, maar overlijdt op 2-10-1656 als pastoor van Deventer!) en Cornelius van Wijck, de laatste drie zijn quot;wereldse priestersquot;, Cornelius is quot;van Utrechtquot;. Op dezelfde dag ontvangt de weduwe Elbert Jansz Plemp de werelds priester Pieter Lourensz. Dit moet de in document 6 genoemde moeder van Jan Plemp zijn. Zij was de Jezuïeten dus gunstig gezind.

Op 29-1-1643 ontvangt Gerrit Jansz Cuijp (vgl. document 7, hij was de eigenaar van de brouwerij quot;De Boogquot;) de werelds priester Tieleman Gervel. Op 18-5-1656 komt hij terug, dan Tieleman Gestels hetend. De aangifte wordt dan gedaan door Gerrits zoon Willem. In het missiever-slag van 1656 komt hij voor als quot;Van Ghestelquot; hij is werkzaam in de dorpen bij Culemborg. Te Weesp was hij dus een Incidentele bezoeker. In het vervolg van de lijst vinden we nog meer bekende namen: in 1644 de advocaat Gijsbert Beerensz (vgl. document 6) en in 1646 Dirck Gerensz Lap, quot;chirurgijn dezer stadquot; (vgl. document 7), die zijn heer-neef Willem Lap ontvangt. Deze laatste ontmoeten we ook weer in hoofdstuk III; hij overlijdt op 16-8-1649 te Weesp. Op 2-5-1651 ontvangt Marritgen Plemp haar priesterzoon Pieter Plemp, die naar zijn vader heette. Volgens het Haarlems necrologium overleed Petrus Franciscus Plempius op 28-1-1656 als pastoor van Duivendrecht.

Tenslotte dit: in juli 1644 sloot baljuw P.C. Hooft schuilkerken in zijn gehele regio (vgl. hoofdstuk II). Op 8 juli sloot hij in Weesp maar liefst vijf schuilkerken: een kerk ten huize van Aemt Louff, priester; één ten huize van Mr. Hendrik Noordingh, chirurgijn; één ten huize van de weduwe Plemp, één ten huize van Ellert Janszoon en één (de grootste) ten huize van de brouwer Gerrit Jansz Cuijp. Ze zullen wel gauw weer zijn opengegaan.

29

-ocr page 32-

IL Strijd om het pastoraat van de katholieken in het Gooi

1. Gedeelte uit de brief van de overste der Jezuïeten aan de nuntius te Keulen, betreffende het pastoraat van Naarden, 1641 (vgl. document l, 3).

Aangezien er in de stad Naarden sinds de zeventiger jaren van de zestiende eeuw geen katholieke priester meer woonde, leek deze stad een geschikt terrein voor de missieijver van de Jezuïeten. Pater Godfried Franken had zich er (metterwoon?) gevestigd en zo meendezijn overstedus een gegrond verzoekaan de nuntius te Keulen te kunnen doen om Naarden als missieterrein aan de orde der Jezuïeten toe te kennen. Hij verwijst daarbij naar paragraaf 15 van de Besluiten van de kardinalen van de Vaticaanse Congregatie De Propaganda Fide (= voor de Verbreiding van het Gelooft van 1 mei 1623. Deze besluiten dienden om de moeilijke verhouding tussen de reguliere en de seculiere pastores in de Nederlanden te regelen. De reeds bestaande reguliere staties worden met name genoemd: Naarden en Weesp zijn daar nog niet bij. Paragraaf 15 van de Besluiten gaat over de rol van de apostolische vicaris en de nuntius bij het beslechten van geschillen; paragraaf 16 slaat meer direct op deze situatie. Daarin staat namelijk dat de Jezuïeten ergens mogen komen preken, biechthoren en catechese geven (althans met medeweten van de apostolische vicaris) als ze door katholieken met name in steden, die in hun onderhoud willen xxwrzien, daarvoor worden gevraagd. quot;nbsp;Ook wordt verwezen naar een Overeenkomst van 12 oktober 1624 tussen Rovenius en de overste der Jezuïeten. Het genoemde artikel 8 luidt: quot;indien regulieren naar bepaalde plaatsen ivorden gezonden waar geen seculiere of reguliere priester woont, dan zal de apostolische vicaris hen dit op generlei wijze verhinderen, maar hen met alle ijver en welwillendheid ondersteunenquot;. “

Tekst:

Narda

Supplicat Idem ut in[ustrissi]ma gr[atia] v[est]ra decemere dignetur ut P[ater] Godefridus Franckenius Soc[ietatis] Jesu Missionarius Narda (qua in urbe iam ab annis 70 nemo sacerdos residet et raro valde etiam per transennam habiti sunt conventus aut conciones) pacifice pergere possit Soc[ieta]tis munera exercere, quod ei aperte licet per resolutiones Cardinalium # 15o et concordata art. 8, eo magis quod ipse cives quasi

30

-ocr page 33-

desertos, saltern in propria urbe, quoad exercitia pleraq[ue] catholica, constanter iam fere annum unum iuvare ceperit, et ea propter a civibus vehementer expetatur, ob experientia probatum solatium et multiplice fructum, item cum in ea urbe fere solus esse ad notabile tempus conlucuerit, ut ibidem pastoralia exercere, quoties id ab eo fideles requisierint. Quod si eum contigerit vel ob vincula vel ob morbu[m], vel alia quacunq[ue] de causa earn Nardae operam praestare non posse turn eaedem facultates competant sacerdoti de Soc(ieta]te qui in locum eius fuerit a superioribus surrogatus.

Vertaling:

Naarden

Dezelfde verzoekt dat uwe doorluchtige genade zich verwaardige te verklaren dat pater Godfried Franken, missionaris van de Sociëteit van Jezus te Naarden (in welke stad al vanaf de jaren 70 geen enkele priester woont en zeer zelden van buitenaf bijeenkomsten of preken zijn gehouden), op vreedzame wijze mag doorgaan de taken van de Sociëteit uit te voeren, hetgeen hem uitdrukkelijk vrijstaat op grond van de beslissingen van de kardinalen, paragraaf 15 en de Overeenkomst artikel 8, des te meer omdat hij de burgers, die als het ware verlaten zijn, tenminste in de stad zelf met betrekking tot de meeste katholieke ceremoniën al gedurende bijna een jaar geregeld is gaan helpen, en hierom wordt het door de burgers dringend gevraagd: vanwege de ervaring, de voortreffelijke hulp en de veelvoudige vrucht,eveneens, aangezien hij in deze stad gedurende aanzienlijke tijd praktisch alléén heeft geschitterd, dat hij aldaar de pastorale taken mag uitoefenen, zo vaak de gelovigen dit van hem zouden vragen. Als het hem zou overkomen dat hij vanwege gevangenschap of ziekte of om een andere reden het werk te Naarden niet zou kunnen doen, zijn dezelfde volmachten passend voor een priester van de Sociëteit die in zijn plaats door de oversten zou zijn gekozen.

2. Vragen aan katholieken van Naarden met antwoorden, door Berthold Ingels, 29 mei 1642 quot;

Zoals wij hierboven hebben gezien, werden de katholieken van Naarden aanvankelijk gepas toreerd vanuit Weesp. Getuige Rovenius' missieverslag van 1638 quot;nbsp;was dat in dat jaar nog het geval. Maar de moeilijkheden met de regulieren zullen de aanleiding geweest zijn tot een reorganisatie. In 1642 had in ieder geval pastoor Berthold Ingels van Ankeveen, die vanuit zijn landgoed

31

-ocr page 34-

de Inglenburg al grote gedeelten van het Gooi bediende, de pastorale zorg over Naarden. Ingels had na zijn studie in Leuven, waar hij het licentiaat in de “beide rechtenquot; had behaald (d.w.z. in het kerkelijk en het wereldlijk recht), na zijn wijding in 1616 in het Gooi gewerkt. Hooft meldt, dat hij zich op dezelfde dag als Arent Loeff (vgl. de inleiding van hoofdstuk I, hierboven) bij de overheid aanmeldde als priester: quot;Bartholt Ingei van Amsterdam, woonende t' Anke-veen, ende aldaer gekomen als priester, den 21 en Martij a. 1622quot;. Deze aanmelding geschiedde enkele maanden voor het overlijden van de Utrechtse pastoor Adriaen van Oirschot, die Loeff en Ingels assisteerden bij het pastoraat van grote gebieden tussen Vecht en Eem. Zij zullen zich dus officieel hebben aangemeld toen Van Oirschots dienstwerk ten einde liep

In 1642 kreeg Ingels te maken met pater Godfried Franken, die in Naarden en Weesp was gaan werken maar die in Weesp geen voet aan de grond kon krijgen. Aangezien er in de stad Naarden echter geen enkele katholieke geestelijke woonde, stond pater Franken hier sterker. Maar pastoor Ingels tracht te bewijzen dat de weinige katholieken die er in Naarden zijn van buitenaf afdoende verzorgd zijn en dat ook in de toekomst zullen kunnen worden. Op het. moment oordeelt hij het nog te gevaarlijk om een priester in Naarden zelf te laten iconen. Als de situatie zou verbeteren, zou dat eventueel kunnen veranderen, maar dan liefst door priesters uit de buurt te vragen, die al aan het volk bekend zijn. Dit laatste argument versterkt uiteraard de positie van pastoor Ingels zelf, maar zal toch ook te maken hebben met de wreedheden van de katholieke Spanjaarden in 1572 (vgl. anwoord 4). Vermoedelijk werd het katholicisme vooral te Naarden door quot;regeerdersquot;, quot;predikantenquot; en quot;'t gemene grauw” in een zeer direct verband gebracht met de Spanjaarden. Dit verband werd in de noordelijke Nederlanden als geheel vaker (en niet altijd ten onrechte, met name tijdens de tachtigjarige oorlog) gezien. Het zal (mede) om deze redenen zijn geweest dat er, in tegenstelling tot de rest van het Gooi, maar weinig katholieken in Naarden waren. In vraag 6 is sprake van een quot;uitheemse kapiteinquot; die in de stad is; de suggestie lijkt te zijn dat deze de katholieken (enigermate) beschermde. Kreeg pater Franken hierdoor soms de kans zich in Naarden te profileren?

Tekst:

Vraechstucken voorgestelt acn die Catholijcke Burgers van Naerden.

1.

Ofte bij haer kennisse in seer veel Jaren tijts iemant versuijmpt [= iets tekort gekomen] soude sijn in gebreck ofte faute [= ontbreken] van Priesters, soo in sieckte, uijterste noot, ofte Corsterdom [= dopen] van deine kinderen?

32

-ocr page 35-

Ofte bij faute ofte weigering der Priesteren sij luijden in de voortnoemde] Jaren sonder gehoor vant H. Woort Goodts geseten hebben?

Ofte sij gheen gelegentheijt gehad hebben inde nae bij gelegen plaetsen genouchgelijck de H.H. Sacramenten fontfangen en[de] Goodts Woort te hooren?

Ofte inde voomoemde tijt niet oirboorlijck, iae hoochnodich geweest is, omde grootte swaricheit der vervolging geen residerende Priester gehadt te hebben?

Ofte oock iet vant geene voorseit is, ende Imant vande Catholijcke versocht inde voom[oemde] tijt, oit van enige naerbij woonende Priesters (hoewel met groot perijckel) geweijgert is?

Ofte niet verstaen en wort dat den gehouden vergaderingen naest een maent drie ofte vier herwaerts gepleecht, seker periculeus, en van geen quaet gevolg sijn, iae daer door die Catholijcke saecken in grooter ellende als tot noch toe oit geweest is, sal vervallen, insonderheit als den uijtheemschen Capitein sal vertrocken wesen?

Ten laesten oft niet beter is voor de Catholijcke gerustheit en[de] voortgang der selvige Religie, dat de stadt van Naerden opde selvige als voordese, met minder vrijposticheit ende voorsichtiger beiert bedient werde, ofte bij meerder oochluijcking (dat Godt gunne) sij luijden haer niet genougen souden met die naeste gelegene Priesters, om die selvige bij genoemde gelegentheit binnen te halen ofte binnen te gebruijcken?

Wij ondergescrevenen. Burgers als Inwoonders der stadt Naerden, verclaren de bovenstaende vragen gelesen ende hooren lesen, ende wel opgelet te hebben, ende verclaren op elck poinct als volcht.

33

-ocr page 36-

Dat noit iemant bij onse kennis, tsij Jong oft Out, door gebreck van Priester versuijmpt is.

Seggen wij mede ngt;et goede consdentie dat het ons noijt aen Priesters gebroocken heeft, maer doorgaens aende ongelegentheit van onse stadt, gelijck de Catholijcke Gemeente doorgaens genouch bekent is.

Dat wij doorgaens goede, bequame gelegentheit gehadt hebben ofte bij dage ofte bij nachte, omde naest bij gelegene plaetse doorgaens gearbeit is, ende noch gearbeit wort.

Dat het noit beraetsaem is geweest omde gemeene perijckelen en[de] ruste, soo wegens de Regeerders als Predicanten ende tgemeene Grau, een Ordinaris Priester binnen te hebben, ende omde selvige oorsaecke noch ons geraden is op desen tijt.

Verclaren dat noit enich Priester weigerich geweest is, en[de] iemant van onse Catholijcke Gemeente versocht sijnde.

Verstaen rontuijt dat de Catholijcke saeck ende goede voortgang door sulcke importune proceduren sal te gronde ende metter tijt tot een ellendich verval ende te niet sal gebracht werden.

Verstaen op t hoochste nodich te sijn opde selvige manière te blijven als voor dese. Ende ingevalle de saeck wat mochte comen te ruijmen, cunnen als dan vande naest bij gelegene Priesters tot ons gelegentheit als gelovigen binnen de Stadt geeijst worden, daervan wij doorgaens een goede proeve hebben ende van langer hant tot haer gewent sijn als ooc de selvige Priesters van de Gemeente ende Grau met minder hijt aengesien worden. Houdende ons geluckich dat geen veranderinge van Priesters mach ingebracht worden, want wij luijden anders met groot herten leet onse verderf te gemoet sien. Waer in wij in protesteren ofte voor Godt getuijgen geen deel te willen hebben. Maer bidden ende vermaenen naer ons vermogen allen den geenen die de saecke on teen t.

34

-ocr page 37-

anders souden mogen verstaen, ons om Goodts wille met reden gehoor te geven. Alsoo wij van langer hant de gelegentheit ofte staet van deze onse Stadt hopen wel te verstaen.

Aldus verclaert op den 29 Maij 1642, mijn present, Berthold Ingels. Peter Hermense, ontrent 69 Jaer. Jaech Louwerse, out omtrent 63. Pieter Ghijsbertsen, out 66. Jan Lambers, oomjtrent] 47 Jaren. Peter Jacobsen, 32. Nieringh Jacobsz, out 35 Ja. Pieter Korse, out 36 Jare. Elbert Marse, out 45 Jaar. Tonis Pietersen, out 31.

3. Berthold Ingels aan coadjutor De la Torre, 12 juni 1642 «

Berthold Ingels stuurt document 2 naar De la Torre, in reactie op een eerdere brief van deze waarin hier kennelijk om was gevraagd. Deze brief kreeg Ingels van Ebben die hij “bloedverwantquot; noemt. De la Torre is afwezig geweest, en in die tijd zijn twee Jezuïeten, pater Franken en pater Laurentius, in Naarden komen preken. Pater Laurentius zal Petrus Laurentius ofwel Pieter Laurensz geweest zijn, een uit Frankrijk afkomstige Jezuïet die later in Amsterdam de R.K. kerk De Krijtberg stichtte quot;. De twee paters hebben versterking gekregen van een rijke Naardense burger, die ook goede betrekkingen met het stadsbestuur onderhoudt. Dit is wellicht de Naarder Holleslooth, waarvan elders wordt bericht dat hij pater Franken ontving “. Ingels vraagt De la Torre om zijn gezag in Naarden te loillen bevestigen. Hieruit blijkt dat Franken niet kan worden gezien als de eerste pastoor van Naarden na de Reformatie. De statie Naarden werd pas als gevolg van een geheim verdrag in 1652 van de volgende apostolische vicaris, Jacobus de la Torre, met de Jezuïeten, aan de orde toegewezen. In datzelfde jaar vertrok Ingels naar Amsterdam, waar hij in 1653 overleed. Pater Gualterus van Alckemade, die in 1656 te Naarden kwam, is daarmee de eerste Jezuïet die rechtens pastoor van Naarden genoemd mag worden Dat pater Franken inderdaad tegen de nederlandse kerkelijke overheid inging, wordt ook nog bevestigd door het missieverslag van Rovenius aan Rome uit hetzelfde jaar 1642: “Te Naarden heeft tot nu toe geen [priesterJ in de stad [zelf] kunnen wonen, maar voor deze plaats zijn volgens de getuigenis van de burgers afdoende voorzieningen getroffen door onze naburige priesters. Nu heeft zich echter een oproerig man van de Sociëteit in strijd met het verbod van de vicaris ingedrongen, en hij heeft ook elders de menigten opgestookt, en de oversten van de missie verwaardigen zich niet om een geneesmiddel toe te passen, maar zij zoeken uitvluchten” quot;. Ook in Bussum, Blaricum en Hilversum heeft Ingels problemen. Hij spreekt in zijn brief van 12 juni 1642 over bijlagen (bij de

35

-ocr page 38-

ontslagaanvrage waarvan in de hierna volgende brief van Rovenius sprake is?) betreffende de laatste twee dorpen, die hij aan Rovenius heeft doen toekomen. Voor zover ons bekend zijn deze stukken thans verloren.

Tekst:

Amplissime D[omi]ne,

Epistolium v[est]rum ab amicissima manu v[est]ra scriptum, tradidit mihi R[everenjdu[s] cognatus M[agiste]r Henricus Ebbius, cui licet aliquo modo tardiuscule respondeam, spero tarnen pergrata cora[m] Amplitudini futura cum interrogata turn responsa civium Nardensium. A quo tempore v[est]ra Amplitudo abfuit cum P[ater] Francenius turn P[ater] Laurentius fuere Nardâ concionantes, addixerunt se saepius redituros, ostensurosq[ue] se pastores. Interea expecto ab IlUustrissi]-mo maiorem potestatis meae confirmationem tam Nardâ quam in suburbio Bussern habitae, qua possim resistere Patribus; dato insuper ab Ill[ustrissi]mo scripto, ipsos Patres nonquam habuisse neq[ue] ab lll[ustrissi]mo neq[ue] v[est]rä Amplitudine potestatem habuisse, in-quam tarn Nardae quam circumiacentibus locis, concionandi mul-toq[ue] minus Sacramenta administrandi. Quo minus quietora tempora habeamus, tres viri in causa sunt, nimirum duo extranei qui tertium aliquem civem sic satis divitem, Caesariq[ue] ut aiunt notum, induxe-runt Uta partibus ipsorum staret. Circa audiendos cum in Blaricum tum Hilversum, spero ubi lll[ustrissimus] insertas meas ad ipsum datas legerit, non difficilem fore in renovanda super hoc potestate ante hac habita. Si modo Paci Pagorum (quam unice uti quiesivi, sic adhuc quero) consultum velit, qua in re ut Amplitudo v[est]ra subsidiariam suam operam addere dignetur exopto. Interea Amplitudinem v[est]ram ac Nobilissimum fr[atr]em Franciscum opto in D[omi]no diutissime bene valere cum tota familia. Dabam in Anckeveen, ipso S[anctae] Cunerae [die], 1642.

Amp[litudinis] v[est]rae addictissimus

Bertholdus Ingelius

Vertaling:

Hoogeerwaarde heer.

Mijn bloedverwant, de eerwaarde heer Mr. Hendrik Ebben heeft mij de brief overgegeven die door uw allervriendelijkste hand geschreven is. Hoewel ik deze eigenlijk wat traag beantwoord, hoop ik toch dat de vragen en antwoorden van de Naardense burgers bij uwe hoogwaardigheid welkom zullen zijn. Vanaf de tijd dat uwe hoogwaardigheid afwezig is geweest, zijn zowel pater Francen als pater Laurentius in

36

-ocr page 39-

Naarden komen preken en zij hebben aangekondigd dat zij vaker zullen terugkeren en dat zij pastoraat zullen bedrijven. Intussen verwacht ik van de doorluchtige heer [= Rovenius] een hernieuwde [eig.: grotere] bevestiging van de volmacht die ik zowel in Naarden als in de buitenwijk Bussem bezit, waarmee ik de paters kan weerstaan, na afgifte door de doorluchtige heer van een schrijven, dat de paters nooit van de doorluchtige heer of van uwe hoogwaardigheid [enige] bevoegdheid hebben gekregen, namelijk om in Naarden en de omliggende plaatsen te preken, laat staan om de sacramenten te bedienen. Opdat wij des te minder geruste tijden zouden hebben, zijn er drie mannen in het spel, de twee van buiten dus en deze hebben een derde, een burger die behoorlijk rijk is en naar men zegt bij de keizer [= de overheid] bekend, overgehaald om aan hun zijde te staan.

Wat betref t de hoorders in Blaricum en Hilversum, ik hoop dat zodra de doorluchtige heer de bijlagen die ik hem gegeven heb gelezen heeft, het niet moeilijk zal zijn de bevoegdheid die ik hierover totnutoe heb bezeten, te hernieuwen. Ik wens vurig dat hij voor de vrede van deze dorpen (die ik toch alleen maar heb gezocht te bewaren en die ik nog steeds zoek) toch een maatregel wil treffen, en dat uwe hoogwaardigheid zich verwaardigt in deze aangelegenheid zijn eigen inspanning toe te voegen. Ondertussen wens ik dat uwe hoogwaardigheid en zijn alleredelste broer Franciscus nog lang goed gezond mogen zijn in de Heer, met de gehele familie. Geschreven in Ankeveen op Sint-Cunera-dag [= 12 juni] 1642.

De uwe hoogwaardigheid zeer toegenegen Berthold Ingels.

4. Rovenius aan Berthold Ingels, 20 juni 1642 «

Het antwoord van de apostolische vicaris op de brief van pastoor Berthold Ingels van 12 juni is in het origineel verloren, maar wordt geciteerd in het geschiedkundige werk Batavia Sacra sive Res Gestae apostolicorum virorum quifidem Bataviae primi intulerunt, dat in 1714 te Brussel verscheen. Schrijver was de Leidse pastoor Hugo Franciscus van Heussen, die uitvoerig gebruik maakte van de archieven van het kapittel îvaaruit, zoals dit voorbeeld aantoont, sindsdien loel enkele stukken zijn verdwenen.

In zijn brief van 12 juni zegt Ingels niet dat hij van bepaalde taken ontheven ivilde ivorden. Hij zvil juist bevestiging ontvangen van al zijn bevoegdheden. Toch suggereert Rovenius, in een brief mn 20 juni die Van Heussen aanduidt als een “openbare brief', dat Ingels zelf al eerder om ontheffing van het

37

-ocr page 40-

pastoraat van Hilversum en Blaricum heeft gevraagd en dat dit ontslag hem op 12 mei is verleend. Ingels' brief van 12 juni geeft ons echter de indruk dat dit niet de bedoeling mn hemzelf was geweest, of anders had hij inmiddels spijt gekregen van zijn ontslagaanvrage. Hoe dan ook, in de brief van 20 juni bevestigt Rovenius Ingels' bevoegdheid in Naarden en Bussum en maakt zijn gedeeltelijke ontslag voor Hilversum en Blaricum bekend. Hij mag niet meer de quot;pastorale sacramentenquot; bedienen: de doop, hef laatste oliesel en het huwelijk. Wel mag hij nog andere sacramenten bedienen: de biecht (en de eucharistie).

Teksh

Philippus, Dei amp;nbsp;Apostolicae Sedis gratiâ Archiepiscopus Philippensis, amp;nbsp;per Hollandiam, Zelandiam, ac Confoederatas eisdem Provindas Vicarius Apostolicus, Reverendo amp;nbsp;multum nobis in Christo dilecto M[agistro] Bartholdo Ingelio, J[uris] U[triusque] Licentiate, salutem in Domino.

Cum pergrati nobis sint amp;nbsp;fuerint labores, quos in procuranda anima-rum salute tam Nardae, quam in suburbem Bussem, aliisque locis pro amore Dei per plures annos suscepisti, ad eosdem simili zelo continuan-dos te hortamur, amp;nbsp;in authoritate ac offido à multo tempore tibi concesso te per praesentes confirmamus, déclarantes quod neque Patres Sodetatis, nee ulli alii Reguläres habeant vel habuerint umquam potestatem Nardae, aut in circumjacentibus locis condones vel conven-tus faciendi, aut Sacramenta administrandi sine Ordinarii licentia: prout etiam special! mandate in scriptis de novo iisdem prohibuimus, cujus copiam tibi communicari curabimus. Monemus proinde, amp;nbsp;roga-mus in Domino, ut in officio tuo alacriter progrediaris, amp;nbsp;si qui contra mandatum nostrum, vel vestram licentiam Nardae, vel in vicinis locis se ingerere praesumpserint, illos, quantum potes, impedias, amp;nbsp;nos opportune tempore de successu certiores fadas. Et quia nuper tibi placuit renuntiare ministerie amp;nbsp;laboribus per plures annos in pagis Blaricum amp;nbsp;Hilversum impensis, nosque illam renuntiationem accepta vimus, expo-sito super hoc special! scripto die 12. Maji anni praesentis 1642. Decla-ramus tarnen liberum amp;nbsp;lidtum tibi fore, audire Confessiones eorum, iisdemque Sacramenta (exceptis Pastoralibus, Baptismo, Extremâ Unctione amp;nbsp;Matrimonio) administrare, quandocumque eorum perd-piendorum gratiâ ad te venerint, ne debi to ac solito solatio, praesertim drea administrationem Sacrament! Poen!tentiae destituantur. Non obstante clausulâ illâ, quam scripto illi die 12. Maji adjunximus. Actum 20 Junii, anno 1642. Subsigna turn erat, Philippus Archiepiscopus Philippensis, Viejarius] Apostolicus. Et infra. Praesentem copiam cum suo prindpali de verbo ad verbum concordare tester (signatum erat) Jaco-

38

-ocr page 41-

bus de Turn, Protonotarius Apostolicus. Exterius manu Castoriensis Episcopi inscriptum erat: Instrumentum autenticum Philippensis, quo testatur Frankenii acta esse attentata.

Vertaling:

Philippus, bij de gratie van God en van de Apostolische Stoel aartsbisschop van Philippi en apostolisch vicaris in Holland en Zeeland en de daarmee verenigde provinciën, aan de eerwaarde en in Christus ons zeer geliefde Meester Barthold Ingels, Licentiaat in de beide rechten, gegroet in de Heer.

Aangezien het werk dat u ten bate van de zorg voor het heil der zielen zowel in Naarden, als in de buitenwijk Bussem, en op andere plaatsen, omwille van de liefde Gods gedurende vele jaren hebt verricht, ons zeer aangenaam is en is geweest, sporen wij u aan tot gelijke ijver zodat dit werk kan doorgaan, en wij bevestigen u door middel van deze brief in uw volmacht en in het ambt hetwelk u reeds geruime tijd is verleend, verklarend dat noch de paters van de Sociëteit, noch enige andere regulieren enige bevoegdheid in Naarden of in de omliggende plaatsen hebben om preken of bijeenkomsten te houden, of de sacramenten te bedienen zonder de toestemming van de ordinaris, zoals wij hen ook schriftelijk opnieuw verbieden met een speciale lastgeving, waarvan wij u een copie zullen bezorgen. Voorts sporen wij u aan, en wij verzoeken u in de Heer, dat u vurig voortgaat in uw ambt, en dat als er zijn die in strijd met onze lastgeving of uw toestemming, het wagen zich in te dringen te Naarden of in de naburige plaatsen, u hen dit verhindert zoveel u kunt en dat u ons te gelegener tijd inlicht omtrent de afloop. En omdat u onlangs hebt besloten ontslag te nemen uit het dienstwerk dat u gedurende meerdere jaren voor de dorpen Blaricum en Hilversum hebt verricht, en wij dit ontslag hebben aanvaard, door een speciaal schrijven te laten uitgaan op 12 mei van het huidige jaar 1642, verklaren wij dat het u toch zal vrijstaan en geoorloofd zijn om de biecht te horen van, en de sacramenten (behalve de pastorale sacramenten: de doop, het laatste oliesel en het huwelijk) te bedienen aan hen die, wanneer dan ook, tot u komen om ze te ontvangen, opdat zij niet beroofd zijn van de noodzakelijke en gebruikelijke vertroosting, vooral ten aanzien van de bediening van het sacrament van de boete. Zulks niettegenstaande de clausule die wij aan dat schrijven van 12 mei hebben toegevoegd. Gedaan op 20 juni van het jaar 1642.

Was getekend: Philippus, Aartsbisschop van Philippi, Apostolisch Vicaris. Dat de onderhavige copie met haar origineel woord voor woord overeenstemt betuig ik (was getekend) Jacobus de la Torre, apostolisch

39

-ocr page 42-

groot-kanselier. Op de buitenkant was in de hand van de bisschop van Castorië [= Johannes van Neercassel, apostolisch vicaris 1663-1686] geschreven: Authentieke acte van [de aartsbisschop] van Philippi, waarin betuigd wordt dat de daden van Franken aanslagen warenquot;.

5. Godfried Franken aan coadjutor De la Torre, 20 januari 1643 quot;

Er is één brief van pater Franken zelf bewaard gebleven. Aan handschrift en inhoud herkennen wij een gedreven mens, enerzijds vol initiatieven, anderzijds voelt hij zich gedwarsboomd door de kerkelijke quot;establishmentquot;, de seculiere priesters die onder de apostolische vicaris werken. Hij dreigt De la Torre dat hij hulp van elders zal gaan halen als hij geen genoegdoening krijgt voor de lastercampagne die Ingels in Haarden tegen hem heeft opgezet. In zijn brief zinspeelt hij op zaken die voor een deel in de voorgaande stukken aan de orde zijn gekomen: het optreden van Ingels (vgl. 2), een gesprek met Ebben (vgl.-document 1,4). Maar hij refereert ook aan vele zaken die wij niet nader gedocumenteerd hebben kunnen vinden, zoals bijvoorbeeld het conflict met Floris van Vianen en de achtergrond van zijn mildere oordeel over Tijmen de Saijer, die volgens Franken ook een conflict met Ingels heeft. Ook horen we dat Franken al eerder uit Rotterdam verbannen is. Voorts, dat hij contact heeft gehad met pastoor Leonardas Marius in Amsterdam en pastoor Abraham van Brienen in Utrecht. Hoewel uiterst polemisch van toon, biedt deze brief een grote hoeveelheid gedetailleerde informatie over de pastorale verhoudingen in het Gooi, die nader zou moeten worden gewogen. De bijlagen, een brief van Ingels en een brief van parochianen van Floris van Vianen, zijn niet teruggevonden. De brief van 20 januari markeert tevens het eindevan het optreden van pater Franken in het Gooi: vijf dagen later werd hij door de drost van Muiden, P.C. Hooft, bij de quot;oude ruijnequot; van het Huis ten Bosch gevangen genomen. Dat was niet het huidige stadhuis van Maarssen, maar de op de door Isaak Tirion in 1749 getekende kaart van het baljuwschap van Amstelland nog aangegeven quot;ruienquot; bij Uitermeer,indecontemporainedocumentendoorgaans quot;Het Vervallen Slotquot; genoemd. De heer van het kasteel (die er toch wel niet zelf gewoond zal hebben!) protesteerde nog bij Hooft, maar zonder succes, want Franken vertrekt al spoedig naar Scandinavië

40

-ocr page 43-

Tekst

Clarissime D[omi]ne, ante paucas hebdomadas egi vobiscum de inepto et scandaloso modo procedendi D[ominorum] Engels et Vianen. Pollicebat[ur] Dfominus] T[orrius] remedium, quod, quia necdu[m] adverto, cogor iteru[m] ad vos hisce litteris recurrere. D[ominus] Engel quotidie hic finget ac refinget novas calumnias, atq[ue] multor[um] a[n]i[m]as evertit. Nunc publice pro condone, nunc litteris per urbe sparsis, nunc privatim in colloquio proditore[m] agit personae meae, idq[ue] confictis mendacijs. In Bussem cora[m] magno auditorio asse-ruit me errone[m] esse, qui alio fine non venit condonatu[m], qua[m] ut congregetfur] pecunias et transvehat[ur] in Brabantia[m]. Novit crime[n] hoc capitale esse in repub[lica]. Novit se mentiri, et Narda[e] ubi vix sunt aliqui Catholici pr[a]eter pauperos, non fuisse locu[m] suae avaritiae aptu[m]. In Ankeveen pro condone dixit me esse errone[m], impostore[m], Jesuita[m] Rotterdam! bannitu[m]. Mittit per Narda[m] sibi similes, qui eadelm] spargant, scribit litteras infames ad me verna-cula lingua, easq[ue] proditorias, quas mittit apertas ad civiufm] domos etia[m] acatholicoru[m], ut me prodat et infamefm] reddat cu[m] iactu-ra nonexigua a[n]i[m]aru[m] cu[m] fadle 100. sunt personae qui aliu[m] qua[m] me, concionatore[m] catholicu[m] non audiverunt, ac fide[m] metiunt[ur] ex vita eorum, qui annuntiant illa[m]. Haru[m] litteraru[m] exemplar quod scatet mendacijs D[omino] T[orrio] transmitto, fideliter exscriptu[m]. Addudt in ijs duos falsos testes qui alias falsu[m] testimoniu[m] dederunt, asserentes Nardae a pastore bene provisu[m] fuisse, per dfominum] Engel, sed falsu[m] eoru[m] testimoniu[m] red-didi manuscripto 30. et amplius personarufm]. Imo iudido totius oppi-di constat eu[m] hic numqua[m] verbu[m] ad catholicos dixisse. Nunc autelm] testant[ur] viri illi egregij, etia[m] ex me se id audivisse, quo modo everto testes meos. Tertiu[m] adiungit teste[m] D[omin]us Engel Nicolaus Wollewever ipsemet falsarius. Nam praedictus Nicolaus scripto sua manu fatet[ur] se nihil s[imi]le ex me audivisse, multo minus Engelio retulisse. Inducit D[ominum] Mariu[m] mentiente[m], nam a me interrogatus, num dixisset me nullu[m] ius ad Narda[m] habere. Respondit id plane falsu[m] esse. Facit et Dfominus] Ebbius mendace[m] ut qui dixisset se meu[m] labore[m] respuisse, quod pror-sus falsu[m] est. Nam monitus a me de necessitate Muijdana, quae festis ac dominicis diebus numqua[m] instruebatfur], humaniter respondit se curaturu[m] ut Muijdam non habeant quod conquerantur, addidit se deliberaturufm] de auxilio meo assumendo.

Nec in me solu[m] debacchatur D[ominus] Engel sed etia[m] in D[ominum] Timotheu(m] que[m] ut nebulone[m], ut hypocrita[m], ut

41

-ocr page 44-

excommunicandu[m] proscindit in suis concionibus cu[m] tarnen hunc viru[m] unicu[m] inter sacerdotes suos, pagi Coipandiae viru[m] bonu[m] depr[a]edicant.

Porro cu(ml haec non videant[ur] diutius tollerandda (praesertim cu[m] a[n]i[m]aru[m] damnio quae tanto numero in dies deficerunt ut in pagis Goijlandiae in quibus solebant co[mmun]icare 2800. personae vix 1200. supersunt qui officiu[m] suu[m] exercent) volui D[ominum] T[orrium] rogare ac monere de remedio adhibendo. Quod si brevi non fiat, cogar ad alios judicos deflectere ac petere restitutione[m] famae meae, ne nimia patientia cu[m] damno publico coniuncta mihi repute[tur] in pec[ca]tu[m].

Frustra Ultraiecti egi septimana superiore pro remedio cu[m] D[omino] Abrahamo, qui loco auxilij mihi dixit: lek sal u doen stooren daer ick kan. Dixit alteri sacerdoti: Malo rusticos ad templa haereticorum, qua[m] ut abs te vel illo Jesuita iuvent[ur]. An hoc sit vox pastoris an lupi alioru[m] erit iudiciu[m].

Pro pagis Immenes, Baren et Laren etia[m] exspectam a D[omino] T[orrio] remediu[m], Summe necessarium est, ut vir aliquis probus statuat[ur], qui illis inserviat pacifice. Video D[ominum] Florentiufm] cu[m] eversione rei cath(olicae] adhuc subsistere, qui inter suos summo laborat odio, habeturq[ue] publicus calumniator ac proditor, ut patet ex litteris his adiunctis testimonio praecipuoru[m] rusticoru[m] firmatis. Quotidie importune sollicitant me praedicti rustici, ut verbu[m] Dei ijs propona(m], sed alia negotia id mihi non permittunt. Suasi itaq[ue] ut querela[m] sua[m] superioribus exponant, auxilium postulent. Litteras suas per me voluerunt ad D(ominuml T[orrium] destinari cu(m] Ultraiecti nullus sit auditus. Rogo itaq[ue] D[ominum] T[orriuml ut extreme laborantibus succurat, DfominumJ Florentiu[ml inde qua[m] prorsufm] amoveat ne quid peius illi obtingat, ab ijs quos exemple publico docuit, sacerdote[m] prodere, licere. Prius tame[n] necessariu[m] est ut cu[m] D[ominol Engelio fame[m] restituât mihi ac D[omino] Timoteo cu[m] iactura publica ablata[m]. Quod superest Deo precor ut te tuaq[ue] dirigat in vita[m] aetema[m].

Nardae 20 Jan. 1643

CJlarissimi] Dfomini) T[orrii] humill[issi]m[us] in Xto servus

Godef. Francken.

Vertaling:

Hoogeerwaarde heer.

Enkele weken geleden heb ik contact met u gehad over het dwaze en schandalige optreden van de heren Engels en Vianen. De heer [De la]

42

-ocr page 45-

T[orre] beloofde een geneesmiddel hiervoor, maar omdat ik dat nog niet bemerk, zie ik mij gedwongen met deze brief weer bij u terug te komen. De heer Engel bedenkt en herbedenkt hier dagelijks nieuwe lasteringen en verwoest de zielen van velen. Nu eens in het openbaar in een preek, dan weer in een brief die door de stad wordt verspreid, dan weer in persoonlijke conversatie, maakt hij een verrader van mijn persoon, en wel door middel van verzonnen leugens. In Bussem heeft hij voor een groot gehoor betoogd dat ik een zwerver ben die met geen ander doel is komen preken, dan om geld in te zamelen en naar Brabant over te brengen. Hij weet dat dit een halsmisdaad is in de Republiek. Hij weet dat hij liegt, en dat Naarden, waar nauwelijks enige katholieken wonen behalve arme, geen geschikte plaats voor zijn gierigheid was. In Anke-veen heeft hij in een preek gezegd dat ik een zwerver ben, een bedrieger, een Jezuïet die uit Rotterdam verbannen is. Hij stuurt zijns gelijken door Naarden, die dezelfde [geruchten] verspreiden, hij schrijft schandelijke brieven aan mij in de volkstaal, verraderlijke brieven, die hij open naar de huizen van burgers, zelfs niet-katholieke, verstuurt, om mij te verraden en te schande te maken, met een niet gering verlies van zielen, terwijl er zeker 100 personen zijn die geen andere katholieke prediker dan mij hebben gehoord, en zij beoordelen het geloof naar het leven van hen die het verkondigen. Een voorbeeld van deze brieven, dat vol staat met leugens, stuur ik, getrouwelijk afgeschreven, aan de heer [De la] T[orre]. Hij haalt daarin twee valse getuigen aan die bij een andere gelegenheid ” valse getuigenissen hebben afgelegd, bewerend dat Naarden door de pastoor totnutoe goed verzorgd is geweest, door de heer Engel, maar hun vals getuigenis heb ik beantwoord met een geschrift van 30 en meer personen. Waarachtig, het staat volgens het oordeel van de gehele stad vast dat hij hier nog nooit een woord tegen de katholieken heeft gesproken. Nu echter betuigen deze uitnemende mannen dat zij van mij hebben gehoord hoe ik mijn getuigen omkoop [eig.: verwoest]. Als derde voert de heer Engel Nicolaas Wollewever aan, [die] zelf een oplichter [is]. Want de voomoemde Nicolaas beweert in een eigenhandig geschrift dat hij niets dergelijks van mij heeft gehoord, en dat hij het ook niet aan Engels heeft doorverteld. Hij zet de heer Marius voor leugenaar, want toen deze door mij werd ondervraagd, zei hij helemaal niet dat ik geen enkel recht te Naarden heb. Hij antwoordde dat dit duidelijk onjuist was. Hij maakt ook van de heer Ebben een leugenaar, als zou hij gezegd hebben dat hij mijn werk verafschuwde, hetgeen geheel en al onjuist is. Want toen hij door mij werd aangespoord inzake de Muijdense nood, [namelijk] dat daar op feestdagen en zondagen nooit is onderwezen, zei hij humaan dat hij

43

-ocr page 46-

ervoor zou zorgen dat men te Muijden niets te klagen zou hebben. Hij voegde hieraan toe dat hij zou overwegen om van mijn hulp gebruik te maken.

Niet alleen tegen mij gaat de heer Engel als een razende tekeer, maar ook tegen de heer Tijmen, die hij in zijn preken beschimpt als een windbuil en een huichelaar, als iemand die geëxcommuniceerd zou moeten worden, hoewel de dorpen van het Goijland deze man toch als enige onder zijn priesters als een goed man aanmerken.

Verder, aangezien deze zaken niet langer lijken te kunnen worden getolereerd (vooral vanwege de schade voor de zielen, die dagelijks in zulken getale afvallen dat in de dorpen van het Goijland, waarin 2800 personen plachten te conrununiceren, er nauwelijks 1200 over zijn die hun plicht betrachten), wilde ik de heer [De la] T[onie] vragen en aansporen om een geneesmiddel toe te passen. Als dat niet binnenkort gebeurt, ben ik gedwongen mij tot andere rechters te wenden en herstel van mijn goede naam te vragen, opdat een al te grote lankmoedigheid, verbonden met publieke schade, mij niet als zonde zou worden aangerekend.

Ik ben vorige week tevergeefs voor een geneesmiddel in Utrecht bij de heer Abraham [van Brienen] geweest, die in plaats van mij te helpen, zei: quot;ick sal u doen stooren daer ick kanquot;. Tegen een andere priester zei hij: quot;ik heb liever dat de boeren naar de tempels van de ketters gaan dan dat ze door u of door die Jezuïet worden geholpenquot;. Of dit de stem van een herder of van een wolf is moeten anderen maar beoordelen.

Voor de dorpen Immenes, Baren en Laren verwacht ik ook een geneesmiddel van de heer [De la] T[orre]. Het is hoogst noodzakelijk, dat een rechtschapen man word t aangesteld, die hun in vrede bedient. Ik zie dat de heer Floris, met vernietiging van de katholieke zaak, nog altijd standhoudt, terwijl hij met de grootste afkeer onder de zijnen werkt en voor een openbaar lasteraar en verrader wordt gehouden, zoals blijkt uit de bijgevoegde brief die door de getuigenis van de voornaamste boeren is bekrachtigd. De voomoemde boeren vallen mij dagelijks lastig met het verzoek om hun het woord Gods te brengen, maar andere verplichtingen staan mij dit niet toe. Ik heb hun dus aangeraden hun klacht aan de oversten uiteen te zetten, en om hulp te vragen. Ze wilden hunbrief via mij aande heer [De la] T[orre] richten, aangezien te Utrecht niemand wilde luisteren. Ik verzoek de heer [De la] T[orre] dus om hun die uiterst hard werken te hulp te komen en de heer Floris zo spoedig mogelijk daarvandaan te verwijderen, opdat hem niet iets ergers overkomt van de kant van hen die hij door het publiek voorbeeld heeft geleerd een priester te verraden en te verkopen. Allereerst echter is het

44

-ocr page 47-

noodzakelijk dat hij [= De la Torre] samen met de heer Engels voor mij en voor de heer Tijmen de goede naam herstelt, die tot openbare schade is afgenomen. Voor het overige bid ik God dat hij u en het uwe moge geleiden naar het eeuwige leven.

Naarden, 20 jan. 1643.

De allernederigste dienaar van de hoogeerwaarde heer [De la] T(orre], Godfried Francken.

6. Tijmen de Saijer en Floris van Vianen grenzen hun bevoegdheden af, 20 juli 1644 »

Hilversum en wijde omgeving behoorde, zoals uhj in document 3 en 4 zagen, tot de pastorale competentie van Berthold Ingels. Hij werd daarbij geassisteerd door de priesters Tijmen de Saijer en Floris van Vianen, die allebei in Laren woonden. Volgens de Larensepastoor Nieuwenhuis had Van Vianen zijn huis aan het Brinkje in het Oosterend en De Saijer het zijne aan het Zevenend. Rovenius meldt in 1631 aan de gouvernante van de Nederlanden, Isabella, dat er in het Gooiland en de nabijgelegen dorpen lEemnes„Baam en Lage Vuursche, vgl. de opsomming in het onderstaande document] drie seculiere priesters werken, met meer dan 2000 communicanten “. Daar is Van Vianen dan nog niet bij; in zijn plaats is er Hendrik van Aller (die later — vóór 1638 — naar Montfoort vertrekt). Dit is ook nog de situatie in 1635, als Rovenius verslag uitbrengt naar Rome. Het aantal communicanten heet dan ruim 3000 te zijn “. In 1638 zijn Ingels en De Saijer met zijn tweeën voor het Gooi verantwoordelijk. Rovenius schrijft in zijn missieverslag naar Rome, dat gedurende 30 jaar [na de Reformatie] priesters vanuit Utrecht het Gooi hebben gepastoreerd, maar dat het aantal kerkgangers zo is gegroeid, dat er twee eigen priesters zijn aangesteld (dit was al vóór 1631 gebeurd!), en wel Ingels en De Saijer; zij worden met name genoemd. Het totale aantal communicanten wordt zveer gesteld op meer dan 3000quot;.Inl 642 meldt Rovenius met dezelfde zin als in de voorgaande verslagen dat er “in het Gooiland en de nabijgelegen dorpen drie of vier seculiere priesters werkzaam zijnquot; (nu dus inclusief Floris van Vianen), met meer dan 3000 communicanten quot;.

Tijmen de Saijer was in 1603 in Blaricum geboren, studeerde van 1624 tot 1628 theologie te Keulen, waar hij licentiaat in de theologie werd, en kwam als priester in zijn geboortedorp terug. Hooft meldt zijn registratie als priester: “Timon Lambertszoon, geboortigh van Blarikom, ende hebbende aldaer zijnen naem aengegevenalspriester,denlOen Junija. 1628quot;. Zeven jaar later verhuist De Saijer naar Laren: “daernae met der woone gekomen, ende zich desgelijx bekent gemaekt hebbende tot Laeren, den 17en Maj a. 1635quot;. Hij komt dan

45

-ocr page 48-

samen met: quot;Hendrik van Aller van Grol, aengegeven voor priester tot Loeren door den voors. Timon, bij ivien hij imooont, nevens 2 vrouwpersoonen van Blarikom, den 17en Maj a. 1635quot; Als pastoor in Hilversum zverd De Saijer in 1653 verdrongen door de Franciscaan Dionysius van Gent. Daarop vertrok hij naar Amsterdam, en werd asisstent bij Hendrik Ebben. Hij overleed in 1658. Floris van Vianen was een Utrechtenaar die in 1628 te Leuven als student werd ingeschreven. Na zijn studie was hij zoerkzaam in Den Haag, Wassenaar en Utrecht quot;nbsp;als opvolger van Aegidius de Ridder in Weesp quot;, en nog in Aarlanderveen quot;, tenslotte komt hij naar Laren, nadat Hendrik van Aller naar Montfoort ïvas vertrokken Pater Franken slaagt er niet in om Van Vianen loeg te krijgen; ook nadat Tijmen de Saijer uit Hilversum is verdreven blijft hij te Laren werken. In 1658 komt hij nog in de Larense archieven voor op een ons onbekende datum ging hij met emeritaat en vertrok naar Amersfoort. Blijkens een brief van apostolisch vicaris van Neercassel van 7 juni 1664 leefde hij op zijn oude dag in grote armoede Hij overleed begin 1665 te Amersfoort. Het aftreden van Ingels en wellicht ook de spanningen met pater Franken (vgl. diens brief, hiervoor) leidden echter tot conflicten tussen de beide pastoors en hun volgelingen, met name in (Laren en) Eemnes, waar ze allebei pastorale taken verrichtten. Twee weken na een door de baljuw P.C. Hooft geleide en gedocumenteerde inval in hun huizen te Laren, bij welke gelegenheid hun schuilkerkinventarissen in beslag loerden genomen quot;, ratificeert Rovenius een door de beide pastoors onder leiding van De la Torre gesloten overeenkomst, waarbij ze hun pastorale bevoegdheden territoriaal vastleggen. Eén van de dingen die wordt afgesproken is, dat Tijmen de Saijer naar Hilversum zal verhuizen. Deze wordt daarmee de eerste aldaar residerende pastoor na de Reformatie; katholiek Hilversum krijgt dus in het jaar 1644 een zelfstandige statie met een eigen pastoor.

Tekst:

Requisiti ex parte Ill[ustrissi]mi D[omini] Vic[arii] Ap[ostoli]ci, R[everen]di et Doctiss[imi] D[omini] M[agiste]r Timoth[eus] Spor[a]eus et M[agiste]r Florentius Vijanen, quibus populus totius Goijlandiae hactenus commissus fuit, et Emelandiae ut suggèrent modum et rationes conciliandae et servandae pacis quae diutumo tempore tam inter sacerdotes quam inter populum turbata fuerat, suggessit D[ominus] Timot[heu]s ex parte sua primo debere fieri ordi-nem et distinctionem Pastoratuum et populi sub eis contend, ex quorum confusione multa incommoda et offendicula orta fuerant, in hunc modum ut alteruter ipsorum deserviret Pastoratibus in Laren Blaricom et Emenes extra aggerem, alius vero Pastoratibus in Hilversom Emenes intra aggerem et Baren cum appendicibus suis Der Eem et De Vuers.

46

-ocr page 49-

Super quibus rogatus D[ominus] Florentius, utrum iusta esset et débita dicta et proposita locorum et pastoratuum divisio? Respondit, suo iudicio, dictam divisionem non solum posse sed et debere, si pax et Concordia sperari posset, servari, cum hac determinatione, ut posita dicta divisione, neutri eorum liceat in alterius districtu verbum Dei praedicare, neque etiam c[o]elebrare, nec quicquam sacramentorum administrare, ne quidem in periculo mortis, absque praevia expressa venia a proprio Pastore obtenta. In qua venia concedenda Pastorem non solum decere esse facilem, sed et teneri Amplissimus D[ominus] decla-ravit et sub poena indignationis divinae et humanae, utrique parti mandavit.

Secundo. Ut libertas ad exercendum officium requisita, paribus studijs procuretur, ita ut beneficium eiusdem libertatis sic procuratum serviat non personis, sua officia exercentibus, sed locis, ita ut etiam servire possit alijs sacerdotibus transeuntibus, vel sacra officia de licentia eorundum ibidem exercentibus.

Tertio. Si contingat aliquando fieri concursum in Emenessen turn cau-tum fuit, ut neuter alter! in congregatione instituenda sit praeiudicio, sed quam fieri potest longissime a se invicem distent, adeo ut si contingat in notabili festo utrumque ibidem veile operari, alter congre-gationem suam instituât in domo Gisberti Nicolai et alter in domo Jacobae Francisci, et non vicinius.

Quibus conditionibus propos!tis, post maturem examen et délibératio-nem consideratis, et ab utraque parte approbatis, assignata sunt Dfomino] Timotheo loca in Hilversom Emenes intra aggerem cum appendicibus suis suprapositis, reservatis et assignatis locis in Laren Blaricom et Emenes extra aggerem Dfomino] Florentio. In quam locorum divisionem et utrique part! assigna tionem factam uterque libere et gratanter consens! t, eamque a Superiore acceptavit, cum promissione in eiusdem praesentia facta, de nullo in posterum faciendo sibi invicem praeiudicio, aut exhibendo offendiculo, sive per se sive per suos, sive directe sive indirecte, sed de servanda inviolabili pace et concordia ad dictorum locorum aedificationem, sicut! servare oportet sacerdotes Deum timentes, et ad populi sibi commissi curam et salutem ex animo conspirantes.

Quae [doorgestreept: conditio] faelicius inchoetur, et Constantius serve-tur, conclusum fuit quod D[ominus] Timotheus migrare debeat ad

47

-ocr page 50-

pagum suum Hilversum, manente sibi suo iure integro quo ad proprie-tatem domus suae in Laren, D(omi]no Florentio continuante residen-tiam suam in eodem pago suo Laren.

Quas conditiones Amplissi[mus] D[ominus] ex parte sua suscepit pro-ponere et approbationem procurare ab Ill(ustrissi]mo D[omino] Vic[ario] Apost[olico] ad earundem maiorem valorem et firmamentum. Qua approbatione habita et ad utrumque Dfominorum] destinata, singuli promiserunt ci tra ulteriorem dilationem parère et quantum est ex parte sua inviolabiliter observare. Ita nos Deus amet etc.

Conventionem ac designationem districtuum hic assignatorum ratum habemus, et exacta observari mandamus sub poena inob[o]edientiae, quam diu nobis videbitur expedire. Actlum] 20 Julij A[nn]o 1644.

Phil[ippus] Archiep[iscopu]s Philippen!sis] Vic[arius] Ap(ostolicu[s]

Ad haec tonitrua qui non expergiscitur non dormit sed mortuus est.

Timotheus Sporaeuls]

Florentius Vianen

Vertaling:

Van de zijde van de doorluchtige heer de apostolische vicaris verzocht zijnde dat de eerwaarde en zeergeleerde heren meester Tijmen de Saijer en meester Floris van Vianen, aan wie het volk van geheel Gooiland tot nu toe was toevertrouwd, ook voor het Eemland een wijze en manieren zouden voorstellen om de vrede te stichten en te bewaren die gedurende lange tijd zowel onder de priesters als onder het volk verstoord was geweest, stelde heer Timotheus van zijn kant voor dat er allereerst een ordening en scheiding van pastoraatschappen en het daaronder begrepen volk moest komen, omdat door de verwarring hierover veel onaangenaamheden en aanstotelijkheden waren ontstaan, en wel op deze wijze, dat één van hen beiden de pastoraatschappen in Laren, Blaricom en Emenes buiten de dijk zou bedienen en de ander de pastoraatschappen in Hilversom, Emenes binnen de dijk en Baren met hun aanhangsels Der Eem en De Vuers. Heer Floris, aangaande deze dingen gevraagd of de genoemde en voorgestelde verdeling van plaatsen en pastoraatschappen rechtvaardig en geboden was, antwoordde dat [deze verde-

48

-ocr page 51-

ling] in zijn oordeel niet slechts kon maar ook moest worden aangehouden, wilde men op vrede en eendracht kunnen hopen, met deze bepaling, dat met het aanbrengen van de genoemde verdeling, geen van beiden in het district van de ander het woord Gods zou mogen prediken, noch ook celebreren, noch enig sacrament bedienen, zelfs niet als ienaand in levensgevaar zou verkeren, zonder voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de eigen pastoor te hebben verkregen. In het verlenen van deze toestemming, verklaarde de hoogeerwaarde heer, zou een pastOOT niet alleen gemakkelijk moeten zijn, maar hij was hiertoe ook gehouden, en hij gebood dit aan elk van beide partijen op straffe van goddelijke en menselijke verontwaardiging.

Ten tweede, dat de voor het uitoefenen van het dienstwerk vereiste vrijheid met gelijke ijver zou worden behartigd, zodat de weldaad van deze vrijheid, aldus behartigd, niet [zozeer] de pastoors zou dienen bij het uitoefenen van hun dienstwerk, maar de plaatsen, zodat zij [= deze vrijheid] ook andere priesters zou kunnen dienen die op doorreis zijn of die het heilig dienstwerk met instemming van dezelfden ter plaatse uitoefenen.

Ten derde. Voor het geval het ooit zou voorkomen dat er in de Emenes-sen een botsing zou zijn, werd bij deze gelegenheid bij wijze van voorzorg besloten, dat geen van beiden de ander bij het houden van een samenkomst lastig zou mogen vallen, maar dat zij zich zover mogelijk van elkaar verwijderd zouden moeten houden, zodat als het zou voorkomen dat zij op een belangrijke feestdag allebei aldaar dienst zouden willen doen, de één zijn samenkomst zou houden in het huis van Gijsbert Klaassen en de ander in het huis van Jaapje Franssen, en niet dichterbij [elkaar].

Toen deze voorwaarden waren voorgesteld, aan ampel onderzoek en overweging onderworpen en door beide zijden goedgekeurd, werden aan de heer Tijmen de plaatsen in Hilversom en Emenes binnen de dijk met de bovengenoemde aanhangsels toegewezen, terwijl de plaatsen in Laren, Blaricom en Eemnes buiten de dijk werden voorbehouden en toegewezen aan heer Floris. Met deze verdeling van de plaatsen en met de aan elk van beide zijden gedane toewijzing, stemde elk van beiden vrijwillig en dankbaar in en aanvaardde deze van de overste, met de in zijn aanwezigheid gedane belofte om elkaar voortaan op geen enkele wijze meer lastig te vallen of aanstoot te geven, hetzij zelf of door middel van de zijnen, hetzij direct of indirect, maar om een onschendbare vrede

49

-ocr page 52-

en eenheid gt;.c bewaren, tot stichting van de genoemde plaatsen, zoals het Godvrezende priesters past die te bewaren, en om van harte samen te werken tot de zorg en het heil van het hun toevertrouwde volk.

Om hiermee des te voorspoediger een begin te maken, en het des teduurzamer te bewaren, werd besloten dat heer Tijmen moet verhuizen naar zijn dorp Hilversum, terwijl hij wel het volledige eigendomsrecht van zijn huis in Laren behoudt, maar heer Floris blijft wonen in datzelfde dorp van hem. Laren.

De hoogeerwaarde heer van zijn kant nam op zich deze voorwaarden voor te stellen aan de doorluchtige heer de apostolische vicaris voor te leggen en zijn goedkeuring te verkrijgen ter meerdere geldigheid en bekrachtiging ervan. Toen deze goedkeuring was verkregen en aan beide heren doorgezonden, beloofden zij elk afzonderlijk zonder verder uitstel te zullen gehoorzamen en voor zover het aan hen lag, zich er stipt aan te zullen houden. Zo beminne ons God, enz.

[in het handschrift van Rovenius]

Wij ratificeren hierbij de overeenkomst en de aanduiding van de toegewezen districten en wij bevelen dat men zich er exact aan houdt, op straffe van ongehoorzaamheid, zolang als wij van mening zijn dat dit dienstig is. Gedaan 20 juli 1644.

Philippus, Aartsbisschop van Philippi, Apostolisch Vicaris.

[ander handschrift]

Wie bij deze donderslag niet wakker wordt, slaapt niet maar is dood.

[eigenhandige ondertekening]

Tijmen de Saijer

Floris van Vianen.

50

-ocr page 53-

III. Een pastorale grenskwestie tussen Weesp en Ankeveen

AOBC 1544 (dat zich thans in het Rijksarchief te Haarlem bevindt) en AOBC 721 zijn gedeeltelijk overlappende dossiers betreffende een grenskwestie tussen de pastoraatsgebieden van de pastoors Ingels van Ankeveen en Loeff van Weesp. Het gaat met name om de jurisdictie van Nigtevecht, Nederhorst den Berg en Ovemes, plaatsen die voorheen bij Weesp behoorden, maar nu door Rovenius (kennelijk op verzoek van Ingels) bij Ankeveen worden gevoegd. Ondanks verzet vanuit Weesp en de plaatsen zelf wordt het zo geregeld. Een bezwaarschrift van pastoor Loeff haalt niets uit. Het nageslacht is hem wel dankbaar voor de precieze opsomming die hij in zijn brief van 14 september 1646 geeft van de plaatsen die bij de beide pastoraatsgebieden horen.

1. Acte van Rovenius, 23 juni 1646 *

(De tekst is uit AOBC 1544, de varianten van AOBC 721 zijn aangegeven).

Teksb

D nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Copia

Cum nuper existente nonnula controversia circa terminos ac limites Wesopianae ac Anckevenianae Ecclesiae, ad eandem decidendam ali-qui [721.- quidam] deputati fuerint, qui auditis utriusque partis rationi-bus et fundamentis aliquid pro componendo negotio decemerent [721: decemerunt], nos visa et examinata eorum resolutione, eandem pro bono Ecclesiarum, ac pace et concordia fovenda et stabilianda inter sacerdotes utrimque laborantes confirmandam duximus et confirma-mus per praesentes, ordinando ac [721; et] firmiter statuendo, ut R[everendus] D[ominus] Bertholdus [721; Bartholdus] Ingelius, qui hactenus pastoralem curam in Anckeveen [721; - in Anckeveen] gessit, eiusque post hac successor, certam ac fixam residentiam in dicto pago teneat et continuel.

In quem finem ordinariam illi ac pastoralem potestatem conferimus et confirmamus in pagum Anckeveen, una cum loco sGravenlant eidem vicinissimo, nee non in [721 ; et] Cortenhoeff et pago Den Berg [721; De Berg] cum loco Overmeer, Damo, et pago Nichtenvecht [721; Nichte-vecht], ac proinde ut loca vulgo Overnes et Vervallen Slot inclusive

51

-ocr page 54-

versus Damum sita, praedicto Damo si ve pago Anckeveen adiungantur [72Ï.- adiungatur], sic ut soli Dfomino] Bertholdo [721; Bartholdo] Ingelio et eius successor! posthac in praedictis locis et nominatim in sGravenland [721 ; sGravenlandt], Overnes et Vervallen Slot, condones et pastoralia exercere liceat, alijs quibuscumque sacerdotibus tam sae-cularibus quam regularibus cuiuscumque ordinis et collegij exdusis, sic tarnen ut dictus D[ominus] Ingelius teneatur Wesopianos sacerdotes (qui hactenus ob certam occasionem in dicto loco Ovemes laborarunt) ante alios in partem laboris sui et curae tempore necessitatis assumere et pro discretione sua dictis Wesopianis etiam concionandi locum et tempus non difficulter praebere, et ante omnia pacem et concordiam cum vidnis et contra tribus suis commendatam habere.

Ad pleniorem fidem et confirmationem praemissorum, hasce literas constitutionis nostrae [721; et ordinationis] nominis nostri subscrip-tione et sigilli consueti subimpressione munivimus.

Actum in loco residentiae nostrae pro tempore, die 23 mensis Junij Anno 1646.

Paulo inferius subscriptum erat:

Phil[ippus], Archiep[iscopu]s Philippen[sis], Vic[arius] Ap[osto]licu[s]. Et deinde adlatus erat sigillum superimpressum.

Vertaling:

D. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kopie

Toen onlangs, omdat er enig geschil bestond omtrent de grenzen en afbakeningen van de Weespse en de Anckeveense kerk, enkele mensen waren afgevaardigd om dit te beslechten, die na de argumenten van beide zijden te hebben gehoord, een besluit hebben genomen om de zaak in orde te brengen, hebben wij, na hun besluit te hebben onderzocht en getoetst, gemeend het te moeten bevestigen, en wij bevestigen het met deze brief, om de vrede en de eendracht tussen de priesters die aan weerszijden werkzaam zijn te bevorderen en te verstevigen, door vast te stellen en met kracht te bepalen, dat de eerwaarde heer Berthold Ingels, die totnutoe de pastorale zorg in Anckeveen heeft gedragen, en zijn opvolger hierna, een vaste en bepaalde woonplaats in het genoemde dorp moet behouden en aanhouden.

Ten dien einde verlenen en bevestigen wij voor hem de gewone en pastorale bevoegdheid in het dorp Anckeveen, samen met de plaats 's Gra-venlant, die er zeer dichtbij ligt, en ook in (Zortenhoeff en het dorp De[n] Berg met de plaats Overmeer, de Dam en het dorp Nichte[n]vecht, en vervolgens dat de plaatsen die in de volksmond CÏvemes en Vervallen Slot heten, beide bij de Dam gelegen, bij de voomoemde Dam of het

52

-ocr page 55-

dorp Anckeveen worden [wordt] gevoegd, zodat het alleen aan heer Berthold Ingels en zijn opvolger hierna is toegestaan om in de voornoemde plaatsen en met name in 's Gravenland[t], Ovemes en Vervallen Slot te preken en te pastoreren, terwijl alle andere priesters, zowel seculiere als reguliere van welke orde of welk college dan ook, daarvan zijn uitgesloten, maar dan wel zo, dat de genoemde heer Ingels gehouden zal zijn om de Weespse priesters (die tot nu toe bij bepaalde gelegenheden in de genoemde plaats Ovemes hebben gewerkt) vóór anderen bij zijn dienstwerk en zorg te betrekken indien dat nodig is, en naar zijn goeddunken aan de genoemde Weespenaren zonder moeilijkheden een plaats en een tijd om te preken toe te staan, en vóór alles de vrede en eendracht met zijn buren en medebroeders voor bevolen te houden.

Ter meerdere geloofwaardigheid en bevestiging van het voorgaande hebben wij deze brief met onze beschikking [en bepaling] door het onderschrift van onze naam en het afdrukken van het gewone zegel gegarandeerd.

Gedaan in onze woonplaats op 23 juni 1646.

Een weinig verder was onderschreven:

Philippus, Aartsbisschop van Philippi, Apostolisch Vicaris. En daarna was het opgedrukte zegel aangehangen.

2. Correspondentie van Loeff en Ingels, augustus-september 1646 “

Toen Rovenius' besluit van 23 juni 1646 bekend was gemaakt, was er al een door pastoor Loeff te houden kerkdienst belegd door de kerkmeesters in Ovemes. Op vrijdag 10 augustus 1646 schrijft hij daarom aan Ingels om zijn toestemming te vragen voor deze op de aanstaande zondag te houden kerkdienst. Deze was al drie weken eerder afgekondigd. Wij vragen ons af of deze termijn van drie weken moet worden gerekend vanaf de datum waarop Rovenius’ schrijven van 23 juni bekend was gemaakt, of tot aan de datum van de brief (10 augustus). In het laatste geval zou Rovenius' schrijven van 23 juni pas rond 20 juli bekend zijn gemaakt. In het eerste geval kan de bekendmaking van het schrijven van 23 juni eerder zijn gebeurd, maar dan is pastoor Loeff wel heel erg laat met het inlichten van pastoor Ingels.

Op dezelfde dag schrijft Ingels terug dat hij zijn toestemming geeft. Hij vraagt Loeff om bekend te maken dat hij zelf op Maria Hemelvaart (15 augustus) zal komen. Loenen, de Weespse Jezuïet en bloedverwant van Loeff (vgl. 1,7) heeft dat namelijk niet gezegd. Kennelijk deed deze dus ook wel dienst in Ovemes. Ingels vraagt Loeff om eens met de kerkmeesters van Ovemes op bezoek te komen om

53

-ocr page 56-

een en ander te bespreken, of een dag vast te stellen waarop ze samen bij quot;broeder Jan de advocaatquot; (dit zal één van de kerkmeesters van Ovemes zijn) op bezoek zullen gaan om de zaak te bespreken. Omdat er geen antiooord komt, schrijft Ingels op II september weer, en hij herhaalt zijn verzoek. Hij wil vooral weten loaar de kerkelijke sieraden van Ovemes zijn, en hij heeft een aantal financiële vragen i.v.m. de kerkplaats en de afkoopsom voor de schout. Zelf zegt hij geen honorarium te verwachten. Op wat geprikkelde toon eindigt hij de brief: quot;Afgunst scheid t, maar liefde verenigtquot;. De volgende dag antwoordt nu pastoor Loeff. Hij had een zekere Crijn Jansz naar Ingels gestuurd, maar deze was toen niet thuis en toen Crijn Jansz daarna hoorde waar het eigenlijk om ging, wilde hij niet nog eens teruggaan. Zijn andere vragen moet Ingels maar aan de kerkmeesters van Nigtevecht stellen, want Loeff weet er niets van. En wat de quot;afgunstquot; betreft, daar is bij hem nooit sprake van geweest.

Tekst

E. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Copia

Confrater Bartholde,

Venerunt ad me Aeditui, an velim laborare die d[o]m[ini]co sequent!. Jam a tribus septimanis fuerat proclamatio facta, antequam scriptum Illustrissimi fuerat notificatum. Volui tarnen vobis significare, ne videar réfracta rius.

Ipso S[anc]t[i] Laurentij patroni nostri. ld est 10 August 1646. Subscriptum erat: Tuus Arnol[dus] Louffiu[s].

Inscripto erat foris:

Aen den Eers. en Eerwaerdigen

H.H. Mr. Bertholdus Engels

tot Anckeveen.

Vertaling:

E. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kopie

Medebroeder Barthold,

Er zijn kerkmeesters bij mij gekomen [met de vraag] of ik aanstaande zondag dienst zou willen doen. De bekendmaking was drie weken geleden al gedaan, voordat het schrijven van de doorluchtige heer bekend was gemaakt [o/; de bekendmaking was al gedaan drie weken voordat...?]. Ik wilde u dit toch laten weten, opdat ik geen weerspannige zou lijken [te zijn].

Op de dag van Sint Laurentius, onze patroon. Dat is 10 augustus 1646. Was getekend: Amoldus Louffius.

54

-ocr page 57-

Het opschrift buitenop was:

Aen den Eers. en Eerwaerdigen

H.H. Mr. Bertholdus Engels tot Anckeveen.

Tekst

Copia

F. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fax Christi.

Confratri Amoldo Loeffio Bertholdus Ingelius salutem.

Cum proclamatio uti scribitis facta fuerit ratione laboris in Ovemes, placet ut R[everen]tia v[est]ra in propria sua laboret persona, atque absolute suo labore insinuât populo, me ipsu[m] Assumptionis D[omi]nae Virginis sacro, venturum (nihil horum dixit Loenius). Interea temporis, non gravabitur R[everen]tia v[est]ra semel cum Aedituis illius loei ad me excurrere, vel assignare diem quo semel ac simul in loco fratris Joannis Advocati excurramus, eosque amicabiliter conveniamus. (Juod reliqu[u]m exopto R(evercn]tia[m] v[est]ram in cura sua pastoral! diu-tissime bene valere, atque salvere a me officiosissime. 10 Augusti 1646. Subsignatum erat: R[everen)tiae v[estr]ae addictissimus Bertholdus Ingelius.

Vertaling:

Kopie

F. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De vrede van Christus.

Berthold Ingels groet medebroeder Arent Loeff.

Aangezien de bekendmaking met betrekking tot de dienst in Overnes, [al] gedaan is, zoals u schrijft, stem ik ermee in dat uwe eerwaardigheid in eigen persoon dienst doet, en in zijn dienst het volk volledig informeert dat ik op de dag die aan de Ten Hemelopneming van de Heilige Maagd is toegewijd, zelf zal komen (Loenen heeft hierover niets gezegd). Ondertussen moet uwe eerwaardigheid er geen bezwaar in zien eens met de kerkmeesters van die plaats bij mij op bezoek te komen, of een dag vast te stellen waarop wij eens samen bij broeder Jan de advocaat op bezoek gaan en wij hen op vriendschappelijke wijze bijeen doen komen. Voor het overige wens ik dat uwe eerwaardigheid in zijn pastorale zorg nog zeer lang gezond mag blijven, en wees alierdienstwaardigst door mij gegroet. 10 augustus 1646.

Was getekend: De uwe eerwaardigheid zeer toegenegen Bertholdus Ingelius.

55

-ocr page 58-

Tekst

Copia

G. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pax Christi.

Confr(atr]i Arnoldo Loeffio, Bertholdus Ingelius salutem.

Hactenus sive hucusque R[everen]tiam v[est]ram cum patientia expec-tam, ne gravaretur semel cum Aedituis Ovemessianis ad me excurrere vel assignare diem quo semel ac simul in loco fratris Joannis Advocati excurreremus, eosque amicabiliter conveniremus, quod cum factum adhuc minime sit, rogo ut vel feria quinta proxima in Anckeveen cum Aedituis ad me excurras, vel saltern aliquem ex Aedituis mittas, vel si minus hoc adhuc placet, placeat per latorem Guillelmum peregrin!, verbulo uno atque altero insinuare, ubinam habeantur omamenta, ut illis uti possimus, suo tempore et loco, quantum Agneti detur rationes domus, quantum annue praetori. De honorario vero sacerdotis laboran-tisnonqu[a]ero. Hoc enim norunt Aeditui. Pro reliquo opto, utamemus simul unitatem ac fratemam concordiam. Si amaverimus et tuum erit quod habeo, et meum erit quod habes, quia livor separat, charitas iungit. Vale ac veni si me amas vel saltern scribe.

Dabam festive 11 septembfris] 1646.

Subscriptum erat: R(everen]tiae v[est]rae Addictissimus

Bertholdus Ingelius

Vertaling:

G. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kopie

De vrede van Christus.

Berthold Ingels groet medebroeder Arent Loeff.

Nog steeds wacht ik geduldig tot uwe eerwaardigheid er geen bezwaar in zal zien eens met de Overnesse kerkmeesters bij mij op bezoek te komen of een dag vast te stellen waarop wij eens samen bij broeder Jan de advocaat op bezoek zullen gaan en wij hen op vriendschappelijke wijze bijeen zullen doen komen. En omdat dit totnutoe nog geenszins is geschied, verzoek ik u om 'of aanstaande donderdag in Anckeveen met de kerkmeesters bij mij op bezoek te komen, of althans één van de kerkmeesters te sturen, of als dit tenminste nog uw goedkeuring kan vyegdragen, middels de huidige brenger [van deze brief] Willem, de zoon van de buitenlanderf?), met één of twee woorden te laten weten waar de sieraden zijn, opdat wij die op de geëigende tijd en plaats kunnen gebruiken, [en] hoeveel aan Agnes gegeven moet worden als betaling voor het huis, [en] hoeveel jaarlijks aan de schout. Naar het honorarium van de dienstdoende priester vraag ik niet. Dat weten de kerkmeesters immers. Voor het overige wens ik, dat wij samen de

56

-ocr page 59-

eenheid en broederlijke eendracht liefhebben. Als wij elkaar liefhebben, zal het mijne het uwe zijn en het uwe het mijne, want afgunst scheidt maar liefde verenigt. Gegroet en kom als u mij liefhebt, of schrijf althans. In opgewektheid geschreven 11 september 1646.

Was getekend: De uwe eerwaardigheid zeer toegenegen Bertholdus Ingelius.

Teksb

H. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Copia

Confrater Ingeli,

Accepi vestrum Epistolium, quo videtur insinuare an ex nobis depen-deat, ut negotium in Ovemes promoveatur. Minime, ego enim ad vestram R[everen]tia[m] destinavi Quirinum Joannis ofte Crijn Jansz, sed non invenit dominationejm] vestra[m] in Anckeveen. Sed ubi in veni t quod foret pro isto negotio, nolui t rursus accedere vestras aedes, quin imo non dignatus fuit mihi referre responsum. Vides itaque quod a parte nostra non sit remora. Quantum ad omamenta et reliqua, omnium istorum sum ignarus. Convenias Aedituos Jonge Wilm, et Jan Lammersz in Nichtevecht. Loquitur confrater de charitate mutua, et enim hoc credas, numquam mihi fuit aversus animus erga Rleverenjtiajm] vjestjram, nec opus est ut seponam livorem, quia nullus apud nos fuit. Vale ex Musaeo, 12 septembjris] 1646. Subscrip-tum erat:

Confrater Ar. Louffius.

Inscriptio erat foris:

Admodum in Chfristjo a[mat]o(?) Djomijno

Bartholdo Ingelio, pastori vigilantissimo in

Anckeveen.

Arnica manu.

Vertaling:

H. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Copie

Aan medebroeder Ingels.

Ik heb uw brief ontvangen, waarin gesuggereerd lijkt te worden dat het van ons afhangt of de zaak in Ovemes vorderingen maakt. Geenszins, ik heb immers Quirinus Joannis oftewel Crijn Jansz naar uwe eerwaardigheid gestuurd, maar hij trof u, heerschap, niet in Anckeveen. Toen hij er echter achter kwam dat het voor deze zaak zou zijn, wilde hij niet nogmaals naar uw huis gaan. Ja, hij verwaardigde zich zelfs rüet om mij te komen adviseren. U ziet dus dat de vertraging niet door ons is

57

-ocr page 60-

veroorzaakt. Wat de sieraden en de overige zaken betreft, daar weet ik allemaal niets van. Roep de kerkmeesters Jonge Wilm en Jan Lammersz maar bijeen in Nichten vecht. De medebroeder spreekt over wederzijdse liefde, en geloof mij, ik heb nooit iets tegen uwe eerwaardigheid gehad, en ik hoef geen afgunst terzijde te leggen, want die is er bij ons nooit geweest. Gegroet uit het Musaeum [= studeerkamer?], 12 september 1646.

Was getekend: Medebroeder Amoldus Louffius.

Het opschrift buitenop was:

Aan de in Christus geliefdef?) heer

Bartholdus Ingelius, [als] pastoor uiterst waakzaam in Anckeveen. Van bevriende hand.

3. Memorandum van pastoor Loeff tegen de voorgestelde verdeling van de pastoraatsgebieden van Ankeveen en Weesp quot;

In dit document weerlegt pastoor Loeff (“Eerste handquot;) argumenten die zijn aangevoerd ten gunste van de in document I voorgestelde afbakening van de pas toraa tsgebieden. Een ander ( quot;Tweedehandquot;) heeft hier nog argumenten aan toegevoegd. Marius en Cracht hebben beweerd dat de stad Weesp zonder pastoors zou zitten als deze in Overnes dienst zouden doen, maar dit argument gaat niet op omdat er nu een derde priester, Willem Lap, is gekomen, en de feestdagen in Overnes worden gevierd volgens de oude (Juliaanse) kalender (in de stad Weesp dus volgens de nieuwe (Gregoriaanse) kalender?). Bovendien bleef als regel één van de twee pastoors alijd in de stad als de ander afwezig was. Ten tweede is er het feit dat de enige statie die Weesp verder bedient de Bijlmer is, terwijl Ingels een hele serie staties bedient; in zijn woonplaats Ankeveen woont trouwens niet één protestant. Ten derde is het zo dat sinds de laatste dienst van pastoor Loeff in Overnes, op 12 augustus, er geen dienst meer is geweest in Overnes. De aangekondigde viering van Maria Hemelvaart door pastoor Ingels is dus kennelijk niet doorgegaan, hetgeen dit document ook toelicht: de parochianen van Overnes willen Ingels niet toelaten, en naar Ankeveen gaan ze ook niet meer (wat vroeger nog wel gebeurde). Zijn handelswijze inzake de bovengenoemde territoriale verdeling heeft dus kennelijk grote weerstanden opgeroepen.

Uit het document blijkt dat Leonardas Marius, pastoor van het Begijnhof in Amsterdam en vicaris-generaal van het bisdom Haarlem en Stephanus Cracht, pastoor te Amsterdam, Rovenius' besluit van 23 juni ondersteunden. Willem

58

-ocr page 61-

Lap, die wordt genoemd als de nieuwe quot;derde manquot; in Weesp, overleed al medio 1649 te Weespquot;. De geadresseerde van de brief is J. de Brevoort/Brevortius of Vigilius: schuilnamen van Jan Wachtelaer, pastoor en kanunnik te Utrecht. Loeff probeert Wachtelaer voor hem bij Rovenius te laten pleiten om herziening van het besluit te verkrijgen. Een en ander hangt samen met het feit dat Weesp toeliswaar tot het (oude) aartsbisdom Utrecht behoorde, maar dat door de na-reformatorische kerkelijke situatie, met slechts één bisschop voor de Noordelijke Nederlanden (nl. de apostolische vicaris), de Amsterdamse pastoors als “gróte buurmannenquot; veel invloed hadden gekregen, hoewel Amsterdam eigenlijk in het bisdom Haarlem lag. Deze voor hem in dit geval nadelige invloed poogde pastoor Loeff middels een beroep op een invloedrijke persoon in het Utrechtse te keren.

Teksb

[Eerste hand:] Rationes quibus ostenditur praedictos pagos Nictevect et Berg non abalien[an]dos ab Ecclesia Wesopiana.

Prima est, quod Marius et Chractius [sit /] niterentur isto fundamento scilicet quod civitas Wesopiana foret deserta ob officio di vino in Over-nes. Illud inquam fundamentum nunc corruit ubi tertius nempe Guil-lielmus Lappius iam advenerit, iamque per medium omnium illic laboraverit.

[Tweede hand:] Insuper sciendum est, quod congregationes in Ovemess habeantur ut plurimum diebus festivis secundum stylum antiquum, ut sic maior cura civitatis habeatur. Quod autem dicatur a quibusdam, civitatem Wesopianam subinde deseri diebus festivis vel dominicis ordinarijs, nequaquam sic est, neque ullus unquam hoc probare poterit, sed hoc false [doorgestreept: solummodo] ordinarijs D[ominis] Wesopia-norum imponitur, et pro certo habemus superiores in visitationibus suis nunquam tales de nobis audivisse querelas. Ad minimum enim alteru-ter Djominorum] ordinariorum semper curam habet et inservit com-munitati Wesopianae tarn diebus dominicis et festivis quam alijs.

[Eerste hand:] Secunda. Wesopiani unicam sibi servant stationem, scilicet in Bijlemmer. Rjeverendus] Djominus] Bartholdus civitatem Nar-densem, Clein Bussem, Groot Bussem, 's Gravenlandt, Cortenhoeff, Loosendrecht, Overmeer, Dam, Ovemes, Het Vervallen Slot, pagos Nictevecht et Berg, praeteripsum pagum Anckeveen in quo nullus haereticus habitat. Loca tredecim solus D[ominus] Bartholdus occupât. [Tweede hand:] Insuper habet septimanales excursiones in Goijlandiam. [Eerste hand:] Tertia ratio, quod ex tempore cum edictum nobis fuerit praelectum, nunquam fuerit congregatio habita in Ovemes, [tweede hand:] sic ut nunc 5 septimanae sint et amplius, a quibus D[omini]

59

-ocr page 62-

Wesopiani neque D[ominus] Anckevenianus congregationem in Over-nes habuerunt, [eerste hand:] nolunt quoque admittere R[everendum] D[ominum] Bartholdum. Solebant quoque etiamnunc excurrere in Anckeveen; illud ipsum etiam intermittunt. Insuper mirantur ni provi-deatur a Superioribu[s] ipsi advocabunt sacerdotem, [de rest in de tweede hand:] religiosum silicet.

Insuper praedicta loca Hinderdam, Nichtevecht et Den Berch hactenus inservita fuerunt ab ordin[ariis] Wesopianis, etiam quoad pastoralia nunquam a D[omi]no Anckeveniano, vel si subinde hoe contigerit, id factum fuit permissu et licentiâ D[ominorum] Wesopianorum.

Denique ipse locus Ovemess et Vervallen Slot, locaque vicina versus Hinderdam, a multis saeculis fuerunt et etiamnum sunt iurisdictionis civitatis Wesopian[ale tam in civilibus quam ecclesiasticis, neque un-quam loca ilia fuerunt in controversiâ, nec esse potuerunt. Imo nunquam ante hac licitum fuit D[omi]no Anckeveniano ibidem pastoralia exercere, adeoque si D[omi]nis Wesopianis ista loca adimantur, propria ipsorum iurisdictio adimitur. Nec tantum ilia loca adimerentur, sed insuper loca adiacentia inter Vervallen Slot et ipsam civitatem, quod cedit in manifestum et notabile pr[a]eiudicium D[ominorum] Wesopianorum. Imo si decisio ilia Illustrissimi D|omi [ni vigorem suum obtineat, et D[omi]nus Anckevenianus locorum praedictorum ordinarius perma-neat, ausim dicere quod pro tertiâ p[ar]te sit maior communitas D[omi]ni Anckeveniani etiam quoad communicantes et confitentes, quam sit Dfominorum] Wesopianorum etiam amborum.

His itaque praefatis, humiliter petitur ut res in statu antiquo permaneat, quandoquidem hactenus nunquam aliter fuit practicatum, neque iuste dici potest, D[omi]num Anckevenianum per hoc pr[a]eiudicari, quandoquidem ante hac nunquam ordinarius locorum praenominatorum fuerit D[omi]num [/ees; Dominus] Anckevenianus. [Doorgestreept: Vel si hoc obtineri non possit (quod tarnen non speramus)] Sin minus conce-datur, pro certo habendum est, inde plurima mala et scismata subsecu-tura, quae paulatim in dies exoriri videmus, quaeque suo tempore superioribus significabuntur.

Ita factum et datum Wesopiae hac 14 septembris 1646.

Adressering op de achterkant [eerste hand]:

Eerbare ende duechtsame Cornelis van Vianen in de proosdie tot Cuijlemborch.

60

-ocr page 63-

Weggevouwen de tweede adressering Itweede hand]:

Amplissimo viro D[omi]no Joanni Brevortio etc., tot Culenburch.

Begeleidend schrijven, ook weggevouwen [tweede hand]:

Ampliss[ime] D[omi]ne,

In hisce litteris continentur rationes quas allegamus contra decisionem Illustrissimi D[omi]ni in negotio Ovemessiano. Quibus consideratis speramus Ampliss[imam] v[est]ram Do(m]i[nati]o(n]em effecturam res nostras fore permansuras in antiquis terminis, quod commendamus et speramus unice. Hisce vale. Datum Wesopiae 14 septfembris] 1646. Arfnoldus] L[ouffius] pr[esbyter] W[esopiae].

Vertaling:

[Eersfe hand:] Argumenten waarmee wordt aangetoond dat de voomoemde ” dorpen Nichtevecht en Berg niet moeten worden vervreemd van de Weespse kerk.

Het eerste is, dat Marius en Gracht zich baseren op dit ene, namelijk dat de stad Weesp verlaten zou zijn vanwege de godsdienstoefening in Ovemes. Dit argument is m.i. nu vervallen aangezien een derde man en wel Willem Lap, reeds is aangekomen en reeds ter plaatse temidden van allen dienst gedaan heeft. [Tweede hand:] Bovendien moet men weten, dat de samenkomsten te Ovemes zoveel mogelijk worden gehouden op de feestdagen naar de oude stijl, zodat er een grotere zorg voor de stad mogelijk is. Wat echter betreft dat door sommigen gezegd wordt dat de stad Weesp van tijd tot tijd op feestdagen of gewone zondagen verlaten is, dat is geenszins zo, en niemand zal dit ooi t kunnen bewijzen, maar dit wordt ten onrechte [doorgestreept: alleen maar] aan de heren ordinaris-sen van Weesp toegeschreven, en wij weten zeker dat de oversten bij hun visitaties nooit dergelijke klachten over ons hebben gehoord. Want tenminste 'e'en van beide heren ordinarissen heeft altijd de zorg over en dient de Weespse gemeenschap, zowel op zon- en feestdagen als op andere dagen.

[Eerste hand:] Ten tweede. De Weespse [pastoors] bedienen één enkele statie, de Bijlemmer. De eerwaarde heer Bartholdus de stad Naarden, Clein Bussem, Groot Bussem, 's Gravenland!, Cortenhoeff, Loosen-drecht. Overmeer, Dam, Ovemes, Het Vervallen Slot, de dorpen Nichtevecht en Berg, bovendien het dorp Anckeveen waarin geen enkele scheurmaker woont. De heer Bartholdus heeft in zijn eentje dertien plaatsen in bezit. [Tweede hand:] Bovendien brengt hij wekelijkse bezoeken aan het Goijland.

61

-ocr page 64-

[Eerste hand:] Het derde argument is, dat vanaf de tijd dat het besluit ons is voorgelezen, er niet één samenkomst is gehouden in Ovemes, [tweede hand:] zodat het nu vijf weken is en langer, dat noch de Weespse heren noch de Anckeveense heer een samenkomst in Ovemess gehouden hebben, [eerste hand:] en zij willen de eerwaarde heer Bartholdus ook niet toelaten. Zij waren totnutoe ook gewoon om naar Anckeveen te gaan; dit laten zij nu ook achterwege. Bovendien dreigen zij dat als er door de oversten geen voorziening wordt getroffen, zij zelf een derde priester zullen beroepen, [tweede hand:] en wel een regulier.

Bovendien zijn de voomoemde plaatsen Hinderdam, Nichtevecht en Den Berch totnutoe bediend door de Weespse ordinarissen, en ook wat betreft de pastorale [sacramenten] nooit door de Anckeveense heer, of als dit af en toe voorkwam, dan werd het gedaan met goedvinden en toestemming van de Weespse heren.

Tenslotte hebben de plaats Ovemess en het Vervallen Slot, en de plaatsen gelegen nabij Hinderdam sinds vele eeuwen behoord tot de jurisdictie van de stad Weesp zowel in wereldlijke als in kerkelijke aangelegenheden en ze behoren daar nog steeds toe, en deze plaatsen zijn nooit omstreden geweest en kunnen dat ook niet zijn. Integendeel, het is de Anckeveense heer vóór dezen nooit toegestaan geweest om hier de pastorale bediening uit te oefenen, en dus als deze plaatsen aan de Weespse heren worden ontnomen, wordt hun hun eigen jurisdictie ontnomen. Niet alleen deze plaatsen zijn [hun] ontnomen, maar bovendien de nabijgelegen plaatsen tussen het Vervallen Slot en de stad zelf, hetgeen is neergekomen op een duidelijk en geducht nadeel voor de Weespse heren. Ja, als deze beslissing van de doorluchtige heer zijn kracht behoudt, en de Anckeveense heer ordinaris van de voomoemde plaatsen blijft, dan durf ik zelfs te zeggen dat de gemeenschap van de Anckeveense heer onastreeks een derde deel groter is zelfs wat het aantal communicanten en biechtelingen betreft, dan die van de beide Weespse heren samen.

Als deze voomoemde zaken dus duidelijk zijn, is het nederige verzoek dat de zaak in zijn oude toestand moge blijven, aangezien het tot nu toe nooit anders is gedaan, en er niet met recht gezegd kan worden, dat de Anckeveense heer hierdoor wordt benadeeld, aangezien de Anckeveense heer vóór dezen nooit ordinaris van de voomoemde plaatsen is geweest. [Doorgestreept: Of, als dit niet kan worden verkregen (wat wij toch niet hopen)] Als er minder wordt toegestaan, dan mag als zeker worden aangenomen dat daaruit diverse rampen en schisma's zullen voortkomen, welke wij [al] langzamerhand aan de dag zien treden, en die ter gelegener tijd aan de oversten zullen worden.uitgeduid.

62

-ocr page 65-

Aldus gedaan en gegeven te Weesp op 14 september 1646.

Adressering op de achterkant leerste hand}:

Eerbare ende duechtsame Cornelia van Vianen in de proosdie tot Cuijlemborch.

WeggeroMiuen de tweede adressering Itweede hand]:

Aan de hoogeerwaarde heer Joannes Brevortius, tot Culenburch.

Begeleidend schrijven, ook weggevouwen I tweede hand]:

Hoogeerwaarde heer,

Deze brief bevat de argumenten die wij aanvoeren tegen de beslissing van de doorluchtige heer in de zaak Ovemes. Wij hopen dat het hoogeerwaarde heerschap, na deze argumenten te hebben overwogen, zal [weten te] bewerkstelligen dat onze zaken binnen hun oude grenzen zullen blijven, hetgeen het enige is wat wij aanbevelen en hopen. Hiermee gegroet. Gegeven te Weesp op 14 september 1646. Arent Loeff, priester te Weesp.

4. Afsluitende correspondentie, november-december 1646 ”

Ooer de afloop van de affaire informeren ons drie brieven. De eerste is een wat bittere brief van pastoor Loeff aan Marius, die Loeffs idee om Willem Lap de diensten te Overnes te laten verzorgen, heeft afgewezen. Loeff voorziet nu grote problemen. KanMariusdan tenminstenietvooreenanderepriester zorgen? De tweede brief is afkomstig van Johannes Damnius oftewel Schade, aartspriester van Utrecht en provicaris van het aartsbisdom Utrecht, en gericht aan Ingels. Hierin is sprake van een smeekschrift van parochianen van Nigtevecht en Nederhorst den Berg aan de Utrechtse oversten, een smeekschrift dat Schade aan Ingels had gegeven om er, binnen een maand, een passende weerlegging tegen te schrijven. Ingels (quot;de Meesterquot;) had Schade inmiddels geantwoord, en hem gemachtigd om Willem Lap of een andere priester twee of drie keer in Ovemes dienst te laten doen. De reden dat men te Utrecht op het smeekschrift roos ingegaan was, dat de schrijvers zeiden dat ze in deze zaak niet waren gehoord en dat ze niets te maken hadden met een quot;eerder conflictquot; (loelk?). Dit laatste was kennelijk een belangrijk argument geweest in Ingels’ repliek, want Schade schrijft hem dat hij nu een nieuwe argumentatie moet opbouwen aangaande quot;de oude zaakquot;. Welke? De nu onderhand belegen kwestie Overnes

63

-ocr page 66-

of juist het quot;eerdere conflictquot;? Bij gebrek aan nadere gegevens blijft deze brief zvat cryptisch. Wij zouden ookwel unllen weten of Wachtelaer en Schade in deze zaak verschillend oordeelden, of dat Loeff (vgl. document 3) alleen maar had geprobeerd om de steun van de eerste te verkrijgen. Wel mogen we concluderen dat Rovenius' besluit van 23 juni 1646 niet was teruggedraaid.

In de derde brief gaat het om de viering in Overnes, de volgende dag, van Allerheiligen (1 november, volgens document 3 werd in Ovemes nog de oude kalender aangehouden). Ingels (aangeduid als quot;de eerwaarde broederquot;) is zelf van plan dienst te doen, maar er is nog een geestelijke (quot;uwe eerwaardigheidquot;) die een kerkdienst wU organiseren. Met deze brief, door Ingels ingegeven en ondertekend, vraagt degene in zolens huis de kerkdienst nu zal zoorden gehouden (omdat zijn buurman, bij wie de kerkdiensten kennelijk normaliter gehouden loerden, had geweigerd om de briefschrijver toe te staan ZKtorbereidingen te treffen voor een door Ingels te leiden kerkdienst) of de andere priester quot;ditmaalquot; van zijn voornemen wil afzien, omdat er nu twee kerkdiensten in naast elkaar staande huizen zouden worden gehouden en dit het gevaar opleverde dat de aandacht van de protestantse overheid zou worden getrokken. Kortom, we kunnen tussen de regels doorlezen dat toen Ingels, die klaarblijkelijk toch niet zo heel vaak in Ovemes verscheen, liet aankondigen dat hij zelf dienst zou komen doen, men de andere priester al geëngageerd bleek te hebben. Waarop Ingels de briefschrijver, buurman van de man bij wie de andere priester zou celebreren, zover kreeg om een tweede kerkdienst te beleggen in zijn eigen huis. Tenslotte moest hij namens Ingels naar de andere priester schrijven en hem vragen om zijn gemeente door te verwijzen naar de door Ingels geleide kerkdienst. Zelf zag Ingels, diepas had gehoord van dekomst van deander, geen kans meer om zich aan te passen. Maar zijn dienst moest doorgaan, want hij zoos de baas!

De andere priester wordt niet met name genoemd; het is de persoon die op gezag van Schade en met goedvinden van Ingels quot;tzoee of drie keer” in Overnes dienst mocht doen (zie de brief van Schade aan Ingels), dus Willem Lap of een ander. De notitie onderaan de brief maakt duidelijk, dat deze priester op Allerheiligen tóch dienst deed in Ovemes. Per slot van rekening had Ingels het eerst goedgevonden dat hij enkele malen dienst zou komen doen. Of de kerkdienst van Ingels óók is doorgegaan...?

64

-ocr page 67-

Teksh

J. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Copia

Amplissime D[omi]ne,

Admiratus sum ubi intellexi ex R[everen]do D[omi]no Guillelmo Lap-pio confratre nostro, Amplitudinem Vestram praedicto Lappio dissua-dere ne se immisceat rebus Ovemessianis. Ma vult igi tur sua Amplitudo ut rustici destituantur omni divino officio, et iam respiciant ad alienos sacerdotes, eosque non missos? Unice peto ab Amplitudine Vestra, ut dignetur nobis rescribere, qui me habebo in isto negotio, tumultus enim fiet in populo. Si non placeat ut R[everen]dus Lappius eo vadat, sub-mittas nobis quemcumque alium sacerdotem vestro nomine. Quam vehementer opto vestras literculas, ipsemet ad Vestram Amplitudine[m] me contulissem nisi exequiae et quidam maiora me detinuissent. Iterum quam certissime peto vestrum responsum, ut possim continere rusticos. Vale ex Musaeo nostro postridie S[anc]t[i] Caroli Borromei 1646.

Subscriptufm] erat: Tuus indignus Ar[noldus] Louffius.

In dorso inscriptio:

Eximio Amplissimoque D[omi]no

Leonardo Mario T[heologiae] doctori, Amstelredami.

Arnica manu.

Vertaling:

J. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kopie

Hoogeerwaarde heer,

Ik verwonderde me, toen ik van de eerwaarde heer Willem Lap, onze medebroeder, begreep dat uwe hoogwaardigheid de voomoemde Lap ontraadt om zich in de zaken van Ovemes te mengen. Wil zijne hoogwaardigheid dan liever dat de boeren van elke godsdienstoefening verstoken zijn, en al omzien naar andere priesters, en wel zonder zending [van de apostolische vicaris]? Eén ding vraag ik van uwe hoogwaardigheid, dat hij zich verwaardige ons terug te schrijven, aangezien ik met deze zaak te maken ga krijgen, immers, er zal een oproer onder het volk ontstaan. Als u het niet goedvindt dat de eerwaarde heer Lap daarheen gaat, zend ons dan een andere priester in uw naam. Hoezeer ik een briefje van u begeer, [blijkt wel hieruit dat] ik mij zelf naar uwe hoogwaardigheid zou hebben begeven als een begrafenis en enkele belangrijke aangelegenheden mij daarvan niet hadden weerhouden. Ik smeek u dus nogmaals [mij] zo snel mogelijk uw antwoord [te zenden], opdat ik de boeren in toom kan houden. Gegroet

65

-ocr page 68-

uit ons Musaeum, de dag na Sint-Carolus Boiromeus 1646 [= 4 november, dus 5 november].

Was getekend: Uw onwaardige Arent Loeff.

Opschrift op de achterkant:

Aan de voortreffelijke en hoogeerwaarde heer Leonardus Marius, doctor in de theologie, te Amstelredam.

Van bevriende hand.

Tekst:

K. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Copia

Keverende D[omi]ne Confrfater],

Definita quaestione inter vos et D[ominos] Wesopianos, insurgunt parochiani ex Nichte vecht et Den Berg, hunc offerentes libellum suppli-cem, quem Rjeverentiae] V[estrae] ostendi,ut intra mensem unum replicet ac refutet mihique eundem cum sua responsione remittat. Rescripsit Magister, dans facultatem ut interim D[ominus] Lappius vel alius a me designandus bis terve congregationem pro illis instituât, loco consueto in Ovemes. Libellus hic ideo admissus est quia dicunt se non esse auditos, nee in hac priori lite participes. Cum igitur inter alios acta et judicata alijs non obsint, oportet ut denuo contra eos de antiquo negotio decertes, cuius bonum exitum precor.

Subscriptio erat: R[everenti]ae V[estr]ae obsequijs deditissimus Dam-nius.

Raptim Ultraiecti, 24 octob[ris] 1646.

In dorso scriptum erat:

Eersame seer geleerde H[eer]

Meester Berthel Ingelius, tot Ankeveen.

Adhuc ad calcem erat scriptum: datum Ultraiecti 24 octob[ris] 1646.

Vertaling:

K. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kopie

Nu de kwestie tussen u en de Weespse heren is opgelost, komen de parochianen uit Nichtevecht en Den Berg in verzet en bieden het smeekschrift aan, dat ik uwe hoogwaardigheid getoond heb om binnen een maand te weerspreken en te weerleggen en het aan mij terug te zenden met haar antwoord. Nu heeft de Meester [= Ingels] mij terugge-schréven, volmacht verlenend om in de tussentijd de heer Lap of een andere door mij aan te wijzen [priester] twee of driemaal een samenkomst voor hen te laten houden, op de gewone plaats in Ovemes. Dit

-ocr page 69-

[smeekjschrift is hier om de volgende reden aangenomen omdat zij zeggen dat zij niet gehoord zijn en dat zij geen aandeel hebben gehad in het eerdere conflict. Dus, aangezien dingen die bij anderen zijn gedaan en oordelen [die] over anderen [zijn uitgesproken] niet schaden, moet u opnieuw over de oude zaak met hen strijden, en ik bid dat dit tot een goed einde zal worden gebracht.

De ondertekening was: De uwe eerwaardigheid in gehoorzaamheid toegewijde Damnius [= Schade].

In haast te Utrecht, 24 oktober 1646.

Op de achterkant was geschreven:

Eersame seer geleerde H[eer]

Meester Berthel Ingelius, tot Ankeveen.

Bovendien was aan het einde geschreven:

Gegeven te Utrecht, 24 oktober 1646.

Tekst:

L. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Copia

R[everende] D[omine],

Anteoctiduum insinuavitmihi R[everendus] frater Bertholdus Ingelius sese proposuisse in loco Ovemes congregationem aliquam instituere, et interim (habito per me nomine R[everendi] fratris consilio et iudicio Ex[imii] D[omini] Marij et R[everendi] D[omini] Crachtij qui proposi-tum approbarunt) tanto magis a perficiendo proposito non destitit. Ego vero cum hoe vesperi in Overnessianum meum venissem, nilque aliud sperassem, quam ut vicinus meus domum suam pro fratre obtulisset, intellexi vicinum in ea re difficilem, quinimo dixit (nimirum absente ipso uxor sua) se alium sacerdotem in crastinu[m] expectare, qui erit uti opinor Rjeverentia] V[estra].

Quare consul turn muhi fuit, imo domui meae, ne dicam rei Catholicae, per hasce R[everentiae] V[estrae] significare et rogare, ut hac nocte serum cogitet, utrum expédiât crastino die congregationem suam congrégation! fratris mei in mea domo futurae, adiungere. Audio R[everendo] fratri hodie literas quasdam delà tas, quibus et respondere parat, tam sero autem allatis ijs literis a congregatione sua quam denuntiavit, abstinere non potuerit. Erit ergo prudentiae et discretionis vestrae, rebus sic ex parte fratris stantibus, discemere, congregationem suam R[everentia V[estra] hac vice omittat, quam populum et domum meam periculo (quod Deus avertat) exponat. Po te rit R[everentia] V[estra] hac vice superiori non continuatam suam congregationem ob praedictas rationes facile excusare. Quod si paulo maturius adventus

67

-ocr page 70-

vester R[everendo] fratri innotuisset, potuisset etiam facile R[everentiam] V[estram] in partem laboris sui admisisse, quemadmo-dum R[everendo] D[omino] Loeffio fecit. Voluit autem hac vice, imo pro potestate sibi concessa, expedire curae suae duxit laborem proprium impendere. In crastinum mane si placeat, poterit domum meam accedere, videbimus quo amicabili colloquio et facto utrimque peragen-da ita instituamus, ne populi innocens animus multiplicatis contra discretionem congregationibus, distrahatur et perturbetur, quod po-stremum maxime discretioni et prudentiae vestrae commendatum et nomine Rfeverendi] fratris insinuatum volebam.

Dabam sub vesperum in loco meo 10 Novemb[ris] 1646, stilo novo.

Paulo inferius scriptum erat et subscriptum:

R[everentiae] V(estrae] addictissimus B. Ingelius.

Stilo veteri ultimo octobris.

Haec epistola tradita fuit in manus cuiusdam sacerdotis, qui sabbathi ante festum om(nium] sanctorum per literas cuiusdam ut dicitur Damnij in locum De Dam sero hora octava advenit, et postero die in Ovemes congregationem habuit.

Omnes hae epistolarum copiae conveniunt cum suis originalibus. Amst. 7 decemb[risl 1646. L. Marius.

Vertaling:

Vóór acht dagen berichtte mij de eerwaarde broeder Berthold Ingels dat hij voornemens was in de plaats Overnes een samenkomst te houden en ondertussen (nadat door mij namens de eerwaarde broeder overleg was gepleegd met, en het oordeel was gevraagd van de voortreffelijke heer Marius en de eerwaarde heer Gracht, die het voorstel goedkeurden) was hij des te meer vastbesloten om dit voornemen uit te voeren. Toen ik echter deze avond in mijn Ovemesse (huis] kwam, en niets anders verwachtte, dan dat mijn buurman zijn huis aan de broeder ter beschikking zou stellen, begreep ik dat mijn buurman het in dezen moeilijk had, ja hij zei zelfs (om precies te zijn, in zijn afwezigheid [zei] zijn vrouw) dat hij morgen een andere priester verwacht, die naar ik meen uwe eerwaardigheid is.

Daarom was het voor mij en mijn huis, om niet te zeggen voor de gehele katholieke zaak, raadzaam om door middel van deze brief uwe eerwaardigheid op de hoogte te stellen en te vragen om er vannacht over na te denken, of het niet dienstig is om morgen haar samenkomst met de

68

-ocr page 71-

samenkomst van mijn broeder die in mijn huis zal plaatsvinden, samen te voegen. Ik verneem dat aan de eerwaarde broeder vandaag een brief is gebracht, waarop hij ook zal antwoorden, maar deze brief is zo laat gebracht, dat hij zijn samenkomst die hij heeft aangekondigd niet kan afgelasten. Het zal dus afhangen van uw wijsheid en onderscheidingsvermogen of uwe eerwaardigheid, nu de zaken van de kant van de broeder er zo voorstaan, besluit om haar samenkomst, die het volk en mijn huis blootstelt aan gevaar (wat God verhoede), ditmaal te laten vervallen. Uwe eerwaardigheid zal zich ditmaal gemakkelijk kunnen verontschuldigen bij zijn overste dat haar samenkomst geen doorgang heeft gevonden om de voomoemde redenen. Als uw komst een weinig eerder aan de eerwaarde broeder bekend was geweest, had hij uwe eerwaardigheid gemakkelijk in een gedeelte van zijn dienstwerk kunnen inschakelen, zoals hij dat ook met de eerwaarde heer Loef heeft gedaan. Hij wilde echter ditmaal, omdat hij het vanwege de volmacht die hem is verleend van belang achtte voor zijn [pastorale] zorg, zijn eigen dienstwerk vervullen. Morgenvroeg zou [uwe eerwaardigheid], als het schikt, naar mijn huis kunnen komen, dan zullen we zien hoe we in een vriendschappelijk gesprek en metterdaad de dingen die aan beide zijden moeten worden gedaan, zo regelen, dat de onschuldige geest van het volk niet verdeeld en verstoord raakt door het tegen [alle] onderscheiding in vermeerderen van samenkomsten, hetgeen ik tenslotte het meest in uw onderscheidingsvermogen en wijsheid zou willen aanbevelen en namens mijn eerwaarde broeder op het hart drukken.

Geschreven in de avond [of: kort vóór of na de vespers] in mijn woning, 10 november 1646 nieuwe stijl.

Een weinig verder naar onderen was geschreven en ondertekend: Uwe eerwaardigheid zeer toegenegen

B. Ingels

Volgens de oude stijl op de laatste van oktober.

Deze brief werd gegeven in handen

van een zekere priester, die 's zaterdags vóór het feest van Allerheiligen met een brief van een zekere zogenaamde quot;Damniusquot; [Schade] in de plaats De Dam 's avonds om acht uur aankwam

en die de volgende dag in Overnes een samenkomst hield.

Al deze kopieën van brieven stemmen overeen met hun originelen. Amsterdam 7 december 1646 L. Marius.

69

-ocr page 72-

5. Aanhangsel: Geen definitieve regeling

Dat er in deze jaren geen precieze verdeling van pastoraatsgebieden tot stand was gekomen, blijkt wel uit het feit dat de onenigheden van deze jaren 200 (!) jaar later weer zouden uitbreken. In 1838 ontstond een zelfde grenskwestie tussen de Weesper pastoor Wilbrink en de Anke-veense pastoor Smits. De Weespse kerkhistoricus, pastoor G. Kok, schrijft in zijn Bijzonderheden betreffende de statie van Weesp uit 1850: over quot;een hevig geschilquot;, waarbij Ankeveen quot;ten onrechtequot; huizen annexeerde die Weesps waren. Ankeveen was trouwens ook in een ander geval vasthoudend. Toen de katholieken van Nederhorst den Berg en Nigtevecht in 1810 (zij ressorteerden hiervoor onder Ankeveen) zelfstandig wilden worden en hiervoor al een eigen pand hadden aangekocht, protesteerde Ankeveens pastoor bij de overheid. Hij wist zelfs de aartspriester zover te krijgen dat die het bezwaarschrift mede ondertekende (ontleend aan J. Krol, Geschiedenis van Nederhorst den Berg)

70

-ocr page 73-

Noten

1 Vgl. J.Bruggeman, Inventaris van de archieven bij het Metropolitaan kapittel van Utrecht van de Roomsch Katholieke Kerk der Oud Bisschoppelijke Clerezie, 's-Gravenhage 1928, p.9. Publicatie van deze stukken begon al nadat S. Muller ze in 1887 voorlopig in bewaring had genomen. Vgl. de inleiding op de Verslagen van Kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht uit de I6de eeuw van F.A.L. Van Rappard en S. Muller, in: Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap 111,29, Amsterdam 1911, p. VII e.v. en Bruggeman p.2 en 8. Bij de met het Rijk in 1928 getroffen definitieve regeling betreffende het Archief OBC zijn enkele transacties gepleegd die in de Inventaris van Bruggeman niet in detail zijn beschreven (maar wellicht nog wel in archieven terug te vinden). Ook is in vroeger tijden nogal wat uit het Archief verdwenen: vgl. De Oud-Katholiek VII, 1891, p.58 en Bruggeman p.7-8.

Het is verre van gemakkelijk om te achterhalen wat er van dit Archief al is gepubliceerd. Zo dacht schrijver dezes een uniek stuk ontdekt te hebben voor de kerkgeschiedenis van Naarden in AOBC 241 (uit 1573!). Een gedeelte hiervan, dat allerlei van AOBC 241 afwijkende lezingen bevat, vonden wij geciteerd in Peerlkamp en Perk, Hortensius over de opkomst en ondergang van Naarden, Utrecht 1866, p.324. Was AOBC 241 dus wellicht een totnogtoe verloren origineel? Perk verwijst wel naar het quot;Archief Dodtquot;, dat Bruggeman, die tot 1928 gepubliceerde stukken steeds vermeldt, wel kent, maar bij nr. 241 niet noemt. Toch bleek dat de op blz. 127 van Dodt afgedrukte tekst precies die van AOBC 241 is. Perk citeert dus alleen maar onnauwkeurig, en Bruggeman heeft deze publicatie over het hoofd gezien. Bovendien is er in de laatste 60 jaar uiteraard nog het nodige uit het AOBC uitgegeven, en hiervan bestaat géén lijst...

2 vgl. vooral Geschiedenis van (oud~)katholiek Hilversum 1589-1989, Hilversum 1989. Hoofdstuk 3 hiervan behandelt de periode die in dit boekje aan de orde komt.

3 Een verkorte versie van hoofdstuk I is reeds gepubliceerd onder de titel quot;De katholieke kerkgeschiedenis tussen Vecht en Eem. Vondsten in het archief OBCquot; in: Tussen Vecht en Eem VII, 3, september 1989, p. 157-168.

4 H.F. van Heussen, Batavia Sacra II, Brussel 1714, p.151.

71

-ocr page 74-

72

-ocr page 75-

22 nbsp;nbsp;Uit AOBC 567.

23 AAUI, 1875, p.274.

24 Uit AOBC 721.

25 Vgl. Johannes 10 en Handelingen 20,29.

26 Uit AOBC 721.

27 Als noot 11, nr.312.

28 A4U 24,1897, p.250.

29 Uit AOBC 721.

30 AAU1,1875, p.274.

31 AAUIV, 1877,p.343.

32 Uit AOBC 567.

33 Vriendelijke mededeling van Mw. I.Kemperman-Wilke, gemeentearchivaris van Weesp, in een brief aan schrijver dezes van 7-9-1989.

34 AAUIO, 1882, p.194.

35 vgl. AAU XVIII, 1890, p.34.

36 AAU X, 1882, p.198.

37 Idem, p.183.

38 AAU X, 1882, p.186.

59 nbsp;nbsp;AAUIV, 1877,p.285.

40 nbsp;nbsp;AAU IV, 1877,p.338.

41 AOBC 721.

Ti

-ocr page 76-

42 AAU XII, 1884, p.197.

43 De Briefunsseling van P.C. Hooft, nr. 735. Vgl. Geschiedenis van (oud-)katholiek Hilversum, p.54.

44 AOBC 567.

45 Vgl. W. Tepe, XXIV paepsche vergaderplaetsen, Amsterdam 1984, p.88 e.v.

46 Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem (hierna afgekort: BBH) VII, 1879, p.81 noot 1.

47 Vgl. Batavia Sacra II, p.150, tegen L.J.Rogier, De geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16de en 17de eeuw, Amsterdam-Brussel 1964, p.580.

48 nbsp;nbsp;AAU XVIII, 1890, p.34.

49 nbsp;nbsp;nbsp;Batavia Sacra II, p.150.

50 AOBC 567.

51 Cornelissen, op.cit., p.704 noot 3, verwijst naar BBH, VII, 1879, p.81-83. Zie H.W. van Tricht, De briefwisseling van Pieter Comeliszoon Hooft, Culemborg 1979 III, nr.1144 met bijlage, p.477-479 en 812-813.

52 Vgl. document 2.

53 AOBC 488.

54 Bijdrage tot de geschiedenis van het Gooiland en vooral van Laren in en na de Reformatie, Amsterdam (1912), II, p. 35.

55 nbsp;nbsp;AAU LXVIIII, 1949, p.242.

56 nbsp;nbsp;AAU XVIII, 1890, p.6.

57 nbsp;nbsp;AAU XII, 1884, p.196-197.

58 nbsp;nbsp;AAU XVIII, 1890, p.34.

74

-ocr page 77-

59 De Briefwisseling van P.C. Hooft, nr. 735.

60 AAU XII, 1884, p.194.

61 nbsp;nbsp;AAUX, 1882, p.198.

62 nbsp;nbsp;AAUX, 1882, p.200.

63 Geschiedenis van (oud-)katholiek Hilversum 1589-1889, p.58.

64 AAU XVII, 1889, p.302-305.

65 In AOBC 599.

66 ßßH 8,1879, p.234.

61 Uit: AOBG 1544 = RAH 362, copieen gewaarmerkt door L. Marius; ook in AOBC 721, waarvan het eerste gedeelte is geschreven in het handschrift van pastoor Arent Loeff.

68 nbsp;nbsp;Aileen AOBC 1544.

69 nbsp;nbsp;AOßC 721, volgend op document 1.

.70 Necrologium..., in: De Katholiek 61,1872, p.336.

71 In document 1.

72 AOBC 1544.

73 Informatie van de gemeentearchivaris van Weesp, mw. I. Kem-perman-Wilke, in een brief aan schrijver dezes van 28-9-1989.

75

-ocr page 78-

Inhoud

Voorwoord

L De strijd om het pastoraat van Weesp en omstreken

IL Strijd om het pastoraat van de katholieken in het Gooi

aan de nuntius te Keulen betreffende het pastoraat van Naarden

76

-ocr page 79-

III. Een pastorale grenskwestie tussen Weesp en Ankeveen

51

Noten

Inhoud

-ocr page 80-

Tot op heden verschenen delen in de serie:

Drs F. Smit, Dr J. Visser en Mgr A.J. Glazemaker

250 jaar Oud-Katholiek Seminarie

Dr J. Visser

De kandelaar van het licht

Drs M.A. Haitsma

De Rooms-Katholieken te Leiden van ongeveer 1650 tot de tweede helft van de achttiende eeuw

Mr G.Chr. Kok

Beknopte bibliografie van de geschiedenis van de Oud-Katholieke kerk van Nederland

Dr P.J. Maan

Chiliastische en charismatische stromingen en de Clerezy in het begin van de 19e eeuw

Mr J.J. Hallebeek

Communis omnium possessio et omnium una libertas

(Twee opstellen over Thomas van Aquino)

H.J.W. Verhey

Naamlijst der pastoors van de Oud-Katholieke kerk

Dr J. Visser

Het ideaal van de 'Ecclesia Primitiva' in het Jansenisme en het Oud-Katholicisme

Drs F. Smit

Franse oratorianen en de Clerezy in de jaren 1752-1763

Mr J,A.C. de Jonge

Eenheid in condliariteit

Dr P.J. Maan en Dr J. Visser

1931-1981: Vijftig jaren full communion tussen de Anglikaanse en Oud-Katholieke kerken

Drs F. Smit

Het hofje van Buytenwech te Gouda in de jaren 1684-1713

(Bijdrage tot de katholieke armenzorg in de 17e eeuw)

Dr P.J. Maan

1054 in het spanningsveld van Utrecht, Rome, Constantinopel en Canterbury

C.E. Schabbing

Verzuilingstendenties in de Oud-Katholieke kerk van Nederland

-ocr page 81-

De theorie van de pentarchie en het primaatschap in de kerk

De fundaties van Sasbout en Pieter van der Dussen (1622-1752)

Uit de geschiedenis van de Synode

Van Van 't Sestichhuis tot college van de hoge heuvel, 1633-1683

ConcdebraÜe, afscheidscollege 28 september 1985

Vinœntius van Lerinum, de beide Commonitoria

Gottes Haushalter

Der Bischof im Alt-Katholischen Kirchenrecht Deutschlands

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.

Redactie: nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mgr A.J. Glazemaker, Mr G.Chr. Kok, Drs K. Ouwens, Dr J. Visser,

Dr J.L. Wirix

Secretariaat Drs K. Ouwens, Noorderhoofdstraat 131, 1561 AT Krommenie.

Administratie: Centraal Oud-Katholiek Boekhuis, Koningin Wilhelminalaan 3, 3818 HN Amersfoort.

De prijs wordt per nummer vastgesteld; intekenaren genieten een korting van 25%.

-ocr page 82-

Wy S’*z-

11.59.


Rijksuniversiteit te Utrecht BIBLIOTHEEK CENTRUM UITHOF


-ocr page 83-

-ocr page 84-