EUROPISCHE
INSECTEN.
-ocr page 2- -ocr page 3-europische INSECTEN, Naauwkeurig onderzogt, Ha’t leven gefchildert, en in print gebragt door
MARIA SIBILLA MERIAN:
Met een korte Befchryving, waar in door haar gehandelt word van der Rupfen begin, Voedzel en wonderbare Verandering,
en ook vertoont word
De Oorfpronk, Spys en Geftalt-verwilfeling , de Tyd 3 Plaats en Eigenfchappen der Rupzen, Uiltjes, Vliegen en andere diergelyke bloedeloofe Beesjes.
HIER IS NOG BYGEVOEGT
Éeh naauwkeurigc Belchryving van de Planten, in dit Werk Voorkomende; en dé Uitlegging van agtien nieuwe Plaaten, door dezelve MARIA SlBILLA MERIAN geteekent, en die men na haar dood gevonden heeft.
Tof zA M ST E RTgt; A M,
By J. F. BERNARD,
M D cc XXX.
-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-Handelende van der RUPSEN begin, voedzel en won-' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;derbaare verandering.
Fze Figuur verbeeïd eén Lauwerkrans van MoerbefTcnrankch imet Bladeren, Bloeizel enVrugten, welkers bladeren het regte voedzel is der Zydewormen. Deze Wormen kómen voort uit eiertjes die by de Liefhebbers den geheelen Winter over zorgvuldig bewaart worden, ze worden in’t voorjaàr door de warmte der Zon uitgebroeit, als dan geeft men hun de MoerbelTenbladeren 'tot haar fpys, wel zorg dragende dat de bladeren geen vogtigheit op zig hebben , want dit is hun doodelyk. Wanneer deze Wormtjes ontrent agt of tiert dagen out zyn, dan word haar koleur uit den donker graauwen, ’t welk een voorteken is datze in korten tyd vervellen zullen, dit gebeurt tot drie of vier maaien : haar koleur is byna geheel wit, maar als zy tot haar vólkomen wasdom gekomen zyn, als dan worden zy klaar en eenigzins doorzigtig of tranfporant, geduurig heen en weer waggelende met haar hooft, eh beginnen uit haar mond de zyde te (pinnen , de Liefhebbers dan deeze voorteekenen ziende , zetten ze ordinair in een peperhuisje, daar in fpinnen zy zig zelf in een Ovaal van vorm als een ei, als dit ge-fpin wit is zo zyn de Wormspootjes ook wit geweeft, zo ook als ’t geel bevonden wort zynde voeten ook geel geweeft, dit volbragt zynde dan Veranderd de Worm in een Popje, in deze geftal-te blyft hy een en twintig dagen j dan komt daar een witagtig Uiltjen uit, ’t welk dit vel doorknaagt en van zig ftrodpt, laatende een bruin vogt van zig, zy beftaan uit tweederlei fexc, het Manneke is dunder van lyf als het Wyfje, gepaart hebbende , leggen zy haar eiertjes valt op een papier daar zy tot dien einde op gezet zyn, aldus leven zy negen of tien dagen zonder eeten of drinken en fterven. De eiertjes zyn eerft geel van koleur, in groote gelyk de gierft , in weinig’ tyd worden zy graauw, en worden dan bewaard tot in ’t voorjaar gelyk boven gezegt is.
Daar zyn tweederley foorten van deze boom, waar van dat de eene witte en d’andere Iwarte Moerbezien voortbrengt, de-tVelkeCâfparusBauhinus, Morus fruciualbo^tn M’orus fruSlunigr'o noemt. Haar blad is byna rond, en een weynig ruuw of hard in ’t aanraken, zynde rondom gekarteld. Haar bloeifel is zanten gefield uyt vier blaadjes, uyt het midden van dewelke voortkomen eenigc vezeltjes. Haar Vrugten worden voortge-bragt op plaatfen die afgefcheyden zyn door knobbeltjes j zy Zyn te zamen gefield uyt een langagtig draadje, aan dewelke van alle kanten korreltjes groeyen, gelykende na verfcheyde kleine kluwentjes aan malkanderen te zamen gevoegt, brengen
-ocr page 8-a «
VJW. ^1.
JflW
EUROPISCHE INSECTEN.
I I.
Tulipa Purfurea,
Purpere Tulp.
DEze Tulp, ook wel genaamt Marbre Jafpis, is het voedzel van de daar op zittende Rups tot in ’t laatft van May, als dan veranderd zy in een bruine Pop , na verloop van vyftien dagen komt daar een Uiltjen uit, zynde de bovenfte vleugels roodagtig, en de onderfte met het lyf graauw.
Onder aan de fteel zit een Worm de welke de kleine dierkens , die men Luizen noemt, tot haar fpys gebruikt, in ’tlaatft van May verandert deze in een blaas, na veertien dagen komt daar een V lieg uit, zynde geel en fwart geftreept, en de oogen root.
vertoonen. Het blad van deze Plant is redelyk breed, omringende de fteel, gaande vaasgewyze aan de kant op. De Blom heeft fes blaaderen vaasgewys formerende dikwils de buyk breeder als de opening. Deze Blom begrypt in zig een Zaad-nesje, het welk een langwerpige en driehoekige Vrugt word, vol van plat zaad en bolrond : haar wortel is een bol te zjimen geftelt uyt verfcheids vliezen die in malkander fchicten, aan de beneden-kant voorzien met vezelen.
CaCparus Bauhinuscn verfcbeide andere hebben deze vcrfcheide foorten van Tulpen willen onderfcheiden wegens de Tyden van het Jaar, als zy bloeyen. Maar ik geloove dat het beter zoude zyn dat men deze op dezelve wyze onderfcheide even als men d’^Anemiaflen doed door de fes voorname koleuren, dewelke zyn roode, geele, groene, blaauwc, purperc en witte. Hier ft iat aan te merken dat de allerbequaamrte Schilder zig verlegen vind, als hy genoodzaakt is de groote verfcheidentheid der koleuren van de verfchillendc Tulpen op het natuurlykhe tc
I I I.
Blaauwe Seringa.
SjrïngÆ Ceer ule a.
DIergelyke groene Rupfen, gelyk onder op een blad zit, heb ik op deze Boom gevondçn en met die bladeren gevoed tot den twaalfde May, doe maakte zy een wit gefpin en veranderde in een bruine Pop, in ’t laatft van May kwam daar een ligt bruin Uiltje uit, gelyk boven op de Blom verheelt is.
Deze op de Blom zittende groene Rups veranderde den tweede May in een bruine Pop, en den feven en twintigften Oólober kwam daar een bruin en wit gefpikkeld Uiltjen uit, gelyk boven op de Blom verbeeld is.
Deze Plant is dezèlve dewelke Mathiolus, Rai, Tournefort, DodoKteus cn Boerhaaven LilaC, dat is: Seringa, genoemt hebben. De Blom is een pypje aan de bovenkant vaasgewys uyt-geflrekt cn de meefte tyd in vier deelen gekartelt, en ze is gcfchiktals een lange tros, zynde de koleur in ’t gemeen blaauw, fomtyds wit of asgraauw, en als verzilvert} na dat de blocizem afgevallen is, komt daar uyt voort een langwerpige V’'ugt, gelykendc na een tong, dewelke zig verdeelt in twee holligheden, die in zig bevatten eenigc kleine platte zaatjes, gelyk als gevleugelde. |
Krieken Bloeizel.
Cerafus nigra daleis Florens,
pjÈzc zoort van Wormen by deLandiuiden genaamt Koornworm, om dat hy dc wortelen van het Koorn afeet, het lyf is witagtig en naakt gelyk de Kaas-Maaden, het hooft is ‘Ookcr-veel, ik heb dezelve in Oólober in de Aarde gevonden nog klein zynde en bewaart tot het ander Jaar, in April doe was hy zo groot gelyk hier onder verheelt is, zyn verandering brengt een Tor voort die men Moolenaars noemt, zyn geftalte is boven op een blad vertoont, zy eeten de jonge Ipruiten der Vrugtboomen, daarom'heb ik ze op deze Boom geplaatft.
Deze Boom is foo bekent en foo wel door al de Krytkenders bcfchreven , dat ik niet onderftaan zal daar van een nader bc-fchryvingc te doen.
■t 7
Hyacinth.
Hyacinthus Orientalis,
DEze ruige fwarte Rups, gelyk onder verbeeld is, eet veerderleiBloemen en Kruiden, zy zyn zeer vaardig in ’t loopen, als men ze aanraakt dan Tollen zy zig in malkander gelyk een klootje en blyven een tyd lang zo leggen, haar volkoomen wasdom hebbende maaken ze een ge-fpin, en veranderen in een fwarte Pop, na veertien dagen komt daar een Uiltjen uit gelyk op de Blom zit ; haar bovenfte vleugels zyn bruin en wit, en de onderfte bleekroot en fwart geplekt,zy leggen graauwgroene eiertjes.
Ik heb zulk een Rupsje gehad, gelyk op een Blomtje zit, die maakte zig vaft aan een hout, en wierd hart en kort, gelyk hovende groote Rups te zien is, na tien dagen kwam daar een fwarte Vlieg uit, daar komen ook wel Vliegen uit die haar agterlyf geel is, gelyk hiermede twee derzel-ver verheelt zyn.
De Blom van deze Plant is tweeflagtig, ofMan-Wyf of zonder kelkje (Monopetale) geformeert aan een langwerpige pyp, die zig vaasgewys na boven uytftrekt, en zig verdeelt als in fes gefnede deeltjes : de koleur is in ’c gemeen- blaauw, fomtyts wit, fomtyts lyfkoleur , fomtyts nabykomende het purper. Haar Vrugtis byna rond, opgeheven aan de drie hoeken en verdeeld in drie holletjes of kamertjes, vervult met eenige byna ronde en platte zaden. Haar ftam is rond, glad, van een groene koleur, wat blecker na beneden, en uyt den bruyngroenen na boven : hare bladen zyn lang en fmal. |
A 2
-ocr page 12-Boterbloem.
Ranunculus dulcis.
Zulke zoort van Rupfen heb ik op deze Bloemen gevonden, en daar mede den geheelen
Maant van April gevoet, zy zyn boven op den rug Oranjenkoleur , en van onderen ligt geel, vorders zyn ze fwart en een weinig hairig, als men ze aanraakt dan rollen zy zig in malkander en blyven zeer lang leggen, in Maymaaken ze een gefpin en veranderen in een bruine Pop, gelyk aan een blad hangende, verheelt is, na veertien dagen komt daar een fchoon üiltjen uit, welkers hooft, lyf, en bovenfte vleugels fwavel geel, en fwart geplekt, en de onderfte vleugels fwart, en root gevlakt zyn: deze Uiltjes zitten over dag ftil by malkander, des avonts beginnen zy te vliegen, des morgens zoeken zy weer een donkere plaats om te ruften, na eenige dagen leggen ze geele eiertjes en fterven.
tens, Zy is van eeh fchoonc groene koleur. Üit het imidden van haar komen eenige kleine ftammetjes , dewelke aan haar topeinden vóórtbrengen eenige bloempjes gefchikt als Roosjes met verfcheide blaadjes van een geele koleur. Daar uit volgen eenige ronde Vrugten, dewelke in zig bevatten eenig zaadi,
Deze is dezelve Plant als de Ranunculus Prattnßs van Câfpa-riis Bauhinus: men bevind dezelveook befehreven indeT/orW Eyftetenßs^ onder de naam van Ranunculus^Ohraceus erect us,flore ßmplici. Deze Plant groeit van zig zelfs in de Weyden fonder aanqueekinge, haar blad is diep gekartelc in verfchtide gedcel-
Bruimenbloeizel. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^Prunus florens.
DFze groene Rupfen met fwarte ftippen en een fwart hooft heb ik in ’t begin van May op deze Boom gevonden, als men ze aanraakt dan laaten zy zig aan een draatje uit haar mont ne-derzakken, waar aan zy zig ook weer na boven weten te begeven, zy zitten de meeftc tyd in een blad dat ze toegcrolt hebben, wanneer ze daar uit gaan en haar genoegen gegeten hebben , daii lopen zy met groote fpoet weer in haar blad, waar in zy ook een gefpin maken, en in een Popje veranderen, ik heb bevonden dat daar Uiltjes uit kwamen, welker voorlyf ligt bruin, en het agterfte gedeelte en bovenfte vleugels wit zyn.
Onder leit een ligt geele Maade die ik in de drek der Wormen gevonden heb,welke in drie dagen veranderde in een bruin Tonnetje, na veertien dagen kwam daar zulk een Vlieg uit, als onder vertoont wort.
Aan het bovenfte van een groen blad vertoont zig een groen Rupsje, als men ze ftoort dan Iaat ze zig aan een draatje neer, en begeeft zig daar aan ook weer na boven, ik heb ze met deze bladeren gevoet tot den twaalfde Juni, doe veranderde ze zig in een geele Pop, den fes en twintigfte Juli quam daar zulk een fwarte Vlieg uit, gelyk mede op een blad verheelt wort.
Dc bladen van deze Boom zyn langwerpig rond, aan haar kanren ligjes gekarteld. Zyn bloeiiél is gefchikt na de wyzevan een Roos met vyf bladen, hebbende dertig of meer vezelen. Het Zaadnesje, dat op de grond van het kelkje is, word een ronde of langwerpige Vrugt, bedekt door een glad en effen vel, waar van het vlcesagtige gedeelte zagt is,in ’t midden van het welk een langwerpige ftcen is, plat, Ipits aan b, yde dc zy-den, dewelke in zig beiluit een klein Amandeltje. Deze Vrugt is vaff aan een redelykc lange flaart. |
EUROPISCHE INSECTEN.
Paardebloem.
^araxacon.
OP deze wilde Bloem vint men in April een Rups, bruin van lyf; ze heeft aan ’t hooft gelyk twee hoorntjes van f^art hair en op de rug nog vyf diergelyke overentftaande 6*05-jes, en is verders over ’t lyf met geel hair bezet, zy maken in ’t begin van May van haar eigen hair een Ovaal gefpin, en veranderen in een bruine Pop met geel hair bezet, gelyk onder vertoont Wort, in’t laatftvan May kwam daar een graauw Viltjen uit, gelyk boven op een blad verheelt is.
pyl} tuflehen haar verheffen zigeenigc ronde, holle, teedere ftaarten zonder takken, roodagtigh, vervuld met melk gtig Zap, dragende yder op zyn top een fchoone ronde b oem «an een geelc koleurj als deze bloem vergaan is, zoo volgt daarop een Ïoort van een hoofd vol van Zaad.
Deze Plant dewelke men ook noemt Dem Leonis^ HeiJypnoiSt JlphacacnCoronat of Caput Monachit dewyl na het afvallen van de bloemen, hy dan verfchynt als met een kaal hooft, brengende van zyn wortel voort eenigc lange bladeren, middelmatig breed, ncderbuygende tot op de grond, zynde aan d’eenc en 'd’andcre zyde diep ingekattelt, op het einde fpits gelyk als een
Dubbeld Moerelleblóeizel.
Cerapi acUa, rulra jlore fleno.
DEze Rups vint men op alderlei Vrugtboomen, dog bezonder op (Ïe Karflc en Moerellebcó-men, wanneer ze veranderen willen dan fpinnen ze een Ovaal, ’t welk als zilver glanzig is, en wat bordig gelyk Parkement, daar in verwiflelen ze haar gedaante in een bruine Pop, gelyk op twee verfcheide bladeren verheelt is, na veertien dagen komt daar zulk een graauwkokurig Uik tjen uit, gelyk boven op dit takje vliegende vertoont wort.
Deze Boom is dezelve als de Cerafus Horïettfii^ flore pleno van Ca/parus Bauhinusy en de Cerajus rnultflora van Tabernemon-tanus, of de Cerafus uuigaris, aup ici flore van Lobcl. Hare bladeren zyn groot, fpits, aan hure kanten gekarteld, haar kelkje is een bloempot, gefneden in vyf deden, haar bloem is gefchikt als een Roos, hebbende vyf ftceltjes en dertig vezeltjes, zyn Zaadnesjc is een lang pypje ’t welk eenvlccbagtige en ronde vrugt word, die in zig befluit een rondagtige en beenagtige ffcen, bevattende in zig een pitje na de wyze van een Amandeltje, |
E ü R O P I SC H E INSECTEN.
Kruisbeflènbloeizel.
Flos Grojfülaru, fpinops»
IN de Maant April vint men op dit Boomtje een foort van Rupfen, bruin van lyf, fwart ge-ftreept, met witte plekjes, ze zyn zeer traag in ’t gaan, in de Maant Juni fpinnen ze zig in een donker geel Ovaal en veranderen in een bruine Pop, in Juli komt daar een donker geel Uik tjen uit, wiens bovenfte vleugels eider een wit vlakje heeft, gelyk in de figuur verheelt is.
frieden of gckartelt: na deefe blocifcl komt ‘er een ronde Vrugt voort,vleesagtig,dik,als eenDruyf, geftreept, in den beginne groen, en vol van een zuur fap, t’famentrekkende, dog nemende een gccle koleur en een foete fmaak aan, na mate dat ze ryp worden : deze vrugt bevat in zig verfcheide zaadjes.
Dit Boompje is het zelve ’t geen Clufiui befchryft onder de naam van Grojfulariamajort fruBu^ het is zeer getakt, van alle kanten met doornen bezet. Haar bladeren zyn klein, byna rond als gclneden, haar bloemen zyn klein, yder tc famen geftcld van vyf bladeren in de rondte geformcert, vaftgehegt aan de buytcnfte kanten van haar kelkje, dewelke in vyf deden is be
Karflenbloeizel.
Cerafus außera^ florens.
DIergelyke ligtbruine Rupfen heb ik veeltyds op deze Boomen gevonden, zy krullen de bladeren in malkander daar ze zig verbergen, ze zyn zeer rat, en lopen zo wel agter als voorwaarts, als men ze aanraakt dan laten ze zig met een draatje uit haar mont nederwaarts, ik heb ze gevoet tot den fesde May, doe maakten ze een wit gefpin en veranderden in bruine Popjes, den feven en twintiglte Oólober kwamen daar zulke ligtbruine Kapelletjes uit, gelyk ter zyden verheelt is.
Zulke geelagtige Rupfen heb ik veel gevonden aan de Karffeboomen, ze rollen de groene bladeren in malkander, en zyn zeer rat, ze lopen zo wel agter uit als voorwaarts, aangeraakt zynde laten ze zig aan een draat nederwaarts, waar aan ze zig ook weder na bovenweten te voegen, ik heb ze gevoet tot den fesde May, doe maakten ze een wit gefpin, den feven en twintigfte Oâiober kwamen daar zulke ligtbruine Uiltjes uit, gelyk boven op een groen blad verheelt is.
-ocr page 17- -ocr page 18- -ocr page 19-EUROPISCHE INSECTEN.
X I L
Geele Violier. . gt;nbsp;• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Viola latta,
Op deze Muurbloem vint men zulke dunne groene Rupfen, ze zyn na proportie länger als andere Rupfen, ze hebben onder ’t lyf.geen voeten, wanneer ze voortgaan dan brengen ze het agterlyf by het voorfte, maakcn alzoo een hooge bogt, en Ipoeden zo haar weg, ik heb bevonden datzezig in Juni op een blad vaft Ipinnen en veranderen in een bruine Pop ,in Juli komt daar een Ichoon bruin Kapelletje uit, gelyk hier naaft de Bloem verheelt is.
Op die geele Bloem legt een wit Wormtje, ’t welk ik in een Raap heb gevonden, dit veranderde in een Tonnetje, na tien dagen kwam daar een kleine Vlieg uit, gelyk boven op de Bloem verheelt is.
van een tepeltje of van een fpoor, die onderfleunt warden door een kelkje, tot op de grond toe verdeeld in vyf deelen. Wanneer de bloem verwelkt is,komt een driehoekige V'^riigt te veorlchyn, dewelke zig aan drie zyden opent als fe ryp word, in zig bevattende verfcheide ronde zaadjes.
Deze Plant is dezelve, dewelke Cafparus Bauhinus noJa, Montana^ L»tea^ grandiflora noemt. Hare bladeren fyn lang en fpits, vaftgehegt aan lange ftaarten, tuflehen haar klimmen op klyne Zuyltjes, dewelke onderfteunen een grootc gccllag-tc bloem, famengefteld uyt vyf bladeren, cn een foort
XIII
FlosPrunA ’Damafiena,
Pruimen van Damaft.
Zulk een fchoone groenei Rups met fwarte ftreepen en geele koraaltjes, heb ik met deze bla.* deren gevoet tot in ’t laatfte van Juni, als wanneer ze zig in een Ovaal, blinkende als zilver en bordig als Parkement heeft ingefponnen, en veranderde in een bruine Pop, in ’t begin van Au-guftus kwam daar zulk een fchoon Uiltjen uit, welkers onderfte vleugels geel, bruin gettreept, en fchoon gevlakt zyn.
Aan het onderfte groene blad hangt een Beesje met een bruine harde fchors omvat, dit gaat langzaam met zyn huisje voort gelyk de Pakken, ik heb het gevoet met deze bladeren tot den twintigfte Juni, doe bleef het ftil leggen, den elfde kwam een zulk wit Uiltjen daaruit, gelyk boven het bruine Rupsje verheelt is, het ander Beesjen daar tegen over is ook van dien aart.
De bladeren van defe Plant zyn langwerpig en rcdclyk breed, een weinigje aan haar kant gekartelt. Haar Blom heeft vyf bladeren.
-ocr page 20-E U R O P I S C H E INSECTEN.
X I V.
Roode AalbefTebloeizel.
Großutaria hortenfis non fpinofa florens.
MEn vint een foort van Rupien op dezeBoomtjes , welkers voorlyF uit dengeelen, en het ag-terlyf boven wie en onder geel is, ik heb ze gevoet tot dat ze veranderden in een Pop, gelykende wel een gebakert kint, als met gout en zilver verziert, in ’t laatft van Juni kwam daar een Kapelle uit, welkers bovenzyde hooggeel en bruin gevlakt,en van onderen bruin met Iwarte plekken verziert was.
Het is het zelve Boompje als de Ribeßum^ fruBu rubro^ van Dodonæus, en de Grojßulariat multtphci acino of non fpino/a^ Horten fis rubra, of Ribes Offuinarum , of Winkclkruyd-bczie-bootn van de Pinax van Cafparus Bauhinus. Dit Boompje brengt voort een meenigte van looten of fpruitjes, ontrent an^ derhalf ellen hoog. Zyn bladen gclyken na een Wyngaardblad, dog klcinder, zagter en bogtiger, van een donker groen,glad, cn rondom gekarteld. De bloemen van dit Boompje zyn tros-gewyfc te fa men gevoegt, waar van de Zuiltjes uit de hollighe’ den van de bladeren voortkomen : yder van deze bloemen is tc famen geftcld van vyf purperagtige bladeren, geformcert als een Roos, en voortkotnende uit de kerven van een kelk, gegroeic op de wyfe als een bekke, waar van het agterdeel verandert Word in een ronde en roode kern, blinkend, fagt, vol van een luur fap, cn breed twee diametrale ftreepen, hebbende in zig vcifcheide korreltjes die de gedaante hebben van een niertje. |
Boterbloemen.
Ranunct^lus ^ratenps.
Zulke bonte Rupfen heb ik met deze groente gevoet tot in de Maand Juni, doe veranderde ze in een fwarte Pop, waar uit een fchoone Kapelle kwam, welkers bovenfte vleugels ligtgeel met fwarte Hippels, en de onderfte vleugels Oranjenkoleur met fwarte ftreepjes verziert waren.
Cafparus Bauhinus noemt deze Plant Ranunculus Pratenßs, ereSlus, acris, cn nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ranunculus ereSlus nonrepens |
flore fimplici luteo, en Lobcl Ranunculus Pratenfis ('urreSiis caali-culis. Tot deze foort moet men niet oveibrengen de Ranunculi Syl-veflris van Tabernemontanus, gelyk de Bauhini gedaan hebber. Die van Tabernemontanus is defelve als dc Ranunculus polyanthemos van Lobcl, waar van dc Wyfjcs veel fynder gekartclt zyn, en die van dc Ranunculus Hortenfts ereSlus fiere pleno niet verfchilt van Cafparus Bauhinus, als door deze bloemen die enkcld zyn: over fulks heeft de Heer Rai zig daar in bedrogen gevonden, zeggende dat de dubbelde was cene verandering van de Ranunculus Pratenfis, ereSlus, acris van Cafparus Bauhinus, dewelke met reden daar van de Polyantheniosvoi.n. Lobcl onderfcheiden heeft, De Wyfjes van deze plant zyn in verfcheide deelcn zeer diep ingefneden, hare bloemen zyn op vcrfcheide plaatfcn gefchikt als een Roos, in zig bevattende veel vezelen ; na dat hare bloemen zyn afgevallen of verwelkt, foo volgen daar op ronde Vrugten of rolswys rond j Cefalpinus heeft van dc Ranunculus foo verwardclyk gefprokeu, dat het byna onraogelyk is tc bepalen onder wat vooreen naam hy van deze gefproken heeft. Cafparus Bauhinus heeft gelooft dat het , was onder die van dc Ranunculus lavi ac molli folio, alhoewel deze naam hem weinig voegt. |
XVT
xvn
XIX
EUROPISCHE INSECTEN.
X V 1.
Kervel.
Cerefolium.
Dit Kruit is’ het voedzel van een groene witte geftreepte gladde Rups, ik heb ze gevoet tot in ’t laatfte van May j doe maakte ze een dun gefpin, en veranderde in een Kaftanjebruina Pop', na veertien dagen kwam daar een bruin Uiltjen uit, gelyk in de figuur verheelt is.
Deze moeskruidïge Plant groeit byna een voet hoog, en le-verd uit van hare wortel veel teedre en takagtige, gladde, lange, en van buiten geronde Heekjes, maar van onderen hol, na de wyfe van kleine gootjes, zynde bleekgroen : voornamentlyk na de beneden kant, fomtyds roodagtig na de boven kant, wanneer zy haar zaad fchieten, opgevult met veel fap ; haare bladeren zyn zeer gelykende met die van de Scheerling, maar ze zyn veel kleindcr, dunder en een weinig dieper ingefneden, en fagter in het aanraken, van een gemengeld groen, van de bovenkant omzet met zeer fyne hairejes, fomtyds roodagtig, doordrongen met fap. De fmaak en de reuk van deze bladeren is lieflyk en geurig, haare bloemen komen aan de top van de takken te voorfchyn als een Zonnefcherra, wit, klein, famen-geftelt uit vyf ongelyke blaadjes gefchaart als Rofen j en met even foo veel vezelen en een kelkje, dewelke, als de bloem is afgevallen, een langwerpige Vrugt word, vol van twee langwerpige zaden, dun, fpits en zeer gelykende na de bek vaii een Vogeltje, van een donker graauwe kolcur, waar van d’ee-ne glad en d’andcre hard is in het aanraken. Haar wortel is enkeld en ftrektzig uit in de lengte langer als een halve voet, effen, regt en dik na de boven kant, allengkens dunder afloo-pende als een Rotte Haart, tot aan het uiterlte einde, ’t geen byna is als een punt, aan de buitenHe bovenkant voorzien mee zeer na by elkander Haande vezeltjes : zy is wit, teeder, vlces-agtig, en wegens de fmaak wat fcherpagtig: zy heeft van binnen een foort van een zenuw, gelykende na een dun touwetje, zeer teeder en ligt om te breeken. Het grootHe gedeelte van dc Kruid-kenders noemen deze plant Charofbyllam. |
Wonderbare Rupfen.
Vermes miractiloß.
DEzê twee grooté, dog malkander in gedaante en koleur verfchillende Rupfen, heb ik in’t
Gras gevonden , het welk haar voedzel is; zy veranderen op de ordinaire manier, zig zelf infpinnende verwifTelen ze haare geftalte in een graauwe Póp , waar na uit elk een groote donker Oranjekoleurde Uil te voorfchyn kwam, die malkander byna in alles gelyk waren.
-ocr page 24-10
E U^R OPISCHE INSECTEN.
Appelbloeizel.
Matus mellea florens»
Dit flag van Rupfen is alle Vrugtboomen zeer fchadelyk, dog voornamelyk de Appelboom, ze verfpreiden zig des daags over den geheelen Boom, en des nagts komen ze alle by malkander in een bondel of het fpinneweb was, deze Rups is uit den bruine, heeft op elk lit op haar rug gelyk blaauwe en roode koraalen, wanneer ze een dun gefpin om zig gemaakt hebben, dan veranderen ze in een bruine Pop, waar uit na veertien dagen een witte bruin geftreepte Uil voortkomt, wanneer die haar eiertjes geleit hebben, dan dekken ze dezelve met een geelagtige dons, dat men de eiertjes niet zien kan, waar door ze des Winters voor de koude wel befchermt zyn.
Nog heb ik op de Appelboomen een klein geclagtig Rupsje gevonden, welkin ’t laatft van May een gefpin om zig maakte, daar ze in overwinterde, en in ’t Voorjaar kwam daar een kleine Vlieg uit, gelyk boven vertoont wort op de groene bladeren.
gehold door een andére kleine diepte, daar zyn in het midden van deze vleesagtige Vrugt vyf huisjes, vervult met langwerpige korreltjes, bedekt met een bruin of roodagtig fchiltje, vervult met een Wit pitje. Het onderfcheid dat men befpeurttut fchen de Vrugt van deze Boom, beftaat in de dikte, kolcur, en in de fmaak. Men ziet ’er ook felfs die de fmaak en kolcur van een Peer deelagtig zyn. De ondcrfchcidenthcdeh komen voort van de lootjes, die men ent op de Appelboomeoi Aide Appelen zyn bedekt met een dun lchilletje, fagt in ’t aanraken, effen en gl in kerende, het vlecfch van de mcefte is Wit, of wat trekkende na den gcele, en van eenige rood.
Daar ïyn tweederlei foorten van Appelboomen, d'cencTarn-rne en. d’andere Wilde : de aangequeckte kan onderftheiden Worden door groot en klein ftamde. De bladeren van deze Boom zyn langwerpig of byna rond, d’ecne ftomp end’andere /pits, aan haare zoomen en weinigje gekartelt gt;nbsp;van ondere een weinig ruigagtig als zy nog jóng zyn. Haar Bloeifels zyn ge-meenlyk gefchikt als de Roofen met vyf bladeren, wit, trekkende na een purpcre kolcur, gehegt aan korte fteeltjes: na dat haare bloeifels zyn afgevallen, zoo volgen daar op vle s-agtige Vrugten, byna rond, hol, endiepagtig als een navel in de plaats daar het Iteeltje aan valt gehegt is, en van voren ook
X I X.
Roode Roozen.
^ofa incarnata.
BOven op de Roozeknop zit een kleine groene Rups, die niet alleen de groene bladeren op eeten, maar ze hollen ook de knoppen van binnen uit, zo dat ze de Roozen haar volkomen wasdom beletten, zy veranderen in ’t laatft van May in een Okerverve Pop, in Juni komen daar zulke Kapelletjes uit, gelyk op de Roos verheelt is.
Onder aan de fteel van de Roos kruipt een kleine bruine Rups, die mede de knoppen uit eet gelyk de andere, ze veranderen in May, in Juni komen daar zulke Kapelletjes uit gelyk ter zyden een vliegende verheelt is, welkers bovenfte vleugels Okervervig en de onderfte graauw zyn.
Van onderen op een groen blad zit een groene Rups, welkers aart is altyt onder de bladeren ruglings te gaan eeten , ik heb ze gevoet tot den tienden Juni , wanneer ze een dun wit gelpin maakte, en in een houtvervige Pop veranderde, den zes en twintigfte dito kwam daar een bruin Uiltjen uit, gelyk op de afgevallen Roos verheelt is.
-ocr page 25- -ocr page 26- -ocr page 27-E U R o P I s C H E INSECTEN.
Il
Hagedoornbloeizel.
Oxyacantha florens.
DEzc bontgekoleurde Ruplèn vint men veel op de Hagedoorn, dög ze zyn ook niet vies vart de bladeren der Vrugtbomen, na dat ik ze eenige tyd gevoed had, maakte ze een graauw gefpin, en veranderde in een bruine Pop, die zo levendig was, dat als men ze aanraakte , ze zig rontom rolde, na twaalf dagen kwam daar een wit Uiltjen uit, ’t lei geele eiertjes en ftierf.
Deze vuile Wormen vint men in ftinkende genten, ze veranderen in Tonnetjes met ftarten, daarom ook wel genaamt Muisjes, ik heb bevonden dat daar na zeventien dagen een trage geelag-tige Vlieg uit komt»
Dit is het zelve Bootnpje, ’t welk Cafpariis Bauhinus en Pit. Tournefort Mefpilus Apii folio fylvefrii fpir.ofa nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en’t welk
Joannes Bauhinus Spimts albus noemt. Dit is een voltakkig Boompje, bezet met flekelagtigeen ftyve doornen, bedekt met een bruin fwartagtige of roodagtige fchorfe. Haare bladeren gelyken na die van de Eppe, van een lymagtige fmaak j haare BloeiPels Waden als in een gedrongen by meenigte of als Ruikertjes, valt gehegt aan witte Keeltjes, vaneen foete en aangename reuk,
een yder van dezelve is als een Roos, te famengefleld van vyf kleine blaadjes, en van roodagtigevezelen. Haar Vrugtenzyn van de groote van de Beflen van een Myrteboom, rond, food-agtig, Wanneer ze ryp zyn, gelyk als Zonnelchermpjes, hangende van hare Heeltjes, een yder van haar hebbende een kleine kroon of zonnefcherm van een fwarte koleur. Deze Vrugt is een vlcefch of fagte en lymagtige bol, die in zig bevat twee harde en witte Iteentjes*
Queebloeizel.
totoncA flos.
Zulke groote Rupfen heb ik Op deze Booihen gevonden, ze zyil Oketgeel en fwart geftreept met witte ftippelen, de kop en ftart is Oranjekoleur, wanneer men ze aanraakt zo raaakeri ze met de kop een gróote beweeging, ik heb ze met deze bladeren gevoet, tot dat ze eeif^geel-agtig bordig gefpin maakte, en veranderde in een Pop, na drie weeken kwam daar een Okervef-wige Uil uit die den geheelen dag ftil zatgt; als men ze aanraakte dan vloog ze heel onbezuift overal tegen aan, dezelve leitgeele eieren. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
Dit is een klein Boompje, waar van het kout hard is» krom, witagtig, bedekt met een baft een weinig effen en hobbelig, en van buiten afchverwig , en roodagtig van binnen. Haar Bladeren zyn van de groote van den Appelboom, heel, witagtig, van onder wolagtig : haar bloeifels zyn gefchaart als een Roos met vyf bladeren, gelykendena HondSroolen, Éyndelyf-verWig van koleur ; na dat het bloeifel is afgevallen komt’er voort een Vrugt van buiten wolagtig, vleesagtig, en wit van binnen, dewelke heeft vyf kamertjes met langwerpige korreU tjes of zaden, aan het cene einde fpitfer als aan het andere. |
Il
Roos.
E U R o P I s C H E insecten.
XXII.
multiplex^ weàia.
ONder op het fteeltje van de Roozenknop zit çen klein geel Rupsje, dit veranderde in Juli in een groen en root Popje, na veertien dagen kwam daar zulk een aardig graauw Beesjeuit, gelyk ligt Okerkoleur, en wit geftreept zynde.
Dicrgelyk een Rups leide zig neer oÇzc’^dood was, na eenige dagen kroopen daar vyf Maaden uit, die in witte Tonnetjes veranderden J*welkeTonnetjes de voorfchreveRups aan malkander fpongt; en ftierf, na veertien dagen kwam uit elk Tonnetje een klein VliegjC’
bloeifel beftaat uit verfcheide groote bladeren, onderftcuntdoor een kelk die in ’t vervolg een eyronde Vrugt word, na de wy-ze van een Olyf: zyn baft is wat vlcesagtig, zy bevat in zig cenige zaden, dewelke ruig en hoekig zyn;
Dit is het zelve Boompje, het welk Joannes Bauhinus en Clufius Ceniifalia Batavica genoemt hebben: de takken van dit Boompje zyn hard, omzet met ftyve doornen: zyn bladeren zyn langwerpig, hard in ’c aanraken , rondom gekarteld : zyn
XXIII.
Krieken.
Cerafiis major , fru^ti [MM,
I^Eze fchoone Rups heeft dwars over den rug gelyk fwarte banden met Paarlen geborduurd, ik heb ze met deze bladeren gevoet, cens by gebrek van fpys aten ze malkander op, ze fponnen in Juli een Ovaal blinkende als zilver, en veranderden in Popjes, in Augufti kwamen daar fchoone .Üiltjes uit, zynde fwart, wit, graauw, oranje- en rooferoot gekoleurt.
Op de Kriek vertoont zig een fchoon Zeegroen Rupsje heel gaauw in ’t lopen, dit veranderde in ’t begin van Augufti in een bruin Popje, in ’t laatft van deze Maant kwam daar zulk een Ka-pelleke uit, gelyk in de figuur verheelt is.
-ocr page 29- -ocr page 30- -ocr page 31-E U R O P I S C II E insecten.
Goote Roos.
Rofa maxima^ multiplex,
Dit 2oort van kleine Ruplèn zyn groen met fwarte boofjes,eeten vanbinnen de fteelen en knopjes uit, op dezelve wyzc, gelyk aan het onderfteknopje te zien is, als men ze aanraakt, dan laten ze zig aan een draat neer, en aan de zelfde draat werken ze zig ook weer na boven, in ’t laatR van May veranderen ze in bruine Popjes, na veertien dagen komen daar zulke als goutblin-kende Kapelletjes uit, die zeer vaardig zyn in t’ vliegen, en geftoort zynde, zig heel aardig onder de bladeren weten te verbergen.
XXV.
Groote Kruis beffen.
Fruéïus Großularia y fßnoß.
AAn een blad vertoont zig een groene Rups die byna over ent Haat, als men ze aanraakt dan flingeren ze met het bovenlyf heen en weer, ze houden zig met de agterlle pootenzo vaft, dat -men ze naauwlyks zonder te belchadigen los kan trekken, ik heb ze gevoet tot in ’t laatft van May, doe veranderde ze in bruine Poppen, na veertien dagen kwamen daar witte, bruine,, geplekte Kapellen uit, gelyk onder op de figuur verheelt word.
Op een Bes zit een Rupsje, ’t welk in ’t midden groen, en her voor en agterlyf geel en fwart geftippeh is, ze zyn deze Vrugt zeer Ichadelyk, ze vervellen tot verfcheide maaien, en worden elke reis fchoonder, in ’t laatft van May veranderen ze in Popjes, na drie weken komen daar geele Vliegen uit, gelyk mede op deze zyde verheelt word.
-ocr page 32-E U R o P I s C H E INSECTEN.
XXVI.
Groote Brandenetelen.
Vrtica urens \ major.
DEze groente is het voedzel van een zoort fwarte Ruplèn, ik heb daar van eenige in een doos bewaart, die zig den veertienden Juni alle boven aan het dckzel vaft gemaakt hadden en verandert waren in bleckgeele Poppen, myne nieuwsgierigheid dreef my om een daar van te openen, die ik aldus bevont, gelyk onder aan een blad afhangende verheelt is, den agtentwintigften dito kwamen daar Kapellen uit, welkers buitenlfezyde bruin, en de binnenfte donker oranje, met Iwart en purper zeer fchoon gekoleurt is.
Uit een derzelver Popjes, die wel de grootfte was, kwam een fwarte hinkende Vlieg uit, gelyk boven de Pop op een blad zittende verheelt is.
Ik heb ook in den drek van deze Rupfen, Maaden gevonden, die veranderden in fwarte Tonne« tjes, na twaalf dagen kwamen daar zulke Vliegen uit, gelyk onder vertoont word
Deze Plant, die dezelve is, als de Urtica urens maxitn» van Cafparus Bauhinus en van Pir. Tournefort, doet uitfpruiien eenige takagtige, ronde, vierkantige en holle ftecltjes , bezet met een ftekelig hair, bekleed met tegen elkander overgeltclde bladeren, breede, driehoekige, fpitfe, gekarteld aan hare kanten, voorzien met een ftekelagtig en brandend hair, gehegt aan hare fteeltjes. Hare bloempjes komen voortuit het boven-üc van de flammen : en eenige takjes uit de holligheden van de
bladeren, zyndc vier aan vier kruiswys gefchikt aan yder paar bladeren: yder heeft vcrfcheide vezeltjes,onderfteund dooreen kelk met vier bladeren : op deze Bloemen volgen ronde Vrug-ten, die als hair tc zamen gelteld van verfchide kapjes of doos-, jes die zig openen in twee deelcn, en in zig bevatten een ey-rond en puntagtig zaad. De Heer Boerhaaven Helt dat’er zyn mannelykc, vrouwelykc en man-wyvige Brandenetcls.
XXVII
Roode Willige.
Salix acfito folio.
OP het lange afhangende blad vertoont zig eenBeesje, zyndcgeheel met fwarte flipjes. Den veertienden Juni maakte het zig aan een blad vafl en veranderde in een Popje, na vyftien dagen kwam daar zulk een Tor uit, gelyk boven op een blad zit, die haar zaat weer op deze bla* deren leggen, waar uit dan gevolgelyk weer jonge Beesjes uitkomen.
Op het onderfte blad vertoont zig een bruin Rupsje. Ik heb ze met deze bladeren gevoed; den zesden Juny maakte ze een gefpin, en bleef daar in tot des anderen Jaars in May, doe kwam daar zulk een Vliegje uit, gelyk onder verheelt is.
Deze Boom doet uitfpruitert dunne takjes, overtrokken met een roodc of donker purpere kolcur. Hare bladeren zyn fmal, lang, en aan hare kanten gekorven, zonder hair, van onderen een weinig wit. Hare groene fchiltjes zyn als lange Koorn-aaren, te famen gefield uit eenige bladeren, uit welkers grond voortkomen eenige vezelen. De V rügten beginnen voort te komen als Koorn-aaren, overladen met eyertjes, die daar na Worden als kleine yleesagtige, langwerpige doosjes, in zig bevattende zeer dunne mdjes. Dodoneus en Johannes Bauhinus hebben gemeent, dat de Bloeizels van deze Boom als hairagti-ge korreltjes wierden} maar Cefalpinus heeft zeer wel aangemerkt, dat de Wilgeboora, die bloeizels voortbrengt, geen Zaad uitlevert, en dewelke Zaaden doen voortkomen, niet en bloeyen. |
Gevlamde Roos.
Roßt ^jerßcolor.
DEze op de Roos zittende Kaftanje-bruïne Rups kruipt op haar buik, om dat ze maar voof drie pooten heeft, ik heb ze met deze Roozen gevoed tot in t laatit van Juni , doe wond ze zie in een Roozenblad, en veranderde in een bruine Pop, gelyk op de Roos te zien is , na veertien dagen kwam daar een fwart en wit gevlakt Kapelletje uit, mede op de Roos zittende verheelt
Aan de fteel zit een groen Rupsje, die heb ik ook met Rozenbladeren gevoed. In ’t begin van juli veranderde het in een Popje, na veertien dagen kwam daar een Okergeel Kapelletje uitj gelyk onder vertoont word. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Diergelyk een Rups leide zig neêr of ze dood was, uit welke een witte Maade kroop, die na een korten tyd veranderde in een Tonnetje, na veertien dagen kwam daar zulk een Vlieg uit, gelyk op het middelfte blad verbeeld ftaat. ,
X X I Xe
Witte Aalbeflen.
Groffülaria hortenßs^
EEn fchoonc wit en fwartgevlaktc Rups geneert zig op deze Boompjes, wanneer deze Rups voort wil dan zet ze haar agterlyf by het voorftc, maakt met haar lyf een hooge bogt, en gaat zo haar gang. Ik heb ze met dit groen gevoed tot den dertienden Juli, doe veranderde ze in een ligt bruine Pop, in ’t laatft van deze Maand kwam daar een fchoon wit, geel en fwartgevlakt Kapelletje uit, ’t welk zeer rat in ’t vliegen was.
-ocr page 36-EUROPISCHE INSECTEN.
XXX.
Palmwilligc.
Saline caprea latifolia.
DEze fchoone Rups heb ik met deze bladeren gevoed, den agtften Juni veranderde ze in een fwarte Pop met witte plekken en met wit hair bezet, na veertien dagen kwam daar uit een wit üiltjen, zo glanzig als Paarlemoer, en leide witte eiertjes.
De onderfte witte Worm heb ik in de Aarde gevonden, en in een doos met Aarde bewaart, en met verfcheide wortels gevoed tot in May: grooter geworden zynde, doewierd hyop de rug bruin gevlakt, ten laatften veranderde hy in een Oorworm.
Bauhinus ze brengt onder een foort van een Salix folio ex rotun-ditate acuminato. Men moeft dtze dan ten minftc onderfcheiden als iets dat daar van veel verfchcelt.
Daar zyn twee afbeeldzcls van deze Plant in de Befchryving van de Planten van Lion. De Salix aqaatica Lobcl. fchynt ver-fchillendc van die gene die men hier ziet, maar de bladeren daar van zyn zoo lang, dat het te verwonderen is dat Cafparus
XXXI.
Kleine Kruisbeffen.
GroßaUria alha ^ulgarts.
Dit foort van Rupfen geneert zig op alderlei Vrugtbomen, dog voornamelyk op de KruisbeC. fèn j het lyf is graauw, langs de rug loopt een Iwarte ftreep, ze zyn heel ruig van hair, het hooft is geel, agter het hooft hebben ze aan elke zyde vyf blaauwe, en langs het lyf roodekoraaltjes. Zy veranderen in Augufti in ligtbruine Popjes, die, als men ze aanraakt, zig omwentelen. In September komen daar zulke Uilen uit, die wit, geel en Iwart geftreept zyn.
-ocr page 37- -ocr page 38-IIXXX
EUROPISCHE INSECTEN.
X X X I 1.
Gemeen Gras.
Gramen fratenfè 'unlgaré.
DEzc graauweRups heb ik met Gras gevoed tot in Juli, doe maakte ze een graauw gefpin eh veranderde in een graauwe Pop. In Augufti kwam daar een donker Oranjekoleurde Uil uit, die groene eiertjes leide. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i -
Dc bladeren van deze Plant zynlang, dun, teeder, groen, fpits : daar fchieten tuflehen haar op eenige pypjcs of ronde fteeltjes, omkleed met eenige bladeren, en dragende aan hare toppen roodagtige aaren, daar vezclagtige bloemen aan gehegt zyn , waarvan dc kelk fchubagtig is. Na deze bloemen komen ■ daar langwerpige en roodagtige korrels te voorfchyn. Het gemcenc Gras of het regte Gras van Clufius en vcrlchilt niet van het goude Gras omtrent zyn wortels, dewelke is lang, hart, langs de aarde voortkruipende, de een
den andere omvlegtendc, maar wegens zyn pypje dat korter is, en wegens Zyn aaren die kleindcr zyn als die van het Hondsgras, en zyn gefchikt als een Waayer, of gelyk de Vingers van een Hand; Johannes Bauhinus noemt dit Kruid Grarnen fratenfe vulgare , Jpicâ ferè arundinacea magna. Men vind fomtyds dit Hondsgras met een Rietpluim, negen of tien duim lang} men moet ze niet onderfcheiden van het Gramen Pratenfe^ paniculatum^majust latiore folio, tt«» Theophraßi , als weinig daar van vcrfchillcnde.
XXXIII.
Slee Pruimen.
Acacia Germanica,
DEze Rupfen zyn blaauw, geel en wit geftreept, ze beminnen het vogt zeer, des avonds voegen ze zig alle by malkander in een gefpin, gelyk een Ipinneweb. Ik heb ze met deze bladeren gevoed tot den tienden Juli, zy fponnen elk een Ovaal gelyk de Zydewormen, en ze veranderde in ßvarte Poppen : in ’t laatft van Juli kwamen daar ligtbruine Uiltjes uit. Ze leggen haar eiertjes rontom de takjes, als een ring, daarom zyn ze belwaarlyk om uit te roeijen.
Ik heb in haar drek Maaden gevonden, die veranderden in Tonnetjes, na veertien dagen kwamen daar zulke Vliegen uit, gelyk boven verheelt is.
De onder aan de fteel zittende geelagtige Rups was zeer gaauw in ’t loopen, ze maken haar woning in een groen blad tot malkander gerolt, ze geneerde zig met deze bladeren tot ’t laatft van May, doe veranderde ze in een bruine Pop, na veertien dagen kwam daar een ligtbruin Uil-tjen uit.
Dit is een doornagtig Boompje, hare bladeren zyn langwerpig, redclyk breed, afgerond, en àan haar kanten ligtelyk ge-kartclt: hare bloeifcls lchietcn eerder uit als hare bladeren, dewelke zyn klein, bitter, wit, teder, yder van haar te famen gcftcld uit vyf bladeren , en eenige vezeltjes in ’t midden. Wanneer haar blocizel is afgevallen, zo volgen daar op eenige kleine Pruimen, als een dikke Razyne korrel, bynarondof ey-rond, van een fwarte koleur een weinig na den blaauwe* trekkende. Deze Vrugt bevat in zig een dikke ftcen, als die van een Kers, ey-rond of een weinig langwerpig. Men heeft in dc figuur van Tabernemontanus vergeten te vertoonen dc Doornen van deze Plant. |
18
Hondsdraf.
B U K O P I S C H E INSECTEN.
XXXIV.
Htzdera terreßris ßorens.
Dit Kruid is het voedzel van deze groene Rups, als men ze aanraakt dan rollen ze zig in malkander, en blyven in deze gehalte een langen tyd leggen , ze veranderen in ’t laatfte van juli, in Aügufti komen daar Viltjes uit, welker vleugels houtvervig, en de bovenfte met groene ftrcepen geçiert zyn.
wyzc rond, gekorven en een duim breed zyn, een weinig wol-agtig, en gebieden door eenigc gclyke kerfjes, Haar bloeizels komen voort als ruikers uit de holligheden van de baderen, ze Zyn gemaakt als een mond, of een pypj'e, van boven gelneden als twee lippen, blaauw van koleur : op dit bloeizcl volgen vier langweripge zaden, te famengevoegt en befloten ineen doosje, ’t geen dc bloem verftrekt heeft tot een kelkje.
De gernecne aardagrige Klimop van de Pinax van Carparus Bauhinus ftrekt zig uit in dc lengte door middel van vetie of verfcheide vierhoekige teenen, vol vezelen , dewelke van alle kanten te fcfïcns langs de riviertjes als voortkruipende voortkomen, gelyk ook in de Doornheggen en in de Velden, doende uitfchtetcn, die men vierkante roodagtige Hammetjes, waar uit voortkomen eenigc tegen elkander overftaande bladeren,by paaren, te famen gehegt door lange ftcelen, dewelke oorsgo
XXXV,
Irias.
Ïris hortenßs, laüfolia.
OP deze harde groene bladeren vond ik zulke groene Rupfen, waar mede ik ze ook een tyd lang gevoed heb ; ik had ze eens verzuimt om eeten te geven, doe aaten ze malkander op, dog haare gewoonlyke fpyze weer krygende, lieten ze ’t woeden vaaren. Ze waren zeer gaauw in ’t loopen, ze veranderden in Odober, en des volgende jaars in Maart kwamen daar bruine Uiltjes uit, die op yder vleugel een witte vlak hadden.
De gemcene Irias van Duitfchland , of de Wilde van de P'tnax van Cafparus Bauhinus (Lifch, welriekende Lifch alias Kulmus) verfpryd zyn wortel fchuins cn krom langs de oppervlakte van de grond : zy is dik, van elkander gefcheiden door knobbels, gevende van zig een goede reuk, na dat haar overtollige en lcherpc humeur vervlogen is. Zy brengt voort eeni-ge bladeren van een duim breed, ronde, een half cl lang, gc-lykende na een zwaart : in ’t midden van haar doet zig op een regte Ham, takagtig, glad en hart, gepoeyert als of het met meel of afch bedekt was, dewelke zig zeer ligtelyk los maakt, hebbende vier of vyf knobbels of knotten, dewelke ieder een blad voortbrengen, dog kleinder als die van beneden, riog ook zoo groot niet, na mate dat ze na boven naderen, omvattende haar Ham zonder Heel. In het begin van de Lente komen de bloeizels als zekere opgerolde vliezen, zy zyn als van een cn-keld Huk, en verdeeld in zes deelen, met een zuiltje, voorzien met drie bladeren. Haar kelk verandert in een Vrugt, die langwerpig rond en driehoekig is, onderfcheide door drie kamertjes, waar in opgefloten zyn eenigc platte zaatjes, leggende d’eene boven op de andere. |
E ü R o P I s C U È INSECTEN;
X X X V I.
Tlantago major.
B
'S.
Brecvvegbläden.
DEze Bladeren zyn het voedzel van een groene Rups die zeer traag in ’t gaan is, ik-hebzemet dit Kruit gevoed tot in Augufti, wanneer ze veranderde in een bruine Pop, in December kwam daar zulk een-bruine Uil uit gelyk onder verheelt is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......
) » f • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ,
• nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ’ . .J
E'e bladeren van deze Plant zyn lang, breed en hairagtig, zynt Ic yder van dezelve gemerkt als met zeven zenuwtjes, die « lang!! de bladeren heen loopen, alwaar uit onftaat, dat eenige Krui Jkenners haar noemen Sepiiner'uia. Hare bladeren zyn gehegt aan eenige ftecltjcs en op de grond nedcrleggende. Tuf-fcheti haar fchieten op eenige ftammetjes ter hoogte van een voet, rond, ^.moeyelyk om te breçken, kaal, dragende aan haar topelnden eenige lange aaien, dewelke eenige kleine witagtige
of purperagtige bloempjes onderfteunen. Yder van deze Bloemen is een pyp van onderen geflooten, en vaasgewys van boven, gekarteld in vier gedeeltens, en voorzien van vcrfchcide vezelen. Op deze Bloem volgt een vleesagtige fchil, ey-rond, Ipits of hoekig, die zig dwars opend als-een Spaans Zeepdoosje, in zig bevattende eenige langwerpige of ey-ronde zaden, van een roodagtigc koleur. Deze is dezelve Plant, dewelke Tourncfort belchry ft onder de naam van Plantagolatifuliaßnuata.
• nbsp;nbsp;nbsp;XXXVII.
» Roode Aalbeffen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;GroJjuUria Hortenßs '^majore rtibro, ''
r
Ulke graauwe Rupfen heb ik op deze Boompjes gevonden, en met de bladeren gevoed tot ïtï ’t begin van December, doe veranderde ze in een Kaftanjebruine Pop, des-volgende Jaars in Februari kwam daar een fchoon wit cn fwart geftreept Uiltjen uit, ’t welk groene eiertjes leide.
-ocr page 44-20
EUROPISCHE INSECTEN.
XXXVIII.
Fenkel. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ’Fœnicuîum Hortènfi,
OP dit Gewas vint men een fchoone Rups, welkers gcheele lyf groen is, met Iwarte banden, gelyk Fluweel, daar op Oranjekoleurde flipjes zyn. Ze geeft een aangenaame reuk vanzig, als men ze aanraakt dan fteekt ze aan ’t hooft twee Oranjekoleurde hoorntjes op, ze maakte zig vaft en veranderde in een groene Pop die allengskens graauw wierd: uit deze Pop is de fchoone Kapelle, die by de Liefhebbers genaamt word Baffe la Reine, in April en Mai, ook wel in December te voorfchyn gekomen, die fchoon geel en met fwart vcrçiert is.
De ftatnraetjes van deze Plant zyn vyf of zes voeten hoog, regt, hol, vaneen bruine groene koleur, takagtig, vervult met een fponsagtige pit. Hare bladeren zyn gchakkelt in lange draatjes, van een donker groene koleur, hare topeinden on-derfchragen eenige breede Ruikers of Zonncfchermtjes , zynde
geel, welriekende, op dewelke eenige bloempjes zyn, öa de Wyze van een Roos op het topeinde van de Kelk, in ’cgemeen van vyf bladeren: na dat de bloem is afgevallen, zoo word de kelk eenVrugt van twee langwerpige afgeronde korrels, op haar buitenzyde ingegroefe, Iwarcagtig, plat aan haar andere kant.
XXXIX.
Munt
Mentha hortenfis, ^erticiliata.
Dit Kruit is het voedzel van een fchoone witte groengeftreepte Rups, als men ze aanraakt, dan flingert ze het hooft veelmaal heen en weer, ze maakte een dun gefpin en veranderde in een bruine Pop. In Augufti kwam daar een bruine, gelyk met goud gezierde Uil uit.
Ik vond ook zulk een klein geelagtig Rupsje op dit Kruit, deze veranderde van koleur en wierd Roozenroot, maar ze ftierf.
s nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;In ’t Jaar zeventien hondert vond ik in Suriname diergelyke Rupfen op een Kruit genaamt C(tl~
lelou, zynde in ’t gebruik gelyk hier de Spenagie. Den agt-tienden Maart veranderde ze in Popjes, den zes en twintigften dito kwamen daar uit houtvervige Uiltjes, gelyk boven verheelt is.
Deze Plant doet zyn {lammetje uitfehieten tot de hoogte van drie voeten, takagtig cri roodagtig. Haar bladeren zyn langwerpig, byna rond, ledelyk breed, fpits en rondom haare kanten gekartelt, en een weinig hairagtig. Hare bloemen zyn als een mond , en langs de takken na boven gefchaart met aaren. Deze bloemen worden onderfteunt door kelken, gefchikt als hoornen , aan hare kanten gekartelt. Na dat zy afgevallen zyn, zoo volgt aan een yder daar op vier kleine zaden, opgefloten in de kelk van haar bloem. De reuk van deze plant is lieflyk , bal-femagtig en geurig. Johannes Bauhinus noemt ze Meniha ver-ticillata, minor, acuta, non crifpa, Qcymi odort. |
EUROPISCHE INSECTEN.
21
X L.
Ridderfpoor.
Confolida regalis hortenßs.
OP dit Bloemgewas vint men een Rups, die fchoon van koleur, çierlyk geftreept en geftippelt is, maar.ze is zeer traag in ’t gaan. Ik heb ze gevoed tot in laatft van Juli, doe veranderde ze in bruine Popjes, ’t volgende Jaar in Mai kwamen daar uit zulke fchoonc Roozenroode*, wit en fwart geçierde Uiltjes, die zeer traag in ’t vliegen zyn.
De bladeren van deze Plant zyn gekarteld in lange deelcn , (zeer diep ingefneden) en byna even dun als de bladeren van de Venkel; zy heeft aan haar uiterfte toppen bloemen in ordre ge-fchikt na de wyze van aaren, en yder van deze bloemen is (a-mengefteld uit verfcheide ongelyke bladeren , van dewelke vyf grooter zyn als de andere, en in de rondte gefchaart. De bo-venllc llrekt zig uit over de bcnedenfte, op ecu wyze als een fpits hoorntie, verbeeldende een Spoor, en zy ontfangt in deze Spoor de Spoor vaneen ander blad. De Vrugt is te lamen ge-ftelc uit drie fwartagtige korrels, in zig bevattende eemge Iwarte en hoekige Zaden, Pit. Tournefort noemt deze Plant Delphinium hortenfe i flore majore, ßmplici, ex cœtuleo , pur pur to, Dodoneus Flos Keitas, |
X L L
Melden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Âtriplex fylvefirts,
OP de fteel van een blad vertoont zig ecn overentftaande Rupsje, in diervoegen weten ze van het eene blad op het ander te komen, als zy ’t maar bereiken können, haar koleur is bleekgroen , onder myn bewaring veranderde ze in Augufti in een bruin Popje. In het volgende Jaar kwam daar een Kapelletje uit, van koleur gelyk een verwelkt blad.
Diergelyke Wormpjes vint men op alderlei gewas dat veel Luisjes heeft, die gebruiken ze tot hare fpyze. De Wormpjes leggen maar Ril, wanneer de Luisjes rontom hen lopen, die zy dan met haar fnuitje weten te vatten, en al het vogt uitzuigen, en laten het ledige vel leggen. Ze veranderen in bruine Tonnetjes, en daar uit komen zulke Vliegen , gelyk in de Figuur verheelt is.
Het ftammetje van deze Plant groeit ter hoogte van een voet, rédelyk dik, regt, takagtig,hebbende lange, ipitfe en holhoe-kige bladeren. Hare bloemen komen voort als boffen of als aaren : yder van haar is voorzien met vyf of zes rootagtigc vezelen, onderfteunt door een kelk, ingclneden tot aan de grond toe ; haar zaad is dun, byna rond en plat, omvat in een doosje gelyk als geftarnt, dewelke aan de bloem tot een kelkje verftrekt heeft. Op dezelve Plant van de Melde vind men nog een andere foort van Vrugt, die niet voorafgegaan is door cenig blocizel. Deze Vrugt is t’eencmaal plat, en gemcenlyk afgerond , rondom afgefneden en te famen gefteld uit twee bladeren, Zynde de cene geplaatft boven den anderen met kleine bochels : zy bevatten in haar vouwen een plat en byna rond Zaad. Deze Plant fcbynt dezelve te zyn, dewelke Morifon belchryft onder de naam van yltrtplexfylvefiris,annua, folio deltoïde, triangularis, finuato (ß mucronate, hafla cufpidi fimili', en Raii onder die van Atriplex fylveßr is folio haflato Jive Deltoide. De befchryvingevan deze laaifte Auteur is goed. Daar is veel waarfchynlykhcid dat dit is het foort, ’t welk Dodoneus noemt Atriplex fylve/lris. Wy hebben geen foort van de Melde, die meer eigenfehap heeft met die in de tuinen waflen als deze. Cafparus Bauhinus heeft geen reden gehad van die te voegen by de Cynorambe van Celalpinus, dewelke die aangenomen heeft voor een Plant die niet en bloeide. |
1«.
21
E U R O P I S C H E INSECTEN.
Swarte Populier.
OP deze Boom groeijen veeltyds ronde knobbels, als men ze onryp opent dan zyn ze ledig, maar ryp zynde openen ze zig zelf, en vertoonen ons zesderlei difièrente Diertjes, waarvan ’er twee können vliegen, en fteeken gelyk de Muggen ; dog het eene is wat kleinder als het andere : de andere vier zyn kruipende Beesjes, mede van malkander verlchillende, zo in gedaante als grootc , de geftalte van liet kleinfte kan men niet wel bekennen als door een vergrootglas. By deze vier Diertjes legt een druppel taay Water, van groote als een witte Erret, het grootHe van deze vier Diertjes eet de andere drie op; als dit zyn voedzel geconfumeert is, dan verandert het in een blaas, na twaalf dagen komt daar een wilde Bye uit, gelyk in de figuur verheelt is.
fleeltjes. Deze Boom is onvrugtbaar of mannelyk , en brengt niet voort als bloeifels zonder Vrugt , of vrugtbaar of vrou-welyk, cn brengt Vrugten zonder bloeifêl. De Vrugten van de fwarte vrouwelyke Populierboom zynalsvliesagtige doosjes, langwerpig, groen, gefchaart aan trolfcn ; ryp wordende openen zy zig in twee kromme of onigeboge deelen, in zig bevattende eenige zaaden, voorzien als met cenige vedertjes.
Deze Boom doet in den beginne van de Lente uitfcliietcn kleine knopjes of beginfels van bladeren, omtrent zo groot als kappcitjes, fpits, langwerpig, van een geclagtige groene ko-Icur. Dit is ’t geen men in ’t Latyn noemt Gemma feu oculi Populi nigri, cn in ’t Franfch leux de Peuplier. Deze knoppen of Ipruitjcs verfpreiden zig uit in breede bladeren, fpits, gelyk als de eerftc bladeren van de Klimop, wat dunder, rondom een weinig gekarteld, effen, glad, vaftgehegt aan dunne cn lange
X L I I I. (
Lattouwbloeizel.
LaBuca capitata y florens.
DEze Rups graauw zynde, meteen donkere ftreep over de rug, ftroopte haar vel af, en ver-wilEelde haar koleur in donker bruin. Ik heb ze met Lattouw gevoed tot in ’t laatfte van Augufti, doe veranderde ze in een bruine Pop, in September kwam daar een Uil uit, welkers bo-venfte vleugels bruin, en de onderfte met het lyf blaauwagtig waren.
De bladeren van deze Plant zyn groot i geplooit, witagtig, doordrongen met een melkagtig zap. Hare ftam opgegroeit zynde, verdeeld zig in veel takken, voortbrengende aan hare tópenden kleine geele bloempjes, die ruikers worden , als een half lofwerk, onderfteund door een langwerpige dunne kelk, te (amen gefield van ichobagtige bladeren. Op deze bloemen volgen langwerpige zaaden, van beide de einden fpits, vaneen afchverwige koleur, voorzien nact een foort van vedertjes. |
EUROPISCHE INSECTEN.
X L I V.
Kleine Brandenetelen.
Turtle a urens nbsp;minor.
Zulk’een geele, Iwartgeftreepte Rups heb ik met dit Kruit gevoed tot in Juni, doe veranderde ze.in een Pop, na veertien dagen kwam daar een Kapelletje uit, die onder bruin, en boven donker üranjekoleur met fwarte plekken en ftreepen geçiert was. Als deze Kups in September verandert, dan blyft dc Pop zo vaibgemaakt zynde, tot in ’t Voorjaar , alsdan komt daar eeril dc Kapelle uit. De Pop gclykt zeer wel na een gebakert kindeken; eenige lchynen als vergüte, uit zommige komen Maaden te voorfchyn,die veranderen in Tonnetjes, en daar komt dan uit eik een goutagtig Vliegjen, ik heb ook wel in den drek van deze Kuplen Maaden givonden, die mede in Tonnetjes veranderden, waar uit na veertien dagen Vliegen te voorlchyn kwamen.
X L V.
Koolbloeizel.
Flos brdsficA 'viridis.
Dit zoort van geele Rupien, groen en fwart gcftippelt zynde, geneert zig op de Kool, die zy zomtyts zo kaal afeeten, dat niets overblyft als de fteelen der bladeren. Als ze vroeg in ’t jaar veranderen, dan komen daarin veertien dagen Kapellen uit, die men in ’t gemeen Witjes noemt, maar als ze laat veranderen, dan blyft de Pop dm geheelen Winter over, en komen eerft in Mai uit. Ik heb deze Kuplen gevoed, en bevonden dat zig eenige neêrlyden of ze dood waren, doe kropen daar een meenigte Maaden uit haar lyf, die in Tonnetjes veranderden, dan fpon de zelfde Kups ze alle aan malkander, en ftierfj maar de Tonnetjes leverden na twaalf dagen elk een Vliegjen uit.
De bladeren van deze Plant zyn lang, van een roodagtipe groene koieur, gehegt aan lange fteelen, dik, teeder, gek:ir-tcld aan eenige van haare kanten. Haar bloem beftaat uit vyf bladeren, kruiswys gefchaart, wit van koieur. Uit de kelk komt voort een zuiltje, ’t geen eindclyk word als een lange Peulvrugt, fmal, langwerpig rond, fpits, vervult van byna ronde zaden, afgcfcheiden door twee kamertjes. |
E U R O P I S C H E INSECTEN.
X L V I.
Muskusbloem.
Jacea mofchata^ purpurea.
OP deze Bloem heb ik zulk een hairige bruine Rups gevonden, ze eet ook ander Bloemgewas meer. Zy maakte van haar eige hair een gefpin , en veranderde in een fwartePop, en bleef zo de Winter over. Des volgenden Jaars in Maart kwam daar een wit, met fwarte ftreepen en vlakjes geçiert Uiltjen uit, gclyk by de Figuur verheelt is.
De eerfte bladeren van deze Plant gelyken na die van de Si« chorie, alias Suikerei, want deze zyn een weinig doorfneden, maar gene die gehegt zyn aan hare Itaammetjes, zyn fmal,ftyf, en een weinig hard. De nammetjes zyn hol, befwaarlyk om te
breken, en zagthairig. Hare bloemen zyn gehegt door Ruikers op fchobagtige hoofden, van een purpcragtige kolcur. Op de Bloem volgen eenigc bruine Zaden, beladen met cenigc hairagtigc vedertjes.
X L V I I.
Pruimen.'
Fru^us Frunorum.
DEze Boom geeft het voedzel aan een fchoone geele gcborftelde Rups, met een roode punt ag-ter op de ftaart, wanneer ze zig uitrekt dan vertoonen zig vier fwarte als Fluwccle ftreepen dwars over ’t lyf: ik heb ze gevoed tot in ’t laatfte van Augufti, doe maakten ze een wit bordig gefpin, en veranderden in Popjes, uit zommige kwamen in September, cn andere des volgenden Jaars in April graauwe Uiltjes uit, die ook graauwe eiertjes leiden.
-ocr page 53- -ocr page 54- -ocr page 55-EUROPISCHE INSECTEN.
X L V I I I.
Malvix. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Adal^a y folio h^deraceo,
Dit Bloemgewas is het voedzel van een dikke bruine Rups, wanneer ze veranderen dan rollen ze een blad in malkander en maaken een blaauwe Pop. Zommige hebben my nog in November Kapellen ’uitgelevert , die van een groen gemengelde koleur waren, zy bleven ook wel in haar blad tot des vólgenden'jaars in Januari, als wanneer daar diergelyke Kapellen uit kwamen , gelyk gezegt is. * nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
van de bloem, waar uit voortkomt een platte, ronde cn fom-tyds fpitfe Vrugt, gelykende na een kleine navel. Het belluit in zig eenige dunne zaden, dewelke de gedaante hebben van een klein Niertje. Cefalpin heeft het merkteken van de Mal va volmaaktelyk wel gekent, aangezien hy zegt dat haar bloemen als een bekke zyn, dat haar vrugt is famengcftelt uit veele doosjes, gefchaart rondom als om een zlas of Afch, dewelke yder in zig bevatten een Zaad.
Deze Plant brengt voort ftammetjes van anderhalf voet lang, rond, rcdclyk dik, takagtig, hairagtig, fomtyds roodagtig, cn breiden zig voor ’c ineelle gedeelte uit langs de grond. Hare bladeren gelyken na die van de Klimop. Hare bloemen zyn klokswyze geformeert, yder tot aan de beneden kant toe, in vyf deelen gekartclt, onderfteunt door lange, teedere cn hair-agtigc zuiltjes. Deze bloem isbefloten in een dubbelde kelk, hebbende de eerde drie infnydingen cn de tweede vyf. Daar klimt uit de kelk cen ftyltje, vaftgehegt aan debenedenftekant
X L I X.
Angelier.
Caryophilltis pfirpureus.
DEze zoort van Ruplèn vint men des daags onder de Aarde, en des nagts komen ze uit, zy eeten alderlei Kruiden, dog voornamelyk de Angelier; ze zyn van onderen ligtgeel en van boven bruin. Zy veranderen in ’t laatfte van Augufti in Popjes, na veertien dagen komen daar Üiltjes uit, gelyk boven op de Bloem verheelt is. , . ,
Eenige dezer Rupfen ftil leggende, kropen daar Maden uit, die inTonnetjes veranderden. Na veertien dagen kwamen daar groote blaauwe Vliegen uit.
Uit de wortel van deze Plant fchieten eenige fmalle , lange, harde, dikke, groene, ongekartelde bladeren,gehegt by paren rondom de ftam. Uit het midden van haar verheffen zig veel ftammetjes van een verfcheide hoogte, zynde ronde, harde en effen, dragende in hare uiterfte toppunten eenige bloemen,dewelke yder hare bladeren hebben, in de rondte gefchaart, zyn-de beneden fmal cn boven breed, onderfteunt door een kelk, dewelke is een vliesagtige en langwerpige buysof pyp, daaruit voortgroeit een gedeelte van de bloem, dewelke in ’t vervolg een rond langwerpige vrugt word, omftingert van zyn kelk, fig openende door de punt, vervult met platte cn als gcblaaddc zaden. |
2Ó nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• E U R O P I S C H E INSECTEN.
Eike Boom.
Qtùrcus J cum
DEze Rupfen waren groen en geel geftreept, haar vel afgeftroopt hebbende, wierden ze uit den bruine, en doe ze giooter zynde nog eens vervelt hadden wierden ze donker root. Ik heb ze met deze bladeren gevoed tot in September, doe veranderden ze in bruine Poppen; in December kwamen daar bruine, geele en witgeplekte Uiltjes uit.
Op een der bladeren vertoont zig een ronde knobbel, ’t welk een foort van Galnooten is. Deze in Schwalbach in’t jaar 1684. in Juli, in tegenwoordigheid van eenige Medicinæ Doóloren geopent hebbende, vonden wy regt in ’t midden een hol, daar in een klein rond zaatjen lag ; na twaalf dagen hervatten wy deze obfervatie weer, en eenige geopent hebbende, vonden wy in elk een Galnoot twee holtens gelyk een klokhuis in een Appel, in elke holte lag een wit Wormpje , maar terwyl myn gelegentheid vereifte om van daar te reizen, konde ik hier in geen verder onderzoek doen, hatende de reft voor andere Liefhebbers.
Deze Boom is regt en dik, verfpreidende hare takken uitter-maten in de breedte. Haar ftam is overtrokken met een rüwe ongelyke fchorfe, zynde als gekerft, roodagtig en dik. Hare bladeren zyn langwerpig, breed, zeer diep als groote tanden ingefneden, of als diepgaande golven vaftgehegc aan korte ftaarten. Haare bloemen zyn als langhangendc groene Haartjes te famen gcftelt uit kleine kluwentjes, die gehegt zyn rondom een dun ftammetje ; deze langhangende groene Haartjes laten na haar geen vrugt. De Viugtcn komen te voorfchyn ontrent plaatfen die van de bloem afgefcheiden zyn, en zyn te famengeflelt uit drie buizen. Zygroeijen in een kelk, te famen geHelt uit kleine hoekagtige bladeren. Hare Vrugten worden Akers genaamt : zy zyn van de dikte der Olyven ey of langwerpig rond, zynde door het einde, die aan de boom vaHhoud, ingefchoten, yder befloten in een harde en gryze kelk, ’tgecn men in het Latyn Calyx of Cupula noemt, ter oorzake dat ze na een kleine beker gelykt. Deze Aker heeft een lchorfe zoo hard als leer, blinkende, glad, groen in den beginne, maar die naderhand ryp wordende, geelagtig word. Onder deze fchorfe word men gewaar een foort van een Amandel of van een hard zaat, te lamen geflelt uit twee quabben. Deze Vrugten zyn aan de boom vaH of door lange of korte en dunne Heeltjes.Deze Boom, waar van men hier de befchryvinge en de gedaante ziet, is de Quercus latifotia mas y qua brevi pediculo efl, van Cafparus Bauhi-nus, of de perçus vulgaris brevibus pediculis van Johannes Bau-hinus. Het is zeer befwaarlyk ontrent dit foort met waarheid te kunnen betuigen , of de verfcheidentheden, dewelke men bevind,verandcrlykheden zyn die uit dezelve Vrugtvoortgroei-jen. Om daar over een befliflènd befluit te makèn,zoo moeHc men voor ecrH zorg dragen, gelyk als de Heer Tournefort in zyn Hifiorie van de Planten» dewelke ontrent Parysgroeijen » zegt uit te kiezen de vrugten van deze Boomen, die op zig zelvenin vcrfcheide LandHreeken te zaaijen, cn na veele jaaren naauw-keurig waar te nemen of zy geHadiglyk dezelve foorten vóórtbrengen, dan of’er verfchillende zyn voorden dag gekomen. |
LUI
E ü R o P I s C H E INSECTEN.
Blaauwe Viole.
Viola Martia • parpßrea,-
DE -Honigbye heeft haar oorfprong uit een ftilleggend witagtig Wormken, gelyk onder ter reg-terhand verheelt is, en verandert allengskens in de twede geftalt , waar aan zig zes pooteri vertonnen, en gaat zoo voorts in de derde gedaante, die zig met vlerken en ook bruiner vertoond, tot dat ze eindelyk tot zulk een weezen komt, gelyk ze boven de Viole komt aanfnorren.
' ' Dit Wormken, ’t welk aan een fteeltje van een bloemken kruipt, genaamt Zcitelraade , is witagtig, met een donker roode kop, het. voegt zig wel in de Byekorven, en aaft op de Wormkensof Popkens daar de Byen uit voortkomen, en veroorzaakt daar door groote fchade aan dit gefiagt ; dog als zyne tyd verloopen is maakt hy een wit gefpin, en verandert in een bruin Popken, gelyk zigop een blad dezer bloemkens vertoont. Na veertien dagen komt daar een zulk mooy Liltjen uit,boven op een dezer bloemkens verbeeld, ’t welk na eenige dagen eiertjes legt en fterft.
Deze Plant is dezelve dewelke Cafparus Bauhiniis nola Mar-fiat purpureafibre ßmplici noemt. Zy doet uit haar wortel voortkomen veel breeder bladeren,-gclykende na die van de ectneene Malva, byna rond, aaq haare randen tandswyze ge-kartelt, groen, vaftgihegt aan lange ftaarten. Daar komen 'boven haar dunne' fteeltjes, die eenydervan haar onderfchragen een zeer aangename Bloem van een fchoone pui pere of blaauwe kolcur, trekkende uit den bruine, van een focte en aange name reuk. Deze .Bloem is te famen gefield uit vyf blade
ren , voorzien van een foorte van een fpoor , of van eert vliesnet, die onderdeunt worden'door een kelk, verdeeld tot aan de benedenfte voet in vyf gedeeltens. Het cyérneft op .de bodem van de kelk word, als de bloem afgevallen is, een kegels wy ze Vrugt, bedaande uit driehoeken, dewelke zig opent als ze ryp is, op drie plaatfen, en ve,werpen met kragt ver-Ichcide byna ronde zaden, veel klcindtr als die van Coriander, zynde van een witagtige koleur. Haar wortel is vezelagtig. .
PeerenblofTem.
Pyrus florens.
Zulk flag van Rupfen vind men veel op Peer-, Appel-, en Karfleboomen. Haar lyf is uit den fwai te met geelagtige kwasjes bezet, voor hebbende drie Waauwen, in de midden agt ooker-geele voeten, en agter nog twee diergelyke : eer ze tot haar verandering komen, vervellenze ver-jeheide maaien, maaken dan een wit gclpin, en veranderen in een bruine Pop , na veertien dagen komt daar een fchoone Kapelle uit, zynde uit den ligt bruine, met veelderlei koleur geflipt en ge-ftreept, ook zeer fnel van vlugt.
In zommige dezer Popjes bevinden zig veel witte Maden, die in Tonnetjes veranderden, na twaalf dagen komt uit elk Tonnetje een fchoon groen glanzend Vliegje te voorfchyn, gelyk onder aan verbeeld is. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!
Aan een fleel kruipt een kleine witte Rups met een fwarte kop, diergelyke vind men ook aan deze Bloflcm, deze komen des morgens uit haar gefpin om te eeten, dat ze zeer gaauw verregt hebben, als dan gaan ze weer in hunne wooning, en fpinnen dezelve altyd grooter. Tot een volkornenp groote gekomen zynde, maken ze een wit gefpin, veranderen in een Popke, en gevolgeïyk in een Motuiltje, dat dan, eiertjes gelegt hebbende, flerft.
Deze Boom is veel hooger en regter als de Appelboom. Haar hout is geclagtig, hare bladeren zyn vry breed, rond ol een weinig langwerpig : eindigende in fpitsagtige punten, groen, maar witagtig aan het beneden einde. Het einde van het zuiltje eindigt als een langwerpig eyerneft, in het midden hol, waar van de bovenfte rand een kroon formeert, verdeelr gelyk als een kelk, in vyf gedeeltens, Stersgcwyze. De bloem heeft vyf bladeren, gefchaart als een Roos in de holligheden van de kelki en wat verder twintig draadagtige vezels , dewelke groeijen uit de opening van de kelk. Het middelpunt van het bovenfte gedeelte van het eyerneft levert uit vyf' buizen , dewelke eindigen in een ruwe en rondagtigc punt. Het Eyerneft word een langwerpige en vleesagtige Vrugt, veel fmalder na de ftecl als elders, zynde aan het ander einde van een navelagtige'holligheid voorzien, geformeertdoor de infnydingen van de kelk. Daar Zyn veeldcrhande footten , dewelke wegens haar gedaante, haar dikte, haar koleur , haar fmaak en haar reuk verlcheidcn zyn. Haar vlees is wit: in haaf binnenfte heeft ze vyf huisjes, vervuld met eenige fWarte korrels. |
G z |
Bloeyende Tuinkors.
Naßidrtium hortenß,
MEn vind in de maand May op dit Kruid veel kleine Rupfen, zynde op de rug fwart en onder wit, hebbende voor aan yder zyde drie fwarte klaauwtjes, en verder aan weerzyde negen pootjes. In Juni maken ze een dun gefpin en veranderen in een bruin Popke ; na weinig tyd komt daar een bruin gefprikkelt Uiltje uit, zynde gaauw, dog kort van vlugt.
Onder aan vertoont zig een ookergeele Worm, diergelyke heb ik in verrot hout gevonden ; deze veranderen in Popjes: na eenigen tyd komt daar een bruin Torretje uit, hebbende een zwarte kop en pootjes.
Deze Plant brengt veel (lammetjes voort ter hoogte van een voet, zynde vafte, ronde en takagtige (lammetjes. Haare bladeren zyn langwerpig en zeer diep ingehakkeld. Hare bloemen groeijen aan de toppen van de takken , zynde klein, waarvan yder te faincn geftelt is uit vier bladeren kruiswys gelchiki. Van
de kelk van de bloem groeit een gedeelte van een bloem, die een byna ronde vrugt word, zynde plat en geklooft in haarbo-venfte gedeelte, verdeelt in twee huisjes en vervuld met zaden, byna rond en roodagtig.
L I V.
Gierft-Gras of Zaat-Gras.
Gramen Miliaceum.
Zulk zoort van ligt groene Rupfen, gelyk ter regterhand op een blad opwaarts kruipt, vind men op dit Gras: ze heeft voor aan weerzyden drie klaauwtjes, in de midden agt, en agter nog twee voetjes ; ze verandert in een groen Popke, waar uit een fchoon geel Kapelletje voortkomt , met bruine en Iwarte ftipjes en ftreepjes geçiert, heeft twee wit en fwart gefpikkelde hoorntjes , Ichoone groene oogen, en is fnel van vlugt.
Aan de andere zyde zit een krom gebogte Rups, deze vond ik op een Berkeboom, ze maakte een wit gefpin, veranderde in een ligt bruin Popke, en daar kwam een ligt en bruin gefpikkelt Mot-uiltje uit, gelyk boven de Rups verheelt is.
Deze Plant is dezelve als het Gramen Sylvaticum, faniculâ mi-liaceâ fparfa van Cal'parus Bauhinus. Zy klimt wel ter hoogte van twee voeten. Hare bladeren zyn lang, fmal, fpits, teeder en groen. Tuflehen haar in klimmen op eenige buizen of ronde ftammetjes, omkleed met cenige bladeren, dragende op hare uiterfte toppen eenige roodagtige doornen, waar aan cenige vezelagtige bloemen vaft zyn, waar van de kelk fchubagtig is: nadat de bloem is afgevallen, zoo komen ’ercenige langwerpige en roodagtige korrels te voorlchyn. |
Gekfunkelde Patuk.
Lapathiifn aculurü.
OP dit Kruit vind men een fbort van Rupfen uit den donkef geele, met donker bruine ftreepen overkruift, ze is voorzien met zes klaauwtjes, en achter met vier voetjes; in damp; Maand Mai veranderenze in een bruine Pop, waar uit in Juni zulk een wit bruin geftreept Uiltje voortkomt,ge-lyk boven vliegende zig vertoont.
Ook heb ik met dit zelfde Kruit een zulk klein Rupsje gevoed, gelyk op de andere zydc met een kromme bogt voorgcbeeld is, ze was eerft donker Papegaygroen geftreept, dog wierd allengskens ged en daar na bruin ; ze was traag van gang, had voor zes klaauwtjes (fn achter nog vier voetjes, v^'anneer ze voortging bragt_ze de achterfte voetjes by de voorfte: maakende met het lyf een hooge bogt, en vorderde dus haar weg: ze veranderde in Mai in een ligt bruin Popje, diens boven end had de gedaante van een Vogelkop. Na veertien dagen kwam daar een wit Motuiltje uit, hebbende roode oogen, ook een roode ftreep over de vier vlerken, en rondom een roode zoom, zynde fnel van vlugt.
met veel bairige vezelen, en een kelk van Zes bladeren, waar van ’er drie groot en roodagtig zyn, en de drie andere kleinder en groen. Het gedeelte van de bloem gt;nbsp;’t welk in ’t midden van zyn kelk is, alwaar zyn korrel befloten is, verandert in een Vrugt waar in bevat is een driehoekig gelykende na een Nier*
Het Patientiekruid of dc Lapathum met een fpits blad vatt Cafparus Bauhinus is een zeer getneene Plant, waar van het Hammetje is hoog uitgegrock, hol en roodagtig. Haare bladeren zyn een fpan lang, ipits, van een famentrekkende fmaak» en een weinigje bitter. De bloemen zyn menigvuldig,raosagtig,
* Dubbelde Roos. ‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cenüfotia rulra,
DEze fchoone Bloem is het voeäfel vân eën ligt groene Rups ; zynde langs her-heele lyf mei witte ftreepen, op yder lid met een wit ftipje, en onder nog met een geele ftreep geçierd ; ze. heeft voor zes klaauwtjes, in ’t midden acht voetjes, en achter nog twee diergelyke. In de maand Juni fpinnen ze zich in het groene Rofenlof ; en veranderen in een bruine Pop, in Juli komt daar zulk een Uiltje uit, gelyk boven verbeeld is, zynde ligt bruin, dier onderfte vlerkenfchuins gezien een guide weerfchyn hebben. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. •
Nog vind men aan’t groen der Rofenbomen zulk een foort van Wurmen , gelyk bóven aan de Roofenftcel te zien is. Deze Wurm leeft in de maanden Mai en Juni, hy is van koleur gelyk een Made, en met een vleeskoleurde ftreep over den rug geçierd, hy bedient zig ftilléggende ter ïjjyze zulker kleine Vliegjes, die geftadig rondom hem fwerven, dog zo daar een over zyn lyf heenloopt, dat hy ze bereiken kan, dan ftoot hy met een bezondere fnelheid een fnuit uit, en maakt dit diertje tot zyn gevangen, ’t welk hy uitzuigt en laat de bolfter dan vallen; eindelykbegeeft hyzig ter verandering, en vervormt zig in een klaare bobbel ofte blaaze, na veertien dagen komt daar zulk eene Vlieg uit, gelyk op een Rofenknop getoond word, welkers in malkander gerimpelde vlerkjes zy met haar voetjes ontrent een half uur te regt ftrykt, en daar van vliegt, hebbende een geelen kop, twee roode oogen, een groen boven-, een geel en fwart onderlyf, èn zes geele voetjes, ze is zeer langzaam en gemakkelyk te vangen.
-ocr page 64-30
E ü R O P I S C H E INSECTEN.
L V ï I.
Wilde enkelde Roofen.
Rofa Sjlveflris
ÄKw deze Rozen vind men zulke kleine ligtgroene Rupfen, hebbende voor zes klaauwtjes, en achter vier voetjes ; in’t laatft van Juni veranderden ze in bruine Popjes, waar uit na veertien dagen zulke ligt bruine Motuiltjes te voorfchyn komen, gelyk boven verbeeld is.
Beneden deze op een groen blad kruipt een kleine groen gefpikkelde Rups, hebbende een fwar-te kop ; ze veranderen in ’t midden van de maand Mai in ligtbruine Popjes , in ’t begin van Juni komt daar een Motuiltje uit, zynde de twee bovenfte vlerken en de zes pootjes geel en bruin ge-ftreept, de oogjes fwart, en de onderfte vlerken graauw.
Aan de andere zyde hangt meede een groene Ryp, hebbende een fwarte kop, voor zes klaauwtjes, in de midden acht voetjes, en achter noch twee diergelyke. Deze heb ik met zulkeenkelde Rozen gevoed tot in ’t laatft van Mai, wanneer ze zich in malkander gerimpeld had, en ftil lag ; na weinig dagen kwam daar een witte Made uit, die veranderde in een ligtbruin Tonnetje, gelyk op de middelfte Roos is aangeweefen, Na twaalf dagen kwam daar uit een klein blaauw Vliegje te voor-fchyn, gelyk mede een weinig hooger verbeeld is.
Doove Netelen.
Galeopßs florens.
Zulk een ruige fwarte met geele en witte flipjes geçierde Rups heb ik eenige tyd met dit Gewas gevoed, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee voetjes; ze was zeer gaauw in ’t loopen , in ’t begin van Mai wierp ze haar huid af, en veranderde in een bruine Pop, gelyk onder te zien is; deze bleefonbeweeglyk leggen. In ’t begin van Juni kwam daar uit een fchoone Kapelle, welkers kóp ; bovenfte vlerken, pooten en hoorntjes waren fwart, de vlerken met geele plekjes, en de twee onderfte vlerken met het lyf waren als Vermelion; haar vlugtwas fnel, dog meeft tegen den avond.
Dit kleine Rupsje, zynde langs de rug groen en onder wit, geneert zig meede op dit Kruid. In Juni maakt het een wit gefpin en verandert in een Tonnetje. Na twaalf dagen komt daar uit een geele fwart geftreepte Vlieg te voorfchyn.
Deze Plant is dezelve , dewelke Johannes Bauhinus noemt Urtica inert, flore luteo, en Cafpatus Bauhinus, Lamium folio ob-longoy luteum. doet uit haar voortkomen verlcheide roode en vierkante Hammetjes, dragende eenige bladeren die in gedaante de Malruvie vry nakomen , zynde hairagtig , zagt, tandswyze gekartelt, gcfchaart by paaren, vaftgchegc door Haarten, die in deze beneden veel langer zyn als in dc geeneom hoog. Haare bloemen zyn langs de tamclyk groote Hammetjes wcrvelbecnswyzc geformeert, Zynde geel, cn gemaakt als een fmoel : yder van haar is een buis van boven ingefneden lipswyze. Wanneer de bloem vergaan is komen’er vier langwerpige zaden te voorfchyn, befloten in een doosje, ’c welk daar voor zoo dienHig is geweeH als de kelk voor de bloem. Dit doosje is gemaakt als een tregter, geklooft in vyf punten. Dit is wel de voornaamfle reden waarom de Heer Tournefort de foorten van doove Netels van de fwarte Malruvie ondcrfcheid. |
DEze fchoone groene Rups, die langs het heele lyf met witte ftreepen en op yder lit met witte j flippen geçiert is, vind men op de Nooteboom, dog zeer zelden, tans heb ik ze gevonden en gevoed tot in ’c begin van Juni, wanneer ze zig in de groene bladeren rolde ,een dun wit gefpin maakte, en veranderde in een bruine Pop: binnen drie wecken kwam daar een Uiltje uit, welkers bovenfle vlerken, pooten en hoorntjes waren bruin , de vlerken met witte flreepjes geçierd, het lyf was ligter, de oogjes fwart, en de onderfte vlerken gelyk goud wecrlchynend, haar vlugt was des. avonds, gelyk alle Uiltjes gemeenlyk doen. Deze is een grooteßoom ,zcer tackagtig, makende een groote fchaduwe. Hare bladeren zyn breed, groot, zenuwagtig ert groen. Haare groene of buicenfte (chil is lang, hangende, van gellalte en dikte van de Ruipen, te famen gefield uit vcrfcheide oladeren,. fchubswyze gcfchaart ter langte van een priem, en van een gcele koleur. Het onderflé van deze bladeren is overdekt met ver-fcheide kruintjes, gemeenlyk vaftgehêgt door korte hairige vezeltjes, zoo zeer dat men moeite heeft om ze gewaar te worden^ Hare Vrugten groeijen op dezelve voet die de Noten vóórtbrengen, dewelke men in ’t Latÿn Nucei noemt. Zyzyn yder overdekt met een groene en vleesagtige fchorffej oflder dcwel- |
MEn vind aan dit Bloemgewas een foórt van lange dunhe Rupsjes, hebbende voor zes klaauw-tjes en achter ook zes voetjes ; wanneer ze voort willen dan zetten ze het agterfle lyf by het voorfte, makende aldus met het lyf een hooge bogt, ’t welk om de langte hares lichaams een ■ raar figuur maakt, en gevolgelyk een wyde flap doen: ze veranderen in de Mai in een groen Popje,* in Juni komt daar een fchoón Kapelletje uit, zynde de kop en bovenfle vlerken fchoon geel en bruin gefigureert, het lyf, de onderfle vlerken, de hoorntjes en pootjes bleekgeel^ de oogenfwartj en gaauw in ’t vliegen, gelyk ter rechterhand vertoont word. Ter linkerhand bevind zig een groene Rups met een geele kop, ze heeft voor zes klaauwtjes, in de midden acht voetjes, en achter nog twee diergelyke ; in ’t laaft van April maken ze een geel gefpin, en veranderen in een groen Iwartgeftippelt Popje, in ’t midden van Mai komt daar een klein wit Kapelletje uit, haar vlugt is gering , zoo dat ze naauwlyks van de eene Bloem óp dé an« dere können komen. Dc Violier of de F'iola lAiitnnalis purpurea van Tabernemon-tanus is dezelve Plant, dewelke Cafparus Bauhinus, en nahem Raii,Toutnefort,cn de Heer Boerhaave He/piris hertenßi', flore furpureo noemen, Zy doet voortkonien Hammetjes ter hoogte van tweevoeten, zynde haifagtig, rond, en met merg opge-vult. Haare bladeren zyn gelchaart langs de Hammetjes by beurtverwilTeling, gelykende na die van het Rakettekruid,dog minder ingefneden, tandswyze aan haar randen gckartelt, haii-ke gevonden iAtord een harde fckial, Zyndeboutagtig, eyrond,' of byna rond, ’t welk men noemt een Notedop, 'en dewélke in zig Gefluit een foort vaneen Amandel, verdeeld in twee of vier deden, zynde mergagtig, vlcezig en witgclykende in eenig opzigc na kleine deyetjes, op een ongemeenewy ze overtrokken met een dun en fyn vlies, dewelke daar als tegen aan vaH is 5 maar die ’er Zeer ligtelyk van^fgefcheiden word. Deze kleine leden van de Note Worden ^cheiden door een hard en houtagtig affchutfel, ’t welk,iaen het middelfchot noemt. Het bout van de Noteboom^fc hÿd, digt, gevlamt op verfcheidé plaatfen, en overdekt met Ctn dikke en afchverwige feborfle; agtig eri fpits. De bloemen komen te Vootfcbyn aan de toppunten van kleine takjes, dewelke uit de holligheden van dc bladc-ten voortfpriiiten. Wegens haar gedaante gelyken ze na di'e van dc Nagelboom, hebbende vier bladdragende Heekjes, die kruiswyze gcfchaart zyn. Daar op volgen lange , dunne, rond-langwcrpige peulen, gefcheiden in twee kamertjes, dewelke in zig befluiten eenige langwerpige of ronde zaden. Hare woitels zyn houtagtig, klein en wit. Hz |
3X nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E U R O P I S C H E I N S E C T E N.
L X I.
Koren Rozen, Negelblom enKoorn Air. Lychnis^ Segetum Siligo,
Op deze Bloem, wafTendein ’t Koorn, heb ik zulk een Rups gevonden, gelyk aan de fteel kruipt; na dat ik ze gevoed heb, tot in ’t begin van Juni, ftroopte ze haar huid af, en veranderde in een bruine Pop, bleef alzoo hard en onbeweeglyk leggen tot in December , wànfleer zulk een Vlieg te voorfchyn kwam, gelyk boven op de Bloem verbeeld is ; zynde geheel Evart, behalven in ’t midden des achterlyfs was iets geel, hebbende vier klaar doorfchynende vlerken.
Dit Beesje,' onder aan de Heel des Koornairs kruipende, heb ik gevoed tot in ’t midden van Juni , toen kroop het tuflehen het Koorn in de Air, en veranderde in een fwart root geflipt Popje. In’t midden van Augufti kwam daar zulk een Torretje uit, tans by onze jeugd bekend met de naam van Lieven Heers Haantje.
Tuffehen beiden legt een witte Made, hebbende langs den rug een roodagtige flreep,. zulker heb ik wei vyftig in een doode Muis gevonden en bewaard; na weinig tyds veranderden ze in Tonnetjes* na acht dagen kwam uit elk zulk een Vlieg te voorfchyn , gelyk onder op een groen blad zittende verbeeld is, hebbende een blaauw met fwart geflreept lyf, roode oogen , fwarte pooten , en twee vlerken, die koleurde weerfchyn van zig geven.
De Lichnis Segetum^ rubra i foVtis perfoUala van Cafparus Bau-hinus, is dezelve Plane , dewelke Tabernemontanus Myagrum Zaccaria quorundam noemt. Zy brengt voort verfcheyde ronde takagtigc regte ftammeejes met een zagtwolligCatocnoverdekt. Haare bladeren zyn drie vingerbreed lang , een en een half breed, vol, fpits, wolagtig, pittig en wic. De kelk is geheel, gehaiit, op de wyze van een buis, gemeenlyk uitgegroefc, lomtyts uitgebreidt, hebbende een enge opening. De Bloemen groeijen aan de toppunten van de Hammetjes , geformeert als ten Angelicr, hebbende vyl bladeren, zynde meer als de helft voorzien met twee of drie punten, dewelke gevoegt by die van de andere bladeren een Kroon formseren. De Kroon heeft in|| het midden van deze Bloem een zeer vcrfcheidene coleur. De Vrugt is van een kegelswyze geftake, omwonden van zyn kelk, en opent zig by zyn punt, Zy is te zamengefteld’ van drie of meer buizen. Zy bevat in zig eenige byna ronde en hoekagtige zaden, of na de gedaante van een nier. Cordus heeft daar van de bloemen zeer wel befchreven : aangezien dezelve zyn te za-men geftel uit vyf bladeren, gelyk als deze Schryver het heeft a.ingcmcrkt. OndertufTchen heeft hy ze alle afgcbeeld onder de gedaante van een ftuk : Zy zyn ontworpen of afgcfchctft met vier bladeren in een gedaante waar van Dodoneus en Lobel zig hebben bediend ; die , dewelke Tragus van deze Plant gegeven L X Vlierboom. |
heeft en is niet al te wel. Daar zyn in de Hiß or ie van de Planten van Lion drie afbeeldzels van deze Plant ; maar men ziet genoegzaam datze niet anders vertoonen als dezelve Plant. Ce-falpinus heeft’er ook op drie vcrfcheide plaatfen van gefproken, te weren in het Hoofdftuk van de Glaßum, alwaar hy die ge-noemt heeft G laß urn /ponte Ortens inter Segelet en in dat van de Rapum Sylveßre, alwaar hy gelooft dat deze is de Plant dewelke Diofcorides onder deze naam befchreven heeft. De Segetum oiSiligo is dezelve Plant dewelke Raii Triticum Spica mutica noemt,en Cafparus Bauhinus ,enPit.Tourncfort TrzVzf«»» Plybernium, ariflis carens cn/ohmnes Bauhinus Triticum vulgare y Glumas triturando deponent. ILy brengt vcrfcheide buizen van vyf voeten hoog, zynde regt, en by tuflehen ruimten door knobbels bezet, van binnen hol, voorzien met eenige lange fmalle bladeren , gelyk als die van het Hond-Gras,cn fpits in haar toppunten met lange airenj waaraan groeijen eenige bloemen by ideene halfflagcigc trosjes , zonder bladeren , te zamen geftelc door eenige manlyke hairagtige vezelen , dewelke voortkomen uyt een kelk , beflaandc uit vcrfcheide fchubben j na dat de bloem is afgevallen, zoo fchynt het op de rug een langwerpige en gerondde korrel, ende gevorent aan de andere kant, en van binnen meclagtig en wit. I L Sambucus cum flore albo. |
TEr linker zyde onder op een groen blad vertoont zig een ligt geele Rups, hebbende twee fwarte ftreepen dwars over ’t lyf, achterwaars nog drie Iwarte ftreepen langs ’t lyf, een Evart gebit, voor zes klaawtjes, en in’t midden acht voeten : haar voedzel is de groene bladeren dezes Booms, haare volkomene groote bereikt hebbende, maken ze een Wit gefpin en veranderen in een ligt bruine Pop , welke aangeraakt zynde zig Rerk bewegen : eindelyk komt daar een wit bruin geftreept Uiltje uit, gelyk boven vliegende is verbeeld.
Onder ter rechter zyde zit mêcde op een blad een bruin Rupsje, heeft aan elk lit wdtte voetjes, deze eeten beide het blad cn de Bloem dezes Booms, men vind ze ook wel op de Queeboomen, in de Mai maken ze een glanzend wit gefpin, en veranderen in een Popje : na veertien dagen komt daar zulk een fwarte Vlieg uit, gelyk boven malkander word vertoond.
Op de Bloem kruipt een groen wit geftreept Rupsje, welkers fpyze mede deze Bloem is, ze zyn zeer gaauw: wanneer ze haar vel afftroopen zyn zé vleeskoleur. ïn Augufti maken ze een wit gefpin, en veranderen in een bruin Tonnetje, blyven in deze geftaltetot des volgenden jaars. In Juli dan komt daar een fwarte Vlieg uit met roode oogen, gelyk ter linker zyde by malkander verbeeld is.
Deze is een Boom van een middelmatige dikrc en hoogte, die haare takken in de breedte verfprcid,fomtyds is het een Boompje waar van de takken lang en rond zyn opgcvuld met veel wit merg, cn hebbende het hout een weinig dik, zynde de takken in den beginne groen cn in ’t vervolg grys. Zyn ftam is overtrokken met een ruwe en gekloofde fchorfe van een asagtige koleer, de baft van de takken is zagter in het aanraken. Onder deze uittcrlyke baft vind men een die groen is. Zyn houdt is hardt en geelagtig, maar gemakkelyk om te klooven, Vyf of zes bladeren van haar zyn langs de eene zyde vaft gehegt gelyk fis die van dc Noteboom ; maar veel kleendcr gekarteld aan hare randen. Hare takken on Jcrfchragen een Zonncfchcrm,die wyd en breede is, waaraengehegt zyn kleene bloemen, geformeert als hoedtjes ofroosjesop vyf plaatfen,zynde wit. Daar op volgen dikke beflen gelyk als die van de Geneverboom,ronde, groene in het begin; maar ryp zynde, worden zy zwart ,vcrvult met een hoogrood fap , cn bevatten in zig drie kleene langwerpige zaden. De lage Vlierboom of de wilde Vlierboom van de Pinax van Cafparus Bauhinus, genaamt Sambucut humilis of Ebulut, verfchilt van de Vlierboom, waar van ik nu fpreeke, door zyn ftam die met groente of kruidig gras omzet is, in plaats dat de flammen van de andere zyn van een Boompje, onderfcheiden door de bladeren, dewelke vcelfmalder, veel langer en van een fterker reuk zyn. |
E U R o P I s C H E INSECTEN.
L X I I 1.
Groote Klitzen.
33
Lappa major.
N lettegenftaande dit Gewas zeer bitter is, zo voed het nochtans zulk een loort van Rupfen, zynde op dc rug bruin fwart gefpikkelt, en van onderen flets geel; ze hebben voor zes klaauw-tjes, en in de midden acht voetjes ; in Juni veranderen ze in lever koleurde Popjes ,f in' Juli komt daar uit een Uiltje, zynde de kop en bovenfte vlerken ook lever kolcur met bruine en vergulde plekjes, het lyf en de onderfte vlerken flets geel, en gelyk verguld, hebbende zes bruine pooten, haar vlugt is des avonds. »
Het Kliflc kruid , zynde ook genoemt groot Lappa of ^rcimm van Diofcorides, van Cifparüs Bauhinus, ot dc Petlonata van Johannes Bauhinus, biengt voort een dikke wortel, enkeld, een voet lang, regt opgaande, van buiten fwart en van binnen wit, voorzien met vezelen : zy heeft zeer breede bladeren, wel van meer als een voet breed , ende op bet einde fpits, hebbende aan de eene en de andere zyde kleine oortjes ter plaatfe daar zy by deftaart zyn aangehegt : h«iar oppervlakte is hairagtig, donkergroen en wit van onderen. De ftam klimt twee ellen hoog,Zy IS dik , regt, hoekagtig, woïagtig en roodagtig ,en onderlleunt cenige bloemen, hebbende de gedaante van een hooft, dewelke groeijen op het einde van c.e takken met bloemwerk , als koortjes ingefneden. Zy word ondcrlleunt door een kelk , te - famen geltclt uit veel khiibbcn, dewelke eindigen in cen loort
Van een na binnen omgekromt haakje, ’t welk zig vafiliegt aan de kicedcren wanneer men het al tc na bykomt. Na dat de bloem is afgevallen, formeren ’er zig eenige ! warte korrels , zynde plat, omzet met eenige korte kuifjes, en die zeer ligt door de wind van malkander raaken. De Heer Rai vermeend dat Cafparus Bauhinus, die dc Plant , dewelke ArPlium quurnn~ dam in de Hiltoric van de Planten van Lion genaamt word, met het KlilTekruid vergeleken heeft. De zelve Schryver en keurt nier goed dat Parkinfon daar van een onderfcheide foorre gemaakt heeft. Ondertuffehen is het zeker dat Cafparus Bauhinus het Klilfekruid daar van onderfcheid, even als Parkinfon , en dat in de twee Drukken van de Pinax Zy genaamt word Lappa montana altera, lanuginofa^
L X I V.
GeeÏe Stcenkïaver, ofte Meliloten.
Meliloïiis iuïea,
t
DFze onderfte groote Rupfen geneeren zich op dit Gewas, haâre koleur is bleekgroen met bruine plekken çierlyk geteekent,.ze hebben voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee voeten, en op ider lit des onderlyfs een bloed rood plekje ; ze zyn zeer geftoort als men ze aanraakc, in ^t laacft van Mai maken ze een wit gefpin en veranderen in een ligt peerfe Pop, in’t midden van Juni kornt daar een fchoon Uiltje uit, Zynde de kop, ’t lyf, de pooten, de hoorntjes en bovenfte vlerken graauw.y met fwarte en witte ftipjes en ftreepjes gefigürcert, en de achterfte’vlérken fchoon vermelion rood, 'gelyk op een blad zittende vertoont word.
Zulk een grasgroene’ Rups, gelyk bóven verbeeld is, heb ik in juli op cen Wilge geVohden, en met klaver gevoed tot in ’t laaft des voorfchreeven mâands, wanneer ze veranderde iil een‘violet Popje: des volgenden jaars in'Mai kwam daar een ligt bruin donker geftreept Uiltje Uit, ’t welk’wel niet hoog, dog heel gaauw van vlugt was. ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
Deze Plant is dezelve als de Melilotus fruticofa luiea^ vulgaris of effictnarum van Moiil'on, en cie Metilntus officinarum van Cafparus Bauhiuus ot de ‘Irzfoiium odM^um of de Mt7z/otaj vulgaris fiore luieo van Johannes Bauhinus. Zy brengt voort een of twee Hammen van twee ot drievoeten hoog, zynderond,uitgegroeft, leer, lakagtig, ledig. Drie bladeren van haar groeijen op een Heel, gelykcnde na die Vari de Fenegriek, maar witter uirge* kant of gepunt met lange airen, 2ynde byna alryd geel van koleur, lomtyds wit, maar zeer zelden, üp haar volgen Iwart-agtige doosjes, geftreept, in haar kelk met beftoten, gelyk als in het Klaverblad, waarvan yder in zig belluit een of twee ronde, eyrondc, dunne en bleeke zaden. H.iar wortel is lang, dun, buigbaar, vezclagtig en wit. |
34
E U R O P I S C II E I N S E G T E N.
Dübbelde geele Violier.
lùtea fleno floré,
Dîei'gelykc donkergraauwe langs het lyf wederzyds met een witte ftreep geçierde ruige Rupfen', gelyk onder op een groen blad zich vertoond, vind men op dit Bloemgewas, als ook op dè Kruisbelfen en Jodenkarffen ; haar kop is geel, als ook de zes voorde klaauwtjes, en de acht middelde en twee achterde voetjes zyn graauws in Augudï veranderen ze in leverkoleurde Popjes,mede aan de andere zyde op een groen blad verbééld , blyVende aldus in deze gedaante onbeweeglyk; des volgenden jaars in April koomcn daar zulke Uiltjes uit, gelyk boven op de Bloem verbeeld is, 2ynde de kop, ’t lyf en vlerken ligtgeel met fwarte plekjes geçiert, en de oogen, hoorntjes en pootjes fwart ; haare vlugt is des avonds.
Boven aan de andere zyde op de Bloem vertoont zich een klein ligtgï'oen geel gedipt Rupsje , deze heb ik met dit Bloemgewas gevoed tot in ’t midden van Juni, wanneer ze een wit gefpin maakte, en veranderde in een groehachtig Popje; in ’t einde des voorfchreven maands kwam daar een wit met graauwe plekjes geçiert Uiltje uit, hebbende twéegraauwe hoorntjes en vier pootjes^.
Flos Cuculi^ Gramen vulgare.
Koekkoek sbloem, en GräS.
DEze Bloemen heb ik hier tot vervulling éncierâad bygevoegt; maar deze onderkruipende groote bruine fwart geplekte geel en W'it gefpikkelde Rups, hebbende op haar kop een kwasje fwart hair, achterop een punt, gelyk een hoorntje, en aan beide zyden raarc bosjes wit hair, die zoo laag afhangen, dat men de voeten niet zien kan, vind men in ’tGras, dat ze zeer gretig afweiden, zyn ook zeer genegen tot vocht ; in ’t midden van Mai maaken ze een geelachtig gefpin, en veranderen in een bruine Pop ; in ’t einde des voorfchreven maands komt daar uit een Uil te voorlchyn , gelyk boven te zien is, zynde flets geel, hebbende op yder bovenfte vlerk een bruine dwarsftreep en twee witte plekjes met bruine randjes ; ze leggen witte eiertjes.
Ook heb ik wel ondervonden, dat zich deze Rupfen ftil nederleiden, en kwamen na weinig tyds uit yder Rups vier groote Maaden, die veranderden in Tonnetjes, waar uit zo veel groote Vliegen te voorfchyn kwamen.
-ocr page 73- -ocr page 74-E U R O P I S G H E Insecten.
Bloeijende Haahekiootjes, of Spindelbomcri.
'Carpinùs flore ns.
H Et onderfte dezer Prent vertoont ons‘een geel e fwart gefîrecpté en geftipte Rups, hebbende voor zes Iwarte klaauwtjes, in de ibidden acht, en achter nóch twee geele voeten , ze zyn heel traag, als men ze aanraakt blyven Ze tegens den aard vari andere Kupfen Eil leggen ; ik heb ze met dit blad gevoed tot in ’t laatft van Juni, wanneer ze een wit gefpin maakte, 'zynde gelyk dun parkement, en als zilver glantzig, daar in veranderde ze in een bruine Pop ; iri ’t midden des volgenden maands Juli kwam daar een violet Uiltje uit, welker bovetifte rood geplekte vlerken fchuins geçiett een fchoonen weerfchyn hadden; de onderfte vlerkjes waren mede rood geplekt, haare vlagt is gering, zynde gemeenlyk veel by malkander in ’t gras op de Bloemen ; haàre eyertjes zyn geel.
Nog zit ter rechterhand op een blad een grasgroen Rupsje, deze vind men ook wel op de Prui-baeboomeh, ze hebben vOor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee voetjes, geraakt zynde maaken ze veel fporteling ;, in Juli veranderen ze in een bruin Popje,’ en na veertien dagen komt daar een Uiltje uit, zynde de kop, hoorntjes, pootjes en bovenfte vlerkjes leverkoleur hiet bruine ftreepjes, en de onderfte vlerkjes graauw ; haar vlugt is mede laag in ’t gras.
fen en wïtagtig h. Zy Heeft de gedaante en Hét blad van de. Heeilerboom. Zy draagt aan cenige bladeren, die gefchikc èyn als fchubben langs een pees gt;nbsp;cenige neerhangende groene üeeltjes. Deze groene fteeltjes leveren geenl de minde vrugc uit. De Vrugten groeijen op de ielve takkenen in eenige pi ar-ien die van die groene Üaarten zyn afgelchciden gt;nbsp;omringt met kleine bladeren. Zÿ Zyn fteenagtig, gelykendc na een kleine navel, uitgegroeft, yder rnet een kroon voorzien, cii bevätteli in Haat Holligheid een UngWerpig zaad.
Öit ïs dezelve Boom als de Oßr'yn, Ulmo nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in urit'
‘bilicts foltaceis van Cafparus Bauhinus, en de Fagus fepium^ gemeenlyk Oßrys ‘Theopbraßi van Johannes Bauhinus. Clufius noemt haar Oßryi Fheophraßi Fagulus Hirbiriorum^ en Pluknec Aceris chgnata , oblongis , rugoßi j /(rratis foliis ad ülmum acce-dentibus, *uaßults diijuneits, membranis foUàceis, [emtnibus ipfis iippofiiis^ plurtbas confertis. De takken van deze boom fpreidert iigzeer veer uit, het hout daar van is wit, vaft ende zeer hart j ovcitrokken met een witte fchórfle die ceii weinig onef
Duizendblad 5 Genvê.
^Ulefolium ierreflre fiorehs.
Dît boven op dé Bloerh zittend Beesje vind men ook wel op de Éüuring, zyn koleur is fwart,quot; ’t heeft zes póotjes ; in ’t laatft van Mai verandert het in een geel Popje, gelykende wel een Hondskopje, na veertien dagen komt daar een fwart Torretje uit, gelyk ónder op de grónd loptnde is verheelt.
Aan de andere zyde dezes grönds kfuipt eeh klein beesjéj ’t welk ik in ’t gras heb gevonden, zynde van koleur alè een Luis, in ’t laatft van Juni klampt het zich vaft tegen het dekfel van de doos, daar ik ’t in voede, rimpelde zich in malkander, en wierd bruin en hard , na twaalf dagen kwam daar uit een klein rood enfwart geftipt Torretje, gelyk méde op de grond vertoont word.
Cafparus BauHinus noemt deze Plant Millefolium vulgare album, Johannes Bauhinus Millefoitum ,Straliotes pennatum terreßre, en Dodonæus Mille/oHum of Acbilhea. Het gemeene witte Dui-fcndblad brengt voort Hammen van een of anderhalf voet hoog, Zynde ftyf, rond, hairagtig, takagtig na hare uiterfte topen-den en roodagtig- Haare bladeren zyn alle gefchaart aan eene Zyde, en verbeelden een Pen van een Vogel. Zy zyn kerfsge-wys ingefneden, dun cn gelykende eenigermaten na die van de Kamillebladcren, van een tamelykc aangenaame reuk, ende van fmaak een weinig fcherp. Haare bloemen groeijen aan het bovenfte van haare takken als bloemruikers zeer vaft aan een getrokken en rond. Yder bloem is ftraalswyze gefch kt, wfti onderfteunt door een langwerpige kelk , te famen geftelt uit vcrfcheide bladeren als fchubben op elkander. Als de bloem afgevallen is, komen ’cr dunne zaden voor den dag. De Wortel vari dezelve is vezelagtig, hoütagtig crivan een bruine koleur. |
Î ï |
E U R o P 1 s C H E INSECTEN.
L X I X.
Flos Finéiorius,
Achclbrcm.
ONder ter regterhand op een groen blad zit een groene Rups, hebbende langs over den rug een fwarten, en onder aan weerzyde een witten ftreepj als men ze aanraakt blyfc ze eenige uuren onbeweeglyk zitten ; in ’t midden van Juni maakt ze een wit gefpin met vierkante gaaten , gelyk een visnet, aangeraakt zynde maakt het Popje een geweldige beweeging, in ’t begin van Juli komt daar een Viltje uit, zynde ligt groen met witte en donkere ftreepen dwersover de vlerken en fnelvan vlugt.
Ter linkerzyde onder op de grond legt een KarHehlad, daar op een fwarte Rups, hebbende boven op ider lit twee blaauwe kraaltjes, ider met een bosje hair verçierd, zynde de kop, de zes klaauwtjes, de acht middelfte en de twee achterfte voetjes ookergeel; in ’t einde van Juni maakt ze ;en graauw gefpin, en veranderd in een bruine Pop, zynde aan de kop met fwart hair bezet ; in ’t midden van Juli komt daar een donker geele bruine geftreepte Uil uit, welker hoorntjes als vederen ^yn, gelyk boven malkander verbeeld is.
fpirs, groeijende alleenig by beurtwifleling langs de takken Haire bloemen zyn gefebikt na de wyze van geele airen, na dat de bloemen zyn afgevallen volgen d .ar op zeer platte fchellen, dewelke in zig befluiien ccnigc zaden, gelykende na een kleine Nier.
Deze Plant is dezelve , dewelke C fparu« Biuhinus Genifla Tinètijria, Germania noemt Johannes Bauh nugt; TniSlorius Jbn, t liiliiis Genifla tinei aria , Hi, panic a , cn de Ho’tus E.yÜet. Ge-nißella linSlornm. De ftamm« n van dize I'lanr zyn dik en rond , haare bladerenzyn langwerpig, Ichii gtig ala de plukvnigten.
X.
Plant a go minor florens.
Kleine Wecgbladeren.
OP dit Kruid aaft een lange ligtgroene Rups, langs ’t lyf wit geftreept, en op ieder lit met een wit ftipje geçierd ; in ’t einde van Juni veranderen ze in bruine Popjes ; in ’t begin van Au-gulti komt uit elk een Uiltje, zynde de bovenfte vlerken wit met fwarte ftreepjes geçierd, en de onderfte vlerken graauw , de oogen en hoorntjes fwart, en vliegen ’s avonds.
Zulke lange Wurmen heb ik in de aarde gevonden, ze waren van koleur gelyk Maaden, met een fwart kopje; ik heb ze bewaard tot in ’t laatft van Juni, wanneer ze veranderden in donker geele Popjes; midden in Juli kwam uit elk een bruine Vlieg met klaare vlerkjes, vier pootjes om te loo-pen, en achter noch twee diergelyke, zynde recht uit geftrekt.
Cafparus Bauhinus, Pit. Tournefort en Morifon noemen deze Plant Plantage angufli folia, major, Johannes Bauhinus en Tragus, Plantage lanceolata, Dodonæus Plantage minor, cn Lobel Plantage quinquenervia. Zy brengt voort lange, fmalle , fpitfe en hairagcige bladeren, gemerkt met vyf ftreepen als of het zenuwen waren, dewelke zoo lang als ze zyn daar door loopen: daar op klimmen eenige flammen van een voet hoog, zynde hockagtig, geftreept ende uitgegroeft, dragende aan hare uitenden veel korter en veel dikker airen als die van de gemeene Weeghladeren , omkleed met bleeke bloemen, op dewelke volgen vleesagtige fchcllen, in zig bevattende dunne cn langwerpige zaden. |
iixxt;
E U R o P î s C H E INSECTEN.
Roode-teilen.
Zulk flag van Rupfen heb ik op de2e Bloem gevonden, tc was boven bruin donker geflreept en onder geel met klaauwtjes en voetjes voorzien, gelyk voornoemd; ik heb ze gevoed tot in *’t einde van Juni, wanneer ze veranderden in een leverkoleurde Pop ; in ’t midden van Augufti kwam daar een ligt Uiltje uit, zyhde ligt en donker bruin gefigureert; haar vlugt was ’s’avonds.
Onder op een blad leggen vier ronde vermelion roode beesjes, gelyk ik op deze Lelien gevonden iicb, ze zitten op de groene bladeren ettelyke by malkander, en zuigen daar een groen fap uit-, zyndc dik gelyk geft, daar in-leggen ze verborgen dat men ze niet en ziet 5 ik heb bevonden dat ze mede veranderen in een róód Popje, gelyk hoger op een blad verbeeld is; uit dit komt een rood Torretje, gelyk daar riaaft aan zich vertoond, deze geven een aardig gepiep van zich, als men ze in een geflooten hand dicht tegen ’t oor houd ; ze leggen ook roode eiertjes, en zulks ordentelyk op ryen, gelyk hooger-op een blad te zien is, waar uit dan weer zulke beesjes komen, gelyk de eerft's waren.
den als lange hoofden, dewelke de eene voor en de andere wat later zig openen, ieder deiZelvc te faraengeftelt uit fes ftccl'en, van een Oranje kolcur, van een lieffelykereuk, in den beginne Zeer aangenaam , maar die dikwils hoofdpyn veroorfaken als men daar te lang aan ruikt. Wanneer deze bloemen Zyn afgevallen, Zoo komen daar uit voort langwerpige vrugten , opgezet met drie hoeken en in haar lengte verdeeld door drie karner-mertjes, vervult met zaaden geboordt met een vleugeltje. Haar Wortel is een bol zoo dik of dikker als een Noot, vlecsagtig., wit,te famcngeftclt uit lchubben die op de wyze van een hooft gefchikt zyn, van beneden voorzien met vezelen, en van een lymagtige fubttantie.
Deze is dezelve Plant, dewelke Cafparus Bauhinus en Mori-ibn noemen Lilium purpureo~f.roceum ’Johannes Bauhinus Lilium rubens of croceummajus, Lobel Martagon Chymtflarum, en Matthiolus Hemerocallis van Diofeorides. , Men noemt haar ook in de Franfchc Taal Lis de Notre Dame of van iS. Antoine de Pa^ doue^ dewyl dat ze bloeit op die tyd als deze Vierdagen aankomen. Zy zet voort een ftam van twee of drie voeten hoog, met vlakken getekend, regt, rohd, omringt meteen menigte lange bladeren, liaauwlyks zoo breed als die van de witte Lely, gehegt aan haar ftam zonder ftaart , bleekgroen, blinkende, effen, zagt in ’t aanraken, teeder, doordrongen met een lym-agtig fap. Haare bloemen groeijen eerftelyk op haare topein-
AppelblöfTeiiï'.
Flos ' 'Mali, ’
DEze geele ruige en met rónde dwàrsftfeèpen geçierde Rups lieb ik op een Appelboom gevorii-den, häar kop was bruin, hebbende achter dezelve twee blaauwe, en op ieder, lit'twéé vlêes-koleurde kraaltjes, de voetjes waren van de zelfde koleur, aan beide zyden was ze met bruine boefjes hair bezet ; in ’t begin van Juli fchoof ze haar huid af, maakte een geel gefpin met gaaten, gelyk een visnet, en veranderde in een levsrkoleurde Pop , zynde langs ’t heele lyf met bosjes hair en onder aan de punt met een kwasje bezet, geraakt zynde beweegde ze zig zoo fterk, dat ze verfchei-dcmaalenomwentelde, na veertien dagen kwam daar een wit fwart gefigureert Uiltje uit, hebben^ dc twee breede roode hoorntjes, gelyk veeren, en achter de kop tulEchen de hoorntjes éeri roode ftreep; ze was heel rad, haar vlugt was s’avOnds.
-ocr page 80-EUROPISCHE INSECTEN.
Vitis ßorens.
Druivenbloffem.
DEze twee groote Rupfen ryn cenderlei aard, haar verlchil beftaat alleen in dekoleur, zynde dó bovenfte bruin, en de onderfte groen, beide met fwarte en witte ftreepen en plekken geçieid,^ ze geneeren zich op de Wynftok, wanneer ze eeten dan maaken ze zig wel een derde langer als of ze in haar ruft zyn, haar drek is donker groen, en vertoond zich vyfkantig, dog de kanten rond , of ’er zes ftaafjes tegen malkander gevoegt waren, gelyk by de onderfte Rups tot beter begrip verbeeld is.
’t'Is by my wel gebeurd, dat cenige der groene Rupfen zig neerleiden, en rimpelden zig kort in malkander, waar uit na weinig tyd zes Maden voortkwamen, deze veranderden in-bruine Tonnetjes, daar dan uit ieder een donkerblaauwe fwart geftreepte Vlieg kwam , met roode oogen, en klaare vlerken als glas.
De bruine Rups veranderde in ’t midden van Juli in een ligt bruine Pop, en bleef in deze gedaante tot des volgenden jaars in Mai, wanneer een fchoone Uil te voorfchyn kwam, Zynde de kop, ’t lyf en bovenfte vlerken fchoon Rofenrood met Papegaygroene ftreepen en plekjes geçierd , de onderfte vlerken elk met een fwart vlakje geteekend, en de oogen geelagtig groen, hebbende voor aan de kop tuftchen de hoorntjes een dunne lange geele fnuit, om haar voedzel te trekken, die ze kort in malkander können krullen, en onder de kop bergen: dit is myns dunkens billik voor een der merkwaardigfte en fchoonfte veranderingen te achten.
en welriekende. Haar Vrugten zyn ronde of cyronde beflen , zynde de eene by den andere verzamelt als dikke troflên, groen, fcherp in den beginne, maar ryp wordende krygen ze een witte, roode of een fwartekoleur,vleesagtig, vervult met een zoet en aangenaam lap. Men noemt ze in ’t Latyn Uva ’t Franfch Raißns en in het Duitlch Druiven, 7-,y bevatten in zig verfchei-de fpitfe korrels, maar zy hebben ’er gemeenlyk maar vier.
Dc flam van dit Boompje is bogtig, overtrokken meteen roodagtige baft, voortbrengende vei 1'cheide lange telgen, vooizen als met handen, waar door dat ze opkruipen en zig hegten aan de latten en naafte boomen. Haare bladeren zyn groot, breed en byna rond, ingekorven, groen, blinkende en een weinigje ftroef in het aanraken. Haare bloemen zyn klein , en geformeert als een tros, gemeenlyk te famengcfteld uit vyf Heekjes, gefchikt als een Koos, zy zyn van een geele koleur
Linden-bloffem.
TUia forens.
GRoote en fchoone Rupfen vind men op de Lindebomen , waar van hier onder een afbeelding, ze zyn leverkoleur wit geftipt over den rug, het onderlyf is fletsgeel, op het agterftc lid ftaat een blaauw hoorntje, en daar agter een geele plek, ze zynftil en traag, dog als men ze aanraakt, flaan ze fterk met de kop heen en weer, eeven als toornig zynde j wanneer ze volwafTen zyn fchui-ven ze haar huid af, en veranderen in een fwarte Pop ; deze legt gelyk dood tot des volgenden jaars, in Mai komt daar zulk een groote fletsgeele groen gevlakte Uil uit j haare vlugt is des avonds.
De Lindeboom is een hooge boom, dik , vol takken. Haar haft is effen, asgraauw of fwartagtig van buiten , van binnen geelagtig of witagtig, en zoo buigfaam en gedwee dat zedien-Itig is om daar van eenige touwen, ja kabels te maken. Haar hout is zigt, zonder knobbels, witagtig, haare bladeren zyn by bcurtwilleling gelegen langs dc takken, zynde rond, dog op het einde fpitsagtig, een weinig wolagtig, glanzig en tandswy-ze aan haar zyden gtkartelt. Haare bloemen zyn aan vyf fteel-tjes gefchikt als een Roos, van een Citroen koleur en van ecu lieftelyke reuk : zy komen voort uit de holligheden van groote bladeren met een vry lange fteel, en worden onderftcunt door een kelk die in vyf deelen gefneden is. Deze bloemen hebben een groote meenigte van zagte vezelen en een afgerond ftceltje, dewelke veranderd word in een vliesagtige doos, zynde cyrond, wolagtig, alwaar men in vind twee langwerpige en fwartagti-ge zaden. |
E ü R o P I s C H E INSECTEN.
L X X V.
’Rozenkolcurdc Akkervvinde.
‘ConvQÏviiltis minor p'^rpnrens.
DEze groote foort 'van Rupfen vind men zelden, ze onthouden zig meeft in de Koornvelderi, en geneeren zig van de wortelen dezes onkruits, haare koleur is ligt bruin, donker geftreepc cn geplekt, haar drek is mede gelyk in Fig LXXIïI. gezegt is. In ’t laatft van juli deed ik zulk een Rups in een doos met aarde, daar in maakte ze een ronde diepe groeve, daar in gegaan zyn-de dekteze dit hol met bladeren, en veranderde in een Pop, die voor groen en achter geel was,dog die wierd ’S anderendaags bruin, hebbende een verbeelding gelyk oogen, en daar tuHchen een inuit, ze was zeer fterk van beweeging, in September kwam daar uit een groóte Uil te vootlchyn, zynde ’t voorlyf en vlerken asgraauw met fwart fchoon gefigureerd, de Romeinfche letters B.iJ.V. en M. waaren duidelyk op de vlerken te vinden, hebbende verder voor aan de kop een lange bruine fnuit, die zig een end van de kop in tweên kloofde, die zy wederzyds opkrullen, en ook weder in de langte uitftrekken konde, het achterlyf was ligt rood cn i'wart geftreept, met een asgraauwe ftreep langs ’t midden, ’t hecle lyf was ruig of donfig gelyk vederen, des daags was ze ftilj maar des avonds vloog ze met een groot geruilch, na de eigenfchap haarer groote.
Deze Plant is dezelve dewelke Johannes Bauhinus Heïxitie^ 'Cijß'ampelos muhts, of convolvulus minor en Dodonæus Sntibx lavis, minor noemt. Op die manier als Cifparus Bauhinus An-guillara aanhaalt, die over dezelve gefchreven heefc, z gt;o zoude het fchynen dat hy daar van gelproken heetc als van ver-fcheide foorten. OndertufTchen zoo Zyn het maar alleenlyk drie hyzondere benamingen die hy ’er aan geeft van een byzondere betckcnifle,en die men vervolgens agter malkander by een moet brengen, gelyk als Orobanche Theophrafii, Helxins ,QiJfa,ntpelos en Scammonia parva Plinii. quot;Ly brengt vcrfcheide Hammetjes voort, dewelke dun, teeder, langs de grond kruipen en zig vaft hegten aan de na by zynde Planten -, en die gemeenlyk in zig bevatten een helder fap. Haare bladeren gelyken na die van de Veilboom, alias Klimop-bladeren , maar zy zvn grooter, jiagter in het aanraken, dog Hroever als die van de Klokbloem, zynde zenuwagtig ch groeiiende twee aan ttvee. Fn cenige is dè kelk dubbelt, de eene heeft van buiten twee bladeren j de andere is van binnen veel kleinder, verdeelt in vyf deelen , op de wyzc als een pyp, in de andere is de kelk enkeld. De bloem heeft de gedaante van een klok van een puiperagtige koleur, ecnlïeclig ert vyfhoekig : zy groeit als gehegt aan een Heekje; dcvvelke van tulTchen uit haare bladeren voofikomt. De vyf iagte vezelen die uit de grond van de bloem voortkomen, ver-eenigen zig in een buys: Wanneer de bloem is afgevallen, zoo Word het eyerncH een byna ronde Vrugt, dik gelyk eenKerlFc, vliesagtig, omHingert van zyn kelk, brengende voort driebuizen, byna altyd verdeeld in drie afgefehotc kamertjes, belden in vier, en fomtyds nogtans in een alken. Ze behelH in zig cenige hoekagtige zaden, zynde fwartagtig of fomtyds roodag-tig. Haare wortelen zyn lang, dun en Wit vaii binntil. |
Oyevaaars bek.
^ernntpim floreris»
Dit Bloemgewas heb ik tot ^ieraad hier by gevoégt, want de Rups daar ik van fpreckeri zal gc^ neerd zig op her geringde gras, ik vond ze in Maart, zynde met fwarte flipjes geçierd, dè kop en ’t achterlte lid fwart, voor had ze zes klaauwcjes, en in de midden acht voetjes, die lever koleur waaren.
In Juli, wanneer ze Zesmaal haare huid afgefchnoven had, veranderde ze in een ligt bruine Pop'; in Augufti kwam daar een Uiltje uit, welker kop en bovenffe vlerken waaren bruin fwart gefigureerd, hebbende zes bruine hoorntjes j ’t achteilyf en de vlerken waaren askoleur, haare vlugt is des avonds;
Tragus heeft aan deze Plant een zeer Hegte gedaante gegeven onder de naam van Glratia Dei vel Geranium yuibusdami De bloemen worden ’er verbeeld uit een Huk te beHaan, alhoewel ze zyn uit vyfbladige*Heekjes, na de wyze als Cafparus Bauhinus Anguillara, die over deze Plant gefchreven heeft, aauhaalc. Het fchynt dat deze Schryver daar van twee verfchillende foorten gemaakt heeft, ondertuflehen Hemt Anguillara toe,dat die, die hy Panax Heracleum genoemt heeft, dezelve is die Hy hoemt. Dcÿ.e Plant brengt voort verfcheide Hammen tot anderhalf voet hoog, wolagtig, knobbelagtig, takagtig enroot-agtig. Haare bladeren (pruiten uit de knobbels van haare takken, gemeenlyk twee aan twee. Haar kelk heeft vyf bladeren gcfçhikt als een Star. Haare bloemen zyn te famen geilek uit vyf bladige fteelcn, geformeert als een Roos, hebbende tien Zigre vezelen, dewelke voortkomen van de buitenfle omtrek van de bodem des eyernefls. Haar Vrugt is geformeert als een naald of ;ds de bek van een Kraanvogel, hebbende aan de Benéden voet vyf kamertjes,die ieder in Zigbevatten fpitfe Zaden,en van ieder kamertje komt een dun pypje voort. Vyf van deze pypjes met elkander digt vereenigt, formeeren met het eyer ncH een foort van een Oyevaarshoofc of het hooft van een Kraanvogel. Haare wortel is dun, van koleur als de Palmboom Ta bernemontanus befchryft zs onder twee gedaantens, nament yf onder die van Geranium Papertianum cn onder die van Geraniun Kiolaceum. |
K z |
40
E UROPISC HE INSECTEN.
P'Cerbloffem.
^yras pr^ßna ßorens.
EEn witte met roode plekken langs deo rug geçierde Rups geneert zig op de Peerboom gt;nbsp;haar kop is bruin, ook heeft ze langs het lyf aan beide zyden bosjes hair j voor heeft ze zes klaau’}/-« tjes, in de midden acht, en achter noch twee voetjes.
In ’t begin van Juli fchuiven ze haar vel àf en veranderen in bruine Popjes, deze zyn langs en op de kop met bosjes hair bezet, verbeeldende ook twee fwarte oogen, ’t welk al een raare tronie maakt. In midden des voornoemden Maands komt uit ieder Popje een wit dog fwartgeçiert Uiltje uit , de onderfte vlerken zyn ligtbruin, ’t lyf vlecskoleur, de hoorntjes wit met bruine hairtjes bezet, ende oogen fwart, haar vlugt is fnel en by dage.
L X X V I Î t
AlfTem. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^hßnthium 'vulg/iri,
HQc wrang en bitter ook een Kruit is, zo verftrekt het nochtans ’t een of’t ander Gedierte tot fpyze, gelyk aan deze ftruik blykt. Deze daar op zittende Rups, zynde langs de rug met een witte ftreep en bruine vlakjes geteekent, aan de zyde vaalgroen met bruine ftreepjes, en heeft onder op ieder lit een wit flipje, ook voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog twee voetjes, geraakt zynde bewegen ze den kop fnel heen en weer: ze veranderen in Mai in fwarte Popjes; na drie wecken komt daar een Uiltje uit, welker kop en bovenfle vlerkjes rosachtig met fwarte en bruine ftreepjes en flipjes geçierd is, ook vind men een wit gelyk zilver glantfig plekje in ’t midden op de bovenfte vlerkjes, de onderfte vlerken en ’t lyf zyn bruin , hebbende twee fwarte hoorntjes, en twee glantfige oogen, haare vlugt is ’s avonds.
Noch zit daar onder een klein lang groenachtig Rupsje, hebbende een raare gang, het brengt het achterlyf by het voorfte, maakt een hoogen rug, en flapt zoo voort, zomtyds ftaat het op zyn achterfte voeten een wyle recht overend.
In ’t end van juli veranderen ze in groene Popjes, na veertien dagen komen daar Uiltjes uit, welker kop, lyf en bovenfte vlerkjes groen met witte, fwarte en bruine ftreepjes en flipjes geteekent, en de onderfte ligt bruin zyn : ook hebben ze twee ligt bruine hoorntjes, en vier bruin gefpikkelde pootjes, zynde gaauw van vlugt.
Deze Plant is dezelve als die, dewelke Cafparus Bauhinus noemt Abfinthium Ponticum fèu Romanum officinarum j fèu Diofco-ridis : en Dodonæus Abfinthium latifoUum. Het Alfemkruid brengt voort een menigte van ftammen van twee ellen hoog, gegroefc, overdekt met een graauwagtig hair, takagtig, en daar komen uit voort eenige bladeren diep ingefneden , en van onderen verdeelt, wicagtig, zagt, vaneen iterk bitter en van een liefFelyke geur, maar zeer fterk. Haare takken zyn rondom voorzien met een groot getal witte bloemen, dewelke even zoo veele ronde Ruikertjes uitmaken, te famen geftelt uit wy-de uitgeftrekte bloem werkjes als van een Star, van een roflc koleur. Daar op volgen eenige dunne eyrondezaden, befloten in eenige afgeronde kelken en fchubagtig. Haar wortel is dik-agtig, houtagtig en vezelagtig. |
E U R o P I s C U E INSECTES.
4«
L X X I X.
GaUiUm Luîcum.
Gcclc Walftroo. ‘ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l
Dît gewas verftrekt tot voecîzel van ccn fchoone Rùps , welker koleur is gtöen, hebbende over ’t lyf veel ronde witte vcrheevene flipjes , langs beide zyden een witte llrcep ; achter op een half witte en blaauwe hoorn, voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter noch twee vlees-holeurde voetjes.quot; ik heb ze gevoed tot in ’t midden van Juli, wanneer ze vervelden wierden zevlees-koJeur, en 'vervolgens veranderden in geele graauwachtige Popjes, zynde in deze geftalte , geraakt weefende, zeer onvuftig. In’t begin van Augufti kwam daar uit een Uiltje, dier kop, voorlyf, pOotjes en binnenfle vlerkjes waren bruin en donker geftréept, ’t agterlyf wit met fwarte dwarsftreè-pen en hairtjes geçierd, de onderfte vlerkjes waren Oranje, hebbende fwarte oogen, fwarte hoorntjes, en voor een fnuitje om haar vocdfel uit de Bloemen te zuigen, haar vlugtis des daags, ze zyn fnel, en moeylyk te vangen.
Nog heb ik hier by gcvoegt een Motte, zynde wit van koleur met ccn fwarte kop: deze heb ik in Laken gevonden, daar in had'ze een ovaal huisje van de wol gemaakt, dog met een opening, wanneer men het eene end raakt, dan fpoed ze zig’t ander end uit en weer in: ze veranderen ineen Tonnetje, en na veertien dagen komt daar een Motuiltje uit, zynde zilver glantfig, met fwarte ftreepjes en flipjes geçiert; dog dewyl ze om haar fchadelyk bedryf al te veel bekent zyn, zal ik ze zoo laten beruflen.
Deze Plant brengt vnort cenige flammen van vier voeten hoog, zynde tceder en langs de grond heen kruipende indi-n ze niet ondcrflcundt wierden door de heggen, rufl'chen dewelke zy gcmcenlyk grocijen, als Zynde de wortels der zelve dunder als haare takjes om hoog , dewelke vierkant, glad , groen of Zomtyds na een purperagtige koleur (wymende , voltakkig, knobbelagtig, ledig en bros zyn. Uit ieder van haare knobbeltjes komen voort Zeven of agc bladeren , dog zcLJen meer, zomtyds minder , gefrhaardc als een llraal rondom de ftam, gelyk als die van de KliHc. Haar bloemen zyn veelvuldiggt;klein,geel, L X Eltzen Löf. |
half óf tweeflagtîg, glad , voortkomende uit de punt van het eyerneft, zonder kelk, aan haar onderfle gedeelte geformeert als een pyp, en na haar bovenllc gedeelte verdeeldt in vier dee-len, gcfchikt na de gedaante van een (lar Zy hebben al Zo veel vezelen, als neerhangen groene ftarngnge neerhangende bladeren. Na dat deze bloemen Zyn afgevallen, zoo volgt op ydet van haar een Vrugt, in zlg behelzende twee korrelen aan elkander vall, zynde droog en een Maan vei beeldende. Haare wortels zyn houtagtig en vóórzien met onaancen vallgevlogte vezelen. X X. Alni FolU, |
DEze op een blad kruipende Rups is wit cn fwart geftreept en geflipt, met een fwarte kopj hebbende voor fes klaauwtjes, in de midden twaalf, en achter noch twee voetjes ; ik heb zé met deze bladeren gevoed tot in ’t end van Juni, wanneer ze zig in een blad rolde, een wit gefpirt naakte en veranderde in een Popje; na veertien dagen kwam daar een fwart geflipt Uiltje uit , gelyk boven' verbeeld is.
Op ’t onderfle blad kruipt een fwart, geel geflipt, leelyk Bcesje met fes pootjes, deze tot half Juni met deze bladeren gevoed zynde, klampten zich aan fteeltjes vafl, trokken haare gehalte uir, en wierden fwart en wit geplekt; na weinig dagen kwamen daar tweederlei Torretjes uit, zynde beide fwart eti geel, dog elk byzonder aetcekent.
Onder naah de heel kruipt een geel Rupsje, ’t welk ik mede op deze groente gevoed heb totin’t laatfl van Juni, wanneer uit zyn lyf, nog levendig zynde, drie Maden kroopen; deze hebben zich elk in een wit eitje gefponnen, en zyn in Tonnetjes verandert, waar uit na twaalf dagen drie Vliegen te voorfchyn kwamen, hebbende een fwarten kop, en een geel lyf cn pootjes.
Nog kruipt onder ter linkerhand een graauw fwart gehipt Rupsje, zynde de kop cn ’de voorhé klaauwtjes fwart, cn dé .andere voetjes wit; deze leide zich in Juli hil als dood neer, na weinig dagen kroop uit zyn lyf ccn. lange geele dunne Worm, gelyk een draat, deze was fpcculatif aan te zien-,' hy hingerde zig met veel bogtén in en door malkander, wierd hyf, en hierf. . .
Deze Boom is van een middelmatigè dikte, hebben Ie een regtopgaande (lam: haar flam is voorzien met uitfpruitiéls, dewelke voortkomen uit’t bcncdenll van de Plant, verdeelde in vcrfcheide takken, en overdekt van een uitterlyk bruine bail, onder dewelke zig opdoct een andere fchorflc van een geele groenagtige koleur, en die het een koleur geeft als die van de Saffraan, zynde bitter van frpaak .Vancen'zTmenVckkendc kragc. Haar hout is Zagt, buigzaam, ligt, roodagtig,zeer vergankc-lyk ais het op de grond leit, maar in het water blyfe het gelylo als onvergankelyk, en het is ook daarom dat men zig van dit hout boven alle ander hout bediendt, wanneer men in ’t water het fondament van cenig gebouw moet maken. De bladeren van deze Boom zyn byna rond, bcurtswyzc gefchikt, fwymende na die van een Hazelaar, glad, rein, van een fwartagtig groen, onderfcheide langs de lengte van de bladeren door fchuinze zenuwen , dog onder elkander zynze van een even gclykheid. Haare bloemen zyn te zamengcitelt uit vcrfcheide zuiltjes aan een draadtje vaft gehegt. Yder bloem is van vyf'zuittjcs te men geftclt, dewelke geplaatft zyn in de kokers of in de openin-gen van een kelk, die geformeert is van een blad, en is gekliefe in vier deelcn. Het zuiltje word een rcdclyk ronde beflc,fwarr, fchubigi ig, ontrent van de dikte van een Moerbezie cn root-agtig. Zy opent zig by verfcheide fchubagrige bundeltjes, en laat in de kloóven te voorfchyn komen cemge platte cnröodag-tige zaden. On deze Plant te verbeelden, zo heeft Lobel zig bcJien.J van de gedaante van de Alnits altera Clufiidewelke nogt ins van dez? verfchillende is. Cafparus Bauhinus , die over Mathioltis gefchreven heeft, Gclner , 'fragus, Dodonæus en Stapel hebben de groene draadjes van deze Boom met die van haare vrugcen ondereen verwardt. Johannes Binhinus, die haar wel heeft ondcrfcheiden, vermoed’ dat deze kleine draaden, dewelke aan het einde van deze jonge vrugt zyn, de bloemen21yn van de Elzerboora. Dog het is beter de groen neerhangende fchiltjts op te vatten voor de bloemen. |
4Î
EUROPISCHE INSECTEN.
L X X X I.
Bonte Angelier. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cariophillus 'uarie^atus,
OP deze halfbloeijcnde Bloem kruipt een Rups, zynde langs de rug donker bruin, de kop en voeten ligt geel, als ik ze met deze Bloem gevoed had tot half Juli veranderde ze in een bruine Pop, in deze geftalte bleef ze leggen tot des volgenden jaars in’t midden van Juni, wanneer daar een Uil uit kwam, welkers kop en bovenfte vlerken fwart gefigureerd, het achterlyf, de on-derfte vlerken, de hoorntjes en pootjes asgraauw waren, haare vlugt was des avonds.
Het andere Wormken, dat zig aan de fteel der groote Bloem vertoond, geneerd zig van de groene Diertjes, die dit Gewas mede voed; deze voornoerade Worm zit geheel ftil zonder beweeging, als nu de gezegde groene Luisjes over des Worms lyf heen loopen, dan vat hy ze fchielyk, zuigt het vogt daar uit, en laat als dan de leege baft vallen ; in ’t end van Juni veranderde zc in een bobbel of blaas; na veertien dagen kwam daar een Vlieg uit, welker kop rood, ’t lyf fwart, overdwars geel geftreeept, en de voetjes bruin waren.
Bloeyende Eorrage.
^orrago cœrî^lea.
O Nder ter rechterhand op een blad zit een groene Rups, hebbende voor zes klaauwtjes, en achter vier voetjes, men vind ze ook wel op de Bloemkool; in Augufti maaken ze een wit gefpin, en veranderen fommigc in bruine, andere in donker groene Popjes, en ettelyke krompen onder ’t Ipinnen in malkander, waar uit dan Maden voortkwamen, die dan ftierven ; uit de donker groene Popjes kwamen zulke fwarte vliegende Beesjes, gelykWefpen, met geelc pootjes en klaarc vlerkjes, en uit de Popjes kwamen donker graauwe Uiltjes voort, met fwarte en zilver blinkende ftreepjes en flipjes geçierd, hebbende twee fwarte lange en nog twee korte hoorntjes, en vier graauwe pooten , gelyk boven verbeeld is.
Het andere aan de linkerhand op een blad zittend Rupsje heb ik op een Pruiraboom gevonden en daar mee gevoed, tot zo lang ik bladeren heb können bekomen, doe maakte ze een dun gefpin, en bleef daar in zonder eeten levendig tot des volgenden jaars in Maart, wanneer ze in een ligt bruin Popje veranderde, waar uit in ’t midden van April een fwart en wit geftreepten geplekt Uiltje kwam, hebbende twee graauwe hoorntjes en vier pootjes, gelyk nader in de Print vertoond word.
Carparus Bauhinus noemt deze Plant ook Bu^ojfum laiifohum. 7.y doet uit haar wortel voortkomen eenigebreede langwerpige bladeren, hairagtig, een weinig ftekende, ruw in het aanraken, het meeftc gedeelte verfpreid op de grond. Haar ftara groeit omtrent tot op de hoogte van anderhalf voet, fwak, ledig, rond, takkig, teedcr, voorzien met een dik ftekelig hair , na de grond hangende, en zig niet könnende opregten als met mocyte. Haar kelk is breed, gefneden in vyf lange ftralcn, dun j gefchikt als een ftar. Haare bloemen zyn blaauw, ieder is op een voet alleen geformeert als een rad, gelykende na het radje van een Spoor. Na dat de Bloem is vergaan, zoo komen in haar plaats vier in een gedroogde zaden, zynde te famen in de kelk van de Bloem. Ieder van deze zaden heeft de gedaante van een Slange hooft, zynde van een fwarte koleur. Haarworm tel is lang en dik als een vinger. |
E U R o P rs C H E INSECTEN.
L X X X 1 I L
Oïïèntonge. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Echium ^vulgare
EEn klein dog net Rupsje gehee'rt zig op die Gewas, zynde fwart, met geele kruisjes over de rug) en witte ftreepjes over dwars geteekenc, ook zeer gaauw in ’t loopen: ik heb ze gevoed toc in ’t midden van September, wanneer ze een wit gefpin maakte, waar in ze bleef tot des volgenden jaars, in April kwamen daar zulke-kleine fwarte Vliegen uit, gelyk boven vertoond word.
Als ik, in gevolge myner gewoonte, een menigte van Uiltjes en Kapelletjes in boutedöofenmet fpelden vaft geftoken had, om aan de begeerige Liefhebbers het ftille leven te können toonen ; niet tegenftaande deze bloedeloofe beesjes ettclyke jaaren verdroogt waren, wierd ik egter gewaar dat daar uit te voorfchyn kwamen levendige Wormpjes, zynde bruin met witte llreepjes dwars over getee-kent, en gebruikten zulks tpt fpyzedaar ze uit voortgekomen waren, tot dat ze veranderden in ligt bruine Popjes, waar uit na weinig tyds kleine fwarte Torretjes kwamen, hebbende een bruine ftreep dwars over ’t lyf, zynde deze verandering onder naaft de fteel verbeeld.
Nog word onder ter linkerhand op dit blad vertoont een Kaasmadc ; ik heb bevonden dat dezé veranderen in bruine Tonnetjes’, waar uit binnen veertien dagen kleine bruine Vliegjes komen.
Deze Plant brengt voort eenigc (lammen van meer als twee voeten hoog. Zy ïs groen, ’hairagtig, gcmcrkcelcent met (warte punten. Haare bladeren zyn langwerpig, hairagtig, fmal, ruw in ’t aanraken, voorzien mtt lcherpc punten. Haar kelk is geklooft tot aan de grond toe, die zeer breed of wyd uitgebreid is, verdeeld in vyf dcelen, lang, fmal, fpits en uitge-groeft. Haare bloemen ornflingcren de (lammen byna van beneden tot boven toe, zy hebben de gedaante van een tregter, gebogen, en ingefneden by de randen in vyf ongelyke deelen, blaauw van koleur, hebbende in het midden vyf vezelen en eert tuiltje. Wanneer de bloem is afgevallen zoo volgen daar op vier aan elkander gevoegde zaden, zynde rimpelig, hebbende iéder op Zig zelve de gedaante van een Slangehoofd j en daar van is oor-fpronkelyk dat men de Plant noemt in ’t Frans [lerbe aux Fipcres. Haar wortel is lang, dik als een duim en houtagtig. Johinnes Bauhinus heeft aangemerkt dat Dodonxus de Echiuin met dsge-meene Hondstonge onder een verwart heeft. Want hy meent dat ze de ftam fcherp en ruw heeft : aan de andere kant heeft hy zig bedient van een (legt voorbeeld, afgelchctfl na die van Fuch(ius. Dezelve Schryver zegt dat Fuchfius dc BugloJJ'um L X X Blaauw Beffen. |
(^lueftre^ minus heeft doen etfen in dc plaats van dc Echium, en dewelke dc gcdainte van de Echiuni uitgeefe voor die van de Cy-nQ^oJfum : het is waarlchynlyk dat hy bedrogen is geworden door de gedaante die ’cr Tragus aan gegeven heeft. De twee afbceldfels, die Lobcl daar aan gegeven heeft, verbeelden de Echiumt alhoewel dat de cene genoemd word Lycopfts altera jlngltca, en de andere Eebium of Buglo/I'^rti fylveßre. Deze Plant Word vier maal gevonden in dc Hiflebe des Plantes ds Lion , alwaar ze genoemt word Cynogloß'um Matthioli, Onosma Aiathioli., Echium Muthioli cn LlycopUs Ânglica Lcbelii. Johannes Bauhinus twyffelc of de Echium van Gefalpinüs dezelve is als die waar vaii dat hier gefproken is. Maar de Heer Tourncfort verzekert dat Cafparus Bauhinus met meer reden de Plant van Cefalpinus heeft doen gclyken na de Lycopfis Pin. dewelke is dc Lycopfts of de Ly-copfis degener Anebufa ÆginetaALatthioli Cynoglnjfum dewelke Pena en Lobel by Frontignan aantekenen, cn dat die geen die Kegifters van dc Koninglyke Tuin van Parys hebben famenge-(lelt, en die van Blois, haar hebben genoemt Lycopfis Muinpt'-liaca floribus dilutè purpurtis. X I V* Àdyrtillus baccis nïgrïs. |
AAn deze fteel kruipt een Rüps j welker geftalte heel vreemd dog çierlyk is, hebbende een bruine kop, boven met vier roode plekjes gcçierd, en een dubbelde fwarte baard, ’t lyf iâ bruin met roode en geele ftreepjes, een breede fwarte ftreep langs de rug geteekent, daar op vier gecle bosjes hair, en op het achcerfte lit nog een bosje, zynde onder fwart en boven geel , de zes voorfte klaauwtjes met dc middelfte acht voetjes zyn geel, en de achterfte twee zyn Iwart. Ik heb ze gevonden in Mai en juni, en mét deze, als ook met Sleepruim bladeren gezoed , tót dat ze haare gcftalte verwiftelden , ’t welk op cwcederlei wyze gefchiede, zommige maakten een opeu geel gefpirt cn veranderden in geelagtige graaiiwe Popjes, gelyk onder ter linkerhand getoont word, na vier weken kwam daar een zeer flegt Uiltje uit, mede daar boven op een blad getoond, leggende een meenigte witte eiertjes. Andere klampten zig vaft aan het dekfei van de doos, gelyk deze gedaante boven vertoont word, binnen vier weken kwam daar een flegt vliegend beesje uit, hebbende een fwarten kop en lyf, en zes donker geele pooten, gevende een boven maten lelyken ftank van zig.
Als ik in ’t jaar 1688. in Vriesland was, vond ik in ’t begin van Augufti die zelve lbort van Rupfen, waar van een der zelve een gefpin maakte en veranderde in Wormtjes, en deze weer in zulke Tonnetjes, gelyk boven de Rups op twee groene blaadjes vertoond word; des volgenden jaars in’ü laatft van April kwamen daar uit twee zulke Vliegen, als ook op een groen blad verheelt is; de andere Rupfen maakten een gefpin en veranderden in fwarte Popjes, waar uit donker geele Uiltjes te voorfchyn kwamen.
Nog geneert zig op deze bladeren een fwarte Rups, hebbende op ieder lit een bosje geel hair j en op beide zyden op elk lit een wit flipje, in Juni maken ze een wit gefpin, cn veranderen in fwarJ te Popjes; na veertien dagen komt daar een wit met fwarte flreepjes en flipjes geçierd Uiltje uit, heb^ bende een bruine weerfchyn, gelyk deze veranderingen ter rechterzyde boven malkander verbeeld zyn*
Deze is dezelve PL-mi dewelke Cafparus Bauhinus noemt Vi-tis Idaa , foliis oblongiscrenatis fruBu nigricante , Dodonæus Vaccinia nigra-, en Johannes Bauhinus Vitis Idæa angulofa. Dit is ecn klein Boompje, anderhalf voet hoog , dewelke dunne takken doet uitfehieten, overdekt met een groene balt. Haare bladeren zyn langwerpig, een weinigje tandswyze aan haare randen gekartek. Haare bloemen zyn rond, hol, cenvoctig, gefor- |
L meert als een kick , wit van koleur, dog roodagtig, (leunende yder op een kolk, dewelke, als de bloem verwelkt is, een kloodagtige befte word , Zrgt en vol Van zap , ter grootte vatl een Jeneverbesje, hol als een navel, van een donker blaauwe koleur, fwartagtig, van een zamentrekkende fmaak,eenigfints na het 7.uur trekkende : Zy behelil in zig vericheide kleene wit-agtige zaden. Haare wortel is klein én houtagtig. |
Slcc-Pru I m- E ladercn. |
Pr uni fypjeßris folia. |
DEze onder op een groen blad zittende bruine met witte ftreepjes geçierde Rups vind mcïi meefl: op alle Vrugtboomen, thans heb ik ze met deze Sleebladeren gevoed tot in ’t eind van Augufti, wanneer ze een dun gefpin maakten, en veranderden in een bruin Popje, na veertien dagen kwamen daar Likjes uit, welker lyf flets geel, de vlerkjes en pootjes wit, de oogjes fwart, en de hoorntjes geel waren, haare eiertjes dekken ze met een dons, om ze tegen fneeuw, regen en koude te verzorgen. Ook zyn uit ettelyke dezer Rupfen Maden gekroopen, die in Tonnetjes veranderden, waar uit in tien dagen Vliegjes kwamen.
Hooger opwaarts zit mede een Rups op een Slecblad, zynde fwart geel geftreept en glanfig van lyf; in ’t midden van Augufti klampen ze zich vaft aan een takje, omwinden zich vaft met een witte draat, gelyk Zyde, en veranderen in Popjes, zynde zommige wit, geel en fwart geplekt,andere zyn groen en geel met fwarte vlakken, geraakt zynde zyn ze zeer beweegende 5 in ’t laatft van Augufti komen daar witte en geele Witjes uit, zynde de vlerkjes met fwarte ftreepjes geteekent, ook is ’t lyf, de oogen en pootjes fwart, zynde over dag zeer fnel van vlugt.
L X X X V I.
Bloeyend Cypergras.
Gramen Cyperoides,
DEze donker bruine Rups heb ik in ’t Gras gevonden, en daar mede gevoed tot in ’tlaatft van Augufti, wanneer ze een wit gefpin maakte, fchoof haare huid af, en veranderde ineen ligt bruine Pop. In deze gedaante bleef ze ftil leggen tot des volgenden jaars, in ’t midden van Juni kwam daar een bruin Uiltjen uit, hebbende geelagtige hoorntjes en pootjes, fwarteoogen, en fwarte ftreepen langs de vlerken.
Dc oude Kruydkenners hebben deze Plant geplaatfl: onder de foorten van Gras, maar de Heer Tournefort heeft ’er een afge-zondert geflagt van gemaakt. Haare bladeren zyn anderhalf voet hoog, vry breed en hol, haar ftam fehlet dikwils op ter hoogte van drie voet, zonder knobbels,dragende op haare top-enden fchclpagtige aêren, tuflehen dewelke eenige ros-vezeligc bloemen zyn vaftgehegt : haare bloemen laaten niets na haar j maar de aêren die onder aan zyn, dragen eenige korrelsefldeen bloeijen niet : Deze korrels komen voort onder dc fchubben die de aêren te zamen ftellcn. Zy zyn drichoekkig en yder beflo-ten in een vlcesagtig doosje. Dc wortels zyn vry dik, knobbel-agüg« gclykende na die van dc lange wilde GaÜiam : Zy zyo voorzien met eenige vezelen. |
Roode Willige.
Salicis 'uulgaris mbenîij Tolia,
ONdér op een groen blad word de Liefhebbers wederom eene der fchoonfte Rupfen vertoont, zynde over’cgeheele lyf lchoon groen, met witte flipjes, en op ieder lit met een fchuinfe witte ftreep geçierd, heeft ook op ’t agterfte lit een hoorn; ze wierd my vereerd van een Adeiyke Dame, zynde beneffens deze fpeculatie ook een Liefhebberes der Schilderkonft. Deze Rups had baar volkomen wasdom, dat ik naauwlyks zoo veel tyd had om ze te khilderen, dewyl ze overging tot haare verandering, fchoof haar vel af, en wierd een Popje ; in deze geftaltc bleef ze ftil leggen tot des volgêndch jaars, in ’t laatft van Mai kwam daar een heel fchoon Uiltje uit, welker kop, lyf en bovenfte vlerken' waren bruin, wit, geel en Iwart gefigureert, de onderftc vlerken waren gegierd met twee groote oogen, welker middelpunt fwart en met een blaauwe kring omtrokken , ook na boven ligt bruin, en na onderen Rofenverwig waren, verder had ze Iwarte oogjes, donker of bets geelehoorntjes en pootjes: Deze foort heb ik voor of na niet meer gezien.
Boven op een groen blad zit een klein ligt groen met witte ftreepen geçicrd Rupsje, zynde zeer gaauw; ze geneeren zig op de Willige, en fpinnen ettelyke bladeren tot malkander, daar in ze ge-Jykfaam woonen, in ’t laatft van Juni veranderen ze in bruine Popjes, na veertien dagen komen daar asgraauwe met witte geçicrde Uiltjes uit, zynde heel gaauw van vlugt.
In ’t jaar lór^o. in Vriesland zynde, vond ik in ’t begin van September een Rups, vaft zynde aan een rysje, met de rug onderwaards, waar aan drie bruine harde J onnetjes vaft waren, ook kropen noch ettelyke Maden uit de rug van de Rups, die, eenige dagen gefponnen hebbende, gelyk katoen, veranderden mede in zulke bruine Tonnetjes; de Rups geftorven zynde, nam ik de Tonnetjes en bewaarde ze tot des volgenden voorjaars, wanneer daar uit zulke kleine Vliegen kwamen, gelyk twee derzelver alhier verbeeld worden.
Vcld-krüis-diftcl.
Zulk foort van fwarte Ruplen, gelyk onder öp een groen blad zit, vind men een meenigte op de Brandenetelen. Dewyl ik de Brandenetelen in ’t begin van dit Werk alréede verbeeld heb, 20 zal ik deze Diftelbloem om haare fchoonheid alhier plaatlen.
Deze Rupfen nu gaan tot hàâre verandering in ’t laatft van Juni, makende zich van achteren vaft, hangen ’t onderfte boven, en worden bruin als Goudglanfige Popjes; na veertien dagen komen daar uit lchoone Kapelletjes, welker onderfte vlerkjes zyn donker bruin, en de bovenfte wat ligter, met witte plekjes gemarmert, zynde ’t lyf fwart, de hoorntjes wit gelpikkelt, de pootjes graauw, cn (nel van vlugt.
Nog zit onder vry een kleine groene Rups met een gcele kop, deze vind men mede op de Brandenetelen, welker bladeren ze in malkander rollen, en nemen daar in haar toevlugt, ook veranderen ze daar in in bruine Fopjes; na veertien dagen komen daar kleine ligt bruine fwart geftreepte Uiltjes uit. Zommige dezer Rupfen leggen zig neder en fterven, waar uit dan zeer veel kleine Maden voortkomen, na korten tyd veranderen ze in Tonnetjes, na tien à twaalf dagen komen'daar uit kleine Vliegjes, die fwart zyn.
Dc flam van deze Plant groeit ter hoogte van anderhalve voet, Zynde rond, gegroefe, vervult met een wir merg, verdeeld na zyn uiteinde in vcrfcheide takken. Haare bladeren zyn breed en diep ingefneden, doornagtig, hard en by bcurtwifle-ling gefchaart op haar flam. De topenden van dc flammen zyn beladen met een groot getal ftekelagtigc hoofden, waar van de grond is een Kroon van kleine Ipitle cn ftekende bladeren, na* mcnclyk aan haare randen. Deze hooiden onderfteunen eenige witte bloemen van vyf na beneden gaande blaadjes, geforraecre als een Koos. Wanneer dc bloemen zyn verdweenen, zoovol-gen daar op cyronde korrels. Haar wortel is zeer lang, dik, gelyk als een vinger cn wit. Cefalpinus vermeent dat men op deZe Plant geen bloem gewaar word. Dodoræus vei zekert dac deze Bloem blaauw is, cn zelden geel : maar de Heer Tourne-fort heeft ze aangemerkt als vyf witagtige na beneden hangende Bloempjes. |
E U R O P I S C H E INSECTEN.
Jonge Kool.
WAnneer deze Plant jong is, word ze greetig verteert van een grasgroene Rups, hebbende een geele ftreep langs de rug, en op beide zyden van eider lit een geel flipje; volwaflen zynde, fchuiven ze ’t vel af, hangen zig elders, en veranderen in flets bruine fwart geflipte Popjes; na Veertien dagen komen daar uit een foort van Witjes, zynde kleinder als die ik hier voorgctoont heb,
In Augufli heb ik ook wel kleine Rupsjes op de Kool gevonden, zynde mede groen met een geele flreep over de rug geteekent, hebbende aan elk lit twee voetjes ; deze veranderen in Popjes, niet veel van de Rups verlchillende : na tien dagen kwamen daar Vliegen uit, welkei lyf fwart en wit geplekt was, hebbende roode oogen en zes geele pootjes, zynde traag van vlugt.
Wilde Zuuring.
Ac et 0fa pratenßs forens.
OP dit Kruit vind men een fwarte, rood en wit geplekte ruige Rups, zynde’t hair, de kop, de zes voorfle klaauwtjcs en acht voetjes ligt bruin ; tot haar volkomene groote gekomen zynde leggen ze zig elders met een bogt, worden ligt van koleur en veranderen in een ligtbruine Pop, zommige bleven aldus drie maanden, en ettelyke tot des volgenden jaars in April leggen, wanneer daar uit een gering Uiltje te voorfchyn kwam, welker lyf en onderfte vlerkjes geel, de kop en bo-venfte vlerkjes, hoorntjes en pootjes bruin fwart en gefpikkelt waren, zynde haar vlugt's avonds.
Deze Plant is dezelve dewelke Johannes Bauhinus Qxalis vut' folio Ibngo, noemt, enl abernemontanus Oxalis ovina, en de Heer Tournefort Qxalis arvenfts lanceolata. Haare bladeren zyn klein, hebbende de gedaante van een Speer, groen, blinkende, opgevuld met een fuur of fcherp fap. Haare bloemen zyn klein, voorzien metveiïcheide vezelen, vaügehcgt aanhcc onderfte van de kelk, geplaatft als op twee ryenj drie aan drid Als haare bloemen zyn afgevallen zoo volgen daar op driekante Zaden, roodagtig, omvlegt van een doosje. Haar wortel kruipt langs de aarde, hairagtig, vezelagiig, rood, gevende aan de Garllendrank een Wynkoleur. Deze Plant fchynt op de grond zeer rood, voornamentlyk als haare zaden ryp zyn. |
EüROPISCHE INSECTEN.
47
Brandenetelbladeren.
Urïïc^ ureniïs folià»
Hier worden verbeeld drie Rupfen, die wel van èenerlei aart, dog van koleurverfchillende zyn, de bovenfte op een groen blad zittende is in ’t geheel Evart, met witte glantfige flipjes boven de wortel van het hair, en onder langs beide zyden met een geele flreep geçiert ; na dat ik ze gevoed had tot in ’t midden van September, veranderde ze ’t onderfte boven hangende in een bruine Pop , na veertien dagen kwam daar uit een Kapelletje, die in fchoonheid alle andere overtreft, zyn-de’t lyf, kop, hoorntjes en pootjes donker bruin, de bovenfte vlerken fwart en donker bruin, met een breede vermelioen roode ftreep, blaauwe en witte plekjes geteekent, de onderfte vlerkjes zyn ongemeen fchoon, met veel klein çieraad van alderlei koleur door malkander verçierd.
De aan de regter zyde onder deze zittende Rups, zyndc’tlyf ligt geel, de kop bruin,de klaauw-tjes en voetjes vleeskoleur, veranderde mede op de voorige wyze in een bruine Pop, waar uit ook na verloop van veertien dagen zulk een Kapelletje voortkwam, als boven.
De derde rondgebogte Rups was eerft fwart, dog veranderde haar koleur, wierd bruin en leide zig met een ronde bogt neer, w'aar uit na korten tyd veele kleine Maden kroopen, die zig in een fponnen, en veranderden in Tonnetjes, na twaalf dagen kwam uit elk een fwart Vliegje, mede hier vertoond.
Op ’t onderfte blad zit nog een bruin ruig Rupsje, Welkers rug en ondcriyf rood was, aangeraakt zynde rolt het zig in malkander als een klootje; in ’t laaeft van Mai leid het zig gebogt neer, bleef aldus leggen tot half Juni, wanneer daar een Vlieg uit kwam, welker kop , lyf en hoorntjes fwart, de vier vlerkjes doorfchynend, en de pootjes geel waren, hebbende op ’t achter-lyf een geele plek.
Vlasbloem.
Linum florens»
Dit Gewas verftrekt tot voedfel van ëen groenagtige bruine Rups, zynde onder ligtgroen , en onder langs beide zyden meteen witte ftreep geteekent, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog twee voetjes. în ’t begin ven Augufti fchoof ze haare huid af, en veranderde in een glantfigé Pop; des volgenden jaars in ’t laatft van Mai kwam daar een asgraau-we Vil uit, welker vlerkjes fwart verçierd waren, hebbende fwarte oogen,haare vlugt was s’avonds
De flam vah deze Plant is gemeenlyk ontrent twee voeten hoog, hol, rond, dun, takagtig na haare topenden : haar haft is vol draadjes, dewelke dienen om daar van zeer fyn Linden te (naken. Haare bladeren Zyn langwerpig, fpits, fmal, byna altyd beurtsgewyze geplaailt langs haar ttam- Haar bloemen groeijen op de uiterlke topenden, zynde blaauw, en ieder van haar te famen gcftelt uit vyf na beneden hangende blaadjes,ge-fchikt als een Nagelbloem en onderfleunt door een kelk mee verfcheide bladeren. Deze bloem verdwenen zynde, komt ’cr een Vrugt van de dikte als een kleine Erwt te voorfchyn, zynde byna rond en fpits toeloopcnde, in zig bchellende tien vlecsag-tige doosjes, en tien langwerpige, platte en gladde zaden ,zagc in het aanraken, roodagtig van koleur, blinkende, vol van merg of oliagtige fubftantie. Haare Wortels zyn klein en dun. t |
E U R O P I S C H E INSECTEN.
X C I I I.
Centumnodia ßve nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ßorens.
Kleine Wegerik, of Weg Gras.
TEr linkerhand zic een bruine Rups, zynde van onderen graauw, heefc voor zes klaauwtjes , in de midden achc, en achter noch twee voetjes, ze veranderde op ’t Jaatft van Juli in een ligt bruine Pop, in de midden van Augufti kwam daar uit een Iwart geftreept Uiltje, welker vlugt was ’s avonds.
ïslog legt onder ter regterhand een groene Rups, zynde langs ’t lyf met drie geele ftreepen en veel Iwarte plekjes gecierd; ik heb ze met dit Kruid gevoed tot in ’t laatft van Juni, wanneer zeltil bleef leggen, na veertien dagen kroopen daar uit vier en dertig kleine witte Maden, die veranderden na weinig tyds in Tonnetjes, waar uit in ’t laatft van Juli zoo veel fwar te Vliegjes kwamen.
Een andere Rups dezer aard leide zig ftil neer, waar uit een grootc witte Worm kroop, deze veranderde in een bruin Tonnetje, na weinig tyds kwam daar uit een groote bruine fwart geftreepte Vlieg te voorfchyn.
Boven op dit Kruid zit een geele bruin geftreepte Rups, zynde voor met zes klaauwtjes, en achter met twee voetjes voorzien, daarom maakte ze met het lyf een hooge bogt in ’t gaan; met dit kruid gevoed zynde tot in ’t laatft van Juli, veranderde ze in een bruine Pop, waar uit in September een wit met roodc en bruine ftreepen geçiert Uiltje kwam, zynde zeer rad van vlugt.
uit vyf vezelen, onderfteunt door een kelk, gefneden als cen tregter. Zy komen voor den dag uit dc holligheden van dc bladeren; Wanneer de bloem vergaan is komt ’cr een driehoekig zaad te voorfchyn, bruin van kolcur, befloten in een doosje, die de bloem verftrekt heeft voor een kelk. Haar wortel is lang, enkeld, houtagtig, voorzien van verfcheide vezelen, zeer vaft gehegt aan de grond.
Dc Heer Tourne Fort noemt deze Plant Polygonum latHohum, Rai cn Dodonæus Polygonum men. Zy brengt verfcheide Hammen voort, zomtyds regt opgaande, dog mcellen tyd op de grond nederleggende, een voet of anderhalf voetlang, buigzaam, dun, rond, hebbende veel qiiaftcn die vry digt by elkander ftaan,omkleed met bladeren die beurtsgewyze gefchaart zyn, zynde langwerpig, fmal, lt;pits en vallgehcgt aan zeer künc Heden. Yder van haare bloemen zyn te famen gcHeid
X C I V.
SleeblofTera.
Acaeù Germanic A flos.
DEze onderfte korte dikke Rups was groen, met bruine plekken geteekent, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog twee voetjes; haar gang was zeer traag, rekkende ’t voorlyf een wyl om hoog , cn fwaait daar mede heen en weer, tot dat ze een weg kieft; van deze bladeren gevoed zynde, maakte ze zich tegen ’t dekfel van de doos vaft, en veranderde in ’t midden van Augufti in een vaalgeele Pop, hangende ’t onderfte boven: in deze gedaante bleef ze tot des volgenden jaars, wanneerden negenden Mai een fchoone Kapel te voorfchyn kwam, zynde geel, de vlerken fwart geftreept, de onderfte vlerken met orange en blaauwe vlakken, ook met twee lange achteruitgaande punten geçiert.
Nog vind men op deze ftruik een foort van kleine ligtgeele en graauwe fwart geftipte Rupsjes, met fwarte kopjes en voeten, deze maken een groot eil gefpin , gelyk een Spinneweb, daar ze uit cn in loopen: ze veranderen in ’t laatft van Mai in Popjes van verfcheide koleur, waar uit in Juni kleine Uiltjes voortkomen, welker bovenfte vlerkjes wit met fwarte flipjes, de onderfte vlerkjes, ’t lyf, de hoorntjes en pootjes graauw van koleur zyn.
-ocr page 101- -ocr page 102- -ocr page 103-E ü R o P I s C H E INSECTEN.
4?
Blöcyend Duivcls-vvargaarn.
Convolvulus major \ flore allo»
OP dit weelderig Groen geneert 2ig deze groote Rups, haare koleur is over ’t geheele lyf ligt groen, als ook haar klaauwtjes en voetjes: in ’t midden van Juli fpinnen ze zig in een blad; en veranderen in bruine Popjes; in ’t begin van Augufti komen daar zulke Uiltjes uit, gelyk boven op een Bloem vertoond word ,zynde asgraauw donker bruin gefigureerd, haare vlugt is ’s avonds.
Ter linkerhand boven op een knop zit nog een klein ligt groen Rupsje, welke zig mede op dit Gewas geneert, ik heb ze gevoed tot in Augufti, wanneer ze zig veranderde in een Roofenkoleurd Popje, na veertien dagen kwam daar zulk een vliegend Beesje uit, gelyk ter linker zyde op de Bloem verbeeld is, hebbende agter twee lange en voor vier korte pootjes, zynde ligtgraauw van kolcur.
Géfalpinus heeft gelooft dat dc wortel van deze Plant alle jaaren verging, maar het is zeker dat zc levendig blyft.
Roode Willige Bloffcra. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rubra florens.
• ■
Zulk een groene Rups heb ik in Juli op deze Boom gevonden, die zig, zo dra ik ze thuis bragt, in een dezer bladeren fpon, en veranderde in een donkerbruine Pop; in ’t begin van Augufti kwam daar een Uiltje uit, zynde ligt flets bruin, de vlerken donker geftreept, vliegende s’avonds.
In ’t midden van dit Struikje op een fteel vertoond zig een ander klein Rupsje, ik heb ze met deze bladeren gevoed tot in ’t midden van Juni*, wanneer ze veraneerde in een Popje of 'Tonnetje, na dat dit acht dagen aldus had gelegen, begon het continueel te tikken, gelyk een Zak-horlogïe; in ’t begin van Juli kwam daar een Vlieg uit, welker lyf, kop en hoorntjes fwart, de twee vlerkjes doorftgtig en de zes pootjes geel waren.
-ocr page 104-E U R o P I s C H E INSECTEN.
X C V I I.
Hoo2;roodc Anemone.
U?
Anemone flore coccineo.
DEze fehoone Elocm heb ik om haare zeldlaamheid alhier verbeeld, maar het regte voedlêl dé--zer Rupfen zyn de Brandenetelen, deze Rupfen zyn wel eenderlei aard, hoewel ze ondcr-Icheiden van koleur zyn , zynde de eene ligt groen, en de andere bruin, beide met witte en fwarte ftreepjes fchoon geçierd ; ik heb’cr eenige gevoed tot in’t begin van September, wanneer fommige een wit gefpin maakten, en veranderden in bruine Popjes, andere leiden zig ftil neer, wierden bruin en krompen op in twee ondcrfcheidene deeltjes, waar uit na weinig tyds twee witte Maden kroopen, die veranderden in Tonnetjes, en daar uit kwamen weer twee blaauwe Vliegen met roode koppen j de Popjes bleven leggen tot des volgenden jaars, in Februari kwamen daar uit graauwe en ook bruine wit en fwart geçierde Viltjes, die haare vlugt mede 'savonds maakten.
een Klapper Roos. Wanneer deze bloem is afgevallen, zoo komt ’erde meeften tyd te voorfchyn een langwerpige Vrugt, in zig bevattende een pit in zich hebbende verfcheidc zaden, zynde yder der zelve gemeenlyk overtrokken met een pluisagtig kapje. Haar wortel is knobbelig en quaftig , uitgezonden die van de Virginie en de derde van Mathiolc, dewelke voorzien is met vezelen. Daar zyn ’er die geel, wit, purper, lyfverwigj blaauw, paars, en andere die van vcrfcheide kolcuren zyn,dewelke men gemeenlyk bonte Anemiaflen noemt.
De Anemone, anderfînts Anemiafie, doet uit haare wortelen voortfehieteneenige bynaronde bladeren, gelykende na die van de Rcnunklen, zeer diep ingekorven, valtgehcgc aan eenige Heekjes. Uit het midden van deze bladeren klimmen eenige fiammetjes na om hoog, rot ontrent het midden,zynde ontrent deze plaats voorzien met drie bladeren geformeert als een rabat, quot;ï der van deze Hammen onderlleunen een Ichoone, breedc ronde bloem als een Roosgt; rood van koleur, zomtyd^ verçierd inet een kuif, die men zegt een fluwecle zigtigheid te hebben, als
Zwynsbrood.
Cyclamen flore parpnreo.
EEn bruine Rups, zynde van onderen groen, hebbende voor zes klaauwtjes, in de midden acht, en achter nog twee voetjes, nadat ik ze met Lattou gevoed had tot in ’t laatft van Augufti, veranderde ze in een bruine Póp ; in September kwam daar uit een bruin fwart geçierd Uiltje met fwarte oogen 5 haar vlugt was ’s avonds.
Onder ter regterhand vertoond zig een Kars, aan welkers blad wyd een klein lang geelagtig groen Rupsje, hebbende voor zes klaauwtjes, en agter twee voetjes ; met deze groene Karffebla-dcren heb ik ze gevoed tot in ’t laatft van Juli, wanneer ze een wit gefpin maakte, en veranderde in een bruin Popje, na veertien.dagen kwam daar een Viltje uit, welkers onderfte vlerkjes bruin, en de bovenfte en het lyf ligt groen met witte plekjes en bruine ftipjes geçierd waren, ’t was fncl van vlugt over dag. Dit Bloemgewas heb ik tot plaifier voor de Liefhebbers hier by gevoegt.
Deze Plant brengt uit het punt van zyn knobbehgtige Wortel voort eenige byna ronde en breede bladeren, alleen aan eene Heel, van een donker bruine koleur, van boven gemarmert en van beneden pui peragtig. Haare bloemen zyn van een purpere koleur, van een goede reuk, gedragen op lange tedere fleel-tjes. Zy zyn aan haar benedcnltc gedeelte gefneden op de wy-2e als een bloempot, en het bovenlte gedeelte van deze bloempot is in vyf gedeeltes ingekorven. Op haar volgt een kloots-wyze en vfeesagtige Vrugt, dewelke zig opent in verfcheidc gedeeltens, en in zig begrypt eenige ongeregelde zaden. Haar wortel is rond of bolrond, van buiten van een donkere koleur, van binnen wit, en aan haar bcnedenlle gedeelte voorzien mee eenige kleine fwartagtige vezelen. |
,c
£ Ü R o P I s C it E ’ î N s E G T E N,
X c I X.
Hazen Lattauw.
Sbfichus Ixvîs.
ÖP dit groen geneert zig een Rups, welker bovenlyf asgrâauw, längs heen bruin geflreept, fia beneden wit geplekt, en van onderen vleeskoleur wasj in ’t einde van Juli veranderde ze in een ligt bruine Pop, in deze gehalte bleef ze leggen tot des volgenden jaars in Juni, wanneer een 'geelagtig groen fwart geçierd Uiltje daar uit te voorfchyn kwam, zynde rad van vlugt dog maar ’s avonds.
Deze Plant is dezelve, dewelke Cafparus Bauhinus tievisy laciniatus^ latifolius^ Johannes Bauhinus minus la-einio/usy mitior five minus fptno/us en Dodonæus Sunchus lavis noemen. Zy heefe cen kleine gevezcUe cn witte Wortel: haar flam groeit een elle hoog, hol van binnen, teeder, van een purpere koleur, haare bladeren zyn lang, glad, byna groen, ingekorven als die van cen Leeuwen Tand, tandsWyze by beurc-wiflclinge gefchaartj eenige vaftgehegt aan lange lleelent de
ändere zonder rteel, eh omvattende de flani ontrent haar bene-denfte voet, dewelke breeder is als het overige van het blad* Haare bloemen komen voort op de topenden van de takken, by wyze van Ruikertjes, als halve geclc loofwcikjcs, veel kkinder als die van de tand van de Leeuw Wanneer deze bloemen verdweenen zyn, zoo word haar kelk een V'rugt gelormeerc als een Kegel, dewelke in zig bevat eenigc kleine langwerpige tadcoj ieder voorzien met een kuyfje.
Gerhcene Diftet
'Cardu lis ^jul^aris florens.
BOven aan óe fteel dezer Éloém zit een korte dikke Worm of Rups, dit Gewas is wel niet haare fpyze, maar ze bedienen zig van zulke kleine diertjes, die zig veel op deze Diftel onthoudenj ik heb bevonden dat ze in juli veranderden in bruine Tonnetjes, gelyk zulk een open zynde op een groen blad vertoont word, na tien dagen kwam daar een geele Vlieg uit, hebbende roode oogen, agter de kop een groene plek, en ’t lyf rnct fwartc ftreepen geçierd, de vlerken zynde doorzigtig, ieder met een fwart rond plekje geteekcht.
Onder ter regterhand leid een Worrh, zyridê ’c lyf van kolcur gelyk een Kaasmade, de oogen en ’t achtcrfte lit bruin, deze, als ook zulke bruine Tonnetjes, heb ik in Februari gevonden in cen huk rottig Berkenhout, uit deze Tonnetjes kwamen ih Mai een foort van fwarte geel geftreepte Wespen te voorfchyn, hebbende vier doorzigtige vlerken, fwarte hoorntjes en geele pooten.
Nog leid onder ter linkerhand een kleine Worm, theede van koleur als een Made, Welke ik van gelyken in verrot hout gevonden heb, ze veranderen in bruine Tonnetjes, waar uit ook in Mai Zulke bruine Torretjes kwamen, gelyk bezeiden de Worm verbeeld is.
lofwerken ohderkhragen, dewelke van boven uitgeftrekt cn ingekorven zyn als (noertjes. Als deze gelofwerkte Ruikertjes verdwenen zyn,Zoo volgen daar op eenigc korrelsvoorzien van cen kuifje. Haar wortel is teeder, wit en zoetagcig.
Deze Plant brengt voort cen ftam vah vier of vyf voeten hoog, ' bekleed met een foort van wit katoen, zynde Zeer netelig. Haar bladeren zyn breed, bogcig, doornagtig, overtrokken als met cen wit katoen, beurtswyze gcfchaart. Haare uiiei fte topenden i zyn vcrçiert met ruwe hoofden, dewelke eenige Ruikertjes als
N t
-ocr page 108-E U R o P I s C H E INSECTEN.
C I.
OP deze Lauwerkrans heb ik de verandering van de Mieren geftelt,. zoo aïs dezelve zich in een langwerpig rond ey infpinnen, welke eyeren men aan de Canaryvogels te ceten geeft, t Wan-rteer de eyeren ryp zyn, zoo komen ’er kleine en groote Vliegen uit , die ik in grootc mcenigte heb zien uitkomen, gelyk op de Lauwerkrans te zien is. Den vyf en twintigfte Juli 1694. bcquam ik een ganfeh Neft van deze Diertjes, beftaande uit veelc duizenden, zoo groote als kleine, van alderhande foorten, zonder en met vleugels, ook zoodanige, die eerft uit haare eyeren kroopen, wanneer ze ’t wys wierden van te können vliegen: waar uit ik genoegfaam zien konde, dat ze veranderen als de Kuplen. Ik heb ze derhalven hier ter neer gefielt, om met Salomon haare deugden na te fpeuren.
Hier by heb ik op een klein groen Malva blad geplaaft den Koning der Mieren, zoo als ze in Ooftindien genoemt word: wiens achterfie gedeelte van ’t lyf gelyk een groote weeke witachtigc Worm is.
C Î t.
jcruulems - Bloem. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hierofolymitantis,
VAn de Rupfen op deze Bloem heb ik ’er vyftien gehad, en ze met deeze Bloemen gevoed Maar wanneer ik haar eens vergeeten had eeten te geeven, hebben ze malkanderen opgege-ten, tot op drie die overbleeven ; deeze wierden den achtÙe September tot Poppetjes, en ’c volgende jaar in de maand van Mai kwamen ’cr loodanige graauwe Uiltjes uit, gelyk hier te ficn zyn.
I. .De Flos Hierofolymitanns, by andere genoemt crelicus of creceuj^ is.dezelve Plant, dewelke Johannes Bauhinus cn Rai genoemt hébben Flos Conßantinnpolitanus miaiatus, albus (ßvarias, enCaf-parus Bauhinus,Pit. Tournefort en na haar de Heer Boerhaave Lychnis Ihrfuia, flore coccineo major. Daar komen uit haar wortel voort verCcheide flammen van drie voeten hoog, dun, hol, gehairt. • Haare bladeren zyn langwerpig, redelyk breed, fpits tocloopende, omvattende haar ftatnby de voet, hairagtig,ruuw, en van een donker groene koleur : de bloemen zyn gefchikt als de Zonnefchermen, ieder van haare bloemen zyn te famen gefielt uit vcrfcheide blaadjes, die gefchakeert zyn als een Nagelbloem , de meeften tyd tot meer als over de helft voorzien met twee of drie punten, dewelke gevoegt by die van de andere bladeren, een kroon formeeren. Wanneer deze bloem verwelkt is, zoo komt in haar plaats een kleine groene Vrugt, gehairt, van een hcgelagtige gedaante, dewelke in haar bevat een grootc mcenigte van zaden, byna rond cn ros. Haare wortelen zyn lang, dun, verdeelt, cn een weinig fcherp van fmaak. |
E U R O P I S C II E INSECTEN.
C I I I.
Nachtfchade.
Solanum ^uel Solatrunr»
Dit Kruid is de fpyfe van het groene Rupsje, dat by de Beffen kruipt; het wierd den tienden Juni tot een Poppetje, en den vyf en twintigften dito kwam ’er een hout-koleurd Kapelletje uit, dat heel fnel kondc vliegen.
Hier tegen over is een fwart Rupsje, dat op de fteel kruipt ; wanneer dit zyne huid afgeftroopc had , wierd het groen; ik fpysde het eerft met witte Vlier, maar bekwam daar door geene verandering; eindelyk gaf ik het dit Kruid teeeten, en wanneer het zich een wit gefpin gemaakt hadde, bekwam ik zulke geele Vliegen daar uit, gelyk hier alles by malkanderen te zien is.
Deze is dezelve Plant, dewelke Cafparus Bauhinus noemt Solanum Officinarumi acinis nigricantibus, en Parkinion Solanum valgire. Cordus en Johannes Bauhinus hebben de bloem van deze Plant aangezien voor een bloem met vyf blaadjes, maar de HeerTournefort meend dat ze maar uit een enkeld ftukbeltaat. Men gelooft gemeenlyk dat het zaad van de Nagtfchade, die een fwarte vrugt voortbrengt, brengt ook voort die geene, die een roode en geele vrugt hebben, dog de ondervinding doet ons het tegendeel bevinden. De Nagtlchade, die hier vei bedt word, bragr voort een Ilam van ontrent een voet of anderhalf hoog, ter dikte van drie linien, groenagtig, vol van eenmerg-agtig fap, wrang en hoekagtig, gemeenlyk verdeelt in verfchei-de takken over de negen duimen lang, aan haare zyden uitgC' breid en fomtyds na beneden gebogen, voorzien met bladeren, die beurtswyze gcfchikt zyn, dewelke beginnende met een fleeltje van ontrent een half duim lang, zig verwyden tot anderhalf duim toe over de langte van twee duimen. Zy zyn fpitsj veel eer gevlamt als uitgegroeft, donkerbruin, glinite-rende en glad. Het zuiltje verlangt zig na de wyze van een rib, waar van de zenuwagtige draadjes zig krommen, en eindigen op de uitcrlte randen van de bladeren, die gene, die op de verdccling der takken zyn , zyn tot haar toppunt al kleinder, ronder en fpitfer toelopende, waar van de vezelen hoekjes hebben, dewelke gefpitll in twee of drie draadjes eindigen op de randen van de bladeren. De bloemen fpruiten gemeenlyk niet voort uit de holligheden van de bladeren, gelyk als in ’t mcefte gedeelte der andere Planten, maar uit de takken zelfs een weinig beneden de bladeren. Deze bloemen komen van vyf tot agtin ’t getal voort, op een ruiker van anderhalf duim lang, waarvan de zuiltjes zyn dun en lang, met vier of vyf linien. Yderbloem is wit, hebbende een enkelde zuil, gefneden als een bekken, van demiddellyn is hy breed drie linien en een half,doorgeboorc tot op de grond toe, alwaar ze geheel geel is, en gelyk als eindigende op de wyze als een ring, verdeeld rot aan de midden toe in vyfdeelen, lang, puntig en gcfchikt als een llar. Na de zyden van de grond van de bloem verheffen zig eenigc zetr korte vezelen, waar van yder beladen is met een geele, fmalle ftofagtige top, hebbende de langte van anderhalf linie. Alle deze topenden zyn by malkander te famen gevoegt en verbergen de bodem van het zuiltje, waar van het benedenlle byna rond , bleekgroen ,fchietcnde in de middellyn van de bloem ende ingc-plant in de bodem van de kelk. Deze kelk is een kleine groen-agtige tregteren gefneden in vyf ftoinpe punten. Als de bloem verwelkt is, zoo word het onderfte van het zuiltje een kloots-wyze vrugt, redelyk hard, terftond olyfgroen, daar na fwart, is wegens zyn middellyn ontrent dik vier linien, vol van een genoegfaam helder fap en van verfcheide witagtige zaden , ter langte van een koortje, gerond, plat, geboort met weinig groenagtig vlees, ’t geen men ligtelyk daar van affeheid,rings-wyze gcfchikt rondom de hoek, die in ’t midden van de vrugt is, en die aan alle deze korrels het voedfel mede deeld. De wortel is een half voet lang, by den hals of by de kraag drie of vier linien dik, gevlamt, vezelagtig, hairagtig en witagiig. |
C I V.
Siemaarts-Kruid.
^lcaa.
Dit Kruid is de cigenclyke fpyze van deeze groene Ruplen; ik heb ze daar mcede in ’t leven behouden tot in de maand Augufti, wanneer ze tot bruine Poppen wierden, en des volgenden jaars den een en twintigften Mai kwam ’er het eerfte Uiltje uit.
Deze Plant verfchilt niet van de Maluwe, anderfints Keesjes Kruid, nog van de witte Maluwe, als hier in, dat haare bladeren zeer diep ingefneden zyn. Daar van zyn verfcheide foor-ten. Deze, die Cafparus Bauhinus Alcaa vulgaris major., flore ex rubro Rofio noemt, brengt verfcheide Hammen voort van anderhalf of tweevoeten hoog, rond, mergagtig en hairagtig. Haare bladeren klimmen om hoog, zynde vaHgeliegt aan lange Hcelen, gchairt als die van dc Maluwe, dog veel grootcr, cn zeer diep befneden in vyf ofzesgedecltcns, hairagtig cn donker groen. Haare bloemen zyn fchoon, van een purper of lyf ko-Icur. Haare zaden gelykennadie van de Maluwe, en aanrypende worden zy fwart. Haar wortel is een vinger lang. Dc befchry-vinge die Lobcl en Dodonæus van de gedaante van deze Plant doen, is niet goed: men moet zig houüen aan die van Taber-nemontanus. |
Cardinaals Bloem.
Flos Cardinalis,
DTergelykebruine Rupfen heb ik tot Amfterdam op znlke-BIocmen gevonden, waar mede ik ze ook gevoed heb tot op den achtfte September 1695. wanneer ze tot Popjes wiérdenjen des volgenden jaars den vyf.en twintigfte Juni, kwamen ’er diergelyke Kapellen uit, gelyk alles hier in Print vertoont word.
aan eenigc lange zuiltjes. Ydcr van deze bloemen is volgens het gevoele van de HeerTournefort een verwyderde klok en op de randen gemeenlyk gefneden in vyf gcdceltens, van een pur-pcre of blaauwe koleur, fomtyds wit, ftcunende op een kelk, geklooft in vyf Rukken. Na dat deze bloem verdwenen is, zoo volgt daar op een vliefagtige vrugt, verdeelt in drie kamertjes, die eenige dunne en glinfterendc zaden in zig bevatten , haare wortels zyn lang en dik gelyk als de agtertte vinger, en wit.
Deze Plant is, volgens het gevoelen van de Heer Rai dezelve als de Rapuneulus galeatus Kirginianus, flore z'iolaceo minore van Morifon, en de Flos Cardinatis cafuleus van Dodart. Zy brengt verfeheide ftatnmen voort van anderhalf voet hoog, hairagrig, dun, hoekagtig en ingegroefr. Haare bladeren zyn langs de fmalle ftatnmen beurtswyze gcfchaart, zynde fpits, zonder fteel, doordrongen van een melkagtig fap. Haare bloemen komen voort uit dc topenden yan de takken op de lootjes. Vaft gehegt
c V I.
Wilde Wyngaard.
Labrufia,
HEt kleine op de roode Beffen zittende Bcesje heeft alleen het fap van deeze bladeren boven afgegeten. Den negende Juni heeft het zyne koleur gantfeh verandert, gelyk op de fteel daar naaft te zien is. Den feventiende dito is het tot een Popje geworden 5 den negen en twintigfte dito heeft het eene lichtere koleur,als meede cene andere gedaante gekreegen, en den fcvende Juli is een zoodanig Oranje koleurt Torretje daar uit geworden, gelyk onderaan te zien is.
• Men noemt ook deze Plant Fitis [ylveflris i zy brengt eenbog-tige ftam voort, dewelke verfeheide lange ranken uitfchiec, voorzien met omflingerende fteekjes. Deze Wyngaart ranken kruipen en hegten zig vaft aan de naafte boomen ; haare bladeren zyn groot, breed, byna rond, zeer diep ingefneden : haare bloemen zyn klein, geformeert als een Tros, en gemeenlyk te famengcftelt uit vyf fteeltjcs met blaadjes omzet, gefchaart als een Roos, hebbende vyf vefelagtige uitfpruitfels. Hetcierneft, ’tgeen uit dc bodem van de bloem voortkomt, verfehlet met een korte en hairagtige buis, word een fagte Bes, vervult met fap, die gemeenlyk in zig bevat vier zaden. Wanneer deze vrugt ryptjword ze fwart, maar fomtydsen word ze niet ryp. |
evil.
Slee-boom of Wilde Priiime-boom.
Spinas 'uel ’Tranus Sylveßris.
VAn deeze Rupfen vond ik ’er veele by malkanderen die zeer klein waren , op een hegge van Slee-boomen, alwaar ze een groot gefpin gemaakt hadden. Des avonds ten feven uuren vergaderden zy alle by een, en kroopen zoo digt by malkanderen, dat men het voor een rond lapje fwart Fluweel zoude hebben aangezien. Ik Ineed den gantfchen tak met alle bladeren en ’t gefpin te lamen af, en liet my dagelyksdiergelyke groene takjes brengen,die ik in verleb waater ftelde,om ze dagelyks te oblerveeren. Des morgens ten negen uuren liepen ze alle tot hunne fpyze, en vervolgens gezaraentlyk aan haaren arbeid, die daarin beftond, om een huis voor zich te bouwen. Zy fponnen dan het ecne vertrek boven het andere, en lieten tuflchen beide een vinger breed plaats, en van vooren eenc opening, die loo groot was als de Rupsnoodig hadde, haar volkome groote hebbende, om daar in te kunnen woonen. Wanneer de Zon heet begon te fchynen, kroopen zy alle in haare wooning, en bleeven daar in tot dat de grootfte hitte over was. Dit deden zy alle dagen , tot op den vier en twintigften Juni, wanneer ze begonnen zich in ovaal ronde eieren te fpinnen, waar in ze leggen bleeven tot op het andere jaar den fevenden Maart, als wanneer de Uiltjes voor den dag kwamen.
c V I I Î.
Wïnter-Roofen of Maluwe.
jMalva.
H'Et kleine groere en met witte ftreepjes vcrçierde Rupsje heeft deze fpys genooten tot op den eerften Juli, vanneer het tot een Popje wierd. Het was zeer gaauw in ’t loopen ; den een en twintigfte dito kwimen ’er zulke geele Kapelletjes uit. De groote Rups heeft mede de gemelde bloemen gegeeten ; ly lag heel veel ftil; maar wanneer hem maar ’t kleinftc Diertje aanraaktc, floeg hy om zich ah «of hy toornig was. Den derden Juli heeft hy de bladeren famen getrokken en zich daar in tot ruft begeven ; den agtiende Juni wierd hy tot een Popje en den feftiende Auguftus kwam ’er een fuik wtagtig onruftig Uiltjen uit.
-ocr page 116-Akelei-bloem.
^quilegia 'uel Aquilina,
EjEt groene Rupsje gebruikte dceze Bloemen tot zync'fpyzej den ecrften Augufti hebben zich eenige in geele eieren gcfponnen, en den agtiende dito kwamen ’er zulke Iwarte Vliegen'uit, gelyk alles aan de eene zyde van de Bloem te zicn is.
Hec bruin en witte Beesje met zes pooten, heeft tot zyne fpyzc Luisjes gebruikt. Den tweede van Juni heeft het zich tot een rond wit ey gefponnen, en den twee en twintigfte dito kwamen ’er zulke lichtgroene vliegende Beesjes uit, gelyk ’er hier boven een op het zaat te zien isè
vervult van dunne, eironde, platte,fwartccn blinkende zaden. Haar wortel is dikker als een duim, voorzien met vezelen, en wit. Columna en Cefalpinüs hebben het iamengeftel van'dc bloem van deze Plant’zoo wel niet gekent als Dodonæus; want deze twee Schryvers fpreeken niet als van de hoorntjes die haar te famenllellcn : en Dodonæus befchryft, behalven de hoorntjes, ook de platte bladeren, die bcurtswyfe tuiTchende hoorntjes gcplaatft zyn.
Deze Plant beeft breede en flompe bladeren, zyndc rondom ingekorven en zeegroen van koleur, gelykende na die van het Tyckriiid. Zy brengt verfcheide dunne takken voort, dragende op den top van yder tak een nederwaarts hangende bloem, te lamen geftelt uit tweederlci foorten van fteclen, waar van vyf pbt en vyf hol zyn, gelykende na een hoorntje, by bcurtwif-ïcling doormengt met een roode koleur. Wanneer deze bloem verdwenen is komt ’er een vrugt te voorfchyn, te famengeftclt uit vcrfchcide vliesagtigc korrels, gelehikt als een hooft, en
Dove Netelen.
Lamium »vel Galeo^ßs ßorens.
2^ Odanige groene Rupsjes, waar van ’er een op het groene blad kruipt, aebben dit Kruid tot j hunne Ipyfè genuttigt tot in de maand Augufti, als waanneer ze zich in vitte eieren inlponnen, •zoo-als ’er een onder op de fteel legt. Des anderen jaars, in Mai, zyn ’er zoodanige Vliegen uitgekomen*, gelyk'’er een boven de Rups gezien word.
Het heele.kleine Rupsje was geel van koleur, en verçiert met roode ftreepjts: het gebruikte het zelve Kruid tot zyne fpyze. In ’t begin van Juli heeft het zich tot een wit ei ingefponnen, en op 'den laatften dito kwam ’er dit kleine Kapelletje uit, gelyk op de bovenftc bloenen alles by malkan-deren gezien word. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* . .
-ocr page 117-CXI.
Vygenboom.
Fields,
DEcze bruine Rupfen heb ik met Vygebladeren gevoed tot in de maand Augufti, wanneer ze zich in Popjes veranderden, en in de maand September kwamen ’er zulke bruine Uiltjes uit.
Deeze is cen boom van een middelmatige grootc , haar flam is kort cn kromagtig, uitgeftreke in de breedte en takagiig ; haar baft is eiFen en glad, dog een weinig ruuw, asgraauw van koleur; haar hout is wit en byna overal van binnen mergagtig, cn fponsagtig als die van de Wyngaart, flymagtig en bcquaain om ’er fchilden van te maaken. Het befluit in zig een famen-trekkende melk, van een bittere en fcherpc fmaak, dewelke zeer ligtelyk door aanrakingc te voorfchyn komt. De bladeren van haar zyn breed, ruuw en donker groen, dik, ingefneden in vyfdeelen of hoeken, even als die van de Wyngaart bladeren, dog ondertuflehen veel grooter, ruuwer, harder en fwart-agtiger, zynde haar ftecl rond en ftetk, dewelke, als men die
breekt, een melkagtige ftof van haar uitwerpt : in haar hollig--' heden groeyen eenige vrugcen, cen aan een, op de wyze als een Peer of Tol, in dewelke de Natuur op een geeftige wyze de bloemen daar in heeft befloten, gelyk Valerius Cordus als de eerfte het heeft aangemerkt : en deze bloemen beftaan uit cen ftuk, dun, hol als een lepel, en lopende fpits toe als cen naald, wit of roodagtig. Zy zyn yder te famen gevoegt met een zuiltje of een ontwerp van zaad. Wat belangt haare vrugten, die zyn groenagtig of paarsagtig. Haare wortels zyn menigvuldig, 1 mg, vaft, belwaarlyk om ze uit te rukken of te breeken, omringt met vezelen, geel van koleur, niet zeer diep in de grond , ’c welk de oorzaak is dat ze de koude niet wel kunnen uitftaan.
C X I I.
Ridderfpooren.
DEeze Bloemen zyn de fpyze van deeze groene en witte Rupfen, welke zich den negen en twin-tigften Juni tot Poppetjes verandert hebben, den vyftienden Juli kwam ’er uit het eene een zulke groote Vlieg, die zich in het Popje tot een bruin ey gemaakt hadde,cn den twintigfte dito kwam ’er zulken bruinen Uiltjen uit.
Voor dezen is van zodanige verandering verfcheidentlyk gefprooken, wat het doch eigentlyk mochte zyn, dat ’er zoo groot een onderfcheid tulTchen de Vlieg en het Uiltje is, en dat het niet wel welen konde, dat het eene van het mannelyke en het andere van het vrouwelyke Geflacht zoude zyn; maar eenige jaaren gcleeden heb ik gezien, dat zich Vliegen op zulke Rupfen gefet hebben, en daar op lang zyn blyven zitten, ook haar zaat in de Rups, tulïchen haare leeden hebben ingefcho-ten ; en terwylen zy het vleelch van de Rups tot fpys gebruikten, hebben zy zich daar in tot een bruin ey verandert, waar uit eindelyk een zoodanige Vlieg voortgekomen is.
-ocr page 120-Katte-kruid.
^dentha felina ^el
* nbsp;nbsp;nbsp;°’ tÏen vieren twintigftc Juni, heeft zich deeze groene Rups, na dat hy van dit Kruid gc-
fpyft was, tot een fchoon Popje verandert, na dat hy veertien dagen ftil geleegen haddej en den vyfde September is het tot een Uiltje geworden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Da Hortus Euflefenßs noemt deze Plant Mentha felina, Nepeta Tragi y Herba Felis Cataria Cafparus Bauhinus Mentha Ca^ taria vulgaris major y Dodonæus Cataria herba^ en de Heeren Tournefort en Boerhaavc Cataria major vulgaris. Deze Plant heeft een ftam, die ontrent tot de hoogte van drie voeten opklimt, vierkantig, gehairt cn tackagtig. Haare bladeren zyn ook gehairt, witagtig vaftgehegt aan lange ftaerten , gclyken-de na de bladeren van de groote Brantnete! of na de Melifle, aan haare randen ingekartclt, fpits, wolagtig,fcherpvanfnaaak. cn fterkcr van reuk als die van de Kruiflemund. De bloemen Waffen op de toppen van de Hammen en takken* Zy zyn als een helm , geel of witagtig van koleur, en weder by een ge-bragt als een Air. Ydcr van deze bloemen is een buis, van boven ingeffieeden gelyk als twee lippen, en onderfteunt door een kelk, die gemaakt is op de wys als een hoorn. Haare zaden zyn eirond , haar wortel is houtagtig. De gedaante van deze Plant, zoo als ze Tragus verheelt, is zeer wanftaltig. |
Maankoppen of Slaap-kruid-bloem.
flore ns.
ÏEt bruine Wormtje boven op de knop, heeft de kleine Beesjes, die men Luisjes noemt, gc-geeten tot op den fes en twintigfte Augufti, als wanneer het zich tot een zoodanig Poppetje gemaakt heeft; in de maand Juli zyn de andere zoo blyven leggen: eindelyk heb ik ze opgefneeden, en daar in zulke Vliegen gevonden , gelyk ’er op het groene blad te zien is.
De fwarte en geele Rups heeft deeze Bloemen tot haare Ipys gebruikt, tot op den lès en twintigfte Augufti 1695. als wanneer ze tot een fwart Poppetje geworden is, en des volgenden jaars den negende Juni, kwam’er een zoodanig Uiltje uit.
' Deze Plant brengt voort een ftam van drie of vier voeten hoog, takagtig, voorzien met lange bladeren, breed, beurts-wyze gefchaart, gekartelt, gekrulc en witagtig. Op den top van deze ftam waflen groote bloemen, verzelt met vier bladeren, gefchikt na de wyze van een Roos, wit of wat trekkende na het purper, hébbende veel vezelen, onderfteunt door een kelk die twee bladeren heeft : maar deze bladeren van de kelk vallen gemeenlyk af na mate dat de bloem zig opent; wanneer de bloemen t’cenemaal ve rd weenen zyn, zoo volgt haar een hooft, zynde langwerpig of eirond, dik als een hoenderei, ge-kroont met een Hoofdftuk, in ’t begin groenagtig, naderhand wit wordende na mate dat ze rypt of droog word. Zy bevat in haar holligheid, die in zoo veel kamertjes, als ’er groeven aan de kroon zyn, verdeelt is, veel kleine zaden die rond fchynen te zyn, maar die de gedaante hebben van een kleine Nier, on-derfchraagt door eenige bladeren,die zig in haare langte t’cenemaal rondom uitbreiden. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, |
E U R O P I S C n E INSECTEN.
Byenblad.
A °- 1685. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en twintîgften Juni wicrd my deeze houtkoleurde Rups gezonden toc Schwall
hach in Duitfchbnd. ILy was zeer ftil van aard. Den fes en twintigften dico fpon zy zieh in , en wierd cen Popje, en den negende Juli kwam ’er een zoodanig geel Kapelletje uit.
Het onderfte Beesje op het benedenfte groene blad, gebruikt dit blad tot zyne Ipyze. Na dat het eenige reifen zyne huid afgeftroopt hadde, die het geftadig by zich droeg, en fomtyds met zyn achterlyf beefde, als of het benouwt was, veranderde het zich in een foodanige gedaante als daar tegen over te zien is, en wierd den vyf en twintigfte Juni i68y. foo hard als hout. Eindelyk kwam ’cr in de maand Juli een foodanig groen Torretje uit.
Deeze Plant heeft haar vezelagtige, lange, ronde en houtag-tigc wortelen, een weinigfcherp en bitter: haare ftatnmen zyn anderhalf voet hoog, vierhoekig, gebogen als een kruis, hair-agtig, hard, gernakkelyk om te brecken, Haare bladeren zyn fwartagtig, fpits, gelykende na die van het Kattekruit, am haare randen gekartek, ruuw in het aanraken, overtrokken met klein kort hair, van een aangename Citroene reuk, en van fmaak een weinigie fcherp. Zy zyn twee aan twee regens elkandcren over gcplaatft. Daar komen uit de cene en de andere kant van haare holligheden eenige bloemen voort, dog die egter niet tot haar volkomen rondte geraken. Deze bloemen zyn grootcr als cen duim gt;nbsp;zynde van agteren geformeert als een buis, en openen zig van voren, alwaar zy een geronde bovenlip hebben, in tween gekloofc, om hoog verheven, wit, breeder als een fnocr en doorzaait met fagte haartjes, dog de onderfte lip is veel breeder en geklooft in drie deelen, waar van de middelfte veel groo-ter is als de twee anderen, die daar ter zyde ftaan. Dit middelfte gedeelte heek cen purpcre koleur met witte randen gclykals gekrult. De kelk van haar is groot, hol, groen, hockagtigen verdeelt in vyf puntige deelen : zy verwiflclt in een balt, lang een halve duim, waar in vier zaden, ter dikte van tweefnoeren, bruin, tot haar volkomen rypte komen, formeerende aand’ecnc zyde een hoek, dewelke elkandercn raken, en hebben aan dc andere zyde een uitgebogentheid. |
c X V I.
Onfer Vrouwen Diftel.
Carduus Adarta,
SUlke Rupfen gebruikten dcelè Diftelen tot haare fpyfc, tot op den negentiende Juli , wanneer eene daar van in een Popje veranderde. De andere bleeven leggen, waar uit veele kleine Wormtjes kroopen, die zich tot kleine eiertjes infponnen: ondertulTchen fpon de Kups meede al dc ' kleine eiertjes rondom zich by malkanderen, dat ’er geene van konden afvallen. Dit gelpin zag’er uit als Cattoen. Tien dagen daar aan kwamen ’er zulke kleine fwarte Vliegen uit; zoo dat, buiten alle twyffel , de Vliegen haar zaat inde Rupfen gelegt hadden. Den fevende Augufti kwam ’er cen fuik fchoon Kapelletje uit het Popje, ’t welk de Liefhebbers een Dißelvink, noemen.
Deze is dezelve Plant, dewelke Cafparus Bauhinus Caräuus albiSf maculis notatus^ vulguris noemt, Johannes Bauhinus Carduus Marianus five laSltis maculis not at us, en Dodonæus Carduus Leucographus. De bladeren van deze Plant zyn lang, breed, ■ doornagtig, getekent met witte vlekken als met melk. Zy brengt voort cen ftam van drie of vier voeten hoog, een vinger dik, takagtig, dragende op haare toppen eenige hoofden, voorzien |
P met ftyve en zeer puntige ftckels. Ydcr van deze hoofden on-derfteunt een ruiker van bloemwerk, van bovenwyd uitgeftreke, fnoerswyze ingefneden en van cen purperc koleur. Daar op volgen eenige korrels, gelykende na die van dc Carthamus. Haar wortel is dik, lang, goed om te eeten. Matthiolus heeft de ware gcftaltc van deze Plant niet getroffen. Z |
óo
E UROPISC HE INSECTEN.
c X V I I.
Melde.
MEt dit Kruid heb ik dceze Rups gevoed tot op den tiende Augufti, wanneer fe zich tot cell fwarc Popje veranderde j en den vier en twintigfte dito kwam ’er een rood Uiltje uit.
c X V I I I.
Halelnoot.
Aveliana,
DEn onderften groenen Worm heb ik op deeze Nooten gevonden, alwaar hy de kleine Diertjes of Luisjes heeft gegeeten. Den vieren twintigfte Mai veranderde hy zich in een bruin Pop-jen, en den twintigfte Juni kwam ’er een zoodanig fwart Beesje uit, gelyk alles by malkanderen op de Nooten te zien is.
Het bovenfte groene Rupsje heb ik den derde Mai meede op diergelyke Kooten gevonden. De bladeren daar aan zynde fponnen ze te faamen, woonden daar in, en liepen zeer vaardig daar in en uit : wanneer men ze aanraakte, zoo lieten zy zich aan een draad neer; dit duurde tot den veertiende dito, wanneer ze tot Popjes wierden, en den vyf en twintigfte dito kwamen ’er zulke kleine Kapelletjes uit, gelyk boven op te zien zyn.
Van diergelyke groene Rupfen, waar van ’er eene onderaan kruipt , heb ik ’er veel op deeze Vruchten gevonden en met de bladeren daar van gevoed: tot op den agtienden Augufti, als wanneer zy een hard gefpin maakten, en daar in bleven leggen tot op den vyftiende April des volgenden jaars, wanneer zodanige Vliegen daar uit voortkwamen, gelyk ’er een op de fteel te zien is.
Paulus Hevmannus noemt deeze Plant in zyn Hortus Academia Lugduno Batavus. Corylus Bylantina altijjima ÿ” maxima, gt;nbsp;en Caf-paï us Bauhinus^®e//ij«a, peregrinUi humilts. Dit Boompje werpt veel lange takken op, zynde buigfaani zonder quaften. Haar hout is teeder en wit, haare bladeren gejyken na die van de Elfeboom, dog grootcr en meer gerimpclt, aan haare randen ingckartelt, fpics en van een aangename reuk. Haare bloemen zyn lchillen met verfcheide bladeren, zynde geel en op malkan-deren gefchikt fchulpswyzc. Haare vrugten walTen op dezelve tak, maar op eenige afgezonderde plaatfen. Zy zyn van een eyronde of byna ronde gedaante, overtrokken meteen harde en houtagtige baft, die in zig bevat een Amandel bynarond,rood-agtig en van een zeer goede fmaak. Zy zyn omwonden als in een vliesagtige lchecde, en aan dc kanten omboort alsof het Franjes waren. |
cxyiii.
EUROPISCHE INSECTEN.
* 6ï
C X I X.
A brikoofe-boom.
Arr/ieniaca,
VAn deeze çîerlyke Rupfen heb ik ’er veel op deeze Vrugt gevonden, welkers bladeren zy tot hunne fpyfe gebruikten tot op den agt en twintigften September 1691. tot Amfterdam, wanneer ze zich felfs inlponnen en tot Popjes wierden. In het een groeide een Worm, die zich in een (warte Vlieg veranderde: en des anderen jaars in de maand April kwamen ’er uit de andere Popjes zoodanige graauwe Uiltjes.
Deeze Boom gdykt na de Perfike Boom, maar haar ftam is dikker, overtrokken met een fwarte baft : haare bladeren zyn korter en breeder, gelykende na die van de Populierboom, zyn-dc tantswyzc gckartelt, fpits en van een fcherpagtige fmaak, Haare bloemen zyn gemeenlyk aan vyf geblade fteeltjes, gelchikc op de wyze als een Roos, byna gelyk als die van een Perßkke-boom, van kolcur als een bleeke Roos. Haar vrugt is vleesag-tig, byna rond, ter dikte van een kleine Perfik, aan de eene zyde roodagtig en aan de andere kant geclagtig. Haar vleefch is zoet en lekker, en van een aangename reuk. Zy heeft van binnen een platte fteen, beenagtig, in dewelke men vind een Amandel die een weinig bitter is. |
Mater of Moeder-kruid.
Tarthenium»
DEeze bruine Rupfen hebben dit Kruid gegeten tot op den tiende Juli, wanneer fè zich in Poppetjes veranderden, waar uit veertien dagen daar aan zulke bruine Uiltjes voortkwamen.
Deeze Plant is dezelve als de Matricaria, vulgaris fativa van Cafparus Bauhinus. Het gcmcene Moederkruid heeft een witte en vezelagtige wortel, alwaar uit voortkomen verfcheidc flammen van anderhalf el hoog, ftyf, ingegroeft en vervult met een voos merg, zynde wit en verdeelt in verfcheidc takken. Haare bladeren zyn groot, gcfchikt op de wyze als vleugels, zynde by paaren tot aan derzclver zyde toe ingefneden, en eer ingefneden op haare randen, van een verblikte groene ko-leur en van een fterke en bittere reuk. Haare bloemen komen op de topenden van de takken als ruikertjes te voorfchyn, zynde ftraalswyze gefchikt of uitgeftrekt als ftraalen, geformcert met een rondplatte geele fchyf en een fchubagtige kelk. Haare zaden zyn langwerpig, ingegroeft, dun en zonder kuifje of ce-nig ftoppelhair. |
îrias. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iris hortenßs latifolia.
VAn'deeze witachtige Rups heb ik ’er maar eene gehad, die tot zyne fpyfê bîaauwe Irias gebruikte , en wanneer hy gcene meer konde krygen, heeft hy het zaat daar van gegeten j op 't laatft is hy heel donker blaauwachtig geworden, en heeft den feventiende Juli 1689. zyne huid af-geftroopt, die met een draadjen aan het Popje hangen bleef. Eindelyk is ’er den vyfde September een ligt Uiltje uit voortgekomen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
De groene Rups die op het blad kruipt, heb ik in de aarde vinden leggen by Irias wortelen. Den een en dartigfte Maart 1698. is hy tot een Popje geworden, en in de volgende maand Juni is een zoodanig graauw Uiltje daar uit geworden.
C X X I I.
Rubus.
Braam-befien-ftruik.
De.groene Rups die boven kruipt, heb ik met foodanigc blaaden gevoed, die hy te famen gc-rolt hadde en waar in hy woonde, zonder daar uit te komen, als wanneer hy eeten wilde. Op ’t laatfte wierd hy bruin. Den een en twintigfte Mai fpon hy zich tuffehen de bladeren in , en wierd aldaar tot een Popje, waaruit den twaalfde Juli een houtkoleurd Kapelletje voortkwam.
De onderfte groenachtige bruine Rups heb ik ook met deeze bladeren gevoed, in de maand Juni des jaars 1683. tot Langen Schwalbach. Wanneer men haar aanraakte foo liet ze wat groen water van zich , rolde in ’t ronde te famen en bleef lang zoo leggen. Zy was zeer ftil van aard, foo dat ze gantfche uuren lang onbeweeglyk ftil leggen bleef. Den veertiende Juni veranderde ze in een Popje, en den tweede Juli kwam ’er een foodanig fchoon Uiltje uit, van koleur byna als de Rups, die boven op het bloeifel zit.
* * '
I nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i ■ - nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
-, lt;
3
Dit Boompje fchicr lange, teedre en hoekagtigc takken, voorzien met zeer ilekelagtige doornen. Haare bladeren zyn langwerpig, fpits, tandswyzeaan haare randen gekarteld,ruuw in het aanraken, van onderen witagtig en van boven fwartagtig, van een famentrekkende fmaak, zynde verfcheide te famen gehegt op eene fteel. Haar bloemen zyn klein, wit, te famen geüelt uit vyf blaadjes, geformeert als een Roos en onderfteunt door een kelk, ingefneden in vyf deden. Na dat dc bloem verwelkt is komt ’er een ronde of ei-ronde vrugt te voorfchyn,evea als een kleine Moerbes, te famen geftelt uit verfcheide beflen , volvanfap, leggende d’ccne en d’andere digt op elkander, zynde wel rood in den beginne , dog al rypendc worden zy fwart. Zy hebben yder een zaad. De uitfpruitfels van dit Boompje zyn hockagtig, maar zyn niet vierkant, gdyk als Pena en JLobd ze befchreven hebben. |
Wolfsmelk.
^iihymalus.
Dïergelyke Rupfen, wanneer ze nog klein zyn, zyn geel en fwart, maargrooter wordende, worden ze rood; wanneer men ze aanraakt, zoo flaan ze met de kop heen en weer, als of ze toornig waaren. Van dit loort heb ik ’er veel tot Francfort gehad, maar zyn by my altyd bedorven, en'niet als Vliegen daaruit voortgekomen. Zy hebben braaf van dit Kruid gegeten. Anno 1684. den agtiende Juni wierden ’er weer twee tot Popjes, en den negende Juli bekwam ik eindelyk dit fchoon Viltje daar van, waar van ’er een nog den felven dag een groen ei leide.
te voorfchyn, of gelyk eenige hairen. De bloemen komen by-na als Zonncfchcrmen geheel bovenop den top der takktn, zyndegeformeert uit een enkeld (luk,verbeeldende een bcllet|e, groenagtig cn verdeelt in vier dcclen , die met een pafTcr fchy-nen afgerond te zyn. Haar zuiltje verwiflelt zig in een driehoekige vrugt met drie doosjes.
Dc Wolfsmelk heeft een wortel die vry wat dikker is als dc agterfte vinger, zynde houtagtig, vezelagtig en fomtyds bogc-agtig en van een wrange, fcherpe cn wdlgagtige (maak Haar Itammen zyn een elle hoog, en om hoog takagrig, alwaar de bladeren by bosjes voortkomen, even als die van VlasgewafTen, cn zagt, dog in ’t vervolg komen ’er veel dunder en hairagiiger
C X X I V.
J
Kamper-foely, of Capri folie.
^ericlymenum.
VAn deeze fchoonc groene Rups heb ik’er tot Francfort veele gevonde;j op Hardreegel en Kam-per-foely, waar meede zy haar geneerden. Den dertiende Augufti wierd’er een tot een Popje, cn des anderen jaars den vyfde Juni kwam ’er een loodanig fchoon Uiltje uit. De voorige die ik hadde zyn meeft in ’t ruien of vervellen geftorven, of daar zyn zoodanige Vliegen uicgekomen.Tot Amfterdam heb ik ze met Kamperfoely gefpyft.
De bladeren van deze Plant zyn byna rond, glinftcrende en by de takken te (amengevoegt en als ingeregen. De bloemen zyn eenige vcrwyderde buisjes, op de wyze als een klok gefne-den in verfcheide deelen. Deeze bloemen zyn geformeert als Itralen, waar van yder ondcrücunt word door een kelk, gemaakt als een knoop, of de gedaante hebbende van een kleine Granaatappel. Na dat de bloem verdwenen is, zoo word haar kelk een zagte bes , die in zig bevat eenige platte zaden ,^byna eirond. |
EUROPISCHE insecten.
C X X V.
Quee-bloéilel.
CoïoneA Tlos»
DEn eerften Mai 1683. heb ik deeze Rups tot Francfort aan den Main op Queën gevonden, waar mede ik hem ook hebbe opgevoed. Hy was zeer onruftig, geftadig heen en weer lopende en at zeer weinig. Den vierde Mai maakte hy een graauw gefpin, en den vier en twintigftc dito kwam ’er een zoodanig graauw Uiltje uit.
■ Het kleine bruine Rupsje daar tegen over heeft mede deeze bladeren gegeten, heeft zich ook daar in gerolt en is aldaar op den fes en twintigfte Juni tot een Popje geworden, en den veertiende Juli is het graauwe Kapelletje daar uit gekomen.
C X X V I.
Quee-bladeren.
Cotones folia.
SCodanige bruine en geele Rupfen heb ik met Quee-bladeren gelpyft; zy hebben ook Pruimen en Roofenbladeren gegeeten tot op den agt en twintigfte Mai, wanneer de eene tot een Popje wierd, na dat hy zyne huid hadde afgeftroopt. Wanneer men deeze Rupfen aanraakte, zoo bleven ze zonder beweeging leggen ; des volgenden jaars den vier en twintigfte Maart is een zoodanig hout-' kolcurt Uiltje daar uit yoortgekomen : gelyk alles op de eene zyde te zien is.
De Rups daar tegen over ftaande heb ik met Sleeboom-bladeren en Quee-bladeren gevoed : maar hy at zeer weinig. Den laatften Mai is het tot een bruin Poppetje geworden, en den twintigfte Juni is zoo een graauw Kapelletje daar uit voort gekomen, gelyk ’er boven aan een vliegt.
-ocr page 133- -ocr page 134- -ocr page 135-E U R o P I s C lî E INSECTEN.
C X X V I I.
Gras-Angelieren.
Flos Caryo^hilloriim,
OP deezc Bloemen vond ik diergelyke roodgeftreepte kleine Rupsjes, waar meede ik fe tot op den twaalfde Mai tot Neurenburg gevoed heb: zy hebben zich toen in de Bloemen ingefponnen, en zyn daar in tot Popjes verandert geworden, waar uit den fes en twintigfte dito zulke Okerkoleur-de Torretjes kwamen, gelyk ’er op de Bloemen gezien word.
Tot Amfterdam wierd my een geel en fwart geftreepte Rups gebragt, gelyk ’er eene op het groene blad is: die zich aanftonds inlpon, zoo dra als ik ze op den twee en twintigfte Juni gefchildert hadde, en den twintigfte Juli daar aan volgende kwam ’er een zoodanig Uiltje uit.
c X X V ! i 1.
Indiaaniche Kors.
F^aßurtium Indicum,
Dlergelyke houtkoleurde Rupsjes heb ik met deeze Kors gevoed. Den dertiende Juli wierden eenige tot Popjes in de groene bladeren. ' Den derde Juli kwam ’er ’t eerfte Kapelletje uit, waar op den fevende noch twee volgden, en den dertiende dito wederom een ander.
Pit. Tourncfort noemt deeze Plant Cardäfnindum minus •bulgare, Caipariis Bauhinus Najiurtium Indicum majus, Johannes Bau hl nus Naßurtium Jndicum folio peltato fcandetts , Dodonæus J^ajturtium Indicum , Paulus Herman T^tola Indica , fcandenSy i^aflurtii/apure nbsp;nbsp;odore, /lore fiavo François HernandeX Naßw |
tium Perutnurn en de Heer Bnerhaave ^crmiola : na Fred. Cæl. is de ftam van deeze Plant lang, dun, takagtig, flingerende zig rontom de Hokken die men daar nevens in de grond fteekt.Haar bladeren zj n gemeenlyk getormcert als een navel, rond, fom-tyds hoekagtig, naaft malkanderen geplaatft, groen, x'an boven efFen en van onderen een weinig gchairt. Haar bloemen zyn fchoon, welriekende, yder van haar te famen gellelt uit vyf bladeren, gelykendc na die van de Viole-bloem: haar kelk beftaat uit een cnkeld ftuk, ingefneden in vyf deelen, na beneden eindigende met een lange ftcel. Als de bloem verwelkt is, zoo fchynt ze een ronde vrugt, ruuw, gefronft, te famen gefielt uit drie doosjes, dewelke yder een byna rond zaat in zig bevatten. |
St. Jans Bloemen of Koedille.
ïergelyke geele en fwartc Rupfen hebben deeze Bloemen gegeeten tot-op den drie en twintigfte Juli 1704. wanneer fe zich infponnen en tot Fopjes wierden. Des volgenden jaars den vier cn twintigfte Mai kwaamen er fulke roode en fwarte Kappelletjes uit, gelyk hier te zien zyn.
Deeze Plant is dezelve, die Cafparus Bauhinus Buphthalmum, tinaceti minoris foliis noemt, Johannes Bauhinus Chamcsmelum^ ChryCanthemum quorundam, Clufius Bupbthalmum vulgare Chry~ Janthemo congener. Deeze Plant brengt verfcheide flammen voort ter hoogte van anderhalf voet, dun, rondagtig en takagtig, Haare bladeren zyn gelyk als by paaren ingefneden tot aan dc zyde toc, wolagtig, aan haare randen tandswyz^e gekarteld, gely kende na die van de kleine Tancer. Haare bloemen komen voort op de topenden van de takken zynde geflreept als die van de Ganzebloem, in haare langwerpige vlakte en in haar kroon geflreept: maar ze zyngrooter en gcclvan kolcur: daarop volgen dunne en hoekagtige zaden, zyndc haar wortel hard cn houtagtig. |
C X X X.
Speer-kruid.
Phu. 'vubo Valeriana.
o
It Kruid is de fpyze van deeze Rupfen. Den feventienden Juni hebben zy een wit gefpin ge-maakt cn zyn daar in tot Rupsjes geworden, en den negen en twintigfte dito kwamen ’er zulke graauwe Uilcjcs uit.
De kleine bruine Rups heeft zich ingefponnen den veertiende Odober 1704, en des volgenden jaars den vier en twintigfte Mai is ’er een zoodanig bruin vliegend Kapelletje uitgekomen.
• Dc Speerkruid , of anders genaamt Phu, met bladeren van de Olufatrum van de Pinax van Cafparus Bauhinus, heeft een wortel die zig in de dwarfle verfpreid, zynde een duim dik, gelyk als ringswyze gcichubt, uiterlyk bruin, van binnen wit, vczelagtig, fcherp en een van dc allcrgeurig-fte. De flammen van dezelve zyn twee ellen hoog, hol cn on-dcrfchciden door vcrfchcidc knubbcls of quaften. Haare bladeren groeyen twee aan twee vlak tegen elkander over, glad, van een donkergroene koleur, een fpan groot, van beide zyden zeer diep ingefneden als Inippers : De bloemen vind men op de topenden van dc Plant op elkandcren gehoopt: ze zyn van een enkeld ft uk, wit, van een lieffclyke reuk, van gedaante als een tregter, verdeelt in vyvc, hebbende een kelk, die zig verwit feit in eenig langwerpig cn plat zaad, onderfteunende een kuifje. |
CXXIX.
cxxx
Aalbefien.
UrßnA»
TOt Arnfterdam vond ik dicrgclyke graauwe en w-ittc geftrecpte Rupfen, welke de groene bladeren van deeze Befien aaten, tot op den drie en twintigfte Juni 1706. wanneer ze tot Popjes wierden, en den vier en twintigfte Juli kwamen’er zulke fchoone bruine en witte Kappelletjes uit.
Dit is het zelve Boompje, *t welk Cafparus Bauhinus
foliis carnofii veluti pun^tatis, five Idasi Radix Diofcoridi noemt. Dit kleine Boompje is laag, gelykende na een Mirtus Boompje-, maar haare bladeren zyn dikker, langwerpig, afgerond, komende zeer na by die van de Palmboom, fmalder,gc-ftreepr aan beide zyden, zenuwagtig, van een wrange {maak, daar by wat bitter. Hare bladeren zyn gehegt aan houtagtige takken, zynde een voet lang, overtrokken met een dunne balt,
en ligtely k om ze daar van af te fchillen : hare bloemen wafTcn by troffen op de topenden van dc takken, geformeert als een belletje en root van kolcur: wanneer ze verdweenen zyn, zoo volgen daar op byna cenige ronde bellen, zagt en rood, bevattende yder van dezelve vyf fteentjes, gemcenlyk gefchaart als dc ribbe van een Meloen, rond op de rug en plataan de andere kanten. Dceze beffen hebben een famentrekkende fmaak.
c X X X I I.
Moerelle Karffen.
Cerafa PlïntanA.
OP decze Boomen vond ik drie van zoodanige Ruplcn, welkers bladeren zy tot hunnefpyzege, bruikten tot op den negende Juni, wanneer ze zich tot de verandering begaaven : En als de eerfte tot een Popje wierd, heeft hem dc andere opgegeten, tot dat ’cr maar een overbleef, die dep derde juli tot een graauw Uiltje wierd.
-ocr page 140-68
E ü R. O P I S C lï E INSECTEN.
C X X X I I I.
Bloeyende Hey.
Erica fiorens.
Dit Kruidjen wad op dorre Heiden, ’t welke deeze Rupfen tot hunne fpyle gebruiken. Zy hebben zich den vydiende, feftiende en feventiende Augufti ingefponnen, en des anderen jaars den fèftiende, feventiende en agtiende dito zyn ’er tweederlei zoodanige Uiltjes uitgekomen, na-mêlyk Mannetjes en Wyfjcs.
Het middelde Rupsje, zynde fwart met Oranje vlakken, heeft meede het felfde kruid gegeeten, tot op den dertigde Juni, wanneer het zich aan dit kruidje vadlpon, en tot een fwart Popje wierd, en den fes en twintigden juli is ’er een foodanig graaiiw gedreept Uiltje uitgekomen.
De fchoone gedreepte Rups heeft meede dit kruidje gegeeten, als meede AdiUefolium of Duizendblad ; hy was zeer gaauw in ’t loopen. Den twee en twintigden Juni heeft hy begonnen een zeer hard gefpin te maaken, waar in hy zich tot een Popje*veranderde, en wanneer men het aanraakte, heeft het zich veelmaalen omgekeert, en is eindelyk gantfeh verdroogt. Ik heb daar op het harde gefpin opgefneeden, en daarin gevonden zoo als hier te zien is. Dit heb ik in Duitfchland, als meede tot Amderdam alfoo bevonden.
Deeze Plant brengt veiTclieiJe flammen voort van een voet cf anderhalf hoog, zynde houtagtig, vaneen bruinroodékoleur, lakagtig, voorzien met kleine bladeren , hart, altyd groenen ruuw. Haare bloemen zyn kleine klokjes van een zeer fchoone purperagtige koleur, en fomtyds wit, en door kleine zuiltjes vaftgehegL langs de takken van het midden af na om hoog toe : van de grond van deeze bloemen komt voort een fteunfeltje, dat in ’t vervolg een byna eyronde vrugt word, behelzende in zig
cenige zeer dunne zaden, opgeflooten in vier kamertjes: haar vzoriel is zeer lang maar zeer ongemakkelyk om te breken, üe befchryving die Mathiole van deeze Plant gedaan heeft, is beter als men ze by andere Schiyvcrs vind. Clufius en Johannes Bauhinus hebben deeze Heibloem aangemerkt voor een bloem met vier bladeren, alhoewel ze na ’t gevoelen van de Heeren Tour» nefoit en Boerhaave uit een cnkeld fluk bellaat.
C X X X I V.
Klaayer en Riet-Gras. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enfobum Carex,
De aàrdkoleüfde Worm op het Klaverblad, word van de Landlieden een Aardworm genoemt, en is zeer fchadelyk voor het Weiland, om dat hy de wortelen van het gras ópeet. Hy Keéft Zich den negen en twintigfte Mai tot een Popje verandert, zoo als ’er een onder de Worm gezien word : en den vyf en twintigfte juni wierd ’er een zoodanig Dier uit, gelyk ’er een op de bloem tc zien is. Hy legt zyn zaat in de aarde, en zoo als de Landlieden zeggen, heeft hy wel drie jaaren noodig tot zyne verandering.
De fchoone geel en roode Rups, tegen over de bovengemelde Worm, heeft Riet-gras tot zyne fpyze gebruikt tot op den eerften Augufti, wanneer hy een wit gefpin maakte, waar in hy tot een fwart Popje wierd, en den vyfeiende Augufti kwam ’er zoodanig een witagtig Uiltje uit, gelyk boven aan te zien is.
Deeze Plant brengt voort dunne flammen, voor een gedeelte regt opgaande, en voor een gedeelte langs de grond kruipende, een weinig hairagtig. Haare bladeren zyn gehegt drie aan drie ’aan een fleel, dan cens rond, ‘dan eens lang, fomtyds in het midden getekenc met een witte of fwartevlak, hebbende de gedaante van een Maan. Haar bloemen zyn gefchikt als een koornaar, zyndekort en dik en van een purpere koleur, van een lief-felykereuk, op dezelve een korrel, die de geftalte heeft van een nier. Haar wortel is lang, houtagtig, byna zoo dik als dc agterfle vinger. |
Wintblocmen.
Anemone,
SOodanige Bloemen heb ik by deeze Rupfen maar om 't welftaanshalven gevoegt ; om dat ’cr op t voorgaande blad , Gras en Klaaver, die in’t Gras waft, te zien is. Deeze Kupfen hebben Kiet-gras gegeeten tot op den agtfte Juni, wanneer ze tot Popjes wierden, en den agt en twintigfte Juli kwamen ’er zoodanige geele Uiltjes uit.
C X X X V I.
Juffertjes in ’t Groen.
lAigclla.
IK heb deeze hier op de Bloem fittende Rups daar op gefet, om dat ik haare fpyze niet en wift; want zoo draa ik ze gefchildert had, den agtfte Juni i/oy. heeft ze zich ingefponnen in een wit ey; den agt en twintigfte dito is ’er een zoodanig Uiltje uitgekomen.
De onderfte Worm die ®p de fteel kruipt, gebruikt tot zyne fpyze de kleine Luisjes die men op alderhande gewalfen vind. Den fes en twintigfte Juni veranderde hy,zoo als ’ereen onder de Worm te zien is, en twaalf daagen daar na kwamen ’er zoodanige Torretjes uit.
Deeze Plant is dezelve , die Dodonæus Melantbum fylveßre noemt. Zy brengt voort flammen van een voet hoog, dun en ingegroeft: haare bladeren zyn alshairen, groen, en zyn ge-plaaift op de topenden van de groote takken, zynde de eene van de andere afgefcheiden : yder van haar is te lamen gefleld uit vyf bladeren, gefchikt op de wyze als een Roos, bleek van ko-leur, in ’t midden voorzien met veel vezeltjes, die omvlogten zyn door een kroon , beflaande uit kleine langwerpige lichamen. Na dat de bloemen zyn afgevallen zoo volgen daar op vliesagtige vrugten van een redelyke dikte, eindigende door verfcheide kamertjes, dewelke in zig bevatten eenige hoekagti-gc zaden. |
-o
E ü R o P 1 s C H E INSECTEN.
C X X X V I I.
Willige-boom
Saitx,
DEeze gi'oote Rupfen hebben cenen Hinkenden reuk. -Zy houden zich in de holle Willigeboo-men op, eetende het binnenfte van dezelve; maar wanneer ze geene Ipyze meer hebben, zoo eeten ze malkanderen zelfs op : men kan ze ook in geen Dooien bewaaren, om dat ze alle houtwerk doorbyten. Den twintigfte April fponnen zich eenige in, en den vierde Mai kwaamen’cr zodanige graauwe Uiltjes uit, gclyk hier vertoont worden, namentlyk een Mannetje en een Wyfje. Ik bequam noch eenen anderen op den twintigfle September: deeze leide zich in de aarde tot in de maand Oétober zonder eenige fpyze te nuttigen, en wierd een Popje. Den feventiende Mai des volgenden jaars quam ’er een zoodanig Uiltje uit, ’t welk den eerften dag hondert agt en vyftigeye-len leide, en des anderen daags noch agt en leventig, wanneer zyn lyf dunder wierd, en den derden dag ftierf het.
C X X X V I ï I.
Swarte bloejende Water-willigen.
Salix niger aquaïicus.
DTergelyke groene'geftippelde Rupfen heb ik’er veele gevonden in Vriesland, op diergelyke Willige en Abeele-boomen, welkers beide bladeren zy tot hunne Ipyze gebruikten tot op den agt en twintigfte Augufti, wanneer ze zich in fwarte Popjes veranderden, en des volgenden jaars den veertiende April zyn ’er twee zoodanige Uiltjes uitgekomen, die aanftonds groene eyeren leiden. Maar alle de andere Kapelletjes kwamen eerder uit, welkers vleugels zoodanig gerimpelt waaren, dat men niet bekennen konde wat gedaante dat ze hadden.
E U R o P I s C H E INSECTEN.
71
Salix,
C X X X I X.
Willigen.
DEeze fchoone Rups heeft Willige tot zyne fpyze genuttigt tot op den twee en twintigfte Juni, wanneer hv in een Popje veranderde, het welke dagelyks bruinder wierd, zoo als den dauw op de blaauwe Pruimen. Den derden Augufti quam ’er een zoodanig fchoon graauw rood Uiltje uit.
C X L.
'Willigen bioeHei.
Salicis Flos.
DEeze dubbeld gehoornde Rups heb ik van Leiden gekreegen, alwaar ze op Willigen gevonden is, waar mede ik ze ook gevoed heb. Wanneer zich maar het minfte ding beweegde, zoo trok hy zynen kop in, en hield zich een tyd lang heel ftil. Wanneer hy at foo hield hy zyne twee hoornen digt by malkanderen. Somtyds ftak hy uit deeze twee nog twee weeke roode hoorens uit, die alfoo lang waaren als de eerftgemelde harde hoorens: deeze beweegde hy van de eene tot de andere zyde, en dan haalde hy ze weer binnen dat men ’er niets meer van konde zien. Dit duurde tot op den fes en twintigfte Juli, wanneer hy zich infpon, en des volgenden jaars in April quam ’cr dit Likje uit.
-ocr page 148-E U R O P I S C H E INSECTEN.
C X L L
Feuille de Saule. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Saltâs Foliiim.
De bovenftegroene Rups gebruikte de Willige-bladeren tot fpyze: wanneer men hem aanraakte, fóo rolde hy zich aanftonds in malkanderen en fpatte uit yder lid wat helder water, als of het met een fpuyt gedaan wierd; en dit foo dikwils als men hem aanraakte; den twintigfte Auguftiheeft hy een groot gefpin gemaakt, en des volgenden jaars den vyf en twintigfte Juni quam’er een fooda-nig geel en fwart Dier uit, gelyk ’er een by de Kups te fien is.
De tweede half geel en half groene Rups heeft ook deeze fpyze gebruikt, en daar mede heb ikzc in Vriesland gevoed. Anno 1690. den tiende Juli hebben ze zich na malkanderen in graauwe eye-ren ingefponnen, en den eerften Augufti quamen’er zulke geele Vliegen uit, gelyk ’er in ’t midden gehen worden.
Wanneer deeze onderfte fwart en geel gehippelde Beesjcs vallen, lbo hebben Ie moeite om weer op teftaan, vermits zy op den rug vallen; haare Ipyze beftaat in Waater-willigen. Den vyf en twintigfte Juni 16K9. hebben ze zich tot geele eyeren ingefponnen, en den vyftiendc Juli zyn ’er dicrgelyke Torretjes uitgekoomen.
Salicis Folium.
Feuille dc Saulc.
DPeze geel en fwart gevlakte Rupfen hebben tot haare fpyze water-willigen gebruikt. Den fêven en twintio-fte Augufti 1689. hebben ze twaalf dagen lang geleegen, tot dat ze haare huid af. ftroopten en tot fchoone groene Popjes wierden, die binnen vier uuren bruin waaren : en den een en twintigfte Mai tot in de maand Juni, zyn deeze fchoone tikjes daar uit gekomen, welke groene ey-ertjes leiden.
Dicrgelyke donker graauwe Beesjes, gelyk ’er hier onder een met zyne verandering te zien is, heb ik den vierde Juni op Willigen gevonden , die ze tot haare fpyze nuttigden: zy aaten alleen het bovenfte fap van de bladeren, loo dat de bladeren in haar geheel bleeven. Den twaalde Juni hebben ze zich ergens aan een blad of fteel vaftgehegt en zyn alfóo verandert, tot dat ’er den vier en twintigfte Juni foodanige donker groene Torretjes uit voortquamen.
-ocr page 149- -ocr page 150- -ocr page 151-Roofen. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I^ofa.
I
SOodanige Rupfen gebruiken Roofenbladeren tot haareTpyfe : wanneer ze zich in Juli infpinnen,’ ZOO komen noch in de maand Augufti Uiltjes daar uit. Maar wanneer ze zich in Augufti infpinnen, loo blyven ze leggen tot het volgende jaar in Juli, en dan komen ’er de Uiltjes eerlfc uit. In fommige Popjes zyn ook Wormen gegroeit, die aanftonds tot bruine eyeren veranderden, en veertien daagen naar na quamen ’er zulke Vliegen uit.
C X L I V.
Rooien. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
HEt bovenfte geele Rupsje heeft Roofen gegeeten tot op den veertiende Juli, wanneer bet zich met de overige tot witte eyeren infpon, en den veertiende Augufti zyn’er zulke Vliegen uitgekomen.
De onderfte groene Rups gebruikte ook Roofen tot haare fpys. Den twaalfde Mai hebben zich cenigc daar van in de bladeren ingefponnen en wierden tot Popjes ; waar uit den veertiende Juni fulke lichte Okerkoleurde Capelletjes voortquamen.
Van dit half groen en half Koolekoleurd Rupsje, dat op de knop kruipt, heb ik ’er veelegevonden, welkers bladeren zy tot haare fpyze gebruikten. Den vyfde Mai hebben zy haar koleur in groen verandert en zyn tot Popjes geworden, waar uit den twee en twintigfte dito zulke kleine bruine Kapelletjes voortquamen.
-ocr page 152-74
EUROPISCHE INSECTEN.
Kooien.
VAn de kleinfte groene Rups heb ik ’erveele op Roofen gevonden, en daar mede gevoed. Den twaalfde. Mai wierden zy tot bruine Popjes, en den fesde April des volgenden jaars quamen ’er zulke Capelletjes uit, gelyk ’er een boven de Rups te zien is.
De bovenfte bruine Rups heb ik ook met Roofenbladeren gefpyft/ Anno 1684. den twintigfte Mai tot op den fesde Juni, wanneer hy zich in een donker roode koleur veranderde. Den negende Juni maakte hy een gefpin, waar in hy tot een Popje wierd:'en den negen en twintigfte dito is ’er een foodanig Capelletje uitgekomen, gelyk ’er een boven op de Rups gezien word. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ -
C X L V I.
Rooien.
^ofa.
HEt hangende groene Rupsje eet mede Roofen. Dit foort kruipt menigmaalen op de rug, en laaten zich aan een draatje, dat uit haar mond gaat, op en af. Den tiende Mai wierd het tot een Popje, en den agtiende tot een fwartc Vlieg.
De groote groene Rups gebruikte ook Roofen tot haare fpyfê. Den twee en twintigfte Mai ftroopte fe haare huid af en wierd tot een Popje ; waar uit veertien dagen daar na een Okerkoleurt Viltje voortquarn.
-ocr page 153- -ocr page 154- -ocr page 155-E U R O P I S C H £ INSECTEN.
Abeelc-bladeren.
Æiegna folia.
DIergelyke graauwe Rupfen heb ik in ’t cerft voor geen Rupfen aangezien, om dat ze heel Uil, fonder zich te verroeren, onder aan de bladeren in malkanderen gekrinkelt faaten, en niet anders als vogelsdrek te zyn, fchecnen. Ik heb ze met Abeelebladeren in Vriesland gevoed. Den drie en twintigfte September heeft een daar van een blad aan malkanderen gefponnen, als of het te lamen gclymt was, waar in hy zich tot een Popje veranderde. De anderen die ik haddc, hebben - een gewoonlyk gefpin gemaakt, waar in ze tot Popjes wierden. Den veertiende April des volgenden jaars quam ’er het eerfte Capelletje uit, waar op de andere in de maand Mai volgden , en ligt-gioene eieren leiden. Het Cappelletje is onder de Rups te fien.
De groene Rups heb ik te gelyk met de bovengemelde graauwe, op de felve Boom gevonden. Denagtiende Augufti leide hy zich ftil ter neer, ftroopte zyne huid af, en wierd een Popje, zonder te fpinnen. Des volgenden jaars den veertiende April quam ’er het eerfte Uiltje uit, en de andere eerft in de maand van Mai daar aan volgende, gelyk ’er een op het bovenfte groene blad te ften is.
Winde of Wrange.
Convolvulus,
VErmits ’cr op het voorgaande blad de fpys van alle dele laatfte Rupfen ftaat, en dit maar een wilde Boom is, loo heb ik deze laatfte bladeren met bloemen willen verçieren, niet twyfe-lende of het fal aan de liefhebbers aangenaam zyn.
Deze bruine Rups heeft den twintigfte Juni een geel gefpin gemaakt,.en is daar in tot een bruin Popje geworden, waar uit den veertiende Juli dit Oranjekoleurt Uiltje voortquam.
-ocr page 156-Goutsblocmen.
CaUha.
DFze geele Rups heeft Abeelebladeren gegeten tot in de maand September. Denvyftiende Juni des volgende jaars quam ’er een bruin Uiltje uit, na dat het eerft in een bruin Popje veran-• dert was.^
i JDiergelyke Beesjes, gelyk’cr een op het groene blad fit, gebruiken de kleine Luisjes tot haare .fpyfè. ;In ’t begin van Juni hebben zy zich tot Popjes verandert, en op ’t einde dezer maand qua-.men’er loodanige geele Torretjes uit.
Het onderfte bruine Diertje houd zich in ’t water op tot in de maand Juni, wanneer het op’t land .kruipt: en dan komt ’er foodanig een vliegend Beesje uit, gelyk ’er een naaft aan op het blad fit.
Dodonæus noemt deze Plant C,ilendula‘. zy verfchiÏc veel ten opfigte van haar grootte, cn brengt dunne, ronde cn een weinig hockagtige ftammen voort, verdeelt in verfcheide takken, latende, wanneer men dezelve aanraakt, cenigeflymagtigevog-tigheid aan de vingeren : haar bladeren zyn fonder ftecl, vaftçe-hegt aan haar ftam, hebbende een fmaak na’t Gras. Haar bloe
men komen voort aan de topenden van de takken, zynde gc-llreept; groot, fchoon, rond, geel en welriekende. Als ze zyn afgevallen, zoo volgen daar opeenige kromme doosjes, dieyder in zig bevatten een iangagtig zaad. Haar wortel is wit cn vc-zclagtig.
. ■
■ ’ ’ I ?
CL.
Granaat-bloem. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Malt Punici
De bovenfte Rups heb ik met Abeelebladeren gefpyft Anno 1699. Den tiende September tot Amfterdam heeft hy zich in een wit gefpin ingefponnen, en des anderen jaars in de maand ^pril is dit graauwe Uiltje daar uit voortgekomen.
De onderlle tweefteertige Rups heeft zich aanftonds ingefponnen, foo dat ik haar fpys niet kondc weeten. Hy heeft een wit gefpin gemaakt en is daar in tot een Uiltje geworden, gelyk ’er een op de bloem te fien is.
-ocr page 157- -ocr page 158- -ocr page 159- -ocr page 160- -ocr page 161-• E U R o P I s C H E INSECTEN.
77
C L I.
Kral-Lelien. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ’ Martjanm. • '
»
Zoodanige kleine groene Beesjes hebben geen fekerc fpyfc nog tyd: want men vind zc op allerhande Kiuiden en op alle getyden van ’c jaar; waar men maar diergelyke witte fchuim fiet, vind mCn’er deefe Diertjes in, loo lang tot dat ze in foodanige Torretjes veranderen, gelyk het eene en het andere onder aan by malkanderen te zien is.
De groenachtige Rups heeft Abeelebladeren gegecten tot op den agtfte Oélober, wanneer ze in een Popje veranderde, en den negen en twintigfte Juni des volgenden jaars is ’er dit Viltje uitgekomen. De Rups en het Uiltje zyn boven by malkanderen te zien. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. j .
Hetonderfte groenachtige Rupsje heeft bladeren van Kruisbefie-boompjes gegecten. Maar alfbo deeze vrucht en bloeifel reeds in dit Werk afgebeelt zyn, foo heb ik die hier niet wederom willen vertoonen, en in der zelver plaats deefe Krul-Lelien geftelt, als meede een aangename bloem zyn-de. Wanneer men deeze Rupsjes aanraakt, zoo laaten ze zich aanftondsaan een draadje neer. Zy zyn zeer fnel in ’t loopen. Den twaalfde Mai hebben zy zich tuflehen de bladeren ingefponnen, en zyn daar in tot bruine Popjes geworden, en den vier en twintigfte dito quamen ’er zulke Kapelletjes uit, die bruin en wit waaren, gelyk ’er een benevens zyn Popje boven te zien is.
Deeze Plant is dezelve, die Cafp » • • ♦ * C L Witte Lely met een gemeene regt opgaande bloem. a Winterbloem b Een kruipende bloem als een witte Lely. arus Bauhinus Liltum album bulbiferum latifolium majui noemt. I I. |
Lilium album , flore credo, amp;nbsp;vulgäre C. B Pin. 76. a Narciflb-Leucoium vulgare Tournef. 387. Leu-coium bulbofum vulgare. C. B. Pin. 55. b Convolvulus longifohus azureus, niveo umbi-lico, eredus. Barreliero Icon. 321. Boccon Muf. part. 2. 148. Tab. loy. ‘ |
MEvrouw van Merian heeft deeze Plant hier gefteld voor een çieraad gelyk als ze'in verfcheide plaatfen van haar Boek gedaan heeft. Deeze foortc van Rupfe word gevoed door de bladeren van de Populier- en Wilgeboom. Zy zyn zeer wit en bevinden zig de meeften tyd boven op de boomen. Ik heb deeze Rups zedert den een en twintigfte van de'maand Mai tot aan de feftiende van de maand juni gevoed: als doen vervelde zy. Veertien dagen daar na quam ’er een fchoonc witte Kapel uit voort, dewelke men hier op de Plaat verheelt ziet. Deeze Kapel fchoot zyn zaad na verloop van eenigen tyd en ftierf vervolgens.
Dc Winterbloem doet uit zyn wortel voortkomen drie, vier of vyf bladeren, gelykende na die van de Prey, zynde groen, glad en blinkende. Van onder deze bladeren klimt’er een üam op ter hoogte van meer als een half voet, zynde ingegroeft, hock-igtig, hol, omkleed met haare bladeren tot aan haar midden toe als een foort van een meflekoker: zy heeft gemeenlyk maar een enkelde bloem, fointyds twee, dog fcldcndrie. Deze bloem heeft fes neerhangende blaadjes, gefchaart als een klok, hellende na een witte kolcur, hebbende van buiten een groen« agiige vlek, en van een onaangename reuk. Wanneer ze afgevallen is, zoo volgt ’er op een vrugt opgezet met drie hoeken, cn gehcellyk verdeeld in drie kamertjes , vervult met byna ronde, harde en geclagtige zaden; haar wortel is knobbelagtig, te famen geftelt uit verfcheide witte vlielen, cn van onderen voorzien met witagtige vezelen. |
C L ' I I I.
Een purpcr-koleurde Lely met een omgebogen bloem. |
Lilium purpuro-fanguineum flore reflexo. C. B. Pin. 78. |
De Rups die deze Kapel voortbrengc, word’gevoed met Lely-bladeren : ik heb ’er van onderhouden in de maand van Juli veertien dagen langj als doen vervelde ze en veranderde in een Pop.? waar uit agt dagen daar na voortquain een Kapel, die men alhier afgebeeld ziet. Zy was van een fchoone Hemels-blaauwe koleur, de vleugels waren paars, cn ze. had op de rug vier goud-ko-leurdc vlerken.
f
-ocr page 162-INSECTEN.
C L I V.
De groote Narcifle-bloetn met een biezeblad, Narciffus Juncifoliis oblongo calice , luteus marnée een langwerpige kelk. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jor C. B. Pin. yi.
DEeze Rups word door deze Plant gevoed, na dat ze daar van verzadigt is , ftrekt ze zÏg uit iri haar lengte, en blyft alfoo in die ftaat tot den volgenden dag. Wanneer zy kruit, zoo ziet men dat zy het voorde gedeelte van haar lichaam voegt aan haar achterdeel, zulks dat ze zig formeert als een groene ring, vervolgens verlengt ze zig en brengt haar weder in de vorige gedalte, en dit altoos zoo vervolgens tot dat ze haar loop volbragt heeft. Z,y begon den feftiende Oétober te vervellen , en veranderde twaalf dagen daar na in een Pop, waar na op den eerden dag van de Maand Mai in het volgende jaar een lchoone Kapel voor den dag quam, gelykende na die, dewelke men op de bloem ziet.
foo feer vaftgehegt aan deze bloem dat het alles te famen fchynt een ftuk alleen. Wanneer de bloem verwelkt is, volgt daar op een tamclykc dikke driehoekige vrugc, verdeelt in drie kamertjes, vervult metfwarte zaden, byna rond: haarwortel is knob-bclagtig.
Deze Plantbrcngt uitzyn wortels voort cenigebladeren ,byna gelykende na die van dc Prey, zynde van een bleekgroene ko-Icur. Daar klimt onder dezelve op een ftam van een voet hoog, dragende op haar toppunt een groote bloem met een enkeid wit bladj en omvlogten met fes blecke en purpcragtige bladeren,
C L V.
lodiaanfe Hyacinth of Tuberoos. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hyacinthus Indiens tuberofus, flore Hyacinthi
Orientalis C. B. Pin. 47.
a Witte Lely van den Dale. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lilium Convallium album C. B. Pin. 304.
b Veld-Renunkel met Kamille-bladeren. b Ranunculus arvenfis foliis Chamæmeli, flore phœniceo Tournef. lÿi. Adonis Matthioli, Adonis fylveftris flore phœniceo ejusque foliis longioribus. C. B. Pin. 178.
DEeze Planten verftrekken hier niet als tot een çieraad. De Rups die men hier ziet, eet de bladeren van de Framboife-boom. De dertiende Juni begon zy zich te vervormen, na zich ia zyn vel omwentelt te hebben, daar na hield ze zich Ril tot op den veertiende van juli, zulks dat ze een en dertig dagen doorbragt om te vervellen, ten einde van dewelke uit haar voortquam een bruine Kapel, waar van de vleugeltjes yder in ’t midden een ronde vlak hadden, trekkende na den witte. Deze Kapel kroop langzaam langs de gront: zy ftierf twee dagen daar na.
Groote Oofterfche Hyacinth.
Hyacinthus orientalis maximus C. B. Pin. 44.
DEze Rups fehlet zyn zaad op de bladeren van Boomen, dewelke zy overdekt men een lóort van hair of wol, om dezelve te befchermen tegen de koude; als men deze oragerolde bladeren opent, vind men daar in groen zaat. Zy eet kruisbeziën-bladeren, ’t zy witte, roode of fwarte, dewelke zy t’eenemaal vernielt ; en fchoon men ze alle dagen dood, zoo vind men ze den volgenden dag alzoo veel. Alle de Natuur-kenders merken aan dat de Vogelen gantfeh niet van deze Rupfen ecten, en dat ze op den dertiende Juli zig bereiden om te vervellen, dat ’er dan uit voortkomen witte en fwart gevlakte Capellen.
Deze Dieren als zy voor den dag komen zyn niet grooter als eenVlooy: en in’t vervolg groeyen ze oogenfchynlyk en worden veel grooter. Men vind ze in de gragten, en zy gebruiken ook geen ander voedfel, ten zy de een den ander opeet. Ik heb gefien dat een van de grootfte in weinig tyds heeft opgegeeten dc kleinfte van defelve foort; waar van daan het ook voortkomt, dat deze kleine Dieren by uitftek vreesagtig Zyn. Van de eene van deze blocdeloofe Diertjes komt dit blaauw ge-vleugelt Dier voort, ’t welk men op de Plaat afgebccld ziet.
C . L V I ï.
Oofterfche Flyacinth met een dubbelde bloem. Hyacinthus orientalis flore duplici C. B. Pin. 45'. a Kleine geele Narcis-bloem met een biesblad. a Narciflus Juncifolius luteus minorC.B. Pin. yi.
DEeze Rups voed zig met het hart van de gefloote witte Kooien. De regen doet haar fterven, en verdroogt fe t’eenemaal. Dit bloedeloofe Dier heeft dit als wat fondcrlings, dat het tweemaal in ’t jaar vervelt, cens in de Somer, en voor dc tweedé maal op het einde van dezelve. Haar eerfte gcftaltvcrwilTclinggefchied in weinig tyds, dog foo haar de winter overvalt, lóo houd het zig verborgen foo lang de groote koude duurt. Het begint te vervellen den eerfte Juli, en den twaalfde van defelve maand komt ’cr een fchoone witte Capel te voorichyn , maar de andere vervorming duurt langer: het bleef in die ftaat tot den vyftienden van Mai van het volgende jaar, als doen quam ’er uit voort een gelyke Capel als de eerfte.
-ocr page 163- -ocr page 164- -ocr page 165- -ocr page 166- -ocr page 167-EUROPISCHE INSECTEN.
C L V I I I.
Witte Oofterfche Hyacinth a Inas met een breed blad, zynde Neder-landlch en van een vcrfcheide koleur b Hondstand met een breed en rond blad c Groot blaauw Vliegverdryvend kruid. Â Dc Hondstand brengt gemcenlyk voort twee bladeren , fom-tyds drie, verfpryd langs de grond, gelykende na die van het Varkens brood, tuflehen dewelke opklimt een zuiltje van een hand hoog, zynde rond, glad, voortbrengende een fchoone bloem met fes blaadjes, langwerpig, fpits, hangend engckrulc na boven, fomtyds purpcragtig, van binnen getekent met melk-agtige vlekken, hebbende in’c midden les purpcragcigevezelen. Dc Mufeari is een Plant die van de wortel voort doet komen vyf of fes bladeren, op dc grond verfpreid, fmal, gegroeft, en langer als een half voet, tamelyk dik en vol van fap. Van tuf-fchen haar verheft ’er zig een ftam, langerais een vierde vaneen voet, rond, rcdelykdik, fonder blad, dog van byna van dc midden af tot aan het bovenfte omkleet met bloemen, gelor-mcert als fchelletjcs, met kanten uitgekorven aan fes deelcn in haar opening, in den beginne groen of purpcragtig van koleur, daar na blaauwagtig groen, wit of fwartagtig, of van een donker purper, daar na bleek, ch wanneer zy beginnen tc verdwy- C L |
Hyacinthus orientalis albus primus C.B. Pin. 44. a Iris laiifolia belgica variegata C. B. Pin. 31. b Dens Canis latiore rotundioreque folio C. B. Pin. 87. c Mufeari cœruleum majus Tournef. 347. Hyacinthus racemolus cœruleus major. C.B.41. Na dat deze bloem is verdwenen, komt ’cr in haar plaats een byna ronde vrugt en verheven met drie hoeken, van een groene koleur, rood gemarmert. Deze vrugt bevat in zig drie kamertjes, vervult met langwerpige ztden: Haar wortel is vleesagtig, langwerpig, boven veel dundcr als beneden , gelykende cenig-fints na die van dc Hondstand. nen, fwartagtig. Op deze bloemen volgen eenige rcdelykc dikke vrugten , yder opgeheven zynde met drie hoeken, en verdeeld in breede kamers, vervult met eenige ronde en fwartc zaden. Haar wortel is een dikke witagtige bol , overtrokken met ver-fcheide vliefen, van ondcre voorfien met eenige vcfelen. Dc Heer Tournefort heeft eenig onderfcheid gemaakt tuffehen dit gellagt van Plant met die van dc Hyacinth, dcwyl dat in de Mufeari de bloem by de opening een foort van een getrenfte klok is, in plaats dat die van dc Hyacinth feer uitgebreit is. I X. |
Groote witte Narcifïebloem met een lange NarcilTus major, totus luteus, calice prælongo. kelk.' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C. B. Pin. jx.
Deze Rups en zyn gcftaltverwiffeling zyn in de veertiende Uitlegging befchreven.
C L X.
* . Keizers Kroon. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Corona Imperialis Dod. Tournef. 372.
DEzc Rups word gevoed van Kropfalade, indien men ze maar het minfte aanraakt, houd ze zig aanftonds zo ftil of ze dood was, rolt haar in een als een kloot, en doet haar hair opreifen als een Egel, indien men ze wil aangrypen by het hair, zoo laat fe het aanftonds nedervallen. De Vogelen eeten ’er gantlch niet van en hebben tegen dit bloedeloos Diertje een natuurlyke af keer, dewyl het fenynig is. Ik heb het lomtyds op deze bloem gehen, dog ik ben tot nog toe onfeker of het daar van eet: het begint zig tc vervormen den dertigfte van de maand Juni in een Pop, en den twee en twintigfte van Juli komt ’er een fchoone en grooteCapel uit voort, die gevlakt is als Brefils hout.^ Deze Capel legt ook eieren, maar men ziet ze die niet uitbroeijen als in de maand van October. De Ruplen, die daar uit voortkomen, verbergen zich onder de grond en bly ven daar dc gantfche winter.
Hst blad en dc flam van deze Plant gclyken na die van de Le-fy: de bloemen zyn geformeert als een kroon, die bovenop voorfien is met een bosje van bladeren, tc famen formerende een foort van een klok, geel of bleek, of van een purpcragtigc koleur, trekkende na den roode. Wanneer deze bloem is af^val-Icn, foo komt ’er een langwerpige cn gegroefde vrugt voort, inwendig verdeelt in drie kamertjes, vervult roet platte zaden : haar wortel is knobbelagtig, niet fchubagtig, maar vaft als die van dc bol, te famen gcftclt uit vliefen die tn malkander fchic-tcn. |
' XiphioQ of knobbelagtigc Irias
-• a Een groote witte Narciflebloem « b Leeuwerks Voet.
X I.
Xiphion Anguftifolium verficolór elatlus T. 3(^4. Iris bulbofa amp;c. C. B. Pin 39.
a Narciffus totus albus major. C. B. Pin. 49.
b Delphinum hortenlè, flore majore amp;nbsp;multipli” ci C. B. Pin. 1x4.
DEze Rups eet byna fonder onderfcheid allerlei foort van kruiden en van bladeren. Zy is vaneen fchoone fwarte koleur: wanneer men ze aanraakt rolt fc zig als in een. hoop. Zy vervormde zig den dertiende September 17x8. in een Pop en den vyfdc Mai in het volgende jaar quam ’er uit voort een witte Capel, op drie verfcheide plaatfen gefprinkelt met fwartc vlakken.
-ocr page 168-Ko
europische insecten.
C L X I I.
Een groote Tagete met een geel bleeke bloem. Een regt opgaande Tagete met een enkelde bloem van een zeer bleek geele koleur. a Klein gras of Gras-paarlen met een blaauwe bloem. * b Een groote Capucyn. De Tagete brengt eenige geftreepte bloemen voort: deze bloemen zyn halffl igtig en de halve loofwerken zyn vrouwclyk, dog de vlag van de cene en de tong van de andere komen dikwils te voorfchyn onder wanfehapene gedaantens. De eyerneften zyn gefei boven op een kale moederkoek,en zy dragen een foort van een antique kroon, waar van de boven-puntengemeenlyk onge- |
Tagetes major flore luteo pallefcente Vaifl^nt Acad. Reg. Scient, anno 17x0. Mem. ----- Maximus, reólus, flore fimplici, ex luteo pallido J. B. Tournef. 488. a ---- An Lithofpermum paluftre minus flore cœruleo Tournef. 137. ' b ---- Cardamindum ampliori folio amp;nbsp;majori flore, Tournef, 430; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r lyk zyn. Alle deze deelen zyn bevat ijj een enkelde kelk, zyn-de langwerpig rond, volgens zyn langte gegroefc en aan de rand tandswyfe gekartelt. Men kan ’cr byvoegen dat de bladeren gcvleugelt zyn na de zyde of ingefneden in verfcheide quabben, of tandswyle gekartelde, vleugeltjes, en ontrent hare randen dooi zaait met knopjes of doorlchyncndc punten. |
C L X I I I.
,-4.
Trias meteen breed blad , hebbende de reuk Iris latifolia Belgica, odoreSambuci C.B. Pin. van de Vlierboom. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3a.
Dit bloedeloos Diertje word befchreven in de agt en dertigfle Ditlegging.
* V
L X I V.
* De vrouwclyke Pionie met eenroode en groote Pœonia fœmina flore pleno, rubro, majoreC. B. bloem. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pin. 174.
DEze fwàrte Vlieg word voortgebragt door een kleine Rups, dewelke de bladeren van de An-conlis eet, terwyl zy nog jong en teder zyn, en ze hegt ’er zoo vafl: aan de enden van de bladeren, dat men haar daar niet van af kan haaien fonder haar te quetlèn. Zy vreefl: nog regen , nog wind , nog koude. Als ze iets gevoelt dat haar ongemak toebrengt , zoo beweegt en fchiet zig op een fonderlinge wyfe. Deze Rups verwiflelde zig in een Pop op den negende van de maand Juni, waar uit op den drie en twintiglte van de zelve maand een fwarte Vlieg voortquam. Deze Vlieg fet zig in’t gemeen, eerdat de Son opgaat, op de bladeren van de Kruis-bcnën boomen, waar van zy den dauw likt, die haar tot voedfel ftrekt, maar zoo zy twee dagen fonder eeten blyft, fterft ze.
Men onderfebeit de Pionie in mannelyke en vrouwelyke. De wortel van deze is te famcngcftelt uit verfcheide knobbels, gc-lykendc na die van de Kadys of Knolletjes, die als aan de vezelen hangen, gelyk als de Afodille. De flammen klimmen op terhoog-le van twee ellen, zyn takagtig en een weinig hairagtig, rood en dik omtrent als een duim : de bladeren zyn te famen gefiele bit verfcheide anderen, vaflgehegt aaneen dikke rib, en takagtig: Zy zyn in verfcheide gedccltcns ingefneden: de bloemen, die voortkomen op de topenJen van de ftammen, zyn die van dc C L Beeren Oor. |
breede Roofen gelyk, geformeert uit fes of agt neergaande rood-agtige bladeren, uit het midden van dewelke een groote hoop vezelen met een zuiltje zig verheft, dat verandert word in een vrugt, waar in by een vergadert zyneenige hoorntjes,gcfchaart als een ftraal, zy zyn van een dikke fubftantie cn wolagtig, worden verandert in ballen van anderhalf duim lang , dik, roodag-tig en hairagtig, na beneden omgebogen, en bevatten in zig fuivere zaden, van buiten fwart, van binnen wit, zynde dik en rond als een Erwt. XV. Auricula Urfi. |
DEze Rups, na langen tyd zig met de bladeren van deze Plant gevoed te hebben, verbergde zig in een hoekje, alwaar van hem van yder zyde een groen Wormpje voortquam. Zy bc-weegde zig zeer heen cn weder, even cens als of ze pyn of eenige fluiptrekkende bewegingen hadde gevoeld.
Aanftonds als de eerfte Worm was uitgekomen, hield ze zig zeer ftil aan de plaats daar ze uit gekomen was, en verliet ze niet voor dat ze daar al het fap had uitgefóogen, niets agtcriatende als het vel. De andere Worm ftierf fonder voedfel te gebruiken, en wierd van de eerfte opgegeten.
Deze Worm, na wel gevoed te zyn geweeft, bleef onbeweeglyk zonder voedfel te gebruiken tot op den vyftiendc van Oétober 1726. als doen veranderde zy in een fwart ey,waar uit op den agtien-de Mai in het volgende jaar voortquamen twee Vliegen, gelykende na die, dewelke afgebeelt is op de Plaat.
Deze Plant brengt uit zyn wortel voort groote bladeren, glad, poezelig, dan cens tandswys ingekorven, cn dan weder heel, bitter van fmaak; tuflehen deze bladeren ’verheffen zig eenige flammen, die op haare topeinden dragen eenige geele of bleeke bloemen, van zig gevende een foete en honingagtige jeuk: yder bloem is een verwyderde buis, even als een tregter. met een vlag in vyf deelen gekorven cn voorzien in haar midden met geele vezelen. Uit haar kelk verheft zig ook een zuiltje, dat ’er aan vafl gehegt is op de wyfe als een fleutel, cn dat in’t vervolg ccneyrondccnfpitfe vrugt word : het verdeelt zig in twee kamertjes, vervult met dunne cn hoekige zaden: haar wortels zyn gcvezelt, roodagtig, hangende vafl aan de ftcenen. |
E U R o P I s C H E INSECTEN.
8i
C L X V 1.
Groote Granaad-appelboom. Punica flore pleno majore. Tournef. 6^6. ßalauflica flore pleno majore C. B. Pin. 438.
De takken van dit boompje zyn dun, boekagtig, voorzien met doornen: haar bail is roodagtig, Haare bladeren zyn klein, door eenige roódagtigc ftcelen vaügehegt, gevende een fterke reuk van zig wanneer zy verplettert worden: hiar bhgt;em is groot, lchoon, rood van koleur, trekkende na het purper , tê iamen gelteld uit veel bladeren, gefchikt op de wyfe als een Roos in de holligheden van de kelk; deze kelk is langwerpig, C L X |
Geele bergagtige Violier. ■ hard, purperagtig, van boveu breed, hebbende eenigermaten de gedaante van een klok: haar bodem word, na dat de bloem afgevallen is, een vrugt: deze vrugt groeit aan tot een dikke ronde Appel, voorzien met een kroon, die geformeert word door de inkervingen van het bovenfte van de kelk: haar baft is zoo hard als leder, van een purperagtige koleur, van buiten donker en geel van binnen. Viola montana, a VII. . . lutea, grandiflora C. B. Pin, 100, |
J K heb niets aahtemerken op de hervorming van dit bloedeloos Diertje.
Men vind de Befchryving van deze Plant op de zevende bladzyde van de Uitbeelding.
V. r nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CL a Slaapbol b Lely met een omgeboge bloem c Knobbelagtige Lilch d Ancolie , e Tulp f Bloem als een witte Lely g Ranuncul h Roos i Roos oorfpronkelyk uit Guyenne k Klaproos of Windkruid. |
XVIII.
e Tulipa f Convolvulus g Ranunculus Tournef. Adonis G. B« h Rofa i Fritillaria k Anemone |
Onder de Klaproos zyn ’er drien bloemen van een drieverwige koleur, in ’t Latyn Fiola tricolorj cn twee bloemen voortloruiiende van ’c Verheusbrood.
C L a Knobbelagtige Lifch b Goudbloem c Klaproos met agt bladeren d Tulp
. f Nagelbloem
c 'l t EERSTEEL a Capucyn ‘ b Lilch c Narciffebloem d Kleine tak van een Oranjeboom c Zonnebloem f Tulp nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' • nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' - „ g Vioolftoel h Kalmus. In het midden is een Nagelbloem en een Roos geplaatft. |
XIX. a Xiphion vel Iris bulbolà ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• b Caltha vel Calendula c Anemone oótophyllo ‘ d Tulipa nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* e NarcilTus albus pleno flore f Caryophyllus g g g Tres Rofæ. • - ♦ XX. o E M K R A N S. ’ a Cardamindum nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ' b Iris c Narciflus d Ramulus Aurantii e Corona Solis f Tulipa g Leucoium h Xiphion . In medio fitæ funt Cariophyllus amp;nbsp;Rofa. |
EUROPISCHE INSECTEN.
C L X X I.
TWEEDE
I Vetttkous
z Klaproos
3 Hyacinth
4 Roos
. Heul of Mankop
6 Klokbloem van No. 173 letter a
7 Tulp
8 Lely met een gekrulde bloem.
BLOEMKRANS.
I Campanula arvenfis
X Anemone
3 Hyacinthus
4 Rofa
5 Papaver
6 Campanula No. 173. littera a depida
7 Tulipa
8 Lilium flore reflexo.
Deeze Plaat verftrekt tot zieraad aan het einde van dit Werk.
De Rups in deze Bloemkrans bevat, neemt zyn oorfpronk van het vermolmde hout van de Wilgeboom. Z’y houd zig gemeenlyk op. in het pit van die boom, winter en zomer. Zy begon haar geftaltverwilTeling den fefttiende van de maand Juni, in zulker voegen als men het hier ziet, en bragt de Kapel, die ik van digte by afgebeelt heb, den vyfen twintigfte Juli te voorfchyn.
C L X
Swarte en witte Mankop
a Klokbloem , Halskruid, alias Onfe Lieve Vrouwe Handlcho'enen met een blad van een Perfikeboom.
XIII.
Papaver flore pleno,album amp;nbsp;nigrum C. B. Pin. 171. a Campanula Perficæ-folio ClufiiTournef. iii.
L X X I V.
Groote dubbelde Rooleboom.
Rofa multiplex media. C. B. Pin. 482.
I Rofa
2 Jafminura Hifpanicum flore majore
3 Anemone.
1 Roos
2 Spaanfche Jafmin met een groote bloem
3 Klaproos.
Dit Dier kruipt langlaam en ’t fpeelt de quaadaardigc als men het tergt, het laat zig niet verjagen van zyn verblyfplaats als met moeite. Het heeft op het agcerltc gedeelte van het lichaam een lymagtigc prikkel, waarmede het zig befchermt, het bediend’er zig van om die prikkel vaft te maaken op zekere plaatfen als Bet ruit, uit vreefe van genootfaakt te zyn te rug te keeren. In ’t vervolg haalt het zyn kleine lichaam in malkander, en met de gehoornde prikkels, waar mede het hooft gewapend is, verweert hy zig: na dat ik het verfcheide dingen om te eeten hadtoegeworpen, en die wygerde te proeven, zoo gaf ik hem eenige kevers, die hy at , en hebbende daar van het binnenfte opgegeten, befloot hy ’er zig in, en maaktè agter zich een hol. Hy bleef in deze fchuil-plaats federt den twintigften Augufti 1719. tot aan den negenden Juni van het volgende jaar. Als doen quam ’er uit voort een klein en zeer fchoon gevleugelt Dier, Zyn vleugels waren doorlchy-nende, en zoo teder dat het byna niet mogelyk was om het met het penfeel af te malen. Het had twee goudkölcurde oogen, het lichaam was bleekgroen, trekkende een weinigje na den blaauwe, vliegende hefte hy zyn hooft-^om hoog, latende het ander gedeelte van zyn lichaam nederwaarts hangen. Zyn vleugelen waren te groot en belette het te vliegen, ’t is ook daarom^ dat het door de wind wierd vervoerd. Het ftierf binnen de twee dagen en vafte al die tyd.
De Spaanfche Jafmyn is een Boompje dat voortbrengt eenige' reuk, wit van binnen en roodagtig van buiten: Ydcr van déze zeer lange dunne en quaftige takken, zynde buigfaam, fwak,, bloemen is van boven af een ycrwyderdc buys en ingekorven als groen, v.crvulc met en voofe pit. Z^ne bladeren zyn langwerpig, de tópenden afgerond, gcfchaart by paaren, langs de cene ribbe, die eindigt door een blad alleen. Yder rib is gemeenlyk bezet met feven bladeren, fomtyds met vyf, glad, vaneen ichoone groene koleur. Zyne bloemen zyn ais Sonnefchermen aan dc tópenden van dc takken, van een focie cn zeer lilFelykc
een Star in vyf gedeeltens; ’ Na dat de bloem is afgevallen, 200 » volgt ’er fomtyds op een ronde , groenachtige en fagte bezie, bevattende in zig eenige ronde en platte zaden j maar in de Noorder Landftrecken valt gemeenlyk de bloem af, zonder vjugt na te laten.
'4
'U nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;z
E U R O P I S C H E INSECTEN.
C L XXVI.
Ranuncel met een knobbelagtige wortel. Ranunculus radice tuberofa, flore pleno amp;nbsp;proîi-' fero C. B. Pin. 175?.
DEze foort van Sprinkhanen houden alle jaaren zig op in de Nederlanden rondom de oude Lin-deboomen, tegen de maand van November en December. Zy zuigen de vogtigheid uit deze Boom en beftaan ’er ecnigc tyd van. Ais de winter nadert ftcrven fe alle onfeilbaarlyk, die van de Lindeboomen zyn uitgegaan, en zy verlaten deze boomen niet , zoo lang als ’er wormen in het hout van de Lindeboom gevonden worden. Maar zoo haaft als deze Wormen in Sprinkhanen zyn verandert, zoo eeten zy iets anders.
Deze Worm gaat over tot zyn geftaltverwiflèling in het herte of merg van de Boom ; na haar ge-plaatft te hebben in een warme plaats, zoo brengt hy op den laatften dag van Januari een Sprinkhaan voort, die eerftelyk verwiflelc van vel en daar na van koleur; ik heb fe den tyd van veertien dagen gevoed met Peren, Appelen en Suiker, dog eindelyk ftierf ze.
C L X X V I I.
* Klaproos met Es bladeren.
t Klaproos met een roode bloem met agt bladeren.
* Anemone tenuifolia hexaphyllo C. B. Pin. 174.
I Anemone tenuifolia, coccineo flore oótophyllo C. B.
Pin. 174.
IK heb reeds deze Plant befchreven, en dewyl Mevrouw Merian aldaar geen bloedeloos Diertje geplaatfl: heeft, zoo kan men daar ook geen befchryvinge van by voegen.
Roode Klaproos.
' aaa Laattydige Roofen,
, oorfpronkelyk uit Guienne.
Anemone tenuifolia multiplex rubra, C. B Pin. ilt;^7. aaa Fritillaria ferotina floribus ex flavo virentibus , C. B. Pin. 64,
drie, zy is zeer fchoon en groot, te famen gefielt uit (es neerhellende bladeren, die geformeert worden als een klok, gemar-mert op de wys als een Dambord, van verfcheide koleuren,pur-peragtig, Rooferood, rood en wit. Na dat de bloem is afgevallen, zoo komt‘er een langwerpige, hoekagtige of driehoekige vrugt te voorfchyn, verdeelt in drie kamertjes, vervult met bleeke en platte zaden.
XIX.
Deze Roos is dezelve Flanr, die JohannesÈanhinus FtitiUarin Meleagris five Fritillaria, refis ais oris, jlquitanica noemt. Deze Plant heeft een knobbelagtige wortel, wit, vaft , te famen ge-flclt uit twee knobbels, vleesagtig, uit het midden van dewelke een Ham voortkomt van ontrent een voet hoog, dun, rond, van binnen voos, dragende vyf, fes of feven bladeren, middelmatig lang, fmal, hol, en van fmaak een weinig zuur. Haar topend lyd gemeenlyk niet meer ais een bloem, lomtyds twee of
C L X
Dubbelde Nagelbloem. nbsp;nbsp;CaryophyIlus flore multiplici, maximo amp;c. H. R. Parif,Tournef. 330.
DEze Rups word gevoed door wilde Melde, na dewelke zy van koleur gelykt, zy is zeer lang-faam en verwiflelc van vel tot viermaal toe, aannemende een nieuw vel, na mate dat ze de oude aflegt. Na dat fè ophield van te ceten, zoo quam op den vierden September uit haar lichaam voort een Wormpje van een platte gedaante, gelykende na die gcene die in het vleefch groeijen, dewelke niet en at nog zig geen ruft en gaf geniet doende als gaan van de eene kant na den anderen, gedurende de tyd van veertien uuren 5 al gaande veranderde zy allengskens van koleur en haar vel wierd hard : nalatende van zig meer te bewegen, keerden zy zig weder in een hoop ; alsdoen fcheen zy te zyn van een donkeragtige bleeke koleur; daar na begon ze een weinig te eeten: de volgende dag begon zy onbeweeglyk te bly ven, en bleef in die zelve ftaat tot op den fes en twintigfte September, als doen quam ’er een Vlieg uit van een vry ongemeene groote geftalte. Zy had lange voeten, plat op het end en een groot hooft: zy laggemeenlyk op de rug, de buik gekeert na boven, daarom is’t dat Mevrouw Merian *dezelve omgekeert leggende heeft afgefchetft. Dewyl my haar eigen voedfel.onbekent was, foo ftierf fe den derde Odober.
C L X X X.
Xipbium of knobbelige Lifch met Xiphion majus flore luteo mixto. Tournef. 3(^4. Iris bulbofa een bleeke bloem. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pallido colore. H. Eyft.
C L X X X I.
Vroege Tulp.
Tulipa præcox.
-ocr page 180-
Laate Tulp a Koos oorfpronkelyk uit Guienne. b. Hoogduitfche Veld-ajuin met drie bladeren. De Hoogduitfche Veldajuin brengt eenigc lange bladeren voort van ccn half voet hoog, fmal als die van het Gras, zagt, leggende op de grond ter neder, hol, gctekent in haare langte met een witte fticep. Van tulTchen haar klimt ’er op een ham van ontrent een half voet hoog, zynde loid, naakt, teedsr, fchieiende in haar topendcn vcrfcheide zuiltjes op als een Zon-netcherm, die de bloerqen onderfchragen, zynde yder van haar te famcn geheld uit fes neet waards hellende bladeren , die langwerpig en fpits in de rondte zyn gefchaart, hebbende in haar |
Tulipa Serotina. a Fritillaria. b Ornithogalum trifolium germanicum Tourn. 380. middelpunt een verheve buys. Deze bloem is groenagtig van koleur of giasgroen van builen, wit van binnen en verfelt van fes breede en witte vezelen. Na dat de bloem is afgevallen, zoo volgt hem daar op na een byna ronde en witte vrugt, opgezet roet drie hoeken, en innerlyk verdeelt in drie kamertjes, die in haar bevatten eenige dunne, byna ronde en fwarte zaden. Dc wortel is een witte knobbel, aan welke vcrfcheide andere kleine knobbels trosgewys valt zyn, verzeld van vezelen. |
C L X X X I I I.
Paflibloem. Granadilla folio trieufpidiTournef. 140. Clematitis trifolia C.B. Pin. 301.
Deze Plant brengt voort eenige lange ranken, zynde dun, kruipende langs de grond, groenagtig rood, uitfehietendeeenige gekrulde hcelijcs, waar mede zy als roet handjes zig vaft hegten aan de muren, gclyk de Klimop. Haare bladeren zyn glad, zenuwagtig, tandswyfe aan haar randen ingekorven, bcuriswyfe gefchaart en laten tuflehen haar de wydte van drie vingeren, hebbende ontrent haar ileelen twee kleine verhevent-heden, dik als de korrels van Geers. Hare bloemen komen uit de holligheden van de bladeren. Deze• zyn met vetl blaadjes geformcert als een Roos, wit, onderfteunt door een kelk, verdeeld in vyf deden : uit het midden van deze bloem verheft zig een zuyltje, dat een jonge vrugt onderfchraagt, die te boven geklommen word van drie lichamen , die eenigermate ipykers ,veibee!den. Haar vrugt gclykt na die van dc Granaad-appelen, zy is, als ze tot haar volkome rypic gekomen is, byna van de zelve grootte en koleur j dog zy heeft geen kroon; zy is vol van een zuuragtig vogt, en bevat in zig vcrfcheide zadtn. |
C L X X « Doornagtige Kapperboom met een kleine vrugt, en een rond blad a Deze Plant is 200 qualyk geëtft, dat ik niet heb kunnen weeten wat het is. De doornagtige Kapperboom met een kleine vrugt en een rond blad van Cafparus Bauhinus fchiet vcrfcheide looien uit van twee ellen hoog, voorfien met blaileren die by beurtwifTeling gefchaart zyn, zynde van een rondte gemarkt als een pafl'er, an-deihalf duim breed en zeer bitter. Uit hare holligheden komen |
X I V. Capparis fpinofa , fruótu minore, folio rotundo. C. B. Pin. 480. a Hæc Planta eft cam male depida ut cognofei non poffit. voort bloemen als een Roos, beftaandc uit vier ftukken, waar van het middelftuk is omfet door een talryke hoop van vezelen, die in zig bevatten ccn langagtig zuiltje, van dewelke het toppunt een Pcerswyfc vrugt word of puntswyfe gedraait, in de» welke zyn neften van platte zidçn, en van geltaltc als een Nier. |