-ocr page 1-

Serie IV. No. 1.


Per Serie (10 nr».) l 8--

Afz. nr» f* 0.40


„PRO en CONTRA”


Betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang - -



-ocr page 2-




-ocr page 3-

K I






-ocr page 4-

-ocr page 5-

Doel en ADMelen van het Zionisme, geformuleerd op het eerste Zionistencongres, gehouden te Bazel in Augustus 1897;

„Het Zionisme streeft naar een publiek-rechtelijk gewaarborgde eigen woonplaats voor het Joodsche volk in Palestina.

„Óm dit doel te bereiken stelt het congres zich voor, de volgende middelen aan te wenden :

„i. De kolonisatie van Palestina met Joden, die zich met landbouw, handwerk en industrie bezighouden, doeltreffend te bevorderen.

„2. De indeeling en vereeniging van alle joden door maatregelen van plaatselijke of algemeene strekking, die daartoe geschikt en volgens de landswet geoorloofd zijn.

„3. Het versterken van het Joodsche nationaliteitsgevoel en volksbewustzijn.

„4. Het doen van voorbereidende stappen om de toestemming der Regeeringen te verkrijgen, voor zoover zij noodig is tot het bereiken van het doel van het Zionisme”.

Het is voor geen tegenspraak: vatbaar, dat er, in en voor de beschaafde wereld, eene Jodenkwestie bestaat, ,,Het Joodsche probleem”, zooals Dr. KUYPER haar, met eene meerzeggende en meeromvattende uitdrukking, in zij‘n boek „Om de oude Wereldzee” genoemd heeft. Daar leven, verspreid over vele landen, in de meest verscheiden levensomstandigheden en onder de meest verschillende levensvoorwaarden — nog veel meer verschillend dan onder de bewoners van hetzelfde land het geval is — een elf millioen Joden, wier eenheid en gemeenschapsgevoel niet te ontkennen is. De grootste helft hunner, de Joden van Oost-Europa, van Noord-Afrika, van een deel van Azië, staat in hooge mate economisch en rechtens achter bij de overige bevolking van het land hunner inwoning ; ■—• de overigen bemerken, niet overal maar toch in de meeste landen, dat zij veelal als vreemdelingen worden beschouwd en hun gelijk recht in elk opzicht niet of slechts benepen wordt toegemeten. Het Joodsche volk is als volk zonder zichtbaar concreet middelpunt eene uitzondering en neemt dientengevolge onder de volkeren eene uitzonderings-positie in.

Ziedaar kern en inhoud van het Jodenvraagstuk.

Verschillende zijden nu van het Joodsche probleem zullen in RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT.

I

307 7280

-ocr page 6-

PRO

den gang van dit pleidooi ’), zeer kort — want uitvoerige uiteenzetting gedoogt niet de omvang van een artikel dat slechts een vel druks mag beslaan —, moeten worden belicht. Immers : terwijl het Zionisme, de Beweging, wier doel en middelen hierboven zijn medegedeeld, van zijne buitenzijde beschouwd, niets dan eene praktische poging is om het Joden-vraagstuk op te lossen voor-zoover menschelijke krachten dat vermogen, is die poging tevens geheel in overeenstemming met hetgeen principieel en theoretisch gevorderd moet worden, indien het er om gaat een geheel volk in een beteren bestaanstoestand te brengen.

Het Zionisme stelt dan ook voorop, dat een streven om een volk te bevrijden rekening dient te houden met het bestaan en het wezen van dat volk, met zijn verleden, met zijne idealen, met de verwachtingen, die het zelf heeft van de toekomst. Kan een palmboom niet groeien in het hooge Noorden, een den niet gedijen op de zonnige vlakten van het Zuiden, — evenmin kan een menschencomplex, een volk, op straffe van verlies van zijn eigen karakter, van zijne beste eigenschappen, en ten slotte zelfs van zijne volkseenheid, weggerukt worden van den bodem, waarop het gedurende de eeuwen van zijn bestaan, hetzij in geestelijken hetzij in stofïelijken zin, geleefd heeft.

Het Zionisme, trouwens eene, in en uit het Joodsche volk gegroeide beweging, ziet dat in. Het wil het Joodsche volk helpen, als volk en met eerbiediging van zijn volkskarakter en volkswenschen.

Dit heeft men onnoodig genoemd : immers, de Joden zijn geen volk, zoo werd en wordt betoogd. Het wetenschappelijk bewijs van deze bewering is echter nooit geleverd. Dat bewijs mag men vergen. Zoomin als aan eenig volk kan men aan de Joden, die beweren óók een volk te zijn en steeds geweest te zijn, den bewijslast opleggen, dat zij inderdaad een volk vormen. Te ontkennen zonder meer, dat de Joodsche menschengroep, die zich — op een klein deel zijner leden na — een volk noemt en in de historie dat in allen gevalle steeds geweest is, thans nog het recht heeft' zich als zoodanig aan te dienen, dàt gaat ; iets anders is het, die ontkenning te staven. Het moge waar zijn, dat ethnologisch het Joodsche volk niet zuiver kan heeten — indien men althans het recht heeft in deze zoo

’) Een pleidooi; — een overzicht van de Zionistische Beweging, van hare oorzaken, haar ontstaan, hare geschiedenis, haar groei, haar tegenwoordigen toestand en hare resultaten vindt men in de volgende bladzijden dus mei.

2

-ocr page 7-

PRO

ongewisse materie van zuiver te spreken — ; dat het zoo goed als het Nederlandsche of eenlg ander volk uit allerlei elementen tot eene eenheid allengs is samengesmolten ; dat het verschillende stammen, zooals bijvoorbeeld de Chazaren, die tot het Jodendom zijn overgegaan, gedurende den loop der eeuwen heeft opgeslurpt ; doch wat doet dat alles er toe ? Kan men dan met wetenschappelijke zekerheid aanwijzen, wat een volk is, waardoor het zich ken-teekent ? Zijn er dan niet tal van eigenaardigheden, waardoor het eene volk zich van het andere onderscheidt? Eigenaardigheden, die bij ieder volk niet alleen in een eigen taal, een eigen land, eene afzonderlijke regeering, maar ook in eene gelijke geschiedenis, in gelijke idealen, in gelijke rechtbegrippen, in gelijke gebruiken en gewoonten, in gelijke physieke eigenaardigheden, in gelijke toekomstverwachtingen, in een gemeenschapsgevoel, zuiver op de afstamming berustende, in eene geloofsovertuiging, die aan den menschen-groep als zoodanig eng verbonden is, — in al deze dingen gezamenlijk maar ook in enkele daarvan tot uiting kunnen komen.

Hetgeen Dr. KUYPER in zijn reeds aangehaald werk de „Volksziel” noemt, is inderdaad bij den menschengroep der Joden aanwezig, niettegenstaande zij veel missen, dat meestal voorkomt bij elk ander volk : een land waar het woont, een taal die allen, die er toe behooren, in het dagelijksche leven spreken. Tóch zijn de Joden een volk; hoeveel van het boven opgesomde is niet nog bij hen, als eenheid genomen, aanwezig? En draagt niet, in wetenschappelijken zin, het type van den Jood als zoodanig een veelszins karakteristiek kenmerk, zoowel physisch als psychisch ?

Nu heeft men getracht al dit den Joden gemeenschappelijke niet uit gelijke afstamming, uit het behooren tot een volk, maar uit eene religieuse eenheid, uit hun geloof en hun godsdienst, te verklaren.

Het is echter duidelijk, dat de eenheid, die de Joden omvat, niet eene religieuse kan zijn '). Immers onder de Joden is er, zeker in onze dagen, geen eenheid van godsdienstige overtuiging

') Ook de Opperrabbijn L. Wagenaar erkent dit, ook al moest zij het volgens hem wèl zijn. cf. „Het Jodendom”, Baarn, Hollandia-drukkerij, 1907. De daar gehuldigde opvatting, dat het Joodsche volk een „volk des geloofs” is, staat natuurlijk niet tegenover het Zionistisch beginsel, dat het een volk is. Dit beginsel laat volkomen ruimte om het Joodsche volk eene bepaalde roeping toe te kennen, hetgeen met „volk des geloofs” bedoeld wordt.

3

-ocr page 8-

PRO

meer. Zij was er tot op zekere hoogte misschien nooit, althans zeer zelden. Er waren steeds Joden, die trouw aan de wetten van hun godsdienst waren en van de waarachtigheid van het geloof des Jodendoms overtuigd, maar er waren evenzeer altijd Joden, die de bedoelde wetten met voeten traden en de geloofswaarheden verwierpen. En toch voelden de laatsten zich met niet minder hechte banden aan hunne mede-Joden verbonden, toch zijn zij met niet minder warmte in de bres gesprongen als het gold de belangen van hun volksgenooten te behartigen en te verdedigen. Zij kunnen dat toch niet gedaan hebben, gedreven door gelijkheid van godsdienstige overtuiging. Hier moet de stem des bloeds, der afstamming gesproken hebben. Naar de opvatting van den geloovigen Jood, naar wat hem als waarheid is verkondigd, is dit inderdaad aldus. Naar die waarheid toch rusten de plichten van godsdienstigen aard op den Jood enkel en alleen omdat hij uit Joodsche ouders geboren, tot het Joodsche volk behoort. Dat enkele feit schept plichten en geeft rechten, sluit het behooren tot de Joodsche geloofsgemeenschap onvermijdelijk in, — niet omgekeerd. Zoo kan dus van Joodsch-godsdienstig standpunt niet worden beweerd, dat de eenheid, die de Joden tot een menschengroep vormt, eene religieuse, niet eene nationale is. Zoo de eerste er van dat standpunt uit bezien moet zijn, de tweede, de nationale eenheid, is er. De laatste primeert dus, zoodra men enkel met /eitety^e, niet met •wenschelijke toestanden rekent.

Aldus is het dan ook in de praktijk, zoowel door de Joden als door alle anderen, opgeval. Men vindt steeds de meest eendrachtige samenwerking bij de Joden, als het geldt belangen te behartigen, die hun als zonen van één volk, niet als belijders van één godsdienst gemeen zijn. Ook al verschillen zij, die samenwerken, hemelsbreed in trouw aan de godsdienstwetten, in geloofsovertuiging. Is — om maar een voorbeeld te noemen — de Alliance Israélite Universelle, de wereldbond van Joden, die ten doel heeft de positie der Joden in de landen, waar zij wonen, te verbeteren en een einde te maken aan hunne vervolging en achteruitzetting, niet gelijkelijk door orthodoxen en liberalen, streng geloovigen en ongeloovigen, gesteund? En loopen niet ook nu nog al die stroomingen in diezelfde vereeniging eendrachtig samen ?

Ook niet-Joden denken bij de Joden niet het eerst aan de gods-dienst-eenheid maar aan de volks-eenheid. Wanneer bijvoorbeeld

4

-ocr page 9-

PRO

de stedelijke of de provinciale regeeringen ten tijde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden een of ander toestonden aan de Joden, dan deden zij dit aan personen, behoorende „tot de Joodsche natie” i). Om slechts een enkel voorbeeld, uit ons eigen land, te noemen. Zelfs in onze dagen wordt door de Russische Regeering een onderscheid gemaakt tusschen de belijders van den Joodschen godsdienst, en hen wier moedertaal het door de Joden in Rusland algemeen gesproken en gekende Joodsch-Duitsch (Jargon) is. De laatsten vormen dan, omdat de spreektaal voor de Russische statistiek het bewijs is dat men tot eene be paalde nationaliteit behoort, de Joodsche natie ®). Zoo zien wij thans nog officieel door eene Regeering de nationale eenheid van de Joden erkend. En op de opinie des volks, de openbare meening ware een beroep ten deze waarlijk niet misplaatst!

De erkenning van een Joodsch volk is dan ook zeker overeenkomstig de feiten. Het heeft onwedersprekelljk een eigen volks-individualiteit. Een sterk bewijs daarvoor is de omstandigheid, dat die afzonderlijke Joodsche volksindividualiteit in staat is geweest niet-Joodsche elementen in zich op te nemen en met haar eigen kenmerken te voorzien. Dit is toch wel een der meest sprekende trekken van eigen volkskracht. Het Joodsche volk vertoont dien trek. Waar men immers op grond van historie en logica verplicht is aan te nemen, dat gedurende de eeuwen, die na de vernietiging van het Joodsche staatkundige centrum gevolgd zijn, vreemde elementen het Joodsche volk zijn binnengedrongen, anderen tot het Jodendom, den Joodschen godsdienst zijn overgegaan, daar kan het alleen uit de absorbeerende kracht van de Joodsche volkseigenaardigheden verklaard worden, dat al die individu’s van vreemden oorsprong het door niemand te betwisten kenmerkend-nationale karakter niet hebben gewijzigd.

Een onderzoek: waaraan die absorbeerende kracht, de taaiheid en het uithoudingsvermogen van het Joodsche volk te danken is, ware ongetwijfeld groote belangstelling waard. Het zoude intusschen het bestek van dit opstel overschrijden en het is ook te dezer plaatse niet noodig. Het Zionisme laat zich met elk resultaat van dat onderzoek vereenigen.

') Men zie Mr. H. J. KOENEN, Geschiedenis der Joden in Nederland.

’) Die sozialen Verhältnisse der Juden in Ruszland, Jüdischer Verlag, Berlin-Ch., 1906, blz. 2.

5

-ocr page 10-

PRO

Men heeft dat betwijfeld. In het bijzonder is vaak aan het Zionisme als zich op zuiver nationaal-Joodschen grondslag stellende Beweging verweten, dat het geen oog heeft zoomin voor de waarheid, dat de kracht van het Joodsche volk wel in de allereerste plaats moet gezocht worden in den Joodschen godsdienst, welks wetten bij zijne belijders den geheelen mensch, het geheele leven beheerschen, als voor de traditioneel-Joodsche godsdienstige opvatting, dat bij den Jood volk en godsdienst niet te scheiden zijn, en alleen door den godsdienst het Joodsche volk beteekenis heeft en zal blijven behouden.

Die dit verwijt naar voren brengen, geven blijk te begrijpen noch wat het wezen is, noch wat de grenzen zijn van eene vMs-beweging. Eene zoodanige toch moet alle leden van het volk kunnen omvatten, ongeacht wat hen overigens ook scheidt. Bij het joodsche volk kan zij, al moge bij geen ander volk een zoo duurzame en krachtige band tusschen volk en godsdienst zijn aan te wijzen, toch slechts aZ zijne leden omvatten, indien zij, zoo goed als zoovele andere corporaties van Joden ten aanzien van hunne religieuse belangen een onpartijdig standpunt inneemt. Immers onder de leden van het Joodsche volk worden die belangen met geheel verschillend oog beschouwd. Hier is — niettegenstaande alle onderscheid — misschien eene vergelijking geoorloofd met de Nederlandsche volksbeweging, die het herstel onzer onafhankelijkheid in 1813 heeft ten gevolge gehad. Toen werd niet naar verschil van geloofsbelijdenis gevraagd, maar was enkel en alleen het nationale element het bezielende en het alles omvattende. Zoodra eenige volksbeweging voedsel gaat geven aan verschil in godsdienstige en staatkundige overtuiging, houdt zij trouwens op volksbeweging te zijn. Dat zoude ook met het Zionisme ’t geval zijn, indien het den schijn aannam, alsof inderdaad het Joodsche volk en de Joodsche godsdienst elkaar in de werkelijkheid dekkende begrippen waren, of indien zijn doel of een zijner middelen, al was het slechts in eenig opzicht, niet nationaal-Joodsch maar specifiek godsdienstig-Joodsch zoude zijn.

Het spreekt van zelf, dat daarom de Beweging noch de godsdienstige overtuiging van den geloovigen Jood ook maar in ’t minst kwetsen noch het Geloof en den Godsdienst verzwakken en belagen wil. Integendeel, mag men wel zeggen : een sterk religieus bewustzijn, behoud van het traditioneele Jodendom zal haar niet

6

-ocr page 11-

PRO

alleen sterker kunnen maken — vooropgesteld, dat de wetge-trouwe Joden hun plicht als zoodanig begrijpen —, maar zal ook de kracht van het Joodsche volk, in gelijke praesumtie, kunnen verhoogen. Het Zionisme begrijpt dat, wil dan ook geen scheiding tusschen volkseenheid en geloofseenheid ; het neemt eenvoudig die scheiding aan, omdat zij er is.

Dat is juist hare fout, zegt een tegenstander; hare principieele fout zelfs. Eene zuiver nationaal-Joodsche beweging is ondenkbaar, in strijd met het wezen van het Joodsche volk. Zij kan tot niets leiden, moet teleurstelling brengen. Inderdaad, hier zal de Jood, die zich plaatst op denzelfden bodem van Joodsch-traditioneele opvattingen als waarop deze stellingen zijn ontsproten, gedeeltelijk bevestigend moeten antwoorden. Ja, de Zionistische Beweging kàn tot niets leiden. Dat weten wij niet. Wij menschen kunnen slechts menschelijk werk verrichten. Of het slagen zal, ligt in de toekomst verborgen. Wij hopen het, zijn er van overtuigd. Maar principieel mag het niet veroordeeld worden, omdat het een nationaal, niet tevens een godsdienstig karakter draagt. Nimmer is samenwerking tusschen wetgetrouwe en ongodsdienstige Joden afgekeurd of verboden; nooit heeft de opvatting geheerscht, dat eene dergelijke samenwerking ongeoorloofd of niet wenschelijk was. Zelfs niet ten aanzien van religieuse belangen, althans in ons land. Hoeveel te minder dan daar, waar alleen het nationale bij-elkaar behooren behoeft te beslissen. Aityd stelde men zich dan op meer of minder bewusten, maar in allen gevalle op zuiver nationaal-Joodschen grondslag.

Naast al deze principieele argumenten bracht men ook verschillende utilistische en praktische bezwaren tegen het Zionisme in.

Zoo werd met negatief antwoord vooropstellende bedoeling gevraagd, of het manifesteeren van een Joodsch volksbestaan, waartoe alle Joden behooren, en, nog meer, het versterken van de Joodsche volkskracht, waartoe iedere volksbeweging, die haar taak juist opvat, moet komen, wel te rijmen is met het belang van de Joden zelf, met dat der verschillende landen, waarin zij wonen, met dat der menschheid in ’t algemeen?

Met het belang van de Joden zelf? Zeer zeker. Reeds daarom, wijl thans als waarheid openlijk wordt verkondigd, hetgeen eigenlijk ieder steeds heeft geloofd, niet-Joden ook vaak hebben uitgesproken, maar vele Joden liefst hebben verzwegen ;

7

-ocr page 12-

PRO

het Jood-zijn, de erkenning der Joodsche nationaliteit. Dat verzwijgen was een lafheid, ingegeven door de hoop, dat wat men zelf niet zegt ook een ander niet ziet en niet gelooft. Het Zionisme heeft den Joden beter geleerd. En de achting, die zij als zoodanig in de oogen van anderen genieten, zal er sedert waarlijk niet om verminderd zijn. Ook hun zelf kan het slechts gebaat hebben. Indien iemand zich geheel wil zijn, moet hij zich zelf eerst volkomen kennen. Zoowel zijne goede hoedanigheden als zijne gebreken. Het Zionisme, dat door zijn nationaal karakter tot dieper zelfkennis bij de Joden gevoerd heeft, dat ook aanleiding is geweest tot uitgebreider studie over het Joodsche volks-eigenaardige, heeft bewerkt, dat de kennis dier hoedanigheden, zoowel der goede als der kwade, bij de Joden grooter is geworden. Wij begrijpen onze fouten, wij keuren het niet af, indien anderen met goede bedoelingen ons erop wijzen ; wij zien ook in, welk een invloed op die fouten en op hare ontwikkeling de economische en maatschappelijke omstandigheden, waaronder de Joden gedurende eeuwen leefden, de verdrukking, die zij ondervonden, hebben gehad. Dat alles heeft bij de Joden de zelfcritiek verbreed en verdiept, het zelfbewustzijn gesterkt. Dat kan hun karakter allerminst geschaad hebben i).

In het oog van sommigen kan aan dat alles voor de Joden, vooral voorzoover zij wonen in beschaafd Europa, in vrije landen en staten, waar wettelijke gelijkheid bestaat en hun alle burgerrechten zijn toegekend — men denke, het ligt voor de hand, aan de Nederlandsche Joden — een groot gevaar zijn verbonden. Geeft het Zionisme dan toch eigenlijk zelf niet toe, dat de Joden vreemdelingen zijn en tot een ander volk behooren, dat zij eigenlijk in het land hunner inwoning slechts gastvrijheid genieten en geen volkomen gelijkgerechtigde burgers behoeven te zijn ? Zoo is gevraagd. En men wees op het anti-semitisme, dat, door welke motieven ook geleld, toch steeds als agitatorisch strijdmiddel op het zoogenaamde

') Er zijn geloovige Joden, die vreezen dat het vooropstellen van de natio-naal-Joodsche gedachte het Joodsch-godsdienstig bewustzijn zoude benadeelen. Dit bezwaar geldt intusschen niet het Zionisme, dat wel den Jood zegt, dat hij een goed nationaal-Jood zijn moet, maar niet, dat hij niet meer plichten als Jood of als mensch heeft te vervullen; en het kan voor den geloovigen Jood nooit een reden zijn om geen Zionist te worden, doch wel om zijnerzijds voor zijn geloof te propageeren, in welks kracht hij als geloovige Jood toch juist vertrouwen dient te stellen.

8

-ocr page 13-

PRO

on-patriottische, het cosmopolitische van den Jood met graagte nadruk vallen laat.

Ongeacht nu het onjuiste van een stelsel, dat feitelijk ter wille van vijanden en tegenstanders van de Joden, de anti-semieten, en met het oog op door hen uitgedachte systemen, den Joden zelf bepaalde gedragingen wil voorschrijven, zien zij, die dat doen, over het hoofd, dat er tusschen de plichten van den Jood als deel van het Joodsche volk en tusschen zijne plichten als, laten we zeggen, bijvoorbeeld Nederlandsch staatsburger absoluut geene tegenstrijdigheid is. De eerste zijn plichten krachtens afstamming en geboorte, de tweede krachtens maatschappelijke stelling, overeenkomstig de eischen van maatschappelijke orde, van recht en bestuursinrichting. Terwijl die laatste soort van plichten dan nog verstevigd wordt door de liefde van den mensch tot den grond, waarop hij geboren is, tot hetgeen hij van zijn jeugd af steeds om zich gezien heeft, voor de omgeving, waarin hij is opgegroeid en waar hij zijn werkkring heeft gevonden. Er is dan ook niets onbillijker dan den Jood gebrek aan liefde voor het land, waar hij woont, en voor den staat, waarvan hij een deel uitmaakt, te verwijten. Als Jood zal hij die liefde, zoo zij verdiend is, waarlijk niet missen : hij kan het als mensch doen, maar was het dan een Jood, die het gezegde „ubi bene ibi patria” het eerst verkondigd heeft? Het onpatriottische is ook aan vele Nederlandsche burgers, die geen Joden zijn, niet vreemd. In allen gevalle kan, wat er ook van bedoelde verwijten waar moge zijn — en dat moet zeer gering wezen voor den geloovigen Jood, wiens beginselen hem reeds gebieden den staat met liefde te dienen —, toch het Zionisme ten deze niets verweten worden. Dat houdt den Joden voor, dat zij als staatsburgers op alle rechten aanspraak hebben, maar ook alle plichten als mensch en als burger tegenover staat en maatschappij in vollen omvang hebben te vervullen. Natuurlijk. Ook de leden van het Joodsche volk moeten hunne volle persoonlijkheid kunnen uitleven, en die is niet alleen een product der afstamming maar evenzeer van het milieu, waarin zij is opgegroeid en waardoor zij beïnvloed is. Dat milieu nu is land en staat, niet of niet dan in geringe mate het volk waaruit men gesproten is. Althans bij de Joden. Zij is misschien abnormaal, deze scheiding, maar dat neemt aan hare juistheid niets weg, waar zij aanwezig is. Trouwens, niet alleen de Zionisten maken haar : ook

9

-ocr page 14-

PRO

andere nationale bewegingen ijveren voor de belangen der afstamming naast die van den staat, doch dan gaan zij veel verder en heel anders te werk dan genen, die in de landen, waar de staat niet alleen een kunstmatige maar ook eene natuurlijke eenheid vormt — men denke aan het verschil tusschen Oostenrijk en Nederland — in geen enkel opzicht van dien staat bescherming der op de Joodsche afstamming berustende belangen zijner Joden wenschen.

Het Zionisme vergt van den Nederlandschen Jood bijvoorbeeld dan ook, dat hij zij èn volkomen Nederlander, lid van den Nederlandschen staat en van het Nederlandsche volk als staatkundige eenheid, met al de daaraan verbonden rechten en plichten, met liefde bereid voor dien staat, voor de maatschappij waarin hij leeft, te werken, ’) — èn Jood, lid van het Joodsche volk als nationale eenheid, volkomen zich bewust van de plichten, die zijne afstamming hem oplegt, — alleen plichten, want anders geeft zij niets. Doet de Nederlandsche Jood dit, dan eerst en ook dan alléén ontplooit hij alle zijden van zijn mensch-zijn en van zijn menschelijk kunnen.

Waar het Zionisme dit standpunt inneemt, zal wel niet kunnen beweerd worden, dat het in strijd is met de belangen van de verschillende staten, waarvan de Joden nu deel uitmaken.

Maar het is, zoo zegt men, in strijd met het algemeen menschelijk belang. De oplossing van het Jodenvraagstuk is niet te zoeken in de versterking van de Joodsche volksgedachte, maar slechts in de steeds grootere verspreiding van liberale denkbeelden, in de steeds algemeener wordende erkenning, dat alle menschen gelijkwaardig zijn en gelijkgerechtigd moeten zijn. Het Zionisme is in die opvatting niets dan een verkeerd begrepen nationalisme, dan chauvinisme. En dus reactie, een stap achteruit....

Van chauvinisme is echter het Zionisme reeds daarom vrij, wijl het voor de Joden niets onbillijks, niets overdrevens vergt, enkel en alleen het hoog noodige. En zijn nationaal element strijdt niet met de belangen der geheele menschheid. Deze is nu eenmaal, niet langs kunstmatigen maar langs natuurlijken weg, verdeeld in allerlei rassen en volkeren, die elk een eigen leven lijden. Iedere strijd tegen die verdeeling is nutteloos. Nu is het zeker waar, dat zich eene toekomstmaatschappij denken laat, waarin de geheele

') Desgelijks kan evenzeer Zionist zijn de Jood, die als lid zijner Liasse den maatschappelijken en politieken strijd in zijn land meent te moeten voeren.

lO

-ocr page 15-

PRO

menschheid inderdaad een geheel, een broederschap, zonder strijd en haat, zonder rassenverschil en zonder rassenafgunst, zal vormen '). Maar indien zij tot die hoogte stijgen wil, dan zullen toch zeker eerst hare onderdeden : iedere menschengroep, ieder volk, elk ras, tot volle ontwikkeling moeten komen. Die, wijl het Zionisme moet letten op het praktisch bereikbare nog lang niet volle, ontwikkeling wil het nu ten opzichte van het Joodsche volk mogelijk maken. Dat de menschheid slechts aanvange het uit zijne uitzonderingspositie op te heffen, — en zij zal weder een stap nader zijn bij het einddoel, naar welk zij streeft!

Het Zionisme wil dus juist een stap in de richting van den vooruitgang, waarop het, ten onrechte, heet te reageeren.

De Zionistische gedachte bepaalt zich niet tot het Joodsche volk, maar breidt zich uit ook tot een land, natuurlijk het land Palestina, het Joodsche land. Een volk, dat in abnormale positie verkeert, omdat het verspreid is onder alle volkeren, geen grond onder zijne voeten heeft, zal eerst dan weder een geregeld, zelfstandig leven kunnen voeren, indien het naar zijn eigen land is teruggebracht. Vooral, wanneer het door allerlei omstandigheden, in hoofdzaak door het geloof, dat in zijn midden ondanks afval en religieuse onverschil-lendheid bleef leven, aan dat land steeds is blijven denken. Zoo is het met het Joodsche volk gegaan ten opzichte van Palestina. Het weet, dat het slechts daar tijden van bloei en roem gekend heeft, dat veel, waardoor het eene plaats verworven heeft in de geschiedenis der menschheid, daar zich heeft afgespeeld. Velen zijner zonen trekken nog steeds naar dat land der vaderen ; in het hart van vele anderen, aan wier liefde voor het land hunner geboorte niet kan getwijfeld worden, leeft toch nog onverzwakt eene warme gehechtheid voor Palestina voort. Nu zal men wel, en met succes, in staat zijn ook elders op de wereld plekken en landen te vinden, waar Joden, thans onder druk en ellende levende, rustig kunnen wonen, waar zij zelfs een eigen bestuur kunnen vormen, maar het Jodenvraagstuk oplossen, — dàt zal op die wijze niet mogelijk zijn. Het zoude het verplaatsen zijn van den palmboom naar het Noorden of van den den naar het Zuiden. Afgezien nog van zoovele andere redenen, die Palestina als het land in deze aanwijzen.

’) De geloovige Jood, die aan de toekomst-voorspellingen van den Bijbel en van zijne Traditie niet twijfelt, is van de komst dier maatschappij zelfs overtuigd.

11

-ocr page 16-

PRO

Men heeft door dit vooropstellen van Palestina als conditio sine qua non wel eens in het Zionisme een soort van Messiaansche beweging gezien, zooals die, welke in de zeventiende eeuw door Sabbatai Zewi werd veroorzaakt. Men had neiging Dr. Theodor Herzl, den overleden grondlegger van de Zionistische organisatie en van het doelbewuste politieke Zionisme, een modernen ,,valschen Messias” te noemen. Men wees dan op den naam Zionisme. Was Zion niet het symbool van den geloovigen Jood, drukte zich niet in dat woord zijn heimwee uit naar het land der vaderen ? Vergeten werd niet slechts, dat een naam eene beweging niet karakteriseert en hij hier spontaan ontstaan was omdat het woord Zion juist vooral den verdrukten Jood een heilrijker toekomst beloofde, maar ook, dat die naam voor eene politiek-, eene nationaal-Joodsche beweging feitelijk een volkomen juiste is. Het paleis van Juda’s koningen, de Davidische burcht, het teeken van de nationale eenheid en van de nationale zelfstandigheid, stond toch immers op den Zionsberg, terwijl het symbool van de godsdienstige eenheid, de tempel, op den berg Moria was gebouwd 1

Hoe nu de verhouding is tusschen het Zionisme en het Messianisme? Het is hier niet de plaats over het Joodsche geloof uit te weiden of geloofspunten te bespreken. Genoeg zij het te vermelden, dat de Messiaansche toekomstverwachtingen zich niet alleen bepalen tot de verlossing van het Joodsche volk maar zich uitstrekken over de geheele menschheid i). En nog meer : Het Zionisme heeft wel ten doel het Joodsche volk en het Joodsche land weer in normale verbinding tot elkaar te brengen, het eerste in het laatste eene woonplaats te verschaffen, maar dat sluit in geenen deele in, dat alle Joden, alle leden van het volk, naar Palestina moeten gaan, dat het Zionisme hun dat tot plicht maakt. Geheel iets anders dan de terugkeer uit de ballingschap, gelijk die met de vervulling van het Messias-ideaal vereenigd gedacht wordt. Dan is het inderdaad een optrekken „van de vier hoeken der aarde”, — het bereiken van het Zionistisch doel zal dit niet veroorzaken ^). Dat daarom toch gesproken wordt van het

h Zie Wagenaar, Het Jodendom, biz. 6 en blz. 51.

’) Vandaar, dat de religieuse toekomstvoorspellingen en mededeelingen omtrent de wijze, waarop het Messias-ideaal zal verwezenlijkt worden, tegen het Zionisme niet kunnen worden uitgespeeld ; terwijl zij, voor zoover ermede in overeenstemming, den geloovigen Jood er toe zullen brengen het te steunen als voorlooper — misschien! — van latere gebeurtenissen

I2

-ocr page 17-

PRO

Joodsche volk in het Joodsche land, is zoowel verklaarbaar als volkomen juist. Aan het volk als nationale eenheid wordt de eigen woning bezorgd : wie van zijne leden, van de Joodsche individuen haar zullen betrekken, moeten zij zelf weten ;... het zullen ongetwijfeld de meesten zijn, want het is de groote meerderheid van het volk, die eene eigen woning noodig heeft.

Eene ei^en woning, — eigen is alleen die woning, waarin men althans binnenkamers baas is. Hij die een huis gehuurd heeft, moge al verplicht zijn, zich aan hetgeen de verhuurder hem voorschreef, te onderwerpen; — toch kan hij zijne woning zijn kasteel noemen, indien hij daarbinnen maar geene inmenging van anderen heeft te duchten. Dit nu wil het Zionisme aan het Joodsche volk verzekeren. Zelfbestuur zal het moeten hebben, al zal het dan overigens in internationaal opzicht geene onafhankelijke positie innemen. Deze gedachte van het Zionistisch program vindt men in de woorden; „publiek-rechtelijk gewaarborgde” woonplaats neergelegd. Gehoopt wordt op de toestemming van den Sultan van Turkije, om in het tot zijne landen behoorende Palestina eene autonome kolonie te vestigen, en op de medewerking der mogendheden om haar voortbestaan te garandeeren.

Ook te dien aanzien gaat het Zionisme van volkomen juiste beginselen uit. Het is, in politiek opzicht, juist het abnormale van het Joodsche volk, dat nergens ter wereld het in staat is zijn gemeenschap, zijn bestuur naar eigen inzichten te regelen. Het is in den meest volstrekten zin van het woord een afhankelijk, een onvrij volk. Dat wordt niet zoozeer gevoeld door die Joden, die onder een geordend staatsbestuur in vrijheid en rechtsgelijkheid leven. Maar zij zijn de kleine minderheid. Zij vormen niet het Joodsche volk, bepalen zijn nooden en behoeften niet. Dat geschiedt door de groote meerderheid. Deze weet wat het is, indien men zieh afhankelijk gevoelt van de bestuursmaatregelen en de wetten van een alleenheerscher — al dan niet thans een constitutioneel vorst —, of indien men den strijd moet aanbinden met allerlei partijen, die op maatschappelijke en economische verdrukking uit zijn, gelijk bij de Joden in Oostenrijk het geval is. Dat die meerderheid in zulk een toestand leeft, is trouwens allerminst onverklaarbaar. Zij zijn, op hun beurt, weer eene minderheid in het land waar zij wonen. Warschau moge op den auteur van „Om de oude Wereldzee” den indruk van eene Joodsche stad gemaakt

13

-ocr page 18-

PRO

hebben, er mogen dan plaatsen in Rusland zijn als Pinsk, waar zij het overgroote deel van de bevolking uitmaken, als Odessa, waar zij een derde deel der inwoners vormen ; — het neemt alles niet weg, dat zoowel de Joden in Warschau, als in Pinsk en Odessa maar al te zeer aan den lijve voelen, dat zij eene minderheid zijn. En nogmaals, dat is begrijpelijk. Ook een volk heeft een strijd om het bestaan te voeren; ook een staat kan alleen rekening houden met de wenschen van zijne machtigste volksgroepen, en zal zeker geen acht slaan op die van de zwakste. Aan die zwakste volksgroepen worden de wetten opgelegd, zij mogen al dan niet met zijne belangen, wenschen en instincten in overeenstemming zijn. Reeds daarom — en ten opzichte van de Joden doet rassen- en geloofshaat het zijne er bij — is het een der grootste rampen van het Joodsche volk, dat het nergens zijn eigen meester is. Dat sluit in, dat het ook niet in staat is te toonen, wat het als volk vermag. Het kan zich niet ontplooien, tot groote schade van het volkskarakter, en — het zij met de noodige bescheidenheid gezegd — ook van de geheele menschheid.

Dit nu zal door het Zionisme veranderd kunnen worden, juist omdat het ’t Joodsche volk in zijne woonplaats in Palestina zich zelf wil doen bestieren. Is er geen zelfbestuur, dan zal geene kolonie, zelf niet eene in Palestina, eene oplossing van het Jodenvraagstuk kunnen brengen. Want straks komt weer de wetgever des lands, hij maakt wetten, hij tolereert toestanden, naar zijn eigen inzicht, naar zijn eigen volkskarakter, — en de oude strijd ontbrandt weer: wellicht kan de Joodsche groep eenigen tijd het ergste tegengaan, doch lang zal het niet duren of geweld, zoo noodig, maakt onderwerping aan anderer wet weer plicht. De eigen woning is niet meer eigen: de verhuurder heerscht weder binnen in het huis.

Zoude de door het Zionisme in uitzicht gestelde woning evenwel te verkrijgen zijn ?

Bij de beantwoording van deze vraag begeven wij ons op het terrein der praktische politiek. En dus komt zij feitelijk neer op die andere: zal hetgeen het Zionisme beoogt, voor Turkije en voor de mogendheden wenschelijk zijn ?

Zooals de huidige toestand der Joden is, veroorzaken zij aan vele landen groote zorgen en onaangenaamheden. Staten als Engeland en Noord-Amerika waren, in hoofdzaak door den toe-

14

-ocr page 19-

PRO

vloed van Russische Joden, gedwongen wetten tot beperking der immigratie te maken, die, noodig of niet, weinig sympathiek zijn, althans bij hen, die het betreuren, dat zelfs in vrijheldslanden lieden, wier leven op hun geboortegrond door vervolging onhoudbaar is geworden, niet vrijelijk meer mogen binnentreden. De regeering van Noord-Amerika moet het bovendien aanschouwen, dat de Joden, in groote massa naar hare staten komende, — de bevolking van New-York telt thans naar matige schatting zeker meer dan 700000 Joden terwijl er in 1880 nog slechts 60000 woonden ^), — tevens het anti-semitisme medebrengen. Hetgeen geen wonder is. Niet omdat de Joden zoo slecht zijn maar omdat zij hun Jood-zijn trouw blijven, en, met weinig tevreden, de arbeidsmarkt bederven.

Ook in de rijken van Midden-Europa weet men van het Jodenvraagstuk mede te spreken. In Oostenrijk, dat in Galicië een groot Joden-centrum heeft, vindt de regeering tegenover, in den laatsten tijd naast, zich eene partij, die tegen de Joden den strijd wil aanbinden, en kan zij anderzijds toch ook niet voor de rechtvaardige eischen, die door den nationaal-Joodschen groep in het Huis van Afgevaardigden worden gesteld, geheel en al het oor sluiten. Ook Duitschland kent zijne anti-semitische partij. In beschaafde landen van Europa speelt het Jodenvraagstuk dus een rol.

Hoezeer dat in Rusland het geval is, behoeft niet te worden betoogd. Hetgeen daar in de laatste vijf jaren geschied is, weet ieder. Doch heeft men ook wel eens gedacht aan de gevolgen, die niet zoozeer het uitmoorden als wel het proletariseeren van een vijf millioen menschen voor de welvaart van het geheele rijk moet hebben? Maatregelen als die welke de Russische regeering in den laatsten tijd heeft genomen, waardoor het verder verblijf in Moskou aan aldaar wonende, welvarende menschen wordt verhinderd of waardoor Joodschen kolonisten in Ekaterinoslaw de gelegenheid wordt ontnomen land, dat zij steeds bearbeid hebben, verder te pachten, knakken de welvaart van de getroffenen maar werken óók nadeelig op den algemeenen toestand. De Russische regeering zal door haar visie op de Jodenkwestie in haar eigen land dergelijke maatregelen nuttig achten, maar zoude zij niet aan eene andere oplossing van het Jodenvraagstuk de voorkeur geven ? Eene oplossing, die al die, naar hare meening ongewenschte, elementen, die tallooze arme Joden buiten haar gebied zal brengen.

’) cf. The Jewish Encyclopedia, IX, i.v. New-York biz. 282.

15

-ocr page 20-

PRO

Het Zionisme biedt haar, biedt allen regeeringen, voor wie het Jodenvraagstuk eene steeds terugkeerende puzzle is, eene voor haar inwendige rust voortreffelijke oplossing aan. Men heeft dat wel eens betwijfeld, omdat in menig land de Joden een bedrijvig, werkzaam, kapitaal-krachtig, zelfs volgens sommigen noodzakelijk element van de bevolking uitmaken. Ook die Joden zouden dan toch heengaan, tot schade van het algemeen belang en van de maatschappelijke welvaart. Het Zionisme bedoelt echter niet alle Joden naar Palestina terug te brengen. Het spreekt van zelf, dat de bestgesitueerden, juist zij, wier aanwezigheid misschien van nut is voor het land hunner Inwoning, het meest neiging tot blijven zullen vertoonen. De onvermogenden zullen uitteraard het minst worden tegengehouden. Het bereiken van het doel van het Zionisme zal anderen volkeren dus geen nadeel behoeven te berokkenen. Althans, voorzoover hunne houding tegenover alle Joden niet aantoont, dat zij hen liever zien gaan dan komen. Waar dit het geval is, zal het gaan ook van de welvarende deelen der Joodsche bevolking echter niet betreurd kunnen worden.

Men mag dus — en in het bovenstaande zijn alle motieven van idieelen aard zorgvuldig verzwegen — rekenen op de sympathie der mogendheden voor het Zionistisch streven, eene sympathie, die zich trouwens van verschillende, zij ’t dan nog niet geheel officieele zijden reeds heeft geuit i). Dat is ook voor een deel verklaarbaar als men let op het land, dat het Zionisme voor het Joodsche volk op het oog heeft en moet hebben. Palestina, thans nog een deel van Turkije, wordt meer en meer een land, waarop de aandacht der mogendheden, de ondernemingsgeest van Europa is gericht. Indien het door eene uitgebreide en goed gefundeerde vestiging van Joden, door eene zelfstandige Joodsche kolonisatie gevrijwaard zoude worden voor ouderlingen naijver der machthebbers, — de wereld-mogendheden —, dan kan dit slechts bijdragen om den algemeenen vrede te verzekeren. Het algemeen belang zoude daarmede gediend zijn. Vooral omdat, hetgeen door de Joden tot heden in Palestina is gepraesteerd, ofschoon niet in allen deele geslaagd, toch toont, dat zij onder geordend bestuur in staat zullen zijn het tot bloei te brengen, en wel door den landbouw,

*) Genoemd mogen worden mannen als Hay, de Amerikaansche Staatssecretaris voor buitenlandsche zaken, LÉON BOURGEOIS, de Rumeensche minister Stourdza, en de laatste Groothertog van Baden.

l6

-ocr page 21-

PRO

die dan weder, als in ouden tijd, het hoofdbedrijf der Joden zal worden. Wat in dat land, waarin men als gevolg van onvoldoende onderhoud met gebrek aan water, als gevolg van verwaarloosd bestuur met ongeregelde rechts- en maatschappelijke toestanden heeft te worstelen, toch nog door Joden tot stand is gebracht, kan niet onderschat worden '). Met die exploratie en exploitatie van Palestina wordt onder Zionistischen invloed tegenwoordig krachtiger dan ooit voortgegaan. Eene vooruitziende en in haar slagen vertrouwen stellende politiek maakt dit trouwens noodzakelijk. De Joodsche-zich-zelf-besturende kolonisatie van Palestina kan niet uit den grond opkomen : het volk moet geschikt gemaakt worden voor het land en het land voor het volk, gelijk het bij de Zionisten heet. In die richting wordt steeds gearbeid, door het werken voor eene krachtige taal-eenheid, die in het Hebreeuwsch hare uiting zal vinden, door het oprichten van allerlei instituten ’), door het leeren kennen van het land. Het Zionisme kan dat, omdat het niet, als andere organisaties, eerst land heeft te zoeken om daarop kolonies te stichten. Het land is er, kan dus onmiddellijk, als voorbereidingswerk, onder den ploeg worden genomen. Ook kan voor het immigreeren van ontwikkelde Joden als geestelijke leiders reeds thans in menig opzicht worden gezorgd. Dit alles vormt dus zeer zeker een praktisch geheel : het schept de voorwaarden, die noodig zijn om eene zelfstandige kolonisatie te grondvesten. Het Zionisme voldoet daarmede aan den eisch, die door Mr. STEINMETZ, hoogleeraar aan de Amsterdamsche univer-siteit, in zijne inaugurale rede aan elk maatschappelijk en staatkundig project werd gesteld ®).

Bij het bovenstaande is met één factor geen rekening gehouden ; hetgeen de Sultan van Turkije zal willen en mag geacht worden te willen, is nog niet onderzocht. Toch ligt hier in menig opzicht het hart der praktische kwestie, al onderschat men allerminst

') cf. E. POOL, Palestina, passim, en Dr. A. KUYPER, Om de oude wereldzee, blz. 495. Voorts de diverse handboeken over Palestina, als die van L. F. B. Pinkus en van D. Trietsch. Ook ten bewijze, dat Palestina eene groote bevolking zeer wel kan onderhouden.

’) Laatstelijk van de Palestine Land Developement Company, opgericht met het doel om land, aan het Joodsch-nationale Fonds, een der andere Zionistische instellingen, toebehoorende, in cultuur te brengen.

’) Mr. S. R. Steinmetz, De beteekenis der Volkenkunde voor den mensch en de maatschappij, blz. 34, 38.

17

-ocr page 22-

PRO

de kracht, uitgaande van een eensgezind Joodsch volk, of de beteekenis, die verzoeken van mogendheden zouden kunnen hebben. Maar men mag goeden moed hebben. Teekenen zelfs van den laatsten tijd doen hopen, dat ook de verheven Porte in de toekomst zieh bij het Pro zal aansluiten. Waarom toch niet? De Sultan, aan wien het Zionisme, in ruil voor het den Joden te geven zelfbestuur, het noodige daar tegenover zal moeten ver-leenen — zooals de beweging van den beginne af aan heeft getoond in te zien, toen het zich een geldinstituut, de Jewish Colonial Trust, verschafte — zal van zijne souvereine macht niets verliezen. Palestina blijft een deel van het Turksche Rijk en zal door den arbeid der Joden een welvarend land worden, ten bate van dat Rijk. Meer verlangt het Zionisme niet, omdat het wel begrijpt, dat het niet meer verlangen kan, omdat ook niet meer noodig is om het Joodsche volk weder een natuurlijk bestaan als volk te hergeven....

Dat is dan echter ook hetgeen bereikt moet en kan worden. Het, ook den Christenen en Mahommedanen heilige karakter van Palestina zal daarbij geen beletsel behoeven te zijn. Wat heilig is, zal veilig zijn, hetzij dat ook daarover het bestuur van de Joodsche gemeenschap in Palestina zal gaan, hetzij dat de tegenwoordige toestand in dit opzicht onveranderd gehandhaafd zal blijven.

Hoe dat bestuur zal zijn, is meermalen aan de Zionisten gevraagd. Alsof het, alsof de bestuursinrichting niet zal moeten groeien, en nu reeds te zeggen valt, hoe de Joden in Palestina, die zich zelf zullen besturen, dienaangaande besluiten zullen nemen 1 Wij, tegenwoordige Zionisten, kunnen daaromtrent niets willen : waar zoude het 2r^bestuur van het Joodsche volk in Paiesiina blijven? Wij kunnen wel iets veronderstellen, daarbij volgende de lijnen, die de Joodsche geest en de Joodsche historie gedurende de eeuwen getrokken hebben. En dan mag worden vertrouwd, dat de Joden, overgelaten aan hetgeen zij zelf zullen willen en regelen, een gemeenschap zullen trachten te vormen, die sociaal en economisch op hoog peil zal staan, die, steunend op aloude beginselen en toonend hunne ontwikkeling, voor de geheele menschheid van groote beteekenis zal kunnen zijn.

Ook daarom verdient het aanbeveling het Zionisme te steunen.

In dit pleidooi is getracht het Zionisme als theoretisch-juiste en

i8

-ocr page 23-

PRO

tevens praktische oplossing van het Jodenvraagstuk te verdedigen. Vele argumenten moesten onbesproken blijven, vele aanvallen konden niet worden weerlegd.

Er rest echter thans nog een punt van zeer algemeenen aard. Het Zionisme is, in theorie, niet de — van menschelijk standpunt uit — eenige en afdoende oplossing van het Jodenvraagstuk. Er is nog eene andere, maar ook slechts céne ’). Indien het Joodsche volk niet meer bestaat, zal er ook geen Jodenvraagstuk meer zijn. Sommige Joden wenschen dan ook, dat iedere Jood zal medewerken om zijn volk te doen opgaan onder de andere volkeren. Een dergelijk streven schijnt echter den Jood onwaardig. De waarde van een mensch wordt toch ten deele ook door zijne afstamming bepaald, en dus die van den Jood ten deele ook door zijn Jood-zijn. Maar het kan ook niet doeltreffend zijn. Reeds omdat het door de overgroote meerderheid der Joden wordt verworpen, en de verdedigers van het assimilatorisch standpunt niet in de gelegenheid zijn die meerderheid van richting te doen veranderen. Een Nederlandsche Jood kan het dus bijv, wel prediken, maar bijdragen tot de oplossing van het Jodenvraagstuk doet hij daardoor niet. Trouwens, hij arbeidt dan ook geenszins in het belang der menschheid, die slechts verliezen door het ten onder gaan van een harer merkwaardigste deelen.

Het opgaan onder de volkeren kan ook om andere redenen in de meeste landen, waar Joden wonen, niet aanbevolen worden. Zij zijn daar veelal menschen van grooter beschaving en intellect. De Jood in Rusland staat hooger dan de Russische Moejik; die in Galicië hooger dan de Galiciër; in Rumenië hooger dan de Rumeen ^. De Jood, kind van eene zeer lange beschaving, zoude moeten afdalen tot den Rus, tot den Rumeen, wiens intellectueele volksontwikkeling ongetwijfeld van veel jonger datum is. Dat is onmogelijk. Bovendien, van die vermenging wil ook de tot heden geestelijk lager staande niets weten, hetgeen haar — daar er twee groepen voor noodig zijn — reeds op zich zelve onmogelijk maakt.

Ja, op dit oogenblik, zegt men. Maar wij gaan vooruit. Als verlichter denkbeelden baan breken, wordt de assimilatie wèl mogelijk. Zoo sprekende ziet men echter over het hoofd, dat meer dan allerlei vooruitgang op geestelijk gebied ten slotte toch het

’) Men zie o.a. G. F. ABBOTT, Israel in Europe, blz. 483.

’) Zoo oordeelt ook Dr. Kuyper in zijn reeds aangehaald werk,

19

-ocr page 24-

PRO

stoffelijk belang en het natuurlijk gevoel de menschen besturen. En nu wil het juist ten aanzien van de Joden, dat in hoofdzaak ras-instincten, gevoed vaak door geloofshaat, en econo- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

mische motieven, doorflitst met stoffelijken afgunst tegenover

die Joden welke machtig en rijk zijn, het anti-joodsche be- nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X

heerschen. Die factoren zijn met de beste, de meest humane bedoelingen niet weg te nemen. Daarom kan de assimilatie niet naar het doel leiden, ook al moge zij wellicht bij eenigen gedragen worden door een op zich zelf eerbiedwaardig beginsel. Zij houdt met de menschelijke natuur, met de psychologie der volkeren, rassen en menschen — als ik het zoo noemen mag — geene rekening.

Het Zionisme doet dat wel. Het grijpt het leven, zooals het is. Het Joodsche volk leeft onder verdrukking, — het kan zich zelf niet zijn omdat het nergens in werkelijkheid vrij is, — het heeft een land gehad, Palestina, dat het steeds het zijne heeft genoemd en nog niet heeft vergeten, — dat land kan het vruchtbaar maken en doen gedijen, — het geeft reeds een begin van bewijs daarvan ; — welnu geef aan dat volk een woonplaats in Palestina, waar het dan niet onder verdrukking zal leven, waar het zichzelf kan besturen, geheel zichzelf zal kunnen zijn; — het doel van het Zionisme zal zijn bereikt: men zal hebben de oplossing van het Jodenvraagstuk, ten bate van het Joodsche volk zelf, tot geluk voor de menschheid, tot eere van de humaniteit.

S. FRANZIE BERENSTEIN.

20

-ocr page 25-

Het lijkt mij dienstig met het oog op den beperkten omvang van dit geschriftje, bij het schrijven gebruik te maken van een fictie. Ik stel mij voor, dat ik word ondervraagd door een belangstellende, die omtrent het Zionisme wenscht ingelicht te worden, vooraf evenwel wetende bij een tegenstander te zijn aangeland. Deze wijze van doen heeft het volgende voor: het spaart een schrijver veel inleidende pour-parlers en het biedt den lezer, naar ’t mij voorkomt, de beste kans op een voorlichting, zoo volledig als de begrensde ruimte toelaat.

— Wat is eigenlijk dat veel besproken Zionisme? —

Te zeggen wat het naar mijne meening is, wil ik straks beproeven. Voorloopig zal ik uw vraag in dezen zin opvatten: wat verstaat de Zionistische organisatie officieel onder Zionisme? en dan luidt het antwoord : Het Zionisme streeft naar het verschaffen van een publiek-rechtelijk verzekerde woonplaats voor het Joodsche volk in Palestina.

— Afgescheiden van uw persoonlijke definitie die ons wacht, — hebt u tegen dit streven reeds bezwaren ; zoo ja, welke ?

Ziehier: ten ie. Het Joodsche volk, in den tendentieus-staatkun-digen zin van dit program bestaat niet.

Ten 26. De wensch naar Palestina, zoo algemeen als in dit program stilzwijgend wordt ondersteld, bestaat niet.

Ten je. De Sultan van Turkije is, ondanks zijn zeer zwakke steê, z’n chronisch geldgebrek, niet de quantité négligeable waarvoor hij in dit program stilzwijgend wordt aangezien.

Ten 4e. De publiekrechtelijke assurantie, hier begeerd, is „Luft”.

Ten Je. Eens aangenomen dat de geheele beweging alleen de 31/3 à 4 millioen Russische Joden geldt, — deze kunnen, zijnde

21

-ocr page 26-

CONTRA

wat ze in de lange namelooze verdrukking geworden zijn, in Palestina geen middel van bestaan vinden.

— U wilt die verschillende beweringen zeker wel nader toelichten? —

Natuurlijk. Ad i. De Joodverschijning is geboren en blijft in het leven door religie. Fantaseer u een algemeen en volkomen wegschaffen van elke Joodsch-godsdienstige levensuiting en Jood-zijn houdt op te bestaan. De overtuigde bewuste geloovige Joden — zij mogen relatief een onaanzienlijk kuddeke zijn — in hen leeft de Urquell, waaruit Jodendom zijn levenswater put. De zoogenaamde liberale Jood draagt in diepsten grond tot het voortbestaan van het Jood-verschijnsel niets of luttel bij en dat weinige vaak onbewust, menigmaal onwillens. Voor ’t overige — het zich los wanen van religie is doorgaans zelfmisleiding; in een enkele handeling, op ’n enkelen dag in ’t jaar, in ’t leven, blijkt het plotseling, dat het geërfd geloof zich niet uittrekken laat als ’n kleedingstuk. Door het kerkelijk huwelijk bovenal, voorts door de besnijdenis, soms door de spijswetten, eindelijk algemeen door een kruisnet van enkele ceremoniedraden is ongeloovig aan ge-loovig verbonden. De Zionisten hebben een Jodendom geconstrueerd, waarin men religieus leven kan of niet — naar verkiezing en hebben dit „nationaal Jodendom” gedoopt. Dit nationaal Jodendom nu is een woord, maar geen begrip, het mist denkinhoud, het neemt een volksschap aan zonder eenheid van levende taal, van woonplek, van wetten, van staatkundige ontwikkeling, van zeden, gewoonten en dagelljksch materieel belang. Daarom schijnt mij dit Jodendom een glimmende bast zonder inhoud, een één-dagsbloem zonder vruchtbeginsel, naardien pit en hart en vrucht en levensprinciep en instandhouder en alles van het Jood-verschijnsel het oudvaderlijk voorschriftenrijk geloof is, sterk of zwak, willens of onwillens geëerbiedigd.

De literator IS. QUERIDO gaf een dichterlijke analyse van de zwevende gevoelens der liberale Joden, toen hij in een recensie van Samuel Goudsmit’s „Zoekenden” (Hbl. 2 Oct. ’06) schreef :

„Men kan geestelijk ontgroeid zijn aan zeker dogmatisch religieus inzicht en zich toch altijd met zachte genegenheid blijven koesteren in een droom van het geloovend kinderverleden. Dat verleden weeft zich uit onder een licht, wonderbaar van diepte en kleurgeheimenisquot;.

Renan, in zijn boekje: „Le Judaisme comme race et comme

22

-ocr page 27-

CONTRA

religion”, motiveert zeer uitvoerig waarom ook hij in Jodendom noch een ras noch een nationaliteit maar uitsluitend een religie ziet i).

Door den meest gezaghebbenden Joodschen „Religionsphilosoph” van den nieuwen tijd S. R. HIRSCH wordt in zijn „Neunzehn Briefe”, Frankfort 1901, blz. 87, de opvatting Jodendom =: geloofsgemeenschap aldus bepleit:

„Nimmer was het land of de bodem de band, die alien samen hield; die band was uitsluitend de alien bindende Heilige Wet. Die band blijft een eenheid vormen ook ver van den ouden bodem. Die band blijft een eenheid vormen, ook overal waar wij, verstrooid, het burgerschap verworven hebben. Men duMe deze eenheid niet aan mei Aei waard val^, wanneer mei dii waard Aei denHeeid van een ^emeensc^a/i/el^èe waanpie^ ana/scÀeidelÿi is verbanden”. (Ik cursiveer. D.).

Ad 2. Schwärmen voor Palestina doen alleen dichters, fantasten en mystiek gezinde ultra-orthodoxen, de laatsten het meest echt en volhardend. Er gaat een historisch verhaal van een Zionist, Schwärmer van de rubriek der fantasten, die op het jongste Congres had geredevoerd, dronken van liefde voor Tsion. Hij was daarop door de enthousiaste Oosterlingen „bei ’m Wort genommen” en genoodigd met hen mee te gaan. Hij antwoordde, hier nuttiger te kunnen zijn en daarom liever in Holland te blijven. Ik herinner aan dit verhaal niet om, wien ook, ’n zijstoot toe te dienen, maar alleen om het karakteristieke scherpe contrast te doen zien tusschen klankenroes en werkelijkheid. Een gewoon mensch — ervaring en een weinig nadenken doen het ons begrijpen — ontvlucht zijn land niet dan door den nood gedwongen en kiest als wijkplaats alleen de plek, waar hij gelooft, dat de beste kansen aanwezig zijn om levensonderhoud en wat rust te vinden. Daarom zwermt de overgroote meerderheid der Russische en andere emigranten naar Noord-Amerika. Door ’t zelfde vooruitzicht geleid, gaat een zeker aantal naar Argentinië en Palestina, juist het aantal dat, dank verschillende corporaties (de Alliance Israelite Universelle, de Jewish Colonial Association, de Zionisten) in genoemde landen de ge-

') Treffend in ’t bizonder is deze plaats, blz. 10: „La lumière émanera donc du peuple juif et cette lumière remplira le monde entier. Une telle idée n’a rien d’ethnographique; elle est universelle au plus haut degré et le peuple qui la proclame, est evidamment appelé à une destinée, qui dépassera de beaucoup les bornes d’un rôle national déterminé”.

23

-ocr page 28-

CONTRA

wenschte kans aanwezig denkt op levensonderhoud en wat rust.

Ad 3. Officieel heeft de Turksche regeering de immigratie van Joden in Palestina verboden. Oogluikend worden niettemin voortdurend Joden in Palestina toegelaten... zoolang de Porte het in haar belang acht een oog gesloten te houden. Aan het toestaan van eenig recht, dat de Palestijnsche Joden in eenigszins gunstiger, eenigszins vrijer positie zal brengen dan de andere onderdanen des Sultans, wordt in Konstantinopel niet alleen niet gedacht, maar men is er bovendien uiterst voorzichtig in het inwilligen van eenig verzoek, dat wellicht in de toekomst tot zulk een gunstiger positie zou kunnen leiden. De voorzitter van het jongste congres, Dr. WOLFSOHN, klaagde nog, dat tot het oprichten van een speciaal Joodsche landbouwcredietbank, ondanks alle moeite, nog steeds geen vergunning kon worden verkregen. Er zit behalve de dreiging-in-de-verre-toekomst van machtvermindering, voor den Sultan aan den verkoop van een zoogenaamd charter, nog meer vast. De Sultan is tevens hoofd der Moslemin. Jerusalem is een der heilige steden van den Islam. De Kalif mag de hand niet reiken aan de kans, dat die stad ooit te eeniger tijd in handen van ongeloovigen komt. Er is meer. Het is voor een gemeenschap, maatschappij of gemeente uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk, Turkschen grond in eigendom te verwerven, omdat zich de Islam in vele gevallen daartegen verzet. Dr. TH. Herzl, de aanstichter van deze Zionistische beweging en de Zionist-Engelsche bankier Montefiore hebben in den zomer van 1902, deze bezwaren trot-seerende, den Sultan niettemin een royaal aanbod voor een charter doen toekomen. De Sultan sloeg, ondanks z’n geldgeeuwhonger, de millioene ponden af. Zijn staatslieden achtten het onstaatkundig en zijn Oelema’s (geestelijke rechtsgeleerde adviseurs) achtten het ongeoorloofd. Van dien tijd dateert het historisch woord van Zangwill, eens hartstochtelijk Zionist, thans Zionist-af, dat alle millioenen van Europa den Sultan niet kunnen dwingen af te geven wat hij niet wil missen.

Ad 4. Er is voor de Europeesche Staten geen enkel duidelijk motief, geen tastbaar belang, dat hen zou nopen, aan de autonomie des Sultans knabbelend, van Palestina een politiek Ghetto te maken. Welke waarde overigens te hechten is aan zulk een waarborg — daar kunnen de Rumeensche Joden u van verhalen, wien bij het tractaat van Berlijn burgerlijke vrijheid was verzekerd.

24

-ocr page 29-

CONTRA

Rumenië schendt het tractaat dag aan dag en de mogendheden zien het werkeloos en zwijgend aan. Met de Armeniërs precies hetzelfde. Ook zij verkregen op het Berlijnsche congres de erkenning hunner integriteit en werden nochthans herhaaldelijk door de Turken vervolgd. De mogendheden verroerden geen vin.

Ad 5. Werd het met de groote volksverhuizing van de Russische Joden — van de anderen spreken we niet eens — naar Palestina ernst, men draaide spoedig in den vicieusen cirkel rond, dat die er heen konden, er niet heen wilden en die er heen wilden, er niet heen konden. Aangezien in Palestina geen groote industriecentra zijn, moet wie aankomt, bijna uitsluitend in landbouw den kost zien te verdienen. Afgezien van het feit, dat dit beroep door een stadsmensch, fabrieks- of handarbeider, dit zijn de meeste Russische Joden, niet in een vloek en een zucht kan worden geleerd, is er voor uitoefening-met-succes van dit bedrijf in een lang verwaarloosd land, veel geld, veel uithoudvermogen noodig. Die nog vermogen heeft van eenige beteekenis, blijft in Rusland of trekt werwaarts hij wil, waar hij de beste kans ziet, zijn kracht en zijn bezit productief te maken. Die niets heeft en naar Palestina gaat, hem wacht chronische ellende, tenzij filanthropen, met onbekrompen en lang aangehouden hulp bijspringen. De heer J. H. Kann, bekend Zionistisch leider, erkent dit alles in een verklaring, die in den zomer van 1907 in de Joodsche pers de ronde deed. De heer Kann zegt in die verklaring o. a. :

„Het land, zooals het nu is, kan de groote massa van het Joodsche volk nog niet opnemen. Het land is zoozeer verwaarloosd, dat het noodig is, gedurende eenige jaren kostbare verbeteringen aan te brengen eer het weer goed productief zal worden. Het is treurig, maar er kan toch niet genoeg nadruk op gelegd worden, dat voor onze arme stamgenooten vooreerst weinig uitzicht bestaat om zich in Palestina een bestaan te verschaffen. Daarentegen vinden Joodsche emigranten, die over voldoende middelen beschikken, er een dankbaar arbeidsveld”.

Juist, maar weinig hoopvol voor het uitgemergeld Joodsch Rusland, waarvoor de geheele Zionistische machine in gang is gezet.

— Is de algemeene terugkeer der Joden naar Palestina niet een Joodsch geloofspunt? —

Ongetwijfeld, maar zelfs voor den vol-geloovige zonder den allerminiemsten invloed op het practische leven. Het behoort trouwens tot de oorspronkelijke karakteristiek der Joodsche religie in ’t algemeen, veel minder gewicht te hechten aan de aanvaarding

25

-ocr page 30-

CONTRA

van een soort catechismus, als aan het opvolgen, dag aan dag, van bepaalde voorschriften, minder te hechten aan het aannemen van abstracties, als aan het verrichten of nalaten van wèl-om-schreven handelingen. Dat het genoemde geloofspunt een geloofspunt is zonder practische consequenties heeft een religieus filo-sofischen en een rationeelen grond. De eerste wordt door den reeds straks genoemden ultra-orthodoxen S. R. Hirsch in zijn „Neunzehn Briefe” t. a. p. aldus geformuleerd :

„Der Israëlieten plicht is het, het leven van den Staat, wiens burgers zij zijn, mede te leven en eigen welzijn niet te zien, dan verbonden met het welzijn van den Staat. Dit meevoelen voor het Staatsbelang is allerwege zonder schade voor den geest des Jodendoms mogelijk. Want het zelfstandig Staatsleven van voorheen was immers noch wezen noch einddoel van Israels zelfstandigheid, maar het was alleen miädeZ tot vervulling zijner geestelijke roeping”.

Dan, na uiteengezet te hebben, dat de H. Wet Israël tot een eenheid vormt, ook in de ballingschap, gaat de sehr, aldus voort:

„Tot eenmaal God Israël ook uiterlijk als volk op een plek grond ver-eenigen zal en de H. Wet weder als Staatsbeginsel zal prijken tot toonbeeld en als openbaring van God en menschentaak, een toekomst tot doel der ballingschap gesteld en ons toegezegd maar die nie/ door eig'enmae^/ig'e daden door ons mag^ worden ievorderd, waarop wij niet mogen dan hopen en waartoe wij worden opgevoed, opdat wij in geluk ons waardiger Israël mogen be-toonen, dan de eerste maal, een toekomst, die zonder twijfel hand in hand gaat met de verheffing der menschheid tot algeheele verbroedering onder God den Eenige. Maar juist omdat wat Israël onderscheidends heeft, van zuiver geestelijken aard is, daarom is het ook bij machte overal aan het burgerlijk Staatsleven zich innig aan te passen”.

De rationeele grond is door den Engelschen historicus MACAULAY op de hem eigen leuk-scherpe wijze aldus geformuleerd, in zijn pleidooi voor het toekennen van volledige staatkundige rechten aan de Engelsche Joden ^) :

„Neen, het gaat niet aan”, zegt hij, „uit iemands godgeleerde denkwijs een besluit te trekken ten opzichte van zijn gezindheid of gedrag en men is er ook nooit dwaas genoeg toe tenzij men een voorwendsel noodig heeft om den naaste te vervolgen. Een Christen is op de heiligste gronden gehouden rechtvaardig te zijn in al zijn doen en laten. Evenwel, aan hoeveel van de vier en twintig millioen Christenen in het Vereenigd Koninkrijk, zou een man, die bij zijn zinnen is, duizend gulden willen leenen zonder onderpand? Wie ook maar één dag zaken deed in de onderstelling, dat de ') Ik citeer de vertaling van Allard Pierson. Zie: Historische en Letterkundige schetsen van Macaulay, l86i blz. 115 en volgg. Het opstel zelf is van 1831.

26

-ocr page 31-

CONTRA

menschen geregeerd worden door hun godsdienstige denkwijs, zou vóór den avond geruïneerd zijn” ... „Tóch moet het argument klemmend heeten, dat een Jood geen belang stelt in den voorspoed van het land zijner inwoning, in de deugdelijkheid van wetgeving en politie, noch eindelijk in zijn verdedigingsmiddelen, omdat God beloofd heeft, dat langs nog onbekende wegen en op een nog onbepaald oogenblik, wellicht eerst over tien duizend jaar de Joden naar Palestina zullen verhuizen. Verraadt die bewering niet de diepste onkunde der menschelijke natuur? Zal de indruk van hetgeen vèr en onbepaald is, niet veel zwakker zijn dan van hetgeen nabij en zeker is?”... „Brengt de Jood ooit bij het beheer zijner particuliere zaken de mogelijkheid in rekening van spoedig naar Palestina te verhuizen? Zoo niet, waarom moeten wij dan onderstellen, dat gevoelens die o. a. op zijn zaken of op zijn testamentaire beschikkingen geen invloed hebben, hem geheel zullen beheerschen, zoodra hij deel neemt aan wetgeving of bestuur?”

— Uw bezwaren en wellicht ook meerdere zijn ongetwijfeld herhaaldelijk gepubliceerd, hoe verklaart u, dat niettemin het Zionisme zekeren aanhang telt? —

Het Zionisme heeft, als elk verschijnsel, een complex van oorzaken. Het zijn verschillende gevoelens en bedoelingen, die de Zionisten te hoop drijven. Groep aan groep brengt haar eigen idealen en verwachtingen mee en dientengevolge ontwikkelt er zich bij dieper gaande samenspreking een echt Babylonische spraakverwarring.

Voor mystisch gestemde naturen in Oost-Europa scheen met Dr. Herzl, den vader der beweging, de dagelijks vurig verbeide Verlosser (Messias) te zijn gekomen. Door eenvoudigen en droom-dronkenen onder deze menschen werd de schoone en edele man in Poolsch Rusland als Koning der Joden bejubeld.

Nuchterder en vrijer denkenden, die van emancipatie en liberalisme een altijd voortgaande vermindering van anti-semitisch vooroordeel hadden gehoopt en verwacht en die verwachting door ervaring zagen verijdeld, zij gingen uit wanhoop maar weer hopen op iets anders.

Werkelijke slachtoffers en ook ingebeelde slachtoffertjes van anti-semitisme zoeken in het zich aansluiten bij een bond, die afdoend hulp voorspiegelt, zalf voor een in elk geval diep inbijtende verbittering.

Naieven, goedhartig en lichtgeloovig, met de in velerlei vorm verdrukte geloofsbroeders en hun soms ondragelijk zwaren levensstrijd meêlijdend, achten in heiligen ernst den weg open tot opheffing van het Jodenleed.

27

-ocr page 32-

CONTRA

Waarachtig vromen, die den toenemenden afval van het orthodoxe Jodendom sinds ’t laatste kwart der 19e eeuw met bekommering hadden gadegeslagen, bemerken plots tot hun blijde verrassing toenadering uit gansch verloren gewaande kringen en reiken, vol hoop op groeiende winste voor hun ideaal, den teruggekeerden verloren zonen de hand.

Joden, het traditioneel geloof in 't hart ontrouw, maar plat materialisme verafschuwend, grijpen gretig dit nieuw Jodendienend gemoedbevredigend Zionistisch geloof aan.

Zoo groote verscheidenheid van beweegredenen leidt natuurlijk tot groote verscheidenheid van inzicht, van appreciaties, van wenschen, van plannen, om die wenschen te bereiken.

Eén adept ziet in Zionisme bovenal een nationale beweging, een tweede bovenal een economische, ’n derde een religieuze, een vierde een maatschappelijke, ’n vijfde al deze bewegingen bij elkaar en een politieke op den koop toe. Er zijn vromen in de beweging, die haar hartstochtelijk liefhebben, er zijn er buiten, die haar hartgrondig verwenschen ; er zijn liberalen, die haar in ’t hart dragen, er zijn er, voor wie ze niet bestaat. Partijgenoot A acht de beweging noodig voor alle Joden ; B alleen voor de staatkundig-vervolgden ; C wil de partijkas reserveeren voor des Sultans Charter, dit heet dan euphemistisch : voor politieke doeleinden ; D wil nood lenigen, direct, door kolonisatie; E staat er op, dat het Zionisme, officieel optredend, religieuze voorschriften eerbiedige ; F bekommert zich daar niet om ; G’s hart gaat uit naar een Joodsch-politieke partij in landen, waar de Joden staatsburgerrecht hebben ; H vindt dit absoluut verkeerd. Een volgende gelooft dat socialisme en Zionisme zich uitmuntend verdragen ; een ander meent, dat, wie zoo denkt, van de eene noch de andere beweging iets snapt.

Iedere buitenstaander, die de Zionistische beweging maar even onder de oppervlakte gadeslaat, wordt getroffen door het onvermijdelijke harer verwardheid, gevolg der samenvloeiing van zeer ongelijksoortige bedoelingen. Treffend is deze ervaring meegedeeld door den heer A. POLAK Jz., overzichtschrijver van het jongste congres in het te Rotterdam verschijnend Weekblad voor Israëlie-tische Huisgezinnen. In het nommer van 30 Augustus 1907 noteert de heer Polak:

„Te allen tijde heeft bezieling voor een groot, zij het ook onbereikbaar

28

-ocr page 33-

CONTRA

ideaal, een machtigen indruk op mij gemaakt en zoo was het, dat ik tal van vergaderingen der Tsionisten met onverflauwde belangstelling niet alleen heb bijgewoond, maar daarvan als toenmalig Amsterdamsch correspondent van dit blad uitvoerige verslagen heb gegeven, die dermate de goedkeuring der Tsionistische voormannen mochten wegdragen, dat zij mij reeds rekenden tot de hunnen te behooren”.

Men ziet, hier is parti-pris naar den welwillenden kant. In het slotartikel van zijn overzicht, nr. van 6 Dec. ’07, concludeert de schrijver evenwel o. m. :

„Voor den eenvoudigen, met gewoon gezond verstand denkenden mensch is geen touw vast te maken aan het willen en streven van het Tsionisme. Als men zich een oogenblik vastklampt aan de denkbeelden van een der leiders, dan wordt men het volgende weer genoodzaakt toe te geven aan hetgeen een andere leider als het hoofdstreven van het Tsionisme te berde brengt. Als toehoorder verliet ik menigmaal het Congres met de verzuchting dat ik te weinig ontwikkeld was om de verschillende betoogen in hun juist verband te begrijpen. Al deze moesten toch een zelfde doel bepleiten en ik begreep dit niet. Uren zat ik mij in alle stilte over mijn domheid te beklagen. Maar toen ik nu de verslagen van al het gesprokene zwart op wit vóór mij had, ze las en herlas, week langzamerhand mijn onrust, mijn zelfverwijt. Niet ik schoot te kort, maar de Tsionisten. Hun standpunt loopt in zoo groote mate uiteen, dat zij niet één kunnen zijn, niet één doel willen nastreven. Zij heeten wel hetzelfde te willen, maar zij willen niet hetzelfde”.

Juist wat ik straks betoogde.

— Hoe i.s het nu, te midden van dit kluwen van bedoelingen, gegaan met het officieele doel, door u in den aanvang genoemd, het streven naar een publiekrechtelijk verzekerde woonplaats in Palestina. Is men er getrouw aan gebleven of niet? —

In de leus ja, met de daad neen. De herhaalde teleurstellingen in Konstantinopel ondervonden, dwongen de leiders onverbiddelijk, te kiezen tusschen stilzitten of het werk in meer practische banen voeren. Ze kozen liet laatste. Welke smartelijke ontgoocheling deze zwenking den mystiekgestemden geloovigen, den Messianisten-uit-lijfsnood baarde, is onbeschrijfelijk. Het was voor hen de tempel nogmaals verwoest, toen Herzl, de-stichter-der-beweging-zelf zich er vóor verklaarde, dat het Oost-Afrikaplan van Chamberlain (Joodsche nederzettingen in Oeganda onder protectoraat van Engeland) zou worden onderzocht. Op hetzelfde Congres, waar dit Oegandaplan werd besproken, adviseerde Dr. NORDAU tot de oprichting van informatiekantoren in verschillende groote havensteden der wereld, om den vluchtend-zwervenden Joden raad te kunnen

29

-ocr page 34-

CONTRA

geven en inlichtingen omtrent de arbeidsmarkt en den algemeenen toestand, in kei land, dal kei doei is kunner reize. Op hetzelfde Congres bepleitte Zangwill, hartstochtelijk als altijd, het Oeganda-plan onder de veelbeteekenende verklaringen: „de tijd, dat met geschetter muren omvallen, is voorbij ; zouden frasen voldoende zijn, ja, dan ware de wereld ons”. „Alle millioenen van Europa kunnen den Sultan niet dwingen af te geven, wat hij niet wil missen”. Het baatte den leiders niet — de massa hield aan het opgewekte fantasiebeeld vast. Zangwill achtte het oogenblik gekomen, uit de partij te treden en stichtte de Jewish Territorial Organisation, zieh ten doel stellende een Joodsch territorium te verkrijgen, onverschillig waar. En thans is het, blijkens de verslagen van het jongste congres, allen logischen koppen in de partij langzamerhand duidelijk geworden, dat staatkundige onafhankelijkheid (zelfs gedeeltelijke) geen koopwaar is. Op dit Congres (den Haag 1907), waar enkele sprekers — ik noem Dr. Gaster, Marmorek, Sirkin — in het politiek credo hun ongeschokt vertrouwen bleven handhaven, op ditzelfde Congres werd het onwezenlijke, het fantastische van het officieele doel in zulk een genadeloos hel licht gesteld en het noodwendige van dadelijk practisch werk, aankoop van concessies, van grond, vestigen van industrieën, zoo klemmend betoogd — ik noem de sprekers Warburg, Waiszmann, Bodenheim — dat de voorzitter Dr. Wolfsohn, die het congres geopend had met de trotsche verzekering: ,,wij handhaven met den meesten nadruk de onaantastbaarheid van ons politieke standpunt”, besloot met de woorden : „wij hebben één doel, politieke actie .... met practischen arbeid tot grondslag”, hetgeen beide in nuchter H0I-landsch overgezet, beteekent : we bewaren ons geld niet uitsluitend voor het charter, maar we zullen koloniseeren gaan.

De vérstrekkende beteekenis van deze essentieele doelwijziging is scherpzienden geestverwanten niet ontgaan. MORRIS ROSENFELD, een zeer begaafd Jiddisj dichter, Rus van geboorte, te New-York woonachtig, heeft Dr. Wolfsohn’s slotwoord geparafraseerd. De Europeesche pers had hem, den armen zieken dichter-kleermakers-gezel, doodgezegd. In zijn bitter protest in de „Jewish Comment, Joodsch-Amerikaansch weekblad, schrijft hij o. a. :

„Wat wil Europa toch? Men schijnt daar de Russische revolutie op zij geschoven en in plaats daarvan mij aangepakt te hebben... Zou ’t niet doelmatiger zijn geweest als ze ’t Joodsche, ’t Tsionistencongres, had aan-

30

-ocr page 35-

CONTRA

gegrepen, dan één enkelen Jood, die nauwelijks nog leeft? Maar’t antwoord is: ’t Tsionistencongres is eveneens invalide, is ook een patiënt, met een chronischç kwaal behept, blind, verlamd en bovendien nog aan de gouden ziekte lijdend. Zijn voornaamste ideaal is in werkelijkheid op straat gezet; en iedereen trapt er op met de voeten, spuwt ’t in ’t gezicht; niemand is er, die ’t ideaal verdedigen wil en er een goed woord voor wil spreken. Zwak is ’t verlangen naar den „Joodschen Mei”, zwak, als hij, die dien beschreven heeft, dood is de hoop op ’t Tsionistencongres, als hij, die ’t eens in ’t leven riep, dood als ’t achtste congres, dat met een geestelijk bankroet is gesloten. Wèg is de droomer, wég is de droom. In schuim is de bekoring vervloeid en de strijd, die een volk geschapen heeft, is heden een droom, waaraan men slechts met bezwaard gemoed kan gelooven. De held, zijn strijd, het oorlogsveld, de tijdgeest, de moed en het strijddoel, alles is voorbij ! De geest, die naar den rechten weg leidde, is vervloeid, als in rook vervlogen !”

De nuchtere, de verworden richting in het Zionisme is de richting die Ge^-enwarisaróeü voorstaat. Dit is de nieuwe leus, de algemeen gebruikte term voor het nieuwe doel.

— Hebt u ook tegen edi Zionisme, in zijne ontwikkeling, zooals u het noemt, nuchter geworden, nog bezwaren? —

Is de droom vervlogen, naar ’t woord van Rosenfeld, de leuze blijft. En die leuze verwart de geesten, is in haar oorsprong pseudo-Messianisme, in haar kern, reactie, capituleeren tegenover ’t anti-semitisme.

Pseudo-Messianisme is het in de geschiedenis der Joden periodiek weerkeerend antwoord op hevige uitbarstingen van anti-semitisme. De vorm, waarin zulk Messianisme optreedt, wordt bepaald door de omstandigheden en den geest van den tijd, waarin het verschijnsel plaats grijpt. In de vroegste tijden krijgshaftig, in de middeleeuwen mystisch, in onze dagen kapitalistisch. In alle tijden naar innerlijke kern altoos dezelfde : Uiting van verweer tegen een sterke diep-vijandige stemming, droom-i?«-acZzh« van staatkundige onafhankelijkheid. Het hoofdmiddel der actie verandert met den tijd. In ’t eerst de wapenen ; later, het gebed ; nu, de chèque.

De Zionisten zijn gewoon tegen deze karakteristiek te protes-teeren i). Ik weet niet waarom. (Of het moet zijn, omdat de prognose van deze bewegingen allerongunstigst is). Maar in onbe-

') T. Tal, de bekende jonggestorven opperrabijn, heeft in een lezing over het Zionisme, 3 Jan. 1899 gehouden, deze opvatting zeer uitvoerig toegelicht en zich tegenstander van het Z. verklaard op grond, dat het zich niet vierkant stelt op religieus standpunt.

31

-ocr page 36-

CONTRA

waakte' oogenblikken wordt de tol aan de waarheid betaald. Zoo betuigde Dr. WOLFSOHN bij het journalistendiner na het congres in den Haag (zie Hbl. 25 Aug. ’07) : „hel is dan ook de taak der pers om het bazuingeschal te doen hooren, waarmee eenmaal, naar Jesaja heeft geprofeteerd, de verlossing van Israël door den Messias zal worden verkondigd”, in antwoord waarop de tafelpresident Mr. Plemp van Duiveland, even hoffelijk als snedig, de hoop uitsprak ,,dat een volledige vervulling van het ideaal van het Zionisme zich nog geruimen tijd zou laten wachten, daar anders Nederland een groot deel van zijn beste, meest intelligente journalistieke krachten zou verliezen, die naar Palestina zouden trekken”.

Laat mij, om u eenig idee te geven van den omvang, dien zulk een beweging in vroeger eeuwen kon aannemen, van een enkele u iets verhalen. U zult er uit ervaren, dat al het wereldsch rumoer, door dit jongste Pseudo-Messianisme met z’n tienduizende, laat ons zeggen honderdduizende, aanhangers gewekt, ’n opstootje is, niets meer, vergeleken met de ontzaglijke beroering door een zijner voorgangers in de Jodenwereld teweeggebracht. Omstreeks 1650 trad een Pseudo-Messias op, SABBATAI TSEWI genaamd (1626-1676), die bij de overweldigende meerderheid der toenmaals levende Joden het vurigst geloof in zijne waarachtigheid wist te wekken en levendig te houden. Een indrukwekkende persoonlijkheid en eigen mystieke aanleg waren Sabbatai’s hoofdmiddelen. De nood der tijden en de eveneens mystieke plooi in het denkleven zijner geloofsgenooten deden de rest. Mannen, vrouwen, jong, oud, arm, rijk, geleerd, ongeleerd, alles werd meegesleept. Een enkele houdt stand. De geschiedenis heeft zijn naam bewaard, Jacob Sasportas. In de synagogen te Amsterdam werd onder muziek gejubeld en gedanst. Zwaarmoedige naturen kastijdden zich, ter voorbereiding. In de Portugeesche synagoge te Hamburg sprongen de Parnassyns van verrukking met de Heilige Wetsrollen in ’t rond. In Smyrna en andere steden van Klein-Azië, heerschte een geestvervoering, die een aantal menschen in zwijm deed vallen, anderen tot een soort waanzin dreef. In Londen wedde men, tien tegen een, dat Sabbatai binnen twee jaar koning in Jerusalem zou zijn. Elders werden vaste goederen te gelde gemaakt. De Joodsche gebedenboeken werden gewijzigd naar den nieuwen staat van zaken en met de beeldtenissen van Tsewi en koning David versierd. De

32

-ocr page 37-

CONTRA

held eindigde, door den sultan Mohamed IV in ’t nauw gebracht, met tot den Islam over te gaan. In Turkije vindt men nu nog een Sabbatiaansche secte.

Niets herhaalt zich op dezelfde wijs. Herzl, met z’n paranymfen Nordau en Zangwill, is het antwoord op Stöcker, Lueger, von Plehwe en Pobedenoszef’). In de 19e eeuw uit zich de vervoering der bevangen fantasten niet meer in synagogen en straten, maar in kranten en congressen. Berekeningen van kabalisten worden door die van bankiers vervangen. Hun punt van overeenkomst is, dat ze falikant uitkomen. Alle pseudo-Messianisme, alle voorspiegeling van politiek herstel, alle opzweeping tot Joodsch „nationalisme” is altijd impotent gebleken. Dit is ’t onafwendbaar gevolg van z’n fantastisch, van z’n reactionaire wezen, van z’n begeerte, de wereldgeschiedenis terug te draaien of, zooals GeorG BrandÈS het eens zei: ,,de gebeurtenissen van 2000 jaar eenvoudig te negeeren”. Zionisme — de naam waarborgt de mislukking. Dit vonnis is niet te keeren, al gaan de Zionisten nu, door eigen ervaring platgeslagen, koloniseeren, met niet meer en niet minder succes, door den aard der omstandigheden, dan nuchtere filantropen het vóór hen konden doen, het hebben gedaan en voortgaan te doen.

„Zion”-isme — het exclusieve in de leuze blijft een merkteeken, het kan geen reddingsplan zijn, zonder meer, zooals zelfs partij-genooten wel eens wanen. Het is tevens en bovenal een stemming, een levenskijk, het is de Jood, strijdensmoede in ’t aangezicht van het anti-semitisme.

Het is het geloof opgegeven in de innigheid der verbinding Jood-Staatsburger, Nederlandsch, Duitsch of Engelsch Staatsburger. Het is de moeizaam verworven Jodenemancipatie, dateerend van omstreeks het begin en ’t midden van de 19e eeuw, geannuleerd, verloochend, failliet verklaard. Om anti-semitisme, dat maar niet eindigen wil, en telkens nieuwe voorvechters vindt, wanhopig en ontmoedigd, legt de Zionist het hoofd in den schoot. En het vreugddorstig leven spreidt over het donker ondragelijk onmachtsbesef de lichte waan van zelfgekozen lot. Nu vindt de Zionist anti-semitisme iets naiuur^^^s, hij aanvaardt het, hij berust er in. Maar tegen dit ontzettende zich toch willende verweren, zoekt hij heul bij historische sentimenten en tracht, in opwinding ze tot

') De geschriften van Herzl’s voorloopers : Moses Hess en Leon Pinsker, gaven /lei ver/atigen te kennen naar een rationeel Messianisme.

33

-ocr page 38-

CONTRA

herleving aan te blazen en eindigt met te zweren : wat Jood is, behoort in Tsion. Dit is de kern van mijn ,,contra het Zionismequot;, dit is ’t, wat ik ’t in de hoogste mate euvel duid, z’n innig reactionaire wezen, z’n tendenz om verweekend te werken op het staatsburgerlijk cement, dat hier en in verschillende deelen der wereld, burgers van verschillende religie samenbindt ^), z’n kleineeren, z’n willen afbrokkelen van het beschavingswerk, dat met de hoogste krachtsinspanning van forsche humanisten, denkers en daders, is tot stand gekomen, z’n ongeloof in het denkbeeld verdraagzaamheid, z’n denkrichting, die, willens of niet, verschil van godsdienstafkomst inscheurt tot burgertweedracht, z’n strekking om op der Joden burgergevoel verdoovend te werken, om een volkswonde, die blijkens ervaring, alleen door onafgebroken toepassing van rechtvaardigheid en menschelijkheid langzaam heelt, ruw open te rijten — woest, ongeduldig kwakzalverswerk — zonder het afgescheurde deel, den Joden, iets anders te kunnen aanbieden dan een oase in een luchtverheveling.

Deze bedenkingen zijn niet denkbeeldig. Dr. KUYPER in zijn „Om de Oude Wereldzee” zegt het op-den-man-af: „De nationa-llteitsidee heeft onder de Joden het besef van een eigen natie te zijn, weer krachtiger doen ontwaken en tegenover dit Joodsche nationaal besef heeft het nationaal besef van de volkeren, in wier midden de Joden herberg vonden, zich scherper ontwikkeldquot; (blz. 278). De voorstelling der feiten is onklaar, maar de burgers-scheidende tendenz der „nationalismen” is goed doorvoeld. Opeen andere plaats, blz. 292, zegt Dr. Kuyper het nog vierkanter: ,,Hij (de Zionist) voelt meer voor de opbouwing van den Joodschen Staat in Palestina, dan voor den bloei van het land, dat hem herbergt”.

Er hebben tot de ontwikkeling van het jongste Zionisme enkele omstandigheden meegewerkt, die ik kortelijk wil aanduiden.

Het staatkundig liberalisme, dat omstreeks het midden der 19e eeuw eenige tientallen jaren in Europa ten geestelijken troon was gezeten, had, toen die eeuw ten einde neigde, veel van zijn glans en invloed ingeboet. Zijn laat-maar-waaien-stelsel als de beste regelaar der algemeene volkswelvaart, was, als zoodanig, een volslagen misgreep gebleken. Daardoor verloor het eens oppermachtig schijnend liberalisme in gelijke mate aanzien, als de opkomende

') In het „Handelsblad” van 24 Juli 1906 heb ik deze stelling met ’n aantal citaten uit Zionistische geschriften, voor ’n deel officieele, toegelicht.

34

-ocr page 39-

CONTRA

vierde stand aandacht won. En mèt het Manchesterdom kwam het onsterfelijk vruchtrijk vrijheidsbeginsel mee in de geringschattende verdrukking. Het werd wederom het seizoen voor allerlei nationalismen, voor clericalismen van velerlei tint. En nationaal Jodendom betaalt mee zijn schatting aan het veranderd getij.

Een zekere geestelijke modegril der laatste jaren, even dwaas als gevaarlijk, is eveneens aan den groei van het Zionisme niet vreemd geweest. Het is de „uitleeftheorie”, slap ongaar aftreksel van Nietzsche’s Uebermensch-denkbeeld. ,,Ieder mensch heeft het recht te leven naar zijn aard”. Dus ook iedere groep en ieder volk. Het zich schikken naar, het rekening houden met anderen is voor ons allen, zoo individu’s als groepmenschen, erg gênant en vreese-lijk lastig. Verdraagzaamheid — fidonc 1 — ’n verouderde mopi Het is de knieval voor een onscrupuleus egoïsme, loochening van het gevoel voor maatschappelijkheid. Dr. PASMANIK, bekend Russisch Zionist, klaagt in zijn brochure ,,de noodzakelijkheid van het Zionisme” (blz. 7): „de Joden vormen nergens een meerderheid, die het feitelijke recht heeft, het leven naar eigen believen in te richten”. In deze klacht is het besef afwezig, dat elk begrip van maatschappelijke samenleving zekere beperking van absolute vrijheid in zich sluit voor de leden dier samenleving, zoowel individueel als groepsgewijs. Wie dus, als deze dokter, ,,uitleven” voor zich en de zijnen bepleit en propageert, heeft ook het „uitleven” van anderen goed te keuren en dit is de hel op aarde.

— Zoo ge dan Zionisme een misgreep acht, een ondoeltreffend gekozen verweer tegen anti-semitisme ; — het gaat in dezen strijd om zoo ernstige levensbelangen, dat u, dunkt mij, met een afbrekende kritiek niet kunt volstaan — welk verweer biedt u in plaats van ’t Zionisme? —

Er staat tegenover het Zionistisch middel „D’ruit!” een ander middel: overal medewerken tot het scheppen van betere levensvoorwaarden. Ik houd het met het tweede. En vraagt ge: medewerken met wie? het antwoord luidt: met de menschen van liberalisme en democratie. Onder liberalisme hier niet te verstaan — het spreekt haast vanzelf — het economisch geloofspunt, dat de welvaart aller burgers het best bij staatsonthouding is gebaat; bovenal niet: het liberalisme op z’n smalst, de platte grove onmenschkundige loochening van diepe zielsbehoeften, maar wèl — zekere ruimte van geest en hart, gevoel voor het algemeen-

35

-ocr page 40-

CONTRA

menschelijke, de met eiken mensch, wie hij zij, meelevende, be grijpende, geduldige geest, die, uit ervaring of verbeelding beseffend, wat ondragelijke zielekwelling het voor den mensch is, z’n bloed-eigen overtuiging te moeten smoren, aller vrijheid voorstaat tot het belijden van elk geloof, en elke denkwijs; dievóór-oordeel (d. i. afstooting-wegens-denkverschil-zonder-meer) onredelijk acht, die eindelijk geen mensch oordeelt naar zijn belijden, zijn afkomst, maar naar zijn doen ').

Onder democratie te verstaan — het geschetste liberalisme, doorgedacht. Het is : de eerbiediging der persoonlijkheid volgehouden, ook wanneer die persoonlijkheid bezitloos is ; het is het inzicht en de erkenning van de waarheid, dat denkvrijheid een onzeker bezit is voor den geheel en al machtlooze ; derhalve, dat de bevestiging en verzekering van aller zedelijke vrijheid niet veilig is bij een enkele of bij enkelen, maar onder voortdurenden invloed en toezicht behoort te staan van allen.

Wàar we tot nu in de wereld maatschappelijke vooruitgang in den zin van meerdere vrijheid van gelooven, van denken, van beweging, wàar we ontknelling, vermindering van slavernij, geestelijk of lichamelijk, verruiming van rechten, fierder, gelijkwaardiger verhouding van menschen onderling, aantreffen, daar — zoo leerde mij Geschiedenis — zijn liberalisme en democratie, in den zooeven geschetsten zin, de stuwende krachten geweest. Beide te zamen zouden met sterk-en-bewust-humanisme kunnen worden aangeduid. En wat anders dan dit, heeft de voorbereiders van de Hervorming der Engelsche en Fransche omwenteling, de afschaffing der slavernij tot hun levenstaak gebracht? Aan wie anders zijn de poorters, de Protestanten in de middeleeuwen, later de Katholieken, de Joden in ’t westen, de derde stand, de negers, voor ’t grootste deel hun levensrecht en vrijheid verschuldigd dan aan de voorvechters van dit sterk en bewust, lichtverspreidend, openbaarheidlievend humanisme? Wegschaffing van brandstapels voor boeken en ketters, van martel-bank, verplichte merkteekendracht. Ghetto, slavenhandel — ’t is alles aan vurige humanisten te danken. Die ervaring' is een Pampas. Z^' w^'si mei fraplanie eluieieitj^iieid aan, weiten we£- we uii moeien, iei^enmaie we ie^en weiiei^'^e verdruè^in^- en maaiscka/gt;/gt;eii/é onredii den sir^d wenseken aan ie 6inden.

’) Dat dii liberalisme met oprechten godsdienstzin gepaard èan gaan, heeft o a. de lichtende Coornhert met leer en leven bewezen.

36

-ocr page 41-

CONTRA

Heel Rusland is te vergelijken met één boosaardig onrechtge-zwel, dat nog niet rijp is, maar waar het luchtgevend genezing-brengend tweesnijdend mes van liberalisme en democratie zeer diep dient ingedreven — vroeg of laat. Wie weet, hadde Napoleon in 1812 geen brandend Moskou gevonden of Rusland die hard-nekkigen vorm van zijn staatskwaal niet ware ontgaan. Nu is het een dagelijksche hoon voor al wie eenig menschelijk gevoel heeft. Door afwezigheid der politieke antiseptica, de vrije gedachte, het vrije woord, de verantwoordelijkheid-der-machtsoefenaars-aan-het-volk-zelf, is er het rechtsbesef ziek en krachtloos, het gezagsleven tot in zijn nerf ontzedelijkt, het heele volk, op enkele dieren na, ongelukkig; onderging het reuzenland in zijn strijd met Japan de diepste vernedering. Onbetwistbaar lijden onder deze ellende de Joden het allermeest, maar al de anderen lijden mee. Zijn de Duchoboren niet het land uitgejaagd? En worden de christelijke belijdenissen, welke niet tot de Staatskerk behooren, niet eveneens gekweld en vervolgd? Dat allen lijden, zegt de matte onderworpenheid, vreugdeloos en moedeloos, van de menschen uit het volk, waarvan elke reiziger u verhaalt, dat zeggen Siberië en de staatgevangenissen, dat zeiden de kiezers, toen ze, één oogenblik vrij, een fel-democratische Doema kozen, dat zeiden de eerste Doemaleden zelf, die spreken mceslen, al kwam er de dood van. Wat is het leven, als men zich niet vrij bewegen, zich niet uiten kan, tegen onrecht zich niet verweren?

En nu mogen er in Rusland en daarbuiten hoogst ernstige menschen zijn, die beweren en gelooven, dat met zedepreken, met wijze lessen en verstandige raadgevingen aan de Russische Regee-ring alles wel „reg zal komen”. Het is nog geen hunner gelukt één historisch voorbeeld te noemen, waaraan zij het vertrouwen in hun methode ontleenen.

Weer andere ernstige menschen hebben zelfs een verdedigings-grond voor des Czaren anti-semitisme. Hij kan zijn Joodsche onderdanen daarom niet emancipeeren, omdat ze dan spoedig zijn moezjiks zouden gaan exploiteeren. Immers, deze zijn drankzuchtig, lui, dom; gene, sober, vlijtig en intelligent, maar schraapzuchtig en sluw daarbij. Merk nu op. Eerst verzaakt de Regeering haren plicht, om nl. door intensief, veelzijdig onderwijs haar boeren verstandelijk, zedelijk en economisch sterk te maken, straft wie hun iets durft te leeren met ballingschap, drijft deze zelfde Regeering

37

-ocr page 42-

CONTRA

haar Joden door wettelijke achteruitzetting tot sluwheid, tot op de spits drijving hunner intelligentie en als nu de gevolgen van dit plichtverzuim en deze hardvochtigheid beide, gecombineerd gaan dreigen, dan besluit men niet : de boeren te onderrichten en jegens de Joden milder te zijn, maar men besluit: de boeren dom te laten en de Joden verder te laten boeten voor misdaden, door anderen jegens hen begaan. Kan het onverstandiger en wreeder in één houding? De waarheid is, dat de Regeering voor zich de exploitatie reserveert van Jood en boer beiden.

Naar revolutie hongeren in Rusland niet alleen de Joden, maar al wie er even helder denken en met eenigen zin voor rechtvaardigheid zijn bezield. Geen buitenstaander verwacht daar evenwel op één slag ordelijke, grof eerlijke toestanden van. Zoo ze slechts ontspanning bracht, ruimte, om er de wig tot verdere ontknelling nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

in te drijven. Helaas, die ruimte kunnen de onderdrukten, joden, arbeiders, vrijzinnigen, intellectueelen, zich alleen verschaffen door alles te doen wat Vadertje verbiedt. Zich vereenigen, vergaderen, door geschrift en woord de geesten wekken, tot zelfdenken dringen en zoodra de gelegenheid schoon is, de in onrecht verstompte tsjinowniks wegjagen. Eenvoudige burgers en cynici, echte en gespeelde onnoozelheid, schrikken van het bloed, dat de afgebeden weergeboorte, heeft ze eens plaats, kosten zal. Historisch model, mevrinden, en ,,die in tranen zaaien, zullen oogsten met gejuich”.

Dat Russische Joden, aldus gezind, niettemin den ,,ordelijken weg” ten einde toe bewandelen, blijke uit een adres in April 1905 door 6050 Joden uit 22 steden van Rusland tot den Czar gericht. In dit adres laten de schrijvers na een bondig-forsche teekening van de schanddaden door de Russische Regeering tegenover de Joden gepleegd, dit volgen:

„Wij doen daarom te weten, dat wij alle pogingen om de Joodsche bevolking door redelijke concessies tot rust te brengen, voor vruchteloos houden. Wij verwachten gehj^/teiä voor de weiy maar wij verwachten deze gelijke rechten niet, omdat de Joden daarna den anderen deelen der bevolking voordeel zouden kunnen aanbrengen of omdat de inwilliging dier gelijke rechten zou bijdragen tot verhooging der welvaart van wie ook; wij wenschen die rechten ook niet als vergoeding, omdat onze broeders op de slagvelden van Mandsjoerije hun bloed vergoten, zooals zij het ook in vroegere oorlogen vergoten hebben; onze wenschen zijn ook niet gegrond op het historisch feit, dat wij sedert eeuwen leven in het gebied, dat thans tot het Russische Rijk behoort; wij eischen gelijkheid voor de wet als menschen,

38

-ocr page 43-

CONTRA

in wie, afgescheiden van alle bijomstandigheden, het gevoel van fierheid levendig is, als bewuste burgers van den huldigen Staat; wij verlangen de vernietiging van alle ons drukkende beperkii|gen, in naam der eenvoudige menschenwaarde, in naam der gerechtigheid, in naam der werkelijke beschaving”.

De Czar liet ze praten. Historisch model. Geen aanvalsmethode op verdrukking en onverdraagzaamheid pleegt nu eenmaal vruchtbaar te zijn, dan die van het vurig en onafgebroken verzet der humanisten, den georganiseerden geestdriftigen strijd voor liberalisme en democratie. Toch — er dient op gewezen — niet alle geestelijke constituties zijn er op aangelegd aan dezen arbeid, zelfs van verre, deel te nemen. Er zijn er, voor wie vrijheid geen levensbrood is, in staat zich naar alle staats- en machtsvormen te buigen, gewoon aan wat op zekeren tijd en plaats geldt als recht en wet en orde, zich te onderwerpen, liever dan zich te mengen in het scheppen van nieuw recht en nieuwe wet. Het dient erkend, dat voor deze naturen de actieve directe verweervorm tegen anti-semi-tisme niet gelden èan. Ze wijzen — terecht ! —■ de vrucht van het werk der humanisten niet af, maar zijn buiten staat er deel aan te nemen. Hun kracht ligt elders. Het zijn de behouders van geboorte — men vindt ze onder de ärmsten — die, als Joden, verheffing, schoonheid en steun in ’t leven vinden door onverzettelijke, door-mensch-noch-lotgeval-verstoorbare toewijding aan het religieuse ideaal, in al wat geschiedt ten slotte berustend, wijl het erkennend als ’s Hemels bestel ; voor alle handeling, elke gedachte, elk gevoelen, éénig richtsnoer vindend, dag in, dag uit, ’s morgens, ’s middags, ’s avonds, in de, het gansche leven regelende, traditie, heilig door afkomst en gebleken zedelijke macht beide. Hun verweer tegen anti-semitisme is met een onneembare geestelijke vesting te vergelijken. Wie niets dan den Hemel vreest, is door menschen ten eenemale onverwinbaar.

Hoe alverschillend met de liberalen ook in denkwijs, beide kunnen in één opzicht gelijk van levenshouding zijn.

Anti-semitisme — men blijve het indachtig, dat dit pro en contra het Zionisme niets is dan een gedachtenwisseling over den doeltreffendsten verweervorm van Joden tegen dit maatschappelijk kwaad — anti-semitisme, een zedelijke zwakheid als zoovele andere, een blinde, kwade, liefdeloos generaliseerende neiging, een booze hartstocht, niet verwonnen door het rustig nadenkend verstand.

39

-ocr page 44-

CONTRA

eene zedelijke zwakheid, wier wezen is : norsche innerlijke wrevel, ongeduld tegenover andersdenkenden, onwil om hun ter wille te zijn, hun ongewone denken ruimte misgunnend ; een gevoel, in welken vorm het zich vertoone, ruw of niefruw, altijd onintelligent, want het zoekt, waar niet te vinden is, altijd inferieur, eng, geknepen, harteloos, bij den schaduwkant behoorend van de menschelijke ziel, in gezelschap van het leedvermaak, de nijd, de haat en al wat er klein en miezerig in ons is, in zijn kern altijd wreed — anti-semitisme vinde in de maatschappij tegenover zich aaneengesloten phalanxen van vastberaden onbuigbaar-koene strijders voor humaniteit, voor liberalisme en democratie, strijders, uit alle levenskringen saamgekomen ; maar het vinde tegenover zich in iederen Jood, man voor man, een karakter, een mensch, die, vast, onbeschroomd staat voor zijne overtuiging, welke die ook zij, zedelijk sterk door gewetensvol leven en selftucht, gewend van elk doen en elk laten vooraf zich diep rekenschap te geven ; gewend, vóór eiken stap, ook de kleinste, den Inwendigen rechter eerbiedig te ondervragen en zijne uitspraken slaafs te volgen ; gewend eindelijk, op wat gebied het zijne is, langs open en hard-eerlijken weg te reiken naar het hoogste.

A. B. DAVIDS.

Amsterdam, Januari ’08.

40

-ocr page 45-

-ocr page 46-

-ocr page 47-

-ocr page 48-