-ocr page 1-

Ambt - Spiritualiteit - Roeping Theologische verkenningen

Met bijdragen van Rebekka Willekes, Marleen Blootens, Jos Moons, Mattijs Ploeger en Wim Dekker


THEOL 11 54.00 AA 01 dl 60


Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl. 60


UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT


2018


4133 8587

MbKWtlHUtiK

-ocr page 2-



Î 3



-ocr page 3-

yT/^oZ. .• // ry, öó A o/

Ambt - Spiritualiteit - Roeping Theologische verkenningen

Met bijdragen van Rebekka Willekes, Marleen Blootens, Jos Moons, Mattijs Ploeger en Wim Dekker

onder redactie van Peter-Ben Smit

Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, afl. 60

Amersfoort/Sliedrecht 2018

MERWEBOEK

Université itsbïbliofrisek 't utrecht

-ocr page 4-

Afbeelding omslag:

Miniatuur van de Gregoriusmis uit een getijden- en gebedenboek (ca. 1480), Museum Catharij-neconvent, OKM hl, bruikleen Metropolitaan Kapittel van Utrecht. Afbeelding met dank aan Museum Catharijneconvent; foto: Ruben de Heer.

Uitgeverij Merweboek

Elzenhof 173, NL-3363 HH Sliedrecht

Publicaticserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie; nr. 60.

ISBN 978-90-5787-200-6

© 2018 Stichting Oud-Katholiek Seminarie, Amersfoort

AII rights reserved. No parts of this publication may be produced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of the publisher.

The “Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie” is published under the responsibility of the staff and members ol the Board of Administrators of the Old Catholic Seminary.

2

-ocr page 5-

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 Peter-Ben Smit

Ambt als opgave en steun nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 Marleen Blootens

Christus begroeten in de gelovigen. Theologie en spiritualiteit 11 van het ambt in het licht van Vaticanum II

Jos Moons

Bestaat er een priesterspiritualiteit? Gedachten vanuit oud-katholiek perspectief

Mattijs Ploeger

Roeping en vorming

Rebekka Willekes

Gedachten over roeping in het licht van leven en werk van

Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)

Wim Dekker

Personalia

3

-ocr page 6-

VOORWOORD

Peter-Ben Smit

Ambt en spiritualiteit zijn twee termen die niet altijd met elkaar geassocieerd worden - is het één niet erg institutioneel en formeel, terwijl het andere persoonlijk en dynamisch is? Zodra de term “roeping” ingébracht wordt, wordt duidelijk dat dit een valse tegenstelling is: het ambt is persoonlijk, zoals sinds het vroegste Christendom ambt en charisma samengingen (vgl. 1 Kor. 12,28-31). Het ambt, en dan met name het ambt van voorgangerschap, is één van de gaven die de Heer van de kerk de kerk schenkt. In het huidige gesprek over ambt, dat vaak ontspoort in de richting van een discussie over “wie mag wat” of in de richting van een vooral functionele opvatting van het ambt (waarbij de Geest ver te zoeken is), is het bij elkaar houden van spiritualiteit (en daarmee roeping) en ambt van groot belang.

De bijdragen in deze bundel gaan terug op twee gelegenheden: het symposium “Ambt en spiritualiteit” van 25 juni 2017, gehouden in de oud-katholieke kerk te Amsterdam en het symposium “Roeping”, van 4 juli 2018, gehouden in de oud-katholieke kerk te Utrecht. Aanleiding voor beide bijeenkomsten waren een jubileum en een afscheid: het 12,5-jarig priesterjubileum van Peter-Ben Smit en het afscheid als studentenpastor van pastoor Grete Verheij - de Jager, waarvan het hoofdreferaat van Wim Dekker hier verschijnt. De eerste ervan werd ondersteund door de oud-katholieke parochie Amsterdam, de tweede door het curatorium van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie en de oud-katholieke parochie Utrecht. Grote dank daarvoor. Deze dank geldt in nog grotere mate aan de auteurs van de hier gepubliceerde teksten: ds Marleen Blootens, dr. Jos Moons SJ, dr. Mattijs Ploeger, zr. Rebekka Willekes OCSO en dr. Wim Dekker die hun kennis en kunde op net zo ruimhartige als inspirerende wijze ter beschikking stelden. De bijdrage van ds Blootens werd destijds vanwege persoonlijke omstandigheden voorgedragen door Thelma Schoon, BA, en verschijnt hier zoals voorgedragen. De publicatie van hun teksten gebeurt in de hoop dat ze zo in hun tweede, gedrukte leven ook een bredere kring van dienst kunnen zijn bij de oriëntatie en bezinning op wat roeping, ambt en spiritualiteit te betekenen hebben.

4

-ocr page 7-

AMBT ALS OPGAVE EN STEUN

Ds. Marleen Blootens

Inleiding

Ik was zestien en ik wilde graag dominee worden. Maar ik was een meisje en meisjes werden geen dominee in mijn kerk. Hoewel de aardige predikant met wie ik dit gesprek voerde in mij wel een dominee zag. Ik was dan wel een opstandige puber, maar ik bezat toch ook de juiste mix van enthousiast en kritisch, liefdevol en eigenzinnig. En natuurlijk een enorme loyaliteit aan de kerk. Maar eerlijk is eerlijk, eigenlijk namen we het allebei niet heel serieus op dat moment. Deze wens of misschien moet ik zeggen, deze roeping. De weg voor een jong meisje naar de kansel in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt midden jaren ’90 leek vooral een weg met veel hobbels. Dus ik ging psychologie studeren in Amsterdam.

En nu sta ik hier vandaag om te reflecteren op mijn ambt en spiritualiteit. Blijkbaar kruipt die spiritualiteit en gaat roeping ook daar waar het niet lijkt te kunnen gaan. Ik ben nu vijfjaar predikant in de Protestantse Kerk en heb het voorrecht gehad om te werken in de Indische Buurt van Amsterdam-Oost. En on top of this, heeft de synode van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt vorige week besloten alle ambten open te zetten voor de vrouw.' Gelukkig heb ik er niet op gewacht. Ik heb mijn roeping onderzocht, gevonden, beproefd en omarmd binnen de PKN.

In mijn bijdrage voor deze middag kijk ik terug op de afgelopen 5 jaar. En dan met name met die vraag waarmee ik werd uitgenodigd voor deze middag. Hoe verhouden ambt en spiritualiteit zich? Ik kies bewust voor om vandaag een persoonlijk verhaal te vertellen. Hoe verhoudt dus mijn geloof zich tot mijn ambt? Ik geef geen algemene beschouwing over welke ambtstheologie er bestaan binnen het protestan-

‘ Vgl. Gereformeerde Kerken in Nederland, Acta Generale Synode Meppel 2017, s.L, s.a., art. 13-20.

5

-ocr page 8-

tisrne. Die komen wel zijdelings voorbij, want ik ben nu eenmaal een echte protestantse denker.

Maar ik wil het graag wat persoonlijker maken omdat een gesprek over spiritualiteit daar wat mij betreft daar toe uitnodigt. Het gaat dus over mijn weg naar het ambt en hoe mijn geloof daardoor is beïnvloed, maar ook andersom. Mijn manier van geloven en omgaan met God is beïnvloed door mijn predikantschap. Deze persoonlijke insteek geeft me ook de ruimte om te reflecteren op de context waar binnen ik predikant ben. Want mijn spiritualiteit en mijn opvattingen over het ambt zijn op allerlei manieren beïnvloed door het leven, werken en geloven in de context van Amsterdam.

Ambt en geloofsbeleving

Ambt - erkenning van roeping door de kerk en daarmee door God zelf. Voluit spirituele ervaring, zeker vanuit mijn biografie. Wat doet het ambt met geloofsbeleving?

Allereerst maar eens dat ambt. Ik had dus al zin om predikant te worden, maar het duurde lang voordat ik inzag dat het ook wel eens echt een goed idee zou kunnen zijn om mezelf daadwerkelijk beschikbaar te stellen. De puzzel rondom vrouw en ambt in een van de uithoeken van de gereformeerde kerken was daar onderdeel van. Maar zeker niet het enige.

Het denken over het ambt is in de protestante kerk vrij eenvoudig. God roept mensen en de kerk bevestigt mensen daarop in hun roeping. Het is dus de Geest van God die mensen toerust om in de wereld hun roeping te volgen en het evangelie te verkondigen, op allerlei manieren. Die roeping wordt beantwoordt door de kerk in een ambt. Het ambt is de erkenning van de gaven van de Geest bij monde van de kerk. Het ambt, zo schrijft ons dienstboek, is van Christuswege gegeven om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren. Primair zijn de ambten van ouderling, predikant en diaken daarmee dus ook gelijkwaardig.^

Dat klinkt prachtig. Maar het maakt dus ook dat het ambt volgt op een hele persoonlijke vraag. Namelijk de vraag: Ben ik geroepen? In mijn geval als predikant dus geroepen het Woord te verkondigen, verge-

^ Dienstboek. Een proeve. H. Leven — Zegen — Gemeenschap voor de Protestantse Kerk in Nederland, Zoetermeer 2004, 227.

6

-ocr page 9-

ving aan te zeggen, het evangelie te verkondigen, de Maaltijd te vieren en te dopen? En wat dies meer zij?

Die persoonlijke existentiële vraag maakt wat mij betreft het gesprek over het ambt van predikant altijd een gesprek over spiritualiteit. Voor mij was de keus om predikant te worden de erkenning dat mijn interesses en talenten zo goed kloppen bij dit vak, dat ik dat als een roeping ervaarde. Ik hou van God, van mensen, ik hou van zingen, van theologie en literatuur. Ik hou zelfs van de kerk. Ik kon er eigenlijk gewoon niet meer om heen. Laat ik er nou maar eens aan toegeven. Het is niet toevallig, in al deze lijntjes van mijn leven hoor ik de stem van God die mij roept, in deze kerk en in deze tijd.

Dus het eerste wat ik zou willen zeggen is dat voor mij het ontvangen van het ambt als predikant een voluit spirituele ervaring is. Ik krijg de ruimte en de tijd iets te zeggen over Gods goedheid en aanwezigheid bij mensen in allerlei verschillende situaties. Die ruimte, daar word ik in geplaatst. Die talenten, die heb ik ook alleen maar ontvangen. Zeker vanuit mijn biografie is dat spreken over het erkenning van mijn roeping heel fundamenteel. Ik keer dus altijd weer terug naar de vraag naar roeping als ik nadenk over mijn werk. Ik ervaar het als een groot voorrecht dat ik antwoord heb gevonden op die vraag: Wat wil ik nou echt doen in mijn werk?

Het ambt in de praktijk

De praktijk van het ambt is dat het ambt al snel seculariseert tot zoiets als een religieuze professional. Zowel de praktijk van de kerk als de geseculariseerde context brengt dit mee. Er is steeds minder begrip rondom de betekenis, van het ambt. In de praktijk is het ambt ook mijn werk. Want dat is de andere kant van het verhaal. Het ambt is ook een baan. Met een CAO en een arbeidsregeling. Met een beetje mazzel een leuk huis en we hebben ook een vakbond (zie: www.predikanten.nl).

Er wordt in de kerk weinig zo laag over het ambt gedacht als in de protestantse kerken. Ik weet nog dat een studiegenoot van mij bevestigt werd als predikant en de volgende dag ons een appje stuurde met de tekst. Ja, wat doe je dan op je eerste dag als dominee? Nou, het valt mij op hoe weinig tijd er nodig is voor je de religieuze professional van de gemeenschap bent. Of beter gezegd, de enige professional in de kerk.

Het ambt seculariseert razendsnel snel tot zoiets als een betaalde kracht in de kerk. De dominee of de pastoor is degene die de kerk runt.

7

-ocr page 10-

Ik zeg ook vaak dat ik leiding geef aan de gemeenschap. Maar hoewel die professionalisering nodig is op allerlei momenten is het natuurlijk ook de manier om alle spiritualiteit te verliezen. Hier in de kerken van Amsterdam merk ik voortdurend dat mensen bijna geen gevoel meer hebben bij het ambt in de kerk.

Het werk in de kerk is voor velen vooral een taak die moet gebeuren. Dat geldt voor alle ambtsdragers. Ze voelen zich vooral verantwoordelijk om een taak op zich te nemen om de kerk draaiend te houden. In al onze procedures en formulieren is de taal van roeping prominent aanwezig, maar het geloof in die roeping staat onder druk. Onder de druk van de krimp van de kerk, waar mensen alleen maar nog meer taken voelen aankomen. Onder druk van een seculier levensgevoel waar God helemaal niet zo persoonlijk mensen roept.

Ik werd in mijn opleiding dan ook voortdurend onderworpen om te reflecteren op de gouden driehoek ambt, persoon en beroep. En in de praktijk kwam ik erachter dat veel mensen nog maar weinig gevoel hebben bij zoiets als het ambt. En is dat een probleem? Ja en nee.

Het is geen probleem dat de kerk niet meer de hoeder van de moraal is, met de dominee voorop. Ik ben met veel Amsterdammers opgelucht dat de macht van de kerk, en daarmee soms ook de misbruik van die macht voorbij is. Dat ik geen gezag krijg puur en alleen op basis van het feit dat ik predikant ben, vind ik gezond. Mondigheid is niet alleen een product van de Verlichting, maar hopelijk ook van het evangelie. We zijn vrije mensen, de gemeente is wat mij betreft juist ook geroepen om mensen vrijheid en ruimte aan te zeggen. Dus ook ten opzichte van elkaar.

Tegelijkertijd verraadt deze tendens het wel een seculier levensgevoel, zoals ik al even noemde. Het geloof dat God spreekt en handelt in en door zijn kerk, dus door wat mensen zeggen en doen, is kwetsbaar. Misschien wel het meest bij mensen die de kerk zo hebben zien krimpen. Mensen zijn kritisch. En dat seculiere getob knaagt natuurlijk ook aan mij.

Je kan wel gelukkig zijn als predikant, maar in deze stad luistert er toch echt bijna niemand naar ons gepreek. Mensen verwachten soms iets van je als persoon. Maar dat klassieke protestantse geloof datje onder het Woord moet zijn - met andere woorden, er gebeurt altijd iets van de hemel met een open Bijbel, dat is zekere onder jonge protestanten lastig geworden. Dat levert dus ook druk op. Druk om het goed te doen, maar ook de druk van mijn eigen geseculariseerde ziel. Geloof ik dat God echt spreekt?

8

-ocr page 11-

Eén van de readies die ik bij mezelf merk en bij andere Jonge collega’s zie is om vooral heel hard te gaan werken. Nog leukere initiatieven. Nog betere preken, nog vernieuwender in ons aanbod. Nog nét ietsje meer pionieren. Kortom, die secularisering uit zich dus ook in activisme.

Eugene Peterson benoemt de secularisering van het ambt scherp en roept pastors op primair zielzorgers zijn en te blijven.^ Het initiatief voor Gods handelen gaat immers aan ons vooraf. De vraag is of wij bereid zijn om mensen te gidsen door alle mysteries van het leven heen op waar dit initiatief van God zichtbaar is. Primair is het ambt dus een spirituele opdracht volgens Peterson. En hij moedigt pastors aan zich daar vooral op te richten - juist als er druk ontstaat om de kerk te managen.

Ook ik verwacht soms wonderen van kerkvernieuwing. Tot ik moe gestreden ben. Tot ik tijdens een preek me afvraag of iemand hier nou echt op zit te wachten. Tot die momenten dat ik niemand meer mee krijg in mijn enthousiasme. Tot het moment waarop ik gewoon naar iemand luister en bid. Het zijn de momenten waarop ik terugval op mijn ambt. Op mijn geloof dus. Op die eerste erkenning dat ik zelf alles heb ontvangen en die ontvankelijkheid voortdurend nodig heb.

Ik Stel mezelf dus regelmatig de vraag: Waar ben ik toe geroepen op deze plek, als criterium om te bepalen hoe ik mijn werk prioriteer. Voor mij is het feit dat ik een ambt draag dus ook altijd de opdracht om te onderzoeken of te onderscheiden of ik mijn werk doe in overeenstemming met wat ik geloof.

Als ik geloof dat de Geest van God mensen uitdaagt om over hun grenzen te gaan om iets te delen van het evangelie, welke grenzen heb ik dan over te gaan?

Als ik geloof dat mensen welkom zijn bij God, hoe zorg ik er dan voor dat ik verwelkomend ben als voorganger en niet alleen maar heel erg bezet? Hoe zien mensen aan mij wat ik geloof? Hoe deel ik mijn tijd in?

Maar ook, hoe kan ik mensen zo bemoedigen dat de twijfel luwt? Practice what you preach. Ik ben een boordje gaan dragen om die reden. Om zichtbaar en aanspreekbaar te zijn voor mijn buurtgenoten. Aanspreekbaar als een geestelijke, als iemand van de kerk. Het is voor mij het perfecte alternatief voor een toga, ook al is het geen liturgische kleding. Want ik kan dit preken, dopen en vieren niet zonder het besef dat

’ Eugene Peterson, The Pastor: A Memoir, New York 2011.

9

-ocr page 12-

ik het niet namens mezelf doe. Ik hoopte natuurlijk dat als ik op straat met een boordje zou lopen er drommen mensen met vragen over God naar me toe zouden komen. Niets van dat alles. En ik heb er simpelweg ook niet altijd de moed voor - want de anonimiteit waarin ik niet zichtbaar ben als dominee vind ik heel prettig. Blijkbaar heb ik zelf de onverschilligheid waarmee ik word benaderd ook omarmd. Over secularisering gesproken.

Als ik terugkijk op de afgelopen vijfjaar kan ik dus concluderen dat het ambt mij draagt. Met name crisiservaringen brengen mij terug naar de basis die met dit ambt gegeven is: Roeping. Dat betekent niet dat het comfortabel is. Het schuurt, het kriebelt en ik ben soms nog net zo opstandig als dat meisje van 16 dat dominee wilde worden. Ik voel mijzelf namelijk het meest comfortabel als een betrokken kritische kerkganger, niet zozeer als voorganger. Mijn ambt heeft me uit mijn eigen comfortzone gehaald en volgens mij is dat een goed teken.

10

-ocr page 13-

CHRISTUS BEGROETEN IN DE GELOVIGEN. THEOLOGIE EN SPIRITUALITEIT VAN HET AMBT IN HET LICHT VAN VATICANUM II

Dr. Jos Moons SJ

Inleiding

Ooit was ik priesterstudent voor het bisdom Rotterdam. Ik studeerde theologie aan wat toentertijd de Katholieke Theologisehe Universiteit (KTU) heette, te Utreeht; de priesteropleiding voorzag in aanvullende vakken, zoals priesterlijke spiritualiteit. Van dat laatste vak herinner ik me vooral het begrip alter Christus. De priester vertegenwoordigt in de geloofsgemeensehap Christus; in die zin is hij een alter Christus, een andere Christus. Dat sprak mij wel aan: namens de Heer de schapen weiden, door woord en sacrament, door liturgie en catechese.

Ook al gebruiken andere christelijke kerken andere woorden, volgens mij komt de visie op het ambt voor een flink stuk op het zelfde neer. De dominee of ambtsdrager vervult in de groep een leidende rol, zowel in theologisch zin als in de alledaagse profaan-sociologische zin. Bijvoorbeeld, als je aan tafel genodigd wordt bij parochianen of gemeenteleden, zul je vaak gevraagd worden om voor te gaan in gebed. Of je nu priester bent of, dominee, of ambtsdrager in andere zin. Ook als er iets over het geloof uitgelegd moet worden, zal men al snel naar jou kijken. Op bezoek bij mensen vraagt men je advies. En zo voorts. Hoewel die vraag steeds, ook te maken heeft met deskundigheid, heb ik sterk de indruk dat het ook te maken heeft met een theologische idee: de pastor heeft een leidende rol omdat hij of zij Christus vertegenwoordigt, als een alter Christus.

In deze bijdrage wil ik dit idee van de ambtsdrager als alter Christus kritisch tegen het licht houden van het Tweede Vaticaans Concilie en een alternatief formuleren. Ik zal met name aandacht besteden aan een aspect van ambtelijke spiritualiteit dat te weinig aandacht krijgt: dat de ambtsdrager geroepen is tot een spiritualiteit van het Christus begroeten in de gelovigen. De beweging is daarbij: van de theologie en het (recente) verleden naar spiritualiteit en het heden.

11

-ocr page 14-

Vaticanum II: een nieuwe visie op de kerk

Het referentiekader van deze reflectie is het Tweede Vaticaans Concilie, dat vijftig jaar geleden plaatsvond. Het was een veelomvattend gebeuren. De Sint Pieter was omgebouwd tot aula of congreshal. In de lengte van het schip van de kerk stonden tegenover elkaar aan weerszijden lange tribunes. Die boden zitplaatsen aan zo’n 2500 bisschoppen, die bij elkaar kwamen tijdens vier jaar najaarssessies in de jaren 1962-1965. Bij hun beraadslagingen werden ze geholpen door vele theologen, en meer op de achtergrond speelden ook verschillende zogeheten “waarnemers” van andere christelijke kerken een rol.’

In een aantal opzichten bracht Vaticanum II dramatische wendingen. Zo koos het Concilie voor een hervorming van de liturgie, met aandacht voor actieve deelname en vereenvoudiging van de rituelen, en erkende het voor het eerst andere christenen als broeders en zusters. Ook in het denken over de kerk bracht het Concilie dramatische wendingen. De ontwerptekst die tijdens de eerste zitting (najaar 1962) besproken werd, was erg gericht op de kerk als instituut, met name de hiërarchische kant daarvan. Al in de tweede paragraaf ging het, na een korte verwijzing naar de Zoon, onmiddellijk over de praepositi: de leiders, de hiërar-chie. En van de elf hoofdstukken gingen er maar liefst vier over de bis-schop. Wat betreff de leek vertegenwoordigde de tekst overwegend het voorconciliaire karikatuur dat hun taak erin bestond to pay, to pray, to obey, met uitzondering van het hoofdstuk over de leken, dat verraste door te spreken over hun medeverantwoordelijkheid in de kerk.'* Dat beviel de concilievaders niet. Toen ze op deze eerste draft mochten reageren, logen hun reacties er niet om. Hoewel sommige bisschoppen tevreden waren, en één zelfs pleitte om petrinitas toe te voegen aan de

' Voor een goede Nederlandstalige inleiding op het gebeuren van het concilie, zie M. Lamberigts en L. Declerck, Het Concilie Vaticanum //, Antwerpen 2015; zeer de moeite waard is ook J. O’Malley, What Happened at Vatican H, Cambridge (MA) 2008. ^ Zie de Acta synodalia Sacrosancti Concilii yaticani H (AS), vol. 1/4, 13.

’ Zie AS, vol. 1/4, 12-91, hoofdstukken drie, vier, zeven en acht.

Zie AS 1/4, 38-43, vgl. ‘Pastores ergo institut! non sunt ut totum onus aedificandi corporis in se suscipiant, sed ut omnes fideles, quos regunt, eo adducant ut suo modo et ordine ad commune opus explendum cooperentur’, op 38 (no. 20). Vgl. ook het gebruik van het beeld van “universele priesterschap” (no. 21), dat later “gemeenschappelijk priesterschap” zal worden genoemd.

12

-ocr page 15-

geloofsbelijdenis/ vroegen anderen nadrukkelijk om een ingrijpend andere tekst. Fameus is de interventie van Emiel-Jozef De Smedt, de bischop van Brugge, die de tekst bekritiseerde vanwege het ‘triomfalisme, eleriealisme en juridicisme’.^ In een veelgelezen commentaar op de eerste ontwerptekst dat al circuleerde voor het feitelijke debat over de tekst in de aula had de Vlaamse Dominicaan Edward Schillebeeckx ervoor gepleit dat de tekst simpelweg afgewezen zou worden; in concilie-jargon: non placet? Ook Karl Rahner schreef een zeer kritisch commentaar.^

Er kwam inderdaad een nieuwe tekst, naar de beginwoorden Lumen gentium genoemd. De inhoudsopgave was spectaculair nieuw, als je goed kijkt althans. Van de vier hoofdstukken over de hiërarchie bleef er maar één over. Nog belangrijker was een andere vernieuwing, die blijkt uit de volgorde van de hoofdstukken. De hoofdstukken drie over de hiërarchie en vier over de leek worden voorafgegaan door hoofdstuk twee over de kerk in z’n geheel, of, in de taal van het concilie, de kerk als volk van God op pelgrimstocht. Met andere woorden, er wordt pas over de concrete rollenverdeling in de kerk gesproken nadat de kerk eerst verstaan is als het volk van God onderweg. Dat is betekenisvol. In de woorden van de Leuvense theoloog Gérard Philips, de hoofdredactor van de tekst: ‘De Kerkopvatting als communia heeft hier gelukkig voorrang gekregen op de bespreking van de onderscheiden geledingen van haar maatschappelijke inrichting’.^

5 AS I/4, I38-I41, op 138-139 en 140-141. Het ging om Lucjan Bernacki, hulpbischop van Gniezno (Polen).

* AS 1/4, 142-144. De Smedt was oecumenisch bewogen, vgl. zijn rol bij het Secretariaat voor christelijk eenheid.

’ Voor Schillebeeckx’s tekst, zie bijv. A. von Teuffenbach (red.), Konzilstagebuch Sebastian Tromp SJ. Mit Erläuterungen und Akten aus der Arbeit der Theologische Kommission, vol. 2, Nordhausen 2011, 1066-1081. De openingszin van Schillebeeckx luidde: ‘Schema De Ecclesia, excepto capite De Laicis..., ob varias rationes, quarum principaliores in hoc prooemio resumam, non placet’. Vgl. K. Schelkens (red.), The Council Notes of Edward Schillebeeckx 1962-1963. Critically annotated bilingual edition, Leuven 2011,28.

’ Voor achtergrond bij het debat over de tekst, zie G. Ruggieri, Beyond an Ecclesiology of Polemics: the Debate on the Church, in: G. Alberigo (red.). History of Vatican H, vol. 2, Maryknoll 1997, 281 -357, 285-298.

’ G. Philips, De dogmatische constitutie over de kerk “Lumen gentium”, vol. 1, Antwerpen 1967, 133. Het nieuwe hoofdstuk twee kwam voort uit het voormalige hoofdstuk over de leek, dat in feite ook over het volk Gods ging; dat was in ontwerpteksten één en twee geplaatst na het hoofdstuk over de hiërarchie. Vgl. AS 11/1, 256, ‘Commis-

13

-ocr page 16-

Deze subtiele verschuiving betekende echter niet alleen een theologische herwaardering van de gezamenlijkheid van de kerk, maar ook een theologische relativering van het ambt. Het doorbrak de vooraanstaande rol van de hiërarchie. Immers, wat vooropstond was niet meer de hiërarchie, maar de gezamenlijkheid van het geloven. Dat werd heel duidelijk in de nieuwe betekenis van het woord “priester”, dat nu voor alle gelovigen gold. Het moest daarom nader gekwalificeerd worden. Men kwam erop uit te zeggen dat je het gemeenschappelijke priesterschap had, dat alle gelovigen deelden, en het dienst- of hiërarchische priesterschap (Lumen gentium, no. 10).

De uitwerking ervan liet overigens nog wel wat te wensen over. Want toen de verhouding tussen die twee nader bepaald werd, stelde men verhelderend dat ze op elkaar betrokken zijn én verschillend. Maar daarbij maakte men de toch niet erg behulpzame nadere kwalificatie dat ze ‘niet alleen in essentie, maar ook in graad verschillen’.'° Er is dus een verschil in graad, in niveau, of zoals de veelgebruikte vertaling van Philips in de serie Constituties en decreten leest, in “rangorde”.quot; Is dit een echo van voorconciliaire ecclesiologie, die namelijk onderscheid maakte tussen belangrijkere en minder belangrijke leden, bijvoorbeeld in de en-cycliek Mystici corporis van Pius XII uit 1943? Dat zou op gespannen

sio de Laboribus Concilii Coordinandis nuper censuit hoe caput [over het volk Gods en de leek] dividendum esse in duas partes, quarum prior sit De populo Dei in genere et efformeret caput secundum Schematis huius Constitutionis’. Dat deze volgorde niet toevallig is en niet onbedoeld blijkt uit de redactiegeschiedenis van de tekst, maar kan hier niet verder uitgewerkt worden.

Eigen vertaling. Vgl. de Latijnse tekst no. 10: ‘Sacerdotium autem commune fideli-um et sacerdotium ministeriale seu hierarchicum, licet essentia et non gradu tantum différant, ad invicem tarnen ordinantur; unum enim et alterum suo peculiari modo de uno Christi sacerdotio participant. Sacerdos quidem ministerialis, potestate sacra qua gaudet, populum sacerdotalem efformat ac régit, sacrificium eucharisticum in persona Christi conficit illudque nomine totius populi Deo offert; fldeles vero, vi regalis sui sacerdotii, in oblationem Eucharistiae concurrunt, illudque in sacramentis suscipiendis, in oratione et gratiarum actione, testimonio vitae sanctae, abnegatione et actuosa cari-tate exercent’.

' ' Constituties en decreten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Leusden 1995. Eerder uitgegeven in de serie Katholiek Archief als deel V, Dogmatische constitutie over de Kerk, Amersfoort 1966. Er is nog een andere Nederlandse vertaling, in de serie Ecclesia docens, Hilversum 1965. In deze bijdrage ga ik uit van de laatste vertaling, met aanpassingen in het licht van het Latijn.

'^ Pius XII, ‘Litterae encyclicae ad venerabiles ffatres patriarchas, primates, archiepiscopos, episcopos aliosque locorum ordinarios pacem et communionem cum apostolica sede habentes: de mystico lesu Christi corpore deque nostra in eo cum

14

-ocr page 17-

voet staan met precies de theologische vooronderstellingen bij de inhoudsopgave van Lumen gentium. (En als het daar niet naar verwijst, wat betekent het dan?)

De inclusieve benadering werd met name duidelijk bij twee thema’s die inhoudelijk gezien nieuw waren in kerkelijk magisterieel spreken, namelijk de charisma’s en de sensus fidei, de geloofszin van de gelovigen. Charisma’s verwijzen in deze context - gelukkig of helaas -niet naar de bijzondere geestesgaven van de charismatische vernieuwing of de pinksterkerken; het is een veel breder begrip. Met charisma’s bedoelde het concilie de genadegaven die de Geest uitdeelt aan de gelovigen - zowel de hiërarchie als de lekengelovigen - en waarmee de Geest de kerk leidt. Nadat Lumen gentium eerst kort stelde dat ‘[de Geest de Kerk] inricht en bestuurt door allerlei hiërarchisch en charismatische gaven’ (no. 4) en daarna aanvulde dat het één Geest is die de verschillende gaven schenkt, en dat ze geschonken worden tot opbouw van de kerk (no. 7),'^ wijdde het met name in no. 12 uit:

Bovendien heiligt, leidt en vervolmaakt dezelfde Heilige Geest het volk Gods niet alleen door de sacramenten en de bedieningen; maar, zijn gaven ‘aan ieder uitdelend, zoals Hij het wil’ (1 Kor. 12,11), schenkt Hij aan de gelovigen van iedere rang ook speciale genaden, waardoor Hij hun de geschiktheid en de bereidheid geeft om allerlei werken of taken op zich te nemen voor de vernieuwing en bredere uitbouw van de Kerk, volgens het woord: ‘Aan ieder wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen’ (1 Kor. 12,7). Deze eharismata, zowel de meest schitterende als de meer eenvoudige en meer algemene, die volledig zijn afgestemd op de noden van de Kerk en daarin voorzien, moeten met dankbaarheid en als een bemoediging worden aanvaard. Naar buitengewone gaven echter mag men niet zomaar verlangen, en men mag daarvan niet lichtvaardig vruchten van

Christo coniunctione’, Acta Apostolicae Sedis 35 (1943), 193-248, vgl. uitdrukkingen als “primaria ac principalia membra” en “altiora membra”.

'’ In no. 7 sprak het ook over de verhouding tussen hiërarchie en leken, vgl. de volledige tekst: ‘Het is één en dezelfde Geest, die zijn verschillende gaven uitdeelt tot nut van de Kerk, volgens de maat van zijn rijkdom en overeenkomstig de noden van de verschillende bedieningen. Onder deze gaven (dona) staat bovenaan de genade die geschonken werd aan de apostelen, aan wier gezag de Geest zelf ook de charismatic! onderwerpt’; ten dele eigen vertaling.

15

-ocr page 18-

apostolaat verwachten; het oordeel evenwel over de echtheid en het juiste gebruik ervan komt toe aan de leiders van de Kerk, die in het bijzonder de taak hebben, de Geest niet uit te blussen, maar alles te keuren en het goede te behouden (cf. l Thess. 5,12.19-21).

Daarbij bracht het subtiele maar essentiële preciseringen aan: dat die charisma’s zowel groot als klein kunnen zijn, en dus niet alleen aan gelovige helden - heiligen - geschonken worden; dat ze aan iedereen gegeven worden, en dus niet alleen aan de hiërarchie; en dat ze niet alleen vroeger, in de apostolische tijd, maar ook nu nog geschonken worden. Van groot belang in dit verband was de toespraak gedurende de tweede zitting (najaar 1963) van de Belgische kardinaal en moderator van het concilie Léon-Marie Suenens; de toespraak was overigens voorbereid door Hans Küng en Karl Rahner.'quot;^

Weliswaar blijft het onduidelijk wat men concreet bedoelde met charisma’s en laat de uitwerking op verschillende manieren te wensen over,'5 toch is het begrip charisma zoals het er naar voren komt van grote waarde. Het verwijst naar de theologische idee van de medeverantwoordelijkheid voor de kerk. Het vertegenwoordigt en symboliseert een agenda: tegen een focus op de hiërarchie, voor een inclusief kerkbeeld.

Zo sprak Heinrich Tenhumberg, hulpbisschop van Münster, al tijdens de eerste zitting van het concilie (najaar 1962) de toentertijd nieuwe, ongehoorde woorden: ‘Want [de Heilige Geest] sterkt (firmat) de Kerk met charisma’s die eigen zijn aan de hiërarchie, ofwel (5zve) met jurisdictie, ofwel (sive) met onfeilbaar leergezag. Hij heeft evenwel niet alleen aan de hiërarchie charisma’s gegeven (tribuit), maar evenzeer aan

'‘* De bijdrage werd toentertijd opgemerkt, zo blijkt uit dagboeken en archiefmateriaal, en werd opgenomen in collecties van opmerkelijke toespraken, zie het in vele talen uitgegeven boekje Y. Congar, H. Küng, D. O’Hanlon (red.), Concilietoespraken, Hilversum 1964, 22-25; zie AS 11/3, 175-178. Voor andere, minder enthousiast geluiden, vgl. kardinaal Ruffini, die stelde dat ‘heden ten dage charisma’s zeer schaars zijn en simpelweg ongebruikelijk’, in het Latijn ‘hodie [charismata] rarissima sint et prorsus singularia’, AS 11/2, 629-630.

'5 Uitgewerkt in: J. Moons, ‘The Holy Spirit Leads the Church through Charismas’ (LG 12). The Conciliar Doctrine on Charisma and its Significance for the Laity’s Active Involvement in the Church, in: A. IVlayer (red.). The Letter and the Spirit. On the Forgotten Documents of Vatican II, Leuven 2018, 233-245.

16

-ocr page 19-

de priesters [sie!] en lekengelovigen en het volk van God’.'^ Inderdaad kwamen er bezwaren van traditionalistische bisschoppen die er precies op wezen dat de leidende rol in de kerk exclusief aan de hiërarchie toekwam. Zo maakte kardinaal Ruffini tijdens de tweede zitting (najaar 1963) bezwaar tegen de tweede ontwerptekst waarin voor het eerst over charisma’s in de genoemde betekenis gesproken werd, precies vanwege het ontbreken van onderscheid: ‘Er wordt geen onderscheid gemaakt (nulla est distinctio) — en dat is toch van het hoogste belang - tussen charisma’s als genade (gratia gratis data), waarover Paulus viermaal duidelijk spreekt, en de hiërarchische graden, waaraan het bestuur en de leiding van de Kerk van in den beginne toebehoren’.'^

Over de sensus fidei fidelium, de geloofszin van de gelovigen, zou iets dergelijks te zeggen zijn. Oorspronkelijk werd gedacht in het schema “onderwijzende kerk - lerende kerk” (Ecclesia docens - Ecclesia discens) en dus volgens een rolverdeling gevend - ontvangend. Na de nodige discussies en ondanks de nodige bezwaren sprak de slottekst veel inclusiever: de Geest schenkt aan de gelovigen als geheel een “zin” (sensus) voor het geloof. De sensus fidei behoort dus toe aan alle fideles.'^

De alter Christus ambtsdrager: een riskante zaak

Kortom, het Concilie had minstens óók een inclusief kerkbeeld. Hoe past het priesterbeeld van de alter Christus bij deze kerkvisie? Volgens mij moeten we wat dat betreft in alle eenvoud constateren dat er allerlei risico’s aan kleven, onder andere van praktische, theologische, en spirituele aard.

Het praktische risico van de ambtsdrager als alter Christus is dat de leidende rol van de één al snel de ontvangende, passieve rol van de

AS 1/4, 414, cf. 413-415 (citaat licht ingekort). Heinrich Tenhumberg (1915-1979) maakte deel uit van de Schönstatt-beweging, die destijds onder verdenking stond; zijn pleidooi voor charisma’s bij anderen dan bisschoppen had daarom waarschijnlijk een persoonlijke kant. Vgl. Heinrich Tenhumberg, Als iVeihblsschof auf dem Konzil. Tagebuchnotizen 1962-1965, Münster 2015, 24-29.

AS 11/1, 393. Ruffini verwees wat betreft Paulus naar 1 Kor. 12,8-10; 28-30; Rom. 12,6-8; Ef. 4,1, en dacht ook aan 1 Kor. 14,26.

” Hierover schreef ik een artikel waarin, naast deze ecclesiologische ontwikkeling, ook de pneumatologische vernieuwing van de tekst uitgewerkt wordt, J. Moons, ‘Aroused and sustained by the Holy Spirit’? A Plea for a Pneumatological Reconsideration of Sensus Fidei on the Basis of Lumen Gentium 12, in Gregorianum 99 (2018), 271 -292.

17

-ocr page 20-

ander automatisch met zieh meebrengt. Als de ambtsdrager het gebed voor het eten zegt, dan doet de huismoeder of huisvader dat niet. Als de ambtsdrager het woord voert in de kerk, dan doet de leek dat niet. De alter Christus idee betekent dus concreet vaak dat andere mensen dan de ambtsdrager gemakkelijk in een eerder ontvangende, passieve rol terecht komen.

Het theologische risico sluit daarbij aan. Als de priester alter Christus is, hoe zijn de gelovigen dan ook Christus-dragers? Dit is in feite hetzelfde probleem als we hierboven zagen toen het ging over het Concilie en het woord priester. Toen het Concilie het bijbelse inzicht van een door alle gelovigen gedeeld priesterschap opnieuw omarmde ontstond de prangende vraag wat dan het eigene van het priesterschap in ambtelijke zin was. Het onderscheid tussen dienst- of hiërarchisch priesterschap (mimsteriale seu hierarchicum) en gemeenschappelijk priesterschap (commune) probeert die vraag te beantwoorden, maar ik gaf al aan dat de uitwerking te wensen over laat. Bij de idee van de alter Christus wordt dat geprobeerd door onderscheid te maken tussen het hoofd en het lichaam. De priester vertegenwoordigt Christus het hoofd, de leek Christus het lichaam. Lost dat de vraag voldoende op? Ik denk van niet.

Ten slotte is er een spiritueel nadeel. De nederigheid van de alter Christus is tegelijkertijd de valkuil. Het moge op zich nederig zijn om te stellen dat de ambtsdrager niet zelf op de voorgrond staat, maar Christus op de voorgrond plaatst. In feite draagt het echter de mogelijkheid in zich van zelfingenomenheid. De nederigheid van de alter Christus wordt gemakkelijk zelfverheffing. Want wie zélf Christus draagt, Christus vertegenwoordigt, die heeft niet zo snel oog voor Christus die aan het werk is in de gelovigen. De nederigheid van het ambt is dan verworden tot neerkijken op anderen. Helaas is dit al te herkenbaar in de praktijk, en geenszins een verzonnen nadeel.

Alter Christus zijn is dus, binnen het referentiekader van de inclusieve kerkvisie van Vaticanum 11, een riskante zaak, zowel vanuit het oogpunt van de praktijk als vanuit het oogpunt van theologie en spiritualiteit. Ten slotte wil ik daarom een aanzet voor een voorstel doen voor een pastorale of priesterlijke spiritualiteit die wél inclusief is. Het betreft hier maar een aanzet.

18

-ocr page 21-

Het apostolaat van de bemoediging. Christus begroeten in de gelovigen

Mijn voorstel is dat de taak van de ambtsdrager niet alleen is om Christus te vertegenwoordigen - als alter Christus of hoe je het ook noemt -door voor te gaan in gebed, in het woord, enzovoorts. Nee, de taak van de ambtsdrager is daarnaast ook om Christus te begroeten in de gelovigen. Het gaat erom dat hij of zij volop zoekt waar Christus aan het werk is in de gelovigen. Om daar dan de sehijnwerper op te zetten en dat verder te laten groeien. De priester of dominee of voorganger leidt dus door anderen een plaats te geven, te erkennen en te waarderen, en zo te laten groeien in hun rol. De leidende rol is zo een echt dienende rol. Niet ten dienste van het eigen ambt, maar ten dienste van het ambt van de gelovigen.

Af en toe blijkt in de concilieteksten iets van deze houding. In het hoofdstuk over de leek stelt Lumen gentium dat Christus z’n priesterlijke en profetische zending ‘niet alleen door de hiërarchie, maar ook door de leken’ voortzet. Het beveelt ‘de herders’ dan ook aan om ‘de waardigheid en de verantwoordelijkheid van de leken in de Kerk [te] erkennen en bevorderen’. Ze ‘moeten zich graag van hun adviezen bedienen, hun met vertrouwen functies opdragen ten behoeve van de Kerk, hun de nodige vrijheid en armslag laten bij hun handelen, en hen zelfs stimuleren om ook uit eigen beweging activiteiten te ondernemen’ (Lumen gentium, no. 34, 35, 37). In het conciliaire Decreet over het ambt en het leven van de priesters Presbyterorum ordinis staan gelijkaardige aansporingen tot gezamenlijke inzet, erkenning en waardering van de competenties en charisma’s van lekengelovigen en ontvankelijkheid voor hun advies (Presbyterorum ordinis, no. 9), en ook, zij het aanzienlijk minder royaal, in het Decreet over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de kerk Christus Dominus (no. 16-17).'^

Het feit dat dit soort aanwijzing om leken te waarderen en erkennen ontbreekt in het hoofdstuk over de hiërarchie in hetzelfde Lumen gentium zou ons echter moeten behouden voor misplaatst optimisme: het is allesbehalve evident. Hetzelfde geldt voor het feit dat Presbyterorum ordinis eerst spreekt over de verbondenheid met de bisschop (no. 7) en andere priesters (no. 8). Is dit echt de meest geschikte volgorde, die het beste past bij de idee van het volk Gods en van het primaat van de ge-

Vgl. het Decreet over het lekenapostolaat Apostolicam actuosilatem, no. 23-26.

19

-ocr page 22-

deelde waardigheid van het gelovig-zijn? Bovendien leggen in de na-conciliaire periode zowel de kerkelijke praktijk als de uitspraken van het leergezag eerder de nadruk op de leidende rol van de hiërarchie als alter Christus dan op het (h)erkennen van Christus in de gelovigen.

Hier moet ik snel een kanttekening maken en zeggen dat ik niet geloof in wat in mijn tijd als priester van het bisdom Rotterdam (2005-2009) het “zelfdragende vermogen” van parochies heette. Dat leek me destijds wishful thinking en dat lijkt het me nog steeds. In de meeste gevallen is het gewoon niet zo dat parochianen goed kunnen preken of catechese geven. Of positief gezegd, de deskundigheid van de ambtsdrager blijft zeer nodig: haar of zijn liturgische, catechetische, theologische, homiletische deskundigheid (en spirituele deskundigheid ook, zegt een jezuïet dan). Waar ik wél in geloof is dat het niet volstaat om de leiding te hebben, het woord te voeren, enzovoorts; de ambtsdrager daarnaast aandacht moet hebben voor Christus in de ander.

Wat ik bedoel met “Christus begroeten in de gelovigen” mag ik ten slotte misschien illustreren met een anekdote over mijn werk in de parochie. Tussen 2005 en 2009 werkte ik als parochiepriester in een groep van acht plattelandskerken in het Groene Hart, tussen Leiden en Amsterdam. Het was een boeiende tijd, die me onder andere een nieuw idee over het priesterschap en het pastorale ambt gegeven heeft. Was ik ooit priesterstudent geworden met het beeld van de herder met zijn kudde, met acht kerken was het heel duidelijk dat dat beeld niet paste! Een beter beeld vond ik de pastor als marskramer, die van stad tot stad gaat, en overal z’n goede waren aanbiedt. Een marskramer van het geloof, een beetje zoals ooit Paulus.

Een van de belangrijkste pastorale instrumenten voor de marskramende pastor is wat ik wel grappend het “apostolaat van de bemoediging” ging noemen. Wat fijn dat jullie koffie zetten, zei ik tegen de dames die bij avondwakes voor de catering zorgden. En als de tuinmannen het kerkhof netjes aan het houden waren probeerde ik even langs te lopen en te zeggen, wat ziet het er weer mooi uit. Of: ik bedankte de koster voor z’n genereuze inzet; want terwijl ik nog thuis rustig aan de koffie zat, of eventueel zelfs onder de douche stond, was hij allang bezig met het voorbereiden van de zondagmorgen!iturgie. Dit is allemaal het apos-

^^ Vgl. een column van mijn hand, De pastor als marskramer. Ignis, september 2014 (http://'www.igniswebmagazine.nl/kerk/de-pastor-als-marskramer/).

20

-ocr page 23-

tolaat van de bemoediging?' En missehien voor de duidelijkheid: dat het hielp om mensen voor mij in te nemen en ze gunstig te stemmen, dat was bijvangst. Het apostolaat van de bemoediging heeft een intrinsiek doel, namelijk het goede benoemen en bevestigen.

Christus begroeten in de gelovigen is de theologisch verdiepte vorm van het apostolaat van de bemoediging. Het is het apostolaat van de bemoediging revisited, of zoals je dat tegenwoordig moet zeggen, het apostolaat van de bemoediging 2.0. Je kunt zelfs zeggen dat het een alter Christus spiritualiteit is - omdat juist wie Christus herkent in de ander Christus vertegenwoordigt. Hij of zij heeft een leidende rol in de gemeenschap door het begroeten van het goede, het grote in de ander.

Kortom, als alle gelovigen mede-gedragen zijn door de Geest en mede-dragers zijn van het koninkrijk, elk op eigen wijze, hoe klein ook, zowel in seculiere als kerkelijke zin, dan is de taak van de ambtsdrager om de gelovigen als zodanig te behandelen. Dan bestaat de leidende rol van de ambtsdrager erin om hen daaraan te herinneren; hij of zij moet Christus begroeten in de gelovigen.

^' Over dit apostolaat van de bemoediging schreef ik een andere column, Simpel dankjewel als pastorale strategie (en zo veel meer!), Kerknet, oktober 2017 (https://www.kerknet.be/kerknet-redactie/blog/simpel-dankiewel-als-pastorale-strategie-en-zo-veel-meer.)

21

-ocr page 24-

BESTAAT ER EEN PRIESTERSPIRITUALITEIT? GEDACHTEN VANUIT OUD-KATHOLIEK PERSPECTIEF

Mattijs Ploeger

Oud-katholieke ambtsopvatting: tussen klerikalisme en anti-klerikalisme

Als rector van het Oud-Katholiek Seminarie houd ik met iedere student een jaarlijks voortgangsgesprek. Een paar jaar geleden stelde ik tijdens dat gesprek aan iedere student deze vraag: Heb je het gevoel, voorbereid te worden op het priesterschap? Natuurlijk, je wordt opgeleid tot theoloog en tot parochiepastor, maar heb je ook het gevoel dat je op weg bent naar het priesterschap - niet als functie, maar als ambt? Het unanieme antwoord op die vraag was: Nee.

Ik heb wel een vermoeden, hoe dat komt. De oud-katholieke kerk is een katholieke kerk met een katholiek ambt, dat door een bisschoppelijke wijding eenmaal in een mensenleven als “character indelebilis” wordt verleend. De oud-katholieke kerk kent een episcopale structuur waarin de ambten van bisschop, priester en diaken een belangrijke rol spelen. Maar tegelijk is de oud-katholieke kerk ook conciliair of synodaal van aard. Niet één ambtsdrager (bijvoorbeeld een bisschop) bepaalt alles, maar de ambtsdragers staan met elkaar in een verhouding van collegialiteit. Bovendien hebben parochianen - samen met ambtsdragers -een belangrijke stem in het bestuur van de kerk. Dat geldt zowel op parochieel niveau (kerkbestuur en gemeentevergadering) als op landelijk niveau (Collegiaal Bestuur en Synode). In de oud-katholieke kerk is het ambt dus principieel ingebed in het geheel van de gedoopte gemeenschap.

Vanwege dit episcopaai-synodale karakter proberen we in de oud-katholieke kerk en theologie zowel klerikalisme als antiklerikalisme te vermijden. In klerikalisme verval je, als je aan het ambt een hogere spirituele rang toekent dan aan andere gedoopten - alsof een ambtsdrager dichter bij God, Jezus of de Geest zou staan dan andere gedoopten - of wanneer je van mening bent dat de wijding aan de ambtsdrager een bepaalde macht of kracht verleent, waardoor hij of zij

22

-ocr page 25-

iets “kan”, wat andere gedoopten niet “kunnen”. Anti-klerikalisme is een overdrijving naar de andere kant. Anti-klerikaal is een kerk of een theologie, die geen eigen plaats toekent aan ambtsdragers binnen het geheel van de kerk. Anti-klerikalisme komt soms voort uit de gezonde wens om een klerikaal kerkmodel te willen doorbreken. Men valt dan echter aan de andere kant uit de boot, doordat men - vaak op een geforceerde manier - ontkent dat ambtsdragers wel degelijk een eigen taak hebben. Alleen al sociologisch gezien is anti-klerikalisme geen gezonde houding, want waar leiderschapsrollen worden ontkend, duiken ze op willekeurige plaatsen op en zijn dan oncontroleerbaar. De oud-katholieke kerk en theologie proberen het midden te houden tussen klerikalisme en antiklerikalisme. Daarom heet ons kerkmodel “episcopaal-synodaal”. Ons ambt is katholiek, maar de hoofdmoot van onze kerkvisie heeft betrekking op alle gedoopten.

Ik keer terug naar het antwoord op de vraag, die ik de seminarie-studenten stelde: Heb je het gevoel, begeleid te worden op weg naar het priesterschap als ambt? Het feit dat op die vraag unaniem ontkennend werd geantwoord, verklaar ik vanuit het feit dat onze kerk, uit angst in klerikalisme te vervallen, koudwatervrees heeft om na te denken over het priesterschap als ambt, eventueel ook met een eigen spiritualiteit.

Priesterspiritualiteit of algemeen-christelijke spiritualiteit?

Bij de zorgvuldige manier waarop de oud-katholieke kerk en theologie proberen om te gaan met het ambt in relatie tot de gehele gedoopte gemeenschap, hoort ook de kritische vraag: Bestaat er eigenlijk wel zoiets als een priesterspiritualiteit? Naar mijn indruk is datgene wat zich als priesterspiritualiteit aandient, in wezen vaak een christelijke spiritualiteit, die voor alle gedoopten kan gelden. Dicht bij Christus leven, de gave van de heilige Geest in je leven ontplooien, missionair in het leven staan - het zijn allemaal dingen die voor elke christen zouden kunnen of moeten gelden. Hoe komt het dan, dat in boeken en lezingen zo vaak wordt gedaan, alsof dit kenmerken zijn van een typisch priesterlijke spiritualiteit?

De gemeente wordt onvoldoende naar waarde geschat

In de eerste plaats komt dit, doordat we de gemeente niet naar waarde schatten. “Christus vertegenwoordigen” is immers niet in eerste instantie

23

-ocr page 26-

het kenmerk van een priester, maar van alle leden van de gedoopte en eucharistische gemeenschap. De doop is: éénwording met Christus in zijn sterven en verrijzen. Eucharistie vieren is: lichaam van Christus worden door in het lichaam van Christus te delen. De éénwording met Christus, die in doop en eucharistie plaatsvindt, wordt door geen enkel sacrament - ook niet door de wijding - overtroffen in spirituele diepgang en ontologische essentie. Anders zou het bij wijze van spreken op de spirituele weg van iedere christen liggen om via doop, vormsel, eucharistie èn priesterwijding steeds sterker met Christus verbonden te worden. Maar zo is het niet: de priesterwijding is geen hogere stap in de geestelijke ontwikkeling of in de ontologische verbondenheid met Christus. Het Germaanse woord “wijding” lijkt zo’n hogere toewijding aan Christus te suggereren. Daarom gebruik ik voor het ambtssacrament bij voorkeur het uit het Latijn afkomstige woord “ordlnatie”. De ordinatie (de wijding dus) plaatst iemand in een bepaalde “orde” binnen de gedoopte gemeenschap.

Wanneer wij algemeen-christelijke spiritualiteit presenteren als priesterspiritualiteit, dan komt dat dus in de eerste plaats doordat wij zijn vergeten dat de gemeente - gedoopt, gevormd, aan de eucharistie deelnemend - nèt zo wezenlijk met Christus is verbonden als de priester. Te vaak wordt gedaan alsof de priester de inhouden van het geloof kent en met Christus leeft, en alsof deze priester dat nu moet zien over te dragen op mensen die grotendeels “van God los” zijn. Of dat nu de gemeente is, of een wijdere kring van belangstellenden, of zelfs de samenleving waarin je je als priester manifesteert - deze opvatting van priesterschap maakt de principiële fout dat zij de gemeente niet serieus neemt als gedoopte en eucharistische “in Christus” levende gemeenschap. Soms hoor ik wel eens een preek bij een priesterwijding, waarvan ik, als ik de wijdeling zou zijn, bij voorbaat overspannen zou worden en me bovendien heel eenzaam zou voelen. In dit soort preken wordt de priester er als een lam onder de wolven op uitgestuurd. Terwijl de werkelijkheid is, datje door de ordinatie wordt geplaatst in een bepaalde “orde” binnen het geheel van de kerkgemeenschap. Je eerste taak is niet om je onder de wolven te begeven; je eerste taak is om met je medechristenen kerk te zijn. (Soms is dat wel hetzelfde als je in een slangenkuil te begeven, maar het is niet hetzelfde als je onder de wolven te begeven.)

Kortom: voor een gezonde ambtstheologie is in de eerste plaats een gezonde gemeentetheologie nodig (oftewel een ecclesiologie). De meeste dingen die je over de spiritualiteit van een priester kunt zeggen.

24

-ocr page 27-

zou je allereerst moeten zeggen over de spiritualiteit van alle leden van de gedoopte en eucharistische gemeenschap.

De gemeente schat zichzelf onvoldoende naar waarde

Ik zie nog een reden, waarom een spiritualiteit die eigenlijk algemeen-christelijk is, als priesterspiritualiteit gepresenteerd wordt. Als eerste reden noemde ik, dat de gemeente niet naar waarde geschat wordt, zodat datgene wat eigenlijk voor de hele gemeente geldt, door de priester als priesterspiritualiteit wordt opgevat. De tweede reden formuleer ik, ietwat provocerend, precies andersom: de gemeente schat zichzelf niet naar waarde, waardoor de spiritualiteit die gemeenteleden zichzelf zouden kunnen en moeten toeëigenen, slechts in beperkte mate wordt toegeëigend en vooral op de priester wordt geprojecteerd.

Hierdoor ontstaat het beeld van de priester als degene die weet wat christelijk geloof inhoudt (iets wat alle christenen zouden kunnen weten), de priester als degene die geacht wordt een spiritueel leven te praktiseren (iets wat alle christenen kunnen doen) en de priester die geacht wordt in moreel opzicht een christelijk leven te leiden (iets wat van alle christenen gevraagd wordt).

Dit projecteren van algemeen-christelijke spiritualiteit op de priester is natuurlijk voor een deel een sociologisch en psychologisch gegeven. Mede door hun opleiding en betaling worden priesters gezien als de “professionele gelovigen”. En door het “voorgaan”, in en buiten de liturgie, vindt richting priesters dezelfde “overdracht” plaats die ook bij andere leidinggevenden en identificatiefiguren is aan te treffen. Dus voor een deel ontkomen we er als priesters niet aan, dat wij “het goede voorbeeld” moeten geven - qua kennis, qua spiritualiteit en qua gedrag.

Ook als we deze sociologische en psychologische wetmatigheden serieus nemen, schort er toch iets aan de spiritualiteit van de gemeente, wanneer zij de algemeen-christelijke waarden van leer, gebed en leven te weinig op zichzelf en te veel op de priester toepast. In plaats van het spirituele onderscheid te leggen tussen “de priester” en “de andere christenen”, zou ik daarom liever willen spreken van concentrische cirkels. De kerk heeft een “rand” van leden die nauwelijks aanspreekbaar zijn op een christelijke spiritualiteit; de kerk heeft ook een kring van leden die zich er min of meer bij betrokken voelen en bijvoorbeeld af en toe de kerkdienst bezoeken; en elke gemeente heeft een binnenste kring van direct betrokkenen, voor wie het christen-zijn een belangrijk aspect van hun leven is en die een flink deel van hun tijd aan de christelijke gemeenschap besteden. Wanneer je, door deze concentrische cirkels heen.

25

-ocr page 28-

geleidelijk inzoomt op deze binnenste kring, dan denk ik dat de spiritualiteit van het gemeentelid en de spiritualiteit van de priester steeds meer overeenkomst gaan vertonen.

Kortom: één van de redenen waarom algemeen-christelijke spiritualiteit wordt gepresenteerd als priesterspiritualiteit, is het feit dat weinig christenen een flink deel van hun leven op intensieve wijze willen laten vormen door christelijke spiritualiteit. De binnenste kring van een parochie voldoet daar nog het meest aan. En het is logisch dat dit in het bijzonder voor een priester geldt. Deze benadering via concentrische cirkels verklaart ook mijn - als rector van het seminarie ongetwijfeld vertekende - waarneming, dat mensen die de christelijke spiritualiteit zeer serieus nemen, vroeg of laat theologie willen gaan studeren en vaak ook priester willen worden. Dat heeft volgens mij iets te maken met deze concentrische intensivering, die zijn meest intensieve vorm blijkbaar vindt in het priester-zijn.

De priester “gaat voor” - ook in de spiritualiteit

Daarom vermoed ik dat een priesterspiritualiteit het beste kan worden omschreven als een geïntensiveerde vorm van algemeen-christelijke spiritualiteit. Deze gedachte komt trouwens overeen met de opvatting, die in de oud-katholieke theologie heerst ten aanzien van de rol van de voorganger in de liturgie. In de oud-katholieke theologie wordt sterk benadrukt, dat de liturgie wordt gevierd door de gemeente (de gemeente is “celebrant”: degene die viert) en dat de eigen rol van de priester bestaat in het “voorgaan” (de vroegkerkelijke term daarvoor is “pro-estos”: voorzitter). Temidden van de Christus-representerende gemeente representeert de priester tijdens het voorgaan eveneens Christus, maar dan op een bijzondere manier, namelijk Christus als de Heer van zijn gemeente, Christus als het hoofd van zijn lichaam. Beide vormen van Christus-representatie - die van de gemeente en die van de priester - zijn even wezenlijk, maar ze zijn anders. Dat anders-zijn wordt bepaald door de “ordinatie”: gemeente en priester bevinden zich in een andere “ordo” binnen de éne gedoopte en eucharistievierende gemeenschap. Dat de specifieke rol van de priester erin bestaat, de gemeente voor te gaan in de gemeenschappelijke viering, komt overeen met mijn bevinding, dat priesterlijke spiritualiteit geen essentieel andere, maar wel een geïntensiveerde vorm is van algemeen-christelijke spiritualiteit.

26

-ocr page 29-

Priesterlijke spiritualiteit

Ik heb in deze toespraak veel tijd nodig gehad om de balans te vinden tussen priester en gemeente. Daardoor lijkt het nu, alsof ik geen tijd meer heb om het over spiritualiteit te hebben. Maar dat is schijn. Juist het zorgvuldig zoeken naar de balans tussen priester en gemeente is een aspect van de priesterlijke spiritualiteit in de oud-katholieke kerk. Het werkt niet, wanneer een bisschop, priester of diaken zich in de oud-katholieke kerk gaat opstellen, alsof hij of zij alleen maar het tegenover is van de gemeente. Het episcopaal-synodale “ethos” van de oud-katholieke kerk verdraagt zo’n klerikale ambtsopvatting niet. Omgekeerd past een geestelijke, die zijn of haar ambt voortdurend wil relativeren, evenmin binnen het oud-katholieke “ethos”. Oud-katholieke gemeenteleden zijn gewend, hun geestelijken in eerste instantie het voordeel van de twijfel te geven. Positiever gezegd: oud-katholieken verlangen naar “een woord van de overkant”. Enerzijds het voorgaan in woord en sacrament - en daarmee iets geven wat de gemeente zich uit zichzelf niet geven kan - en anderzijds het zorgvuldig respecteren van de gemeente als vertegenwoordigster van Christus en draagster van de Geest, is een balans die van elke geestelijke een spirituele fijngevoeligheid vraagt.

Er zou nog veel te zeggen zijn over priesterlijke spiritualiteit, priesterlijke identiteit, priesterlijk zelfbeeld. Draag je het priesterboord wel, niet of soms? Bid je de dagelijkse getijden wel, niet of soms? Is er in jouw manier van leven als priester - aan de binnenkant of aan de buitenkant - iets watje anders maakt, dan wanneer je geen priester zou zijn geweest? Dat zijn boeiende en belangrijke vragen, en ik ben blij dat in het bisdom waarvan ik deel uitmaak, het collegiale vertrouwen bestaat waarbinnen dit soort dingen met elkaar kunnen worden gedeeld. Wel denk ik, dat we bij de bespreking van dit soort vragen moeten oppassen, dat we niet één bepaald priesterbeeld op alle priesters willen plakken. Zoals iedere christen verschillend is en het christelijk leven heel verschillend vormgegeven kan worden, zo is ook elke priester anders en zo kan ook de priesterlijke spiritualiteit verschillend vormgegeven worden.

Het ambt wordt persoonlijk belichaamd

Op het eerste gezicht lijkt deze openheid voor persoonlijke variatie in strijd te zijn met een belangrijk aspect van priesterschap, namelijk dat

27

-ocr page 30-

het niet om jou als persoon gaat, maar om Jou als priester. Het priesterboord is letterlijk en figuurlijk een “uni-form” en wanneer Je met de liturgische gewaden bent bekleed, gaat het even niet meer om Jou, maar om de ambtelijke taak die Je te vervullen hebt. Toen Peter-Ben Smit 12,5 Jaar geleden priester werd gewijd, zei bisschop Bert Wirix in zijn preek; ‘Straks wordt Peter-Ben bekleed met allerlei gewaden, maar daar moet u maar een beetje doorheen kijken’. Op dat moment dacht ik: Nee, ik wil niet door die gewaden heenkijken (niet letterlijk en niet figuurlijk), want dan zie ik meneer Smit, en ik wil de priester zien. Maar ik ben over deze uitspraak van bisschop Bert blijven nadenken. IVie is degene, die op dit moment deze gewaden draagt, dit ambt bekleedt? Dat is meneer Smit. Te midden van alles wat we over het ambt kunnen zeggen, heeft het ambt ook altijd een persoonlijk aspect. Het ambt is geen abstractie, maar wordt door mensen van vlees en bloed belichaamd.

In mijn eerste Jaar als priester in Egmond kreeg ik supervisie van Aat van RhiJn uit Bergen. Toen ik eens worstelde met de verhouding tussen priesterschap en persoonlijkheid, nam Van RhiJn zijn pijp uit de mond en sprak: ‘Het is honderd procent de priester en het is honderd procent MattiJs.’ Persoonlijkheid en priesterschap zijn niet tegen elkaar af te wegen of weg te strepen. Bij een vergelijkbare gelegenheid zei Van RhiJn: ‘Dat is incarnatie.’ Op een ander moment noemde ik als casus een parochiaan, die het feit dat ze nooit naar de kerk ging verklaarde met de woorden: ‘Ik geloof op mijn eigen manier.’ Geïrriteerd zei ik: ‘Als we dat allemaal gaan zeggen, kunnen we wel ophouden met de kerk. Ik geloof op mijn eigen manier...’ Maar Van RhiJn sprak licht geamuseerd: ‘Waarom zei Je niet: Op welke manier anders?'

De kerk kan niet zonder priesters en het priesterambt kan niet zonder concrete mensen die dat ambt belichamen. Het is honderd procent de priester èn het is honderd procent de persoon die het ambt bekleedt. Met zijn of haar eigen spirituele accenten. Want ieder leeft op zijn of haar eigen manier met Christus en met zijn kerk. Immers - op welke manier anders?

28

-ocr page 31-

ROEPING EN VORMING

Zr. Rebekka Willekes, OCSO

Inleiding

Er bestaan in de monastieke literatuur heel wat klachten en bezwaren als het gaat om kerkelijke functies. Monnik zijn en een ambt bekleden lijken niet goed bij elkaar te passen. Alsof het vervullen van een ambt tegen de monastieke roeping ingaat.

Al bij de woestijnvaders is er een grote aarzeling om priester te worden. ‘Vlucht vrouwen en bisschoppen’ is de waarschuwing aan de monniken die in de Egyptische woestijn wonen. Bisschoppen worden in één adem genoemd met vrouwen, waarom? Omdat een bisschop iemand tot priester kan wijden wat blijkbaar een even groot gevaar betekent voor de monastieke roeping als de zonden van het vlees.

In de zesde eeuw klaagde Gregorius de Grote toen hij priester en vervolgens paus werd, dat hij het gebed verloren had en in allerlei zaken verstrikt raakte waar hij zich eigenlijk helemaal niet mee bezig wilde houden:

...het gebeurde dat ik me plotseling onder het mom van een kerkelijke wijding weer midden in een oeverloze zee van wereldse zaken bevond. Eerst bij het verlies van mijn rust zag ik in, hoe strikt ik me daaraan in het klooster had moeten vastklampen... Naderhand - ofschoon ik daartoe weinig genegen was en me daartegen verzette: de dienst van het altaar was op zichzelf reeds zwaar genoeg - werd mij ook de last van de zielzorg op de schouders gelegd. Hiermee had ik des te meer moeite naarmate ik me daartegen niet opgewassen voelde. Geen zelfvertrouwen schonk me troost en deed me herademen...Omdat dit tijdsgewricht immers van de troebelen wemelt, de rampen zich opstapelen en het einde voor de deur staat, raken wij zelf, van wie men veronderstelt dat wij innerlijk in de mysteriën opgaan, in uiterlijke zorgen verstrikt. Zo overkwam het mij ook, in de tijd waarin ik mij voor de dienst van het altaar beschikbaar stelde dat ik -zonder dat ik dat aan zag komen - de zware last van een heilige

29

-ocr page 32-

rang op mij nam, om in een werelds paleis met meer gezag de waeht te betrekken, '

Gregorius werd tegen wil en dank paus. Hij kreeg een taak waartegen hij zich niet opgewassen voelde en hij verloor het monniksleven waarvan hij dacht dat hij het nodig had. Hij raakte in uiterlijke zorgen verstrikt in plaats van te kunnen groeien in de relatie met God. Gelukkig gingen er broeders met hem mee die het gebedsritme voor hem bewaarden, zodat hij zich, als het even kon, bij hen kon aansluiten. En hij is heilig verklaard, dus blijkbaar heeft zijn hoge ambt hem toch, ondanks zijn klaagzang, kunnen vormen tot een mens naar Gods beeld.

De cisterciënzer vaders in de twaalfde en dertiende eeuw zien wel duidelijk het belang van de ambten voor de gemeenschap, maar hun verlangen gaat uit naar het helemaal vrij zijn voor God. Een ambtsdrager is voor hen eerder iemand om medelijden mee te hebben. Bernardus van Clairvaux zegt in één van zijn Hoogiiedpreken: Ding niet naar het ambt van bisschoppen en bekritiseer niet degenen wier grote zorgen gij ontvlucht. Als ze zich al eens minder stipt gedragen, herinner u dan dat de liefde een menigte zonden bedekt.^ En Jan van Forde, een Engelse cisterciënzer abt die iets later dan Bernardus leefde, vergelijkt een kloostergemeenschap met een granaatappel. Een granaatappel bevat vele zaadjes ieder met een eigen vorm, samengehouden door de schil. Die schil staat voor de abt en al zijn de zaadjes sappig rood, de schil van een granaatappel is vaak bleek van de inspanning om alles samen te houden.^

Een ambt is dus iets anders dan een monastieke roeping. Althans, dat lijken de teksten ons te zeggen. En ik denk dat ze wel gelijk hebben. In de eerste hoofdstukken van zijn Regel gaat Benedictus in op drie specifiek monastieke waarden: gehoorzaamheid, zwijgzaamheid en nederigheid. Bij een abt, of in mijn geval een priorin, zijn die waarden minder duidelijk aanwijsbaar dan bij een “gewone” kloosterling. Zou het dan misgaan met de monastieke spiritualiteit als je tot een ambt geroepen wordt? Begint dan de misvorming in plaats van de vorming?

' Gregorius de Grote, Opdrachtbrief voor de Moralia, aan Leander, in: E. Dekkers en G. Bartelink (red.), Voordrachten over de heilige Gregorius de Grote. Met een keuze uit zijn werken. Bonheiden 1986, 184-185.

^ Bernard de Clairvaux, Sermons sur le Cantique t.l, [Sources Chrétiennes no 414] Paris 1996, sermon 12,9.

’ John of Ford (vert. W.M. Becket), Sermons on the Final Verses of the Song of Songs, vol. 4, Kalamazoo 1983, sermon 60,7.

30

-ocr page 33-

In 2011 was er weer, zoals iedere zes jaar bij ons, priorinkeuze en daar kwam voor mij de verandering. In plaats van gewone zuster werd ik nu overste. Om te beginnen valt er het één en ander weg, wat tot dan toe middel was geweest om God te zoeken. Er gaat iets verloren van de aanwezigheid in het koorgebed, de gehoorzaamheid, en de zwijgzaamheid. Maar vervolgens ontdekte ik datje andere, minstens even krachtige middelen krijgt om dezelfde weg van het God zoeken te gaan en hetzelfde einddoel te bereiken. Wanneer ik er vanuit mijn eigen ervaring over nadenk, blijken de drie “minpunten” - minder koorgebed, minder gehoorzaamheid, minder stilte - in verband te staan met drie “pluspunten” die maken dat dezelfde waarden op een andere manier ingevuld kunnen worden. Op de dag dat een monnik of moniale tot abt, abdis of priorin gekozen wordt, hoeft de nieuwe overste nog niet alle hoop op een echt monastiek leven te laten varen.

Gebed

Er mag niets boven het werk Gods gesteld worden.'* (RB 43,3)

De eerste waarde die enigszins verloren lijkt te gaan is het koorgebed. Het monastieke leven kent de stevige structuur van een vast dagritme met gebedstijden en tijd voor de lectio divina. Zeven keer per dag luidt de klok voor het getijdengebed, het “werk Gods”, dat in de Regel van Benedictus boven alles de voorrang krijgt. Telkens zijn er zo steunpunten die het voortdurende gebed, het bewust leven in tegenwoordigheid van God, op peil kunnen houden. De dag is zo geordend dat we geregeld vrij zijn om het officie te zingen of om de bijbel te lezen, al kan het zijn dat het werk er wel eens tussen komt. Soms kan een bepaalde taak niet uitgesteld worden, maar in principe legt een monnik, als de klok luidt, datgene waarmee hij bezig is neer en hij gaat naar het gebed. Het is niet de bedoeling dat hij nog even snel iets afmaakt, en hij moet zeker niet denken dat zijn werk zo belangrijk is dat hij niet kan stoppen. Helaas is het voor een overste niet “wel eens” maar redelijk vaak dat er iets tussenkomt. Dan ben ik niet thuis, of er zijn dringende zaken die geen uitstel kunnen lijden. Of het gebeurt dat ik lichamelijk wel in de bidplaats zit, maar nog meer dan vroeger afgeleid word door lastige problemen.

Citaten uit de Regel van Benedictus zijn genomen uit: F. Vromen, Sint Benedictus’ Regel voor monniken, Doetinchem 1997.

31

-ocr page 34-

Daar tegenover staat een andere vindplaats van voortdurend gebed. De eerste ervaring daarvan kwam meteen bij het begin van mijn ambtstermijn en door de jaren heen komt ze geregeld terug. Het is het gevoel dat ik te klein ben voor deze taak, dat er meer gevraagd wordt dan ik aankan. Als overste moetje mensen persoonlijk begeleiden, de gemeenschap bij elkaar houden, de richting van de gemeenschap bepalen en een visie hebben voor de toekomst, kapittel geven - een commentaar op een passage uit de bijbel of uit de Regel van Benedictus, toegespitst op het concrete leven van de gemeenschap - de financiën in de gaten houden, en heel veel praktische en huishoudelijke problemen oplossen. Natuurlijk zijn er medezusters die meedenken en een deel van de verantwoordelijkheid dragen, maar het werkterrein is nogal breed en van specialisatie in één richting is geen sprake. Mijn taak heeft meer iets van huismoeder in een groot gezin. Maar ik ben geen schaap met vijf poten. Er zijn dingen waar ik niet goed in ben, en ook op een vlak dat me wel ligt, kan het te moeilijk worden.

Waar je dan wel toe gedwongen wordt is vertrouwen op de Heilige Geest. Een helder overzicht van de gehele situatie is misschien niet mogelijk, maar wat wel kan, is luisteren naar de stem van God en de ene stap zetten die je nu voor je ziet. ‘Laat ons van hier niet optrekken als U zelf niet meegaat’, zegt Mozes tegen de HEER. Niet alleen op weg gaan. Niet tot alle prijs zelf de touwtjes in handen houden, maar je laten voortstuwen door de Geest. Het grote voordeel van een roeping tot iets watje eigen capaciteiten te boven gaat is dat je bijna gedwongen wordt om God door je heen te laten werken. Thomas Merton schrijft in The Sign of Jonas'. ‘Het is mijn intentie om mezelf volledig en zonder compromissen te geven aan welk werk ook dat God in mij en door mij wil verrichten’. De vraag is niet of ik dit wat nu op mij afkomt wel aankan, de vraag is of ik in de opdracht die ik krijg of in dat wat door de omstandigheden op mijn weg wordt gezet mijn roeping herken. Het kan zijn dat ik iemand anders om hulp moet vragen, of het helemaal aan iemand anders moet overlaten. Niet iedere mogelijke opdracht is voor mij bestemd. Maar als het een werk is dat God door je wil verrichten, dan kun je er in vertrouwen aan beginnen, of het nu zal slagen of mislukken. Een roeping is geen garantie voor succes. God werkt bovendien ook niet altijd door successen.

5 Th. Merton, The Sign of Jonas, London 1953, 27

32

-ocr page 35-

In wezen geldt voor iedere christen dat je de dingen niet alleen moet doen, maar samen met de Heer. Voor iedereen mag het leven een samenspel worden. Ik zet me in met alles wat ik kan, en tegelijkertijd is het God die door mij werkt. ‘Wat voor goeds u ook onderneemt, vraag Hem in een volhardend gebed dat Hij het tot een goed einde brengt’,^ zegt Benedictus in de proloog van zijn Regel. Maar al geldt dat voor iedereen, een ambt dat regelmatig nogal veel van je vraagt, is wel een bevoorrechte plaats om te leren vertrouwen dat God inderdaad met ons samenspeelt. ‘Niets boven het werk Gods stellen’ wordt dan ruimte scheppen voor het werk dat Hij in je wil verrichten.

Gehoorzaamheid

...u die afstand doet van uw eigen wil om in dienst te treden van de ware Koning: Christus de Heer, en die daartoe de sterke en roemrijke wapenen van de gehoorzaamheid opneemt. (RB Prol 3)

De tweede waarde die in de verdrukking lijkt te komen, is de gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid is iets wat de monnik belooft bij de professie. Niet een blinde gehoorzaamheid, maar wel een bewust gehoor geven aan de ander, een krachtig hulpmiddel om de eigen wil en de eigen mening niet vanzelfsprekend de voorrang te geven. Maar aan wie moet ik als priorin nu gehoorzamen? Nu ben ik het zelf die beslissingen moet nemen.

Geen gehoorzaamheid dus, maar waar je over struikelt in het ambt van overste is datje geen baas meer bent over je eigen tijd. Als ik op een avond eens vroeg naar bed wil gaan, is er een medezuster die een probleem heeft dat niet wachten kan. Als ik gepland had om de hele ochtend te gaan weven, belt er iemand op om te overleggen. Als ik snak naar stilte is er iemand naar de dokter geweest en wil ze vertellen hoe het gegaan is. Beschikbaarheid en aandacht worden gevraagd. En waar is mijn gehoorzaamheid?

Madeleine Delbrêl beschrijft in een meditatie het contrast tussen haar intentie om voor God te leven en in alles aan Hem gehoor te geven, en de praktijk die er nogal van afkan wijken:

^ RB Prol 4.

33

-ocr page 36-

Heer, ik houd van U boven alles, over het algemeen toch...maar nu op dit moment heb ik toch liever een sigaret.

Heer, ik geef U mijn leven, heel mijn leven...maar niet dit hele kleine stukje ervan waarin ik echt geen zin heb om te werken.

Heer, voor U wil ik de stad veroveren. Frankrijk en het universum, ik wil me helemaal geven voor uw Rijk...maar laat me niet voor de zoveelste keer luisteren naar de klachten van die zeurpiet.^

In het dagelijks leven nu lijkt de gehoorzaamheid eerder meer dan minder geworden. Niet de gehoorzaamheid aan een concrete opdracht van een overste, maar gehoorzaamheid aan medezusters, aan de omstandigheden. Als Benedictus het heeft over afstand doen van de eigen wil om in dienst te treden van de ware Koning, dan krijg je als priorin genoeg gelegenheid om dat in praktijk te brengen. Je eigen plannen loslaten om vrij te zijn voor wat er nu gebeuren moet. Luisteren om de stem van de Heer te verstaan in de kleine gebeurtenissen van alledag, in de vraag van iemand die je tegenkomt. Altijd weer klinkt de overbekende tekst ‘Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan.’^

Zwijgzaamheid

Wanneer het werk Gods geëindigd is, gaan allen in de grootste stilte naar buiten en men beware de eerbied voor God. (RB 52,2)

Een derde punt dat in gevaar komt, is de zwijgzaamheid. Stilte is een belangrijke waarde in een klooster. Voor wie intreedt is dat een behoorlijke overschakeling, maar je ontdekt de waarde van het zwijgen en de eerste jaren waren er lange tijden dat ik in stilte kon werken. Heel bevorderlijk voor een innerlijke stilte waar het uiteindelijk om gaat. Maar wat zijn de taken van een priorin? Gesprekken voeren, meeleven met de zorgen en vreugden van de zusters, zorgen dat iedereen op de hoogte is van wat ze moet weten, een kapitteltoespraak houden, samenwerken met andere kloosters. Eerlijk gezegd praat ik veel meer dan goed is voor een moniale.

Naar Piet Raes en Ann-Sophie Noreillie, Betoverd door God, Averbode 2016, 55 ’ Mat. 25,40 Willibrordvertaling 1978.

34

-ocr page 37-

Nu zou ik tegenover het gebrek aan uiterlijke stilte een groei in innerlijke stilte kunnen zetten, wat heel mooi zou zijn. Missehien is dat bij anderen het geval, maar ik heb niet de indruk dat ik innerlijk stiller ben geworden. Ik zou er liever een geschenk van de gesprekken tegenover willen zetten, dat wat je krijgt als je zelf stil bent en de ander spreekt.

Antonius de Grote, in de vierde eeuw, begon zijn monnikenleven door bij verschillende mensen langs te gaan en van ieder van hen iets te leren:

Van de een zag hij de vriendelijkheid, van de ander het voortdurend bidden. Bij weer anderen merkte hij de onverstoorbaarheid of menslievendheid op. Vigilies van de een en studiezin bij de ander kregen zijn aandacht. Er waren er die hij bewonderde omdat ze streng voor zichzelf waren, of vastten en op de grond sliepen. Van de een behield hij de mildheid, van de ander de grootmoedigheid. En bij allemaal nam hij de vroomheid jegens Christus en naastenliefde in zich op.^

Dat is een prettige en stimulerende blik om naar de mensen te kijken, en vruchtbaar voor mijn geloofsleven. Zoeken naar watje van iemand leren kan en je daardoor laten aansporen, in plaats van te zoeken naar wat iemand mist. Als ik hoor en zie hoe een ander haar of zijn geloof in praktijk brengt, krijgt geloven als het ware meer bestaanskracht, ook in mijn eigen leven.

Maar luisteren naar iemand die vertelt van de eigen levensweg, van het zoeken naar God, van de worstelingen onderweg, gaat dieper dan alleen een voorbeeld en een stimulans voor het handelen. Een open gesprek kan mij ook geven dat ik God aan het werk zie in de ander. Mijn geloofservaring is dan niet alleen beperkt tot wat ik zelf heb meegemaakt, maar breidt zich uit. Je krijgt meer van God te zien en dat voedt de verwondering en de liefde.

Dat zijn dus drie manieren waarop de rol van priorin mijn geloof beïnvloedt:

’ Athanasius van Alexandrie (vert. V. Hunink), l^erleidingen in de woestijn: Het leven van de heilige Antonius, Amsterdam 2002, 12.

35

-ocr page 38-

Een overste wordt gestimuleerd tot voortdurend gebed, missehien iets minder door het vaste ritme van gebed en lectio, maar meer door de noodzaak om zich over te geven aan wat God van haar vraagt en te vertrouwen dat Hij in en door haar werkt.

Veel gelegenheid om te oefenen in het loslaten van de eigen wil en om te ontdekken hoe bevrijdend het is als je van harte gaat instemmen met Gods wil.

In de ruimte van het luisteren God aan het werk zien in anderen.

Tot slot nog een kanttekening bij het eerste punt: minder tijd voor persoonlijk gebed en lezing. Betekent dat dat gebed en lectio maar moeten wegvallen voor de zorg voor anderen? We gaan nog even terug naar Bernardus van Clairvaux en naar Jan van Forde. Bij alle Hoogliedmys-tiek houden zij een nuchtere kijk op het monastieke leven, zowel van de monnik als van de abt en ze benadrukken dat je verantwoordelijk bent om tijd voor persoonlijk gebed en geestelijke lezing te nemen.

Bernardus heeft het in zijn 18® Hoogliedpreek over twee werkingen van de Geest. Enerzijds maakt God ons innerlijk sterk, anderzijds rust Hij de mens ook uiterlijk met gaven toe tot voordeel voor anderen. Je kunt het ingieten en uitgieten van de Geest noemen. ‘Wees dus verstandig’, zegt Bernardus dan

en maak uzelf tot een waterbekken, niet tot een afvoerkanaal. ... Leer slechts uit eigen volheid mee te delen en probeer niet vrijgeviger te zijn dan God uit wiens volheid wij allen ontvangen. Een welwillende en verstandige naastenliefde pleegt over te stromen, niet leeg te lopen. Overigens voel ik er niets voor, rijk te worden door uw ontlediging. Want als gij slecht zijt voor uzelf, voor wie kunt ge dan goed zijn?'*^

En Jan van Forde schrijft: ‘Vergeet niet bij de naastenliefde datje naaste bent voor jezelf’ Hij legt uit: Het is een daad van naastenliefde om brood gereed te hebben voor een vriend die langskomt of voor gezinsleden, brood in de vorm van een opbouwend woord waarmee de eigen daden in overeenstemming zijn, maar die dienst verloopt gemakkelijker

'“ Bernard de Clairvaux, Sermons sur le Cantique 1.2, [Sources Chrétiennes no 431] Paris 1998, sermon 18,3-4.

36

-ocr page 39-

en met meer vreugde wanneer de huisvader zijn eigen voeding niet vergeet.quot;

' ' John of Ford (vert. W.M. Becket), Sermons on the Final Herses of the Song of Songs, vol. 5, Kalamazoo 1983, sermon 71,3.

37

-ocr page 40-

GEDACHTEN OVER ROEPING IN HET LICHT

VAN LEVEN EN WERK VAN

DIETRICH BONHOEFFER (1906-1945)

Wim Dekker

Oecumene

Veel dank, dat ik hier vanmiddag in uw midden mag zijn. Dat is geen beleefdheidszin aan het begin. Ik meen het. In de Beraadgroep “Geloven en Kerkelijke Gemeenschap” van de Raad van Kerken in Nederland, heb ik geleerd hoe vruchtbaar het is elkaar vanuit de verschillende christelijke tradities te ontmoeten en te bevragen. Zelf behoor ik bij de orthodox-gereformeerde stroming in wat vanouds de Nederlandse Hervormde Kerk was en wat nu Protestantse Kerk in Nederland is geworden. Andere tradities kende ik van huis uit niet zo, oecumenisch besef was bij ons zeer gering ontwikkeld. Ik ben er dankbaar voor dat dit in de loop van mijn leven veranderd is. Ik ben daardoor mijn eigen traditie niet ontrouw geworden, heb het eigene juist meer als waardevol ontdekt. Maar ik vind, dat het ingébracht moet worden in het besef, dat er maar één lichaam van Christus is. Ik zou ook graag willen, dat die eenheid weer zichtbaar zou worden, wat mij betreft één zichtbare katholieke kerk met daarbinnen geestelijke provincies. Op mijn bescheiden manier probeer ik daar mijn steentje aan bij te dragen.

Kerk geen religieus instituut

Omgang met een oecumenische beraadgroep helpt daarbij, maar omgang ook met katholieke theologen.' Dietrich Bonhoeffer was zo’n katholieke theoloog. Hij stond in de Lutherse traditie, maar in zijn bezinning op de kerk denkt hij fundamenteel vanuit het Nieuwe Testament over de kerk als de Sanctorum communia (de titel van zijn dissertatie uit 1930). In Finkenwalde ontstond tijdens de opleiding van toekomstige predikanten

' Voor dit en het volgende, zie: F. Schlingensiepen, Dietrich Bonhoeffer /906-I945. Biografie, Utrecht 2017, en W. Dekker, Tegendraads en bij de tijd. Terder in het spoor van Bonhoeffer, Zoetermeer 2015.

38

-ocr page 41-

van de Bekennende Kirche het geschrift Gemeinsames Lehen (uitgegeven in 1939). Hier maakt hij het fundamentele onderscheid “pneumatisch” en “psychisch” als het gaat om de kerk. Als de kerk van Christus is, dan hebben alleen Christus zelf en zijn Geest het daar voor het zeggen. Zeer scherp laat Bonhoeffer zien, dat we op allerlei manieren de kerk tot een religieus instituut maken dat om onszelf draait, terwijl er dan wel een christelijke vlag boven wappert, maar die dekt nog maar zelden de lading. Het kan zich uiten in ogenschijnlijk heel tegengestelde zaken als klerikalisme en secularisatie, in kerkelijke versnippering en een strakke organisatie met hiërarchische trekken. In alle gevallen kan de kerk iets van “ons” zijn geworden, een kerk die we vooral onveranderd moeten behouden door de tijd heen of een kerk, die juist zich bij de tijd aan moet passen. De kerk als het project van religieuze mensen. Bonhoeffer is in deze grondpositie beïnvloed door Karl Barth en gedachten hierover van hen beiden werden aangescherpt door de concrete situatie van de kerken in Duitsland, die ingekapseld werden in het Nationaal-Socialisme. Dat dit zomaar kon, betekende volgens Bonhoeffer, dat het al veel eerder fout was gegaan. Beseft de kerk, dat ze geen andere identiteit heeft dan dat Christus haar kurios is? Dan kan zoiets niet gebeuren.

Roeping en religieus verlangen

Natuurlijk heeft deze principiële visie op de kerk ook alles te maken met het thema, dat ons deze middag bezig houdt: de roeping tot het ambt. Veel protestantse jongetjes, die later predikant werden, speelden als kind al graag domineetje en gingen dan op een tafeltje staan om hun broertjes en zusjes toe te spreken. Hoe dat bij oud-katholieke priesters is, weet ik niet, maar mensen, die dominee of priester worden, hebben vaak wel een boven gemiddelde religieuze aanleg en van daaruit ook een soort intuïtie, dat ze die aanleg zouden kunnen ontwikkelen in een religieuze positie, een ambt in de kerk. Is dat fout? Bonhoeffer stelt het psychische en het pneumatische wel heel sterk tegenover elkaar. In de praktijk zou het weleens zo kunnen zijn, dat de Geest van God vaak het psychische in dienst neemt, omdat hij immers ook de Geest van de drie-enige God is. We moeten de Schepper, die ons ieder naar onze eigen aard gemaakt heeft niet uitspelen tegen de Verlosser en de Geest. Maar in dienst nemen is wat anders dan louter het psychische bevestigen. Er is hier sprake van een dialectiek: de roeping, die opkomt uit het religieuze verlangen wordt pas een werkelijk gelovige roeping, een roeping van Christus,

39

-ocr page 42-

wanneer men bereid is aan dat religieuze verlangen te sterven, alles los te laten en zieh geheel in dienst van de kurios te stellen. Dat is heel in het kort waar het om gaat en tegelijk behelst dit zoveel, dat men er een leven lang werk mee heeft. ‘Leer ons daaglijk’s, leer ons duizendwerven, in uw kruisdood mee gekruisigd sterven’, om het Paaslied van J.L. ten Kate te eiteren. (Liedboek voor de kerken [ 1973], Gez. 221:2)

Hoe deze dingen ineen verstrengeld kunnen liggen, zien we in de biografie van Bonhoeffer. Hij kwam uit een niet zo kerks, liberaal, milieu. Theologiestudie was voor zijn vader “te min” en lag ook voor Dietrieh aanvankelijk geheel buiten het gezichtsveld. Maar het religieuze gevoel en het daaruit voortkomende verlangen theologie te gaan studeren ontstonden bij hem vanwege de dood van zijn broer, op weg naar het front in de Eerste Wereldoorlog. Tegelijk werd dit religieuze gevoel weer doorkruist, omdat hij als theoloog snel onder de invloed kwam van Karl Barth, die in zijn commentaar op de Brief aan de Romeinen, zijn Römerbrief (1918), de menselijke religie zag als de vijand van de openbaring. En dat inzicht had weer alles te maken met de grote schrik, die Barth overkwam toen hij merkte dat al zijn theologische leermeesters de desastreus verlopen Eerste Wereldoorlog hadden omarmd en ook daarna kerk, religie en staat onbekommerd met elkaar bleven verbinden.

Roeping en religieus verlangen

De grote biograaf van Bonhoeffer, Eberhard Bethge, onderscheidt drie perioden in het leven van Bonhoeffer: die van de theoloog, de christen en de tijdgenoot.^ De periode van de theoloog heb ik nu kort aangestipt: de fundamentele theologische beslissingen, die vielen in het midden van de jaren twintig. In de tweede periode is Bonhoeffer niet alleen gegrepen door een christocentrische openbaringstheologie, maar krijgt de levende Christus zelf voor hem een existentiële betekenis. Het begin hiervan ligt in 1931, wanneer hij in Amerika in aanraking komt met de spiritualiteit van een “black gospel” gemeenschap in Harlem, de zwarte wijk van New York. Jezus leeft echt en Hij is te vinden bij de armen, de gemarginaliseerden. Deze ontdekking was van zo’n ingrijpende betekenis, dat Bethge hier spreekt over een tweede bekering. Sindsdien ervaart Bonhoeffer zijn roeping niet alleen als theoloog, maar wil hij praktisch in de

^ Vgl. E. Bethge, Dietrieh Bonhoeffer. Theologe - Christ - Zeitgenosse. Eine Biographie, Darmstadt ^2004.

40

-ocr page 43-

kerk ook werken onder de gemarginaliseerden . Hij blijft aan de academie, maar gaat daarnaast werken in een volkswijk in Berlijn.

Dit is wanneer het om roeping gaat opnieuw een zeer belangrijk punt. De levende Christus zelf roept, Hij is dezelfde als in de evangeliën, nu nog. Geloven is ‘deelnemen aan Jezus’ leven, lijden en opstanding’. Deze definitie van geloven in een laat geschrift van Bonhoeffer is feitelijk ook volop aan de orde vanaf deze tijd, die begon in Amerika.^ Solidariteit met de gemarginaliseerden, maar ook met het joodse volk, dat in de marge wordt gedrukt. (‘Slechts wie Joden verbergt mag Gregoriaans zingen’). Bonhoeffer wordt de belangrijkste leider van de Bekennende Kirche en als zodanig ook de leider van de predikantenopleiding in het seminarie in Finkenwalde. Daar ontstaat zijn wereld beroemd geworden boek Navolging. Over roeping gesproken. Heel dat boek gaat daarover. Hij behandelt de Bergrede in dat boek. Het volgen van Jezus vraagt radicale keuzes, verloochening van jezelf. De volgelingen van Jezus zijn niet van deze wereld, maar hebben deel aan de andere wereld, het komende Rijk van God. Door de Doop hebben ze gebroken met de oude wereld. De kerk is een tegenbeweging , die in deze wereld de komende wereld van God vertegenwoordigt. Christen zijn is een heel bijzondere roeping, die alles kan kosten, zelfs het leven.

Ook buiten de kerk

Dan volgt echter nog weer een andere tijd, door Bethge getypeerd met het woord tijdgenoot. De kerk, ook de Bekennende Kirche, stelt Bonhoeffer teleur. Ze volhardt niet in radicale keuzes. Tegelijk ontdekt hij dat onder zijn vroegere liberale vrienden mensen zijn die wel werkelijk weerstand durven bieden tegen het Hitler regiem. Dat brengt hem tot nadenken over de vraag of hij zijn roeping niet ook op meer wereldse manier moet verstaan door deel te nemen aan de verzetsbewegingen tegen Hitler.

In 1939 is hij in Amerika en beslist dan toch daar niet te blijven, maar de laatste boot te nemen naar Duitsland. Hoe weet hij, dat dit de beste keuze is? In zijn dagboek lezen we, dat hij zich laat leiden door de dagelijkse Lo.sungen van de Hernhutters. Zo, in die teksten , spreekt de levende Christus hem aan, gelooft hij. Zijn conclusie is: ‘Wie gelooft.

’ D. Bonhoeffer, ‘Entwurf für eine Arbeit,’ in: idem, fViderstand und Ergebung. Briefe und Aufzeichnungen aus der Haft, Gütersloh 1998, 566-571.

41

-ocr page 44-

vlucht niet.’ De radicale concentratie op Christus en de kerk uit de tijd daarvoor, konden niet betekenen dat hij zich op moest sluiten in de kerk als een veilige haven, zelfs niet in het heel belangrijke werk van de oecumene, waaraan hij in Amerika zou kunnen werken. Indirect zou hij ook zo tot steun kunnen zijn voor de christenen en de kerken in Duitsland. Toch zag hij dit als een vlucht. Christus wil gediend en gehoorzaamd worden in het volle leven. Dus moet hij nu in Duitsland zijn in het volle, zware leven, dat daar nu geleefd moet worden. Voor onze bezinning op roeping draait het hier om de vraag waar God ons roept. Een roeping in de kerk is niet tegengesteld aan een roeping in de wereld. In geen geval mag een roeping in de kerk een vlucht zijn uit de wereld. Integendeel, die roeping in de kerk zal altijd weer terug leiden naar de wereld, omdat Christus, die in de kerk wordt gekend in het geheim van Woord en sacrament, tegelijk de Heer van de wereld is. God heeft in Christus de wereld lief gehad, de werkelijke wereld met alle verrukking en verbijstering van dien.

Maar wat is dan de concrete weg, die in de wereld gegaan moet worden? Bonhoeffer was pacifist geweest op grond van de Bergrede. Is dat nu te handhaven? Mag hij zich met het verzet gaan bemoeien? Hoe verhouden zich de christelijke normen en waarden tot die van de Verlichting? Zijn liberale vrienden van vroeger verzetten zich tegen Hitler vanuit de waarden van de Verlichting. Talrijke vragen komen op.

Leer mij uw weg...

In dat verband is het zeer richtinggevend te zien, dat Bonhoeffer nu een uitgebreide studie gaat maken van Ps. 119. Dat eindeloos lange gedicht over het gaan in de weg van de Thora. Vers na vers is dit lied een oefening om het concrete gebod te ontdekken in de concrete levenssituatie. Wie de Thora wil verstaan voor het heden mag rekenen op Jezus , die als de Levende hem daarin voorgaat en onderwijst. De dichter van psalm 119 prijst niet alleen de Thora, maar moet er steeds weer en steeds meer in onderwezen worden. Dat geldt ook de christen in het voetspoor van Jezus. Jezus liet ons geen programma na, maar wel zijn Geest, die leidt in de volle waarheid. (Joh. 16:13).

Uiteindelijk kiest Bonhoeffer voor actieve deelname aan het verzet en dat betekent het begin van het einde, want hij wordt gevangen genomen en uiteindelijk opgehangen, vlak voor de bevrijding, op persoonlijk bevel van Hitler.

42

-ocr page 45-

Zijn laatste woorden waren; ‘Dit is het einde, maar voor mij het begin van het leven.’ Bonhoeffer is als een diepgelovig man gestorven. Al heel vroeg begreep hij, dat in de kerk iets wordt geloofd en beleden, dat tegendraads is, niet in het verlengde ligt van de menselijke religie en dat dit alles met de kerk als lichaam van Christus te maken had. Later werd deze Christus voor hem zelf ook de levende Heer, die even werkelijk bij ons is als Hij in de evangeliën aanwezig was bij de leerlingen. Gebed en Bijbelstudie, stille tijd, het vieren van het mysterie van het geloof, de gemeenschap van de gelovigen, zijn daarbij zeer belangrijk. Maar de roeping van de Heer ligt uiteindelijk middenin de wereld. En daarom is kerk zijn gericht op Christus, maar ook gericht op de wereld. Niet om zich aan te passen aan de wereld, maar om in die wereld bij de mensen te zijn in al hun noden, zoals Christus bij de mensen was in al hun noden.

Conclusies

Samenvattend, leren we van Bonhoeffer in verband met onze roeping als christen en als ambtsdrager in het bijzonder:

43

-ocr page 46-

‘Wie niet tegen ons is, is voor ons.’ De kerk kan zieh daarom aansluiten bij bewegingen, die gerechtigheid nastreven. Is daar zelfs toe geroepen.

44

-ocr page 47-

PERSONALIA

Jos Moons (* 1980) studeerde theologie in Utrecht en Parijs en werkte enkele jaren als pastor in het Groene Hart. Na zijn intrede bij de jezuïeten promoveerde hij aan de Tilburg School of Catholic Theology op een onderzoek over Vaticanum 11, ecclesiologie, pneumatologie en vernieuwing. Hij was ook studentenpastor aan diezelfde faculteit en doceerde er homiletiek. Sinds 2017 woont hij in Leuven, waar hij les geeft aan de faculteit theologie en herdert in de Universitaire Parochie. Hij is tevens post-doc aan de Universiteit van Tilburg.

Peter-Ben Smit (* 1979) studeerde theologie en bijbelwetenschappen in Amsterdam, Sheffield, Bern en New York. Hij is bijzonder hoogleraar “oude katholieke kerkstructuren” vanwege de Stichting Oud-Katholiek Seminarie aan de Universiteit Utrecht, hoogleraar contextuele bijbelinterpretatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en hoogleraar (ao.) systematische en oecumenische theologie aan de Universiteit Bern. Hij is tevens deken van het bisdom Haarlem.

Rebekka Willekes (* 1967) is sinds 2002 Trappistin in de priorij Klaarland (Bocholt, B) waarvan zij sinds 2011 priorin is. Ze studeerde geneeskunde en was werkzaam als consultatiebureau-arts. Verder heeft ze theologie gestudeerd in Utrecht.

Mattijs Ploeger (* 1970) studeerde theologie in Leiden, Utrecht en Cambridge en promoveerde in 2008 te Utrecht op een proefschrift over liturgische ecclesiologie. Hij is rector van het Oud-Katholiek Seminarie, waar hij tevens docent is voor systematische theologie en liturgie en verzorgde leeropdrachten op deze vakgebieden aan de Universiteit Bern. Als priester van het bisdom Haarlem was hij pastoor van verschillende oud-katholieke parochies en is hij nu assisterend pastor in de parochie Egmond.

Wim Dekker (* 1950) is emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland en promoveerde in 2011 aan de Vrije Universiteit. Hij was gemeente-predikant en werkte voor de IZB, vereniging voor zending in Nederland. Hij is initiatiefnemer van en cursusleider bij Areopagus, centrum voor contextuele en missionaire verkondiging. Eerder publiceerde hij onder meer: Tegendraads en bij de tijd. Verder in het spoor van Bonhoejfer (2015) en 'Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk (2011).

Marleen Blootens (* 1982) studeerde psychologie en theologie. Ze was als docent godsdienst in het onderwijs werkzaam en is sinds 2011 predikant, eerst

45

-ocr page 48-

van de Eltheto-gemeente in Amsterdam-Oost en sinds 2017 van de Protestantse Gemeente Overschie (Rotterdam), beide in de Protestantse Kerk in Nederland. Ze name mede het initiatief voor het manifest Dominee 2.0 (2012).

46

-ocr page 49-

Tot op heden verschenen delen in de serie:

I F. Smit, J. Visser en A.J. Glazemaker: 230jaar Oud-Katholiek Seminarie, 1975.

I4*C.E. Schabbing: Ferzuilingstendenties in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland 1870-1940, 1985.

18*G. Theys: Fan Fan ‘t Sestichhuis tot College van de Hoge Heuvel, 1633-1752, 1988.

21* Angela Berlis: Gottes Haushalter. Der Bischof im Alt-Katholischen Kirchenrecht Deutschlands, 1990.

47

-ocr page 50-

22 Martien Parmentier: Hel pastoraat aan katholieken tussen liecht en Eem (1638-1646), 1991.

23 Jan Hallebeek: Over de oorsprong van Jurisdictie, 1992.

24 Fred Smit: Batavia Sacra, 1992.

25*ldelette Otten: Uitblazing als aanblazing. Over het doven van de paaskaars in de christelijke eredienst, 1994.

26* Joris Vercammen: Erouwen, mannen en macht in de kerk, 1994.

27 ‘De Haagse teksten’: Referaten en beschouwingen op de studiedagen ‘yrouw en kerkelijk ambt', 18-20Januari 1994 (bijdragen: Angela Berlis, James l lynn, Joris Vercammen, Jan Visser), 1995.

28 Koenraad Ouwens: Het Stukjesboek: Missen en Gezangen 1745-1803. De basis van het oud-katholieke kerklied in Nederland. Proefschrift, 1996.

29 Jan Hallebeek: Alonso quot;el Tostadoquot; (c. 1410-1455). His doctrine on Jurisdiction and its influence in the Church of Utrecht, \997.

30*Christoph Schuler: The Mathew Affair. The failure to establish an Old Catholic Church in England in the context of Anglican Old Catholic relations between 1902 and 1925, 1997.

31 Jan 1 lallebeek: De ‘IVondere Afscheidpreekens ’ van pater Daneels. Oudewater 1705, 1998.

32*Jan Visser, Joris Vercammen, Theo Beemer, Angela Berlis, Dick l iclcman: Staat de kerk haar eigen boodschap in de weg? Symposium en afscheidscollege van prof dr. J. Visser op 1 mei 1996 te Utrecht, 1998.

33 Matthieu Spiertz: Op weg naar een rehabilitatie van Petrus Codde?, 1998.

34 Koenraad Ouwens en Adrie Paasen (red.): Liturgievernieuwing in de Oud-Katholieke Kerk. Bijdragen aan het symposium ter gelegenheid van het afscheid van Can. J.N. van Ditmarsch als voorzitter van de Bisschoppelijke Commissie voor de Liturgie van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland op 21 maart 1998 (bijdragen: Wietse van der Velde, Koenraad Ouwens, Edgar Nickel, Ko Joosse, Hans Uytenbogaardt, Wim Verhoef), 1999.

35* Martien Parmentier (cd.): The Ecumenical Consistency of the Porvoo Document. Papers read at a symposium held by the Anglican - Old Catholic Society of St. Willibrord at Amersfoort on 15 October 1997 (bijdragen: Wietse van der Velde, Martien Parmentier, Ariadne van den Hof, Egbert van Groesen, Frans van Sark, Bernd Wallet, Mattijs Ploeger, Lidwien van Buuren, Koenraad Ouwens, Christopher Rigg), 1999.

36 Mattijs Ploeger: High Church Varieties. Three Essays on Continuity and Discontinuity in Nineteenth-Century Anglican Catholic Thought, 2001.

37 Jan Hallebeek (red.): Gezag als gave. Gezag in de kerk in oecumenisch spanningsveld. Symposium op 13 december 2003 (bijdragen: Joris Vercammen, Jan Hallebeek, Jeremy Caligior-gis, Daniel Ciobotea, Martien Brinkman, Christopher Hill, Angela Berlis), 2004.

38 A.J. van den Bergh ( 1883-1943): De drie hoofdgeschillen van Het Zwarte Boek. Openingsles Studiejaar 1927-1928. uitgesproken aan het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort op 9 september 1927 (bezorgd en ingeleid door Jan Hallebeek), 2005.

48

-ocr page 51-

39 Ineke Smit: Reasonable and Reverent. The critical orthodoxy of Charles Gore and Lux Mundi, 2006.

40 Angela Berlis: Tergelijking als weg tot historische kennis, 2007.

41 Hubert Huppertz: Ignaz von Döllingers Lutherbild, 2007.

42 Ellen Weaver: The message of Port-Royal for our Godless world. First Quasimodolecture, 14 april 2007 (Dick Schoon ed., with contributions by Angela Berlis, Kees de Groot and Joris Vercammen), 2008.

43 Willem Jan Otten: De ambigue gelovige. Met Augustinus contra de 'ietsisten ’. Tweede Qua-simodolezing, 29 maart 2008 (Angela Berlis en Lidwien van Buuren red., met bijdragen van Martijn Schrama, Angela Berlis, Dick Schoon en Rudolf Scheltinga), 2009.

44 Angela Berlis (red.): Toegewijd denken. PascalpriJzen 2008 en 2009. Met de lezingen van de beide laureaten: Urs von Arx: Dooperkenning en kerkelijke gemeenschap; Anton Houtepen: De droom van Descartes en het visioen van Pascal (verdere bijdragen: Angela Berlis, Jan Hallebeek, Jan Visser), 2009.

45 Erik Jurgens: Bescheiden en bewogen. Over christenen in de politiek. Derde Quasimodo-lezing, 18 april 2009 (Lidwien van Buuren red., met bijdragen van Greetje Witte-Rang, Jan Hallebeek, Joris Vercammen en Elly Hessel), 2009.

46 Klaus Heinrich Neuhoff: Building on the Bonn Agreement. An historical study of Anglican-Old Catholic relations before and after the 1931 Bonn Agreement with special reference to the Anglican-Old Catholic Theologians ’ Conferences 1957-2005, 2010.

47 Roelf Haan: Cod en de mammon in crisistijd. Niet biJ mark! alleen zult gij leven. Pierde Quasimodolezing, 24 april 2010 (red. Dick Schoon en Lidwien van Buuren, met bijdragen van Gert van Maanen en Dick Schoon), 2011.

48 Dick Schoon: IVegwiJs in de Oud-Katholieke Kerk (Kok, Kampen 1999') 2“ herziene druk, 2011.

49 Jan Hallebeek: Canoniek Recht in Ecclesiologische Context. Een Inleiding tot het Kerkelijk Recht van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. 2011.

49

-ocr page 52-

33 f 4 ^^3

De publicatieserie van de Stichting Oud-Katholiek Seminarie wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van het docentencollege en het Curatorium van deze stichting.

Redactie: Adrie Paasen, dr. Mattijs Ploeger, mgr. dr. Dick Schoon, prof. dr. Peter-Ben Smit.

Administratie: nbsp;nbsp;nbsp;Centraal Oud-Katholiek Boekhuis

Koningin Wilhelminalaan 3

3818 HN Amersfoort

Deeltjes uit de Seminariereeks zijn te bestellen bij de webshop van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland: http://www.okkn.nl/pagina/1348/seminarierecks of bij het

Bisschoppelijk Bureau in Amersfoort, tel. 31 (0) 33 462 08 75 of e-mail: buro/aiokkn.nl

*) niet meer verkrijgbaar

50

-ocr page 53-

-ocr page 54-