-ocr page 1-

Peter-Ben Smit

VRIENDEN IN HET BISSCHOPSAMBT

De correspondentie tussen Andréas Rinkel en Urs Küry (1955-1970)


Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl, 56

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

4096 1918


WEBOEK


-ocr page 2-

« •

* *

kt *4*9*

-ocr page 3-

Vrienden in het bisschopsambt

-ocr page 4-

-ocr page 5-

^^^Ç)Y.\ lt;^^ SM'^Ö VA (iOA{pquot;quot;0G

Peter-Ben Smit

VRIENDEN IN HET BISSCHOPSAMBT

De correspondentie tussen Andreas Rinkel en Urs Küry (1955-1970)

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl. 56

Amersfoort/Sliedrecht 2016

MERWEBOEK

Unîvenà’.Uteblblîothsak

Utrecht

-ocr page 6-

Afbeelding omslag:

Urs Küry (1.) en Andreas Rinkel (r.) in overleg over ‘vrouw en ambt’, ca. 1969-1970.

Foto: Greet Roosjen

Uitgeverij Merweboek

Elzenhof 173, NL-3363 HH Sliedrecht

(Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie; nr. 56)

ISBN 978-90-5787-191-7

©2016 Stichting Oud-Katholiek Seminarie, Amersfoort

A11 rights reserved. No parts of this publication may be produced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of the publisher.

The “Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie” is published under the responsibility of the staff and members of the Board of Administrators of the Old Catholic Seminary.

-ocr page 7-

INHOUD

Voorwoord

Inleiding

van Tsjechoslowakije nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;122

5

-ocr page 8-

Gebruikte afkortingen

Register van personen

6

-ocr page 9-

VOORWOORD

De voltooiing van deze studie betekent een verdere stap in een onderzoekslijn waarmee ik tijdens mijn studie aan het Oud-Katholiek Seminarie ben begonnen, welke studie ik afrondde met een scriptie over Andreas Rinkels Dogmatische theologie (1956) en de relatie ervan tot Herman Bavincks Gereformeerde dogmatiek (1895-1911). Sindsdien resulteerde die lijn in een aantal publicaties.' De opening van het archief van Andreas Rinkel, dat na zijn overlijden in 1979 voor een periode van dertig jaar verzegeld was, bood na mijn aantreden als bijzonder hoogleraar Oude Katholieke Kerkstructuren vanwege de Stichting Oud-Katholiek Seminarie aan de Universiteit Utrecht een logische gelegenheid om dit onderzoek naar Rinkel als een interessante de oud-katholieke traditie vormende theoloog en kerkleider voort te zetten. Een voor de hand liggende toegang tot het vele materiaal in dit archief bood de intensieve ambtelijke correspondentie van Rinkel met zijn Zwitserse ambtsgenoot Urs Küry. Deze maakte het mogelijk om een eerste diepteboring te doen in de inhoud van het archief en tegelijkertijd een beeld te schetsen van thema’s die Rinkel en Küry bezighielden in de periode waarin ze allebei het bisschopsambt bekleedden en respectievelijk voorzitter en secretaris van de Internationale Oud-Katholieke Bisschoppenconferentie (1BC) waren (1955-1970). Deze daaruit resulterende studie geeft daarvan een eerste indruk en biedt ook achtergronden van waaruit de verdere koers van de oud-katholieke kerken in de twintigste en eenentwintigste eeuw begrepen kan worden. Met name wordt duidelijk hoe de oecumenische relaties van de Unie van Utrecht - zelf ook het resultaat van een oecumenische ontwikkeling in de negentiende eeuw - tot stand kwamen en zich verder

' P.-B. Smit, De oud-katholieke receptie van Bavincks Gereformeerde Dogmatiek: Rinkels Dogmatische Theologie, in: G. Harinck, G. Neven (red.), Ontmoetingen met Ba-vinck | ADChartasreeks 9| Barneveld 2006, 87-105; P.-B. Smit, Katholieke heroriëntatie. Bijdrage tot geschiedenis van het oud-katholicisme in relatie tot de Rooms-Katho-lieke Kerk, Trajecta 24 (2015), 331-350; P.-B. Smit, The Road Towards Full Communion Between the Philippine Independent Church and The Episcopal Church, Anglican amp;nbsp;Episcopal History 84,2 (2015), 1-45; P.-B. Smit, Onder bisschoppen. Andreas Rinkel en Urs Küry over het bisschopsambt, in: L. van Buuren, P.-B. Smit (red.). Meester in Kerk en Recht IPOKS 501, Amersfoort / Sliedrecht 2013, 209-222; P.-B. Smit, Recht doen aan jezelf en de ander. Aartsbisschop Andreas Rinkel en oecumenische theologische vernieuwing binnen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Trajecta 23 (2014), 201-218; P.-B. Smit, Oud-katholieke waarnemers op het Tweede Vaticaans Concilie ( 1962-1965), Trajecta 22 (2013), 29-56.

7

-ocr page 10-

ontwikkelden. Dat deze relaties zo een belangrijk accent vormen, heeft alles te maken met enerzijds de oecumenische taakstelling van de IBC en anderzijds de systematisch-theologische belangstelling van Rinkel en Küry, waardoor zij bereid waren veel aandacht te besteden aan het theologisch doordenken van juist deze oecumenische relaties.

De studie van de geschiedenis is vormend, omdat deze inzicht geeft in de andersheid van de eigen traditie in eerdere stadia ervan en de worsteling aan het licht brengt om deze voort te zetten in confrontatie met steeds weer nieuwe uitdagingen. Deze laat ook zien hoe weinig vanzelfsprekend dingen die nu vanzelfsprekend gevonden worden, ooit waren en hoe vanzelfsprekend het niet vanzelfsprekende van nu ooit was. Toegepast op de kerkgeschiedenis is dit ook te verbinden met een aspect van de inhoud van veel kerkelijke traditie, namelijk de hoop dat in dit proces van voortgaande reconfiguratie van de kerkelijke gemeenschap en haar tradities - met alle breuken en bruggen die erbij horen -deze gemeenschap zelf niet alleen een proces van algemene reconfiguratie doormaakt, maar ook een specifieker proces van transfiguratie, en dat ze door de receptie van voorafgaande traditie iets mag ervaren van de heerlijkheid waarnaar ze uitziet. Deze laatste zin, die als historische vaststelling over het geloven en leven van een bepaalde kerkelijke traditie gelezen kan worden, wijst ook nog op iets anders. De studie van de geschiedenis, zeker van de eigen en recentere, brengt ook aan het licht hoe mensen die het verhaal van deze geschiedenis vertellen erdoor gevormd zijn. Dat was zeker het geval met deze studie geschreven door deze auteur - de lezer is gewaarschuwd! Dit heeft ook te maken met de bijzondere omstandigheid, die ik met dankbaarheid vermeld, dat ik bij het schrijven regelmatig kon teruggrijpen zowel op de uitvoeriger levensbeschrijving van Andreas Rinkel van Fred Smit, mijn vader, gepubliceerd in de bundel Adjutorio Redemptoris (1987), alsook op het inzicht en geheugen van Fiete Smit-Maan, mijn moeder, die ook het manuscript kritisch las. Dit manuscript kon verder mede tot stand komen dankzij de ondersteuning van de CJ. de Vogel Stichting, de goede uitwisseling binnen verschillende onderzoekscol-loquia aan (nu) het Departement Filosofie en Religiewetenschap van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht en het Oud-Katho-liek Seminarie aan dezelfde universiteit, alsook binnen de internationaler Arbeitskreis Altkatholizismusforschung (lAAF). Een eerste voorwaarde voor het onderzoek was daarbij het openen van het archief van aartsbisschop Andreas Rinkel zoals zich dat in het archief van de Oud-Katholieke Kerk in Amersfoort bevindt en de toestemming om hier onderzoek in te doen, die het episcopaat van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland gaf. De opening van het nog verzegelde archief samen met de toenmalige algemeen secretaris van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Emile Verhey, was een bijzonder moment.

8

-ocr page 11-

De uitgave werd op zorgvuldige en betrokken wijze begeleid door Lidwien van Buuren; zij stelde ook het register van personen samen, waaraan onder meer emeritus prof.dr. Urs von Arx (Liebefeld, Zwitserland), prof.dr. Angela Berlis (Bern, Zwitserland) en mgr.dr. Dick Schoon (Amsterdam) gegevens bijdroegen. De samenwerking met uitgeverij Merweboek, in de persoon van Kees Bezemer, was, zoals bij alle uitgaven in deze reeks, weer zeer plezierig. Alle betrokkenen geldt mijn dank.

Amsterdam / Utrecht, Petrus en Paulus 2016 Peter-Ben Smit

9

-ocr page 12-

INLEIDING

Andreas Rinkel, aartsbisschop van Utrecht van 1937 tot 1970,^ en Urs Küry, bisschop van de Oud-Katholieke (Christkatholische) Kerk van Zwitserland van 1955 tot 1972,^ waren goed bevriend. Ze werkten nauw samen binnen de bisschoppensynode van de Unie van Utrecht van Oud-Katholieke Kerken, de Internationale Bisschoppenconferentie (IBC - in de correspondentie vaak met de Duitse afkorting: IBK).“* Daarvan vormden ze als voorzitter en secretaris de organisatorische en, zoals zal blijken, ook inhoudelijke spil tijdens een periode in de kerkgeschiedenis waarin vele veranderingen plaatsvonden die om nieuwe antwoorden vroegen, zoals de voortgaande opbouw na de Tweede Wereldoorlog, de maatschappelijke ontwikkelingen van de jaren zestig en de opbloeiende oecumene, met name rond het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965). Nu de correspondentie tussen beide bisschoppen door het openen van het archief van RinkeP toegankelijk geworden is, is het mogelijk om uitvoeriger studie te doen naar hun persoonlijke en professionele relatie; volledige theologische biografieën van hen beiden zullen echter voorlopig nog een wens moeten blijven. Dit boek vormt een eerste poging tot deze studie en probeert een aantal belangrijke thema’s in de correspondentie in kaart te brengen. Het is dan ook primair thematisch en niet chronologisch geordend, ook omdat sommige thema’s zonder duidelijke veranderingen in de loop der tijd terugkomen in de correspondentie, zoals opmerkingen over de last van het ambt, de mooiste momenten ervan, etc. Daarmee wordt een eerste aanzet gegeven tot beantwoording van de vraag hoe de persoonlijke en professionele relatie tussen Rinkel en Küry eruitzag en binnen de Unie van Utrecht haar plaats had.

^ Zie voor biografische gegevens over Andreas Rinkel (1889-1979); F. Smit, Andreas Rinkel (1889-1979), in: F. Smit (e.a.), Adjutorio Redemptoris. Dr. Andrea.^ Rinkel — Aartsbisschop van Utrecht 1889-1979, Amersfoort 1987, 3-197; zie voor een kortere beschrijving: Smit, Recht (supra, n. 1). In een brief aan een niet geïdentificeerde pastoor van 5 november 1965 (in de correspondentie met Küry) geeft Rinkel ook een biografische schets van zichzelf.

Over Urs Küry (1901-1976), zie: U. Küry, Hirtenbriefe. Mit einem Lebensbild von Bischof Dr. Urs Küry, verfasst von Pfr. Dr. Hans A. Frei, Allschwil 1978.

Over het karakter van deze structuur, zie bijv.: J. Hallebeek, Canon Law Aspects of the Utrecht Union, Internationale Kirchliche Zeitschrift (IKZ) 84 (1994), 114-127.

5 Het bevindt zieh in het archief van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, de correspondentie met Urs Küry op chronologische volgorde in de mappen N. 14 (1-4).

10

-ocr page 13-

De uitvoerige correspondentie geeft een breed beeld van de thema’s die de beide bisschoppen bezighielden. Er zijn echter ook gaten. Dit heeft er onder meer mee te maken dat de vriendschap ook tot uitdrukking kwam in frequente bezoeken van Rinkel aan Zwitserland, waar hij vaak vakantie hield in vakantiehuisjes die door Küry of diens familie geregeld werden.^ Daardoor ontbreekt er vaak een stuk correspondentie in de zomermaanden: helaas voor de historicus is er van de gesprekken die zij in deze periode voerden geen verslag gemaakt. Dat er in deze periodes wel van alles besproken en geregeld werd, blijkt uit een opmerking als de volgende: ‘LIebrigens können wir noch alles arrangieren, wenn ich in August in der Schweiz bin für die Faulenzerei!’^ Daarnaast bracht Küry in de zomer lange vakanties in de bergen door, wat de correspondentie ook niet bevorderde.^ Mondelinge uitwisselingen op vergaderingen van de IBC en bijeenkomsten als internationale oud-katholieke theologenconferenties, anglicaans - oud-katholieke theologenconferenties, en internationale oud-katholiekencon-gressen zijn weer andere vormen van communicatie waar de correspondentie geen inzicht in biedt en die hier ook niet als aparte bron aan de orde komen. In dit verband is ook illustratief het aanbod van Rinkel aan Küry in 1964 om bij hem thuis te overnachten wanneer hij in Nederland is vanwege een Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie op het conferentiecentrum Woudschoten. De redenen voor dit aanbod zijn tweeledig: Rinkel is enerzijds zelf niet van plan om iedere dag naar de conferentie te gaan, anderzijds wil hij ook gelegenheid hebben om persoonlijk met Küry te overleggen over zowel de anglicaans-methodistische relaties als de beginnende dialoog met de orthodoxie.’ De inhoud van een incidenteel telefoongesprek heeft ook niet zijn

Rinkel bracht zijn vakanties soms, zeker in latere jaren, door in het boven Thun in Heiligenschwendi gelegen Bürghüsli waarvan hij de stichteres, Anny Peter (1882-1958), nog kende; zie bijv. Rinkel aan Küry, 2 november 1956. Soms verbleven ze zelfs in hetzelfde chalet in MUrren, zie: Rinkel aan Küry, 19 en 20 juli 1960; Küry aan Rinkel, 25 juli I960; Rinkel aan Küry, 5 december 1960, over de terugreis, waarbij ze van de ingepakte lunch van mevrouw Küry genoten ‘einstweilen einen englischen Kriminalroman geniessend’. In zijn antwoord bedankt Küry Rinkel voor de goede sigaren die deze voor hem had achtergelaten (Küry aan Rinkel, 7 december 1960). Zie over verdere vakanties: Rinkel aan Küry, 21 juni 1961, over een verblijf in Luzern aan de Schädrütistrasse 14; Rinkel aan Küry, 11 september 1962, over een prettige vakantie onder meer in de pastorie van de parochie Magden, bij pastoor Peter Amiet.

’ Rinkel aan Küry, 8 juni 1968. Zie ook eerder: Rinkel aan Küry, 11 juli 1963.

* Zie bijv. Küry aan Rinkel, 3 februari 1960 en Küry aan Rinkel, 3 juni I960. ’Rinkel aan Küry,9 juli 1964; Rinkel aan Küry,21 juli 1964.

11

-ocr page 14-

weerslag gevonden in de brieven.‘° Zoals het past bij een vriendschap tussen bisschoppen in deze periode blijven ze lang ‘per Sie’, pas in 1969 komt hier verandering in.quot;

Wat ook opvalt is dat er (veel) meer brieven van Rinkel dan van Küry zijn; dit heeft te maken met het feit dat Rinkel gewoonweg meer schreef en Küry er, mede vanwege zijn werk als hoogleraar, niet altijd aan toe kwam.quot; De frequentie van de correspondentie als geheel heeft in zijn geheel veel weg van een moderne correspondentie per e-mail. Dit heeft ook te maken met het werk-ritme van Rinkel, zoals beschreven door Greet Roosjen.quot; Wat ook niet zal verbazen, is dat Küry veel beter Duits schrijft dan Rinkel, die zich daarvan bewust is.quot; Rinkels Duits is in deze uitgave gelaten zoals het was. De periode van de correspondentie die dit boek bestrijkt loopt van kort voor Küry’s verwachte verkiezing tot bisschop als opvolger van zijn vader, Adolf Küry, tot en met Rinkels terugtreden als aartsbisschop van Utrecht in 1970. Daarna verandert de correspondentie: het ambtelijke karakter verdwijnt, daar Küry vanaf dat moment met de nieuwe aartsbisschop van Utrecht, Marinus Kok, zal corresponderen met betrekking tot het voorzitterschap van de IBC.'^ Deze verandering is vergelijkbaar met de overgang van de ambtelijke correspondentie met Rinkel van Adolf Küry naar Urs Küry in 1955.quot; Deze laatstgenoemde overgang vo.'m-de tevens het begin van de intensieve zakelijke en persoonlijke relatie tussen de beide bisschoppen. Deze werd onder meer gevoed door hun kerkelijke en theologische interesses. Beiden waren namelijk wetenschappelijke theologen met een primair dogmatisch-theologische belangstelling, die zich uitte in de productie van een groot aantal publicaties, waaronder van ieder een dogmatisch hand-

quot; Zie voor een eerste opmerking over telefoneren in de correspondentie: Küry aan Rinkel, 18 januari 1969.

quot; Zie voor een eerste aanhef met ‘Mein lieber Urs’: Rinkel aan Küry, 8 oktober 1969. Vermoedelijk heeft Rinkel in de vakantie aan Küry voorgesteld elkaar te tutoyeren.

quot; Een verontschuldiging voor laat antwœrden, zoals in Küry aan Rinkel, 27 juni 1964, is dan ook typerend.

quot; Zie: M.J.1J.W. Roosjen, De IJver voor Uw huis (Ps. 69:10), Leiden 2011.

quot; Zie bijvoorbeeld zijn commentaar bij een ontwerp voor een Duitse brief aan de nieuw verkozen patriarch van Alexandrie; hij geeft toe dat hij veel fouten maakt, maar ‘Ein Trost kan sein, dass man in Alexandrien noch mehr macht’, in: Rinkel aan Küry, 25 juni 1968.

quot; De laatste jaren van de vriendschap, tussen 1970 en 1976, kunnen het onderwerp worden van een aparte bijdrage, net zoals het begin van de correspondentie dat is in: Smit, Onder bisschoppen (supra, n.l).

quot; Zie Küry aan Rinkel, 25 januari 1955.

12

-ocr page 15-

boek?^ Daarnaast hadden ze allebei een ‘cameraschuw’ karakter. Ze lieten de schijnwerpers graag aan anderen over'^ en keken anderen er soms op aan wanneer deze te zeer op de schijnwerpers uit leken te zijn. Verschillen zijn er natuurlijk ook, zo is er Küry’s duidelijk grotere reislust - als Rinkel een grotere reis onderneemt, moet Küry hem daartoe bijna altijd overhalen - en Rinkels betere beheersing van het Engels, wat voor de contacten met anglicanen soms een rol speelt. De voorkeur voor de wetenschap en de afkeer van de schijnwerpers vormen al in de eerste maanden een onderwerp in de hier besproken correspondentie, waarin Rinkel Küry naar het aanvaarden van zijn te verwachten verkiezing tot bisschop toepraatte, waarbij deze moest aanvaarden dat hij in de voetstappen van zijn vader zou treden en zijn droom van een geheel aan de wetenschap gewijd leven moest opgeven. Daar ik dat gedeelte van de correspondentie elders beschreven heb, herhaal ik dat hier niet.'® Het is echter wel van belang om wat in dit boek volgt te kunnen plaatsen, namelijk in het kader van een hechte vriendschap tussen twee mannen die elkaar tot op grote hoogte begrepen en vertrouwden. Met de brieven stuurden de bisschoppen elkaar ook drukwerk toe, zoals herderlijke brieven, exemplaren van het officiële blad van hun kerk - De Oud-Katholiek en het Christkatholisches Kirchenblatt - , of ook verslagen van bijeenkomsten van de synodes van hun kerken. Deze worden hier alleen besproken ais ze ook in de brieven zelf genoemd worden of belangrijke achtergrondinformatie bieden. Incidenteel bevinden zich in de mappen met correspondentie ook brieven van en aan derden. Deze houden vrijwel altijd een nauw verband met de brieven tussen Rinkel en Küry en worden daarom ook behandeld.

Het doel van deze eerste, bescheiden studie is het om een eerste indruk te geven van de briefwisseling tussen de beide bisschoppen, de thema’s die aan de orde komen en de wijze waarop dit gebeurt, om zo zowel een bijdrage te leveren aan de geschiedschrijving van het oudkatholicisme in het midden van de twintigste eeuw, een periode waarin veel gebeurt op kerkelijk, oecumenisch

Zie: A. Rinkel, Dogmatische Theologie I-IV, Amersfoort 1956; U. Küry, Die Alt-katholische Kirche. Ihre Geschichte, ihre Lehre, ihr Anliegen, Stuttgart 1966’ 1978^, 1982’.

Zie: Smit, Onder bisschoppen (supra n. 1), 220-221, met name Rinkel aan Küry, 27 oktober 1955: ‘Es ist merkwürdig, dass da.s “Offizielle”, die Repräsentation, uns immer schwer fällt. Wenigstens mir; da soll man eigentlich sein wie Bischof Lagerwey, der dies gerade gerne macht und sich immer fühlt wie ein Fisch im Wasser.’ Een soortgelijke opmerking maakt Rinkel wanneer hij schrijft dat hij naar het 75-jarig jubileum van het Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds (OKOF) moet; ‘(...) bin ich da wieder das Schlachtopfer’, in; Rinkel aan Küry, 1 juni 1962.

” Zie: Smit, Onder bisschoppen (supra, n. 1).

13

-ocr page 16-

en maatschappelijk gebied, alsook om een uitgangspunt te bieden voor verder onderzoek. Het is niet de bedoeling om bij ieder onderwerp dat in de correspondentie aan bod komt uitputtend te behandelen wat er al dan niet aan de hand is. Dat is Rinkel en Küry soms zelf ook niet duidelijk en kan een onderwerp voor verder onderzoek zijn. In deze studie wil ik alleen aangeven hoe een onderwerp in de correspondentie aan de orde komt, wat Rinkel en Küry nu wel of niet wisten, of meenden te weten en aan het briefpapier toevertrouwden, en hoe ze situaties en thema’s inschatten en een al dan niet gemeenschappelijk standpunt innamen. Om deze reden is er ook geen uitputtend notenapparaat met verwijzingen naar andere primaire en secundaire literatuur toegevoegd. Dezelfde reden verklaart ook waarom verbanden met de bredere kerk- en wereldgeschiedenis slechts summier gelegd worden.

De studie als geheel is, naast het voorwoord en deze inleiding, opgebouwd uit de volgende hoofdstukken.

Het eerste hoofdstuk gaat in op de meer persoonlijke kant van de correspondentie (§1.1.), de zorg om personele kwesties, waaruit ook veel van de persoonlijke betrokkenheid van de beide bisschoppen blijkt (§ 1.2.), en ten slotte de theologische uitwisseling tussen hen (§ I.3.). Deze drie thema’s hebben primair te maken met het functioneren van Rinkel en Küry als diocesane bisschoppen.

Het tweede hoofdstuk gaat over hun functioneren als spil van de Internationale Bisschoppenconferentie en hun omgang met andere oud-katholieke kerken en hun bisschoppen.

Hierop volgt een derde hoofdstuk, over hun oecumenisch en daarom ook theologisch leiderschap binnen de Unie van Utrecht. Dit tweede en derde hoofdstuk hebben zodoende primair te maken met Rinkel en Küry in hun rol als voorzitter en secretaris van de Internationale Bisschoppenconferentie.

Ten slotte is er een vierde hoofdstuk waarin conclusies worden getrokken op grond van de gehele studie.

14

-ocr page 17-

1. THEOLOGEN EN BISSCHOPPEN IN DE KERK

Zowel Urs Küry als Andreas Rinkel leidden levens die helemaal in het teken van de kerk en de theologie stonden, een omstandigheid die wellicht ondersteund werd door het feit dat ze beiden geen kinderen hadden?” Wat dat betreft is de titel van een biografisch essay over Küry op beiden van toepassing: ‘Ein Leben für die Kirche’?' Küry was sinds 1929 met Emmy Vogt (1906-1998) getrouwd; Rinkel was ten tijde van het begin van de correspondentie weduwnaar, na een huwelijk met Cornelia Anna (Cor) van Nus (1877-1952), met wie hij in 1923 was getrouwd?^ Hij werd in zijn latere leven begeleid en vergezeld door ‘zuster’ Margaretha Johanna IJsbrandina Wilhelmina (Greet) Roosjen (1919-2013), die ongetrouwd zou blijven en haar leven aan de kerk en, zelf ook verpleegkundige, aan de opleiding van verpleegkundigen zou wijden?'’ In de correspondentie hecht Rinkel er waarde aan te benadrukken dat Greet Roosjen en hij in hotels twee éénpersoonskamers nodig hebben?'' De vrouwen in de levens van de beide bisschoppen spelen een rol van enig belang in de brieven, dat wil zeggen: Rinkel en Küry leven mee met elkanders huiselijk wel en wee, wisselen groeten van de vrouwen aan elkaar uit, en, waar Rinkel soms zijn grote bezorgdheid over de overbelasting van zijn huisgenote uit, neemt mevrouw Küry-Vogt tijdens een langer ziekbed van haar man de correspondentie tijdelijk over. Ook begeleiden de beide vrouwen de bisschoppen op buitenlandse reizen en zijn Küry en zijn echtgenote regelmatig te gast op de Emmalaan 8, maar van deze contacten en bijbehorende gesprekken zijn uiteraard geen verslagen gemaakt.

Naast de overeenkomsten in hun relaties met hun partners, waren er, zoals al aangegeven, de overeenkomsten tussen beide mannen in hun grote systematisch-theologische, met name dogmatisch-theologische belangstelling.

Dit thema speelt op slechts één moment een rol in de correspondentie: als Küry aarzelt het bisschopsambt aan te nemen, wijst Rinkel hem erop dat hij niet bang hoeft te zijn dat er een priesterdynastie van Küry’s zal ontstaan, hij heeft immers geen ‘Priestersöhne’, zie: Smit, Onder bisschoppen (supra, n. 1), 212.

^' H.A. Frei, Ein Leben für die Kirche, in: U. Küry, Hirtenbriefe (supra, n. 3), 1-44.

Zie over haar, haar overlijden, en Rinkels omgang hiermee de beknopte opmerkingen in Smit, Rinkel (supra, n. 2), 126-127.

^’ Een studie naar haar lange leven zou ook de moeite waard zijn; haar eigen ervaringen met Andreas Rinkel heeft ze weergegeven in: Roosjen, IJver (supra, n. 13).

Zie bijv.: Rinkel aan Küry, 10 februari 1965.

15

-ocr page 18-

Rinkels uitgesproken kerkmuzikale en liturgische belangstelling speelt in de correspondentie een veel kleinere rol, afgezien van een groot aantal liturgische instructies omtrent wijdingen.^^ Hun dogmatisch-theologische belangstelling ontwikkelden ze naast hun pastoraat en die resulteerde in leeropdrachten voor dit vak aan het Oud-Katholiek Seminarie in Amersfoort in het geval van Rinkel (1921-1948), en aan de Faculteit voor (Oud-)Katholieke Theologie van de Uni-versiteit Bern in het geval van Küry, waar hij van 1941-1955 bijzonder hoogleraar was en van 1955-1971 ordinarius ad personam. Het bisschopsambt was

^5 Zie hierover wel; C. Tol, Liturgische notities, in: Adjutorio (supra, n, 2), 232-238; E. Bruining-Klören, Herinneringen aan de bisschop als musicus, in: Adjutorio (supra, n. 2), 239-244; A. Troost, A. Kosterman, Bibliografie Dr. A. Rinkel, in: Adjutorio (supra, n. 2), 272-287, met een lijst van kerkmuzikale bijdragen, 282-283.

16

-ocr page 19-

in Zwitserland op dat moment formeel een Ehrenamt |!|?^ Beide mannen hadden ook gehoopt, zich verder aan de wetenschap te kunnen wijden, en niet aan het door hen niet gezochte bisschopsambt?^ Dit komt overeen met een in hun correspondentie meermaals geuite verzuchting dat ze geen mensen voor in de schijnwerpers zijn, en op hun studeerkamer veel meer op hun gemak zijn, zoals eerder al werd aangegeven?^ Beiden werken ook door tot op relatief (zeer) hoge leeftijd: Küry tot 71 jaar en Rinkel tot 80 jaar. Lichamelijke klachten en grote vermoeidheid zijn dan ook een terugkerend thema, met name in het geval van Küry wat verrassend. Beiden zien zichzelf als theologen, in het bijzonder als bisschoppen met sacramentele verantwoordelijkheden en, op grond daarvan, ook als organisatoren en administrateurs. Opvallend genoeg, hoewel niet per se verrassend, voelen ze zich allebei het meeste bisschop bij de specifiek bisschoppelijke taken van ambtswijdingen en vormsels, en niet bij hun theologische of organisatorische werk. Zo bevestigt Küry Rinkels mening dat wijdingen tot de hoogtepunten van het bisschopsambt behoren:

Es ist wahr: Priester weihen zu dürfen, ist ein Höhepunkt der bischöflichen Tätigkeit, besonders wenn man sich sagen darf, dass die Kandidaten viel Gu-i 29

tes versprechen.

^* Als Küry op 31 mei 1961 aan Rinkel schrijft dat hij zijn colleges over de ecclesio-logie herziet, merkt hij daarbij op: ‘die Arbeit fesselt mich und ist mir neben der vielen Verwaltungsarbeit eine richtige Erholung’.

^^ Dit thema speelt een rol bij de verkiezing van Küry tot bisschop van zijn kerk, in het kader waarvan Rinkel herinneringen ophaalt aan zijn eigen verkiezing, zie: Smit, Onder bisschoppen (supra, n. 1 ), 211 -212.

Zie bijv, de brief van 8 januari 1959, waarin Rinkel Küry bedankt voor diens felicitaties met zijn zeventigste verjaardag; hij houdt niet van zulke feestelijkheden: hij kan er toch ook niets aan doen dat hij zeventig wordt! Deze houding staat wat op gespannen voet met de nadruk die hij legt op het wél vieren van Küry’s jubilea als feesten van de kerk.

Küry aan Rinkel, 29 april 1960. In dit geval ging het om de priesters René Caflisch (*1918), Peter Amiet (1936-2013) en Wilhelm Flückiger (1923-2013), die op dat moment achtereenvolgens voor de parochies Lausanne, Zürich (als ‘Vikar’) en Mägden bedoeld waren, zie: Küry aan Rinkel, 4 mei I960. Met Amiet zou Rinkel een vriendschapsrelatie ontwikkelen, zie: P. Amiet, Ferienstimmung, in: Adjutorio (supra, n. 2), 268-270. Rinkel maakte zich over hem ook zorgen, wanneer hij hem op vakantie in Zwitserland in Magden bezocht, zie bijv.: Rinkel aan Küry, 11 september 1962: ‘1 W|ir haben zugleich Peter Amiet ein Wenig aus seiner Einsamkeit erlöst. Der Kerl soll bestimmt heiraten; sonst geht es falsch, werd er zu abenteuerlich; er “kampiert” sowieso jetzt in seinem Palast. Die Frau fehlt auf allen Seiten.’

17

-ocr page 20-

Aan het einde van zijn ambtstijd geeft Rinkel uitdrukking aan dezelfde ervaring, in het kader van verjaarswensen aan de van gezondheidsproblemen herstellende Küry, en in een waarsehuwing om het wat rustiger aan te doen:

Firmung, Weihen, ich kenne das Programma; man macht das gerne, weil man dann erst recht fühlt Bischof zu sein, aber man vergesse nicht, dass diese episkopale Arbeit einfach nebst aller anderen Arbeit steht, die jeden Tag geschehen muss?®

Terwijl het liturgisch functioneren als bisschop voor Rinkel en Küry het hoogtepunt betekende, vormde aandacht voor hun eigen persoon dit in veel mindere mate. Dit komt in het bijzonder naar voren rond ambtsjubilea, waarvan beide bisschoppen er een aantal vierden. Het commentaar waarmee Rinkel Küry bedenkt bij diens veertigjarig priesterjubileum is wat dit betreft representatief:

Dies weiss ich schon, dass Sie gegenüber solche Gedenktage ebenso ablehnend Stehen wie ich; aber Sie werden auch wissen, dass man sich nicht immer entziehen kann, ja nicht darf. Die Kirche hat ein Recht und eine Pflicht zum Gedenken. Sie gedenkt, dass ihr erster Diener sein priesterliches Amt während eines Menschenalters trug, und wie! Sie gedenkt, dass dieser Priester zugleich ihr Bischof ist, der gar noch nicht daran denkt in den Ruhestand hineinzuziehen. Sie gedenkt, dass ihr Bischof-Priester ihr vorgeht wie ein würdiger Hirte und dass er keine Arbeit in ihrer Mitte scheut. Sie gedenkt, dass ihr Ueber-haupt ihr Namen und Ehre in der grossen Welt der Kirche gegeben hat und dass er als doctor ecclesiae ihre theologische Fakultät ziert.^'

Rinkel neemt dezelfde brief ook als aanleiding om op hun nu bijna negenjarige vriendschap in te gaan:

Lieber Freund Bischof, — so rede ich ihnen am liebsten immer an. Indem ich Sie herzlich gratuliere, gedenke ich mit grosser Dankbarkeit und Wärme der letzten zehn Jahre, in denen wir so stark und bisweilen fast wöchentlich zusammengearbeitet haben für die Kirche, die uns beiden so lieb ist. Das Verhältnis, mit dem Ihr Vater mich beglückte, viele Jahre lang, ist fast ohne Unterbrechung mit Ihnen weiter fortgesetzt, indem das väterliche Benehmen Ihres Vaters in ein brüderliches Ihrerseits - so fühle ich es jedenfalls, übergeleitet wurde.

^® Rinkel aan Küry, 4 september 1970.

’’ Rinkel aan Küry, 8 oktober 1964. Voor Rinkels eigen afkeer van jubilea, zie bijv.: Rinkel aan Küry, 15 mei 1962: ‘Und dann nähert 15. Juni - es grauset mir!’ (c.q.: zijn aanstaande vijfentwintigjarig bisschopsjubileum).

18

-ocr page 21-

Dies Alles hat mein eigenes Leben und Wirken mächtig bereichert und gestärkt, und ich bin dafür unaussagbar dankbar, betrachte es als ein donum Dei, womit der Herr der Kirche seine ersten Diener stützen will. Mein Glückwunsch ist denn auch in erster Linie eine grosse Dankbarkeit, wobei ich hoffe, dass ich auch meinerseits für Sie etwas habe sein dürfen als Mitarbeiter und älterer Freund.

Vielleicht denken Sie in diesen Tagen nochmals an die Zeit vor Ihrer Bischofsweihe, als Sie mir schriftlich Ihr Besorgnis über die Frage der nahen Bischofswahl vorlegten und ich die Mut fand Ihnen den Weg zum ‘Ja-Wort’ zu zeigen und Sie dazu zu ermutigen. Lassen wir auch gedenken, wie fest das Band zwischen uns sich seitdem entwickeln möchte, so dass es immer eine Freude ist, wenn ein Brief auf unseren Tisch erscheint, aus Bern, aus Utrecht, auch wenn diese Briefe mit Sorgen und Problemen geladen sein möchten.’^

Bij het hierna volgende overzicht valt ten slotte aan te tekenen, dat niet alle onderwerpen en gebeurtenissen uit de levens van de Zwitserse en Nederlandse kerken even uitvoerig in de correspondentie aan de orde komen. Een duidelijke reden hiervoor is er niet, behalve dat uit deze correspondentie blijkt wat hen, op het moment van schrijven, bijzonder bezighield. Beide bisschoppen waren wel op de hoogte, want ze lazen ook de kerkelijke media van eikaars kerken. Een toch belangwekkende gebeurtenis als de bouw en inwijding van een nieuw seminariegebouw in Amersfoort in 1957 - mede mogelijk gemaakt door ondersteuning van de Zwitserse Oud-Katholieke Kerk - krijgt summiere aandacht.’’ Dat geldt ook voor de restauratie van een Zwitsers kerkgebouw, in Kaiseraugst, in welk geval de meeste nadruk ligt op het succes van de nationale inzamelingsactie (Bistumsopfer') voor deze restauratie.’'^ Ook de bouw en wijding van een nieuwe kerk in Neuchâtel lijkt pas achteraf aan Rinkel meegedeeld te worden.” Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een synode in Nederland, toch een belangrijk moment in het leven van deze kerk, die niet meer dan een paar regels de aandacht krijgt.’^

’^ Rinkel aan Küry, 8 oktober 1964.

” Küry aan Rinkel, 2 februari 1957, in welke brief Küry Rinkel ook laat weten dat hij niet per se een uitnodiging voor een vertegenwoordiger van de Zwitserse kerk bij de inwijding van het nieuwe seminariegebouw verwacht.

Küry aan Rinkel, 31 mei 1961; Rinkel aan Küry, 7 juni 1961; een parochiaan in Genève schonk hiervoor zelfs CHF 100’000.

” Küry aan Rinkel, 11 mei 1967.

’^ Rinkel aan Küry, 26 november 1969. Rinkel meldt dat de synode goed verlopen is.

19

-ocr page 22-

1.1. Persoonlijke zorgen

Rinkel en Küry delen ook hun zorgen met elkaar. Dit geldt zowel hun persoonlijke wel en wee als ook de manier waarop ze hun ambt, met name de (werk)-last ervan, ervaren. Die persoonlijke zorgen betreffen niet in de laatste plaats ook hun gezondheid en die van hun naasten. Hierbij speelt het thema ‘leeftijd’ naarmate de correspondentie vordert een steeds belangrijker rol. Dit is goed te verklaren uit het feit dat de hier besproken periode, 1955-1970, de jaren tussen Rinkels 66®“ en 81®“ verjaardag beslaat, een leeftijd waarop hij, zou hij later geleefd hebben, grotendeels al lang en breed met emeritaat zou zijn geweest.^’ Küry is aan het begin ervan in zijn 54ste levensjaar. Verschillende kwaaltjes, kwalen, en ziektes komen met enige regelmaat aan de orde. Bij Rinkel voeren vooral kleinere kwalen en kwaaltjes de boventoon,^^ net zoals zijn steeds hogere leeftijd. Küry probeert Rinkel wat dit betreft voortdurend een hart onder de riem te steken, bijvoorbeeld naar aanleiding van Rinkels gouden priesterjubileum, op 74-jarige leeftijd:

Ich habe mit grossem Interesse den Bericht über Ihr goldenes Priesterjubiläum gelesen und kann mir denken, wie gross die Anstrengung war und dass Sie nun froh sind, einige ruhigere Tage vor sich zu haben. Dass Sie sich als ‘alter Kerl’ vorkommen, ist sicher eine Selbsttäuschung. Es gibt bei uns ein Wort, das besagt: dass man alt wird, merkt man selber nicht, wohl aber die anderen. Diese anderen haben aber bei Ihnen wirklich nichts gemerkt! Ich nicht und keiner Ihrer Mitarbeiter.^’

^’ Opmerkingen over zichzelf en zijn leeftijd verschijnen vooral vanaf I960 in Rinkels correspondentie, zie bijv. Rinkel aan Küry, 1 maart 1960. Zie echter ook Rinkels brief aan Küry van 15 januari 1964, waarin hij vindt dat hij weliswaar 75 jaar oud is geworden, bijna vijftig jaar priester is, maar niet ontevreden omdat hij, ondanks artritis en lumbago (spit), zelfs nog piano kan spelen! Zie ook de brief van Rinkel aan Küry, dd. 9 december 1960, die door de bisschop van Deventer, Pieter Josephus Jans opgesteld is, omdat Rinkel met een Hexenschuss (spit) in bed ligt. Daarop reageert Küry met de opmerking dat ze in Zwitserland Rinkels Hexenschuss met Kirsch behandeld zouden hebben (Küry aan Rinkel, 14 december I960). Na enkele weken is Rinkel weer uit bed, en schrijft: ‘lch bin wieder auferstanden, sei es vor allem weil das Bett mich schrecklich langweilte, und man kann nicht den ganzen Tag Detektivromane lesen!’ (Rinkel aan Küry, 20 december 1960).

Zo meldt Rinkel aan Küry in zijn brief van 10 oktober 1961 dat hij vanwege een ‘Venenentzündung’ (aderontsteking) bij de trombosedienst onder behandeling is.

” Küry aan Rinkel, 14 februari 1964; zie ook zijn eerdere felicitaties aan Rinkel ter gelegenheid van dit jubileum, dd. 28 januari 1964: ‘lch habe am Tage Ihres goldenen Priesterjubiläums viel an Sie gedacht. Möge Ihnen der Herr weiter Kraft und Leben

20

-ocr page 23-

In Küry’s jaarlijkse verjaardagswensen aan Rinkel - beide bisschoppen feliciteren elkaar jaarlijks, soms meer en soms minder uitvoerig'*“ - klinkt in latere jaren ook steeds vaker een bemoedigende toon door, zoals in 1965:

Ich vermag es Ihnen zwar nachzufühlen, wenn Sie sich - wie Sie das in Ihren letzten Briefen wiederholt zu verstehen gaben - oft etwas müde fühlen. Aber die Frische des Geistes, die aus Ihren Briefen spricht, die Sicherheit Ihres Urteils, und nicht zuletzt Ihr köstlicher Humor beweisen mir immer wieder, wie sehr Sie allfällige leibliche Hemmnisse glücklich zu meistern verstehen.'*'

Tegelijkertijd raadt hij hem aan vaker vakantie te nemen.'*^ Verjaardagen zijn hoe dan ook vaak het moment om verzuchtingen te uiten over de last van het bisschopsambt en na te denken over de toekomst.'*^ Wanneer Rinkel dit uit, verleihen. Wir alle haben sie nötig: Ihren Dienst im Amt, in der Leitung des Gesamtaltkatholizismus, in der Wissenschaft’. In zijn antwoord verwijst Rinkel naar het bericht over de viering in De Oud-Katholiek, zelf zegt hij er weinig over, behalve dat de viering hem, mede vanwege zijn leeftijd, zwaar gevallen was (Rinkel aan KUry, I februari 1964).

Zie bijv. Küry aan Rinkel, 6 januari 1959, een warme en hartelijke brief naar aanleiding van Rinkels naderende zeventigste verjaardag, waarin Küry ook bevestigt dat hun persoonlijke vriendschap uit de tijd van zijn bisschopswijding dateert. Zie ook: Küry aan Rinkel, 11 januari 1960. Rinkel feliciteert Küry ook, alhoewel hij hier pas na vijf jaar aan denkt: zie Rinkel aan Küry, 15 januari 1960, waarin hij vraagt wanneer Küry eigenlijk jarig is. In zijn brief van 3 mei 1961 feliciteert Rinkel Küry echter met z’n zestigste verjaardag en zijn twintigjarig jubileum als hoogleraar in de systematische theologie. Een jaar later memoreert Rinkel Küry’s 6P“ verjaardag als volgt: ‘Sie stehen in voller Mittagshöhe, und ich hoffe sehnlichst, dass der Herr der Kirche Sie lang in Ihrem Amte erhalte, denn ich bin sehr stark überzeugt, und nicht ohne Grund, dass Ihre Kirche ganz glücklich ist Sie als Ihren Bischof zu besitzen zu dürfen! Ich kann Ihnen dies ruhig sagen, denn Sie haben am allerwenigsten einen Charakter, der an Stolz leidet.’ (Rinkel aan Küry, 2 mei 1962). Ook later, tegen het einde van hun ambtelijke correspondentie, feliciteert Rinkel KUry alvast met zijn aanstaande verjaardag - hij en zijn huisgenote zullen vandaag, morgen, en overmorgen een borrel op zijn gezondheid drinken (Rinkel aan Küry, 4 juni 1970).

Küry aan Rinkel, 7 januari 1965.

'*^ Küry aan Rinkel, 7 januari 1965: ‘Bei uns sagt man: wer das 60. Lebensjahr überschritten hat, soll mindestens zweimal 3 Wochen Ferien im Jahre machen - wie viel mehr, wer schon die Mitte der 70iger Jahre überschritten hat!’

*’ Zo schrijft Rinkel aan Küry op 5 januari 1968 dat hij vanwege de ziekte van de bis-schop van Deventer Pieter Josephus Jans, en de verhuizing van de bisschop van Haarlem, Gerardus Anselmus van Kleef, op dat moment de enige bisschop is die werkelijk

21

-ocr page 24-

voor het eerst in 1968, is het voor Küry ook direct een gelegenheid hem een hart onder de riem te steken:

Sie deuten zwar an, dass sie eigentlich sich zurückziehen möchten, dass man das aber nicht wünsche. Ich möchte mich diesem Wunsche meinerseits sehr nachdrücklich anschliessen und der Hoffnung Ausdruck geben, dass Sie noch viele Jahre uns als Erzbischof erhalten bleiben.''^

In zijn antwoord hierop drukt Rinkel zowel zijn waardering voor Küry’s woorden als ook zijn zorgen uit:

Herzlichen Dank für Ihre guten Wünsche! Wenn es mir betrifft, bin ich bereit im Sattel zu bleiben, bis der Herr sagt: es ist genug. Allein, unsere Zeit ist so voll Sorgen und Problemen, in denen man einfach entscheiden muss, und wofür man denn auch noch die Verantwortlichkeit trägt. Wir kämpfen nicht nur mit zu wenig Geistlichen, sondern stehen auch finanziell viel zu schwach, auch wegen der geringen Zahl der Gläubigen. Und da heisst es also: beschränken, und abermals beschränken .'1

Later in dat jaar feliciteert Rinkel Küry met diens aanstaande verjaardag, zegt hem dat hij er nog jong uit ziet en hoopt dat jonge uiterlijk nog lang te mogen zien, waarbij hij tegelijkertijd aantekent dat dit ‘lang’ voor hem persoonlijk wel niet meer zo heel erg lang zal zijn. Ook zegt hij iets over zijn eigen situatie: ‘Ich seufze hier noch immer unter die vielen Problemen und Sorgen, wie auch der jüngste Bischof, aber seine Jugend trägt es leichter!’'1® Waar Rinkel hier zijn jongere collega Gerardus Anselmus (Geert) van Kleef (1922-1995) als een met hem mee-lijdende noemt, is de toon elders anders en klaagt Rinkel sinds de verkiezing van Van Kleef tot bisschop van Haarlem in 1967 over het gebrek aan collegialiteit en samenwerking, op dat moment een volstrekt nieuw geluid in de briefwisseling zijnerzijds.

Omgekeerd, wanneer Rinkel zich uit over Küry’s welzijn, is de toon vaak anders. Rinkel maakt zich, naarmate de correspondentie en de tijd vorderen, steeds grotere zorgen over Küry’s gezondheid, wat gezien diens dubbele werk verzet, terwijl hij aan terugtreden denkt, maar hier door anderen nog van wordt afgehouden. Zie echter ook Rinkel aan Küry, 15 juni 1967, waarin hij schrijft dat hij aan zijn werk niet toekomt.

Küry aan Rinkel, 9 januari 1968.

22

1

5 Rinkel aan Küry, 12 januari 1968.

Rinkel aan Küry, 2 mei 1968.

-ocr page 25-

belasting als voltijdshoogieraar en bisschop ook geen overbodige luxe is?’ Wanneer Küry begin zestig is, stelt Rinkel hem al voor zijn professoraat neer te leggen; hij suggereert dit in zijn reactie wanneer Küry in november 1964 schrijft dat hij een verlichting van zijn collegeverplichtingen heeft gekregen van acht naar zes uur college per week?^

Wenn man zugleich Bischof und Professor ist, kommt eine Zeit, dass das Bischofsamt einen so völlig in Anspruch nimmt, dass man den Professorenmantel ausziehen muss! So habe ich es jedenfalls empfunden und... habe gehorcht!quot;*’

Deze toon houdt Rinkel vol. Küry ondergaat begin 1969 een prostaatoperatie, die vanwege een aderontsteking niet eerder had kunnen plaatsvinden,^” en die gecompliceerd wordt door niet aflatende koorts en een aanval van de ziekte van Graves-Basedow.5' Wanneer hij aan het einde van dat jaar aan Rinkel schrijft

Zo klaagt Küry bij Rinkel in zijn brief van 8 juli 1966 over zijn gezondheid en een langer ziekbed. Rinkel zelf mankeert af en toe ook iets, zoals een terugkerende ‘lumbago’ (spit), die hij voor het eerst noemt in Rinkel aan Küry, 26 januari 1963 en die vaker terugkomt. Een huismiddeltje komt voor in Rinkel aan Küry, 17 december 1963, waarin hij klaagt over zijn lumbago, waartegen zelfs een Zwitserse borrel (Kirsch) niet helpt: ‘vielleicht sollte man es in der Schweiz selber trinken!’ Küry had dit huismiddeltje een paar jaar eerder aangeraden aan Rinkel, zie noot 37.

Küry aan Rinkel, 5 november 1964.

Rinkel aan Küry, 10 november 1964. Voor zijn verkiezing was Küry overigens van mening dat de last van het bisschopsambt wel zou meevallen. Zie Smit, Onder bisschoppen (supra, n. 1), 210.

5” Küry aan Rinkel, 18 januari 1969. De operatie had eigenlijk al eerder moeten plaatsvinden, maar in eerdere jaren waren de aderen in Küry’s benen dermate ontstoken dat een operatie niet te verantwoorden was. Zie verder: Rinkel aan Küry (eigenlijk aan Emmy Küry-Vogt, daar Küry ziek is), 22 januari 1969; Rinkel aan Küry, 29 januari 1969; Emmy Küry-Vogt aan Rinkel, 6 februari 1969, met daarin de mededeling dat haar man in het Berner Salemspital ligt en zo goed en kwaad als het gaat, probeert zijn werk te doen. Zie ook: Rinkel aan Küry, 10 januari 1969; Emmy Küry-Vogt aan Rinkel, 23 en 25 januari, I, 17, 18, 20 en 24 februari en 5 en 9 maart 1969; Rinkel aan Küry, 20,24 en 26 februari 1969.

Küry aan Rinkel, 11 maart 1969: Küry is weer thuis, maar nauwelijks tot wat in staat. Hij verzoekt daarom Rinkel de uitnodigingen voor de komende IBC-vergadering te versturen. Hijzelf gaat vier weken naar Lugano, samen met zijn vrouw, om bij te komen. Zie over een volgende aanval van deze ziekte: Küry aan Rinkel, 16 oktober 1969. Rinkel maakt zich hierover in een brief van 16 januari 1970 ernstig zorgen en verbaast zich in een brief van 26 februari 1970 erover dat er niets over te lezen valt: ‘Es wundert

23

-ocr page 26-

blij te zijn, want; ‘Am Schreibtisch kann ich ohne Ermüdung wieder täglich meine 10 Stunden arbeiten, wofür ich tief dankbar bin’,^^ krijgt hij van Rinkel, die hem al eerder waarschuwde niet te veel te werken,’^'^ de Levieten gelezen. Ook wijst Rinkel erop dat zijn vrouw recht op hem heeft, en sluit af met de opmerking: ‘So, damit habe ich mein Wörtchen gesagt; ich habe den Eindruck, dass keiner es in der Schweiz tut’.^'* Küry’s gezondheid blijft echter zorgelijk. Enige weken later drukt Rinkel zijn bezorgdheid hierover uit en spreekt de hoop uit dat Küry zijn hoogleraarschap spoedig kan neerleggen.”’'’ In dezelfde periode wordt Rinkel tachtig jaar en klaagt hij hooguit over vervelend eczeem en incidenteel over spit.^^

Een laatste persoonlijk thema was voor Rinkel het opgeven van het bisschopsambt in 1970 - Küry moest dit in 1972 op doktersadvies ook doen. Het was voor Rinkel een moeilijke stap:

Und dazu kommt noch, dass man doch hier und da erwartet, dass ich in absehbarer Zeit Demission nehmen werde. Ich bin wirklich in einem grossen Dilemma. Ich habe Angst, dass eine jetzige Wahl nicht den richtigen Nachfolger bringen würde. Andererseits bin ich mehr als 80 und kann nicht alles mehr tun, was ich erwünscht erachte. Aber wenn ich hingehe, kommt wieder irgendwo eine Gemeinde ohne Pfarrer. Der Nachwuchs ist gering und steht jedenfalls noch nicht fertig da... Unsere Aussichten sind sorgenvoll. Und obwohl ich sehr bestimmt nicht konservativ bin oder bremsend, spüre ich doch dass die Entfernung der Generationen spürbar ist. So weit ich sehe, ist Kok der einzige Kandidat, der mein Nachfolger sein sollte, aber sogar er fühlt sich schon zu alt. Und für einen jüngeren Kandidaten habe ich Angst, denn der wird bestimmt auf der Seite des B. Van Kleef stehen. Und auch hier ist übrigens das Problem der Jugend die grosse Sorge der Kirche.^^

mich, dass das Kirchenblatt Uber Sie schweigt in allen Sprachen. Die Kirche sollte doch

eifrig für ihren Bischof beten.’

5^ KUry aan Rinkel, 17 april 1970.

5^ Rinkel aan Küry, 27 maart 1970.

Rinkel aan Küry, 24 april 1970.

Rinkel aan KUry, 12 mei 1970.

5® Rinkel aan KUry, 22 januari 1969, waarin hij zijn 80’‘' verjaardag noemt; in zijn brief van 10 januari 1969 noemt hij zijn eczeem en schrijft: ‘Ja, etwas soll man tragen auf meinem Alter!’ Op 20 februari 1969 laat Rinkel Küry weten weer eczeemvrij te zijn.

5’ Rinkel aan Küry, 3-4 juni 1969.

24

-ocr page 27-

Hoewel hij zich zorgen maakt/^ kijkt hij er ook met nieuwsgierigheid naar uit en vraagt zich af hoe hij zich zal voelen en gedragen na zijn emeritaat?’ Küry houdt zich er ook mee bezig en schrijft bijvoorbeeld dat hij het regelmatige contact met Rinkel zal gaan missen.“ Deze stap viel Rinkel niet mee - afstand nemen van zijn ambt was wellicht de laatste grote last die hij als bisschop moest dragen - en die hij met Küry deelde:

(...) ich bin einfach nicht im Stande einigermassen die Faulheit zu lernen. Dazu kommen die vielen Sorgen um die Kirche, die ich einfach nicht von mir absetzen kann und die mich wiederholt zu Ueberlegungen mit Kok veranlassen, der jetzt auch erfahrt, dass Erzbischof sein wenig Ehre, sondern viele Mühe enthält!^'

Terwijl de correspondentie op het punt van persoonlijk wel en wee en de last van het ambt een tamelijk constante lijn vertoont, met een oudere en vitale Rinkel die de jongere en kwakkelende Küry regelmatig een hart onder de riem probeert te steken, waarbij laatstgenoemde hooguit benadrukt dat Rinkels steeds hogere leeftijd geen belemmering hoeft te zijn om zijn ambt te blijven uitoefenen, en ze beide onder een zeer hoge belasting zuchten, is er wat een ander thema betreft, dat van de collegiale samenwerking met andere bisschoppen en vertrouwde geestelijken, wel een ontwikkeling te zien. Deze gaat twee kanten op. Vanaf het begin van de correspondentie tot circa 1967 kan Rinkel zich verheugen in een goede samenwerking met de twee elkaar opvolgende bisschoppen van Deventer, Engelbertus Lagerwey (1880-1959; bisschop van 1941-1959) en Pieter Josephus Jans (1909-1994; bisschop van 1959-1979), en theologen als Bastiaan Abraham van Kleef (1889-1965) en Petrus Johannes (Peter) Maan (1913-1993). De bisschop van Haarlem, de oude en contemplatief ingestelde Jacobus van der Oord (1882-1973; bisschop van 1945-1967), bij het begin van de correspondentie al 73 jaar oud, komt er nauwelijks in voor en als hij

Zie ook hierna, § 1.2. Personele kwesties. Zijn eigen terugtreden en opvolging was Rinkels laatste personele zorg.

5’ Rinkel aan Küry, 24 april 1970.

“ Küry aan Rinkel, 12 november 1970, waarin hij schrijft dat hij Rinkel in het kader van de IBC mist: ‘Am 8. November habe ich herzlich Deiner gedacht und hoffe, dass Du den schweren, für unsere Gesamtkirche folgenschwerer Tag gut überstanden hast, und vor allem, dass du Dich so in den Ruhestand begeben kannst, dass er Dir wirklich Ruhe bedeutet. Mir fällt es noch immer schwer, mich damit abzufinden, dass Du nicht mehr an der Spitze der IBK stehst und unsere Korrespondenz vielleicht nicht mehr so rege sein wird.’ Küry zelf kon niet bij het afscheid aanwezig zijn.

Rinkel aan Küry, 5 januari 1970.

25

-ocr page 28-

genoemd wordt, is het ofwel berustend in zijn weinig actieve karakter ofwel bezorgd om zijn leeftijd. Dit verandert in 1967 wanneer Geert van Kleef tot bisschop van Haarlem verkozen wordt en deze een uiterst moeizame relatie met Rinkel ontwikkelt, die op dat moment in theologische vragen veelal op Jans vertrouwt; Maan lijdt dan onder depressieve stemmingen. De relatieve eenzaamheid die in Rinkels leven steeds meer een rol begint te spelen, wordt, nu het ook aan goede samenwerking en collegialiteit begint te ontbreken, ook zichtbaar in zijn brieven aan Küry.^^ Bij Küry is een omgekeerde ontwikkeling te zien. Hij lijdt aan het begin van zijn ambtstijd onder de eenzaamheid ervan en schrijft in 1960 bijvoorbeeld, hun beider situaties vergelijkend: ‘Aber Sie haben doch bei allem den Vorteil, dass Sie sich mit Ihren Mitbischöfen besprechen können. Hier in Bem habe ich eigentlich niemanden. Rüthy lässt sich in seinen Kreisen nicht gerne stören, am ehesten kann ich mich noch mit Richterich aussprechen, der auch im Synodalrat ist.’ Deze vaststelling is enigszins verrassend, want Küry woont toch in een stad met een theologische faculteit waarvan hij zelf ordinarius is en waar ook een substantiële parochie is, op dat moment bediend door de latere hoogleraar Kurt Stalder (1912-1996; pastoor in Bern van 1950-1962) en later door de theologisch en oecumenisch eveneens zeer geïnteresseerde en actieve pastoor Hans Alfred Frei (1922-2011; pastoor in Bern van 1962-1987). Toch ervoer Küry de situatie zo, en er klinkt enige spijt in zijn brief door, wanneer hij Rinkel in 1969 schrijft, dat hij, na veertien jaar lang pogingen daartoe ondernomen te hebben, nu eindelijk regelmatig overleg voert met de twee andere voltijdshoogleraren Albert Emil Rüthy (1901-1980) en Kurt Stalder.^ In de tussentijd heeft hij Rinkel wel laten weten

^^ Zie over Rinkels eenzaamheid, die in zijn oudejaarsbrieven aan zijn geestelijkheid vanaf 1952 een terugkerend thema wordt: Smit, Rinkel in: Adjutorio (supra, n. 2), 127.

Küry aan Rinkel, 3 maart I960. Rinkel zelf overlegt in deze periode veel en goed met de bisschop van Deventer jans, die tevens de president van het Seminarie is, en met de pastoor van de Utrechtse kathedraal. Maan en daarnaast met het gehele Kapittel. Zie ook Küry aan Rinkel, 22 mei 1962, waarin hij voor Rinkels verjaarswensen dankt: ‘Ich nehme es dankbar entgegen, dass man mich in der Schweiz als Bischof brauchen kann

trotzdem ich entsetzlich allein stehe und eigentlich keinen Mitarbeiter und Berater habe, an den ich mich unmittelbar wenden kann. Das empfinde ich jetzt, bei den bevorstehenden 4 oder 5 Pfarrwechseln schwer. Ich tue, was mir möglich ist.’ De in de hoofdtekst genoemde Richterich is Paul Richterich (1900-1976), op dat moment pastoor in Biel. Richterich is ook ‘Finanzverwalter’ van het bisdom.

Küry aan Rinkel, 29 mei 1969. Het lijkt erop dat Küry met deze opmerking Rinkel ook wil aansporen zijn zegeningen te tellen, want hij reageert in deze brief ook op Rinkels beklag over de slechte verstandhouding met de nieuwe bisschop van Haarlem. In een eerdere brief, reagerend op Rinkels felicitaties met zijn verjaardag, was Küry nog

26

-ocr page 29-

dat hij veel steun heeft aan dr. Max Krämer (1920-2003) de (nieuwe) voorzitter van de Synodalrat, het dagelijks bestuur van de Zwitserse kerk?'’

Een onderwerp dat in deze formeel ambtelijke correspondentie weinig aan bod komt, is het persoonlijke welzijn van familieleden en levenspartners van de beide bisschoppen. Hoewel de groeten van zuster Roosjen en mevrouw Küry-Vogt met enige regelmaat uitgewisseld worden en er bij ziekte van de één of de ander ook goede wensen worden overgebracht, terwijl er ook kort bericht wordt over vakanties, speelt dit in de correspondentie nauwelijks een rol.^ Wel staan de beide mannen in 1967 stil bij de gedachtenis van mevrouw Cor Rin-kel-van Nus, in leven Rinkels echtgenote:

Freitag wird es schon 15 Jahre her sein, dass meine liebe Frau starb, und gestern erreichte mich der Bericht, dass eine Schwägerin verstorben ist; einstweilen 82 und leidend; es wohnt dieser Bruder ganz im Norden, so dass ich in diesen vollen Tagen nicht dahin gehen kann; aber ich habe noch zwei jüngeren Brüder, die schon lange pensioniert sind und ein Meer von Zeit haben; ich habe ihnen gesagt, dorthin zu gehen; aber man spürt dann immer, dass solche ‘ruhende Leute’ viel mehr Beschwerden machen als die arbeitende!^’

Küry antwoordt als volgt:

Dass es schon 15 Jahr her sind, seit ihre Frau Gemählin gestorben ist, kann ich kaum fassen. Ich habe sie zwar nur einmal gesehen - am Bankett des Kongresses in Hilversum - aber ich weiss noch von meinem Vater sei. her, wie schwer damals der Verlust Sie traf.^’

Deze uitwisseling is echter relatief omvangrijk. Meestal zijn mededelingen over het overlijden van familieleden en de condoleances die daarop volgen, zeer summier. Een voorbeeld hiervan is ook Rinkels condoleance aan Küry met

beduidend negatiever, met name over sommige hoogleraren, zie: Küry aan Rinkel, 8 mei 1965.

Küry aan Rinkel, 26 april 1965.

Een opmerking over de carrière van zuster Roosjen, zoals in Rinkel aan Küry, 29 april 1965, waarin Rinkel schrijft dat ze nu voor examens verantwoordelijk is, is een uitzondering. Hij begeleidt dit met het commentaar: ‘Ich glaube, sie wird “grösser” als ihr Erzbischof. Dat de relaties wel hartelijk waren, kan blijken uit een brief van 23 maart 1969, waarin Rinkel Küry en diens vrouw aanschrijft als ‘Liebe Freunde’. ®’ Rinkel aan Küry, 19 december 1967.

^* Küry aan Rinkel, 9 januari 1968. Zie hierover ook Smit, Rinkel, in: Adjutorio (supra, n.2), 126-127.

27

-ocr page 30-

het overlijden van diens vader®’ en schoonmoeder™ of de eveneens zeer beknopte mededeling van het overlijden van één van de zusters van Rinkel, over zijn rol als haar executeur testamentair, en de bijbehorende condoleance van Küry?' Wanneer Rinkels oudste zus overlijdt, in 1968, nadat ze met Pasen dat jaar 95 jaar oud geworden was, schrijft hij slechts: ‘Dieses Sterben ist ein Segen und Gnade’.™ Het meest geëmotioneerd klinkt Rinkel nog wanneer hij Küry informeert over het overlijden van zijn vriend uit zijn kinder- en jeugdjaren, Bastiaan Abraham van Kleef in 1965.™ Omdat beide bisschoppen geen kinderen hebben, spelen deze geen rol in de correspondentie.

Kleinere huiselijke zorgen komen af en toe ook voor, bijvoorbeeld wanneer er ten huize van Rinkel verbouwd moet worden, met name behangen en geschilderd, wat Rinkel uit zijn studeerkamer verdrijft: ‘Ich fühle mich tot-unglücklich, aber was soll man machen mit zwei Frauen im Haus, die über allerhand Dingen schimpfen, die ich nicht einmal sehe?!’™ Maatschappelijke kwesties worden zelden genoemd. Wanneer Rinkel in 1964 zijn onbegrip en woede uit over het huwelijk van prinses Irene met Carel Hugo van Bourbon-Parma, in het kader waarvan ze overging tot de Rooms-Katholieke Kerk en zich opnieuw liet dopen, is dit een uitzonderlijk uitvoerig en fel commentaar op de dagelijkse actualiteit.™

®’ Zie voor de condoleance: Rinkel aan Küry, 1 december 1956. In deze brief laat Rinkel ook weten dat hij een formele brief geschreven heeft aan de Zwitserse kerk en gedachtenis heeft laten houden in alle Nederlandse oud-katholieke parochies. Hij herinnert zich het bijzonder plezierige samenwerken met Adolf Küry goed. Voor het antwoord, zie: Küry aan Rinkel, 12 december 1956, waarin hij bedankt voor de condoleance, en de begrafenis van zijn vader en de daaropvolgende noodzakelijke renovatie van het bisschopshuis, waarin Adolf Küry tot aan zijn dood woonde, een zware last noemt. Een aantal jaren laten noemt Küry de stichting van het Adolf Küry Fonds met een substantieel startkapitaal (CHF 240’000) ten gunste van de faculteit en ter nagedachtenis van zijn vader (Küry aan Rinkel, 28 november 1962).

™ Küry aan Rinkel, 13 oktober 1970, alsook Rinkel aan Küry, 17 oktober 1970.

’' Rinkel aan Küry, 27 september 1962. Voor de condoleanties, Küry aan Rinkel, 6 oktober 1962. Een uitzondering op deze beknoptheid is Rinkels condoleance met het overlijden van professor Ernst Gaugler in 1963, in Rinkel aan Küry, 26 januari 1963: ‘Er ging einen grossen Weg, der aber zugleich ein Marterweg war.’

™ Rinkel aan Küry, 18 april 1968.

™ Rinkel aan Küry, 27-28 december 1965.

™ Rinkel aan Küry, 28 februari 1969.

™ Rinkel aan Küry, 29 april 1964: ‘Wir betrachten den heutigen Tag als einen schwarzen, weil eine Prinzessin von Oranien sich mit einem obskuren Franzosen, der auch “Spanjoler” heissen will, verheiratet. Sie verstehen: als sogar die Mutter sich verweigert der Heirat beizuwohnen, wie das Volk sich fühlt!’

28

-ocr page 31-

Een vaak voorkomend thema in de correspondentie is de vraag van de personele bezetting van parochies en de opleiding van geestelijken/^ In dit kader noemen de twee bisschoppen ook teleurstellingen met geestelijken en luchten ze hun hart over crises in parochies en met geestelijken. Verwaarlozing van het pastoraat, om welke reden dan ook, het opgeven van het pastoraat, of de ziekte van pastores gaan hen aan het hart. In het kader van de zorg voor de ‘werkers in de wijngaard’ past ook hun aandacht voor de opleiding (c.q. promotiestudie) van toekomstige docenten aan de opleidingsinstellingen van beide kerken. Enkele Nederlanders zullen tijdens Rinkels episcopaat aan hun dissertatie aan de theologische faculteit van Bern beginnen, waar Küry een hoogleraarschap bekleedt.

Een voortdurend onderwerp in de correspondentie tussen de twee bisschoppen is dat van de bezetting van pastoorsplaatsen, het wel en wee van pastoors en de verhoudingen in hun bisdommen, en, bijna nog vaker, het aantal studenten op de priesteropleidingen, hun vorderingen en houding. Deze zorg heeft voor hen beiden op verschillende momenten verschillend gewicht. Wanneer Küry’s ambtsperiode begint bijvoorbeeld, is er een nijpend tekort aan pastoors, waarover hij zich in 1958 als volgt uitlaat:

(...) einer unserer jüngeren Geistlichen will plötzlich das Pfarramt aufgeben und Ende April eine Lehrerstelle antreten, an die er sich heimlich hat wählen lassen. Er hat es getan, trotzdem er genau weiss, dass wir für ihn keinen Nachfolger haben. Ich versuche noch immer alles, um ihn von diesem auch für ihn selbst fatalen Schritt abzuhalten. Auch seine nächsten Kollegen versuchen, ihn umzustimmen - ich fürchte, es wird nichts nützen. Dadurch würde eine unserer wichtigsten Gemeinden - auf Ende April - ihres Pfarrers entblösst und wir stünden vor dem Nichts! Hinzu kommt die Krankheit von Pfr. Schwarz in Wallbach, für den wir ebenfalls nach einem Vikar suchen müssen, hinzu kommen weiter die Demissionsabsichten dreier älterer Geistlicher: Wir sind jetzt in einer verzweifelten Notlage - nachdem zwei unserer älteren Studenten vollständig versagt haben und nicht mehr in Betracht kommen. Was tun? Ich sehe nur noch einen Ausweg, wenn nicht sehr bald ein geeigneter Kandidat aus der römischen oder protestantischen Kirche sich meldet: wäre es völlig ausge-

^® Zie hierover wat Rinkel betreft ook: G.A. Smit, Een bisschop met zorg voor zijn clerus, in: Adjutorio (supra, n. 2), 251 -253.

29

-ocr page 32-

schlossen, dass wir J. Visser für einige Zeit als Vikar behalten könnten? Er hat sich in kurzer Zeit die Sympathien und das Zutrauen unserer Leute erworben überall, wo er hinkam, vor allem auch in Wallbach und zudem würde er als Holländer und als Priester der Kirche von Utrecht auf unsere beunruhigten Gemeinden beruhigend wirken. Ich weiss wohl, dass er dem Bistum Haarlem untersteht. Ich richte darum auch keine formelle Anfrage an Sie - ich habe selbstverständlich auch mit Visser selbst noch nicht davon gesprochen - sondern möchte nur vertraulich und vorsorglich mich bei Ihnen erkundigen, ob Sie meinen, dass eine solche Anfrage Aussicht auf Erfolg hätte.^’

Küry ZOU pas in 1959 voor het eerst een priester wijden: de uit de Oostenrijkse kerk ‘uitgeleende’ Herwig Aldenhoven (1933-2002), die later een binnen oud-katholieke kring toonaangevend hoogleraar in de systematische theologie en liturgiewetenschap in Bern zou worden.’^ De zojuist geciteerde passage zegt overigens ook iets over de manier waarop Küry naar de Oud-Katholieke Kerk van Nederland keek, namelijk als naar een kerk met een stabiel en rustig kerkelijk leven, anders dan zijn eigen kerk - en geestelijkheid - die nog op zoek was naar haar oriëntering.’^ Ook maakt de passage de relatie tot de Rooms-Katho-lieke Kerk voelbaar, zeker op plaatselijk niveau. Daar in Nederland de nood ook hoog is, hoewel nog niet zo hoog als in Zwitserland, willigt Rinkel Küry’s zojuist geciteerde verzoek niet in,^” ook niet wanneer deze het nog een keer herhaalt.^' Uiteindelijk krijgt Küry wel van een andere oud-katholieke kerk een

” Küry aan Rinkel, 11 november 1958

’^ Küry aan Rinkel, 8 januari 1959.

” Zie ook de titel en inhoud van: U. Küry, Nach hundert Jahren kirchlicher Eigenexistenz der Zukunft entgegen: Hirtenbrief zum Abschied vom bischöflichen Amt auf den Eidgenössischen Bettag /972, Allschwil 1972.

*® Rinkel aan Küry, 15 januari 1958.

Küry aan Rinkel, 3 februari 1958: ‘Wir haben weit und breit keinen Nachfolger, der ihn ersetzen kann. (...) Wir stehen in Gefahr, eine ganze Pfarrei zu verlieren, da die Römischen nur darauf warten, auf Pfarrhaus und Kirche Hand zu legen. Selbst J. Visser, mit dem ich über die Sache noch kein Wort gesprochen habe, hat sich einem unserer Pfarrer gegenüber geäussert, er glaube bald, dass er in der Schweiz noch notwendiger wäre als in Holland.’ Van de angst een gehele parochie te kunnen verliezen aan de Rooms-Katholieke Kerk wanneer de pastoorsplaats niet bezet wordt, raakt Küry overigens bevrijd zodra de relatie met de Rooms-Katholieke Kerk verbetert, zie § 3.6. - Op deze laatste brief van Küry reageert Rinkel op 25 februari 1958 opgelucht en zegt tegelijkertijd toe dat Küry Visser tot en met Pinksteren kan behouden, daarna is hij nodig voor een kleine gemeente in Nederland waar hij ook zijn dissertatie kan afmaken. Küry duidt in zijn brief van 3 februari 1958 ook al de uiteindelijke oplossing aan: ‘Glücklicherweise - das ist ein Lichtblick im gegenwärtigen Dunkel - hat Bischof Török einge-

30

-ocr page 33-

geestelijke uitgeleend, namelijk de al genoemde Herwig Aldenhoven uit de Oostenrijkse kerk?^ Deze gaat in 1959 helemaal over naar de dienst van de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland. Direct nadat hij deze ontwikkeling aan Rinkel heeft gecommuniceerd, schrijft Küry, nog altijd in grote priesternood: ‘Inzwischen suche ich noch immer weiter nach einem geeigneten römischen Kandidaten!’^^ Rond dezelfde tijd kan Rinkel Küry schrijven dat hij zich op een priesterwijding mag verheugen, de eerste sinds lange tijd.^“^ In hetzelfde jaar, waarin Küry zijn grote nood uit, kan hij echter ook mededelen dat een viertal ambtskandidaten voor hun examens geslaagd zijn, waarover hij zich zeer verheugt.^’ Rinkel feliciteert hem met deze vier kandidaten en noemt van hen met name Peter Amiet (1936-2013), die van 1973-1989 ook ausserordentlicher Professor aan de Oud-Katholieke Theologische Faculteit in Bern zou worden, van wie hij wel had verwacht dat hij goed zou slagen.^^ Die situatie in Zwitserland verbetert dus behoorlijk na Küry’s eerste jaren als bisschop, ook al blijft het tot 1960 moeilijk wanneer verschillende pastoors ziek worden,1’ en maakt hij zich regelmatig zorgen om de bezetting van concrete parochies.2 Wel moet Küry tegelijkertijd kapelaansplekken (Vikariatsstellen) creëren om

willigt, uns im kommenden Frühjahr Diakon Aldenhoven zu überlassen, damit er dort einspringen kann, um Pfr. Schwarz durch Aushilfedienste das Leben zu verlängern (das ist nach ärtzlichem Bescheid noch die einzige Möglichkeit!) oder im Falle seines baldigen Ablebens als Pfarrverweser zu fungieren und die Gemeinde zu retten’. Zie ook Küry aan Rinkel, 21 november 1958. Voor Rinkels herhaalde afwijzing m.b.t. Visser, zie: Rinkel aan Küry, 8 februari 1958. Daarin benadrukt Rinkel dat niet alleen de pastoor van de parochie Krommenie gestorven is, waardoor er nu twee parochies onbezet zijn, maar dat ook de parochie IJmuiden een kapelaan nodig heeft. Hij kan Jan Visser dus niet langer aan de Zwitserse kerk afstaan. In deze brief vermeldt Rinkel ook dat het Hil-versumse oud-katholieke kerkgebouw uitgebrand is, wat echter minder aandacht krijgt dan de personele problematiek. Maar Küry reageert hierop wel door aan de Oud-Katho-lieke Kerk van Nederland CHF 2’000,- te laten overmaken uit het Bischöfliche Hilfswerk, vgl. Küry aan Rinkel, 22 februari 1958. Rinkel bedankt daarvoor in zijn brief van 25 februari 1958.

31

1

5 Küry aan Rinkel, 27 oktober 1959.

Rinkel aan Küry, 31 oktober 1959.

*’ Küry aan Rinkel, 11 januari 1960; het gaat dan wel om ziekte met Kerstmis en het door ziekte uitvallen van drie pastoors tegelijkertijd.

2

In Küry aan Rinkel, 23 februari 1960, gaat het om de parochie in La Chaux-de-Fonds; in hetzelfde jaar maakt hij zich ook zorgen om de parochie Zürich.

-ocr page 34-

de aankomende geestelijkheid onder te brengen?’ Als Küry dan in 1960 maar liefst drie priesters tegelijkertijd kan wijden, ontvangt hij hartelijke felicitaties van Rinkel, met het begeleidende commentaar: ‘da ist man dann erst recht und wirklich “Bischof’!’'^ Dit gevoel, juist bij wijdingen volop bisschop te zijn, bevestigt Küry ook,” die zijn drie nieuwe priesters, René Caflisch, Wilhelm Flückiger en Peter Amiet, goed kan gebruiken en onmiddellijk mzet. Dat is ook wel nodig, want de situatie blijft precair.” In Nederland is die in dezelfde periode nog nijpender.” Voor Küry spelen zijn beperkte bevoegdheden als bisschop ook een rol: parochies kiezen hun geestelijken, en wanneer dit op een andere manier verloopt dan hij wil, is ingrijpen in de gang van zaken voor hem maar zeer beperkt mogelijk.”

®’ Küry aan Rinkel, 11 januari 1960.

” Rinkel aan Küry, 16 maart 1960.

” Küry aan Rinkel, 29 april 1960. Zie ook de brief die Küry 26 december 1960 schrijft als Rinkel is genezen van een Hexenschuss en weer dienst kan doen: ‘Was wäre Weihnachten, wenn man nicht am Altare stehen könnte? Ich habe das an Festtagen in letzter Zeit auch immer getan und werde es auch in Zukunft tun, ja womöglich auch am Sonntag - wenn auch nicht immer mit Predigt - regelmässig amtieren, obwohl das nicht in unserer “Tradition” liegt.’

” Küry aan Rinkel, 4 mei 1960.

” Küry aan Rinkel, 28 juni 1960. Küry blijft zich verder grote zorgen maken om de pastorale bezetting in zijn kerk; hij hoopt weer op toestroom uit andere kerken. Wel kon de jonge geestelijke Ernst-Wilhelm Heese uit Duitsland naar Rheinfelden komen. Uit de brief van Rinkel aan Küry van 30 juni 1960 blijkt dat hij deze jonge priester kent sinds de Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie van 1959 in Rheinfelden en hij is niet enthousiast over hem; destijds was hij ‘sosehr von den pietistischen Gedanken des Prof. Küppers durchtränkt (...), dass er sogar einen Rosenkranz benutzte! Ich vermute, dass er unter den Händen des Pfr. Frei in Rheinfelden gesundere Ideen auftun wird!’

” In zijn brief van 30 juni 1960 bijvoorbeeld geeft Rinkel het volgende overzicht. Het houdt in Utrecht niet over: hij heeft wel een nieuwe diaken kunnen wijden. Jan Bergers, terwijl twee niet nader genoemde studenten hun propedeutisch examen hebben afgelegd en er nog een student, Pieter Conijn, in het eerste jaar van de studie is, evenals een andere niet met name genoemde student die uit een andere kerk is overgekomen. Verder zit er nog iemand in de derde klas van het gymnasium, van wie het twijfelachtig is of hij zal overgaan.

” Zo schrijft Küry op 14 maart 1962 bijvoorbeeld aan Rinkel niet alleen dat pastoor Jean-Baptiste Couzy (parochie La Chaux-de-Fonds) is overleden en kan worden opgevolgd door pastoor Victor Viguier, maar ook: ‘In Bern hat Pfr. Jobin einen unschönen Wahlkampf eröffnet, um - entgegen meinen Wunsch - als Nachfolger von Stalder gewählt zu werden. Der Kirchenrat ist entschlossen, an seiner Kandidatur - Pfr. H. Frei -

32

-ocr page 35-

Met een beknopte mededeling bericht Rinkel Küry in april 1959 het overlijden van de bisschop van Deventer, Engelbertus Lagerwey, en diens opvolging door Petrus Josephus Jans. Jans zou het bisschopsambt tot 1963 combineren met het ambt van president van het Amersfoortse Seminarie en daarna met het pastoraat van de parochie Den Haag. Net als Lagerwey zou hij vaak als Rinkels theologische adviseur functioneren. Rinkel gaat met name in op de gevolgde procedure: de aartsbisschop van Utrecht kiest (c.q. benoemt), maar iedere geestelijke heeft inspraak en kan een voorstel doen.^ In zijn antwoord gaat Küry niet op deze procedure in, maar noemt hem alleen interessant.®^ Küry neemt de uitnodiging voor de wijding van Lagerweys opvolger. Petrus Josephus Jans, wel aan.®^ Zoals bij alle wijdingen stuurt Rinkel Küry nauwkeurige instructies over wat hij wel en niet dient mee te nemen aan liturgische gewaden en insignia.®® In de loop van de voorbereidingen voor de bisschopswijding van Jans blijkt dat er nog een bisschop gewijd zal moeten worden, waardoor de wijdingen naar 7 juli moeten worden verschoven.'™ Het betreft de nieuw te verkiezen bisschop van de Pools Katholieke Kerk.'®' Omdat de wijdeling en zijn begeleiding, onder wie prime bishop Leon Grochowski (1886-1969), sinds 1924 bisschop en van 1953-1969 prime bishop van de Polish National Catholic Church (PNCC) in de Verenigde Staten, vanuit Polen aanreizen, heeft dit enige voeten in de aarde in relatie tot visa.'®^ In dezelfde brief kan Rinkel Küry mee

festzuhalten. Hoffentlich wird er gewählt. Die Wahl Jobins wäre ein Unglück für ihn und für die Gemeinde Bem. Es zeigt wieder einmal wie fatal es ist, dass bei uns der Bischof in diesen Dingen keine Kompetenz hat. Er kann nur seinen Rat geben, der befolgt werden kann oder nicht’. Rinkel reageert hierop als volgt (18 maart 1962): ‘Es bedauert mich, dass Pfr. Jobin solchen Radau macht in Bern. Der hat doch nicht den rechten Geist eines Priesters; sein erstes Wort ist nicht “dienen” und auch nicht sein letztes!’ ®^ Rinkel aan Küry, 22 april 1959.

®’ Küry aan Rinkel, 29 april 1959.

Küry aan Rinkel, 2 juni 1959.

®’ Rinkel aan Küry, 19 juni 1959. In dit geval gaat het alleen om soutane, rochette, stola, witte mijter, borstkruis en geen staf. Op 5 juni 1959 schrijft Rinkel aan Küry dat Jans op de feestdag van de Hl. Bonifatius gewijd zal worden; dat klopt niet, 5 juni, de dag waarop Rinkel schrijft, is de feestdag van de Hl. Bonifatius. De uiteindelijke wijdingsdatum, 7 juli, is wel de feestdag van één van diens metgezellen, Eobanus.

'®® Küry kan dan ook en deelt mee dat hij op 3 juli zal arriveren, zie: Küry aan Rinkel, 25 juni 1959. Zie hierover ook: Smit, Rinkel, in: Adjutorio (supra, n. 2), 132-133.

'®' Over deze kerk, zie: Smit, Rinkel, in: Adjutorio (supra, n. 2), 132-138, en § 2.6.2.1.

'®^ Rinkel aan Küry, 23 juni 1959. In deze brief wijst Rinkel Küry er ook op dat hij in plaats van een albe een rochette kan meenemen. Op 24 juni 1959 schrijft Rinkel hem, dat de visa in orde komen, zolang Rinkel maar garant staat dat de Polen het land ook weer verlaten en de kosten van een bevestigingstelegram naar Warschau betaalt.

33

-ocr page 36-

delen dat de aartsbisschop van Canterbury bij de wijding vertegenwoordigd zal worden door de bisschop van Fulham, Roderick Norman Coote (1915-2000). Pas daarna maakt Rinkel melding van de reguliere verkiezing van een nieuwe Poolse bisschop, Maksymilian Rode (1911-1999), verkozen op 16 juni 1959 door de Synode en al geselecteerd als kandidaat door de Synodale Raad op 12 juni van datzelfde jaar, en doet hiervan, alsook van de aanstaande wijding, via Küry mededeling aan de leden van de IBC.quot;’’ Verdere voorbereidingen volgen, waaronder de mededeling dat de echtgenote van de elect tijdens de dienst als zangeres zal soleren. Wel vindt Rinkel daarbij: ‘Es ist gut, dass die Weihe hier stattfindet, denn ich habe den Eindruck, dass für B|ischof|. Gr|ochowski]. die Weihe so selbstverständlich ist, dass er sie sonst aus eigener Bewegung vollzogen haben würde, irgendwo. Meines erachtens ist sie auch selbstverständlich’.”’^ Uiteindelijk blijkt dat het nodig zal zijn, met name vanwege visa en het reisplan van het Pools-Amerikaanse episcopaat, om de twee wijdingen toch niet op hetzelfde moment te laten plaatsvinden, maar met twee dagen ertussen. Door de twee nu vrijwel onmiddellijk op elkaar volgende wijdingen, van de Poolse elect Rode op 5 juli 1959 en van Jans op 7 juli 1959 ontstaat er een wat verwarrende situatie in de correspondentie; de wijdingen vinden uiteindelijk plaats zoals aangegeven. Wanneer zij achter de rug zijn en Küry weer in Bern is teruggekeerd, bedankt hij Rinkel voor de mooie dagen in Utrecht en deelt hij

- nu pas - mee:

Von Bischof Török habe ich den Bescheid bekommen, dass er mit der Weihe von Rode und seiner Aufnahme in die U.U. einverstanden ist, ebenso hat B. Kos seiner Freude darüber Ausdruck gegeben. B. Rode werde ich in den nächsten Tagen noch das Statut der U.U. schicken, ebenso ihn um eine Kopie des Warschauer Beschlusses zur Wiederherstellung der Einheit mit U.S.A, bitten. Das sollten wir doch für das Archiv haben.”*’

Enige tijd hierna bericht Küry Rinkel dat hij voor de installatie van Rode uitgenodigd is, maar net als de meeste bisschoppen van de IBC, waarschijnlijk niet

æ’ Küry aan Rinkel, 26 juni 1959.

Rinkel aan Küry, 29 juni 1959. Voor Rinkel is de wijding van Rode een zaak van de gehele Unie van Utrecht en geen interne aangelegenheid van de twee Poolse kerken. Over de plicht om Rode te wijden ook: Smit, Rinkel, in: Adjutorio (supra, n. 2), 137. ”*5 Küry aan Rinkel, 11 juli 1959. De andere genoemde bisschoppen zijn: Stefan Török (1903-1972), vanaf 1947 bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van Oostenrijk, en Vladimir Kos (1924-1959), bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van Kroatië (1954-1956, vanaf 1932 hulpbisschop).

34

-ocr page 37-

in staat zal zijn om er ook heen te gaan.'’* Dit geldt ook voor Rinkel en Jans; de bisschop van Haarlem, Van der Oord had op dat moment een leeftijd bereikt die hem het reizen onmogelijk maakte.æ^

Ondertussen blijft, in elk geval in Nederland, de situatie wat het aantal beschikbare geestelijken betreft, benauwd. Daarom beginnen de bisschoppen na te denken over de invoering van priesters in buitengewone dienst, dat wil zeggen: met een geringere opleiding en zonder pastorale eindverantwoordelijkheid.'”^ De situatie in Zwitserland zou in de loop van Küry’s episcopaat sterk verbeteren, ook al zou deze kwetsbaar blijven.quot;” In Nederland is precies het omgekeerde het geval: wanneer Rinkel in 1970 terugtreedt, is er een schrijnend gebrek aan geestelijken, wat in de jaren ervoor al voelbaar wordt. Zo schrijft Rinkel Küry in 1963, in een brief waarin hij ook het overlijden van pastoor Cornelis Franciscus Nieuwenhuijzen (1899-1963) meedeelt: ‘indem ich erst noch meine letzten Studenten ordinieren muss, und dann haben wir vorläufig keinen mehr!’quot;” Later in dat jaar schetst hij een somber beeid van de opleiding in het algemeen:

Unser Seminar ist in grosser Sorge. Wir haben zu wenig Alumni und das macht die Finanzierung des Seminars zu teuer, sodass wir mit grossen Schulden die Geschichte führen müssen. Der Staat kümmert sich nicht um kirchliche Not und diese wird jedes Jahr grösser, weil die Gehälter der Pfarrer immer weiter bei dem wirtschaftlichem Massstab Zurückbleiben.'quot;

Deze crisis duurt langer voort. Zo klaagt Rinkel begin 1968: ‘wir haben hier viele Sorgen: zu wenig Geistlichen, so dass wir Gemeinden zusammenfügen

Küry aan Rinkel, 27 oktober 1959.

quot;” Rinkel aan Küry, 31 oktober 1959.

Rinkel aan Küry, 15 januari 1958. In zijn brief van 25 maart 1968 noemt Rinkel de diakenwijding van Comelis Willem Martinus (Cor) van Grondelle (1921 -1981), de eerste geestelijke in buitengewone dienst in Nederland. De priesterwijding zou Van Grondelle op 17 november 1968 ontvangen; vriendelijke informatie van kan. Jan Kinneging, per e-mail van 24 februari 2015.

Zie bijv. Küry aan Rinkel, 29 mei 1969: het onverwachte terugtreden van één pastoor zorgt onmiddellijk voor problemen.

quot;” Rinkel aan Küry, 28 februari 1963. Rinkel schrijft Küry op 10 juni 1963, voorafgaand aan de wijding van Frederik (Fred) Smit (1938-1990) en Jacobus Nicolaas (Niek) van Ditmarsch (*1928) op 23 juni: ‘Die beiden sind unsere letzten Studenten! Es ist miserabel. Zwar gibt es noch einen deutschen und in Sept, kommt Jans Junior als theolog. Student, aber es besteht jetzt eine grosse Lücke, und wir machen allerhand Versuche neue Studente zu bekommen.’

'quot; Rinkel aan Küry, 6 september 1963.

35

-ocr page 38-

müssen, und weiter finanzielle Schwierigkeiten, obwohl die Kirche viel opfert’.quot;^ Dit ondanks het feit dat in hetzelfde jaar in IJmuiden de tweede parochiekerk gewijd kon worden, een feit dat Rinkel niet vermeldt, hoewel hij in 1961 wel de stichting van de nieuwe Adelbertusparochie in die plaats aankon-digde.quot;^ Küry drukt in zijn antwoord op Rinkels brief uit januari 1968 zijn sympathie met diens zorgen uit en blikt tegelijkertijd terug op het verloop van zijn eigen episcopaat: ‘Am Anfang meines Episkopates waren das für mich auch schwere Sorgen. Wir können in der Schweiz nicht dankbar genug sein, dass das nun anders geworden ist’.quot;'*

Ook wanneer geestelijken minder goed functioneren, delen de bisschoppen dit met elkaar, of dit nu vanwege ziekte of om andere redenen is. Moeilijk hebben ze het met geestelijken die het ambt verlaten om een ander beroep te gaan uitoefenen, ook wanneer dit, bijvoorbeeld, in de wetenschappelijke theologie is. In de tweede helft van de jaren zestig moet met name Rinkel hierover een aantal keren zijn hart luchten bij zijn collega. Tegelijkertijd verheugen de bisschoppen zich over degenen die ze wel kunnen wijden en inzetten. Dit gedeelde gevoel uit Küry bijvoorbeeld in I960 tegenover Rinkel in een al eerder geciteerde brief: ‘Es ist wahr: Priester weihen zu dürfen, ist ein Höhepunkt der bischöflichen Tätigkeit, besonders wenn man sich sagen darf, dass die Kandidaten viel Gutes versprechen.’quot;^ De opleiding, het afstuderenquot;^ en de wijding van nieuwe geestelijkenquot;^ komen soms summier, soms wat uitvoeriger

quot;^ Rinkel aan Küry, 30 januari 1968.

'quot; Rinkel aan Küry, 26 april 1961: ‘Wir mochten die Gemeinde IJmuiden in zwei teilen und zwei Pfarrer dort setzen, de Rijk und Kernan, vor allem weil der letztere organisatorisch sehr gut ist’. Het tweede kerkgebouw werd in 2015 weer afgestoten en de twee IJmuidense parochies werden tot één parochie samengevoegd.

Küry aan Rinkel, 17 februari 1968. Uit de zorgen die Küry eerder met Rinkel deelde, blijkt dat vooral de A^ac/jvvuch.s-problematiek voor Küry centraal stond, meer dan financiële zorgen. Dit is in Zwitserland tijdens het episcopaat van Küry veranderd; een eerste indicatie dat de zorg voor de Nachwuchs afneemt is te vinden in een brief uit 1961 waarin Küry wel de ziekte van pastoor Couzy van La Chaux-de-Fonds vermeldt, maar er gelijk bij kan zeggen dat er ook opvolging voor hem is. Vgl. Küry aan Rinkel, 28 november 1961.

quot;5 Küry aan Rinkel, 29 april 1960.

quot;^ Op 18 oktober 1961 laat Küry Rinkel weten dat de studenten Hans Gerny (*1937) en Franz Murbach (*1939) hun afsluitende examens zullen doen.

Tamelijk summier berichten de bisschoppen elkaar over de lagere wijdingen van geestelijken. Zo vermeldt Rinkel die van Fred Smit en Niek van Ditmarsch op 18 juni 1961 in zijn brief van 7 juni 1961. Zo noemt ook Küry de priesterwijding van Hans Gerny en Franz Murbach in 1962 kort in zijn brief van 8 september 1962.

36

-ocr page 39-

ter sprake. In relatie hiermee komt ook de bezetting van parochies aan bod. Küry, die met veel mutaties te maken heeft,quot;** en Rinkel wisselen ook hierover informatie uit en schrijven elkaar, afgezien van incidentele kritiek, woorden van bemoediging en sympathie.quot;’ Waar de pastoorswisselingen vergezeld gaan van commentaar, geeft dit inzicht in het beleid van de bisschoppen in dezen. Wanneer Rinkel bijvoorbeeld in 1963 aan Küry schrijft dat Pieter Jans jr. (*1945) naar Delft gaat. Jan Bergers (1933-2003) naar Leiden en Antonius Jan (Teus) Glazemaker (*1931) als kapelaan naar Egmond, merkt hij met betrekking tot Bergers op; ‘Uebrigens liebe ich es nicht, diese junge Burschen in solche kleine Gemeinden “zur Ruhe zu setzen”! Dort lernen sie das “tempo” nicht!’'^” Ondertussen kan Küry weer berichten over een goed aantal ingeschreven studenten en studenten die hun studies voltooien.’^’

Een ander thema dat de geestelijkheid betreft, of dat tenminste naar aanleiding van de geestelijkheid ter sprake komt, en dat met name aan het einde van de ambtstijd van zowel Rinkel als Küry een rol begint te spelen, zijn de maatschappelijke veranderingen die zich aandienen. Vaak komen die ter sprake in opmerkingen over de geestelijkheid. Rinkel beschrijft deze in 1966 bijvoorbeeld als volgt:

Dazu kam unsere Priestersynode von zwei Tagen, am 6/7 Okt. mit vielen Vorbereitungen, wo in der jüngeren Generation allerhand Neuerungen gähren und

quot;®Zie bijv. Küry aan Rinkel, 8 mei 1961; op 19 mei 1964 schrijft hij: ‘In unserer Kirche ereignet sich gegenwärtig nicht viel Neues. Vor 10 Tagen hatte ich - wie ich hoffe - für längere Zeit die letzte Installation vorzunehmen, die 22. in vier Jahren (bei 29 Pfarrstellen); Lauber in Trimbach. Ich hoffe, dass es mit ihm besser gehen wird als mit seinem Vorgänger. Rüthy wird sich für das nächste Wintersemester dispensieren lassen, damit er - endlich - die Revision der Messliturgie zu Ende führen kann.’

Zie bijv, het vervolg van dit hoofdstuk, en ook Rinkels vraag op 23 juni 1960 aan Küry hoe het met de (her)bezetting van parochies gaat.

Rinkel aan Küry, 6 mei 1963. In dat jaar (4 mei 1963) geeft ook Küry aan Rinkel een soortgelijk overzicht van pastoorswisselingen en priesterwijdingen, onder wie Roland Lauber (*1936) en Fritz(-René) Müller (*1939). In een volgende brief (7 mei 1963) geeft Rinkel opnieuw een overzicht, nu betreffende de wijding van twee nieuwe priesters, Fred Smit en Niek Van Ditmarsch. Eerstgenoemde blijft in het Seminarie als prefect, de tweede gaat als kapelaan naar Egmond. In zijn brief van 17 november 1966 noemt Küry ook de aantallen mutaties in zijn kerk: 10 in 1963, 6 in 1962, 6 in 1961. Uitwisseling van dit soort informatie is frequent, een volledige documentatie zou hier echter te ver voeren.

’^' Küry aan Rinkel, 27 april 1964: student Peter Hohler (*1938) doet examen en er staan zeven studenten ingeschreven.

37

-ocr page 40-

brühen, teils verständlich und vernünftig, teils ein wenig ‘provo-artig’. Dann und wann fragt man sich ab, ob man nicht zu alt wird für die jetzige Zeit.'^^

Eén van de concrete uitdrukkingen van de veranderende tijd is dat geestelijken uit de reguliere kerkelijke dienst treden om een ander beroep te kiezen. De beide bisschoppen hebben hier moeite mee. Zo draait het in het midden van 1969 om de keuze van Jan Visser (*1931) in Nederland om zich geheel aan de wetenschap te gaan wijden. Rinkel noemt dit voor het eerst als volgt:

Weiter Sorgen genug! Jetzt hat Dr. Jan Visser Pläne sich einfach ganz an die Wissenschaft zu widmen. Aber wir haben schon ein Manco an Kräfte. Uebri-gens beabsichtigen wir unser Seminar, soweit es der Theologie betrifft grossenteils in die Universität in Utrecht zu inkorporieren; wir haben mehr Profes-sore als Studente!'“

Anderhalve maand later komt hij erop terug en uit zowel zijn zorgen als ook zijn onbegrip over deze stap van Visser. Wel schetst hij tegelijkertijd weer het hierboven al genoemde vooruitzicht dat de seminarieopleiding aan de (Rijks)-Universiteit in Utrecht gevestigd zal worden en dat er in dat kader ook een leerstoel voor oud-katholieke theologie gesticht zal worden; Rinkel schat in dat Visser daarvoor de meest geschikte kandidaat zal zijn.'^“* Wel blijft Visser op een voor de Nederlandse Oud-Katholieke Kerk nieuwe manier als voorganger actief, maar het pastorale probleem is daarmee nog niet opgelost:

Uebrigens hofft er, dass ich ihn behalte als Priester ‘in ausserordentlichem Dienst’, damit er am Sonntag aushelfen kann, und kann auch seine Vorlesungen an unserem Seminar weiterführen. Aber ich sitze mit dem Problem seiner Gemeinde, die dadurch mit September ohne Pfarrer kommen wird; und mir fehlt einfach genügend Mannkraft.'“

Kiiry noemt in zijn reactie gelijk een analoge situatie in Zwitserland, waar de jonge pastoor Fritz(-René) Müller (*1939), die van 2002-2009 bisschop van de Oud-katholieke Kerk van Zwitserland zou worden, zijn pastoraat opgegeven heeft voor een baan in het onderwijs;

'“Rinkel aan Küry, 10 oktober 1966. '“ Rinkel aan Küry, 29 maart 1969. '“ Rinkel aan Küry, 14 mei 1969.

'“ Rinkel aan Küry, 14 mei 1969.

38

-ocr page 41-

Dass Dr. Visser seinen pfarramtlichen Dienst aufgibt, ist bedauerlich. Hoffentlich finden Sie für seine Nachfolge den rechten Mann, vor allem aber hoffe ich, das.s Sie genügenden Nachwuchs haben, um die Lücke zu schliessen. Die unbegreifliche Demission von Pfr. F. Müller in Grenchen hat mir von neuem gezeigt, in welche Verlegenheiten man sofort kommen kann, wenn nur ein Glied ausfällt.'“

Ook een klein jaar later speelt deze situatie weer. Als Rinkel Küry heeft laten weten dat enkele jongere geestelijken, onder wie Abraham Johannes (Bram) Rinkel (*1930) en Pieter Jans het pastoraat willen opgeven voor andersoortig werk, reageert Küry als volgt: ‘Alarmierend scheint mir zu sein, dass jüngere Geistliche am Pfarramt offenbar kein Genügen mehr finden. Aber B. Kok wird wohl die Situation mit Hilfe Deines Rates meistem, wenn das auch ein schwerer Anfang für ihn ist.’'^^

In deze context passen ook incidentele opmerkingen over disciplinaire vragen in relatie tot de levenswandel van geestelijken, bijvoorbeeld (en met name) rond hun huwelijk. Zo schrijft Rinkel in 1965, in antwoord op een desbetreffende vraag van Küry:'“

Vorschrift seit 1922 bei uns ist, dass ein Pfarrer heiraten kann, als er 2 Jahre Pfarrer ist. Aber e.s gibt mehr Ausnahmen als Regel: Als ich einen Neupriester in eine Gemeinde bringe, bin ich froh, als er seine Wahl für das Leben gemacht hat und heiraten kann, denn finanziell sind sie nicht imstande eine Haushälterin zu bezahlen. In einigen Fällen haben wir auch die Möglichkeit geschaffen, dass ein Kaplan (z.B. in Egmond) heiraten konnte; sonst musste man ihn nach mindestens zwei Jahren durch einen neuen ersetzen. Wohl haben wir die Vorschrift gemacht, dass einer, der sich offiziell verlobt und die Verlobung zerbricht, erst nach 3 Jahren Zustimmung bekommt sich von neuem zu verloben. Das hat sich als nötig herausgestellt!'“

Enkele maanden later, al in 1966, vermeldt Küry een soortgelijk disciplinair vraagstuk in Zwitserland, waar een student, Hansjörg Vogt (*1937), al voor zijn afstuderen wilde huwen en ook priester wil worden - een ongebruikelijke

'“ Küry aan Rinkel, 29 mei 1969.

'“ Küry aan Rinkel, 24 maart 1970.

'“ Küry aan Rinkel, 7 december 1965. De vraag is hoe lang priesters na hun wijding moeten wachten met trouwen. In Duitsland is dit drie jaar, in Zwitserland is er - tot Küry’s spijt - geen regel voor.

'“ Rinkel aan Küry, 17 december 1965.

39

-ocr page 42-

Stap - , met het argument dat wat niet expliciet in de reglementen verboden is, is toegestaan. Küry is hier niet over te spreken,'^” en Rinkel al evenmin:

Ein Student, der anfängt noch vor seiner Weihe seinem Ordinarius nicht zu gehorchen, ist für das Amt nicht geeignet. Zweitens: nach katholischem Geist kann kein Mensch, kein Gesetz, keine andere Macht, einen Bischof zwingen einen zu weihen. Prüfungen, Examina, usw. sind zwar Vorstufen für das kirchliche Amt, aber sie geben keinem das Recht damit die Ordinatio abzuzwingen. M.E. sollten Sie dem jungen Vogt sagen: sic jubeo, sic volo, nur ich entscheide über Ihre Weihe.'^'

Wanneer later in 1966 een andere Zwitserse pastoor, Peter Amiet, trouwt, verheugen de beide bisschoppen zieh daarover, terwijl Küry zieh in dit verband ook tot een beschouwende opmerking laat verleiden:

Die Pfarrfrauen üben, wie ich immer wieder feststellen kann, auf die ganze Haltung und das Bildungsniveau der Pfarrherren, einen nicht unbeträchtlichen Einfluss aus - im negativen und im positiven Sinn.'^^

Terwijl het hier om veranderingen gaat die de jongere geestelijkheid betreffen, komt in deze jaren ook de pensioengerechtigde leeftijd ter sprake die in Nederland zowel voor pastoors als voor bisschoppen ingevoerd wordt. Dit alles staat in het kader van een door Rinkel incidenteel genoemd, maar in deze correspondentie niet werkelijk besproken programma ‘Doelmatig Beleid’ in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland.’^’ Rinkel brengt het onderwerp ter sprake in de context van de pensionering van de bejaarde bisschop van Haarlem, Jacobus van der Oord,' ’“* vóórdat de pensioengerechtigde leeftijd van zeventig jaar zou worden ingevoerd en hij verplicht zou zijn geweest om terug te treden. Niet alleen vanwege deze dreigende pijnlijke situatie en de hoge leeftijd van deze bisschop - hij was 85 jaar - werd zijn terugtreden wenselijk, maar ook omdat

Maar hij schrijft ook (12 februari 1966): ‘Sonst machen mir die anderen Studenten, unter denen es einige Begabte hat, viel Preude’.

'’' Rinkel aan Küry, 16 februari 1966.

'’^ Küry aan Rinkel, 10 mei 1966.

'^^ Vgl.: Commissie Doelmatig Beleid, Advies voor toekomstige kerkelijke ontwikkelingen, 1967. Zie voor wat algemene opmerkingen over deze commissie: Rinkel aan Küry, 29 juni 1967.

Op 21 mei 1968 deelt Rinkel Küry mee dat Van der Oord op 28 mei zijn 6()-jarig priesterjubileum zal vieren en Küry laat hem op 3 juni 1968 weten dat hij de jubilaris gefeliciteerd heeft.

40

-ocr page 43-

hij lichamelijk broos werd en onlangs was gevallen.'^^ In dit verband maakt Rinkel ook de volgende opmerkingen over zijn eigen emeritaat en dat van zijn Haarlemse collega: ‘man wünscht aber, dass ich noch einigen Jahre bleibe, aber dass in Haarlem ein junger Bischof kommt. Deshalb wollte ich, dass v.d. Oord vorher selber den Beschluss des Rücktrittes nähme.’'’^ De verkiezing van een nieuwe bisschop van Haarlem is gepland voor het begin van september 1967.'^^ In zijn antwoord feliciteert Küry Rinkel met zijn dertigjarig ambtsjubileum; er is veel gebeurt in deze tijd.'^^ Tegelijkertijd drukt hij zijn verbazing uit over de in Nederland voorgestelde pensioengerechtigde leeftijd van zeventig jaar voor bisschoppen: hijzelf zou dan al over vier jaar met pensioen moeten, waaraan hij geen enkele behoefte heeft: ‘Dabei habe ich - nach Fertigstellung meiner Kollegschriften vor vier Jahren und meines Buches vor einem Jahr - das Gefühl, erst jetzt das Bischofsamt ungehindert ausüben zu können.’’^’

Wanneer Van der Oord inderdaad met pensioen gaat en er een jongere opvolger gekozen wordt, wordt dit, tot veler verrassing, de Rotterdamse pastoor Gerardus Anselmus (Geert) van Kleef, de zoon van Rinkels jeugdvriend Bastiaan Abraham van Kleef. Geert van Kleef is een man met een uitgesproken progressief profiel - en een impulsief karakter - , getrouwd met een al even progressieve vrouw, Susanna Schonia Jacoba (Suse) Van Kleef-Hillesum (1926-1984). Rinkel is geschokt en maakt zieh grote zorgen, waarop Küry hem als volgt probeert te bemoedigen:

Ich nehme an ihren Sorgen herzlichen Anteil - Zwar kenne ich ihn nicht genügend, aber nach allem, was ich schon von ihm gehört und gesehen habe, scheint es ihm an der wünschbaren Stetigkeit zu fehlen. Aber es ist doch wohl möglich, dass sie ihm mit dem neuen Amt gegeben wird wir können da wirklich nur auf den Heiligen Geist hoffen.'“*®

Een kleine twee jaar later schrijft Rinkel, na zieh al eerder kritisch geuit te hebben,'“*' een uitvoeriger beschouwing over zijn nieuwe collega aan Küry, kort na een vergadering van de IBC:

'’5 Rinkel aan Küry, 17 mei 1967. Van der Oord trad op 1 september 1967 terug.

'’® Rinkel aan Küry, 7 juni 1967.

'^^ Rinkel aan Küry, 7 juni 1967.

'’® Küry aan Rinkel, 22 juni 1967. Rinkel bedankt Küry hiervoor op 29 juni 1967. '’’Küry aan Rinkel, 22 juni 1967.

'''® Küry aan Rinkel, 9 september 1967.

'“quot; Rinkel aan Küry, 13 juli 1968: ‘Andererseits liegen für mich die Schwierigkeiten vorläufig vielmehr auf der Seite des Harlemensis, der zwar die Energie seines Vaters besitzt, aber nicht dessen Biegsamkeit und Verständnis für Anderer Ansichten. Er ist

41

-ocr page 44-

Im Vertrauen möchte ich Ihnen mal fragen, welchen Eindruck Sie von unserem Bischof von Haarlem erhalten haben. Seit unserer Heimkunft hat er mir schon wieder zwei unangenehme Briefe geschrieben. Jans und ich haben den Eindruck, dass er sich von uns distanziert, eine Gruppe eigener Leute um sich her versammelt und mehr Trennung bringt als die so nötige Einheit in unserer Mitte. Obwohl er mehr als einmal gesagt hat, dass er hofft, ich solle noch lange im Amt bleiben, lässt er doch jetzt durchschimmem, das.s meine Lasten zu schwer werden, und beruft sich dabei auf ‘Anderen’! Er hat mir den Vorwurf gemacht, ich habe die Punkte über die Konferenz in Canterbury und Bossey ganz unrichtig präsentiert und auch übrigens das meiste zu schnell gemacht und zu wenig Gelegenheit geboten zur völligen Aussprache. Der Brief von Mr. De Jonge (Vors, des ständigen Kongressausschusses) über die schlechte oder ungenügende Wirkung der IBK, war dann auch Wasser auf seine Mühle! Eigentlich ist es jetzt so weit, dass es mich schon ekelt, wenn ich einen Brief von ihm bei meinen Postsachen entdecke! Er ist sehr gescheit, aber ein grosses Fass voll Unruhe, sucht immer etwas Anderes, Neues, hat gerne das letzte Wort, kann nicht einmal schweigen, wünscht alles auszusprechen, und ist eigentlich immer ‘anderer Meinung’. Ich bin nicht froh über diese Aenderung auf dem Sitz von Haarlem, wenn auch sein Vorgänger keine grosse Hilfe war, aber ein williger Mensch. Er verdirbt meine Arbeitsfreude und jede Konferenz à trois enerviert mich. Uebrigens darf ich nicht sagen, dass er mich nicht schätzt, sogar liebt - er nennt mich noch immer, seit seiner Kinderzeit, Onkel, - aber mit Jans steht er ganz auf schlechtem Fuss, übrigens gegenseitig.

Ehrlich gesprochen hat sich das Verhalten im Klerus seit dem Tag seiner Wahl geändert und zwar in malam partem. Für die Zukunft fürchte ich, dass es ihm selbst am meisten bedauern wird und dass er sich mehr Feinde als Freunde machen wird.'“*^

ein Mann von nur “schwarz-weiss”, will immer seine eigene Meinung und Massregel durchtreiben, liebt das “Extraordinäre”, und ist innerlich “hart”, unbiegsam. Ich fürchte immer, dass er den internen Frieden stört und den Klerus in zwei Parteien treibt. Meistens gerade wegen ihm habe ich ein wirklich schweres und schlechtes Jahr hinter mir. Glücklich ist B. Jans für mich eine grosse Stütze.’ Zie ook Kinkel aan Küry, 26 februari 1968: ‘Die ältere Geistlichkeit ist noch immer sehr beunruhigt wegen der Wahl von 5-IX-67 und der Person des Gewählten. In mancher Hinsicht ist er doch nicht seinem Vater ähnlich, so fortschrittlich der sein konnte. Ich mache mich dann und wann besorgt wegen der Zukunft.’

Kinkel aan Küry, 14 mei 1969. Kinkel schrijft ook dat hij veel vormselvieringen heeft en dat hij de moed niet verliest: ‘Ich schreibe keinen fröhlichen Brief, aber, ich verliere den Mut nicht, weder das Vertrauen, noch den Frohsinn! Deus providebit’.

42

-ocr page 45-

Küry reageert hier pastoraal op en geeft aan eenzaamheid in het ambt en moeizame samenwerking uit eigen ervaring goed te kennen.''*^ Rinkels eenzaamheid en zorgen worden ook gevoed door gezondheidsproblemen van zijn naaste collega bisschop Jans in deze periode.''*^

Rond diezelfde tijd worden beide bisschoppen ook met ernstige problemen rond geestelijken geconfronteerd. In Zwitserland wordt een pastoor gearresteerd vanwege onzedelijk gedrag met jongens en moet zijn pastoraat - tot Küry’s opluchting - opgeven. Rinkel reageert hierop door een soortgelijk geval uit de Nederlandse context te noemen - opgelost door het naar het buitenland verplaatsen van de geestelijke in kwestie - en de hoop uit te spreken dat er ook in Zwitserland een oplossing, zij het een andere, gevonden kan worden. Enkele maanden later noemt Rinkel een ernstig probleem met de pastoor van de parochie Zaandam, die men, ondanks het feit dat er te weinig geestelijken zijn, uit het pastoraat zal moeten verwijderen.'*^ Uiteindelijk sterft deze pastoor

'*^ Küry aan Rinkel, 29 mei 1969.

Rinkel noemt ze summier, maar ze maken wel noodzakelijk dat Jans in het buitenland gaat herstellen. In zijn brief van 30 januari 1968 kondigt Rinkel diens vertrek aan, terwijl hij Küry op 10 april 1968 laat weten dat Jans weer terug is. Op 17 februari 1968 vraagt Küry hoe het met Jans gaat en op 5 maart 1968 geeft Rinkel aan dat Jans herstellende is, maar dat nu zijn vrouw geopereerd moet worden.

’*5 Küry aan Rinkel, I december 1967. Het gaat om pastoor Victor Viguier (parochie La Chaux-de-Fonds), die nu in het gevangenis zit ‘wegen homosexueller Vergehen an Jugendlichen’. Küry schrijft ook: ‘Er hat auf meine Aufforderung hin sofort demissioniert. Damit hat eine Pfarrer-Tragödie ein Ende mit Schrecken gefunden.’ Rinkel reageert (6 december 1967): ‘Der Fall Viguier ist miserabel. Vor einer Anzahl Jahren hatten wir hier dasselbe mit einem jungen Geistlichen, den wir nachher nach England schicken konnten, wo Ramsey, damals noch Erzb. von York, ihn aufnehmen wollte, und dort benimmt er sich gut und korrespondiere ich sogar dann und wann mit ihm, weil er mein Handbuch übersetzt. Ich fürchte aber, dass Viguier für eine solche Umsiedlung zu alt geworden ist.’ Uit een latere brief, van 22 maart 1968, van Küry aan Rinkel blijkt dat Viguier tot twee jaar gevangenisstraf en verbanning veroordeeld werd; tegelijkertijd noemt Küry dat een succesvolle oecumenische bijeenkomst hem hoop en inspiratie geeft, ondanks zulke rampen. In 1974 wijdt een zekere mgr. Victor Viguier een Dominique Philippe tot priester, die eerst bij de Eglise Catholique Apostolique Gallicane hoorde en later in Parijs zijn eigen Petite Eglise stichtte. Vgl. http://www.sos-derive-sectaire.fr/FICHES/eglise_catholique_apostolique_un.htm (bezocht op 16 september 2016).

Rinkel aan Küry, 30 januari 1968. Deze pastoor is een bekende van Küry, daar hij ooit in de Zwitserse parochie Allschwil werkte, zoals Rinkel ook schrijft. Als redenen voor de aanstaande verwijdering uit het pastoraat geeft Rinkel aan ‘sein Betragen und

43

-ocr page 46-

voordat er stappen genomen kunnen of moeten worden, wat Rinkel aan Gods barmhartigheid toeschrijft.''*’ In een latere brief noemt hij ook zijn eigen visie op de geestesgesteldheid van de overleden pastoor: ‘Ich glaube stärker denn je, dass tatsächlich in einem Mensch der böse Geist herrschen kann. Ich nehme an, dass er krank war, aber die schreckliche Tatsache ist, dass denn diese “Krankheit” sich immer ins Teuflische offenbarte.’''*^ Tegelijkertijd betekent de dood van deze pastoor dat het priestertekort alleen nog maar is toegenomen. Een laatste keer komt Küry terug op de dood van deze pastoor in een brief waarin hij ook ingaat op het effect van de hele situatie op de kerk:

Die Sache (...) ist mir noch lange nachgegangen. So schwerwiegend die ganze Angelegenheit ist, so ist es doch ein Zeichen der Stärke der lieben holländischen Kirche, dass sie diesen Schlag so tapfer zu tragen weiss - und keine weitere Auswirkungen hat. Belastend für Sie und ihre Mitbischöfe muss in der gegenwärtigen Lage die Frage des geistlichen Nachwuchses sein. Ich finde das die schwerste Sorge im bischöflichen Amt. Ich kenne sie aus den ersten sechs Jahren meines Episkopates und denke mit Schrecken daran zurück.''*’

Een thema dat tegen het einde van de jaren zestig steeds vaker voorkomt, is Rinkels nadenken over zijn terugtreden, wat hij ook als een personele zorg voor de kerk ziet: wie moet hem opvolgen? Zo noemt hij dit vlak voor zijn verjaardag in januari 1968: hij denkt er wel aan en wil ook wel, maar er zijn ook veel mensen die dit niet willen.'’^quot; Küry sluit zich hierbij aan in zijn antwoord:

Sie deuten zwar an, das.s sie eigentlich sich zurückziehen möchten, dass man das aber nicht wünsche. Ich möchte mich diesem Wunsche meinerseits sehr nachdrücklich anschliessen und der Hoffnung Ausdruck geben, dass Sie noch viele Jahre uns als Erzbischof erhalten bleiben.'^'

En ook Küry, al geeft hij aan dat de situatie in financieel en personeel opzicht tijdens zijn episcopaat ten goede is gekeerd,'^’ heeft dan zijn eigen zorgen met

sein Verhältnis zu seiner Frau ist eine Beleidigung der Kirche — das erste peinliche Problem für den neuen Harlemensis!’

Rinkel aan Küry, 10 april 1968. Zie over dit overlijden ook: Rinkel aan Küry, 18 april 1968.

'“** Rinkel aan Küry, 18 april 1968.

'“*’ Küry aan Rinkel, 15 mei 1968.

'5“ Rinkel aan Küry, 5 januari 1968. Zie ook § 1.1., over het wel en wee van de bisschoppen.

'^' Küry aan Rinkel, 9 januari 1968.

'5’ Küry aan Rinkel, 17 februari 1968.

44

-ocr page 47-

sommige geestelijken, bijvoorbeeld met zijn vicaris-generaal en latere opvolger Léon Ernest Gauthier (1912-2003), pastoor in Genève;

Sorgen macht mir Gauthier. Er ist ein Manager-Typ, der auch gesundheitlich angeschlagen ist. Wie ich in Genf anlässlich des Besuches von Athenagoras sah, entwickelt er eine unheimliche oekumenische Aktivität und Publizität -auf Kosten allerdings stiller theologischer Arbeit. Seit 1959 ist das französische Gebetbuch vergriffen. Jahr für Jahr habe ich ihn gemahnt, einen Neudruck der alten Ausgabe - ohne wesentlichen Aenderungen! - zu veranlassen. Nie hat er etwas getan, bis ich ihm an der letzten Synodalratssitzung sehr deutlich den Standpunkt klar machte. Heute bekam ich endlich die Nachricht, dass die ersten Druckbogen kommen werden! Auch in der Berater-Kommission für die Verhandlungen mit den Orthodoxen bleibt er stumm. Ich habe im Sinn, an seiner Stelle Pfr. Aldenhoven - der zwar seine Dissertation auch nie abschliesst - in die Kommission zu berufen.'^^

Tegelijkertijd speelt voor Rinkel de zorg om het Amersfoortse Seminarie. De seminariepresident, pastoor en professor Dirk Nicolaas (Dick) de Rijk (192I-1996), gaat erg gebukt onder zijn taak en moet na vijfjaar worden opgevolgd. Küry leeft mee met de zorgen die Rinkel zich hierover maakt.'''quot;’ Het is inderdaad niet eenvoudig, De Rijks depressieve klachten maken hem het functioneren onmogelijk, terwijl het aanstellen van een opvolger elders ook weer een gat zal laten vallen.quot;’'’ De situatie wordt nog complexer en is exemplarisch voor de problemen die Rinkel en Küry soms tegenkomen, omdat er ondertussen ook nog pastoors de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, terwijl de oud-semina-riepresident ook een nieuwe taak nodig heeft.''’^ Terwijl de uitwisseling over de

'5’ Küry aan Rinkel, 17 februari 1968.

Küry aan Rinkel, 15 mei 1968: ‘Besonders Leid tut mir, dass Seminarpräsident De Rijk sein Amt niederlegen muss. Ich kenne ihn zwar nicht näher, aber er hat mir stets einen besonders gediegenen Eindruck gemacht. Wer kommt als Nachfolger überhaupt in Betracht?’ In deze brief wijst hij er ook op dat in Bern, bij gebrek aan gepromoveerde theologen, een soortgelijk probleem dreigt.

In zijn brief van 21 mei 1968 beschrijft Rinkel de situatie van De Rijk als volgt: ‘Sobald die Sorgen zu schwer werden, verbirgt er sich ins Bett’. Als president wordt dan de Haagse pastoor en latere opvolger van Rinkel Marinus Kok gepolst, maar wanneer die toezegt, valt er weer een gat in Den Haag: ‘eine Gemeinde - die Residenzstadt - die eine sehr bestimmte Figur fragt’. Uiteindelijk volgt Kok De Rijk wel op.

'5^ Rinkel aan Küry, 8 juni 1968: de pastoors Abraham Rudolphus (Bram) Heyligers (19(X)-1987) en Marinus Antonius Zwart (1903-1975), tevens professor aan het seminarie voor het vak Oude Testament, worden 65 jaar; seminariepresident De Rijk wil wel naar een parochie, maar de parochie van zijn voorkeur is al bezet (zie: Rinkel aan Küry,

45

-ocr page 48-

verschillende uitdagingen rond de pastorale bezetting van parochies'^^ en de invulling van wetenschappelijke en bestuurlijke functies voortduren,'^^ en de bisschoppen zich zorgen maken over de maatschappelijke en politieke situatie van hun dagen,’^^ komt Rinkel weer terug op één van de laatste grote ‘personele problemen’ die hem tijdens zijn ambtsperiode, althans in de briefwisseling met Küry, bezighouden: zijn eigen opvolging na drieëndertig jaar bisschopsambt. De zorgen die hij zich hierover maakte, deelt hij met Küry, zoals hierboven geciteerd.Met name maakt hij zich zorgen over de toestand van de kerk en de ontwikkeling van de jongere generatie geestelijken. Zie in dit verband ook zijn opmerking: ‘Meine letzten Amtsjahre sind weder die leichteste, noch die angenehmste’.’^' Als mogelijke (tussen)oplossing noemt hij:

Noch eines: was meinen Sie, - wenn ich einen Koadjutor wählen liesse cum jure succedendi und nachher selbst nur das Internationale behandelte und den Koadjutor alles Diozesane bearbeiten liess?'^^

In zijn reactie spreekt Küry zijn grote waardering voor Rinkel uit, een oplossing voor diens problemen ziet hij echter niet onmiddellijk. Rinkel danki hem

25 juni 1968). Zie voor de uiteindelijke oplossing, waardoor De Rijk pastoor van de IJmuidense Adelbertusparochie werd, ook Küry aan Rinkel, 10 juli 1968 en Rinkel aan Küry, 13 juli 1968. Het wederzijdse meeleven met het wel en wee van de andere kerk en haar geestelijkheid blijkt er ook uit dat Küry Rinkel in zijn brief van 10 juli laat weten dat de Möhliner pastoor Hugo Flury (1893-1968) is gestorven, waarop Rinkel met sympathie en een condoleance reageert.

'5^ Zo meldt Rinkel op 20 februari aan Küry de installatie van priester Pieter Jans als pastoor in Gouda, op pas 23-jarige leeftijd, terwijl deze priester op dat moment ook van plan is te gaan trouwen, en noemt hij in zijn brief van 3-4 juni 1969 weer een probleem en een oplossing: vanwege het vertrek van Jan Visser als pastoor in Amersfoort gaat Marinus Kok deze parochie als seminariepresident erbij doen, met ondersteuning vanuit de parochie Utrecht.

'5® In dit verband gaat Küry in een brief aan Rinkel van 28 november 1968 in op een discussie over de bouw van een nieuw jeugdhuis voor de Zwitserse kerk die niet op een prettige manier verloopt. Hij houdt zich er zelf buiten en heeft houvast aan een uitspraak van wijlen bisschop Lagerwey: ‘Weltliche Angelegenheiten erledigen sich von selbst’.

'5® Rinkel schrijft in zijn brief van 10 december 1968 aan Küry dat hij hoopt dat er bij de viering van de dies academicus van de Universiteit Bern geen rellen waren zoals elders in Europa.

'^quot;Zie § 1.1.; de daar geciteerde brief is: Rinkel aan Küry, 3-4 juni 1969.

'®' Rinkel aan Küry, 14 mei 1969.

'^^ Rinkel aan Küry, 3-4 juni 1969.

46

-ocr page 49-

voor zijn bemoedigende woorden en zijn waardering en beschrijft dan hoe hij verder zal beraadslagen over zijn eigen opvolging:

Ich danke Ihnen noch besonders für ihre persönliche Gedanken über mein Amt und Person. Ich weiss noch nicht, was ich tun soll. Jedenfalls werde ich in diesen Wochen noch ein Gespräch haben mit zwei sehr vertrauten B. Jans und Herr Verhey. Ich möchte gerne einige ruhigen Ferienwochen haben, und deshalb wäre es erwünscht, dass ‘mein Problem’, jedenfalls in meinen Gedanken, gelöst wäre.'®^

Terwijl de beslissing om een coadjutor met recht van opvolging te kiezen inderdaad genomen wordt, zijn daarmee de problemen die Rinkel ziet nog niet van tafel. Na de zomer van 1969 komt het thema weer ter sprake. Rinkel maakt zich er grote zorgen over, in het bijzonder over de rol die bisschop Van Kleef -‘Sohn meines besten Freundes, sogar ein Pflegesohn von mir und meiner Frau’ - in het geheel speelt, onder meer door zieh in de keuze van een coadjutor te mengen, eisen te stellen, en ermee te dreigen de verkiezing niet te erkennen of niet aan de wijding deel te nemen wanneer ze niet ingewilligd worden.'^ In dezelfde brief laat Rinkel Küry weten dat hij aartsbisschop van Canterbury Arthur Michael Ramsey (1904-1988), met wie hem naast het ambt ook een lange vriendschap verbond,”’'’ de bisschop van Gibraltar, John Richard Satterthwaite (1925-2014), die eerder als General Secretary of the Church of England’s Council for Foreign Relations van belang was voor de anglicaans - oud-katho-lieke contacten, en de secretaris van de op anglicaans - oud-katholieke relaties gerichte Society of Saint Willibrord, the Rev’d. John Anderson Burley (1911-1999) medegedeeld heeft, dat hij in de herfst van 1970 zal terugtreden, en dat hij van hen heel aardige antwoorden kreeg. Ook aan de bisschoppen van de IBC heeft hij die mededeling gedaan.”’’^ Terwijl de Nederlandse kerk in oktober

Rinkel aan Küry, 20 juni 1969.

Rinkel aan Küry, 8 oktober 1969: ‘Ich habe den Eindruck, er will sein Lilliputbis-tum mehr Gewicht geben und wiegelt seine Geistlichen auf, sie sollen sich bemerken lassen.’

Zie vooreen persoonlijke herinnering: M. Ramsey, Archbischop Rinkel; A Personal Recollection, in: Adjutorio (supra, n. 2), 265. Daaruit blijkt dat Rinkel de jongere Ramsey ontmoet had op de eerste Assemblee van de Wereldraad van Kerken in Amsterdam (1948).

Rinkel aan Küry, 8 oktober 1969; Küry aan Rinkel, 16 oktober 1969, waarin Küry Rinkel vooral veel sterkte wenst. Met Burley en zijn vrouw Eisa Burley-Bijls (1923-2004) was Rinkel bevriend; zie: E. Burley, In the Service of God, in: Adjutorio (supra, n. 2), 266-267. Zie ook: Smit, Rinkel, in: Adjutorio (supra, n. 2), 120.

47

-ocr page 50-

1969 wel een goede Provinciale Synode van de Geestelijkheid had, zowel wat de sfeer als wat de inhoud betreft, beklaagt hij zich verder over de inmenging van TÄ\n junior collega Van Kleef. Over het algemene verloop schrijft hij Küry het volgende:

Ich habe gebeten als Mitwähler nicht auf die Liste gestellt zu werden und was der Papabiles betrifft sind die beiden anderen Bischöfe ausgeschlossen. Ich hoffe auf Kok, obwohl man hie und da auch auf Glazemaker (aus der Klerus von Haarlem) rechnet. Kok hat bestimmt Autorität und Sympathie, und für seine ‘Liebe zu Rom’ habe ich keine Angst; dafür ist er doch wieder zu nüchtern. Er ist sehr friedensgesind, aber hat dagegen einen starken Charakter und wird bestimmt nicht unter das jugum Harlemense hindurchgehen.'^^

De sfeer in de kerk beschrijft Rinkel enige dagen later als volgt:

Die Kirche ist sehr gespannt hier. Ich glaube man erwartet allgemein, dass Kok ‘aus der Urne kommen’ wird. Im Erzdiozöse sehe ich übrigens keinen Anderen, und von Haarlem aus glaube ich nicht, dass ein Kandidat genügend Chance hat, gerade Kok gegenüber.'®®

Ook geeft hij aan dat hij nu echt wil terugtreden, ondanks het advies in de tegenovergestelde richting van de prime bishop van de PNCC in Noord-Amerika:

Zielinski beschwört mich den Koadjutor dauernd zu benutzen; aber das ist in unseren Verhältnissen einfach unmöglich. Ich kann nicht bleiben, bis man sagt: jetzt wird er doch bestimmt zu alt! Wenn ich hingehe, will ich, wie wir sagen, ‘mit Flagge und Wimpel’, hinausfahren.'®’

Grote opluchting is Rinkels gevoel na de verkiezing van zijn opvolger: ‘Heute, tags nach der Elektion, habe ich etwas wie ein Feriengefühl!’'™ Het procedere zelf beschrijft hij als volgt;

Wir hatten gestern einen rührenden und sehr bewogenen Gottesdienst, in dem ich selber zelebrierte und Jans eine kurze Predigt hielt. Ich hatte meine beiden Suffragane eingeladen im Presbyterium neben mich Platz zu nehmen, aber der Bischof von Haarlem verweigerte dies und sass irgendwo in der Kirche. Das

'®^ Rinkel aan Küry, 18 oktober 1969. '®® Rinkel aan Küry, 21 oktober 1969. '®’ Rinkel aan Küry, 21 oktober 1969.

'™ Rinkel aan Küry, 29 oktober 1969.

48

-ocr page 51-

hat alles einen schlechten Eindruck gemacht. Alle Leute waren sehr gespannt; ich selbst war ziemlich ruhig, überzeugt, dass der Heilige Geist schon den richtigen Weg zeigen würde. Gott regiert und irrt sich nie. Das vorletzt Stadium der Schwierigkeiten war noch dieses gewesen. Das Statut sagt, dass der Erzbischof gewählt wird durch das Kapitel, das sich dazu die ganze Klerus des Erzbistums assumiert, mit zwei Laien. Weil aber seit einigen Jahren Ueber-legungen im Gange sind diese Laienzahl auszubreiten, wollte das Metr. Kapittel noch zwei Laien heranziehen, aber dafür war eine Aenderung des Status nötig, die innerhalb einiger Tage vollzogen werden sollte. Ob dies möglich wäre, würde dem Urteil der kirchenrechlichen Kommission zur Beurteilung gestellt; und diese riet dies absolut ab, weil es hier eine Art ‘sede vacante’ golt, während welcher keine Aenderungen gestattet sind. Und Mitglied dieser Kommission war auch gerade Mr. Jan van de Ven, Vorsitzender der Synode und Rechtsanwalt, grosser Freund von B. Van Kleef. Gerade Van de Ven (Sohn des alten Dr. v.d. Ven) stimmte damit völlig ein. Damit war den Haarlemmerleuten der Wind aus den Segeln genommen, vor allem auch weil Van Kleef selber nicht wählbar war, Jans sich selber als unwähibar stellte und ich von meinem Wahlrecht keinen Gebrauch machen wollte. Die Auskunft war, dass von den 20 Stimmen Kok 16 erhielt, eine Stimme blanco, eine auf Maan, eine auf Tol (Dekan von Haarlem) eine auf den jungen Van Ditmarsch. Die ganze Gemeinde seufzte auf bei diesem Erfolg.'^'

Daarna beginnen de voorbereidingen voor de wijding, gepland op 7 december 1969. Hierbij komen de verschillende vaker voorkomende liturgische en logistieke vragen aan de orde, zoals; wie er zal preken, wellicht de Duitse bisschop Josef Brinkhues (1913-1995); of de kathedrale kerk in Utrecht wel groot genoeg is;'^^ en welke IBC-bisschoppen er mee kunnen vieren, en in welke kleding.'^’ De deelname van Küry is gezien zijn gezondheid onzeker. Daarnaast zijn er ook, deels nieuwe, oecumenische vragen. Al vroeg is bekend dat de

'’' Rinkel aan Küry, 29 oktober 1969.

In zijn brief van 4 november 1969 noemt Rinkel Brinkhues als mogelijke predikant; ook noemt hij de angst van Maan dat er in de Sinte Gertrudiskathedraal wellicht te weinig plaats zal zijn, wat hij van het volgende commentaar voorziet: ‘Darüber mache ich mir keine Sorgen. In Olten waren 1()(X) Leute anwesend, wovon 4(X) vier Stunden lang Stehen mussten! Das ist gerade schön!’

'’^ Rinkel schrijft op 18 november 1969 aan Küry, dat er van de uitgenodigde IBC-bis-schoppen Vilim Huzjak (1894-1974 - Joegoslavië) en Stefan Török (1903-1972 - Oostenrijk) nog geen bericht is; de Duitse (hulp)bisschop Otto Stein wachs (1882-1977) wil komen, hoewel hij geen uitnodiging heeft gekregen; de Poolse bisschop Tadeusz Richard Majewski (1926-2002) vraagt om foto’s van Kok, maar laat in het midden of hij erbij zal zijn.

49

-ocr page 52-

aartsbisschop van Canterbury een vertegenwoordiger zal sturen.'’'* Dat geldt ook voor de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, Eugene Carson Blake (1906-1985). Het blijft nog lange tijd open of er ook vertegenwoordigers van de zusterkerken uit Spanje en Portugal zullen komen.'’^ De spannendste vragen betreffen echter de Rooms-Katholieke Kerk: kan de verkiezing van Kok in Rome gemeld worden, en zo ja, hoe? Welk resultaat kan er worden verwacht? Tot dan toe waren dit soort meldingen immers altijd met een banvloek beantwoord.'’^ En kan er een vertegenwoordiger van de Rooms-Katholieke Bisschoppenconferentie bij de wijding zijn, en zo ja, hoe? De oecumenisch geëngageerde rooms-katholieke priester Frans Thijssen laat dit in opdracht van de Rooms-Katholiek-Oud-Katholieke Gesprekscommissie in Nederland nagaan.'” Met het oog op de handelingsvrijheid van de IBC in de toekomst blijft het wij-dingsritueel ondertussen bij het oude, ondanks de liturgische ontwikkelingen in de Rooms-Katholieke Kerk:

ich meine, dass ich dies |nl. het aanpassen van het ritueel|, gerade a!s Vorz. der IBK nicht tun solle. Darüber solle in der Zukunft die IBK sich entschliessen. Es kann gut sein, dass die R. Kath, sehen, dass wir uns nicht sofort an sie konformieren.'’^

Als snel blijkt dat de missie van Thijssen in Rome succesvol was. Hij laat, in Rinkels weergave, weten

dass e.s in Rom sehr geschätzt würde, wenn wir die Wahl und die Weihe an den Papst berichteten. Ich hatte vorher Thijssen schon gesagt: wir sind bereit

Dit zal John Vernon Taylor (19I4-2(X)1) zijn, dan General Secretary van de Church Mission Society en van 1974 tôt 1984 bisschop van Winchester, zie: Rinkel aan Küry, 26 november 1969.

Küry aan Rinkel, 19 november 1969 en Rinkel aan Küry, 26 november 1969. Zie over deze kerken, met welke tijdens Rinkels episcopaat kerkelijke gemeenschap vastgesteld kon worden: § 3.7.

’^ Zie bijv. j. Hallebeek, Canoniek recht in ecclesiologische context. Een inleiding tot het kerkelijk recht van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, |POKS 491 Amers-foort/Sliedrecht 2011, 174.

'” Rinkel aan Küry, 4 november 1969; mgr. dr. Franciscus Hubertus Thijssen (I904-1990) was in 1964 door pans Paulus VI tot geheim kamerheer benoemd en was werkzaam bij het Secretariaat ter Bevordering van de Eenheid der Christenen in Rome, als naaste medewerker van mgr. dr. Jo Willebrands (1909-2006), de latere kardinaal.

'’* Rinkel aan Küry, 4 november 1969.

50

-ocr page 53-

dies zu tun, wenn wir die Sicherheit haben, dass die Antwort kein Bannfluch sein wird!'^’

Er zal evenwel geen rooms-katholieke bisschop deelnemen aan de handenoplegging. '^^ Ondertussen wordt Küry’s gezondheid weer wat beter en hij laat weten dat hij hoopt bij de wijding te zullen kunnen assisteren.’^' De wijding zelf verloopt zonder problemen en komt als zodanig niet meer in de correspondentie voor. Wel geeft Rinkel een commentaar op zijn situatie na de wijding op 7 december 1969:

(...) ich bin einfach nicht im Stande einigermassen die Faulheit zu lernen. Dazu kommen die vielen Sorgen um die Kirche, die ich einfach nicht von mir absetzen kann und die mich wiederholt zu Ueberlegungen mit Kok veranlassen, der jetzt auch erfahrt, dass Erzbischof sein wenig Ehre, sondern viele Mühe enthält!'®^

Kort na zijn verkiezing en wijding wordt Kok ziek, terwijl er overal in de kerk personele problemen zijn, met name omdat verschillende jongere geestelijken ermee ophouden. Dit geldt begin 1970 voor pastoor Bram Rinkel in Arnhem, en rond dezelfde tijd voor de al genoemde Pieter Jans. Relatief veel jongere pastoors willen liever een werelds beroep uitoefenen en eventueel daarnaast in buitengewone dienst in de kerk werkzaam zijn.'^” Daarnaast willen ook twee oudgediende pastoors uit Utrecht weg naar andere parochies.'^'* Rinkel vindt: ‘Es tut mir Leid, dass ich dem Koadjutor gerade diesen Anfang muss machen lassen. Und doch ist es besser als wenn ich dies alles noch behandeln würde; ich glaube, ich kann dies auch nicht mehr.’'^^ Tegelijkertijd is hij ook niet onkritisch op de zieke en overwerkte Kok, die op dat moment naast zijn werk

Rinkel aan Küry, 18 november 1969.

Zie hierover een uitvoerige brief van Thijssen aan Rinkel, dd. 19 november 1969, die zich bij de laatstgenoemde brief van Rinkel aan Küry in het archief bevindt.

Küry aan Rinkel, 19 november 1969. Voor een voorstel voor de liturgische rolverdeling, zie ook Rinkel aan Küry, 14 november 1969. Küry zal de eerste assistent zijn, bisschop Brinkhues zal preken en bisschop Van Kleef zal ook assisteren.

Rinkel aan Küry, 5 januari 1970.

'*■’ Rinkel aan Küry, 3 februari 1970.

Rinkel aan Küry, 16 maart 1970. Het gaat om de pastoors Maan, sinds 1945 pastoor van de Sinte Gertrudisparochie, en Zwart, sinds 1938 pastoor van de Sinte Marie in Utrecht; ook pastoor Theodorus Bakker (1907-1974), sinds 1946 pastoor van de Sint Jacobusparochie, ging in 1970 uit Utrecht weg.

'®5 Rinkel aan Küry, 16 januari 1970.

51

-ocr page 54-

als bisschop-coadjutor, met als hoofdtaak de interne zaken van het bisdom, ook pastoor van de parochie Amersfoort en president van het Seminarie in dezelfde plaats is. Hij kan geen nee zeggen en neemt uitnodigingen om ergens te pontificeren vrijwel altijd aan, ook wanneer daarvoor in Rinkels ogen geen duidelijke aanleiding is.'*^ Als Rinkel kort daarop zijn eigen afscheid en de intronisatie van Kok als zijn opvolger voor het feest van Sint Willibrord van dat jaar aan-kondigt, sluit hij dit af met de volgende opmerking: ‘Uebrigens bin ich selbst am meisten neugierig, wie ich mich “nachher” fühlen und betragen werde!’'^^

1.2.2. Zorg voor de toekomst van de theologie

Naast de meer algemene personele uitdagingen die in de voorafgaande paragraaf behandeld werden, is er één onderwerp dat hier in het bijzonder uitgelicht kan worden: dat van de opleiding van nieuwe docenten voor de ambtsopleidingen in Bern en Amersfoort. Het is een thema dat de beide zelf op wetenschappelijk niveau werkzame bisschoppen, die elkaar theologisch bovendien goed begrepen, na aan het hart ligt. De samenwerking tussen de Oud-Katholieke Kerken van Nederland en Zwitserland is echter niet alleen om die reden een thema dat herhaaldelijk naar voren komt in de correspondentie. Ook het feit dat zich in Bern op dat moment het enige oud-katholieke opleidingsinstituut met promotierecht bevindt, is van belang. Rinkel, die in 1938 een eredoctoraat van de Berner faculteit ontving, wil veelbelovende jonge theologen graag een vervolgstudie in Bern laten doen, en wel met het doel hen de doctorstitel te laten verwerven. De eerste die tijdens Rinkels episcopaat deze route volgde, was Peter Maan, die in 1941 in Bern promoveerde.'’’’^ In de periode dat Rinkel en Küry correspondeerden, betrof het de theologen Jan Visser'®^ en Jan Bergers,'^

Rinkel aan Küry, 3 februari 1970.

Rinkel aan Küry, 24 april 1970.

Op het proefschrift: P.J. Maan, Das Episkopat des Cornelis Johannes Barchman Wuyliers. Erzbischof von Utrecht 1725-1733, Assen 1949.

Over eerstgenoemde schrijft Küry op 7 december 1957 aan Rinkel: ‘Visser arbeitet übrigens ausgezeichnet und macht mir mit seinen treffenden Beiträgen viel Freude. Er ist ein Theologe, der weiss, auf was es ankommt.’ De afronding van het proefschrift heeft wel enige voeten in de aarde, wat hier niet volledig gedocumenteerd kan worden, maar zie Rinkel aan Küry, 31 december 1963: ‘Van Kleef senior - der wieder schlimme Tage hatte - hat sich bereit erklärt die Arbeit von Jan Visser in richtiges deutsch zu bringen. Er schreibt mir: die Arbeit von Jan Visser ist noch ein Baby, aber ein gesunde-nes; aber es muss noch angekleidet werden, denn kein Satz ist richtig, und er hat viel zu viel geschrieben und einfach alles aufs Papier geworfen was ihm in den Kopf kam!’ De ‘schlimme Tage’ van Van Kleef hebben betrekking op zijn zware astma, waardoor het onzeker is of hij Vissers dissertatie kan nakijken (Rinkel aan Küry, 15 januari 1964).

52

-ocr page 55-

Küry schrijft later dat de situatie lastig is en hij stelt voor om naar een Zwitser of Duitser te zoeken voor de correctie: ‘Mit der Dissertation von Visser ist es wegen ihrer Länge und ihrem Deutsch eine schwierige Sache. Wie ich höre, soll Prof. v. Kleef wieder besser daran sein und von neuem daran denken, die Korrektur zu übernehmen. Am besten wird es wohl sein, damit er sich nicht überlastet - ich werde ihm auch noch schreiben dass er als Kenner der Geschichte sich darauf beschränken würde, anzugeben, was gekürzt werden könnte, und was noch deutlicher gesagt werden sollte. Die eigentliche Umarbeitung ins Deutsche, die eine eigentliche Neu-Schrift bedingt, könnte von einem der unsrigen übernommen werden. Ich denke an seinen Studienfreund Peter Amiet (Aldenhoven kommt nicht in Betracht), der Zeit genug hätte. Aber vielleicht wäre noch besser ein Deutscher, den uns evt. Küppers empfehlen könnte.’ (Küry aan Rinkel, 28 januari 1964). Als Küry leest dat het met professor Van Kleef weer niet goed gaat en hij geopereerd moet worden, geeft hij blijk van zijn medeleven daarmee (Küry aan Rinkel, 8 februari 1965; Rinkel aan Küry, 14 april 1965). Wanneer Visser zijn dissertatie heeft voltooid, meldt Küry daarover op 13 maart 1965 aan Rinkel, dat Maan voor een Gutachten zal zorgen voor het examen, dat voor einde juli van dat jaar is gepland. Uit Kürys brief van 8 mei 1965 aan Rinkel blijkt echter dat er een Gutachten van Van Kleef is en dat de faculteitsvergadering op 11 mei over de dissertatie beslist. In zijn brief van 6 oktober 1965 merkt Rinkel op: ‘ich bin stolz, dass ein junger Holländer den Doktor machen wird!’ En op 15 oktober 1965 reageert Rinkel op een telegram uit Bern waaruit blijkt dat Visser magna cum laude is gepromoveerd en feliciteert hij Küry alsook zijn eigen kerk daarmee.

In zijn brief van I april 1961 laat Küry Rinkel weten dat Bergers in Bern welkom is als student en er een kamer voor hem is. Op 31 mei 1961 herhaalt Küry het aanbod met de vraag of Bergers nu komt of niet; ook een Duitse en een Franse rooms-katholieke priester zullen colleges lopen om oud-katholiek priester te kunnen worden. Uit Rinkels antwoord van 7 juni 1961 blijkt dat Bergers eerst nog het tweede deel van zijn kandidaatsexamen moet doen voordat hij naar Bern kan gaan. Hij en zijn vader moeten de kosten zelf betalen, voorlopig gaat het om één semester. Op 23 juni 1961 schrijft president van het Seminarie en bisschop van Deventer Jans aan Küry dat Jan Bergers zijn examens heeft gehaald en vanaf 1 oktober van dat jaar naar Bern kan komen; tot die tijd is hij nog prefect in het Seminarie. Voorlopig kan Bergers voor één semester komen en hij dient deze studie zelf te bekostigen. Zijn ordinarius (c.q. Rinkel) blijft over hem beschikken en hij kan dus op ieder moment teruggeroepen worden. Bergers arriveert inderdaad in oktober 1961 in Bern (Küry aan Rinkel, 18 oktober 1961). Dat Rinkel toezicht houdt, blijkt uit een brief van hem aan Küry van 17 november 1961, waarin hij vraagt hoe Bergers het maakt, daar hij niets van hem gehoord heeft. Küry geeft op 28 november 1961 een geruststellend antwoord, waarop Rinkel reageert met de mededeling dat hij vindt dat Bergers zijn bisschop, c.q. hemzelf, maar eens moet schrijven (Rinkel aan Küry, 2-3 december 1961). Küry schrijft Rinkel op 17 februari 1962 een zeer positief bericht over Bergers: hij schiet hard op met zijn studie en hij hoopt hem na zijn priesterwijding tijdens de Semesterferien na het wintersemester 1962-1963 als priester te kunnen inzetten. Rinkel gaat hiermee akkoord in zijn brief

53

-ocr page 56-

van wie echter alleen de eerste, in 1965, zijn proefschrift zou verdedigen.'’' Daarnaast studeerde ook Bram Heyligers in Zwitserland en wel aan de Univer-siteit van Genève, waar hij in november 1958 zijn licentiaatsexamen zou afleggen.'’^

Een andere jonge theoloog, Fred Smit, was voornemens aan de (toenmalige) Rijksuniversiteit Utrecht te promoveren, waartoe hij daar eerst het doctoraalexamen aflegde (1966).'’'’ Dat zegt ook iets over de vernieuwde academische inbedding van de oud-katholieke opleiding in het Nederlandse academische landschap, die terloops en tegen het einde van de correspondentie tussen Rinkel en Küry ter sprake komt. In 1969 verhuisde het Oud-Katholiek Seminarie namelijk van Amersfoort naar Utrecht, om aan de universiteit aldaar, met een eigen (bijzondere) leerstoel, haar plaats in te nemen naast de andere daar gevestigde kerkelijke opleidingen.'’* Terwijl Küry Rinkel met enige regelmaat bijpraat over de vorderingen van de Nederlandse promovendi, en er plannen uitgewisseld worden over de uitgave en correctie van de dissertaties, geeft hij ook blijk van zijn vreugde over het Nederlandse academische succes, naast zijn van 23 februari 1962, maar moet dit aanbod een paar weken later, op 3 maart 1962, terugtrekken. Hij kan Bergers, wanneer hij eenmaal priester is gewijd (11 maart 1962) niet meer voor voltijdsstudie afstaan, maar zal proberen hem een rustige pastoorsplaats te geven, zodat hij na dit laatste semester in Bern nog wel aan studie kan toekomen. Küry feliciteert Rinkel op 14 maart 1962 met de priesterwijding van Bergers en laat hem twee maanden later weten Bergers goed te kunnen gebruiken, in het bijzonder in Sankt Gallen, ter ondersteuning van de zieke pastoor Johannes Feldmeier (1904-1979) (Küry aan Rinkel, 22 mei 1962). Deze hulp duurt echter niet lang, want Rinkel schrijft Küry op 1 juni 1962, doelend op de naar zijn indruk vlijtig studerende Bergers: ‘Gerade habe ich ihm geschrieben, dass er ab 1. September Kaplan in Egmond am Meer wird, unter der Bedingung, dass der Pfarrer ihm genügend Zeit gibt sein Studium fort zu setzen. Hoffentlich gelingt das!’ Wanneer de dissertatie van Visser voltooid wordt, schrijft Küry op 8 april 1965 - bijna drie jaar later - aan Rinkel: ‘Hoffentlich macht nun auch Bergers vorwärts, der doch ebenfalls sehr begabt ist’.

'’' De dissertatie is: J. Visser, Rovenius und seine Werke: Beitrag zur Geschichte der nordniederländischen katholischen Frömmigkeit in der ersten Hälfte des 17. Jahrhunderts, Assen 1966.

'’^ Küry vraagt dit op 21 november 1958 na bij Rinkel. Rinkel antwoordt hem op 26 november 1958, waarvoor Küry hem op 2 december 1958 bedankt.

'’^ Rinkel schrijft op 27 mei 1966 aan Küry: ‘Einstweilen hat unser jüngster Priester, Frederik Smit, an der Utrechter Universität das doktoral Examen gemacht, und sehr gut. Damit ist er aber noch kein Doctor, sondern darf sich ‘Drs.’ nennen, d.h. Doctorandus! Ein sehr kluger Bursch, der mir viel Freude macht.’

'’* Zie hierover een eerste opmerking in: Rinkel aan Küry, 18 april 1968.

54

-ocr page 57-

zorgen over de eigen Nachwuchs'^^ Zo schrijft hij na de promotie van Jan Visser:

Ich hatte grosse Freude an ihm und bin überzeugt, dass in der Dogmatik seine Hauptstärke liegt. Sie und die Kirche Hollands darf man zu ihm beglückwünschen, Sie haben gut und rechtzeitig für evt. Nachwuchs am Seminar gesorgt. Bei uns geht es leider sehr viel langsamer - trotz meiner ständigen Mahnungen.’'“^

Küry zou voor Visser ook later iemand blijven die hij om advies vraagt rond de colleges dogmatiek aan het Amersfoortse seminarie,'’^ net zoals hij dat aan zijn eigen oud-docent Rinkel doet, die hierover verslag doet aan Küry;

Auch habe ich Visser meinen Rat gegeben. Ich habe vor allem darauf gedrängt, er solle seinen Studenten erstens mit dem ‘Material’ bekannt machen, mit dem Inhalt der Theologie, bevor er sich mit ihnen in allerhand modernen Fragen stürze. Man solle nicht die Gott-ist-Tod-Theologie diskutieren mit Studenten, die den Locus de Deo noch gar nicht inhaltlich kennen; sowie auch keiner Ihren letzten Aufsatz — wie bewundere ich ihn! - in der IKZ lesen solle, der noch nie das Dogma Trinitatis studiert hat. Visser ist höchst intelligent, aber geniesst am meisten an der Diskussion und vergisst dabei, dass Studenten alles noch wirklich ‘erlernen’ müssen. Aber auch ich glaube, dass er der Beste ist und dass die Praxis ihm auch noch Manches lernen wird.'’^

'’5 De opvolging van Ernst Gaugier door de Berner pastoor Kurt Stalder voor het vak Nieuwe Testament in 1960 noemt Küry praktisch en passant in zijn brief van 4 mei I960. Wanneer Stalder in 1962 door het kanton Bern toch tot ordinarius wordt benoemd, verheugt hij zich echter zeer; dit was niet vanzelfsprekend. Stalder had tot die tijd zijn hoogleraarschap als extraordinarius (d.w.z. im Nebenamt) vervuld.

Küry aan Rinkel, 15 oktober 1965. Op 13 september 1966, bijna een jaar later schrijft hij; ‘Amiet und Aldenhoven machen mir schwere Sorgen, weil sie mit ihren Doktor-Dissertationen trotz allen Mahnungen nicht vorwärts machen. In fünf Jahren spätestens sollten wir zwei Kandidaten für unsere Fakultät haben, vielleicht noch einen dritten, wenn W. Frei ausfällt, was mich nicht überraschen würde.’ Ook op 10 juli 1968 verzucht Küry dat zijn promovendi met hun proefschriften te weinig ópschieten. Aldenhoven zou uiteindelijk in 1971 promoveren en Amiet en een andere promovendus en priester. Hans Alfred Frei, in 1973.

'’^Zie Küry aan Rinkel, 10 juli 1968.

Rinkel aan Küry, 13 juli 1968; het genoemde artikel is waarschijnlijk: U. Küry, Das Leben aus der Zukunft in systematischer Sicht, IKZ 58 (1968), 182-206.

55

-ocr page 58-

In dezelfde periode blijft de bezetting van de Berner Faculteit op peil. Zo kan Küry in 1962 aan Rinkel meedelen dat Kurt Stalder tot gewoon hoogleraar is benoemd, wat geen uitgemaakte zaak was.'*^ De opleiding van een generatie oud-katholieke wetenschappers na de generatie van Küry zelf en met name ook de oudtestamenticus en liturgiewetenschapper Rüthy, baart Küry echter lange tijd zorgen. Waar hij die in 1965 al uitte, doet hij dat in 1968 nogmaals:

|A|n unserer Fakultät wird die Nachfolge-Frage bis in drei Jahren schwer zu lösen sein. Ich mache mir grosse Sorgen, vor allem weil Aldenhoven mit seiner Arbeit nicht vorwärt,s kommt. Ich bin ihm erst kürzlich wieder auf die Seele gekniet (zum wie vielten Male!), dass er doch endlich abschliessen möchte. Er hat es mir bis zum Herbst versprochen.^™

Academische ondersteuning van Nederland naar Zwitserland komt ook voor, maar veel onregelmatiger en incidenteler.^”'

Rinkel en Küry gaan er zozeer van uit dat oud-katholieke theologie op wetenschappelijk niveau primair aan de Universiteit Bem bedreven wordt, dat ze pogingen van professor Werner Küppers (1905-1980) om een oud-katholiek instituut met enige internationale uitstraling aan de Universiteit Bonn op te bouwen erg negatief bcoordelen.^”^ Wanneer Küppers internationaal om ondersteuning werft en Rinkel hier van de secretary general van de Anglican Communion, Stephen Fielding Bayne (1908-1974), eerder PECUSA-bisschop van

in zijn brief van 23 februari 1962 feliciteert Rinkel Küry hiermee en vraagt of Stalder nu als pastoor moet ophouden. De vraag is mede ingegeven door Rinkels eigen zorg om veel zieken onder oudere en gepensioneerde geestelijken in Nederland. Rinkel stuurt Stalder ook een persoonlijke felicitatie, zie: Rinkel aan Küry, 18 maart 1962.

^™ Küry aan Rinkel, 15 mei 1968.

Zo werkt een promovendus onder leiding van professor Sven Stelling-Michaud (1905-1986) in Bern aan een dissertatie over de oud-katholieke voortrekker en hoogleraar Eugène Michaud en vraagt Küry zieh in zijn brief van 28 mei 1959 aan Rinkel af of er in Utrecht nog relevante bronnen te vinden zijn. De studie zou uiteindelijk leiden tot: R. Dederen, Un réformatet/r catholique au XlXe siècle: Eugène Michaud (1839-1917). Vieux-catholicisme - oecuménisme, Geneve 1963. Rinkel wijst op dit moment het verzoek echter nog af, daar een belangrijk gedeelte van stukken over en correspondentie met Michaud nog in een niet-geopend gedeelte van het archief liggen. Enige oudere archivalia zijn echter wel al beschikbaar, met name rond het Congres van Rotterdam (1894). De promovendus kan contact opnemen met de archivaris en de stukken onder toezicht van Rinkel bestuderen. Zie ook: Rinkel aan Küry, 5 juni 1959.

^®^ Rinkel aan Küry, 26 november 1958. Hierin drukt Rinkel ook zijn verbazing uit over de werving door Küppers van studenten voor Bonn; het betreft anglicanen en een Griekse student die eigenlijk in Bern zou gaan studeren.

56

-ocr page 59-

Olympia, een vraag over krijgt, reageert Rinkel als volgt, zoals hij Küry laat weten:

The only thing I may say is this: there are no oldcatholic students at Bonn, and there is not an oldcath. student from elsewhere who would go to Bonn, because there are too few possibilities for theological study. Our oldcath. theological faculty is at the University at Bern, where even always orthodox students are studying since the beginning. We fear that the ‘Führer’ of the Döllinger-haus over-estimates himself. His indeed beautiful house cannot be more for the present time than a ‘Studentenheim’, but not a theological college.^“^

Als enige tijd later de indruk dreigt te ontstaan dat ook Utrecht met Bern wil concurreren, ruimt Rinkel die snel uit de weg. Rinkel verzekert Küry ook dat Bayne een betrouwbare contactpersoon in de anglicaanse wereld is en dat hij in staat is Küry adressen te geven van anglicaanse instellingen om (gast)studenten voor Bern te werven.^”*

13. Theologische uitwisseling

Frappant blijft dat de twee bisschoppen, gezien hun gepubliceerde werk, af en toe toch flink verschillende opvattingen blijken te huldigen,^”*’ terwijl dit in hun correspondentie eigenlijk nauwelijks een rol speelt.^*’*' Wanneer ze teksten uitwisselen, zoals referaten, artikelen en herderlijke brieven, is de toon vrijwel

Rinkel aan Bayne, 10 oktober 1961. Zie ook: Rinkel aan Küry, 25 oktober 1961, en Küry’s brief van 10 november 1961 aan Rinkel, waarin hij hem bedankt voor zijn instructie aan Bayne met betrekking tot Küppers: Bayne maakt in de USA nu reclame voor Bern.

Rinkel aan Küry, 17 november 1961.

Zie bijvoorbeeld de vergelijking van hen beiden op ecclesiologisch gebied door: M. Ploeger, Celebrating Church. Ecumenical Contributions to a Liturgical Ecclesiology, Tilburg/Groningen 2008,171-195.

lets van de verschillende Nederlandse en Zwitserse tradities klinkt door in een brief die Rinkel van pastoor Arnold Moll (1915-1999) ontvangt (dd. 25 april 1965) als antwoord op Rinkels felicitaties met diens vijfentwintigjarig priesterjubileum: ‘Für Ihr eigentliches Verdienst gibt es freilich keine Auszeichnung, dafür nämlich, dass Sie uns Jungen zu einer Zeit, da die Berner Fakultät vom barthianischen Dialektizismus überschwemmt war, Mut zur Katholizität unserer Kirchen geschenkt haben’.

57

-ocr page 60-

zonder uitzondering zeer waarderend en af en toe zelfs juichend?'’’ Een goede verklaring hiervoor heb ik niet. Alleen in een kader als bijvoorbeeld het volgende, wanneer het gaat om de frequentie van het ter communie gaan, is er sprake van enige wederzijdse kritiek. Rinkel schrijft hierover in reactie op Küry’s herderlijke brief van 1964?quot;^

Ihren grossen Hirtenbrief habe ich gelesen, man kann auch sagen studiert. Wie machen das Ihre Pfarrer? Sie können doch den ganzen Brief nicht vorlesen. Als Material für die Laien finde ich den Brief sehr wertvoll. Nur sollten Sie doch den Mut gefunden haben, auch in der Praxis die Kommunion in jeder Messe möglich zu machen. Es gibt keinen Grund zu fürchten, dass ^viele jeden Sonntag kommen werden. Es hat uns ein halbes Jahrhundert gekostet bevor die Leute jedenfalls von ihrem ‘Ostempflicht’ genesen waren!’'’’

Küry reageert als volgt:

Was meine zurückhaltende Stellungnahme in der Frage des all-sonntäglichen Kommunionempfanges betrifft, so wirke ich damit bewusst einem gewissen Uebereifer gewisser Geistlicher entgegen, die in allzu sturer und schablonen-

Zie bijv. Küry aan Rinkel, 3 maart I960, voor een typerende uitwisseling van herderlijke brieven ter gelegenheid van de Veertigdagentijd.

’’^ Voor de brief, zie Küry, Hirtenbriefe (supra, n. 3), 139-153.

Rinkel aan Küry, 17 maart 1964. Eerder heeft Rinkel ook kritiek op een herderlijke brief van Küry. Zo schrijft hij op 7 maart 1961 : ‘Ich habe Ihnen noch nicht bedankt für Ihren ausgezeichneten Hirtenbrief. Ich betrachte diesen als sehr wichtig und “ad rem”, sowohl hinsichtlich des ökumenischen Ueberblicks als wegen der Argumentation. - Sie werden vielleicht verstehen, dass wir nicht eins sind mit dem schweizerischen Brauch einzelne Protestanten als Kommunikanten zuzulassen. Ich bekomme aus Ihrer Auseinandersetzung auch den Eindruck, dass Sie diesen Brauch nur schwerfälligen Herzens dulden; Sie erwähnen gerade selber die prinzipiellste Beschwerde. Diese Leute können nie von ganzem Herzen mit uns einig sein, indem sie zur gleichen Zeit ihre eigene Kirche einfach verraten. Ein glänzendes Stück Arbeit!’ De opmerking over de lengte van Küry’s herdelijke brieven komt wel vaker voor, zie bijvoorbeeld Rinkel aan Küry, 15 maart 1962: ‘Gestern erhielt ich Ihren Hirtenbrief und las ihn sofort. Das ist ein mächtiges Stück Arbeit. Alle Ehre! Ich frage mich ab, ob ihre Geistlichen ihn in einem Guss der Gemeinde verlesen, es ist eine “heilige” oder “göttliche” Länge! Wir hatten schon Angst, dass man unseren heutigen Hirtenbrief, den Jans geschrieben hat, schwer verstehen würde, aber der Ihrige wird auch den Köpfen Arbeit verschaffen!’ En op 16 maart 1965 schrijft Rinkel: ‘Dank auch für Ihren Hirtenbrief. Das ist einfach eine glänzende Verhandlung; aber ich staune, dass man dies in Ihren Kirchen vorlesen kann; bei uns wurde kein Mensch etwa.s davon verstehen beim ersten Hören. Und braucht man für die Vorlesung dann drei Sonntage?’

58

-ocr page 61-

hafter Weise vorgehen und in ihren Gemeinden Verwirrung schaffen. Ich war der erste, der vor mehr als dreissig Jahren in der Gemeinde Zürich die allmonatliche Gemeindekommunion und in allen Früh- und Abendmessen einführte, aber zugleich auch eine Intensivierung des Buss-Sakramentes. Ich habe in diesen Fragen meine Erfahrungen und weiss auch, wie gerade ernsthafte Gemeindemitglieder sich an einer allzuhäufigen ohne entsprechende Vorbereitung geschehenden Gemeindekommunion stossen. Mit den holländischen Verhältnissen, wo eine viel strengere Ordnung und Zucht besteht, lassen sich die unsri-gen nicht vergleichen. Diese Disziplin fehlt uns noch. Aber sie muss kommen, wie auch die häufigere Kommunion, wie ich das deutlich gesagt habe. Uebri-gens, wie ist es eigentlich in Holland: ist dort bei der Gemeinde-Kommunion die Intinktio allgemein eingeführt? Bei uns ist sie in einigen Gemeinden schon seit Jahren üblich, in anderen bestehen grosse Widerstände dagegen. Auch für diese Frage müssen wir bald eine einheitliche Lösung finden.^'®

In de correspondentie is dit één van de grotere inhoudelijke meningsverschillen die ter sprake komen, zo niet het grootste. Een inhoudelijke reactie van Küry, die Nederlands kon lezen, op Rinkels Dogmatische theologie (1956) is er niet in aan te treffen.^quot; Ook is er geen reactie van Rinkel op Küry’s grote handboek uit 1966 in te vinden, wel de mededeling dat hij vereerd is door de opdracht van het boek aan hem, en dat Jan Visser het in De Oud-Katholiek zal bespreken.^'^ Op een opmerking dat Küry het ontwerp van zijn eigen catechis-

Küry aan Rinkel, 26 maart 1964.

^quot; Zie voor de aankondiging van het eerste deel: Rinkel aan Küry, 27 oktober 1955. Een paar maanden later, op 14 februari 1956, deelt Rinkel Küry mee dat hij met dat deel bijna klaar is en van plan is om het met een ‘Widmung’ aan de Oud-Katholieke Theologische Faculteit in Bern naar Bern te sturen. Rinkel had reden deze faculteit dankbaar te zijn, niet alleen omdat zij zorgde voor een verdere opleiding van Nederlandse oud-katholieke Nachwuchs — in de jaren van Rinkels episcopaat: Peter Maan, Jan Visser, Jan Bergers - , maar ook omdat zij hem in 1938 tot eredoctor had benoemd. Rinkel memoreert dit feit later, wanneer hij overweegt al dan niet naar de Verenigde Staten te reizen om een eredoctoraat van het General Theological Seminary in ontvangst te nemen, zie Rinkel aan Küry, 23 november 1965, en § 3.4.3. De beide bisschoppen houden elkaar af en toe wel op de hoogte van de voortgang van hun werk. Zo schrijft Küry Rinkel op 31 oktober 1956: ‘Dass Ihre Dogmatik, resp. deren Publikation so munter fortschreitet freut mich. Ich laboriere gegenwärtig an der Dreieinigkeit und halte mich im Wesentlichen an ihre Einteilung - aber ich komme nur langsam vorwärts.’ En op 5 maart 1957 laat Rinkel Küry bijvoorbeeld weten dat het tweede deel van zijn dogmatiek bijna klaar is om te worden vermenigvuldigd.

^'^ Zie: H.J.W. Verhey aan Küry, 2 december 1966. Verhey schrijft dat Rinkel in het ziekenhuis ligt vanwege een galsteenoperatie; Küry’s boek is echter nog voor de operatie aangekomen: ‘Der Erzbischof hat es noch einsehen können und ist sehr beehrt, dass

59

-ocr page 62-

mus heeft kunnen bespreken op verschillende bijeenkomsten van de Zwitserse geestelijkheid gaat Rinkel in 1968 niet in?” Wel drukt hij in dat jaar zijn bewondering uit voor een artikel van Küry over de Drievuldigheid?” Ook van zijn kant reageert Küry vrijwel uitsluitend zeer summier en vooral lovend op publicaties van Rinkel, zoals op diens ontwerp van een gemeenschappelijk herderlijk schrijven van de IBC uit 1970, dat hij op 30 april 1970^” in een Duitse vertaling naar Küry stuurt. Küry reageert: ‘Ich danke Dir vielmals für dieses ausgezeichnete Werk, das mit religiöser Wärme geschrieben ist und von jedermann verstanden werden kann. Ich habe nur die eine Frage, die Du mir schon oft gestellt hast: ist der HB nicht zu lang?’^” Küry zegt in dezelfde brief wel toe om het ontwerp ook met bisschop Josef Brinkhues te bespreken op hun beider reis naar Utrecht voor de 1BC en de wijding van de Oostenrijkse hulpbisschop Ludwig Paulitschke (1901-1985) op 27 mei van dat jaar. Nadat de brief gepubliceerd is?” schrijft Küry later in dat jaar dat hij de brief samen met zijn vrouw gelezen heeft en het ermee eens is. Ook meent hij: ‘Auch die Polen werden etwas daraus lemen können!’ Het commentaar op het werk van anderen is vaak ook beperkt. Zo schrijven Rinkel en Küry elkaar in 1956 wel dat ze over het werk van Kurt Pursch (1914-1991) met name qua duidelijkheid niet

Sie es ihm gewidmet haben’. In een reactie van 20 december 1966 wenst Küry Rinkel beterschap. Op 6 januari 1967 schrijft Rinkel Küry persoonlijk dat hij het boek aan het lezen is en het door Jan Visser in De Oud-Katholiek zal laten recenseren. De recensie verscheen als: J. Visser, Die altkalholische Kirche. Ihre Ge.whichte, ihre Lehre, ihr Anliegen. Belangrijke studie van de bisschop van Zwitserland, mgr. dr. Urs Küry, OK 83 (1967), 48-49.

Küry aan Rinkel, 22 maart 1968. De Zwitserse geestelijkheid ontving het werk lovend, ‘nur der kleine Bruno Stalder, der ein sturer Barthianer geblieben ist, macht eine Ausnahme’. In zijn brief van 28 november 1968 laat Küry Rinkel weten dat de Pastoralkonferenz van zijn kerk de catechismus heeft goedgekeurd, al riep deze hier wel wat discussie op. Het betreft de Chri.stkatholischer Katechismus, Allschwil 1972.

Rinkel aan Küry, 13 juli 1968. Het gaat om: Küry, Leben (supra, n. 198).

Rinkel merkt op dat deze brief pas morgen op de post kan en legt uit waarom: ‘Heute, d.h. die Königin feiert Geburtstag, und dann arbeitet kein Mensch, nur dumme Bischöfe und derg. Ich war nicht im Stande, wie es einem Erzbischof geziemt, die Fahne auszustecken, weil die Stange bei dem Streicher ist. Deshalb bin ich in die Kirche gegangen und da ich nicht für Ihre Majestät flaggen konnte, habe ich für sie gebetet. Hoffentlich hilft das auch.’

^” Küry aan Rinkel, 8 mei 1970.

Zie: Internationale Oud-Katholieke Bisschoppenconferentie, Erklärung der Altkatholischen Bischöfe, zum 18. Juli 1970. Der Primat in der Kirche, IKZ 60 (1970), 57-59 .

^” Küry aan Rinkel, 13 oktober 1970.

60

-ocr page 63-

erg tevreden zijn, maar ze gaan er niet en détail op in?'’ Een enkele ontboezeming komt wel voor, bijvoorbeeld wanneer Küry, wiens kennis van het Engels zeer beperkt was. Rinkel dankt voor het toesturen van een boek van Michael Ramsey en wel ‘urn etwas Einblick zu gewinnen in die anglikanische Theologie, die ich eigentlich sehr wenig kenne’Z^quot; Het gaat hierbij waarschijnlijk om Ramsey’s From Gore to Temple,^^' waarvan Rinkel Küry schrijft dat hij het zelf ook gelezen heeft?^^ Ditzelfde geldt voor de uitgave van een nieuw Misboek in Nederland (‘ziemlich wohl ein Neudruck’), dat Rinkel als volgt becommentarieert en beschrijft dat er niet veel veranderd is en waarom niet:

Diese Aenderungen sind im Vorwort genannt worden: mehrere Lesungen -bisweilen drei! - mehr Heiligentage, Johannes 1 am Schluss der Messe ist ausgefallen (...). Wir haben uns noch nicht getraut eingreifende Aenderungen in der Messe selber anzubringen; das wissenschaftliche Studium ist noch zuviel im Flusse?^’

Nog verrassender is wellicht dat Küry Rinkel niet of nauwelijks op de hoogte houdt van de productie van zijn handboek over de Oud-Katholieke Kerk. Pas in de tweede helft van 1965 noemt hij het:

lm Uebrigen ist der Zeitpunkt gekommen, um Ihnen zu melden, dass ich in den letzten zwei Jahren ein Manuskript von etwa 400 Seiten erarbeitet habe über ‘die Altkatholische Kirche, ihre Geschichte, ihre Lehre und ihr Anliegen’. Es ist bis Ende dieses Jahres zum Druck reif, wie ich auch einen Verleger gefunden habe. Es wird von der Evangelischen Verlagsbuchhandlung in Stuttgart herausgegeben, und zwar in der Buchreihe: ‘Die Kirchen der Weit’, in der u.a. bereits ein Doppelband über die Orthodoxe Kirche erschienen ist. Ursprünglich überlegte ich mir, ob das Buch von verschiedenen Autoren verfasst werden soll, aber ich habe in Uebereinstimmung mit dem Herausgeber (Pfarrer Dr. H. Harms in Hamburg) gefunden, dass ich - wie in der Ekklesia-Reihe Bischof Bell über die Kirche von England das Buch allein schreibe, damit es einheitlicher wird. Ich habe nur die Abschnitte über die verschie-

^” Kinkel aan Küry, 17 oktober 1956. Het gaat over: K. Pursch, Die Probleme des Offertoriums und Versuche zu ihrer Lösung, en: K. Pursch, Das Opfermahl und die Neuordnung seiner Gestalt, IKZ 46 (1956), 1-27.105-130.214-226. Pursch was docent liturgiek aan de theologische opleiding van de Duitse Oud-Katholieke Kerk.

Küry aan Rinkel, 31 mei 1961.

^^' M. Ramsey, From Gore to Temple. The Development of Anglican Theology Between Lux Mundi and the Second World War, 1889-1939, Londen 1960.

Rinkel aan Küry, 25 oktober 1961.

Rinkel aan Küry, 10 mei 1960.

61

-ocr page 64-

denen Landeskirchen und ihre Geschichte durch Sachverständige überprüfen lassen: den über Holland durch Dr. B.A. van Kleef, den über Deutschland durch Prof. Küppers und den über Oesterreich durch B. Török. Natürlich hat das Buch, vor allem im 2. und 3. Teil einen stark persönlichen Charakter, obwohl ich mich überall, wo es möglich ist, auf offizielle Dokumente stütze. Ich werde das im Vorwort ausdrücklich bemerken, dass ich nicht ex cathedra rede, sondern meine persönliche Anschauung und Deutung vortrage.^^'*

Hij heeft bij deze mededeling ook nog een vraag: zou er in de Nederlandse kerk iemand zijn die gelegenheid heeft om de bibliografie over iedere kerk aan te vullen dan wel te herzien? Als basis heeft hij een eerdere bibliografie van bisschop Lagerwey genomen, maar herziening en aanvulling zijn wel nodig.^^”’ Rinkel zegt dit toe en geeft hiervoor opdracht aan De Rijk en Visser.^^^ Ook feliciteert hij Küry van harte met zijn komende boek: ‘Ich freue mich ungemein über ihr kommendes Buch, bin schon stolz darauf!’^^^ Enige maanden later laat Küry Rinkel weten dat hij de laatste delen van zijn boek naar de uitgever heeft kunnen sturen.^^^ Terwijl dit boek in productie is, werkt Küry door aan twee andere geschriften: een catechismus en een korte geschiedenis van de Cud-Ka-tholieke Kerk van Zwitserland. Hij doet dit zelf om de volgende reden: ‘Wenn keiner der Pfarrer sich dieser Mühe unterziehen will - trotz der bestehenden

^^“^ Küry aan Rinkel, 4 september 1965.

Küry aan Rinkel, 4 september 1965.

^^^ Rinkel aan Dick de Rijk en Jan Visser, 10 september 1965. Uiteindelijk maakt Küry met Visser afspraken over de bibliografie, zie: Küry aan Rinkel, 15 oktober 1965. Later verzoekt Küry ook om uittreksels van belangrijke verklaringen van de Cleresie, bijvoorbeeld over de rechtmatigheid van de verkiezing (1723) en wijding (1724) van Cornelis Steenoven en over de rooms-katholieke dogmatiseringen van 1854 (onbevlekte ontvangenis van Maria) en 1870 (pauselijke onfeilbaarheid en universele jurisdictie), zie: Küry aan Rinkel, 2 oktober 1965. Wanneer Rinkel doorvraagt, blijkt ook een verschil in kennis van de Nederlandse traditie en het belang van 1870 daarin. Eerst vraagt hij wat Küry wil hebben: toch niet de complete verzameling steunbetuigingen uit de achttiende eeuw, uitgegeven door Gabriel Dupac de Bellegarde als Recueil de divers témoignages (Utrecht 1763)? En schrijft dan: ‘Auch glaube ich nicht, dass unsere “Väter” nach 1870 einen Hirtenbrief herausgegeben haben. Es war die Zeit von Erzb. Loos, der in seiner schrecklichen Zanksucht mit dem Metr. Kapitel, dem Seminarpräsident Karsten und mit dem Bistum Haarlem die Kirche miserabel schadete. Wohl gibt es einen ausführlichen Hirtenbrief anl. 1854-lmmac. Conceptio.’ Zie over deze periode: D.J. Schoon, Van bisschoppelijke Cleresie tot Oud-Katholieke Kerk. Bijdrage tot de geschiedenis van het katholicisme in Nederland in de 19e eeuw, Nijmegen 2004.

^^ Rinkel aan Küry, 9 september 1965.

^^^ Küry aan Rinkel, 12 februari 1966.

62

-ocr page 65-

Kommission - so muss ich es tun. Einen Teil übernimmt Prof. Stalder.’^^^ Wanneer de kleine kerkgeschiedenis van Küry verschijnt, feliciteert Rinkel hem daarmee .^^*’

Wanneer tegen het einde van de jaren zestig de dialoog tussen de oud-katholieken en de rooms-katholieken actueel wordt, wijdt Küry hier een herderlijke brief aan, die door Rinkel enthousiast wordt ontvangen:

Ich hatte gerade eine sorgenvolle Woche, die mich geistlich stark beansprucht und beunruhigt hat, obwohl ich heute den Himmel wieder etwas aulheitern sehe! Inzwischen las ich - zu meiner geistlichen Entspannung! - Ihren Vortrag ROM-Altkath. Ich bin einfach davon entzückt.^^'

Ook twee jaar later wijdt Küry zijn herderlijke brief aan de relatie tussen deze twee kerken, naar aanleiding van 100 jaar Vaticanum 1, zoals hij Rinkel laat weten .^^^

Een laatste theologisch thema dat in deze correspondentie ter sprake komt, betreft de wijding van vrouwen tot het apostolisch ambt, een thema dat de oud-katholieke kerken van de Unie van Utrecht tenminste tot het einde van het millennium zal bezighouden.^^^ Een eerste aanleiding om hierover te schrijven is een initiatief van de Provinciale Synode van de Geestelijkheid van de Nederlandse Oud-Katholieke Kerk, die deze vraag als volgt wil bespreken;

Die Synode ist der Meinung, dass die von ihr besprochene Frage von der Frau im Amte ihren Platz finden solle im Rahmen der ganzen Amtsfrage, welche sowohl das dreigliedrige katholisch-apostolische Amt wie das charismatische

^^’ Küry aan Rinkel, 8 oktober 1966.

^^^ Rinkel aan Küry, 3 mei 1968. Het betreft: U. Küry, Kirchengeschichte und Kleine Unterscheidungslehre für den christkatholischen Unterricht, Allschwill 1968.

“' Rinkel aan Küry, 26 februari 1968. Waarschijnlijk gaat het om: U. Küry, Da.s Verhältnis der altkatholischen zur römisch-katholischen Kirche 1870-1970, IKZ 60 (1970), 168-198.

^^^ Küry aan Rinkel, 24 maart 1970; voor deze herderlijke brief, zie: Küry, Hirtenbriefe {supra, n. 3), 229-253.

^^^ Zie bijv.: U. von Arx, Die Debatte über die Frauenordination in den Altkatholischen Kirchen der Utrechter Union, in: D. Buser, A. Loretan (red.), Gleichstellung der Geschlechter und die Kirchen. Ein Beitrag zur menschenrechtlichen und ökumenischen Diskussion, Freiburg i.Ue 1999, 165-211.

63

-ocr page 66-

Amt wie auch das allgemeine Priestertum der Gläubigen in seinem Verhältnis zum besonderen Amte der Kirche umfasst?’“*

De Zwitserse Pastoralkonferenz, het functioneel equivalent van de Nederlandse Provinciale Synode van de Geestelijkheid, is rond dezelfde tijd tot een soortgelijke wens gekomen en Küry stelt voor in te gaan op wat hij verstaat als het voorstel van de Provinciale Synode om een commissie in te stellen om deze vraag te behandelen?’^ Het zou een internationale, of tenminste Nederlands-Zwitserse commissie moeten zijn, want als leden stelt Küry in ieder geval voor Jan Visser en Peter Amiet, die een dissertatie over de ambtsleer voorbereidt?’^ In zijn antwoord corrigeert Rinkel zijn collega op één punt: niet de Provinciale Synode, maar het Nederlandse episcopaat heeft de commissie voorgesteld en wel op nationaal niveau, met als leden: Jan Visser als dogmaticus. Peter Maan als nieuwtestamenticus en Fred Smit, die op dat moment een dissertatie over het ambt in de vroege kerk voorbereidt?’^ De vraag die Küry vervolgens op tafel legt, is wie het werk van de verschillende nationale commissies, ook in andere kerken van de Unie van Utrecht, zal gaan coördineren; hij kan zich zowel Visser als Amiet in deze rol voorstellen?”* Rinkel meent dat Amiet hiervoor de juiste persoon is, vooropgesteld dat Stalder niet beschikbaar is:

Ich glaube, dieser bildet auch einen guten orthodoxen Gegengewicht gegenüber ‘vielleicht’ zu extremen - man denke an alles was R. Kath. Theologen schreiben - Ansichten. Wie man die apostolische Sukzession auch versteht, sie soll Angelpunkt unserer Stellung bleiben; und so lange ich lebe, hoffe ich, dass man keiner Frau die Hände auflegt. Ich glaube, die Frau könne jedes Amt in der Kirche erfüllen, aber nicht das priesterliche; die Kirche hat es zu deut-^’‘* Rinkel schrijft Küry op 14 november 1969 en kondigt ook een brief (dd. 12 november 1969) aan van de secretaris van de Provinciale Synode die zich op 16-17 oktober 1969 met vrouw en ambt bezighield. George Johan Blom (1928-2015).

Küry aan Rinkel, 19 november 1969.

Küry aan Rinkel, 23 december 1969. Zie voor die dissertatie: P. Amiet, Systematische Überlegungen zum Amt, IKZ 62 (1972), 176-184; P. Amiet, Systematische Überlegungen zur Amtsgnade, IKZ 63 (1973), 168-181.228-249 ; IKZ 64 (1974), 2-65.

Rinkel aan Küry, 3 januari 1970. Fred Smit, die hier voor het eerst als theologisch expert ten tonele wordt gevoerd, zou zich uiteindelijk op de geschiedenis van de Clere-sie toeleggen, met name die van het Leuvense Seminarie AlticoUense in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Zijn onvoltooide proefschrift werd na zijn overlijden in 1990 door zijn beoogde promotor. Jan Jacobs, uitgegeven als: F. Smit, J. Jacobs, Van den Hogenheuvel gekomen. Bijdrage tot de geschiedenis van de priesteropleiding in de Kerk van Utrecht 1683-1723, Nijmegen 1994.

^’^ Küry aan Rinkel, 11 januari 1970.

64

-ocr page 67-

lieh von Anfang ab und alle Jahrhunderte hindurch nie und nirgends gekannt. Als diese Tatsache kein Massstab mehr sein kann, gibt es auch keinen Grund mehr, ob welchen wir die Unfehlbarkeit etc. noch länger abweisen sollten!^’®

Dit is de laatste keer dat dit onderwerp in de ambtelijke correspondentie van Rinkel en Küry voorkomt en vormt tevens één van de duidelijkste persoonlijke theologische standpuntbepalingen erin. Andere persoonlijke theologische meningen komen er meer ad hoe in voor, bijvoorbeeld wanneer Rinkel in 1966 op een artikel over het huwelijk van de Zwitser Max Heinz (1894-1988), pastoor in Zürich, ingaat en dat met nadruk onzinnig noemt.^‘*° Even uitgesproken is hij over een plan van de Tsjechoslowaakse priester Milos Josef Pulec (1923-1991) om in 1969 de 250®æ sterfdag van Pasquier Quesnel (1634-1719), een vooraanstaand Frans theoloog met grote invloed op de Cleresie, in Praag te vieren. Rinkel is hier zeer op tegen, want hoewel Quesnel van belang is geweest, was hij ook eenzijdig en fanatiek: ‘Es wäre gerade eine Dummheit, wenn man jetzt diesen alten “Jansenisten” aus seinem Grab in Warmond hervorriefe!’^'

Rinkel gaat in 1970 nog wel gedetailleerd in op de visie op het eucharistisch gebed van Herwig Aldenhoven, die later als hoogleraar aan de oud-ka-tholieke opleiding in Bern grote invloed zal uitoefenen op de oud-katholieke liturgiewetenschap.^quot;*^ Met name meent Rinkel dat daarin het consacrerende karakter van de dankzegging als zodanig meer voor het voetlicht gebracht zou moeten worden. Hoe dat eruit zou kunnen zien, blijkt uit een lang antwoord van Rinkel aan Küry op Aldenhovens visie op het eucharistisch gebed zoals hij die via Küry heeft leren kennen. Hij gaat in op twee punten: waar Aldenhoven wel erkent dat ‘eucharistie’ zowel dankzegging als zegening kan betekenen, gebruikt hij uiteindelijk alleen de betekenis ‘dankzegging’, om de werking van het eucharistisch gebed van prefatie tot epiclese te beschrijven, en ziet pas de epiclese (de aanroeping van de heilige Geest) als consacrerend, waarbij hij het consecratorisch (zegenende) karakter van de gratiarum actio (dankzegging)

^’’ Rinkel aan Küry, 16 januari 1970.

^ Rinkel aan Küry, 10 oktober 1966. Zie voor het artikel: M. Heinz, Ehe als Sakrament, ChrK 89 (1966), 186-188. De reden dat Rinkel het een onzinnig stuk vindt, heeft er waarschijnlijk mee te maken dat Heinz de sacramentaliteit van het huwelijk in het wederzijdse jawoord van de partners localiseert en hen zo dit sacrament aan elkaar laat bedienen. Volgens de (Nederlandse) oud-katholieke opvatting ligt de sacramentaliteit van het huwelijk in de inzegening ervan en is de bedienaar ervan de bisschop dan wel de priester.

Rinkel aan Küry, 21 oktober 1969.

Zie voor diens dissertatie: H. Aldenhoven, Darbringung und Epiklese im Eucharistiegebet, IKZ 61 ( 1971 ), 79-117.150-192; IKZ 62 ( 1972), 29-73.

65

-ocr page 68-

over het hoofd ziet. Volgens Rinkel spreekt Aldenhoven zichzelf daarbij ook tegen, wanneer hij enerzijds het gehele gebed als consecratorisch wil zien en anderzijds toch alle nadruk legt op de epiclese als consecratorisch moment. Aldenhoven ziet volgens Rinkel ook over het hoofd dat de ‘Einsetzungsworte’ geen citaten uit het Evangelie of l Korintiërs zijn, maar dat omgekeerd laatstgenoemde teksten citaten uit de liturgie zijn ‘womit die Gemeinde (der Zelebrans) das einst Geschehene präsent stellt’. De instellingswoorden zijn daarom ook ‘sakramentell wesentlich’. Hierop voortbouwend wil Rinkel ook dat de epiclese vóór de instellingswoorden komt.^'*^

2“’ Rinkel aan Küry, 27 oktober 1970.

66

-ocr page 69-

2. SPIL VAN DE INTERNATIONALE BISSCHOPPENCONFERENTIE

Een belangrijk deel van de correspondentie tussen de bisschoppen Andreas Rinkel en Urs Küry draait om hun concrete voorbereiding als respectievelijk voorzitter en secretaris van vergaderingen van de Internationale Oud-Katholie-ke Bisschoppenconferentie^'*^ het opstellen en corrigeren van de notulen^'*”’ en het voeren van correspondentie, wat Rinkel grotendeels overlaat aan Küry als secretaris?'*® Mede daardoor draait hun correspondentie ook om de coördinatie van oecumenische contacten. Soms komt dat neer op het afremmen van mensen, bijvoorbeeld van de Duitse oud-katholieke leraar en pastoor Wolfgang Krahl (1928-1978), de Duitse hoogleraar in Bonn Werner Küppers, de Oostenrijkse Elfriede Kreuzeder (1927-2003), die in 1998 de eerste vrouwelijke priester van de Oud-Katholieke Kerk van Oostenrijk zou worden,^'*’ en, later, de Nederlandse bisschop Geert van Kleef. Ook wisselen beide bisschoppen informatie uit over het reilen en zeilen van de ander lidkerken van de Unie van Utrecht. Daarbij gaat het vaak om problematische situaties, waarvan het goed is dat bei-

In het kader van hun samenwerking wijst Rinkel Küry soms ook op aanstaande jubilea, zodat hij namens de IBC bijtijds kan feliciteren. Zo komen in zijn brief van 27 september I960 bijvoorbeeld jubilea voor van de (eerste) secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken Willem Adolph Visser ’t Hooft (I9(X)-I985), de Duitse oud-katholieke bisschop Johann Josef Demmel (1890-1971) en PNCC-bisschop Leon Grochowski (1886-1969).

^'*5 Nadat Küry Rinkel bijvoorbeeld op 9 maart 1959 notulen van de IBC-vergadering heeft gestuurd, reageert deze op 11 maart 1959 met een paar kleine correcties. Evenzo doet hij op 10 oktober 1961, nadat Küry hem op 6 oktober 1961 ontwerp-notulen heeft gestuurd. Küry heeft bij Rinkel c.s. de naam van een zeer accuraat secretaris. Zo laat Rinkel Küry bijvoorbeeld op 6 december 1967 weten dat hij dezelfde notulen per abuis twee keer heeft opgestuurd: ‘Sie haben doch wirklich vor einigen Monaten uns ein Exemplar des Protokolls von April 1967 geschickt! B. Jans hat sich herrlich gefreut, dass der akkurate und präzise B. KUry sich einmal verirren kann!’

Wanneer hij zelf correspondentie moet voeren, waarvan hij eigenlijk meent dat dit een taak voor Küry is, laat hij dat ook duidelijk weten, zie bijv. Rinkel aan Küry, 29 april 1964, over correspondentie met de Portugese bisschop Luis Cesar Rodrigues Pereira: ‘Ich denke immer nach holl. Brauchtum, dass der Sekretär die Korrespondenz führt, auch im Namen des Vorsitzenden, aber ich meine, dass der schweizerische Brauch anders ist.’ Zie over de relatie met de Portugese kerk § 3.7.

^'*’ Zie voor haar vriendschappelijke herinneringen aan Rinkel: E. Kreuzeder, Freund von Mensch und Tier, in: Adjutorio (supra, n. 2), 271.

67

-ocr page 70-

den ervan op de hoogte zijn, die op een IBC-vergadering behandeld moeten worden en om een gemeenschappelijke reactie vragen. Het kunnen ook situaties zijn waarin mensen uit andere kerken van de Unie van Utrecht Rinkel, dan wel de IBC om een mening of ingrijpen vragen. Ook bespreken de twee bisschoppen internationale (oud-katholieke) theologenconferenties in hun correspondentie voor.

Zoals al aangegeven neemt de organisatie en voorbereiding van de jaarlijkse IBC-vergaderingen een vaste plaats in de correspondentie in. De agenda wordt in de regel vastgesteld door de beide bisschoppen en bevat meestal oecumenische onderwerpen en onderwerpen die te maken hebben met de samenwerking van de kerken binnen de Unie van Utrecht - geheel overeenkomstige het karakter van dit gremium. Opvallend is dat de IBC soms ook en petit comité, meestal met bisschoppen uit Nederland, Duitsland en Zwitserland, bijeenkomt om snel dingen te kunnen bespreken wanneer de andere bisschoppen niet (zo ver) kunnen reizen.^'’^ Bisschopswijdingen bieden hiervoor met enige regelmaat een gelegenheid. Ook deze wijdingen komen uitvoerig aan bod in de correspondentie tussen Rinkel en Küry. Die hebben enerzijds een organisatorische kant: Rinkel is in de regel de hoofdconsecrator, de wijdingen zijn met enige regelmaat in Utrecht, en daarom is Rinkel nauw bij de voorbereidingen ervan betrokken. Anderzijds hebben zij meer inhoudelijke aspecten: bisschopswijdingen geven uitdrukking aan de relaties tussen kerken en Rinkel en Küry vormen zich een beeld van de betreffende kerken en hun kandidaten. De afzonderlijke wijdingen, nauw verbonden als zij zijn met de geschiedenis van de kerken waarvoor ze plaatsvinden, worden hier daarom ook behandeld in de bredere context van de uitwisseling van Rinkel en Küry over deze kerken. Een voortdurende zorg zijn daarbij, in de ogen van Rinkel en Küry, irreguliere en onduidelijke situaties in de niet West-Europese lidkerken van de Unie van Utrecht, waaronder, tenminste cultureel gezien, ook de PNCC valt.^’ Vrijwel voortdurend lijken er problemen te zijn met bisschopsverkiezingen en -wijdingen dan wel een ongewenste inmenging van bisschoppen in elkanders jurisdictie.

In wat hierna volgt, komen de organisatorische aspecten van conferenties en congressen aan de orde (§ 2.I.), het internationale oud-katholieke we-

Zo bespreekt Rinkel in zijn brief van 20 december 1960 aan Küry een IBC-vergadering in februari voor, die met name de dialoog met de orthodoxie moet voorbereiden en een mening over de samenvoeging van kerken in India en Pakistan moet vormen. Dit overleg betreft in eerste instantie het Zwitserse, Nederlandse en Duitse episcopaat, terwijl onduidelijk is of de overige bisschoppen erbij kunnen zijn.

Zie bijv. Rinkel aan Küry, 31 oktober 1959, over de onduidelijke status en rol van een aantal gepensioneerde bisschoppen; zie ook § 2.6.

68

-ocr page 71-

tenschappelijke orgaan de Internationale Kirchliche Zeitschrift (IKZ - § 2.2.), en de houding van Rinkel en Küry ten opzichte van de lidkerken van de Unie van Utrecht, afgezien van de Zwitserse en Nederlandse kerken (§ 2.3 t/m § 2.6.). Hun houding ten opzichte van hun eigen bisdommen kwam immers in het voorgaande (§ l .2.1.) al ter sprake.

2.1. Conferenties en congressen

Theologische uitwisseling binnen een breder kader vindt met name plaats tijdens de één- tot tweejaarlijkse internationale oud-katholieke theologenconferenties, een naoorlogs initiatief van de Nederlandse theologen en seminariepro-fessoren Maan, Jans en Van Kleef, waarvoor Küry zich later ook inzette,^'’*^ frequente bijeenkomsten van anglicaans - oud-katholieke theologenconferen-ties,^5‘ en ook de vierjaarlijkse internationale oud-katholiekencongressen, nog afgezien van multilaterale oecumenische bijeenkomsten.^^^ |n jg correspondentie worden regelmatig aanvragen om referaten voor zulke conferenties aangetroffen, meestal van Küry aan Rinkel, en wordt ernaar vooruit- en op teruggeblikt.

De eerste keer dat een Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie in de correspondentie figureert, blikt Küry terug op de zojuist gehouden conferentie in Bonn (1956), over de onderwerpen Christus en de kerk, het offertorium, en missie en evangelisatie. Hij noemt de goede bijdragen, over missie en evangelisatie van de Utrechtse pastoor en hoogleraar aan het seminarie Marinus Zwart, en die over het offertorium van professor Emil Rüthy (Zwitserland) en de pastoors en docenten Kurt Pursch (Duitsland) en Cornelis (Cor) Tol (1921-2011 - Nederland). Rüthy en Tol hielden referaten over het offertorium, waarop Pursch, die hierover uitvoerig gepubliceerd had, reageerde.^^^ Tegelijkertijd vraagt Küry Rinkel voor een lezing op de eerste gemeenschap-

^5° Vgl. U. Küry, Die Internationalen altkatholischen Theologentagungen von 1950 bis 1971, /KZ 67 ( 1977), 106-124.140-184.224-251 ; /KZ 68 ( 1978), 83-122.

Zie bijv.: P.-B. Smit, Old Catholic and Philippine Independent Ecclesiologies in History. The Catholic Church in Every Place, Leiden 2011,379-388, en de daar geboden documentatie; K.H. Neuhoff, Building on the Bonn Agreement. An historical study of Anglican - Old Catholic relations before and after the 1931 Bonn Agreement with special reference to the Anglican — Old Catholic Theologians ’ Conferences 1957-2005, |POKS 46|, Amersfoort/Sliedrecht 2010.

^’^ Zie hierover de desbetreffende paragrafen in hoofdstuk 3.

“’ Zie de samenvatting van Küry,Theologentagungen (supra, n. 250), 171-180.

69

-ocr page 72-

pelijke Anglicaans - Oud-Katholieke Theologenconferentie die in het Zwitserse Rheinfelden is gepland voor 1957?^'* Het thema van deze conferentie is de eucharistie; Rinkel zegt inderdaad toe te spreken en wel over ‘Eucharistie und Amt’.“5 In de brief waarin hij zijn vreugde hierover uit, vraagt Küry hem echter tegelijk voor nog een bijdrage, deze keer voor het komende Internationale Oud-Katholieken Congres dat ook in 1957 in Rheinfelden is gepland, en wel over de oecumenische beweging. Küry tekent hierbij aan dat het inhoudelijk niet te zwaar moet zijn: voor de zwaardere inhoudelijke discussies zijn er nu de theologenconferenties.^'^^ In zijn reactie op deze brief stelt Rinkel vast dat hij én op het Congres én de Theologenconferentie moet spreken en vraagt zich af of hij zich niet zal herhalen, ook ten opzichte van andere jaren:

Ich fühle schon, dass wir am Kongress ein ökum. Thema haben sollen, aber ich fürchte, dass ich mich selbst wiederholen würde. Das Beste ist doch, m.E., dass wir immer unseren eigenen Leuten und den anderen Kirchen gegenüber unseren Standpunkt klar und deutlich aussprechen. Aber ich kann doch nicht wieder das Thema: Kirche, Amt und Sakrament nehmen! Und ehrlich gesagt: darum dreht es sich immer wieder in oecumenicis. Was meinen Sie? Eigentlich sollte Jans es machen; der ist in oecumenicis besser auf der Höhe als ich. Andererseits zieht es mich auch doch an, unseren eigenen Leuten die Lehre der eigenen Kirche vorzuhalten. Ich schwebe und schwanke!^^’

In dezelfde brief spreekt hij zieh ook uit over het voorgestelde programma van het Internationale Oud-Katholieken Congres in 1957 in Rheinfelden; hij is het ermee eens en vindt:

Man soll es nicht überladen. Vor allem hoffe ich, dass man doch einmal die Ansprachen der verschiedenen Kirchen hinterlassen wird. Ich mache bestimmt nicht mit; es ist schrecklich langweilig. Besser wäre, wenn die Schweizer etwas vorführten, einen Laienspiel, oder etwas spezifisch Schweizerisches. Wichtig ist vor allem, dass die Mitglieder der verschiedenen Landeskirchen einander kennen lernen .^^^

^ Küry aan Rinkel, 13 oktober 1956.

Zie ook het verslag: H. Aldenhoven, Bericht über die Anglikanisch-Altkatholische Theologentagung in Rheinfelden 15. bis 18. September 1957, IKZ4S ( 1958),40-55.65-83. Zie ook: H. Rein, Kirchengemeinschafl. Die anglikanisch-altkatholisch-orthodoxen Beziehungen von 1870 bis 1990 und ihre ökumenische Relevanz 1-11, Frankfurt I993-1994,1,363-366.

^^ Küry aan Rinkel, 2 februari 1957.

^5’ Rinkel aan Küry, 14 februari 1957.

^5^ Rinkel aan Küry, 14 februari 1957.

70

-ocr page 73-

Rinkel geeft uitvoerige aanwijzingen voor de uitnodigingen voor het Congres, reagerend op Küry’s vragen hierover?'’'* Er zijn problemen met uitnodigingen voor oud-katholieken in Joegoslavië en Tsjechoslowakije omdat de interne verhoudingen daar onduidelijk zijn?“ In zijn antwoord dringt Küry er bij Rinkel op aan, op het Congres toch over de oecumene te refereren - dit soort aandringen is typisch in de correspondentie - en wel over Evanston?^' Als Rinkel hierop terugkomt, is hij niet erg gelukkig met het vooruitzicht juist hierover te moeten spreken:

Ich besinne mich in der nächsten Zeit über das ökumenische Thema; das Unglück ist, Evanston hat mir gar nicht gefallen, und ich finde in der heutigen Lage die ganze ökumenische Geschichte ziemlich verschwommen und schwer zu übersehen; eigentlich ist es nur scharf: katholisch gegenüber reformatorisch; beiderseits weicht man keinen Strich. Geben Sie mir, bitte, einige Zeit und die Freiheit zu sagen was mich in den Kopf kommt.^^^

Rinkel zou uiteindelijk een referaat houden dat gepubliceerd zou worden als ‘Die neuere Entwicklung der ökumenischen Bewegung und die altkatholische Kirche’?“ Tegelijk met het Congres vond ook een IBC-vergadering plaats.^“ Rinkel kijkt met grote tevredenheid terug, zowel op het Congres als op de B isschoppenconferentie

In 1961 komt het eerstvolgende Internationale Oud-Katholieken Congres (Haarlem, 1961) in de correspondentie ter sprake. Deze keer nodigt Rinkel Küry uit om te preken in de openingsdienst van het Congres, en wel niet langer

^’ Zie ook: Küry aan Rinkel, 2 maart 1957; Rinkel aan Küry, 5 maart 1957. Rinkel stelt voor om voor de uitnodigingen aan anglicaanse vertegenwoordigers raad te vragen aan de oecumenisch geëngageerde geestelijken Erie Kemp (1915-2009) of John Burley. ^ Küry aan Rinkel, 2 februari 1957.

Küry aan Rinkel, 2 maart 1957; in Evanston was in 1954 de tweede Assemblee van de Wereldraad van Kerken gehouden.

Rinkel aan Küry, 5 maart 1957.

A. Rinkel, Die neuere Entwicklung der ökumenischen Bewegung und die altkatholische Kirche,/KZ 47 (1957), 214-228.

Küry aan Rinkel, 25 september 1957, waarbij Küry ontwerp-notulen meestuurt.

Rinkel aan Küry, 27 september 1957. Rinkels lezing op het Congres zou uiteindelijk - zoals vaker - in de IKZ gepubliceerd worden. Bij zijn brief van 13 december 1957 stuurt Rinkel Küry zijn tekst.

71

-ocr page 74-

dan twintig minuten?^ Küry zegt dit vanzelfsprekend toe?^^ Op een soortgelijke manier vraagt Rinkel zijn Duitse collega Johann Josef Demmel (I890-

1971) om op het Congres in een dienst voor te gaan, die eveneens toezegt.“^ Zelf bezint hij zich op zijn eigen inhoudelijke bijdrage aan het Congres die over de relatie met de anglicaanse en de orthodoxe kerken zal gaan; hij vraagt zich alleen af wat hij moet zeggen.^®’ Tegelijkertijd speelt er de vraag van het voorzitterschap van het Congres. Küry gaat schoorvoetend akkoord met Rinkels voorstel om Maan hiervoor te vragen: hij twijfelt niet aan Maans kwali-

^^ Rinkel aan Küry, 21 april 1961.

Küry aan Rinkel, 8 mei 1961.

“8 j. j. Demmel aan Andreas Rinkel, 28 juli 1961 (bevindt zich in de correspondentie Rinkel-Küry).

^^’ Rinkel aan Küry, 3 mei 1961.

72

-ocr page 75-

teilen, maar zou eigenlijk graag een leek in deze rol zien. In dezelfde brief doet hij Rinkel een heel duidelijk voorstel voor zijn lezing;

Vielleicht wäre es tunlich, an den alten Differenzpunkten den Orthodoxen gegenüber zu betonen, dass wir - was diese oft übersehen - mit gleichem Recht, wie sie an der morgenländischen, unsererseits an der abendländischen Tradition festhalten und dass das den beiden Traditionsströmen gemeinsame, der Consensus der ungeteilten Kirche die Grundlage einer Wiedervereinigung zu sein hat und dass wir das den beiden anderen Oekumenen - der Genfer und Rom gegenüber viel kraftvoller gemeinsam betonen müssten. Es wäre also im Grunde die Frage, was unsere gemeinsame Berufung auf die alte Kirche theologisch unserer Zeit zu bedeuten hat.^™

Rinkel gaat hier verder niet op in, maar een maand later heeft hij zijn lezing al af en stuurt deze ter correctie aan Küry.^^' In dezelfde brief deelt hij ook mee hoe de delegaties van de orthodoxe en de anglicaanse kerken er ongeveer uit zullen zien: Moskou stuurt een delegatie onder leiding van de exarch voor Midden-Europa Johannes Wendland (1909-1989), de PECUSA kan geen bis-schop sturen, zoals de presiding bishop van deze kerk, Arthur Lichtenberger (1900-1968), Rinkel schreef, omdat de General Convention van die kerk op het moment van het Congres de agenda bepaalt. Wel stuurt de American Church Union een vertegenwoordiger, the Rev’d. Dr. H. Karl Lutge, en de aartsbisschop van Canterbury zal door Roger Plumpton Wilson (1905-2002), van 1958-1974 bisschop van Chichester, vertegenwoordigd worden.^’^ Over het verloop van dit Congres is verder weinig te vinden in de correspondentie, afgezien van een summiere opmerking van Küry in een brief van oktober 1961, waarin hij bedankt voor de Nederlandse gastvrijheid en zich positief uit over het verloop van het Congres .^^^

De twee bisschoppen kunnen echter ook kritisch zijn wanneer het om de inhoud of organisatie van een conferentie gaat. Wanneer in 1962 een Theologenconferentie plaatsvindt over de rechtvaardigingsleer, een thema gekozen op verzoek van de Duitse geestelijkheid, is Rinkel niet enthousiast en ook niet geïnteresseerd. Hij komt alleen naar Bonn, waar de conferentie is, als er ook

^™ Küry aan Rinkel, 8 mei 1961. ^’' Rinkel aan Küry, 21 juni 1961. ^^^ Rinkel aan Küry, 21 juni 1961.

^’^ Küry aan Rinkel, 4 oktober 1961.

73

-ocr page 76-

een IBC-vergadering zal zijn?’* Deze komt er niet, vooral omdat Rinkel geen heil ziet in het sehrijven van een gemeenschappelijke verklaring rond de opening van het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) en omdat andere thema’s ofwel eigenlijk al duidelijk zijn, zoals de situatie van de Pools-Ameri-kaanse bisschop John Misiaszek (1903-1973), ofwel niet ernstig genoeg, zoals de vanuit oud-katholiek perspectief twijfelachtige opvattingen van de Poolse bisschop Maksymilian Rode over mariologie?’5 Tegelijkertijd citeert Rinkel wel een brief van de Duitse bisschop Demmel omdat hem iets over de verhouding van bisschoppen tot theologenconferenties niet duidelijk is:

B. Demmel schreibt mir: ‘auch mein Interesse an den ausgefallenen Themen der Theologenkonferenz ist nicht gross. Auch habe ich den Eindruck, dass unsere Pfarrer lieber unter sich bleiben.’ Heisst dieses Letztere ‘seine Pfarrer’ oder ‘alle Pfarrer, die lieber eine Theol. Konferenz ohne Bischöfe wünschen möchten’?^’^

In zijn reactie hierop schrijft Küry dat hijzelf wel naar de conferentie zal gaan en zegt er het volgende over:

Das Thema ‘Rechtfertigung’ scheint nicht sehr zu interessieren, viele - davon bin ich überzeugt - wissen nicht recht, worum es bei dieser Frage geht und fühlen sich ihr nicht gewachsen. Gewünscht wurde es seinerzeit von den früheren Römischen im deutschen Klerus, die wohl spüren, dass mit dem Triden-tinum etwas nicht stimmt, aber unsere Position nicht kennen, und andrerseits auch wissen, dass sie von den Protestanten als Gesprächspartner nicht ernst genommen werden, solang sie das reformatorische Anliegen nicht erfasst haben. In der Tat ist das Ganze eine sehr schwierige, aber auch wichtige Frau-277

ge.

Over het uiteindelijke verloop en resultaat van de conferentie toont Küry zich verregaand content, deze

war ausgezeichnet durch gute Referate über die Rechtfertigung. Leider haben die Tridentiner, die früheren Romkatholiken, sich kaum zum Wort gemeldet.

Rinkel aan Küry, 11 september 1962. Hij komt alleen als het echt nodig is: ‘(...) wenn es nötig wäre, dann käme ich selbstverständlich, nur der IBK wegen, nicht für die Theologie der Rechtfertigung!’

”5 Rinkel aan Küry, 14 september 1962. Zie ook § 2.5. en § 2.6.2.1.

Rinkel aan Küry, 14 september 1962.

Küry aan Rinkel, 22 september 1962.

74

-ocr page 77-

Doch kam es unter den Referenten und Votanten zu einem weitgehenden Consensus, der mich überrascht und gefreut hat?™

Naast de Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie speelt, zoals hierboven al duidelijk werd, ook het vierjaarlijkse sinds 1871 in verschillende vormen georganiseerde Internationale Oud-Katholieken Congres een rol in de correspondentie. In 1965 zal het Congres door de Oud-Katholieke Kerk van Oostenrijk worden georganiseerd.™ Dit bezorgt Küry en Rinkel al in een vroeg stadium zorgen: zal de Oostenrijkse kerk in staat zijn het Congres goed voor te bereiden?™” Dit soort twijfels rijst snel wanneer iets niet in hun eigen handen ligt, of in de handen van mensen die ze volop vertrouwen. Ondanks deze zorgen gaan de voorbereidingen voor het Congres en de daaraan voorafgaande bijeenkomst van de IBC door. Zo bespreken Rinkel en Küry de inhoudelijke kant ervan: Rinkel is bereid een referaat over de oud-katholieke belijdenis te houden, terwijl hij adviseert Maan te vragen voor een referaat over het Tweede Vaticaanse Concilie. De correspondentie met de Oostenrijkse kerk over de voorbereidingen verloopt moeizaam; Rinkel ergert zich aan het bureaucratische formalisme van deze kerk en het aanmatigende en tegelijkertijd langzame en weinig effectieve optreden van de ‘Oberbehörde’ ervan.™' De bisschoppen kunnen hier weinig aan doen, maar de planning van de IBC-vergadering voorafgaand aan het Congres en de samenstelling van de agenda ervan kan Rinkel zelf ter hand nemen. Hij schrijft Küry hierover:

Es wird Zeit, dass wir an die IBK in Wien denken. Ich schlage vor: vor dem eigentlichen Kongress. Ich habe schon zwei Punkte: Spanien, Portugal und Philippiner, und die Mission als internationale Angelegenheit.™^

™ Küry aan Rinkel, 6 oktober 1962.

™ Küry aan Rinkel, 27 april 1964.

™'’ Rinkel aan Küry, 28 april 1964: ‘Für die oesterreichische Kirche wird dies wichtig sein. Aber unsererseits solle man sich doch im Herbst unbedingt davon vergewissern, dass die Sache wirklich im Gange ist, damit wir nicht wieder enttäuscht werden.’ In dezelfde brief stelt Rinkel voor om niet tijdens, maar voorafgaand aan het Congres te vergaderen met de IBC. Zie ook Küry aan Rinkel, 14 februari 1964: ‘Die Nachrichten aus Deutschland sind betrüblich, die aus Oesterreich sind - in anderer Weise - auch nicht erfreulich. Wie soll das noch werden? Pfr. H. Frei habe ich gesagt, er möge sich mit der Anfrage, ob Oesterreich den Kongress von 65 übernehmen kann und will, beeilen.’

™' Rinkel aan Küry, 23 januari 1965. Zie ook § 2.3.

™^ Rinkel aan Küry, 23 januari 1965.

75

-ocr page 78-

Het eerste punt betreft de vaststelling van kerkelijke gemeenschap met drie kerken, uit Portugal, Spanje en de Filipijnen In reactie op Rinkels opmerkingen zowel over het Congres als over de IBC-vergadering schrijft Küry Rinkel dat Elfriede Kreuzeder op doorreis naar Genève bij hem op bezoek is geweest en hem heeft laten weten dat alle voorbereidingen volop op gang zijn en dat de IBC er goed aan zou doen een hotel te reserveren als deze nog wilde vergaderen?^quot;* Rinkels reactie hierop is tamelijk fel, wat iets zegt over zijn inschatting van de Oostenrijkse kerk en Elfriede Kreuzeder op dat moment:

ich verstehe es nicht, was Frau Kreuzeder in Genf zu machen hat, wenn die Kirche in Wien so arm ist. Diese liebe Elfride |sic| reist immer und präsentiert sich selber als das ‘auswärtige Amt’ ihrer Kirche, als ob dies kein Geld kostet!“’

Tegelijkertijd geeft hij ook zijn wensen aan: hij hoopt dat Greet Roosjen hem kan vergezellen en schrijft ‘und brauche deshalb zwei Einzelzimmer und im selben Hotel’, terwijl hij nader ingaat op de planning van de vergadering, zowel inhoudelijk als qua tijd:

Die IBK sollten wir bestimmt am Dienstag halten, wenn nötig auch noch am Mittwoch; deshalb sollten wir schon am Montag in Wien eintreffen. Ich habe auch darüber nachgedacht, ob es nicht sehr nötig wäre, dass die Kommission für die Verhandlungen mit den Orthtxloxen in diesen selben Tagen zusammenkäme. Wir sollten doch diese Verhandlungen gründlich vorbereiten. Was ich jetzt, soweit es möglich war, aus dem Brief von Peter Amiet gelesen habe, nehmen die Orthodoxen die Sache wunderbar gründlich auf und fangen wieder ab ovo oder in Paradiso an. Auf dieser Weise kann es viele Jahre dauern.“^

Wanneer het Congres en de komende IBC-vergadering opnieuw in de correspondentie ter sprake komen, gaat het om praktische zaken: Rinkel reserveerde een hotel en hij wil ook graag de toegevoegd secretaris van het Nederlandse episcopaat, Hendrikus Johannes Willem (Henk) Verhey (1914-1979) meene-

“’ Zie hierover meer gedetailleerd § 3.7. en: W.H. de Boer, P.-B. Smit, In necessariis unitas. Hintergründe zu den ökumenischen Beziehungen zwischen der Igiesia Filipina Independiente, den Kirchen der Anglikanischen Gemeinschaft und den Altkatholischen

Kirchen der Utrechter Union, Frankfurt 2012.

“■* Küry aan Rinkel, 8 februari 1965.

“’ Rinkel aan Küry, 10 februari 1965.

Rinkel aan Küry, 10 februari 1965. Dat zou ook gebeuren: de formele dialoog duurde van 1975-1987, de receptie ervan is nog niet afgesloten.

76

-ocr page 79-

men; het is de eerste keer dat deze naam in de brieven genoemd wordt, terwijl Verhey voor Rinkel een belangrijke rol speelde?^^ Ook vraagt hij zich af, waarover hij op het Congres precies zal refereren:

Weiter habe ich eine Frage. Wenn ich am Kongresse sprechen sollte über das Thema ‘das altkatholische Bekenntnis’, haben Sie da einige Ahnung, was ich sagen soll? Man kann doch nicht die ganze Dogmatik in breviloquio verlesen. Sollen es bestimmte Punkte sein? Soll man vergleichen mit Rom und Reformation? Einfach und schlicht den Glauben bekennen? - Wenn Sie als Dogmatiker, der noch immer darin praktiziert und schwimmt, mir einige Winke geben könnten, wäre ich Ihnen sehr dankbar.^*^

In zijn antwoord gaat Küry kort in op de hotelreserveringen, maar hij corrigeert vooral een indruk van Rinkel: Kreuzeder ‘war übrigens in Genf nicht als Sprecherin der “Oberbehörde”, sondern des oekumenischen Rates der Jugend in Oesterreich’.^^® Ook stelt hij een focus voor Rinkels lezing in Wenen voor:

Immerhin stelle ich mir vor, dass Sie - bei der gegenwärtigen Oekumenischen Gesamtlage (einschliesslich Rom) nach allen Seiten (Lehre, Kultu.s und Verfassung) unsere Positionen abgrenzen und im Einzelnen wenn auch nur in groben Umrissen, sagen würden, was uns trennt und was uns verbindet mit der Kirche Roms, den Reformationskirchen, den Orthodoxen und Anglikanern.^®®

Ook de inhoudelijke voorbereiding gaat verder, met name waar het het agendapunt van de kerkelijke gemeenschap met de Iberische en Filipijnse kerken betreft. Küry stelt voor om dit punt door bisschop Jans te laten voorbereiden omdat deze het beste hierover geïnformeerd is?®'

Naast de inhoudelijke en praktische voorbereiding van de IBC-verga-dering stellen de bisschoppen ook een lijst samen van mensen die voor het Congres uitgenodigd moeten worden en publiceren ze de aankondiging ervan in de Internationale Kirchliche Zeitschrift^^^ Tegelijkertijd ergert Rinkel zich

Smit, Rinkel (supra, n. 2), 114.

Rinkel aan Küry, 17 februari 1965. Dit zou uiteindelijk resulteren in: A. Rinkel, Das altkatholische Bekenntnis,/ÆZ 55 (1965), 201-215.

^®® Küry aan Rinkel, 20 februari 1965.

^®® Küry aan Rinkel, 20 februari 1965.

^®' Küry aan Rinkel, 8 maart 1965: ‘Es ist wohl am besten, wenn Bischof Jans über unsere Verhandlungen mit Portugal, Spanien und den Philippinen berichtet und Antrag stellt, da er an der Bischofsweihe in Lissabon war und besser unterrichtet ist’. Voor deze wijding, zie § 3.7.

^®^ Küry aan Rinkel, 13 maart 1965.

77

-ocr page 80-

over de laat verstuurde uitnodigingen; in de huidige snelle tijd zijn de agenda’s van mensen, met name in Engeland al zo snel volgeboekt, dat bijtijds uitnodigen van groot belang is. In dezelfde brief doet hij ook een voorstel voor de IBC-agenda met drie punten: 1) de vraag van de relatie met de Iberische en Filipijnse kerken; 2) de relatie met de orthodoxie; 3) de vraag van de relatie tussen anglicanen en methodisten in Engeland. Hij ziet niet wat er verder besproken zou kunnen worden: ‘Ich sehe wirklich nicht was es weiteres gibt. Selbstverständlich kann jeder Bischof seine eigene Kirche und ihre Sorgen auf den Tisch bringen.’^^^ Küry deelt Kinkels mening over de uitnodigingen voor het Congres, maar er valt weinig aan te doen.^’'*

In de voortgaande beraadslagingen over de agenda van de IBC-verga-dering komt Rinkel een maand na zijn eerste voorstel nog met een ander punt: de Nederlandse rooms-katholiek - oud-katholieke gesprekken. Deze zijn nu zo ver gevorderd, dat het mogelijk lijkt om de zeventiende- en achttiende-eeuwse geschillen als achterhaald te beschouwen. De reden dat dit gespreksstof voor de IBC is, is het volgende: ‘Die Sache ist so: wenn die Gespräche weitergehen, können sie eigentlich - wegen 1870 - nur international geführt werden’.^’^

In een volgende brief, al in de zomer van 1965, komt Rinkel weer over praktische aspecten van het aanstaande Congres te spreken:

Es wird bestimmt auch nötig sein, dass wir Huzjak und Vochoö finanziell helfen, sonst können sie einfach ihren Aufenthalt in Wien nicht bezahlen. Und wie machen wir es mit einem Empfang prominenter Gäste? Einen Lunch anbieten, wie wir es in Haarlem getan heben? Aber wer wird das bezahlen? In Haarlem haben wir. Holländische Bischöfe, es getan. Ich habe Angst, dass Török dies nicht tun wird, wenn wir ihn überhaupt noch sehen!l^®^

Uiteindelijk wordt alles in goede banen geleid en resten er alleen nog details om af te spreken, zoals de vraag: zullen de twee bisschoppen de hun door de oecumenisch patriarch geschonken borstkruisen meenemen of niet?

Uebrigens nehmen Sie das Ihnen von Athenagoras geschenkte Brustkreuz ebenfalls mit? Ich denke, dass es eine Aufmerksamkeit gegenüber unseren orthodoxen Gästen wäre. Für den Fall, dass Sie das Amt des Festgottesdienstes

^’^ Kinkel aan Küry, 16 maart 1965.

^’^ Küry aan Kinkel, 20 maart 1965 en idem, 8 april 1965.

^’5 Rinkel aan Küry, 15 mei 1965.

^’^ Rinkel aan Küry, 11 juli 1965. De genoemde Vilim Huzjak en Martin Jan Vochoö zijn op dat moment de bisschop van de Joegoslavische Oud-Katholieke Kerk resp. de de facto leider van de Tsjechoslowaakse. Zie § 2.6.2.2. en § 2.6.2.3.

78

-ocr page 81-

nicht halten würden, schlage ich als Celebranten Bischof Demmel, den Senior, vor, der sein goldenes Priesterjubiläum feiern wird. Sollte er nicht wollen, so halte ich mich zur Verfügung, obwohl ich die oesterreichische Liturgie nur schlecht kenne.^’’

Beide onderwerpen vinden een vervolg in de correspondentie. Demmel laat weten dat hij bereid is de dienst te doen, maar niet als de viering van zijn jubileum, want die zal op 3 oktober in Bonn plaatsvinden. De vraag van het borstkruis is nog wel een punt, want Rinkel is van mening dat hij en Küry, als ze het borstkruis van de ene patriarch dragen, ook dat van de andere patriarch (van Moskou) moeten dragen en dat wordt op een goed moment potsierlijk.^^^ Ondertussen wordt de oecumenische vertegenwoordiging ook duidelijker: de patriarch van Constantinopel stuurt metropoliet Athenagoras (Kokkinakis) van Thyateira en Groot-Brittannië (1912-1979); de aartsbisschop van Canterbury stuurt de bisschop van Kensington, Ronald Cedric Osbourne (Ronnie) Good-child (1910-1998).^^

De verdere voorbereiding van het Congres en de eraan voorafgaande IBC-vergadering hebben geen sporen achtergelaten in de correspondentie. Na de beide bijeenkomsten neemt de correspondentie weer zijn gebruikelijke loop, beginnend met een terugblikkende brief van Küry waarin, interessant genoeg, de door de IBC tijdens het congres nieuw vastgestelde kerkelijke gemeenschap met de Spaanse, Portugese en Filipijnse kerken geen enkele rol speelt.^”” Wel stuurt hij de ontwerp-notulen van de 1BC-vergadering mee:

Aufs Ganze gesehen, dürfen wir m.E. mit dem Verlauf des Kongresses zufrieden sein. Er war gehaltvoll und auferbauend, wenn auch die Gottesdienste einige Wünsche offen liessen. Vor allem war es gut organisiert, was wohl vor allem der Elfriede |sc. Kreuzeder| zu verdanken war.’®

Hiermee corrigeert Küry Rinkels eerdere kritische opmerkingen over Kreuze-der, met wie Rinkel later een warme band zou ophouwen.’®^ Een toegenomen waardering voor haar blijkt ook uit Rinkels antwoord aan Küry, waarin hij zich ook kritisch uit over het Congres:

291

Küry aan Rinkel, 4 september 1965.

^’^ Rinkel aan Küry, 9 september 1965.

Rinkel aan Küry, 9 september 1965.

Zie voor een overzicht daarvan: De Boer/Smit, Unitas (supra, n. 283).

Küry aan Rinkel, 2 oktober 1965.

Zie: Kreuzeder, Freund (supra, n. 247).

79

-ocr page 82-

Der Kongress war gut organisiert, aber man hat doch zuviel an zu wenigen Menschen überlassen. Elfriede konnte nicht alles machen. Die Kundgebung war nicht zum Aushalten, und Maan und Dimitirijevic sprachen zu lang, weil ihnen nur zwei Stunden gegeben waren. Und am 1. Kongresstag war der Anfang viel zu spät und musste ich mich beeilen. Der Empfang des Bürgermeisters war grossartig, das ‘Festessen’ abscheulich. Die Hotels hätten besser sein können. Die Gottesdienste leugneten das altkatholische Prinzip, dass die Gemeinde sich beteiligen soll. Obwohl der Berner Chor ausgezeichnet gesungen hat, war dadurch der Gottesdienst eine Art Konzert und kein Gemeindegot-tesdienst. So lernt man an jedem Kongress etwas neues!^”^

In de correspondentie van na het Congres wordt ook duidelijk dat de situatie van de oud-katholieke kerk(en) in Joegoslavië in Wenen ter tafel gekomen is, terwijl deze voorafgaand aan het Congres daarin geen rol speelde. Hierbij gaat het, zoals vrijwel altijd in het geval van deze kerk, om de uitermate verwarrende en gecompliceerde verhoudingen tussen de Sloveense, Kroatische, en Servische oud-katholieken en hun kerkelijke structuren.’®*

De volgende IBC-bijeenkomst wordt, met deze situatie als achtergrond, al relatief snel na dit Congres gepland. De reden is, vanuit Rinkels perspectief, het feit dat er voldoende agendapunten zijn. Daarom stelt hij een bijeenkomst voor met de bisschoppen die naar Mannheim komen voor de wijding op 7 januari 1966 van Josef Brinkhues (1913-1995) tot bisschop coadjutor voor de Duitse Oud-Katholieke Kerk met recht van opvolging. De punten die hij wil bespreken zijn: 1) de situatie in Polen; 2) de komende Anglicaans - Oud-katholieke Theologenconferentie in Oxford (juli 1966); 3) het standpunt van de oud-katholieke kerken ten opzichte van het Tweede Vaticaanse Concilie; 4) de situatie in Joegoslavië, mits er reacties zijn op de brief van Huzjak; 5) de situatie in Tsjechoslowakije; 6) de voorbereiding van een verklaring over de katholiciteit van de oud-katholieken en hun kerkelijke gemeenschap met de kerken van de Anglican Communion in relatie tot de orthodoxie; 7) de oud-katholieke vertegenwoordiging in de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken en in het Centrale Comité van de Wereldraad van Kerken, waarin Jans Rinkel opgevolgd was; bisschop Jans wil eruit. Rinkel wil Küppers er niet in hebben en hoopt op een acceptabele jongere Zwitserse kandidaat; 8) de voortgang van de gesprekken met de orthodoxie.’®’ Een dergelijke bijeenkomst blijkt inderdaad mogelijk. Rinkel verzoekt prime bishop Leon Grochowski van de PNCC ter voorbereiding een verslag te schrijven over de Poolse situatie.

’®’ Rinkel aan Küry, 6 oktober 1965.

’®* Zie ook Küry aan Rinkel, 15 oktober 1965.

’®’ Rinkel aan Küry, 17 december 1965.

80

-ocr page 83-

omdat hem van verschillende kanten zeer tegenstrijdige berichten bereiken?’’^ Küry is het hiermee eens. Om aan te geven hoe onduidelijk de situatie voor hem en Rinkel is, schrijft hij dat hij wel een brief van bisschop Rode heeft ontvangen waarin deze schrijft dat hij zonder meer is afgezet en dat Grochowski hem niet wenst te spreken. Afgezien daarvan is ook de situatie in Joegoslavië allesbehalve duidelijk. Küry heeft wei alleen tijd vooreen korte vergadering op de vrijdag voor de wijding, want die dag wil hij ook nog verder reizen naar Stuttgart voor overleg met zijn uitgever.’”^ Een mening over de bezetting van de zetel in de Faith and Ore/er-commissie heeft hij al, hij is wel een voorstander van Küppers hiervoor: ‘Er ist zwar persönlich nicht immer sehr angenehm, hat aber in oecumenicis viele Kenntnis und vor allem: er hat Zeit!’ De Zwitserse pastoor Hans Erei (1922-2011) en vicaris-generaal Léon Gauthier, twee andere mogelijke kandidaten, hebben al te veel te doen.

De vergadering besluit uiteindelijk Grochowski te blijven ondersteunen en een duidelijke - en harde - lijn te trekken ten opzichte van Julian Pçkala (1904-1977), bisschop van het bisdom Warschau en leidende bisschop van de Pools Katholieke Kerk, die een instrument in de handen van Poolse staat lijkt te zijn en wiens (bisschops-)wijding in 1952 door de Mariavietenbisschop Roman Maria Jakub Próchniewski (1872-1954) het voor de IBC onmogelijk maakt om hem te erkennen.’^^ Dit is de kern van de problematische situatie in Polen. Küry vraagt zich wel af of hij Pçkala op de hoogte moet stellen van de ondersteunende brief die de 1BC aan Grochowski zal schrijven, of niet.^’’^ De discussie over de bezetting van de oud-katholieke zetel in de Commissie voor Faith and Order gaat ondertussen ook verder en uiteindelijk volgt vanaf 1968 Kurt Stalder bisschop Jans daarin op, terwijl Hans Frei hem vanaf dat jaar opvolgt in het Centrale Comité van de Wereldraad van Kerken.^'“

Enige tijd later wordt het volgende Internationale Oud-Katholieken Congres (Bonn, 1970) gepland en stemmen Rinkel en Küry kort af wat de verantwoordelijkheden van de verschillende organiserende comités, lokaal en internationaal, zijn. Rinkel wil er met name zeker van zijn dat het internationale congrescomité zo functioneert dat het ook uitvoerend is - en dat er wat dit betreft geen verrassingen op hem afkomen.^” Küry bevestigt hem dit.^'^ Na dit

Rinkel aan Küry, 27-28 december 1965.

^^ Küry aan Rinkel, 29 december 1965.

”® Over Pçkala en de Poolse kerk, zie § 2.6.2.1.

Küry aan Rinkel, 14 januari 1966.

”*’ Küry aan Rinkel, 28 maart 1966; Rinkel aan Küry, 15 juli 1967.

Rinkel aan Küry, 8 juni 1968.

’'^ Küry aan Rinkel, 20 juni 1968.

81

-ocr page 84-

tussenspel gaat de planning van de volgende IBC-bijeenkomst verder, ondanks een ziekenhuisopname van Küry?‘’ In zijn brief stelt Rinkel de volgende agendapunten voor voor een vergadering in de week na Weisser Sonntag (de tweede week van Pasen): I) de relatie anglicanen-methodisten; 2) de gesprekken met de Michaelsbruderschafl',^''^ 3) de situatie in Tsjechoslowakije, met name omtrent de in december 1968 door aartsbisschop Rinkel gewijde bisschop Augustin Podolak (1912-1991); 4) de situatie in Joegoslavië; 5) de gesprekken met de orthodoxie; 6) gesprekken tussen Rome en de Unie van Utrecht. In het kader van dit alles wil Rinkel eigenlijk dat de oud-katholieke leden van de commissie voor de gesprekken met de orthodoxie ook naar deze vergadering in Bonn komen, voor inhoudelijke en financiële afspraken.^'^ In zijn antwoord maakt Küry bezwaar tegen een datum door de week vanwege zijn eigen universitaire verplichtingen,^'^ wat echter juist voor de andere bisschoppen moeilijk ligt, gezien hun liturgische verplichtingen in het weekend. Het leidt tot één van de weinige brieven waarin Rinkel duidelijk geïrriteerd is vanwege de wensen van zijn collega en vriend: ‘Ich verstehe es schon, dass Sie sich kümmern um Ihre Vorlesungen, aber Brinkhues und die Herren Jans und Van Kleef sind ebenso sehr gebunden und können sich beschwerlich an ein Wochenende binden’.^'^ Veertien dagen later, echter, toont hij alweer begrip voor Küry’s zware belasting, maar wil wel dat de agenda voor de komende IBC-vergadering spoedig verstuurd wordt. Tegelijkertijd noemt hij een verzoek van twee Duitse pastoors, de latere bisschop Sigisbert Kraft (1927-2006) en Johannes Zeimet (I890-1979), voor een gemeenschappelijke herderlijke brief van de IBC-leden over:

Fragen des Verhältnisses von kirchlicher Autorität und Freiheit. Dabei ist auch die Rede von den Enzykliken über Zölibat und Geburtsregelung, über das Prima und Uber ein Besuch an Rom, also ad limina! (...) Leider habe ich keinen ‘einladenden’ Eindruck von Pfr. Kraft (seit Zürich) und Zeimet darf meinetwegen ein braver Bursch sein, aber seit München 1953 ist er aus meinen Augen verschwunden.^'®

Hij voegt dit onderwerp, samen met een ‘Brief vorn Ständ. Kongressausschusses über die Wirkung der IBK und der Utr. Union’, ondertekend door de voorzitter, de Nederlandse jurist Jacobus Adrianus Cornelis (Co) de Jonge (19I8-

Rinkel aan Küry, 4 februari 1969; over Küry’s gezondheid, zie ook §1.1.

Zie hierover ook § 3.1.

’'5 Rinkel aan Küry, 4 februari 1969.

’'^ Küry aan Rinkel, 5 februari 1969.

’'^ Rinkel aan Küry, 13 februari 1969.

®'® Rinkel aan Küry, 26 februari 1969.

82

-ocr page 85-

1992), en een verzoek van het Centrale Comité van de Wereldraad van Kerken om de afvaardiging van een theologisch adviseur, toe aan de agenda voor de komende vergadering?” Dit laatste punt licht Rinkel in een volgende brief toe, het lijkt namelijk om een heel specifieke adviseur te gaan:

I Van Kleef| will (...) auch nach Kanterbury als ‘adviser’ zu der Konferenz des Zentral Ausschusses des Weltrates, wovon Hans Frei Mitglied ist. Es kommt mir vor, dass man in Uppsala dies so ungefähr verabredet hat, weil man es bedauerte, dass nicht B. Van Kleef an statt Hans Frei als Mitglied empfohlen war! Ich kann nicht sagen, dass dieses mir gefällt; ich liebe diese Verabredungen ‘hinter dem Vorhang’ nicht. Deshalb will ich auch diesen Punkt auf unser Traktandum nehmen und die IBK darüber beschliessen lassen.^^®

Terwijl Küry in Lugano van zijn werk en zijn ziekte bijkomt,^^' blijft Rinkel, wellicht omdat hij het einde van zijn eigen ambtstijd voelt naderen,nadenken over de komende vergadering en de toekomst van de IBC. Zo vraagt hij zich af waarom emeriti eigenlijk een uitnodiging voor de vergadering krijgen;

Warum eigentlich? Das Reglement, da.s übrigens viel zu dürftig ist, spricht im Anfang von den ‘leitenden Bischöfen’, hat also bestimmt nur an die im Amt stehenden und arbeitenden Bischöfen gedacht. Es ist deshalb dringend nötig, dass da.s Reglement revidiert wird. M.E. sollten Emeriti kein Mitglied mehr sein ODER nur ‘Berater’ und speziell eingeladen, ohne weitere Rechte.^^’

In hetzelfde verband denkt hij opnieuw na over de oecumenische ontwikkelingen in Engeland, met name tussen de anglicanen en methodisten, een moeilijk onderwerp. Hij zou hieromtrent graag advies van Küry willen, maar dringt daar, gezien diens situatie, nu niet op aan. Tegelijkertijd laat hij weten dat de emeriti (i.c. Van der Oord, Demmel en Steinwachs) alleen als adviseurs uitgenodigd dienen te worden; een groot verschil zal dit niet maken: Van der Oord zal niet komen en Steinwachs’ bijdrage is meestal zeer beperkt.^^'*

Rinkel aan Küry, 7 maart 1969. Zie ook Rinkel aan Küry, 19 december 1967 over Van Kleefs afvaardiging naar de vierde Assemblee van de Wereldraad van Kerken in Uppsala (1968).

’^ Rinkel aan Küry, 23 maart 1969.

Zie ook het (ludiek bedoelde) commentaar van Rinkel aan Küry, 29 maart 1969; ‘Und indem Sie sich an der Sonne walzen und dem Frühling entgegen jauchzen, verdiene ich das harte Brot für die ganze 1BK!’ “^Zie § 1.1.

^^^ Rinkel aan Küry, 29 maart 1969.

Rinkel aan Küry, 29 maart 1969.

83

-ocr page 86-

In een volgende brief is de vergadering achter de rug en blikt Rinkel tevreden terug, ook al is hij van mening dat niet iedereen een even substantiële bijdrage leverde. In het bijzonder memoreert hij een betoog van bisschop Brinkhues ten gunste van de protestantse hoogkerkelijke Michaelshruderschaft die in deze periode toenadering tot de oud-katholieken zocht.^^^ Een voorstel echter, om in 1970 een gemeenschappelijke herderlijke brief uit te brengen, is door de IBC overgenomen en Rinkel memoreert in mei 1969 dat hij en Küry hieraan moeten werken. In dezelfde brief legt hij de vraag op tafel of vertegenwoordigers van de twee Poolse oud-katholieke kerken naar het Westen moeten komen voor overleg.’^^ Küry meent dat het eerst zaak is om deze Polen voor een reguliere vergadering van de IBC uit te nodigen, pas wanneer dat niet gaat, is het mogelijk ze apart uit te nodigen. Tegelijkertijd beginnen de beide bisschoppen weer een IBC-bijeenkomst te plannen, en wel voor het einde van 1969. Küry noemt hiervoor een aantal punten: de relatie met Rome, met name de coördinatie van dialogen en afspraken; de ondertussen door Jans en Brinkhues ter hand genomen herziening van het IBC-reglement; de uitwisseling van informatie over de kerken, wat op de laatste vergadering(en) gebrekkig gebeurde; en het bespreken van twee ontwerpteksten van Küppers die ondertussen zijn bir.-nengekomen: een ontwerp voor een korte oud-katholieke geloofsbelijdenis rnet het oog op de dialoog met de orthodoxie en een ontwerp voor de gemeenschappelijke herderlijke brief van de IBC die voor 1970 gepland is.^^^ Rinkel stelt vervolgens voor de IBC-vergadering na de Theologenconferentie van dat jaar te plannen, omdat die de vraag van het primaat zal behandelen, die in de herderlijke brief een belangrijke rol zal spelen, omdat deze honderd jaar na het Eerste Vaticaanse Concilie zal verschijnen.’^^ Tegelijkertijd wil hij nog een punt toevoegen aan de agenda:

Revidierung des Weihepontifikales, oder jedenfalls eine Besprechung darüber. Frage ist namentlich, ob man das Minorat beibehalten soll, oder ob man es immer in einer Eucharistiefeier spenden soll. Van Kleef machte es hier, - seine erste Weihehandlung im Rahmen einiger Gebeten und Gesänge, und am folgenden Tag die Subdiakonatsweihe in der Eucharistiefeier. Ich habe im vorigen Jahr einen protestantischen ‘minister’ aufgenommen und ihm sofort die

’^’ Rinkel aan Küry, 4 mei 1969.

Rinkel aan Küry, 19 mei 1969.

’^^ Küry aan Rinkel, 29 mei 1969.

De resultaten van deze Theologenconferentie zijn vervolgens inderdaad in belangrijke mate terug te vinden in het standpunt van de IBC. Zie: Erklärung der Altkatholischen Bischöfe, zum 18. Juli 1970. Der Primat in der Kirche, IKZ 60 (1970), 57-59. Voor de context, zie: Smit, Ecclesiologies (supra, n. 251), 372-378.

84

-ocr page 87-

Diakonatsweihe gegeben, als die erste sakramenteile Weihe, weil ich ihn als schon in den geistlichen Stand aufgenommen betrachtete (ein röm. Bischof hier hat sogar einen prot. Pfarrer geradewegs die Priesterweihe gegeben, nicht einmal die Diakonatsweihe!)/^^’

Enige weken later komt Rinkel weer op de planning van deze vergadering terug. Er blijkt nog altijd geen datum voor te zijn, tegelijkertijd is er ook het punt van het functioneren van de IBC binnen de Unie van Utrecht zoals het op de laatste vergadering aan de orde kwam naar aanleiding van de al genoemde brief van (onder meer) Co de Jonge. Het zou daarbij moeten gaan om:

Dit punt wil Van Kleef op de komende vergadering voorbereiden, waarvoor Rinkel op zijn hoede is:

Nur sollen wir aufpassen, damit der jüngste Bischof nicht die ganze internationale Führung übernimmt oder annexiert! Uebrigens ist es richtig, dass die Bindung mit den Polen in Europa und in USA viel zu schwach ist. Eigentlich betrachten die USA-Männer sich als eine Kirche, die von uns das Episkopat bekommen hat und weiter mit uns in Interkommunionsverhältnis steht.^’'

Over al deze verschillende punten vergadert de IBC van 11-13 September 1969 in Bonn. Over deze vergadering zelf is in de correspondentie niets te vinden, wel speelt na afloop een verzoek van Van Kleef om de Poolse delegatie aangepaste notulen (c.q. in Poolse vertaling) te sturen, met daarin weggelaten een niet nader omschreven gevaarlijke passus over de Poolse verhoudingen. Ook wees Van Kleef Rinkel erop dat in de Nederlandse herderlijke brief van 1909,

Rinkel aan Küry, 3-4 juni 1969.

’’” Rinkel aan Küry, 20 juni 1969.

Rinkel aan Küry, 20 juni 1969. Zie ook: F. Smit, Bisschop Dr. Leon Grochowski’s beleid om de Kerken van Polen en de USA in de Unie van Utrecht te laten functioneren in moeilijke tijden, in: F. Smit, Batavia Sacra, |POKS 24| Amersfoort 1992, 131-144.

85

-ocr page 88-

omtrent de invoering van de landstaal in de liturgie, iets anders staat over het fiUoque dan in de IBC-verklaring die nu in voorbereiding is. Rinkel verwijst Van Kleef hiervoor door naar Küry en seint deze in, zodat hij weet wat er kan komen .^^^ Küry verzekert hem dat de notulen in een aangepaste versie naar Polen zijn gestuurd en dat hij deze herderlijke brief niet kent, maar van de inhoud graag kennisneemt.^^^ Een plan om zowel de IBC als ook de Theologenconferentie van dat jaar of een later jaar in het Poolse Warschau bijeen te laten komen, zoals dat begin 1969 geopperd wordt door de theoloog prof.dr. Antoni Naumczyk (1925-1969),^^'* speelt in deze context ook een rol. Rinkel vindt een bezoek van de 1BC aan Polen nog niet opportuun, vanwege de problematische situatie rond bisschop Pçkala, die door de IBC niet erkend wordt in zijn leidende functie binnen de Pools Katholieke Kerk.’’^ Dg situatie lost zieh vanzelf op een treurige manier op, wanneer de initiator, prof. Naumczyk, bij een vliegtuigongeluk met twijfelachtige oorzaak met zijn gezin om het leven komt. Omdat hij binnen de Poolse kerk de enige theoloog van voldoende gewicht was om een theologenconferentie voor te bereiden, zijn de plannen daarvoor ook gelijk van tafel.^'^^

Tussen de voorbereidingen en nabesprekingen van deze IBC-vergade ringen door gaat het ook weer over de voorbereiding van het Internationale Oud-Katholieken Congres van 1970 in Bonn, in de organisatie waarvan Küppers een belangrijk rol speelt. Wanneer hij Rinkel vraagt, of hij diens naam mag gebruiken in de uitnodiging, is dat in orde, maar wanneer er op grote schaal door geestelijken geconcelebreerd moet worden, is Rinkel hier sterk op tegen:

llch fühle nichts fürl eine Konzelebration (...) und verstehe diese eigentlich nicht, weil die einzige richtige Konzelebration die des Zelebranten mit der Gemeinde ist. Und welchen Eindruck wird es machen, wenn orthodoxe (und

^^^ Rinkel aan Küry, 3 november 1969.

^^^ Küry aan Rinkel, 19 november 1969.

Küry aan Rinkel, 18 januari 1969; Naumczyk opperde dit tijdens een bezoek aan pastoor Hans Frei.

Rinkel aan Küry, 22 januari 1969.

Het gaat om het ongeluk met LOT-vlucht 165 van 2 april 1969. Zie voor commentaar; Rinkel aan Küry, 12-14 april 1969. Prof. Naumczyk was secretaris van de Synode van de Pools Katholieke Kerk en hoogleraar bijbelwetenschap; hij leidde de oud-katho-lieke sectie van de Theologische Faculteit van de Universiteit van Warschau. Vgl.: OK 84 (1969), 75.

86

-ocr page 89-

vielleicht andere) Bischöfe sich enthalten und daneben stehen bleiben? Dann akzentuiert man die Trennung noch an statt die Einheit?^’

Rinkel schrijft Küppers hier ook direct over:

Eine Konzelebration in der Form, in der eine Zahl Bischöfe sich rund des Altars scharen, ist mir eigentlich nur ein Schauspiel. Haben wir übrigens dafür ein Ritual? Was wissen wir davon in der Praxis? Und ist es überhaupt nötig? Vor allem, wenn man bedenkt, dass doch weder die Orthodoxen und möglicherweise andere Bischöfe, die anwesend sein können, sich enthalten werden, was dann wieder den Gedanken der Einheit ‘sichtbar verdunkelt’.^^^

’’’ Rinkel aan Küry, 14 november 1969.

“^ Rinkel aan Werner Küppers, 4 november 1969; deze brief bevindt zich in de correspondentie met Küry.

87

-ocr page 90-

In zijn antwoord beroept Küppers zieh op de orthodoxe praktijk van de bisschoppelijke concelebratie, maar dit zal Rinkel niet overtuigd hebben?'^®

Ondertussen komen er van een enkele theoloog of bisschop reacties binnen op de brief aan de orthodoxie met betrekking tot het filioque, zoals die op de laatst IBC-vergadering ook besproken was;’'1” Daarnaast ontstaat er een probleem rond de notulen van deze laatste vergadering, daar deze door de Joegoslavische bisschop Vilim Huzjak in extenso voorgelezen zijn op de Synode van zijn kerk, inclusief de precaire ‘Poolse’ passus, die betrekking blijkt te hebben op de ongeldigheid van een door Pçkala aan Milan J. Dobrovoljac (1879-1966) op 22 juni 1958 toegediende bisschopswijding voor de Servische kerk (dit werd een slepende kwestie)?'1’ Beide bisschoppen zijn over deze actie van Huzjak vol onbegrip’2^ en zullen na de volgende IBC-vergadering besluiten de notulen voorlopig alleen aan de bisschoppen in het Westen te sturen.’'1’ Deze vergadering zal en petit comité een dag na de wijding op 7 december 1969 van Marinus Kok (1916-1999) tot bisschop-coadjutor van het aartsbisdom Utrecht plaatsvinden, met als door Rinkel voorgestelde agendapunten: de brief aan de orthodoxie, de omgang met de vraag ‘vrouwen in het ambt’, de situatie rond Huzjak, en het werk aan een gemeenschappelijke herderlijke brief.’'1^ Na afloop van deze vergadering gaat het werk aan de gemeenschappelijke herderlijke brief verder. In dat kader vraag Rinkel bij Küry diens stellingen over het primaat in de kerk op, zoals hij die beloofd had, waarschijnlijk voortbouwend op het werk van de Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie van 1969 in Bonn.’'1’ Hij maakt zich in dit verband ook zorgen over de houding van de Oostenrijkse bisschop Török, over wie hij verontrustende berichten hoorde van Ernst Kreuzeder (11931). Töröks theologie in het algemeen, maar met name met betrekking tot de kwestie van het primaat in de kerk zou zeer protestants zijn.’'1® Rinkel herhaalt zijn verzoek om de stellingen over het primaat nog een keer in februari 1970. Tegelijkertijd blijkt dat bisschop Van Kleef zich buiten-

88

1

Werner Küppers aan Rinkel, 17 november 1969.

2

’'’'* Zie hierover: Rinkel aan Küry, 26 november 1969; Rinkel aan P.J. Jans en G.A. van Kleef, 28 november 1969; Rinkel aan Küry en J. Brinkhues, 28 november 1969.

’*’ Rinkel aan Küry, 21 januari 1970.

’*® Rinkel aan Küry, 21 januari 1970. Török studeerde van 1922-1927 protestantse theologie aan de desbetreffende faculteit van de Universiteit Wenen; zie ook § 2.3.

-ocr page 91-

gesloten en gepasseerd voelt, omdat Rinkel hem gezegd had dat hij bij de vergadering op 8 december niet aanwezig hoefde te zijn, terwijl Rinkel, Küry, Brinkhues, en Kok wel vergaderden?quot;^’ Rinkel stelt daarop aan Küry voor de gehele IBC een brief te schrijven met daarin een verklaring voor de vergadering in kleine kring. Ook kan de IBC erin op de hoogte worden gesteld van het feit dat een antwoord uit Constantinopel (Rinkel en Küry noemen deze stad tamelijk consequent zo en niet Istanbul) met betrekking tot het procedere rond de brief aan de orthodoxie sneller gekomen is dan verwacht, waardoor er nu actie nodig is, idealiter een bezoek om de brief persoonlijk aan de patriarch te overhandigen. Küry stelt als delegatie voor: de toekomstige aartsbisschop van Utrecht, de bisschop van de Duitse Oud-Katholieke Kerk en Küppers als begeleider. Indien er niet binnen veertien dagen gereageerd wordt, geldt dit als ak-koord.^quot;*^ Dit gebeurt ook zo, waardoor Rinkel zich op de komende gemeenschappelijke herderlijke brief kan concentreren, waarvoor hij graag Küry’s notities ontvangt, die deze ook prompt stuurt?quot;*® Voor een volgende IBC-verga-dering weet Rinkel eind februari 1970 geen agendapunten, behalve het permanente punt van de Oost-Europese kerken?’® Küry voegt hier nog punten aan toe, waaronder de gemeenschappelijke herderlijke brief en de herziening van het reglement van de IBC?” waardoor er toch stof genoeg is voor een vergadering. Rinkel gaat zelf met name met de herderlijke brief aan de slag. In de loop van 1970 werkt hij Küry’s aantekeningen uit tot een publicabele tekst, in overleg met Visser en Kok?” ook al benadrukt de laatstgenoemde, anders dan Stal-der en Küry, dat in Pastor aeternus, de dogmatische constitutie van het Eerste Vaticaanse Concilie waarin de pauselijke onfeildbaarheid gedefinieerd werd, ook aandacht besteed wordt aan het bijzondere charisma voor de eenheid van het Petrusambt. Volgens de anderen is dit slechts bijzaak en gaat het veel meer om juridische kwesties en vragen van macht en autoriteit.^”

Dat Rinkels voorstel voor agendapunten voor de IBC-vergadering terecht was, blijkt uit het vervolg van de correspondentie in 1970. Rinkel laat Küry in maart bijvoorbeeld weten dat er grote misverstanden zijn over de rela-

Rinkel aan Küry, 3 februari 1970.

Rinkel aan Küry, 5 februari 1970.

”® Küry aan Rinkel, 25 februari 1970.

”'’ Rinkel aan Küry, 23 februari 1970.

”' Küry aan Rinkel, 27 februari 1970.

Rinkel aan Küry, 3 maart 1970.

Küry aan Rinkel, 27 februari 1970. Dit meningsverschil blijft bestaan en Rinkel noemt het in zijn brief van 24 april 1970 aan Küry ook, vergezeld van de opmerking ‘er wird sich schon fügen’.

89

-ocr page 92-

tie tussen Rinkel en de IBC enerzijds en de ‘Bond’ van oud-katholieke kerken in Joegoslavië anderzijds: waar Huzjak lijkt te denken dat Rinkel van hem af wil als voorzitter van deze ‘Bond’, wil Rinkel juist het tegendeel. Hij hoopt dan ook dat Huzjak naar het Westen kan komen om dit alles te bespreken. Ook vult hijzelf aan dat het verslag van de delegatie die naar Constantinopel zal reizen besproken moet worden, alsook twee disciplinaire vragen: de plaats van de lagere wijdingen en het subdiaconaat en de vraag van de kerkelijke inzegening van het tweede huwelijk na echtscheiding. Daarnaast vraagt hij zich af of de dialoog met de Rooms-Katholieke Kerk niet ook besproken moet worden en of er resultaten zijn van de commissie over het ambt die al onderwerp van gesprek kunnen zijn.^quot;’'* Küry sluit zich hierbij aan, waarbij hij de vraag rond ‘vrouw en ambt’ herformuleert als een discussie over het ambtsbegrip in het algemeen.^quot;’'’ Rinkel stelt Küry daarbij een ontwerp voor de herderlijke brief in het vooruitzicht en wel voor maart 1970.^^^

Tussen dit alles door blijft het komende Congres een rol spelen, en Rinkel trekt daarbij een heldere lijn wat zijn eigen inzet betreft. Wanneer zijn Duitse collega Brinkhues hem veertig uitnodigingen voor het Congres van dat jaar stuurt met het verzoek ze aan orthodoxen door te sturen, na een eerder overleg over de organisatie van het Congres in LJtrecht,^^^ reageert hij naar Küry toe als volgt:

Erst wollte ich den ganzen Kram zurückschicken, aber Kok hat dies abgeraten und mir versprochen dabei zu helfen. Aber ich habe Brinkhues deutlich geschrieben, dass es doch nicht recht ist den Erzbischof zum Sekretär des Ausschusses zu machen, dass die IBK keine Verantwortlichkeit für einen Kongress trägt und dass man so etwas noch nie von mir verlangt hat. Ich habe ihn auch gewarnt, dass dieses Laienkongressthema weder Orthodoxen noch Anglikaner interessieren wird und dass es möglich wäre, die ‘hohe Gäste’ gingen enttäuscht nach Hause. Mit anderen Worten, dieser Küpperskongress wird in Deutschland übertrieben in seiner Wichtigkeit. Einstweilen werden wir hier alles tun, damit viele Leute hingehen, aber ich fürchte, dass der Gruppengespräch nicht viel auswirken wird und viele es als einige Ferientage betrachten werden. Man hat auch zuviel in zwei Tagen zusammengepresst. Bin gespannt wie Brinkhues antworten wird.’’®

Rinkel aan Küry, 16 maart 1970.

’” Küry aan Rinkel, 24 maart 1970, zie ook; Rinkel aan Küry, 27 maart 1970.

”® Rinkel aan Küry, 27 maart 1970.

Rinkel aan Küry, 16 maart 1970.

Rinkel aan Küry, 2 april 1970. Het overkoepelende thema van het Congres was ‘Kirche in Freiheit und Bindung’. Uit het verslag van de hand van Ernst-Wilhelm

90

-ocr page 93-

In zijn antwoord gaat Küry hier niet op in, maar verheldert hij wel de organisatie en achtergrond van het komende Bonner Congres: Küppers denkt aan de Evangelischer Kirchentag als voorbeeld. Afgezien daarvan trekt Küppers zijn eigen lijn en is niet bereid om naar kritiek te luisteren. Hij meent ten slotte: ‘on verra’.^5® Rinkel laat dit onderwerp voorlopig rusten, ook al waardeert hij de belangstelling van de Duitse regering die er blijkbaar voor de bijeenkomst is, positief.’^ Hij concentreert zich verder op de gemeenschappelijke herderlijke brief, waarvan hij de redactie graag aan Küry en Brinkhues overlaat: ‘(...) ich sitze zuviel an meinen unter schweren Wehen geborenen Text fest’.^^' Wanneer hij de tekst dan opstuurt, doet hij het met het commentaar: ‘Ich habe mir einen Stein vom Herzen gewältzt’.^^^ Küry dankt voor de tekst en is er ook over te spreken, hoewel hij de Duitse vertaling ervan nog moet afwachten. Tegelijkertijd laat hij Rinkel weten dat hij ook zelf aan een herderlijke brief voor 1970 gewerkt heeft, die natuurlijk ook in het teken van honderd jaar Eerste Vaticaans Concilie staat. Hij denkt echter dat de twee teksten elkaar goed aanvullen en wil ze allebei in de IKZ publiceren.'^ Rinkel hoopt ten slotte dat de vertalingen van de gemeenschappelijke herderlijke brief er spoedig zullen zijn: Peter Maan maakte een Duitse, Suse van Kleef-Hillesum, de echtgenote van de bisschop van Haarlem, een Engelse vertaling.^^

Met het voltooien van deze herderlijke brief verdwijnt het thema conferenties en congressen uit de correspondentie zoals die hier bestudeerd wordt.

2.2, De Internationale Kirchliche Zeitschrift

Een ander onderwerp dat met de samenhang van de Unie van Utrecht te maken heeft en regelmatig aandacht krijgt, zowel organisatorisch als ook inhoudelijk, is de publicatie van de Internationale Kirchliche Zeitschrifi (IKZ). De IKZ is een in 1892 op initiatief van een Internationaal Oud-Katholieken Congres ont-

Heese in de IKZ 60 (1970), 269-434, blijkt ook dat de door Rinkel gewenste zwaardere theologische en oecumenische thema’s ruimschoots aan bod kwamen.

’5’ Küry aan Rinkel, 8 april 1970.

’“ Rinkel aan Küry, 13 april 1970.

^^' Rinkel aan Küry, 10 april 1970, herhaald in Rinkel aan Küry, 13 april 1970. ’^^ Rinkel aan Küry en J. Brinkhues, 3 april 1970. ’® Küry aan Rinkel, 17 april 1970.

^®^ Rinkel aan Küry, 24 april 1970.

91

-ocr page 94-

Staan wetenschappelijk orgaan, bedoeld voor de ontwikkeling van een theologisch discours gericht op kerkelijke eenheid en vernieuwing op vroegkerkelijke grondslag. Tot 191 I verscheen het in het Frans onder de naam Revue Internationale de The'ologie. Urs Küry is van dit blad sinds 1957 de hoofdredacteur, Rinkel publiceerde er in 1916 zijn eerste bijdrage in.^®^ Küry volgt zijn vader op na diens dood in 1956 in zijn functie als hoofdredacteur, in eerste instantie voorlopig, maar al snel permanent.In de discussie rondom deze opvolging pleit Rinkel voor een bredere redactie voor de IKZ, met participatie vanuit Nederland - hij stelt de seminarieprofessoren Jans en Maan voor - en Duitsland - hij noemt de Bonner hoogleraar Küppers ais mogelijkheid. Ook stelt hij voor om Engels als taal toe te laten in het tijdschrift, zodat het interessanter wordt voor de anglicaanse wereld; zijn streven is daarbij het aantal abonnees op het tijdschrift tot duizend te laten stijgen.^^^

Beide bisschoppen publiceren regelmatig in het tijdschrift, wat af en toe ter sprake komt in de correspondentie, en wel vanaf het begin ervan tot aan het einde.^^^ Rinkel krijgt van Küry ook met regelmaat verzoeken om teksten, al kan deze daar niet altijd op ingaan ,^^® terwijl ze beiden toezicht uitoefenen over wie wat schrijft, ook al is Rinkel geen redacteur van het tijdschrift.^™ Ook

™^ Zie voor deze bijdrage die voor de ontwikkeling van de oud-katholieke sacraments-theologie van belang zou zijn: A. Rinkel, Das Hauptstück «De Sacramentis in genere», /ÆZ6(19I6),79-91.215-231.

’“ Küry aan Rinkel, 12 december 1956. Al voor het overlijden van Adolf Küry op 26 november 1956 vraagt Küry zich in zijn brief van 31 oktober 1956 aan Rinkel af of hij de redactie van zijn vader moet overnemen; zijn werkdruk wordt dan wel erg hoog.

’^^ Rinkel aan Küry, 2 november 1956.

Al in zijn brief van 19 november 1956 aan Küry noemt Rinkel een bijdrage die bedoeld is voor de vriendenbundel voor professor Hamilcar Spiridonus Alivisatos (Athene, 1887-1969), maar die Rinkel ook in de IKZ wil laten verschijnen. Dit gebeurt ook, nadat Rinkel hiervoor toestemming gekregen heeft van de uitgever van de bundel, prof. Gerasimos Konidaris; vgl. Rinkel aan Küry, 14 december 1957. De tekst vindt Rinkel van belang: ‘Sie sehen also, dass endlich der Weg frei ist. Ich betrachte den kurzen Aufsatz gar nicht als besonders wichtig, aber gerade in dieser Zeit kann sie den Orthodoxen vielleicht wieder ein wenig die Augen öffnen’. De /KZ-publicatie is: A. Rinkel, Orthodox und altkatholisch (Offener Brief an Prof. H. Alivisatos), IKZ 48 (1958), 2-8.

Vgl. Rinkels reactie op een dergelijk verzoek, dd. 21 mei 1960: ‘Ich firme fast jeden Sonntag, habe eine grosse Korrespondenz und sehne mich nach den Ferien; weiss auch gar kein Thema. Haben Sie etwas im Auge? Und B. Jans? Ach, der Arme, Bischof -i-Präsident Professor... (genau wie Sie!).’

^™ Zo laat Küry Rinkel op 27 oktober 1959 bijvoorbeeld weten dat hijzelf en prof. Bertold Spuler (1911-1990) de bijdragen die Werner Küppers voor het tijdschrift zal gaan schrijven nauwkeurig zullen toetsen. En op 20 maart 1965 vraagt Küry Rinkel om ad-

92

-ocr page 95-

geven ze af en toe hun mening over wat er verschijnt of gaat verschijnen?^' Bij dit, deels informele, toezicht, hoort ook dat ze af en toe teksten van derden proberen te laten publiceren in het tijdschrift, zoals in 1962 bijvoorbeeld een bijdrage van Michael Ramsey?^^

Het tijdschrift ontvangt naast steun uit de Zwitserse kerk en wetenschap ook steun vanuit de Unie van Utrecht, in principe van alle lidkerken, en de op de naoorlogse opbouw gerichte oecumenische beweging. Rinkel maakt met enige regelmaat bedragen over,^^^ soms ook met het verzoek om meer exemplaren.”'* Dat de IKZ ook uit andere bronnen ondersteuning krijgt, blijkt uit een briefwisseling uit 1964, waarin Rinkel vraagt om een abonnement op de IKZ voor de orthodoxe aartsbisschop Paul (Fins: Paavali) van Karelië en Finland (zijn seculiere naam was Yrjö Olmari - 1914-1988), ‘ein hochfeiner Mensch’.”5 Küry is hiertoe bereid en kan het zich ook permitteren: ‘Wir haben von Pepper ja einen Kredit für die Bezüger in vaiutaschwachen Ländern’.”^

vies omtrent een bijdrage van Ioannis Karmins (1904-1992), waarin mogelijk teveel oud materiaal herhaald wordt.

In zijn brief van 15 mei 1961 schrijft Küry Rinkel bijvoorbeeld dat hij nadrukkelijk uitkijkt naar het tweede gedeelte van de bijdrage van B.A. van Kleef over Aegidius de Witte. Het betreft het tweede deel van een vierdelige serie: B.A. van Kleef, Aegidius de Witte,IKZ5} (1961),30-56.95-127.l55-188;52(l962), 1-24.

Küry vraagt Rinkel in zijn brief van 22 mei 1962 of hij de tekst heeft van een lezing die Michael Ramsey in dat jaar voor de oecumenische patriarch hield. Rinkel krijgt hiervan inderdaad de tekst en de toestemming om deze te publiceren; vgl. Rinkel aan Küry, 1 juni 1962; Küry aan Rinkel, 7 juni 1962. De tekst verschijnt als: M. Ramsey, Konstantinopel und Canterbury,/KZ 52 (1962), 199-212.

Zie bijv. Rinkel aan Küry, 2 november 1956 (CHF 200,-); in 1960 wordt de bijdrage verhoogd (Rinkel aan Küry, 5 december 1960), in 1965 weer (Rinkel aan Küry, 17 februari 1965, Küry aan Rinkel, 20 februari 1965. In zijn brief van 17 februari 1962 bedankt Küry Rinkel voor de financiële bijdrage voor de IKZ.

Zo schrijft Rinkel op 5 december 1960 aan Küry, dat het Metropolitaan Kapittel bereid is om de IKZ een hogere bijdrage te geven, maar in ruil daarvoor ook meer exemplaren wil ontvangen.

”5 Rinkel aan Küry, 15 januari 1964.

Küry aan Rinkel, 28 januari 1964. De genoemde Pepper is Canon Almon R. Pepper (1899-1973), die in deze periode leiding gaf aan het Department of Christian Social Relations of the Executive Council of the Episcopal Church. In deze functie coördineerde Pepper een groot aantal internationale diaconale relaties.

93

-ocr page 96-

2.3, De Oud-Katholieke Kerk van Oostenrijk

Wat betreft de organisatorische kant van de Unie van Utrecht komen ook verschillende lidkerken in de correspondentie aan de orde, vaak vanuit een specifiek perspectief. De eerste hiervan is de Oostenrijkse Oud-Katholieke Kerk.’^^ Vanuit het perspectief van Rinkel en Küry is deze kerk uitermate bureaucratisch georganiseerd, heeft de in hun ogen matig functionerende bisschop Török een vreemde positie en kent het kerkelijke leven merkwaardige uitwassen. Dit laatste komt ook ter sprake in een brief van de Duitse bisschop Johann Josef Demmel aan Rinkel die zieh in de mappen met correspondentie met Küry bevindt. Hierin gaat het over het Bestattungs(un)wesen waarmee de kerk haar geld verdient: dat is met begrafenissen van ‘fast alles Andersgläubige, bzw. Bekenntnislose. Ein trauriges Kapitel und eine Schande’. De reden van dit geld verdienen noemt Demmel ook: ‘IDlie Kanzlei der “Oberbehörde” mit 11 Angestellten verschlingt eine unnötig hohe Summe’.^^^ De rol van de Oherbehörde verbaast ook Küry: ‘Sogar das Diakonatszeugnis A.[1 denhoven]’s ist nicht von Török, der ihn geweiht hat, sondern von der “Oberbehörde” unterzeichnet!’^™ Soortgelijke opmerkingen komen met enige regelmaat voor, vooral wanneer de Oostenrijkse kerk een standpunt moet innemen, bijvoorbeeld over bisschopswijdingen, gemeenschappelijke verklaringen,^^” de organisatie van het Congres

^^’ Zie over deze kerk in het algemeen: Chr. Halama, Altkatholiken in Österreich, Geschichte und Bestandsaufnahme, Wien 2004, alsook de kritische recensie hiervan door U. von Arx in: I KZ 91 (2007), 146-155.

JJ. Demmel aan Rinkel, 14 november 1958. Onder deze omstandigheden is ook niet iedere geestelijke even gelukkig in de Oostenrijkse kerk. De priester en wetenschapper Ernst Eduard Maria Hammerschmidt (1928-1993), bijvoorbeeld, overweegt een overstap naar Zwitserland, waar Küry zich hem wel kan voorstellen in wetenschappelijke of pastorale dienst in Bern, vgl. Küry aan Rinkel, 2 december 1958. In zijn brief van 30 juni 1960 aan Küry tracht Rinkel de situatie in Oostenrijk te begrijpen vanuit de afloop van de Eerste Wereldoorlog: ‘Eigentlich ist Oesterreich seit dem Weltkrieg I schon immer ein Wasserkopf gewesen. Wien ist dieser Kopf; und die Kirche dort zeigt das gleiche Bild: Bürokratie ohne Ende, Wichtigtuerei, wenig Verantwortungsgefühl und grosse leere Worte. Als ich das letzte Mal (in März) in England war, sagte mir noch einmal einer der Oesterreich ziemlich gut kennt: man sollte unsererseits dafür sorgen, dass einmal ein wirklicher Bischof dahin kam an der Spitze: Török sei wertlos!’ ’™ Küry aan Rinkel, 8 januari 1959.

^^” Zie omtrent de dogmatisch en oecumenisch hoogst belangrijke beslissing om het ftlioque uit het credo te verwijderen, bijv. Rinkel aan Küry, 12 januari 1968: ‘Török wird nie antworten; der Mann kann selber nie einen Beschluss fassen. Vielleicht schreibe ich in diesen Wochen einmal an die Familie Kreuzeder und werde ich die anspor-

94

-ocr page 97-

in 1965, de wijding van Ludwig Paulitschke tot Weihbischof m 1970, waarover Rinkel pas laat geïnformeerd wordt,^^' terwijl incidenteel ook de ergernis van Oostenrijkse geestelijken ter sprake komt en bezorgdheid om de sterk protes-tantiserende theologie van bisschop Török?^^ Ook andere bureaucratische aspecten van de Oostenrijkse kerk stuiten Küry en Rinkel tegen de borst, evenals haar maar zeer geringe bijdrage aan de kosten van de Unie en de ondersteuning van andere kerken, of zelfs expliciete weerstand hiertegen?^^ Deze irritatie

nen, dass eine Antwort kommt. Uebrigens verstehe ich noch immer nicht, ob Paulitschke jetzt der Nachfolger Bernauers ist als Bischofsvertreter oder “nur” bischöfl. Vikar wie Dr. Werner. Hat man Dr. Kreuzeder passiert?’ In zijn brief van 13 juli 1968 meent Rinkel zich weliswaar van Elfriede Kreuzeder een opmerking te herinneren dat de verwijdering van het filioque uit de geloofsbelijdenis ook in Oostenrijk een feit is, maar hij weet het niet zeker. Wel denkt hij dat bisschop Török uit eigen beweging niets zal doen; hij ondertekent hooguit iets en dan nog het liefste alleen samen met de ‘Kirchenpräsident’ die zelf geen theoloog is. Tekenend is ook de vraag van Rinkel aan Küry wanneer er in 1963 een gemeenschappelijke verklaring over de Engelse angli-caans-methodistische gesprekken voorbereid moet worden: ‘Wissen Sie etwas von B. Török? Der schweigt jetzt nicht mehr wie ein Grab, sondern wie ein ganzer Eriedhof!’ Eerder dat jaar, op 4 juni 1963, had Küry Rinkel al geïnformeerd over de toenemende inactiviteit van hun Oostenrijkse collega, die nu ook de vergaderingen van de Oher-behörde nauwelijks meer bijwoonde.

Rinkel windt zich in zijn brief van 4 juni 1970 aan Küry op over het feit dat bisschop Török hem pas tien dagen na Paulitschkes benoeming tot Weihhischof door de Synodalrat hierover berichtte, terwijl de formele kennisgeving door de Synodalrat nog op zich laat wachten. Török heeft Rinkel hierover geschreven, maar alleen informeel, de Synodalrat zelf moet formeel berichten. Ook is Rinkel verbaasd over de gedachte dat Paulitschke min of meer direct na de vergadering van de IBC kan worden gewijd, nadat deze met de wijding heeft ingestemd.

^^^ Op 11 juni I960 schrijft Rinkel dat de Oostenrijkse pastoor Josef Eerge (1871-1966; eigenlijk: Ferk) op 90-jarige leeftijd weer terugwil naar de Rooms-Katholieke Kerk, onder meer vanwege misstanden in de Oostenrijkse kerk. Op 28 juni 1960 stuurt Küry Rinkel een brief van deze emeritus pastoor door waarin deze zich over de zeer prote-stantiserende koers van zijn kerk, tot en met het afschaffen van de wekelijkse eucharistieviering, beklaagt: voorgesteld wordt om de week een woorddienst en een eucharistieviering. Zie ook Rinkel aan Küry, 21 januari 1970, en supra, n. 346.

^^^ Zo laat de Oostenrijkse kerk weten hooguit op een later tijdstip iets te kunnen bijdragen ter ondersteuning van Huzjak; het budget voor het komende halve jaar is al vastgelegd (Küry aan Rinkel, 19 mei 1964). En in zijn brief van 27 mei 1966 uit Rinkel zijn ergernis over de mening van bisschop Török dat hij al te veel geld aan de Tsjecho-slowaakse kerk kwijt is, terwijl Rinkel op 22 januari 1969 aan Küry meldt, dat de Oostenrijkse kerk achterblijft met haar bijdrage aan de reis van Augustin Podolak en de zijnen voor diens bisschopswijding in Utrecht.

95

-ocr page 98-

neemt niet af, wanneer de Oostenrijkse kerk wel zonder dit met andere oud-katholieke kerken af te spreken eigen aanvragen indient bij de Inter-Church Aid, zoals in 1960 gebeurde?®'*

Ook disciplinair zijn er verschillen van mening. De eerste bisschopswijding die in de correspondentie ter sprake komt, afgezien van die van Küry zelf,®®5 betreft de Oostenrijkse kerk en heeft direct een problematisch karakter. Dit gebeurt al in 1956 en het gaat om de voorgenomen wijding tot Weihhischof van de Oostenrijker Heinrich Bernauer (1892-1970) die voor Rinkel en Küry niet acceptabel is omdat deze getrouwd is met een gescheiden vrouw.®®® Mocht de Oostenrijkse Oud-Katholieke Kerk Bernauer nu wel wijden, dan dreigt er een breuk in de Unie van Utrecht.®®’ Nadat Küry dit thema heeft aangesneden, reageert Rinkel erop met de mening dat hij niet verwacht dat Török Bernauer zonder de instemming van de IBC zal wijden, maar, mocht hij het wel doen, dan pleit hij voor een consequente houding, dat wil zeggen: het verwijderen van Török en de wijdeling uit de IBC.®®® Het is een probleem dat enige tijd blijft bestaan; zo schrijft Rinkel begin december 1956 aan Küry: Tch sehe keinen Ausweg. Mit den Grundsätzen der Kirche und des Evangeliums gibt es keine Kompromisse.’®®’ Uiteindelijk gaat de wijding niet door en is deze crisis bezworen.

Ook tegen het einde van de correspondentie is er discussie rond een Oostenrijkse bisschopswijding, en wel de laatste bisschopswijding die binnen de Unie van Utrecht plaatsvindt terwijl Rinkel voorzitter en Küry secretaris van de IBC zijn, namelijk de wijding van Ludwig Paulitschke tot Weihbischof van de Oud-Katholieke Kerk van Oostenrijk. Deze komt aan het begin van Rinkels laatste ambtsjaar, 1970, ter sprake, wanneer deze wordt aangekondigd door de bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van Oostenrijk, Török. Deze wil de instemming van alle bisschoppen van de IBC hebben; Rinkel vindt dit eigenlijk overdreven en is van mening dat de instemming van Küry en hemzelf wel

®®'* Küry aan Rinkel, 16 juli 1960. Over Inter-Church Aid, zie § 2.7.

®^® Zie hierover: Smit, Onder bisschoppen {supra, n.l).

®®® Vriendelijke informatie van Christian Blankenstein (Wenen), per e-mail van 23 februari 2015. Bernauer werd vervolgens zonder gewijd te zijn een zeer actieve ‘bis-schop-coadjutor’, met het recht om een mijter te dragen.

®®’ Küry aan Rinkel, 13 oktober 1956. Aanleiding voor de wijding van een Weihhischof was de herneming van zijn ambt door bisschop Stefan Török die vanwege zijn nog altijd zwakke gestel ondersteuning wenste.

®®® Rinkel aan Küry, 17 oktober 1956; over de instemming (niet: toestemming) van de 1BC die nodig is bij een bisschopswijding, zie Hallebeek, Canoniek recht (supra, n. 176), 234-236.

®®’ Rinkel aan Küry, 1 december 1956

96

-ocr page 99-

voldoende is. Toeh begrijpt hij Töröks overwegingen wel: na de afgeblazen bisschopswijding in 1956 van Heinrich Bernauer wil hij zekerheid. Nu Paulit-schke hulpbisschop wordt, wordt pastoor Ernst Kreuzeder vicaris-generaal van het bisdom, zo wordt Rinkel medegedeeld. Rinkel becommentarieert dit als volgt: ‘dass man Kreuzeder Generalvikar machen will, bedeutet m.E. soviel wie eine Art von Tröstung, dass nicht er zum Bischofsamt gerufen wird! Vielleicht fürchtet man doch zu grossen Einfluss der Elfride Isici?’^^ Küry is opgetogen over de verkiezing van Paulitschke tot Weihhischof. Hij kent hem goed uit zijn studietijd en vindt hem een goed theoloog en prediker, terwijl hij ook aantekent dat Paulitschke zijn rug recht heeft gehouden ten tijde van het Nazisme. Hij denkt dat de Oostenrijkers Paulitschke in het kader van de komende 1BC-vergadering in Nederland willen wijden om de relatief oude (69-jarige) Paulitschke niet te veel in de media te brengen; hij is immers niet veel meer dan een tussenoplossing.^^' In zijn antwoord komt Rinkel nog een keer terug op de rol van de IBC bij het erkennen van een kandidaat: alleen als er op moreel vlak iets echt niet klopt, bijvoorbeeld een huwelijk dat volgens andere bisschoppen niet valt te rijmen met de christelijke leer, of als er iets onregelmatigs aan de hand is met een verkiezing, dan is het mogelijk om zich negatief te uiten. Hij is blij met Küry’s positieve inschatting van Paulitschke, omdat de twee Nederlandse bisschoppen Kok en Jans minder positief waren vanwege zijn anti-roomse houding en zijn doofheid (waarmee hij naast bisschop Podolak een tweede dove bisschop in de 1BC zou zijn). In deze brief vraagt Rinkel ook aan Küry of hij, als studievriend van Paulitschke, niet de hoofdconsecrator wil zijn.^^^ Ondertussen blijkt dat er wel weerstand is tegen Paulitschke, met name in de Duitse Oud-Katholieke Kerk. Küry reageert hierop in zijn antwoord aan Rinkel. Hij erkent dat Paulitschke natuurlijk relatief oud en niet erg oecumenisch ingesteld is, wat hij in verband brengt met de interkerkelijke verhoudingen in Oostenrijk in het algemeen. Toch vindt hij hem de beste oplossing:

Wenn P. auch theologisch sich nicht weitergebildet hat, gescheit ist er und hat stets Haltung bewiesen. Dass er in Bonn nicht persona grata ist, überrascht mich nicht, vor allem bei den ehemaligen Nazis nicht, speziell bei Küppers nicht, der ihm spinnefeind war.

Het aanbod als hoofdconsecrator op te treden wijst hij af: als de Oostenrijkers de wijding al in Utrecht willen hebben, dan willen ze zeker dat de aartsbisschop

^^ Rinkel aan Küry, 31 maart 1970. ^’' Küry aan Rinkel, 2 april 1970.

^’^ Rinkel aan Küry, 10 april 1970.

97

-ocr page 100-

van Utrecht de wijding doet; zelf zou hij zieh in deze rol hoe dan ook erg onzeker voelen. Hij wil wel preken, als daar niemand anders voor beschikbaar is.’®’ Rinkel neemt dit aanbod graag aan en wijst Küry er gelijk op, dat een preek van ongeveer tien minuten zal moeten volstaan. In dezelfde brief legt hij enig begrip aan de dag voor de Duitse houding ten opzichte van Paulitschke: er zijn immers maar weinig Duitsers die écht in de gaten hebben hoe afschuwelijk het Derde Rijk geweest is. Terwijl Rinkel en Küry op deze manier de wijding voorbespreken, komt er maar weinig informatie uit de Oostenrijkse kerk.’®'’ Dit bemoeilijkt, tot Rinkels frustratie en woede, de voorbereidingen, die toch enige voeten in de aarde hebben. Het incident is representatief voor de gebrekkige communicatie met Wenen.’®’ Het is vermoedelijk ook illustratief voor de divergerende opvattingen over de de plaats van het bisschopsambt en de vorm van kerkelijk bestuur binnen de verschillende oud-katholieke kerken.’®^ In ieder geval is Rinkel begin mei 1970 woedend op de Oostenrijkse Synodalrat omdat een formeel verzoek om de wijding maar uitblijft en men niet lijkt in te zien hoeveel werk dit voor de Nederlandse kerk betekent.’®® Dat deze wijding plaats vindt in een overgangsperiode is duidelijk: op Rinkels uitnodiging om tijdens de wijdingsplechtigheid te preken, kan Küry uiteindelijk niet ingaan vanwege gezondheidsklachten,’®® en assisteert hij, terwijl Rinkels opvolger, Marinus Kok, preekt bij de wijding die op 27 mei 1970 in Utrecht plaatsvindt.’®®

2.4. De Oud-Katholieke Kerk van Duitsland

Aan het begin van de jaren zestig begint in de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland (Altkatholische Kirche in Deutschland — AKD) een conflict tussen verschillende personen en stromingen aan de oppervlakte te komen waarbij ook

”’ Küry aan Rinkel, 17 april 1970.

’®* Rinkel aan Küry, 24 april 1970.

’®’ Rinkel is hierover woedend en schrijft op 28 april 1970 aan Küry, dat de Oostenrijkers toch eens moeten laten weten wat ze willen: ‘Török meint vielleicht, dass wir solche Dinge |sc. wijding] in einem Handumdrehen machen. Ich habe selten einen Menschen begegnet, der selbst so wenig macht und soviel von Anderen erwartet!’

’®^ Zie voor een vergelijkende studie: J. Hallebeek, The Old Catholic Synods. Traditional or Innovative Elements within the Constitution of the Church?, IKZ 101 (2011), 65-100.

’®® Rinkel aan Küry, 6 mei 1970

”* Küry aan Rinkel, 8 mei 1970.

’®® Rinkel aan Küry, 12 mei 1970.

98

-ocr page 101-

Rinkel en Küry betrokken raken. Daarbij speelt de inschatting van personen en hun verleden in nazi-Duitsland voortdurend een rol,^ zoals Rinkel becommentarieert nadat één van de leidende personen in deze kwestie, vicaris-generaal Heinrich Hütwohl (1893-1973), contact met hem opgenomen heeft en op bezoek wil komen voor een gesprek;

Hütwohl ist mir sehr sympathisch, obwohl auch er einmal der ‘Partei’ angehörte; aber er hat jedenfalls mir einmal gesagt, dass er da ‘gefehlt’ hat; ich glaube nicht, dass die Gesinnung Küppers’ in dieser Hinsicht sich etwas geändert hat. Er strebt einfach nach der Bischofsmütze mit diktatorischer Gewalt. Es ist alles ICH-ICH-ICH. Das zeigt doch auch ‘sein’ Studentenheim.'’®'

Küry, herstellend van een val in een bus en een daardoor veroorzaakte lichte hersenschudding, reageert terughoudend; zo meent hij dat Hütwohl, die blijkbaar een paar dingen wil ophelderen, niet naar Utrecht uitgenodigd kan worden zonder medeweten van Demmel, de bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland.'^^ Wanneer Rinkel hierop reageert, schrijft hij dat Hütwohl zijn hart wil luchten over de situatie in de Duitse kerk, waar de bisschop volgens hem geheel onder invloed van Küppers staat en men het niet waardeerde dat Rinkel en Küry Küppers tegenover Moskou en Constantinopel desavouiert hebben en de betreffende patriarchaten hebben laten weten dat Küppers zijn contacten op persoonlijke titel, niet in opdracht van de IBC onderhoudt. Rinkel becommentarieert dit met: ‘Nanu, das war eben unsere Absicht!’'*®’ In een volgende brief schrijft Rinkel Küry dat hij Hütwohl wel wil ontvangen, maar hem heeft laten weten dat hij van tevoren moet aangeven of dit à titre personnel of als vertegen-woordiger van zijn kerk zal gebeuren.

Omdat één van de factoren in het conflict de soms onduidelijke houding, gezondheid en positie van de Duitse oud-katholieke bisschop Demmel is, die daardoor vaak aanleiding geeft tot speculatie over zijn terugtreden en mogelijke opvolgers, is een brief van Demmel aan Rinkel in de correspondentie van Rinkel met Küry van belang, die de volgende door Rinkel onderstreepte passage bevat:

‘*®® Zie over de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland in deze periode; M. Ring, quot;Katholisch und deutsch”: die alt-katholische Kirche Deutschlands und der Nationalsozialismus, Bonn 2008.

'**” Rinkel aan Küry, 11 juni 1960.

'*®^ Küry aan Rinkel, 22 juni 1960

'*®^ Rinkel aan Küry, 23 juni 1960.

*’'* Rinkel aan Küry, 24 juni 1960.

99

-ocr page 102-

Ich fühle mich völlig leistungsfähig und denke nicht daran, einem Ehrgeizling frühzeitig Platz zu machen, auch wenn er glaubt, seine Zeit sei nun gekommen. Wer nach unserem Amte zielt, ist ungeeignet.'“^

Voor Rinkel en Küry blijft hierbij veel onduidelijk; zowel wat hun collega Demmel alsook wat de ambitieuze Küppers betreft hebben ze het gevoel niet altijd volledig inzicht te krijgen. Enig begrip voor Küppers is er wel, zolang het gaat om zijn strijd om in Bonn als hoogleraar te overleven.'“’*’ Dit interne conflict duurt voort en nadat Maan op de Synode van de Duitse Oud-Katho-lieke Kerk in Mannheim in 1963 over het Tweede Vaticaanse Concilie gesproken heeft, bericht Rinkel Küry hierover, spreekt zijn vrees uit voor de keuze van Küppers tot coadjutor en vraagt of Küry een andere mogelijke kandidaat, Brinkhues, kent.quot;“^ Wanneer later in 1963 een verslag van Hütwohl over de Duitse kerk bij Küry aankomt, toont deze zich verbijsterd:

Der Bericht Hütwohls, den ich zurücksende, hat mich eigentlich erschüttert. Die Haltung des ‘Professors’ scheint ja wirklich fragwürdig zu sein. Mich dauert nur B. Demmel, der es aber doch auch an einer klaren Linie fehlen lässt.““®

In oktober 1963 komt Küry weer over dit conflict te spreken, omdat hij een brief heeft gekregen van een Duitse oud-katholiek uit Säckingen““^ over de toestand in de Duitse kerk, met het verzoek dat de IBC ‘schnell, schonungslos und gründlich’ ingrijpt. Aanleidingen hiervoor zijn onder meer een publicatie van pastoor Max Rademacher (*1911) over een Mariavietenpriester in Parijs, de verkiezingen op de laatste Synode die onreglementair verlopen zouden zijn en de strijd voor en tegen Küppers met op de achtergrond daarvan Hütwohl; daarnaast denkt Demmel vanwege familieomstandigheden aan terugtreden. Küry denkt echter niet dat de IBC iets kan doen: ‘Mir scheint, dass wir von der IBK aus nichts unternehmen können, die gesetzlichen Handhaben fehlen ja ganz. Die deutsche Synode selbst muss da zum Rechten schauen.’'*''’ Rinkel reageert hierop met een zeer duidelijke mening:

J.J. Demmel aan Rinkel, 28 juli 1961.

^ Rinkel aan Küry, 2 en 3 december 1961.

Rinkel aan Küry, 24 april 1963.

'“® Küry aan Rinkel, 4 mei 1963.

Uit een brief van Rinkel aan Küry van 25 november 1963 blijkt dat de desbetreffende oud-katholiek geen groot gewicht heeft binnen de Duitse kerk.

Küry aan Rinkel, 19 oktoner 1963.

100

-ocr page 103-

Die deutsche Kirche sollte sich einfach schämen. On ne lave pas sa linge sale en plein public! Sie sollten ihm antworten:

Rinkels eigen analyse van de situatie is, dat de Duitse clerus verdeeld is, Dem-mel zelf geen duidelijke richting aangeeft en voorlopig vooral bisschop blijft omdat hij geen geschikte opvolger ziet. Daarnaast meent hij: ‘Küppers wird wohl der grosse Streber sein und Hütwohl ist die alte, juridische, einigermassen auch die liberale, Seite. Aber es ist verderblich für die Kirche.’*'^ Küry laat Rinkel later weten dat hij de Säckinger oud-katholiek geantwoord heeft in de zin van Rinkel; Küppers lijkt ondertussen behoorlijk verbitterd geraakt door de hele situatie.*’^ Naar de indruk van Rinkel en Küry verbetert de situatie niet en delen van de correspondentie tussen de Duitse geestelijken worden aan hen doorgestuurd, waarop Rinkel begin 1964 als volgt commentaar geeft:

Ich schliesse eine Abschrift ein von einem Brief von Rademacher (der Kerl, der auch den idioten Aufsatz über den Pariser Mariavitenpriester in der Kirchenzeitung schrieb) an Gen. Vik. Hütwohl. Sie können die Kopie behalten. Es kommt mir vor, dass es einfach Unsinn ist. Es wird heutzutage in der deutschen Kirche schrecklich gehetzt. Ich sah auch noch einen Brief von Hütwohl an van Kleef, der davon zeugt. Es ist einfach beschämend. B. Demmel scheint die feste Absicht zu haben, so bald er (ich meine im nächsten Jahr) 75 ist, zurückzutreten, und dann wird der Tanz erst recht losgehen!*'*

101

-ocr page 104-

Küry moet zieh hierbij aansluiten omdat ook hij veel negatiefs hoort uit de Duitse Oud-Katholieke Kerk.quot;*'^ De situatie in Duitsland gaat inderdaad een nieuwe fase in wanneer bisschop Demmel, 75 jaar oud en 50 jaar priester, in 1965 terugtreedt, na het Internationale Oud-Katholieken Congres van dat jaar?'^ Demmel laat dit lang van tevoren weten en Rinkel en Küry maken zich dan ook ruim van tevoren zorgen over de opvolging, gezien de verdeelde situatie in de Duitse kerk:

Vor einigen Wochen habe ich mich bei B. Demmel erkundigt über die kämpferischen Verhältnisse. Er antwortete: ‘Es gibt immer Leute, die unzufrieden sind, die Lage dramatisieren und übertreiben. Es wird zwei Kandidaten geben. Den einen kennen Sie ja selbst. Wer aber aus Ehrgeiz nach dem Amte greift und für sich Propaganda macht, ist in meinen Augen unwürdig.’quot;*'’

Kort hierna krijgt Rinkel van de hem bekende kandidaat (Küppers) twee brieven die allebei een positieve indruk op hem maken, zoals hij aan Küry schrijft. In de eerste brief gaat het om het oplossen van de ruzies in de Duitse kerk. Rinkel heeft zich bereid verklaard om gesprekken te voeren met Küppers en anderen zodat er vrede is in de kerk voor de bisschopsverkiezing. In de andere brief wijst Küppers Rinkel op een aanstaande (derde) Panorthodoxe Conferentie op Rhodos (1964), waar hij blijkbaar meer van weet dan Rinkel, waarop die zich afvraagt hoe hij en de IBC hiermee om moeten gaan.quot;*'^ De correspondentie met Küppers gaat verder. Rinkel hoopt op verzoening binnen de Duitse kerk, ook al hoort hij van andere protagonisten, zoals de pastoors Kurt Pursch en Wilhelm Korstick (1913-1995), niets meer.quot;*'’ Wanneer deze stilte aanhoudt, begint Rinkel zich af te vragen wat er aan de hand zou kunnen zijn.“*’*’ Dit weet Küry ook niet, maar hij heeft wel een mening over de voorgestelde oplossing voor het conflict:

Aus Deutschland weiss ich auch nichts Näheres. Hingegen scheint mir die ins Auge gefasste Lösung, dass ein Coadjutor gewählt wird in dem Sinne, dass B.

‘**5 Küry aan Rinkel, 14 februari 1964.

Zie de aankondiging hiervan in Rinkel aan Küry, 14 mei 1964.

Rinkel aan Küry, 21 juli 1964.

Rinkel aan Küry, 10 oktober 1964; de brieven van Küppers aan Rinkel zijn van 5 en 6 oktober 1964.

Rinkel aan Küry, 10 november 1964.

Rinkel aan Küry, 31 maart 1965: ‘Merkwürdig still ist es in Deutschland. Kein Wort höre ich mehr von den Herren Pursch, Küppers und consortes.’

102

-ocr page 105-

Demmel als Ordinarius die Richtlinien für die Geschäftsführung gibt, so ziemlich die schlimmste Lösung zu sein. Das heisst: es ist überhaupt keine Lösung, sondern derer Bemäntelung, die erst recht zu neuen Krisen führen wird. Deutschland wird dann drei Bischöfe haben

Kinkel is het hiermee eens en schrijft:

Die Lage in Deutschland kommt mir auch schlimm vor. Es wundert mich, dass wir nichts mehr von der Partei Küppers-Pursch hören. - Einstweilen ist der verrückte Rademacher herausgeschmissen und wieder römisch geworden. Das ist jedenfalls ‘gesund’ und die Römischen werden davon nicht bereichert! Einstweilen frage ich mich doch ab, ob die Leute doch noch nicht einmal versuchen werden uns hineinzubeziehen. Jedenfalls bieten wir uns selber nicht an; das haben wir schon getan und... keine Antwort bekommen!'*^^

Kinkel schat de situatie wat de opvolging van Demmel betreft iets anders in dan Küry, nadat hij van Küppers nadere informatie gekregen heeft:

Dass Demmel einen Koadjutor cum jure accedendi (sic| wünscht, kommt mir richtig katholisch vor. Dies bedeutet doch, dass er nur dem Namen nach der Ordinarius bleibt, aber dass die |sic| Koadjutor alle Autorität faktisch ausübt? In jedem Fall ist die kommende Wahl entscheidend für die Zukunft. Ich frage mir ab, ob man doch uns noch auf irgendeiner Weise einladen wird, es sei zu dem Nominierungsausschuss, es sei zur Synode.'*^^

Wanneer het verder stil blijft op dit front, vraagt Rinkel bij Küry na, wanneer de verkiezing van een coadjutor in Duitsland nu eigenlijk gepland is. Hij uit weer zijn verbazing dat Küry en hij nooit zijn uitgenodigd om te bemiddelen tussen de verschillende strijdende partijen, zoals nu blijkt dat hun gevraagd is tijdens de Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie in Woudscho-ten van het vorige jaar (1964). Van de Duitse bisschop Demmel hoorde Rinkel dat deze zijn coadjutor en opvolger graag zelf wil wijden en daarom aarzelingen heeft om Rinkel uit te nodigen. Met het eerste heeft Rinkel in het geheel geen problemen - ‘Es sei ihm von ganzen Herzen gegönnt!’ - , wat het tweede betreft schrijft hij:

Ob ich zur Weihe komme, wird davon abhängen, ob der Elekt mir bekannt ist und ob wir mit ihm zufrieden sein können. Wenn es Brinkhues wird, frage ich

‘*^' Küry aan Kinkel, 8 mei 1965.

Kinkel aan Küry, 15 mei 1965.

quot;^^^ Kinkel aan Küry, 16 juli 1965.

103

-ocr page 106-

mich ab, ob er bereit sein wird das alte ‘Examen’ zu bejahen; wenn es Kor-stick wird, - den kenn ich noch weniger. Man soll jedenfalls beten, dass der Heilige Geist dort die menschlichen Geister leitet. Die Kirche ist in letzter Instanz das einzig Wichtige.quot;*^quot;*

Als het nieuws bekend wordt dat er iemand gekozen is, schrijft Rinkel Küry het volgende;

Und so ist denn doch Brinkhues gewählt worden, mit mehr als 90 Stimmen aus dem Total von 150. Küppers bekam ungefähr 50 Stimmen und 2 oder 1 kamen auf Hütwohl, Herrmann und Nickel. Demmel nennt es für Küppers eine ‘empfindliche Niederlage’ und fühlt sich glücklich!

Hij liet Demmel ook weten dat deze zijn coadjutor en beoogd opvolger zelf kan wijden en ‘dass es gar nicht selbstverständlich ist, dass der Erzbischof allein Bischofsweihen vollziehen sollte!’ Wel gaf Rinkel Demmel nog advies:

Doch habe ich Demmel den Rat gegeben, dass er bei seiner Konsekration den Konsekrandus das ganze ‘Examen’ vorlegen und beantworten lassen soll. Man hat über Brinkhues gesprochen als verwerfe er das Alte Testament. Ich finde es angesichts der ganzen katholischen, orthodoxen, römischkath. und anglikanischen Welt wie auch unseren eigenen Kirchen gegenüber, dringend erwünscht, dass ein altkatholischer Bischof den Glauben bekennt im alten ausführlichen Stil, damit nirgends eine Zweifel auftauchen kann.“*^'’

Küry heeft ook een uitgesproken mening over de gang van zaken in de Duitse kerk en met name over de kandidatuur van Küppers:

Was die Wahl von Brinkhues betrifft, so haben mich die Vorgänge, die ihr vorangingen und über die Sie mir in freundlicher Weise die Belegstücke zuge-sandt haben, nicht wenig geärgert. Anfänglich war ich der Meinung, dass Küppers Unrecht geschehen sei nach allem, was er für die deutsche Kirche tatsächlich geleistet hat, auch wäre es der deutschen Kirche zu wünschen gewesen, dass sie wieder einmal einen Theologen als Bischof bekommen hätte. Aber dass K., trotz dem Brief, den er Ihnen vor einem Jahr geschrieben hat, doch ganz anders lautete (er wolle nicht Bischof werden, halte sich nicht für geeignet, usw.), sich sogar persönlich bei Regierungs-Stellen für die Ermöglichung seiner Wahl eingesetzt hat, finde ich bedenklich. Hoffentlich wird sich B. von

^^ Rinkel aan Küry, 15 oktober 1965.

'*^’ Rinkel aan Küry, 27 oktober 1965.

104

-ocr page 107-

alien diesen Dingen freihalten können. Ich werde natürlich an seine Konsekration teilnehmen, wenn ich eingeladen werde.'*^®

Rinkel gaat uiteindelijk naar de wijding, begeleid door bisschop Jans en Greet Roosjen. Hij neemt wel zijn eigen liturgische uitrusting mee ‘denn man weiss nie, welche Prunkstücke man einem in Deutschland umhängen wird’. Hij heeft nog een keer het gebruik van het volledige traditionele ‘examen’ benadrukt, waarmee Demmel en Brinkhues het eens zijn. Demmel vroeg Rinkel ook om te preken, wat hij zal doen.'‘^’ Na de wijding schrijft Küry aan Rinkel dat hij een positieve indruk van de nieuwgewijde bisschop heeft gekregen.quot;*^^ Rinkel sluit zich hierbij aan; ‘ein ruhiger und kluger Mann, der sogar den Weg zum Küppers zu finden weiss!’quot;*^^ Na deze ontwikkeling keert de onrust in de Duitse Oud-Katholieke Kerk, en daarmee tot op grote hoogte deze kerk zelf, nauwelijks nog terug in de correspondentie. Een uitzondering is in 1967 een opmerking van Küry tegenover Rinkel naar aanleiding van een publiekelijke uitglijer van Bertold Spuler (1911-1990), een oud-katholieke oriëntalist met grote expertise op het gebied van de orthodoxe en oriëntaalse kerken die hierover veel publiceerde in de IKZ,^^° en die betrokken was bij de dialoog met de orthodoxe kerken. Tijdens een studentenprotest riep hij studenten in Hamburg toe dat ze allen in een concentratiekamp thuishoorden:

Welche Folgen die Ungeschicklichkeit Spulers haben wird ist noch nicht abzusehen. Ich weiss nur, dass er gegen sich selbst das Disziplinarverfahren beantragt hat und vorläufig suspendiert worden ist. Er ist jetzt auch Gegenstand bösen Geschwätzes in Bonn (Farn. Küppers), was ich sehr bedauere.'*^'

'*^^ Küry aan Rinkel, 10 november 1965.

‘^^^ Rinkel aan Küry, 17 december 1965.

Küry aan Rinkel, 14 januari 1966.

*^’ Rinkel aan Küry, 21 januari 1966.

Met name de serie ‘Die orthodoxe(n) Kirche(n)’ die van 1938-1989 in honderd (!) afleveringen verscheen. Spuler kreeg hiervoor en voor zijn vele andere verdiensten op het gebied van de kennis van en relatie met de oosterse en oriëntaalse kerken in 1962 een eredœtoraat van de Oud-Katholieke Faculteit van de Universiteit Bem. Zie: Küry aan Rinkel, 28 november 1962 en de positieve reactie hierop van Rinkel aan Küry, dd. 20 december 1962.

Küry aan Rinkel, 1 december 1967. Het genoemde onderzoek wees overigens uit dat Spuler inderdaad actief geweest was binnen de SA en de NSDAP alsook binnen een nazistische opleiding voor islamitische geestelijken. Zie bijv. D. Motadel, Islam and Nazi Germany’s War, Cambridge MA 2014, 270-273.

105

-ocr page 108-

25. De Polish National Catholic Church in de USA

Een kerk die enige aandacht krijgt in de correspondentie, maar lang niet zoveel als de kerken achter het IJzeren Gordijn is de Polish National Catholic Church (PNCC) in Noord-Amerika (primair: USA). De relatie is een relatief zwakke en draait met name om wijdingen, tenminste volgens Rinkel.'’^^ De eerste keer dat de PNCC uitvoeriger genoemd wordt, gaat het om een bijzonder probleem: bisschop John Misiaszek is in het geheim getrouwd met een gescheiden vrouw, iets dat de IBC afwijst. In 1962 wordt het punt onder de aandacht van Rinkel en Küry gebracht door de Poolse bisschop Maksymilian Rode die dan in een conflict verkeert met de prime bishop van de PNCC, Leon Grochowski.'^^^ Rinkel is terughoudend in zijn reactie omdat hij geen olie op het vuur wil gooien en Grochowski niet van zich wil vervreemden: ‘ich weiss nicht was und wie |sc. ich schreiben soll| und habe einen gewissen Angst, dass ich zuviel sagen würde! Dann stossen wir ihm vor dem Kopf und fängen nichts mehr mit ihm an.’*^'* Uiteindelijk besluiten Rinkel en Küry om om formele redenen een middenweg te kiezen: hoewel de 1BC het huwelijk van bisschoppen met een gescheiden vrouw afwijst, kan de IBC voor de PNCC niet bepalen wie er in die kerk wel of niet bisschop kan zijn; wel kan de 1BC beslissen iemand al dan niet als lid toe te laten.'*^^ Een reden om hierover in 1962 een IBC-vergadering bijeen te roepen ziet Rinkel overigens niet: de mening van de bisschoppen over de situatie van Misiaszek is eenduidig.“*’^

In 1963 krijgt de PNCC, afgezien van incidentele opmerkingen in het kader van de organisatie van de 1BC of van dialogen, opnieuw aandacht. Het onderwerp is de wijding van een nieuwe bisschop voor deze kerk: Eugeniusz W. Magyar (1909-1968). Hierover ontvangt Rinkel in juni 1963 bericht.'*’^ Hij is positief over de nieuw gekozen bisschop, ook al had de communicatie omtrent diens verkiezing te wensen overgelaten, maar vraagt zich wel af, zonder een duidelijke reden te noemen, of deze bisschop lid van de IBC kan worden. Wellicht speelde de nog onduidelijke omschrijving van Magyars taak en het feit dat er al een aantal PNCC-bisschoppen lid van de 1BC waren daarbij een rol. Een paar weken laten bericht Rinkel Küry over het feit van Magyars wij-

‘'^^ Rinkel aan Küry, 20 juni 1969.

Al in een brief van 14 februari 1956 had Rinkel Küry gewezen op problemen met bisschop Misiaszek.

Rinkel aan Küry, 1 juni 1962.

quot;*^5 Rinkel aan Küry, 25 juli 1962.

Rinkel aan Küry, 14 september 1962.

Rinkel aan Küry, 19 juni 1963.

106

-ocr page 109-

ding en ook over zijn specifieke opdracht binnen de PNCC: hij zal naar alle waarschijnlijkheid verantwoordelijk worden voor de Slovaakse gemeenten binnen deze kerk/^^ De vraag van de opname van Magyar in de IBC blijft nog open. Zodra Küry iets van Magyar verneemt, zal hij hem de statuten van de 1BC ter ondertekening toesturen: de IBC zelf mag in dit opzicht in ieder geval niet in gebreke blijven.'‘^^ In zijn antwoord hierop, geeft Rinkel aan dat prime bishop Grochowski van de PNCC hem Magyars verkiezingsakte stuurde, terwijl de relatieve onbekendheid van de kerken van de Unie van Utrecht met elkaar hem zorgen baart. In dat verband noemt hij ook het volgende:

Das Merkwürdige ist, dass die Polnische Kirche in den USA die Aufsicht übernommen hat - übrigens schon seit langem - über einige slovakischen und einigen litauische Gemeinden, die je eine eigene Form von Gemeinschaft haben. Es ist die slovakische Gruppe, die jetzt einen eigenen Bischof bekommen hat; sie besteht aus 4 Gemeinden mit ungefähr 2000 Mitglieder.**’

Hiermee is de gedachtewisseling over bisschop Magyar tot een einde gekomen. De volgende keer dat de PNCC uitvoeriger in de correspondentie aan bod komt, in 1967, betreft het weer de al eerder genoemde bisschop John Misiaszek en zijn huwelijk met een gescheiden vrouw. Dat had in 1954 tot zijn afzetting als bisschop geleid en vanaf 1961, toen de eerste echtgenoot van mevrouw Misiaszek was overleden, tot pogingen om hem weer in zijn ambt te herstellen. De details hiervan komen voor het eerst als volgt ter sprake in een brief van Küry aan Rinkel:**'

Die Sache mit Bischof Misiaszek bleibt misslich, wie es mich überhaupt mit Unbehagen erfüllt, dass die polnischen Bischöfe in USA clandestin heiraten. Ich kann das nicht verstehen. Ist da wirklich keine Aenderung möglich?

Al eerder (zie hierboven) hadden Rinkel en Küry het standpunt ingenomen dat formeel gezien de PNCC verantwoordelijk was voor het functioneren van Misiaszek binnen de PNCC, en de IBC voor het al dan niet opnemen van hem in de IBC.**^ Voor de omgang met Misiaszek en zijn vrouw stelt Küry nu de volgende oplossing voor:

*’* Rinkel aan Küry, 8 juli 1963; zie ook: S. Wlodarski, The origin and growth of the Polish National Catholic Church, Scranton 1974,144.

Küry aan Rinkel, 9 juli 1963.

Rinkel aan Küry, 6 september 1963.

Küry aan Rinkel, 13 december 1967; zie ook Smit, Adjutorio (supra, n. 2), 180-183.

Rinkel aan Küry, 6 december 1967.

107

-ocr page 110-

Wenn die USA-Kirche Bischof M. ausdrücklich sagt, dass die Verheiratung mit einer geschiedenen Frau eine Unregelmässigkeit war, die man aber nach so vielen Jahren treuer Arbeit und persönlicher Bewährung ihm nachsehe, scheint mir nichts dagegen einzuwenden zu sein, dass er als Bischof rehabilitiert wird, aber immerhin so, dass er keine Diozöse bekommt. Wenn das geschehen ist, könnte doch wohl auch die IBK ihn wieder als ihr Mitglied akzeptieren.

In dezelfde brief noemt Küry ook de keuze en aanstaande wijding van drie nieuwe bisschoppen voor de PNCC.'^ In zijn anwoord gaat Rinkel nader in op de situatie van bisschop Misiaszek en vermeldt daarbij, dat hij weet dat huwelijken van priesters in de PNCC op zich niet meer geheim zijn. Dit was ooit zo, omdat parochies soms geen gehuwde priester wilden accepteren. In dit geval had echter de situatie van de echtgenote van Misiaszek tot een geheim huwelijk geleid. Wat Misiaszek betreft, vindt hij het volgende:

Der Fall Misiaszek bleibt ekelig, obwohl ich Kummer habe um den Mann. B. Brinkhues meint auch, dass man ihn jetzt wieder zulassen könnte, aber warnt mich vor die Oesterreicher, die vielleicht nicht einsehen wollen, dass der Fall Misiaszek nicht dieselbe ist als die Konsekration eines Kandidaten, der mit einer geschiedenen Frau verheiratet ist.'’^’

Ook op de verkiezing en aanstaande wijding van de drie nieuwe bisschoppen gaat Rinkel in: hij is ervoor uitgenodigd, maar ziet op tegen de reis, ook omdat hij ook al door Ramsey - en wel met nadruk - is uitgenodigd voor de aanstaande Lambeth Conferentie.'*^^ De houding van Rinkel en Küry en daarmee van de IBC valt in de Verenigde Staten goed: Misiaszek is met de regeling akkoord en zegt toe dat hij zich in de toekomst zal gedragen overeenkomstig de waardigheid van zijn ambt. Dit betekent ook dat hij voorlopig niet als ordinarius zal kunnen functioneren; de toekomst laat Rinkel wat dat betreft open: ‘Ob dies in der Zukunft möglich sein wird, weiss nur der Himmel und... der “Pri-mate”!’'*'*^ Uiteindelijk wordt Misiaszek weer in de 1BC opgenomen.'*'*’* Hier-

*** Küry aan Rinkel, 13 december 1967.

Küry aan Rinkel, 13 december 1967: ‘Besten Dank auch für ihre Nachrichten über die Wahl drei neuer Bischöfe, ich denke, dass ich nach deren Konsekration auch die genauen Namen und Adressen bekommen werde.’

’ Rinkel aan Küry, 19 december 1967; over de Oostenrijkse casus, zie § 2.3.

Rinkel aan Küry, 5 januari 1968.

Rinkel aan Küry, 12 januari 1968.

108

-ocr page 111-

mee verdwijnt de PNCC als zelfstandig onderwerp uit de correspondentie en komt alleen nog voor in samenhang met, bijvoorbeeld, de coördinatie van de dialoog met de orthodoxie en andere onderwerpen die de gehele IBC betreffen.

Op de eerste agenda voor een IBC-vergadering die Rinkel en Küry in 1955 samen voorbereiden staan twee onderwerpen die in de komende jaren steeds weer zullen terugkeren: de relatie tot en de situatie van de oud-katholieke kerken achter het IJzeren Gordijn, dat wil zeggen in Polen, Tsjechoslowakije en Joegoslavië, en de landen waar wel een kleine oud-katholieke presentie is, maar geen zelfstandige kerk, bijvoorbeeld in Frankrijk en Italië. Al in zijn brief van 13 juli 1955 noemt Rinkel de Mission de France en de kerk in Joegoslavië.'’^^ Een aantal jaren later, nadenkend over de dynamiek van het bisschopsambt, schrijft Küry: ‘In unserem Amt wird man ja stets in Atem gehalten, was einem doch immer wieder hilft, über persönliches Leid hinwegzukommen. Speziell unsere Brüder im Osten und in den USA sorgen dafür’.'’quot;’”

De zogenaamde Mission de France, de oud-katholieke gemeenschap in Parijs, werd in de jaren van de hier besproken correspondentie geleid door ‘abbé’ André-Henri Bekkens (1904-1985) en leidde een door materiële nood en een soms moeizame interne dynamiek geplaagd bestaan. Het bisschoppelijk toezicht op deze gemeenschap lag in handen van de aartsbisschop van Utrecht. Om deze redenen komt deze Mission met enige regelmaat voor in de correspondentie tussen Rinkel, die zich zeer voor de Mission de France inzette, en Küry. Zo schrijft Rinkel in februari 1956 aan Küry dat de gemeenschap van abbé Bekkens nu permanent een kerkgebouw van de Church of England mag gebruiken, nadat Rinkel Robert Stopford (1901-1976), bisschop van Fulham (1955-1956), daarna van Petersborough (1956-1961), en uiteindelijk van Londen (1961-1973), heeft laten weten dat deze gemeenschap onder hem (i.e.: Rinkel) valt.*'’' Praktische zaken met betrekking tot deze gemeenschap blijven

Zie bijvoorbeeld Rinkel aan Küry, 29 januari 1969.

Rinkel aan Küry, 13 juli 1955.

Küry aan Rinkel, 9 januari 1968.

109

-ocr page 112-

de boventoon voeren in de correspondentie erover, zoals bijvoorbeeld de financiële verantwoording van de gemeenschap, die ondersteuning van de kerken van de Unie van Utrecht ontvangt/'^^ Over wijdingen voor geestelijken in Frankrijk zijn Rinkel en Küry bereid na te denken, zoals in 1958 over een mogelijke kandidaat voor het diakenambt in Lille, waar abbé Bekkens om gevraagd heeft?^^ Hoe het daarmee afloopt, blijkt uit de correspondentie niet, wel schrijft Küry aan het einde van 1958 aan Rinkel dat de situatie van de Mission de France een moeilijke blijft en dat pastoor en vicaris-generaal Léon Gauthier (Genève) van plan is de situatie nader te bestuderen. Ook vraagt hij zich af wat de stand van zaken is rond het eerder door de oud-katholieken gebruikte kerkgebouw in Saint-Denis, waarover problemen zijn ontstaan, die, zoals Rinkel Küry eind 1958 schrijft, blijven voortbestaan.'*’'* Tegelijkertijd ondersteunt Rinkel de Mission de France ook door zijn aanwezigheid en vormt hij er in het voorjaar van 1959, vergezeld door de Utrechtse plebaan Peter Maan. Aan dit bezoek houdt Rinkel een goede indruk over; hij schat Bekkens in als een nuchter en realistisch man. Kranten in Parijs berichten over de gebeurtenis, wat ertoe kan bijdragen dat de groep niet meer als een sekte wordt gezien.*” Küry, wiens kerk de Parijse gemeenschap financieel ondersteunt, hoort dit nieuws graag.*” Dat Bekkens in 1960 op tijd een jaarrekening over 1959 opstuurt, nemen de bisschoppen ook met genoegen ter kennis.*” Tegelijkertijd blijft het onduidelijk hoe de situatie in Parijs nu werkelijk is; om deze reden neemt Rinkel zich in I960 voor een onverwacht en onaangekondigd bezoek aan de gemeenschap te brengen.*’^ Hoe dit verrassingsbezoek afloopt - en of hij überhaupt gaat - , meldt Rinkel niet. De contacten met Utrecht blijven voor de Parijse parochie wel van belang. Zo komt in 1962 een verzoek van Bekkens aan Küry ter sprake om in Parijs één persoon te komen vormen. Küry vindt dat deze ene persoon voor dit vormsel best naar Nederland kan reizen, maar noemt tegelijkertijd ook de eigenlijke reden voor Bekkens verzoek; hij wil een bezoek van Küry aan de Parijse gemeente*” Deze krijgt onderwijl wel bezoek uit

110

-ocr page 113-

Nederland, namelijk van de deken van het Metropolitaan Kapittel, de al genoemde Peter Maan ?^°

Enige maanden later komt de Mission de France in de correspondentie opnieuw ter sprake. Deze keer gaat het om een persoonlijk en delicaat thema;

Bekkens in Paris und seine Tochter sind betrübt, dass nach Ihrem Bescheid eine Trauung der letzteren mit einem Israeliten nicht möglich ist. Ich bin über diese Sache schon vor einiger Zeit befragt worden und habe auf Sie als den Ordinarius der Pariser Mission verwiesen. Ich habe aber, nach meiner Meinung befragt, gesagt dass nach unserer Schweiz. Praxis, die auf dem Wiener Kongress zugelassen worden ist, eine solche Trauung möglich ist, wie übrigens auch in der römischen Kirche (auf Grund von I. Kor. 7,12ff.). Die Betrübnis in Paris ist darum so gross, weil eine unkirchliche Trauung nach Bekkens ein schwerer Schlag für die dortige Gemeinde wäre. Man hat mich darum gefragt, ob eine Trauung nicht in der Schweiz möglich wäre? Was meinen Sie dazu? Eine heikle Sache.'’*’'

Hoe deze situatie opgelost wordt, blijkt niet uit de correspondentie. De eerstvolgende keer dat de Mission de France genoemd wordt, gaat het weer over geld: er is bij Rinkel een verzoek binnengekomen om financiële ondersteuning, alleen is de bijbehorende begroting onduidelijk.''^^ Pastoor Gauthier wordt verzocht, om de situatie uit te zoeken zodat Bekkens ondersteund kan worden en er voldoende financiële duidelijkheid komt.''^^ Rinkel wil vooral meer duidelijkheid omdat hij zich zorgen maakt over het inkomen van Bekkens zelf; de ingediende begroting heeft daarop geen betrekking, terwijl Rinkel weet dat Bekkens ook hiermee problemen heeft.“*^ Tegelijkertijd hebben Rinkel, en hem in zijn inschatting volgend, Küry ook hun twijfels bij de objectiviteit van Gauthier als zegsman.'’*’'’ Een rapport van Gauthier laat echter op zich wachten.''*’*’ Hierna verdwijnt de Mission de France grotendeels uit de correspondentie. Alleen in Rinkels laatste ambtsjaar wordt er nog een keer melding van ge-

Rinkel aan Küry, 15 maart 1962.

'’*' Küry aan Rinkel, 7 juni 1962.

'’^^ Rinkel aan Küry, 28 februari 1963.

‘’^’ Küry aan Rinkel, 3 maart 1963.

'’“ Rinkel aan Küry, 24 april 1963.

Küry aan Rinkel, 4 mei 1963: ‘Es ist ein wenig so, wie Sie vermuten: Gauthier ist ein lieber Mensch, gescheiter Theologe und vorzüglicher Priester, aber in seiner Grosszügigkeit Übersieht er gerne die Realitäten und weicht in Dingen, die ihn nicht unmittelbar interessieren, gerne einer Entscheidung aus. Was er z.B. von der Pariser Mission wirklich denkt, ist mir nie klar geworden, aber er tut, was man ihm sagt.’

'’^ Küry aan Rinkel, 11 juni 1963.

-ocr page 114-

maakt: Rinkel maakt zich ernstige zorgen over de financiële situatie van abbé Bekkens. Zijn vrouw moest al werken, nu heeft hij ook zelf een bijbaan; als pastor verdient hij maar CHF 6000,- per jaar. Hij vraagt zich af of de andere kerken van de Unie van Utrecht Bekkens dan niet kunnen ondersteunen; deze ondersteuning ziet hij als een zaak van de gehele Unie, niet alleen van Nederland en Zwitserland.'*®^

Afhankelijk van of de Oud-Katholieke Kerk in Joegoslavië als één kerk of als drie kerken geteld wordt, waren er tussen 1955 en 1970 vier of zes oud-katho-lieke kerken achter het ijzeren Gordijn. Die hadden ieder hun eigen interne problemen die direct samenhingen met de wijze waarop de communistische en socialistische regimes in Polen, Tsjechoslowakije en Joegoslavië met de kerken omgingen.

In Polen is voor de Pools Katholieke Kerk (PCC) niet alleen de relatie met de communistische overheid moeizaam, maar ook de aanwezigheid van een tweede Poolse oorspronkelijk Oud-Katholieke Kerk problematisch, namelijk die van de Mariavieten.'*®^ Daarnaast zijn er interne conflicten binnen de PCC en is de relatie tot de Amerikaanse Polish National Catholic Church (PNCC), haar moederkerk, moeilijk sinds laatstgenoemde aan het begin van de jaren vijftig haar jurisdictie over de Pools Katholieke Kerk vanwege de gewijzigde politieke omstandigheden is kwijtgeraakt.'*®^ De PNCC probeerde later in de jaren vijftig

‘*®’ Rinkel aan Küry,2 juni 1970.

'*®® In 1924 werd de Oud-Katholieke Kerk van de Mariavieten uit de Unie van Utrecht gezet, toen na het overlijden van haar stichteres Maria Franciszka Kozlowska (1862-1921), haar bisschop Jan Maria Michael Kowalski (1871-1942) ‘mystieke huwelijken’ tussen priesters en nonnen van deze kerk had ingevoerd. Nadat de kerk der Mariavieten meer veranderingen, waaronder in 1929 de wijding van vrouwen tot priester en bisschop had doorgevoerd, werd Kowalski in 1935 afgezet en splitste de kerk zieh. Sindsdien bestaan er in Polen twee Mariavietengroepen: één met een centrum in Felicianow, onder leiding van de opvolgers van bisschop Kowalski, en één met als centrum Ptock onder leiding van (de opvolgers van) Maria Klemens Philipp Feldmann (1885-1971), die probeerde de weg terug te vinden naar de Unie van Utrecht en de genoemde bijzondere ontwikkelingen afwees. Voor een overzicht over de geschiedenis van de Mariavieten, met name tot 1935, zie: J. Peterkiewicz, The Third Adam, London 1975.

'*®’ Smit, Grochowski (supra, n. 331); W. Wysoezanski, Der Prozess der kanonischen Verselbständigung der Polnischkatholischen Kirche in Polen und ihre Stellung in der Utrechter Union, IKZ 93 (2003), 43-58; W. Wysoezanski, Die Polnisch-katholische

112

-ocr page 115-

de banden met de PCC weer aan te halen, maar dat stuitte op weerstand van Rinkel, zoals blijkt uit het volgende citaat uit een brief van prime bishop Grochowski van de PNCC, gevolgd door Rinkels commentaar erop in een brief aan Küry:

Die Poln. Kirche in Polen ‘resumes its union with our Church in America; under communistic pressure it had to sever all relation. On January 20 there will be a conference of all clergy in Poland, at which, a resolution will be passed annulling the former decision of separation. 1 have an invitation to visit Poland to confirm the unity and take jurisdiction of the Church. (...) 1 am faced with a problem; Bishops Pekkala |sic| and Kriegelewicz were consecrated by the Mariavite bishops. There is a historical succession which they derived through the Old Cath. Church, but alas, spiritual (??) succession is lost. As St. Ambrose said: “Who does not possess the faith of Peter cannot be his successor”. The same opinion was voiced by our late bishop Hodur; for this reason 1 am contemplating a conditional consecration. 1 know the opinion of the Roman Cath, theologians, but 1 would like to know yours.’

|B lesser ist, dass die Kirche in Poland nicht unter der Jurisdiktion von Amerika steht: sie hat jetzt ihre eigenen, polnische - nicht amerikanische - Bischöfe; sie ist national, braucht keine ausländische Jurisdiktion; das gibt auch wieder Schwierigkeiten mit der Regierung. - Die Validität der Konsekration lässt sich m.E. nicht bezweifeln. Unrichtig ‘nur’ war, dass man ihn |sc. bisschop Roman Maria Jakub Próchniewski| als Konsekrator heranzog und nicht einen von uns, der Utr. Union, aber das kann doch eigentlich die Validität nicht schaden. Das Wort des Ambros, kenne ich nicht (wohl: Ambr. de poenitentia Vlll:33 ‘non habent Petri hereditatem, qui Petri sedem non habent’). Höher steht die Autorität des Augustin, der sogar die Weihen der Donatisten und Novatianer anerkannte. In der alten Kirche waren viele Bischöfe arianisch oder semi-arianisch; aber niemand bezweifelte die Gültigkeit ihrer Weihen. Das Wort Ambros, soll einen andren Sinn haben. — Eine andere Frage ist aber, ob die ‘Elektion’ richtig und gültig war. Als Theologe habe ich auch Beschwerden gegen jede ‘Spendung sub conditione’; man spendet ein Sakrament ja oder nein, aber Gott gegenüber soll man nicht mit ‘conditiones’ arbeiten; eine Konsekration ist valida oder invalida. - ich warnte ihn, nicht sofort nach Polen zu gehen, denn die Verhältnisse sind unsicher, und es wird die Frage sein, ob man ihn hereinlässt oder... wieder herausgehen lässt. Schliesslich habe ich ihm geraten, keine reconsecratio vorzuhehmen, ohne die Sache auf dem Tisch der intern. Bischofskonferenz gebracht zu haben.quot;*™

Kirche als Mitglied der Utrechter Union: Entstehung, Geschichte, Rechtslage, IKZ 95 (2(X)5), 157-201 ; voor een schets: Smit, Rinkel {supra, n. 2), 132-138.

Beide citaten: Rinkel aan Küry, 31 januari 1957.

113

-ocr page 116-

Küry is het hier helemaal mee eens/^' Grochowski’s bezoek aan Polen zou uiteindelijk niet doorgaan.'*^^ Toch zou het tot een verzoening komen, en nam Grochowski op 5 juli 1959 in Utrecht als hoofdconsecrator aan de al besproken bisschopswijding van Maximilian Rode deel ƒ ^

Ook voor de collega’s buiten West-Europa is het niet altijd even duidelijk wie nu in welke relatie tot wie staat. Zo wint dezelfde dan nieuwe Poolse bisschop Rode in 1960 inlichtingen in over de relatie van de IBC (en dus van hemzelf) tot de Joegoslavische (Sloveense) bisschop Radovan Jost (1898-1961 ; bisschop van 1947-1961), waarop Küry als volgt reageert:

B. Rode hat mich in November gefragt, in welchem Verhältnis wir zu Jost Stehen, von dem er einen Glückwunsch zur Konsekration erhalten habe? Ich habe ihn über Jost aufgeklärt wie über den Bischof in Budapest |sc. Thomas Fehér-väryl, der sich ebenfalls meldete. Es wird sehr gut sein, wenn Sie - wie Sie Vorschlägen - B. Rode schreiben und ihm genau sagen, wer mit uns in Union steht und wer nicht und wie wichtig es ist, dass er zurückhaltend gegen diese Herren bleibt. R. lässt tatsächlich wenig von sich hören. Ob das aus sprachlichen Gründen geschieht? Vielleicht könnte man ihm schreiben, dass man für periodische Berichte, die er ja durch seine Kanzlei herstellen lassen kann, dankbar wäre.quot;*^quot;*

Rinkel informeerde Rode inderdaad zoals Küry hem dat voorstelde.'‘^^

De Mariavieten figureren in de correspondentie voor het eerst rond de IBC van 1957, waar bisschop Philipp Feldmann (Plock-groep) aanwezig is; in de smaak vallen hij en zijn kerk bij Rinkel niet: ‘Eine Kirche, die sich der Anbetung Christi im Sakrament widmet, ist ein Unsinn; wenn überhaupt kann nur ein Orden solches Zweck haben.’quot;^^^ Deze opvatting van Rinkel neemt echter niet weg dat de contacten doorgaan. In 1960 krijgt bisschop Küry bijvoorbeeld bezoek van Stanislaw Maria Andrzej Jalosihski (1910-1986) van de Mariavieten

Küry aan Rinkel , 2 februari 1957.

Rinkel aan Küry, 14 februari 1957.

Zie § 1.2.1., in samenhang met de wijding van bisschop van Deventer Jans.

Küry aan Rinkel, 11 januari I960. Over Fehérvary, zie § 3.8.; over de onregelmatigheden rondom Jost, zie § 2.6.2.3.

Zie de opmerking hierover in Rinkel aan Küry, 15 januari 1960.

Rinkel aan Küry, 27 september 1957; de opmerking van Rinkel dat alleen een orde een dergelijk doel kan hebben is treffender dan hij wellicht bedoelt: de Mariavieten hebben zich inderdaad als orde georganiseerd.

1 14

-ocr page 117-

(Plock-groep), die op dat moment verblijft in Casa Locarno, een centrum van de Wereldraad van Kerken waar geestelijken, met name uit landen waar de kerk onder druk stond, tot rust konden komen. Küry hoopt van hem informatie te krijgen over de situatie van de verschillende Poolse kerken.'*^’ Inzicht in de situatie in Polen zelf blijft heel beperkt, zoals uit verschillende brieven van begin 1961 blijkt; wel is het duidelijk dat er problemen zijn rond bisschop Rode, maar wie welke rol precies speelt, is voor de twee bisschoppen onduidelijk, zoals al eerder ter sprake kwam in het kader van bisschopswijdingen.*^^ In oktober 1961 laat Küry Rinkel opnieuw weten dat hij bezoek krijgt van een bisschop van de Mariavieten, deze keer van een bisschop Sitek. Hij vat tegenover Rinkel het standpunt van hen beiden, dat ook dat van de IBC is, als volgt samen: ‘Unsere Stellungnahme ist klar: Er soll sich mit seiner Kirche Rode anschliessen.’*™ Rinkel vraagt zieh naar aanleiding hiervan af, bij welke Maria-vietengroepering Sitek precies hoort *^° Het blijkt om de leidende bisschop. Jan Maria Michal Sitek (1906-1970, in het ambt van 1957 tot 1965) van de Feld-man/PIock-groep te gaan die zich na de uitsluiting van de Mariavieten uit de Unie van Utrecht in 1935 van het bekritiseerde leiderschap van Kowalski afscheidde en een weg terug zocht naar meer herkenbaar oud-katholieke manieren van kerk zijn. Sitek laat bij Küry een goede indruk achter, maar Sitek ziet niets in een samengaan met de Pools Katholieke Kerk, waar een andere geest heerst, met name meer uiterlijk vertoon, terwijl de Pools Katholieke Kerk ook allerlei eisen stelt aan de Mariavieten, zoals het opgeven van hun ordeskleding. Volgens Sitek is het kerkelijke leven van de Mariavieten veel vitaler dan dat van de Pools Katholieke Kerk, die wel veel kerkgebouwen heeft maar daarin maar weinig gelovigen. Over het dogmatische punt van de bijzondere openbaringen van Maria Franciszea Kozlowska (1862-1921) meent Sitek het volgende: ‘Er sagte, dass diese deshalb |sc. inhoudelijk! seinerzeit von der U.U. nicht beanstandet worden seien’.*^' Rinkel houdt zelf vast aan de lijn die Küry eerder parafraseerde: er kan maar één oud-katholieke kerk in één land zijn. Toen de

115

-ocr page 118-

Polish National Catholic Church in Polen een dochterkerk stichtte, leidde dat tot een anomalie; deze werd vanzelf opgelost toen de Mariavieten uit de Unie van Utrecht werden gezet doordat het lidmaatschap van de IBC van hun bisschep werd beëindigd. Tegelijkertijd neemt Rinkel een afwachtende houding aan met betrekking tot een door Rode op de laatste IBC-vergadering aangekon-digde wijding van andere bisschoppen voor de Pools Katholieke Kerk: de vraag is of deze wijdingen überhaupt zullen plaatsvinden, of er een formele uitnodiging voor komt en hoe de politieke situatie zich zal ontwikkelen.'*^^ De situatie met betrekking tot Polen en de al dan niet voorgenomen bisschopswijdingen aldaar blijft lange tijd onduidelijk; wel meent Küry in juli 1962 dat, als er iets gebeurt, het goed zou zijn er met twee bisschoppen van buiten Polen heen te gaan om op die manier de ondersteuning van de IBC voor Rode tot uitdrukking te brengen.*^^ Daarnaast zijn er ook theologische problemen met Rode die een voorkeur heeft voor een mariologie die niet in overeenstemming is met die van andere oud-katholieke kerken. Dit blijkt uit een tekst die Küry in een Duitse vertaling, gemaakt door Herwig Aldenhoven, aan Rinkel doorstuurt met het commentaar:

Er widerspricht der Utrechter Erklärung nur an dem einen Punkt nicht, dass er die beiden mariologischen Lehrmeinungen nicht als Dogma erklärt. In der Sache scheint mir das Ganze bedenklich zu sein, bedenklicher jedenfalls als die angebliche Abhängigkeit B. Rode’s vom kommunistischen Regime, an die ich nicht glaube. Aber man wird nicht viel machen können, so lange er der Utrechter Erklärung nicht als ‘formeller’ Häretiker durch Festhalten am dog; matischen Charakter der beiden Lehre widerspricht - zumal auch bei den U.S.A.-Polen Aehnliches gesagt wird.**^*

Rinkel vindt Rodes artikel verontrustend en vraagt zieh af of er dan toch een IBC-vergadering gevieren (Rode, Rinkel, Küry, Demmel) in Bonn nodig is voorafgaand aan de aanstaande Theologenconferentie.'*^quot;’ Tot een IBC-vergadering komt het uiteindelijk niet; de meningen van Rode zijn niet ernstig genoeg en de belangstelling van de bisschoppen om aan de Theologenconferentie

'*^^ Rinkel aan Küry, 4 november 1961.

Küry aan Rinkel, 7 februari 1962; een uitnodiging laat echter op zich wachten, zie: Rinkel aan Küry, 15 maart 1962. Wanneer de situatie voortduurt, uit Rinkel in een brief van 2 mei 1962 aan Küry zijn twijfel over wat de juiste houding is.

'*^'* Küry aan Rinkel, 8 september 1962. Vermoedelijk gaat het om een uittreksel uit Rodes Dogmatyka starokatolicka, Warschau 1962.

'*^5 Rinkel aan Küry, 11 september 1962.

116

-ocr page 119-

(met als thema de reehtvaardiging) deel te nemen is gering.'*^^ De uitwisseling over dit onderwerp gaat wel door. Zo stuurt Rode Rinkel enige brochures toe en stelt hem in het vooruitzicht hem ook zijn dogmatiek te sturen.quot;*^’ Tegelijkertijd begint er in Polen nog iets anders te spelen, namelijk interne kerkelijke conflicten, waarbij bisschop Pçkala, naar het aanvoelen van Rinkel en Küry vermoedelijk op instigatie van de Poolse staat. Rodes positie en werk onder-mijnt.'*^^ Begin november 1963 komt Rode dan ook bij Küry op bezoek om deze situatie te bespreken.'*^’ De door de Duitse theoloog Wolfgang Krahl uitgegeven Altkatholischer Informationsdienst {AKID) bericht al veel over Polen, maar Rinkel denkt dat er in oud-katholieke media nog wel meer aandacht aan de situatie van de Pools Katholieke Kerk gegeven kan worden. Ook stelt hij voor aan Satterthwaite te vragen of Rode uitgenodigd kan worden voor de eerste bijeenkomst van de Wider Episcopal Fellowship in Canterbury van het volgende jaar.''^ Hij wil er dan wel voor zorgen dat Rode persoonlijk door de aartsbisschop van Canterbury uitgenodigd wordt, en niet als IBC-gedelegeerde die mogelijk als spreekbuis van het Poolse regime gaat fungeren.“*^' Deze route wordt inderdaad gevolgd, terwijl ook prime bishop Grochowski van de PNCC naar de bijeenkomst in Canterbury komt, begeleid door bisschop Magyar, die dan via Utrecht zal doorreizen naar Polen.“^^^ Begin 1964 moet Rinkel Küry echter het nieuws doorgeven, dat Rode toch geen uitnodiging krijgt voor Canterbury, omdat er al vijf oud-katholieke bisschoppen (Rinkel, Küry, Jans, Grochowski en Magyar) komen:

Ich bekam den Eindruck, dass man sich wundert über die Kunft von Magyar und das.s man doch, auf Grund von Berichten der englischen Botschaft in Warschau, Rode nicht vertraut. Auch ich fühle mich nicht ganz sicher wegen Rode und glaube, die Vorsicht von Kanterbury ist vernünftig. Es bleibt eine dunkle Geschichte. Ich verstehe auch, dass man in Kanterbury Rode lieber nicht sieht.

Rinkel aan Küry, 14 september 1962, vgl. § 2.1. en het citaat waar voetnoot 276 naar verwijst.

Rinkel aan Küry, 6 februari 1963, het gaat bij deze dogmatiek om; Rode, Dogma-tyka (supra, n. 484).

Zie voor een eerste verwijzing: Rinkel aan Küry, 29 maart 1963.

^ Küry aan Rinkel, 17 november 1963.

Rinkel aan Küry, 25 november 1963. De Wider Episcopal Fellowship was een anglicaans initiatief om episcopaal-synodaal georganiseerde kerken samen te brengen; zie hierover en over het belang ervan voor de oud-katholieke oecumene: Smit, Ecclesio-logies (supra, n. 251), 297-298 en § 3.4.2.

Rinkel aan Küry, 18 december 1963.

Rinkel aan Küry, 31 december 1963.

117

-ocr page 120-

weil Rode römischerseits einfach verhasst ist. Seine Anwesenheit in Kant, würde einen schlechten Eindruck machen.'*®^

Bijna twee Jaar later is er weer nieuws over de Pools Katholieke Kerk, zorgwekkend deze keer, en in lijn met de laatste berichten van en over Rode in deze correspondentie:

Die Sache in Polen scheint mir klar zu sein: die Kirche ist kommunistisch gleichgeschaltet worden. Schon längst hatte ich die Ueberzeugung, dass B. Rode vonseiten einer Minderheit seines Klerus unter einem starken kommunistischen Druck Stand und sich immer weniger dieser subversiven Opposition wehren konnte. Jetzt ist er mit seiner Abschiebung auf einen Seminar-Posten kaltgestellt. Die Unterzeichner des Schreibens hatte er auf Neben-Posten versetzt mit der Begründung, dass sie keine Theologen seien. Jetzt sind diese am Ruder. Als Ganzes ist die Sache alarmierend und wir werden uns jetzt schon überlegen müssen, ob wir uns von Pekala und seinen Leuten nicht in aller Form distanzieren sollten, sobald wir natürlich auch Bericht von Grochowski haben.quot;*’quot;*

Ook al heeft Rinkel nog niets van Grochowski gehoord neemt hij een duidelijke houding aan met betrekking tot Pçkala: hij is irregulier gewijd en mengde zich in de Joegoslavische situatie.quot;*’^ De IBC moet zich daarom van hem distantiëren.quot;*’^ Dit gebeurt ook na een besluit hierover op de IBC-vergadering van januari 1966 in Mannheim. Küry schrijft kort daarna dat hij een brief uit Warschau, met het verzoek om zich ten gunste van Pçkala uit te spreken, beantwoord heeft met de mededeling dat hij de heer Pçkala niet kent en daarom ook niet kan aanbevelen. Wel laat hij Rinkel weten dat hij denkt dat de oud-katho-lieke tijdschriften naar Warschau gestuurd kunnen blijven worden en wel naar de curia Isc. de Synodale Raad van de Pools Katholieke Kerk) aldaar.quot;*’^ Ook van anderen komen er negatieve berichten over Pçkala, zoals van de Oostenrijkse Elfriede Kreuzeder. In deze situatie wil Rinkel vooral proberen de kanalen met Polen open te houden en daarvoor wellicht Rode laten vallen. Hij aarzelt echter tegelijkertijd over het sturen van tijdschriften omdat hij niet de indruk van een formele band met Pçkala wil wekken. Hij heeft hoe dan ook de

Rinkel aan Küry, 1 februari 1964.

quot;*** Küry aan Rinkel, 7 december 1965.

Zie § 2.6.2.3. over de Joegoslavische Oud-Katholieke Kerk(en).

quot;*’* Rinkel aan Küry, 17 december 1965.

quot;*” Küry aan Rinkel, 17 januari 1966.

118

-ocr page 121-

indruk dat alles door de regering geregisseerd wordt en probeert in deze situatie een weg te vinden.*’^

Rinkel en Küry houden vast aan hun standpunt dat ze met Pçkala niets van doen willen hebben; wanneer de prime bishop van de PNCC, Grochowski, Pçkala lijkt te willen steunen en Rode te laten vallen, schrijft Rinkel hem dan ook een stevige brief, zo laat hij Küry weten?’® Küry stemt daar vervolgens mee in en laat Rinkel weten dat in het Jahrbuch van de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland Rode gewoon zal blijven staan als bisschop van de Pools Katholieke Kerk/^”® Een bezoek van Küry aan de Pools Katholieke Kerk in 1966, waarvoor plannen waren, gaat niet door, ook al zou het opheldering over de situatie in Polen gebracht kunnen hebben. Küry is door ziekte geveld en de uitnodiging om naar Warschau te komen voor de wijding van een nieuwe bisschop, Tadeusz Richard Majewski (1926-2002; van 1975-1995 de leidende bisschop van de Pools Katholieke Kerk), kwam te laat in Bern aan om op tijd naar Polen te kunnen reizen.^”' Na de zomervakanties van dat jaar laat Küry Rinkel weten dat hij uit Polen een herderlijke brief van Majewski heeft gekregen, maar dat de situatie er niet duidelijker op is geworden. Pçkala lijkt zich op te stellen als de ordinarius van geheel Polen.^®^

Tegen het einde van 1966 komen de Mariavieten nog een keer ter sprake. Pastoor Geert van Kleef - de al genoemde latere bisschop van Haarlem - is naar Polen gereisd nadat hij een bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van de Mariavieten had leren kennen in het Zwitserse Casa Locarno; zijn indruk is dat deze kerk stabieler is dan de Pools Katholieke Kerk. Ook geeft hij door dat de Mariavieten het als moeilijk ervaren om relaties met de IBC op te bouwen en dat deze te veel eisen stelt, daarom worden brieven niet beantwoord. Ze zouden liever hebben dat de aartsbisschop eens naar Polen zou reizen voor een direct gesprek. Rinkel is daartoe wel bereid, maar niet onmiddellijk.'’®’ Uiteindelijk zou het er tijdens zijn ambtsperiode niet meer van komen.

De onvoorspelbaarheid van de ontwikkelingen achter het IJzeren Gordijn en de ondoorzichtigheid van de situatie daar voor Rinkel en Küry blijkt ook uit Rinkels verbazing wanneer hij begin 1967 een brief van de Duitse bisschop Brinkhues krijgt, waarin deze laat weten dat Rode weer prime bishop van de Pools Katholieke Kerk wordt. Rinkel begrijpt de situatie niet, maar is

Rinkel aan Küry, 21 januari 1966.

Rinkel aan Küry, 16 februari 1966.

Küry aan Rinkel, 26 februari 1966.

5” Küry aan Rinkel, 8 juli 1966.

5®^ Küry aan Rinkel, 13 september 1966. Zie ook: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 143-144.

^’^ Rinkel aan Küry, 10 oktober 1966.

119

-ocr page 122-

blij dat er nog geen knopen met betrekking tot Rode en Pçkala zijn doorge-hakt?'’^ De situatie is vooral onduidelijk omdat Rinkel en Küry zich afvragen hoe Rode überhaupt nog lid kan zijn van de IBC omdat hij eigenlijk zijn bisschopsambt niet meer uitoefent?'’^ Een nieuwsbericht van enige maanden later maakt de situatie mogelijk nog onhelderder: een pastoor van de Polish National Catholic Church, Stanley Skrzypek, uit Albany (New York), bezocht Rinkel en vertelde dat de prime bishop van deze kerk, Grochowski, Polen had bezocht en een Synode van de Pools Katholieke Kerk had bijgewoond, die moeizaam verliep. De PNCC is niet blij met de bisschop van Warschau Tadeusz Majewski, omdat hij een voormalig Mariaviet is en niet met Franciszek Koc (1913-1983), van 1966-1968 bisschop van Wroclaw, omdat zijn opleidingsniveau te laag zou zijn. Daarnaast wordt bisschop Pçkala niet vertrouwd en zijn er twijfels over de geldigheid van zijn wijding, omdat de consecrator, de Mariaviet Roman Maria Jakub Próchniewski, kort voor zijn dood (in 1954) verklaard zou hebben dat hij tot de wijding gedwongen werd en deze met de intentie had verricht dat ze niet zou plaatsvinden. De rol van bisschop Rode bij dit alles is onduidelijk, evenals zijn precieze band met de kerk op dit moment.”’™’ Wel blijft Rinkel erbij dat bisschop Pçkala niet als zodanig erkend kan worden, ook al zwijgen diens naaste collega’s over dit onderwerp.'’”^ De situatie wordt nog complexer en onduidelijker wanneer in 1969 Antoni Naumczyk, het hoofd van de opleiding van de Pools Katholieke Kerk en bekleder van verschillende hoge kerkelijke ambten, bij een onopgehelderd vliegtuigongeluk omkomt. Het is volgens Rinkel een zwaar verlies voor deze kerk omdat ze verder niet over een theoloog van dit kaliber beschikt.^”^ Deze situatie wordt bevestigd door een PNCC-gees-telijke, Bernard Golawski, die op doorreis van Polen naar de USA Rinkel een bezoek brengt. Er zijn nauwelijks theologen van enig kaliber en Pçkala, die de leiding van de kerk sinds 1965 in handen heeft, denkt aan terugtreden. Golawski zelf verkeert ook in een bijzondere situatie: Grochowski wilde hem ooit tot bisschop wijden, maar Grochowski’s echtgenote zou dit verhinderd hebben, waarop Golawski uiteindelijk in 1959 gewijd werd door bisschop Francis Bon-czak (1881-1967), een teruggetreden bisschop, de voorganger van Joseph Pa-

5”^ Rinkel aan Küry, 6 januari 1967.

’’^ Küry aan Rinkel, 8 januari 1967; Rinkel stuurt hierbij een brief van Rode door.

Rinkel aan Küry, 15 juli 1967, zie ook: Küry aan Rinkel, 15 mei 1968.

Rinkel aan Küry, 5 januari 1968; hier ook de opmerking: ‘Das Miserabele ist, dass weder Grochowski noch Majewski einmal aufrichtig und deutlich sagt, wir glauben oder glauben nicht an die Gültigkeit der Weihe Pekalas; sie schweigen lieber.’ 5*”* Rinkel aan Küry, 12-14 april 1969; zie ook § 2.1. (supra, n. 336).

120

-ocr page 123-

dewski (1894-1951) in Polen als PNCC-missiebisschop aldaar?'” Hij oefent zijn ambt echter niet uit en vertoont, volgens Rinkel, geen bisschoppelijke allures. Rinkel heeft dit ter kennis genomen en zal navraag doen bij Thaddeus F. Zielinski (1904-1990), op dat moment de prime bishop van de PNCC.^quot;’ Dit is één van de laatste keren dat een van de beide Poolse oud-katholieke kerken in de correspondentie voorkomt. Hierbij sluit een opmerking van Rinkel uit 1967 aan, wanneer hij Küry schrijft dat hij de situatie in Polen treurig vindt, maar dat hij weinig met Rode correspondeert, omdat deze nauwelijks reageert.5quot;

Over de Mariavieten blijft Rinkel weinig positief. Wanneer er begin 1969 sprake is van een verzoek van de Mariavieten om weer in de Unie van Utrecht opgenomen te worden, laat hij Küry weten dat hij ze zal schrijven dat dit verzoek op de eerstvolgende IBC-vergadering besproken zal worden; tegelijkertijd wil hij ‘ihnen sagen, dass ihre Manipulationen mit Bischofsweihen an abenteuerlichen Figuren uns sehr vorsichtig und stutzig gemacht haben; und auch dass uns zwei altkath. Kirchen in einem Lande schwer zu verdauen sind’.^'^ In dit kader, en om de relatie met de Pools Katholieke Kerk te versterken, reist Geert van Kleef, inmiddels bisschop van Haarlem, in 1970 opnieuw naar Polen en brengt hierover schriftelijk verslag uit aan Kinkel.quot;’'’ Tot een heropname van de Mariavieten in de Unie van Utrecht kwam het echter niet. In 1972 namen bisschoppen van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland wel deel aan een bisschopswijding, namelijk van Stanislaw Tymoteusz Kowalski (1931-1997) in Plock.5''' In 1985 werd er ook intercommunie overeengekomen tussen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland en de Oud-Katholieke Kerk van de Mariavie-

5*” Vgl.: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 183-184. De IBC verklaarde in 1959, dat de wijding ongeldig en onwettig was en beiden niet (langer) erkend konden worden als lid van het oud-katholieke episcopaat. Zie ook: Wlodarski, PNCC (supra, n. 438), 113-114.139.

Rinkel aan Küry, 8 oktober 1969. Zielinski’s geboorte- en sterfjaar zijn ontleend aan zijn overlijdensbericht in Straz 94 ( 1990), no. 31,1.6.

5quot; Rinkel aan Küry, 19 december 1967.

5'^ Rinkel aan Küry, 29 januari 1969.

Rinkel aan Küry, 24 april 1970. Van Kleef verzoekt Rinkel om discreet met het verslag om te gaan: hij wil niet dat de Poolse autoriteiten hem verhinderen een volgende reis te maken.

Hij werd gewijd door Mariavietenbisschop Stanislaw Maria Andrzej Jalosinski; co-consecratoren waren aartsbisschop van Utrecht Marinus Kok en Mariavietenbisschop Waclaw Golçbiowski (1913-1985), terwijl de Pools-katholieke bisschoppen Pçkala en Majewski en bisschop van Haarlem Van Kleef hem mede de handen oplegden. Zie: OK 88(1972), 146-148.

121

-ocr page 124-

ten. Pas in het volgende millennium zou een dialoog afgesloten worden die tot plannen voor heropname in de Unie van Utrecht Ieidde.^'5

2.6.2.2. De Oud-Katholieke Kerk van Tsjechoslowakije

Een andere Oud-Katholieke Kerk waarover Rinkel en Küry zich zorgen maken is die in Tsjechoslowakije.^'^ Ontstaan als zelfstandige Oud-Katholieke Kerk na het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije in 1918, had deze kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog te lijden gehad onder het nazi-regime en daarna onder het communistische regime.^'^ Vaak hinderde de regering de oud-katholieke geestelijken bij de uitoefening van hun ambt en de verkiezing en wijding van bisschoppen, waar de overige bisschoppen van de Unie van Utrecht direct bij betrokken waren, hadden flink wat voeten in de aarde. Aan het begin van de correspondentie tussen Rinkel en Küry zoals hier besproken wordt, wordt de kerk geleid door de priester Augustin Podolak (1912-1991), die meer keren in de gevangenis heeft gezeten en sinds 1956 zijn ambt als Bistumsverweser, waartoe hij in 1952 gekozen was, van regeringswege niet mag uitoefenen. Ondanks deze problematische situatie kan de IBC niet in de interne aangelegenheden van de Tsjechoslowaakse kerk ingrijpen. Zo wijst Küry het idee af dat de IBC Augustin Podolak ooit tot Bistumsverweser benoemd zou hebben. Dit is op grond van de Utrechter Vereinbarung onmogelijk, bovendien was Podolak benoemd door de Synodale Raad van zijn kerk. Dit is het standpunt dat Küry inneemt wanneer hij vanuit Tsjechoslowakije een verzoek krijgt om in te grijpen en Podolak af te zetten.^'quot; Rinkel is het hiermee eens en reageert als volgt:

Podolak hat sich damals bei uns gemeldet, und die Bischofskonferenz konnte nichts anderes tun, als ihm antworten, dass, wenn der Prosynodalrat, der ihn wählte und ernannte zum Bistumsverweser und Nachfolger des Herrn Rab, wirklich die Kirche des verstorbenen B. Paschek repräsentiert, die Intern. Bischofskonferenz Podolak anerkannte als solchen. Natürlich ist der Mann nicht von uns ernannt; wir haben dazu gar nicht da.s Recht.

5'5 Smit, Ecclesiologies (supra, n. 251), 192. Het receptieproces van deze plannen lœpt nog op het moment van schrijven.

5'^ Vooreen overzicht, zie: Smit, Rinkel (supra, n.2), 155-164.

5'^ Voor een overzicht, zie: Smit, Ecclesiologies (supra, n. 251), 186-187; een uitvoeriger beschrijving is te vinden in het proefschrift aan de Karelsuniversiteit van Petr Jan Vins, Starokatolickó ohec v Praze a jeji vztah k vznikajici Cirkvi ceskoslovenské, Praag 2008; zie ook: L. van Buuren, In gesprek met bisschop Hejbal over de Kerk van Tsjechië, OK 113 (1997), 138; OK 114 (1998), 26-27.37-39.49-50.

5'^ Küry aan Rinkel, 11 januari 1958.

122

-ocr page 125-

Man soll also antworten: wir haben also nie Podolak ernannt; das können wir auch nicht; nur haben wir ihn anerkannt, anerkennen müssen, weil der Prosynodalrat von uns nicht angezweifelt werden könnte. Wir müssen also Beweise haben, dass dieser Prosynodalrat eine ‘farce’ war, damit wir Podolak wieder abweisen können. Die Beweise soll eine rechtmässige Synode oder Vertretung der ‘Kirche’ uns liefern.^'’

Dit onderwerp krijgt geen onmiddellijk vervolg in de correspondentie, maar acht jaar later komt er wel een analoog thema voor, namelijk de interne organisatie van de kerk waarvan priester Martin Jan Vochoc (1910-1967) op dat moment de facto de leiding heeft, of tenminste lijkt te hebben.'’^'’ Rinkel stelt begin 1966 voor hem formeel als administrator van het bisdom te erkennen.^^' Küry is het met zo’n benoeming [sic!] eens, maar stelt wel voor dit eerst met de overige IBC-bisschoppen te overleggen en stelt hiervoor een circulaire op.^^^ De antwoorden op het voorstel om Vochoc te benoemen komen in de loop van 1966 binnen bij de bisschoppen. Zo laat Rinkel Küry in maart weten dat de bisschoppen Steinwachs, Van der Oord, en Jans het, naast hen beiden, eens zijn met de benoeming.^^'^ Hoe de situatie in Tsjechoslowakije werkelijk is, is echter voor de twee bisschoppen moeilijk te achterhalen; ze zijn aangewezen op informatie uit de tweede hand. Zo ontstaat er midden 1966 onduidelijkheid wanneer er via de Duitse pastoor Kurt Pursch een geheel ander bericht over de omstandigheden binnenkomt dan zij eerder hadden ontvangen via Elfriede Kreuzeder, die ook contacten in Tsjechoslowakije onderhield.^^'^ Het nieuws dat op deze en andere wijze binnenkomt, werpt toch weer een schaduw op Vochoc en Küry maant daarom tot voorzichtigheid.quot;’^quot;’ Deze voorzichtigheid blijkt ook wenselijk vanuit het perspectief van de Joegoslavische oud-katholie-ke bisschop, Vilim Huzjak, die ervoor waarschuwt Vochoc tot vicaris-generaal van de Tsjechoslowaakse kerk te benoemen:

Ich glaube auch, dass B. Huzjak es recht sieht, dass wir von aussen her Vo-choC nicht zum Bistumsverweser oder dergleiches, ernennen können, weil

5” Rinkel aan Küry, 15 januari 1958; zie ook: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 160-161.

^^^ Rinkel meldt Küry op 6 februari 1963 voor het eerst een brief van Vochoc aan hem..

5^' Rinkel aan Küry, 21 januari 1966.

5^^ Küry aan Rinkel, 12 februari 1966.

5^^ Rinkel aan Küry, 9 maart 1966.

Küry aan Rinkel, 10 mei 1966.

5^5 Küry aan Rinkel, 21 mei 1966.

123

-ocr page 126-

man dies in seinem Lande als Einmischung betrachten wird, was ihn bestimmt schaden muss?^^

Rinkel stelt voor dit onderwerp tijdens de komende vakantie in Zwitserland verder te bespreken in de hoop dat er dan meer informatie is. Tegelijkertijd uit hij in deze context zijn ergernis over de Oostenrijkse bisschop Török omdat deze vindt dat hij al te veel geld aan de Tsjechoslowaakse kerk kwijt is. Het voortschrijdend inzicht met betrekking tot de situatie in Tsjechoslowakije leidt er in de zomer van 1966 toe van de voorgenomen benoeming van Vochoe af te zien; de indruk van westerse inmenging in de aangelegenheden van Tsjechoslowakije zou averechts uitwerken. Küry stelt daarom voor om Huzjak te vragen om een vormreis te maken naar zijn buurland.

In 1967 komt de kerk in Tsjechoslowakije weer ter sprake wanneer pastoor dr. R J. Trousil, één van de twee in Praag door de staat toegestane geestelijken, om hulp vraagt. Rinkel is willens hem te ondersteunen, maar hoe?^^^ Op deze vraag vinden Rinkel en Küry geen duidelijk antwoord; uiteindelijk stelt Rinkel aan Küry voor het dossier Trousil aan de Poolse collega’s door te geven in de hoop dat zij, die een wat eenvoudiger toegang tot het land zouden kunnen hebben, hem van dienst kunnen zijn.^^^ Bij gebrek aan concrete informatie en goede mogelijkheden voor communicatie met de Tsjechoslowaakse kerk blijft er voor Küry en Rinkel weinig anders over dan verdere berichten af te wachten, met name van de pastoors Kurt Pursch en Geert van Kleef, die wel contacten hebben die zij door al dan niet persoonlijke reizen onderhouden .^^^ Deze informatie komt ongeveer een jaar later, in mei 1968; Pursch en Van Kleef hebben echter

5^^ Rinkel aan Küry, 27 mei 1966. 5^^ Rinkel aan Küry, 17 mei 1967. 5^® Rinkel aan Küry, 7 juni 1967.

5^’ Küry aan Rinkel, 22 juni 1967.

124

-ocr page 127-

tegenstrijdige inschattingen van de situatie in de Tsjechoslowaakse kerk. Om deze verwarring op te lossen, stelt Küry voor de situatie op de Bisschoppenconferentie van dat jaar te bespreken.”’’'^ Op grond van de beschikbare informatie maant Rinkel Elfriede Kreuzeder echter wel tot terughoudendheid ten opzichte van de Tsjechoslowaakse kerk; Küry is het hier, met name gezien de berichtgeving van Van Kleef, mee eens.”’^' Van dezelfde Kreuzeder komt enkele dagen later wel het bericht dat er in Tsjechoslowakije een nieuwe bisschop is gekozen, voor het eerst in 22 jaar. Het betreft de al eerder genoemde Augustin Podoiak.5^^ Dit was mogelijk geworden door de ‘Praagse lente’, een periode van ontspanning in de Tsjechoslowaakse politiek onder leiding van Alexander Dubcek (1921-1992), die helaas van korte duur zou blijken te zijn: al op 21 augustus 1968 zou het Sovjetleger Praag binnentrekken. Wanneer Rinket de verkiezing aan Küry laat weten, voegt hij eraan toe dat hij de formele mededeling uit Tsjechoslowakije zelf zal afwachten voordat hij iets zal ondeme-men.”’ Zodra deze er is, kan de bisschopswijding van Podolak gepland worden en wel in Utrecht, tenminste: wanneer de wijdeling hiervoor een visum kan krijgenDit komt uiteindelijk in orde en de wijding vindt op 15 december in Utrecht plaats.”’^”’ Na de wijding bericht Rinkel hierover aan Küry, en met name over de positieve indruk die Podolak en zijn vrouw hebben achtergelaten. Hij schrijft ook dat Podolak vanwege zijn in gevangenschap opgelopen doofheid als arbeidsongeschikt geldt, terwijl zijn vrouw de kost verdient.5^^ Podolak heeft veel plannen, maar is tegelijkertijd een realist:

Er hat gesunde Pläne, aber ist auch nüchtern genug um den Charakter seiner Priester zu durchschauen, obwohl er sie preisen muss wegen ihrer treuen Arbeit in all den Jahren der Bischofslosigkeit (Paschek starb in 1946!).

De woorden die Rinkel hier over Podolak schrijft - in dit citaat en verder -behoren tot de warmste in de gehele correspondentie. Zelf geeft hij aan dat hij meer vertrouwen in de situatie in Tsjechoslowakije heeft dan in die in Joego-

^^® Küry aan Rinkel, 15 mei 1968.

5^' Küry aan Rinkel, 20 juni 1968.

5^^ Zie ook Smit, Rinkel (supra, n. 2), 163.

Rinkel aan Küry, 25 juni 1968; de Symxle had Podolak op 22 juni gekozen.

Küry aan Rinkel, 28 november 1968; in zijn brief van 10 december 1968 meldt Küry zichzelf vanwege zijn gezondheid voor de wijding af.

5’5 Zie Rinkel aan Küry, 10 december 1968, waarin hij schrijft dat de bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland wel kan komen voor de wijding.

Rinkel aan Küry, 22 december 1968. Rinkel bezocht met de dove Podolak in Nederland ook een oorarts.

125

-ocr page 128-

slavië, ook al vindt hij bisschop Huzjak persoonlijk sympathiek ”’ Küry laat Rinkel in een de laatstgenoemde brief kruisend schrijven weten dat hij een aardige kerstkaart van Podolak heeft gekregen?^^ Een maand later geeft hij aan dat hij zich verheugt over de goede indruk die Rinkel van Podolak heeft gekregen?^’ Bij de verdere afhandeling van deze wijding hoort ook de financiële afrekening; de reis van de delegatie uit Praag werd door de kerken van Zwitserland, Duitsland, Nederland en Oostenrijk betaald, waarbij de laatstgenoemde achterblijft met haar bijdrage?'*”

Na de wijding van Podolak komt de Tsjechoslowaakse kerk in Rinkels laatste ambtsjaar nog een aantal keren ter sprake. In januari 1970 noemt Rinkel opeens een groep van negentien jongeren uit Tsjechoslowakije die de Nederlandse Oud-Katholieke Kerk bezocht heeft, wat weliswaar een flinke som gekost heeft, maar ook zeer de moeite waard was?'*' Enige maanden later volgt een ander bericht; de theoloog Miloc Josef Pulec (1923-1991) heeft Küry laten weten dat hij tot lector in de liturgie en geschiedenis van het oudkatholicisme aan de Hussitische Theologische Faculteit van de Karelsuniversiteit benoemd is. Küry concludeert hieruit dat het op het moment wel meevalt met de moeilijkheden die de Tsjechoslowaakse Oud-Katholieke Kerk te verduren krijgt vanwege de regering en dat het daarom te verwachten is dat bisschop Podolak naar de vergadering van de IBC in Amersfoort en de bisschopswijding van Paulitschke in Utrecht zal kunnen komen?'*^ In dezelfde brief vraagt Rinkel zich af, vooruitblikkend naar deze IBC-vergadering, zijn laatste als voorzitter, hoe de situatie in Tsjechoslowakije is?'*^ In deze periode ontstaat namelijk een conflict tussen Podolak en de zojuist genoemde theoloog en priester Pulec; de

^■’’ Rinkel aan Küry, 22 december 1968. Zie ook § 2.6.2.3.

5'’® Küry aan Rinkel, 24 december 1968.

5*’ Küry aan Rinkel, 18 januari 1969; de brief bevat ook felicitaties voor Rinkels verjaardag op 10 januari.

Rinkel aan Küry, 22 januari 1969: ‘Die Kosten der Pragerdelegation |i.e. voor de wijding van Podolak| sind von der Schweiz und Deutschland aus vergütet worden, aber von Wien habe ich bis jetzt noch keine Rappe bekommen. Ich will die Kreuzeders mal an den Schwanz ziehen.’ Zie hierover ook: Rinkel aan Küry, 28 april 1970.

5'*' Rinkel aan Küry, 16 januari 1970. Zie ook: Van Buuren, Kerk van Tsjechië {supra, n. 517), 39.73.

5'*^ Küry aan Rinkel, 2 april 1970. Over deze wijding, zie § 2.3.

5“*^ Er is sprake van een bisschopswijding door Podolak van een niet nader geïdentificeerde Amerikaan van Tsjechoslowaakse komaf, Savoy, die echter een slechte verhouding heeft tot de prime bishop van de PNCC, Zielinski; zie ook: Küry aan Rinkel, 8 april 1970.

126

-ocr page 129-

eerstgenoemde klaagt over het gedrag van de laatstgenoemde?“*^ Dit nu beginnende conflict zou escaleren en voortduren tot aan de dood van de beide protagonisten in 1991, kort na de ‘Fluwelen Revolutie’ van 1989. In de periode die deze studie bestrijkt, kunnen Rinkel en Küry niet veel meer doen dan proberen informatie in te winnen, bijvoorbeeld via bisschop Van Kleef die in 1970 een reis naar Polen maakt en via Tsjechoslowakije terugreist,quot;’'*”’ en de correspondentie met Podolak zelf. Die is gezien de waarschijnlijke briefcensuur niet altijd even eenvoudig: Podolak drukt zich in zijn brief zeer voorzichtig uit, waaruit Rinkel afleidt dat hij onder grote druk staat.'’'**’ Daarnaast doen ze pogingen tot bemiddeling, met name door Van Kleef te sturen, en die te beperken wanneer ze denken dat ze weinig helpen.”’'*^ Het verdere verloop van dit conflict valt buiten het bestek van deze studie.

2.6.2.3. De Oud-Katholieke Kerk(en) in Joegoslavië

Net zoals in de Poolse en Tsjechoslowaakse kerken is de situatie in Joegoslavië gecompliceerd en om die reden en vanwege de gebrekkige communicatielijnen erg ondoorzichtig.^“*^ De correspondentie wordt, net zoals in het geval van Polen en Tsjechoslowakije, gehinderd door de mogelijkheid van censuur en het feit dat informatie niet geverifieerd kan worden. Dit is wel nodig, bijvoorbeeld wanneer brieven elkaar tegenspreken.5“*’ Incidentele bezoeken van Joegoslavische geestelijken aan het Westen bieden een betere gelegenheid tot uitwisseling van informatie.55** Ditzelfde geldt uiteraard voor vergaderingen van de IBC, tenminste: wanneer iedereen aanwezig kan zijn; toestemming voor een buitenlandse reis was voor Joegoslavische oud-katholieke bisschoppen geen vanzelfsprekendheid.*’^'

’“•^ Rinkel aan Küry, 10 april 1970.

5“*^ Rinkel aan Küry, 13 april 1970.

Rinkel aan Küry, 18 november 1969.

Rinkel aan Küry, 27 oktober 1970.

Zie voor een overzicht: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 144-152.

5“*® Zie bijvoorbeeld de verwarring die uit Rinkels brief van 19 juni 1959 spreekt, nadat hij verschillende informatie heeft gekregen van bisschop Kos en pastoor Huzjak. Zie verder de melding van Küry aan Rinkel, 11 januari 1960, van de moeilijke situatie in Joegoslavië zoals die blijkt uit een brief van pastoor Huzjak, evenals van ‘die saubere Haltung von H. selbst’.

5^** Küry schrijft Rinkel op 11 september 1958, dat hij een bezoek verwacht van pastoor lvo Hrsak aan hem in Zwitserland.

^5’ Rinkel aan Küry, 14 februari 1957; tijdens de geplande 1BC-vergadering moet de mogelijkheid gecreëerd worden voor alle Slaven (Polen, Joegoslaven) om apart of samen duidelijkheid te scheppen over hun situaties.

127

-ocr page 130-

Afgezien van haar materiële en getalsmatige problemen betreft de specifieke problematiek van de kerk in Joegoslavië de vraag hoeveel kerken er nu zijn dan wel dienen te zijn in dit land. Het standpunt van Rinkel en Küry en van de IBC is: één, terwijl de Joegoslaven zelf, dat wil zeggen: Slovenen, Serviërs, en Kroaten, al dan niet aangestuurd door de politieke machten van hun land, vaak de voorkeur geven aan drie etnisch-nationale kerken met drie bisschoppen.^^^ Dit werd actueel na de Tweede Wereldoorlog, toen de drie etnische groepen alle drie een eigen autonome oud-katholieke kerk met eigen bisschoppen organiseerden - Slovenië in 1948 en Servië in 1954, waarbij de Kroatische kerk als de ‘moeder’ van deze twee functioneerde - en deze in 1954 verenigden in een Bond van Kerken in Joegoslavië.^^-^ Daarnaast speelt ook een splitsing binnen deze kerk een rol: de eerste bisschop van de Oud-Katholieke Kerk in het toenmalige koninkrijk van Serven, Slovenen en Kroaten, Marko Kalogjera ( 1877-1956), in 1924 gewijd, werd vanwege disciplinaire onregelmatigheden in 1933 niet langer erkend door de IBC; de kerk van Kalogjera wees dit af, en een scheuring ontstond.55“* Een deel van de kerk verkoos namelijk een andere bisschop, maar omdat hij geen toestemming kreeg om naar het buitenland te reizen, kon deze destijds niet gewijd worden. Het betrof Ante Donkovic (1884-1945), die door de IBC wel als rechtmatig verkozen bisschop werd be-schouwd.555

Deze hele problematiek komt aan het begin van de correspondentie tussen Rinkel en Küry vrijwel onmiddellijk ter tafel, wanneer er het verzoek is om een nieuwe bisschop voor de Joegoslavische kerk te wijden. Küry schrijft Rinkel dat men daartoe zijns inziens wel bereid kan zijn, mits het om slechts één, jongere bisschop gaat en de rest zieh aan de afspraken houdt om de structuur van één kerk met één bisschop te respecteren.”’”’^’ Het gaat hierbij om een bisschop voor een net autonoom geworden Oud-Katholieke Kerk in Joegoslavië: die van Servië met als nieuw verkozen bisschop Milan Dobrovoljac (1879-1966).55'^ Een beslissing hieromtrent wordt niet gelijk genomen. Rinkel vindt de situatie in Joegoslavië ook zorgelijk, zoals blijkt uit een brief van november

^’^ Zie hierover ook: Smit, Rinkel {supra, n. 3), 151-152.

55^ Zie ook de scriptie aan het departement voor Oud-Katholieke Theologie in Bern van Stanko Markovic, Die Altkatholische Kirche in Jugoslawien. Eine geschichtliche Darstellung aufgrund der altkatholischen Literatur in serbokroatischer und deutscher Sprache, Bem 2001,83-86.

55'’ Smit, Rinkel (supra, n. 2), 144.

555 Markovic, Kirche {supra, n. 553), 44.48; Donkovic kwam in de Tweede Wereldoorlog om; zie ook: Smit, Rinkel {supra, n. 2), 145-146.

55 Küry aan Rinkel, 13 oktober 1956.

55’ Markovic, Kirche {supra, n. 553), 53-54.

128

-ocr page 131-

1956, waarin hij vaststelt dat het niet eenvoudig is als drie oud-katholieke bis-sehoppen het eens moeten worden over één organisatievorm, en dat het ook niet duidelijk is hoe pastoor Ivo Hrsak, van wie Küry met enige regelmaat informatie krijgt, zich nu tot deze bisschoppen verhoudt?^® Dit probleem blijft bestaan, en krijgt nog een extra dimensie wanneer op 15 december 1956 de uit de IBC uitgesloten bisschop Marko Kalogjera overlijdt, wat de weg vrij zou kunnen maken om ook zijn groep in één Joegoslavische kerk te integreren^^^ Voor Küry staat bij dit alles wei voorop dat er alleen een nieuwe bisschop gewijd kan worden voor een kerk die ook iets om het lijf heeft?^° Ondertussen wordt het Küry en Rinkel ook steeds duidelijker in welke materiële nood de Joegoslavische geestelijken leven?^'

De positie van de IBC, i.c. die van Rinkel en Küry, was tot op zekere hoogte ook een machteloze, dat wil zeggen: waar ze enerzijds door de politieke omstandigheden heel weinig zicht hadden op wat er zich nu precies afspeelde in Joegoslavië en elders, waren ze anderzijds ook gebonden aan de Utrechter Vereinbarung, het feitelijke statuut van de IBC. Het was voor hen daarom niet mogelijk direct in te grijpen in de interne aangelegenheden van een kerk. In het geval van de kerken en groepen in Joegoslavië betekende dat, dat de IBC niet kon beslissen welke bisschop er nu de leiding over de oud-katholieke kerk aldaar kreeg, niemand kon afzetten, of ad personam, dus niet als bisschop van een kerk, lid van de 1BC kon maken.^“ Wanneer echter uiteindelijk duidelijk wordt dat alle drie de bisschoppen in Joegoslavië door hun kerken geaccepteerd worden, vindt Rinkel dat de 1BC niet anders kan dan ze ook alle drie te accep-

55^ Rinkel aan Küry, 2 november 1956. Bij deze past. dr. Ivo Hrsak zou het om dezelfde persoon kunnen gaan als past. Dragutin Hrsak die in 1957 deelnam aan de eerste Anglicaans - Oud-Katholieke Theologenconferentie in Rheinfelden; vgl. Neuhoff, Bonn Agreement (supra, n. 251 ), 89.

'’’ Rinkel aan Küry, 31 januari 1957.

Küry schrijft aan Rinkel op 2 februari 1957 over de onduidelijke situatie in Joegoslavië; hij wil in ieder geval blijkbaar eerst een kerk (laten) opbouwen en er dan pas een bisschop voor wijden.

Zo komt in de brief van 31 oktober 1956 van Küry aan Rinkel het volgende commentaar voor op de instelling van pastoor dr. Ivo Hrsak: ‘Aber auch Hrsak, an dessen Redlichkeit niemand zweifelt, nimmt eine merkwürdig unklare Stellung ein, z.T. einfach aus Existenznot. So wird er als altkatholischer Pfarrer laufend vom Oekum. Rat unterstützt, hat aber noch ein kleines Nebeneinkommen nötig, das er für Aushilfsdienste in der lutherischen Gemeinde bezieht. Worin diese Aushilfsdienste bestehen, wusste niemand genau. Wenn sie lediglich in der Unterrichterteilung und vielleicht noch im Wortgottesdienst bestehen, wäre das m.E. nicht so schlimm.’

5“ Rinkel aan Küry, 20-21 december 1957.

129

-ocr page 132-

teren: hun aeceptatie door de kerk(en) maakt onregelmatigheden bij de keuze en wijding, als die er geweest zouden zijn, goed - Rinkel lijkt zich hier op het principe ecclesia supplet te beroepen. In de toekomst moet er echter één bis-schop komen en de wijdingskandidaat Dobrovoljac moet door IBC-bisschop-pen in Bern gewijd worden.^*’' Dit duurt echter en Dobrovoljac laat zich in juni 1958 door Pçkala en Jost wijden en maakt zieh daarmee onmogelijk, maar de tactiek van de IBC om zich toch op één bisschop te gaan richten blijft over-eind.5^ Daarom wordt er eind 1958 een Memorandum over de kerk in Joegoslavië voorbereid met de intentie zich in de toekomst vooral te richten op bisschop Vladimir Kos van de Oud-Katholieke Kerk van Kroatië, in 1932 tot hulpbisschop gewijd door Kalogjera, vóór diens verwijdering uit de 1BC, en hem op te nemen in de IBC.^^’^ De situatie wordt er, terwijl dit voorstel besproken wordt, niet overzichtelijker op, doordat Dobrovoljac Radovan Jost, bisschop van de Sloveense kerk, oorspronkelijk door Kalogjera gewijd, en Julian Pçkala, de Pools-Katholieke bisschop die hem in 1958 tegen de wens van de IBC wijdde, de schuld geeft van de interne moeilijkheden.”’*^ Aan het einde van 1958 kan Rinkel Küry echter berichten dat het Nederlandse episcopaat, inclusief de ernstig zieke bisschop van Deventer Lagerwey, akkoord is met de opname van Kos in de IBC.”’*’^ Ditzelfde blijkt later in december 1958 ook te gelden voor de bisschoppen van de Duitse Oud-Katholieke Kerk, Demmel en Steinwachs, en hoewel Török en Grochowski nog geen antwoord gestuurd hebben, is er een meerderheid van de IBC voor de opname van Kos in dat gremium, waardoor dit ook geëffectueerd kan worden.^^ In dezelfde context schrijft

Rinkel aan Küry, 25 februari 1958.

Volgens pastoor Hrsak is er bovendien iets irreguliers aan de hand met het huwelijk van Dobrovoljac; zie: Küry aan Rinkel, 11 september en 28 oktober 1958.

Rinkel aan Küry, 26 november 1958; over de wijding van Dobrovoljac, zie: Smit, Rinkel (supra, n.l), 146-151.

Rinkel aan Küry, 17 december 1958.

130

-ocr page 133-

Küry aan Rinkel dat hij een kerstkaart van Dobrovoljac in naam van de Oud-Katholieke ‘Bond’ (‘Bund’) in Joegoslavië onbeantwoord gelaten heeft daar de IBC Dobrovoljac niet erkent.quot;’^’ Tegelijkertijd blijft de vraag van het al dan niet irreguliere karakter van de huwelijken van Jost en Dobrovoljac Rinkel bezighouden, zoals hij Küry in maart 1959 schrijft?™

De situatie wordt er niet eenvoudiger op wanneer bisschop Kos al snel overlijdt (1 november 1959) en Rinkel zich verplicht ziet een opvolger voor hem te wijden, maar ook om dit te doen zonder participatie van Jost of Dobro-voljac?^' Net als Küry wenst Rinkel als nieuw te kiezen bisschop Vilim Hu-zjak, in wie ze vertrouwen hebben. Deze keuze zou in eerste instantie voor de Kroatische kerk moeten zijn omdat de bisschop van deze kerk overleden is.'*’™ Een complicerende factor bij deze kandidaat is echter dat hij, volgens informatie die Rinkel heeft, niet goed ligt bij het regime.^™ Dit blijkt niet het enige probleem te zijn met Huzjak: de kerk in Kroatië is eigenlijk te klein voor een eigen bisschop en als iemand die de kost verdient als Eisenbahnheamter is Huzjak hoe dan ook niet representatief genoeg om als bisschop te kunnen functioneren. Afgezien daarvan leidt een bisschopswijding alleen maar tot verder geruzie met de al bestaande maar niet erkende bisschoppen in Joegoslavië, omdat die niet bereid blijken om hun ambt op te geven. Het beste is daarom, vindt Küry, om Huzjak, maar als Bistumsverweser te laten functioneren.'*’™ Dat de situatie precair is, blijkt ook uit andere geluiden uit Joegoslavië die Rinkel en Küry bereiken. Zo schrijft een prof. dr. Dusan Glumac (1899-1980), professor aan de Servisch-Orthodoxe Faculteit in Belgrado, begin 1960 aan Rinkel om zijn ondersteuning voor Dobrovoljac en Jost tot uitdrukking te brengen en zijn weerstand tegen Huzjak. Hij geeft ook aan dat de inmenging van de 1BC de nationale eenheid schaadt, een thema dat sinds de uitsluiting van Kalogjera uit de IBC in 1933 voortdurend speelt - wel wil hij, tegelijkertijd, dat Rinkel zijn autoriteit gebruikt om orde op zaken te stellen.^™ Wanneer Küry hierop reageert, schrijft hij dat hij bereid is om zich voor een oplossing van de Joego-

Rinkel van 9 januari 1959 dat, anders dan Török lijkt te denken, de drie kerken in Joegoslavië wel erkend blijven, maar met slechts één bisschop, vanwege de wens dat de drie kerkjes samengaan omdat ze zich in één land bevinden.

Rinkel kreeg een soortgelijke kaart en antwoordde ook niet, zie Rinkel aan Küry, 28 december 1958.

5™ Rinkel aan Küry, 22 april 1959.

Rinkel aan Küry, 15 januari 1960. Zie ook; Smit, Rinkel (supra, n.2), 152.

Küry aan Rinkel, 3 februari I960.

Rinkel aan Küry, 6 februari 1960.

Küry aan Rinkel, 23 februari 1960.

5’5 Rinkel aan Küry, 16 maart I960.

131

-ocr page 134-

Slavische situatie in te zetten, maar dan alleen door met alle betrokken partijen te spreken en ook over de problemen die door Jost zijn veroorzaakt door het (niet nader gespecificeerde) overschrijden van de grenzen van zijn jurisdictie en door het irreguliere huwelijk van Dobrovoljac?’^

Uiteindelijk wordt Huzjak wel tot bisschop gekozen, waarmee Rinkel hem en het Synodalbüro dat de verkiezing doorgeeft, feliciteert. Een vraag om Huzjak te wijden is er echter nog niet.^’’ Het zou kunnen dat Huzjak hiermee wil wachten tot na zijn pensionering bij de spoorwegen. In zijn antwoord hierop geeft Küry meer informatie over het proces dat doorlopen is om tot de verkiezing van Huzjak te komen en stelt vast dat het een legitieme verkiezing was.5’^ Dat Huzjak inderdaad pas na zijn pensionering gewijd wil worden, blijkt uit informatie van hem die Küry Rinkel later in I960 toestuurt.^™ Bij dit alles moet er bijzonder voorzichtig geopereerd worden, zodat niemand buiten de boot valt - of het gevoel krijgt dat dit gebeurt en daarom moeilijkheden veroorzaakt met hulp van de wereldlijke autoriteiten.^^® Zodra Huzjak met pensioen gaat in zijn wereldlijke beroep wil en kan hij ook gewijd worden. Het principe dat daarbij blijft gelden is: één bisschop voor één kerk. Deze houding wordt gemotiveerd wordt op grond van de grootte van de kerk(en) in Joegoslavië, niet op grond van de principes van de ecclesiologie van de nationale, c.q. lokale kerk.

De wijding wordt gepland rond het aanstaande Internationale Oud-Katholieken Congres in Haarlem.”’’^' In zijn reactie hierop meent Rinkel dat de IBC zoiets als een verplichting heeft om Huzjak te wijden, omdat hij aan alle voorwaarden voldoet. Wel vindt hij, zoals vrijwel altijd, dat de zaak, tenminste per correspondentie met de overige leden van de IBC besproken moet worden en dat een wijding het beste voor of na het Congres kan plaatsvinden.^^^ Dit laatste gebeurt ook, zoals uit een volgende brief van Rinkel aan Küry blijkt: op de zondag voorafgaand aan het Congres, in Utrecht.“’’^’ Wanneer de consultatie onder de IBC-leden door Küry op gang is gebracht, maar de antwoorden op zich laten wachten, vraagt Rinkel naar hun reacties omdat hij vindt dat Huzjak

5™ Küry aan Rinkel, 21 april I960. 5’’ Rinkel aan Küry, 10 mei 1960.

^’® Küry aan Rinkel, 17 mei I960.

Küry aan Rinkel, 3 juni I960.

5^® Rinkel aan Küry, 29 maart 1961

5®' Küry aan Rinkel, 1 april 1961.

^^^ Rinkel aan Küry, 4 april 1961.

5®’ Rinkel aan Küry, 26 april 1961.

132

-ocr page 135-

en zijn Synode ook recht hebben op een antwoord?^* In zijn reactie geeft Küry aan dat de bisschoppen Rode, Demmel, Steinwachs en Török met de wijding van Huzjak akkoord zijn en Rinkel dus verdere stappen kan ondernemen?^5 Dit gebeurt ook, Rinkel stuurt de desbetreffende Duitstalige brieven ter correctie naar Küry en stelt voor de wijdingseucharistie in het Nederlands en de wijding zelf in het Duits te vieren?^® Küry verstuurt de brieven en eveneens een Duitstalige (d.w.z.: Zwitserse) wijdingsliturgie aan Huzjak en de zijnen; een Joegoslavische wijdingsritus bestaat niet en dus is de Zwitserse ritus het uitgangspunt?^^

De wijding wordt vóór publicatie elders aangekondigd in de eigen media, De Oud-Katholiek en het Christkatholisches Kirchenblatt,^^^ en ondanks de angst dat andere ‘spelers’ in Joegoslavië, met name geassocieerd met Dobro-voljac, nog zullen proberen de wijding te verhinderen door een reis van Huzjak naar Utrecht onmogelijk te maken, wordt deze verder voorbereid in samenspel met Maan in zijn rol van plebaan van de Utrechtse kathedraal. De planning is dat de bisschoppen Jans en Küry als episcopi assistentes zullen fungeren, terwijl Küry, in zijn functie als secretaris van de IBC de wijdeling ook zal presenteren.5^’ Huzjak, diens vrouw, en Küry kunnen bij Rinkel thuis logeren. Wanneer Huzjak vraagt om door bisschop Rode (Polen) aanbevolen te worden, is Rinkel hier om onduidelijke redenen geen voorstander van, maar wil dit aan één van zijn Nederlandse collega’s overlaten.^^

De wijding verdwijnt hierna uit de correspondentie; vermoedelijk bespraken de twee bisschoppen deze verder tijdens Rinkels vakantie in Zwitserland van dat jaar. De wijding vond plaats op 17 september 1961, met participatie van, behalve Rinkel, de andere twee Nederlandse bisschoppen, de Duitse bisschop Demmel, de Pools-Amerikaanse bisschop Zielinski en Küry.”’'’'

5*‘* Rinkel aan Küry, 3 mei 1961.

5*5 Küry aan Rinkel, 8 mei 1961.

5*® Rinkel aan Küry, 12 mei 1961.

5*’ Küry aan Rinkel, 15 mei 1961.

5** Rinkel aan Küry, 7 juni 1961.

5*’ Rinkel aan Küry, 1 september 1961.

5^ Rinkel aan Küry, 7 juni 1961.

5®' Smit, Rinkel (supra, n. 2), 152.

133

-ocr page 136-

De in Utrecht gewijde Huzjak moet echter wel in Joegoslavië, in Zagreb, geïn-troniseerd worden; Küry en Rinkel wachten hiervoor op een uitnodiging die begin 1962 nog niet is aangekomen.^’^ Deze situatie duurt enige tijd,*’’’ terwijl er ook nog verdere verwarring ontstaat over de situatie wanneer Küry uit Joegoslavië hoort dat er een ‘staatliche Kommission’ is die zou wensen dat Huzjak in Joegoslavië gewijd zou worden en wel door, of tenminste met deelname van, een Nederlandse bisschop.”quot;* Dit is verwarrend omdat Huzjak al gewijd is en alleen nog geïntroniseerd moet worden. Rinkel gaat er daarom van uit dat Küry’s contactpersoon, de weduwe van bisschop elect Ante Donkovic, wijding en intronisatie verwisselt: Huzjak weet immers ongetwijfeld dat je

”^ Küry aan Rinkel, 7 februari 1962; zie ook Rinkel aan Küry, 15 maart 1962, met het commentaar ‘merkwürdige Leute!’.

Rinkel aan Küry, 1 juni 1962.

Küry aan Rinkel, 21 juli 1962.

134

-ocr page 137-

maar één keer tot bisschop gewijd kunt worden?^^ Qg situatie blijft lange tijd onduidelijk en problematisch voor Huzjak, terwijl Rinkel en Küry niet veel meer kunnen doen dan afwachten. Ieder ingrijpen van hun kant zou negatief voor Huzjak kunnen uitpakken, met name omdat zijn binnenkerkelijke tegenstanders goede contacten bij de overheid hebben en westerse bemoeienis kunnen gebruiken om hem in een kwaad daglicht te stellen.^’^ Ook wanneer Küry in deze periode een verzoek van de Wereldraad van Kerken krijgt om een verslag te schrijven over de situatie van Huzjak en de politieke context in Joegoslavië, neemt hij zich voor dit heel behoedzaam te doen om Huzjak niet nog meer problemen te bezorgen.^^^ In zijn antwoord wijst Rinkel op een publicatie uit 1962 over de Kerk in Joegoslavië van Rastko Vidic, The Position of the Church in Yugoslavia. Het is blijkbaar een publicatie van staatswege, waarin Dobrovoljac meer aandacht krijgt dan Huzjak.^®® De situatie blijft lang onduidelijk, niet in de laatste plaats omdat de twee andere (Servische en Sloveense) oud-katholieke kerken zich niet zonder meer voegen en er in 1961 voor de overleden Sloveense bisschop Jost een opvolger gekozen wordt, die in 1962 zijn wijding ontvangt van de door de IBC niet erkende Servische bisschop Milan Dobrovoljac: Anton Kovacevic (1908-1971). Hiermee zijn er weer drie bisschoppen in Joegoslavië, van wie alleen Huzjak door de IBC erkend wordt. Wanneer de onduidelijkheid voortduurt, schrijft Rinkel Huzjak in 1963 en stelt voor dat hij de Joegoslavische kerk komt bezoeken, wat, voor de allesbehalve reislustige Rinkel, een opvallend voorstel is, maar Huzjak gaat er niet op in.^^ Een kleine twee maanden later blijkt echter dat Küry naar Huzjak zal reizen,^'’” en hij schrijft Rinkel dat hij op zijn reis naar Zagreb ook Belgrado zal aandoen.“' De theologische faculteit in die stad stuurde veel studenten naar Bern en onlangs had hij bezoek gehad van professor Dimitrije Dimitrijevic (1907-1987) van deze faculteit. Mocht Rinkel zelf ook naar Zagreb reizen, dan moet hij er rekening mee houden, ook Belgrado aan te doen. Deze is dat echter niet van plan, om financiële redenen, vanwege het ontbreken van een geschikte begeleider - hij noemt daarbij Maan, die dan in Rome is als waarnemer bij het Tweede Vaticaanse Concilie - en omdat twee afzonderlijke bezoeken van bisschoppen van de Unie van Utrecht enerzijds teveel eer voor Huzjak zou zijn en

5’5 Rinkel aan Küry, 25 juli 1962.

5®® Küry aan Rinkel, 3 maart 1963.

5’’ Küry aan Rinkel, 4 mei 1963.

5’® Rinkel aan Küry, 7 mei 1963.

5” Rinkel aan Küry, 8 juli 1963.

Küry aan Rinkel, 31 augustus 1963.

“' Küry aan Rinkel, 3 september 1963.

135

-ocr page 138-

anderzijds ook potentieel gevaarlijk voor hem, omdat het de regering achterdochtig zou kunnen maken. Wel verzoekt Rinkel Küry in Zagreb (bij de regering) en Belgrado (bij het patriarchaat) duidelijk te maken dat de Unie van Utrecht uitsluitend zaken doet met Huzjak,en Dobrovoljac c.s. niet betrouwbaar vindt. Küry krijgt eveneens het verzoek mee de Servisch-orthodoxe patriarch namens Rinkel te groeten.^^ In zijn antwoord toont Küry begrip voor Rinkels houding en noemt ook een ander probleem: Huzjak schreef in het geheim, wat de situatie compliceert. Hij wil proberen via pastoor Hrsak meer informatie te krijgen.^quot;^ Küry kan echter niet onmiddellijk op reis: hij krijgt geen visum en denkt zelf dat dit wellicht komt omdat hij als hoofdredacteur van de IKZ op een zwarte lijst zou kunnen staan.®°^ Rinkel denkt dit echter niet, zo zwaar zullen publicaties in de IKZ wel niet wegen: als ze in Joegoslavië in 1955 de Sovjetleider Chroesjtsjov konden ontvangen, kunnen ze Küry toch ook wel ontvan-gen?^5 Maar uiteindelijk krijgt Küry zijn visum niet op tijd en kan hij niet op reis.^ Hij neemt aan dat er obstructie gepleegd is, maar krijgt over de reden van de weigering, dan wel het te laat verstrekken van het visum, geen duidelijk antwoord van de ambassade in Bern. Hij heeft zijn contacten in Joegoslavië, professor Dimitrijevic, de Servisch-orthodoxe bisschop Sava Vukovic (1930-2001), oud-student van de Berner faculteit, en bisschop Huzjak, getelegrafeerd en later de zaak ook per brief uitgelegd; daar ze niet antwoorden, neemt Küry aan dat zijn bezoek door de staat inderdaad niet gewenst was.“^ Rinkel is het hier deels mee eens; zijn vermoeden is echter specifieker, namelijk dat niet Küry als westerse bisschop als zodanig verdacht is, want in dezelfde periode reizen er wel anglicaanse en rooms-katholieke prelaten naar Joegoslavië, maar: ‘Ich vermute eher, dass Dobrovoljac und solche dahinten stecken und Sie einfach verdächtig machen’.“^ Ook wanneer later dat jaar bisschop Sava Vukovic uit Joegoslavië naar Zwitserland komt, kan deze niet ophelderen wat het probleem met Küry’s visum geweest is. Huzjak heeft ondertussen wel laten weten, dat alle oud-katholieke groepen in Joegoslavië de reis van Küry aanbevolen hadden bij de autoriteiten.^ Uiteindelijk hoort Küry echter van dezelfde bis-

^^ Rinkel aan Küry, 6 september 1963.

Küry aan Rinkel, 11 september 1963.

Küry aan Rinkel, 30 september 1963.

®“^ Rinkel aan Küry, 2 oktober 1963.

Küry aan Rinkel, 5 oktober 1963; in plaats hiervan gaat hij op vakantie: de tijd in zijn agenda had hij hoe dan ook vrijgemaakt.

Küry aan Rinkel, 19 oktober 1963.

Rinkel aan Küry, 23 oktober 1963.

Küry aan Rinkel, 17 november 1963.

136

-ocr page 139-

schop Sava, dat vermoedelijk toch Dobrovoljac zijn reis naar Joegoslavië verhinderd heeft?'® Hierop verdwijnt het thema ‘Joegoslavië’ enige tijd uit de correspondentie, al oppert Rinkel in 1964 nog wel het idee om het land en met name Huzjak te bezoeken?quot;

Een nieuwe situatie ontstaat wanneer de omstreden bisschop Dobrovoljac in 1966 overlijdt. De bisschoppen willen Huzjak vragen wat nu een goede volgende stap is voor de Joegoslavische Kerk(en)?'^ Een paar maanden eerder hadden ze geprobeerd per brief contact op te nemen met de Servische en Sloveense kerken om tenminste de formele positie van hun bisschoppen (verkiezing, wijding) te achterhalen?'® Hiermee komt gelijk het oude thema van het aantal kerken en bisschoppen in Joegoslavië weer ter tafel; Rinkel en Küry, c.q, de IBC, trekken de lijn dat er één kerk met één bisschop in één land dient te zijn en niet meer, waardoor er naast de erkende bisschop Huzjak nog een probleem bestaat omtrent de in 1962 voor de Sloveense kerk gewijde bisschop Anton Kovacevic.®''* Rinkel is het met deze lijn eens?'® en Küry zal de Joegoslavische oud-katholieken, met name de twee bisschoppen zelf, hieromtrent informeren en benadrukken dat met name de niet erkende Kovacevic dus ook niet als bisschop zou moeten functioneren?'® De situatie blijft echter onduidelijk en conflictueus, zonder dat er een vergadering van de leiding van de Joegoslavische oud-katholieken, dat wil zeggen van de ‘Bond’, plaatsvindt?'^ Dit leidt tot terughoudendheid bij Rinkel en Küry om hun koers te wijzigen en, ondanks een interventie van de Duitse bisschop Brinkhues ten gunste van Kovacevic, blijven zij bij een niet-erkenning van deze bisschop, mede op grond van veel negatieve geluiden over Kovacevic van de kant van Hrsak?'^ Korte tijd later echter, wanneer Huzjak dit blijkbaar voorstelt, overweegt Rinkel wel Kovacevic (opnieuw) te wijden. Wanneer de IBC een te harde koers zou blijven varen zou dit ertoe kunnen leiden dat de ‘Bond’ uit elkaar valt en op deze manier is er tenminste een erkende bisschop wanneer Huzjak zou overlijden. Tegelijkertijd

®'® Rinkel aan Küry, 14 december 1963.

®quot; Rinkel aan Küry, 1 februari 1964.

®'® Küry aan Rinkel, 28 maart 1966.

®'® Küry aan Rinkel, 2 oktober 1965.

®'^ Küry aan Rinkel, 11 mei 1967.

®'® Rinkel aan Küry, 17 mei 1967.

®'® Küry aan Rinkel, 22 juni 1967. Een week later, op 29 juni, moet hij dit nog steeds doen, zoals hij Rinkel schrijft, met het begeleidende commentaar: ‘Was Huzjak über die beiden Kerle schreibt, ist bestimmt nicht ermutigend!’

Rinkel aan Küry, 6 december 1967 en 5 januari 1968.

®'® Küry aan Rinkel, 9 januari 1968.

137

-ocr page 140-

blijkt uit Huzjaks brief dat de bisschop van Haarlem van plan is Joegoslavië te bezoeken, hetgeen Rinkel met zorg vervult:

Am Ende des Briefes sehen Sie, dass B. van Kleef versucht Huzjak zu besuchen. Wir sollen vorsichtig sein. Ich fürchte, dass v. Kl. seiner Strebsucht den freien Zügel gibt, wie er es auch in Polen usw. tat; nachher hält er dann Vorträge hier und fragen sich die Leute, was die IBK eigentlich tue. Uebrigens hat er mir noch nichts davon gesagt. Wenn er geht, möchte ich es jedenfalls so einrichten, dass ich gehe und er mich begleitet, oder dass er von mir keinen einzigen Auftrag mitbekommt.®'’

Küry is echter niet enthousiast over Rinkels idee om Kovacevic opnieuw te wijden:

Was die Angelegenheit Kovacevic betrifft, so bleibe ich skeptisch. Er war doch ein Mann von Kalogjera und hat in dessen Auftrag Ehen geschieden und Geschiedene getraut. Auch scheint er mit der Regierung sehr engen Kontakt zu Unterhalten, und es wird vermutet, dass diese ihn als Bischof bzw. als Mitglied der 1BK sehen möchte, um über den Altkatholizismus im Westen unterrichtet zu werden .®^*’

Zo gebeurt er uiteindelijk niets. De laatste keren dat de Joegoslavische kerk-(en) ter sprake komt(en), is er weer sprake van misverstanden: Huzjak, die in een al eerder genoemd conflict met een professor Glumac verwikkeld is, denkt dat Rinkel hem niet als voorzitter van de ‘Bond’ wil hebben, terwijl dit juist wel het geval is, zoals Rinkel aan Küry laat weten; terwijl Küry in zijn antwoord concludeert dat de situatie in Joegoslavië simpelweg deprimerend is.“'

2.63, Overige oud-katholieke groeperingen

Naast de oud-katholieke kerken van de Unie van Utrecht, inclusief die achter het IJzeren Gordijn, zijn er ook verschillende oud-katholieken groepen en groepjes die zich als parochie of zelfs als kerk proberen te ontwikkelen. Deze groepen, met name een aantal in Italië, figureren af en toe in de correspondentie en worden daarom hier achtereenvolgens behandeld.

In Milaan is er aan het einde van de jaren vijftig een groep oud-katholieken onder leiding van Mario de Conca (1901-1970). Deze vraagt, laat Küry aan Rinkel weten, of er uit een eerdere Italiaanse beweging, rond graaf Enrico

®'’ Rinkel aan Küry, 26 februari 1968.

Küry aan Rinkel, 22 maart 1968.

“' Rinkel aan Küry, 16 maart 1970; Küry aan Rinkel, 24 maart 1970.

138

-ocr page 141-

di Campello (1831-1903)“^ een vertaling van de oud-katholieke liturgie bewaard gebleven is. Daarbij meldt Küry dat deze beweging wat rustiger en bescheidener geworden is; een positieve ontwikkeling.“’^ Deze liturgie blijkt er inderdaad te zijn; Rinkel voorziet Küry er enige weken later van. Hij is verheugd dat de groep in Italië wat rustiger geworden is, mede om financiële redenen: naast de Mission de France kan de Unie van Utrecht niet nog een buitenlands missionair project beköstigen.“'* De ondersteuning van deze groep, waaraan ook de priester Luigi Caroppo (1933-2004) gaat meewerken, krijgt slechts schoorvoetend instemming van de twee bisschoppen, ondanks het enthousiasme voor deze zaak van de Zwitserse pastoor Gottfried Konrad (1928-1994). Rinkel en Küry willen eerst meer duidelijkheid over de werkelijke stand van zaken in Italië.“^ Zulke terughoudendheid is er ook in relatie tot een ander contact, een pater Cajozzo.“^ Küry laat Rinkel weten dat hij eveneens terughoudend staat ten opzichte van een onderneming van zijn pastoor van Zürich Max Willimann (1906-1990) die een publicatie van Küry over de Oud-Katho-lieke Kerk in het Italiaans liet vertalen en in een grote oplage liet drukken en verspreiden.“^ Een volgende groep Italiaanse katholieken rond een niet nader geïndentificeerde oud-officier Almenti die tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie toenadering zoekt tot de Unie van Utrecht, krijgt een welwillender ontvangst, tenminste door Küry, die vindt dat deze groep niet aan het eigen lot mag worden overgelaten. Hij denkt dat het mogelijk zal zijn om een roomskatholieke priester te vinden, deze te laten bijscholen, en vervolgens de groep in Rome te laten pastoreren. Tegelijkertijd spelen er ook contacten vanuit Zwitserland met de al genoemde groep in Milaan.“^ Hoewel Küry positiever is dan anders, stelt Rinkel zich zowel principieel als strategisch zeer terughoudend op; niet alleen wil hij weten wat de status, omvang, en identiteit van de Milanese groep is, maar hij meent ook het volgende in relatie tot de groep in Rome:

Es kommt mir vor, dass die heutige Zeit nicht besonders geeignet ist, gerade in Rom eine altkatholische Bewegung zu entfalten. Ich glaube zwar keinen Moment, dass wir uns auf einmal mit Rome einigen würden, aber eine altkatholische Bewegung in Rom würde uns nicht stark begünstigen in den heutigen

“^ Zie: Chr. Oeyen, Campello, Enrico di. in: Religion in Geschichte und Gegenwart 4, Bd. 2, Tübingen 1999,48.

Küry aan Rinkel, 29 april 1959.

“* Küry aan Rinkel, 13 mei 1959.

“5 Küry aan Rinkel, 14 november 1962.

Küry aan Rinkel, 9 januari 1962.

“’ Küry aan Rinkel,? februari 1962.

Küry aan Rinkel, 23 oktober 1962.

139

-ocr page 142-

Verhältnissen. Ich meine, eine solche Bewegung könnte sich selber entfalten ohne ‘vorläufig’ von uns als altkatholische, d.h. mit uns in Union verbundene, Kirche akzeptiert zu sein. In diesem Falle wäre es bestimmt am Besten, wenn ein ehemaliger römischer Priester sie betreute. Nur gibt es dann die Gefahr, dass ein solcher Priester doch eben römisch geblieben ist im Glauben und Sitten, es sei denn, er wäre bereit ein Jahr oder ein halbes Jahr in die Schweiz zu kommen.

(-■)

Ich glaube, jede neue ‘altkatholische’ Bewegung irgendwo solle anfänglich ganz selbständig entstehen, geführt werden von den eigenen Leuten. Man kann, sofort es nötig erscheint und wir einige Sicherheit haben, dass es ernsthaft ist, aushelfen (wie offenbar jetzt von der Schweiz aus in Milan geschieht), aber die Bewegung soll erst selber ihre Standhaftigkeit beweisen, damit unsere Kirche der Union keinen Echec erleidet.“’

Over het algemeen vindt Rinkel, ook waar het om de ondersteuning van de groep rond De Conca in Milaan gaat:

Es zeugt nicht von grosser Selbständigkeit, wenn die Italiener im Voraus sagen, nicht auf den eigenen Beinen stehen zu wollen. Aber was will man denn? Die Arbeit: das altkatholisch-werden, sollen sie dœh selber tun; wir können doch ihre ‘Kirche’ nicht bauen.“’

Wanneer het werk van de groep Italiaanse oud-katholieken onder leiding van Luigi Caroppo aan het einde van de jaren zestig tot enige kerkopbouw leidt, komt er nog één keer een vraag aan de orde: als er gevormd moet worden, wie kan dat op welke manier doen? Küry legt dit probleem aan Rinkel voor en noemt drie mogelijke opties: 1) een anglicaanse bisschop laten komen - dit is lastig gezien de culturele verschillen; 2) de Italiaanse kinderen naar Zwitserland laten reizen, wat bezwaarlijk is - dit geldt ook voor een reis van Küry naar Italië; 3) Caroppo per keer opdracht geven om, zonder gebruik van bisschoppelijke insignia, het vormsel toe te dienen.“' Rinkel is het met Küry’s impliciete voorkeur voor de laatste optie eens; hij tekent er bovendien bij aan dat het, gezien de sterk gewijzigde oecumenische omstandigheden, niet meer opportuun is voor een oud-katholieke bisschop om een vormreis in een rooms-katholiek bisdom te maken - het is geen 1872 meer!“^

Rinkel aan Küry, 28 oktober 1962.

“’ Rinkel aan Küry, 22 mei 1963.

“' Küry aan Rinkel, 10 april 1968.

“^ Zie: Küry aan Rinkel, 15 mei 1968; Rinkel aan Küry, 18 april 1968. In 1872 maakte aartsbisschop van Utrecht Henricus Loos (1813-1873) een vormreis door Duitsland die

140

-ocr page 143-

Tussen deze berichten over verschillende Italiaanse oud-katholieke groepen bevindt zich ook een vermelding van een groep die zieh als een katholieke beweging ^catholic movemenf) binnen de Kerk van Zweden omschrijft. Deze neemt contact op met de IBC; Rinkel antwoordt hen, in overleg met Küry, zeer terughoudend, hoewel niet geheel afwijzend; ze zijn allebei zeer beducht voor bewegingen die vooral uit geestelijken en niet uit gelovigen bestaan. In dit verband merkt Küry op:

Entscheidend wird die Frage sein, ob die zwölf Geistlichen auch Gemeinden hinter sich haben. Ohne den Hintergrund einer nach Zehntausenden zählenden Laiengemeinde ist die Sache aussichtslos.’’^'^

Ze geven de groep daarom niet snel bevestiging, maar besluiten af te wachten hoe deze zich zal ontwikkelen.“'* Verdere berichten uit Zweden blijven echter uit tot aan het einde van de hier besproken correspondentie.“^

2.7. Kerkelijke opbouw: Inter-Church Aid

Na de Tweede Wereldoorlog moesten kerk en maatschappij grotendeels weer worden opgebouwd. Soms ging dit letterlijk om opbouw, bijvoorbeeld van in de oorlog afgebroken of beschadigde kerkgebouwen, soms ook om andere vormen van ondersteuning. Een centrale rol vervulde hierbij de Inter-Church Aid, een afdeling van de Wereldraad van Kerken, waar Raymond E. Maxwell, een episcopaalse priester en Secretary for Orthodox Churches and Countries van de Division of Inter-Church Aid van de Wereldraad in eerste instantie verantwoordelijk voor was. Rinkel en Küry bespreken regelmatig de uitnodiging van deze afdeling van de Wereldraad om aanvragen voor ondersteuning in te dienen en af te spreken wie er naar de vergadering die hierover beslist zal gaan.“** Meestal is dit de Nederlandse pastoor Johan Clasinus Marie (Jo) Keman (1914-1976), die over een goed zakelijk inzicht beschikte; contactpersoon aan de kant van Inter-Church Aid is vaak de al genoemde Amerikaan

voor het ontstaan van de Duitse Oud-Katholieke Kerk en haar banden met de Kerk van

Utrecht van groot belang is geweest.

“^ Küry aan Rinkel, 3 februari 1960.

Rinkel aan Küry, 6 februari 1960.

“5 Rinkel aan Küry, 16 maart 1960,

Zo schrijft Küry op 26 juni 1959 aan Rinkel, dat er een nieuwe ronde van de Inter-Church Aid aan komt en dat de lidkerken van de Unie van Utrecht aanvragen kunnen indienen. In zijn bericht van 26 juni I960 gaat het om de Inter-Church Aid vergadering van dat jaar in het Oostenrijkse Spittal. Zie ook: Rinkel aan Küry, 29 juni 1959 en Küry aan Rinkel, 4 mei 1960.

141

-ocr page 144-

Raymond E. Maxwell “^ De coördinatie en het sturen van één vertegenwoordiger zijn nodig omdat er anders verwarring over oud-katholieke aanvragen kan ontstaan, waardoor de kans op toekenning wellicht afneemt. Dit is het geval in 1960, wanneer de Oostenrijkse Oud-Katholieke Kerk zonder dit af te spreken een eigen aanvraag indient, wat voor irritatie zorgt.^^^ In latere jaren worden er pogingen ondernomen de coördinatie te verbeteren, maar met een bescheiden resultaat.“’ In 1961 is er bij wijze van uitzondering geen afzonderlijke vergadering van Inter-Church Aid, maar worden de aanvragen in de context van de Assemblee van de Wereldraad van Kerken in New Delhi behandeld, wat ook betekent dat de oud-katholieke vertegenwoordiger daar, de Zwitserse vicaris-generaal Léon Gauthier, de zaken zal behartigen.“”

Inter-Church Aid is echter meer dan een te verdelen pot met geld; de gedachte erachter is eigenlijk zowel (weder)opbouw alsook verzoening tussen de verschillende kerken. In het geval van de gedachtewisseling hierover tussen

Ook wanneer de bijeenkomst in Duitsland is, denken Rinkel en KUry aan Keman als vertegenwoordiger (Rinkel aan Küry, 21 mei 1960). Op 3 juni 1960 schrijft Küry aan Rinkel, dat Keman en Maxwell hoe dan ook contact hebben en dat er dit jaar alleen Nederlandse aanvragen zijn. Zie hierover verder: Rinkel aan Küry, 23 en 24 juni I960. Ook op 21 april 1961 schrijft Küry, dat Maxwell weer vraagt naar aanvragen voor de Inter-Church Aid en dat hij er weer van uitgaat dat Keman de Unie van Utrecht zal vertegenwoordigen, wat Rinkel op 26 april 1961 bevestigt.

Küry aan Rinkel, 16 juli 1960.

Küry aan Rinkel, 2 mei 1962: ook nu wordt Keman weer afgevaardigd; uit Zwitserland is er deze keer alleen een aanvraag voor de IKZ, ‘Deutschland verzichtet’, terwijl de Oostenrijkse kerk via de nationale Raad van Kerken aanvraagt en de Pools Katholieke Kerk zich door de PNCC laat vertegenwoordigen. Op 15 mei 1962 bevestigt Rinkel aan Küry dat Keman weer kan gaan. De coördinatie is echter niet omvattend, want op 22 mei 1962 meldt Küry aan Rinkel een bij hen onbekende aanvraag ten behoeve van de Mission de France, die afgewezen werd. De organisatie van Inter-Church Aid verzoekt om in het vervolg één oud-katholieke verzamelaanvraag in te dienen, via bis-schop Stephen Bayne van de Anglican Communion, waar de twee bisschoppen zieh ook voor inzetten, vgl. Rinkel aan Küry, 6 februari 1963. Later blijkt dat de route via de anglicanen niet kan, ook al is Inter-Church Aid in veel opzichten een PECUSA-aan-gelegenheid. Er gaat dus weer een oud-katholieke vertegenwoordiger heen en Keman neemt deze taak weer op zich, zie: Rinkel aan Küry, 6 mei 1963; Küry aan Rinkel, 11 mei en 11 juni 1963, maar de poging tot coördinatie van de aanvragen is ‘glänzend misslungen’, zie: Rinkel aan Küry, 19 juni 1963, Küry aan Rinkel, 9 juli 1963, Rinkel aan Küry, 11 juli 1963. Keman kan uiteindelijk niet gaan, maar de bisschoppen gaan ervan uit dat het goed komt: ‘Aber wir können sicher sein, dass Mr. King und Bischof Bayne unsere Anfragen sorgfältig im Auge haben’.

Rinkel aan Küry, 3 mei 1961.

142

-ocr page 145-

Küry en Rinkel vindt dit vooral uitdrukking in de ondersteuning die de Nederlandse Oud-Katholieke Kerk krijgt voor de wederopbouw van het wegens de constructie van de Duitse kustverdediging in de Tweede Wereldoorlog gesloopte kerkgebouw in Den Helder. Niet alleen wordt er ondersteuning toegezegd, de ondertussen nieuwe contactpersoon, Michael Christopher King, zegt ook toe om zich in te zetten voor een substantiële bijdrage (DM 30.000 van FL 80.000) aan de bouwschuld van het oud-katholieke kerkgebouw in Den Helder door de Duitse Oud-Katholieke Kerk als teken van verzoening.^' Deze poging zou succesvol zijn.^^ King houdt zich vaker met zulke coördinatie bezig; wanneer het in 1964 om hulp aan Huzjak in Tsjechoslowakije gaat, vraagt hij ook directe ondersteuning van de West-Europese oud-katholieke kerken zodat het eenvoudiger zal zijn om andere geldschieters, via Inter-Church Aid, te overtuigen om bij te dragen. Rinkel is het hiermee eens en doet een voorstel voor een bijdrage (FL 1.000,-). Küry sluit zich hierbij aan en zegt een bijzondere collecte toe voor dit doel.^^ De inzet van King en Inter-Church Aid draagt zo ook bij aan de versterking van de onderlinge relaties van oud-katholieke kerken.^

^' Rinkel aan Küry, 18 december 1963.

Rinkel aan Küry, 23 april 1964.

^^ Rinkel aan Küry, I februari 1964; Küry aan Rinkel, 14 februari 1964.

Zie ook Rinkel aan Küry, 14 mei 1964, waarin zowel de overdracht van geld uit de Duitse Oud-Katholieke Kerk naar de kerkbouwschuld in Den Helder alsook van Nederlands en Zwitsers geld naar Joegoslavië genoemd worden.

143

-ocr page 146-

Zilveren bisschopsjubileum van Andreas Rinkel, Utrecht, 15 juni 1962. Voorste rij v.l.n.r.: prof.dr. P.J. Maan (2® van links), aartspriester Th. Moleman, mgr. P.J. Jans, mgr. R.W. Stopford namens de aartsbisschop van Canterbury, kan. H.D. Raymaekers, mgr.dr. A. Rinkel, mgr. j.J. Demmel, mgr. J. van der Oord, mgr.dr. U. Küry, deken G.A. Smit. Op de tweede en derde rij staan alle overige Nederlandse pastoors. Foto: Archief De Oud-Katholiek, Amersfoort.

144

145

-ocr page 147-

Zilveren bisschopsjubileum van Andreas Rinkel, Utrecht, 15 juni 1962. Voorste rij v.l.n.r.: prof.dr. P.J. Maan (2' van links), aartspriester Th. Moleman, mgr. P.J. Jans, mgr. R.W. Stopford namens de aartsbisschop van Canterbury, kan. H.D. Raymaekers, mgr .dr. A. Rinkel, mgr. J.J. Demmel, mgr. J. van der Oord, mgr .dr. U. Kiiry, deken G.A. Smit. Op de tweede en derde rij staan alle overige Nederlandse pastoors. Foto: Archief De Oud-Katholiek, Amersfoort.

1

144

145

-ocr page 148-

3. THEOLOGISCHE EN OECUMENISCHE LEIDING

Beide bisschoppen waren, zoals al aangeduid, ook wetenschappers, gespecialiseerd in de systematische theologie, met name de dogmatiek. Dat hun belangstelling binnen hun werk als leden van de IBC dan ook sterk bij de inhoudelijke kant lag, ligt in het verlengde daarvan. Uitvoerige theologische gedachtewisselingen komen echter weinig voor in de correspondentie, feitelijke verschillen van inzicht, zoals die blijken uit publicaties van de beide bisschoppen, blijven dan ook onbesproken.*^5 Vermoedelijk vonden deze gedachtewisselingen wel in persoonlijke gesprekken plaats. Een opmerking die goed tot uitdrukking brengt hoezeer de beide bisschoppen op dezelfde golflengte zitten, maakt Rinkel in 1970, wanneer hij aan een ontwerp voor een gemeenschappelijke pastorale brief van de IBC-bisschoppen werkt over de relatie tot de Rooms-Katholie-ke Kerk, terwijl Küry een herderlijke brief over hetzelfde onderwerp voor zijn eigen kerk schrijft:

Es ist natürlich, obwohl für uns beide selbstverständlich, für Andere merkwürdig, dass der Intern. Hirtenbrief dasselbe sagt, wie der deinige.^

Uit een eerdere opmerking van Küry, naar aanleiding van de ontwikkeling van een oud-katholiek standpunt met betrekking tot de plannen voor kerkelijke gemeenschap tussen anglicanen en methodisten blijkt ook hoe de communicatie over theologische vraagstukken vaak verliep:

Was die merkwürdige Haltung der angefragten altkatholischen Bischöfe in der Methodisten-Frage betrifft, so meine ich: was die Einzelnen jetzt sagen, kann noch nicht die Grundlage zu einem Consensus sein, sondern erst das, was Sie auf Ihren Bericht und Antrag hin sagen werden. Dann erst werden die Herren sehen, um was es theologisch geht und dann mögen sie ihr placet oder non placet oder placet juxta modum abgeben - nach bekanntem conciliaren Vorbild! Um Sie in dieser Sache nicht allein zu lassen, werde ich im März -vorher komme ich nicht dazu - die Broschüre noch einmal lesen.^’

^5 Zie § 1.3. over de theologische uitwisseling tussen Rinkel en Küry.

Rinkel aan Küry, 24 april 1970.

Küry aan Rinkel, 28 januari 1964. Het probleem dat Küry op deze manier oplost, is Rinkels aarzeling om op grond van de (relatief positieve!) uitspraken van hun medebisschoppen over de anglicaans-methodistische plannen een IBC-consensus te formuleren die zijn en Küry’s minderheidsmening weergeeft. Zie voor de uiteindelijke stellingna-

146

-ocr page 149-

Het overgrote deel van de IBC-verklaringen wordt door Rinkel en Küry samen voorbereid; inhoudelijk trekken ze soms al één lijn voordat de andere leden van de IBC formeel gevraagd zijn. De enige substantiële uitzonderingen zijn een (negatieve) verklaring over de integratie van de International Missionary Council in de organisatie van de Wereldraad van Kerken die door bisschop Jans, een naaste theologische medewerker van Rinkel, wordt voorbereid,^^ en verklaringen in relatie tot de orthodoxie die door Küppers worden voorbereid, wanneer deze later in de jaren zestig meer in de gratie is. Naast deze manier van samenspel oefenen de beide bisschoppen ook theologische invloed uit door hun eigen lezingen op vele verschillende meestal kerkelijke fora en door publicaties; dit geldt voor artikelen in de IKZ, maar ook voor Küry’s handboek over de Oud-Katholieke Kerk,^’ voor zijn catechismus,*’quot;’*’ en voor Rinkels eigen magnum opus, een vierdelige Dogmatische Theologie,^^' en het oudere Handhoek voor Geloofs- en Zedenleer waaraan Rinkel een grote bijdrage geleverd heeft.^5^

Uit deze systematisch-theologische belangstelling en hun rol in het gre-mium binnen de Unie van Utrecht dat met de vormgeving van de relaties van deze gemeenschap met andere kerken belast was, de 1BC, vloeit ook het gewicht van oecumenische relaties en de nadruk op de systematisch-theologische aspecten daarvan in hun correspondentie voort. De prominente plek van oecumenische relaties en vraagstukken is opvallend, vanaf het eerste begin van de correspondentie, wanneer Rinkel erop wijst dat de verkiezing van Küry tot bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland aan de oecumenische, met name anglicaanse partners gemeld moet worden en dat zowel de aartsbisschop van Canterbury alsook de presiding bishop van de PECUSA voor de wijding uitgenodigd dienen te worden. Ook de eerste agenda voor een gezamenlijk voorbereide IBC-vergadering bestaat voor een deel uit oecumenische onderwerpen, zoals de Assemblee van de Wereldraad van Kerken in Evanston (1954) en de oud-katholieke positie ten opzichte van de in 1947 onstane Verenigde

me van de IBC: Erklärung der Internationalen altkatholischen Bischofskonferenz zum anglikanisch-methodistischen Unionsplan, IKZ59 (1969), 150-153.

^^ Rinkel aan Küry, 16 maart 1960, en: Smit, Ecclesiologies (supra, n. 251), 294-296.

Küry, Die Altkatholische Kirche (supra, n. 17).

|Küryl, Katechismus (supra, n. 213).

Rinkel, Dogmatische Theologie (supra, n. 17).

®5^ Küry aan Rinket, 28 oktober 1958. Zie: |A. Rinkel (red.)|, Handboek voor Geloofs-en Zedenleer in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Utrecht 1932.

“^ Zie de reactie van Küry aan Rinkel, 8 juli 1955.

147

-ocr page 150-

Kerk in Zuid-lndia als opvolger van onder meer de anglicàànse kerk aldaar, zonder een voor andere kerken van de Anglican Communion en oud-katho-lieken herkenbare katholieke kerkstructuur en (ambts-)theologie. Oecumenische verklaringen worden meestal door Rinkel en Küry geredigeerd, terwijl ze ook de totstandkoming van andere oecumenisch relevante documentatie nauwgezet volgen, zoals in 1970 een lijst van bisschoppen op de zetel van Utrecht van de hand van Wolfgang KrahlAquot;^ Ook houden Rinkel en Küry de meer protocollaire kant van de oecumene bij, zoals felicitaties, condoleances,^'’”’ vertegenwoordigingen op het juiste niveau,^^^ en jaarlijkse paas- en kerstgroeten.*’”’^ Rinkel en Küry vervullen ook een coördinerende rol bij de vormgeving van de diverse contacten en met name bij de verspreiding van informatie. Wanneer anderen een in hun ogen te eigenzinnige koers varen of onjuiste dan wel eenzijdige informatie verspreiden, proberen ze dit in goede banen te leiden. Dit soort interventies betreft in het eerste deel van de correspondentie vaak de Duitse hoogleraar Werner Küppers, die Rinkel en Küry als een weliswaar gekwalificeerd, maar te ambitieus en eigenzinnig man ervaren,^'’’* met name met betrekking tot de relatie tot de rooms-katholieke en orthodoxe kerken .*’”’'* Tot op

Het uiteindelijke product werd: W. Krahl, Dokumentation. Die altkatholische apostolische Sukzession auf dem Utrechter Stuhl, IKZ 60 (1970), 199-200. Zie ook: Rinkel aan Küry, 10 april 1970, met opmerkingen over correcties van Krahls lijst door de secretaris van het episcopaat, H.J.W. Verhey; en: Küry aan Rinkel, 17 april 1970.

^55 Zo informeert Rinkel op 24 april 1970 Küry dat de Russische patriarch Alexei 1 gestorven is en dat hij diens kerk per telegram gecondoleerd heeft.

^’^ Dit zal hierna bij de dialogen met de orthodoxie (§ 3.5.) en met de Rooms-Katho-lieke Kerk (§ 3.6.) nog een rol spelen, alsook in het kader van de International League for Apostolic Faith and Order (§ 3.3.). Voor een nationaal voorbeeld, zie Rinkel aan Küry, 5 juni 1959: Rinkel laat Küry weten dat hij ook een uitnodiging voor de viering van het Calvijnjubileum van dat jaar gekregen heeft, maar zelf niet naar de Nederlandse viering ervan zal gaan; als het hoofd van een katholieke kerk, stuurt hij alleen een vertegenwoordiger.

De bisschoppen doen dit secuur, maar soms ook met tegenzin. Zo schrijft Rinkel Küry 10 december 1968: ‘Und indessen muss ich noch einen Weihnachtsbrief dichten an den Papst, Athenagoras, Alexii und noch einige brave hohen Kerle!’ En op 31 maart 1965 schreef hij Küry, dat hij de oecumenisch patriarch met Pasen zal schrijven ‘Obwohl ich diese Weihnachts- und Osterbriefe ein mühseliges Zeitvertreib finde!’ ^^® Rinkel aan Küry, 11 juni 1960.

Dat dit soms tot onaangename en pijnlijke situaties leidde, mag wel uit de volgende brief van Küry aan bisschop J.J. Demmel, van 27 oktober 1959, blijken: ‘Küppers hat die Bischofskonferenz, die in Ausführung ihres Rheinfelder Beschlusses mit dem Oe-kum. Patriarchat bereits Verhandlungen aufgenommen hatte, durch seine Gespräche, die er ohne unseren Auftrag in Konstantinopel und Moskau geführt hat, vor vollendete

148

-ocr page 151-

zekere hoogte als een afgeleide van Küppers komt ook de uitgever van het blad Altkatholischer Informationsdienst (AKID), de leraar en latere pastoor Wolfgang Krahl, vaak voor als iemand die gecorrigeerd moet worden omdat hij informatie uit onbetrouwbare bron (vaak Küppers) te snel en te kritiekloos verspreidt. In 1960 leidt dit tot het idee om Krahls oecumenische berichtgeving eerst door Küry te laten corrigeren,^ waartoe Küry inderdaad met Krahl

Tatsachen gestellt und die Theologenkonferenz in Solothurn über die Ergebnisse seiner Gespräche orientiert, bevor wir — die Bischofskonferenz - über die Ergebnisse seiner Gespräche orientiert waren. So wussten wir nichts von dem Verhandlungsschema, dass Nikolai vorschlägt und dass dieses von Küppers nach Konstantinopel verschickt wurde. Das ist ein Vorgehen, das wir nicht dulden können. Wie ich Küppers anlässlich einer Besprechung im Beisein von Bischof Jans sagte, wünschen wir, dass er uns einen genauen Bericht ablegt über seine Gespräche und die Dokumente (Brief-Kopien, Verhandlungsschema) durch Ihre Vermittlung aushändigt. Wir möchten Sie darum freundlich bitten, uns diese Dokumente evt. mit Ihren Bemerkungen zukommen zu lassen. Von K. selbst nehmen wir sie nicht entgegen. Sollte das nicht in kürzester Zeit geschehen, so behalten wir uns vor, unsrerseits Moskau und Konstantinopel zu orientieren darüber, dass K. nicht unser Beauftragter ist. Selbstverständlich werden wir uns auch nach Empfang der Dokumente unsere Stellungnahme Vorbehalten.’ Zie ook Rinkel aan Küry, 31 oktober 1959: Küppers moet een aantal documenten afstaan; ‘daraus wird er “vielleicht” verstehen, dass wir ihn nicht brauchen’. Zie ook: Rinkel aan Küry, 4 november 1961 : ‘Ich bin glücklich, wenn Sie Küppers einmal deutlich sagen, was wir gegen ihn haben. Er hat einen Kopf von gewaffneten Beton; da braucht man einen Hammer, um etwas hereinzuschlagen! Sonst versteht er es doch nicht. Solche Leute haben nur Respekt der harten Faust gegenüber. - Ich habe ihm geantwortet und gesagt, dass wir aufpassen müssen, nicht vor den Orthodoxen auf die Knien zu gehen, nicht als Bettler zu stehen. Er antwortete: das war auch seine Meinung; und hinsichtlich den Anglikanern war es nicht die Furcht der Orthodoxie, dass die anglik. Beziehungen mit Anderen (Schweden usw.) uns (und die Orthodoxen) infektieren könnten, sondern dass wir es ertrugen, dass die anglikanische Kirche kein klares Dogma hat und innerhalb ihrer Kirche die grössten dogmatischen Unterschiede möglich sind. “Wie erklärt Ihr, Altkatholiken, das im Lichte von Bonn-1931?’” Deze door Rinkel zo becommentarieerde brief van Küry aan Küppers heeft tot gevolg dat deze een gematigd antwoord geeft en om een persoonlijk gesprek met Küry verzoekt; Rinkel verwelkomt dit, maar wil wel bij dit gesprek zijn (Küry aan Rinkel, 28 november 1961). In een brief die hij kort hierna verstuurt (Rinkel aan Küry, 2-3 december 1961) onderstreept Rinkel nog eens het gecompliceerde karakter van de situatie en het feit dat noch Küppers noch zijn bisschop (Demmel) altijd volledig open kaart over de situatie in Duitsland lijken te spelen.

Rinkel aan Küry, 15 januari 1960; hierbij speelt het vermoeden dat Krahl zijn informatie van Küppers betrekt een belangrijke rol. Anderhalf jaar later proberen Rinkel en Küry foutieve berichtgeving in de AKID voor te zijn door de voorgenomen wijding van

149

-ocr page 152-

contact opneemt.“' Dat dit soort pogingen om enige controle uit te oefenen op berichtgeving voor Rinkel en Küry geen overbodige luxe is, blijkt in hetzelfde jaar, wanneer in de Herderkorrepondenz van februari 1960 berichten over orthodox - oud-katholieke toenadering verschijnen die hen verrassen en die op initiatieven van Küppers teruggaan.“^

In een latere fase van de correspondentie wordt deze wat ondankbare rol van Küppers door de in 1967 nieuw gekozen en gewijde bisschop van Haarlem,

de Joegoslavische elect Vilim Huzjak eerst in de eigen media (De Oud-Katholiek; Christkatholisches Kirchenblatt) aan te kondigen: Rinkel aan Küry, 26 februari 1960. Küry aan Rinkel, 23 februari 1960.

Rinkel aan Küry, 6 februari I960; de bron van de berichten is weer Küppers. Zie; Herderkorrespondenz Februar I960, 223-224, met de titel ‘Union mit den Altkatholiken in Sicht?’, waar het volgende te lezen staat: ‘Während sich die Beziehungen der Orthodoxie zur Ökumenischen Bewegung und zur katholischen Kirche unter starker Beleuchtung durch die Weltpolitik in Ost und West entwickeln, vollzieht sich in einer mehr verborgenen Kleinarbeit ein Annäherungsprozeß von prinzipieller Bedeutung, der weittragende Folgen haben kann. Wegen der Geringfügigkeit politischen Einsatzes gewinnt dieser Prozeß an kirchlicher Bedeutung. Sowohl vom Patriarchat Konstantinopel als vom Patriarchat Moskau her ist man in den Gesprächen mit altkatholischen Hierarchen und Theologen (besonders der deutschen Altkatholiken) so weit gekommen, daß die Wiederaufnahme der Ende des vorigen Jahrhunderts begonnen, dann aber abgebrochenen Wiedervereinigungsgespräche bevorzustehen scheint. Der Plan des Patriarchen von Konstantinopel, in Westeuropa ein orthodoxes Studienzentrum zu errichten, in dem orthodoxe Priester und Theologen mit den religiösen und sozialen Verhältnissen im Western bekannt gemacht werden sollen, wird nunmehr im Rahmen der Altkatholischen Fakultät Bonn verwirklicht werden. Bedeutungsvoll war ferner der wenig beachtete Besuch einer altkatholischen Delegation unter Führung des Bischofs der deutschen Altkatholiken, Johannes Josef Demmel, beim Moskauer Patriarchat. Diesem Besuch war eine wiederholte Behandlung der Frage der Beziehungen zu den Altkatholiken im Journal des Moskauer Patriarchats vorausgegangen. In Moskau wurde ein Gegenbesuch der Russen vereinbart, der aller Wahrscheinlichkeit, nach die offizielle Wiederaufnahme des Unionsgesprächs beider Kirchen mit sich bringen wird. Als Bischof Demmel in Moskau den Wunsch aussprach, dem russischen Patriarchen möge es vergönnt sein, das große Werk des Zusammenschlusses beider Kirchen zu leiten, erhob sich von Seiten aller anwesenden Hierarchen und Kleriker demonstrativer Beifall und eine Ovation für den Patriarchen, die die Ernsthaftigkeit der Sympathien zur altkatholischen Kirche deutlich erkennen ließ. Metropolit Nikolaj sagte, wenn sich die Orthodoxe Kirche einer anderen christlichen Kirche nah und verwandt fühle, dann in erster Linie der altkatholischen. Von größtem Gewicht ist in diesem Zusammenhang, daß der Patriarch von Konstantinopel auch Vertreter der Altkatholiken zur Teilnahme an der panorthodoxen Konferenz auf Rhodos eingeladen hat.’

150

-ocr page 153-

Van Kleef, als het ware overgenomen, daar deze het naar Rinkels gevoel erg moeilijk maakt om als IBC één koers te varen - en wel één onder leiding van Rinkel en Küry. De volgende opmerking over hem is representatief: ‘Er ist ziemlich streberisch und sucht immer etwas Neues. Wir sollen dafür aufpassen, dass er uns nicht die Leitung aus den Händen nimmt.’“’ Oecumene is voor Rinkel en Küry een kerkelijke zaak, geen privé-onderneming, en een zaak van de inhoud, niet van ‘good will’.“* Wanneer ze het gevoel hebben dat zich contacten in de privésfeer ontwikkelen, verzetten ze zich hiertegen - en ook tegen de betrokken personen.“’ Net zoals Rinkel en Küry proberen de contacten te coördineren, proberen ze de weergave van het oud-katholieke standpunt omtrent vragen van oecumenisch belang en de inschatting van oecumenische partners door oud-katholieke theologen helder te houden. Wanneer theologen zich op een manier uiten die relaties beschadigt, of bedreigt, reageren ze hierop. Dit betreft bijvoorbeeld een te negatieve inschatting van de relatie met de anglicaanse kerken door Peter Amiet, die zich uitte ten gunste van de oud-katholieke relatie met de orthodoxie,“*’ en een te positieve inschatting van de protestantse hoogkerkelijke beweging door de Zwitserse pastoor Max Heinz.“’

“’ Rinkel aan Küry, 8 juni 1968. Een ander voorbeeld van stevige weerstand tegen wat ze als inmenging in hun oecumenische koers lijken te ervaren, blijkt uit een brief van Rinkel aan Küry van 17 december 1963, waarin hij vertelt hoe een Duitse diaken (Rinkel schrijft het woord met hóófdletters en is blijkbaar verbolgen over het feit dat iemand die net komt kijken in de clerus hem van advies dient) erop aandringt toch weer toenadering tot de Mariavieten te zoeken.

In zijn brief van 8 juni 1968, verzet Rinkel zich tegen de toename van het aantal ‘good will’-reizen dat bisschop Van Kleef onderneemt, betwijfelt het nut ervan en ergert zich aan de feitelijke inmenging in formele processen die hierdoor ontstaat.

In zijn brief van 28 december 1958 geeft Rinkel Küry hiervan een concreet voorbeeld, namelijk de contacten van de Zwitser Hans Elias Herter (1926-2013) met de, vanuit Rinkels perspectief, verkeerde ‘Privatmönchen’ en andere orthodoxen. Hij voegt eraan toe: ‘Für altkath. Pfarrer scheint er mir nicht geeignet’. Uiteindelijk zou Herter dat ook niet worden, maar hij zou wel een belangrijke bijdrage leveren aan oud-katholieke liturgische vernieuwing; zie: Urs von Arx, Was alles zur Liturgie gehört. Priester Vater Hans Elias Herter zum Gedenken, ChrK (2013) 8,4.

Zie Küry aan Rinkel, 1 december 1967, waarin Küry een publicatie van Amiet meestuurt, en Rinkels reactie van 6 december 1967: ‘Ich glaube, Peter Amiets Liebe zur Orthodoxie macht ihn blind. Man kann genauso von unserem Streben mit der Orthodoxie zur Vereinbarung zu kommen, behaupten, dass dies geschieht “zur Stärkung unserer kleinen Zahl und unsere schwachen Selbstbewusstseins”! (...) Ich habe mir die Mühe gegeben sofort meine Gedanken zusammenzufassen und aufs Papier zu bringen. Ich beabsichtigte erst ein offener Brief, anfangend mit “mein lieber kurzsichtiger Peter”! Aber besser ist, als Sie, wenn es Ihnen dienen kann, meine Antwort benutzen, um

151

-ocr page 154-

In de volgende paragrafen gaat een beschrijving van oecumenische contacten op nationaal niveau, zowel bilateraal als ook multilateraal (§ 3.I.), vooraf aan schetsen van eerst twee multilaterale oecumenische organisaties die in de correspondentie veel voorkomen (§ 3.2. en § 3.3.) en daarna een serie bilaterale oecumenische contacten (§ 3.4. t/m § 3.8).

3.1. Nationale oecumene in Zwitserland en Nederland

Een onderwerp dat met enige regelmaat ter sprake komt en waaromtrent Rinkel en Küry elkaar op de hoogte houden zijn ontwikkelingen in de oecumene op nationaal niveau, in Nederland en Zwitserland. Het betreft tekenen van het naar elkaar toegroeien van kerken en het beginnend oecumenisch gesprek, variërend van uitnodigingen bij ontvangsten, via lezingen en preken in oecumenische context, tot het instellen van gesprekscommissies.

In dit verband bericht Küry al in zijn eerste ambtsjaar als bisschop dat hij een Ansprache heeft mogen houden in het Grossmünster in Zürich. Het was ihm mit einer Antwort zu dienen.’ Küry reageert hierop in zijn brief van 13 december 1967: ‘Ich bin Ihnen sehr dankbar für Ihre Darlegung über das Zustandekommen des Bonner-Abkommens. Ich werde es nach einigen sprachlichen Korrekturen dem Mitteilungsblatt zustellen. Dieses ist ein Blättchen, das die Geistlichen geschaffen haben, um sich gegenseitig zu informieren und sich untereinander über hängige Fragen auszusprechen.’ Rinkel komt er op 19 december 1967 nog één keer op terug, met een belangrijk punt van oecumenische methode: ‘In der Sache des Aufsatzes P. Amiets hätte ich meiner Darlegung noch hinzufügen können, dass die alte Kirche immer noch “katholisch” hiess, obwohl - wie ein Kirchenvater irgendwo sagt - fast die halbe Welt arianisch geworden war. So soll man auch die anglikanische Kirche nicht beurteilen nach ihren Extremisten.’ Eerder was er een soortgelijk probleem geweest rondom een artikel van Andreas Amiet (*1943) in het blad van de Zwitserse jeugd, vgl. Küry aan Rinkel, 4 juni 1964: ‘Natürlich ergeben sich aus unseren Beziehungen zu den Anglikanern Probleme, aber so zu schreiben, ist frech und dumm.’ Amiet had de relatie met de anglicanen als ‘unglückselig’ beschreven, zie: Küry aan Rinkel, 27 juni 1964). Daarvóór was een verzoek van de Zwitserse ‘Nikolausgemeinschaft’, waarvan Peter en Andreas Amiet lid waren - evenals Hans Elias Herter en Herwig Aldenhoven - om een tekst van Rinkel, zijn referaat op het Internationale Oud-Katholieken Congres van Haarlem (1961), in het Nieuwgrieks te vertalen en vervolgens aan alle Griekse bisschoppen toe te laten komen, wel in goede aarde gevallen, mits ze hiervoor naast de toestemming van Rinkel ook die van de Griekse kerkleiding zouden krijgen. Zie: Küry aan Rinkel, 28 februari 1963.

Rinkel aan Küry, 17 december 1963 en de citaten daaruit in § 3.1. Zie ook Rinkel aan Küry, 6 januari 1967, waarin Rinkel informatie van Heinz corrigeert.

152

-ocr page 155-

de eerste keer sinds de Reformatie dat daar weer een katholieke bisschop van de kansel preekte, en wel voor een volle kerk.®^^ Driejaar later wisselen de bisschoppen ook van gedachten over het Calvijnjubileum van 1959 en de manier waarop ze hun kerken daarbij zullen (laten) vertegenwoordigen.^’ Het aantal opmerkingen over dit soort gelegenheden neemt in de loop van de correspondentie toe, in samenhang met het opbloeien van de oecumenische beweging en de invloed van het Tweede Vaticaanse Concilie in deze periode. Küry vind dit soort representatieve verplichtingen belangrijk en heeft er vermoedelijk, als bisschop van een Landeskirche en hoogleraar aan een staatsuniversiteit, ook meer mee te maken dan Rinkel; hij bezoekt ze soms zelfs ondanks een kwakkelende gezondheid.^™

In het midden van de jaren zestig, in de periode na het Tweede Vaticaanse Concilie, neemt het aantal opmerkingen over gebeurtenissen op het niveau van de nationale oecumene duidelijk toe. Dit geldt vooral voor contacten, ontmoetingen en overleggen tussen rooms- en oud-katholieke geestelijken. In de jaren vijftig en begin jaren zestig komen ze nauwelijks voor; alleen Küry noemt een keer zijn vrees een parochie aan de Rooms-Katholieke Kerk te verliezen wanneer hij er geen pastoor voor kan vinden.®^' Vaak betreffen deze opmerkingen Rinkel en Küry zelf en ze zijn vrijwel uitsluitend positief van toon. De gebeurtenissen waar het over gaat zijn veelsoortig. Zo laat Küry in het voorjaar van 1964 weten dat er op de Länderausstellung een oecumenische kapel zal zijn, waarvoor met name de Geneefse pastoor Gauthier zieh zeer heeft ingespannen.*’™ Direct gerelateerd aan de meer oecumenische opstelling van de Rooms-Katholieke Kerk is een uitnodiging die Küry begin 1965 ontvangt voor een ontvangst ter gelegenheid van de creatie van Charles kardinaal Journet (1891-1975).*’™ Hij bericht hierover als volgt:

Inzwischen hat in Bem der Empfang von Kardinal Journet stattgefunden, zu dem — wenigstens zum Essen — auch der Präsident des protestantischen Kir-

^^ Küry aan Rinkel, 31 oktober 1956.

^ Rinkel aan Küry, 5 juni 1959.

Zo laat Küry op 28 juni 1960 aan Rinkel weten dat hij na een ziekbed langzaam aan de beterende hand is en het jubileumfeest van de Universiteit Bazel zal kunnen bijwonen. In zijn reactie van 30 juni 1960 drukt Rinkel zijn hoop uit dat Küry dit feest goed doorstaan heeft en niet weer ziek geworden is: ‘Dafür haben wir zu wenig “gesunde” Bischöfe!’

Küry aan Rinkel, 3 februari 1958. Zie hierover en over het volgende ook: Smit, Heroriëntatie (supra, n. I).

®™ Küry aan Rinkel, 27 april 1964.

Küry aan Rinkel, 20 februari 1965.

153

-ocr page 156-

chenbundes und ich eingeladen waren. Es ging sehr einfach und gemütlich zu. Vor allem habe ich mich mit dem Bischof von Basel (von Streng) gut Unterhalten, den auch Prof. Maan von Rom her kennt.®’“*

Kinkel reageert hierop positief en meent: ‘es ist wichtig, dass gerade solche Leute uns kennen’.®’® Küry blijft ondertussen in de belangstelling staan waar het rooms- en oud-katholieken betreft; zo bericht hij begin 1966 dat hij in het auditorium maximum van de Eidgenössische Technische Hochschule een lange lezing heeft gehouden over het Concilie.®’® De ontwikkelingen in Zwitserland op dit vlak gaan nog enige tijd voort; zo bericht Küry enkele weken later:

Letzte Woche bekam ich von der römisch-katholischen Bischofskonferenz der Schweiz die Einladung zur Einleitung von gegenseitigen Gesprächen. Jede Kirche soll eine Fünfer-Kommission bestellen. Zwischen den Römischen und den Protestanten sind ebenfalls bereits solche Gespräche eingeleitet worden. Charakteristischerweise sind im letzteren Fall die Protestanten an die Römischen gelangt ohne uns zu informieren oder gar zu berücksichtigen, worauf die Römischen erklärt haben, dass sie auf Gespräche nur eingehen, wenn auch unsere Kirche einbezogen wird. Es sollen aber - was allein richtig ist die Gespräche getrennt geführt werden. Vielleicht sollen zu einem gegebenen Zeitpunkt Beobachter ausgetauscht werden.

Ook noemt hij in deze brief nog een ervaring naar aanleiding van zijn lezing in Zürich: ‘Ich stiess dabei bei den Römischen auf grösseres Verständnis als bei den Reformierten’.®” In zijn antwoord noemt Rinkel toenaderende bewegingen van de rooms-katholieken in Nederland, al is de situatie hem niet volledig duidelijk:

Auch hier scheinen die römischen Bischöfe Gespräche mit den anderen Kirchen anfangen zu wollen. Jedenfalls hat der Röm. Bischof von Haarlem schon unseren alten Harlemensis in sein Kathedral eingeladen zu einem gemeinsamen Gottesdienstfeier. Das Genaue habe ich noch nicht gehört, denn unser Harlemensis schreibt selten und nur mit zwei, drei Sätzen!®’^

Een paar maanden later kan Rinkel hier duidelijk meer over berichten: hij krijgt bezoek van de rooms-katholieke aartsbisschop van Utrecht, Bernard kardinaal

®’‘* Küry aan Rinkel, 8 maart 1965.

®’® Rinkel aan Küry, 16 maart 1965.

®’® Küry aan Rinkel, 12 februari 1966.

®” Küry aan Rinkel, 26 februari 1966.

®’* Rinkel aan Küry, 2 maart 1966.

154

-ocr page 157-

Alfrink (1900-1987), naar hij verwacht over beginnende rooms-katholiek -oud-katholieke gesprekken. Wellicht zal Alfrink ook bedanken voorde voorbeden die in oud-katholieke kerken gehouden zijn vanwege het overlijden van de rooms-katholieke bisschop van Den Bosch Wilhelmus Marinus Bekkers (1908-1966), wat ook een nieuwe ontwikkeling is. Hij becommentarieert de hele situatie met: ‘Wir leben wohl in einer bestimmt neuen Zeit!’®™ Deze beginnende gesprekken krijgen een snel verloop. Al in de zomer van 1966 kan Rinkel Küry laten weten dat er een gemeenschappelijke verklaring op komst is, waar Küry gespannen naar uitziet, net ais naar het verslag van de gesprekken.®^® De volgende keer dat de Nederlandse rooms-katholiek - oud-katholieke gesprekken ter sprake komen, gaat het al over een concrete datum voor wat Küry een Versöhnungsfeier noemt; hij heeft van Maan gehoord dat hij uitgenodigd zal worden en is voornemens te komen, samen met zijn vrouw.®**' In een volgende brief laat Rinkel Küry weten, dat de viering in de oud-katholieke (!) kathedraal zal zijn en dat in de context van de viering medegedeeld zal worden dat voor Rome de ondertekening van de Bul Unigenitus en het Formulier van Alexander VII als voorwaarde voor een dialoog niet langer vereist is.®quot;^ Inhoudelijk wisselen de beide bisschoppen niet van gedachten over de aanstaande ontwikkelingen in Nederland; in de laatste brief die Rinkel Küry over dit onderwerp stuurt, gaat het vooral over de voor deze gelegenheid gepaste liturgische kleding.®^’

In het vervolg van deze ontwikkelingen in de relatie tussen de Rooms-Katho-lieke Kerk en de oud-katholieke kerken krijgt Küry in het najaar van 1967 bezoek van de nieuwe nuntius in Zwitserland, Ambrogio Marchioni (1911-1989), aan wie hij in november ook zelf een bezoek brengt:

Gestern habe ich dem Nuntius meinen Gegenbesuch abgestattet. Er war von überfliessender Liebenswürdigkeit. Ich kam auch auf die heutigen Unionsge-

®™ Rinkel aan Küry, 27 mei 1966.

®®® Küry aan Rinkel, 8 juli 1966.

®*' Küry aan Rinkel, 8 oktober 1966.

®*^ Zie: M. Kok, J.A.G. Tans, Rome-Utrecht: over de historische oorzaken van de breuk tussen de rooms-katholieke en oud-katholieke kerken en de huidige beoordeling van die oorzaken: aangevuld met de voornaamste documenten, Hilversum 1966. Zie over de aanvaarding van Bul en Formulier bijvoorbeeld het overzicht in; Schoon, Van bisschoppelijke Cleresie (supra, n. 226), 22-30.

®^’ I.C.: stola, soutane, mozetta, rochette. Zie Rinkel aan Küry, 2 januari 1966. Er komen zoveel bisschoppen dat een IBC-vergadering voor de hand zou liggen, maar Rinkel heeft geen agendapunten. Wel wil hij informeel overleg met bisschop Brinkhues, maar licht dit niet nader toe.

155

-ocr page 158-

spräche zu sprechen. Eine Verständigung Roms mit den Orthodoxen beurteilt er sehr skeptisch. Wir Altkatholiken stünden Rom näher! meint er.^^quot;*

Twee maanden later kan Küry nog een oecumenische ontwikkeling melden: hij heeft in de week van Gebed voor de Eenheid van de Christenen een lezing over rooms-katholiek - oud-katholieke relaties gehouden aan de rooms-katholieke Universiteit van Fribourg die ‘erstaunlich gut aufgenommen’ werd, hoewel hij open en eerlijk sprak. In dezelfde brief laat hij Rinkel ook weten:

Auf den 11. Februar bin ich zur Konsekration des neu gewählten Bischofs von Basel und Lugano in der Kathedrale in Solothurn eingeladen. Der neue Bischof ist ein Liturgie-Wissenschaftler und ein Freund unserer Kirche.^®’

In zijn reactie hierop is Rinkel ronduit juichend, zowel over deze ontwikkelingen alsook over Küry’s standpunt - hij las Küry’s lezing, die hij meestuurde, ter geestelijke ontspanning, is er zeer enthousiast over en meent: ‘Sie sollten nichts darin ändern und ich hoffe, dass er bald gedruckt zu haben ist, denn unsere Gesprächsleute können sehr, sehr viel daraus lernen.’^^^ In februari van 1968 weet Küry nog iets te melden: hij heeft aan de Universiteit van Zürich een lezing over katholiciteit gehouden en stuurt het manuscript hiervan ook aan Rinkel op^®’ Over de zojuist genoemde wijding tot bisschop van Bazel van Anton Hänggi (1917-1994), die ook lid is van de Zwitserse dialoogcommissie met de Oud-Katholieke Kerk, schrijft hij:

Eine grosse Ueberraschung war mir der neue, radikal vereinfachte (deutsche) Weihe-Ritus mit einem ebenso stark vereinfachten Glaubens-Examen. Er wurde mit besonderer Genehmigung des Papstes bei dieser Konsekration zum ersten Mal zur Anwendung gebracht. Ob wohl die priesterlichen Weihen in ähnlicher Weise vereinfacht werden? Die Feier bestand nur in der stummen Handauflegung und in einem Weihegebet (nach dem Muster des Hyppolit) und in der Uebergabe (der schon vorher geweihten) Insignien. Die Dreiteilung des

^^ Küry aan Rinkel, I december 1967.

“5 Küry aan Rinkel, 24 januari 1968.

Rinkel aan Küry, 26 februari 1968. Naar alle waarschijnlijkheid betreft het: Küry, Verhältnis (supra, n. 231).

Küry aan Rinkel, 17 februari 1968. Het lijkt te gaan om: U. Küry, Von der Katholi-zität der Kirche, IKZ 58 (1968), 1-18, al geeft de in de IKZ gepubliceerde tekst een andere oorsprong aan.

156

-ocr page 159-

Ritus ist aufgegeben, die Weihe-Praefation und das ‘accipe sanctum spiritum’ entfallen!“^

Rinkel, die voor de wijding van zijn opvolger een kleine twee jaar later aan de traditionele oud-katholieke ritus zal vasthouden, reageert hierop als volgt:

Höchst interessant ist, was Sie über die Konsekration in Basel schreiben. Merkwürdig, welche gewaltige Aenderungen man in der röm. Kirche anzubringen wagt. So hat auch hier der röm. Bischof von Breda einen bekannten protest. Dominee zum Priester geweiht (er ist verheiratet und hat einige Kinder), einfach per saltum, ohne Diakonatsweihe, damit die Würde der protestantischen Amtsweihe ‘honorierend’.^^’

Een maand later heeft Küry nog een oecumenisch bericht, waaruit ook blijkt dat de status van de Oud-katholieke Kerk van Zwitserland als Landeskirche in diverse kantons van belang is bij de oecumenische contacten in Zwitserland:

Am 28. Februar war übrigens eine Zusammenkunft der Spitzen der drei Landeskirchen mit den Mitgliedern der römisch-katholisch-protestantischen und der christkatholischen Gesprächskommission, an der K. Barth und H.U. von Balthasar Vorträge hielten. Das Ganze war sehr eindrucksvoll.^’*’

Ondertussen gaat ook de ontwikkeling van de meer protocollaire, maar niet minder belangrijke, relaties door. Zo wordt Küry in 1969 ook voor het bezoek van paus Paulus Vl (1897-1978) aan de internationale organisaties in Genève uitgenodigd. Hij laat dit uiteraard aan Rinkel weten.^” Deze vindt dat een mooie ontwikkeling en komt in deze brief nog een keer terug op de Romeinse aanpassingen van het wijdingsritueel zoals genoemd naar aanleiding van de bisschopswijding van Hänggi, deze keer naar aanleiding van de aanstaande wijding van zijn opvolger, Marinus Kok:^’^

ich meine, dass ich dies |c.q. het aanpassen van het ritueel], gerade als Vorz. der IBK nicht tun solle. Darüber solle in der Zukunft die IBK sich entschlies-

Küry aan Rinkel, 17 februari 1968. Tot dan toe was Hänggi hoogleraar in de litur-giewetenschap aan de Universiteit van Fribourg (CH).

Rinkel aan Küry, 22 februari 1968. Het gaat hier om de voormalige dominee Henk van der Linden (1915-2008), hoogleraar oecumenische theologie in Nijmegen.

Küry aan Rinkel, 22 maart 1968.

^’' Küry aan Rinkel, 13 mei 1969.

Rinkel aan Küry, 19 mei 1969.

157

-ocr page 160-

sen. Es kann gut sein, dass die R. Kath, sehen, dass wir uns nicht sofort an sie konformieren .^^^

Dit thema van de liturgie van de bisschopswijdingen komt nog een keer terug in een brief die Rinkel in januari 1970 aan Küry schrijft. Hierin noemt hij onder meer als verschil tussen de bisschopswijdingen in de beide tradities, dat de participatie van een oud-katholieke bisschop in een bisschopswijding een erkenning van de katholiciteit van de wijdeling en dus van diens kerk betekent, terwijl er in de rooms-katholieke traditie ook aspecten van zending door en incorporatie in het wereldepiscopaat een rol bij spelen. Tegelijkertijd noemt hij als probleem in de dialoog in Nederland, dat er binnen de Rooms-Katholieke Kerk een heftige strijd woedt tussen meer conservatieve en meer progressieve krachten, wat de dialoog lastig maakt.^®quot;* Dit is de laatste keer dat de contacten met de Rooms-katholieke Kerk op nationaal niveau een rol spelen in de correspondentie en hiermee kan deze rondgang door de briefwisseling tussen de bisschoppen Rinkel en Küry worden afgesloten.

Van een geheel andere orde zijn contacten met hoogkerkelijke protestantse geestelijken, vaak in de sfeer van de Michaelsbruderschafi dan wel andere mensen die verbonden zijn met de Berneuchener beweging, een hoogkerkelijke stroming binnen het Duitstalige protestantisme. Hiermee zijn zowel Küry als Rinkel terughoudend, net zoals dit het geval is bij internationale contacten met deze groepen en bewegingen.^^^ Wanneer bijvoorbeeld een groep hoogkerkelijk georiënteerde Zwitserse dominees via de hun welgezinde pastoor Max Heinz om gesprekken met Küry verzoekt, schrijft hij aan Rinkel:

Der Schweiz. Protestantismus ist in sich so geteilt und über Wichtiges im Unklaren, sodass ich fürchte, dass mit vorzeitigen Gesprächen mehr der Verwirrung als der Abklärung gedient würde.®®®

Rinkel is het hier roerend mee eens:

Sie haben Recht, dass Sie nicht mit den protestantischen Pfarrern anfangen zu reden; vor allem weil e.s unfruchtbar ist und nicht offiziell. Das muss man eini-

®®^ Rinkel aan Küry, 4 november 1969.

®®quot;* Rinkel aan Küry, 3 januari 1970, waarin hij ook vermeldt dat bisschop Jans dat jaar aan het (rooms-katholieke) Pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie (1966-1970) in Noordwijkerhout heeft deelgenomen.

®®® Zie § 3.4., vergelijk ook § 3.8.

®®® Küry aan Rinkel, 26 april 1965.

158

-ocr page 161-

gen tüchtigen Pfarrern überlassen, damit Sie sich nicht binden. Der Bischof kommt nur an allerletzter und allerhöchster Stelle.®’’

Ook later in de correspondentie, wanneer de Duitse bisschop Brinkhues zieh in een IBC-vergadering inzet voor de relatie met de Michaelsbruderschaft, verzet Rinkel zieh hiertegen en geeft na de vergadering als volgt blijk van zijn ergernis over pogingen deze contacten te versterken;

Es war gut, dass wir nicht gefallen sind vor der ziemlich flammenden Argumentierung des B. Brinkhues in der Michaelsbruderschafts-causa; es war eigentlich dumm, dass er dafür einen Versuch machte; es war einfach unmöglich.®’®

Tegelijkertijd is de houding van de bisschoppen soms ook wat dubbel: wanneer de oud-katholieke pastoor en voormalige dominee Wilhelm Flückiger, een overtuigde Michaelsbruder, een groot aantal volwassenen uit de Reformierte Kirche aan de Oud-Katholieke Kerk kan verbinden, is Küry enthousiast, hoewel hij Flückiger, tenminste in zijn taalgebruik, niet tot de ‘onzen’ rekent:

Morgen habe ich an etwa 20 Erwachsenen hier in Bem die hl. Firmung vorzunehmen. Sie sind alle durch Pfr. Flückiger in Zürich und Solothurn aus der protestantischen Kirche zur unseren gebracht worden! Das ist noch keinem der unsrigen gelungen.®”

Incidenteel vermeiden de bisschoppen ook dat ze ambtshandelingen voor de anglicanen ter plaatse verrichten; zo schrijft Küry Rinkel in 1966 dat hij ook voor de anglicanen zal vormen in Montreux.™

32. De Wereldraad van Kerken

Vanaf het begin van de oprichting van de Wereldraad van Kerken (WCC) in 1948 in Amsterdam zijn de oud-katholieke kerken hiervan lid geweest. Dat geldt ook voor andere oecumenische gremia zoals de Conferentie van Europese Kerken (CEC), ontstaan in de jaren vijftig tijdens de Koude Oorlog, die in de

®’’ Rinkel aan Küry, 29 april 1965. ®’® Rinkel aan Küry, 4 mei 1969. ®” Küry aan Rinkel, 8 mei 1965.

Küry aan Rinkel, 21 mei 1966.

159

-ocr page 162-

correspondentie nauwelijks voorkomt.™' De oud-katholieke kerken hebben ook een permanente vertegenwoordiging in het Centraal Comité van de Wereldraad en vertegenwoordigers in de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad. Rinkel bezette deze laatstgenoemde zetel sinds 1948 persoonlijk, terwijl hij ook lid van was het Centraal Comité.™'^ Dit betekende echter niet dat hij alle vergaderingen kon bijwonen. Hij reisde niet graag en wanneer een vergadering bijvoorbeeld in de Verenigde Staten plaatsvond, verzocht hij de prime bishop van de PNCC om een vervanger voor hem te sturen.™'’ De beide bisschoppen volgen de ontwikkelingen in de Wereldraad van Kerken aandachtig en nemen ook stelling wanneer dit naar hun inschatting nodig is.

Een eerste interactie van de Unie van Utrecht met de Wereldraad van Kerken die in de gemeenschappelijke ambtstijd van KUry en Rinkel valt, betreft de uitbreiding van de Wereldraad door de integratie van de International Missionary Council (1MC) erin. Hierover doet de Wereldraad in 1959 een enquête uitgaan naar de lidkerken en Küry vraagt Rinkel wat hij ermee zal docn.^quot;^ In zijn antwoord hierop zegt Rinkel dat hij deze enquête met bisschop Jans zal bespreken.™5 Jans zal dan ook naar de Faith and OrJer-bijeenkomst in Saint Andrews gaan in 1960.^°^ De enquête van de Wereldraad leidt tot het voorstel van Rinkel voor een reactie van de gehele IBC, om te vermijden dat sommige kerken voor en andere tegen zijn, wat goed mogelijk is: de oud-katholieke kerken zijn als individuele kerken lid van de Wereldraad. Deze reactie wordt

™' Zie voor incidentele vermeldingen: KUry aan Rinkel, 4 juni 1964; Rinkel aan KUry, 6 juni 1964, waarbij het om de oud-katholieke delegatie naar de Assemblee van 1964 gaat, maar niet over de agenda daarvan. De bijeenkomst was gepland voor het Deense Nyborg, maar vond uiteindelijk op een schip op de Baltische Zee plaats om problemen met visa te omzeilen. Zie ook Rinkel aan KUry, 17 mei 1967: de Assemblee vindt dat jaar plaats in het Oostenrijkse Pörtschach, waardoor het voor de hand ligt om er een Oostenrijkse vertegenwoordiger heen te laten gaan, alleen blijft op een verzoek daartoe aan de Oostenrijkse kerk het antwoord uit.

™^ Smit, Rinkel [supra, n. 2), 52-53.122-123.

™’ In zijn brief van 31 januari 1957 schrijft Rinkel bijvoorbeeld aan KUry dat het Centraal Comité van de WCC aan Yale University bijeenkomt. Rinkel wil er wel heen, maar kan niet en vraagt daarom de prime bishop van de PNCC om iemand te sturen. Deze vertegenwoordiger heeft dan wel geen stemrecht, maar volgens Rinkel maakt dat weinig uit: ‘was Übrigens nichts bedeutet, denn man stimmt wenig!’

’‘’^ KUry aan Rinkel, 27 oktober 1959.

™5 Rinkel aan KUry, 31 oktober 1959.

^*’® Rinkel aan KUry, 16 maart 1960.

160

-ocr page 163-

voorbereid door bisschop Jans ™^ Rinkel is zelf vanaf het begin een tegenstander van de integratie van de IMC en brengt het belangrijkste argument met betrekking hiertoe als volgt tot uitdrukking:

Die reformatorische Strömung, die diese Integrierung durchtreiben will, versteht nicht die Vollheit des Kirchenbegriffes und des Kirchenwesens. Wir haben versucht unsere katholische Meinung kurz zu sagen; ich hoffe, dass diese Meinung auch Ihnen deutlich sein wird aus unseren Worten, die ich auch versucht habe ins Deutsche zu übersetzen.™

Küry is het hier inhoudelijk wel mee eens, maar vraagt zich af of het niet toch beter is om per kerk te reageren - per slot is niet de IBC lid van de Wereldraad, maar zijn de individuele oud-katholieke kerken dat.™ Het memorandum, dat ook in de IKZ zou verschijnen, zou uiteindelijk wel uit naam van de gehele Unie van Utrecht verstuurd worden.’’'’ Dit gebeurt nadat Jans een ontwerp heeft

P.J. Jans (ontwerp). Memorandum over de integratie van de IMC, (zonder plaats of datum, bij de hier genoemde brieven in de correspondentie Rinkel-Küry). Zie ook: P.J. Jans aan Rinkel, 5 en 11 april 1960.

™ Rinkel aan Küry, 13 april 1960.

™ Küry aan Rinkel, 21 april 1960.

Rinkel aan Küry, 21 mei I960. Zie: P. J. Jans, Der ablehnende Standpunkt der Alt-katholischen Kirche bezüglich der Integration des Weltkirchenrates und des Internationalen Missionsrates, in: Kirchliche Chronik, IKZ 51 (1961), 128-131, 128-129, in het bijzonder op 128: ‘Die Altkatholische Kirche, nach deren Überzeugung die streitende Kirche die irdische Gestalt des Königreichs Gottes ist und die in ihren Sakramenten und in ihrem Amt die dauernde Gegenwart ihres Herrn Jesus Christus durch den Heiligen Geist erfährt, kann auf Grund dessen die Verschmelzung des Oekume-nischen Rates und des Internationalen Missionsrates nicht als einen Schritt vorwärts auf dem Wege nach der Einheit im Glauben betrachten. (...) Christus hat seine Kirche gegründet als seinen Leib, in dem sein Versöhnungswerk dauernd geschehen soll. Und diese Versöhnung nur, welche die volle Gemeinschaft von Gott und Menschen verbürgt, kann der einzige Grund sein für die wahrhafte Bruderschaft und Einigung der Menschheit. Dieses Versöhnungswerk nun, als Kerygma betrachtet, ist viel reicher und umfassender, als was im menschlichen Wort gepredigt und in menschlicher Tat geleistet werden kann. Die Welt wird erst wahrhaft mit dem schon jetzt gegenwärtigen sowie als eschatologisch verheissenen Heil des Königreiches Gottes konfrontiert, wenn die Kirche in ununterbrochener Tradition an ihrem durch ihren Herrn unmittelbar geschenkten Amt und sakramentalen Leben festhält. So allein nur kann sie die wahrhaft eine, heilige, katholische und apostolische sein, wie sie von Anfang an war und immer sein soll. Der Weltrat soll fortwährend dessen eingedenk sein, dass sein Existenzgrund nur gerechtfertigt ist, wenn er diese notae ecclesiae unverkürzt und unverändert propagiert und konsolidiert.’

161

-ocr page 164-

gemaakt waar Rinkel, Küry, en de overige bisschoppen achter kunnen staan. In dezelfde brief waarin Rinkel Küry bedankt voor het doorsturen van het memorandum naar Genève, komt echter alweer het volgende onderwerp aan de orde: de Assemblee van de Wereldraad van Kerken in New Delhi in 1961. Ter voorbereiding hierop stemmen de bisschoppen onderling af met hulp van hun theologische adviseurs.^“ Een vraag is echter hoe de vertegenwoordiging van de oud-katholieke kerken op de Assemblee in New Delhi zal worden samengesteld. Terwijl Rinkel en Küry beide graag willen dat bisschop Jans gaat, lijkt dit nauwelijks mogelijk gezien zijn verplichtingen als bisschop en als president van het Oud-Katholiek Seminarie in Amersfoort. Daarom wordt er aan de oecumenisch zeer geïnteresseerde Zwitserse pastoor Hans Frei gedacht als mogelijke vervanger, ook al zou vanuit representatief oogpunt een bisschop beter zijn.^'^ Küry dringt er zelfs sterk op aan dat Jans tóch zal gaan, vanwege diens theologische kwaliteiten, zijn bisschoppelijke rang, en ook om te voorkomen dat de oud-katholieke vertegenwoordiging in handen van Küppers komt te lig-gen.^'^ Rinkel zegt hierop toe Jans toch te willen motiveren, en tekent hierbij aan dat in diens afwezigheid, zoals ook in andere gevallen, zijn vrouw het Seminarie leidt.^''* Uiteindelijk gaat Jans niet, maar wordt hij wel tot officiële vertegenwoordiger benoemd; tegelijkertijd wordt hij vervangen door de vicaris-generaal van de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland, Léon Gauthier.’'^

Ondertussen blijkt dat Küppers ook naar New Delhi zal afreizen en wel via de Arbeitsgemeinschafl der Kirchen in Deutschland en tevens als vertegenwoordiger van de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland. De bedoeling van het eerste gedeelte van de constructie met Jans en Gauthier is dat de eerstgenoemde in absentia in het Centrale Comité gekozen kan worden of dat, wanneer dit niet mogelijk is, Gauthier zich hierin laat kiezen; de procedure wordt met Visser ’t Hooft, de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken afgesproken.^'^ Tussen dit alles door speelt nog de kwestie van de bekostiging van een oud-katholieke vertegenwoordiger: de Wereldraad van Kerken had bij monde van Raymond E. Maxwell aangeboden deze te bekostigen, wat Rinkel afwees.’'^ Wanneer Rinkel hoort dat Küppers wel om een financiële bijdrage gevraagd

’quot; Küry maakt in dit geval gebruik van de diensten van Gauthier en Aldenhoven; zie:

Rinkel aan Küry, 21 mei 1960; Küry aan Rinkel, 3 juni 1960.

^'^ Küry aan Rinkel, 14 december 1960.

’'^ Küry aan Rinkel, 26 december 1960.

Rinkel aan Küry, 3 januari 1961.

^'5 Küry aan Rinkel, 3 maart 1961.

Küry aan Rinkel, 7 maart en 18 maart 1961.

’'’ Rinkel aan Küry, 29 maart 1961.

162

-ocr page 165-

heeft, uit hij zijn diepe afkeer hiervan tegenover Küry?'^ En zo reist er een delegatie naar New Delhi af met een hoog potentieel voor eonflicten. Dit potentieel verwerkelijkt zich ook: ter plekke zijn de vertegenwoordigers van de Unie van Utrecht, naast Gauthier, die Jans vertegenwoordigt, en Küppers ook bis-schop Rode als vertegenwoordiger van de Pools Katholieke Kerk bij de Wereldraad, het weinig met elkaar eens?” Zo stemmen Küppers en Rode wel voor de integratie van de IMC, anders dan Gauthier die de lijn van de IBC volgt, terwijl Küppers deelneemt aan een 'open commumon' (sic) van de Anglican Communion

De dynamiek rond de assemblees en conferenties van de Wereldraad van Kerken duurt in de volgende jaren voort. Wanneer de voorbereidingen beginnen voor de vierde Wereldconferentie over Geloof en Kerkorde (1963, Montreal), is er weer de vraag van de vertegenwoordiging. Terwijl Jans zelf lid is van de Commissie voor Geloof en Kerkorde, overweegt Küry om ook één van de professoren van de Oud-Katholieke Theologische Faculteit in Bern te sturen, en wel Rüthy. Dat wordt ook zo besloten, zodat er een Europese oud-katholiek zal zijn, terwijl Jans zieh zal laten vervangen door een Amerikaanse oud-katholiek.’^' Maar ook de Duitse hoogleraar Küppers heeft de intentie te gaan, zodat dezelfde situatie van concurrentie dreigt te ontstaan ais twee jaar eerder. In dit geval berust Rinkel erin en meent ‘er gehe in pace...’. Wanneer Küppers echter met Rinkel wil komen praten over allerlei irritaties en misverstanden, houdt Rinkel dit af en stelt een gesprek met Jans, als oecumenicus, voor.™ Deze turbulenties binnen de Unie van Utrecht hebben ook hun uitwerking binnen de Duitse Oud-Katholieke Kerk die Küppers probeert te verbieden om naar Montreal af te reizen, daar Rinkel duidelijk had gemaakt dat Jans de oud-katholieken zou vertegenwoordigen, terwijl die uiteindelijk werd vervangen door bisschop Thaddeus F. Zielinski van de PNCC.™ Een dergelijk verbod voor Küppers is echter niet de bedoeling van Rinkel, die zich gebruikt voelt door mensen binnen de Duitse kerk die moeite hebben met Küppers, zoals vicaris-generaal Hütwohl. Hij is het er ook niet mee eens dat Küppers een berustende houding aanneemt en zich terugtrekt op schriftelijk werk (d.w.z.: pu-

’'^ Rinkel aan Küry, 4 april 1961.

Rinkel aan Küry, 30 januari 1962

™ Küry aan Rinkel, 9 januari 1962

’^' Küry aan Rinkel, 2 mei 1962.

™ Rinkel aan Küry, 22 mei 1963

™ Rinkel aan Küry, 10 juni 1963.

™ Op 6 februari 1963 had Rinkel Küry al voorgesteld de prime bishop van de PNCC, Leon Grochowski, te vragen iemand af te vaardigen om Jans te vervangen.

163

-ocr page 166-

bliceren): ‘Solchen Geist kennt man glücklicherweise weder in der Schweiz noch in Holland’7^^ Als Küppers uiteindelijk wel een mogelijkheid vindt om naar Montreal te gaan en hiervoor ook nog financiering voor elkaar krijgt, gunt Rinkel het hem, maar is ook sceptisch: ‘Es klappt etwas nicht in der Deutschen Kirche; es gibt zuviel Streberei’ 7^® Wanneer de eigenlijke Europese vertegenwoordiger, Rüthy, onverwacht ziek wordt, krijgt het geheel nog een andere wending, omdat het risico nu bestaat dat de formele oud-kathoiieke vertegenwoordiging erg zwak zal uitvallen, wat Küry erg vindt: ‘Ich bedauere das umsomehr, als es m.E. äusserst wichtig ist, dass wir gerade an den Faith and Order-Konferenzen vertreten wären’7^’ Het probleem wordt dan opgelost doordat Küppers op het laatste moment door de bisschop van de Duitse Oud-Katho-lieke Kerk, Demmel, tot officiële vertegenwoordiger van die Kerk wordt benoemd, waardoor de formele oud-kathoiieke vertegenwoordiging uit Europa gered is7^^ inhoudelijk krijgt deze vierde Wereldconferentie over Geloof en Kerkorde in de correspondentie maar heel weinig aandacht, wat opvallend is, omdat hij toch vaak als invloedrijk gezien wordt7^^ Rinkel denkt er in september 1963 het volgende over: ‘Weiter bin ich gespannt, ob Faith and Order Fortschritte gemacht hat. Ich habe nicht den Eindruck’7'^° Verder komen de twee bisschoppen er niet op terug in hun correspondentie, hoewel ze allebei het omvangrijke artikel over de conferentie van Küppers in de IKZ gelezen zullen hebben 7^'

Een volgend onderwerp met betrekking tot de Wereldraad van Kerken komt meer dan een jaar later. Het betreft een enquête van de Wereldraad over de paasdatum die Küry ontvangen heeft. Hoewel hij niet in naam van de IBC zal antwoorden - daaraan is de enquête niet geadresseerd - wil hij wel hetzelfde antwoord geven als Rinkel en probeert dit met hem af te stemmen.^^^ In zijn reactie laat Rinkel weten dat hij hierover al eerder is geconsulteerd en wel vanuit de Verenigde Naties via de Nederlandse regering. Hij belooft nog uitvoeriger op het onderwerp terug te komen, maar schrijft nu al het volgende:

™ Rinkel aan Küry, 19 juni 1963.

Rinkel aan Küry, 8 juli 1963.

Küry aan Rinkel,9juli 1963.

Rinkel aan Küry, 11 juli 1963.

™ Zie bijv.: P.-B. Smit, Tradition in Dialogue. The Concept of Tradition in International Anglican Bilateral Dialogues, Amsterdam 2012,45-49.

Rinkel aan Küry, 6 September 1963.

W. Küppers, IV. Weitkonferenz für Glaube und Kirchenverfassung vom 12. bis 26. Juli 1963 in Montreal/Kanada, /ÆZ 53 (1963), 226-242; IKZ 54 ( 1964), 28-48.

™ Küry aan Rinkel, 10 november 1965.

164

-ocr page 167-

Soviel ich voraussagen kann, gehen meine Gedanken in diese Richtung: Fixierung des Ostertages ist erwünscht, wenn nur nicht an ein Monatsdatum, sondern an einem bestimmten Sonntag in April. Aber ich komme darauf zu-rück.’^^

Als Rinkel er al op is teruggekomen, heeft dit geen weerslag gevonden in de correspondentie; ook de berekening van de paasdatum is in de oud-katholieke kerken ongewijzigd gebleven.

De laatste keren dat de Wereldraad van Kerken in de hier besproken ambtelijke correspondentie tussen Rinkel en Küry voorkomt, gaat het om de samenstelling van de oud-katholieke delegatie voor de Assemblee in Uppsala in 1968, en wel om de toegevoegde afvaardiging van Kurt Stalder als delegate fratemelJ^‘^ Ten slotte communiceert Rinkel in zijn voorlaatste ambtsjaar nog als zijn mening aan Küry, dat het voorstel van secretaris-generaal Eugene Car-son Blake om voor de bijeenkomst van het Centrale Comité van de Wereldraad in Canterbury in 1969 een advisor te benoemen, waarbij wordt gedacht aan bis-schop Van Kleef, weinig constructief is. Hans Frei is ondertussen lid van het Centrale Comité en kan het werk aan, daarom is er geen adviseur nodig: ‘das Wäre Frei gegenüber so etwas wie ein Internuntius!’™

33. De International League for Apostolic Faith and Order

Een andere oecumenische organisatie die enige aandacht krijgt in de correspondentie tussen Rinkel en Küry is de International League for Apostolic Faith and Order (ILAFO). Deze was in 1951 gesticht om de katholieke (‘apostolische’) stem binnen de oecumene zoals die door de nieuw gestichte en sterk door protestanten gedomineerde Wereldraad van Kerken gestalte ging krijgen, duidelijker hoorbaar te maken. De oud-katholieken waren formeel bij deze League betrokken tot deze in 1967 in een nieuwe vorm en onder een nieuwe naam: International Ecumenical Fellowship (IEF), verder ging. Interessant is het commitment van de oud-katholieken voor dit forum, waar nog vóór het Tweede Vaticaanse Concilie van gedachten gewisseld kon worden met anglicanen, orthodoxen en, eerst in het geheim en later openlijk, ook met rooms-ka-tholieke theologen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een brief van Rinkel aan Küry van maart I960, waarin hij de aankondiging van een ILAFO-bijeenkomst door

^’’ Rinkel aan Küry, 23 november 1965,

™ Küry aan Rinkel, 20 december 1967; Rinkel aan Küry, 5 januari 1968.

™ Rinkel aan Küry, 4 februari 1969.

165

-ocr page 168-

de secretaris van die organisatie, de anglicaanse priester Michael Bruce (1909-1968), doorgeeft. Hij onderstreept dat het niet om een officiële of openbare bijeenkomst gaat, waaraan ook rooms-katholieke theologen zullen deelnemen en coördineert de deelname van oud-katholieke zijde. Rinkel stuurt in ieder geval Cor Tol, lector aan het Oud-Katholiek Seminarie. Een tweede oud-katholiek kan ook komen, als vervanger voor een oorspronkelijk geplande derde orthodoxe vertegenwoordiger. Rinkel denkt daarbij aan Hans Frei en is erop tegen dat Klippers deze rol vervult en ‘sich breit macht’. Hij schat de betekenis van de bijeenkomst hoog in, zeker met het oog op het naderende rooms-katholieke Concilie.’^^ Frei gaat inderdaad naar deze bijeenkomst en bericht er in Zwitserland vol enthousiasme over, maar publiceren erover mag hij niet gezien het geheime karakter van de bijeenkomst.^’^ Wanneer hij dit verneemt, reageert Rinkel wat verbaasd: de bijeenkomst was, zoals hij uit andere bron gehoord had, niet goed voorbereid door Bruce, hoewel de Rooms-Katholieke Kerk haar beste mensen had gestuurd.

Die Sache ist, dass Bruce noch immer keine rechte Linie zu ziehen weiss. Er und seine Geistesfreunde (Angiokatholiken) machen sich mehr besorgt Uber das SUdindien-Schema und Ceylon, usw. als z.B. über die Tatsache, dass man in ILAFO ruhig allerhand Protestanten duldet, und sogar einen deutschen Lutheranen, der von Heiler ‘Priester’ geweiht worden ist, in ILAFO zulässt, womit er fortwährend die ganze Geschichte für uns und vor allem auch für die Orthodoxie in Verdacht bringt.’’^

Ditzelfde onderwerp komt aan de orde in 1963, wanneer een delegatie van de ILAFO, Thomas Hannay (1887-1970), emeritus bisschop (primus) van de Scottish Episcopal Church, Michael Bruce, en Dom Robert Petit-Pierre, Rinkel bezoekt om te overleggen over een ILAFO-conferentie in Nederland. Weer brengt Rinkel zijn bezwaren naar voren tegen de aanwezigheid van personen als Walter Drobnitzky (1900-1988), die door de hoogkerkelijke lutherse voorman Friedrich Heiler (1892-1967) tot priester werd gewijd en die Heiler nu tot bisschop wil wijden als zijn opvolger.^^’ De bijeenkomst in Nederland, op woensdag 1 mei 1963, was moeizaam, voornamelijk vanwege de deelname van katholise-rende protestanten met onduidelijke wijdingen. Rinkel zal echter op de conferentie in september wel een lezing houden, evenals Hans Frei. ‘Aber ich sehe noch immer nicht was ILAFO eigentlich tun kann in der ökumenischen Welt,

^’^ Rinkel aan Küry, 16 maart 1960.

’^■^ Küry aan Rinkel, 17 mei 1960.

’’® Rinkel aan Küry, 21 mei 1960.

^’’ Rinkel aan Küry, 24 april 1963.

166

-ocr page 169-

als nur dieses dass man die Orthodoxie “scheu” macht!’’'*“ Küry is het hier in zijn antwoord zonder meer mee eens:

Der ILAFO gegenüber sollten wir zurückhaltend sein. Wenn die Heiler-Leute und katholisierenden prot. Gruppen, die für ihre Ueberzeugung im Grunde keine Opfer auf sich nehmen wollen und vor jeder mutigen Tat zurückschrecken, das grosse Wort führen sollten, so haben wir da nichts mehr zu suchen. Wir dienen damit nicht der Oekumene, sondern dem Synkretismus. Aber ich verstehe, dass wir andrerseits die Anglikaner und Orthodoxen nicht im Stiche lassen können. Aber ein offenes Wort täte einmal not. V. Kleef hat das allerdings in Lund schon einmal deutlich getan.’'*'

Uiteindelijk vindt de conferentie in Nederland wel plaats, met Rinkel als voorzitter, terwijl hij ook een lezing houdt, waarvan hij de inhoud en het doel als volgt samenvat: ‘Der Zweck war diesen ILAFO-Leute zu lemen, dass unsere Kirche älter ist als 1870 und dass wir das Beispiel einer Kirche sind, die katholisch ist ohne Rom und alles besitzt wofür die römische Progressivität heute kämpft.’ Over de bijeenkomst zelf meent hij:

Die ILAFO-Konferenz war, wie immer, vag und verschwommen, vor allem durch die Anwesenheit der katholizierenden Protestanten. Interessant ist zwar dies: Bischof Hannay (vorher Primate der schottischen Episc. Kirche) tritt zurück, er ist weit über 70, und der Bischof von London, Dr. Stopford, ist bereit Präsident zu werden. Dessen Gedanke ist: Bewegungen, die die Sympathie des Erzbischofs von Canterbury haben und mit denen er sich selber nicht beschäftigen kann, solle der Bischof von London auf sich nehmen. Vielleicht verspricht also die Zukunft etwas mehr Energie.’'*’

Anders dan Rinkel is de Zwitserse ILAFO-deelnemer Hans Frei weer wel erg enthousiast over het verloop van de conferentie en vindt dat er nog een tweede vertegenwoordiger benoemd moet worden. Küry deelt deze mening echter niet: ‘Ich bin nicht so erpicht darauf, da wir unsere wenige Kräfte auf die Oekumene (faith and order) und unsere Beziehungen mit den Anglikanern und Orthodoxen konzentrieren sollten’.’'*'’ De ergernis van Küry en Rinkel over de deelname van ‘katholiserende protestanten’, al dan niet met vanuit hun oogpunt discutabele wijdingen, krijgt reliëf in een brief van Rinkel aan Küry van december 1963,

’‘*“ Rinkel aan Küry, 6 mei 1963.

’“*' Küry aan Rinkel, 4 mei 1963.

’'*’ Rinkel aan Küry, 26 september 1963; zie ook: Küry aan Rinkel, 11 september 1963, waarin Küry Rinkel om zijn tekst vraagt voor de IKZ.

’'*’ Küry aan Rinkel, 30 september 1963.

167

-ocr page 170-

waarin hij zijn ongenoegen uit over een bijdrage van pastoor Max Heinz in het Christkatholisches Kirchenhiatt over de Hochkirchliche Bewegung in het Duitstalig protestantisme:

Der Aufsatz von Max Heinz über die Hochkirchliche Bewegung und seinem alten Freund Heiler im Kirchenblatt hat mich ein wenig empört. Ist Heinz noch immer nicht weiser geworden? Wir sind seine alte Sünde noch nicht vergessen, dass er namentlich einmal, soviel ich mich erinnere, die ‘Weihe’ des Heilers mitgemacht hat. Er kann doch wissen, dass Heiler nur ein epis-copus vagans ist, der von keiner katholischen Kirche anerkannt wird und eigentlich mit dieser ‘Weihe’ sich für sein ganzes Leben in der kirchlichen Welt unmöglich gemacht hat. Und weiter, dass Heinz es vorstellt, als ob diese ‘Bewegung’ durch die machinale ‘ordinationes’ des Heilers sich die successio apostolica erwirbt! Ich verstehe den Mann nicht. Sogar der Drobnitzky, den Heiler zum ‘Priester’ machte und den Heiler jetzt gerne als seinen Nachfolge! zum Bischof weihen möchte, hat dies verweigert; so erzählte mir Rev. Bruce, Sekretär der ILAFO, weil er, Drobnitzky, begreift, dass die katholische Welt eine Bischofsweihe nie und nirgends anerkennen würde!^“*^

Er blijven grote bedenkingen bij de samenstelling van de bijeenkomsten van de League. Deze zijn tweeërlei. Ten eerste heeft vooral Rinkel grote bedenkingen bij de deelname van ‘katholiserende protestanten’, met name uit de groep rond Friedrich Heiler, die hij vanwege hun opvattingen over kerk en ambt niet waardeert, en die orthodoxen en rooms-katholieken om dezelfde redenen terughoudend maken. Rinkel heeft vooral grote moeite met hun mechanisch aandoende quot;pipeline'-theorie van de apostolische successie en de bijbehorende opvattingen over de werking van sacramentele genade, waardoor het lijkt alsof wijdingen en overige sacramenten los van de kerk en vooral via een op zichzelf staande geldig gewijde ambtsdrager verkregen zouden kunnen worden. Wel overleggen Küry en Rinkel over het toelaten tot de communie van katholiek georiënteerde protestanten en andere katholieke groepen, met name uit de apostolische tradi-tie7'^5 Jen tweede houdt de oud-katholieke participatie in de ILAFO op zodra

Rinkel aan Küry, 17 december 1963; het gaat om: Max Heinz, Evangelisch-Ökumenische Vereinigung (Hochkirchliche Vereinigung), ChrK 86 (1963), 291-292.

Küry aan Rinkel, 21 november 1958: ‘Besteht über die Vereinbarung mit den Anglikanern über die Zulassung der Alt-Apostolischen zum Abendmahl etwas Schriftliches? Wenn ja, würde es mich interessieren, auch eine Abschrift zu haben. Auch betr. Zulassung, resp. Nicht-Zulassung der “catholic minded organisations” sollten wir doch auch eine gemeinsame Stellungnahme schriftlich ausarbeiten. Ich werde Ihnen gelegentlich zustellen, was ich zur Zulassung einzelner Protestanten seinerzeit geschrieben habe, damit wir eine Diskussionsgrundlage haben.’ Zie ook Rinkel aan Küry, 26 november

168

-ocr page 171-

deze zieh, vanuit het perspectief van Küry, afkeert van serieus theologisch werk en een andere kant op gaat door de deelname van theologisch minder gekwalificeerde personen. Dit gebeurt vooral na een bijeenkomst in 1967 in Freiburg, die Rinkel niet heeft kunnen bijwonen vanwege de verkiezing van een nieuwe bisschop van Haarlem op dat moment.^'*^ Küry gaat er wel heen en is maar zeer ten dele enthousiast:

Die letzte Woche war ich von Sonntag bis Donnerstag Abend in Fribourg an der Tagung der ILAFO. Der neue Bischof von Fulham war als Präsident zwei Tage anwesend, auch der römische Bischof von F.|reibourg| erschien zu einem Empfangsabend. Leider gab es auch eine Reihe von geschwätzigen Frauen, die wohl vorwitzig waren, aber nicht das Zeug hatten, um die gehörten Referate wirklich diskutieren zu können. Auch schienen die Anglikaner den eigentlich theologischen Fragen wieder einmal ausweichen zu wollen. Das bewog unsere Vertreter (Stalder, Gerny, Nickel), eine Zweiteilung der ILAFO vorzuschlagen: einen inneren Kreis für die Theologen, einen äusseren für die Laien. Der Vorschlag wurde vor allem von den römisch-katholischen Theologen unterstützt, mit dem Ergebnis, dass H. Gerny mit einigen Mitarbeitern die neue Organisation aufstellen soll. Vor allem die Orthodoxen sollen dafür gewonnen werden.^“*’

Wanneer een jaar later een volgende ILAFO-bijeenkomst gepland is in het Zwitserse Gwatt, waar men het over een groot aantal verschillende theologische onderwerpen wil hebben - volgens Rinkel wil men zo ongeveer de hele dogmatiek doornemen -, en waarvoor een Nederlander gezocht wordt om over de scheppingsleer te spreken,is Küry zeer terughoudend wat hun deelname betreft:

Auf die ILAFO sollten wir uns nach der Wendung, die sie in Fribourg genommen hat, nicht allzu sehr mehr einlassen. Das Ganze liegt jetzt in den Händen 1958: Tch lege Ihnen den englischen Text und den holländischen bei der “regulae” die wir in der Behandlung der Altapostolischen gebrauchen wollen. Viel erwarten wir nicht davon. Die meisten wählen die anglikanische Seite, und die Anglikaner fühlen sich hier gar nicht “happy” damit! Deshalb wollen die Anglikaner hier, dass Holländer in der anglikanischen “Chapels” die anglikanische Liturgie holländisch feiern sollten, der Alt-apostolischen wegen, die kein Englisch verstehen. Aber über dieses sind wir uns noch nicht ganz einig.’ Küry bedankt Rinkel op 2 december 1958 voor de ontvangst van deze regulae.

^^ Rinkel aan Küry, 29 juni 1967.

Küry aan Rinkel, 9 september 1967.

Rinkel aan Küry, 18 april 1968.

169

-ocr page 172-

von Laien (Frauen), die theologisch nicht im Bilde sind. Das zeigt sich auch an der ganzen Themen-Stellung der Konferenz. Es wird genügen, wenn einer unserer schweizerischen Geistlichen der Tagung in Gwatt einmal einen Höflichkeitsbesuch abstattet.’quot;”

Hiermee verdwijnt de ILAFO in de correspondentie tussen de beide bisschoppen uit beeld.

3.4. De relatie met de anglicaanse kerken

Sinds de Bonn Agreement van 1931 bevinden de Oud-Katholieke Kerken van de Unie van Utrecht zieh in gemeenschap met de kerken van de Anglican Communion?^^ Deze relatie is voor Rinkel en Küry van groot belang, in elk geval bij grotere gebeurtenissen in het leven van de kerk of bij oecumenische positie-en koersbepalingen.’^’ Vooral Rinkel draagt haar een warm hart toe; in 1931 was hij persoonlijk betrokken geweest bij de gesprekken die tot de Bonn Agreement hadden geleid. De twee anglicaanse kerken die hierbij de belangrijkste rol spelen, zijn de Church of England en de (Protestant) Episcopal Church in the USA (PECUSA). Deze relatie betekent ook dat Rinkel en Küry voor verschillende hoogtepunten in het leven van de Anglican Communion worden uitgenodigd, zoals voor de Lambeth Conferences. Deze komen voor het eerst in de correspondentie ter sprake in 1958, wanneer Rinkel Küry schrijft met de vraag of hij ook is uitgenodigd en zegt dat hij zich verplicht voelt te gaan.’^^ Tien jaar later is dit weer het geval: zodra de Lambeth Conferentie van 1968 aangekon-digd wordt, krijgt de IBC een uitnodiging en is Rinkel van mening dat er iemand heen moet als waarnemer.’^^ Het wordt, in dit geval, een vertegenwoordiging bij toerbuurt, waarbij de bisschoppen Rinkel, Van Kleef, en Brinkhues elkaar aflossen; Küry zelf wil er niet heen, zijn kennis van het Engels is te beperkt.’^'’ In de aanloop naar deze Lambeth Conference zijn Rinkel en Küry in

Küry aan Rinkel, 15 mei 1968.

’5” Zie voor een overzicht: Neuhoff, Bonn Agreement (supra, n. 251).

Vooreen overzicht, zie: Smit, Rinkel (supra,n.2), 163-167.

’^^ Rinkel aan Küry, 8 februari 1958. Dat Rinkel hier een gevoel van verplichting noemt heeft waarschijnlijk ook te maken met zijn terughoudendheid ten opzichte van reizen en grote bijeenkomsten. Zie voor meer details en de égards waarmee Rinkel ontvangen werd: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 163-164.

’5^ Rinkel aan Küry, 15 juli 1967.

’5* Küry aan Rinkel, 1 december 1967: ‘(•••) so scheint mir die Lösung, die Sie Vorschlägen, die beste zu sein. B. van Kleef würde Sie also ablösen und er selbst würde

170

-ocr page 173-

het bijzonder geïnteresseerd in de vraag in welke mate de dialoog tussen anglicanen en methodisten in Engeland ter sprake zal komen, een onderwerp dat in § 3.4.1. nog uitvoerig behandeld zal worden.^^'^

Deze relatie komt ook tot uitdrukking in uitnodigingen voor de intro-nisatie van een nieuwe primas binnen de Church of England of de RECUSA. Wanneer Michael Ramsey bijvoorbeeld in 1961 tot aartsbisschop van Canterbury benoemd wordt, is Rinkel uitgenodigd.^*’^ Hij neemt deze uitnodiging aan in de wetenschap dat de oecumenicus en kerkjurist Eric Kcmp^” probeert de nieuwe aartsbisschop te winnen voor deelname aan de Anglicaans - Oud-Ka-tholieke Theologenconferentie van dat jaar in Amersfoort, uiteindelijk met suc-ces.^5^ Rinkel reist - zonder twijfels te uiten over de reis - voor deze viering naar Engeland:

Montag 26. hoffen Jans und ich nach England zu reisen für die Inthronisation des Dr. Ramsey am Dienstag in Canterbury; auch noch ein ‘dinner’ des Nicae-von B. Brinkhues abgelöst. Ich kann nicht an der Konferenz teilnehmen, weil ich zu wenig Englisch kann. Ich verstehe zwar so ziemlich alles, könnte mich aber an keiner Diskussion beteiligen. Also: Brinkhues.’ Zie ook Rinkel aan Küry, 19 december 1967. ''55 Küry aan Rinkel, 10 juli 1968, Rinkel aan Küry, 13 juli 1968.

^’® Rinkel aan Küry, 7 maart 1961. Zie ook Smit, Rinkel (supra, n. 2), 165-166. Een hier door Smit genoemd bezoek van Rinkel met bisschop Jans aan Londen in maart I960 voor de wijding van de bisschop van Gibraltar, Stanley Albert Hallam Eley (1904-1990), de bisschop van Portsmouth, John Henry Lawrence Philips (1910-1985) en de bisschop-coadjutor van Sydney, Arthur William Goodwin Hudson, komt in de correspondentie niet voor.

Eric Waldram Kemp (1915-2(X)9), later een vooraanstaand lid van de Anglican Roman Catholic International Commision (ARCIC) en bisschop van Chichester (I974-2001), speelde in deze pericxle een belangrijke rol in de contacten tussen de Church of England en de oud-katholieken. In zijn memoires. Shy hut not Retiring, Londen 2006, doet hij hiervan verslag, helaas met veel ongelukkig gespelde (plaats)namen en een verbitterde uitsmijter over de wijding van vrouwen tot het apostolische ambt in de oud-katholieke kerken. Zie in dit verband ook het interview met hem in: Neuhoff, Bonn Agreement (supra, n. 251), 81-89.

’’’ Rinkel aan Küry, 7 maart 1961. Rinkel had ‘confidential’ van Satterthwaite gehoord dat Kemp Ramsey hiervoor gepolst had. Rinkel bevestigt Ramsey’s komst naar Amersfoort in zijn brief aan Küry van 21 april 1961. Ramsey hield op de tweede conferen-tiedag een lezing, gepubliceerd als: M. Ramsey, Die Kirchenväter und die moderne anglikanische Theologie, IKZ 51 (1961), 294-300. De oud-katholieke pendant daarbij was: P.J. Maan, Unsere Kontinuität mit der alten Kirche, IKZ5\ (1961), 301-308.

171

-ocr page 174-

an Club in Lambeth Palace am Donnerstag, eine holländische Messe soll ich zelebrieren, usw.; hoffentlich am Freitag 30. zurück.’^’

Ook aan het einde van zijn episcopaat wordt Rinkel door Ramsey, die zelf tot 1974 in zijn ambt zou blijven, als eregast uitgenodigd voor een bijeenkomst in de Nicean Clubje Een soortgelijke uitnodiging voor de intronisatie van de nieuwe presiding bishop van de PECUSA John Elbridge Hines (1910-1997) in 1965 laat Rinkel echter, uit logistieke overwegingen, over aan de prime bishop van de PNCC, Grochowski.^^' Ook aan oud-katholieke wijdingen wordt met grote regelmaat door anglicanen deelgenomen, bijvoorbeeld aan de wijding van

’5’ Rinkel aan Küry, 7 juni 1961.

Rinkel aan Küry, 3 maart 1970. De echtgenote van Ramsey, Lady Joan Alice Chet-wode Hamilton Ramsey (1909-1995), nodigde hiervoor ook Greet Roosjen uit.

Rinkel aan Küry, 23 januari 1965: ‘Ich habe noch eine Einladung um am 27. Januar in Washington zu sein zu der Inthronisation des neuen Presiding Bishop Hines! Ich habe B. Grochowski gebeten mich zu repräsentieren, was er gerne machen wird, glücklicherweise!’

172

-ocr page 175-

Küry in 1955/“ maar ook aan die van Rinkels opvolger, Marinus Kok, in 1969, en van de Tsjeclioslowaakse bisschop Podolak in 1968 7®’

Een ander punt dat Rinkel en Küry voortdurend bezighoudt in relatie tot de Anglican Communion zijn de ontwikkelingen op anglicaans oecumenisch gebied. De periode van hun ambtelijke correspondentie, 1955-1970, is dan ook inderdaad een tijd van stormachtige ontwikkelingen op dit gebied, zowel wat mogelijke overeenkomsten van kerkelijke gemeenschap als ook wat feitelijke kerkfusies betreft, met name in Azië, vaak samenhangend met de dekolonisatie aldaar/®^ Een eerste voorbeeld hiervan is de omstreden kerkfusie in Zuid-India waaruit in 1947 de Church of South India (CSI) is voortgekomen. Rinkel stelde voorafgaand aan de Lambeth Conference van 1958 hierover uit naam van de IBC een memorandum op dat werd toegezonden aan de presiding bishop van de PECUSA, op dat moment Henry Knox Sherrill (1890-1980), en naar de aartsbisschoppen van Canterbury, Geoffrey Francis Fisher (1887-1972), en York, Michael Ramsey. In September 1958 zijn de antwoorden van Sherrill en Fisher binnen. Rinkel stelt aan Küry voor het IBC-statement en Fishers reactie in de IKZ te publiceren; Sherrills persoonlijk geformuleerde reactie wil hij niet publiceren/®’ Küry neemt deze suggestie over en verzoekt ook om een verslag van de Lambeth Conferentie voor hetzelfde tijdschrift/®® Een paar jaar later komt een soortgelijke ontwikkeling aan de orde, waarbij het om twee volgende kerkfusies gaat: in Sri Lanka, die zou moeten resulteren in de Church of Sri Lanka, wat in het jaar van schrijven (2016) nog uitstaat, en in Noord-India, die in 1970 resulteerde in de Church of North India (CNI). Rinkel is benaderd met vragen uit de Church of England, in eerste instantie door de aartsbisschop van York en later ook door die van Canterbury, of kerkelijke gemeenschap van deze twee aartsbisdommen met deze twee nieuwe kerken gevolgen zou hebben voor hun relatie met de oud-katholieke kerken. Rinkel maakt Küry deelgenoot van zijn voorlopige antwoord aan zijn beide anglicaanse collega’s:

leh habe ihm vorläufig geschrieben, dass ich nicht allein antworten kann, höchstens in Uebereinstimmung mit Ihnen, unter Vorbehalt der Meinung der

^®^ Smit, Onder bisschoppen (supra, n.l).

^®’ Zie Rinkel aan Küry, 22 december 1968; het ging om een vertegenwoordiger van de aartsbisschop van Canterbury.

^®* Zie bijv. Smit, Tradition (supra, n. 729), 36-44.

Rinkel aan Küry, 5 september 1958. Zie: Die Kirche von Südindien. Ein Briefwechsel zwischen dem Erzbischof von Utrecht und dem Erzbischof von Canterbury, IKZ 49 (1959), 1-15.

’®® Küry aan Rinkel, 11 september 1958. Zie; Bericht der Lambeth-Konferenz 1958, /KZ 49 (1959), 125-129.

173

-ocr page 176-

Intern. B.K. Dass wir auch nicht einfach mit Ja oder Nein antworten können, aber dazu unsere Meinung über ‘Scheme and Plan’ zu sagen haben; dass wir es jedenfalls ganz los von Angiokatholischen ‘Wünschen’ tun werden, und lauter auf Grund unserer eigenen katholischen Grundsätzen.^®’

In zijn reactie laat Küry vervolgens het opstellen van een reactie graag aan Rinkel over; hij heeft er zelf geen concrete ideeën voor.'“ Rinkel maakt vervolgens een ontwerp, waarop Küry reageert. Omdat Rinkel het in zijn reactie over ‘minder uitgesproken’ katholieke kerken heeft, vraagt hij zich af of dat wel kan: is niet een kerk katholiek of niet?’®’ Ook denkt hij dat het gemeenschappelijke verstaan van ‘katholiciteit’ van anglicanen en oud-katholieken verduidelijkt zou moeten worden, bijvoorbeeld in relatie tot het eerste punt van de Bonn Agreement:

Ich frage mich darum, ob zu den Ausführungen zu Satz 1 nicht eine inhaltliche Naherbestimmung der Katholizität hinzugefügt werden sollte, etwa in dem Sinne, dass auf die Quadrilateral-Erklärung hingewiesen wird als das notwendige Minimum.’™

Rinkel verwerkt dit en stuurt zijn antwoord naar de twee Engelse aartsbis-schoppen. Nadat het upper house van de Convocation of Canterbury heeft ingestemd met de voorgenomen kerkelijke gemeenschap, laat de aartsbisschop van Canterbury dit Rinkel weten, ook al staat de stemming in het lower house nog uit. Rinkel brengt dit met het volgende commentaar aan Küry ter kennis:

Ich glaube, dass unsere Bemerkungen wenig beachtet worden sind. Man bekommt den Eindruck, dass man jetzt ein ruhiges Gewissen hat, weil man dem Erzb-v.Utr. nach seiner Meinung gefragt hat; die Antwort selber achtet man weniger!

Misschien hoort hij meer wanneer hij met Jans bij Ramsey’s intronisatie is, schrijft hij vervolgens; of dat ook gebeurd is, komt in de correspondentie niet ter sprake.”^ Het thema van de kerkverenigingen in Azië blijft de beide bisschoppen wel bezighouden en ze worden betrokken bij de lobby met betrek-

’®’ Rinkel aan Küry, 29 maart en 4 april 1961 . ’®® Küry aan Rinkel, I april 1961.

’®’ Küry aan Rinkel, 21 april 1961.

’™ Küry aan Rinkel, 21 april 1961. ”' Rinkel aan Küry, 26 april 1961.

”^ Rinkel aan Küry, 12 mei 1961.

174

-ocr page 177-

king tot deze kerken. Zo bericht Küry in augustus 1961 aan Rinkel dat hij bis-schop Lakdasa Jacob De Mel (1902-1976), een sterk voorstander van de plannen, gesproken heeft in Genève. Deze had de oud-katholieke reactie in zijn bezit en probeerde Küry gunstiger te stemmen over de plannen voor een verdere kerkelijke fusie in Ceylon/Sri Lanka:

Er unterstrich seinerseits folgende Punkte besonders: der erste Schritt sei, dass die vier protestantischen Kirchen die anglikanischen Bischöfe anerkennen, der zweite, dass vier ‘Presbyter’ als Vertreter der vier protestantischen Kirchen durch Handauflegung den anglik. Bischöfen die Jurisdiktion übertragen und dass dann durch den anglik. Bischöfe die Weihen vorgenommen werden, und zwar in je verschiedener Weise, je nachdem das Amt in den anderen Kirchen defizient ist. Danach wären die Weihen nicht etwas ‘Neues’, sondern das Amt der alten Kirche würde von den anglikanischen Bischöfen auf die anderen übertragen .^’^

Küry is echter niet overtuigd, met name met betrekking tot de liturgie die gebruikt gaat worden voor de ‘verzoening’ van de diverse ambten in deze verenigde kerk en baseert zich op een publicatie van Stephen Bayne hierover.™ In de passages die Küry noemt, is het inderdaad niet helemaal duideljk wat er nu wel of niet gebeurt tijdens de dienst. In ieder geval staat er niet met zoveel woorden dat de niet-bisschoppelijk gewijde geestelijken nu werkelijk gewijd worden en dat hun ambt in de apostolische successie geplaatst wordt. Toen De Mei Küry ook nog vroeg of de oud-katholieken de nieuwe bisschoppen voor de kerk op Ceylon mee wilden wijden werd Küry ‘stutzig’, want, zo meent hij: ‘an dieser Frage wurde mir doch deutlich, wohin die Absichten gehen’.™ Tegelijkertijd vindt er wel receptie plaats van de oud-katholieke reactie op de plannen voor Ceylon/Sri Lanka: in zijn presidential address voor de Convocation of Canterbury gaat Ramsey erop in en stuurt Rinkel er een exemplaar van.™ Deze reactie van Rinkel, c.q. de IBC, wordt ook in de IKZ gepubliceerd zodat

™ Küry aan Rinkel, 31 augustus 1961.

™ S.F. Bayne, Ceylon, North India, Pakistan: A Study in Ecumenical Decision, Londen I960. In zijn brief verwijst Küry met name naar pp. 35-36, waar een uittreksel van de te gebruiken liturgie te vinden is.

™ Küry aan Rinkel, 31 augustus 1961. Vermoedelijk bedoelt Küry dat het oud-katholieke meewijden als garantie voor de apostoliciteit van deze kerken gezien werd.

™ Rinkel aan Küry, 4 november 1961.

175

-ocr page 178-

het oud-katholieke standpunt publiekelijk bekend is7^ Dit onderwerp wordt in de correspondentie niet verder behandeld.

De oecumenische relatie tussen anglicanen en oud-katholieken blijft echter belangrijk, en daarom ook hun relaties met andere kerken, zoals uit twee hierna volgende voorbeelden blijkt. Voor Rinkel en Küry is het daarbij duidelijk dat de Oud-Katholieke Kerk de partnerkerk is van de Church of England. Wanneer dit niet duidelijk is, protesteert Rinkel, zoals in het geval van een conferentie van vertegenwoordigers van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Church of England™ Ook wanneer Rinkel in 1967 hoort dat de Scottish Episcopal Church en de Church of Scotland tot een vorm van sacramentele gastvrijheid zullen overgaan, vindt hij dit geen goed idee, al schrijft hij er niet bij waarom.™ Opvallend genoeg is een punt dat latere contacten van oud-katholieken en anglicanen in Europa sterk zou bepalen, dat van overlapping jurisdictions, nauwelijks van betekenis. Alleen tegen het einde van Rinkels episcopaat komt het ter sprake, wanneer hij Küry schrijft over een vergadering met vertegenwoordigers van de PECUSA, de Church of England, en de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland over de samenwerking van deze drie kerken in Europa. Rinkel was er tot zijn verbazing niet voor uitgenodigd, bisschop Brinkhues van de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland wél.™ Verrassend genoeg bevindt zich bij deze brief van Rinkel aan Küry ook een ontwerp voor één anglicaanse kerkprovincie in Europa, met haar zetel in Brussel.^^' Verreweg de meeste aandacht voor anglicaanse oecumenische relaties, echter, gaat naar de zich ontwikkelende verhouding van de Church of England tot de Engelse methodisten. Deze

™ Küry aan Rinkel, 7 en 17 februari 1962. Het standpunt van Rinkel werd in een vertaling van Hans Frei gepubliceerd als: A. Rinkel, Lanka und Nord-Indien/Pakistan, IKZ 52 ( 1962), 48-59. Zie ook: Rinkel aan Küry, 23 februari en 3 maart 1962.

™ In een brief van 3 januari 1961 laat Rinkel Küry weten dat Maan de Oud-Katholieke Kerk vertegenwoordigde op een conferentie van de Church of England en de Nederlandse Hervormde Kerk in Londen: ‘Dies geschieht, weil eine solche Konferenz schon einmal hier in Holland stattgefunden hat und ich deswegen beim Erzb. von Canterbury protestiert habe, weil wir dabei als die “katholische Kirche” in Holland passiert waren. Man hat das in London gut verstanden!’

™ Rinkel aan Küry, 29 juni 1967: ‘Ein Priester aus Edinburgh schrieb, dass die Episc. Church entschieden hat, Presbyterianer zum Abendmahl zuzulassen (...) Ich habe ihm gesagt, dass wir dies bestimmt dumm finden, und dass der nächste Schritt, die Schotten bei der presb. Kommunion, noch dummer sein wird.’

Rinkel aan Küry, 24 april 1970.

Het ontwerp hoort bij een brief van bisschop Brinkhues aan Rinkel, die zich op dezelfde plek bevindt: Josef Brinkhues aan Rinkel, 30 april 1970.

176

-ocr page 179-

krijgt hieronder bijzondere aandacht (§ 3.4.1). Daarna volgt een overzicht van een andere bijzondere ontwikkeling, die van de Wider Episcopal Fellowship (§ 3.4.2.), terwijl een overzicht van incidentele contacten met anglicanen het geheel afsluit (§ 3.4.3).

3.4.1. De anglicaanse dialoog met de methodisten in Engeland

In de naoorlogse Engelse oecumene speelden de toenaderingspogingen tussen anglicanen en methodisten in Engeland een belangrijke rol. De zaak van het oud-katholieke standpunt ten opzichte hiervan houdt ook Rinkel en Küry in de jaren zestig bezig.^^^ De eerste keer dat de anglicaans-methodistische dialoog uitvoeriger ter sprake komt, is in maart 1963 wanneer Küry het idee oppert om over het Report Anglicanism and Methodism dat hem en Rinkel is toegestuurd op eigen initiatief een reactie te laten verschijnen in de IKZ. Dit was ook gebeurd in het geval van de kerkelijke fusies in Noord-lndia en Pakistan.^^’’ Rinkel reageert hier niet direct op, maar bericht een maand later wel over een bezoek van bisschop Carpenter van Oxford,^^quot;* de leider van de anglicaanse delegatie voor de onderhandelingen met de methodisten, die advies wil laten inwinnen van andere kerken, waaronder de Oud-Katholieke Kerk.^*^ Deze beide initiatieven zijn het begin van een proces van reflectie van zes jaar. Na zijn verslag van het bezoek van bisschop Carpenter komt Rinkel samenvattend terug op de initiatieven van Küry en Carpenter, en schrijft dat hij nog geen reactie in de IKZ wil, maar daarmee wil wachten op verzoek van Carpenter, die de aartsbisschoppen van York en Canterbury zal voorstellen weer andere kerken en bisschoppen naar hun mening te vragen; het is een lastig probleem.^^® In een vrijwel gelijktijdige brief geeft Küry een soortgelijke mening, en schrijft daarbij: ‘Wir können nur dankbar sein, wenn Sie uns - ähnlich wie in der Frage der indischen Union - theologisch führen.’^^^ De beantwoording van deze vraag laat nog even op zich wachten, zoals uit een brief van Rinkel aan Küry van juni 1963 blijkt, maar Rinkel geeft wel al een eerste inschatting van de relatie van de Church of England tot de methodisten in dat land: ‘Ich habe den

™^ Zie hierover bijv.: Smit, Tradition (supra, n. 729), 183-190. In een brief van Küry aan Rinkel van 3 juni 1960 worden de dialoog en een memorandum hierover van de Convocations van Canterbury en York genoemd.

Küry aan Rinkel, 29 maart 1963. Zie: Declaration of the International Bishops Conference, IKZ 52 (1962), 57-59; zie ook: Rinkel, Lanka (supra, n. 777).

^^ Harry James Carpenter (1901-1993) was bisschop van Oxford van 1955-1970.

Rinkel aan Küry, 24 april 1963.

Rinkel aan Küry, 6 mei 1963.

Küry aan Rinkel, 4 mei 1963.

177

-ocr page 180-

Eindruck, dass die anglikanische Kirche eher eine füll communion mit den Philippinern angehen kann als mit den Methodisten’/^^ Dit zegt ook iets over Rinkels inschatting van de Iglesia Filipina Independiente, met welke kerk in dezelfde periode inhoudelijk probleemloze onderhandelingen werden gevoerd, waarbij de aartsbisschop van Canterbury overigens ook advies vroeg aan de aartsbisschop van Utrecht over het katholieke gehalte van deze Filipijnse kerk/^^ Küry is het hiermee eens, en schat ook het verschil tussen anglicanen en methodisten als veel groter in dan het verschil tussen anglicanen (en oud-katholieken) en de Iglesia Filipina Independiente. Nu al draait het daarbij om het verschil in ambtsopvatting tussen de twee Engelse kerken: ‘Die Freiheit in der Interpretation des Episkopates scheint mir allzusehr betont zu sein’. In dit kader noemt Küry ook het minderheidsrapport van de anglicaanse leden van de commissie en becommentarieert dit als volgt:

Aber vielleicht kann man im Blick auf die Vergangenheit und Entstehung der meth. Kirche die Sache mehr als eine interne der anglikanischen Kirche selbst betrachten, die uns insofern unberührt lassen kann, als die anglik. Kirche von ihren katholischen Positionen - ausgenommen vielleicht die Unklarheit über den ‘historischen Episkopat - nichts zurücknimmt.’’’”

In de loop van 1963 komt het formele verzoek binnen van anglicaanse zijde om een standpuntbepaling dan wel een advies met betrekking tot de toenaderingspogingen in Engeland, zoals omschreven in het rapport Conversations between the Church of England and the Methodist Church^'^' De oud-katholieke bisschoppen krijgen van Rinkel en Küry het verzoek vóór 1 december 1963 te reageren, wat echter niet gebeurt:

Am 1. Dez. sollte ich die Antworte aller Bischöfe über das Rapport Anglika-nen und Methodisten erhalten haben; ich habe noch keine Zeile gesehen! Ihre

’^^ Rinkel aan Küry, 10 juni 1963.

Die full communion met de Church of England zou er in 1963 ook komen. Zie hierover bijv. P.-B. Smit, De weg naar kerkelijke gemeenschap tussen de Iglesia Filipina Independiente en de oud-katholieke kerken van de Unie van Utrecht (1965), in: K. van der Kooi, P.-B. Smit, L. Westra (red.). Vele gaven, één Geest. Meedenken met Martien Parmentier op het gebied van oecumenica, patristiek en theologie van de charismatische vernieuwing, Gorinchem 2012,79-95.

™ Küry aan Rinkel, 11 juni 1963.

London 1963. Zie voor een eerste verwijzing hiernaar: Rinkel aan Küry, 8 juli 1963, ook al is een officieel verzoek om stelling te nemen nog niet binnen.

178

-ocr page 181-

Antwort eilt jedenfalls nicht, weil es vielleicht gut wäre, wenn Sie zuvor die Antworte der Anderen läsen.™

De laatste zin is typerend voor de manier waarop Rinkel en Küry als theologische en organisatorische spil binnen de IBC functioneerden: initiatieven, theologische input, en ontwerpen voor reacties en stellingnames kwamen van hen en wel in onderlinge afstemming. De enige uitzonderingen op deze manier van werken worden gevormd door opdrachten die Rinkel in samenspraak met Küry aan andere bisschoppen geeft, zoals aan de bisschop van Deventer, Jans, en een enkele keer aan de Duitse hoogleraar Küppers. Ondanks het uitblijven van de reacties van de andere oud-katholieke bisschoppen formuleert Küry in december 1963 wel zijn mening over de anglicaans-methodistische gesprekken:

Den Verhandlungen zwischen Anglikanern und Methodisten stehe ich skeptisch gegenüber. Ich habe die Broschüre in letzter Zeit nicht noch einmal gelesen, aber mein erster Eindruck war: das geht zu weit. Würde die Interkommunion zustande kommen, so heisst das wohl noch lange nicht, dass wir Altkatholiken mit den Methodisten auch eine solche eingehen müssten. Die Methodisten bei uns sind von einer solch anderer Spiritualität, dass wir darauf nicht eingehen können. Ich warte noch den Bericht der anderen Bischöfe ab, bis ich mich endgültig äussere.™

De reacties van de overige bisschoppen die bij Rinkel binnenkomen zijn echter, naar diens aanvoelen, maar ook voor de buitenstaander, weinig substantieel. Zo schrijft de bisschop van de Joegoslavische Oud-Katholieke Kerk, Hu-zjak, in Rinkels parafrase, die ook de reacties van twee andere bisschoppen samenvat: ‘ich bin kein Theologe, sagt er, aber in der heutigen Zeit solle man einander doch entgegen kommen! Demmel sagt einfach nein. Grochowski will mündlich darüber reden in April, als er nach Kanterbury kommt.’™ Tegelijkertijd probeert Rinkel, die (veel) beter Engels leest en schrijft dan zijn Zwitserse collega, te peilen wat de meningen in Engeland nu precies zijn over de gesprekken. Zo schrijft hij in december 1963:

™ Rinkel aan Küry, 25 november 1963.

™ Küry aan Rinkel, 14 december 1963.

™ Rinkel aan Küry, 17 december 1963. In een brief van 31 december 1963 is Rinkel nog directer over de mening van de Duitse hulpbisschop Otto Steinwachs, wanneer hij Küry laat weten dat deze hem zijn mening heeft gegeven: ‘man sieht daraus, dass er theologisch einfach ein Kind ist!’

179

-ocr page 182-

Auch in England, bei Anglikanern sowie bei Methodisten, erhebt sich ein starker Widerstand gegen den Rapport. Ich glaube nicht in der ‘service of reconciliation’, die alles in der unentschiedenen Mitte lässt (...) Gott solle es lösen! Das ist weder Fleisch noch Fisch!™

Nadat enige meningen van IBC-bisschoppen bij Rinkel zijn binnengekomen, verzoekt hij Küry op de laatste dag van 1963 toch alvast het volgende te doen:

Da.s Beste wäre jetzt. Sie sagen mir, was ihre Argumente sind um den Rapport abzulehnen, damit ich diese in einem Bericht verarbeiten kann. Ich werde also versuchen etwas aufzustellen und diesen Entwurf Ihnen vorlegen.™

Küry komt echter niet werkelijk aan deze opgave toe, en Rinkel besluit zich daarom zelf nog een keer in de materie te verdiepen:

Ich hoffe vielleicht in Februar Zeit zu finden um die Methodistenfrage noch einmal zu studieren. Jedoch muss ich Ihnen darauf weisen, dass eigentlich nur Sie und wir hier entschieden ‘contra’ sind. Demmel hält sich auf der Ebene, Steinwachs wird für die Wiedervereinigung beten und Huzjak sagt auch, man solle die Einheit überall fördern. Grochowski will mündlich darüber sprechen. Kann ich in dieser Lage ehrlichkeitshalber aus einem unanimi consensu referieren? Die Leute denken einfach nicht sauber theologisch und bedenken nicht, dass solche Bewegungen die Orthodoxie stutzig machen, um von Rom noch zu schweigen.™

Küry reageert een kleine twee weken later en gaat ook in op de houding van de overige bisschoppen van de 1BC:

Was die merkwürdige Haltung der angefragten altkatholischen Bischöfe in der Methodisten-Frage betrifft, so meine ich: was die Einzelnen jetzt sagen, kann noch nicht die Grundlage zu einem Consensus sein, sondern erst das, was Sie auf Ihren Bericht und Antrag hin sagen werden. Dann erst werden die Herren sehen, um was es theologisch geht und dann mögen sie ihr placet oder non placet oder placet juxta modum abgeben - nach bekanntem conciliaren Vorbild! Um Sie in dieser Sache nicht allein zu lassen, werde ich im März -vorher komme ich nicht dazu - die Broschüre noch einmal lesen.™

™ Rinkel aan Küry, 18 december 1963.

™ Rinkel aan Küry, 31 december 1963.

™ Rinkel aan Küry, 15 januari 1964.

™ Küry aan Rinkel, 28 januari 1964. De verwijzing is naar de manier van stemmen op het Tweede Vaticaanse Concilie.

180

-ocr page 183-

Zoals vaker het geval is bij de door zijn bisschopsambt en professoraat zwaar belaste Küry, komt er van deze toezegging voorlopig weinig en Rinkel maant hem in maart 1964 voor het eerst omdat hij de aantekeningen van Küry nodig heeft om een IBC-reactie te kunnen formuleren?^’ De reactie van Küry komt met diens volgende brief:

Zurn Methodisten-Rapport habe ich meine allgemeinen Eindrücke zusammengefasst, nicht in der Meinung, dass wir in dieser Weise antworten sollen. Ich muss auch gestehen, dass ich zu wenig Englisch kann, um alle Nuancen ganz zu verstehen. Das Memorandum soll nur deutlich machen, in welcher Richtung wir theologisch in dieser Sache nach meiner persönlichen Meinung denken müssten. Sie können davon Gebrauch machen oder nicht, wie Sie es für gut finden.^™

Toch rijzen er nog nieuwe vragen en onzekerheden, want eind april verzoekt Rinkel Küry de zaak nog een keer zijn aandacht te geven, want: ‘ich glaube die Sache ist oder wird ziemlich heikel’. Rinkel heeft deze indruk onder meer gekregen door Kemps publicatie over de dialoog die hij Rinkel toestuurde.^”' Zelf komt Rinkel, zoals hij begin mei schrijft, niet aan het bestuderen van de methodisten toe, maar hij stelt voor dat Küry de publicatie van Eric Kemp over deze dialoog bestelt om zich nader te oriënteren.quot;”^ Terwijl er aan oud-katho-lieke zijde niets vastgelegd wordt, wordt er verder nagedacht. Zo komt Rinkel begin juli 1964 weer op het thema terug:

Die Methodistenfrage plagt mich fortwährend. Gerade las ich in der Church Times, dass Ramsey überzeugt ist, dass durch die ‘act of reconciliation’ alle Methodistische ministri Priester werden. Wenn dies feststähe und alle Methodisten stimmen damit ein, wäre ja die ganze Frage gelöst.quot;”^

Rinkel aan Küry, 17 maart 1964: ‘Wenn Sie die Methodistenfrage noch einmal überdenken, könnten sie vielliecht eine kurze Skizze machen, die ich benutzen kann.’ quot;”” Küry aan Rinkel, 26 maart 1964.

quot;”' Rinkel aan Küry, 28 april 1964: ‘ln Canterbury sandte mir Canon Kemp von Oxford ein Exemplar seines Büchleins “A Comment from Within”. Sie erinnern sich, dass er damals in Rheinfelden auch ziemlich überzeugend, beruhigend, jedenfalls sympathisch über die Süd-Indienfrage sprach.’

Rinkel aan Küry, 5 mei 1964. De hier bedoelde publicatie is: E. Kemp, The Anglican-Methodist Conversations: A Comment From Within, London 1964.

Rinkel aan Küry, 1 juli 1964.

181

-ocr page 184-

Twee dagen later herhaalt Rinkel deze zienswijze, en passant vragend of Küry de publicatie van Kemp over het vraagstuk heeft ontvangen (en bestudeerd): ‘Ich glaube, wir wollten es möglichst kurz fassen und den meisten Nachdruck fallen lassen auf die “reconciliation”, und ob dort wirklich eine Priesterweihe einbegriffen ist.’^“*

Enige weken later stelt Rinkel verder mondeling overleg voor tijdens Küry’s bezoek aan Nederland ter gelegenheid van de Internationale Oud-Ka-tholieke Theologenconferentie van dat jaarƒ”’ Wat de twee tijdens deze conferentie bespraken, is natuurlijk - helaas - niet meer toegankelijk. Wel kan Rinkel Küry enige weken na de conferentie een ontwerp voor een reactie op de anglicaans-methodistische dialoog toesturen.^°^ Dit ontwerp bevindt zich niet in de correspondentie, maar, nadat het naar Engeland is gestuurd, heeft Rinkel wel de indruk dat het daar ook is aangekomen, zo meent hij tenminste, wanneer hij het volgende aan Küry meedeelt:

Unsere Antwort über die Methodistenfrage hat Eindruck gemacht. Man wird mir Canon Kemp schicken, um mit mir über die Sache näher zu sprechen; Anfang Februar erwarte ich ihn, und ich will Bischof Jans dazu einladen; bin

• nbsp;nbsp;nbsp;• 807

neugierig.

Dit bezoek vindt ook plaats, en Rinkel bericht Küry er als volgt over:

Ich hatte hier (mit B. Jans) Besuch von Canon Kemp wegen der Methodistenfrage. Er hat uns vieles näher erklärt und versucht unsere Besorgnis wegzunehmen. Es wäre eine Tatsache, dass die Methodisten wirklich die Ordination erwünschten und also an die ‘priesthood’ glaubten. Leider kam am Abend desselben Tages auch Canon Satterthwaite hier, der wirklich hofft, dass auch der ganzen Sache nichts herauskommt, und versichterte uns, dass viele Methodistischen ‘ministers’ sehr bestimmt die ‘priesthood’ nicht wünschen und nicht glauben zu erhalten, auch wenn sie sich der Handauflegung unterwerfen!

Wen sollte man nun glauben?! - Ich glaube auch nicht, dass Ramsey seiner Sache so sicher ist, als er in seinen Worten hat erscheinen lassen.^°^

Eilige dagen later, wanneer Rinkel het verslag van het gesprek van Kemp heeft ontvangen, dat hij naar Küry doorstuurt, scherpt hij zijn mening op één punt

Rinkel aan Küry, 3 juli 1964.

^*5 Rinkel aan Küry, 21 juli 1964.

^“^ Küry aan Rinkel, 23 september 1964.

Rinkel aan Küry, 23 januari 1965.

Rinkel aan Küry, 10 februari 1965.

182

-ocr page 185-

aan, nadat hij ook vermeld heeft, dat in Engeland nu de geestelijkheid in de bisdommen geconsulteerd wordt: ‘Wichtig ist, dass sogar Kemp überzeugt ist, man solle eigentlich nicht weiter gehen, bevor man irgendwo eine offizielle Meinung der Orthodoxie besitzt’?'” Duidelijker en eenvoudiger wordt de situatie door dit alles niet, wat mede verklaart, waarom Rinkel het onderwerp weer op de agenda van de jaarlijkse IBC-vergadering wil zetten en Küry dit voor de samenstelling van de agenda meedeelt?quot;* Later in maart 1965 schrijft Rinkel Küry dat hij de stellingname van de IBC over de methodisten ook gestuurd heeft naar de bisschop van London, Stopford, die eerder als bisschop van Fulham contact onderhield met Rinkel en Küry. Daarbij zet hij ook zijn gevoel over de receptie en zijn houding ten opzichte daarvan op papier: ‘Ich habe auch das Gefühl, dass man in England nicht ganz glücklich ist mit unserer Abweisung. “Hier stehen wir; wir können nicht anders!”’^quot;

Veel later in het jaar heeft Rinkel weer bezoek van een Engelse hoogkerkelijke geestelijke, Frederick Hugh Mountney, die sterke bedenkingen had bij de anglicaans-methodistische dialoog?'^ In het kader van dit bezoek uitte Mountney zijn zorg dat Kemp de Nederlandse oud-katholieken, anders dan de Zwitserse oud-katholieken, had weten om te praten met betrekking tot de dialoog. Rinkel meent dat dit niet het geval is, maar schrijft ook dat hij wel vindt, dat Kemp een te positieve voorstelling van zaken gegeven heeft.^'^ Zoals de tijdspanne tussen deze brief en de vorige die het thema ‘methodisten’ bevatte laat zien, is het in 1965 lange tijd rustig op dit front. In november komt het onderwerp weer even aan de orde, wanneer Rinkel Küry schrijft, dat het naar zijn idee nuttig zou zijn wanneer een Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie zich eens over dit thema zou buigen.^''* Deze conferentie komt er ook, in de vorm van een gezamenlijke Anglicaans - Oud-Katholieke Theologenconferentie in Oxford in 1966.^'^ Tot kort na deze conferentie komt het thema in de correspondentie niet meer voor, wat niet wegneemt, dat de beide bisschoppen

Rinkel aan Küry, 15 februari 1965.

®quot;’ Rinkel aan Küry, 16 maart 1965.

Rinkel aan Küry, 31 maart 1965.

^'^ Zie: F.H. Mountney, ‘No Priest, No Church’: A Comment on the Anglican-Methodist Scheme, Londen 1968. Later schreef hij ook over de oud-katholieken: F.H. Mountney, Who are the Old Catholics?, Londen 1976.

Rinkel aan Küry, 27 oktober 1965.

^'■^ Rinkel aan Küry, 23 november 1965.

’'5 Küry aan Rinkel, 7 december 1965. Zie voor deze conferentie: Rein, Kirchengemeinschaft {supra, n. 255), 1,367-368.

183

-ocr page 186-

er op hun vakantie wel over gesproken kunnen hebben?'^ Pas na de conferentie schrijft Küry in oktober 1966 dat in het volgende nummer van de IKZ de documentatie over de oud-katholieke houding ten opzichte van de methodisten en anglicanen gepubliceerd zal worden, daar deze op de conferentie in Oxford weinig bekend bleek te zijn?'’ Op deze conferentie leidde Küry de oud-katholieke delegatie begeleid door zijn vrouw Emmy Küry-Vogt, die het Engels beter beheerste dan hijzelf,^'^ terwijl ook Jans, Kok en Küppers eraan deelnamen. In zijn verslag is Küry ontevreden over de bijdrage van de laatstgenoemde.^'’

Vanuit de optiek van Rinkel is er in deze periode weinig ontwikkeling op het gebied van deze dialoog en hij vertelt Küry begin juni 1967 dan ook dat hij een brief van de Nederlandse anglicaanse priester en hoogleraar Sjoerd Bonting (1924-2013),^^° waarin deze meende dat er een nieuwe fase in de ang-licaans-methodistische dialoog aangebroken was en dat er daarom een nieuwe Stellingname van de IBC nodig was, afwijzend beantwoord heeft. Werkelijk aanleiding voor een nieuwe stellingname is er volgens hem niet en hoe dan ook wordt deze alleen op verzoek van de aartsbisschop van Canterbury geformuleerd, niet op eigen initiatief of op suggestie van een individu.^’' Dat er echter wel degelijk nieuwe ontwikkelingen zijn die van oud-katholieke zijde ook waargenomen worden, blijkt uit een opmerking in een brief van Küry aan Rinkel uit dezelfde maand, waarin hij schrijft, dat pastoor Hans Frei in de IKZ een artikel zal schrijven over een nieuwe verklaring uit de anglicaans-methodisti-sche dialoog.^^’ Ondertussen ontvangen de bisschoppen ook het nieuwe inte-

^'^ Zie de Inleiding en § 1.1. van dit boek: Rinkel bracht zijn vakanties met grote regelmaat door in Zwitserland.

Küry aan Rinkel, 8 oktober 1966. Het betreft: Memorandum der Internationalen Alt-katholischen Bischofskonferenz - Anglican-Methodist Conversations, IKZ 56 (1966), 194-200; een verslag van de conferentie en enkele bijdragen daaraan: U. Küry, Kirchliche Chronik, IKZ 56 (1966), 190; E.W. Kemp, The Anglican-Methodist Conversations, IKZ 56 (1966), 200-210; M. Kok, An Old Catholic View of the Anglican-Methodist Conversations, IKZ 56 (1966), 210-217; U. Küry, Grundsätzlich-theologische Überlegungen, IKZ 56 (1966), 218-233.

Küry aan Rinkel, 8 juli 1966.

^'’ Küry aan Rinkel, 13 september 1966.

Bonting was van 1965-1986 hoogleraar in de Biochemie aan de Medische Faculteit en de Faculteit Wis- en Natuurkunde van de Katholieke Universiteit Nijmegen; in 1964 werd hij priester gewijd in en voor de PECUSA en vanaf 1965 wa.s hij ook actief als geestelijke voor de Church of England in het oosten van Nederland.

“' Rinkel aan Küry, 7 juni 1967.

Küry aan Rinkel, 22 juni 1967. Het gaat vermoedelijk om: H.A. Frei, Zu den anglikanisch-methodistischen Unionsverhandlungen, IKZ 57 ( 1967), 281 -288.

184

-ocr page 187-

rimverslag van de dialoog in Engeland. Rinkel laat dit Küry weten en vindt dat, als er al op gereageerd moet worden door de IBC, dit met een verwijzing naar de eerdere reactie in de IKZ van 1966 kan.^^^ Ook blijft er contact met Eric Kemp, onder meer via bisschop Van Kleef. Dat de visie dat er toch werkelijk nieuwe ontwikkelingen zijn ook Rinkel overtuigt, blijkt uit een brief van hem aan Küry van een jaar later, waarin hij schrijft dat hij hoopt aan de Theologenconferentie van dat jaar deel te nemen, niet in de laatste plaats om ook over de anglicaans-methodistische ontwikkelingen te kunnen beraadslagen in het kader van een tijdens of voor de conferentie plaatsvindende IBC-vergadering. Ook stelt hij Küry voor dit alles tijdens zijn komende vakantie in Zwitserland met hem voor te bespreken.^^^ Een maand later, wanneer Rinkel voor de Lambeth Conferentie van 1968 naar Engeland reist, vraagt Küry zich af in hoeverre de anglicaans-methodistische gesprekken op deze bijeenkomst ter sprake zullen komen. Küry heeft ook de jonge Duitse theoloog Ernst-Wilhelm Heese opdracht gegeven zich meer in de materie te verdiepen en over de anglicaanse kerken te berichten in de Kirchliche Chronik van de IKZ, dit ter ontlasting van de overbelaste pastoor Frei.^^^ In zijn reactie hierop meent Rinkel dat het niet waarschijnlijk is dat de anglicaans-methodistische gesprekken tijdens de Lambeth Conferentie besproken zullen worden. Hij ziet hoe dan ook niet precies hoe de zaak ervoor staat en al helemaal niet wat aartsbisschop Ramsey nu eigenlijk wil of wenst:

Und auch versteht kein Mensch richtig, was Erzb. Ramsey in seinem innersten Herzen denkt... und wünscht! Dies ist jedoch sicher: wenn es misslingt, wird es ein schwerer Schlag sein für die Anglik. Kirche und für das Einheitsstreben; aber deshalb soll man doch der Wahrheit keine Gewalt antun.^^’

De verdere ontwikkeling van de anglicaans-methodistische dialoog in Engeland geeft echter wel aanleiding om opnieuw na te gaan denken over een IBC-ver-klaring, die in de correspondentie van Rinkel en Küry voor het eerst genoemd wordt in november 1968. Küry stelt dan voor dat Rinkel hiervoor een ontwerp maakt, gezien zijn betere kennis van het Engels.^^^ Wanneer Rinkel hierop

Rinkel aan Küry, 29 juni 1967. Rinkel ontvangt het rapport, vermoedelijk: Towards Reconciliation: the Interim Statement of the Anglican-Methodist Unity Commission, Londen 1967. Voor de bedoelde reactie uit 1966, zie: IKZ 56 (1966), 194-200.

^^'^ Rinkel aan Küry, 17 november 1967.

Rinkel aan Küry, 8 juni 1968.

^^^ Küry aan Rinkel, 10 juli 1968.

Rinkel aan Küry, 13 juli 1968.

^^* Küry aan Rinkel, 28 november 1968.

185

-ocr page 188-

reageert, is hij terughoudend, zowel qua hiervoor beschikbare tijd, als ook inhoudelijk. Hij meent dat de IBC niet veel nieuws zal kunnen zeggen, behalve ‘wir sind nicht sicher, nicht glücklich, wir warten ab’. Hij vraag daarom of Küry niet een paar inhoudelijke punten kan noemen, zodat Rinkel er wat meer van kan maken,^^® iets waar Rinkel hem vlak voor Kerstmis 1968 nog eens aan herinnert.^^° In het daaropvolgende jaar, 1969, blijft het thema in de correspondentie voorkomen. Zo vraagt Küry aan Rinkel of er voor dat jaar een bijeenkomst van de Wider Episcopal Fellowship gepland is en, zo ja, of de angli-caans-methodistische dialoog daar dan besproken zal worden. Hij wijst ook op de brochure Not this way *^' uit methodistische hoek, over de inhoud waarvan hij Heese in de IKZ zal laten berichten.^^^ Terwijl Küry in deze periode geopereerd moet worden - zijn gezondheid wordt een steeds belangrijker thema in de correspondentie aan het einde van de jaren zestig -, blijft de anglicaans-metho-distische dialoog Rinkel en Küry wel bezighouden, bijvoorbeeld in de planning van een IBC-bijeenkomst voor dat jaar.^^^ Ondertussen houden contacten zoals Kemp Rinkel op de hoogte over de voortgang van de gesprekken in Engeland. Kemp, nu dean van Worcester, stuurde hem de publicatie Report of proceedings,^^‘^ en Rinkel verzocht Kemp dit ook aan Heese te sturen, daar deze belast is met het bestuderen van de anglicaans-methodistische vraag voor de bisschop van de AKD, Brinkhues.^^5 Terwijl Küry maar langzaam herstelt, en Rinkel wacht op de bevindingen van Brinkhues en Heese,^^^ bewandelt Rinkel het pad van de persoonlijke diplomatie door aartsbisschop Ramsey, met wie hij bevriend is, direct te schrijven. Het resultaat is als volgt, ingeleid door Rinkels eigen plannen voor een reactie;

Es kommt mir vor, wir sollen keine Verhandlung mehr schreiben, einfach etwas wie ‘Stellungen’. Vor 14 Tage schrieb ich Erzb. Ramsey einen strikt persönlichen Brief, ihn begrüssend nach seiner Rückkehr aus den Westindien,

^^’ Rinkel aan Küry, 10 december 1968.

Rinkel aan Küry, 22 december 1968. Rinkel vraagt ook bisschop Brinkhues om zijn mening omdat hij over deze kwestie een paar goede ideeën heeft.

Zie: T.E. Jessop, Not this Way: A Methodist Examination of the Final 1968 Anglican-Methodist Union Scheme, Appleford 1969.

Küry aan Rinkel, 18 januari 1969. Zie: E.-W. Heese, Anglikaner und Methodisten auf dem Weg zur Einheit, IKZ 59 (1969), 134-149.

^^^ Rinkel aan Küry, 4 februari 1969.

^^'^ The Anglican-Methodist Unity Conference 1968, report of proceedings, Londen 1968.

^^5 Rinkel aan Küry, 5 februari 1969; zie ook: Rinkel aan Küry, 20 februari 1969

^^® Rinkel aan Küry, 20 februari 1969; Rinkel heeft van Brinkhues nog niets gehoord.

186

-ocr page 189-

OsterwUnsche, usw., und sprach auch noch über unserer ‘Mühe’ in der causa Angl. Meth. Er schrieb mir gleichfalls sehr persönlich zurück und aus seinem Brief zitiere ich folgenden Satz: ‘1t will be good if the Old Catholic bishops are able to make a statement not too unfavourable on the Anglican-Methodists proposals’. So etwas habe ich auch im Kopf, einfach unsere Beschwerden nennen, die Unsicherheiten, the ambiguities, und nachher anerkennen, dass unsere Zeit ein Wagnis rechtfertigt und dass wir gespannt abwarten wie sich die reconciliation entwickelt in Stage 1 etc. Jedenfalls bin ich der Meinung, wir sollen nicht unbedingt nein sagen, so wie es die Royalists tun und die Bischöfe von Petersborough und Ripon.^^’

Het plan voor een stellingname wordt op de IBC-vergadering van dat jaar besproken, op grond van de studie van de bisschoppen zelf, het onderzoek van Heese en de informatie van Kemp.^^^ Rinkel blikt hier tevreden op terug en zegt Küry toe het ‘memorandum’ over de methodisten in een definitieve vorm te zullen gieten,^^’ ook al wordt hij niet goed van het onderwerp.^“*® Ruim een week na deze brief aan Küry kan Rinkel alweer laten weten dat een Duitse versie van het ‘memorandum’ naar Kemp gestuurd is, de Engelse tekst is nog in voorbereiding. Deze zal ook naar de bisschop van London, Stopford, gestuurd worden, die voorzitter is van de commissie van de Church of England voor de dialoog met de methodisten en die met Rinkel correspondeert.^'*' Vijf dagen na deze laatste communicatie schrijft Rinkel Küry weer, nu met de mededeling dat de beide convocations (de voorloper van de huidige general synod van de Church of England) in een eerste ronde over het voorstel met betrekking tot de methodisten gestemd hebben en dat de oud-katholieke verklaring daarvoor dus niet op tijd gepubliceerd is, maar dat er een tweede ronde aan komt. Ramsey heeft zelf ook een Engelse vertaling van de oud-katholieke tekst laten maken en is tevreden met de oud-katholieke houding,^''^ wat Rinkel goed doet, zodra hij dit hoort. Hij en Küry komen dan overeen om toch ook een eigen publicatie van de oud-katholieke verklaring af te ronden.^'*'’ Deze publicatieplannen gaan verder: twee weken later meent Rinkel dat Küry er goed aan zou doen om de tekst in de IKZ te publiceren. Ondertussen heeft hij ook van Stopford en Kemp

^^^ Rinkel aan Küry, 8 april 1969.

®^® Vgl. Rinkel aan Küry, 12-14 april 1969.

Rinkel aan Küry, 4 mei 1969.

Rinkel aan Küry, 29 maart 1969: ‘Die Anglik. Meth. Frage besorgt mir Bauch- und Kopfweh.’

^^ Rinkel aan Küry, 29 mei 1969.

187

-ocr page 190-

gehoord dat zij tevreden waren met de oud-katholieke reaetie?** Hiermee eindigt de bespreking van de anglicaans-methodistische dialoog in de correspondentie tussen Rinkel en Küry.

Een bijzonder initiatief van de Anglican Communion in de jaren zestig en zeventig is de Wider Episcopal Fellowship (WEE), waarin bisschoppen van verschillende episcopaal-synodale tradities samengebracht werden. Voor de oud-katholieken is de dynamiek van deze conferenties van oecumenisch belang geweest: hun relaties met vooral de twee Iberische kerken en de Iglesia Filipina Independiente zijn er duidelijk door versterkt,’**^ naast die met anglicaanse en orthodoxe kerken.’''*^ Een eerste bijeenkomst van deze Fellowship lijkt plaatsgevonden te hebben in New Delhi in de context van de Assemblee van de Wereldraad van Kerken daar (1961). Rinkel schrijft hierover aan Stephen Bayne, zoals hij Küry meedeelt, dat naast Léon Gauthier, de Zwitserse vicaris-gene-raal, ook bisschop Maximilian Rode hieraan zal deelnemen.^'*’ Op deze vergadering werd een volgende bijeenkomst van de Fellowship in Jerusalem gepland, waarbij Gauthier voorstelde om voor deze bijeenkomst dan ook orthodoxe deelnemers uit te nodigen, passend in de context van de Assemblee van de Wereldraad van Kerken naar aanleiding waarvan de orthodoxe kerken ook lid van dit gremium werden.^*^ Of de bijeenkomst in Jeruzalem ook plaatsgevonden heeft, is uit de correspondentie van Rinkel en Küry niet op te maken, wel is het duidelijk dat voor 1964 een bijeenkomst gepland wordt in Canterbury, die ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het thema hiervan is het bisschopsambt.^“*’ Küry krijgt hiervoor ook een uitnodiging en laat Rinkel als volgt weten dat hij naar de bijeenkomst zal gaan:

Heute habe ich auch die Einladung zur Tagung in Canterbury erhalten. Ich habe im Sinne, mit meiner Frau zu reisen, die besser Englisch spricht... Selbstverständlich wäre ich sehr froh, wenn Sie das Referat über das Bischofsamt

Zie: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 167.

Zie: Smit, Ecclesiologies (supra, n. 251), 297-298.

®^^ Rinkel aan Stephen F. Bayne, 10 oktober 1961.

Küry aan Rinkel, 9 januari 1962.

Rinkel aan Küry, 26 september 1963.

188

-ocr page 191-

übernehmen würden. Vielleicht werden Sie es auch in Deutsch ausarbeiten, damit es in der IKZ erscheinen kann?1^'’

Kinkel gaat voor zijn lezing aan de slag en kan drie weken later laten weten dat de tekst af is, al was het geen eenvoudige opgave:^^'

Ich fand es eine ziemlich schwere Arbeit, obwohl ich auf einigen Kongressen schon in irgendeinerweise dieses Thema berührt habe, vor allem in MUnchen-1953 Tnterkommunion’. Aber, dann ist man zu skrupulös und fürchtet sich selbst zu wiederholen, obwohl man doch wirklich nichts Neues mehr sagen kann. Ich habe deshalb mich enthalten alles mögliche Studienmaterial zusammenzubringen, weil dies, vor allem in England, auch aus verschiedenen neuen Werken, genugsam bekannt ist. Ich beschränke mich darum zu den Ergebnissen und habe darüber den altkatholischen Standpunkt gesagt, und, ich meine, ziemlich deutlich. Ich wusste, dass Erzb. Ramsey darauf hofft!^^^

Ook geeft hij nog commentaar op de conferentie zelf en zijn inschatting van Ramsey’s houding:

Ramsey weiss, glaube ich, nicht recht, was er mit der Konferenz anfangen muss. Die Schweden liegen ihm gar nicht. Er hat von den sog. ‘skandinavischen’ Kirchen auch nur Schweden und Finnland eingeladen, und ich bekam den Eindruck, dass man darum in ‘Skandinavien’ ein wenig kitzelig ist!^'’^

De omvang van de oud-katholieke delegatie naar deze WEF-bijeenkomst wordt ondertussen ook duidelijker. Naast Rinkel en Küry zal deze bestaan uit bisschop Jans en de twee PNCC-bisschoppen Grochowski en Magyar. Die zullen op 9 april vanuit Londen naar Amsterdam vliegen zodat ze eerst met de twee Nederlandse bisschoppen kunnen overleggen om, na een verblijf van twee dagen in Nederland, naar Londen te reizen. De terugkeer van de gehele conferentie, die in Saint Augustine’s College in Canterbury zal plaatsvinden, is voor 17 april gepland.^’^1 De Pools Katholieke Kerk is niet vertegenwoordigd, hoewel Rinkel zich inzette voor een persoonlijke uitnodiging van de aartsbisschop

189

1

5® Küry aan Rinkel, 14 februari 1964.

Rinkel aan Küry, 2 maart 1964: ‘“ Episcopacy” ist vorläufig fertig und wird in den nächsten Wochen von Frau van Kleef (Rotterdam) übersetzt.’ Bedoeld is mevrouw Suse van Kleef-Hillesum.

Rinkel aan Küry, 2 maart 1964.

^^^ Rinkel aan Küry, 2 maart 1964.

Rinkel aan Küry, 17 maart 1964.

-ocr page 192-

van Canterbury aan bisschop Rode, Vermoedelijk is dit om politieke en oecumenische redenen, niet doorgegaan?'’”’

Terwijl de bisschoppen hun reis naar Engeland plannen, blijkt ook dat het oud-katholieke episcopaat wordt uitgenodigd om op l mei deel te nemen aan een bisschopswijding, een belangrijk teken van kerkelijke gemeenschap. Rinkel kan niet zo lang in Engeland blijven en wil niet twee keer heen en weer reizen; hij vraagt daarom of Küry niet langer kan blijven om mee te wijden. Uiteindelijk blijkt dit niet te kunnen en reizen Rinkel en Jans toch twee keer achter elkaar naar Engeland.^5^ In dezelfde brief biedt Rinkel Küry de tekst van zijn lezing voor de conferentie aan om van te voren te lezen en nog suggesties te kunnen doen, welk aanbod deze graag aanneemt.^^^ Hierna verdwijnt deze conferentie uit de brieven tot na de bijeenkomst, wanneer ze terugblikken en evalueren. Dan meent Rinkel: ‘Uebrlgens war die ganze Sphäre ziemlich “katholisch”; d.h. der Erzbischof von York hat sich fast nie zum Wort gemeldet, obwohl er einer der Wichtigsten unter den “Evangelicals” ist. Absicht vielleicht?’ Ook vindt hij de lezing die hij in Engeland hield niet werkelijk publicabel:

Sie werden verstanden haben, dass ich in meinem Vortrag ungefähr dasselbe gesagt habe wie in 1953 in München. Deshalb hat es, meine ich, nicht direkt einen Sinn, ihn in der IKZ aufzunehmen. Aber es könnte wohl sein, dass Sie ihn gebrauchen könnten im Symposium der Theologentagung-Sept. Jedenfalls haben Sie den Text und können Sie ihn gebrauchen wie Sie wollen.^’^

In zijn eigen evaluatie is Küry weinig positief:

Die Diskussionen an der Konferenz selbst waren zwar eher enttäuschend -fand ich. Ihr Referat war unbedingt der Höhepunkt und hat vor allem an die theologische Verantwortung erinnert, die wir für den alten, katholischen Episkopat tragen. Wie ich Ihnen sagte, werde ich versuchen, meine Gedanken niederzuschreiben wenn vielleicht auch erst in den Sommerferien und sie evt. Ramsey mitteilen.^’’'’

^^^ Zie § 2.6.2.1. en: Rinkel aan Küry, 25 november, 18 december en 31 december

1963; Rinkel aan Küry, 1 februari 1964.

Rinkel aan Küry, 17 maart 1964.

®5’ Küry aan Rinkel, 26 maart 1964.

^5® Rinkel aan Küry, 23 april 1964.

®5’ Küry aan Rinkel, 27 april 1964.

190

-ocr page 193-

Niettegenstaande deze indrukken, vliegen Rinkel en Jans kort hierna nogmaals naar Engeland om deel te nemen aan de wijding van de bisschoppen van Kensington, suffragaan van de bisschop van Londen - de wijdeling was Ronald Goodchild - en Buckingham, suffragaan van de bisschop van Oxford - de wijdeling was George Christopher Pepys Cutts (1914-1974)?^ Ook al waren Rinkel en Küry over de inhoud van deze Fc/tow/zzp-bijeenkomst niet erg enthousiast, deze zou wel een belangrijke katalysator blijken voor de realisatie van relaties van kerkelijke gemeenschap met de 1ERE, de ILCAE en de IPl, die hierna worden besproken?^'

Enkele jaren later, in 1967, komt de WEE weer ter sprake, waarbij het om een voorstel gaat om in 1970 weer een bijeenkomst van dit gremium te organiseren en wel in Nederland. Het verzoek hiertoe komt van de Rt. Rev. Ralph Stanley Dean (1913-1987), de opvolger van bisschop Bayne als Anglican Executive Officer (algemeen secretaris) van de Anglican Communion.^^^ Wanneer Rinkel hier verder niet op ingaat, komt Küry er begin 1969 op terug, ook om te weten te komen wanneer de bijeenkomst gepland wordt; als het tijdens het semester is, zal hij er niet aan kunnen deelnemen.*®^ Deze WEF-bijeenkomst blijkt afgezegd te zijn en de Fellowship zelf zou uiteindelijk als gremium ver-dwijnen.^^

Incidenteel zijn er ook andere contacten met anglicanen, bijvoorbeeld in januari 1957, wanneer een Zuid-Afrikaanse anglicaanse priester bij Rinkel aanklopt om oud-katholiek te worden. Rinkels reactie is terughoudend, maar inhoudelijk wel interessant:

ein anglik. Pfarrer, Knight, will altkatholischer Priester werden. Ich habe Angst dafür. Er meint, die altkath. Kirche bringt den wahren Katholizismus am besten zum Ausdruck. Ich habe auch mit B. Demmel darüber korrespondiert; der könnte ihn gebrauchen, aber er soll unbedingt ein Semester nach Bonn kommen. Der Mann aber - er ist noch ziemlich jung - , ist verheiratet und hat Kinder. Auch ich könnte ihn vielleicht gebrauchen nach einem Jahr; aber auch wir würden erst mal sehen wollen, welch ein Mann er ist, haben aber kein Geld um seine Familie einstweilen zu unterhalten. Ich habe ihm geantwortet, dass sein Beweggrund nicht richtig ist; die Anglik, und Altkath.

Rinkel aan Küry, 28 april 1964.

Zie § 3.7.

^’ Küry aan Rinkel, 18 januari 1969.

^^ Rinkel aan Küry, 22 januari 1969.

191

-ocr page 194-

Kirchen sind in voller Interkommunion, d.h. wir anerkennen sie als unbedingt katholisch. Weiter: ich solle wissen, wer sein Bischof-Ordinarius ist und sollte diesem schreiben können. Auch: er solle bedenken, dass wir nur einen sehr geringen Gehalt gewähren können. Ich habe ihn eigentlich in der Weise geschrieben, dass er sich die Sache noch einmal besser überlegen sollte. Ich bin auch gar nicht sicher, dass unsere Gemeinde gerne einen Fremden akzeptieren möchten .^^■quot;’

Hiermee is Küry het eens en meent dat het weinig zinnig is om een anglicaan oud-katholiek te laten worden ‘zur Stärkung seiner Katholizität’.^“ Deze opvatting komt ook in het volgende commentaar van Rinkel tot uitdrukking, waarin hij reageert op een voorstel van een Father James H.C. Allen van het Syrian Antiochian Orthodox Archdiocese van New York en diens pleidooi voor meer aandacht voor de naast de PNCC meer serieuze oud-katholieke groepen in de Verenigde Staten en de oprichting van een missie voor hen. In zijn reactie op dit schrijven geeft Rinkel zijn duidelijke visie op de oud-katholieke partner in de Verenigde Staten:

Ich sehe keine Möglichkeit. Wir sind in Interkommunion mit der Episkopalkirche, können also keine zweite katholische Kirche in USA stiften, sei es denn, dass in dieser Kirche viele protestantischen Tendenzen herrschen. M.E. würde es den Bruch der Interkommunion bedeuten. Wir haben einmal gesagt: die katholische Kirche in England ist die Anglikanische, die kath. Kirche in Amerika ist die Episkopalische. Wir können dies nicht verneinen, ohne alle Interkommunionsarbeit zu vernichten.^^^

In een andere situatie gaat het ook om de overgang van een anglicaanse geestelijke naar de Oud-Katholieke Kerk van Nederland: een Rev. J.C.C. van Dijk uit Zuid-Afrika wil graag in Nederland komen werken vanwege zijn zieke zus. Rinkel moet dit afwijzen omdat er geen pastoorsplaatsen beschikbaar zijn.^^^

Ook buiten de tot nu toe genoemde categorieën valt een voorstel van Michael Ramsey uit 1961 om de oud-katholieke kerken op te nemen in de Anglican Cycle of Prayer, dat Rinkel welwillend ontvangt, maar dat hem niet uitvoerbaar lijkt:

^“ Rinkel aan Küry, 31 januari 1957. ^“ Küry aan Rinkel, 2 februari 1957.

Rinkel aan Küry, 5 maart 1957.

®^* Rinkel aan Küry, 5 juni 1959.

192

-ocr page 195-

Erzb. Ramsey schrieb mir, ob wir damit einstimmen könnten, dass man in England unsere altkath. Kirchen aufnäme in die ‘Cycle of Prayer’. D.h. es gibt dort für das ganze Jahr eine Liste der Fürbitten, wobei für jede Diozöse mit ihrem Bischof gebeten wird, also der Reihe nach. Er wollte unsere Kirchen darin einkorporieren. Ich habe geantwortet, dass wir das selbstverständlich wunderbar finden, und dass wir gerne dasselbe tun möchten, aber dass ich dafür nicht sofort die liturgische Möglichkeit sehe, weil wir kein morning und evening prayer kennen, wo solche Fürbitten leicht eingeschaltet werden können; dass ich es aber einmal an einer IBK zur Besprechung stellen würde.^®

Een ander praktisch voorstel uit hetzelfde jaar, deze keer van de Society of Saint Willibrord, stuit opnieuw op vooral praktische bezwaren van de kant van Rinkel: het voorstel is om ook oud-katholieke diakenen van een korting voor pasgewijde geestelijken bij de uitgeverij Society for Promoting Christiam Knowledge (SPCK) te laten profiteren. Het probleem is dat deze boeken dan nog te duur zullen zijn voor oud-katholieke diakenen. Ook een voorstel om oud-katholieke studenten aan anglicaanse colleges te laten studeren wordt niet erg warm ontvangen, bij gebrek aan kandidaten.™ De oud-katholieke reactie naar Engeland toe leidt weer tot een poging van de contactpersoon daar. Peter J. Chandler, om nog meer korting van de SPCK te krijgen en tot diens verzoek aan de IBC om vooruit te plannen met betrekking tot het uitwisselen van studenten en niet te wachten tot er zich een geschikte kandidaat aandient.®^'

Een interessant diplomatiek punt speelt in 1961 en komt ter sprake in de correspondentie van Rinkel met de Rev. Michael A. Halliwell in Londen (later chaplain van de Britse ambassade in Bonn), die door Rinkel eerst bijgepraat wordt over de jurisdictie van bisschop Rode over de Kerk in Tsjechoslowakije. Rode heeft namelijk in anglicaanse kringen de indruk gewekt dat hij deze van de IBC heeft gekregen:

Ich habe sofort geantwortet, dass die IBK kein Befugnis hat, Jurisdiktionen zu usurpieren oder auszuteilen, ohne die Einstimmung oder auf Wunsch der bez. Kirchen; dass in diesem Fall Rode nur ersucht worden ist ein Auge auf die verwaisten Leute zu halten und sie, wenn nötig und erwünscht, zu helfen, z.B. in der Spendung der Konfirmation. (...) wir können ihm keine Jurisdiktion

Rinkel aan Küry, 4 november 1961.

™ Rinkel aan Küry, 17 november 1961. Uit Küry aan Rinkel, 28 november 1961, blijkt dat Küry via pastoor Max Heinz een soortgelijke brief van de Society of Saint Willibrord ontvangen heeft.

Rinkel aan Küry, 2 en 3 december 1961.

193

-ocr page 196-

verleihen, er kann sie auch nicht selber nehmen; nur wenn die Czechen darum fragen würden (wie im Falle Paris)?’^

Een ander punt uit dezelfde brief is nog interessanter: Halliwell schrijft ook dat er een boze brief is binnengekomen van het secretariaat van de Rooms-Katho-lieke Kerk in Polen, omdat bisschop Rode in Polen een foto van hemzelf met aartsbisschop Ramsey heeft gepubliceerd. De Rooms-Katholieke Kerk heeft zich bij Lambeth Palace beklaagd: het kan toch niet dat Ramsey zich met een quot;imposter' en quot;apostate' laat fotograferen! Halliwell laat weten dat er van anglicaanse zijde een diplomatiek antwoord gegeven is en Rinkel becommentarieert de affaire als volgt; ‘Man beträgt sich eigentlich, als ob man in Rom jetzt auf einmal die anglikanischen Weihen als gültig anerkennt.’^’’

De anglicaanse wijdingen spelen in 1962 weer een rol, wanneer vanuit Rome een nieuw onderzoek opgestart lijkt te worden naar de geldigheid ervan. Pater Laurentius Klein OSB (1928-2002), een oecumenische voortrekker, heeft hiervoor een bezoek laten aankondigen. Rinkel heeft hem laten weten dat hij kan komen, maar pas na Pasen 1962 en dat hij van tevoren moet aangeven om wat voor stukken het hem gaat, want: ‘Für unsere Beiteiligung an anglikanischen Weihen kann er besser nach London gehen. Auch scheint man Bedenkungen zu haben gegen die Weihen der Pol. Nat. Cath. Church of USA - wa-rum?’^^quot;* De laatste vraag wordt niet opgehelderd. Het nieuwe onderzoek van Klein zou uiteindelijk ook niet tot een erkenning van anglicaanse wijdingen leiden. Wel vraagt Rinkel voorafgaand aan Kleins bezoek bij aartsbisschop Ramsey na, of het in orde is om de pater toegang tot de oud-katholieke archieven te geven voor dit onderzoek. Klein interesseert zich voor oud-katholieke participatie aan anglicaanse wijdingen en voor de oud-katholieke wijdingsliturgieën zelf.^^5 Kleins onderzoek strekt zich ook uit tot de Zwitserse Oud-Katholieke Kerk, wat echter tot een onverwacht probleem leidt:

Uebrigens habe ich von Pater Klein ebenfalls die Bitte erhalten, ihm Photokopien der Weihe-Urkunden der Schweiz. Bischöfe zu schicken. Leider fehlt die für B. Herzog. Es gibt nur eine allgemein gehaltene Urkunde über seine Amtseinsetzung, aber nicht ein eigentliches instrumentum consecrationis.^^'’

®^^ Rinkel aan Küry, 2 en 3 december 1961. ®^^ Rinkel aan Küry, 2 en 3 december 1961. ®’‘* Rinkel aan Küry, 23 februari 1962.

®^® Rinkel aan Küry, 3 maart 1962.

®’^ Küry aan Rinkel, 14 november 1962.

194

-ocr page 197-

Onopgehelderd blijft een punt uit 1963, wanneer Rinkel bij Küry navraag doet over het quot;Anglican Congress' van dat jaar in Toronto:

Es hat mich gewundert, zu lesen, dass der anglikanische Kongress in Toronto ungefähr 20 Kirchen eingeladen hat als Gäste, aber dass unsere oder die polnische Kirche dabei fehlt. Was kann davon die Ursache sein?^’^

Van een geheel andere - maar wel weer Amerikaanse - orde is een thema dat Rinkel in 1965 aankaart:

Scaife hat in Wien mich eingeladen nach Amerika und versprochen, dass er dafür Sorge tragen würde, dass das Grand |sic| Theological Episcopal Seminary mir an honorary degree geben würde. Ich habe dieses Bedürfnis gar nicht und bin noch immer zufrieden mit und stolz auf dem Berner Doktorsgrad. Aber jetzt ladet auch Grochowski mich ein um Ende April den 100. Gedenktag der Geburt Hodurs mitzufeiern. Jetzt weiss ich nicht was ich tun soll. Ich werde in Januar 77 und fühle das ich mich schonen muss, will ich noch etwas für unsere Kirche sein. Andererseits hat eine neue Reise nach USA auch ihre Bedeutung für die Kirche im Ganzen. Jedenfalls habe ich erst noch an Scaife geschrieben, ob diese honorary degree ernsthaft ist oder unsicher. Erst nachher kann ich entscheiden, als überhaupt noch allerhand Fragen geregelt sind, vor allem auch die Begleitung und die Finanzen.

Zoals vrijwel altijd in een dergelijke situatie moedigt Küry Rinkel aan de reis wél te maken:

Die Ehrung, die man für Sie in Amerika bereithält, werden Sie wohl annehmen und nach USA reisen müssen, wenn ich auch voll verstehe, dass Ihnen in Ihrem Alter eine solche Reise Kummer bereitet. Aber andrerseits reist man heute im Flugzeug so bequem und ohne Anstrengung, dass ich meine. Sie sollten diese Last doch auf sich nehmen. Die Ehrung, die Ihnen zuteil wird, ist ja auch eine Ehrung der ganzen altkatholischen Kirche.^’^

Küry gaat ook in op de komende Anglicaans - Oud-Katholieke Theologenconferentie in Oxford. Deze schat hij in als van groot belang; de bisschoppen zelf zouden er ook heen moeten omdat gezamenlijk overleg van theologen en bisschoppen over de kwestie van de methodisten nodig is.*’’

^^^ Rinkel aan Küry, 6 september 1963.

Küry aan Rinkel, 7 december 1965.

^^’ Küry aan Rinkel, 7 december 1965. Over deze problematiek, zie § 3.4.1.

195

-ocr page 198-

Rinkel stemt uiteindelijk in met de reis naar de Verenigde Staten als het eredoctoraat hem inderdaad verleend zal worden; hij kan dan ook de PNCC bezoeken. Wel maakt hij zich zorgen over de kosten en de logistiek ervan, temeer daar hij ook nog reizen naar Zagreb, orthodoxe kerken en Manila (Iglesia Filipina Independiente) voor de boeg heeft.^^” Er is nog een andere complicatie: de jubileumviering van de PNCC dat jaar waarheen Rinkel zich ook verplicht voelt te gaan. De twee feesten liggen echter ver uit elkaar en twee keer naar de USA reizen wil hij niet.^^'

Wanneer blijkt dat het General Theological Seminary Rinkel inderdaad een eredoctoraat wil verlenen, en wel in een aparte ceremonie waarvoor het bestuur {board) van deze instelling in kleinere samenstelling extra zal samenkomen, rijst er nog een ander probleem: de PNCC, met name prime bishop Grochowski, ondersteunt in Polen de voor Rinkel en Küry onacceptabele bisschop Pçkala. Rinkel kan Pçkala niet ontmoeten bij het met het bezoek ter gelegenheid van de verlening van het eredoctoraat te combineren bezoek aan het eeuwfeest van de PNCC. Een oplossing voor dit probleem is er niet onmiddetlijk.^^^ In zijn antwoord op deze brieven van Rinkel feliciteert Küry hem met zijn toekomstige eredoctoraat, het is een eer voor Rinkel, voor de Nederlandse kerk en voor de Unie van Utrecht; ook sluit hij zich bij Rinkels houding met betrekking tot Pçkala aan.^^’ Rinkel dankt natuurlijk voor deze felicitaties en wel op een nuchtere manier, hij is ondertussen 77: ‘Vielen Dank für Ihren Glückwunsch zum 2. Doktor! Ich bin auf meinem Alter nicht mehr so entzückt darüber, aber verstehe völlig, dass es unsere Kirchen ehrt.’

De situatie van een ongewenste ontmoeting met Pçkala in de USA is wel niet opgelost, maar Rinkel heeft toch besloten te gaan. De vraag van zijn begeleiding is echter nog open is.^^'* Hij wil het liefste Maan meenemen en niet Van Kleef jr., hoewel deze goed Engels spreekt en begrijpt hoe de anglicaanse wereld in elkaar zit.^^^ De keuze valt uiteindelijk op bisschop Jans, terwijl het diplomatieke probleem rond Rode en Pçkala zieh vanzelf oplost doordat er, waarschijnlijk vanwege de politieke omstandigheden, in het geheel geen Poolse delegatie naar het feest van de PNCC zal reizen .^^®

®^® Rinkel aan Küry, 17 december 1965.

Rinkel aan Küry, 21 januari 1966. ’^^ Rinkel aan Küry, 16 februari 1966.

Küry aan Rinkel, 26 februari 1966.

^^‘^ Rinkel aan Küry, 2 maart 1966.

®®5 Rinkel aan Küry, 9 maart 1966.

^^^ Küry aan Rinkel, 28 maart 1966.

196

-ocr page 199-

Een onderwerp dat de beide bissehoppen gedurende vrijwel hun gehele correspondentie bezighoudt, inhoudelijk, diplomatiek en organisatorisch, is de dialoog met de kerken van de oosterse orthodoxie, die sinds het einde van de negentiende eeuw tot één van de speerpunten van de oud-katholieke oecumene behoort?^’ Zo komt deze een eerste keer ter sprake na de IBC-vergadering in Rheinfelden (1957), waar besloten wordt contact op te nemen met het Patriarchaat van Moskou enerzijds en anderzijds te documenteren wat er sinds 1931, het jaar waarin de laatste dialooggesprekken plaatsvonden, gebeurd en geschreven is?^^ Nu hiermee formele contacten geïnitieerd worden, in eerste instantie met het Patriarchaat van Moskou, wordt tegelijkertijd een belangrijk principe in de oud-katholieke opstelling ten opzichte van de orthodoxie duidelijk: er wordt met de gehele orthodoxie onderhandeld, niet met individuele patriarchaten of autokephale kerken ƒ ^® Dit uitgangspunt zal nog een aantal keren terugkomen,^^ ook en met name wanneer vertegenwoordigers van individuele orthodoxe kerken bij Rinkel of Küry op bezoek komen of met hen contact opnemen?’' De belangstelling voor de orthodoxie is aan oud-katholieke zijde groot in deze periode. Deze blijkt ook uit pogingen van oud-katholieke studenten om aan orthodoxe opleidingen te gaan studeren, zoals van de Zwitser Peter Amiet,

Zie: U. von Arx, Der kirchliche und ökumenische Auftrag der Altkatholischen Kirchen der Utrechter Union: Wie weiter in die Zukunft?, IKZ 98 (2008), 5-49. Zie over de relatie van de orthodoxe kerken tot de oud-katholieken: P.-B. Smit, A Dialogue of Paradoxes: Orthodox - Old Catholic Dialogue, in: Katya Tolstaya (red.). Orthodox Paradoxes. Heterogeneities and Complexities in Contemporary Russian Orthodoxy, Leiden 2014, 356-367, en de daar genoemde literatuur. Voor een overzicht van Rinkels contacten, zie ook: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 170-172.

Zie Rinkel aan Küry, 10 december 1957: Rinkel verheugt zich erover dat de brief naar het Patriarchaat van Moskou verstuurd is, maar vindt ook dat Moskou alleen niet genoeg is: ‘wir haben wiederholt betont: wir unterhandlen mit der ganzen Orthodoxie.’

Zie ook Rinkel aan Küry, 8 februari 1958: ‘Und...wir suchen nicht nur Moskou, sondern die Orthodoxie.’

Zoals bijvoorbeeld in Zwitserland abt Seraphim (Rodionov) (1905-1997) van het Patriarchaat van Moskou, later (aarts)bisschop, die de pastorale zorg voor de Russisch-orthodoxe gemeente in Zürich uitoefenende. Naar aanleiding van diens pogingen Rinkel en Küry tot een bezoek aan Moskou te bewegen, schrijft Rinkel dat het hem uitsluitend om contact met de gehele orthodoxie gaat, ‘mit der wir allein - als mit allen Kirchen - in Interkommunion kommen wollen’. Vgl.: Küry aan Rinkel, 22 februari 1958, en: Rinkel aan Küry, 25 februari 1958.

197

-ocr page 200-

die in het midden van de jaren zestig naar de opleiding van het Oecumenisch Patriarchaat op het eiland HaIki wil, maar uiteindelijk, vanwege de politieke situatie in Turkije, in Athene zal studeren^’^

Een vraag die al snel aan de orde komt betreft de precieze inhoud van de eerdere gesprekken en vooral de status van het werk dat door eerdere commissies al gedaan is. Zo schrijft Küry Rinkel in december 1957:

Was das Material betrifft, so sind und bleiben Grundlage doch wohl immer noch die Akten der Bonner Konferenzen von 1874/75 und von 1931, sowie die z.T. noch unveröffentlichten Protokolle der Rotterdamer- und Petersburger Kommission. Doch sind diese letzteren nicht so wichtig.^’’

Vaak hebben Rinkel en Küry de indruk dat de orthodoxen de oud-katholieken nauwelijks kennen, terwijl het omgekeerde wel het geval is. Zo reageert Rinkel in 1958 relatief terughoudend op een voorstel om Moskou te bezoeken, niet alleen omdat hij niet de indruk wil wekken vooral met ‘Moskou’ te onderhandelen, maar ook omdat hij vindt dat het belangrijker is dat niet hij de orthodoxie, maar dat de orthodoxie de oud-katholieken leert kennen.^^ Om soortgelijke redenen is Rinkel terughoudend met publiciteit rond een Russisch-orthodox - oud-katholiek vooroverleg in Utrecht in het najaar van 1958, terwijl Küry er wel aandacht aan wil besteden.^’”’ In dezelfde periode leggen Rinkel en Küry er dan ook de nadruk op juist met de patriarch van Constantinopel te willen corresponderen, aan wie einde 1958 één van de eerste brieven voorbereid en verzonden wordt.^^ Deze correspondentie dient met name ter voorbereiding van een gemeenschappelijke conferentie met het Oecumenische Patriarchaat. Wanneer tezelfdertijd de Duitse oud-katholieke bisschop Demmel uitgenodigd wordt om naar Moskou te komen voor een bezoek aan de Russisch-Orthodoxe Kerk, moet dit goed gecoördineerd worden. Zo’n bezoek, waarvoor Rinkel ook uitgenodigd werd, moet wel een oecumenisch doel dienen. Rinkel heeft dan ook via bisschop Lagerwey aan bisschop Michael (Chub) van Smolensk en op dat moment ook van Berlijn en Duitsland laten weten dat hij wel wil komen, maar alleen voor echte besprekingen en niet voor ‘sight-seeing’. Daarbij komt nog, dat de contacten met Constantinopel geen wrijving met Moskou mogen

*’^ Rinkel aan Küry, 14 mei 1964; Küry aan Rinkel, 19 mei 1964.

Küry aan Rinkel, 16 december 1957.

^’^ Rinkel aan Küry, 8 februari 1958.

^’^ Küry aan Rinkel, 28 oktober 1958.

Rinkel aan Küry, 26 november 1958; Küry aan Rinkel, 21 november 1958. Küry meldt, als secretaris van de IBC die ook de formele correspondentie doet. Rinkel op 2 december 1958 dat de brief verzonden is.

198

-ocr page 201-

veroorzaken en vice versa. Het probleem blijft echter bestaan, zoals Küry Rinkel begin 1959 schrijft. Ze hebben beide een uitnodiging voor een reis van drie weken naar Moskou gekregen, waar ze beide geen zin in hebben daar het meer om Russische (kerkelijke) propaganda dan om theologische gesprekken zal gaan, terwijl het ook vrijwel ónmogelijk is dit af te zeggen zonder Moskou voor het hoofd te stoten.^®^ Het probleem lost zieh echter vanzelf op doordat Constantinopel niet op het voorstel voor een conferentie ingaat, zodat er dus plannen gemaakt kunnen worden voor de reis naar Moskou en een delegatie samengesteld kan worden.^’^

Begin jaren zestig komen er echter weer nieuwe plannen voor een bezoek aan Constantinopel. Ondertussen was op de Panorthodoxe Conferentie op Rhodos van dat jaar (1961) al gebleken dat alle orthodoxe kerken met de oud-katholieken willen spreken.^’’ Küry bericht Rinkel over een brief aan hem van bisschop Emilianos Timiadis (1916-2008) van het Oecumenisch Patriarchaat in Genève, waarin deze schrijft dat de oecumenisch patriarch hartelijk dankt voor het gebruik van de Elisabethenkirche in Zürich door een orthodoxe gemeente, en hem tegelijkertijd meedeelt dat de patriarch Küry en Rinkel verwacht. Een bezoek aan hem dient daarom zo snel mogelijk plaats te vinden, en wel van Küry en Rinkel, mogeiijk vergezeld door bisschop Jans.’*’° Rinkel ziet weer erg tegen een dergelijk bezoek op. Het reizen is zwaar voor hem, terwijl hij zich ook afvraagt of het passend is wanneer de aartsbisschop gelijk zelf naar de patriarch reist en niet eerst lagere hiërarchen laat gaan. Daarnaast voelt hij ook de verplichting om naar Polen en Joegoslavië te reizen, terwijl ook de aartsbisschop van Canterbury hem heeft uitgenodigd.^”' In dit geval lijkt Küry Rinkel voor een voldongen feit te stellen: Küry heeft laten weten dat hij naar Constan-tinopei komt, is dus verplicht te gaan, maar wil wel dat Rinkel dan wel Jans meekomt.””^ Zo eenvoudig laat Rinkel zich echter niet overtuigen of voor het blok zetten, zijn eigen besluit staat nog niet onmiddellijk vast. Wel geeft hij aan dat als hij meekomt, dan ook bisschop Jans mee moet en dat is lastig gezien

^’^ Küry aan Rinkel, 8 januari 1959.

In de brief van Küry aan Rinkel van 29 april 1959 wordt duidelijk dat de Oostenrijkse bisschop Török niet zal meekomen naar Rusland. In zijn brief van 13 mei 1959 vraagt Küry Rinkel of hij de voorgenomen reis naar het Patriarchaat van Constantinopel bekend zal maken en of Rinkel van plan is persoonlijk mee te gaan op de reis naar Moskou. Zie voor het uitblijven van een reactie uit Constantinopel na deze mededeling: Rinkel aan Küry, 23 juni I960.

Küry aan Rinkel, 4 oktober 1961.

Küry aan Rinkel, 10 november 1961.

Rinkel aan Küry, 17 november 1961.

Küry aan Rinkel, 28 november 1961.

199

-ocr page 202-

diens werkzaamheden aan het Amersfoortse Seminarie.^^ Hierdoor laat Küry zieh niet uit het veld slaan en in een brief waarin hij Rinkel ook met diens 73®“ verjaardag feliciteert, wijst hij erop dat zo’n reis naar Constantinopel per vliegtuig heel comfortabel zal zijn, dat het van belang is beweging in de relatie met de orthodoxie te houden, en dat orthodoxe gedelegeerden in New Delhi aan Gauthier duidelijk hebben gemaakt dat de patriarch Rinkel als aartsbisschop van Utrecht verwacht, niet als ‘een’ vertegenwoordiger van de Unie van Utrecht.^ Het antwoord van Rinkel laat echter op zich wachten en twee weken later schrijft een ongeruste Küry weer, hij wil spijkers met koppen slaan en, nu er van de anders zo trage orthodoxen een initiatief is, lijkt het hem goed om vaart te maken. Ze zouden zich via bisschop Timiadis in Geneve kunnen aanmelden Het uitvoerige antwoord van Rinkel komt einde januari. Hij heeft tijd gehad om over de reis na te denken en erover te overleggen. Hij wil Maan meenemen als adviseur en voor het cachet: ‘Ich glaube doch, dass dies nötig ist; dass nicht 2 Bischöfe ‘nackt’ dastehen, sondern mindestens von einem Professor begleitet sind’.^ Ook wil hij liever vroeger dan later reizen, dat wil zeggen tussen de derde zondag van de vastentijd en Passiezondag, en niet te lang (4-5 dagen). Verder wil Rinkel weten: of de oud-katholieke delegatie vanaf Zürich samen reist, of dat hij en Maan vanuit Nederland direct naar Constantinopel kunnen reizen; waar ze zullen verblijven; wat de voertaal zal zijn: Duits of Engels, daar de patriarch een Amerikaanse achtergrond heeft; of het al mogelijk is met enige onderhandelingen te beginnen; of er verwacht wordt, dat een lid van de oud-katholieke delegatie een lezing houdt, in welk geval Rinkel zijn lezing van het laatste Internationale Oud-Katholieken Congres kan hergebrui-ken.^^ Ook wil hij weten wat de kleding zal zijn: tenminste soutane, rochette, en mozetta, neemt hij aan. Wanneer ze geacht worden een mis te vieren is er natuurlijk meer nodig, zowel aan kleding als ook aan verdere utensiliën. Ten slotte is het nodig om een passend geschenk te bedenken; Rinkel denkt daarbij aan een boek, hetzij Dupac de Bellegardes Recueil des Témoinages, een verzameling steunbetuigingen aan de Kerk van Utrecht rondom het ‘Utrechtse schisma’ van 1723/24, of een boek over de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland van Otto Gilg.®”^ Wanneer Küry hierop antwoordt, is hij het met het datum-voorstel van Rinkel eens en zal hij bisschop Timiadis hiervan op de hoogte

’°’ Rinkel aan Küry, 2 en 3 december 1961.

Küry aan Rinkel, 9 januari 1962.

Küry aan Rinkel, 25 januari 1962.

Rinkel aan Küry, 30 januari 1962.

Het betreft: Rinkel, Entwicklung (supra, n. 263).

Vermoedelijk: O. Gilg, Der Christkatholizismus in Luzern, Luzern 1946.

200

-ocr page 203-

stellen. Hij stelt voor vanaf Zürich met hetzelfde vliegtuig te reizen en natuurlijk in hetzelfde hotel te verblijven. Wat de gewaden betreft stelt hij voor; soutane, mozetta en borstkruis. Hij spreekt zich ook uit over het karakter van de reis:

Ich stelle mir vor, das.s es hauptsächlich um eine Höflichkeitsvisite gehen wird mit einer vertraulichen Aussprache, aber kaum um eigentliche Verhandlungen und Vorträge. Wir werden uns wohl mehr darauf vorbereiten müssen, dass wir das bisher Geschehene rekapitulieren und evt. Vorschläge machen, beziehungsweise die bereits gemachten erneueren.^

Wat de geschenken betreft zal hijzelf het boek van Gilg meenemen. De delegatie zal verder ook uit mevrouw Küry-Vogt bestaan; met haar zal Küry nog een paar dagen vakantie houden in Constantinopel. Naarmate de voorbereidingen van de reis vorderen, wordt er ook steeds meer duidelijk en afgestemd: waar bisschop Timiadis de bisschoppen als gasten van het patriarchaat uitnodigt en dus ook in onderkomens van het patriarchaat wil onderbrengen, verkiest Küry het - zeker samen met zijn vrouw - in een hotel te verblijven, ook omdat hij privé iets langer wil blijven. Ook meent Küry dat niet verwacht wordt dat de oud-katholieke bisschoppen een lezing houden of een liturgie vieren, terwijl zij, wanneer ze voor een orthodoxe liturgie uitgenodigd worden, daarvoor wel ro-chette en stola nodig zullen hebben.’”^ Deze voorkeur van Küry leidt nog tot enige onderhandelingen:

Das wichtigste scheint mir zu sein, dass wir uns vorläufig über das Hotel einigen. Bischof Timiadis hat mir seinerzeit geschrieben, dass wir vom Patriarchen eingeladen seien. Ich bin darauf nicht im Einzelnen eingegangen, sondern habe geschrieben, dass wir in einem Hotel logieren werden, in der Voraussetzung, das.s wir das selber bezahlen. Es scheint nun aber, dass wir damit die orientalische Gastfreundschafts-Sitten verletzen würden.’'’

In dezelfde brief informeert hij Rinkel dat hij bij Küppers, die in Constantinopel geweest is, navraag heeft gedaan naar zijn ervaringen, zonder te verraden dat niet alleen Küry van plan is hierheen te reizen, maar ook Rinkel en Maan, ‘nicht, dass die Reise im AKID schon berichtet wird, bevor wir dort sind’. Van Küppers kreeg hij een grondig antwoord. Ondertussen is hij ook bezig om een exemplaar van Otto Gilg, Der Christkatholizismus, te bestellen en van een pas-

Küry aan Rinkel, 31 januari 1962.

Küry aan Rinkel, 7 februari 1962.

’quot; Küry aan Rinkel, 17 februari 1962.

201

-ocr page 204-

sende opdraeht te voorzien.®'^ Het probleem met het hotel wordt uiteindelijk opgelost doordat Küry en Rinkel de hun aangeboden gastvrijheid aannemen ƒ'^ Rinkel gaat in deze voorbereidingen mee en stelt voor dat Küry zijn naam in Gilgs boek zal schrijven, naast zijn eigen naam. Hij zal hetzelfde doen met Küry’s naam in het Nederlandse geschenk, Dupac de Bellegardes Recueil des Témoinages?'‘^ Ook stelt hij voor een lijst van alle orthodoxe studenten van de Berner faculteit te laten maken, als illustratie van de concrete relaties. Tegelijkertijd brengt Rinkel nog twee overwegingen ter sprake: hij weet niet wat hij in Constantinopel zal zeggen, wat ook een gevolg is van de brede verspreiding van zijn al genoemde lezing over oud-katholieke oecumene:

Das Konst. Blatt ‘Apostolos Andreas’ hat 3 Aufsätze gegeben, in denen mein Kongressvortrag wiedergegeben worden ist. Moskau wird dasselbe tun und Nikodim |sc. Metropolit Nikodim (Rotov) van Leningrad en Novgorod] hat mir schon einen Dankbrief geschrieben. Dasselbe macht auch Joh. Wentland in Berlin in seiner deutschen Zeitschrift. Das ist schön, aber... da hat es doch wirklich keinen Sinn mehr, dass ich diesen Vortrag noch einmal in Konstantinopel verlese! Deshalb taste ich ziemlich im Dunkel, was wir dort eigentlich machen können. Ansprachen? Aber was soll man darin sagen? Es wird alles davon abhängen, was der Patriarch im Kopf hat und seine Theologen ihm ein-flüstem.’'5

Daarnaast overweegt Rinkel nog het volgende:

Ich habe noch im Sinn, Erzb. Ramsey zu schreiben und ihm offiziell Mitteilung unseres Besuches zu tun. Ich meine, wir sind dazu verpflichtet. Auch Überwäge ich noch Folgendes. Ramsey hat den Gedanken ausgesprochen, dass Einigungsversuchen mit den Orthodoxen von uns und den Anglikanern gesamt unternommen werden sollten. Die Frage ist nur: wie hat er das gemeint? Jedenfalls möchte ich ihm sagen, dass unser Besuch hauptsächlich ein ‘visit of

Küry aan Rinkel, 17 februari 1962.

Küry aan Rinkel, 20 februari 1962.

Rinkel aan Küry, 23 februari 1962. Dit wordt inderdaad het geschenk van de aartsbisschop, zie: Rinkel aan Küry, 18 maart 1962. Zie over de geschenken verder: Küry aan Rinkel, 14 maart 1962, waarin ook de details van de bisschoppelijke kleding bij de heenreis behandeld worden. Küry stelt een pak en een paars overhemd voor, waarmee Rinkel het eens is, ook al blijkt hij het omslachtig te vinden: ‘Das Beste ist, wir tragen den Collar mit violetten “Brustlappe”, the purple stock! Wir werden natürlich abgeholt und man solle uns sofort erkennen! Die Reise hat vielleicht einige “Lüste”, bestimmt aber auch ihre Laste!’, Rinkel aan Küry, 18 maart 1962.

’'5 Rinkel aan Küry, 23 februari 1962. Zie ook: Rinkel aan Küry, 15 maart 1962.

202

-ocr page 205-

courtesy’ sein wird. Uebrigens glaube ich nicht, dass die Orthodoxen Gesamtverhandlungen wünschen; die Verhältnisse sind doch nicht dieselben zwischen uns und den Orthodoxen wie zwischen Anglik, und Orthodoxen. Ich möchte gerne wissen, wie Ramsey sich die Sache in der Zukunft vorstellt.'’''’

Rinkel doet dit uiteindelijk ook, en wel om twee redenen: ‘Dr. Fisher hat seinerzeit auch mir im voraus dies berichtet’ en:

Aber da er |sc. Michael Ramsey | in Amersfoort den Gedanken äusserte, dass Unterhandlungen mit den Orthodoxen unserer-(d.h. Anglik, und Altkath.)seits koordiniert sein sollten, habe ich ihm gefragt, was er dabei gedacht hat. Ich sehe noch nicht, wie dies möglich wäre. Und überdies wird das doch auch von der Orthodoxie abhängen, die ungezweifelt mit den Anglikanern andere Sachen zu besprechen wünschen als mit uns.’'’

Uit dezelfde brief waarin hij dit schrijft, blijkt ook de blijvende scepsis met betrekking tot de inhoud van het bezoek bij Rinkel, die wel van zaken doen houdt, maar niet van diplomatie:

lm ‘Apostolos Andreas’, da.s Blatt des Patriarchates, ist unser Besuch angezeigt worden. Wentland hat meinen Kongressvortrag veröffentlicht (deutsch) und Nikodim hat mir gedankt, dass er die Erlaubnis hat, den Vortrag in der Moskauer Zeitschrift zu publizieren. Ich bin gespannt, was man in Konstantinopel mit uns besprechen wird, wenn überhaupt...’'^

Küry schrijft in reactie op deze brief dat hij deze informatie aan de aartsbisschop van Canterbury belangrijk vindt, vooral daar deze van plan is in mei naar Constantinopel te reizen, en probeert ook Rinkel gerust te stellen wat de inhoud betreft.’'’ Relatief kort voor de reis vraagt Rinkel zich nog af, of hij patriarch Athenagoras nog persoonlijk moet schrijven; tot nu toe is de correspondentie steeds via Küry en zijn pendant aan de orthodoxe kant gelopen.’^“ Ter voorbereiding moet ook de terugreis vastgelegd worden die Rinkel niet te lang wil uitstellen: hij en Maan die hem zal begeleiden hebben enige haast vanwege de voorbereiding van de televisie-uitzending van de paaswake van dat jaar uit de

’'^ Rinkel aan Küry, 23 februari 1962.

’'’ Rinkel aan Küry, 3 maart 1962.

’'* Rinkel aan Küry, 3 maart 1962.

’'’ Küry aan Rinkel, 14 maart 1962. Over dit bezoek wordt Rinkel op de hoogte gehouden door John Satterthwaite die hem het programma van de aartsbisschop en diens in Constantinopel te houden lezing toestuurde, zie: Rinkel aan Küry, 2 mei 1962.

Rinkel aan Küry, 15 maart 1962.

203

-ocr page 206-

kathedraal. Om het zekere voor het onzekere te nemen, neemt Rinkel naast soutane, rochette en mozetta toch ook een stola mee en twee misboekjes, voor als er toch een mis gevierd moet worden.’2'

Na afloop van hun reis schrijven de beide bisschoppen elkaar weinig over hun belevenissen tijdens de reis. Ze gaan vrijwel onmiddellijk over tot de orde van de dag die na dit bezoek, naast het danken van de patriarch,’^^ ook bestaat uit het voorbereiden van de panorthodox - oud-katholieke dialoog. Daartoe neemt Küry contact op met de oecumenisch geëngageerde Bulgaars-orthodoxe professor Stefan Zamkow (1881-1965), die zeer content was met het bezoek van de oud-katholieke delegatie aan Constantinopel, om te vragen hoe het nu verder zou moeten gaan:

Ich werde ihm noch ausführlicher berichten und ihn auch vertraulich um Rat fragen, was man von uns an Besuchen noch erwartet und in welcher Reihenfolge, auch ob vor oder nach der Sitzung der gemischten Kommission. Was die altkatholische Delegation betrifft, so würde ich vorschlagen: aus jeder Kirche (evt. mit Ausnahme der Kirche von Kroatien und der U.S.A.-Polen, die evt. Rode vertreten könnte) einen Bischof und dazu einige ausgewählte Theologen, die wir vom Büro aus Vorschlägen sollten. Für die Schweiz denke ich an Gauthier, für Deutschland an den unvermeidlichen Küppers (evt. auch Prof. Spuler, der sich durch seine IKZ-Artikel um die Kontakte sehr verdient gemacht hat, bei den Orthodoxen sehr bekannt ist und theologisch doch sehr versiert ist: oder was meinen Sie?) - und natürlich noch einen Holländer (Maan?). Ich habe, da wir uns vorher über die Personen einigen sollten, den Bischöfen im Brief vom 24.4. noch nichts darüber geschrieben.’^^

Wanneer er in mei 1962 nog geen nieuws uit Constantinopel is, vraagt Rinkel bij Küry na, of deze gehoord heeft of de andere patriarchaten met de vorming van een gemengde commissie instemmen.’^* Küry antwoordt hierop dat dit antwoord nog wel enige tijd op zich kan laten wachten. Niet alleen is er de instemming en medewerking van twaalf kerken nodig, ook speelt er een cultureel verschil: ‘bis die alle — in ihrem orientalischen Tempo - geantwortet haben, kann

Rinkel aan Küry, 18 maart 1962. Ondertussen vermeldt Rinkel ook dat aartsbisschop Johannes Wendland (1909-1989) in Nederland is en lezingen over de Praagse vredesbeweging houdt samen met een professor Sjesskjin uit Leningrad. Er is grote belangstelling voor beiden en ze overnachtten deels bij Rinkel thuis.

Küry schrijft Rinkel op 2 mei 1962, dat hij Athenagoras na zijn terugreis een brief heeft gestuurd om te bedanken en dat hij ook Maans verslag zal sturen, zodra het verschenen is.

’^^ Küry aan Rinkel, 2 mei 1962.

Rinkel aan Küry, 15 mei 1962

204

-ocr page 207-

das lange dauern.’’^ Tegelijkertijd is ook aan de oud-katholieke zijde de strategie nog een thema. Wanneer Küppers meent dat de orthodoxen wellicht tegelijkertijd met oud-katholieken en anglicanen willen onderhandelen, is Küry daar niet enthousiast over:

Küppers hat der Meinung Ausdruck gegeben, dass man möglicherweise gleichzeitig mit den Anglikanern ins Reine kommen will. Aber das scheint mir wenig wahrscheinlich. Jedenfalls ist keine derartige Bemerkung auf dem Patriarchat gefallen - im Gegenteil.’^^

Hierna is het enige tijd rustig rond de relatie met de orthodoxie. In deze periode gaat er veel aandacht naar de voorbereiding van het Tweede Vaticaanse Con-cilie.®^^ De relatie met de orthodoxen komt pas weer ter sprake wanneer Rinkel Küry laat weten dat hij bezoek heeft gehad zowel van bisschop Nikodim (Ro-tov - 1929-1978) met een internationaal gevolg alsook van bisschop James van Apuleia. Bisschop Nikodim wilde graag van Rinkel weten wanneer hij naar Moskou zal komen. Rinkel antwoordde, naar eigen zeggen diplomatiek, met de mededeling dat hij graag zou willen maar dat het nog niet mogelijk geweest was om een datum vast te leggen.’^^ Küry reageert belangstellend naar de indruk die Rinkel heeft gekregen van de orthodoxe delegatie, zowel vanwege stemmen uit de eigen gelederen - ‘Unsere Jungen behaupten (aber sie behaupten manches über die Orthodoxen: Herter, Amiet, Aldenhoven), dass er uns nicht gerade günstig gesinnt sei’ - , alsook met het oog op een mogelijk bezoek: ‘Ich habe den Eindruck, dass wir durch einen Besuch an diesem zweitwichtigsten Patriarchat die Unionsverhandlungen am besten vorwärts treiben konnten .

Een nieuwe ontwikkeling komt halverwege 1963, wanneer Rinkel een uitnodiging krijgt voor het vijftigjarig bisschopsjubileum van de patriarch van Moskou, Alexei 1 (1877-1970). Hij ziet zich verplicht om te gaan en vraagt of Küry hem wil begeleiden of dat het beter is wanneer Jans hem begeleidt, wel-

®^^ Küry aan Rinkel, 22 mei 1962

Küry aan Rinkel, 22 mei 1962. Wel krijgen de oud-katholieken in deze periode anglicaanse informatie, zie Rinkel aan Küry, I juni 1962: Satterthwaite deelde een vertrouwelijk rapport over Istanboel dat Rinkel aan Küry stuurt. Zie ook: Küry aan Rinkel, 7 juni 1962.

’^’ In Rinkel aan Küry, 14 september 1962, wordt de beslissing over de afvaardiging van een oud-katholieke waarnemer verbonden met de vraag hoe de orthodoxe kerken zich in dezen zullen opstellen.

’^^ Rinkel aan Küry, 20 december 1962.

’^’ Küry aan Rinkel,! 1 januari 1963.

205

-ocr page 208-

licht is allebei mogelijk - de uitnodiging is op dit punt niet duidelijk ”° Küry blijkt geen uitnodiging gekregen te hebben, ‘trotzdem ich mit Moskau regelmässig Weihnachts- und Osterbotschaften austausche. Ich halte darum dafür, dass ich mich da nicht einschalten darf und kann’. In plaats daarvan stelt hij voor om iemand mee te nemen die Russisch spreekt, bijvoorbeeld Aldenhoven.’^' Rinkel besluit echter zich door Jans te laten begeleiden. Tevens meldt hij dat hij niet naar de viering van het duizendjarig jubileum van de monnikenrepubliek Athos zal gaan, ook niet nu dit vanwege ziekte van de Griekse ko-ning uitgesteld wordt.’^^ Wanneer er uiteindelijk helemaal geen oud-katholiek naar Athos gaat, vindt Küry dit erg jammer, dit zou voor de relaties met de orthodoxie toch belangrijk geweest zijn.’^^ Rinkel antwoordt hierop, dat de reis naar Athos niet mogelijk was om financiële redenen, omdat de uitnodiging heel laat kwam en bovendien zo geformuleerd was dat Rinkel geen vervanger kon sturen. Afgezien daarvan kwam een laatste telegram over die viering eerst bij de rooms-katholieke aartsbisschop Alfrink terecht, werd vervolgens doorgestuurd naar Rome en kwam pas via die omweg bij Rinkel aan.’’“*

Over het bezoek van 14 tot 21 juli 1963 aan Moskou, ter gelegenheid van de viering van een half millennium patriarchaat aldaar, is Rinkel zeer te spreken, hoewel hij weinig van dit soort gelegenheden houdt. Hij werd zeer vriendelijk en met veel egards ontvangen en de Russische kerk was erg dankbaar voor de oud-katholieke delegatie. Er vonden geen formele gesprekken plaats over de dialoog tussen de beide kerken, hiervoor was het niet de juiste gelegenheid. Ook had Rinkel alleen voorzichtig gevraagd naar de relatie tussen kerk en staat, een oecumenisch heet hangijzer dat echter Rinkel en Küry wel bezighoudt. Hij sluit af met de volgende opmerking die ook iets van de stemming weergeeft; ‘(...) alle Patriarchen waren da, in pleno, mit Mützen, Bischofskronen, Kreuze und mehr oder weniger lange Bärte, und das Küssen haben wir ausgezeichnet gelernt!’’^'’

Tussen deze diplomatie door, meldt Rinkel aan Küry dat hij bezoek heeft gehad van Georgios Hollenbach, ‘Grossreferendar der grossen Kirche Christi des Oekumenischen Patriarchats’, die Rinkel ervan probeerde te overtuigen om zieh in te zetten voor de verkoop van de Elisabethenkirche in Zürich aan een orthodoxe gemeente. Rinkel geeft dit ter informatie aan Küry door.

’’® Rinkel aan Küry, 7 mei 1963.

’’' Küry aan Rinkel, 11 mei 1963.

’’^ Rinkel aan Küry, 22 mei 1963.

’’’ Küry aan Rinkel, 9 juli 1963.

Rinkel aan Küry, 11 juli 1963.

’’® Rinkel aan Küry, 23 juli 1963.

206

-ocr page 209-

maar bemoeit zieh er verder niet mee.’^^ Ook vroeg Hollenbaeh of het Oecu-meniseh Patriarchaat een eigen vertegenwoordiger naar het Concilie moest sturen of niet. Rinkel meent van wel, maar eventueel alleen à titre personnel, zodat het Patriarchaat zelf enigszins buiten schot kan blijven. In zijn antwoord schrijft Küry, dat de Zürcher gemeente de Elisabethenkirche wel niet zal willen verkopen, tenminste zolang er niet op een betere plek een andere kerk gebouwd is. Dit kan echter nog lang duren. Hij vindt Rinkels voorstel van een vertegenwoordiger van het Oecumenisch Patriarchaat op persoonlijke titel wel erg goed:

Dass Sie Hollenbaeh geraten haben, der Oekum. Patriarch soll einen persönlichen Beobachter nach Rom schicken, ist eine Glanzidee. Hoffentlich befolgt er den Rat. Dass Athen hart bleibt, finde ich kein Unglück. Wenigstens wird so an einem Punkt markiert, dass die Orthodoxie sich ihrer Stellung, die sie nach Geschichte und Dogma Rom gegenüber einzunehmen hat, bewusst ist.’’’

Rinkel heeft zijn mening ook aan de oecumenische patriarch gestuurd. De Panorthodoxe Conferentie op Rhodos (1963) besluit uiteindelijk een eigen verte-938

genwoordiger te sturen. '

In het voorjaar van 1964 blijkt dat de vorming van een gemeenschappelijke dialoogcommissie kan beginnen. Naast de oud-katholieke kerken hebben nu ook alle orthodoxe kerken hun instemming hiermee gegeven, zo laat Küry Rinkel weten, ook al is er nog geen officiële mededeling hierover binnengekomen.:

Wie der ‘Apostolos Andreas’ meldet, sollen jetzt alle orthodoxen Kirchen zur Bildung der orthodox-altkatholischen Kommission ihre Zustimmung gegeben haben. Was wird weiter geschehen? Solange keine offizielle Mitteilung an die IBK vorliegt, können wir offenbar nichts unternehmen.’”

In zijn reactie vindt Rinkel het volgende:

Merkwürdig ist, dass der Patriarch mir noch nichts schrieb über eine Konferenz und die Mitglieder. Offenbar ist die Sache noch nicht reif. Aber es wird doch Zeit, dass wir unsere Kommission zusammensetzen. Haben Sie einen Vorschlag? Ich denke, wenigstens 4 Bischöfe und 4 Theologieprofessoren.’'**’

Rinkel aan Küry, 26 september 1963. ”’ Küry aan Rinkel, 30 september 1963. ”^ Rinkel aan Küry, 2 oktober 1963. ’” Küry aan Rinkel, 4 juni 1964.

’■“ Rinkel aan Küry, 6 juni 1964.

207

-ocr page 210-

Küry herinnert in zijn antwoord aan een idee dat op een IBC-vergadering in Amersfoort in juni 1962 besproken is: uit zeven landen zou er een bisschop afgevaardigd kunnen worden, samen met in totaal vier adviseurs. Toen was sprake van Gauthier, Aldenhoven, Maan en Küppers, met als vertaler eventueel professor Spuler. Het is wel zaak om dit alles goed af te spreken en aan patriarch Athenagoras mede te delen.’“*' Rinkel consulteert hierover bisschop Jans, zijn rechterhand in zulke vragen, maar ontwikkelt ook zelf een mening over de samenstelling van de commissie. Zo vindt hij dat professor Spuler er zeker deel van moet uitmaken ‘weil er uns alles und objectiv über die Orthodoxie erzählen kann’. Tegelijkertijd heeft hij, net als in het geval van de vertegenwoordiging bij het Tweede Vaticaanse Concilie, zijn bedenkingen bij de jonge en relatief onervaren Aldenhoven:

Aber Aldenhoven scheint mir nicht der würdigste Repräsentant der Schweizerkirche zu sein. 1st er eigentlich theologisch wertvoll genug? Sonst ist er nur eine Doppelfigur nebst Spuler. Ich glaube Ihr Bisch. Vikar oder Hans Frei sind bessere Kandidaten.’“*^

Ook vindt hij het geen probleem dat niet iedere kerk van de Unie van Utrecht in de commissie vertegenwoordigd zal zijn: dit maakt het geheel zowel eenvoudiger te organiseren alsook goedkoper.’'*'* Twee dagen later stuurt Rinkel Küry een meer gedetailleerd voorstel voor de samenstelling van de commissie: de aartsbisschop van Utrecht als voorzitter, bisschoppen uit Nederland, Zwitserland, Duitsland en de USA, en geen bisschoppen uit de overige kerken van de Unie van Utrecht; als adviseurs: Maan, Küppers, Frei (als Gauthier niet wil), een Amerikaan en Spuler als vertaler/expert. Daarbij tekent Rinkel aan:

Aldenhoven erachten wir nicht als einen genügenden Berater für eine Kirche wie die Christkath. der Schweiz, wo man einen Bisch. Vikar hat und neben Ihnen noch 3 Professoren; Frei wäre jedenfalls bestimmt besser als der junge Aldenhoven. Ueberiegen Sie sich dies nochmals. Weiter wäre es auch möglich, dass der ‘polnische’ Berater nicht aus USA, sondern aus Polen käme, aber ich weiss nicht, ob man dort einen geeigneten Mann hat, der auch sprachgewandt genug ist und theologisch geschult.’''“*

’'*' Küryaan Rinkel, 27 juni 1964.

’*^ Rinkel aan Küry, I juli 1964.

Rinkel aan Küry, 1 juli 1964.

’** Rinkel aan Küry, 3 juli 1964.

208

-ocr page 211-

Kort daarna laat Rinkel Küry weten dat de bisschoppen Steinwachs (hulpbisschop in Duitsland) en Van der Oord (Haarlem) instemmen met de door hem voorgestelde omvang van de commissie?'*'’

De diplomatie dan wel de communicatie met de orthodoxen blijft echter iets speciaals: wanneer Rinkel in oktober 1964 via Küppers hoort dat er een volgende Panorthodoxe Conferentie gepland is op Rhodos, vraag hij zich af wat de juiste houding is? Moet er een vertegenwoordiger heen? Maar dit kan alleen wanneer er een formele uitnodiging is - en dan is er de vraag wie erheen kan gaan. Rinkel denkt in eerste instantie aan professor Rüthy.'^'*^ Uiteindelijk gaat echter Hans Frei, die per brief verslag zal doen. Rinkel stuurt daarbij een telegram aan de Conferentie en hoopt dat dit positief ontvangen wordt.^*’ Via Küry krijgt Rinkel hierop inderdaad een reactie en hij meent dat Frei goede contacten gelegd heeft op de Conferentie - hij wacht nog op zijn terugkeer en zijn mondelinge verslag - en hoort hij dat er een verheugend en verrassend resultaat is:

Nun ist also das Unerwartete geschehen: es ist eine orthodoxe Kommission für die Wiederaufnahme der Unionsverhandlungen mit uns gewählt worden.’'*^

Ondertussen wordt ook de samenstelling van de oud-katholieke commissie duidelijker: Gauthier zal in ieder geval als adviseur meewerken, prime bishop Grochowski zal de bisschoppen Zielinski en Magyar sturen, de laatste als zijn theologische deskundige. Deze laatste formulering leidt bij Küry tot onduidelijkheid: wil Grochowski zelf ook komen? Uit Polen zal Rode moeten komen.’*’ Terwijl de formele voorbereidingen op gang komen, begint ook het nadenken over de inhoud van de dialoog. Een eerste aanzet daartoe stuurt Küry aan Rinkel:

Ich lege noch einen interessanten Brief von P. Amiet bei. Wie Sie sehen, enthält er eine Zusammenfassung eines Artikels von Karmins in der ‘Ekklesia’, der sehr aufschlussreich ist. Die Orthodoxen scheinen mit allem wieder von vorne anfangen zu wollen und Zeit nehmen sie sich auch. Aber Karmins gibt

Rinkel aan Küry, 21 juli 1964.

Rinkel aan Küry, 10 oktober 1964.

Rinkel aan Küry, 10 november 1964.

Küry aan Rinkel, 19 november 1964.

’*’ Küry aan Rinkel, 19 november 1964.

209

-ocr page 212-

sich wenigstens Mühe. Er hat alle Jahrgänge der IKZ seit 1911 verlangt, soweit sie ihm fehlen (und das sind viele).’'’”

Over deze tamelijk ‘fundamentele’ insteek maakt Rinkel zich zorgen, omdat het een uitermate lange dialoog belooft te worden.’5' De manier waarop deze gedachte bij Rinkel en Küry opkomt, namelijk via een vertaald artikel van een Grieks theoloog, zegt ook iets over de manier van communiceren tussen orthodoxen en oud-katholieken. Een ander voorbeeld hiervan is het volgende bericht van Rinkel aan Küry:

In der Presse las ich und am Radio hörte ich, dass zwei Orthodoxe Bischöfe, Meliton von Elioepolis en |sic| Chrysostomus von Myra gestern nach Rom gereist sind, von da nach Londen und Utrecht gehen werden um die Beschlüsse von Rhodos 111 mitzuteilen. Erst heute Morgen hat mich die griechische Ambassade im Haag angerufen, ob die beiden Herren in Utrecht kommen könnten zwischen 22 und 24 Februar, also nächste Woche. (...) Merkwürdige Kerle!

Rinkel maakt zieh op om deze delegatie samen met bisschop Jans en professor Maan te ontvangen.”^ Op Rinkels opwinding en ergernis over dit laat en weinig formeel aangekondigde bezoek reageert Küry als volgt:

Dass die Formlosigkeit der Ankunft der beiden ‘Bartmänner’ enerviert verstehe ich. Ich habe, wenn Orthodoxe zu mir kommen, schon Aehnliches erlebt. Sie sind aber natürlich (oder ‘kindlich’) genug, um sich mit allem, was sie vorfinden, zufrieden zu geben.”^

In het kader van het bezoek krijgt Rinkel echter ook de Orde van de Heilige Andreas overhandigd, een onderscheiding van het Oecumenische Patriarchaat. Op dit nieuws en de aankondiging van eenzelfde Orde voor hemzelf reageert Küry als volgt: ‘Ich beglückwünsche Sie recht herzlich zum Empfang des St. Andreas-Ordens. Ich warte also den meinigen gelassen ab.’’'’* Enige weken later bekent Rinkel dat hij de (oecumenisch) patriarch nog altijd niet geschre-

Küry aan Rinkel, 8 februari 1965. Enige jaren laten krijgt Rinkel van de rector van een Moskouse universiteit ook het verzoek zijn Dogmatiek en een Nederlandse Catechismus op te sturen. Rinkel vindt dit weinig zinnig: wie leest daar nu Nederlands? Hij verwijst ze naar het Duitstalige boek van Küry; zie: Rinkel aan Küry, 17 mei 1967. Karmins is de Griekse theoloog Ioannis Karmins (1904-1992).

Rinkel aan Küry, 10 februari 1965.

Rinkel aan Küry, 15 februari 1965.

”^ Küry aan Rinkel, 20 februari 1965.

Küry aan Rinkel, 8 maart 1965.

210

-ocr page 213-

ven heeft naar aanleiding van dit alles; hij zal het nu doen tegelijk met een 955

paasgroet.

Wanneer er in het voorjaar van 1965 politieke problemen zijn rond het Oecumenische Patriarchaat, wordt Rinkel door de Griekse ambassadeur in Nederland uitgenodigd.’^^ Omdat het hierbij om ondersteuning voor het Patriarchaat gaat, vraagt hij of Küry op een soortgelijke manier gevraagd is en wat wijsheid is. Dit is niet het geval en Küry reageert als volgt:

Es ist dies gewiss eine heikle, zum grossen Teil auch politische Angelegenheit. Am besten wäre es wohl, sich darüber mit Canterbury zu verständigen. Wir allein können das m.E. nicht tun. Am besten wäre es doch wohl, wenn von Genf aus ein Schritt erfolgte (wie schon früher). Was wir allenfalls tun könnten, wäre evt. noch dies, dass wir den beiden Fakultäten - an wen sollten wir uns sonst wenden? - unsere Sympathie mit der Sache des Patriarchen bekunden und evt. dem Wunsch Ausdruck geben, dass dieser alt-ehrwürdige Patriarchats-Sitz, der für die ganze Christenheit von grösster Bedeutung ist, in Konstantinopel unangetastet bleibt. Gescheiteres weiss ich auch nicht. Eine solche Kundgebung sollte - wenn überhaupt - durch die IBK oder dann, wie Sie Vorschlägen, da die Anfrage nur an Sie gelangt ist, durch den oekumeni-schen Nationalrat Hollands (ein solcher existiert in der Schweiz nicht) erfolgen

Hoezeer de politieke, organisatorische en inhoudelijke aspecten van de relatie met de orthodoxie door elkaar lopen, blijkt uit het feit dat Küry in dezelfde brief ook een concreet voorstel doet ter voorbereiding van de gesprekken. De vier theologische deskundigen zijn geïnformeerd en kunnen aan de slag:

Es scheint mir am besten zu sein, wenn Küppers und Maan zusammen ein Verhandlungsschema aufstellen und es den beiden anderen zur Meinungsäusserung zustellen. Gauthier ist ja allerdings kein Spezialist für Ost-Fragen, aber Amiet und vor allem Aldenhoven, denen ich beiden gesagt habe, dass ich sie als meine persönlichen Berater privat zuziehen werde.

Het gesprek over de politieke kant van de zaak gaat echter ook door. Rinkel had advies gevraagd aan de aartsbisschop van Canterbury, Michael Ramsey, met, in Rinkels weergave, de volgende reactie:

Rinkel aan Küry, 31 maart 1965.

’5* Rinkel aan Küry, 29 april 1965.

’5’ Küry aan Rinkel, 8 mei 1965.

’5* Küry aan Rinkel, 8 mei 1965. Later doet Küry de suggestie om Aldenhoven toch in de commissie te benoemen, zie: Küry aan Rinkel, 17 februari 1968.

21 1

-ocr page 214-

Canterbury wartet noch ab mit einem Protest: I) vorige schon erhobene Proteste haben Unrichtiges ausgesagt; 2) zuviel Proteste wirkt das Gegenteil und macht die Türken noch aggressiver; 3) die NATO kommt jetzt zusammen in London; man hofft oder vermutet, dass diese sich über die Sache äussem wird; 4) auch Ramsey überlegt ob ein kommendes Protest von ihm (von der anglik. Kirche) allein oder von sämtlichen Kirchen Grossbrittaniens ausgehen solle; 5) er ist selber in fortwährender Verbindung mit dem Konsulat in Istanbul, lässt sich also dauernd auf dem Laufenden halten, und wird es mich tun, wenn nötig sofort schreiben oder telefonieren, wenn er meint, man solle Schritte machen’^’

Wel heeft Rinkel zelf een ondersteunende brief aan de patriarch geschreven, met een afschrift aan de Nederlandse ambassade in Istanbul. In dezelfde brief vraagt Rinkel Küry nog wie Maan en Küppers de opdracht moet geven het Ver-handlungsschema op te stellen voor de dialoog: Rinkel als voorzitter of Küry als secretaris van de IBC?^

Terwijl deze interne voorbereidingen doorgaan, schrijft Rinkel Küry een aantal maanden later weer dat hij de Griekse ambassadeur op bezoek heeft gehad naar aanleiding van de situatie in Constantinopel, waar papa Eftim 1 (1884-1968) en diens familie op militante wijze gestalte wilden geven aan een autokephaal Turks Patriarchaat, met claims op de bezittingen van het Oecumenische Patriarchaat. Ook heeft hij hierover een lang telegram gekregen van de Atheense theologische faculteit. Rinkel heeft daarop besloten persoonlijk aan Visser ’t Hooft te schrijven met de vraag of er vanuit de Wereldraad van Kerken geen ondersteuning mogelijk zou zijn, mede omdat hij denkt dat er van anglicaanse zijde niets te verwachten is omdat Ramsey’s handen wel gebonden zullen zijn vanwege de pro-Turkse koers van de Britse regering.'*’' - Zo gevoelig als Rinkel en Küry in deze situatie blijken te zijn voor mogelijke politieke consequenties, zo onbewust lijken ze zich te zijn van het feit dat veel oecumenisch geëngageerde oosters-orthodoxe theologen ook in dienst zijn van geheime diensten als de KGB, al is dat ongetwijfeld vaak tegen wil en dank.^^

Vervolgens komt de coördinatie van de dialooggesprekken aan de orde. Wanneer blijkt dat de Griekse commissie apart met de oud-katholieke commis-

’5’ Rinkel aan Küry, 15 mei 1965.

Rinkel aan Küry, 15 mei 1965.

”’' Rinkel aan Küry, 15 oktober 1965.

Zie hierover bijv.: Chr. Andrew, The Mitrokhin Archive: The KGB in Europe and the West, Londen 1999. De in de Rinkel-Küry-correspondentie genoemde metropoliet Nikodim (Rotov) van Leningrad opereerde bijvoorbeeld ook in dienst van de KGB.

212

-ocr page 215-

sie wil vergaderen, is Küry hier op tegen: gesprekken moeten met de ‘Gesamtorthodoxie’ gevoerd worden omdat anders het einde zoek is, terwijl hij het wel toejuicht dat de Grieken blijkbaar spoedig willen onderhandelen:

Andrerseits ist es erfreulich, dass die Griechen die Ersten in dieser Sache zu sein scheinen, sind sie doch erfahrungsgemäss stets die ‘Härtesten’ aller orthodoxen Gesprächspartner gewesen.’®^

Terwijl deze afzonderlijke gesprekken inderdaad niet doorgaan, wordt wel de insteek van de orthodoxe gesprekspartners steeds duidelijker. Zoals Küry aan Rinkel schrijft: ze lijken inderdaad de gehele dialoog over te willen docn.’^ Terwijl deze informatie binnenkomt, is een oud-katholieke subcommissie bestaande uit de theologen Küppers, Maan en Gauthier en de Hamburgse oriëntalist Spuler, al begonnen met het ontwerpen van een voorstel voor een eerste dialoogronde met de orthodoxie.’^^ Hun werk wordt er niet eenvoudiger op wanneer uit een door Peter Amiet vertaald verslag van de pro-synodale bijeenkomst in Belgrado blijkt, dat er veel foutieve kennis over de oud-katholieken circuleert, waarop Küry schrijft:

Wir werden noch viel mit den Orthodoxen zu verhandeln haben. Die Römischen sind geschmeidiger und verständnisvoller. Ich hoffe darauf, dass der 7. November auf die Orthodoxen einen gewissen Eindruck machen wird.'**

Wanneer Kinkel enige tijd later, net na een galsteenoperatie en zijn verjaardag, meent dat er te weinig schot in de dialoogvoorbereidingen zit, maant hij de adviseurs: hij heeft het gevoel dat de één op de ander zit te wachten en er dus niets gebeurt

Nu de voorbereidingen op gang komen, is een belangrijke vraag of het nodig is dat de oud-katholieken een verklaring afleggen over het oude twistpunt van het filioque. Küry meent dat dit enerzijds nog kan wachten en anderzijds opgevangen kan worden door de publicatie van een document:

’^^ Küry aan Rinkel, 7 december 1965.

Dit wordt duidelijk op de vierde Panorthodoxe Conferentie in Belgrado van dat jaar, die later gecategoriseerd is als een bijeenkomst van de voorbereidende interorthodoxe commissie. Sindsdien wordt de bijeenkomst van 1968 in Chambésy als de vierde Conferentie geteld. Zie: Küry aan Rinkel, 28 maart en 8 oktober 1966.

Rinkel aan Küry, 13 oktober 1966.

Küry aan Rinkel, 17 november 1966. Op 7 november was in Utrecht een gezamenlijke rooms-katholiek - oud-katholieke ‘verzoeningsvesper’ gevierd, zie § 3.1.

‘ Rinkel aan Küry, 6 januari 1967.

213

-ocr page 216-

Es wird besser sein, dass wir zu gegebener Zeit in der IKZ den Bericht der Petersburger-Kommission von 1913 veröffentlichen, der unseren Standpunkt sehr entgegen kommt und die bestehenden Differenzen faktisch überbrückt.’^*

Bij deze brief stuurt hij ter controle een lijst met oud-katholieke deelnemers aan de orthodox - oud-katholieke dialoog ter publicatie in de IKZ aan Rinkel.’^’ De enige aanpassing aan deze lijst die Rinkel wenst, is dat hij wil dat er zoveel mogelijk bisschoppen op staan daar de orthodoxen dat prettig vinden.’™ De oud-katholieke adviseurs in de commissie gaan echter, ondanks Küry’s mening dat het mogelijk overbodig is gezien het ‘Bericht’ van de Sint-Petersburgse commissie uit 1913, wel aan de slag met het thema, filioque, en wel op grond van onderzoek door de Duitse theoloog Christian Oeyen (*1934). Küry stelt voor om dit af te wachten.’’' Rinkel is het hier in principe mee eens, maar tekent er wel bij aan dat het een vraag is, of de Poolse oud-katholieken bereid zullen zijn hun liturgische boeken aan te passen, c.q. het filioque daaruit te verwijderen.’™

Terwijl het onderzoek naar het filioque aan oud-katholieke zijde voortgaat, speelt er een probleem met de samenstelling van de orthodoxe delegatie, waar de invloedrijke Griekse theoloog Karmiris in de ogen van de oud-katholieken zich weinig constructief opstelt.”quot;’ Küry schrijft hierover aan Rinkel:

Küry aan Rinkel, 11 mei 1967. Zie voor deze publicatie: U. Küry, Die letzte Antwort der orthodoxen Petersburger Kommission an die altkatholische Rotterdamer Kommission. Grundsätzlich-theologische Erwägungen zur Filioque Frage, IKZ 58 (1968), 29-47.81-108.

Küry aan Rinkel, 11 mei 1967.

’™ Rinkel aan Küry, 17 mei 1967. Zie ook Küry aan Rinkel, 22 juni 1967: Küry is het met Rinkel eens dat de namen van de commissieleden, die daar blijkbaar gereserveerd tegenover staan, gepubliceerd kunnen worden. Rinkel bevestigt dit aan Küry in zijn brief van 29 juni 1967.

Küry aan Rinkel, 22 juni 1967

’™ Rinkel aan Küry, 29 juni 1967.

Dit heeft te maken met verschillende publicaties van Karmiris. Zie hierover Küry aan Rinkel, 20 december 1967: ‘Hinterher frage ich mich, ob es wirklich notwendig war, äusser dem Belgrader Bericht noch alle anderen Vernehmlassungen von Karmiris nachzudrucken. Ein nächstes Mal werde ich zurückhaltender sein. Im Grunde ist ja die ganze Art, wie Karmiris die Sache angepackt hat, tief betrüblich.’ Het gaat hier vermoedelijk om: J. Karmiris, Die dritte Panorthodoxe Konferenz von Rhodos. Der Dialog zwischen der orthodox-katholischen und der altkatholischen Kirche, IKZ 57 ( 1967), 70-82, en J. Karmiris, Referat, gehalten vor der interorthodoxen theologischen Kommission für den Dialog mit den Altkatholiken, IKZ 57 (1967), 83-109.

214

-ocr page 217-

Küppers hat übrigens einen furibunden Brief über Karmins an Amiet geschrieben. Ob er wohl damit rechnet, dass Ka. mit dem Umschwung in Griechenland durch einen neuen Mann ersetzt werden soll? Es wäre im Interesse der Sache wünschbar.’^“*

Enige maanden later is er een volgende ontwikkeling in de oud-katholiek — orthodoxe relaties: een bezoek van de oecumenisch patriarch, Athenagoras 1, aan Genève. Küry ontving in dit kader uitnodigingen voor drie bijeenkomsten, waarvan hij er twee kan aannemen, namelijk voor een bijeenkomst onder leiding van de secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken en voor een oecumenische dienst.’^^

Wanneer de oud-katholieke theologen een eerste ontwerp gemaakt hebben omtrent het filioque wisselen de beide bisschoppen hun commentaar hierop uit. Eerst stuurt Rinkel zijn commentaar op, waarop Küry reageert. Hij begint met zijn commentaar op de ontwikkeling van de triniteitsleer in het Westen:

Mit dem augustinischen ‘unum principium’ scheint mir allerdings die westliche Lehrentwicklung ihren Anfang genommen zu haben und erreichte dann in der Scholastik ihren Höhepunkt, darum scheint es mir nicht überflüssig, Augustin zu erwähnen, ohne dass ein Urteil über ihn gesprochen wird.’’^

Daarnaast kan hij laten weten: ‘Heute habe ich übrigens von Grochowski die telegraphische Zusicherung erhalten, dass man mit der fdioque-Erklärung einverstanden sei und es aus dem Credo entferne. Das nenne ich prompt!’®’^ Grochowski heeft Kinkel hetzelfde laten weten. Uit Joegoslavië komt bericht dat het filioque uit het credo verwijderd is, terwijl de zaak in Polen in beraad is, waardoor deze reactie op zich zal laten wachten.*^™ Begin 1968 komt ook uit

Küry aan Rinkel, 9 september 1967.

’’^ Küry aan Rinkel, 2 november 1967.

Küry aan Rinkel, 1 december 1967.

Küry aan Rinkel, I december 1967.

’^^ Rinkel aan Küry, 6 december 1967, en Küry aan Rinkel, 13 december 1967: ‘Uebri-gens hat mir gestern Bischof Grochowski den Beschluss der USA-Kirche, das filioque betreffend, brieflich noch in detaillierteren Form bestätigt, und sagt u.a., dass die Geistlichen jetzt schon die Anweisung bekommen, das filioque nicht mehr zu rezitieren.'

Küry aan Rinkel, 20 december 1967: ‘Bischof Majewski schrieb mir, dass er die Sache B. Pekkala |sic| vorlegen wird!’ Met de consultatie van Pçkala zijn Rinkel en Küry niet onverdeeld gelukkig. Als Küry Rinkel op 10 juli 1968 schrijft, is er nog steeds

215

-ocr page 218-

Duitsland positief bericht over het verwijderen van het filioque^^^ Het Oostenrijkse antwoord laat op zich wachten?^' Uiteindelijk wordt er eind 1968 een memorandum over het filioque verstuurd aan de hoofden van de orthodoxe kerken alsook, ter informatie, aan de anglicanen Kemp en Satterthwaite?^^ Wanneer de reacties van de orthodoxe kerken lang op zich laten wachten, becommentarieert Rinkel dit met de wapenspreuk van de overleden bisschop van Deventer, Engelbertus Lagerwey: ze werken voor de eeuwigheid (‘aeternitati laboremus’)?^^

Ondertussen gaat langs andere kanalen, zoals kerstwensen, de directe correspondentie tussen Rinkel en orthodoxe hoogwaardigheidsbekleders ook voort,’^'* terwijl Rinkel in april 1968 bezoek krijgt van een Russische delegatie onder leiding van bisschop Juvenalis (Poyarkov) van Zar(a)ysk (*1935). Naar aanleiding hiervan schrijft hij Küry dat men in Moskou nauwelijks iets weet over de Oud-Katholieke Kerk, hoewel men naar eigen zeggen over de IKZ beschikt. Rinkel betwijfelt dit, omdat er tegelijkertijd het verzoek werd gedaan om drie abonnementen naar Rusland te sturen, en wel voor de Theologische Universiteit in Moskou, het bureau van metropoliet Nikodim, en de Theologische Universiteit van Leningrad, alsmede andere literatuur.'”^'’ Küry is bereid de IKZ in drievoud naar Rusland te sturen, alsook zijn eigen boek, maar verzoekt Rinkel daartoe wel om adressen.’^^ Van een ander patriarchaat dan Moskou of Constantinopel, de belangrijkste gesprekspartners, namelijk dat van Alexandrie (in de oosters-orthodoxe traditie) komt in mei 1968 ook een uitnodiging en wel om het 1900-jarig jubileum van het martelaarschap van Sint Marcus mee te komen gedenken. Noch Rinkel, noch Küry is in staat om te gaan, vanwege tijden geldgebrek. Wel zal er een felicitatie naar Alexandrie worden gestuurd in het kader van de aanstaande verkiezing van een nieuwe patriarch.’”^ Voor deze

geen Poolse reactie. Uit Rinkels antwoord aan Küry van 13 juli 1968 blijkt wel dat Majewski de kwestie heeft overgedragen aan de Synodale Raad van zijn kerk.

’^^ Küry aan Rinkel, 9 januari 1968.

’^' Rinkel aan Küry, 12 januari 1968 en 13 juli 1968.

Küry aan Rinkel, 28 november 1968.

’^ Rinkel aan Küry, 18 oktober 1969.

Rinkel houdt deze correspondentie gaande om over de voortgang te berichten; in zijn brief aan de oecumenisch patriarch bedankte hij deze ook voor diens telegram op zijn naamdag, 30 november. Zie: Rinkel aan Küry, 19 december 1967.

’®5 Rinkel aan Küry, 10 april 1968.

®®® Küry aan Rinkel, 18 april 1968.

Küry aan Rinkel, 15 mei 1968; Rinkel aan Küry, 21 mei 1968. De informatie over de aanstaande verkiezing van een nieuwe patriarch, Nicolaas Vl (1915-1986), kreeg Küry van Herwig Aldenhoven. Zie ook: Rinkel aan Küry, 25 juni 1968.

216

-ocr page 219-

felicitatie komt een ontwerp van Küppers, mede omdat de verkozen patriarch zich positief geuit heeft over oud-katholieke - orthodoxe relaties?^^ De bisschoppen nemen zich voor deze felicitatie in de oud-katholieke media te publi-ceren.'”*'^ Küry laat Rinkel ook weten dat hij mogelijk door de patriarchen van Belgrado en Sofia zal worden uitgenodigd; hij vraagt zich af of hij de benodigde visa zal krijgen.^

De zojuist genoemde gebrekkige informatie die de orthodoxe theologen over de Oud-katholieke Kerk hebben, of hun onjuiste inzicht hierin, blijft voor problemen zorgen. Zo bericht Küry aan Rinkel dat er een onhandig interview met bisschop Emilianos (Timiadis) verschenen is in de AKID, waarover Küry zich erg teleurgesteld toont.”'

Terwijl orthodoxe theologen oud-katholieke bisschoppen bezoeken, reizen er ook oud-katholieke theologen naar het Oosten. Zo bezoekt de Nederlandse theoloog Peter Maan einde 1968 Athene om daar contacten te verdiepen, ook al verwacht Rinkel er weinig van.”'^ Hij is eerder van mening dat de theologencommissie bijeen moet komen, ook al zal dat door de deelname van Amerikaanse en Poolse Pools-katholieken en het geringe enthousiasme van de Oostenrijkse bisschop niet eenvoudig zijn.”quot;

Ondertussen komen ook de eerste reacties binnen op het rondgestuurde memorandum over het filioque, dat in zijn uiteindelijke vorm op 15 december 1969 door de IBC gepubliceerd zal worden. Ze zijn overwegend positief, ook al willen veel orthodoxe kerkleiders het document eerst nog laten bestuderen door

’** Küry aan Rinkel, 20 juni 1968, inclusief het briefontwerp. Küry maakt hier ook een eerste positieve opmerking over Küppers, namelijk dat hij ‘manchmal auch gute Ideen hat’.

Küry aan Rinkel, 10 juli 1968.

Küry aan Rinkel, 15 mei 1968.

Küry aan Rinkel, 10 juli 1968: ‘Es zeigt nur, dass E. keine Ahnung und kein Urteil hat über die altkatholische Kirche und die Antecedentien überhaupt nicht kennt. Theologisch scheint er eine grosse 0 zu sein.’ In dezelfde brief laat Küry zieh wel positief uit over twee bijdragen van Küppers in de AKID, nl.: Engere Zusammenarbeit geboten, AKID 143 (1968), 1195-1196 (interview met metropoliet Emilianos), en: Auf dem Weg zur kirchlichen Gemeinschaft zwischen Orthodoxen und Alt-Katholiken, AKID 143 (1968), 1197-1200 (interview met prof. Küppers).

”^ Rinkel aan Küry, 10 december 1968.

In zijn brief van 10 december 1968 aan Küry denkt Rinkel dat bisschop Török zich zal laten vertegenwoordigen door pastoor Ernst Kreuzeder: ‘Ich habe gar nichts gegen Dr. Ernst Kreuzeder, aber der Bischof sollte doch eigentlich selber da sein’.

217

-ocr page 220-

hun theologische commissies.^“^ Terwijl dit aan de gang is, komt binnen het oud-katholieke gedeelte van de gemeenschappelijke theologische commissie het werk op gang aan een tweede document: een schets van de oud-katholieke geloofsbelijdenis, waarvoor Küppers in mei een eerste ontwerp aan Küry heeft gestuurd, die dit weer aan Rinkel doorgeeft.^^ Deze is er redelijk positief over, maar stelt wel nog enige aanpassingen in het vooruitzicht.^ Die worden in de loop van 1969 gemaakt, zodat Küry in oktober 1969 aan Rinkel kan laten weten dat de brief die zo tot stand komt naar de IBC-bisschoppen gestuurd kan worden.^^ Ook de overige oud-katholieke leden van de dialoogcommissie krijgen rond deze tijd de brief toegestuurd.^^ De uiteindelijke brief, ondertekend op 15 december 1969, evenals de verklaring over het filioque, worden begin 1970 naar de oecumenisch patriarch gebracht, en wel door een persoonlijke delegatie,’*^’ nadat dit moest worden uitgesteld omdat de patriarch ziek geworden was.'™” De uiteindelijke overhandiging vindt plaats op 21 juni 1970.

3.6. De relatie met de Rooms-Katholieke Kerk

Een oecumenische relatie die zich tijdens het episcopaat van Rinkel en Küry stormachtig ontwikkelt, is die met de Rooms-Katholieke Kerk.'™quot; Hun uitgangspositie daarbij is die van bisschoppen van kerken die in een conflict met Rome leven, zij het dat dit conflict in het geval van Rinkel in de achttiende en in het geval van Küry in de negentiende eeuw tot een hoogtepunt is gekomen.'™’^ Terwijl Rinkel zich over deze relatie in de beginfase van hun corres-

Küry aan Rinkel, 18 januari 1969. Met name de aartsbisschoppen van Athene (Athenagoras) en Cyprus reageerden bijzonder vriendelijk.

”*’ Küry aan Rinkel, 13 mei 1969; vgl. ook: Rinkel aan Küry, 12-14 april 1969.

’’^ Rinkel aan Küry, 19 mei 1969; Küry aan Rinkel, 29 mei 1969.

’’^ Küry aan Rinkel, 16 oktober 1969.

Küry aan Rinkel, 4 november 1969.

Küry aan Rinkel, 19 februari 1970.

'°™’ Rinkel aan Küry, 2 april 1970; Küry aan Rinkel, 8 april 1970.

'®°' Zie voor een overzicht: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 172-178. Zie ook: Smit, Heroriëntatie (supra, n. l),en: Smit, Waarnemers (supra, n. I).

Zie over de Nederlandse situatie en het schisma van Utrecht van 1723/24: Kok/ Tans, Rome-Utrecht (supra, n. 682). Zie over de aanvaarding van Bul en Formulier: Schoon, Van bisschoppelijke Cleresie (supra, n. 226), 22-30. Voor het Zwitserse oud-katholicisme, zie: U. von Arx, Catholicisme et Démocratie. Réflexion d'un catholique-chrétien face à son Église, in: J.-B. Fellay, O. Patio, V. Conzemius, U. von Arx (red.). Catholicisme et Démocratie au 19e siècle à Genève et en Suisse. Actes du Colloque

218

-ocr page 221-

pondentie niet uitlaat, noemt Küry in de jaren vijftig zijn angst dat hij parochies kan verliezen aan de Rooms-Katholieke Kerk wanneer hij niet bijtijds voor een passende pastoor zorgt, wat de aard van de relatie tussen de beide kerken in Zwitserland goed illustreert.'”*’’ De toon van de correspondentie verandert echter een aantal jaren later en wel zodra de voorbereidingen rond het Tweede Vaticaanse Concilie op gang beginnen te komen, terwijl er toch ook voor deze tijd op verschillende niveaus contacten waren.quot;quot;’^ Een oud-katholieke reactie op dit komende Concilie is gewenst, meent Küry in 1961. Hij stelt daarom voor, nog voordat er sprake is van de afvaardiging van een oud-katholieke waarnemer, om een structuur te scheppen binnen de Unie van Utrecht om alle informatie over dit Concilie te verzamelen om op grond daarvan een reactie voor te kunnen bereiden.quot;’”’ Rinkel reageert hierop terughoudend; hij denkt dat er, anders dan rond het Eerste Vaticaanse Concilie (1869-1870) het geval was, genoeg informatie beschikbaar zal komen via de pers.'””” Als voorzitter van de IBC kiest Rinkel zo aanvankelijk voor een koers die de Rooms-Katholieke Kerk op afstand houdt. In de loop van de tijd zal dit echter veranderen en is er ook wat de oud-katholieke houding ten opzichte van de Rooms-Katholieke Kerk betreft sprake van een zeker aggiornamento.

Een jaar later, wanneer het Concilie werkelijk voor de deur staat, komt Küry met een volgend voorstel. Hij vraagt zich af of het niet opportuun zou zijn om iemand opdracht te geven het Concilie in het bijzonder te volgen, dan wel, wanneer Augustin kardinaal Bea (1881-1968) inderdaad een oud-katholiek waarnemer uitnodigt, iemand te benoemen om erheen te gaan.'””’ Hij over-organisé par l'Eglise catholique chrétienne de Genève à l’occasion du 120ème anniversaire de la constitution de ses paroisses, Genève 1996, 57-77; en: U. von Arx, Was wird bleiben? Ein Rückblick auf ein Grundanliegen von Eduard Herzog, IKZ 82 (1992) 206-232 en de hier genoemde literatuur.

'””’ Küry aan Rinkel, 3 februari 1958. Als Küry nader informeert, merkt hij dat zijn angst ongegrond is: ‘Es hat sich inzwischen herausgestellt - das war meine grösste Befürchtung! — dass die Römischen nicht Hand auf unsere Kirchen legen können, wenn eine Stelle während Monaten oder Jahren unbesetzt bleiben muss’. In; Küry aan Kinkel, 22 februari 1958.

Zie: J. Visser, Zur Vorgeschichte und Entstehung des Berichts der Internationalen Römisch-Katholisch — Altkatholischen Dialogkommission, IKZ 100 (2010), 6-24; en: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 172-173.

Küry aan Rinkel, I8maart 1961 ; Smit, Waarnemers (supra,n. 1).

Rinkel aan Küry, 29 maart 1961.

'””’ Rinkel aan Küry, 23 februari 1962. In de correspondentie wa.s een mogelijke uitnodiging van kardinaal Bea nog niet eerder genoemd. Over het uiteindelijke waarnemer-schap, zie: Smit, Waarnemers (supra, n. I).

219

-ocr page 222-

weegt voor het eerste een oecumenisch georiënteerde pastoor uit zijn eigen kerk, pastoor Max Heinz uit Zürich, die in de Neue Zürcher Zeitung al enkele goede artikelen heeft geschreven, en voor het tweede de Bonner hoogleraar Küppers die zieh oecumenisch eveneens zeer heeft geëngageerd, maar bij Küry en Rinkel minder goed ligt.'”®® Rinkels reactie is terughoudend, zowel inhoudelijk en personeel als financieel:

Ob Rom Altkatholiken zum Con. Vaticanum il einladen wird? Ich glaube es kaum... Aber, wer sonst? Das Beste wäre ein Schweizer. Und wo holt man das Geld, dass ein Aufenthalt von mehreren Monaten in Rom fordern wird?'”®’

Uiteindelijk komt er inderdaad een formele uitnodiging, die de IBC op voorstel van Rinkel en Küry ook aanneemt, zeker wanneer blijkt dat het Vaticaan het grootste gedeelte van met name de verblijfskosten wil dragen.''’''’ De overige kosten kunnen over de kerken van de Unie van Utrecht verdeeld worden.''’quot; De officiële waarnemer wordt de deken van het Metropolitaan Kapittel van U-trecht, plebaan van de kathedraal en professor Peter Maan,quot;”^ ook ai heeft deze vele andere verplichtingen, met name in de Utrechtse parochie van Sinte Ger-trudis en als docent aan de priesteropleiding en het Amersfoortse gymnasium.quot;”^ Nu de afvaardiging geregeld is, blijven er de vragen van een formele inhoudelijke en kerkpolitieke stellingname en of en op welke wijze er voor het Concilie in oud-katholieke kerken gebeden kan worden. Hiervoor zoekt Küry

Vgl. Küry aan Rinkel, 7 februari 1962: ‘Soll man - wenn auch contre coeur - an Küppers denken, der übrigens einen sehr guten Bericht über Rhodos für die IKZ geschrieben hat?’

''’'” Rinkel aan Küry, 23 februari 1962.

''’quot;’ Zie voor Rinkels zorgen hierover: Rinkel aan Küry, 25 juli 1962, en: Smit, Waarnemers {supra, n. 1).

''’quot; Rinkel aan Küry, 25 juli 1962 en 31 december 1963. De financiële kant van het waarnemerschap - grotendeels bekostigd door het Secretariaat ter Bevordering van de Eenheid der Christenen - komt af en toe ook aan bod, bijvoorbeeld in 1963, wanneer een kostenverdeling voorgesteld wordt voor de oud-katholieke kerken van Nederland, Duitsland, Zwitserland en de USA.

Rinkel aan Küry, 29 juni 1962, ‘in Festo S.S. Apost. Petri amp;nbsp;Pauli’. Rinkel ondersteunt deze afvaardiging, maar vraagt zich af wie de beoogde waarnemer in diens parochie moet vervangen.

Rinkel aan Küry, 25 juli 1962. Maan stelt dan ook als voorwaarde voor zijn waarnemerschap, dat de voortgang van het kerkelijk leven in zijn parochie gegarandeerd wordt.

220

-ocr page 223-

raad bij Rinkel?'’''* In zijn reactie aan Küry, met wie hij ook tijdens zijn vakantie in Zwitserland van gedachten heeft gewisseld, schrijft Rinkel:

Ich habe einigen Angst, dass wir in den heutigen Verhältnissen zu freundlich Rom gegenüber werden. Unsere Erklärung von 1889 soll dastehen und da bleiben: Rom lehrt Ketzereien, und ihre Praxis ist uns zuwider. Aber... wie verbindet man das in einem Aufruf oder Erklärung oder Aussprache ohne Rom zu verletzen und es unserem Beobachter schwierig zu machen?! quot;quot;^

Rinkel verwijst hiermee naar de Utrechtse Bisschopsverklaring van 1889, het ‘beginseldocument’ van de Unie van Utrecht, en de rooms-katholieke dogma’s van 1854, 1870 en 1950, op welk laatste dogma Rinkel zelf in 1950 de reactie van de Nederlandse Oud-Katholieke Bisschoppenconferentie had geformuleerd.''’'^ Het is voor Rinkel duidelijk dat de oud-katholieken met een eigen Stem moeten spreken. Ook al werkt de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland met medewerking van bisschop Jans aan een stellingname, deze kan geen dienst doen voor de oud-katholieken: die dienen katholieker te spreken. Tegelijkertijd is het nodig dat de IBC haar leden, bisschoppen en hun kerken, enige vrijheid geeft in de omgang met het aanstaande Concilie. Niet alle bisschoppen zullen bijvoorbeeld bereid zijn om voor het Concilie te bidden.''’'^ Ook zijn er praktische en inhoudelijke bezwaren tegen een stellingname voorafgaand aan het Concilie: het is moeilijk van alle IBC-bisschoppen tijdig een reactie te krijgen en het is zinniger na het Concilie, wanneer de resultaten ervan bekend zijn, een verklaring af te geven dan vooraf. Volgens Rinkel is dus voorlopig veel meer dan een gebedsoproep doen niet mogelijk, en dat kan gezien de verschillende nationale gevoeligheden nu juist beter aan de afzonderlijke kerken worden overgelaten. Daarbij komt nog een oecumenische dimensie, die te maken heeft met een in deze periode opbloeiende andere relatie van de oud-katholieken: ‘wir sollten auch bedenken, dass es besser ist, wenn wir vorläufig möglichst wenig öffentlich sagen, weil bis auf heute fast die ganze Orthodoxie sich noch abseitig h^’''’'^ Van belang is voor Rinkel ook dat de Grieks-Ortho-doxe Kerk bedankt heeft en dat het Oecumenische Patriarchaat nog aarzelt:

'*’''* Küry aan Rinkel, 8 september 1962.

quot;’'® Rinkel aan Küry, 11 september 1962.

1 A. Rinkel |, De Moeder des Heren. Herderlijke brief der bisschoppen van de Oud-katholieke Kerk van Nederland naar aanleiding van het nieuwe dogma, Amsterdam 1950. Zie over de negentiende-eeuwse dogma’s: Schoon, Van bisschoppelijke Cleresie (supra, n. 226), 159-179.245-272.470-710.

quot;quot;^ Rinkel aan Küry, 11 september 1962.

'*”* Rinkel aan Küry, 14 september 1962.

221

-ocr page 224-

‘|D|ie Orthodoxie gehort aueh zu unserer Familie!’'°‘’ Küry sluit zich uiteindelijk bij Rinkels visie aan en zal zich beperken tot een eigen verklaring voor de Zwitserse Oud-Katholieke Kerk. Dat is nodig ‘weil es nicht wenigen unserer Leute schwer einzugehen scheint, dass wir einen Beobachter schicken’. Tegelijkertijd kondigt hij een eerste financiële ondersteuning voor de oud-katholieke waarnemer aan.'”^“ Rinkel houdt dit laatste nog af: het is immers onzeker of het Concilie überhaupt zo lang zal duren dat dit nodig zal zijn en hij vraagt zich af of het in 1963 nog verder zal gaan. Ook verbaast hij zich erover dat er zo weinig informatie is over het Concilie, zelfs bij mensen die er nauw bij betrokken zijn:

Es ist merkwürdig, dass alle Teilnehmer - nicht nur die Beobachter! - in Unsicherheit gehalten werden. Maan hat in dieser Woche den Kardinal hier besucht, und sogar dieser war in mancher Hinsicht unwissend, und er ist doch einer der zehn Präsidenten! Es scheint, dass die Vorbereitung noch lange nicht fertig ist. Aber... so war es immer in der Geschichte!'®^'

Küry is het met Rinkels ideeën eens en stuurt zijn ‘Kanzelbotschaft’ voor 7 oktober 1962 over het Concilie en de oud-katholieken mee ter informatie.'quot;^^ Zodra het Concilie is begonnen en Maan zijn nauwkeurige verslaggeving op zich heeft genomen,quot;’^^ toont Küry zich enthousiast:

Er ist wirklich der richtige Mann, um uns zu informieren, und sollte möglichst lange unser Beobachter sein. Ich habe ihm auch geschrieben, zu gegebener Zeit einen Bericht für die IKZ zu schreiben, und ich hoffe, dass er das tun wird.'“^quot;

Rond het Tweede Vaticaans Concilie komt er ook meer rooms-katholieke belangstelling voor de oud-katholieken. Zo verdiept de al genoemde oecumenicus Laurentius Klein OSB zich in de geschiedenis en status van de oud-katholieken. Hij vraagt hiervoor onder meer kopieën van de wijdingsoorkonden van oud-katholieke bisschoppen op, en wel om te bekijken of de anglicaanse wijdingen door oud-katholieke invloed niet toch als geldig te beoordelen zouden

'®'® Rinkel aan Küry, 14 september 1962.

'®^® Küry aan Rinkel, 22 september 1962. De hoogte van de toezegging is CHF 1000,-.

'“' Rinkel aan Küry, 27 september 1962. Zie ook: Smit, Waarnemers (supra, n. 1).

'°^^ Küry aan Rinkel, 6 oktober 1962.

'“’ Over het karakter van deze verslaggeving, zie: Smit, Waarnemers (supra, n. I).

Küry aan Rinkel, 23 oktober 1962. Maan zou dit inderdaad doen; zie voor een vollediger verslag van zijn waarnemerschap: Smit, Waarnemers (supra, n. I).

222

-ocr page 225-

kunnen zijn, zoals Küry, door Klein aangeschreven, aan Rinkel laat weten en zoals al vermeld werd bij de bespreking van de contacten van Rinkel en Küry met de anglicaanse kerken.'“^^

De oud-katholieke vertegenwoordiging door waarnemer Maan tijdens de eerste zitting van het Concilie verloopt voorspoedig en draagt bij tot een betere verstandhouding. Wanneer de tweede zittingsperiode in 1963 voor de deur staat, ontstaat er echter een probleem omdat Maan voor een deel van de zittingsperiode vervangen moet worden. De vraag rijst of er een Zwitserse vertegenwoordiger heen kan gaan, bijvoorbeeld de al genoemde pastoor Heinz.'“^^ Terwijl dit georganiseerd wordt, overlijdt paus Johannes XXlll (1881-1963) op 3 juni 1963. Rinkel laat Küry weten dat hij condoleanties heeft gestuurd aan de rooms-katholiek aartsbisschop van Utrecht Bernard kardinaal Alfrink en aan mgr.dr. Jo Willebrands, secretaris van het pauselijke Secretariaat ter Bevordering van de Eenheid der Christenen in Rome.'°^’ Later blijkt dat hij ook aan kardinaal Bea een condoleance heeft gestuurd, terwijl Küry de nuntius in Zwitserland heeft gecondoleerd.æ^^ Ook hieruit wordt duidelijk dat de verstandhouding op nationaal en internationaal niveau langzaamaan verbetert en een meer regulier diplomatiek verkeer wordt hersteld. Ondertussen blijkt het evenwel erg moeilijk om een Zwitserse vervanger voor Maan te vinden en valt de keuze, nolens volens, op de Duitse hoogleraar Küppers. Rinkel is over deze ontwikkeling zeer teleurgesteld, zoals hij Küry ook laat weten:

Ich bin enttäuscht, dass sich in der Schweiz keinen finden lässt, der bereit und fähig wäre in Nov. in Rom Maan zu vertreten. Ich hatte dies doch stark gehofft und keinen Moment erwartet, das.s alle nein sagen würden. Was ist hier doch die Ursache? Hat man Angst oder keine Zeit oder kein Interesse? Da bin ich wirklich schwer enttäuscht, vor allem weil ich doch die meisten Leute kenne und weiss, dass sie fähig genug sind.'°^’

Omdat Maan echt niet beschikbaar is, wordt via bisschop Demmel van de Oud-Katholieke Kerk van Duitsland professor Küppers benaderd.''”quot; In zijn reactie

æ^’ Küry aan Rinkel, 14 november 1962. Zie ook § 3.4.3.

Rinkel aan Küry, 6 mei 1963.

Rinkel aan Küry, 10 juni 1963.

'“^^ Rinkel aan Küry, 11 juli 1963; Küry aan Rinkel, 13 juli 1963.

Rinkel aan Küry, 6 september 1963.

Rinkel aan Küry, 6 september 1963: ‘Maan muss unbedingt zurück; seine Gemeinde und da,s Seminar brauchen ihn, und dazu kommt, dass er Mitte Nov. sein silbernes Priesterfest feiert, was seine Gemeinde sich nicht nehmen lassen will.’ Zie ook: Rinkel aan Küry, 26 september 1963. Het jubileum wordt op 13 november gevierd. Voor Rin-

223

-ocr page 226-

geeft Küry alleen aan dat er geen Zwitserse geestelijken besehikbaar zijn omdat het moeilijk is vervanging te regelen in de parochies. Later dat jaar laat hij echter ook weten: ‘Die Schweizer Kollegen scheinen sich hintendrein etwas geniert zu haben, dass keine Delegation aus der Schweiz zustande kam.’'®' Küppers neemt de vervanging van Maan daadwerkelijk op zich, nadat Rinkel hem nog geïnstrueerd heeft dat het geen privéreis is en dat hij behoorlijk verslag moet doen en een artikel voor de IKZ moet schrijven. De toezegging van kardinaal Bea dat Küppers welkom is laat nog op zich wachten, maar komt uiteindelijk wel.'®^ Küppers kwijt zich op het Concilie uitstekend van zijn taak en doet grondig verslag. Naar aanleiding hiervan schrijft Küry Rinkel in december 1963:

Letzte Woche war Küppers auf der Rückreise von Rom bei mir. Sie werden inzwischen seine Berichte und die geschickte Rede, die er im Sekretariat für Einheit gehalten hat, bekommen haben. Es scheint, dass er vom Drum und Dran des Konzils und den vielen Begegnungen sehr beeindruckt ist, aber von seinem Ausgang nicht viel erwartet. Recht hat er wohl darin, dass es für uns möglicherweise sehr schwierig werden kann, nicht nur in der Sache, sondern auch unseren Gemeinden gegenüber, die zumal in der Schweiz noch immer ziemlich anti-römisch sind, die richtige Stellung zu beziehen.'®®

Rinkel sluit zieh bij deze evaluatie van het Concilie tot op grote hoogte aan:

Auch wir haben in Holland den Eindruck, und vor allem auch aus den Aeusse-rungen der hohen röm.-kath. Geistlichkeit, dass das Vaticanum Nahe daran ist die Leute zu enttäuschen. Die viele ‘Rechte’, die den Bischöfen vom Papst geschenkt worden sind, sind nicht viel mehr als ein ärmeliges Geschenk um ein Kinderhand zu füllen. Man sieht in Ottoviani den wirklichen Papst, der Welt sowohl wie der Kirche gegenüber. Von einem wirklichen ‘Durchbruch’ ist wenig zu spüren. Anglikanen, Orthodoxen und Altkatholiken werden noch Recht haben weiter zu bestehen!'®®

kel had dit een bijzondere betekenis: Maan was zijn eerste wijdeling. Uit dezelfde brief blijkt dat Demmel, Küppers, Maan en Rinkel het eens geworden zijn over de vervanging van Maan in Rome en dat Rinkel kardinaal Bea hierover geïnformeerd heeft.

'®^' Küry aan Rinkel, 30 september 1963.

'®® Rinkel aan Küry, 2 oktober 1963. In deze brief noemt Rinkel ook een lezing die Küppers in Zweden over het Tweede Vaticaanse Concilie heeft gehouden, die in Zweden zal worden gepubliceerd. Dat laatste vindt Rinkel jammer: het was ook iets voor de /KZ geweest.

'®® Küry aan Rinkel, 14 december 1963.

'®® Rinkel aan Küry, 18 december 1963.

224

-ocr page 227-

Ondertussen mag Rinkel zieh verheugen over een persoonlijk geschenk van de paus: een kaars ter gelegenheid van de Opdracht van Jezus in de Tempel (Maria Lichtmis), die hij voor het Oud-Katholiek Museum bestemt.æ^^ Een jaar nadat het voor het eerst ter sprake kwam, duikt het thema van de invulling van het waarnemerschap weer in de correspondentie op. Maans verplichtingen in Nederland maken het hem niet mogelijk de gehele derde zittingsperiode bij te wonen. Rinkel legt dit duidelijk aan zijn collega voor;

Es ist mir sehr viel daran gelegen, dass dieser Vertreter dieses Mal ein Schweizer sein soll. Können Sie möglichst bald deinen finden? M.E. ist auch ein wenig die Ehre des Schweiz. Klerus darin einbegriffen.'”'^^

Vervanging is echter wederom niet eenvoudig, deze keer uitgerekend omdat de inmiddels beoogde Zwitserse vervanger, vicaris-generaal Gauthier, oecumenische verplichtingen heeft tijdens de Landesausstellung van dat jaar in Lausanne.quot;”’ Wanneer als alternatief een andere Zwitserse theoloog, pastoor Herwig Aldenhoven, op dat moment zo’n drieëndertig jaar jong, wordt genoemd, reageren Rinkel en Maan weinig enthousiast; de vertegenwoordiger bij het Concilie dient wel van een passend gewicht te zijn.quot;”^ Dit leidt tot een moeilijke

'“5 Rinkel aan Küry, 2 maart 1964: ‘Ich bekam jetzt ein Geschenk vom Hl. Vater... eine 2. Febr. Kerze, schwer und dick, belastet mit mehr als/. !(),-, und übrigens kitzig bemalt. Ich habe sie Maan geschenkt für das... Museum!’ Het museum is het Oud-Katholiek Museum, op dat moment nog ondergebracht in de voormalige schuilkerk van de heilige Gertrudis. Zie hierover: B.W. Verhey, Oud-Katholiek Museum 1926-1986, typoscript 1987.

'” ” Rinkel aan Küry, 14 mei 1964.

Küry aan Rinkel, 19 mei 1964. Vanwege de zware belasting van Gauthier vraagt Küry: ‘Wäre es nicht möglich, dass Maan zuerst, im September und Anfang Oktober ginge? Organisatorisch könnte die altkath. Theologenkonferenz auch von jemandem anderen vorbereitet und geleitet werden.’

Rinkel aan Küry, 30 mei 1964: ‘Ich erzählte Maan, dass Gauthier nicht nach Rom gehen kann oder will. Er - Maan - weder ich sind besonders entzückt wegen Aldenhoven. Der liebe Kerl ist gescheit genug, aber er ist noch zuviel ein Knabe um repräsentativ sein zu können. Wir brauchen entweder den bischötl. Vikar (Gauthier) oder einen Professor. Hans Frei wäre auch möglich, weil man ihn kennt und deshalb akzeptieren wird. Ob dies mit Aldenhoven der Fall ist, wage ich nicht zu sagen. Und vor allem die Schweiz sollte dœh durch eine höhere Person als ein ganz junger Pfarrer repräsentiert sein, vor allem da er die ganze altkath. Gemeinschaft vertreten soll. Einige Monate her, oder war es in Kanterbury? sprachen Sie über Stalder, den Prof, den Sie am meisten geeignet achteten. Wäre es nicht möglich, dass der “Romfahrer” würde?’

225

-ocr page 228-

situatie voor Küry, daar niemand kan, wil of geschikt is: ‘Es tut mir Leid, dass unsere Leute so schwer zu bewegen sind. Aber ich habe da keine Befehlsge-walt!’'”^’ Uiteindelijk wordt toch Aldenhoven uitgekozen, wanneer de complete wetenschappelijke staf van de Oud-Katholieke Theologische Faculteit in Bern - onder wie Küry zelf - niet beschikbaar blijkt te zijn,'^** de oecumenisch zeer actieve pastoor Hans Frei geen vrij kan krijgen van zijn pastoraat in Bern, en de beide bisschoppen niet nog een keer Küppers als vervanger willen sturen, zeker niet tegelijk met Aldenhoven.'“*' Aldenhoven ontvangt nadere instructies voor zijn taak van Maan wanneer deze een door Küry positief gewaardeerde lezing over het Concilie komt houden op de Synode van de Zwitserse kerk van 1964 in La Chaux-de-Fonds.'“*^ Over de uiteindelijke prestaties van Aldenhoven zijn de bisschoppen tevreden, maar ze zeggen er in de loop van hun correspondentie weinig over. Pas na Aldenhovens terugkeer in zijn parochie in Wallbach schrijft Küry: ‘Seine Berichte waren recht gut, wie auch seine Intervention im Sekretariat für die Einheit. Ich nehme an, dass Prof. Maan bis zum Ende der Session bleiben wird.’'“*^ Rinkel bevestigt dit allebei.'“** De berichten die Maan van deze sessie stuurt, zijn, zoals Küry schrijft, weinig hoopgevend: ‘Prof. Maan wird wohl auf Ende dieser Woche aus Rom zurückkehren. Seine Berichte sind jetzt ziemlich pessimistisch - aber eigentlich überrascht mich das Ganze nicht.’ '“*5 Inmiddels worden wel verbeteringen merkbaar in de relaties tussen rooms- en oud-katholieken op lokaal en nationaal niveau, zoals al werd aangestipt in § 3.1. over ‘nationale oecumene’. De vierde zittingsperiode van het Concilie komt nauwelijks aan de orde in de correspondentie en zal hier dan ook niet verder worden behandeld.

Ondertussen blijft het nodig om de relaties tot de Rooms-Katholieke Kerk af te stemmen met andere partners in de oecumene, waarbij de verschillende nationale oud-katholieke kerken moeten proberen samen een koers te vinden. Dit blijkt onder meer uit het volgende. Aan het einde van 1967 vraagt Küry in een brief aan Rinkel of deze zal meedoen met de oproep van paus Pau-

'“’’ Küry aan Rinkel, 27 mei 1964.

'“*“ Küry aan Rinkel, 4 juni 1964. Professor Rüthy heeft studieverlof om de herziene misliturgie af te maken en is daarom niet beschikbaar, zijn collega Kurt Stalder kan niet op hetzelfde moment ook verlof nemen om naar het Concilie te reizen.

'“*' Rinkel aan Küry, 17 juni 1964: ‘Wäre er da zugleicherzeit mit Aldenhoven, dann würde Aldenhoven beiseite geschoben und mit ihm die Kirche der Schweiz “ad maio-rem gloriam Küppers”.’

'“*^ Rinkel aan Küry, 6 juni 1964; Küry aan Rinkel, 27 juni 1964.

'“*^ Küry aan Rinkel, 5 november 1964.

'“** Rinkel aan Küry, 10 november 1964.

'“*^ Küry aan Rinkel, 19 november 1964.

226

-ocr page 229-

lus VI om I januari als ‘Friedenstag’ te vieren. Kiiry zelf zal alleen meedoen wanneer de Reformierten in Zwitserland dat ook doen. Ook wijst hij erop dat de Wereldraad van Kerken het probleem omzeild heeft door te laten weten dat men iedere dag voor vrede dient te bidden. Daarnaast informeert hij Rinkel over een verzoek van Küppers en de inmiddels abt geworden pater Laurentius Klein OSB om de notulen van de rooms-katholiek - oud-katholieke dialoog in Zwitserland, waarvan Küry sleehts een samenvatting stuurde omdat de situaties in Duitsland en Zwitserland zo versehillend zijn. Wel merkt hij op:

Ich habe übrigens vorgeschlagen, auf den Herbst wieder eine internationale altkatholische Theologenkonferenz einzuberufen, an der der Dialog mit der römisch-katholischen Kirche Haupt-Thema wäre. Wir müssen unsere Arbeit irgendwie koordinieren.

Rinkel sluit zieh bij deze gedachtegang aan: breder beraad in de vorm van een theologenconferentie is nodig. Tegelijkertijd vraagt hij zich af wat er mogelijk is en stelt voor om ook tot overleg te komen met de anglicanen daar deze met dezelfde vragen zitten. Hijzelf formuleert deze vragen als volgt: ‘Wie weit können wir mit Rom kommen? Zentrum unitatis? Patriarch des Westens? Neben oder mit - und in welchem Verband - anderen katholischen Kirchen? - Es ist unbedingt nötig, dass wir mit der anglikanischen Kirche derselben Linie folgen.’'”*’ In dezelfde brief noemt Rinkel ook de formele dogmatische verschillen met de Rooms-Katholieke Kerk nog een keer, met name de dogma’s van 1854 (de onbevlekte ontvangenis van Maria), 1870 (pauselijke onfeilbaarheid en universeel jurisdictieprimaat), en 1950 (de tenhemelopnaming van Maria). De voorbereidingen voor deze conferentie blijven de bisschoppen verder bezighouden, met name de vraag of er wel of niet anglicanen bij betrokken moeten worden,'”*quot; wat het programma moet zijn, en wie er als referent uitgenodigd kan worden. Rinkel zelf wil liever niet refereren.'”*” Bij de keuze van referenten speelt hun bekendheid met de rooms-katholiek - oud-katholieke dialoog op nationaal niveau ook een rol. Daarom stelt Rinkel voor een Duitse referent te vragen over de algemene sacramentenleer, omdat de Duitse rooms-katholiek -oud-katholieke commissie deze al behandeld heeft. Tegelijkertijd staat Küry er

'”** Küry aan Rinkel, 20 december 1967.

Rinkel aan Küry, 5 januari en 12 januari 1968.

'”*quot; Küry aan Rinkel, 24 januari 1968. De bisschoppen wegen het belang af van interne oud-katholieke coördinatie enerzijds en afstemming met hun partner in kerkelijke gemeenschap anderzijds. De middenweg is uiteindelijk een anglicaanse participatie en referent. Zie ook: Rinkel aan Küry, 30 januari 1968.

'”*” Vgl. Rinkel aan Küry, 25 maart en 18 april 1968.

227

-ocr page 230-

wel op dat Rinkel persoonlijk naar de in Zurich geplande Theologenconferentie komt, wanneer deze daarover twijfelt.'“'’“ Een maand later komt hier het verzoek achteraan of Rinkel niet over de algemene sacramentenleer kan spreken, een onderwerp waarover hij ook heeft gepubliceerd.'“’' Tegelijkertijd ontstaat het plan om in de context van de Theologenconferentie een IBC-vergadenng te houden, mede om de zich ontwikkelende relatie tot de Rooms-Katholieke Kerk te bespreken.'“’^ De vraag van de betrokkenheid van anglicanen wordt uiteindelijk opgelost door een waarnemer uit te nodigen: de al vaker genoemde oecu-menicus en kerkjurist Erie Kemp.'“'” De Internationale Oud-Katholieke Theologenconferentie van 1968 krijgt een vervolg in 1969.'“'” Deze vervolgconferentie formuleert een aantal stellingen over het primaat in de kerk, die de basis vormen voor een IBC-verklaring over dit onderwerp in het daaropvolgende jaar.'“”

Terwijl de voorbereidingen voor de Oud-Katholieke Theologenconferentie van 1968 in volle gang zijn, ontstaat in de Rooms-Katholieke Kerk een soortgelijk initiatief in de vorm van een bijeenkomst in oktober 1968 van de rooms-katholieke deelnemers aan dialogen met de oud-katholieke kerken onder voorzitterschap van de bisschop van Bazel, Anton Hänggi, om te bedenken wat de gemeenschappelijke rooms-katholieke strategie zou kunnen zijn. Küry is benieuwd en stelt voor om de IBC na deze bijeenkomst bijeen te laten komen.'“'” Rinkel noemt in dit verband de kwestie van de analogie van de rooms-

'“’“ Küry aan Rinkel, 10 april 1968: ‘Dass Sie Bedenken haben, während einer ganzen Woche in Zürich zu bleiben, verstehe ich. Aber vielleicht langt es für zwei oder drei Tage, damit die Tagung da.s nötige Relief erhält. Bischof Brinkhues habe ich ebenfalls ersucht zu kommen.’

'“’' Küry aan Rinkel, 15 mei 1968. In zijn brief van 21 mei 1968 geeft Rinkel aan dat hij het ook een goed idee vindt wanneer iemand anders hierover zal spreken, waarna Küry hem op 3 juni 1968 laat weten dat het programma voor de conferentie af is, de Zwitserse pastoor Max Heinz in plaats van Rinkel over de algemene sacramentenleer zal refereren en dat Küry hoopt dat deze wel een paar dagen kan komen.

Zie bijv. Rinkel aan Küry, 8 juni 1968; Rinkel lijkt zich voor deze vergadering meer te interesseren dan voor de Theologenconferentie.

'“” Küry aan Rinkel, 15 mei 1968.

'“” Voor de voorbereidingen, die vanaf het begin weer in het teken van Rome-Utrecht staan, zie bijv.: Küry aan Rinkel, 18 januari 1969, alsook: Rinkel aan Küry (de facto: aan diens vrouw), 22 januari 1969.

Zie: Kirchliche Chronik, IKZ 59 (1969), 294—305. De receptie van deze opvattingen door de IBC blijkt duidelijk uit haar: Erklärung der Altkatholischen Bischöfe zum 18. Juli 1970. Der Primat in der Kirche, IKZ 60 (1970), 57-59.

'®” Küry aan Rinkel, 10 juli 1968

228

-ocr page 231-

katholiek - oud-katholieke en orthodox - rooms-katholieke verhoudingen. Dat deze verhoudingen analoog zijn, is eerder geopperd en lijkt nu gesuggereerd te worden door de bijeenkomst van Hänggi, ook al stuitte dit standpunt eerder om historische redenen op afwijzing in Rome.'*’” Küry reageert hierop door zonder zijn bron te noemen te melden;

Wie ich eben vernommen habe, hat das Sekretariat für die Einheit in Rom die Eingabe, dass wir von Rom in gleicher Weise behandelt werden sollen wie die Orthodoxen (u.a. auch dass unsere Trauungen anerkannt werden sollen) einstimmig gut geheissen. Die Eingabe muss aber noch vor die Glaubenskongregation und vor den Papst.'**'’*

Hoewel deze bron onduidelijk is, heeft Küry eerder iets soortgelijks van de Zwitserse nuntius gehoord. Küry vindt deze ontwikkeling een grote stap voorwaarts, die door de bisschoppen van de Linie van Utrecht besproken moet worden.'*’”’’ Het proces dat zo op gang gebracht wordt, leidt tot een (de facto) dialoog op internationaal niveau die de iure bestaat uit vormen van overleg tussen participanten in nationale dialogen. De rooms-katholieke bijeenkomst van 1968 produceert in dit kader de zogenaamde ‘Zürcher Nota’, een concept-overeenkomst tussen beide kerken, die nooit volledig positief gerecipieerd zou worden. Deze ontwikkelingen vallen echter buiten het bestek van deze studie en zijn elders uitvoerig beschreven, bijvoorbeeld door Jan Visser.'*’®’

Ontwikkelingen op nationaal niveau met betrekking tot de rooms-katholiek -oud-katholieke relaties kwamen al aan bod in § 3.1 van deze studie. Wel kan op dit punt geconcludeerd worden, dat het bij de nieuwe toenadering tussen beide kerken gaat om een hernieuwde positiebepaling van twee kanten. Zo maakt de Rooms-Katholieke Kerk rondom en door het Tweede Vaticaanse Concilie haar entrée in de oecumenische beweging, terwijl het aan oud-katholieke kant gaat om het overwinnen van grote weerstanden en wantrouwen en het vinden van een nieuwe houding. De nieuwe oud-katholieke houding laat zich nog het beste beschrijven als: open voor dialoog en tegelijkertijd zelfbewust. Binnen een tijdsbestek van minder dan tien jaar beweegt de relatie zich, vanuit oud-katho-liek perspectief gezien, van een situatie waarin er de vrees bestond om hele parochies aan de Rooms-Katholieke Kerk kwijt te raken en waarin het niet

'*’■” Rinkel aan Küry, 13 juli 1968.

'*”* Küry aan Rinkel, 28 november 1968.

'*”’ Küry aan Rinkel, 28 november 1968.

'*’®’ Zie: Visser, Vorgeschichte (supra, n. I(X)4).

229

-ocr page 232-

mogelijk was om alle oud-katholieke kerken tot gebed voor het Tweede Vati-eaanse Coneilie op te roepen, naar een situatie waarin protocollaire contacten hersteld worden, formele bezwaren tegen een dialoog weggenomen worden en een officiële dialoog op gang kan komen. Coördinatie intern, tussen oud-katholieke kerken, en extern, met oecumenische partners, speelt daarbij een rol - net zoals de wens, overigens, om niet té hard van stapel te lopen en, bijvoorbeeld in liturgisch opzicht, wel een eigen profiel te behouden. De wens om bij de wijding van Rinkels beoogde opvolger het ritueel niet aan te passen“*^' komt in 1969 voort uit een situatie die vrijwel tegenovergesteld is aan die van een decennium eerder: waar toen contacten met de Rooms-Katholieke Kerk eerder sceptisch beoordeeld werden of ontbraken, is dan de situatie er één waarin zoveel nabijheid geconstateerd wordt, dat men bang wordt het eigen profiel en de eigen identiteit te verliezen.

3.7. De relaties met drie onafhankelijke katholieke kerken

Contacten met drie onafhankelijke katholieke kerken in Spanje, in Portugal en op de Filipijnen waarmee de oud-katholieke kerken van de Unie van Utrecht in 1965 kerkelijke gemeenschap zouden vaststellen, vormen ook een punt van aandacht voor Rinkel en Küry. Daarbij gaat het om de Iglesia Espanola Refor-mada Episcopal (1ERE), de Igreja Lusitana Católica Apostólica Evangélica (ILCAE),'°^^ en de Iglesia Filipina Independiente (IFI). Met name de aanloop naar deze kerkelijke gemeenschap krijgt in de correspondentie de nodige aandacht.'”^’ Ook vóór deze tijd zijn er al contacten en worden er felicitaties uitgewisseld bij bisschopswijdingen, zoals met de Portugese kerk in september 1958, ter gelegenheid van een uitzonderlijke gebeurtenis: voor het eerst kreeg deze kerk een eigen bisschop, Antonio Ferreira Fiandor (1897-1963).'”^ Hetzelfde gebeurt bij de wijding van een nieuwe bisschop voor de Spaanse kerk in hetzelfde jaar. Ook dit is een bijzondere wijding: na de dood van de eerste bisschop Jüan Bautista Cabrera (1837-1916) was er tot 1958 geen nieuw bisschop

Zie§ I.2.1.en § 3.1.

Zie over deze Portugese kerk ook: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 153-154.

Zie hierover ook: De Boer/Smit, Unitas (supra, n. 283).

Küry aan Rinkel, 11 september 1958; de nieuwe bisschop van de Portugese kerk kreeg ter gelegenheid van zijn wijding een felicitatie van Küry.

230

-ocr page 233-

gewijd.''’^5 Wanneer er sprake is van een niet nader geïdentificeerde Braziliaanse episcopus vagans (Boeing) die contact zoekt met oud-katholieke kerken, stelt Rinkel voor om de Portugese kerk hiervoor te waarschuwen.’”“ Een eerste terloopse vermelding van contact met de Spaanse kerk komt in datzelfde jaar voor.'“’ Persoonlijke contacten met Portugese geestelijken zijn er in deze fase ook. Zo vermeldt Küry begin 1959 een bezoek van de priester in buitengewone dienst (‘Priester mit Zivilberuf’: hij was advocaat) Daniel de Pina Cabral (1924-2008), die met een groep jongere geestelijken de Portugese kerk wil ‘re-katholiseren’ - de bisschop, António Ferreira Fiandor, hoort eerder bij de (oudere) low church richting in deze kerk.'”“ Hierover wordt echter daarna niet meer gecorrespondeerd tussen Rinkel en Küry. De eerstvolgende keer dat de Portugese kerk ter sprake komt, gaat het over de opvolging van bisschop Fiandor. Deze is in I960 teruggetreden en wordt opgevolgd door Luis Cesar Rodrigues Pereira.'”””

In dezelfde periode krijgt Küry bezoek van een niet nader geïdentificeerde priester van de Iglesia Filipina Independiente die aan het Ecumenical Institute van de Wereldraad van Kerken in Bossey (Zwitserland) studeert en Küry vraagt Rinkel wat de stand van zaken met betrekking tot deze kerk nu precies is.'”™ Het antwoord van Rinkel is enigszins ontnuchterend: hij deelt Küry mee dat er sinds lange tijd geen formeel contact meer is, dit was er alleen in de beginfase. Rinkel noemt de periode 1901-1903, wat Küry in het archief zou moeten kunnen terugvinden.'”’' Wel herinnert Rinkel zich het volgende: ‘ln Juni 1957 besucht ein junger Geistlicher, Maurice Martin Garrison von St. Andrew’s theological seminary, das Seminar in Amersfoort.’'”™ Wanneer Küry hierop reageert, schrijft hij, hoewel hij nog geen gesprek heeft gevoerd met een Mariaviet of een Filipino:

'””’ Zie: Smit, Rinkel (supra, n. 2), 153. De kerk viel onder een voorlopige anglicaanse Raad van Bisschoppen onder voorzitterschap van de aartsbisschop van Armagh (Ierland).

'”“ Rinkel aan Küry, 17 december 1958.

Küry aan Rinkel, 2 december 1958.

'”^^ Küry aan Rinkel, 8 januari 1959.

Rinkel aan Küry, 5 december 1960.

Küry aan Rinkel, 7 december 1960.

'”’' Vgl. De Boer/Smit, Unitas (supra, n. 283).

'”’^ Rinkel aan Küry, 9 december 1960; deze brief is door bisschop Jans opgesteld. Rinkel ligt met een Hexenschuss in bed.

231

-ocr page 234-

Krahl hat mir zwei Nummern der Zeitschrift der unabhängigen Kirche der Philippinen zugesandt. In der erste ist ein Telegramm des Fehérvary in Budapest abgedruckt, das dieser an den Obispo Maximo zu dessen Wahl oder Konsekration im Namen der wahren Utrechter Union (!) geschickt hat. In der zweiten Nummer folgt ein Brief Krahls, in dem dieser Aufgrund der Angaben, die ich ihm machte, F. als Schwindler bezeichnet und ihm die Zugehörigkeit zur U.U. abspricht. Er fügt bei, warum nicht wir ein Telegramm geschickt hätten? Dazu bestand m.W. kein Anlass, da wir seit langem keine Beziehungen mehr zu dieser Kirche pflegen.'®’^

Het onderwerp interesseert Rinkel wel, net zoals de ontwikkelingen binnen de Portugese kerk, want in december 1960 herinnert hij Küry eraan dat deze hierover nadere informatie zou verschaffen.'”’* Küry reageert hierop door te zeggen dat de Filipino ondertussen wel bij pastoor Gauthier in Geneve geweest is, maar (nog) niet bij hem.''””’ De ontwikkelingen gaan in deze jaren niet snel; dit zal pas veranderen wanneer van anglicaanse zijde ingegrepen wordt.quot;””

Over de Portugese kerk corresponderen Rinkel en Küry weer in 1962. Ze zijn wat terughoudend en willen eerst kerkelijke gemeenschap vaststellen voordat er aan bisschopswijdingen deelgenomen kan worden. Reden voor het gematigde enthousiasme is, dat ondertussen duidelijk is geworden is dat de Portugese kerk geen belangstelling heeft om lid te worden van de Unie van Utrecht, maar een relatie analoog aan die tot de Anglican Communion nastreeft.quot;”’ De bisschoppen wachten dan ook af of ze voor de bisschopswijding van Pereira uitgenodigd worden en ondernemen zelf niets.quot;”^ Wanneer er een uitnodiging komt, consulteren Rinkel en Küry eerst de andere IBC-bisschoppen voordat ze toezeggen deel te zullen nemen aan de wijding; het gaat per slot niet om een kerk in gemeenschap. Küry zelf is niet beschikbaar vanwege de jaarlijkse nationale synode van zijn kerk; bisschop Jans zal hem vervangen.quot;”” De reacties van de collega-bisschoppen blijven echter uit, waardoor Rinkel Küry in gewetensnood schrijft: ‘Was sollen wir im Himmels Namen machen?’ De

quot;”■’ Küry aan Rinkel, 14 december 1960.

quot;”* Rinkel aan Küry, 7 december 1960.

quot;”5 Küry aan Rinkel, 26 december 1960.

Zie daarover: De Boer/Smit, Unitas [supra, n. 283).

'”” Küry aan Rinkel, 9 januari 1962; Rinkel aan Küry, 30 januari 1962.

Küry aan Rinkel, 7 februari 1962; de uitnodiging laat echter op zich wachten, zie: Rinkel aan Küry, 15 maart 1962.

Küry aan Rinkel, 2 mei 1962; over deze IBC-consultatie: ‘Wir können aber einen Entschluss uns an eine Weihe ausserhalb unserer Kirche zu beteiligen nicht zu zweien fassen.’

232

-ocr page 235-

instemming van de drie Nederlandse bisschoppen en Küry is immers nog ‘keine Rechtfertigung für eine Reise nach Lissabon’.'“^” LJiteindelijk meldt Küry Rinkel wel de instemming van een grote meerderheid van de IBC-bisschoppen en kan laatstgenoemde met een gerust hart naar Lissabon afreizen,æ^’ wat, op uitnodiging van Pereira ook gebeurt. De bisschoppen Rinkel en Jans reizen op 22 juni naar Lissabon en op 26 juni weer terug.'’”*^ Tijdens dit bezoek wordt er ook overlegd over de kerkelijke inkadering van de twee Iberische kerken, door middel van een Raad van Anglicaanse en Oud-Katholieke Bisschoppen. Hierover bericht Rinkel aan Küry. Hoewel hij de deelnemende anglicaanse bisschoppen, Egmont Machado Krischke (f 1971), eerste primate van de Anglican Episcopal Church van Brazilië, de al genoemde Stephen Bayne van de PECU-SA, en Charles Lewis Gage-Brown (1892-1972) namens de aartsbisschop van Canterbury, positief waardeert, vindt hij niettemin:

Uebrigens habe ich gesagt, dass die ganze Geschichte eines Bischofsrates ziemlich sinnlos ist, da die Kirchen von Spanien und Portugal damit doch allein stehen bleiben; die einzige richtige Lösung ist Anschluss an die Utrechter Union. Bischof Pereira sowie Cabral stimmen damit ein; sie sind beiden sehr katholisch, aber sollen mit Vorsicht vorgehen, weil die ‘Kirche’ noch ziemlich protestantisch denkt. Warten wir also ab.’'®®^

Met de anglicanen vindt in het midden van 1963 ook een gedachtewisseling plaats over de Eilipijnse kerk, evenals over de twee Iberische kerken:

Jetzt hat der Erzb. V. Kanterbury auch eine Kommission eingesetzt, die Weihen der beiden Lusitanischen Kirchen zu studieren. Eigentlich meinte ich, dass man darüber in England - sehe doch die Lambethberichte - schon seit Jahrzehnten sicher war.'’’^‘*

Er is dan nog geen nieuws over de genoemde Raad van Bisschoppen. Wanneer Küry Satterthwaites bericht over de Iglesia Filipina Independiente gekregen heeft, bestudeert hij het en schrijft:

Rinkel aan Küry, 15 mei 1962.

Küry aan Rinkel, 22 mei 1962; in een brief van 16 mei 1962 noemt Küry de namen van de bisschoppen.

'°^^ Rinkel aan Küry, I juni 1962.

Rinkel aan Küry, 29 juni 1962, ‘in Festo S.S. Apost. Petri amp;nbsp;Pauli’.

Rinkel aan Küry, 6 mei 1963.

233

-ocr page 236-

Wenn immer möglich, werde ich - zur Vorbereitung des Kommenden - die ‘Religionsartikel’ der phil. Kirche in der IKZ in deutscher Uebersetzung pubU-zieren.'°®5

Ondertussen ligt er ook een vraag van de aartsbisschop van Canterbury bij de IBC naar wat de Oud-Katholieke Kerk denkt van de Iglesia Filipina Indepen-diente en haar theologische identiteit. Rinkel meent hierover:

Ich glaube, das Beste wäre, wir machen es |sc. het antwoord aan de aartsbisschop van Canterbury over de oud-katholieke inschatting van de Iglesia Filipina lndependiente\ ziemlich kurz. Aber dann sollen wir auch sagen, dass unserer Meinung nach nichts eine full communion im Wege steht, dass die Glaubenserklärung gesund ist, dass die Kirche sehr wahrscheinlich äusserlich sehr römisch, theoretisch ganz los-von-Rom ist, dass sie Leitung von aussen her bedürft und dass vor allem die anglikanische Welt diese ihr geben kann. Dass in der Zukunft auch die altkath. Kirchen bereit gefunden werden können eine full communion zu erklären und zu akzeptieren, aber dass dies doch vorläufig ziemlich theoretisch sein würde, weil wir zu wenig geographische Bindungen haben, æ®^

Een kleine maand later maant Rinkel Küry over het advies met betrekking tot de Iglesia Filipina Independiente, daar hijzelf al door Satterthwaite gemaand werd, en tekent daarbij aan: ‘Ich habe den Eindruck, dass die anglikanische Kirche eher eine full communion mit den Philippinern angehen kann als mit den Methodisten’.'®^^ In zijn antwoord is Küry het eens met wat Rinkel opmerkte over de relatie tussen de anglicanen en de IFI, en ook over diens analyse van haar declaration of faith, waarin hij een voldoende verwijzing naar de traditie miste, maar wel aannam dat deze geïmpliceerd was: ‘Inhaltlich ist sie ja der Tradition verpflichtet, auch wenn diese nicht express erwähnt wird’.quot;quot;®' Zowel de documenten van de IFl (in vertaling) alsook een ondertussen in opdracht van Küry geschreven studie van Ernst-Wilhelm Heese kunnen nu in de IKZ verschijnen.'®^® Na deze afstemming tussen Küry en Rinkel schrijft laatstgenoemde zijn advies aan de aartsbisschop van Canterbury, c.q. aan Satterthwaite.'®®® Hierop vraagt Küry of dit advies ook aan Heese doorgestuurd mag wor-

'®®5 Küry aan Rinkel, 11 mei 1963.

'®®® Rinkel aan Küry, 22 mei 1963.

'®®^ Rinkel aan Küry, 10 juni 1963; zie œk § 3.4.1.

Küry aan Rinkel, 11 juni 1963.

'®*® Küry aan Rinkel, 11 juni 1963. Zie: E.-W. Heese, Die Philippinische Unabhängige Kirche, IKZ 54 (1964), 57-82.

'®®® Rinkel aan Küry, 19 juni 1963.

234

-ocr page 237-

den voor diens artikel.æ’' Satterthwaite houdt ondertussen de communicatie over de Spaanse, Portugese en Filipijnse kerken op gang en stuurt brochures over hen aan Rinkel, die ze aan Küry doorstuurt met de opmerking:

Ich schicke Ihnen zwei englische ‘Pamphlets’ die Satterthwaite mir schickte, über die Philipp. Independent Church und über die Spanische und Lusitani-sche Kirche. Ich glaube, es wird auch Zeit, dass die zwei Letztere sich an uns wenden zur Interkommunion in sensu pleno.'’’’^

Deze ontwikkeling vindt inderdaad plaats, zoals Rinkel Küry enige maanden later laat weten: van zowel de twee Iberische kerken als van de Filipijnse kerk zijn verzoeken tot het vaststellen van kerkelijke gemeenschap binnengekomen dan wel aangekondigd:

Ich schicke Ihnen Abschriften des Briefes von Pereira und des Memorandums in der Angelegenheit des Bischofsrates. - Einen derartigen Brief versprach mir Molina. Und die Philippiner hoffen auch, dass wir jedenfalls zu einer Form der Interkommunion kommen. Im letzten Fall wird, glaube ich, unsererseits nichts dagegen sein. Wir sahen ihre Bekenntnisse usw. Aber praktisch wird eine Interkommunion oder Vollkommunion vorläufig wenig Bedeutung haben. Welcher Holländer oder Schweizer wohnt in oder reist nach den Philippinen? Umgekehrt dasselbe wahrscheinlich.'”^^

De beantwoording van de brief van Pereira laat Rinkel aan Küry over, al dicteert hij hem gedeeltelijk de inhoud van deze brief:

Der Brief von Pereira soll eine Antwort haben. Wäre es nicht angebracht, dass dies vom Sekretariat der IBK aus geschähe? Wenn Sie meinen, der Präses soll es tun, meinetwegen; nur soll Pereira dann noch etwas warten müssen. Die Antwort solle läuten: Selbstverständlich sind wir bereit. Deshalb nahmen wir in 1962 an die Konsekration teil. Aber die IBK entscheidet. Wir brauchen dafür: da.s Bekenntnis der Port. Kirche, Katechismus und Liturgy |sic| (noch mehr vielleicht?) Wenn möglich in Deutsch, Englisch oder Französisch oder Lateinisch. Mindestens 3, am liebsten mehr Exemplare. Jedenfalls sollen Sie, ich und Jans einen haben. Wir können dann an der nächsten IBK einen Bericht geben.quot;'*'

Küry aan Rinkel, 9 juli 1963.

Rinkel aan Küry, 23 oktober 1963

Rinkel aan Küry, 23 april 1964. Zie ook: Rinkel aan Küry, 17 juni 1964, waarin

Rinkel laat weten dat de verzoeken nu ook daadwerkelijk alle drie binnen zijn.

Rinkel aan Küry, 23 april 1964.

235

-ocr page 238-

Küry is echter van mening dat Rinkel in dit geval ook zelf kan antwoorden, maar stelt zich wel voor een andere taak beschikbaar:

lm übrigen bin ich bereit, als Vertreter der U.U. dem bischöflichen Rat anzugehören. Das soll mir ein Anlass sein, mein Englisch zu verbessern! Wie ich hoffe, werde ich in Zukunft auch etwas mehr Zeit haben, gelegentlich an anglikanischen Bischofsweihen teilzunehmen. Leider konnte ich diesmal nicht gehen, sodass Sie sich schon wieder den Mühsalen einer England-Reise unterziehen müssen.'”’'^

Rinkel neemt de correspondentie met bisschop Pereira op zieh. Tegelijkertijd wil hij met Küry afstemmen wat hij dan van de andere kerken te zien wil krijgen en wat hij aan hen zal sturen, bijvoorbeeld de Bisschopsverklaring van 1889, de liturgieën van de lidkerken van de Unie van Utrecht? In dat geval meent hij: ‘Das wird ziemlich heikel. Ich kenne zum Beispiel nicht einmal die polnische und jugoslavische, die oesterreichische.’ Uiteindelijk stelt hij het volgende voor:

Wäre es nicht das Beste, ich schicke einfach die Erklärung von 1889, die man dort kennen muss als Grundlage für die Vollkommunion und - für die Zukunft - soweit es Anschluss an die Utr. Union betrifft. Wir fragen jedoch alles was uns mit Ihrer Lehre, Disziplin und Liturgie bekannt machen kann. Wünscht man dort mehr von uns, so können wir z.B. die holl, und Schweiz. Messbücher schicken, die doch ziemlich alles vertreten. Und dann weiter vorstellen: das Büro wird die Sachen studieren, wird an die IBK rapportieren und, wenn alles stimmt, werden die Leute zu einer Sitzung der 1BK eingeladen zu entscheidender Beratung.'”*’

Küry overweegt in reactie daarop:

Ich bin der Meinung, dass es nach allem, was vorangegangen ist, genügen dürfte, Pereira die Utrechter Erklärung vorzulegen, ob er und seine Kirche ihr (vielleicht unter besonderer Hinweis auf die Eucharistie-Sätze) zustimmt. Die Informationen, die wir über die lusitanische Kirche bereits besitzen, scheinen mir zu beweisen, dass sie ganz auf unserem Boden steht (Bericht von Pfr. Flu-ry über die Geschichte der Kirche, Synode-Brief, Gebetbuch). Ihre stärke Anlehnung an die anglikanische Kirche (Gebetbuch und 39 Artikel) kann für uns kein Hinderungsgrund sein. Oder haben Sie irgendwelche Bedenken? Wenn P.

'*”5 Küry aan Rinkel, 27 april 1964.

'®”® Rinkel aan Küry, 29 april 1964.

236

-ocr page 239-

seine Zustimmung zur Erklärung von 1889 gibt, werden wir das wohl noch immer der IBK vorlegen müssen.'®’’

Kinkel antwoordt daarop, dat de Bisschopsverklaring voldoende zal zijn, want:

ich weiss noch nicht, ob ich Pereira auch das Reglement senden werde. Er bittet noch nicht um Aufnahme in die Union, sondern ‘nur’ um die Vollkommunion und dabei handelt es sich um unsere Lehre usw., als um die Erklärung von 1889.

Deze correspondentie gaat verder en Rinkel vraagt Pereira of hij ook namens bisschop Santos M. Molina (1901-1966) van de Spaanse kerk, handelt, want hij vindt dat deze twee kerken samen moeten optrekken en de stap naar gemeenschap met de kerken van de Unie van Utrecht ook samen moeten zetten. Afgezien daarvan deelt hij Küry het volgende mee:

Sie habe ich vorgestellt als unseren Vertreter im ‘Council of Bishops’. Mitgliedschaft an die Utrechter Union soll später kommen; aber dann wird dieser Bischofsrat überflüssig werden. Doch sollte es in diese Richtung gehen, weil auf die Dauer die beiden Kirchen doch nicht isoliert stehen sollen, sondern sich ein Corpus ecclesiarum anschliessen.

Ondertussen ontvangen ook de IBC-bisschoppen nadere informatie over de Spaanse en Portugese kerken. Zo stuurt Rinkel begin 1965 een exemplaar van de publicatie The Faith and Order of the Lusitanian and Spanish Reformed Episcopal Church die hij op verzoek van Pereira van Satterthwaite ontvangen heeft door naar Küry.quot;®® In zijn antwoord geeft Küry een overzicht van de informatie die hij tot dusver ontvangen heeft en geeft daarbij aan dat de publicatie die Rinkel hem stuurde, niet is aangekomen:

Ich habe bis jetzt über die Lusitanische Kirche erhalten das vervielfältigte ‘Statement’ in Englisch, den Brief der Synode, den ich schon hatte und den Katechismus ‘Aos Pés Cristo’. Sie schreiben aber in ihrem Brief vom 23. Januar noch von einer weiteren Publikation ‘The Faith and Order of the Lusitanian and Spanish Ref. Episc. Church’. Diese habe ich nicht erhalten.quot;®'

Küry aan Rinkel, 19 mei 1964. Rinkel aan Küry, 30 mei 1964.

Rinkel aan Küry, 6 juni 1964.

quot;®® Rinkel aan Küry, 23 januari 1965.

quot;®' Küry aan Rinkel, 8 februari 1965.

237

-ocr page 240-

Rinkel biedt daarop aan nogmaals een exemplaar te sturen; Satterthwaite stuurde er meer van.'æ^ In het voorjaar van 1965 bezoekt Küry Spanje,''æ waarvan hij enthousiast verslag uitbrengt aan Rinkel:

Am Passions-Sonntag war ich im Gottesdienst der bischöflich-reformierten Kirche, der mir einen ausgezeichneten Eindruck machte. Es waren etwa 150-180 Personen anwesend, von denen der grösste Teil zur Kommunion ging, darunter viele junge Leute. Am Schluss des Gottesdienstes, der vom Ortspfarrer gehalten wurde, hielt ich eine kurze französische Ansprache, die vom Pfarrer übersetzt wurde. Bischof Molina ist krank und muss sich diese Woche einer Magen-Operation unterziehen. Doch stellen ihm die Aertzte eine gute Prognose. Ich habe ihn mit meiner Frau, dem Pfarrer und einigen Gemeindemitgliedern nachher in seiner Wohnung besucht. Er lässt Sie herzlich grüssen und hofft, im Herbst nach Wien zu kommen.*'®^

Voorafgaand aan het Internationale Oud-Katholieken Congres in Wenen en de IBC-vergadering waar het vaststellen van kerkelijke gemeenschap met de drie kerken op de agenda zal staan, schrijft Rinkel nog dat hij ze formeel heeft uitgenodigd:

Gestern habe ich Isabelo de los Reyes geschrieben, und auch Molina und Pereira. Ob die Philippiner kommen werden, kann ich nicht sagen. Es ist eine enorme Reise, und die Kirche ist arm. Aber, nichtdestoweniger, sieht man diese Leuten immer doch auf den fernsten Reisen! Wer es fassen kann, fasse es!quot;«

Uiteindelijk komen de Filipinos wel, na enige druk en financiële hulp van anglicaanse zijde, en kunnen de dialogen worden afgesloten.’'®® Na het ondertekenen van de overeenkomsten van kerkelijke gemeenschap neemt de aandacht voor deze kerken in de correspondentie tussen Küry en Rinkel sterk af; wel leven ze mee met ontwikkelingen in deze kerken. Zo vraag Rinkel zich af, nadat hij uit andere bron vernomen heeft dat de Spaanse bisschop Molina overleden

quot;®^ Rinkel aan Küry, 10 februari 1965.

Rinkel aan Küry, 31 maart 1965.

quot;®^ Küry aan Rinkel, 8 april 1965.

quot;®^ Rinkel aan Küry, 16 juli 1965.

Voor de (financiële) achtergronden van de reizen van De los Reyes en anderen zie: De Boer/Smit, Unitas (supra, n. 283). Op het Congres waren de Filipijnse bisschoppen Isabelo de los Reyes jr. (1900-1971), en Camilo C. Diel sr. (*1910), aanwezig, met als begeleider bisschop Lauriston Livinston Scaife (1907-1970) van het PECUSA-bisdom Western New York.

238

-ocr page 241-

is, waarom de IBC er geen direct bericht van heeft gekregen.'æ^ Rinkel weet in 1967 wel dat er in de Spaanse kerk problemen zijn omdat Molina’s zoon de financiën niet op orde heeft.quot;“^ De relatie wordt dat jaar weer inniger wanneer Küry deelneemt aan de bisschopswijding van de al genoemde Portugese priester Daniël Pereira dos Santos de Pina Cabral voor het Mozambiquaanse bisdom van Lebombo, waarbij hij, om het katholieke en ‘geldige’ karakter van de wijding te benadrukken de formule accipe Spiritum Sanctum gebruikt.' '“’

Van de drie kerken wordt de Iglesia Filipina Independiente weer genoemd in mei 1968. Het gaat dan om een verzoek van de Obispo Maximo (prime bishop) van die kerk, Isabelo de los Reyes jr., om een schriftelijke bijdrage te leveren in het kader van de viering van het 66-jarig jubileum van deze kerk. De uitnodiging hiertoe is bij zowel Rinkel als Küry aangekomen en Rinkel neemt het op zich om in het Engels een paar regels te schrijven.quot;quot;’ Uiteindelijk schrijven de beide bisschoppen echter samen één tekst die door beiden ondertekend wordt en wel uit naam van de IBC. Het ontwerp blijft van Rinkel.quot;quot; Een klein jaar later komt de Filipijnse kerk nog twee keer ter sprake. In het eerste geval gaat het om een opmerking van Rinkel in het kader van de evaluatie van de Engelse dialoog tussen anglicanen en methodisten, waarbij Rinkel de positie van de Iglesia Filipina Independiente niet begrijpt.'quot;^ De tweede keer, in april 1969, komt de Iglesia Filipina Independiente ter sprake in de context van een uitnodiging aan Rinkel om persoonlijk aan de inwijding van een nieuwe nationale kathedraal in Manila deel te nemen alsook aan de daarbij plaatsvindende bisschopswijdingen. Rinkel kan de uitnodiging niet aannemen en heeft dit aan Obispo Maximo De los Reyes jr., laten weten, alsook aan de PECUSA-contactpersoon in dezen, de al genoemde bisschop Scaife van het bisdom Western New York. Zoals altijd ziet Rinkel tegen deze (lange) reis op en hij maakt gebruik van informatie die hij van De los Reyes jr. over de viering gekregen heeft: bisschop Zielinski, de prime bishop van de PNCC, zal net zoals in het geval van Rinkel op suggestie van de PECUSA, die zeer nauwe banden onderhield met de Iglesia Filipina Independiente en haar oecumenisch netwerk

Rinkel aan Küry, 10 oktober 1966.

Rinkel aan Küry, 17 mei 1967.

Rinkel aan Küry, 7 juni 1967. Cabral bedankte Küry in een brief voor het gebruik van deze formulering. Hij werd van 1968-1976 de negende anglicaanse bisschop van dit bisdom.

quot;quot;’Küry aan Rinkel, 15 mei 1968; Rinkel aan Küry, 21 mei 1968. quot;quot;Küry aan Rinkel, 3juni 1968; Rinkel aan Küry,8juni 1968.

'quot;^ Rinkel aan Küry, 29 maart 1969: ‘Die Philippiner haben einfach erklärt mit der Union einverstanden zu sein, obwohl jede Kirche nichts von seinem Erbgut lassen sollte. Was heisst das?’

239

-ocr page 242-

min of meer beheerde, wel aan de feestelijkheden deelnemen en Rinkel vraagt hem om dit nu als IBC-vertegenwoordiger te doen.quot;'^

3.S.Episcopi vagantes

Een bijzondere ‘oeeumenisehe relatie’ van de Unie van Utreeht bestond - en bestaat nog steeds - uit eontaeten met verschillende op irreguliere wijze gewijde bisschoppen, althans vanuit Rinkels en Kürys perspectief en dat wordt hier gevolgd, dan wel met mensen die zonder over een kerk ofwel substantiële gemeenschap van gelovigen te beschikken, een bisschopswijding willen ontvangen. Vaak, maar niet altijd, stammen deze bisschoppen af van een onder valse voorwendselen door oud-katholieke bisschoppen gewijde bisschop: Arnold Harris Mathew (1852-1919), die op 28 april 1908 door aartsbisschop Gerardus Gul (1847-1920) in Utrecht tot bisschop werd gewijd voor een oud-katholieke kerk in Engeland, die niet bleek te bestaan.'quot;“* Vanaf het allereerste begin van de correspondentie trekt Rinkel een duidelijke lijn en Küry volgt hem hierin. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een brief uit 1961, waarin Küry Rinkel over verschillende episcopi vagantes informeert die contact met hem gezocht hebben en erbij vermeldt dat hij geen van allen een antwoord heeft gestuurd.quot;quot;’ Rinkel moet een eigen overzicht van episcopi vagantes bijgehouden hebben, zoals blijkt uit het boekje dat hij open doet over de Hongaar Thomas Fehérvary (1917-1984), nadat deze door Küry in een brief genoemd is in relatie tot de Joegoslavische Oud-Katholieke Kerk.quot;'^ Rinkel stuurt Küry over hem de volgende informatie:

Die Geschichte des ‘Erzbischofs’ Thomas Fehérvary wird Ihrem Vater völlig bekannt sein. Er schrieb mir in 1946 (31. Januar), dass er vom Mariavitischen Bischof Prochniewski am 11. Nov. 1945 geweiht worden war zum ‘Bischof regionarius’ in Ungarn, und ‘schloss sich somit der sog. Utrechter Union an’!!

Er und seine Priester und Mönche lebten im Zölibat und in Klöstern ‘pro for-

'quot;’ Rinkel aan Küry, 5 april 1969. Zie ook: Rinkel aan Küry, 19 mei 1969, waarin Rinkel Küry laat weten dat Zielinski hem een mede door De los Reyes jr. ondertekende kaart uit Manila heeft gestuurd. Zielinski hield ook een toespraak bij de inwijding van de kathedraal en de wijding van de nieuwe bisschoppen.

' ' Zie hierover: Chr. Schuier, The Mathew Ajfair. The Failure to Establish an Old Catholic Church in England in the Context of Anglican Old Catholic Relations between 1902 and 1925 |POKS 30|, Amersfoort 1997.

'quot;5 Küry aan Rinkel, 30 oktober 1961; het gaat om de ‘bisschoppen’ Mario Bacchiega (*1926), De Conca, en Herman Adrian Spruit (1911-1994).

quot;'® Küry aan Rinkel, 13 oktober 1956

240

-ocr page 243-

ma Port Royal’ und der Glaube war ‘streng katholisch’. Wiederholt hat er versucht uns ‘anzubetteln’, und versucht es jedesmal wieder. Er war immer im Kampf mit Herrn Deak, der einmal von Bischof Tüchler zum Priester geweiht wurde, ohne Mitwissen der Intern.BB.Konferenz, und der später von der theosophischen Freikatholischen ‘Bischof’ Vreede aus Holland zum Bischof kon-sekriert wurde. Vor einigen Jahre brachte die Presse den Bericht, dass ‘Thomas’ ein Mädchen von 13 Jahren geheiratet hatte und von dem Verkauf der ‘Kirchenguter’ lebte! Davon wird er auch nicht reich geworden sein.

Met anglicaanse bisschoppen en geestelijken worden ook ervaringen met en waarschuwingen voor episcopi valantes uitgewisseld, ook over Fehérvary.'quot;^ Rinkel beroept zich later ook op het werk van de anglicaanse geestelijke Henry Renaud Turner Brandreth (1914-1984) en wint bij hem inlichtingen in over episcopi vagantes}quot;^ Rinkel is er daarbij altijd op bedacht dat de oud-katholieke oecumenische partner elders ter wereld de Anglican Communion is en kan ook daarom niet ingaan op verzoeken van andere groepen.quot;” Kwetsbare oud-katholieke groepen, zoals die in Joegoslavië, ontvangen van Rinkel ook waarschuwingen.'quot;” Hoewel Rinkel episcopi vagantes over het algemeen geen antwoord geeft, is er een zeldzaam geval waarin er wel geantwoord wordt, namelijk met betrekking tot de al genoemde Braziliaanse bisschop Boeing, die door Rinkel naar de PECUSA verwezen wordt.'quot;' Wanneer later dat jaar een Sar-

Küry aan Rinkel, 31 oktober 1956. De Hongaar schreef ook aan de presiding bishop van de PECUSA, Henry Knox Sherrill, en Küry vraagt zieh af of het genoeg is geweest dat hij Raymond E. Maxwell, een belangrijk contactpersoon voor de oud-ka-tholieken binnen de PECUSA, mondeling heeft gewaarschuwd voor de Hongaarse ‘vagant’, of dat hij nog moet schrijven. Rinkel reageert in zijn brief van 2 november 1956: hij heeft Maxwell ook al over de Hongaar geschreven en meent dat dat volstaat.

H.R.T. Brandreth, Episcopi Vagantes and the Anglican Church, Londen 1947 (herdruk: 1961), genoemd in: Rinkel aan Küry, 18 april 1968.

quot;” Zie: Rinkel aan Küry, 5 maart 1957, waarin Rinkel zich principieel uitspreekt naar aanleiding van een brief van een Fr. James H.C. Allen van de Syrian Antiochian Orthodox Archdiocese of New York, die voorstelt om elders ter wereld juist wel oud-katholieke groepen te stichten. Voor Rinkels reactie zie § 3.4.3.

Zo laat Rinkel Küry in zijn brief van 14 februari 1957 weten dat hij de Joegoslavische oud-katholieken, van wie sommige om een bisschopswijding verlegen zitten, voor Fehérvary zal waarschuwen.

quot;^' Rinkel aan Küry, 8 februari 1958; Küry aan Rinkel, 21 november en 2 december 1958. Boeing is na het bericht van de Amerikaanse geestelijke Rev. Floyd Tomkins jr., die zijn informatie kreeg van een zoon van de presiding bishop, Rev. Edmund Knox Sherrill, die in Brazilië werkt, ‘endgültig abzuschreiben’. Op 17 december 1958 schrijft Rinkel Küry, dat Boeing in de lijn van Carlos Duarte Costa (1888-1961) is gewijd door

241

-ocr page 244-

dijnse kerk onder leiding van de geestelijke Baciu contact zoekt, is de houding ook afwijzend, tenminste wat direct contact met Rinkel betreft.quot;^^ Dit geldt ook voor de Nederlander Herman Philippus Abbinga (1894-1968) in hetzelfde jaar.’'^^ Wanneer in 1960 een Peter A. Zurawetsky van een oud-katholieke kerk in de USA contact opneemt, beantwoordt Küry diens brief en meldt het contact alleen aan Rinkel.quot;^quot;* Deze bevestigt Küry in zijn reactie en zegt dat hij, als hij ‘oud-katholieken’ al antwoordt, een principieel en formeel antwoord geeft.quot;^■‘’ In I960 figureert bisschop Boeing nog een keer in de correspondentie wanneer Rinkel Küry voor hem waarschuwt, alsook voor een Nederlandse rooms-katho-lieke priester, J. Pauw, die oud-katholiek wil worden maar door Rinkel niet geschikt geacht wordt.quot;^® Küry houdt Rinkel ook op de hoogte van een andere ontwikkeling ‘hinter dem eisernen Vorhang’, waar een ‘gegen-Union’ tegen die van Utrecht ontstaan is, onder leiding van Thomas Fehérvary (Boedapest) en dr. Milos Josef Pulec (Praag), met de naam quot;Eucharistical World-Union of Bishops of the Old Catholic Church’ .quot;^^ Rinkel en Küry nemen het ter kennis en ondernemen verder niets.

Wanneer in 1961 een bisschop uit Rovigo (Italië) met een wijding van onduidelijke herkomst een ‘Re-Ordination’ wil, is Küry hierover zeer kort en bondig: ‘eine unmögliche Sache’. Rinkel is het hier roerend mee eens.'*^^ Iets later blijkt uit de correspondentie dat het hier om een bisschop Bacchiega gaat, wiens vertaalde brief Küry aan Rinkel deed toekomen. In dit verband formuleert Rinkel ook zijn standpunt en dat van het Nederlandse episcopaat met betrekking tot deze categorie bisschoppen:

Ich sehe, dass Sie die Uebersetzung des Briefes Bacchiega nicht zurückwünschen; also behalte ich sie. Wir können einfach mit episcopi vagantes nicht sprechen, vor allem wenn sie ihre Ordinationen oder Konsekrationen ‘korri-

Salomäo Barbosa Ferraz (1880-1969) en na een breuk met laatstgenoemde nog eens door Duarte. Küry schrijft Rinkel (23 februari I960) dat Ferraz, uiteindelijk roomskatholiek geworden en geaccepteerd als bisschop, als zodanig deelnam aan het Tweede Vaticaanse Concilie.

Küry aan Rinkel, 16 oktober 1958 en Rinkel aan Küry, 26 november 1958, waarin Rinkel meent dat dr. De Conca (Milaan) verder als inofficiële verbinding met Baciu kan functioneren: zie over hem § 2.6.3.

quot;^^ Küry aan Rinkel, 21 november 1958; Rinkel aan Küry, 26 november 1958.

'*^ Küry aan Rinkel, 3 februari 1960.

quot;^5 Rinkel aan Küry, 6 februari 1960.

quot;^® Rinkel aan Küry, 23 juni 1960.

quot;^^ Küry aan Rinkel, 21 april 1960.

quot;^^ Küry aan Rinkel, 18 oktober 1961; Rinkel aan Küry, 25 oktober 1961.

242

-ocr page 245-

gieren’ wollen. Das ist ja gerade ihr grösster Wunsch; dass wir sie auf die Beine helfen, damit sie - wie einst Mathew - sagen können: wir haben die apostolischen Weihen von den Altkatholiken bekommen. Diese Leute haben einfach magische Auffassungen und sehen die Weihen mechanisch in der ‘Röhre-Linie’, was gerade unser Schreckbild ist. Es gibt dort keine ‘Kirche’, nur Individuen, wo jeder Individu magischerweise die ‘Weihekraft’ ausbeuten kann in willkürlicher Weise. - Auf solche Briefe antworten wir nie, grundsätzlich nie.quot;^’

Ook in een andere oecumenische relatie, die met de orthodoxie, spelen episcopi vagantes een rol. Zo laat Rinkel Küry in 1964 weten dat hij patriarch Athenagoras voor een aantal van hen heeft gewaarschuwd:

Patriarch Athenagoras schrieb mir einen Brief um Auskunft über 5 oder 6 ‘Old Roman Catholic Bishops’ die ihm einen Ostergruss schickten und um Anerkennung baten. Was wir von diesen Leuten meinten? Ich habe ihn dringend gewarnt und gesagt, das.s es episcopi vagantes sind. Jedoch ihre Namen stehen (noch) nicht im Buche von Brandreth.quot; ’quot;

0p een soortgelijke manier waarschuwt Rinkel in 1967 de prime bishop van de PNCC, Zielinski, voor een ‘vagant’.quot;^' Een ander geval is weer een brief van een Australische rooms-katholieke priester die oud-katholiek wil worden. Hierbij gaat het niet om een een ‘vagant’ strictu senso, maar Rinkels opmerkingen erover geven wel een goede indruk van zijn houding ten opzichte van individuen elders die een band zochten met de oud-katholieke kerken;

Ein röm. Priester in Australia schrieb mir (aus London), dass seine Kirche häretisch wird und dass er den Weg zur Altkatholizismus suchen möchte. Ich habe ihm geantwortet, dass die röm. Kirche nicht häretisch wird durch Zölibatsfrage und dergl., sondern es schon in 1870 wurde, dass er aber ruhig röm. Priester bleiben sollte, weil wir in Australien keine Kirche haben, oder er sollte sich an die Anglikaner wenden.quot;'’^

quot;^’ Rinkel aan Küry, 4 november 1961. Een ander voorbeeld van deze houding is het advies dat Rinkel via Küry geeft naar aanleiding van een verzoek van de Zwitserse pastoor en oecumenicus Hans Erei om advies met betrekking tot de juiste houding ten opzichte van een episcopus vagans. Hij adviseert hem om de brief van de ‘bisschop’ in kwestie helemaal niet te beantwoorden. Zie: Rinkel aan Küry, 23 januari 1965.

Rinkel aan Küry, 6 juni 1964; vgl.: Brandreth, Episcopi Vagantes (supra, n. 1118). quot;’' Rinkel aan Küry, 7 juni 1967.

quot;’^ Rinkel aan Küry, 29 juni 1967. Zie ook Rinkel aan Küry, 4 februari 1969.

243

-ocr page 246-

In 1967 verschijnt een Franse groep ten tonele, rond ‘bisschop’ Maurice Cantor (1921-2016) in Rouen. Hij is de leider van de ^Église Sainte Marie', een oud-ritualistische kerk, maar met disciplinaire veranderingen zoals de opheffing van het verplichte priestercelibaat vanwege een gerichtheid op de oosterse kerken. Volgens Cantors eigen zeggen (tegen Küry) zou deze kerk 27.000 leden tellen.quot;’^ Küry vraagt zich af of hij op deze man en zijn groep in moet gaan en of hij Rinkel diens brief zal doorsturen. Rinkels reactie is weer dezelfde: Küry kan hem de brief rustig opsturen - hij zal er niet op antwoorden. Hij had zelf onlangs een soortgelijk geval, een Most Rev. Mar Tirso Cinco Noble DD uit de Filipijnen schreef hem een brief: ‘Der Brief fängt an mit der triumphalen Aeus-serung, dass die apostol. Sukzession glänzend ist, - was einem sofort sagt, dass dieser verdächtigt ist’. Ook Noble kreeg geen antwoord. Wel tekent Rinkel erbij aan dat Noble een nieuwe verschijning op het toneel van de episcopi vagan-tes moet zijn omdat zijn naam niet in het werk van Brandreth voorkomt.’''^'* Omdat Küry blijkbaar toch geïnteresseerd is in Cantor stuurt hij Rinkel diens gegevens wel op.quot;^5 Deze doet dan persoonlijk navraag bij Brandreth over het katholieke gehalte van Cantor, maar komt weinig positiefs te weten.quot;^® Küry meent daarop dat het het beste is om af te wachten wat Cantor van plan is: als hij lid wil worden van de IBC zal hij dit moeten aangeven en kan erover besloten worden.quot;^’ Daarbij speelt nog een andere factor mee: de nieuwe bisschop van Haarlem, Van Kleef, wil laten uitzoeken of er in Rouen een echte gemeente is: ‘Diese Menschen suchen vielleicht ein Dach’. Als er werkelijk een gemeente is, wil Rinkel deze echter alleen zonder de onrechtmatig gewijde Cantor accepteren en dat dat gebeurt, lijkt hem wel erg onwaarschijnlijk.”quot;^^ Uiteindelijk worden er geen verdere stappen ondernomen.

Een nieuwe dynamiek met betrekking tot episcopi vagantes ontstaat in 1969, wanneer er verschillende zijn die met hun kerken lid willen worden van de Wereldraad van Kerken. Rinkel en Küry proberen dit te voorkomen door de Wereldraad van informatie over het kerkelijke karakter van deze groepen en hun bisschoppen te voorzien. Ze doen dit met hulp van Brandreth'”^ en de oud-katholiek Wolfgang Krahl die de Altkatholischer Informationsdienst (AKID)

'”^ Küry aan Rinkel, 22 maart 1968. quot;’^ Rinkel aan Küry, 25 maart 1968. '”5 Küry aan Rinkel, 18 april 1968. '”^ Rinkel aan Küry, 18 april 1968.

'”’ Küry aan Rinkel, 15 mei 1968. '”’ Rinkel aan Küry, 3 mei 1968.

'”’ Rinkel aan Küry, 18 november 1969

244

-ocr page 247-

uitgeeft en zodoende veel materiaal verzamelt.quot;'’*’ Het gaat hierbij onder meer om ‘bissehop’ Louis Jean Stanislaus Canivet en zijn quot;American Orthodox Catholic Church\quot;‘^^ Deze pogingen zijn succesvol nadat Küry in samenspraak met Rinkel het door Krahl en Brandreth verzamelde materiaal naar de Wereldraad heeft gestuurd.quot;'*^

quot;‘’*’ Rinkel aan Küry, 14 november 1969; Rinkel waardeert Krahls inzet en kennis: ‘Ich habe den Eindruck, dass Krahl noch mehr von diesen Leuten weiss als Brandreth.’

Küry aan Rinkel, 4 november 1969, met bijgevoegde documentatie uit: Brandreth, Episcopi Vaf^antes (supra, n. 1118), en uit de AKID.

’quot;^ Küry aan Rinkel, 19 november 1969.

245

-ocr page 248-

4. CONCLUSIES

Het hierboven gegeven overzicht van de ambtelijke correspondentie tussen Andréas Rinkel en Urs Küry geeft mij aanleiding tot de volgende korte conclusies.

De twee bisschoppen wisselen veel informatie uit, zowel over de situatie in hun eigen bisdommen alsook over hun oecumenische contacten en de manier waarop ze denken dat de oud-katholieke kerken hiermee om dienen te gaan. Dat de uitwisseling zo intensief is, heeft te maken met de hoge frequentie waarmee ze brieven schrijven en de mate waarin ze op elkaar vertrouwen en op elkaar ingespeeld zijn. Hierbij delen ze in eikaars zorgen over, met name, de personele kant van het leven van hun bisdommen en de opleiding van nieuwe geestelijken. Deze ligt hun als (oud-)docenten na aan het hart, ook al begint het aan het einde van de correspondentie steeds duidelijker te worden dat ze zich eigenlijk niet goed kunnen verplaatsen in de jongste generatie geestelijken die vaak ook belangstelling heeft voor werk buiten het parochiepastoraat of zelfs buiten de kerk.

In hun beleid binnen de Internationale Oud-Katholieke Bisschoppep-conferentie, waarvan ze, zoveel is zeker duidelijk geworden, de organisatorische en inhoudelijke spil vormen, houden ze zich primair bezig met de contacten van de lidkerken onderling en het coördineren van oecumenische contacten met een toenemend aantal partners. Grote zorgen baart hun de situatie in de oud-katholieke kerken achter het IJzeren Gordijn, waarover ze vaak maar zeer ten dele geïnformeerd (kunnen) zijn. Ook wanneer ze disciplinair een zeer duidelijke lijn trekken, is er vaak wel begrip te bespeuren voor de moeilijke situatie van deze kerken. Op een dergelijk begrip hoeven kerken en kerkelijke persoonlijkheden in het Westen, die naar het aanvoelen van Rinkel en Küry niet goed functioneren of zich door verkeerde motieven laten leiden, niet te rekenen. Dit geldt ook voor een aantal mensen dat (te) zelfstandig oecumenische initiatieven ontplooit: leiding geven aan de IBC waarin Rinkel en Küry zoveel investeren, betekent voor hen ook dat ze ervoor waken dat hun de touwtjes uit handen genomen worden, zoals bijvoorbeeld blijkt uit hun irritatie over Werner Küppers en Geert van Kleef.

Inhoudelijk blijken zij een lijn te volgen die overeenkomt met eerdere oud-katholieke oecumenische prioriteiten. Ze concentreren zich op contacten met anglicaanse en orthodoxe kerken - oecumene is voor hen uiteindelijk een zaak van kerk tot kerk - en daarbinnen vooral met naar hun opvatting werkelijk katholiek denkende personen die bereid zijn tot oecumenisch gesprek. Wanneer er binnen de Anglican Communion ontwikkelingen zijn die de apostoliciteit van de kerk bedreigen doordat de apostolische successie van ambtsdragers erin

246

-ocr page 249-

wordt gerelativeerd, zoals in de anglicaanse dialoog met de methodisten in Engeland, maken Rinkel en Küry zieh grote zorgen. De tijdens het episcopaat van Rinkel en Küry sterk verbeterde relaties met de Rooms-Katholieke Kerk worden weliswaar verwelkomd, maar er blijft enige terughoudendheid over wat de precieze koers van het Vaticaan zal zijn. De verwachtingen zijn, net zoals overigens bij de oud-katholieke waarnemer en diens plaatsvervangers op het Tweede Vaticaanse Concilie, maar matig hoog gespannen, ook al worden alle nieuwe contacten van harte begroet.quot;'*^

Ten opzichte van ‘vaganten’ is er een eenstemmige afwijzing, terwijl van een dialoog met protestantse kerken geen sprake is; contacten met hoogkerkelijke bewegingen in het Duitstalig protestantisme worden zelfs nadrukkelijk afgehouden. Kwaliteit en katholiciteit gaan voor hen over duidelijkheid vóór kwantiteit, terwijl ze beiden tegelijkertijd wel degelijk bereid zijn om hun standpunten opnieuw te overdenken in het licht van nieuwe uitdagingen, en dat duidelijk meer en diepergaand dan sommige van hun collega’s in de IBC. Zo leggen Rinkel en Küry ook in hun correspondentie een welsprekend getuigenis af van de belangrijke bijdrage van de Oud-Katholieke Kerk aan het oecumenische gesprek: een bijdrage die inhoudelijk sterk gereflecteerd en even zelfbewust als open katholiek is.

Zie over de oud-katholieke waarnemers op het Tweede Vaticaans Concilie ook: Smit, Waarnemers (supra, n. 1).

247

-ocr page 250-

GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AKD AKID AOCICC ARCIC

Altkatholische Kirche in Deutschland

Altkatholischer Informationsdienst

Anglican - Old Catholic International Co-ordinating Council

Anglican — Roman Catholic International Commission

CEC

Conference of European Churches / Conferentie van Europese Kerken

CFC ChrK CNI CSI

Churches in Full Communion Christkatholisches Kirchenblatt Church of North India Church of South India

DD

Divinatis Doctor

ECUSA EKD

Episcopal Church of the U.SA. (vanaf 1979)

Evangelische Kirche in Deutschland

HB

Hirtenbrief / Herderlijke Brief

lAAF IBC IBK 1(C)FI lEF 1ERE IKZ ILAFO

Internationaler Arbeitskreis Altkatholizismusforschung

Internationale Oud-Kaktholieke Bisschoppen Conferentie

Internationale Altkatholische Bischofskonferenz

Iglesia (Catolica) Filipina Independiente

International Ecumenical Fellowship (vanaf 1967)

Iglesia Espanola Reformada Episcopal

Internationale Kirchliche Zeitschrift

International League for Apostolic Faith and Order (1951-1967)

ILCAE

IMC IRAD

Igreja Lusitana Catolica Apostolica Evangélica

International Missionary Council

Internationaler Römisch-katholisch - Altkatholischer Dialog

KEK KGB

Konferenz Europäischer Kirchen

Komitet gosoedarstvennoj bezopasnosti (= Comité voor

Staatsveiligheid), geheime dienst van de Sovjet-Unie

248

-ocr page 251-

NATO

North Atlantic Treaty Organization / Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NSDAP

Nationalsozialistische Deutsche Arbeiter Partei

OBC OCC OGS OK OKOF OSB

Oud Bisschoppelijke Clerezij

Old Catholic Churches Oratory of the Good Shepherd

De Oud-Katholiek

Oud-Katholiek Ondersteuningsfonds

Ordo Sancti Benedicti

PCC PECUSA

Polish Catholic Church / Pools Katholieke Kerk

Protestant Episcopal Church of the USA. (tot 1979; daarna: EGUSA; tegenwoordig: TEC)

PIC PNCC POKS

Philippine Independent Church

Polish National Catholic Church

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie

RCC

Roman Catholic Church

SA SG SPCK

Sturmabteilung (knokploeg in Nazi-Duitsland) Secretaris-Generaal

Society for Promting Christian Knowledge

USA UU

United States of America / Verenigde Staten van Amerika Utrechter Union l Unie van Utrecht

WCC WEE

World Council of Churches / Wereldraad van Kerken Wider Episcopal Eellowship (tot 1967; daarna: IEF)

249

-ocr page 252-

REGISTER VAN PERSONEN

Aarents, past. Marinus Jan (Job) (* 1926) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;134

Abbinga, Herman Philippus (1894-1968) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;242

Aldenhoven, past, prof.dr. Herwig (1933-2002)

30,31,53n 189,55n 196,65,66n242,70n255,116,152n666,162n711,205.208,

211 n958,216n987,225n 1038,226n 1041

Alexander VI1, pans (1599-1667)

155

148n655,n657,205

155,206,223

92n368

192,24lnlll9

139

113

I52n666

Alexei 1, patriarch van Moskou (1877-1970)

Alfrink, Bernard kardinaal, rk aartsbisschop van Utrecht, (1900-1987)

Alivisatos, prof. Hamilcar Spiridonus (1887-1969)

Alien, James H.C., Syrisch-Antiocheens-orth. priester

Almenti, oud-officier, Rome

Ambrosius, heilige, bisschop van Milaan (339-397)

Amiet, dr. phil. Andreas (*1943)

Amiet, past, prof.dr. Peter ( 1936-2013)

1 In6,17n29,32,40,53,55nl96,64n236,l52n666,197,205,209,211,213 215

Athenagoras I, oecumenisch patriarch van Constantinopel (1886-1972) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;148n657,203,204n922,208215,24

Athenagoras (Kokkinakis), metropoliet van Thyateira en Groot-Brittannië (1912-1979) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79

Augustinus, heilige, bisschop van Hippo (354-430) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;113,215

Bacchiega, Mario, episc. vagans (*1926)

240nl 115,242-243

242

5lnl84

157

242nl121

57n206,60n213,157

7,7nl

Baciu, past., Sardinië

Bakker, past. Theodorus (1907-1974)

Balthasar, prof.dr. Hans Urs von, priester ( 1905-1988)

Barbosa Ferraz, Salomäo, bisschop (1880-1969)

Barth, prof.dr. Kari, (1886-1968)

Bavinck, ds. prof.dr. Herman (1854-1921)

Bayne, Stephen Fielding, PECUSA-bisschop van Olympia ( 1908-1974) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57n203,142n639,175n774,188n847,191 Bekkens, ‘abbé’ André-Henri, (1904-1985) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109-112 Bekkers, Wilhelmus Marinus, rk bisschop van Den Bosch (1908-1966)

Bell, George Kennedy Allen, bisschop van Chichester (1881-1958)

Bergers, past. Jan (1933-2003) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3722,53nl90,59n2l

250

-ocr page 253-

Bernauer, past Heinrich (1892-1970) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95n380,96n386,97

Blankenstein (vroeger: Halama), past. dr. Christian (*1957) 96n386

Blom, past. George Johan (1928-2015)

Boeing, episc. vagans, Brazilië

Bonczak, Franciszek, PNCC-missiebisschop in Polen (1881-1967)

Bonifatius, heilige, bisschop (ca 672-754)

Bonting, prof .dr. Sjoerd, angl. priester (1924-2013)

Brandreth OGS, past. Henry Renaud Turner (1914-1984)

Brinkhues, Josef, bisschop in Bonn (1913-1995)

64n234

231,241nl 121,242

120

33n99

84n820

24lnl 118,243-245

49n 172,60,80,82,84,57,88-91,100,103-105,108,119,137,155n683,159,170,176,186,228n 1050

Bruce, past. Michael (1909-1968)

Burley, past. John Anderson (1911-1999)

Burley-Bijls, Elsa (1923-2004)

166,168 47nl66,7ln259

47nl66

C

Cabral, Daniel Pereira dos Santos de Pina, ILCAE-priester, (1924-2008)

Cabrera, Juan Bautista, bisschop van de 1ERE (1837-1916)

Caflisch, past. René (*1918), na 1991 orthodox

Caiozzo, padre Giacomo (1881-1972)

Campello, graaf Enrico di ( 1831 -1903)

Canivet, Louis Jean Stanislaus, episc. vagans

Cantor, Maurice, episc. vagan.s (1921 -2016)

Carel Hugo van Bourbon-Parma (1930-2010)

Caroppo, Luigi, priester ( 1933-2004)

Carpenter, Harry James, bisschop van Oxford (1901-1993)

Carson Blake, Eugene, 2quot; SG van de WCC ( 1906-1985) Chandler, Peter J.

Chroesjtsjov, Nikita (1894-1971)

Chrysostomos (Konstantinidis), prof, dr., metropoliet van Myra

23lnlO68,233,239nllO9

230

17n29,32

139

139n622

245

244

28n75

139,140

177n784

50

193

136

210

Conca, Mario de (1901-1970), Milaan nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;138,l40,240nl 115,242nl 122

Conijn, Pieter (1938-2012)

32n94

Coote, Roderick Norman, bisschop van Fulham (1915-2000) 33

Couzi, past. Jean-Baptiste (1885 -1962)

Cutts, George Christopher Pepys, bisschop van Buckingham (1914-1974)

32n95,36nll4

191

Dean, Ralph Stanley, bisschop van Cariboo (Canada) (1913-1987)

191

251

-ocr page 254-

Demmel, Johannes Josef, bisschop in Bonn (1890-1971) /6,67n244,72,74,79,83,94,99-105,116,130,132,133, I34,\ 48n244,150n662,164,180,191,223n 1030

Diel sr., Camilo C., IFI-bisschop (*1910)

238nllO6

Dimitrijevic, prof. dr. Dimitrije (1907-1987), Beograd

135,136

Ditmarsch, past. Jacobus Nicolaas van (*1928) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35nl 10,36nl 17,37nl20,49

Dobrovoljac, Milan, bisschop in de Servische Kerk (1879-1966)

88,128,130-133,135-137

Donkovic, Ante, bisschop(-elect), Joegoslavië (1884-1945)

128n555,134

Drobnitzky, ev.-luth. ds. Walter (1900-1988)

166,168

Duarte Costa, Carlos, bisschop (1888-1961)

242nl121

Dubcek, Alexander (1921-1992)

125

Dupac de Bellegarde, Gabriel (1717-1789)

62n226,2(X)202

E

Eftim I (Pavlos Karahisarithis), papa, (1884-1968)

212

Eley, Stanley Albert Hallam, bisschop van Gibraltar in Europa (1904-1990)

171n756

Emilianos (Timiadis), metropoliet van Silyvria, Oecumenisch Patriarchaat (1916-2008)

199,217n991

Eobanus, heilige, hulpbisschop van Bonifatius (t754)

33n99

F

Feldmann, Maria Klemens Philipp, Mariavietenbisschop (1885-1971)

1112n468,114

Feldmeier, past. Johannes (1904-1979)

54nl90

Fehérvâry, Thomas, episc. vagans (1917-1984)

231,240,241 n 1120

Ferge (of: Ferk), past. Josef (1871-1966)

95n382

Fiandor, Antonio Ferreira, bisschop van de ILCAE (1897-1963)

230,231

Fisher, Geoffrey Francis, aartsbisschop van Canterbury (1887-1972)

173,203

Fliickiger, past. Wilhelm (1923-2013)

17n29,32,159

Flury, past. Hugo (1893-1968)

46nl56

Frei, past. dr. Hans Alfred (1922-2011)

26,32n93,32n95,55n 196,75n280,81,83,86n334,162,165-

167,176n777,184,185,208,209,225n 1038,226,243n 1129

Frei, Walter, past, prof .dr. (*1927)

55nl96

Gage-Brown, past. Charles Lewis (1892-1972)

233

231

28n71,55nl95

Garrison, past. Maurice Martin, IFl

Gaugler, past, prof .dr. Ernst (1891-1963)

252

-ocr page 255-

Gauthier, Léon Ernest, bisschop in Bern (1912-2003)


45,81,110,111,142,153,162n711,163,188,204,208,21 l,213,225nI038,232


Gerny, Hans, bisschop in Bern (*1937)

Glazemaker, Antonius Jan, aartsbisschop van Utrecht

(*1931)

Glumac, prof.dr. Dusan (1899-1980)

Golawski, past. Bernard, PNCC

Golçbiowski, Waclaw, Mariavietenbisschop (1913-1985)

Goodchild, Ronald Cedric Osbourne (Ronnie), bisschop van Kensington (1910-1998)

Grochowski, Leon,prime bishop van de PNCC (1886-1969)


36nl 16,36nl 17,169


37,48

131,138

120 121n514


79,191


33,67n244,80,81,106,107,l 13,114,117-120,130,163n724,172,180,195,209,215


Grondelle, Cornelis Willem Martinus van, priester i.b.d. (1921-1981)

Gul, Gerardus, aartsbisschop van Utrecht ( 1847-1920)


35nlO8 240


Halliwell, past. Michael A.

Hammerschmidt, past. dr. Ernst Eduard Maria (1928-1993)

Hänggi, prof.dr. Anton, rk bisschop van Bazel (1917-1994)

Hannay, Thomas, primate van de Scottish Episcopal

Church (1887-1970)

Heese, past. Ernst-Wilhelm (1931 -2011 )

Heiler, ev.-luth. ds. Friedrich, episc. vagans (1892-1967)

193-194

94n378

l56,157n688,228-229

166,167

32n93,l 85-187,234

166-168

Heinz, past. Max (1894-1988)

65,151,152n667,158,168,193n870,220,223,228n 1051

Heyligers, past. Abraham Rudolphus (1900-1987)

Herrmann, past. August Friedrich (1910-1996)

Herter, Hans Elias, orth. priester ( 1926-2013)

Herzog, Eduard, prof.dr. bisschop in Bern (1841-1924)

Hines, John Elbridge, presiding bishop van de PECUSA (1910-1997)

Hippolytus van Rome (1235)

Hodur, Franciszek, prime bishop van de PNCC (1866-1953) Hohler, past. Peter (*1938)

Hollenbach, Georgios, Oecumenisch Patriarchaat Hrsak, past. dr. Dragutin / Ivo, (1901-1971), Joegoslavië

45n 156,54

104

15ln665,152n666,205

194

172

156

113,195

37nl21

206-207

127n550,l 29n558,n561,130n564,136,137

Hudson, Arthur William Goodwin, bisschop-coadjutor van Sydney nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I7ln756 HUtwohl, past. Heinrich (1893-1973) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;99-101,104,163 Huzjak, Vilim, bisschop in Joegoslavië (1894-1974)

49nl73,78,80,88,90,95n383,123,124,127n549,131-138,734,143,150n660,180

253

-ocr page 256-

Irene Emma Elisabeth, prinses van Lippe-Biesterfeld, van Oranje-Nassau (*1939) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28n75

J

Jacobs, prof.dr. Jan Ydo Hubert Antoon (*1946)

Jatosinski. Stanislaw Maria Andrzej, Mariavietenbisschop

(1910-1986)

James, orth. bisschop van Apuleia

Jans, past. prof. Petrus Josephus, bisschop van Deventer

(1909-1994)

Jans-Hijzen, Agnes Theodora (1909-1993)

Jans jr., past. Pieter (*1945)

Jobin, past. Alfred (1925-2015)

Johannes XXIII, pans (1881-1963)

Johannes (Wendland von Podolsk), exarch voor Midden-

Europa, Patriarchaat van Moskou (1909-1989)

Jonge, mr. Jacobus Adrianus Cornelis (Co) de, (1918-1992)


64n237


114,l21n5l4

205


passim - 72,134

43nl44,162n714

35nl 10,37,39,46nl57,51

32n95

223


72,73,202,203,204n92l

42,82,85


Jost, Radovan, bisschop in de Kerk van Slovenië (1898-1961)114,130,131,132,135


Journet, Charles, kardinaal (1891-1975)

Juvenalis, bisschop van Zar(a)ysk, Patriarchaat van Moskou, (*1935)


153


216


Kalogjera, Marko, bisschop in Joegoslavië (1877-1956) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;128-131,138

Karmins, Ioannis, prof.dr. ( 1904-1992) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93n370,209210n950,214,215

Karsten, past. prof. Christiaan (1810-1884) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;62n226

Kernan, past. Johan Clasinus Marie (Jo) (1914-1976) 36nl 13,141,142n637,n639

Kemp, dr. Eric Waldram, bisschop van Chichester (1915-2009)

King, Michael Christopher

Kinneging, past. Jan Victor (*1945)

Kleef, prof. dr. Bastiaan Abraham van (1889-1965)

171n757,n758,181-187,216,228

143

35nlO8

25,28,41,52n 189,62,69,93n371

Kleef jr., Gerardus Anselmus van, bisschop van Haarlem (1922-1995)

Kleef-Hillesum, Susanna Schonia Jacoba (Suse) van, (1926-1984)

Klein OSB, pater Laurentius (1928-2002)

Knox Sherrill, Henry, presiding bishop van de PECUSA (1890-1980)

Koc, Franciszek, PCC-bisschop in Breslau (1913-1983)

Kok, Marinus, aartsbisschop van Utrecht (1916-1999)

passim — 87

41,91,189n851

194,222227

173,241nlll7,nll2l

120

24,25,39,45n 155,46n 157,48-52,87,88-90,97.98,12 In514,157,173,184

254

-ocr page 257-

Konidaris, prof. Gerasimos

Konrad, past. Gottfried ( 1928-1994)

Korstick, past. Wilhelm (1913-1995)

92n368

139

102

Kos, Vladimir, bisschop in de Kerk van Kroatië (1924-1959) 34nlO5,127n549,13O,l3l

Kovaëevic, Anton, bisschop in de Kerk van Slovenië (1908-1971)

Kowalski, Jan Maria Michael, Mariavietenbisschop (1871-1942)

Kowalski, Stanislaw Tymoteusz, Mariavietenbisschop

(1931-1997)

Kozlowska, Maria Franciszka ( 1862-1921)

Kraft, Sigisbert, bisschop in Bonn (1927-2006)

Krahl, past. Wolfgang (1928-1978)

Krämer, dr. Max (1920-2003)

Kreuzeder(-Kühnle), dr. Elfriede (1927-2(X)3)

135,137,138

112n468,115

121

Il2n468,115

82

67,117,148,149,231245

26

67,76,77,79,80,95n380,97,118,123,125,126n540 Kreuzeder, past. dr. Ernst (*1931) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88,94-95n380,97,126n540,/J4,217n993

Kriegelewicz, Eugeniusz, PCC-bisschop in Krakau (1916-1990)

Krischke, Egmont Machado,primate van de Anglican

Episcopal Church van Brazilië (t 1971)

Küppers, prof. dr. Werner (1905-1980)

KUry, prof. dr. Adolf, bisschop in Bern ( 1870-1956)

Küry, prof. dr. Urs, bisschop in Bern (1901-1976)

Küry-Vogt, Emmy (1906-1998)

113

233

passim

12,27-28n69,92n366

passim - J6, 72, 87, 134

15,16,23n50,27,184,201

L

Lagerwey, Engelbertus, bisschop van Deventer (1880-1959)

13n 18,25,33,46n 158,130,198216

Lauber, past. Roland (*1936)

Lichtenberger, Arthur, presiding bishop van de PECUSA (1900-1968)

Linden, ds. prof. dr. Henk van der (1915-2(X)8)

Loos, Henricus, aartsbisschop van Utrecht (1813-1873)

Lutge, past. dr. H. Karl, PECUSA

37nll8,nl20

73

157n689

62n226,140n632

73

Maan, past. prof. dr. Petrus Johannes (1913-1993) Magyar, Eugeniusz W., PNCC-bisschop (1909-1968)

Majewski, Tadeusz Richard, prime bishop van de PCC

passim - 72,134

106,107,117,189,209

(1926-2002) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49nl73,l 19,120n507,12ln5l4,215n978

Marchioni, Ambrogio, nuntius in Zwitserland (1911-1989) Mathew, Arnold Harris, episc. vagans (1852-1919) Maxwell, Raymond E., PECUSA-priester bij de WCC

155

240,243

I41,142,162241nlll7

255

-ocr page 258-

Mel, Lakdasa Jacob de, bisschop van Kurunegala, Sri Lanka (1902-1976)

Meliton, metropoliet van Heliopolos

Michael (Chub), metropoliet van Smolensk, Berlijn

Michaud, prof. dr. Eugène ( 1839-1917)

Misiaszek, John, PNCC-bisschop (1903-1973)

Moleman, past. Theodorus (1899-1986)

Molina, Santos M., bisschop van de 1ERE (1901-1966)

Moll, past. Arnold (1915-1999)

Mountney, past. Frederick Hugh

Müller, Fritz-René, bisschop in Bem (*1939)

Murbach, past. Franz (*1939)

175

210

198

56n201 74,106-108

144-145

235,237238239

57n206

183

37nl20,38,39

36,nll6,nll7

N

Naumczyk, prof .dr. Antoni (1925-1969)

Nickel, past. Edgar (* 1929)

Nicolaas VI, Grieks-orthodox patriarch van Alexandrie (1915-1986)

Nieuwenhuijzen, past. Cornelis Franciscus (1899-1963)

Nieminski, Joseph, PNCC-bisschop, Canada

Nikodim (Rotov), metropoliet van Leningrad (1929-1978)


86n334,n336,120

104,169


216n987

35

87


Nikolaj, metropoliet

Noble, Tirso Cinco, episc. vagans


202,203.20521211962216

150n662

244


O

Oeyen, prof .dr. Christian (*1934) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;214

Oord, Jacobus van der, bisschop van Haarlem (1882-1973)

2535,40,41,83,123,754209

P

Paavali (Paul), aartsbisschop van Karelië en Finland (1914-1988)

Padewski, Joseph, PCC-bisschop in Warschau (1894-1951)

Paschek, Aloysius, bisschop inTsjechoslowakijke

(1869-1946)

Paulitschke, Ludwig, hulpbisschop in Oostenrijk

(1901-1984)

Paulus VI, pans (1897-1978)

Pçkala, Julian,prime bishop van de PCC (1904-1977)


93

121


122,125


60,95n381,96-98,126

50nl77,157


Pepper DD, Canon Almon R. (1899-1973)

Peter, Anny (1882-1958)

Petit-Pierre OSB, Dom Robert


81,86,S7,88,113,117-120,121n514,130,196,215n979


93n376

1 In6

166


256

-ocr page 259-

Philips, John Henry Lawrence, bisschop van Portsmouth (1910-1985)

171n756

73

82,97,122-127,724

240

65,126,242

65

Plumpton Wilson, Roger, bisschop van Chichester

(1905-2002)

Podolak, Augustin, bisschop in Tsjechoslowakije

(1912-1991)

Próchniewski, Roman Maria Jakub, Mariavietenbisschop (1872-1954)

Pulec, past. Milos Josef, administrator van de Tsjechische Kerk (1923-1991)

Pursch, past, dr. Kurt (1914-1991) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60,61n219,69,102n420,103,123,124


Q

Quesnel, Pasquier ( 1634-1719)

Räb, Vaclav Jaromir, Bistumsverweser in

Tsjechoslowakije nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;122

Rademacher, past. dr. Max Bernard (*I911), na 1965 weer rk 100,101,103

Ramsey, dr. Arthur Michael, aartsbisschop van Canterbury (1904-1988) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/6,43,47n 165,61,93n372,108,171 n758,/ 72-175, 181,182,185-187,189,190,192-194,202,203,211,212

Ramsey, Lady Joan Alice Chetwode Hamilton (1909-1995)

172

144-145

238n 1106,239,240nl 113

26n63

36nl 13,45,62

passim —16,72,134,144-

145,172

15,27

39,51

Raymaekers, past. Hendrikus Daniel (1914-2007)

Reyes jr., Isabelo de los, Obispo Maximo van de 1F1 (1900-1971)

Richterich, past. Paul (1900-1976)

Rijk, past. Dirk Nicolaas (Dick) de (1921-1996)

Rinkel, dr. Andreas, aartsbisschop van Utrecht (1889-1979)

Rinkel-van Nus, Cornelia Anna (Cor) (1877-1952)

Rinkel, past. Abraham Johannes (Bram) (*1930)

Rode, dr. Maksymilian, prime bishop van de PCC (1911-1999) 34,72,74,81,106,114-121,132,133,163,188,190.193,194,196,204,209

Rodrigue.s Pereira, Luis Cesar, bisschop van de ILCAE 67n246,S7,231 -237

Roosjen, ‘zuster’ Margaretha Johanna IJsbrandina

Wilhelmina (Greet) (1919-2013) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,15,27n66,76,l05,172n760

Rüthy, prof.dr. Albert Emil (1901-1980) nbsp;nbsp;26,37nl 18,56,69,163,164,209,226n 1040

S

Satterthwaite, John Richard, bisschop van Gibraltar in Europa

(1925-2014) nbsp;nbsp;nbsp;47,117,171n758,182,203n919,205n926,2l6,233-238

Scaife, Lauriston Livinston, PECUSA-bisschop (1907-1970) 195,238nl 106,239

Schwarz, past. Willy (1912-1958) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29,30

257

-ocr page 260-

Seraphim (Rodionov), abt, Patriarchaat van Moskou (1905-1997) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I97n891

Sitek, Jan Maria Michal, Mariavietenbisschop (1906-1970) 115 Skrzypek, past. Stanley, PNCC nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120 Smit, past. drs. Frederik (Fred) (1938-1990) 8,35nl 10,36nl 17,37n 120,54,64,72,75'/ Smit-Maan, Sophia Catharina (* 1943) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 Smit, past. Gerardus Antonius ( 1896-1986) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;144-145 Spuler, prof.dr. Bertold (1911-1990) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;92n370,105,204,208,213 Spruit, Herman Adrian, episc. vagans (1911-1994) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;240nl 115 Stalder, past, prof.dr. Kurt (1912-1996) 26,32n95,55n 195,56,63,64,81,89,165,169,225n 1038,226n 1040 Stalder, past. Bruno (1923-1995) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60n213

Steenoven, Cornelis, aartsbisschop van Utrecht (1662-1725) 62n226

Stein wachs, dr. Otto, hulpbisschop in de AKD (1882-1977) 49nl73,72,83,123,130,132,179n794,180,209 Stelling-Michaud, prof. dr. Sven (1905-1986) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56n201

Stopford, Robert Wright, bisschop in de Church of England (1901-1976) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109,744-745,167,183,187

Streng, Franziskus von, rk bisschop van Bazel (1884-1970) 154

T

Taylor, John Vernon, bisschop van Winchester (1914-2001) 50nl74 Thijssen, dr. Franciscus Hubertus, rk bisschop (1904-1990) 50,51nl80 Tol, past. prof. Cornelis (Cor) (1921-2011) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49,69,166

Török, Stefan Hugo Kari (von), bisschop in Wenen (1903-1972) 30n81,34,49n 173,62,88,94-97,98n395,124,130,133,199n898,217n993 Trousil, past. dr. R.J. (f 1982), Praag

Tüchler, Robert Georg Heinrich, bisschop in Wenen (1874-1952)

V Ven, dr. Adrianus Johannes van de ( 1897-1974)

Ven jr., mr. Johannes Adrianus (Jan) van de (* 1930) Verhey, Hendrikus Johannes Willem (1914-1979) 59n212,72,76-77,148n654

Verhey, Emile Martinus Petrus Paulus (*1949)

Viguier, past. Victor (*1916), na 1969 episc. vagans 32n95,43nl45

Visser, past, prof.dr. Jan (*1931) 29-31,38-39,46n 157,52-55,59-62,64,89,229

Visser’t Hooft, Willem Adolph, 1® SG van de WCC (1900-1985) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67n244,162

Vochoc, past. Martin Jan, administrator van de Tsjechische Kerk (1910-1967) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;78,123,124

Vogt, past. Hansjörg (*1937) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39,40

258

-ocr page 261-

Vreede, mr. Adriaan Gerard, vrij-katholieke ‘bisschop’ (1877-1966)

Vucié, past. W., Joegoslavië

Vukovic, Sava, Servisch-orthodoxe bisschop (1930-2001) nbsp;nbsp;nbsp;136-137

W Werner, past. dr. Josef ( 1887-1966)

Willebrands, mgr. dr. Jo kardinaal ( 19()9-2(K)6) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50n 177,223

Willibrordus, heilige, aartsbisschop der Friezen (ca 658-739) 52 Willimann, past. Max (1906-1990)

Wladimir (Kotljarow), exarch voor Midden-Europa (*1929) Patriarchaat van Moskou Wysocsanski, dr. Wiktor, prime bishop van de PCC (* 1939) 87

Z Zamkow, prof. dr. Stefan (1881-1965) Zeimet, past. Johannes ( 1890-1979)

Zielinski, Thaddeus,prime bishop van de PNCC (1904-1990) nbsp;nbsp;nbsp;48,57,121,126n543,133,754,209,239,240nl 113,243 Zurawetsky, Peter A.

Zwart, past. prof. Marinus Antoniu.s ( 1903-1975) nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45n 156,51 n 184,69

259

-ocr page 262-

Tot op heden verschenen delen in de serie (* niet meer verkrijgbaar)-.

l F. Smit, J- Visser en A.J. Glazemaker: 250jaar Oud-KathoHek Seminarie, 1975.

I I P.J. Maan en J. Visser: 1931-1981. Vijftig jaren full communion tussen de anglikaanse en oud-katholieke kerken, 1982.

13 P.J. Maan: 1054. In het spanningsveld van Utrecht, Rome, Consiantinopel en Canterbury, 1984.

I4*C.E. Schabbing: Verzuilingstendenties in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland 1870-1940, 1985.

15*K. Ouwens: De theorie van de pentarchie en het primaatschap in de kerk, 1986.

16 F. Smit: De fundaties van Sasbout en Pieter van der Dussen te Delft (1622-1752). Bijdrage tot de geschiedenis van de katholieke armenzorg in de 17‘ en 18^ eeuw, 1987.

17 G.Chr. Kok: Uit de geschiedenis van de synode. Een kleine kerk op weg in de 20“^ eeuw, 1987.

I8*G. Theys: Fan Fan ‘t Sestichhuis tot College van de Hoge Heuvel, 1633-1752, 1988.

19 C.Tol: Concelebratie. Afscheidscollege 28 September 1985, 1988.

20 M.F.G. Parmentier: Vincentius van Lerinum, de beide Commonitoria, 1989.

260

-ocr page 263-

21 *Angela Berlis: Gottes Haushalter. Der Bischof im Alt-Katholischen Kirchenrecht Deutschlands, 1990.

22 Martien Parmentier: Het pastoraat aan katholieken tussen Vecht en Eem (I638-1646), 1991.

23 Jan Hallebeek: Over de oorsprong van jurisdictie, 1992.

24 Fred Smit: Batavia Sacra, 1992.

25*ldelette Otten: Uitblazing als aanblazing. Over het doven van de paaskaars in de christelijke eredienst, 1994.

26*Joris Vercammen: Vrouwen, mannen en macht in de kerk, 1994.

27 ‘De Haagse teksten ’: Referaten en beschouwingen op de studiedagen ‘Vrouw en kerkelijk ambt’, 18-20januari 1994 (bijdragen: Angela Berlis, James Flynn, Joris Vercammen, Jan Visser), 1995.

28 Koenraad Ouwens: Het Stukjesboek; Missen en Gezangen 1745-1803. De basis van het oud-katholieke kerklied in Nederland. Proefschrift, 1996.

29 Jan Hallebeek: Alonso “el Tostado” (c. 1410-1455). His doctrine on jurisdiction and it.s influence in the Church of Utrecht, 1997.

3()*Christoph Schuler: The Mathew Affair. The failure to establish an Old Catholic Church in England in the context of Anglican Old Catholic relations between 1902 and 1925, 1997.

31 Jan Hallebeek: De ‘IVondere Afscheidpreekens ’ van pater Daneels. Oudewater 1705,1998.

32*Jan Visser, Joris Vercammen, Theo Beemer, Angela Berlis, Dick Tieleman: Staat de kerk haar eigen boodschap in de weg? Symposium en afscheidscollege van prof.dr. J. Visser op 1 mei 1996 te Utrecht, 1998.

33 Matthieu Spiertz: Op weg naar een rehabilitatie van Petrus Codde?, 1998.

34 Koenraad Ouwens, Adrie Paasen (red.): Liturgievernieuwing in de Oud-Katholieke Kerk. Bijdragen aan het symposium ter gelegenheid van het afscheid van Can. J.N. van Ditmarsch als voorzitter van de Bisschoppelijke Commissie voor de Liturgie van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland op 21 maart 1998, 1999.

35*Martien Parmentier (ed.): The Ecumenical Consistency of the Porvoo Document. Papers read at a symposium held by the Anglican — Old Catholic Society of St. Willibrord at Amersfoort on 15 October 1997, 1999.

36 Mattijs Ploeger: High Church Varieties. Three Essays on Continuity and Discontinuity in Nineteenth-Century Anglican Catholic Thought, 2001.

37 Jan Hallebeek (red.): Gezag als gave. Gezag in de kerk in oecumenisch spanningsveld. Symposium op 13 december 2003,2004.

38 A.J. van den Bergh (1883-1943): De drie hoofdgeschillen van Het Zwarte Boek. Openingsles studiejaar 1927-1928, uitgesproken aan het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort op 9 september 192 7 (bezorgd en ingeleid door Jan Hallebeek), 2005.

261

-ocr page 264-

39 Ineke Smit: Reasonable and Reverent. The critical orthodoxy of Charles Gore and Lux Mundi, 2006.

40 Angela Berlis: Vergelijking als weg tot historische kennis, 2007.

41 Hubert Huppertz: Ignaz von Döllingers Lutherbild, 2007.

42 Ellen Weaver: The message of Port-Royal for our Godless world. First Quasimodolecture, 14 april 2007 (Dick Schoon ed.), 2008.

43 Willem Jan Otten: De ambiguë gelovige. Met Augtistimes contra de ‘ietsisten ’. Tweede Quasimodolezing, 29 maart 2008 (Angela Berlis, Lidwien van Buuren red., met bijdragen van Martijn Schrama, Angela Berlis, Dick Schoon en Rudolf Scheltinga),2009.

44 Angela Berlis (red.): ToegewiJd denken. Pascalprijzen 2008 en 2009. Met de lezingen van de beide laureaten: Urs von Arx: Dooperkenning en kerkelijke gemeenschap', Anton Houtepen: De droom van Descartes en het visioen van Pascal, 2(M)9.

45 Erik Jurgens: Bescheiden en bewogen. Over christenen in de politiek. Derde Quasimodo-lezing, 18 april 2009 (Lidwien van Buuren red., met bijdragen van Greetje Witte-Rang, Jan Hallebeek, Joris Vercammen en Elly Hessel), 2009.

46 Klaus Heinrich Neuhoff: Building on the Bonn Agreement. An historical study of Anglican-Old Catholic relations before and after the 1931 Bonn Agreement with special reference to the Anglican-Old Catholic Theologians ' Conferences I957-2005,2QiQ.

47 Roelf Haan: God en de mammon in crisistijd. Niet bij markt alleen zult gij leven. Vierde Quasimodolezing, 24 april 2010 (red. Dick Schoon, Lidwien van Buuren, met bijdragen van Gert van Maanen en Dick Schoon), 2011.

48 Dick Schoon: Wegwijs in de Oud-Katholieke Kerk (Kok, Kampen 1999') 2‘ herziene druk, 2011.

49 Jan Hallebeek: Canoniek Recht in Ecclesiologische Context. Een Inleiding tot het Kerkelijk Recht van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, 2011.

262

-ocr page 265-

55. Jan Hallebeek: Modèle de tous les autres. De kerkvergadering van Handelingen 15 in de traditie van het jansenisme en het oud-katholicisme. Afscheidscollege als toegevoegd docent kerkelijk recht aan het Oud-Katholiek Seminarie, 2016.

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van het docentencollege en het Curatorium van deze stichting. Redactie: drs. Lidwien van Buuren MTh, dr. Mattijs Ploeger, mgr.dr. Dick Schœn, prof.dr. Peter-Ben Smit.

Delen uit de Seminariereeks zijn te bestellen bij de webshop van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland: www.okkn/webshop/seminariereeks.nl of bij het Bisschoppelijk Bureau, Koningin Wilhelminalaan 3, 3818 HN Amersfoort, tel. -i- 31 (0) 33 462 08 75, e-mail: buro@okkn.nl.

263

-ocr page 266-

2gt;oM?S*S^

^ AH|tJ/i BtiG',. kf! . siting (üf'^'Cv :‘''.it-''nfgt;/‘irngt;mi.,:i\n

1,2 ‘zb «'/ W'.'z-jjMi-Jiïiloq i^J 08/ tjù»À»iHatnlt;TÔ#ïh«!r3*, jÖTiwift-w^ .liümq '-.^

•xn^ite W'A w* ««huiew0130 f» -a^ki^^t«

5-‘ Blt;*ei!QWWati5i^«teMR»gt;.1»i^^

.■ ^‘m:^.-’fni/ia(fi tfirt-. JA s^mf ?its'ï^ (lMx Scitoon -t* gt;,

.*


MU «slsfj

fsas


gW «KWMW rfwiMühmi««««^ Wi»#? »***^«Wi!W*«i^


‘’^ n ^r^ -'^ici gt;k pi^ rn i^./l(‘».gt;

■ 1^J^flt;^ll^(»ti w:^ 1(0. ■


« 'iftgen vÄa de’ï^'uk taun-


ax'w.



lis MkJSli?’»- Bex-ArriöS.S '^fMiMijiifÿ^tSgitgt ^tfetje Wige-ftaag. H*


b •■-’ •' ’M^iirttifift,BvtïKT- fctl . niet hhJr— gt;nbsp;v^o ■ - '!^ h*iï V«#«txtttnv.i 4» HüV Hevv.i;


16 KJaus fk inrTiJb Naabofï' kttüthttfi i^ tkt Sotw yèr-r^f isn^ An ht^i-'^'i^,., , lt;f(gtiNK-(^Ct^kitAl'c feit}lûtns ijski^i,às^^t;fi- uw gt;‘A'I amp;/.gt;»gt;, A,$f fcr»t. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ifignix} t-f^r/ni f t^t IAr tinglit ttu iAtdC uh'^iis 7tifaü^kiu,'f ' Ctt^^tfVi^j ty^k ?ûû5,:^)jy.

4'7' Rtidf Hfici. lt;^'‘■'gt;7 .'«.f»^ tfûiPkfùijt in ertgi-^nk1.,'fHrt hii Jif,^gt;isätUe^ z^igk bn\ Vtertifi Qui^Af igt;'tt;ziu^,.2^ n^ry TOfüiwd. I»kk S^iK^-.rÜdwjta-w« i»«!( Igt;»}4»'s^n van (-ett «»a MaisRe« i-n iScM Ätenzn), 214-1, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' '

Ag Muit Si.i»txMj: Wv^»«« in lt;ft^’J»ii-f!,aïgt;uik-(y ^r^’'Klt;»,. Kait4gt;cn nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L

hiTv^ar lÜtA^ zTCH 1.^

4$ J,.n Hwiu^Jed^: C«|e«^A» ƒgt;; ut la'trsltgt;tkgifciie^i^irf..i_ f-,^ /.•, '■^gt;K^t-h’lifk k.-’:Ïe vaa.f^‘ ÜSui-K^ir^, - -k^-K^i: y-att ^^uk : Uuu-{ 2011.

.•|lktgt;3^.*fa ■ #jM«.«Wgt;«W‘»‘8 S-’'ïf{5Hl.» ^c^vi^r M ke ■ nbsp;nbsp;7

7=^1 V'^^-fHir f-ur ^ «i!i^\^Hifiift-~r’\ séR 27-^u^’jWKM ^ ■.,

's.

gt;lJlÏtfilê^»i^gt;-^^^ -

^igt;ntióif(fi^J^-ii^S.i,:ii}i5:


U.'. ^^^‘*sk’ i^^- «’^gt; .«m f ‘fret kt, /27i wr in óf ^gt;^! j Z(H5. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

’^'k^iUk UtiKflKt. .funff


-ocr page 267-

-ocr page 268-

Zorgen om voldoende pastoors, de priesteropleiding, een goede oud-katholieke theologie, de naoorlogse kerkopbouw, de nasleep van twee wereldoorlogen in zusterkerken, om zusterkerken achter het IJzeren Gordijn: deze onderwerpen komen langs in de briefwisseling tussen Andreas Rinkel, oud-katholieke aartsbisschop van Utrecht, en Urs Küry, bisschop van de Zwitserse Christkatholische Kirche. Als voorzitter en secretaris van de Internationale Oud-Katholieke Bisschoppenconferentie organiseerden zij internationale congressen en theologenconferenties en waren ze betrokken bij de nieuwe bloei in de oecumene, onder meer in de Wereldraad van Kerken. Ze bouwden verder aan kerkelijke gemeenschap met de Anglican Communion en hervatten de dialoog met de orthodoxe kerken die voor de Eerste Wereldoorlog tot stilstand was gekomen. De ‘jaren zestig’ komen even in de vorm van studentenprotesten langs, maar vooral in die van het Tweede Vaticaanse Concilie, waarheen zij een waarnemer stuurden. Deze en andere onderwerpen bespreken zij in klare (Duitse) taal, met de nodige betrokkenheid en humor, als vrienden die aan een half woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen.

Peter-Ben Smit (1979) is vanwege het Oud-Katholiek Seminarie bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, hoogleraar contextuele bijbelinterpretatie op de Dom Hélder Câmara leerstoel aan de Vrije Universiteit Amsterdam, assisterend pastor van de oud-katholieke parochie Amsterdam, en deken van het bisdom Haarlem. Hij studeerde theologie aan de Universiteit van Amsterdam (2000), bijbelwetenschappen aan de Universiteit van Sheffield (2002), en theologie aan het Oud-Katholiek Seminarie (2003). Hij promoveerde op een nieuwtestamentisch onderwerp (2005) en habiliteerde in de kerk

geschiedenis en geschiedenis van het oud-katholicisme (2009) aan de Universiteit Bern, en promoveerde in de anglicaanse theologie aan het General Theological Seminary in New York (2011).


9

789057

871917