-ocr page 1-

A.J. van den Bergh (1883-1943)

De drie hoofdgeschillen van Het Zwarte Boek

Openingsles studiejaar 1927-1928, uitgesproken aan het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort op 9 september 1927


Jan Hallebeek

MAGLP TS OCT 6892 jr 2005 dR 38

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie ^■^^^^m^iavering 38

JNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

VSliedrecht 2005

3430 2517

rweboek

-ocr page 2-

-ocr page 3-

De drie hoofdgeschillen van Het Zwarte Boek

-ocr page 4-

Uitgeverij Merweboek, Postbus 217, NL-3360 AE Sliedrecht

(Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie; nr 38)

ISBN 90-5787-090-8

© 2005 Stichting Oud-Katholiek Seminarie, Amersfoort

All rights reserved. No parts of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of the publisher.

The “Publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie” is published on responsibility of the staff and members of the Board of Administrators of the Old Catholic Seminary.

-ocr page 5-

AJ. van den Bergh (1883-1943)

DE DRIE HOOFDGESCHILLEN VAN HET ZWARTE BOEK

Openingsles studiejaar 1927-1928, uitgesproken aan het Oud-Katholiek

Seminarie te Amersfoort op 9 september 1927

Bezorgd en ingeleid door Jan Hallebeek

UrsiîversStel

Uirecht

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie

aflevering 38

Amersfoort/Sliedrecht 2005

-ocr page 6-

-ocr page 7-

Inleiding

Prof. mr. dr. A.J. van den Bergh was van 1906 tot 1907 als lector en van 1907 tot zijn overlijden in 1943 als hoogleraar verbonden aan het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort. Hij had het zijn gewoonte gemaakt ter gelegenheid van de aanvang van het studiejaar een openingsles uit te spreken'. Hij deed dit van 1906 tot en met 1942 zonder ook maar één onderbreking. Verschillende van deze openingslessen waren gewijd aan kerkrechtelijke vraagstukken. Dat geldt ook voor de openingsles van september 1927. In de zomer van dat jaar had Van den Bergh het zogenaamde ‘Zwarte Boek’ meegenomen op vakantie. De bestudering van deze bundel resulteerde in de openingsles die hij uitsprak op 9 september 1927 met als titel ‘De drie hoofdgeschillen van Het Zwarte Boek’.

De weergave van de tekst van dit college, zoals bewaard gebleven in het archief van het Oud-Katholiek Seminarie dat berust bij Het Utrechts Archief te Utrecht, zal worden voorafgegaan door een beknopte biografie van Van den Bergh, alsmede een beknopte bibliografie en een overzicht van zijn openingscolleges voorzover de titels ervan nog bekend zijn. Vervolgens zal een korte paragraaf worden gewijd aan de rijmpjes die Van den Bergh optekende uit de nalatenschap van Jacobus Henricus van Buul (1799-1878), hoogleraar filosofie aan het Seminarie, en die alle betrekking hebben op de conflicten die in het openingscollege aan de orde komen. Tenslotte zal kort worden ingegaan op de titel en de inhoud van het openingscollege. Dit onderdeel is bewust zeer summier gebleven. De drie door Van den Bergh behandelde geschillen en hun achtergrond zijn elders uitvoerig beschreven^.

’ Het is niet duidelijk of er voor 1906 al openingslessen werden gegeven.

D.J. Schoon, Van bisschoppelijke Cleresie tot Oud-Katholieke Kerk. Bijdrage tot de geschiedenis van het katholicisme in Nederland in de 19^quot; eeuw, Nijmegen 2004. Zie ook D.J. Schoon, Oude en nieuwe bisschoppen; De ‘oud-katholieken’ en 1853, in J. Vis-W. Janse (red.). Staf en storm; het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853; actie en reactie, Hilversum 2002, 166-187.

5

-ocr page 8-

DÖV 03 TOml -buO tad nui quot;Ol nbârnag ai al bu

-a^chafem) nàè ’■»djraihe^ o



3»1û'MS -k»î« !»bfajd

fiîiî ïlfi te«ï Vî


ÜUif W nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l'jK^ç/.^r


ni



.ib Tm loï'î nyx krt ÎOC^Î îîKÎ iwîodJfiJI


biafto^^sg 1 J baob ItH ?iTO31 ' ülirtajijV .gflbJ ibd^gmv aiÿl lamos afa ni sam ’)l3oa


;3ix‘ï.

A- •;




«■r


A. ft3V3jffc^ brœfi eidantU »H y wlstgotd aiqof Iri^iST»'/© nso •r,V njiis bn'j^^ nab nsV stb 23 IuîjH ncv 8U3® gniil)i7t}3d 3lfß .rramoîi »bw


lt;î«î



laidarta lart ni slloidoTA ., „. ‘ij.jï rbb n«V n«v ' ^»'iijnaqo nyx n«v



''«^•;;w'««.'.X’»Sg‘ ’ ,4 ' if ■


*aa Ibs anaglov iaJqo dj^ofl

1 X8r8I-WTi)


�^3b qo naddarf


-aqfj )ari nsv buorini 3b no bîii ab «Mgagni naînow hpjl Iss aôoIsnaT aoob aO jravaidogf^rirneoWiaMlJWf^iitótQ^I^P îiO .agallooe^tn “ha jnabfa nÿs btffngntlfb® oud na nallidazog ablabfl«bd dgiaâ nab noV / nbsp;nbsp;nbsp;- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^o^fvaTrioaad shao/

■•/M nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ■ ' ' ‘' ■- . ■

î ' ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- ' . '■ '■


jisvsg»» rtsimw (»««ïl^flnwsae Is â»! *»* wlo iyiabiub tow « »H '

UA nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*w nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A-W5 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alt;»|taapf«vji»4 «o^l nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.LQ '

à,ti 9iX .M»£ nMjamvVf .'*w» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;WwiMfwA i* Mwris^flÂo* tyd «a» ïi,«A«Aà»s%

W-«JV .1 ni ,£18I r» *nî nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3»rfqôd««id »wuwfi o» 8t»iX5 ^»ottag I G

(4 bwshsJbÿ^’w aièTOï'«* s*Q\w!p¥iÄyeÄ« ab.wâM Wn»« *3 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^3 W ,(-l»ï) *««gt;■

.’‘81-^1 ,îBÔ£ obmtïvüH ,^-gt;aan «ktjo ;tt.8\


Ä-:


-ocr page 9-

1. Beknopte biografie van prof. mr. dr. A.J. van den Bergh

familieachtergrond

Adrianus Johannes van den Bergh werd geboren te Utrecht op 23 februari 1883^. Zijn ouders waren Adrianus Johannes van den Bergh (1843-1903) en Clazina Rinkel (1846-1918). De familie van den Bergh was oorspronkelijk afkomstig uit Rotterdam. Grootvader Theodorus Petrus van den Bergh (1809-1873), gedoopt in de kerk aan de Oppert, was al op jonge leeftijd in Utrecht beland, de geboortestad van zijn moeder, Johanna Amolda van Heerden (1775-1838), waarheen zij als jonge weduwe terugkeerde. Hij ging op jeugdige leeftijd werken in een drogisterij aan de Steenweg, die hij op latere leeftijd kon ovememen. Van 1838 tot aan zijn overlijden was hij kerkmeester van Ste Maria minor (Achter Clarenburg) en vanaf 1845 tevens regent van de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer (ORKA)quot;*. De vader van Adriaan, Adrianus Johannes sr., zette de drogisterij van grootvader voort. Hij was maatschappelijk en kerkelijk zeer actief, had zitting in het hoofdbestuur van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds

’ Literatuur: Wie is dat? 1935^, 24 en 1938^, 29, Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Amsterdam 1938, 123, f Professor Mr. Dr. A.J. van den Bergh, in OK 59 ( 1943), 63-65 en In memoriam professor Mr. Dr. A.J. van den Bergh, in OK 59 (1943), 71-72; G.Chr. Kok, Stamboom en familiegeschiedenis Van den Bergh, [s.1.] 2001. De volgende afbeeldingen van Van den Bergh zijn overgeleverd. Een foto met daarop Van den Bergh op 16-jarige leeftijd als voorzitter van het eerste bestuur van O.I.O.S. is afgedrukt in Gedenkschrift samengesteld ter gelegenheid van het dertig-jarig bestaan van de Oud-Katholieke Jongelieden Vereeniging quot;Ontwikkeling is ons streven” gevestigd te Utrecht, [s.L] 1929, tegenover 4 en in OK 53 (1937), 310, OK 90 (1974), 128 en OK 115 ( 1999), 29. Een foto van Van den Bergh als hoogleraar aan het seminarie is te vinden op inlegvel tegenover OK nieuwe reeks 5 (1925), 132, in Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Amsterdam 1938, 123, in OK 59 (1943), 63 en in OK 64 (1948), 139 en 229. Een foto met het bestuur van de Oud-Katholieke Vereeniging voor Kinderbescherming is te vinden in OK nieuwe reeks 6 (1926), 205, een foto met de Wereldbond der kerken afdeling Nederland in OK44 ( 1928), 332 en OK 46 ( 1930), 217 en een foto gemaakt tijdens het lustrum van Batavia in 1929, in OK 45 (1929), 302. Een geschilderd portret bevindt zich in het gebouw van de Oud-Katholieke Kerk aan de Koningin Wil-helminalaan te Amersfoort.

Volgens H.J.W. Verhey, 300 jaar aalmoezenierszorg; Geschiedenis van de Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer te Utrecht (1674-1746) en van de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer te Utrecht (1746-1974), Rotterdam 1974, 224 was hij kerkmeester van St Jacobus buiten de Weerd.

7

-ocr page 10-

(OKOF)5 en was voorzitter van de in 1889 opgerichte oud-katholieke mannenzangvereniging Caecilia^. Van 1880 tot zijn overlijden in 1903 was hij regent van het St. Eloyengasthuis en vanaf 1899 ook regent van de ORKA. Eén van zijn zonen, Jacobus Petrus Cornelius van den Bergh (1878-1949), een oudere broer van Adrianus jr., werd apotheker^. Ook deze J.P.C. van den Bergh zou geruime tijd regent van de ORKA en van het St. Eloyengasthuis zijn^. Een zoon van deze J.P.C. van den Bergh, Adrianus Johannes van den Bergh (1910-1976), die de apotheek van zijn vader voortzette, was eveneens regent van de ORKA. De moeder van Adriaan jr., Clasina Rinkel, stamde uit een erfgooiersgeslacht.

jeugdjaren

Adriaan doorliep de Rijks H.B.S. te Utrecht. Omstreeks het moment waarop hij het einddiploma behaalde - hij was toen zestien jaar oud - richtte hij te Utrecht een oud-katholieke jongeliedenvereniging op. De vereniging kwam voort uit de aannemingslering van de parochie van Ste Maria minor (Achter Clarenburg) en stelde zich onder meer ten doel de bekendmaking van het oud-katholicisme en algemene ontwikkeling. Dit soort verenigingen werd opgericht naar buitenlands voorbeeld. In Nederland bestond er nog slechts één, de in 1896 opgerichte vereniging ‘Erasmus’ te Rotterdam, bestemd voor jeugdige mannelijke oud-katholieken^. Van den Bergh werd de eerste voorzitter van de nieuwe vereniging die de naam ‘Ontwikkeling is ons streven’ (opgericht 4 juli 1899) ging dragen of afgekort O.I.O.S.’”.

5 OK 12 (1896), 82 en OK 53 (1937), 163.

® OK 14 (1898), 118 en OK 53 (1937), 142. Caecilia werd later een gemengde zangvereniging.

’ De drogisterij aan de Steenweg brandde in de nacht van 20 op 21 januari 1905 volledig uit, waarbij ook enige andere panden in de as werden gelegd. De vrijwillige brandweer gebruikte voor de eerste maal de grote Biberacherladder, maar het blussen werd ernstig bemoeilijkt door de vorst. De oorzaak van de brand, die ontstond in het pakhuis, is nooit ongehelderd. Men nam aan dat een slecht oppassende en pas ontslagen knecht wraak had willen nemen op zijn gewezen patroon en de brand had aangestoken. Cf. Vijftig jaar geleden woedde enorme brand op Steenweg, in Nieuw Utrechts Dagblad van 20 januari 1985.

’ Verdere gegevens over de betrokkenheid van de familie van den Bergh bij de ORKA zijn te vinden in Verhey, 300jaar aalmoezenierszorg, 224-225 en 245 onder nr. 42.

** OA512 (1896), 135.

'® Zie daarover OK 15 (1899), 104 en 111-112, Gedenkschrift samengesteld ter gelegenheid van het dertig-jarig bestaan van de Oud-Katholieke Jongelieden f^ereeniging quot;Ontwikkeling is ons strevenquot; gevestigd te Utrecht, [s.L] 1929, J. Hallebeek-N. Lenten, 0.1.0.S. 1899-1974: Een greep uit de geschiedenis van de jongerenvereniging “Ontwikkeling Is Ons Streven” te Utrecht, in OK 90 (1974), 128-129 en Het jonge 100-jarige O.l.O.S. viert feest.

8

-ocr page 11-

Na de H.B.S. bereidde Adriaan zich onder begeleiding van dr. A.H. Kan voor op het staatsexamen dat hij in 1901 behaalde. Vervolgens studeerde hij rechten aan de Rijksuniversiteit Utrechtquot;. Tijdens zijn studietijd was hij - ondanks het feit dat hij geheelonthouder was en actief in de drankbestrijding onder arbeiders - lid van het Utrechtsch Studenten Corps. Daarnaast was hij lid van de in 1894 opgerichte oud-katholieke studentenvereniging ‘Batavia’. Deze vereniging telde in die tijd acht tot elf leden, van wie de helft seminaristen waren'quot;. Maandelijks werd een bijeenkomst gehouden in het Seminarie te Amersfoort. Van den Bergh heeft op deze bijeenkomsten verschillende keren een voordracht gehouden'^. De vereniging benoemde hem later tot erelid. Daarnaast was hij ook actief in de oud-katholieke werkliedenvereniging te Utrecht, waarvan hij secretaris was'quot;* en in de op 15 september 1900 door de oud-katholieke werkliedenvereniging en O.I.O.S. gezamenlijk opgerichte boekerij ‘Pascal’, waarvan hij voorzitter was en in 1910 beschermheer zou worden'Op 17 november 1905 sloot Van den Bergh zijn rechtenstudie af met een promotie (op stellingen) tot doctor in de rechtswetenschap bij prof. Hendrik Jacobus Hamaker (1844-1911)'^

Viert U mee? in OK 115 (1999), 29-30. Tot 1903 was Van den Bergh voorzitter van O.I.O.S. {OK 19 [1903], 47). In latere jaren gaf hij nog lezingen voor deze vereniging {OK 23 [1907], 135 en OK 24 [1908], 149). Bij de onthulling van het vaandel van O.I.O.S. op 13 februari 1912 hield hij een toespraak {OK 2^ [1912], 53).

quot; Waarschijnlijk heeft Van den Bergh rond dit tijdstip het ouderlijk huis verlaten. In 1902 is hij niet langer woonachtig op het adres Steenweg 83, maar op Voorstraat Ibis (zie OK 18 [1902], 77).

‘2 ÖAT18 (1902), 117, OA720 ( 1904), 110, OÄquot;?! (1905), 131 en OK 22 ( 1906), 127.

De afschrikwekkende werking der doodstraf op 17 juni 1903 (zie OK 19 [1903], 83), Philosophie en theologie op 13 december 1904 (zie OK 21 [1905], 7) en Christendom en praktijk op 29 september 1905 (zie OK2\ [1905], 132). Ook toen Van den Bergh niet meer tot de activitas behoorde gaf hij lezingen voor Batavia. Op 8 juni 1925 sprak hij over Boeddhistische gelijkenissen (zie OK nieuwe reeks 5 [1925], 211), op 9 november 1926 over Slapen en de psychologie van het droomen (zie OK nieuwe reeks 6 [1926], 331; de tekst is bewaard gebleven in HUA, 282, inv. nr. 426, ongedateerd), op 27 mei 1930 over Internationaal Katholicisme (zie OK 46 [1930], 183), op 15 november 1935 over Synthesisme en Katholicisme {OK 51 [1935], 323), op 12 november 1937 over Onze kerkrechtelijke reorganisatie {OK 53 [1937], 345-355 en 55 [1939], 21) en op 7 november 1942 over Dr. R. Benninck Jansonius en de Oud-Katholieken {OK 58 [1942], 189).

Vanaf 7 januari 1902, zie OK 18 ( 1902), 117.

zie OK 20 ( 1904), 108 en OK 26 ( 1910), 206.

Album promotorum der Rijksuniversiteit Utrecht 1815-1936, Leiden 1963, 189; zie over Hamaker: G.C.J.J. van den Bergh e.a. (red.). Rechtsgeleerd Utrecht; Levensschetsen

9

-ocr page 12-

verdere vorming

Van den Bergh is gedurende zijn verdere leven onderwijs blijven volgen en heeft voortdurend aan zijn eigen wetenschappelijke vorming gewerkt. Op 21 oktober 1912 promoveerde hij voor de tweede maal aan de Rijksuniversiteit Utrecht (wederom op stellingen). Deze maal verkreeg hij cum laude de graad van doctor in de staatswetenschap. Zijn promotor was prof. Johan baron d’Aulnis de Bourouill (1850-1930)'^. In 1921 behaalde hij het docto-raai examen wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit Utrecht en later volgde hij nog colleges aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam en te Bonn.

huwelijk

Op 22 augustus 1907 trad Van den Bergh in het huwelijk met zijn achternicht Cornelia Johanna Conijn (* Egmond aan Zee 16 maart 1881, t Rotterdam 11 oktober 1955), die lerares nuttige handwerken te Arnhem was. Het huwelijk vond plaats te Egmond aan Zee, het dorp waar Adriaan vanaf zijn tiende jaar de vakanties had doorgebracht. Uit het huwelijk werden vier kinderen geboren: Adrianus Johannes'^, Anna Engelbertha^”, Engelbertus Nicolaus^' en Johannes Adrianus^*.

van elf hoogleraren uit driehonderdvijftig jaar Faculteit der Rechtsgeleerdheid in Utrecht [Stichtse historische reeks, 11], [Zutphen] 1986, 83-100.

Album promotorum der Rijksuniversiteit Utrecht 1815-1936, Leiden 1963, 208 en OK 28 (1912), 215 en 225. Zie over d’Aulnis de Bourouill: BWN 11, 17-19. Zie ook Professor Mr. Dr. A.J. van den Bergh, in OK 48 (1932) 251-252.

'* OK 48 ( 1932), 251 en OK 59 ( 1943), 72.

” * Utrecht 13 augustus 1908, f Utrecht 15 januari 1945. Hij studeerde medicijnen, maar kon, gehandicapt door de gevolgen van een hersenoperatie, geen co-assistentschappen afleggen en daardoor geen arts worden. Hij schreef na zijn doctoraal examen het proefschrift Utrechtse hygiënische vraagstukken historisch beschouwd, maar kon daarop niet promoveren omdat hij geen eed van trouw aan de Duitse bezetter wilde afleggen. Na zijn overlijden werd het proefschrift in december 1945 alsnog gepubliceerd.

10

-ocr page 13-

maatschappelijke loopbaan

Na de afronding van zijn rechtenstudie in 1905 had Van den Bergh zich als advocaat en procureur gevestigd te Utrecht. Hij was woonachtig aan de Bleyenburgstraat 7 aldaar. Na vervolgens enige jaren te hebben gewerkt als directeur van een verzekeringsmaatschappij te ‘s Gravenhage^’, keerde hij terug naar Utrecht en werkte daar als repetitor in de rechts- en staatsweten-schappen^quot;*. Het gezin was woonachtig op het adres Biltstraat ll?^^ jaarlijkse vakanties werden doorgebracht in Egmond aan Zee, aanvankelijk bij de moeder van Cornelia Conijn^^, later in de vakantiewoning Mare Li-berum^^, door Van den Bergh als vereerder van Hugo de Groot (1583-1645) zo genoemd naar diens beroemde boek.

de strijd tussen Jelgersma en Bolland

Als jong advocaat mengde Van den Bergh zich in de polemiek tussen de Leidse hoogleraren Bolland en Jelgersma. De filosoof Gerardus Johannes

Vriendelijke mededeling mr. G.Chr. Kok. Dit was omstreeks 1915. Het gezin was woonachtig op het adres Juliana van Stolberglaan 108.

Toen op 25 januari 1918 de afdeling Rotterdam van het OKOF Van den Bergh kandidaat stelde voor het hoofdbestuur woonde hij inmiddels weer in Utrecht {OK 34 [1918], 34). Hij werd op 14 mei van dat jaar overigens niet in het hoofdbestuur gekozen {OK 34 [1918],91).

Vlak voor het huis was de tramhalte van de lijn van Zeist-Utrecht naar Amersfoort. Vanaf het eindpunt in Amersfoort op het stationsplein was het een wandeling van ca. 20 minuten naar het Seminarie.

Cornelia Johanna Conijn was dochter van de reder Engelbertus Conijn (1846-1892) en Anna Koper (1847-1926). Conijn en zijn echtgenote hielden tevens een kruidenierswinkel. In plaats van de vissers uit te betalen verplichtte de scheepsondememer hen hun inkopen te doen in zijn winkel. Hetgeen zij uit hoofde daarvan verschuldigd waren werd in mindering gebracht op hun vorderingen. Op deze wijze wisten Conijn en zijn vrouw een niet onaanzienlijk vermogen op te bouwen. In Egmond aan Zee werd de weduwe Antje Koper in de volksmond ook wel Antje Goud genoemd. Het huis van Antje Koper was een groot herenhuis gelegen aan de Voorstraat niet ver van het Pompplein. Vriendelijke mededeling mevr. C.C.J. Zwart-van den Bergh.

Mare Liberum was een statig huis gelegen aan de Voorstraat op de hoek van de Kerkstraat. Dit pand werd gekocht van de gemeenteontvanger van Egmond, nadat het huis van Antje Koper was verkocht. Vriendelijke mededeling mevr. C.C.J. Zwart-van den Bergh. Later gebruikte A.J. van den Bergh voor zijn vakanties een kleiner, vrij laag en lang huis. Voorstraat 131, hoek Voorstraat-Pompplein 22. Vriendelijke mededeling emeritus pastoor C. Tol, die hem daar in 1941 en 1942 bezocht en van mr. G.Chr. Kok, die daar als zesjarig jongetje van zijn grootvader leerde fietsen.

II

-ocr page 14-

Petrus Josephus Bolland (1854-1922)^^ was geen onbekende voor de oud-katholieken. Hij was een uitgesproken tegenstander van alles wat ultramontaans was. In zijn korte artikel ‘Rome en het Huwelijk’, verschenen in 1898, had Bolland uitvoerig geciteerd uit de brochure ‘De leer van Z.H. paus Leo XIII rakende het huwelijk’ van aartsbisschop Johannes Heykamp (1824-1892) uit 1881 . Heykamp verhaalde daarin, hoe ‘een aanzienlijk Israëliet’, die rooms-katholiek was geworden, tegen betaling dispensatie had verkregen om nog tijdens het leven van zijn vrouw een ander huwelijk te sluiten. Heykamp schreef dat hij die informatie ontleende aan een familie die met de betreffende persoon bevriend was en kwam tot de conclusie, dat in Rome alles voor geld te koop is. Bolland onthulde op zijn beurt in een voetnoot bij het citaat uit Heykamps brochure om wie het ging. Het was de inmiddels overleden Joodse advocaat mr. Samuel Philippus Lipman (1802-1871), die in 1852 rooms-katholiek was geworden en vanaf 1869 in Hilversum had gewoond. In zijn strijd tegen het ultramontanisme en in zijn kritiek op de onfeilbaarheid en universele jurisdictie van de paus vond Bolland een geduchte tegenstander in het tweede kamerlid dr. Herman Johan Aloysius Maria Schaepman (1844-1903). Met de verschijning van diens “Bolland en Petrus” in 1899 werd de tegenaanval ingezeP”. Velen namen het op voor Bolland, onder wie ook de oud-katholieke pastoor Petrus Johannes van Harderwijk (1867-1948) uit Schiedam^’, en in 1900 kwam Bolland op zijn beurt weer op voor de oud-katholieken in een artikel dat ook als afzonder-lijke brochure werd gepubliceerd .

Het was nu in een ander conflict waarin deze Bolland enige jaren later verzeild raakte, dat Van den Bergh zich mengde. Gerardus Jelgersma (1859-1942), de eerste hoogleraar psychiatrie te Leiden, had zich in zijn oratie geringschattend uitgelaten over wijsgerige stelsels. Jelgersma zelf

Zie over Bolland: ßlfWIl, 44-47 en W. Otterspeer, Bolland; een biografie, Amsterdam 1995.

Zie p. 13-14; G.J.P.J. Bolland, Rome en het huwelijk, in De Protestant uitgegeven door de Evangelische Maatschappij van 15 mei 1898; zie daarover Otterspeer, Bolland, p. 251-252, die de inhoud van Bollands artikel in verschillende opzichten onjuist weergeeft.

H.J.A.M. Schaepman, Bollanden Petrus, Utrecht 1899.

P.J. van Harderwijk, Petrus en het Primaat in de oude kerk. Antwoord naar aanleiding der brochuren van Prof. G.J.P.J. Bolland en Dr. H.J.A.M. Schaepman, Schiedam 1899.

G.J.P.J. Bolland, De Kerk van Utrecht. Een hoofdstuk uit de geschiedenis des vaderlands, in Tweemaandelijksch Tijdschrift voor letteren, kunst, wetenschap en politiek 6 (1900), deel 11, p. 114-147 en p. 249-295, ook als G.J.P.J. Bolland, De Kerk van Utrecht. Een hoofdstuk uit de geschiedenis des vaderlands. Leiden 1900; zie over deze publicatie: Otterspeer, Bolland, p. 263-264; bespreking in OK 16 (1900), 116-118.

12

-ocr page 15-

was voorstander van een zeer materialistische denkwijze^^. Daarop had Bolland Jelgersma uitgedaagd om een openbaar debat met hem aan te gaan. Jelgersma reageerde pas enige jaren later en schriftelijk, namelijk met een ‘open brief, waarmee hij ernstige kritiek uitte op het onderwijs van Bolland. Van den Bergh mengde zich nu in de discussie met de publicatie van een brochure, waarin hij het opnam voor Bolland (zie bibliografie nr. 2). Later vatte hij ook het plan op om bij Bolland te promoveren - nu op een proefschrift, niet op stellingen - doch door de afwijzende houding van Bolland ten aanzien van promovendi in het algemeen^quot;* en door diens overlijden in 1922 is het daar nooit van gekomen.

benoeming aan het Seminarie

Het werk in de advocatuur en het werk als repetitor zouden nooit Van den Berghs voornaamste bezigheden worden. Die zouden zijn gehele leven voornamelijk op kerkelijk terrein liggen, met name binnen het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort. Met ingang van 1 januari 1906 was Van den Bergh daar door het kapittel benoemd tot lector in het kerkelijk recht. Het lag in de bedoeling dat hij ook wijsbegeerte zou gaan doceren aan het Seminarie en met het oog daarop zette hij zijn studies voort^^. Van den Bergh had geen directe voorganger met een leeropdracht kerkelijk recht. Dit vak had zich in de negentiende eeuw wel als zelfstandige discipline losgemaakt van de ecclesiologie en de theologie, maar er was niet altijd een lector of hoogleraar die specifiek met deze leeropdracht was belast. De laatste hoogleraar kerkelijk recht was Wilhelmus Johannes Glazemaker (1853-1878) geweest. Glazemaker, wiens gezondheid niet bijzonder goed was, had gestudeerd aan het seminarie te Amersfoort en vervolgens nog twee jaar in Bonn en München. Met ingang van 11 september 1876 was hij benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkelijk recht aan het Seminarie. Twee jaar later reeds overleed hij plotseling^^.

’’ Zie over Jelgersma en de gehele discussie: BWN1,274-275.

Zie daarover Otterspeer, Bolland, 485, die Van den Bergh daar ten onrechte kwalificeert als rooms-katholiek. Op pagina 615 noot 19 wordt verwezen naar correspondentie met Van den Bergh over diens wens om te promoveren, bewaard in het Archief Bolland dat berust in de Universiteitsbibliotheek Leiden.

Zie 0^:22(1906), 21.

Een dictaat van de colleges kerkelijk recht van Glazemaker, gemaakt door de student Nicolaas Prins (1858-1916), de latere bisschop van Haarlem, is bewaard gebleven en bevindt zich de archiefbewaarplaats van de Oud-Katholieke Kerk te Amersfoort (niet geïnventariseerde collectie collegedictaten). Zie over de studie van Glazemaker te Bonn; A.

13

-ocr page 16-

De directe aanleiding voor de benoeming van Van den Bergh was echter het overlijden in 1904 van de hoogleraar filosofie Nicolaus Johannes Weeldenburg (1839-1904)^^. Met ingang van 1 september 1907 werd Van den Bergh benoemd tot hoogleraar kerkelijke recht, wijsbegeerte en apologetiek^^. Voor zijn werk aan het Seminarie ontving hij van het kapittel slechts een beperkt jaargeld, waaraan geen pensioen was verbonden. Hij leefde verder van zijn inkomen als repetitor en uit vermogen. Hoewel dit niet officieel tot zijn leeropdracht behoorde, gaf hij vanaf 1907 aan het Seminarie ook colleges Hebreeuws. Het onderwijs aan het Seminarie is Van den Berghs hoofdwerkzaamheid gebleven gedurende de rest van zijn le-ven^^. In 1910 solliciteerde hij naar de vacante betrekking van burgemeester van Egmond aan Zee maar zonder succes'”’. Andere hem aangeboden grotere gemeenten wilde hij niet'*'.

binnenkerkelijke standpunten

Al direct na zijn benoeming als hoogleraar deed Van den Bergh van zich spreken. Tijdens het Oud-Katholieken Congres van 1907 te ‘s Gravenhage verdedigde hij de stelling dat het kerkelijk gezag zich, zij het onder protest, moest onderwerpen aan de wetten van de staat'*^. Een artikel van die strekking zou later ook worden opgenomen in de ontwerpen van het Statuut en in het Statuut zoals het uiteindelijk in 1950 werd afgekondigd'*^. Van den

Berlis, Tapfere Cherusker, tüchtige Theologen; Ausbildung alt-katholischer Theologen an der Universität Bonn bis 1902, in G. Eßer-M. Ring (red.), Zwischen Freiheit und Gebundenheit; Festschrift zum 100jährigen Bestehen des Alt-Katholischen Seminars der Universität Bonn (1902-2002), Bonn 2002,49-111, inet name 61-62.

Weeldenburg doorliep de Latijnse school te Amersfoort en studeerde aan het Seminarie. Hij was er vanaf 1860 prefect en vanaf 1876 tot aan zijn overlijden hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte. Aan de Rijksuniversiteit Utrecht behaalde hij het kandidaatsexamen in de letteren. Zie OK 17 (1901), 109-110, OK 20 (1904), 86-87, AWBlf III, 1397 en Schoon, Fan Bisschoppelijke Cleresie, 805.

OK 23 (1907), 120.

” Op 18 september 1931 werd, bij gelegenheid van de openingsles, op bescheiden wijze herdacht dat Van den Bergh 25 jaar geleden zijn intrede deed aan het Seminarie (zie OK 47 [1931], 294). Een jaar later werd het feit herdacht dat hij 25 jaar hoogleraar was. Zie OK 48 (1932), 251-252, het Handelschblad van 13 september 1932 en de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 13 september 1932.

'’'’OA126(1910), 22.

Vriendelijke mededeling mr. G.Chr. Kok.

‘*2 Zie OK 23 ( 1907), 112. Zie over het congres RlTh 15 (1907), 714-716.

Vergelijk het Voorontwerp Statuut van A.J. van den Bergh uit 1928: art. 10 Voorzoover er geen strijd is met het Goddelijk recht (Hand. V:29) moet de kerk zich aan de staatswetten

14

-ocr page 17-

Bergh heeft zich verder sterk gemaakt voor een aantal vernieuwingen in de kerk. Hij was voorstander van een grotere invloed van de leken in het bestuur van de kerk, van een definitieve naamsverandering van de kerk in Oud-Katholieke Kerk van Nederland'1'1 en van de afschaffing van het verplichte celibaat'1^. Dit laatste standpunt bracht hem in ernstig conflict met zijn oudste broer Theodorus Petrus van den Bergh'1^. Op familiebijeenkomsten mocht niet meer over de kerk worden gesproken. De pastoor van Ste Maria minor, Gerardus Petrus Giskes (1890-1972), was evenmin een voorstander van een ontkoppeling van priesterschap en celibaat. In zijn preken haalde hij geregeld uit naar de ‘nieuwlichters’ die de kerk van het Evangelie wilden vervreemden. Om een verdere confrontatie te voorkomen ging Van den Bergh met zijn gezin over van de parochie van Ste Maria minor naar die van Ste Gertrudis, toen een goede oude vriend van zijn vrouw, Engel-bertus Lagerwey (1880-1959)'1^, daar pastoor werd ’^.

reglementen en het Statuut

Van den Bergh heeft een groot aandeel gehad in de codificatie van het kerkelijk recht. Ver voor het werk aan een codificatie begon, was Van den Bergh al betrokken geweest bij de totstandkoming van een aantal regle-

onderwerpen (Rom. XIII: 1-7) en slechts op wettige wijze tegen den inbreuk op hare verkregen rechten protesteeren en naar wijziging van onrechtvaardige wetten streven; de Gewijzigde ontwerpen (1930-1933), art. 8; Tenzij er strijd is met Goddelijk recht, onderwerpt de Kerk zich aan de Staatswetten. Zij protesteert slechts op wettige wijze tegen inbreuk op haar verkregen rechten en streeft alleen door wettige middelen naar wijziging van onrechtvaardige wetten; en het Ontwerp Statuut (1941), art. 12 (= Statuut [1950], art. 6 lid 2): De kerk gehoorzaamt aan de wetten van den staat, tenzij er strijd bestaat met het Goddelijk recht.

Van den Bergh had zitting in een commissie die een rapport uitbracht over de naamsverandering. Zie HUA, 282, inv. nr. 428.

‘*5 Zie bibliografie nr. 6. Het kapittel nam het Van den Bergh kwalijk, dat hij zich over het celibaat en andere actuele vragen uitliet in zijn hoedanigheid van hoogleraar aan het seminarie. Zie Notulenboek kapittel, vergadering 23 september 1919, p. 36-37.

15

1

Utrecht, 21 april 1875, t Utrecht 11 maart 1929, huwde op 8 augustus 1905 te Steyr (Oostenrijk) Helena Maria Antonia Braun, zette de groothandel in drogisterijen van zijn vader en grootvader voort. Het verzet tegen de ontkoppeling van celibaat en priesterschap was vooral ingegeven door de vrees dat de getrouwde pastoors moeilijker hun biechtgeheim zouden kunnen bewaren en minder aandacht voor hun parochie zouden hebben dan célibataire pastoors.

Lagerwey zou in 1941 bisschop van Deventer worden; zie over Lagerwey BWN\, 328-329.

Vriendelijke mededeling mevr. C.C.J. Zwart-van den Bergh en mr. G.Chr. Kok.

-ocr page 18-

menten. Op 29 april 1909 werd hij, samen met de Utrechtse pastoor Cornelis Decider (1853-1928) en met Godefridus Johannes van Thiel (1844-1934)^^, door de bisschoppen benoemd tot lid van de Commissie tot het ontwerpen van een reglement betreffende de kerkbesturen der Oud-Katho-lieke Kerk. In 1918 werd Van den Bergh door de bisschoppen benoemd in een commissie die tot taak had Statuten en een reglement voor de Synode te ontwerpen. De commissie bestond uit de seminariepresident en latere aartsbisschop Franciscus Kenninck (1859-1937), de pastoor en latere bisschop van Deventer Johannes Hermanus Berends (1868-1941), die tevens kerkgeschiedenis doceerde aan het Seminarie, pastoor Petrus Johannes van Harderwijk (1867-1949), de jurist mr. Augustinus Johannes van Thiel (f 1927)50 Joannes Lambertus van Os (1872-1940)^’, in het dagelijks leven secretaris-archivaris van ‘Stad en Lande’. Van Thiel werd voorzitter en Van den Bergh secretaris. De Synodale Statuten, alsmede een huishoudelijk reglement en een kiesreglement traden in werking op 1 november 1919^^. De commissie werd ontbonden tijdens de eerste zitting van de Synode^^. Daarna is Van den Bergh nog betrokken geweest bij het ontwerpen van het reglement op de Armbesturen^’*.

Met het oog op een partiële codificatie van het kerkelijke recht stelde de Synodale Raad in 1927 de Commissie voor het Kerkrecht in^^. Naast Van den Bergh bestond deze commissie uit de latere aartsbisschop van Utrecht Andreas Rinkel (1889-1979) en prof. J.H. Berends, later vervangen door prof. Bastiaan Abraham van Kleef (1889-1965)^^. Reeds in 1928 publiceerde Van den Bergh een voorontwerp. Gewijzigde ontwerpen volgden in de jaren 1930-1933. Mgr. Kenninck, die in die jaren aartsbisschop van Utrecht was, voelde niet veel voor een codificatie van het kerkelijk recht in een Statuut. Pas toen Rinkel aartsbisschop was geworden (1937), kwam het werk weer op gang. In 1941 verscheen een ontwerp-Statuut. In 1944, een

Zie over Van Thiel OK 50 ( 1934), 294.

5° Zie over mr. A.J. van Thiel OK 43 ( 1927), 247 en 251.

5' Zie over J.L. van Os OK 56 (1940), 258.

Zie de Herderlijke brief bij de invoering van de Synode van 1 oktober 1919, OK 35 (1919), 177-178; zie verder G.Chr. Kok, Uit de geschiedenis van de Synode: Een kleine kerk op weg in de 20e eeuw [Publieatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, 17], Amersfoort 1987, 12-13.

Op 28 september 1920, zie OK 36 (1920), 157.

Zie OK nieuwe reeks 4 ( 1924), 122, 130 en 176.

” Zie OK 43 (1927), 227; zie over deze commissie: De commissie voor het kerkrecht, in OK 65 (1949), 236-237 en 241-242.

Zie over Van Kleef: BWN1, 300.

16

-ocr page 19-

jaar na het overlijden van Van den Bergh, werd op initiatief van de geestelijkheid een Commissie van Rapport ingesteld die het ontwerp 1941 van commentaar voorzag. Pas in 1950 trad het Statuut in werking^^.

andere kerkelijke functies

Van den Bergh heeft vele kerkelijke functies bekleed, waarvan hier slechts de belangrijkste worden genoemd. Hij was lange tijd voorzitter van de afdeling Utrecht van het OKOF^^ en had later ook zitting in het hoofdbestuur^’. Tijdens de eerste zitting van de Synode in 1920 werd hij gekozen tot lid van de Synodale Raad. Pas twaalf jaar later in 1932 trok hij zich terug uit de Synodale Raad uit onvrede met het functioneren van de Synode^®. Voorts was hij vele jaren voorzitter van de Oud-Katholieke Vereeniging voor Kinderbescherming^’, bestuurslid van De Oud-Katholieke Pers’’”, vormde hij samen met prof. B.A. van Kleef, de Hilversumse kapelaan Petrus Johannes Conijn (1897-1953)^^ en Cornelius Adrianus Mittelbeck (1870-1940/'’, die

Bij herderlijke boodschap van 25 maart 1950, zie OK 66 (1950), 74.

Vanaf 26 februari 1906, zie OK 22 (1906), 48. Voor de OKOF-afdeling Utrecht gaf hij regelmatig lezingen: 17 december 1906 ‘De invloed der leeken in de katholieke kerk’ (OK 23 [1907], 5-6, zie ook bibliografie nr. 3), 23 januari 1923 ‘Bisschopskeuze en Synode’ (OK nieuwe reeks 3 [1923], 23), 23 oktober 1928 ‘Ons getijdenboek en ons vesperboek’ (OK^ [1928], 326) en in 1929 ‘Over de wereldhulptaal (Ido)’ (gedateerd 24 oktober 1929, bewaard in HUA, 282, inv. nr. 426).

5’ Van 1919 tot 1923 (OK 35 [1919], 101 en OK nieuwe reeks 4 [1924], 6) en later nog enige jaren (zie OK 48 [1932], 118). Het OKOF besloot op zijn initiatief de tweehonderd vijftigste sterfdag van Z.B. van Espen (f 2 oktober 1728) te herdenken (OK 43 [1927], 163). Van den Bergh gaf lezingen voor verschillende OKOF-afdelingen: op 18 april 1907 te Dordrecht over ‘De invloed der leeken in de katholieke kerk’ (OK 23 [1907], 63), op 20 januari 1928 te Amsterdam en in februari 1928 te Hilversum over ‘Waarom Oud-Katholieke Scholen?’ (OK 44 [1928], 58 en 79), op 27 november 1928 te Haarlem over ‘De hereeniging der Christenen en het Utrechtsch Congres’ (OK44 [1928], 363) en op 9 en 11 februari 1931 te Amersfoort en Rotterdam over ‘De Lambeth-conferentie’ (OK 47 [1931], 58).

“ Per brief van 13 april 1932; zie OK 36 (1920), 132 en 158, OK^% (1932), 159, OK 53 ( 1937), 344-345 en Kok, OU de geschiedenis van de Synode, 16.

Vanaf 1919 (OK 35 [1919], 102). In 1932 wenste hij niet meer te worden herkozen (OK 48 [1932], 190). Op 10 januari 1933 trad hij na veertien jaar af (OK 49 [1933], 27). Op 6 juni 1933 werd hij benoemd tot lid van verdienste van deze vereniging (OK 49 [1933], 178).

Hij zette zich in voor een vergroting van het abonneebestand en een wekelijkse, meer populaire uitgave, die in 1921 werd gerealiseerd; zie OK nieuwe reeks 1 (1921), 183 en OK 48(1932), 140.

“ Zie over Conijn OK6lt;^ (1953), 14-15.

17

-ocr page 20-

in zijn jonge jaren pastoor was geweest, maar daarna zijn ambt had neergelegd en directeur was geworden van een verzekeringsmaatschappij, een bureau om inlichtingen over de Oud-Katholieke Kerk te verspreiden^^, waarvan hij in 1931 directeur werd^^. In 1919 werd de Centrale Oud-katholieke Bibliotheek (C.O.K.B.) opgericht die is gehuisvest in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Van den Bergh wist daartoe boeken uit oude parochiebibliotheken en uit familiebezit, die dreigden te worden verkocht, bijeen te brengen^’. Ook nam hij het initiatief tot het maken van een catalogus van de C.O.K.B.^^ en was hij lange tijd bibliothecaris. In 1927 werd hij secretaris van het plaatselijke congrescomité ter voorbereiding van het oud-katholiekencongres dat op 14-16 augustus 1928 plaatsvond te Utrecht^^. Hij is ook lange tijd secretaris geweest van de Internationale Oud-Katholieke Vereeniging tot Onderlinge Hulp, afdeling Nederland^°, tweede secretaris van de oud-katholieke afdeling van de Willibrord-vereniging^' en secretaris van de Oud-Katholieke Oecumenische Vereeni-ing’2. Samen met pastoor E. Lagerwey werd hij in 1927 vertegenwoordiger van de kerk in de Wereldbond van kerken^^ en woonde daarvoor diverse internationale conferenties bij. Het werk van de kerken voor vrede en inter-

Zie over Mittelbeck: OK 56 (1940), 290 en 295-298.

“ Zie OK nieuwe reeks 3 (1923), 53 en 63.

Zie OK 47 (1931), 358. Van den Bergh was tevens actief in de op 9 oktober 1922 opgerichte gemengde zangvereniging A.B.H. Verhey te Utrecht (zie OK nieuwe reeks 2 [1922], 191, OK 43 [1927], 303 en OK 44 [1928], 326) en in de Utrechtse oud-katholieke besturenbond (zie OK nieuwe reeks 3 [1923], 32 en OK 45 [1929], 267). Voor deze besturenbond sprak hij op 11 november 1930 over ‘De Lambeth conferentie’ (zie OK 46 [1930], p, 363).

Vriendelijke mededeling mr. G.Chr. Kok.

Zie OK nieuwe reeks 3 (1923), 6; de catalogus verscheen in 1925, zie OK nieuwe reeks 5(1925), 361.

Zie OK 43 (1927), 105.

™ Zie OK 43 (1927), 218; op de jaarvergadering van 1932 van deze Internationale Oud-Katholieke Vereeniging tot Onderlinge Hulp, afdeling Nederland hield Van den Bergh het referaat ‘De oecumenische taak der Internationale’, dat nogal wat discussie te weeg bracht; zie OK 49 (1933), 144, 184-185 en 194.

Zie OK 46 (1930), 192 en 316.

In 1933 was Van den Bergh secretaris-penningmeester geworden van het oud-katholiek oecumenisch comité [OK 49 [1933], 289-290). Toen op 13 november 1933 vervolgens de Oud-Katholieke Oecumenische Vereeniging werd opgericht, werd Van den Bergh ook weer secretaris-pennigmeester, later alleen secretaris, in het bestuur van deze vereniging (OÆ49 [1933], 333-334).

Zie 0^43 (1927), 307.

18

-ocr page 21-

nationaal recht en gerechtigheid, sprak hem tijdens zijn studententijd al aan. Daarnaast was hij bestuurslid van het Bijbelgenootschap, werd hij in 1940 redacteur van het orgaan van de Nederlandse afdeling ‘Oecumenisch Christendom’^quot;’ en vertegenwoordigde hij de kerk in de Nederlandse Oecumenische Raad van Kerken.

onderwijs te Amersfoort

Op het seminarie te Amersfoort leidde Van den Bergh een wat teruggetrokken bestaan op zijn werkkamer die op de eerste verdieping van het studentengebouw aan het einde van de gang was gelegen. Tussen de middag at hij niet met de andere professoren in de eetkamer van de president, maar met de studenten in de recreatieruimte, ‘het biljart’, waarbij hij graag zelf aan het woord was. Onder de studenten, die hem onderling veelal aanduidden als ‘Prof. mr. dr.’’^, werden sommige van zijn uitspraken tot gevleugelde woorden. Zo was hij gewoon zijn colleges, die meestal iets uitliepen, te beëindigen met de woorden “Ik zie, dat de tijd verstreken is. Ik zal het hierbij laten” om vervolgens van zijn pupitre weg te rennen’^.

colleges canoniek recht

Blijkens een rond 1910 uitgegeven overzicht van zijn onderwijs was Van den Bergh in 1906 begonnen met alleen kerkelijk recht te doceren en dit uitsluitend aan de seminaristen van het eerste studiejaar. In de daarop volgende jaren kwamen er drie vakken bij, namelijk Hebreeuws, wijsbegeerte en apologetiek^^. Het onderwijs breidde zich ook uit naar het tweede tot en met het vierde studiejaar. Dit had tot gevolg dat het aantal lesuren van slechts twee per week in 1906 steeg tot twaalf à dertien in de studiejaren 1908-1909 en 1909-1910. Kerkelijk recht werd in alle vier jaren van de opleiding gedoceerd, in het eerste, tweede en vierde jaar gedurende twee uur per week en in het derde jaar één uur per week. In het eerste jaar werd een Inleidend deel behandeld, gebaseerd op een eigen dictaat en aangevuld aan de hand van de Prolegomena op het Jus Ecclesiasticum Universum van de Leuvense canonist Zeger Bernard van Espen (1646-1728) en enige van diens kleinere werken als De misera statu, De iure circa Scripturas en De

Zie OATSó (1940), 255.

Deze benaming werd wel in meer kringen en ook in de familie van den Bergh gehanteerd.

Vriendelijke mededeling emeritus pastoor C. Tol.

Het overzicht geeft ook informatie over het lesprogramma voor deze vakken, die hier verder buiten beschouwing blijven.

19

-ocr page 22-

horis canonic IS. Daarnaast stonden Pars I van de Institutiones Juris Cano-nici van Franck , §§ 1-22 van de Canones Breviarii Ultrajectensis en het eerste deel van het Decreet van Gratianus op het programma. In het tweede studiejaar werd het historisch deel, dat wil zeggen de geschiedenis van de vroege concilies behandeld. Deze colleges waren gebaseerd op Die Kanones der wichtigsten altkirchlichen Konzilien van de oud-katholieke kerkhistoricus Lauchert^^, de Scholia in canones van Van Espen en op de Conciliengeschichte van Hefcle^”. Opvallend is dat Van den Bergh in zijn overzicht van lessen uit 1910 aangeeft, dat hij van dit laatste werk zowel de editio prima als de editio secunda gebruikte. Kennelijk heeft hij in het onderwijs de beide drukken met elkaar willen vergelijken, hetgeen niet verwonderlijk is. Het is bekend, dat Hefele na zijn onderwerping in 1871 aan de dogma’s van Vaticanum 1 zijn Conciliengeschichte op bepaalde onderdelen heeft aangepast. Er zijn opmerkelijke verschillen tussen de eerste druk van sommige delen van dit seriewerk en de latere drukken die dateren van na 1871^'. Verder vermeldt het programma nog de biografie van Van Espen, geschreven door Gabriel Dupac de Bellegarde (1717-1789). De stof van het derde en vierdejaar had Van den Bergh rond 1910 nog niet behandeld. In het derde studiejaar zou het dogmatische deel van het kerkelijk recht moeten worden besproken, gebaseerd op het Jus Ecclesiasticum Universum (1700, Supplement 1729) van Van Espen en op werken van Rieg-

Wellicht is bedoeld de Synopsis iuris ecclesiastici publici et privati, Erfurt 1776, van Franz Philipp Frank (1749-1810), hoogleraar in Erfurt en Mainz.

™ Friedrich Lauchert ( 1863-1944), die overigens in 1899 rooms-katholiek werd.

De rooms-katholieke kerkhistoricus Carl Joseph von Hefele (1809-1893), van 1869 tot 1893 bisschop van Rottenburg.

Zo meende Hefele in de eerste druk van deel III (Arnheim 1858) nog, dat paus Honori-us 1 (t 638) door het Zesde Oecumenische Concilie van Constantinopel (680-681) terecht was veroordeeld wegens ketterij. Tijdens de 52ste algemene zitting van het Eerste Vaticaans Concilie (17 mei 1870) had Hefele deze mening ook nog verdedigd als argument tegen de onfeilbaarheid van de paus. In de tweede druk van deel III (Freiburg/Br. 1877) stelde hij echter - om elke tegemoetkoming aan de oud-katholieken te voorkomen [!] - dat Honorius niet alleen orthodox had gedacht, maar dat sommige van zijn formuleringen ook al in de juiste richting gingen. Ook in zijn waardering van het Concilie van Konstanz (1414-1418) in de inleiding op deel 1 zijn er opmerkelijke verschillen tussen hetgeen Hefele schreef in de eerste druk (Arnheim 1855) en in de tweede druk (Freiburg/Br. 1873); zie verder C. Arnold, “Nur ein Nachschlagebuch?” Zum kirchenhistorischen Profil der “Conciliengeschichte” Hefeles, in H. Wolf (red.). Zwischen Wahrheit und Gehorsam. Carl Joseph von Hefele (1809-1893), Ostfildern 1994, 52-77.

20

-ocr page 23-

ger^^, Hedderich^^ en Oberhausen^quot;*, terwijl in het vierde jaar een vervolg op het dogmatische deel en het kritische deel aan de orde zouden moeten komen.

Het is niet bekend hoe lang Van den Bergh aan deze opzet van het onderwijs heeft vastgehouden, maar waarschijnlijk toch niet heel erg lang. Bij de vakken die in de studiejaren 1925-1926, 1940-1941 en 1941-1942 werden gedoceerd wordt kerkelijk recht niet genoemd^^, hetgeen een aanwijzing kan zijn dat het in de praktijk lang niet meer in elk studiejaar een verplicht onderdeel was. De collegedictaten die bewaard zijn gebleven^*’, bieden een goed beeld van de inhoud van het onderwijs in latere tijden. Naast een inleidend deel (beginselen. Van Espen, Von Schulte) en een historisch deel (concilies oude kerk), werd ook grote aandacht besteed aan de Codex iuris canonici (1917) van de Rooms-Katholieke Kerk.

overlijden in 1943

Adrianus Johannes van den Bergh overleed geheel onverwacht op maandag 12 april 1943, een vroegtijdig heengaan dat later in de familiekring zou worden toegeschreven aan een aantal directe teleurstellingen, alsook aan het feit dat de gezondheid van zijn oudste zoon, die hem nog geen twee jaar overleefde, een voortdurende bron van veel zorg was geweest. In de herinnering leefde Van den Bergh bij velen voort als de idealist die niet altijd even gemakkelijk was. Hoewel vele vooraanstaande personen in de kerk, onder wie aartsbisschop Andreas Rinkel, zeer op hem gesteld waren, heeft Van den Bergh bij zijn leven noch in de kerk en noch in zijn familie de waardering gekregen die hij voor zijn vele werk eigenlijk wel verdiende.

Met zijn overlijden werden zijn leeropdrachten aan het Seminarie vacant. Bij verschillende gelegenheden had Van den Bergh al aangegeven, dat de echtgenoot van zijn nichtje C.C.J. Zwart-van den Bergh (1907-2005)

Paul Joseph Riegger (1705-1775), josefistisch canonist, hoogleraar te Innsbruck en Wenen of diens zoon Joseph Anton Stephan Riegger (1742-1795), hoogleraar te Freiburg en Praag.

Philipp (Franz Anton) Hedderich O.F.M. (1744-1808), canonist en hoogleraar te Bonn, verdediger van het Febronianisme.

Benedict Oberhäuser O.S.B. (1719-1786), canonist, professor filosofie te Salzburg, aanhanger van Van Espen en bestrijder van het ultramontanisme.

Zie OK nieuwe reeks 6 (1926), 275, OK 57 (1941), 244 en OK 58 (1942), 117. In het studiejaar 1942-1943 werd kerkelijk recht wel gedoceerd blijkens een bewaard gebleven collegerooster en wel twee uur per week in het derde jaar. Vriendelijke mededeling emeritus pastoor C. Tol.

8® In HUA, 282, inv. nr. 444-457,460-461,465-469.

21

-ocr page 24-

de Utrechtse pastoor M.A. Zwart (1903-1975), een zeer geschikte kandidaat zou zijn om het onderwijs in het Hebreeuws in de toekomst van hem over te nemen^’. De uitvaartmis voor Adrianus Johannes van den Bergh werd gehouden in de Ste Gertrudiskerk te Utrecht op donderdag 15 april. Vier seminaristen, Geert van Kleef, Henk Nüenhuis, Dick de Rijk en Cor Tol, vormden de dodenwacht naast de kisr®. De beaarding vond plaats op de Eerste Algemene Begraafplaats^^.

Hetgeen ook is gebeurd enige jaren later. M.A. Zwart doceerde van 1949 tot 1971 Hebreeuws en Oude Testament; cf. A. de Groot-O. de Jong (red.), Vier eeuwen theologie in Utrecht, Zoetermeer 2001,374.

Vriendelijke mededeling emeritus pastoor C. Tol.

In OK 59 (1943), 64 wordt gesproken van bijzetting in het familiegraf, maar vanwege alle familieruzies werd dit uiteindelijk niet toegestaan. Vriendelijke mededeling mr. G.Chr. Kok.

22

-ocr page 25-

2. Beknopte bibliografie van A.J. van den Bergh

’° Een exemplaar bevindt zich in Streekarchiefdienst Hollands Midden, 1.27 (Gouda, kerkgenootschappen), collectie 92 (Archief van de oud-katholieke parochie van de St Johannes de Doper) inv. nr. 508.

23

-ocr page 26-

Vereniging voor kinderbescherming

” Zie OK nieuwe reeks 1 (1921), 155-157 en 165-166, OK nieuwe reeks 6 (1926), 185-186, OK 45 (1929), 77-78 en 85-86, Gedenkschrift samengesteld ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de Oud-Katholieke Jongelieden Vereeniging “Ontwikkeling is ons streven” gevestigd te Utrecht, [s.1.] 1929, 5-6, OK 48 (1932), 19 en OK 49 (1933), 115-116.

24

-ocr page 27-

en vrede, Internationaal Christendom en Vox studiosonim

Zie (1928), 122-123 en 130-132, OÄ'45 (1929), 144-145, OAT 46 (1930), 88-89, OK47 (1931), 108-109 (en voorstellen op pagina 110) en OAT48 (1932), 152-153.

” Zie OK nieuwe reeks 2 (1922), 122-123, OK nieuwe reeks 3 (1923), 127-128, OK nieuwe reeks 4 (1924), 62-64, OK nieuwe reeks 5 (1925), 234-236, OK nieuwe reeks 6 (1926), 205-207, OK 43 (1927), 164-165, OKM (1928), 214-216, OK ^5 (1929), 186-187, OÆ 46 ( 1930), 187-189, OK 47 ( 1931 ), 199-201 en OAT 48 ( 1932), 227-229.

Zie onder meer OK 35 (1919), 140-141, OK 35 (1919), 148, OK nieuwe reeks 3 (1923), 137-138 en OK^5 (1929), 174-175.

” Onder meer in OA;48 (1932), 342.

25

-ocr page 28-

3. Lijst van de openingslessen door A.J. van den Bergh uitgesproken aan het seminarie

(voorzover de titel bekend is)

OK 22 [1906], 115)

reeks 1 [1921], 167)

26

-ocr page 29-

reeks 4 [1924], 150). Ook de tekst is bewaard (HUA, 282, inv. nr. 450 fol. 1-18 en HUA, 282, inv. nr. 430).

27

-ocr page 30-

28

-ocr page 31-

4. De rijmpjes van J.H. van Buul

A.J. van den Bergh heeft uit de nalatenschap van Jacobus Henricus van Buul een aantal rijmpjes opgetekend die verband houden met de drie hoofdgeschillen van ‘Het Zwarte Boek’^®. Deze Jacobus Henricus van Buul was een neef van de bisschop van Haarlem, Henricus Johannes van Buul (1795-1862). Van 1830 tot aan zijn overlijden in 1878 was hij hoogleraar filosofie aan het Seminarie. Van Buul, die in de conflicten die Van den Bergh in zijn openingsles beschrijft een uitgesproken tegenstander was van de aartsbisschop, mgr. Henricus Loos (1813-1873), was overigens een serieus dichter. Zijn vertaling van gedichten van Alphonse de Lamartine (1790-1869) verscheen in druk^’. Van de bedoelde rijmpjes volgen hier een drietal voorbeelden.

‘De Burggraaf van Klarenburg’ heeft vooral betrekking op het karakter van Loos die zich voortdurend van alle kanten bedreigd voelde. Loos wordt hier de Burggraaf van Klarenburg genoemd, omdat hij van 1849 tot 1870 pastoor was van de nu opgeheven parochie van de Ste Maria minor, die was gevestigd in het huis Clarenburch te Utrecht^^. Loos liet in 1860, toen hij inmiddels aartsbisschop was geworden, deze schuilkerk ingrijpend verbouwen. Het altaar werd naar de andere zijde van de kerk verplaatst en de galerijen werden verwijderd. Daardoor ontstond, vooral in vergelijking met de toen nog in gebruik zijnde oude schuilkerken van St Jacobus en Ste Gertrudis, een grote, lichte kerkruimte. Het is niet duidelijk wat nu precies wordt bedoeld met de regel “Gij zaagt die twee letters, die H en die K’’. Waarschijnlijk hebben deze letters betrekking op de twee grootste tegenstanders van Loos, namelijk Hermanus Heykamp (1804-1874), bisschop van Deventer, en Christiaan Karsten (1810-1884), president van het Seminarie.

HUA, 282, inv. nr. 452. Van den Bergh verwees ook naar het bestaan van de rijmpjes in OK41 (1925), 31, maar heeft ze verder nooit gepubliceerd.

’’ J.H. van Buul, Navolgingen uit A. de Lamartine, Dordrecht 1839. In HUA, 282, inv. nr. 395 en 750 bevindt zich nog een enorme hoeveelheid gedichten van Van Buul.

A.J. van de Ven, Het huis Clarenburch te Utrecht, in Jaarboekje van “Oud-Utrecht”, 1952, 32-61.

29

-ocr page 32-

De Burggraaf van Klarenburg

De Burggraaf van Klarenburg, een moedig patroon, hetzij dan als bisschop, hetzij als persoon, staat altijd gewapend van kop en tot troon.

Hij wil altijd vechten en met iedereen, is altijd strijdlustig; het loopt er overheen en staat daar gewapend van kop en tot teen.

Altijd aan het schermen, altijd rusteloos en als Don Quichotte nooit op of lusteloos, staat hij daar bereid tot vechten altoos.

Och! Komt het er waarlijk wel deg’lijk op aan?

Wat zal er gebeuren, zoo hij niet blijft staan?

Wat staat er te wachten? Dat we allen vergaan!

O, Wachter, o zeg wat is er van den nacht?

De vijand is daar, die te moorden u tracht.

O, slaapt niet, komt op en blijft op de wacht.

Komt op, mijn vrienden, en schaart u om mij.

Komt op en omgort u, ja haastig, roept hij.

Komt haastig en rept u; ‘t gevaar is nabij.

Gij zaagt die twee letters, die H en die K en wat die beduiden, dat weet gij toch ja; Komt op elk die moed heeft, rondom mij, en sta.

Dan zien wij nog tijdig de vijand geveld.

Dan keeren wij al het vernielend geweld.

Komt, niemand zij aarz’lend en niemand ontsteld.

Zij willen u dooden, tot één toe, hoe boos!

Zij zoeken verdelging, o hoe goddeloos!

Maar staat hen en toont u als mannen altoos.

30

-ocr page 33-

Zoo waar als ik Burggraaf van Klarenburg ben, ik stel me aan uw spits en zal wachten op hen, daar ‘k al hunne listen en lagen nu ken.

Wij zullen hen wachten en vellen hen neer.

Wij keeren zoo als overwinnaars dan weer en ‘t bisdom zal blijven zoo vast als weleer.

Zoo klonk dan des Burggraafs van Klarenburg taal en ‘t heer zijner bende trekt uit reeds het staal.

Elk houdt zich gereed tot een bloedig onthaal.

Men ziet reeds beweging, de moed heeft geen toom.

Men ziet soms verkeerd; ‘t lijkt een man, ‘t is een boom Doch voortgerukt maar, altijd zonder schroom.

Zijn ‘t boomen? Zijn ‘t molens? men weet het niet regt.

‘t Is duister; men ziet niet waarop men aanlegt, Zooals ook ‘t verhaal van Don Quichote ons zegt.

Doch staan blijven maar, bedaard afgewacht.

Of zou er niets komen dat te aanvallen tracht?

Dan maar weer tot morgen en nu goeden nacht!

Het rijmpje ‘Onachtzaamheid’ heeft betrekking op de omstreden bisschopsverkiezing van Loos in 1858. Van Buul volgt hier het standpunt van Karsten dat de vier van de zeven geldig uitgebrachte stemmen niet mogen worden opgevat als de vereiste meerderheid, omdat er acht stemgerechtigden waren.

Onachtzaamheid

Onze kapittelheeren moeten nog tellen leeren

Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht en dan wijdlufte heeren, geef wel acht, dat de helft van acht is vier, meer of minder geen zier.

Maar wilt gij de grootste helft ervan, dan kan u zeggen ieder man

31

-ocr page 34-

en kan u ook zeggen ieder wijf, dat de grootste helft van acht is vijf. In deze verregaande achteloosheid, is weer een staaltje van menschelijke broosheid.

In het rijmpje ‘Bisschop en Bisschop’ wordt Loos vergeleken met Ambrosius en wordt gesuggereerd, dat Loos zich te zeer met materiële aangelegenheden heeft bezig gehouden.

Bisschop en Bisschop

Een bisschop Ambrosius, een bisschop Losius, een hemelsbreed onderscheid, de een vol zachtzinnigheid, de ander vol grimmigheid.

De een wil met tijdelijke zaken weinig of niet hebben te maken. De ander is op beheer van geld al heel hardnekkig gesteld. De een is een man vol geloof. De ander schijnt er haast voor doof. De een spreekt van Paulus ‘t allen tijde. De ander stelt Paulus zoo wat ter zijde. De een is een verachter van het geld. De ander wil steeds zijn een finantieheld. De een zocht alleen liefde en vrede.

De ander brengt overal onrust mede.

De een is een volmaakt bisschoppelijk christen. De ander is maar druk met pleidooyen en twisten. De een spreekt steeds uit de heilige schriftuur. De ander is van stijl hard, laag, bar en zuur. Het ware te wenschen dat onze bisschop Losius nog zoo wat kon veranderen in een Ambrosius.

32

-ocr page 35-

De drie hoofdgeschillen van ‘Het Zwarte Boek’

toelichting

De kerk van Utrecht leefde sinds de eerste helft van de achttiende eeuw met ‘drie hoofdgeschillen’. Dat waren de drie meningsverschillen tussen de Cleresie en Rome, zo genoemd naar het gelijknamige boek van Philippe-Laurent Verhuist (1690-1753)^^. De drie hoofdgeschillen van ‘Het Zwarte Boek’ waren echter interne conflicten binnen de Cleresie, namelijk drie met elkaar samenhangende problemen van voornamelijk canoniekrechtelijke aard die in de periode van 1858 tot 1873 de kerk zeer verdeeld hadden gehouden. Bij deze conflicten stond de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Henricus Loos'”*’, tegenover zowel de president van het seminarie te Amersfoort, Christiaan Karsten, als de bisschop van Deventer, Hermanus Heykamp.

Van den Bergh rangschikt de drie geschillen in een door hem gekozen volgorde die in zekere zin ook chronologisch is. Het eerste hoofdgeschil dat hij behandelt, is het conflict over de geldigheid van de verkiezing van Loos, die had plaatsgevonden in 1858. Het Metropolitaan Kapittel van Utrecht bestond toentertijd uit acht kanunniken. De stemopnemers hadden als uitslag bekend gemaakt dat Loos was verkozen, maar slechts vier stemmen waren op Loos uitgebracht zo kon achteraf worden gereconstrueerd. Vele jaren later begon Karsten op deze grond de geldigheid van de verkiezing in twijfel te trekken.

Als tweede hoofdgeschil behandelt Van den Bergh het conflict tussen Loos en het kapittel enerzijds en Karsten en Heykamp anderzijds over de vraag aan wie de zeggenschap toekwam over het Seminarie en wie de rechthebbende was van het fonds dat voor het seminarie bestemd was, de zogenaamde collegiekas. Was dat het kapittel of de kerk, vertegenwoordigd door de twee provisoren? Dit geschil ontstond rond 1860. Een soortgelijk probleem had zich al eerder voorgedaan in de achttiende eeuw en toen ge-

’’ Ph. Vlaming, De drie hoofdgeschillen tusschen de rooms-catholyken, Utrecht 1741.

F. Smit, Henricus Loos en de herontdekking van de katholiciteit, in J. Visser e.a.. Onafhankelijk van Rome - toch katholiek: 250 jaar oud-katholieke geschiedenis, Hilversum 1973,63-82.

33

-ocr page 36-

leid tot een conflict tussen aartsbisschop Cornelis Johannes Barchman Wuytiers (1693-1733) en provisor Nicolaas Broedersen (1682-1762)'*”.

Het derde en laatste hoofdgeschil ontstond na het overlijden in 1862 van de bisschop van Haarlem, mgr. Henricus Johannes van Buul. Het betrof de vraag of, nadat in 1853 het oude kapittel van Haarlem door de paus was opgeheven, de bisschop van Haarlem nog steeds moest worden benoemd door de aartsbisschop op grond van het ius devolutionis (X 1.6.41), of dat de bisschop van Haarlem moest worden gekozen door de Haarlemse geestelijkheid.

Deze volgorde in de beschrijving van de drie hoofdgeschillen doet niet helemaal recht aan hun eigen chronologie. Het als eerste door Van den Bergh behandelde hoofdgeschil betreft een gebeurtenis (de verkiezing van Loos) die temporeel wel aan de twee andere conflicten voorafging, maar het meningsverschil erover - de vraag of de verkiezing geldig was - kwam eigenlijk pas op in 1867. Pas toen Loos en het kapittel van Heykamp afgifte van de collegiekas hadden geëist voor de wereldlijke rechter, begon Karsten de geldigheid van de verkiezing van Loos in twijfel te trekken en niet eerder. In de beschrijving van het eerste hoofdgeschil lijkt het nu enigszins of Loos wel erg halsstarrig was in zijn weigering om mee te werken aan een onderzoek naar de geldigheid van zijn verkiezing, terwijl Karsten met zijn vraag naar een onderzoek de onschuld zelve lijkt. Men dient zich echter te realiseren dat aan het eerste hoofdgeschil, het tweede en derde voorafgingen.

In de strijd rond deze drie geschillen werd een aantal brochures uitgegeven, waarschijnlijk in een vrij beperkte oplage en enkel bestemd om te worden verspreid onder de geestelijkheid. Een twintigtal daarvan, ingebonden in vier banden, werd door kanunnik Johannes Verhey (1808-1890), pastoor te Amersfoort en later te Rotterdam, aan de bibliotheek van het Seminarie geschonken. Deze banden stonden algemeen bekend als ‘Het Zwarte Boek’. Latere generaties seminariestudenten mochten deze convoluten niet zonder meer inzien. Er rustte een zeker taboe op de zwarte bladzijde uit de geschiedenis van de Cleresie waarvan ‘Het Zwarte Boek’ de neerslag vormde'*'^.

'®' Zie daarover P.J. Maan, Das Episkopat des Cornelius Johannes Barchman Wuytiers, Erzbischof von Utrecht 1725-1733, Assen 1949 en B.A. van Kleef, Die Priesterseminare der Utrechter Kirche seit dem Konzil von Trient, in IKZ 47 (1957), 75-105.

‘Het Zwarte Boek’ bevindt zich thans in de bibliotheek van de Universiteit Utrecht. De signatuur is ABDP1 -ODK 1635.

34

-ocr page 37-

In zijn openingsles uitgesproken op 9 september 1927 behandelt Van den Bergh de drie hierboven genoemde hoofdgeschillen en plaatst ze tegen de achtergrond van een actuele ontwikkeling binnen de kerk, namelijk de instelling van de commissie voor het kerkrecht met het oog op een (partiële) codificatie van het kerkelijke recht. Van den Bergh is ervan overtuigd dat met een goede regelgeving conflicten als beschreven in ‘Het Zwarte Boek’ kunnen worden voorkomen. Verreweg de meeste aandacht gaat uit naar het eerste hoofdgeschil, terwijl het derde slechts zijdelings aan bod komt.

De gehele tekst van de openingsles wordt hierna weergegeven volgens de autograaf die is bewaard in Het Utrechts Archief* Over precies dezelfde materie is ook een collegedictaat van Van den Bergh overgeleverd dat corresponderende passages bevat’*’quot;*. De tekst van het openingscollege is aanvankelijk nog geheel uitgeschreven, maar gaat gaandeweg over in een soort telegramstijl. De verwijzingen naar brochures met Romeinse cijfers in de hoofdtekst is van de hand van Van den Bergh zelf. Verwijzingen naar de titels van die brochures in het notenapparaat en de overige annotaties zijn van de hand van de uitgever. Later in het manuscript toegevoegde potloodaantekeningen zijn tussen haakjes geplaatst, althans voorzover deze leesbaar waren’”5. De woorden tussen puntige haken zijn toevoegingen van de uitgever.

HUA, 282, inv. nr. 452.

Collegedictaat A.J. van den Bergh, Inleidend deel § 10, zie HUA, 282, inv. nr. 447, fol. 350-391.

Veel dank is verschuldigd aan prof. mr. G.C.J.J. van den Bergh (Nijmegen), mevr. dr. A.K.H. Berlis (Arnhem), mr. G.Chr. Kok (Rotterdam), dr. D.J. Schoon (IJmuiden), emeritus pastoor C. Tol (Haarlem) en mevr. C.C.J. Zwart-van den Bergh (Utrecht) voor hun waardevolle opmerkingen bij de ontwerptekst van de biografie. Dr. D.J. Schoon dank ik tevens voor zijn hulp bij de transcriptie en annotatie van de openingsles.

35

-ocr page 38-

Mgr. Henricus Loos (1813-1873)


-ocr page 39-

(p. 1) Mijne Heeren,

De drie hoofdgeschillen van Het Zwarte Boek

Volgens “De Oud-Katholiek” van 23 juli j.1. hield de Synodale Raad den elfden Juli in zijn vergadering uitvoerige besprekingen omtrent de regeling van het kerkrecht voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. In het bizonder werden de grondregelen en beginselen waarop dit kerkrecht zal moeten berusten, onder de oogen gezien. De uitwerking dezer belangrijke zaak werd opgedragen aan een commissie bestaande uit de professoren Berends'”^, van den Bergh en Rinkel'*^^. Deze opdracht heeft mij in mijne vacantietijd geheel in beslag genomen en ik heb mij nog eens ernstig de vraag gesteld of zulk een kerkelijke Grondwet, als door den Synodalen Raad wordt bedoeld, mogelijk en noodzakelijk is. Ik wil hier nu niet theoretische overwegingen laten gelden, doch in dit openingscollege de praktijk zelve laten spreken; ik heb mij afgevraagd: zijn er op dit gebied in onze geliefde Nederlandsche Oud-Katholieke Kerk gebreken (voor de dag gekomen), die dringend voorziening behoeven? Is het gemis van een duidelijk, goedgeregeld kerkrecht wel eens aan het licht getreden? Daartoe heb ik dan gelezen en herlezen en met de grootste aandacht bestudeerd het werck dat onder ons bekend en ... berucht is onder den naam van “Het Zwarte Boek” (de naam ontstaan), omdat van deze vier zwarte banden drie achtereenvolgens op den rug de woorden “Het Zwarte Boek” heb- (p. 2) ben, terwijl het vierde deel het woord “Haarlem” op den rugtitel voert. Die deelen bevatten een twintigtal brochures, waarvan ik u enkele der voornaamste noem.

Van pastoor J. Heykamp”^^, pastoor J.A. van Beek'^^ en anderen, drie mededeelingen aan de geestelijkheid over “onze toestand”, waarom deze heeren in den kerkdijken strijd dier dagen gewoonlijk als “de toe-standsheeren” worden aangeduid.

Van den aartsbisschop van Utrecht mgr. H. Loosquot;^ een brochure, welker titel één der hoofdgeschillen aanduidt namelijk “Aan wie behoort

'°® Johannes Hermanus Berends (1868-1941), de latere bisschop van Deventer.

Andreas Rinkel (1889-1979), de latere aartsbisschop van Utrecht.

Johannes Heykamp (1824-1892), pastoor te Schiedam en later aartsbisschop van Utrecht.

'°’ Johannes Albertus van Beek (1836-1913), pastoor te Dordrecht.

quot;° Henricus Loos (1813-1873), pastoor van de H. Maria minor te Utrecht en aartsbisschop van Utrecht.

37

-ocr page 40-

het hoofdbestuur over het Collegie te Amersfoort? Aan den Aartsbisschop? of aan het kapittel waarvan de Aartsbisschop het hoofd is?”

Voorts drie deelen: “Onze toestand op één punt nader toegelicht”, waarvan de eerste twee deelen (over bisschopskeuze Utrecht) uitlokten een “Brief aan monseigneur Loos s.s.t.t.” door president C. Karstenquot;'. Van de Vikarissen van het bisdom Haarlem sede vacante, J. Harderwijkquot;^ en J.H. de Vriesquot;^, twee brochures en een bijlage: “Wat nu?”, waarin speciaal de questie der Haarlemsche bisschopskeuze wordt behandeld.

Enkele brochures van geringeren omvang (van eenige leden der Cleresie) bijvoorbeeld van pastoor Mulderquot;quot;' (van pastoor ***** opgenomen), van de vier oudste kweekelingen in het Seminarie te Amersfoort en dergelijke, laat ik thans buiten beschouwing.

Dat “Zwarte Boek” bevat de zwarte bladzijden onzer kerkgeschiedenis, waarin de strijd tusschen monseigneur Loos en (p. 3) president Karsten wordt behandeld, waarin de “Toestandsheeren” met de “Procesmannen” (zoo genoemd naar het beruchte proces gevoerd voor de Rot-terdamsche Rechtbank) een verwoed gevecht leverenquot;^.

Die strijd heeft een sterk persoonlijke zijde: monseigneur Loos en president Karsten waren eens vrienden geweest, doch die vriendschap was in vijandschap verkeerd en het moest wel noodlottig voor onze kerk zijn, toen twee zoo bekwame mannen in strijd gewikkeld werden, vooral waar die twee mannen aartsbisschop en (seminarie)president waren, twee den hoogste en verantwoordelijkste ambten in onze kerk, waar onderlinge harmonie dezer hoogwaardigheidbekleeders (juist) een levens-quaestie voor ons is. Volgens monseigneur Loos was president Karsten een “Jezuiet”, een “verrader”, een “tegenstrijder, die als een tergende Satan mij rusteloos vervolgt en mij met vuisten slaat”; hij is het hoofd van “het Collegie, die ongelukkige stookplaats van twist en tweedragt”. “Blijft hij, dan vrees ik dat wij hem nog eens zullen moeten wegjagen. Hij is een Simeïquot;^, die niet kan rusten”. President Karsten voegde mgr. Loos eens toe in een kerkrechtelijke discussie “wat jij daar zeit, wist ik

Christianus Karsten (1810-1884), president van het Seminarie te Amersfoort.

Johannes Harderwijk (1803-1874), pastoor te Haarlem.

Johannes Henricus de Vries (1810-1870), pastoor van de H.H. Petrus en Paulus te Amsterdam.

Cornelis Johannes Mulder (1817-1886), pastoor van de H. Gertrudis te Utrecht.

Zie weekblad van het regt 29 (1867), nr. 2941.

Vergelijk 2 Samuel 16.5-14 en 1 Köningen 2.36-46.

3S

-ocr page 41-

al, toen jij je neus nog niet kondt snuiten”. Hij verwijt den schrijver van “Onze toestand op één punt nader toegelicht” “verfoeilijke lasterzucht” heeft “innig medelijden” met Loos, beschouwt de uitgave zijner brieven als “zoo vele vergiftigde pijlen tegen (zijn) eer als mensch, als christen of als bisschop!” Als be- (p. 4) strijder van CK, Christaan Karsten, werd Mgr. Loos door sommigen met een gewaagde woordspeling als “Anti-Christiaan” of Antichrist aangeduid en op hem door het getal 1836 gezinspeeld, dat namelijk door optelling der cijfers 1, 8, 3 en 6 geeft het getal 18, dat de drie zessen van het Beest van Openbaring inhoudt!Ik behoef wel niet te zeggen, hoezeer dit alles het hart van den oud-katholiek met droefheid vervult en hoe het hem smart, wanneer twee mannen van erkende bekwaamheid, die ieder op zich zelf zoozeer onze hoogachting zouden verdienen, elkander in het openbaar met modder werpen en bezoedelen! Het zou geen zin hebben om een dergelijk persoonlijk geschil hier te behandelen, evenmin als het veel waarde heeft, dat (uit mededeelingen van kanunnik J. Verhey ) blijkt dat indertijd Buys'toen pastoor te Amersfoort, en De Wit'^®, president, alles behalve bevriend waren. Van vaderszijde een vurig “Loosiaan” en van moederszijde een “Karstiaan”, meen ik genoeg objectiviteit te hebben na ± 70 jaren de regels der christelijke moraal ook hier op de beide hoofdpersonen van dit drama toe te passen. Het “Zwarte Boek” interesseert mij (echter) niet als “chronique scandaleuse” van een bepaalde periode onzer kerkgeschiedenis, doch het is een “liber questionum”, het boek der kerkrechtelijke geschillen en het heeft blijvende waarde als verzameling van de zakelijke argumenten, die twee hoogstbekwame mannen hebben aangevoerd ter verdediging van hun wederzijdsche standpunten (p. 5).

Boven alle persoonlijke quaesties zal ik daarom hier uitgaan en u een paar kerkrechtelijke hoofdgeschillen schetsen, welke destijds de gemoederen verdeelden en waarvan (enkele) thans nog heden niet opgelost zijn en dringend een oplossing behoeven. Er waren hier geen vragen van geloof of zeden aan de orde (gesteld), doch louter vragen van discipline, quaesties van kerkrechtelijken aard. De studie van dit tijdperck (heeft) waarde, omdat het aantoont de urgentie eener goede regeling (betwist ******** **** **) kerkrecht, vooral wanneer u zult zien hoe de

Vergelijk Openbaring 13.18.

Johannes Verhey (1808-1890), pastoor te Amersfoort en Rotterdam.

Petrus Buys (1787-1853), pastoor te Delft, later president van het Seminarie.

Wilhelmus Petrus de Wit (1780-1828), president van het Seminarie.

39

-ocr page 42-

quaestie Karsten-Loos (ten deele) een verscherpte herhaling is van den strijd Broedersen -Barchman Wuytiers , twee tijdperken van strijd, die door een tijdperk van ± 130 jaar (1728-1858) gescheiden zijn, waarin men kerkrechtelijk geen stap verder gekomen was! Hier wordt de geschiedenis een leermeesteresse voor de toekomst en zou het onvoorzichtig, ja misdadig en roekeloos zijn om voor de toekomst de oorzaken niet zoo veel mogelijk weg te nemen. Daarom heb ik mij in de studie van “Het Zwarte Boek” dezen zomer verdiept en wil ik u iets van de resultaten van die studie mededelen, want wie een kerkelijke grondwet wil ontwerpen, moet de geschilpunten kennen, waarvan sommige thans latent zijn, doch waarbij het vuur nog steeds onheilspellend onder de asch blijft smeulen en gloeien. Hier meen ik, dat ik als jurist een taak heb te vervullen .....(p. 6).

Heden zal ik met u slechts drie hoofdgeschillen behandelen, doch ik heb een dertigtal andere quaesties van kerkrechtelijke aard genoteerd, die in den loop van het debat aan de orde zijn gekomen en waarvan ik hier er slechts eenige noemen zal.

1) Een hoofdstelling van bisschop Barchman Wuytiers luidt: “non tam examinandum est quid olim observatum fuerit, quam quid modo deceat observari”; Men moet niet zoo zeer onderzoeken wat eertijds in acht genomen werd, dan wel datgene wat thans moet worden nagekomen.

Daartegenover is pastoor Broedersen de verdediger der historische continuïteit; hij wil voor ons kerkrecht van het bestaande en geschiedkundig gewordene uitgaan en daaraan vasthouden.

Ziehier al aanstonds een cardinaal punt: Zal onze kerkrechtelijke regeling slechts het bestaande opteekenen of de gelegenheid te baat nee-men, om geschikte hervormingen aan te brengen?

Ik voor mij stel mij noch op radicaal noch op conservatief standpunt, doch aanvaard een historisch uitgangspunt, dat van Van Espenen anderen uitgaat, doch de kerk ziet als een levende instelling, waarbij met onze hoofdbeginselen en een ontwikkeling van twee eeuwen en veranderde tijdsomstandigheden wordt rekening gehouden.

Nicolaas Broedersen (1682-1762), eerste provisor van het Seminarie.

Cornelis Johannes Barchman Wuytiers (1693-1733), aartsbisschop van Utrecht.

Zeger-Bernard van Espen (1646-1728), hoogleraar canoniek recht te Leuven.

40

-ocr page 43-

Charles de Caylus (1669-1754), bisschop van Auxerre.

Johannes van Santen (1772-1858), aartsbisschop van Utrecht.

Vrijmoedige gedachten en aanmerkingen doorJ. Verhey, Rotterdam 1863, p. 10.

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur over het Collegie te Amersfoort? Aan den aartsbisschop of aan het kapittel waarvan de aartsbisschop het hoofd is? Beantwoord door den aartsbisschop, Utrecht 1863, p. 29.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooten, J.A. van Beek], Onze toestand. Eene mededeeling aan de... leden der geestelijkheid van Utrecht en Haarlem, Dordrecht 1867, p. 24.

41

-ocr page 44-

en besluit 1733) (IV, bl. 23-24'2^) (Cf. IV:23-24'’® [Lateraanse besluiten]). (p. 8)

(- aa) Kan bisschop van Haarlem tot aartsbisschop worden benoemd? kapittel kon niet eens worden; afwachten; bisschop van Buul gekozen, deze bedankt omdat het z.i. niet kan! !

'2’ Idem, p. 23-24.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand. Eene mededeeling aan de... leden der geestelijkheid van Utrecht en Haarlem, Dordrecht 1867, p. 23-24.

Henricus Joannes van Buul (1795-1862), bisschop van Haarlem.

[H. Loos], Onze toestand op één punt nader toegelicht; tweede stuk, Utrecht 1868, p. 34.

’’’ [H. Loos], Over het Vicariaat of Kapittel van Utrecht, [s.l.][s.a.], p. 65-66.

42

-ocr page 45-

- f) Moet dispensatie en confirmatie worden gevraagd. Loos was hiertegen; de invoering hiërarchie (althans van dispensatie); Karsten meende dat het vragen wegens de concordaten essentieel was! (p. 9)

6) Is getuigenbewijs tegen een acte toegelaten? (Onderwerp bewijslast; nietigverklaring door rechter!) Welke aard heeft de verplichting tot geheimhouding bij de stemming?

De drie hoofdgeschillen zijn echter’^’:

[H. Loos], Onze toestand op één punt nader toegelicht: Eerste stuk, Utrecht 1868, p. 110-111 [sic].

Wat nu? Eene vraag aan de ... geestelijkeheid... door de vikarissen van Haarlem S.V., Dordrecht 1868, p. 99-100.

Idem, p. 61.

N.B. dat deze rangorde van de drie hoofgeschillen een geheel andere is dan die welke Van den Bergh eerder gaf.

43

-ocr page 46-

a) eerste hoofdgeschil: Is de Utrechtsche bisschopskeuze van 7 (3?) juli 1858 wettig en hoe moet het protest van 31 maart (?) 1867 van president Karsten worden beoordeeld?

ß) tweede hoofdgeschil: de kapittel-seminarie kwestie. Dit geschil is een herleving van het geschil in 1728 ontstaan tusschen pastoor Broedersen en bisschop Barchman Wuytiers. In 1853 herleefd, leidt het zelfs tot een vonnis van arrondissementsrechtbank te Rotterdam 1867.

y) derde hoofdgeschil: De Haarlemsche bisschopskwestie. Aan wie komt het recht tot keuze van een bisschop van Haarlem toe - na de opheffing van het Roomsch geworden Haarlemsche kapittel? Dit is tot op zekere hoogte een herleving van een geschil van 1731 waaromtrent Petitpied'^^ september 1731 een memorie en Varlet'^^ 21 november 1731 een antwoord op de consultatie van 11 november had geschreven (XVII:97 vv'^%(p. 10)

Het eerste hoofdgeschil: de Utrechtsche bisschopskeuze

Den derden juni 1858 op Sacramentsdag overleed de aartsbisschop van Utrecht, Johannes van Santen, op zeer hoogen leeftijd (VLb’“*') (85'/?. jaar na 32'/2 jaar aartsbisschop te zijn geweest [VI: 138’^^]). In den laatsten tijd van zijn leven had hij een deel van zijn bisschoppelijke bevoegdheden gedelegeerd aan den bisschop van Deventer, terwijl volgens velen de gebreken van den ouderdom zich in hem begonnen te vertonen, zoals onder andere blijkt uit een brief van pastoor Loos aan den bisschop van Haarlem (Van Buul), de dato 5 januari 1854: “wij zijn prijsgegeven aan de luimen van een kortzigtigen grijsaard, die reeds heden vergeten is, wat hij gisteren sprak, en zijne eenige verdediging vindt in de opregtheid zijner bedoeling ... zoude het geen tijd worden. Monseigneur! om krachtig bij te springen en met klem het roer te vatten, eer wij ten onder gaan? Onze stuurman sluimert meer en meer in. ... De aartsbisschop moge chef zijn, maar mag men dan een chef de handen niet binden, als men ziet, dat

Nicolas Petitpied (1665-1747), hoogleraar aan de Sorbonne, vluchtte naar Holland. Dominique Marie Varlet (1648-1742), Franse bisschop woonachtig in Amsterdam. IVat nu? (noot 30), 1868, p. 97 e.v.

[H. Loos], Onze toestand ...Eerste stuk (noot 29), p. 6.

'‘*2 Idem, p. 138.

44

-ocr page 47-

hij zich en de zijnen gaat vermoorden? Het heeft mij verblijd, dat u hoogwaardige het heeft opgevat, om zo mogelijk den aartsbisschop wakker te schudden” (XVII: 11?''*^). De laatste jaren van zijn bestuur had de strijd tusschen kanunnik Loos en president Karsten - waarover aanstonds - een aanvang genomen en de aartsbisschop van Santen had zich geschaard aan de zijde van president Karsten, op het voetspoor van zijn voorganger Barchman Wuytiers. Den achtste juni 1858 houdt het kapittel eene vergadering, waarin tot vicarissen sede vacante worden benoemd: bij acclamatie Hermanus Heykamp''*^ bisschop van Deventer, en tot tweeden vicaris met zes van de zeven uitgebrachte (p. 11) stemmen, Gerardus Spit^^^, deken van het kapittel (VI:6-7''*^). In de kapittelvergade-ring wordt ook besloten, dat voor de verkiezing van een aartsbisschop in de volgende kapittelvergadering eene afzonderlijke instructie zal worden vastgesteld (VI:?''*^). In dezelfde vergadering wordt behandeld de vraag of het gewone verzoek om dispensatie aan de Paus zal worden gericht ten aanzien der verplichting om met minstens drie bisschoppen de wijding te verrichten. Pastoor Loos is hiervan een tegenstander, daar hij het met de nieuwe hiërarchie een bespotting acht (VI:?’'*^); de Fransche vrienden consulteeren later in ontkennende zin, doch de meerderheid onder anderen Karsten (VI:21,24*'*^) blijken voor de oude gewoonte, waaraan dan ook later voldaan wordt. Zonderling genoeg, wordt hierbij over de pauselijke confirmatie niet gesproken, wat later tot misverstand aanleiding heeft gegeven.

De secretaris van het kapittel, Loos, gaat dan onmiddellijk aan het werk om zulk een instructie te maken. Hij schrijft daarover in een brief aan den bisschop van Deventer de dato 23 Juni: “Ik heb nagezien hoe het bij vorige gelegenheden gegaan is. Dit loopt in de bijzonderheden nogal uit elkander. Men schijnt daar nimmer vasten regel op gehad te hebben. Intusschen schijnt het toch wenschelijk dat er zulk een regel besta; U loopt anders gevaar, dat er zich bij de verkiezing zelve allerlei incidenten

Wat nu? (noot 30), p. 117.

Hermanus Heykamp (1804-1874), pastoor van de H.H. Laurentius en Maria Magdalena te Rotterdam en bisschop van Deventer.

Gerardus Spit (1797-1859), pastoor van de H.H. Petrus en Paulus te Rotterdam en deken van het Metropolitaan Kapittel.

[H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 29), p. 6-7.

Idem, p. 7.

Idem, p. 7.

Idem, p. 21 en 24.

45

-ocr page 48-

Christianus Karsten (1810-1884)


-ocr page 49-

voordoen,... Het is wel niet te denken, dat er altijd dadelijk een voldoende meerderheid op één persoon zal zijn; een betrekkelijke meerderheid zal toch wel niet van het gevoelen en de keus ter vergadering kunnen gehouden worden (VI:22,23'5^)”. Amplissimus Spit vond dat de instructie (p. 12) nogal overeenkwam met hetgeen zijne wijdluftige daarvan heeft opgeteekend (VI;29'5’) en de bisschop van Deventer opperde hoofdzakelijk slechts eene bedenking, namelijk betreffende den keuze van het stembureau (¥1:29^^^).

In de kapittelvergadering 6 juli 1858 werd bij reglement een instructie vastgesteld (alle leden waren tegenwoordig) zonder dat van verschil van gevoellen bleek behalve ten aanzien der vraag of een suffragaanbisschop tot aartsbisschop zou kunnen worden gekozen, waaromtrent de vergadering tot geen beslissing kon komen, doch besloot hierover verder te beraadslagen indien het geval zich mögt voordoen (VI:31 ’5’). Onder anderen de oude westersche patres achttelt;ngt; dit verboden wegens ongeoorloofd zijnde translaties (¥1:25*^quot;*). Vergelijk de instructie VI:32vv'^5, waarin art. 13 bepaalt: “De secretaris telt op, hoeveel stemmen op verschillende personen zijn uitgebragt. Blijkt het dat meer dan de helft geldig verklaarde briefjes voor den zelfden persoon stemmen, zoo wordt deze verklaard verkozen te zijn”. Over de onthouding van stemmen wordt in deze instructie niet gesproken.

7 juli 1858 wordt daarop vergaderd; het reglement op de verkiezing wordt voorgelezen aan scrutatores (stemopnemers) en getuigen en voor zooveel noodig toegelicht (¥1:35^^®).

Ziehier een overzicht der stemmingen (er zijn acht leden, daar de vacature Van Santen is aangevuld door de keuze van pastoor Verhoef'^’).

(eerste hoofdstemming)

Eerste stemming: vier op bisschop van Haarlem, op vier anderen elk één stem (onder anderen Loos één)

'5° Idem, p. 22-23.

'5' Idem, p. 29.

'52 Idem, p. 29.

'55 Idem, p. 31.

'5* Idem, p. 25.

'55 Idem, p. 32 e.v.

'5® Idem, p. 35.

' 5’ Henricus Theodorus Verhoef (1814-1880), pastoor te Oudewater.

47

-ocr page 50-

(tweede hoofdstemming)

Tweede vrije stemming: uitslag dezelfde

Er moet nu worden gestemd tusschen degenen die de meeste stemmen (p. 13) erlangd hebben. Daar er echter vier zijn elk met één stem hebben tusschenstemmingen plaats

tweede tusschenstemming tusschen deken en Loos; de candidaten onthouden zich (!) van meedestemmen;

Er wordt geloot: Loos komt op het tweetal;

Derde hoofdstemming tusschen bisschop van Haarlem en Loos;

Bisschop van Haarlem gekozen;

Deze weigert o.a. omdat de kerkregels overplaatsing naar een ander bisdom stellig verbieden en hier geen noodzakelijkheid voor afwijking aanwezig is;

nieuwe keuze;

Eerste hoofdstemming: Spit, Loos, Karsten alle twee stemmen, voorts op twee anderen allen één;

geen meerderheid;

Tweede hoofdstemming (vrije stemming)

Karsten drie. Loos twee. Mulder twee. Spit één;

Tusschenstemming: wie op tweetal komt. Zij zelf onthouden zich (Loos en Mulder); Loos zes Stemmen;

Lambertus Cornelis de Jong (1825-1867), pastoor van de H.H. Willibrordus en Bonifatius te Amsterdam, later bisschop van Haarlem.

48

-ocr page 51-

Tusschenstemming tusschen Loos en Karsten. Loos onthoudt zich. Blijkens de notulen: de stemopnemers, secretaris en getuigen komen in de vergadering, verkondigen dat de heer Loos gekozen is. De stembriefjes worden verbrand en de keus geproclameerd ten aanhore der kerkbesturen van de drie Utrechtsche gemeenten VLS?'^’ (p. 14).

Als vaststaande mag worden aangenomen dat van deze stemmen (Loos had zich onthouden) er vier op de heer Loos en drie op den heer Karsten waren uitgebracht.

Na de verkiezing voegde de deken Spit pastoor Loos toe: “(Loosje, je moet VI: 132'^^) (Gij) moet het aannemen, maar de Heilige Geest heeft hier niet gewerkt (VI:43'^’)”; terwijl de heer Loos, door een bijzondere beschikking Gods (VI:43'^^) in een prieeltje onder de treures’^^ zittend den volgenden dag de deken Spit tot een ander hoort zeggen: “Er is geknoeid, ik zoude het kunnen uitrekenen, Karsten krijgt eerst twee stemmen, vervolgens drie” (VI:43

Pastoor Loos vroeg eenige tijd beraad, gedurende welken tijd hij een aantal collega’s om raad en vroeg van verschillenden woorden van aanmoediging ontving. (Prof) J.H. van Buul'^^ schreef echter uit Amersfoort 16 juli 1585: “Tot mijn leedwezen verneem ik dat hier ter plaatse de gevoelens vrij algemeen tegen u zijn, niet om uzelve of uwe persoonlijke hoedanigheden, maar om zekere antecedentia” (VI:49'^). De bisschop van Haarlem, die de verkiezing had bijgewoond, schreef 17 juli 1858: “hoe er op het regelmatige en wettige der verkiezing eene gegronde aanmerking kan worden gemaakt, betuig ik mij niet te begrijpen” (VI:54'^^). Op 23 juli verklaarde de aartsbisschop te zijnen huize aan den eersten vicaris, de bisschop van Deventer, dat hij de keuze aannam, waarop de

'5’ [H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 29), p. 37.

'“idem, p. 132.

'®' Idem, p. 43.

Idem, p. 43.

Treures, een es met neerhangende takken (Fraxinus excelsior, var. pendula), is niet geheel zonder symbolische betekenis op deze plaats.

[H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 29), p. 43.

Jacobus Henricus van Buul (1798-1878), hoogleraar bijbelkunde en filosofie aan het Seminarie, neef van de bisschop van Haarlem.

[H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 29), p. 49.

Idem, p. 52 [sic].

49

-ocr page 52-

bisschop hem geluk wenschte met het genomen besluit en bepaald werd dat de afkondiging zou plaats hebben op zondag 1 augustus. De electus zou schrijven aan den koning, de vicarissen aan den minister. Behalve pastoor Verhoef (p. 15) waren pastoor Heykamp van Schiedam en de minorist J.A. van Beek (die aanwezig waren bij de bediening van het H. Vormsel door de bisschop van Deventer te Hilversum, waar ook president Karsten aanwezig was) hierbij aanwezig (VI:60-61 '^®)

Volgens het dagboek van de aartsbisschop, dat met voorzichtigheid moet worden geraadpleegd, ontbiedt de bisschop van Deventer, thuis gekomen (te Rotterdam), per telegraaf de heer Karsten, die des nachts te Rotterdam aankomt.

De vicarissen maken dan 26 juli bezwaar tegen de woorden in het instrumentum electionis (dat keuze persoon) aan geestelijkheid en volk aangenaam is (deze woorden worden later geschrapt door Loos VLIOO’^’), terwijl de keus een onaangenamen indruk heeft teweeg gebracht onder andere omdat men een ongelukkige toekomst tegemoet ziet voor ons College, waar een grote verandering van zal plaatsgrijpen, wat tengevolge kan hebben dat vele ouders hun kinderen terug nemen (Vl:6'^^). De bisschop van Deventer heeft daarvan eerst niet (cf. VI:75’’') gesproken, omdat hij zich nader wilde overtuigen of waar was waar hij van had horen spreken! (Loos antwoordt: alea jacta est; er is geen sprake van terugtreden). De bisschop van Deventer schrijft dan 30 juli 1858: “De deken zal de aanneming der keus niet afkondigen, nog laten afkondigen, bij gevolg ik ook niet. Daarenboven hebben de vicarissen besloten het bestuur zoolang in handen te houden, totdat zij het ge-rustelijk aan een ander kunnen opdragen” (VI:27 ). Vicarissen schrijven daarom de geestelijken aan om de afkondiging vooralsnog uit te stellen (VI:82'^^), waardoor een grote verwarring ontstaat, daar bijvoorbeeld te Utrecht in St. Gertrudis en Clarenburg de afkondiging wél, doch Buiten de Waard niet plaats heeft. 2 augustus geeft Loos kennis aan de koning (Vl.’SOvv'^'*) en geeft den zesde augustus wegens verzuim van de aarts-

Idem,p. 60-61.

Idem, p. 100.

Idem, p. 6.

Idem, p. 75.

Idem, p. 27.

Idem, p. 82.

Idem, p. 80 e.v.

50

-ocr page 53-

priesters zelf aan de pastoors van Zuid-Holland kennis (VI:92vv”5) (^p 16)

President Karsten zendt dan 10 augustus een eigenaardige felicitatie (VI: 1 lOvv'^^). (Vicarissen geven kennis aan minister 26 augustus VI: 163 ). Den veertiende augustus zendt pastoor Heykamp een eigenaardige waarschuwing uit Schiedam met een wonderlijke bespreking der voorstanders van de aartsbisschop (VI: 126'^^). De aartsbisschop blijft bij zijn besluit en confereert onder andere op 15 augustus te Rotterdam met de vicarissen en pastoor Heijkamp waarbij de toestand eerst gespannen is, doch langzamerhand verbetert (VI: 134-135'™). 31 augustus wordt door het kapittel besloten dat mgr. van Buul tot wijding van Loos zal worden uitgenoodigd en de wijding bepaald op St. Mattheus (21 september) VI: 143'^quot;. 3 september geeft de electus per circulaire kennis dat de moeilijkheden zijn opgelost VI: 14?'^'.

De vraag bleef echter of mgr. Heykamp bij de wijding zou aanwezig zijn. VI: 150-151'^2. Op 21 september heeft de wijding plaats door den bisschop van Haarlem, geassisteerd door den bisschop van Deventer en den deken, terwijl 16 priesters aan het altaar zijn, waaronder C. Karsten, namelijk tien uit het aartsbisdom, vijf uit het bisdom Haarlem, één amphibie (!) nbsp;(VI:152,153 ). Voor de wijding dreigde de bisschop van

Deventer dat hij een toespraak tot de vergaderde menigte zou houden en het kostte moeite hem dit uit het hoofd te praten (President Karsten hield een toast, mgr. Loos antwoordde [aartsbisschop boven praeses!] VI: 159'^5) (Brief J.H. de Vries). De 2 (4?) October gaf mgr. Loos van zijn wijding kennis aan de minister, waarop den 7 October een ministerieele dispositie volgt, waarmee de heer Loos in het bezit der jaarwedde van de aartsbisschop (f 1800) enz. wordt gesteld (Hiermede eindigt onze toestand enz. Ie stuk).

Idem, p. 92 e.v.

Idem, p. 110 e.v.

'”ldem, p. 163.

Idem, p. 126.

Idem, p. 134-135.

'*®ldem,p. 143.

Idem, p. 147.

'“idem, p. 150-151.

Bedoeld is C. Karsten

[H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 29), p. 152-153.

Idem, p. 159.

51

-ocr page 54-

Intusschen bleef de oppositie, vooral te Rotterdam en Amersfoort, in stilte voortduren. In 1861 vat mgr. Loos zelfs het plan op, om wegens de voortdurende tegenwerking, als aartsbisschop te bedanken, waartoe hij 12 september 1861 de bisschop van Haarlem bezocht en op 22 October in een zeer uitvoerig schrijven al het gebeurde nog eens toelicht. (In 1861 verschijnt het geschrift tegen de antichrist, door Loos aan Karsten toegeschreven X:45'®^). Van 12-14 november werd daarop kapittel- (p. 17) vergadering gehouden waar de bisschop van Haarlem zich verbond om den heer Karsten die zegt tot zijn diocees te behoren “tot rede te brengen” (VI1:51'^^). Door de dood van mgr. van Buul 13 juli 1862 ontstond daarop het Haarlemsche geschil, volgens Loos “een geschil, weder geheel en alleen door den heer Karsten in het leven geroepen” (VII;53'^^), wat echter een onjuiste kijk op de zaak geeft daar ook dit geschil historischen achtergrond heeft en niet nieuw is! In 1863 heeft de aartsbisschop opnieuw plan om te bedanken (VIL68-69^^^), doch den zestienden november bericht hij, dat “alle gedachte aan abdiceren geweken is”, al zal dit een “zonderlinge caprice” schijnen (VI1:71’^®), waarvoor een vreemde motiveering in verband met de kapittel-kwestie wordt gegeven, welke terecht door Karsten scherp kon worden gecritiseerd. Op 25 maart 1867 schrijft Karsten dan een dreigbrief in verband met de hangende semina-rie-kwestie (V1I:74’^’), waarop lt;hijgt; 29-31 maart kennis geeft aan mgr. Loos dat de verkiezing als onwettig wordt beschouwd (VII:82 ) en 31 maart bij het kapittel een formeel protest indient (VII:82'^^), waarin naar de kennisgeving aan mgr. Loos verwezen wordt (VII:85vv'’^). 10 april 1867 zinspeelt Loos hierop in een meditatie over Lucas 23 vers 20-23, waardoor de zaak ook onder de leeken meer algemeen bekend lt;wordtgt; en wat daarom aan Loos van verschillende zijden werd kwalijk genomen, daar de kansel hiervoor niet de geschikte plaats scheen. Eene kapittel-vergadering van 7-8 mei 1867 brengt geen nieuw licht, daar het kapittel

Onze toestand op één punt nader toegelicht door... H. Loos ...; Derde stuk, Utrecht 1871, p. 45.

[H. Loos], Onze toestand ... tweede stuk, (noot 27), p. 51.

Idem, p. 53.

Idem, p. 68-69.

Idem, p. 71.

Idem, p. 74.

Idem, p. 82.

Idem, p. 82.

Idem, p. 85 vv.

52

-ocr page 55-

niets kan constateeren wegens ontbrekende gegevens in het instrumen-tum electionis (VII:209'^^). 4 mei 1868 dient dan de bisschop van Deventer, H. Heykamp (inmiddels deken geworden, daar Spit t lt;11 oktober 1859gt;), een protest in tegen het houden van kapittelverga- (p. 18) derin-gen door de heer H. Loos, zoolang zijne wettigheid als aartsbisschop niet is geconstateerd en in welk protest er wordt verwezen naar de kennisgeving van president Karsten op grond van canon 24 van het vierde Later-aans concilie en in een tweede overweging (al. 3) wordt gezegd; “Gezien de verklaringen der getuigen van het stembureau, die bij de kiezing tegenwoordig waren, waardoor geconstateerd wordt, dat de hoogeerwaarde heer H. Loos slechts vier stemmen op zich heeft vereenigd, terwijl het kapittel uit acht leden bestond, en alzoo de vereischte meerderheid niet heeft gehad, terwijl het reglement des kapittels op de verkiezing een volstrekte meerderheid naar den eisch van den canon van Lateranen vorderde” (vergelijk vroegere oproep en antwoord Karsten 10 sept 1867 IV:50-52'^^). Einde januari 1869 roept daarop mgr. Loos zelfstandig den subdiaken G.C. van Schaik'^’ tot hoogere wijding op, die echter den zesden februari 1865 verklaart een afwachtende houding aan te nemen, zoolang niet het onderzoek naar aanleiding der kennisgeving van president Karsten heeft plaats gehad (XllI:2-4'^ ). Mgr. Loos concludeert hieruit dat de kweekelingen van het seminarie formeel hebben geweigerd zich door hem te laten wijden en besluit zelf de opleiding der geestelijken ter hand te nemen (X:178’^^), waarop de vier oudste kweekelingen zich in een kleine brochure verdeedigen (XIII: lOw^®*). Zoo blijft dan het geschil voortduren tot het overlijden van mgr. Loos 4 juni 1873 (X:185 ). Dat geschil bestaat, wanneer het Vaticaansch Concilie wordt gehouden en onze actie wordt verlamd en geenerlei officieel protest verschijnt, waarop sommigen hebben aangedrongen, wanneer vervolgens de OK beweging in Duitsland

”5 Idem, p. 209.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand (noot 23), p. 50-52. In het collegedictaat wordt verwezen naar p. 150-152.

Gerardus Christianus van Schaik (1845-1923), later pastoor te Krommenie en Hilversum.

[De vier oudste kweekelingen enz.]. Aan de leden der oud-Bisschoppelijke Klerezij ... [s.1.] [1871], p. 2-4.

Onze toestand... Derde stuk (noot 81 ), p. 178.

[De vier oudste kweekelingen enz.]. Aan de leden (noot 93), p. 10 e.v.

2®' Onze toestand ... Derde stuk (noot 81 ), p. 185.

53

-ocr page 56-

4 ÛÔRKVM ÎW FROT


Mgr. Hermanus Heykamp (1804-1874)


-ocr page 57-

ontstaat en door Doellinger^®^ op onze kerk de aandacht wordt gevestigd en na briefwisseling met pastoor Rentfle^®^ (p. 19) mgr. Loos zijn bekende “Apostolische Reis” maakt, waarbij het H. Vormsel wordt toegediend, waarop de roomsche prof, de Rijk^^“^ door publicatie van uitreksels in zijn “Respice finem” de Duitsche oud-katholieken door accentuering der geschillen in onze Hollandsche kerk tracht af te schrikken. Wij meenen dat in deze zaak het recht in hoofdzaak geheel is aan de zijde van mgr. Loos en hij in de rij onzer wettige aartsbisschoppen van Utrecht moet blijven voorkomen.

Overzien wij daarvoor de argumenten van weerszijden aangevoerd of die kunnen worden aangevoerd.

Ignaz von Döllinger (1799-1890), hoogleraar kerkgeschiedenis te München en spiritus rector van de oud-katholieke beweging.

Josef Rentfie (1823-1881), pastoor in Mering en later in Sauldorf.

Jacobus Augustinus de Rijk (1831-1897), hoogleraar aan het R.K. Grootseminarie te Hageveld.

55

-ocr page 58-

a) Mgr. Heykamp zegt in zijn “Protest”, dat “het reglement des kapittels op de verkiezing een volstrekte meerderheid naar den eisch van den canon van Lateranen vorderde”. ¥an volstrekte meerderheid spreekt echter het reglement nergens, terwijl deze volstrekte meerderheid aanwezig was. (¥olgens 1X:462°^ kan kapittel zulk een reglement speciaal sede vacante niet vaststellen, vacante sede nihil innovatur!)

ß) President Karsten beroept zich vooral op den canon van het Lateranen Concilie anno 1215 (Tekst I¥:342’^). Deze canon^” ze^t dat de electio kan plaatshebben per scrutinium of per compromissum''^. ¥oor scruti-nium wordt bepaald:

[H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 29), p. 5.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling, Dordrecht 1869, p. 67.

[H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 23), p. 5.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooten, J.A. van Beek], Onze toestand (noot 23), p. 51.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand ; Een derde mededeeling, (noot 101), p. 46.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooten, J.A. van Beek], Onze toestand (noot 23), p. 34.

canon 24 = X 1.6.42.

Scrutinium is stemming, bij compromissum wordt de verkiezing overgedragen aan enige arbitri.

56

-ocr page 59-

N) praesentibus omnibus qui debent et volent et possunt commode interesse ;

3) de “voces cunctorum” worden onderzocht;

a) hij is gekozen “in quem omnes vel major vel sanior pars capituli consentit”;

Daarop volgt dan: “aliter electio facta non valeat” behalve quam per in-spirationem divinam (acclamatie) (p. 21)

Men brengt dit nu aldus samen: “major pars capituli, aliter electio facta non valeat” (IV:35^’^)!

doch

slag zijn!) (volgens IX:46 had reglement den canon moeten uiteenzetten, terwijl het kieswetten volgt) (de wet der katholieke kerk heet geschonden 1X:672'^)

[J. Heykamp, C.H. van Vlooten, J.A. van Beek], Onze toestand (noot 23), p. 35.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 46.

Idem, p. 46.

Idem, p. 67.

Idem, p. 118.

57

-ocr page 60-

5) het “aliter electio facta non valeat” ziet niet op de onderdeden der regeling, doch dat er drie wijzen van verkiezing zijn: stemming, compromis en acclamatie. Lot en dergelijke worden of zijn buiten werking gesteld.

Van weerskanten werd een beroep gedaan op Van Espen (ViSSvv^'^; Loos: Van Espen spreekt van major pars eligentium, anderen: Frack^'^/ Modder spreekt van major pars totius praesentis capituli V:29 . Eybel is verkeerd, is aprecies uitgelegd V:36 )

Beroep op Gregorius te Cumana 1227

(V:29vv225) nbsp;nbsp;nbsp;iX:103vv22^) (VII:183vv.“’) (V:40vv. Tekst:42vv.22^)

Voor onthouding van stemmen beroept Loos zich op een decreet der congregatie der Rota 1630; buiten beschouwing blijven; zij qui noluerint votare (VIL 182,190^^^) (Cf. IX: 121 vv.^^^j.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deelingDordrecht 1868, p. 35 e.v.

Wellicht is bedoeld de canonist Franz Philipp Frank (1749-1810).

Aloysius (Wilhelmus Josephus) Modder (1769-1835), president van het Seminarie die tevens canoniek recht doceerde; vgl. A. Modder, Elementa juris canonici (collegedictaat 1828-1830) als handschrift bewaard (HUA, okn seminarium [282], inv. nr. 300).

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deeling... (noot 113), p. 29.

Joseph Valentin Eybel (1741-1805), hoogleraar canoniek recht te Wenen. Hij schreef een zeer succesvol josefistisch pamflet Was ist der Papst?

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deeling... (noot 113), p. 36.

Paus Gregorius IX (ca. 1170-1241).

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deeling... (noot 113), p. 29 e.v.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 103 e.v.

[H. Loos], Onze toestand ... tweede stuk (noot 27), p. 183.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mededeeling ... (noot 113), p. 40 e.v. en 42 e.v.

[H. Loos], Onze toestand ... tweede stuk (noot 27), p. 182, 190.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 121 e.v.

58

-ocr page 61-

Conclusie:

keuze wettig Loos

handeling vicarissen onwettig oppositie Karsten ongegrond kennisgeving Karsten na negen jaar ongehoord! door zulk een protest op zichzelf wordt iemand nog niet onwettig doch in zulk een geval provinciale Synode gewenscht onjuist dat Loos deze weigert

zie verdere bladzijden (p. 22)

Tweede geschil: kapittel-seminariekwestie

In 1849 was pastoor Loos pastoor te Utrecht geworden. In dezen tijd schijnt de vroegere vriendschap tusschen Karsten en Loos door verwijdering te zijn vervangen. Loos zelf schrijft: “Met deze overplaatsing naar het hoofdkwartier der verlichting schijnt er over mij een allerzonderlingste verduistering gekomen te zijn. De schriftelijke wisseling van gedach-ten hield geheel en al op.” (X:42 ). September ‘52 wordt Loos kanunnik en dan aanstonds met (latere) mgr. Heykamp “in commissie gesteld” om een nieuwe organisatie van het Collegie te Amersfoort te ontwerpen. Te Rotterdam werden de grondslagen dier organisatie breedvoerig door Loos en Heykamp besproken, waarbij men zich vooral grondde op hetgeen beiden bekend was van de gevoelens van de heer Karsten betreffende den toestanden der gebreken van het Collegie. Loos schreef op die grondslagen een organisatie van 81 artikelen, welke de volle goedkeuring van de aartsbisschop wegdroeg en met eenige wijzigingen werd aangenomen en vastgesteld in de buitengewone kapittelvergadering van april 1851 “onder voorbehoud evenwel, dat zij aan het oordeel van den heer Karsten zoude onderworpen worden, en naar aanleiding van dat oordeel nader zoude kunnen gewijzigd worden”. De tweede juni levert de heer Karsten zeer scherpe kritiek in een zevental stellingen, later uitvoeriger toegelicht in een stuk, in kwarto post, tien bladzijden fijn schrift”. Hij zette voorop dat het kapittel geen bevoegde autoriteit is om eene organi-satie van dit Collegie vast te stellen X:44 . Loos schreef daartegen een

Onze toestand... Derde stuk (noot 81 ), p. 42.

Idem, p. 44.

59

-ocr page 62-

betoog, dat hij te Rotterdam aan de bisschoppen, Karsten, Heykamp en DiependaaP^^ voorlas, waarop Karsten de woorden sprak “wat jij daar zeit wist ik al, toen jij je neus nog niet kondt snuiten” nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(p. 23).

Het was tengevolge van deze kapittelvergadering en de nieuwe organisatie dat er twist over het bestuur van het Collegie herleefde. 11:6^^^. Loos schrijft: “De tegenwoordige president, toen buiten alle betrekking, beweerde dat de organisatie was vastgesteld door een ligchaam, dat daartoe alle bevoegdheid miste, namelijk het kapittel, aan hetwelk hoegenaamd geene bemoeying met het Collegie toekomt. Volgens zijne bewering is het Collegie een bisschoppelijk Seminarie en komt dientengevolge het geheele bestuur uitsluitend aan den aartsbisschop toe”. Loos, in april ‘53 tot provisor benoemd, handhaafde het recht van het kapittel, waarvan de aartsbisschop het hoofd is. 11:6^^®.

Dit was een herleving van het geschil dat zich zeer kort na de stichting van het Collegie had voorgedaan. Aartsbisschop Barchman Wuytiers leerde dat de aartsbisschop het hoofd is, het kapittel dat het kapittel het hoofd is. 6 juli 1728 diende Broedersen een memorie in en op grond daarvan besloot het kapittel “directionem Collegii paenes capitulum iuxta veterem consuetudinem stare”. De aartsbisschop protesteerde in die vergadering tegen het besluit, diende 5 October 1728 en korte memorie en later een uitvoerige memorie in. Het kapittel volhardde echter bij zijn besluit speciaal vijf der acht leden (Van Erckel , deken, Dalenoort , Meganck^^’, Broedersen en Valkenburg^'*”) onder andere in de vergadering 11 augustus 1730 en vele volgende vergaderingen. Dit geschil veroorzaakte veel tweespalt en verbittering. De aartsbisschop weigerde tot zijn dood toe de vergadering des kapittels bij te wonen. Het kapittel onttrekt hem zijn wettige inkomsten” (VI:42^’). Varlet staat aan de zijde van

Cornelis Diependaal (1829-1893), pastoor te Den Helder en Schiedam, bisschop van Deventer (1875).

Onze toestand ... Derde stuk (noot 81), p. 44.

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 6.

Idem, p. 6.

Joan-Christiaan van Erckel (1654-1734), pastoor te Delft en deken van het Metro-politaan Kapittel.

Willem Dalenoort (1658-1738), pastoor te ‘s Gravenhage.

Franciscus Dominicus Meganck (1684-1775), pastoor te Leiden.

Godefridus Valkenburg (1676-1738), pastoor van de H. Hypolitus te Delft.

[H. Loos], Onze toestand ... Eerste stuk (noot 29), p. 4.

60

-ocr page 63-

Barchman Wuytiers en weigert Van den Kroonquot;’*quot; te wijden, wanneer het (p. 24) kapittel niet eerst eenige besluiten intrekt onder andere dat over het college. In de vergadering van 3 augustus 1734 gaat men tot deze intrekking over; Loos (VInoemt het een “door nood afgedwongene acte” daar men niet wilde dat de kerk lange van een hoofd beroofd zou blijven! Het zijn deze interessante stukken, welke president Karsten november 1859 met afschriften de drie bisschoppen toezendt (11:6^^; afgedrukt in l’’^'*^). Deze stukken werden in de kapittelvergadering van mei 1860 ter tafel gebracht, nader behandeld in de kapittelvergadering October 1860, waarop (volgens Loos) het kapittel met algemeene stemmen besliste, “dat het hoofdbestuur aan het kapittel behoort, en dat het kapittel zijn regt zal handhaven tegenover wien ook” (XHOO^“*^). Daarop stelde Loos zijn gronden op schrift en het is daartegen dat Karsten zijn befaamde stuk tegen den antikrist geschreven heeft (XI: 160). Verschillende ka-pittelvergaderingen waren hieraan gewijd; de vergadering van februari 1862 moest zelfs worden opgeheven wegens de gespannen verhouding (XilbPquot;*’). Provisoren waren G. Spit (31 augustus 1852, f 11 October 1859) en H. Heykamp (8 juni 1858 provisor) 11:36^“*^. Na overlijden Spit bisschop van Haarlem benoemd, die na drie maanden bedankt, werd dan Heykamp de eenige provisor 11:37^'*^. Collegekas tot 1852 bewaard te Utrecht (één sleutel aartsbisschop, één sleutel provisor van Werckho-ven 11:37 ). Loos, aartsbisschop geworden, wil de fout herstellen. Alle fondsen in kist of brandkast; financiële commissie van vier leden, van wie elk een sleutel. Administrator kende Heykamp in niets; hij was tegen voorstel, waarin hij wantrouwen zag. Alle andere leden stemden er mede in. De laatste vergadering uiterst gespannen; niet doorgezet wijl Spit “dood op de lippen”; stierf één maand daarna 11:37,38^^2. Heykamp

Theodorus van der Croon (1668-1739), pastoor van de H. Johannes de Doper te Gouda, aartsbisschop van Utrecht.

[H. Loos], Onze toestand... Eerste stuk (noot 29), p. 5.

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 6.

^'’5 [H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28).

Onze toestand... Derde stuk (noot 81 ), p. 160.

Idem, p. 161.

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 36.

Idem, p. 37.

Amoldus Stanislaus van Werckhoven (1779-1852), pastoor van de H. Gertrudis te Utrecht.

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 37.

Idem, p. 37-38.

61

-ocr page 64-

stelde zich in het bezit; in vergadering 8 mei 1860 (p. 25) met algemene stemmen besloten tot doorzetting voorstel; van de commissie zouden twee provisoren zijn 11:43 . Provisor Heykamp geen bezwaren. Er wordt hieraan echter niet voldaan; de rekening wordt wel overgelegd doch niet de fondsen; eerst uitvluchten; ook na aanschrijving aartsbisschop; rekening niet geteekend. Weigert ten slotte om fondsen over te geven nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Doch was op voorstel provisor Heykamp bepaald dat

fondsen te Utrecht zouden bewaard worden X:8325^) (Een conferentie van geestelijken wordt in het kapittel 2 juli 1862 afgeraden Het kapittel roept daarop de tusschenkomst van den rechter in en eischt verordening van provisor tot het doen van rekening en verantwoording en na vaststelling van hetzelve afgeven van het fonds en stelt deze actie in als lastgever van den provisor overeenkomstig art. 1829 BW, daar anders het geding een verbazende omvang zou hebben verkregen X:83^5’. Deze actie, waarbij de eene bisschop de andere ging dagvaarden, lokte een storm uit, waartoe onder andere een brochure van 1863 (zie nr.

krachtig aanleiding gaf en waarin geyverd wordt voor verzoekschriften aan de aartsbisschop om het proces te staken, opdat niet het geld der kle-rezy aan een regtsgeding verslonden wordt (111:16). In een conferentie van vijf kanunikken, twee vicarissen Haarlem, president Karsten en een aantal pastoors, gehouden te Rotterdam 27 en 28 januari 1867 wordt deze quaestie uitvoerig besproken (V:8-21^^^). In 1867 wijst daarop de rechtbank vonnis (X:83-84 analyse^^**). (Documenten Loos of proces voeren geoorloofd. Volgens sommigen mag bisschop wel zuchten, niet dwingen cf. mgr. Broekman^^' X:102 ^^).

Idem, p. 43.

25'' Idem, p. 39.

255 Onze toestand... Derde stuk (noot 81), p. 83.

252 Onze toestand ... Derde stuk (noot 81 ), p. 102.

62

-ocr page 65-

Wij bespreken thans de wederzijdsche standpunten en argumenten. Het seminariegeschil hangt tot op zekere hoogte samen met een meer algemeen geschil, het kapittelgeschil, waaromtrent mgr. Loos en president Karsten een fundamenteel verschillend standpunt innemen, (p. 26)

Volgens president Karsten is het kapittel (Leer Karsten 1:2-5^^^) bij het leven van den bisschop een louter raadgevend lichaam, een consilium. De bisschop zelfheeft de beslissing en de kanunikken zijn louter zijn adviseurs. Historisch zijn soms meer bevoegdheden uitgeoefend, hetgeen president Karsten verklaart;

a) Door de vereeniging vicariaat en kapittel. Tusschen beide bestaat volgens de aanhangers van president Karsten een fundamenteel verschil, o.a. ook door pastoor Verhey (11®)^^ scherp geaccentueerd; cf. V: 18,19^^5 (19!!).

Het Vicariaat vertegenwoordigt den ordinarius, kan door den vicaris naar goedvinden worden ingesteld en opgeheven en hij kan er zooveel macht aan toekennen als hij wil. Het Vicariaat handelt in naam van den vicaris, desnoods tijdens diens leven. (Het heeft een potestas delegata, kan veel macht hebben bij leven vicaris). Het kapittel vertegenwoordigt de geestelijkheid; het kapittel kan niet door den bisschop worden afgezet; moet soms raadgeven, ook tegen de zin van den bisschop, is echter slechts een raad en wordt pas zelfstandig na den dood van den bisschop. Het kapittel heeft natuurlijke rechten. Aldus pastoor Verhey (11®)^^^. (Kapittel repraesenteert geestelijkheid. Dit is van belang voor Haarlemse bisschopsquaestie. Bij vervallen kapittel keert recht tot geestelijkheid terug!!).

Onder Rovenius bestond nu eerst Vicariaat plus vijf kapittelen; dit bestaand Vicariaat wordt dan echter uitgebreid met kanunniken en andere leden; aan dit geamplieerd Vicariaat worden dan de rechten van een gewoon kapittel toegekend, onder de naam van “zeker vicariaat” (Vi-cariatum quemdam) om den gehate naam kapittel te vermijden. Het zijn dus dezelfde personen doch onderscheid moet worden wanneer het lichaam optreedt als Vicariaat en wanneer als College! Deze (p. 27) dub-

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 2-5.

Vrijmoedige gedachten (noot 21).

[J. Heykamp, C.H. van Vlooten, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deeling... (noot 113), p. 18-19.

Vrijmoedige gedachten (noot 21 ).

Philippus Rovenius (1575-1651), Apostolisch Vicaris.

63

-ocr page 66-

bele functie bestaat slechts zoolang de aartsbisschop tevens apostolisch vicaris is en houdt dus kort na de scheuring (± 1705) op. Dan gaan rechten van het vicariaat verloren en blijft het kapittel (Oprichtingsacte Ro-venius; consiliis Cf. 1:24^^® [doorlezen!]).

ß) het heeft dezen acte moeten herroepen op aandrang Varlet

272

Leer Loos over bisschop en kapittel VILSl . Geestelijken en kapittel hebben op bisschop grote invloed (Documenten 1:7-64^^^). (kapittel ook recht bij leven bisschop Dupac enz. celu 1:45 Broedersen) (Codde behandelt alles met kapittels 1:38-40^’^) (NeercasseP’^ indirecter 1:36^’^; palladium ecclesiae nostrae 1:36^®®); niet slechts adviesgevers. De scheiding van Vicariaat en kapittel speelt de ultramontanen in de kaart. (Verg. Rovenius celu 1:24 [Vicariaat]. Consiliare meer beteekenissen; Concilie Utrecht 1763 zegt dat deze reegels [van Neercassel overgenomen]

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 6.

Idem, p. 24.

Cornelis Steenoven (1662-1725), aartsbisschop van Utrecht gekozen 1723, gewijd 1724.

Vrijmoedige gedachten (noot 21), p. 10.

[H. Loos], Onze toestand ... tweede stuk (noot 27), p. 81.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 7-64.

? Gabriel Dupac de Bellegarde (1717-1789), Franse jurist die uitweek naar de Noordelijke Nederlanden, schreef een geschiedenis van de kerk van Utrecht.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 45.

Petrus Codde (1648-1710), Apostolisch Vicaris.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 38-40.

Johannes Baptista van Neercassel (1623-1686), Apostolisch Vicaris.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 36.

Idem, p. 36.

Idem, p. 24.

64

-ocr page 67-

door het kapittel zijn uitgevaardigd 1:3-5 noot^^^ concilium heeft meer beteekenissen, senaat l:2vv^^^)

De eigenlijke seminarie-kwestie bevat twee vragen:

Hoofdbestuur

Het eene standpunt is dat van aartsbisschop Barchman Wuytiers, later ook ingenomen door aartsbisschop van Santen en president Karsten, (p. 28) De inrichting te Amersfoort is een seminarie, en als zoodanig een bisschoppelijk seminarie, waarvan dus het hoofdbestuur aan den aartsbisschop behoort, (cf. Karsten ILó^^'*) (Barchman Wuytiers: plenam semina-rii formam latet 1^:1 P*’).

a) Het Seminarie is niet gesticht door het kapittel, maar op initiatief van eenige Amsterdamsche pastoors door de milddadigheid der gelovigen; vergelijk brief Doncker^®^ etc. in Bijlagen 1®^^’. Het kapittel weigert eerst te teekenen (Bijlage III ). Geen penningen van kapittel of Hoogenheu-vel; president Willemaers^^^ (I® Bijlage [I]^’®). (keuze Steenoven: voor een school volgens bedoeling Concilie van Trente IX: 17 )

Idem, p. 3-5.

Idem, p. 2 e.v.

Vrijmoedige gedachten (noot 21 ), p. 6.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28).

Theodorus Doncker (1670-1731), secretaris van Codde en vanaf 1711 pastoor van de H.H. Johannes en Willibrordus te Amsterdam.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28).

Idem, bijlage 3.

Johannes Willemaers (1688-1748), eerste president van het Seminarie.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), bijlage 1.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 17.

65

-ocr page 68-

regel van het Concilie van Trente voor de bisschoppelijke Seminaria.

moeilijkheden zal provisor zich tot bisschop wenden! Vergelijk Lat. tekst gezag bisschop. Hij kan overbrengen; volgens primaire institutio heeft kapittel of Clerus er niets in te zeggen. Latere vorm te verklaren uit afwezigheid en nalatigheid bisschoppen, speciaal onder de la Torre^^^

Idem, p. 19.

2’2 [H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28).

2’quot;* Idem, p. 6-8.

2’2 Jacobus de la Torre (ca. 1608-1661), Apostolisch Vicaris.

2’® [H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 7.

2’* [H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 5-6.

2” Idem, p. 12.

66

-ocr page 69-

Loos: de inrichting te Amersfoort is een college ten aanzien waarvan stichting, enz. beslist. (Sommigen geven het de naam van Seminarie; houden ons aan naam in officiële stukken Loos 11:35^°^). (Cf. Loos 11:6^°^) (jaartallen Keulen enz. 11:46-47^®'*).

a) Is voortzetting Leuven Cf. provisor Broedersen. Hij werd provisor; aan hem werd volgens notulen kapittel opgedragen om College te stichten te Amersfoort. Geld uit kapittelkas. Historische continuïteit (anderen: op verzoek Kemp ervan protectie genomen 1® Bijlage 5^°^)

ß) is college, onderscheiden van seminarie; cf. Van Espen; behoeft niet in academiestad (cf. 1:22,23^®*’) (academisch College) te zijn! Van Keulen? Ook Leuven geen betrekking tot Universiteit!

y) Het recht altijd door kapittel uitgeoefend cf. formulier provisoraanstel-ling.

Ô) Ook collegekas zorg Utrecht. Sem. dat te Keulen is (11:34^®'^ ook onder Barchman Wuytiers - van Santen); ita usu receptum inveni, Neercassel 3 augustus 1663 1:35^®% cf. 1‘’:3’‘^.

e) Besluit kapittel 1728; Memorie Broedersen. De afgedwongen herroeping wel doorgegaan (cui archiepicopus hic praesidet [Broedersen])

Q recht Leuven staat vast, ook aartsbisschop Barchman Wuytiers zelf ontkent het niet en wil daarom niet vragen wat daar geschiedde! ge-

302

303

304

305

306

307

308

309

310

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 35.

Idem, p. 6.

Idem, p. 46-47.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28/ bijlage 5.

Idem, p. 22-23.

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 34.

[H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 35.

Idem, p. 3.

Idem.

67

-ocr page 70-

schiedenis bij Loos 11:18,19^quot;. (Keulen voortgezet door Leuven voortgezet door Amersfoort 11:19.20^'^ ef. Kemp aan Varlet IX:28^'^).

i) niet alleen voor as. geestelijken college (cf. Kemp), (p. 29)

Recht Haarlem Seminarie

Loos: Haarlem heeft hier nooit iets in te zeggen

Toen Amersfoort college opgericht / opheffing Hooge Heuvel, bestond Pulcheria te Leuven nog.

Mgr. van Stiphou?'^ (brief 20 juni 1758 aan bisschop Meindaerts: “ik die niets in het collegie te zeggen hebben” [volgens president Karsten: bittere ironie!] 1X:24’”);

Bisschop van Buul ontkent op gesticht, fondsen of medebestuur aanspraak te maken (24 april 1862) IX: 14^^°;

(wel eenige geestelijken overzenden; advies gevraagd; In antwoord eeni-ge Haarlemse pastoors IX: 15vv );

Haarlemsche Pulcheria was tot 1746 (cf. antw. IX:19vv^^^) (bestond feitelijk in 1721 niet meer IX: 20);

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 18-19.

Idem, 1863, p. 19-20.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 28.

[H. Loos], Aan wie behoort het hoofdbestuur (noot 22), p. 22.

Idem, p. 25.

Vrijmoedige gedachten (noot 21 ), p. 10-11.

’’’ [H. Loos], Over het Vicariaat (noot 28), p. 11.

’’’ Johannes van Stiphout (t 1777), bisschop van Haarlem.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 24.

’2“ Idem, p. 14.

’2' Idem, p. 15 e.v.

Idem, p. 19 e.v.

68

-ocr page 71-

wij zijn stichters; Fransche brief V; 14,15^^^;

Aanhangers Karsten: Hoofdpunten brief Haarlemse pastoorsvergadering 1863 (IX:15,16^2^; V:8vv^25)

[J. Heykamp, C.H. van Vlooten, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deeling... (noot 113), p. 14-15.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 15-16.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooten, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mededeeling ... (noot 113), p. 8 e.v.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 15.

Idem, p. 16.

ldem,p. 16.

Idem, p. 16.

’“Idem,p. 17.

Jacob Ignatius Krijs (1673-1724), pastoor van de H. Odulfus (de drie bonte kraaien) te Amsterdam.

Onze toestand ... Derde stuk (noot 81 ), p. 1.

[J. Heykamp, J.A. van Beek], Onze toestand; Een derde mededeeling (noot 101), p. 28.

Idem, p. 20.

Idem, p. 24.

Idem, p. 22-23.

69

-ocr page 72-

Idem, p. 24.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deeling... (noot 113), p. 10.

“’idem, p. 10.

’“quot;Idem, p. 12-13.

Idem, p. 16.

Godefridus Aegidius Ackoy (t 1749), pastoor te Utrecht.

[J. Heykamp, C.H. van Vlooien, J.A. van Beek], Onze toestand; Een tweede mede-deeling... (noot 113), p. 16.

Idem, p. 17.

Idem, p. 19.

70

-ocr page 73-

Tot op heden verschenen delen in de serie:

1

Drs F. Smit, Dr J. Visser en Mgr A.J. Glazemaker: 250jaar Oud-Katholiek Seminarie

2

Dr J. Visser: De kandelaar van het licht

3

Drs M.A. Haitsma: De Rooms-Katholieken te Leiden van ongeveer 1650 tot de tweede helft van de achttiende eeuw

4

Mr G.Chr. Kok: Beknopte bibliografie van de geschiedenis van de Oud-Katholieke kerk van Nederland

5

Dr P.J. Maan: Chiliastische en charismatische stromingen en de Clerezy in het begin van de 19e eeuw

6

Mr J.J. Hallebeek: Communis omnium possessio et omnium una libertas (Twee opstellen over Thomas van Aquino)

7

H.J.W. Verhey: Naamlijst der pastoors van de Oud-Katholieke kerk

8

Dr J. Visser: Het ideaal van de ‘Ecclesia Primitiva ' in het Jansenisme en het Oud-Katholicisme

9

Drs F. Smit: Franse oratorianen en de Clerezy in de jaren 1752-1763

10

Mr J.A.C. de Jonge: Eenheid in conciliariteit

11

Dr P.J. Maan en Dr J. Visser: 1931-1981: Vijftig jaren full communion tussen de Anglikaanse en Oud-Katholieke kerken

12

Drs F. Smit: Het hofie van Buytenwech te Gouda in de jaren 1684-1713 (Bijdrage tot de katholieke armenzorg in de 17e eeuw)

13

Dr P.J. Maan: 1054 in het spanningsveld van Utrecht, Rome, Constantinopel en Canterbury

14

C.E. Schabbing: Verzuilingstendenties in de Oud-Katholieke kerk van Nederland

15

Drs K. Ouwens: De theorie van de pentarchie en het primaatschap in de kerk (niet meer leverbaar)

16

Drs F. Smit: De fiintdaies van Sasbout en Pieter van der Dussen (1622-1752)

17

Mr G.Chr. Kok: Uit de geschiedenis van de Synode

18

Lie. G. Theys: Van Van ‘t Sestichhuis tot college van de hoge heuvel, 1633-1752

19

C. Tol: Concelebratie, afscheidscollege 28 september 1985

20

Dr M.F.G. Parmentier: Vincentius van Lerinum, de beide Commonitoria

21

Angela Berlis: Gottes Haushalter - Der Bischof im Alt-Katholischen Kirchenrecht Deutschlands

22

Dr M.F.G. Parmentier: Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (1638-1646)

23

Dr J.J. Hallebeek: Over de oorsprong van jurisdictie

24

Drs F. Smit: Batavia Sacra

71

-ocr page 74-

25 Idelette Otten: Uitblazing als aanblazing - Over het doven van de paaskaars in de christelijke eredienst (niet meer leverbaar)

26 Joris Vercammen: Vrouwen, mannen en macht in de kerk

27 ‘De Haagse teksten’ Referaten en beschouwingen op de studiedagen ‘Vrouw en kerkelijk ambt 18-20 januari 1994

28 Koenraad Ouwens: Het Stukjesboek; Missen en Gezangen 1745-1803 De basis van het oud-katholieke kerklied in Nederland

29 Jan Hallebeek: Alonso “el Tostado quot;nbsp;(c. 1410-1455) His doctrine on jurisdiction and its influence in the Church of Utrecht

31 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan Hallebeek: De ‘Wondere Afscheidpreekens ‘van pater Daneels - Oudewater 1705

Nineteenth-Century Anglican Thought

hl Jan Hallebeek (red.): Gezag als gave - Gezag in de kerk in oecumenisch spanningsveld. Symposium op 13 december 2003

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van docenten en leden van het curatorium van deze stichting.

Redactie: Prof. Dr J.j. Hallebeek, Dr K. Ouwens, Mw A. Paasen

Administratie: Centraal Oud-Katholiek Boekhuis

Koningin Wilhelminalaan 3

3818 HN Amersfoort

72

-ocr page 75-

ERRATUM

In de noten vanaf p. 37 wordt verwezen naar voorafgaande voetnoten. Gelieve in deze verwijzingen het genoemde nummer van de voetnoot te vermeerder met 105.

noot 1 = 106

noot 2 = 107

noot 3 = 108 etc.

-ocr page 76-

-ocr page 77-

-ocr page 78-

ISBN lO-STflT-OIO-fl

799057

870902