-ocr page 1-

K. OUWENS

A. PAASEN (RED.)

Liturgievernieuwing in de

Oud-Katholieke Kerk

Ts. oct.

6892

U B U

Bijdragen aan het symposium ter gelegenheid van het afscheid van Can. J.N. van Ditmarsch als voorzitter van de Bisschoppelijke Commissie voor de I itiirpie van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland

bibliotheek UNIVERSITEIT UTRECHT

op 21 maart 1998

2959 596 8

Stichting Oud-Katholiek Seminarie

aflevering 34

-ocr page 2-

-ocr page 3-

Liturgievernieuwing in de Oud-Katholieke Kerk

-ocr page 4-

Amersfoort: Stichting Centraal Oud-Katholiek Boekhuis.

— (Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie; nr. 34)

ISBN 90-70596-68-7

© 1999 Stichting Centraal Oud-Katholiek Boekhuis, Amersfoort

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch of op welke wijze ook en evenmin in een retrieval system worden opgeslagen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.

-ocr page 5-

öb-lop' h. odr ót5q2

Looft God, want Hij spreekt onze taal, Hij troont op onze lof... ”

Koenraad Ouwens en Adrie Paasen (red.)

Liturgievernieuwing in de Oud-Katholieke Kerk

Bibliotheek der

Rijksuniversiteit UTRECHT

Bijdragen aan het symposium

ter gelegenheid van het afscheid van

Can. J.N. van Ditmarsch

als voorzitter van de Bisschoppelijke Commissie vooi de Liturgie van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland

gehouden op zaterdag 21 maart 1998

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie

aflevering 34

Amersfoort 1999

-ocr page 6-

Looft God, die zegent al wat leeft, der heemlen Heer is Hij, die tussen ons zijn woning heeft. Die ver is, is nabij.

Looft God, Hij stuurt het schip der kerk, dat naar de morgen vaart.

Hij is de hartslag van ons werk. Hij houdt het welbewaard.

Looft God, zijn vinger wijst ons aan, een toren in de tijd, dat het ten hemel toe moet gaan, en gaat in eeuwigheid.

Looft God, want Hij spreekt onze taal. Hij troont op onze lof.

In woord en doop en avondmaal houdt Hij bij ons zijn hof.

Looft God, die ons aan tafel vraagt. Loof bruid, uw Bruidegom.

Ik loof U die mijn leven draagt, o lieve God, ik kom.

J. W Schulte Nordholt (1920-1995)

Liedboek voor de Kerken, gezang 319

Oud-Katholiek Gezangboek, lied 728

-ocr page 7-

Openingswoord

Wietse van der Velde

Messeigneurs, dames en heren, en vandaag heel in het bijzonder Niek en Mannie van Ditmarsch, namens de Commissie voor de liturgie van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland mag ik u welkom heten op dit symposium over liturgievernieuwing in onze kerk.

Dit symposium is bedoeld als een eerbetoon aan Niek van Ditmarsch, de man met de — zo lijkt het in ieder geval wel — tomeloze energie, de man die op vele gebieden binnen de eigen kerk en binnen de oecumene vele activiteiten op velerlei terrein — en dan ook nog het liefst tegelijkertijd — op touw zette of hielp trekken.

Het is gelukkig vandaag niet mijn taak om dat allemaal de revue te laten passeren. Maar één ding zal een ieder van u die hem ook maar een klein beetje kent in en bij dat alles wel duidelijk geworden zijn: al die activiteiten van de mens en priester, van “pastoor Van Ditmarsch”, zoals hij bij de meeste mensen in zijn kerk bekend is, vinden hun bron en vaak ook hun voleinding in de liturgie. Om te citeren uit het Ten geleide in het Oud-Katholiek Kerkboek van 1993:

quot;... De kerk van Christus is geroepen tot dienst aan God en de mensen. Om dienstbaar te zijn in de wereld is het nodig, dat het denken aan God ons in alles beheerst, dat Christus ons leven ordent en regelt, dat de heilige Geest ons bestaan vervult en ons toerust met zijn gaven. Maar bovenal berust het christelijke leven op de omgang met God in het gebed, waarin ons levenskracht wordt geschonken, doordat wij zijn verbonden met Christus, in wiens naam ook wij mogen bidden tot de God van Israël. In de liturgie van de kerk komen dienst en gebed samen ...”

In dit citaat hoort de goede verstaander veel van waar Niek zich mee verbonden vo-’.t en waar hij zich voor inzet: dienst aan de mensen in geestelijke en andere nood, zijii verbondenheid met Israël en de synagoge, zijn nadruk op het werk van de heilige Geest in het leven van een christen. Dit alles en nog meer komt samen in de liturgie van de kerk.

Nu zijn zeventigste veijaardag nadert, heeft Niek besloten een van zijn nog vele functies en activiteiten neer te leggen: die van voorzitter van de Bisschoppelijk Commissie voor de Liturgie.

* Oud-Katholiek Kerkboek, Baam 1993, p. 8.

5

-ocr page 8-

Al spoedig, toen in de roerige jaren-zestig ook in de Oud-Katholieke kerk van Nederland zieh rimpelingen in de kerkelijke vijver gingen vertonen en besloten werd tot aanpassing van de liturgie, tot ruimte voor meer en anders en velerlei, werd Niek bij dat werk betrokken. Eerst als lid en later als voorzitter van de eommissie die aan dat werk vorm en inhoud moest gaan geven.

Dat het — overigens naar goed oud-katholiek gebruik: wij hechten aan gedegen studie, degelijke experimenten en goed overleg — tot 1993 zou duren tot het laatste deel van de blauwe, rode en groene drieslag van Gezangboek, Kerkboek en Lectionarium aan de kerk kon worden aangeboden, had toentertijd niemand verwacht, laat staan dat het tot een zo omvangrijk geheel naar vorm en inhoud zou uitgroeien.

Dat het er gekomen is, is mede aan de grote inzet van Niek te danken Hij wist waarheen hij de liturgische kar wilde voeren. Als die kar, om wat voor reden dan ook, wel eens dreigde vast te lopen dan was het mede aan zijn stuurmanskunst te danken dat de kar toch weer verder trok.

Het is daarom ook waardig en billijk, rechtmatig en — naar ik hoop ook — heilzaam, dat wij vandaag op deze plaats door dit symposium dankzeggen voor het (heils-)werk op liturgisch gebied dat Niek aan dat onderdeel van de Kerk van Christus dat Oud-Katholieke Kerk heet heeft gedaan.

Dat gebeurt in het gemeenschapshuis “De Akker” — een niet meer weg te denken plek in onze kerk — waarvan Niek de bouwheer was; dat gebeurt naast de pastorie waarin Niek zo lang als pastoor heeft gewoond, waar in de spreekkamer onder toeziend oog en vooral verzorgd door Mannie door het mannengezelschap dat onze commissie is, veel en lang vergaderd werd.

In dat gezelschap werd ik hier overigens, voordat ik later lid werd, als “jongste bediende” door Niek binnengehaald. Als proeve van goede wil en doorzettingsvermogen mocht ik vele bijbels verknippen. Alle pericopen van de voorbeelden van ons beoogde nieuwe lectionarium moesten op vellen papier worden geplakt om ze te vergelijken met de rooms-katholieke Or do Lectionum Missae en om zo te zien of en waar wij deze wilden aanpassen en verbeteren. Dit symposium vindt plaats in de schaduw van de Sint-Vituskerk, waar de gemeente onder leiding van Niek de lofzang gaande hield of zoals hij het pleegt te noemen quot;... de liturgie breeduit vierde”. (Soms wel erg breed, verzuchtten sommige parochianen.)

Het was in deze kerk dat Niek liturgisch ademhaalde, dat mevrouw Veerman voor de liturgische kleur, Elly Bruining-Klören en Jan Hille voor de liturgische muziek zorgden en de gemeente in haar geheel voor de eigen Hilversumse liturgische geur borg stond. In deze kerk werd samen geëxperimenteerd met nieuwe teksten en met nieuwe vormen, ontstaan uit de inspiratiebronnen en de liturgische rijkdommen van de eigen

6

-ocr page 9-

traditie en vanuit de breedte van de oecumene. En zo werd hier al vroeg iets zichtbaar en beleefbaar van wat de liturgische vernieuwing in onze kerk wilde bereiken.

Gelet op dit alles heeft de Commissie voor de Liturgie ervoor gekozen om vandaag niet alleen sprekers uit de eigen kerk en uit buitenlandse oud-katholieke kerken, maar ook uit de zusterkerken van de Romana en de Reformatie en vanuit de Charismatische Werkgemeenschap Nederland voor dit symposium uit te nodigen. Een symposium dat niet alleen maar een terugblik en een afsluiting van een periode beoogt te zijn, maar dat ook — en dit is zeker de wens van Niek — is bedoeld als een opening naar de toekomst; want de liturgie moet zichzelf omwille van het levensgevoel van de mensen en hun geloofservaring steeds vernieuwen.

7

-ocr page 10-

3fW»

•-Ä

Ä »• »Xt^


iS


.i^MliwAh* nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11» m iMf aa^ Ub «riNp «mBi Mr


IM AafcMb Milli Wi*AIMiMA»i-itiiirillt;lwwgt;iwi «iMMriMFw

’iT -??’ nbsp;nbsp;nbsp;’'quot; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«r- nbsp;nbsp;nbsp;, '•j* nbsp;nbsp;nbsp;■


inMMM


1-


'*T*ïï


s.


P-r

^^^Er-aitfsi


■■I

* *


’4,


ÎS


'S


*'

'-^î -


Äfefe


.4^



’läi


»%


*Se.


-ocr page 11-

In geest en waarheid — maar niet altijd langs de kortste weg

Koenraad Ouwens

In zijn dissertatie Identiteit in beraad eoncludeert Joris Vereammen dat een van de identiteitsbepalende kenmerken van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland is:

een bepaald ‘charisma’ voor de liturgie, waarin ze bepaalde kenmerkende accenten aanbrengt... ”

Ofsehoon men bij sommige conclusies van dit onderzoek vragen kan stellen, lijkt deze gevolgtrekking gemakkelijk te rechtvaardigen, al was het slechts op grond van het controleerbare gegeven dat geen enkel Nederlands kerkgenootschap zijn gelovigen voor de liturgische viering drie boeken ter hand stelt die te zamen 3190 bladzijden bevatten. Vóór 1993, het jaar waarin het Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland en het daarbij behorende Lectionarium werden gepubliceerd, was het complete liturgische repertoire verdeeld over een zevental boekwerken, dat iets minder, maar niet véél minder pagina’s telde. De omvang van het in gebruik zijnde materiaal voor de eredienst is op zich weliswaar geen graad ' ''ter voor liturgisch charisma, maar kan wel een indicatie vormen, wanneer men in c schouwing een ander gegeven betrekt, dat eveneens in Vercammens studie terug . inden is en dat door een recent onderzoek onder de geestelijkheid van het bisdom Haarlem werd bevestigd; in 1988 besteedde de gemiddelde oud-katholieke geestelijke 26 percent van zijn werktijd aan liturgie, prediking en de voorbereiding daarvan. Er wordt inderdaad betrekkelijk vc'' tijd en energie besteed aan de liturgie en dat deze de gemoederen in beweging ki ^rengcn, werd treffend geïllustreerd door de Synode van 1980, waarop ook een eeii.e aanzet werd gegeven tot het verschijnen van het Gezangboek van 1990 en het

' Joris Vereammen, Identiteit in beraad: theorie en praktijk van het parochieel identiteitsbe-raad in vier oud-katholieke parochies, Baam 1997, p. 261.

2 De thans in gebruik zijnde liturgische boeken zijn: Gezangboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Hilversum 1990; Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Baam 1993 en Lectionarium bij hel Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Baam 1993.

Vereammen, o.c., p. 26.

9

-ocr page 12-

Kerkboek van 1993, toen de diseussies over kernbewapening, beleid en financiën bij lange na niet zo geanimeerd waren als die over de kledij van lectoren.

De oud-katholieken maken aan het einde van de twintigste eeuw zeker werk van hun liturgie, zowel op het niveau van de kerkelijke beleidsorganen als aan de basis, in de parochies. Het is voor de hand liggend te denken, dal dit altijd al zo geweest is en dat het liturgische charisma wellicht iets met de spirituele achtergronden van de Oud-Katholieke Kerk te maken heeft. Voor een deel is dal ook zo, maar niet in die zin, dat er een ononderbroken lijn te trekken valt van de tweede helft van de zeventiende eeuw — toen de controversen rondom de genadeleer van Jansenius en de zijnen, de hieruit afgeleide ethische inzichten en de hiermee samentreffende ecclesiologische en cano-niekrechtelijke disputen tol een hoogtepunt kwamen om uiteindelijk te leiden tot het zelfstandig bestaan van de Cleresie in het eerste kwart van de achttiende eeuw — naar de tweede helft van de twintigste eeuw, toen de Oud-Katholieke Kerk in ons land haar liturgie, mede onder de invloed van het Tweede Vaticaanse Concilie, vrij ingrijpend vernieuwde. Dat deze vernieuwingen zich in de Oud-Katholieke Kerk geleidelijker en op minder turbulente wijze hebben voltrokken dan in de Rooms-Katholieke, staat mijns inziens niet zozeer in verband met een behoudender mentaliteit of met het geringere ledental, waardoor men over minder krachten en middelen kan beschikken, als met een fundamenteel andere wijze van besluitvorming, die ten nauwste samenhangt met het conciliaire aspect van de oud-katholieke visie op de kerk. Maar van een continuüm tussen Willibrordus Kemp, die pastoor te Utrecht was toen de Cleresie haar zelfstandig bestaan intrad en Jacobus Nicolaas van Ditmarsch, die deze functie bekleedde toen Gezang- en Kerkboek verschenen, is geen sprake.

Veeleer ziet men een gestadige afwisseling van dynamische en statische episoden, waarin nu eens het accent valt op ressourcement en vernieuwing en dan weer op consolidering of, zo men wil, conservering. Merkwaardig is daarbij, dat de bewegingen in het oud-katholieke liturgische leven nooit een repristinatie van een werkelijk of geïdealiseerd verleden te zien geven, zoals die in de Rooms-Katholieke Kerk soms toonaangevend is geweest. De personificatie hiervan is bij uitstek de eerste abt van Soles-mes. Dom Prosper Guéranger (1805-1875).

Een belangwekkende studie omtrent dit aspect is die van P.G.J.M. Raedts, De katholieken en de Middeleeuwen: Prosper Guéranger OSB (1805-1875) en de eenheid van de liturgie, in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), De middeleeuwen in de negentiende eeuw, Hilversum 1996. De betekenis van het werk van Guéranger is tamelijk objectief geëvalueerd door Cuthbert Johnson, Prosper Guéranger (1805-1875): A Liturgical Theologian, Roma 1984 en door

10

-ocr page 13-

Deze voert ons indirect naar de episode van het liturgische (neo)gallicanisme, dat in Frankrijk hoogtij vierde in de formative years van de Cleresie in de Nederlanden. Een belangrijk probleem bij de bestudering hiervan is, dat het vrijwel ten onder is gegaan, terwijl de geschiedenis ervan geschreven is door degenen die deze teloorgang hebben bewerkstelligd. Dit geldt voor verreweg de meeste auteurs die zich met dit onderwerp hebben beziggehouden. In zijn Institutions liturgiques ® geeft Guéranger een veelheid aan details over de ontwikkelingen in het liturgisch gallicanisme, maar hij brengt evenzeer zijn diepgewortelde antipathie jegens deze beweging expliciet tot uiting.

De voornaamste aandachtspunten die men in deze gallicaanse liturgieherziening kan herkennen, vormen tegelijk de belangrijkste verschillen met de Romeinse liturgie zoals die na hel Concilie van Trente gecodificeerd was. Men kan deze met elkaar in verband gebracht als volgt formuleren. De zondagsviering is de ruggengraat van het ker-kclijke jaar, waardoor terugdringing van het aantal heiligenfeesten geboden is. In het

Austin Gough, Paris and Pome: The Gallican Church and the Ultramontane Campaign 1848-1853, Oxford 1986.

De term neogallicanisme, die hier gebruikt is in aansluiting op de bestaande terminologie, is in wezen onjuist, daar hiermee een herleving van een fenomeen uit vroeger tijd wordt gesuggereerd, zoals bijvoorbeeld in ‘neoromaans’ of ‘neogotisch’. In werkelijkheid hebben de Franse diocesane liturgiehervormers in de zeventiende en achttiende eeuw nooit de bedoeling gehad de oude gallische liturgie te imiteren of te doen herleven. Zij verwezen hier slechts naar ter legitimatie van de door hun streven ontstane liturgische pluriformiteit. Wanneer men spreekt van een gallicaanse liturgische beweging, is hiermee niet gesuggereerd dat een repristinatie van het verleden haar ideaal was, maar wordt geconstateerd, dat deze beweging tot op zekere hoogte een onderdeel vormde van het gallicaanse streven om de invloed van het zeer versterkte en zich nog verder versterkende centrale gezag van Rome op de gang van zaken in de Franse kerk zo beperkt mogelijk te houden. Hierin speelde de liturgie een rol, zij het dat deze niet zó doorslaggevend was als door Guéranger c.s. is aangenomen.

® P. Guéranger, Institutions liturgiques, Paris 1878-1885.

Deze zienswijze is ook later nagevolgd, o.m. bij F. Cabrol, Liturgies néo-gallicanes, in: R. Aigrain, Liturgia: Encyclopédie populaire des connaissances liturgiques, Paris 1930, 864-872, H. Leclercq, Liturgies néo-gallicanes, in; DACL IX, 1636-1729 en J. Hermans, Benedictus XIV en de liturgie, Brugge/Boxtel 1979 en tot op zekere hoogte ook Archdale A. King, Liturgies of the Primatial Sees, London/New York/ Toronto 1957, 139-153. Objectiever zijn Pierre Jounel, Les missels diocésains français du 18e siècle, in: La Maison-Dieu 141 (1980), p. 91-96; Gaston Lafontaine, Présentation des missels diocésains français du 17e au 19e siècle, in: La Maison-Dieu 141 (1980), p. 97-166; F. Ellen Weaver, Contribution des Port-Royalistes aux liturgies néo-gallicanes, in; Port Royal en exil. Chroniques de Port-Royal 1986, Paris 1987, 171-194; id., The Neo-Gallican Liturgies Revisited, in: Studia Liturgica, vol. 16, 1986/1987 (3/4), 54-72 en vooral: Franco Brovelli, Per uno studio dei missali francesi del XVII secolo. Saggi di Anali-si, in; Ephemerides Liturgicae, n. 96, 4/5/6 (1982), p. 279-406; n. 97, 5/6 (1983), p. 482-549.

11

-ocr page 14-

brevier dient het psalter in één week — van zondag tot zondag — integraal te worden doorlopen en de teksten voor de mis en de getijden worden zoveel mogelijk aan de heilige Schrift ontleend, terwijl legendarisch of historisch onbetrouwbaar materiaal eveneens wordt geëlimineerd, bij voorkeur ten gunste van bijbelse teksten, waardoor een veel groter deel van de Schrift aan de orde kan komen. Voor de hymnen en de sequenties, werden nieuwe teksten geschreven die, naar het oordeel van die tijd, meer beantwoordden aan de normen van het klassieke Latijn.

Ook de geringe participatie van de gelovigen in de liturgie was verscheidene Franse liturgisten al in de zeventiende eeuw een doom in het oog, zodat de mening steeds algemener werd, dat de gelovigen gediend zouden zijn met liturgische teksten en vertalingen daarvan. Aanvankelijk beperkte men zich hiertoe en ook in de Nederlanden werd het Franse voorbeeld van missaais met vertaling en stichtelijke bemerkingen nagevolgd. Hierbij ging het om vertalingen van de Romeinse boeken, waarbij soms de lokale gebruiken vermeld werden, maar weldra ging men door aanvullingen en verbeteringen, aanvankelijk alleen in de rubrieken, de gestandaardiseerde boeken aanpassen. Dit proces, dat begint bij het Rituale Romanum, * ’ gaat zich gaandeweg ook uitstrekken over het brevier en het missaal.

Zie ook: J.Nieuwhof, Neogallicaanse liturgieën, in: L. Brinkhoff e.a. (red.). Liturgisch Woordenboek, Roermond 1965-1968, deel 2, k. 1880-1893; Jean Evenou, La poésie néogallicane, in: H. Becker en R, Kaczynski, Liturgie und Dichtung, Sankt Ottilien 1983, deel 1, p. 821-854; Koenraad Ouwens, Het Stukjesboek — Missen en Gezangen 1745-1803: De basis van het oud-katholieke kerklied in Nederland, Amersfoort 1996, p. 75-93 en idem. Het feest van de mensenvissers: Tussen Rome en Parijs ligt de weg naar Utrecht, in: Jan Hallebeek en Bert Wi-rix (red.), Met het oog op morgen: Ecclesiologische beschouwingen aangeboden aan Jan Visser, Zoetermeer 1996, p. 116-148. De vijf hoofdkenmerken van de gallicaanse liturgiereform, weergegeven in Ouwens, Het Stukjesboek, p. 76, zijn voor het eerst geformuleerd door S. Bäumer, Geschichte des Breviers, Freiburg 1895. p. 535-536. Van dit belangrijke, maar in het voetspoor van Guéranger hier en daar wat tendentieuze werk is een vertaling in het Frans verschenen, die verbeteringen en aanvullingen bevat: S. Bäumer en R. Biron, Histoire du bréviaire, Paris 1905.

Zie bijv. King, o.c., p. 141, die de publicatie van het rituale van het bisdom Alet door Nicolas Pavillon in 1667 typeert als quot;... the outbreak of the liturgical war ...” Dat het Rituale Romanum van 1614 als eerste het subject van veranderingen kon zijn, hangt samen met de omstandigheid, dat het als laatste van de post-tridentijnse liturgische boeken tot stand is gekomen, zodat diocesane ritualia langer in gebruik bleven dan missaais en brevieren, alsmede met de aanbeveling van paus Paulus V, waarin het gebruik van het Rituale Romanum niet dwingend voorgeschreven, maar slechts van een een aansporing tot het ingebruiknemen ervan sprake is.

12

-ocr page 15-

De Cleresic heeft van dit streven een eigen brevieruitgave geërfd: het Breviariur' Fc-clesiasticum van 1744, dat weliswaar de titel gemeen heeft met de uitgave \ Franse priester Frédéric Maurice Foinard, een van de theoretici achter de over van gallicaanse brevieruitgaven, maar een bewerking is van het Breviarium Pan se, uitgegeven in 1736 op last van de Parijse aartsbisschop Charles de Vintim.iu (1655-1746), van wie gezegd wordt, dat zijn faam hoofdzakelijk te danken was aan de hoedanigheid van zijn pruiken. Willibrordus Kemp had zich eerder, hoogst waarschijnlijk onder directe invloed van coryfeeën van het liturgische gallicanisme bezig gehouden met de samenstelling van een lekenbrevier in de volkstaal. Dit verschijnt immers in 1731 en precies in die tijd verblijft Nicolas Petitpied in zijn pastorie.1^ Jacques Jubé, de priester die al deze ideeën ook echt in praktijk gebracht had in zijn kerk te Asnières bij Parijs, is dan in Rusland, maar hij had kort tevoren drie jaar

*2 Breviarium Ecclesiasticum, ad usum metropolitanae ecclesiae Ultrajectensis et cathedralis ecclesiae Harlemensis accomodatum, s.1., 1744

Breviarium ecclesiasticum, editi jam prospectus executionem exhibens in gratiam ecclesi-arum in quibus facienda sit breviariorum editio, Emmerik 1726.

Een beknopte levensbeschrijving van Charles Gaspard Guillaume de Vintimille du Luc is te vinden in: Jean de Viguerie, Histoire et dictionnaire du temps des lumières, Paris 1995, p. 1442. Merkwaardig is, dat de ultramontaanse inzichten van Guéranger en de zijnen zelfs in dit moderne standaardwerk nog zoveel invloed blijken uit te oefenen: quot;... Mgr de Vinitimille peut donc être considéré comme l'un des principaux fauteurs de cette révolution liturgique néogallicane qui va contribuer à diminuer pendant plus d’un siècle l'intensité de la communion avec le siège romain...quot;

13

1

5 Jounel, O.C., p. 94: quot;... Vieil homme insignifiant, dont la notoriété tenait surtout à la qualité de ses perruques...quot;

De getyden of de bedestonden voor alle de dagen van het jaar zoo Feestdagen, Zondagen, als Werkdagen, Utrecht, Guillelmus le Fevre, 1731. Het werk werd voorafgegaan door: De vesperen van alle de Zondagen en heilige dagen beneffens verscheide onderregtingen en gebeden door W.K., Utrecht 1729 en gevolgd door De missen welken het geheel jaer door volgens het roomsche misboek geleezen worden. Met de vereischte onderregtingen. Door W.K., Utrecht 1733. Een bewerking van het boek van 1731 door de auteur zelf is: De getyden of bedestonden; waer in niet alleen de gebéden verdeeld zijn voor ieder dag van de weeke: maer waer in ook alle de psalmen van David agtervolgende geleezen worden. Door W.K. Tweede druk, overzien en vermeerdert met een beknopt gebéde-boekje, Amsterdam 1736. Zie ook: Ouwens, Het Stukjesboek, p. 94-100.

Petitpied (1665-1747), die men wel Ie ‘maître du Jansénisme’ heeft genoemd, is tweemaa in de Nederlanden in ballingschap geweest: van 1705 tot 1718 was hij in Amsterdam, waar liij verbleef in hetzelfde huis als Pasquier Quesnel, en van 1728 tot 1734 was hij te Utrecht.

-ocr page 16-

in Utrecht doorgebracht en zou enige jaren later weer in de Republiek verblijven. Hij was aanwezig bij de bisschopswijding van Barchman Wuytiers, zoals Foinard bij die van Steenoven tegenwoordig was geweest, hetgeen de opmerking van Guéran-ger, dat zijn Breviarium Ecclesiasticum van 1726 in Amsterdam gedrukt is, zou kunnen verklaren. Ook op het latere, voor de Oud-Katholieke Kerk zo specifieke gezangenrepertoire heeft het liturgisch gallicanisme een, zij het beperkte en indirecte invloed gehad door het werk van Hieronymus Zegers, die uit de Zuidelijke Nederlanden gevlucht was en als kapelaan bij — wederom — Willibrordus Kemp in 1745 een min of meer geïmproviseerd gezangenboekje samenstelde, dat waarschijnlijk in eerste instantie voor de Utrechtse klopjesgemeenschap bedoeld was, maar de basis van het oud-katholieke kerklied is gaan vormen,

Lang hebben deze Franse invloeden niet geduurd. Het zou te ver voeren om de oorzaken van het wegebben van de belangstelling bij de Cleresie voor de gallicaanse liturgie hier te beschrijven, maar na het Concilie van Utrecht in 1763 probeert men de nu zeer diep geworden, maar steeds ook diep betreurde breuk met Rome niet onherstelbaar te maken door zich afwijkingen van de Romeinse liturgie, met name in de Mis te permitteren. Wat vermoedelijk nog belangrijker gevonden werd, was het identiteitsbe-palende karakter van deze Romeinse liturgie tegenover het gereformeerde protestan-

Voor een biografie van Jubé (1674-1745) met bijzonderheden over zijn wederwaardigheden in Asnières en in Rusland zie: Michel Mervaud (ed.), Jacques Jubé, La Religion, les mœurs et les usages des Moscovites, Oxford 1992. Zie ook Ouwens, Het Stukjesboek, p. 632-641. Een contemporaine levensbeschrijving van Jubé wordt gegeven in de Nouvelles Ecclésiastiques van 23 oktober 1746, p. 169-172.

De wijding vond plaats in de huiskapel van de consecrator, Dominique Marie Varlet, in het huis van Amauld Joseph Brigode Dubois aan de Keizersgracht in te Amsterdam op zondag 15 oktober 1724. Een vertaling van de akte met de lijst van de namen van de ondertekenaars, waaronder die van Foinard, is gepubliceerd in: Gedenkboek 1723 - 27 april - 1923: Tweede eeuwfeest der verkiezing van Cornells Steenoven tot Aartsbisschop van Utrecht, Utrecht 1923, p 57-59.

Guéranger, o.c., deel II, p. 268: “... Ie Bréviaire de eet auteur forme, en grande partie, avec celui de Cluny, le magasin où l’on a puisé la plupart des matériaux employés dans la confection des Bréviaires du dix-huitième siècle. Ce livre, qui ne trouva d’imprimeur qu’à Amsterdam ... ” Het brevier (zie aantekening 13) is blijkens de frontispice van het boek (in twee delen) uitgegeven bij Amoldus Nicolai te Emmerik, bij wie in 1726 ook een uittreksel voor de getijden overdag, Horae Diumae Breviarii Ecclesiastici, het licht zag. De naam van de uitgever komt echter niet voor in de catalogus van David L. Paisey, Deutsche Buchdrücker, Buchhändler und Verleger 1701-1750, Wiesbaden 1988.

Missen en Gezangen, Utrecht, Willem van der Weyde, 1745. Het boek beleefde vier drukken. De oorsprong en de doorwerking van de inhoud ervan zijn beschreven in Ouwens, Het Stukjesboek, waarin op p. 648-658 aannemelijk is gemaakt, dat Zegers de samensteller ervan is.

14

-ocr page 17-

tisme. 22 Vooral in het begin van de negentiende eeuw vertoont de Cleresie het beeld van een lamgeslagen, soms wat ingeslapen en in ieder geval in een ernstige identiteitscrisis verkerende groep. Dat beeld zal in de liturgie als in een spiegel te zien zijn door de ogen van een Brit, die ik na al deze Franse heren thans gaarne ten tonele voer. 23

John Mason Neale (1818-1866), vooral bekend door zijn talrijke bewerkingen van Latijnse en Griekse hymnen, kan in zekere zin ook als de grondlegger worden beschouwd van de full communion tussen de anglicaanse en oud-katholieke kerken van 1931. Hij publiceerde namelijk in 1858 een werk over de Cleresie in Nederland, 2^ dat terechtkwam in een bibliotheek in Oxford en gelezen werd door Claude Beaufort Moss. Deze kwam hierdoor met oud-katholieken in contact, schreef op zijn beurt over hen 25 en speelde een voorname rol bij de totstandkoming van het Bonn Agreement.

In 1851 en 1854 bezocht Neale Nederland en hij kwam ter voorbereiding van zijn boek onder andere ook in Utrecht, waar Johannes van Santen aartsbisschop was en Cornelis Johannes Mulder pastoor van de kathedrale kerk van Sint-Gertrudis. Uiteraard gaat Neale hier op zondag naar de hoogmis en in een brief aan zijn vriend Benjamin Webb, die zich eveneens met het kerklied bezig hield, doet hij verslag van de merkwaardige dienst die hij bijwoont. 26 Bijster complimenteus is deze beschrij-

quot;... Sunday I went to Mass at S. Gertrude's. It is a very curious Office. One forgets that ISO years of separation must give a different air and manner to the same ritual — especially as I doubt whether any of the set have ever been into a Roman Catholic Church (for they scarcely go out of Holland). I cannot give you a better idea of it than by saying that it struck me as the same thing that it would be if a set of Pusey-ites went through Mass — a great deal of stiffness or awkwardness, and slowness. It is, as you know, a modem Church, gilt and white — that sort of thing — narrow.

15

-ocr page 18-

ving niet, maar wel enigszins herkenbaar. Voor iemand die in zijn eigen land in de vorige eeuw nog overal middeleeuwse kerken kon aantreffen, was de Gertrud!skapel een moderne kerk. Hij nam in de eucharistieviering hetzelfde ritueel waar als in een rooms-katholieke kerk, maar met een andere atmosfeer, die Neale niet zo bijzonder kon waarderen. Het valt hem op dat er geen muziek is onder de consecratie, overeenkomstig de bepalingen van het Concilie van Utrecht van 1763 en dat hij, ondanks de submissa vox van de celebrerende aartsbisschop, de consecratiewoorden verstaan kan. Het is alles gemakkelijk voorstelbaar voor iemand die de Gertrudiskapel en de oud-katholiekc liturgie uit eigen aanschouwing kent en in sommige gevallen lijkt zelfs de minst aangename passage uit Neale’s brief niet zó ver bezijden de waarheid: hij vergelijkt de liturgische manier van doen van de Cleresie met die van de vroege Oxford Movement ^8 rondom Edward B. Pusey (1800-1882) en suggereert dat beide quot;veel stijf, onhandig en traag gedoe ” gemeen hebben.

high galleries; centre, chairs jbr women; side, benches for men; almost everyone had books, and the children fidgetted with them Just as they do in England. According to a Canon of their Council of 1763, there was no music during Consecration. The Archbishop celebrated — it was a Mass that 1 could neither call High nor Low; he had no deacon nor sub-deacon, but there was music, etc., and everything else as in High Mass. There was only a Crucifix and pix, besides candles on the Altar; very few images anywhere — and those of plaster. The Archbishop's submissa voce was so loud that I could hear every word of the Consecration. On the whole, 1 was not pleased with that Office. When it was over, Mulder came in, and, after reading the Epistle and Gospel in Dutch from the pulpit, preached. I then had a talk with the Archbishop, and then with Mulder. They have quite loaded me with books. In the afternoon I walked over to Ysselstein, seven miles, where there is a fine Church. Today I went by diligence, two hours, to Amersfoort, where is their College. The Archbishop must have written well of me, for they received me most fiatteringly. The President, Karsten, I like the best of them; and had more books given me, Karsten, when he walked out with me, looked every inch a bishop; a tall, fine man, with cocked hat, square-cut coat, knee breeches, and buckles. I should think he would probably be Archbishop, when Van Santen dies. They do not, of course, proselytize from the quot;other Catholicsquot;; but the odd thing is, that some come over to them: so that by conversions from Protestantism, and births, they are on the increase ...”

Zie: Acta et Décréta Synodi Cleri Romano-Catholici Provinciae Ultrajectensis, in sacello Ecclesiae Parochialis Sanctae Gertrudis, Ultrajecti, celebratae: Mensis Septembris MDCCLXIll, (s.1.. 1764) pars tertia. Décréta disciplinae circa septem Ecclesiae Sacramenta, De Sacrificio Missae II, p. 205-206:quot;... Nobis consentaneum videtur Ecclesiae intentioni, ut in elevatione corporis et sanguinis Jesu-Christi et post, usque dum cantatur Pater noster, sileant organa et omnis cantus; sed silenter quisque, fiexis genibus, passionis et mortis Christi com-memorationem facial, ac Redemptori gratias agat pro beneficiis per mortem ipsius largissime acquisitis...”

Zie ook: M. Ploeger, Via Media: Een dogmenhistorische beschouwing van enkele aspecten van hoogkerkelijk anglicaans denken, vooral in de Oxford Movement (1833-1841) met een

16

-ocr page 19-

Dit getuigt dus niet van veel liturgisch charisma en dat geldt ook voor de drie gezangboeken die kort na Neale’s bezoek zouden verschijnen: dat van 1860 bevat een selectie contrafacten van de hand van de vrome Enkhuizenaar Cornelis Kuiper van der Stam, als versjesmaker niet zonder talent, maar geen dichter, en wanneer er in de beide gelijknamige uitgaven van 1862 van liturgische poëzie sprake is, stamt deze van Roelof Bennink Janssonius, een hervormd predikant. De echte opleving komt pas na 1870, wanneer de oud-katholieken in Nederland gedwongen worden om over de landsgrenzen te kijken omdat ze geestverwanten hebben gekregen in Duitsland en serland. Het dogma van de onfeilbaarheid van de pauselijke uitspraken dat in dat werd afgekondigd stuitte niet toevallig op veel weerstand in Zuid-Duitsland en

dogmatische waardering in oud-katholiek perspectief (scriptie voor het kerkelijk examen aan het Oud-Katholiek Seminarie te Utrecht), Leiden 1997, vooral p. 40-43.

Over het bezoek van Neale is een kort artikel, waaraan deze vertaling ontleend is, verschenen van de hand van M.F.G. Parmentier, De Oud-Katholieke kerk door Engelse bril: een oog-getuigeverslag uit 1854, in: De Oud-Katholiek, n. 2444 (7 augustus 1976) p. 65-66.

Zie Ouwens, Het Stukjesboek, p. 128-139. Het oorspronkelijke handschrift van zijn Nieuwe Verzameling van Godsdienstige Gezangen voor Roomsch Catholijken; ten gebruike bij de Openbare en Huiselijke Godsdienst-oefening, voltooid te Enkhuizen in 1827, bevindt zich in de bibliotheek van het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort. De collectie bevat de teksten van 153 liederen.

Kuiper van der Stam zelf was de eerste om dit toe te geven. In het Voorberigt van zijn Nieuwe Verzameling schrijft hij: quot;...Ofschoon zich geenszins voor Dichter uitgevende, en, zoozeer als iemand van het gebrekkige zijns werks overtuigd, durft hij echter hopen niet geheel vruchteloos gearbeid te hebben, daar zijn doel eenig en alleen geweest is, naar zijne zwakke krachten eenigszins nuttig te zijn aan zijne Geloofsgenooten, en door opwekking van waar godsdienstig gevoel de Zangers niet alleen met de lippen, maar ook met het hart te doen zingen ... ” Het Voorberigt is integraal geciteerd in: Ouwens, Het Stukjesboek, p. 136.

Roelof Bennink Janssonius (1817-1872) promoveerde in 1841 bij P. Hofstede de Groot aan de universiteit van Groningen op een proefschrift getiteld Specimen de Romanorum-catholicorum, qui vulgo Jansenistae dicuntur, historia et principiis. In 1870, toen hij predikant in ’ s-Gravenhage was en daar een hechte vriendschap onderhield met de oud-katholieke pastoor C.H. van Vlooten, verscheen, mede in verband met het eerste Vaticaanse Concilie, zijn Geschiedenis der Oud-roomschkatholieke kerk in Nederland, Bydrage tot de kennis van den te-genwoordigen strijd in de Roomschkatholieke kerk. Dit werk getuigt van veel kennis van en bovenal van grote sympathie voor de oud-katholieke gemeenschap, haar geschiedenis en haar toestand van dat moment. De inhoud van zijn in twee delen verschenen Gezangen der Katholieke Kerk, Arnhem 1857 en 1859 is van grote invloed geweest op op het kerkliedrepertoire in de Oud-Katholieke Kerk, doordat de Amsterdamse pastoor J.H. de Vries eruit heeft geput voor het Katholiek Gezangboek, Amsterdam 1862 en doordat de Haagse jurist J. Heyligers hetzelfde heeft gedaan voor een gelijknamige uitgave, die in hetzelfde jaar te Groningen het licht zag. Zie ook: Ouwens, Het Stukjesboek, p. 140-148.

17

-ocr page 20-

Zwitserland, want daar was in het voormalige bisdom Konstanz, dat zich over delen van beide landen uitstrekte, lange tijd het bestuur in handen geweest van Ignaz Heinrich von Wessenberg (1774-1860). Christian Oeyen heeft in zijn artikel over de betrekkingen van Wessenberg met de kerk van Utrecht aangetoond, dat het niet toevallig was, dat er na 1870 in het vroegere gebied van het bisdom Konstanz zoveel oud-katholieke gemeenten gesticht zijn en dat er zich daar onder de oud-katholieken van het eerste uur verscheidene personen bevonden die min of meer nauwe relaties met Wessenberg hadden onderhouden,

Wessenberg was een leerling van Johann Michael Sailer (1751-1892) en als zodanig geheel doordrongen van de katholieke Aufklärung. Hij was ongetwijfeld een van de meest markante vertegenwoordigers van deze stroming. Vooral zijn werk op liturgisch gebied wordt tegenwoordig — anders dan aan het einde van de vorige eeuw — zeer gewaardeerd en in vele opzichten is hij Vaticanum II anderhalve eeuw vooruit geweest, hetgeen thans algemeen erkend wordt. Van 1814 tot aan de uiteindelijke opheffing van het bisdom in 1827 heeft Wessenberg dit in verschillende hoedanigheden

Christian Oeyen, Wessenberg und die Kirche von Utrecht, in; Internationale Kirchliche Zeitschrift, n. 364 (1983, 4. Heft), p. 269-277, en id.:, Wessenberg und die Aufhebung des Bistums Konstanz, in: Gedenkschrift zum hundertjährigen Bestehen der Alt-Katholischen Kirchengemeinde Konstanz, Konstainz 1973, p. 45 vv.

3^ Hoewel men Sailer geen liturgicus in de wetenschappelijke betekenis van het woord kan noemen, heeft hij zich, vanuit zijn persoonlijke instelling en krachtens zijn leeropdracht, vrij intensief met het liturgisch streven van zijn tijd bezig gehouden, open als hij stond voor de vernieuwingspogingen van de Aufklärungstijd, maar niet kritiekloos. Hij zag scherp de noodzaak de liturgie nader tot het volk te brengen en het belang van het gebruik van de volkstaal, maar legde sterk de nadruk op de leiding van de bisschoppen om het gevaar van willekeur te voorkomen. Zijn voornaamste beschouwingen over de liturgie staan in de Neue Beiträge zur Bildung des Geistlichen, München 1811, tweede druk 1819. Ook heeft hij twee veel gebruikte gebedenboeken uitgegeven, die ook in het Nederlands zijn vertaald. Het zou de moeite lonen een systematisch onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling van het begrip liturgie bij Sailer, parallel met de belangrijke studie van J.R. Geiselmann, Von lebendiger Religiosität zum Leben der Kirche, J.M. Sailers Verständnis der Kirche, geistesgeschichtlich gedeutet, Stuttgart 1952 over de ontwikkeling van Sailers kerkbegrip. Alleen op deze wijze kan de plaats van Sailer in het liturgisch leven van zijn tijd nauwkeuriger bepaald worden dan tot nu toe is geschied. Een belangrijke bijdrage hieraan is geleverd door M. Probst, Gottesdienst in Geist und Wahrheit. Die liturgischen Ansichten und Bestrebungen .lohann Michael Sailers (1751-1832), Regensburg 1976.

33 Zie o.a. P. Vollmar, Die liturgischen Anschauungen des Ignaz Heinrich von Wessenberg (1774-1860), Zürich 1971; Hans-Joachim Ignatzi, Die Liturgie der Firmung im Rituale Ignaz Heinrich von Wessenbergs (1831): Ein Beitrag zur Reform der “Firmspendung” in der Spätaufklärung, in: Franz Kohlschein (red.), Aufklärungskatholizismus und Liturgie, Sankt Ottilien 1989, p. 93-152.

18

-ocr page 21-

feitelijk bestuurd en daar hij ervan overtuigd was dat bij dit bestuur bijna alles van de geestelijkheid afhing, besteedde hij van het allereerste begin af de grootste aandacht aan de morele en intellectuele vorming van de clerus.

Een hoogtepunt vormde de Allgemeine Gottesdienstordnung van 16 maart 1803, waarin alle vroegere bepalingen samen met een aantal nieuwe als een gesloten geheel aan de clerus en gelovigen werden aangeboden. Er wordt in bepaald, dat op zondag in de missen moet worden gepreekt na het (in het Duits voorgelezen) evangelie, dat de gelovigen moeten communiceren na de communie van de priester, dat in gezongen missen geschikte Duitse liederen worden uitgevoerd in overeenstemming met het kerkelijk jaar. In zijn geheel is deze Gottesdienstordnung voor die tijd een groots stuk, dat niet alleen maar op papier bleef staan, maar blijkens vele documenten ook in de praktijk werd doorgevoerd.

Voor deze praktische doorvoering werd het Christkatholisches Gesang- und Andachtsbuch zum Gebrauch bey der öffentlichen Gottesverehrung im Bistum Konstanz, dat in 1822 onder leiding van Wessenberg werd uitgegeven door het bisschoppelijk ordinariaat, van het grootste belang. In dit boek werden ook voor het eerst — na vele voorstudies en experimenten — de “Duitse Vespers” opgenomen, die een blijvend bestanddeel zouden vormen van het liturgische even in grote delen van Duitsland. Na de opheffing van het diocees bleef Wessenberg nog grote invloed uitoefenen door zijn publicaties.

Onder andere heeft hij, zoals de Fransen en de Engelsman die ik al noemde, ook Utrecht bezocht en wel in 1830. Ook hij is daar niet buitengewoon enthousiast over wat hij te zien krijgt, al getuigen de aantekeningen in zijn reisverslag van grote sympathie voor de Cleresie en haar standpunten. Hij beschouwt Jansenius en Port Royal met groot respect, acht de veroordeling van Quesnel een betreurenswaardige vergissing en het door het Utrechtse kapittel in 1719 mede-onderschreven appèl op een oecumenisch concilie terecht.

Voor de liturgie is significant dat hij in 1831 anoniem een Duitstalig Rituale uitgaf en dat al in 1802, toen een van zijn pastoors bij Wessenberg op herziening van het

K. Aland en W. Müller, Ignaz Heinrich von Wessenberg. Unveröffentlichte Manuskripte und Briefe, Bd. IV, Reisetagebücher, Freiburg/Basel/Wien 1970, p. 205.

Ignaz von Wessenberg, Die grossen Kirchenversammlungen des fünfzehnter, und sechszehnten Jahrhunderts in Beziehung auf Kirchenverbesserung geschichtlich und kritisch dargestellt, Constanz 1845, Bd. IV, p. 294-296. Zie Oeyen, Wessenberg und die Kirche von Utrecht, p. 272-273.

Ritual nai iem Geiste und den Anordnungen der katholischen Kirche, oder praktische Anleitung für den katholischen Seelsorger zur erbaulichen und lehhreichen Verwaltung des

19

-ocr page 22-

Rituale aandrong, hierbij verwezen werd naar de gallicaanse liturgische beweging, waarmee Wessenbergs liturgieopvatting inhoudelijk vele overeenkomsten heeft.

Men kan stellen dat de Duitse en Zwitserse oud-katholieken in de negentiende eeuw in zekere zin de fakkeldragers zijn geweest van de gallicaanse liturgische idealen, die ongeveer tegelijkertijd ten onrechte verguisd en verketterd zijn en die dringend een herijking behoeven binnen het kader van een herwaardering van wat zij aan concrete resultaten hebben opgeleverd. De geestelijke nazaten van Wessenberg hebben een tijdlang de fakkel gedragen en toen het vuur in de Nederlandse Cleresie dreigde uit te doven, hebben zij hel aangewakkerd door impulsen te geven die uiteindelijk ook in Nederland tot een vernieuwde liturgie in de landstaal hebben geleid.

Weliswaar geeft de geschiedenis van de liturgie in de Oud-Katholieke Kerk al spoedig daarna weer een stilstand te zien, die tot aan het Tweede Vaticaanse Concilie van de oud-katholieken een soort achtergebleven voorhoede maakte. Een Utrechtse pastoor maakte als waarnemer het Concilie mee en het is, zowel in positieve als in negatieve zin aan de oud-katholieken niet ongemerkt voorbijgegaan. Zij zagen dat veel van hun oude idealen buiten hun gemeenschap nu gerealiseerd werden, hetgeen hun aan de ene kant een gevoel van erkenning van de adequaatheid hiervan gaf, maar anderzijds ook leidde tot een zekere identiteitscrisis. Daarmee zijn we dan weer bij Identiteit in beraad aangeland. In liturgisch opzicht heeft de Oud-Katholieke Kerk van Nederland zich echter een duidelijke kleur in het spectrum van de oecumene weten te verwerven door zich weliswaar te vernieuwen, maar op de basis te blijven van datgene wat haar eigen traditie haar heeft aangereikt en tegelijkertijd zich ervan bewust te blijven, dat de kerk niet een instituut, een menselijke organisatie is, maar op de eerste plaats bouwwerk van de Geest, die waait waarheen hij wil, ook met wat wij voor onvoorspelbare omwegen aanzien op de weg van de liturgie.

liturgischen Amtes. Zugleich ein Erbauungsbuch für die Gläubigen, Stuttgart/Tübingen 1831. Een tweede, verbeterde oplage verscheen in 1833.

E. Keller, Die Konstanzer Liturgiereform unter Ignaz Heinrich von Wessenberg, Freiburg 1965, p. 81-82; Ignatzi, o.c., p. 95. De brief van pastoor Reininger te Sigmaringen aan Wessenberg dateert van 1802 en bevindt zich in het Stadsarchief te Konstanz.

T.w. Petrus Johannes Maan (1913-1993). Voor zijn levensloop en in memoriam zie: De Oud-Katholiek, n. 2662 (oktober 1993), p.100-102. Van 1945 tot 1970 was hij pastoor van de kathedrale kerk van Sinte-Genrudis.

20

-ocr page 23-

Liturgie im Werden

Edgar Nickel

Einleitung

Ein Rückblick auf über 30 Jahre Mitarbeit an liturgischen Lebensvollzügen der eigenen Kirche, kann nicht nur ein Werkbericht sein. Das ist er natürlich auch, soweit es sich darum handelt, Aufbau-elemente zu beschreiben, die zu den Ergebnissen für neue Altarbücher, Gesang- oder Gebetbücher führen. Dazu gehören liturgiehistorische Voraussetzungen, Sprach- und Formgefühl ebenso wie das von Luther geforderte, “dem Volk aufs Maul schauen ”, also ein Empfinden dafür, was Menschen in unserer so schnellebigen Zeit bewegt und angeht.

Die Konzilsväter von Trient konnten noch annehmen, daß das Missale Pius V. ein Werk für die Ewigkeit und der krönende Abschluß liturgischer Erkenntnisse sein würde. Wir wissen, daß heutige liturgische Festschreibungen höchstens einen Zeitraum von 30 Jahren erreichen. Liturgie ist ständig im Werden begriffen, ebenso wie die Kirche als “ecclesia semper reformanda”.

Es genügt andrerseits auch nicht, liturgische Bauelemente zu neuen, den jeweiligen Zeiterfordemissen angepaßten Puzzles zusammenzustellen. Ich hörte kürzlich ein Wort des Intendanten Hans Casdorfs zur heutigen Theatersituation, das auch für unsere Arbeit Gültigkeit besitzen dürfte:

“Wir sind heute über alles informiert aber nicht mehr der Wahrheit verpflichtet. ”

Wiesehr trifft dieses Wort für jenen Ort zu, wo Menschen ihre Erfahrungen mit dem Handeln Gottes an ihnen als Quelle ihres Lebens im Glauben machen, durch Jesus Christus im Heiligen Geist, also im Gottesdienst der Kirche.

Aus dem 4. Jahrhundert nach Christus schildert ein Bericht der Pilgerin Aetheria, was mit solcher liturgischer Vermittlung und Erfahrung gemeint sein könnte:

“Wenn aber die Ostertage gekommen sind, geht man in jenen acht Tagen, d.h. vom Osterfest bis zur Oktav zur Anastasis. Während der Bischof alles erläutert und erzählt, erheben sich so starke Stimmen der Beifallsspender, daß man ihre Stimmen sogar weit außerhalb der Kirche hört. Wahrlich, er erklärte alle Mysterien so, daß es keinen gibt, der nicht erschüttert würde über das, was er so erklärt hört. Das aber ist vor allem hier höchst willkommen und geradezu bewundernswürdig, daß immer sowohl Hymnen wie Antiphonen und Lesungen und auch Gebete, die der Bischof spricht, solche

21

-ocr page 24-

Gedanken haben, daß sie für den Tag, der gefeiert wird, und den Ort, wo die Handlung vor sich geht, geeignet und passend sind immerdar. ”

Einer solchen Erinnerung aus verklungenen Zeiten möchte ich Stimmen gegenüberstellen, die der religiösen Stimmung vieler Menschen unserer Tage entsprechen. Im Osten Deutschlands — den neuen Bundesländern — ist christlicher Glaube und die Kenntnis von ihm auf ein Minimum zusammengeschrumpft. Man rechnet damit, daß höchstens noch 10 % der Bevölkerung einen Zugang zu religiösen Bezügen haben. Nun liegt im Erfurter Dom ein Buch der Anliegen aus, wo die Besucher/Innen Bemerkungen eintragen können. Daraus:

Sollen solche Aussagen in unsere liturgischen Erwägungen Eingang finden? Die Antwort auf diese Frage wird verschieden ausfallen. Werden Gottesdienste, Gebete und Lieder nur als eine Angelegenheit gläubiger Insider gesehen oder besitzen sie auch eine Ausstrahlung auf jene, die ahnen, daß in ihnen anderes und höheres dargestellt wird als die Alltagswirklichkeit; die jedoch auch spüren, daß in ihnen die Realität ihres Lebens Beachtung findet.

' Stefan Knobloch und Herbert Haslinger, Mystagogische Seelsorge, Mainz 1991, S. 21.

2 Anzeiger für die Seelsorge 2/1998, S. 84.

22

-ocr page 25-

Gibt es auch altkatholische Antworten? Ich finde eine solche in den unveröffentlichten Manuskripten von Adolf Thürlings (1844-1915, seit 1887 Professor in Bem). Nach der Darstellung des profangriechischen und biblischen Begriffsbefundes stellt Thürlings fest, Liturgie sei

“ ... also dem Inhalt nach der Inbegriff aller Akte, die von der Gemeinde ausgehen und dem Zwecke der Gemeinde dienen, d.h der Seelsorge (der Vermittlung des Heils). Der Ausdruck Gottesdienst bezeichnet dieselbe Sache nicht gut: denn I.) ist das gemeinsame Subjekt nicht daraus ersichtlich; 2.) wird der Zweck schief ausgedrückt... ”

Thürlings besteht ausdrücklich auf einem weiten Liturgiebegriff und will ihn nicht enger genommen und

“ ... nur vom öffentlichen Gottesdienst oder auch bloß von dessen stehenden Formen... ”

verstanden wissen. Es geht ihm um die Gesamtschau des christlichen Lebens. Dabei ist - Gottesdienst die Mitte des christlichen Lebens.

“ ... In ihm spricht die Gemeinde ihr inneres Heilsleben aus, um sich dadurch von Glied zu Glied immer mehr in demselben aufzubauen und zu befestigen, zugleich aber sendet sie auch dessen Strahlen aus, um jedes Glied auch in seinem Einzelleben beim Bande zu erhalten, schwache und kranke Glieder zu stärken und neue zu gewinnen ...”

Wie ich meine, bleibt diese Stimme des Fachmannes unserer altkatholischen Gründergeneration auch für uns heute nicht nur aktuell sondern auch wegweisend.

Gilt für eine Gemeinde, daß es in ihr keine “Außenstehenden” und keine “Kem-gemeinde” geben sollte, denn Gemeinde muß sich allen Menschen öffiien, ihrer gesamten Umwelt und Mitwelt. Sie darf sich nicht in sich selbst als einer kleinen heilen Welt zurückziehen. Nur in einer bleibenden Interaktion mit ihrer “Innen-” und “Außen”welt kann sie Erkenntnisse und Erfahrungen sammeln und so mit der Zeit voranschreiten. In ihrem Wandel mit der Geschichte der Menschen vermeidet sie, zur bloßen “Reproduktion des Bisherigen” zu verkümmern; letzteres hieße, daß sich Gemeinde vom Leben isolierte und so die Sache Jesu aus ihrem Blick verlöre.

3 Sigisbert Kraft, Adolf Thürlings — ein Wegbereiter der Liturgiewissenschaft und Erneuerung des Gemeindegottesdienstes, in: Internationale Kirchliche Zeitschrifl 1985/4, S. 229.

23

-ocr page 26-

So kann man von der Liturgie einer solehen Gemeinde sagen: Sie ist die Konzentration kirehlieher Grundvollzüge auf den Dienst vor Gott, der sieh aber im Alltag bewähren muß. Hier wird deutlich, daß Liturgie nur dann sinnvoll und kein leerer Ritus ist, wenn sie nicht von den anderen Grundvollzügen dispensiert und sie nicht durch hochgezüchtete Feierlichkeit, ausgefcilte Rhetorik und aktivistische Pausenlosigkeit zu ersetzen versucht. Sie ist nur dann wahre Liturgie, wenn sie in ihren liturgischen Formen und Symbolen Gottes Wirklichkeit als die Lebenswirklichkeit der Menschen durchscheint.

Zur Entstehung des Altarhuches “Die Feier der Eucharistie ”

Wenn in einer Versammlung einer deutschen Gemeinde eine besonders lebhafte Diskussion entsteht, dann geht es gewiß um die Gestaltung der Gottesdiensfeier. Liturgie im Werden hat in diesen Jahrzehnten unseren Gemeinden einiges an Entscheidungen und Änderungsbereitschaft abverlangt. Dadurch haben sie aber auch ein Stück neuer Lebenskraft erfahren.

Wie sah unsere Situation vor 30 Jahren aus? Das neue Altarbuch war eben erst 1959 erschienen. Es löste dasjenige von Adolf Thürlings aus dem Jahre 1885 ab. Thürlings hatte seine Übersetzung des Missale Romanum vorsichtig vorgenommen. Er hielt sich an dessen Struktur. Selbst sein eigenens Eucharistiegebet kennt nur behutsame Operationen wie die Streichung der stadtrömischen Heiligengedächtnisse und die Paraphrasierung einiger Stellen. Als Neuheit fügte er die altkirchliche Epiklese ein.

Seine eigentliche — für damalige Verhältnisse geradezu revolutionäre — liturgische Erneuerung ist die Umsetzung der in der altkatholischen Bewegung wiederentdeckten altkirchlichen Synodalität in die Strukturen der Liturgie. Damit entspricht er dem altkirchlichen Grundsatz, daß die lex orandi die lex credendi wicderzuspiegeln habe. Leider wird seine Grundüberlegung in der Folge in seiner Kirche nicht rezipiert. Damit dürfte eine spätere Verrechtlichung und Gesetzlichkeit des synodalen Lebens unserer Kirche ihren Grund haben. Erst in unseren Tagen ändert sich diese Haltung entscheidend.

Thürlings entdeckte damals, daß, so wie die Kirche aus dem verantwortungsbewußten Miteinander ihrer Gläubigen lebt (Synodalität), ihre Gottesdienste gefeiert werden sollten. Alle — die ganze Gemeinde — sind Mitfeiemde. Die Konzelebranten stehen nicht nur als Kleriker um den Altar. In einer Zeit levitierter Hochämter mit verkleideten Rollen am Altar will Thürlings dort nur den Bischof oder Priester und

Knobloch/Haslinger, a.W., S. 85 und 88.

24

-ocr page 27-

den Diakon sehen. Weitere Dienste werden den Lektoren und Kantoren zugeteilt. Die Gemeinden sollen durch seine Lieder vom Reiche Gottes zu aktiver Teilnahme aufgefordert werden. Der Gottesdienst wird durch die deutsche Sprache verstehbar und kann so von allen mitgefeiert werden.

In den deutschen Gemeinden allerdings blieb das liturgische Erscheinungsbild statisch. Wohl waren nun die Gottesdienste verständlich. Auch sang die Gemeinde ein um evangelische Choräle erweitertes Liedgut und hörte stärker biblisch fundierte Predigten, als das damals in römisch-katholischen Gemeinden üblich war. Die Zelebration blieb jedoch dem Klerus vorbehalten, Laien waren an ihr nicht beteiligt, der Priester tat alles allein.

An diesen Zustand hatten Priester und Gemeinden sich über 70 Jahre hindurch gewöhnen können. Nun kam 1959 das neue Altarbuch, das so neu allerdings gar nicht war (wenn es auch in der Zeit vor dem 2. Vatikanischen Konzil bei manchen römisch-katholischen Rezensenten auf Wohlwollen stieß), denn es lehnte sich stark als Übertragung an das Missale Romanum an, wobei es alle Mißdeutung von Opfertermini vor dem Eucharistiegebet ausschloß. Der Begriff oblatio — bei Thürlings noch mit Opfer übersetzt — heist jetzt Gabe. So ist dieses Buch —nach seinem maßgeblichen Redaktor, Pfr. Lie. Kurt Pursch auch Altarbuch Pursch genannt — eine in den Orationen streng angeglichene, im Kanon vorsichtig überarbeitete Adaption des Missale Romanum in deutscher Sprache.

Albert Rüthy kommt in seine Bewertung zu dem Resümee:

“ ... Auf das Ganze gesehen, darf gesagt werden, daß der Kanon der zweiten deutschen Meßordnung eine gute und sprachlich schöne Wiedergabe des lateinischen Textes darstellt — wenn man schon den Weg einer so engen Anlehnung an den römischen Kanon zu gehen für richtig hält... ”

Allerdings hatte es dieses Altarbuch mit seiner Rezeption schwer. Da — wie schon beschrieben — Liturgie als reine Sache des Klerus angesehen wurde, entschied! auch der recht überalterte Klerus jener Tage über Einführung und Nichteinführung des Buches. Junge Priester übernahmen es in der Regel, oft gegen großen Widerstand in den Gemeinden. Diese spürten, daß durch die starke Angleichung an die römische

5 Als letzte Gemeinde stellte um die Jahrhundertwende Bonn die liturgische Sprache von Latein auf deutsch um, weil Bischof Weber sich standhaft weigerte deutsch zu zelebrieren.

Albert E. Rüthy, Bemerkungen und Erwägungen zu den altkatholischen Liturgien, in: IKZ 1960/4, S. 238.

25

-ocr page 28-

Liturgie manches Eigengut von Thürlings vcrlorcnging, das dem altkatholischen Glaubenssinn eher entsprach. Durch solchen Widerstand hielt sich die Agende Thürlings bis in die siebziger Jahre hinein in den wohl meisten Gemeinden, vor allem im badischen Raum. In diesen Gemeinden wurde auch weiterhin das Abendmahl unter einer Gestalt ausgeteilt und das selten.

Nach der Liturgiereform des 2. Vatikanischen Konzils gab es auch bei den jüngeren Priestern eine Hinterfragung des Altarbuches Pursch. Es entsprach zu Recht nicht mehr den neuen liturgischen Erkenntnissen. So machte sich in den Gemeinden immer stärker eine Experimentierfreudigkeit bemerkbar. Da in jenen Jahren eine größere Anzahl von Priestern aus der römisch-katholischen Kirche in das deutsche Bistum kamen, nahmen diese auch ihr deutsches Meßbuch einfach mit und unterließen höchstens die Kommemoration des Papstes im Kanon. Dadurch — und weil dieses Meßbuch in der Tat besser war als jenes von Pursch — gab es in vielen Gemeinden einen nahtlosen Übergang vom Altarbuch Thürlings zu der Liturgie des zweiten Vatikanischen Konzils.

Zunehmend rächte es sich, daß die Liturgische Kommission des Deutschen Bistums nach dem Abschluß des Altarbuches Pursch kaum mehr zusammenkam und ihr Vorsitzender allein agierte.

Das änderte sich erst 1979 mit der Übernahme der liturgiewissenschaftlichen Dozentur und dem damit verbundenen Vorsitz der Liturgischen Kommission durch Sigisbert Kraft. Ziclvorstellungen der zukünftigen regelmäßigen und systematischen Arbeit waren: Die Erstellung eines neuen Gebetbuches und eines Gesangbuches, die Liturgie der Kindertaufe, ein neuer Beerdigungsritus und vor allem die Herausgabe eines neuen Altarbuches, das auf dem neuesten Stand liturgiewissenschaftlicher Erkenntnisse beruhend dem Glaubensbewußtsein der Alten Kirche entsprechen sollte. Vorbild dafür war nun nicht mehr die Pontifikalliturgie der Stadt Rom, wie für Andreas Jungmann in seinem Buch Missarum Solemnia, dem Lehrer Kurt Putsch’s der Fall war. Für Pursch — wie auch manche andere liturgisch orientierten Geistlichen seiner und noch meiner Generation — bestimmten die liturgischen Arbeiten des Benediktiners Odo Casel und seine Mysterientheologie ihre Einstellung zum Gottesdienst. Bei Casel hatte die liturgische Praxis elitäre Züge bis hin zu einem extremen ästhetischen Liturgismus, der Fragen, Leiden und Alltäglichkeiten der Menschen vor der Kirchentüre beließ.

Wieweit unser Buch der Eucharistiefeier solche Probleme genügend mitsieht oder die Forderungen der Einleitung erfüllt, wird sich so leicht nicht beantworten lassen. Wir werden uns wohl darauf einzustellen haben, daß es eine Etappe im liturgischen Werden darstellt. Darum gab es lange Zeit hindurch die Überlegung, es nicht als festes Buch, sondern als Ringbuch zu drucken. Dieses gibt es auch neben der Buchform.

26

-ocr page 29-

Eines kann der Liturgischen Kommission nicht nachgesagt werden: Überstürzung, Zeitmangel oder Oberflächlichkeit. In einer Phase von 15 Jahren der Überlegung und Erprobung wurden Texte ad experimentum von den Mitgliedern der Kommission in ihren Gemeinden erprobt. In der Endphase wurde der Erprobungskreis erweitert.

Was ist an diesem Buch der Eucharistiefeier der Herausstellung wert? Sigisbert Kraft schreibt in der Einleitung:

“Der Gottesdienst ist Feier in Gemeinschafl. Wir kennen auch in unserem täglichen Leben verschiedene Arten, miteinander zu feiern ... Da gibt es das Zusammensein im kleinsten Kreis bei einem Glas Wein im Schein einer Kerze, ein festliches Frühstück oder eine Mahlzeit am Geburtstag am Familientisch bis bin zu einer großen Feststafel.

Ähnlich ist es auch im Gottesdienst. Die Skala reicht von der Feier am Krankenbett zum Wochentags-oder Diasporagottesdienst mit nur wenigen Anwesenden über die Tischmesse bis zur festlichen Liturgie bei großen Anlässen und mit vielen Teilnehmer/Innen. Jede dieser Feiern hat ihre eigenen Stilgesetze. Es wirkt peinlich, wenn versucht wird, Elemente großer Liturgien in eine Kleingruppe zu übertragen und umgekehrt. Die entfaltete Liturgie aber kann mit vielerlei Elementen ausgestaltet werden: mit Bewegung (Einzug, verschiedene Orte für Vorsitz, Wortverkündigung mit Mahlfeier, auch mit liturgischem Tanz), mit entfalteten Zeichen (Kerzen, Weihrauch, — auch in außerkirchlichen Feiern werden Kerzen und Dufistoffe mehr und mehr geschätzt), dazu eine geordnete Rollenverteilung, mit Schola, Chor oder/und passender Instrumentalmusik. Dazu kommt der festliche Schmuck des Raumes.

Was Thürlings anstrebte wird in unseren Tagen in den Gemeinden lebendige Wirklichkeit.

Bei der Festlegung der Sprache wurde — soweit es möglich erschien — die inklusive Form gewählt. Lange haben wir uns um das Gottesbild und die damit verbundene Gottesanrede Gedanken gemacht. Bei der Sensibilität heutiger Menschen gegenüber einem “Allmächtigen Gott” nach Auschwitz und anderen Grausamkeiten unseres schrecklichen Jahrhunderts, wollten wir diese Anrede in den Orationen vermeiden. Dafür treten biblische Gottes anreden: Lebendiger und lebensspendender Gott, Gott des Lichtes, Gott, du Ursprung aller Freude; du Freund des Lebens und der Freude; Allerbarmender Vater; Gott, du bist verborgen und doch gegenwärtig; Gott der nie

Die Feier der Eucharistie in Katholischen Bistum der Alt-Katholiken in Deutschland, München 1995, S. XV.

27

-ocr page 30-

versiegenden Liebe; Gott, Vater aller Armen und Bedrängten; Gott der zärtlichen Liebe; Gott, Ursprung und Ziel jedes Menschen; Gott, wunderbar in deinem Licht, Verborgener und unbegreiflicher Gott; Gott, du bist uns Vater und Mutter; Gott, Abrahams, Isaaks und Jakobs, Vater unseres Herm Jesus Christus; Gütiger Gott, du bist der Arzt unserer Seelen; Gott unserer Väter und Mütter; Gott, in allem und über allem, du Quelle aller Weisheit und Erkennnis; Gott, Du Sonne der Gerechtigkeit.” 8 Der Würdenamc Herr-Kyrios wird als Anrede überwiegend Christus zugegeben. Zur Illustration gebe ich hier einige Beispiele für die Oralionen:

Am 7. Sonntag in der Osterzeit:

Gott, wunderbar in deinem Licht, durch die Verherrlichung deines Sohnes hast du die Grenzen

von Diesseits und Jenseits, von Himmel und Erde,

von Zeit und Ewigkeit aufgebrochen.

Laß uns mit ihm Mauern überspringen und aus seinem Geiste leben.

Darum bitten wir durch ihn,

der in der Einheit des Heiligen Geistes

mit dir lebt und wirkt

von Ewigkeit zu Ewigkeit.

Am 6. Sonntag der Lesereihe A:

Verborgener und unbegreiflicher Gott, was kein Auge gesehen, kein Ohr gehört und in keines Menschen Herz gedrungen ist, hast du denen bereitet, die dich lieben.

Öffne unsre Herzen

für das große Geschenk deiner Liebe.

Darum bitten wir dich,

den Vater unsres Herm Jesus Christus, der mit dir und dem Heiligen Geist lebt und Leben schafft in Ewigkeit.

8 Thaddäus A. Schnitker, Die Feier der Eucharistie. Das neue altkatholische Eucharistiebuch in

Deutschland, in: IKZ 1996/4, S. 142.

Die Feier der Eucharistie, S. 100, 244, 248, 272, 298, 300 und 341.

28

-ocr page 31-

Am 8. Sonntag der Lesereihe A:

Gott, du bist uns Vater und Mutter, du weißt besser als wir, was wir nötig haben. Löse uns aus den kleinlichen Sorgen des Alltags, damit wir uns öffnen für dein Reich und für deine Gerechtigkeit.

Darum bitten wir dich durch Jesus Christus, deinen Sohn und unsern Bruder, der mit dir und dem Heiligen C ’ist lebt und wirkt von Ewigkeit z vigkeit.

Am 20. Sonntag der Lesereihe A.-

Guter Gott, du liebst alle Menschen ohne Unterschied.

Bewahre uns davor,

Mitmenschen gering zu achten und auszugrenzen, die gleich uns Fremdlinge und Pilger auf den Wegen dieser Welt sind.

Darum bitten wir dich, den Vater unsres Herm Jesus Christus, der mit dir und dem Heiligen Geist lebt und Leben schafft in Ewigkeit.

Am 33. Sonntag der Lesereihe A.-

Unermeßlich großer Gott, von dir kommen unsre Talente, die wir oft ängstlich vergraben. Laß uns erkennen, daß wir gewinnen, wenn wir uns verschenken.

Damm bitten wir dich durch unsern Herm Jesus Christus, deinen Sohn und unsern Bmder, der mit dir und dem Heiligen Geist lebt und wirkt von Ewigkeit zu Ewigkeit.

29

-ocr page 32-

Am Sonntag vom wiederkommenden Herm:

Gott des Lebens, wir glauben und bekennen, daß dein Sohn wiedcrkommt, um alles, was ist, zu vollenden.

Laß uns inne werden, zu welch großer Zukunft wir mit der ganzen Schöpfüng berufen sind. Darum bitten wir dich, den Vater unsres Herm Jesus Christus, der mit dir und dem Heiligen Geist lebt und Leben schafft in Ewigkeit.

Zur Synode und zu anderen kirchlichen Versammlungen:

Gott, Quelle aller Weisheit, sei denen nahe, die sich versammelt haben, um über die Erneuerung und Sendung deiner Kirche zu beraten.

Lehre uns, in allen Dingen zuerst deine Ehre und Herrlichkeit zu suchen.

Laß uns erkennen, was recht ist, und schenke uns den Mut, es auch zu tun. Darum bitten wir dich durch ihn, Jesus Christus, deinen Sohn und unseren Bmder, der in der Einheit des Heiligen Geistes in unserer Mitte lebt jetzt und in Ewigkeit.

Wie die 23 Eucharistiegebete sind vor allem die Orationen in ihren biblischen Bezügen der wohl beste Schatz des Altarbuches. Das wird auch von römisch-katholischen Liturgiewissenschaftlem wie Prof. Gerhards (Bonn) so gesehen.

Das Buch der Eucharistiefeier enthält 45 Präfationen, von denen viele aus altem Bestand übernommen wurden und eine sprachliche Überarbeitung erfuhren. Andere wurden aus liturgischen Büchern anderer Kirchen übernommen, einige neu erstellt, z.B Allgemeine Präfation II:

Die Feier der Eucharistie, S. 145.

30

-ocr page 33-

In Wahrheit ist es würdig und recht, dir, Vater in Himmel, zu danken und dich mit der ganzen Schöpfung zu loben durch unseren Hem Jesus Christus.

Er hat das Dunkel der Welt und des Todes erlitten;

du aber hast ihn auferweckt zu neuem Leben.

So sind wir in ihm eine neue Schöpfung, überwinden die Angst

und bereiten den Weg für sein kommen.

Durch ihn preisen wir jetzt und in Ewigkeit dein Erbarmen

und singen met den Chören der Engel und Heiligen

das Lob deiner Herrlichkeit.

Zu den Eucharistiegebeten führt Thaddäus Schnitker aus:

“ ... Die 23 Texte des Eucharistiegebetes lassen sich in drei Gruppen einteilen:

Die meisten dieser Texte weisen einen durchgehend heilsgeschichtlich orientierten trinitarischen Duktus auf und orientieren sich in der Struktur am antiochenischen Modell: Danksagung an den Vater, Gedächtnis der Heilstaten Gottes in Christus (darin eingebettet die Einsetzungsworte), Bitte um die Sendung des Heiligen Geistes. Auf Grund des altkatholischen Eucharistieverständnisses wird eine Kniebeuge als Gestus der Anbetung und Ehrfurcht erst nach Abschluß des Großen Lobpreises gemacht. ”

Schnitker, a,A., S. 144.

31

-ocr page 34-

Hier zwei Beispiele für Eucharistiegebete;

Eucharistiegebet IX

Nach dem Sanctus

Wir danken dir, Gott, für das Brot, für alles, was wir nötig haben wie Brot: für die Luft, die wir atmen, für die Menschen, die unser Leben teilen, für den Frieden, für deine Nähe in Worten und Zeichen. Wir danken dir, Gott, für den Wein, für alles, was uns erfreut wie der Wein: für die Sonne und für die Sterne am Himmel, für die Liebe, die uns geschenkt wird, für die Hoffnung auf dein Reich.

Wir danken dir für Jesus Christus, deinen Sohn, unseren Bruder und Freund.

Er nahm am Abend vor seinem Leiden Brot, sprach das Dankgebet, brach das Brot, gab es seinen Jüngern und sprach: Nehmt und eßt: Das ist mein Leib, der für euch hingegeben wird.

Nach dem Mahl nahm er den Kelch mit Wein, dankte dir wiederum, reichte den Kelch seinen Jüngern und sprach; Nehmt und trinkt alle daraus:

Das ist der Kelch des neuen und ewigen Bundes, mein Blut, das für euch und für alle vergossen wird zur Vergebung der Sünden.

Tut dies zu meinem Gedächtnis!

Vor dir, Vater, tun wir, was dein Sohn, unser Bruder, uns aufgetragen hat. Wir hören sein Wort.

Wir feiern sein Gedächtnis.

Wir sehen ihn für uns leiden und sterben. An seinem Tisch vereint, spüren wir, daß er lebendig unter uns ist.

Geheimnis des Glaubens!

Die Feier der Eucharistie, S. 192-193 und 198-199.

32

-ocr page 35-

Christus ist gestorben!

Christus ist erstanden!

Christus wird wiederkommen!

In seinem Namen bitten wir dich: Erfülle diese Gaben mit deinem Geist, daß sie für uns zum Leib und zum Blut deines Sohnes werden.

Erfülle uns und alle Welt mit deinem Geist.

Ändere uns, hilf uns werden, wie du uns gewollt hast. In diesem Brot, das wir brechen, laß uns begreifen, daß wir in Jesus verbunden sind zur Gemeinde, zum gemeinsamen Dienst an den Menschen, trotz allem, was uns trennt.

In diesem Kelch, den wir trinken, laß uns erfahren, daß Jesus unsere Freude ist, im Leben und im Tod, trotz allem, was uns Angst macht und was uns b-- Jmekt.

Unser Herr kommt.

Ja, komm, Herr Jesus.

Durch ihn und mit ihm und in ihm wird dir dargebracht, Gott, allmächtiger Vater, in der Gemeinschaft des Heiligen Geistes alle Herrlichkeit und Ehre jetzt und in Ewigkeit.

Amen.

Eucharistiegebet XII

Nach dem Sanctus

Ja, wir stehen vor dir mit dankbaren Staunen, Schöpfer des Alls. Du hast auch unser wohnliches Gestirn ins Dasein gerufen: die Erde.

In ihrer Fruchtbarkeit und in der Vielfalt der Geschöpfe spüren wir deine mütterliche Sorge, lange bevor unsere Unruhe und unser Wollen

33

-ocr page 36-

eingreifen konnten.

Besonders nahe aber wurdest du uns

in deinem Sohn Jesus.

Er erfuhr dich nicht als Gott der Vergeltung und Willkür, sondern als liebendes Du, dem wir mit Zuneigung und Vertrauen antworten dürfen. In solchem Vertrauen bitten wir dich:

Dein Heiliger Geist komme auf unsere Gaben herab

auf das Brot und den Wein, damit in diesen friedlichen Zeichen Jesus Christus unter uns gegenwärtig werde.

Denn er nahm am Abend vor seinem Leiden beim Mahl das Brot, sagte dir Dank, brach es, reichte es seinen Jüngern und sprach:

Nehmt und eßt: Das ist mein Leib, der für euch hingegeben wird.

Ebenso nahm er nach dem Mahl den Kelch, dankte dir abermals

und reichte ihn seinen Jüngern mit den Worten:

Nehmt und trinkt: Das ist der Kelch des neuen und ewigen Bundes, mein Blut, daß für euch und für alle vergossen wird zur Vergebung der Sünden.

Tut dies, sooft ihr es tut, zu meinem Gedächtnis!

Sooft wir essen von diesem Brot und trinken aus diesem Kelch, erfahren und bezeugen wir das Geheimnis unseres Glaubens!

Christus ist gestorben...

Bis er wiederkommt, feiern wir, Gott, das Gedächtnis deines Sohnes.

Er nannte uns alle Schwestern und Brüder.

In seiner Empfindsamkeit für das Schwache und in seinem Einsatz für die Rechtlosen verschmolzen die alten Rollen von Mann und Frau zu einer einigenden Kraft: der Liebe.

Auf Unrecht antwortete er mit Vergebung,

auf Krankheit mit Heilung, auf Verzweiflung mit Hoffnung, auf Spott mit Würde.

34

-ocr page 37-

Erfülle uns alle mit seinem Geist:

die ganze Kirche, die vielen unterschiedlichen Menschen, die in ihr Verantwortung tragen, und alle, die besonders den Geist der Versöhnung brauchen. Dieses Mahl bestärkt uns.

Es verbindet uns mit allen,

die Zeugen waren für das Kommen deines Reiches,

mit Maria, seiner Mutter,

mit Maria von Magdala, der Liebenden,

mit allen Frauen und Männern,

die sich gesandt wußten, die Apostel waren,

(mit Elisabeth, der Fürstin der Armen, mit Hildegard, der heilkundigen Frau, mit Teresa, dem Licht der Innerlichkeit...) Vor dir leben alle Märtyrinnen und Märtyrer und alle, die Opfer von Irrwahn und Herrschsucht wurden. Laß auch uns die Zukunft deines Reiches erleben, nicht weil wir es durch unsere Leistungen erkaufen könnten, sondern weil du langmütig bist und groß im Vergeben.

Darum bitten wir dich durch Christus, den Mittler allen Heils.

Durch ihn und mit ihm und in ihm

wird dir dargebracht, Gott, allmächtiger Vater, in der Gemeinschaft des Heiligen Geistes alle Herrlichkeit und Ehre, jetzt und in Ewigkeit.

Amen.

Das Buch der Euctiaristiefeier gibt den Gemeinden die Möglichkeit zur Entfaltung liturgischer Dienste und ein Gespür für die Konzelebration aller ihrer Glieder. Seine Sprache ist biblisch orientiert und versucht, unser Sprachgefühl zu erreichen. Mehr, aber auch nicht weniger kann darüber nicht ausgesagt werden.

Das Gebetbuch und das Gesangbuch

In kurzen Abständen erschienen 1985 das Gebetbuch Dein Antlitz suche ich und das Gesangbuch Lobt Gott, ihr Christen 1986. Wenn auch das Vorwort zum Gebetbuch von Bischof Josef Brinkhues suggeriert, daß es sich bei diesem um kein Werk einzelner oder einer Kommission, sondern um ein synodales Gesamtwerk aller Gemeinden des Bistums handelt, so trifft das nur bedingt zu. Oder anders gesagt: auch das Gesangbuch basiert auf Liedvorschlägen aller Gemeinden, die eine Vorschlagliste

35

-ocr page 38-

alter und neuer Lieder erstellen konnten. Aber bei beiden Büchern leistete die Liturgische Kommission die entscheidende Arbeit der Durchsicht, der Reflexion, der Endauswahl und Edition.

Schon die Vorentscheidung fiel nicht leicht. Sollten getrennte Bücher oder — wie bisher — ein Gesangbuch mit einem Gebetbuchteil und fur Gemeinden wichtige Sakramcntsformularc (Taufe, Firmung, Trauung, Buße, Eucharistiefeier, Krankensalbung) geplant werden. Mit den integrierten Büchern von Otto Steinwachs (1924) und Johannes Josef Demmel (1952) waren die Gemeinde in ihrem jeweiligen Zeitempfinden gut bedient.

Worin bestand nun nach 30 jähren das “Neue” im Stil der Beter oder des Gemeindegesangs?

Werfen wir einen Blick auf das Gebetbuch. Neben der handlichen, ansprechenden Aufmachung nehmen auch die Gebetstexte zu den Grundanliegen (Anbetung, Lob, Dank,Bitte, Unsere Zeit in Gottes Händen; Verschiedene Gebete; Hoffnung und Zukunft) das Sprachgefühl unserer Tage entsprechend auf. Ein eigener Teil befaßt sich mit dem Leben aus den Sakramenten. In ihm geht es jedoch nicht — wie bisher — um die Darstellung der Riten, sondern um meditative Texte zu dem jeweiligen sakramentalen Geschehen. Neu ist die Aufnahme einer Vielzahl von Taizé-Rufen und von mehr als zehn Psalmen, die vomahmlich den Wochentagen Geleit geben.

Zwölf Jahre hindurch ist nun unser Gesangbuch Lobt Gott, ihr Christen im Gebrauch der Gemeinde. Am Fest der Erscheinug des Herm 1986 ediert, nimmt es bewußt den Beginn eines bekannten Weihnachtsliedes auf. Ob es sich allerdings als eine vollkommene Weihnachtsgabe an die deutsche Kirche erwiesen hat — diese Frage bleibt offen oder ist bereits in einer Reihe von Gemeinden recht negativ beantwortet worden. Was sich ursprünglich als ein großzügiges ökumenisches Weihnachtsgeschenk darstellte, hat sich in der Praxis als eine Art Danaergeschenk herausgestellt.

Nicht von ungefähr klingt der Titel des Gesangbuches ähnlich wie der der großen römischen Schwesterkirche deutscher Zunge Gotteslob: An diesem hatte — wie auch bereits zuvor an dem AÖL-Liederbuch, einer Art ökumenischem Stammteil für künftige deutsche Gesangbücher aller Konfessionen — Sigisbert Kraft als Hymnologe mitgearbeitet. Nun stellte wiederum Bischof Dr.Paul Nordhues, der Vorsitzende der Liedkommission, in ökumenischer Verbundenheit die Filmunterlagen des Gotteslobes dem deutschen Bistum zur freien Verfügung. Das Gotteslob war damals schon 10 Jahre im Gebrauch und die Reaktionen darauf in den Gemeinden der römisch-katholischen Kirche hätten uns eigentlich zu denken geben müssen.

Andrerseits galt damals das Gotteslob als das modernste Gesangbuch im deutschsprachigen Raum. Es wies gerade auch für eine Vertiefung des liturgischen Lebens in unseren Gemeinden neue Wege. Gerade bei der Wiederbelebung von

36

-ocr page 39-

Kantorendienst und liturgischem Chor waren die Einführung von nahezu 70 Psalmen mit den dazugehörigen Kehrversen und der über 100 Gesänge zur Eucharistiefeier wegweisend.

Liegen hierin die Stärken des Gesangbuches, so sind seine Schwächen im hymnologischen Teil offensichtlich. Als Zeitliedcr hat nur eine begrenzte Auswahl Aufnahme finden können. Schwerwiegender klingt der Vorwurf, der uns — ähnlich wie in römisch-katholischen Gemeinden — entgegenklingt: quot;Die modernen Lieder kann man ja gar nicht singen!quot; Nun sind diese Lieder so modern gar nicht. Ihre Entstehungszeit liegt etwa zwischen 1950 undl970.

Wenn man von den wenigen Liedern von Oosterhuis und Zenetti absieht, so sind die meisten “modernen” Gesänge zwar textlich besser als manche Lieder älterer Gesangbücher, in ihrer Melodik aber in Durchschnittsgemeinden nicht oder kaum singbar. Nur da, wo neue Texte alten bekannten Psalmliedem untergelegt wurden, haben sie sich eingesungen.

Hinzu kommt, daß beim genaueren Hinsehen auch die modernen Texte manche Fragen aufwerfen. So wird in ihnen das weibliche Sprachempfinden nicht berück sichtigt —merkwürdigerweise oft von Frauen. Wenn mittlerweile die Schwestern auct durch Überarbeitungen in diese Lieder integriert wurden, so bleibt in ihnen die Häufung des Würdenamens “Herr” für die allgemeine Gottesanrede mißlich. Zwar wird die Meinung vertreten, daß die Anrede “Mein Herr” für Adonai und die daraus folgernde Gottesbezeichnung als Herm überhaupt nicht sexistisch, ja geradezu inklusiv sei. Diese jetzt so gehäufte Gottesanrede in Bibelübersetzungen, Liedern und Gebeten wirkt jedoch simpel und bleibt nach dem deutschen Sprachgefühl männlich. Sie könnte, wie die Anrede in den Orationen des Buches der Eucharistiefeier, durchaus verändert und dadurch bereichert werden.

Die annähernd 50 Lieder des Eigenteils müssen unterschiedlich bewertet werden. Neben Chorälen des reformatorischen Liedgutes, die sich seit den Zeiten von Thürlings in unseren Gemeinden eingesungen haben, gibt es auch Ausrutscher süßer barocker oder romantischer Art, die nur in einigen Gemeinden noch gesungen werden.

Allerdings galt es auch, das wenige altkatholische Liedgut zu tradieren. So Am Kreuz hab ich gefunden der Liebe Purpurquell, mit einem Text von Tangermann und einer Melodie von Thürlings (heute nicht mehr gesungen); vor allem der Osterchoral Gellerts mit der Melodie von Thürlings Jesus lebt mit ihm auch ich; Gott ist mein Hirt mit der Melodie Thürlings wird heute nicht mehr gesungen und ist durch den Text von Kraft Der Herr ist mein getreuer Hirt verdrängt worden, wohl auch weil die Choralmelodie von Johann Crüger bekannter und eingängiger ist. Wenn das schon in manchen Gemeinden zur Kirchenhymne stilisierte Wach auf du Geist der ersten Zeugen langsam in Vergessenheit gerät, so ist das ein Positivum einer Liturgie im

37

-ocr page 40-

Werden. Der Text wurde nämlich irrtümlich auf die Väter und Mütter von 1870 bezogen, obwohl er 100 Jahre früher entstanden ist.

Im Vorwort der Liturgischen Kommission zum Gesangbuch steht seit 12 Jahren der lapidare Satz: ein Heft mit neuen Liedern soll folgen. Dieser gute Vorsatz ist leider von der Liturgischen Kommision selbst nicht verwirklicht worden. So haben einige Gemeinden zu Selbsthilfe gegriffen. Mir liegen zwei solcher Ergänzungen zum Gesangbuch vor, die allerdings einige Unterschiede aufweisen.

Schon seit einer Reihe von Jahren finden in fast allen südbadischen Gemeinden Lieder und Gebete ans einem Anhang zum Lobt Gott ihr Christen Verwendung. Sie wurden im Auftrag der Randen- und Wutachgemeinden unter der maßgeblichen Redaktion von Pfarrer Harald Klein (Blumberg) erstellt. Im Ganzen handelt es sich um 224 zusätzliche Lieder und Gebete. Alten Gesangbüchern würden 30 Lieder entnommen. Es handelt sich vor allem um Lieder, die begründet im Gesangbuch keine Aufnahme finden konnten, in jenen recht konservativen Gemeinden aber vertraut sind.

Verdienstlich ist die Aufnahme von 69 Gebetstexten die in Gottesdiensten im Wechsel gesprochen werden sollen. Der Redaktor hat alte Gebete überarbeitet, wohl aber auch eine Reihe neuer Texte erstellt. Was sich im Gebetsteil als positiv darstellt, erweist sich in den dann folgenden 123 Liedern aus unserer Zeit als höchst problematisch. Im Impressum wird gesagt, daß,

“ ... um der thematischen und liturgischen Verwendung willen Stellen verändert, bzw. ergänzt werden ... ”

So werden bekannten Liedrufen Ergänzungen beigefügt, die sich oft nicht organisch angleichen. Vielleicht will man von der bekannten Melodik profitieren. Manche Lieder wirken bisweilen trivial oder komisch. Höchst bedenklich ist die Hinzudichtung neuer Strophen zu bekannten Liedern, deren Dichter heute noch leben. Manches bleibt allzu bemüht in der Auswahl und Hinzudichtung.

Ans pastoral-liturgischen Gesichtspunkten kann der Anhang als ein Versuch gewertet werden, verstehbares Singen solchen Gemeinden anzubieten, die in der Gestaltung ihrer Gottesdienste noch festgelegt und/oder in ihrer Sprache Vereinfachungen gewohnt sind.

Lobt Gott, ihr Christen, Gesangbuch des Katholischen Bistums der Alt-Katholieken für Christen heute, Bonn 1986, Nr. 520, 525, 558, 214 und 549.

Anhang zu Lobt Gott, ihr Christen, erarbeitet von Randen- und Wutachgemeinden, Nr. 716, 721,720, 725, 726 und 727.

38

-ocr page 41-

Einen anderen Weg beschritt die Gemeinde Freiburg. Aus einem Stamm von 30 bis 40 Liedern und Liedrufen unserer Zeit ist inzwischen ein eigenes Gesangbuch von 140 Liedern entstanden. Das Blaue Buch, so genannt nach seinen Einbandeckeln, ist als Ringbuch gestaltet und wird bei jedem Gottesdienst mit dem andern Gesangbuch ausgeteilt. Es enthält Lieder unserer Zeit, Liedrufe (zumeist aus Taizé), Kanones, Lieder des Konziliaren Prozesses von Basel und Graz sowie aus Frauenliturgien. Alle Rufe und Lieder werden inzwischen von der Gemeinde sehr gut mitgesungen, was sich besonders dann zeigt, wenn an einem normalen Sonntagsgottesdienst Liedrufe ad hoc im Kanon fünfstimmig gesungen werden.

Schritte in die Zukunft

Die Zukunft der Liturgie ist Familienliturgie — oder sie wird nicht mehr sein, so fordert es der Tübinger Religionspädagoge, Prof. Albert Biesinger. Denn die Menschen seien nicht liturgieunfähiger geworden, sie stellen vielmehr höhere Ansprüche an Liturgie und Predigt als früher. Gefragt seien Gottesdienste in denen Menschen für die Beziehung mit Jesus Christus das Herz auf geht, ”

Und so stellt er die Forderung auf,

“ ...daß an jedem Herrentag die Liturgie so gestaltet und gefeiert wird, daß eine lebensrelevante Glaubenskommunikation entsteht, eine aktuelle Erneuerung und Festigung der Beziehung zum Herm Jesus Christus. ”

Als wichtige Elemente einer solchen Qualität liturgischer Ästhetik sieht er unter andern diese Möglichkeiten: in kurzen verstehbaren Sätzen soll zum Ausdruck kommen, was wir feiern, unterstützt von Ehrfurchtgesten, Symbolen und gefülltem Schweigen. Der Bußakt solle “die Scherben der vergangenen Woche” vor Gott bringen und die Lebenssituationen aller Generationen vor Augen haben. Die Tagesgebete seien biblisch fundierte Lobpreisungen. Lesung und Evangelium können durch Gesten (Prozessionen) unterstrichen, die Fürbitten von denen formuliert werden, die sie sprechen. Andere Forderungen von ihm — wie die Beteiligung möglichst vieler Gruppen bei der Gestaltung der Gottesdienste — scheinen im altkatholischen Raum gesehen und verwirklicht worden zu sein. “Es macht” — sagt Biesinger —

quot;... wenig Sinn, jeden Sonntag Rituale zu feiern, deren eigentliches Geheimnis nicht ‘entborgen ’ wird. ”

Aus dem gleichnamigen Beitrag von Prof. Albert Biesinger, Anzeiger für die Seelsorge 1998/3. S. 27 ff.

39

-ocr page 42-

Kürzlich las ich von monatlichen Eucharistiefeiem in Maubeugc mit oft bis zu 700 jungen Teilnehmer/Innen. Dort bereitet ein Jugendteam mit einem Priester den Gottesdienst vor. Videos, Tanz, Gesang und Pantomime unterstützen die Handlungen. Die Mitfeiemden sind dabei nicht Zuschauer, jeder/e soll religiös-geistig aktiv an der Liturgie Anteil haben.

Man könnte einwenden, die Forderungen Biesingers stammen von einem Religionspädagogen und nicht von einem Liturgiker. Auch seien sie sehr christozentriert gesehen und liessen den pneumatologischen Aspekt außer Acht. Die feier in Maubeuge sei eben ein Jugendgottesdienst.

Nun sind kürzlich Forschungsergebnisse des Freiburger Religionssoziologen Michael N. Ebertz erschienen. Er stellt eine Entkirchlichung der Gesellschaft fest und eine zunehmende Vergreisung der Gottesdienstgemeinden.

... Wo man Gott, die Erlösung durch die Menschwerdung in Jesus Christus, durch sein Leiden, Sterben und seine Auferstehung feiern möchte, ist der beste Teil jugendlicher Feierkraft weggebrochen. Das Lebensalter der Gottesdienstbesucher beeinflußt eben nicht nur das äußere Erscheinungsbild; es prägt die innere Dynamik und Dramaturgie des Gottesdienstes, der Gemeinde-Bildung, des Herrenmahls. Es bestimmt LebensgefUhle und Lebensstile. Für die Feier der Eucharistie kann es nicht belanglos sein, wer feiert — und wer nicht mehr feiert. Die religiöse Verweigerung ganzer Generationen macht die Liturgie schon im Vorfeld zu einer Erscheinung “von gestern ”, selbst wenn sie theologisch, pädagogisch, kirchenhistorisch, “auf der Höhe der Zeit” stehen mag und sogar das Experiment wagt. ”

Aus eigener Erfahrung kann ich die Thesen von Ebertz nur bestätigen und auch der etwas überspitzten Sicht Biesingers Wohlwollen entgegenbringen. In einer Wellenbewegung habe ich in fast 30 Jahren eine Abnahme der Intensität des Gemeindelebens durch Überalterung, Pillenknick und die Folgen der sogenannten 68-Revolution unter der Jugend erlebt. Letztere brachte eine blühende Jugendarbeit in kurzer Zeit zum Erliegen. Anfang der neunziger Jahre trat die Wende ein. Junge Familien schlossen sich aus Überzeugung, oft nach langen intensiven Entscheidungsprozessen, der Gemeinde an. Die Zusammensetzung der Gottesdienst-Feiemden änderte sich zunehmend. Junge Familien mit Kindern überwogen bald, Erstkommuniongmppen

Christ in der Gegenwart Nr. 7/98, S. 55

Christ in der Gegenwart 5/97, S. 419. Zitate aus Michael N. Ebertz; Gegen den Wind.

40

-ocr page 43-

konnten gebildet, Taufen gefeiert werden. Unter meinem Nach-folger hat sich dieser Beginn nahezu lawinenartig fortgesetzt. Immer mehr junge Familien kommen aus den verschiedensten Motiven, aus kirchlichen und unkirchlichen Hintergründen. Sie alle eint eine Erkenntnis und gemeinsame Erfahrung: in dieser Gemeinde werden meine ïünder und ich angenommen, erleben Gottesdienste, die sie und uns angehen (Kindergottesdienst einmal im Monat, Kinder-Bibel-Nachmittage vierteljährlich). Hier dürfen wir offen und unverkrampft feiern. Mittlerweile zieht diese Situation auch einige ältere Menschen an. Eine Liturgie im Werden muß natürlich einer solchen Gemeinde im Werden zu entsprechen versuchen.

Patentrezepte kann ich nicht anbieten über das hinaus, was schon beschrieben wurde. Bei allen Überlegungen zur Verlebendigung von Riten und Handlungen bleibt die Atmosphäre einer Gemeinde, die feiert, ausschlaggebend. Offenheit, Aufgeschlossenheit, Sensibilität für Probleme anderer, der Blick über die eigene Kirchturmspitze hinweg auf Problemfelder der Ökumene oder des Konziliaren Prozesses sind nur einige Ausdrucksformen einer solchen Atmosphäre.

Immer mehr geht es mir auf, welchen therapeutischen Stellenwert die Liturgie einnimmt. Es geht in ihr um das Heil des Menschen, aber zu diesem gehört auch dessen Heilung. Schon Thomas von Aquin kann von der eucharistischen Gabe als von einer Medizin sprechen.

Durch eine Studienreise der Arbeitsgemeinschaft Christlicher Kirche in Baden-Württemberg lernte ich 1991 in England den kirchlichen “healing service” kennen mit seiner beeindruckenden Auswirkung auf das kirchliche und gesellschaftliche Leben. 1993 begegnete ich dem bekannten ökumenischen Religionswissenschaftler Prof. Walter Hollen weger. Durch beide Begegnungen erfuhr ich mein theologisches und spirituelles Damaskuserlebnis: der Auftrag der Kirche besteht in Verkündigung und Heilung.

Dieser Auftrag hat — etwa im christlichen Krankenhaus und Altersheim oder im Sakrament der Krankensalbung nur rudimentäre Auswirkungen beibehalten. Seit 1993 feiern wir in verschiedenen Kirchen Freiburg ökumenische Salbungsgottesdienste nach der Art, wie sie Hollenweger aufzeigt. Sie sind kirchlich beauftragt und getragen, in Eucharistiefeier oder Abendmahl eingebettet und haben einen Ritus mit liturgischen Formen und freien Gebetsmomenten (free Jazz).

’8 Mk 3, 14 u. 15; Mk 6,13; Mt. 4,2; Mt 10, 5-15.

41

-ocr page 44-

Ich sehe diese Gottesdienste als eine Möglichkeit, Verkündigungs- und Heilsauftrag der Kirche in Gemeinden lebendig werden zu lassen. Natürlich kann es sich auch hierbei nur um den Beginn eines Werdens handeln. Daß aber die Erfahrung des Heilshandelns Gottes als des Vaters, durch den Sohn im Heiligen Geist gegenüber dem ganzen Menschen mit Seele und Leib geschieht, das dürfte unverzichtbare Erkenntnis für liturgische Lebensvollzüge in unserer Zeit sein.

42

-ocr page 45-

Vertn uwd en soms toch vreemd

Een vergelijking tussen een oud-katholieke en rooms-katholieke eucharistieviering

Ko Joosse

Hoe beleeft een rooms-katholiek kerkganger de liturgie van de Oud-Katholieke Kerk in deze tijd? Wat ziet hij ’ aan overeenkomsten en verschillen met de liturgie die hij in zijn eigen kerk aantreft? Beide kerken hebben de afgelopen decennia een ingrijpende vernieuwing van hun eredienst achter de rug. In deze bijdrage wil ik aan de hand van het verloop van een eucharistieviering een vergelijking maken tussen beide kerken en enkele kanttekeningen maken bij een aantal opvallende aspecten.

Herkenning

Als een rooms-kalhohek een oud-katholiek kerkgebouw binnenloopt, waant hij zich in zijn eigen kerk. Hij ziet dezelfde inrichting van het kerkgebouw, dezelfde symbolen. Men viert er dezelfde feesten en seizoenen. In een liturgische viering doen dezelfde personen dienst. De orde van dienst van de verschillende liturgische vieringen: het is allemaal vertrouwd. Kortom, op het eerste gezicht is het een en al herkenning. Gezien de geschiedenis is dat natuurlijk ook niet verwonderlijk. Beide kerken wortelen immers in dezelfde traditie. De overeenkomsten vallen dus eerder in het oog dan de verschillen, al zijn die er natuurlijk wel. Op die verschillen wil ik nader ingaan.

Eucharistieviering

Wat gebeurt er als je op zondag een oud-katholieke kerk binnenkomt? Je zult er dan vrijwel altijd een eucharistieviering meemaken. We stuiten hiermee direct al op een verschil met de Rooms-Katholieke Kerk. In een rooms-katholieke parochiekerk wordt tegenwoordig op zondag namelijk lang niet altijd meer eucharistie gevierd. Door het steeds verder toenemende gebrek aan priesters is het iedere zondag vieren van de eucharistie om aldus de dood en verrijzenis van de Heer te gedenken, in veel parochies niet meer mogelijk. In plaats daarvan vindt dan een andere viering plaats: meestal een woord- en communiedienst, die geleid wordt door een pastoraal werk(st)er of door parochianen. Men heeft ook wel geprobeerd om op zondagmorgen woord- en gebedsdiensten te houden, maar het moment van de zondagmorgen is voor het gevoel van veel kerkgangers kermelijk te zeer gebonden aan het ontvangen van de communie. Ook getijdendiensten blijken nauwelijks aan te slaan. Een belangrijke oorzaak is dat gelovigen in de Rooms-

Voor de mannelijke vorm kan evengoed de vrouwelijke vorm gelezen worden.

43

-ocr page 46-

Katholieke Kerk zeer gehecht zijn aan de communie. Deze heeft immers sinds paus Pius X aan het begin van deze eeuw een belangrijke plaats in de spiritualiteit van de kerkgangers gekregen.

Bij de praktijk van regelmatige communiediensten zijn nogal wat vragen te stellen. De huidige ontwikkeling kan tot de merkwaardige situatie leiden dat in een parochie vaker communiediensten zullen gaan plaatsvinden dan eucharistievieringen. Wat hiervan de consequenties zullen zijn op de langere termijn, kan niemand vóórspellen. Men probeert in Nederland momenteel de gevolgen te ondervangen door een ander pastoraal beleid te voeren. Dit bestaat er voornamelijk in parochies te laten samenwerken of te doen fuseren. Maar of dit werkelijk een oplossing is...? Zolang het ambt in de Rooms-Katholieke Kerk bóven het sacrament gesteld wordt in plaats van andersom — het ambt is immers dienstbaar aan het sacrament — zal iedere “liturgische” oplossing voor een “kerkordelijk” probleem een schijnoplossing zijn. In ieder geval ziet het er vooralsnog niet naar uit dat communiediensten terug te draaien zijn. En wat men ook van die sterke “communiespiritualiteit” denken mag, het is bekend dal de geloofsbeleving van gelovigen niet zomaar van de ene generatie op de andere te veranderen is.

Een liturgie uit boeken

Maar terug naar de Oud-Katholieke Kerk, waarin op zondag een eucharistieviering plaatsvindt. Opvallend is dat je bij binnenkomst als kerkganger verschillende boeken overhandigd krijgt. Twee, soms zelfs drie: een kerkboek, een gezangboek en het lectio-narium. Prachtige, handzame boeken met leeslinten en al.

Maar het valt niet altijd mee om ze tijdens een viering te hanteren. Een gebed is dikwijls al voorbij, voordat je het in je kerkboek gevonden hebt. In een rooms-katholieke parochiekerk krijg je doorgaans ook een boekje in de handen gedrukt: een zangbundel, een zondagsmissaaltje van Gooi amp;nbsp;Sticht of Heeswijk of een zelfgemaakte orde van dienst.

2 Paus Pius X (1903-1914) hechtte grote waarde aan de eucharistie als dagelijks voedsel van de ziel. Hij stimuleerde met het decreet Sacra Tridentina Synodus (1905) de frequente communie van gelovigen en voerde met het Motu Proprio Quam singulari (1910) de kindercommunie in.

Tegen deze ontwikkeling waarschuwt de bisschop van Milwaukee: R. Weakland, ‘Toekomst-beleid bij priestertekort. Een pastorale brief, in: Benediktijns Tijdschrift 52 (1991), p 50-65. Zie ook: K. Joosse, Is de communie heilig, in: Handreiking Vrijwilligers in het Pastoraat 14(1991/92) 6 (afl. 84), p. 3-6 en G. Broekhuijsen, Waarom zou je geen communiedienst houden?, in: Werkmap Liturgie 26 (1992), p. 68-75. Een goed overzicht geeft A. Perez, Directorium de celebrationibus absente prebytero (1988): Is It An Adequate Alternative Rite?, in: Questions Liturgiques 78 (1997) p. 176-200.

44

-ocr page 47-

Al deze boeken en boekjes zijn nodig om een viering goed te kunnen volgen. Toeh is mijn ervaring als kerkganger dal al dat “papier” ook kan afleiden. Natuurlijk zijn zeker voor de zang liedbundels onmisbaar, maar moeten sehriftlezingen en gebedsteksten werkelijk allemaal meegelezen kunnen worden? Verhindert het meelezen soms niet het onbevangen openstaan en luisteren, het gewoon maar over je heen laten komen van wat er gebeurt? Is onze liturgie eigenlijk niet teveel een boekenliturgie geworden? Wat kennen wij als kerkganger of voorganger nog aan gebeden en liederen uit ons hoofd?

Openingsritus

Een eucharistieviering begint met een openingsritus. In beide tradities — de oud-katholieke en de rooms-katholieke — verloopt deze nagenoeg parallel. Een element in de oud-katholieke orde van dienst dat een rooms-katholiek zal opvallen, is de tekst uit Psalm 43 na de begroeting door de priester: “Ik zal opgaan tot het altaar Gods, tot God, die altijd weer mijn ziel met vreugd vervult”. In de na Vaticanum II vernieuwde liturgie van de Rooms-Katholieke Kerk is de openingsritus aanzienlijk vereenvoudigd en is er van de oude voetgebeden weinig meer terug te vinden. Tegenwoordig vindt na het kruisteken en de begroeting meestal een verwelkoming en een korte inleiding op de viering plaats. Dikwijls gebeurt dat op een min of meer informele manier. Overigens is dat vers uit Psalm 43 een waardevol element. Het uitspreken ervan zet je als kerkganger immers in een andere ruimte, de ruimte van God. Bovendien wordt met dit vers ook de toon van de hele verdere viering aangegeven: vreugde, opgewektheid, dankbaarheid.

Schuldbelijdenis

De schuldbelijdenis is een ander vast element van de openingsritus. Het Oud-Katholiek Kerkboek biedt daarvoor twee teksten, die inhoudelijk met elkaar overeenstemmen. Het zijn echte schuldbelijdenissen. Op dit punt biedt het nieuwe Romeinse missaal wat meer mogelijkheden. In plaats van de klassieke schuldbelijdenis kan ook gekozen worden voor een gebed om vergeving, in bewoordingen die wisselen naar de tijd van het j aar, of voor een al dan niet gezongen kyrielitanie.

Ordinariumgezangen

Kyrie en Gloria zijn uiteraard eveneens herkenbare elementen. Wel wijkt de vertaling van het Gloria — en dat geldt straks ook voor het Credo — in een aantal passages af van die welke in de roomse liturgie gebruikelijk is. De toonzettingen van de vaste gezangen in het Oud-Katholiek Gezangboek zullen rooms-katholieken niet altijd bekend in de oren

In de bundel Gezangen voor Liturgie (Baam, 1996) worden daarvoor diverse mogelijkheden aangegeven (nrs. 211-218). Overigens bevat het Oud-Katholiek Gezangboek ook twee gezongen kyrielitanieën (nrs. 302 en 303).

45

-ocr page 48-

klinken. Mel name het klankmateriaal van componisten als Verhcy en Rinkel is de huidige rooms-katholieke kerkganger niet vertrouwd. Overigens zijn er ook toonzettingen van de ordinariumgezangen die dat wel zijn, zoals de gregoriaanse missen en de missen van de componisten Strategier, Barlelink en Vermulsl (Mis 25-28).

Het gebed

In het Oud-Katholiek Kerkboek wordt voor elke zondag één gebed aangeboden. Ook hier biedt het Romeinse missaal meer keuzevrijheid: minstens twee, op de zondagen door het jaar zelfs vier teksten: een algemeen gebed en drie gebeden voor respectievelijk het jaar A, B en C, die preluderen op de schriftlezingen. Over de taal van de gebeden zou veel te zeggen zijn. De gebeden van het Nederlandse altaarmissaal zijn niet altijd even toegankelijk, vooral niet die welke uil hel Latijn vertaald zijn. De gebeden in het Oud-Katholiek Kerkboek vallen op doordat ze doorgaans eenvoudiger geformuleerd zijn, al zijn er ook hier wel teksten die onnodig plechtig klinken.

De dienst van het Woord

Na de openingsritus volgt de dienst van het Woord. Tussen haakjes: het is opvallend dat hel Kerkboek eigenlijk helemaal niet spreekt over openingsritus, dienst van het woord en van de tafel en slotritus. De viering is er, althans op papier, één doorgaande beweging, van begin tot eind.

Schriftlezingen

De basis voor het leesrooster in de oud-katholieke liturgie is het nieuwe Romeinse lecti-onarium van 1969/81, maar dan aanzienlijk verbeterd met betrekking tot de keuze van de oudtestamentische perikopen en de lengte van de schrifdezingen (minder verknipt). Hoe kostbaar dit werk is geweest, blijkt uit het feit dat hel — weliswaar met weer nieuwe verbeteringen — nu wordt overgenomen in het komende Dienstboek van de Samen-op-Weg-kerken. Het is jammer dat de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland vooralsnog niet kan profiteren van deze verbeteringen en het zal moeten blijven doen met de keuze van 1969/81. Overigens is er momenteel genoeg gemeenschappelijkheid en het is van niet gering oecumenisch belang dat de voornaamste christelijke kerken in Nederland zich van zondag tot zondag laten inspireren door vrijwel dezelfde schriftlezingen.

Wat het aantal schriftlezingen betreft: in oud-katholieke kerken worden doorgaans alle drie de teksten gelezen, in rooms-katholieke parochies meestal maar twee. De brieflezing blijft meestal achterwege. De consequentie van deze praktijk is dat de apostel nauwelijks meer gehoord wordt.

46

-ocr page 49-

Het aantal lezingen heeft ook consequenties voor de gezongen onderdelen in de dienst van het Woord. Als men twee lezingen heeft, zingt men doorgaans vaker de antwoordpsalm dan het hallelujavers. Het zingen van psalmen kan op verschillende manieren gebeuren. In de oud-katholieke liturgie is het zingen van psalmen op een psal-modieformule niet ongebruikelijk. Het gebeurt in ieder geval altijd bij het Halleluja en geregeld ook bij de antwoordpsalm. In rooms-katholieke parochies zal men deze wijze van psalmzingen zelden of nooit tegenkomen. Het argument is dan dat het een weinig volkse wijze van zingen is, die eerder in de kloosters thuishoort. Als men psalmen zingt dan zingen rooms-katholieken ze het liefst als beurtzang.

De laatste jaren is er in rooms-katholieke parochies een toenemende eerbied voor de Schrift gekomen. Dikwijls ligt het Lectionarium op een aparte lezenaar, al of niet opengeslagen, en niet zelden beschikt men over een apart Evangeliarium. Overigens, bij de aankondiging van de evangelielezing zal een rooms-katholiek in een oud-katholieke viering zeker struikelen over de acclamatie “U, Heer, zij glorie”, vertrouwd als hij is met de uitdrukking “Lof zij U, Christus”. Het zijn dergelijke kleine details die hem soms een gevoel van vervreemding kunnen geven. Dit geldt ook voor de non-verbale elementen. Het maken van kruisjes, op het voorhoofd, de mond en het hart — een gebaar dat vroeger in de roomse liturgie heel gebruikelijk was — neem je tegenwoordig in tegenstelling tot oud-katholieke parochies in rooms-katholieke parochies niet vaak meer waar.

Prediking

Of de prediking in beide kerken verschilt, valt moeilijk te zeggen. Er zijn natuurlijk vele stijlen van preken. Wat de Rooms-Katholieke Kerk betreft, heeft de vernieuwde aandacht voor de Schrift er de afgelopen decennia wel voor gezorgd dat de verkondiging veel bijbelser is geworden. Tal van hulpmiddelen staan hierbij de voorgangers tegenwoordig ten dienste, zoals de vele commentaren op het driejarige leesrooster, die verschenen zijn en nog verschijnen. Verder moet gezegd worden dat de verkondiging in de Rooms-Katholieke Kerk steeds vaker door leken gebeurt. De overweging in een woorden communiedienst wordt doorgaans in een groepje voorbereid. Er gaan soms weken van studie en voorbereiding aan vooraf. Een dergelijke gezamenlijke voorbereiding werkt voor de betrokkenen dikwijls heel geloofsverdiepend.

Geloofsbelijdenis en voorbede

Bij de geloofsbelijdenis zal een oplettende rooms-katholiek in deze tekst, als tenminste het Credo wordt gebruikt, ontdekken dat het zogenaamde Filioque ontbreekt. Komt de Geest voort alleen uit de Vader, of uit de Vader en de Zoon? Een gevoelige kwestie voor de kerk van Rome, zoals twee jaar geleden bleek uit de reactie van de Nederlandse bis-

47

-ocr page 50-

schoppen, toen de Raad van Kerken een nieuwe vertaling van het Credo uitgaf, waarin eveneens het Filioque was weggelaten.

De voorbede is een element dat in beide kerken op dezelfde manier verloopt. Ze heeft meestal de vorm van een serie gebedsoproepen met acclamatie (litanievorm).

Vredegroet

Met de vredegroet komen we op één van de meest in het oog springende verschillen tussen de rooms- en oud-katholieke ritus. De vredegroet is bij oud-katholieken geen onderdeel van de communieritus, zoals in de Rooms-Katholieke Kerk, maar staat — naar oudchristelijk voorbeeld — bij de overgang van de voorbede naar de opdracht van de gaven. Dit is ook de plaats die in de oosterse en anglicaanse kerken gangbaar is en die binnenkort in het Dienstboek van de Samen-op-Weg-kerken wordt aanbevolen. Overigens zijn voor beide plaatsen — vóór of nâ het eucharistisch gebed — goede argumenten te vinden.

Dienst van de tafel

Eucharistisch gebed

Ten aanzien van het eucharistisch gebed hebben zich de afgelopen decennia in de roomskatholieke liturgie grote veranderingen voltrokken. Vroeger, vóór Vaticanum 11, beschikte de kerk van Rome maar over één tekst, de Romeinse canon, in stilte door de priester gebeden, in het Latijn, met de rug naar het volk. Nu, nâ Vaticanum 11, bevat de Nederlandse vertaling van het Romeins Missaal 13 teksten; als we de verschillende vertaal-versies meerekenen, zelfs 21. Ongeveer 90 prefaties bieden de mogelijkheid om nog verder te variëren naargelang het feest of seizoen dat aan de orde is. In de officiële verzameling van het Altaarmissaal zijn uiteindelijk — zij het na veel moeite, want het hadden er meer kunnen zijn... — twee teksten van eigen bodem terechtgekomen. Hoe dan ook, vergeleken met vroeger een ruime verscheidenheid aan gebeden waarmee het geheim van de eucharistie onder woorden gebracht kan worden (voorzover dat uiteindelijk onder woorden te brengen is...).

Ook in de Oud-Katholieke Kerk is er vergeleken met vroeger, toen er eveneens maar één tekst was, een ruime variatie aan eucharistische gebeden gekomen. Een aantal teksten is zelfs gemeenschappelijk met de Rooms-Katholieke Kerk: de oude Romeinse canon, zij het in een andere vertaling. Eucharistisch Gebed 4 (Altaarmissaal UIA) in de vertaling van Willem Bamard, en de canon van de Boskapel (Eucharistisch Gebed 9; Altaar-

5 Geloofsbelijdenis van Nicea, Proeve van een nieuwe vertaling, Amersfoort, Raad van Kerken in Nederland, z.j. (1996).

48

-ocr page 51-

missaal V), maar dan in de oorspronkelijke versie, zonder de Romeinse toevoegingen. Tekst 2 in het Oud-Katholiek Kerkboek, die teruggaat op Hippolytus, is verwant met Eu-eharistisch Gebed II in het Romeins Missaal. Beide teksten zijn echter zozeer bewerkt, dat het in feite nieuwe composities zijn geworden.

Verrassend is dat twee teksten van eigen (Nederlandse) bodem, die bij de samenstelling van het Altaarmissaal uit de boot waren gevallen, wel in het Oud-Katholiek Kerkboek zijn opgenomen. Het gaat om twee tafelgebeden van Huub Oosterhuis.’ “Wij danken U dat Gij een God van mensen zijt” en “Tot U verheffen wij ons hart” (Eucharistische Gebeden 10 en 11). In 1970 waren deze wel goedgekeurd door de Nederlandse roomskatholieke bisschoppenconferentie, maar ze werden uiteindelijk nooit door Rome geconfirmeerd. De voornaamste oorzaak daarvan was gelegen in de toenemende spanningen tussen de Nederlandse kerkprovincie en het centrale gezag in Rome in het begin van de jaren-zeventig.

De structuur van de twaalf eucharistische gebeden in het Oud-Katholiek Kerkboek is voor een rooms-kathohek kerkganger heel herkenbaar. Na de inleidende beurtspraak volgt de prefatie, welke uitloopt op het Heilig. Vervolgens wordt de dankzegging toegespitst op Jezus Christus. Een duidelijk verschil tussen de rooms-katholieke en oud-katholieke tafelgebeden betreft de plaats van de epiclese. In alle gebeden van het Romeins Missaal is deze gesplitst: de epiclese over de gaven staat vóór, die over de gemeente nâ het instellingsverhaal. Er is indertijd door de Romeinse studiegroep die de nieuwe Ordo Missae moest voorbereiden veel gediscussieerd over de epiclese. Maar uiteindelijk heeft men gekozen voor een epiclese vóór het instellingsverhaal. Een van de argumenten was dat gelovigen niet zouden begrijpen waarom nâ de consecratie die tijdens de instellingswoorden wordt voltrokken, de heilige Geest nóg eens moet worden aangeroepen. Bovendien achtte men een preconsecratorische epiclese hoe dan ook één van ü. meest typische kenmerken van de Romeinse traditie.

Het beeld dat het Oud-Katholiek Kerkboek biedt met betrekking tot de epiclese is gevarieerd. Er zijn drie gebeden waarin de gavenepiclese vóór het instellingsverhaal staat (nrs. 1, 4 en 8). In de andere teksten wordt meestal zowel over de gaven als de gemeente de Geest afgeroepen nâ het instellingsverhaal (nrs. 2, 3, 6,1. ‘J en 12). In de gebeden van Oosterhuis (nr. 10 en 11) staat alleen een gemeente-epi c. In de bewerking van de anafora van Addai en Mari (nr. 5) ten slotte komt alleen ccii gavenepiclese voor, eveneens nâ het instellingsverhaal.

Hiermee komen we op het instellingsverhaal zelf. Ook hier zijn verschillen te constateren. In het rooms-kathoheke Altaarmissaal staan de instellingswoorden uitdrukkelijk met

® Zie: K. Joosse, Eucharistische gebeden in Nederland, Een documentaire studie over de ontwikkeling van de vertaalde Romeinse en 'eigen' Nederlandse eucharistische gebeden (1963-1979), Tilburg, 1991, 220-221.

49

-ocr page 52-

hóófdletters afgedrukt. In het Oud-Katholiek Kerkboek is dat niet het geval. Ze vormen er zelfs geen “inspringende” alinea (zoals straks wel zal gebeuren in het nieuwe Dienstboek van de Samen-op-Weg-kerken). Door die hoofdletters krijgen de instellingswoorden een extra aeeent en dat is niet zonder theologisehe betekenis.

In de klassieke westerse theologie vormen de instellingswoorden het moment van de consecratie van brood en wijn. De instellingswoorden zijn consecratiewoorden. In het Oosten is juist de epiclese het moment waarop de consecratie plaatsvindt. De opvatting van de oude kerk is evenwel dat het eucharistisch gebed één geheel vormt en als zodanig consecratorisch is. Deze opvatting, die met name door Dom Ambroos Verheul weer naar voren gebracht is, betekent dus dat men de instellingswoorden of epiclese niet moet verzelfstandigen, ook niet in het ritueel erom heen. Dus: geen elevatie (hoogstens een bescheiden tonen tijdens de instellingswoorden), geen gerinkel met de altaarschellen, geen gelui van klokken, geen bewieroking, geen kruistekens, geen buigingen (hoogstens, maar dan door iedereen gemaakt, eenmaal na het instellingsverhaal). De praktijk omtrent al deze nonverbale eerbiedsbetuigingen is in rooms-katholieke parochies overigens nogal divers, en wellicht ook in oud-katholieke. Toch komt al dit ceremonieel rond de consecratie nog vaak voor. Zeker in de beleving van veel rooms-katholieken vormt de consecratie nog altijd het hoogtepunt van de eucharistie. Ook hier geldt dat een geloofsbeleving niet zomaar door een theologie te veranderen is.

Ik stip nog een enkel verschil aan tussen de eucharistische gebeden van beide kerken. In de rooms-katholieke liturgie is er na het instellingsverhaal altijd een acclamatie van de gemeente. In de eucharistische gebeden voor vieringen met kinderen (nrs. IX-XI) komen trouwens verspreid over heel de tekst acclamaties voor. Met dergelijke acclamaties wordt de gemeente sterker betrokken bij het gebed. In het Oüâ-Katholiek Kerkboek wordt met acclamaties van de gemeente spaarzaam omgegaan. Natuurlijk fungeren het Heilig en het Amen als zodanig. Andere acclamaties komen alleen voor in de eucharistische gebeden nr. 3, 6 en 12, en dan niet na het instellingsverhaal - dat gebeurt alleen in nr. 10 (Oosterhuis) -, maar nâ de anamnese.

Tenslotte wordt er in de oud-katholieke teksten maar enkele keren gebeden voor de bisschep (nrs. 1, 3, 4, 9). Voor de Romeinse eucharistische gebeden is het gebed voor paus en bisschoppen een uitdrukkelijke eis geworden. Paus Paulus VI verscherpte in 1975 de criteria voor het eucharistisch gebed, die in nr. 55 van de Algemene Inleiding op het Ro-

A. Verheul, La valeur consécratoire de la prière eucharistique, in: Questions Liturgiques 62(1981)135-144. Vergelijk: F. Vromen, Hippolytus van Rome, De Apostolische Overlevering -Eucharistische gebeden uit de traditie (Kerkvaderteksten met commentaar, 6), Bonheiden 1984, p. 51-52.

8 Vgl. A. Verheul, Naar een versobering van het ceremonieel rond de consecratie, in: Tijdschrift voor Liturgie 77 (1993), p. 316-318.

50

-ocr page 53-

meins Missaal vermeld staan. Voortaan behoorden het offerkarakter van de eucharistie, de realis praesentia, de verbondenheid met Maria (semper virgo!) en met de paus en de plaatselijke bisschop tot de wezenskenmerken van het eucharistisch gebed.^

Communieritus

Wat levert de communieritus aan verschillen op? Op het eerste gezicht komen de praktijken overeen. Een rooms-katholiek zal wel weer struikelen over de andere vertaling van het Onze Vader en de formule “Heer, ik ben niet waardig... ” Ook zal hij verrast zijn als deze formule driemaal gezegd wordt met het begeleidende gebaar van het kloppen op de borst, overigens een bekend element uit de oude liturgie van vóór Vaticanum II.

Een groot verschil is echter te constateren in het antwoord op de vraag wie er mag deelnemen aan de eucharistie. In het Oud-Katholiek Kerkboek staat die deelname heel open geformuleerd; “Tot de heilige communie zijn allen genodigd die gedoopt zijn, in hun kerkgemeenschap deelnemen aan de tafel van de Heer en met ons zijn tegenwoordigheid willen vieren. ” (blz. 476). In de Rooms-Katholieke Kerk is deze openheid er strikt genomen niet. De officiële richtlijn is dat quot;alleen hen die staan binnen haar eenheid van geloof, eredienst en kerkelijk levenquot; toegelaten worden tot de eucharistische tafelge-meenschap. Overigens biedt het Oecumenisch Directorium van 1993 toch wel een kleine opening: aan het slot van nr. 129 wordt geformuleerd dat de Roons-Katholieke Kerk quot;... erkent dat in bepaalde omstandigheden, bij wijze van uitzondering en op bepaalde voorwaarden het kan worden toegestaan of het zelfs is aan te bevelen om christenen van andere kerken en kerkelijke gemeenschappen toe te laten tot deze sacramenten... ”

Ten slotte: de wijze van communiceren. Bij de oud-katholieken gebeurt dit altijd onder twee gedaanten. Nog steeds is die praktijk in rooms-katholieke parochies géén gemeen goed. * ' Als het wel gebeurt, dan wore ie wijn meestal gecommuniceerd door de hostie in te dopen. Drinken uit de beker komt Jden voor. Het gebruik van een communiebank, waar gelovigen knielen om de eucharistische gaven te ontvangen, was vroeger in de roomse kerk heel vertrouwd, maar is tegenwoordig geheel verdwenen. Overal vindt de communie lopend plaats.

A. Bugnini, La riforma liturgica (1948-1975) (Bibliotheca Ephemerides Liturgicae, Subsidia 30), Roma 1983, p. 475-476.

Pauselijke Raad voor de bevordering van de eenheid der christenen. Oecumenisch Directorium, Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, in; Een-twee-een Kerkelijke Documentatie 21(1993) nr. 7, p. 40.

11 Ofschoon de mogelijkheid er wel is, wordt de praktijk van bekercommunie niet echt gepropageerd. Zie de zuinige formuleringen in de onlangs verschenen brochure van de Nederlandse bisschoppen De ontmoeting met Jezus de Heer, Houdingen en gebaren bij het vieren en omgaan met de eucharistie (Pastoraal-liturgische handreikingen, 7), Zeist, 1997,15-16.

51

-ocr page 54-

Conclusie

Hoe beleeft een rooms-katholiek een oud-katholieke eucharistieviering? Over het algemeen zal er grote herkenning en vertrouwdheid zijn. De orde van dienst bevat wel een aantal verschillen. Soms zijn deze slechts futiel. In andere gevallen zijn ze meer herkenbaar, zoals bij de vredegroet en het eucharistisch gebed. Maar de overeenkomsten overheersen.

Wanneer we het Oud-Katholiek Kerkboek vergelijken met het rooms-katholieke Altaarmissaal, valt op dat het Altaarmissaal op nogal wat onderdelen meer keuzemogelijkheden biedt. Er is een grote verscheidenheid aan gebedsteksten. Daar staat tegenover dat de oud-katholieke liturgie veel meer variatie biedt op het terrein van de zang. Het Oud-Katholiek Gezangboek biedt een ongekend rijke schat aan liederen, oude en nieuwe, uit alle mogelijke tradities: de eigen traditie, de diverse protestantse tradities (luthers, anglicaans, calvinistisch (Geneefs psalter)) en de — weliswaar nog jonge — rooms-katholieke traditie. Overigens is er op het punt van dc zang in veel roomskatholieke kerken nog veel te verbeteren. Het liedrepertoire is dikwijls erg beperkt en er is ondanks alle pogingen toch nog geen echte volkszangcultuur.

In het algemeen zal de oud-katholieke liturgie op een doorsnee-rooms-katholiek traditioneler en formeler overkomen dan die in zijn eigen kerk en het zal hem opvallen dat zij dikwijls ook eerbiediger en plechtiger gevierd wordt. Inderdaad, oud-katholieken staan bekend om hun gevoel voor stijl en traditie. Tegelijk kenmerkt de oud-katholieke liturgie zich door een grote levendigheid en openheid. Zelf ervaar ik haar als een waarachtig oecumenische liturgie, een liturgie met uitstraling.

De Commissie voor de Liturgie, die gedurende de afgelopen decennia gewerkt heeft aan de liturgische vernieuwing, mag dan ook met recht trots zijn op het bereikte resultaat. En dat u, pastoor Van Ditmarsch, als secretaris en voorzitter van deze commissie, dit vernieuwingsproces zo lang hebt mogen leiden, vervult ons met grote bewondering en dankbaarheid! Ik hoop en wens u toe, dat u nog heel lang van dit werk mag blijven genieten.

52

-ocr page 55-

Eredienst in de Samen op Weg-kerken

Hans Uytenbogaardt

Neem je dienstboek, lutherse dominee en droom weg over a. . wat je weet aan historische feitelijkheden, deskundige uitleggingen, zorgen over de stijl en de praktijk, totdat je iets feestelijks gaat zien: Twee groepen mensen staan tegenover elkaar, zij kijken uit naar de gastheer die hen uitgenodigd heeft, en hun verwachting vindt een stem. Om beurten zingen zij, regel voor regel, strofe na strofe. Op de maat van hun adem vliegt het lied van de ene naar de andere kant en hun lichamen wiegen op de klanken mee. Koorzang, dans? Wat hier gebeurt gaat ver aan dat onderscheid vooraf. De deining van geluid en lijf krijgt een tegenbeweging. Er ontstaat een contradans van een kleine stoet tussen de twee groepen. Als ze het verhoog nadert, krijgt het koorlied een smekende klank: Heer, ontferm u. *

Hel is de droom die professor Mönnich, hoogleraar aan het luthers seminarie in Amsterdam, na 1955 droomde bij het toen nieuwe Dienstboek van de Evangelisch-Lutherse Kerk. Vernieuwing van de liturgie, het hing in de lucht in die dagen. Ook in de Nederlandse Hervormde Kerk verscheen in 1955 een nieuw Dienstboek. Het bleef in ontwerp tot op de dag van vandaag. De modaliteiten in de Hervormde Kerk waren te divers om dit oecumenisch gereformeerde dienstboek aan een meerderheid in de generale synode te helpen. En dus werd het ten gebruike vrijgegeven. Degenen die zich toen verzetten beroepen zich nu op juist dit dienstboek als het gaat om het bewijs van hun rechtzinnigheid. Het kan verkeren. Ook de Gereformeerde Kerken in Nederland bleven niet achter. In 1965 aanvaardde de generale synode van Middelburg een rapport over de orde van de eredienst. De brede schriftuurlijke, historische en oecumenische insteek van dit rapport heeft mede de akker bereid, waarop later het SoW-zaadje kon ontkiemen en kon uitgroeien.

Over de oogst gaan wij gelukkig niet: vernieuwing van de eredienst is een kwestie van een lange adem. Het gaat daarin om de verhouding van onze traditie met een kleine letter tot de Traditie met een hóófdletter: de gedachtenis van Gods grote daden van geslacht tot geslacht in de kerk der eeuwen met haar vele vertakkingen, die bijna allemaal menen dat zij in het bijzonder bij de Heer op schoot zitten, als waren zij de apostel Johannes bij het laatste avondmaal.

' C.W. Mönnich, Antiliturgica, Amsterdam 1966, p. 9.

2 De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden worden kortheidshalve meestal aangeduid als de ‘Samen op Weg-kerken’ (SoW).

53

-ocr page 56-

In het rapport over de orde van de eredienst van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Middelburg 1965 wordt op heldere wijze beschreven wat het hart van alle eredienst is:

De samenkomst van de gemeente berust niet op het initiatief van de mens of van de gemeente, maar op het welbehagen Gods ...In zijn omgang met Israel heefl God zelf de plaats gewezen, waar Hij zijn Naam zou vestigen om daar te wonen ... Hijzelf bepaalt de plaats en de wijze waarop de mens Hem zal ontmoeten en dienen.

Of, als ik het met de Proeve van een omschrijving van de hervormde kerkdienst uit 1950 zeg:

Het belieft Gode voor zijn Naam een gedachtenis te stichten en derhalve dienen wij die Naam met eerbied aan te roepen.

De motieven die aan die ontmoeting vorm en inhoud geven worden in het gereformeerde rapport aangegeven:

Naast deze formele synodale richtlijnen en dienstboeken van wat nu de drie SoW-kerken zijn bewoog zich een soort nevenstroom. Particulier initiatief, zou je kunnen zeggen, van mensen die niet konden wachten tot die mastodonten al dan niet in beweging zouden komen. Want het klonk wel mooi, maar zo oecumenisch waren die kerken in de jaren-vijftig en -zestig nog niet. (En nu niet meer, vrees ik soms). Het was de tijd van de liturgische broedplaatsen, zoals we ze zijn gaan noemen: Amsterdam, met de Noctumen en Matinen van Willem Barnard, Frits Mehrtens, Tim Overbosch en Wim Kloppenburg; de studentengemeente in Delft met Warner ten Kate en de Buurkerk in Utrecht met Hans van der Werf. Het waren de plaatsen waar het verband werd gelegd tussen de bijbelse theologie van Barth en Miskotte en de liturgie. Het was de tijd waarin de liturgie van de kerk der eeuwen op haar joodse wortels werd getoetst; voortrekker daarvan was Rudolf Boon. Met name die verbondenheid van Kerk en Israël werd en wordt in protestantse kring als een oecumenisch gegeven van de eerste orde beschouwd, want buiten Israël om is geen heil te vinden.

Generale Synode NHK, 's-Gravenhage 1950.

54

-ocr page 57-

Al die bewegingen, kerkelijk en particulier, wijzen naar één kant: een vernieuwing van de eredienst, die de voedingsbodem kan zijn voor vernieuwing van het gemeenteleven. De praktijk van die vernieuwde eredienst wijst dan ook éénduidig in één richting: die van een kerk waarin men elkaar over grenzen heen herkent in de ene roeping van de ene Heer, in het Woord dat Hij spreekt en rond de Tafel die Hij aanricht.

Na die vijftiger en zestiger jaren ging het snel. Op grond van de avondmaalsconcensus tussen de lutherse en hervormde kerk haalde de Hervormde Raad voor de Eredienst lutherse adviseurs in huis. En passant deed ook Tom Naastepad intensief mee. Zonder bisschoppelijk imprimatur weliswaar, want daar hadden de protestanten ervaring mee. De inmiddels opgerichte Deputaten voor de Eredienst van de gereformeerde synode legden eveneens contact. De private Prof. Dr Van der Leeuw-Stichting voor de “ontmoeting van kerk en kunst” fungeerde daarbij als bindmiddel en financier van uitgaven die de synoden wel willen tolereren, maar niet betalen. En zo verscheen in 1978 het dienstboekje Onze Hulp. Het bevatte een oecumenisch ordinarium. Schrift en Tafel in één adem. Luthersen, gereformeerden en hervormden, allemaal hebben ze hun bijdrage geleverd. Er stonden avondmaalsgebeden in van Bamard en Oosterhuis, Naastepad en Van der Zee, geënt op de romeinse traditie. Enkele jaren daarvoor verscheen onder auspiciën van de Prof. Dr G. van der Leeuw-stichting een voor protestants gebruik bewerkt missaal: De Adem van het Jaar.^ Die twee publicaties: Onze Hulp en De Adem van het Jaar waren de stations onderweg naar een eredienst die de komende SoW-kerken mede kon dragen. De tijd was rijp voor een federatie. In 1983 gingen de eredienstorganen van de hervormde en gereformeerde kerken samen op weg, de lutheranen deden mee en formaliseerden later hun deelname. Het eerste Samenwerkingsorgaan van de SoW-kerken was daarmee een feit.

De eerste opdracht werd het ontwerpen van een gezamenlijk Dienstboek. Geen boek voor de eeuwigheid in prachtband met goud op snee, maar een proeve. Proeven voor de Eredienst, zo werd het kindje genoemd. Dan hoefden de gezamenlijke synoden zich daarover niet uit te spreken en de proeven konden te zijner tijd weer geheel en al gewijzigd worden. U merkt: het hervormde gevoel won op alle fronten. Maar, en dat is belangrijker, er werd nadrukkelijk ruimte geboden voor het ontwikkelen van een gezamenlijke eredienst als een fundament onder het gezamenlijk kerk-zijn. Tot nu toe verschenen drie afleveringen van de Proeven voor de Eredienst: Liturgie in dagen van rouw, Bevestiging van Ambtsdragers, Doop en Belijdenis.

5 Onze Hulp, een gemeenteboekje uitgegeven op verzoek van de Gereformeerde Deputaten voor de Eredienst en de Commissie voor het Dienstboek van de Hervormde Raad voor de Eredienst door de Prof. Dr. G. van der Leeuw-stichting, Amsterdam 1978

De adern van het jaar, Amsterdam 1975

Proeven voor de Eredienst van het Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst NHK/GKN/ELK, Zoetermeer 1985, 1989, 1993

55

-ocr page 58-

Deze eerste drie proeven waren vingeroefeningen voor het grote werk: de zondagsviering en het dagelijks gebed. De eerste en belangrijkste vraag die daarbij op tafel lag, was de vraag hoe de calvinistiseh-gereformeerde en de lutherse traditie zieh verhouden tot de oecumenisehe traditie. In het spraakgebruik van de alledaagse praktijk betekent dat het onderscheid tussen preekdienst en de bediening van de sacramenten volgens het klassieke formulier van Dordrecht aan de ene kant en de vierende orde van de dienst Schrift en Tafel aan de andere kant, zoals de lutheranen die al in 1955 hadden ingevoerd. Als wc dat onderscheid inhoudelijk op formule brengen spreken wij van een “didactische liturgie” naast een “liturgische didachè”. Met dat laatste wordt het lerende element in een vierende eredienst aangeduid. In de loop van de jaren zijn wij het er over eens geworden, dat de eredienst een eigen vorm van onderricht is, waarin deze zgn. tegenstellingen overwonnen worden. De vierende gemeente wordt in haar ontmoeting met de levende Heer gevormd tot een diakonalc en apostolairc gemeenschap, die rond de Tafel leert om te zien naar elkaar. Het concrete resultaat van deze voortdurende gesprekken is geweest dat in de nieuwe proeve van het Dienstboek niet twee orden voor de zondagsviering worden aangeboden, maar één orde met verschillende varianten. Dit om aan te geven dat er wel accentverschillen zijn, maar geen fundamentele verschillen. Wij spreken nu van een “meer gereformeerde ” en een “meer oecumenisch ” georiënteerde traditie. In beide tradities gaat het om facetten van dezelfde intentie: de viering en de heiliging van de dag des Heren.

Dienstboek — een proeve, Schrifl, Maaltijd, Gebed. Orden voor de zondag, feest- en gedenkdagen en het dagelijks gebed. Zo luiden hoofd- en ondertitel. In de uitgangspunten die werden geformuleerd staat als toelichting:

De kerk viert de eerste dag der week als de dag van de opstanding van onze Heer. De dienst op zondag vindt dus zijn grond in het Paasfeest. Samen met de dagelijkse gebedsmomenten geefl de wekelijkse viering van de dag des Heren structuur aan de tijd: van dag tot dag, week in week uit, gedenken wij dat wij al onze uren, nachten en dagen, weken en jaren mogen beleven als een gave van God en als een met God onderweg zijn naar zijn toekomst. Daarin staan wij niet alleen: de gemeente weet zich verbonden met de Kerk van alle tijden en plaatsen. Zo is iedere eredienst deelname aan de ononderbroken liturgie van de Kerk in de hemel en op aarde.

Kernwoorden die verder in deze uitgangspunten worden genoemd zijn “aanbidding”, “gemeenschap” en “dienst”. Het gaat daarin om de wekelijkse toerusting tot dagelijks nieuwe gehoorzaamheid. In die zin is de dienst van de heilige Schrift en de Maaltijd van de Heer op de dag des Heren het middelpunt van het leven van de gemeente.

8 DIENSTBOEK - een proeve. Schrift, Maaltijd, Gebed, Zoetermeer 1998

56

-ocr page 59-

Er ontstond gaandeweg een wisselwerking tussen het werk aan het nieuwe Dienstboek en de ontwikkeling van de paragraaf over de eredienst in de concept-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland. ® Het resultaat is, dat nu de hoofdstukken over de eredienst in de kerkorde en de uitgangspunten van het nieuwe Dienstboek volstrekt synchroon lopen. Artikel VII van de concept-kerkorde omschrijft vier grondelementen van de eredienst, die alle een gelijk accent krijgen:

Bij alle variatie die mogelijk is, zijn dit de elementen waaruit de eredienst is opgebouwd.

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat in de omschrijvingen van de eredienst de grenzen van de SoW-kerken ruim overschreden zijn. Het zal dan ook niet verbazen te horen, dat de Commissie voor het Dienstboek van het Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst tot zijn vreugde een aantal adviseurs uit andere kerken bereid heeft gevonden om mee te werken in de werkgroepen die de uitgave van deze proeve van het Dienstboek voorbereiden. In die zin zijn wij vandaag geheel en al onder elkaar. Zonder Dr Ouwens en zijn encyclopedische kennis van o.m. de lectionaria zouden wij in het liturgisch jaar het spoor van de heilige Schrift bijster zijn geraakt. Zonder Dr Joosse zou het corpus van de tafelgebeden niet zijn wat het nu is. Zonder musici uit rooms-katholieke, oud-katholieke en reformatorische hoek zouden wij de liturgische gezangen nooit hebben rondgekregen. In dat opzicht genieten wij zeer van de creatieve inzet van zowel Prof. Hallebeek als Dr Ouwens. Kort en goed; zonder een Sectie Eredienst van de Raad van Kerken, waar wij zoveel met elkaar delen zou dit dienstboek niet tot stand zijn gekomen. U mag daarin merken dat het BEAÏ-rapport — of het Lima-rapport, zoals het in de wandeling wordt genoemd — het fundament onder de conrete orden voor het dienstboek is geworden. De SoW-kerken hebben dat rapport loyaal ondertekend en hebben het zich zelfs laten welgevallen, dat de Wereldraad van Kerken zijn kritische vragen stelt over de plaats en de frequentie van de viering van de Maaltijd van de Heer in de hervormde, gereformeerde en lutherse kerken in Nederland. Zo citeren onze gezamenlijke synoden enigszins beschaamd in hun reactie op het rapport Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt wat zij naar aanleiding van Lima schreven over de avondmaalsviering: quot;Veel

5 Kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland — voorlopige tekst, Leidschen-dam. Leusden, Woerden, november 1997.

Baptism, Eucharist and Ministry, Geneva 1982.

Commissie Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt, analyse van de liturgische teksten aangaande maaltijd en ambt, een studie, Zeist 1989.

57

-ocr page 60-

mensen zien niet werkelijk het sacrament als een instrument van heil, dat ons geloof voedt en ons leven verrijkt. ” Om daar dan aan toe te voegen: “De sacramentele waarde van de prediking is in onze traditie nog altijd toonaangevend. (...) Bezinning op deze vragen zou het oecumenisch gesprek over de Maaltijd dienen. Maar het is toch vooral vanuit de Tafel zélf dat we (de synoden, JHU) een pleidooi voeren voor meer geloofsverantwoording en meer viering. ”

Dan nu enkele onderdelen uit de orden in het Dienstboek, om u een beeld te geven van de opzet en de vragen die daarbij een rol spelen. Eerst de eueharistieviering: de heilige Sehrift en de Maaltijd van de Heer.

Voor twee accenten in het lectionarium en het liturgisch jaar vraag ik uw aandacht. De ons bekende lectionaria zijn ontwikkeld als onderdeel van de eucharistieviering en kennen dus het evangelie als rector. De gereformeerde traditie ziet in heel de Schrift de volle werking van de heilige Geest en kan dus volstaan met één lezing uit het Oude of het Nieuwe Testament. Ook dat is een legitieme traditie. Prof. Dr H. Wegman hielp ons op weg en legde de kiel voor een zondags-lectionarium dat gedurende een reeks van jaren per seizoen de heilige Schrift geordend leest. Een buitengewoon boeiend Aanvullend Leesrooster, zoals wij het noemen. Daarnaast weten wij natuurlijk dat het Oude Testament de grond van het Nieuwe is. Hoe ga je daarmee om als je zoekt naar een lectionarium? U kent het project van de Raad van Kerken “De Eerste Dag Een

'2 Groeiende herkenning, antwoorden van kerken en kerkelijke organen op het Eindrapport Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt, ’s-Hertogenbosch 1991, blz. 13.

58

-ocr page 61-

van de opties die daarin is aangeboden is een zgn. Thora-rooster, waarin gedurende drie jaar het spoor van Thora en profeten gevolgd wordt. In onze kerken, waar het gesprek tussen Kerk en Israël in hoge mate het theologiseren bepaalt, bieden wij ook dit rooster aan.

Het andere accent speelt in het kader van het liturgisch jaar en betreft het Triduum. In vele gemeenten wordt de eredienst nadrukkelijk in het spoor van het kerkelijk jaar gevierd, met daarbij in toenemende mate aandacht voor de viering van de Paaskring; Veertigdagentijd, Triduum en Paastijd. De sectie Eredienst van de Raad van Kerken heeft een werkgroep ingesteld, die voorstellen ontwikkelt voor een oecumenische viering van het Triduum. Prof. Dr G. Rouwhorst, Drs W.B. van der Velde, Dr J. Joosse en ondergetekende maken deel uit van die groep. Die voorstellen liggen, samen met de viering van het Triduum, zoals die in het Oud-Katholiek Kerkboek is ontwikkeld, ten grondslag aan de voorstellen voor de viering van het Triduum in ons nieuwe Dienstboek.

Book of Common Worship for the Presbyterian Church (U.S.A.) and the Cumberland Presbyterian Church, Westminster/John Knox Press 1993.

59

-ocr page 62-

o heilige wijsheid, altijd tegengesteld aan onze wijsheid en begaan met onze zwakheid, wij prijzen U en zeggen U dank, omdat Gij hebt afgezien van al uw macht en onze strijd bent gaan delen. Gij hebt ons weerloos bestaan aangenomen. Gij opende wijd uw armen voor ons op het kruis en werd tot een aanstoot om onzentwil, opdat Gij zelfs het graf mocht heiligen tot een plaats waar hoop groeit voor uw mensen.

Daarom, met degenen die onterecht gevangen zitten, door vrienden verraden of in de steek gelaten, wier lichamen worden geschonden of gepijnigd, met degenen die alleen zijn gestorven, niet waardig en zonder troost of hoop; met heel de gemeenschap van heiligen die U in hun wonden hebben meegedragen, opdat zij met leven mochten worden vervuld, prijzen wij LI en zingen:

Heilig, heilig, heilig, Gij kwetsbare God, vol zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid. Hosanna in de hoge. Gezegend die komt in de naam van God. Hosanna in de hoge.

• Zo ontstond een vierende orde in de oecumenisehe traditie. Daarnaast dienden we ons ook bezig te houden met de vraag, hoe in de gereformeerde traditie met haar lerende karakter een vernieuwde avondmaalsorde er uit zou kunnen zien. Het stramien van de Lima-liturgie bood ons hiertoe aanknopingspunten. De kernwoorden nemen, duiden, zegenen, breken en delen bleken het kader te kunnen bieden voor een vernieuwde lerende orde, waarin alle accent valt op de directe samenhang van Schriftwoord, gebed en handeling. Wij zijn daarin niet geheel origineel. Engelstalige dienstboeken uit de gereformeerde hoek blijken op eenzelfde spoor te zitten.

Het is van meet af aan onze bedoeling geweest een “gebruiksboek” aan te bieden voor het bidden van de getijden in heel verschillende situaties. De verschillende liturgische

Janet Morley, Alt desires known, London 1992 (vert, en bew. Ko Joosse)

60

-ocr page 63-

vormen die daarvoor worden aangeboden hangen nauw met elkaar samen. Zij beogen continuïteit te bieden in het veelkleurige en fragmentarische kerkelijke en persoonlijke leven. Die situaties zijn:

Alle orden volgen de bekende orde van het getijdegebed van de westerse traditie. Die orde is eenvoudig en contemplatief. Wezenlijk is dus het bidden van de psalmen. Die worden in de onberijmde vorm aangeboden. Op eenvoudige psalmtonen te zingen en voorzien van nieuw getoonzette antifonen. Ook dat is weer een breed oecumenisch project geworden. Ook is een grote reeks antifonen bij de cantica voor alle tijden van het jaar getoonzet.

De kerk van de reformatie is een zingende kerk. Liefst allemaal tegelijk en zo hard mogelijk. Dat voorrecht delen we overigens met de Oud-Katholieke Kerk. Het nieuwe dienstboek bevat een aparte bundel Liturgische Gezangen, omdat het Liedboek voor de Kerken en de vervolguitgave Zingend Geloven daarin niet voorzien. De Liturgische Gezangen geven een goed beeld van de bestaande breedte van de liturgische praxis in onze kerken. Er worden negen ordinariumzettingen opgenomen. Reeds lang bekende en vertrouwde zettingen van Mehrtens tot Vermulst. Maar ook van Bert Matter, die een ordinarium toonzette op het stramien van de minimal music. U zult een groot aantal halleluja-toonzettingen met vers tegenkomen, maai evenzeer refreinen zoals die in Taizé klinken. Wat goeddeels ontbreekt is muziek uit de zogenaamde basis-beweging. Daar hangen tekst en muziek zo nauw samen, dat daarvoor binnen de formele kaders van een Dienstboek geen ruimte kon worden gemaakt. De vieringen van de basisbeweging stellen zoveel vragen aan de kerk, dat dat gesprek de komende jaren eerst in de breedte gevoerd moet worden, voordat tekst en muziek in formeel kerkelijke publicaties kunnen worden geïncorporeerd. In die zin hebben wij in de redactie van het dienstboek de afgelopen tijd al een voorproelje genomen op de discussies die binnenkort in het openbaar zullen losbarsten over het komende “Liedboek-2000”. Er zullen in de loop van dit jaar aan de gezamenlijke synoden voorstellen worden gedaan over de vraag, hoe die discussie in goede banen te leiden. De voorschotjes, die er hier en daar op deze discussie worden genomen, geven aan dat er een intensief gesprek zal moeten zijn over de verhouding tussen geloofskwaliteit en ervaring. Tenslotte is ieder gemeentelid deskundig, want hij of zij neemt zelf de woorden in de mond.

Ik hoop u met enkele momenten uit heel het diverse palet van vragen die spelen rond het samenstellen van een Dienstboek een beeld te hebben gegeven van wat er aan de orde is in de liturgische ontwikkelingen in de SoW-kerken, met name over de wijze waarop deze ontwikkelingen samenhangen met het zoeken naar een gemeenschappelijk kerkzijn van

61

-ocr page 64-

deze drie kerken die ieder voor zich, maar ook gezamenlijk zo veel verschillende stromingen herbergen. Voor ons is daarbij steeds opnieuw het richtsnoer dat de lex orandi, het gebed van de kerk, de leer, de lex credendi, richting geeft en de zo broodnodige geleefde en beleefde samenhang in het kerkzijn kan geven. Tot eer van God en tot heil van zijn kerk.

62

-ocr page 65-

Charismatische vernieuwing en liturgie

Wim Verhoef

De Nederlandse charismatische vernieuwing heeft vanaf haar begin een duidelijk oecumenisch karakter. Er is steeds sprak geweest van een vaste relatie met de roomskatholieke beweging “Bouwen aan de Nieuwe Aarde” (BANA); ook de oud-katholiekcn zijn steeds betrokken geweest bij de charismatische vernieuwing. Het bleek op de duur niet mogelijk om van rooms-katholieke kant door te gaan met open eucharistievieringen. Voor rooms-katholieke deelnemers aan de conventie zijn er aparte vieringen. Voor de oud-katholieke priesters was de gedoogzone wat ruimer. Van veel belang is de ontmoeting van de katholieke en de protestantse (zeg maar: reformatorische) tradities tot en met de centrale viering van de kerk: avondmaal of eucharistie. In deze situatie is bezinning op charismatische vernieuwing en liturgie onontkoombaar.

De breedte van de vernieuwing

“De Geest is het, die levend maakt” is een dikwijls aangehaald bijbelwoord (Johannes 6, 63). We vatten dat bepaald niet puur persoonlijk op. Hoewel we veel nadruk leggen op de mogelijkheden van persoonlijke geloofservaring, gaat het toch om het grote geheel: de gemeenschap van de gelovigen en wat zij doet en viert. De Geest die levend maakt, brengt ook de vieringen en de uitstraling van de Kerk in de wereld tot leven. Levende stenen worden tot een huis van God samengebouwd (1 Petrus 2, 5). We worden tot tempel van God gemaakt en vieren zo de liturgie en de sacramenten. Het gaat daarbij om een gemeenschap, waarin de missionaire en diaconale taken ook hun plaats hebben. De levendmakende Geest omvat de volle breedte van het kerkzijn. En binnen dat brede kader krijgt ook het persoonlijke volop een plaats. Hoe kan dit in de eredienst tot uiting komen?

Epiclese

In de eerste plaats komen dan bepaalde elementen uit de liturgie naar voeren, die er vanouds waren en soms ondergesneeuwd dreigden te raken. De epiclese, de aanroeping van de Geest bij alle heilige handelingen en bij de verkondiging, krijgt een nieuw accent. De Geest maakt doop en avondmaal/eucharistie, vormsel en verkondiging levend. En we proberen met de gemeente een weg te gaan die tot beleving hiervan leidt. Bij een duidelijke keuze tegen de te ver gaande individualisering, die gestalte krijgt in de nadrukkelijke aanroeping van de heilige Geest bij de doop (meestal van kinderen) en door tweemaal per jaar, bij de viering van de doop van Jezus en in de Paasnacht —

63

-ocr page 66-

nog steeds smekend om Gods Geest — het feest van de doopvernieuwing te vieren, heb ik geen wederdoperij meegemaakt, hoezeer ik soms ook “pinksterachtig” óverkwam. In de charismatische vernieuwing wordt de kinderdoop volledig aanvaard, niet uit tactiek, maar vanuit het geloof in de heilige Geest. Zo is er ook bij wat we noemen “de doop in de heilige Geest” een duidelijke terugkoppeling naar de kerkelijke traditie: enerzijds naar het sacrament van het vormsel, anderzijds naar de protestantse praktijk van de handoplegging bij het afleggen van de belijdenis van het geloof. De bijbelse fundering van deze riten in de beide tradities wordt met dezelfde teksten als de doop in de heilige Geest onderbouwd. Dat is een mooi oecumenisch gegeven. We koppelen daarom de soms aangrijpende ervaringen van de Geest door de charismatische vernieuwing terug naar de kerkelijke traditie. Kort gezegd: de doop in de Geest is de vernieuwing van het vormsel of van de handoplegging bij de belijdenis. Trouwens, we zijn in onze traditie toch ook eraan gewend ervaringen als die van een “wedergeboorte” terug te koppelen naar onze doop.

Deze sacramentele enting is van groot belang om niet verzeild en verzand te raken in een al te gevoelig subjectivisme. Gods daden in de sacramenten staan heel wat vaster dan onze beleving. Als wij de historisch gegroeide kerken werkelijk bij de charismatische vernieuwing willen betrekken, dan biedt de aansluiting bij de sacramenten daartoe de mogelijkheid. De charismatici hebben de Kerk niet uitgevonden. En die Kerk is ondanks haar vele falen de draagster geweest van de heilige Geest. Het Pinkstergebeuren was er eens en voorgoed, evenals Kerstmis en Pasen.

Ziekenzalving

De relatie tussen de charismatische vernieuwing en de sacramenten komt ook opvallend tot uiting in de dienst der genezing enerzijds en het sacrament voor de zieken anderzijds. Mede door de charismatische vernieuwing begint dit sacrament weer terug te keren in de protestantse kerken. Sinds we de term “gebedsgenezing”, een nogal besmet woord, niet meer gebruikten, ontwikkelde de dienst der genezing zich sterk pastoraal-psychologisch, maar met de nadrukkelijke intentie, dat Gods Geest via dit kanaal helend zal werken; tot innerlijke genezing, maar soms doorwerkend tot in het lichamelijke. Het is een heel aparte ervaring om op een charismatische conventie de dienst van de ziekenzalving mee te maken in een zingende en biddende gemeenschap van honderden betrokkenen. De geloofsgemeenschap draagt zo bij aan de doorwerking van de sacramentele handelingen. Zowel de pastorale voorbereiding als de spiritualiteit van de gemeenschap zijn van veel belang. We beweren hierbij niet, dat we de genezing wel eens even daadwerkelijk ter hand zullen nemen, maar er is wel een weg tot ruimte en ontvankelijkheid voor de heilige Geest, door wie de levende Heer zijn helende werk voortzet. Ook in dit opzicht zijn we onderweg en zijn er groeiprocessen. We bidden voorzichtig, niet dwangmatig, niet suggestief. In rust en overgave kan de Geest helend werken en een genezingsproces in gang zetten.

64

-ocr page 67-

Praesentia realis

Vanuit het voorgaande dan ook maar doorstoten naar het centrale sacrament: avond-maal/eucharistie. We gebruiken deze terminologie om respectievelijk de protestantse en de katholieke viering te onderscheiden. Dat is een hulpmiddel onderweg in de gebrokenheid van de Kerk. Bijbels en theologisch gaat het om één en dezelfde zaak. In de afgelopen eeuwen was er inhoudelijk gezien een groot verschil tussen avondmaal en eucharistie, maar door de oecumenische ontwikkelingen zijn we dichter bij elkaar gekomen, getuige o.a. het BEM-rapport en de liturgie van Lima. Ik meen dat ook de charismatische vernieuwing hierbij een rol kan spelen en in de praktijk ook inderdaad speelt. De nadruk op de aanwezige Geest, dus op de goddelijke aanwezigheid in de gemeenschap, de nadruk ook op de Geest door wie de opgestane Heer present is, brengt ons dichterbij het kernwoord van de sacramentsleer: de praesentia realis, de werkelijke aanwezigheid van de Heer zelf. Enerzijds wordt hierdoor de katholieke leer dynamischer geïnterpreteerd en ervaren, terwijl anderzijds de protestanten tot een duidelijk sacramenteel realisme komen. Bij deze laatsten, geef ik toe, is er nog wel veel koudwatervrees, omdat men sinds de Heidelbergse Catechismus een uitermate slecht beeld van de transsubstantiatie heeft meegekregen. Maar we zullen toch moeten komen tot een gemeenschappelijke visie, waarin brood en wijn verbonden zijn met het geheimenis van de Aanwezige. Een gerichte epiclese is dan wel belangrijk. Onder de kerkelijke charismatici zijn er weinigen, die niet van harte ook op katholieke wijze aan de communie deelnemen. Een te enge interpretatie van de transsubstantiatie kan storend zijn, anderzijds is het dat ook, wanneer bij het tafelgebed de elementen van brood en wijn nauwelijks een rol spelen. Kun je dan nog wel als katholiek in een protestantse dienst communiceren?

Bij dit alles teken ik nog aan dat niet de sacramentenleer op zich het grootste struikelblok is in de brede oecumenische discussie, maar de vraag omtrent het ambt, de priesterwijding. Via de charismatische spiritualiteit zou er oog kunnen komen voor de priesterlijke spiritualiteit; naast de charismata zouden de ambten wat duidelijker ook naar hun geestelijke inhoud aan de orde moeten komen.

Zou misschien ook in deze de Geest ons in de waarheid naar elkaar toe willen leiden? (Johannes 16, 13) Een lichaam heeft een vaste structuur, waaraan je niet zomaar kunt prutsen. Wat de Kerk als het lichaam van Christus betreft, denk ik dan aan de structuur van de Kerk der eeuwen. Een bisschop hoort dus het charisma van de bewaring van de eenheid te hebben.

Landingsplaats

Toen de charismatische vernieuwing ontstond, ging het erom mogelijkheden te vinden deze beweging te integreren in de historische kerken. Tot verbazing der beschouwers

65

-ocr page 68-

ging dat in die tijd in de anglicaanse en episcopaalse kerken veel beter dan in de kerken met een presbyteriale structuur. Met name van de kant van de Pinksterbeweging was men daar wat verbaasd over, nog meer toen dit in de latere fase oversloeg naar de Catholica. Toch was dit mijns inziens zeer begrijpelijk. Deze kerken hebben een ongebroken traditie, waarbij de charismatici kunnen aansluiten. De praktijk van de handoplegging was in de reformatorische kerken bijna verdwenen en de ziekenzalving zelfs helemaal. De geduchte verhalen over de grote heiligen hielden de deur naar charismatische mogelijkheden open. Door de nadruk op de justificatie, ten koste van de sanctificatie, stond de spiritualiteit ook al niet hoog aangeschreven. Het zijn juist deze gegevens, die de charismatische vernieuwing als landingsbaan nodig heeft. De puur protestantse weg is moeilijker. Ik zie het nog steeds als een groot persoonlijk geluk (misschien is het wel genade), dat ik de weg vond en de ruimte kreeg om de liturgische en de charismatische weg te combineren. En dan dient ook vermeld te worden dat de glossolalie, het spreken in tongen, volop aansluit bij de tradities van de spiritualiteit, namelijk de weg naar het innerlijk gebed, het bidden zonder ophouden, de ontdekking van de Geest als blijvende bron van gebed diep in ons. Zo haakt op de charismatische vernieuwing dus op een levend makende manier in op het sacramentele en spirituele leven van de Kerk.

Vormgeving

Een moeilijk punt is dat de charismatische vernieuwing wat het zingen betreft nogal verbonden is met de traditie van de opwekkingsliederen. In de CWN, de Charismatische Werkgemeenschap Nederland, trachten we kerkelijke liedboeken en de opwekkingsliederen in evenwicht te houden. Er is dus sprake van twee culturen naast elkaar, maar voor velen leidt dat niet tot een botsing der culturen.

Wat boeit in die eenvoudige liedjes, meestal literair en muzikaal gezien van weinig waarde? Maar misschien is aan deze kunstzinnige aspecten iets te doen. Mensen willen zich volop uitzingen, ongecompliceerd. En dat moet kunnen. We nemen wel eens een kwartiertje in de liturgie om op deze manier de lofzang “Gloria” de ruimte te geven. Soms gaat dat over in een gezamenlijk glossolaal zingen, in tongentaai dus, in (pôaîç itveopaxiKaîç (Kolossenzen 3, 16).

Een goede tussenvorm bieden de Taizé-liederen. Daar ook heel sterk het herhalings-motief. De stichter van het klooster van Taizé kwam hiertoe vanuit de liturgie en de spiritualiteit van de oosterse orthodoxie. Woorden moeten diep in de ziel inslijten.

Dat bij dit alles ook de dans de ruimte krijgt is op de charismatische conventies gebruikelijk. Zelfs processies zijn mogelijk. Bij dit alles blijven we echter bij de klassieke structuren van de liturgie en dient er vanuit de leiding een zekere waakzaamheid te

66

-ocr page 69-

zijn voor de herkenbaarheid van het tafelgebed, door gebruik te maken van de aloude responsen.

Tenslotte

De charismatische vernieuwing kan naar ik hoop aldus een oecumenische functie hebben. Heel direct speelt hierbij een rol, dat er sinds de grote scheuring van de Westerse Kerk weer een grote eenheid en herkenbaarheid is in de geloofsbeleving. Het maakte de eeuwen door nogal wat uit of je je spiritualiteit ontleende aan calvinistische donderpreken — zoals in mijn prille jeugd — of aan de Gregoriaanse misviering. We herkennen elkaar in de Geest-ervaring, hoe gevarieerd die ook is, en dat geeft een grote openheid naar de andere schatten uit eikaars tradities, zowel op spiritueel als op liturgisch gebied.

67

-ocr page 70-

De auteurs

Drs W.B. van der Velde, Rotterdam, is lid van de Bisschoppelijke Commissie voor de Liturgie en van de Sectie Eredienst van de Raad van Kerken in Nederland.

Dr K. Ouwens, Krommenie, is docent in de liturgiek aan het Oud-Katholiek Seminarie bij de faculteit der Godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht en secretaris van de Bisschoppelijke Commissie voor de Liturgie.

Dekan i.R. E. Nickel, Freiburg (D.), was docent in de pastoraaltheologie aan het Oud-Katholiek Seminarie te Bonn en is lid van de Internationale Oud-Katholieke Liturgie-commisie (lALK).

Ds J.H. Uytenbogaardt is secretaris van het Samenwerkingsorgaan voor de Eredienst van de Samen opWeg-kerken.

Dr J. Joosse, Rotterdam, is verbonden aan het Diocesaan Pastoraal Centrum van het rooms-katholieke Bisdom Rotterdam.

Drs W.W. Verhoef, Vlaardingen, is voorzitter van de Charismatische Werkgemeenschap Nederland.

68

-ocr page 71-

Inhoud

Wietse van der Velde Openingswoord

Koenraad Ouwens

In geest en waarheid — maar niet altijd langs de kortste weg

9

Edgar Nickel

Liturgie im Werden

21

Ko Joosse

Vertrouwd en soms toch vreemd

43

Hans Uytenbogaardt

Eredienst in de Samen op Weg-kerken nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53

Wim Verhoef

Charismatische vernieuwing en liturgie nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63

De auteurs nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68

69

-ocr page 72-

Tot op heden verschenen delen in de serie:

250 jaar Oud-Kalholiek Seminarie

De kandelaar van het licht

De Rooms-Katholieken te Leiden van ongeveer 1650 tot de tweede helft van de achttiende eeuw

Beknopte bibliografie van de geschiedenis van de

Oud-Katholieke kerk van Nederland

Chiliastische en charismatische stromingen en de Clerezy in het begin van de 19e eeuw

Communis omnium possessio et omnium una libertas

(Twee opstellen over Thomas van Aquino)

Naamlijst der pastoors van de Oud-Katholieke kerk

Het ideaal van de ‘Ecclesia Primitiva’ in het Jansenisme en

het Oud-Katholicisme

Franse oratorianen en de Clerezy in de jaren 1752-1763

Eenheid in conciliariteit

1931-1981: Vijftig jaren full communion tussen de

Anglikaanse en Oud-Katholieke kerken

Het hoQe van Buytenwech te Gouda in de jaren 1684-1713

(Bijdrage tot de katholieke armenzorg in de 17e eeuw)

1054 in het spanningsveld van Utrecht, Rome, Constantinopel en Canterbury

70

-ocr page 73-

C.E. Schabbing

Verzuilingslendenties in de Oud-Kalholieke kerk van Nederland

Drs K. Ouwens

De theorie van de peniarchie en het primaatschap in de kerk

Drs F. Smit

De fundaties van Sasbout en Pieter van der Dussen (1622-1752)

Mr G.Chr. Kok

Uit de geschiedenis van de Synode

Lie. G. Theys

Van Van’t Sestichhuis tot college van de hoge heuvel, 1633-1752 (niet meer leverbaar)

C. Tol

Concelebratie, afscheidscollege 28 september 1985

Dr M.F.G. Parmentier

Vincentius van Lerinum, de beide Commonitoria

Angela Berlis

Gottes Haushalter

Der Bischof im Alt-Katholischen Kirchenrecht Deutschlands

Dr M.F.G. Parmentier

Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (1638-1646)

Dr J.J. Hallebeek

Over de oorsprong van jurisdictie

Drs F. Smit

Batavia Sacra

Idelette Otten

Uitblazing als aanblazing.

Over het doven van de paaskaars in de christelijke eredienst

Joris Vercammen

Vrouwen, mannen en macht in de kerk

‘De Haagse teksten’

Referaten en beschouwingen op de studiedagen

‘Vrouw en kerkelijk ambt’, 18-20 januari 1994

71

-ocr page 74-

28 Koenraad Ouwens

Het Stukjesboek; Missen en Gezangen 1745-1803 — De basis van het oud-katholieke kerklied in Nederland

29 Jan Hallebeek

Alonso “el Tostado” (c. 1410-1455)

His doetrine on jurisdietion and its influenee in the Church of Utrecht

30 Christoph Schuier The Mathew Affair — The failure to establish an Old Catholic Church in England in the context of Anglican-Old Catholic relations between 1902 and 1925

31 Jan Hallebeek

De ‘Wondere Afscheidpreekens’ van pater Daneels — Oudewater 1705

32 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan Visser e.a.

Staat de kerk haar eigen boodschap in de weg?

33 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M.G. Spiertz

Op weg naar een rehabilitatie van Petrus Codde?

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.

Redactie: Prof. Dr J.j. Hallebeek, Dr K. Ouwens, Dr j.A.O.L. Vercammen, Mw A. Paasen

Secretariaat: Dr K. Ouwens Noorderhoofdstraat 131 1561 AT Krommenie

Administratie: Centraal Oud-Katholiek Boekhuis Koningin Wilhelminalaan 3 3818 HN Amersfoort

De prijs wordt per nummer vastgesteld; intekenaren genieten een korting van 25%.

72

-ocr page 75-

-ocr page 76-