THEMIS,
REGTSKUNDIG TIJDSCHRIFT,
DOOR
Mr O4F. fl. LE TVS SOWN NORMAN, Mr. A. DR PINTO, Mr. GUSB.
M VAN DEB LINDEN , Jbr. Nir. J. DE WITTE VAN CITTKRS £9 Mr J. RAPPRYNB VAN DR COPPELLO.
TWEEDE VERZIMELITG, ZEVENDE DEEL.
1860.
’s ©ras^nhïtg«,
CiEBRUKOKRS BKIilKFAWTE.
1860.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
il Ulrschl
'ÿ
4
0986 3949
A L P H A B E T H I s C H E L IJ S T
»1 E » JE - A K B JE 1 U E K S-
Hr. IL M. TAN Anbei , advocaat, le ’s Graveiiliiige. Pli J. BACniENEjdireclcur der rcgislralie eil d inieineu, te Amsterdarn. Mr. M. M. TON Baomiiaceb, referendaris Iiij Iict deparleineut vaii biiineiilaud-sche zaken, le ’s Giavcnliagc. Mr. K B. CoNiNCK Liekstinc, sulisli-tuiil-odlcier van justitie bij de arron-disscnacnls-reßlbank le Assen. Mr. G. B. E,HANTS, lid van de arron-dissemenls-reelbank le ’sGravenbajje. Mr. G. J. A. FABEn,advoc.. le Rotterdam. Mr. J.G. A.Fa8ER,advocaat, to Amsterdam. Mr. G. A. Fokker , lid van gcdepnleerde stalen van Zeeland, te .Middelburg. Mr. J. A. Fruin, bouglecraar, te Utreebt. Mr.J.E GoiDSMlT, booglrcraar, to Leiden. Mr. B. J. GraIama , liougl., te Groningen. Mr. L. OtBENDDls Gratama , lid van de arrondisscmenls-reglbank, te Assen. Jlir. Mr. W. A. C. BE JoNGE, secretarisgeneraal bij bet departement van justitie, le ’s Graven liage. |
Mr. J. G. Kist, kanlonrcglcr, te Dordrecht. Jbr.Mr.J.C. TAN Nispen TOT Panneroen officier van juslilic bij ile arrondis, semcnls-reglbank , te Middelburg. Mr. C. W. OpzooMER, boogleeraar, ti Utreebt. Mr. A. PniLiPS, advocaat, te Amsterdam Mr. A. A. DE PiNTO, advocaat, t ’s Gravenhage. Jlir. Mr. J. K. W. Quarles TAN Upford boold commies hij het deparlcmen vaii koloniën, Ie’s Gravenhage. Mr. W.SiEWERTSz TAN Reesema, ad vocaal, le Rotterdam. Mr. A. M. BE RocviLLE, procureur de Konings en lid van den kolonialen raa van Curaçao. Mr. W. Sassen , advocaat, te Maaslrich Mr. I. Telting, advocaat, le Lceuwaï den. Mr S. VISSERING, boogleeraar, te Leider Mr. Jo. BE Vries Jzn., kanlonrcglcr, t Amslcrdani. Mr. F. A.Ï IVete,advocaat, en regtei plaatsvervanger, le ’s Gravenhage. |
i w HOUD.
STELUG REGT (NEDERLANDSCH).
Btids.
Staxtskect. — Jfe ncfi'lpinische jiirisprit^pnlie op het shik dpr sooppuonlilde slnif exniiiPim ,• nbsp;— dom- Mr, DaV. H.
LewS'iihn Nokman , AiLoeaal 1« ’n C'avriili:!;;«.....1
Ecu ipoord n'iar onnleiding der higsr/ieii Mr. J Kappevnevax DE Giippello pil Mr. .4. OE PiATii oi pp het rp!gt;t reisloiid pon aii. 291 der fri-mpenlpioet ijemerde poteuiiek ; — door Mr.
G. E SlCIIEL, Adnie:i;it Ie ’.s Giiiveiiliage. ..... 13
Js Nederland rerpligl, om, bij einnAcipolte der sloven in U'psl /iidié. den pigpnaren der sloven scbodevergoedii^ , volgens de waarde van ieileren sliii’, Ie betolen, of kon Illen . leglcns rostoon , met eene legpinoplkoining op. door den ^ederlnndschen ivelgeoer wil ekeurig aantjenoinen, ■ ^ geknal; — door Mr. .1. AI de Bouville , Procureur des KninKS» en lol van den Kolonialen Iliad, le Cnr.içaü. . 187
Ve Zoiidogiwet, door Air J. .A, Leiy, Advocaat le AniElerdam. 242
Over con.tignolie in burgerlijke zaken;— door Pn. .1 Baciiiene, Directeur der Hegisipalie en Domeinen le Anislerdain. . . 531
Koopiianoelsri-gt. — Over prolongatie ; — door Mr. A. de PlsTo , Advocaat te ’s Gravenlisge
-ocr page 8-1»
Bild«.
Wenige opmerkingen over de gevolgen von de niet-nnkoiiiing van een accoord volgens krt IVederlandsche Fail.iclenregli —-diior Mr. D. J. Mon Visen, Advooiinl le Haiirlem. . , nbsp;nbsp;. 5^^
Strafregt EN Strafiordering. — Het regisgeding bij verstek volgens het ^eder/andsc/ie ff'etboek ran Sh a/vordering ; — door Mr. C. J. PicKÉ , Kan Ion regier le Tlulen, (Vervolg van Deel VI, pag. 4.i~).............420
RojiEiNSCii REGT. — Over de vertegentvoordiging in het Ho-meinsch civiel proces ; — door Mr. I. Tei.ti.vg , Advocaat te Leenwanlen...............252
Opmerkingen het Homeinsche regt betreffende ; — door Mr.
J. E. GoiD-niT, Hongleeraar le Leiden. ^Venolg.). . 453,020
Óverhel heimelijk bezit van onroerende goederen , naar aanleiding van een opstel van Mr. J. Kappkï.ve van de Coppello , in de Themis , jaargang 1855, Idadz. .327 v.v. , door denzelfden................450
Eenige bedenkingen legen eene uitspraak van Romeinsche juristen; — door Mr. T. M. G. Asser, Advocaat le Aoislerdain...............463
De leer ran Papinianus nopens hel verlies van het bezit, dat behouden wordt animo .solo, tegen den Hoogleernar GoODSMiT gehandhaafd; — door Mr. J. Kapfeïne van de Cop-PEI.LO, Advocaat le ’s Graveidiago........ 5.58
ALGEMEENE REGTSGELEERDHEID,
Iets over ons lUi/itair Regt; — door Jlir. Mr. J. J. F. de Jong van Beek en Honk, .Subst.-Grdlier bij de Arrond.-. Begibank te ’s Herlogenboscl...... 470
REGTSGESGHIEDENIS.
Eene bijdrage lol de geschiedenis der IVederlandsche fT'et-gering , uit de disenss'én der oude Eerste Kamer ontleend ; — door Mr. J Kappeyne van de Coppello. ... 09
BOEKBEOORDEELINGEN EN VERSLAGEN.
3lfeileri«nilsclie litteratuur. — Beginselen van Slaals-huishondkunde ; — door Mr. J» L. de liaova KoPs , 3 her-tiene en vei meerderde diuki — door Mr. S. Vissering, Iloogleeraar te Leiden............89
-ocr page 9-Dladz.
Uel Openbaar iHintsIen'e in IVederland ; dnnr Mr. C. F. Tn.
VA'! Maanen. Sii’‘îlt;!■-0nilt;'. v;iti Juslilie te ’sGravenlinge , I®^® ged., ’s Hage 1S60; — door J'u-. 31'. C J VAS Nispe.v tot pAR.’iERDE» , Olfieier van Justitie te Middelburg, . 107 en 316
I{er!evofrigt;ig over hel nut der geschiediundige beoefening van hel Fransehe regl rooi de welenschappelifhe verklaring onzer burgerlijke weigering, ter aanvaarding van liet hoog-leeraarsambl aan de Uir. I lungesclninl , int gesproken door Mr. J. A. Fuut»; — door Mr. J. Kappey.ve van de CoPPELLO. ...............124
Handleiding lot de kennis van het Nederlandsche Staatsregt en Slanlsbestuur, door Jbr. Mr. J. OE Boscii Kemper . Hoog-leeraar in de regtsgi'leerdlieid en slaatswelenscliappen te A'nslerdam. Vcroieerdenle uitgave. Eerste ileel , De loelen-schap der zamenlering. Ëeiste stuk. Inleiding tot de wetenschap der zamenlering. Amsterdam 1860; — door Mr. J. DE WlTTE VAN ClTTERS, Advocaat te ’s Gravenbage. . 331
Frédéric Bastiat , eene staathuishoudkundige studie, door Sli.W. R. Boer. Foorgediagen in het leesiuuseuin Ie Utrecht. Utrecht, 1860, in 80.; — door Mr. J.' de Witte van Gitters. ................487
Handboek van praclische slaalhuishondkunde , door Mr. S. VissERiND, Hoogleeraar Ie Leiden, Eerste stuk, — door Mr. J. C. Reepmaker , Advocaat te Rotterdam.....625
Observations critiques sur le Code Civil IVeérlnndais , comparé avec te Cide Napo'éon. Livre!, Tit. I — VI, par J, VeRnueufevE, Avocat, Maestricht ; — door S, M. S, de Rasitz, Advocaat te ’s Giavenliage.........642
De ydlgenieene beginselen van strafregt ontwikkeld en in verband gebiagt met de bepalingen der fVederl. strafwetgeving, door Mr. A. F. van Beinse , Raadsli. in het Prov. Gereetsh. van Zei land enz. Tweede druk; — door Mr. A. DE ....................®^^
De Reglspraak van den Hangen Raad met ophelderingen en geschiedkundige toelichtingen , verwijzingen ens, , «loor Mr. I) Léon . Ailv. hij den II. Raail en Lii. r Prov. Stalen V. Zunlhollind. II* Deel , 6*aflev. hoofdst. Vil, H'etb. van Stra/vordering ; — door Mr. Dav. H. Levïs-SOHN ....................quot;
-ocr page 10-▼I
Gladt.
T/teopfnh paraphrnsis Jttsfininui /nstifnfionum ; secundum rpf/noiieni lafh/am G 0 Reitzii Accedunt Jttshninni Jnstifuhones ctmt rnrinrit/a Iccdonum de/ecfu en^ recen-sfotte E. ScHKADEiu. Editio nova. Airslelotk JSGOï — ïlimr Mr. 1. Tilti^g661
D. G VAS DEK KIESEL , Iheses Se/pclde jHn-^ f/oUnndici et Ze/rmdtci\ nd sitpplendmn 11 Gkotii intiodtict/oneffi nd pnixpt udi'iitiniH fJoilafidicnin ei defimendtis ce.'ebnoiei Jutis i/oUatidtei contforeisins , in usn/n nudifoi'mn erul-gnlne. Editio nora. accedit indexe Hbiotutn in ikesibt^s C/tn/orum. Ainsicl. 1860. 663
HuïteKilandHcbe litteratuur. — Etudes de droit public, lt;hMgt;r E, VsnuAEGe?. Brux. 1859; — door Mr. A. DE P1gt;TO. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;132
Conunentnirp de In loi portant modifientien dp» aiticlfS 692 .
696, 7i7. 749 à 779 lt;*( 838 du Code de Profédure drife^ sttr les saistes immobi/ières et sur les ordres , coule' non! le projet et le texte défimiif de l'exposé des motifs^ le rnpporl. ta discussion , les notes tirées des obserrnt/ons présentées par les oroués de Paris et les délégués des notaires des Departements et enfin un Commentate théorie gue et pratique, pnrM M. Emile Omviek . Avocat à la Cour Inipcrialp de Paris , depute au Corps Léjishilif, cl F. Mountox , Avocat à la Cour Imiéiiale de Paris, Docteur en dioit. —“ door W. SASSEN Wz. , Advocaat le Maastricht .... 336
Dr. Fhiedricb Accust Uienek. fPeclisebecbthche Abhandlungen^ Leipzig, 1859; — door Mr. J. G. Kist.......363
Ee droit pénal étudié dans ses principes , dans les usages et les lots des différents peuples du monde, par J. Tksot , prolesscur de pliiL sophip A la lacuhcde D-jon. Paris 1860 ; — door Mr. A. P. Tii. Eyssell , Advocaat le’s Gravenhage, , 489
De la rédaction et de la codification rationnelles des lois, ou methodes et formules suioont lesquelles les lois doivent être rédigées et codifiées,, par M. Gustave Rousset, ancien magi«!rat. Paris 1858; — door Mr. A. de Piiro. . . .508
Du ciéuit pcisonnel, du crédit réel et de le'ijs plinse'!, par L('Di'lt; Bo.ssELi.iNj, avocat à Mmlèoe. Brüssel en Paujs I860; — door Mr. G. F. SlcURL , Advocaat te ’.s Graver h lue. . . 664
Acadeini.clie iiiteraiuur__B, W. N SEnvATiDs , Ocer het rerlinnl vnii geldboeten en gereglskosten in slrafznken, Leiden 1850; — door Mr. L. Oldenuuis Grataba ; Lid van de Arrond.-Hegtbank te Assen..........139
-ocr page 11-▼Il
Dladx, s. J CmiRN, Oner de wraking pan teglers in slrafsaken.
LIlrecht , 1859, ilnor Mr. A. de Pisro......155
W. VAt Helkeloji , De alleen-regtspreamp;ende regier. Ainsleid.im, 1859; — door dcnzeifdi'ii...........j 37
J. J. DE llensET, Oner de nereffening nan den boedel bij faillixteiiienl, nergetelien mei ile Dclgi-tche welgening ran 18 A/nil 1801 en de Prinssische ran 8 en 9 Alei 1855. Leiden, 1809,— door Mr. Dav. I|. Lewssou’i Nona*s. . 160
J. A. Levy , De in den hnndef gebruikelijke beleenin^.$‘ en proloufyotie-contioclen. ’m Gr;»v('rilia/,e , 1860; — dour Air.
Air. S. Puts , Advuraol le ’s Gravenhage. .
P. K. Feitii , De leer der culpa in de rerbindlenissen. Am* ilentiin , 1859; — door A. P. Tii. Mysseli. ..... 696
J. F. Werthei», Oner de Nedertandsche policie-slrnfwel-gemng. Uiiecht, 1860; — door Mr. A. de Pimo. . . 704
BERIGTEN VAN GEMENGDEN AAllLi. . 170, 573, 351, 708
Ihjdinge tot de hennis der reglspleging in de kolonie Suriname, gedurende de jaren 1851—58, door S. VAX Pkaag , vroeger Procureur te Suriname ; — door Mr. Dav, 11.
Gcregleiijke Statistiek in Nederland over 1858
Statistiek over het Gevangeniswezen in Nederland
Gereglelijke Statistiek over de Ned. West-Indische Bezilling^en. 390
Over gereglelijke Statistiek, inzondeiheid met betrekking lot
Wijze van bekendmaking der weiten in Frankrijk en België. 185 Maalschapplj voorde Statistiek te Parijs, rede van den heer Micu.
................532
-ocr page 12-nil
Blade.
Topgfzpgd Ipgnal van den heer Dccpéthhx aan de K. Belg.
Weilten van Sir George Cornewall Lewis Staal der wetgeving in Ilaliê, volgens L. Bosellini. . nbsp;nbsp;. . 341 Duilselie Jurislenlng , Ie Berlijn
Smal der Faillieten in de Ver. Staten in de Jongste jaren. . 186 liijst van nieuw uitamp;el‘««*‘e« regtsgeleerde werken.
-ocr page 13-T H E M [ S,
REGTSKÜNDIG TIJDSCHRIFT.
TIVKKOK VKKKAWEdV« , JBevende Oeel.
STELLIG REGT (NEDERLANDSCH).
Staatsbect. — De academitc/te Jurisprudentie op het stuk der zoogenaamde slraj'-exainetis, door Mr. Dav. H. Levyssohm Nokmak , Advocaat te ’s Gravenhage.
De strijd , de heete strijd over do regeling van het lager onderwijs is beslist. Wij hebben eene wet van 13 Augustus 1857 ^Staatsblad nquot;. 103). Het wordt meer dan lijil, dat men eens ernstig aan hel hooger onderwijs denke. Men behoeft, mijns bedunkens, daarbij niet op te zien tegen de opwekking van hartstogten , waartoe de behandeling van het wets-onlwerp over het lager onderwijs heeft aanleiding gegeven. De tijden toch zijn voorbij, waarin......maar, liever do lijd is daar, waarop men behoort te begrijpen, niet alleen, dat er tot vorming van personen geschikt voor hoogst belangrijke Staats- en maatschappelijke betrekkingen, academisch onderrigt moet worden gegeven, maar dat tot dat onderwijs de eminentste onder de eminenten moeten worden geroepen. Die regel worde van geene andere voorwaarde afhankelijk gemaakt, dan van die omtrent goed zedelijk gedrag tot elke betrekking gevorderd, en hier, waar het leering en voorbeeld geldt, dringend noodzakclijk. De tijd is
Themis, »• VII. isu St. [1800]. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
-ocr page 14-_ 2 __
mede daar, waarop men behoort te begrepen, dat de lessen aan de Hoogeschool toegankelijk moeten zijn voor al wie lust tot hooger studie gevoelt, en dal de academische graad alleen moet worden uilgereikt aan hem die blijken geeft, zijn vak te kennen. Naar mijn gevoelen dus geene Staats- of ailmissie-examens, —geene schattings-graden meer. Zie Themia , 1® Verz., Dl. IV, blz. 662.
Er worde niet gevraagd, hoe men aan de kennis komt, maar of men haar bezit. Zoo lang do collegie-gelden of honoraria een gedeelte van hel Iraclement der professoren uitinakcn, moeten deze hun betaald worden, maar het houden zelve der collegies kan geen maatstaf der beoordeeling van kunde zijn. Er zij ook hierin geen dwang. Is het collegie goed, het zal druk bezocht worden; men zal er gaarne heen gaan. Een professor die zijne roeping goed begrijpt, vrago zich-zelcen bij de belangrijke toekenning van den academischen graad: heeft de student blijken van kunde gegeven ? en den pedel (hoe materieel ook, maar omdat het des professors middel van beslaan betreft) heeft hij do col-legie gelden betaald? (1)
Ik vertrouw, dal men, bij de eventuele behandeling van een ontwerp van wet op hel hooger onderwijs, echt liberaal moge lo werk gaan omtrent onderwijs, studie, bezoldiging. Do weg is gebaand. Ilel besluit van 2 Augustus 1815 is nog steeds de organieke wet. Er is voel bijgevoegd, veel in veranderd. Men vindt dat allc.s lot
(1) De Hnojjleeraar B. VüOBDi schrijft in een onder mij hermlenden brief (in zijn geheel medegedeeld in Mr. DE PtSTo’s HandleitUng lot het Burg, tfelb. Wged., hl. 661, 3’ druk): alk muet elk betaalen, en ten dien evnde van cen ander betaald worden, en der Professoren in de rechten honnraria maken een gedeelte van hun Iraclement uil. Bij ÜEd. immalricidalie als student is UEd. bet formulier van den eed voorgelezen , iidioudendc onder anderen ; te neminem, qui oflîelo allquo in Academia fungilur. jurlbns suis defraudaturum, ant quidqtiain ex ii* delracliirum esse.* — Dit werd geschreven in 1785.
-ocr page 15-1840, in de »prz.aineling van de wellen en besluiten op bel hooger onderwijs in de Noordelijke (sic in 1840) provinciën van het Koningrijk der Nederlanden, in dal jaar te Utrecht hij C. vAN deb Post Jr,, als nieuwe uitgave in het lichl verschenen. (1) De weg is gebaand door de menigvuldige geschriften van Nederlandschc geleerden, rapporten van coimnissiën, considcratiën enz. enz.
Onder de veelvuldige punten, die eenmaal ter sprake zullen moeten komen, zijn de examina, die nog in verpligle en zoogenaamde slraf-examina worden onderscheiden , en in verband staan lot hel obligatoire der collégien zelve.
Ik ben een voorstander van partië/e verbeteringen inalledeelen der wetgeving, zoodra erkend wordt, dat daaraan behoefte is, omdat die behoefte een kwaad is en het kwaad niet zoo verschrikkelijk langen tijd mag voortduren, als gewoonlyk lot eene algeheele herziening gebruikt , of liever ongebruikt gelaten wordt.
Die zoogenaamde straf-examens zijn, ook bij de beslaande organisatie van hel hooger onderwijs, lastige en hinderlijke zaken. Hel begrip omirent de toepassing van lt;leze is, mijns inziens, verkeerd , en ik heb mij daarom voorgesteld, erde aandacht van belangstellenden op te vestigen.
Het is mij onverschillig, lol welke rubriek het opstel gezegd kan worden in de T/temit te belmoren: de stof zelve behoort er, om lt;le strekking van ons tijdschrift, in thuis. Ik heb het, alleen om het een juridieken tint te geven, getiteld: de academisefie jurisprudentie op het stuk der zoogenaamde etraf-exament.
De zoogenaamde straf-examens slaan in naauw verhand met de zoogenaamde gedu^ongen collegies. Wat wonder derhalve, dat ik, die mij, gelijk uil de inleiding als van zelve volgt, tegen de eerste durf verklaren, mijne slem ook tegen de laatste uitbreng.
Door gedicongen collegies verstaat de student do
(t) Er i«, meen ik, nog een« talen uilgave.
-ocr page 16-leslimoniiim-collegies, of de zoodanige die men tnoel gebonden hebben en dal door eene schriflelijke verklaring des hoogleeraars bewijzen. Z.ij worden door hem aldus genoemd , daar hem de keuze wordl gegeven lusschen teslimonium verdienen of straf-examen lt;locn. Hiertegenover slaan bij hem dan ook als vrije collegies, de zoodanige die de vakken (dal zijn deelon der welenschap) belrcffen, waarover hij, volgens de wel, bij de examina voor den graad wordl ondervraagd , maar waarin men hem geen siraf-examen kan laten doen. De straf is dus ' op bet gemis van het testimonium omtrent hel houden der gedwongen collegies , volgens hem, gesteld , en het is voor hem, als of de wet zeide ; zonder dit bewijs zuil gij tot straf een examen moeten doen, maar dil bepaalt zich lol de vakken, waartoe de gedwongen collegies behooren.
De wet echter kent geene gedwongen collegies ; zij kent mitsdien ook geene straf-examens (de uitdrukking zelve wordt er niet in gevonden cn zou de wel zoo mogclijk ontsieren). Z,ij stelt alle co'legies op gelijke lijn , dal is zij stelt het niet gehouden lesliinonium-collegie met een exameti-collegie gelijk.
Zij kent propaedouiische , candidaals- en doctoraalexamens: stViKV-examens kent zÿ niet.
Studenten — do eigenlijk gezegde studenten — zijn in de taai van hel organiek Besluit, gewoonlijk de Wet op hel Hooger Onderwijs geheeten, van 2 Augustus 1815, nlt;gt;. 14, art. 158, zij, «welke dadelijk (?) de lessen der professoren bijwoiien en als zoodanig bij hunne onderwijzers bekend zijn. »
Een student, een eigenlijk gezegd, dat is een goed student is, in mijn oog geheel iets anders, iels veel beiers dan een bekend collegielooper. Ik heb er zooda-nigen gekend , die desniettegenstaande botlerikken zijn gebleven gelijk zij vroeger zijn geweest, wier dictaat of
-ocr page 17-— 5 —
gedicleerd geschrift (in dien tijd) onverslaanbaar was , wier getrouw collegie-houden geschiedde, omdat de professor er op gesteld was, en, hetgeen nog het ergste mag heden , hem deed vertrouwen , dat hij door zÿn examen zou komen. — Een bekend collegiehouder toch was, volgens de wet, een student, een eigenlijk gezegd, en dat zal wel moeten betcekenen, een yoed student (!)
Als Javolenus nog eens opstond , hij riep zeker uit, in beter Latijn dan men tegenwoordig spreekt; Heb ik het niet gezegd , dat elke definitie gevaarlijk is? Een student een collegie bankbezetter ! ! !
Wat hiervan zij, vo/gen* de icel zÿn studenten (jonge) lieden die collegie houden , die de academische lessen of loopbaan volgen. Dat is hun pligt, tegen welks verzuim bij maatregelen van academische tucht wordt voorzien in de artl. 1.59 en volgg., die, zoover mg bekend is, gelukkig buiten toepassing blijven.
Die studenten moeten studeren naar een bepaald plan , afgebakend door jaren en graden. Zie artt. 73, 74, 75 , 77.
Tot bekoming van den vcreischlen graad moet telkens worden afgelegd een e-eanieth, artt. 78, 81 en volgg.
Om tot de verschillende examina te worden tocgelaten, wordt ile beoefening vereischt van zekere vakken.
In die vakken worden gehouden lessen, of liever, over die vakken worden gehouden collegie*, die de slu-lt;lent volgt. Art. 63.
Die vakken zijn of koo/doakkeii of bijvakken.
Voor alle de vakken wordt het houden of bij wonen vier lessen of collegics gevonlerd. Voor de /looyi/vakken echter is dat niet voldoende, maar men moet daarin bij bet examen bewijzen van bekwaamheid geven, terwijl men voor de Ayvakken met het bewijs of testimonium kan volstaan , dat men de lessen heeft bggewoond. Artl. 82 en volgg.
-ocr page 18-Ziedaar nu de rerpligtingen den eigenlijk gezegde sludenlen opgelegd, om examina le kunnen doen. Die verpliglingen behooren echter uitsluitend tot de aan de academiën tluderende, immert verbonden jongeling-echap, in welken beperkten zin de gemelde uitdrukking nog moet worden opgenomen.
Immers er kunnen er zijn, die do academische loopbaan niet gevolgd hebben en daarom toch niet van de examens voor de graden zijn uitgesloten. Deze hebben natuurlijk volstrekt geene collegies gehouden , en kunnen mitsdien het in art. 82 gevorderde bewijs, dat zij do lessen, met name in de bijvakken, hebben bggewoond, niet overleggen. Op hen doelt art. 102 (1), voor hen worden daarbij de Ayvakken in zooverre met de boojd-vakken gelijk gesteld , dat zij, bij hel examen voor den »raad , in de eersten zoowel als in de laatsten worden ondervraagd en van hunne kunde moeten doen blijken. De duur van het examen wordt verdubbeld, a. 104, en de duurte volgens art. 127 vermeerderd.
De vrgzinnige bepaling van art. 102 schijnt op iand-genooten te zien, want art. 103 spreekt uitdrukkelijk van vreemdelingen en houdt omtrent dezen bijzondere verortleningen in.
Wie waren die landgenooten, die art. 102 van het lot nu besproken organiek besluit op het hooger omler-wijs van 2 Augustus 1815 daaronder moest verslaan?
Ik vind reeds in n'’’. 27 van het S(aat»blad van 1815 de proclamatie van den 16 Maart van datjaar, bij gelegenheid der verheffing van Z. K.. 11. den Souvereinen
(I) A. 102. van liet Bedait van 2 Angn.’lns 181.5, n». H, ndioii-dciide liet Reglement op liet honger onderwijs, luidt:
«Zij die de academische loopbaan niet gevolgd hebben, en dus de in arit. 82 enz. gevorderde certificaten niet geren kunnen , zullen ook van ,|c in die artikelen vermeide kundigheden , bij de examina van elk der graden , blijken nioelen geven. »
-ocr page 19-Vorst der V'ereenigde Nederlanden lol Koning der Nederlanden en Hertog van Luxemburg.
In die proelamalie reeds worden de ingezetenen der Belgische provinciën met den naam van Landgenoolen bestempeld ; do toenmalige Grondwet was wel is waar op dal tijdstip niet voor allen verbindend , zij moest nog wijzigingen ondergaan ; zÿ was dit evenmin tijdens de invoering der wet op hot booger onderwijs op 2 Augustus 1815. Even weinig als de toenmalige Grondwet, verbond het besluit op het hooger onderwijs dus onze toenmalige landgonooten.
Geljk dit meer geschiedde — wij halen lol voorbeeld aan het besluit van 11 December 1813 [Stbl. n^. 10) en Loi du 20 Janvier 1815 — zoo had men voor België eene afzonderlijke wetgeving op het hooger onderwijs geregeld bij besluit van 25 September 1816.
De boven bedoelde vrijzinnige bepaling (a. 102) kwam daarin niet voor. Ten gevolge van dit verschil vaardigde Koning Willem I het besluit van 13 January 1818 uil (le vinden in hel Bijvoegsel op bel Staatsblad, deel VIl, bladz. 1682), waarbij bepaald is, dat «de fucnlleilen aan de Hooge Scholen le Leiden, Utrecht en Groningen, zich zullen onthouden van, op de wijze en naar aanleiding van artl. 75, 102, 110 van het Reglement op het Hooger Onderwijs in de Noordelijke Provinciën, eenigo Academische graden le verleenen aan de ingezetenen lt;ler Zuidelijke, die geene bewijzen kunnen bijbrengen , dal zij de thans bij de reglementen voorgeschreven loopbaan der Academische studiën hebben gevolgd. »
Deze hoogst onbillijke bepaling heeft twaalf jaren lang gegolden. Wij noemen haar daarom onbillijk, omdat zÿ , het verbod inhoudende , om Belgische jonge lieden op de Noordelijke Academiën, krachtens hel daar geldende real tol de examens toe te laten, land^rgnooten van de
-ocr page 20-voor landgenoolen geschrevene gunstige bepalingen uitsloot eu vreemdelingen boven hen de' voorkeur gaf. Het was te meer hard omdat, gelijk wij boven zagen, hel besluit van 25 September 1816, voor de Belgische Academiën geene gelijke gunstige bepaling inbield.
Eindelijk werd door art, 9 van het besluit van 27 Mei 1830 (Stbl. n°. 9), die te lang geduurd hebbende hardheid op de meest vrijgevige wijze opgeheven, luidende gemelil art. : « Een ieder die de noodige kundigheden zal hebben opgedaan, zonder onderscheid, waar op HOE HIJ die VERKREGEN ZAL HEBBEN, zal loegelaten worden tot het afleggen der examens en het verkrijgen der getuigschriften of graden , welke lol het waarnemen van sommige ambten of beioepen vereischl worden.
«Onze Minister van Binnenlandsche Zaken zal Ons, zoodra mogelijk , do noodige voordragt aanbieden tol het bepalen der wijze, waarop de hierboven bedoelde examens zullen worden afgenomen.»
Ter nadere uitvoering ontstond hel besluit van 28 Junij daaraanvolgende, te vinden in de Slaali-Cuurant van 9 Jtilij 1830, n®. 159 (1 . Dut besluit beval in art. 2
(1) w ij WilIfin. enz.
Gi'Zien arl. 9 van Ons besluit van den 27 Mei j. 1., Slhl. ie'. 9 . houdende enz. ;
Willenile dien ovcrcenUnnislijj en in afuaebting van de bepaling der wijze, waarop de bierboven lgt;ednelde exainen.s zullen worden afgenoinen . de bejjinselen van liet Hegleinenl op bel llooeer Onderwijs van den 2 Aogusln.s 181.7, nquot;. 11 , omirent de examens voor de Aeademisebe graden voorioopig loepassen op de tlooge scholen, welke de bepalingen op-volgcn van hel reglement van den 2.5 Seplemher 1816, n°. 6.5 ;
U illende li-vens, dal de bovengemelde verordeningen op alle Hooge Sebolen op oenen eenparigen voet worden ten nitvoer gelegd ;
Op bel rapport van onzen Minister van Hinnenland.sche Zaken van 19 dezer, lilt. C. :
Gezien deszelfs nader rapport van den 27 daaraanvolgende, litt. A
Hebben lieslolen en besluiten :
Arl. 1. Zij die, gebruik makende van de bevoegdheid bij art. 9 van Ons
-ocr page 21-deze bepaling: «Allen, die geene geluigschriflen van vigtige bgwoning der voorgeschreven lessen kunnen overleggen , hel zij zij publiek of privaat promoveren, zullen moeten onderzocht worden en bewijzen geven van hunne bekwaamheid in de vakken, omlienl welke die getuigschriften bij de examens worden gevorderd.
« Het examen van hen die in hel aangewezen geval verkeeren, zal gedurende twee uren kunnen worden voorlgozet. »
Dit artikel is, gelijk het geheele besluit van 28 Junij , een uitvloeisel van hel door ons hoog geprezen artikel 9 van dat van 27 Mei bevorens. Maar waarom hebben wij dat geroemd? Omdat hel te gemoet kwam in eene beslaande onbillijkheid omirent de Belgische landge-nooleu. Door de afscheiding van België had zeer zeker art. 9 van het besluit van Mei allo kracht en mogelijke werking verloren. Immers voor de Noord-besluit van den 27 Mei 1. I. iSlhl, n*.fl) toegeslaan, zich aan dc Honge Scholen zullen vervoegen , om reglslreeks loegelaten te worden tot de examens voor de graden zonder de Academische lessen te hebben gevolgd, zullen aan dezelfile vercischten moeien voldoen, aan welke de Studenten dtT llooge School onderworpim zijn, zoowel wat d*; bepalingen omtrent de toelating tot de llooge School betrefl. als wat aangaat de verpligliug omtrent de examens ter verkrijging van voorbereidende en andere graden.
Art. 2. Zie in den tekst.
Art. 3. Indien zoodanige vakken niet worden onderwezen in de facnllcil, bij welke hel examen wordt atgenomen , zal er een getuigschrift moeten worden overgelegd, afgegeven door eenen Uoogleeraar . die het rak aan eene der llooge Scholen onderwijst, verklarende, dat de vertooner door Itein onderzocht is, en bewezen heelt, dal hij hel vak met vrucht heeft heoelend.
F.ii is Onze Minister vooinocmd belast met de uitvoering dezes. Gegeven op het J.oo den 28 .luiiij 1830. van Onze Regering hel zeventiende.
(^cZeeZ'cn/t) AA ILLEM.
Van wege den Koning,
(geteekeml} J. G. BK MEU VAX STREiriERK.
-ocr page 22-Nederlanders was het niet geschreven : deze hadden sinds 1815 reeds hnn art. 102. Met het vervallen van art. 9 van het besluit van Mei, zou men zeggen , moest ook hel ter zijner uitvoering bestemde art. 2 der wet van Jung zijn vervallen. Doch niet alzoo: en hoe zonderling hel ook klinken moge, dal, bij den afval van hen voor wie het geschreven is, het degenen bindt voor wie hel eigenlijk niet is geschreven, zoo gelooven wij dilnoglans, zoowel uit hoofde der algemeene bewoordingen waarin dal artikel 2 is verval, als omdat dit later besluit hier niet, gelijk vroeger ten onregle is geschied, eene onderscheiding maakt. Dit art. 2 is dus, ook in mijn oog, verbindend.
Omdat het besluit van 28 Junij 1830 en met name art, 2 voor onze Hoogescholen verbindend is , en zoo lang hel bestaat, wordt loegepasl, kan het niet onbelangrijk heeten, het aan een opzettelijk onderzoek te onderwerpen. Dal is door ons reeds in zooverre gedaan, als wij de geschiedenis van hel besluit, lt;lal is de wording hebben medegedeeld, waaruit levens het doel en de strekking niet minder dan de aard overeenkomstig met dien van meergemeld art. 102, dal hel, vervangt, zal zijn gebleken.
Dat art. 2, — men zie hel in, wij hebben hel daartoe in zijn geheel opgenomen, —ademt den milden geest, dien wij zijn loegednan. Die leer, die wij prediken, is daarom geene afgetrokken theorie: zij steunt op de wet. Die leer, niet minder dun de wellelijke verordening, waarop wij on.s beroepen , brengt mede, dal men een iegelijk tot het voor den graad gevorderde examen moet toe-laten, ook zoiujer lefli/notiia , mits hij zich over de zoogenaamde leslimonium-vakken late o)idfroraffen,o{, voor zoover zij worden gedoceerd in eene andere faculteit, een bewijs overlegge , van te zijn getenteerd (zie art. 3^.
Die onvoorwaardelijkc toelating lot do examens 1er
-ocr page 23-Tcrkrijgiiig van voorbereidende en andere graden, gelijk bel in art. l van ons besluit heet, geschiedt natuurlijk onder vermeerderd examengeld (I).
En nu nog eens hel echt liberaal art. 2 van het besluit van 28 Junij 1830 ingezien; nog eens vooropgezet, dat de wel de vakken onderscheidt in voorname en ondergeschikte of, wil men liever, in hoofd- en bijvakken, en daarop wel gelet, dal van slraf-examens in geene wel ergens wordt gewaagd.
De wet kent geen dwang lot hel houden der lessen over de vakken die zij zelve ondergeschikt rekent, verschillende van den dwang lot hel houden der lessen over de vakken, ilio zij te regt als de voornuanisle beschouwt; en welke is die dwang, waarin beslaat die? In niets anders dan dat men ook daarouer wordt ondervraagd bij bet examen voor den graad.
Men leze en herleze art. 102 van hel besluit van 1815 en men zal zich overtuigen, dat daar de onmogelijkheid dergenen, die de Academische loopbaan niet hebben gevolgd, om de (voor de bijvakken) in de artt. 82 en volgg. gevorderde certificaten te vertoonen , iloor do ondervraging ook in die bijvakken, wordt vervangen, zonder meer.
Wel nu, op dal art. 102 en het onveranderd,, althans niet in anti-liberalen zin veranderd, voortbestaan van het regt der Noordelijke academiën doelt kennelijk reeds de aanhef van ons besluit van 27 Junij 1830, als het van de beginselen van het reglement op het booger
(1) Zip art. 127 Org. Bcsl. van 1815 jnnetn arl. 2 van hel Besluit van 18 Ücluher 1836, te viiidcn in de Verzamuliiig tweede Bijvoegvrl bl. 14 en vnlgg. In dal ar t. 127 wordt alleen gesproken (rver de onkosten der graden, riat is: der examens voor de graden, umilnt de Wetgever er geene andere kent. Van zondanige examens spreekt arl. 102, 8esl. 1815 en nok arl. 9.IJe.sl.27 Mei 1830. ilat in verband staat met het Besluit van 1818 en mei liet ontbreken van art. 102 in bet Belgiseb Besluit van 181^-
-ocr page 24-onderwijs van den 2 Augustus 1815, n®. 14, omtrenl de exameng voor de academigche graden spreekt.
Aan datzelfde art, 102 sluit zich ook het eergte artikel van ons besluit aan, als dal artikel van de zooda-uigen gewaagt, die zich aan de hoogescholen vervoegen om reglgtreekg toegelaten te worden tot de exameng voor de graden zonder de academische lessen te hebben «EVOLGD.
Hel meerbedoelde art. 102 wordt door het derde artikel van ons besluit verbeterd. Wij redeneren ook uit dat derde en laatste artikel, omdat, naar de regelen van interpretatie, de juiste verklaring van een deel der wel niet zekerder kan geschieden, dan door hel verband en den zamenhang barer overige deelen in hel oog te houden.
Het is bekend, »lat lot de bijvakken voor het candi-daats-examen in de regten, onder anderen ook hel col-legie over do vaderlandsche geschiedenis behoort (zie art. 84 n’. 2). Volgens art. 102 moet hij die de academische loopbaan niet gevolgd heeft, ook van zijne kennis ' in dat vak hij hel examen van den graad van candi-daat blijken geven.
Daaruit vloeit de anomalie voort, dal hij het examen voor den graad (in casu van candidaal in de regten af te leggen voor de juridische faculteit), eene andere (in casu juridische) faculteit zal ondervragen , terwijl bel testimonium slechts van de literarische kan worden verkregen, lii het stelsel van afzonderlijke examens zou deze zwarigheid niet kunnen bestaan, daar men dan bet afzonderlijk examen (in casu in de vaderlamlsche geschiedenis) zou doen voor de faculteit, waartoe dal bijvak behoort (dat is in casu de literarische'.
De verbetering van ons art. 3 , waarop wij doelden, bestaat daarin, dal voor bel bijvak, door een hoogleeraar in eene andere faculteit wordende onderwezen, slechts een getuigschrift wordt gevorderd , houdende dat de nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
-ocr page 25-Tcrlooiier door hem onderzoc/it (gelcnleerd of geteinp-leerd) is, en bewezen Iieefl, dat hij bet vak (waar dan ook) niet vrucht heeft beoefend.
Art. 2 dan nn van het besluit van 28 Junij 1830 (1) brengt mede, dal de daar bedoelde personen die de voor-geschreven lessen niet ^hjlig hebben bijgewoond, en mit.sdien van vlijtige Itijwoning geene getuigschriften kunnen overleggen, onverschillig of zij publiek dan wel privaat promoveren , zullen moeten otiderzochl (dal be-• teekent hier ondervraagd, dal is g'eëxamineerd (2) worden en (3) bcwÿzeu geven, (ilal is daarbij teoem bewijzen geven) van hunne bekwaamheid in de vakken, omirent welke die geluigschriflen bij de examens (nam. voor de graden, want de wet kent geene andere) worden gevorderd (dat is in de óyvakken).
Als een natuurlijk gevolg hiervan wordt in hel tweede lid van dit art. 2 bepaald, dal dit examen gedurende ticee uren zal kunnen worden voorlgezel, eeu bewijs ' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mede, dal hel hier het examen der bijvakken te gelijk
met dal der hoofd vakken geldt.
Dit is kennelijk eene wijziging van art. 102.
Ik geloof, naai het gezegde, niets meer noodig te hebben voor het beloog, dat de toelating lol bet examen voor do graden vrijstaat ook zonder testimonia, mils men zieh onderwerpe aan ondervraging in hoofd- en bijvakken des noods gedurende twee uren, en voorzien zg van het bewijs van tentamen in het bijvak dal in eene andere faculteit dan de examinerende , wordt onderwezen.
De academische inlerprelaiie van het zeer liberale
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Het wordt ook gevonden in bovenvermelde verzanieling , lil. 55 en 'ulgg. der bijvoegsels.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Tentamen bedt pbialgt; in de bijvakken , die door boogleeraren van andere faciliteiten worden onderwezen, zie a, 3.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Volstrekt geen (,) tnsseben deze twee woorden. Art. 1 doelt reeds op bil examen in de óoo/dvakken, dat aan allen gemeen is.
— J4 — besliiil ran 28 Jung 1830 is noglans deze. Hij die geen testimonium vertoonen kan omtrent het houden »an het leslimonium-vak, moet een afzonderlijk examen in dat »ak doen. Dal afzonderlijk examen kan. twee uren duren.
Dal afzonderlijk en alleen in hel «feZ-gehouden testimonium-vak voor ile faculteit, die den graad geeft, af te leggen examen heet hij de studenten een tlraf-examen, maar hel is huilen en legen de wel. Het wordt der aan de academiën studerende jongelingschap afgenomen door den professor die het testimonium weigert, en die dikwijls alleen of met een enkel ander lid, de geheeie faculteit vertegenwoordigt, en omdat de student geen trouw collegie in dal óyvak heeft gehouden, en zulks niettegenstaande art. 9 van hel besluit van 27 Mei 1830 de toelating lol het examen voor den graad wil van al wie de noodige kundigheden zal hebben opgedaan zonder onderscheid, waar of hoe hij’ die verkregen zal hebben!
Daarbij komt het materieel bezwaar, spruitende uit art. 127 van hel Besluit van 1815, de betaling namelijk der examen- en verdere ongelden, dal voor elk afzonderlijk examen in elk der Ayvakken in dat systeem kan gevorderd worden. Voor die bijvakken is het col-legie-geld ook betaald, want in den regel heeft de student op het collegie geleekend.
En résumé meen ik het er voor te mogen houden , dal de klagt over gedwongen collegies zeer billijk en begrijpelijk, en de zaak zelve met hare gevolgen alleen aan de onjuiste academische interpretatie van eene liberale verordening is toe te schrijven.
Ik heb mij het onderzoek der weltelijke bepaling veroorloofd , omdat ik er in juichte, myn denkbeeld indie liberale beschikking weer Ie vinden, terwijl ik hare in mgn oog verkeerde uitlegging betreur.
-ocr page 27-J'Jen woord naar aanleiding der tuteohen Mr. J. Kappkijwb VAK DB CoppiLLO en Mr, A. de Pihto over hel regt verstand van art. 291 der Gemeentewet geooerde polemiek; door Mr. G. F. Sicbbl, Advocaat te ’s Gravenhage.
Met belangstelling heeft het regtsgeleerde publiek den weten.vchappelijken strijd gevolgd , die over art. 291 der Gemeentewet tusschen twee mannen , beiden even uitstekend door geleerdheid en scherpzinnigheid , in de kolommen van de Themit is gevoerd geworden. Hoe verschillend men nu ook over de beantwoording der vraag zelve moge denken , dit zal wel boven allen twijfel vastslaan, dat de voorstelling der gronden, die voor, de wederlegging der argumenten, die tegen hunne meening pleiten, op meesterlijke wijze hebben plaats gevonden, en dat het onnoodig is, ja bijkans onmogelijk, iets nieuws 1er verdediging van een dier beide gevoelens in het midden te brengen. Ik zou er derhalve nooit over hebben gedacht, mij in den strijd tusschen twee dergelijke kampioenen te mengen , zoo mijn gevoelen geheel en al overeenkwame met een hunner. Nu echter, daar ik meen in sommige, zoo het mij toeschijnt, niet ongewigtige opziglcn van hen beiden te moeten afwijken , geloof ik het regt te hebben mijne denkbeelden hierover in het openbaar kenbaar te maken.
Vooreerst komt het mij voor, dat, aan welke zijde do waarheid zich ook moge bevinden, de resultaten door iedere der beide partijen verkregen, door de onderlinge toestemming dier partijen benamingen hebben ontvangen, die het karakter dier resultaten onjuist kenschetsen. Men zegge niet, dat eene dergelijke onjuistheid niets beduidend of bijzaak is. In het algemeen moge het waar zijn , dat het er niets toe doet , met welken naam men eene zienswijze bestempelt; daar, waar het eenige licht op eene duistere
-ocr page 28-reglsvraag uit de bedoeling der wel kau vonrlkomen , daar is hel eene zaak vau het grootxie geirigt, naauw-keurig te welen , in hoeverre hel karakter eener individuele opvatting overeenstemt met hel karakter der wet.
De hoeren Kippeunb en de Pjsto wyken hoofdzakelijk in hel volgende van elkander af. Eerstgenoemde beweert, dal gemeentelijke strafverordeningen, vóór de afkondiging der Gemeentewei va«tgesleld, ook thans nog in volle kracht zijn , mits en voor zoo verre zij in overeenstemming zijn met de Gemeentewet. Volgens laatstgenoemde zijn thans alle vóór de Gemeentewet uitgevaardigde en later niet herziene gemeentelijke strafverordeningen nul en van geene waarde.
Met hel oog op dil verschil van gevoelen noemt de heer de Pinto de opvatting van Mr. Kappeuse ultraconservatief, en deze verzet zich daar niet tegen , maar noemt de denkbeelden zijner tegenstanders ultra-radicaal, eene benaming , waarmede de heer de Pinto vrede heeft. Ik geloof, dal de quaiificalie van ullra-conservatief te goedwillig is aangenomen; mii komt voor, dat hel resul-taal door den heer Rappeune verkregen eerder mag wor-den genoemd geleidelijk revolutionair en dat het juist beantwoordt aan het helaas! te zeldzaam bereikte ideaal van den echten staatsman , die hel bruikbare moet trachten te houden en het onbruikbaar gewordene met vastheid , doch zonder overijling af te schaffen , die noch het slechte goedkeurt, omdat het oud, noch het goede afkeurt, omdat het niet nieuw is. Het epitheton aan zijne tegenstanders loegekend, dat zij in deze zouden zijn ultra-radicaal, acht ik niet krachtig genoeg. Als goed beschouwen zy hetgeen in overeenstemming is met de Gemeentewet, en toch verwerpen zij dit goede, wanneer het bij ongeluk vóór den dag der afkondiging van de Gemeentewet is vastgesteld. Zoude men niet dienen hen revolutionair gaand-méme te noemen? — Nu is het nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
-ocr page 29-zeker, dal, wanneer wen lt;le keuze heeft lusscben twee uitleggingen der Gemeentewet, waarvan de ééne zoude zijn ullra-conservalief, de andere ultra-radicaal , er waarschijnlijkheid bestaat, dal de ultra-radicale uitlegging de ware zal zijn; heeft men echter de keuze tusschen eene geleidelijk revolutionaire opvatting en eene opvatting revolutionair quand-même , eenstemmig , zoo ik gis, zal men zich verklaren voor de geleilt;lelijk revolutionaire opvatting, in casu , die van Mr, Ksppeijne VAN DE CoPPELLO.
Wanneer men van dezen grondslag van booge waarschijnlijkheid uitgaat, zullen de argumenten van laatstgenoemden heer niet dan als zeer overtuigend kunnen worden beschouwd , en zijn resultaat zal als boven allen twijfel verheven vastslaan. Dien ten gevolge kan ik mg daii ook daarmede volkomen vereenigen. Ten sterkste moet ik mij echter verzetten tegen hel beginsel , waarvan én de heer Kappeijne én de heer de Pinto heide uitgaan.
Het is vooral voor de uiteenzetting van dit tweede en voornaamste bezwaar, dal ik aan do redactie van dit geachte tijdschrift een plaatsje heb gevraagd. De blootlegging der gronden , waarop ik dit beginsel afkeur, en de verdediging van hetgeen ik in de plaats daarvan wil stellen, zgn voor het hier behandelde geval, wel niet geheel , maar toch meerendeels van theoretisch gewigt. in het algemeen en voor vele andere gevallen zijn zij van bij uitstek praktischen aard,
De théorie van-den heer Kappeune (de heer de Pinto stemt daarmede geheel en al overeen), die zijne beide opstellen beheerscht, wordt het kernachligst uitgesproken in de volgende aanhalingen :
« Zoodra de vorige bevoegdheid des wetgevers wordt in-gekorl binnen naanwero grenzen, verliezen alle zgne
IkeiHtt, U.Yll. IsleSt. [18601. Ï
-ocr page 30-— 18 —
vroegere verordeningen, die builen die grenzen liggen, bare verbindende kracht, want bel zou zieh zelf tegenspreken, aan te nemen hel voortbestaan van een wil , wiens ontslaan ónmogelijk is (1).»
(fAn, 291 is derhalve noch onregtskundig , noch revolutionair. Niet onregtskundig, want hel berust op den reglsregel, quae in earn causam pervenerunt a qua inci-pere non polerant pro non scriplis habentur; niet revolutionair, maar veeleer conservatief, daar het niet te niet doel, wal anders ware gebleven in wezen, maar voorloopig in stand houdt, wat anders dadelijk ware vervallen (2j. »
'(Derhalve is het voorloopige instandhouden van hetgeen zonder dal onmiddelijk zon zijn vervallen, met andere woorden de ultra-congervatieoe bedoeling van K., bewezen (3J. »
«Wanneer do gemeenteraad niet herzag , dan , volgens het aangenomen beginsel, moest het gemeene regt zijne kracht hernemen, en nu althans, na vruchteloos verloop van vijf jaren , de gemeenlewét vernietigen , wat zij zonder dat buitengewone uitstel, dadelijk bij hare invoering zou hebben doen vervallen (4j. »
Uit deze théorie put de heer Kappkuhk op al de aan-gehaaldo en op meer andere plaatsen een bewijsgrond voor zijne stelling,
Is hel niet ongerijmd, hierop komt in dit opzigt zijne
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Tbeiitiif jaarj. 1853, Mz. 328.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;t. a. p., blz. 329.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Themis, jaarjf. 1859, hli. 37quot;.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;t. a. p,, bli. 383.
redenering neder I) , dal de wet (event zoude zijn ullra-conservalief en ullra-railicaal , ullra-conservatief door gedurende vijfjaren verordeningen jure singulari instand te honden, ullra-rudicaal, door juro singularissimo verordeningen na vijf jaren te vernietigen ?
Daargelaten de waarheid «que les extrêmes se touchent» en dal er menig voorbeeld is van ultra-conservatisme en ultra-radicalisme , die elkander in êéne wet, ja zelfs in de gevoelens van óen persoon de broederhand reiken, zoude men uil Mr. Kappeuse’s théorie, dat hef niet dun na vijf jaren vervallen verklaren van met de Gemeentewet strijdige verordeningen is eene contra jus commune ingevoerde daad van behoud, ja van ultra-conservatisme , een niet ongewigtig argument tegen het door hem verkregen resultaat kunnen puiten.
Men zou aldus kunnen redeneren. Hel niet dan na vijf jaren ophouden der geldigheid van met de Gemeentewei ttrydiye verordeningen is eene daad van behoud. Had $ nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dus de steller der Gemeentewet bloolelijk derg’elijke
verordeningen in hel oog gehad , hij zou zich van de uitdrukking «gedurende vijf jaren in tiand houden f^, niet van «na vijf jaren vervallen» hebben bediend. Die laat.ste uitdrukking, die in het derde lid van art. 291 wordt aangetrolTen, bewijst, dat men hier ook dergelijke verordeningen bedoelde, wier opheffing na vijf jaren niet eene daad was van behoud, namelijk de oude verordeningen , die met de nieuwe Gemeentewet niet in strijd waren. Om die reden leest men hier het woord « vervallen ». Aldus zou de théorie van den heer Rap-PEUiVE een wapen worden legen het door hem verkregen resultaat.
Gelukkig echter is, mijns inziens althans, die théorie,
(l) t. s. p-. hl». 37G. ƒ
-ocr page 32-dal beginsel onjuist, (lil wapen moet aan zijne tegenstanders ontvallen.
Mijn gevoelen over dit puni van transitoir regt, is bel volgende :
Naar het gemeene regl zouden zonder eenige uitzondering alle gemeentelijke verordeningen, vóór den dag, waarop de Gemeentewet in kracht is getreden, uitgevaardigd, van kracht blijven. Art. 291 der Gemeentewet houdt derhalve de met de Gemeentewei niet overeenstemmende gemeentelijke strafvorderingen niet in etand gedurende vijf jaren, maar virnieligt die verordeningen na vijf jaren. Art. 291 is noch ultra-conser-valief, noch zelfs conservatief, maar het is geleidelik recolutionair,
De heer Kafpeijse stelt op den voorgrond, dat hel voortduren van de kracht der wellen moet worden afgeleid uit de stilzwijgende goedkeuring van den wetgever en dal die stilzwijgende goedkeuring moet geacht worden te ontbreken daar, waarde persoon of hel ligchaam, dal de wel uitvaardigde, lot uitvaardiging daarvan niet meer bevoegd zoude zijn.
De waarheid der eerste stelling schijnt mij dadelijk zeer betwijfelbaar. — Men kan zich zeer goed voorstellen, dal de wetgevende magt, zoo als bijv, bij ons, lusschen verschillende personen of ligchamen verdeeld is. Het geval is nu zeer goed denkbaar, dal een gedeelte der wetgevende fmagl den wil niet meerheeft, dateene vroeger uitgevaardigde wel vooribesta , ja, dat de ééne of de andere tak uitdrukkelijk een voorstel doet, om die wel in te trekken , maar dat dit voorstel door een anderen lak der wetgeving verworpen wordt. Dan blijkt het ten duidelijkste, dat de wetgevende magt, d. i. de zamenwerking harer verschillende lakken , de wel niet goedkeurt. Hel wordt derhalve onmogelijk in een zoo-
-ocr page 33-danig geval van nog voortdurende stilzwijgende toestemming der wetgevende inagt te spreken. Desniettegenstaande twijfelt er niemand aan , dat de wet in volle kracht blijft voortduren. Het voortbestaan eener wet hangt derhalve niet af van de stilzwijgende goedkeuring der wetgevende magt. —Üiteenige later aan te halen voorbeelden zal blijken , dat ook in andere gevallen het product van den wil kan blijven, nadat de wil zelve te gronde is gegaan. Ik geloof, dal hiertegen eenige théoretische bezwaren, die dan op een niet zeer stevigen grondslag gebouwd zijn, niet kunnen opwegen. Mij komt voor, dat hiermede de eerste stelling van den heer Kappeupte komt te ver-vallen en tevens zijne geheele redenering.
Daar het ons echter te ver zoude leiden , om al hetgeen vóór of tegen die eerste stelling zou kunnen worden gezegd, in overweging te neme, wil ik die eerste stelling loegeven en aannemen , dat de verbindbaarheid van wetten en verordeningen hierop berust, dat de magt, op ieder gegeven oogenlilik bevoegd, die wetten en verordeningen, zoo die nog niet bestonden, in te voeren, moet geacht worden, lt;iie door stilzitten op ieder oogen-blik te bekrachtigen en als een uitvloeisel van haren wil te beschouwen. Het eenige, wal dien ten gevolge do kracht eeuer wel uitmaakt, is de wil des wetgevers. Zoodra hel bewezen is , lt;lal op een gegeven oogenblik de wil van hem , wiens stilzwijgen met bekrachtiging gelijk slaat, ontbreekt, is de wet of de verordening niet meer een uitvloeisel van ’s wetgevers wil ; wel en verordening hebben hare kracht verloren. Maar, neemt men ook lt;lit alles als waaraan, ik houd de tweede stelling voor onjuist, dat namelijk met het ophouden der bevoegdheid van do magt, die de wel gemaakt heeft , de slil-zwijgeudo goedkeuring der tot hel uitvaardigen van die wet b^Doe^de magt altij'l moet geacht worden te hebben
-ocr page 34-opgehouden. De heer Kappeijhe heeft vooral niet het regt, op grond van zijn in de eerste stelling nedergelegd beginsel te beweren , dat volgens het gemeene regt mei den dag der invoering van do Gemeentewet alle daarmede strijdige verordeningen zouden vervallen.
Beschouwen wij de zaak nader. De gemeentelijke wetgever is in sommige opziglen door de nieuwe Gemeentewet in zijne bevoegdheid beperkt geworden ; van hem kan en mag men dus niet veronderstellen, dat hij eene verordening verder wille, wier uilvaardiging thans zÿno magt te boven zon gaan, maar die hij wilde, toen zijne bevoegdheid nog uilgeslrekter was. Maar beriislle eene gemeentelijke verordening alleen op den wil van den gemeentelijken wetgever? Ik geloof, dat zonder eenigen twijfel de Staal moet worden geacht aan die verordeningen het zegel zijner goedkeuring te hebben gehecht. Maar buitendien, die inkrimping der gemeentelijke wetgevende magt heeft volstrekt niet ten gevolge gehad , dal nu niemand meer bevoegd is tot het uitvaardigen van verordeningen, die de magt der gemeenteraden te buiten gaan. De Provinciale Stalen en de Koning, als geregligd tol het nemen van algemeene maatregelen van inwendig bestuur, kunnen met meerder of minder beperking, de wet zonder uiterlijke beperking die bevelen geven , die straffen opleggen , die de gemeenteraad na hel in hel leven treden der wet van 29 Junij 1851 niet meer geven noch opleggen kan. In de plaats derhalve der bij de oude reglementen op hel besluurin de sleden en ten platten lande bevoegde magtco treden nu hoo-gero autoriteiten; of liever de autoi iteilcu, die vóórhel tijdstip der invoering van de nieuwe gemeentewei naatt de stedelijke en gemeenteraden waren geplaatst, zijn nu, voor die bepaalde punten, alleen overgebleven. Al is het dus waar, dal de wil van hel collegie, dal die veror.
-ocr page 35-(leningen uitvaardigde, niet meer voorhanden is , magleii genoeg zijn er aanwezig , die nu bevoegd zyn om eene zoodanige keur, zoo zij nog niet bestaat, in te voeren, om de oude keur, zoo die uitdrukkelijke opheffing noo-dig mögt hebben, uililrukkelijk op te heffen. Het stilzitten van die magten staat gelijk met uitdrukkclyke bekrachtiging. Derhalve is voor het gemeene regt ^eene gemeentelijke verordening als vervallen te beschouwen alleen op grond, dat een gemeenteraad die thans niet zou mogen vaststellen.
Uit het burgerlijke regt kunnen oenige voorbeelden worden aangehaald tot staving van het zoo even gezegde. Ik wil hier nog niet spreken van handelingen of overeenkomsten , waardoor zich een persoon jegens een anderen verbindt. Want, hoewel de heer Kappeijive blijkens zijne aanhalingen uit het Corpus Juris (waarover later) zijue tlniorie ook op verbindtenissen schijnt te willen loepas-sen, komt het mij voor, dat bij verbindtenissen zelfs het voortbestaan van een wil in het algemeen overbodig is en eene vraag naar dit voortbestaan mitsdien buiten aanmerking moet blijven. Ik zal .slechts gewag maken van gevallen, waar zonder eenigen twijfel in het algemeen het voortbestaan van een wil een zeker vereisebte is. B als voogd van den minderjarigen A geeft aan C den last om voor A iet-s te doen. Het regt van C om in naam van A te handelen berust, het .spreekt van zelf, op den uitgedrukten wil van B. Eenigen tijd daarna wordt A meerderjarig. Zeer zeker bestaat na die meerderjarigwording nog de magt, om een lasthebber van A aan te stellen, die magt berust echter niet meer bij B, maar bj A zeken. B is dus niet meer bevoegd; htj mag, hij kan dit niet meer willen ; zijn wil heeft in dit opzigt opgehouden te beslaan. Zoult;le naar de théorie van don beer Kvppkijxe
-ocr page 36-— 24 —
de lastgeving niet vervallen door de meerderjarigwording van A? Er mag daar nicl aan worden getwijfeld. En toch het antwoord nit de werkelijkheid geput luidt anders. In de plaats van den wil des voogils, walde geldigheid zijner handelingen in naam van A in hel algemeen betreft en diis ook in hel bijzonder zijn regt om in diens naam een lasthebber aan te stellen , is de wil van A zelveti getreden. Het ontstaan van den wil des voogds in dit opzigl is ónmogelijk; derhalve even zoo hel voortbestaan daarvan. Er is echter een wil (die van A), ilie den last nog nu zou kunnen geven; zoo lang hij die lastgeving niet intrekt, wordt hij geacht de lastgeving te bekrachtigen. De wel heeft nu niet gemeend , dit, als ware hel eene uitzondering op den regel, uitdrukkelijk le moeten vaststellen; zij zwijgt, maar er is geene reglsvraag (1).
De burgerlijke wet gaal nog een groolen slap verder bij uiterste wilsbeschikkingen. Zoo iernanil, loen hij nog bij zijn vol versland was, een testament heeft gemaakt, blijft dal testament zijne volle kracht uitoefenen, ook na dat hij wegens krankzinnigheid of razernij een curator hecfl bekomen. In zoodanig geval is niel alleen hij zelf niel in staal, nieuwe beschikkingen te maken, maar niemand is er loe bevoegd. En toch moet bijeen testament, even als bij eene wetlelijke verordening, alle kracht , alle gezag worden afgeleid uil den bloolen wil van hem, die het testament of de verordening ge maakt heeft. Naar de analogie van tieze bepaling der wel (of liever van hetgeen uil lt;le natuur der zaak en uil hel stilzwijgen der wet voortvloeit) zoude eene gemeenteverordening, die nu de bevoegdheid niel alleen van Jen gemeenteraad , maar ook van iedere magt in ilen lamle te buiten gaal , eenvoudig hierom in volle kracht hlij-
(t) Voor hel oiiijjekrcrde geval heslivl de wet in tegeooverffpsïelden lin uildruiketijt hij art. 1850 B. W.
-ocr page 37-»en , omdat zij in der lijd door eene daartoe bevoegde magt werd vastgesleld. Slechts het toekennen van die magt aan iemand en de herroeping of vervanging door andere verordeningen door dezen bewerkstelligd , zouden die van hare kracht kunnen berooven.
Eene consequente toepassing hiervan zoude ons leiden tot hetgeen reeds boven is aangewezen , dal eigenlijk zelfs het geheele voortbestaan van den wil overbodig is. Daar echter, zoo als ik reeds boven heb gezegd , eene discussie over die vraag ons te ver zou leiden en buitendien de verordeningen, vóór den dag der invoering van de Gemeentewet door de sledelijke en gemeenteraden genomen en wettig vastgesleld, en die hel nu niet meer zouden kunnen worden, de magt bijv, der wel zeer zeker niet overschrijden, meen ik hierop niet nader te moeten aandringen.
De heer Kappeuke heeft, om hel pleit ten zijnen voor-deele te beslechten, zich beroepen op 1. 3 § 2 D. de his qu. pro non scr. (34.8) (1). Maar, afgezien van hel feil, waarop later zal worden teruggekomen, dat die plaats door anderen wedersproken wordt, geeft hel scheiden der door hem aangehaalde woorden van den zaïnenhang met hel andere gedeelte der wel aan die aangehaalde woorden een te algemeen karakter, Mar-ciAïsos leert indie wet, dal, wanneer iemand aan den slaaf van een ander een legaat heeft gemaakt en die slaaf later zijn eigendom wordt, hellegaat vervalt. Nu is hel volgens de door den heer Kappeure geciteerde woorden , vrij duidelijk, dat, indien de slaaf altijd hel eigendom ware geweest van den erflater, het legaal dadelijk alle kracht zoude hebben gemist. Hel spreekt
(1) De heer KaPPIUS» (jeefi, wel is w.iar, al.s de plaats, waaruit lijne aaiihaliuj' 2011 zijn Keput, op de 1. 98 pr. D. de V. 0. (45.1), maar dil is klaarhlijkelijk een laptut ca/ami.
-ocr page 38-— 26 —
ook van zelf, «lat iemand aan zijn eigen slaaf geen legaal kan maken. Het slot van do wet dan zegt eenvoudig, dat hier hetzelfde geval voorhanden is, als ol de slaaf dadelijk het eigemloin van den erflater ware geweest, maar geenszins, dat, wanneer de wil van den erflater zich niet meer kan uilen , daardoor een leslament of een legaat vervalt.
Hetzelfde denkbeeld beheerschle den wetgever ook voor vcrbindtenisse.i , waar de zaak nog eenvoudi-ger is. De geldigheid namelijk van het contract hangt geenszins af van bet voortbestaan van den wil der contraherende partijen. Al wilde eene partij ook niet, het contract blijft voortbestaan , omdat zij zich verbonden heeft. Maar zelfs hel bloole ophouden van tien wil van beide de partijen, heft de geldigheid der verbindtenis niet op. Uitdrukkelijke verklaring is vereischte. Desniettegenstaande wordt in de 1. 98 pr. D. do V. 0. (45.1) dezelfde théorie al.s in de evengemelde wet verkondigd. Men leest daar: «el maxime secundum illorum opinio-nem, qui eliam ea , qnac reete con.slilerunl, resolvi putani, quum in enm cusnm rcciderunt , a qno non poluissent consislere ».
Aldaar wordt gevraagil, of, wanneer de eigenaar van een stuk land eenen weg naar ilit land van een ander onder eene voorwaarde bedongen hoeft, dit beding blijft beslaan, nadat hel stuk land vóór de vervulling tier voor-waarde in andere handen is overgegaan. Op groml van den zoo oven aangehaalden reglsregel worth die vraag door Marcellus onlkenuend beanlwoonl. .Men ziet, dat de opheffing der verbindtenis in beide gevallen op gron-ilen berust, die ontstaan uil eene verauderiug tier verhouding van bel object lol hel subject der obligatie (1).
(1) D ' capitis diiniiiiiliiiiics in.ixiina cii incili i inukci) hierop pprie uilzundenn^j j in somniiße opzitten en voor sominijre jjevalicn vermeiip«n
-ocr page 39-Voor de reglsvraag , ilie ons hier bezig houdt, is derhalve de door den heer Rappeijke aangehaalde wel van geene waarde. Maar wij zijn buitendien nog niet gereg-ligd, om de gevoelens van Margiahu.s en Marcei.i.ds als in hel romeinsche rcgt geldige reglsregels aan Ie nemen. Zij worden namelijk door verschillende plaatsen in hel Corpus Juris tegengesproken.
Juist de reglsvraag, 1er beantwoording waarvan de heer Rappetjue zich op den door hem aangehaalden zoogenoemden reglsregel beroept, wordt door do schrijvers (1) lot die quaesliën gebragt, die niet kunnen worden opgelosl zonder vergelijking van elkander tegensprekende en voor hetgrootsie gedeelte opheffende plaatsen in het Corpus Juris. Met ronde woorden wordt hel tegendeel van hetgeen in 1. 3 § 2 D. de his qu. pro. non scr. (34.8j wordt gelezen, onderwezen in 1.85 §1 D. de R. .1. (50.17): «Non est novum, ut quae seine! ulililer conslilula sunt, durent, licet ille casus evslileril , a quo inilium capere non potnerint ». Zoo lezen wij ook in § 14I.de leg. (2.20): «Non enim placuit senlenlia cxistimanlinm, extinclum esse legatum, quia in eain causam pervenit a qua incipere non polest». Waar blijft de reglsregel van den lieer Kappeuse ? — Het merkwaardigste i.« echter, dal de plaatsen, die lot ondersteuning en toelichting der door den Heer Rappeijne aan-gehaalde wel zouden kunnen dienen , juist aanloonen , ilal het gevoelen van Marcianus door sommige juristen
zij liiHHlcÜHnru , ilic op dl' miTSt weUljjC 1'11 verbindende uijze hebben plaats gevondeii. Kene andere nnrzaak ligt bier echter ten griind , niet het vermoeden, dat de wil zonde hebben opgehonden , maar het op-hefVen der persoonlijlikeid zelve.
(1) Zie o. a. PccilTÀ, Vorlesungen, f. J I8 en vos SzviGSV, System, 1V, bli. .b52 -.'gt;54.
-ocr page 40-alechls gedeellelijk, door anderen in hel geheel niet gedeeld v»ordt. Men leze hierover 1. 140 § 2 D. de V. 0. (45.1) en de meermalen aangehaaldc 1. 98 D. eod. Vele gevallen zouden nog te vermelden zijn, waar, even als bij ons, in het Romeinsche regl de geldigheid eener handeling of eener overeenkomst blijft voortduren, ook al is de wil van den persoon, die oorspronkelijk handelde of zich verbond, door een anderen vervangen. Wat bij de Romeinen gold ten aanzien der reglsgeldigheid , ook na do meerderjarigheid, van hetgeen door den voogd voor den pupil werd verrigl, slaat over het algemeen gelijk met de bepalingen, bij ons daaromtrent geldende.
Het privaat regl kan dus geenszins ten voordcele der théorie van den Heer Kippeijkb worden ingeroepen.
Maar, zal men zeggen , voor hel staalsregl gelden andere regelen. Ik geloof dil niet « priori te mogen toegeven. Ware hel echter zoo, uil de ervaring van hetgeen op dil puni in onze positieve staatswetgeving dikwerf is aangenomen blijkt, dal, bij ons althans, het gevoelen van den heer Kappeude niet kan opgaan.
Over hel algemeene beginsel werd reeds vroeger gesproken ; het is derhalve voldoende thans eenige woorden te zeggen over het jus constilnlum. Is er ooit aan getwijfeld, dat de besluiten van den Sou vereinen Vorst, genomen , toen deze nog de geheelo Slaalsniagt in zich vereenigile, geldig zijn, al belreffen zij ook onderwerpen, die na de invoering der Grondwet van 1814 duidelijk lol hel uitsluitend gebied der wetgevende mugt behoorden, en dat zij , hoewel zij sedert door den Souvereinen Vorst of den Koning noch ingetrokken, noch op nieuw nil-gevaardigd konden worden , volle kracht van wet bezitten? Geene uitdrukkelijke bepaling echter der Grondwet van 1814 bekrachtigt die besluiten. Maar stilzwijgend, als een feil boven allen twijfel verheven, wordt aange-
-ocr page 41-nomen, dal dergelijke besluiten, zoo die ooil kracht hadden, ook thans nog moeten gelden. — Hetzelfde geldt »an die Koninklijke besluiten, die vóór 1848 door den Koning met regtsgeldigheid inoglen worden genomen, die echter thans zijne bevoegdheid zouden overschrijden. Ik geloof zeer zeker, dal niemand de geldigheid van die besluiten zou ontkennen, al bestond ook niet helderde additionnele artikel onzer tegenwoordige Grondwet, dat dan ook niet is geschreven om bepalingen te handhaven, die thans de becoeg^d/ieifi der magten te builen gaan, door wie zij vóór 1848 werden vastgesleld, maar om verordeningen te laten blijven bestaan, die anders door de gebiedende voorschriften der Grondwet waren afge-achaft geworden. — Het sterkste bewijs, dal de wetgever hel gevoelen van don Heer Kappeijke niet deelt, vindt men in art. 2 der wel van 12 Julij 1855 tot voorloo-pigo voorziening in sommige waterslaals-belangen. Do waterschaps-beaturen hadden vóór 1811 hel regl antlero straffen dan gevangenis en geldboete te bedreigen. Na 1811 verloren zij die bevoegdheid; zij moglen echter hoogere geldboeten en langduriger gevangenis-straf bedreigen dan onze wetgever in 1855 begreep, dal zich hunne bevoegdheid zou mogen uitstrekken ; de boete mögt van toen af niet meer bedragen dan vijf-en-lwinlig gulden, de gevangenis-straf niet langer duren dan drie dagen. Wal zou nu volgens de théorie van den beer Rappeijre hel gevolg zijn geweest van die beperking der bevoegdheid der waterschaps-besluren ? Wat zou er geschied zgn met hoogere straflén in de vroegere verordeningen vasl-geslold ? Hel ontstaan van den wil van hel bestuur om dergelyke hoogere straffen le bedreigen is van nu af ónmogelijk geworden. Het zou derhalve zijn zich zelf tegenspreken hel voortbestaan van dien wil aan le nemen.
-ocr page 42-Dientengevolge verliezen alle die vroegere veroriienin-gen , in zoover zÿ builen die grenzen liggen, bare verbindende kruebt. Dit is het, wat volgens den heer Kappeuke uil de naluur der zaak zou voortvloeijen. Dc wetgever dus, die een dergelijken toestand ook wen-sehelijk aclil, zou niets behoeven te doen dan lo zwijgen, en dal zwijgen zou het doel op de meest eenvoudige wijze bereiken. Onze wetgever schijnt dit echter niet zoo begrepen te hebben; hij was, en ik geloof te regl, van het tegendeel der théorie van den heer Rappeuüe overtuigd; hij begreep, dat, indien hij niets zeide, de vroegere verordeningen, die op den dag der invoering van de nieuwe wel bestonden, al mogten zij de door die wel beperkte bevoegdheid der besturen nog zoo zeer overschrijden , in volle kracht en geldigheid zouden blijven. Daar nu de wetgever die oude strafbedreigingen geheel of gedeeltelijk, in zoover zij met de nieuwe wet niet in overeenstemming warén, wilde doen vervallen, werd het volgende artikel in de welgeplaatst: «Andere straffen, in dc vóór het jaar 1811 vastgestelde verordeningen van dezen aard bedreigd, zijn met het in werking treden dezer wet vervallen. De hoogere geldboeten en do gevangenis-straffen van längeren duur worden geacht slechts lol hel maximum, in het vorig artikel bepaald , ie zijn vaslgesleld » (art. 2). — Minder in ’t oog springend, maar even zeer geschikt om het gevoelen van onzen wetgever lo dien opzigte bloot te leggen, is de wel regelende de zamenslclling en magt van de Provinciale Staten. Terwijl vóór die wet in sommige provinciën accijusen als eigen belasting werden geheven , bepaalde het eerste lid van art. 117 der provinciale wet ; «Accijnsen mogen iiiel als provinciale belastingen worden voorgedragen». De wet wenschle die bepaling niet
-ocr page 43-alleen voor later va*l te stellen belastingen te doen gelden , maar ook voor reeds vroeger ingevoerde provinciale accijnsen. Als maatregel van overgang wilde zij echter die accijnsen nog gedurende vijf jaren laten gelden. Had nu de wetgever het gevoelen van den heer Kappeuse gedeeld, hij zou overwogen hebben, dal reeds door art. 117, eerste lid, de toen bestaande provinciale accijnsen waren vervallen; hij zou hel laten heffen der accijosen geduremle vijf jaren beschouwd hebben als eene daad van behoud; hij zou bijv, geschreven hebben : « De thans in sommige provinciën bestaande provinciale accijnsen mogen nog gedurende vijf jaren na de dagteekening dezer wet vvorden geheven ». Onze wetgever was blijkbaar niet van dit gevoelen; hij oordeelde, dat, zoo hij stilzweeg, do accijnsen verder zouden moeten worden geheven. Het doen ophouden van de heffing dier belasting na vijf jaren was niet eene daad van behoud; het was eene daad van geleidelijke afschaffing. Geheel en al in den geest, door mij hier voorgestaan, leest men dan ook in art. 176, tweede lid, der provinciale wet: «de thans in sommige provinciën bestaande provinciale accijnsen worden binnen vijf jaron na de dagteekening dezer wet af geschaft ».
Hel volgende resultaat is uil de voorafgaande beschouwingen verkregen. De natuur der zaak , de beginselen en do bepalingen van het Romeinsche, van ons heden-daagsch burgerlijk en van ons staalsregl loonen aan, mitic/tien, lt;lat eene verordening, die wettig bestond, hare kracht niet verliest, al wordlook later én do magt, die de verordening gaf, én iedere andere magt onbevoegd, om eene dergelijke verordening uit te vaardigen, maar zeer zeker, dat, wanneer eene magt in hare bevoegdheid beperkt is geworden, die bevoegdheid echter bij anderen óf
-ocr page 44-is geblcTen óf is gekomen, de besluiten eens wettig door haar genomen, hare kracht behouden tol dat zij wettig zijn afgeschafl. Men begrijpt gereedelijk hel groot ge-wigl, ook op praktisch terrein, van dit resultaat. Bij iedere wel, waarbij bevoegdheden worden gewijzigil, doen zich dergelijke vragen op. Laat’Ons nu, op onze uitkomst steunende, aan die beginselen de oplossing van hel verschil toetsen, dal over arl. 291 der Genicenlewel tusschen de gevoelens van den heer Kappeuive en de mijne bestaal.
Do Gemeentewet beslaat uit twee gedeelten. In de eerste afdeeling wordt de zamenstciling en de inrigting der gemeentebesturen geleerd; de tweede afdeeling zet hunne bevoegdheid uiteen. Arl. 291, eerste en derde lid, zegt: «Alle beslaande plaalselijke verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd , worden binnen vijf jaren na de dagleekening dezer wet , met hare voorschriften in overeenstemming gebragt. Bij gebreke hiervan vervallen, na afloop van dal tijdvak, die verordeningen». Welke zijn nu die voorschriflon , waarmede de plaalselijke verordeningen al of niet in overeenstemming kunnen zijn of gebragt worden? Z.ij behooren klaarblijkelijk niet lot de eerste afdeeling. De «voorschriften» vaii art. 291 slaan derhalve met noodzakelijkheid op de beooe^d/ieid der gemeentebesturen (l).Eene plaatselijke verordening is niet in overeenstemming met de Gemeentewet, wanneer zij
(1) Hel gevoelen van den heer Dl PlSTO, dat cene gemeentelijke verordening in strijd mu zijn met de voorscln iften der Gemeentewei. indien zij (wat met alle de vóór de invoering der Gemeentewet uitgevaardigde verordeningen het geval is) niet volgens de regelen der Gemeentewet is af^ekondigil, sluit, zoo als de heer Kappiusi opmerkt, reeds hierop af, dat hel formulier van afkondiging blijkens zijn eigenen inhuud noch is de verordening noch daar een dcc! van uilmaakt.
-ocr page 45-na de invoering daarvan door het gemeentebestuur niet had kunnen worden uitgevaardigd.
Ik heb boven gezegd , dat, wanneer eene magt in hare bevoegdheid beperkt is geworden, verordeningen, genomen, loen de magt nog niet beperkt was, tnimcfiien in allen gevalle blijven voortbestaan, zeer zeker echter, indien de vroegere bevoegdheid der magt bij anderen is gebleven, op anderen is overgegaan. Wij hebben het hier met het laatste geval te doen , waar zekerheid bestaat. Al de verordeningen, die de gemeentebesturen sedert ‘29 Junij 1851 niet meer mogen nemen, mögt en mag de wetgever (om van provinciale verordeningen en algemeene maatregelen van inwendig bestuur te zwijgen) in de wet opnemen. Derhalve blijven de plaatselijke verordeningen, vóór de gemeentewet genomen, al zijn zÿ daarmeile nog zoo zeer in strijd , in volle kracht, ten zij de wet ze óf in het bijzonder óf bij algemeene dispositie opheffe. Dien ten gevolge blijven alle plaatselijko verordeningen, die noch straffen bedreigen noch belastingen opleggen, al mogen zij nog zoo zeer tegen de Gemeentewet indrui-schen, in volle kracht. Van die verordeningen echter, die tot de twee zoo even opgenoemde categoriën behooren, wilde de wetgever, dat zij met de nieuwe Gemeentewet in overeenstemming zouden zijn. Om dit doel te bereiken beveelt de Gemeentewet, wat de strafverordeningen be-^ treft, dat zij met hare voorschriften in overeenstemming zouden worden gebragt ; bij gebreke hiervan zouden die verordeningen (na vijf jaren) vervallen. Een krachtige, een doortastende, een, zoo men wil, revolutionaire maatregel. Fictione juris worden de oude verordeningen geacht onder de nieuwe wet te zijn vastgesteld en daaraan getoetst.
Men ziet, dat wij ook op dezen weg lot het gevoelen
Themit, D. VII, Isle St. [I860]. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
-ocr page 46-— Si
van den heer RippEtJSE zijn gekomen, maar dal tevens oven als boven uit den aard van het door hem verkregen résulta it , thans uit de théorie van het overgangs-regl is bewezen geworden, dat art. 291 der Gemeentewet, in een gezonden zin en in zijn geheel opgeval, alles behalve ullra-conservalief kan worden genoemd. Waar is hel nogthans, dal de in dat artikel voorkomende termijn van vijf jaren als iels conservatiefs kan worden beschouwd. Terwijl echter de heer RAPPEUSEdien lermyn als exceptie op den regel beschouwt, komt het mij voor, dal uil hot voorafgaand onderzoek is gebleken, dal hij is eene e.xceplic op de exceptie.
Door hel voorafgaande vermeen ik het onjuiste van het beginsel der heereii Rappeume en os Piuto te hebben aangeloond, maar levens mogelijke tegenwerpingen legen hel door eerslgenoemdcn verkregen resultaat daardoor te hebben ontzenuwd en te hebben bewezen , dat diens systeem veel meer met de algemeene rigling der Gemeentewet overeenstemt dan dal zijner tegenstauders.
Ik heb in hel begin van dit stukje gezegd , dat er na hel meesterlijk beloog van Mr. Rappeuise niels gewig-tigs meer ih het midden kan worden gebragt tegen hel gevoelen van Mr. de Pihto. Slechts eenige opmerkingen zjj het mij geoorloofd neder te schrijven.
a. De Memorie van Toelichting schijnt mij de mee-ning van den wetgever duidelijk genoeg uit te drukken. Men leest er: «in onderscheidene gemeenten zal eenige lijd gevorderd worden, om de plaalselijko verordeningen , legen wier overtreding straf is be-
-ocr page 47-dreigd, en de plaatselijke belastingen naar de bij dit ontwerp gestelde regelen in te riglen». Wat wordt bier als het doel iler wet opgegeven ? Opruiming, herziening , onderzoek , kunstbewerking ? Niets van dit alles.
De oude straf- en belasting-verordeningen moeten worden insertgt naar de regelen der Gemeentewet. Niels meer en niets minder. Blijkt hieruit niet, dat do verordeningen, die naar die regelen met meer kunnen worden ingerigl, daar zij daarmede overeenstemmen , ten eenenmale niet behooreu onder hetgeen in dit artikel wordt geregeld ?
b. nbsp;nbsp;nbsp;De wel van 8 Mei 1856 (Stbl. n«. 52) pleit voor seene der beide uitleggingen. En de overweging én het dispositief behelzen slechts, dat er noodzakelijkheid beslaat den termijn in ari. 291 der wet van 29 Junij 1851 {Stbl. n®. 85) gesleld , voor zooveel betreft do gemeente Amsterilam, lo verlengen, en dat de termijn gesteld voor de herziening dor plaatselijkc belastingen en der plaalselijkc verordeningen , tegen wier overtreding straf is bedreigd, wordt verlengd. Er slaat niet geschreven, dat alle bo-laslingcn en alle verordeningen moeten worden herzien , maar dat er zijn belastingen en verordeningen , die moeten worden herzien. Hierdoor, al neemt men ook, hetgeen echter onjuist is, de wet van 1856 als inlcr-prctalio aulhenlica der wet van 1851 aan, wordt het geschil niet beslist.
c. nbsp;nbsp;nbsp;De heer de Pinto zegt, dat hij zich moeijelijk kan voorstellen, dal de wetgever wilde, dal door den aangena-men, maar kostbaren weg der processen worde uitgemaakt, wat wettig en wat onieetti^ is. Ik kan niet gelooven , dal do heer de Pi»to in hel algemeen den aangonamen, maar kostbaren weg der processen zou willen uilsluilen,
om te beslissen , wal wellig en wat onwellig , wat regl en wal onregl is. Naar den in de praktijk algemeen aangenomen regel is de reglerlijke magl zeer zeker bevoegd eene verordening als niet beslaande te beschouwen, wanneer zij onwellig is. Er zou derhalve geen grond beslaan, om door de reglerlijke magl de wettigheid te laten toetsen der oude, maar niet lt;lcr nieuwe verordeningen. Het is echter bekend , dal de heer db Pisto de bevoegdheid der reglerlijke magt in dit cpzigl ontkent. Maar waarom zou dan hel administratief gezag niet bevoegd zijn, om na den afloop der vijf jaren de (oude of nieuwe) onwettige verordeningen onwellig le verklaren en le vernietigen ? Hoe hel zij , de beide gevoelens van den heer de Piuto (met geen van beiden kan ik mij vercenigen) leiden lof hel volgende resultaat. De regier moet thans alle vóór het vaststellen der Gemeentewet uitgevaardigde (en niet herziene) verordeningen als vervallen beschouwen, al zijn zij volkomen in overeenstemming met de Gemeentewet; hij moet alle na de invoering dezer wet gemaakte (en door den Roning niet vernietigde; verordeningen geldig verklaren , al staan zij lijnregl tegenover de bepalingen der wet. Ik meen geregligd le zijn dit resultaat op zijn minst zonderling le noemen.
-ocr page 49-Burgeriijs: regt hr regtsvorderisg. — De on-tplitebaarheid der bekentenit, door Mr. J, G. Kist, Kanlonregter le Dordrechl.
Art. 1901 van hel Burgerlgk Welhoek bevat een beginsel van procesregl, waaromtrent nog steeds veel verschil van gevoelen heerschl. En echter is dit beginsel een hoogst eenvoudige regel van billgkheid, een nood-'’'•’ntlig gevolg van de opname der bekenleni.s onder de middelen van bewijs.
De bepaling van art. 1961: «De bekentenis mag niet «gesplitst worden ten nadeele van dengene, die de-«zelve heeft afgelegd,» is een regel die evenzeer op andere bewijsmiddelen kan worden toegepasl. Of zal men eene anlhenlieke acte, die zoowel het bewijs oplevert van hel ontslaan eeiier verbindtenis, als van hare vernieliging, alleen als bewijs van hel bestaan der verbindtenis kunnen bezigen, zonder haar tevens • als bewijs der bevrijding aan le nemen? of zal men kunnen beweren, dat do verklaring van een getuige, dat iemand iels gekocht en betaald heeft, alleen zoude moeten gelden om ilen koop le bewijzen en niet de betaling? Evenmin kan men de verklaring van een der partijen, dal hij gekocht en betaald heeft, splitsen en alleen als bewijs der verbindtenis en niet der bevrijding laten gelden.
Hel beginsel van onsplilsbaarheid der bekentenis is een beginsel van billijkheid , hetgeen zelfs zoude moeien gelden, al stond hel niel mei zoovele woorden in do wet, al bevatte de wet niets anders , dan de erkenning der bekentenis al.s middel van bewijs; dan toch ook zoude de gebeele bekentenis als bewijs moeten gelden en niet alleen dal gedeelte, hetwelk de tegenpartij mögt verkiezen.
Hel is daarom le meer verwonderlijk , dat onder de Franscho wet en ook nog onder de onze, die hel beginsel zoo veel duidelijker heeft opgenoinen dan de Fran-
-ocr page 50-— 38 —
sehr, reglsgeleerden gcvoiitleii worden, die den regier do hevoegdheid toekennen om de bekentenis in vele gevallen le splitsen. En toch zijn vele Fransche schrijvers van naam die meening toegedaan, terwijl ook de jurisprudentie in Frankrijk in sommige gevallen de splitsbaarheid der bekentenis aanneemi (1). Ook bij ons houden nog velen datzelfde gevoelen vast, hoewel op de meest verschillende wijzen. Men zie b. v. Mr. C. J. van Assen, Leiddraad, § 487, Mr. A. de Pinto , Burg. Wetb., II, § 1118,Mr. M. J. TER Hazeborg, Over de splitsbaarheid der bekentenis volgens het hedeixlaagsch Burgerlijk regl, in Ned. Jaarb. voor re^tegeleerdbeid en we/^eving 1844, VI, bl. 229, en nu onlangs mijn vriend en ambtgenoot Mr. C. VAN Bell in zijn Overzigt van de leer der geregielijke bekentenis, in Themis ISbQ, II® Verz., dl. VI, 2de st., bl. 223, waar hij aanneemi dal, wanneer tusschen Iwec of meer feilen, waaruit de bekentenis beslaat, niet een naauwe zamenhang is en de feilen van elkan-iler onafscheidelijk zijn, de bekentenis splitsbaar is. Hij heeft die leer later in toepassing gebragt in een vonnis le vinden in /L^eekhi. n°. 2098, waarbij hij do bekentenis van een’ gedaasde , die de door den eischer ge-stelde verbindlenis erkent, doch beweert, dal die door compensatie is vernietigd , heeft gesplitst en als bewijs der verbindlenis, maar niel als bewijs der vernietiging heeft aangenomen.
Die leer is m. i. strijdig met de wel, zoowel met den Franschen Code, als met ons Burgerlijk Wetboek. Ik ben het in deze geheel eens met Mr. G. W. Opzoo-vier, Aan-teekening op art. 1961 in het Burg. Wetb., dal, wan-
(1) Cf. ZaCUARIAE, Haniihurh ties Französischen Cirilrechls, 4' Ed.. IV, §767, 1)1. 4 74. ToDLliKS, .K, 38.'. Doraston, Xlll, .’gt;.quot;.3. .Har-CADÉ, Droit Cieil Français , V, bl. 215 , 4® Ed. E. Bonnier , Traite des Preuves, 2'Ed., 1859, § 293, p. 309. Adrrv et HaU. Dratt Civil Français d’après l'ouvrage allemand de Zachariae, 2® Ed., loin. Vl , J). 380. 3® Ed. . Ïoin. Vl . p. 571 , p. ÓG3.
-ocr page 51--sa
neer men op regels door de wel gesleld uilzondcnngen invoert, die de wet niet kent, deze van alle kracht wordt beroofd en dal een vonnis, dat zulke uitzonderingen aanneeml, de wi’t schendt. Ik zal trachten de gronden voor dit n;)ijn gevoelen korlelyk uiteen Ie zetten, na vooraf de gronilen , die men voorde splitsbaarheid bijbrengt , te hebben wederlegd.
Die gronden zijn weinige. Men moet zich verwonderen, dal men op zoo zwakke gronden uitzonderingen op ile geschreven wet heeft kunnen maken, die denwel zelf niet had aangenomen. Wij zullen de voornaamste kort nagaan en wel eerst de schrijvers over Fransch regl, daarna die over het onze.
De schrijvers over het Fransche regt zijn in deze zeer spaarzaam met hunne argumenten. Zoowel Mivrcadé (1) als Z vCHARiAR (2) bepalen zich hij het maken van eene onderscheilt;ling lusschen de bekentenis, die niet, en de bekentenis, die wél gesplitst mag worden. Zaghabiae zegt alleen, dat de regtsregel van de onsplitsbaarheid der bekentenis, alleen toepasselijk is, wanneer de feiten welke de bekentenis omvat «au sich und ihren faclïschen »Beschaffenheit nach mil ein ander in Verbindung stehn ,» doch niet, wanneer die feiten alleen door de bekentenis der wederpartij op de eene of andere wijze met elkander in verband gebragt worden. De redenen echter, waarom dit feilclijk verband noodzakelijk zonde zijn voorde toepassing van den regtsregel, waarom de be doeling en de wil der erkennende partij niet voldoende zouden zijn om zijne verklaring lot een geheel te maken en waarom de voorwaarde, waaronder eene bekentenis wordt afgelegd, die eeno erkentenis der feilen dikwijls tol eene ontkentenis der uit die feilen ontstaande regls-gevolgen maakt, van hel overige dier verklaring kan
(1} iMaBCaDS. 1. I.
(2) ZAcnASiAs , 1. I.
-ocr page 52-worden gescheiden , zal men hij Z\GaA8iAE , bij Marcadb en anderen le vergeefs zoeken.
Hel schijnt, dal zij alleen de erkenning der door de eene partij gestelde en door de wederpartij loegege-vene daadzaken met hel daarmede in feilelijk verband staande als bekentenis beschouwen en dal zij de andere feilen, waaromlrenl partijen zich mogten verklaard hebben en die, hoewel hun ui of niet bestaan op den tusschen partijen beslaanden reglsband den groolsten invloed hebben moge, zooilal hunne aanneming voor eene voorwaarde van de erkenning iler gestelde feilen kan gehouden worden, echter niet op denzelfden lijd als de door partij gestelde feilen hebben plaats gehad en dus daarmede niet in feilelijk verband staan , voor niet tol de bekentenis behoorende bijvoegselen houden. Zoo doemie vormt men zich een verkeerd denkbeeld van bekentenis, hetgeen ook met de definitie in den Code Civil daarvan gegeven in het geheel niel overeenkomt.
De Code bevat in arl. 1356 de volgende bepaling der geregtelijke bekentenis ; « L’aveu judiciaire est la décla-oralion, que fait en justice la partie ou son fondé de »pouvoir spécial.»
De verklaring door partij afgelegil is ilus zijne bekentenis, onverschillig of die verklaring feilen omval, die al of niel in feilelijk verband slaan. De wel is duidelijk en onderscheidt niet; waar zij niel onderscheidt mogen ook wij geen onderscheid maken.
Ook de argumenten door anilere Fransche schrijvers bijgebragt zijn van weinig kracht. Bonhieb (1) gaal van dezelfde beginselen uit als Zvchariae. Hij beroept zich op Voet, op wiens redenering wij later zullen terugkomen, en onderscheidt drie soorten van bekentenissen L’aveu pur et simple , — qualifié et —connexe , naar male
(I) Cf. Bos.msr , 1, I.
-ocr page 53-bekenleiiis ii óf ecoe eeinomlige loeslemming in de gestelde feilen , óf eene loorwaardelijke, óf eene erkenning (nel bijtoeging van andere feilen. De beide eersten zijn volgens hem altijd onsplitsbaar. De laatste is mede onsplitsbaar , indien de beide in de bekentenis bevatte feiten « concernent la même dette,» maar kan daarentegen worden gesplitst, «si celui qui a fail l’aveu allègue pour »en détruire l’effet un fait enticremenl nouveau.» Hij koml dus in de hoofdzaak met Zachahiae overeen, en vordert voor de onsplilsbaarheid feilelijk verband of liever eenheid van feit. Hij onderscheidt zich daarin gunstig van de beide reeds aangehaalde schrijvers, dat hij zich niet bepaalt bij het maken van het onderscheid , maar voor zijn gevoelen een argument bijbrengt, hetgeen echter niets bewijst en alleen slaat op hel voorbeeld door den schrijver bijgebragt. Als voorbeeld namelijk wijst hij op de compensatie. De nieuwe schuld , waardoor de oude zoude zijn vernietigd, is «un fait entièrement nouveau , » dit feil wordt niel door de bekentenis bewezen, omdat hij, die niet voor bewijs heeft gezorgd van eene vor-bindtenis, de goede trouw des schuldenaars heeft gevolgd ten aanzien van die schuld en niet ten aanzien van eene andere.
Dal die redenering de duidelijke woorden der' wel, die onsplitsbaarheid beveelt, niel kan verzwakken, behoeft geerr beloog, maar' zelfs al ware de wet minder duidelijk, dan nog zoude de r edenering niel het door BofisiER verkregene besliiil oplevercn , I“. omdat niet de wil van hem, die zich op eene bekentenis beroept, maar de wil van hem die erkent, de grond is van de bewijskracht der bi-kentenis, en 2*. omdat de erkentenis ook dan bewijst wanneer hÿ , die zieh op de erkentenis beroept , de goede trouw van zijnen schuldenaar niet heeft gevolgd, maar een bewijs der verbindtenis heeft gevorderd , helwelk b. v, is verloren gegaan.
-ocr page 54-Avert en Rau . de Fransche iiilgevcrs viui Z.achariae’s Handboek, zijn geheel van Zachariab’s beginsel afgeweken (1). Het aven is volgens hen pur et simple, qualifié ou complexe. De beide eerste soorten zijn ondeelbaar , alleen de laatslo soort, de bekentenis , die, behalve de toestemming in de door party gestelde, nog andere feiten beval , is deelbaar , wanneer hel bijgevoegde feil geheel van hel hoofdfeil is afgescheiden. Uit de voorbeelden blijkt, dat men eene bekentenis van schuld met beweerde betaling voor onsplitsbaar en daarentegen eene erkentenis van schuld met beweerde compensatie voor splitsbaar houdt. Men heeft het beginsel van feitclijk verband tusschen do erkende feilen laten varen en daarentegen een regtsverband voor de onsplilsbaarheid genoegzaam geoordeeld , welk beginsel men echter niet in alle gevallen wil loepassen. Waarom hel beginsel is veranderd, blijkt niet, evenmin als ile reden, waarom men compensatie van schuld voor een afzonderlijk feit houdt afgescheiden van de schuld zelf en daarentegen tusschen betaling en het beslaan der schuld een verband aanneemt. Gronden daarvoor vindt men bij Avert en Rav niet. In eene noot op § 751 , 2e lid. , p. 280, no. 24, vindt men Bosnier en Tovllier aangehaald en de I. 26, § 2, D. Depositi (XVI, 3) (2) en de volgende redenering: «On comprend l’itnmenite différence ,
(1) Misschien is ZaCEaBUB zeil wel van gevoelen veranderd. Ik hen met in de [{'’legenheid om de ongave vanJ1838, waarnaar de vertaling is gemaakt te vergeli|ken.
(‘2) Deze wet, die overeen geval van in-hewaargeving handelt, waargeene compensatie te pas komt, bewijst niets, ook voor de beslissing onzer vraag volgens Romeinseh regt. De erkentenis toch van iemand , die verklaart iets in bewaring te hebben, doch daarentefjen mt anderen hoofde even veel van den eischer le vorderen te hebben , behoeft met te worden gesplitst, maar kan in baar geheel worden aangenomen, zonder dat dit op de toewijzing van de actio depositi eenigen invloed uitoefent , daar de actio depositi met door compensatie te niet gaat.
-ocr page 55-«qui eiisle entre celle hypolhése (de compensalie) et celle «dont il a été question aux deux notes précélt;lenles. Ce «serait diviser l’aveu, que de séparer la declaration du «payement de la reconnaissance de la dette, parce qu’il «s’agit en pareil cas de deux faits entre lesquels il existe «une intime connexité. Mais lorsque le débiteuren récon-«naissant une dette, ajoute à cet aveu l’allégation d’une «créance, ce n’est plus diviser l’aveu, que de faire ab-«straction de celle allégation, puisqu'il s’agit alors de «deux faits, qui n’onl entre eux aucune liaison nécessaire.» Ik moet erkennen, dat ik bet «immense» verschil niet begrijp, hetgeen in dit opzigt zoude beslaan lusscheu betaling en compensatie. Beide slaan feilelijk niet in verband mei de schuld zelf, hel zijn beiile afzonderlijke feilen : hel verband dat er bestaal is een regisverband , daar beide de schuld vernietigen. De compensalie loch vernieligt de schuld even goed als de betaling. Beide slaan dus in hetzelfde verband lot de schuld. Neemt men dus aan, dat een regisverband lusschen de erkende daadzaken de schuld onsplitsbaar maakt, dan moet zoowel de erkentenis met beweerde compensatie, als die met beweerde betaling, onsplitsbaar zijn.
Lx lloMBiÈRE, T/iéorie et pratique det obligationt, Tom. V, p. 409, beroept zich mede op Voet en Zoesius, de confessis, 11°. 9, en stelt als beginsel voorop, dal de onsplilsbaarheid der bekenleni.s alleen dan geldt, wanneer « l’aveu porie sur un meine fail passé dans une »circonstance unique et qui ne peut être attribué, qu’à »celui, qui fait l’aveu.» Men zoude dus verwachten, dat hij, even als Voet en Zvcuarixe , een feilelijk verband vorderen zoude voor de onsplilsbaarheid der bekentenis. Men zal zich in die verwachting bedrogen vinden. Al voort redenerende komt La Hombière tol het besluit, dat de complexe bekentenis, die feilen bevat, welke van elkander afgescheiden zijn en waar dus hel feilelijk
-ocr page 56-— 44 —
Terbaml oiilbreekl , nid splitsbaar is, wanneer die feilen ill reglsverband staan, wanneer de bÿgevoegde feilen het uil bel hoofdfeil ontslaande regtsgevolg wijzigen.
Op die wijze komt hij lot hetzelfde besluit als Aubrt eu R^ü, dal namelijk de bewering van betaling niet, die van compensatie wel van de erkentenis der verbind-tenis kan worden afgescheiden. Doch ook dit besluit wordt door hem niet vastgehouden. Ook hierop wordt eeno uitzondering aangenomen, die niet op de vooropgestelde beginselen is gegrond en het vroeger beweerde geheel omverwerpt. Hij zegt namelijk , dal de bekentenis niet maü worden ffesplilst : «si Ie défendeur ne reeon-»naît l’existence de la dette, quejusqu’à concurrence de »la somme exigible, après toute compensation opérée et »qu’il ne consent à avouer, que sauf le bénéfice d’indi-»visibililé de son aveu et sous la condition , que son «adversaire reconnaîtra lui-même la légitimité de ses pré-»tenlions en acceptant ses déclarations dans leur entier.»
Hier is dus bel geheelo feitelijk verband vergelen. Hij, die erkent, kan door zijn wil de meest verschillende feilen tol een geheel maken, indien hij maar van het eeiie feil de voorwaarde maakt van het andere. De wil van den erkennenden persoon is dus de grond van de eenheid der bekentenis. Dit is hel ware beginsel , waartoe L* Hombièhe, naar het schijnt, onbewust en zeker niet op logische wijze, gekomen is. Een beginsel, dal lijnrcgl inloopt legen het door hem in de eerste plaats gevorderde feitelijke verband.
Men zal opmerken, dat de aangehaalde schrijvers over hel Fransche regl meer en meer lot de geheele onsplils-baarheid der bekentenis overhellen, zoodal de laatste zelfs, ofschoon in beginsel de splilsbaarhoid aannemende, er echter toe komt om in de toepassing bijna in alle gevallen lol do onsplitsbaarheid le ficsluilen. De bedoeling van den Franschen wetgever scliijnl dan ook geweesl te
-ocr page 57-zijn de bekentenis in alle gevallen voor onsplitsbaar le verklaren.
Onder het oude Franscbe regt was er vee! verschil van gevoelen over dit punt en werden, op ’t voetspoor van Voet, ZoEsius en anderen , vele spilsvindige onderscheidingen gemaakt lusschen « capita coiinexa» en « capita separata. » De Fransche wetgever wilde aan dit verschil een einde maken. Maleville zegt hel in zijnen Commentaar uitdrukkelijk. Hel doel van art. 1356 was, volgens hem, hel oude verschil lusschen « capita connexa » en «capita separata,» hetgeen meer spilsvindig dan waar was, weg te nemen, daar de gedaagde, zoodra hij volgens zijne bewering niel betalen moet, toch eigeidijk niet erkent (1;.
Ook in deze heeft de Code Pothier gevolgd , die in zijn Traité des Ohlig-., Tom. II, n°. Il, § 1, not. 4, de onsplitsbaarheid der bekenleni.s aanneemt. Als voorbeeld haalt hij aan de bekenleni.s van een gedaagde, die de verbindtenis erkent , doch beweert betaald te hebben, welk voorbeeld door den Tribun Jaubert, in zijn Rapport aan hel Wetgevend Ligchaam over art. 1356 (2), wordt overgenomen en voor eene onplitsbare erkentenis wordt verklaard. Do Fransche wetgever heeft dus wel degelijk de onsplitsbaarheid gewild in alle gevallen, en bestaande verschillen door eene algemeene en duidelijke bepaling willen wegnemen.
Onze wel heeft de bepaling van den Code overgenomen en verduidelijkt en toch zijn er bij ons nog velen, die op die wetsbepaling uitzonderingen willen maken, die in de wet zelve niel le vinden zijn. Laat ons zien op welke gronden.
De Hoogleeraar vakAsses voert in zijnen Leiddraad, t. a. p., geene gronden voor zijn gevoelen aan. Zulks
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. ZcM BACa , Dai Ges/andHiiz tor dem CicUgerichle in teinem Unzertreunlickleit , Kó t» 1815, 1)1. 70.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. ZCM BaCB, bl. 41 v.
— 46 — ligt niet in het plan van dal werk. Hij beroept zich alleen op hel beloog van Mr. ter Hazeborg, wien wij straks zullen wederleggen.
Mr, BE Piuro, t. a. p , meent , dal de oiuplilsbaar-heid niet van toepassing is, wanneer de schuldenaar bij zijne bekentenis voegt daadzaken , die geheel vreemd zijn aan hel onderwerp van hel geschil, en grondt dit gevoelen op de redenering , dat de schuldenaar hel anders in zijne magt zoude hebben, om zich door eene erkentenis een titel te verschaffen.
Ik kan die redenering niet toegeven ; indien toch de door partij bij zijne bekentenis gevoegde daadzaak geheel vreemd is aan het onderwerp van het geschil en dus geenen invloed heeft op den lusschen partijen bestaande reglsband , kan de regier, de erkentenis in zijn geheel aannemende, de bijgevoegde omstandigheid als niet 1er zake dienende laten rusten. Indien daarcnlegen do bijgevoegde omstandigheid op den lusschen partijen bestaanden reglsband van invloed kan zijn , zal de regier de geheelo bekenlcnis moeten aannemen , indien namelijk de wederpartij zich op de erkentenis beroept. Do beken- ' tenis kan voor hem, die haar heeft afgelegd, nimmer een middel zijn om zich een litel te scheppen, daar zij volgens arl. 1962 alleen bewijst legen en niet voor dengenen die bekend heeft (1).
Mr. TER Hazeboru , t. a. p. , grondt zijne bewering , dal de bekentenis ook in andere gevallen , dan de door onze wel opgenomene, kan gesplitst worden, op de zonderlinge redenering, dat onze wel niets ander.s is, dan eene gewijzigde en aangevuldc uitgaaf van den Code Civil en dal dus de artikelen niet alleen overgenomen zijn , maar do uitlegging en jurisprudenlio gerekend nioe/en worden mede overgenomen te zijn. Die redenering vor-
(1) Cf. OrzooMSE, Aant. op Art. 19Ct.
-ocr page 59-derl eigenlijk geene ernslige wederlegging, wanl 1,. is hel bt^ginsel onwaar, dal onze wet eene gewijzigde uitgave der Fransehe is (1), en 2quot;. is de toepassing op ons geval geheel verkeerd , daar onze wetgever door hel opnemen van ééne uitzondering op den regel van on-splitshaarhcid , die ook door de Fransche jurisprudentie was aangenomen, juist de andere uitzonderingen heeft buiten gesloten. Had de wetgever ook de andere door de Fransche jurisprudentie aangenomene uitzonderingen willen behouden, dan zoude hij die in de wet hebben opgenomeu.
Het gevoelen van .11 r. v.vn Bell omtrent dit punt is niet zeer duidelijk en de door hem aangevoerde gronden mede minder afduende (2). Hij meent, dat do vraag, of de Confessio qualilicata deelbaar is, het best beantwoord wordt door Voet, ad til. Dig. de confess., n®. 5 (XLII, 2) en is van oordeel dat die leer ook onder ons tegenwoordig regt zal moeten worden gevolgd.
De redenering van Voet is deze: «Si plura sunt ca-»pila confessionis separata, quorum unum haud dependel »ab altero, nihil vetat quuminus divisio confessionis ad-«mittatur.....Sin omnia confessione comprehensa inter so »connexa et unius quasi actus conlinui factum conlineant, »non videtur circa eundem acluin admillenda separatio.»
Ofschoon Mr. vas Bell deze leer in theorie goedkeurt, komt hij echter in de toepassing tot andere resultaten. Ten bewijze mogen de door hem bijgebragte voorbeeldenstrekken. Zoo verklaart hij de bekentenis van iemand, die erkent schuldig geweest te zijn, maar betaald te hebben, niettegenstaande die bekentenis niet « unius «quasi aclus continui factum,» bevat, maar twee feilen ; 1®. de verbindtenis en 2“. de betaling, in navolging der bovenaangehaalde Fransche schrijvers , voor ondeelbaar,
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. OpzooMïR, t. a. p.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Themis, 18.59, 11' Ven., Deel Vl, bl. 221.
lenvijl hij lt;)aarlcgen de bekentenis, dat men gebl heeft geleend, doch dat ilie schuld is gecompenseerd voor splitsbaar houdt. Voet daarentegen en , zoo als wij gezien hebben, ook Zachariae in zijne vroegere eilities, beide consequent uit hun beginsel reilenerende, verklaren beide die bekentenissen voor deelbaar.
Het hoofdargument van Mr. vak Bell i.s dus een beroep op het gezag van Voet.
Ik zal hel gezag van Voet ten aanzien »an hel Ro-meinsche en Oud-Hollandsche regl niet in twijfel trekken ; maar dil is toch zeker , dal niemand aan Voet gezag zal willen toekennen, waar hel geldt de uitlegging van ons Burgerlijk Wetboek van 1838. De vraag is dus 1°. of de argumenten van VoeT volgens het Oud-Hollandsch regt geldig waren , en 2°. zoo ja, of zij onder ons tegenwoordig regl nog gelden. Beide deze vragen zouden bevestigend moeten beantwoord worden, om een beroep op Voet te wettigen; m. i. echter moet reeds de eerste vraag onlkennend worden beantwoord en vervalt dus de tweede.
Voet doel hetzelfde als Zachariae dien wij boven hebben wcderlegd (1). Hij maakt eene distinctie lusschen de bekentenissen , naar male van de erkende feiten. Bevatten de erkende feilen « unius quasi aclus conlinui faclum » dan is de bekentenis onsplitsbaar; zijn die feiten daarentegen niet van elkander afhankelijk, niet zamenhangend, dan kan de bekentenis, die dergelijke feiten omvat, gesplitst worden. De redenen echter, waarom de bekentenis op die wijze in twee soorten wordt verdeeld , naar mate van den zamenhang der erkende feilen, waarom die verdeeling en geene andere gemaakt wordt en waarom de eene soort wel, de andere niet mag gedeeld worden, worden niet opgegeven, De beslissing van Voet is geheel
{1 ) Zie boven bl. Sfl.
-ocr page 61-- 49 —
ongetrioliveerd. De vergelijking toch van de bekentenis met een vonnis en bel beroep op hel regt om van een gedeelte van een vonnis le appelleren is niet meer dan eene vergelijking en geen argument en zoude in allen gevalle hoogstens kunnen bewijzen , dal eene bekentenis in sommige gevallen zoude kunnen worden gesplitst, maar nimmer dal die bevoegdheid tot splitsing afhangt van het feilelijk verband der erkende daadzaken. Te meer is het verwonderlijk dal Voet zoo zonder grond , die distinctie maakt, daar hÿ on) de onsplitsbaarheid le bewijzen eener bekentenis, die zamenhangende feilen bevat, een grond bijbreugl, die ook voor ile andere soort van bekentenissen , namelijk die, waarde erkende feilen niet in feilelijk verband staan, gelden moet, namelijk, dal hel onbillijk zoude zijn de voordeeleu le aanvaarden, maar de daaraan verbonden nadeclen te verwerpen. Het verband toch tusschen de voor- en de nadoelen uit de bekentenis vonrlspruilende, ontstaal niet uil het erkende feit, maar uit den wil van hem, die erkent en die even goed niet of voorwaardelijk had kunnen erkennen.
Ik meen dus, dater zelfs volgens het oude regt geen grond voor de door Voet gemaakte onderscheiding beslaat. Te minder nog levert onze wet eenigen grond daarvoor op.
Wij gaan thans over lot de uiteenzelling der gronden , waarop ons gevoelen steunl. Zij zijn 1°. de woorden, 2'’. «le bedoeling der wet.
1®. De woorden der wet. Art. 1961 luidt: o Eene be-»kenlenis mag niet gesplitst worden ten nadeelo van den-»gene, die dezelve heeft afgelegd.
«Het slaat echter den regier vrij om de bekentenis »te splitsen, indien de schuldenaar daarbij lot zijne be-»vrijding daadzaken heefi aangevoerd, welker valschheid »wordt bewezen.»
De eerste vraag , welke zich bij eene poging lol uil-Ikttnisy 0. VU, Isle St. fl8ü0j. *
-ocr page 62-— 50
legging van dit artikel aan ons opdoel is deze ; Wat is eene bekentenis? Onze wet geeft daarvan geene definitie, het gewone spraakgebruik zal ons dus lot riglsnocr moeien strekken.
De Fransche wet bepaalde de bekentenis aldus in art. 1356, al. 1 ; «L’aveu judiciaire est la déclaration »que fait en justice la partie ou son fondé île pouvoir »spécial.» Die definitie is te algemeen, want iedere verklaring van partij en dus ook die, waarbij hij de door de wederpartij gestelde daadzaken ontkent, is, volgens die bepaling, eene bekentenis.
Het ontwerp van 1820 gaf in art. 3371 de volgende bepaling: «Erkentenis is eene duidelijke en vrije ver-»klaring omtrent de waarheid van zoodanige zaak of daad, »op welke eene aanspraak of bewering van de wederpartij »gegrond woidl. » Ook deze definitie komt mij minder juist voor; zij is toch, zoowel te uitvoerig, als on-naauwkeurig.
Waartoe dienen toch de l)ijvoegelijke naamwoorden duidelijke en vrije? of zoude eene onduidelijke verklaring van partij , om hare onduidelijkheid, geene erkentenis zijn, indien zij overigens de vereischten eener erkentenis bezat. Of is eene onlkentenis , bij een verhoor op vraagpunten afgclegd, geene bekentenis, omdat zÿ niet geheel vrijwillig is afgelegd ?
Daarenboven is ook deze definitie even goed op eene onlkentenis , als op eene erkentenis toepasselijk , want ook de onlkenlenis is eene verklaring omtrent do waarheid van eene zaak.
Voet (1) bepaalt de confessio aldus: «Confessio est »qualiscunquc contra se pronunlialio sen judicalio, » welke definitie, indien men hel woord «judicalio» weglaat, de waarheid zeer nabij komt.
Naauwkeuriger is echter de bepaling door nu wijlen
(1) Zie VotT, ad lit. Dijj. de coidcssis. § 1.
-ocr page 63-Ma. G. J. VAN Asse«, in zijn’ Leiddraad, bladz. 531 gegeven ; «Bekentenis is,» volgens hem, «erkenning of »bevestiging, dal de daad of zaak, waarop de wederpartij »hare aanspraak of bewering grondt, waar is. »
Om herhaling te vermijden, zoude ik voorstellen de bekentenis aldus te bepalen : Bekentenis is de verklaring van partij, dal eene daad of zaak , waarop de wederpartij eene aanspraak of bewering grondt, waar is. (1)
Die bepaling komt, dunkt mij, met het spraakgebruik overeen.
Zoodanige verklaring kan de waarheid der gestelde daden of zaken geheel of gedeeltelijk loegeven en is dus of geheel of gedeeltelijk, zij kan dit doen onder eene voonraarde of met eene hij voeging en is dan voonvaardeljk of zamengeeteld.
Misschien zal men mij tegenwerpen , dal die voorwaarden of bijvoegingen niet lol de bekentenis behooren en dal de bekentenis niets anders is, dan de toestemming in de waarheid der gestelde feiten.
Die bewering zoude echter strijdig zijn , zoowel met onze wet, als met de natuur der bekentenis.
Onze wel toch beschouwt «de daadzaken, welke de »schuldenaar tot zijne bevrijding heeft aangevoerd , » dut zijn de daadzaken, die hij bij zijne toestemming in de waarheid der door partij gestelde feiten heeft gevoegd, wel degelijk als een deel der bekentenis, vermits zij in al. 2 van art. 1961 tien regier de bevoegdheid toekent, om de bekentenis te splitsen, «indien de valschheid »daarvan, d. i. in de bijvoegingen, wordt bewezen.»
De aard der bekentenis brengt eveneens mede, dat de bijvoegingen , die de erkennende partij bij zijne toestemming in do waarheid , tier door do wederpartij gestelde feiten voegt, een decider bekentenis uitmaken. De bekentenis toch is een bewijs, dat men legen zich
(1) Cf, Acbry et Kau, Tom. IH , p* 277.
-ocr page 64-zelven levert, dal afhankelijk is van den wil van hem, die erkent. Deze toch is vrij om lt;le gestelde daadzaken te erkennen of te ontkennen. Hij kan ze dus ook gedeeltelijk erkennen of met bijvoegingen , die volgens zijne bedoeling als voorwaarden van zijne locsitmining moeten gelden. Hij bevrijdt partij van tien last, om de gestelde daadzaken te bewijzen, onder voorwaarde, dal deze dan ook de lt;loor hem bij zijne toestemming in de waarheid dier feilen gevoegde omstandigheden als bewezen aan-neme. De bekentenis vormt dos niet een zamenhangend geheel, omdat de erkende feiten een geheel vormen , maar omdat de wil der erkcnnemle partij die feilen in zijne verklaring lol een geheel verbonden heeft.
De bekentenis is dus de voorwaardclijkc of onvoor-waardclijke verklaring van partij , «lal eene daail of zaak , waarop de wederpartij eene aanspraak of bewering grondt, waar is.
Die verklaring mag niet worden getiplitgt, dal is, niet worden gedeeld, of liever geen deel mag daarvan wordenafgescheiden «ten nadeele van dengene , die dezelve »heeft afgelcgd.»
Dit is de regel door de wel gesteld. Hij die zich op de bekentenis beroept moet ze in haar geheel aannemen. Wil hij dal niet, wil hij slechts een gedeelte daarvan gebruiken en hel overige laten rusten , dan zal de wel hem dit beleUen. Hij zal dan naar een ander middel in bewijs moeten omzien.
Die regel gold ook onder de Fransche wel, die alleen het beginsel van onspiitsbaarheid der bekentenis had opgenomen (1), hij is te meer boven twijfel verheven, volgens onze wet, die ééne uitzondering op dien regel heeft loegelaten en hem daardoor in allo niet uitgezonderde gevallen heeft bevestigd of liever allen twijfel , (1) Cf. Zbm Bach , Dut Grtlä'iduit: ror dtm Citilyertchl m teiiter L'iisirlreniilit/tteil , Kó u 1215.
-ocr page 65-— 5.3 —
omirent zijne toepasselijkheid in de niet in de uitzondering begrepene gevallen heeft weggenomen.
Die uitzondering is de volgende: «Het staal echter den »regier vrij om de bekentenis te splitsen , indien de schuldennaar «laarblj tot zijne bevrijding daadzaken heeft aange-»voerd, welker valschheid wordt bewezen.» Art. 1961. al. 2.
De toestemming in de waarheid der door partij gestelde feilen kan dus als bewijs van die feiten worden aangenomen, zonder dal zij levens als bevyijs der door de erkennende partij daarbij gevoegde daadzaken gelde, indien bewezen wordt, dal die bijvoegingen onwaar zijn. Men kan zich op een gedeelte eener bekentenis beroepen, indien men bewijst dal hel overige gedeelte onwaar is. Dc eischer heeft dus bij eene zoodanige bekentenis des gedaagden de keus om de bekentenis te laten rusten en de door hem gestelde daadzaken te bewijzen , of om zich op de bekentenis te beroepen lol bewijs van hel door hem gestelde en de valschheid van hel daarbij gevoegde le bewijzen.
Dc regier kan dus alleen in één geval een gedeelte van eene erkentenis als bewijs aannemen , namelijk dan, wanneer bel tegendeel van hel andere gedeelte bewezen wordt. In alle andere gevallen moet hij öf de geheele bekentenis als bewijs aannemen , óf de geheele bekentenis laten rusten. Dit is bel besluit, waartoe eene naauwkeu-rige beschouwing van de woorden der wet ons heeft geleid.
2quot;. Dal de wetgever zijne hedoelin^ in de straks door ons beschouwde woorden juist heeft uitgedrukt, dal het wel degelijk zijne bedoeling is geweest de onsplitsbaar-beid der bekentenis als regel van billijkheid zoo algemeen mogelijk in de wel op le nemen en dal hij op dien regel slechl.s eene uitzondering heeft willen toela-ten , blijkt ten duidelijkste uil de beraadslagingen en wel bepaaldelijk uit hel volgende in 1824 gegeven antwoord der Regering, te vinden bij Vuorduiïv, V, hl. 541. « Eenige afdeelingen hebben (1824) ophelderingen ge-«vraagd opzigtelijk hel 2de lid van dit artikel.» (Art. 1961.)
-ocr page 66-«Helis in regten uilgemaakl, » anlwoonhle «le Regering, «dal, naarden regel yee/lt;e hekenlenis kan getpliltt »worden. Het zoude bijv, onbillijk zijn, dal, wanneer »iemand eene schuld erkent, doch daarbij voegt, dal hij »deze gekweten heeft, men in dal geval zich op zijne »erkentenis met gevolg konde beroepen en in den wind »slaan hetgeen hij lot zijne bevrijding had aangewend.»
«Maar wanneer men eene schuld erkennende, zieh »levens uil vrijen wil tot bewijs van kwijting op daad-»zaken beroept, ilie oogenschijnlijk valsch zijn, dan zijn »hel alle schrijvers over het regteens, dat de bekentenis »kan worden gesplitst, althans dat de regel der onsplits-»baarheid niet zoo onwrikbaar is, dal niet aan den regier »zonde kunnen worden overgelaten om de bekentenis te »kunnen splitsen. Men stelle, dal iemand in regten is »aangesproken tot betaling cener geldsom voor geleende »penningen en dal de gedaagde de leening erkent, doch »daarbij voegt, dat hij dal geld aan den ander had lerug-»ffeceven , toen deze zich in Oosl-lndiën bevond , 1er-»wijl laatstgenoemde kan bewijzen nimmer het vaderland »le hebben verlaten, dgn zoude hel hoogst onbillijk zijn , »indien de bekentenis niet kon worden gesplitst. »
Ik geloof ilat dit antwoord, de twee hoofdpunten, die ik uit de woorden der wet heb getracht te beloogen , duidelijk in hel licht stelt: 1“. dal de wetgever voor bekentenis houdt de ffeheele verklaring van partij , niet alleen zijne toestemming in de waarheid der door zijne wederpartij gestelde feiten, maar ook hel daarbij door hem gevoegde, onverschillig of die bijvoeging in feilelijk verband slaat met de gestehlo daadzaken, 2quot;. dat die verklaring in den regel is onsplitsbaar en ilat men niet dan met schroom er foe is overgaan , om op dien regel eene uitzondering toe te laten en dus geene andere uitzonderingen heeft gewild.
--e»! nbsp;nbsp;--------
-ocr page 67-KooPDA-'iDELs-REGT. — Ooef pfolonffatit, door Mr. A. DE PiKTo, Advocaat Ie ’s Gravenhage,
Beleenings- cn prolongaiie-conlraclen, beiden in dm handel menigvuldig in gebruik , hebben , hoezeer in menig opzigt van elkander verschillende, zoo vele punten van aanraking , dal zij als zeer naauw verwante handelingen mogen beschouwd worden. Zij hebben onder anderen ook dit gemeen, dat onze wetten over beiden nog steeds hel stilzwijgen bewaren, en dat daarvan niet zelden groole moeijelijkheid en verlegenheid het gevolg is, vooral dan wanneer de goeile trouw van den eerlijken handel verdrongen wordt door kwade praktijken en chicanes van oneerlijke schuldenaren en kwade betalers.
De beleenings-conlracten worden, gelijk bekend is, gewooidijk gegoten in den vorm van koop-contraclen, met het regl van weder-inkoop en eenige andere voorwaarden, die zeker niet uilmuuten door groole duidelijkheid en eenvoudigheid. Het doel dezer vermomming beslaat daarin, om den gebischieler of quasi-kooper een zeker regl van privilegie te verzekeren , maar tevens de formalileilèn bij hel burgerlijk wetboek voorgeschreven voor hel pand, bepaaldelijk de registratie der ade , te ontduiken. Wel heeft men het eens beproefd zich voor die acten Ie beroepen op de bepaling van art. 24 der wel van II Febr. 1816 (Staatóhl. n». 14), waarbij voor de beleeningen vrijstelling van registratie zou zijn verleend, mtii- echter voor niet tanker dan zet maanden wordende aange^^aan of geprolorij^eerd. Maar, behalve dal het voor hel minst zeer te betwijfelen valt, of die bepaling, voorkomende in eene wel lot regeling der middelen om de staatsuitgaven can dat Jaar te bettrijden, en die dan ook de vrijstelling alleen cour dat jaar verieeni., een zoodanig voortdurend regl heeft gevestigd, dat zij ook nu nog kan worden
-ocr page 68-— 56 — ingpi’oepen, verloor iiicii daarbij uil hol oog: 1quot;. dal, in ieder geval de vrijstelling alleen verleend werd , voor zoo veel de sehalkisl betreft, zonder dat nog door die louter fiscale wel inbreuk gemaakt werd op de regten en pligten der partijen , voorlspruilende uitbet burgerlijk, regt; en 2’. dal bovenlt;lien art. 1197 van ons Burg. Welb. niet, gelijk art. 2074 Welb. Nap., spreekt bepaaldelijk van re^ittratte , maar van eene zekere dagteekenmif , en dat deze derhalve, zoo al de registratie kan gemist worden, aan de acte zou moeten gegeven worden op ééne der amlere wijzen in art. 1917 Burg. Wetb. bepaald, om hel pandregt op wettige wijze le vestigen (1).
Inlusschen is men hel over de wettigheid en de verbindbaarheid van die zoogenaamde koop-cnnlracfen lang oneens geweest. Behalve hel werkje van ilen heerZuBtr. over beleeninq- en jirolon^ntie-contracten , bezitten wij over dit onderwerp twee zeer merkwaardige verhandelingen, de ééne van den heer Mees , in Nieuwe Regle^. ffifdr. , V, 109 - 141 , die ze krachtig bestrijdt, de andere van den heer Coningk. Liefstipig, in Themit, 11, 2, 575—610, die ze niet minder krachtig verdedigt. Een kort verslag van den zakelijken inbond dezer beide verhandelingen vindt men in f-f^eekhl. n*. 1726.
Er laat zich inderdaad in nlramgue par/em veel zeggen. Maar ik geloof, dat men , na die beide verhande-linwen , de debatten, voor zoo veel de beleening betreft, veilig mag houden voor gesloten, inzonderheid, nadat
(1) ht rif* zoo even ^tao le halen veriinniieliiiir van den heer Mers (bh 128), vind ik venneM zeker Koninklijk be«tiiit van 1 September 1825. waarbij zon bepaald zijn, dat men de adr van belet'niniT kan g('ie;ïi*treerd krijgen voor een va^t regl van 80 el«, h dit zoo dan zou dit minscbien wel te vei kiezen zijn bovenal den omslaj van die geßngeerde koop contraclm. Ik heb echter bet besluit nergens kunnen vinden ; maar ik geloof ook niet dat bel nu nog in regten voor geldig zou gehouden worden, indien bet dat al ooit geweest is.
-ocr page 69-— 57 — de hoofie raat) bij arrest van 19 Mei 1859, ff'eekb/. n’. 2067, in een proces even zoo gefingeerd als da geheele handeling , de zoogenaamde koop- [bettenin^ÿ) conlraclcn, heeft gehandhaafd.
Hetzelfde kan echter niet gezegd worden van de prolongatie. Wel Iicstaaii ook daarover eenige reglerlijke uitspraken, die hare verbindbaarheid aannemen , zoo als b. v. arresten van het provinciaal geregtshof in Zuid-holland van 22 Jnlij 1849, Zf^eekbl. n”. 1040, en van 27 Junij 1859, ff^etkbl. n'gt;, 201Q, en vonnissen van do arrondisseinents-regllrank le Amsterdam van 19 Januarij 1859, fFeckbl. n’. 1010 en 5 December 1850, /iegtty. Bybl., 1851 , bl. 285 volgg. Maar die uitspraken vinden toch nog hare bestrijders, en bepaaldelijk hoort men nog nu en dan het regl van den proiongant tot verkoop der in onderpand gegeven efleclen, bij gebrek van het vereischte iurplut, in twijfel trekken. De hooge raad heeft zich daarover nog niet verklaard , en even weinig is er oinler onze reglsgeleerde schrijvers iemand , die de prolongatie tot een opzettelijk onderwerp van overweging gemaakt heeft (1).
Eene korte proeve lot ontginning van dezen nagenoeg onbearbeiden grond , kwam mij voor geen geheel onnuttig werk te zijn.
Het prolnngatie-contracl, zoo als hel inzonderheid in den edecten-handel gebruikt wordt , komt hierop neder. Er wordt eene geldleening gesloten voor den tijd van ééne maand, die echter, zoo zij niet wordt afgelost, telkens stilzwijgend voor ééne maand verlengd (gepro-longeenl) wordt. De geldschieter of proiongant ontvangt tot iekerbeid of onderpand voor zijne iiitgeschoten gehlen
(t) OiirtiT het afdrukken dezes vemeen, ik met eennegen , d.vl wij htmieii kort eene aeadennselie verliandelitig over dît or.ilurwerp te Machten Iiehheii.
-ocr page 70-eene zekere hoeveelheid efieden, die hel bedrag der leening allijd 20 pcl. moei le boven gaan. Dalen dos die effecten in prijs , dun heeft hij regt op een jsi/rpfitï tol een bedrag van 20 pel. boven zijne vordering; en wanneer dit niet verstrekt wordt, of indien de leening op den vervaldag niet wordt afgelosl of geprolongeerd, dan is hij bevoegd de effecten le verknopen , en uit de opbrengst zichzelven te betalen.
Eigenlijke schriflelijke acten worden daarvan slechts zelden opgeinaakl en geregistreerd worden tlie zeker nooit. Er wordt eenvoudig een reçu gegeven voor de gedeponeerde effecten en misschien ook voor het geleende geld. Van surplus evenwel of van het regt om le verkoopen wordt daarbij gewoonlijk geene melding gemaakt. Hel een en het ander is bloot een gevolg van hel algemeen bekcml en erkend handels-gebruik.
Nu is hel cene eerste vraag: welk regt verkrijgt de prolonganl op hel onderpand?—Ik geloof geen ander, dan dat hij dit casu (juo mag verkoopen , om er zichzelven mede le betalen, behoudens verrekening met zijn geldopnemer. Eigenaar wordt bij natuurlijk niel; maar aan eigenlijk pandregt is even weinig te denken.
Pandreglis, zoodra de schuld meer dan honderd guldens bedraagt (en dal zal bij prolongatie wel altijd het geval zijn), onbestaanbaar zonder schriflelijke acte, van eene zekere dagteekening voorzien. Art. 1197,
Nu is wel is waarde prolongatie een handels-conlract, en zijn de bepalingen over pand van hel Burg. Wetb. daarop niel van toepassing, voor zoover daaromtrent bij hel Wetb. van Koopb. bijzondere bepalingen zijn gemaakt, art. 1207; maar, behalve bet pi^niix taciturn van den commissionnair in aril. 80 en 81, vindt men nergens aan de gewone voor.'-chriften over pand gederogeerd in het Wetb. van Koopb., dat even weinig als bel Burg. Wetb. de prolongatie noemt. En de wel van 11 Februarij 1816,
-ocr page 71-ill «ihle men Hie ook beschouwen ah nog van kracht zijnde, zou den prolonganl niet cens kunnen balen, omdal zij alleen spreekt van beleenin^en. Dalloz, /iep. in voc. nantissement, n'. 109 — 113, vordert ook voor hel pandregt in handelszaken , in het algemeen, nagenoeg op dezelfile gronden , eene schriflelijke en gere-gislrecrde acte.
Omirent dit punt kan , dunkt mij , moeijclijk eenige twijfel bestaan. Maar toch is de opmerking van gewigt ; want, zoodra hel vastslaat, dat, al wordt ook de zekerheid die de prolongent erlangt, in den handel onderpand genoemd, hij echter, in den zin der wet, geen pandregt verkrijgt, moet men zich ook wachten de voorschriften omtrent het pandregt op hem toe te passen.
Wanneer men dat in hel oog houdt , dan laten zich de bedenkingen legen hel regl van den geldschieter om ile clfeclen te verkoopen , in do gevallen waarin do usantie dat loelaat , vrij gemakkelijk oplossen.
De prolongatie mag eene soort van mutuum zijn; zij mag eenige overeenkomst hebben met pand, geheel is zij noch het een noch belander, en de bepalingen der wet over dit een of ander, kunnen daarom ook op hem niet onvoorwaardelijk worilen loegepast. Zij wordt door de wel, wij zagen dit reeds, met stilzwijgen voorbijgegaan; zij wordt geregeerd door hare eigenaardige hellingen en gebruiken, die met geeiie mogelijkheid te passen zijn in ééne dor bij de wet uitdrukkelijk genoemde en geregelde overeenkomsten. Prolongatie is, met andere woorden, een contractus innominntns , eene handeling sui s^eneris , waarvoor, even als voor ieder contractas innominatas gelden de algemeene regels van bel con-traclen-regt, zoo als men die vindt in den tweeden titel van hel derde boek Burg. Welb., art. 1355, niel echter de bijzondere bepalingen voor bijzondere overeenkomsten
-ocr page 72-waarvan dal artikel spreekt, hetgeen juist daarom niet mogelijk is, omdat wij te doen hebben met eene bijzondere overeenkomst, die de wet niet kent, maar daarom nog niet vcrbieilt.
De eenige vraag kan derhalve zijn, of er in de algemeene bepalingen over het conlraclen-regt iels gevonden wordt, waaruit de onwettigheid en de nietig-heid is af te leiden van het regt tot verkoop van den prolonganf.
Dal nu kan, naar het mij voorkomt, met geeue mogelijkheid worden beweerd. Het tegendeel is zelfs waar.
Art. .3 Alg. Dep. zegt, het is zoo, ^eiuooiite geeft geen regt; maar het voegt er bij: «dan alleen wanneer de wet er naar verwijst. »
Er is dus een regel ; maar er is ook eene uitzondering. En nu geldt juist voor het conlraclen-regt de uitzondering als regel.
Overeenkomsten toch verbinden niet alleen tol datgene wal daarbij uitdrukkelijk is bepaald, maar ook tol alles wal naar haren aard o. a. door het gehrnik wordt gevorderd, art. 1375 Burg. Welb. ; en « besiendig gebruikelijke bedingen worden geacht stilzwijgend in de overeenkomst te zijn begrepen, schoon dezefoe daarbij niet zijn nitgednikt. » i
De handels-nsantie derhalve, even als ieder ander bestendig gebruikelijk beding , maakt een integrerend gedeelte uil der overeenkomst, hoezeer deze daarvan niet uitdrukkelijk mebling maakt, zoo lang niet blijkt, dal partijen haar hebben willen uitsluiten. Ik geloot dal dit een axioma is, waarvan do bestrijding wel vruchteloos zal worden beproefil. De hoogo raad hei'fl die leer ook aangenomen bij zijn arrest van 11 Maart 1859, ff^eekbl. nquot;. 2043.
Wel vinlt;l ik dit bestreden in de anders zoo uitmuntende verhandeling van Goningk Liefstisg (bl. 602,
-ocr page 73-603). Maar ik mod zeggen, dal mij de gronden van dien geleerden schrijver niet alleen niet overtuigden , maar dal zij mg bovendien ten hoogste bevreemden.
«Dikwijls, lees ik daar, hoort men aanvoeren, dat hel contract als steunende op algemeen gebruik en nsanlie moei gelden. Dit gevoelen is wel hel minst aannemelijke van allen. Men schuilt dan achter algemeene termen, ten einde streng reglskundige oordeelvelling te ontgaan. Doch wat baat dil beroep op usanlie? Hoe zal de usanlie gelden ? als gowoonte-regl. Dan moest de wet zijn aangewezen die er naar verwijst. Of als vermoedelijkc bedoeling der overeenkomende partijen? Dan moet toch eerst hel karakter vastslaan om niet in het blinde te lasten, »
Het antwoord op alle deze vragen komt mij voor zoo eenvoudig als gemakkelijk te zijn. De usanlie moet gelden als gewoonte-regt. Men vraagt naar de wet die er naar verwijst. Maar die wel is er. Wij vinden die in de arlt. 1375 en 1381 , die ons uitdrukkelijk naar usanlie of gewoonle-regt verwijzen voor iedere overeenkomst, en dus ook voor deze. Ende bedoeling der partijen 7 Indien men onder hel karakter der overeenkomst verslaan wil harej uridieke giiaiificalie, en verlangt, dat de juritten het daarover moeten eens zijn , vóórdat men weten kan wal de partijen bedoeld hebben, dan houd ik dat voor eene dwaling. Verslaat men daaronder echter de strekking, den aard en de gevolgen van hetgeen overeengekomen is, dan is de stelling volkomen juist, maar dan leeren ons ook diezelfde artikelen, dal partijen moeten geacht worden te hebben willen bedingen al datgene , wat o. a, door de gewoonte wordt medegebragt; en wal dat is , weel iedereen, In dien zin wordt dan ook b. v. art. 1375 opgeval door Opzoomer , III, 38, wanneer hij leert, dal de goede trouw medebrengt, dat men niet blijve hangen aan de letter, en van haar
-ocr page 74-misbruik make; maar dal men alles doe, wat de natuur der overeenkomst vordert, en bij twijfeling daaraan, de beslissing opdrage aan de wel, de billÿkheid en bel gebruik. Hetzelfde vindt men ook bij Marcaue , IV, n“. 467.
Van meer gewigt echter schijnt, bij eene oppervlakkige beschouwing, de zwarigheid, ontleend aan art. 1202 Burg. Wclh, , dat aan partijen de bevoegdheid geeft, om bij uitdrukkelijk beding overeen te komen , dat, bij gebreke van den schuldenaar om aan zijne ver-pligtingen te voldoen, de schuldeischer onherroepelijk zal zijn gemagtigd om het pand te verkoopen. Er is wel beweerd, dat die bepaling alle gewoonte-regt en usanlie uitsluit, omdat daar waar de wel bepaaldelijk vordert een nitdrukkeljk beding, de usanlie die niet door een stilzwygend beding kan vervangen.
Ik geloof echter, dal de oplossing ook van deze zwarigheid niet zeer moeijelijk is.
Ik wil er niet op drukken , dat dit artikel eigenlijk alleen voor onherroepelijke volmagl een uitdrukkelijk beding vordert, en dat er dus slreng genomen niet veel meer uit is af te leiden , dan dat de volmagl, even als iedere andere, ingevolge arl. 1850, altijd herroepelyk is, waar dal beding ontbreekt. Maar ik geloof, dal er, in ieder geval, zeer veel te zeggen is voor deze redenering; art. 1202 zegt niet , dal er voor den pandhouder geen regt om le verkoopen beslaan kan zonder uitdrukkelijk beding; hel zegt alleen, dat partijen dit beding mogen maken, en dal, als hel gemaakt is, het moet worden geëerbiedigd, ook in die gevallen, waarin die bevoegdheid voor den schuldeischer niet van reglswege beslaan zou ; maar daarmede wordt diezelfde bevoegdheid nog niel noodzakelijk uitgesloten in die gevallen, waarin zij van zelve volgt, het zij uit de bijzondere natuur der overeenkomst, hetzij uit de usanlie; want hel bestendig
i
-ocr page 75-gebruikelijk beding, dal evenzeer een noodwendig en wellig l»estanddeel is der overeeukomsl, als ware het daarin woordelgk geschreven en uilgedrukt, treedt dan in de plaats van en heeft dezelfde kracht als hel uitdrukkelijk beding.
Maar bovendien, ik weel niet, waar het geschreven staat, dal de usanlie , om verbindend le zijn, niet mag zijn in strijd met de wet. In het contraclen-regt toch geldt de regel, dat de wil der partijen gaat boren de wet. Do wet beschikt alleen daar waar de overeenkomst zwijgt, of, zoo als DiEPHUis, Vl, 532, het uildrukt: «de wet is in zoo ver een aanvulsel der overeenkomst; wat zij als gevolg eener door deze geschapen verbind-tenis vaslstelt, bestaal als zoodanig, zonder dat het in de overeenkomst zelve is uitgedrukt. » Zie ook Toullier, VI, 340. Alleen mag niet worden afgeweken van die weiten, die betrekking hebben op de goede zeden of op de openbare orde, art. 14 Alg. Bep. ; en, daar nu de usanlie of hel stilzwijgend beding evenzeer als hel uitdrukkelijk beding, een deel van de overeenkomst uitmaakt, moet ook voor het een en het ander hetzelfde reglens zijn. De wet maakt dan ook die onderscheiding niet, en daarvoor zou even weinig eene reden denkbaar zijn.
Of nu hier kan gedacht worden aan eene handeling in strijd met art. 14 Alg. Bep.? dal is eene vraag, die wel door niemand in goeden ernst zal gedaan worden, De openbare orde en de goede zeden zullen er zich wc! niets van aantrekken , of de geleende efl’ecten verkocht worden uil kracht van een stilzwjgend of van een uit-drukkelyk beding. En dat de zaak zeker niet ongeoor-loofil is, daarvati levert ons juist datzelfde art. 1202 het onwedersprekelijk bewijs, wanneer het den schuldeischer de bevoegdheid geeft het regt om le verkoopen uitdrukkelijk te bedingen. De wel kan derhalve dat regt niet
-ocr page 76-houden voor onzedelijk of strijdig mei de openbare orde, en dus ook niel het gebruik , dal datzelfde regt, dal daardoor niel van natuur verändert, aan den prolon-gant toekent.
Er is echter, lt;lat alles daargelaten, nog eene andere opmerking, die mij voorkomt op zichzelve beslissenlt;l te zijn.
Waarover spreekt art. 1202? Over pand en pambregl, dat is over dat regl, dal aan den schuldeischer de bevoegdheid geeft, om zich uil de tot zekerheid gegeven zaak te doen betalen, hij voorkeur boven alle anderen, art. 1196. Maar op dal ooorre§^t maakt de prolongant geene aanspraak , althans hij kan die niet maken. ISiet alleen komt zijn quasi-pand , als de schuldenaar failleert, als zijn eigendom, in den boedel; maar zelfs buiten faillissement, kunnen alle de schuldeischer.s van den geld-opnemer daarop bij den prolongant beslag leggen. Wil deze zich daarop privilegie verzekeren , dan moet hij zorgen eene schriftelijke geregistreenle pand-acte te hebben, ^y genlis echter hiervan heeft de prolongant geen pand-regt, maar juist daarom ook is art. 1202 op hem niet van toepassing. Tegen derden kan hij geene bijzondere regten op do beleende effecten doen gelden; maar dat belet niet , dat de handeling tusschen hem en zijnen schuldenaar volkomen geldig is, en verbindt tol alles wat haar aard, de wel, de billijkheid en het gebruik medebrengt.
En toch schijnt het wel eenigzins in de bedoeling der regering gelegen te hebben , bij dit artikel de zoogenaamde prr)longalie-conlraclen te regelen. Maar zeker is hel, en gelukkig ook, dat dit evenwel niet geschied ie. Niel onbelangrijk is daaromtrent de redevoering van den heer VAK Rbeive5 , bij Voorduik, IV, 427. Daarin komt onder anderen het volgemle voor :
«Het prolongalie-conlracl moet (als eene afzonderlijke
-ocr page 77-soort van contract) afzonderlijk behandeld wonlen; en men vergist zieh grootelijks, wanneer men dit onder heleenin^'en wil rangschikken; — het gebruik heeft hier eene verbindtenis doen geboren worden, welke in den gewonen zin des woords, onder pand gerekend wordt; maar in den regttgeleerden en welg^eoenden zin van hetzelve, daar niet onder gebragt kan worden.» — Deze laatste opmerking is zeer juist. Het schijnt inderdaad , dal alleen hel woord onderpand, in grammalicalen zin misschien goeil,maarin regtskundigen zin, zeeronnaauw-keurig gekozen , de eerste aanleiding heeft gegeven lot misversland en verwarring; en ik vereenig mij dan ook volkomen met deze slotsom van den spreker; «zoo als het art. (1202) nu gesteld is, slaat het volstrekt niet op die handelingen , welke men gewoon is prolongatie te noemen. »
Maar er is bovendien nog iets, wat niet mag worden uil hel oog verloren; dil namelijk, dat het zoogenaamde pand-conlracl, even als het hypolheek-contract, in zich vereenigt twee geheel verschillende bcstanddeelen, die ieder op zichzelf, onafhankelijk van het andere, zeer bestaanbaar zijn; de persoonlijke overeenkomst lusschen schuldeischer en schuldenaar, waaruit bloot persoonlijke verbindlenissen lusschen de handelende partijen geboren worden, en het zakelijk of pandregt, op de beleende goederen, dat bestemd is om legen derden te werken.
De formaliteiten, door do wet voor de acte voorgeschreven, de vormen waarmeile de bijzondere bedingen moeten bekleed zijn, en de beperkingen van de regten des pandhouders op de beleende zaak , dat zijn alle zaken , waarbij de wel alleen op hel laalsle het oog heeft, die alleen dienen lot bescherming der reglen van derden, maar die niets gemeens hebben met de onderlinge verbindlenissen lusschen schuldeischer en schuldenaar. Is
Ihemit, D. Vil, Iste Sl. [1800]. 5
-ocr page 78-or dus eene formaliteit in do acte vergelen , is er een andere vorm verzuimd , of iels mondeling wal alleen schriflelijk, of stiizwy^end wat alleen iiiltJrukkelbjk kon worden bedongen ; — bel eenvoudig en eenig gevolg daarvan is, dal do schuldeisclior zÿn pandregt niet geldig kan maken legen derden; maar op de verbind-lenissen der contracterende partijen is dii van gesnen invloed hoegenaamd. Voor en lusschen haar is de overeenkomst daarom niet minder van kracht, want er is geene wet, die haar verbiedt zoo te handelen. Art. 1197 zegt dan ook niets anders, dan dal voor die echulden geen pandregt heslAal, ais do voorwaarden dor wet niet zijn in acht genomen, geenszins echter, dat ook de schuld zelve daardoor vervalt. Integendeel, als men zegt, dal voor de ic/tuld geen pandregt bestaat, dan zegt men levens, dal de gehuld beslaat, sonder pandregt, maar overigens met alle hare gevolgen, en met de voorwaarden en bedingen door de partijen gemaakt.
Die opmerking is voor hel overige niet nieuw. Enkele schrijvers, zoo als b. v. DtEPUnrs, V, 85.3, mogen de onderscheiding verwerpen; maar de meeslen nemen haar aan, op gronden, die mij voorkomen niet gemakkelijk voor wederlegging vatbaar te zijn. Ik wil alleen aanbalen Dalloz , t. a. p., n». 77:
« II est bien entendu que ces formalités , exigées d’après les termes mêmes de la loi, pour rexcerciee du privilège, ne sont prescrites par hà même, qu’.à l’égard des tiers. Une autre interprétation outrepasserait le but que s’es t proposé le législateur, et qui n’est autre que de mettre les tiers à l’abri ile la fraude. Ainsi, nul doute qu'à ne considérer les rapports entre le débiteur et le créancier, le contrat de gage ne soit affranchi de toute forme. »
Tôt bevestiging van deze leer beroept zieh Dalloz hier en in nquot;. 82 op Pothier , Pardessus eu anderen,
-ocr page 79-— ev
en op onderscheiden arreslen. Ook Mbes , bl. 110, heeft die onderscheiding niel uit het oog verloren.
Tot zoo ver over het regt van den prolongant. Er heeft zieh echter nog eene andere vraag voorgedaan , indien de prolongatie wordt gesloten door een commis-sionnair , op last en voor rekening van zijn committent, maar op zijn eigen naam ; do vraag namelijk , of in dat geval do commissionnair, die geen surplus ontvangt van zijnen committent, en zeker je^ew# rfezm niet verpligt is dit uit eigen middelen bij te passen , tot den verkoop der effecten magtiging kan verlecnen?
Hel vroeger aangehaalde vonnis van de Amsterdamsche reglbank van 1850 beantwoordt die vraag bevestigend, zelfs voor een gewonen gemagligde, opgrond «dat de lastgever het lot van den gemagligde volgt, en zoo ook de lastgever het niet wraken kan , indien do gemagligde, ten gevolge van den drang der gebeurtenissen , toegevende aan de regtmatige vorderingen dergenen met welke hij gecontracteerd heeft, de effecten des erflaters der ge-rendeerden verkocht heeft, en daarmede gehandeld heeft, gelijk hij zou gehandeld hebben met zijn eigendom. »
In gelijken zin beslist de hooge raad de vraag bij een arrest ven 6 .lanuarij 1860, ffeekbl. n’. 2120, meer bepaald met het oog op den t-örnmissionnair, op grond «dat de lastgever moet worden geacht daardoor aan den commissionnair, die zelf op eigen naam de contracten sluit, en dus ten aanzien der geldschieters wordt de eenig verbonden persoon , ook te hebben gegeven de magt om te dien aanzien al datgene te doen of toe te laten, wat de commissionnair, indien hij voor eigen rekening had gehandeld, zoude hebben gedaan en toegelalen,» enz.
Het komt mij voor, dat inderdaad op do juistheidquot; dezer beslissingen niets valt af te dingen. Niettemin is zij bestreden, hoofdzakelijk op deze gronden: dat de commissionnair, die geen prolonganl, maar eenvoudig
-ocr page 80-lasthebber van zijn comniillenl is (art. 79 Weth, Rooph.), zieh op geen prolongalio-regt of usanlie kan beroepen; maar dal zijn mandaat, dal alleen geregeerd wordt door de gewone bepalingen van hel burgerlijk regt over lastgeving, zieh niet verder uilstrekl dan tol hel sluiten der prolongatie, en geenszins lot de vervreemding der effecten, indien hij daartoe niet uitdrukkelijk is gemag-ligd ; zoodat hij wel den verkoop stilzwijgend kan dulden en toelaten , maar niet uitdrukkelijk daartoe last geven, «
Ik geloof echter, dal, hoezeer hel waar zij, dat de reglsband tusschen conimissionnair en cou.mittent geen andere zij dan die van lastgever en lasthebber, men bij deze redenering drie zaken uit hel oog verliest.
Vooreerst slaat nergens geschreven, en kan nergens in de wel geschreven slaan, hoe ver de last lot het sluiten van eene prolongatie zich uilstrekl; maar men mag loch aannemen, dat de onbeperkte last om eene zekere handeling te verriglen, stilzwijgend de bevoegdheid geeft om datgene te doen, wal de aard van die handeling, naar \'et of gebruik, medebrengt.
Ten tweede, als hel eenmaal vaststaat, dat de prolon-gant hel regl heeft om te verkoopen , en daartoe verlof noch last van zijn geldopnemer, den cominissionnair, noo-dig heeft, — dan is het ook waar , dal die last van den commissionnair eene geheel overbodige en in ieder geval eene geheel onverschillige zaak is, die geenerlei nadeel toebrengt of kan toebrengen aan den committent, wiens effecten, als hij niet zorgt voor surplus, ook zonder dien last zouden verkocht zijn, en die dus alleen door den verkoop, nicl door den last, schade kan lijden , maar ook moet lijden, omdat zij hel gevolg is van eene regi-malige en geoorloofde handeling.
En eindelijk ten derde, al is de commissionnair lasthebber , hij is gemugtigd om te handelen op eigen naam ,
-ocr page 81-dat is even zoo als of hij handelde voor zich-zelven; en nu zal het toch wel niet kunnen betwist worden, dat hij, die eene prolongatie sluit voor zich-zelven, als hÿ onvermogend of onwillig is om het noodige surplus lo geven , niet alleen hevoeglt;l, maar zelfs verpligt is toe te stemmen in een verkoop, dien hij niet kanen niet mag verhinderen ; en mag de commissionnair dat voor zich-zelven doen , hij mag het ook voor zijn committent; want
’* juist gemagtigd , om, op eigen naam , maar voor diens rekening al datgene te verrigten, wat hij, voor eigen rekening handelende, zou hebben mogen of moeten doen.
KEGTSGESCHIEDEM«.
Eene bijdrage tol de getchied^nit der Nederland-^che wetgeving , uit de diteuftiën der oude Eertte Kamer ontleend.
De beraadslagingen der vertegenwoordiging ontsteken dikwijls, met verstand gebruikt, een helderlicht, waar anders de uitlegger in het duister zoude rondtasten en zijn vooral het eenige middel, om den geest en de beginselen te leeren kennen van hen, die de wetgeving, waaronder wij leven , tot stam! bragten. In dit opzigt nemen zij in belangrijkheid toe, naar mate wij ons meer van den tijd, waarin zij behooren , verwijderen en de denkbeelden, wier invloed er in weerspiegelt, verouderen. Van harten juichen wij daarom de onderneming der Tweede Kamer der Stalen-Generaal loe, die ineen retrospectief-Bij blad eene zoo volledig mogelijke verzameling harer handelingen vóór 1848 tracht te geven. Doch zou iets
-ocr page 82-dergelijks ook niel behooren le geschieden, schoon op kleiner schaal, voor de merk waardigste advyzen in do voormalige Eerste Kamer over de gewigligsle weiten uitgebragl? Ïhans ware daartoe misschien nog de lijd, later zou er moeilijk meer aan te denken vallen. En ook in dat staatsligchaam ontbrak het niet aan kundige, onafhankelijke en welsprekende mannen , die geenszins blindelings aan den leiband der Regering liepen, maar integendeel door persoonlijk aanzien en vastheid van gevoelen zich wisten te onderscheiden. Anderen mogen de vraag beslissen , wij willen slechts 1er harer belero waardering de twee redevoeringen medcdeelen over den laatstcn titel van het Wetboek van Burgerlijke Regls-vordering, in de oude Eerste Kamer gehouden door den Heer Nigolai , die ons door eene vriendelijke hand verschaft zijn.
BÉCOXFITÜRE.
(premier DISCOURS.)
Nobles et Puissants Seigneurs!
Le titre qui fait l’objet de la présente discussion renferme des mesures à prendre contre un débiteur présumé insolvable.
Ces mesures sont extraordinaires, sévères, altenloires aux droits légitimement acquis; et pour les justifier l’on allègue: 1quot;. qu’il y a lacune de ce chef dans les lois actuelles; 2°. que de cette omission résultent les plus grands inconvénients; et 3°. que l’expérience réclame à cet égard des dispositions légales et conformes à celles établies en cas de faillite.
Je commence par révoquer en doute la vérité de la première allégation; cl je dis hardiment : qu’il n’v a pas de lacune. Le code de procédure civile sera complet sans
-ocr page 83-ce litre; il en sera inêmc moiDS imparfait, ou meilleur si ou le veut ainsi.
La prétendue lacune existe si peu, que, depuis les publications îles codes français, les lois anciennes, concernant la déconfiture, ont cessé d’exister dans le.s provinces mêmes où elles exerçaient leur influence; et néanmoins personne , jusqu’lt;à celle date, ne s’est présenté pour réclamer le rétablissement de celte antique jurisprudence.
Quant à no.s contrées, où celte législation était absolument inconnue, et où chacun avait le droit de gérer ses affaires soi-même, personne ne s’est encore avise de trouver à cet égard une lacune quelconque; et je crois pouvoir vous assurer que l’introduction des curateurs n’y sera pas reçue avec reconnaissance.
S’il n’y a pas île lacune; si le besoin d’avoir de.s curateurs ne s’est fait sentir nulle part; si dans l’étal actuel des choses tout v.a passablement bien, parce qu’il est permis a chacun de soigner se.s affaires, il faudra convenir que les inconcenienx, que l’on a cru entrevoir , n’existent pas.
D’un autre côté l'expérience ne nous a rien prouvé qui soit favorable au projet, et rien ne constate qu’il soit nécessaire ni même utile d’établir des mesures qui, par leur multiplicité et leur complication , vont entraver la marche des aflaires , absorber une partie des biens du débiteur et lui enleier la direction de sa fortune. Le.s légitimes créanciers seront renvoyés devant un tiers non-reiponnable et fortement intéreeté à éloigner le moment du jugement. Voilà ce que l’expérience a prouvé ; et voilà ce qu’elle prouvera encore, si le projet en discussion était adopté.
Je puis à cet égard citer un exemple récent. Le fait est arrivé à Liège , et l’on en a déjà parlé.
Ün homme appartenant à une famille distinguée, marié , mais sans enfans, se tue, parce qu’il avait des dettes.
Sa femme répudie la succession, et il fallut dans ce cas nommer un curateur.
-ocr page 84-Le juge le choisit parmi ceur que l’on croyait les plus honnêtes.
A peine eut-il étendu la main sur les biens délaissés, qu’il commença îles procès innombrables. Les créanciers se réunirent et obtinrent du juge une défense au curateur d’entamer de nouvelles procédures sans l’autorisation de trois d’entre eux, qui furent désignés.
Le curateur n’en eut souci aucun; il plaida contre les créanciers et même contre le trio, qui était chargé de l’arrêter dans sa course.
Il administra de cette façon la succession pendant environ 20 à 2.5 ans; il dépensa une partie des biens qu’on avait confiés à sa probité; il paya peu do chose aux créanciers; et il est mort sans avoir rendu ses comptes,
11 était père de famille, le déficit a efirayé ses enfans ; et ils se sont vus forcés de répudier la succession paternelle.
Celte seconde répudiation a rendu indispensable la nomination d un second curateur; et précisément parce que le père a été curateur, les enfans doivent souffrir que ses biens soient soumis à une nouvelle curatelle. Dieu sait où celte succession de curateurs va s’arrêter : car on peut dire: ahi/ixitt ahÿtnum invocat.
Pour engager la chambre à accorder son appui à la nouvelle législation sur la iléconfiture, on invoque, par forme de similitude, les différentes dispositions que nos lois ont établies en matière de faillite ; et l’on dit: ce qui est reconnu bon et nécessaire en matière commerciale, doit être admis eu matière civile.
Je ne puis admettre cette manière d’argumenter, parce qu’elle ne me semble pas concluante.
Lorsqu’en matière commerciale, et uniquement en faveur du commerce , que toutes les nations protègent à l’envi, les législateurs de tous les pays ont admis dans la pratique quelques earcep/tona aux principes généraux du droit commun, pouvez-vous vous emparer de ces excep-
-ocr page 85-tiong pour los introiluire (bins une rnaliére tout-à-fait dilTéreiite, el qui ne peut réclamer la faveur excessive qu’il faut bien accorder au commerce, parce que l’on a heurté de front les droits de propriété à l’égard du négociant ; parceque l’on a pu s’emparer do tout ton aeoir; parce qu’il a été permis d’ouvrir ses livres , et que l’on no s’est pas même arrêté «levant le secret de sa correspondance; en un mot, parce que le commerçant doit subir toutes les humiliations auxquelles sa profession le soumet. Vous ne pouvez pas en tirer la conséquence que nous aussi, nous devons être exposés aux mêmes avanies tout comme si nous tenions boutique ouverte, parce qu’au second alinéa de l’art. 19, titre .3, du P' livre de ce code, l’on permet au juge en matière commerciale de connaître de la contestation , alors même que le défendeur oppose l’exception d’incompétence. Invoquera-t-on celte disposition si exorbitante du droit commun, pour eti faire l’application aux procès en matière civile? il n’est personne qui oserait le soutenir, à moins d’avoir répudié les notions les plus triviales de jurisprudence ordinaire.
Parceque la contrainte par corps est établie dans nos lois pour toutes les dettes commerciales, voudriez-vous tirer argument de celte sévère disposition et vous en autoriser, pour introduire un pareil mode d’exécution, lorsqu’il ne s’agit que d’une ilelte purement civile ? Non sans doute; vous repousseriez cette rigueur extrême.
En outre la déviation du droit commun en matière commerciale n’est pas seulement fondée sur la faveur singulière accordée au commerce, mais elle amène encore des résultats qui Concourent à la justifier et qui n’ont pas lieu en matière lt;lo lt;/éconJitnre,
La faillite est constatée entre autres par le premier acte qui renferme un refus d’acquitter une dette commerciale. La cessation de pavement est un fait nniifiie, patent, potiti/' el fad/e a constater; il n’en est pas de même de
-ocr page 86-la déconfiture ; il faut des exécutions y ai fi^aseent connaître indubitablement l'ineo/cahililé du débiteur ; il y a beaucoup trop de vague et d’arhifraire dans celle disposilion; j’en aurais une grande fraveur, si je possédais de grandes propriétés foncières, et si j’avais quelques méchanls créanciers.
La faillite amène, ou un concordat, ou un contrat d'union ^ elle force les créanciers à se réunir ; elle établit une délibération commune; elle soumet la minorité à la volonté exprimée par la majorité. La déconfiture n’offre aucun de ces résultats. Qu’on cesse donc d’argumenter d’un état de choses si différent, si opposé même, pour nous engager à prendre la déconfiture.
Après ces considérations générales, je dois, N. et P. S'quot;’, vous présenter encore quelques rapides réflexions sur les dispositions renfermées dans le projet soumis à votre délibération.
En confrontant l’art. 1quot;. avec la réponse donnée par le gouvernement, l’on voit qu’il \’a déconfiture, lorsque le débiteur quitte ses foyers .... je pourrais admettre celte disposilion; il y a là un fait unique, certain, positif; il y a absence; ici rien n’est vague ni arbitraire; mais dans le code civil adopté depuis plusieurs années il y a un litre entier qui traite de l'absence el qui renferme toutes les mesures jugées nécessaires dans celle occurrence. Il y a encore déconfiture, dit le même art. Iquot;. : lorsque des exécutions . . , , fout connaitre indubitablement l’insolvabilité du débiteur; j'ai déjà dit plus haut, que celte disposition était trop vague, qu’il y avait là une énonciation si arbitraire, qu’il fallait en rédouler les conséquences qu’elle devait nécessairement entraîner après elle. Aussi les réponses ne sont pas ici d’accord avec l’article; ou v dit en toutes lettres: lorsqu’un individu . . . . se trouve pur l'expropriation de ses biens dans un état d'insolvabilité notoire etc. etc.
-ocr page 87-Aemarquons celle dißerence frappante ; la loi se contente d’ejpèeution/) dirigées cortire le débiteur ; et moi, je ne puis me contenter de cela. La réponse veut an contraire Pexpropriation des biens; je pourrais admettre cette condition , parce qu’après l’expropriation des biens d'un débiteur il ne reste plus rien; dès-lors les amateurs de curatelle ne se présenteront pas ; car où il n’y a rien à administrer il n’y a rien à gagner.
Si contre Varbitraire, que je viens de signaler, l’on m’opposait l’autorité du juge, qui est appelé à intervenir dans celle affaire, je porterais votre attention sur le dernier alinéa , ajouté à l’art. 3; il y est dit :
uQue le jugement sera exécutoire par provision . ,. .»
Qui s’imaginera qu’eu exécution de ce petit alinéa, un bon et légal sujet du Roi pourra être mis en curatelle , et recevoir un curateur sans qu’il le sache , et sans qu’il s’en doute !
Cependant voici comment la chose peut avoir lieu: je suppose que l'assignation ne soit pas parvenue à sa destination; et cela arrive quelquefois, soit par la faute ou la négligence des gens de la maison, ou même du bourgmestre, qui n’ont pas remis l’exploit à la personne assignée en justice. Celle personne ne comparaît pas, parce qu’elle n’est pas avertie; ou obtient contre elle un jugement par défaut, ce qui n’est pas difficile. Vous me direz: qu’elle pourra former opposition ; cela est vrai ; mais en attendant le curateur nommé fera publier dans les journaux l’extrait du jugement; l’art. 4 lui ordonne de le faire dans les trois jours ; celle publication aura donc lieu , même avant que la personne ainsi en curatelle puisse s’en douter; car nulle disposition impose le devoir de lui signifier le jugement dans un ilélai quelconque et fixé par la loi.
Si vous demandez sur quoi est fondée une procédure aussi exorbitante, je vous répondrai qu’elle est fondée sur le petit alinéa ajouté à l’art. 4, qui permet l’exécution provisoire l
-ocr page 88-A-t-on bien réfléchi aux résultats désastreux qui peuvent être la suite d'une pareille disposition? elle peut ôter à un homme, et sans qu’il le sache, son crédit, sa réputation, son honneur même, elle peut faire manquer au père de famille l’établissement de ses enfans au moment même où il allait y mettre la dernière main. Non je ne saurais m’imaginer que l’on ait prévu le danger de l’instrument que l’on plaçait ainsi à portée des inirigans ou des malveillans.
L’exécution provisoire est ici une disposition, qui est échappée au législateur et dont il n’a pas prévu les in-convéniens ni les abus.
Un autre petit alinéa ajouté à l’art. 4 , ne peut enfin échapper à ma juste critique; il y est dit:
«La curatelle fait cesser toute» le» exécution» sur les biens meubles et immeubles du débiteur .... »
Cette disposition porte atteinte aux droits des créanciers hypothécaires, qui ont acquis, |)ar le contrat et surtout par \’in»crij)tion , la faculté de poursuivre partout l'immeuble hypothéqué à leur créance. Ils pouvaient donc le faire vendre, et en percevoir le prix à concurrence de leur créance. Les entraver dans l’exercice de ce droit, c’est commettre une injustice à leur égard ; c’est porter atteinte à la sécurité ilu créancier; c’est ébranler tout notre système hypothécaire; c’est anéantir la confiance et élever un mur de séparation entre le capitaliste et l’homme de l’industrie qui a besoin d’emprunter. Si pour échapper à à ces fatales conséquences l’on me disait, que l'alinéa ne s’applique pas aux poursuites hypothécaires, je répondrais, que les termes de la loi sont durs, précis et généraux; il y est énoncé: que toute» Z«/exceptions cessent; qui dit tout, n’excepte rien. Je dois déclarer que je l’entends ainsi ; et je crois pouvoir assurer que les tribunaux ne l’entendent pas autrement; surtout si l’on fait attention que l’art. 3 du titre 3 du liv. 2 du présent code renferme
-ocr page 89-aussi une espèce de sursis à l’exécution ou à la »ente des biens immeuides du mineur; et pour obvier, notez bien, que ce sursis ne puisse être appliqué aux créanciers hypothécaires, l’article nous offre une disposition précise a cet égard ; car il y est statué en toutes lettres : « qu’il n’est pas applicable aux créanciers hy[)othécaires en ce qui concerne les biens affectés à leurs créances. »
Si la loi fait une réserve expresse contre le mineur, à qui elle a toujours accordé une protection spéciale , elle aurait dû en faire une pareille en matière de décon/iture; car ici il n’y a personne à protéger, sinon le créancier hypothécaire, qui ne réclame pourtant pas la protection du mineur, mais qui demande la justice qui lui est due.
D’ailleurs la disposition de l’art. 9 du projet en discussion suppose évidemment que le sursis s’applique aux créanciers hypothécaires, puisque cet article , qui traite du mode à suivre dans la distribution des deniers, statue que le jugement des dettes hypothécaires doit être fait préalablement à la répartition au pro rata entre les Créanciers purement personnels.
Je persiste donc à croire que la disposition do l'alinéa de l’art. 4 s’applique aux créanciers hypothécaires , tout comme aux autres; qu’elle viole les droits acquis, et que dans la pratique elle peut porter un préjudice notable au créancier poursuivant son hypothèque: voici comment.
La poursuite en expropriation est accompagnée de plusieurs délais et de dilïérentes formalités, qui occasionnent une avance de frais. Je suppose que la procédure était arrivée au moment où l’adjudication des immeubles hypothéqués va avoir lieu ; les dernières affiches ont déjà annoncé le jour de la vente; mais le débiteur d’accord avec un créancier ou véritable ou guppoté se fait mettre en curatelle, et aussitôt le créancier hypothécaire est arrêté ; les pourtuitet ceggent; et je ne vois dans le projet aucun moven qui puisse le tirer de l’ornière dans
-ocr page 90-laquelle on l’a poussé. La loi ne lui donne pas le droit de continuer contre le curateur les poursuites commencées contre le débiteur, ainsi celui-ci n’a qu’à s’entendre avec son curateur; pour que le créancier hypothécaire, arrêté tout court devant cet obstacle, soit renvoyé aux caletidet grecques.
Cette manoeuvre sera employée d’autant plus souvent, que le débiteur et le curateur seront intéressés à l’exécuter; car l’un n’aime pas de payer ses dettes , et l’autre aime de continuer l’administration des biens d’autrui. Il n’y aura , dans cette occurrence , qu’une seule dupe ; c’est le créancier hypothécaire poursuivant l’expropriation des immeubles affectés à sa créance.
Faut-il maintenant vous présenter le tableau des formalités innombrables et odieuses que la déconfiture amène à sa suite ?
Les journaux vont faire retentir le royaume de notre mésaventure: notre nom sera affiché; et notre réputation sera ternie.
Nos biens nous seront arrachés, et nous cesserons d’être propriétaires.
Les scellés seront apposés, et tout notre avoir sera inventarié.
Un étranger, un ennemi peut-être, viendra fouiller dans nos livres et dans nos papiers; il aura même le droit d’ouvrir nos lettres; et les secrets des familles seront dévoilés devant un homme, intéressé peut-être à les rendre publics. Qui pourra donc se soumettre à dépareillés humiliations ! I
Les deniers provenant de la vente sont versés dans une caisse à deux clefs ; ensuite ils sont déposés dans une caisse de consignation. Mais je demanderai dans quelle caisse? Celle lie l’enrégistrement, celle de l’amortissement ou celle des agens du trésor? Je demanderai comment en retirer les sommes consignées ? quelle quotité faudra-t-il
-ocr page 91-laisser dans celle caisse ? que fera-l-oii si elle refuse de restituer ?
Je finis lentes ces questions en vous faisant observer que l’intérêt des coinniuns créanciers d’un débiteur n’exige la dépossession de celui-ci, ni l’intervention d’un tiers, virant et adminittrant à leurs dépens; ni la complication d’une foule de formes , ni les frais qu’elles occasionnent. Au moyen de la saisie et de quelques actes conservatoires ils s’assureront, autant que possible, le payement de leurs créances; et il n’y aura de préférence pour personne, à moins que les négligens ne se laissent fordere.
J’arrive au dernier article du projet, et je crois qu’il faut y faire attention.
il y est statué que
«du moment où la nomination des curateurs aura été signifié au débiteur, il est dessaisi de j^fein droit de la disposition et de l’administration do ses biens. »
Il en résulte 1». qu’il y a dépossession entière de toute la fortune mobilière et immobilière du débiteur. Le droit de propriété est foulé aux pieds, et un seul petit exploit d’huissier suffit pour dépouiller entièrement celui qui, un instant auparavant, était encore propriétaire absolu d’une grande quantité de meubles, d’eflels publics, de terres, de fermes, de forêts etc. 11 eu résulte, que si après le de.ssaissisemenl le débiteur déconfit acquitte une dette légitime, et si le curateur l’apprend , le créancier sera tenu do restituer la somme perçue ; et si dans l’intervalle il a dépensé un argent qu’il avait cru irrévocablement lui appartenir, il sera peut-être exécuté et exproprié dans ses propres biens , et ruiné, parce qu’une créance légitime lui a été payée et qu’il a dépensé ce qu’il croyait êlre sa propriété.
Voilà un résultat bien mauvais; cependant ce résultat est plus désastreux encore dans le cas où le payement d’une
-ocr page 92-delle csl fail, non par k débiteur deconjit, mais entre les mains de celui ci par un de ses débiteurs , qui, ignorant que sou créancier vient d’être mis en curatelle , fera un payement nul, et sera tenu de payer une seconde fois, parce que l’incapacité du déconfit date du jour de la signification du jugement: ce qui constitue un fait inconnu au public, tandis que celle incapacité ne devrait avoir son effet que quelques jours après l’affiche et après l’insertion dans les journaux; alors la loi pourrait supposer que les débiteurs du déconfit, étant censés avertis, doivent s’imputer d’avoir acquitté une dette à un homme auquel la loi et le juge avaient enlevé le pouvoir de flisposer de son bien.
Lorsqu’un créancier a vendu ou cédé sa créance, la loi déclare que le payement fait par le débiteur à son créancier primitif est valable , à moins que le cessionnaire n’ait fait signifier l’acte de cession. Voilà ce qu’exigent les vrais principes; dans le projet ces principes ont été méconnus; un débiteur irréprochable pourra être forcé de paver deux fois! ! Je demande s’il nous est permis d’adopter une législation qui donne des résultats toul-à-fait opposés aux éternels principes de la justice et de l’équité ? ?
Il en résulte 3°. que le déconfit lâchera de s’entendre avec ses créanciers, qu’il accordera des remises et qu’il délivrera des quittances antidatées. Le curateur s’en apercevra, il fera des procès; il perdra les uns; il gagnera les autres, et les créanciers de ce déconfit finiront parse trouver les mains vides.
Il en résulte 4quot;. que le curateur ayant l’administration do tous les biens du déconfit, il aura le droit de percevoir tous les deniers que celui-là devait recevoir. Celte conséquence , qu’il faut admettre, amène la question de savoir : si le curateur d’un fonctionnaire en déconfiture sera autorisé à recevoir exclusivement le traitement attaché à la fonction? percevra-t-il le traitement pour le tout, ou seulement pour la partie saisissable ?
-ocr page 93-— Sl
ic vais [ilus loin , N. et P. S., je demande si un membre des Étals-Généraux, mis en curatelle , afliché ilans toutes les feuilles publiques, dépouillé de toute sa fortune, déclaré incapable d’adininistrer son patrimoine particulier, je vous le demande, ce haut fonctionnaire pourra-t-il encore venir prendre place à côté île vous? Sera-t-il encore admis dans celle enceinte à délibérer sur les graves intérêts publics , lorsque le juge l’a déclaré inhabile et incapable de soigner ses intérêts particuliers ?
Ces questions de droit politique, mais qui s’attachent à une situation do couvenance , vous sembleront peut-être de la plus haute importance; et vous penserez qu’on aurait dû les prévenir et en faire l’objet d’une disposition précise ; sinon l’on pourra se trouver dans une fausse position.
On aperçoit dans le projet encore une autre omission. 11 y est bien énoncé comment un débiteur est mis en curatelle ; mais comme cet état, contraire au libre exercice de nos droits civils, ne peut pas et ne doit pas toujours durer, je cherche dans le même projet les règles et les formalités qu’il faut emplovcr pour faire cesser la curatelle; et je ne les trouve nulle part. La porte pour entrer en déconfiture est toujours ouverte , elle est même assez, large; mais une fois entré, c’est un labyrinthe, et je ne vois pas le fil qui nous conduira pour en trouver la sortie: c’est un édifice sans issue.
L’état d’un mineur cesse , lorsqu’il atteint sa majorité.
L’état d’un homme en curatelle pour démence cesse, lorsqu’il récupère scs facultés intellectuelles. La loi a amplement pourvu .à tout cela par des dispositions claires et positives.
Le seul déconfit aurait donc un curateur éternel? il serait donc éternellement en curatelle? et alors même que toutes ses dettes seraient pavées? Je ne m’imagine pas qu’on puisse admettre un projet dans lequel on signale une lacune aussi grave, et qui a des suites aussi funestes.
ihemit, Ü. MI, tste St. [ItJüOJ. 6
-ocr page 94-Si l’on voulait adopter le principe de la déconfiture, encore faudroit-il, de nécessité absolue , l’organiser autrement; il faudrait y rétablir les omissions et en écarter différentes dispositions.
(deuxième DISCOURS.)
Nobles et Puissant Seigneurs!
L’année dernière le projet de loi concernant la déconfiture n’a point été favorablement accueilli par la première chambre; l’on pouvait croire qu’aprés cet échec nous n’aurions jilus à délibérer sur la même matière, néanmoins un nouveau projet nous est présenlé, il faut donc l’examiner de nouveau.
C’est la môme matière, ce sont les mêmes principes, mais habillés différemment , ainsi je me borne à vous présenter quelques observations courtes et précises , tant sur le fond que sur les formalités qui l’accompagnent.
Quant au fond, le titre renferme des mesures très sévères , et attentatoires aux droits de propriété.
Pour justifier ces graves atteintes portées à la libre disposition et à l’entière administration de nos biens , l’oii dit Îquot;. qu’il y a ZacMnedans nos lois actuelles et que l’expérience réclame à cet égard des dispositions légales; 2®. qu’eu cette matière il faut procéder comme en matière do faillite.
Je réponds d’abord , qu’il n’y a pas lacune; elle existe si peu, que depuis la publication des codes français, les lois anciennes, concernant la déeonjilure, ont cessé d’exister dans les provinces mêmes où autrefois elles exerçaient leur empire; et néanmoins, personne ne s’est encore présenlé pour réclamer le rétablissement de cette antique jurisprudence. J’excepte cependant les procureurs et les avoues , qui en veulent; mais le motif qui excite ceux-ci, agit sur moi en sens inverse.
-ocr page 95-Dans nos contrées , lians ces provinces situées sur la Meuse, chacun avait le ilroit de gérer ses affaires soi-même ; la loi ne nous imposait pas des curateurs qu’il faudra salarier; jusqu’ici on n’a pas trouvé de lacune à cet égard; et je crois pouvoir vous assurer que l’introduction des curateurs n’y sera pas reçue avec reconnaissance.
Nous avons d’ailleurs sous les yeux un exemple que je voudrais rappeler à votre mémoire.
Le fait est arrivé à Liège et l’on en a déjà parlé.
Un homme appartenant à une famille distinguée, marié, mais sans enfans, se tue , parce qu’il avait des dettes.
Sa femme répudie la succession, et il fallut dans ce cas nommer un curateur.
Le juge le choisit parmi ceux que l’on croyait les plus honnêtes.
A peine eut-il étendu la main sur les biens délaissés, qu’il commença des procès innombrables. Les créanciers se réunirent et obtinrent du juge une défense au curateur d’entamer de nouvelles procédures sans l’autorisation de trois d’entre eux , qui furent désignés.
Le curateur n’en eut souci aucun , il plaida contre les créanciers et même contre le trio, qui était chargé de l’arrêter dans sa course.
11 administra de cette façon la succession pendant environ 20 à 25 ans; il dépensa une partie des biens qu’on avait conliés à sa probité; il paya peu de chose aux créanciers; et il est mort sans avoir rendu des comptes.
Il était père de famille, le déficit a effrayé ses enfans; et ils se sont vus forcés do répudier la succession paternelle.
Cette seconde répuiliation a rendu indispensable la nomination d’un second curateur; et précisément parce que le père a été curateur, les enfans doivent souffrir que ses biens soient soumis à une nouvelle curatelle. Dieu sait
-ocr page 96-— 84 -
où celle succession de curaleurs va s’arrêter, car on peut dire : abyssut abyxsum invocat.
Pour engager la chambre à accorder son appui à la nouvelle législation sur la déconfiture, on invoque, par forme de similitude , les différentes dispositions que nos lois ont établies en matière de faillite ; et l’on dit : ce qui est reconnu bon et nécessaire en matière commerciale, doit être admis en matière civile.
Je ne pif s admettre cette manière d’argumenter, parce qu’elle no me semble pas concluante.
Lorsqu’en matière commerciale, et uniquement en faveur du commerce, que toutes les nations protègent a l’envi , les législateurs de tous les pays ont admis dans la pr,(tique quelques exceptiaitn aux principes géné-raux du droit commun, pouvez-vous vous emparer de ces exceptions pour les introduire dans une matière lout-a-fait dillérenie, et qui ne peut réclamer la faveur excessive qu’il faut bien accorder au commerce, parce que l’on a heurté do front les droits de propriété à l’égard ilu négociant ; p.aree qm,“ l’on a pu s’emparer de tout son avoir t parce ipi’il a été permis d’ouvrir ses livres, et que l’on ne s’est pas même arrêté devant le secret de sa correspondance ; en un mot , parce que le commerçant doit subir toutes les humiliations auxquelles sa (iro-fessiou le soumet. Vous ne pouvez pas en tirer la conséquence que noms aussi, nous devons cire exposé aux mêmes avanies tout comme si nous tenions boutique parce qu’au second alinéa de l’art. 19, titre 3 du 1'” livre lie ce code fou permet au juge en matière commerciale dî connaître de la contestation, alors même que le défendeur oppose l’exception «l’incompétence. Invoquera-t-on celle disposition si exorbitante du droit commun, pour en faire l’application aux procès en matière civile ? il n'est personne qui oserait le soutenir, à moins d’avoir répudié les notions les plus triviales de jurisprudence orilinaire.
-ocr page 97-Parce que la conhainle par corps est 'établie dans nos lois pour toutes les dettes commerciales , voudriez-vous tirer argument de celte sévère disposition et vous en autoriser, pour inlroiluire uu pareil mode d’exécution lorsqu’il ne s’agit que d’une dette purement civile ? Non, sans doute; vous repousseriez celte rigueur extrême.
En outre les exceptions en matière commerciale au droit commun ne sont pas seulement fondées sur la faveur extraordinaire accordée au commerce , mais elles amènent encore des résultats qui concourent à les justifier , et qui n’ont pas lieu en matière de déconfiture. La faillite est constatée entre autres par le premier acte qui renferme un refus d’acquitter une dette commerciale. La cessation de payement est un fait uniijue, patent, potitif et facile à constater. 11 n’en est pas de même de la déconfiture, car il semble assez dilficile de dire ce ^ue c'ett tju'tin état d'iiieoloahilite notaire. Les possesseurs de grands domaines, grevés de quelques charges, trouveront peut-être plusieurs amateurs , qui ne demanderaient pas mieux que de les constituer en déconfiture.
La faillite amène ou un concordat ou un contrat d’union ; elle force les créanciers à se réunir; elle établit une délibération commune; elle soumet la mtnarité à la volonté exprimée par la majorité.
La déconfiture n’ofire aucun de ces résultats; il ne faut donc pas argumenter de l'un à l’autre.
Après ces considérations générales sur le fond , je passe aux dispositions particulières du projet.
Je conviens qu’il renferme des formalités moins nombreuses que celui que vous avez rejeté dans la lquot; session ; et sous ce ra[iport on pourrait dire qu’il y aurait amélioration, si le nouveau projet ne présentait pas de nouvelles formalilés auxquelles je ne puis accorder mon assentiment.
D’après la disposition de l’art. 1quot; on peut nommer
-ocr page 98-un ou plusieurs curateurs à celui qui se trouve dan* un état d’insolvabilité notoire. Si je demande eu quoi consiste l’état d’insolvabilité notoire, on me renverra aux dispositions de l’art, suivant.
Mais le n’. 1quot;. de cet article statue que le débiteur emprisonné pour dette peut être considéré comme étant en état d'insolvabilité notoire; il peut donc aussi no pas l’être; il dépendra donc du juge do l’interdire ou de ne pas l’interdire; il y a là un arbitraire que je ne pui.s admettre.
Mais le nquot;. 2 du même article statue que le propriétaire pourra être déclaré insolvable, lorsque ses immeubles sont, non pas discutés, ce qui serait admissible: mais seulement saisis, ce qui me semble révoltant. Vous savez qu’il suffit d’un simple ex|)loit d’huissier pour opérer une saisie; et d’après le projet cette petite formalité pourra vous amener un curateur et même plusieurs.
Le nquot;. 3 de cet article parle d’un débiteur en fuite ; voilà évidemment le cas de nommer un curateur; il y a là un fait certain el positif ; mais la loi y a pourvu; le titre des absens, adopté depuis plusicur.s années, renferme toutes les mesures nécessaires en cas d’absence.
Envisagés sous un autre rapport les dix premiers articles du projet présentent encore un inconvénient bien grave. Il n’y a pas seulement de l’arbitraire dans ce lt;/ui est écrit, mais encore dans ce qui n’y est pas écrit.
Dans l’art. 2 on énonce trois cas de déconfiture : l’emprisonnement, la saisie et la fuite du débiteur. Ces trois circonstances sont présentées, non pas comme restrictives, limitationis causa, mais comme déclaratives; demonstrationis causa. Voilà un défaut qui n’existait pas dans le projet que vous n’avez pas voulu adopter; ce défaut je le regarde pourtant comme capital ; car il donne au juge une latitude elfrayanle , en ce qu’il lui sera libre de constituer un homme en déconfiture pour toute autre
-ocr page 99-— 87 —
cause que l’une des trois causes énoncées dans la loi. Pour éviter ce reproche il ne fallait qu’une rédaction négative: il fallait écrire :
»L’état iL insolvabilité notoire ne peut être établi que dans rim des cas suicans. o
Ce langage nous aurait rassurés j maintenant rien ne nous rassure.
.le trouve en outre une espèce de contradiction dans les dispositions de ces deuv articles. L’exécution d’une contrainte ou la seule saisie des biens suffit pour constater l’état d’insolvabilité notoire; or, il n’est pas vrai qu’un homme soit notoirement insolvable par cela seul qu’il s’est soumis à la contrainte civile ; et encore moins parce qu’il v aurait une saisie sur .ses biens. Dans l’un et l’autre cas c’est peut-être entêtement de l’homme ou surprise de l’huissier; et il peut y avoir assez de biens pour payer les dettes.
.le passe à l’art. 4, et en le combinant avec la disposition de l’art. 8 , je vois qu’une personne peut être constituée en état d’insolvabilité notoire et affichée comme telle dans les journaux sans pouvoir l’empêcher, même sans s’en douter.
Voici comme la chose peut avoir lieu : l’assignation ne parvient pas à sa destination , soit par la faute de l’huissier, soit par la négligence des domestiques, soit par l’absence de la personne assignée. Ainsi elle ne se présente pas devant son juge, qui dès lors prononce son jugement par défaut contre le défaillant. Celui-ci a bien le droit de former opposition à ce jugement et de le faire réformer; mais pendant le ilélai utile que la loi lui accorde pour s’opposer, les curateurs nommé.s feront, dans les trois jours de leur nomination , afficher et insérer dans les journaux un extrait du jugement; c’est la disposition précise et impérative de l’art. 8 , qui leur impose cette obligation.
A-t-on bien réfléchi aux résultats, qui peuvent être
-ocr page 100-— sala suite d’une semhlable disposition? elle pent enlever a un père de famille, et même sans qu’il le sache , son crétlil et sa réputation , elle peut lui faire manquer l’élaldisse-ment de ses enfans ; elle peut le ruiner , le désespérer.
Je ne sais si l’on a prévu les tristes suites de cette fatale disposition; seule elle sudirait pour me forcer de rejeter le projet.
Il me reste un mol à dire contre l’article 7. On y statue que les dettes non échues sont exigibles par l’eflet de la curatelle.
Celle disposition , seulement admise en cas de faillite et pour lettres de change, est contraire au droit commun , qui dit ; que celui qui doit à teruie ne doit rien ; elle est contraire à l’équité, qui s’oppose à ce que la loi avantage l’un aux dépens de l’autre: tuuin cuique; elle est contraire aux principes de la morale, en ce qu’elle peut provoquer le créancier à poursuivre en déconfiture le débiteur dans le but de lui arracher le pavement actuel d’une dette ilonl l’échéance est encore fart éloignée.
D’ailleurs que deviendront dans ce cas les rentes viagères, dont les pavements se succèdent d’année en année? Faudra-t-il rembourser le capital? ou faudra-t-il instantanément acquitter plusieurs annuités non encore échues? et dans ce dernier cas combien d’annuités faudra-t-il paver par anticipation?
Voilà, N, et P. S., comment l’abandon des vrais principes vous pousse dans la voie des inconséquences et des aberrations.
-ocr page 101-BOEKBEOORDEELINGEN en VERSLAGEN.
(SiKhERLANDSCHE LITERAÏVÜR.)
' nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Beginselen van Stnathnishoudkiinde, door Mr.
J. L. DE Bkuy?i Kops. Derde, herziene en vermeerderde druk.
Hel werk van den Heer de Bruy« Kop* is le bekend , dan dal hel eene aankondiging zoude behoeven. Zelden is een welen.schappelgk boek bij ons door liet publiek 200 gunstig opgenomen. Rorl na zijne eerste verschijning in 1850 moest een tweede druk opgelegd worden. Ook deze raakte binnen weinig tijds uilgepul, en eene derde uitgave bleek noodig. Deze derde druk ligt nu vóór oh* « herzien en vermeerderd.» Ook van dezen is le verwachten, dat hij vele koopers en lezers vinden zal. Het w‘erk heelt al hel aantrekkelijke behouden, dal er oorspronkelijk zulk een’ opgang aan verzekerde. Velen zullen gaarne de gelegenheid gebruiken, die deze nieUwo uitgave hun aanbiedt, om kennis te maken met db Beginselen van stant/iuislionf/kiunie, waarvan zij zoo veel goeds hebben gehoord; anderen zhlleri begeerig zijn le onderzoeken, op welke wijze de schrijver gemeend heeft zijn boek, na negen jaren tijdsverloop, op nieuw te moeien bewerken.
Is eene aankondiging overtollig, ook eene gezette beoordeeling van een boek . waarover hel publiek zoö beslissend uitspraak gedaan heeft , kan onnoodig ge-1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;noemd worden. Immers, el^ne doorloopende aanwijzing
van tie veranderingen, vermeerderingen of verbeteringen, die men in dezen nieuwen druk vindt, zal niemand van den bouordeclaar verwachten. Zij ware ook moeijelijk le geven , want do herziening strekt zich uil over den geheelen inhoud van hel boek. Zij beslaat niet alleen ► nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in velerlei uitbreiding en menige toevoeging, waardoor
-ocr page 102--go
de omvang van het werk aanzienlijk grooler geworden is; zij gaat over elke bladzijlt;lc, en openbaart zich den aanilachtigen lezer door talrijke omzeilingen der zinswending, ja, dikwijls door inlassching of nitlaling van een enkel woord. Met de pen in de hand heeft de Schrijver zich als het ware lot eene naanwlcllende kriliek van zijn eigen werk gezet. Met de pen in de hand moot men hem volgen, om de vruchten van die zelfkritiek te kunnen waarderen.
Doch de Redactie van de Themis heeft mij de eer aangedaan, van mijne hand eene beschouwing van het werk van den Heer Koes te verlangen. Zij heeft regt, daarbij méér te vorderen dan eenige oppervlakkige loftuitingen. Het karakter van haar wetenschappelijk tijdschrift, dat uit zijnen aard niet bestemd is om onder hel groote publiek verspreid Ie worden, wijst den beoordeelaar van een werk, dal er in behandeld wordt, als van zelf den weg aan, dien hij te volgen heeft. Hel is hier de plaats voor wetenschappelijke discussie ten aanhoore van eenen kring van deskundigen; eene discussie , waarbij noch ingenomenheid met het boek , noch vriendschap voor den schrijver zich mag laten gelden. Zulk eene taak echter, waarvan ik al het bezwaarlijke gevoel, zou ik niet ligtvaardig op mij genomen hebben, indien ik niet overtuigd was, dal den Heer Kops zelven eene beschouwing, die van ernstige waardering van zijnen arbeid geluigenis draagt, welkom wezen zal.
Waaraan toch is de buitengewone opgang te danken, dien de ßeffinfelen van Stadtfim't/ioufikunf/e van den beginne af gemaakt hebben? Deze vraag heb ik mij vroeger meer dan eens voorgelegd , ik vind thans weder aanleiding ze te doen. Hel antwoord , dat ik gemeend heb eenige jaren geleden daarop te kunnen geven, dringt zich nu weder aan mij op. De voorbecidelooze populariteit , die zoowel dit leesboek als het tijdschrift lt;/e
-ocr page 103-£conoiniift hebben verworven en behouden, geloof ik in de eerste plaats te moeien verklaren uit den ligten en gemakkelijken stijl den schrijver eigen , aan den behagelij-ken vorm , waarin bij zijne denkbeelden weel in te kleeden, vooral aan den fijnen lakt, dien hij bezit, om te onderscheiden , wal ons beschaafd publiek begeert en verdragen kan. Daaraan paart zich, bepaaldelijk in zijne Beginzelen, eeno aantrekkelijke gemoedelijkheid , een eerlijk en warm gevoel vooral wat goed en edel is, dat zich menigmalen in welsprekende taal uil. Niet zelden ontmoeten wij in het midden van het betoog ecner staathuishoudelijke waarheid do ontboezemingen van een edel gemoed . dal zich niet kan weêrhouden in krachtige taal te wraken, wal slecht is, if te roemen op de schoone harmonie, ilie er liis-schen de wetenschap en de reinste zedeleer beslaat. Wie bewondert niet (om een enkel voorbeeld aan te voeren) «leze fraaije teckening van het communismus? (bl. 394) « Het communismus verlangt meerdere gelijkheid door »neêrdrukking der groote fortuinen; de staathuishoud-»kunde verlangt trapsgewijze meerdere gelijkheid door »ophefiing der mindere klassen. Het communismus wil in »eens daarslellen, wat slechts door verloop van lijden »'moet ontwikkeld worden. Het wil de knop openbreken, »in den ijdelen waan, er reeds de vrucht in te zullen «vinden; maar bovenal, het verwaarloost het groote elc-»ment tol vooruitgang, meerder productie voor het totaal »der maatschappij. Door slechts het oog gevestigd te »houden op één punt: «‘Ie ougelijko verdeeling » der »rijkdommen, vergeel het, dal vermeerdering van het »bruto-prodiict, «de lotaalmassa der nuttige zaken,» »den rijkdom voor de maatschappij daarslelt. Hel brulo-»product, ziedaar waar de maatschappij van leeft, en elk »stelsel van organisering , dat niet daartoe bijdraagt, ver-»mindert den rijkdom der maatschappij, en brengt ten »slotte de treurigste van alle gelijkheden te weeg, lt;le
-ocr page 104-— 92 —
»gelijkheid in de armoede.» — Of wie voelt zieh niet medegesleepl door den verhevenen lofzang op den vooruitgang der maatschappij, door vrijheid , dien wij vinden aan het slot van hel « Ovebziot va a dek Arbeid» (hlz. 262). «Dat beginsel [van monopolie] zien wij eerst in al »zijne naaktheid, daarna ingekiced en bedekt en onder »schijn van regl in de wereld «Iringende. Toch wijkt hel »voor do vrijheid, die zijnen dekmantel afrukl; maar »des te angstiger klemt hét zich vast, Iiij iederen steun »die ontvalt, én zoekt hel nieuwe kleed, dat zijne naakl-»heid zal bedekken. Het ruwe vuislregl van man legen »man wordt « roemvolle naijver » van gilde tegen gilde, »van stad legen stad, van volk tegen volk; maar bij »iederen slap wordt ook de kracht des arbeids grooler ; »wal de monopolist meende verlies te zijn, blijkt lien-«vondige winst voor hel algemeen le hebben nangebragt, »en geeft nieuwe voortbrenging en nieuwe beschaving, »die de volgende bezwaren des le eerder uit den weg zal »ruimen. Al wijder en wijder wordt de kring, tol dat »alles zich verliest in de vrije ruiling.»
«Hiervan zien wij den dageraad. Van alle kanten vallen »de laatste kluisters van den arbeid , of zullen eerlans » verdwijnen voor hel licht der wetenschap. Zoo kwam men »dan eindelijk weder lot den weg waarvan men was afge-»dwaald; maar om dien terug le vinden, — om, door »beproevingen en dwalingen en stormen, lol de over-»luiging le komen, dat die eenvoudige waarheid de »gronilslag is van alle welvaart, dal was hel werk van »eeuwen. »
Nog iels anders is er , dal niet mag worden voorbijgezien wanneer wij on.s rekenschap trachten te geven van do Verdiensten van het werk van den Heer Kops. Ik bedoel bel open oog,'dal hij heeft voor de maatschappij die hem omringt en wier regelen hij aanwijst. Zijne wetenschap is minder uit boeken dan uit hel leven zelf
-ocr page 105-geput. Van daar, dal hij schijnbaar ingewikkelde zaken eenvoudig en klaar weel voor le stellen; van daar, dal hij zich het uitvoerigst met vraagstukken van praktische slaathuisbuudkunde, Bescherming, Koloniën, Belastingen, Armoede, bezig houdt, en ook, wij willen het nu reeds zeggen , in de behandeling van deze het meest uilmnnl; van daar misschien ook, dat hij u niet zelden verrast met eene fijne opmerking, met een kort en Iref-fend woord , of met eene les van levenswijsheid , die gij gaarne onthoudt.
Deze zijn, zoo ik mij niet vergis , de ongemeene gaven welke den lieer de Bruïiv Koes in ons midilen de be-voorregle plaats van populair schrijver hebben verzekerd. Bevoorregl en benijdenswaardig mogen wij de plaats noemen , die hij inneemt, niet om het groole debiet zijner schriften , niet om den lof waarmede zijn naam iloor velen benoemd wordt, maar oîn hel goede, dat hij heeft mogen stichten. Want hem moet de eere gegeven worden , dat hij hel eerst ons beschaafd publiek zin voor staathuishoudkundige studiën ingeboezemd heeft.
Die eer kan hem genoeg zijn , ook wanneer de beoor-licclaar, die zijnen arbeid naauwleltcnd toetst, geneigd zoude zijn, nog meer van hem te verlangen. Want nu, bij de verschijning van de derde uitgave, verscheidene jaren na de beide eersten, mag en moet hel gezegd worden, dal hel werk van den Heer Koes ook zijne gebreken heeft, zijn het ook zulke, waarop met alle regt toepasselijk is, wat van ieder onzer gezegd kan worden; ait a les dé/itnti- de tes yualitéi-.»
Tot de waarneming en opmerking van deze gebreken (ik wil niet, met ijdele beleefdheid, die lusschen ons onnoodig is, naar een zachter woord zoeken) heeft de schrijver ons zelf in zekere mate uilgclokt door hetgeen hij in de voorrede van dezen derden druk zegt. Wij lezen daar :
« Achtte ik mij verpligt, bij deze nieuwe bewerking
-ocr page 106-raan le 'uilen wal aan de vorige drukken oulbrak , do jJiirigling en ook, zooveel doenlijk, de oorspronkelijke »sans: van denkbeelden , is nieUetnin dezelfde gebleven. »Bij deze bewerking heb ik den door mij bedoelden lezer »van den eersten druk voor oogen gehad, namelijk , elk die »eene beschaafde opvoeding heeft genoten, — doch tevens »daarbij herdacht dal , bij de tegenwoordige ruimere «beoefening der Staathuishoudkunde, die lezer met reden »mögt verlangen, thans een slap verder gebragt te worden »dan vóór eea tiental jaren het geval was ; met andere »woorden: ik meende te mogen aannemen , dat hij en »de schrijver, ieder op zijn standpunt, wel wat zijn ge-»vorderd , en dit zoo zijnde, mag ik reeds op gcheelo »verontschuldiging hopen , wanneer men zal bevinden , »dat, bij hel beslaan dezer tegenwoordige uitgave, de »vorige hare waarde zal hebben verloren.»
Waarvoor, zouden wij lust hebben te vragen, wordt hier verontschuldiging begeerd? Voor hel minder voldoende der eerste uitgaven of voor de nieuwe bewerking der derde? Maar de twee eersten hebben immers voldoende — neen , overvloedig aan hare bestemming beantwoord! Het zal dan voor deze moeten zijn.
Dil is geene woordenziflerij. Do schrijver heeft voor zijn werk den gelukkigen titel gekozen van /je^mielen ran Staat/iiiii'/toitdkimde. Gehikki^ meen ik hem te mogen noemen , omdat dat woord ßegingelen voor tweeërlei uitlegging vatbaar is. Men kan er onder verslaan «eerste «inleiding in » of (de vertolking van hel woord geeft hier meer duidelijkheid) élément d'économie politique ; men kan er ook onder verslaan: «grondwaarheden,» principes d’économie politique. Nu meen ik met alle regt le mogen beweren, dal het woord Beginselen in ecrslgemclden zin opgeval het wezenlijke karakter van hel bock , zoo als hel ons voor het eerst gegeven werd , volkomen juist uitdrukf.
-ocr page 107-liet was eene geniakkelijke, eene geleidelijke, laten wij er bijvoegen, eene aangename inleiding van den onkundige in eeno nieuwe wetenschap; hot was eene welgeslaagde proeve om bij een uitgobreid publiek mei de kennis ook liefde voor die wetenschap en hare lossen te ontvonken. Ik meen ook te mogen onderstellen , dat de schrijver met zijn werk oorspronkelijk niet meer dan dit —trouwens het was reeds genoeg! — beoogde. Maar mogen wij na de lezing van de aangehaalde woorden der voorrede thans nog denzelfden zin aan het woord Be^in-telen hechten ? En zoo niet, beantwoordt hel boek , zoo als het thans voor ons ligt, aan hel begrip van Beginselen in liie tweede beleekenis? Beantwoordt hel aan de behoefte van den lezer, die booger staat dan een tiental jaren geleden en nu naar grondiger kennis dorst, nu vaster spijze behoeft, dan bij toen verdragen konde ? Is hel werk nu , wal hel in deze voorrede herhaaldclijk genoemd wordt, een leerboek? Ik geloof, neen. En dit wcnschleik, dat anders ware.
Dat behagelijke en gemakkelijke, die grata negligentia in stijl en vorm , dat vermijden van een streng systeem in de orde der onderwerpen , dal vernuftig ontw ij-ken van lastige vraagstukken en diepzinnig beloog, dat waren de qualités van het boek als «eerste inleiding,» maar hel worden nu de défauts van het werk als «leerboek.» Hadden wij niet regl te verwachten, dal de schrijver, als hij zelf zijn publiek honger stell, ook hoogere cischen aan zijne lezers en aan zich-zelven gedaan Iiad ?
Reeds bij de eerste lezing der inhoudsopgave onl-moelcn wij dat gemis aan systeem. Nog meer treil hel wanneer wij, hel boek doorbladercnde, de orde der Hoofd-stukken nagaan. Want also! de auteur zeit gevoeld had , dal deze orde geene logische opvolging was, neeft hij bij de aanwijzing van den inhoud omzettingen en verdee-lingen in rubrieken, die wij in het werk zelve niet
-ocr page 108-— 96 —
weilervindeti, noociig geacht. Zie hier, want ik wil mijne stelling niet onbewezen luien , ile rangschikking iler dee-len onder bepaalde opschriften in hel werk : geluk , RIJKDOMME!«; WAARDE; VOORTBREN G ING; VOORTBRENGES DE DlEïlSTEPI ; kapitaal; PRIJS ; VERDEELING VAN DEN ARBEID; WERKTUIGEN, LANDBOUW; STOFFELIJKE EN ONSTOFFELIJKE VOORTBRENGSELEN; GELD; INTREST; G REDI ETP A PIER ; BANKEN; handel; VRIJE EN NIET VRIJE RUILING EN ; GILDEN; BE.MOEUINGRN DER REGERING MET DE NIJVERHEID; BESCHERMING; KOLONIEN; OVEKZIGT VAN DEN ARBEID; VERBRUIK, BELASTINGEN; STAATSSCHULD; BEVOLKING; DAG-LOONEN; HERVOKMINGSTELSELS ; AR MOE DE ; SLOT WOORD.
Het behoeft wel niet uitdrukkelijk aangewezen Ie worden, hoe weinig verband hier Ie vinden is. //'aarde, prÿf en geld, drie begrippen, die zoo miauw zaïncii-hangen , zijn van elkander verwijderd; de leer der tloffe/ijke en onstoj/'elijke voortbrengselen ware eigenaardig gehecht geweest aan die der voortbrengende diensten. Kapitaal, vrediet, intrest 7,ijn van elkander gescheiden door geheel vreemdsoortige zaken.
Hierboven werd onder de verdiensten van het werk als populair leesboek genoemd , dal de schrijver zich vooral op de breede behandeling van vraagstukken van praktische staathuishoudkunde heeft toegelegd. In omgekeerde verhouding moest dus wel aan do ontwikkeling van theoretische leerstukken eene beperkte plaats beschoren zijn. Maar toch heb ik wel eenig regt, van teleurstelling te spreken, wanneer ik zie, dat in een leerboek van staathuishoudkunde het zoo ingewikkelde leerstuk van de waarde in vier en een halve bladzijde wordt afgedaan; dat over dal van de grondrente slechts op eene enkele bladzijde ter loops wordt gesproken; dat bij het onderwerp ; bevolking, met geen enkel woord gerept wordt van den levendigen strgd die in do laatste jaron over Malthus’ theorie is gevoerd.
-ocr page 109-Hierbij hornt nog een ander bezwaar, dal ik even openhartig wil uitsprekeu. Daar, waar men verder wil gaan dan eenige eerste beginselen en eenvoudige begrippen mede te deden, is scherpe afbakening, duidelijke bepaling van hel ondebwerp, waarover men spreekt, een eerste vereische. Ook dat vereischle mis ik op meer dan eene plaats. Ik wil er drie voorbeehien van aanvoeren: de leer der productieve en improductieve con-sumtie', het begrip van waarde; de omschrijving van de staathuishoudkunde zelve,
De leer der productieve en improductieve contumtie. Bekend is de strijd, die er in de school sinds langen lijd reeds gevoerd wordt over de beteekenis, die men aan deze woorden hechten moet. De orthodoxe leer (om het zoo eens te noemen) van J. B. Say en zijne volgelingen noemt improductief alle verbruik van goederen , dal eenvoudig geschiedt tol onmiddellijke vervulling der behoefte, zonder dal door dal verbruik zelf nieuwe rijkdom worde voortgebragl. Het klassieke voorbeeld 1er verklaring dier leer geeft het brandhout, dal in den bakkersoven productief verteerd wordt omdat er door zgno verbranding brood is bereid, maar in den kagchel in onze huiskamer improductief verleerd wordt, omdat de verbranding ons niets heeft gegeven dan de warmte, waaraan wij behoefte gevoelden. Hiertegen zijn anderen opgekomen, bewerende, dat de onderscheiding gezocht was, lol niets nul, slechts geschikt om het eenvoudige gezond versland te verbijsteren en leidende tot de gevolgtrekking, dal men dan zoo veel mogelijk rijkdommen moei voortbrengen om er zoo weinig mogelijk genot van te hebben. Redelijker en naluurlijker en vruchtbaarder in goede lessen is naar hunne meening déze onderscheiding , dal men productieve consumlie noeme elk verbruik van goederen, dat middellijk of onmiddellijk 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dient lol vervulling eener behoefte, en improductieve
Themit , 0. VU, tslc St. [1860J. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7
-ocr page 110-coiisuintie , elke vernietiging van rijkdommen zonder dal er eeno behoefte door gebaat zij. Welke zijile kiest nu in lt;lit geschil onze schtijter? Het is moeijidijk te zeggen. Op biz. 265 l)egint hij met lt;le formule van Sw over te nemen : « /^ruc/ilbaar verbruik is vernietiging »van waarde , waardoor men eene groolcre waarde erlangt. »Wanneer dit niet plaats vindt heet men de waardever-»nietiging ouvruebtbaar g^ebmik. Wij moeten deze be-»teekenis wel onthouden. Maar hieruit volgt niet dat al »hetgeen naar deze bepaling onvruchtbaar gebruik is »te noemen, steeds zoude zijn al' te raden.» Doch nu laat hij eenige regels verder volgen: «De grenzen tus-»schen vruchtbaar en onvruchtbaar verbruik fof, zoo aks »meermalen gezegd north, productieveen improductieve »couiumtie'', zijn niet gemakkelijk in algemeene regels rie stellen. Dit kunnen w ij echter aks regel opgeven, dal »al wal tot een gezond levensonderhoud of ook tot ver-»meerilering onzer kracht en kennis wordt aangewend, »voor de maatschappij als vruchtbaur retïnink is aan te »merken. Immers, worden wij daardoor krachtiger en »verständiger, dan zijn wij ook daardoor betere voort-» brengers, en al kan men dus geen bepaald voortbrengsel »aanwijzen, hetwelk direclelijk voor die vernietigde waarde »is in de plaats getreden , zoo moet men toch aannemen , »dat deze ruim is vergoed door al hetgeen er, ten gevolge »dier voeding en door die meerdere kracht en kennis, »wordt voorlgebragl. » Nu kan ik mij met deze laatste redenering wel vereemgen; maar hel is, dunkt mij, toch duidelijk, dat de schrijver de onderscheiding eerst in den ééneu , en straks in den anderen zin opvat, en dat iemand, die zich streng wil houden aan de leer van Slt;VY, regt heeft hem toe te voeren: «Gij verwringt de belcekenis door den meester aan de woorden gegeven , om ze aan uwe inzigten le passen.» Opmerkelijk i.s hierbij ~ want hel strekt misschien tol verklaring van
-ocr page 111-deze onvastheid van ticgiiisel — dat de laatstelijk aangehaalde zinsnede eerst in dezen nieuwen druk gevonden wordt. In de eerste en tweede uitgave had de schrijver zich streng aan de leer van Svr gehouden. Daar lazen wij (l.gt;lz. 189): «Wy moeten deze heteekenis wel ont-»houden. Maar uit hetgeen wij zeiden volgt niet, dat elk »onvruchtbaar gebruik is af te railen. Als wij eten ver-»nietigen wij waarde, en vinden de waarde van het ver-»bruikte in geen nieuw voortbrengsel terug. Het is dus »onvruchtbaar verbruik, volgens onze bepaling, daar wij »er geen voortbrengsel van waarde door verkregen heb-»ben; maar het is toch een zeer doelmatig verbruik , daar »wij zonder dat niet in hel leven zouden blijven. Men »kan hel dus een zeer nullij onvruchtbaar verbruik »noemen, maar om de zaken niet te verwarren, zullen »wij Ïutl onvruchtbaar verbruik blijven noemen.» —Nog eens : ik maak er den schrijver geen verwijt van, dal hij thans «le onderscheiding van Svr heelt verworpen. Maar ik mag vragen, brengt nu de wijze, waarop hij haar eerst letterlijk overneemt en daarna al toelichtende in zin en heteekenis wijzigt, niet die verwarring voort, die hij vroeger noodig achtte te vermijden?
Het begrip van waarde. Allen, die ook maar eenig-zin.s met de geschiedenis der staathuishoudkunde in de laatste jaren bekend zijn, welen, welk een belangrijke strijd over hel leerstuk der waarde ontstaan is sedert Bastiat in zijne Harmonien Hconomigueji (1850), zijne geheel nieuwe leer verkondigd heeft.
De leer der waarde is thans vooral geworden wat zij reeds in 1844 door Tn. de Quincey genoemd werd: »ihal, into which every problem of political economy »finally resolves itself. » in de eerste uitgaven van zijne Hegintelen, die vóór de verschijning van Bastiat’s Harmonies bewerkt zijn, kon de lieer Kops natuurlijk zich houden aan de toen nog hel meest gangbare voorstelling van de waarde, welke hij wedergeeft in deze
-ocr page 112-definitie: «waarde is nnlligheid met nog iels er bij, »namelijk moeite om verkregen te worden.» Zelfs al ware toen reeds de strijd ontbrand geweest, hij had er zieh vreemd aan kunnen houden, omdat hel voorwaar niet raadzaam mögt heeten , reeds dadelijk in den aanvang van een boekje, dat bestemd was do staathuishoudkunde bij ons publiek populair te maken, den lezer met de doornigsle van allo kwestien, ilie zij bevat, te pijnigen. Thans echter, na negen jaren lijds, «nu schrijver en lezer beide, ieder op zijn standpunt, wel wal gevorderd waren,» mögt hij de nieuwe denkbeelden, die zich inlusschen hadden laten hooien, niet stilzwijgend voorbijgaan. Zoo heeft hij hel ook begrepen. Bij zijn onderzoek van de iloj/elÿke en otuloJ/'e/ijke firoducten, een geheel nieuw hoofdstuk inde derde uitgave, neemt hij de gelescnheid waar, om Bastiat’s grondtheorie van de die/uieii te ontwikkelen. Zie vooral ld. 85 en 87. Gaarne erkent zeker ieder met mij , dal deze schoone bladzijden eene aanwinst voor het boek zijn. Maar wederom vloeit mij de vraag uil de pen: is nu hel zoo gewiglig leerstuk met die klaarheid en met die vastheid van systeem voorgedragen, welke een leerboek vordert? Ik vrees dat ook het antwoord wederom ontkennend moet zijn. Misschien zijn er, die nu ook iets meer, dan de noot van blz. 14 geeft, verwacht hadden over dien anderen, reed.s ouden strijd, of men al dan niet nevems elkander eene ruil-icaarde en eene bruikwaarde moet aannemen. Ik voor mij heb mijne goede redenen, om hierop niet te sterk aan te dringen. Maar ik voel mij verlegen als ik antwoorden moet op de vraag , aan welke theorie van de waarde geeft de schrijver nu de voorkeur? Op blz. 12 behoudt hij de oude definitie : «Waarde is nuttigheid met «nog iets er bij, namelijk moeite om verkregen te worden.» Op blz. 14 houdt hij vast aan hel begrip van r^kdom-men, als «zaken die waaide [d. i. ruilwaarde, want de schrijver kent geene andere] hebben.» Maar op bl. 85
-ocr page 113-— 101 —
'olg., zoo als reeds opgemerkt is , sluit hij zich aan Bastist aan, wiens theorie, gelijk wij weten, tot de stelling leidt: u/a Faletir c'est le tnal.n Of bedrieg ik mij misschien? ligt in de uitdrukking op biz. ^ : «dat »de waarde geheel immaterieel is,» ligt in de zinsnede aldaar : «Het besparen van de moeite is eene dienst, waar-»voor men gereedelijk eene andere dergdijke in ruiling »ontvangt,» niet althans eene onwillekeurige huldiging lier theorie van Bastiat? Spreekt deze theorie straks niet nog duidelijker in de onderscheidingen van: diensten van ^emak , diensten van petiot, diensten van niittijquot;-keid ? Ik beken, dat ik mij hier min of meer gevoel als «de man in de mist.» Mogelijk antwoordt de schrijver mij : uwe fijne onderscheidingen zelve zijn oorzaak van verwarring. Ik had mij slechts voorgesteld een denkbeeld te geven van den gang en geheelen omvang der voortbrenging in de maatschappij ; en zoo ik daarbij gebruik gemaakt heb van de denkbeelden van onderscheidene meesters, waar zij mij voor mijn oogmerk bruikbaar schenen, «je prends mon bien où je le trouve.» Hiertegen heb ik nu, ik erken het gaarne, weinig in te brengen. Maar ik vraag hem en allen die, even als wij, op die lastige theorie der waarde geblokt hebben , of het toch wel op kan gaan, haar in een leerboek voor meergevorderden eerst te behandelen in den geest der oude school, die in waarde en rijkdom gelijkbeteekenende begrippen vond, die het scheppen van waarde vereenzelvigde met het voortbrengen van rijkdommen, en die er daardoor toe kwam om do diensten, die zich niet aan de levering van een sloflelijk voorwerp hechten, omtof/elijke voort-hren^selen te noemen (1) , en vervolgens haar le behandelen in den geest van eenen schrijver, die de waarde in niets anders ziet dan in de dienst, die dat denkbeeld van voortbrenging van rijkdom en de onderscheiding
(1) Grlijk .1. B. Sav bel b. v. mi produit immntdriei noemt, wiiiiiin-r de ehinirvijn ons een been afrei.
-ocr page 114-lusschen sloffelijk en onstoffelijke proiluctie ten eenen-rnalc verwerpt? (1)
De omtcfirijvin^ der slaa/idiuiifioudkmtde zefoe. Er is verband lusschen deze laatste opmerking, die ik mij nog wil veroorloven, en de vorige. Ik zie hier gelijke wankeling lusschen Iwee stelsels, hel eene dal der oude orthodoxe school, hel andere dal ecner nieuwe rigling. Dc orthodoxe school heeft zich , seilert de vermaarde definitie van Say voor hel eerst op den titel zclven van zijn Traité in 1803 gegeven vvas , vastgeklemd arfn do formule: «l’Economie politique est la science qui nous enseigne comment les richesses sont, produites, distribuées et consommées dans la société. » De nieuwe risling zegt: neen, die definitie is le bekrompen. De staatshuishoudkunde is méér dan eenvoudig de leer der rijkdommen. Zij omvat de geheele maatschappij in haar beslaan, leven en werken; zij moet genoemd worden: «de wetenschap des maatschappelijken levens in zijn gan-.schen omvang.» Dit verschil is niet een loutere woordenstrijd. Het hangt zamen met den strijd over de grenzen der staathuishoudkunde als zelfstandige wetenschap in den kring van andere wetenschappen; het slaat zelfs in naauw verband met die kweslieu over rijkdom en waarde, waarop wij hierboven doelden.
Wij behoeven nu niet te vragen , welk stelsel hel ver-kieslijk.sle zij: wij wenschen Ic welen, welk stelsel de Heer de Bruyk Kops in zijn leerboek voorstaal. En bel
(1) ?J»Tflat dit opstel 1er per.se »as gezoudrn, onlviiig ik liet Journul ths ticonomisles vaii .lamiarij 1860, dat geopend wordt mei een artikel over deze laalsle kwestie, onder den titel: T ii-t-il ilrs /iruiliitls tnitiiii/criels ? De aanhef van dat artikel luidt als volfjl: «Faut-il n eneore disputer relie question si loiiglemps déhallne et avec tant de étaient entre les maîtres de la science et aussi entre leurs disciples’ n Oui sans doute , il le faut ; cas il s’agit de la definition niême de ii t’e'conomie politlqae ni plus ni moins, et mallieureusemeut, par »suite d’un malentendu peut-être, l’opinion des ceononnstes est loin » d’etre unanime sur ce point iinporlanl. »
-ocr page 115-untwounl is: beide te gelijk. De schrijver begint, bl. 1, zijn boek met de definitie van Say (iets gewijzigd (1)) te geven: o De staathuishoudkunde leert hoe de rijkdom »in de maatschappij ontstaat en te niet gaat, » Hij herhaalt ze op meer dan eene bladzijde in den loop van het werk. Hij stelt eindelijk aan het .slot (blz. 444) de staathuishoudkunde nog eens voor: « als eenvoudige rijk-»dom-leer. » Maar ook reeds op de eerste bladzijde doet hij het vermoeden bij zijnen lezer oprijzen, dat hij, de definitie der school overnemende, haar niet binnen de engo grenzen beperkt wil houden waar zij oorspronkelijk in gesteld was, als hij zegt: «De wetten die voor ile »geheele maatschappij geldig zijn , die leert zij ons. s En het vermoeden , wordt bijkans tol zekerheid als wij op op blz. 85 , in ilen aanhef van dat schoone vertoog over de kwalijk dusgenoemde onstoffelijke voortbrengselen, lezen : «Onze wetenschap heeft te doen met de geheele »maatschappij , en men beschouwe die zoogenaamde on-»ziatbure voortbrengselen dus steeds in verband met de »algemeene productie;» en eindelijk op blz. 446 : «De »staathuishoudkunde leert ons, iloor waarneming der maat-»schappij in al hare riglingen , die algemeen geldende »regelen opsporen en erkennen , lt;lie als natuurwet der »welvaart zijn aan te nemen. »
Gaarne erken ik , dat de zonde der onvastheid , waarop ik nu hier wijs, ligt te vergeven, en misschien zelfs te verdedigen is. Maar ik houd altijd in het oog , dal de schrijver thans aan zijn werk hel karakter heeft gegeven van een leerboek, en ik had daarom gewenscht, dat hij gedachtig ware geweest aan den opmerkelijken wenk door Say zelven, aan hel begin van zijnen Cour» complet gegeven (2) : « L’objet ile l’économie politique
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De Herr KoPS namelijk vindt hel onnoodij; m minder juist, in *!e ftetinilie enk van de Ti^rfpeeitting (dislrdtuilon) der i'ijkdummrn te snreken. Zie de noot op hlz. 8.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Editie Gciliadmi». Dl. t, p. 4.
»semble avoir été resireint jusqu’ici à la connaissance »des lois qui président à la formation , à la distribution »et à la consommation des richesses. C'est ainsi que moi-» même je l’ai considérée dans mon Traitéd'Economie gt;ypotitiÿne publié pour la première fois en 1803. Cepen-»dant on peut voir daii.s cet ouvrage même, que cette »science tient à tout dans la société. Depuis qu’il a été »prouvé que les propriétés immatérielles, tels que les laleiis »et les facultés personnelles acquises , forment une partie »intégrante des richesses sociales, et que les services ren-»dus dans les plus hautes fonctions ont leur analogie avec »les travaux les plu.s humbles; depuis que les rapports »de l’individu avec le corps social et du corps social »avec Ie.s individus, et leurs intérêts réciproques ont »été clairement établis, l’économie politique, qui sem-«blait n’avoir pour objet.s que les biens matériels, s’est .»'trouvée embrasser le système social tout entier.» Is het niet, alsof de grijze leeraar hier zijnen jongeren toeroept: onze wetenschap is ontwassen aan de enae arenzen , die ik zelf haar vroeger gesteld heb; ik ben nu te oult;l geworden om haar in een nieuw systeem te brengen; maar gij, ziet toe, dat gij u niet binnen die oorspronkelijk gestelde perken laat binden.
De bedenkingen, die ik de vrijheid genomen heb hier le opperen, staan, iedereen zal het bevroeden, niet op zich zelveo. Er zouden misschien nog andere in hetzelfde verband bij te voegen zijn. Er zou op gewezen kunnen worden, hoe bij sommige voorstellingen, in sommige uitdrukkingen lt;le noodige juistheid en keurigheid gemist worden. Zoo, om iets te noemen, laaide beschrijving van de oude Amslerdamsche wisselbank (biz. 1.34) te wenschen over, en de voorstelling als of zij hatik-papi er uitgaf «dat vervoerd kon worden» moet bij den minkundigen een verkeerd begrip doen ontstaan. Zoo meen ik de definitie van het geld op bladzijde 99 voor
-ocr page 117-105 --
gebrekkig le iiiogeii hondpn en weinig geschikt om xgn wezen e^i heslemming duidelijk voor te stellen. Zoo hindert •”0 (®™’ ®®’' lol kleinigheden of te dalen) het dikwijls lerugkeerende « loopende prijs», eene ongelukkige vertolking van hel Fransche f/rix eourant, waarvoor onze taal hel schilderachlige mar kip rif je bezit. Zoo zou ik nog, indien ik niet vreesde mij aan vertoon van geleerdheid schuldigte maken, willen doen opmerken, dat con-ceerrentie niet regtslreeks (gelijk de schrijver doel op blz. 42) afgeleid mag wurden van euncurrere = wed-loopen, in welke heteekenis dit woord nooil bij de Romeinen gebruikt is. Ik zou hel daarom vooral van belang achten, dit schijnbaar onbeiluidend punt aan te stippen, omdat hel zoo wenschelijk is, alles te vermijden, wat bij den onervaren lezer hel denkbeeld kan doen ontslaan , dat ook in de wetenschap de con-currenlic, die zamenkomst van koopers en verkoopers op de vrije markt, welke door den Heer Koes zclven, op blz. 3H V.V., zoo fraai geschilderd is, gelijk gesteld wordt met eenen gejaagden , hijgenden wedloop, waarin alleen voor den sterkslen of slimsten eene belooning is weggelegd.
Ik sprak zoo even van de iioedig'e juistheid en keurigheid van voordragt en uitdrukking. Ik deed het wederom mei hel oog op de bestemming, die de schrijver thans aan zijne /^e^ime/en van S/aat/n/iee/ioudkunde §^at. Een leerboek moet niet enkel gelezen , het moet bestudeerd worden. Hel is niet genoeg, dal het bij den lezer eenige algemeene denkbeelden achlerlate ; het moet hem degelijke kennis inprenlen. Daartoe moet hij er lessen in vinden, kort, klaar en scherp in ilen vorm voorgedragen, die hij in het geheugen kan opnemen; daartoe ook moet hij er vaste beginselen in aanlreffen, die hem den weg wÿzen bij voorlgaand eigen onderzoek.
Dit neemt niet weg, dal ik hel volkomen met den Heer Kops cens ben , wanneer hij aan hel slot van zijn
-ocr page 118-— 106 -
werk zegl : «voor alle Nederlanders is de slaalhuishond-»kunde noodig. Evenwel niet voor allen in haren vollen »omvang. Over het theoretisch gedeelte, de begrippen »van waarde , rÿkdom, productie , heerscht nos; verschil nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I »van opvatting; althans de wijze van voorstelling dier »abstracte beginselen is niet bij alle schrijvers dezelfde. »Die bespiegelingen nn rekenen wij niet voor iedereen »noodzakelijk, en zeggen zelfs met vertrouwen: leest »niet bÿ voorkeur over die theoretische gedeelten, althans »wanneer het u niet om lt;liepere studie te doen is. De »theorie moet voornamelijk slechts strekken om de prak-»tische resultaten waartoe zij geleidt, beter te doen bogrij-»pen; en hebt gij eenmaal over waarde en productie een »voldoend begrip om de voordeelen van arbeidsverdee-»ling en lage prijzen te vatten, bepaal u dan liever bij gt;ide meer tastbare onderwerpen van ruilmiddel, handels-»vrijheid , belastingen. » — Ik herhaal, dat ik het met deze woorden des schrijvers volkomen eens ben. Ik herhaal tevens, wat ik aan het begin van dit opstel zeide, dat nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» de Heer Koes juist in deze wijze van behandeling onover-treffelijk geslaagd is en daardoor voor zijn boek die populariteit verworven heeft, die onberekenbaar veel nut heeft gesticht. Op gelijke wijze zal ook deze nieuwe uitgave nuttig zijn , want er zijn nog velen onder ons, die behoefte hebben aan eene eerste inleiding in de kennis der staathuishoudkunde; en ook voor het vervolg zal zijn werk aanbevolen moeten worden aan allen, die eene geschikte handleiding bij den aanvang hunner studie vragen. Maar ik eindig met den wensch : dat de Heer de Bruviv Kops tijil moge vinden en lust moge gevoelen , om ons naatt dit boek nog een ander te schenken, dat geheel geschikt en uitsluitend bestemd is om «ons eenen stap verder te brengen» in de grondige kennis van het «bewerktuigde leven der maatschappij.» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
S. VHSERISG.
-ocr page 119-/fet Openbaar Ministerie in Nederland, door Mr.
C. F. ÏH. VAN Maanen, subsliliiiil Officier van Jus-
* lilie le ’s Graveiiliage, Islo Gedeelte. — I860.
Toen wij het werk , welks titel wij hierboven afschreven, in handen namen op de vereerende uitnoodiging van do Redactie van dc Tbemis, om er eene beoordee-ling van te geven, was onze verwachting hoog gespannen, omdat wij aan den schrijver reeds meer dan een voortrelTelijk vertoog te danken hadden (1). Die verwachting word niet te leur gesteld. Het aangekon-digde werk, zoover het verschenen is, komt mij voor bijzonder geschikt te wezen om dagelijks geraadpleegd lo worden niet alleen door de ambtenaren van het Openbaar Ministerie, maar door allen, wier ' amblsbe-trekking hen met de Vertegenwoordigers der Kroon hij de vierscharen in aanraking brengt. Ik durf het ook ter lezing aanbovelen aan jeugdige regtsbeoefe-naars, die pas de school verlaten hebben en zich voor het werkzaam leven wenschen te bekwamen. Het biedt hun de gelegenheid om in korten tijd eene kennis te vergaren , die zij anders niet ligt dan na jareu studio zouden verkrijgen. Nevens den rijken inhoud en uitgebreido literatuur geviel mij inzonderheid do heldere en duidelijke voorstelling ook van afgetrokken regisbegrippen en onwillekeurig dacht ik hij het lezen aan de woonlen , die Mr. Joannes van dek Linden in zijn nader voorhericht aan den lezer aan zijne bekendo en voortrclfelijke verhandeling over de Judicieele Praciveq vooraf liet gaan. « Voornamontlijk , zoo schreef hij, heb ik steeds in ’t oog gehouden, dat
(1) Men zie lyiniwt Bijilr, over Rrgltgrl, ni Hrtg., 01. Il, b
573 mp]., Vit, bl. 325 gt;qi| , VIII—IX, bl. 716 sqq.
-ocr page 120-— 108 — ik dit book niel schreef voor ervaarne en geoefende Praelizijns, maar voor jongelingen die van de Hooge School komende, naar eene handleiding verlangen om de noodige kundigheid in ile Juilicieole Praclvcq te verkregen. Ik heb mij uit dien hoofde er op toegelegd om de eenvoudigste beginzelen zelfs niet over te slaan, en de zaken op eene zoo verstaanbare wijze'en in een zoo gemeeuzamen stijl als mij doenlijk was, voor te stellen. » Hel is zedig gezegd. Maar zoo duidelijk en helder te schrijven is eene gaaf, die alleen voortreffelijke geesten bezitten.
Wanneer ik mijn verslag aanvang met deze hulde aan de wijze waarop de schrijver zijne denkbeelden inkleedde, wanneer ik bovendien verklaar die denkbeelden in hel algemeen voor juist te houden, wil ik daarom niet geacht worden elke bijzondere stelling te onderschrijven. Den hoofdinhoud van het geschrift des heeren van Maanes ine-iledeelende, zal ik nu en dan gelegenheid vinden om lt;le aandacht op enkele punten te vestigen , waaromtrent ik van hem in gevoelen verschil en om levens eenige zaken te bespreken, lt;lie mij voorkomen niel volkomen juist voorgcsleld te zijn.
In de «Inleiding» vinden wij een kort historisch over-zigt van den oorsprong lt;en de ontwikkeling der instelling, waaraan men gewoon is den naam van openbaar ministerie te geven; een overzigt, dal men uil een we-lenschappelijk oogpunt rrtisschien uilgebreider zou wen-schen , maar waarvan ik de beknoptheid prijs om hel doel , dal de schrijver beoogde.
Alvorens de bijzondere ilcelen van hel werk te ontleden, heb ik nog eene algemeene opmerking te maken. De heer v. M. beeft van de reglspraak vlijtig gebruik gemaakt en zich veelal aan hare beslissingen gedragen. Hel laatste inzonderheid zal bij velen geen onbepaalden
-ocr page 121-bij'al vinden; bij mij wel. Niet dal ik hel ongeoorloofd of verkeen! reken in naain van de wclenschap herziening van de reglsleer le vragen , die door de vierscharen gevolgd wordl. Ik heb hel zelf onderscheiden malen beproefd en wanneer men eens in dil lijdschrifl mij eene andere meening loeschreef, had men blijkbaar de strekking van bel verloog niet begrepen. Met den schrijver in de N. Bydra^en (‘2), acht ik het buiten twijfel , dal de wetenschap tegenover de regt-spraak haar gezag niel alleen mag, maar ook moet doen gelden. Maar ik geloof levens dal men in een handboek, beslemil om in het leven geraadpleegd le worden, in de eerste plaats naar de aangenomen reglsleer verwijzen moet en dat de schrijver er van voor alles de les vas Baco liehoort te behartigen: aanle omnia judicia reddila in curiis supremis el principali-bus atque causis graviorihus, pracscrtim duhiis , quae-que uliquid habcnl diHicullatis, aut novilatis, diligenter et cum tide excipiunlo. » Ik ben ook van oordeel, dat de lagere regier in bel algemeen wel doet met zich le onderwerpen aan de meening van het lig-chaam, dut aan de spits van onze reglerlijke instellingen geplaatst is. Doel hij hel niel, hij geeft veelal aanleiding lol voorziening in hooger beroep of cassatie en daanloor lol vertraging en noodclooze kosten. Daarom geloof ik, dat de regel dien de Pi:vto (3} den praclizijn voorhoudl: «hel is niel genoeg le welen hoe men zelf de wel begrijpt; men moet ook welen hoe zij door den hoogslen regier verslaan wordt; en hel is doorgaans verstandig en voorziglig zich daarnaar te gedragen, zelfs met opoffering van eigen denkbeelden en begrippen,» ook den regier mag worden aanbevolen. Bedenk boven-
(2) nbsp;nbsp;nbsp;1)1. Vlll—IX , bl. 315.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;W elb. van Burg. RegIsv. 2Jc ged , bl. 13.
— 110 —
dien dat de Hooge Raad vermoed mag worden op een hooger standpunt van wetenschappelijke ontwikkeling dan de lagere vierscharen te staan. Wanneer ik deze redenen zatnen voeg, zou ik gelooveu zeer gewigiige gronden te moeten hebben eer ik als regier afweek, ik zeg niet van eene geïsoleerde beslissing, soms gegeven door eene kamer van vacanlie in strijd met het systeem van uitlegging , dat in hel gemeen door tien raad gevolgd wordt, maar van uitspraken sedert jaren in den-zelfden zin gevallen. Bij helgroot verschil van meening, dat mij gebleken is over hel zoo even genoemde onderwerp le beslaan , heb ik gemeend in het kort de redenen te moeten ontvouwen, die mij bewegen mijne adhacsie te schenken aan de denkbeelden, die mij zijn vóórgekomen die van den schrijver van hel aangekondigde werk le zijn. Gaan wij thans over tol eene beschouwing van de bijzondere deelen.
Hel werk is in vier deelen gesplitst, waarvan twee reeds verschenen zijn, In het eerste wordt gehandeld over de inrigting van hel Openb. Min. en in hel tweede over zijne bemoeijingen in burgerlijke zaken, terwijl het derde aan de beschouwing van zijn’ werkkring in strafzaken en hel vierde aan de ontvouwing van zijne werkzaamheden in andere zaken, als het notariaat, de rijks-polilie en dergclijke gewijd zullen zijn.
lu het Isle Hoofdsi. van bel Isle Dl., dat lol opschrift draagt; « zamenstelling van het Openb. Min. en vercisch-ten van zijne ambtenaren » worden (1)1. 18 #^7.) onder andere de onderscheiden pliglen van bet Openb. Min. in hoofdlrekken geschetst. Als zoodanig worden genoemd ; 1“. de handhaving der wellen; 2‘’. de vervolging dor misdrijven; 3°. de uitvoering der slrafvonnissen; 4'». het nemen van conelusien in zaken waarin zulks bij de wet bevolen is; 5“. hel nakomen der bevelen, van wege den Roning gegeven. Mei genoegen zag ik hier den amble-
-ocr page 123-naren omzigtigheid bij het instellen vun vervolgingen geraden. Na kauwheid en onverschilligheid, in den openharen aanklager onverschoonlijke maar gelukkig zeldzame ondeugden, moet do verkeerde dienstijver misprezen worden, die overal en altijd overtredingen ziet.
Op hl. 21—24 wordt het Openb. Min. teregt gezegd ondergeschikt te zijn aan de Kroon en gehouden om aan de namens den Koning gegeven bevelen gehoorzaam te zijn. Schoon ik die verpligtc onderwerping ook bij eene nieuwe regeling van het onderwerp zou verlangen te behouden , wensch ik thans de zaak meer met hel oog op het stellig regt te bespreken. Wanneer ik mij hiertoe bepaal , moet ik al aanstonds verklaren , dat het voorschrift van art. 8 Regt. Org. (4) mij voorkomt de meest uitgebreide beteekenis te hebben. Ik kan dan ook geenszins met de Fransche schrijvers (5} hel regt van lastgeving tot hel aanbrengen der zaken beperken en de te nemen conelusiën of requisitoiren uitzonderen. Hel aan-gchaald artikel treft al de ambtsverrigtingen van het Openb. Min. Het maakt geen onderscheid tusschen het instellen der aanklagt en het aan den regier te geven advies. Bij de raadpleging in lic Staten-Generaal werd voorgesleld om des Konings regt van lastgeving tot het aanbrengen der zaken te beperken, maar de Regering weigerde aan de voorgelt;lragcn beilenkingen gevolg te geven en handhaafde hare onbeperkte bevoegdheid om bevelen aan het Openb. Min. te geven (ü). Ook schijnen
(4) nbsp;nbsp;nbsp;«De amblcnarcn l.ij bet Openb. Min. zijn vcrpligt «Ie bevelen n.i le kunicn, «elke bnn in banne ainblsbcttekking fluor de daartoe bevoegde inaet van wege den Koninj zullen gegeven worden.»
(5) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. UéllE, Traité ile l'aetiun jmblique, cd. Nypels, ii®. 684.
(6) nbsp;nbsp;nbsp;ViS BEK IlOKïRT, l/unilb. toor de Burg, Rtglff-•.‘^^'^^ ^'-f § ^ 1 bl. It en 124.
— 112 —
de Franschc schrijvers , hunne meening len onregle door een beroep op den aard onzer instelling Ie verdedigen. De ambtenaren van het Openb. Min. zijn geen officieren tan de nalie, veelmin van een afgetrokken begrip, dat men regt noemt. Zij zijn dienaren van bet uitvoereml gezag, gelijk Hélie (7), die onder de bestreden schrijvers «Ie eerste plaats bekleedt, zelf erkent. Als tlienarcn van dal gezag, dut onder eiken regeringsvorm, gelijk‘ Berlier (8) te regt in den staatsraad zeide, voor de bestraffing der misdrijven waakt, oefenen zij hunne ambls-verriglingen uil. Ik geloof dan ook, dat v. M. te « regt hel nemen van conelusiën en requisitoiren in den aan de ambtenaren voorgeschreven zin » verpliglend rekent.
Men kan waarlijk bij ons niet klagen , dat do Regering een’ onbeboorlijken invloed op den gang der zaken uitoefent. Bevelen over de in strafzaken te nemen requisitoiren zijn, zoo ooit, zeker niet dan hoogst zelden gegeven. Ten aanzien van de conelusiën in civiele zaken zou ik dat nog; veel minder gelooven.
Te algemeen schijnt de verzekering van den schrijver (hl. 38), dat de Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad aangewezen is, qm aan de ambtenaren van het 0. M. de bevelen Ie doen kennen , die hun van ’s Konings wege gegeven worden. Die bevelen komen van den bedoelden ambtenaar alleen in zaken, die tot zijn eigenlijken werkkring, tl. i. het toezigt op de juiste toepassing der wet, behooren. Hélie omschrijft zijne laak len dezen aanzien aldus: « le procureur général près la cour de cassation ne surveille point l'application de l’action publique lui-même, mais celle des régies suivie.s
(“j T. a. pi., n’. 079. Les olficiers du minislère public. étant agents du iwuvuir ('xécnlif près des tribunaux, sont aniovibics et révocables.
(8) Zie ’s mans woorden, aangebaald bij IIÉLH t. a. pl., n°. G39
-ocr page 125-— 113 — par le minialére public dans l’exercice de scs aelienc; il ne recherche point si des ciinies ont échappé à son autorilé, mais s’il s’est conformé dans ses actes et dans ses réquisitions aux dispositions de la loi.» Die «oorden van den Franschen schrijver zijn volkomen juist en geheel in overcenslemming met de aanschrijving van den Minister van Justitie van 25 Sept. 1838 (9}. Ik lees daar; «men zou tegen den geest der nieuwe wetgeving en tegen den aartl der instelling van den Hoogen Raail handelen, door met den proeureur-generaal bij dat collegic cene gestadige correspondentie te onderhouden, omtrent allerhande voorkomende zaken , of denzelven te bemoeijelijken omtrent onderwerpen aan zijne bijzondere zorgen ambtsbetrekking vreemd. De correspondentie met den procureur-gcneraal bij den Hoogen Raad , behoort zich hoofdzakelijk te bepalen tot zoodanige onderwerpen, waarin volgens de wet zijne bijzondere werking kan te pas komen. Do reglementen bij de hoven en reglbanken behelzen dienaangaande eenige voorschriften, welke de ambtenaren van hel Openb. Min,, gewis met de meeste zorg zullen opvolgen ; en in het bijzonder wordt het hun aanbevolen , om den procurenr-geno-raal er van te onderrigten, wanneer zij mogten meenen in eenige reglerlijke uitspraak of handeling , afwijkingen Ie bespeuren van de beginselen of voorschriften der wet, hetzij die tot burgerlijke of lijfstraflelijko zaken bcirekkelijk zijn.
Ten aanzien van allo gewone voorkomende zaken en de gehcele dagelijksche administratie der justitie , zijnde procureurs-gcncraal bij de provinciale hoven, ieiler in zijn ressort, de eigenlijke hoofden van hel openb. ministerie, en voor deszelfs geregelde werking veranlwoor-
(9) Bijv. SM., XXV , 327, uiig, van D'EKCEj.sRoNïiER , III, Igt;I.474.
Themis, D. VII, 1sle Sl. [I860J. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8
-ocr page 126-(lelijk. Zij zullen omirent alle onderwerpen, waaroni-Irent zulks noodzakelijk zijn mogt, direclelijk met hel dcparlement lan juslitio corresponderen, zonder het intermediair van den procureur-generaal bij don hoogen raad, voor zoover deze niet in de zaak moet worden gemoeid. »
De gedane aanhalingen zullen, zoo ik vertrouw, voldoende zijn om mijne bewering te slaven dat de gewone nasporing en vervolging der misdrijven , zoomede een aantal andere zaken , geheel builen het parkel bij den hoogen raad geschieden. In den regel wordt dit alleen in de zaak gemoeid, wanneer er rede is van schending der wet. Do zoogenaamde weekslaten, die een getrouw verslag van alle gepleegde misdrijven bevatten, worden dan ook wel gezonden aan den P. G. in de provincie, niet aan dien bij den hoogen raad. De schrijver, wien dit alles ongetwijfeld niet onbekend is, stell zich welligt voor de beslaande voorschriften te dezen aanzien in het strafregielijk gedeelte nader Ie ontvouwen. Ook zal do de bedoeling van do weinige woorden, die hij thans aan zaak wijdde, door de mannen van hel vak gewis aanstonds begrepen worden. Maar do gebezigde uitdrukkingen , schijnen mij hier bij uitzondering, niel naauwkeurig genoeg om hel publiek tegen een verkeerd begrip te behoeden; een begrip dat le eer zou kunnen ontslaan, omdat de bestaande voorschriften, al zijn zij te vinden in werken die in den handel zijn, niet zeer algemeen bekend schijnen le wezen.
Dan ik keer terug lot mijne laak , welke is verslag te geven van den inhoud van hel werk des heeren V. M.
lu strijd mei hel gevoelen van Hélie (10) schijnt de
(10) t a. pI., n® . 670; « ils (les officiers du minisière putilic) nc peuvent exercer leurs (onctions qu’après les douilles solennités du serinent et de l’installation. »
-ocr page 127-— 115 —
schrijver (bladz. 28 en 29) van ooniecl le zijn dat het dienst verrigten na de eedsaflegging maar vóór de installatie wel onvoegzaam maar niet bepaald ongeoorloofd is. Nadat voorts de zetel van het eollegio, waarbij zij dienst doen, als verpligle woonplaats der ambtenaren van hel Openb. Min. aangewezen is, wordt de vraag behandeld wanneer zij zich van dezelve vcrwijlt;lcren mogen. Schoon de goede dienst der justitie den schrijver schijnt te eischen dat de mindere ambtenaren zieh nooit, tenzij in dringende gevallen, zonder verlof en in geen geval zonder voorkennis van hunne hongeren in rang buiten de vacantle ook minder dan acht dagen van hunne sland-plaats verwijderen, acht hij dit niet bepaald verboden. Waar eene goede verstandhouding tusschen de leden van hel parket bestaal, zal de quaeslic niet ligt behandeld worden, tenzij uit een wetenschappelijk oogpunt. Ik heb ze in mgne ambtsbetrekking dan ook niet zien voorkomen. Maar ik meen te welen dat er hoofden van parketten zijn, die ten aanzien van hunne substituten een ander gevoelen dan dal van den schrijver voorslaan. Ik ben genegen om aan le nemen, dat het regl aan hunne zijde is. Wel geloof ik met v. M. dat hel algemeen verbod van art. 16 R. 0. uil art. 6 van het reglement, betreffende de wijze van eedsaflegging, inwendige dienst enz. verklaard moet worden , maar ik kan daarom het pleit nog niet ten zijnen voordcele beslecht rekenen. Do laatst aangehaalde bepaling spreekt alleen van veiwijde-ring der ambtenaren in geval hunne dienst niet gevorderd wordt. Of die dienst vereischt wordt , daarover oordeelt hel hoofd van het parket, behoudens beklag aan hooger gezag. Hij verdeelt de werkzaamheden en kan derhalve ongetwijfeld do afdoening van eene spoedver-eischende zaak aan zijnen advocaaUgeneraal of substituut opdragen.
-ocr page 128-— 116 —
Te regt daarenlegen schijnt de schrijver te leeren , dut zoowel de Presidenten en Vice-Presidenten als do reglers-plaatsvervangers, doch geen advocaten of procureurs, hij belet of ontstentenis der ambtenaren van het 0. M. ter hunner vervanging kunnen aangewezen worden. Ook heb ik geen bedenking legen hetgeen hij verder aan voert omirent letteren requisiloriaal , tracto-inenlen, pensioenen en coslutnen. Ik wensch mij integendeel met hem te vereenigen , om voor de ambtenaren van het 0, M. een onderscheidingsteeken te vragen voor hel geval dat zij builen de rcglzaal , als bij huiszoeking, oproer en dergelijke gelegenheden, huntio amblspliglen vervullen. De wenschelijkheid van zulk teeken, is mij in het leven reeds meermalen gebleken.
Hel Ilde Hoofdstuk, onder hel opschrift «onderling verband lusschen en loezigl op de ambtenaren van het Openbaar Ministerie» , wordt aangevangen met cene korlo verklaring van de regispreuk aie minhlère public ett un et indioieible en met aanwijzing van eenige gevolgtrekkingen , die le regl of ten onregl uil dezelve plegen gemaakt le worden.
Met juistheid wordt voorts (bl. 38) aangewezen, dal de advocalen-generaal bij den Hoogen Raail en de procureurs en advoeatcn-generaal bij de provinciale geregls-hovensinls 1848, wel niet meer krachtens de Grondwet, maar toch nog altijd krachtens de wet op de R. 0. voor het leven aangesleld zijn. Hel belrekkelijk voorschrift dier wel, dal wel niet steunt op, maar toch ook niet in strijd is mei de staatsregeling, die ons thans regeert , kan door haar niet vervallen zijn.
Na de afzetting der ambtenaren van hel Openb. Min. bespreekt de schrijver (bl. 40 sqq.) het regt om hen te berispen , dal lt;lc reglcrlijke ligchamen hebben. Die bevoegdheid, welke twee afdeelingen van de Tweede
-ocr page 129-Kamer niel dan op de vordering van den procureur-generaal wilden loelalen, cn die in hel transche rijk niel bestaal noch bestond, wordt door den heer v. M. » nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met nadruk bestreden. Schoon ik niel geloof, dal de
bestaande bepalingen tot ilusver in de toepassing lol bezwaren geleid hebben, voreenig ik mij in theorie geheel met het gevoelen van den schrijver. De amble-naren van hel Openb. Min. zijn naast, niet onder do vierscharen geplaatst. Zij kunnen meermalen vcrpligt zijn handelingen te verrigten, met do inzigten van gene lijnregl in strijd. Maar op zulk verschil van gevoelen, doel ik wel hel minst, wanneer ik mij legen het beslaande regl van berisping verklaar. Een erger geval kan voorkomen. Er kan strijd bestaan lusschen de bevelen, die de ambtenaren van honger hand en ilio zij van de roglcrlijko ligchamen ontvangen. Om slaatkumlige redenen kan de regering bun gelasten sommige misdrijven onvervolgd te laten , en de regier« kunnen hel aari-brengen der zaken verordenen (lij. Het niel opvolgen van hunne bevelen zullen deze al ligt onachtzaamheid of wangedrag hcelen , en de Koning zou vermoedelijk niel langer de diensten begeeren van een ambtenaar, die meer onderwerping aan anderen dan aan hem beloonde, De oflicier van justitie, wanneer hij zich moei bloolslel-lon aan berisping of afzcltiiig, zal al ligt het eerste verkiezen. Maar de wet moet niet loclaten dal hij in zulk een tweestrijd geplaatst worde. Zij moet geen 1 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aanleiding geven lol bel ontslaan van botsingen, die
wel niel ligl te voorzien, maar loch in oogenblik-ken van spanning en opgewondenheid niet geheel ónmogelijk zijn.
In bel lilde Hoofdstuk « van bijzondere regten aan
(tl) A-l. 73, 10!) R. 0.; «n. 31 Strafv.
-ocr page 130-het Opeiib. Min. toekomende, en verbodsbepalingen ten zijnen opzigte vastgesteld » zien wij vooreerst gehandeld over ambten . ilio er al dan niet mede vereenigbaar zijn. Voorts wordt aangewezen in welke zaken de openbare aanklager, tot raadsheer of regter benoemd , geen vonnis wijzen kan. Do leer van den schrijver, reeds door den Hoogen Raad aangenomen , dal niemanil als regier kan zitten in eeno strafzaak , welker vervolging hij aangevangen of voorigezet heeft, komt mij voorhoven bedenking le zijn. Al is hel nergens inel zoo vele woorden bepaald, onze gansche wetgeving gaal van hel beginsel uit, dat niemand regier en partij tevens kan zijn. Zoo ik de stelling vermeld, is het inzonderheid om mij le verheugen dat de schrijver’gcen volgeling is van hel beklagelijk systeem van welsuillegging, dal zich enkel houdt aan de woorden der wet, zonder acht te geven op het wezen der zaken, een systeem, dal bieren ginds maar al le zeer dreigt door le dringen, hoe onreglsknndig hel zijn moge.
In hoever do bekende regispreuk : tont jugeetl ojfi-efer liu niimitère public, kan geacht worden te gelden, wordt mei aanhaling van eenige woorden van d’Agues-SEAC, niel onnaauwkeurig ontvouwd, AVij hebben in strafzaken geen ^nkla^e-pgt;-oces2 in dien zin dal de regier aan de conclnsiën of aan de bewijsmiddelen van den eischer gehouden zou zijn. Bij eene veroordeeling na hel vragen van vrijspraak of oplegging van zwaardere straf dan vereisehl werd , kan er geen rede zijn van toewijzing ultra petita, ts er aanvulling van bewijs noodig en rno-gelijk, de regier kan en behoort dit ambtshalve te gelasten. In zoover kunnen wij met d’Aguesseau zeggen : «que les juges sont en droit de faire d’ollice ce qu'ils estiment que le procureur-général aurait dû faire. » Maar de regier mag zich op eigen gezag niet plaatsen op den
-ocr page 131-zelel van hel Openlt. Min., noch een lid van het coHegie committeren om te verriglen, wat hel Openb. Min , naar zijn inzien, had behooren lo doen. V. M. heeft dan ook volkomen gelijk, wanneer hy ontkent (bl. 30), , nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dal de vierscharen bevoegd zijn uil eigen beweging
aan een regter de waarneming van hel Openb. Mln, op te dragen , wanneer de openbare aanklager in het vervullen zijner amblspligtcn nalatig of onwillig is. De hier bedoelde woorden van den .schrijver komen mij evenwel voor niet geheel te strooken met do op bl. 30 voorgedragen leer, tlal de voorzitters der rcglerlijke ligchamen bevoegd zijn een der leden aan te wijzen om de dienst te verriglen, wanneer de ambtenaren van hel parket moglen weigeren een strafgeding aanhangig te maken. Was ile bedoeling te zeggen, dat zij op hun requisitoir voor deze of gene zaak door een regier kunnen vervangen worden , wanneer zij zeggen belet te zijn om als aanklager op Ie treden, ik kan er in be-i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rusten ; maar wanneer zij op hun post en bereid
zijn hunne bediening zelve uil te oefenen, dan kan van de evenbedoelde voorziening geen spraak zijn, omdat zij weigeren aan de reglerlijkc lastgeving lol vervolging te voldoen. De aard der zaak is er legen en de wet geeft ook geene aanleiding tol «lie opvatting. Zij spreekt van lt;» belet, afwezigheid of ont-slenlenis.» Er is ontstentenis van een ambtenaar van hel 0. M., wanneer er geen is, omdat do betrekking b. V. lijdelijk onvervuld is. Maar de openliare aanklager kan niet gezegd worden te ontbreken , alleen omdat hij ongehoorzaam is aan een bevel , dat hem gegeven wertl.
Hel overige gedeelte van dit hoofdstuk is gewijd aan het bepleiten van eigen of anderer zaken, aan het aannemen van geschenken, waartegen de schrijver zich te
-ocr page 132-— 120 ~
rcgl ges Iren gel ijk verklaart, aan de bevoegdheid der leden van hel 0. M., om bij de algemeeno vergadering van het collegie tegenwoordig te zijn en eindelijk aan de zeer weinige vrijstellingen en voorreglen, die ilo arnblenaren genieten , waarover wij spreken.
Hel tweede gedeelte van het werk is, zoo als ik reeds in den aanvang van dit verslag zciile, aan do verriglin-gen van hol Openb. Min. in burgerlijke zaken gewijd, iijn eerste hoofdstuk behandelt den aard van die verrig-tingen in hel algemeen. Men vindt daar de verpligte bijwoning van de lereglzillingen en van andere reglshan-ddingen, als plaalsopneiningen, enz., de gevolgen van afwezigheid, zoo mede het nemen van conelusien ende redenen van wraking bespreken. De schrijver staal (bl. 63) de meening voor, dal hel Openb. Minist. bij gelnigcn-verhoor bevoegd is vragen le doen. Ik ben niet geheel overtuigd, dal hel juist zij. Üe voorzitters der collégien hebben gewoonlijk do beleefdheid er gelegenheid loe le geven. Maar ik zou hel niel als een regl durven eischen. Omdat de regier ook ambtshalve kan vragen, heeft het Openb. Min. nog geen gelijke bevoegdheid. Uil den aard van zijn werkkring zou ik veeleer hel tegendeel afleiden. In het gemeen geeft de oflicier in burgerlijke zaken alleen raad aan den regier, maar beslist noch handelt zelf. Uit ilicn hoofde geloof ik dal hij alleen hel doen van eene vraag in overweging zou kunnen geven , maar dal de regier vrij blijft om naar bevind van zaken le beschikken.
Op bl. 65 zie ik geleerd , dat hel Openb. Min. geen procureur behoeft , wanneer het in burgerlijke zaken hoofdpartij is. Dus is de gewone opvatting. Maar ik zon gaarne gezien hebben , dal de schrijver ile redenen had opgegeven waarom hij het logenovcrgeslolde gevoelen
-ocr page 133-van DE PiNTO (12) verwerpt, te meer omdat ile wet in diens voordeel schijnt te luiden.
Hel nut der conclusicn van het Oponh. Min. in sommige burgerlijke reglsgedingen wordt (hl. 69/yy.) zeer uitvoerig ontvouwd. Wanneer ik des schrijvers betoog wegslepcnd noem , wil ik daarom niet geacht worden in zijn gevoelen te deden. Kundige regters zÿn mij steeds voorgekomen de bedoelde voorlichting zeer wel te kunnen ontberen. Tenzij men beweert dat do Parketten in het algemeen beter bezet zijn dan de Regthanken, zal men van de thans beslaande instelling geen ander nut kunnen aanwijzen , dan alleen dat do reglsbeschouwingen van het Openb. Min. in het publiek ontvouwd worden en daardoor in elk geval blijken een onderwerp van raadpleging uitgemaakt te hebben, terwijl de meening van den regier over punten, die door partijen niet besproken werden, uit het vonnis niet altijd gekend wordt. Dal voordeel kan beslaan, ik zal het niet ontkennen, maar hel schijnt mij voor do regtsbedoeling van zeer gering belang. Vonnissen worden gewezen om bestaande geschillen te beslechten , niet om reglsknndige beginselen in het licht te stellen. Voor de juistheid der beslissing , nu verwacht ik meer van hel overleg van eenige kundige mannen dan van hel advies van iemand, die alleen met zich zelven Ie iade gaal. Is hij een uitstekend man, zijne conclusie zal misschien hier of ginils van heilzamen invloed wezen. Maar daarmede is de instelling niet geregt-vaardigd. Dic schijnt mij alleen nuttig voor den ambtenaar van het Openb. Min. zelven. Gewoon aan mijne adviezen veel arbeid te besteden, geloof ik mij zelven daardoor in menig opzigt bekwaamd te hebben. Maar
(12) Wetb, rail Biirquot;. Hejjlsv., 2iIk jjeU., § 221 , lil.39G slt;|q.
-ocr page 134-ik vraag mei bel ff'eekhlad van het hiegt of bel reglswezen eer wordt itigerigl lot eene oefenschool voor de ambtenaren dan ten nutte der burgers.
De schrijver is verder van oordeel, dal hel Openb. Min. zich niet behoort te gedragen aan bel oordeel van den regier en dat deze geen vonnis wijzen maar een hernieuwd uitstel verleenen moet, wanneer de conclusie na een eerste uitstel ten bepaalden dage niet voorgedragen wordt. Hij laakt (bl. 85) de wetsbepaling, die aan partijen do bevoegdheiil geeft om aanteekeningen op coucbisiën van hel Openb. Min. in te leveren en leert, in overeenstemming met den Hoogen Raad , dal verzuim van het Openb. Min. te hooren in zaken , waarin zulks bij de wel geboden is, een middel van cassatie opleverl dal van openbare orde is en uil dien hoofde zelfs ambtshalve moet aangevuld worden.
Hel H'le Hoofdstuk handelt van den burgerlijken stand , een onderwerp dat lercgl gezegd wordt van hel hoogste gewigt te zijn. Veel, zeer veel belangrijks geeft do schrijver hier en loch verheug ik mij, dal hij nog eenige stoHe overliet voor een afzonderlijk verloog, dat ik in een volgend nummer van dit tijdschrift aan de zaak hoop le wijden. Na hel loezigl van hel 0. M. op tic registers in korte woorden besproken le hebben, betoogt v. M. (bl. 89 sqq.) , tlal hel niel bevoegd is amblshalvc verbetering tier aclen le vragen op gronden , tlie mij voor geen wederlegging vatbaar schijnen. De vervolging en bereg-ting van de overtredingen, door den ambtenaar bij hi‘l honden der registers begaan, worden voorts uitvoerig behandeld.
Hel Ilb'e Hoofdstuk is aan huwelijken en scheidingen gewijd , beide zaken die in menig opzigl lol velerlei bemoeijenis van bol Openb. Miuisl. aanleiding geven. Do schrijver bespreekt hel geven van di.spensatie der tweede
-ocr page 135-— 128 —
huwelijksafkondiging, de opheffing der verbodsbepalingen wegens bloed verwantschap en te jeugdigen leeftijd, do sluiting en de nietigverklaring van het huwelijk. Ook aan de gedingen tol echtscheiding, scheiding van tafel en bed en van goederen, worden eenige bladzijden gewijd.
Onvoorziene omstandigheden, onafhankelijk van mijnen wil, hebben mij verhinderd deze beoordeeling tijdig te voltooijen. Ik hoop haar in een volgend nummer voort te zetten.
Ik eindig, gelijk ik begon, met te betuigen dal ik zeer ingenomen ben mei het aangckondigde werk. Na meer dan eens bestreden te zijn, zal de schrijver welligl verwonderd wezen deze verklaring aan het slot te vinden. Hij bad geen slechter recensent kunnen aanirefren dan mij. Op wetenschappelijk gebied steeds gewoon mijn eigen gevoelen le volgen, pleeg ik onder hel lezen mei eeno medoogenloozo pen de punten op le leekenen , die mij minder juist voorkomen. Bij hel velerlei verschil van gevoelen, waartoe de regtswetcuschap zoo ruime slof biedt, kan hel niet bevreemden dal ik over menige vraag anders denk dan v. M. Van de feilbaarheid van eigen inzigten zoozeer overtuigd als iemand zijn kan, zal ik geenszins beweren dat hel regl steeds aan mijne zijde is. Üe lezers van de Thetnii kennen thans de gronden, waarop mijn gevoelen steunt. Ik raad hun kennis le nemen van die des Heeren v. M. en dan le oordcelen. Dal zijn geleerde en degelijke arbeid in veler handen konie, schijnt mij voor eeue goede rogisbodecling allo-zins wenschelijk.
G- •!. VAN Nispek TOT Panneroeix.
-ocr page 136-ftedeooerin^ over hel nat def ^exofiiedkundige beoefening oan hel Fransche re//t voor de welen-schappeUjke verklaring orner burgerlÿke wetgeving, 1er aanvaarding van hel hoogleeraars-amhl aan do ülrecliUclie Hoogeschool, op don 12'*’quot; Oclo-bcr 1859 uilgesprokcn door Mr. J. A. Fruin ; Rotterdam , Otto Petri. 57 blz. in 8'^.
De redevoering, waarmede Mr. J. A. Fruis hel professoraal in de regten aan de Academie van Utrecht aanvaardde, miinl èn door vorm én door inhoud gelijkelijk nil en boezemt omirent de vruchten , die men zich van zijne lessen en studie mag beloven, de gelukkigste verwachtingen in. De spreker geeft zijnen hoorders naauwkeu-rige rekenschap van de methode, die hij zich voorstclt le volgen en waardoor hij wil trachten do gaping aan te vullen, die thans, naar zijn oordeel, in de burgerlijke regls-sludie , gelijk zij bij ons gemeenlijk begrepen wordt, lol groot nadeel der echte wetenschap beslaat. Aan onze Hoogescholen toch beoefent men hel klassieke regt in den geest der heerschende Duitsche rigling,en hel hedendaagsche bijkans louter exegetisch in de Commentaires en Traités over de welhoeken. Door de laatsten echter wordt slechts oene oppervlakkige kennis der letter verkregen en het eerste kan wel zuivere begrippen schenken , maar niet regtsleeks lol verklaring van hel bestaande worden aangewend , zonder een anachronisme van vijftien eeuwen te begaan. Eene theorie, die geene toepassing gedoogt, en cene praktijk, die op geene vaste beginselen steunt, worden de droevige uitkomsten van dat onderwijs, hetgeen juist naar beider innige vereeniging , als naar zijn hoofddoel, behoort te streven. Prof. Fruin gelooft te regl de oorzaak der kwaal in de vcrwaarloozing der geschiedenis te moeten zoeken. Is onze wetgeving slechts
-ocr page 137-eene navolging der Fransche, de codificatie was in Frankrijk wel een gewrocht der revolutie, maar geene révolutionnaire schepping. Men kan integendeel haar niet grond het laatste woord der onde Fransche regtsweten-schap en het product cener eenwen-lange ontwikkeling noemen, In dat historisch [iroces ligt dus de sleutel ter ontraadseling van het thans geldende regt. De ge.schre-veii wet kan alleen volkomen gekend worden doorhem, die opklimt tot haren oorsprong; dien weg wil alzoo de Iioogleeraar met zyne leerlingen inslaan. Doordrongen van do noodzakelijkheid om zijne lessen te brengen in overeenstemming met do eischen des tijds , belooft hij plegtig aan do verwezenlijking van dat programma alle zijne krachten te zullen toewijden.
Het is eene hoogslaangename gewaarwording zijne eigene gevoelens op welsprekende wijze uit den mond eens hoogleeraars te hooren verkondigen en de overtuiging te bekomen , flat door de verstandige keuze der Regering inderdaad the rig^ht man in the right place gesteld is. Toch, hoezeer in het algemeen met den begaafden redenaar instemmende, wensch ik eene enkele opmerking, meer lot aanvulling , dan tot bestrijding van zijn beloog, in het midden te brengen.
Uit Prof, Fruin’s gezegden zou men namelijk kunnen afleiden, dat hij aanneemt het beslaan van een nationaal ouil-Fransch regtinden eigenlijken zin en zoodanig b. v. als in waarheid hel Engelsche regt geworden is. Daartegen zou ik protest aanteekenen. Telkens gestuit op het gebrek aan hulpmiddelen , konde ik mij van het oud-Fransche regl niet meer flau eene zeer o[)pervlakkige en magere kennis verwerven. Nogtans staat zoo veel bij mij vast , dat het in de hoofdpunten zich oplost in en niet meer dan een lak is van het gemeene regl der middeneeuwen en dus bij legislcn en canonislcn, in de Glosse, in Azo en in Bartolus , in Hostiewsis en Durastis, korlom in de
-ocr page 138-— 120 —
oude DD. zijne oorsprongen moeten worden opgedolven en nagespoord.
Er kan voor hel bewijs mijner bewering geen beter voorbeeld worden uitgedacht , dan hel voorbeeld door Prof. Fbuiw lot toelichting zijner stellingen gebruikt.
In art. 1703 15. W. wordl de schenking omschreven als een contract (1). Prof. Fauin betoogt, dal deze verkeerde definilic moei geweten worden aan de verwarring lusschen overeenkomst (conventie) en contract, ilen Franschen juristen van oudsher eigen. En die juristen stemmen , zoowel vóór als na den Code , hierin inderdaad schier allen overeen , dal de schenking onder de con-Iraclen behoort , niettegenstaande in art. 894 G. N. , uil beleefdheid jegens den eersten consul, het woord contrat door acte (2) werd vervangen. Maar zij deden die meening met de juristen van allo landen en de oorsprong daarvan klimt zeer hoog op. Immers reeds Justinianus heeft herhaaldelijk do schenking contractus genoemd en dal op plaatsen (3) , waar men zich ónmogelijk redden kan door te onderscheiden lusschen do schenking als oorzaak van levering en als oorzaak van schuldvordering. Naar aanleiding hiervan leerden aanstonds do vroegste uitleggers, dal do schenking een contract is.
{1 ) Er staal in (liai nnllandsclii'ii Icksl : oi eri’entaintl, doeli ital , (jelijk iloarnaans in het 1’. quot;', , daanluui' Bedoeld wordt ronlmil, Blijkt ten overvloede nil den even oHiciclen Franselien tekst.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;ZACHABtAE, pai' AeiniV el HaO . §646,1)». I. Zondeiding mag Bel Beeten, zoowel iXapoleoa’s veiki'erdc opvatting \au contrnil »'s tynal-laÿina reeds te vinden in de (11 Oss. ad g 2. liiiU ile Oblig. (3.13), als den voorslag, om in de definitie van stdienkio» ticlus le zeggen voor rnnlruclut, Bij Azo m C. ad Aüin. Siifi-uin. pubnr, ; een voorslag, die ook mideiBand meermalen werd Berliaald. Cf. IIarpb., ad lei. Claroi , § Donatio, qn. I, n”. 2.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;1.8 pr. C. fle i)riif.tcr. XXX na». (7.391. !.. 17 pr. C. de fide instr. (4.21). B. 7 C. de bis t/une ri (2.20). Cf. et I,. 55 pr. D. deO.e zt. (44.7 ) el Fn. \ AT. § 249,
— 127 —
Wel verhief zich legen hunne verkeerde beschouwing de voorlreHijke Azofl); zijn gezag, anders zou geëerbiedigd, vond, op eene enkele fluauwo uitzondering na (2), bij Acgürsiu» geen gehoor, Acgursius stelt overal den conlractuëlen aard der donatio builen twijfel en erkent alleen twist over de vraag, lol welke soort van contract zij behoort; óf lol de contractus in-noininali of lot de conlraclus nominali; óf tutdiobonae fidei , of lol die slricli iuris (3); Bartolos verklaarde de donatio simplex voor een conlraclus noininatus slricli inris; de donatio ob causam hield hij voor een conlraclus in-nominalus (4). Aggursios en Bartolos waren en bleven in allo landen, in welke hel Romeinsche regt gerecipieerd werd, de orakels van de groolc menigte, die ook in dit opzigt hun getrouw bleef (5), ofschoon de beste meesters zich aan do zijde van Azo schaarden en de heerschendo dwaling bestreden (6j.
Op de vorming van het regl in de middeneeuwen hadden niet slechts de legislen, maar vooral de cano-
(1) nbsp;nbsp;nbsp;AilC. L. uii. si nilr.vi-nil. (2.28.) cl L. 17 de fule inslr. (4.21.). Paris 1577, p. 130 cl 29.5.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Ad I,. 17 C. de fide inslr. (4.21).
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Cl,Glos., ad L. 7, pr. D. depnrt. (2.14). I,. 9 § 1 I). de doiialioii.
(39.5). L. 22 cod. L. 7 C. dn his gune ri (2.20). Ad 11. Sncraiiieula puberuin ad h. au, C. Si adv. rendit, {‘1.23}. l,. S pr.C, de praeter, XXX iinn. (7.39).
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Ad I.L. 9 5 1,22 D. de nonnlion. (39.5).
(.5) IliPP. Hulls , ad Insf. de nniintion. in riibr. nquot;. 43—52. .iDl. Clards. Pr. Civ. Donnlio Qii. I, n''. 2. GoMEZ. f ari/ir, liesol.'l'r.ll, c. 4,$».
(6) Vooilrclïclijk deed lid KaCDOV. ad Taedtikr. II , 2 . (i 33. Onder de Franschen cf. DuaREN ad C. 7 pr. D. Jc pad. (2.14) DOKEIL.I.C i. XH , 1.10 , $ 5. A. FaH. , Error. Pragm,, Dcc. 43 , err, ^. (Uit CülAC. vall inoeijelijk wijs Ic worden. Obs. I. 4 , c. 7. coll. cum 1.10, c. 28, zoodat heide partijen zijn gezag inroepen). Van de Spanjaarden cf. Covarbdv. Pariar. retol, I. I. c. 14. Oüoz de dpic. lur. II. 11 , n“. 18, deHeies: de Donnlion. C, 2 , ii„. 9.
-ocr page 140-— 128 —
nisten , die trouwens Ininiic schoolsche begrippen van de eersten ontleenden, beslissenden invloed en, even als vele uitleggers der Pandekten, achtten ile uitleggers der Decrelafen zich verpligt in de onderlinge opvolging lier verschillende titels, het kostte wat het wilde, aan te wijzen een natuurlijk verband en logischen zamenhang. In hel derde book dier verzameling nu komt, na de titels de commodato en de deposito, de titel de eintione el venditione, hetgeen de Glosse dus motiveert: supra visum de coutraclibus, in quibus rei cummoditas vel simplex custodia in alium trunsferlur, restât merito vidcre do aliis coutraclibus, in yuihus Irans/ertnr doniiiiium et etiain possessio, si vendilor eral dominus, oei usucapiendi conditio, si alius erat dominus. Ideo adiicilur merilo ruhrica do emtione el venditione. En naderhand, ad rub. de donalionihus, supra visum est de coutraclibus non gratuitis, reslabat videre de grafuitis. Ideo inerilo subiicilur haec ru-brica de donalionihus (I\
Men bespeurt hieruit, dat de uitleggers der JDeereta-len er door hel toéval onwillekeurig toe gebragt werden, om de contracten niet, zoo als wij op hel voorbeeld der Instituten gewend zijn, als oorzaken van schuldvordering, maar uil een aniler oogpunl of als oorzaken van leveling en eigendoms-verkrijging te beschouwen. Van daar ook de opmerking van Joh. Andreae op het SpECULHU. ad rubr. de donalionihus'. Pro maleria huiu-s rubricae debet recurri ad summistas. Practici enim autores liane rubricam vel ipsius traelatum non posucrunt, nam licet lege.s ponant litnium pro donaio, ex quo usu-capilur (D. pro donaio), tarnen aclio specialis huius
(1) l.eHerlijk overgenoineu uil de su ui tun vau HoSTIKKfiS. Latere Canonislcn ontkennen cellier dr coulraels-nalnur der .srheukuq». GoNZ. Tei LIZ. ad c. 3. K. de donation, (*^24) § 5 en {mag men hem cen Canonist noemen) J. s Corta. «id X. de donation.
-ocr page 141-— 129 —
nominis vel condictio non eit invenla. Nam si donadi et trudidisti, haec aclio non est necessaria; si proinisisli tradere, agitur ex slipulalu, si stipulatie inlervenil , quae olim eral necessaria, Hodie sufficit pacluin num ulriusquc consensu (1). Hunne methode plantte zich voort en verhief zich hij Domvt tot een systeem, dat de Fransehe wetgever overnam (2). Het plan van den Code heeft mitsdien zijne eerste aanleiding in de G losse op de Decrelalen en uit dezelfde bron vloeide voort de bijeenvoeging van donaliotit et testamenit. Want in de Decfeta/eti sluit zich de titel de tesla?nenti'g onmiddellijk aan dien de dunalionihnt aan waarvan de Gi 'issE tot reden geeft; supra visum est de dispositione inter vives, restabat videre de ultimis volublalibus. Indien men bedenkt, hoe zeer wij nog altoos gevangen zijn in de pertoriae, ret et aetioiiee van G vius, waarvan tot heden niemand de ware beteekenis heeft kunnen uitvinden, zal men zich hierover misschien minder verwonderen.
De onherroepelijkheid , die volgens den Code lot het wezen der schenking onder ile levenden behoort, laat zich eveneens lijnregt uit de Glosse alleiden. Professor Früi» wil hier, even als .Wargadé (3),denken aan den regel: «donner et retenir ne vaut» en zijne scherpzinnige redeneringen zouden mij overreed hebben , lagen niet al Ie stellige bewijzen voor de waarheid der verklaring, die hij verwerpt, voor mij. Zich grondende op L. 1 pr. I). de donation. (39, 5.) en andere plaatsen verdeelde men do donatio in simplex et ob causam. Quae sit, leert Azo (4), donationum divisio. Et quidem alia simplex , alia ob causam. Simplex est , cum nullo casu velil ad sc rcverli ,
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. !.. 35 § .5 C. tie iloatilinn. (8.511. Latere practici [[aveu zulk celle formule wel. Cf. J. 1’. Dl FehsàRIIS. Aureu pniclica informa libclli pro ilonatioiie.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Z. T. Sàiïcst. Sytlem, I. 374.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Ad art. 894 C. N.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;lu zijne Sanimn. ad C, h. t, Themit, Ü. vu, Isle Si [i860]. 9
— 130 —
quod (ledit vel quod se daturum promisit , sive fiat pure, sive in diem sive sub conditione. Oh causam est, quae interponilur ul aliquid fiai , in quam speciem dice cadere doiialionem propter nuptias cl causa mortis et dolis. Eu Bartolus: donalio propria est, quae fit ex liberalitale et irrevocabililer : sed quae fil sub conditione , vel piira , solvenda sub conditione , donalio impropria appellalur.
Mel deze onderscheidingen in het hoofd vervaardigden de notarissen hunne acien. De voorbeelden van donatio simplex, die het speculum geeft, toonen hel aan. Zie hier er een, volgens Jou. ÄnDHEAE, letterlijk nageschreven uil Rolandisus. Et quoniam hic de forma donationis mortis causa diximus, consequens est, ut iustrumentum donationis inter vivos formemus, cuius forma haec eril, Tilius dédit, tradidit, cl donavit pure Yilierc, timpliciter, inter vloot ac irrevoeabiliter, per-peluo proprio iure Publico prose suisque heredibus ac-cipienli domum talem (I). Welnu naar dien stijl der notarissen verwijst ons nog Ferrières Dictionn. de droit in v. donation. La donation entre vifs est celle, qui se fait sans aucune contemplation ni commémoration de la mort par un motif d’exercer sa libéralité et do se dépouiller de son vivant de la propriété do la chose donnée, ce que les notaires expriment par ces termes: donation entre vifs irrevocable (2).
De regel omtrent geven en bonden heeft met dit alles niets te maken, want, al is ook hij niet eigenaardig Fransch , maar gelijk reeds onze Geldersche costumiers met beroep op Saxenspiegel, Landr. I. 38, zeer juist opgcmerkl hebben (3), algemeen Germaansch , hij bleef
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Ook de practici verzuimden niet dit woord in Ininne liliclli op te nemen. J- P. os EirraRIIS . Aar. Prnet. in form, pro ilonatioiie.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Vjjl.ook Désisart (Ic vieux) in v. Donation.
C'} Fs-A Sands. Comin. in Giir. el Znfphan. Contnelt, feud. Tr. l. t. I. c. 1, § 17. !.. CoRls. Adrersar. iiirr. subiisid.'tr. VIl, e. 14. § 5.
-ocr page 143-— 131 —
liielleniin aan de Glottatoren en Canonitten (len minste voor zooveel mij bewust is) vreemd en evenwel deze en hunne leerlingen zijn allen er hel over cens, dat hel voorname kenmerk der ware en gewone schenking in hare onherroepelijkheid gelegen is (2). Ja daarom hechtten zÿ zoo veel gewigt aan de vraag, of niet de schenking lol de contractus notninali behoorde, omdat anders de gever hel ius poenitenliae zou moeten hebben : eene redenering zoo verbreilt;l, dal Donellus hel niet beneden zich achtle dit zonderling stelsel uitvoerig te wederleggen (3).
Zóó spint zich van Irgt;erius tol op onze dagen de draad der overlevering door hel slof der eeuwen onafgebroken heen. Wie dien draad niet weel te vallen , kan in den doolhof der reglsgeschiedenis zijn pad niel bewaren , noch lol goede uitkomsl geraken. De Hervorming beroofde do canonislen van hun gezag, de philologische school van CuiAGiiis verdreef Accursius en Bartolus uil den katheder, loch hield lt;le praktijk met onverbrekelijke gehechtheid aan de oude meesters en hel geërfde dogma vast en haar geest ging in de codificatie over en ademt in do hedendaagscho jurisprudentie voort. De uitsluitende studie van Gaius en van de /‘andeclen möge verdienstelijke geleerden vormen , Dalloz den bekwamen pleiter genoeg zijn, de ware wetenschap kan alleen door de beoefening der dogmen-geschiedenis verkregen worden , want slechts voor dien arbeid , ik zeg hel Prof. Frcin met volle overtuiging na, is van het levende regt de echte kennis le koop.
J. KaPPEIJRE VAM DE CoPPELLO.
(2) Go.Vi£Z fariiir. rfsal. Tr. 11, c. 4, § 11- Gosz. ÏEI.LEZ ad c. 10 X. ile donatio», (3.24) j 3. ÏREDTltH Select. Ditj)ull..ll DIsp. ’9,111 2
(S) J. C. I. XII, l. 10, c. 6.
-ocr page 144-(RUITENUNDSCIIE LITERATWR )
£tiit/et de droit public, par E, Verbaeceit, Bruxelles el Ostende. 1859. 352 pag. in kl. 8°.
Dil werkje Ie»erl ons cenc reeks ran lo.sse opslcHcn over zeer verschillende onderwerpen van slaalsrcgt, waarin de schrijver, naar het mij voorkomt, vruchteloos eenig ander verband zoekt dan dal van den geest, waarin zij allen geschreven zijn. En welke die geest is, leeren wij uil de inleiding, waarin ons gezegd wordt, dal men daarbij allijd heeft op het oog gehad: «les principes do liberté el de démocralie en même temps quo les idée.s d’ordre et de légalité.» Aan dit programma is de geheele verzameling zeer getrouw gebleven.
Uil den inhoiid der verschillende opstellen blijkt voorts, dal het woord publiek rt^l daarin wordt opgeval in eene zeer uitgebreide beleekenis. Of daartoe anders wel zouden kunnen gebragt worden onderwerpen, als b. v. de verjaring in het militair slrafregl en hel inter-nalionaal privaat-regt, is zeker voor gegronden twijfel vatbaar.
Dil is echlcr voor den lezer eene vrij onverschillige zaak. Van meer gewigt is hel op te merken , dal men zich niet moei voorstellen , hier verhandelingen Ie vinden , waarin de verschillende omlerwerpen in haar geheel wetenschappelijk worden beschreven en onderzocht. De nederige titel van éludet geeft ons ook volstrekt geen regt zoo iels Ie verwachten, en een boekje van zoo kleinen omvang als dit, waarin zulk eene reuzen-taak wierd ondernomen , zou reeds daarom alleen niet de minste waarde kunnen hebben. Veelal is hel slechts de ééne
-ocr page 145-— 133 — .
of andere meer of minder belangrijke vraag, behoo-rende lol het onderwerp bij het opschrift aangekon-digd, die men in hel opstel zelf onderzocht vindt, gelijk blijken zal , indien wij hel werkje koriclijk doorloopen.
Hel eerste, en zeker niet hel minst belangrijke opstel heeft tot onderwerp de ineanelitulioniiele wetten. De schrijver tracht daarin Ie betoogen , dat tie regier niet verpligl en ook niet bevoegil is wellen toe te passen, die hij oordeelt in slrijil te zijn met ile Grondwet. Ik geloof echler, dat hierbij wal te veel is loegegeven aan den indmk der démocralische beginselen, len koste der idées d'ordre. Ten minste de schrijver heeft mij niel overluiglt;l, dal de regier in België meer ilan in cenig ander land die exor-bilanle magl uitoefenen kan. Algemeene beschouwingen daargelaten, om eene bevoegdheiil aan le nemen, dioden regier plaatst boven den sonverein en de wetgevende magl, die hel oppergezag in den slaat overbrcngl op den regier, en dezen maakt lol willekeurig heer en meesier over do wellen van hel land, die hij loepast of niel loepast , al naar male de grillen van hel oogenblik dal medebrengen, die hij fado vernieligt en builen werking stelt, is, dunkt mij, voor het minst nooilig eene uitdrukkelijke en duidelijke bepaling in do Grondwet. En die is in do Belgische Grondwet even weinig le vinden als in de onze. Inlegendeel , als de Belgische Grondwet al niel inhoudt een bepaald voorschrift over de onschendbaarheid flor wetten, en dus geen uitlt;lruk-kelijk verbod behelst, wat ook volstrekt onnoodig is; men vindt daarenlegcn bij art. 107 voorzien in een ander wel Iwijfelachlig geval, door de bepaling, dat do regier niet mag loepassen algemcene , provinciale of plaalselijke besluiten en reglementen , die in strijd zijn met de wellen. Indien men nu daarvoor eene uitdrukkelijke voor-
-ocr page 146-ziening nooiJig achtle, die, althans wat de provinciale en plaalselijke verordeningen betreft, ook moeijelijk kon gemist worden, zoo men de zaak wilde ; hoe is hel dan aan Ie nomen, dal men dat overhoilig zon hebben geacht voor do algeincene wet , indien men daarop hetzelfde beginsel had willen toepassen ?
Niet minder merkwaardig is een volgend opstel over het rogl op den arbeid. Wanneer de schrijver het bestaan van dil rogl aanneeml, dan wordt dal echter door hem minder afgeleid uil algemcene beginselen , dan uit het verbod van bedelarij en de instelling van bcdelaars-gcstichlcn; en in verband hiermede, laat zich ook inderdaad misschien veel zeggen voor zijne stelling, dal de slaat moet zorgen, dal geen zijner leden er loo gebragt worde om van gebrek te moeten omkomen , en derhalve, casu quo, verpligt is werk le verschaffen aan wien hel niet heeft, en hulp te verleeneu aan hem die zich in de onmogelijkheid bevindt om te arbeiden.
In hel opstel over de adclijke titels in België, wordt de sidling verdedigd , dal die titels zijn louter persoonlijke gunsten, die nooit erfelijk kunnen of mogen zijn in een geslacht. Die stelling wordt afgeleid uil de bepaling van art. 6 der Grondwet, dal de slaat geene verschillende standen erkent; maar zou daaruit wel iets meer volgen, dan dal door middel van adel-brievcn nooit een begunstigde stand kan worlt;len in bel leven geroepen, wal dan ook in art. 75 uitdrukkelijk gezegd wordt? Ik kan dat verbod noch in hel artikel noch elders lezen in de Grondwet, die hel regt om lot den adel le verheffen zeer algemeen en onbepaald toekent aan den koning, onder die eenige voorwaarde , dal daaraan geene privilegiën mogen worden verbonden. Veel waars is er daarentegen in hetgeen hier gezegd wordt over de manie det parcAemint, die ook in onze verlichte dagen niel
-ocr page 147-— 135 — ophoudt haren invloed te doen gelden; — manie, o. a. quo le gouvernement sanctionne encore , lorsqu’il confère les hauls grades de l’ordre de Léopold , en mettant des génies rôturiers sur la même ligne que des nuliilés blason-nées, et très souvent en préférant celles-ci.,»
Ecn volgend hoofdstuk, ook meer bepaald van belang uit het oogpunt van het positief Belgisch staalsregt, is dat over de kamer van vertegenwoordigers en den senaat. Daarin wordt betoogd , dat de kamer van »erlegenwoor-digers , als wetgever, hooger staal dan de senaat en dan de koning. Wal den senaat betreft , wordt dal tamelijk uitvoerig aangcloond op gronden , die evenwel misschien meer bewijzen, dal tic wetgevende atlribulen van de vertegenwoordigers meer in getal en andere, dan dal zij juist hoogere zijn; maar wal den koning betreft, blijft hel bewijs eigenlijk geheel achterwege.
Bijzonder Iczcnswaardig is mij voorgekomen hel uitvoerig en belangrijk hoofdstuk over de vrijheid van godsdienst en onderwijs. Men kan daaruit niet alleen vernemen de ruirne en onbekrompen denkbeelden van tien schrijver, over deze gewigligo onderwerpen van staalsregt, maar men kan er ook uit leeren , dat men in België zich niet tevreden stelt mei enkel woorden en namen, maar dal én wetgeving èn praktijk, daar niet Icrug-deinzen voor de wezenlijke gevolgen van de ware vrijheiil van godsdienst, door de Grondwet gewaarborgd, en ilal men daar b. v. geen denkbeeld heeft van de leer, dat het mogclijk is iemand, in weerwil van die vrijheid, te dwingen lol het afleggen van ecn eed , strijdig met zijn geweien, alleen onder hel voorwendsel, dal de slaat de door hem beleden godsdienst niet erkent. Nog ééne opmerking , de bezoldiging van de geestelijkheid door den staal, is alleen dan overeen Ie brengen met het beginsel van scheiding van kerk en staat , indien
-ocr page 148-— 136 — men daarop, zoo als arl. 117 der Bclgiseho Grondwet doel, gelijk regl geeft aan alle gezinilheden.
De vragen, of een drukker of uitgever, om welke reden ook, kan genoodzaakt worden den schrijver te noemen ; en of door arl. 20 der Grondwet, waardoor het regl van vereeniging wordt gewaarborgd, is vervallen arl. 37 C. d. C., over de vereischle koninklijke goedkeuring voor de oprigling van naamloozc vennootschappen, worden in ile opstellen over de vrijheid van drukpers en vereeniging, op afdoende gronden ontkennend beantwoord. Men moet zich hierbij , 1er verklaring hoe deze laatste vraag kan gedaan worden , terwijl toch grond-wellen in den regel geene wellen van reglswege afschaf-len, herinneren dal art. 138 «Ier Belgische Gromlwel juist het tegendeel bepaalt.
Van niet minder gewigt is de vraag behandeld in een volgend booblsluk , over de onschendbaarheid van het geheim der brieven. Onze Grondwet spreekt alleen van de aan den post loeverlrouwde brieven. Bij ons kan daaruit dus alleen de vraag ontslaan, in hoeverre de justitie bevoegd is op de postkantoren ile brieven Ie openen, eene vraag die zeker ontkennend moet worden beantwoord. De Grondwet is algemeen, en maakt geene enkele uitzondering; de staal kan dus ook van zijne dubbclj hoedanigheid van expéditeur en overheid geen misbruik maken, om, met welk lofTolijk of nuttig iloel ook, te schenden hel geheim, dal de Grondwet onvoorwaardelijk onschendbaar verklaart. De praktijk nieltcinin denkt hiei over bij ons , men weel hel, anders. Ail. 22 der Belgische Grondwet gaal echter verder, en is niet beperkt tol de brieven aan den post loeverlrou wd ; maar het zegt in zeer algemcene woorden , dat hel brieven-geheim onschendbaar is. Do schrijver betwist daarom ook, en op gronden die allezins juist
-ocr page 149-ïijn , aan de justitie het regt om eenigc brieven , «elke ook en «aar zich bevindende, le openen.
Ten slotte wil ik nog stilstaan bij de beide laatste hoofdstukken, die gewijd zijn aan het internationaal privaal-regt. Met den wensch , dat er op dat gebied tusschen de verschillende volkeren, eene meerdere toenadering moge komen, zal wel ieilereen zich gaarne vercenigen, even als met de twee zaken, waarop door den schrijver meer bepaaldelijk wordt aangedrongen , namelijk : vooreerst de regtspraak ook tusschen vreem -delingen, die zich op het grondgebied van den staal bevinden , die bij ons gelukkig bijna geen tegenstand meer ontmoet; en ten tweede de eerbiediging van vonnissen van vreemde reglers , behoudens de formaliteit van exé-cutoir-verklaring. Aan dit laatste wenschl de schrijver niettemin verbonden te hebben de voorwaarde, dal het vreemde vonnis niets moet behelzen strijdig met de souvereinileil , en bij gevolg met hel slaalsregl, de openbare orde of het openbaar belang van het land waarin men het wil ten uilvoer leggen. Ik zon echter vreezen , dat er op die wijze van de verlangde zaak niet veel zal overblijven, maar niets gemakkelijker zal zijn, dan om in ieder geval, onder het voorwendsel h. v. van strijd met het openbaar belang of de openbare orde, over de uitvoering van ieder vreemd vonnis een nieuw proces, door alle inslanticn heen le voeren, uil le lokken, en daardoor den geheelen voorgcslelden maalregel le ontduiken.
Bij het einde van dit onderwerp en van hel geheele werk wordt de volgende niet onbelangrijke casus-posilie behandeld.
De echtgenooten X, wier huwelijk, nadat daaruit één kiml verwekt was, in België door echtscheiding was ontbonden, vestigen zich in Italië, laten zich daar natu-
-ocr page 150-- 138 — rali«creii als romeinsche onderdanen , trouwen op nieuw en krijgen een tweede kind. Nu is de vraag, of bij hel overlijden van één der ouders, dal tweede kind in België, met betrekking lol de daar gelegen onroerende goederen, als erfgenaam gelijke regten heeft als zijn broeder, De vraag hangt natuurlijk af van die of dat kind , in weerwil van het verbod der Belgische wet om zich door een tweede huwelijk te vereenigen, kan worden aan-gemerkt als wellig kind.
Die vraag wordt ontkennend beantwoord , op grond van eene wettige verwachting (^attente légale), die hel voorkind vöör het tweede huwelijk zijner ouders zou hebben gehad om alleen erfgenaam te zijn,
Ik twijfel zeer of de beslissing juist is. De vraag of hel tweede kind wettig is, kan naar mijne meening, alleen beslist worden door zijn statutiim personale. Dal kind is Italiaan. In Italië, in zijn vaderland is hel wettig, en die hoedanigheid volgt het, naar algomeene regelen van internationaal regl, overal.
De opstellen over nationaal grondgebied , over het zoogenaamde mandat impératif, d. i. over den bepaalden lastbrief der kiezers, om in dezen of genen zin te handelen, op de vertegenwoordigers des volk,s, over de verjaring in militaire strafzaken, en over de in België verblijvende vreemdelingen, ga ik mei stilzwijgen voorbij. Laat ik hier ten slotte alleen nog mogen zeggen , dal de lezing van dit boekje de moeite wel beloont.
A. DB PlUTO.
-ocr page 151-(ACADEMISCHE MTERATVUR )
B. W, N. Sbhvatiüs , Over het verhaal van geldboeten en geregtekoeten in etra/zaken , Leiden 1859, XVI en 231.
Mot zekere rooringenomenheid aanvaard ik mijne taak , om van dit geschrift eenig verslag in dit Tijdschrijft te geven: het onderwerp is van overwegend belang; onze wetgeving is op dit punt in eene soort van overgang ; het stelsel van den Code Pénal voldoet niet: dat der subsidiaire gevangenis-straf is nog slechts in enkele wetten aangenomen : «het omierwerp» aldus schreef ik vroeger in dit Tijdschrift (1) «heelt voor verschillende wetgevers vele moeijelijkhcden opgeleverd: aan den cenen kant staat het belang van de schatkist, aan den anderen kant het kostbare, om dat belang te handhaven; aan den eenen kant staat hel minder bezwarende voor gegoeden om te betalen , aan den anilcrcn kant het moeijelijke om minder gegoeden juist daarom gevangenisstraf te doen ondergaan; aan den eenen kant slaat het moegelijke, om onwil van onvermogen le onderscheiden, aan den anderen het willekeurige in de uitvoering, De inoeijelijkheid , dat de minder gegoede meer gevangenisstraf ondergaat, is in onze menschelijke maatschappij niet op heflen ; de eigendom is een der hockstcenen van hel Staatsgebouw; daarmede hangt die moeijclijkheid le zamen; die moeijclijkheid is echter zoo niel drukkend als ze schijnt, omdat ook hel besef van niel te bezitten ligter den niel-gegoeden lol overtredingen brengt, dan het legenovcrgcsteld besef den gegoeden daarvan terug houdt. Het stelsel der subsidiaire gevangenis-straf door de opvolgende wetgevingen als van zelve gevormd, heeft die
(1) Themit ^ IV, n„. 4, bl. 50.5 in een opstel overeen paar punten van de bevoegdheid der Prov. Staten.
-ocr page 152-bez-waren, voor xooverro mogelijk , opgeheven; dal stelsel i» eene nare wetgevende wijsheid , die, omslag, moeite en kosten besparende, de willekeur van de wet, in de plaats van de willekeur der menschen heeft gesteld.»
Het midilel, om boelen en gereglskosien le verhalen, behoort, naar hel eenvoudige en redelijke denkbeeld, geene straf te zijn, maar bloot het middel, om aan de schatkist hel hare te bezorgen; hel is moeijelijk een middel le vinden alleen die eigenschappen en niels meer bezittende. ‘
Voor eenigen tijd kwam mij onder de oogen eene oude » boerwilker », waarin zoodanig tniddel voorkwam; daarin was bepaald , dal, wanneer iemanil de tonne bier, die als boete voor een kwaad geschouwd pand was bcloo-pen , niet betaalde, do boervolmaglen de luiken voor zijne vensters zoolang mede namen lot dal betaling volgde.
Zoodanig midilel cellier , in alle gevallen doelmatig werkende in onze tegenwoordige maatschappij, i.s moeijelijk le vinden, vooral ook daarom, gelijk Ridderschap en Eigenerfden , Stalen der Landschap Drenthe , zich in hunne resolutie van 19 Maart 1748 (nadere Resolu-lien nquot;. 27) aardig uitdrukken: «gemerkt veele der » Dclinquanlen veel sins insolvent zijn, en buitenstaat, »om de pecunieëio boetens le betalen, en daardoor, »oorzake nemen, haren evenmensch , dies le ligler »realiter le injurieëren ; » de gevolgtrekking echter, die Ridderschap en Eigenerfden daaruit maken, om nl. le bevelen, dal aan hem, die een’ ander had gesneden, en de boete niel kon voldoen, «1er gewoonlijke plaats van justitie door den scherprichter eene snede inde wange zou worden gegeven,» is meer dan dwangmiddel , is eene barbaarsche verandering van straf.
De wetgevers van alle lijden hebben die moeijelijkheid gevoeld ; hel is ecu gelukkig en op dil oogenblik praktisch denkbeeld van den heer Srrvatius, om ua te gaan
-ocr page 153-— 141 —
en op le geven, op welke wijze verschillende wetgevers die moeijelijkheid hebben gelrachl op le lossen.
Ook de Heer Mr. C. F. Tn. vas Maareiv , heeft gewezen op de verdienstelijkheid van den arbeid van den schrijver en den wensch uilgedrukl, waarmede wij ons vcreenigen, dal hij eens de voldoening mögt smaken van ijverig le hebben medegewerkl lol afschaffing van hel stelsel van den lijfsdvvnng, zoo als dal thans bij ons bestaat (Ij.
In zijne Inleiding (blz. I—16) wijst de heer Servatius op do onvolledigheid onzer wetgeving oplt;iitpnnt, terwijl bij een overzigt geeft van bel verhaal van geldboeten en gereglskoslen naar ons stellig regt.
Op blz. 9 verklaart bij er zich tegen, dal geldboeten toUdair zijn, omdat daardoor op de persoonlijkheid der straf inbreuk wordt gemaakt. Hel verloop en de vooruitgang der denkbeelden op dit punt is zigtbaar; in 1811 schreef een destijds beroemd, nu verouderd com-rnenlarist van den G. P. Dufour : «C’est un principe de toutes nos législations et établi par tous nos ailleurs, que les individus condamnés pour un même crime ou un même délit, sont solidaires pour les amendes, les rcsli-tulions, les dommages et intérêts et frais » (2). De overtreding der strafwet, de onreglmatige daad , de vereeni-ging, waarin beiden gepleegd worden, maken, in dit denkbeeld, alle, gevolgen persoonlijk voorlederen dader; voor hem , die betalen kan is er dan eene afschrikking te meer ook legen vereeniging: —de gcheele daad met alle gevolgen is persoonlijk aan ieder der daders.
Ik zie niet in dal die solidariteit zoo onbepaald moei worden afgekeurd naar de mildere denkbeelden van strafwetgeving; Rauter zegl : «la loi donne à l’amende
(1) nbsp;nbsp;nbsp;In ein op-vlel over lijfsilw.vng . bescboiiwd als rniiMel tot invordering van Inxlen door den slrairegtcr opgelegd in de Jntirbuckcn 1858 en 185.9, deed 8 cn 9, n“. 4, hl. 763 en volgg.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;DOFOCR op art. 56.
le caractère de l’indemnité civile» (1); de geschiedkundige ontwikkeling is geene andere : Hrtiike is ’l geen aan het gengt, boete, ’t geen aan de belee-digde persoon betaald wordt (2J. Boeten volgens Kiliaks remedium adhibere, mederi is ’l aangedane leed herstellen ; nu is wel ile Slaat opgelreden als vervolger in plaate van deu helecdigden eenling, maar herstel van’t kwaad blijft hol denkbeeld : dat herstel , die vergoeding is niet deelbaar, moet solidair zijn ; men kan ieders ileel in’t aangedane leed niet bepalen , b. v., wanneer twee iemand te zamon slagen , met andere woorden : den belecdigde komt de geheele vergoeding toe, ook al heeft de regier ze verdeeld onder de daders ; in de aller oudste tijden volgens Festos en Gellius was de muleta peenaria d.i. werd in vee betaald en solidair.
De solidariteit strijdt dus niet met den oorsprong noch met de geschiedkundige ontwikkeling.
Ik kan dus die solidariteit niet zoo onbepaald afkeuren, mits lot hetzelfde misdrijf beperkt blijvende; wanneer twee veroordeeld worden 1er zake dal zij elkander hebben geslagen , dan komt ze niet te pas; — ook wanneer hel stelsel der subsidiaire gevangcnis-slraf geldt, kan ze niet plaats hebben ten aanzien der boelen , maar kan ze blijven ten aanzien der kosten.
Val men de afkeuring van de solidariteit alléén op van cene afkeuring van dezelve , indien twee beklaagden ieder tol geldboeten zijn verwezen , ik zal er niet legen pleiten.
In hel eerste hoofdstuk (blz. 19 — 139) gaal ile S. de geschiedenis na van hel verhaal van geldboeten en geregtskoslen, ten voordeele van den Staal gewezen; bij loopt daartoe door de wetgeving van Mozks , die van de Grieken en van de Romeinen, hel Germaansch regl,
( t ) Traité no. 140.
(2) Lamah. Groninger Regltliennlt, Cap. XlX. p. 379. Zi» ook dc underseliridin^ iu tiet landicjl van Drenlbc, IV, art. 17.
-ocr page 155-— 143 —
de Conslilulio Carolina, hel Oiid-Hollandsch regi en de verschillende wetgevingen en proeven daarvan in ons vaderland lol op heden. Bil overzigt is zeer belangrijk en leerzaam, opmerkelijk is hel, dal in vele oudere regten de straf, die voor de niet vohlano geldboete in plaats kwam, veel zwaarder was dan de boete, die zij verving, gelijk wij dit ook boven van het Drenlsche regl zagen.
De schrijver wil (Idz. 41) de groole vraag: «of de Constilulio Carolina hier rogtskracht gehad heeft, » in ’t midden laten en zegt dat men als subsidiair regt gebruik maakte van ’t Mozaïsche en van ’t Romeinsche regl.
Hel Provinciaal Ülrechtsch Genootschap schreef over de regtskrachl der Carolina eene prijsvraag uil, ook naar aanleiding van eeno uitdrukking in een verslag in de zitting van de Tweede Kamer den 16 Julij 18.52 nit-gebragt, over hel nog geldend slrafregt in Suriname en vaneen paar plaatsen bij Pestel en Kemper (1).
Hel is mij steeds voorgekomen, dat ook het gezag der Carolina liierte lande meer subsidiair dan reglslreeksch was; dit lag geheel in den geest dier lijden; er had weinig codificatie plaats : naar die mate kreeg de codificatie , die plaats had, meer gezag, althans ter afschaffing van misbruiken, dus meer negatief. Derneb drukt dit zeer juist uit ten opzigle van Duilschland: «Jedem Deutschen Gebiete blieb hiernach sein besondres Strafrecht und sein besondrer Strafprozess. Die Karolina halle nur in die Lücken der Sonder-Gezetzgebungen einzugreifen, wie jedes blosse Hülfsrecht, ausserdem gebietet sie allerdings die Abschaffung der zahlreiche Missbräuche, welche in den Territorien wucherten; und in dieser Hinsicht ist sie, weil derogalorisch, nicht blos subsidiäres, sondern absolutes gemeines Recht gewesen » (2).
(1) Zie f^eelbl. ii°. 2110. = PssiEL , eunimenlaiü de Rep. Bal., I, §,'gt;2, p. 338. KtliPER, fn leiding, bl. 160.
(1) Lehrbach det Deutrehen Slrafrechtei , bl. 61.
-ocr page 156-— 14« -
Hct subsidiair gebruik van ’(Mozaïsche regt bepaalde zich zeker lol die punten , welke uit de godsdienst konden worden afgeleid, of waar een beroep kon gedaan worden op dal regt, als indirect van God afkomstig of tol punten , waarvan ile oplossing minder afhing van ’t geen toen geoordeeld werd voor codihealie vatbaar te zijn, dan wel van dal, hetgeen geoordeeld werd algemeen goed of algemeen nullig te wezen (l).
Hel subsidiair gezag van het Romeinsche Regt in Friesland was, geloof ik, buiten twijfel, maar ten op-zigte van Groningen, Overijssel en Drenthe althans is dit niet zoo zeker, als du schrijver op biz, 41 , schijnt uit te drukken. Wanneer in die regten naar « Gemeene Keizerlijke rechten » wordt verwezen , dan wordt daar geheel iets anders bedoeld dan het Justinianeische Ro-meinsche Regt; wanneer die regten zwegen, dan was, geloof ik, het Romcinsch Regt de bron niet, waaruit geput werd of geput moest worden.
Bekend is de twist daarover in ’t midden der vorige eeuw aan lt;lo Groninger akademie gevoerd.
De heer Stenivekes van Kampen verdedigde daarover achter zijne akailemische dissertatie (2) eene reeks van stellingen onder hel voorzitterschap van prof, vak dek Makck, waarvan de eerste luidt:
« Vencranda est prudentia iegislatorum , Transisalano-rum , Groninganorum , el Drenlhinorum : quod jus Ro-manum numquani et ne quidem in subsidium rccepe-rint. »
Later ontwikkelde do heer W. H. Erkekswijk van Assen, deze stelling in al hare bijzonderheden en in hare veelvuldige toepassing in zijne voorlreflelijke insgelijks onder vak der Makck geschrevene dissertatie: «de
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Vjjl. MICDACIIS , lHotutich Regt, t : § 2 en 3, waar fjesproken wuidl over 't geril nog van kraclit kan zijn.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De tiilela qiiati letlameittaria , Gron. , 1760.
jusla inlerprelalione legum civiliura Drenlhiae doclri-nali» (1), in welk geschrift deze stelling len opzigte van hel Drentsche regl, diiilt;lelijk wordt bewezen.
Toen echter do heer L. M. Schurking van Beilen achter zijne disserlalio (2) ileze stelling opnam: « Usum tarnen Juris Romani Grammaticum, Historicum, immo et politicum, qua doctrinalem , agnoscimus, sed usum ejusdem juris forensein legalem in Drenthia negamus; » werd hem dit door den rector magnißeus Paulus Chevalier verboden als zullende deze stelling strekken, «in detrimentum salutis Academiae!!»
Hoe die stelling kon strekken tot nadeel van ’t heil der Groninger academie moet in onze tijden onbegrijpelijk schijnen , mogelyk is daarvan ook iets te wijten aan de omstandigheid , dat de Theologische faculteit en cenige predikanten te Groningen bezwaar hadden tegen eenigo punten, die van der Marck in zijn natuurregt leerde, welke bezwaren toen zoo zwaar wogen, ilat hij den 2Febr. 1773 van zijn professoraal werd ontzet, waarop hij door Frederik. de Groote lot professor in do regten te Lingen werd beroepen. Hel is mogelijk , dal de partij, die zijne verwijdering beoogde, ook deze thans onbegrijpelijke afkeuring dier stelling doordreef: hoe dil zij: voor hetjaar 1795 was hel bewaard om van der Marck in Groningen in zijn professoraat te herstellen.
Ik heb bij de vraag over ’t al of niet subsidiair gezag van ’t Romeinscho regt eenigzins langer stilgestaan, vooreerst omdat die vraag nu en dan nog van praktisch nul is en hel van belang kon zijn eenig protest aan te lee-kenen legen do meening van den Schrijver, en len anderen, omdat het gebeurde met van der Marck,’t welk de scherpzinnige man zelve zoo openhartig met alle
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Groii., 1 761.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De lymboUca rerum trndilioiie, gtiue ia Drenlhiae republica Stoilegginge nuncupatur, Gron., 1764.
TAfmif, D. VII, Isle St. [1660]. 10
-ocr page 158-stukken en blijken (1) aan ’t publiek heeft medegedeeld, zeer opmerkelijk is, om hel verloop der denkbeelden en do vrijheid der begrippen in den tijd van nog geen honderd jaar verleden te doen kennen.
Keeren wij lol den schrijver terug: omtrent hel Dren-sche regt (biz, 48), waar zeker door eene drukfout art. 18,4de itoek in plaats van 19 is aangehaald , hebben wij boven reeds de resolutie van 19 Maart 1748 vermeld.
Dat de Drentsche wetgever een afzonderlijk placcaal over de zaak moest maken, bewijst èn do onvolledigheid der wetgeving èn de noodzaak om het onderwerp te regelen.
In hel tweede Hoofdstuk (biz. 60 —155) behandelt do Schrijver do ten uitvoerlegging van veroordeelingen lol boete en gereglskoslen volgens de Nederlandsche wetgeving en daarvan in de Isle Afd. (bIz. 65 — 139) het stelsel van den Code Pénal, in de Ilde Afd. (bl. 139 —141), het gewijzigd stelsel van den Code Pénal en in de Hide Afd. (blz. 144 —165) hel stelsel der subsidiaire gevangenisslraf.
Zeer juisl zet de Schrijver (blz. 61 — 65) uiteen, welken invloed do bepalingen van den Code Pénal 1er zake hebben op bepalingen le dien aanzien in vroegere en latere wellen gemaakt ; hij onderscheidt daarin zeer juisl.
Op blz. 74 toonl hij teregt aan, dal do vonnissen gewezen over geldboelen, die volgons den Gode Pénal invorderbaar zijn bij lijfsdwang do formule «invorderbaar ^ÿ l^fedtcnng'n niet behoeven in le houden; een ieder wordt wel geacht de wet le kennen (zoo als de Schrijver op blz. 89 zegt) , maar én voor de ambtenaren mei de inning belast, èn voor de debiteuren zelve is hel nuttig, dal die bijvoeging steeds inde vonnissen worde opgenomen.
(I) Waarachtig verhaal van hetgeen omirent liet lloogleeraarsamht van Mr. F, A. V. D. Mines van den beginne lijner aanstelling lol zijn ontslag toe gedurende zijne 14jarige bediening openlijk is voorgevallen. Liegen , 1775.
-ocr page 159-— 147 —
Mel groole iiauuvvkeurigheiii gaat de Schrÿ»er na (blz. 86— 102), in hoeverre do formalileilen voor gijzeling in burgerlijke zaken ook in strafzaken van toepassing zijn.
Van blz. 115 — 127, behandelt hij andere reglsvragen, die uil het Fransche stelsel zijn ontslaan, en van blz. 127 — 139 de gevolgen; —duidelijk is het daaruil,dat dit stolsel zeer onvolledig is, on in do toepassing lot vclo onbillijkheden leidt.
In de 11de Afd. (140 -144) komt het gewijzigde stelsel: de Schrijver haalt zoor lercgl art. 5 der wet van 12 Julij 1855 (S. B. n“ 102), strekkende lot voorloopigo voorziening in sommige walerstaalsbelangen, aan als wedijverende in beginselloosheid met den Code Pénal.
Inde lilde Afd. (hl. 144 — 156) gaat hij over tot het stelsel van subsidiaire gevangcnis-slraf ; hij geeft don text van alle wellen, waarin sedert 1814 die straf of wijzigingen daarvan zijn bepaald; opmerkelijk is do weinige overeenstemming van de woorden, waarin in die verschillende wellen do subsidiaire gevangenis-slraf of eenigo wijziging daarvan is bepaald, en, hoe de wetgever hel Fransche stelsel afkeurende, en gedeeltelijk lol hel oud-vaderlandscho willende terugkeeren, als van zelve en langzamerhand is gekomen tol het stelsel van subsidiaire gevangenisstraf. In sommige dier wellen is de subsidiaire gevangenis-slraf alléén voor do boete , in andere tevens voor de gereglskoslen bepaald, in sommige alléén ingeval van onvermogen, in andere in ’t algemeen in geval van wanbetaling.
Hel stelsel bij de Gemeentewet aangenomen schijnt mij het beste toe.
Op bladz. 153 keurt de Schrijver het af, dat de subsidiaire gevangenis komt in plaats van wanbetaling door onwil, hij keurt dezelve alleen goed bij onvermogen en vindt daarin, in cas van wanbetaling door onwil, eene af te keurene aUernalieve straf.
-ocr page 160-— 148 —
Ik kan dit niel tocslemmcn. De wetgever stell zieh op veel hooger , op veel onafhankelijker standpunt: indien v legi» virtue eti ünperare, vetare putiiren dan doel hij heler mei te zeggen: ieder , die de boete niel bclaalt, ondergaat gevangenis-slraf, dan een onderscheid te maken tussehen de burgers , welk onderscheid altijd voor hem die niel betalen kan, pijnlijk moei, althans kan wezen. Trouwens, de gevallen dat iemand, die wel betalen kan, liever gevangenis-slraf ondergaat, zullen wel zeldzaam zijn.
Voor de volledigheid van zijn werk had de Schrijver hier moeten, althans kunnen laten volgen, even als hij zulks ten opzigle van het Fransche en hel gewijzigde Fransche stelsel had gedaan, cene beschouwing van den gang , dien de jurisprudentie en de wetenschap hebben gegeven aan de toepassing van het stelsel der subsidiaire gevangenis-slraf.
Zie hier eenige vragen, die in dal denkbeeld hier hadden kunnen worden behandeld :
Eenige collégien van de Prov. Stalen hebben ook in reglcmenlen do subsidiaire gevangenisstraf bedreigd, in voege bij do Gemeentewet geregold : — waren zij daartoe bevoegd ? (1).
Maakt de bedreiging der subsidiaire gevangenis-slraf de zaak vatbaar voor appel (2}?
(1) nbsp;nbsp;nbsp;la l'liemis IV, no. 4, l, n. pl. Iivb ik geliaclit Ic Iicloojjeii dal die vraag onlkannind moest norden beanlnuord, even als de Heer Mr. F. lî. COKIKCK Liepstisc in de Janrboelen, dl. VII , bl. 277; — de tlooge Raad heeft ecbler, bij arrest van 4 Maart 1858, Pf^eekbl, n“. 2097 , liet tegendeel verslaan , en geoordeeld dat Pruv. Staten nil art. 3 der wel van 6 Maart 1818 (Slbl. nquot;. 12) de magt kunnen hebben, om de subsidiaire gevangenis-straf te bedreigen, «elk gevoelen ik t. a. pl. , bl. .508 , bad gelrachl le bestrijden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De Hooge Raad oordeelde dit bij arresten van 18 Dec. 1855 {Jlieniit, IV , 110. 4, biz, 506, I. a, pl), van 10 Maart iSó'ï {ffeelbl. 110, 1071 , van 10 Junij 1867, H’eikbl. nquot;. 1983, en van 25 Febr. 1867, Ueekbl. n“. 1966.
Is bel eene verbodeno cumulalie van straf, wanneer iemand le régi slaat wegens twee misdrijven, en bij voor bel eene eenc cellulaire gevangenis-straf krijgt, en voor hot andere eene geldboete, en in subsidium daarvan eene subsidiaire gevangenisstraf (1 ) ?
Kan de subsidiaire gevangenis-straf worden uitgesproken , indien do gemeentelijke keur iels bloot verbiedt, waartegen de straf is bedreigd bij hel IVdc boek van den Code Pénal (2) ?
Maakt de bedreigde subsidiaire gevangenis-straf niet , dal de regier, volgens art. 226 Wetb. Slrafvonl, , steeds de verschijning van den ged. in persoon kan bevelen (.3) ?
Kan in zaken , waarin subsidiaire gevangenis-straf is bedreigd, de boete oji magiiging worden betaald (4) ?
Ook over de boete zelve en bare bestemming zijn vele vragen gerezen.
In Hoofdstuk III, Afd. I (blad«. 157 -208) geeft do Schrijver op hoe bet onderwerp is geregeld , in 24 vreemde wetgevingen , n. I. in dio van Beijeren , Saksen , Wurtemberg , Brunswijk , Hannover, Hessen, Baden, do fhuring-sebe Stalen , Prnissen , Oostenrijk , Saven , Napels , Sarinië , Toskane, Modena, Bazel, Zurich, Lucern , Thurgau, Waadtland, Freiburg, Frankrijk, België en Rusland,
Dit overzigt is zeer belangrijk , te meer omdat de Schrijver den tekst dier wetgevingen er bij voegt, welken weinigen anders zoo volledig zouden kunnen inzien. In do meeste dier wetgevingen is bel stelsel der subsidiaire gevangenis-straf zuiver of gewijzigd aangenomen; in vele dcrzelve is do verhouding geregeld van do gevangenisstraf tol de geldboete, op deze wijze: in Beijeren b. v.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De Hooge Raad ontkende dit bij arrest van 28 Maart. 1859, zie flegtsg. Ihjbt.. 1859, bb 289.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;tk oordeel van niet, omdat de straf bij den Code Pénal bedreigd is.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie rheinlt. IV, no. 4, t. n. pi., bb 506.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie aldaar bb 6tl.
slaal eene goltlboele van ƒ25 of 19 thaler gelijk aan eene gevangenisstraf van 8 (lagen, «de rede ligt daarin (bl. 160) dal de inkomsten van ieder rnensch in den Slaat door elkander berekend worden op ƒ 25 of 10 thaler per week, en de inogelijko Verdiensten gedurende dien lijd, die men door gevangenhouding zal missen.» Een oeconomisch principe ligl hier dus ten grondslag.
Hoezeer voor dit denkbeeld wel iels te zeggen is, zoo houd ik een’ vasten maatstaf, in voege bij de Gemeentewet aangenomen, voor beter; hel denkbeeld van straf ontaardt geheel en de wet blijft onreglvaardig ten opzigle van hen, die geene ƒ 25 of 10 Ihaler in de week kunnen verdienen.
Op bl. 176 en 177 verdedigt de Sehr., naar aanleiding eener bepaling in hel Oostenrijksche slrafregt, volgens welke de boete len voordeele der armen komt , de stelling, dat dil beter is dan eene veroordeeling len behoeve van den Staat; de Sehr, verwacht daarvan meer on-parlijdigheid; — ik ben dit mei den Sehr, niet eens: — inogl er al bij den regier ooit eenigo reden van belang kunnen leiden lol oplegging der boelen (des neen) , dezelve zou nog eerder beslaan, wanneer do boete aan de armen komt, dan wanneer ze komt in de groote schatkist, waarin zoodanige kleine bijdragen veelal niet gemerkt worden; hel is ook niel legen den aard der boelen, zoo als wij reeds zagen, noch legen het staatsdoel, dal de boele aan den Slaal komt, ja, de boete behoort den Slaal. Eene uitspraak der boele ten behoeve van de armen zou ook te zamenhangen mei eene Slaats-armcnverzorging, waarlegcn niet genoeg gewaarschuwd kan worden (1).
(1) Ook de lieer vas Maasfn, I. a, pl. hl. 769. lejlriidt dit denkbeeld van den .schrijver ; hij gaal ecliler hij zijne hestrijdine meer ml van hel punt, door den .Sehr, nil Iii't oij verloren: dal hij den .Slaat, niel tegenstaande zijn regt om te ftralfeii, geene qnaesli« van narlijd'gheid of onpartijdigheid kan zijn
-ocr page 163-— 151 —
In Napels is hel stelsel ^an den C. Pi eenigzins gewij-ziglt;l geldende (bl. 183).
In Toscane slaat een dag gevangenis gelijk met 5 lires (bl. 187).
In Zwitserland heerscht groole verscheidenheid. In Zurich (hl. 190), kan gevangenis-siraf van een’ dag komen in plaats van iedere som van 2 lot 6 franken: in Thurgau (bl. 192), in plaats van eene boete van ƒ 1 lol f 3.
In Freiburg (bl. 193), mag de boete nimmer het }. van hel vermogen des schuldigen le hoven gaan , en wordt , ingeval van w.inbelaling lt;loor onwil, de boete voor iedere 2 fr. in 24 uren gevangenis verwisseld.
In Frankrijk (hl. 195) , i.s hij de wellen van 17 April 1832 en 13 December 1848, de uitoefening van den lijfsdwang nader geregeld.
In België (hl. 2021, is hel stelsel der subsidiaire ge-vangenis-straf aangenomen, zoowel ingeval van onvermogen als van onwil.
In Rusland (bl. 204), komt in plaats van geldboete, door onvermogen niet betaald , gevangenis-siraf in eene opklimmendu reeks; hoe grooler ilc boete, hoe groeier de gevangenis-siraf ; de veroordeelde kan daar gebruikt worden tol gemeentelijke nerken , waarvan de opbrengst in rekening van de boete wordt gebragt.
In Afd. 11 (bl. 206—214), maakt de Sehr, gevolgtrekkingen uil de vergelijking dezer wellen , en geeft hij zijne denkbeelden op de Jure conalituendo in den vorm van artikelen eener wet, ’1 geen ook trouwens de beste, kortste en duidelijkste wijze is, om de gevolgtrekkingen uil de verschillende beschouwde wetgevingen en stelsels de jure consliluendo op le geven (bl. 210 en 211), als volgt :
De Sehr, wil geldboete niet doen uitspreken legen ile wegens verkwisting onder curaleelo geslclden, noch
-ocr page 164-— 152 — legen faillieten, daarvoor komt gevangenis-straf in de plaats, waarvoor hij een’ maatstaf naar hel geld wil vaststellen.
Eene maand nadat het vonnis in gewijsde is gegaan, zal do geldboete, en kunnen de kosten verhaald worden bij lijfsdwang, ten zij het aanwenden van andere middelen voldoende ware om betaling te erlangen; op vreemdelingen is de lijfsdwang dadelijk toepasselijk , de veroordeelde kan de gijzeling beletten of doen ophouden, door een bewijs van onvermogen; ten aanzien van onver-mogenden en minderjarigen wordt geldboete veranderd in gevangenisstraf : van den lijfsdwang neemt hij hel gebrekkige af, dal er aan kleeft naar de fransche instellingen.
Zoo als ik reeds opmerkte, ben ik hel met den Sehr, niet eens : het stelsel der subsidiaire gevangenis-siraf bij de Gemeentewet aangenomen , komt mij hel eenvoudigste en hel doelmatigste voor; het is voor den on vermögenden dubbel drukkenil, indien reeds voor den regier of later zijn onvermogen moet worden onderzoehl, en, als het ware, aan de kaak gesteld. Wal heeft de wetgever, wal heeft de regier, wal heeft do ambtenaar, met de uitvoering belast, onderscheid te maken tusschen onwil en onvermogen; wal heeft de Slaat het zichzelven moeijelijker te maken dan noodig is? Eenieder, die eene geldboete te zijnen laste heeft, onderzoekt zichzelven: de eenvoudigheid van het stelsel springt in het oog, de meer waardige, meer passende houding, die én wetgever én regier bij hetzelve hebben, bevelen hel aan.
Ik zou het nog eenvoudiger en beter willen maken door de verpligto aanmaning te doen vervallen: een ieder moet gerekend worden de vonnissen legen hem gewezen le kennen; ik zou dan de twee maanden doen loopen van den dag af, dat het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan en de termijn voor hel vragen van
-ocr page 165-— 163 -
gralîo verstreken is , even als do Sehr, zulks voorstek als tijdpunt ton opzigto van den lijfsdwang.
Voor de invordering van geregtskoslen zoude ik, buiten alle andere middelen van invordering, den lijfsdwang behouden, maar'dan zuiver als lijfsdwang, als invorde-rings-middel, ontdaan van onnoodige formaliteiten, die ten civiele nog kunnen geacht worden nuttig of noodig te zijn.
Behalve den Sehr, ontmoet ik hier als tegenstander den heer vak Ma aren (1), die het in de hoofdzaak met den Sehr, eens is, en .slechts op enkele punten van hem verschilt, waaromtrent hij den Schr. ook niet ongegronde opmerkingen maakt (2), punten , waarin ik als een geheel ander stelsel wenschende , niet behoefde te komen : — Het is bij het aankondigen van dit geschrift de plaats niet het stelsel der subsidiaire gevangenis-straf verder te verdedigen , welligt kom ik er later op terug.
Dit zal een ieder toegeven, dat het .stelsel der subsidiaire gevangenisstraf zich door eenvoudigheid en duidelijkheid onderscheidt, en ook in de uitvoering van de Gemeentewet blijkt gunstig te werken.
De solidariteit, die voor boeten bij het stelsel der subsidiaire gevangenis-straf niet meer toepasselijk i.s ten opzigte van hen, die wegens hetzelfde feit veroordeeld worden , zou ik wenschen te behouden in dat geval voor de veroordeeling in de kosten.
Met den Schr. keur ik zeer af de groole verscheidenheid on lt;le grooto .stelselloosheid , die op dit punt in onze wetgeving heerscht ; — zelfs bij de wet op ’t notariaat is geen lijfsdwang bepaald , tot invordering van de boelen en kosten volgens die wet uitgesproken (3).
Als eenvoudig middel tot herstel stel ik voor, om in
(I) nbsp;nbsp;nbsp;I. a. p. 1,1. 763.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;1. a. p. 1,1. 765.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Aldus peoordpcld bij arrcsl van den lluogen Raad van 23 April 1858. ffeekbl. uquot;. 2095. Zie nok een vonnis iliT Arrend.-|{r({lbank Ie Amsterdam van 29 Nov. 18.58, IJ eekbl. nquot;. 2101.
— 154 —
hel to wachten slrafwelboek een of meer regelende artikelen op te nemen voor alle wellen en wetlelijke verordeningen , reeds gemaakt of nog le maken , invoego de wel van 6 Maart 1818 in 1818 was, met afschaffing van alle wetsartikelen op dit onderwerp in de enkele wellen of wellelijke verordeningen voorkomende , en daarbij hel stelsel der subsidiaire govangenis-straf van de Gemeentewei , mei uitzondering van de aanmaning aan le nemen , met eencn gewijzigden maar omschrevenen lijfsdwang zuiver als dwangmiddel tot invordering van de kosten.
Op die wijze zal de gewenschte eenvoudigheid ontstaan.
De jeugdige Sehr, heeft zich verdienstelijk gemaakt, door in zijn geschrift, uitgegeven 1er verkrijging van den graad van doctor aan de Hoogeschooi te Leiilen , de aandacht nader op dit punt te vestigen, en heeft door zijne historische beschouwingen en door den gang der wetgevingen op dit punt geschiedkundig nalegaan , den weg aangewezen , om lol de kennis en lt;lo wetenschap van hel betere te geraken ; — op do door hem behandelde wijze moet de wetgever de verschillende onderwerpen van wetgeving nagaan; hij leere van de dwalingen en van de wijsheid van ’t voorgeslacht; hij spore na den gang van de elkander opgevolgd en verdrongen hebbende werkzaamheden van den inenschelijken geest en doe daarmede zijn voordeel !
Te regt zegt Auguste Laucei. : «On accorde aujourd’hui dans toutes les branches des connaissances humaines, une importance sans cesse croissante aux cluiles historiques; la philosophie ne se contente plus de développer et d’examiner des systèmes on étudiant l’ordre, où ils se sont succédé, les circonstances, où ils ont pris naissance, elle s’attache à découvrir la trace dos opérations successives île l’esprit humain.» (I)
L. Oldeshuis Gratama.
(1) Repue det Deux blondes, XIX, p. 200.
-ocr page 167-s. J. CoHBw. Over de wraking van regiert in tlrafzaken. Utrecht, 1859. 136 bli. in-80.
Gaarne kwijl ik mij ran do laak der aankondiging derer verhandeling, die ik met genoegen gelezen heb, en waarvan ik de lezing aan anderen gaarne aanbeveel. De schrijver toont zijn onderwerp volkomen meester te zijn, en legt eene grondige kennis aan den dag zoo wel van de verschillende ondc en nieuwe wetgevingen, ais van de literatuur van hel onderwerp.
Er is echter al dadelijk ééne zaak , waarover ik hel mei hem niet eens kan zijn: hij verklaart zich namelijk te zijn een onbepaald tegenstander van de jury, en somt in zijne .inleiding kort maar zakelijk alle de tegen haar he.staande bezwaren op , zonder echter de groole voor-dcelen aan die instelling verbonden Ie bespreken. De schrijver wil daarentegen eene groole uitbreiding gegeven hebben aan het rcgl van wraking, ook zonder eenige opgave van redenen, « opdat aan den invloed der jury perk ge.sleld, en de reglspraak nicl aan de burgers, maar aan de regtsgeleerden overgelalen worde.» Hel denkbeeld verdient zeker overweging; maar ik zie niet in, hoe hel stelsel van ongemotiveerde wraking met mogelijkheid kan worden toegepasl op reglbanken, wier personeel ook bij een zeer matig gebruik van hel regl, telkens zal zijn uitgepul. Die de noodzakelijkheid daarvan aanneeml, schijnl mij dan ook te gelijker lijd die der jury te erkennen.
Na deze algemeene beschouwingen , die hel onderwerp uilmaken van de inleiding en van hel eerste hoofdstuk, gaat de schrijver in de volgende hoofdslukken over tol eene geschiedkundige schets, hoe hel rpsi van wrakin» ontstaan is. en zich tol den tegenwoordigen lijlt;l ontwikkeld hoeft. Romeinsch regl, het regl van de miiidel-eeuwen, nieuw Fransch , Engelsch, Americaansch en
-ocr page 168-— 156 —
Duilsch regt, worden daarbij met meer of minder uit-Tocrigheid, doch allijd met verwijzing naar de bronnen en naar de beste schrijvers, behandebl. Als slotsom van dat onderzoek kan , geloof ik , o. a. dit worden opgemaakt, dat alleen daar waar men de jury heeft, de wraking met eenige rnimlo en ware onbekrompenheid wordt toegepast,
Jn het laatste hoofdstuk eindelijk houdt de schrijver zich bezig met het Nederlandsch rcgl ; en wij vinilcn daarin, na eenige geschiedkundige medcdeelingon over het onderwerp onder vroegere wetgevingen, ceno verklaring van den zestienden titel van hel Wclb. van Strafv., waarbij do schrijver zich echter niet onthoudt van eenige critische opmerkingen , die over het algemeen niet ongegrond schijnen ; zoo als b. v. dat er geeno goede reden Ie geven is , waarom de ambtenaren van het openbaar ministerie en van de grübe in strafzaken niet kunnen gewraakt worden; dat sommige gevallen van wraking in al te beperkten zin worden loegelalcn ; dal bet een regier niet moest geoorloofd zijn te oor-declen over zaken , waarin iemand zijner naaste bloed-of aanverwanten werkzaam is als advokaat of procureur. Omirent dit laatste zegt hij o, a. hel volgende : « hel is inderdaad zeer hinderlijk , wanneer men in onze regt-banken ziel, dal de reglers zich niet onthouden zitting te nemen, ofschoon hunne verwanten de partij vcrde-iligen ; wij geloovcn dat hel niet alleen billijk zou zijn bij cene mogelijke reorganisatie hierin te voorzien, maar ook bij cene herziening van hel Welb. van Sirafv. , dil als eene reden van wraking te stellen. »
Ten slotte komt de schrijver nog eenmaal terug op zijne «geringe ingenomenheid met het gozworenen-gerogi ;» en vestigt hij daarbij do aandacht op zekere uitspraak van eene Engclsche jury , waarbij een onschuldige wegens vergifliging zou zijn veroordeeld. Ik wil dil feit als waar
-ocr page 169-aannemen; maar men zal loch wel willen erkennen, dat dit voorbeeld van treurige menschelijke dwaling niet vóór of legen de instelling bewijzen kan. Of zoo do schrijver meenen, dat zulke dwalingen onmogelijk of zelfs zoo geheel ongewone verschijnselen zijn bij regt-banken, lezamengesteld nit van staatswege aangestelde ambtenaren?
Â, D. P.
W. VAM Heukf.i.om , de alleen-regteprekende regier. Amsterdam , 1859. 142 biz, in-8“
In twee deden wordt de allcen-reglsprekcnde regier beschouwd , eerst volgens de geschiedenis en daarna volgens de voornaamste schrijvers dezer eeuw, terwijl de schrijver ons in zijn besluit kortelijk zijne eigen meening over deze instelling mededeelt.
De vraag is zeker gewigtig genoeg, om een opzettelijk en grondig onderzoek waardig te zijn; en zoo lang de nieuwe regterlijke organisatie voor ons nog aan de orde van den dag blijft, en dat zal vermoedelijk nog zeer lang zijn, hebben dergelijke vraagpunten niet alleen een théoretiseh , maar ook cene soort van praktisch belang. Het is ongelukkig maar al te waar, als do schrijver opmerkt: «de beraadslaging over en de verwerping van al die ontwerpen, hebben slechts geleid tot de overtuiging, dat do Nederlandscho maagd ten opzigle der regterlijke organisatie nog in dien leeftijd verkeert, waarin het jonkvrouwelijko brein «ein unbestimmtes Sehnen nach dem unbestimmten Etwas» koestert. »
-ocr page 170-— 158 —
Maar keeren wij tol bel boekje terug.
Van hel eerste, hel geschiedkniidig gedeelte, waarin het Romeinsche, en voorts hel oude en nieuwe Duitsche, Fransebe, EngcIsebe en Ncderlandsche regl behandeld wordt, en dal dus uil den aard der zaak slechts beknopt zijn, en geene aanspraak maken kan op volkomen volledigheid, zal ik alleen zeggen, dat het ons een, hoezeer kort, toch zakelijk en juist overzigt geeft van hel onderwerp, zooilanig als hel in lio verschillende wetgevingen voorkomt; en dal de aangename en onderhoudende schrijftrant van den schrijver zeer veel bijdraagt, om , met het belang der zaak , de lezing van zijn proefschrift zeer aaubevelenswaardig te maken.
Op hel tweede gedeelte, lt;le leer des schrÿvers, veroorloof ik mij ééne opmerking. Zij is deze: wanneer men tamelijk volledig en uitvoerig vindt medegedeeld de gevoelens en de argumenten van de voorstanders der instelling; doch daarentegen zeer kort en, als ik het zeggen mag, luchtig, ziel henen loopen over die der tegenstanders, dan doel men zich onwillekeurig de vraag, of de schrijver daarbij wel volkomen heeft in acht genomen die onpartijdigheid en die onzgdigheid, die den verslaggever past? en dan is het althans niet moeijelijk uil dit verslag dc gevolgtrekking af te lei-ilen , dat hij die hel schreef, met dc zaak zeer is ingenomen.
Die gevolgtrekking is dan ook volmaakt juist , want in bel besluit verklaart de schrijver zich een onvoor-waardeljk voorstander te zijn van den alleen-reglspre-kendcn regier. Hoe veel goeds die instelling echter moge oploveron , mij heeft de schrijver niet overtuigd, en ik geloof niet, dal hij in ons land vele proselieten maken zal. Het is evenwel mijne bedoeling niet daarover met hem in eene polemiek te treden, die de grenzen eener eenvoudige aankondiging ver zou te buiten gaan Ik
-ocr page 171-neem alleen de vrijheid, deze Iwee opmerkingen of vragen aan den schrijver in overweging le geven.
Vooreerst geloof ik niet, dal de deugdzaamheid der instelling bewezen is, met de wederlegging van de vijf stellingen, waarmede zij bestreden wordt door een schrijver (Riymo^o Bobdeaiix’; gesteld al, dat er op die wederlegging niets viel af te dingen ; dat die stellingen geheel juist en volledig waren voorgedragen; en dat er door anderen niets meer of anders legen de zaak gezegd is of gezegd kan worden; — drie zaken, die ik echter de vrijheid neem zeer in twijfel le trekken.
En ten tweede: zou het met hel reglerlijk despolismus niet even zoo gelegen zijn, als met het regerings-despotismus, en met ieder ander despotismus? Zal het dus ook daarvan niet waar zijn, dat de zaak , hoe voortreffelijk in zich zelve ook (ik neem dal aan, zonder het daarom nog toe le geven), cchler alleen gunstig werken kan, als het gezag in goede handen is, dal is, als de alleen-heerscher of alleen-regter, in alle opziglen voor zijne betrekking geschikt, namelijk kundig, onafhankelijk, verstandig en eerlijk genoeg is? - Is dal waar, dan is de zaak, hoe schoon ook in théorie, voor de praktijk nog altijd veel le gewaagd en le gevaarlijk; omdat hel onmogelijk is waarborgen le vinden en le geven , die in alle lijden , op alle plaatsen en in alle omstandigheden , ons zulke goede keuzen verzekeren, A. D. P.
-ocr page 172-J. J. DR Berset, oeer de verevening van den boedel by failliisemen/ , vergeleken met de £el-giteke welgeving van 18 Jpril 1851 en de Pruistische van 8 en 9 Mei 1855. Leiden 1859, bl. 118.
Nederland is cen eigenlijk gezegd handelsland.
Ue handelssland is cr daarom een hoogstbelangrijke stand.
In den handeisstand alleen is bij ons faillissement mogelijk ; — maar zijn aanzien zal vermeerderen naar mate de faillissementen verminderen.
De wettelijke voorzieningen omirent faillissementen zijn der overweging van reglsgeleerden overwaardig en hare kennis voor den practicus dringend noodzakeiijk, gelijk elk deel ook van de handelswctgeving, die bij ons do beste is.
Professor Holtius heeft een voortreffelijk boek geschreven over het Nederlandsch faillietenregt ; hij heeft daarin onze wet aan het regt getoetst.
Die groote voorganger heeft, bij zijne behandeling, er werk van gemaakt , om op hetgeen in andere landen regions is, te wijzen , want de aard der nationale wetgeving wordt het best gekend door vergelijking met die van anderen.
Dat geldt inzonderheid van twee wetgevingen, «die beide als jonge frissche loten op denzelfden stam geënt, hetzelfde wetboek ten grondslag hebben.» {1)
Die vergelijkingen bevorderen de al te zeer verwaarloosde kennis van het internationaal regt.
De Academische literatuur bezit , behalve do zoo even vermelde dissertatie van Mr. M. Haantjes , nog
(1) Zie de Hiiterlaticvan M. Haamjes: « deKcderlandschecn Belgische welgevnigcn hctrekkelijk de OftmiddeUijke regtxgerolgen van bei faillis^ eement ondeiling vergeleken, s l.elden 1856. pag. 17.
-ocr page 173-•w» 161
J. B. VAN OsENBRUGGEK , de regten en verpligiingen van den Zieuter-Commii-tarii in het Ncderlandsch faillitenregt, vergeleken met die in do Belgische wetgeving van 18 April 1851 en de Pruissische van 8 en 9 Mei 1855 , Leiden 1857.
P. L. Moit, de Nelt;lerlandsche en Belgische wetgevingen belrckkelijk het ^/ccoord onderling vergeleken , Leiden 1856.
F. W, N. SuRiNGAR , do Nederlandsche en Belgische wetgevingen belrekkelijk de rehabilitatie in handelsza-ken onilerling vergeleken , Leiden 1857.
(D. H. Delprat, de Nederlandsche en Belgische wetgevingen betrekkelijk de Siiree'ance van betaling onderling vergeleken, Leiden 1854.)
Aan dezen sluit zich het onderwerpelijk proefschrift go reedelijk aan.
Wij meenen het denkbeeld om, bij voorkeur, die vergelijkingen in Academische proefschriften te doen behandelen, aan Professor de Wal te mogen danken, en de , met inbegrip der onderwerpelijke , zes my bekende stukken bewijzen, dat hij wel weet, aan wien hij het werk toevertrouwt. Alle toch zijn met zorg behandeld , strekken den schrijvers lol eer en geven zelfvoldoening aan hem die hun de bewerking der slof heeft aangcraden.
De heer de Berset van Rotterdam heeft zich de behandeling der vereffening van den boedel bij faillissement, volgens de Nederlandsche , Belgische en Pruissische wetgevingen, ten taak gesteld.
De tijdstippen der invoering verschillen. Het is bij ons op 1 October 1838, in België 18 April 1851, en in Pruisscn den 8 en 9 Mei 1855 geweest, dat zij zijn ingevoerd (Ij.
(1) In België volgde men sedert 1830 den Code de Commerce, «aorin ik meen , dal in de eerstvolgende 20 jaren , alleen laj de wel van 10 Jidij 1846 , eene wetlclijkc inlerprelalie Iiedt plaats gehad en wel van art. 442. Zie Theinit, Iste Verz,, XII, p. 291.
Themit, D. VII, Iste Sl. [1860]. H
-ocr page 174-— 162 —
De sede» tnaleriae is bij om in aril. 852—891 Welb. van Kooph. Deze orde wordl door den schrijver in zijne, ofschoon in hoofdstukken gesplitste doorloopende aan-teekening gevolgd, steeds met het oog op beide gemelde vreemde wetgevingen
Die vijfde afdeeling van den eersten titel van het derde boek van ons handels-wetboek bevat veelal geheel nieuwe bepalingen, de zoodanige namelijk , die in den franschen Code de Commerce niet voorkwamen. Naar deze voorschriften omtrent de vereffening des boedels eens gefail-leerden wordt in art. 897 W. v. B. R. verwezen , en die van een in staat van kennelijk onvermogen verklaarden woi^lt alzoo (met uitzondering van hetgeen in art. 887 Wetb. v. Kooph. voorkomt) geheel op gelijke wijze vereffend. Die vereffening is eenvoudiger dan in den franschen Code was voorgeschreven.
Teregt sluit de schrijver deze afdeeling aan het laatste artikel der vorige aan, en besluit daaruit 1quot;. dat alleen van vereffening de rede kan zijn, a. indien er geen accoord is aangeboden; b. indien het aangeboden accoord niet is aangenomen ; c. indien het aangeboden en aangenomen accoord door de Regtbank niet is gehomologeerd ; 2°. dat een vonnis der Regtbank, houdende insolventver-klaring , aan de vereflening woef voorafgaan, en 3°. dat tevens wordt bevolen , dat ile boedel door de curators zal worden vereffend.
Wij kunnen niet inzien , waarom dit bevel na en niet in het vonnis van insolventie zal moeten, althans kunnen worden gegeven. Wij begrijpen evenmin, dat van die altijd kostbare vereffening , zelfs wanneer zij in strijd is met do belangen des schuldeiscbers, niet zou mogen worden afgeweken.
De vier hoofdslukken 'waarin de schrijver zijn werk splitst, voeren respeclivelijk ten opschrift:
I. Verzilvering of te gelde making des boedels, hl. 8—26.
-ocr page 175-11. nbsp;nbsp;nbsp;Rangtehikking der schuldeischers, b). 27— 46.
Ill. nbsp;nbsp;nbsp;Verdeeling der gelden, bl. 47 — 85.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Rekening en veranlwoording der curalors, bl. 86-113.
Hel zijn niis.scliien bonfdzakelijk de verpliglingen der curators die zich lol die vier booldpunten laten terugbrengen , maar de rcgler-coinmissnris heeft daarbij ook zijn deel , zie lt;le bovenvermelde Dissertatie van Mr. van OsENURUGGBN , bl. 200 lot liet einde.
Hel niil der vergelijking van onze wel mei eene vreemde wordt al dadelijk in het eerste hoofdstuk aangeduid, en dat is een fiksche greep, gelijk men dal heel, Ingen elk die dat nut hclwijfclt.
Moeien de goclt;lcrcn door de curators ingevolge art. 808 aan den gefailleerde afgegeven , hij de vereflening worden teruggebragt en alzoo onder den verkoop der roerende goederen vallen? Ja, zegt de schrijver (in strijd met het gevoelen van Mr A. okPinto). en hij grondt zijn gevoelen op de door zijnen tegenstander mede aangehaalde beraadslagingen over en op den zin van gezegd artikel, en vindt zijne opvatting hij de Belgen en Pruis-sen weder.
Niet alleen wordt de inlcrprelalie onzer wel door die vergelijking bevorderd, maar hare voortrcflelijkheid hoven de vreemde komt er dikwijls door uil. Dil is het geval bijv, met de regten der vrouw van den gefailleerde art. 880. Onze wet heeft, meer dan de Belgische, onbe-hoorlÿke uitbreiding der praesumtio Muciana van do 1.51. Dig. de don. inter vir. et m. XXIV. 1. beperkt. Die uitbreiding berust, volgens professor Holtiüs , op hel vermoeden, dal, wanneer de vrouw geld en goed heeft, waarvan zij de aankomst niet bewijst, dil het turpe lucrum van hare oneerbaarheid inoel zÿn ! Mij dacht ook, dal de praesumlio Muciana alleen diende 1er voorkoming , dal het verbod van schenking lusschen
-ocr page 176-— 164 —
jpaii en vrouw werd overlreden , wordende daar veronder-gleld , dal al het goed, waarvan de vrouw de herkomst jjiel kan bewijzen , door haar van den man is verkregen bij we^e van tchenAin^.
Wij verheugen ons, dal de heer de Rerset meermalen , bij zijne vergelijking, den voorkeur aan onze wel heeft gegeven en dat met regt heeft kunnen doen.
Wij wijzen op hel nul voor de uitlegging onzer wet uil do vergelijking met die van anderen , en op hel geluk-liig gevolg , dal in de voorkeur onzer wel in menig opzigl bestaat.
Had de schrijver ook al niet meer gedaan, hij had een verdienstelijk werk verrigt , want waar men de gelegenheid heeft, nullig te zijn en de eer des lands te handhaven, daar is hel de pligt des reglschapen burgers, dal le doen. Hel laatste is noglans omirent de wetgeving niet altijd mogelijk, en dan is het weder de pligt der regts-gelecrden om op de leemten en gebreken te wijzen , opdat do wetgevende magt lot overtuiging gebragt, lot herziening overga.
Do schrijver heeft diet geluk gehad, ecu deel onzer wetgeving te behandelen, dat hij veelal heeft kunnen prijzen. Ran hij bij later werken (want van hem mag men verwachten, dal hij ook voor de wetenschap zal arbeiden) niel goedkeuren, hij doe dal zonder zucht lot laken, vrijmoedig en grondig: de Slaat heeft er belang bij. Wij kunnen in ilo Themiji do disserlalien niet uitvoerig booordcelen. Do ruimte voor deze beschikbaar, is eigenlijk reeds ingenomen door hel geschrevene.
Bij de gemelde proeven nog eene enkele slechts. De rekening en verantwoording der curators wordt in hel IVde Hoofdstuk behandeld. Hier ontmoet zich de schryver natuurlijk met den heer Osenbruggen , die evenmin als de andere schrijvers door mij boven genoemd, worden vermeld.
Do rekening en verantwoording wordt na do vereffe-
-ocr page 177-uilig niet aan den gefailleerde, gelijk na gehomologeerd accoord, maar aan de crediteuren gedaan. Mag de gefailleerde er hij zijn ƒ Ja, maar hij is daartoe niet ver-pligl. Onze wet zwijgt er over.
Waarmede neemt hel faillissement een einde? Nahet ontslag der curators (door do regthank of den regter-commissaris, want ook dit is dubieus) of door de rehabilitatie? Op zeer juiste gronden en mei een beroep op prof. IIOLTius stemt de schrijver voor hel laatste. (De rehabilitatie nordt in België en Pruissen niel zoo gemakkelijk toegeslaan als bij ons.)
In België neemt het faillissement een einde met den afloop der vcrelfening.
In Pruissen komt met do voltrekking der slolverdee-ling aan het kaufmännisches Konkurs een einde en wordt hel faillissement bij vonnis gesloten.
Wij eindigen deze aankondiging met de betuiging , dal hier werkelijk cene goede dissertatie is geleverd , die èn voor de legislalie èn voor het internationale regl , on voor de praclijk hoogst belangrijke wenken en opmerkingen beval.
De slaat van den « gebroocken koopman » is in een handolsland niel onverschillig. Het faillissement en de gevolgen van dien vindt men in de zes vergelijkende dissertalien , immers groolendeels , loegelicht. Waarom van de collegas door den schrijver wordt gezwegen , I’egrijpc» quot;ij niel.
De bekende verzamelingen van Antousb de Sr. Joseph Concordance entre lee Codee de Commerce étrangère et le Code de Comnitrce franfl'aie en van Leone Levi Commercial laïc, ite principlet and adtninietration , or the mercantile law of Great Britai7t compared with the Codes and laws of^ comnieree of the followiny mercatitile countries, cel., bevatten mede de hulpmiddelen voor gelijke bewerking.
-ocr page 178-— 166 —
Onze wetgeving op hel stuk der faillissetnenlen is le oiiislagtig: vooral maakt zij die le duur. In kleine boedels absorberen de kosten een groot deel der baten leu merkelijkcn nadeele vau de reeds lijdende schuldeischers. De wet beeft alleen gelet op ilen groothandel. Men trachte in dat gebrek, misschien door vergelijking te voorzien, dat is , het veranderd le krijgen. Men trachte dat ook ten aanzien van het ongelukkig art. 8'23 Wetb. Rooph. Onze daartoe berekende schrijver moge deze laak op zich nemen ! Dw. H. L. N.
C. J. Heyi.idy. f^erhaniJe/iny ocer de vroegere en kedendaagtcfie Strafregtepleg'in^ in Sui’iiiame. ydkademiecfiproefechrift. Vlrcchi, 1857, pag. 130.
(Ook met Latijnsch titelblad de modo procedendi Stirinamenti in causie criminalihn» cum eetei-i turn nooietifno').
Bij arrest van het Geregtshof te Suriname , gewezen den 10 ,Ianuarij 1833 en gepronuncieenl den 19 daaraanvolgende, zijn onder anderen drie negerslaven veroordeeld om, ten voorbedde en afschrik van anderen, ieder aan eene paal te worden gebonden en vervolgens levend le worden verbrand. Dat vonnis is op den 26 .lanuarij 1833, ten overslaan van den vollen Raad, den Heer Procureur-Generaal en den Griffier van den Hove 1er executie gelegd. De schrijver noemt dat vonnis lt;le gruwelen der barbaarsche midden-ecuwen waardig. Eene dissertatie die dit vermeldt en het vonnis mededeelt, mag niel worden ter zijde gelegd, maar moet althans worden bekend gemaakt op een tgdstip dat de Westindische Wetgeving wordl 1er harte genomen , maar helaas! niet voor zooveel het strèfregl betreft, en toch
-ocr page 179-ill Je ^I /, kolonie ie ook het ttrafrefff niet dat , wat het minet verbetering- behoeft (1).
De Slaats-Coininissie van 27 Seplembcr 1852 heeft geen Strafwetboek ontworpen. De op 26 December 1859 benoemlt;lo Regerings-Commissaris, zal dit belangrijk deel der Wetgeving, Strafwetgeving, onveranderd laten. Zal hij dn.s de verbranding van een levend persoon kunnen bijwonen? Met andere woorden, is de Wetgeving die den Regler tot die uitspraak bevoegd kondu maken , onveranderd gebleven ? Ik meen ja.
Waaraan ’s Reglers bevoegdheid ontleend wordt, blijkt niet Art. 33 van het Reglement op het beleid der Regering in do kolonie Suriname, vaslgestcld bij Koninklijk besluit van 9 Augustus 1832, vordert in criminele vonnissen : uitdrukking en omschrijving der misdaad en vermelding der regisgronden, waarop de uitspraak berust, — wets-aanbaUng vordert het niet!
Do verschrikkelijke misdaad bestond hierin, dat op den 3 September 1832 te Paramaribo 46 woonhuizen werden verbrand en 13 afgebroken, terwijl, na dien brand , nog verscheiden pogingen tot herhaling der misdaad werden gedaan. Het doel der veroordeelden bestond , gelijk uit de verhoeren on confroutatiën blijkt, daarin, om de geheele stad, het zij in eens, het zij langzamerhand in brand te steken , zoo veel mogelijk bij die gelegenheid te stelen , en eindelijk in veroeuiging met andere ontevredene en weggoloopen slaven, de blanken te vermoorden.
De regtsgronden vinden wij in de twee volgende con-sidcranlia :
«Overwegende, dat zoodanige verschrikkelijke misdaden , waardoor niet alleen het leven on de eigendom van elk good ingezeten aan een ontwijfelbaar verderf is blootgesteld geweest, en waaronder zoo velen onzer
(l) zie ff'eekbfad van hef. k^f^it h®« 2H0.
-ocr page 180-— 168 — brave sladgenoolen hebben geleden en anderen door de herhaling der misdadige oogmerken dezer beklaagden hadden kunnen lijden, in een land, waar mei ernsten klem de juslilie behoorl le worden gehandhaafd, niet ongeslrafl kunnen blijven, maar, lol afschrik van alle zoodanige snoode misdadigers, in conforinileit der alhier betfaande criminele we/geeing gcslrengclijk bc-hooren le worden geslrafl.
« Overwegende , dal, naar de toetten dezer landen , op de misdaad van brandslichting, vooral mei zoodanige verzwarende omslandigheden als len deze hebben plaats gehad, cene gegualijiceerde doodstraf en mealal hel levend verbranden der hoofdmisdadigers wordt voorgo-schreven , terwijl de medepligtigen naar hel arbitrium des reglers mei eerio mindere slrafle kunnen worden achtervolgd.» (1)
Is hel Ic.v 28, § 12 Dig. de poenis (XLVIIl, 19). «hi-cendiarii capile puniuntur — plerumquc vivi exurun-lur:» — is hel de bepaling van art. 125 der Carolina, welker reglskrachl in de colonie onzeker is (2), lui-
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Tol cere vaii wijlen den Pmcnreur-Generaal Mr. Pn DE Kadted vernield ik, dat door hem hel levend verhranden niet was jjereqnireeid De veroordceling lol de ntirtflere straf e.r artiilnu /uJicit, heslond loor sommigen in de siraf met den koorde, dal er de dood na volgde, en gestorven zijntie de hoofden werden afgehenwen , op palen geplaatst en de ligehamen onder de galg begraven.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De prijsvraag no. 22 door hel ITovineiaal Ulrcehlsch Gmuolschap in 185.5 voorgesleld en alsnog te beantwoorden rddr 30 Piorewber 1860, luidt aldus: «Kan de Peiuiiehe Gcriehls-Ordnnng ol Constilulio Ciinti-nahs van Keizer Karei V geacht worden , m hel Gemeenebest der 5 er-eenigde Nederlanden of in sommige daartoe hehoorende gewesten of ook in de Kederlandtche botonién kracht van wet gehad le hebben? en in eik geval, welken invloed heeft zij op ons SIrafregt inlgeoefend ? «
Aanleiding tol de vraag bestaat zoowel in de gronden van twijfel, die van elders schijnen aangevoerd le kunnen worden legen de bekende meening van Pestel (Commentarii de Re/inblicn Botnni I, § 02, p. 338) en van J. M. KtjirER {Inbiding tot het Critnineel Kelboet , M. idO), als bepaaldelijk in de omstandigheid , dal de Carolina of Rijks Slrafvor-
-ocr page 181-— 169 —
(lende: «item die boszhaflii'cn überwunden brenner sol-len mit dem fewer vorn leben zutn lodt gericht werden» — of zijn bel beiden die do criminele wel legen de brandslicblers in Suriname uitinaken? Ik weel bet niet. Appel van Coloniale Strafzaken is er niet. Men heeft het nog in 1854 beproefd, maar de Hooge Raad heeft zich bij arrest van 30 Junij van dat jaar onbevoegd verklaard , en wel :
Overwegende, dat, volgens art. 91 der wel op de Regterlijke Organisatie en het beleid der Justitie, do Hooge Raad bij wege van honger beroep in burgerlijke zaken oordeelt over de vonnissen gewezen bij do hoven van justitie in do koloniën of bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen overeenkomstig de bepalingen deswege door den Koning lo maken (1).
Overwegende, dal deze aan den Hoogen Raad opgedragen speciale reglsmagl, zich alzoo uitdrukkelijk bepaalt lol do burgerlijke zaken on bij geene wel lol do strafzaken is uitgeslrckl.
De Hooge Raad had gelijk ; hij mögt , hij kondo niet anders doen, want, er is geene wellelijke bepaling te vinden , waaraan hij zijne reglsmagl , om als regier in appel over Coloniale Strafzaken regt le spreken , maar de Heer Heyhdv heeft ook gelijk , als hij daarna treurende uilroept : «Zoo is dan de weg tol herstel der dwalingen en misslagen van den Kolonialen Regler len cenenmale afgesneden; en wel, waar de beurs, maar niet, waar hel leven, de vrijheid en eer der ingezetenen in gevaar zijn , slaat honger beroep open. Zonderlinge legenstrijdigheid!» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dw. H. L. N. dcrinif van 1.533 (1.532) als nog heden in Sniinanie geldend Strofregt wordt opgegevcii in liet Verslag , in de zlllim; der 'l'weede Kamer van de Slalen-Generaal, den IG.InliJ 1852 uilgeliragl door de Coniiiiissie lot onderzoek van liet Verslag van liet helleer en den staat der koloniën over 1849.
(1) Dit is geseiiied hij lleslnlt van 11 Januarij 1840 [Slbl. nquot;. 1).
- ' o o Oeg-o ------
-ocr page 182-BERIGTEN VAN GEMENGDEN AARD.
In he! begin van dit jaar is Ie Amslerdam in het lieht versehenen ; fiijrlrnge tot de kennis def regtspleging in de kolonie Suriname, gedurende de jaren 1854 tot 1838, door Sem''. van PiuAG , vroeger Procureur te Suriname. Dit sink bevat lüd bladzijden, bijzonder grout octavo druks , digt in elkander en nog 48 bladzijden Bijlagen. Maar wat bevallen die bladzijden zelve? Helaas, een beklag van een man, die beweert, als procureur voor het Gcreglshof van'Suriname , door den loenuialigen President van dat eollegie Ie zijn verongelijkt. Zoodanige slechte verslandhouding lusschen den Voorzitter van een reglscollegie en een daarbij pos-tulcrenden Procureur is een belreurenswaardig verschijnsel , dal in casu mei het bedanken van dezen laalsten, gevolgd door de intrekking zijner admissie, een einde heeli genomen.
De schrijver doel in dit boek een beroep op de opinie van het publiek. Zal dat publiek , zoo hel zich al zoo veel aan een enkel individu laat gelegen liggen om dit uilgebreide .stuk mei vereischic aandacht le lezen , zonder de gronden der wederpartij te kennen , hier kunnen beslissen? Hel is toch altijd maarceneeenzijdige voorstelling , en hel publiek mag nici aan alles — al ware hel slechts om den bevigen loon , afgescheiden nog van vele oneerbiedige en ongepaste uil-drukkingen (I),— onvoorwaardelijk heehien Hel is ah iralo geschreven. En dal is jammer , want er zijn wezenlijk belangrijke punten voor den nieuwen Surinaamschen wetgever in. Wie zal er ze uit oprakelen ? Hetgeen den schrijver persoonlijk betreft , had op zich zelve moeien slaan , en niet met beschouwingen over regispraclijk moeten worden vermengd.
De hoofdsirekking der klagt komt mij voor, om 1°. ondervon-done (door ons niet te qualillcerenj behandeling aan hel belli Ie brengen en die als onverdiend te doen beschouwen, en om 2quot;. aan te loonen , dat de regier zich de attributen des wetgevers, zou hebben aangematigd.
De schrijver beweert (zie hl. 1 I 5 en volgg.):
« 1°. dat de President zich veroorloofd heeft, niet re^lsgronden, maar re'^imniddelen , die door de partijen nzel zijn aangevoerd, en soms opzettelijk zijn achterwege gelaten , hetzij omdat zij daarvan geen gebruik weiisclilen le maken , hetzij omdat zij daarvan bij overeenkomst uitdrukkelijk hadden afgezien, naar zijne eigene willekeur (! ) voorde gedingvoerende partijen aan te vullen en toe te passen ; en 2». dat hij dalgene wat zoo in het burgerlijke legl als in de burger-
(1) Men leze slechts pag. 153 en volgg.
-ocr page 183-~ 171 —
lijke rcglsvordcriiig, sedert onheugelijke lijilcn als vaste costiitne, slÿl en usus fori ünnfgebroken door de regterlijkc magt alhier ia gevolgd en in de regtapraak toegepnsl , heelt argesehart , en daarvoor allerlei nieuwigheden naar zijn zin en luim heeft ingevoerd.»
Wel nu , de wetgever is daartoe bevoegd : hij trekko partij van liet betoog des schrijvers , pag. 122 en volgg. en passim.
De wetgever onderzoeke , of hetgeen de schrijver , om de door hem breed uitgemeten aanmatiging, als twee hoofdgebreken der Jurisprudentie van den President (?) beschouwt, voor twee hoofdgebre-ken der bestaande wetgeving te houden zijn.
Art. 1.56 der G'ondwet , art. 48 Welb. van Burg. Regtav. en art. 3 Alg. Bep. enz. zullen hem niet ontgaan. Bij het doorbladeren van dit boek heb ik gemerkt , dat het wel ernigzius op do hoogte van de reglsplrgiug inde colonie Suriname kan brengen. Waarom toch die nuttige medcdeelmgcn en beschouwingen onder zot» vele personele uitweidingen begraven ! Dat grafinaakt het voor eene beoor-decling in de Themis ongeschikt Het tijdschrift spreekt alleen daarom hel reguiescaf in pace over hel in dal graf beslolene nil.
Dav. II. L. N.
lt;,;8ÏKKlt;.iTKl.B.!IKI‘:: STATIt^'iniKH , In NEDERI,\ND over 1838.
Thans ziel de geregtelijke 8lali.lt;tirk over 18.38 in hel Koningrijk der Nederlanden hel licht. Daarbij komen ondeiseheideu vergelijkingen met de uitkomsten in vroegere jaren voor. Wij deden bier een oicrzigt van een en ander' mede.
Gelijk gewoonlijk is deze statistiek in twee hoolddeelen gesplitst , de straf- en de burgerlijke zaken.
I. — Stiiafzaken.
Hier komt het eerst in aanmerking de IlooGE Raad der .Nederlasde?!.
Aard der werkzaamheden.
Hangende zaken op 1 Januarij 18.58, .50 ; aangebragte zaken 2,58 ; te zamen 308 Onafgedane zaken 2,56; afstand gedaan in zaken 16 ; hangende zaken op 3 1 Dee 36'. Verzoeken om gratie 329.
De wijze van afdoening was in 18,58 aldus;
In criminele zaken werden van de 256 reglerlijke uitspraken 88 vernietigd ; ten opziglc van I 49 werd de eisch lol cassatie verworpen ; ten aanzien van 19 werd het beroep niel-ontvankclijk verklaard; een arrest in eersten aanleg werd uitgesproken.
Van de 64 voorzieningen van bel Openb. Min. zijn er verworpen of
-ocr page 184-- 172 — nicl«oiitvankgt;'lijL tcrklaard 35 , gegrond bevonden 29 ; van 8 voorzieningen in behslingzaken zijn er verworpen öl' niel-ontvankelijk verklaard 2 , gegrond bevonden 6 ; voorzieningen in bet belang der welzijn er verworpen of nici onlvankeüjk verklaard 1, gegrond bevonden 5.
Arrond.- Kanlon-
Hoven. Regibanken geregten 156 arresten 86 vonn. 14 von
58 nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;46 nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;4
123 nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;46 nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;9
16 nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29 nbsp;nbsp;igt; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5
23 nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;34 nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;5
16 nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;12a nbsp;nbsp;I
Van de ........
Zijn vernietigd
I)e veroordeelden zijn cisebers in cassatie geweest van
Waarvan zijn vernietigd
Het Ü. M. is ciscbei' geweest van .
Waarvan zijn vernieligd liet getal in belastingzaken was. Hiervan zijn vernieligrl .
In bel belang der wel zijn verniel.
Hel getal behandelde verzoeken 001 gralie bedroeg 329 en mitsdien weder ruim 40 minder dan in 1857.
PaoviaciAi.E Gereotshovesi.
Naar de openbare lereglzilling werden in 1838 verwezen 7 I 0 be-schuidigden , legen welke werden opgeinaakl 51 I ae.ten van beschuldiging, hetgeen, in vergelijking met hel vorige jaar, eene vermindering oplevcrl van 63 beschuldigden en 30 acien van beschuldiging.
Hel getal acIen van beschuldiging en dal der beschuldigden was hel minsie sedert I 849.
Ook in 1838 liet zich de vermindering voornamelijk bespeuren bij de misdrijven legen eigendommen.
Hel getal der acten van beschuldiging legen ilc algemeene zaak was in 1858, 48, legen de personen 33, legen de eigendommen 410. Hel getal der hescbuldigden legen de algemeene zaak was 73 , legen de peisonen 67, tegen de eigendommen 270.
He opgemerkle vermindering van hel getal der misdrijven legen de eigendommen moet, even als in 1857, ook thans bijna nilsinilend gezoehl worden in ile vermimlnring der gcqualdieeerde dietslallen , terwijl in het cijfer der overige misdrijven , in vergelijking met hel vorig jaar, geen noemenswaardig verschil bestaal. Het vrij groot cijfer der bedreigingt n met brandstichting , inde laatste jaren in de provinciën Overijssel en Hrcnlhc vojrgekomen, voornamelijk bedreven door de verpleegden in de bedelaarsgcstichicn . en waarvan ook reeds in de beide laatste jaargangen der geregtelijke statistiek meer opzei • lelijk de rede is geweesU, — is ook in hel jaar 1858 niet veel gedaald , oischoon zich nu althans eenige neiging lot vermindering schijnt voor
-ocr page 185-— 173 —
le doen. Zeer wensdielijli zou lid wezen , indien niORl kunnen blijken, dnl de ib.ms tol 8l;ind jjekoinen veranderin;; in inrialing en bestuur dier jjeslicbten ook daarop in bel vervolg een günstigen invloed mögt kunnen uilodenen.
V'an de 7 10 criminele bescbuldigden waren 58S' van bet mannelijk en 122 van bel vrouwclijk geslacht ; 091 hadden den ouderdom van zestien jaren of meer bereikt, terwijl er sieclils 19 beneden dien leeftijd waren , namelijk 17 jongens en 2 meisjes.
In hel gezamenlijk bedrag der beschuldigden ko nen de mannen voor 82 pet. , de viouwcn voor 18 pel. in rekening ; cene verhouding, geheel overeenkomende met die van het jaar te voren. Hiel uitzondering van één treft men al de besehuldigden beneden de zestien jaren aan in de aldceling der misdaden legen de eigendommen. Telken jare neemt men cene dergelijke uitkomst waar.
Helzellde kan gezegd worden ten aanzien der vrouwen: van de 122 vrouwelijkr besehuldigden lach stonden er I 08 of ruim 88 pet. Ie regt 1er zake van misdaad legen de eigendommen. Ook deze verhouding komt geheel overeen met die van hel jaar 1837.
De mannen stonden te regt ruim 1 1 pel. wegens misdaad legen de algemeene zaak , 10 pet. wegens misdaad legen de peisoncn en bijna 70 pel. wegens misdaad legen de eigendommen.
in vergelijking met hel jaar 18,37 wordt in hel cijfer der misdaden legen de algemeene zaak eene kleine vermindering , in dat legen de personen daarentegen eene kleine vermeerdering waargenomen, terwijl de eriminalileil wegens vergrijp legen de eigendommen geen velschil met bel jaar oplcvert 18.57.
De veihouding der besehuldigden lol die der bevolking geeft 1 beschuldigde op de 4088 zielen ; die veihouding is nog eenigzins gunstiger dan in hel vorig jaar.
Van de 710 beschuldigden, door de elfgeregishoven in raadkamer naar de openbare leregizilling verwezen, stonden er 6.5 in dal jaar nog niet te regl, dal is 9 pel. van de beschuldigden en alzou 1 pol. meer dan in 't jaar le voicn. Weerspannig .tan de wel verklaarde de regier 17 beschuldigden; viijgespmken ofonlslagcn van regtsvervol-ging werden 77 beschuldigden. .Schuldig werden bevonden en ver-ooideeld .550 ; veroordeeld werden met dezelfde qualificalie als welke bij hel arrest van lereglslelling aan de misdaad gegeven was 489.
Wal betreft de verhouding tusschen bel onderzoek in raadkamer en 1er leregizilling , waren er 10 pcl. vrijgesprokenen ot onlslagenen ; 69 pcl. werden veroordeeld , met behoud der qualificalie, van hel arrest van lereglslelling , 1 met veranderde qualificalie , doch behoud van hel karakter van misdaad , en 7 pol. mei veranderde qualilicalic, wegens wanbedrijf of overtreding.
Hel gelid veroordeelden bedroeg dil jaar 626, waaronder 62 , die. in 1857 of vroeger, naar de openbare leregizilling verwezen, eerst in
-ocr page 186-- 174 — 1858 le regt slonden en veroordeeld werden. Van de veroordeelden waren 520 van hel mannelijii en 100 van hel vrouwelijli geelachi, er waren 15 jongen» en 2 meisjes beneden de zestien jaren. De verhouding i» dus als volgt ; ruini 8.3 pel. miionen en bijna I 7 pel. vrouwen , welke verhouding nagenoeg gelijk slaat niet die des voiigen jaars. liet getal doodvonnissen bedroeg dit jaar sleehl» 2 , welke echter geen van beiden werden ten nitvoer geh gd.
Voor hel eerst vindt men dit jaar ineile eene slral vermeld, die hoewil wettig Inslaande, eehler nooit lot dusveire iloor den regier werd Inegepast, namelijk die van wegvoering naar een oord van ballingtclmp. Zoo als men weel , is bij de behandeling der wel van 29 Junij 1854 {Slbl. tl’, 102) , sprake geweest van tie afschaning dier slral, doch i.s die toen alsnog opzettelijk behouden , omdat men van oordeel was, dal hel Iwislpunl , ol deportatie ook in verband met hel penitentiair gevangenissleisri voor zwaardere misdrijven wenschelijk zij, nog niet genoegzaam was beslist « Ülschoon in beginsel niet algeschali (zegt lid inleidend verslag lol deze statistiek), werd ecli 1er gerne toepassing voorzien noch beoogd , en lag het evenmin in de bedoeling om daaraan Iiij evenlnële toepassing uitvoering Ie geven , vóór hel beslaand Iwislpunl ceisl zou zijn uilgemaakt. Van daar ook, dal de straf van deportatie, aan twee veroordeelden door hel Prov. Geregtshof in Drenthe 1er zake van diefslal met gewehloelening opgelegd , op voordrag! van den Minister van Justitie, en n.a geboord advies van den Iloogen Raad der Nederlanden , door den Koning bij urge van gratie is kwijtgescholden en veranderd in tiieblhnis str.il van lien jaren.
De Inehlhuis straf van 10 — S jaren werlt;l, even als telken jaar , ook in 1858 hel meest, die ven 20—15 slechts aan twee veroordeelden opgelegd.
ArI. 9 der wel van29Jmiij liS.n 'r werd dil jaarop .344 of op 55 pel. der vemurdieldeii loegepasl. Ten vorigen jare was die verhouding 05 pel. , en er beeil dus eene natimciLelijke vermindering in de toepassing van bedoeld vet zacblend wrls-arlikel plaatsgehad.
Met eoricclionele slraUen werden gestraft 411 veroordeelden, daaronder begrepen die , op welke evengenoemd artikel der wel van 1854 werd loegepasl. Van ileze 41 1 bragten I 17 of ruim 28 pel. hun slrrihijd door in eenzame opsluiting. In 1857 bedroeg dit 50 pel.
Onder de veiourdeelden bevonden zich 85 wegens herhaling van misdrijf, en wel 4,5 die vroeger wegens misdaad , en 40 die vroeger wegens wanbedtijl waren veroordeeld. De herhalingen slaan dus dit jaar lol de veroonleelden als bijna 12: 100, hetgeen een verschil van 3 pet. opleverl met verleden jaar, toen de verhouding was als
Hel getal arresten, in 1858 in hooger beroep gewezen, bedroeg 520, waarvan 2,31 na gehouden getuigenverhoor, ingevolge art. 247,
-ocr page 187-- 175 —
tweede lid, Slrafvord., en 289 zonder zoodanig getuigenverhoor. [Jet jaar te voren wenirn door de gezameidijke hoven Ö37 arresten in Iiooger beroep gewezen , en er heeft dus eene kleine vermindering plaats in het getal ilcr correctienele nppeilen.
Gedurende de jongste tien jaren ( 1849— .58) werden gewezen SGiG arresten in correctionele Appellen nf gemiddeld ieder jaar .562.
In hclzelldc tijdperk werden in eersten aanleg bij de regibanken aangebragt 104,489 coneetionnele zaken , hetgeen eene verhouding oplevcrt van .5,39 appellen op de 100 zaken in eersten aanleg. De meerderheid der arresten stickie ook dit jaar, evenals in de laatste jaren steeds het geval is, tut bekrachtiging van de vonnissen der regt-bar ken. Omirent schuld of unschuld der le regt slaande personen was het verschil van gevoelen lussehen de hoven en regibanken niet zoo groot als in de beide laatst voorgaande jaren plaats vond.
Omtient de loep.issmg der stiaf’ was de afwijking daarentegen klimmende
liet getal personen , dat in honger beroep te regt stond, bcdioeg dit jaar €533, dat is 70 minder dan in 18.57.
In praeveniive gevangenis stonden 121, op vrije voeten 5 I 2 te regt. Derhalve verschenen 19 pel. in praeveniive gevangenschap voor den regier, en alzoocén len honderd meer dan len vorigen jare.
Wat verder de slralzaken belrelt komen hierbei eerst in aanmerking de Ariondissemenls-lteglbanken. Daar werd in legenslellmg van de Provinciale Geieglshoven, vermeerdering van misdrijven en beklaagden waargenomen, 'regen 10 79.5 zaken en 13.881 beklaag-ilen in 1857 waren er in 18,58 1 1,087 zaken en 14,099 beklaagden. Deze vermeerdering doel zich uilsluilend gevoelen len aanzien der misdrijven legen de personen-, terwijl er met opzigt lot de misdrijven tegen de eigendommen geen noemenswaardig verschil met hel vorige jaar beslaat , en bij die tegen de algemeene zaak zelfs nog eenige vermindering is op te merken , en wel 71' zaken en 72 beklaagden. De daling,die in deze ahleeling sedert eenige jaren wordt bespeurd,werd ook in 18.58 veroorzaakt doorbel verminderd gelul aangebragte zaken wegens landlooperij en bedelarij ; in 1858 werden Ie dien opzigle 221 zaken met 245 beklaagden minder bebandehl dan in 1857, Hieruit blijkt dus dat bij de overige misdiijven tegen de algemeene zno^ zelfs nog eenige vermeerdering plaats had , daar het verschil lussehen de gezamenlijke bedragen van beide jaren aanmerkelijk geringer i.s dan dal lussehen de bedragen van de rubriek bedelarij en landlooperij.
Ook in andere ojizigten Irefl men in 1 858 veel overeenkomst aan met de cijfers des vorigen jaars. In 18,57 merkte men reeds oji lt;lal de misdrijven bekend onder den naam van belcedtging of geweldpleging tegen hen die met het openbaar gezag bekleed zijn gedurig toenamen , ook thans zijn zij weder mei 1 I 1 zaken en 90 bcklaagilen vermeerderd.
-ocr page 188-Onder de wanliediijven legen tie personen lelt men 260 zaken met 296 beklaanilcn im er dan in I 857 , hetgi en moet würden loege-. schreven aan hel hunger eijl’er der hekbayden wegens eenvoudige niishandiling.
Men ti lde in 1838 wegens mitdinul tegen de eigendommen 6 beklaagden minder en 100 zaken mi'i r dan ten vorigen jare. Dit verschil ligt grontendecis in de rubriek eenrondige diefstal, waai van 70 zaken meer werden behandeld met 30 beklaagden minder , terwijl hel verder woidl aangevuld door de meerdere vervolgingen wegens niet-aangifte ran besmet ree, hetgeen een nngunstigen dunk van den veestapel in dat jaar geelt.
Van de 14,099 beklaagden bebourden er I 1,1 17 of 78 quot;/„ tot het mannelijke. 2982 of22’/j, lot het vrouwelijke geslacht. Van de mannen waicn 734 van de vrouwen 23 I, in bel geheel 7o/„ beneden de zisliin jaien ; dit duidt eenige verbetering aan in vergelijking met 1856 en 18.57, toen hel getal 10 “/o bedroeg. Zij hebben even als in vroegere jaren vooniamelijk voir bedelarij en diefstal te regt gestaan.
I)e be.vchuhligdi li stonden in verhouding lol de feilebjku bevolking op 31 December 1857 als 1 ; 236 . nagenoeg helzelfile gelai als len vorig! n jare. Over een tienjarig lijrivak van 1849—1858 slaat bel gemiddeld cijler der corieciioneel beschuldigden als 1 op ilc 244 zielen.
Viijgesproken ofonlslagen werden 2365 beklaagden, waaronder' 94 op giond van ari. 66 Oode Pénal, als hebbende gchandeid zonder oordeel des ondeischeids. Mi t afirek dezer laalslen , bedroeg hel getal viijgesprokenen of ontslagenen luim l6''/„, dal is ö’/o meer dan bij ile Hoven , ei'o niet zeer beduidend verschil als men de wijze van behandeling der zaken in aanmerking neemt ilie bij ile Keglban-ken lol mcenleie viijspraken moet leiden.
Vcroorrleeld werden 1 1,661 ol rniin 82 “/„ der beklaagden , waar-oniler 78°/„ ol 9140 van bel mannelijk en 22o/^ of 25.5 van hel vrouwclijk geslacht. Ruim I l°/„of744 der veroordeelden hadden den Icellijrl van zestien jaren nog niet bereikt.
Tol gevangenisslral winden veroordeeld 8585 ol 72''/o, lol geldboete, 5140 ol' 'iT’/„, lol polilicrlral (ingevolge art. 23.3 Wetboek van Sirafv.) | 14 ol l“/„. Deze en de voorgaande opgaven leveren weinig of geen verschil op met de cijfers van 1857.
Van de vi-iooi deelden lol gevangenisstraf werden er 8065 verwezen lol één jaar ol minder, daaronder bevonden zich 1442 ofiuiin 17‘gt;/„ rlie hun stiaflijd in eenzame opsluiting doorbraglrn. In dal getal bail dus weder eene rijzing van 2v’/„ plants.
MrIIrgensinande de wel van 29 Juiiij 1854 ÇStbl. nquot;, 102) waarbij meerdere nilbreiding aan de straf van eenzame opsluiting worill gegevin, weiden slechts 114 of bijna 8“/„ van de 1412 cellulair verr ordieldcn lol opsluiting van langer rlan zes maanden lot één jaar
-ocr page 189-— 177 -
vei wezen. In de beide eerste jaren der invoering van genoemde wel, werden onder de cellulair veroordeelden telkens Q ’/„, in 18.57 en 1858 8h/„ tut meer dan zes maanden verwezen, zoodal zich al zij liet ook eene geringe daling laat bespeuren.
De verbouding lusseben de gevangenis en geldstraffen, bleef nagenoeg dezelfde als in 1857 j toen werden 7i'yo lol gevangenisstraf, tegen 26“/„ tol geldboete, in 18.58 7“2°/^ lol gevangcnisslrafen SSV^ lol geldboete veriarrdreld.
Op 4 lr veroordeelden werden even als in drie voorgaande jaren de verzaeblende arll. 463 van hel strafwetboek en 20 der wet van 18.54 loegepasl.
Van de 2.327 veroordeelden wegens bedelarij of landlooperij is sicebis de overbrenging van 12.39 naar een bedelaarsgeslicbl ol werkbuis bevolen. Op 1088 of ruim 4G'’/„ is dus de bepaling van art. 19 der wet van 18.54 loegepasl, om, wanneer er geen sprake was van herhaling, de overbrenging niet te gelasten. Ten vorigen jare bedroeg dit slechts 43°/^, en er heeft dit jaardus een eenigzins groeier getal herhaalde veroordcelingen te ilicr zake plaats gehad
|)e verbouding eindelijk der .herhalingen van misdrijf lot de veroordeelden was van 2°/„ , hetgeen eene vrij aanmerkelijke vermindering aanwijst in vergelijking met hel jaar te voren, loen dil 5 len honderd bedroeg. Hel tegenwoordig cijlér is dat wat de statistiek van vroegere jaren gemeenlijk aanwees.
Het getal polilieionnissen in hooger beroep gewezen , bedroeg lt;517 ; len vorigen j.'ire was dit 697 en er heelt dus eene niet onaanzienlijke daling in bel getal appellen bij fle regibanken plaats , welke des te opmerkelijker is , wijl hel getal strabo inissen bij de KanInngereglen , verre van in dezelfde male te zijn verminderd , integendeel nog is toegenomen.
Van de 317 (lolilievoniiisscn , door de regibanken in hooger beroep gewezen , strekten 25“/„ lot bekrachtiging van de uitspraken der kan» lonreglerscn T5'‘lti lot wijziging of verandering , terwijl nagenoeg 2’/„ strekten lol niel»ontvankelijk verklaring m het beroep , al hetgeen bijna geen verschil opleveil met 1857.
Veroordeeld werden in honger beroep 147 beklaagden , welke door de kanlonreglcrs waren vrijgesproken of ontslagen , en omgekeerd gaf de regier 53 vrijspraken op het hooger b. roep vatt in eersten aanleg veroordceldcrr. Bij 44 vonnissen in hooger beroep werd eene zwaardere straf opgelegd , dart in ecrslctt aanleg , ert bij .33 vonnissen daarentegen eerte Iiglere. Omtrent schuld of onschuld verschilde de hoogere regier derhalve met den lageren voor 72°4 van het gr lal vonnissen, en omirent de toepassing van straf voor 28°/o.
Hel getal personen dat in hooger beroep te regt stond bedroeg 707 dal is 295 minder dan len vorigen jare.
Hel blijkt ook dil jaar weder, hoe bij de onderseheidrme regibanken
Themis, D. VH , Ide St. [1860]. 12 -
-ocr page 190-— 178 —
in onderling zoo Trrscliillende mole de Iiig«cbenkom«t van den rcgler-«•oininiMiiriii loi bel inwinnen van inturmatiën ingevolge ari. 58 van het Welhoek van Slral'vordeiing pleegt le worden ingeroepen.
Hoorde gezamenlijke ofticieren van Juslilie werden hij reqniailoir, overeenkomstig de aru. 83 en 79 van lo l Wetboek van Straf»., bij hunne regthanken in raadkamer gebragt 3286 zaken, beireffende 4213 personen, heigeen met 1857 een verschil van slechts 56 zaken méér oplevert.
Van voormeld getal zaken verwezen de regthanken in raadkamer dadelijk naar den Kantunregter 2 zaken , naar de correctionele Icregl-zilling 57 zonder en 1424 met gelijktijdig bevel lot gevangenhouding , ingevolge hel tweede lid van art. 88 van hel Wetboek van Sirafv. Ten aanzien van 3 bad de verwijzing naar den bevoegden regier plaats, ten aanzien van 114 weigering van regisingang of bevel lot nader onderzoek.
Omlrcnl 1634 zaken verleenden de regthanken regisingang met bevel Int insiruclie (art. 88 Wclb. van Strafv.) en zulks 1er zake van misdaad in 770, van wanbedrijfin 864 zaken. Ten vorigen jare was dit 921 1er zake van misdaad , en er beeft alzoo eene nog al aanmerkelijke vermindering in hel getal misdaden en daarentegen eene kleine vermeerdering in het getal wanbedrijven in instructie plaats.
Na afloop der insiruclie, hel zij die in 1857 was aangevangen of reeds van vroeger dagteekende , keerden in raadkamer lerug 1593 zaken (ari. 114 Welb. van Strafv.)
Daarin verleenden de regthanken ; verwijzigingen naar den bevoegden regier 2 ; buiten vervolgingslellingen 275 ; verwijzingen naarden kanlonregicr .5 ; verwijzingen naar de correciionnele leregizilling 821, waarvan .55 1er zake van misdaad op grond van artl. 1 19, IsIe lid, van hel Welb. van Strafv.; en eindelijk naar den Procureur-Gencraal 506.
Krachtens artl. 1 20 en 1 19,2de lid , van het Welb. van Strafv.. werden naar den Procureur Generaal verwezen : 2,547 zaken over vier jaien , of gemiddeld over ieder jaar 659 , welk laatste cijfer over de .54 regthanken van bel Koningrijk omgeslagen , een gemiddeld getal oplevert voor ieder artondissemenl en iedere reglhank van 19 criminele verwijzingen in bel jaar. De statistische opgaven van vóór 1854 , toen de wel van 29 Junij van dal jaar nog niet in werking was getreden , lounen een gemiddeld cijlér van 934 criminele verwijzingen in hel jaar aan, zoodat ook hier de werking der genoemde wet iluidclijk in hel oog springt. In 1858 heelt trouwens in vergelijking ook met de onmiddellijk vr orafgaande jaren , eene aanmerkelijke vermindering plaats gegrepen, bel bedroeg 606.
Door de gezamenlijke regthanken eindelijk werd een getal van 1943 verzoeken om gratie behandeld, hetgeen in vergelijking met 1867 eetv verschil oplevcrt van 116 verzoeken , waarover dit jaar door de regthanken méér advies is uiigebragt.
-ocr page 191-ÀRI0?i GE HEGTE?!.
Uct getal onTlredingdi in I85S beregi , bedroeg 33,723 met 41,890 beklaagden.
Even als in de laatst voorgaande jaren wordt ook dit jaar op nieuw eene belangrijke vermeerdering van strafcaken bij de Kantongeregten waargenomen. Hel getal zaken Iieliep in 1,8.53 11,595 met 13,454 beklaagden ; beide eijler» zijn se lerl jaarlijks trapsgewijze arklum nen. Vroeger renls zijn de redenen aangewezen , welke tol die allerbelangrijkste uitbreiding der werkzaambeden van den Kanlonregter hebben gideid.
Onder de beklaagden van 1853 komen de mannen in rekening voor 83°/„, lt;1“ vrouwen voor 17“/,,, welke verbonding met 18.37 overcensleml. Beneden de zesliin jaren waren slechts 7“/„der be-klaagden.
Tot de bevolking de., Koningrijk, slaat hel cijfer dor bi'klaag len , berekend naar de feilebjkfi bevolking op 31 December 1837,als 1 ; 79. Ten vorigen jare was dit ah, 1 : 91.
Van al de voormelde beklaagden hela ilden er 8 18.5 il 2i)a/o vrijwillig hel maximum der verbeurde boete , len idodc venlere vervolging Ie voorkomen; 3004 of 7''/„ werden er vrijgesproken of ontslagen; bovendien bail er len aanzien van .387 of nagenoeg !“/„ het zij schorsing de., geding., , het zij onbevoegdverklaring de, regier., of nielontvankelijkverklaring van hel Openba ir Ministerie phi.ils, nl volgde er vrijspraak op grond van ari. C6 van hel Welhoek van Slralrcgl. Met de verhoudogt;gen van hel vorige jaar leveren deze cijfers geen groot verschil op ; loen werd I 7^ meer vrijgesproken en belaahfen 2”/„ méér hel maximum der boele ter voorko'ning van vervolging.
liet gelai veroordeelden bedroeg 30,1 1G of ruim 7 1“^„ der beklaagden , en aizoo 5“/„ méér lt;lan in I 857.
Onder die veroordeelden waren 24,801 of 82“/„ van bel mannelijke en 5315 of bijn.a 18”/, van hel viouwelijke geslacht, terwijl 2432 of 8“/o den leeftijd van 16 jaren nog niel bereikt haihlen.
Er werden veroordeeld 344-3 of I S’7„ terzake van overtreding vari den dolle Pénal of andere niet met name opgenoemde wellen ; 2968 of IO'7„ wegens overtredingen van algemeene naatregelen van inwendig bestuur , slr.d'baar krachtens art. 1 der wet van G Maart 1818, {SlanIsblad , n”. 12), 1 470 of 5quot;/„ wegens overtreding van provinciale reglemenlen ; I 2,329 of 4 l’/„ wegens oveilreding van plaatse -aelijkn verordeningen ; 3255 of 17“/„ wegens diefstal. voorzien hij art. 18derwelvan den 29slcn Jnnij 1-8-54, {StaaffbIrtd n”. 102); en 2631 of 8”/„ wegens overtreding op hel sluk de jagt en visschci ij.
In vergelijking mei 18.37 is de verhouding len aanzien der veroordeelingen wegens overtredingen van den Cide Pénal of andere
-ocr page 192-— 180 —
niel mei name opijenuemde wel ten , van provinciale rcgleinenlen , van plaatselijke of andere veordeningen en wegens diefstal , voorzien bij art, 18 der wel van 18.54, nagenoeg dezelfde gebleven. Met betrekking tol die , wegens overtredingen van algemeene maatregelen van inwendig bestuur, beeft cenige veimeerdering , lol die van ovcrlreilingen der jaglwel daarentegen cenige vermindering plaats. Ten aanzien van deze laalsten wordt dus door lt;le uitkomst bevestigd , wal leeils len vorige», jare als waarsebijnliik werd aangegeven , namelijk dat de vervanging der wel van tien 6den Mattel 1833 . door die van 13 .luiiij 1857 een aanmerkelijkeil invloed op die verhouding zou blijken uit te oefenen. In 1858 zijn 058 veroordeelingcn te dier zake minder uitgesproken dan in 1857 , en 1326 minder dan in 1856.
Hebaive deze veroordeelingcn wegen» overtreding op bet stuk tier jagt en visseberij , werden door de gezamenlijke olBeieren van Justitie krachtens art. 51 der jagtwel nog 356 vervolgingen door middel van transactie afgedaan.
De verhouding der veroordeelden onderling , met opzigi lot den aard der sIrafFen , was dal 6628 of ^â^/^ lot gevangenisstraf , en 23,488 of78“/^ lot geldboete werden verwezen. Ten vorigen jare was dit 24“/,, lot gevangenisstraf en 76‘‘/„ lot geldboele.
De Kanloniegleis pnsllen hel verzachtend art. 465 Code Pénal , zoo als bel werd gewijzigd en uilgehreid bij art. 20 der »et van 29 Junij 1854, loc op 2348 of 7“/,, der veroordeelden, en alzoo op één ten honderd méér dan in de drie laatste jaren hel geval was.
Bij de Kanlongereglen weiden in 1858 veroordeeld , als hebbende zich vioegi r reeds schuldig geinaakl aan misdaad 2 , aan toanbedi yf 152, milt polilie-ovei tiedingen aH , Ie zaïnen 728 herhalingen aan misdrijf of iels meer dan i“/^ der veroordeelden.
Hel getal der door de gezamenlijke Kanlonrcgler» uilgebragle adviezen op veizoeken om gratie, bedroeg 2153, welk cijlcr bijna geen veischil oplevert met dal de» vo igen jaar».
J 2. StRVFZUKEM BIJ DEN MIlITlIRE.V REGTER.
Hoog Militair Gereglshof.
Er kwamen in 1858 van de onderscheidene krijgsraden , zoo te land a's 1er zee , bij hel Gereglshof ier approbatie of in hooger beroep 'Ül zaken, waaronder 7 die V(«»r I Januarij 1858 wa.cn aangebragt. Bovendien kwamen 3 zaken voor in eersten annleg. Hel totaal der behandelde of aangebragte zaken bedroeg derhalve 332 ol 13 minder dan in 1837.
In ilic vonnissen , bij wege van approbatie of in hooger beroep behandeld , wi ren betrokken 374 personen , dal is 23 minder dan len vorigen jare. Van deze beklaagden stonden er slecht» 62 in hooger beroep voor hel Gereglshof Ic regt, terwijl de zaken der 312 anderen
-ocr page 193-181 _
ter iipprubatie werden opgezonden. Op óen na , tlunden al deze b«»lt;tliuldigden in »Iaat van praevcnlive gevangeni* te regt.
In de verhouding tu««clien het getal geapproheerde , en niet geapproheerde vonnissen wordt ilit jaar eenig , hoewel dan gering verschil met de laatst voorgaande jaren opgemerkt. Er werden in 1838 namelijk 2quot;/,, van de vonijssen der krijgsraden méér geapprobeerd dan in de drie laatste jaren het geval geweest was.
Ook bij de behanib bng in hiaiger beroep ontwaart men dit jaar , in vergelijking met vroegere jaren , een verschil van dezelfde strekking; van de vonnissen welke in honger beroep bij h«t Geregtshol behandeld werden , zijn er óquot;/,, méér hekrachtigd dan in het vorige jaar.
Omtrent schuld ol onsrhnhl en toepassing van straf springt het verschil van gevoelen tusschen hel Hoog Militair Geregtshuf en de Krijgsraden en het veranderlijke van de daartoe bet rek Lelijke eij'ers , in vergelijking met vroegere jaren , ook thans in het oog.
In de 5 zaken in eersten aanleg afgedaan waren 5 personen betrokken. Tegen één hunner bleef de zaak aanhangig , terwijl de 4 overige werden veroordeeld ; 2 iiamel. wegens insubordinatie en 2 wegens diefstal, één lot kruiwagensiraf, één lot disciplinaire correctie en Iwce lol cellulaire gevangenisstraf van minder dan I jaar.
Afgedaan werden van 1 Januarij lot 31 Dec. 18,58 324 zaken. Daaronder zijn slechts éénmaal begrepen die , welke het GeregIshof eerst weigerde Ie approberen en welke dien Ion gevolge later in honger beroep aldaar werden behandeld.
Doodvonnissen werden er dit jaar doorbet Hoog Militair Geregtshuf noch bij wege van approbatie noch ook op andere wijze uitgesproken.
Door hel GeregIshof werd op 14 verzoeken om gratie advies uilgebragt.
K H U G S R S D E N.
Bij de gezamenlijke krijgsra len , zoo te land als 1er zee , werden In 18.58 aangebragt .307 zaken met 332 beklaagden en derhalve 13 zaken en 19 beklaagden minder dan ten vorige jare.
Van de ,332 beklaagden werden er 25 vrijgesproken of ontslagen van reglsvervolging , terwijl de overige 507 allen werden veroordeeld.
Van deze laalslcn werden schuldig bevonden en veroordeeM 237 1er zake van misdrijven waartegen bij lt;le mditaire Wetboeken en 70 waartegen alleen bij de burgerlijke slralwelgeving is voorzien.
Desertie en die/slal in de c/tambree waren als gewoonlijk de feiten , waaraan de meeste beklaagden zich schuldig maakten.
Er werd in 1853 slechts één doodvonnis uitgesproken en wel ter zake van insubordinatie door de militaire auditie in Zuidholland.
Het verzachtend art. 9 der wet van29Junij \S5i ISlaatsblad, nquot;. 102) werd in 9 , art. 463 Code Pénal in verband met art, 20 der evengemelde wet , in 10 gevallen toegepast.
-ocr page 194-— 182 —
Tegen 28 veroordeelden werd eene herhaUn ^-nhnf uiige »pro ken, en wel legen 4 die vroeger door den burgerlijken en legen 2i die door den mililaiien regier waren veroordeeld geweest.
11. — Üedeeling dea regis in bargerltjke taken.
UooGE Raio.
In het tienjarig tijdvak , loopende ran 1849 tol 1838, werden aangehiagt , .589 voonieningen in cassatie, hclgcen gemiddeld luiin 58 eischen in cassatie geelt voor ieder jaar, In 1858 bedroeg dal getal sleehls 52.
Door lt;len Iloogcn Raad werden 17 van de 57 uitspraken in burgerlijke zaken gecasseerd ; 40 eischen werden verworpen.
Van de 36 arresten van Provinciale GeregIshoven zijn er 10 vernietigd ; van 21 vonnissen der ArrondisseiiienIs-iegtbanken 7.
In hoog er beroep zijn 3 uitspraken van hel Gereglsbofin Suriname bekrachtigd en is één interlocutoir arrest uitgesproken.
Bij de kamer van burgerlijke zaken zijn alzoo in hel geheel 72 arresten gewezen,
11c verzoekschriften bij den Hungen Raad behandeld waren 301, waai van verzoeken om brieven van wettiging 15, brieven van veuia acialis 113, kosteloos procederen 15, surséance 2 en van allerlei aard 56.
Verlui om kosteloos te procederen op grond van art, 865, eerste lid, van hel wetboek van Burgerlijke RegIsvordering werd dour den Iloogcn Raad verleend in 10, geweigerd in 5 zaken.
In eersten aanleg werd I verzoek lol gratis procederen loegestaan ; zoo ook 1 in booger beroep in koloniale zaken.
In 5 zaken was hel ticeede bd van art. 865 van toepassing.
De gevallen, waarin kiaclilens art. 872 van bel welhoek door den Hoogeti Raad eene kost douze beschikking verleend werd , waren 32 in getal.
PaOViaclALE (irUIGTSHOVKN.
Bij de dl GeregIshoven inde provinciën wei den in 1858 aangebragt 2(18 zaken , waarbij kumen 317 zaken , reeds vóór 1 Januarij van gezegd jaai' aanhangig, rit derhalve te zanten 525.
Het getal zaken vóór 1 Jan. reeds aanhangig bedraagt 10 meer dan dal der aanhangige zaken op 1 Januarij 1857. Deze zaken kunnen echter voor een groot deel als door pa: tijen veilalen worden beschouwd.
Hel getal aangebragte zaken bedraagt dit jaar 30 minder dan ten vorigen jare,
In honger beroep wezen de Hoven 164 arresten van incidentden ,
-ocr page 195-— 183 —
interlucutoireti en praepaniloiren aard en HM eiihiarresten , le zanicn 328 ancalen, dat is 11 nicer dan in 1837.
De weilin» van hel middel lan Iioojjcr beroep was als voljjl :
In eerslen aanleg wezen de Provinciale Gereylslioven 6 incidenlele, inleiloeuloire , praeparaloiie arresten en 18 eindairesten.
Afgedaan werden bij ariesl 182 , door alstand der instantie 23, te zamen 207 zaten.
Gedurende de tien laatst verloopen jaren weiden 1793 arresten door de Hoven geslagen, of gemiddeld in liet jaar 179 arresten , dat is ruim 16 gemiddeld door ieder Hof.
Van de 33 verzoeken om kosteloos te procederen , werden 25 loegcslaan en 8 afgewezen.
Ér werden 3 verzoeken om koslelooze magliging opgrond van art. 872 des Welhoeks van Burgerlijke RegIsvordering verleend.
AnROrtDISSEME.VTS -RïGIBANKEïr.
Een gelai van 331 4 zaken werd dit jaar hij de Regthanken aan-gebragt , aldus 164 meer dm in 1837.
Aanhangig waren er bovendien reeds vóór Januarij 1838 2039 zaken, waaronder er 87.5 reeds van drie jaren of langer dagteekenden.
In Iiooger beroep wezen de regthanken 5 vonnissen van incidentelen, praeparatoiren oi inter lucutoiren aard en 52 eindvonnissen, te zamen 57 uitspraken in Iiooger beroep , welk getal juist het gemiddeld cijler annwijst van de uitspraken in Iiooger beroep , in de laatst verloopen jaieii door de legllianken gegeven.
Van de in 18.58 uitgesproken eindvonnissen strekten 38'7(, tol bekrachtiging , 38‘’/j lol lenielrioening en 4quot;/^ lot niel-onvankelijk verklaring in het Iiooger beroep.
In eerslen aanleg wezen de regthanken 822 incidenlele, interlocutoire, praepaialoire vonnissen en 2470 eindvonnissen , te zamen 3292 uitspraken. Er werden dit jaar 141 eindvonnissen meer uitgesproken dan in 1857.
Afgedaan werden bij eindvonnis in eersten aanleg of honger beroep 2322 zaken , door afstand der inslanlie 639 , te zamen 3181 zaken. Onafgedaan bleven alzoo, met inhcgiip dier zaken welke seriell drie jaren of méér aanhangig , als verouderd te beschouwen zijn , 2192 zaken.
Gemiddeld over de laatste tien jaren lelt men 776 incidentele en 2243 eindvonnissen voor ieder jaar , ofjaarlijks 88 uitspraken voor iedere regt bank.
Onder de hij de regliiankcn hehandehle zaken in 1858 komen voor 360 uit.'praken in zake van koophandel, 221 faillietverklaringen, 249 onder-curalele-slellingen , 99 ceblscheidingen , 53 scheidingen van tafel en bed , 8 scheidingen van goederen , enz.
-ocr page 196-— 184 —
Ren getal van iß beslissingen van scheidslieden werd, overeen * kumslig de wel , ter griHie van de regthanken nedergelegd.
Voorzieningen tegen de uitspraken van scheidslieden, in hoiger beroep hij de reglhanken , kwamen in 1838 niet voor.
In kort geding gaven de voarzillers dei reglhanken 37 uitspraken.
Eindelijk werd verlof tol kosteloos procederen verleend in liZO , geweigerd in 146 gevallen.
De verhou ling der kosteloze procedures tol de aangebragle rolaaken was alzoo 2 I ten honderd.
Kosleloozc inagtigingen builen reglsgeding werden verleend 928 , geweigerd 22.
KA.STONGEKEGTIin.
Het getal aangebragle zaken bij de 150 KanlongeregIcn bedroeg 7928, waarbij nog komen 359 van vroegere dagteekening , te zamen 8487 Ic behandelen zaken.
Onder de aangebragle zaken waren er 22 , vallende in de termen van art. 43 der wel op de rcglurlijke organisatie.
Vonnissen van incidenlelen , inteilo'uloireo . praeparaloiren aard werden er uitgesproken 1038 , eindvonnissen 6293 , te zameri 7333 uitspraken.
Afstand der instantie werd gedaan in 1596 zaken. Derhalve werden langs dien weg ot hij eindvonnis afgedian 7891 en bleven er op 51 December 1858 nog te behandelen 595 zaken.
In de laatste 8 jaren werden er bij de Kanlungcreglen aangebragt 58,823 zaken of gemiddeld voor ieder jaar 75.33 , hetwelk over de gezamenlijke kaolongeregten verdeeld , gemiddeld voor ieder kanton-geregt in het jaar 49 aangebragle zaken geelt.
Over datzelfde tijdvak werden uitgesproken 8128 incidentele vonnissen of gemiddeld 1010 in hel jaar, 46,321 cinilvonnissen of voor ieder jaar 3790 , le zamen 54.449 ofgemidrhld 6728 uitspraken, welke, verilecld over de 130 Kanlongeiegien, voor ieder van deze jaai lijks geelt een getal van nagenoeg 45 vonnissen.
Hel getal requeslcn 1er verkrijging van lueialing om kosteloos te mogen procederen bedroeg 1114, waarvan er 973 werden loegrstaan en 139 afgewezen.
De verhoud.ng der kosleloozc procedures lol de aangebragle zaken bedroeg dit jaar 12 op de honderd rulzaken, welke verhouding met die van vroegere jaren ovcrecnslcml.
Kosleloozc magligingen huilen reglsgeding wenlen verleend 134, geweigerd 30.
-ocr page 197-— 185 —
— In België houdt de Kamer der Vertegenwoordigers zieh Bezig met eene wetsvoordragt tot herziening van den Code Pénal , waarbij zieh onder anderen de strijd over de Beginselen der Fransche en Duitsche criminalisten heeft opgedaan.
— In het jongst versehenen wert van den heer Arnti , hoogi, te Brussel , (Cours Je droit civil) komt cen geschiedkundige Blik voor over de wijze der Bekendmaking van de wetten in Frankrijk en België. Na 1830 waren in laatstgemeld land verscheiden wijzen deswege in werking geweest , naar aanleiding van de liesluiten van hel voorloopig Bewind van 1830 en de wet van 10 SeptemBer 1831. «Tlians, zegt genoemde schrijver,is de wijze van Bekendmaking geregeld Bij de wel van 28 FeBruarij 1845. De weiten moeten dadelijk na Bare uitvaardiging worden opgenomen in den lUonileur, die walde Bekendmaking aangaat tiet liuUetin officiel vervangt. Zij treden voor hel gansche rijk tien dagen na den dag der openBaarmaking in kracht, zoo niet de wet zelve een anderen lei mijn heeft Bepaald. Dit is ook hel geval met de Koninklijke Besluiten die Binnen de maand hunner dagteekening moeten worden bekend gemaakt. De Besluiten die van geen algemeen Belang zijn, worden verbindend van den dag der bekendmaking aan de belanghebbenden.
— Onder de regtsgeleerde en staatkundige schrijvers die zich sedert eenige jaren in Engeland met veel onderscheiding hebben doen kennen, behoort Sir Georgs Corsewail Lewis, advocaat en lid van hel Parlement. Niet alleen als publicisten staalkundige, maar ook als geleerde , in de echte beleekenis van hel wooid , heelt Sir G. CiiR-NEWALL Lewis veel roenis veiworvrn. Zijne geschriften over de oudheid en met name zijne Navorsc/iingen omtrent de oorspronkelijke geschiedenis van /lome,getuigen van uilslekende bekendheid met de klassieken en van ceiie verscheidenheid van kundigheden , als men slechts bij weinige, uitgelezenen vereenigd vindt. «Ten allen tijde , merkte Ie rrgi een builenlandsch tijdschrift aan, heeft de Engelsehc aristocratie in haren boezem een aantal mannen geleld, die groot waren door hunne wetenschap,’! Is een gevolg daarvan dat zij in geenen deele teile kaste vormt , die alleen voor hooge geboorte toegankelijk is; zij slaat open voor alle hoogere verslandsgaven waar die ook haar oorsprong mogien vinden.Nog kort geleden heelt de gruole hisiorieschrij-ver , wiens verlies thans door de wereld wordt Betreurd , .Macaulay , in het Huis der Lords zilliog genomen zonder anderen adelbrief dan zijne lellerknodige werken. Ziedaar wal Engeland onderscheidl van vele Europesehc natiën , ziedaar de sleutel lol de bijzonderheden van zijne «ellen, zijn geesten zijne geschiedenis. »
Hieronder volgen de titels van cenige werken van Sir GeorgeC. Lewis. 1“, jJn /inquiry into the credibility of theEarlyBoman Üislory. Ilt;onden 2 din. in 8o. Dil work is in het Duilsch overgebragl door den heer T, Liebrecht, prolessor aan het koninklijk atheneum te Lnik, onder den titel van : Untersuchungen über die Allröinische
-ocr page 198-Geschichte. Deutsche vom Ferfosser vielfach vermehrte und verbesserte , so wie mit einen Anhang versehene Ahtsgahe besorgt durchs. LlEBKECT, cnz. Hannover I8o8.
2quot;. Babrii fabulae Aesopeae e codice ^. S. partem secundam nunc primum Edidit Cisnnaivs Correwail Lewis , 'A. M. London , in 8«.
3“. Mbller’s History oj' the literature of Greece ; translated by Sii’Lewis and Dr. Dasalson, cnz. Iiondcn 3 din. in 8^.
4’. On the methods of Observation and Reasoning in Politics, by Sir C, G. Lewis. London, 2 din. in 8».
5’. On the use and abuse of certain Political termes, London in 8o.
6quot;. On the Inßuence of authority in Matters of Opinion. London in 8 ’.
Nil I.ialslclijlt Iiccft dezelfde schrijver in het lieht gegeven het in ’l Bilgt;lio(;raphi»cti Bnllclin van dit n“. vermeide werk on Foreign jurisdiction and the extradition of criminals . dal, gelijk men biseflen kan , zijnen oorsprong verschuldigd i.s aan de geschillen, die in der lijd lusschen Engeland en Frankrijk zoo hoog zijn ge-loopen na den moordaanslag van 14 Januarij 1858, Blaar de schrijier heeft zich niet beperkt tot het bepaalde geval, waarin hij de aanleiding lot zijn onderzoek had gevonden ; hij heeft zich lot algemreno begrippen verheven; en zich afgevraagd welke, inden legenwoordigen slaat der beschaving, de regels van hel iiilcmali-onaal slrafrcgl behoorden Ie zijn. Hij heeft bij die gelegenheid een omvattend overzigt gegeven van de Fhigclsehe wetten nopens de vervolging van misdrijven builen het giondgehicd des eigen lands gepleegd, overde uiilevering, over hel asyl-regt en over de uilzelling van vicemdelingen ; hij heelt vooris de wellen vergeleken met die van hel vaste land en derhalve een werk geleverd, waarvan algemeen nut kan worden getrokken.
— In 1857 bedroegen de gezamenlijke fallleten in de Vcrecingde Slaten van Noord-Amerika 4937 niet 29 1,750,000 dollars passie! ; m 1858 echter 422.5 met 95,749,002 dollars , Icrwijl dat gelai in 18.59 slechls lol 5912 fallielen met 64,294.000 dollars klimt. In bel jaar 18.57 bestonden in de linie 204,001 handelsfima s en in 1859 was dat aanlal tol 229,734 geslegen. Door bedricgelijkc bankbreuk weiden in 1857 verloren 4,985,000 dollars, in 18,59 echter 5,650,000. Daarentegen werden in de Unie iiil85/ vei loten aan insol. vente handelaars 20,166,000 dollars; in 18o9 slechts 7,932,000 doHats In gewone handelszaken werd in I8a7 eene soin van niet minder dan 266,958.000 dollars verloren, in 1859 in bel geheel 50,712,000 dollars.
-ocr page 199-THEMIS,
REGTSKUNÜIG TIJDSCHRIFT.
VWKKDK »'KRXAMKDIW« , Revende Uecl.
STELLIG REGT (NEDERLANDSCU).
Staatsregt. — Js Nederland verpligt, om, by' emancipatie der slaven in ff^est-Indië, de eigenaren der slaoen echadevergoeding , volgene de waarde van lederen slaaf, te betalen, afkan men, reg'tens, volstaan, met eene tegemoetkoming op , door den Nedertandeeben toetgever willekeurig aangenomen, schaal? door Mr. A. M. DE RouviLLE, procureur des Konings cn lid van den Kolonialen Raad , te Curaçao.
Dat zelfs de slaven worden onteijjend tegen willekeurig bepaalde prijzen, is ecDc verkrachting der wel.
tets over Emancipatie, p. 17.»
®*j gelegenheid der discussiën op eene vroegere jagt-wel, werd in do Tweede Kamer der Statcn-Generaal (wij meenen op hel ontwerp van Kemper, door een* der zuidelijke afgevaardigden, den heer Gendebien), de stelling verdedigd , dat do jagl a priori geen regls-object is; dal eene beklemming van den eigendom der grondbezillers, door het voorbehoud vanjaglregt, legen do naluur-wol strijdt; dat, wal legen die wet strijdt, geen regt kan geven; en dat daarom, wanneer, bij eene Themis, D. VII, 2de Sl. [1860], nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13
-ocr page 200-188 — lalero wet, hersteld wordt, volgens de eischen dor natuur, hetgeen daarmede strijdig was, geene vergoeding verschuldigd is voor do schade, die de vermeende regthebbendo lÿdt. De slotsom hiervan moest deze zgn, dat er geene vergoeding voor onteigening van jaglregt verschuldigd is.
De gelegenheid aan schrijver dezes ontbrekende, om het vroeger gelezeno na te slaan, moet hij zich beholpen mot hetgeen hij zich daarvan herinnert.
Zonderling intusschen is hot, dal, waar thans do meerderheid der Tweede Kamer van do Stalen-Generaal, althans, tot twee malon toe, de meerderheid van de commissie van rapporteurs op de ontwerpen van wet tot emancipatie der slaven in West Indië, tot het besluit is gekomen, dat, op voorzegden grond, wegens emancipatie der slaven, geene vergoeding verschuldigd is, men deslÿds denzelfden grond , als ware die der aandacht onwaardig, op zijde liet liggen. Zou het ook kunnen zijn , omdat toen in de Tweede Kamer vele jagleigenaren en thans ffeene slavenhouders zijn?
Wat daar evenwel van zij , aan do vraag, of de spreker, die deetyds in de Tweede Kamer do voormelde loer verkondigde en of de commissiën van rapporteurs thans gelijk hebben, wenschen wg een opzettelijk onderzoek te wijden.
Wel moge do slavernij niet strijden mot de Mozaïsche wellen, misschien niet cens mei den geest des Chrislon-doms, gelijk met meer talent en vernuft, naar ons inzien dan met waarheid , voor eenigen tijd in het tijdschrift de Gids betoogd werd ; — het moge waar zijn, dal in do oudheid nooit aan de wettigheid der slavernij getwijfeld werd cn dat men haar icrugvindl bij allo volken in kindschen, of liever wocslen slaat; — hel zg zoo, dal do slavernij, volgens het oordeel der Romeinen, als regls-
-ocr page 201-— 189 — inslelliiig gcbragl werd tot die, welke a.m het gebruik der volken ontleend waren, ook al noemden zij haar gelijktijdig strijdig met de natuur des mouschen : toch kan daarover in onzen tijd geen twijfel meer bestaan. Zelfs do slavenhouder is er van bewust, dat, in do tegenstelling van den mensch tot het dier, de slaaf, zij hij dan at bijna even redeloos als het dier, niet, even als dit, een voorwerp van regt zijn kan , waar hij als mensch het onderworp daarvan is.
Voorwaar het is strijdig met de natuur der menschen , dal hij een handels-voorwerp zij ; dat de ééne mensch, om den wille der kleur en der afkomst, als eene 2aak beschouwd worde, die, met al haar aankleve, do eigendom van een anderen mensch is.
Maar niet minder waar is het, dat eenmaal het Gouvernement van het moederland db slavernij in do koloniën , zelfs mol dwang en als voorwaarde van nederzetting, ingevoerd heeft.
Niel minder waar is het, dat bij ’s lands weiten do regelen van koop en verkoop, evenzeer als van vrijlating van den slaaf, verordend zijn geworden; de laatste’, do vrijlating, zelfs vroeger bezwarend werd gemaakt; dat, bij de invoering der slavernij, de, volgens hel Romein-sche regt, geldende leer, dal do slaaf geen persoon, maar eene zaak, een voorwerp van handel, zonder eigen reglen is, niel alleen stilzwijgend werd ingevoerd, maar dat diezelfde leer bij een aantal van wollelijke verordeningen werd ingcroepen en loegepast; dal de koloniale huishouding zelfs eene belasting op do slaven, als belastbare voorwerpen van eigendom, die lol op den huldigen dag voortduurt, heeft uilgeschreven.
Dat dus de slavernij bestaat, dal de slaaf geen regls-persoon is ; dal hij geono regtshandelingcn kan plegen, dal alles, wal hg verkrggt, voor zgn’meester verkregen wordt, even als do productie van hot lastdier, dal alles
-ocr page 202-beslaat alleen uil krachte en volgens de burgerlijke en staatswetten van hel moederland.
Zij, die den eigendom over de slaven verkregen, die daarvoor hunne gelden besteedden, hunne belastingen aan de koloniale huishouding opbragten, zij verkregen hunne regten uit krachte en ingevolge de wellen des lands; wetten, die nog in volle kracht beslaan en gelden , ook al heeft de geest des lijds de region des meesters op het ligchaam en leven van zgn’ slaaf binnen beiamelijke grenzen beperkt, even als de vaderlijke magt en die op de slaven by do Romeinen, reglens in hare volle kracht bleef bestaan, en als onmiskenbare en nooit miskende regten bleven gelden, nadat en niellegenslaande de bevoegdheid van den huisvader en van den meester, evenzeer binnen dio grenzen waren gebragt, welke de tijdgeest daar en toen gebood.
En nu slaat daar, tegenover dio reglsbevoegdheid van den meester over zijnen slaaf, waardoor de laatste nog altijd is en blijft eene verhandelbare zaak, een voorwerp van eigendom, do vraag, die wij aan het hoofd van dit opstel plaatsten, te welen : of Nederland , de emancipatie der slaven verordenende, regions verpligt is do schade, die de slavenhouders door die gedwongen onteigening zullen lijden, te vergoeden, dan of men volstaan kan met de bewering, die wij mede reeds hebben aangevoerd, namelyk, dal de slavernij in strijd met de natuur is ; dal, wal in strijd met do natuur is , geen regt kan geven, en dal dus, wanneer eene wet de orde der natuur herslell, geene vergoeding van niel-verkregen regten beslaat; omdat, waar geen regt aanwezig is, geen verlies geleden wordt, zoodat ten slotte, do slavenhouders dankbaar zouden moeten zijn als hun, als gunst, eeno tegemoetkoming in hun vermeend verlies geschonken wordt.
In algemconc trekken toch schijnt dit, zoo als wij
-ocr page 203-straks hopen aan le loonon, de beschouwing le zijn, die thans bij de Tweede Kamer bovendrijft.
Beschouwen wij dus die sluitrede van wat nader bij.
Het hoofdpunt van onderzoek zal dan wel don middenterm moeten betreffen , le weten ; of het opgaat, dat, wat met de natuur strijdt, geen regt kan zijn en dus geen regt kan geven; dat uit dien strijd geene regten geboren kunnen worden.
Maar als wij ons voorstellen de onwaarde van die stelling le betoogen , dan moeten wij, vóór alles, herinneren aan het groote verschil tusschen het zoogenaamde na-tuur-re^t en het positieve re^t; tusschen hetgeen volgens de leer der wetenschap a priori regt is , en hetgeen in den Staat door do wet het regt van den Staat verklaard is.
Ware het nu, dat het eerste even uitgemaakt en stellig was, als het laatste, dan zeker zou in geval van twijfel geen andere gids op het pad van onderzoek voor het stellig regt kunnen gelden, dan wat de natuur, dat is, de rede, leert.
Wij mogen verder gaan: waren do begrippen nopens hetgeen, a priori, volgens de natuur regt is, onfeilbaar cn uilgemaakt, dan zou men in den Staat geen stellig ’’‘^gh geeno wet noodig hebben; want dan lag de verordening van de geschreven wet, als natuur-wet in het begrip van iederen mensch met duidelijker zin, dan do altijd onvolkomen hand des menschen haar vermag neder te schrijven.
Het is hier de plaats niet, om to wÿzen op, veelmin le treden in het groote verschil van meeningen , nopens de vraag , wat, als dóór sprake is van naluur-regt, onder natuur te verstaan zij. Genoeg zij het er aan le herinneren, dat er nog velen zijn , die aan een algemeen beginsel van regt, a priori, twijfelen; die eene uitspraak van do natuur of toetsing daaraan verwerpen. Waar waren do beoefenaars der wetenschap van bel naluur-regt, die, sinds onzen Huig de Groot lol op heden , ccnslemmig dachten ?
-ocr page 204-— 192 —
En boo zal men zelfs, bij zóó groot een vcrscbil van mecniiigcn, stout weg zonder verder bewijs, uit een regls-oogpunt kunnen beweren, dat ééno of andere verhouding van den inensch in den Slaat uilgemaakt en onwedcrlegbaar in strijd is met de natuur? Voor hen, die den grondslag des rcgls in historie, of in gebruik, of in nul meenen te vinden, zou hel zoo moeijelijk niet vallen eene bijdrage te leveren nevens die uit de Gids, waarop wij zoo even wezen, ten betooge : dat do slavernij zoowel ovoreensleml met do natuur des regts, als met do Mozaïsche wel en den geest des Christendoms,
En men werpe mij niet legen , dat ik do bewoording natuur des menscfien, als in strijd met do slavernij, lo zeer en lo eng in wclenschappelijken zin voorstel. Zoodanige tegenwerping kan geeno waarde hebben, waar het naluur-regl zelf geen anderen grond zoekt dan in de natuur des mcnschen in haren ruimslcn omvang. Wanneer men beweert, dat de slavernij strijdig is mei do menschelijkc natuur, dan kan dit niet anders betee-kenen , dan dat zij strijdig is met hetgeen regt a priori is, omdat de slavernij als een erkend of ontkend regt wordt voorgesleld ; omdat do gevolgtrekking, die daaruit wordt afgeleid, in dadelijk verband slaat met do te regl of ten onreglo vermeende regten des meesters; maar ook, omdat rie stelling zelve de reglsbcvocgdhcden van den mcnscli in do maatschappelijke zamenleving, immers de aangeboren regten , betreft. Er is hier sprake van do natuur des menschen , welke aan hem regten geeft en waaruit voor hem region geboren worden.
Maar wij twisten niet, over de vraag of do slavernij werkelijk in strijd is met do mcnschclijke natuur. Wij hebben hel reeds gezegd. Ook wij gaan uit van het begrip, dal do slavernij in strijd is met hetgeen a priori quot;egt is.
Hel door ons aangevocrile moet alleen strekken ten
-ocr page 205-— 193 —
belooge, dal men bij het beslaan van wellen inden Slaat, de vraag , naar helgecn rcgl of onregl is , niet tot punt van uitgang mag nemen , do regelen der wetenschap of van hel redebegrip, nopens hetgeen zij a priori regt of onregl noemen; maar dat in den Slaat alleen do wet het regt regelt.
Eon ander regt dan wat do wet aanneemt of bepaalt, is er in den Staat niet; maar ook is datgene regt en geldt als rcgl, a priori, wat door do wet bepaald wordt, zonder onderscheid of zij, te regt of ten onreglo, eenige aangelegenheid tot een reglsvoorwerp bragl ; in één woord, zonder onderscheid, of die wet en de daaruit ontleende regten al of niet strijden met de natuur der dingen of der monschen.
Het regl, uil do wet ontleend, is een feit geworden, waarvan hel bestaan niet geloochend en dus ook niet bij fictie weggedacht kan worden.
De slavernij is in do West-Indische bezittingen ingevoerd , bevestigd , gehandhaafd en als rcgl van den moester beschermd. Do Slaat heeft uit dien toestand , willens cn wetens, zijn aandeel van geldelijk belang gelrokkcn. Die wet en dus ook die toestand behoorden, en behooren nog, lot het vegt, dat in de koloniën geldt. Zij golden en gelden daar met moer gezag dan do leer van hetgeen is a priori. Was nu die wel verkeerd, dan behoort zij ingetrokken te worden. Maar, tot op dio intrekking, blijft hel regl van den meester op zijn’ slaaf als cene verhandelbare zaak , dio voor begroeiing op geldswaarde vatbaar is, beslaan. En die intrekking, dio opheffing der beslaande wet, geschiedt niet vanzelf. Eeno raagtspreuk is ongenoegzaam om het bestaande op te ruimen. Een ander rogt, dan wal beslaat, moet de plaats daarvan innemen. Er moot eene wet komen, dia het bestaande inlrekt. Maar ziel daar juist het meest sprekend bewÿs van het erkend beslaan der vroegere
-ocr page 206-— 194 —
«et en do daaruit verkregen regten. Do bepaling : Te rekenen van den .... zal de glavernÿ in de ITesl-Jndiecke bezitting'en opg'ehouden hebben, is zij niet tevens de erkentenis, dat de slavernij lot op den go-stelden termgn wettig bestond ?
En als dat waar is, dan moge hier weder bevestiging vinden do oude leer, dat bij wijlen summum jus summa injuria is, toch blijft het een summum jus.
Evenmin als, tijdens het bestaan van de wctligo slavernij, iemand de verbindtenis tot levering van verkochte slaven zou hebben kunnen ontduiken, onder voorwendsel , dat de slavernij in strijd met do natuur is, en dat de wet, die haar bestendigde, niet deugt, evenmin kan men het beslaan en hel gevolg der wel wegcijferen, ook al trekt men haar in.
Die wettelijke intrekking toch is een feit, dat reeds op zich zelf hel feit van het vroeger werkelijk beslaan in zich sluit, maar zij is tevens cene willekeurige aanranding, eene vernietiging, eenc opheffing van de regten, die hel bestaan schonk of daaruit verkregen werden.
Beslisse dan al de welenschap of hel redebegrip of een onbestemd gevoel van humanileit, dat de slavernij strijdig is met de menschelijke natuur; de wet, het eenige riglsnoer lol toepassing van het regl in den Slaat, deed eene andere uitspraak. Volgens haar, was zij niet met do natuur strijdig, en het feit van het beslaan drukt daarop den stempel ; het feit der opheffing levert eeno nieuwe bevestiging. Ware het anders, voorwaar! er zou geene wet lot emancipatie noodig zijn.
En heeft men het ooit anders opgeval ? ging de Ne-derlandsche wetgever van een ander stelsel uil? Ik wil niet gewagen van de algemeene bepalingen in art. 1 tot 8 der wel op den overgang bij de invoering onzer burgerlijke wetgeving, noch van die, welke de huwe-lijkscho yoorwaarden en do gemeenschap van goederen
-ocr page 207-195 —
regelen , maar ik wil mij beroepen op eene ficllc conli'a naturam, die de Fransche wel in stand had gehouden, maar die de onze verwierp. Onze wetgever toch begreep te regt dat adoptie strijdig is met de natuur, die alleen de betrekking tusschen ouders en kinderen doet ontstaan; en toch bepaalt art. 12 der aangehaalde wel, dal de adoptie ,'zelfs nog binnen een jaar , na do invoering der Nederlandsche wet, volgens de Fransche wet, zou kunnen plaats grijpen.
Is het dan waar, dat de wet, die de slavernij met dwang invoerde en die haar bestendigde , erkende en toclicl, het geldige regt in de koloniën was, dan kunnen ook de verkregen regten van hen , die, op de wet vertrouwende, hun eigendom verwierven, niet langer betwist worden. En nu volgt daar de opheffing en intrekking dier vvet en gelijktijdig worden aan den eigenaar gewelddadig ontnomen do wetteiijke regten, dio hij had en die hij verkreeg in het vertrouwen op do wel; maar dan ook slaat onverwijld, nevens die intrekking , het beginsel: «Niemand wordt van zijn wettig eigendom ontzet, dan tegen behoorlijke schadevergoeding. »
Of beslaat welligt dat beginsel niet anders dan als eene bepaling van het Nederlandseh Staatsverdrag, dio evenzeer anders zou hebben kunnen luiden?
Neen ; het staat daar, als do luide kreet der billijkheid ; als het plechtanker voor de onkreukbaarheid van het heiligste regt des burgers, zijn regl van eigendom. Meer nog; als de waarborg legen de onreglmalige verkrachting van oppermagl en geweld, nam die bepaling in elke conslilulio van Nederland hare plaats in.
Ja; wisch die bepaling uit do Grondwet weg, en zij blijft met te meer kracht beslaan; want, gegriffeld als zij is in de ziel van ons volksbestaan, is het niet de bepaling van hel tweede lid van art. 162 der Grondwet,
-ocr page 208-— 190 —
die hel beginsel daarvan uitmaakt. Hol eerste lid: «Ieder ingezeten wordt gehandhaafd bij het vreedzaam bezit en genot zijner eigendommen» boekstaaft het beginsel; en hetgeen daarop volgt: «Niemand kan van een gedeelte derzelve worden ontzet, dan ten algemeenen nutte, en tegen behoorlijke schadeloosslelling» is niet anders, dan do uilzonderiny van hetgeen a priori beginsel was; namelijk do toekenning aan den Staat van eeno bevoegdheid , gegrond op het gemeenebest. Laat men dal tweede lid achterwege, dan verliest do Staat van zelf zijn regt lot onteigening, ook daar, waar het Staatsbelang die vordert. Zonder de, bij het Grondwetlelijk voorschrift, aan do Regering toegekende bevoegdheid tot onteigening, zou die, al geschiedde zij ten algemeenen nulle en ingevolge eene bijzondere wet, eeno verkrachting zijn van der burgeren rogt, eene onrcglmalige inbreuk op dal regt, een misbruik van Staatsvermogen; omdat het zou zijn: de omverwerping van een regt, dat feilelijk bestaal; dus de aanranding, ontzetting van een bestaand regl; waartegen het beginsel in het eerste lid van het artikel waakt. — En toch, gelijk wij zeiden, de wet dio o[)hcft, erkent hel bestaan van hetgeen zij opheft. Was dal beslaan op do wet gegrond , dan erkent zij hel regl-matig, het wettig bestaan.
Het feit der slavernij valt dus geheel binnen den waarborg, dien art. 162 der Grondwet, als beginsel, stelde. Do emancipatie der slaven kan en mag niet anders geschieden dan met schadevergoeding. Bestaan en niet bestaan kan niet lo zarnen gaan. De slavernij beslaat, en dat bestaan kan, gelijk wij reeds zeiden , niet anders dan door eene daad van goweld, door eene inbreuk op verkregen regten vernietigd worden. Die daad van geweld ligt in de wel, die opheft. Hel is dus de heiligste pligl des wetgevers, lo zorgen, dat dal goweld en die inbreuk reglmatig zijn; dal de regten en bevoegd-
-ocr page 209-— 197 —
lieden, die wellig beslaan, nid willekeurig gescfiondeii en vertrapt worden, maar dat zij , waarde Staalde opheffing in het algemeen belang vordert, op denzelfden voet, als dit in hel moederland bij algemeen beginsel is geregeld, vergoed worden, dal is: dat tegenover hel te lijden verlies uil de schatkist het acquivalcnt der waarde van de zaak , die onteigend moet worden , betaald worde. Of zal men denken aan Slaalsoppermagt, aan bevoegdheid van hel Staalswclgevend gezag, om, waar die bij de Grondwet niet beperkt is, zich volkomen vrij te bewegen, dan denkt men aan willekeur, aan on-reglmalig geweld , aan verkrachting van regt; dan denkt men weg juist hel doel waarvoor de Grondwet bestond.
Het wetgevend gezag is, zeker, niet bevoegd iels te verordenen, wal strijdig zou zijn met den uilgedruklen wil der Grondwet; maar ook evenmin om bij de wel Ie verordenen, wat in slelligen strijd zou zijn met do cischen van den lijd, waarin wij leven , bijv, het ombrengen of verduisteren van personen, anders dan uit krachte van het regferlijk gezag, het dooden van misvormd geboren kinderen, het compedo vinelum teuere van do oude Komeinen en wat dies meer zij.
En nu wijzen wij nog daar te boven op het verschil van moening, dat zich vroeger, meer dan thans, maar in den laatslen lijd loch weder op nieuw openbaarde, nopens het Opperbestuur over de Koloniën, helwclk do Grondwet aan den Roning alleen toekent, en waaronder van HoGEKDOKP ook het regt van wetgeving verslond, zij het dan ook, dal die toekenning door hem, zoo als Thorbecke meent, ietwat ondoordacht, of metheloog op do toenmalige verhouding tusschen het zuidelijk en hel noordelijk deel der vertegenwoordiging zij gegeven(l). Wij mengen ons niet in dien strijd; maar, indien, bij do nog altijd niet zeer bestemde bepaling van art. 59
(1) zie TnORBECRï , Grondwet op art, 59.
-ocr page 210-— 198 —
der Grondsvel, vrago zijn kan over de bevoegdheid lol wetgeving voor de koloniën, dan ligt hel besluit voor de hand, dal, of, volgens de Grondwet, de vertegenwoordiging onbevoegd is, om le treden in hetgeen lot de maatschappelijke conditie der ingezetenen in de koloniën behoort, of dal zij zich lot die wetgeving, mede uit krachte der Grondwet, bevoegd achtende, geene andere bevoegdheid kan hebben dan volgens de regelen en beginselen , bij de Grondwet gesteld en uitgcdrukl.
Dus één dezer Iwee : do vertegenwoordiging achlo zich onbevoegd tol cene wel op de emancipatie , of, als zij zich daarloe bevoegd meent, dan blijve zij trouw aan de bepalingen der Grondwet, die voor haar hel riglsnoer is, zoowel in hare handelingen als in hare bevoegdheid.
Trouwens die weg is de meest veilige.
«Grondwellcn onder wal naara ook,» zegt van Ho-GENDORP, wiens uitspraak wij, len deze, zoo gaarne onderschrijven, «regelen do openbare meening, doen « haar op cene wellige wijze haar oordeel uitbrengen en ««reven dus een vasten vorm aan hetgeen reeds in de «maatschappij bestond» (1).
Zeker, art. 162 der Grondwet is niet anilers dan do regeling, de lerncderslelling van de openbare meening. Ilel geeft niet meer en niet minder dan een vallen vorm aan hetgeen reeds hel volksbeginsel was. Hel is de stempel der Hollandschc goede trouw en eerlijkheid , le gelijk met den waarborg voor hel publiek belang. ,\ch , of wij die altijd en overal moglcn terug vinden !
Maar waartoe meer? hel is onzos inziens boven bedenking, dal, welke magl men aan het wetgevend gezag van Nederland ook moge toekennen, dat gezag nooit bij de wel eene onteigening van wollig verkregen eigendom mag bevolen , zonder schadeloosstelling.
En als men dit alles op de onteigening der slaven in (1) Hijdragen, d. Vilt, p. 177.
-ocr page 211-199 —
do Wcsl-Indisclic bezillingen loepasl, is hel dan niet uilgemaakl, dal dezelfde regel ook le dien opzigle geldl? Of gaan wij le ver, als wÿ eene andere opvalling mei den naam van oneerlijke onlhouding van regl durven beslcmpelen , onwaardig hel Nederlandsche volk?
Wij zeiden zoo even, waarloe meer? In der daad, terugïiende op de vele woorden, waarmede wg hel slelsel der verpliglo schadeloosslelling IrachUen le beloo-gen , dan rijsl onwillekeurig do vraag: kan hel mogelijk zijn, dal men een ander slelsel aanklceft ? en dan is hel ons ceno behoefle, om voor den geesl lerug le roepen , wal wij, reeds lang vóór ons, gezegd en geschreven vonden; maar dan ook vinden wij daar mei niet minder ernst dezelfde slotsom van oneerlijkheid uilgedrukl, dio wij zoo even waagden. Wal meer is; lol op één tijdpunt loe, het keerpunt der geldkwestie, vonden wij slechts één gevoelen in en buiten do Kamers van vertegenwoordiging.
Bij zoo vele stukken toch, als reeds voor vele jaren gewisseld, geschreven en uitgegeven zijn, nooit werd aan do verpligling lol schadeloosstelling getwijfeld.
Er waren er ja, die een stelsel van emancipatie wisten uit le denken, waarbij die kosteloos kon geschieden in den zin, waarin gewoonlijk het sans bourse délier voorkomt, namelijk, waarbij de schadeloosslelling en do wijze van emancipatie moest worden gevonden.
Elders, o. a, in Nieuw Grenada, heeft men dal met goed geluk loegepast.
Maar wat do anderen betreft :
«Eeno emancipatie zonder schadeloosslelling is weder-re^telijk» zeidodo Minister van Koloniën Biun inl844(l).
Dat was ook hel gevoelen van den Minister Rijk in 1848 (2),
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Rapport aan Z. M. dd. 25 Jiilij.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Islc Rapport Staatscommissie over de emancipatie, pi 77.
— 200 —
Zoo oordeelde lalor ook do Staals-commissic lol hel voorslellen van maatregelen, ten aanzien van de slaven in de Nederlandscho koloniën.
«De slavemg, gelijk zij in do voornaamste Wesl-In-« diseho bezittingen beslaat, is aldaar door opzettelijke « maatregelen van den loenmaligen Souverein dezer landen «uilgebreid en beschermd geworden; zelfs het invoeren «van slaven naar Suriname was ééne der voorwaardon «door hem uitdrukkelijk aan de Wcsl-Indische Gom-«pagnie opgelegd (1), Overigens hebben in al de Wosl-« Indische bezittingen een reeks van wellelijke bepalingen «ook van lateren tijd do slaven verklaard tol het wettig «eigendom hunner moeslers. Zij zijn verhandelbare za-«ken, voorwerpen van zakelijko regten en onderwerpen «van overeeukorasten. Do wetgever heeft regten doen «ontslaan, die hij nielkan ontnemen of krachteloos maken, « zonder schadeloosstelling. » Inde West-Indische bezittingen zijn de slaven geene voorwerpen van weelde.
Het geven van schadeloosstelling behoort tot do cischon der reglvaardigheid, al zou men ook willen beweren, dat art. 147derGrondwethier niet van strenge toepassing is(2).
En do Gouverneur van Suriname do heer Schimpf , dacht cr niet anders over, en gaf mei do hem eigen rondheid zijn gevoelen in krachligen en onverholen zin to kennen. «lk waag bet de vraag te opperen, » rapporteerde dio landvoogd in 1857 «of Nederland dan bij «uitzondering het eenige onder «lo beschaafde landen «moet zgn, dat kosteloos tot eene emancipatie moet «geraken? Onder het gezag zijner wellen, ondor do «aanmoediging zijner Regering hebben do kolonisten en «anderen hunne kapitalen in plantagiën en slaven
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Men zie dr geschiedenis daarvan in gera. rapport, p. 8 en very. Wij hebben ons daarom cr toe bepaald het feit tc vermelden zonder nadar beloog, hetwelk gen. Commissie leverde.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie genoemd rapport, p. 93.
— 201 —
«belegd; 180 jaren lang lot den huldigen dag loe hoeft «Nederland daarvan middellgk en onmiddeHÿk aanzien-«lijke voordcclen getrokken, en zoonu hel Nederland-«sche volk naar de eischen van Christendom en regt «de vrijverklaring wil, waarom zal het, bij uilzonde-« ring, christelijk en reglvaardig willen zijn zonder « elfer? Groot-Briltannië heeft zich dat van 240 mil-«lioen gulden aan dadelÿke schadevergoeding van meer «dan andermaal zoo veel aan beschermend regt of aan «guaranlio of aanzienlijke geldleeningen getroost, « om do voorschriften van hel Christendom en de «reglvaardigheid le volgen. Zou het geene bolee-«diging voor het Nederlandsche volk zÿn , hel geene «emancipatie voor te stellen dan in de zwijgende ver» «onderstelling, als had het, met verachting van zijne «goede trouw, daarvoor de schadeloosstelling niet over, «die, na het voorlreffolijke beloog daaromtrent van de «Staatscommissie, geen gezond onbevooroordeeld ver-« stand, geen eerlijk gemoed meer betwijfelen zal, ver* «schuldigd 1e zijn? (1)
«Onteigening door den Slaat zonder schadeloosstelling, «zou gelijk slaan met roof, riep do Minister Mijer uit «in de memorie van toelichting op zijn ontwerp van « wet op de emancipatie. » (2)
Al waren zij belanghebbenden, die adressanten legen emancipatie zonder schadeloosstelling, hunne woorden vonden, blijkens hetgeen wÿ hebben aangehaald, ge-noegzamen weerklank, toen zg beweerden « dat oen «voorstel tot eraancipalio zonder schadeloosstelling, «oneerlijk moest worden genoemd , als waardoor do goede
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Memorie van loelicbling op bet wels-ontwerp van emancipatie, litt. A van den Minister Mijeh. Ook in Iets over emancipatie der slaven, Gebr. VAN CLEEF, 1857, p. 119.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Ontwerp A, act. 2.
«Irouw in do hoogste male zou worden geschonden, en «dat, werd het verwezenlijkt, de Nederlandsche natie «er niet langer op zou kunnen hogen, dat zij gedurende «alle lotwisselingen onkreukbaar de goede trouw bo-« waard had» (1).
Maar waartoe meer aanhalingen ; wij besluiten ze met do woorden , die uitgingen van de Tweede Kamer zelve. «Zeer vele leden ontkennen, » zeido in 1853 de commissie van rapporteurs, over het wetsontwerp tot vaststelling van het reglement op hel beleid iler regering voor Nederlandsch Indië, op art, 113, en de loon gesproken woorden zijn zoo klaar, zoo onbewimpeld, zoo stellig. «Zeer vele leden ontkennen de bevoeg’dheld «der wetgeving, tot het vrÿ verklaren der kinderen «van slavinnen, zonder schadeloosstelling der eigena-« ren. Het geldt daar eene onteigening, die, naar «STRIKTE regelen VAN REGT EH VOLGENS HET ITITDRUK.-
«KELIJK. VOORSCHRIFT DER GRONDWET, NIET ANDERS KAN «PLAATS HEBBEN DAN TEGEN SCHADELOOSSTELLING.»
Wij herhalen het, dil zeido de commissie van rapporteurs uit de Tu^eede Kamer,
En nu leggen daar vóór ons de rapporten van diezelfde commissie over do ontwerpen van do Ministers Muer en RoGHUssEN. En als wij die naslaan, dan moet men vragen, of dan , in zes jaren lijds , de begrippen van wal regt is zoo zeer veranderd zijn, of wel men moet vragen, wat wij in den aanvang van dit betoog nopens het jaglregt vroegen: Waren er toen soms vele eigenaren van moeders-slavinnen in Oosl-Indië j in de commissie van rapporteurs?
«Er is slechts ééne eerlijkheid,» zeido eens in de Kamer van Vertegenwoordiging een hooggewaardeerd staatsman, sprekende over zekeren Minister van Finan-tiën. Dat woord is zoo waar.
(1) Rapport der Slaalscomniissie, p. 85,
-ocr page 215-Wal oDcorlÿk is, kan niel reglmalig zÿn.
En hoe is hot dan niogelijk, dat hel gevoelen over reglmalig en oneerlijk zoo rekbaar is, dat dezen oneerlijk, onreglvaardig, ja, roof heelen, wal genen regl-matig achten? hoe is hel mogelgk, dat de beschouwing over eerlijkheid en niet verpligle naleving zoo geplooid kan worden, wanneer hel op betalen aankomt?
Helaas! in hel dagelijksch loven vindt men die reken plooibaarheid te over , omdat zoo vaak hel geweten zich met het belang laat paaijen ; maar bij do Volksvertegenwoordiging , bij het wetgevend gezag van het volk, dat steeds praalt met zgne HoUaiidsche trouw, zou hel «aar kunnen zijn, dat ook daar de adel der ziel eeno overlevering was geworden, bij hel voorgeslacht in waarde ; maar waarop het nakroost slechts teert? Ecne eigenschap, bij genen door daden gekenmerkt, bij dezen lot woorden on klanken bepaald?
Men lezo slechts, tegenover do van zoo velo kanton geuilo meening, de aangchaaldo rapporten van de commission van rapporteurs , en vcrgelo voor een wijl, als men kan , wal do commissie van rapporteurs in 1853 bij bra gl.
Wij zouden ons betoog onvolledig achten , als wij do meening van de meerderheid , volgens ovengenoemdo rapporten, niel 1er lootsc braglen aan hetgeen wij getracht hebben te bewijzen; maar dan ook mooten wij verder gaan en do eigen stelling dier meerderheid aan een crilisch onderzoek onderwerpen.
Uit vreeze, dal men mij van verminkte voorstelling beschuldige , zal ik dio rapporten , voor zoo veel hot onderworp in kwestie betreft, op den voet volgen on lellerlljk overnemen.
Wÿ beginnen met hel verslag van 1857/58.
Aan de redactie van dat stuk mag eeno eerlijke, trouwe voorstelling van de argumonlou der minderheid niel
nemij, D. Vn, 2de St. [t860J. . 14
-ocr page 216-— 204 —
onlzégd norden. Ware de bewering der meerderheid nid zoo spitsvondig, wij zouden het er voor houden, dal do redacteur tot do minderheid had behoord. Want kort en bondig, duidelijk en eenvoudig , als de beweringen der minderheid daar worden voorgesleld, heerschl er iels slgfs, iels gedwongens, meestal, naar ons oordeel, iels valsch in de blootlegging van do gronden dor bestrijders van het regt op schadeloosstelling; iels, dat op ons meer den indruk maakt van een spitsvondig pleidooi op een zwak punt, dat men met gezochte argumenten en uilvluglen wil overstelpen , dan van do voorstelling van een onbevangen, onpartijdig oordeel, gelijk dal in een rapport van voorlichting voor do kamers van wetgeving vereischl wordt.
«Bij do overweging van hel eerste punt van be-« schouwing werd dadelijk door verscheiden leden op «den voorgrond gesteld, dat de slavernij, uit geweld «en ohregt geboren, zulk een onnatuurlijk feit is, zoo « zeor met den oorspronkelijken slaat der menschen «strijdt, dal uil do opheffing van eonen zoo wederreg-« lel ij ken toestand, nimmer voor eenig, dus genoemd, «slaven-eigenaar regt op schadeloosstelling kan oiilslaan.»
Men vergat te vermeiden, dat hier hel onregt en geweld, hot onnatuurlijke jfeit, was uilgogaan van den Souverein, en dat het door de wetten des lands, als re^tmati^ gehandhaafd en erkend was.
Het is dan ook niet lo verwonderen, dal die opmerking van verscheiden leden ernstige tegenspraak vond. Vreemder, in ons oog, dat die tegenspraak de meerderheid niet kon overtuigen. «De bewering» zeide men «kon «juist zijn, wanneer de slaaf zijn regl laat gelden legen «den eigenaar. Maar wanneer do eigenaars hun regt «inroepen jegens den Staat, mag en moet men niet « vergelen, wal ook door do Staalscommissio in cen «helder daglicht is gesteld, namelijk, dal de slavernij ,
-ocr page 217-«gelijk die thans in de voornaamste onzer Wosl-Indischo «koloniën bestaat, aldaar door vroegere maatregelen van «den Souverein dezer landen uitgebreid en beschermd, «door latere gehandhaafd is geworden. Aanvoer van het «vereischlo aantal slaven voor de bebouwing der kolonie, «werd in der lijd aan do West-Indische Compagnie als «eene bepaalde verpligling opgelegd. Na het ophouden «des slavenhandels heeft hel Staatsgezag het regt van «den meester op zÿn’ slaaf blijven erkennen en regelen. «Welk een onnatuurlijk feit de slavemg wezen moge, «de burgerlijke wel in do kolonie heeft dal feil lot een « regt verheven, zij heeft op het voorbeeld der Romei-«nen en van sommige middeleeuwsche wetgevingen, «de slaven blijven beschouwen als verhandelbare zaken, «als voorwerpen van zakelijke regten, als onderwerpen «van overeenkomst. Zelfs do vrijlating van slaven is steeds « voor den meester aan bezwarende voorwaarden onder-« worpen gebleven, als waro het om dozo soort van «eigendom zooveel mogelijk in stand te houden. Wan-«neer dus thans door de ophefling der slavernij van Slaals-«woge aan do eigenaars schade wordt berokkend, is «schadeloosstelling eeno schuld, die de Slaat evenzeer «kwijten moot, als een opvolgend Gouvornoment do «schulden van anderen aard, door een vorig bestuur «ten laste van den Slaat aangegaan, behoort te kwij-«len. Eigendom kan door den Slaat niet worden ont-« nomen, dan door onleigoning ten algemeenen nulle, «en onteigening zonder schadeloosstelling, zou, gelijk «do Memorie van Toelichting bet uitdrukt, gelijk slaan «met roof.»
Maar deze redeneringen der minderheid werden door vele leden die der meerderheid met nadruk bestreden« «Sommige daarvan» zeide men «zouden welligt kun-«nen opgaan, zoo men hier le doen had melde voor-« malige West-Indische Compagnie, maar dit is niet
-ocr page 218-— 206 —
«hel geval, men staal IcgonoverdceigGharenTanjiIaii-« tages, die in hel bezit van deze gekomen zijn met aide «kansen van winst en verlies. Zij wisten of moesten welen «dat regten , ear lege verkregen , ook door de wet ver-«nietigd kunnen worden. Er zijn vele regten die door «het veld winnen van andere denkbeelden vervallen zijn, «zondor dal de yerpligling erkent! is lot het geven van «schadeloosstelling. Do Grondwet zelve levert, met opzigt «lot ceno bepaalde calhegorie van heerlijke regten , daareven het voorbeeld op.»
Ziel daar dus hel argument ad hominem ; zij , die schadevergoeding eischen, moesten welen, dal hel betrof regten ear lege verkregen. Als zij dal bedachten , dan wisten zij gelijktijdig, dat zij geen regt op schadevergoeding hadden. Jammer, dat men zoo veel speciale kennis van do planters vordert; eeno kennis, die wij, cn , zoo wij gelooven, een tal van juristen niet bezitten. Wij vragen is hot argument waar, is het eerlijk ?
Wij schromen niet er voor uil lo komen, dal wij niet welen , wat regten ex lege verkregen , in den zin der commissie van rapporteurs, zijn.
Wel herinneren wij ons, langgeleden, in hel bekende oude fragment van ülpiawus , geschreven ruim twee eeuwen vóór Justixianus , waar sprake is van do Lex Papia Poppea , van creplilium en caducum , de vermelding van jura ex lege aangetrofTen le hebben. Sedert vonden wij haar, naar ons voorstaal, voor het eerst weder lorug, in het aangehaaldo rapport, over do wel tot emancipatie; maar daarin wordt loch niet over do lex Papia Poppea gehandeld. Het argument, met de daarvoor gekozen uitdrukking, zoo stout, zoo ex tripode daar ncdergesleld, maakt op ons den indruk, als of men met cen geleerd citaat, met een Lalijnsch woord , ceno magt-spreuk wilde bezigen , om daarmede gewonnen zaak te hebben.
-ocr page 219-— 207 —
Vallen wij de indrukken op in lellerlijken zin van reglen door de wel verkregen , dan verstaan wij dien zin niet beier.
Meent men , dal, als bij de wel eigendom gegeven is, de wel bevoegd is dien eigendom willekeurig terug te nemen. Men moet dal gelooven, want dat is de kwestie, die het hier geldt.
Heeft dan, wal de wet geeft, minder waarborg, minder gezag, dan wat door de overeenkomst verkregen wordt ?
«Eigendom van zaken» zegt art. 639 B. W. «kan op «geene andere wijze worden verkregen dan door loc-«eigening , door nalrekking, door verjaring» enz.
Dus is alle eigendom ea? lege verkregen, dus kan do wet mij allen eigendom ontnemen ? Ja ; maar dan ook met schadevergoeding.
De Slaat bepaalt: gij ambtenaar zult van uwe jaarwedde een zoovcelslo gedeelte moeten missen, maar daarvoor zal ik u , na zeker getal dienstjaren, op zekeren leeftijd, een zeker jaargeld geven.
Het regt op dal jaargeld is dus ca? lege.
En nu kan de Slaat, volgens de meerderheid, op eons zeggen : «Ik trek mijne toezegging in , gij krijgt niets, en daar ik, wat bestond, als niet beslaande aanmork , geef ik u ook niet terug, wal gij hebt opgebragt.»
In mÿn oog zou dat oneerlijk , zou dat roof zijn. Ik noem het daarom zelfs oneerlijk, als do Slaat do wijzigingen en pensioenverminderingen van cene latere wel toepast op hen, dic hun regt op pensioen onder eene vroegere wol aanvingen. „
Past men de door do commissie van rapporteurs aangevoerde redenering loo op hel aanwezig goval, dan luidt de slotsom aldus:
Omdat de wet als verpligtende voorwaarde do slavernij invoerdo, dien toestand bestendigde, daaruit
-ocr page 220-— 208 —
voordeelcn Irok voor den Slaa t, daarom i* zg bevoegd do slavernij op te hofTen zoinler vergoeding van de region , dio verkregen zijn ten gevolge van , en alleen steunen op de onderwerping aan oorspronkelijken Slaats-drang en daaruit geboren noodzakelgkheid.
Heeft de bewering der regten ex lege do minderheid overbluft, of achtte men haarder wederlegging onwaardig? Zeker is hot, dat wij niets daartegen vinden aangevoerd.
De meerderheid gaal daarom voort met een , in ons oog niet minder verrassend, argument.
«Do stolling, dat een iegelijk uit ’s Rijks kas moet «schadeloos worden gesteld , wanneer eeno nieuwe wet «hem eenig verlies doet ondergaan, of zelfs regten en «voordeeleu ontneemt, bg eene vroegere wel gewaar-«borgd, zou tot ongerijmde gevolgen leiden, en is in «haar algemeenheid nooit ergens aangenomen.»
Maar over dio stelling wordt niel getwist, als men het woord regten slechts niet in den zin van privaal-regten wil opvallen; als men er aiel hd eigendomsregt onder verslaan wil.
Do meerderheid, do ongerijmdheid der stelling willende aantonnen, wgst op de «onderwerpen van welge-«ving in den laalslen Igd bij de Stalen-Genoraal bchan-«deid of daar nog aanhangig,» en haalt aan: 1«. do wel op het onderwijs , waaruit benadeeling door de opheffing van do vroeger beperklo mededinging ; 2“. vermindering van een tarief van in- en uitgaande regten , waardoor deze of gene fabriekanl benadeeld kan worden, misschien ten onder kan gaan ; 3quot;. de voorgedragen geneeskundige wetten, dio een boslaanden lak van nijverheid, den stand der drogisten, schijnl te bedreigen; 4quot;. do afschaffing van den slavenhandel en de verhindering van invoer in de W. I. koloniën, zonder schadeloosstelling voor belanghebbenden.
Als men van de zijde der bestrijders van hot regt op
-ocr page 221-schadevergoeding geenc l)elerc voorbeelden kan aan-vocren, dan verraadt dat volslagen armoede van bewijzen en pleit het zeer voor het regt op schadevergoeding; of zou men het niet gevoeld hebben, dat bij al die voorbeelden geene sprake was van verkregen repten, van privaat-regtelijken aard ?
Te regt kon de minderheid dan ook aanvoeren:
«De wet gaat hier verder dan in de opgenoemde «gevallen. De slaven zijn, volgens de bestaande wet-«geving, het wettig eigendom hunner meesters. Zoo «de Staat een wettig eigendom ontneemt, moet ont-«eigening plaats hebben, en onteigening zonder vooraf-«gaande schadeloosstelling is roof.»
liet is ons veel waard, dat de meerderheid deze stelling in bare algemeenheid , niet kan loochenen.
«Men vergeet bij die redenering» zegt zij, «dat naar «algemeene regtsbeginselen een redelijk wezen, een «mensch geen object van eigendom zijn kan, dat do «slavernij strijdt met het naluurregt.»
Hebben wij ons voorgesleld doel met het vroeger betoogde bereikt, dan hebben wij het onafdoenile van de aangevoerde stelling, die ons voorkomt nog het krachtigste argument van de commissie van rapporteurs te zijn, aangetoond, en bewezen, dat die stelling niet opgaat, waar het do verpligting van schadevergoeding voor het feit van gewelddadige opheffing en vernietiging van wottelijk verkregen regten betreft.
Wÿ gaan ilus verder: De commissie van rapporteurs vervolgt met do bewering, dat «wanneer men zich op «het standpunt der tegenwoordige koloniale wetgeving «plaatst, het regt, hetwelk de meester over zijn’ slaaf «hoeft van een’ andoren aard is dan elk ander oigendoms-«regt. Het voldoet slechts onvolkomen aan de kenmer-«ken, die, zoowel volgens het Romeinscho regt, als «volgens onze burgerlijke wetgeving, een gewoon eigen-
-ocr page 222-— 210 —
«domsregt hebben moei, om als zoodanig erkend te «worden. Juist in die regeling der slavernij door do wet «welke men aanneemt en op den voorgrond plaatst, ligt «eeno voorname reden, waarom hel bezit van eenen slaaf » «met geen ander bezit op ééne lijn kan worden gesteld.»
Welnu wij slaan op het standpunt der koloniale wetgeving en dan vragen wÿ met ernst: Waar ligt dat verschil lusschen den eigendom op den slaaf en elk ander eigendom? In welk opzigt voldoet hel onvolkomen aan de kenmerken van eigendomsregt volgens het Romeinsche en volgens onze burgerlijke wetgeving?
Waar is die regeling van de slavernij door de wel? nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r
Waarom kan het bezit van een’ slaaf mei geen ander bczil op ééne lijn worden gcslebl? Ziet, even zoo vele nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;? vragen, als er vooruitgezette stellingen zgn.
Even zoo vele vragen, die wij elke op zich zelve kunnen beantwoorden legen den zin der meerderheid.
Het verschil tustchen eigendom op den slaaf en elk 1 ander eigendom en het onvolkomen voldoen aan de kenmerken van eigendomsregt, volgens het Homeinsch regt en onze burgerlyke tee/geving.
«Onze» zal hier wel niet anders mogen beleckcnen dan akolonialeA — want van onze ]\^ederlandsche wetgeving is hier geen sprake.
En zal hel nu noodig zijn, de definitie van eigendoms- regl, volgens hel Romeinsch regl, eensluidend mei hel oud-Holl. regl in hel geheugen te roepen.
Is de eigendom op den slaaf dan niet de bevoegdheid, om vrij over de zaak le beschikken, voor zoo veel die vrijheid niet door de wet of door overeenkomst be~ perkt is?
Het Romeinsch regl van vroegoren en lateren lijd, noemde zelfs de slaven uitdrukkelijk onder de voorwerpen van eigendom.
Volgens Gajus , met wien do commissie van rapporteurs
-ocr page 223-veel scliijnl op lo hebben, zoo als later zal blijken, waren de slaven oudtijds res mancipt, in dominio i/ni-ritano; dus, in den waren en volsten 2in, voorwerpen van echt, absoluut /lomeinsch eigendom (I). Volgens hem stonden zij gelijk mei het vee, dal in kudden gehouden wordt , zoo als «chapen , runderen enz. (2).
Wij zullen maar niet van DiONisius van Hallicarnassus gewagen.
In regtszin waren, volgens het Romcinsch rcgl, do slaven niets anders dan zaken (3}.
En nu het oud-HoIlandsch regt, hel kende geene slaven en leerde niets daaromtrent. Men raadplege de Groot’s Inleiding ; van Leeuwen’s Roontsch Z/oH. regt, Zork’s Cod. Rat. ; do zaak lijdt geen’ twijfel.
Maar het koloniale regt dan ? dal brengt ons van zelf lot die regeling door de wet, waarvan de commissie van rapporteurs spreekt.
Wij zoeken naar die regeling. Reeds vöörlang was zij ceno behoefte, daar wel het Romeinsch regt, maar niet het oud Hollandsch regl, de slavernij kende. Maar daarover bekreunde men zich niet.
Men voerde de slavernij in , zonder meer.
Slaven waren zaken, en daarmede was hel uil. Zelfs de beperkingen, die de mcnschclijkheid reeds van do Romeinen gevorderd had, waardoor de magt des mces-Icrs binnen zekere grenzen zou blijven, kende men niet.
Of doelt de commissie van rapporteurs op de regelingen, liever reglementen, van lateren tÿd , betrelTendo do tucht, de kleeditig en de voeding der slaven.
Tol op hel overgaan van de kolonie, in handen der
(1) nbsp;nbsp;nbsp;zie conim. II, $ 24.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Frag. 2, § 2 ff. de Lege Aqullia. OokUiriAKüS, fr. XIX, 1. 4.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;y erf,, tnslit., lib. 1, lit. 8,§1, lib. II, lil. 1, § 11,17 ff. de K.
P. fr. 32 , lib. 4 , ff. delen f. (u i. dcaangcb.1.2 , § 5 , ff.de Lege Aquilia.
-ocr page 224-Engelschen , nas tlaan de schering en de inslag ; hier nicl zweepen ; ginds met Walapana , met roeden of met bullepezen. Wij vonden vóór 1812 niet ééne bepaling, in hel belang of het voordeel van den slaaf. Alles, wat verordend werd , was in hel belang van den meester. Daar evenwel die reglementen voor elke kolonie in hel bijzonder waren, is het mogelijk , dat er waren, die wij niet hebben leeren kennen. Slaven moglen zich niet vermaken of des avonds op de straat zijn. Voor hen mögt niet worden gelapt ; dat alles was strafbaar volgens reglementen, die wij sinds 1761 vonden. Men mogl den slaaf van een ander niet straffen , maar men kon salis-faclio van den meester vragen , met beroep op het openbaar gezag. Tevens was het een blanko vrijgelaten een' rottingslag aan een’ brutalen neger of mulat, die zijn’ slaaf niet was, te geven; en als do neger of mulat zich legen den slag rad woorden of daden opposeerde, zou geen regard op zijn beklag geslagen worden , al waro hij zelfs gekwetst door de ten gevolge van zijn verzet gekregen slagen ; — vinden wij in ceno publicatie voor Curaçao van 23 Febr. 1791, lol aanvulling eener vroegere publicatie van 2 November 1789, waarin dio bijvoeging, nopens het verzet van den neger tegen den rottingslag, niet voorkwam.
Maar de rogleraenlon van laleren lijd dan, do reglc-menlen die voor weinig jaren in de kolonie zijn ingevoerd.
Bepalingen nopens de voeding en kleoding der slaven, verpleging der zieken enz., alles juist zoo veel als noodig is, opdat het sujet niet van gebrek omkome, en dan, beperking in raagt des meesters, met opzigt tol kastijding.
Is dal regeling van de slavernij door do wol?
Eilieve , zijn die reglementen iels anders dan, wat reeds inRomeslljd onder Cabagalli was verordend? (1) Zij zijn in beginsel niets anders, dan do reglemcnlen
(1) Just. lib. I, lil. 8 , § 2,1. un cod. de Emend- sert.
-ocr page 225-- 213 —
van politic, die men , elders meer dan in Nederland , omdat wij misschien wat meer keltisch zijn gebleven, aanireft, op het behandelen en tegen het mishandelen van dieren.
En wat de beperking van do vrije beschikking in het algemeen betreft, in hoe velo zaken bestaat er geeno beperking voor den eigenaar? Men is meester van zijn huis, maar een vroeger provinciaal reglement in Zuid-bolland verbood het afbreken zonder vergunning; thans vindt men dat verbod in een aantal plaatselijke verordeningen. Men mag geen schoorsteen bouwen zoo als men wil. In ’s Hage mag men zelfs den voorgevel van zijn huis niet stellen zoo als men begeert, maar alleen volgons eene door burgemeester en wethouders goedgo-kenrdo teekening.
Men mag —
Maar, zegt men misschien , dat zijn slechts reglementen van politie.
De reglementen op de tucht enz. der slaven zijn inderdaad niet meer.
Trouwens, om niet bij polilio-reglemenlen te blijven, — want daarin is do stoffo rijk genoeg — men mag op zijn’ eigen grond niet jagen , als men daar lust in heeft.
Men mag in zijn huis niet eiken lak van nijverheid, dien men verkiest, uitoefenen. Men mag zijn huis niet in brand steken. Men mag op zijn’ grond niet al zoodanige bouwingen doen of werken aanleggcn, als men goedvindt.
En nu ten slotte het bezit.
Voorwaar! wij welen niet wat er van te zeggen.
Wij willen ons te dezen aanzien zelfs houden aan de bepalingen der Nederlandscho Burgerlijke wet, en dan aarzelen wij niet te beweren, dat zij geheel vallen in de termen van do arlt. 575 , 585 en volgende van hel Burg. Wetb.
De slaven zijn zaken, die hel eigendom van de kolonie
-ocr page 226-of van bijzondere personen zijn. Men heeft ze, men geniet ze; men heeft ze, in persoon, of door een’ ander, in zijne magt; ter goeder of ter kwader trouw, zij zijn zaken in den handel; men verkrijgt of verliest het bezit op dezelfde wijs als van andere zaken. De regten , die uit hel bezit van den slaaf voortvloeijen, zijn, even zoo, dezelfde als van andere zaken.
Er is in. de geheele verhouding van slaven, met opzigt tot andere zaken, slechts dit verschil, dat zij, hoezeer 7-oerent/e goederen zijnde, oven als een schip, ver/iypo-t/tekeerd kunnen worden.
En nu achten wij hel hier de plaats, om bet voor-loopig verslag van do commissie van rapporteurs over hot ontwerp van den Minister Rogiiussen in le roepen; omdat ook daarbij do voorname grond van niel-toekcn-ning der schadevergoeding in hel verschil, lusschen gewoon eigendom en bezit, en dat van den slaaf, gezocht wordt.
Dat verslag vangt, op hel punt der schadevergoeding, aan mei hol gevoelen der r^nderheid; «naar hel oordeel «van eenigo leden is te regt vroeger aangemerkt, dat «do Staat de slavernij in do West-Indische koloniën «niet enkel geduld, maar erkend en bevorderd heeft. «Welk een onnaluurlijk feit zij ook wezen moge, dat «feil is door de burgerlijke wetgeving der kolonie lot «een regl verheven. Slaven zijn daar verhandelbare zaken, «een voorwerp van wettigen eigendom. Zij worden als «zoodanig in een aantal verordeningen, ook van nicu-« weren oorsprong, gekenmerkt, en die beschouwing is « door vele uitspraken ook van den Nederlandschen regier «bevestigd. Do burgerlijke wetgeving in de West-In-«discho koloniën erkent het regt om evenzeer op do «slaven als op de plantages, waartoe zij belmoren, eeno «hypotheek le vestigen; en van die slaven wordt door «hel bestuur aldaar mcl goedvinden, althans met mede-
-ocr page 227-— 215 —
« welen van den Nederlandschcn wetgever, een regî «van overgang geheven.
«Een zoodanig eigendom kan, naar dit gevoelen, «aan den bezitter niet worden ontnomen , zonder dat «deze volledig schadeloos worde gesteld. Art. 625 van «ons Burgerlijk Wetboek laat beperking van den eigen-« dom loc, maar geenszins zoodanige beperking dal daar-« door do eigendom zelf verloren ga. Waar eigendom van «Staatswege in het algemeen belang ontnomen wordt, «komt men op hel terrein van onteigening, en onleige-« ning zonder volledige schadeloosstelling is, volgens onze «Grondwet, niet anders dan in bepaald aangewezen, hier «niet te pas komende uitzonderings-gevallen, denkbaar. «De Staat behoort derhalve, volgens deze meening, aan « de slaven-cigenaren geheel de schade te vergoeden , die «zij door hel gemis hunner tegenwoordige arbeiders «zullen lijden, waarbg eensdeels het geld voor het ver-« krijgen van een ander arbeider benoodigd, althans zoo «deze een vreemde immigrant is, in aanmerking komt, «anderdeels het loon dal voorlaan voor den vrijen arbeid , «boven de vroegere kosten van onderhoud der slaven, «zal moeten worden betaald. Niet van billijkheid of « vrijgevigheid , maar van regl behoorde hier sprake «lo zijn.»
« De groolo meerderheid was verre van zich met dit «gevoelen lo vereenigen, en had zelfs mei eenig leed-« wezen opgemerkt, dat de Regering op blz. 4 en 5 «Memorie van Toelichting voedsel gaf aan het denkbeeld , «dat hier van een bepaald regt op vergoeding, in verft band met «een reglmatig en wollig bezit » sprake kon «zijn, hoewel zij dan ook op het einde harer redenering «over dit punt tot eene slotsom komt, waarmede die « meerderheid zich wol vereenigen kan. »
Wij zgn, juist van een togenovergestold gevoelen, wij huldigen het in don Minister, dal hij niet schroomt, waar
-ocr page 228-hel do vraag der eerlijkheid bclrefl, zijne meening le doen kennen ; maar wij betreuren het dat men die meening niet consequent heeft doorgezet en volgehouden.
Do meerderheid gaat voort: «Zoo do Nederlandscho « wetgever van onzen tijd gezegd kan worden de slavernij «tot nu toe te hebben geduld, mag toch niet vergoten « worden, dat hij dien onnatuurlijken toestand bij elke «gelegenheid in de krachtigste bewoordingen heeft af-« gekeurd en op do ophefling daarvan heeft aangedrongen.o
Zonderlinge redenering in ons oog , als wij letten op do bepaling van art. 115 en volg, der Grondwet; krachtige beicoordingen , waar het op handelen aankomt, de oude fout van onzen landaard , toegelicht door oen vuil rijmpje. Inderdaad hetgeen do meerderheid der commissie van rapporteurs hier als feit aanhaalt, bewijst niet veel voor hare stelling; maar zeer veel togen dien Noderlandschen wetgever, die den onna tuurly ken toestand der slavernij ten sterkste afkeurde , maar het bij afkeuring liet blijven ; de zaak toch tijdelijk bleef dulden en de handen liet hangen , waar hij de bevoegdheid van het initiatief bezat.
« De Ncdorlandsche wetgever heeft dien toestand » aldus vervolgt het verslag « in elk geval niet geschapen » zeker neen , want tlie toestand bestond sinds do koloniale nederzetting en toen bestond de Nederlandsche wetgever van omen tijd niet, maar do Nederlandscho wetgever van dien tijd heoft dien toestand wel geschapen. Hij heeft dien met dwang ingevoerd, en dus is de Nederlandsche wetgever van omen tijd, naar onze meening, verpligt, de nalatenschap van dien vroegeren lijd , anders dan onder beneficie van inventaris le aanvaarden.
« Als dan nu» zegt de commissie van rapporteurs « do «Nederlandsche wetgever maatregelen verordent, om « daaraan(aarj dien onnatuurlijkensterk afgekeurdcn,maar
-ocr page 229-« loch mcl geduld aangehouden loesland) voor goed een «einde le maken, dan kunnen deze met zooveel andere « groole maatschappelijke verbeteringen op ééne lijn «worden gesteld, die aan sommigen schade hebben « berokkend , maar waardoor hel algemeen is gebaat. «Door den weldadigen invloed des Christendoms is «in Europa eerst de slavernij, later hel lijfeigen-«schap vernietigd of verdwenen, zonder dat in elk ge-« val do schade dergenen , die slaven of lijfeigenen be-« zalen, is vergoed. Hoeren- en drostendiensten en der-« gelijke overblijfselen van een verouderd stelsel zijn in «nog laleren tijd op dcrgelijko wijze afgeschaft of te niet «gegaan. In Rusland houdt men zich thans met de op-« heffing van het Igfeigenschap bezig, maar beschouwt «die maatschappelijke verbetering geenszins als een maal-« regel, waarvan de volvoering door do opoffering van « vele milliocnen tot schadeloosstelling van benadeelde «belanghebbenden moet worden gekocht.»
Is het geen anachronisme, is hel geen sophisme, do slavernij, die het Christendom uit Europa wegjoeg, het lijfeigenschap dal in de plaats daarvan verrees; de heeren-en drostendiensten, het Russisch lijfeigenschap en de region, die dezo gaven, op ééne lijn te stellen met do slavernij in onze Koloniën en de reglen die daaruit ontstonden? Waren de lijfeigenen , de serfs, ooit verhandelbare zaken?
Maar de meerderheid begreep dat men de valschheid van hel argument niet in de ontleding daarvan behoefde te zoeken ; men verwierp do gehcele redenering met do aanvoering, «dal cen beroep op bet vroeger en «later gebeurde van soortgelijken aard nog niets bewgsl, «als men niet tevens aantoont, dat daarbij do onveranderalijke beginselen van het regt in het oog zijn gehouden ; «maar het antwoord was, dat men alleen wilde doen ge-«voelen, dat afschaffing der slavernij, zonder eenige
-ocr page 230-— 218 —
«vergoeding, althans iiicls ongehoords zou zijn, en dal «men le ver ging van een onbetwistbaar regl op volledige «schadeloosslelling le spreken.»
Naar het ons loeschijnt, was de commissie van rapporteurs over het ontwerp van 1858/59 niet gelukkiger in de door haar lol staving aangevoerdo voorbeelden dan die van 1857/58,maar zij is dat evenmin , waar zij aldus voorlgaat : «het eigendomsregl der slaven, men gaf het «gaarne loc, is bij de koloniale wetgeving erkend; maar «daarom is die eigendom nog geenszins van gewonen «aard en met eiken anderen gelijk le stellen. Inlegen-«deel treft men hier een zeer bijzonder eigendomsregl «aan , een regl sut generit, dat zich door onzekerheid «en wisselvalligheid kenmerkt. Het gaat door het over-«lijden van den slaaf, door zijne vingt naar de ondoor-«dringbare bosschen, die het bebouwd gedeelte van «Suriname begrenzen, door zijn uilwijken naar een land, «waar de slavernij niet meer wordt geduld , onherroe-«pclijk verloren.»
Nu denke men aan hetgeen in de Instituten van Jus-TiNiiNus en door de schrijvers van het oud-IIollandscho regl geleerd wordt, nopens do ferae besliae, de animalia domestica , mansuela en mansuefacla.
Om de woorden van de commissie van rapporteurs to gebruiken, zeggen wij: hot eigendomsregl gaal doorbet overlijden van onze runderen, schapen, geilen, honden, kallen on pluimgedierte ; door de onlvlugling daarvan naar do wildornisson en zeldzaam beklommen wordende borgen, door het wegvliegen van hel laatste naar andere oevers, onherroepelijk verloren. En dit is geen sophisme, Want op de eilanden, althans sommigen daarvan, Ireft men oen lal van aldus weggeloopen en verwilderde of daaruit voortgekomen wild geboren honden, katten , kabrielen, ezels enz., tot zelfs runderen. Do conclusie zou dan moeten zijn, dat men bij die allen een bijzonder
-ocr page 231-— 219 — cigcndomsregl, een régi sui generis vindt, dal—maar wat is er, dal niol door hel vuur of water of door den land des lÿds of door nalatigheid of door slechte zorg onherroepelijk verloren gaal ? wat is, in deze wereld der vergankelijkheid , niet door onzekerheid en wisselvalligheid gekenmerkt, zeker niet minder dan bij den slaaf, die even als wij , de middelen lol mededeeling van zijne behoeften, zijn lijden, zijne wenschen en begeerten bezit, die zelfs dan, wanneer zijne meesters zich om hem niet gelegen laten liggen, van zijne lolgenooten hulp kan vragen en bekomen; voor wien , ziek zijnde, met meer zekerheid middelen kunnen worden aangewend dan voor het dier. En gewis de slaaf is meer verzekerd van verpleging en onderhoud dan do arme in Europa, omdat de meester er belang bij heeft, dat hij gezond en sterk zij. Do eigenaardige wisselvalligheid, die dus den eigendom op den slaaf treft, is de mogelijkheid zijner onlvlug-ling; maar daarin staal die eigendom , gelijk wij zeiden, met dien op vee, op huisdieren of gevogelte, gelijk.
De commissie van 1857/58 riep het Romeinsch regt in, en dal regt, hetwelk den slaaf onder het vee rangschikte, bevallo levens de uitdrukkelijke bepaling, dat do slaaf, die lot do zijnen wederkeert, vrij is. (1)
Nu moge verder do commissie van rapporteurs moenen «dal de onzekerheid van die soort van eigendom loege-«nomen is, sinds do slavernij elders is opgeheven.« Het doet niets lot do zaak. De planters denken er evenwel anders over. Behalve op Sl. Martin, waar de slaven zich zelven wilden vrijmaken bij het uitvaardigen der emancipatie in het Fransche gadcelte, wijt men vrij algemeen do vermeerderde zucht naar wegloopen en vrijheid aan het moederland. Do slaven vernamen, dat van hunne vrÿmaking gesproken werd en, meenende dal het: over eene zaak spreken, en die tot stand brengen, één is,
(1) Justin, lib. til.2,1 , § 17.
Thtmit, D. VII. 2(le St. [1860]. 16
-ocr page 232-— 220 —
sloegen zij van gespannen verwachting allengs tot moedeloosheid over en loch had de zucht naar vrÿheid in hunne ziel als eene passie wortel geschoten, to gereeder omdat in hunne opvatting, vrijheid, een leven naar willekeurin losbandigheid en teugelloosheid beteekent(l). Of het ook zoo ontwgfelbaar is, dat do slavernij, zoo het Gouvernement haar liet voortduren , in een zeker getal jaren van zelf opgeheven zou zijn, laten wij in het midden; zoo ook, of het juist gezegd is, dat do eigenaren der slaven op St. Thomas zich gelukkig zouden hebben mogen achten met, in stede van geldelyke sc/iadeloossiellin^, do negers door oen reglement op den arbeid , legen betaling van loon, als arbeiders te behouden.
Volgens de Staatscommissie voor hel cnrancipalie-werk is er integendeel, in dato 23 Julij 1853, in Denemarken uitgevaardigd, cene wol, waarbij de vroegere eigenaars der s\a^'ven schadeloos gesteld ^^gt;1, ten koste der schatkist. (2)
Ook wij vonden in hot verslag dor beraadslagingen van den kolonialen Raad der Deenscho Wesl-Indischo bezittingen, dat, in 1852, door den Gouverneur als voorzitter van dien raad, namens het Ministerie een ontwerp van wel lo dier zake, aan de beraadslagingen dier vergadering was onderworpen. (3)
Maar wij komen liever van de Hevenbeschouwingen
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Hel is zoo waar dat bet dikwerf niet meer was dan de zocht naar vrijheid die hen tol wegloopcn noopte, dal hel herhaalde malen gebeurd is, dal naar naburige landen weggevlugle slaven Icrugkeerden of bet verlangen om terug Ic heeren aan bonne meesters openbaarden. Aan schrijver dezes is een zeer recent geval bekend van cm slaaf, die, na driemaanden onlvlngting naar cm ander land, terugkwam met eene voor bcm vrij aanzienlijke geldsom, die bij zijnen vorigen meester aanbood als koopsom voor zijne vrijheid.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Tweede Rapport dier Commissie, p. 39 in noot.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;2'lie Colonial Council of the Danish H'. l. Possessions, iSó’i, p. 36 en volg.
— 221 —
op do zaak zelve terug; en als dan do commissie van rapporteurs van 1857/1858 do ineeoing nil: «dat do «eigendom op slaven, omdat zij meer dan eenige andere «eigendom van nettelijke regeling afhangt, ook oneindig «meer beperkt, zelfs regtens in haar wezen aangetasten «vernietigd kon worden,» dan valt het niet moeijelijk dio stelling om te keeren on to stellen , dat die eigendom, die sinds moer dan tweo eeuwen , zonder eenige wei-telyke regeling, heeft kunnen bestaan, feitebjk blijkt voor het beslaan geeno wettelijko regeling te behoeven en dus regtens in haar wezen niet aangetast of vernietigd kan worden. En om hare stelling en do bevoegdheid lot beperking te slaven , gaat de meerderheid voort met do bewering, «heeft de wetgever b. v. de bevoegd-«heid om hel aanlal uren lo bepalen, gedurende welke «de slavenhouder zijn’ slaaf iederen dag mag laten wer-^djen — en wie zal dio bevoegdheid ontkennen? — dan «hezit hij ook de bevoegdheid, om dat aantal uren lot «één per week in lo krimpen en dus aan hel bezit van «den slaaf allo waarde lo ontnemen.»
Wij mogen hel aangehaaldo voorbeeld, dus hel bewgs der stelling, niet zonder toepassing laten op andere gevallen; opdat hel terstond blij ko , dal do bevoegdheid tol beperking van het eigendomsregl des meesters op zijn’ slaaf niets bewijst. Wij nomen uil do meniglo van gevallen, die zich aan ons voordoen , eenige in het wilde, zonder orde.
En dan kiezen wij liefst weder de eigen woorden van onze partij en zoggen: heefl do plaatsclijko wetgever do bevoegdheid om te bepalen, dal men op zijn eigen grond niet bouweu mag zonder consent of aan zijn huis geen voorgevel mag plaatsen dan volgons goedgekeurde tee-kening enz., en wie heefl aan hel bestuur van ’sGra-venhago die bevoegdheid ontkend ? dan bezit do plaat-solgko wetgever ook de bevoegdheid , hol aantal venster»
-ocr page 234-tot één in to krimpen of zo geheel to verbieden, of om geene opbouwing of afbreking toe te slaan, derhalve ook, volgens do Gemeonlewel, om dio met geweld lo belellen en dus allo waarde aan het pand of aan den grond te benemen.
Als de wetgever bevoegd is het getal dagen lo bepalen, gedurende welke de jager 1er jagt mag gaan, dan bezit hij ook de bevoegdheid om het aantal dagen lot eens per week of eens per maand, of eens in hel Jaar in te krimpen, en dus aan het jaglregt alle waarde to benemen.
En dit ziet ook op de middelen om het wild te vangen, op de soort van wild, op de visscherij ; maar het ziet ook gelijktijdig op honderd andere voorwerpen van eigendom ; men denke b. v. hoe door inkwartiering bij eeno absurde wet, alle waarde van het huisregl verloren zou kunnen gaan, hoe datzelfde regl geheel benomen zou kunnen worden, door nog verdere uitbreiding in het absurde, van de bevoegdheid tol het binnentreden in de woningen of werkplaatsen, het zij door ambtenaren van belastingen of politie, het zij door anderen; hoe daardoor evenzeer het regt van vrije industrie verloren zou kunnen gaan:
Maar al die gevallen, wij erkenden hel reeds, zouden absurd zijn; doch even absurd zou het geval zijn, door de commissie van rapporteurs gesteld en dus, meenen wij, is het beste argument legen haar voorbeeld •• zóó absurd een wetgever — stellen wij pro memorie.
Beweren wij dus , dut de beperkingen van eigendoms-regt op den slaaf niets legen het regt zelf bewijzen, dit gelde ook tegen de commissie van 1858/59, als zj beweert: «Waar van een voorwerp van eigendom sprake is, «zoo onzeker in zijnen aard en zoo len cenenmale af hanke-«lijk van de verordeningen des wetgevers, of zelfs van den «wil van onbeschaafde menschen, kan geeno onleige-
-ocr page 235-— 223 —
«uilig in den waren zin des woords [te pas komen.»
« Onteigening heeft dan alleen plaats,» gaat die commissie voort, «wanneer een good ontnomen wordt, om «in handen van den Slaat of in die van anderen over «te gaan. Hier wordt de slaaf niet ontnomen, noch gaat «hij in andere handen over. Hij keert bloot terug tot «dien natuurlijken toestand, waarop ieder mensch, hij «zij dan zwarte of blanke, een onvervreemdbaar regt «heeft. De emancipatie is eigenlijk niets anders, dan dat «de Regering de ijzeren hand leruglrekt, waarmede zij «lol nu loo, het met alle begrippen van godsdienst en «menschclijkheid onbestaanbaar regl op hel bezit van «den slaaf heeft beschermd. En nu zou men zulk eeno «opheffing onteigening willen noemen!»
Ook hier is bij ons de lust onweerstaanbaar om do woorden der commissie lellerlijk te volgen, met toepassing op iels anders.
Als men jagt- of licndregl ontneemt, dan gaan die reglen , als zoodanig, niel in handen van den Slaat of in andere handen over. Zij keeren bloot terug lol dien natuurlijken toestand, waarop ieder eigenaar regt heeft ; die opheffing is niets anders, dan dat de regering de ijzeren hand terug trekt, waarmede zij lot nu toe hel vroeger door den Souverein, als wereldsch of geestelijk heer of als graaf, ingevoerde, en met alle begrip van eigendomsregl onbestaanbare, op het bezit dier reglen heeft beschermd. En zou men zulk eene ontheffing onteigening willen noemen?
De commissie gaat voort met de tegenstelling, «dan «is ieder slavcn-reglement, dat de arbeids-uren van den «slaaf beperkt, eene gedeeltelijke onteigening en toch «heeft niemand er ooit aan gedacht, voor zulk eene «beperking aan do slaven-eigenaren vergoeding le «betalen. »
Wij hebben hel reeds gezegd , die beperkingen ligg«quot;
-ocr page 236-224
in het begrip van cigendomsregt, in bet 'tsi yua lex unon ohs/nt.n Zij houden gelijken Ired met alle eigendommen in den Staat, en omdat juist die beperkingen tot den aard van bet eigendomsregt behooren, daarom stellen zij geeno onteigening daar. Of, is het waar, wat do commissie van 1857/58 zegt: «do bekendo dclinitio «van eigendom als Jus usus algue abusus kan hier geeno « toepassing vindon? » Meent men dat de eigenaar van slaven, die zich streng houdt aan de bepalingen van het slaven-reglement, geen abusus kan begaan? Als men dat denkt, dan kent men — hetgeen wij trouwens als feit stellen — de zaak zeer weinig.
De abusus komt dagelijks voor en do juslitio of politic vermag er niets legen, en er zullen geene reglementen te maken zijn, lt;lie den abusus voorkomen, zoo lang men het eigendomsregt van den meester erkent, alleen en juist omdat dat regt aan den abusus altijd cene plaats zal moeten geven. Men raadplege slechts do reglementen en vrage, wat men nu al niet met een mensch als mensch, als zedelijk, als zinnelijk wezen, als arbeider , als kind, als man of vrouw of meisje, als gezond of lijilend, zal kunnen doen of nalaten; men vrago wat niet al zeker gclt;laan of nagelaten zal worden, zij het dan ook niet tloor den meester, waarvan velen zich met het individu van den slaaf zeer weinig inlaten; dan door hen, die over de slaven gesteld zijn, en, dat alles zonilcr overtreding van de reglementen. Of beweert men: do abusus op den slaaf is, in elk geval, niet willekeurig. Ik meen niet noodig te hebben weder to verwijzen op zoo velo beperkingen van eigendom, waarvan ik slechts weinigen aanhaalde, om te doen zien , dat ook daar de abusus gelijken tred houdt met dien over de slaven.
Maar de commissie van rapporteurs zelve gevoelt, dat het Staatsregt tot beperking van eigendom , ook andere voorwerpen omvat. «De zorg van den Staat» zegt men
-ocr page 237-une guis é:na re male it/ahtr (Gajus) kan liior verder «gaan dan in ecnig ander opzigl denkbaar is.»
Het zou niet onaardig zijn bet gezigt van Gajus, die de slaven met het vee gelijk stelde, te zien als hij zich in do Nederlandscho Kamer van Volksvertegenwoordiging van 1859 als autoriteit hoonle citeren. Wij begrijpen niet wat die vermelding van zijn naam hier af «loet; of was hij soms de eenige die hel: «e guit sua re ?nale uialur als Staatszorg aannam?
Hoe ver intusseben die Staatszorg, in andere opzigten, gaan kan, zegt de commissie van rapporteurs niet, en wij welen bet ook niet. Wij dachten dat die zorg geheel afhankelijk was van den aard der zaak en der omstandigheden. Is dit waar, dan bewijst de zorg van den Staal, tegen mishandeling van den slaaf, niels legen het zuiver begrip van eigendom; omdat diezelfde zorg een Staals-pligt is, die, naarde eischen van het gemeene best en van bet oogenblik , elk eigendom omvat en op alle soorten van zaken toepasselijk is.
Eu vraagt men ons nu, in gemoede, of wij dan het eigendom op den slaaf geen eigendom fwr ^enerz# achten? Wij onlkeiinen dal niet. Onze criliek betrof alleen de daarvoor door do commissiën aangevoerde gronden. Zeker, waar een mensch hel voorwerp van eigendom zijn kan, daar zal dat een eigendom sui generis moeien wezen. En wal do beslaande beperkingen van dien eigendom betreft, wij vinden zo daarin geheel verschillend mot die van andere zaken , dat zij elders hel gemeen belang of het belang van sommigen, en, in den regel, niet bel belang van do zaak belreffen; terwijl zij hier geheel en alleen het belang van de zaak regelen.
Maar dat alles bewijst toch in ons oog niels meer voor de bevoegdheid van den Staal , om bij do ontneming van dio bevoegdheid geene schadeloosstelling le vcrleenen. Do commissiën hoorden ongaarne het woord onteigening ;
-ocr page 238-wij stellen dus ontneming , om niel van berooving te gewagen,
De eigendom sui generis toch, waar wij van sproken, was , wat wg reeds meer Beiden , afkomstig van het Staatsgezag, en, ook zonder dat dit gezag zich daarover bekreunde, was die eigenschap te zeer met do zaak eens dan dat zij er van afscheidbaar zou zijn geweest. Maar dit tui ffeneris betrof de zaak en den eigenaar, en niet don Slaat. Voor den Slaat stond de zaak gelijk met ieder ander eigendom. Ook de Nederlandsche , waaronder toch ook zeker de koloniale wetgever van onzen lijd, dacht er niet anders over, zoo lang het er op aankwam, om die zaak te belasten of haar voor hypotheek vatbaar te achten.
En zal de Slaat zich nu van eeuc verpligling kunnen vrijwaren, die hij, met opzigl lol elke andere zaak erkent, alleen omdat die zaak, in de verhouding lolden meester, een eigenaardig karakter heeft; doch, met opzigt tol den Staal zelven, met elke andere zaak gelijk slaat en gelijk moet worden gesteld; en dit omdat, in strijd met helgeen do commissiën van rapporteurs beweren, op die zaak alle regelen van bezit en eigendom, volgens burgerlijk regl, toepasselijk waren ? Want, als do commissie van 1857/1858 beweert «hoogstens is hier «slechts eene zeer bijzondere soort van eigendom waarop «do gewone regelen van bezit niet loe te passen zijn,» dan moeten wij vragen welke regelen zijn hier dan niet toepasselijk? Wij loonden het reeds aan, dal alle bepalingen, die het eigendom of bezit eerier zaak beheerschen, evenzeer op de slaven toepasselijk zijn.
Wij herhalen hel : Wat in den slaaf, als kenmerkende eigenschap, in tegenstelling van alle zaken aanwezig is, het titum genus, betreft alleen dio zaak, maar ook daarin staal weder de slaaf gelijk métallo andere zaken. Bijna iedere zaak toch heeft, in zekere opziglen, een
-ocr page 239-suum genus. Men zie bijv. aril. 601, 602 eu 603 van bel B. W., 611 , 641 en volg. 810 en volg. enz.
En bad nu die bijzondere loesland in dadelijke betrekking tot bet Staatsbestuur gestaan; had de Slaat daaruit zoodanige voordeelon genoten , dat do opheffing , endos het verlies dier voordeelon, als equivalent der waarde van den slaaf zou kunnen worden aangemerkl, de eigenaardige verhouding zou bij den wetgever met opzigl lot de schadevergoeding hebben kunnen gelden.
Thans doet zij niets af. En evenmin doen dal do beperkingen waarvan men gewaagde, juist om het argument dat men daaruit ontleende, namelijk: omdat die reglementen niet anders bedoelden dan het ne gnis sua re 7nala ulalur (Gajus); want, juist daardoor^ erkent lt;lo wetgever den eigendom volgens burgerlijk regl, als waarop gezegde regel alleen toepasselijk is on op grond waarvan hij dio, volgons de regelen van Staalsregl, aan banden heeft gelegd.
Toegegeven dus alles, wal de commissiën van rapporteurs van 1857 en 1858/59 hebben aangevoerd, dan nog vinden wij niet ééne reden waarom do Staat zich aan do schadevergoeding wegens ontneming van eigendom onttrekken kan.
En nu zijn wij genaderd tot een punt, waar wij het met de commissiën van rapporteurs eens zijn. Wij zullen alleen aanhalen de woorden in het rapport van 1858/59, omdat wij daarin onze meening volkomen vinden uil-gedrukl, «Men vergde niet , dat zoodra aangenomen «wordt, dat in de vrijverklaring des negers van zijne «slavcnbanden eene onteigening ligt, dat begrip in zijne «onvermijdelijke gevolgen moet worden uilgewerkl. «Dan is er verpligting tol schadoloosslelling van Staals-«wege, maar kan het bedrag dier schadeloosstelling niet «eenzijdig door den wetgever worden geregeld. Die rege-«ling moet dan in ieder bijzonder geval het onderworp
-ocr page 240-— 228 —
«eener niiiinelijkc schikking lusschen den Slaat en den «slavcncigenaar uilmaken en waar verschil van gevoelen «over het bedrug beslaat, moet do onzijdige regier be-«slisscn.»
En wat daar nii van worden zou in deze reeds zoo moeijclijke zaak, gelijk do commissie van rapporteurs vraagt, dat gaat ons minder aan. Wat zal er worden van don koopman die, op het punt van failliet geraakt, nog juist genoeg over heeft om zijne crediteuren te betalen en ze betaalt? Hij zal doodarm zijn, gebrek lijden, maar een eerlijk man blijven en den onbesproken naarn van zijn huis ongeschonden bewaren. Fiat Justitia cl pereat mundus.
Maar do commissie van rapporteurs vau 1857/58 vindt nog een grond , waarin ook de commissie van 1858/59 deelt.
«Er i.s nog meer,» zegt hel ééne rapport: «zoo do «slavencigenaars altijd, zonder uitzondering, de pliglou «der menschelijkheid in beloog hadden gehouden, zou-«den de opolferingen , die nu voor do vrijmaking dor «slaven gevorderd worden, niet zoo groot, noch zoo «dringend noodzakclijk geweest zijn. Is er schuld bij «ilen Slaat, die do slavernij als een weltclijkcn toestand «in do West-Indische koloniën heeft doen beslaan en «gehandhaafd , er is ook schuld , althans bij zooilanigo «slavenhouders, die loegelalen hebben dal deze toestand «ondragelijk is geworden. De door hen te lijden verliezen «hebben zij immers voor een deel aan zich zelvcn lo «wijten.» Het andere rapport zegt: «dat, indien do «slaveneigenarcn zich over het algemeen meer hadden «beijverd, om de weldaad der godsdienstige en zedelijkc «beschaving onder do slavenbevolking te verspreiden en «do slaven door menschelijke behandeling aan zich lo «verbinden, do aan die eigenaren thans dreigende schade «minder groot zou zijn. Hun wordt geen onregl aan-
-ocr page 241-- 229 —
«geilaan , wanneer zij thans lot zekere hoogte boelen «voor hetgeen zij hadden kunnen voorkonnen.»
Wij mogen die direclo beschuldigingen niet stil laten rusten.
liet eerste rapport erkent de schuld van den Slaat, in hel doen ontslaan en handhaven van dc slavernij ; maar werpt de schuld van hel ondragelijk zijn geworden daarvan op de slavenhouders. Is dal volkomen waar, of drukt ook daarvan do schuld niet voor een groot deel op den Slaat zelven? Wij ontkennen niet dal er slavenhouders zijn op wie het verwijl past, maar wij verwerpen bel in zijne algemeenheid. En hoe kan men een lal van individuen, die ieder op zich zelven handelden, aan-sprakclijk stellen voor do fout van enkelen. Stelden dc eigenaren van slaven oen ligchaam of een band daar, wij zouden het argument billeken, als hel volkomen waar was; doch zoo er waren die verkeerd handelden, er zullen er wel altijd geweest zijn , op wie hel verwijt volstrekt niet paste. Ultra posse nemo cogilitr.
En toch zal dc meester, die een toonbeeld van goede behandeling zijner slaven was , die ze als zijne kinderen bejegende , wiens slaven volkomen tevreden in hun lot waren, minder erlangen dan hem zou loekomen ; want, men zegt lot hem: het is uwe schuld, dat voor de slaven van uw buurman de locsland, waarin zij vcr-kecren , ondragelijk is geworden.
Wij huldigen liever de leer: zonder schuld geeue ocertredinff. En, waar do overtreding van het individu nilgaal, daar is zij alleen toerekenbaar op hem die zo beging. Ciilpa caret, qui seit ; sed prohibere non potest.
Ilet is van algemeene bekendheid, dat de conditie der slaven op Curaçao on op do andere eilanden zeer gun-••slig is. Do schrijvers, als Bosch , Teenstra en anderen, roemen die hoog, heeten zo meer aartsvaderlijk. Wij
-ocr page 242-— 230 —
zullen dus van Suriname, waar verschillende oorzaken, niet van den planter afhankelijk , er toe bijdragen , dat do toestand dààr minder gunstig kan zijn , niet gewagen. Maar hel was op St. Martin, dat de slaven bijna tot volslagen opstand geraakten ; het is op Curaçao , van waar een groot getal, bij herhaling, naar Goro week; soms op de gevaarvolsle wijze den dood trotserende; som* hunne vlugt met het leven boetende. En noemt men dan den naam des meesters, die, op die wijze, slaven verloor, dan heeft men, in de meeste gevallen, in dien naam den waarborg eener goede, loegevende, meestal te toegeeflijke , behandeling. Ligt dan do schuld in die toegeeflijkheid? Neen; wij zeiden het reeds hierboven. De schuld lag daarin, dat er lang geleden in Nederland op emancipatie werd aangedrongen ; dal vrijmaking beloofd werd ; dat do zucht naar vrijheilt;l, als do prikkel van eeno ongekende zaak, in het zoo prikkelbaar gemoed van den neger werd levendig gemaakt, dal men haar lol hartslogt liet rijpen ; en dal de zaak bij woorden bleef, op wien drukt daarvan do schuld?
En toch , op Curaçao en op do eilanden werd , dank zij der Roomsch-Calholijke geestelijkheid en die der Moravische broederschap , do weldaad der godsdionsligo en zedelijko bescherming niet verwaarloosd. Alle slaven zijn Christenen; men kome en zie bijv, wat do R. C. geestelijkheid op Curaçao heeft gewrocht. Men bezoeke hel getal scholen en kerken daar opgcrigl ; men zie do moeite, den ijver, de zelfopoflering van hen, die, op de dorre klip, gezondheid, leven, geluk, ja alles veil hebben voor pliglsbetrachling. Men zie die priesters, onder do brandende zon, do plantages bezoekende, om de slavenbevolking tot een meer zedelijk leven aan te sporen. Men zio die zusters op do bewaar- en Zondagscholen les gevende. Men zie zo verder als ziekenverzorgslers, als ware zusters van liefdadigheid.
-ocr page 243-— 231 —
Men spreekt van amemchelyke behanc/elin^.n Nog eens ; men kome en zie. Men weet liet niet, dat er menige plantagieis, waar zeldzaam of nooit ligchamelijke kastÿ-ding plaats heeft; en toch buiten die, bestaat er geeiie andere.^n zelfs daar, waar kastijding plaats heeft, vergelijke men haar met die aan boord der schepen, waar zij aan den vrÿen , blanken Europeaan wordt loebedceld. Of, zou het mogelijk zijn, om knappe scheepstimmerlieden, knappe schrijmverkers, metselaars en andere ambachtslieden te vormen, zonder beschaving? En het waren ook de zoodanigen , die van Curaçao naar Coro uitweken, omdat zij helmiddel van bestaan met zich voerden. Maar was dal welligt om de behandeling die zij ondergingen? Neen ; want zij leefden vrij, met een vrij ruim en meer dan genoegzaam weekgeld: Maar hel was do slavernij, en niet anders. Omdat het: quidquid servo acquiritur id domino acquiritur bestond, werkten zij voor een ander, en wisten zij, dat zij nog meer zouden hebben, als zij hunne verdiensten zelf konden behouden en aan hun’ meester niets behoefden op te brengen , niet beseffende , dal do knecht in Europa ook voor zijn’ meester werkt.
En als nu de Slaat mijn oud woonhuis, dat dreigt in te storten, maar waarmede ik mij behelp , met den grond waarop hel staat, wil onteigenen, omdat mijn bouwval do straal ontsiert, en zegt: uw pand behoef ik u niet te betalen; ik geef u cene legeinoelkoming; want, in den slechten staal daarvan, « wordt u ^een onregt «aangedaan f wanneer gij thans, tot zekere hoogte, «boet voor hetgeen gij hadt kunnen voorkomen ; » dan zeg ik op mijne beurt, dat hel een schreeuwend onregt is, dat mij wordt aangedaan.
Hier eindigen do commissiën van rapporteurs mol hunne voorlichting aan do Tweede Kamer, voor zoo vccI de kwestie van regt op schadevergoeding betreft.
-ocr page 244-Maar zelfs ouder beu , die de «cliaileloosslelliug ver-wierpoii, « waren er versebeideuen , die do reglsaauspraak « op vergoeding cj; aequo et hono niet gebeel 1er zijde «wilden stellen;» lezen wij in hel rapport van 1858/59.
De bewoording c regt saampraak tot vergoeding ex u aequo et bono n laten wij ongemoeid. Maar zeker is het, dal, als daar zoodanige regt/taatispraak bestaat, en men kan die niet onlkenocn , de wetgever, onzes krachtens, die niet 1er zijde mag stellen; en dan doet het er niets toe, of de titel, do grond van die reglsaauspraak, in hel strictum jus of in hel aequum et bonuni ligt. Stricto Jure blijft do schuld van iederen debiteur beslaan lol op de voldoening; xtricto Jure is elk, dio zieh in obligo stell schuldig; maar, ex aequo et bono, is bel stellig regt geworden, dat bet faillissement den débiteur libcrcert, en dat de minderjarige zich op zijne minderjarigheid beroepen kan.
En nu is daar eeno regtsaanspraak op vergoeding. Wal is vergoeding anders dan schadeloosstelling? vergoeding van hol lo lijden verlies?
Maar bedoelt men misschien tegemoetkoming? Dio kan hier niet to pas komen , waar het do Staat alleen is, dio, uit eigen wil, de schade berokkent.
Het begrip van verpligle vergoeding of tegemoetkoming gaat echter verder. Wal zal do Staal vergoeden? Immers lo Ijden schado en verlies. Door wiens schuld, door wiens toedoen wordt die schado veroorzaakt en dal verlies geleden? Immers door die van den Staal; zoo dus do Staal schuldig is, dan is hg dat voor hol volle bedrag der schado en van het verlios.
Een dezer twee, óf do Staat is niets schuldig; maar dan kwam de redenering ex aequo et bono niet lo pas, óf do Slaat is vergoeding schuldig; maar dan ook voor het geheel.
Trouwens naar hel ons voorkomt, is de vraag van
-ocr page 245-— 233 —
aeyuum et Lonufn meer van toepassing a posteriori tlaii a priori. Onder de Rotneinsche praetorcn, toen altijd bet regt der XIl tafelen, als stricluuijus bestond , kou juris asporilatem corrigendi gratia, aan de praetoren eene zekere regtsmagt of reglsbevoegdheid , om ex aeguo et bono uitspraak te doen, toegekend worden ; die regts-bevoegdheid mögt, door het eigenaardige der instelling, hel karakter van wetgeving aannemen ; maar geheel iets anders is het met opzigt tot den Nederlandscheu wetgever.
Ook onze reglspraklijk mag hel aeguuin et bonum aanhalen; de gefailleerde die later lol vermogen komt, de minderjarigen die zich in obligo stelden mogen ex aequo et bono schuldig blijven , omdat daar eene wel is die als regeling van slriclum jus, hen jure niet schuldig verklaart.
Maar door den wetgever moet, naar hel ons voorkomt, als slriclum jus aangemerkt worden, wal zich aan hem a priori ex aequo et bono voordoel. En als bel waar is dat op den wetgever de pligl rust om consequent te zijn, om zich zelven en zÿne beginselen getrouw te blijven, dan zal hel evenzeer waar zijn, dal hij in hel begrip van schuldig le zijn of niet schuldig lo zijn, nicl moet, niet mag transigeren.
Derhalve zoo daar eene regteaanepraak lot vergoeding bestaat, dat dan de wetgever die aanspraak regt late wedervaren, maar dan ook volledige veryoeding; want daarin alleen ligt het begrip, do aard en de Strekking van de regtsaanspraak ; daarvoor alleen bestaat een vaste maatstaf; daar alleen vindt men een aequivalent. Niels van dat alles in eene partiële tegemoetkoming, die geen grondslag heeft, die willekeurig is, waarbij men vragen moet: wat en waarom wordt er vergoed?
Ïol eene zoodanige vergoeding houden wij, hel zij mol eerbied gezegd, hel wetgevend gezag onbevoegd. Ja 1®
-ocr page 246-nicer onbevoegd in het aanwezige geval, waar de rcgls-aanspraak legen de schatkist gerigt is.
Zeker do schatkist is er om daaruit de schulden van den Slaat te voldoen. Die schatkist staat onder do be-.schorming van hol wetgevend gezag. De wetgever is verpligt om waar schuldpligligheid van den Staat aanwezig is, en de voldoening eerst uil krachte eener speciale wet kan geschieden, dio wet lot stand le brengen, do schatkist aaiisprakelljk te stellen, maar dit alles alleen, waar eene aanspraak des regls, reglens cene schuld, bestaat; dus wal de Slaatji/re, uil kracht des regls, schuldig is.
Maar is nu ook do schatkist aausprakelijk voor hetgeen billijk schijnt lozgn, voor hetgeen, waarop geene aanspraak des regls, maar alleen een beroep op billijkheid kan geschieden? Wij betwijfelen dat.
liet komt ons voor, dal, zoo er reglens gceno schadevergoeding bij emancipatie der slaven aan do eigenaren verschuldigd is, hot wclgovcnd gezag zich onbevoegd moet achten, om één penning uit ’s lands schatkist daarvoor beschikbaar lo stellen; omdat in het mandaat der Vertegenwoordiging niet begrepen is het toekennen van zoodanige douceurs, die eene zoo beduidende som vorderen on, zoo als men meent, in zich een beginsel van onregl bevallen jegens hen, die, meer dan anderen, aanspraak op do gelden der schatkist hebben.
Als hel waar is, wal do commissie van rapporteurs van 1858/59 zeido: «Volledige vergoeding zou een onregl «zijn, den ingezetenen van Nederland aangedaan, die, «wanneer zij uit hunne gemeeno middelen een offer voor «de opheffing van een in de West-Indische koloniën be-«staand kwaad brengen, te regt kunnen eischondalde «vrije bevolking dier koloniën on de dadelgk belang-«liebbondon hier te lando van hunne zijde een belrck-«kolijk groot deel lot dal offer bijdragen.» Als dal waar
-ocr page 247-is, dan nordl aan Nederland hetzelfde onregl aangedaan door eene partiële vergoeding. Grooter onregtnog; want volkomen vergoeding is logisch, systematisch , bepaald. De partiële mist al die eigenschappen.
Of echter dat argument zelf houdbaar is, laten wij in het midden , omdat hel ons voorkomt, dal do commissie van rapporteurs zelve het niet gelooft, daar zij dan aan eene regtsaanspraak tol partiële vergoeding geena plaats zou hebben kunnen geven.
Maar, vermits dan toch aannemelijk is, dat hel grooter deel der Vertegenwoordiging genegen is eene vergoeding te verleenen voor het verlies, dat de eigenaren van slaven lijden zullen, en vermits het ontwerp van wet zelf zoodanige vergoeding regelt, zoo meent men misschien, dat onze bedenkingen zich meer oplossen ineen strijd over woorden dan van zaken.
Do moeite, die de commissiën van rapporteurs zieh gaven om zoo breedsprakig de vraag op den voorgrond te behandelen, bewijst reeds genoegzaam het belang der vraag en dus ook het belang der tegenspraak van het stelsel der meerderheid.
Wÿ beweren, dat do eigenaren ten volle moeten worden schadeloos gesteld. De wel en de commissie van rapporteurs, integendeel, «lellen een’ willekeurigen maatstaf van vergoeding. Eu, om met een enkel woord het groolo verschil lusschen die twee, bij den eersten oogopslag, to doen opmerken, zij het genoeg, te vermelden dat Eboelahd voor 82,824 slaven in Britsch Guyana, aan schadeloosstelling bijna 54 millioen guldens betaald heeft, maar ook daarenboven aan do onteigende meesters beduidende voordeelen schonk ; als: a. eene verlengde dienst der geëmancipeerden, ten behoeve van hunne meester» onder den naam van apprentricethip, voor den tijd van 6 en 4 jaron , daarna lot op 4 en 2 jaren verminderd. b. beschermende regten op do producten door «laven-
Themis, D. Vil, 2de St. [1860], 16
-ocr page 248-arbeid gcleeld voor cene reeks van jaren. Later verleende Engeland nog aanzienlijke subsidiën en guaranliën op leeningen , ten einde den aanvoer van vrge arbeiders in Brilsch Guyana te bevorderen, terwijl, onverminderd de som van schadevergoeding, de beschermende regten, die Engeland verleende, aan dat land meer dan 240 millioen guldens zouden hebben gekost. Zoo als aangetoond wordt door don schrijver van Iets over de emancipatie der slaven, van wien wg de voormelde opgaven en cijfers hebben nageschreveu. Voor 38,000 slaven in Suriname zou dit alleen, de geldelijke schadeloosstelling van Engeland als maatstaf stellende , hebben moeten bedragen ruim 24 millioen (1).
Do Staatscommissie stelde daarvoor echter niet meer dan 15 millioen.
In het ontwerp van den Minister Mijer, werd do raming nog lager gesteld, namelijk op 14 millioen; en het ontwerp, thans in behandeling, bepaalt zich tot elf en een half millioen.
Men meene dus niet, dat het eene onverschillige zaak is, of Nederland bloot het verlies dor eigenaren wil hel-jgt;en drag'en ; dan, of het volledige schadevergoeding zal toekennen,
De schijnbaar zoo ruime schadevergoeding, die Engeland , met het eerlijk, en dus ongeprezen, doel van volkomen schadeloosstelling, verleende, bleek zelfs ten slotte, niet eens aan het dool te hebben beantwoord.
Zou do schrijver van het Jets, op het ontwerp, thans in behandeling, niet weder moeten uitroepen: « zoo iets « ons verbaast is het dit voorstel (en zijn het de beschou-«wingen van de commissiën van rapporteurs), waaraan
(1) zie het aangch. werk, p. 17 en volg. De schrijver beroept zich, voor de begrooling van hetgeen de prohibitie van regten aanËSGElAKD gekost hebben , op de statistieke opgaven van Porter en anderen. Zie ook het eerste Rapport der Staatscommissie voor de emancipatie, p. IG.
-ocr page 249-— 237 —
« wij geen’ naain weten te geven. Dal zelfs dé slaveu a onteigend worden legen willekeurig bepaalde prijzen, « is eeno verkrachting der wet. Dit heeft de Engelscho « wetgever zeer goed gevoeld en daarom lol grondslag « genomen de geschalte waarde van de slaven.”
Do meerderheid der commissie van rapporteurs van 1858/59, beriep zich op As# voorieeld van andere landen; och of men het voorbeeld van Engeland gevolgd badde ! En waarom juist Engeland? niet omdat dit Rijk do vergoeding op ruimere schaal, dan eenig ander land, bewerkstelligde; maar enkel en alleen, omdat Engeland het trouwharligsl, hel eerlÿkst handelde.
Wateindelijk demoeijelijkheden betreft eener waardering der slaven , wij kunnen niet gelooven, dat de ophef, die daarvan gemaakt wordt, geheel ernstig gemeend is, als men toch bij hel wels-ontwerp de individuele waardering wil ; maar daar binnen zekere gegevens, die doorgaans ver beneden de waarde van eiken slaaf zullen blijven; zoo zelfs, dat niet eens verkregen zal worden , wat de .Minister als midden-lerm gesteld hoeft.
De commissiën , bij het aanhangig wetsontwerp verordend , zullen zich toch met iederen eigenaar van slaven in betrekking moeten stellen , niet minder dan , wanneer het te doen was, om «eene minnelyke schikking ((tusschen den Staat en den slaoenei^enaar» tol siaai te brengen.
Zij zullen niet minder op do waarde van eiken slaaf in hot bijzonder moeten lellen.
En « waar verschil van gevoelen over het bedrag «bestaat» zou dezelfde onpartijdige regier, die het ontwerp aanwijsl en op dezelfde wijs, als daar bepaald is, kunnen beslissen.
Deugt die regtspraak niel, zoo als de commissiën van rapporteurs, niet onduidelijk , te kennen geven , alweder vragen wij ; aan wien de schuld daarvan ? Maar hoe zal
-ocr page 250-— 238 —
men hel Jan nu volgens hel wetsontwerp stellen-? Wij stelden ons ten doel te betoogen, dat do opheffing of vervallen-vorklaring der slavernij , niet anders plaats kan hebben , dan met onteigening in den zin der Grondwet, dus met volkometi schadeloosstelling van de eigenaars der slaven, door de betaling van de waarde van eiken slaaf. Hebben wij ons doel bereikt, zoo wel door de uiteenzetting van ons stelsel, als door de wederleggingen van de beweringen van de commissiën van rapporteurs, dan ligt daarin levens het betoog, dat Nederland regions niet volstaan kan met cene tegemoetkoming op willekeurige schaal. Maar ook, wij leggen nadruk op de bewoording, willekeurig bepaalde prgzon. De Grondwet verbiedt voor Nederland onteigening , anders dan in de gevallen en op do wijze bij do wet bepaald. En die wijze is, bij gebreke van wederzijdscho goedkeuring der gevraagde en aangeboden som , volgens onpartijdige begrooling van deskundigen en uitspraak des reglcrs.
Gelijk wij reeds vroeger zeiden , hel is niel op de Grondwet dat wij ons beroepen , het is op het beginsel en dat beginsel wordt gehandhaafd door eene vergoeding , die in de wijze, waarop zij geregeld wordt, de waarborgen levert van onpartijdigheid, zaakkennis en regt-vaardigheid. Nederland heeft geen ander belang bij do slaven , dan de deelneming in do belangen barer kolonisten. Dio belangen stelt de commissie van rapporteurs van 1858/59 als afgescheiden van die van Nederland en daartegenover staande, voor; als derhalve Nederland als tegenpartij , uitgaat van de stelling, om met gewold do eigenaren van slaven van hun’ eigendom le berooven, schijnbaar met eene verwÿzing op eene billijke tegemoetkoming , maar inderdaad op eene tegemoetkoming die daarom reeds niet dan willekeur is , omdat de schnld-pligligo, de Slaat zelf, de waarde en do schade bepaalt ; als Nederland zelve, zeggen wij, het verlies begroot en
-ocr page 251-— 239 -dan iiiel meer dan een deel der begroote som wil voldoen, dan wordt aan het grondwettelijk beginsel geweld aangedaan.
In ieder ander geval van geheele schadevergoeding of gedeeltelijke tegemoetkoming, zijn het onzijdige des-kundiffen , die de waarde der zaak en de hoegrootheid van het nadeel bepalen. De Nederl. wel zelve stelt waarborgen voor onzijdigheid (1), En wanneer is hg , die de schadevergoeding schuldig is, degeen die de schade begroot.
Al waren nu de cijfers van taxatie juist, zij missen de waarborgen van onzijdigheid.
Wij weten wol , dat aan den wetgever het vermoeden van onzijdigheid moet loegeilacht worden. — En zeker kan daarover geen twijfel beslaan , waar het betreft , wellen in hel belang van Nederland.
Dat die wellen goedgekeurd en aangenomen worden door de Vertegenwoordiging van hel Nederlandsche volk , door hen die hel volk vrij uit zijn midden verkoos , levert den waarborg van onzijdigheid.
Maar ook , dat alles alleen, voor zoo veel de wellen Nederland en de belangen van dat Rijk belrclTcn. Doch diezelfde toekenning van onzijdigheid a priori, diezelfde waarborg, houden op en vervallen, waar de belangen van Nederland gesteld worden legen over die van do koloniën, die geen stem in de Verlegenwoordiging hebben.
De vraag der inmenging van de Verlegenwoordiging en van hel wetgevend gezag van Nederland in de koloniale belangen, laten wij rusten.
In het aanwezig, exceptioneel geval, zijn de belangen van den Nederlander opposiet aan die van den kolonist. — De Vertegenwoordiging, als wakende voor
(1) Zit b. v. «rit. 225, 22G cii 331 B. R. V.
-ocr page 252-— 240 —
de belangen der tchalkist, is do ééiic , dej slaveneigc-naar de andere partij. Hier verliest dus do Vertegenwoordiging het karakter van onzÿdigheid.
En, wal do saakkennit betreft, zoowel aan do Regering als aan do Vertegenwoordiging zijn de Westindien geheel onbekend. Is er in de vergadering der laatste, een enkel lid persoonlijk met Wesl-Indië bekend ?
Of zal men beweren, do Slaalscommissio beslaat uit raenschen,dio geacht mogen worden met de koloniale belang'en bekend en op een onzedig standpunt te zijn. Het is voor’s hands niet noodig do stelling le onderzoeken. Wij kunnen volstaan mei er niel meer van le zeggen dan dil, dal men bet voorstol der Staatscommissie niet gevolgd heeft.
Do slotsom van ons betoog is dus, dal, naar onze meening, Nederland bevoegd is de slavernij in de Westindische bezittingen af lo schaffen ; maar dan ook ver-pligl is de waarde van eiken slaaf aan den eigenaar daarvan te betalen.
Over de belangen der kolonie in eene schadeloosstelling, zoo als wij meenen, dal regtens verechuldigd is, en over de gevolgen, die eene tegemoetkoming zoo als men wil verleenen, hebben moet, daarvan spreken wij niet. Het behoort niet lol onze slof.
Ook Ireden wij niet iu de vraag, wal do toekomst dreigt le zijn van hen, die aldus gewelddadig, niet blool een voorwerp van eigendom, maar bun voornaamste middel van bestaan verliezen zullen, zonder dal zij do vergoeding erlangen , waarop zij regt hebben.
Noch vragen wij, wat zal er worden van dat half kind-, half diermeusch , aan hetwelk men op cens eeno vrijheid en zelfstandigheid wil geven, waarop, do verstandelijke en zedelijke ontwikkeling in aanmerking genomen, het 12 of 15jarige kind in Nederland, zoo
-ocr page 253-niet veel grooter, dan zeker wel niet minder aanspraak kan doen gelden?
Wg onderzoeken niet, of het consequent is, dat men het kind lot zijn 23sle jaar onder de vaderlijke raagt of onder voogdij plaatst, of aan den zwakke van geest of den verkwister een curator toevoegt; terwijl men een, die gedeeltelijk minder is dan hel kind , minder dan den onnoozele , minder dan het dier, maar die alleen , meer dan het kind, ontwikkeld is daarin, waarin hij schadelik en gevaarigk kan zijn voor de maatschappij, voor hen, die hem omgeven en voor zich zelven; meer met begeerten en driften voorzien dan de onnoozele, meer met lusten en neigingen dan het dier, eensklaps van alle toezigl zal ontslaan.
Wij laten daar, of hot goed is voor den Slaat, voor de maatschappij, voor de ontwikkeling van den neger, dat hij, die physiologisch een mensch moge zijn, psy-chiologisch niet dan met zekere toegeeflijkheid een redelik wezen gehecten kan worden, op eens eeno vrijheid zal bekomen, die hij voor alle belangen verkeerd be-grgpen en gebruiken zal.
Op alle die vragen geeft de ondervinding antwoord, al is dan ook hare slem die eens roependen in de woeslgn.
Hel rapport der Staatscommissie levert daarvoor zeer bepaalde antwoorden (1). Eene nieuwe bijdrage vindt men in de onlangs uilgekoraen brochure: De quaestie van vrijen arbeid en iinmigralie in de ^ett-Jndië loegelichl door A. D. van der Gon Net.scher (2),
De voorstellingen van den neger, die men daar op onderscheiden plaatsen vindt, zij zijn uit het leven gegrepen ; zij zijn de typen , die men ouder alle negers in Wesl-Indiën zonder onderscheid terugvindl (3).
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Eerste Rapport, p. 19.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage, Gebr. Celinfanti , 1860.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie 1). v. des schrijvers voorslelliog op p. 14,38 (de neiging, de
- 242 -
Al die beschouwingen zouden ont le vor wegvoeren.
Thans wilden wij ons uitsluitend bepalen lol do vraag des regts en wÿ besluiten dus ons verloog mei de aanhaling van do woorden van evenvcrmelden schrijver als hij zegt: «de dadelijke vrijverklaring in Suriname kan alleen dan met hoop op günstigen uitslag geschieden , wanneer die vergezeld gaal van eerlijke schadevergoeding aan de eigenaren der slaven, en loevoorzigl van Staatswege over de vrljgemaakten » {1).
De Zondagewet, door Mr. J, A. Lew, Advocaat te Amsterdam.
Er zijn enkelc’wellen, die door den tijd een geijkt karakter hebben verkregen. Daaronder behoort de wet, houdende voorschriften ter viering der dagen, aan de openbare Christelijke godsdienst loegewijd van 1 Maart 1815 (Stbl. nquot;. 21). In T algemeen gaal men bij ons niet dan noode over lol hel herzien van wellelijke bepalingen, vooral wanneer het geldt wellen, waarover sinls hare afkondiging reeds een aantal jaren is verstreken, en men dus zeer gemakkelijk dien schroom onder den naam van eerbied voor hel van ouds beslaande kan verbergen. Wij gelooven dat de Zondagswet, zoo als zij daar ligt, niets voor zich heeft dan ouderdom, en deze hoe-karaktertrek lot dieverij en leugen voorat niet te vergeten. Beiden gaan met hel onverstand zoo ver, dal, als de neger heeft voorgenomen zijii diefstal te ontkennen , hij loch, al wordt hij op de daad betrapt, de eenc leugen op de andere zal stapelen , en, legen alle bewijzen in, met een. in Europa ongekend en onbegrijpelijk onverstand, zal blijven ontkennen. Zie p. 9G en volg-
(1) P. 54 t- a. pI- Wij geven aan de woorden : eerlyke ichadevcr-goedieg ruimeren zin dan de schrijver op p. 136, 143 en volg.
-ocr page 255-(iuiiigheiJ is zeker le gering, om haar voor ceno herziening le waarborgen, die wij als dringend noodzakclijk beschouwen. Eerst zeer onlangs is in een onzer meest geachte tijdschriften (1} hel oog gevestigd op de meer dan zwakke redactie der wel, op de mocijelijkheid die de regier bij elk voorkomend geval in de toepassing onder-vinill, op do weinige eenheid die na zoo vele jaren omtrent ha*e uitlegging in de jurisprudentie is gevestigd. Al deze bezwaren zijn zeker niet gering, en hel laatste verschijnsel toont inzonderheid dal er eene wijde deur voor verschillende opvattingen is opengelaten, hetgeen op zich zelf niet eene der minste feilen van wellelijko voorschriften is. Daardoor immers wordt de regier met den besten wil er toe gebragt zijn persoonlijk gevoelen zoo ruim mogelijk le doen gelden, niet om ceno of andere nevenbedoeling, maar omdat de welgcver zoodanige termen heeft gekozen, dal twee geheel verschillende meeningen kunnen geacht worden in overeenstemming te zijn met de beslaande bepaling. Het groole kwaad ligt dan daarin, dal men juist door zoo en niet anders regl le spreken, meent le handelen naar den geest der wel, en onschuldig op hel dwaalspoor wordt gebragt, omdat de wel geen vasten bepaalden maatstaf aan do hand geeft. Het beslaan eener Zondagswet op zich zelf is onbetwistbaar noodzakelijk. Niemand meer dan wij, zijn voorstanders van de meest mogelijk scherpe afscheiding lusschen Kerk en Slaat. Waar allen gelijke regten hebben, staan voor allen gelijke verpliglingcn daameven, en het is dus zeer noodig dat er van Staatswege behoorlijk toezigt worde gehouden op de riglige viering der door de kerk erkende feestdagen, juist om daardoor de lijn van demarcatie nog strenger te doen uil-komen. Niemand kan daarbij zich beklagen gekrenkt le zijn in zijne persoonlyko gevoelens, daar de wet een vast (1) Hegtigel. Bijdr , DÏN TiX , 1858 — 1859, n“. 3,
-ocr page 256-— 244 -
puni van uitgang moei Iiobbon, cn het niel meer dan billijk is dat zij, aan elk individu do uiting zijner mee-ning vrijlatende, bij voorkeur die eerediensl lol voorwerp harer bescherming maakt, welke als beleden door ’t ineereiideel der ingezetenen, do eerediensl van Slaat kan worden genoemd. Overwegingen van occo-nomischen en morelen aard maken niet minder do instandhouding der wet noodzakelijk. Elke gezonde staathuishoudkunde steunt op het beginsel, dat hare voorschriften dezelfde zijn voor den Staat in zijn geheel, als voor den individu in ’t bijzonder. Wanneer zij den laalslen als het eenige middel 1er bevordering van zijnen rijkdom voorschrijft, dal hij zijn maatschappelijk standpunt naar eisch inneme, dan leert zij tevens, dat do zamenwerking dier verschillende krachten leiden moet tol vermeerdering der volkswelvaart. Zij onderstelt dus voor beiden dat werk—stelselmatig geleidelijk werk is de schering en inslag van elk materieel streven, maar daardoor levens erkent zijde noodzakelijkheid der rust, zonder welke dal werk lot eindelijke afmatting leiden moet, en hier voreenigl zij zich met de leer der kerk, die deze periodieke rust gebiedend voorschrijft. De wetgever nu behoort door eene daad van zijnen kant te constateren, dat hij dit beginsel, dal én door de kerk èn door de wetenschap der staathuishouding als nullig en noodzakelijk wordt voorgeschreven, acht in overeenstemming met hel welbegrepen belang van den Staat, en dit doet hij door aan de leer der kerk het presligo zijner weltclijko sanctie bij te zetten. Afgescheiden van dien grond , moet ontzag voor de voorschriften der kerk bg hel volk zoo veel doenlijk levendig worden gehouden, en daartoe is geen geschikter middel, dan dat do burgerlijke wet hem met straf bedreigt, die door zijne openbare handelingen andersdenkenden aansloot geeft. Dal de wel niemand in zijne gewetensvrijheid beperken
-ocr page 257-mag, iiocli hem persoonlijken dwang opleggen kan, hhjlï eene waarheid, maar wanneer zij eiken burger dwingt 2Ü“0 gevoelen» niet zoodanig lucht te geven ilat hij daardoor minachting toont voor hetgeen anderen ais heilig beschouwen, werkt zij op aan haar niet vreemd terrein. liet is eene alles behalve gemakkelijke taak juist te omschrijven in welke verhouding de kerk tegenover den Staat behoort te staan. Do kerk — wij spreken hier van de godsdienstuiting, voor zooverre zij zich naar buiten vertoont — is een geheel eigenaardig maatschappelijk verschijnsel, en het valt eiken wetgever moeijelijk zich ten haren opzigte op hel juiste standpunt te stellen, daar hij zelf zich nooit van haren invloed geheel kan ontdoen. Aan den eenen kant behoort hÿ te zorgen, dat hij, door haar op gelijke lijn met alle andere instellingen te plaatsen, niet veroorlove dat ieder Staatsburger zijne regten tegenover de hare stelle , daar zij in aard en oorsprong van de eerste verschilt. Aan de andere zijde mag hij niet toelaten, dat zij die regten te sterk primere, daar in dat geval de aan elk individu gewaarborgde vrijheid van handelen, illusoir zou worden gemaakt. De burger in zijne betrekking tot den Staat kan dus én door overdrijving, en door inkrimping van de regten der kerk, in zijne niet minder heilige regten worden verkort, en hij zal aan do eene of de andere do voorkeur geven, naarmate bij op godsdienstig gebied lot eene meer of minder scherpe kleur behoort. Daar de wet evenwel met private inzigten niets te maken heeft en geheel kleurloos zijn moet, zoo behoort zij beide klippen gelijkelijk te vermijden. Gaat men uit van de gedachte, dat do aanlci-dende oorzaak lol hel daarslellen eener Zondagswet moet zijn hel toezigt van Staatswege op do ongestoorde viering der door do Christelijke kerk erkende feestdagen, dan gelooven wij dat men den juisten grondslag heeft. Verwijdering van al hetgeen lol stoornis aanleiding kan
-ocr page 258-- 24G -
geven, mod bel eenige doel des wetgevers zijn, en houdt men dit in het oog, dan krijgt de wel oen zuiver negatief karakter. De moeijelgko vraag blijft dan nog, wat men onder stoornis te verslaan bebbe , en dit woord beeft zeker de meest rekbare beleekenis. Past men bel cenigzins ruim toe, dan kan alligt de strekking der wet eene algeheele stremming vau hel burgerlijk verkeer ten gevolge hebben. Wij geloovcn dal de weifelende houding lt;ler reglerlijke magt in de beslissing der reglsvragen aan baar onderworpen, enkel en alleen haar’grondslag heeft in de bepaling van de grenzen der beleekenis van dat woord. Die aarzeling hangl zamen mei de vraag, ofniet de wetgever, ten einde zijn doel te bereiken, op hel dispositieve terrein was gekomen, en dus zijne verbodsbepaling ook had uilgcsirekl tol datgene, wat inilirect in verband staal met de algemeene viering der feestdagen. Hel eene rcglscollegie zoekt in de wellelijke voorscb'’if-len een waarborg voor de meest scrupuleuse naleving, en straft dus al hetgeen niet is overeenkomstig de slriklslc openbare rust in hel verkeer; hel andere is minder streng in zijne opvatting , en beschouwl alleen hel uilcrlijk bedrijf in engeren zin als strafbaar. Zeer moeijclijk is bet de juiste grens te bepalen, dit erkennen wij, maar dit wettigt niet hel stilzwijgen des wetgevers, die blijkbaar hel bewijs heeft geleverd op twee gedachten te hebben gehinkt, en zich geen rekenschap te hebben gegeven van den aanleg van zijn werk.
Om deze laatste stelling le reglvaardigen behoeft men slechts ’t oog le slaan op de wet, zoo als zij daar ligt, en men zal zien dat, bij gemis van vast principe, do wetgever genoodzaakt was zijn loevlugl te nemen lot transactiën en excepliën , waardoor voor het grootste gedeelte zijne eigene voorschriften ontweken kunnen worden. Do leidende grondgedachte, zoo als zij blijkt uit de bewoordingen der wel, en len overvloede nil haren geheelen
-ocr page 259-■— 247 -
geest, is het weren van tlcn openbaren arbeid oj) dd Christelijke feestdagen. Da woorden van art. 1 laten hieromtrent geen twijfel over, en wanneer dat voorschrift maar even gemakkelijk toe te passen als neder te schrijven ware, dan zoude zeker den regter menige kennisneming zijn bespaard van quaesliën, die, ondanks hare geringe beteckenis, juist niet altijd spoedig te beslissen zijn. Wij hebben hier niet op ’t oog do nog altijd onopgeloste vragen: hoe verre ’t praedicaat openbare arbeid zich uit-slrckt? of de arbeid, die geheel binnen eeno besloleno plaats geschiedt, doch zoodanig dat hij noodwendig en uit zijnen aard eenige sporen naar buiten vertoont, kan gezegd worden binnen het bereik der wet te vallen? of do arbeid, dio voor ’t grootste gedeelte binnen een gebouw wordt verrigt, doch accessoir eenige werking naar buiten noodzakelijk maakt, de verbodeno kenmerken draagt? — vragen , ter welker beslissing in utramquo partem zeer veel zou kunnen worden aangeveerd. Meer speciaal bedoelen wij ’t onzekere, twijfelachlige, en onbestemde dat ’t woord arbeid met zich brengt. Art. 1 der wet kan men gevoegelijk in tweeën splitsen. Het wil gecne beroepsbezigheden, waar ook uilgeocfend, welke de godsdienst zouden kunnen storen, maar als tweede hoofdstelling gaat het een stap verder en verbiedt eiken openbaren arbeid , ook dan als hij met do godsdienst in de verste verte niets te maken heeft. Een smid , die door ’t gedruisch zijner werkplaats, al heeft hij ook alle mogelÿke voorzorgen genomen dat van zijne ver-rigtingen naar buiten niets blijke aan de uitoefening der eeredienst — dit is de eenige mogelijke omschrijving die wij aan het woord godsdienst geven kunnen — hinderlijk is, wordt gestraft. Wanneer daarentegen diezelfde smid verhuist, en onder diezelfde voorzorgen zijn bedrijf uitoefent, blijft hij straffeloos. De strafbaarheid van den storenden arbeid, ook als ’t criterium van openbaar ont-
-ocr page 260-- 248 -
bicckl, is blijkbaar, want anders zoude bel voorschrift iiiols dan eeno tautologie bevallen, en zoude hel eerste lid door het tweede worden overbodig gemaakt, maar de bepaling van de grenzen der strafbaarheid is arbitrair en willekeurig. Ook op zich zelf beschouwd is het tweede lid niets minder dan duidelijk. Arbeid is elke inspanning van geestelijke of ligchamelijke vermogens, verrigt in volle bewustzijn, gerigt op oen bepaald doel. Volgens deze bepaling is bijna alles in do maatschappij naar do Zondagswet strafbare arbeid. Er bestaat geeno aanleiding om te onderscheiden , ten zij men aan arbeid een zeker begrip van gedreun en gedruisch verbinde, hetgeen niemand beweren zal en met do formele wetsbepaling in strijd is. De kassiersknecht, om oen voorbeeld uit duizenden te noemen, die door zijn’ hoer 1er incassering wordt uitgezonden, arbeidt, want or is inspanning, bewustzijn en doel ; zijn arbeid is openbaar, want hij wordt verrigt ten aanschouwe van iedereen, en toch zal het wel niemand in ’t hoofd komen dien man om het tweede lid van art. 1 dor Zondagswet in slaat van beschuldiging te stellen. Werd deze bepaling dus ten einde toe volgehouden, zeker zouden maar zeer weinigen aan de strafbaarheid ontsnappen, ’t geen op zich zelf niel pleit voor ’t oordeelkundige der wet. Art. 2 behelst niets dan do openbaarheid , meer bijzonder loegepasl op den winkelhandel. Wat de redactie betreft, is het niet zeer gelukkig. Eeno groole vraag zou kunnen zijn of het woordje en lusschen kooplieden en winkeliers conjunctief of disjunctiof behoort te worden opgevat. Praclisch schijnt men winkeliers voor de paraphrase van kooplieden le houden, welligt uil vreeze dal anders do winkeliers zouden kunnen meenen geene kooplieden le zijn, en menigeen met die bepaling zijn voordeel zoude kunnen doen. In ’t wezen der zaak kunnen wij niet inzien , waarom iemand, wiens gevel met hel woord :
-ocr page 261-— 249 —
«inanufuclurcn» prijkt, op de feestdagen nicer gevaar van strafbaarheid loopt, dan degeen , wiens deur van’t opschrift «kantoor» is voorzien. Afgescheiden van deze opmerking is het algemeen bekend , hoe de winkeliers reeds lang een huismiddeltje hebben gevonden om de wet te ontduiken, en ’t is zelfs aardig om na te gaan hoe men voornamelijk in onze groote handelsstcden bijna overal à la barbe van de wel juist doel, helgcen zij verbiedt. Die zijne luiken halverwege sluit, heeft ten minste nog eenigen eerbied voor de grgze verordening, maar er zijn er die hunne deuren openslellen , hunne waren uitstallen en aanprÿzen, oneenvoudig alles bedekken met een dun doorschijnend gaas, dat zij met den naam van gordijn bestempelen. Wij geven loc dat deze handelingen onwaardig zijn, zoolang do wel ze verbiedt, en erkennen gaarne dat wetsontduiking aan elke wet ontsnapt, maar beweren levens dat ’t kwaad hier inhaerenl is aan den valschen grondslag des wetgevers. Hel minst bevoorregt zijn nog herbergiers en houders van openbare vermakelijkheden, aan welke art. 3 en 4 voorschrijven hunne deuren te sluiten. Deze bepalingen zijn op zich zelve genoegzaam om aan te loonen, hoe weinig getrouw de wetgever aan zijn grondbeginsel is gebleven, of liever, hoezeer een grondbeginsel in de wel wordt gemist. Do arbeid van den herbergier, van den concerlgever, van den looncel-direcleur is ’t minst van allen openbaar, en toch ontziet de wetgever zich niet hun de uitoefening van hun bedrijf op een’ feestdag te verbieden. Men verwarde het openbare, dat wil zeggen het voor ieder toegankelijke van de plaats, met hel openbare, d. i. het voor ietlcr aanschouwelÿke van den arbeid. Een van beiden is dus waar. Of mon wildo alleen don openbaren arbeid weren, en dan vragen wij, waarom wordt den herbergier enz. bij uitsluiting een dwang opgelegd, alleen omdat hij ’t ongeluk heeft eigenaar te zijn eener plaats, waar
-ocr page 262-250 -îcilcr biniiciilrcden kan, eene eigenschap, die zij mcl eiken winkel gemeen heeft, of men wilde geen arbeid gedoogen, maar ilan is do wet ongeremd en onhoudbaar— ongerijmd, omdat zg zich zelve wcêrspreekt,— onhoudbaar, omdat wij niet inzien welk middel de wetgever heeft om te onderzoeken of een der burgers in zijne binnenkameren zich met eenigen arbeid gelieve bezig te houden. Wij stellen met opzet in zijne binnenkameren , want wij zijn van meening, dat, eenmaal hel beginsel vastgesteld zijnde, dit lot aan de uiterste grens moet worden doorgevoord, on kan ’t dit niet, of stuit men daarbij op onoverkomelijke hinderpalen, dan ligt juist daarin het beste bewijs van’t gebrekkige der grondstelling. Wij voor ons zien ten minste geene kans ons uil hel dilemma , waartoe do wet aanleiding geeft, lo redden.
De gansche wet laat den indruk achter, dal men zich zoo veel mogelijk beijveren wilde eerbied voor de feestdagen bij ’t volk levendig lo houden. Die ijver is zeker loffelijk, maar do vraag is of men de bevoegdheid had hel op dezo wijze te doen. Evenmin als een persoon den anderen dwingen kan hem cene zekere male van ontzag te beloonon, evenmin kan do Slaat zijne burgers opleggen dal zij door hunne uilerlijke daden toonen eerbiediging van de voorschriften der kerk; ja, hij kan hel nog minder, omdat de Grondwet aan allen gelijke regten waarborgt. Onzo wetgeving zelve levert van deze mag-leloosheid de duidelijkste sporen op. Arll. 158 en 441b B. W. schrijven wel is waar ten opziglo van individuen dezelfde bepalingen voor, maar wij zouden zeer benieuwd zijn naarden naam der actie , die krachtens deze artikelen zoude worden ingestold , en gclooven dal ons Burgerlgk Wetboek er niet veel bij had verloren, wanneer dezo doode letters er uit werden gemist. De reden dezer mag-leloosheid is duidelijk. Eerbied door uiterlijko daden lo toonen, kan, zooals al helgeen voortkomt uil het hart,
-ocr page 263-— 251 —
nid anders blijken, dan door abslinenlio van bclgeen gemis aan eerbied aanduidt. Van daar dal een voorschrift dat mij gebiedt voor iels of iemand ontzag te hebben , uit den aard der zaak ijdel is, terwijl de wel, die mij beveelt mij van daden van minachting te onthouden, zeer wel kan worden nageleefd. Bij art. 1 48 B. W. kon geene sanctie worden gevoegd, wel bij art. 288b. Hieruit volgt dal de wetgever eigenlijk hetzelfde doel bereikt door hel negatieve voor te schrijven, daarliet gemis van eerbied dus de laesie zijner positieve verordening toch niet anders kan worden geconstateerd dan door daden in negatieven zin. De Zondagswet nu ademt bepaald een dispositieven geest; de ontkennende bewoordingen inbaar eerste artikel zijn slechts schgnbaar. Wanneer A werkt op een dag dien B zijn rustdag noemt, dan is die arbeid niets meer dan hel uitvloeisel van zijne individuele zienswijze, en zoo lang geen wetgever bevoegd is hem rekenschap te vragen van zijne intime convictie, zoo lang is diezelfde wetgever niet bevoegd hem ’l slaken van zijn’ arbeid voor to schrijven. De burger in den Slaat heeft een verkregen regl op zijn’ arbeid, want daardoor alleen wordt hij inslaat gesteld bij le dragen tol de algemeeno volkswelvaart. Hoe , waar en wanneer hij arbeiden wil , welken lijd hij 1er ruste bestemt, zijn vragen welke hij alleen voor zijn geweien te verantwoorden heeft, en geene menschelijke magt is bevoegd noch geregtigd, hem door het sluiten van zijn arbeid een dwang van gevoelens op te leggen, waartegen zijne overtuiging aan-druischl. Eerst dan kan de wetgever lusschen beide treden , wanneer deze gevoelens worden geuit, wanneer die arbeid wordt verrigt op eene wgze, dat hij een’ ander in zijne even onschendbare meening daadwerkelijk aanrandt. Deze aanranding kan een derde niet vinden in den arbeid, welken dan ook , omdat aan ieder gelgke vrijheid
Z/iemü, D, yil, 2de St, [1800]. 17
-ocr page 264-- 252 —
van zionsnijze loekomt, evenmin als bij gebaat is door schgnbare rust, omdat deze niet noodwendig eerbiediging ten gevolge heeft. Alleen vrije, ongestoorde en ongehinderde uitoefening der eeredienst, als bet eenige naar buiten werkende beeld zgner godsdienstige meening, kan bg met hel volste regl vindiceren , en hiertoe alleen behoort naar onze meening de wetgever zich te bepalen. Op deze gronden zouden wg van de gansche Zondagswet niets dan het 5do, 6de en 7do artikel behouden wen-schen te zien.
ROMEIKSCII REGT.
Over verteffenwoordigin^ in het /{omeinsch civiel-proces , door Mr. I. Telting , Advocaat te Leeuwarden.
(f^ervolg van Dtel VI. biz. 457 volgg.}.
J 4. Gevolgen van de procesvoering voor den verie-gemcoordiger. Dominium Utis.
Na do uiteenzetting van de verschillende gevoelens der geleerden, gaan wij thans over tol eene beoordeeling daarvan en tot de beantwoording der vragen, in welke hoedanigheid de vertegenwoordigers in hel proces optraden, met andere woorden, welke gevolgen hunne procesvoering voor hen zelven, welke zij voor den dominus te weeg bragl.
Den sleutel lot de beantwoording dier vragen geeft de formula, waardoor do praetor de vertegenwoordiging mogelgk maakt, Eene vergelijking dier formula met hel-
-ocr page 265-geen wij vroeger omirent de reglsgcvolgcn van do lilis-conleslalio en hot vonnis hebben uiteengezet, zal ons hel antwoord doen vinden.
Do hoofdplaals over de concoplie der formula , in geval parlijen door vertegenwoordigers procedeerden , is Gaws, IV, 5 86 , 87 :
«Qui aiilem alieno nomine agit, inlenlionem quidom cx persona domini sumil, condemnalionem aulein in suam personam convertit, nam si verbi gratia Lucius Tilius pro Public Maevio agat, ila formula concipilur: si parot Numerium Negidium Public Maevio sesterlium X milia dare operiere, judex Numerium Negidium Lucio Tilio sesterlium X milia condomna; si non parot, absolve. in rem quoque si agal, intendil, Publii Maevii rem esse ox jure Quirilium , et condemnalionem in suam personam convertit. § 87. Ab adversarii quoque parte si inlcrveniat aliquis, cum quo actio coostiluilur, inlen-dilur dominum dare oportere ; condemnalio autem in ejus personam converlilur, qui judicium accepit. Sed cum in rem agitur nihil in inlenlione facit ejus persona, cum quo agitur, sive suo nomine, sivo aliono aliquis judicio inlerveniat: tantum enim inlendilur rem actoris esse.»
Theophilus, ad tii. I. de iie per qua aq. poet. § 2 stemt hiermede geheel overeen, doch noemt alleen den procurator.
Deze opgaven worden nog bevestigd, wat de inlenlio betreft, door Gai. IV, § 55, H , § 39, l. 7 D. de op. noo, nunc. (39.1) en l. 9 C. deprocur. (2.13), en ton aanzien der condemnatio door l. 1 C. de een(. et interl. (7.45).
De beschrijving bij Gaiui is, gelijk men ziol, vrij volledig; hij behandelt do verschillende soorten van actiën , de aclio in personam en de actio in rem ; en de verschil-
-ocr page 266-— 2S4 —
lende gevallen, dal de eischer en dal de gedaagde door een ander zich lieten vertegenwoordigen. Door een voorbeeld, waartoe hij hel geval kiest, dal de eischer door een vertegenwoordiger in personam ageerde, heldert hij zijne meening op (1). In de intentio, dal gedeelte der formule , waarin de eigenlijke rcglsaanspraak vervat was, kwam de naam van den dominus, den vertegenwoordigde, voor, omdat hel niet een eigen, maar eens anders regl was, ’t welk de vertegenwoordiger eischond of verwerend handhaafde. Was het dus de eischer, die door een vertegenwoordiger procedeerde, dan moest bij de actie in personam in de inlenlio worden uilgedrukl, dat do gedaagde verpligl was aan den dominus, den vertegenwoordigde le geven , hij de aclio in rem , dal do zaak aan dezen toebehoorde, immers tegenover den vertegenwoordiger was de gedaagde lot niets vcrpligt, en evenmin was de gevorderde zaak hel eigendom van dezen , hij handhaafde niet zijn eigen , maar eens anders regt. Werd de gedaagde door een ander vertegenwoordigd, dan luidde evenzeer bij eeno aclio in personam dc inlentio, dat do dominus, do vertegenwoordigde, verpligt was aan den eischer te geven; de vertegenwoordiger was aan den eischer niet verbonden , hij verdedigde alleen zijn’ dominus. Bij eene aclio in rem daarentegen kwam noch dc naam van den gedaagde, noch die van zijn vertegenwoordiger voor, omdat bier do inlenlio enkel inhield, dat de zaak aan den eischer loebehoorde (2). Men heeft hier alzoo inderdaad een agere alieno nomine , dal in hel oude proces niet was loegelalen; do legis aclio, met hare
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Andere voorbeelden, formula met eene demonslralio, formula jielitoria met fictio of aclio Pubiieiana, en formula pclitoria of ici vindicatio zic bij Relier, CivUiiroc. §53, S. 214.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;MüuitSBBCCH, a. a. 0. §7. Not. 98, S. 54. Relier, Civilproc. ÿ 52, Mol, 612. Verg. ook Deron T, ml Cui, lib, IV, p. 113, nol. 2.
— 255 —
strenge formules, aio te mihi dare oporlere, fundus qui est in agro qui sabinus vocalur, eum ego e. i. q. meum esse aio , kende gecne intentie ex persona allerius, geene bewering van regt, dal een ander toekwam ; do formula was daarmede gemakkelijk overeen te brengen. In de condemnalio daarentegen, dal deel der formula, waardoor do regier instruclio kreeg, om, al naar den uitslag van helle leveren bewijs, te veroordeelen of vrij lespreken, kwam niet ile naam van den dominus, maar die van den vertegenwoordiger voor (3). Procedeerde de oiseber door een vertegenwoordiger, dan werd de regier aangewezen, om den gedaagde Ie veroordeelen, niel len behoeve des oiseliers, maar van zijn vertegenwoordiger; trad er voor den gedaagde een vertegenwoordiger op, dan moest deze, en niet zijn principaal, len behoeve des eischers worden veroordeeld. Zoo nam de vertegenwoordiger , hoezeer hij eens anders regl eischende of verwerende handhaafde, de gevolgen van hel proces actief en passief op zich. En voorzeker niels naluurlijker
(3) liet is cene betwiste vraag, aan wien bij de rei vindicatio of Publiciana actio, volgens de formula, de restitutie moest gesebieden, aan den principaal, of aan den cognitor. PuCHTA , § IGC , Not. v en KEILER. §52, Nol. Gil , nicenen bet laatste, UcKKER, Proc. cont., S. 150 beweert, vooral op grond van ClCERO , ferr. 11,2.12. § 31 bel eerste. ’tGevocIcn van l'üCUTA en Keiler komt mij bet ware voor; bet is voorzeker regelmatig, dat, waar de keuze, gelaten wordt lusschen restitutie en condcin-natic, die restitutie aan dezelfde persoon moet worden gedaan , len wiens beboeve, in geval de reslilulic niet geschiedt, de condcmualie zou worden uilgesprokcn ; door de lilisconlcslatie is de cognitor, gelijk wij zullen zien, als nieuwe scbuldclscber in de plaats van den principaal opgclreden : rad den principaal beeft de partij dus eigenlijk niel racer te maken, en cene restitutie aan dezen zou hem niet bevrijden tegenover den cognitor, zoodat daardoor cene condcmnatic len behoeve des eognilors zon worden uitgesloten. Walde plaats van ClCERO betreft, is er ra. i. geen ‘t minste bewijs voorhanden, dat hij bij de formule, welke hij zoo hevig aanvalt, het geval van vertegenwoordiging op hel oog zou hebben gehad,.
-ocr page 268-dan dal ! Immers terwijl het oorspronkelijk actie-rogt den principaal of legen dezen toekwam, was het proces eene handeling, welke niet lusschen de principalen, maar tusschen de vertegenwoordigers had plaats gehad ; de lilisconleslalie was de handeling der vertegenwoordigers; do gevolgen dier handeling, dier lilisconleslalie, moesten naar het algemeen beginsel, dal wij vroeger reeds uiteen zeilen, hen IrelTen, welke die handeling hadden verrigl; hel condemnari oporlero, als gevolg der lilisconleslalie, moest een condemnari operiere zijn van den vertegenwoordiger des verweerders, ten behoeve van den verlegenwoordigcr lt;les eischers (4).
Dal was zelfs zoo noodzakclijk, dat door eene andere formulering het vonnis nietig word (5).
Evenzoo was het met do excepliën gelegen. Ook deze gaf do praetor aan den vertegenwoordiger van den gedaagde cx persona domini, en terwijl ze aan do con-demnatio des vertegenwoordigers als negatieve conditie werden loegevoegd, verkregen zo voor dezen regls-gevolg (6).
Do inrigling der formula, gelijk dio ons door Gaius wordt beschreven, was voor alle soort van vertegenwoordigers gelijk; ’t was een algemeene vorm, die evenzeer voor den cognitor gold als voor de procuratoren , lutoren enz. Bijna allo schrijvers zijn ’t daarover dan ook eens (7).
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Verfj’, Beidmakk-lloiiWEC, a a. 0. S. lr)3 fj;. MüniESBiiccn, § U, S- 49, § 7, Nut. 98, S. 53 fg., Keueh, CtrUproc., §52, S. 215, § 63, S. 218.
(5) nbsp;nbsp;nbsp;l. 1 ■ C.de sent.tt inlcrloc.{T irt). Verg, ook BetH-MANN-Hollweg, a’ a. 0. S. 164.
(6) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Beihsiabs-IIohweg . a. n O. • 1S8. ZlM.MERN, § 150, Not. 5 , 6.
(7) nbsp;nbsp;nbsp;Dit is door mij dan ook reeds vroeger stilzwijgend aangenomen. Zie § 1 , lek st acliler noot 156.
Alleen bij Huschke beslaat daaromtrent twijfel (8). Gelijk wij vroeger zagen, behoort hij lot die schrijvers, welke don coguitor als een volkomen vertegenwoordiger, als één met den principaal beschouwen, en die daarom ook aan en togen den principaal de acliojiidicati dirccla toekennen. Dat strookt evenwel weinig met de inrig» ling der formula , waar de naam des vertegenwoordigers in do condoranalio voorkwam, en zoo zou een ander dan do veroordeelde door de obligatio judicali verbonden worden, hel vonnis legen een ander dan tegen den veroordeelde worden len uilvoer gelegd, terwijl omgekeerd die obligatie voor een ander dan voor hem, len wiens behoeve do condemnatic had plaats gehad, zou ontstaan en aan een ander hel rogt lot executie zou worden loegekend. Algemeen werd dit ingezien , maar Huscuke had alleen de consequentie, om lo beweren, dal inderdaad, in geval een cognilor procedeerde, de naam van den principaal zelve in do condomnatio werd opgenomen. Hij construeert do condemnalio der formula in dezer voege: Judex Num Num, pro quo Lucius Titius cognilor faclus est, Ao. Aquot;. condemna. Met de woorden van Gaius zou dit gevoelen zijns inziens zich laten vercenigen ; deze zegt niet uitdrukkelijk, dat do cognilor gecondemneerd werd, maar spreekt in ’t algemeen van hen, die alieno nomine ageren, en hij kon van dezen beweren: «condemnalionem in suam personam convertuni; » omdat hel in do meeste gevallen waar was, en dc cognilor toch ook in de condomnatio werd vermeld. Was de cognitor daarentegen in rem suam aangesleld, dan werd hij misschien ook hier even als do procurator behandeld.
Later heeft hij zijn gevoelen gewijzigd en getracht
(8) in de recensie van SCHMIDT, in RICHTER U.SCHKEIDER, Krif. Jahrb-IV, S. 491-93.
-ocr page 270-— 258 —
lang» een anderen weg de opgave van Gaiüs over de formula le vereenigen mei zijne bewering over de aclio judicali (9). Hij wil onderscheiden lusschen den cog-nilor, die vóór en hem, die na de lilisconleslatio werd aangesteld (10). Was de cognitor, naar oorspronkelijk gebruik, na de litisconleslalio benoemd, dan kwam natuurlijk de naam van den principaal, die zelf litem gecontesleerd had, in de condomnatio voor, en had deze do aclio judicali direcla; dit geval hebben Paulus, Sent. /tec. I, 2, § 4, en fragm. f^at., §310, op het oog. Was daarentegen de cognitor reeds vóór de litiscon-teslalie aangesteld, dan werd ook zgn naam, niet die van den principaal in de condemnatio opgenomen, cn aan en legen hem kwam de aclio judicali direcla toe. De formule bij G.vius zou van dit geval moeten worden verslaan.
Ook Mommsen heeft, zonder zich evenwel over do plaats van Gaius uil le laten, op grond der Bantijnsche tafel do gissing geopperd , dat in ouderen tijd de naam van den principaal in de condemnalio voorkwam (11).
Daarentegen tracht Beuker aan te loonen, dat reeds tijdens Cicero, in den regel althans, de condemnalio den cognilor noemde, hoezeer hij do mogelijkheid aan-neeral, dal dezo soms in ’t geheel niet iu ilo formula vermeld on eerst in judicio aangeslehl werd (12).
’t Is hier natuurlijk de plaats nog niet om te onderzoeken, of de aclio judicali direcla aan on tegen den principaal,
(9) nbsp;nbsp;nbsp;Krit. Bemeri. turn vierien Buch tl. fust. tl. Gaj. iii Zeitschr. f. gesch. Ru’. XIII, S. 30G—310.
(10) nbsp;nbsp;nbsp;UsiERBOlZKEn in IIEIKSDORF uitgave van Horat. Sat., gaat nog verder cn bowecrl, dat altijd de cognilor eerst na de litisconlcslalie optrad,
(11) nbsp;nbsp;nbsp;Stadtr. v. Salpens. u. lUatac. S, 40.5, Not. 20.
(12) nbsp;nbsp;nbsp;Proe, consumpt. S. 147—1,52.
— 259 — dan nel aan en tegen den cognilor loeknain. Wij hebben ons voor ’t oogenblik enkel bg de inrigling der formula le bepalen.
Er beslaat bij mij geen de minste grond, om af lo wijken van de heerschende meening. Zeer zeker staan de woorden van Gaius aan hel gevoelen van IIuscuke in den weg, In § 82 zegt de jurist, dat men kan ageren alieno nomine, veluli cognitorio, procuralorio, lulorio, curatorio; vervolgens deelt hij mede, op welke wijze de verschillende vertegenwoordigers werden aange-sleld , en gaal daarna in § 86 over lot de beschouwing der formula, in geval een vertegenwoordiger optrad; do gehcele zamenhang leert daarom, dat hij met do woorden in § 86 «qui aulem alieno nomine agit, » dio personen bedoelt, welke hij in § 82 heeft genoemd als alieno nomine agerende, evenzeer den cognitor, als den procurator, lulor , curator; terwijl het geheel willekeurig zoude zijn , om hier den cognilor uil le zonderen , enkel omdat hij niet speciaal bij Gaius wordt genoemd (13). De uitdrukking « condemnalionem in suara personam convertit» kan nimmer bedoelen, dat de naam van den cognilor enkel in de condemnalio werd vermeld, gelijk dit hel geval is in do formula, welke HuscHitE construeert, maar ze geeft lo kennen, dal de vertegenwoordiger de condemnalio legen zijn eigen persoon riglle, overnam (14). Dal bij Theophilus en in do andere aaugehaaldo plaatsen alleen do procurator wordt genoemd, slaat hier niet in den weg; het is daaruit lo verklaren, dat in het Jusliniaansch regt de cognilor reeds uit de praktijk verdwenen was.
Evenmin bestaat er grond om aan lo nemen, dat misschien oudlgds do naara van den principaal in de
(13) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, ook Bïtbmann-Hoiiwec , S. 170. Nol. 56.
(14) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. b. v. Gai. IV, $ 35.
condemnalio voorkwam , en dit later vóór Gaiüs zou zijn veramlerd, De vasthoudendheid der Romeinen aan bestaande beginselen slaat daaraan ten eenenmalo in den weg. De regel was, gelijk wij vroeger reeds zagen, dat handelingen cniniddelijk slechts werken voor en legen de handelende personen; wanneer dus do cognilor litem conleslcerde , moest ook de cognitor worden veroordeeld , of de condemnatie hem toekomen , en het is ondenkbaar, dat men reeds in hot oudste regl dit beginsel geheel zou hebben ter zijde gesteld, en later vóór Gaius daartoe zou zijn teruggekeerd.
De plaatsen van Cicero pro Zioc. corn. § 36 , 53 , waarop Rekker gewezen heeft, kunnen lot bevestiging van dit gevoelen dienen; daaruit blijkt het, dal het althans in dien tijd do cognilor, niet do principaal was, die «petit, judicio vincit, aufert aliquid , » en dat een gedaagde ten opzigle van den cognilor «judicio absolvitor. »
Wat do plaats op de Bantijnsche tafel betreft, daar wordt gesproken over het geval, ilal eene boete ten behoeve van den Staal wordt ingevorderd, en, aangenomen, dat do lozing van Mommseh de ware is, zou in dal geval do condemnalio aan den populus moeten plaats hebben. Nu gaal hel evenwel niet op, om do vertegenwoordiging van den Slaat geheel gelijk te stellen met die van private personen, en uil de eerste gevolgtrekkingen Ic maken voor do laatste ; de principaal en do zaakgelastigde zijn in waarheid personen, die beiden kunnen handelen voor zich, de reglspersoon daarentegen laat zich van haar vertegenwoordiger niet afscheiden of anders als óén met dezen denken ; houdt men dit in het oog, dan kan het niet zoo zeer bevreemden, dat hier de condemnatie reglslroeks aan den Staal geschiedde.
Over den cognitor na do lilisconlestalie behoef ik voor
-ocr page 273-— 261 —
’l oogenblik niet te spreken; die persoon, \vier beslaan ik ook reeds in hel legisaclionen-proces hoogst twijfelachtig rekende (15) , is enkel do vrucht eener opvatting van de actio judicali, waarvan de onjuistheid later blijken zal (16), en zooveel is in ieder geval zeker, dal Husciike ten opzigle der formula bij Gvius inderdaad is teruggekeerd lol de heerschende meening.
Door deze conceptie der formula was de zaak voorbereid , kwam hel lot een judicium , dan verkreeg de inhoud der formula zijn volle beslag en er onstonden nieuwe proccssale regtsbelrekkingcn. Door de lilisconleslalie, hot judicium acccplura , werd de zaak , welke inderdaad eens anders was, gelijk do inlenlio dil ook uildrukle , voor den vertegenwoordiger formeel tot eeno eigene, zoo als de condemnatio dil aanwees. De vertegenwoordiger werd , gelijk de Romeinen zich uitdrukten, dominus lilis (17). Do vroegere schrijvers, verleid door deze uitdrukking en do corrupte lezing eencr plaats, hebben hiervan eeu dominium litis gemaakt, en de zaak onjuist opgovat. Zij dachten hier aan een werkelijken eigendoms-overgang van hel geding op den vcrlogenwoordiger, zoodat dezo
(15) Zie § 1.
(1(5) Daarctihoven beslaan Jaarentegen nog andere bezwaren, waarop V. CeennOLTZ exenrs. p. 312, nol. 13, liij de bestrijding van ÜNIER-HOi.zNER, gewezen Iiceft.
(17) L. 4, ^ 5 , D. de appell. (i93)'. « meminisse oporlel, quod pro-euralor litc conleslala dominus lilis efTieilnr. » L. 22 C. de procurai. (2,13) ; « procuratoribns inslilnlis, et post conlcslnlatn lilem dominis cfTectis. » L.ISeod. « Nnlla dubilalio est, post cansam in jndicio agita-tam, utpote dominum lilis proenratorem eff clnm » . .. Verg, ook L. 11 pr. D. de dol, mal, (44,4) : « lilis conlestalionc res proenratoris fit. gt;, Deze plaats wordt cenigzins anders opgeval door MeTnER, 7itr Lehret', d, räm. dctio, S. 151 fg.
-ocr page 274-Ilians niet nieor alieno , maar suo nomine ageerde (18). En onder tie nieuweren liebben ook Tigeström (19) en UsuR (20) zich hiermede , vereenigd.
Juister oordeelde intusschen reeds Dosellus (21). Men vindt bij hem geen spoor van die eigendoms-overdragt, maar hij verklaart alles te regt uit de processale obligatie, en zijn dominus litis heeft dan ook slechts een formeel karakter, terwijl materieel de principaal do persoon is en blijft , op uien het geding betrekking heeft.
(t8) BöUJIEB, gt;le ilunun. lil. in Exercit. nd Pand. II. exere 32 p. 443 sqq. lltlNECC. Anliq. /nr. rom. L. IV. Tit. 10 , § 4. CtiiCK , .Insf. Erlüitl. d. Pand. V,S.2il fgg.
(10) nbsp;nbsp;nbsp;Dat. röm. Dolalrechl ,1, § 2G, S. 225 f^.
(20) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, hoven § 3 , noot 31a.
(21) nbsp;nbsp;nbsp;Comm.jur. de. XVIlt. c. 12. p. niihi 1015. b. «Post liteni conleslatani is dominus litis intclligilur, qui litem conlcslatus est, usque adeo ul, quamvis ab initio non fucrit dominus, pula quia egerit alieno nomine, lamen lite seniel conleslata dominus lilis esse incipiat. — — — Kempe judicio accipiendo el litem contestando contrahitur , sicul slipu-lalione. Quae res faeit, iit superiores onincs (sc. procuratorcs, lutores, euratorcs, syndici, adores) litem conleslando siquidem agunt, sibi aeguirant judieali obligattonem et aclionetn ; sive conveniunlur, obstrin~ gantur judicah obligatione, qu.a sive actione sive obligalionc inducla , et eorum propria elTecla in re ejus lilis et rei, quae in judicio versatur, domini babeanlnr. —C. 10, p.mibi 1068a; «Deinde, quod procuratorc domino litis effecto, simut desiit cl prior dominus tiimmo jure esse dominus lilis.---De vent de re prioris domini semper agilur, non procuraloris, coque cl is rere dominus est, qui prias fuerat, non procurator.» C. 17, p. inilii 1072 a : « Quod enim dtcilur, procuralorcm post lilis conlcslationcm fieri dominum litis, priorem autem dominum jam dominum non esse; ulrumquecx summo el sublili jure dicilur, ct dum proxiinum finem lilis reclc administrandae speclamus. Re anlcm vera, ct cxitu lilis inspeelo, ad quern hace oinnis procuralio in summa refer-tur, solas is dominus manct, qui prlt;us fuerat, ulpole cujus nomine agilur, el ad quern omne commodam ct incommodum litis tandem suo nomine rcdllarum est.» (olio editie Ilanau 1612.
- 263 —
In den laatslcn lijd is die leer van bel doniiniuni lilts bepaald bcslreden en weerlegd door Bsthmawh-Holl-WEG (22) en MüHLESBaucn (23). Vooreerst is reeds dat woord dominium , hel voertuig van ’t onjuiste denkbeeld, gelijk zij hebben opgemerkt, een term, welken de Romeinen hier niet als kunsUerm hebben gekend.
In do Z. 7 , C, 77i. de co^n. et proc. moet blijkbaar in plaats van «dominio» gelezen worden «domino» (24); terwijl de eerstgenoemde schrijver vermoedt, dat ook de tekst der l. i , § 3, D. de aliénai, judic. mul. cans. (4.7) bedorven is, en «do7nin{o in eos plerum-quo ex justa causa Iranslalo» moet worden verbeterd in «jiidido etc. » (24).
In ieder geval kan evenwel ook deze plaats op ceno gezonde wijze worden verklaard zonder dal do onjuiste opvatting der vroegere schrijvers daarin een steun behoeft lo vinden, en hieraan geeft MunLEWBRucH de voorkeur boven de emendatie van Bethjiann-IIoleweg. Zonder twijfel gebeurde bel wel, dat men aan zijn procurator eigendom door fiducia overdroeg, ten einde hem zoo doende do bevoegdheid te verschaffen, om met do legis-aclio in hel vindicalie-proces oi) te treden, en hel is inogelijk , dat Ulpiatius dit geval voor oogen heeft gehad.
Daarenboven is de inrigling der formula, waar in do
(22) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 155—158.
(23) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O. § 6, Nol. 90, 91, S. 49 fg. § 7, Nol. 128, S. 66. Verg, ook ZIMMERS, § 158, Not. 3.
(24) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, behalve de genoemde schrijvers ook Wesck , Cod. Theod. libri t' priores f p. 119, not. h.
(25) nbsp;nbsp;nbsp;Ook SCHUITISG leckende hierbij reeds aan : « suspecta haec mihi» en Smahesbcrg voegt er bij: «Et Ast. Fabro, in Ration, ad h, 1,» Zie ScDDlTlNG-SälAl.LESBURG, nol, ad Dig. T. I, p. 582.
— 2G4 —
intenlio de naam van den principaal wordt genoemd met dit denkbeeld van eene eigendoms-overdragl in lijn-reglen strijd, Hoe zou zoodanige intenlio ex persona domini, ecn ageren alieno nomine mogelijk zÿn, wanneer de principaal door eigendoms-overdragl zijn regt verloren bad? De vertegenwoordiger zou in dal geval niet alieno, maar sno nomine moeten procederen. In de tweede plaats is bet onjuist, wanneer men aanneemt, dat de procurator een eigen regt aan de zaak verkreeg, om sno nomine te kunnen ageren, en daardoor het principe van het legis-aclionen-proccs, dal ieder suo nomine moet procederen, ongeschonden te bewaren (26).
Integendeel, do regel, dal do vertegenwoordiger dominus lilis werd, was een noodzakelijk gevolg van bel beginsel, dal ten allen lijde bleef gehandhaafd, dal handelingen onmiddelijk slechts werken ten voor- of nadeele van hen, dio zo heeft verrigt.
Dominus lilis beteekent niets anders dan procespartij. Do vertegenwoordiger treedt door de litisconlestalio formeel, en alleen met opzigl lot deprocedure, welke hij voert, als nieuwe crediteur of debiteur, in de plaats van den principaal, zoodat do regten en verpliglingcn uit de procedure voorlspruilendo onmiddelÿk slechts voor hem ontstaan (27).
Evenmin kan hel juist genoemd worden, wanneer ScHRADER beweert, dat de cognilor door zijne solemnele aanstelling een werkelijk eigendom verkreeg aan het geding, terwijl de overige vertegenwoordigers door de noverende kracht der lilisconlestatie als procos-partijen
(26) nbsp;nbsp;nbsp;Hierin ligt, geluof ik, bel ondcrscbcid tusseben den vindex en den vertegenwoordiger. De ecrsle procedeerde , zoo als ik ’t mij voorstel, sno nomine. Zie boven § 1. Themit V, bl. 559 -562.
(27) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Beihmann-Houwig, a. a. 0. S. 158 fg. MünitKRRCcn a. a. 0. S. 49-51.
— 265 —
in do plaats liunncr principalen zoiulon zijn opgclre-den (28). Behalve dal hiertegen reeds in het algemeen geldt, wat ten aanzien van dat zoogenoemd dominium litis zoo even is aangeveerd, wordt door Mühlek-ERUCH (29) zeer juist aangemerkt, dat in eene verklaring aan de tegenpartij , waarbij do tegenwoordigheid des cognitors zelfs geen vereischte was (30), bezwaarlijk een eigendoms-overdragt van het proces kan zijn gelegen, terwijl Bethmann-Hollweg (31) mei volle regt beweert, dat de betrekking, waarin do cognitor optreedt, niet door zijne aanstelling , maar eerst door de litiscontestatie geboren wordt.
Wanneer wij de conceptie der formula nu vergelijken met hetgeen wij in do vorige § betrekkelijk do regts-gevolgen van do lilisconleslatie en het vonnis hebben uiteengezet, komen wij lot do volgende resultaten :
1°. Stellen wij het geval, dat do oorspronkelijke obligatio: dari operiere ipso jure le niet gaat en vervangen wordt door de nieuwe obligatio: condemnari oporlere.
a. Do eischer stelt een vertegenwoordiger. Door do lilisconleslatie van dezen verändert het schuldregt des oiseliers, dal in de inlenlio is opgenomon, actori rcuin daro oporlere, bij wege van novalio in een condemna-tieregl van den vertegenwoordiger, gelijk hel in do condemnatio voorkomt, co^nitori, procuratori reum condemnari oportero. Door hel ontstaan van hel condem-natieregt, gaal het schuldregt te niet, en zoo de eischer zelf of zÿn verlegenwoordiger later wederom de actie zou willen instellen, zoude zij bernais ipso jure vernietigd worden geweigerd. De processale novalie door
(28) nbsp;nbsp;nbsp;zie boven § 3 noot 3t.
(29) nbsp;nbsp;nbsp;a.a.O.S. 63.
(30) nbsp;nbsp;nbsp;Zie boven § 2 noot 28.
(31) nbsp;nbsp;nbsp;a.a.O.S. 169.
— 26ß —
do lilisConleslalie ties vertegenwoordigers staal lol do tiovatie door des oischers lilisconiestalie in dezelfde verhouding, als do conlracluële novatie met in de plaatsstelling van een nieuwen crediteur, tot die, waarbij do crediteur dezelfde blijft. Met één woord , er beslaat ecne judiciële delegalio.
h. De verweerder procedeert door een vertegenwoordiger. Hier verändert hel schuldregt des eischers tegenover den verweerder, aclori 7'etim dare operiere, in een condemnalieregl van dezen tegenover den vertegenwoordiger, aclori cognilorem, procuratorem condein-nari oporlere. Ook hier gaal ipso jure door het ontslaan van het condcmnaticregl hel schuldregl te niet, en zou de actie, wanneer zij wederom legen den verweerder of diens verlcgenwoordigcr werd ingesleld , als ipso jure vervallen moeten worden ontzegd. Hier staal de processalo novalic door de lilisconiestalie van des verweerders verlegcnwoordiger, tot die door de litis-conleslalio van den verweerder zelven, in dezelfde verhouding, als do conlracluële novalie met verandering van debiteur, lot die, waarbij do debiteur dezelfde blijft. Er heeft cene judiciële expromissio plaats (32).
2o. nbsp;nbsp;nbsp;Er waren echter ook gevallen, gelijk wij vroeger zagen, waarin de grond der actie niel te niet ging, maar eene herhaalde adio uitgesloten werd door de exceptio rei in judicium deductae, lerwijl er tevens cene nieuwe obligatio: condemnari oporlere ontstond.
a. Procedeerde do eischer door een vertegenwoordiger, dan ontstond uil diens lilisconiestalie de exceptio rei in judicium deductae legen den vertegenwoordiger zelven en legen den eischer, welke aan iedere nieuwe actie van een van beiden kon worden tegengeworpen ; levens
(82) Bij liet optreden van den vindex had cr cene materiële expromissio plaats, Zie boven noot 2G.
-ocr page 279-werd de obligatie, cognitori, prucitralori reuni cotw deinnari oporlere geboren.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Trad er een vertegenwoordiger op voor den verweerder, ook dan deed zich hetzelfde geval voor en werd de herhaalde eisch tegen een van beiden ontzenuwd door de exceptie; terwijl het positief gevolg der lilisconteslatie zich oponbaardo in de obligatie adori cognitorem, procuralorem condenmari oportere.
Dat is de leer van Keller in zijn jongste geschrift, van Huschke in zijne verhandeling over Cicero ad ^tt. XVI, 15 en van Bekker (33), en zij hadden daarin reeds den groeten Donellus lot hun voorganger (34). Zij is door Keller ’t duidelijkst en volledigst uiteengezet;
Hoe consequent deze leer evenwel ook moge zgn, is ’t er verre af, dat ze algeraeene goedkeuring zou hebben gevonden. Men neemt wel aan , dal er ceno obligatio condemnari oporlere ten voor- of nadeelo van den vertegenwoordiger ontstaal (35) ; evenmin wordt betwist, dat door de lilisconteslatie van don vertegenwoordiger des verweerders do actie legen dezen ’t zij ipso jure to niel gaat, of door ceno exceptie kan worden ontzenuwd (36) ; maar dal de litisconleslalio van den verlo-genwoordiger des eischers in ieder geval do aclio van zijn principaal zoudo dooJen, wordt betwist; en hier
(33) nbsp;nbsp;nbsp;Dc plaatsen, zie boven § 3 noot 32, 34,35. ZicookRüOOnrr, bij PocHiA . fitst., $ 156, U S.59 Noot v.
(34) nbsp;nbsp;nbsp;Comni. jur. civ., XVIII. C. 12 p. mihi 104511, 1046a : tr Uaec res vero ita superiores, qni litem eonlcstali suilt, dominos facit,; ut jam soli ba-beantur domini litis, non cliam is, eujus nomine actum est. — Al cur prior dominus non ilem dominus actionis maneat. ut ante, cum nihil feccrit, quo actionem a se amoveret ? Id facit litis conlcslatio cum procuralore consti-tuta, bacc habet in se novationcni. Atqiic hanc omnino licet in bac specie animadvertere : in qua ex praccedente causa ita constituitur procurator! nova obligatio judicali, ut prions dumini actio perimatur, quod cst novaliouis. »
(35) nbsp;nbsp;nbsp;Zicb.v. Beibmahk-Hohwes ,S. 163.
(36) nbsp;nbsp;nbsp;Bethmann-Uoilwig, S. 212.
Themis, D. VU» 2de St. [1860J. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18
-ocr page 280-— 268 —
wil men onderscheiden hebben lusschcn den coguilor en do overige vertegenwoordigers (37). Zoo wordt dan ook door velen geleerd, dat in ’t algemeen het actioregt in den persoon van den principaal voortduurt, en deze daarover de voortdurende beschikking heeft, even als in ’t geval een procurator over do actie of schuld van den dominus een constitutum sluit, bij wel crediteur of debiteur wordt, en echter de obligatio van den dominus blijft beslaan (38). Alleen ten aanzien van den cognilor geldt dit bij wege van uitzondering niet, bij zou daarom een meer volkomen vertegenwoordiger zyn ; niet zoo zeer in strikten zin dominus litis, als wel domini loco (39).
Een opzettelijk onderzoek naar dit verschil van mee-ningen acht ik voor als nog minder ter plaatse, omdat het hier tevens do vraag betreft, welken invloed do litis-coutestatic des vertegenwoordigers had voor zijnen principaal , en dezo vraag beter kan worden beantwoord in ceno volgende §, waarin ik mij voorstel do regtsgevol-gcn der procesvoering ten opzigto van den principaal uiteen te zetten. Ik vereenig mij met de leer van Keller , en hoop later de gronden voor die leer nader to ontwikkelen en de argumenten der legenparlij to bestrijden (40).
(37) nbsp;nbsp;nbsp;Verj. Bethmann-Hoiiweg, S. 1G5, 171 fjj-, 159—184. Mühlen-BRDCn , § 7 , S. 61 — 64. ZlMMERN, § 159.
(38) nbsp;nbsp;nbsp;BETHMASN-IlolLWEG , S. 158 fj{.
(39) nbsp;nbsp;nbsp;Zie MiiDiENBRDcn, S. 63; Bethmann-IIouweg , S. 169 fg ; Zimmern , § 159, Not. 1 cn ScilLAYER, die Lehre r. d. Caut. im Cicilproc., in Zeitschr.f.Civilr. u. Process, N. F. IX. § 11, 12. dien ik vroeger verzuimd heb te noemen. Dat ook die schrijvers, welke zelfs de aclio jndicali uit de procesvoering des cognitors direct aan cn tegen den dominus toekennen , in nog hoogcre mate dit gevoelen zijn toegedaan, behoeft wel geen beloog. Verg, de schrijvers, boven door mij genoemd in § 3 , noot 29.
(40) nbsp;nbsp;nbsp;Deze anticipatie op hel bewijs zal wel geene verdediging behoeven, alleen merk ik op, dal Betohakn HoiiWEC , S. 156, op dezelfde wijze te werk gaat.
— 269 —
Bij do reglsgcvolgen van hel vonnis moest zieh nood-zakolijker wijze hetzelfde voordoen, als wij zagen, dat bij de liliscontostalie plaats had.
Door ieder condemnaloir vonnis werd alzoo de obligatie : cog^nitori, procuratori reum, zoo de eischer door eon vertegenwoordiger procedeerde , of zoo er voor don gedaagde een vertegenwoordiger optrad, aclori cognito-rem, procuratorem condemnari oportere, als vervuld opgeheven, en daarvoor do nieuwe obligatie eoffiiitori, procuratori reum, oiaclori cognilorem, procuratorem judicalum facere oportere in do plaats gesteld, en de aclio judicati, het regismiddel, waardoor dezo obligatie gehandhaafd word, kwam alzoo regtstreeks den vertegenwoordiger des eischers, en togen den vertegenwoordiger van don gedaagde toe.
Was er geprocedeerd in een judicium logilimura met cene aclio in porsonam met formula in jus, dan was daarenboven, hoe ook de uitspraak des reglers zijn mogt, ’t zij condemnaloir, ’t zj absoluloir, de grond der actie, do oorspronkelijke obligatie, ipso jure vervallen, zoodat ’t zij de eischer, ’tzij do gedaagde zich had laten vertegenwoordigen , iedere nieuwe actie ovor dezelfde zaak zoowel tegen don gedaagde, als tegen zÿn vertegenwoordiger van reglswego moest worden ontzegd. Immers reeds aan do liliscontestalie , waardoor de obligatio : dare facoro oportere werd veranderd in een condemnari oportere, was, gelijk wij zoo straks zagen, dit regtsgovolg verbonden , zoodat roods van dat tijdstip af de aclio was geconsumeerd.
Was er daarentegen geprocedeerd ineen judiciumim-perio conlinons of in een judicium legitimura mol aclio in rem of in factum, dan word uit ieder, ’t zij veroordee-lend , ’t zij vrijsprekend vonnis, do exceptio rei judicatae geboren , waarop beide partijen zich konden beroepen, om eeno tweede actie uit te sluiten , ook wanneer ze
-ocr page 282-— 270 —
beiden, of een hunner, door een Tcrlcgcnwoordigcr liad geprocedeerd. Ook dit vloeit noodzakelijk voort uit hst-geen wij boven betoogden omtrent de reglsgevolgen der litisconlestalie. Immers wanneer reeds do lilisconteslalio des vertegenwoordigers eene exceptie ten voor- of nadecio van zijn principaal deed geboren worden, moest dit evenzeer hel gevolg zijn van het vonnis op do litisconlestalie gewezen.
Ook deze leer is evenmin onbestreden, en wij ontmoeten hier zelfs een dubbelen tegenstand. Dat Betumakn-Hollweg en zijne aanhangers, die beweren , dal, althans in vroegeren lijd, alleen de cognilor rem in judicium deduceerde, zoodat de exceptie rei in judicium deduclao uit do lilisconteslalio dor overige vertegenwoordigers don eischer niet kon worden tegengeworpen, en hunno procesvoering evenmin de aclio ipso jure kon vernietigen , ten aanzien der exceptio reijudicalao dezelfde leer verkondigen, spreekt wel van zelf; zij erkennen echter, en dit is ook zeer consequent, dat de actio judicali reglslreeks slechts aan den verlegenwoordiger des eischers toekwam, en legen den verlegenwoordiger des verweerders kon worden gcrigl. Maar daarenboven bestaal er ceno lalrijko klasse van schrijvers, die ook dit laalslo ontkennen on beweren , dal do cognilor zoo volkomen don principaal vertegenwoordigde, dat do aclio judicali reglslreeks aan en legen dozen toekwam (41).
(11) Verg, boven ,§ 3, noot 29. Sommigen hunner ontkennen dan ook. dat de cognitor dominus litis was. Implicite vindt men dit bljUnTERnoiZNEt (verg, ook boven noot 10) en Schweppe : uitdrukkelijk wordt het uitgesproken door Waiieu, § 746, noot 12 ; de bewering van dezen laatste, dat de cognitor niet te gelijk domini loco en zelf dominus litis kon zijn , cn dat bet eerste bet laatste zou uitsluitcn , komt mij overigens voor slechts een woordenspel te zijn, waaraan eene onjuiste opvatting van hel dominium litis ten grondslag ligt ; door de litisconteslalic werd ieder vertegenwoordiger dominus litis, proees-phrlij , maar handelde niettemin voor, in de
-ocr page 283-— 271 —
De wederlegging dezer tneeuingen zal eveneens laler volgen, wanneer wij do gevolgen der procedure des vertegenwoordigers ten opzigle van den principaal zullen beschouwen.
Thans blijven nog eenige rogtsgevolgen van het dominium lilis 1er behandeling over.
Wanneer het judicium in do persoon van don vertegenwoordiger was geconstitueerd , hield do magt van den principaal, om over de procedure le beschikken , op , en de formele geldigheid der proceshandelingen van den vertegenwoordiger was niet van de toestemming des principaals afhankelijk.
Eeno verandering van hel judicium stond dan ook niet meer aan do willekeur der oorspronkelijke partijen , maar kon slechts door den praelor, en enkel uit bijzondere motieven, causa cognila , geschieden ; en niets na-luurlijker dan dat, immers zagen wij vroeger, dat in ’t algemeen door de litisconteslatio partijen wederkeerig verbonden werden, om zich voor den duur aan dit judicium te onderwerpen , dat ze daardoor werden gebonden aan den judex, dien de praelor in de formula gaf, aan de formula, gelijk die was geconcipieerd, en aan elkander als proces-partijen (42). Hetzelfde moest plaats vinden, wanneer vertegenwoordigers van de oorspronkelijke partijen door hunne litiscontestatie in die obligatoire betrekking van proces-partijen getreden waren.
De tegenpartij, die zich met den vertegenwoordiger barer party had ingelalen , was aan de persoon van dezen gebonden, en eiceplionos procuraloriao en cogniloriao
plaats van , zijn principaal, domini loco, ’l Was geen eigen , maar cens anders regt, dal hij deed gelden. Kdxtze , S. 35, heeft dan ook geen zwarigheid gezien in de vereeniging dier beide qnaHleiten.
(42) Verg, boven § 3.
F
-ocr page 284-— 272 konden daarom na de litiscontestalio niet meer worden gesteld (43).
Do vertegenwoordigde zelf is aan den vertegenwoordiger gebonden, zoodat eeno herroeping van het mandaat niet meer mogelijk is. Eene verandering kon hier slechts plaats hebben door translatie judicii op den principaal of een anderen vertegenwoordiger, en hiertoe was de medewerking des praetors noodig. De principaal moest zich daarom tot den magistraat wenden, en deze beschikte niet dan na causae cognitie ; hij nam hierbij niet alleen do belangen van partijen in aanmerking, maar liet daarenboven die translatio judicii enkel uit dringende beweegredenen toe, daar eeno verandering van het judicium buiten noodzaak niet wenschelijk scheen (44). Evenzoo kon omgekeerd do translatio judicii van den principaal op een vertegenwoordiger slechts door den practor, causa cognita, plaats hebben(45). Keizer Corstan-TUR stelde eenige gevallen vast, waarin de procurator zich eeno translatio judicii op den principaal moest laten welgevallen (46). Zij werd bewerkstelligd door eene verandering der condemnatio (47); De regtsgevolgen dor handelingen , welke aan de translatio judicii waren voorafgegaan, hadden evenwel onmiddelijk betrekking op do persoon, die gehandeld had (48).
Uit die onveranderlijkheid van het judicium vloeit verder
(43) nbsp;nbsp;nbsp;£.852, L.üT §i D. deprocarat. l. iS^.cod. Zelfs kan partij geene cautie meer vorderen na de lilis contestatie. £ . 40 § 3 fl. eod. Verg, ook Betdmakk-IIoiiweg , GerichlsverJ'. u Process- u. s. w. § 23 Not. 13.
(44) nbsp;nbsp;nbsp;L.Ï 'J—27 D, deprocttrat. £. 45§ 1 manda'- (17. 1). Zie ook 1. 42 § 7, deproc. £ 1 § 2 quib. mod- pig. (20. C)
(45) nbsp;nbsp;nbsp;L- 4G pr, D. de procurât- I. 20 C. eod- Volgens Betumann-IIoil-WEG S. 161 Not. 36 zou de l- i 3 de alien, jud- mul. eau. op de jusla causa in dit geval doelen.
(46) nbsp;nbsp;nbsp;L- 22 C- deprocur.
(47) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. ZiMMERR § 119 Nol. 16. PoenTA, Inst. § 172. IIS. 185.
(48) nbsp;nbsp;nbsp;l- 27 § l D. de proc- Verg. MüHlEKBRDCn S. 55 fg.
— 273 — voort, dut, wanneer een van meerdere vertegenwoordigers, die een gelijk regl bezaten tot procesvoering, litem gecontesteerd had , daardoor do overigen waren uitgesloten (49).
In de vierde plaats was het een gevolg van het zoogenoemd dominium litis, dat de uit de litiscontestalic voor den vertegenwoordiger ontstane regtsbelrekking voortduurde, ook na het overlijden van den principaal(50), en hij den dood des vertegenwoordigers op zÿno erfgenamen overging (51), terwijl het eenvoudig mandaat door den dood van een van heide contrahenten te niet gaal. Dit laatste is evenwel door eene constitutie van Theodosius en Valebtipiiaaiv veranderd (52).
Eindelijk verkreeg de vertegenwoordiger door de litiscontestalic het regt, om een ander in zijne plaats te stellen; vóór dien lijd had hij dit regt niet, want het mandaat is als obligatoire betrekking, de tuteel en cu-ralcel als openlijk ambt, onvervreemdbaar; do opdragt door een vertegenwoordiger aan een substituut deed dus slechts eene regtsbelrekking ontslaan tusschen dezen, maar maakte den substituut niet tot procurator van don dominus (53). Door de lilisconleslatio werd do verlogen-
(49) nbsp;nbsp;nbsp;L. 32 0 tleproc,
{.'0) l. 23 C. de proc. 1. 17 § 1 D. eod. l. 1 C. T/i. eod. Wanneer de dominus reeds voorde lilisconleslalie overleden was, was het judicium nietig. l. quot;Ïi^^ D. de judic.[5. l)‘, de reden hiervan wordt zeer juist verklaard door ISeth JIANS-IIOLLWEG, S, 1G1 Nol. 38 en Kelier , Lilisconl. S. 351 fgg. bepaaldelijk Nol. 3 ; ’t was omdat de vertegenwoordiger hier had geageerd in naarn cener persoon, die niet meer bestond.
(51) nbsp;nbsp;nbsp;L. 1 C. Th. de cognit. ctproc. (2. 12).
(52) nbsp;nbsp;nbsp;L. 7 C- ^k, eod. Van daar dal in l. 23 C. eod. overgenomen uit 1.1 C. Th. eod. lic woorden: «cl ad heredes suosinchoalaIransmilterc» zijn weggelaten.
(53) nbsp;nbsp;nbsp;L.1 pr. D. h. t- « Procurator csl, qui aliéna negolia mandatu domini administrât.» In betrekking lolden prii.cipaal kon de substituut slechts als negotiorum geslor worden beschouwd. Verg. BETBaiNN-UoitWEG ; S. 162.
woordiger zelf proces-partij , cn kon daardoor een ander aan zich subslilueren (54) ; evenwel was ook hier voor do Iranslatio judicii voorzeker ceno causae cognilio noodig (55).
Do handelingen, welke in den loop van een proces kunnen voorkomen, cn deels conlracl-, deels deliclaar-digo zijn, oefenen, om dil ten slotte nog op te merken, hare werking onmiddelijk slechts op den vertegenwoordiger, de handelende persoon, uit. Zoododen de stipu-tationes rem ratarn haberi cn judicalum solvi eeao actio directa ex stipniatu ten voor- of nadeele des vertegenwoordigers ontstaan (56). Evcnzoo was hol gelegen met den opgedragon litis-decisoiren eed , welken do vertegenwoordiger had afgelegd (57). Eindelijk do gevolgen van den dolus, door den vertegenwoordiger begaan, troffen in do eerste plaats hem zelven (58).
§ 5. nbsp;nbsp;nbsp;Gevolgen der proceevoering voor den principaal.
a, Liliscontestatie,
In de vorige ^ behandelden wij lt;le gevolgen der procesvoering des vertegenwoordigers voor dezen zelven, hel zoogenoemde dominium lilis, wij zullen thans onderzoeken , welke gevolgen daaruit ontstonden voor den principaal.
(54) nbsp;nbsp;nbsp;L. 8 § 3 D. mand. (iT. i} l. i ^ 5 de npigt;ell. (49. i) 1. 8, 11,23 C. de proc. l. 1 C. Th. eod.
(55) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Bitbmanx-Hoilweg , S. 183.
(56) nbsp;nbsp;nbsp;L. 27 ifi/. k 28 D, deprocur. Verg, liier ook lUiiniZNBRDCD, S. 55 Not. 100 cn S. 72. tn de volgende § kom ik nader op deze plaatsen terug.
(57) nbsp;nbsp;nbsp;Z. 39 § 1 D. de proc. Over den scliijnliarcn strijd dezer plaats met I. 9 § 6 D. de i'urejur, (12. 2) spreken wij nader in de volgende §.
(58) nbsp;nbsp;nbsp;£. 11 , /• 4 § i8 de dol. mal. e.rc. (44. 4). Verg. Retomann-H«liweg,S. 163.Nol.44. Müueemirccd , .S. 53, 73 Not.150. Over deze plaatsen zie men de volgende §.
— 275 —
Daar nu evenwel ceno geheel afgescheidene Iichan-deling van do gevolgen der procesvoering des vcrlegen-woordigers voor hemzelven, cn van die, welke daaruit voor den principaal voortvloeiden, niet niogelijk was, hebben wij ook reeds van deze laatste in de vorige § melding gemaakt. Thans zal do volledige ontwikkeling hiervan en de bewijsvoering voor hel toen gezegde moeten volgen. Wij zullen daarbij weder dezelfde orde in acht nemen, en eerst do gevolgen der litisconleslatic, daarna die van het vonnis beschouwen.
Bethiivisiv-Holiwïg stell als algemeen beginsel voorop , dat, niellcgonslaande er door do lilisconlcslalie des vertegenwoordigers voor dezen eeno obligatoire betrekking ontslaat, het acticregt echter in do persoon van den principaal blijft voortduren. Van daar, dat dezo hierover voortdurend de beschikking behoudt, terwgl do vertegenwoordiger zoodanige bevoegdheid niet bezit, en b, v. noch betaling kan aannemen, noch transigeren, zoo hij hiertoe geen volmagt heeft ontvangen, en hieruit is het dan ook volgens zijn systeem te verklaren, dat in den regel de lilisconloslatio des vertegenwoordigers noch ipso jure, noch bij wege van exceptie den principaal in don weg slaat, wanneer bij op nieuw wil ageren (1).
Dit is, naar ’t mij voorkomt, onjuist, althans slechts ten dccle waar. Alleen in die gevallen, waarin ceno exceptie noodig is, om eene latere herhaalde actie krachteloos lo maken, geldt do bewering van Betumakn-HoLLWEG, dal hel aclieregt, nicllcgenslaande do lilis-conlestalio, blgft beslaan, maar dal is dan ook evenzeer
(1) a.a. 0. S. 158 fg. Verg. ook,ZiMMSHN § 159. Liebe ,S. 181, drukt dit aldus uit: «Die processualisclic Obligation durch litis coulcslalio auf condemnari oporlerc entsteht freilich zwischen dem Procurator und der Gegenpartei, allein augenscheinlich ist sie nur eine leere Form , in welche der eigentliche Rcchlssloff, oder das zwischen der Gegenpartei und dem Dominus bestellende RcchtSTcrLällniss nicht übergegangen ist.»
-ocr page 288-— 276 — waar, ingeval iemand in persoon procedeert, als wanneer Iiij ageert door een vertegenwoordiger.
Wanneer daarentegen het aclieregt door de liliscon-testatio ipso jure te niet gaat, heeft die vernietiging evenzeer plaats door de lilisconlcstatie des vertegenwoordigers, mits, gelijk wij later zullen zien, hij do noodige bevoegdheid bezat, als door die van den dominus; hot aclieregt van den principaal , het regt om een daro van zijne partij te vorderen, vervalt evenzeer, wanneer voor hel reum darc oporlcro een cognitori, procuralori reum condemnari oporlcro in de plaats treedt, als wanneer het wordt vervangen door een aclori reum condemnari oporlcro. Hier is alzoo de bewering van Bethmahis-Hollweg onjuist.
De regel, dat do procurator geeno betaling kan aannemen , noch transigeren, kan niet worden verklaard uit cene voortduring van het aclieregt bij den principaal, immers op die wijze zou te veel en juist daardoor niets bewezen worden.
Hel slaat toch vast, dat wanneer iemand zelf procedeert, hij evenzeer na do lisconlcslatio kan transigeren en betaling ontvangen , als wanneer hij ageert door een vertegenwoordiger, terwijl naar den regel omniajudicia absolutoria esso, de partij door betaling of transactie na de litisconteslalio word bevrijd. Maar wanneer nu dat regt, om betaling te ontvangen of lo transigeren een gevolg was van het voortdurend bestaan van het aclieregt bij den principaal, dan zou ook in geval dezo zelf procedeerde, niettegenstaande de lilisconlestalie, het aclieregt zijn blijven bestaan , en dit is althans bij acliones in personam onwaar. Inlogondeel, juist omdat bij acliones in personam door do lilisconlestalie het actierogt, of, wal op hetzelfde necrkoml,de daaraan beantwoordende obligatie daro oportere lo niet ging, kon in bet oudere regt eene betaling na do lilisconlestalie den gedaagde
-ocr page 289-niet baton; hij dclgdo daardoor ceno obligatie, dio niet meer bestond, terwijl men eerst in lateren lijd hel materieel verband tussehen de oorspronkelijke en do pro-cesobligalic begon in te zien en do regel omnia judicia esse absoluloria algemeen werd erkend (2).
De plaatsen , waarop Bethmann-Hollweg zieh beroept, ten bewijze, dal de vertegenwoordiger geeno betaling aannemen, noch Iransigercn kon, zijn l. ISpr.D. de pact. (2. 14), l. 73 D. de proc. (3. 3) , l. 86 ß. de salut. (46. 3) en l. 7 C. de transact. (2. 4). Nu beweren Heffter (3) en Muhlenbrugh (4), dat de 4 86 de solut., en Keller (5), dat do l. 73 de proc. geïnterpoleerd zijn en oorspronkelijk handelden over den cog-nilor; is dit waar, wat ik hier evenwel in ’t midden laat, dan vinden wij daarin een nieuw bewijs, dal do onbevoegdheid des vertegenwoordigers lol hel aannemen van betaling en hel sluiten eener transactie uil eon ander beginsel moet worden verklaard, daar het toch vaststaat, en ook door Bethmann-Hollweg wordt erkend (6), dat do lilisconleslalie van den cognilor den dominus verbond en hier alzoo, althans bij aclioncs in personam, het actiercgt le niet ging.
Wanneer Bethmann-Hollweg, ’t geen mij evenwel niet geheel duidelijk is, onder dat voorlbcslaan van het aclioregt bij don principaal verslaat, dat zelfs do exceptio rei in judicium deductao uit de lilisconteslalio des vertegenwoordigers daartegen niet zou kunnen worden ingeroepen , en hij daarmede de aangehaaldo plaatsen in verband brengt, dan komt hij daarenboven met zich
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. b. v. l’ücnTA, Inst. § 172, 11 S. 183. Vangerow, Pand. § 160. IS. 282.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Obs. ad Gai. libr. IV p. 95.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;a- a. 0. S. 70 Not. 145.
(5) nbsp;nbsp;nbsp;Litiscont. S. 186 Not. 16.
(6) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 171-175.
— 278 —
zclven in Iweeslrijd. Immers hij sleml toe, dal kort na Gaius het beginsel was erkend, dat ook de procurator rem in judicium deduceerde, en beroept zich daarbij o. a. op l. 22 D. de adtii, tut., eene plaats van Paulüs lib. 3 ad Edict. (7), en nu verdient het opmerking, dal ook do /. 13 de pact. f. 73 de proc. en l. 86 de tolut. uit dcnzelfden jurist zijn geëxcerpeerd, de eerstgenoemde plaats zelfs uil hetzelfde werk, waaraan l. 22 de adm. tut. is ontleend, terwijl daarenboven do l. 7 C. de traneact., van Gokdiabus, lol een nog later tijdperk behoort. De beide beginselen, dat de lilscon-teslalie des procurators het aclieregl van den principaal door eene exceptie krachteloos maakte, en dal deze des-nieUemin geene belaling kon aannemen, noch eene transactie sluiten, bestonden alzoo naast elkander in dcnzclldcn tijd , en het laatste kan daarom niet worden ingeroepen 1er bevestiging van het stelsel, dat de lilis-conleslalie des veilcgenwoordigers buiten allen invloed zou zijn gebleven op het aclieregl van den principaal.
De reden, waarom een procesvertegenwoordiger niet kon transigeren of betaling ontvangen, ligt dus niet daarin, dal het acticregt in de persoon van den principaal bleef voortduren, maar gelgk ook in doaangchaaldo plaatsen duidelijk genoeg gezegd wordt, daarin, dat zijn mandaat zich niet verder uitstrekle dan lot de procedure, en hij, door belaling lo ontvangen of te transigeren, de grenzen zijner volmagl zou te buiten gaan; hij kon alleen door zijne lilisconleslatio over hel aclieregl van zijn principaal beschikken, op geen andere wijze. Terwijl wij in /. 34 § 3 D. de eolut.iezen : «qui omnibus negoliissuis aliquem proponit, inlelligitur eliam debiloribus inandare, ul procuralori solvant,» leert daarentegen l. 13 pr. de pact., dal zoo min eene over-
(7) a. a. 0. S. 181 - 190.
-ocr page 291-— 2Î9 —
eenkomst met een procurator gesloten , als ecue betaling aan hem gedaan , den principaal kan worden tegengeworpen o. si tantu}n ad actionem procurator faclus sit, » l. 86 de sohlt., dat de procurator geen betaling kan ontvangen , omdat hem geene aclio judicati wordt gegeven en hÿ dus geene executie heeft, en 1.1 C, de transact., dat hij niet kan transigeren, omdat hij slechts causae actio, geen litis decisio heeft (8). Wat eindclÿk de l. 69 D. de proc. (3.3) betreft, «Paulus resjiondit, etiam eum, qui ad litem suscipiendam procuratorem dedit, causae suae adesso non prohiber!,» hieromtrent wordt door Bethmahn-HoLLWEa zelven erkend, dat de jurist niet aan eene formele tlcclname aan het proces door den principaal kan hebben gedacht (9).
Wij gaan thans over tot het bewijs der stellingen in do vorige § uitgesproken , over de werking der litis-conteslatie des vertegenwoordigers ten ojizigle van den principaal.
Vooreerst vestigen wij daarbij het oog op den verlesen woordiger des cischers, en onderscheiden hier wederom lusschen die gevallen , waarin de lilisconlcslalie ipso jure het aclicregl vernietigt, en die, waarin daaruit slechts eene exceptie, de exceptio rei in judicium dc-ductae, geboren wordt.
I. Wij stelden vroeger, dat, wanneer er voor den éischer een vertegenwoordiger optrad, onverschillig of hel een cognitor of een procurator, tutor, curator of actor was, in het eerste geval hot aclieregt ipso jure te nielgingencr door do lilisconlcslalie eene proccssalc delegalio plaals vend , terwijl ook in het tweede geval iedere nieuwe aclio ’t zij van den vertegenwoordiger
(8) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, ook K tins, Litiscout, t. a. 0. MUiiLEKBRCcn a. a. O.S. 71. MuTHER , Zur lehre v. d. röm. actto S. 130.
(9) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. O.S. 159 Not. 32. Verg, ook Pianck, lUehrheil d. Hechts^ streitigk. § 21 Nol. 3.
— 280 -zeken, ’l zij van den principaal, door de cxceplio krachteloos word gemaakt.
Dozo stelling vond, gelijk wij ook reeds opmerkten, voor zooverre den cognitor betreft, geen tegenspraak; daarentegen zou. volgens veler meening, de procurator, nog tijdens Gaius , do zaak van den principaal niet in litem hebben gededuceerd, zoodat deze aan de procei-voering van zijn procurator althans destijds niet gebonden zou zijn geweest.
a. Wat nu vooreerst de directe werking dor litiscon-testalie betreft, kunnen wij ons op plaatsen beroepen, waar uitdrukkelijk gezegd wordt, dat er door do litis-contestatio eeno delegatie plaats kon vinden, en deze handeling in dit opzigt gelijk stond mot de stipulatie (10). Hier komen in aanmerking:
l. 11, ^ l D. de novat. (i6.2'). Ulpiahus. Lib. 27 ad Edictum : «Fit nutem delegatio, vel per slipulationem, vel per litisconteslationem.»
Fragm. F'at. ^ 263: «Eam, quao bona sua filiis per epistulam citra stipulationcm donavit, si ncque possessionem rerum singularum tradidit, neque per manci-pationem praediorum dominium Iranstulit, nee inter-positis delcgationibus, aut inchoatis litibus actioncs novavit, nihil egisso placuit. »
Do eerste plaats is zoo duidelijk, dat zo wel goene verklaring behoeft. Ten aanzien der tweede merk ik op , dat volgens do lex Cincia eeno schenking eerst door werkelijke vervulling regtsgeldig werd ; er werd alzoo levering, hij ros mancipi mancipatio en traditio, bij res nee mancipi traditie gevorderd ; bij die schenkingen welke door delegatio of acceptilatio konden geschieden, werd do volvoering van het verdrag door eeno fictie aange-
(10) Verg, ook Kelier, Litiscont. S. 90—92 Not. 5,6. Mudiekbrccd, a. a. 0. § 4 Not. 64, § 0 Not. 87 S. 35—37, 46. Liebe, Stipulât. S. 177—180.
-ocr page 293-— 281 —
nomen; wanneer tins cen sclnildeiscJier zijnen scbukle-naar aan een derden, wien bij de vordering schenken wilde, delegeerde, en do schuldenaar aan dezen de betaling door slipulalio beloofde, beschouwde men dal, als of do schuldeischer van zijn schuldenaar de verschuldigde som ontvangen en aan den begiftigde verantwoord had, deze wederom die som aan den schuldenaar had gecro-dileerd. Op zoodanig geval doelt do uitdrukking «nee inlorpositis delegationibus. » Hiermede wordt nu, en dit is het punt, waarop bet ons aankomt, do litiscon-tostalie gelijk gesteld ; de houder eener vordering namelijk kon aan een ander, wien hij daarmede begiftigen wilde, volmagt geven , om die als cognilor of procurator in rem suam in regten in le vorderen , en do liliscoutestalie , inchoata lis (11), gelijk ons fragment hel uitdrukl, had hier dezelfde norerende kraehl als do delegatie (12).
Z. 29, D. de libérât. le^. (34.S) Paulus, Lib. 6 ad Legem Juliam el Papiam : «Si is qui duos reos pro-miUendi habet, damnaverit heredem , ul ulrosque liberel : si alter ex his capere non possil, nec socii sint, dele-gari debebit is, qui nihil capit, ci, cui hoc commodum Lege compelit; cujus pelilione ulrumquo accidit, ut et hoc commodum ad cum pervenial, et is, qui capit, liberelur : Quod si socii sinl, propter eum, qui capax est, el illo capit pe*r consequenlias, liberato illo per accep-tilalionem: id enim eveniret, eliamsi solum capacem liberaro jusjus esset.»
Het geval, dal de jurist hier op het oog heeft, is hot volgende: iemand heeft twee correalc schuldenaren (duos reos promiUendi) (13), die onderling niet in betrekking van maatschap slaan. Hg beveelt in zijn teslamenl aan zijn erfgenaam beiden lo libereren van hunne schuld.
(11) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Brissonibs, v. inchoare § 2. DE BoennoLTz ad Ii. h
(12) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. ScanijNGj Lehrb. f. IkiI. u. Gesek. 111,5 356 cn ald. Not. 00.
(13) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. IlElMOlT, Corrcal-oblig. § 7.
- 282 —
Ten gevolge van do bepalingen der lox Julia en Papia Poppaea is echter slechts een van beiden capax , de ander niet. De eerste moet het hem toogedacht logalum liberationis geheel ontvangen, d. i, hij moet geheel worden bevrijd ; de ander daarentegen mag door het legaat niets verkrijgen, maar hel hem toegedachle moet aan andere in dit geval hiertoe geregtigde personen vervallen.
Nu is het bekend , dat een legataris, aan wien door zijn crediteur een legalum liberationis is vermaakt, van den erfgenaam reglslrecksche bevrijding door acccplilalio vorderen kan, terwijl eenerzijds hellegaat zelf de bevrg-ding niet ipso jure ten gevolge heeft, en aan den anderen kant de legataris ook niet beperkt is tol eene bloolo exceptie legen do schuldvordering van den erfgenaam.
Bestond hier nu in casu geeno correaleilcii, dan had de zaak geene moeijelijkheid; de capax kon dan bevrijding vorderen door acccplilalio, terwijl de incapax schuldenaar bleef. Maar nu worden , gelijk bekend is, in geval van correalileil, door de acceplilalie aan één der schuldenaren verleend , ook allo overigen ipso jure bevrijd. Wanneer dus do capax gebruik maakte van zijn regl, om directe bevrijding door acccplilalio te vorderen, welke hem niel reeds krachtens hel legaat zelf ten deel valt, zou daardoor levens, in strijd met do voorschriften der wel, een ongeregligdc, de incapax, verkregen wat hem niel lockwam , len nadoclc van andere geregligden. Hier geeft nu de jurist een middel aan de hand, waardoor do capax verkrijgt wal hem is loegedachl, en tevens de voorschriflen der wel worden verwezenlijkt.
In plaats van de schuldvordering door acccplilalio lo delgen , moet, zegt Paulus , do erfgenaam , hier de créditeur, den eenen schuldenaar, den incapax j qui nihil capit, delegeren aan dongeno, die, door diens incapa-cilcit, volgens do wet gerogtigd is, cui hoc commodum lego compclil ; en dat doet hij door eenvoudig zijne schuldvordering legen den incapax te cederen aan dezen,
-ocr page 295-mcl andere woorden hem tot procurator of cognilor in rem suam temaken. Door de lilisconlestalie, petitio (14), van laatstgenoemde met den incapax wordt de capax geli-bereerd, omdat, gelijk bekend is, de litisconteslatie met één der correale schuldenaren , de overigen bevrijdt (15); deze ontvangt dus het legatum liberationis, wat hem was loegedacht, terwijl aan den anderen kant de vordering tegen den incapax overgaat op de persoon , die volgens de wel geregligd was lot hetgeen aan dezen was gelegateerd (16), Hol laatste gedeelte der plaats, waar over do gevolgen der betrekking van maatschap wordt gehandeld , heeft voor ons in dezen geen belang.
Wij vinden dus ook hier wederom duidelijk uitgesproken , dat er door do litisconteslatie eene delegatie kan plaats hebben.
Z. 2 C. deobl. et act, (4.10). Impp. Valer, en Galien. A. A. Celso: «Nominibus in dolem dalis, quamvis nee delegatie praecesserit, nee lilisconteslatio subsecuta sil: u'ilem tarnen marito actionem ad similitudinem ejus, qui nomen emerit, dari operiere, saepo rescriplum est.»
Do keizers stellen hier de litisconteslatie van den man , die als cognilor of procurator in rem suam eene schuld, nomen, invordert, welke hem in dolem is gegeven, op ééne lijn met de delegatie; beiden, delegatie on lilis-conteslalie hadden voor hem gelijke reglsgevolgen (17).
(14) nbsp;nbsp;nbsp;Dat petitio liier beteckent lllitcunlestatio , zal wel niet Iwijfel-aebtig zijn. Verg, overigens Themi/i, 2de Verz.. V, bl. 78, noot, 21.
(IS) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. b. v. Vakcerow, Paiid § 537 , 111 S. 93, n’. 2.
(16) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, over de geheele plaats Keiler , Lilts cont. S. 454 fgg. onder de vroegeren ook Maiaks. Disp. XXXVIII, no 33. Anders wordt de plaats verslaan door HeinicCIUS , ad leg. ,lul. et Pap. Popp. 1.111, c. 8, § 5 ; bij verslaat de woorden « ei, cui boe conimodum lege coin-petit » niet van bem , die volgens de lex Julia tot het legaat geregtigd was, maar van den eenen legataris, den capax.
(17) nbsp;nbsp;nbsp;Over de actio iililis, welke bier genoemd wordt, verg. MühleW-BRCCD, a. a. 0. S. 188 fgg. Vangerow, § 571, III, S. 105, no. 2.
Themis, D. VlI, 2de St. [1860], 10
-ocr page 296-~ 284 —
L. 18 D. de auct. et eoneens. tut, (26.8). Pavlus , lib. s. ad Plautium: «Potesl pupillus tutore auclore debilorein suum Tilio delegare, sed cum tutor debet pu-pillo, dicendum est, nrque delegari eum, neque procuratoren] adversus tutorem dari ipso tutore auctore posset quia futurum sit, ut auctoritate sua liberetur. »
In deze plaats, uit den titel over do auctorilas tutoris, wordt het beginsel toegepast, dal de tutor geen auctor kon zijn in eigen zaak. De pupil kon, met auctoritas aanzijn tutor, zijn schuldenaar aan een ander delegeren, ten gevolge waarvan de schuldenaar ten zijnen opzigto ontslagen en aan den nieuwen schuldeischer, Titius, verbonden werd. Maar wanneer do tutor zelf schuldenaar was van den pupil, kon dezo voor zoodanige delegatie zijne auctorilas niet geven, en evenmin kon hij dit voor de aanstelling van een procurator in rem suam , waardoor evenzeer delegatie plaats greep, immers zoowel door eeno delegatie, als door de procesvoering van den procurator in rem suam zou de tutor, schuldenaar, ten opzigte van zijn pupil, den vroegeren schuldeischer, worden ontslagen, en dat wel auctoritate sua. Men ziet, hier wordt weêr de lilisconleslalio van den procurator in rem suam geheel gelijk gesteld met de delegatie.
Nu is het wel waar, dat do lol hiertoe behandelde plaatsen den cognitor of procurator in rem suam op het oog hebben, maar dezo stond, walde werking der lilis-conlestalie betreft, gelijk met den gewonen cognitor en procurator (18), terwijl hel onderscheid lusschen beiden zich vooral bij de eiecutie van hel vonnis, in de aclio judicali, openbaarde (19). Houdt men dit in hel oog, dan is vooral de laatst aangevoerdo plaats van belang;
(18) nbsp;nbsp;nbsp;Vpr(j. b. v. MüniESBRVCB, S. 74. BETBMANN-Hoiiwie , S. 184, 208. MoTHBR, S. 127.
(19) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. BlTDMAP(!(-HoI.LwiG, .S. 175 fg. 225. JIOTBIR, S. 128 fg.
— 285 — immers daaruit blijkt niet alleen, dat in het algemeen de litisconteslalie als eene soort van delegatie werd beschouwd, maar wij lezen daarin met rondo woorden, dat de litisconleslatie van den procurator (in rem suam) des eischers den gedaagde tegenover den eischer bevrijdde en alzoo het acticregt van dezen vernietigde. Dit wordt ook voor den tijd van Paulus ƒ van wien ’t fragment afkomstig is, niet bepaald ontkend, maar eene directe bewijsplaats zou, volgens BETnMAivpf-HotLWF.a (20) , daarvoor niet bestaan, en hij betwijfelt het, omdat do werking der lilisconteslatio voor den dominus niel op het strenge regt, maar op het aequum jus zoude berusten. Het komt mij voor, dat men zich op de aan-govoerde plaats met grond zal kunnen beroepen; want dat hier aan eene liberatie ipso jure, niet opo excep-tionis gedacht moet worden, is dunkt mij boven allen twijfel verheven, omdat de delegatie geen exceptie gaf, maar de bestaande schuld ipso jure vernietigde.
Wij zullen thans de hoofdplaats voor dit gedeelto der leer, Gxius IV, § 96 — 98, moeten beschouwen. Van de verklaring dezer plaats hangt alles af.
§ 96. alpso autem qui in rem agit (21), si suo nomine agit, satis non dat. ^97. Âc nee si per cogni-torem quidem agalur, ulla salisdatio vel ab ipso , vel a domino dcsideralur, cuin enim certis et quasi sollom-nibus verbis in locum domini substituatur cognitor, morito domini loco habetur § 98. Procurator vero si agal, satisdare jubetur , ralam rem dominum habiturum , periculum enim est, no iterum dominus de eadem re experiatur. quod periculum non intervenit, si per cog-nitorein actuin fuit, quia de qua re quisque per cogni-
(20) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 190.
(21) nbsp;nbsp;nbsp;Er slaat: iii rem agit. Maar ’tzelfde geldt ook van de aelio in personam, blijkens § 100.
lorem egerit, do ea non niagis aniplius aclionein habet, quam si ipse egerit,»
Do jurist handelt hier over do satlsdatie rem ratam haberi, en hij onderscheidt het al dan niet noodzakelijko van hel stollen dier cautie, naar het meerder of minder geraar, dat er voor den gedaagde beslaat, om ten Iweedo male wegens dezelfde zaak in regten to worden betrokken. Wanneer do eischer in persoon ageert, beslaat er voor don gedaagde geen de minste zwarigheid, want do actie wordt dan of ipso jure vernietigd, of althans kan daartegen do exceptio rei in judicium deduelae worden ingeroepen.
Maar hoe wanneer een vertegenwoordiger voor hem optreedt? Hier wordt onderscheiden. Wanneer er een cognitor is aangesteld , bestaat er geen gevaar voor den gedaagde, omdat de dominus in dal geval evenmin len tweeden male kan ageren, als wanneer hij zelf in regten was opgelreden. Non amplius aclionem habet, hij heeft zijne actie verloren, zijne actie is geconsumeerd. Wat hieromtrent door Gaius wordt gezegd is duidelijk cn klaar , en er bestaal dan ook geen verschil lusschen de schrijvers over do regtsgevolgen der liliscontoslatio van den cognilor.
Moeijelijker is de vraag, hoede tegenstelling lusschen den cognilor en den procurator moet worden opgevat. Bethuahk-Hollweg (22) en zijne volgelingen vinden in de woorden van Gaius het beslissends! bewijs voor hunne meening, dat lodens dezen jurist, de lilisconleslalie des procurators de actie nog niet consumeerde, terwijl ook hij Keller allo bedenkingen , welke uit andere plaatsen legen deze leer zouden kunnen worden ingebragt, moeten wijken voor de volledige bewijskracht van onzen jurist (23). Wanneer de cognilor lilem had gcconles-
(22) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 179, lÖO. Ziumibn, § 159, Nut. 2.
(23) nbsp;nbsp;nbsp;Litiscont. S. 339.
— 287 -
lecrd, dus redeneert men, kan de principaal niet ten tweeden male ageren; tegenover den cognilor wordt in dit opzigl de procurator gesteld; alzoo heeft door do lilisconlestatio van dezen, de principaal zijn acliercgt niet verloren, en de gedaagde staat dus bloot aan do kans , om op nieuw te worden aangesproken,
Intusschen zullen wij later bij de behandeling der indirecte werking der litiscontestatie zien, dat onderscheidene plaatsen zich zonder hel aannemen van interpo-latiën of gedwongene verklaring niet laten vorcenigen met deze leer. Daarenboven zijn hare voorstanders genoodzaakt aan te nemen, dat reeds onraiddelijk na Gaius , ten tijde van Ulviahus en PAums, een nieuw beginsel zou hebben gezegevierd. Eindelijk ligt hel in den aard der zaak , dat het voor de werking der novalie onverschillig is, wie als nieuwe schuldeischer optreedt, zoo maar do wil van den oorspronkelijken schuldeischer om Ie noveren beslaat en kan worden aangewezen (24J.
Er beslaat dus alle grond, om de plaats van Gaius, inderdaad de eenige bewijsplaats voor Bethmanpi-Holi-WEG , op eene andere wijze le verklaren, zoo dit althans mogelijk is. En inderdaad kan het niet worden ontkend, dal de verklaring door Huschke gegeven , en waarmede zich ook Bekkek (25) en Keller in een later werk (26) hebben vereenigd , zoo niet naluurlijker, althans even naluurlijk mag worden genoemd. Wanneer iemand , zegt Huschke, een actieregt legen mij hcefl, zal men niet enkel zeggen, dat er voor mij gevaar beslaat, om te worden aangesproken ; ik ben in den waren zin des woords nog schuldenaar, en Gaius zou, wanneer hij dit had
(21) IIoscnKS, de. üb. seine Ford, an DalabeUa in Zeilsthr.f, gesch. Rw. XIV,
(26) Process, consump. S, 155 fg.
(26) Ciei!proc. § Cl , Not. 725.
-ocr page 300-nillen zeggen, zieh veeleer zoo hebben uilgedrnkt: «is enim, eiijus nomine per procuralorem aetum est, de cadem re ipso ilcrum agere polest.» Veel naluurlijker is do verklaring, dat de gedaagde, wanneer een proeu-rator had geageerd, dan alleen op nieuw kon worden aangesproken , wanneer deze geen mandaat had , en hij toch nooit zoo bepaald kon welen , of er een mandaat was gegeven, en zoo ja of’t niel weder washernomen, of door den dood van den principaal was vervallen, als dit bij den cognilor’t geval was, wiens aanstelling met zekere formaliteiten in tegenwoordigheid der partij plaal.s had. De legenslelling bij Gaiüs is dus niet: do liliscon-Icslalio des cognilors consumeert do actie, die van den procurator consumeert de actie niel, daarom beslaat er in hel eerste geval geen gevaar voor den gedaagde, om nogmaals te worden aangesproken, in hel weede geval wel; maar zij is deze: wanneer er een cognilor optreedt, is de gedaagde volkomen zeker, dal hij geen tweede regts-aanspraak te duchten heeft, wanneer daarentegen een procurator ageert, bestaal die zekerheid niet, omdat het mogelijk is, dal hij een falsus procurator is, aan wiens handelingen de principaal niel gebonden is.
Maar is deze opvatting nu vcrcenigbaar met hel algemeen beginsel, waarop do geheele leer iierust, dal handelingen onmiddelijk slechts werken ten opz.igle der handelende personen? Wanneer do principaal, zegt men, gebonden is aan de lilisconleslatie des cognilors, dan is dil niel een gevolg van die lilisconleslatie, eene handeling, die slechts de handelende persoon, den cognilor zclven, verbinden kan, maar dan is dil daaruit te verklaren , dal de dominus door de formele aanstelling in tegenwoordigheid van partij, zich tegenover deze heeft verbonden tol ralihabitie; de dominus is hier dus niet verbonden door do handeling van een vreemde, maar door zijn eigen, en do lilisconlcstalio is slechts de aan-
-ocr page 301-Jeidiiig, dal die verbindlenis in werking treedt (27). Maar bij do procedure des procurators beeft de principaal zich niet aan de partij verbonden tol ralihabitie; bet mandaat is eene handeling tusschen den principaal en zijn procurator, welke enkel tusschen dezen eene rcwtsbelrekking doet ontslaan; de parly kan zich daarop niet beroepen, voor haar is ’t eene res inter alios acta. En de lilisconleslalie is wederom voor den principaal eene handeling, welke hem vreemd is; zij schept slechts lus-schen den procurator en de partij eene regtsbclrekking , terwijl do principaal daardoor niet kan worden verbonden (28).
Hel komt mij voor, dat de principaal bij do liliscon-testalio van den procurator evenzeer gebonden was door zijne eigen handeling, als bij de lilisconleslalie des cog-niters. Immers bel komt hier eeniglijk en alleen aan op den wil van den principaal; even als bij eene contrac-tuële novalie het regt van den oorspronkelijken schuldeischer wordt vernietigd, zoo maar de wil bij hem bestaat, om te noveren, even zoo moet ook de wil van den schuldcischcr, om eene processale novalie le doen plaats grijpen, hetzelfde regtsgevolg vóórtbrengen; en dio wil uit zich evenzeer in hel mandaat aan den procurator gegeven, als in do formele aanstelling des cogni-tors, hoezeer dan ook in hel eerste geval voor de partij niet die bepaalde zekerheid ten aanzien der wilsverklaring bestaat, als in hel laatste. Bethmahn-Hollweg beeft dit zelf gevoeld, en hij ontkent niet, dat deze vaslhoudend-
(27) nbsp;nbsp;nbsp;Bethmann-Hohweg , a. a. 0. S. 172, 181. MüniEKBanctr, S. 62 fg. SCHliTER, §J2, S. 49 Ook Liebe, S. 181, 185. Eenigzins anders wordt het verklaard door PcCHTA, S. 66, 58, die den grond van het verbindende der lilisconteslalie des cognitors vooral daarin vindt, dat de formele aanstelling eene voorbereidende proccshandeling, terwijl bet mandaat des procurators iets aan ’t proces geheel vreemds is.
(28) nbsp;nbsp;nbsp;BEinMANN-HoiiwEG, a. a. 0. S. 182, 186. MüniENBRDCH, S. 62. ScHi.AïER, a, a. 0, I.iebe, a. a. 0. PocniA, S. 58.
^ 290 —
heid aan slrongc begrippen inderdaad içts bevreemdends heeft, terwijl de analogie der novatie hier voorzeker toepasselijk zonde zijn , en men ook reeds in andere opzigten aan het mandaat eenige werking voor derden had toegekend (29). Daarenboven vraag ik, wanneer men , gelyk bekend is, en ook door Bethmahiv-Hollweg wordt erkend (30), ten tijde van Ulpianus en Paulus aannam, dat in het mandaat, gegeven met de bewustheid, dat een derde, daarop vertrouwende, met den mandataris zou handelen , stilzwijgend ratibabitie lag opgesloten , waarom ditzelfde beginsel ook niet reeds ten tijde van Gaius kan hebben gegolden.
De tegenwerping van Bethmann-Hollweg , dat het geheel willekeurig zoude zijn, om het gevaar, waarover Gaius spreekt, te verklaren uit do onzekerheid omtrent het bestaan van het mandaat (81), zal wel vervallen, wanneer ’t blijkt, gelijk wij reeds opmerkten en nog nader zullen zien, dat de gewone verklaring der plaats zich met andere pandecten-fragmenten slechts gedwongen laat vereenigen , en de reden , dat in het algemeen van iederen vertegenwoordiger, die geen cognilor is, de cautie gevorderd wordt, is ligt te verklaren, daar de gedaagde in den regel onzeker is, of werkelijk degene, die zich als vertegenwoordiger voordoel, de voorgegeven hoedanigheid bezit, en do gevallen, waarin bij hieromtrent voldoende zekerheid en ’t noodig bewijs heeft, voorzeker tot do uitzonderingen behooren.
Of nu de regel , dat de procurator in litem deduceerde , ten allen tijde heeft gegolden, is moeijelijk te beslissen, daar het hier aan bewijsplaatsen ontbreekt. Huschke heeft zich beroepen op Cic. ad ^ttic. XVI. 15 , waar hij zegt: «possumus enim , ut sponsores non appellcnlur , procura-
(29) nbsp;nbsp;nbsp;a, a. 0. Not. 72.
(30) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 18G.
(31) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S, 180.
lores inlroducerc; ncque cnim illi lilcm conleslabunlur, quo facto non sum ncscius sponsorcs libcrari. » Maar men dient niet uit het oog le verliezen , gelijk dan ook door Huschke wordt erkend, dat Cicero bepaaldelijk spreekt van procuralorcs des verweerders, en’lis, gelijk wij later zullen zien , aan geen den minsten twijfel onderhevig, dal deze len allen lijde hun principaal door lilisconteslatio van allo verdere aanspraak bevrijdden ; het blijft daarom nog de vraag, of hetgeen door Cicero mei het oog op een bepaald geval wordt gezegd , ook in ’t algemeen van andere gevallen mag worden verstaan. Inlmschen zie ik geen zwarigheid om mij met Huschke te vereenigen, omdat de analogie der novalie inderdaad voor zÿn gevoelen pleit. Aan den anderen kant valt het daarentegen ook niet te ontkennen , dal de algemeeno vcrpligting der procuratoren tot caulie-slelling, gelijk dio nog bij Gaius voorkomt, op een vroegercn toestand schijnt terug te wijzen, toen in ’t algemeen de procuratoren door hunne liliscontestalic de actie van den principaal niet consumeerden (32).
Met opzigl lot de lutorcs en curalores mag hetzelfde worden aangenomen (33). Dat zij tijdens Ulpiasus en Paulus in lilem deduceerden zal ons later blijken, en wordt ook niet betwist, maar wij zullen tevens bij de behandeling van de indirecte werking der lilisconlcslalie zien, dal ook reeds vroeger, zelfs vóór Gaius, do procesvoering des curators de exceptio rei in judicium deduc-tae gaf, en ’t spreekt van zelf, dal in dio gevallen, waarin de directe werking der lilisconlcslalie plaats greep, de pupil evenzeer moest zijn verbonden (34). Ja wal meer is, onze tegenpartij geeft zelf toe, dal de-vrijere reglsbescbouwing, die volgens haar na Gaius ingang zou
(32) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Bekkeb. S. 156, 158. Keilek. Civilproc. Nol. 719.
(33) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, ook GlüCK, 21uiy. Erlüul. d. Pand. § 1333. XXX. S. 231. (34) Verg, ook-Bekeer, a. a. 0. S. 158.
292 -
hebben gevonden, het eerst bij de procesvoering van tuieren en curatoren zich zou hebben geopenbaard, omdat, terwijl Gsius in ’t algemeen van de procuratoren nog salisdalic vordert, hij len aanzien der tuloren on curatoren zegt: «Tulores et curalores eo modo quo el procuralores salisdare debere verba Edicti faciunt, sed aliquando illis salisdalio remilllilur.» (35).
Do wil van den oorspronkelijken schuldeischer om te noveren , die zich bij de procedure des procurators in hel mandaat uitdrukt, wordt hier gesuppleerd door het ambt van den tutor of curator. Door deze amblsbelrek-king verlegenwoordigl hij zijn pupil derwijze, dal hg in zekeren zin als eenzelvig met dezen kan worden beschouwd, en dien len gevolge moei die wil gerekend worden lo beslaan , wanneer do handeling, weike de novalie ten gevolge heeft, d. i. de litisconleslalie , door hem wordt verrigl. (36).
b . Wij gaan thans over tot de beschouwing van die gevallen, waarin de indirecte werking der litisconleslalie plaats vond , met andere woorden , waarin hel aclicregt niet ipso jure werd geconsumeerd , maar eene tweede actie door de exceptio rei in judicium deduelae werd ontzenuwd.
Hier vinden wij hetzelfde terug als bij do directe werking der litiscontestalio. Had de vcrlegenwoordiger des
(35) nbsp;nbsp;nbsp;BEinMASN HolLWEC. .1. 3,0.8. 180 fg. Nog verder gaat hij in de recensie van KELLER’S Liliscont. in Tüb Krit. Zeitschr. V, 8 95, waar hij zegt: « Neu war mir die Brnnlzung der /. 7, § 2, Dite curat, fur., woraus hervor zu gehen scheinl. dass mau hei dem Curator furiosi früher als hei dem Procurator und Tutor eine vollständige Repräsentation aiipahm. » Over deze plaats zie later.
(36) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, ook Glück, a. a. O. Not. 92, die, naar't mij voorkomt, hetzelfde cenigzins anders uitdrnkt, wanneer hij op ’t voorbeeld van vele ouderen zegt, dat de tutor en curator dornini loco was, en hij, die als dominus handelde, natuurlijkerwijze niet behoefde te caveren dominum rem ratam habiturum. Ook MüniïKBRücn , 8. 68.
eischers, mils hij de bevoegdheid bezat, litem gecontes-testeerd, dan kon aan iedere nieune actie over dezelfde zaak ’t zij door hem zelven , ’t zij door den eischer ingc-sleld, de exceptie rei in judicium deductae worden tegengeworpen.
Dat dit beginsel reeds ten tijde van Gaius gold , blijkt uit de volgende plaatsen:
Z. 25 , § 2, D. de except, reijudic. (44. 2) Julianus , Lib.51 Digestorum: «Si te negotiis meis obluieris, et fundum nomine ineo petieris: deinde ego hanc pelitionem tuam ratam non habuero, sed mandavero tibi ut ex inlegro eundem fundum pclercs: exceptio rei judicatao non obstabit. alia enim res faclaest, inlervenicnte mandalu. »
’tis eeno plaats van Julianus, die nog wat ouder was dan Gajus. Ilij leert, dat, wanneer iemand, als blooto negotiorum gestor, vooreen ander eene actie instclt, en de principaal naderhand geen ralihabitie geeft, maar den vroegeren negoliorum gestor opdraagt , om op nieuw dezelfde actie in te stellen, de exceptio rei judicatao aan deze nieuwe actie niet kan worden tegengeworpen, omdat het door lusschenkomst van het mandaat eeno andere zaak is geworden. Daaruit mag men, door een argumentum a contrario het besluit trekken, dat, wanneer aan de eerste actie een mandaat was voorafgegaan, of, wat op hetzelfde neêr komt, wanneer de principaal naderhand ratihabitio verleend had, aan de herhaalde actie wel degelijk do exceptie rei judicalae in den weg zoude staan.
Intusschen heeft Reller , toen hij nog do ook door Bethmann-IIollweg verdedigde leer was toegedaan, opgemerkt, dat zelfs door het argumentum a contrario niet wordt bewezen, wat bewezen moest worden , omdat daaruit alleen zou volgen, dat in geval een bevoegde vertegenwoordiger heeft geageerd, hem zelven naderhand de exceptio rei judicatao kan worden tegengeworpen.
-ocr page 306-— 294 -
een regel, die evenzeer ook van iederen onbevoegden verlegenwoordiger geldt, en oen reglslreeksch uitvloeisel is van bet beginsel der eadem persona; er volgt daarentegen niet uit, dat in geval de principaal mandaat ^’“'^ gegeven of ratibabilie verleend, de exceptio rei judicatae ook bem in den weg zou slaan (37).
’iRomt mij voor, dat dio redenering niet opgaat, en dat wel om de reden , welke de jurist zelf voor zijne beslissing geeft. Waarom kan, wanneer een bloote negotiorum gestor ageert en de dominus niet ratihabcert, maar aan dezelfde persoon last geeft, om opnieuw te ageren, aan deze nieuwe actie de exceptie rei judicatae niet worden tegengeworpen.’ Omdat, zegt de jurist, ’t door tusschenkomst van ’t mandaat eene andere zaak is geworden; daaruit volgt, dat, wanneer er een mandaat was voorafgegaan, ’1 reeds van den beginne af eene andere zaak zou zijn geweest, en waarin ligt nu dat onderscheid tusschen die beide zaken? Niet in het object, dat gevraagd wordt; dit blijkt duidelijk uit de plaats zelve, ’t object was in beide zaken ’t zclfile stuk grond ; ook niet in de causa pelcndi ; ’t onderscheid moet dus liggen in de persoon, die de actie inslelt, en noglans zou men zeggen is ’t dezelfde persoon , die eerst als negotiorum geslor, later als mandataris ageert; maar dat is ’t geval niet, eerst ageert de negotiorum gestor, die den principaal niet verbindt, later de mandataris, die den principaal verbindt, of in zekeren zin de principaal zelf, die geldt als cailcm persona met zijn mandataris; juist in het niet verbindende der handeling van den negotiorum gestor voor den principaal, en het verbindende der handeling van den mandataris ligt het onderscheid, juist daaruit volgt, dat de procederende persoon in ’teerste geval niet is eadem persona met de procederende persoon in ’t laatste geval, de zaak in ’t eerste geval niet eadem
(37) Litisconl. .S. 334 fjp
-ocr page 307-- 295 —
res met die in ’t laulsle, dal, wanneer er aan de eerslo aclie een mandant was voorafgegaan, ’l reeds van den beginne af eene andere zaak zou zijn geweest dan in het voorgesleldo geval , dat de bloole negotiorum gcslor procedeert, en dat dus ook in dat geval den principaal do exceptie zou hebben in den weg gestaan , die hem in de door den jurist gestelde casuspositie niet in den weg slaat.
Nog duidelijker is L. 1, § 2, J). de citr. fur. (27.10} en Keller erkent zelf, dat de plaats zich niet zonder moeite met zijne stelling laat vereenigen, ’t Is wederom eene plaats van Julianus, uit Lib. 21 Digestorum, en waardoor dus ook de argumentatie uil de vorige plaats ten volle wordt bevestigd.
«Gum dementis curatorem, quia satis non dederat, et res male administrarct, Proconsul removeril a bonis, aliumque loco cjus substituerit curatorem; el hie posterior, cum nec ipse salisdedisset, egerit cum remolo negotiorum geslorum, posleaquo heredes dementis cum eodem negotiorum geslorum agant, et is exceplione rei judicalae inter so et curatorem ulatur: heredibus replicatie danda erit, aut si is, qui egit, satisdederat. Sed an replicatie curatori profulura esset (38), jude.v aesti-mabil: nam si curator sequens pocuniam , quam es condomnatione consecutus fuerat, in rem furiosi verlisset, doli triplicalio obslabit.»
De curator van oen krankzinnige was, omdat hij de satisdatio rem salvam fore niet gesteld had , en bovendien een slordig bewind voerde, door den proconsul afgezet en een ander in zijne plaats benoemd. Deze, terwijl hij
(38) Hier sclmilt blijkbaar ceno fout. CüJAClus, in lib. XXI Dig. Sale. Julianî. Op. Oinii. T. VI, p. 137 verbetert curatori in heredibat, waarmede zich Poini£R in nol. ad h. l. vereeiiigl ; VOORDA , Thes-cenlror. Dec. 28, g 9,profulura in objulura; Keller, Litiscont. S. 341 Not. wil voor repUcado lezen triplicalio. De laatste emendatie is m. i. de waarschijnlijkste.
-ocr page 308-— 296 — eveneens nalaat die salisdalio le stellen, spreekt den ge* wezen curator met do aclio negotiorum geslorum wegens do gevoerde curatele aan, en brengt hem lol condemnalie; na den dood van den onder curatele gestelde , stellen diens erfgenamen dezelfde aclio negotiorum geslorum tegen den afgez.ellen curator in; de in regten betrokken curator werpt de exceptio rei judicalae aan de erfgenamen legen, steunende op het vonnis, dat lusschen hom en zijn opvolger is gewezen; nu komt, zegt de jurist, aan do erfgenamen legen de opgeworpen exceptio rei judicalae de replicatio toe, aut si is qui egit, satisde-derat; d, i. zij kunnen er zich op beroepen, dal ook de tweede curator geeue salisdalio rem salvam fore heefl gesteld, dal zij dien len gevolge geen zekerheid bezitten , dal hel vonnis lusschen dezen en den gedaagde , den eersten curator, gewezen, hun feilelijk balen zal, en dat zij zich dus te houden hebben aan den door hen in regien betrokken eersten curator. Wanneer daarentegen do opvolgende curator de som, die hij ten gevolge der con-demnatie van zijn voorganger had ontvangen, ten behoeve van den curandus had aangewend, en deze alzoo werkelijk door die condemnalie was gebaal, kan de in regten betrokken eerste curator de repliek ontzenuwen door de triplicatio doli.
JoLiAsüs spreekt hier over den curator, en hij leert met opzigl lot dezen hetzelfde wal hij in de vroeger aangehaalde plaats ten aanzien van den procurator betoogde; do gedaagde, de afgezelle curator in casu, kan zich op do exceptio rei judicalae beroepen, uit kracht van een vonnis lusschen hem en een curator gewezen, wanneer later do curandus , in casu diens erfgenamen , wat natuurlijk op ’tzelfde neêr komt, eene nieuwe actie tegen hem instellen.
Dat hier aan geeno interpolatie of corrupte lezing, welke van eenigen invloed zou kunnen zgn, te denken
-ocr page 309-— 297 —
rail, erkent Keller zelf; evenmin viriJt hij het waarschijnlijk, dat JuLiARDS in deze leer oene geheelo nieuwe theorie zou hebben geschapen. Maar Gaius slaat in den weg, en, ’t koste wal ’t wil, de plaats moet daarmêa vereenigd worden. Hij weet dan ten slotte geen anderen weg, dan de loer van Julianus te beperken lot bet geval , dat inderdaad het resultaat van het vroeger vonnis den nieuwen eischer feitelijk gebaat had , dat deze dien len gevolge betaling had erlangd; daarbij komt dan nog aan den eenen kant, dat de praetor in dergelijke gevallen te minder zwarigheid maakte in hel verleenen der exceptie, omdat zij , zoo als de meeste andere ex-cepliën, in factum was geconcipieerd, en hem alzoo geen formeel beletsel in den weg stond; aan den anderen kant was er ook in een materieel opzigl geen moeijelijk-heid , omdat de exceptio rei judicalae , op die wijze toegestaan , praktisch lot hetzelfde resultaat leidde als do exceptio doli, die reeds in vroegeren lijd algemeen voorkwam.
In ieder geval eindelijk , zegt Keller , kan deze plaats eene gelijkstelling van den curator met den cognilor enkel met opzigl tot de indirecte werking der lilis contestatie bewijzen; dal de procesvoering van den eersten ook ipso jure do actie consumeerde als die van den laatste , blijkt daaruit volstrekt niet (39).
Dit laatste kan gerust worden loegegeven, maar ’t is ook niet noodig, om voor ’l bewijs van het tegendeel deze plaats aan te voeren, daar dat bewys reeds boven langs anileren weg is geleverd.
En wat het eerste bolreft, ’t springt, dunkt mij, in’t oog, dal het een zeer gezocht redmiddel is (40). ’t Is
(39) nbsp;nbsp;nbsp;Lititcont. S. 337 — 345. ZIMMERN, § 159, Not. 22 vindt in dit geval eene uitzondering.
(40) nbsp;nbsp;nbsp;Zelfs BtTnsiZNK-HoLLWïG schijnt dit toe te stemmen, Zie boven noot 3§.
inderdaad nid juist, le beweren, dal Juliapics de exceptie alleen toeslaat, in geval werkelijk de curandus feilelijk voldoening heeft erlangd ten gevolge van hel vonnis; integendeel de jurist geeft de exceptie algemeen ; in casu wordt evenwel die eiceplio ontzenuwd door eene repliek , omdat de curator, die legen den gedaagde, den eerslen curator, het veroordeelend vonnis had verkregen, geen salisdalie had gesteld, zoodat do curandus of zijne erfgenamen aan zijne procesvoering niet gebonden waren (41) en zij daarenboven geen zekerheid bezaten, en er dus belang bij hadden , om zich aan den gedaagde te houden; tegen die repliek wordt evenwel wederom eene dupiicalio doli gegeven, wanneer werkelijk het vonnis den curandus feilelijk heeft gebaat, en’tdus blijkt,dat het voorstellen der repliek niet vereenigbaar is met do goede trouw, zoodat die dupliek de repliek vernietigende, de kracht der exceptie bewaart. Die exceptie wordt dus niet verleend enkel voor ’t geval de eischer, de curandus feilelijk voldoening hoeft erlangd; ze wordt algemeen in ieder geval gegeven, in casu stond daaraan eene repliek in den weg, maar do omstandigheid, dat do eischer inderdaad geen belang had bij do repliek , omdat hij voldoening had erlangd, geeft eene dupliek, die do exceptie in stand houdt.
Z. 22 § 8 D. ratatn rem fiaheri (iG. 8), weer eene plaats van Julianus, spreekt hel beginsel der consumtio door de procesvoering des procurators nog duidelijker en algomeencr uit; de jurist geeft niet enkel do exceptie, maar leert, dat ook in de betrekkelijke gevallen de consumptie ipso jure plaats greep.
«Si procurator judicium de heredilale edidcrit, slipu-lalio ratam rem haberi committelur , quia, si vorus procurator fuisset, exceptie rei judicalao dominum summo-verel. Plerumquo autem slipulatio ralam rem haberi his
141) Verg. /. 3, C. de tul. vel turat. qui sans non ded, (J. 42).
-ocr page 311-— 299 -tasibus commillilur , quitus , si verus procurator egissol, domino aul ipso jure aul propter exceptionem actio in-utilis esset, »
Wanneer een procurator de hereditatis petilio ingc-sleld, en cautie do rato gegeven beeft, en later de principaal een stuk land tot do erfenis behoorende vindiceert, vervalt hij in do cautie, cautio committilur, dat is do principaal komt hierdoor op tegen hetgeen de procurator voor hem gedaan heeft, en deze moet dus de tegenpartij naar den inhoud der cautie schadeloos stellen. Als grond voegt Julianus er bij, wanneer hij een wezenlijke procurator was gevveest, zou den principaal Je exceptio rei judicalae in den weg slaan, en het is een algemeene regel, dat aan de cautie de raio moet worden voldaan in die gevallen, waarin, wanneer een ware procurator had geageerd, do actie van den dominus ipso jure of per exceptionem uitgesloten zou zijn geweest.
Velen nemen hier interpolatie aan en beweren, dat do procurator in de plaats van den cognitor is getreden (42), Relleb trekt het bovendien in twijfel, of ’t fragment werkelijk , zoo als do inscriptie opgeeft , van Julianus afkomstig is (43).
Het is mogelÿk, dat een van beide, of beide beweringen grond hebben, maar zeker is het, dat men inlerpolatiën en corrupte lezingen niet zonder noodzakelijkheid moet aannemen, en dat de plaats, gelijk ze voor ons ligt, volkomen overeenstemt met de door mij voorgedragen leer.
Denzelfden weg slaan de schrijvers in met andere plaatsen, die hen hinderen; overal worden inlerpolatiën aangenomen ; zoo in 1. 40 § 2 D, de procur. (3.3), eene
(42) nbsp;nbsp;nbsp;BïTDMANN-tloLiWEG, S, 174. KïlliR, Liliscont. S. 347. ZlMMEBN, § 159, Not. 3. SCDIATSR, § 11 , S. 45.
(43) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. .S. 347 fg;.
^Aemt» , D. VII, 2ilnSt. [1860]. 20
-ocr page 312-plaats, wel is waar van Ulpiakis , docli waarin Julia sus wordt geciteerd.
« Sed et is, qui quasi defensor, in rem actione con-venitur, praeter solitam salisdalionem judicalum solvi, eliam de rato debet cavere. Quid enim, si in hoe judi-cio rem meam esse pronuncietur, reversus ille , eujus defensor exliterat, velit fundum vindicare, nonno ra-tum non videbilur habere , quod judicalum est? denique si verus procurator extilissol, vel ipso praesens causam suam egisset, et viclus esset, si a me vindicarel, ex* cepliono rei judicatae summoverelur, cl ita Julian, lib, 60 Digest, scribit. »
Ook hier zou do verus procurator, die met den principaal zelven wordt gelijk gesteld, de cognilor moeten zÿn, die door Tridokiaah een nieuwen naam gekregen heeft (44).
Africakus , een jongere tijdgenoot, misschien wel een leerling van Julianus , stell als aigemeenen regel, dat de procurator in judicium deduceert.
L. 78 § 1 U. de proc. : «Ad duas rcs pelendas procurator datus, si unam rem petal, excepliono non excludilur : et rem in judicium deducil. »
Hier moet al weder de interpolatie redding aanbrengen (45). Volgens Suiilaver zou do plaats oorspronkelijk de gedachte hebben bevat, dal wanneer ook al de principaal een cognilor had aangesleld, om twee zaken le vindiceren, en deze slechts eene vindiceert, hij echter de proccs-voering van den cognilor erkennen moest; volgens hem luidde ’t fragment oorspronkelijk aldus: «Ad duas res petendas cognilov datus, si vel unam
(41) Beidmann-Hoiiwkg, S. 181, Not. 71, 189. Not. 89, 191. Nol. 93. Kelieb , Litiscont. S. 348. ScHlAïER , S. 45. Weizeii, , findicationsproc. S. 161.
(45) Eetdmann-IIoiiweg , S. 181, Nol. 71, 188. Not. 8.5. Kelier , Litiscont. S 331 , Nol. 11. SeniAVER, S. 4.5.
-ocr page 313-tem pelai, exceptiono tarnen rei judicatae dominns excludilur, ctnn rem in judicium deduxeril. »
Men kan alzoo gerust aannemen, dat reeds sedert hel ediclum perpetuum, althans reeds ten tijde van Gaius, de procuratoren, tutoren, curatoren, evenzeer als do cogniloren , de zaak van den principaal door hunne lilis-contestatie in judicium deduceerden, met dat gevolg, dat, al naar male van de verschillende soorten van actiën on judicia, de actie van den principaal of ipso jure was geconsumeerd, of door de exceptie werd ontzenuwd.
Ten aanzien der directe consumtie blijkt dit meer in ’t bijzonder uit de aangevoerde l. 18 D. de auct. et conseng. tut. en l. 22, J 8, D. rem rat. hab.; met ®P^’g^ lot de indirecte consumtie uit de overige aangegt; haalde plaatsen; wel is waar, dat hier de exceptio rei in judicium dcduclae niet wordt genoemd, maar ’t is bekend, dat deze exceptie in vroegeren lijd gelijken tred hield met de exceptio rei judicatae, terwijl ze later haar praktisch belang verloor en door do exceptio rei judicatae werd verdrongen, zoodal men overal, waar deze laatste voorkomt, bij analogie lot de eerste raag besluiten, en ’t zelfs waarschijnlgk is in vele gevallen, dat de laatste door interpolatie de plaats der eerste heeft ingonomen (46).
Met opzigt tot de procuratoren wordt deze leer door de meeste aangevoerde plaatsen bevestigd; voor de curatoren wordt het bepaald geleerd in l. 7 , § 2, D. de curat. /ur. (iT).
Voor den kleren tijd wordt het niet betwist, en door onderscheidene plaatsen boven alle bedenking verheven. Een eenvoudig mandaat, waarmede zelfs een opvolgende ratihabitic werd gelijk gesteld, maakte den procurator bevoegd, om door zijne lilisconleslalie den principaal te
(46) nbsp;nbsp;nbsp;Keu,ER, Litiscont. § 11.
(47) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, ook BEKKER, a. n. 0. S. 156, 158.
Tcibindcn ; de procurator, gelijk incuzcide, deduceerde do zaak in judicium ; en hetzelfde regtsgevolg bad do ambtsbetrekking van den tutor , curator en actor.
L. i , § 1 , D. de exc. rei Jud. (44.2). Ülpianüs, lib. 75 ad Ediclum : «Hoc jure utimur, ut ex parle aeloris in cxceplione rei judicalae hao personae conti-nerentur , rpiae rem in judicium deducunt. Inter bos erunt: procurator cui mandatum est, tutor, curator furiosi rei pupilli, actor municipum.»
Deze plaats is met opzigt tot de indirecte working der litisconleslatie de meest algcmecnc, zij spreekt over allo soorten van vertegenwoordigers , doch verdort met name voor de bevoegdheid van den procurator, dat hij een mandaat bezit.
Dat met een mandaat opvolgende ratihabilie wordt gelijk gesteld, leert l. 5Q J), dejudic. (5.1). Ulpiahus, lib. 30 ad Sabin; « Licet verum procuratorem in judicio rem deducere verissimum est, tarnen et si rruis, cum procurator non esset, litem sit contestatus , deinde ratum dominus habuerit, videtur retro res in judicium recto deduela. »
L. 22, D. de adm. et peric. tutor. (26.7). Paulus, lib. 3 ad Edictum : «Tutor ad utilitalem pupilli et novaro et rem in judicium deducere polest.»
In deze plaats , die meer bepaald over den tutor handelt, ligt het bewijs ten aanzien van de directe werking van de litisconleslatie. Gelijk Beiiimasn-Hollweg te regt oj)mcrkt (48), is de zin dezer uitdrukking niet enkel, dat de tutor regtsgeldig voor zijn pupil kan ageren en lilem contesteren , maar dat bij op dezelfde wijze de zaak in judicium kan deduceren, als door de novalie dc vroegere obligatie in stipulationem wordt gededuceerd, zoodat zijne litisconlestatio het regt van den pupil vernietigt,
(48) a. a. 0. S. 188.
-ocr page 315-ij'so jure of per exceplionem rei in judicium de-dnclue (49).
Maar daarenboven komt hel mij voor, dat de nange-haalde plaatsen levens nog kunnen strekken lol bevestiging van de door mij voorgedragene leer omtrent den vroegeren lijd. Wij vinden er geen ’t minste spoor in van eene verandering en nieuwe reglsonlwikkeling; « hoe jure utimur» zegt Ulpiakus in l, 11 , ^7, JJ, Je exc. rei jud. en in l. 56 D. de fud. nog meer bepaald, «verissimum est.» ’tTijdsverloop lusschen Gaius en Ulpianus was niet zoo groot, of deze laatste zou, wanneer er zulk eene belangrijke ontwikkeling van bet svs-teem intusschen plaats gevonden had, daarvan wel met een woord, een « dubilalum fuit,» of iels dergdijks melding hebben gemaakt, en hij zou eene stelling, die nog zoo kort te voren niet had gegolden, niet als zoo ontwijfelbaar zeker hebben voorgedragen. Daarenboven beroept hij zich in de l. 23 D. de adm. et per. tut,, met opzigt lolden curator, uitdrukkelijk op .Iulianus, zoodat hij welligl de vroeger reeds behandelde 1.1 § 2 V. de eurat. fur. voor oogcn heeft gehad ; is dit vermoeden waar, dan kan wederom do l. 23 ter bevestiging strekken van den zin , door ons aan de ^. 7 § 2 loegekend (50).
Aan den anderen kant gold steeds de leer, dat de falsus l)rocuralor, die mandaat voorwendde , zonder’t te bezitten, en do bloole negotiorum gcslor, zoo er geen rali-habitie volgde, en evenzeer de falsus tutor cn curator
(49j Zie verder l, 12, D. de pact, {2.14), l. 27, D. de procure (3.3), l. 6G D. cod., l. 10 C eod. (2.13), l. 17, §2,0. de ptrefur, (12.2), l. 23 D. de adm. et per, lut. Veijj. Keiler Litiiconl, §39. lEIDMANS-llOLLWEG ,S. 184 - 190. ZiHMERN , § 159, Nol. 10. .MllULE.V-BRCcn. S. 67-69. Ijeeï, S. 186 fjig. PüCUiA, S. 60 fg. Bekker, S. 157 fgg. Kellir, Civilproc. Nul. 719.
(50) Verg, ook Bekier, S. 158.
-ocr page 316-door hunne litisconteslatie den principaal of pupil niel verbonden.
L. nbsp;nbsp;nbsp;27 pr, D. de prooiir. (3. 3). Ulpianus. lib. 9 ad Etliclum : « , . Sed haec ita si mandalo domini procurator egil, celerum si mandatum non est, cum neque in judicium quidquam perduxerit , nee tu oa com-probasti, quae invito te acta sunt, tibi non praejudi-cant» (51).
Wij betoogden alzoo, dat do eischer, én tijdens Ut-piAwus, èn reeds vroeger ten tijde van Gaius, door de litisconteslatie van den procurator, tutor, curator, actor verbonden werd, dat daardoor zijne actie of ipso jure werd vernietigd, of voor de partij do exceptio rei in judicium deduelae werd geschapen, waardoor deze elke nieuwe actie kon ontzenuwen.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer voor den verweerder een vertegenwoordiger optrad, had dit altijd de consumtie der actie, ’t zij ipso jure, ’t zij door middel der exceptie ten gevolge, onverschillig of hij een mandaat bezat, of eenvoudig zonder mandaat, als defensor ageerde (52).
De directe werking der lilisconlestatie blijkt uit l. 23 JD. de eolut. (46. 3). Pohponiüs lib. 54 ad Sabinum : «Soluliono vel judicium pro nobis accipiendo et invili el ignorantes überari possumus. »
De vergelijking met de solulio bewijst, dat de jurist hier bepaaldelijk hel geval voor oogen heeft gehad, dat de actie door de litisconteslatie ipso jure werd vernie-bgf’-
(51) nbsp;nbsp;nbsp;Zie ojk Z- 1 , C. guib. res juj. non noest (7.5G), l. 40, § 2, D. de procur,, I, ^0 1 C. eoj, Z. 44, § i,D.de)ud. (5,1), l. 25, §2, P. de exc. rei/itd. (ii.2,}, 1-56, P. de jtid. (5.1), l, 31, D. eod. Vci'{ï. Oïihmank-Hollweg, S. 190. KelleR, Civilproc. Nüt. 719.
(52) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. BElllMAKK-noLEWEG , S. 212 —215. ZiMMERN, § 100 Nut. 3. Keller, Liliscont.^ 43. tjEBE, .S. 193f([g. I’lcria.S. 03fg. Rekker, .S. 141,170.
— 305
L. 10 § l D. de in rem verso (15. 3). Ulpiawcs lil). 29 ad Etliclum : «Si filius quasi defensor palris judicium suscepcril et sit condemnalus, de iu rem verso teneri patrera : namque filius eum judicio susceplo libc-ravil. »
De zamenhaug dezer plaats, zegt Bethmann-Hollweg (53), is deze: bevrijding van den vader is versio iu rem, welke de actio dein rem verso deed ontstaan (54). Die bevrijding geschiedt echter ook daardoor, dat de zoon als defensor van den vader voor hem lilcm contesteert.
Welligt -moet ook Cicero, ad ^Hic. XVI. 15. 2 van deze directe consumtie worden verstaan.
«Possumus enim, ut sponsores non appellenlur, pro-curatores introducere ; nequeenim illi litem conlestabun-lur, quo facto non sum nescius sponsores liberari.»
Ten aanzien van do indirecte werking der litisconlcs-latie, de consumptie door exceptio rei in judicium de-ductae , wordt het geleerd in de boven reeds aangevoerde 1. 11 ^1 D, de exe, reijudic., waar, na de opmerking , dal de procurator van den eischer, zoo hij mandaat bezit, de tutor, de curator en do actor de zaak in judicium deduceren, ten slotte gezegd wordt:
«ex persona aulem rei eliam defensor numerabitur , quia adversus defensores qui agit, rem in judicium deducit. »
Meer indirect wordt de stelling bewezen door l. 18 D. de interrog', in jur. fac. (11. l).
Julianus lib. 4 ad Urseium Feroeem : «Qui ex parle dimidia heres eril , cum absentem coheredem suum defendere vellet, ut salisdalionis onus evilare possil, respondit se solum heredem esse, et condemnalus est: quaerebal actor, cum ipse solvendo non esset, an,
(53) nbsp;nbsp;nbsp;a, a. 0. 213.
(54) nbsp;nbsp;nbsp;Verg- pr. § 2 ea 3 e/utd. legis. Over de formula iti dit geval zie Kell£R , CirUproc. § Gl Not. 717, verg, ook § 52 Not.G12.
— 306 — rescisso superiore judicio in euin, qui révéra heres erat, actio dari deberet? Proculus respondil, rescisso judicio posse agi. Idque est verum, »
De eischer had alzoo zijne actie tegen den erfgenaam, voor vvien de medo-erfgenaam als defensor was opge-treden , verloren , of althans kon aan die actie de exceptie worden tegengeworpen, en er was een buitengewoon middel van den praelor, de restitutio in integrum , noodig, om hem te hulp te komen (55).
Z. 74 § 2 D. de judic. (5. 1). Juliakus lib. 5Diges-torum : «Cum absentera defendcre vellem, judicium morluo jam eo accepi, et condemnalus solvi. Quaesitum est, an heres libcrarctur: item quae actio mihi adversus cum competeret. Respond!, judicium, quod jam mortuo debitore per defensorem ejus accipitur , nullum esse,etideo horedem non liberari: defensorem autem, si ex causa judicati solverit, repetere quidem non posse, negotiorum tarnen gestorum ei actionem competere adversus heredem, qui sane exceplione doli mali tueri se possit, si ab actore conveniatur. »
In dit bijzonder geval werd de erfgenaam van den gedaagde niet bevrijd door do procesvoering van den defensor , en waarom? Omdat, zegt de jurist, het geheelo judicium tegen iemand, die reeds overleden was voor de litisconteslatie, nietig was (56). Hieruit volgt alzoo, dat, wanneer deze bijzondere omstandigheid niet had plaats gehad , de litiscontestatio van den defensor wel degelijk bevrijding zou hebben bewerkt (57).
Do reden, waarom voor den gedaagde in ’t algemeen een bloote defensor tocgolatcn werd, die buiten weten en
(55) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Killer, Liliscoiit. S. 577 Not. 6 Bcrcdardi, tf icdereimit!. ia den vor. Slant!, S. 381,
(56) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, boven § 4 noot. 50.
(57) nbsp;nbsp;nbsp;Verg- overigens over deze plaats Keller , Litiscont. S. 351—355.
— 307 —
zelfs legen Jen wil des gedaagden hel proces voor hem voerde, terwijl de cischer niel gebonden was aan de litiscon-leslalie van den vertegenwoordiger, zoo hij dezen geen mandaat gegeven of zijne handeling naderhand door ra-lihabitie bekrachtigd had , is duidelijk. Die cene vreemde actie invordert, berooft den geregligde van een regl en verschaft zich zelven daarvoor een voordeel; de procurator van den cischer vernietigt door zijne liiisconteslatio do actie van zijn principaal, ’t zij ipso jure, ’t zij ope excep-tionis, en doet daarentegen voor zich zelven de obligatie reum condemnari operiert» ontslaan; dal dit niet kon geschieden zonder de uitdrukkelijke, ’l zij voorafgaande, ’l zij opvolgende wilsverklaring van den principaal , ligt in Jen aard der zaak. Daarentegen die zich laat aanspreken voor een vreemde schuld , bevrijdt Jen verpligle van cene verpligling en stelt zich zelven bloot aan een aanspraak ; de defensor van den gedaagde bevrijdt door zijne lilisconlcslatio zijn principaal van eene actie, ’t zij ipso jure, ’t zij ope exceplionis, en neemt daarentegen zelf de obligatie condemnari operiere op zich ; de toestand van Jen geJaagJe worJl dus in den regel beter, en, zoo hij al belang mogt hebben om tegen Je procedure op te komen, staal hem dil vrij, daar de tegenpartij verzekerd is door de cautio de rato, terwijl eindelijk hel algemeen belang, vooral in geval van afwezigheid , dringend de toelating van Jefensores vorilerJe, gelijk wij vroeger reeds hebben aangeloonJ (58).
Wal ten slolle de andere, deels conlracluele , deels JelictaarJige handelingen betreft, welke in den loop van een proces kunnen voorkomen, deze hadden middelijk invloed op Jen principaal.
Met opzigt lot Je slipulaliones rem ratam haberi en juJicalum solvi komen hier twee plaatsen in aanmerking.
(58) Verg. Beihmann-Uoliweg, S. 218 fg. Kelier, CiTtlproc. § 61. S. 252. Bekker,S. 141. Zie ook hoven § 2 noot 19.
-ocr page 320-Z. 27 in /. D. de pvocur. (3.3). ülpia^iüs lib. 9 ad Ediclum : lt;1 El licel procuralori commissa sit stipu-lalio , tarnen domino erit danda utilis ex slipulalu aclio, direcla penilus lollenda.»
Z. 28 eod. Idem lib. l Disputalionum ; «Si procurator meus judicalum solvi salis acccperil, mihi ex slipnialu aclio utilis est, siculi judicali aclio mihi indulgelur. Sed cl si cgit procurator meus ex ea slipulalione me invilo, nihilominus tarnen mihi ex slipulalu aclio Iribuelur : quae res facit, ut procurator meus, ex slipulalu agendo, exceptione debeat repelli; siculi cum agit judicali non in rem suam datus, nee ad earn rem procurator faclus. per conlrarium au-tem , si procurator meus judicalum solvi salis dederit, in me ex slipnialu aclio nou dalur. Sed el si defensor meus satisdederil, iu me ex slipulalu aclio non dalur, quia nee judicali mecum agi polesl » (59).
Zooveel is uil beide plaatsen zeker, dal wanneer de oeue partij tegenover den vertegenwoordiger der tegenpartij eene stipulatie, in ’t geval der l. 28 de stipulatie judicalum solvi, had aangegaan, den principaal eene aclio utilis ex slipulalu werd gegeven (60), daarentegen werd , gelijk in het slot der laatst aangehaalde plaats gezegd wordt, legen den principaal geene aclio utilis gegeven uil de stipulatie judicalum solvi door zijn vertegenwoordiger tegenover de andere partij aangegaan, en zulks onverschillig of die vertegenwoordiger een procurator of een bloole defensor was. De regel was hier dus, dat de vertegenwoordiger zijn principaal wel regt kon vcrschalfen, maar hem niet kon verpliglcn builen zijn wil.
Waaruit moet dit onderscheid worden verklaard ?
(59) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, ook I. 5 D. de praet. stip. (iQ. 5) I. 79 D. de rerb. obl. (4.5. 1).
(60) nbsp;nbsp;nbsp;Mühienbrcch, S. 59 Nol. 107 cu S. 56 — 58, waar 1.2.quot;! D. de pree, verklaard wordt. Relier . CiiUproc. § quot;iquot; Nul.893.
- 809 —
Vroeger zagen wij, dal de reden, waarom voor den gedaagde ook een bloote defensor werd loegelaleu , terwijl voorden eischer niemand regtsgeldig litisconialie kon sluiten, len zij hij krachtens mandaat of ambtsbetrekking bevoegd was, daarin gelegen was, dal de vertegenwoordiger van den gedaagde zijn principaal van eene actie bevrijdde, waartoe hij ook builen en legen den wil van dezen bevoegd was, terwijl de vertegenwoordiger des eischers dezen van eene actie beroofde , ’t geen bij builen den wil van zijn principaal niet mogl doen; dat is evenwel hier niet toepasselijk, want /. 28 zegt niet alleen, dal uil de stipulatie van den defensor, die geen mandaat bezat, geen actie logen den principaal gegeven werd , maar ook niet uil de stipulatie van den procurator.
Nu hebben sommigen de woorden «in me ex slipulatu aclio non datur» zoo willen verklaren, alsof er stond «non datur directa, » maar wel uti/it, maar ’t is blijkbaar, dal die opvatting geheel onvereenigbaar is met den zamenhang der plaats, omdat dan de geheelo tegenstelling, dio in de woorden «per conlrarium au-tem» opgesloten ligt, zou vervallen ; anderen hebben do negatie geschrabd, maar dit gaat om dezelfde reden evenmin op (61). Smallepburq zegt, dal de procurator, die zelf do cautie judicalum solvi stelde, gelijk stond met den defensor qui lili so oblulit, omdat hij volgens het edict niet kon worden gedwongen, om de zaak op zich lo nemen (62), en evenzoo beweert Mühlenbruch, dat de stipulalio judicalum solvi eigenlijk iloor den principaal gesteld moest worden , zoodal de procurator, zoo hij vrijwillig dio cautie op zich nam, gelijk stond met iedoren anderen mandataris, dio zich met eene verpligling len behoeve van zijn principaal had belast
(61) nbsp;nbsp;nbsp;Verj[, Smalienddrc . nd h. t. Nol, 3,
(62) nbsp;nbsp;nbsp;Kol. ad h. l. 3.)'. I p 130.
— 310 —
(63) . Hoe men dit evenwel kan beweren, is mij niet duidelijk, daar ’l toch bekend is, dal wel in geval do cognitor procedeerde do cautio judicalum solvi door den principaal werd gesteld, maar dal integendeel de procurator, tutor, curator, defensor zelve die cautie moesten stellen (64).
De ware reden der onderscheiding schijnt veeleer met MuiiLEHBKucn hierin le moeten worden gezocht, dal alles wat niet als onmiddelijk en noodzakelijk gevolg der jirocesvoering, maar van een eigene handeling des procurators le beschouwen is, aan den algemeenen reglsregel onderworpen is, volgens welken men anderen door zijne handelingen wel regt kan verschaffen, maar niet ver-binden kan (65).
Of wil men, gelijk velen beweren (66) , dat hel fragment oorspronkelijk over den cognitor handelde, dan kan de redenering van Smallesburg opgaan, want dan is het waar, dat deze eene cautie op zich genomen had, die de principaal had behooren te stellen, en dal hij dus ook do nadeelige gevolgen moest ondervinden van de handeling , die hij vrijwillig en uit eigen beweging had verrigl.
Een andere vraag is hel, hoe ging hel met de aclio direcla van den vertegenwoordiger, wanneer den principaal cene
(63) nbsp;nbsp;nbsp;a. a, 0. S. 72 Kot. 149.
(64) nbsp;nbsp;nbsp;Gai. IV § 101, rmÿm. rat. § 31 7. Verg. IIrtiimasn-Uollweg , S. 236 fg. Killer , Ciiil/ir. § .57 Not.876, 677. Op 1. iO D.judic.solv. (46. 7) kan .VIÜDLEAliRDCn zieh niet beroi'pcn. Zie le dien aanzien Btin-MAKN-IlOLLWEG , S. 237.
(55) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. 0. S. 72.
(66) nbsp;nbsp;nbsp;Keilir , Lil. Cont. S- 326. ߣTn.iiANN-lloiLW£G , S. 230 Nut. 143. MünLENURCCn, S. 70 Not. 145. BekkeKiS. 151. De hedenking legen dierneening ingcliragl door SoniLLlKG , Bem. üb. röm. Rechtsgesch,. S. 264 Nol. 728, op grond, dat de can tic, ingeval er een cognitor procedeerde , door den principaal moet worden gesteld, en dat daarom 't fragment macijclijk van den cognitor zon kunnen worden verstaan , vervalt door hel in den tekst opgemerkte.
- 311 -actio ulilis gegeven werd? Hier schijnt cenig verschil lusschen heide plaatsen te beslaan, want terwijl in 121 wordt gezegd «dirccla penitus tollenda,» spreekt Z. 28 over eene exceptie.
Nu moge het waar zijn, dat do woorden « dirceta penitus tollenda» meer schijnen te doelen op het geval, dal de praetor de actie weigerde , ’t is evenwel grammaticaal ook niet ónmogelijk, om die uitdrukking van de vernietiging der actie door eene peremtorie exceptie te verslaan, en hel tweede fragment laat, geloof ik, geen andere opvatting toe. Men zal dus moeten aannemen, dal de procurator, zoo hij de aclio ex stipuialu inslelde, niet onmiddelijk werd afgewezen, maar er eene exceptie noodig was om zijne actie te dooden (67).
De aclio directa, door den procurator ingeslekl uit kracht der stipulatie met hem gesloten, consumeerde do aclio ulilis van den principaal niet, gelijk duidelijk blijkt uit do woorden « sed et si egit procurator meus ex ea slipulalione me invito , nihilominus lamen mihi ex slipu-lalu actio tribuelur. » De partij had daarom eene exceptio noodig, niet, gelijk Dekker beweert, om voor den principaal de actio ulilis in stand lo houden , maar in zijn eigen belang, om niet tweemalen met eene actie te worden beloopen. De procurator, die hier suo nomine ageerde, terwijl den principaal procuralorio nomine eene actio ulilis loekwam , werd, gelijk Keller ’t uildrukt ^68), gelijk gesteld met een niet behoorlijk gelegilimeerden vertegenwoordiger , die alzoo door zijne procesvoering do actie van den principaal niot consumeerde.
Do eed door den vertegenwoordiger van den gedaagde afgelegd , gaf aan den principaal eene exceptio juris-jurandi, terwijl de eischer eene actie verkreeg uit den eed door zijn’ procurator afgelegd.
(67) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Bekeer , S. 164 fg
(68) nbsp;nbsp;nbsp;artlproc. Not 7.0.
— 812 —
L. 9, § 6 D. de jurejur. (12.2). Ulpiakus lib. 22 ad Edictura : «jusjurandum defensoris vel prociiralotis , ei ab adversario delalum, prodesse , exceplioneinquo domino parère, Julianus scribit. Idem ergo dicendum erit, et si dalus ad pelendum procurator, reo defcrenle, juraverit dare mihi oporlere : nam aclionem mibi parit. Quae sententia habet ralionem. »
Z. 42 § 2 eod. Pompokius lib. 18 Epislolarum: « Sed el si actore deferente, defensor absetitis vel praesentis juraverit, sc dare non oporlere, exceptio jurisjurandi ci, cujus nomine jurandum fueril, dari debebil. »
Hiermede schijnt eene andere plaats in strijd, waar oogenschijnlyk het tegendeel wordt geleerd.
Z. 39 § 1 D. de procur. Ulpiakus lib. 9 ad Edielum : «Inlerdum, licet suo nomine procurator experiatur, tarnen de rato debebit cavere : — ut pula jusjurandum procurator! relulit, juravit absenti dari oporlere; agit hoc judicio suo nomine propter suum jusjurandum; ne-que enim liaec aclio domino competero potest; sed do-bebit de rato cavere.»
Terwijl in Z. 9 § 6 wordt gezegd «aclionem mihi (domino) parit,» leert /. 39 § 1 , «neque enim haec aclio domino competere potest. » MüulekbrüGh zoekt beide plaatsen te vereenigen, door aan te nemen, dat in do eerste plaats oorspronkelijk over den cognilor gehandeld werd. Wanneer een cognilor had geprocedeerd , zegt hij, werden de gevolgen van hel vonnis onmiddelijk overgedragen op den principaal, zoodal men van hem met regl kon beweren , dal hij voor zijn principaal actie en exceptie deed ontslaan uil het vonnis; ten aanzien van den procurator daarentegen bleef men langen lijd vasthouden aan het beginsel , dal regl en verpligling slechts voor dezen was ontstaan , niet voor den dominus, die enkel overdragl van het regt kon vorderen en schadevergoeding moest geven wegens de verpligling, welke
-ocr page 325-*- 813 —
de procurator op zieh had gcnoiucn ; daarom kon men met opzigl lot den procurator zeggen: «actio non corn-petit domino vol in dominum,» wat natuurlijkerwijze niet zoo moot worden verslaan, alsof de principaal in ’t geheel geen regt op eenige actie had , maar dal de door de res judicata ontstane rcglsbelrek-king alleen langs een omweg op den principaal kon worden overgedragen. lulusschen reeds ten tijde van Ulpiasus bestond er praktisch weinig verschil meer, doch men bleef nog de oude uitdrukking behouden , waar over cogniloren en procuratoren en hun invloed op do regts-betrekking van den principaal sprake was, In ’t Jusli-niaansch regt eindelijk stond do ulilis aclio van den principaal uit de procedure des procurators volkomen gelijk met die, welke hem uit de procesvoering des cognitors sine ulla cunclatione werd gegeven , en van hier, dat de compilatoren overal den cognilor in procurator veranderden (69).
'l Komt mij voor, dal hel niet noodig is hier eeno interpolatie aan te nemen; wanneer men eenvoudig do eerste plaats van de aclio ulilis, de laatste van de aclio directa verslaat, bestaat er evenmin strijd, en dan is ’t ook volkomen waar wal in de beide plaatsen wordt geleerd, dal namelijk de eed, door den procnralor af* gelegd, den-principaal eeue aclio ulilis geeft, maar dat de aclio directa hem niet loekomt (70).
Waarom nu do procurator, hoewel suo nomine agerende, echter de cautio do rato stellen moet, is ligt verklaarbaar, wanneer men in betoog hondt, gelijk wij zoo even aanloonden, dal de aclio directa des procurators do aclio ulilis van den principaal niel consumeerde, en dal dus do partij belang had bij eene zekerheidstelling.
(69) nbsp;nbsp;nbsp;a. a. o. S. Cl, G9 — 71. Verg, ook Bethhask-Hollweg , S. 175-179 in verband nicl S. 22.5—232.
(70) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, boven § 4 noot 5G.
— 314
Orer do gevolgen ran den dolus des rcrlcgonwoordi« gers voor den principaal spreken de beide rolgende plaatsen.
Z. 4 ^ 18 D. de dol. 7nal. exc. (44. 4). Ulpianus lib. 76 ad Ediclum : «Quaesilum est, an de procuraloris dolo , qui ad agendum tantum datusesl, excipi possit? Et puto recle defendi, si quidem in rem suarn procurator datus sit, etiain de praeterito ejus dolo (hoe est, si ante acceptum judicium dolo quid feceril) essc exci-piendum. Si vero non in rem suarn, dolum praesentem in oxceplione conferendum. Si autem is procurator sit, cui omnium rerum administralio concessa est, tune de omni dolo ejus excipi posse Neratins scribit. »
L. 11 D, eod. Neratius lib. 4. Membranarum : «Procurator agit, ile dolo ejus excipi non debet, quia aliéna lis est, isque rei extraneus: neque alienus oolus noccre alteri debet. Si post litem contestatam dolo quid feceril, an exceptie co nomine in judicium objicienda sit, dubi-tari polest? Quia litis conleslaliono res procuraloris fit, earaque suo jam quodammodo nomine exsequilur, et placet do procuraloris dolo excipiendum essc. Idem de tulorc, qui pupilli nomine aget, dicendum est. § 1. In universum autem hacc in ea re régula sequenda est, ut dolus omnimodo puniatur, clsi non alicui, scd ipsi qui eum admisit, damnosus futurus eril. »
Wanneer ik deze plaatsen wel heb begrepen , is de zin deze: de dolus vóór de litisconleslalie door den pro-cei-procuralor begaan, kan den principaal niel schaden, omdat, zegt de jurist in het tweede fragment, «alienus dolus alteri nocere non debet,» wa,s hij daarentegen procurator in rem suarn, of universorum bonorum procurator, dan zou tien principaal de exceptio doli kunnen worden tegengeworpen, «pulo recle defendi, si quidem in rem suarn procurator datus sit, eliam de prae-Icrito ejus dolo esse excipiendum.» Maar de dolus, na
-ocr page 327-— 3i5 —
lie lilisconleslatie begaan, geeft eeno exceptie legen den principaal; wel maakl de jurist tic bedenking, dal door de lilisconleslatie do zaak als ’t ware cene eigen zaak van den procurator wordt, zoodal ’t zou kunnen schijnen, dal de principaal daaraan vreemd was geworden, en alzoo de alienus dolus naar ’1 algemeen beginsel hem niel zou moeten schaden , maar laat hij er op volgen : «placet do procuratoris dolo excipiendum esse. » Alle overige gevolgen van den dolus daarentegen troffen alleen de handelende persoon.
De dolus van den procurator heeft dus geen onmidde-lijko nadeelige gevolgen voor den principaal, deze treffen alleen de persoon, die den dolus heeft begaan; maar middelijk, bij wege van exceptie kan de dolus hem worden tegengeworpen,
De reden, waarom hier onderscheid wordt gemaakt lusichen den lijd voor en na 'de lilisconleslatie, moet daarin worden gezocht, dal de proces-procurator op allo door het jiroces zelf ontstane regtsbelrekkingen een on-middelijken invloed uiloefende , en de voorwaarden harer regtsgeldishcid, even als hare reglsgevolgen, naar zijn persoon werden beoordeeld, zoodat do principaal ook alleen regl kon verkrijgen uil die handelingen van den vertegenwoordiger, waaraan geen gebrek kleefde, terwijl in hel tegenovergesteld geval de partij zich door eeno exceptie kon verdedigen(71). De invloed van den procurator in rem suam is daarentegen nog buiten de grenzen van hel dominum lilis uilgebreid (72).
In de volgende § zullen wij de gevolgen van het vonnis voor den principaal beschouwen.
(71) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. MÜHLïNBRDCU , S. 53 dl 73en aki. Nol, 150.
(72) nbsp;nbsp;nbsp;MüDiESBUCCn , S. 74.
21
Ui mit, D. vn, 2(le Sl. [1800].
-ocr page 328-BOEKBEOORDEELINGEN EN VERSLAGEN.
(NEDERLANDSCUE LITERATUUR.)
Mr. C. F. Th. VAK Maakek , het openbaar ministerie in Nederland, beoordeeld door Jhr. Mr, C. J. VAK Nispen tot Pannerden, officier van juslilic te Middelburg. — Voorlzelling van hl. 107.
Wij verlieten den kündigen schrijver bij het IVde Hoofdstuk van bet Ilde Deel, «van vaderlijke magt, voogdij en handligting; » van Maanen bespreekt de opsluiting van kinderen ten verzoeke der ouders, do voogdijzaken, waarin het Openb. Min. moet gehoord worden, de afzetting van den voogd, die op dcszelfs requisitoir geschieden kan en do handligting. Hij leert in strijd met het gevoelen vandeRegth. 1e Zulphcn (1), doch in overeenstemming met Diephuis (2) en de Pinto (3), dat do afzetting van een voogd bij vcrzock 'chrift, niet bij dagvaarding gevraagd moet worden. De quaestio is over en weder reeds uitvoerig bepleit (4), en toch aarzel ik nog om eene beslissing te geven. Was er hier van een gewoon geding rede , het voorschrift van art. 438 B. W. zou zeker vreemd wezen. Ook wordt in voogdijzaken in het gemeen bij verzoekschrift geprocedeerd. Ziedaar de gronden van den sehr., welker gewigt ik geenszins misken. Maar er staan anderen tegenover, welke van geen minder belang schijnen. De raadpleging in de Staleii'generaal levert ondubbelzinnige blijken, dat de makers der wel aan de gewone wijs van geding-vocren gedacht hebben, In de Tweede Kamer gaf namelijk do 2de afdeeling in bedenking om «speciaal aan de
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Regl^gel. Bijbl., D. VI, M. 371.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;ned. Burg, liegt, D. II, 2de uiig., nquot;. 824o, bl. 323.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;llandl. tot het Burg. fFetb., 3Jc uitg. , § 274, bl. 170.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. I.EON, dunt, op art. 438 B. ir.
— 317 —
Rcglbank de bevoegdheid le geven, de debatten met gesloten deuren te houden.» De Regering antwoordde: «er is hier redo van een twistgeding tusschon den voogd en dengenen, die zijne afzetting verzoekt. Het houden der debatten met gesloten deuren is onderworpen aan do algcmeene regelen , welke de wet op de regterlijke organisatie of do manier van procederen op dat punt zal voorschrijven.» Bij beslissingen op requeston kan er geen rede zijn van het al of niet houden der debatten met gesloten deuren. Er zijn daar eigenlijk in het geheel geen debatten , en voor zoover cr eenig onderzoek plaats grijpt, geschiedt dit builen tegenwoordigheid van hel publiek , gelijk alles wat in raadkamer voorvalt. Hel komt mij dus zeker voor , dal Regering en Kamer aan eeno andere wijs van behandeling dachten dan door van Maanen voorgesteld wordt. Hebben ministers of afgevaardigden denkbeelden geuit, die, of door do ondubbelzinnige woorden der wel of door den aard der reglsinstelling gewraakt worden, ik zal aan dezelve gecne beslissende kracht toekennen. Maar ik aarzel om haar hier gezag te ontzeggen, waar ik woorden te verklaren heb, die velerlei opvatting dulden, waar ik te kiezen heb tusschen meo-ningen, die geen van beide door den aard van het regls-begrip uitgesloten worden. Ik ben dan ook nog niet geheel overtuigd, dat het onjuist zij, met de Rcglbank te Gorinchem de zaak bij verzoekschrift te laten aanbrengen en afdoen, zoodegeen, wiens afzetting gevraagd wordt, zich niet verzet of zich aan hel oordeel van den regier gedraagt, maar partijen naar do openbare zitting te verwijzen, zoo er tegenspraak is. Wordt deze meening aangenomen, de woorden der wet «na verhoor van don voogd,» kunnen niet gezegd worden overbodig te zijn, en men verkrijgt een resultaat, dal niet in slrijd is mot de bedoeling van den wetgever, zoo als die bij zijne raadpleging geopenbaard werd. Het zij men zich intusschen
-ocr page 330-Tnel do »oorgedragen leev Tercenige, hel 7.ij men haaf verwerpe, ieder zal moeten erkennen , dal onzo regts-Traag tol die behoort, «aar het voor en legen met goed gevolg kan bepleit «orden.
Onder de redenen, dio lot ontzetting uit de voogdij kunnen leiden, bohooren nalatigheid on ontrouw in hel waarnemen er van. Daaronder brengt de schrijver (bl. 134), verzuim om de magliging van den regier to vragen, waar dit bij de wet geboden is. Dio meening wordt geuil naar aanleiding van eeno onlangs genoniene beschikking, waarbij de ontvangers gelast zijn aan de officieren van justitie kennis te geven van hanilelingen die , bij hel registreren van cens acte, moglen blijken zonder do vereischte magliging verrigl le zijn. De maatregel verdient alle toejuiching. Hij maakt hel mogelijk ten minste eenigzins legen hel verduisteren van de goederen der minderjarigen lo waken. Is de wel overlredcn, de omstandigheden, waaronder hel geschiedde, bohooren telkens naauwkeurig onderzocht le worden , en men zal veeltijds reden vinden om de afzetting van den voogd te vorderen. Maar ik kan niet gelooven dal elke handeling , op eigen gezag ondernomen, een blijk van nalatigheid of ontrouw zou wezen. Stel b. v. dal een vader, levens voogd, een pand van zeer geringe waarde verkoopt, dal de minderjarige, dio op hel punl is van meerderjarig te worden, zijne toestemming geeft en blijkbaar gebaat wordt en dat men nalaat zich lot den regier lo wenden , enkel 1er vermijding van kosten , die een groot deel van de zeer geringe opbrengst verslinden zouden. Wie zal nu zeggen dal de vaderde belangen van zijn kind slcclil behartigd heeft?
De curatele en het loezigl op de krankzinnigen , dio deslof van het Vlt;lo Hoofdstuk uilmaken, veroorzaken vele werkzaamheden ten dcele niet zonder gewigt. Zij betreffen meestal lieden , dio niet wel bij hel hoofd zijn, verkwisters zelden. Voor de eerste beval de «cl van 29 Mei
-ocr page 331-- 319 -
Î841 (Stbl. n“. 20) vele doeltreffende bepalingen. Volgens haar kunnen krankzinnigen , ook zonder aanvraag lot curatele, in een geneeskundig geslicht opgenomen Worden, op magtiging van den voorzitter der Regthank. Diens voorloopig verlof geldt voor zes weken ; na espi-ratio van welken termijn het door de Regthank gegeven Wordt, Dan genoeg van do wet. De lezer kan hare bepalingen bij den schrijver ontvouwd vinden, die te dezer gelegenheid onder andere de zeer juiste opmerking maakt dat het gesticht, waarin de krankzinnige zal opgesloten worden, bij de verlenging van proeflijd niet moet aangewezen worden. Ik twijfel of het altijd in acht genomen is. Ook zullen sommige belanghebbenden wel doen van den schrijver te leeren , dat de verzoeken tot opsluiting of verlenging van proeftijd, volgens onze wet, niet op zegel behoeven gesteld te worden (I).
Wordt do wet van 1841 inzonderheid uit een geneeskundig oogpunt geprezen, ook voor de persoonlijke vrijheid schijnt zij in het algemeen niet schadelijk te werken. Men hoort althans zelden, dat de reglers misleid zijn nopens den toestand der personen wier opslui-linsr verzocht werd. Tegen vervoer naar buitenlandscho gestichten missen wij evenwel voldoende waarborgen. In België inzonderheid schgnt het toezigt der overheid gering te wezen.
Het VIJe Hoofdstuk handelt van afwezigheid en het Vilde van nalatenschappen.
Bij hctVlIIste Hoofdstuk « van overeenkomsten » moet ik een oogenblik slilstaan. Met den wetgever (art. 1699 Bnrg. Wetb.) leert de schrijver, dat een op openbaar
(I) Ik twijfel echter of hier (hl. 143) niet cene drukfout ingcslopen is. Volgens den sehr, worden de verzoeken, even ais de daarbij overgelegde stukken, gratis geregistreerd. In al de uitgaven van onz.e wet, die mij in handen kwamen, lees ik: «de requesten worden niet geregistreerd » (art. 29),
-ocr page 332-— 320 — gezag ingesleld zedelijk ligchaam beslaan blijfl, lol dat het welliglijk ontbonden is, al mogl er geen enkel lid meer aanwezig zijn. Die stelling is volkomen juist. Maar ik twijfel of het geval, waarop de geleerde schrijver haar loepast, wel gelukkig gekozen werd. Hel is dat van eene gemeente, welke geen leden meer lelt en toch volgens V. M. nog eene kerk zou kunnen bezitten. Hij ontleende dal voorbeeld aan de verhandelingen in de Slatcn-Generaal. De 2de afdeeling van de Tweede Kamer bragt namelijk do kcrkgcmeenlcn onder de op openbaar gezag ingestelde zedelijke ligchamen (1). Maar do Regering rekende haar onder die, welke erkend of loegela-ten zijn (2}. De vraag of deze na het Ie niet gaan der vereeniging, beslaan blijven, is thans niet aan de orde. Ik heb er vroeger reeds uitvoerig over gehandeld (3).
(1) nbsp;nbsp;nbsp;VOORDCIK, V, bl. 318, in verband ook met bl. 311.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;t. a. pl. bl. 314.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Regt van vereeniging, bl. 75.
Ïk slond daar eene andere meening voor dan de Memorie van Toelicb-ting der Regering sebcen te raden. Ojidat ik niet geaebt worde in Icgcn-spraak te wezen met liclgecn ik boven zeide, bij bel bespreken van de afzetting der voogden, wenseb ik mijne meening nog even nader te ontvouwen. In bet aangebaaldc werk geloof ik duidelijk aangetoond te bobben, dat de Regering zlcb geen juist denkbeeld van den aard van bet regisbegrip gevormd bad, en kennelijk in bare voorstelling dwaalde.
In zulk geval zeide ik reeds boven, de raadpleging in de Slalen-Gc. ncraal niet beslissend te kunnen aebten. De wet moge al enkele zonderlinge bepalingen bevatten, de aard en bel wezen der zaken kunnen zeker niet veranderd worden door hetgeen builen de wel geschreven of geproken is. Bij bet beraden, zoowel over den Code als over bel Burg. Wetb., zijn enkele stellingen verkondigd, die zeker dwalingen zijn. Ten aanzien der Fransebe bragt mijn geleerde vriend CoNiNCK Liepsiikg (T/icmif, 11de Verz. , Dl. II, bl. 605) reeds een merkwaardig voorbeeld bij. Ook de Nederlandscbe wetgevers betrapt men nu en dan op onnaanw-keurigbeden. Getuige onder andere den raadslag over art. G42 B. tV. In de zitting der Tweede Kamer van 14 Febr. 1825 zeide NicoiAl, die anders te regt om de juistheid zijner uitdrukkingen geprezen wordt»
-ocr page 333-— 321 —
Maar bel schijnl zeer bvijfelachlig of de kerkgcmecnlen onder onze tegenwoordige instellingen kunnen gezegd worden op openbaar gezag in hel leven geroepen te zijn. Do kerkgonoolschappen onlleenen hun oorsprong niet aan hel staatsgezag. Do gemeenten, onderdeden van de kerk , worden in haar boezem gevormd. Stel dal hel Kon. besluit van 16 Aug. 1824 (Slhl. nquot;. 45) gelde, het verandert de zaak niet. Beslreden door do heeren Mbeussen en van Nispen van Sevenaeh (1), verdedigd
«Si nne action de celle nature (la revendication d’iin trésor) était intentée, il ne faudrait pas exiger nne preuve pleine cl entière du droit de piopriélé, mais le juge doit admettre tons les indices et toutes les présomptions qui tendraient mémo imlislinclemcnl, à faire connaître le propiélaire des choses cachées ; il s’agit ici d’une conleslalion cuire deux parties, dont l’une certat de lucro captando, et l’autre de danino rt-faudojen pareille occurrence la condition de celle-ci est la plus favorable, et dès lors la plus légère présomption de propriété, doit l’emporter sur la réclamalion de celui qui ne peut alléguer aucun droit de propriété. » (Zic VOORDOTN, 111, hl. 431 sqq.) In spijl van deze woorden zal de regier niet op elk ligt vermoeden, maar alleen op die welke gewiglig, naauwkeurig, bepaald en mei elkander' in overeenslemming zijn, een fisch mogen loewijzen. Niet anders slaat de zaak in hel bedoelde geval. Vereenigingen van personen werden bij arl. 1960 B. W. mei rcglsper-soon'ijkbeid bekleed. Met gene valt ook deze. Zonder verreniging van personen geen zedelijk ligebaam. liet bijzonder voorschrift (art. 1699 B. W.), dal de publiek regtelijke corporatie ook na bel ullslcrvcn der leden in stand blijft, lol zij door het openhaar gezag opgebeven wordt , '* ßeitfund op de overweging, dat de slaalsreglelijkc vereeniging (het met rcglspersoonlijkbeid bcklecde onderwerp), b. v. cene gemeente, als zoodanig krachtens cene verordening van het publiek gezag bestaat en alicen door hetzelve kan vernietigd worden. Maar die bepaling werd idel geschreven voor de bijzondere associaties. Alleen zij, die beweren dat de parochiale goederen niet aan de bijzondere gemeenten maar aan de gansebe kerk bebooren, zullen met vrucht kunnen ontkennen dal cen kerkgebouw na hel uitsterven van de leden der gcmecnlc aan den Slaat vervalt.
(I) Zitting der Tweede Kam;r van den 8 Dcc. 1358) Handelinge«f bl. 323.
-ocr page 334-— 322 —
door de hoeren van Romuhde (1) en van Nispen van Pannebden (2), gebiedt hel geen inslelling der gemeenten door den Vorst, maar verbiedt enkel bet vormen van nieuwe, zonder zijne toestemming. Hel brengt parochiën wel lot de ligchamen, die, om opgerigt le worden , vergunning van hel openbaar gezag behoeven , maar hel verandert hen niel van bijzondere inriglingen in slaals-inslel-lingen. Nu handelt art. 1699 B. W. van deze alleen, en derhalve kunnen de bij hetzelve voorgeschreven maatregelen , bij hel uitsterven van de leden eener kerkgemeente, geen toepassing vinden, gelijk v. M. ten on-regte scheen le nicenen. Dan le lang rceils hanilelde ik over een onderwerp, dat do sehr, uit den aard der zaak alleen in het voorbijgaan kon aanrocren. Do lezer verschoono hel. Schrijver van het Ee^t van f^ereeni-giny kon ik het niel van mij verkrijgen, dit punt geheel met stilzwijgen voorbij te gaan.
In het IXde hoofdstuk «van zaken van Koophandel» beschrijft v. M. den werkkring van hel Openb. Min. bij faillissement.
De officier van justitie is bevoegd failliet-vcrklaring te vorderen *an den koopman die op de vingt gaal of zijne goederen verduistert, nadat hij heeft opgehouden le belalen (art. 768 W, K.J. Hel is een regl, dal aan den openbaren aanklager niet dan na sterke tegenkanting gegeven werd , maar welks nul v. M. uitstekend betoogt. Minder gelukkig schijnt mij zijne verklaring jan het «ophouden te belalen.» «Zelfs eene enkele weigering om le belalen, het zij van eene handels- of van eene andere schuld, wettigt genoegzaam hel gedaan verzoek, ten zij daarvoor goede gronden bij hel verhoor of het verzet van den koopman worden bijgebragt. » Met deze weinige worden (hl. 177) beslist de sehr, twee
(1) nbsp;nbsp;nbsp;l. a. pl,
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zitting der Eerste Kamer van 28 Dcc. 18.58, UandeHngen, M. 98.)
— 323 — zeer belangrijke regtsvragen. Ter weerlegging van do leer van Holtius (FaUlilenref/t, bl, 48) «eene enkele weigering, al is 't ook zonder grond, maakt geenc faillite,» had men van den geleerden sehr, iels meer mogen verwachten dan eeno eenvoudige verwijzing naar de vijf advocaten, die, in strijd met hem, even als do genoemde hoogleeraar, failliet-verklaring enkel wegens hel niet betalen van handelte schulden toelaten.
Beweerde voortvluglighcid en verduistering der goederen moeten door het Openb. Min. bewezen worden. Hel is moeijelijk in eene algemeene bepaling te omschrijven, wanneer do eerstgenoemde omstandigheid moet geacht worden aanwezig le zijn. Maar zeker is dit het geval , wanneer iemand zijne woning verlaat om zich aan de nasporingen van do justilie en van de schuldeischers te onttrekken. Ziedaar stellingen , die ik aan den sehr, ontleen, door wicn do juistheid van de laatste inzonderheid op afdoende gronden betoogd wordt (bl, 178). Het voorlvluglig zijn van den schuldenaar, die ophoudt te betalen , is op zich zelf nog niet voldoende om den eisch van hel Openb. Min. lol failliel-verklaring le wettigen. Er moet bijkomen dat de man ge vingt is zonder orde op zijne zaken ie tfellen. Deze laatste omstandigheid moet voorhanden zijn, afgescheiden van de vlugl. Zij volgl daaruit niel noodwendig. Des sehr, weerlegging van den hoogleeraar Holtius , die (Faillitenre^t, bl. 88) het legendcel scheen le meenen, acht ik allezins juist.
Den overigen inhoud van dit gewiglig hoofdstuk Irek ik in korte woorden le zamen. Men leert wal onder verdonkeren vang'oederen (arl. 768 K.) le verstaan zij, wanneer het Openb. Min. moei geacht worden verpligl le zijn gebruik le maken van zijne bevoegdheid om de failliel-verklaring le vorderen, de wijze waarop het zijn regl uitoefent, de
-ocr page 336-middelen van legenwccr van Iieni, tegen wien de eisch gerigl is, de zaken, waarover hel Openb. Min, bij faillite gehoord moet worden, hel in bewaring stellen van den gefailleerde, en eindelijk nog het verhaal van boeten, volgens art. 398 W. K. verbeurd.
Hel Xdo Hoofdstuk is zeer belangrijk. De schrijver beschouwt hier eerst do bijzondere regten en pliglen van hel Openb. Min., die voortvloeijen uil afzonderlijke bepalingen van hel Welb. van Burg. Rcglsv. , daarna ^e meer algemecne, vaslgcslcld bij arl. 324 van dal Wclb.
In de eerste plaats komt hel betcekenen van gereg-telijkc, stukken in aanmerking, besleind voor personen, welke die zelve niet kunnen ontvangen, hel zij om hunne hooge waardigheid , het zij omdal zij hier te lande geenc bekende woon- of verblijfplaats hebben. Met den schrijver geloof ik , dal de dagvaardingen en andere exploilen , voor den Koning, do leden van hel koninklijke huis en den Staal, die volgens arl. 4 , n®. 1 , aan den persoon of aan hel Parket van den Procureur-Generaal bij den Iloogcn Raad geschieden , aldaar aan een secretaris of bode beleckend kunnen worden , terwijl die bij n®. 7 en 8 van hel aangchaalde artikel omschroven zijn aan de amblenaren in persoon geschieden.
Het handhaven van do orde op de lercglzillingen behoort aan den president (arl. 23 sqg. Wclb. van Burg. Rcglsv.). Hij kan do bevelen geven, die hij lol dil einde noodig acht, de personen, die geraas of beweging maken gelasten te vertrekken on hen die zich verzetten naar een huis van arrest doen overbrengen. V. M. is van oordeel dal deze politic aan den ambtenaar van hel Openb. Min. behoort, wanneer hel collcgio zich 1er raadpleging lijdelijk naar een ander vertrek begeven heeft en hij zich alleen op zijn’ zetel in de reglszaal bevindt. Deze leer komt mij voor bij uitnemendheid voor do praktijk geschikt te wezeni Maar ik ben niet geheel ovorluigil, dat
-ocr page 337-— 325 —
zij op de wel gegrond is. Ik twgfel of er eeno lercgf-zilling is als do regier zieh verwijderd heeft. Vaak wordt in gevallen als de bedoelde de zilling zelfs uitdrukkelijk voor cenigo oogenblikken opgeheven. Nu is do exceptionele magl van art. 24 Wolb. van Burg. Reglsv. alleen voor do openbare tere^tzidin^en gegeven. Mögt men al kunnen aannemen, dat do ambtenaar van het Openb. Min. hier lijdelijk in do plaats van den president trtedt, dan nog zou ik uil dezen hoofde do bestreden leer niet kunnen aannemen. Om haar te slaven , verwijst V. M. naar een Fransch schrijver (Massabiau). Is het Nederlandsche rcgl wel volkomen golijk aan hel Fransche? In den Code de Procédure lid men in art. 88 volgen op : « ceux qui assisteront aux audiences se tiendront découverts, dans le respect et le silence; tout ce que le j)résident ordonnera pour le maintien do l’ordre sera exécuté ponctuellement et à l’instant:» «la tnénie disposition sera observée dans les lieux où, soit les Juges, soit^les procureurs du roi, exerceront les fonctions de leur état.» Deze slotbepaling is niet overgenomen, zoo ik hel wel heb, terwijl ook artikel 28 Burg. Regtsv. enkel van beleedigingen en bedreigingen legen de ambtenaren , niet van stoornis der orde spreekt. Intusschen beslaat het verschil lusschen den hoer v. M. en mij meer in den schijn dan in het w'ozen der zaak. Is do zilling opge-heven, wanneer do regier zich verwijderd heeft, dan heeft hel publiek geen toegang meer en kan het, zoo nood, verwijderd worden. De veiligheid van de vertrekken der reglerlijke magl wordt ongetwijfeld evenzeer door do politie beschermd als die van do huizen der bijzondere burgers. Zij handhaaft het rustig genot van ieder eigendom en lol dusver heeft, zoover ik weet nog niemand haar de bevoegdheid betwist om, op vordering van den bewoner, een indringer hel huis te doen ruimen.
-ocr page 338-De gt;Yaarscbuwing, berisping en schorsing der prac-tizjjns op grond van arl. 377 Welb. van Slrafr., 22 van dal van Burg. Rcglsv. cn 20 van hel reglement van orde cn disciplina voor de advocaten en procureurs, geschieden zoowel op vordering van het Opeub, Min. als ambtshalve door den regier, nadat het in zÿne con-clusiën gehoord is. Ten ware hier of daar hel tegendeel uitdrukkelijk bepaald mögt zijn, moet de openbare aaidJager steeds geacht worden , zoo uit den aard 'an zijn werkkring als op grond van art. 4 Regl. Org, en arl. 2 Welb. van Slrafvord., bevoegd te zijn in het belang van de openbare orde, handhaving der wel en luchliging te eischen. Gelijk door v. M. werd dit regt van vorderen ook volledig erkend door Chi.ssa!» (1) als hij zoiile : « indépemiamment de ee droit d’olTice , (jui apparlicnl au juge, 1e ministère public peut aussi faire des requisitions» (2).
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Traite des dclils et conlravcnlions de la parole, de l’écriture et de la pres.sc, 2me éd , Par. 1851, DI. I. bl. lOi.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Tcii aanzien der bevoegdheid van het Openb. Min om in deze zaak op te treden , kan men niet zeggen dal er gro.il verschil bestaat tnsseben onze wetgeving en die, waarover Chassas schreef. Art. 23 der wel van 17 Mei 1819 bepaalde: «nedonneronl hen à aucune action cn dilîamation on injure, les discours prononcés on les écrits produits devant les tribunanx. Pourront néanmoins les juges saisis de ta cause, cn statuant sur le fond, prononcer la suppression des écrits injurieux ou diffamaloircs, et condamner qui il appartiendra cn des dommages et interets.
Lc.s juges pourront aussi, dans le même cas, faire dc.s Injonctions aux avocats cl oITicicrs ministériels, ou meine les suspendre de leurs fonctions. La durée de celle suspension ne pourra excéder six mois; en cas de recidive, elle sera d’un an au moins cl de cinq ans au plus.
Pourront, loulcfois, les faits diflamatoires étrangers à la cause , donner ouverture soit à l’action publique, soit à l’action civile des parties, lorsqu’elle leur aura été réservée par les tribunaux , et, dans tous les cas à l’action civile des tiers. » — llct regt loi bestraffing möge hier anders geregeld zijn dan bij ons, over de uitoefening er van beval bel artikel geen voorschrift, dat van onze bepalingen afwijkt-
-ocr page 339-Misschien zal het eenigzins twijfelachlig kunnen wezeii, of eene uitdrukkelijke uitzondering, als waarvan ik zoo even sprak, geacht moet worden gemaakt te zijn voor de beregting van de bedreigingen, waarvan art, 26B. R. gewaagt. Het gebiedt de bestraffing der schuldigen «het Openb. Min., daar waar hetzelve beslaat, in dcszelfs conclusiën gehoord zijnde.» Het geven van conclusie is geen eisch doen. Er is onderscheid tusschen conclusie en requisitoir. Aan het slot van hel artikel wordt wel is waar bepaald dal de reglers bij deze zaken het Welhoek van Strafvordering volgen. Maar het behoeft geen beloog dat dit alleen geschieden kan voor zoo ver van die bepalingen niet bij ons artikel zelf afgeweken wordt. De regier is dan ook bevoegd ambtshalve le handelen en hij moet hel advies van hel Openb. Min. wel inwinnen , maar behoeft geene vonlering van hetzelve af te wachten. Den openbaren aanklager schijnt echter het regt niet benomen le zijn om ook zijnerzijds de toepassing der strafbepaling le eischen. Bevoegdheid om én ambtshalve én op vordering van hel Openb. Min. te handelen , kan zamengaan; Art. 195 Slrafvord. levert er een merkwaardig voorbeeld van.
Over het beteugelen van uitspattingen bij de pleidooljen geeft v. M. eenige wenken, die mij voorkomen allezins behartiging le verdienen. Toegevendheid zonder zwakheid voor geringe vergrijpen ; belamelijke gestrengheid legen grove buitensporigheden , ziedaar wal ik meen haar korte inhoud le wezen. Ik vercenig er mij geheel mede. Inzonderheid legen redenaars, die voor do vuist spreken , moet men niet le streng zijn. Tol dusver bragl de vaderlandsche opvoeding niet mede , dat wij van onze jeugd af gewend werden onvoorbereid over eenig onderwerp hel woord le voeren. Daardoor missen vele bekwame mannen de gaaf, om hunne gedachten voclslools in juiste woorden le ontvouwen. Uitstekende reglsge-
-ocr page 340-leerden bezigen soms uitdrukkingen, die kwalijk lover* dedigen zijn. Toch zou het te bejammeren wezen , zoo men hen dwong van do mondelinge voordragt af te zien , en zich lot het voorlezen van een geschreven slok te bepalen. Bij het laatste mist men den gloed der improvisatie , dio zoo geschikt is om de zaken levendig en helder voor te stellen. Ook afgescheiden van deze beschouwing, wensch ik aan de pleiters, zoo in burgerlijke als in strafzaken , groolo vrijheid te laten. Â1 wat voor de verdediging van do hun loevertouwde belangen van gewigl is, moet gezegd kunnen worden. In het aanvoe-' ren van feiten, die aan do geloofwaardigheid van bijge-bragte getuigen doen twijfelen, of de beweringen der tegenpartij ontzenuwen, moet geen pleiter ligt gehinderd worden. Maar honende redenen zijn even verwijderd van enkele gewaagde en onvoorziglige uitdrukkingen , als van eene betamclüke vrijheid. Door mannen van eenen gc-vesligden naam en soliede praktijk, zal men do grenzen der welvoegelijkheid ook niel ligt zien overschrijden. Maar somtijds vindt men pleiters, dio door heftige taal de aandacht van het publiek op zich zoeken te vestigen. Enkele malen hoort men redenen houden , dio alleen aan het doel om te grieven kunnen toegeschreven worden, en die voor de zaak, welke in behandeling is, van geen hel minste nut kunnen zijn. Het belang der zaak, ziedaar waar zoowel in burgerlijke als in strafzaken do grens van het geoorloofde en verbodeno ligt. Schoon in het algemeen niet uit het oog verloren, zou ik toch niel durven beweren, dat zij altijd in acht genomen wordt, en hel schijnt niet geheel Ic onpas aan de woorden to herinneren, die door Mosseignat (1) lot toelichting van art. 377 Code Pénal gesproken werden: « les tribunaux rélentissonl trop souvent d’imputations ofTensantes, do
{t) zie de rede in baar gcbcel bij Cdaüveaü et IIÉLIE, Théorie ilu Code Pénal, Ed Nypeis IS.*;! , ni, bl. 418 en 4H.
-ocr page 341-— 329 —
dédamalions injurieuses. Beaucoup d’orateurs du barreau épousant avec chaleur les intérêts do leurs clients, guidés par un zèle plus ardent qu’éclairé, entraînés par une sensibilité plus honorable pour leur coeur que pour leur jugement, se persuadent trop facilement que les injures sont une partie obligée do leurs mémoires ou do leurs plaidoyers, et la plus noble des professions civiles connait aussi des abus et des excès. »
Aan bet slot van dit deel wordt nog gehandeld over het schorsen der zaak bij valschheid in geschriften, over het doen van rekening en eindelijk zeer uitvoerig (bl. 203—223) over zaken, waarin het Openb. Min. volgens art. 324 Wetb. van Burg. Regtsv. gehoord moet worden. Als zoodanig noemt do wetgever in de eerste plaats do zaken , welke do openbare orde betreffen. Reeds in mijne verhandeling over het regt van vereeniging, §31, bl. 111, wees ik do beteekenis aan, welko die uitdrukking in hot burgerlijk regt heeft. Met verwijzing naar do rede, door GREXtER bij hel vaststellen van den Code gehouden («ce qui constitue l’ordre public lient à l’intérêt do tous »), begreep ik onder bepalingen , welke de openbare orde betreffen , al die voorschriften, welke nevens bet bijzonder, in de eerste plaats het algemeen belang ten doel hebben, hoedanige er in hel burgerlijk regt niet weinige gevonden worden. Vak Ma amen, schoon van meening dal hel zeer bezwaarlijk is hier ecne juiste bepaling te geven (eene meening waarin ook Demolombe (1) deelt), kwam langs een anderen weg ongeveer lot hetzelfde resultaat als ik. Zaken de openbare orde betreffende zijn bij hem « degene, bij wier beslissing de maalschappelijko staat van zaken belang heeft, en waarvan do instandhouding van do inrigling der maatschappij geheel often deele afhangl(l).» Neemt men dit in acht, men zal ontwaren, dal het Openb. Min. volgons de
(1) Cours de Code Civil, Ij n”. 19.
-ocr page 342-beslaaiido welgcxiiig nog in een aantui andere zaken gehoord moet worden, dan die bij name in ons artikel genoemd worden. De schrgver brengt daarvan onderscheidene voorlieelden bij , die mij voorkomen allezins juist te wezen. Bij het bereglcn der gedingen behooren de vierscharen dit punt steeds in gedachten le houden, wijl verzuim om de conclusie van bel Openb. Min. lo vragen, in do gevallen waar dit geboden is, een middel van cassatie oplevert, zoo als vroeger reeds werd opgegeven. Hoe vaak de openbare orde bij hel geding gemoeid is, valt bij eeno vlugtigo inzage van het Burg. Welb. al dadelijk in hel oog. Denk b. v. aan zaken, die buiten den handel zijn , waarover getwist kan worden , zonder dal eene openbare instelling reglslrecks in het geding betrokken i.s, aan erfstellingen over de hanil , aan do legitieme portie enz. Omtrent al deze onderwerpen zal hel wel niet Iwijfelachlig zijn, of de voorschriften der wel zijn inzonderheid in het publiek belang gegeven.
Ik heb voor deze beoordceling meer ruimte gevraagd dan anders voor recensien in dit tijdschrift pleegt ingeruimd te worden. Hel aangekondigde werk scheen mij zulk eene uitvoerige beschouwing overwaard. Ik twijfel of er eene instelling is, die dieper dan hel Openb. Min. in elk deel van hel maatschappelijk leven ingrijpt. Vaak zijn de teerste en heiligste belangen der burgers in zijne hand. Zijn uitgebreide werkking te schetsen is eene groolsche laak. De heer van Maaken heeft haar, zoover zij verrigl is , uitnemend volbragt. Do vervulling van moeijelijko pliglen heeft hij door zijn werk verligt. In het verschiet zie ik reeds eene herhaalde uitgaaf, om welke te volmaken, zijn groote geleerdheid en rijper ervaring hem gewis slof zullen leveren.
VAN NiSPEN.
-ocr page 343-î/andMditiff lot de kennte van ket JVederlandecfte etaaferegt en etaatebeetaur, door Jhr. Mr. J, de Boscii Kempek , hooglceraar in de reglsgelecrd-heid cn staalswelenschappen le Amsterdam, Vermeerderde uitgave. Eerste deel, De welenechap der zamenlevinff. Eerste stuk, Inleiding tot de welenechap der zamenlevin^, Amsterdam, Johannes Müller, 1860, xx en 402 bl. in 8®.
Do ruslelooze Noord-Amerikaan, wicn een leven, waarin de eene dag er zoo uilziet als de andere, onverdragelijk is geworden, die altijd nieuwe voorwerpen hebben moet om aan zijne werkzaamheid bevrediging te verschaffen, heeft eene in Europa onbekende geldwinning uitgedacht. Hij ontgint land, bouwt de hoeve, brengt lt;le boerderg in werking , niet om daarop te blijven wonen cn de vruchten in belrckkelijke rust te genieten, maar om het goed, zoo als het daar ligt, met veestapel en gevulde korenschunr, aan een landverhuizer te verkoo-pen, en dan zelf weder westwaarts te trekken, weder eene woestenij uit te zoeken , die bewoonbaar te maken en haar weder aan ecu ander af te slaan.
Ik heb wel eens getracht mij een denkbeeld le maken van de gewaarwordingen van den kortelings uit Europa gekomen landverhuizer, die zulk eene boerderij heeft gekocht, en zich op eens te midden van een hem geheel nieuwen maalschappeiyken toestand verplaatst ziel. Zeker zal hel geruimen tyd duren voor dat hÿ met onbevangen blik al hetgeen zich aan hem voordoet kan gadeslaan, en de meeslen zullen wel nooit zoo ver komen. Sommige zijner meulielen en werktuigen getuigen van groolo vorderingen in hel leppassen van de beginselen der werktuigkunde, en zouden in Europa voor mee lerslukken gelden. Andere weder zijn zoo ruw cn onvoltooid, dal zy door een volk , nog in zijne eerste kindschheid, schijnen
Themit, 0. VII, 2ile''St, [1860]. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22
-ocr page 344-— 332 —
Te zijn vervaardigd. Sommige deden van hel bedrijf gaan bewonderenswaardig snel ; veel van helgeen in Europa geen moeile kostte, gaal daarentegen zeer langzaam of in het geheel niet. En klimt hij nog honger in zijne overpeinzingen over hetgeen rondom hem geschiedt, dan heeft hij zeker veel werk om de hoogo ontwikkeling van hel staalkundige leven aan de eene zijde met de ruwheid en onvolmaaktheid, die het aan do andere nog aankleeft, te rijmen. Hij , die hem weliigt het best zou kunnen inlichten, is in hel Far fFe^t verdwenen; hij heeft hem de middelen om in het land te kunnen leven en vooruit te komen hij den hoop en voetstoots verkocht, doch er de wijze van gebruik niet bijgevoegd.
Ilclzelfdo gevoel van besuizeling, zoo kwam hel mij len minste voor, als dien landverhuizer, moet dengono bekruipen, die hel hier aangekondigde werk leest, wan* neer het het eerste is, dal hij over het onderwerp ter hand neemt. Hem is niet geheel onbekend, dal sedert cenigen lijd de geleerden een geheel nieuw terrein hebben ontgonnen; dat zij zich hebben bevlijligd om den toestand der maatschappij, waarin hij leeft, le onderzoeken; dal er vele en lijvige werken over hel onderwerp zijn geschreven. Nu verlangt hij daar ook iels van le weten en koopt het boek, wiens titel hem belooft dal hij datgene daarin vinden zal, wal zijne weetgierigheid zoolang wenschle; hij leest het, en... bedriegen wij ons niet, zijn eerste gevoel zal teleurstelling wezen. Vooreerst, om hel beeld van den landverhuizer nog eens weder op te vallen, zal hel hem le moede zijn als dezen , wanneer hij eenige leeraren van de menigvuldige godsdienstige sekten le rade had geroepen om hem omtrent zijn toestand voor le lichten. Waar hij wetenschap zocht, vindt hij gevoels-philosophie ; en dal niet op eene enkele plaats, maar het geheele boek door. Wil hij een leiddraad vinden om lot waarheid le geraken, hij sluit op
-ocr page 345-een lang beloog, dal zekerheid niet lo verkrijgen is, en do meniglo aangehaalde schrijvers, waarvan de een dil leert en de ander weder wal anders, zal hem niet ligt eenig vertrouwen geven om, op eigen kracht steunende, een zelfstandig onderzoek in te stellen.
Nutteloos, ja gevaarlijk, is dus volgens u dit boek, zegt zeker de lezer. Het zou ons zeer leed doen, indien de schrijver ouzo bedenkingen als dal doel beoogende ging opvallen. Zijn groole belezenheid , zijne zucht om den vooruitgang der menschelijke wetenschap en beschaving in een sterk daglicht te stellen, zijn afkeer van allen gewetensdwang zijn zoo vele waarborgen dat een werk van zijne hand nut stichten zal en een heilzamen invloed kan uitoefenen op den lezer, die zijn eigene gedachten bij die des schrijvers voegen kan. Doch hij duido hel ons niet ten kwade, dat wij de meening meenen te moeten blijven aankleven, dat de gehecle loon van zijn werk niet geschikt is om het onderworp binnen het bereik te brengen van degenen 1er wier leering en stichting het geschreven is. Soms weet men immers werkelijk niet, hoe men hel heeft. Om een enkel voorbeeld aan te halen : ter bevestiging van de stelling (hl. 57): «abstracte begrippen hebben , omdat zij van do wezenllijkhoid afgetrokken zijn, altijd iels vlaks, iets doodsch , waardoor zij het volkomen idee van het leven niet kunnen teruggeven » worden de woorden, door Götiie geschreven, aangehaald: « Grau ist alle Theorie , und grün des Lebens goldner Baum. » Göthe heeft ze geschreven , maar was het zijne werkelijke meening? Immers niet, daar hij ze aan Mephistopheles in den mond legt, wanneer deze, aks pseudo-professor, den aankomenden student van hel regle pad tracht af le brengen.
Hel gedeelte van werk , dal den lezer van dil tijdschrift het meeste belang zal inboezemen , de beschouwingen van don schryver over de roglswelenschap, durven wy
-ocr page 346-tiiel verwachten, dat oiiverdcelden bijval vinden zal. Ëcne aanhaling slechts: «De rcglswetenschap is, door dat zij de uiterlijke vormen des levens regelt, in vele opziglcn eene aeslhetische wetenschap , niet zoo zeer omdat regts-gevoel vooreen gedeelte schoonheidsgevoel is, als omdat do aesthetiek, als de wetenschap der vormen, aanwijst wal lol de ware schoonheid der vormen behoort. Se regte-tcelenschap is eene kunst. De ware reglsgeleerden moeten kunstenaars zÿn om aan woderkeerige betrekkingen in de zamcnlevinquot; den schoonslen , dal is den meest doel-IrefTendcn vorm lo geven» (blz. 258). Wij betwijfelen bel zeer of hij die hel werk als zijn eerste leerboek vil gebruiken daar veel wijzer door worden zal, al is hij in de regisgeleerdheid geen vreemdeling. Bedriegen wij ons niel, dan brengt hem deze zinsnede ook weder op hel dwaalspoor, waarlangs hel gelicele werk loopt : wetensekaj) kan immers geene kunst zijn.
Hij, die in de wetensch ap iels meer zoekt dan de wellen volgens welke eenige soort van verschijnselen plaats grijpt, zal hoogst zelden aan do wetenschap een stap voorwaarts doen maken. Denkt hij bij hel wetenschappelijk onderzoek aan de kunst om de vruchten der wetenschap toe te passen, dan benevelt hel meestal zijnen blik en hij ziet de verschijnselen niel meer, zoo als zij zich werkelijk voordoen, maar zoo als hij ze gaarne zag om do in zijne oogen beste toepassing mogelijk te maken. Bijzonder duidelijk is dit ontwikkeld in de logica van Mill (B. VI, ch. 6 , zie ook de vertaling in De JSeonomist van 1852, bl. 178). Nog erger wijkt hij af, die eene wetenschap bestudeert met het oogmerk om zijne lieve-lingsslelling er door bewaarheid te zien. In korte woorden kan het verkeerde van die handelwijze worden aangetoond, door lo wijzen op de uitdrukking: omedelyke theorie en zoo vele anderen , die b. v. aan Malthus naar hel hoofd zijn geworpen. Eene theorie omtrent beslaande
-ocr page 347-— 335 — verscliijiiselen kan noch zedelijk, noch onzedelijk zijn: zij is waar of valtc/i. Komt iemand, door echt wetenschappelijk onderzoek, tot de wclbewczene uitkomst, dal iets, waarop menschen geen invloed kunnen uiloefenen, anders is dan men te voren meende dal het zijn moest, zoo is aan hen, die aan betonde wenschen vast le honden, geen ander middel geoorloofd, dan hel bewijs dal de nieuwe theorie valtch is; met haar voor omeddijk uil le krÿten , brengen zij de zaak geen slap verder.
De schrijver, zijn boek draagt er vele blijken van, weet dit alles veel beier dan wij ; en toch kost hel eenige moeite om het er nit op te delven ; en soms , geinige de laatst aangehaalde zinsnede, zou men zeggen dat hij niet van dit gevoelen is. Jammer is hel dal hij de in ons oog zeer juiste definitie van de wetenschap, waarover hij schrijft, niet op zich zelve gegeven heeft (hl. 2), maar haar heeft ingeweven in eene omschrijving van hel doel, dat do beoefenaar van de wetenschap der za-menlcving zich voor oogen stellen moet: 'lt;op le sporen de regelen in de menschelijko zamenleving. » Hel is do kennis van die regelen , die de welenschap uitmaakt.
Ilel werk hier in alle, zelfs in zijne voornaamste bijzonderheden, na te gaan is onmogelijk, elke kritiek zou op zijn minst zoo lang worden als de plaats, waartegen zij gerigt was. Eeno algemcene aanmerking, die wij hierboven reeds in een anderen vorm gemaakt hebben, hopen wij echter dal do schrijver ons niet euvel duiden zal. Heeft hij de altijd groolc kloof lusschen den professoralen leerstoel en hel inecrendeel van de hoorders niet onnoodig nog breeder gemaakt? Een voorbeeld: «De wel van den vooruitgang in de nijverheid vindt hare vollooijing bij de wetenschap der staatshuishoudkunde, die leert, volgens welke wellen de grootste som van mcnschclijk arbeidsvermogen le verkrijgen is door vcrdeeling van arbeid onder de leden der zamenleving» (bl. 169).
-ocr page 348-— 536 —
Wannoor hij op dil terrein nog middel vindt , om voor den aanvanger althans niet te duidelijk to zijn, is het ligt te begrijpen dal hij over wijsbegeerte, godsdienst, den mensch als mikrokosmos enz. bijna op elke bladzijde een veel te hoogo vlugt neemt. Ik ben als schoolopziener alle dagen in do gelegenheid om te zien dal een onderwijzer om zoo te zeggen nooit laag genoeg afdalen kan, om hetgeen hij leeren wil aan zijne leerlingen duidelijk te maken. Is dit op elk leerboek toepasselijk , in den hoogslon graad is het op dezulke, die eeno Inleiding lol eene wetenschap bevallen.
J. DE Witte tak Citters.
{BUITENLANDSCIIE LITERATUUR.)
Commentaire de la loi portant modification dee articles 692, 696, 717, 749 à 779 et 838 du Code de Proce'dtire Cieile, sur les saisies immobilières et sur les ordres, contenant le projet et le texte définitifi de la loi, l'exposé des motifs, le rapport, la discussion , les notes tirées des observations présentées par les avoués de Paris et les délégués des notaires des départements et enfin un Commentaire théorique et pratiqiie, par M. M. Emile Ollivier, avocat à la Cour Impériale do Paris, député au corps législatif el F. Mourlok, Avocat à la Cour Impériale do Paris, Docteur en droit. — 852 pag.
lu het Wetboek van Burgerlijke Rogtsvordering, uitgegeven onder toezigl van Mr. Lipmak , wordt teregt gezegd: «De formaliteiten waarmede de inbeslagneming «en verkoop van onroerend goed zÿn omgeven, dienen «niet slechts om alle overhaasting te weren en den
-ocr page 349-— 337 —
«scliuldenaar eene behoorlijke lijdriiiinle over le luien, «om den schuldeischer , indien mogelijk op eenige andere «wijze le voldoen, maar er moest inzonderheid ook wor-«den zorg gelt;lragen voor de algemeene bekendheid van «den excculorialen verkoop, ten einde in do eerste plaats «ieder derde voor de onschendbaarheid zijner regten «kondc waken, alsmede om den toeloop van gegadigden «zooveel mogelgk le vermeerderen. Hel laat zieh inlus* «schon ligt begrepen, hoe moeijelijk hel bij het ondcr-«werp van dezen titel was, zich voor alle nulleloozc en «schadelijke formaliteiten en daardoor le veroorzaken lijd-«verlics en kosten le wachten. Do Nederlandschc wclge-«vcr heeft zich hier de ondcrvimling wijsselijk ten nulle «gemaakt, en de geregtclijke uitwinning van onroerend «goed lot eene eenvoudigheid teruggebragl, waarvoor «dezelve uaauwlijks vatbaar scheen le zijn. Niet alleen «dat hierdoor vele kosten zijn uitgewonnen , maar ook «do tijdsruimte binnen welke de inbeslagneming en «verkoop kunnen plaats hebben, waartoe, naar het «Fransche regt, minstens vijf à zes maanden werden ver-«eischl, is lot op uaauwlijks drie maanden verminderd.» Ook in Frankrÿk heeft men gaan begrijpen dal hier iets le verbeteren viel, «qu'il y avait quelque c/iote à faire.» Van daar de wet van 2 Junij 1841 : Sur les ventes judiciaires de biens immeubles. Ilet oogmerk dezer wet is geweest ora de procedure bclrekkelijk den gereg-lelijkcn verkoop van onroerende goederen le bespoedigen en de kosten lo verminderen. Dc gedwongen verkoop der onroerende goederen of do immobiliuirc inbcslagno-raing bekleedt in dio wel de voornaamslo plaats. Men heeft daarbij 23 proces-aeleu vervangen door 12, den duur der vervolging van 8 maanden lol een jaar, door vier lot ten hoogste 8 maanden; en de kosten van 6 à 700 fr. (gemiddeld berekend) lol op ongeveer 300 francs verminderd. De bepalingen van de arlt. 692, 696 en
-ocr page 350-— 338 — 717 dezer wel regelen de gevolgen van hol vonnis van toewijzing, dal de iinmobiliaire inbeslagneming besluit. Ten opzigle van den beslagene bestaal het gevolg der toewijzing eenvoudig daarin, dal hij ophoudt eigenaar te zijn. Maar raoeijelijker is hel den wederkeerigen toestand te bepalen van hem, wien hel goed loegewezen wordt of die daarop een zakelijk regl heeft. Op hetzelfde oogenblik dal het regl van den beslagene op hel immou-bel ophoudt, beginnen de region van hem, die het goed bij toewijzing verkrijgt on in de plaats van den onteigenden schuldenaar gesteld wordt.
Art. 731 van den voormaligen Code de Procédure, waarmede ons art. 535 van bel Wetboek van Burgerlijke Reglsvordering overeenstemt, bepaalde daaromtrent dat de overschrijving van hel vonnis van toewijzing aan den kooper geene andere regten van eigendom geeft dan die, welke degene, tegen wien het beslag gedaan is, heeft gehad. Deze bepaling werd in art. 717 van de Franscho wel van 1841 behouden, doch onder eene belangrijke bijvoeging , die lol langdurige beraadslagingen in de wetgevende kamers van Frankrijk aanleiding heeft gegeven. Die bijvoeging strekt om binnen zekere grenzen te beperken de actie tot ontbinding, toekomende aan den vorigen verkooper, die nog geene betaling heeft ontvangen van den koopprijs. Het scheen noodzakelijk en billijk, dal de kooper, die niet met wederkeerig goedvinden van den beslagene had kunnen handelen en, zonder kennis te kunnen nemen van do titels van eigendom, onder waarborg van de justitie gekocht had , niet werd blootgesteld aan do kansen van uitwinning en ontbinding, waarmede hij na hel vonnis van toewijzing bedreigd kon worden van de zijde van vroegere verkoopers, dio nog niet voldaan waren. Men wilde derhalve cene groolero zekerheid geven aan den kooper bij gcrcglelijke toewijzing, door een einde Ic maken aan bedriegelijke spe-
-ocr page 351-— 339 —
culaliëii, die niel zonder voorbeeld waren. Dezelfde weJ schreef in art. 692 voor dal, behalve aan den beslagene, binnen acht dagen eene sommalio moest geschieden aan de ingeschreven schuldeischers in de door hen bij de inschrijving gekozen woonplaats en, zoo daaronder de verkooper van het inbeslaggcnomen goed mögt zijn, met aanzegging aan dezen, dat, bij gebreke van zijne vordering tot ontbinding in te stellen en voor de toewijzing ter griffie te doen beleekenen , hij onherroepelijk jegens den kooper vervallen zou zijn van het regl om die ontbinding te doen uitsproken. De artt. 696 en 838 hielden daarenboven bepalingen in omtrent de bekendmaking door middel van een dagblad , alsmede omtrent de turenc/ière. Reeds destijds werd door den heer Pebsil in de kamer der Pairs voorgesteld om aan do toewijzing het gevolg te verbinden , dat hot goed van wettelijke hypotheken gezuiverd werd, Do latere wet van 21 Mei 1858 heeft thans, met betrekking tot de iramobi-liaire inbeslagneming, het in 1840 voorgcstcldo, doch destijds verworpen beginsel gehuldigd. Het vonnis van toewijzing, behoorlijk overgeschreven, ontlast hel goed van allo hypotheken en de schuldeischers hebben geen ander verhaal dan op den prijs. Eene nieuwe zinsnede van art. 717 heeft tot doel eene zeer belangrijke en in Frankrijk betwiste regtsvraag uit te maken, namelijk of de zuivering van de wettelijke hypotheek van vrouwen en minderjarigen, die ten opziglo van den adjudicataris medebrengt hel te niet gaan van den voorrang op het vaste goed, levens doet te niel gaan het voorregt op den prijs? Deze vraag, die door het Hof van Cassatie in strgd met de Keizerlijke Hoven en het gevoelen der meeslgeachto schrijvers in affirmatievon zin was beantwoord, wordt thans in tegenovergeslelden zin beslist door den wetgever, die zich voor het behoud van het voorregt verklaart, doch onder zekere voorwaarden en
-ocr page 352-— 3iO
Icimijiien, iiaauwkcurig door hem omschreven. In de arll. 692 en 838 worden verder op nieuw eenige wijzigingen gebragt en onder anderen de middelen geregeld, door welke vrouwen en minderjarigen, bij de inmobiliaire inbeslagnemingen betrokken, of van de vervolging verwittigd worden.
Doch , wanneer een onroerend goed geregtelijk verkocht en te gelde gemaakt is, behoort de vcrdeeling van de opbrengst te geschieden tusschen de hypothecaire of bevoorregte schuMcischers, die, een waakzaam oog houdende op do bewaring hunner region , het 1e niet gaan daarvan verhinderd hebben. Daarbij kunnen zich inocijelijkheden en geschillen opdoen , die het stollen van regelen noodzakelijk maken en aanleiding hebben gegeven tot de rangregeling of de procedure, door middel van welke de koopprijs van het onroerend goed tusschen de hypothecaire of bevoorregte schuldeischcrs overeenkomstig hunnen rang verdeeld wordt. Ten aanzien van deze materie, waar «bonne et brièoe Justice o vooral een eersle vcreiscblc is, heeft zich ook in Frankrijk do noodzakelijkheid doen gevoelen om verandering te brengen in den Code de Procédure, die den geest ademt der ordonnantiën, gegeven in een tijdstip dal landbouw, handel en nijverheid niet dien omloop van kapitaal vorderden als in den tegenwoordigen tijd. Met dit doel is de wet van 21 Mei 1858 lot stand gekomen, die de rangregeling of do procédure d’ordre tot hoofdonderwerp heeft. Het is deze wet, welke door de heeren Ollivier en Mourlon in het boven aangehaaldo werk gecommentarieerd wordt. In een eerste gedeelte geven zij het ontwerp, vervolgens den text der wel, zoo als die is aangenomen, het exposé des motifs, het rapport, do beraadslagingen in het wetgevend ligchaam, waaraan de heer Ollivier zelf een werkzaam deel heeft genomen , en eindelijk eenige nota’s
-ocr page 353-— 341 —
getrokken uit de aanmerkingen, verstrekt door de Avoués van Parijs en do gedelegueerdcn van do Notarissen der Departementen. Bij de algemecne beschouwing der wet wordt in het exposé des motifs hoofdzakelijk gewezen op de traagheiil, waarmede eene geopende rangregeling tol afdoening komt en, als een gevolg daarvan, op hel zeldzamer worden van hel 1er leen geven op hypotheek. Van 1841 lol en met 1853 zijn er in Frankrijk op 228,706 geroglelijke verkoopen, 118,706 rangregelingen geopend , meerendeels ten gevolge van inbeslagneming en daarbij is waargenomen dal die , welke lot geeno moeijelijkheden aanleiding gaven , dal is minder dan een vierde, naauwlijks binnen zes maanden na do opening , die eorst lang na den verkoop plaats heeft, werden afgedaan, terwijl een derde binnen het jaar, een vierde binnen twee jaren en een zevende slechts na Iweo jaren lot afdoening kwam, en er voorbeelden bestonden van rangregelingen, die niel minder dan vijf, zes, acht of zelfs lien jaren duurden. Bij laalslgcmelden waren zeker de menigvuldige incidenten en regtsgedingen de voornaamste reden van oponthoud, waarbij zich dan nog een ander euvel opdoel, namelijk de groole kosten , die daardoor veroorzaakt worden. Op den 31 Dec. 1855 was het egfer der kapitalen door rangregeling terug gehouden , lol 162 millioenen franken geklommen en nog niet lang geleden bedroegen zij 110 millioenen. Het algemeen zoowel als hel bijzonder belang is daarbij betrokken, want hel geld wordt daardoor al te lang aan de vrije circulalio onttrokken, en blijft liggen zonder ten behoeve van landbouw en grondeigendom geplaatst te kunnen worden. Van verschillende zijden was dâàrom het verlangen geopenbaard lol herziening, zoodal do Regering zich verpligl had gevonden de wet voor lo dragen, hoewel zij hier en daar met vooroordeelen te kampen gehad en onder au-
-ocr page 354-— 342 —
deren legcnslanil onimoel had hij de Kamer van Avoués bij de Rcglbauk van eerslen aanleg van hel deparlemcnl der Seine, die vermeende dal do Gode de Procédure, door do ondervinding geijkt, in dit opzigt tol geeno zoo groole misbruiken had geleid. Bij de wetgevende magt werd daarentegen blijkens hel verslag, namens de commissie door den heer BiciiÉ uilgebragl, hel gevoelen der Regering gedeeld en hel ontwerp van wet met genoegen ontvangen. Hoewel de belrckkclijko Verdiensten van den Code de Procédure eikennende, vooral met hel oog op de vroeger beslaan hebbendo manier van procederen , geeft echter de rapporteur te kennen dal dil wetboek zonder de vereischte zorg onderzocht, «é/aboré loin des yeux dug^rand homme dont le bon sens, ui/lustré par le génie, avait Jeté de si vives lueurs ((dans les débats préliminaires du Code Napoléon , » reeds van hel oogenblik zijner verschijning niet populair is geweest bij de reglzoekenden en niet meer voldoet aan de behoeften van den lijd. Op do vroegere procesorde wijzende zegt de heer RicuÉ: «Üu procés avant «1789 élait souvent pour un homme le compagnon «d’une parlie de sa vie , on passait des années dans la «ville parlementaire, sollicitant ses juges, son rappor-«leur, et leur secrétaires; un procès élait une espèce «d’habitude : il n’est plus qu’un accident importun. «L’éro des chemins do fer veut plus de rapidité en «toutes choses que l’époque du coche ; La justice cri-«minelle et la justice commerciale sont simples et «promptes ; les lenteurs et les formalités en ma-«lière civile impatientent la génération actuelle ! En «tenant compte de ces aspirations des masses, le légis-«laleur ne doit pas cependant suivre les hommes étran-«gers aux affaires jusqu’aux voeux excessifs de leur «inexpérience. Les nécessités absolues d’une bonne «justice ne peuvent être sacrifiées au désir d'abréger;
-ocr page 355-»au milieu des rappoits compliqués dont la sociélé Sô «compose, une simplicité primitive n’est qu’un rêve ; nous «ne devons pas, novateurs rétrogrades , supprimer celles «des formes qui répréscnlenl des garanties indispensables, «et les plaideurs du dix-neuvième siècle no peuvent être «ramenés au chêne de Vincennes.»
Do commissie wil dôârom vereenvoudiging zonder de noodzakelijke vormen op te offeren en vermeent, dat niet zoo zeer de vergelding der ministeriële beambten , officiers ministériels, dan wel de vei keerde grondslag van zekere fiscale belastingen het regt te duur maakt. Belastingen kunnen geacht worden de prijs te zijn der bescherming wclko de regtzoekenden inroepen, maar zij mogen niet zoo hoog wezen dat die bescherming onbereikbaar worde, redenen waarom de commissie, meer bijzonder ook met betrekking tot het onderwerp der wet, op vermindering van griffie- en registratie-regten aandrong. Voor hen, die noch arm noch rijk zijn, is de regtszaal bijna ontoegankelijk en het wordt meer dan tijd dat daarin verandering kome. De commissie treedt hier in eenige bijzonderheden en wijst onderanderen , met aanhaling van de geregtelijke verslagen van den zegelbewaarder, op de aanzienlgke kosten, waarmede de geregtelijke verknopen gepaard gaan. Het zou ons te ver leiden, indien wij slechts in korte trekken de voornaamste punten wik den aanvoeren , die bij de beraadslagingen in het wetgevend ligchaam van Frankrijk, zoowel over het onderwerp der wet in hot algemeen, als van ieder artikel in het bijzonder, zijn behandeld en wij moeten ons dus bepalen daarnaar te verwijzen. Beschrijvers hebben een verdienstelijken arbeid verrigt door die beraadslagingen , wclko zich meer dan naar gewoonte uil hoofde van grondige beschouwing der zaak onderscheiden , te verzamelen en op die wijze meer algemeen bekend te maken. Maar het voornaamste gedeelte van hun werk is de eigenlijke com-
-ocr page 356-tnenhire of de llieoretischo en practische beschouwing der wel. De heeren Ollivier en Mourlos hebben hier meer geleverd dan een «livre d’occasion » en behooren niet lol die klasse van schrijvers «qui, leurs ciseaux à «la main, découpenl avec dexlérilé quelques lambeaux «de la discussion législalive , quelques rognures du rap-«porl de la commission; ou de l’exposé des molifs, qui «y ajoulent un pelil nombre de noies informes sans «exaelitudo cl sans portée, cousent précilamment le tout «ensemble et font ainsi à la nouvelle loi un vêlement «extrêmement léger, qui la travestit et la défigure sous «prétexte de commentaires. » Hun werk behelst daarentegen, behalve eene getrouwe mededeeling van hetgeen de wording der wel voorafging en vergezelde, eene grondige en degelijke verklaring barer bepalingen, met opgave van eigen gevoelen en redeneringen, niet alleen de jure conslilulo, maar ook de jure consliluendo, gelijk naar hun inzien de wel had behooren te zijn. Na op den voorgrond de zakelijke rcglcn te hebben opgesomd , die op hel onroerend goed kunnen kleven, treden zij bij hel 2de gedeelte, of den eigenlijken commentair , in een geschiedkundig onderzoek der vraag ; of die regten de toewijzing overleven? Dat onderzoek strekt zich uit over hel Romeinseh regl, het oud beschreven en costumier regt, hel intermediair regl, waaronder begrepen worden de wellen van 8 Messidor jaar III en 11 Brumaire jaar VII, den Code de Procédure Civile, de wel van den 2 Junij 1841 en eindelijk de tegenwoordige wel van den 21 Mei 1858.
Het is bekend , dal bij de beraadslagingen over art. 731 van den Code de Procédure Civile in het breede de vraag werd behandeld, of men al dan niet den ouden regel zoude behouden , die in sommige streken van Frank-’'ÿl^ gegolden had, namelijk: le décret purge la pro-«priélé, » of om de uitdrukking van Loisel le gebruiken : «Le décret nettoie.» Het artikel, zoo als hel ontworpen was.
-ocr page 357-kwam overeen mei hel oude regl en Jewel van 9 MessU dor jaar III, doch men kon zich daarmede nicl vereenigen, en van daar dal men hel licginsel : «Nemo plus juris «in alium Iransferre polesl quam ipse habel» uililrukkelijk in de wel opnam. Men gaf alzoo de wel van Brumaire .jaar VII Icrug mei dit onder.sclyïid , dat de bijzondere verjaring, liij die wet ingevoerd , niet behouden werd. Onder hel beheer van den voormaligen Code de Procédure kon, hg hel stilzwijgen der wet, twijfel beslaan of op den regel, dal de gedwongen onteigening geene zuivering te weeg brengt, althans geene uitzondering moest worden gemaakt met betrekking lol do convenlionneelo hypotheken, doch vrij algemeen tot de toestemmende beantwoording der vraag besloten, onder anderen op grond der noodzakelijkheid om de ingeschreven schuldeischers bij de vervolging opleroepen Met betrekking lot de hy-polhekcn van vrouwen en minderjarigen waren daarentegen de gevoelens verdeeld en had hel Hof van Cassatie tol hel jaar 1833 locslemmcnd , doch later in Icgenover-gesleldcn zin beslist, welke leer vooral in Troplono eenen hevigen bestrijder had gevonden. De schrijvers verheugen zich om deze en andere redenen dat het in den jare 1840 door den heer Persil voorgeslclde, doch destijds verworpen stelsel, thans aangenomen is. «Ainsi, zeggen zij, il a fallu dix-huit années d’essais, de talon* «nemcnls, pour réaliser une réforme aussi simple. Ce «rapprochement prouve assurément que le bien est lent «à s’opérer, mais il montre aussi combien son triomphe «est certain, lorsque dans sa poursuite on no se laisse «pas décourager par le.s premiers insuccès; du moins, «quand enfin la vérité prévaut, nous devons en rapporter «l’honneur cl la reconnaissance aux ouvrier.s de la pré-«mière heure, qui l’ont soutenue quand elle était rejetée «[lar ceux, qui confondent toujours les préjugés avec la «science et la routine avec la sagesse.»
-ocr page 358-— 340 -
Hel art. 717, dat in 1841 de bepaling van art. 731 Code de Proc, vervangen heeft, en gelijk hel thans door de nieuwe wet van 1858 is aangevuld , zuivert het toegewezen goed van hypotheken en van het regt lol ontbinding. Hel gaal echter niet zoo ver als hel oude regl en de wet van Messidor, en. eerbiedigt alle zakelijko regten, zoodal de schrijvers de vraag stellen of do nieuwe wet wel genoeg gedaan heeft en niet op cene zuivere aanneming van hel «le décret nclloie l’immeuble» zou moeten aangedrongen worden. Na hel voor en hel legen onderzocht, en betoogd te hebben, dal de verklaring onaannemelijk is, welke door Loyseau , Troplokg en Merlin gegeven wordt van do uitzondering op den regel «Nemo plus juris ecl., » ontwikkelen zij het stelsel, hetwelk naar hun oordeel het ware is, en lol gevolg heeft dat het onroerend goed na de toewijzing van alle zakelijko regten moet gezuiverd wezen, zelfs van die, welke slechts eventueel zijn. De woorden van de Héhicourt moeten naar hunne meening lol eene waarheid gemaakt worden: «Aucun de ceux, qui ont acquis des biens sur «la foi do la justice, ne peuvent être inquiétés sous «quelque prétexte que ce soit. » Tegen hcl aannemen van zoodanig stelsel zijn echter, gelijk zij erkennen, velo bedenkingen gerezen bij de meest achtingswaardige regls-seleerden, on niet zonder reden, want door do Voorgeslelde verandering van hel eventueel regt tol ontbinding , waarmede hel vast goed bedreigd wordt , in een personeel regt op den prijs, zou op de heiligheid der overeenkomsten inbreuk gemaakt en hel crediel eerder geschokt , dan bevestigd worden. De argumenten , bij de vroegere beraadslagingen over art. 731 Gode de Procédure aangevoerd , zijn inderdaad te gowiglig om van het daarin nedergelegd beginsel, vooral in die uilgeslrektheid, aflowijken. (Men verg. Chauveau sur Carré op art. 731 Code de Proc. Dr Pinto, Reglsv. II, pag. 603. Lipjian, pag.
-ocr page 359-— 347 —
221 en 222, vonnis van de Regibank le àinslerdnm, dd.G Februarij 1843 in ff^eekbl, nquot;. 366.) De schrijvers geven vervolgens in een 2de hoofdsluk eene analvlisclic verklaring van de artl. 692, 696, 7I7 en 838 der nieuwe wel, om daarna in een Iweeden titel over le gaan lol hel onderwerp der rangregeling, dal zij achlervolgcns in zeven hoofslukken behandelen. Het laatste onderwerp verdient nadere beschouwing, omdat ook hij ons meer bijzonder daarin cenige verbetering, wijziging of aanvulling der wel noodzakelijk schijnt. Onder de voorafgaande bepalingen zoowel aan do minnelijke, als aan de geregielijke rangregeling gemeen, wordt gehandeld over den rcgler-comrnissaris, do bevoogde reglbank , den termijn, binnen welken de rangregeling geopend moet worden, en eindelijk over hen, die tle opening der rangregeling kunnen vorderen. Terwijl de rcgter-commissaris bij ons door de Bettbank benoemd wordt, was daarentegen bij den Code dc Procédure die benoeming aan den voorzitter der Reglbank opgedragen. Mei het doei om den ijver der magislralen le prikkelen, de spoedige uitvoering der rangregeling te verzekeren en eenvormigheid te verkrijgen, worden thans in tic Rcglbanken, waar de dienst zulks vordert, hy Keizerlijk decreet een of meer roglers benoemd, bijzonder met het afdoen der rangregeling belast, die zelfs omler do suppleanl-rcglcrs kunnen gekozen worden, omdat daar, waar in Frankrijk behalve den voorzitter, slechts twee reglers zijn, en een hunner regier ter inslruclio is, do keuzo anders noodzakelijk op den derde zou moeten vallen, terwijl onder do suppleanlen veeltijds ministeriële beambten (officiers ministériels) worden gevonden, die gewoon zijn mot dergelijke zaken om le gaan. Wij zien niet in, dal die wijze van benoeming lot bespoediging zal bijdragen, dan voor zoo verre zij vooraf geschiedt, on zouden de voorkeur geven aan het stelsel onzer wel: do benoeming
Themis, 1). VII, 2ilc St. [18G0]. ‘23
-ocr page 360-door de Regtbank, mils vooraf en voor zekeren tgd geschiedende, en met bevoegdheid om regters-plaats-vervangers aan te wijzen, hoewel die bij ons niet altijd oven geschikt daartoe zullen bevonden worden als in Frankrijk. De benoeming geschiedt daar tegenwoordig voor minstens één jaar en ten hoogste voorden tijd van drie jaron. De voorzitter kan echter de benoeming doen , zoo dikwijls die niet bij Keizerlijk'decreet is geschied, of ook in dit geval, wanneer do regler-commissaris afwezig of verhinderd is, ofwel wanneer in dezelfde Regt-bank twee speciale reglers zijn aangewezen, De regler-commissaris is onder loezigt der Reglbank en van den voorzitter en procureur-generaal gesteld, en zÿn, des gevorderd , gehouden een verslag te geven van den slaat waarin zich do rangregeling bevindt, hetwelk van nuttigen invloed kan zijn op de afdoening, De schrijvers treden hier in beschouwingen omtrent den aard der jurisdictie van den regler-commissaris, en loonen le regt aan , dat hij slechts eene gedelogueerde , ten deelo eeno vrijwillige , geene contentieuse jurisdictie uitoefent, en do regel moet gelden : « tantum permixsum quantum commiisum. » Ontslaat er dus geschil, dan is hij gehouden naar de Reglbank te verwijzen, «nam voluntaria jurisdictio «transit in contentiosam interventu justi adoersarii. n Daarna wordt over de bevoegde Reglbank gesproken, en onder anderen betreurd dal niel voorzien is in hel geval dat or verdeeling moet geschieden van den koopprijs van onderscheidene onroerende goederen, bchooreude aan donzelfden schuldenaar, doch gelegen in verschillende arrondissementen, in welk geval er volgons dejurispru-donlio zoo velo rangregelingen geopend moeten worden, als er onroerende goederen zijn in die verschillende arrondissementen, on zelfs de junctie niet zou kunnen gevraagd worden der geopende rangregelingen. Ondor den Code de Procédure ging de termijn , dien de schuld-
-ocr page 361-— 349 —
eischers hadden om zich te verslaan , van hel tijdstip uit, dal hel vonnis van toewijzing, of' ingeval van beroep, do bevestigende uitspraak beleckend was. Dat uitgangspunt zal nu niet meer zijn de hefeekening^ van hel vonnis van toewijzing, maar zijne overschrijving, omdat de ingeschreven schuldeischers, van den dag der toewijzing verwittigd on aangernaand zijnde om daarbij tegenwoordig te zijn, geen belang hebben bij dio beteekening (1). Om evenwel aan den adjudicataris het vermogen te ontnemen dien termijn naar willekeur le vertragen of te bespoedigen, is daartoe een termijn van veertig dagen gegeven. Binnen acht dagen na de overschrijving kan de beslaglegger en , bij gebreke daarvan, na hel verslrijketi van dien termijn, de meest gereede schubleischer, de parlij, legen welke het beslag gedaan is, (van welke niet in den Code de Procédure gesproken wordt) of' de kooper de opening der rangregeling en, zoo noodig, do benoeming van oen regter-commissaris verzoeken. De voormalige Code do Procédure gaf, even als het Nederlandsch Wetboek van Burgerlijke Rcglsvordering, zekeren termijn aan de schuldeischers om zich in der minne over de verdecling der koopponningen le verslaan , zonder lo bepalen hoe die minnelijke schikking moei geschieden of geconslaleeril worden en welke daarvan de gevolgen zijn. De nieuwe Franscho wel laat niet alleen aan partijen do gelegenheid open lol minnelijk accoord , maar vereischt daarenboven dal daartoe pogingen aangewend worden voor den regter-commissaris. « Deze roept bin-«nen acht dagen na zijne benoeming, of de speciale reg-«ter binnen drie dagen na daartoe verzocht le zijn, «do ingeschreven schuldeischers bijeen , om zich in «der minne over de verdecling van den koopprijs lo «verstaan. Dio oproeping geschiedt bij aangeteekende
(1) Van beteeleniug spreekt linze wel niet in art. .'gt;51 Urglsv.
-ocr page 362-— 350 —
«brieven , per post verzonden door den griffier zoowel «aan heldoor de schiildeischers bij do inschrijving gcko-«zen domicilie , als aan hunne werkelijke woonplaats ; do «kosten daarvan worden door den verzoeker voorge-«schoten. De partij tegen wie hel beslag gedaan is en «de kooper worden mede opgeroepen. De termijn 1er «versebÿning is van minstens tien dagen tusschen de «dagleekening der oproeping en de dag der ver-«sebijning. De regier maakt procesverbaal op van do «verdeoling van don koopprijs bij minnelijke schikking; «hij beveelt do afgifte van borderellen aan de schuld-«eischers, die batig geplaatst zijn en de doorhaling der «insohrijving van do niet batig geplaatsten. Do inschrij-«vingen worden doorgebaald op de overlegging van een «door den griffier afgegeven uillreksel van het bevelschrift «des regters. De niet verschijnende schuldeischers wor-«den veroordeeld lot eeno boete van 25 franken. » Do schrijvers geven aan do minnelijke schikking, tusschen partijen tot stand gebragt, welke steeds vrij blgll, do benaming van ordre consensuel en bestempelen die, voor den regier getroffen en door hem geconstateerd, met den naam van ordre de conciliation. Door de laatste is in zake van rangregeling hel beproeven eener vereeniging ingevoerd, gelijk in Frankrijk voor hol voeren van ioder proces is voorgeschreven , of bij ons in art. 19 Reglsvordering in alle gevallen en in eiken stand van hot geding is locgelalcn. In beiden zien do schrijvers, in strijd met het gevoelen van anderen, een orijwiU^, geen judicieel contract. Terwijl zij óverhel * algemeen ook nu wederom het geheele onderwerp der minnelijke rangregeling eerder aangewezen, dan behoorlijk ontwikkeld, vindon, juichen zij zeer toe do invoering van de zoogenaamde ordre de conciliation, die inderdaad aliezins ter navolging mag worden aan-geprezen. Do schrijver,s achten den bijstand van een
-ocr page 363-— 351 —
avoué bij (lie itiinnelijke schikking geenszins noodig en vciineenen dat partijen in persoon of bij geinagtigdo kunnen verschijnen, welk gevoelen, in het breede uiteengezet, sedert is aangenomen bij ministeriële circulaire van 2 Mei 1859 (Sirey, Lois arinotées 1859, n®. 40) bij arrest van het Hof van Guen van 29 Maart 1859, (SiREY 1858, 2,200) en eindelijk bij arresten van het Hof van Cassatie van 1859 (Sirey 1859, 1.890), waarbij tegen do conclusion van het Openbaar Ministerie en het rapport van den raadsheer de Belleyme, doch overeenkomstig dat van den raadsheer d’Esparbès , is beslist dat de avoués zelfs moeten voorzien zijn van bijzondere volmagt om de schuldeischers te kunnen vertegenwoordigen, Hit de stelling dat de minnelijke rangregeling niet is een judicieel maar vrijwillig contract, maken do schrijvers do gevolgtrekking, dio wederom tol andere leidt, dat tot hare geldigheid de toestemming van allo partijen vereischt wordt. Maar hoe, wanneer er onbe-kwaraon, bijv, minderjarigen bij do rangregeling betrokken zijn? Wanneer de inschuld in haar geheel uilbotaald wordt, dan heeft de zaak geen bezwaar, daar de voogd , bevoegd zijnde om do inschulden van den minderjarige te ontvangen, zoodra zij door betaling zijn te niet gegaan, handligting kan geven van de hypothecaire inschrijving en bij gevolg in eene minnelijke rangregeling kan toestemmen, zonder eenige formaliteiten in acht te moeten nemen. Bekomt daarentegen de minderjarige niets of slechts een gedeelte zijner inschuld, omdat andere schuldeischers, wier vorderingen builen tegenspraak zijn, den voorrang hebben, in dit geval moeten volgens sommige schrijvers de formaliteiten gevolgd worden, dio de voogd bij het aangaan van dadingen voor de minderjarigen in acht te nemen heeft. De heerenOllivier en Mourloji zijn echter van gevoelen, dat alsdan do toestemming in eene minnelgke rangre-
-ocr page 364-352 —
geling niel als ceno dading, maar als eene soort van acquicsccmenl of berusting in een gedaan voorstel beschouwd moet worden , en milsdien de bedoelde formaliteiten daartoe niet noodig zijn. Alléén dan zou er volgens hen aan dading of vervreemding kunnen gedacht worden, en alzoo de toestemming van den voogd zonder inachtneming dier formaliteiten ongeldig wezen , wanneer do minderjarige het bedrag zijner inschuld niet of slechts gedeeltelijk erlangt, omilat inschulden , wier bestaan of voorrang betwistbaar zijn , de zijne voorgaan. Na verder do moeijelijkheden te hebben onderzocht , die zich in andere gevallen van onbekwaamheid kunnen voordoen, vermeenen zij alnog uil hunne stelling , dat de minnelijke rangschikking niets anders is dan cene bijzondere overeenkomst, te kunnen afleiden eensdeels, dal geono der bepalingen omtrent do déchéuiice ingeval van gereg-Iclijke rangregeling , van toepassing zijn op do minnelijke rangregeling , bepaaldelijk : dal ecu schukleischer de bevoegdheid heeft om te reclameren zoolang de rangregeling niet gesloten is, en ten andere dat deze ook geeno homologatie van do Rcglbank behoeft. Onder de bijzondere regelen ten aanzien van do zoogonaamde rangregeling van coneiliatio, handelen de schrijvers over de vraag wie do oproeping doel, hoe, wanneer en aan wien zij moet geschieden, over den verleenden termijn ter verschijning, hel al of niet lol stand komen der schikking, de gevolgen van het al of niet verschijnen, do boelo ingeval van niel verschijning uit te spreken , den duur lol hel beproeven der schikking gesteld, en eindelijk de nietigheid der rangregeling en de middelen om daartegen op te komen. Wij gaan dio bijzonderheden voorbij , en achten het voldoende op do zaak zelve te hebben gewezen , gaarne verklarende dal wij zeer ingenomen zijn met deze vcrpügle poging tot minnelijke schikking, welke do Fransche wet op het voorbeeld der
-ocr page 365-— 353 —
Belgische van 1854 als een préliminair van de opening van iedere rangregeling heeft ingevoerd, in Icgcnslclling van hel Sardinisch Wetboek , dal haar eerst «n de voor-loopigo regeling en de gevoerde tegenspraak wil gedaan hebben.
Het proces-verbaal, dal do regler-commissaris van do lot stand gekomen minnelijke schikking opmaakl, moot volgens de schrijvers door partijen geleekend worden, daar het slechts eeno private overeenkomst constateert, doch heeft de kracht eenej authentieke akte. Mislukt de poging lol minnelijke schikking, dan moet hij zich uitsluitend bepalen om te vermelden dal de schuldeischers zich niet hebben kunnen verslaan. Goene nietigheid van het proces-verbaal der voor den regier tot stand gekomen minnelijke schikking kan, naar het oordeel der schrijvers , worden uitgesproken dan wegens verwaarloozing dor substantiële formaliteiten , die zij uitsluitend beperken lot de oproeping der ingeschreven schuldeischers en de inachtneming van den termijn van cene maand (liever te zoggen: dertig dagen, gelijk de commentaar aanmerkt), welke door den wetgever voor den duur der concilialie is gesteld: «Bij gebreke van minnelijke «schikking binnen den bepaalden tijd maakt do regier «op het proces-verbaal melding dal do schuldeischers «zich niet hebben kunnen verslaan en spreekt hij de «boete uil tegen hen, die niet verschenen zijn. Hij ver-«klaarl do rangregeling geopend en belast een of meer «deurwaarders om do schuldeischers lol inlevering hun-«ner bescheiden te dagvaarden.» De vroeger belwislo vraag wanneer de rangregeling moest geacht worden geopend te zijn is thans beslist en kan niet Iwijfelacblig meer zijn , daar die opening voortvloeit uil de verklaring door den regler-commissaris gedaan en in zijn proces-verbaal vermeld. «Binnen acht dagen na de opowning geschiedt daarvan betookening aan don adjudi-
-ocr page 366-— 354 —
«calaris en worden de schuldcischcrs aan het bij de «inschrijving gekozen domicilie of dat van hunnen pro-«cureur aangemaand hunne bescheiden in te leveren, «tevens met aanzegging dat zij daarvan verstoken zulten «zijn, zoo zij in gebreke blijven binnen veertig dagen «die inlevering te doen.» Onder de personen, aan wie eene aanmaning of oproeping moet geschieden, behoort volgens do nieuwe wet ook de kooper. In plaats van ééne maand vroeger tot de inlevering bepaald, is nu een termijn van veertig dagen gegeven. Schrijvers kennen aan het verzoek tot collocatie de kracht toe om de verjaring te stuiten en de interessen te doen loepen. De bedoelde termijn van veertig dagen is fataal, hetwelk niet het geval was met dien van ééne maand , in art. 754 Code do Procédure en art. 554 Regtsvordering gesteld (zie do Pinto, Reglgvorderi»^ II, pag. 610). Uiterlijk binnen twintig dagen maakt de regter-com-missaris ecu staat van rangschikking op naar aanleiding van do overgelegdc stukken , terwijl binnen tien dagen daarna do vervolgende partij bij procureurs-acte aan de schuldcischcrs , ilie hunne bescheiden hebben ingc-leverd en aan de partij , legen welke hel beslag gedaan is, bcleekening doel dat die slaat is opgemaakl, met sommatie om daarvan inzage te nemen , en , zoo daartoe termen zijn , tegenspraak te doen op het proccs-vcrbaal binnen den termijn van dertig dagen. De Code dc Procédure bevatte geene bijzondere regelen omtrent de zoogenaamde eeitiHatie voor hel geval onderscheidene onroerende goederen te zamen voor een en dezelfden prijs verkocht zijn. Do wet van 21 Mei 1858 schrijft te dien einde eene summiere procedure voor, waardoor do regier in staal gesteld wordt met spoed dc beslanddcelen 1er waardering te verzamelen en over het bezwaar te beslissen bij het daarslellen van den staat van vcorloopige rangschikking. Ook heeft dc
-ocr page 367-— 355 —
nieuwe wel een termijn gesteld lol het sluiten der rangregeling, zoo er goono tegenspraak geschiedt, welke termijn echter, volgens do schrijvers , slechts commina-toir is. Tegen de schuldeischers, die geene bescheiden hebben ingeleverd , en de partij, tegen welke het beslag gedaan is, wordt foreluóie bedreigd, zoo zij in gebreke blijven binnen dertig dagen inzage te nemen van den slaat van rangschikking en tegenspraak te doen. De schrijvers rangschikken onder hen, die de forcbitie bcloopcn, den syndic in een faillissement, de chirographaire schuldeischers, den adjudicataris van het goed, waarvan do koopprijs lo verdeden is, en de onder hot regime dotal gehuwde vrouw, voor wal haro dolalo goederen betreft. Zij vermcenen dat de forchnie, als van publieke orde zijnde , zelfs ea^ of/icio door den regier moei worden uitgesproken. De tegenspraak moet met redenen omkleed en van bewijsstukken vergezeld zijn en bepaaldelijk aanwijzen de schuldeischers, togen wie zij gcrigt is, en de grieven, welke men inroept, om later lo dienen als conclusion 1er leregizilling, naar welke de rcgler-commissaris op eenen door hem lo bepalen dag verwijst, mei benoeming van een Avoué om de partijen lol dal einde bij eenvoudig avenir 1er rolle op le roepen, in plaats van de meest gereede partij , zoo als vroeger was voorgeschreven. Alvorens echter hiertoe over le gaan, zal de regler-commissaris niet alleen de rangregeling van do inschulden , welke boven de betwistte bcvoorrcgl zijn , kunnen vaslslellen en do afgifte van de borderellen van plaatsing van do schuldeischers bevelen, gelijk art. 758 Codo do proc. (gelijkluidende met art. 558 Regtsv. , Islo zinsnede) bepaalde, maar op gelijke wijze de bevoegdheid hebben tol vaststelling dier inschulden, welke in rangorde volgen, mils ceno voldoende som voorbehoudende om tlo betwiste inschulden te dekken , door welk oen en ander eene aanmerkelijke ver-
-ocr page 368-- 356 —
eenvoutliging plaats heeft iu de rangregeling, waarin dan alleen die inschulden betrokken bigven , welke tot tegenspraak aanleiding hebben gegeven. Do zaak wordt 1er lereglzitting summier behandeld , zonder anderen vorm van proces dan dat alléén aan hen, wier inschulden betwist zijn, de bevoegdheid wordt gelaten om bij met redenen omkleedo conelusiën te antwoorden op de gevoerde tegenspraak, en bij het daarop te vellen vonnis worden de kosten vereffend. In het algemeen mogen er geone nieuwe stukken medegedeeld worden, dan drie dagen vóór de tercgtzitting door middel der griffie ; in welk geval daarvan aanteekening geschiedt op het procesverbaal. Slechts om gewigligo en behoorlijk gereglvaar-digde redenen , kan do Reglbank daartoe oen termijn vericenen tot zekeren bepaalden dag, zonder dat het noodig zij in dit geval het vonnis te liglen on te betee-kenen, terwijl er geen hooger voorziening is toegelaten legen het vonnis, dat het verzoek lot nader bijbrengen van stukken toostaat of weigert. Daar do wet bepaalt dat hol vonnis, zoowel ten aanzien der tusschengeschillen als van do hoofdzaak, wordt gewezen op het rapport van den regter-commissaris on na de conelusiën van hel openbaar ministerie, zonder van pleidooijen tospreken (in Icgcnstelling van ons art. 558 Regtsv.), zoo kan ik mij bezwaarlijk op den enkelen grond: «quo la défense «est do droit commun,» met het gevoelen der schrijvers vereenigen dat evenwel pleidooijcn zouden toegolalen zijn. Hel vonnis op do hoofdzaak moet binnen dertig dagen na de uitspraak beteekend worden, doch alléén aan procureur, en is niet vatbaar voor verzet. Do termijn van hooger beroep loopt van de heleekening^ (bij ons , van de uitspraak, zie art. 558 Regtsv.) en is op tien dagen gesteld, behoudens eene vermeerdering naar gelang van den afstand. Door de bepaling dat de acte van hooger beroep moet beteekend worden aan den procureur (avoué)
-ocr page 369-— 3.57 —
en, zoo or geen procureur is, aan de woonplaats van de partij, tegen wie het beslag gedaan werd, zijn do rnoerjelijkheden opgeheven, welke uit het stilzwijgen van den Code do Procédure omtrent dit punt waren gerezen. Een goed voorschrift in navolging van den Code de Procédure mag het heeten , dal do acte van hooger beroep de grieven moet inhouden (met afwijking van den gewonen regel voor dergelijke aclen bepaald, verg, art. 343 Reglsv. De Pisto, II, pag. 612, n”. 10), waarbij nu nog is gevoegd: «op straffe van nietigheid,» welke straf van nietigheid of niet-ontvankelijkheid de schrijvers mede teregt verbonden achten aan het niet in acht nemen van den termijn van appel, zoodanig dal zelfs die niet-ontvankelijkheid in eiken stand van het geding ingeroepen, en door den regier ambtshalve zou kunnen uitgesproken worden, ittel OE Pinto (loc. cil.) zal men goreedelijk aannemen , dal ook de ontvankelijkheid van het appel afhangt van de hoegrootheid der betwiste vordering, hoewel daaromtrent in ons wetboek te dezer plaatse het stilzwijgen bewaard wordt, doch do Fransche wetgever heeft wel gedaan, dit thans uitdrukkelijk te bepalen om allo moeijelijkheden af te snijden. Hel beroep moet even als bij ons summierlijk behandeld worden, en wel zonder eenige andere procedure dan de conclusiën der geïntimeerden, omdat de grieven van den appellant in de acte van hooger beroep moeten vervat zijn. Daarna beslist hel Hof oji de conclusiën van het openbaar ministerie, en vereflent de kosten bij zijn arrest, dal, zonder voor verzet vatbaar te zijn, binnen veertien dagen na de uitspraak slechts aan procureur moot beleckend worden , van welke belcekening de termijn van cassatie begint to loopen. iHcl betrekking lot do kosten, heeft do nieuwe wet niet alleen vereenigd , wat in verschillende artikelen verspreid lag, maar daarenboven eono aanmerkelijke verbetering ingevoerd, door moer algemeen
-ocr page 370-— 358 —
dan do Code do Procéduro le bepalen, dat de kosten, zoowel in eersten aanleg, als in appel, ten laste komen van de partij, die in het ongelijk gesteld is, en nimmer op de opbrengst der toewijzing kunnen verhaald worden. De wetgever gaat nog verder en bepaalt, dat zelfs de winnende partij verwezen kan worden in de kosten, wanneer zij nalatigheid heeft begaan in het bijbrengen der stukken, en, ten einde de uitvoering van dit voorschrift te verzekeren en het verhaal gemakkelijk te maken, zullen de kosten op de collocatie van den schuld-cischer, zoo hij batig geplaatst is, vóóraf genomen worden bij eene bijzondere beschikking der rangregeling ten voordeele van hem , die de veroordeeling verkregen heeft. Alléén bij uitzondering kunnen de kosten ten laste komen der massa, onder anderen wanneer een verzoek tot collocatie, ambtshalve afgewezen door den regter-commissaris, en niet betwist door de schuldeischers, later aangenomen wordt door de Rcgtbank, Binnen acht dagen na het verstrijken van den termijn van appel, en ingeval van appel, binnen acht dagen na de beteekening van het arrest, wordt de rangregeling der betwiste vorderingen en van die, welke daarop volgen, definitief vastgc-steld. Zoowel onderden voormaligen Code de Procédure, als onder ons wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, is de vraag geopperd : kunnen de schuldeischers opkomen legen de rangregeling, wanneer deze definitief is gesloten , en zoo ja , moet dit geschieden door middel van hooger beroep of van verzet door derden? (zio Lipman, pag. 224, de Pinto, II, pag. 614 en de ahlaar aangehaalde Franscho schrijvers.) Ilel geval kan zich immers voordoen, dat bijv, een ingeschreven schuldeischer, begrepen in den staal van inschrijvingen, geeno aanmaning heeft onlvangen om bescheiden over le leggen , of wel dat de regter-commissaris zich vergist of overschrijding van reglsmagl begaan heeft, dal hij niel
-ocr page 371-— 359 —
op de tegenspraak gelet en de rangregeling gesloten heeft, alvorens door de Kegtbank daarop beslist zij, of wel dat do de/initieve rangregeling niet overeenkomt met do voorloopige, dat de interessen verkeerd berekend of de borderellen niet behoorlijk afgegeven zijn enz. In dergelijke gevallen moet er een middel van herstel zijn en het is daarom, dat de nieuwe wet thans bepaaldelijk het middel van verzet tegen de ordonnantie des regters gegeven en de vormen daarvan voorgeschreven heeft. Buitendien vermeenen de schrijvers, dat ook tocgelaten zou zijn het middel van nietigheid of van verzet door derden, voor het geval dat een ingeschreven schuldeischer, in den staat van inschrijving begrepen, niet in de rangregeling, of hij, die tegenspraak gevoerd heeft, niet bij do daarop gevallen beslissing, geroepen is. Naar hun gevoelen (hetwelk ook dat van oe Pinto is loco cit.) zou het nog eenvoudiger wezen om in dit geval de rangregeling als eene rei inter alioi lo beschouwen , en de opening eener nieuwe le vorderen. Is de collocalie, zeggen zij, door bedrog of simulatie verkregen, dan zal alleen hel verzet openstaan , zoo hel bedrog vóór hel sluiten der rangregeling onldekt wordt, doch geschiedt dit later, dan zal do vernietiging der collocalie slechts gevraagd kunnen worden in die gevallen , waarin de wet het middel van request civiel heeft toegelalen ; eene reglslreekscho actie legen den schuldeischer, die het bedrog gepleegd heeft, moet als niet-onlvankelijk beschouwd worden, ten zij men zich bepale om, met eerbiediging der rangregeling en haro gevolgen, vergoeding van kosten, schade en inlo-ressen te vorderen. Als oen gevolg van de sluiting dor rangregeling, zullen de interessen en renten der schuld-cischers, die balig geplaatst zijn, ophouden berekend lo worden ten opzigte van de party, teffen wie fiet halag gedaan ii, zijnde deze laatste woorden duidelijkheidshalve in hel nieuw arlikel ingolascht. Een ander
-ocr page 372-— 360 —
gevolg is, dal de bewaarder der hypotheken op de me-dedeeling van een uittreksel van hel bevel des roglcrs (verg. art. 561 Bcglsvordering) gehouden zal zijn de doorhalingen te doen. De schrijvers treden vervolgens in een onderzoek der geregtelijke rangregeling na vrij-willigen verkoop en de vormen, die daarbij in acht genomen moeten worden en, behoudens eenige wijziging, groolendoels met die van de rangregeling na gedane inbeslagneming overeenkomen.
Hoedanig ook de wijze van vervreemding zij, in geen geval zegt de wet, kan de rangregeling gevraagd worden wanneer er minder dan vier ingeschreven schuldeischcrs zijn, helgecn volgens do schrijvers belcokenl dat, zoo partijen zich niet verslaan, zij de plano hunne zaak bij do Reglbank moeten aanbrengen, zoodal cr eigenlijk twee soorten van geregtelijke rangregeling zijn , namelijk de gewone, en de exceptionele, die bij de Reglbank aan-gebragl en aldaar naar bepaalde voorschriften, en in appel op dezelfde wijze als de gewone rangregeling behandeld wordt. Do laatste hoofdslukken van het werk handelen over do inschrijvingen, die de schuldeischer kan nemen lcr bewaring van de regten van zijn schuldenaar en de zoogenaamde oppositions en sousordre , waaromtrent de wet, naar hel oordeel der schrijvers al te laconiek is gebleven, voorts over de déchéance (volgons ben, pleno jure) uitgesproken legen den Avoué , die do termijnen en formaliteiten niet in acht genomen, of do hem bij de wet opgelegde verpligliogen niol vervuld heeft; over do consignatie van don prijs, die zonder vóórafgaand werkelijk aanbod kan geschieden, en ein-dclÿk over do gevolgen der folle enchère.
Dio mol hel onderwerp in zijn ganschen omvang kennis wil maken, neme hel werk zelve 1er hand ; genoeg zij het hier te hebben gewezen op do voornaamste bepalingen tier wet daar, waar zij mutatis mutandis bij
-ocr page 373-— 361 —
ons zou kunnen gevolgd worden. Do nieuwe artikelen van den Code de Procédure hebben vele moeijelijkhcden en bezwaren weggenomen , doch een aantal vragen laten bestaan en nieuwe doen geboren worden. Daarvan levert het werk van de heeren Ollivier cn Mourlok ons bel bewijs op. Vóór hen schreven reeds over hetzelfde onderwerp de heeren Grosse en Rameau, die meermalen (hier en daar vrij scherp), vooral wààr zij uit de beraadslagingen der wel eeno verkeerde uitlegging schijnen te geven, door de schrijvers bestreden en met deugdelijke gronden wedcriegd worden, waartoe de heer Ollivier, door zijne deelneming aan die beraadslagingen, bij uitnemendheid bevoegd was. Daarenboven zijn in Frankrijk verschenen ; 1“. Buessoles , Explication de la loi du 21 Mai 1858 contenant des modifications du Gode de Procédure Civile en matière de saisie iinmobi-liaire et d’ordre; 2quot;. J. Piogey, Commentaire de la loi du 21 Mai 1848, sur la saisie immobiliaire l’ordre et surenchère sur l’aliénation volontaire cn 3quot;. Chauveau Adolphe , de la procédure de l’ordre , commentaire de la loi du 21 Mai 1858. Laatstgenoemd werk is bestemd om een gedeelte uil le maken van zijn merkwaardig traité de procédure civile cn wordt in Frankrijk zeer gunstig beoordeeld. Hoewel Chauveau ADOLPHE in zÿne voorrede verklaart « ne pa^ vouloir tourmenter la loi dan son berceau, » veroorlooft hij zieh hier en daar, waar hij het uoodig acht, eene gepaste criliek der wet, even als dit ook geschiedt door de schrijvers van het werk, waarvan wij, le gelijk mei een vliiglig ovorzigl der wel, hiermede verslag gaven. De zegelbewaarder. Minister van Justitie, in Frankrijk heeft op zijne beurt eene toelichting gegeven op de wel en op den 2 Mei 1859 cone zeer uitvoerige en belangrijke circulaire aan de parkollen gcrigl betrekkelijk hare uitvoering. Niet overal en in alle opziglen zouden wij hol jjG voelen
-ocr page 374-— 362 —
der schrijvers willen omhelzen , doch in het algemeen kunnen wij ons zeer goed met hunne denkbeelden verecnigcn en vermeenen wij de lezing van een werk te mogen aanbevelen dal zich , zoowel door systematische en logische orde , als door helderheid van beschouwingen, onderscheidt en waardig is eene plaats in te nemen in do bibliotheek van hen, die de praktijk uitoefenen of zich met theorie over reglsgeleerdheid en wetgeving op het sluk der procédure bezig houden.
W. Sgt;ssEN Jz.
Nasc/irift. De Heer Emilf. Ollivier is onlangs door de correclionnelc Regibauk te Parijs, voor den lijd van drie maanden, in de uiloefening zijner praktijk als advocaat geschorst geworden , omdat hij in den aanvang van zijn pleidooi voor den Heer Vaciierot, die ter zake van pers-delicl leregl stond, gezegd zoude hebben: « Lc ministère public a fail appel aux passions «les plus irritantes et cela est mauvais, je le regrette.» Die maatregel schijnt wel wat hard, hetzij de Heer Ollivier deze, of gelijk hij beweert, de zachtere uitdrukking gebezigd hebbe: Ie réquisitoire du ministère «public fail appel aux passions, ce qui esl mauvais,» en is alleen verklaarbaar onder bel gezag der avertis-sementen, dal legcnwoordig in Frankrijk den scepter voert; al moge men dan ook aannemen, dal de pleiter beier gedaan zou hebben, zich zoowel van do ceno als van de andere uitdrukking te onthouden. Dal ook aldaar die ongehoorde gestrengheid afkeuring heeft gevonden, dit getuigt de algcmeeno belangslelling, hem beloond door de leden der balie, bij wie hij, zoo als men verzekert, in booge achting slaat. Op hel appel, legen deze ongewone beslissing, door den geschorste ingesteld, is de vraag ontslaan : of bel beroep van een vonnis der correclionnelc Regibank , die eene disciplinaire siraf
-ocr page 375-hoeft uitgesproken togen een advocaat, 1er zake van een misslag ter tcregtzitting begaan, moet gebragt wor-ilcn voor de vereenigde kamers van het Keizerlijk Hof, of wel voor do correclionnele kamer van dat Hof, welke vraag bij arrest van het Hof van Cassatie van 10 Febmarij 1860 in laatstgemelden zin is beslist, met verklaring, dat in dit geval niet van toepassing zÿn de artt. 24 en 27 der ordonnantie van 20 November 1822, waarbij bet appel slechts aan de vereenigde kamer van het Hof in raadkamer is opgedragen, in geval het eene straf geldt, à huis dos opgelegd aan den advocaat door den raad van loezigl en discipline.
VV. Sassen Jz.
Dr. Friedrich August Diener, ^ec/iselrec/it/idie Abhandlnnjen , Leipzig 1859.
De laatste jaren zijn voor hot wisselregt jaron geweest van omkeering. Do oude , vogmamclijk door de Fransche schrijvers verbreide en door den Franschcn wetgever gevolgde beginselen , aan welker waarheid niemand meer twijfelde, zijn aan het wankelen gebragt. Aan de oude theorie zijn door Einert, Liebe en anderen slagen toe-gobragt, die haar in het hart getroffen hebben en waarvan zij niet ligt zal herstellen. Zulk eene verandering kan niet geschieden zonder strijd en, ofschoon in het bijzonder de eerste der straks genoemde rcgtsgeleenjen meesterlijk de gebreken der oude theorie heeft in het licht gesteld, zijn er nog steeds die aan de oude theorie zoo veel mogelijk trachten vast te houden. Een bewijs daarvan is hel werk , waarvan do titel boven dit opstel
Thewix, 1). VII, 2de SU [1860]. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21
-ocr page 376-- 364 —
is geplaatst. Do door zijne wisseliegtclgke onderzoekingen gunstig bekende Dr. F. A. Biener heeft daarin vijf verhandelingen vereonigd, waarin hij voornamelijk op historische gronden de nieuwe theorie bestrijdt en de oude zoo veel niogelijk verdedigt. De eerste dier verhandelingen bevat een overzigt van do geschiedenis des wissels, de tweede eene bcoordeeliug van de theorie vanEiNERT, do derdo handelt over den wissel als formalact, en bevat eene beoordeeling van de theorie van Liebe , de vierde behelst eeno uiteenzetting van do theorie van wisselregt, naar de eigene opvatting des schrijvers, terwijl de vijfde over du algemeene Duitsche wisselwet handelt.
Wij stollen ons voor daarvan in dit tijdschrift een kort verslag te geven.
Do eerste verhandeling heeft, m. i., de meeste verdienste. De sehr, is op het historische terrein beter te huis dan op het dogmatische. Deze verhandeling is dan ook de uitgebreidste, en beslaat meer dan de helft van het boek (302 van do 500 bladzijden).
De sehr, begint met te onderzoeken, welke do oorsprong des wissels is geweest, en komt tot het besluit, dat hij door de Italianen is uitgevonden en door de Ila-liaansche campsores op de missen is ontwikkeld. Hij geoft vervolgens eene opgavo van de oudste voorbeelden van wissels en maakt daarbij veel gebruik van de verhandelingen van Prof. Holtiüs, volgens do vertaling van SuTRO, Utrecht 1852.
De behoeften van den handel deden den wissel ontslaan, en wol uit de aanwijzing of assignatie. Do wissel is cone gekochte assignatie, van daar de erkentenis van genoten waarde of van waarde in rekening. Die erken-lenisis do grond van de verantwoordelijkheid des trekkers.
De oudste wissels worden alleen getrokken van de
-ocr page 377-— 365 —
eene plaats, waar campsores gevestigd waren, op cene andere dergelijke, en dus alleen ,van de cene grooto handelsplaals op do andere. Later werden de missen ingevoerd en ontstonden de miswissels, waardoor ook kleinere plaatsen van den wissel konden gebruik maken. Op die missen werd het wisselregt gevormd. Daar werd over de vreemde kooplieden regt gesproken door hunne consu-les volgens bet handelsgebruik en daar ontstond hel strenge regt in wisselzaken. Hel verschil tusschen assignatie en wissel bestond in de oudere tijden vooral daarin , dat de assignatie voor hel binnenland , de wissel voor bol buitenland bestemd was. De gevaren van het geldvervoer waren oorzaak, dat de wissel vooral voor builenlaudsch gebruik diende. Do Kerk ondersteunde die rigling om het verbod van leen op interessen. Van daar het vereischlo van verschil vaii plaats, d, i. hel voorschrift, dat een geldige wissel alleen kan getrokken worden van de eene plaats, waar een wisselaarsgild i.s gevestigd, op eene andere dergelijke.
De invoering van hel endossement in de 17de eeuw bragl eene groote omkocring le weeg. Hel gaf den eigenlijken kooplieden toegang lot den wissel zonder tusscbenkomsl der wisselaars.
De sehr, bestrijdt hel gevoelen van Martens, dal de eerste wissels miswissels zouden zijn geweest, en tevens dat de lijfsdwang in wisselzaken op de missen zoude zijn ingevoerd. Lijfsdwang toch is aan alle handelsschuldcn gemeen. Do eerste grond daarvan ligt in de jurisdictie der consuls van de koopmansgilden.
Boeken en geschriften van kooplieden werden bij die geregten gelijk gesteld met instrumenta publica.
Hij behandelt vervolgen.s do oude theorie van wissel-regl, do oudste wisselvormen , de cambia sicca , en gaal daarop lot de geschiedenis van bel cndossemenl over. Hel ontstaan daarvan wordt door hem in do 17de eeuw
-ocr page 378-— 366 -gesteld. Vóór dien tijd zijn er geene voorbeelden van endossement bekend. De wissel werd of door den nemer zelven, óf door een socius , óf door een gemagtigde ingevorderd.
Aan order getrokken wissels worden het eerst vermeld in de Napelsehe wisselwet van 1607. Daarbij is bepaald, dal de wissel getrokken «al lale o chi ordinera» slechts eens zal kunnen worden geëndosseerd. In Italië is echter het endossement gedurende de 17de eeuw niet in gebruik gekomen. In Frankrijk daarentegen wordt van hel endossement het eerst melding gemaakt in 1630 , daar kwam hel weldra algemeen in gebruik. Het schijnt eeno eigendommelijko schepping van den Franschen handels-stand. Een antecedent vindt men in het papier aan toonder en wel in het onvolkomene, aan N. N. of houder met zijnen wil, welke clausule met die a aan N. N. of order» gelijk slaat. In Duitschland en Nederland was dit papier zeer gebruikelijk, ^oo als ook uil onze oude, vooral Geldersche landreglen blijkt (1). De ontwikkeling van dal papier aan toonder is Germaansch.
Het bevat, even als de aan order getrokken wissel, eene voorloopige toejfteinming des schuldenaars in de overdragt der schuld aan een anderen schuldeischer, de verzekeriny, dat hij den nieuwen schuldeischer als den reglmatigen zal erkennen.
Hoewel dit papier aan toonder in Duitschland gebruikelijk was on met de clausule aan order gelijk stond , heeft zich echter hel endossement in Duitschland nas later ontwikkeld, waarschijnlijk omdat daar van den wissel minder gebruik gemaakt werd. Een bewijs echter voor do verwantschap der beide clausules vindt men in de wisselwellon , die nog in 1683 en 1686 de clausule aan N. TV. of getrouwen houder, cn in 1701, de clausule aan iV. ff. of order bevallen.
(1) zie mijn verslag van Or. Kumze’s fnnhaberjmpiere in Themis 1858.
-ocr page 379--- 367 —
De (sessie der wisselvordering door ciidosscincnl steunt dus op de bij voorraat! gegeveue toestemming des schuldenaars.
Volgens het gevoelen des sehr, is het endossement hel eerst in Frankrijk in gebruik geraakt. Officieel is hel daar het eerst erkend bij de wisselordening in Lyon on bij de Koninklijke Declaratie in 1664, In Italië was hel in Florence, Venetië, Novi en Botzen in 1693 nog verboden, In DuitsehIand werd het te Frankfort eerst in 1666 erkend, In Nederland komt het endossement reeds in 1651 voor in do vvisselkeur van Amsterdam, Wanneer mon deze jaartallen vergelijkt, dan bemerkt men dat do Amsterdamsche keur op wissels de oudste is, die hel endossement erkent. Het is daarom vreemd , dat de sehr, meent dat het endossement het eerst in Frankrijk zoude zijn gebruikt, mij komt het waarschijnlijk voor, dat hel, zoo al niet vroeger, dan toch minstens te gelijk, hier te lande gebruikelijk is geworden , waar vroeger hel onvolkomen papier aan toonder, waaruit allerwaarschijnlijkst het endossement is ontstaan , gebruikelijk was en do oudste voorbeelden van dal papier voorkomen.
De invoering van hel endossement bragl groole verandering in den wissel zelven. Deze kon nu meer tot betaalmiddel dienen, de missen werden onnoodig, want kooplieden behoefden niet meer te zamen te komen om wissels te discomptoreu, en er komen slechts drie personen in den wissel voor, ^ever en nemer worden één. Een nadeel is er door ontstaan, het gevaar dat voorden koopman in het endossement gelegen is, hij slaat daardoor bloot aan regres, zonder dat hij dit gevaar kan voorzien.
De sehr, gaat daarop over lot eene geschiedenis van het Fransche wisselregt, waarmede hij zeer is ingenomen, en geeft belangrijke bijzonderheden omirent het ontslaan der Ordonnantie van 1673 en de voornaamste schrijvers
-ocr page 380-— 368 — duaiover en over den Code de Commerce en zijne com-mcnlaloren.
Vervolgens booordeell hij do nieuwere ihcoriën van wisselregt, volgens do Ordonnance en den Code lol op do laatste Duilsclie schrijvers, de nieuwere wisselvormen en bijzonderheden van den nieuweren lijd.
De eigen wissel (cambium siccum) of hel orderbriefje wordt daarna historisch nagegaan en, volgens do oude theorie, zooveel mogelijk van den wissel afgescheiden. Hel besluit des sehr, is, dat tie eigen wissel niet met den gelrokken wissel kan worden gelijk gesteld , maar geheel lol hel gewone burgerlijke regl moei worden gebragl.
Nadat hij hel regres historisch behandeld beeft, besluit hij do geschiedenis van den wissel en gaat over lol do geschiedenis van bet wisselregl. Wij zullen hem daarin thans niel volgen, maar kunnen niet nalaten hier le vermelden, dal ook hier weder bewijzen gegeven worden voor do vroege ontwikkeling van het wisselregl in Nederland, vermits do Keizerlijke Verordeningen van Antwerpen van 1537, 1539 en 1541 lol de oudste sporen van wissel wetgeving bohooren, die zelfs van vroegere dagleekening zijn dan de wisselwet van Bologna van 1569.
lu de tweede verhandeling bestrijdt de sehr, de theorie van EiNKRT en loont aan dal die theorie juridisch onwaar is. Einert lel alleen op één doel van den wissel : bel belafeii, niel op hel andere hoofddoel : het üicaiseren var. vorderingen. Vroeger hebben wij de ongegrondheid van Einert’s iheorio getracht aan te loonen (zio het begrip van tciseel in The/nie 1849 , 1) en zullen daar thans niel op terug komen. Einert’s leer is meer op slaathuishondkundigc dan op reglsgronden gebouwd (l).
De sehr, bestrijdt echter niel alleen hel onware van Eihert’s theorie, ook verscheidene der doorhem in hel
Cf. SciIlESlNCïR, formalcontrade, § 22, p. 1B5.
-ocr page 381-liclil gcslclde en onlwijfclbaar ware beginselen , b. v. do juridische gelijkheid van den eigen wissel of hel orderbriefje mei den gelrokken wissel, de verbindlenis van den Irekkcr, om de acceplatie des wissels le waarborgen , worden door hem beslreden. Zijne gronden zijn echlor niel zeer overtuigend. De geschiedenis verzet er zich legen, dal de eigen wissel en do gelrokken wissel één rcglsinsliluul zouden zijn, zegl de sehr., terwijl juist uil zyne eigene historische opgaven blijkt, dal do vroege bemoeijingen der Ganonischo juristen do cambia sicca van den wissel hebben gescheiden, omdat de cambia sicca zoo geschikt waren om do door de Kork verbodeno leening op interessen te verbergen.
De garantie van acceptatie is geen kcnleeken van den wissel, want de garantie en acceptatie ligt in do garantie van betaling. Do dadelijke acceptatie is eene nieuwe theo-relischo uitvinding. Intusschen kennen alle wisselwetten het regres wegens non acceplatie vóór den vervaltijd, hetgeen m. i. wel degelijk een bewijs is, dat do Irekkcr, behalve de betaling des wissels ten vervaldago, ook do acceptatie door den betrokkene vóór den vervaldag garandeert.
Do derde verhandeling betreft do theorie van Lieue, die later in Kuntze , Schlesinger en andoren kundige on scherpzinnige verdedigers gevonden hoeft, waarvan ^el beginsel is, dal de wisselverbindlenis, niet op overeenkomst, maar op Formalacie steunen, en welk systeem de Duilsche wisselwet is gevolgd.
Ofschoon niel met dit systeem ingenomen, kan hij de waarheid daarvan niel ontkennen. Hij oordeelt het echter ontoereikend om den geheden wissel lo verklaren, want invloedrijke wisselhandolingen worden daarbij voorbijgezien, zoo als fondsbezorging en betaling der waarde, die geen van beide lot wisselaclie, en dus niel tot wisselverbindlenisscn aanleiding geven. Bovendien is onafhankelijkheid van do
-ocr page 382-— 370
wisselvorbindtcnis van den malerielen rcglsgrond, volgens den sehr, niet altijd waar, want hoewel de trekker zicli legen do endossanten niet beroepen kan op de niol-belaling der waarde, zoude hij dit legen den eersten nemer kunnen doen. Wij meenen dit laatste te moeten ontkennen ; indien de nemer regres neemt legen den trekker , zal deze hem den wissel met prolesl-kosten en herwissel moeten vergoeden, (art. 186 W. K.) onverschillig of de waarde voor den wissel betaald is of niet, mils do vermelding van genolenc waarde of van waarde in rekening in den wissel voorkome. Heeft de nemer do waarde niet betaald, dan zal do trekker deswoge eene vordering tegen hem hebben, die hij legen de vordering lol rembours in compensatie kan brengen. Hij kan zich echter op de niel-bclaling der waarde niet beroepen om zijne wisselver-bindtenis te doen nietig verklaren.
Deze theorie heeft, zoo als de sehr, toestemt, erkenning gevonden niet alleen bij de theoristen, maar ook bij de geregten. Die algemeene erkenning wordt loege-schreven aan een practisch gevoel van de waarheid der iheorio, deze is eene gelukkig uitgedachte populaire beschouwing van den wissel. Hel wezen der zaak cchlcr, zoo als hel door de welenschap op de geschiedenis en de nieuwere reglsloestundeu is gegrond , mag niet uil het oog verloren worden. Er verloonen zich in ieder regls-levon van lijd lol lijd ingewikkelde gevallen, afwijkingen, die zich in een gowoonlcrcgt gemakkelijk invoegen, maar niet met de wel overeenkomen. Hel wezen der zaak moet dus even goed gekend worden, als het wetlelijk dogma. Do uitsluiting van den invloed van den maleriëlen regls-grond is daarenboven hoogst gevaarlijk.
Men ziet dat de sehr, als het ware zijns ondanks en met weerzin do nieuwere theorie voor waar erkent en toch nog zoo veel mogelijk van de oude wil bewaren; hij kan zich nog maar uiet met hst denkbeeld vereenigen.
-ocr page 383-— 371 -
dill fondsbezorging en waardcbelaling eigenlijk builen den wissel liggen, dat de verpligling daartoe niet op den wissel is gegrond ,' en niet door den wissel wordt gehandhaafd. Hij heeft hel daarom noodig gekeurd zelf cene wissel-thcorie te ontwerpen , die wij thans korlelijk willen onderzoeken.
Als beginsel zet hij voorop, dat do ei^emfissel mt'l als wissel moet worden beschouwd. Do eigen wissel is bij do Franschen het billet à ordre en wordt alleen in Duitschland als wissel beschouwd.
Een tweede beginsel is, dal hel pactum de carabiando lol den wissel behoort, omdat dil pactum aan den wissel zijn beslaan en zijn inhoud verleent, waaraan de werkelijke uitlevering des wissels moet beantwoorden. Hel is het eigenlijke wissel-contract. De oude theorie ziel dil pactum voor hel eigenlijke wissel-contract aan en verklaart hel voor koo}), Dil doel de Fransche theorie en duidt do wissel en diens levering uitdrukkelijk als do vervulling van dit contract aan. Bij de Duitsche geleerden daarentegen, wordt hel mceslo gewigt gehecht aan de overgave des wissels, omdat daarmede de wisselver-pligtingen een aanvang nemen. (Waarlijk nog al geen Ic verwerpen reden).
EiciiHORS, Mittermaier en Tiiöi, erkennen de afspraak om een’ wissel te leveren als een contract, hoewel zij de overgave des wissels voor het eigenlijke wissel-contract aanzien. Einert en Liebe daarentegen ignoreren hel geheel.
De overgave des wissels is geene overeenkomst, maar cene formal-act.
De betrekkingen der endossanten , acceptanten , enz., steunen op bijzondere overeenkomsten , de varii contractu» van Heineccius.
Hij gaal daarna over tot het bewijs, dat do overgave des wissels geen contract is, maar eeno formal-act. Wij
-ocr page 384-zullen hem dit niet betwisten, en zijn van hetzelfde gevoelen. Minder waar is daarentegen do andere stolling des schrijvers, dat die formal-ad is de voltrekking van eeno overeenkomst, welke het eigenlijke wissel-contract zoude zijn van het pactum de carnbiando. Bij dat contract worden alle bijzonderheden des wissels geregeld , plaats en som der betaling, vervaldag, waarde-betaling, on dio overeenkomst geeft eene actie tot vervulling van bet gesloten contract, niet tot sluiting van een nieuw, Dio rodencring berust m. i. op eeno schromelijke dwaling. Wij zullen het belang van het pactum de carnbiando niet betwisten; daarbij worden alle bgzon-dorheden des wissels geregeld, en die overeenkomst geeft wel degelijk eene actie. Dit alles is waar. Maar is die overeenkomst de grond van de wissel-verbindtenis? Dit is de vraag waarop het hier aankomt. Hij, die zich door een pactum de carnbiando tol hel leveren van een’ wissel van een zeker bedrag verbonden heeft, kan worden aangesproken om zulk een wissel Ic leveren, maar niel om zulk oenen wissel te betalen. Op hem berusten andere vcrpliglingen, dan op den trekker vaneen wissel. Voldoet hij niet aan zijne verbindtenis, dan is hij gehouden tol schadevergoeding, maar niet lot betaling van de wissel-som , protesl-koslen en herwissel , welke hij zoude moeien betalen, indien hg een wissel getrokken had on lot rembours werd aangesproken. Voldoet hij aan de verbindtenis door hem bij pactum de carnbiando aangegaan, dan levert hij den wissel en onderwerpt zich daardoor aan eene wisselverbindtenis. Do overgave van een wissel is dus wel degelijk, gelijk de sehr, zogt, de vervulling van eene vroeger aangegane verbindtenis, maar het is tevens eene nieuwe. De oude verbindtenis wordt vervuld door hel aangaan van eene nieuwe, en wel door hel leekenen en overgeven van een wissol, waardoor do wissel-verbindlenis ontstaat, en zonder welk leekenen en over-
-ocr page 385-— 373 —
geven de wissclverbindtenis niet ontstaan zoude zijn. liet pactum de cambiando , volgens den sehr, hel eigenlijke wissel-contract, is, volgens hem, koop. Hij tracht dit te bewijzen door de omstandigheid, dat de waarde, die voor den wissel betaald wordt, steeds in geld wordt bepaald, hetzij die werkelijk wordt betaald, hetzij die wordt verrokend. Wij geven ook dit den sehr. toe. Wissels worden dikwijls gekocht, doch wij zijn hel evenzeer met den sehr, eens, dal wissels ook kunnen worden geschonken. Zij zouden ook kunnen worden geleend. Het is juist een der hoofdeigenschappen van den wissel, dat zij dienen kan om verschillende contracten te vervullen, Hij heeft dit te danken aan zijn generaal en formeel karakter, aan zijne onafhankelijkheid van mate-riëlen reglsgrond. Al bewijst do sehr, nu nog zoo duidelijk, dat hel pactum de cambiando in vele gevallen mei koop overeenkomt, dan neemt dit nog niet weg, dal er nog andere gevallen zijn, zoo als hij zelf loegeeft. Het pactum de cambiando is een afzonderlijk contract, hetgeen in het geheel niet onder eene der andere overeenkomsten behoeft gebragt te worden.
Wat do historische bewijzen aangaat, die de sehr, voor zijne theorie bijbrengt, wij zullen die hier niet wederleggen; alleen bepalen wij ons lolde opmerking, dal eene oude theorie daarom nog niet eene goede theorie is, en komt hel ons zonderling voor, dat de sehr, zoo weinig gcwigl hecht aan Baldus (1), die dan toch een der oudslo juristen is , die van wissels melding maakt, en tevens reeils door zijn beginsel «stabiles el firmae debent esse mercatorum geripturue n op do formele natuur de.s wissels schijnt te wijzen (2).
Wanneer wij de theorie des sehr, overzien, dan bc-
(!) Cf. p. 81.
(2) Cf. lloiTICS, Hi-t wisselregt in de Xlf^de eeuin, volgens de Consilia van BaLDOS.
-ocr page 386-— 374 — sfieurcn wij dal bij, of»cbooii do waarheid der nieuwe lgt;escbouwing van den wissel voor een groot gedeelte loegevende, echter zoo voel mogelijk van hel oude heeft trachten te behouden. Ik twijfel eraan of hem dal gelnkl is.
Wel is bet waar, dat ook hel pactum de cambiando de aandacht der roglsgcleerdon vordert en door sommigen misschien te veel wordt verwaarloosd; aan den anderen kant is het zeker, dal dit pactum niet de wissclverbind-tenis voortbrengl.
Do wisselverbindlenis ontstaat door do onderteekening des wissels.
In do laatste verhandeling beoordeelt de sehr, do Allg. Deutsche Wechselordnung. Jlij deelt wclenswaar-dige bijzonderheden mede over haar ontstaan en hare welskracht, en beoordeoll haren inhoud en theorie. In bol algemeen is zijn oordeel over de Wechselordnung vrij gunstig, ofschoon hij meer historische ontwikkeling zoude hebben gewcnschl.
Do vijf verhandelingen maken te zamen een gchcol uil, eene historisch-kritische uiteenzetting van hol wis-selrcgl lol op de Alg. Duitsebo Wisselwet. Het is de vdicht van veeljarige studio, en al mogo men in hel Icer-slelligo met don sehr, verschillen, zul mon toch steeds zijn werk met vrucht raadplegen.
J. G. Kist.
-ocr page 387-BERIGTEN VAN GEMENGDEN AARD.
KTATISTIKH VAM HBïT «1ÏA'AM«EMISWKKKM
OVEKt 18»H.
Doitr den inspecteur van ’s Rijks gcvanßenissen , hoord-inspecleiir van ’s Rijks policic, den Iierr Alsiohpiiius Gkevblikk zijn de labellen bcIreRende de slalisliek , met loelicblcnd verslag, aan den Minister van Justitie, onder dagleekening van October 1859, medegedeeld. Deze arbeid is dezer dagen algemeen bekend gemaakt. Wij ontleenen, zoo als gewoonlijk, daaraan de belangrijkste uitkomsten en eenige andere uittreksels, met toevoeging van eenige vergelijkingen.
Deze labellen wijken inden vorm eenigzins af van die over 1837; er is meerdere splitsing aangebragt, ten einde de beweging der bevolking in de verscbillende geslicblen duidelijker te kunnen overzien. Dit mag eene verbeleiing geheeten worden. Over bet gelicci zijn meeidcie bijzonderbeden in de tabellen vermeld , en bedt deze arbeid in beteekeuis gewonnen.
De beide biervulgende opgaven wijzen de getallen inde vcrscliil-lende soorten van gevangenissen (in 1858) aan: Bij afwisseling Aanwezig op opgentmeu. uit. December.
Strafgevangenissen nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3,299 Huizen van verzekering nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,826 » nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;arrest nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,183 » nbsp;nbsp;nbsp;u nbsp;bewaring nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23,754
Totaal nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44,064
De gemiddelde bevolking, berekend naar het getal verblijfdagen, bedroeg in de sirargevangenissen » nbsp;» huizen van vei zekering » nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;arrest » nbsp;» n nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;bewaring 4410 liet gezamenlijk getal aanwezigen op ult. December was 262 minder dan in bet jaar te voren en merkelijk minder dan in de twee jaren 1850 en 1855, namelijk 444 minder dan in 1856 en 783 minder dan in 1855. De viWioudiiig tot de algemeene
bevolking wasover 1858 op de 1000 zielen 13.1 zijnde eene geringe vei meerdering (van 0.2) vergeleken met 1837, doch eene vermindering (van 1.1) vergeleken met 1856. Gemiddeld over de 3
-ocr page 388-~ 376 —
joogsle jaren 1854—58 is de verhouding tot de algcmecne bevolking 12.6.
liet getal mannelijke en vrouwclijke gevangenen afwisselend in de gestichten aanwezig bedroeg in 1858, als volgt:
mannen |
vrouwen | |
in de strafgevangenissen |
2943 |
356 |
» » huizen van verzekering |
7033 |
1773 |
» » nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;» arrest |
6471 |
1714 |
» » nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;» bewaring |
19482 |
4272 |
35949 8115
Er waren dus op de 100 mannen , 22.55 vrouwen.
De hel rek Lelijke toeneming van gevangenen had echter alleen plaats in de huizen van bewaring of kantonnale gevangenissen , terwijl de strafgevangenissen zoowel als de huizen van verzekering en van arrest aanmerkelijk minder bewoners telden, waardoor al dadelijk blijkt dal het grooter getal gevangenen over 1858 minder aan zware misdrijven, dan aan ligte overtredingen, vooral van gemeente-keuren, moet worden toegeschreven.
Onder de gevangen telde men in 1858 678 oreemdelingen , uit nagenoeg alle landen van Europa . zoo ook uit Nourd Amcrika. Hun getal bedroeg 3’/s quot;/„■ De provinciën Gelderland , Noordbrabant en Zuidholland zijn die , waar de meeste gevangenen onder de vreemdelingen voorkomen.
Uit cene vergelijking van de feilelijkc bevolking des rijks , mot de bevolking der gevangenissen , naar de verschillende provinciën blijkt, dat in Drenthe en Utrecht de meeste, en in Groningen en Friesland de minste gevangenen werden gevonden. Men telde onder hen 6799 gehuwden, 12518 ongehuwden, 616 weduwnaars en 377 weduwen. De weduwnaars en weduwen bij de ongehuwden tellende, was de verhouding van de gehuwden lot de ongehuwden als 1 tot 1.98.
Volgens de geloofsbelijdenissen waren de gevangenen aldus verdeeld : 19668 Protestanten , 9259 R. Katholieken en 383 Israelielen.
liet getal van de gevangenen die bij hunne aankomst konden lezen en schrijven , bedroeg 10020 , en die dit niet konden 10290; onder de jeugdige veroordeelden beliep het getal onkundigen meer dan hel dubbel van hen die lezen en schrijven konden , (276 legen 102.)
Ilij hun ontslag of bij hetende des jaars hadden binnen de gevan-genissen 1280 scholieren ÿoed , lö^^ gebrekkig lezen en schrijven geleerd , terwijl 539 er- niels van wisten.
Voortaan zullen de kosten voor het onderwijs binnen de gevangenissen door het Rijk alleen worden gedragen , ook bestaat er plan dat
-ocr page 389-onderwijs uit te breiden , hetgeen eene zeer groole verbetering is te achten,
In de meeste gevangenissen zijn kleine bibliotheken aanwezig, ten dienste der gevangenen , zij worden echter nog niet gevonden in de strafgevangenis te Gouda, in ile huizen van verzekering te’slfer-togenbosch , Middelburg en Zwolle, en in de huizen van arrest te Eindhoven, Leiden , Rotterdam , Dordrecht, Brielle , Goes en Roermond.
liet getal nummers in deze bibliotheken bedroeg in 18.58 in de ^afgevangenissen 3S74 , in de huizen van verzekering 2929 en in de huizen van arrest 1043.
De verhouding van het getal gevangenen die bij hunne aankomst met het eenvoudigste onderwijs geheel onbekend waren , is in de jongste drie jaren 1856—58 , merkelijk toegenomen , en dit springt te droeviger in ’t oog als men nagaat dat men in 1854 b, v. 8537 personen zag aankomen onbekend met lezen en schrijven legen 10,168 die er mede bekend waren, terwijl in de jongste jaren 1857 en 58 de meerderheid der gevangenen bij hunne aankomst noch lezen noch schrijven konden. Bij alle zorg die voor het onderwijs hier te lande wordt gedragen , is dit inderdaad een treurig verschijnsel en de uitbreiding van het onderwijs in de gevangenissen wordt door den hoofdinspec-teur teregt eene groote verbetering geheeten , daar ieder die slechts eenigzius de gercgtelljke statistiek heeft gevolgd, het woord van don Franschman Perrot zal moeten beamen : L’ignorance est une des principales causes gui peuplent les prisons.
Met opzigl toi den leeftijd der gevangenen telde men het grootste getal tusschen de 20 en 25 jaren ; het getal jeugdigen beneden de 16 jaren is in vergelijking met 1856 en 1837 cenigzins verminderd, liet was 1912 of omstreeks 9'/ä quot;la in 1858.
Zij die , hoewel vrijgesproken , naar aanleiding van art. 66 Wetb. van Strafe, zijn opgenomen , waren 71 jongens en 13 meisjes. De jongens worden in een zeer doelmatig geslicht te Alkmaar verpleegd , waar men alles in hel werk stelt om hen lot nuttige menschen op te leiden. Het onderwijs en bestuur verdient allen lof; het gebouw laat echter wat ruimte en toestand betreft veel te wenschen over.
De verpleging der vrijgesprokene meisjes , die nog over 1858 in de strafgevangenis voor jeugdige vrouwclijke veroordeelden le Amsterdam plaals had , is thans overgebragt naar het voormalig kasteel van Monlfoort, hetgeen én wegens de inrigling van het gebouw èn om de gezondheid van het oord eene aanmerkelijke verbetering genoemd mag worden. Van dit geslicht even als van de gevangenissen van Goes'en Dordrecht hebben de jongens uit de gevangenis van Rotterdam zeer nette platte gronden geschetst,
De gezondheidstoestand der gevangenen was in 1858 weder-
-ocr page 390-— 378 —
om iiiet gunsligcr dan hel vorige jaai. Eeiis of meermalen ziek geweest 4235, niet ziek geweest 16,075; verhouding: 1 ziek op de 3.79. Onder de beambten die gelijk men weet ko.sleloozc geneeskundige behandeling genieten , telde men, hunne huisgezinnen medegerekend, 1405 zieken.
De sterfgevallen waren 170, nagetioeg helzellde cijfer als in 1836 doch 45 meer dan in 1857. Ten honderd berekend .slaat de verhouding nog ongunstiger en komt bijna overeen met het jsar 1833, namelijk 0.83 dlquot;.
Uc geneeskundige dienst is in den regel toevertrouwd aan litt olTiciercn van gezondheid van het leger, en wordt, naar het gevoelen van den llonfd-lnspecteur « met uitstekende zorg behartigd.» Die heeren zegt bij, bovendien omtrent vele zaken, het beheer der gestichten betreffende, van goeden raad moetende dienen , hebben aanspraak op erkentelijkheid, daar zij wel niet kunnen gezegd worden door de aan deze betrekking verbondene voordeelen voor hunne zorgen en moeite te worden schadeloos gesteld. Inzonderheid is dit het geval bij de huizen van verzekering en van arrest. In die gevangenissen wordt geene hoogere schadeloosstelling uitgereikt dan van hoogstens ƒ250 , en daalt zij zelfs af tot een bedrag van beneden ƒ100. Men heeft wel eens de vraag geopperd , of soortgelijke bcloo-ning in overeenstemming is met de bewezene diensten , of ook wel met de waardigheid der betrekking,ik geloof dit te moeten betwijfelen.»
Er hadden drie gevallen van zelfmoord en acht gevallen van krankzinnigheid plaats gehad , een zelfmoord en twee gevallen van krankzinnigheid in cellulaire huizen.
« Dit getal , zegt de Iloofd-lnspecteur , is dus vrij aanzienlijk, liet zal Uwe Excel, dan ook wel niet verwonderen , dal de ondergeteekcude is gebleven bij zijn gevoelen , dat het ten eenem de onraadzaam is uiMlut/end cellulair ingcrigle gehouwen te hebben, en nog minder , die nieuw daar te stellen, Ik moet voor dit gevoelen uit komen , op hel gevaar af van te worden gehouden voor iemanil, die een halfslachtig stelsel is toegedaan. Alleen willen wij hier nog de vrijheid nemen te herinneren , dat wij in de te regt zoo zeer geroemde Badensche gevangenis, onder directie van Foesslin , mede twee zalen, voor gemeenschappelijke opsluiting dienende , aantroffen , waarvan de doelmatigheid ook door genoemden Directeur werd volgehouden. » liet getal kleine kinderen die met hunne moeders zijn opgenomen of in de gevangenis geboren , heeft in 1838 bedragen 481 , zijnde 54 meerder dan in het jaar te voren , maar merkelijk minder dan in 1854—37. In laatstgemeld jaar alleen beliep het 758.
In het geheel had men in het jaar 1858 1228 crimineel en 14,422 correctioneel veroordeelden. VVeinig verandering is hierin virgeleken melde voorgaande jaren , Ie bespeuren. Bc recidivisten
-ocr page 391-— 879 —
waren 4824 in getal, Jof oiiilrenl 24 pCt, in verhouding lot de totale herolliing.
Vergeleken met lt;le. laatste jaren is hierin weinig verandering op te merken. Bijzondere aandacht verdient hel echter, dat vaneen groot aantal gevangenen eerst na hunne veroordceling hieek , ilal zij behoorden lol de recidivisten; dit bedroeg toch niet minder dan .5274, waaronder 15 crimineel veroordeelden.
« Dérégler, zegt de lloofdinspecleur , schijnt dus omtrent al die misdadigers op de leregizilling niet voldoende ingelirhl te zijn geweest. Dit is echter het geval niet , en wij mei ken op, ter voorkoming van wanbegrippen , dat dit cijfer inderdaad niet zoo aanzi oilijk is. Immers de invulling rb r belrekkelijkc registers heeft plaats na.ar aanleiding der extract-vonnissen , welke bij de opneming der gevangenen worden overgezonden , of bij den last tot geleide gevoegd zijn. Die cxlraet-voimissei: nu zijn niet overal op dezelfde wijze ingerigt, zoodat bij velen hun inkomen niet blijkt , of de gevangeite als recidivist is gestraft, ofschoon dit werkelijk hel geval is. Wanneer er een algemeen voorschrift bestond omtrent de inrigling dezer extracten , zoude deze statistiek met meer' voldoende zekerheid kunnen woiden opgemaakl.
« InluTScben blijft hel toch altipl eene waarheid . dat er nog een vrij belangrijk getal gevangenen is, wier herhaling van mis-drijf ook den regier onbekend blijft.
«Hel komt ons voor, dat hierin op cene belangrijke wijze zou kunnen worden te geinoel gekomen , wanneer de grillicrs der hoven en regibanken verpligt waren alle vonnissen (exlraelsgewijze) mede te deden aan het gcmeenlebesluur van de gewoonlijk bekende , geboorteplaats van den veroonledde, of, zoo deze onbekend mogt zijn, of de veroordeelde een vreemdeling, alsdan aan hel departement van justitie. De amblenaren van hel opeidgt;aar ministerie zouden dati meerdere gelegenheid hebben zich aldaar te vergewissen omirent hel vroeger gedrag der beklaagden of besebtd-digden. »
Het getal gevangenen vroeger, in zoo verte bekend, tot afzon-ilerhjke opsluiting veroordeeld, beliep in 1858 527, zijnde een lOOlal minder dan in hel jaar te voren.
Het gelal der inititaire gevangenen beliep in 1858 gezamenlijk 808 (waarvan vrioordceld door den bürgetI. regier Iß); hel geheel cijfer is 34 miniler dan in hel jaar te voten.
Zes honderd van hen waten te Leiden opgesloten en wel ; 510 van de landmagl en 90 van ile zeetnagl ; terwijl er .59 nil tie koloniën afkomstig waren.
Disciplinair bij hiin corps geslrall werden 459 militairen.
ICr waren 528 nalatige miliciens en gestrafte ve lofgangeis , ook
Ihemis , 0. VII, 2de Sl. [1860].
2.5
— 380 —
(lil lever! een {junslig verschil van 45 met het voorgaande jaar op. Evenzeer is hel gelai rccidivislcn Ie loeiden algenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
liet lolaal der gegijzelden om schulden beliep 100, dal voor boelen len lasic van hel lijk 309 en dal ten lasie der gemeenten 572 ; met meer dan 'Z, is het getal vermeerderd der gegijzelden voor boelen len laste van het Rijk , maar de twee andere categoriën zijn verminderd.
Het getal gevangenen uil den dienslbodenstand is in 1858 op nieuw lorgenomcn.
Het groolc getal gevangenen die geen ambacht verslonden (in 1858 2849) wijst düngend op de noodzakelijkheid om in de gevangenissen nuttig onderligt te verstrekken , teneinde de ontslagenen een beslaan te verzekeicn en herhaling van misdiijf te voorkomen. In cellulaire gevangenissen vooral kan er met vrucht gearbeid worden daar niets de aandacht der gevangenen aftrekt. Inlusscben vindt ook in die huizen even als in vele andere het aanleercn van ambachlcn niet zelden bezwaar in gebrek aan omlrmijzend en toeziend personeel. Desniettemin is er in de strafgevangenissen over 1858 zonder veihooging van werkloon oneindig meer verdiend dan in 1857.
San de onderwijzers werden in 1858 bezoldigd 29 door het genootschap ter verbetering van de gevangenen , en 14 door het rijk ; vooriaan, zoo als gezegd is zal bel onderwijs geheel ten laste van Iicl lijk komen.
In 1858 had men 894 werkzalen en planlscn ; 8003 gevangenen , die aan den arbeid hebben deel genomen; 11,449 werkdagen, waarop is gearbeid ; het bedrag van het daarvoor genoten loon bedroeg ƒ 83,dl 7. Hel bedrag der bij ontslag uilbelaalde uilgaans-kas was / 23,847. Onder de som voor genoten loon komt voor ecu bedrag van / 17,279 aan zakgeld. Deze som wordt alleen in de zoogenaamde canline verteerd. De HooldinsjiecIcur , ofschoon geenszins alle gelegt nbeid lol hel bekomen van cenige verversebing aan gevangenen die zich goed gedragen , en vœi langen lijd veroordeeld zijn , willende benemen , acht het toch verkeerd daaraan zotxlanigc uilbreiding le geven cn als van Rijkswege grootendcels onnoodige vertering le bevorderen. Hei gelai ontslagenen zonder uitgaanskas is in 1858
-ocr page 393-vermiiidtrd ; zij lielioortn (of de buizen van verzekering en van arie*f.
Hel verstrekken van arbeid in deze caiegoriën van gevangenissen is nog steeds met bezwaren verbonden. Vooral bedoelt men hierméede ongesobikibeid en bekrompenbeid veelal van de gebouwen. Het best is , de gevangenen bun gewoon ambacbl te doen vulbuuden , ben daarin te bekwamen , en ben met bunne bazen in betrekking Ie lalen. Spinnen is alleen aan Ie bevelen bij gebrek aan anderen arbeid. Hierbij behoorde niet zoozeer ’s rijks voordeel, als dal der gevangenen op den voorgrond te staan.
Het arbeidsloon is niet overal gelijk in do onderscheidene gevangenissen ; dikwijls beslaat er zelfs in hclzclfde gestiebt een verschil te groot dan dal bet billijkerwijze dooi' den min of meer zwaren arbeid kan worden verklaard. Zoo verscbill bel werkloon in de gevangenissen te Leeuwarden van ruim 3 cents lol ruim 29 cents daags per man ; te Woerden nog veel meer. Helzellde groot verschil wordt opgemerkt in bet loon voor de buisdienst, welke loch overal van gelijken aard is. Wensebelijk ware bet dat in deze en andere bezwaren werd voorzien.
Het getal gevangenen die gratie of afslag genoten bedroeg in 18,58 292 of 43 meer dan een jaar tevoren.
Ontslagen werden 16135.
Er hadden in 1858 geene onlvlugtingcn plaats.
Hoewel minder dan in voorafgaande jaren was hel getal dóórtrekkende gerangenen (7439) nog altijd zeer aanzienlijk en kan men uil dit cijlcr met voldoende zekerheid alleiden dat voortdurend talrijke en belangrijke transporten plaats hebben.
Wal bet onderhoud der gevangenen aangaat wanneer men de verblijfdagen 1,583,559 in reden stell lot het lolaal der uitgaven / 780,149.04, verkrijgt men voor eiken verblijhlag aan omier-lioinl en onkoslcu de «um van /0,42.14.
De oudcrboudskoslen per manen per dag berekend, beefi men in de sirafgevangcoissen en huizen van verzekering , bij eigen beheer , een verschil van 12 lot 29 centen; in de huizen van verzekering van 12 lot 15.50; in de huizen van arrest , bij aanbesteding , van 21.50 lot 33 centen.
De tabellen nquot;. 15 (slrnlgcvangcnissen) en n”. 13 (huizen van verzekering en van aricst) geven inlichling omtrent de cellulaire opsluiting. Het lolaal getal cellen , bestemd voor afzonderlijke op' sluiting , bedroeg in bel geheel 604. £r werden in opgesloten : tengevolge van vonnis 1811 , dus 310 meer dan in 1837. wegens wangedrag nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;293,
op verzoek nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37.
-ocr page 394-— 382 —
De lijd inn duur der cellulaire straf blijkt uit de vollende opgil ve ;
In 1858. . . . In 1857. . . . Dus loegenomen met |
Eén maand en minder |
1-3 maanden. |
3-6 maanden. |
0 — 12 maanden. |
Totaal. |
797 582 |
440 407 |
246 233 |
328 279 |
1811 1501 | |
215 |
33 |
13 |
49 |
310 |
«diet trekt verder zeer de aandarlil, dat, terwijl de gemiddelde bevolking Ie Leeuwarden 026 en Ie Leiden 453 beliep , de wegens wangedrag in de cellen geplaatste gevangenen bedroegen ; te Leeu-watden 12 en te Leiden 245, terwijl er te Leiden slechts 5 cellen meer zijn. In laatstgenoemde gevangenis schijnt eene groole noodzakelijkheid lot afzonderlijke opsluiting , vooral des nachts , te beslaan. Del is uwe Excellentie bekend , dat er weldra een begin zal worden gemaakt met het aanbrengen van ijzeren alcoves; zij worden in de smederij aldaar vervaardigd.
Deze alcoves zijn een volstrekt vereischic voor elke gemeenschappelijke gevangenis, maar op dit oogcublik beslaat cr in ons vaderland nog geen enkele. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
Do vei meerdering vim cellulair gevangenen bad voornamelijk plaats bij de categorie der lol één maand en daar beneden ver-ooi deelden.
Dc nieuwe, groolendeels cellulaire gevangenissen te Boermond , ordrecht en Goes zijn in aanbonw. Schelsleekeningen van de beide laalsten zijn achter hel verslag gevoegd , mede op de steendruk, keiij in de gevangenis te Botterdam veivnardigd.
De nieuwe, gedeeltelijk cellulaiie gevangenis te Tiel en de cellu laire vleugel (voor mannen) te ’s Hertogenbosch zullen eerstdaags worden in dienst gesteld. De cellulaire vleugel te Leeuwarden is in aanhouw.
Builen de zoo evengenoemde nieuwe gevangenissen zijn er geene belangrijke verbeteiingen aangebiagt ; alleen zijn de noodige giondcn aangekochl voor dc daaislellmg van twee nieuwe huizen van be-wating, te blsselstein en te SillaiiL Ook is er te Echt, tengevolge
-ocr page 395-— 383 -van de verplaatsing eener brigade iiiiic'cliansséc, een Inns van bewaring ingerigt.
En wat nu overigens den toestand der gebouwen in bet algemeen belief!, komt bel den rapporteur voor, dat die over bel gebcel veel le wen-seben overlaai, ofseboon het onderhoud voldoende is. Onder de ongeschikte gebouwen, die door nieuwe zullen dienen vervangen Ie worden , behooren vooral :
De strafgevangenis voor jongens , te Dollerdam,
Ofschoon er in deze belangrijke gevangenis veel is verbeterd, is het toch eene waarheid, dat dit gebouw, om de bekrompenheid , en de ligging, uit het oogpunt vooiol van gezondheid en ontwikkeling, steeds eene ongeschikte gev.angenis blijft, ook mei den besten wil en groole belangstelling van ben , die er loezigt uitoefenen , waaronder de ijverige en Irouwc koinmandanl eene voorname plaats bekleedt. Hare overbrenging naar een gezond oord, waar levens gelegenheid voor land- en luinbouw gevonden wordt, wordt alzoo zeer wensehelijk geacht.
De strafgevangenis voor vrouiven te Gouda.
De slechte slaat van dit huis, deszclfs bekrompenheid en bouwvalligheid zijn genoeg bekend ; een vijftigtal vrouwen zijn dan ook reeds lijdelijk naar ’s Hcilogcnbosch moeien worden over-gebragl.
Voorts zullen door betere huizen moeten vervangen worden de huizen van vcizckering te Groningen en le Middelburg, ende buizen van arrest le Amersfoort (waarvoor reeds een zeer geschikt tirrein-achter het regtsgebouw beschikbaar is), le Uotlerdam , te Brielle en te Eindhoven; om niet van vele hoogst noodige vei beteringen in de overige buizen noch van de lalrijke nog benoodigde kantonnale gevangenissen in bijzonderheden le gewagen.
«Het komt ons nog steeds voor, zegt de hoofd-inspecteur dat, ofschoon de gevangenis le 'sGraicnbage in vrij goeden slaat van onderhoud is, daar toch heboefie bestaal aan cen nieuw cellulair ingerigt huis In dit zeer bevolkte arrondissement toch is (zoo als wij boven reeds aanmerkten) geene enkele cel , en in de bestaande gevangenis Onlbreekl meei dan één vercischie voor een goed geslicht.
«Hier in nadere beschouwingen le treden over bel nicer of min taadzame van afzonderlijke opsluiting , zal wel geheel ovcibodig zijn. Deze zaak toch is reeds voor lang uilgemankt. Geen deskundige zal cr zich legen verzeilen ; wij zien er zelfs veel goquot;ds in , mils zij niet le ver woide getbeven en onder alle noodige voorwaarden worde uit-gevoerd,
' Maar , zooals in vele zaken , hecfl ook hier overdrijving plaats , en vermeeneu wij le moeien waarschuwen voor hen , die deze wijze van
-ocr page 396-— 384 —
niüliHlin'' sellier in elk geval willen toppassen en minder schijnen Ie heehlen aan voorwaarden. Wij moeten Ie eerder daarop de aandacht vestigen, omdat die lieden in hunnen ijver andere gioole gebreken , nog van ouds in ons gevangeniswezen bestaande , over het hoofd zien en daarover zwijgen , waardoor hel dwaalbegrip zou kunnen ontslaan , en dan ook reeds bij velen beslaat , dat, wanneer de gebouwen maar uilsluilcnd cellulair zijn ingerigi, het dan gewonnen is. Hierdoor worilen gewiglige verbeteringen, die reeds nu zouden kunnen ingevoerd worden, tegengehouden ol beinocijelijkl. Hoezeer wij de afzonderlijke opsluiting , mits niet te vergedreven, op prijs stellen , veimcencn wij toch hierop te moeten wijzen.
Veel is er in ons gevangeniswezen dat nog verbeleiing behoelt en dal van cellulaire inrigling onalhankelqk isi daaronder zijn punlen die reeds, zoo als Uwe Exeellcnlie bekend is, bij de wetgevende inagt 1er spiakr zijn gebragt. Het zij mij bij deze gelegenheid veroorloofd , korlelijk de voornaamste na te gaan en daarbij te herinneren aan de voorstellen , verval in het rapport bclreücndc de reis, 1er opneming van eenige goede buitcnlandschc gevangenissen , op last van Uwer Uxcelbniie’s ambtsvoorganger , vza der Broogiien , gedaan.
He vertraagde herziening van hel Wetboek van Stralrcgt , heelt wel i.s waar ook de wijziging in ons gevangenisstclsel icgengehuuden ; maar hei is tevens niet te betwisten , dat menige verbetering , daarvan onalhankelijk , niet te min op dien grond is iu advies gehouden. Het wordt echter meer en meer lijd, dat hel gevangeniswezen op betere giondslagen worde gevestigd ende verouderde reglementen worden herzien.
Een voornaam punt , dat verbetering behoelt, ligt in de regeling van het personeel der beauiblen. Heze kwijlen zich , behoudens i nkele uitzonddingen , loffelijk van hunnen pligl , er zijn er zells onder, die, in hooge male verdienstelijk, op de algeineenc achting aanspraak bebbin. Hel is mij altijd een genoegen hen bij elke gelegenheid aan te wijzen , en lorh is hun toestand over het geheel zoo , dal hij opheming noodig beeft. Zeer te regt wordt aan de verbetering der gebouwen groole waarde gehecht, en wij ondersteunen die pogingen zooveel mogelijk ; maar wij hechten zeker niet minder aan het lol , aan de welvaart van hen , aan wier toezigt en zorgen de gevangenen worden loeverlrouwd ï het is m de eerste plaats van hen, dat zedr lijke verbetering. of liever, dat vermindering van het getal recidivisten moet worden verwacht.
Bij de behandeling lier begrooting voor derr ar beid der gevangenen voor 1800, is in de Tweede Kamer der Stalen-Gerterrial zeer te regt opoemerkl , dal ilc betrekking van alle arnhlenaten bij hel gevangeniswezen van onaangeiiamen en moeijelijker; aarti is en dal op hen een
-ocr page 397-— 385 —
j'i'œlc vcianlwoordt'lijkliciil rust. Op dieu grond ook zijn wij van oordeel , dal zij cene voldoende cn vaste liczuldiging behooren Ie genieten. Dit is intussclien nog in ons vaderland het geval niet ; een in bovengenoemd rapport ingclaschte vergelijkende slaat loonde dit reeds duidelijk aan. Hieruit volgt , dat nog wordt gelrarhl door allerlei zaken (die intusschen' bij slot van rekening ook komen ten laste van het Rijk) in dat te kort te voorzien. Zoo wordt nog verstrekt vuur, licht, klceding , voedingsartikclen of ook wel toebercide voeding, percentsgewijze belooning, kleine gratificatiën, toelagen, winsten op kantine, op bewassching , op leverantie van zickenvueding, kosten van verhuizing , enz. en dit niet zelden opeen zeer ongelijk-matigen voet.
Wanneer men in de gelegenheid is de misbruiken en onbillijkheden gade te slaan,waartoe dit stelsel leidt,het onvoldoende er van ten slotte, en bovendien den omslag, daardoor in de administratie gebragt , dan eerst ziet men er al het verkeerde van in. Inlusscben wordt de betrekking gewooulijk slechts naar hel vaste traelement beoordeeld, en niet zelden levert dan ook reeds hel bekomen of behouden van goed personeel moeijelijkheid op. Aan cene behoorlijk geregelde bezoldiging in ééns af, zonder meer , geven wij de voorkeur, van meening zijnde , dal het zeer gunstig op het per.'oncel zelve werken zou.
Men zoude daardoor hut aan de betrekking verbonden inkomen, d it nu veelal in het duister ligt, dadelijk beter kunnen beoordeelen.
De kleine gratificaliën worden door regenten van elk geslicht afzonderlijk voorgedragen. Die collégien slaan inlosschun onderling in geen verband cn treden niet in overleg (zou als dan trouwens niet noodig is); maar hiervan is hel gevolg eene zeer groute ongelijkheid , daar die gralificalién gewooulijk op voordrag! der commiss ën worden uiige reikt ; nici zelden dus ontvangen minder verdienstelijke beamb-Icu een groolcre gratificatie.
De percenisgeteijse belooning wordt genuien door soininige amblenaren bij den arbeid boven hunne vaste bezoldiging, zij wordt jaarlijks berekend naar de lactuurwaarde der goederen , die door den arbeid der gevangenen zijn vervaardigd , afgeleeerd en goedgekeurd.
Hoe meer cr dus geleverd wordt , en hoegrouler die lactuurwaarde is , hoe voordecliger voor den beamble. De prikkel ligi hier derhalve in de meeste en belangrijksie afleveringen ; minder moet hel er alzoo op aan komen , om den gevangene in staal te stellen later door eenig aangeleerd beroep in zijn onderhoud te voorzien. Intusschen zal dit laatste wel de hoofdzaak zijn 1er voorkoming van recidive. Wij zien dan ook geen reden waarom ook hier niet deze wijze van belooning door eene vaste bezoldiging zou kunnen worden vervangen, wij gelooveu dat zij tot hetere resultaten zou leiden.
De benoeming van geschikte bewa'irslers ter verpleging der
-ocr page 398-— 386 — vrouwdijke gevangpiipii, achlcn wij mede ceue bepaalde bebocflc evenzeer als de beiioeminn van opziglslers oF adjunct directrices in de jpoulere lunzen , waar vrouwen worden opgeslolen. Dusverre beslaan zij , met uilzondering van de cellulaire gevangenissen te Amsterdam en le Ulrrcbl , in de buizen van verzekering en van arrest niet , inlusscbcn zal de noodzakelijkheid van voorziening in deze voor ieder deskundige wel niet Iwijfrlarhlig zijn.
Dil vrouwelijk torzigt en bel belang dei’ vrouwelijke gevangenen wordt zeer bevorderd , daar, waar een zoogenaamd dames comité olvrouwen-verceniging beslaat, welke zieh ile vrouwen, vooral bij baar ontslag , aantrekt , zonder zieh overigens met zaken van beheer binnen bet huis in te laten.
Zoodanige vereeniging wordt echter nog sleehls in enkele plaatsen gevonden. liet zonde in ons oog een groote aanwinst zijn, wanneer zij bestond bij elke gevangenis , waai' vrouwen voor eenigzins langen lijd worden opgesloten.
Van het personeel gewagende, kunneu wij niet nalaten le herinneren aan het verkeerde van het bezigen van gevangenen als schryvos op de bureaux , alsmede aan het gemis in de huizen van verzekering van een beambte , geschikt om den directeur le kunnen vervangen. In die buizen is het beheer zoo veel omvat lend , dal het gewoonlijk niet aan een bewaarder kan worden ojigedragen, dit moet inlusscbcn, zoo als ligiclijk le begrijpen is, nu meermalen plaats hebben.
Uc wijze , waarop in vele gevangenissen de bewaarders worden gehuisvest, de voet waarop zij worden gesteld, is mede niet zeer geschikt hen op le beuren. Zij schijnen niet zelden le worden aangemerkt als bedienden van den allerlangsten rang, en men verliest daardoor uit hel oog, dat hel juist deze beambten zijn, die een groeten invloed op de gevangenen uitoefenen, liet plaatsen dezer beambten op een eenigzins ordeniclijken voet, het hun aanwijzen van bclamelijke verblijven , hunne opbeuring in plaats van hunne vernedering, zal weldadig op den geest in de gevangenis werken. Maar onze meening is dit ceue zaak van groote aangelegeuhe d.
De Itantina is nog steeds de winkel , die in de strafgevangenissen gehouden wordt , waarin hel rijk aan de gevangenen verkoopt , met zooveel winst , dat er in die gevangenissen een kantinier uit betaald wordt, en er de premiën aan de gevangenen en somtijds ook nog andere zaken uil kunnen worden gevonden.
In de huizen van verzekering en van arrest bc.'laat wel die eigenlijke winkel niel, maar daar worden nog de ailikelen, op de lijst voorkomende, dooi de diiccleurcn en cipiers aan de gevangenen geleverd. In Belgic is deze , voor die beambten vernederende maatregel reeds voor lang algesrbnfl. en wij herinneren ons nog hel gezegde
-ocr page 399-— 387
van cen der Belgische ilirectouren. « C’est indigne d’un dircclcnr , je ne veux pas être cabaret icr, »
Als eene opmerkelijlie bislorisclie bijdrage ter beoonleeling van dit punt voegen wij hierachter , subC, eene kanlinelijst, zoo als die nojj in 1856 in eene onzer grootste en belangrijkste gevangenissen was vaslgesleld. line het toen nog in de gevangenissen toeging , zal eenig-zins kunnen worden opgemaakt, wanneer men lel op de artikelen jenererjgoede proef!), ómttrfeioi/n , suiker, lange pijpen, tabak enz. Wel is sedert dien tijd die lijst ingekroinpen, maar dat zij nog vele artikelen beval, bewijst de lijst sub D, nog beden in de meest bevolkte gevangenis beslaande. (1)
Voor de kantine in de strafgevangenissen wordt jaarlijks rekening gedaan , maar van den aard en de opbrengst dezer leverantien binnen (ie buizen van verzekering en van arrest wordt niets bekend aan het departement van Uwe Excellentie. /
Üe artt. 21 en 41 van het Wetb. van Stralregl gedongen de gehecle afschalTmg der kantine niet. Wij zijn dan ook van gevoelen , dat in de groote strafgevangenissen enkele artikelen van verver-sching kunnen toegelalen worden , in de buizen van verzekering cn van arrest evenwel zouden wij de gehcele intrekking der kantine zoo spoedig mogelijk verlangen, omdat zij ons ondoelmatig vooikomt bij kortere straffen, cn nimmer zouden wij haar gebruik veroorloovcn aan jeugdige veroordeelden.
De genoemde artikelen van hel \A el boek van Stralregl gewagen alleen SAn opbrengst ran nrieid ; bij gevolg komt het ons in strijd met de wet voor, wanneer de gevangenen zich ververgebingen verschaffen van gelden , die men hen 61 laat behomlcn , óf hun door betrekkingen worden loegezonden.
Uit de winsten der kantine worden nog steeds de premien , die aan de gevangenen in de slrafgevangcuisseu voor bijzondere werkzaamheid worden uilgercikt , goed gemaakt, zoodat zij hunne ververschingen duur betalen en ten slotte hunne premien zelve bekostigen. Ilcl uitreiken van premien achten wij op zich zelve cene goede zaak , zeer geschikt lot aankweeking van cen goeden geest onder de gevangenen, wanneer regt vaardigheid steeds op den vo irgrond st.ial ; maar «ij gelooven , dat zij op eene andere wijze behooren gevonden te worden , cn geplaatst op de jaarlijksche begrooting voor den arbeid.
Die premien worden uilbelaald in ticlire innnl. Dit bevordert dobbelen, spel, twist en velerlei vcrkeeidheid , cn hel is daarom in
(I) Niet lang geleden troffen wij, op de kanlinelijst van een buis van verzekering op 's Rijks kosten vcr«arnid, hel artikel aan van gloegenile kolen.
-ocr page 400-— 388 —
ons 003 nindzami, dat do Ilclive tnunl worde afgcsclial't. Dit is gcene mofijdijk zaak , wanneer sleehls, op hel voorbeeld van goede builenlandsche gevangenissen , als vaste regel wordt aangenomen , dat nimmer een gevangene, hoe kort of hoe lang ook opgesloten , in het bezit van eenig geld hoegenaamd worde gelaten . en dat alle ontvang en alle uitgaaf voor hem op de registers en op een hem uil te reiken livret worde aangeteckend , waardoor hij dan ieiler oogenblik in de gelegenheid is, den staat zijner rekening na te zien. Wanneer voor de verpleging der gevangenen behoorlijk wordt gezorgil , is ook bot bezit van geld geheel onnoodig.
Maar er is meer dat verbetering behoelt Zeer onvoldoende wordt nog op vele plaatsen de godsdienst nitgeoefend , en hebben godsdienstige toespraken, althans door leeraars , slechts zelden plaats. In het naburig België is er geen huis van arrest zoo klein , waar niet een geestelijke aan verbonden is op eene vaste bezoldiging. In ons vaderland is er , van de 22 huizen van arrest, alleen te Nijmegen , Gorinchem en Deventer een predikant of geestelijke, liet komt ons dus voor, dat dit belang nog verre is van goed geregeld te zijn.
Wanneer de bi'grooling voor 1860 iloor de Kamers der Staten-Gencraal zal zijn aangenomen, zal het onderioys , dat mede nog zeer onvoldoende is geregeld, eene groote verbetering ondergaan. Wij zullen thans hierop niet terugkomen , maar uiten den wenseb , dat het zoo moge worden ingerigt , dat de gevangenen na hun ontslag er zooveel inogelijk nut van zullen kuimen hebben.
In de hoogst ondoelmatige inrigling van vele gevangenisgebouwen , ligt eindelijk ook menige aanleiding tot verkeerdheid. Zoo beslaat, teiwijl in het buitenland de zeer doelmatige ijzeren alcoves voor nacblelijke afzondering zijn ingevoerd , nog in de meeste onzer gevangenissen de inrigling dal de hangmatten in liccc ja dikwijls in drie lagen boven elkander hangen. In vroegere, wij durven beweren , min verrichte dagen , dacht men hierdoor ruimte te winnen ; men zag echter al het onkiegche, al hel onreine , al bet gevaarlijke en al het ongezonde niel in van hel op eene dergelijke wijze opeenstapelen van gevangenen.
Wij nemen dan ook geenszins de verantwoordelijkheid op ons van de juistheid der opgave van de getallen der gevangenen, die ile velschillende gtslicblen zonder opeenalapeling kunnen bevallen. Over het geheel zijn die cijfers te boog opgegeven ; een nader onderzoek, uitgaande mn of althans in overleg met de olTiciereii van gezondheid, komt ons dien ten gevolge raadzaam vuor.
Wij komen bier als van zelve op de kantonnale gevangenissen ol buizen van bewaring, die nog in zoovele kaalons-hoofdplaatscn ontbreken of hoogst ondoelmatig zijn. .Van deze soort van gevangenissen hechten wij veel, omdat wij peene voorstanders zijn van
-ocr page 401-— 389 —
dal gedurij; Iianspoitcrcii, niet zoo zeeruit een liuancietl oogpunt , omdat daardoor Iraiisporlkoslen worden uitgewonnen, maar vooral om de veelvuldige vcrlteerdlieden , waartoe do transporten (inzon-dcrlieid van vrouwen) kunnen aanleiding geven , en ook omdat liet politie personeel lot betere einden zou kunnen gebezigd worden. Goede, zoo veel niogclijk cellulair ingerigte kantonnale huizen zouden eene groole verbetering zijn , zoo zell’s , dat bij ons de vraag is gerezen , of bet niet raadzaam zijn zoude in dit gebrek , wat gebouwen aangaat, het eerst te voorzien. Hiervoor is veel te zeggen. Wanneer er toch algemeen goede kantonsgevangenissen zijn voor de gevangenen, door den kanlonrcgter veroordeeld, dan is de benoo-digde ruimte in de arrondisseineiils gevangenissen minder groot. Wij achten bet dus raadzaam, dat althans de bouw dezer kleine huizen niet worde uitgesleld.
Maar ook die gevangenissen zullen het best ten laste des Rijks worden daargesteld. Thans vinden verschillende gemeenten lercgt bezwaar in het aandeel der kosten, en het komt mij dan ook voor, dat deze zaak niet als van gemeentebelang kan worden beschouwd, evenmin als de bouw van alle andere gevangenissen. Eene nieuwe wet op dit punt, dit geheele belang regelende (bijaldien hel niet ook bij het Wetboek van Strafregt uitgemaakt kan worden), beschouw ik als eene beboette.
De voorziening nu in al die gebleken zal zeker het gereedste kunnen plaats hebben na eene herziening van genoemd wetboek ; intus-sehen, mögt die herziening nog eenigen lijd worden verschoven , dan geven wij Uwe Excellentie eerbiedig , maar met gepasten aandrang, in overweging de aangewezene gebreken , althans zoo veel mogelijk , door de vcrcischle maatregelen weg te nemen en voor alle gevangenissen van dezelfde categorie een algemeen reglement in te voeren, geschoeid op het vooibeeld van goed ingerigte huizen elders. Wij zijn er van doordrongen , dal deze zaak spoed vereischende is. Zeer goed inziende , dat hier elke verbetering met kosten gepaard gaal en sommige zells met belangrijke kosten , dreien wij toch het gevoelen van hen, die van oonled zijn, dal dit geenszins mag terug houden ; die maatregelen toch strekken lol zedelijke verbetering der gevangenen , bij gevolg lot vermindering van het getal recidivisten en ten slotte tot bezuiniging. Wij meenen dal hel hier een pligi geldt , waaraan men zich niet mag onttrekken.
«Wij hebben , zegt de Iloofdin8|)ccleur ten slotte, hier op eenige voorname gebreken gewezen , die ons gevangeniswezen nog steeds aanklctm , en wij achten deze herinnering te meer noodzakelijk, ten einde geen voedsel te geven aan onjuiste beoordeelingen. Erkan
-ocr page 402-— 390 —
(en dit is onze voorname bedoeling) voldoende uit worden opgemnakt, dal er nog zeer veel bij bel gevangeniswezen te verbcleren valt en hel er dus verre al'is , dat alles mei afzonderlijke opsluiting zal gevonden zijn. Wij hechten zelfs aan die veiheleringcn zoo veel, dal wij van gevoelen zijn , dal wanneer dit een en ander, om welke redenen ook , inogt achterwege blijven , men beter doen zal niet lot afzonderlijke opsluiting over te gaan , zelfs niet tot de driejarige, naar onze meening nog steeds het maximum , waartoe men (wil men zich niet wagen aan unvoorzigtige sprongen) zal kunnen overgaan.
Uwe Excellentie heeft eenige gevangenen in persoon bezocht. Wij hebben on.s daarover verheugd , daar niets hel aanbrengen van verbeteringen meer kan bevorderen , dan dat zij die lot beslissing geroepen zijn , zich zooveel mogclijk door eigene opneming overluigen. »
HKST-IV1»I*«HK BEKITTIWOKW.
Op een oogenblik dal de aandacht bijzonder op de wclgeving en hel regiswezen in die Dverzeesehe bezillingen gevestigd is, ten gevolge ook van de zending van een speeialen commissaris die zaak beirclïende , meenen wij onzen lezers geen ondiensl Ie doen , om de volgende uilticksels mede te déclin, uil de regeringsveishigen deswege over 1857. Vooreerst komt hier in aanmerking de ROl.oxiE Sbhihams. Aangaande de regteilijke magt deswege leest men :
De Ueer Mr. J. W. Gefkem , die bij Kon. besluit van October 1856, ii’. 56, lol piocureur-generaal werd benoemd, en in .lan. 1857 in de kolonie aankwam, aanvaardde zijne betrekking dun I 1 Februarij.
Op voorstel van dien hoofdamblenaar en om hem eenigzins in zijne veelvuldige werkzaamheden te gemoet te komen , wcril de eomniies bij het parquet van den procureur- generaal , na aflegging van den gevor-deiden ambtseed , bevoegd verklaard :
1®. Om namens den piocureur generaal , zoo dikwijls deze zulks raadzaam zal vooikoinen , de funetiën van het Openh, Min. bij het rollegic van kleine zaken waar te nemen ; en
2''. Om enkele funclien van denzelfden aard bij het Gereglshul te vervullen , met uilzondering cellier van die van hel Openh. Min. op de openbare lereglzillingen van hel GeregIshofen van de execuliën.
Eene voor hel collegie van kleine zaken voorgeslelde exceptie legen voormelde qualificatie gaf aanleiding lol de publicatie van 25 Junij 1857, bclielFendc de waarneming van het Opetib, Min. namens den prccurcur-generaal.
-ocr page 403-— 391 —
Getlurebdc het jaar 18.57 zijn hij hel GeregIshof 90 vonnissen en arreslen gewezen in burgerlijke zaken, en wel: .33 op vrijwillige overgave of consent , 6 op dtfaullen , 12 op verstek van pleidooi, 21 na overlegging van stukken en 18 na gehouden pleidooi.
Van de rollen zijn gemijeerd 29 praesentaliën , als 8 op schikking lusschen partijen , 21 bii niet weder opkomen van partijen. Bovendien werden nog 7zzaken op schikking lusschen partijen afgedaan.
Het getal afgedane strafzaken beliep 16 , waarvan 9 bij arrest van hel hof, 3 bij resolutie van den hove, en 4 in geval van booger beroep van hel collegie van kleine zaken.
De 1er rolle aangebragle zaken waren : 45 1er ordinaire rolle , 12 1er preferentie- en concurrentie*rolle en 8 willige condeinnaliën , in het geheel 65,
Verder zijn er bij het hot 122 requesten behandeld, 71 praeparaloire en interlocutoire beslissingen genomen , 8 adviezen aan het Gouvernement uilgebragt , en 7 irilerrogaloriën gehouden.
Door den commissaris 1er rolle zijn 3 praeparatoire beslissingen gegeven.
De volgende slaat bevat cene vergelijkende opgave der werkzaamheden van het hof in burgerlijke zaken over de laatste 15 jaren:
1843 |
1844 |
1848 |
1846 |
1817 | |
Vonnisten en trretlen. |
*o7 |
37S |
331 |
266 |
Sc9 |
Semotiveerde , praeparatoire en interlocutoire leglissingei!. |
» |
• |
* | ||
Requeslen. |
840 |
604 |
449 |
889 |
291 |
Aangehragte nken ter verschiUonde rollen. |
866 |
344 |
311 |
278 |
830 |
1848 |
1849 |
1860 |
1861 |
1862 |
1883 |
1834 |
1868 |
1886 |
18(7 |
243 |
214 |
17o |
121 |
140 |
168 |
12.3 |
02 |
117 |
90 |
• |
» |
a |
a |
8 |
a |
a |
a |
74 | |
240 |
237 |
177 |
14o |
105 |
248 |
238 |
197 |
I8o |
122 |
238 |
286 |
2ol |
141 |
148 |
ISO |
145 |
148 |
14o |
66 |
Door het collegie van kleine zaken zijn in 18.57 gewezen 174 vonnissen in burgerlijke zaken als: 130 op verstek, 32 op contradictie, 7 op consenten, 5 interlocutoir.
Voorts werden er 48 civiele zaken zonder vonnissen afgedaan , 9 adviezen aan den gouverneur uilgebragt en 10 rcijucslen behandeld. Op 31 December 18.57 Ideven drie burgerlijke zaken aanhangig.
-ocr page 404-— 392 —
In strafzaken werden gewezen 85 vonnissen tegen 101 beklaagden, van welke 11 bij verstek veioordeebl werden, en 39 viijgesproken.
De volgende slaat beval eene vergelijkende opgave der door bet collegie in de laatste 8 jaren gewezen vonnissen.
1855 1850 1857
1853 1854
1850 1851 1852
Vonnissen in burgerlijke zaken.
Vonnissen in strafzaken.
278 285
00 81
269 214 174
289
81
259 234
122 90
74 nbsp;nbsp;35 nbsp;nbsp;85
liet aantal adrocaten bedroeg drie en dat der procureurs twee. Voorts zijner ten dienste der regls-colicgien 1 exploiteur, 3 sub-sliluut-cxploileurs, 5 deurwaarders en 1 gequalificecrde deurwaarder.
Bij de regthank op Ciracao werden in 1857 bebnndeld ;
Civiele zaken.
Bij minnelijke sebikking afgemaaki 3.
Vonnis waarbij brieven van beneficie van inventaris geïnlerincerd zijn 1.
Vonnissen van verstek van actie, verleend aan boedelrcdders legen de faillanlc crcdilcuren 5.
Arrest in reaudilie, waarbij een vonnis van commissarissen lol de kleine zaken is vernietigd 1.
Cointiierciele zaken.
Bij sebikking algemaakt 12.
Bij défaut eene zaak beneden de ƒ 300 , 1.
^ia voordragt der belangen van wederzijdsebe parlijen 2.
In siralz.iken zijn gewezen 44 condemn, en 3 absolutoire vonnissen.
Uil gebrek aan bewijzen zijn strafvorderingen ingetrokken ten aanzien van 8 personen. Bij de vier absolutoire vonnissen is absolutie van de instantie verleend ten aanzien van 8 personen , waarvan 1 lol den slavensland beboorde. Ontzegging van den eiseb ten aanzien van 3 personen
-ocr page 405-
- 393 — | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
be uitgesproken straffen waren :
gevangenis tot en met 8 (lagen..... .
» boven de 8 lot en (net 14 dagen. ... G » van 1 maand
u nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 2 maanden
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 5 maanden
-ocr page 406-— 394 -
ßevangenis van 6 maanden..........
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 1 ...............
dwangarbeid van 2 maanden..........
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 6 maanden..........
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 9 maanden..........
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 1 j aar geblboele Int en mei ƒ10.... » nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van 20 pezos van aclilen,gelijkstaande me^26,66
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» f 30
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» ƒ .50 nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» ƒ10 en f 40 tegen één persoon bij het-zelfdc vonnis geldboete van SOO pezos van achten (ƒ666,66), beide bij hetzelfde vonnis legen dcnzelfden persoon. .... /iesluiten in civiele znkin.
Admissie pro Deo...... . nbsp;nbsp;. . .
Besluiten van verschillenden aard
Hesluilen in strafzaken.
Magligingom precedente inlormatiën in Ie winnen. . nbsp;nbsp;.
Goedkeuring van gedaneajiprehensiën
Magliging om ingevolge ai It. 4 en 8 der publicatie van het Uilvoerend Bewind der Balaafsehe Republiek,dd. 10 Oct.
Besluiten van verschillenden aard
Aan den Gouverneur is van consideratiën en advies gediend op 21 reqneslen om gratie of miligalie van straf, im l om venia aetahs.
Op St. Eustatius werden in 1857 bij de regthank 4 zaken behandeld en 5 disposil.ën op requeslen genomen , bij de regthank van kleine zaken 7 zaken , waarvan 4 feilelijk geweld , en .3 verbale injurie en burengerucht betroffen.
Op Saba werden in 1857 2 vonnissen gewezen ter zake van injurte. Op St.lUartin (Neder landsch gedeelte) zijn in 1 857 bij de regthank .5 vonnissen gewezen in burgerlijke en 3 in strafzaken , waarvan 4 leitelijk geweld, 1 verbile injurie en 1 diefstal betrof. Bovendien werden 10 requeslen behandeld. Bij commissarissen lot de kleine zaken werden in civiele zaken 2 en in strafzaken 40 vonnissen gewezen , waarvan 3 wegens verbale injurie, 6 wegens eenvoudig leilclijk geweld , en 1 wegens verzuim in hel doen van aangifte van geboorte.
Rij de regthank op Curaçao waren in het einde van 1857 twee advocaten en een procureur ingeschreven.
Op de onderhoorige eilanden hebben zich nog geene advocatr n of procureurs gevestigd.
-ocr page 407-Il K G T S K U N D1G T IJ 1) S C ÎI H1F T.
TW»«»« »KSIZ.AVIÎ I.IX«,; ,
Revende OveE
STELLIG REGT CXEDEHLAMlSCH .
Staatskegt. — ße Frantcfie wellen , bÿ ans te lande geldende en regelende den etaat van oorlog en van beleg in eene vesting , door Jhr, Mr. P. VAN Meeuwen, Advocaat te ’s Hertogenbosch,
Wordt do toekomst van een volk duister, wordt het gevaar van oorlog dreigend, dan zal het geene moeite kosten te begrijpen, dal hel noodzakclijk kan zijn , dal er maatregelen van voorzorg tegen een verinoedelijken vijan-dehjken inval genomen , dat de middelen van verdediging in vestingen in gereedheid gebragt, en dal andere werken tot afkeering van den vijand gemaakt moeien worden. Om dit alles daar te stellen is hel noodzakelgk dat de burgerlijke overheid de militaire niet alleen niet belemmert, maar haar ook do behulpzamo hand biedt. De maatregelen dan te nemen zijn het gevolg van den staat'van oorlog, waarin eene vesting gesteld wordt.
Wanneer het dreigend oorlogsgevaar in eene treurige werkelijkheid verändert, wanneer de vijand in hel land gevallen is , moeten die maatregelen versterkt en uilge-breid worden, ten minste in elke belegerde vesting. Wordt
Themis , D, VII, 3ile St. [1860], nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26
-ocr page 408-— 396 —
dus eene Teslins belegerd,dan gaal hel gehede gezag over op den inililairen bevelhebber , een ieder gchoorzaanil zijne bevelen, in een woord de martiale wel regeert. Het evenvvigl tusschen do verschillende overheden wordt gebroken, en hunne geheele magt in ééne hand ver-ecuigd. Dit alles vloeit voort uil den tlaat .ean bele^, waarin do vesting gesteld is.
Zijn deze overwegingen juist, dan zal daaruit noodzakelijk moeten volgen, dat, het zij in dit punt door de wet voorzien is of niet, de hierboven gemelde maatregelen altijd genomen zullen worden. Noml breekt immers wet. Is dit inogelijk , dan is het de taak der wet dien excepti-onelen toestand met zijne bijzondere regten en vcrplig-lingen te omschrijven, om zoodoende elke slribhehng, elke botsing, eiken twist tusschen het burgerlijke en militaire gezag te vermijden. Want, zoo de lijd van handelen dàâr is, kan dit alles niet anders dan tieurig en nadeelig werken oj) het algemeene en hoogero belang van do verdediging van het vaderland.
Zoodanigen weltelijk omschreven toestand , zouden wij aldus bepalen: een faktische staat van zaken , die een jus singulare, in plaats van het jus commune laat heerschen; een regl voortvloeijendo uit de noodzakelijkheid van verplaatsing van gezag en van vereenvoudiging van gezagsuitoefening. Dit doel worilt bereikt door de verhouding tusschen de regeringende Staatsbürgers te veranderen; zoodul natuurlijk de hoogere regering blijft beslaan, doch diegene, die gewoonlijk in naam of krachlens do hoogo regering besturen, lijdelijk voor ’t geheel of voor een gedeelte hunne magt verliezen. Zij, die in den regel slechts een werktuig zijn in de handen der uiivoerendo magt, het leger, verkrijgen dit gezag, doch aanmerkelijk uilgehrcid en vereenvoudigd. In eene stad, in slaat van oorlog of van beleg gesteld, ontslaat dus eene puhliek-reglelijke verhouding tusschen het hoofd der bezetting
-ocr page 409-— 397
en de burgers; een stelsel van regten en verpliglingcn Ireedl lusschen diegenen tevoorschijn, die anders onafhankelijk van elkander zijn. Deze betrekking vindt een regisgrond in het gevaar, waarin do Staal verkeert, en in den genieenschappelijken pligt van verdediging voor burgers en soblalon, in welks uitoefening de laatste natuurlijk hel hoofd moeten zijn.
Vóór onze inlijving bij hel f’ransche Keizerrijk was dit punl, voor zooverre hel ons bekend is, niet wellelijk geregeld ; dit kwam trouwens ook slecht overeen met do bijna onbegrensile magt der vroedschappen in de steden. Daar nu in Frankrijk deze stof door twee wellen en een decreet beheerscht werd , hebben deze gedeeltelijk hier to lande kracht van wet verkregen , en zijn lot nu toe nog door geene Ncderlandsche wel vervangen.
Zonder dal het in ons plan ligt eeno aanteekening op do Fransche wet te geven , zullen wij deze eenigzins nader beschouwen, en trachten den aard ende strekking barer bepalingen te verklaren. Na deze noodzakelijke, voorafgaande werkzaamheid zullen wij overgaan lot het behandelen der vraag, in hoeverre de Fransche bepalingen in onzen tegenwoordigen wellelijkeo toestand nog kracht van wet hebben, welk gedeelle er van nog hostaal, en water van afgeschaft is? Eindelijk zullen wij ons oordeel te zamen trekken in de beschouwing van den stand van zaken, waarin wij, ten gevolge van het gedeeltelijk gelden dier wellten, verkeeren.
§ 1-
Setchouwing der /lier te lande g’eldende F/'ansc/ie teelten , regelende den slaat va/i oorlag en oan beleg ■in eene vesting.
Deze beschouwing zal, naar aanleiding van ons niet al
-ocr page 410-le ruiin beslok, en onze geringe inililairo kennis, zoo korl uiogelyk zijn. De inboud ran deze paragraaf inoel lol inleiding dienen van de hierboven gestelde en nog le beantwoorden vraag.Alleen met hel oog daarop,en innerlijk wenschende, dal deze wellen spoedig vervangen zullen worden, gaan wij over lot lt;Iit overzigf.
Bij hel decreet van 8 Nov. 1810, zijn ook do volgende Fransche wetten hier le lande executoir verklaard (1):
10. nbsp;nbsp;nbsp;Wet van 10 Julij 1791 (2), waarvan arll. 5 —12 lol ons onderwerp betrekking hebben,
2«. Een Keizerlijk decreet van 24 December 1811 (3): (Bulletin des Lois , nquot;. 411), waarvan arll. 50, 53 en 54 en hoofdstuk III en IV over onze slof handelen (4).
Do overige bepalingen, in deze wellen voorkomende, zijn van zuiver militairen aard.
Wij zullen beginnen met de beschouwing van de eerste wet, om daarna over te gaan lot de tweede, het Keizerlijk decreet van 1811. Volgens do wet van 10 Julij 1791, ontstond de slaat van beleg op de volgende wijze :
Art. 8 : l’état do guerre sera déterminé par un décret du corps législatif,' rendu sur la proposition du roi, sanctionné ot proclamé par lui.
Art. 9: et dans les cas où le corps législatif ne serait point assemblé, lo roi pourra, de sa seule
(l)ln Frankrijk beslaat nog eene derde wet van 19 Fructidur, an V, waarbij verklaard wordt, dal niet alleen de vestingen en militaire posten. maar alle de gemeenten der republiek in staal van oorlog of van beleg kunnen worden gesleld. Deze wet is hier te lande nict executoir verklaard.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;FoRTDiN , I. 1.53.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Foridin, HI , 429.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Een tweede decreet van 23 Februarij 1813, FoRIClN , III, 547, bevatte slechts lijdelijke maatregelen , en is dus door het verloop van den tijd buiten werking getreden. Vgl. het verslag der slaalscornmissic over de weiten van Flanschen oorsprong, Iloofdst. III, doorl, niimm. 185.
aulonlc, proclamer que telles places ou postes sont en étal de guerre, sous la responsabilité personelle des ministres; mais lors do la réunion du corps législatif il délibérera sur la proclamation du roi, à l’eflet tic la valider ou de l’infirmer par un décret.
De gevolgen van die in slaat van oorlog-stelling zijn in art. 7 beschreven:
Art. 7: dansles places de guerre et postes militaires (1), lorsque ces places et postes seront en état de guerre, les officiers civils ne cesseront pas d’être chargés de l’ordre et do la police intérieurs; mais ils pourront être réquis par le commandant militaire de se prêter aux mesures d’ordre et de police , qui intéresseront la sûreté de la place; en conséquence, pour assurer la responsabilité respective des officiers civils et des agens militaires, les délibérations du conseil de guerre en vertu desquelles les réquisitions du commandant militaire auront été faites, seront remises et resteront à la municipalité.
Omirent het ophouden van den staat van oorlog is in de wet van 1791 niets bepaald. Moet zulks op dezelfde wijze geschieden als deze ontstaat, dus bij eene wet of bij een besluit aan do goedkeuring der wetgevende magt te onderwerpen? Of kan aan dezen toestand een einde gemaakt worden bij eenvoudig koninklijk besluit, daar do wetgevende magt niet anders kan willen dan dat eene vesting wéér lot hetgemeene regt gebragt worde? ^^ij willen deze vraag slechts aanstippen , zonder die op te lossen.
Wal nu het ontstaan van den slaat van beleg betreft, bepaalt de Fransche wel hel volgende:
(1) Alleen déplacés de guerre et posies niililaircs kninieu iu slant van oorlog of van beleg verklaard wurden. Tol toepassing van dcFnin« sehe wel hier le lande dit^ne dus bel Kon. besluit van 25 Jan narij 1854 , {S^bl. n*. 8), waarin de lijst der vestingen van de eerste , tweede en derdt klasse opgenomen is.
-ocr page 412-Ari, II: les places de guerre et postes inililnires seront en état de siège, non sculemenl dés l’instant que les attaques seront comniencées, niais même aussitôt que par l’effet de leur investissement par des troupes errnemies, les communications du dehorsau dedans et du dedans au dehors seront interceptées à la distance dedixhui: cents loisesdes crêtes des chemins couverts. De gevolgen van dien slaat vindt men in art, 10 omschreven :
Art. 10: dans les places de guerre et postes militaires, lorsque ces places et postes seront en état do siège, toute l’autorité dont les officiers civils seront revêtus par la constitution , pour le maintien de l’ordre et de la police intérieurs , passera au commandant militaire qui l’exercera exclusivement sous sa repon-sabililé personnelle.
En eindelijk , die toestand houdt op in de volgende gevallen :
Art. 12, L’état de siège ne cessera que lorsque l’investissement sera rompu ; et dans le cas où les attaques auraient été commencées, qu’aprés que les travaux des assiégeans auront été détruits, et que les brèches auront été réparées ou mises en état de défense. Wanneer vvq deze voorschriften ontleden en aandachtig beschouwen, komt hel ons voor, dat van de cene zijde door de wet van 1791 de hooge pligt der verdediging van het vaderland wordt bevorderd en mogelijk, gemaakt, terwijl van de andere zijde gewaakt wordt tegen te groole militaire magtsonlwikkeling en legen een te langen duur van een’ exceplionelen loesland.
Immers in den staal van oorlog oefenen de burgerlijke autoriteiten niel meer alléén hel gezag uit, dit wordt gedeeld door de militaire; in zoo verre, dal, wanneer hel geldt in den stand van zaken noodzakelijke maatre-
-ocr page 413-— 401 —
^flon, doze zijn hel hoofd lt;lul bedenkt, gene lt;Ie srm , die helpt uilioeren. In de ministeriele veranlwoorde-lijkheid en in do weigevenile magt ligt de waarborg dat die toestand niet langer zal doren dan nnodzakelijk i».
De slaat van beleg doet wellis waar schier alle magt in de handen van den bevelhebber overgaan, doeh dit volgt nil den aard der zaak, anders is elke verdediging van eene vesting op het minst genomen belemmerd, In geenen deelo is deze toestand gevaarlijk voor de vrijheden van hel volk, daar de slaat van beleg van regtswege alleen door celle werkelijke belegering of door de onmiddellijke nabijheid van hel vijandelijk leger wordt te voorschijn geroepen en weer van reglswege eindigt, wanneer hel gevaar is geweken, de sloffelijke nadoelen der belegering hersteld en de werken van den vijand vernieligd zijn. Geen willekeurige verlenging van dien toestand is dus te vreezen, daar de slaat van beleg feilelijk begint en eindigt.
In het bijzondere regt, door de wet van 1791 in hel leven geroepen, werd eene aanmerkelijke verandering ge-bragldoor het reeds genoemde Keizerlijk decreet van 1811. Deze verandering is besloten in art. 53 en art. 54 , waarin het ontslaan en hel eindigen van den slaat van oorlog en van beleg wordt bepaald. De gevolgen van dien slaat van zaken worden ontwikkeld in hoofdsluk III en IV van dal decreet. Slechts met bel eerste gedccllo van elk dezer hoobislukken hebben wij ons bezig te houden, omdat het tweede alleen persoonlijke en bloot militaire inslrucliën voorden bevelhebber beval. Tegen de natuurlijke orde van zaken zullen wij beginnen mei do gevolgen van den staat van oorlog en van beleg volgens het Napoleontisch decreet te omschrijven, om ons daarna met bel ontstaan en hol eindigen van dien toestand bezig te houden.
De slaat van oorlog sleept in het Keizerlijk decreet deze gevolgen mede:
-ocr page 414-— 402 —
Art. 92: dans les places en état de guerre, la garde nationale et la garde municipale passent sous le commandement du gouverneur ou commandant; et l’autorité civile ne peut ni rendre aucune ordonnance do police sans l’avoir concertée avec lui, ni refuser de rendre celles qu’il juge nécessaires à la sûreté do la place ou à la tranquillité publique.
Het begin van dit artikel bevat eon maatregel, die uit den aard der zaak volgt; het einde geeft ons lt;le bepaling van art. 7 der wet van 1791 aanmerkelijk uitgebroid terug. Immers volgens het Keizcrl. deer, kan de burgerlijke overheid geen maatregel zonder de goedkeuring van den bevelhebber nemen ; in de wet daarentegen was de eerste alleen verpligt sommige maatregelen van den laatslen uil te voeren.
Arll. 93, 94 en 95 bevallen bepalingen, wel is waar in do wet van 1791 niet opgesomd, maar toch stilzwijgend in art. 7 dier wet begrepen. Immens zij beslaan in de vcrpligting der burgerlijke overheid om zich mei den bevelhebber lo verstaan in het organiseren van den branddienst , in hot verwijderen uil de stad van vreemden, zieken, zwakken, verdachte personen, enz., in hel zorgen voor levensmiddelen, in hel vernietigen van datgene wat der verdediging hinderlijk zou kunnen zijn (1) , enz. Ook deze maatregelen zijn noodzakelijk en kunnen , mits men er met beleid gebruik van make , uitmuntend werken.
Wat nu de gevolgen van den slaat van beleg betreft, deze zijn van do volgende strekking :
Art. 101. Dans les places en étal de siège, l’autorité, dont les magistrats elaient revêtus pour lo maintien de l’ordre et de la police, passe tout entière au commandant
(1) Volgv'ns *i t. HTGiw. in verband met art, 73 en voigg. der ont-«igcnirigswel.
-ocr page 415-— 403 — d’armes, qui l’exerce ou leur eu délègue telle partie , qu’il juge convenable.
Dit artikel is eeue verzachting van art. 10 der wet van 1791 , omdat het den bevelhebber de bevoegdheid geeft een gedeelte dor policiemagt aan de burgerlijke overheid lo laten.
Art. 103 is geheel nieuw, het luidt aldus:
Pour tous les délits, dont le gouverneur ou le commandant n’a pas jugé à propos délaisser la connaissance aux tribunaux ordinaires, les fonctions d’officier de police judiciaire sont remplis par un prévôt militaire, cfioisi autant que possible parmi les officiers de gendarmerie; et les tribunaux ordinaires sont remplacés par les tribunaux militaires.
Dus de burger wordt van zijnen natuurlijken regter afgetrokken en aan eene militaire reglbank of aan een krijgsraad onderworpen.
Eindelijk bepaalt art. 104 dat de burgerlijke overheden aan de militaire onderdanig zullen zijn en hunne bevelen ten uitvoer moeten brengen ; dit volgt uit de woorden : «lo gouverneur ou commandant détermine 1e service de toutes les autorités civiles et militaires. »
Dit is de wijze, waarop het Napoleontisch decreet van 1811 de gezagsuitoefening in eene in staat van oorlog of ■van beleg gestelde vesting regelt. Waren er in het ontslaan en het eindigen van dien slaat geene veranderingen gekomen, wij zouden met deze uitgebreide en gescherpte maatregelen vrede hebben. Benige magt meer aan do eenige overheid, die in dien buitengewoncn en geheel tijdelijken toestand het gezag in handen moet hebben , verleend, kan juist door het buitengewone en het tijdelijke van dien toestand eene uitmuntende uitwerking hebben zonder gevaarlijk te zijn voor de vrijheid van het volk. Ja , dat trekken voor een krÿgsraad , waarvan elke Nederlander een afscbrik zal hebben , kan ook om deze reden
-ocr page 416-— 404 —
geen kwaad. Terwÿl wij daarenboven nog moeien doen opmerken dat hel bijna slofTelijk onmogelijk is voor den gewonen regier om in eene belegerde stad zijne leregt-zillingop de gewone wijze te houden, en dal sommige delikten eene meer krachtigeen snellere strafvervolsiing in zoodanige onislandigheden vereischen. Eindelijk , in eene belegerde vesting, waar geen gereglshof aanwezig was, zou men om deze afwezigheid de misdaad van hoog verraad niet kunnen straffen. Door talmen zou heulen met den vijand, verraderij niet spoedig en afschrikkend gestraft kunnen worden. Van den kant der verdediging beschouwd , verdient de maatregel van Napoleon eerder goed- dan afkeuring. Te meer, daar in eene fel belegerde stad , een regt der noodzakelijkheid zal heerschen vrij wel overeenkomende met de bepaling van hel Fran-sche decreet, welk regl men zal volgen, het zij hel in eene wel geschreven is of niet.
Doch in het ontstaan en hel ophouden van den slaat van oorlog en van beleg is door Napoleon eene gewigligo verandering gebragt, daar hij aan datgene, wal oorspronkelijk maatregelen van een militair defensief karakter waren, ook eene politieke strekking gegeven heeft.
Immers art. 52 van hetzelfde decreet bepaalt:
L’élal do guerre est déterminé par l’une des circonstances suivantes :
1°. en temps de guerre, lorsque la place est en première ligne sur la côte, ou à moins de cinq journées de marche des places,camps et positions occupés par l’ennemi.
2o, en tout temps par des travaux qui ouvrent la place , lorsqu’ elle est située sur la côte ou en première ligne.
Par des rassemblements formés dans le rayon de cinq journées de marche sans l’autorisation des mag'slrats. Par un décret de l’empereur , lorsque les circonstances obligent de donner plus de force et d’action à la police
-ocr page 417-militaire, sans qu’il soil nécessaire de mettre la place en étal de siège.
Ten opzigto van het ontstaan en het eindigen van den slaat van beleg, bevat art, 53 deze bepalingen:
L’élal de siège est déterminé par un décret de rempereur, ou par l’investisserneni, ou par une attaque de vive force, ou par une surprise, ou par une sédition intérieure on enfin par des rassemblemenls formés dans le rayon d’investissement sans l’autorisation des magistrats.
Dans le cas d’une attaque régulière, l’état de siège ne cesse qu’après que les travaux de l’ennemi ont été détruits et les brèches mises en état de défense. Men ziet dns dat het decreet van Napoleon in het algemeen aanmerkelijke wijziginsen in de vorige Fransche wet gebragt heeft. Door de bepaling echter van artt, 52 en 53 is haar geheele aard , hare geheele strekking ver-anderd. Immers het bijzonder regt, alleen in lijd van oorlog mogelijk, kan in vollen vrede worden loegepast, zoo lang het den souverein behaagt. Niet alleen in lijden van oproer, van zamenscholingen kan dit gebeuren, maar zelfs ook nog buiten deze omstandigheden bij eenvoudig besluit. Waarom den souverein deze magt van in slaat van oorlog- of van belegslelling ook nog gegeven in geuione omstandigheden ? Waartoe zal deze dienen ? Wanneer zal hy ze gebruiken? Had zich Napoleon bij dat decreet «Ie magt voorbehouden eene stad , die zich zijn Keizerlijk ongenoegen op den hals gehaald had, afzonderlijk te slralfen ? Was deze wel het zwaard van Damocles dal boven elke stad hing?
Op alle deze vragen kunnen wij moeijelijk antwoorden. Dit alleen kunnen wij gerust verklaren dat er geen maatregel zoo despoliek is of deze kan onder de werking van hel decreet van 1811 genomen worden. Niet alleen omdal deze er stilzwijgend in begrepen zijn, maar ook
-ocr page 418-omdat alle waarborgen voor de vrijheid lt;ler burgers weggenomen zjn. Een eenvoudig lezen van de gevolgen, die de staal van oorlog on van beleg naar zich sleept, geeft ons te dien opzigte eeno volle overtuiging. Militair despotisme is voor eiken burger ondragclijk en voornamelijk voor den Nederlandschen. Alleen dan zal hij onder hel militaire gezag willen leven, wanneer hij daarin zijn’ cenigen waarborg ziet legen eene vreemde overweldiging. Blinken hem do vijandelijke wachtvuren in de oogen, verwacht hij elk oogenblik eeno belegering, dan, maar ook dan alleen, beschouwt hij het als een noodzakelijk kwaad. Hel zij verre van ons daardoor eene halelijke beschuldiging op den militairen stand le willen werpen. Maar de verhouding lusschen den bevelhebber en zijne soldaten is zoo geheel anders, dat zij , overgebragt op hem en de burgers , dezen laalslen eeno afschuwelijke tyrannie zal schijnen, terwijl hij ze als eene natuurlijke wijze van besturen zal beschouwen. Men denke verder aan de groote wet van verdeeling van arbeid , waardoor een uitmuntend bevelhebber een zeer slecht magistraal kan zÿn.
Het middel van dwingelandij, door dil decreet den sou-rcin in handen gegeven, is des te gevaarlijker omdat de gohcele magl van het rijk op eene enkele plaats drukt.
Die stad is dus onmaglig om zich lo verzetten tegen de ontzettende magl, die zij in hare muren heeft; en zij zal niet spoedig geholpen worden door hel overige volk, dat de onderdrukking niet gevoelt. Men vergunue ons melde aanmerking te besluiten , dat hel vreemd is, dat de wet, hel geschreven regl. den souverein middelen aan de hand lt;loet, om hel grootste onregt te plegen.
Wij hebben dus gezien dal de hier te lande execuloir verklaarde Fransche wellen , twee in gelai zijn.
Zij die geroepen kunnen worden om deze wellen toe le passen, of hij die eene bepaalde aanteekening op deze wil
-ocr page 419-— 407 —
geven, zullen de beide wellen met elkander en met ons overig weltelijk stelsel in verband moeten brengen. Wij hopen dal deze korte beschouwing eenig licht zal werpen op de vraag, die wij ons voorslclden te onderzoeken. Bit was ons eenig doel.
§ 2.
Over hel geldende , de welskracht, der Fransche weiten omirent in staat van oorlo^~ en van heleg'-steUingl
Ecn twijfel als die het opschrift dozer paragraaf inhoudt, was hel onderwerp van eene vraag bij hel behanilclen van hel hoofdstuk der defensie door de Dubbele Kamer lolde Regering gerigl.(l) Deze antwoordde (2), dat de Fransche wellen ook nog na de invoering der Grondwet van kracht bleven en nog altijd konden worden loegepast. Wyders werdbij de discussiën naar aanleiding van eeneaanmerking, voorkomende op bladz. 108 der brochure van J. R. Thor-becke: «F0'dra^e lot de herziening der Grondwet,» op de spoedige vervanging iler Fransche wellen door eene nationale wel, mei klem aangedrongen door den zeer verdienstelijken en, helaas! te vroeg overledenen L. D. Storm,
Deze subjectieve meening der Regering geldt bij ons niet meer (3) dan die van eiken wetsuitlegger. Zij kan ons dus niet beletten de vraag lo onderzoeken in hoeverre do Fransche wellen nog reglskrachl hebben en ons besluit met redenen omkleed hier neder le schrijven.
(t) Vuoiloopig Veerslag; Uaiidelini/en der Grondicetsherzieniug van 1848 bij lÏEliNFAMTE uilgckomcn, 111,78.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Memorie van bcanlwoording ; bclzeifJc werk, 111, 97.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Deze meening van J. R. TnonnECKE kleven wij in bet algemeen aan. Vgl. de voorrede van zijne tweede uitgaaf van de liauleekening op de Grondicel, bl. 12.
~ 40i -
Gcilurciidt! (lil onderzoek zullen wij bÿ drie punten stilstaan.' Deze zijn ;
1quot;. de invloed der Grondwet van 1814, en 2quot;. die der Grondwet van 1848 op de Fransche wellen;
3°. de geheele of gedeeltelijke afschaffing van deze door latere algerneene of bijzondere wellen.
Met den invloed der Grond wet van 18 I 5 op ons onderwerp zullen wij ons niet bezig houd(*n; d.iar deze zich verliest in de grootere en meer krachtige werking der Grondwet van 1848. Dit zal later duidelijker worden.
1». Invloed der Grondwet van 1814 op de Fransche wellen omtrent in slaat van oorlog- en van belegslelling.
Dit onderzoek is van hel grootste belang voor hen die onze nog te uilen meening omtrent art. 3 deraddit. artt. der Grondwet van 1848 niet deden en hel er voor houden dal dil artikel zelfs do bjnrcglmelde Grond wel strijdige wellen in stand houdt. Daar immers zoodanig artikel in do Grondwet van 1814 nielgevonden wordt, schaft deze, gelijk elke latere wet, datgene wal in eene vroegere wel lijnregt mei haar in strijd is, dadelijk af. En noch art. 2 der additionele arlikelen der Grond wel van 18 15 , noch art. 3 der add. arlikelen der Grondwet van 1848, vermögt leven le geven aan dal, wal door de Grondwcl van 1814 reeds was vernietigd : met andere woorden , die addit. art. handhaafden slechts den stand van zaken door en na de invoering der Grond wet van 1814 in bel leven geroepen. Deze meening echter omtrent ilie additionele artikelen der Grondwetten van 1815 en 1848 deden wij niet, zoodat wij te onderzoeken hebben, in hoeverre de Fransche wellen naast de meer vrijzinnige Grondwet van 1848 kunnen blijven beslaan, en ons dus met de minder vrijzinnige Grondwellen van 1814 en 1815nicl hebben te bemoeijen.
Een punt in do Fransche wellen is echter regtslrecks en onmiddellijk door do Grondwet van 1814 afgeschaft, namelijk hel brengen van den burger voor een krijgsraad
-ocr page 421-in eene in staal van iieleg gcslekle vesting, kiachlcns artikel 103 van het decrecl van 1811.
Art. 110 lier Grondwel van 1814 luidt aldus :
«liet beleid der criminele juslilie in de Vereenigde Nederlanden wordt, hij ui/i/uitin;^ van alle aiif/ere, let nu toe beelaun hehbentle ÿ'ere^len, aan do hoven provinciaal of daartoe zoo veel noodig op te riglen regt-banken toevertrouwd.»
Dit artikel op zich zelf beschouwd , en in verband gebragt met arll. 113, 114, 11 5 en 116 derzelfdo Grondwel, loont duidelijk, dal alleen de burgerlijke regier in een provinciaal hof zitting beeft. Terwijl de woorden: «bij uitsluiting enz.» niet gedongen dal men de grondwettige regeling voor de gewone en de Fransche wellen voor de builengewone gevallen gelden laat, en dus den regel generi per speciem derogalur ook hierop loepast. De woorden : «bij uitsluiting enz.» schaffen dadelijk de andere tot dien lijd toe beslaan hebbende geregten af. Hel is ónmogelijk om , zonder dat artikel te schenden, den burger voor een ander geregt te trekken, dan voor een provinciaal hof of eene op te rigteu regthank.
Aan art. 110 is hel, dunkt ons, ook toe te schrijven dal de zesde titel van het Fransche wetboek van slraf-vordering omirent de cours spéciales (1} nooit in werking gekomen is. Mogl de Nederlandsche burger in buitengewone omslandigbedcn niet voor eene gemengde cegibank getrokken worden, a fortiori zal hel niet geoorloofd zijn hem door eene zuiver militaire regtbank te laten veroordeelen. (2)
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Cuilc d’iiislriiction criiiiincUc art. 552—599; afgc.scliafl in Frankrijk duor art. C3 der Charte van 1814.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zeer helan.jrijk is de vraag of ook onder de werking der Gro id’ll van 1848 de burger in den tijdelijken en bnitcngcHOneii toestand
— 410 —
2». Invloed der Grondwet van 1848 op de Fransche weiten omirent in slaat van oorlog- en belegstclling.
De onderscheiiling, door ons in de vorige paragraaf bij gelegenheid van het bespreken van hel decreet van 1812 gemaakt, zal lot grondslag strekken aan de beantwoording der vraag: of de Fransche weiten onder de Grondwet van 1848 nog kracht van wet hebben behouden? Immers wij hebben gezien dat Napoleon zich de bevoegdheid voorbehouden heeft het bijzondere regt, slechts voor bullengewone omslandigheden dienende, ook onder gewone te doen heerschen. Zoodal do gescherpte bepalingen van de wet van 1791 kunnen loo-gepast worden in lijd van vrede en van oorlog; zoodal hetgeen vroeger een bloot militair defensief karakter had eene politieke strekking verkregen heeft. Volgens deze onderscheiding nu beantwoorden wij do door ons gestelde vraag. Wij achten de wet van 1791 en het decreet van 1811 door de Grondwet in stand gehouden, uitgenomen hel reeds afgeschafle door do Grondwet van 1814 en do volgende bepalingen. Deze laatsten hebben door de invoering van de Grondwet van 1848 — misschien reeds gedeeltelijk door do invoering der Grond-wellon van 1814 en 1815 — hunne wetskracht verloren. De zo zijn :
hel stellen in slaat van oorlog:
par des rassemblements, formés dans le rayon do cinq journées de marche, sans l’autorisation des magistrats.
CBiicr belegering aan een krijgsraad zon kunnen worden onderworpen. Wij incenen dat art. 140 Grondwet in deze buiten aanmerking blijft daar bet alleen de huldiging van het stelsel van codifiealic bevat- Pc oplossing der vraag ligt in de beschouwing van art. 149 en 1.50 ; daaruit volgt dat de regterlijke niagt moet rusten op de wet, zoodal, zoodra dit het geval is. de burger onderworpen kan worden aan welken regter ook, mits hel maar gebeure krachtens eene wet. Deze vraag zou dus zeer geschikt hij bet nog aanhangig ontwerp vau wet op dcRcglerl. Org. ter sprake kunnen komen.
-ocr page 423-— 411 -
Par un décret de l’empereur, lorsque les circonstances obligent de donner plus do force et d’action à la police militaire, sans qu’il soit nécessaire de mettre la place en état de siège (art. 52 van het decreet van 1811); hel stellen in staal van beleg:
Par un décret de l’empereur , par une sédition intérieure ou par des rassemblements formés dans le rayon d’investissement,sans l’autorisation des magistrats.
(Art. 53 van hel decreet van 1811).
Boven de meer bepaalde argumenten , die ons lot de overtuiging geleid hebben , dat de overige bepalingen der Frarischo wetten , die een bloot defensief karakter hebben, regtskracht hebben behouden, stond ons een denkbeeld altijd voor o,ogen. Het ontstond uit de gedachte aan dat zoo korte, hoewel zoo veel beleekenende woord : « defensie.» Het is immers een hoogere pligt voor de regering om daarvoor te zorgen , voor den burger om daartoe bg te dragen. Wanneer de regering niet waakt, dal het grondgebied van het rijk in zijn geheel blijft, wanneer zij dus geeno maatregelen van defensie neemt, miskent zg hare roeping. Deze miskenning wil de Grondwet voorzeker niet. De Grondwet wil dus ook alle maatregelen, die dit doel niet alleen niet belemmeren, maar mogelijk maken. En dat zoodanige maatregelen als van de Fransche wet dit doel bereiken , valt niet te ontkennen.
Do volgende bedenkingen hebben verder lot ons besluit aanleiding gegeven.
Do Grondwet is eene algemeene wet, eeno wel van beginselen. Wanneer zij niel speciaal den staat van oorlog en van beleg in overweging neemt, kan men gerust besluiten , dal zij de bijzondere regeling omirent dit punt heeft willen laten beslaan.
Onze Grondwet is ons geschreven staalsregl. Zg ziel klaarblijkelijk slechts op gewone omstandigheden ; alleen
Themis, 1). VII, 3de Sl. [1800]. 27
-ocr page 424-— 412 —
tlaarvoor is zij in het leven geroepen. Welk nadeel zou er nn ontslaan, als naast lt;le Grondwet een ander publiek regt voor buitengewone omstandigheden bleef gelden ?
Art. l van de Gromlwet omschrijft hol gromigehieil van don Staal. Maatregelen, die strekken lot instandhouding , inlegiileil van dat grondgebied, strekken ook tot inslandhondingvan art. l. Zij zijndus nooit togen den geest der Grondwet. Immers, wordt er een gedeelte van het grondgebied van don Sla it door don vijand veroverd , dan bestaat er nooilzakelijkheid om art. 1 te veranderen.
En eindelijk ons laatste argument, het argument bepaaldelijk door de regering aangevoerd , is art. 3 der addition-nelo artikelen van de Grondwet.
Art. 3:,(Alle op het oogonblik der afkondiging van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten, rcgletnenlen en besluiten worden gehandhaafd, totdat zij achlcrvolgens door andere worden vervangen.»
Dit artikel , waarop wij ons lot instandhouding van een gedeelte der Fransche wetten beroepen , zal door onze tegenstanders worden ingcroepen lot instandhouding der geh‘‘ele Fransche wet. Zij zullen aldus redeneren:
De wet van 1791 en het decreet van 1811 waren verbindende op het oogenblik der afkondiging van vle Grondwet; art. 3 add. arU. behoudt alle de op het oogenblik der afkondiging van de Grondwet verbindende wetten; of deze dus strijdig zijn of niet met do Grondwet, doet niets 1er zake; welke dus de bepalingen der Fransche wet ook mogen zijn , deze wordt in haar geheel in stand gehouden door art. 3 add. art.
Wij ontkennen juist, dat art. 3 de lijnregt met de Grondwet strijdende wetten in sland houdt. Zoodat wij zullen hebben te bewijzen: 1°. dat art. 3 add. arl. do weiten enz., in lijnregten strijd met do Grondwet, niet in stand houdt; en 2quot;. dat do bepalingen in de reeds genoemde gedeelten van arit. 52 en 53 van het decreet van 1811 in lijnregten strijd zijn met do Grondwet.
-ocr page 425-— 413 —
Deze onze meening omirent art. 3 add. arl. is niet do algemeenc. Wij hebben echter vóór ons hel gevoelen van IWr. J. R.Thobbecke (1) en van Mr. Büissevain (2). Het gewigl der argoïnenlen van onze tegenstanders is echter zoo groot, dat wij gedwongen zijn deze op te sommen, opilal men ons niet beschuldige van ze Jigtvaardig te hebben voorbijgezien.
Zij, die van meening zijn, dal alle wetten enz., strijdig of niet strijdig met de Grondwet , door de add. arl. wels-kracht behouden hebben, mits zij slechts verbindende waren op hel oogenblik der afkondiging van de Grondwet, kunnen hun gevoelen op de volgende gronden steunen.
1quot;. Een geschiedkundige grond. Volgens het verslag der commissie van rapporteurs van 27 Sept. 1848 werd in de Dubbele Ramer , bij hel behandelen van arl. 3 ad-dit. art., de vraag gedaan (3), of daardoor hetgeen strijdig was met de tegenwoordige Grondwet in stand gehouden werd; len gunste tiezer inslandhouding werden in het verslag eenige redenen gegeven. De Regering deelde in haar antwoord de meening der Kamer en beantwoordde de vraag toestemmend. (4)
2“. Do letter der wet. Art. 3 addil. artl. beveelt do instandhouding van alle wellen, besluiten enz.
Het algcmeeno van hel woord alle duldt niet, dat men eene onderscheiding make builen de wet, door te bepalen, dal de slrijdigo wellen met de Grondwet zijn afgeschaft, de overige in stand gehouden.
(l) nbsp;nbsp;nbsp;Aanteelieniiig op de Grond net, Iwccdc oilg.ivc , 11,321 , Arint. op de artt. 2 en 3 der iidd. artl. van de Grondioet van 181.5.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Staalsrcgt van Nederland, Grondivel, aantcelening op arl. .3 add. artt.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;flandelingen der Sfatm-Genemal over de Grondwettherziening ran 1848, nilgave Belinfante, 111,79.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;UeUcIfdc werk , HI , 99.
3“. De schijnbare bedoeling der wel. Daar de Grondwet niet kan willen, dat alle de weiten, ook diegene, die mei haar in overeenstemming zijn , door anderen moeten worden vervangen, zoo zou men, a contrario redenerende, lol het besluit komen dat art, 3 add, aril, juist de met de Grondwet strijdige wellen bedoelt. Immers de woorden van art, 3 , de handhaving dier wetten bevelende, tal dat zÿ achtervolg'ens door anderen zijn vervangen, zijn imperatief, en slaan dus bepaaldelijk op de met de Grondwet strijdige wellen, In deze imperatieve ba-leekenis moeten vooral die woorden worden opgenomen , anders mist art. 3 alle uitwerking. Want waarom 7.011 do Grondwet den regel van art, 5 deralgemeene bepalingen , dal elke wet kracht behoudt, totdat zij door oene andere wordt vervangen , nog eens in hare additionele artikelen herhalen ?
Door hol gebod van vervanging van art, 3 en door do inconsequentie van eene Grondwet om vervanging te bevelen van hel gehccle stelsel van wollen, zelfs al strijdt hel volstrekt niet legen hare nieuwe beginselen, zullen ook onzo tegenstanders het argument van Mr, Boissevam ontzenuwd achten. Deze deelt onze meening, dat art. 3 de met de Grondwet in lijnrcglen strijd zijndo wellen niet instand houdt, en beroept zich op den volgenden grond; dat zonder art, 3 allo do beslaande wellen enz,, hetzij strijdig of niet strijdig met de Grondwet, vervallen waren, daar in den regel door eene nieuwe Grondwet allo wetten, besluiten enz,, onder do vroegere orde van zaken tol stand gekomen , zijn afgeschaft.
Deze redenering kan volgens onze meening geen stand houden. Waarom zou do Grondwet beginnen met hare nieuwe beginselen te verloochenen, door datgene als afgeschaft te beschouwen , dat met deze reeds in ovor-eonsleraming is? Welk eene verwarring doet deze redenering niet ontslaan? Zonder art, 3 addit. arlt. dus,
-ocr page 427-415 -waren nit den aard der zaak door de invoering van een nieuw ^Zaw^fregt alle onze wellen over buf^ei-hgk regt afgeschaft, van reglswcgc vernietigd. Trouwens, de Grondwet is eene wet, en geene wel schaft zonder uildrukkclijkcn strijd eene vorige wet stilzwijgend af. Geruslelijk kan men dus besluiten, dal art. 3 niet voor dat doel geschreven is.
Do font éditer der meening van onze tegenstanders is elders le zoeken. Zij spruit voort uit de eenzelvige beschouwing van art. 3 en uit het over bet hoofd zien van een verband lusschen dit artikel en de overige Grondwet. Wij plooijen art. 3 naar de Grond wet ; zij de Grondwet naar art. 3; wij nemen , 1er wille van de Grondwet, art. 3 gewijzigd aan; zij wijzigen de Grondwet, ter wille van art. 3. De beschouwing van onze tegenstanders is verder onstaatkundig, daar zij een artikel der Grondwet, nielin verband met de Grondwet en zonder le lellen op lt;le gevolgen, die hunne uitlegging naar zich sleept, iuler-preleren.
Bij elke uitlegging van de Grondwet moet men doordrongen zijn van den ^'eest der Grondwet, d. i. de gevolgtrekking uit de groole beginselen der Grondwet, op hen zei ven beschouwd en met elkander in verband gebragt. Op dien geest moeten wij steunen; die geest moet leven brengen in onze uitlegging der Grondwet.
Men onderscheidt verder in de Grondwet twee groole afdeelingen, die dan ook tol het wezen van elke Grondwet behooren. Vooreerst omschrijfl de Grondwet de wijze, hoe hel gozag in den Staal wordt uitgeoefend, hoe hel volk zich zelf besluurl, hoe de verschillende magten werken, zonder ooit op elkanders terrein le komen. Dit is de regerinf/evorm. Ten tweede erkent de Grondwet de regten der individuen, de regten van enkelen tegenover den Staal; regten, die hel gebeele volk le vergeefs
-ocr page 428-— 416 -
aan één zijner leden zou onlneinen. Nalunrlijke regten , die een publiekregtelijk beslaan hebben gekregen, door de verhoudinor lusschcn den Staal en zijne burgers, uil welke verhouding een stelsel van wederzijdsche pii-bliekregtelijke regten en verpliglingen onisproten is. Deze noemt men grunr/re^ten.
Nu kan men ónmogelijk aannemen, dat wetten, die, belzg slechls loegepasl konden worden onderden vorigen regeringsvorm, het zij do uitoefening der grondreglen verbieden, door art. 3 add. artt. kunnen worden in stand gehouden.
Na de afkondiging van de Grondwet is hel immers ónmogelijk voor de Regering om op cene inconstutiónele wijze te regeren, uil krachte eener vroegere wel. Wanneer do Grondwet zoo iels beval , vernietigde zij zich zelve. De invoering van de Grond wel bcleekenl : het land zal voorlaan op dein de Grondwet omschreven wijze geregeerd worden. Kan nu de Grondwet dil uilspreken, dil beloven en te gebjker lijd cene andere wijze van regeren dan de beloofde uitvaardigen? Moei men naast den nieuwen weg een zijpad laten beslaan, waarlangs men weer op den ouden weg kan terugkomen? Zoo doende zou men niet ééne Grondwet, maar drie, zes Grond wellen hebben, of eene Regering te gelijkcr lijd con-stitulioneel en autokratisch.
De weiten dus, onbestaanbaar met de wijze van regeren, iloor de nieuwe orde van zaken lol stand gekomen, zijn afgeschaft door de invoering van de Grondwet.
Wat betreft de afschaffing der vroegere wetten, vijandig aan de grondregten , door de nieuwe Gronilwet gesanclionneerd, deze grijpt evenzeer alleen door de invoering der Grondwet plaats. Eene Grondwet komt tot stand door ilen drang der gebeurtenissen; zij is een lecken des lijds. Daarom werken lang miskende regten van enkelen tegenover den Slaat,' dadelijk na hare in-
-ocr page 429-Toering. Doze region zijn nid geschapen door deGrond-wcl, zij zijn alleen door haar erkend. Zijn dan vroegere wellen nog heslaanh.iar, die de «iloofoning van die regten belemmeren? Als de Grondwet zeg! ; de burgers hebben vrijheiil om te vergaderen, vcrzoekschrificn in te dienen, hunne gedachten door de drukpers le verspreiden , kan dan dezelfde Grondwet le gebjker tijd wellen in stand houden, die de uitoefening van hel regt van verg ide-ring en van petitie en do vrijheid van drukpers verhinderen of slrafTen? De verregaande inconsequenlie, flat art. 3 addit. arll. zou kunnen vernietigen, wat door andere artikelen was lol stand gebragl, is niel aan le nemen.
Men kan art. 3 add. arll. ook niel opvallen al.« transitoire bepaling. Want neemt men het zoo op , dan zouden alle wellen , besluiten enz., wel is waar van kracht zijn, maar slechts lol dal. zij door anderen zouden zijn vervangen. Dan zou immers oen lasl opgelegd worderi aan de wetgevende magt in geene jaren le eindigen. En het gevolg zou zijn , dal de Grondwet op vele punten nog niet zou werken , terwijl de noodzakelijkheid reeds bestaal om haar door eeno nieuwe regeling le vervangen. Trouwen.« daar ilc Grondwet in het leven geroepen wordt door de noodzakelijkheid , kan hare wetkin^ niet voor een’ onbepaalden lijd geschorst zijn , en kan niet afhankelijk zijn van de wetgevende magt, die door hel laten beslaan van vorige wellen, haar geheel of gvnleclte-lijk zou kunnen builen werking stellen.
Arl. 3 behoudt dus niel die wellen, besluiten enz., in .strijd met den regeringsvorm, door de Grondwet van 1848 omschreven , of mei de grondregten daarin opgenomen.
Tol deze uitlegging moet men wel komen. Vooral, omdat de uitlegging eener Grondwet niet is juridisch , maar staalkundig. In hel privaalregl zijn regier en uit-^^gg®*quot; dezelfde; de regier kan allijd de wel loepassen ,
-ocr page 430-— 418 —
gelijk de uitlegger ze verklaart. Maar welke Minister zou, krachtens eene vorige wel, na 1848 in lijnregten strijd met deGrondwel willen of kunnen besluren?Wie zou van 1848 — 1854 hel regt van vereeniging en van vergadering, door de strenge slraflen van den Code Pénal en van hel decreet van 1811 loe le passen, hebben durven vernietigen? De staatsman dus kan geene uitlegging der Grw. aannemen, die onstaatkundig, strijdig met den geest iler Grondwet, met do eischen van den lijd is. De uitlegging van de Grondwet is dus niet subjectief, maar objecliof, omdat de staatsman — hierin niet gelijk slaande met den regier — de Grondwet niet kan toepassen gelijk hij wil, maar gelijk men wil. Daarom moeien bij de uillogging theorie en praklijk hand aan hand gaan, zóó dat de theorie zich schikt naar de praklijk , niet omgekeerd.
Kan men nu wellen vinden , die, zonder aan den regeringsvorm of de grondreglen te raken, niet geheel in harmonie zijn met de Grondwet? Men passe Ion baren aanzien art. 3 add. arlt. toe, doch vervange ze zoo spoedig mogelijk door anderen.
Dezo uitlegging van ari. 3 zal door velen onjuist gevonden wordon. Beschouwt men echter eerst de Grondwet en dan art. 3, men zal onze meening doelen. En onze tegenstanders zullen ons in theorie ongelijk geven , doch in praklijk in hel gelijk stollen , zij zullen theoretisch eene wet als wel erkennen , en ze le gelijker lijd praktisch builen toepassing laten.
Hetgeen ons nu nog ter behandeling overblijft, is hel toepassen van de ontvouwde beginselen op de punten van hel decreet van Napoleon , die wij als door do Grondwet afgeschaft beschouwen.
Volgens hel decreet van Napoleon kan eene plaats in slaat van oorlog of van beleg verklaard worden, in vollen vrede:
a. ingeval van een opstand in de stad (sédition intérieure) ;
-ocr page 431-— 419 —
b. In geval van niet geoorloofde zamenscholingen (rassemblements formés sans l’autorisation des magistrats).
Wij moeten herinneren, dat eene vesting in die beide gevallen van regtswege in staat van oorlog of van beleg is, dat het niet noodig is , dat zij daarin bij Kon. besluit verklaard worde. Dit blijkt uit de duidelijke woorden van artt. 52 en 53 van het decreet van 1811. Zoodat, wanneer de bevelhebber bewijst, dat er een opstand of zamenscholingen zijn, hij de geheete magt naar zich toe trekt. Dal deze zóó groole bevoegdheid veelal uiel in overeenstemming zal zijn met de oorzaak , die er aanleiding toe geeft, zat men ons wel willen toestemmen.
In het algemeen merken wij op dat deze zoo strenge straf of onderdrukking niet in harmonie is met den regeringsvorm , door do Grondwet ingevoerd. Zg behoort eerder in Rusland wel of in Oostenrijk, dan in hel vrije Nederland. Preventie ligl niet in den geest der Grondwet, daar de Grondwet alleen repressie kent. Immers hoe zijn preventieve maatregelen overeen te brengen met de grondregten van den Staatsbürger? Het misbruik kan worden gestraft, niet het misbruik voorkomen door het verbieden van het gebruik. — In het bijzonder strijdt dat verklaren in slaat van oorlog of van beleg in vollen vrede te magtig legen het constitutioneel beginsel, dat de militaire magt slechts een werktuig is in handen der uitvoerende (1).
Daar echter de maatregelen, in beide genoemde gevallen volgens hel decreet van Napoleon te nemen, door andere maatregelen , in latere algemeene wellen voorkomende , zijn vervangen, zoo is een nader en uilgo-werkt beloog omtrent deze beide punten van praktisch belang ontbloot. Wij hebben slechts enkele argumenten aangeslipt, zonder onze stelling, dat het stellen in staal
(1) De militaire majl doet den eed van getrouwheid aan dea Koning, niet aan de Grondwet.
-ocr page 432-van oorlog of van beleg wegens opvoer of zanienscholin-gen is legen den regeringsvorm en de grondreglen der Grondwet verder le willen uilbreiden. Zoodat wij ons beloog omtrent art. 10 Grondwet en bet rekkclijke van bet woord lt;, sédition » achterwege zullen laten.
En eindelijk hebben wj als afgeschaft aangemerkt;
c. Do in staal van oorlog- of van belegslelling van eeno vesting bij eenvoudig Kon. besluit (décret do l’Empereur'.
De vraag, die wij le beantwoorden hebben, is deze: is eene wet, die aan de regering locstaat eene plaats in vollen vrede of in lijd van oorlog, in staat van oorlog-of van beleg le verklaren , bestaanbaar met de Grondwet ? Wordt deze vraag anders gesteld dan loopen wij gevaar tot eene peliliu principii le geraken door het grondwettige van hel besluit , in plaats van de wel, die lot het besluit aanleiding geeft, te onderzoeken.
Deze algemecne, onbeperkte bevoegdheid van in slaat van oorlog- of van belegslelling — zelfs in vollen vrede — komt aan de regering niet toe.
Zij zou immers strekken lot omverwerping van de autonomie en van hel zelfbestuur der gemeenten , en aldus het Napoleontisch stelsel van centralisatie in plaats van het grondwettig stelsel van onafhankelijkheid der doelen van den Slaat plaatsen.
De in slaat van oorlog-en van belegslelling is in zekeren zin hel stellen builen de gewone wel. Do regering, die de bevoegdheid niel heeft, alleen eeno enkele letter in do wet le veranderen, kan de magt niet hebben, de geheole wet ten oj)zigte eenor bepaalde plaats op le helfen voor zoo lang hel haar behaagt.
Om dezelfde reden kan de regering ook niet hel karakter van voortdurende werking aan de Grondwet ontnemen, door haar ten aanzien van zekere plaatsen op le helfen ; immers vrije uitoefening der grondreglon
-ocr page 433-is in eene in staal van ooriog of van beleg verklaarde plaals onniogelijk.
Ernie «et kan zelfs ilc gewone wel niel in tijd van vrede len aanzien van eene zekere plaals opheHen, hoe is dit dan tiiogelijk van een besluit? Hoe is hel verder ov-cr een le breiigen met degelijkheid der burgers voorde wel; - d.iar eene vesling in staal van oorlog en van beleg, eene andere stad hierin niel gesteld kan worden, en toch beiden gemeenten zijn? Hoe is eindelijk dit schenden van don ingevoerden regeringsvorm en van de grondreglen van den staatsburger overeen te brengen met hel beginsel en mei de organieke «et der ministeriele veranl-woordelijkheid ?
Dit zoo rijk thema zullen wij r.iet verder ontwikkelen.
Hel ongerijmde om eene wet, die alleen in eene auto-kratie behoort, in een eonslilulionclen Staal te laten beslaan , springt in het oog.
3“. Zijn rieze «ellrm ook geheel of gedeeltelijk afge-schafl door latere algemcene of bijzondere wellen?
In een zekeren zin zou hel schijnen, dal het karakter van aliijddiircnde werking der gemeentewet, als leet , de bijzondere Fransche wel afgeschaft hoeft. Immers volgens de gemeentewet komt hel bestuur iler policio altijd loe aan den l.urgenieosler , en voor hel geval van oorlog is geene restrictie gemaakt.
Dit is echter niet aan le nemen. Immers alleen in geval van onver/omlijken strijd schaft de latere wel de vorige gtiizic^'gend af. De gemeentewet is geschreven voor gewone, de Fransche wet voor buitengewone gevallen, De Fransche wetten hebben alleen regtskracht in de buitengewone oinslanilighedeu , die zij zelve aanwijzen.
De gemeenlewel is hel jus commune, de Fransche, hel jus singulare. De beide wetten zijn ilus in verband le brengen. Eindelijk een onzer regelen van uitlegging
-ocr page 434-is: in lolo jure generi per speciem derogatur. De vorige speciale wet wordt dus niet afgeschaft door de latere algemeene; beiden blijven bestaan; de eerste als uitzondering op den door de laatste ingevoerden regel,
Wÿ hebben hierboven beweerd, dat do in staat van oorlog- en van belegstelling van eeno stad in gevallen van oproer en van zamenscholingen , door latere wetsbepalingen waren vervangen en afgéschaft. Beide punten zuilen wij behandelen.
Het stellen van eene vesting in slaat van beleg in geval van opstand is door latere bepalingen ónmogelijk gemaakt. Immers het hoofdgevolg van dien toestand is de magtsovergang van do civiele op de militaire autoriteiten. Nu neemt, krachtens art. 184 der gemeentewet, de burgemeester in geval van opstand do oerste noodzakelijke maatregelen tol beteugeling van het oproer. Van dezo genomen maatregelen geeft hij omniddellijk kennis aan den commissaris de.s Konings in de provincie. Deze noemt,volgens art. 15 der instructie voor gouverneurs (I ), de maatregelen , dio hij noodig acht. Hij kan daartoo de in de provincie in bezetting liggende krijgsmagt opvor-doren, en de bevelhebbers zijn verpligt zijne bevelen te gehoorzamen. Dezo bepalingen staan lijnregt tegenover de in het Fransche decreet ontwikkelde beginselen.
Daar werd de burgerlijke magt een werktuig in de handen der militaire ; hier blijft de gewone staat van zaken voortduren, grijpt veeleer het tegenovergestelde plaats. Men kan deze strijdige bepalingen niet vereeni-gen,door vast to stellen,dat de gemeentewet en de instructie voor gouverneurs blijven gelden , lot dal de aard van den opstand de in staat van belegstelling noodzakelijk maakt. Men mag immers niet willekeurig aan de regts-
(1) Deze iuslruntie , ingevolge cea Koninklijk (icslinl van 27 Sept. 18.50 (Slbl, uquot; G3), lof. slainl ijckninen , viinll men arncdnikl achter de aanlee-kening Oj) de provinciale wet, door Mr. BoiSSEVAlN.
-ocr page 435-— 423 — kracht der gemeentewet en der instructie voor gouverneurs eeiie tgdsbepaling of eene voorwaarde hechten. Het zou onbillijk zijn buiten de wet aan do gemeenten het karakter van eenheid te ontnemen , door ze te splitsen in vestingen en niet-vestingen ; dus in geval van opstand de in staat van belegstelling van de eersten toe te laten , van de laatsten uit te sluiten. Trou wens deze vereeniging kan niet beproefd worden , daar , volgens de gemeentewet en instructie voor gouverneurs, de burgemeester ende commissaris des Konings van regltwege, on volgens het decreet van Napoleon de militaire bevelhebber van regtswege ingeval van opstand de magt in handen hebben. Do vereeniging is dus ónmogelijk.
Wat het tweede punt betreft, hel stellen in slaat van oorlog of van beleg in geval van ongeoorloofde zamcnscholin-gen, dat schrikbeeld voor Napoleon , is door de Grondwet, die den staatsburgers het regt van vergadering geschonken heeft, opgeheven. Eene wet beperkt echter dit regt in het belang van de openbare orde. Hel decreet van Napoleon strafte zamenscholingen door het stellen in staat van beleg der stad, waar zij ontstaan waren. De Grondwet en do wet van 22 April 1855 (Slbl, n”. 32), erkennen het regt van vergadering, dus van rassemblement. De Strafbepaling van het Fransche decreet is dus afgesebaft, en vervangen door die van de latere wel, die slechts sommige ongeoorloofde vergaderingen straft, en het burgerlijk liestuurin plaats van do militaire overheid met hel opper-toezist belast.
§ 3.
De toeetand omer wetgeving ten gevolge van de regte-kracht der Fransche wetten omtrent in staat van oorlog- en van belegstelling.
Vinden wij, wat do door ons onlwikkolde meening
-ocr page 436-— 424 —
onitrcnl arl. 3 aildil. arll. belrefl, legpnsland , heueren enkelen, dal degcheelo Frausche wel oinlrenl dil onderwerp nog hier le lande geldende is; zoo zal, wanneer men ons de jure conslilulo legenspreekl, men hel ons zoo veel le eerder toegeven , dal er veramlering in onzen wellelijken loestaml len opzigle van het door ons behandelde punt moei plaats hebben. Een onderwerp, zoo loeder, waar hel gebit het opbellen der gewone wel voor een gedeelte des rijks, mag wel door eeno na-lionalc wet geregeld worden. Eene bevoegdheiil, volstrekt niet door de Grondwet aan de wetgevende magt onlnomcn.
Wat daar ook van zij, het laten beslaan derFransche wellen is gevaarlijk, omdat het exorbitante regt, aan de Regering door hel Keizerlijk decreet geschonken, hoewel door de Grondwet afgesehaft, echter door arl. 3 addil. arll. een schijn van wcllelijk beslaan heeft behouden. Zoodot men zich lot hel beslaan en loepassen van dit regt altijd op zeer goede gronden kan beroepen. Het is dus de pligt der wetgevende magt deze gelegenheid af le snijden, door de oude, uitzijn verband gerukte Franscho wet d lor oano fiksche, gezonde, nationale wet le vervangen.
Üe ondervinding heeft het gevaarlijke der Fransche wel reeds aangeloond. Zijn niet gedurende negen lange jaren, van 1830 lol 1839, do vestingen van Noordbra-bant en van do geheele zuidelijke grens in staat van beleg gehouden? En zou dit ooit mogelijk geweest zijn, wanneer de Regering geen steun gezocht en gevonden had in hel decreet van den Franschen Keizer? Het voegt ons, leden vaneen opkomend geslacht, niet, hetgeen eens gedaan, vergeven en vergeten is, nutteloos op le rakelen. W'ij zullen dus de gevolgen van dien toestand niet beschrijven. Een voorbeeld willen wij echter aanbalen: vooreerst, mögt van 1830 — 1839 in de vesting ’slier-
-ocr page 437-— 425 — toffpnboscli hel dagblad de Noordbrabanter niel nil-keinen, zonder aan ecne censuur van drie elkander opvolgende personen , waarvan de laalsle de opperbevelhebber was , le zÿn onderworpen geweest; en len tweede MA de ophefllng van den slaat van beleg, bedankte dal-zclfde dagblad in naani der Bossche ingezetenen den opperbevelhebber voor da gematigde wijze, waarop hij hel gezag had uitgeoefend (1).
De gevolgtrekking uit deze twee feilen behoeft uiet gemaakt Ie worden.
Men moet niet le lang uitslelleu met het maken van zóódanige wet. Hot is verkeerd in te slapen in lijd van vrede, om niel voorbereid le ontwaken in lijd van oorlog. Hel is verkeerd in gewone omstandigheden nooit aan buitengewone le denken.
Ten slotte zij hel ons vergund nog Iweo gedachten aan te slippen : hel is roekeloos een’ schijn van wcllelijk bestaan le laten aan datgene, dat do vrijheid, die roemrijke erfenis onzer voorvaderen, bedreigt; en het is slootend voor tien Nederlander onder do regering van het beminde huis van Oranje, datgene behouden lo zien, dal hem onder de overweldiging van den gevreesden Franschen Keizer is opgedrougen.
(1) Zie dagblad de Pioofdhrabantet' van 18 Jiiiiij 1839-
-ocr page 438-Strafregt en Strafvordering. — Hel regtiffeding by verstek volg'eng het Nederlandeche fFet hoek van Strafvordering^ door Mr. C. J. PiCKÉ , Kan-lonregler lo Tholen.
(Vervolg van Deel VI, pag. 427.)
in.
Het verzet heeft volgens de Nederlandsche wetgeving dezelfde gevolgen als het verzet volgens den Code, waaruit onze wetgever de bepalingen dienaangaande schier lellerlijk heeft overgenomen.
Hel voornaamste gevolg van hel verzet bestaat hierin , dal de voroordoeling bij verstek van reglswcgo vervalt. Omdat zij reeds van regtsivege vervallen is , behoeft die veroordeeling niet meer door eeno regterlijko uitspraak vernietigd te worden; in haren val sleept zij tevens alles mede wat uit haar volgde. Het veroordeelend vonnis mag derhalve niet meer len uilvoer gelegd worden, en zoo men daar al mede begonnen is, moot de tenuitvoerlegging geslaakt worden. Is do bij verstek veroordeelde reeds in hechtenis, dan moet hij oogenblikkelijk , nadat hg zijn verzet aan hel 0. M. heeft doen beleekenen, ontslagen worden , (43) ten zij er vóór zgne leregtstelling een bevel
(43) Quid , wanneer hel 0. M. de lennilvocrlegging van hel vonnis hij versieh aan den ambtenaar van hel 0. M. bijeenen anderen regier heeft opgedragen? Deze vraag (die eigenlijk meer bÿ het verzet dan hij de gevolgen daarvan Ie huis behoort), doet weder eene groote leemte in onze wet nilkomen. Wel zegt art. 372 dat hel arrest of vonnis in geval van lijf-cn onleerende slralTen en van gevangenisstraf nitgeoefend moet worden , op bevel van den ambtenaar van het 0. M. bij het collegic, hctieclk het arrest ojquot; vonnis heefi geveld, maar niet aan wien do opposant zijn verzet moet doen beleekenen , in het geval dat die ambtenaar de uilrocring
-ocr page 439-lot gevangciineining legen iicm is uilgevaardigd, waaraan door zijne afwezigheid geen gevolg kon worden gegeven, Met hel vonnis vervalt ook het hooger beroep van het 0. M., al is dit niet uitdrukkelijk voorgeschreven. (44) Alleen de veroordeeling in de kosten deelt niet in den val van hel veroordcelend vonnis , omdat de wetgever dit, met eenige afwijking van het Fransche regt, uildrukkeiyk bepaald heeft. Niet alleen de kosten van « uitgifte van de beleekeuing van hel bij verstek gewezen «vonnis en van hel verzet,» zoo als het ontwerp van 1830 nog inhield , maar «alle de kosten door bel verslek «veroorzaakt,» blijven ten zijnen laste. Dal hij daarvan in sommige gevallen kan ontslagen worilen, zal later blijken.
Doet-hel verzet nu ook al datgene vervallen, wal aan do veroordeeling bij verstek is voorafgegaan en moet de 1er teregtzilling gehoudene instructie dien ton gevolge als nietig of niet geschied beschouwd worden ? Deze vraag is gewigtig. Bg eene bevestigende beantwoording verliezen do afgelegde getuigenissen alle waarde , en ile regier mag daar geen acht meer op slaan. De bij verstek veroordeelde heeft dan slechts builen ’s lands le gaan , en daar
aan een zijner aniblgcnoolen Iiecft opgedragen. Indien men al beweren kan dal art. 272 , alleensprekende van «het Ojvenbaar Ministerie » eiken ambtenaar van het 0. M. bedoelt, dan blijft de toepassing van art. 273 nog uiterst moeijclijk. Het kan immers gebeuren dat de plaats, waarde bij verstek veroordeelde aangehouden wordt, ver verwijderd is van den regier die liera veroordeeld heeft, en voor wien hij ten gevolge van zijn verzet wederom te regl moet staan, ja zelfs het kan gebeuren dat de «eerstkomende gewone teregtzitling», reeds voorbij is, voor hij ter bestemder plaatse aankomt.
De Arr -Regth. te Breda besliste bij vonnis van 18 Oct. 1811 dat, wanneer de uitvoering van een vonnis hj verstek wordt opgedragen aan hi t 0. M. bij eene andere rrglbank , de beteckening van het verzet ook aan dien ambtenaar van hel 0. M. kan geschieden, {H'eekbl- n°, 277.)
(11) Zie Deel VI p. 449.
T/icmit, D. VII, 3de St. [18J«]. 28
-ocr page 440-— 428 -
le wachten lolde voornaamste goluigen verdwenen zijn, om zich slraffeloos voor den regier le sielten , en bij gebrek aan wellig bewijs vrijgesproken te worden. (45). Dil zal zeker der maatschappij lol nadeel moeten strekken ; in haar voordeel daarentegen is eene onlkennemlo beantwoording. Welke beslissing is de juiste? [k geloof de laatste.
In Frankrijk heeft men, voorzoo ver mij bekend is, nooit geaarzeld do gestelde vraag ontkennend le beantwoorden. Garnot leekenl op art. 187 hel volgende aan: « II n’y a que le jugement qui doive être considéré comme « non avenu; toute l’instruction faite doit être maintenue , «sauf «à la continuer s’il en est besoin; c’est ce qui fut «jugé par arrêt du 11 Juin 1808.» Daar liij geene arresten in tegengestelden zin aanhaalt, mag men veilig aannemen dal dit gevoelen door de Fransche reglerlijke collégien gedeeld werd, en dat die jurisprudentie ten minste in zijnen tijd constant is gebleven. Ook Rogron (die de jurisprudentie gemeenlek getrouw lerug geeft) zegt : « Ainsi il n’y a que le jugement d’anéauli, l’inslruc-« lion restera telle qu’elle était auparavant. » De andere schrijvers spreken in hel geheel niet van de instructie of geven hunne meening slechts zijdelings te kennen. Rauter zegt: «si l’opposition est reçue, l’affaire sera Jugée (niet imtruite'), comme si elle ne l’avait pas encore été;» Hélie: «la cause sera reprise en son entier.» De laatst aangehaalde woorden toch moeten in den geest van Carnot worden opgeval ; deze toch zegt niet alleen dal de inslruclie blijft bestaan, maar hij voegt er bij : «sauf à la continuer s’il en est besoin ,» en wat is die
(45) Vooral zal dit gebeuren bij cene veroordeeling wegens wanbedrijven met zware gevangeoisslrafbedreigd, en dieniet in art. 88 Wetb. van Strafv. zijn opgenomen ; men denke slechts aan artt. 308, 309,318 (In verband met de wet van 19 Mei 1829, Stbl. nquot;. 35), 330.334 C. P. enz.
-ocr page 441-Toorlzetling anders dan eene « reprise de Ia cause?») (46).
Niet alzoo onze schrijvers. De hoogleeraar de Bosch Kemper acht een geheel nieuw onderzoek noodig, doch schijnt het bezwaar, dat in de woorden der wet Jigt, te gevoelen; hij zegt toch: «aan de uitdrukking: de u veroordeelins'oerDalt, behoort men niet te veel kracht «Ic hechten, ilaar ook in art. 380 van eeno vernietiging «van oen vonnis van veroordceling wordt gesproken, «ofschoon daaronder het gehcele regtsgedingbegrepen is.»
Gesteld eens dat zulks zoo ware (hetgeen ik meen te moeten betwijfelen), dan zou dit argument nog maar geheel alleen staan en men zou er tegen kunnen aanvoeren: zoo de wetgever de nietigheid der openbare instructie al bedoelde , dan heeft hij met ilat al die nietigheid nergens voorgeschreven. Doch het bewijs van cene dergelijko bedoeling in strijd met de letter der wet, is geloof ik nergens te vindon; voor eeno tegenovergestelde bedoeling daarer^gen pleiten twee omstandigheden. Vooreerst zijn do woorden der wet uit den Code vertaald en bij het stilzwijgen der regering en der wetgevende magt mag men het er voor houden dat de interpretatie conform was aan de lot op dien lijd heerschende. Eene vergelijking van het verzet met hel appel moet ten andere ook tegen do nietigheid der gehoudene instructie pleiten. Zou toch de wetgever zulk oen groot verschil lusschen beide hebben gewild ? In de woorden der wet is geen bewijs daarvan te vinden; dat toch de instructie voor den regier a quo gehouden niet vervalt, achtte onze wetgever niet noodig uitdrukkelijk te verklaren, evenmin als hij zulks in art. 272 of 273 deed. Maar er beslaat geene ralio distinguendi. Het is waar de opposant heeft do vroegere instructie
(46) Zie Carnot cn Rogron ad art. 187, Radt£R , Trails théorique tl pratique, etc. J 7.58. lIÉr.iE op. 1. § 566.
-ocr page 442-niel bugewoond cii 7,ich dus niel kunnen verdedigen legen de getuigen à charge, maar ook de gedaagde in appel is niet allyd voor den eersten regier verschenen. Immers wanneer hel 0. M. van een hij verstek gewezen vonnis in appel komt en de veroordeelde geen .gebruik maakt van het rogt van verzet, dan is die heklaaode in hetzelfde geval en do hoogere regier zal desniettemin regt doen op eeno instructie die builen de tegenwoordigheid van den geïntimeerde is gevoerd. liet hoogcr beroep heeft verder niel alleen do strekking «om de «dwalingen te herstellen, welke do eerste, regier heeft «kunnen voorkomen, maar ook die dwalingen, welke «uit cene minder volledige instructie, of eeno minder «juiste verdediging zijn te weeg gebragt;» (47) maar welke andere strekking heeft het verzet, dan de dwalingen te herstellen, die het mogelijke gevolg zijn van eene instructie, minder volledig juist door het gemis van verdediging? In appel « wordt aan hel oordeel der «partijen overgolaten , of zij hof noodig achten, hel zij «detelfdc , het zij andere getuigen in hooger beroep op «nieuw te doen hooren; dan wel of zij begrijpen dat «het gehouden procesverbaal voldoende is om den regaler met de juiste toedragl der zaak bekend temaken, «in welk geval geen nieuw getuigenverhoor te pa.s «komt;» (48) maar kan dan do opposant zich ook niet vergewissen van hetgeen de getuigen legen hem hebben aangevoerd? Heeft hij niets tegen die getuigenissen in te brengen, dan komt er geen getuigenverhoor meer te pas; heeft hij er aanmerkingen op, of kan hij getuigen à décharge produceren, dan staat hel hem vrij ^cen getuigenverhoor te doen plaats hebben.
(47) nbsp;nbsp;nbsp;Di Büsen Kejiper, op. I. III, p. 102.
(48) nbsp;nbsp;nbsp;Dï PiSIO, HunilleidiHg euz. IldageJ,, pa''. 422.
— 431 —
Bel argument van den geleerden commentator (met wiens gevoelen ik mij lot mijn leedwezen niet kan ver-eenigen) komt mij, en mei grond zoo ik hoop, niet zeer sterk voor; maar hel wordt, naar ik vermeen, nog verzwakt door het artikel, waarop hel zegt le steunen. De redenering loch is ongeveer deze : omdat in art. 380 alleen van de vernietiging van een veroordeelend vonnis gesprO' ken wordt, terwijl hel geheelc reglsgcding daaronder begrepen is, daarom moet men hel ook met de woorden : veroordeeling bÿ verstek, in art. 272, zoo naauw niet nemen. Maar art. 380, wel verre van de vernietiging eenor gehoudene instructie stilzwijgend le bevelen, doet dit met vrij duidelijke bewoordingen. «Zoodanig ver-«zuira of schending zal gronden oplevcrcn lol vernietiging «van het arrest of vonnis en van belleen daaraan is «voorafgegaan, te rekenen van de eerste nietige akte «ay,» Dit springt ic meer in hel oog wanneer men art. 106 R. 0. opstaal, alwaar uitdrukkelijk voorgeschreven is, dat de Hooge Raad hij vernietiging van een arrest of vonnis ter zake van verzuim in do vormen , die op straRc van nietigheid zijn voorgeschreven (dus in het geval van arl. 380, al. 1), «eene nienice instructie zal bevelen.» Men zou geneigd kunnen zijn om die beide arll. aan te halen als bewijs, dal geene vernietiging van een arrest of vonnis de nietigheid der gehoudene instructie ten gevolge heeft, dan wanneer de wel zulks uitdrukkelijk zegt.
Den Heer de Pimto geef ik volkomen toe , dat geene veroordeeling onherroepelijk kan uitgesproken worden tegen iemand die zich niet heeft verdedigd ; maar uit dal gebrek aan verdediging volgt, m. i., wel dal de instructie onvolledig is , maar niet dat zij nietig is , zoo als die geachte schrijver schijnt te bedoelen. Ook hier wijs ik op do bevoegdheid van den opposant om do stukken le lezen, getuigen, zoowel reeds gehoorde als nieuwe.
-ocr page 444-le doen hoeren, in één woord , om alle middelen aan le wenden, die aan eiken beklaagde in eiken stand van bel geding ten dienste slaan. Bovendien de regier beeft de bevoegdheid om nieuwe getuigen Ie doen oproepen , indien hij zulks lol vestiging zijner oveilnigiug nood-zakclijk acht, — ja zelfs om do behandeling der zaak uit te slollen , indien die geluigen niet dadelijk kunnen opgeroepen worden.
Zal men nu , legen hetgeen ik heb aangevoerd , met wijlen den Adv.-Gen. Arjitzesius, beweren , dat de wet een geheel nieuw onderzoek beveelt, en dat art. 272 bepaalt, dal de inslruclie op nieuw moet plaats hebben in hel bijzijn van beklaagden en geluigen? Dit bevelen die bepaling kan ik niet in do wel vinden. Ons hoogste regterlijke collegic kon dit wel , doch hel arrest waarin die leer werd verkondigd is reeds oud, ton miuslo er is mij geene dcrgelijke beslissing na die vau 24 Junij 1845 bekend (49j. Waarojt dat gevoelen van den Hoogen Raad rusUe, zegt het arrest echter niet, en hel is dus niet mogelijk die gronden aan de wet te toetsen ; do conclusie van den Adv,-Gen. houdt evenmin motieven voor die opvatting in.
Inlusschen erken ik gaarne dat de wetgever wclligt beter zou gedaan hebben, indien hij het dagvaarden en op nieuw hooren der getuigen had bevolen. Doch daaruit behoefde nog niet do nietigheid der gehoudene inslruclie le volgen ; cene nietigheid die schadelijk zou kunnen zijn voor de rust der maatschappij. (50). Hoe wenschelijk
(1!)) v. B. II., XIV. 31. Zie aldaar de couclosie van dcii Adv.. Gen. Ahhizenics. Zie nok Neil. Hfgltpr.XLli . p. 2S4;ile Hooge Raad heelt zich toen echter niet over deze tpiaestie uitgelaten.
Üe off. van .Institie te Middelhneg achtte de instruclie niet vervallen , iPtftl, Heyhj/r, LUt. p. 19); de Hooge Raad vei klam de hem echter niet onlvankdijk, waardoor het onderzoek na.ir de gronde.i lol cassatie verviel.
1.50) Zleaanl. l.'i.
-ocr page 445-— 433 —
echter een dergclijk hevel moge zijn , — bij do beantwoording der vraag , wat volgens onze wel regions is , moeien de duidelijke woorden tier wel in de eerste plaats beslissen ; hel geldt toch eene gewiglige uitbreiding of aanvulling der wel.
Een ander gevolg van hel verzet vindt men in den aanhef van art. 273 : « Hel verzet brengt van regtswege dagvaarding mede op do eersikomendo lercglzilling. » Hel exploit van dagvaarding dient dus levens lol dagvaarding 1er eerst-komende lercglzilling ; men is het dan ook vrij algemeen eens dat eewe afzonderlijke dagvaarding niet meer noodig is, ten gevolge van de woorden: van res'fswese. Over de vraag of bij deze quasi-dagvaar-ding ook cenige bij de wel voorgeschrevene termijnen te observeren zijn, is men hel (vooral bij ons) minder eens, en hel vall niel te ontkennen dat de Nederlandsche wetgever ook te dezen opziglo eene leemte heeft laten beslaan. De Hoogl. DE Bosch Kemper , Jlr. de Pinto, en een schrijver in de tierde verzameling tier Reglsgeleerde ^ddvlezen oortleelen het in acht nemen van termijnen met do beilocling des wetgevers lo strijden; hunne argumenten zijn echter niet tlczelfile. Do eersie schrijver beroept zich op hel weinige nul tiat die termijn zou hebben en ver-eenigt zich tlaaroni met hel gevoelen van het Franscho Hof van Cassatie, hetwelk hij citeert; «à la première audience» moest volgens tlicjurisprutlenlie verslaan worden als tic eerste lereglzilling volgentle op tien dag waarop het verzet is beteekend. Do schrijver van hel atlvies acht ilio termijnen ook lol niets nuttig en wijst , zontler zich op tien regel ; qui de unodicit de altera negatie willen beroepen, op art. 83 Wetb. van Burg. RegIsv. , alwaar hel in acht nemen tier lermijncn in geval van verzet bepaaldelijk is voorgeschreven.
-ocr page 446-— 434 —
Mr, DE PiNTO eindelijk wil van de termijnen niets welen omdat er niet gedagvaard wordt. Mr. de Martini en Mr. Weve zijn van een ander gevoelen; de laatste op grond dal de zaak juist geacht wordt hy dag^vaarding aanhangig gemaakt te zijn (51).
Ook onder den Code bestond er ratio dubilandi. Immers art. 151 leert dat in politiezaken het verzet na het verstek behandeld wordt «à la première audience après l’expiration des délais ». Art. 188, waaruit onze bepaling overgenomen is, mist echter die bijvoeging. Dit gaf aan Carnot aanleiding om onderscheid te maken, hoewel hij hel wel «un peu bizarre» vindt van den wetgever; «mais des considérations,particulières sont d’une faible «imporlance lorsque la disposition de la loi no présente «aucune équivoque.» Uet Hof van Cassatie schijnt die leer omhelsd te hebben. Doch reeds kort nadat de heer DE Boscii Remper zijn werk voltooid had, veranderde hel Hof van Cassatie van gevoelen en verklaarde, bij arrest van 14 Junij 1844 en van 13 Junij 1851: «qu’il suit «nécessairement de la combinaison des deux articles (184 on 188 I.C.) «que la première audience déterminée par la «disposition de l’art. 188 ne peut s’entendre que de la pre-«mière des audiences données par le tribunal après les « trois jours qui suivent l’opposition , puisque , avant «l’expiration de ce délai , il no peut intervenir de con-« damnation valable envers la personne citée. » Deze leer wordt thans in Frankrijk algemeen gehuldigd. (52).
Bij arrest van 18 .lan. 1842 (53), besliste do Ilooge Raad deze quaeslie overeenkomstig het vroegere gevoelen van bet Fransche Hof van Cassatie , en er is mij niet
(51) nbsp;nbsp;nbsp;Reglsgeleei de Adeieeen , 3dc Verz., pag. 20) ; Beaiitwonrding van eenige vragen , naar aanleiding van art. 273 van het Welb. van Sirafv. door Mr. F. A. T. Weve , in dit tijdschrift , Xde deel , pag. 516.
(52) nbsp;nbsp;nbsp;IIÉLIE , op. h, §. .rOG.
(53) nbsp;nbsp;nbsp;Neil. lirgfspr., X , p 388.
— 435 — ttellig gebleken van eene gewijzigde jurisprudentie van ons hoogste regterlijke collogie (54). Hoe dit ook zij, ile zaak schijnt voor verschillende opvattingen vatbaar en de argumenten vóór en tegen zijn welligt nog niet uilgeput. Maar daar hel van hel grootste belang is voor den opposant, om niet van zijn verzet vervallen verklaard te worden , zal hij (vooral bij eene wankelende jurisprudentie) raadzaam handelen, wanneer hij op de eerste teregtzilting, volgende op den dag waarop hij het verzet heefl doen betcekenen , verschijnt en alsdan, zoo noo-dig, een uitstel vraagt.
Wal mij betreft, ik vind het in acht nemen van oenen termijn evenmin nutteloos als de Heer Weve , en wel voornamelijk omdat daardoor het verleenen van uitstel in den regel onnoodig zal worden , ten minste bij die collégien, waar geen al te groot aantal zaken te behandelen zijn (55). Omirent do vraag echter wal volgens onze wel regtens is, kan ik zijn gevoelen niet deelen. Het argument dat mij beslissend voorkomt is reeds even aangegeven in hel meergemelde advies, waar de schrijver
(5i) Nict stellig zeide ik ; Iicl arrest, hetwelk Mr. W eve citeert, is van 9 Maart ISil, (Ned. Regtspr. XXVH, p. 39). De uitdrukkelijke en uit de dagterkening geslaafde bijvoeging, waarop liij zich schijnt te beroepen , luidt aldus :« 0., «lat i» casit hel verzet des requiranis op den 4den Aug. 1846 aan hel 0. M. beleckend zijnde, de bij gezegd art. 273 bedoelde dienende dag was, die der lereglzilting van den 14den Ang. daaraanvolgende. » Ziedaar het eenige wal de Iloogc Raad hieromtrent zegl. Wanneer men nu bedenkt dal de maand AugnsIns lol de tacantie behoort, en dat er niet gebleken is van eene lereglzilting in strafzaken , gehouden na Dingsdag 4 Aug. en vóór Vrijdag 14 Aug., dan zal het niemand Verwonderen dal ik het heueren van den lieer Wete niet boven alle bedenking ver. heven acht, liet hof van Zeeland houdt hv. dit jaar zijne gewone lereglzil-tingenin strafzaken op 7,9, 21 en 23 .lulij, 4,6 , 18 en 20 Ang, zoo dat er elf vrije dagen lusschen de eene en de andere lereglzilting kunnen verloopen.
(5.5) Zie BehriotSt. l’mj , op. b, in eene aantcekening op §. 1013.
-ocr page 448-zegt : «Hel 0, M,, dat, in geval van verzet gedagvaard wordt, behoeft dien termijn van acht dagen niet.» En inderdaad, wanneer men hel exploit van verzet als eeno qnasi-dagvaarding beschouwt , dan is hel toch altijd een exploit, waardoor de opposant het 0. M. en niet zich zelven dagvaardt. Wanneer men nn eenigen termijn wil in acht genomen hebben , dan zal men ongetwijfeld daarmede do termijnen, in art. 225 en 246 vermeld, bedoelen; maar de termijnen, die daar voorgeschreven zijn , gelden niet voor dagvaardingen van hel 0. M. door beklaagden. Zij zijn alleen toepasselijk op dagvaardingen van beklaagden of appellanten door hel 0. M. , hetwelk zich nooit op eeno schending van dio artikelen kan beroepen. Ons Welb. van Strafv. spreekt nergens van eeno dagvaarding van hel 0. M. door een beklaagde , veel min van termÿnen daarbij in acht le nemen. Daarom kon men zich bij de qnasi-dagvaarding van art. 273 ook niet op eenigen voorgeschreven termijn beroepen (56).
Do « lereglzilling » is natuurlijk lt;lie , welke voor do behandeling van strafzaken bestemd is (57).
IV.
De wetgever heeft zich van de behandeling ten dago dienende met weinige woorden afgemaakt ; uil de regelen voor de gewone behandeling van strafzaken en uil het weinige dal in verschillende artikelen verspreid is, zal ik trachten een geheel te vormen ; aan vraagpunten van verschillenden aard ontbreekt het ook hier niet.
(.56) Art. 2.'iI , i)°. 3, spreekt niet van het 0 M., ma.ir van de partij en wederpartij, d. i. de administratie en den beklaagde.
De proeednre in Iiooger beroep in lieïastingr.aken beeft in meer dan één opzigt veel overeenkomst met eene civile procedure.
(.')'lt;) Zie een arrest van den Iloogcn Raad van 23 Jan. 185.5, (Neii. Kegtspr. XLIX , 135.)
-ocr page 449-Âungaaiidu de zamensteliing van het reglerlijk collegio zegt lie wet niets, en zij is derhalve do gewone; wen« schelijk ware het welligl de behandeling der zaak zoo veel inogelijk aan dezelfde regters , die het vonnis hg verstek hebben gewezen , op te dragen, omilat zij de gelingen reeds eenmaal gehoord hebben , en dien ten gevolge beter op do hoogte der zaak zijn.
Dat de opposant verschijnt wil ik in de eerste plaats veronderstellen. Hij kan dan zoodra hel onderzoek der zaak begint dewraking der regters voordragen; omdat hel onderzoek eersl met de voordragt der zaak door het 0. M. een’ aanvang neemt, zal dio wraking na do voorlezing van hel bevel lol verwijzing , en vóór de voordragt van hel 0. M. moeten voorgesleld worden. De wijze waarop zij geschiedt, ga ik, als niet lot dit onderwerp behoorende, met stilzwijgen voorbij.
Daarna zal do opposant, overoenkomslig art. 225, vóór eenige exceptie of verdediging, de nietigheid der veroordeeling bij verstek kunnen voordragen , op grond dat er geen termijn van achl vrije dagen vcrloopen is tusschen de oorspronkelijke dagvaarding en de Icregt-ziUing, waarop er legen hem verstek verleend is, Indien de regier deze exceptie gegrond vindt, zal hij het vonnis bij verstek moeten vernietigen en do kosten door den Staal doen dragen. Het mag hier do aandacht niet ontgaan dal de regier de nietigheid van een vonnis zal moeten uilsprekcn, hetwelk door het vcrzcl reeds was vervallen; men bedenke eehter dat, blijkens art. 273, cen vervallen vonnis bij verstek soms kan herleven , — zoodat hel gevolg der vernietiging door den regier daarin schijnt te bestaan , dal zulk een vernietigd vonnis bij verslek nimmer meer kan herleven, en dus nooit len uitvoer kan gelegd worden. Ook zal art. 272 , alin. 2 , daar niet op toepasselijk zijn , en de regier zal alsnog aan den beklaagde een bekwaam uitstel moeien verleenen.
-ocr page 450-ten cinile doze zieh op zgne verdediging kunne voorbereiden. (58.)
Wordt deze exceptie echter door den regier verworpen
(58) Mod de régler in dat geval ook de dagvaarding nietig verklaren ? i)e floogl. DE Bosen Kemper zegt dienaangaande : « Üc dagvaarding zelve, « oprenen te korten lertnij» gedaan , is uil zich zelven niet melig , maar « alleen in geval van vcrrordceling , van verstek of van vordering van den « beklaagde , dat dezelve nietig zal verklaard worden , gelijk uil art. 225 « uitdrukkelijk volgt.» (D. III , pag. 25). Mr. de PlNTO , 2de ged., p. 388 , acht het verzuim van art. 225 als gedekt door de verschijning van den gedagvaarde, maar zegt niet welk gevolg de vernietiging van de ver-oordecling hij verstek zal hebben ten opzigte van de dagvaarding. De Arrond-Reglhank te Amsterdam verklaarde de dagvaarding nietig op de vordering van den beklaagde, die, hoezeer op Ie korten termijn gedagvaard, toch verschenen was; de Ilooge Raad (arr. van 30 Sept. 1856. IVed. Heglii/gt;r. ,LIV,O, Ifeelcbl. n”. 1895,) vernietigde dat vonnis erh-ter, op grond dal art. 22.5 alleen de veroordecling bij verstek en niet de dagvaarding nietig verklaarde. Dit gevoelen komt mij zeer aanncmebik voor, en is geheel overeenkomstig de jnrispriidenlic van het Fransche hof van cassatie. Arl. 184 I. C. (waaruit art. 225 bijna letterlijk vertaald is), zegt: o à peine de nullité de la condamnation . qui serait. etc.;» art. 146 I. C„ handelende over de dagvaarding in politiezaken, zegt meer : «à peine «de nullité tiint de la citation, que du jugement qui enz. » Daaruit volgde, naar het oordeel van schier alle Fransche schrijvers, dat alleen de veroordecling en niet de dagvaarding moest worden nietig verklaard. (Zie PAIllET, ad art. 181; Cab.sOT ad art. 18 4 ; LegRA vebeku op. 1.111, p. oGGi BerbiatSt. Prix, op. I. § 447, IIelie op. I. § 517 en de hij deze schrijvers aangehaaldn arresten van het Hof van Cassatie)
Iloe de zaak na de vernietiging der veroordecling bij verstek moet behandeld worden , is noch door den Iloogcn Raad , noch uitdrukkelijk door het Hof van Cassatie beslist, ook de schrijvers zwijgen hierover. Alleen IIÉLIE , (§ 5.54) zegt dienaangaande; •lt; si la demande de nullité est fondée , il y a lien seulement de remet Ire ha cause à un an lie jour pour donner au prévenu le temps de préparer sa défense.» Dit nioct volgens hem ook gebeuren, wanneerde regier op de eerste lereglzilling bemerkt dat de beklaagde le laat gedagvaard is en bij daarom niet hij verstek ni.ig veroordeeld worden. Ik meende (zie deel VI, pag. 311) dal hel O.M. niet ontvankelijk verklaard moest worden , doch bij nader inzien komt het vcilecneu van een uitstel inij beter voor, De wel verbiedt noch gebiedt.
-ocr page 451-dun kun de opposanl de exceptie van nietigheid van dagvaarding op grond van schending van de artt. 223 en 224 voordragen. (59). Gaat deze op, dan is de zaak afgeloopen, omdat eeno veroordeeling of vrijspraak bij gebreke van dagvaarding onmogelijk is geworden. Bij afwijzing dezer exceptie liggen de exceptiën van onbevoegdheid , en welke andere de opposant ook nog moge voorstellen, aan de beurt. Welke dezer exceptiën vóór do behandeling ten principale of gelijk met deze zullen moeten onderzocht worden , ga ik stilzwijgend voorbij, omdat deze vraag mij te ver van mijn onderwerp zou afvoeren. Genoeg zij het nog op te merken, dat, staande het onderzoek door den opposant, het bewijs zal moeten geleverd worden van de onmogelijkheid om te verschijnen, wanneer hij namelijk zich daarop mogt willen beroepen, ten einde van de betaling der kosten op het verstek gevallen te worden ontslagen.
Het is hier welligl de geschiktste plaats om stilte staan bij de bepaling van art. 272, al. 2. De bedoeling dier woorden schÿnt niet duidelijk. «Niettegenstaande zijne vrijspraak ,» zoo luiden zij, «blijven allo de kosten, door «het verzet veroorzaakt, ten zijnen laste; ten ware de «dagvaarding mogt nietig verklaard zijn , of hij mogt «bewijzen in de onmogelijkheid te zijn geweest van te «kunnen verschijnen.» Daaruit zou men opmaken dat bij eene veroordeeling van den opposant de kosten aliyd voor zijne rekening blijven. Zoo dacht do Hooge Raad er ook over, blijkens arrest van 4 Oct. 1842 (60), en deze interpretatie wordt schijnbaar door de beraadslagingen gesteund. Immers toen in 1836 de voordragt aldus luidde: «niettegenstaande zijne vrijspraak blijven
(59) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over deze exceptie een beloog in dit tijdsebrilt vaiiMr. U. M. VAN Andel , (2de Verz., 6de Deel, 1859, pag- 251*
(60) nbsp;nbsp;nbsp;Pled. Regtipr. XII, 244. Zie ook arresten Hoogen Raad,5Nov. tC3Ü.v. D. 0 , It, 207.
— 440 —
«al de kosten , door h(ît verstek veroorzaakt, ten zijnen «laste, ten zij de dagvaarding inogtzijn nietig verklaard,» vond do derde afdeeling noodig, dat ten slotte van dil artikel gevoegd werd , dat ook de kosten niet zouden komen voor rekening van den veroordeelde, indien hij bewijzen kondo dat de dagvaarding niet tijdig ter zyner kennis had kunnen kotnen. (61). Aan deze aanmerking werd geen be|)aald gevolg gegeven, en er schijnt veel grond te bestaan om te veronderstellen , dat do onderwerpelijke bepaling alleen op den vrijgesproken en nooit op den veroordeelde karf toegepast worden. Do Hoogl. DE Bosch Kempek gelooft dil niet: «uit denaard « der zaak kanlloch niemand veroordeeld worden de koset ten te dragen eerier nietige dagvaarding, evenmin als «van het overige roglsgeding bij verstek, indien hij in «do onmogelijkheid is geweest om te verschijnen.» (62) Ik ben geheel van hetzelfde gevoelen , en geloof tevens dat de wetgever niets anders bedoelde. De redactie van art. 272, al. 2 , is echter onduidelijk, ja zelfs verward. Hoe toch zal ooit cene nietigverklaring der dagvaarding gevolgd kunnen worden door eeno vrijspraak, of, wateren onmogelijk is, door cene veroordeeling ? Die nietigverklaring snijdt alle onderzoek , derhalve elke veroordeeling of vrijspraak ten eenemale af en de kosten worden door den Slaat gedragen. Naar mijne bescheidene meening moet men bij eene aandachtige lezing der geschiedenis van het artikel tot het besluit komen, dat do wetgever, ten gevolge van aanmerkingen van verschillende kanten in verwarring geraakt, geëindigd is zich verkeerd uit lo drukken, on dat zijne bedoeling eenvoudig deze was : de kosten door het verstek veroonaakt, blijven ten zijnen laste, ten zij de dagvaarding wordt nietig
(61) nbsp;nbsp;nbsp;VoORDUiN, 11, pag. 289, sqq.
(62) nbsp;nbsp;nbsp;111. p. 146.
— 441 — verklaard , of hy beiffeze?t heeft in de onmogelijkheid geweest te zijn te venchij'nen ; ooerigetis blyoen zij' zelfs bij' vrijspraak ten zijnen laste. Deze meening rust op het volgende.
In het ontwerp van 1828 werden do kosten nog in elk geval ten laste van den bij verstek veroordeelde gebragt, gelijk de Code voorschrijft. Tengevolge eener aanmerking dor 6de afd., voegde de regering er, in de nieuwe redactie van 1830, nog iels bij en do zinsnede luidde aldus: «de kosten van uitgifte enz., zuilen ten «laste van den beklaagde blijven, ten zy de dagvaar-^^ding mögt zyn nietig verklaard. » Hiermede ver-eenigde zich de Tweede Kamer. Toen doze woorden in 1836 nog de toevoeging van if. niettegenstaande zyne vrijspraak» erlangden, is men op de redactie welligl niet meer teruggekomen , omdat de regering , tengevolge van drieërlei amendementen, aan het geheel nog eene zinsnede had aangohangen , welke met het overige een schijnbaar goed geheel uilmaakte. Is mijne opvatling echter niet juist, dan geloof ik toch dat do bedoelde alinea in elk geval aldus zal moeten opgevat worden; do kosten door het verstek veroorzaakt blijven, behalve wanneer de dagvaarding wordt nietig verklaard, zelfs bij vrijspraak ten zijnen laste, ten zij hij in het laatste geval bewezen heeft in de onmogelijkheid geweest te zijn om te verschijnen.
Op welke wijze de opposant overigens de onmogelijkheid om te verschijnen moet bewijzen , on wanneer hy geacht wordt in die onmogelijkheid geweest te zijn , zegt de wetgever niet, en laat de beantwoording dezer vragen geheet aan ’s regters prudentie over. Dit is zeker dat de regier niet aan de leer van het bewijs van ons Welb. van Strafv. gehouden is, want de 22ste titel handelt alléén over het bewijs van 7nisdryoen. (63).
(63) Vergeb de arresten van den Hoogen Raad van 25 Jnnij 1850,
-ocr page 454-Bij bel getuigenverhoor en den verderen loop van het proces liehoef ik niel slil te slaan.
Na afloop van bet onderzoek vonnist île regier. Hoewel de wel bel niet uitdrukkelijk verbiedt, mag hij zich in zijn vonnis, naar mijn oordeel, nicl lol eene eenvoudige bevestiging van het vonnis by verstek bepalen; komt dat vonnis hem juist gewezen voor, dan zal bij het moeten herhalen. Do Frausche schrijvers begrijpen hot ook zoo. Cabnot zegt dienaangaande: «il ne suffit pas d’ordonner que le jugement rendu par défaut serait exécuté selon sa forme et teneur ;» Rauter: «si l’opposition est reçue, l’alfaire sera jugée comme si elle ne l’avait pas encore été. » IIÉUE (die een arr. van bel llof van Cassatie van 7 April 1854 in dien geest aanhaall) zegt : «le tribunal doit rendre un nouveau jugement » (G4). Over dit onderwerp bewaren onze schrijvers het stilzwijgen; ook in do beraadslagingen werd het niel aangeroerd. Het 0. M. kan een nieuw requisitoir nemen, en ook daarom zal de regier oen nieuw vonnis moeten vellen. Overigens is hij geheel vrij in zijn vonnis, hetwelk naar aanleiding van de dagvaar-ding moet gewezen worden; hij kan aan hel feil eene andere qualificatie geven en zoowel eene zwaardere als eene liglere straf opleggen.'
Verscbÿnl de opposant ten dage dienende niel, dan wordt overeenkomstig art. 273 het verzet vervallen verklaard.
(v. D. H. Bel. IV, 33). 5Nov. 1830, (v. u. tl. Bet. IV , 97).14 Feb. 1852, {v. D. H. 1, 83 ; Ned. Regltpr, XLI, 101.)
(64) CaRNOTad art, 137; Radter, §. 7)8; IIklie , §. 5CG. Ailc«ii Berriat St. Prix , § 1014, is van cen ander gevoelen, en noemt zulk een vonnis van bevestiging « cen débouté d’opposition,» welken naani de Fransebe praktijk ook aan cen vonnis van vervaUanwerktaiing geeft.
-ocr page 455-Na hel uueger gezegde, uclil ik liet onnoodig de beleckenis »an « verschijnen » le bespreken ; alleen wil ik op de omslandigheid wijzen, dat de wetgever er hier de «oorden «in regten» bijvoegt; waarom die bijvoeging geschiedde zou tnoeijelijk te verklaren zijn.
Dal echter de wetgever mol hel «in regten verschijnen» niels anders bedoelde dan mei het, «verschijnen» van art, 270, blijkt mijns inziens daaruit, dat beide uitdrukkingen in ilen Franschen text van bel ontwerp van 1828 door «comparaître» werden vertolkt (65).
Hel verzet vervalt niet van reglswege, maar moet vervallen verklaard worden. Niellegcnslaande het «sera non avenue» van den Code, leeren schrijvers en jurisprudentie hetzelfde in Frankrijk (66). Bij ons kan het aan geenen redelijken twijfel onderhevig zijn. Overigens zul dit vonnis zeer kort kunnen zijn en als eenig motief de niet-vcrschijning van den opposant moeten bevallen. Van hel vcrleeneu van verstek wordt geene melding gemaakt; van de behandeling der zaak kan geene sprake zijn. Na de vcrvallcn-verklaring wordt hel « voi.ins bij verslek gewezen» len uilvoer gelegd, en eene verdoie behandeling der zaak zou derhalve geheel doelloos zijn.
Hel schijnt duidelijk welk vonnis er len uilvoer moet
(G') VoOBEOlN , II, p. 292. Ik verwijs hier ook naar liet reeds vermeille hcloOii; van Mr. Wete, die omlreet de Iieliekeuis van « verscliijncn .» Iietzelfde gevoelen deelt. Daar hij echter zijne argnmenlen aan hel Welh. van Burg. Ueglsv. ontleent, heb ik ze niet verinehi. Bij de interpretatie van hel W elh. van Strafv. onthoud ik mij liefst van aigunienten uil het Welh. van Burg. Ilc;;l8v, geput, waai legen ook de Hoogi. DE üoSCH Kemper waarsehuwt. (Inkpag. XXXI) ; anders houd ik de argumenten van 51 r. Weve voor allczins afdoende.
(GO) Carnot (ad art. 1.58) zegt: «que l’opposant fasse defaul, u qu’il se présente pour plaider sur son opposition , il faut un jugcnieut pour constater .sa comparulion ou son défaut » Héhe (§ 56G ) ; «l’np. position doit être dcdaiev non avenue;» hij citeert eeu arrest van het llo! van Cassatie van 31 Dec. 1830.
Tliemij , I). 5'11,3de St- [18G0j. 29
-ocr page 456-gelegd worden. Do gelijkluidende uitdrukking in art. 271 doet aan het aldaar beiloelde vonnis denken. Mr. os Pi:«Tf) is echter van nteening dal hel vonnis van vervallenverklaring (art. 273} bedoeld wordt, op grond dal anders do cassatie, aan het slot van dat artikel vermeld, door art. 390 ten eenen male ónmogelijk zou zijn. Du bewoordingen van art, 273 zijn echter te duidelijk dan dal men niet des noods aan cene uitzondering op art. 390 zou denken; ook onze Hooge Raad is van oordeel dal het vonnis bij verstek gewezen en niel hel vonnis van vcrvallen-verklaring bedoeld wordt, en ilal de termijn van cassatie eerst van de uitspraak der vervallen verklaring begint le loopen (67).
Het vonnis op hel verzcl gewezen zal derhalve een gewoon contradictoir vonni.s of een vonnis van vcrvallen-verklaring zijn , naar male de opposant al of niel versehenen is.
Tegen hel eerste slaande gewone reglsmiddelen open; dil levert weinig bezwaar. Stel echter dal de regier op hel verzet den opposant (die behoorlijk verschenen fs) niet ontvankelijk verklaart in zijn verzet en dat de hoogere regier , dit vonnis vernietigende, de ontvankelijkheid erkent en de zaak 1er verdere afdoening naar den regier a quo terugwijst. Dal er nu wederom rcgl zal moeien gedaan worden op het verzet is duidelijk ; waaneer dit zal moeien plaats hebben is zulks minder, omdat «deeersl-komende gewone Icreglzilling » reeds lang voorbij is. Dit geval heeft zich werkelijk voorgedaan bij de Arr.-Reglbank le Winschoten. Het 0. M. riep den opposant
(G7) Onder anderen implicite alzoo beslist hij .arrest van 10 .Jiinij 1850, fielt, fteglspr IJII, p. 180.) en pertinent hij arrest van 8 April 18'7, fielt- [teyt.vpr. LV, p. ?0ö. '
-ocr page 457-— 44.5 —
op legen eenen luieren dag «len einde len principale o le hoeren regl doen op hel hem len lasie gelegde feil, «weswege hij bij verstek veroordeeld was.»
De opposant wierp de eveeplic op « dat het 0. M. niet «ontvankelijk zou zijn om hem te dier zake in rcglen le «roepen, als zijnde de verdere vervolging der zaak niet «aan hem , Officier van Justitie, maar aan den beklaagde «overgelaleu, » Deze exceptie nu werd zoQwel door de Reglbank als in appel door hel Hof verworpen en do zaak verder afgedaan. In cassatie beweerde do beklaagde , « dat hel 0. M. niet bevoegd zoude zijn het verzet van «oenen bij verstek veroordeelde le vervolgen, veelmin «om, wanneer de slrafi ervolging nog aanhangig is, ten «gevolge van eene gedane en nog geldende dagvaarding, « den veroordeelde bij verslck andermaal te vervolgen , en « eene nieuwe dagvaarding legen hem uit te brengen.» Bij arrest van 15 Fohr. 1853 , (68), verwierp de Hoogo Raad dit beroep in cassatie , op grond dal de oproeping door het 0. iH. uitgevaardigd , en waarbij de requirant was gedagvaard om op den lateren dag 1er audiëntie te verschijnen om ten principale te hooren regl doen , niet kon beschouwd worden als eene nieuwe dagvaarding , strekkende om eene zaak aanhangig le maken , maar alleen als een gevolg van het arrest van het hof, hetwelk den opposant had ontvankelijk verklaard in zijn verzet, en de zaak ter verdere voortzetting had teruggewezen naar dezelfde reglbank ; dat toch de zaak door hel verzet aanhangig geworden was en niettegenstaande do plaats gehad hebbende incidenten aldaar aanhangig wa.s gebleven lot do eimlbeslissing. Dit arrest is bestreden in het IXde deel der Opmerkrnffen eu MededaeUn^cu , op grond dal hel 0. M. het regt niet zou hebben de zaak op een lateren dag aan te brengen, en dal dit regl alleen
(68) lWtt. Re^ispf, XMV , 67.
-ocr page 458-— 446 —
behoorde aan den opposant. Ik bclwijfol lie juistheid dier stelling. De wet geeft den bij verstek veroordeelde het rcgl om in verzet te komen , en dat verzet brengt eo ipso dagvaarding mede; de zaak wordt behandeld op den door de wet bepaalden dag, doch de behandeling door hel incident uilgcsleld. Daar nu bÿ elk onbepaald uitstel der zaak do beklaagde door hel 0. M. kan opgeroopen worden , beslaat er , mijns bedunkens , geene reden waarom dit hier niet zou kunnen geschieden.
Bij niet-verschijning van den opposant ten dage dienende , wordt bel verzet vervallen verklaard , en het vonnis bij verstok ten uitvoer gelegd. Welke middelen slaan den beklaagde nu ten dienste ter bestrijding van dit vonnis van vervallen-veiklaring en tegen dal herlevende vonnis bij verstek ?
Van appel van deze vonnissen zal er wol geene sprake kunnon zijn, daar do regel : «conluma.v non appellat», dien de welgover bepaaldelijk in onze wet wilde opnemen , zich daartegen verzet. Art. 27.3 beveelt wel niet verstek le veileenen legen den niel-vcrschijncnden opposant, hij is dcsnicllogenslaande conlumax; contumax toch is, gelijk Mr. DB Pisro zoo le regt aanmerkt, ieder die, door op den dag waarop zijne zaak behandeld wordt niet le verschijnen , gerekend moet worden legen zich verstek lo laten gaan.
Ïol een Iweedo verzet geeft de wel hem evenmin de bevoegdheid ; eeno vergelijking van onze wel met de Fransche en do beraadslagingen in de Tweede Kamer maken elk betoog dier stelling onnoodig.
Bij den judex facli slaat hem alzoo tegen do beido vonnissen geen reglsmiddol meer open. Zal hij daarentegen met vruchl do cassatie beproeven, en is bij daarin ontvankelijk, onverschillig welke regier hel vonnis bij
-ocr page 459-— 447 — verstek gewezen heeft ? Met de beantwoording dezer gewiglige vraag eindig ik dit mijn vertoog.
De regel: « conlumax non appellat ,» .slaat hel beroep in cassatie niet in den weg; dii blijkt reeds dadelijk bij de lezing van art. 273. Ook verschillen appel en cassatie hemelsbreed in oorsprong en doel; de cassatie worilt evenzeer, zoo niet meer, in het belang der maatschappij dan van den beklaagde uilgeoefend.
Volgens hel Fransche regl kan men alleen van vonnissen a en dernier ref.!iortn in cassatie komen, en onze wetgever nam die bepaling schier woordelijk over. Wat was nn dat dernier ressort , of liever wanneer was volgens de Fransche wel een vonnis ezi dernier reggort gewesen ? Wanneer het niet meer voor appel vatbaar was (tï9j. De regels omtrent de appellabilileit waren in ilen Code d’lnstr. Grim, zelven vervat. Onze wetgever heeft met de uitdrukking van /iet /loosgte ressort blijk-baar hetzelfde bedoeld. Do reg'e/s omtrent de appellabi-lileil vindon wij in de wet op do Rcglcrlijke Organisatie ; het ontbreekt echter niet aan uitzonderingen, zoowel op die regels, als op amlere regels, in de wel op do Regterl. Org. nedergeschroven : die uitzonderingen vindt men meest in het Welb. van Sirafv.
Volgens arll. 4 4 R. 0. toch vonnissen lt;le kantonreglers over alle overtredingen , op welke gceno hoogero straf is gesteld dan ecne gevangenisstraf van zeven dagen of eene geldboete van fl5 enz.; volgens art. 56 wijzen de
(G9) I.EGRZ VEREKD . op 1.111, p. 31 7 ;« Lc jugement, de police doit «énoncer s’il est rendu eu dernier ressort ou en première instance, et «le tribunal de police, pour pouvoir taire celle énonciation avec exac-«tiluile, doit se rappeler y«e sesjuyemeiits sont sujels à l’appel, loule «les 1'üi.s elc. » HOGROS , ad art. 407 , «la loi n’a permis le recours eu «cassation que coulic les jugements et arrêts r. nous en dernier ressort, «c’est-à-dire qui u’é aient vas au qui ne sont plat susrepcibles d’appel.^) Zie ook I’aiLIET, ad art. 407, al 2.
-ocr page 460-arroiiJis^.-regthaiikeii in corrcclioiinplc z iken, en volgens art. t‘5 oordcelen ilc provinciale hoven in eersten aanleg over alle correctionele\cr\o}quot;inrtQn tegen kantonreglers enz., wegens misilrijven gedurende den lÿil hunner bediening begaan. Nielalzoo volgens het Wclh. van Strafv. Volgens art. 257 en 258 worden ook de overtredingen die anders door de kanlonregters wonlcn beregt, zoo zij bedreven zijn door kantonreglers enz. gedurende den lijd hunner bediening , door de provinciale hoven beregl en wel , volgens arl. 266 , in het hoogste ressort. Deze afwijking betreft de competentie. Op de regelen o.nlrenl de appellabiliteit maakt art. 241 eene belangrijke uitzondering. Arll. 44 en 56 R. 0. immers bepalen welke zaken voor hooger beroep vatbaar zijn; door den regel: «conlumax non appellat» te huldigen, zijn alle contumaces van het appel verstoken. Zoo maakt ook hel arl. 273 eene uilzomlering op arl. 130 R. 0.; hij toch die, bij verstek veroordeeld zijnde, door ten dage dienende niet Ie verschijnen zijn verzet verwaarloost, en daarvan vervallen verklaard wordt, kan niet gezegd worden alle middelen te hebben uitgeput.
De wet op de Reglcrl. Org. en het Wetb. van Strafv. moeien derhalve, naar mijne bescheidene meening, in verband lol elkander beschouwd worden , en dil doende kom ik lol do conclusie dal hel vonnis bij verslek gewezen voorden veroordeelde, wiens verzet is vervallen verklaard , even als het vonnis van vervallcu-vcrklaring zelf, een vonnis in het hoogste resaort /#, omdat hi'/ daarvan nooit in appel kan komen. (70).
Zoo is het ook in Frankrijk van jurisprudenlie dat hel 0. M., hetwelk van vonnissen in politiezaken niet in hooger beroep kan komen, zich daartegen, al is hot vonnis
(70) Dal Iiij dat niet kan. nietlcgfiislaaiide arl. 241 hem de bevoegdheid daartoe schijidiaar verleent, heb ik reeds (en naar ik hoop overlui-Kend) heloogd in aani 30.
-ocr page 461-— 449 —
toor den vcroordecblo ook een vonnis in hel eerslo ressort, in cassatie kan voorzien, omdat hel voor hol 0. M. in hel laatste ressort is gewezen. (71.)
Zijn deze vonnissen nu voor den veroordeelde vonnissen in het hoogste ressort , dan zijn zij ook voor cassatie vatbaar, onverschillig of zij voor hel 0. M. in eersten aanleg of in hel hoogste ressort zijn gewezen. Deze meening is echter door Ma. Weve in hel reeds geciteerde betoog bestreden. Do Hooge Raad besliste herhaaldelijk dat art. 273 alleen de strekking heeft om aan te wijzen, dal, in hel daar gestelde geval , wei hel hoo-ger beroep stellig is uitgesloten , maar dal do cassatie vrijstaat, wanneer namelijk zoodanig beroep, naar do vaslgeslelde regelen van rcglspleging, overigens en op zich zelf beschouwd , ontvaidiclijk zou zijn; op grond nu van art. 387 van hel Welb, van Strafv. achtte do Hooge Raad de cassatie niet ontvankelijk dan in geval het misdrijf naar de gewone regelen der appcllabibleit bij den hoogslen regier was beregt (72). De Heer Weve, lt;lie zich met do beslissing van den Hoogen Raad verec-nigt, acht ilo motieven echter niet zeer duidelijk noch
(71) nbsp;nbsp;nbsp;Dal het 0. M. vo'gens den Code, niet in booger beroep kan komen van vonnissen in politiezaken leeren CaRNOI, ad art. 172, Obs. ü en Obs. add. .5; PaHLET ad art. 172, ann. 7, 3 en 9 ; Rogron ad art. t72;llÉLlE op 1. § .523. Bij deze .schrijvers vindt men de arr. van bet lluf v.m Cassatie. Deze leer wordt echter door LEGnAVEREND op I. lil, pag. 331 bestreden. Dat hel O. M. van de vonnissen in politicz.iken altijd! in cas.salie kan komen . daar het voor hetzelve altijd «en dernier ressort » is gewezen, vindt men bij I’siLlET, ItoGRON cn IIÉLIE. (I.cil.) HÉLIE, die zieh niet geheel daarmede vereenigt, erkent dat die leer algemeen door de jurisprudcnlic wordt gehuldigd.
(72) nbsp;nbsp;nbsp;Arresten in dien geest zijn van 2 .Mei 1848, {IVeil, HegUpr., XXXI, p. 48); 31 Oel. 1848, {i\ed. Hegttpr. XXXI , p. 407) ; 30 Maart 18.52, (/Ve,/. Ilegftp,-. Xl.l , p. 230) ; 23 .Innij 18.53, {Xed. Iteg/tpr. XLV . p. 181); lOJuüj 18.58 , (AW. Rfjlt’ir I.lll. p. 180);3 .April 1857, (Ned. Urgi-fpi I.V. p. 296 )
— 450 -
ovcrluigenil ; dal ail, 387 hier niets afdoel, heloogl hij door aan le toonen tial art. 27.3 eene uitzondering op art. 387 fen 103 R. 0.) i.s. Immers indien de «oorden : «behoudens beroep in cassatie enz.» niet in art. 273 waren opgenomen , zou er (gelijk ik hierboven reeds aan-merkle) op grond van art. 387 nooit aan cassatie le denken zijn. De Heer Weve zon lot hel besluit komen, dat allo vonnissen bij verslek gewezen na do vervallenverklaring voor beroep in cassatie vatbaar zijn, indien art, 95 R. 0. niet in den weg stood ; immers alléén vonnissen in hel hoogste ressort zijn voor cassatie vatbaar. Ilij acht hel duidelijk gebleken, ilat art. 273 (ofschoon naar zijne meeningde woorden : wanneer daartoe gronden zijn, verbeterd konden werden in: wanneer fiet in het hoo^ite ressort gewezen is} niets anders bedoelt, dan P. om hel booger beroepen dienvolgens bet beroep in cassatie uil Ie sluiten , wanneer het bij verstek gewezen vonnis in hel eerste ressort gewezen is , en 2“. om het beroep in cassatie fbij wijze van uitzondering op art. 103 Regll. Org. en 397 Wetb. van Slrafv.) open te laten wanneer hel vonnis bij verstek in het hoogste ressort gewezen is.
Ik erken dit de heer Mr. Weve gelijk zou hebben wanneer de woorden: wanneer daartoe gronden zijn, volgens de door hem voorgedeide. verbetering, vervangen waren door: wanneer het in hel hoogste ressort is gewezen ; in dal geval toch zou de wetgever duidelijk le kennen gegeven hebben , dat hij een bij versieh gewezen vonnis niet immer een vonnis in hel hoogste ressort achtte voor den veroordeelde wiens verzet vervallen is verklaard. Maar, daargelaten de vraag of die verandering juist eene verbetering zou zijn, die verandering heeft. niet plaats gehad en de volgens hem voor verbetering vatbare woorden hebben eene geheel andere belcckenis dan die, welke hij er voor in de plaals wil
-ocr page 463-slellcn; zij strekken bovendien, naar mijne meening, lot bevestiging der stelling dal een bij verstek gewezen vonnis na de vervallen-verklaring van bet. verstek voor den veroordeeble een in bel hoogste ressort gewezen vonnis is.
Wal beleckenl hel slot van art. -273 ? Wal anders dan dat het beroep in cassatie openslaat, wanneer er ^rone/en fot captatie beslaan. Wat zijn grotufeu tot cassatie? ArI. 380 noemt die op: «Wanneer er enz, zal zoodanig verzuim of schending, . . . ^ronrfen opleveren tot ocrnietigiuff van hel arrest of vonnis enz.» too door Mr. Weve voorgeslelde woorden zullen ntoelen beteekenen ; wanneer hel beroep volgens den regel van art. 95 R. 0. onteanke/ijk 7,f. Tusschen de vragen of een beroep in cassatie onteankelyk is, en of een beroep in cassatie gpffrond is, is dunkt mij een groot verschil en men mag die beide uitdrukkingen derhalve niet als van eenerlei beleekenis met elkander verwisselen
liet stelsel van den wetgever schijnt mij ditto zijn: de conlumax kan nooit appelleren , — wel in verzet komen ; verschijnt hij-ten dienenden dage niet, dan vervalt zijn verzet en het vonnis bij verstek gewezen wordt onherroepelijk ten uitroer gelegd; moglen er echter in de instructie 1er tereglziUing vormen zijn geschonden of nagelaten , die op stralfe van nietigheid zijn voorgeschreven, —- mögt echter de regier, die het vonnis bij verstek wees, onbevoegd zijn geweest of nagelaten hebben uitspraak Ie iloeu op eene vordering van den beklaagde of de wet verkeerd loegepasl of geschonden , of zijne reglsmagl overschreden hebben, — in dal geval slaat hem de cassatie nog open.
Is mijne meening juist, dan heeft de wetgever eene nuttige en billijke uitzondering gemaakt, In hel tegengestelde geval is zij van weinig nul en zeer onbillijk ; de beklaagden toch laten moest in eerslcn aanleg verstek gaan, en hij die in honger beroep niet verschijnt, verdient die gunslige
-ocr page 464-— 452
uitzondering evenmin als hij die in eersten aanleg weg-blijfl. Eindelijk beval art. 273 in elk geval eeno gunstige uitzondering en maakt de vvel, die alleen van «het vonnis bij verstek gewezen» spreekt, geen onderscheid ; — mogen de regels; faooreg amplian(/i en nbt /ex non di*-tni^uit etc. dan ook hier gelden '73}.
Hiermede eindig ik dit onderzoek omtrent een gewig-lig ileel onzer slrafprocesorde. Aan geschilpunten van allerhanden aard heelt hel niet outbroken ; vele andere zijn welligl nog onaangeroerd gebleven. Vaak kon ik mij met het gevoelen onzer kundigste rcglsgelcerden niet vereenigen, — vaak was mijn gevoelen in strijd met de jurisprudentie van lt;len Hoogen Raad. Geen eigenwaan bezielde mij hierbij; inogelijk heb ik vaak gedwaald,— v.an dwaling overtuigd geef ik mijne meening gaarne prijs. Ik glt;doof echter geruslelijk Ie mogen beweren , dal dil onderzoek bewezen heeft , dat onze wetgeving ten opzigte van de procedure legen afwezenden in correctionele en politiezaken , hoo goed van beginselen ook, onduidelijk en onvolledig in hare uitdrukkingen is, en dat eene herziening van ons Wclb. van Strafv., nadat de NedcrIandsche wetgever ons eene nieuwe wet op de reglerlijke inrigting zal geschonken hebben , ook te dezen opzigte geen nutteloos werk zal zijn. («)
(73) Wal liet beroep in cassatie van liet vonnis van vervallen-'d-verklaring betreft, verscbil ik nog in een ander opzigt van gevoelen mei Mr. Weve. Volgens hem is dat vonnis een Insschengesehil waarvan men niet dan na de eindbes issing in rassatic kan komen; is bet vonnis bij verstek derhalve niet voor casatie vatbaar, het vennis van vervallenverklaring zal zulks evenmin zijn. Ik hond dat vonnis echter voor een eind* vonnis, omdat hel aan een der partijen een onherroepelijk nadeel toebrengt.
(n) Indraant. n”. 13, blz. 126 hiervoren, slaat in den Oden regel: uitgeoefend; lees: uitgevoerd.
-ocr page 465-— 453 —
ROMRINSCH REGT
Opinerkin^en, het Romeinteh n^t betrej^endt, door Mr, J. E. Goudsmit, Hoogleeraar le Leiden,
^ereolg^-
XV.
Tol vaststelling der juiste lezingen in de Digcsla wordt nog steeds leschaarscli gebruik gemaakt van de gricksche interprètes van liet .luslinianeische regl. Twee voorbeel-lt;len lol slaving. In de L. 56. s. 2 D. de fort. (47. 2) bevallen de woorden «el si negotium ibi lerminalum , «el damnalo fure recepta est pecunia sublala , in «simpluni videtur furli quaeslio sublala» ongetwijfeld eeno corruptie. Teregt toch is bereids door anderen opgemerkt, dal als door den bestolene eene strafactie extra ordinem wordl voorgetrokken , niet de aclio in simpium, maar veeleer die in duplum of quadruplum wordt uitgesloten, en wel daarom, omdat de belangliebbcnde moet geacht worden zijn eigen belang aan de maatschappelijke noodzakelijkheid lol strengere tuchtiging des misdadigers te hebben opgeofferd. Bovendien versterkt het Iwee maal zoo kort op elkaar volgende woord jmhlala het vermoeden, dat wij niet den oorspronkelijke!) leksl voor ons hebben. Bij-skershokk , Oó^ere., 11, 8, meent door verandering van iulerpunelie de plaats aldus te herstellen. « Etsi negotium ibi lerminalum et damnalo «fure recopia est pecunia sublala in simpium, videtur «furli quaeslio sublala.» Ik laat daar of ile uitdrukking «pecunia sublala in simpium recepta est,» mol het taaleigen overecnsleml, doch zeker rijmt niet met deze lezing, dal in de onmiddellijk volgende woorden verondersteld wordl, dal de regier lol iels nicer dan lot de bloole Icruggavc der geslolene zaak veroordeeld heeft.
-ocr page 466-— 454 -
Ik Uvÿfel geenszins of er nioel aMus gelezen worden: «Eisi « negotium ibi lerminatuin , el damnalu fure recepta est «pecunia suldala, in simplum videtur furti guaegtio » trang/ata, » Julianus bedoelt, zoodra de zaak bij den slrafregter haar loop heeft gehad, vervalt de mogelijkheid tot hot instellen cener aclio in duplum of qnadruplum , omdat door hel kiezen van dezen weg ile quaeslio furti zich in het simplum heeft opgelosl. En nu vergelijke men hel Grieksche Seholion bij Heimbach. Tom. V, p. 510. A«i îàv fvravamp;a tj Sixi/ TtfçaicaO'ij, tj xul xaraSixaaO'tfTos rov xltnrov avalan^avii tù xlanïvTa irQa'/fiara, SnxH t^g TÓ d-rri.ovi' ij rijs x^mrijs ^ijTijnts KaTfviivélamp;at.
XVI.
Tweede voorbeeld. Bekend is hel, dat geen servituut bestaanbaar is, ten zij ze voldoe aan eenige behoefte, hetzij van de heerschende zaak, hetzij van de persoon dio lol de dienstbaarheid geregligd is , en alzoo de eigenaar met volle reglskrachl zich niel vermag te ontzeggen wat voor een ander zonder belang of voordeel is. L. 15, D. do Servit. (8. 1). «Quolics nee hominum nee prae-«diorum servilutes sunl, quia nihil vicinorum interest «non valet, veluli ne per fundum luum eas. aut ibi «consistas, el ideo si mihi concédas, jus libi non esse «fumlo luo uii frui, nihil agilur: aliter alque si mihi «concédas, jus libi non esse in fumlo luo aquam qiiae-«rore, minuendae aquae nieae gralia. » Den oogenschijn-Iijken sirijd lusschen dil fragment en de 1. 19 D. eodein (I ) plegen de latere uitleggers van hel Romeinsche regl in
(’) « /a Juntin. qiinn qiiis vnirlal, servitiitmi impuni, risi non anltlis sit , posse exislimn : velnli si nqnrm alieni dneere non ex;'(‘-lt; diret. niliitominiis eonslilir eo servilns possll, qnaedam enlni habem « possomns, qnamvis ea nobis nlilia non sont »
-ocr page 467-lt;li.r voege op te lossen, dat in de I. 19 alleen de^e stelling wordt verkondigd, dat het juist geen vereischte is, dat de tegenwoordige eigenaar der hcerscliende zaak nut of genot hebbe van do door hem gevestigde erfdienstbaarheid, indien slechts voor het erf in de toekomst voordeel lt;laarvan kan worden getrokken. Z,ie Vasghuow, Leitfaden, D, I. s. 338. Puchta, fust. II, p. 780, not. 2. ÀK.NOTs, Pand. s. 176. Nieuw is deze verklaring geenszins. Z.ij wordt naast eene andere die verkeerd is , reeds gevonden in do glossa ad legem 15. laud. e Tu die quod in lege contraria (1. 19) non inlererat lune quando servilus imponebatur, sed postea debebat interesse vel sperabaiur. Geternm si nee lunc nee postea interesset non valei conslitutio. » Zon ook Do’xeli.us , Comm. IX. 21. 17.
Ik voor mij houd niet alleen deze meening juist on in overecnslomming met den aard der zaak , in zoo verre het alleen daarop kan aankomen of do beperking van eigendom door eenige objective nuttigheid, al is zij nog in hel verschiet gelegen , gereglvaardigd wordt, maar ik geloof bovendien, dat dit lieginsel inde L. 19 i). de serv. woordelijk staat uilgcdrukl, indien men nameuilijk gelijk mijns inziens behoort, het pronomen ei voor het sub-stantivum fiindo doelloos gesteld , verplaatst achter etsi en aldus leest: «Fundo quem quis vendat, servitulem imponi, elsi ei non nlilis sit,’posse cxi$timo.rgt; Men verkrijgt dun de toelichting door het voorbeeld : Si aquam alicui ducere non expediret, en den grond : quaedam enim habere possumus, quamvis ea nohis ulilia non sunt. Een kmchligen steun vindt wederom deze verbetering in de Pagilica (58. 1. 17} alwaar men leest; Tü moXovvTi dyçàv ttfiÏTut SoyXeiuv avrio tTTiii'i'ii/ai, z«r ftij x^rjaifift/ar, avnïi (licet ei non ulilis sit).
-ocr page 468-— 456 —
XVil.
In hel insliumciitum (loiialioiiis van Slalia Irene, gelijk het voorkomt hij Sp.vivgehberr. Tab. neg. solenn, p. 155 eu bij Zem., fiüni. Kpi^raph., 11°. 1780, leest men do wool'll en et ad id monuinenluni iluni, adiluin uinbi« tuin adqno bmislnm. liet is opmerkelijk , dat geen der uitgevers op bel denkbeeld kwam , dat toch zoo voor de hand ligt, dat niet adque hauslum maar aquae /lam-tum moet worden gelezen, eene lezing, ilio zoo hel nog noodig ware, bevestigd wordt door eene inscriplio vero-nensis (bÿ Orell., /neer. Lal. n'’. 4378). Hnjus monurnenli emtioni accessit iter ac jus ad puleum , hans-Ins aquae en eotio andere bij Orell. n”. 4085 , uii liceat ilum aditum, ambilum hauslum aquae ligna sumere.
0v( r Ziel /leimefijk bezit van oHroeretn/e goederen , naar aanleiding van een opetel van Mr. Rap-PEYNE VAN DE CoppELLO , 7/1 de Tlicmis , Jaarp^ang 1855 , bladz. 327 vv., door Mr. J, E. Goudsmit , HoogIceraar le Leyden.
Dal door de lijdelijke verwijdering van den bezitter van een onroerend goed, hel bezit niet verloren gaal, leeren de reglsbronnen en de aard der zaak. Immers slnil de bloolo afwezigheid volstrekt niet uit de mogelijkheid , om zoodra wij willen, wederom onzen beheer-schenden invloed op hel voorwerp le doen gelden , en dil alleen is voldoende lol behoud van het bezit. Geheel verschillend is hel wanneer aan de afwezigheid zich de omstandigheid paart, dal inmiddels een ander zich animo domini van hel verlaten goed heeft meester gemaakt. Dan moet, ingevolge hel beginsel, dat het bezit
-ocr page 469-verloren goal, zoodra quoad corpus in conlrai iinn actum til, hij (lie de zaak onder zijne heerschappij bragt en houdt, hel bezit verkregen, de ander verloren hebben, liet spreekt van zelve, dat niet eeno enkele poging (1;, maar veeleer de uitslag, de daad werkelijke inbe/ilneining tol deze nilkooislen leiden kan.
Is derhalve de onmogelijkheid om uitsluitende heerschappij uil te oefenen, de eenige grond van hel verlies van bezilregl, zoo volgt hieruit, dat hel 1er zake niel kan atdoen , of do inbezitneming door een ander, al dan niet lol hel bewustzijn van den vorigen bezitter gekomen zij. Te gelijk met de magt, eindigt hel regl, dal in die magt zijn wortelbad. En nu zullen er in elke beschaafde maal-scltappj , waar openbare veiligheid heerschl, wel regls-middclen worden uitgedacht, om dengene die buiten zijn welen en toedoen ontzei is, in zijn vorigen toestand middellijk of onmiddellijk te doen herstellen, maar hieruit volgt geenszins, dat dit middel zou moeien beslaan in de op zich-zclvo zoo onnaluuilijke fiche, dal hij die de magt heeft niets vermag , en daarentegen hij die geen den minsten physieken invloed meer op de zaak uitoefenen kan, als zat hij nog op de zaak, de wezenl-lijkc bczillor is.
Dal bij roerende goederen hel ware beginsel in al zijne consequentiën werd loegepast, valt niet te betwijfelen. Met hel bezit (en de cusloilia die daartoe gebragt wordt) is het bezilregl onafscheidelijk verbonden , en dal de bestolene van hel door den dief gedurende zijne afwezigheid weggevoerde vee, nog gedurende meerdere dagen (waarom niel maanden?), zoo lang hij den dief opspoorl, hel bezit zoude behouden (2), wordt in geenen dcelo gestaald door de 1. 10. pr. D. do cond. furl., die met hel verlies van het bezilregl nicls ge-
(!) Mr. Kappsykk, t. a. p. !gt;!• 328.
(2) Mr. KAPrcTiSE, t. a. p. hl. 330.
-ocr page 470-— 458 —
meelis heeft, noch door de 1. 44. pr. de acq. rei uni dom., die eeno onmiddellijkc herslciling veiondersldl (1) (nou ex iiitervallo sed in coutinenti), maar veeleer wederlcgd door de I. 3. § 13. (2) I. 25. pr. 1), en do 1. 15. D. do acq. vel omiU. possess. Ja wal meer is , wanneer de hewaarnemer eencr zaak , deze huilen welen des hewaartrevers aanlast met den wil, om zich van hel voorwerp als eigenaar meester te maken , zoo wordt hij hezilter en de bewaargever houdt op het te zijn (3), cujiis rei, zegt Papinianus illa ratio quod rcruni mobi-lium noglecta alque omissa custodia, quamvis cas nemo alius iuvaseril, veteris possessionis damnum afferre con-suevit.»
Zeer te regt alzoo ziel Savigav (4) in de stelling van de latere Romeinsche reglsgeleerden , volgens welke bet bezit van onroerende goederen niet verloren gaal, voor en aleer men van do inbezitneming door een ander kennis heeft bekomen, eene merkwaardige uitzondering, die zich welligt door ulilileils-grondcn roglvaardigcn , maar zeker met den aard van hel bezilregt, geljk het door de Romeinen opgeval en loegcpasl werd, niet rijmen laat (5). Geen wonder, dal de Juristen in den
(1) nbsp;nbsp;nbsp;liier jjeUt qui possessionem vi ereptam, vi in ipso congressu recipcrat, in prislinam causam reverii polios quain vi possidcro intcl-ligcndus est 1. 17, D. de vi.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Nerva lilius rcs mobiles — quateous sub custodia nostra sunt , haclcnus possideri i. e. quateous si vcünins, naturalem possessionem naneisei possimns.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;I. 3. § 13. D. de poss. I. Gquot;. pr. D. de fml. 1. 17. 0. de acq. vel om. posses.
(1) Hcsitzr. p. 102. seqq.
(.quot;) De Glossa mankt reeds opmcikzaam op bet veiscbil tusseben roerende en onroerende goederen , ten dien aanzien. Op de woorden ulilius esse, in de L. 2.5. s. 2. D. de acq, v. o, p., zegt zij: «secusin possessione lei mobilis quain aniillo ignorans,» met beroep op de I. 15. I). cod.
-ocr page 471-uanrang althans over de anomalie niet wilden heen slappen en deze eerst na een geruim tgdsverloop bestanddeel van hot gemeene regt werd, Labbo nog in Leg. 6. § I. D. de acq. v. o. poss., handhaaft de theorie in al hare zuiverheid , door den indringer toe te kennen een wel is waar heimelijk — doch niettemin — bezit en daarentegen den vorigen bezitter het bezit te ontzeggen. Goeue andere is de beteekenis van de woorden : videri einn c/am pom-idere. De paraphase immers van Mr. Kappeyne (1): Labeo leert, dalais iemand, terwijl de bezitter naar de markt is, in de woning binnenlt;lringt, hij zich schuldig maakt aan eene heimelijke itihe-zilnemin^, kan ik niet goedkeuren; vooreerst toch schijnt Labeo iels te stellen wat voor Iwÿfel eeniger-mate vatbaar was (videri possidere), maar nu moge over het gevolg van de inbezitneming twijfel mogelijk geweest zijn , dal er facto eene heimelijke toeeigening plaats gegrepen bad , kon wel door niemand worden ontkend. Of wilde Labeo welligt te kennen geven, dat de possessor clandeslinus, omdat hij dam bezit, geen bezitter is? Maar dam postidere drukt niet eene onlkenlenis, maar veeleer eene qualificalie uit van hel bezit , gelijk vi poesidere niet gezegd wordt van hem die niet bezitter is, maar van hem die een vitieus bezit heeft (2). Of zal men beweren , dat hel positief element van het dam possidere hierin gelegen is, dal bij die ontzet is zoo hij door zijnen tegenstander met het interdiclum uli possidetis vervolgd wordt, do exceptie clandestinao possessionis kan doen gelden? Maar dan zou juist Labeo gezegd hebben, wat ook wij beweren , dat nam. de indringer werkelijk bezitter is, doch om zijn vitieus bezit wordt afgewezen.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;t. a p., bl. 331.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Vi possidere eum deGaiendum est, qui expulso veteri possessore acquisilam per vim possessionem oblinct 1. 1. § 28. D. de vi.
Themis, D.vn, 3de Sl. [I860]. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30
-ocr page 472-— 460 —
Wij zagen welke de meening van Labro was. Deze meening wordt niet bestreden door Celsus in de L. 18. §3. D. do acq. vel omilt. poss,, die veeleer van hetzelfde beginsel uitgaande, het aldus aanwendt. Het 'verlies van het bezit in geval van heimelijke inbezitneming is gegrond op do onmogelijkheid om na de oecupalie nog heerschappij op de zaak uit te oefenen. Wanneer ik nu, terwijl mijn grond betreden wordt, op ecu ander gedeelte van dien groml tegenwoordig bon, zoo kan ik het bezit nog niet verloren hebben , niet omdat ik van dein bezitneming geeno kennis droeg, maar omdat het mij, dio eigentlijk nog uiet ontzet ben , zeer gemakkelijk zal vallen den ander, zoodra ik van zijn bezit kennis zal dragen, hem van den geheden grond te verdrijven ( 1).
Was dus ten tijde van Gelsvs nog het regl hetzelfde als het ten tijde van L.vbeo geweest was (2), do practijk die zich minder om theoretische consequentie dan om do bevrediging van de behoeften des levens bekommert, schijnt te hebben begrepen, dat men zonder zijn welen geen bezit van eenig onroerend goed moet kunnen verliezen (3) en aan dit denkbeeld , dal allengs wortel schoot, sloten zich de regisgeleerdcn aan, zoodanig echter, dat zij, hot regtsbegrip prijs gevende, de anomalie door drogredenen trachtten te vergoelijken. Of is het niet blijkbaar eene drogrede, wanneer Papimanus in de 1. 46. D. zegt: non debet «ignoranli tolli possesio,
(1) nbsp;nbsp;nbsp;De kracht ligt dus niet in liet shnul algue sciero^ maar in liet facile expulsuriit finibus.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;In dit upzigt vercenig ik mij niet met SaV. en lieeft Mr. Kap-PEïNE volkome.! gelijk, als hij zegt, dal hij Celses sprake is niet van een lijdelijk afwezigen, maar van een’ op zich zcIl legciiHoordlgen hcziller.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Welligl droegen de salins hyherni en aeslivi, die men niet op alle lijden van het jaar bewaken kon, hiertoe het meeste bij 1. 40. D de acq. v. o. p.
— 461
quae solo animo retinetur,» als zoude hierbei verlies animo , niet corpore verloren gaan , in zooverre als te ilien aanzien juist hel tegendeel is geschied van hetgeen tol de verkrijging van hel bezit noodzakelijk is? (1).
Hoe hel ook zij, ten tijde van Paüi.us, Ulpiahus en Papisianus , was de uitzondering doorgedrongen (1. 46. I. 3. § 7. 8 etc.) en daardoor alzoo aan het heimelijk bezit van onroerende goederen het regtsgevolg ontzegd , met andere woorden do clandestina possessio was nu geworden een niel-bezil. Hierop nu doelt Ulpiasus in onze I. 6. § 1, wanneer hij na de vermelding van hel gevoelen van Labeo laat volgen : «Retinet ergo possessionem qui ad nundinas abiit», dat is, vermits Labeo dal bezit als ecu heimelijk bezit heeft bestempeld, maar een heimelijk bezit van onroerende goederen naar het tegenwoordig standpunt niet meer bestaanbaar is, zoo volgt hieruit, dal de vorige bezitter vooralsnog hel bezit niel verloren heeft ; maar ontdekt hij de inbezitneming en wordt hij dan floor geweld Icrug-gehouden, dan verliest bij bet bezit, doch niet omdat do ander dam (dat is, niel bezit), maar omdat hij vi bezit. Mr. Kappevne jiaraphraseert do woorden van Ulpiahus, die hij aan Labeo loeschrijft, aldus: «maar als nu bij zijne tehuiskomst de 1er markt gegane bezitter, door den indringer wordt buitengesloten, gaal de heimelijke bezit-onlneming in eeno geweldige onlzelling over, d. i. verkrijgt hij ook hel interdiclum undo vi.» Tegen deze opvatting heb ik wederom hetzelfde bezwaar dal ik hierboven aanduidde , dat nam, het efam pogsidere een werkelijk, doch gequalificeerd bezit pleegt uit te drukken. f^i postidere, non dam kan dus niels anders beleo-kenen dan dal hel bezit na de wetenschap des bezitters niet meer als een clandestien , maar als een geweld-
(I) Tc rent zegt dan ook de Glossa «iu mobllibus boe fallit qiiia igiiorans amillil. Item in immobillbus quandoque.»
-ocr page 474-- 462 —
düdig mod worden aangemerkl, waaruit volgt, dal voor hel bewustzijn van den bezitter, volgens Labeo, een wel is waar clandestien , doch niettemin juridisch bezit aanwezig was.
Uit dit een en ander kan men gereedelijk opmaken , dal over de stelling, die later ingang heeft gevonden, wel dege- -lijk twijfel en verschil bestaan heeft; doch len allerduidelijkst blijkt dit uil de 1. 25. § 2. D. de possess. Hier toch stell PosPONius de vraag aldus voor: Behouden wij hel bezit slechts zoo lang, lot dal zich een ander van de zaak heeft meester gemaakt (ut potior sil illius corporalis possessie), of wel, moet men hetgeen de praclijk,mcer en meer beaamt (quod quasi magis probatur) aannemen , dat het bezit behouden blijft, lol dal do bemagtiging 1er onzer kennis is gekomen? En wal is het antwoord van den jurist :eZ videlur itliUus ess‘e?a]s wilde hij zeggen: de theoretische consequentie vordert alleziuls, ut potior sil corporalis possessie, maar do practijk heeft hier zoodanige cischen, dat zij niet te miskennen zijn,
Is het door ons betoogde juist, dan moet men (l) voor het Nederlandschc regl, waar niet uitdrukkelijk de latere Romeinsche leer en fictie zijn gehandhuifd , zich vereenigen met het gevoelen van hen, die het bezit van een onroerend goed onvoorwaardelijk verloren achten na het tijdsverloop van een jaar, zonder onderscheid of de vorige bezitter al of niet van do inbezitneming door een ander kennis gedragen hebbe (2).
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Van zijn slandpunt le regl stelt Mr. KAPrETSE bet tegendeel; t. o. p. 1)1. 335.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie OpzooMEli ad ail. 601, B. W. en UiEpneis D. I1I„ bh 82, 11“, 190.
t)-«.
-ocr page 475-— 463 —
Eenige bedenkingen legen eene uitapraak van Eonietnscke Juristen, door Mr. T. M. G. Asser, Advocaat le Amsterdam.
Naast de vele voorlrefTelijko oplossingen der meest ingewikkelde regtsvragen , die in hel gulden boek der Pandecten worden gevonden, treft men daarin ook, — wien kan hel verwonderen? — wel cens uilspraken aan, die den aandachligen lezer niet geheel bevredigen en die den loels eener strenge criliek niet kunnen door* slaan. Wanneer de regisgeleerdc, bij de beoefening van dal heerlijke regt der Romeinen, zich ook behoort ten doel lestellen, zooveel hem gegeven is, zijn eigen verstand te scherpen door de werken van die groolc vernuften der oudheid , dan zal zeker eene zoodanige criliek niet als ongepast of onbescheiden worden aangemerkt. liet is daarom dat do schrijver dezer regelen het durft wagen cenige bedenkingen in het midden te brengen legen eene uitspraak van drie dier juridische kolossen, van ÜLPiANus, Paulus en Marciards.
Wal was, — ziedaar de vraag die hel hier gebit, — wat was het regtsgevolg eener schenking lusschen echl-genooten, onder de vigueur der l)ekende Oratio in Senalu van Severus of van Caracalla of wel van beide keizers (Ij, wanneer de donator en de donataris door hetzelfde ongeval kwamen te overlijden, b v. bij eeneu brand, eene schipbreuk enz., dat niet blijkt wie van beiden hel. eerst is overleden en dat zij daarom moeten geacht worden gelyktijdig overleden te zijn. Wij nemen die onderstelling aan, en vragen: wordt leregl door de Romeinsche juristen beweerd , dat in dit geval de donatie van kracht is?
Gaan wij kortelijk na op welke gronden hel gevoelen der genoemde juristen steunt.
( 1 i Zie VO N Sa VIG N T , System (fes heufi^en fiötp- Het Aft, IV, S. 180.
-ocr page 476-Vóór de bedoelde Keizerlijke Oratie waren sehonkin-gen lusschen man en vrouw in elk geval nietig en van alle regtskracht ontbloot. De Oratie, met wijziging van dit strenge oude regt, bepaalde, dat de schenking van kracht zoude zijn, in geval niet do donataris vóór den donator zou komen te overlijden , welk geval in de Oratie wordt uitgedrukt met de woorden ti prior oila decex-terit qui donal um accepil. Daar nu, in het geval van oenen gelijktydigen dood, de donataris niel vóór den donator komt te overlijden, omdat zij op hetzelfde oogenblik sterven , moet bier , volgens de Romeinsche juristen, de schenking geacht worden van kracht te zijn. Ulpiakus, ofschoon erkennende, dat het hier eene « difficilis quaestio» geldt, draagt toch uitdrukkelijk dit gevoelen voor, waar hij zegt (1. 32, § 14 D. de don. int. vir. el nx. XXIV. 1): «et magis pulo donalionern «valuisse; et bis ex verbis Orationis defendimus :. ail « enim Oratio, si prior vila decesserit qui donatum voccepit; non videtur aulein prior decessisso qui dona-« turn accepil, cum simul decesserint. » Hetzelfde, met Bijvoeging der woorden «magis puto », leert Paulus, in 1. 8 D. de rebus dubiis (XXXIV. 5) en meer apodictisch Marciarus , in 1. 2G D. de mortis causa don. et cap. (XXXIX. 6).
Het blijkt dus, dat de Romeinsche juristen zich hier vastklcmmcn aan woorden, zonder eenen aan den aard van bet reglsinstituut ontleenden grond voor hun gevoelen aan te voeren. Naar onze meening wordt door dit gevoelen do strekking en beteekenis der Oratie geheel mi.skend , en wordt het ook door de woorden van dil staatsstuk geenszins gereglvaardigd.
Ofschoon wij van oordeel zijn,, dat, in hel algemeen, de vraag welke lt;le bedoeling van den wetgever is, moet worden »oorafgegaan door deze, wat door de woorden der net wordt uilgedrukl, willen wij bier de tegenover-
-ocr page 477-— 465 —
gestelde orde in acht nemen, omilal wij uil de aliunde blijkende bedoeling des keizers, de beleekenis der gebezigde woorden, waarover geschil beslaat, wenschen af te leiden.
Van oudsher gold in Rome hel verbod van schenkingen lussehen echlgenoolen. Dil verbod steunde op onderscheidene gronden, blijkens de getuigenis derRomoin-sche Juristen zelven. Vrees dal dikwijls eeno opwelling van harlstogt tot buitensporige schenkingen zou doen besluiten, waarover de schenker later, in eene meer bedaarde gemoedsstemming, berouw zoude gevoelen,— vrees dal hebzucht en slimheid bij den eenen echtgenoot zou welen misbruik te maken van zwakheid bij ilen anderen, — vrees ook dal, indien niel op dergelijke schenkingen een veto werd gelegd , speculaliegeesl en winstbejag te veel invloed op het aangaan van huwelijken zouden uitoefenen, — ziedaar eenige der gronden die lot het bedoelde verbod geleid hebben.
Wal heeft nu de keizer, bij zijne Oratie, in dit oude regt veranderd? Ilij heeft de absolute nietigheid a priori der bedoelde schenkingen gehandhaafd, maar alleen overwogen dat het onbillijk en hard moest geacht worden, indien, na den dood iles schenkers, zijne erfgenamen hel regl hadden eene zaak , die in het feitelijk bezit van den begiftigde was gekomen (zonder echter zijn eigendom te zijn geworden) terug te eischen, «Fas «esse eum qui donavit poenilere: heredem vero eriperc for-«silan adversus volunlatem suprematn ejusqui donaverit, «durum el avarum esse. » Ziedaar de woorden zelve der Oratie, aangehaald in 1. 32, § 2, h. t. Hel eenige geval dus, waarin de donatie zoude geacht worden van kracht te zijn, was dan aanwezig, wanneer de donator vóór den donataris kwam te overlijden, omdat alleen dan de erfgenamen van den donator in de gelegenheid zouden zijn aan den donataris hel geschonkene te ont-
-ocr page 478-nemen. Dit nu werd als onbillijk aangemerkt, omdat het jus poenitendi van den donator, het regt om de schenking te herroepen, of liever de geschonkenc laak eenvoudig terug te nemen, moest geacht worden door den dood des donators vervallen te zijn. De regtsregel van de «ambulatoria voluntas usque ad extremum » werd-hier bij analogie loegepast, ook in dien zin dat het niet terugnemen der zaak tot op den dood toe, moest geacht worden den wil des donators te kennen te geven om de zaak aan den donataris te laten ; aan den don t-taris : het is daarom noodig, dat deze den donator overleeft, hetgeen bij gelijktijdig overlijden niet plaats heeft.
Ziedaar de bedoeling. En nu de woorden.
Dal de keizer aan het geval van gelijktijdig overlijden niet gedacht heeft, is duidelijk. Hij heeft nu echter gemeend zijne bedoeling uit te drukken , door te zeggen , dat de donatie niet van kracht zoude zijn «si «prior vila decesseril qui donalum accepil. » Zondert men het geval van gelijktijdig overlijden uil, dan is het inderdaad hetzelfde of men zegt : indien de donataris overlydt vóór den donator , of indien niet de donator overlijdt vóór den donataris. Hel is opmerkelijk , dat Glück, ofschoon hij de uitspraak van Ulpiarüs omirent het geval van gelijklijdigen dood, overnoemt en verklaart, zonder zich cenigo tegenspraak te veroorloven (1), toch daar, waar hij eene poging doel om de oratie , die slechts voor een gedeelte lot ons gekomen is, te rcconslrueren , de volgende woorden bezigt, om den vermoedelijken tekst der Oratie aan te geven;
«Placet igilur donaliones inter virum el uxorem.... « ila confirmarc ul si donator prior decesserit et in eadem « volunlala donalionis usque ad ultimam diem vilao per
il) .tusfahrlichv tirltiiileru»;/ der Pandeden , XWI S. 150 fgij.
-ocr page 479-— 467 —
«severaTeril, ipso jure res Gani ejus, cui douatae sint el «obligatio sit civilis.»
lets verder Iaat Glück hierop volgen:
«Quod si prior vita decesserit is qui donatum acce-«pit, nullius momenti donalionem esse voluirnus. »
Ook naar Glügk’s meening werd dus, door de laatste woorden, de bepaling der eerst aangehaatde zinsnede geenszins uitgesloten. En toch, die woorden •.»{donator prior decefserit maken het onmogelijk do uitspraak van ÜLPiANus goed te keuren, omdat dit bij gelijktijdig overlijden niet plaats heeft- Wij vermelden deze omstandigheid alleen, omdat daaruit wederom blijkt lot welke gevolgtrekking omtrent ’s keizers bedoeling eene onbevangene lezing van het bewaard gebleven deel der Oratio leiden moet.
Alle twijfel moet hier echter wegvallen, wanneer het bewezen is, dal de keizer niet Ä«w bedoeld hebben hel-geenjn de uitspraak der Romeinsche juristen opgesloten ligt.
Volgens het gevoelen dier juristen zou lot de validiteit der donatie niet vereischl zijn, dal de donataris leefde op hel oogenblik van den dood des donalors; — do onderstelling toch van den gelijklijdigen dood sluit het overleven uil. Hel is duidelijk dal deze onderslolling alleen dan waar kan zijn , wanneer de eigendom der geschonkene zaak reeds vóór den dood des donalors door den donataris verkregen was. Anders toch zou een der eleinenlen voor den eigendomsovergang ontbreken, na-mel ijk do tijd, waarop do overgang zou kunnen geschieden.
Was nu werkelijk , in het gestelde geval, de eigendom reeds bij de traditie verkregen?
Neen , zeker niet. Allo schenkingen lusschen echlge-nooten waren a priori nietig (I. 3 , § 10 , D. h. 1.}. En dit i.s door de Oratio niet veranderil. Alleen hoeft do
-ocr page 480-— 468 — keizer, ul aliguid laJ^arel ex Juris figure (1. 32. pr. D. h. 1.), bepaald, dal in het bewuste geval de donatie bet karakter van een letaal zoude aannemen. Het niet terugnemen der zaak door den donataris werd aangenomen als cene praesumtio Juris et de Jure voor het beslaan van zijnen wil om na zijnen dood den donataris in den eigemlom der zaak te doen treden.
Men zal welligt hiertegen aanvoeren, dal de bedoeling des keizers kan geweest zijn de donatiën in het aangeduide geval met donationes mortis causa gelijk te stellen, zoo als o. a; wordt beweerd door voix Sa-viGiNv (1). Ter slaving van dit gevoelen beroept deze schrijver zich op 1. 32, §§ 7 en 8 D. h. t., alwaar de schenkingen lusschen man en vrouw, in het geval waarop de Oratie betrekking had, met donationes mortis causa worden vergeleken. Deze laatste soort van schenkingen kunnen, zoo als bekend is, in dier voege plaats hebben ut res statum Jiat accipienlis (1. 2 D. de mortis causa don. el cap. XXXIX. 6). Hieruit nu zal men welligt de gevolgtrekking willen afleiden, dal ook schenkingen lusschen echlgenooten , in hel door de Oratio bedoelde geval, geacht werden in dier voege te hebben plaats gehad, dal de zaak reeds bij de traditie de eigendom van den begiftigde was geworden.
Dit gaat echter niet op. Het is waar, dal in de door voN Savigny aangchaalde §§, de schenkingen lusschen echlgenooten in eenige bepaalde opzigten met donationes mortis causa worden vergeleken , maar daaruit volgt nog niet de gelijkstelling, en in allen gevalle kan daaruit niet worden afgeleid , dat ook op schenkingen lusschen echtgenoolen zoude toepasselijk zijn de zoo even aangehaalde bepaling omirent de donationis m. c,, deze namelijk dal de geschonkene zaak reeds
(I) System , IV. S. 181.
-ocr page 481-— 469 — lùj de traditie de eigendom van den begiftigde kan worden, onder eene ontbindende voorwaarde. Uit al het hierboven aangevoerde blgkl duidelijk , dal elke schenking tusseben echtgenooten, in elk geval, a priori nietig is , en dat in het door de Oratie bedoelde geval eerst op /iet oogenbli/c van den dood des donalort een regt voor de andere partij geboren wordt.
Het meest doorslaande bewijs bewijs voor deze stelling is gelegen in 1. 36. D. h. t. ; «Si donatae rcs exstanl, «etiarn vindicari poterunt. » De schenker blÿft dus eigenaar, er heeft geen eigendomsovergang onder eene opschortende voorwaarde plaats, eerst na den dood des donators gaat de eigendom over. Daartoe nu is het noo-dig, dat de donataris op en na dat oogenblik in leven zij: gelijktijdig, overlijden sluit de mogelijkheid van eigendomsovergang uit.
Op deze gronden berust onze meening, dat de uitspraak van ÜLPIANUS, Marcianus en Paulus, in den aanvang van dit opstel medegedeeld, faalt. Wij hebben lang geaarzeld alvorens die gronden mede te deeleu , vroezende, dat de dwaling aan onze zijde mögt zijn en niet aan die der Romeinsche juristen , te meer daar geen der schrijvers, noch vos Savigny, noch Glück, noch VON Vakgerow , noch eenig ander, voor zoover ons bekend is, de bedoelde uitspraak bestreden heeft. Daar wij echter, bij naauwkeuriger onderzoek steeds meer en meer in onze overtuiging hieromtrent bevestigd zijn, hebben wij eindelijk tot het schrijven en mededeelen dezer regelen besloten.
-ocr page 482-ALGEMEENE REGTSGELEERDHEID.
letg over ont Jtlilitair Reg't, door Jhr. Mr. J, J.
F. DE JoKG VAN Beer EN l)oNK, Subst.-Griffier bij de Arrond.-Reglbank te ’s Hertogenbosch.
EEN WOORD VOORAF.
Die olde palen zal men niet verselten.
Pascal heeft het gezegd: «la dernière chose qu’on trouve en faisant un ouvrage est de savoir celle qu’il faut mettre la première,» en wie ook geneigd zÿ den man der «Pensées» fegen te spreken, zeker niet ik op het oogenblik , dat ik den lezers van dit tijdschrift de vergunning ga vragen , met hen in oenige beschouwingen te mogen treden over onze militaire rcglspleging. Over dit gedeelte toch onzer strafwetten is door vele bevoegden zoo zeer de staf gebroken , dat het gewaagd schijnt, nogmaals de aandacht daarop te vestigen, maar hetgeen mij moed geeft het een en ander over deze stof hier in hef midden te brengen, is, dat ik ook hoegenaamd geen plan heb terug te komen op al hef gebrekkige, dat men reeds zoo menigmaal heeft aangewezen. Veeleer zoude ik mij genoopt gevoelen eens te wijzen op het goede , dat in onze militaire regtsbedeeling op te merken is. Ik kan mij begrijpen, dat het onaangenaam is Arfstides steeds «den rogtvaardige » te hooren noemen ; doch mij althans hindert het veel meer iemand of iels altijd te hooren laken. Iloe het zij, mijn doel in deze bladzijden is alleen in koelen bloede de jure con-tlituto te handelen en in het bijzonder de artikel.s te bespreken van de wetboeken der rcglspleging bij do land- en zeemagl en van de provisionele instructie voor hel Hoog Militair Geregtshof, waarbij bepaald wordt, «dat geene vonnissen, door den krijgsraad gewezen.
-ocr page 483-— 471 —
zullen mögen worden 1er executie gelegd, voor eu aleer zij door hot Gerogtshof zjn geapprobeerd of geconfirmeerd geworden.» Doch ook hier geldt nog: «fle savoir la chose qu’il faut mettre la première,» en rijst de vraag: kan ik in mijn geschrijf over zulk een onderwerp nog wel ontvankelijk gerekend worden, daar wij , zoo als de wet van 4 Junij 1858 het uildrukl,» in afwachting zgn van eene herziening der wetgeving op het stuk der militaire justitie, en van de alsdan omtrent het beslaan en den werkkring van hel Hoog Militair Gereglshof in verband daarmede te nemen eindbeslissing.» (1) Zalmen mij niet met hel oog op eene spoedig te nemen eindbeslissing, waarvan zelfs de ophelTmg van hel Hof het gevolg kan zijn , kunnen tegenwerpen: « nisi utile est, quod facias, slulla est gloria?» Ik twijfel, of het ver-'’'ÿl gegrond zoude zijn. Ik moet bekennen geen groot voorstander te zijn van nulligheidstelsols, maar —er is eene andere reden , waarom men nog niel noodzakelijk behoeft beschouwd te worden als post feslum te komen, zoo men een punt van het nog geldend militair regl 1er sprake brengt.
En die reden meen ik te kunnen aangeven, door la wijzen op den oud-vaderlaudschen stelregel: «die olde palen sal men niel verseilen.» Wij zijn niel zoo ontaard, wal men ook van verbastering spreken moge , dat wij niel meer zouden luisteren, hoewel misschien niel altijd waar het behoort, naar die vermanende slem onzer voorvaderen. In deze proeve kan natuurlijk de geschiedenis van die woorden, die als een bevel klinken, niet worden nagegaan, maar gewraakt zal het, hoop ik, niet worden , zoo ik bij deze gelegenheid herinner aan de kernachtige beschrijving , die Tacitus van de oude Ger-
(1) Zie den aankef der wet van den 4dcn Junij 1858 , houdende cenige maatregelen van bezuiniging met opzigt lot liet lloog Militair Geregts-hof. {Slbl. n“. 45.)
-ocr page 484-inanen geefl, en die ons hunne «magna corpora» met hunne «truces et coerulei oculi el rulelae comae » doel kennen als «tantum ad impetum valida; laboris alque operum non eadem patienlia.» Hoe aanlokkend zoude hel zijn deze kenschetsing in verband te brengen met het oordeel dal Schiller, de belangstellende beoefenaar van hel sprekendste gedeelte onzer geschiedenis , over ons volk ullsprak , als bij het noemt «eine Nation, welche die ersten Schritte immer ihut langsam , zurückgezogen und ungewiss , aber die folgenden alsdann desto rascher,» (I) Ik zal mij evcnvvel niet laten verleiden door bet belangwekkende van een onderwerp , hetgeen alleen door een bevoegde bewerkt eene leerrijke zielkundige bijdrage zoude kunnen worden lol eene juiste beoordeeling van ons voorgeslacht en van ons zelven. Ik zal ei mij dus niet aan wagen, en wil mij bepalen bij bet aanvoeren van een paar voorbeelden, waaruit blijkt, dat ook vooral in het onderwerp dat ons bezig houdt , de « oldo palen » over het algemeen niet roekeloos verzet zijn.
In 1597 werd er voor één jaar eene instructie vasl-gesleld voor de collégien 1er admiraliteit, waaraan de beregling der hoogere misdaden 1er zee werd opgedragen, en nogtans was in 1795 dezelfde instructie nog van kracht. Ook onze steeds geldende provisionele instructie voor het Hoog Militair Gereglshof heeft gedurende bijna eene halve eeuw hel goede voorbeeld van deze bare voorgangster gevolgd. En men vocre hiertegen niet aan, dal die voorbeelden niet veel bewijzen , daar bij ons aan het voorloopigo bij uitzondering slechts een lang leven schijnt loegedachl te zijn; want het zal voldoende zijn te herinneren aan ’t geen de Belgische beoefenaar der regtsgeschiedenis Britz, ons leert,
(1) Z. de voorrede der eerste uitgave van zijne «Gcselilclile des Abfalls der Vereinigten iNicderlande von der Spanischen Regierung. »
-ocr page 485-— 473 —
als hÿ den Ireurigen toeslanil iler militaire reglspleging in de zestiend*! cemv beschrijft, en doet opmerken, «que l’auditeur concourait au jugement des aflaircs «mêmes qu’il avait instruites,» (I) oui overtuigd te worden dat, terwijl in zoodanige belangrijke en in het oof* vallende onregelmatigheid zelfs geene verandering gekomen is, hier do olde palen nog groolendecls op dezelfde plaats staan.
Wij zijn dus , althans in dit opzigt , de gehoorzame zonen onzer vaderen, en ik zeg met opzet wÿ, want hel begint lijd le worden dal wij allen hel besef krijgen van onze verantwoordelijkheid, en wij niet eeuwig het bijzonder gemakkelijk deel kiezen van aan hetgeen men de regering noemt allo schuld te wijten. Vos del had wel gelijk als hij in zijn Gijxlirec/ii VooREs het laat betreuren , dat hel maar al le dikwerf geschiedt
« Dat men d’iuersle wil schaiven op den hals Al wat er is misdaen.....
Hoewel do reden dal niet lijd, noch de ervaerenheid het leert »Oh! deze of gene,verheeld ik mij,heeft zeker wel cens gewenschtdal hel dien pruttelaars legen ieder, behalve tegen zich zclven, ging, als den bekoorlijken zangers van de «ev/t/fivs aoiSi].» brokekekex. koax,koax,in de fabel,aan wie Jupiter eindelijk genoodzaakt is een knuppel toe te zenden. Men kan niet volstaan met anderen le beschuldigen van slaperigheid, van vadsigheid , van onverschilligheid, en welke diergelijke woorden men meer uitgevonden hebbe. Men beginne zelf met onafgebroken ijver stceils opgewekt voort lo arbeiden en trachte, zoo eeno geschikte golegonheid zicht aanbieilt, iels, zoo mogelijk , bij le dragen lot den algemeenen vooruitgang , maar men bestede zijn’ lijd niet met allerlei
(1) Z. M. J. limiz, Itlénioire tur l’ancien droit Belgique, le part, psg. 402.
-ocr page 486-— 474 —
woliuidende klaagliederen aan te hellen , alsof dil reeds van groote eigene werkzaamheid getuigde.
De ondervinding heeft het te dikwijls geleerd, hoe zeer onze hoop te leur gesteld werd door hen , die met de meeste zalving en soms met edele verontwaardiging de beslaande gebreken deden uitkornen. Men zoude het bv. wel eens aan den deftigsten klager over onze militaire regtspleging gevraagd willen hebben, hoe hij haar zoude willen inrigten , en ik meen niet te veel te zeggen, zelfs in geval hij geen antwoord behoefde schuldig te blijven , eene menigte andere klagten zoude men zien geboren worden, en niet weinigen zouden welllgt het verledene terug wenschen. Mij althans schÿnt het pleit volstrekt nog niet beslist, of het zoo voor de hand ligt iets werkelijk doeltreffends in de plaats te stellen van de bestaande militaire wetsevins;, De erva-ring van bijna vijftig jaren bewijst het tegendeel, en do woorden : slaperigheid en vadsigheid zgn niet bij magie van dat verschijnsel eene voldoende uitlegging te geven. Wij moeten dien toestand manmoedig onder de oogen zien, en men zal hel welligt niel laken, zoo ik eeno proeve waag eenigzins de oorzaken van het verschijnsel op te sporen. Zij staal in naauw verband met de vraag, die ik in den aanvang mij stelde , wat to denken van eene herziening op het stuk der militaire wetgeving, waarnaar wij sinds jaren uitzien.
Die herziening, zegt en herzegt men, is dringend noodzakelijk van eeno welgoviog, die gebrekkig, ongrondwettig , illiberaal, verouderd , onregtskundig , bovenmatig gestreng, ja somtijds onraenscholijk is. (1) Ja zeker, bij zulke schildering huivert men, al i.s men in arte acqiii et boni geen groot idealist, en wij moeten
{1) Als het gevoelen van professor DS Gntvi aangehaald in f^bl. n=. 257.
-ocr page 487-— 475
bekennen, dat, zoo wij dan den wclsprekenden deken der Parijsclie Italie hooren uitroepen : « Malheur au jurisconsulte s’il n’a pas appris à lire le nom sacré de Dieu au bas de toutes les pages de la loi», (1} dat wij ons hier wanhopend moeten terug trekken met een diepgevoehl : « non possiimus. » En niettegenstaande dit alles meenen zij , die meer van nabij do militaire regts-bodeeling hebben kunnen gadeslaan , dut men volstrekt niet behoeft te treuren over den toestand in dit opzigt van onzen krijgsman , terwijl ik er durf bijvoegen ; ware het anders , — een vrij en edelmoedig volk als het onze, zoude gedurende bijna cene halve eeuw zulke barbaarsch-heid niet hebben kunnen dulden. Maar daarenboven bij zoodanig volk ben ik niet bang zelfs voor onmenschelijke wetten, overtuigd als ik ben, dat ilc grootste, zooniet cenige waarborg voor de maatschappij is: het geweten van den regier. Men moge vorderen met Cigkro « magis-tratum legem esse loqucntem» ; de wellen mogen meer of minder goed zijn ; altijd blijft het aankomen op hen , die geroepen worden deze toe te passen; want, hetgeen de groole Spinoza in het algemeen van de beste regering zegt, die hij alleen daar vindt, waar hel leven der monschen zich kenmerkt door versland, door ware deugd en waar leven des gcestes (2) , dat kunnen wij bier wel veilig nazeggen , die reglsbedceling de beste noemende , die onder zulke omstandigheden plaats heeft. Een goed wetboek is zeker niet te versmaden, maar niet ten onreglo klaagt een der merkwaardigste mannen van onzen lijd, «qu’on se laisse aller à croire qu’une nation doit cire heureuse, pourvu qu’elle ait un bon Code.» Naen, zoo gaat hij voort, «le seul progrès
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Discours du bâtonnier PiococE, Gaz. d. Trib., 20 Nov. 1850.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie zijn Traclatns Politicus, cap. V § 5, (in het IVde D. van ActnEiCH’s vertaling van «SriNOZs’s .Sümmlliclic Werke»).
ilinmis, D. VU ; itde St. [1800j. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31
-ocr page 488-— 470 —
désirable consislc dans l’aiiiélinration lt;les âmes , l’affcr-missenicnl lt;les caracicres, l’élévalion des esprits. » (1) En nu voegi bel mij volstrekt niet to bcoordcelen, in boeverre wij in ons vaderland ons Ie verbeugen hebben in zoodanigen vooruitgang, doeh aan den niililairen regier zal tuen ge nis den lof niet onthouden, dat bij , met de meesic belangstelling in hel lot van lt;len lereglslaande bezield , de zaken aan zijne beslissing onderworpen met do groolste naanwgezetheid behandelt. Bij die gedachte schep ik ruimer allein, als ik mij verdiept heb in zijne criminele welhoeken en in do reeksen van strafbedreigingen , die men voor de eer der menscHieid sinds lang uilgewischl wen-chle; bij die gedachte herleef ik, als ik door onuphou lelijk te .sluiten op de woorden: dood, sirop of kogel , mij leii laalslo den sirop reeds om den hal.s zag of mij door den kogel getroffen waande. S ims , ja, kan de nnlilaire regier, zoo als het helaas! schijnt , hel hovenmalig slrciig straffen niet vermijden ^2) ; overigens is ook hij do regier van zijn lijd,
«Wal, valt men mij bier in de rede, een regier van zijn lijd ; dit is hem mei den beslen wil ónmogelijk bij eene reglspleging , waar b. v. alie.s , behalve de veroor-deelende uilspraak des rcglers, met den sluijer des
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Z. liet ari. van E. llFSAN : nDc Ia Pliilosapliie de l’iiisloirc ciinlcin-poiainc» in de Uevue des Deux Mondes, van 1 Jnlij 18.59.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;MiTTUtcs (De criininib. I. 48 1)., E. 18. c. 4. p. 62.5), troost licb nii l de jjedacblc : «Salns pnpiili .supienn lev est, il si ipndcni is salins esse abler non possit, — jusque lasqu- erit, il,a exasperare pnenas, ni ah inliinis ad iillima supplicia Iianseal lejslalor. Argu-mcnlnni forlissiminn. (zegl bij verder.) praebent niililares sanchones, qnac plernmqne capile innlelanl inililc» ex ejnsmodi cansis , ex qnibus Pagani six niodiee pledeicnlnr; nec lanien jure divino improlianlnr, ut Culligere licet ex lacis seqiienlibns, 1 .Sam., 26 v. 1.5, 1 lieg. 20. 39. Lue, 3, v. 14. AcInr. 10, v. 33 seq. u De benijsvoering, bepaald delnal.sle. is zeker krachtig; men zie de aangeb lalde plaatsen; ik waag mij niet met Mattosc.s op liet terrein van zijn jus divinnni,
geheims word! bedekt (1); waar verhooreii en lereglzdllin-gon voor niemand toegankelijk zijn , waar geene verdediging, maar alleen beschuldiging plaats vindt, en waar alles ons herinnert aan ile verschrikkingen der veemgeriglen »; maar als die sliiijer des geheims cens hoegenaamd geene verschrikkingen der veemgerigten bedekte , en integendeel achter dien slnijor een ijverig en naauwgezel onderzoek zeer zediglijk zich verborg, quid rnali 7 Zeker is het , dat zoo de militaire regispraak ons cenigzins aan do verschrikkingen der veemgeriglen moest herinneren, wij, aan ons vaderland wanhopende , het niet anders ilan veemgerigten waardig zonden kunnen keuren. Gelukkig echter heor.'cht daar alom do overtuiging, dat het vertrouwen van hel Nederlandsche leger in zijnen regier geen oogenblik is geschokt geworden. En te regl. Men meene daarom niet, ilat ik een caecus adulator ben van het geheimzinnige; wie is adulator, en dal nog wel van het geheimzinnige? — ik wil zelfs bekennen, dat alles, wal zich achter schermen verschuilt, mij hatelijk is, en hoop, wat misschien meer zegt, nooit in mijn leven lid te zullen worden van iels , dat naar een geheim genootschap zweemt.
De behoefte naar hetgeen men publiciteit noemt wordt te zeer algemeen gevoeld. Die behoefte, waardoor al hel duistere meer en meer uil zijne schuilhoeken gedreven wordt, doel dan ook lo minder vreezen voor eme behandeling van zaken , ook al liecft deze zelve niet coram populo plaats. Wij hebben hier niet met een ondoor-dringbaren slnijor te doen. Spoedig genoeg , meen ik te
(1) Art, 215 van de Reglspleginij bij de bandmajl Inidl : A/te vonnissen moeten openlijk nllgesproken of uitgeleien worden door den Andilenr-militiiir in dm vollen krij,jsraad , 1er prusealie van den be-kltingilen of gccondeninecrdcn, en voorts nog bovendien op zoodanige andine plaats, waar de cxecnlic zal gesebicJen, of bel belang der jnslitie zulks zoude mogen vorderen. (Vgl art 193 der Hcglspl. bij de Zeemagt)
-ocr page 490-kunnen verwaclileii, zou de openbare ineening hem branilinerken, die zich een ontrouwen priester in Themis tempel toonde. Ik geef mij gewonnen, zoo men hier tegen aanvoeri , dat het eigenlijk openhaar leven hij ons nog wol voor eenige ontwikkeling vatbaar is , dat de drukpers, die regina mundi , zoo men zegt, ons hare koninklijke waardigheid niet dan in het verschiet heeft doen bewonderen, dat b. v. de journalistiek (wij hebben natuurlijk daar geen woord voor) in hel algemeen zich slechts in eenen matigen vooruitgang mag verheugen , zoo zelfs , dal zij welligt genade zoude vinden in de oogen van UsiiEK in do «Lettres Persanes,» tlio het zoo vervelend vond , dat de dagbladen zich bijzonder bezig hielden melde pas verschenen werken (1) , en dat zij zich althans , om weder lol ons onderwerp terug te keeren , zeer weinig en dan nog niet altijd op eene gelukkige wiizo bemoeit met hetgeen in de gereglszalcn geschiedt. Ik herhaal hel, ik moet hel gevvonnen geven , dal men onder zulke ornslandigheden nog niet aan eene ware openbaarheid denken kan, maar dan moet men ook niet te zeer boven de schriftelijke wijze van behandeling der militaire reglspleging verheffen de manier van procederen in hel burgerlijke , waarvan hel openbare veeltijds daarin gelegen is, dal er ter torogtzilting tien, twintig, stel honderd personen tegenwoordig zijn, die, wie weet om welke reden, daar gekomen zijn, en die ik mij de vrijheid veroorloof niet in slaat te rekenen de openbare meening te vormen. Men zal zich niet verwonderen , zoo de gelegenheid hier niet wordt aangogrepen, om weder op nieuw de voor-en nadeelen van hel schriftelijk en mondeling onderzoek tegenover elkander te stellen. Dit is te dikwijls en door meer bevoegden beproefd. Een merkwaardig verschijnsel is het welligt , dal in 1848
(1) Z. Moktesociec, « Lettres l’crsancs.» Lettre C\ III.
-ocr page 491-sommige mannen iler theorie weder lol de schriftelijke procedure terugkwamen. Do gronden, die zij daarvoor hadden, zijn hier niet Ie onderzoeken. Het is echter niet ónmogelijk , dal de ingenomenheid met het stelsel van openbaarheid bij hen eenigzins verminderd was, door hetgeen zij hier en daar, hoe zeldzaam dan ook, zagen gebeuren, en dat hen moest herinneren aan de reden die Aper in Tagitus «Dialogus Do Oraloribus» geeft, waarom hij aan den orator van zijn’ lijd aanraadt, « nova et exquisila itinera » te bewandelen , vooral zegt hij , omdat men soms judices kan aantreflen , «qui vi aut potestale, non jure et legibus cognoscunl, et ncc acci-piunt tempora , sed consliluunt, nee cxspectandum habenl oralerem, dum illi libeat de ipso negolio dicere, sed saepe ullro admoncnl, alquc alio transgredientem revo-cant, cl fest inare se testantar. (1) Hoe het zij, zeker is het, dal hel niet onbelangrijk is van Mittermaier te vernemen, waarom hij het hooger beroep in strafzaken bepaald noodzakelijk acht , en hem te hooren verklaren : ■lt; gewiss isl es, dass das mündliche Verfahren nach der Art, wie cs häufig durchgeführt wird, die Verlhcidi-gung oft vielfach beschränkt und in einer gewissen Eiii-sciligkeil (Z. B. durch Uebermacht des Staatsanwalts oder Eilfertigkeit) Urlheilo verannlasst, bei weichender Vcrurlheiilc durch andere Rcchlsmillel keinen Schutz findet und nur durch die Berufung Abhülfe erlangen kann.» (2) En die «Berufung» heeft len minste onze veroordeelde krijgsman; men wil dat regt wel beperkt hebben tot het geval , dat er niet op bekentenis is regl gedaan (.3), maar in praxi geloof ik niet dal die met
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Z. t. a. p. C XIX.
.(2) Z. Mittermaier « Die GescizgcbiuijT imil llecliUvibinig übcrSlraf-'pi rabri’n nach ibi er nlt;'iicsli-ti Fortbiblmifr . 1 Säß S (gt;27.
'.3) lid ai t. 222, dal wondi’rlijk »eiii)e,j m i. 'cN gidivcl anib’is zeßl,
-ocr page 492-de tegenwoordige denk beelden weinig slrookeinlc beperking vele bezwaren oplevert. In een woord , men moge het stolsel afkeuren en »erouderd vinden; men moge met minder tevreden, wenschen , dater gedeeltelijke verbeteringen in worden aangebragt, hetgeen toch altijd in de meeste gevallen zijne eigenaardige moegelijk beden zal blijven hebben; — men zal levens moeten toestemmen , dat aan onzen leregislaanden verdediger des vaderlands genoegzame waarborgen niet ontbreken. Do auditeur-militair heeft zeker eene groote , te gioote magt; wij wezen er reeds op, en dit was misschien ge-makkelijk to verhelpen; gelooft men echter dal, zoo er thans nog eene daad gepleegd werd , die ons in de verte cenigzins aan de verschrikkingen der veemgerigten zoude kunnen doen denken, dat aan zulke daad zich, als ware het, mcdepligtig zouden maken de auditeur de olHcieren-commissarissen voor de instructie , de krijgsraad , de advocaat-fiskaal, het Hoog Militair Gereglshof, en , in geval van hooger beroep , ook nog do verdedi-, ging? (Ij Neen, men behoeft waarlijk geen groot optimist te zijn om zoo iets niet te kunnen veronderstellen , en men zal het ook welligt niet geheel onbegrijpelijk achten , dat ik in het aangesliptc gedeeltelijk do verklaring vind van het verschijnsel , dat gedurende bijna
dan dc bedoeling schijnt ie moeten zijn , luidt ;
« De gecondemneerden zullen het regt van appel of hooger beroep hebben aan het Hoog Militair Geregt^hof van alle vonnissen , waarbij door dc krijgsraden , niet enkel op confessie, maar ook op getuigen of andere bewijzen , zal zijn regt gedaan.» Vgl. art. 202 der regtsplcging bij dc Zeem agi.
(1 j De verdediging in eerste instantie is geregeld door art. 187, luidende: «Een gearresteerde of gerequircerde in persoon , deszelfs echtgenoote en nabestaanden., zullen ten allen tijde, lot dat het vonnis zal worden gepmuuntieerd , aan den krijgsraad mogen aanbieden zoodanige stukken , als zij vermeenen tul lx wijs der onschuld te kunnen dienen. » Vgl. art. 189 der Rrgtsph hij dc Zeemagt.
-ocr page 493-- 481 —
eene halve eeuw , riieltegenslaninle herhaalde klaagliederen en hennenido commissiën , in de wetgeving op hel sink der militaire justitie geene veranderingen hebben plaats gehad; en dat het voor mij eene oorzaak is om te gelooven, dal men nog niel bepaald te laat komt, zoo men een onderwerp behandelt uit hel jus mililare conslituliim.
En wal belooft ons nu do toekomst? llel is vermetel daarin te willen lezen; en men hecht thans aan voorspellingen als zoodanig niet meer veel gewigt; maar hel blijft toch altijd eene behoefte van den men-sehelijken geest , zoo de toestand waarin wij verkeeren niet bijzonder gelukkig is en wij gevoelen dal er nog veel aan ontbreekt (en in dien toestand meen ik wel dat wij met onze wetgeving verkeeren), dal dan de gedachte van eene aanslaande verlossing iels bijzonder verleidelijks voor ons heeft. Kunnen ook wij die hoop koesleren, of zal hier nog voor eenigen tijd althans waar zijn , hetgeen een der laatste voorzeggers op niet alle-daagsebe wijze zich voorstek te bewijzen : « que 1e passé n’esl que le miroir de l’avenir»? (1)
Wij wagen hel bij die vraag nog eenige oogenblikken le blijven stilstaan. Voor dcRomeincn (lot hen is men immers altjil gewoon op le klimmen !) was de beoefening van het regl zoowel eene welenschap als eene kunst ; zij streefden er steeds na door eene diepere «scienliajnsti atque injusli,» hunne «ars aequi el boni» lot eene hoogte te brengen , die deze eenigzins kon doen naderen lot hel verhevene beeld dat hun voor oogen zweefde. Zij rustten mei in hunne « perpétua voluntas jus suuin cuique tribuendi», en onder allo teleurstellingen, als zij de ware uitdrukking meenden gevonden le hebben, doch die hun weder ontsnapte , bleven zij onvermoeid voorlarbeiden , zuchtende naar het volmaakte ; met welke
(I) Z. Evceni HeziU. « Lm Gn du monde por la Science* v 1858«
-ocr page 494-— 482 —
vreugde zullen zij dan eindelijk 1er neder hebben geschreven hun pleglig «post magnas varielales oblinuit»! Zij geven ons het schoone voorbeeld van den waarachligen kunstenaar, «qui saliari cupiditate artis non potest. » En is het noodig dat ons dat voorbeebl voorgehouden worde? In het algemeen durf ik mijne landgenooten niet beschuldigen van overmatig idealisme. Een beroep zelfs op het te regt geroemde en schitterend tijdperk onzer kunst zou, vrees ik, niet het gewenschto bewijs leveren. Maar het is niet te ontkennen, dat vooral in de laatste jaren een eenigzins onverzadelijk najagen der volmaaktheid bij onze wetgevers zich geopenbaard heeft. En dit is niet anders dan natuurlijk. «Un peuple, merkt PoBTAns zeer schoon op , qui so reconnait digne d’etre gouverné par le.s lois et selon les lois , éprouve bientôt le besoin d’avoir des lois dignes de lui.» (1) Niet dat in onze vroegere regtsgeschiedenis hoegenaamd geene sporen te vinden zijn van die behoefte naar verbetering; wij wijzen slechts op do in 1666 en 1732 lot dat einde benoemde commission. (2) Maar dan klonk het onzen voorvaderen weder in de ooren : « Die oldo palen sal men niet versellen», en zij troostten zich , zoo als reeds Philips in zijne ordonnantie het deed «aengacnde die appellation,» met to zeggen, dal in den bestaanden toestand wel eenige behoorlijeke ordeno ende reformatie soude diene ghestelt le worden , soo wij ooek wel verstaen te docne, maer want wij noch 1er lijdt op den middel ende forme niet gheresolvcert en zijn , sal dek hem reguleren soo sy in voorleden lijden ghedaen hebben , 1er lijdt en wijlen toe , dat wij daer inne andersin.s ghereniedieerl sullen hebben. » (3j
(l) nbsp;nbsp;nbsp;PoRTills, Observations sur Ic Coite Saule, u. 12.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;De Bosen Ruipeh , «Welhoek van Sliwfronlenn« » bl. C\KV voljj};. lier inleiding.
(31 nbsp;nbsp;nbsp;Ari.l.zKXVIH, der Onloiinanlieop ’f stui k van de Criminele Justitie.
In den laalsleu tijd echter hebben wij ons met zoo eeue enkele opwelling niet meer te treden gesteld; ook onze constans et perpétua voluntas was het, iets lot stand te brengen, wal ons eenigzins nader kon voeren lot een ideaal , dat ons allen , al is hel ook onbewust, voor oogen zweeft. Ook onze teleurstellingen schrikken ons niet af; met onverdroten moed blijven wij alle onze pogingen aanwenden om dat verheven doel le bereiken ; want, al zeggen wij het zelten , wij achten ons eene veel betere wetgeving waardig. Eene onweerstaanbare behoefte schijnt zich alom le doen gevoelen om van «die olde palen,» die men vermolmd meent, verlost le worden. De verdicnstelijkslc mannen uil ons midden hebben er sedert jaren hunne beste krachten aan gewijd , maar, idealisten als wij zijn, geen hunner heeft onze wenschen kunnen bevredigen. Hoe vele ontwerpen zijn ons door hen niet aangeboden, om weder spoedig, als ons nooit geheel kunnende voldoen , te verdwijnen in de stille rustplaats hunner voorgangers!
So ist jede schone Gabe, Flüchtig, wie des Blitzes Schein; Schnell in ihrem düslcin Grabe Schlirszt die Nacht sie wieder ein.
En waarom is dat bij ons hel lol geweest van al die «schönet) Gaben?» Meti zou, ware de zaak niet te ernstig, geneigd zijn le gelooven dat hel Nederland-sche volk van tijd lot lijd zich hel genoegeti wil geven , om in hel groot loe te passen, met do hoogste ambten le beginnen, hel beginsel van ieder aati examina le onderwerpen. Ook heeft men wel eens te ketinett gegeven, dal ieder plan lot hervorming bij ons afsluit op het eigenbelang et) wal ilies tneer zij van hen , die ons ver-tegenwoordigen. Maar zulke beschuldiging kat) men niet
-ocr page 496-— 484 —
dan mei verontwaardiging van zieh werpen. Hij, die zulke onleerende gedachte ilurfi koesteren, en zulke verregaande laagheid kan veronderstellen , veroordeelt zich zelven , en is geen antwoord waardig. Neen , dio oorzaak ligt dieper, en om die oorzaak aan te geven, voel ik mij genoopt mij te beroepen op vns S.vviGsv’s geschrift: «Vorn Beruf unsrer Zeil für Gesetzgebung und Rechtswissenschaft. gt;;(1) Onder zijne bescherming toch kan ik gerust de meening voorslaan , dal onze lijd nog de geschiktheid misl voor wetgeving, want ik betwijfel het zeer , of onze tegenwoordige rcglsloesland (als ik hel zoo noemen mag) wel zoo veel verschilt van dien, als waarop v. S.ivignt in 1828 ile aandacht nog meende te moeten vestigen.
Ik weel niet , of bij ons al lot do gowenschlo hoogte ontwikkeld is, ’t geen hij noemt, «den historischen Sinn, urn das eigcnthümliche jedes Zeitalters und jeder Rechlsform scharf aufzufasseu, uml den sysle-inalischen, um jeden Begrif! und jeden Salz in lebendiger Verbindung un.l Wechselwirkung mit den Ganzen anzusehen, d. h. in dem Verhälltnisz welches ilas allein wahre und natürliche ist.» Ook bij ons, geloof ik , dat men nog zomle kunnen zeggen : « Von dieser Bildung ist ..oCh rebr wenig fertig geworden.» Hoe hetzij , niemand
(!) Ik kati, o|j gcviiar van hier eii daar cm minaclilciid lachje te onlmoclcii, de verzoeking niet weêrslaan van hier mede te deelcii hoe ik met genoemd weikje, waarvan de voor mij liggende tweede ml gave in 1828 verscheen, in kennis hen gekomen. De o Cnlturiiistorische Bilder ans dem Mnziklehcn der Gegenwart» van ABC. W ILH. AmbroS hehhen mij dat voorregt verschaft en wel door dat ik daarin vond de volgende opmerking, die ons denken doel. In een opstel namelijk over kerkmuziek, waar naliiiirlijk die van I.ISZT 1er sprake komt, zegt hij (hl. 113): «Gerilde I.iszi’s Messe war es, hei Gelegenheit deren ein geistvoller Schriftsteller ineinie, so wicSAViGSV unserer Zeit den Beruf zur Geselzgetnmg aligesprochcn habe, so und noch viel entschiedener müsse man ihr den Hcrul Kirchenmusik zu schaHeu absprechen »
-ocr page 497-_ 485 —
zal geneigd zijn te onlkctinen , hetgeen bijna ieder ah bij zich zelven voelen moei, dat wy een gewiglig tijdperk van overgang beleven. Men heeft het reeds dikwijls opgetnerkl ; overal, waar men ook zijne oogen heen wendt, hel zij men zich begeeft op hel gebied van wetenschap of kunst, hel zij men het godsdienstig of staalkundig leven gade slaat, overal ontwaart men eene crisis, die nog verre is van haar laatste woord gezegd te hebben. En zal onze wetenschap zich nu reeds daarboven verhef, fen ? Teleurstelling slechts wacht hem , vrees ik , die deze hoop mögt koesteren (1). Het oogcnblik is dus niet gunstig om veel van cene nieuwe wetgeving te verwachten. In jaren, als hel jaar 1848, zijn allen mei geestdrift bezield , en men vertrouwt dan op zijne krachten. Maar wij loopeu ongelukkig geen groot gevaar van overdreven genoemd te worden in onze ei.schen , zoo wij niet bijzonder tevreden zijn over hetgeen wij in de laatste jaren in dit opzigl geleverd hebben. « Nomina (ook legumj sunl odiosa »; anders zouden wij misschien niet ver naar niet bemoedigende voorbeelden behoeven te zoeken.
Een fatalistisch stilzitten is dat derhalve heteenige, wal ons overschiel? Wie denkt daaraan, nu alle onze gedachten weder gevestigd zijn op een geheel nieuw ontwerp? In ieder geval rust op ons de verpligling , alle pogingen aan te wenden om verbeteringen aan te brengen in hetgeen onze wetgeving te zeer ontsiert (2) , en ons aan
(1) nbsp;nbsp;nbsp;I’rule.'sor Roder eindigl een opstel over ons laatst ontwerp van een strafwetboek met de woorden: lt;lliriinil nehmen wir Abschied von dem Entwürfe mit dem Wunsch, dasz derselbe, so manches Gute •r auch enthält, doch in einer dermaligen Gestalt nicht zum Gesetz der Niederlanden werden niöjc. » (Z. Der Gerichtssaal, 13er Jahrgang les lieft.)
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Daaronder ineen ik b. v. te moeten brengen de bepalingen in onze militaire wetboeken over desertie. V’gl. art. 231 van den Fnnischen «Code de justice militaire pour l’armée de terre. » (!) Juin 1857),
— 48Ö -
«lien onzekeren loestand to ontrukken , omlor welken ons rcglswezen in den laalslen tijd gedrukt gaat , al was hel ook ten koste van het in 1848 gogcvene bevel. Doch ik sprak daar zoo even van het nieune ontwerp van oeno nieuwe regterlijko inrigting, en waag mij dus niet verder. Het aangevoerde zal genoeg zijn om , zoo men van hel algetneene tol hel bijzondere mag besluiten , mijne stelling te reglvaardigen , dat ik vermeen met de behandeling van mijn onderwerp niet te laat te zullen komen. Het is althans niet uit do lucht gegrepen te veronderstellen , dal do volgend«, aflevering van « de Thetnis » zal verschijnen vóór eene nieuwe militaire regterlijko inrigting. Ik wilde dan, zoo de rcdaclie liet mij veroor-loofile , een kortovcrzigl geven over de geschiedenis van onzen hoogslen militairen regier, daarop het een en ander laten volgen over do nog geldende rcglspleging , om eindelijk in eenige bijzonderheden te treden over hel regt van approbatie door het Hoog Militair Gereglshof. Ik roep bij voorbaat hel geduld mijner lezers in, want ik bespeur ten slotte weder, hoe waar Pascal’s gezegde is : «que la dernière chose qu’on trouve en faisant un ouvrage , est do savoir celle qu’il faut mettre, la première. » Ik had moeten beginnen met verschooning le vragen voor den kostbaren tijd , dien ik hun door mijn geschrijf zou ontrooven , en moet thans, helaas ! met dal wroegenil bewiislzijn eindigen.
-ocr page 499-BOEKBEOORDEELINGEN en VERSLAGEN.
(^EUEIiLASDSCIIE IJTERATÜfR.)
FrédÉhig Bastiat , eene ttaat/iuiithouJkitndije tludie, door Mr. W. R. Boer, f^oorg^edragen in /iet leetmugeum te Utrecht. Utrecht J. G. Broese 1860. 62 1)1. in 8®.
Niel zonder eenige vrees namen wij deze ledovoering in handen. Te dikwijls toch slichten zulke voordraglen veel kwaad, doordat de redenaar zich tot den advocaat van zijnen held opwerpt, diens goede hoedanigheden meer dan regt doet wedervaren en het nog erger maakt met diens gebreken , door die te vergoelijken of zelfs als deugden voor te stellen. Gowoonlijk geschiedt dit met do meeste goede trouw en dan worden hoorder en lezer des te zekerder op het dwaalspoor gebragt. Nu is Bastiat juist een van die mannen , waarvoor elk economist niet slechts achting, maar ook toegenegenheid moet gevoelen, Zijne belangeloosheid, zijn ijver voor hetgeen hem regl en billijk dacht, zijn hehlero en geestige stijl, de groole diensten, die hij aan zijn vaderland in de goede zaak van den vrijen handel bewees , be-booren zijne nagedachtenis altijd in cere te doen blijven. Evenwel, wanneer het op wetenschappelijke beoordec-ling van hel ten slotte door hem ontwikkelde stelsel aankomt, mag het niet verzwegen worden dat vooral zyne laatste geschriften getuigen van dat betreurens-waardige over den kop duikelen, dat hel noodzakelijk einde schijnt te zijn van allen, die zich uitsluitend aan hel doordrijven van een o|) zich zelf staand denkbeeld toewijden. Zij beginnen altijd met hunne theorie te vormen naar de feilen; niemand welligl heeft dit beter dan Bastiat in het oog gehouden; doch le dikwerf eindigen zij met do feilen te zien door den gckleurdcn of verkeerd geslepen bril van hunne theorie. Zij hebben zich een ideaal gevormd van hetgeen in hunne oogen hel hoogste •■^g^ ’'-gt;jn moet, en willen dan bewijzen dal nog niel vol-ledig gekende feiten aantoonon dal dit ideaal werkelijk
-ocr page 500-aanwezig is of kau zijn. llelgiTn BisTiATin zijne/Ajr-momex éeoiiogt;niqites ons heeft nagelaten getuigt maar al te zeer dal ook hij door hetgeen genoonlijk zijn «goedhart» genoemd wordt zich had laten medeslepen, en hoewel in minder hatelijke bewoordingen dezelfde fout begaan had als de communisten en socialisten, door bv. «Ie ware leer van Malthus over de bevolking als fatfi/i^titefi le brandmerken.
Gelukkig heeft Mr. Boer zich voor hel honden van cene onbeperkte lofrede gewacht ; deindruk, dien hij zijnen hoorders heeft willen achterlaten , is kennelijk deze: hun den persoon van Bvstiat te doen lief hebben zonder beu lol een onverdeelde bewondering van zijne leer te brengen, liet spreekt van zelf dal de vorm cener voorlezing medebrengt dal het afkeurend oordeel niet te scherp worde uitgesproken en met hel oog hierop ilienen dan ook de zinsneden beschouwd Ic worden, waarin de redenaar zijn oordeel zamenvalle: «Hij heeft zich bij zijne beschouwingen wclligl door overgroole scherpzinnigheid van analyse soms lot onjuiste voorstellingen of gevolgtrekkingen laten vervoeren, maar zijne kritiek heeft weder kritiek uitgelokl, en helderder licht is daaruit reeds over menig vraagstuk opgegaan. Hij moge door zijne spiritualistische strekking het veld der staathuishoudkunde wel een.s te veel verlaten hebben, of daaraan denkbeelden vaslgehecht, die meer lol een ander gebied van mcnschelijk onderzoek behooren; toch heeft hij do Verdienste van juist daarin het naauw verband te hebben aangewezen iusschen hare Iccringen en die van hel regteii der zedckundc. »
De bij de rede gevoegde aanleekcningen vermeerderen hare waarde en maken haar lot een werkje, zeer geschikt om lol leiddraad bij hel lezen van do werken van Bvs-TiAT gebruikt te worden.
J. DE Witte vas Citters.
-ocr page 501-— 489 —
(BÜITKNI, VNOSCHE LITER ATCUU )
Le droit peUol étudié dant ses princi/ies , dans /es tisanes et les lois des di/féreats peaples dit monde, pu r J. Tl5SOT, Professcur de Piiilosophio à la fucullé de Dijon. Paris 1860 , 2 vol. S“.
Hel is op verzoek van den schrijver zelven , dal wij de nandaehl der Nederlandscho reglsgideerden op dit belangrijk werk vesligen. Van daar in de eerste plaats, dat wij aan de geachte redactie der Themis wal ruimer plaats hebben gevraagd , dan anders aan aankondigingen pleegt Ic worden ingerniind. Maar van daar ook, dal wij ons lol nog meer onizigligheid in ons oordeel verpligt gevoelen, dan anilers reeds het geval zon zijn. Dal sebrek aan bescheideidieiil ook buitendien hooge afkeuring zou verdienen, zal ieder beseflen, die den schrijver, zijne jaren, zijne betrekking, zijne talrijke geschriften stell tegenover den beoonleelaar, die, eerst sedert kort in do maatschappij werkzaam, nog nooit voor het reglsgclecrd publiek is opgelredcn. Uitbundige lof zou met regl doen vragen , of referent al rceils meende , dal aan zijn oordeel zóó veel waarde werd gehecht, — scherpe afkeuring zou doen omlerzoeken, van waar rcfcrenl hel regl ontleende om ex lri[iodo de denkbeelden van een geacht geleerde Ie verwerpen. Nu echter, bij do aangeslipte aanleiding mijner recensie, zou scherpe afkeuring dubbel ongepast wezen, en uitbundige lof den schijn cener misschien zelfs uilgelokto r''8'P'^'8*’’r! hebben. Daarenboven heeft eene hoog geplaatste autoriteit reeils gesproken : de schrijver had aan zijnen titel kunnen toevoegen: «ouvrage couronné par l’Institut do France.” Doch 1er zake.
In de ecisie plaats merken wij op, dat hel werk meer geeft, dan men op den titel af zou verwachten. Men zou toch hoogstwaarschijnlijk niet op de gedachte ko-
-ocr page 502-— 490 —
men, dal hier het woord «slrafregl’ in zijn rnimülen zin moet worden opgevat, en ook ile strafvordering bevat. Eene uitvoerige inleiding geeft rekenschap van het plan des schrijvers en behandelt ook met zorg do vraag der methode. Daarop volgen de drie hoofdafdcclingen van hel werk (elke weder in boeken gesplitst}, waarvan de eerste (des délits) de wijsgeerigo begrippen omtrent misdrijf en straf in het algemeen behandelt, de tweede die beginselen op de hoofdsoorlen van misdrijven toepast, en de derde de strafvordering ten onderwerp heeft. Het vijfde of laatste boek van die «poursuite des délits” zou, m. i., op zich zelf moeten .staan, want het beval de slolsotn van de drie zoo even omschreven rubrieken , en levert eene schels van den vooruitgang der beschaving in slrafregl en strafvordering, terwijl ten slotte eene «conclusion” de hoofdlrekkcn en resultaten van het gansche werk in weinige bladzijden zamonvat.
Wij moeten bekennen, dat de inleidingen en dit laatste boek nog hoven alle overige deden van hel werk ons getroifen hebben , niet alleen door uitstekenden stijl, maar ook door heldere denkbeelden en puntige discussie, zoodat men, zelfs daar waar men van den schrijver in denkbeelden verschilt, zijne redeneringen gaarne volgt. Of hij echter niet hier en daar het bewijs levert van de wel eens geopperde stelling, dal, terwijl in hel algemeen (en niet in hel minst door do Franschen} aan de Duitschers eene zucht lot systematiseren wordt tegengeworpen die de feilen op ecu bed van Procustus legt, de Franschen eigenlijk nog meer aan dat «esprit de système” mank gaan , op die vraag zou ik niet met eene volstrekte ontkenning durven antwoorden. Wal ook hiervan zij, aan de feilen , d. i. aan de positieve rcgtsinstellin-gen, is in dit werk eene groole plaats ingeruimd, en daarin vindt do schrijver overvloedig gelegenheid om eene meer dan gewone belezenheid ten loon te spreiden.
-ocr page 503-Niet alleen hebben Noorden en Zuiden , Oosten en Westen van Europa gedurende do middeleeuwen zoowel als de nieuwere tijden hunne bijdragen tot vergelijkende studie van regt en wet moeten leveren, maar ook de Egyptische, Grieksche en Romcinsche oudheid, de regts-gewoonten der wilde stammen van Afrika , Amerika en Australië, de wetten van het Westen, Zuiden en Oosten van Azië enz. zijn op schatting gesteld. Meestal valt bet doel van Prof. TissoT met deze historische toevoegingen aan zijne theoretische grondstellingen en het verband van beide duidelijk genoeg in het oog; soms echter wordt men door historische uitweidingen opge-bouden, waar men liever den draad der theorie zou blijven volgen , om aan het einde de wetgevingen kort en zakelijk geresumeerd te vinden en daaruit in verband met do theorie do praktische besluiten te zien afgeleid.
Eene andere opmerking geldt de voor den historischen grondslag geraadpleegde bronnen. Menigmaal trof het referent, dat schrijvers uit de 17' en 18® eeuw waren aangchaald, waar de 19« eeuw zoo veel zuiverder bronnen met rijker stroom heeft opgeleverd. Do sleutel hiertoe ligt misschien in hetgeen de schryver in zÿno inleiding zegt (pag. XXXV, in noot), dat bij thans gebruik heeft gemaakt van een aantal uittreksels, die hij reeds jaren lang geleden of eenvoudig tot tegemoetkoming aan zgn geheugen, of tot geheel andere doeleinden had gemaakt (1). Toch moeten wij vragen of niet aldus de schrijver zich heeft blootgesteld aan het gevaar, om op hel gebied van land- en volkenkunde als nog bestaand aan te halen , hetgeen reeds door den stroom des lijds is me-' degevoerd en of niet op het terrein der eigenlijk gezegde reglsgeleerdhcid zijne voorstellingen in juistheid
(1) Eene gissirijj, welker juistheid mij sedert door den schrijver is bevestigd.
Tliuitit, D. VI f, 3:1c St. [1860]. 32
-ocr page 504-— 492 —
zouden hebben gewonnen iloor lt;ie raadpleging van nieuwere schrijvers. Of spreken wij nog minder algemeen, en noemen wij voorbeelden. Waar Prof. Tissot treedt op hel gebied van hel Romeinsche burgerlijke regl, Irekl natuurlijk hel procesregl het meest zijne aandacht. Voor dit onderwerp steunt hij op onze Hollandsche jurislenschool en enkele oude Duilsche schrijvers. Wel is waar haalt hij Gajus eene enkele reize aan, doch geen der werken waarin de onschatbare bouwstoffen, ons door den Romeinschen jurist geleverd, zijn verwerkt en lot resultaten gebragt. En toch is het onloochenbaar , dat onze denkbeelden juist omirent hot Romeinsche proces geheel verschillen van die onzer voorgangers , grootendecis ten gevolge van Niebuiirs vondsl. Zonde niet de kennisneming van de gewonnen resultaten Prof. Tissot hebben weérhouden van sommige voorstellingen, waartegen lt;le afdoendste getuigenissen kunnen worden ingebragt? Zou de raadpleging der werken van Rein en Geib over hel Romeinsche slrafrcgl en strafproces niet hebben verhinderd, dat sommige uitingen der Romein.sche reglsbronnen , die alleen het burgerlijk proces gelden , ook op hel slraf-regt zijn loegepast (2), hebben bewerkt, dat de schrij-b. v. omtrent de provocalio ad populum, de quaestores parricidii en hunne reglsmagl, de quaestiones perpeluae en haar ontslaan andere meeningen had omhelsd ? Zou hij dan den invloed van Griekenland op de wetgeving der XII tafelen zoo hoog hebben aangeslagen? zou hij dan op die wetgeving zoo laag zijn blijven neêrzien? zou hij dan nog de eerste Romeinen hebben voorgesleld als een zamenraapsol van gespuis uit het asylum van
(21 Ook builen liet pracesregt worden beginselen van bet burgerlijk regl op dat van bet sirafregt loegepast. .Stellig b. v. behoort L. 2. pr. D. de priv. de! (cf. Tissoi, 1, 399) niet op het slrafrcgtelijk gebied van cumul des peines: evenmin L 1, § 1, t). de inj (cf Tissot II. 89).
-ocr page 505-— 493
Romulus? Hel voorbeehi van bel Romcinscho regt, hier aangevoerd , zou met anderen kunnen worden vermeerderd ; ik zou b. v. hel bevreemdend kunnen noemen, dat bij de behandeling van het Germaansche regt WiL-da’s Strafrecht der Germanen niet geraadpleegd is. Hoe floor hel gebruik van belrekkelijk oude bronnen Prof. TissoT soms als bestaand moet hebben voorgesteld , hetgeen reeds door andere instellingen is vervangen, blijkt ons uit hetgeen de schrijver omtrent onze eigene straf-welgcvinß mededeelt: volgens hem zouden wij ons nog niet boven bet standpunt van het in zijnen lijd zoo weldadige besluit van 11 Dcc. 1813 hebben verheven. (Zie b. v. 1, bl. 128, 317.) Doch genoeg hiervan. Laten wÿ liever de beide doelen, die voor ons liggen, wal nader in hunne ontwikkeling volgen : aldu.s zullen wij beter een denkbeeld van Prof. Tissor’s werk kunnen geven, dan door enkele algemeenc opmerkingen , die toch ook hare plaats kunnen vinden , al geven wij ons aan des schrijvers leiding over.
Wij spraken recd.s met een enkel woord van de inlei-«ling. Deze verdient ook daarom nader beschouwd te worden, omdat zij reeds dadelijk de grondtrekken van des schrijvers slrafregtslbeorie inhoudl. ’T is waar: wij moeten die onticenen aan eene verhandeling van dezelfde hand, reeds in 1842 verschenen, doch zij werd hier herdrukt om aan te loonen, dat Prof. Tissot’s denkbeelden sedert nicl zijn veranderd en ten bewijze dal bij het «nonum prematur in annum» heeft opgevolgd : wij mogen ons dus aan het daar gezegde houden. De uileenzelling van die theorie wordt voorbereid door eene verdedigende polemiek des schrijvers, als voorstander van wijsgeerige beginselen , van eene theorie in een woord , in het strafregl, tegenover de zoogenaamde positieve rigtingen , die zieh willen houden óf uitsluitend aan de letter van deze of gene wetgeving, óf
-ocr page 506-aan die JeUei' loegclicht door de hislorische onlwikkoling der wel en studiën van vergelijkende wetgeving. Sehr, toont eerst aan «que l’empirisme historique est faux «par ce qu’il affirme», en laal er op volgen het beloog «qu’il est faux par co qu’il nie».
Bij hel eerste gedeelte van die bewijsvoering is hij volkomen in zijn regt, (daargelaten de mindere of meerdere juistheid van do gevolgtrekkingen, die hij maakt), ook wanneer hij stelt dat, om de waarheid van een beginsel of een stelsel te onderzoeken, men niet moet letten op de inconsequentie van do verdedigers, maar stoutweg de wettige gevolgen trekken, omdat «la vérité, si pressée «qu’elle puisse être, ne peut rendre l’erreur: si donc «la dialectique fait sortir l’erreur d’un principe , c’est «que ce principe lui-même n’est pas vrai.» Maar bij het tweede gedeelte zouden wij willen vragen, of Prof. TissoT zich wel juist rekenschap heeft gegeven van hetgeen hij bestrijdt. Hij begint met te zeggen , dal hel «empirisme historique» de waarheden a priori, de «vérités premières» der rede loochent, en grondt daarop zijne bestrijding. Zoo zou men dus vermoeden, dal hij een voorstander is van do wijsgeerigo bespiegeling , van de speculatie , in tegenstelling van de zoogenaamde ervarings-philosophie. En toch schijnt hij reeds op de volgende bladzijde te erkennen, dat men door waarneming van feiten ook op het gebied der geestelijke wetenschappen kan komen tot algemeene waarheid,—ja, zegt hij van het eerste der door hem tegenover zijne tegenstanders gehandhaafde beginselen : «que sans la connaissance expérimentale, quo nous avons de nous-mêmes et de nos semblables nous n’aurions jamais eu celle notion» ! Ergo is het niet deze ervaring, die hg, als hel beginsel van hel «empirisme historique» bestrijdt, maar slechts de kennis uit inductie per enumcralionem simplicem. Maar dan handhaaft hij ook niet de waarheden a priori legen
-ocr page 507-hare Iieslrijdcrs zonder onderscheid, want legen tie zoodanige, tegen die bespiegeling, vormt alle kennis uit waarneming van feilen , en niet alleen die uit induclio per enumeralionem simplicem , eene tegenstelling. Dan kan zijne grief ook niet zijn, dat men niet welen wil van waarheden a priori, daar het resultaat van ervaring nooit anders dan waarheid a posteriori is: ja dan is ons zijne bedoeling volkomen duister, wanneer hij beweert, dat hetzelfde begrip , hetwelk wij zonder onze experimentale kennis nooit zouden verkregen hebben, «rien d’empirique ou d’expérimental en soi» heeft.
Tot zoover over Prof. Tissots reglvaardiging van de wijsgeerige elementen zijns vverks. Bij lt;le rekenschap die hij geeft van de rol, welke hel historisch element daarin speelt, ontmoeten wij eenige treffende opmerkingen over hetgeen zondanige hisloriscbo beschouwing der positieve strafreglcn ons te zien en te denken geeft. Ziedaar hel voorportaal tol des schrijvers slrafregls-iheoric , ilie reeds in de inleiding, gelijk wij opmerkten, ter sprake koml. Daarom zij hel mij veroorloofd die dadelijk wat van naderbij te beschouwen, ook omdat in den 'ganschen loop van het werk verwijzingen en zinspelingen daarop voorkomen, nog eer zij (1. 174—182) opzettelijk wordt ontwikkeld.
Prof. TissoT stell als beginsel van het sirafregl dal van wederkeerigheid : hij gaat uit van de stelling (Inl. p. XLII) : «il est juste que le mal que lu as voulu faire à «ton semblable retombe sur toi.» Men verwarre echter, gaat hij voort, dit beginsel niet met dal van vergelding, expiatie, door hem zoo even omschreven als : «atlraclion nécessaire du mal physique par le mal moral et social tout à la fois.» Want: «est-ce à lilro île compensation «que celle justice se proclame? Point du tout: c’est nu «nom du principe seul de l'égalité.» Zoo le straffen, binnen die grenzen , is voor den mensch een regt , geen pligl.
-ocr page 508-De maatschappij moet slraflen , het zij »oor zoover zij bekleed is met de uitoefening »an het regt harer leden om Ie straffen , het zij voor zoover zulks noodig is tol bewaring der maatschappelijke orde. Elders (p. 181) leert de schrijver , dal de maatschappij kan straffen lol de uiterste grens van wederkeerigheid toe, maar dat zij een gedeelte van die schuld den misdadiger kan kwijtschelden en zelfs beier doel met niel haar volle regl uil le oefenen , W'anneer eene mindere straf voldoende is voor haar zelfbehoud en de bewaring harer orde. Maar altijd toch en overal (bv. I, 103, 183 vgg, , 203 enz.) stell hij voorop het beginsel van wederkeerigheid. Daartnede echter schijnt ons de vraag niel opgelosl. Men zoekt naar den grond van hel maatxchappelyke slrafregl: de maatschappij verbiedt sommige daden , en sanclionneerl dal verbod door hetgeen wij straf noemen: deze wordt hel nooilzakelijk gevolg van overtreding. Verklaart men nu dit feil en wettigt men hel door een beroep op de wo-derkeerigheid ? Dan beioept men zich op eenc soort van vergeldingstheorie, waartegen juist prof. TissoT overal te velde trekt: want, alleen wanneer hel beroep daarhenen neigt en naar de bewering , dal de maatschappij , zij hel dan ook binnen die onvolkomen grenzen , de absolute geregligheid heeft te handhaven , zal zoodanig antwoord de exceptie van incompetentie lol zwijgen brengen, welke Rossi (Bruss. uiig. 1835, p. 159) den misdadiger in den mond legt. Dit gevoelt dan ook de schrijver, en van daar dat hij der maatschappij niel alleen hel regl van straffen, maar ook dat van zelfverdediging toekent (I., p. 114, 201). Onder den invloed vaii dit denkbeeld komt alsdan zijne slrafregls-lheorie hierop neder, dat zelfverdediging, handhaving der maatschappelijke orde, de pligl is der maatschappij, omdat deze, als noodzakelijke inrigting in de mcnschelijke huishouding, zich-zelve in stand moet houden, en dat daartoe
-ocr page 509-straf noodzakelijk, is : dal die straf echter slechts raag worden opgelegd binnen «Ie perken der geregligheid, en dat deze perken worden gesteld door den regel der wederkeerigheid, De schrijver zelf formuleert dit resultaat (T., bladz. 191) aldus: (de principe suprême el com-«plet du droit pénal serait donc complexe : il aurait sa «raison dans l’utilité et sa mesure dans la justice abso-«lue.» Deze theorie is dus eene verbinding van het absoluut en hel relatief beginsel, hoedanige door Rossi in omgekeerde orde is beproefd en welke door Faustik-Hélie in zijne nieuwe uitgave (1853) van den uilsteken-tlen criminalist, bij volledige erkenning van diens groote Verdiensten , op dezelve wijze als prof. Tissor is voorgestaan , dezelfde verbinding, welke Faustin-Hélie in 1856 bij Beccaria heeft meenen te vinden (Becc. , par F. Hélie , Introd. p. XXXVI—LV). Men vergelijke, om zich van de overeenslemming Ic overtuigen, de ontwikkeling der denkbeelden van Faustin-Hélie in de zesde paragraaf zijner inleiding op Rossi, met hetgeen prof. TissoT zegt, bladz, 191 , 192 en bladz. 201 , 202. Hot eenigo verschil tusschen beide geleerden is dan, dal de laatste daarenboven in de wederkeerigheid een beginsel stelt, hetwelk de maal aangeeft van hetgeen de maatschappij 1er zelfverdediging binnen de grenzen der geregligheid als straf mag opleggen. Maar is onze opvatting van prof. Tissot’s theorie in hare aldus voorgedragen slotsom juist, dan is hare toepassing niet overal consequent (3) : dan verwondert men zich bv. over de
(3) In bel algemeen weifelt de toepassing. De schrijver stelt bv. II. bladz. 105, dat allen, die misbruik maken Tan zoog, confiance nécessaire ou de la facilité particulière résultant de leur position om diefstallen te begaan, zwaarder moeten worden gestraft. Deze zeer juiste leer kan allee» in de verbinding der begrippen van zelfbehoud en gercg-tiglieid bare verklaring vinden , niet in een beginsel van wederkeerigheid zonder meer. Des schrijvers voorslag rebter (1, , bladz. 37.5) om bij toepassing van een penitentiair stelsel den misdadiger, die geene beter-
-ocr page 510-— 498 — sleHing (I., bladz. 350), dal de straf ook dan met régi zou kunnen worden opgelegd , wanneer de maatschappij niet te vreezen had, of voor haar geen belang bij het straffen bestond. Zooilanige stelling kan slechts uit het zuivere beginsel der wederkeerigheid, zonder eenige verbinding, worden afgeleid, gelijk do schrijver dit dan ook overal op den voorgrond plaatst, en toch is bel noodwendig gevolg daarvan , gelijk wij reeds opmerkten , dat de theorie eene bepaald absolute rigting neemt, die allerminst in do bedoeling van haren auteur ligt. Te minder mögt hel beginsel van wederkeerigheid zoo beslist op den voorgrond treden, omdat de schrijver zelf opmerkt (I., 184), dat het beginsel, gelijk het door hom in bovenvermelde verbinding wordt ontwikkeld, van negatieven aard wordt, m. a. w., dat hel slechts eene grens aan de straf stelt, en nu zal bij zelf wel toegeven , dal een negalief beginsel hel sirafreglelijk vraagstuk niet kan verklaren.
Vooral de vergeldingstheorie is, zoowel bij hel onderzoek naar de verschillende beginselen , waarop door do denkers het strafregl is gegrondvest, als bij de ontwikkeling en verdediging zijner eigene leer, het voorwerp van de bestrijding des schrijvers. De reden daarvan geeft hij 1., blz. 183, dal ul. hel vooral deze ihcorio is, die schap toont, ook na hel verstrijken van zijnen slrafiijd gevangen te houden, is zelfs in luiden strijd met de reciprociteilslcer: Iiij schijnt zelfs niet uil de hovengenoenide verhinding te rcglvaardigcn. Of toch de verdediging der maatschappij legen die a dispositions menaçantes pour la sécurité publique,® waarop prof. TlssOT zieh beroept, binnen de aan die zelfverdediging gestelde grenzen zou blijven, waag ik te betwijfelen. Het straffen van misdadige gedachten, ook door den schrijver gewraakt, is eene allergevaarlijkste strafreglslecr en kan haar regt niet onticenen aan een beroep op ile moraal, vooral niet bij prof. Tis-1501, die niet alleen overal vasthoudt, dal de handhaving der moraal n.'ft de roeping des regts is (zie hv. I., bladz. XXXIX), maar zelfs de meeste dwalingen in de theorie van het strafregl uit de verwarring van .beider gebied afleidt.
-ocr page 511-vele strafreglsleeraars van do erkenning der wederkcerig-heid weerhoudt. Hoe prof. TissoT soms de vergelding onischrijft, hebben wij reeds gezien. Soms, zeggen wij , en met voordacht. Doorgaans toch is zij niet: «la rétri-nbutiou du mal physique pour le mal moral;» van dit denkbeeld onderscheidt hij dal van vergelding uitdrukkelijk blz. 103 , al stelt hij ook deze omschrijving boven de afdeeling (L bl. 155 — 164), waarin hij de vergeldingstheorie meer in het bijzonder 1er toetse brengt. Hij stelt de straf in de theorie der vergelding doorgaans voor als een middel, dat do misdaad wegneemt alleen en uitsluitend door zijne toepassing en onafhankelijk van de gezindheid des schuldigen , zoo zelfs , dal dit buiten aanmerking laten van die gezindheid een zijner grootste grieven togen het stelsel is. Maar is deze voorstelling van de vergeb!ingslheorio wel reglvaardig tegenover velen harer voorstanders? Is dal wel ile vergelding, die Rossr voorstaal? is dit wel de zin van zijne formule: «Ie mal «rétribué pour le mal, à l’auteur et en proportion de «son mal» (L. 111. ch. 3 in fine), zoodra mon in het oog houdt, dat hij met do straf beoogt do handhaving der absolute geregtigheid , hot herstel der gestoorde zodelijke wereldorde door do maatschappij , en zulks binnen de grenzen van zorg voor hare instandhouding (L. I. ch. 12) ? Verdient do leer van den hertog de Broglie Ç/ievue franeaite 1828, n». 5), dat het misdadig genot eene vergelding vordert, welke in de wroeging gelegen is en dal de straf aan deze de gelegenheid moet geven om de ziel aan te tasten, eene bestrijding, welke eindelijk uitloopt op eene vergelijking van de werking der straf in hel systeem der tegenstanders met die van een scheikundig middel op vlekken in een kleed? Vergelding, expialie, i.s de voldoening aan de zedelijke gereglig-heid , is het herstel der gestoorde zetlelijke wereldorde. Onder hen die lot verklaring en wettiging der maat-
-ocr page 512-schappelijke geregligheid van dil beginsel zijn uitgegaan, bekleedt stellig Kant eene eerste plaats, en is nu op zijne leer de door prof. Tissot gegevene voorstelling der expiatie en diens daarop gegronde bestrijding toepasselijk? Hoe kan de grief, dat men do gezindheid des misdadigers buiten aanmerking laat, gelden voor eene leer, die haren oorsprong had in reactie legen de nul-tigheidsbeginselen en daarom begon met te verkondigen dat de zedelijk vryo mensch niet in handen zijner natuur-genooten een werktuig mögt zgn, om daarmede een nuttigheidsdoel (afschrik en andere relatieve denkbeelden) te bereiken , maar dat in den misdadiger zelf het bewustzijn moest ontwaken, dat op het door hem bedreven kwaad met onontwijkbare noodzakelijkheid de straf volgde? (Cf. Hrükk, Lehrbiic/i des Critninalrechls und der Criminalpofitik , I. 125 fgg.) Want men houde wel in hol oog, dat prof. Tissot in geen geval ontvankelijk is om te beweren , dal hel regl der lalio , waartoe Kant in zijne verdere ontwikkeling komt, en dus diens theorie, de subjectiviteit des misdadigers buiten rekening laat, daar hij zelf eene lalio (zij het ook een talion intelligent et moral) predikt, — afgezien nog van de opmerking van IIenkb, dat de Kanliaansche lalio geene materiële, maar eene zedelijko lalio is, die met schuldbesef moet beginnen. Slechts van zoodanige ver-geldingsleer, als waarvan wij eenige voorbeelden aanhaalden, zegt Faustin-Hélie (Inlrod. à Rossi, § V) , dat die verbinding van zedelijko en maatschappelijke gereg-tigheid , waarnaar zij streeft, voor elk regtgeaard mensch een verleidelijk denkbeeld is , daargelaten de vraag van wetenschappelijke houdbaarheid: dit was dus de expialie , welke in de voornaamste plaats moest worden bestreden, en niet die, welke door prof. Tissot als mystiek in den slechlsten zin van het woord met de boven aangehaaldo vergelijking werd gebrandmerkt.
-ocr page 513-— 501 —
Wij stipten reeds aan, dal wij het door prof. Tissot steeds aangedrongen beginsel van wederkcerigheid meer hielden voor eene bepaling van den kring , vtaarbuiten de maatschappij niet mag gaan bij het opleggen van straf lot zelfbehoud, dan wel voor het beginsel zelf, hetwelk aan de heerschappij der nulligheidsleer paal en perk moet stellen: dat wij dus de wedorkeerigheid , gelijk zij door den schrijver wordt gepredikt, beschouwden als eene uitdrukking van de maal der straf. Daarom zullen wij ons niet begeven in het onderzoek der vragen , in hoeverre de lalio des schrijvers de beste formule is voor dien regel, welke nederkoml (bl. XIX) op «la convenance «pratique de faire à chacun ce que chacun se permet en-«veis ses semblables,» elders op Ranliaansche wijze uitgedrukt als de toepassing op den misdadiger van het beginsel, waarnaar hij zelf zijne medemenschen heeft behan-deld—in hoeverre die leer der lalio met aanvulling door analogie (gelijk Prof. ïissoT wil) uitvoerbaar is in de toepassing — in hoeverre de combinatie dier beiile beginselen kan leiden tot hel opstellen eencr goede schaal van straffen (Cf. I, p, 329), enz. Vooral de Ranliaansche leer heeft toch ook aanleiding gegeven, dal die vragen groolendeels zijn behandeld. Liever besleden wij de ons overblijvende ruimte om, nu wij vrijmoedig onze bedenkingen hebben geopperd op de Iwce punten, die ons het meest 1er harte gingen, de aandacht te vestigen op eenige der scherpzinnige discussien en juiste gezigls-punten , die ons nu het werk hebben getroffen. Zoo noemen wij in hel eerste deel (p. 59) de uitvoerige classificatie, welke tie schrijver geeft van de omstandigheden , welke de zwaarte van hel misdrijf vermeerderen of verminderen, omstandigheden, welke hij misschien naar aanleiding van zijne allezins juiste omschrij-’'fff (P- 82) : «des fails accessoires à l’élément essen-«liel du délil, el qui le rendent juridiquement plus ou
-ocr page 514-— 502 —
«moins grave, par conséquenl plus ou moins punissa-«ble, sans toutefois être jamais par eux-mêmes des délits «distincts» onder de algemeene uitdrukking van circonstances modificatives had kunnen zamenvatten. Echter mogen wij bij de behandeling van deze leer niet zonder protest voorbij laten gaan , dal Prof. TissOT onder die circonstances modificatives ook de le groote hevigheid der beloodigdo partij in de aanklagt lelt (p. 62): deze kan nooit invloed hebben op de schatting van het misdrijf zelf, zoo als het bedreven is, al moge het waar zijn, dat overdrijving der tegenpartij bij den regier medelijden met den beschuldigde kan wekken. Ook meenen wij dal het niet loepassen van sommige straffen op vrouwen minder moet worden afgeleid uil de opvatting der kunne als verzachtende omstandigheid (hl. 64), dan wel uit hel begrip , dat sommige straffen niet met voeg op vrouwen konden worden loegepast. Wij willen eindelijk gevraagd hebben , of cene voorstelling als die op bl. 70 niet den schijn heeft, als of de aan-of afwezigheid zelve van dolus , en niet de graad van dien dolus, eene cir-constance modificative vormt, terwijl toch Prof. Tissot zelf zal erkennen dal, behalve in zake van publieke orde en van politie, do aanwezigheid van dolus een absoluut vereischle van misdrijf is? Zoo zouden wij ook bij de ontwikkeling der excuses , volgens den schrijver of justificatives of atténuantes, willen opmerken , vooreerst, dat verscheidene der omstandigheden, die als bij de schatting van een rnisilrijf in aanmerking komende op bl. 28 noot 1 worden opgesomd , in de strafwet haren invloed doen gevoelen, niel omdat zij in verband slaan met het versland of den wil des daders, maar alleen, omdat daarvan gedeeltelijk het gevaarlijke en onrustbarende der daad afhangt: hieronder vallen o. i. de plaats (bewoond of niet bewoond enz.) waar , de lijil (dag of nacht enz.) wanneer, en het getal waarin de misdaad
-ocr page 515-— 503 —
is gepleegd , euz. Bij die leer konden wg ook niet toe-geven, dat onder de excuses hel alibi (bl. 50) behoort; excuses laten altijd hel materiële feit, als door den beschuldigde gcpleeglt;l, beslaan: nooit zegt eene excuse meer dan feci, sed jure feci, en het alibi is de verdediging; ik kan dal feil niel hebben gepleegd, omdat ik ten tijde der volvoering elders was. Daarentegen vinden wij op bl. 85 eene uitmuntende bestrijding van de stelling, dat de regier door eene mindere straf len gevolge van verzachtende omstandigheden toe te passen, den aard zelf van het misdrijf op meer billijke wijze bepaalt. Zoo verdient ook des schrijvers hoofdstuk over recidive (bl. 96 — 118), reeds vroeger als afzonderlijk opstel in de Revue critique verschenen, ernstige overweging wegens do zwaarwigligo bedenkingen, die het oppert tegen hel algemeen gangbare gevoelen , dal recidive zwaarder moet worden gestraft. In het volgend hoofdstuk, de la complicité, leert do schrijver (bl. 122) dal do heling minder strafbaar wordt door onbekendheid met hel misdrijf, waarvan de geheelde voorwerpen provenu zijn : maar hoo is zonder die wetenschap ooit strafbare heling mogelijk? Bij hetzelfde onderzoek naar do waarde der vergeldingstheorie, waartegen wij boven eeno bedenking deden gelden, ontmoeten wij (bl. 156) eene scherpzinnige kritiek van hel beginsel der «Rechtlosigkeit» dos misdadigers, waarvan do sirafregtslheorie van Ficute uitgaat. Een voorbeeld van smaakvolle iii-klecding van een in hel systeem des schrijvers juist denkbeeld levert ons bl. 226 zijue opmerking : «Le talion «est tout à la fois trop juste, trop naturel, trop simple «pour que les peuples grossiers no l’adoptent pas; mais il «est en même temps trop difficile à bien établir pour «qu’ils l’appliquent convenablement. Il faudrait donc «être également surpris et de ne l’y pas rencontrer, et «do le trouver toujours intelligent et toujours jtislo.»
-ocr page 516-— 504 ~
De beschouwing van dal beginsel en maat der slraf geefl den schrijver weinige bladzijden verder (bl. 234) ook aanleiding lol eene juiste karakteristiek van hel verschil in hel reglvaardigheidsbegrip , dal aan lalio en afkoop (composition) ten gronde ligt. Een der denkbeelden , die in hel werk eene groole rol spelen , is dal men bij een en denzclfdeu mensch sommige zijden in bel karakter vindt, die nog lolden wilden of barbaarschen toestand behooren, en andere , die alleen uil cenen toestand van beschaving le verklaren zijn, terwijl men ook zoowel op een gegeven tijdpunt volken op eiken dier trappen van ontwikkeling vindt, als men daarentegen bij hetzelfde volk in den loop des lijds den overgang van het eene standpunt lot hel andere ontwaart. Een der gevolgen van die denkbeelden , welke bv. bl. 269 worden uiteengezet, wordt door densenrijver geformuleerd in de stelling : «I’huma-«nité rie marche sensiblement que par la lêle.»
Eene der schoonste schetsen uit bet werk van prof, TissoT vindt men verder op bl. 293 en volgende, waar over den invloed der godsilienslige denkbeelden op zeden , op burgerlijke en staalkundige instellingen wordt gehandeld , gelijk hij iets vroeger (bl. 284) hel le gelijk godsdienstige en schrikbarende karakter der Ooslersche wel-gevingen verklaarde uit de pantheistische strekking der godsdienst , uit de daar heersebende neiging om alles aan bet oneindige le verbinden , welke leidt lot verachting der menschheid , van hel individu en zich-zeiven, en daardoor lol dweepzieke vervoering.
Minder ingenomen daarentegen zijn wij mei de verdediging der absolutio ab instantia (bl. 318). Do schrijver is geneigd om do doodstraf niet op staalkundige misdrijven toe le passen , doch slechts (bl. 349) voor zoover zij niet in moord enz. ontaarden: ook dan echlcr blijft hij de daad eene politische noemen ; — maar zou dan niet juist die ontaarding daaraan hel politisch
-ocr page 517-karakter ontnemen en daarmede alle reden van uitsluiting der doodstraf vervallen? Prof. TissoT toch behoort niet tot hen , die absoluut en in ieder geval die straf uil onze wetboeken willen bannen; bijzonder gelukkig geslaagd schijnt hij (hl. 359) in do bestrijding van het argument, dat de doodstraf onwettig is, omdat zij den weg tol berouw afsnijdt. Overigens juicht hij , niettegenstaande zijn beginsel van wederkcerigheid , de nieuwere, meer penitentiaire rigting van het slrafregt toe, al ziel hij het doel der straf niet in de verbetering des misdadigers. Hij onderscheidt vijf tijdperken in het strafregt en oinschrijft deze (bl. 206) aldus: «La première «est le règne exclusif de la vengeance. — La seconde est «marquée par une justice aveugle et sévère : c’est la «période du talion.—Dans la troisième, celte justice «rigoureuse est tempérée par l’intérêt: c’est la périoiie «de la composition. —La quatrième, animée d’un es-«prit de justice plus éclairée que dans la seconde, «moins intéressée que dans la troisième , reçoit son «caractère de l’analogie et de la proportion. — Dans la «cinquième enfin, période qui est à son aurore , les «législateurs, plus pénétrés de leurs misères mutuelles, «plus accessibles à l’indulgence, à l’humanité, lem-«pércnl fortement la justice par la charité et sont portés «à ne voir dans le crime qu’une maladie morale , qu’il «faut guérir par la séquestration et le régime.»)
Terwijl hij nu in deze laatste rigting legen hel argument, dal hel penitentiair stelsel de huichelarij aanmoc-digt, o. i. zeer juist opmerkt, dat men niet ongestraft jaren lang onderworpenheid, leidzaamheid en terugkeer lot den arbeid huichelt, rn. a. w. dal langzamerhand die eerst gehuichelde trekken in het karakter overgaan, kunnen wij (do lezer weel hel reeds) moeijelijk vrede hebben mei den terzelfder plaatse gedanen voorslag om den misdadiger, die blijken geefl van aan hel einde
-ocr page 518-— 506 — zijner straf nog niet te zijn gebeterd , langer in hechtenis te houden. Omtrent den inhoud van het onderhavige werk over het penitentiaire stelsel zij nog opgemerkt, dal Prof. TissoT zwggt van de nieuwste proeven, in die rigling b. v. in Engeland door Magonociiie en Crofton genomen.
Bij hel tweede deel van ïissot’* Droit pénal, zullen wij korter stilstaan. Daarin vermelden wij reeds uit de inleiding de polemiek legen de verdecling der misdreven in crimes en délits. In het daarop volgend wÿs-geerig-gescluedkundig onderzoek naar de verschillende soorten van misdrijven (welke hier onderscheiden worden in délits contre la personne, contre la propriété, contre la société, contre les moeurs , contre la religion , met eeno eindbeschouwing over misdrijven uil het internationaal oogpunt) troffen ons bl. 41 eenige juiste opmerkingen omtrent do omstandigheden waarin «marili-cide» voorkomt. Daarentegen scheen ons bl. 36 op valsche gronden kindermoord te ligt geschal. Bij de leer van «injure» is schoon ontwikkeld, wal al dan niet injure légale behoort le zijn (bl. 89) ; iels verder (bl. 96) kan men hetzelfde zeggen omtrent de leer van valsch getuigenis.
Van bladzijde 311 af is dit deel aan de strafvordering gewijd. Op dit gebied verdedigt b. v. Prof. Tissor met allen klem tegenover de clericale eischen, die zich sedert eenige jaren in Frankrijk doen hooren , de reglsmagt van den wereldlijken regier over do goeslelijkheid (bl. 372) en geeft hij op bl. 391 zeer juiste opmerkingen omirent de uitlegging der strafwet. Zijne denkbeelden over do mogelijkheid cener afdoende verdediging van conluma-ciële beschuldigden (bl. 441 vgg.) verdienen zeer do overweging. Daarentegen was zijne theoretische pleidooi voor de Jury (bl. 332) niet vrij van duisterheid. Iels verder (bl. 459) vindt men eene schoone bladzijde
-ocr page 519-over instruelie en debat. Die zelfde lof mag in waarheid ook zijne onlwikkelwig van hel oni.slaan der hewijgt;lh('orio (1)1. 4.59 vgg.j ten goede komen, eienzeer als 1 eigeen bij hl. Uii — iTJ over hel gilnigenben ijs zegl. Aanzijn verlangen (hl. 485) om de getuigen Ie beëedigen in den voor ieder meest plegligen en heiligen vorm zou o. i. inoeijelijk uitvoering kunnen worden gegeven, omdat dit aan menigeen eene deur zou openen om door eeno valsche opgave van verbindenden vorm valsch of omol-Ielt;lig getuigenis af té leggen, zonder zieh niet eenen meineed te bezwaren. Een nieuw bewijs van soberpzinnigheid geeft de schrijver waar hij (hl. 519) verklaart , waarom de Romeinen geene Godsoordeelen hadden. Ook zijn hoofdstuk over hel goregielijk tweegevecht verdient bijzondere ojvnicrkzaarnheid.
Eindelijk ontwikkelt Prof. TissOT in bet laatste boek van zijn werk, zijne denkbeelden omtrent den vooruitgang van strafregt en strafvordering. Dal dit boek geen onderdeel van de afdceling strafvordering mnesl uitma-ken, merkten wij rquot;(ds op. Het is eigenlijk de slotsom, het resultaat van ihn ganschen arbeid en zet daaraan eene waardige kroon op. Nergens is de voorstelling boei-jender en levendiger, de stijl krachtiger en helderder. Wilden wij een overzigi geven van al hetgeen ons daarin aantrok, wij zouden dj honderdt I bladzijden groolen-decls moeten uilschrijven. Dat overzigi heeft ook des te meer verdiensten, naarmate een zoodanig, wegens do massa historische elementen , die in de voorafgaande afdeelingen is verwerkt, meer noodzakelijk was.
De beoefenaar van hel slralregt, ja elk jurist, leze en oordecle.
A. P, Tb. Eijssell,
Ihemis, D. VII, 3(lcSt. [1860].
33
De la rédacfio/i et de la codi/icaiion rationnelieg deg loig, oit viéthodeg et formaleg guivant leg-quelleg leg loig doivent être rédigéeg et codijiceg , par M. Gustave Rousset, ancieu magislrat. — Paris , Cotillon. 1838, — 383 pag. in 8 '.
De heer Rousset heeft deze verhandeling over do codificalio, die hij to Parijs, in 1858, uitgaf als een doorloopend werk, vroeger bij afzonderlijke stukken medegedeeld in do /{ev, de léj^igl. Het werk is dus niet geheel nieuw. Maar dit^ belet niet dal het, in meer dan één opzigt, zeer merkwaardig is. Men mag het over sommige, misschien over vele zaken, met den schrijver oneens zijn; men mag van gedachte zijn, dal hij hier en daar wat al te zeer dweept met eigen denkbeelden of uitvindingen; men mag aan de zekere geneeskracht van de middelen, die hij aanraadt, twijfelen; maar hel beslaan van de kwaal, dio hij bestrijden wil, valt niet lo betwijfelen; en niemand zal aan den schrijver een helderen blik en een goed doorzigi, en aan zijn werk menigen goéden en nuttigen wenk , ontzeggen.
Ik stel mij voor van dit werk een beknopt verslag, meer dan eene eigenlijk gezegde beoordecling, te geven. De schrijver behandelt zoo vele zaken, waarover ver-schillend kan worden gedacht, dat hel wel niet te verwonderen is, indien m'cn niet in alles zijne meening is toegedaan; en ik heb dan ook geen ander doel, dan om de aandacht van onze Nederlandsche regtsgeleerden te vesligen op een arbeid, waarmede zeker ieder, dio belang stelt in do zaak der codificatie, met groot genoegen en nicl zonder nul, kennis zal maken.
«La codification ne peut jamais être le dernier mot de la perfection législative ni le terme de ses progrès ; la prévoyance humaine a des bornes , et les codes d’une génération seront toujours débordés par les améliorations
-ocr page 521-— 509 —
d’une génération nouvelle; cl, puisqu’on ne peut enchaîner l’avenir à une lettre immuable, il est sage de se résigner et de n’exiger des législateurs que les bienfaits temporaires d’une codification momentanée.»
Deze woorden, die wij in de inleiding van Roüsset’s werk lezen , behelzen zeer vele onmiskenbare, doch toch nog dikwijls miskende, waarheden. De codificatie, die bestemd moest zijn het regt te maken, of om aan het regt cen’ stationnairen toestand te verzekeren, zou niet alleen ophouden eeue weldaad le'gt;Eijn, maar zij zou daarenboven onzin worden. Bovendien heeft iedere geschreven wetgeving hare fouten en gebreken, die door tijd en ondervinding worden aan den daggebragt; cn hel één en hel ander maakt herziening, verbetering en aanvulling van tijd lot lijd noodig.
Dit gevoelt men in ieder land van geschreven wellen; dit gevoelt men ook in Frankrijk; en hel is aan deze overtuiging , dal wij het werk van Rocsset te danken hebben.
Ilel werk is verdeeld in drie afdeelingen.
De eerste, partie critique, wijst aan hel karakter en do oorzaken van den verwarden toestand der wetgeving en der jurisprudentie, cn het onvoldoende van do daartegen lot dusver aangewende middelen.
De tweede, partie démomtrative, is toogewijd ’aan hel onderzoek en do voorstelling der regelen , waarnaar do wetten moeten worden geredigeerd cn gecodificeerd.
In het derdeeindelijk, partie expe'rimentale, worden do regelen , in do tweede afdceling ontwikkeld , toege-pasl op den Code Nap.
De inhoud van de eerste afdeeling komt korte!ijk op hel volgende neder:
Geschreven weiten beletten niet, integendeel, zij geven er juist aanleiding toe, dal zich naast do codificatlo van lieverlede eene reeks van nieuwe wellen plaatst.
-ocr page 522-— 510 —
diciiendo ileels tôt aanvulling, deels lot verbetering; de lijst h. v., die de schrijver in eene noot op bl. 26—28 medoileelt van do verschillende wetten , bestemd lol partiële wijziging van den Code Nap. in Frankrijk, is daarvan een sprekend bewijs. Eene algemeene herziening wordt eindelijk noodzakelijk. De herziening cchler, die de schrijver verlangt, bepaaldelijk voor den Code Nap., betreft meer den vorm, do redactie, dan hel wezen. Maar « ie soleil lui-mcino a des laches, que n’efTace pas sa splendeur.» — En dal de schrijver niel blind is voor de foulen van den Code, bewijst hetgeen volgt, al zij die dan ook, naar zijne meening, zoo volmaakt als hij zijn kan , als men let op den tijd, waarin en de omslandighcden , waaronder bij gemaakt is. Hij stelt zich daarom de vraag voor, welke de oorzaken zijn van het groole cn steeds aangroeijende getal der wetten en van de onzekerheid der jurisprudentie.
Wal hel eerste betreft, wordt onderscheiden lusschcn algemeene oorzaken, als daar zijn nieuwe behoeften en vroeger ongekende toestanden, politieke hervormingen en omwentelingen, ontwikkeling van handel en nijverheid , enz.; en meer bijzondere oorzaken , waaronder o. a. worden gerangschikt: de parlementaire vormen (tegenwoordig in Frankrijk niet zeer gezien) met hare geïmproviseerde amendementen, die dikwijls goede voordrag-ten bederven en nog meermalen het geheel uit zijn verband rukken; het algemeen formulier, waarmede do nieuwe wetten gewoon zijn allo daarmede strijdige wellen af te schaffen en de niel strijdige te behouden. Het is zeker niel loonlkenncn, dal daaruit somtijds onzekerheid ontslaan kan, omdat wal de één houdt voor strijdig, in het oog van den ander niet strijdig is met do nieuwe wel. Wanneer de schrijver echter verlangt, dat iedere nieuwe wet nominatiin zal opgoven, wat zij opheffen en wat zij behouden wil, dan ziel hij over het
-ocr page 523-hoofd, dut ook dit stelsel niet, misschien nog minder vrij is van moeijelijkheden , omdat het niet onwaarschljn-lijk gevolg hiervan zijn moet, dat men de meest tegenstrijdige weiten naast elkander zal laten beslaan.
Voorts meent de schrijver, dal men, in de plaats van do oude wel aan le vullen of uit te breiden, om le voorzien in do nieuwe behoeften, die zich doen gevoelen, haar liever door eene nieuwe moest vervangen; en als laatste oorzaak wordt vermeld do duistere en dubbelzinnige redactie der nieuwe geschreven wetten.
De onzekerheid der jurisprudentie , hare vele afwijkingen en tegenstrijdige beslissingen, is ook al le danken aan diezelfde slechte redactie der wellen, en aan do mocijelijkheid bovendien , om altijd huren waren en juislen geest en bedoeling le vinden.
«Gelui qui pense juste el qui s'exprime bien, dit tout ce qu’il veut dire; — le législateur ne devrait jamais l’oublier; mais que de fois sa main a mal rélracé sa pensée.»
Üit dit verbazend getal weiten nu, en uil de verschillende uitlegging en toepassing daaraan gegeven door de regtspraak , ontstaat verwarring en onzekere rcgls-toestand. Dit is de ziekte, waarover geklaagd wordt. Maar waar vinden wij hel geneesmiddel?
Die vraag is moeijelijker.
De schrijver beweert, en le regl, dat dit middel nog niet gevonden is; en dal hel lol nu toe beproefde genees-miildel gebleken is ontoereikend le zijn.
Dil middel meende men le zullen vinden in de cassatie. Maar de wensch is niet bevredigd, de verwachting is niet vervuld geworden. En merkwaardig is hel zeker, dal in Frankrijk, het geboorteland van de cassatie, waar men zich van de cour régulatrice zu\]i.e gouden bergen had voorgesleld, men eindelijk lol de gulharlige bekentenis moet komen, dal hd midilel is - ontoereikend;
-ocr page 524-en dat men daar nog , na vele herhaalde pogingen en mislukte proeven, zoekende is naar de manier, hoe men door haar komen zal tot het doel : regtszekerheid en eenvormige regls|)raak.
Terwijl Marcadé met kracht te velde trekt legen lt;1« wet van 1837, en zeker niet zonder reden beweert, dat do geheele instelling der cour régulaérice eeno hersen-^chim is , zoo lang de lagere regters zieh aan hare uitspraken niet behoeven te sloren, en bovendien honderd middelen in handen hebben, om die te ontduiken, en om aan de censuur door feitelijke beslissingen te ontsnappen ; beweert Rousset met niet minder regt, dat men, door de arresten van hel hof van cassatie voor de hoven en reglbanken verbindend te maken, den hoogslen regier zou herscheppen lot wetgever, en eindigen zou met tc vernietigen juist datgene wat men behouden en beveiligen wil, — de Codes. Hij wil daarom een anderen weg hebben ingeslagen , en de onmagl van het cassalie-proces, dal hÿ niettemin niet ufschaflen wil, erkennende, lig hetgeen hij noemt, de rationele redactie der wellen, hulp zoeken.
Dit is, gelijk wij gezien hebben, hel onderwerp van de tweede afdeeling van zgn werk.
De eerste titel heeft lol opschrift ; algemeenheden over redaclie en codihealie der wellen. Men vindt daarin meer waars dan nieuws. Dal de redactie der wellen meer eene kunst m dan eene wetenschap, moer een gevolg, eene vrucht der wetenschap dan de wetenschap ztdve; — dal: «pour penser des lois, il faut du génie , pour les formuler, il faut de l’art;« — dal de wel eenvoudig, kort, magtspreu-kig, klaar en duidelijk zijn; ilal zij niet te weinig , maar ook niel te veel zegHen moet : — dal zijn zaken , die in onzen lijil weinig tegenspraak meer vinden. De vraag is maar, hoe men ilit doel hel best en het zekerst bereikt? hoe men b. v. kort kan zijn en loch volledig? wal te
-ocr page 525-— 513 — veel is, wal te weinig, enz. De moeijelijkheid is niet gelegen in de regels, maar in hunne toepassing.
Dit, wat de redactie betreft.
En wat do codificatie aangaat: — na eene beknopte, doch vrij volledige herinnering aan de voorname gronden aangevoerd, zoo wel voor, als legen, vooral door de Duilsche historische school, de geschreven wetboeken, verklaart de schrijver le behooren lol hunne voorstanders , en tot de leerlingen der philosophische school, tot de «doctrine progressive el française par dessus lout;» maar hij wil levens de wet hebben opgeval in engen zin , en daaruit zorgvuldig verwijderd hebben alles wat behoort lot de wetenschap van het regt, en wat niet kan worden gemaakt tol onderwerp van algeineene onveranderlijke regels, De onderscheiding die hel ge-heele stelsel in dit werk ontwikkeld, beheerscht, is deze : «LA. LOi organise des pouvoirs, ordonne ou dé^enddes actes; la doctrine applique et explique les ordres cl les prohibitions.» Met andere en kortere woorden, er beslaat groot verschil lusschen wet cn regt, dat wel moet worden in acht genomen , cn dal in den volgenden titel meer breedvoerig wordt ontwikkeld.
Dit onderscheid nordt kort en krachlig medegedeeld in de volgende woorden ;
«Le droit est à la legislation ce que la pensée esta la parole; elle cn est la figure, le verbe, le style, mais elle no le constitue pas, la jurisprudence en est ensuite comme le geste et l’action, elle applique Va législation.»
Minder bevredigend , minder helder misschien is des schrijvers definitie van regt en wet, ieder afzonderlijk. Ik wensch hem intusseben niet le volgen in zijne historische, philosophische en juridische beschouwingen hierover; maar ik teeken alleen op, welke do uitslag is van dit, in vele opzigton , merkwaardig onderzoek op regis-kundig gebied. Naar zijne meening namelijk hebben noch
-ocr page 526-de onde noch de nieuvie juristen (en onder deze laalsien inctT hcpaald Zichahia, MarcadÉ, Dalloz , Demolombe) zieh ceo »olkomen juisi denkbeeld gemaakt van de wet. Eene regi.skuuilige definitie van regt vinden wij hier niet gegeven; maar waarschijnlijk zullen wij ons moeten houden aan de wijsgeerige definitie vroeger door den schrijver voorgesleld , mlgens welke Ziet refft is, het vermogen oui te handelen zonder de regten van anderen le bena-deeleo, diti is volgens den regel van rede en reglvaardig-heid. Onder wet, in regiskundigen zin, wil de schrijver veislaau hebben: «een de vrijheid van handelen beperkende regel, daargcsleld én bekrachtigd door de wetgevende inagl , die aan de burgers verbiedt de handelingen strijdig met, en aan de ambtenaren beveelt do baiidelingcn nuttig voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel.»
De juistheid dezer definitie onderzoek ik niet. Door beknopllieiil^niint zij zeker niet uit; en men kan misschien van maar zeggen, wat waar is van zoo vele defi-nitiën , dat'zij eeue zaak, die volstrekt niet duister is, niet veel helderder maakt. Del is overigens cene waarheid , dat maar zelden eene definitie waar en goed is; en dal hel alles behalve gemakkelijk is ook voor de eenvoudigste zaken definilieu uil te vinden, die allen zullen bevredigen, en waarop geene miu of meer gegronde aanmerkingen te maken zijn.
Op de definitie volgt de verdeeling der wetten in ver-schillcnde soorten , zoo wel met betrekking tot hare voorschriften (^dix/w/iitief) als lot hare xanctie,
De wellen worden, wal hel eersie betreft, verdeeld in wellen mei betrekking lol de burgers, en lot de ambicunren. De eerste zijn hl' tuis pu!gt;fit/lieg, dat is de regelen vasigesb'ld door lt;le wetgevende uiagl, en dezen zijn enkel pro/iihitie^; óf luig prioeeg, dal zijn do ovcreciikoinslcn door de burgers onderling aangegaan;
-ocr page 527-— 515 — deze zijn prohibited o( impératied Tot de tweede hoofil-soort behooren die wellen , die aan de ambtenaren van den staal voorschrijven de omslandigheiien, de voorwaarden van lljiJ en plaats, en tle wijze van hanilelcn bun in hunne verschillende betrekkingen bevolen ; niet dal gevolg, dat alles, wat hun niet op die wÿze uitdrukkelijk wordt bevolen , stilzwijgend verboden is. Die wellen zijn uit hareu aard enkel impe'ratief. Voor ilo burgers geldt hel omgekeerde. Alles wat niet uitdruk-kelgk verboden is, is g'eoorloofd. — Ik verhaal slechts; ik beoordeel niet.
De wel kan alleen verbieden of bevelen , niet toela/en of vergunnen. Permissieve wellen zijn dus onbestaanbaar: «conçoit-on une oh^dalion qui n'oblige pas, une règle d’action qui ne règle rien ‘1 »
De schrijver erkenf alzoo den bekenden regel van Modestinus {i. 7. D. de le^'ib.) niel anders lt;lan met weglating van het woord permiltere, zoodal het bij hern heeten zou : «legis virlus haec est, imperare, velare, punire.»i
Een regtslreeksch gevolg hiervan is, dater in zijn stelsel geene plaats is voor de zoogenaamde leges imper fed ae; maar dal iedere overtreding van iedere, het zij prohibitieve, het zij imperatieve wet; het zij door te doen, wat zij verbiedt, hel zij door na te laten wal zij beveelt, in tien ruimsten ziu opgeval, en daaronder begrepen hetgeen hij noemt, het droit prive', ontstaande uil conlraclen, testamenten, enz., em misdrij'f (délit} daarslell, en eene straf tol gevolg heeft. Ook hel woord straf wordt, in die leer, in zeer ruimen zin opgeval; zooilat daaronder ook begrepen is de vergoeiling verschuldigd aan de benadeelde partij, de nietigheid het zij relatieve, hel zij absolute, van hetgeen in strijil met eenige publieke of private wel is daargesleld of verrigt. Ook met hel oog op die sanctie, die aan de wel uitvoering en
-ocr page 528-kinehl veizekert, stell de schrijver eene menigte oiider-sehenlingen voor, waarin ik hem echter niet volgen kan , zonder al te uitvoerig te worden.
Wil men echter aan de wetten eene zekere uitvoering verzekeren, en voor hare voorschriften gehoorzaamheid vorderen, dan moet vooraf gezorgd worden, dal ied(‘r in staal zij zich met haren juislen inhoud , naar letter en naar ziti, itekend te maken. Men zorgt hiervoor , niet alleen door eene goede , duidelijke redactie, maar ook door de ingezetenen bekend te maken met hare strekking en geest. Dal is hel onderwerp van een derden titel: dex procèdent lec/iniyuei de la rédaction ratio/mel/e des luis.
De schrijver begint hier met, in hel eerste hoofdstuk, hel hooge nul in het licht te stellen eener openbaar-makinu van de motieven der wet, tloor den wetgever zei ven, mits die echter geen deel der wel uilmakeu, maar alleen dienen om hare ware beleekcnis le verklaren, en die ook geen ander dan een doctrinaal gezag hebben. Dij wil daarbij gelet hebben op drie zaken:
Partie historic ne, waarbij de oorzaken en do politieke omstandigheden vermeld worden, die de wel hebben noodig en nuttig gemaakt.
Partie Juridique ou doguiatigue, waarin moet worden aangeloond zoowel de grondwettigheid van bet doel en van de middelen der wet, als gewezen op de beginselen van regbaardigheid en regl, waarop zij gegrond is.
Partie analytique, waarin de bijzondere bepalingen der wel verklaard worden , mei betrekking tol het doel waartoe zij zamenwerken ; en waarin mede eene plaats vi.nden do tvelliye de/initién van die uitdrukkingen, waarvan hel nuttig is de beleekcnis niel in hel onzekere le laten. Üil ilo wel moeien ualnurlijk , in hel slclsel van dit werk ten minste, alle definilien geweerd worden; maar hel is daarom niel minder van belang, dat
-ocr page 529-de ingezelencn worden bekend gemaakt, niet alleeti met liet doel en den zin der wet, maar ook met de jnislo beteekenis, die de wetgever hecht aan de door hem gebezigde uitdrukkingen , en het zgn derhalve de woorden en niet de zaken, die door die deüniliën moeten worden opgehelderd. De definitiën maketi het onderwerp uit van het tweede hoofdstuk.
In het derde en laatste hoofdstuk eindelgk van dezen titel wordt gehandeld over de redactie der wetten. De schryver geeft ons daar namelijk eene proeve van eene geheel nieuwe méthode, die hij wil invoeren, door aan iedere soort van wetten vaste, algenieeno , eenvormige formulieren {def for/nuiex rationnel/e») te geven.
Het zou, geloof ik, gewaagd zijn over dit voorstel een bepaald oordeel uit te brengen; even gewaagd misschien als het onvoorvvaardelijk vertrouwen, dat de schrijver er in schont te stellen. De ondervinding alleen en de praktijk , indien men er ile proef van zal hebben genomen , zal daarover uitspraak kunnen doen. Dat onze hedendaagsche wetten nog veel in helderheid en duidelijkheid te wenschen overlaton ; dat zij nog met gezuiverd zijn van veel onnoodigen en schadelijken ballast, ontkent niemand. Even weinig valt het te betwisten, dat het stelsel van Rousset zich vooral door eene zeer groole eenvoudigheid aanbeveelt; maar het zal de vraag zijn, v-ooreerst of het niet nu en dan tot een ander uiterste zal overslaan? of niet klaarheid en duidelijkheid zuilen worden opgeofferd aan de kortheid en de gedwongen eenheid in vorm der formulieren? en ten andere, of hij die aan het werk gaat, nietmeermalende moeijclijkheid zal ondervinden, om alle mogelijke wetten, vooral b. v. die op de manier van procederen, in de vooraf vastgestelde formulieren te wringen ?
Ik wil echter niets daarvan beslissen; maar ik moet toch een paar opmerkingen maken. Vooreerst, de schrijver
-ocr page 530-erkent, (bit bijna ipiler g^hoil of ieder verbod der wet zijne nil zonden neen Iielt;‘ll, lt;'n dal di(“ quot;el m lt;le «el zeigt;e iiroelen «orden oii^enoinen. Maar nn bad bij (gt;ok , dnnki niij, niet moeien 'oorbijzien , ilal die nilzonde-ringen onmogehjk Ie rangscbikken z.jn onder zijne pro-hibitiene en impartitieoe, maar d.il bet quot;el degelijk z,ijn pemitigiepe «ellen, die hij ecbler onvoorwinirdehjk wil verquot;oijien hebben. Zijne eigen formnlieren voor die nilzonderingen komen mij 'oor dil le I)e«ijz,en. En'en t«eede geloof ik , 'ooral na inzage genomen te hebben van di* /urmufex rniioKiiet/fx, dat hel lach niet wel niogelijk is goede slrafweUen le maken, zonder defini-liën, indien men len niinsle nid liever zijne loevlugt wil nemen lot dikwijls omslaglige en niet altijd even duid(dijke paraphrases.
Het werk wordl besloten met een laalslen lilel, waarin de .schrijver zijne inélbode Iraebt toe Ie passen op de Fransche wetgeving, en bel nnddel aan de hand geidt om le geraken lol een algemeen en allijddnrenil, schoon niel onveranderljk , wetboek voor Frankrijk Çdi^fe^te perpéiiiel et pfoijfexxi/). Ik wil daarb j echter niel langer stilstaan; ik wil alleen zeggen, dal ik er aan twijfel, of de uitvoerbaarheid lt;‘ii de onfeilbaarheid van den voor-gesleldcn maatregel wel zoo gcreedelijk door iedereen zal worden loegegeven.
Ik heb in den aanvang gesproken van eene derde afdeeling. Die derde afdecling is er echter niel. Wel wordt zij in de inleiding aangekundigd ; maar lol de laatste bladzijde van bel werk genaderd , vind ik, in do plaats daarvan , eene mededeeling van den schrijver, dat hij, om meer dan ééne reden, immers vooralsnog, heeft afgezien van zijn voornemen, om in eene partie e^péri-mentale, zijn stelsel loe le passen op den Code Napatéon.
Ik kan dus bier deze aankondiging eindigen. Ik wil dit cellier niel doen zonder nogmaals le herhalen , dal
-ocr page 531-(lil bliek, hoe zonderling hel hier en ihiiir soinmigen o'k zul loe^chijnen , jnisi om de stoute lier»onningen, die er in «orden loorgesleld , niettemin zich door zoo V(de 'oortrell'elijkt* denklieelden onderscheidt, (bil het wel «fuirdig is iuindiichlig gelezen en onp.irlijdig overwogen te «orden. Ik wil evenwid erkennen, dal het jifiicli^c/i of liever het /■ec/mixc/i gedeelte er van mij het minste bevallen heeft, juisi omdat ik niel de over-Inigi ig heb, dat de schrijver niel te ver gaat in zijne voorgeslelde verbeteringen, en omdat ik niet zeker ben, dat die in alle np/.iglen zijn in praktijk te brengen, zelfs niel, dal zij het « are geneesmiddel aanbieden voor eene kwaal, die niel le miskennen is, vooral ook niet in ons land, dat namidijk de vorm der cod ficalie, dat is de taal en de «oorden der geschreven wet, zeer veel te «ensehen overlalen.
Maar juist daarom is iedere poging lol verbetering, al wordt niel dadelijk het juiste en liet beste middel gevonden, reeds op zich zelve verdienslebik; en juist daarom is ook op dezen schrijver niet van loepissing, wal zijn beoordeelaar (Bo?i?iisville) in de Rev. Crit, (April 1860} zegt:
cToiis les juriseonsultes ont bien déclaré que nos lois étaient mal formulées, mais il.s se sont bornés à con-staler ce fâcheux état de choses.a
A. DE PlNTO.
(ACADliMlSCIli; LITEIUTÜÜR).
J. A. Levy, De in den finndel j^ebmike/ijke he-leen/n^it- en iJfolunr/iilie-contracten. ’sGraven-hage, Gebr. Belisfakte 1860.
Veel is er reeds over hel belecningsconlract geschreven en veel verschil van gevoelen heeft zich geopenbaard.
-ocr page 532-Hprhaaldelijk ook is de reglerlijke magi geroepen geworden bel zij de geheele handeling, het zij enkele barer (leelen le onderzoeken; maar lot nu toe ontbreekt eeno uitspraak van den boogslcn regier, die lot een veilig leidsnoer voor den handel zou kunnen strekken. Eene nieuwe toetsing dier coniraelen in bun gebeelen omvang was voorzeker geen overbodig werk, en vooral na hel arrest van ilen Hoogen Raad van 19 Mei 1859 was hel niel onbelangrijk het juiste standpunt te bepalen , hetwelk de quaeslie der regisgebligheid door dal arrest heeft bereikt. Mr. Levy stelde zich zoodanige nieuwe toetsing voor, maar begreep te regl ook de prolongatie-conlraclen in zijn onderzoek te moeten bevallen, daar niellegen-staandc veel verschil beide soorten van conlracten zoo veel overeenkomst hebben en zoo naauw aan elkander verwant zijn, dat de vragen, die den meeslen twijfel gebaart! hebben , aan beiden gemeen zijn.
Na ecue korte medcdccling van den aard dier contracten en van enkele meer uitwendige punten van verschil lus-schen beiden, deelt de schrijver op bl. 4 en volgende het formulier mede, dal gewoonlijk voor de beleeningscon-Iraclen wordt gebruikt, en vermeldt de redenen, die den handel bewogen hebben om , met verwerping van den pandvorm, de beleening onder den gesimuleerden vorm van koop en verkoop, met beding van wederinkoop, te verbergen, liet voornaamste, zoo niel eenige bezwaar, schijnt gelegen in de bepaling van art. 1197 B. W., waarbij voor de pandacto eene zekere dagleekening wordt gevorderd. Wel heeft men somtijds de noodzakelijkheid der registratie bij beleeningsaclen betwijfeld, maar te regl verwerpt de schrijver dezen twijfel. liet schijnt hem echter ontgaan te zijn , dal do Regering zelve lot dien twijfel aanleiding gaf en dal do belemmering, door art. 1197 B. W. aan den regelmaligen vorm van hel belec-ningsconlract inden weg geworpen, alleen te wijlen is
-ocr page 533-aan pene dwaling. Uil ile beraadslagingen over de aril. 1200—1202 E. W. blijkt, dal de Regering meende alle bezwaren llt;‘gen bet gebruik der pandacle le hebben weggeminid, en m tien waan verkeerde, dal hel ver-cischle eener da/e cerfiiirie verviel door de vrijstelling, in art. 24 tier wel van 11 Febmarij 1816, Slhl. n^. 14, verval. Zij tlrnkle dan ook bel vertrouwen uit, tlal de bcleeningsconlraclen weder als outllijtls zoutlen wonlen gesloten, zoniler tlal men zou nooilig hebben tlie ootlcr gt-fingeertle namen of gesimuleerde vormen le botlekken. Maar zoo als reeils meermalen is opgemerkt geworden, is niet alleen de voortdurende reglskraehl tlier welmoeijelijk aan le nemen , maar zou ook ile vrijstelling van tie registratie tie heleeniiigsconlracttm niet onthefien van het vereischte eener zekere dagteekening , tiaar do registratie slechts een der miildelen is om tlie zekere dagteekening le verkrijgen. Do handel is dan ook voortgegaan den gesimuleenlen vorm lo gebruiken , uiellegenslaamle ook legen ilezcn vele bezwaren zijn ingobragl.
De voornaamste dier bezwaren zijn : hel gesimuleerde van tien vorm en tie wijze van prijsbepaling. Is niet reeds do simulatie zelve ongeoorloofd? Getloogl de wet tlal men hare bepalingen omtrent het pamlregl onltluikc door aan een contract, hetwelk in waarheiil ceno beleening, dal is cene geldleening tegen overgifte van cen pand , ten tloel heeft, tien schijn le geven van een koopcontract? De meeste schrijvers zien in de simulatie zelve geene reden om aan eene handeling rcgtsgeldighcid le ontzeggen, en Mr. Levy schaart zich aan hunne zijtlo (bl, 13 — 22}. De door hem aangevocrilo gronden zijn inileiland moeijelijk le wederleggen. Wanneer iemand eene handeling wil verriglen , tlie op zich zelve geoor-looftl is, ilan kan hij haar gieten in welken vorm hij verkiest. Heeft iemand voor korten lijd geld nooilig on wil hij om zich dal le verschaffen gebruik maken
-ocr page 534-van goederm of cITeclen , die hij heeft, dan slaat hem dat vrij en hij mag zulks doen op de wijze, die hem het meest geschikt en voordeelig voorkomt. Wil hij de ellec-len tot dal einde in pand geven, dan zorge hij slechts de vormen hij de wet voor de geldigheid van het pand-contracl voorgeschreven te volgen. Wil hij integendeel zijne elTeclen verknopen, maar zich hel regl voorbehouden ze legen de voldoening der waarde weder in to kuopen , ook dat staal hem volkomen vrij. Daardoor heeft geere wetsontduiking plaats, noch Coinge hedriegelijko verkorting van iemands regten, lUen maakt slechts gebruik van het regl om den vorm der handelingen zoodanig in te rigten als men het meest verkiesselijk acht. Zoo werd dan ook beslist bij hel door den schrijver medegededdo vonnis der Amersfoorlsche Reglbank van 28 Mei 1841, en hoewel hel schijnt dat de vraag nimmer zn terminis door den Hoogen Raad is beslist, is hel naauwelijks denkbaar dat deze een ander gevoelen zoude voorslaan.
In deh laatslen lijd heeft men echter de vraag geopperd, of de acte als koop gesloten nog alles zou dekken, als eenmaal door ecdsdelalie, verhoor op vraagpunten of schriflelijk bewijs vastslond, dal de bedoeling en handeling van pardjen geene andere geweest waren dan het sluilcn van een pandconlracl. Deze vraag wordt door den schrijver niel behandeld. Ik geloof echlcr dat men haar evenzeer bevesligend moet beantwoorden. Do bedoeling van parlijen toch is in den regel alleen op de gevolgen, niel op den vorm gerigt. Alen wenschl een zeker resultaat le verkrijgen en verrigt daartoe zoodanige handeling als men het voordecligst acht. Bij hel gesimuleerde beleeningsconlract kan men nimmer gezegd worden in bedoeling of handeling een pandconlracl le sluiten. En handeling en bedoeling zijn geene andere dan hetsluiten van een koopcontract, al tracht men ook door dat koopcontract en de daarbij gevoegde bedingen hetzelfde resul-
-ocr page 535-— 523 — laat le verkrijgen, dal men door een pandcontraci zou erlangen.
Zeer breedvoerig bespreekt de schrijver de wijze van prijsbepaling, (bl. 23-66). Bil punt heeft lol den nices-ten twijfel, lol hel mecsle verschil van gevoelen, aanleiding gegeven. Hoe veel lof aan hel hier geleverde betoog moge lockomen, en hoewel de schrijver dit punt blijkbaar met voorliefde heeft ihlgooerkl, schijnt mij dilge-decile niet hel best geslaagde der verhandeling.
De oplossing zal waarschijnlijk weinigen geheel lievre-digen. Volgens hel gewone formulier kan de prijsbepaling op twee wijzen plaats hebben; óf door twee gezworen makelaars, van weerszijde een te kiezen en bij nalatigheid van den verkooper beiden door den koopcr , óf door verkoop 1er beurze. De eerste wijze acht de schrijver in strijd met art. 1501 B. W., terwijl bij legen de tweede geen bezwaar ziel. ArI. 1501 § 2 B. W. toch zou wel de bevoegdheid geven de bepaling van den prijs aan een derde over te lalen, maar deze zou een bepaald, bij name aangewezen persoon moeten zijn. Mitsdien geelt hij de voorkeur aan hel onlangs le KoUerdam ingevoerde nieuwe formulier, waarbij hel comité van cfiéclen-handelaren wordt aangewezen, in plaats der twee gezworen makelaars. Deze meening wordt verdedigd door eene breedvoerige beschouwing der Romcinscho reglsleer betreffende het onbepaalde arbilriuin, welke ook in het Fransche en No-derlandscho regt zoude zijn overgenomen. liet is echter aan zeer gegronden Iwijfel onderhevig of de gewraakte prijsbepaling wel kan worden gelijk gesteld met een onbepaald arbilrium. Wanneer men de bepaling in het algemeen overliet aan een dorde, zou dit voorzeker onvoldoende zijn en ook op o:is regl mag men loepassc i hetgeen Voet, dien do schrijver onder anderen aanhaalt, zegt: «In tertii plane incerti volunlalcm conferri pretn «dclerminalionem merito displicuit citni in eli^endo certa
Thcmit, I). VII, Sde Sl. [tC«»]. 3i
-ocr page 536-— 524 — upotsent in perpetuii/n ditsentire.y) Zoodanig verschil over de keuzo kan echter volgens hel oude formulier niet plaats helihen. Eu neemt uien met den schrijver aan, dal de Hooge Raad, hij het arrest van 19 Mei 1859, te regt de prijsbepaling volgens hel Rollcrdainsche formulier goedkeurde «omdat zij allijlt;l hel gevolg is van het-«geen partijen omirent den prijs zijn overeengekomen en «met onderling goedvinden hij hel daarslcllen van den «verkoop hebben bepaald,» dan is ook hel oude formulier op dit punl gereglvaardigd.
De oorzaak , dio den schrijver lol een tegenovergesteld gevoelen bragt , schijnt mij voornamelijk hierin gelegen, dal de schrijver zich de viaag niet geheel zuiver heeft voorgesleld, en aan art. 1501 eene belcekenis hecht , die hel mijns inziens niet hecfl. De methode, door hem hij de verklaring en misschien ook hij de overdenking van het leerstuk der prijsbepaling gevolgd , is dan ook niet de geschiktste om lol een klaar begrip van ons icgl te komen. De schrijver begint met eene breedvoerige behandeling van hel Romcinsche en Fransche regl, en vergenoegt zich daarna voor ons regl mei de verklaring, dat art. 1501, getrouw aan de beginselen der vroegere wetgevingen, dezelfde voorschriften beval, en evenzeer een bepaalden prijs eischt, die evenwel ook aan de begroeting van een derde kan worden ovcrgelalcn , mits die derde een bepaald aangewezen persoon zij. Ilad de schrijver eene andere methode gevolgd , en bij de verklaring van do Nederlandschc wet zijn uilgang.«punl in die wel genomen , dan zeu hij gezien hebben dal niet art. 1501, maar art. 1494 het pleit moet beslechten. Volgens dit laatste artikel beslaat de overeenkomst eerst van het oogenhlik dat partijen hel cens zijn over de zaak en den prijs. Maar wanneer moeten nu partijen geacht worden het over den prijs eens le zijn? Is daartoe prijs-hopaling , dat is aanwijzing van hel juiste quantum,
-ocr page 537-nooilig? De jiirispnnlenlic heefl beslist, Hal zoodanige bepaling van bel qnanlutn niet noodig is , maar dal partijen moeten geacht worden het over den prijs eens le zijn , zoodra de vaststelling van het quantum noodzakelijk uit hel overeengekomene volgt, en geene nieuwe overeenkomst daartoe noodig is. Art. 1501 bepaalt alleen dal hel vaslslellen van het quantum niet altijd door partijen zelve behoeft te geschieden , maar dal zij het aan beerooting door een ander kunnen overlalen. Hoe die ander moet worden aangewezen, of men reeds bÿ de overeenkomst een bepaald persoon moet aan wijzen, daarvan leert art. 1501 niets. Hel zegt alleen dat de bogrooting van den prijs ook door een ander dan partijen kan geschieden. Wanneer men dus wil onderzoeken of de prijsbepaling bij de gefingeerde beleenings-conlraelen aan de wel voldoel, dan moei men niet vragen of die twee gezworen makelaars , die eerst later zullen aangewezen worden, wel kunnen beschouwd worden als derden, in denzin van art. 1501, maar of partijen, door op die wijze de prijsbepaling te regelen, wel geacht kunnen worden hel over den prÿs eens le zijn in den zin van art. 1494, dat is of zij op de overeengekomene wijze noodzakelijk en zonder nailcre overeenkomst lot de vaststelling van het quantum zullen geraken. Stell men de vraag zoo, dan wordt hel onderzoek naar de bepalingen van het Romcinsche en Fransche regt groolcndccls overbodig ; maar dan is hel ook moeijelijk in te zien op welke gronden , aan ons rcgl ontleend, men de wijze van prijsbepaling volgens het oude formulier zou kunnen wraken. Dat partijen hot oneens zouden kunnen worden over den persoon des te kiezen makelaars, zoo als Mr. Levy beweert, is onaannemelijk, daar ieder der partijen er één kiest of, zoo do eene nalatig blijft, de andere beiden aanwijst.
Eene laatste zwarigheid tegen de wijze van prijsbepaling bij de belceningsconlraclen is de maatstaf door
-ocr page 538-de gekozen dorden te volgen. Moeten zij den prijs der effecten of goederen bepalen naar de waarde welke deze op liet oogenblik der lauxalie hebben, of naar die welke zÿ op het oogenblik van hel sluiten der ovcreenkoinsl hadden ? Zonder uitdrukkelijk beding ongetwijfeld hel laatste ; maar vermits dit geenszins aan de bedoeling van partijen zou beantwoorden , zoo volgt men bij be-leenings-contraclen den prijs dien de effecten op hel oogenblik der lauxalie hebben. Eene meer duidelijke bepaling dier bedoeling in hel formulier, ware echter misschien niet onwenschelijk. (1)
Na eene korte toetsing der bij hel beleenings conlracl gebruikelijke bedingen {bl. 57 -63) , komt de schrijver nog cens terug op hel oude formulier , door hem hel Amslerdamsche genoemd, in tegenstelling van hel nieuwe, dal te Kollerdam thans algemeen gevolgd schijnt te worden ; en ontwikkelt zijn gevoelen dal hel als koop-conlract niel kunnende gelden, gecncrlci regtsvorde-ring geeft. Ten slotte verdedigt hij de noodzakelijkheid der registratie, ingeval men de beleening in den vorm dor pandaele wil sluiten (bl. 64—69).
Na deze breedvoerige behandeling der beleening komt de schrijver lol de prolongatie. Bij al den twijfel die over dit contract heersehl, en de weinige aandacht, die het un* derwerp tol nu toe van de reglsgeloerden ondervond, moei men hel betreuren , dat de schrijver hol zoo kort en als hel ware lor loops behandeld hoeft. Do onvolledigheid en oppervlakkigheid van dit gedeelte, hetwelk zoo zeer bij de breedvoerigheid en grondigheid van hel eerste gedeelte afsteekt, doel onwillekeurig aan cene ontijdige geboorte van het
(t) De beslaande furainliercn toch zijn niet zeer duidelijk op dil punl. De woorden: «legen znedanigen prijs a's dezelfde clTectcn alsdan duor twee agezworen ni.akclaars.... getanxeerd zullen «orden» Iicpalcn eigenlijk slechts dal de lauxalie ccisl na verloop van den gcslelden tennijn zul plaats Uebbeii,
-ocr page 539-geschrift denken. Do be-schouwing van hel geschreven prolongalic-conlract beslaat slechts vier bladzijden en bevat weinig meer dan eene bestrijding van het gevoelen v.in Mr. ’sJacob, volgens wien hel prolongatle-conlract tot de contractus innorninali zoude behooren. Volgens den schrijver moet hel als een zuiver koop-coniract worden beschouwd. De onvolledigheid van hel beloog heeft hem echter verscheidene bezwaren doen over hel hoofd zien. In het geschrevene prolongalie-conlraet komt bijv, eene simulatie voor , die van een geheel anderen aard is dan bij de beleening. Was hel bij deze slechts eene verwisseling van vorm, geoorloofd omdat nergens voor de bereiking van hel beoogde doel het volgen van een bepaalden vorm wordt voorgeschreven , bij prolongatie fingeert men bovendien feiten. Men gaal uil van de valsche veronderstelling dal de geldgever eigenaar is der effecten en dal de geldnemer ze op termijn koopt; terwijl in werkelijkheid de geldnemer eigenaar is. Zoodanige fictie nu wordt niet gcregtvaardigd door hetgeen ile schrijver over de simulatie bij hel beleenings-conlracl heeft betoogd , cn het schijnt mij zeer Iwijfelachlig of zij in reglen zou worden aangenomen. In allen gevalle behoorde eene verdediging dier fictie hier niet te ontbreken. Niet minder onbevredigd laai hetgeen over de mondelinge prolongalie geleverd wordt. Daargelaten of de scherpe afscheiding van hel schriflelijke en hel mondelinge prolongalic-conlract wel vol te houden is , ware eene meer naauw-keurige uiteenzetting van den aard en de reglsgevolgen van do mondelinge prolongatie, die de schrijver zelf lot de contraclii.s innorninali brengt, allezins wenschclijk. Tot welk resultaat de schrijver gekomen is, blijkt zelfs niet duidelijk. Alleen de bevoegdheid van den prolongant tot verkoop wordt uitvoerig, maar, mijns inziens, niet overtuigend, bestreden, en toch is ook op dit punt de schrijver lol geen stelliger besluit gekomen, dan dal dit
-ocr page 540-regt »all verkoop niet iiuvii alien twijfel is verheven.
Aan het slot der veriiandeling titidl men nog aango-geveu ilo vorm en de benaming, waaronder beleeningen prolongalie zich aan sommige vreemde benr/en voordoen , eene aanwijzing te kort voor hel juist versland althans van hen, die niet reeds met hel onderwerp vertrouwd zjn , terwijl in de bijlagen modellen van formulieren worden medegedeeld.
Hoezeer men van den schrijver in vele upziglen moge verschillen van gevoelen , en vele leemten in zijn werk vinden , niemand zal aan den anderen kant ontkennen , dal het zeer lezenswaardig is en veel verdiensiehjks bevat. Met vrucht zal hel door elk , die in het onderwerp belang stelt, geraadpleegd worden en de onvolledigheid, vooral van het laatste gedeelte, moet misschien daaraan geweien worden, dat hel niel geheel is afgewerkt. De zorg en naauwkeurigheid , waarmede andere gedeelten bewerkt zijn , en ilo bekendheid met de handelsgebruiken , waarvan de schrijver allerwege bewijs geeft, toonen dat eene nadere toetsing van hel prolongatie contract hem uitstekend ware loeverlrouwd. Doelde Mr. A.DE PisTO , toen hij in dit Tijilschrift eene Academische Verhandeling over dit onderwerp aankondigde (I ), op het geschrift van Mr. Levy , dan is dit, wegens hel vvei-uige dal bel over de prolongatie beval, eene teleurstelling. Moge Mr. Levy zich opgewekt gevoelen deze teleurstelling alsnog te vergoeden !
, M. S. Pots.
(1) Zip hierbovr» hl. 57. noot 1.
-ocr page 541-— 529
De leer der keuze hij le'aten en verhinrlienieten, Academisch proefschrift door G. Belispantb, 1859; ’s Hage, Gelir. Belinpante , 82 biz. 8vo.
De sehr, dezer dissertatie koos lol zijne stof ile moeijelijke leer der keuze bij legalen en verbindlenissen en behandeblc haar, na in eene korte inteidinj bel onderwerp in algenicene trekken Ie hebben omschreven, in tien boofdstukken, die in cene geleidelijke orde volgen. In bel eerste namelijk worden de regelen van hel klassieke regl omirent legalnm generis , alternatief legaal en Icga-luin opiionis voorgedragen en do veranderingen door Jus-TipiiANUs gemaakt, nagegaan. De sehr, verdedigt het gevoelen van Gebauer en anderen die electio en optio gelijk stellen, en leiill met Voet en v. Savignt de bepaling der /nelihilen, dal do keuze behoort aan den legataris, historisch nil de oude beginselen bij hel Icga-luin per vindicalionetn af llel tweede en het derde hoofdstuk bevallen bel opzettelijk onderzoek : aan wien naar hel Romeinsche en naar het Fransebe en Nederlandsche regl de keuze moei worden loegesebreven , waarna hel vierde de leer der keuze bij verbindlenissen en legaten breeder ontvouwt , en hel tegenwoordige met het oude regl nader vergelijkt. Voorstander van het gevoelen , dat naar het B. Welb. de gelegateerde enkel eeno persoonlijke regtsvordcring legenden erfgenaam heeft, meent de sehr., en zeer zeker te regl, dal derhalve aan den laal-slen , als aan den schuldenaar , de keuze loekoml en verklaart voorts de regelen, omirent verbindlenissen geschreven , in het algemeen mede bij legalen van krachl. Vervolgens wordt in het vijfde hoofdstuk hel geval besproken , dal de keuze geschieden moet door een derde , en hierbij aangewezen, dal ook thans nog bel arbilrium boni viri geenszins is uilgeslolen ; en in bet zesde uiteengezet :
-ocr page 542-wal kan gekozen worden, in welk beloog ile bewering, dat hij ons de erfgenaam niet kan bezwaard worden mei de pracsialio van eene res aliéna, iitb ^enere leg^afa, wel mei bel oog op art. 1015 B. W. eenige meerdere loe-lichting waardin ware geweest. In hel zevende beproeft «Ie sehr, de oplossing der neleligc vraag; wal reglensis, indien aan meerdere legatarissen of erfgenamen de keuzo is opgedragen ?
.IcsTiNiANUs liel hier, 1. uil. C. comin. de leg, et Jideic., als de geregligde hel onderling niel eens konden worden, hel lol beslissen; eene bepaling echter die do sehr, met reden, even als Lago.vibiére ad art. 1191 C. N § 10, in strijd acht melden geest van hel hedendaag-scho regl. In hel achlslo hoofdstuk wordt beantwoord : Aval, indien hij aan wien de keuze is opgedragen , niet kiest ? en in het negende , of keus kan veranderd worden ? Het tiende hoofdstuk eindelijk schelst de werking der rnora op de keuze en hel besluit betoogt de toepasselijkheid van de leer der alternatieve verbindtenissen op het legalum generi en alternalivum.
Dit Academisch proefschrift heeft dus eenen inderdaad belangrijken inhoud , en doel de ijverige studiën van zijnen sehr, eer aan. Vooral verdienstelijk is hel ruim gebruik, dat van do uitspraken van hel Romeinsche regl gemaakt werd , zonder te miskennen waar het tegenwoordige daarvan afweek, en welke verschillen van die afwijking moeien zijn hel noodzakelijk rcglsgevolg. Ook mag men aan den sehr, de lof niet onthouden, dat hij bij vele vragen een eigen gevoelen heeft, en vrij bleef van slaaf-sche of onkritische naschrijverij ; juist dit evenwel maakt, dal niel iedereen hel altoos mei hem eens zal wezen , ja hel valt niet te ontkennen , dat soms de bal wal ver wonll misgeslagen, en gelijk b. v. in hetgeen blz. 24 no-pens L. M ,^'ó D, de leg. I. of blz. G4 en 65 over soli-
-ocr page 543-— 531 —
dariteit gezegd wordt, de jeugdige hand zieh sterk verraadt, Doch in eene dissertatie mag men dit vergeven; het drukt op haar den stempel der echtheid , en doet den sehr, de aanspraak op toejuiching niet verliezen , die hij overigens door zijne kunde en vlijt bewijst te verdienen.
I. R. v. o. C.
BEIUGTEN VAN GEMEXGDEN AARD.
In de jongste Ic Zwolle gehouden jaarlijksclie vergadering der Vereeniging 1er bevordering van fabriek- en handwerksnijverheid is o. a. besloten , dal de Vereeniging zich lot den Minister van Justitie zal wenden , met verzoek om maatregelen te nemen , ten einde door een beroep in cassatie de vraag beslist worde , welke de reglsloestaud zij van vreemde vennootschappen.
— In de zitting vau de letterkundige afdeeling in de Kon. Belgische academie, den 6 Aug. jl. te Brussel gehouden, heeft de secretaris mededeeling gedaan van den volgenden brief van den heer Dcc-PÖTiAiiX :
« Ik bezit eene belangrijke bibliotheek en eene barer afdeelingen bevat werken en bescheiden belnlFende de staathuishoudkunde. Deze verzameling, in den loop van een aantal jaren bijeengebiagt, is, geloof ik, eene der volledigste die er in dit opzigt beslaat; ik ken geene dergelijke in de bijzondere en openbare boekerijen die ik bezocht heb, en waarvan ik in Franklijk , Engeland, Duilschland en België de catalogi heb doorgeloopen. liet zou te bejammeren zijn dal eene dergclijke verzameling verspreid werd en om die ongeschonden le houden en tevens een bewijs van mijne achting aan de academie te geven, zoo heb ik in mijn testament, den 3dcn dezer gedeponeerd bij den notaris Hommel, het volgende doen op-nemen: «Ik vermaak aan de Kon, academie van wetenschappen, « letteren en seboone kunsten in België , de werken mijner bibliotheek «betreffende staathuishoudkunde, sirafregt, gevangeniswezen, inrig-» tingen van weldadigheid, opvoeding en onderwijs , openbare
-ocr page 544-— 532 —
«gpzundhpifl en slalisliek, onder voorwaarde dat de academie die verza-umeling in haar geheel beware en (angzaïnerhand vermeerderile door «middel van sonrigelijke werken , zoiidal zij al de takken der slaat* haishoudkundige wetenschap moge omvallen.» —Hoewel deze beschikking eerst van kracht wordt na mijnen dood, zoo beschouw ik mij echter van nu af aan slechts als bewaarder van het legaal, dat ik aan de academie vermaak; ik z^l voortgaan het met zorg te be-beeren en de aanwinsten, die het zal verkrijgen, kunnen niet anders dan de waarde er van vermeerderen. Zoo de academie nootlig mögt oordi elen daarenboven nog den eenen of anderen maatregel 1er bewaring te moeten nemen , heb ik daar niets legen. »
Hel kon niets anders of de lezing van dien brief werd door blijken van goedkeuring gevolgd, He academie heeft besloten baren dank aan den milden gever te betuigen.
Maatschappij voor ile Statistiek te Parijs,
Hen Sden Junij heeft te Parijs op het raadhuis, in een lokaal door den prefect van rle Seine 1er barer besehikking gesteld , de eerste bijeenkomst plaats gehad van de sor.iéié de slalislique de Paris , onder vunrziliersrbap van den beer Michel Chevalier , sénateur, en lid van het Insliluul. Heze zitting, die door een aantal mislekende mannen van ile welenschap werd bijgewoond , is besteed geworden zoo lol de zamenstelling van het bureau voorliet jaar 1860 — 61 als lot bespreking der statuitn Tot meileleden van dm heer Michel Chevalier zijn benwintl : de heer Villermé van hel Insliluul, als voorzitier van eer ; de heeren WoLowsm ergt; Léonce de Lavergne , van bel Instiluut, Victor Foucher, raadsheer in het hof van cassatie , en de markies DE Fo.vTETTE, voorzitter van de Maatschappij van Landbouw te Cacn , als vice-presidenten ; de heer Lkgovt , chef van bet bureau van nlgemeenc statistiek in Frankrijk, als levenslang secretaris, en de heer Le Hir , waarnemend vredereglcr van hel 10de arrondisse-ment , als ihcsanrier.
He heer Micrel Chevalier heeft zijne opireding als voorzitier inge wijd mei eene rede die herhaaldidijk met levendige toejuichingen is begroet. He heer Chevalier heeft met waardige trekken de plaats bfgeschelst die de slalisliek in onze dagen geroepen is le vervullen. Hij heeli aangeloond van welk niet slechts slofb lijk, maar ook zedelijk nul zij wezen kan. Hij heeft met groole verhevenheid van gedachte deze waarheid in hel licht gesteld , dat de statistiek zieh alleen met en door hel verlegenwoordigenil regeringsstelsel beeft kunnen ontwikkelen. Zulke denkbeelden op zulk eene wijze door den uilslekctidcn voorzitter
-ocr page 545-~ 533 —
van de Maatschappij van Statistiek voorgedragen (»egt de heer IUddrillärt) verdienen te worden verspreid.
Ziel hier die rede ;
«Mijne heeren , de Statistiek, in wier naam wij uns binnen deze wanden hebben vereenigd,ig de wettige zuster van deStaathuishoudkun-de; zij wordt er ten nanuwste mede verbonden hij de rangregeling van het instituut, omdat die beide te zamen ecne afdeeling uitmaken van de Academie voor zede- en staalkundige wetenschappen. Beide bieden zij den denker een ruim veld ter beoefening, dal zich onder hare zamenwerking nog verwijdt.
« Van die twee zuster-wetenschappen , die ik zoo even noemde , de Slaalhnishnndkund« en de Statistiek , is de laatste voorzeker op den eersten blik de minst aanlokkelijke. Üit haren aard en onverinijilelijk treedt zij ons al.«’t ware geheel met cijfers overdekt voorliet gezigt, en in onze eeuw , die toch voor heel positief wenscht door te gaan , zijn er lieden genoeg die eene soort van afkeet voorwenden zoodra men hun kolommen van getallen en becijferingen voorlegt.Maar wie twijfelt er nogtans aan dal de statistiek niet zeer prijssclijke diensten zou kunnen bewijzen. Wie nuttig zijn wil behoeft zich bet hoofd niet met rozen te omkranzen of zich in bloemrijken stijl uil Ie drukken. Ware het anders, wat zou er dan worden van alle andere takken van inenschelijke kennis , te beginnen met de meest verhevene van allen , de Wijsbegeerte ?
« Van oude lijden af heeft men den inenseh dezen stelregel aange -prezen : Ken u-selven. De kennis van zich zelven , van zijnen loe-sland en zaken wordt een volk niet minder aanbevolen dan een enkelen persoon. Welnu, hel springt in beloog dat voor eene maatschappij, ren volk, de statistiek het middel , bet eenige middel biedt , om zijn toestand te ontleden, om zich naauwkeurig rekenschap te geven van zijne elementen van voorspoed of rijkdom , om kennis te erlangen van de voortschreden die men op hel gebied der nijverheid of andere wegen van bedrijvigheid heelt gedaan , of ook om integendeel de male van zijn’ achteruitgang al le meten. Hel is waar dal dn groote wijsgeer die hel woord: ken u-zelven heeft nit-,esproken, dit in hel bijzonder op het zedelijk gebied toepasie, en dat de statistiek veeleer lot materiele oiiderwer|N-n kan worden aangewend. Maar door de innige betrekking die luaschen de zedewereld en de stof beslaat, zijn vaak de aloflelijke feiten de tastbare kenteekenen waarin zich de zndelijkc toestand der volken openbaart, en ware hel noodig ilat te bewijzen , niel een uwer zou verlegen slaan er al dadelijk voorbeelden van le vinden. Eene uitvoerige statistiek van het onderwijs loont aan van welken aard de verstands-heschaving is van iedere klasse van de maatschappij ; zij leekent aan welken graad van belangrijkheid men aan iederen tak van wetenschap hecht eu welke trap van ontwikkeling
-ocr page 546-— 534 -bij iederen nieuwen trap van onderwij» veiiregen wordt. Door harp opgaven van de wettige ol onwettige geboorten, levert de statistiek onmiskenbare aanwijzingen voor den zedelijken toestand der bevolkingen. Langs andere wegen verspreidt zij licht over datzelfde onderwerp, De criminele statistiek, die bij ons zoogoed wordt uitgewerkt , spreidt soms een al te helder licht over de zedelijke gewoonten der volken en over de wijze waarop zij met den eerbied voor bezittingen en personen gemeenzaam zijn.
« Eene goed bewerkte statistiek mag vergeleken worden hij een kalmen ooggetuige, die boven alle vrees en boven alle verleiding is verheven , dien men gerustelijk en met voordeel kan optoepen en ondervragen waar men kennis wil nemen van de verschillende gestalten der beschaving ; want niet eene is er die zich niet door tastbare en zigthare (eilen openbaart en die alzoo niet, van nabij of van verre , binnen den regtmatigen kring van de werkzaamheid der statistiek zon vallen. Belangwekkende en soms onverwachte daadzaken treden alzoo vaak te voorschijn uit die cijferkoloinmen, die door hare dorheid bij den eersten aanblik afschrikkend zijn. TaUooze aanwijzingen zijn op die manier verschaft aan den bewindvoerder en den staatsman, en hebben gestrekt ter oplossing van vraagstukken die onbetwistbaar tot de zedenwereld behoorden. De stalen, die bij voorbeeld van de herhaling van misdrijven zijn opgemaakt , zijn van groote waarde geweest voor den wetgever en hebben hem den weg gewezen tot beschermende en behoedende maatregelen , die door de staatkunde evenzeer als door de menschelijkheid worden tncgejuichl.
ii Deze vlugtige en, men zal het willen verschoonen , onvolledige beschouwingen over de Verdiensten zoowel als over de taak van de statistiek, kunnen niet anders dan haar verheffen. Toch zijn dat niet de eenige aanspraken waarop zij zich beroepen mag , om met bijzondere onderscheiding te worden behandeld door mannen die den vooruitgang liefhebben , en gaarne van geestdrift glocijen voor ai wat de beschaving edels en heerlijks heeft.
«Alom streven de natiën naar vertegenwoordigende instellingen , iedere in den vorm en in de male die het meest overeenkomt met haar geest, hare overleveiingen, den toestand der gemoederen in haar binnenste. Daarin is de toekomst der wereld gelegen. Slaat het oog op hel schouwspel dal Europa in deze oogenblikken biedt ; gij zult getroffen worden door de in ’t licht springende tegenstelling van de landen die hel stelsel van ver legen woordiging genieten,en die welke er van verstoken blijven. Del verschil laat zich diep gevoelen. Dier eene vruchtbare werkzaamheid, bloei van kunsten, letteren en wetenschappen , veiligheid en openbare orde die al heiliger en hechter worden, bevolkingen die zich aan hare instellingen hechten en hare T-egeritigen een steeds klimmend vertrouwen bewijzeu. Daar inlegen-
-ocr page 547-— 535 — ilcpl , waar hel vertegenwoordigend stelsel wordt gcweenl, veiflaauwen of verdwijnen kunsten en letteren en wetenschappen ; de nijverheid is achterlijk; onwetendheid en bijgeloof, hel treurige erfdeel der jjroolo meerderheid , behoeden toch de bevolkingen met vuur cene zucht tot verandering waarvan de behoefte zich als ’t ware met de lucht die zij inademen aan hen mededeelt. Ik overdrijf niet , mijne heeren , gij zelve moogi oordeel veilen over de juistheid van mijne schdiiering.
« Welnu , de statistiek i.s als 'l ware een der wezenlijke bestand, deden van het vertegenwoordigend stelsel. Ouder alle verscheidenheden , waaronder zich dal sld.sel vertoont , is er een grondregel , dat namelijk de bestuurden bij de waarneming hunner belangen lusschen-beide komen, dal zij het regt hebben bonne zaken na te gaan , en in het bijzonder dal zij het regt van stemming over de openbare uitgaven hebben. Waar opdat zij die bevoegdheid lot het algemeen welzijn zullen uiloefenen , is hel noodig dat het land rekening en verantwoording ontvange over de onderscheidene lakken van beheer , en daar nu de administratie bijna overal in aanraking komt met de ineesie takken van volksvlijt , komt de gevolgtrekking als van zelve op: daar moet noodzakelijk cene goede statistiek worden gehouden over olies wat tot waardering in cijfers geschikt is. Ziet daar waarom de statistiek zich overal waar cijlers mogelijk zijn , in wel geregelde staten kan verloonen en hare regten doen gelden gesteund als zij wordt door het algemeen belang der inaalschappij.
« Wen mag ook zeggen dat in meer dan een opzigt de opreglheid van het verlegenvvoordiger.il stelsel kan worden algemeten naar de zorg die aan de slalis’iek wordt besteed en naar den overvloed van stukken die door haar aan hel lichl worden gebragl.
n Wal was de slalisliek m Frankrijk vóór 17ö9, dal is toen hel verlegciiwoordigend stelsel niet of, om jegens ons land regt vaardiger Ie zijn , niet meer bestond? Hel verlegenwooidigend beginsel kondigt zich bij ons aan met de afgelegde rekening en verantwoording van NscKEK , die eine eerste proeve was van algemcene statistiek van de Iiul|ibronnen van den Slaat en den openbaren rijkdom. Tijdens de Fransche Republiek en hel Keizerlijk zijn voortdurend talrijke eii der vermelding waardige statistieke vv eiken uilgekoinen. Toen d.l dictatorschap,ophield, en bel verlegenwoonligend stelsel , dat een Oogi nhbk u|gt; den achtergrond was geraakt, weder in hel volle ilagl cht kwam, werden de statistieke bescheiilen al menigvuldiger ; de Slaat en de bijzondere personen wedijverden in hunne pogingen om er hel publiek mede te begilligen , en die gelukkige wedstrijd heelt niet opgehouden lol in dezen oogenbbk, waamp de Stichling zelve van do Rbialschappij die wij beden openen, een klaarblijkelijk bewijs is voor de bouge gunst waarin de statistiek bij ons slaat.
-ocr page 548-— 536 -
« Engeland , hel land van Europa waar hel verfejjenwoordigend slelacl zijne hoogste onlwiLleling Iieef’t bereikt , waar het den vorm heelt aangenomen van reglslreeksehe regering van hel land door bet land : self-goeerninent , in dien zin dat het bewind en zelfs de staatkunde meer in handen zijn van hel Parlement dan van de Koninklijke magt, — Engeland nu is het land waar de meeste statistieke werken uil komen. De zoogenaamde bluebooks zijn er zeer Ialri|k , en de opgaven die jaailijks bij hel Parlement inkomen , en die het onder den raam van returns viaagl, en die bijna uitsluitend uil slalistiek beslaan , zijn letterlijk ontelbaar.
« Sedert Spanje lol het vertegenwoordigend stelsel is overgegaan, i» hel door die onweérslaanbare reden gcdieven onv statistieke opgaven Ziiâm te stellen, en die welke het reeds geleverd heeft zijn volstrekt niet te verwerpen. Ook in België worden zeer goede slalislieke bescheiden opgemaaki en de verdienste der Pruissische statistici is te regt beroemd. De Vereenigde Stalen hebben meer dan eens slalislieke werken van groote waarde hel licht doen zien; niet een volk heeft aan het leveren van statistieken arbeid zulke aanzienlijke sommen besteed , als die, welke door het congres zijn uilgelrokken bij gelegenheid van de laatste 'olkslelhng, eene telling die vergezeld ging van talrijke opgaven over de bedrijven der burgers en over de grondbeslanddeelen van den rijkdom des lands.
« Daarmede wil ik echter niel gezegd hebben dat er geen belangrijk werk zon worden lol stand gcbragl in die Stalen die nog geene vertegenwoordigende instellingen bezitten. In Oostenrijk bijvoorbeeld waren er niet slechts , maar zijn er ook nog uilmunlende, beoefenaars der statistiek ; zelfs zijn in dal rijk olfic.ële statistieke stukken in het licht gekomen, die ten hoogste de aandacht wekken.Maar in die gevallen is de uitgave van statistieken arbeid uitzondering, in plaats van regel. Aan alle regeringen die zich aanmaligen haar regt alleen uit zich zelve Ie pullen , sluit het aan het publiek rekenschap ai te leggen. Zij hebben buitendien nog eene andere ledeu om van die verantwoording zoo afkeerig te zijn , en die is veellijils daarin gelegen dat zij , op het tijdstip waarin wij leven , niet altijd de meest sclullerende uitkomsten zouden hebben Ie boekstaven. In de streken die aan hare weiteu zijn onderworpen, zouden misschien de meest belangiijke slalistiekcn wezeu die, welke lot hel geldelijkc beheer van den Staal in verbaml slaan , en de onisluijei mg zijn van vele min of meer schreeuwende misbruiken waarover de beschaalde weield ai dadelijk hare afkeuring ol len iniusle haar oordeel zcu uilspreken. Meeslijds ook zouden die financiële statislicken een jammerlijken loeslaud van de sclialkisl blootleggen; want hel is meer dan eens opgeinerkl dal die soort van Stalen meestal met du warorde hunner geldmiddelen te kampen hebben.
« Zoo is dus de statistiek als vereenzelvigd met hel stelsel dat da
-ocr page 549-— 537 — lorkninst der imatseliappijen zal iiilinaken ; zij is er oiialsetieidelijk van cii men inajj met rejp slaande linnden dal Iiare Iienelénin;; en hare vorderiiijjen mei de zaak der besdinvinj zelve len naauwsle verbonden zijn,
« Hieiuil volj’l, mijne heeren, dil wij ninimcr Ie veel zorg en te veel naauwgezelheid hij onze werkzaamheden zullen kunnen aanwenden. De slalisliek is geene kunst van verbeelding, daarom moei men zoo veel ino,lelijk Iraehlen haar tlt;-bevrijden van alles wal op vooronderstelling of gissing rust. Men moei niets verzuimen om haar te onilerwerpen aan wijzen van behandeling die de meest wisse uitkom-sten helmen.
« De diensten die zij geroepen is Ie vervullen, de kostbare grond* stoffen die zij den vrienden van vooruitgang kan aanbrengen,de bijstand dien zij alle goede burgers in de ver» ulling hunner phgien verleent , de steun dien zij den bewindvoerder biedt, de denkbeelden die zij zelfs bij den wetgever kan doen oprijzen , moeten ons immer v-or den geest staan. Meer i,« er niet noodig om geduldig het mueitevulle te dragen dat er dikwijls in dezen arbeid gelegen is.
« Een der meest erkende verbeteringen in de statistiek is d e , welke daarin heelt beslaan de bescheiden zaâ n le vallen die over eene zekere reeks van jaren loopen, en die als hel ware lot een kort begrip brengen. Op deze vvijze vindt men hel middel o n da nlzaken na le gaan door velschillende lijdpeiken , ja hij ia door vele eeuwen heen. In dit opzigt kan de Fransehe slalisliek zeker aantal belangrijke werken aanwijzen, en wel. bij voorbeeld, ile tienjarige handelsstalen , waarvan eik de vorigen weder in het kolt herhaalt. Onder die soort mag wel bijzonder wurden geran'Schikt hel kort verslag, dal jaarlijks door de b ilsche administratie wordt uitgegeven onder den naa n van Statistical Abstract en dat in aclit en-veerlig bladzijden alle vo irname punten belrelFende de geldmiddelen , den in en uilvoer-handel, de scheepvaart , de crediet-instellingen, de munt , de spaarbanken , hut armwezen voor ieder der laatste vijftien jaren umvaaint. liet i.s ónmogelijk eene grootere massa van siulFe zaàm le dringen in zulk eene kleine ruimte. Hel wire wenschelijk dat zoo iets ook in Frankrijk wierd uitgegeven. De elementen waaruit hel moet worden zaamgestehl zijn in wezen , en de adminislraliu lelt, zoo als u bekend is , bekwame mannen genoeg, die ze in de volledigste orde zouden weten te rangschikken.
« Wij leven in een lijd wiens eerelilel hel eenmaal zijn zal dal hij met krachuge en onwankelbare inspanning de toenadering van alle beschaalde volken , de gemeenmakmg van alle belangen der men-achenlaimlie heeft bevorderd .Zoo onze eeuw in de lockomsl een zinnebeeld moet diagen waardoor men haar herkennen en herdenken zal, zal het zeker wezen de ijzerbaan ol de electro-magnetische
-ocr page 550-telegraaf, din onvermoeide werktuigen der eenheid en solidariteit van het metiselielijk geslanlil. Niels ontgaat aan de werking van «len geest die zieh uitdrukt onder de medewerking van die twen loagtige hpfhooinen , en die nog zoo vele andere werktuigen in bewe~ ging stelt. Zelfs de «lalislick is aan dien invloed onderworpen , en zal dal gedurig meer ondervinden. Juist omdat allehelangen naar cene gepaste overeenstemming henen neigen , juist omdat de hewoners van alle dreien der aarde lot elkander komen . niet langer om elkander te vernielen en te verdelgen , maar om hunne denkheehien en gevoelens evenzeer als de opbrengst hunner nijverheid te wisselen , wordt alzondering of uitsluiting een onzin, cene onmogelijkheid, zoowel voor de wetenschap, als voor de personen en de volken. Daarom kan de statistiek hare werking niet hinnen de grenzen van dit of dat rijk hepalen ; hare sluitredenen worden niet slechts hondigor en nulliger, maar ook meer aantrekkelijk waar zij de daadzaken, in verschillende stalen opgemei kt, onderling vergelijkt. De vergelijkende statistiek spreidt een helder licht over het helleer , den maalschappe-lijken toestand en de onderscheidene instellingen van iederen Slaat in hel bijzonder, even als de vergelijkende ontleedkunde kostbare hulpmiddelen biedt voor het begrip van de bijzondere ontleedkunde van iedere foort, en zü geelt aldus een middel aan de hand, om volken te begiftigen met den prikkel van een sterker wedijver , die op hun geestelijk welzijn zoo weldadig werkt. Doch ik behoef op dit punt niet aan Ie dringen. De geest van vergelijking, de geest van wereldburgerschap heeft zich reeds op het gebied der statistiek cene plaats welen Ie vcrsehairen Onder de uitstekende mannen, die mij de eer doen zich onder mijn gehoor te hevimlen . zijn er velen die dat bewezen hebben door hunne geschriften , heler dau ik hel met woorden zou kunnen doen.
« Deze vei hlijdende rigling heeft zich in deze laalste lijden zeer krachtig en al.s ’t ware plotseling uit eigen beweging doen kennen , even als de vluchten van ieder jaargetijde plotseling te voorschijn komen wanneer met den loop der aarde up hare baan het juiste oogenhlik daartoe genaderd is
ii Zij heelt aanleiding gegeven tol bet bijeenroepen van statistieke congressen , wier doel het was de eenparige grondslagen vast te stellen voor hel opmaken der gewrochten van onze wetenschap. De aandacht die gij , mijne beeren, aan die congressen hebt gewijd., hel werkzaam deel dat velen uwer daaraan hebben genomen , loonen het ten dinde lijkste dat er grond beslaat om op dien weg voori Ie treden en mij is voor ons , om nuttig te werken , geen beter middel bekend dm dit.
« Hel denkbeeld van eenparige grondslagen voor de statistiek in de verschillende landen , sluit eene loep issing in die voorzeker niemand uwer zal zijn omgaan en waarvoor urn zoo te zeggen de tijd gekomen is ;
-ocr page 551-il xpiTel hier »an de eenparijjlieid vau maten, geui^jlen en munten, eerie renparigliciil rhe vnomainelijl het duel nitmaaLt van de werkzaamheden van cenc internalinnale vereenij;in}f die velen uwer nnder hare leden telt. Zon de gelijkheid ergens umniskenhaar f/ied is, ihm is het voorzeker in de malen, gewigten en inimlsuorten. Op dit gebied zou eene omwenteling Int stand kunnen komen die te meer aanprijsselijk is, omdat zij niet één slagloiïer zou eisehen , en dat, terwijl niet een belang er onderzon lijden , véle andere slulTelijkeen zedelijke belangen er mede gebaat zouden zijn,
«Welk eene vereenvoudiging zou dal wezen voor hen die zich met statistieke werken bezig houden ! Welk een ruim veld zou zoodoende bijna zonder inspanning geopend worden! Hoe gcmalkelijk zou dat wezen om te dringen in bijzonderheden die uren thans eerst na ver-moeijenden arbeid meester wordt !
«De eenige mneijclijkhcid , die zich tegen het aannemen vaneen algemeen stelsel van malen, gewigten en muntspeciën zou aankanten, is in de nationale eigenherde der volkeren gelegen. Hel schijnt dat, zoo men hel stelsel van eene der natiën aanneemt, die daad eene soort van ondergeschiktheid voor de andere natiën tegenover haar zoude oplevcren , en de altijd lijngevoebge trois der Europesche volkeren drmscht aan legen zulk eet, denkbeeld.
«Maar er beslaat een uilrnonlend middel om die ligigerankiheiti van lederen Staat le bevredigen ; dal is, men moest alle bijzondere stelsels achtereenvolgens afdanken , om er dan een geheel nieuw le scheppen enaante nemen. Zulk eene poging is waarlijk geen ijdele hersen schim , zij heeft reeds een fait accompli voor zich. Het lieudcclij; stelsel is het werk van niet eene natie in het bijzonder ; frankrijk heeft er den eersten stap toe gedaan, maar het was daarin leeds door ele denkers van verschillende lauden vóórgekomen. En al zou zelfs de eer van dien ceistcnslap aan Frankrijk luekumcn, dan nog was het tien-dcelig stelsel, in plaats van Frankrijks eigen werk te zijn, bestudeerd eu vaslgesleld met medewerking van de verschillende Stalen, waarmede Frankrijk toen niet in oorlog was. Op dezen oogenbhk maakt het licndeelig stelsel een punt van aandacht uil voor de gehcele beschaafde wereld. Een groot aanlal Stalen van de twee halfronden hebben het aangenomen. Onder dat aantal mag men wel eene groole monarchy noemen die, na vele tegenspoeden en nuodlollig verval , thans eene nieuwe vlugt neemt en op het punt schijnt le zijn weder eene glansrijke toekomst Icgemoel legaan; ik bedoel bet koningrijk Spanje. Nog geen jaar geleden heeft zich een internationaal congres in eene Engelsche stad, Hiadford, vercenigd , om te beraadslagen over een eenparig stelsel van malen en gewigten. Daar waren vele Britten van naam vercenigd, en onder anderen bevond zich daar ook een grijsaard te regt beroemd om de diensten die hij der zaak van den vouruilganü in
-ocr page 552-— 540 — verscliillrnile opzitten bewezen beeft, de cud kanselier van Engeland, lord Bmugbani.
«Eene maglige mnnarrby, die een greet gewigt in de uereldspbaal legt en waar de geest van maalseliappelijkeii veerui'gang zee sebit-leiend words ondersleiind srilert de Iioensbcsujipng van baren nieuwen beheerseber, bet keizerrijk liuslaed, werd ellleieel ej) bet congres van Bradlirrd veitegeirweerdigd (b)er een vermaarden ge leerile. f)e slorsom der bi’iaadalagingen van bet congres was : dal bet liendeelig stel'cl de beste oplossing van bet vraagpunt is, dal bet, wat betiell de malen en gewigten, in elle brboellc vóórziet; de vraag der' inunlen werd lot eene volgende beraadslaging verschoven. Daar bet eongrrs van Eradl’oid cene vrijwillige zatnenkomst was, moet mert zich de strekking van bare discussie niet al te overdreven voorstellen. Toch is dal nii llertrin een steen der verwachting waarop men met reden ittag hopen , dat iels zal worden opgebouwd, waarmede de beminnaars van gorde statistiek zich niet hel laatst geluk zouden wenseben.
«Zoo gij dus, mijne beeren , in owe werkzaamheid moest worden aangrinoedigd door de optelling van de eigenschappen waardoor zich de wetenschap iler slaligiiek aanbeveelt, zou hel gemakkelijk zijn in baren naarn belangrijke dicitsislalen over te leggen, en aan te loonett dat bare beoefetring ten rraauwsle verblinden is met vele verbeteringen op ondetsebeiden gebied, In baar' eigen boezem vindt zij troost voor de soms wei onvriendelijke benamingen die men haar toevoegt ; zij weet dat zij die deelt met de siaalbuishundkunde . maar dat ia voor baar' ci'ne reden te meer' om er zich niet over te bedroeven, en de verzustering, die er' lusschen haar en de staathuishoudkunde beslaat, wordt voor' haar cene bron van hoogachting en eerbied. De staathuishoudkunde bee!i, sedert 1846 ten minste, uit de band van den beroemden Kobfkt Peei, en van de Engdsche regering, de olliciëlc bekrachliging barer' regten ontvangen. Achler-cenvolgens hebben ile Stalen die ’t meest op hunnen iraam prijs stellen, in hrrar het algemeen beginsel van slaatsbeheer erkend; zoo ook kan men er niet inrer aan wanhopen , zoodra de statistiek door mannen wordt beoefend als dic waaruit onze maatschappij bestaal, of die da.iraan hunne medewerking loegezegd hebben, dat ook zij, de Statistiek , openlijk zal wonlen geëerd als de bondgenoote der slaalhuishoudkitnde en als hel Groot Verslag waaruit de staat der beschaafde volken i.’ op te maken, »
Opgernelde zitting der Parijsche vereeniging voor de slalistick was als ’t ware de inleiding lot bel Congres 1er bevordering van dezelble wetenschap, ’t welk kori daarna te Londen werd gehouden. Naauwkeiirige berigten deswege ontbreken otrs nog , waarom wij ons thans lot de vermelding bepalen , dat ook Nederland weder
-ocr page 553-op dal Congres verlegenwoordigd werd , en dat in die internalinnale Tergadering serseliillonde bealuilen weder getuigden van de zucht otn de »lalisliek ilnor tie regeringen der onderscheiden Stahn op een’ eenparigen voet Ie Inengen en de vergelijking der gegeven» van de respective landen geinakkdijk Ie maken.
Op het nngenblik dat Italië uit een staalkundig oogpunt zoo zeer de aandacht bezig houdt, vestig! de heer L. lioSEILINI, advocaat en hoogleeiaar bij ile boogeschnol van Modena, in de /ielgique JudiciotiP , n*. 33 van dezen jaargar g , de opleUendheid op den staal der wetgeving in bet Sclneredand. Hij doet optnetken hoe Piémont , Lom hardi je , de heiiogdumuien Modena m Patina, het grootherlogdoin Toskane en de Itnmagna , thans allen onder één scepter Vereenigd , zeer verschillende elementen van wetgeving , ja van beschaving hebben aangebragt. Piémont, dal de kern is , rond welke i'c ambic gewesten zich vereenigd hebben , schijnt er zich dan ook opine Ic leggen aan die onderscheidene landschappen zijne wellen en instellingen Ic geven. Inlusschcn wijst de schrijver er op, dat Lomhardije zeer aan zijne wellen gehecht is, die, terwijl het legen het Oostenrijksche slaalkundig stelsel gekant was, ede vrijgevigheid van zijne wetg-ving wist Ie waarderen.» Hat voorde Oosleniijkschc wellen zoo j',unRtig oo deel , wordt geenszins gedeeld door de andere landschappen , en vooral niet door Toskane , dat de ovetige landen van Europa is vooruit gestreefd door de zachlhei l van vele zijner wellen en insfellingen. Inlusschen erkent de heer RoseLLnvi dat, wal de vormen belrefl, Toskane meikilijk ten achter is, en zijne wellen verspreid zijn en den stempel dragen van op verschillende tijdstippen te zijn vervaardigd. Hel heeft geene eigenlijk gezegde Codes, in de hedendaagsehs opvatting van dat wooid, behalve een Strafwetboek , van vrij jonge dagteekening, maar dat bij de Toskaners het verwijl heeft beloopen , dal hel eene nabootsing van dlt; n vreemde w is cn dat het Is zeer de overleveringen van de regispraak daar te lande had miskend. De Codes van Piemont , Panna en Modena zijn op den lersl der Flansche geschoeid, en terwijl de Loinbaidcn de Oosleniijksche regisvormen veikiczcn , heehilen de andcic meer aan do Gallische cn Germaanschc. lict Burgerlijk Welhoek van Pai ma,ofschoon ouder dan dal van Piemont,is in meest alle opzigten boven het laatste te stellen. Dat van Modena , van jongere dagteekening , is naar dal van Panna vervaardigd, maar beeil hel in menig punt merkelijk vcihelerd. Dc Bomagna heelt bel Komcinsch cn hel kanoniek regt, bcnevei s lal van bullen , rescripten cn andere bepalingen , van velschillende eeuwen. — Wat de welenschap aangaat , zij nadert de Remeinsebe reglshronncn in de Romagna, iu Toskane cn in Modena, de Fransche in Piémont cn in
-ocr page 554-— 542 —
Parma; in Loinbardije vermengen die zieh mel de Gerinnaneche bronnen. De sludiën zijn veel grondiger in Midden-Italic dan lu Lombardije , alwaar de praktijk zieh van de wetensebap der onde meester» geheel ontslaat. De zucht naar nieuwigheden is willigt aldaar te ver gedreven , merkt de schrijver op; daar de Lombarden met de aloude Italiaiinsche overleveringen weinig gemeens hebben, zoo kost het hun niet veel om zoo te zeggen lab/e rose te maken. De Piemontezen , daarentegen , ofschoon zij ten achteren zijn , zouden niel gaarne hunne tiaditiën opgeven. De Parmezanen, die van Modena en Toskanezijn vonrnitsirevende. De Roinagnolen kunnen in twee klassen worden verdeeld , eene drijft, uit staalkundige weder* vergelding, alles tot het uiterste; de andere zoude langzamer willen gaan. Midden-llalië zou , volgens genoemden hoogleeraar , zich eerder laten vinden om eene goede, grondige en nationale codificatie te maken, dan het beslaande omver Ie werpen en bij overijling op te bouwen, In hel administrative is de Piemonlesche slaals-inrigling traag van gang ; de Lombardijsehe regelmatig, maar werkluigelijk, de Parmezaansche bij uilslek geregeld , maar straf, die van Modena over ’t geheel eenvoudig en ininkustbaar , maar soms wanordelijk; die van de Romagna geheel builen regelmaat ; de Tuskaansebe goed . vlug , niet wcikluigelijk. — Deze korie Irel,ken zullen in de tegenwoordige omstandigheden niet onwelkom zijn.
Den 28 Augnslnsjl. is Ie Bellijn eene Vereeniging van Dnilsche reglsgcleerdcn {Jtirisletilag) bijeengekomen, welke van gewigligen invloed kan zijn op het Dnilsche leglswezen en op de bevordering van de Dnilsche eenheid. De onderscheidene reglsschulen zijn daarin vpriegenwoordigd ; men houdt het er echter voor dal de meerderheid gestemd is voor de vrije ontwikkeling »an een algemeen werkend en verbindend regt , ontheven van alle plaalselijke belemmeiingcn , en er naar streven zal dit , zooveel mogclijk . lot stand le brengen Uit al de Duilsche Slalen zijn 700 reglsgcleerdcn daartoe bijcengeKomen. De Saksische geheimraad War.UTER i» hij acclamatie lol voorzitter benoemd; en lol vice-prcsidcnien vverden verkozen, graat vort Wsa-TENSi.EBEiv, de procurcur-gencraal Keller , uit Weenen , de geheim-justitieiuad Friedberg, uit Bellijn, en de heer Riciiwasdei. , advo-kaat le Munchen. De Pruissisebe Regering heeft deze zamenkomst zeer bevorderd, ende Minister van Justitie, de heer Siso as , zoowel als do Prins van Pruissen , hebben zich ten pbgt gerekend de leden dezer Vereeniging voor den eigenlijken aanvang hunner weikzaam-heden le ontvangen, liet Prinssische .Ministerie van Justitie wordt daarbij vertegenwoordigd, behalve door genoemden Minister , door de geheimraden vos tvn zuR Murlev, FitiEt’LAivDER, Fbieubeko, de Rège en AIeyer,
-ocr page 555-THEMIS,
IVEGTSKUNDIG TIJDSCHRIFT,
TWEKOK VERXAMKIjI’VO , Keven lie Oeel.
STELLIG REGT (NEDERLANDSCH).
Burgbrlijk Regt ES Regtsvordering — Jet» over het huwelijk door een hijzouderen gevobnagtig-de voltrokken, iloor Mr. Dav. H. LèvYssoHS Nohjus, Advocaat te ’s Gravenhage.
Wal incu ook bij gemagligde doe, men Iromvo in persoon. Hel is eigenaardig, behoorlijk en regcbnalig. De Wetgever vordert dan ook, dal ile aanstaande echt-genooten lot de voltrekking van hun huwelijk/«/jer^oon en in hel huit der gemeente, en wel van een der heide porteen, zich begeven. Dit is de regel. Op elk der twee eerste vereischten beslaat eene uitzondering. Bij behoorlijk bewezen verhindering van een der aanstaande echtgenoolen, kan het huwelijk in een bijzonder huis, maar dan in tegenwoordigheid van zes in plaats van vier getuigen , worden vollrokken,
De vraag is wel cens geopperd , of dal bijzonder huis gedurende die plegligheid voor een ieder toegankelijk is, en ik zou niet aarzelen, die vraag bevestigend te beantwoorden, omdat de publiciteit lot de essentialia der huwelijksvoltrekking behoort, en do wet daarop geene uitzondering maakt. Het bewijs der beslaande verhindering
themis. D. lil. ide St. [1860], nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35
-ocr page 556-— 544 —
»an den bruidegom of van de bruid moet niet alleen geleverd, en do genoegzaamheid door den ambtenaar beoordeeld, maar het bewezen belclsel in de huwelijksakte vermeld worden.
Men zou uit de algemeene bewoordingen « uit hoofde « van een behoorlijk bewezen wettig beletsel verhinderd, «zich naar het huis« der gemeente te begeven» in art. 132 Burgerlijk Wetboek voorkomende , kunnen afleiden, dal.ook de niet tegenwoordigheid zelfs van een der partijen, tot ile voltrekking ineen bijzonder huis geregtigd maakte. In dat geval beslaat werkelijk zoodanig beletsel; — en toch de Wetgever heeft ileze niet tegenwoordigheid daaronder niet bedoeld.
Daarover handelt art. 134 Burgerlijk Wetboek, dal wij bijzonder op hel oog hebben. Hel luidt: «Ho! zal aan den Koning vrijstaan om, uit hoofde van gewigligo redenen, aan partijen te vergunnen, hel huwelijk door cenen bijzonderen bij anlhenlickc akte gcvolmagligde le mogen voltrekken.
«Indien de lastgever, voordat hel huwelijk voltrokken is, wettiglijk met Cenen anderen persoon mögt zijn in den echt getreden, zal bel huwelijk bij eenen gevol-inagligdc voltrokken, als niel geschied beschouwd worden. »
Hel is ons doel niet , ons aan cene opzettelijke behandeling van dit artikel le wagen: wij zullen ons niet in de geschiedenis of wording dezer wellclijke bepaling verdiepen , maar stellen ons voor, alleen op enkele daaruit voorlspruitende ongelegenheden le wijzen, en er do aandacht der reglsgeleorden op le vestigen.
Voor ilal ons oogmerk is hel dan ook meer dan genoeg le vermeiden, dal de voltrekking des huwelijks ‘dj gevolmaligde bij ons niel zoo vreemd is. liet was voor onze Romcinsch - reglsgezinde Oudholinndsch-• eglsgclcerdeu genoeg, dal de lex (Pomponii) 5 Dig. do
-ocr page 557-— 545 —
rilii nnpliarum (XX11I. 2) medebrengt: «mulierein ab-seiili per litcras cjus vel per niinciuin posse iiubero placet, si in doiniim cjus deducerelur : earn vero quao abesset, ex lileris vel nuncio (suo) duci a raarito nou posse : dednetione enim opus esse in mariti, non in uxoris dornuin, quasi in doinicilinm matrimonii,» om, terwijl de deductio sponsae in domum mariti bij ons niet noodig was, te verstaan, dat men eene vrouw bij gemagtigdonemen , of met den handschoen , gelijk men dat heette , kon trouwen. De voltrekking in facie Ecclesiae of corani magistratu kondcop die wijze geschieden. Zie Groeseweoen de leg. abrog. ad d. I. en van Leeuwen Geus. For, f, 14.8. en v. o. Keessel, Thes. Selcel, tb. 87., lt;lie er in zijn nog zeer belangrijk dictaat(l) dit bijvoegt: «An et per procuratorera ista solcnnis matrimonii celebratio fieri queul, dubitari possil. Sed cuni et jure civili et canunico hoc permissuni sit el leges noslrac bic nihil in contrarium statuant, vi-delnr, et jure Uoliandico id licere » (2). Er werd dus oudtijds bij ons geen onderscheid gemaakt, of de man dan wel of de vrouw afwezig was.
Men heeft in 1838bcgrepen, de voltrekking des huwelijks per procuralorem bij wege van uitzondering toe te laten, en wel uit hoofde van gewigtige redenen, en dan met vergunning des Konings. Wij eerbiedigen die bepaling als wet der vermcendo noodzakelijkheid , maar voegen hier dadelijk do woorden van de Pinto bij, dal hel wenschc-lijk is, dal die vergunningen niet ver zullen worden uil-gestrekt, omdat de huwelijken per procuralorem lol vela schromelijke gevolgen kunnen aanleiding geven.
Groote ongelegenheden zeker kunnen uil die voltrekking eens huwelijks bij gevolmagligde ontslaan, maar
(!) Oidi of iemand dm Insl gevoelde, daarvan uilllrekscls temaken en die uil Ie geven. Er zil zoo veel in, dal van praklircli nut kan zijn. — De lieer I.OHE.sz van Crjlon lieefl bel beloofd-
(2) Zie DE Martiki ad ari. 134, noul k, 2.
-ocr page 558-— 546
zij waren in het oog des Wetgevers loch niet zoo groot, dal hij haar daarom niet zou hebben willen loeslaan. Hel eerste lid van ons art. bevat uitdrukkelijk de exceptionele vergunning, en daarin ligt het bewijs, dat lt;le Wetgever voor de gevolgen niet is teruggedcinsd. Hij beeft er blijkbaar wel aan gedacht , want in hel 2ilo lid beslist hij een der mogelijke gevallen. Hoedanig moeten wij dat beschouwen? Is het een blijk, dat do Wetgever op de meerdere mogelijko gevallen niet verder heeft doorgedacht? — Dan is het een gtewiglig argument voor de bestrijders van die soort van huwelijksvoltrekking. Of is het, gelijk wij moeten aannemen, als voorbeeld te beschouwen? Dan is het jammer, dat hel er niel is bijgevoegd. Men had sterkere voorbeelden kunnen nemen : men had misschien beter gedaan, geen voorbeeld aan ie halen, geen o beslissing te geven van een enkel geval ilat mei velen kan vermeerderd worden, die niel minder moeijelijk le beslissen zullen zijn.
De vollrékkfng des huwelijks geschiedt en heet Jnj yeonhnantiiftie, en toch behoort men uiterst voorziglig l(! zijn in de toepassing der leer van de lastgeving bij die voltrekking. (Wij hebben r/iewis, tsle verz., XII, p. 244 en volgg. legen die toepassing bij de zoogenaamde procuratio in rem suain mede gewaarschuwd). Hel geldt hier wel is waar een bijzonderen gemagligde , dal is een gemagligde ad hoe, waardoor niet alleen behoort le woidcn verslaan de daartoe bijzonderlijk ingeriglo akte, en zulks iii tegenstelling van eene algc-meene volmagl,— maar de lastgever zal nog voorziglig doen, mei de bijzondere deden der bevoegdheid van den lasthebber te vermelden, om de quaeslien over hare uilgeslreklheitl le voorkomen.
Do vrees voor de leer van het mandaat bij art. 1.34 heeft Mr. dr Pisto zeker van schromelijke gevolgen doen spreken.
-ocr page 559-— 547 —
Het geval, waarin ilo wetgever hier zelf voorzint, is dat waarin de lastgever, vóór dat het huwelijk (hij gevohnagligde) is voltrokken, wetti^lijk met een anderen persoon (dan den in de volmugt aangeduide) mögt zijn in den echl getreden, en bepaalt, dat het huwelijk hij gevolmagtigdo voltrokken (heter aan-geg^aan), alsdan als niet gesc/iied zal beschouwd worden.
Ik geloof, dat de wetgever hier uitsluitend gedacht heeft aan het geval, dat de lastgever zelf, in eigen persoon is gehuwd, wel nadat hij procuratie heeft gegeven , maar voor dat de gemagligde het huwelijk heeft aangegaan. En toch is de bepaling ook toepasselijk op het altijd mogelijk geval van een bestaand huwelijk bij gevol-magtigde on dus ook wcltiglijk aangegaan.
Deze wetlelijke beslissing bevat eene afwijking van de leer van art. 1844 , waarby de lastgever verpligt wordt de verbindtenissen na te komen, door den lasthebber overeenkomstig de magl , welke hij hem heeft verleend , aangegaan.
De wet beslist alleen het geval, dat hel huwelijk door den lastgever is aangegaan vóór dat door den laslhebher. Quid echter, indien dat laatste is voorgegaan? en dit kan toch evenzeer gebeuren zonder dat de lasltvever het weet (1), bij verren afstand natuurlijk. Altijd zou ik meenen, ilat het huwelijk in persoon aangegaan, het zij dan vóór of na dat hij gemagligde, het alleen geldige zal moeten heeten , — ja ik ga verder, al bleek het zelfs later, dat de voltrekking der huwc-lijken m persoon en hij gemagligde op den zelfden dag hadden plaats gehad. (2) Is er volmagt aan twee personengegeven, (een onwaarschijnlijk geval), tot twee
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Daarom vak er aan geen bigamie in dat (rêvai Ie denken.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Pe llonglceraren van Assis en Üpzoojier velschillen van dit gevoelen. Zie Lbon op art. 131.
— 548 —
huwelijken, waarvan ile voltrekking inoeijelijk denkbaar is om de gevorderde vergunning des Konings,— de eerste voltrekking des huwelijks bij gemagtigde zal boven de tweede voltrekking van eén ander huwelijk bij gemag-tigde den voorrang hebben en alleen geldig zijn.
Is do volmagt herroepen , en heeft ilo gemagtigde daarvan geen kennis gedragen, dan zal dat huwelijk op grond van gemis vau den vereisehien vrijen wil, als niet aangegaan moeten worden beschouwd, — natuurlijk bij het weltig bewijs, dal die herroeping aan do voltrekking is voorafgegaan.
De redactie van het tweede lid had, om in dit alles te voorzien , anders moeten zijn.
Do woorden als niet geschied beschomed kunnen onze goedkeuring niet wegdragen. Een huwelijk naar de wet voltrokken, is in den regel van waunlo zoolang het niet is nietig verklaard, en art. 140 leert uitdrukkelijk , dat die nietigheid am.een door den regier kan worden uitgesproken. Al verbindt nu do wetgever do nietigheid aan het hier bedoelde huwelijk, en al geef ik daarom loo, dat die uitdrukkelijke nietigverklaring door don regter, niet wordt gcvordenl, dan vind ik nog altijd bezwaar in het bestaan der huwelijks-akte, waarop men zich , onkundig van de andere dio waarschijnlijk elders is opgemaakt, altijd zou kunnen beroepen. De vernietiging dier akte behoort to kunnen worden gevraagd , want zij is oene behoorlijk opgemaakte akto omtrent een door do wet nietig beschouwd huwelijk , maar daarom i.s dio akio nog niet per so nietig. Bij do nietigverklaring , of wil men liever builen eflect-stelling, dezer akto, behoorde de last op lt;lcn ambt naar van den burgerlijken stand, bij het vonnis ol de beschikking des regters, te worden verstrekt, om van de nietigverklaring dier huwelijksakte, het zij met of zonder aanvoering van den grond, waarop dit is geschied, in
-ocr page 561-- 549 -margine melding le maken, en art. 25 behoorl daarop loopusselijk te zijn.
Al wie belang stelt in bet regelmatige der registers van den burgerlijken staml , en bet gewigt dier registers zelve bevroedt, zal met mij de noodzakelijkheid inzien, van een waarborg te bezitten legen misbruik eener beslaande akte, dat is van een deel dier registers.
Eeno vraag, die het iedereen verbaast door den wetgever in art. 134 niet evenzeer beslist le zien, omdat zij zich zoo van zelve voordoet, is ilezo: wat regions is, wanneer de lastgever op het tijdstip , waarop bet huwelijk door zijnen lasthebber wordt voltrokken, reeds was overleden? Deze vraag meende ik altijd, dal daarom door den wetgever niet uitdrukkelijk is beslist, omdat de beantwoording gerekend konde worden van zelve te volgen, en geene andere te kunnen zijn, dan dat zoodanige huwelijksvoltrekking als niet geschied beschouwd moet worden. (Hieromtrent gelden alsdan mijne hierboven vermelde op merkingen). Ik dacht zulks om de eenvoudige reden, dat een huwelijk wel met een niet tegenwoordigen, maar niet met een overleden persoon kan worden aangegaan. Een huwelijk toch lusschen een levende en een dooile is,, gelijk '\n f\ü Reglsgel, Ädoieien, IID deel, pag. 66, gezegd wordt, niet alleen eene physieke, maar ook eene juridieke oumogelijkfieid, omdat de wederkeerige toestemming in casu, met name ook die van den lastgever door lus-schenkomst van den lasthebber, op bet oogenblik van de huwelijksvoltrekking, noodzakehjk is. Uier weder niist do leer van bet mandaat cu speciaal art. 1855 alle toepissing. Dit mijn gevoelen behoeft, naar ik .neen, geene venb re toelichting, (1) zoo lang de grond waarop hel steunt, vle onmogelijkheid dat een doode bij go-
(1' Zie eclilrr de «di ij»cr. bij LÉoN aangebaakl, cii voeg bij de ti'gcu.slauder.s os Mahti.m-
-ocr page 562-Tolmagtigde den consensus qui nuptias facit, geeft, — niet wordt weggenomen. Dit zal liet geval niet zijn, zoolang men ons moet loegeveti, dat de gemagtigde bij huwelijksvoltrekking is een inandataius sui generis, op wien de leer van de lastgeving niet onvoorwaardelijk mag worden toegepast , zonder tol do grootste absurditeiten te vervallen.
Ik heb wijders hierin altijd een bezwaar meenen te vinden tegen de godsdienstige inzegening van zoodanig huwelijk bij gevobnagtigde, dat de mogelijkheid altijd bestaat, dat do inandans tijdens die inzegening reeds was overleden, — maar ik moet mijn twijfel hieromtrent laten varen bij do kennis die ik heb van de werkelijke inzegening van een huwelijk bij gemagtigde bij Israëliten, on van do hierboven aangehaalde woorden van van der Keessei, Jure canonieo permis/ium eet. Ik laat mitsdien het onderzoek, waaraan ik mij niet wil wagen, naarde vraag, of volgens de leer der verschillende kerkgenootschappen, do inzegening van een huwelijk bij gevobnagtigde, op het gevaar af, dat do lastgever is overleden, kerkelijk kan geschieden , — aan moor bevoegden gaarne over. Zij behoort, sedert de bepaling onzer wet,dio de huwelijken alleen in hare burgcrljko betrekkingen beschouwt, niet tol een regtskundig onderzoek, immers beperkt lot het practiseb-juridiseb gedeelte; maar zij is voor de welenschapen voor dezulken die, om met van der Linden (1) te spreken , aan het oud gebruik verkleefd , ook op do voltrekking door den magistraal nog eene bevestiging in de Kerk wenschen te laten volgen, niet van belang ontbloot. Die bevestiging of inzegening was toen ook willekeurig, doch niel noodzakelijk.
(1} He^t.t^^ff^vfd prakficttal en Koopmant Handboek f Amsterdam, loOU , pag. 26
-ocr page 563-— 551 —
Over Comignatie in Burgerlijke Zaken, door l’H. J. Baghienk, directeur der Regislralio en Domeinen, le Amsterdam.
Er zijn een paar onderwerpen van wetgeving, die lt;lo Ncderlandsche Wetgever zich nog weinig heeft aangetrokkén, waarover de Franscho verordeningen niet mo jr in onze Burgerlijke wetgeving passen, en die bij de betrokken Domein-Administratie aanleiding tot vele bezwaren geven, juist bij gebreke van voldoende wettelijko regelen.
Wij bedoelen het onderwerp der vacante boedel» on dat der Consi^natien in Burgerlijke Zaken.
In den loop des tijds zijn eene reeks van onbeheerde nalatenschappen ontstaan, die zijn gebleken onder het Code Napoléon öf vacant óf ongeërfd (en déshérence) to zijn. Vele saldo’s van zoodanige boedels bevinden zich nog in handen van indertijd benoemde curators of wel in handen van hunne erfgenamen, of in handen van de erfgenamen dier erfgenamen.
Niet weinige dier saldo’s zijn te gering, om deswege procedures aan te vangen tot het doen van rekening en verantwoording en tot in bezitstelling; voor anderen zijn do personen , die zouden moeten worden aangesproken , niet meer op te sporen; wederom andere saldo’s berusten in de Cunsignatie-kas, en meest altijd zijn de en kostbaar.
procedures . om den Staal in het bezit te stellen, omslagtig Bij do vacante boedels kan men voegen de boedel» van afuiezigen, onder bowindvoenlors gesteld en daaronder doorgaans immer verblijvende.
Lel men op een en ander, zoo mede op hel verouderde van vele dier zaken, en stelt men datgene wal nu in onregtmalige handen verblijft, naast du sommen, welke van do voormalige wees- en boedelkamers zelfs
-ocr page 564-— 552 — thans nog in de Rijks-kas vloeijen , dan zou men genegen zijn het doelmatige van eene blijvende inrigling onder openbaar bestuur, te erkennen, en daaraan de voorkeur te ge*en boven een beheer van bijzondere personen, wier leven niet zeiden veel te kort is, om hun beheer te beeindigen, als wanneer nog al vaak geene nieuwe curators worden benoemd, terwijl buitendien hel toezigt op deo curator vrij zwak is.
Do Arlt. 770, 811—814 van hel Fransche wetboek, arll. 880, 1172—1176 van het Nederlandsche, en arlt. 704 en 784 W. B. R. regelen hel onderwerp , doch niet genoegzaam, om waarborg op te leveren, zells voor de nakoming van de bij die artikelen gemaakte bepalingen. Wie ziel op den curator toe? Wie zorgt dal hij , immers zoodra mogelijk, do gelden stort in de Consignatiekas ? Langs welken weg verneemt zelfs de Staat, die niet zelden do eindelijke reglhebbendo is, of en welke boedels vacant zijn? Hoedanig is de werking van hol Staatsgezag in deze materie tot verzekering van zijne evenluële regten en belangen?
Teu opzigte van goederen of boedels van afwezigen is bij art. 521 B. W. (slechts sedert 1 October 1838) bepaald, dat do bewindvoerder is verpligl, jaarlijks aan hel openbaar ministerie bij de regthank , die hem benoemd heelt, te doen summiere rekening en verantwoording en de effecten en bescheiden te vertooneii, terwijl de Officier van Justitie alsdan kan zorgen, dal do bewindvoerder hel baar geld slorte in de Consignalie-kas.
Vóór 1 October 1838 waren arlt. 112 en 113 Gode Napoléon aangevuld door eene schier vergeten wet van 20 December 1823 (Staatiblad n®. 53) , mede bevelende het consigneren van gelden van afwezigen in de bewaarkas.
Hoedanig do Ofliciers van Justitie kennis bekomen van alle in hun ressort reeds beslaande bewindvoerdérs over
-ocr page 565-boedels van af.vezjgen, of van die boedels aan de parketten (d’ griffiën wordt boekgehouden, of al de jaar-lijksche rekeningen werkelijk worden afgelcglt;l, —ziedaar vragen, die wij niet kunnen beantwoorden, doch wij betwijfelen, of het doelmatig is, al die beinoeijenissen op te lt;lragen aan de Officieren van Justitie, en zouden meenen, dat het beter ware, die contrôle van finantiëlen aard aan het finantieel Bestuur op te dragen, dat zich met de vacante boedels belast, wanneer de Staat worilt in bezit gesteld.
Talrijk en soms niet onaanzienlijk zijn de nog onder bijzonder beheer berustende fondsen, afkomstig zelfs van do vorige eeuw. Nog oidangs bleek, dat een niet onaan-zienlijk kapitaal in de vorige eeuw was gesteld onder sequesiralie, en dal de laatste beheerder hetzelve gedurende ruim 50 jaren had beheerd, zonder ooit do renten te beleggen. Na zijnen dood hebben do erfgenamen de eerlijkheid gehad, zelf do zaak bekend te maken, en zal hel kapitaal daardoor niet verloren géraken voor den Staal als regthebbende.— Het is meermalen gebeurd , dat het Domeinbostuur kennis erlangde van bona vacantia door do mcdcdccling van particulieren , die toevallig kennis hadden erlangd van het bestaan van een dergelijk fonds, en die hun geheim aanboden legen belofte van eeno gratificatie of iels dergelijks.
Het schijnt niel ordelijk, dat do Adminislratio soms op dio onregelmatige wijze moet worden ingelichl nopens haro regten, hoezeer wij hierbij moeten voegen, dal sedert het Domeinbesluur in handen lt;ler onlvungcrs, weder is vereenigd met het Bestuur der Registratie, do contrôle met meer naauwgezelheid is uitgeoefend geworden, en meer regelmatig kan worden gevolg gegeven , wal vacante boedels betreft, aan de bepaling van art. 1175 Burgerlijk Wetboek.
Evenwel zijn bij do wet van 5 Maart I8ö2 (^Staatsblad
-ocr page 566-n®. 45) meer omslaglige maatregelen genomen omtrent de veel oudere boedels in beheer bij de voormalige wees-en momboir-kamers. Do Consignatie-kas kan zijn bezit als bewaarder niet veranderen in een bezit als eigenaar, dan krachtens vonnis, doch hoedanig is de modus procedendi? Zijn de geconsigneerde geldsommen na verloop van 30 jaren zonder aanvaarding der erfenis en zonder hereditatis petitio lt;loor erfgenamen, geworden bona vacantia vel pro derelictis habita ? (Art. 539 G. N., 576 en 640 B. VV.)
Het is ons voornemen niet bepaaldelijk over dit onderwerp verder uit te weiden, doch wij meenon reeds genoeg te hebben gezegd en gevraagd, om de nuttigheid van wetsbepalingen te doen bevroeden, tot opilragt van de curatele over onbeheerde boedels dadelijk sedert het openvallen der nalatenschappen, bijv, aan hel Dep. van Finanliën, uitoefenende hel Domeinbestuur, en lot verdere regeling van het beheer dier boedels, de oproeping van belanghebbenden, de eindelijko in bezitstelling enz., alles onder den waarborg dor openbaarheid en dor contrôle door do Algemeonc Rekenkamer. Aan dat onderwerp sluit zich, in menig opzigl, dat der Gonsignatien, waarvan do regeling bij cene andere wet dan die van den 28 Nivoso an XIII (Bulletin des Lois nquot;. 27) reeds meermalen is aanbevolen. De geachte Gommissie lot herziening der wellen van Franschen oorsprong (do heeren Mrs. L. Mktuviv, A. de Pinto en N. Olivier), wier rapport dagleekenl van den 28 December 1849, heeft bereids bij haar rapport een ontwerp van wol op de cou-signalien overgelogd. De Gommissie boude hel len goede, dal wij haar ontwerp niel volledig genoeg achten, en dat bij herziening der beslaande wel o. i. meerdere bepalingen het onderwerp in zijnen geheelon omvang zouden behooren te regelen, lol welke overtuiging de praktijk ons heeft gebragt. Wij betwijfelen of de bijzonderheden
-ocr page 567-van hel onderwerp der Consignalien wel dc vereischte bekendheid hebben verkregen , vooral ook wal de ervaring van het verledene aangaat, en hebben ons daarom voorgcsleld , in vluglige trekken, hel een en ander op te nemen, wal tol meerdere bekendheid van de bedoeble bijzonderheden kan leiden. Dal overzigl van vroegere en tegenwoordige verordeningen en beslissingen zal zelfs onvolledig zijn, doch ons dool is voorshands bereikt, wanneer wij door het vestigen van de aandacht op dit onderwerp, lot eene meer volledige en rcglskunilige behandeling moglcn aanleiding geven.
§ 1. Arll. 1257—1264 van hel Fransche Welhoek zijn ineerendeels overgenomen in hel Nederlandsch. Zie ook arll. 770, 811 — 813, 723, 724 en 790 C. N.
Arl. 1440 B. W. zegl: «Indien dc schuldeischer weigert zijne betaling te ontvangen, kan de schuldenaar hem aanbod van gereede betaling van het rev-tchuldigde doen, en bij weigering van den schuldeischer om hetzelve aan te nemen, de geldsom of zaak in gcreglelijkc bewaring stellen. Zoodanig aanbod , gevolgd van bewaargeving, bevrijdt den schuldenaar, en strekt te zijnen opziglc lot betaling; mils hetzelve op eene wettige wijze gedaan zij, blijvende het alzoo in bewaring gebragle voor rekening van den schiildeischer. » Arll. 1441 en 1442 B. W. schrijven vrij omsiaglige en kostbare formaliteiten voor omtrent hel aanbod en de consignatie. Arl. 1443 belast den schuleisèher met do kosten. Arl. 1444 vóórziet een geval van terugneming. Arll. 1445—1447 betreffen de gevolgen der consignatie ten opziglo van den schuldenaar, de medeschuldcnaren, do borgen en den scbuhleischcr, die in terugneming van het geconsigneerde heeft loegeslemd. Art. 1448 betreft een speciaal geval, waarin ten slolle wordt gesproken van het rn beicaring stellen van eene zaak op eene andere plaats, dan waar zich dezelve bevindt.
-ocr page 568-— 556 —
ArI. 1442 2' beveelt overigens hel consigneren van tie aangeboden zaak 1er plaatse, door de wet lol hel ontvangen van consignalicn aangewezen.
Die plaats is voor hel consigneren van contanten aangewezen in de aniuftixalie-kag, zulks bij de wel van 28 Nivose, An XUI, doch voor andere zaken dan xVer/cr-landeo/ie JUuntepecien ontbreekt niet alleen eene wellc-lijke, maar elke plaatsaanwijzing. ArI. 1440 gewaagt van betaling eau het verfchuldi^de. Betaling is volgens arl. 1418 B. VV. de kwijting eener veibindlenis en geschiedt door de afgifte der verschuldigde ^aak aan den schnldeischcr. Nog onlangs deed zich het overigens zeldzame geval voor, dal zekere roerende voorwerpen iloor den regthebbende werden geweigerd, en dat de niet regthebbende bezitter zieh daarvan wilde ontdoen door consignatie. Men dacht eerst aan de gewone consignatiekas, doch die kat is daartoe blijkbaar niet, bestemd.
Ook is te regl aan lt;le betrokken ambtenaren voorgeschreven om, behalve gangbaar geld of gangbare geldswaarde, geene andere objecten voor rekening der consignulic-kas, in bewaring te nemen, dan op uitdrukkelijk bevel van den Regler. Wel moeten echter worden aangenomen de kwitantie» on andere stukken, wanneer dezelve , met de aangeboden geldsom , moeten dienen ten bewijze van kwijting van schuld.
Men wilde in hel voorschreven geval bij analogie met art. 94 Weih, van Knoph. le werk gaan, en aan den R.egler vragen, om eene behoorlijke bewaarplaats aan le wijzen; dan dil denkbeeld kon volstrekt geen ingang vinden , al ware hel (builen anilerc redenen) dal men hier niet verkeerde in zaken van koophandel. Anderen wezen op art. 1775 B. W., hetwelk bepaalt, omdat do Regler scqneslratic kan bevelen o. a. van zaken , welke een schuldenaar lol kwijting zijner schuld aanbiedt. Wederom anderen wezen op arl. 795 W. B. R., dat
-ocr page 569-— 557 van eene aangelmdene zaak of geltt^oin gewag maakt, en voor de .consignatie van beilt;le (zoowel de zaken ah de geldsommen) verwijst naar arll. 1440 —1448, dus ook naar de plaats, door de wet lor consignalie aangewezen..
Men is geeimligd in het bedoelde geval met niet te consigneren. Wij mogen de opmerking niet terug houden dat do vraag, of de Slaat verpligl is, om velerlei pakhuizen voor alle inogelijke Consignatien van goederen in Ie rigten, nog al overweging verdient.
Do behoefte daaraan is althans niet gebleken, on nergens schijnt eene algemeeno bewaarplaats voor roerende zaken van staatswege ingcrigl.
§ 2. Een curator vond vreemde muntspeciën in oenen onbeheerden boedel en wilde dezelve overbrengen in de consignulic-kas. Deze weigerde, als daartoe niet bestemd , en rente .à 3 pCt. ’sjaars toekennende van bepaalde geldsommen, doch niet van ai^n cours ondcr-heviire munten, die in natura zouden kunnen worden teruggevorderd , wanneer dezelve in bewaring werden aangenomen. De curator is alzoo uitgenoodigd ile vreemde munten te verkoopen , cn dan de opbrengst daarvan in de consignalic-kas over to storten.
Voorts is de vraag wel cens gerezen , of inde bewaar-kas moeten worden overgebragt de gelden op beschuldigden in beslag genomen. Nog onlangs vroeg een veroordeeld bedelaar tcrugbelaling van plus minus ƒ40 bij hem gevonden, toen hij jaren geleden wegens bedelarij was aangehouden. Na inhouding van de juslilie-koslen is hem hel restant terug gegeven uil ’s Rijks-kas , niet uit de Rowaar-kus, omdat kon worden nagespoord, dal het bedoelde geld aan ’sRijks-kas was verantwoord volge .s Kon. besluit van 30 April 1825, nquot;. 100, over de voorwerpen ter grilfiën berustende, (iie Periodiek /f^oordenhoek, 1853, deel I, bl. 29 on 30).
^' 3. Ter griffie van den Iloogen Raad geschiedt,
-ocr page 570-Tolgons art. 406 W. B. R., do consignalio voor bode van den verzoeker in materie van cassatie, en tor griffie 'an de arrondissemenls-reglbank de consignatie van de kooppenningen van een bj executie verkocht schip volgens art. 574 W. B. R. , — die van ƒ 150 in geval van valschheid, art. 178 W. B. R. en welligt die van ƒ100 voor boete bij rekest civiel, art. 391 W. B. R. De griffiers zijn echter geene rckenpligtige ambtenaren en het schijnt eigenaardig en regelmatig alle consignation le doen plaats hebben in de go-.vone, door hel Rijk bo-heerdo bewaarkas. Het uitvoerend gezag hoeft echter bereids gezorgd dat lt;le bedoeble boeten dadelijk worden ovorgebragl in ’# /ój’A^-kas door voorschriften aan de Griffiers bij Koninklijke besluiten van I I Decemb. 1838, n“. 63,en 11 Februarij 1849, n”. 86. — (Lie Periorf. fPoordenboek, 1839, Dl. I, ld. 85, N°. 2 en eene gedrukte circulaire, Nquot;. 636, Registratie),
§ 4. Wie geconsigneerde gelden wenscht op Ie vorde« ren en het bewijs van consignatie niet meer bezit, heeft meermalen bezwaar ondervonden, om te bekomen een dnpiicaal-bcwijs, bij gebreke van genoegzame aanwijzing van ilc plaats der consignatie, en hel is niet gemakkelijk om die plaats le ontdekken, wanneer de consignatie reeds van oude dagteekening is; daar do voorschiiflcn gedurig zijn veranderd, en niet al te maal in het Staatsblad te vinden. (1)
Hel schijnt dat bij hel vervallen van het Fransch bestuur eene ainorlisalie-kas, bij do wel van Nivose bedoeld, ontbrak. Althans bij art. 25 der wel van 14 Mei 1814 (Staatsblad n®. 58) wordt gesproken van eene door den Souvereinen Vorst le creëeren ainorlisalie-kas. Er bestond jn dat tijdvak onzekerheid over de plaats der consigna-lien. In België werdende leenbanken daarmede lijdelijk belast en eerst bij Koninklijk besluit van 1 November
(1) Zie evenwel Üitratis , Vldc ded, N”. 877,
-ocr page 571-1818 (Slaalsblad n«. 36) zijn de bepalingen der wet van 28 Nivôse, An XIII, nopens het ontvangen van consigna-lien bij de Amortisatie-kas weilerom in werking gesteld , en dien Ion gevolge zijn, bij instructie van den Directeur Generaal van ’s Lands Amoriisalie-kas dd. 24 December 1818 de ontvangsten en betalingen der consignation opgedragen aan de ontoan^ers-^eneraal en particulier.
Die ambtenaren zijn verdwenen en de boeken der consignatie waarschijnlijk overgebragt bij hen, waardoor zij werden vervangen.
Bij Koninklijk besluit van 15 Februarij 1824, n®. 74, zijn de ontvangsten en betalingen der consignatien opgedragen aan de ontvang^ere der domeinen in de ar-rondisiteinenfe hoofdplaaleen, bij art. 4 van het Kon. besluit van 8 Junij 1828 nquot;. 93 , aan de agenten van het domein, en waar deze niet z^n, aan de ffypo-theekhewaarders (zie Staats-Courant van 6 Junij 1841, n®. 27) en bg art. 4 van het Koninklyk besluit van don 1 December 1843, nquot;. 45, aan de ont vangers der Jie^ittratie van de geregtelijke akten in de arrondie-eeinents-hoofd plaat een, te rekenen van 1 January 1844. De registers van do twee vóórlaatst genoemde ambtenaren (dus sedert 1824) zijn, volgons destijds gegeven voorschriften, aan de laatst genoemde overgegeven, en alzoo in de arrondissements-hoofdplaatsen voorhanden, — De instruction der ontvangers met do bewaar-kas belast, zijn verval in do ministeriële circulaires van den 16 December 1843, L’. D, cn 4 Maart 1846, L*. N, welke beide gedrukte circulaires zijn gevolgd door verschillende verspreide aanschrijvingen. Bekend zijn overigens do adviesen van den Franschen Staatsraad van 13 October 1809 en 16 Mei 1810 betreffende hel consigneren van gelden van vacante boedels en de wyze van teruggave van vry willig gedane coneig-natien, niet bij de wet geregeld.
Thtmis . D. VII, 4(1. St. [1860J. 3«
-ocr page 572-— 560 —
§ 5. Vele (welligl de meeste) curators hebben geringe saldo’s volgens artt. 520 en 1174 B. W. (art. 813 Golt;lo Napoléon) gestort in de kas dor vrgwilligo en geregielijke consignalien, en deze blijven daarin voortdurend aanwezig. De consignation volgens art. 811 Welb. van Koophandel door curators in failliete-boedels, worden meerendeels weder teruggenomen, behalve in geval een groot getal schuldeischers aanwezig is, en ieder slechts oen luttel bedrag kan bekomen. — Welk onkostbaar middel kan worden aangewend (bijaldien het genoegzaam zeker is, dal do Slaat regthebbende is) do gelden uil de door don Staal beheerde Betcaar-kas over te brengen in de eigendommelijko Slaalt-kat, en om daardoor het verschuldigd zgn van 3 pGl. rente le sluiten?
Na gelei te hebben op art. 790 van het Franscho Wetboek en 882 B. W. is het denkbeeld geopperd, om al de sedert meer dan dertig jaren uil vacante boedels enz. geconsigneerde gelden, waarvan de consignatie onder eene cn dezelfde Reglbank heeft plaats gehad, in eene en dezelfde reglsvordering te begrijpen, ten einde bij één vonnis de inbezitstelling van al die saldo’s te erlangen, on daardoor de kosten te besparen , die anders ten aanzien van een gering saldo, do waarde der bale zouden kunnen overtreffen.
Bgaldien voorlaan do hand wordt gehouden aan bel opvordcren van do slolrekcning der curators in onbeheerdo nalatenschappen, binnen drie jaren na het openvallen, volgens art. 1175 B. W.,lt;lan zullen de bezwaren (nog langen lijd voorldurcndo uil hel lang verloop van lijd en hel overlijden der curators), evenwel verminderen ien opzigte van do loekomsligo consignalien van saldo’s uil dio boedels. De bezwaren gelden echter voor een tijdvak van ongeveer een halve eeuw, gedurende hetwelk nogal eonigc consignalien zijn geschied , en nog meerdere hadden belmoren lo geschieden.
-ocr page 573-In verband mei ilil onderwerp zijn voorts eenige rogls-vragen gerezen, die wel vermelding verdienen,
De bewaarkas bezit als bewaarder, en geene verjaring kan ten haren voordeele gelden volgens art. 1996 B. W,
De actie lol verkrijging eener erfenis verjaart door een tijdsverloop van 30 jaar sedert het apenvallen cener erfenis volgens art, 882 B. W., even als, volgens art. 1101 B. W., de bevoesdheid om eene erfenis Ie aanvaarden.
Dit laatste artikel bevat echter, «dat ile aanvaarding «vóór of na het invallen der veijaring moet geschieden « door degenen, welke of iloor de wet of door een testament « zijn geroepen. » Wie anders zon moeten aanvaarden, is niet wel gcreeilelijk in te zien, doch de heer Assen laat in § 562 van zijn vergeleken Burgerlijk Wetboek op de zoo even aangehaalde woorden volgen : «Zoolang ((derhalve een derde zich niet in het bezit der nalaten-« schap heeft gestold, heeft do verjaring geene plaats, «en de erfgenaam, die zich niet heeft verklaard , kan de «erfenis ten allen tijde aanvaarden.»
Heefteen derde zich in het bezit gesteld, dan zal de erfgenaam na verloop van dertig jaren niet meer kunnen aanvaarden, en het schijnt wel, dat juist de Staal vaak lt;lie derde zal kunnen zijn. De Slaat toch vindt in art. 879 B. W. zijnen titel, om zich volgens art. 880 B. W. in het bezit te doen stellen. Art. 1175 B. W. spreekt echter van eene in bezitstelling óy voorraad. Gesteld alzoo dal die in bezitstelling bij voorraad, na verloop van drie jaren na hel overlijden des erllaters, geschiedt, wordt ilezelve dan ipso jure cuti dejinilicf liait, zoodra. dertig jaren na dal overlijden zijn verstreken? (2)
(2) In liet Pieileilaiidsche ßiir^crUjle ß‘'yt vim Mr. G. DlSPiiuiS, Deel V. § G72, »o hl jjezejjd , dal, Iiijiddien de Slaat de iidgt;ezilslellii)5 bij voorraad beeft »erkrejjeii, niel» meer wordt verei'dil. Na dertig jaren wordt dat bezit nli tut ware van icglswegc deCnilief.
-ocr page 574-— 562 —
Van wat aard is het bezit van den Slaat vóór en na verloop der derlig jaren? Is hel een bezit als eigenaar, (art. 879 B. W.) vóór hel verstrijken van 30 jaren? Of is de Staal dan slechts bezitter 1er goeder trouw, zoodat hij slechts tot het tijdstip der gereglebjke lerugvordering (art. 604 B. W.) als eigenaar wordt aangemerkt ? Gesteld dal eeno nalatenschap meer dan dertig jaren geleden is opengevallen, dal lt;le Staal niet in het bezit is gesteld, en dal de cmalor het saldo in de Consignalie-kas heeft gestort, kan de Staal dan de heredilalis pelilio instellen? Vermoedelijk niet (de Staal schijnt niet te eroen, doch do nalatenschap oeroalt aan don Staal), zie Asser, § 437; doch in een ander opzigl zal juist hel verloop vanxlerlig jaren, zonder opkomst van een bekend erfgenaam, het bewijs opleveren, dat de erfenis volgens arl. 879 B. W. aan den Staat behoort te vervallen. Hij zal derhalve in bezitstelling kunnen vragen , en wel niet meer bij voorraad, doch definitief. Zie Asser, § 579, 2de lid. Die vordering tot in bezitstelling zal wel niet anders dan bij eenvoudig verzoekschrift aan de Regthank kunnen worden gevraagil, na bewijs, dat do erfgenamen in der tijd zijn opgeroepen geworden in eenige couranten.
Is er vonnis lot inbezitstelling, heeft de Slaat alsdan nog formaliteiten in acht te nemen, om dat vonnis legen de door den Slaat beheerde Consignalie-kas ton uilvoer te leggen, of is die ten uitvoerlegging, zelf» zonder eenige beleekening van hel vonnis, op wettige wijze voltrokken door eene bloole af- en overschrijving in do boeken dor Generale Thesaurie, door hel ontlasten van de Consignatiekas en hot overbrengen van hel bedrag in’s Rijks schatkist? Wie moot overigens don curator décharge verleenen? Hoe belmoren do aan den Slaat vervallen sommen uil de Consignalie-kas lo worden verantwoord ? Men boekt ze als toevallige balen onder de Slaals-inkomflen, doch behooren ze niet veeleer lol de kapitaal-rekening Ï
-ocr page 575-— 563 —
Wg zullen de vragen en «enken niet vermenigvuldigen, meeneude reeds genoeg te hebben vermeid , om te doen zien dat zich ook op dit terrein verschillende regts-kwestien voordoen, die wel eens opzettelijke behandeling zouden vorderen, om tot leiddraad der ambtenaren te kunnen dienen , en levens do eventuele taak des wetgevers voor te bereiden. Wij zullen nog enkele gewijsden ter zake mededeelen.
§ 6. Van die onbeheerde nalatenschap van een niet erkend natuurlijk kind overleden den 27 November 1856, is de Staat bij voorraad in het bezit gesteld bij vonnis van de RegIbank te Alkmaar van 27 September 1860.
In die zaak was do curator gedagvaard , welke curator overigens reeds het saldo in de consignatie-kas had overgebragt en eene slolrekening aan den ontvanger ingezonden , welke dezelve met do bescheiden had aangenomen. De eisch strekte, dat, aangezien do curator op do bij art. 1174 B. W. voorgeschreven wijze de onbekende erfgenamen heeft tracaten op te sporen, doch met geen ander gevolg, dan dat als erfgenamen zich hebben opgedaan N. N., wier eisch tot opvordering der nalatenschap is ontzegd bij vonnis van 3 Maart 1859 , en aangezien meer dan drie jaren sedert het overlijden zijn verloopen, de Staat bij voorraad zal worden in het bezit gesteld , met veroordceling van den curator om de goederen en bescheiden aan den Slaat af te geven, en met veroordceling van den curalor in do kosten, ingeval van tegenspraak.
Vroeger heeft de Regthank te Alkmaar bij beschikking van den 9 Julij 1850 begrepen, nadat de Staat eerst had geprocedeerd tot het vermoedelgk overleden verklaren van eenen afwezige, dat de inbezitstelling niet door den Slaat kon worden gevraagd bij eenvoudig ■verzoekschrift, hoezeer de curalor reeds vruchtelooze oproepingen had gedaan , doch heeft bovendien gevorderd
-ocr page 576-— 664 — eeno dagvaartling van alle bekemle »Tonbekende belanghebbenden ofwel van allen, die regt van erfgenaamsebap prelenderen, 1er openbare tereglzdlting. Die omslaglige wijze van procederen, getenoineerd bij vontiis van 20 Maart 1851, is in vorenslaand geval vermeden, en wordt door andere Heglbanken ook niet gevorderd,
§ 7, Bij beschikking op rekent van de Reglbank te Amersfoort van den 9 Augustus 18(50 is de Slaat in het bezit gesteld van de vacante en bij die beschikking aan den Staat vervallen verklaarde nabitenschap van R, waar-' van de overleden curator reeds in 18'24 rekening aan den ontvanger had ingezonden, cn hel saldo geconsigneerd in 1825.
Zoo lang do curator niel is gedéchargeerd , schijnt hij bevoegd, om het geconsigneerde Imug te nemen, bijaldien hij de aanleiding daartoe aan de Consignatie-kas juslificeerl; in ieder geval blijft het geld in die kas, zoo lang geen regthebbende opkomt en de Staat niel in het bezit is gesteld bij vonnis of beschikking op rekest.
Do Reglbank te Utrecht heeft bij vonnis van 26 September 1860 verklaard , in zake van hel Domeinbesluur tegen den curator in eeno op den 22 Augustus 1827 opengevallen nalalcnschap , waarvan vroeger rekening was ingezonden, dat dezelve is vervallen aan den Staat, en dal de Slaat alzoo bevoegd is lot het bezit daarvan, met magtiging van de Coneignatie-kat lot uilbctaling van het geconsigneerde saldo, verder met décharge des curators en met veroordeeling van lt;len Staal in de kosten.
Een vonnis van do Reglbank le Amslerdam van den 12 Januarij 1846 , in zake van hel Domeinbesluur tegen den bewindvoerder van eeno erfporlio uit de nalatenschap van A., opgekomen aan lt;len uillandigen B. of diens erfgenamen, hield in: «Overwegende dat, onder do tegenwoordige Wetgeving, de Staal, om in het bezit eener vacante nalatenschap te geraken, geene andere formali-
-ocr page 577-— 565 —
teilen le vervullen heeft, dan dal dezelve zich in hel bezit daarvan door den Regler moet doen stellen ; dat in allen geval blijkt, dat de drie onder het Franscho Wetboek vereischle afkondigingen en aanplakkingen (3) hebben plaats gehad enz. stell den eischer in het bezit.” § 8. In een ander geval heeft de curator gevolg gegeven aan art, 1176 B. W. en dus ook aan do voorschriften tot veroffoning van nalatenschappen, onder voorregt van boedelbeschrijving aanvaard.
Terwijl door de kosten daarvan het saldo verminderde, trad een Iwijfelachlig schuldeischer op en dagvaardde den curator, dio niet tegen»prak als gowoonlijk, om buiten kosten te blijven, en de Reglbank wees den eisch gereedelijk toe. Do curator keerde daarop het batig slot aan dien schuldeischer uit, en zond een afschrift zijner volgens art. 1082 B. W. afgelegde rekening in, als wanneer hot Domoinbesluur zich bevond tegenover eene rekening, die in ontvang en in uitgaaf quitte sloot, en tegenover een vonnis, dal kracht van gewijsde had bekomen, welke gronden ook voor een hooger beroep moglon zijn aan te voeren, als wanneer bij günstigen uitslag hot saldo in de Consignatie-kas en later aan den Staat zou zijn gekomen. De Staat heeft alzoo immer oen verwÿ-derd of indirect belang bij de handelingen des curators, en noglans handelt deze in den regel geheel eigenmaglig, De heer M. Mabtou , in zijn-werk De l'expropriation foreseen Delgiguo d’après la loi du 15 août 1854 stelt den curator gelijk mol den beneliciairen erfgenaam , en zegt van dezen , Deel I, biz. 52 : «II est Ie représentant de la succession envers les tiers tant activement que passivement, et il l’est seul, de sorte qu’il n’est tenu ni de consulter les créanciers ou les légataires, ni do suivre
(3) De drie public.'iticn en adiclies, in den gcbmikclij'ien vorm bij arl. 770 C. N. voorgescbrevcn , waartoe ook betrekkelijk is eene cireul.iire van den groot-regter van den 8 Julij 1806, zijn niet berbaald in art, 880 , noch in art. 1174 B. W., welke weglating gtene verbetering schijnt.
-ocr page 578-— 566 — leur avis. » — llet bedoelde vonnis is medegedeeld in het tijdschrift /{egt en ^lt;it, Xlllde deel § 17 hl. 618—622.
§ 9. Het is wijders verre, dal de Icrugbelaling van het geconsigneerde immer eene eenvoudige zaak zou zijn. Leest men arll. 4 en 5 der wel van 28 Nivose an XIII en art. 3 van hel welsonhierp van de commissie lot herziening der Fransche wclien, welke nog van kracht zijn, dan zou men wanen, dal in 10'dagen lijds immer ware uit te maken, welke bewijsstukken degene, die hel geconsigneerde opvordert, moet overleggen, om zÿn regt to slaven, en bovendien om, altijd binnen 10 dagen, soms belangrijke sommen op ieder van de 34 kantoren van Consignatie betaalbaar te stellen. Wie zich de inrigting, de beweging en hol beheer van ’s Rijks sclialkisl duidelijk voorslell, zal gereedelijk inzien, dat de termijn van 10 dagen, waarvan er nog 5 of 6 meestal onvermijdelijk verloopen voor de kennisgeving door den ontvanger aan den beheerder der schatkist en door do toezending van dions antwoord (daargelaten nog de geld-verzending, welke soms kan werdén vereisebt) veel te korl is, en dat het bespollelijk is , om bij de wel le bepalen, zoo als art. 5 der tegenwoordige wet bepaalt, dat de ontvanger, die niet binnen 10 dagen hel geconsigneerde loruggeeft, door middel van gijzeling zal worden gedwongen. Al werd de lijfsdwang gevraagd , loegeslaan on ten uilvoer gelegd , de lorugvorderaar zou daardoor wel kosten maken, doch geen cent geld bekomen, en den armen ontvanger zou oen groot onregl IrelTen , daar hij zou worden aangesproken en gevangen gezel wegens een verzuim van terugbetaling,' welke niet in zijne magt slaat.
Te Amsterdam is de ontvanger oens bedreigd geworden met lijfsdwang op grond van art. 5 der wel van Nivoso , doch de jeugdige practizÿo heeft hel toch bij de bedreiging bij brief gelaten.
Voor de teruggave van kleine sommen is daarentegen con termijn van 10 dagén veel le lang.
-ocr page 579-Art. 5 van het wetsontwerp der voormelde commissie bepaalt eenvoudig den gewonen weltelijken interest of schade-vergoeding, in geval lt;le Consignalie-kas verzuimt, binnen den gesteldeu termijn terug te geven. — Do interest van 3 ten 100 zou echter volgens art. 2 van zelf loopen.
Wij kunnen ons niet vereenigen met do vrijstelling van zegel- en regislralieroglcn op de bewijzen van Consignatie en terugneming. Wanneer de Bewaarkas geene rente betaalde, zou voor die vrijstelling van evenredige regten misschien cenigo reden beslaan, doch in geen geval voor vrijstelling van geringe, vaste regten. De Consignalie-kas kosl aan het Rijk reeds genoeg ten nutte van degenen die daarvan gebruik maken, en voor dien last behoort eenige vergoeding te worden gegeven.
Het geven van renie is ook niet zonder grool bezwaar, want do beheerder der Bewaarkas kan geen cent rente winnen met hel bedrag van het geconsigneerde. Dat geheele renlo-bedrag is 2uiver verlies voor ’s Rijks schatkist, even als de kosten van beheer der Consignalie-kas.
§ 9. Hel wetsontwerp zwijgt van hel geval van oppositie, aan do Consignalie-kas boloekend, tegen do terugbetaling van hel geconsigneerde. Het laat geheel onaangeroerd de wijze, waarop do regthebbende op teruggave zijn regt moet aanloonen. De zaak is vaak zeer eenvoudig, wanneer de déposant zelf het geconsigneerde lerugvraagl en levens bewijst, dat hij zijne hoedanigheid , waarin hij bij het consigneren heeft gehandeld, nog bezit. Men stelle zich echter voor hel geval, dat eene reeks van erfgenamen zich opdoen, om het geconsigneerde terug te vorderen. Niet zelden zijn het buitenlanders, die volmagten, testamenten en andere stukken overleggen, wier geldigheid moei worden beoordeeld naar de wel van het land, waar die akten zijn opgemaakt. Wel is waar, is de vorm der bewijsstukken in bijzondere gevallen niet bij do wel te bepalen, doch de wel kan
-ocr page 580-— 568 —
loch oenige hoofdiijnon trekken, waarnaar de onlvaogcr zieh kan rigten. De wet zou o. a. kunnen bevelen de weder overlegging van de kwitantie van Consignatie, ten ware deze bewijsbaar ware verloren geraakt. Het oordeel over de bevoegdheid der reclamanten is thans in de eerste plaats aan de ontvangers overgelalen en deze zijn verantwoordelijk voor terugbetalingen, op onvoldoende stukken gedaan. Eene kwitantie voor terugbetaald, geconsigneerd geld, afgegeven door A, die ook had geconsigneerd , doch namens B als diens mondeling lasthebber, is nog onlangs voor rekening van den ontvanger gelaten, omdat B zou hebben te kwiteren. Een liquidateur eener reederij had geconsigneerd, om terug te betalen aan de schuldeischers, naar mate hij borderellen voor ieders aandeel zou afgeven. De terugbetaling aan den liquidateur zelf is bevolen, daar de Consignatie-kas niet is belast met de distributie van het geconsigneerde, noch met het kassierschap van den liquidateur. Een ontvanger is aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van geconsigneerd geld aan den curator in een faillissement, zonder overlegging van de magliging van den Regter-Commissaris (art. 811 W. K.) De Rekenkamer heeft meermalen in uitgaaf gebragle kwitanliën verworpen bij gebreke van voldoend bewijs, dat do kwilantio-gever was de regthebbende. Zoo is zoodanig stuk van uitgaaf gelaten voor rekening eens ontvangers, die het geconsigneerd bedrag had teruggegeven aan den deposant, welke als vreemdeling zekerheid voor proceskosten had gesteld, (art. 153 W. B. R.) , omdat niet bleek, dat do déposant het proces had gewonnen en do zekerheidstelling daardoor van zelf was opgeheven.
Hel beheer der Consignatie-kas vordert alzoo bij de beheerders veel omzigligheid, even als de tegenwoordige wet herziening en aanvulling.
-ocr page 581-Koophandels-Rest. — Jienige opmerkingen over de gevolgen van de niet-nakoming van een accoord volgent het Nederlandtcke FaiUietenregt, door Mr. D, J. Mom Visen, Advokaat lo Haarlem.
Dc lieho» He aan codificatie kan zich vooral ten aanzien van die vraagstukken doen gevoelen , welker oplosaing wezentlijke njoeijeli|klieden oplevert ; maar ongelukkig ia het juist daar dat de wetgever, voor dc veelvuldige bezwaren terugdeinzende * het meest aan de jurispru« dentie overlaat,
Mr. S. P. Lipmaw, f^''etlf, van Kooph,^ p. JaS,
Do reglsgeleerde, aan wiens werk wij do bovenstaande woorden ontleenden, beklaagde zich op eon voorafgaande bladzijde over eenigo leemten in het Nederland-scho en Fransche faillielenregl : « Onder de menigvuldige lacunes — zegt hij o. a. — welke in de behandeling van hel onderwerp van faillissement, zoowel bij do Fransche als bij de Nederl. koophandelswet bestaan, behoort dat hier geene bepalingen voorkomen , belrelTendo de gevolgen der niet-nakoming van hel concordaat. » — Deze woorden van Mr, Lipman mogen voor het Fransche regt hunne toepasselijkheilt;l verloren hebben sedert de nieuwe wel van 28 Mei 1838 , wat het Noderlandsche regt betreft zijn zij nog altijd van kracht. Do lacune is hier sedert do invoering onzer nieuwe wetgeving blijven bestaan en nog altijd zoekt men vruchteloos naar wellelijko bepalingen , die de gevolgen van het niet-nakomen van een accoord regelen, — Toch kan men niet zeggen dat de regeling van dit onderwerp van belang ontbloot is ; moge do kwestie zich in dc praktijk ook niet zoo dikwijls voordoen als men oppervlakkig zou meenen, hel ligt evenwel in den aard der zaak, dal zij ten gevolge van bel jaarlijks toenemend aantal van faillissprnenlen en accoorden , telkens 1er sprake kan komen , en dal hare beantwoording , ten gevolge
-ocr page 582-1
— 670 —
van «le verschillende meeningen , waartoe zij aanleiding heeft gegeven, niet vrij is van moeijelijkheden, welke allen zouden voorkomen zijn, indien de wet zelve hier de regeling aan de hand gaf, eene regeling des te meer noodzakelijk, omdat zg een exceptioneel onderwerp zoude betreflen, gelijk het accoord inderdaad is, 't welk in en uit zich zelf moet verklaard worden en waarop de bepalingen van het gewone regt niet dan zeer gewrongen kunnen worden toegepast.
Het verzuim van die regeling in ons wetboek van koophandel, moet des te meer onze bevreemding wekken, indien men in aanmerking neemt, dat bij de Amster-dainsche Ordonnantie van 30 January 1777 , welke in vele opzigten do bron kan genoemd worden, waaruit men bg de redactie «an den titel van faillissement geput heeft, dit punt niet uit hot oog was verloren, maar bij art. 22 (waarop wij nader terugkomen) wel degelijk beslist was. Hoe het zij, men schijnt in dit opzigt weder den Code gevolgd te hebben, waarin niets over deze zaak werd vastgesteld; dat overigens de noodzakelijkheid om in dit gemis te voorzien, in Frankrjk is erkend, bewijst de nieuwe wet van 1838, waarin de lacune werd aangevuld.
Bij gebreke van voorschriften daaromtrent, is derhalve dit onderwerp bg ons aan de jurisprudentie overgelaten en hebben zieh daarover twee lijnregt met elkander strijdende meeningen geopenbaard. De eene is door den Hoogleeraar Holtius (1) ontwikkeld in zijn bekend werk het Neder/andi'che PaiUilenregt. Volgens hem ontleent het accoord na de homologatie al zijne kracht niet aan de voorafgegane overeenkomst, maar aan het vonnis, waarbij die homologatie wordt uitgesproken en dat do overeenkomst in zich heeft opgenomen. Alleen de uitvoering van het vonnis kan vervolgd worden ; daardoor
(1) tb. p. 373 volgg.
-ocr page 583-— 571
heeft er novalie plaats van de vroegere schuldvorderingen, welke te niet gaan, De crediteuren hebben in plaats van de oorspronkelijke vorderingen thans alleen eeno actie uit hel accoord voor bel bedrag van het daarbij bepaalde dividend. Bij iiiet-nakouiing van hel acoord hebben zij derhalve geen ander regt dan om den debiteur lol betaling van het dividend in reglen te vervolgen, — of ook wel om naar omstandigheden een nieuwe faillietverklaring te eischen.
De Iweedo geheel tegenovergestelde meening vinden vvij uitgesproken in een vonnis van de Arrond.-Reglb, te Amsterdam (1). De zaak, die daartoe aanleiding gaf, was de volgende: Ecu failliet had met zijn crediteuren een accoord gesloten, doch was in gebreke gebleven om aan een van de crediteuren de bepaalde procenten zijuer schuldvordering te voldoen. De crediteur eischic daarop in reglen ontbinding van het accoord , voor zooveel hem betrof, met schadevergoeding en derhalve voldoening van de gcheele geverifieerde vordering. — De Kcglbank wees dien eisch toe, op grond dal het accoord het karakter van overeenkomsl niet verliest , dal wanpraes-lalio bij overeenkomst regt lol resilialie geeft met schadevergoeding volgens de arll. 1302 en 1303 B. W. , en dal lt;lerhalve de vordering lol vernietiging reglmatig was.-
Behoudens allen eerbied voor hel gezegde reglerkjk collegie, aarzelen vvij niet die uitspraak onjuist te noemen en aan de meening van Prof. Holtius do voorkeur te geven. 0. i. kan er van eene toepassing van de arll. 1302 en 1303 B. W. in dit geval geen sprake zijn en geeft, afgezien van alle vragen, de jure constituendo, do wanpraeslalie van den debiteur, volgens het Nederl. wetboek van koophandel, aan den crediteur alleen het
(t) V.in 21 April 1859, te vinden in hel lUagaiijn van llandelsregt, 18.59, tiegtiprank, p. 18. — Dezelfde Reglbank had reeds vroeger de kwestie in dien zin beslist. Zie Regltgel. Bijbl,, 1853, p. 316.
-ocr page 584-— 572 — regt om de voldoening «iin het bepaalde dividend to eisch en.
Wegens den aard van het accoord zelf en wegens de ongerijmde gevolgen , die uit een consequente toepassing van het bestreden stelsel zouden ontstaan, kan men o. i. moegelijk lot een andere beslissing geraken. Hot zij ons vergund dit eenigzins nader toe te lichten.
Gaat men de bepalingen onzer wetgeving over het accoord na , dan is daarin een tweeledige natuur duidelijk zigtbaar, welke zich geenszins met het reglssys-teem van het B. W. laat vereenigen, integendeel in de hoofdpunten daarvan afwijkt. Het eerste vereischte van het accoord is een overeenkomst tusschen den failliet en de wettelijke meerderheid zijner schuideischers, vertegenwoordigende een bepaabl quotum van het ge-heole passief, bij welke overeenkomst do crediteuren aan den failliet een gedeeltelijke remissie van zijne schuld tocstaan. Die overeenkomst, al behoort zij ook mede lot de cssentiu van het accoord, is echter niet voldoende om daaraan verbindende kracht te geven. Zij maakt het zelfs niet eens verbindende tusschen den debiteur en diegene der crediteuren welke hunne toestemming tol hol accoord hebben gegeven. En dit omdat de wel hel accoord uil een van de gewone regls-bcginselen afwijkend oogpunt beschouwt, welke zienswijze eon onmiddelijk gevolg is van den exceplionelon toestand waarin zoowel debiteur als crediteuren door hel faillissement geplaatst worden. De geheelo faillisse-mentstoestand toch is in het leven geroepen niet ten voordeele van een of meerdere crediteuren , maar van allen zonder onderscheid, met andere woorden ; van de massa crediteuren. Daarom slaat do par conditio credilorum gedurende de gcheele vermogensexeentie op den voorgrond en mag het ook niet in de magt van een gedeelte der crediteuren zijn om door een partieel
-ocr page 585-— 573 —
verdrag mei den faillie! aan die gelijkheid afbreuk le doen, gelijk hel geval zou zijn, indien men elke overeenkomst lusschen den failliet en zelfs hel grootste aantal zijner crediteuren voor verbindend aanzag. Maar moet de wet van de eene zijde legen deze onbillijkheid waken, van den anderen kant zou het niet minder onbillijk, zijn , indien eenige weinige, ja misschien één enkel onwillig crediteur, wiens vordering mogelijk in verhouding lot de overigen van zeer gering bedrag rt, hel algemeen belang der massa zou tegenwerken door hunne looslom-ming in een voorgesleld accoord hardnekkig Ie weigeren. Zoowel het belang der massa als hel handelsbelang in ’t algemeen zou met zulk eene opvatting in sirijd zijn. Van daar dat de wel aan de overeenkomst van de meerderheid der massa (zoowel wal personen als goldelijk bedrag betreft) eene verbindende kracht ook voor de minderheid, die niet heeft loegcslemd, heeft loegekend ; maar dal zij die verbindlenis eerst dan erkent, wanneer hel accoord door reglcrlljke uitspraak is gehomologeerd, wanneer bij oen vonnis is uitgcmaakl dat het accoord in ’t belang van allen vereischt wordt. Vóór dat vonnis hebben tlo crediteuren, die niet lot het accoord zijn tocgelreden , rcgl van verzet en kunnen zij aanloonen dal bel belang van de massa zich legen de homologatie verzet. Heeft die oppositie geen plaats, of wordt zijniet gegrond bevonden , dan wordt daarnit hel gevolg getrokken , niet dal alle crediteuren hun loeslemming aan ’laccoord gegeven hebben en er dus mei allen een overeenkomst gesloten is, ’t geen ongerijmd zou zijn, maar dal het accoord het belang van de massa crediteuren niet wodcr-slrecft, en dan zal in den regel de homologatie worden loegeslaan. Wordt daarentegen hel gedane verzet gegrond bevonden, dan zal de homologatie worden geweigerd. In beide gevallen, ’t zij er verzet plaals hebbe of niet, wordt na de conelusien van bel Openbaar Ministerie
-ocr page 586-— 574 — op een geding regt gesproken en vonnis geveld. Dal vonnis alleen is beslissend en maakt hel accoord verbindend voor alle »c/tuldeinchers tonder ondertcheid (art. 848 W. v. K.) bekend of onbekend, dus zoowel voor do meerderheid der crediteuren, die hel accoord onder-leekend hebben als voor diegene, welke hunne toestemming hebben geweigerd, ja zelfs voor hen, die van ’l gehcelo faillissement van hun debiteur geen kennis hebben gedragen.
In de leer van het accoord volgens onze wet valt derhalve deze eigenaardigheid op te merken. Vooreerst dat hier een overeenkomst plaats heeft, welke echter op zich zelve van geen kracht geacht wordt, zoolang niet een vonnis van homologatie gevolgd is , zoo zelfs dat, indien de homologatie geen plaats heeft, aan die overeenkomst geen enkel regl, zelfs geen exceptio doli kan ontleend worden. En ten tweede dat ten gevolge der homologatie niet alleen partgen lusschen welke de overeenkomst gesloten is, maar zelfs zij , ilie hunne toestemming hebben geweigerd of van de geheele overeenkomst onkundig waren, verbonden worden. Een en ander met hel begrip van overeenkomst in ’lalgemeen en volgens onze wet in ’t bijzonder in openbaren strijd.
Die strijd kan o. i. slechts daarin zijne oplossing vinden, dal men alleen aan hel vonnis van homologatie do kracht loekenne om do regten lusschen debiteur en crediteuren voor hel vervolg te regelen en de meening als zou het accoord ook na du homologatie het karakter van overeenkomst niet verliezen laten varen. Do voorafgaande overeenkomst wordt dan alleen, en o. i. lerogt, beschouwd als een veroischle door de wet gevorderd om do private regten der crediteuren niet al lo zeer to kwetsen en om hel gevoelen van do meerderheid lo vernemen alvorens men in het algemeen belang overga lot een maatregel, dio zonder twgfel een afwijking van het gewone regt
-ocr page 587-— 575 -
in zieh bevat. «Als vonnis» en wij maken hier de woorden van Prof. Holtius tot de onze (1) «gaat dat aan, propter puhlicam utilitatem, als bloote overeenkomst is het ongehoord. »
Volgt derhalve reeds uit een algemeeno besehouwing van den aard van het accoord de onjuistheid der bestreden meerling, nog duidelijker blijkt die onjuistheid uit de gevolgen die uit een consequente toepassing dier meening moeten voortvloeijen, omdat hare verdedigers alsdan genoodzaakt zijn öf om lot ongerijmdheden te vervallen öf om een injuridieke splitsing van de reglskracht van ’taccoord aan te nemen. Eenmaal toch gesteld hebbende dat het accoord als een overeenkomst moet beschouwd worden, moet men ook de actiën van alle crediteuren tol verkrijging van hel bij ’t accoord bepaalde dividend aan die overeenkomst haar oorsprong doen ontleenen. Maar zal men dil kunnen doen zonder zich aan ongerijmde beweringen schuldig te maken? Zal men aannemen dat nok de minderheid der crediteuren, die niel in ’laccoord heeft loegeslemd, niettemin ex contractu kan ageren? De verdediging van een dergclijke stelling zou inderdaad hoogst moegelijk, zoo niet onmogelijk zgn. Hoe toch zou een contract bestaan, daar waar hel hoofdver-cischle van een contract: de toestemming ten eenenmalo outbroken heeft? Er blijft dus niets anders over dan dat men aan die crediteuren, welke niet lol de meerderheid hebben behoord en welke toch hun regten op ’t dividend ook kunnen doen gelden, een actie geve, alleen aan ’t vonnis van homologatie ontleend. Van overeenkomst is dan ten hunnen opzigle geen sprake meer. Op die wijze zal men twee klassen van crediteuren hebben: de eene (do meerderheid) ex contractu, do andere {de minderheid) ex re judicata agerende, maar men zal op die wijze tevens een onderscheiding maken, waarvan onzo wet niets weet
(1) 0. c., p. 374
Themils, U. VU 4de St. [18G0J. , ^^
-ocr page 588-— 576 —
Door hel vonnis van homologatie wordt immers juist alle ongelijkheid tusschen de verschillende crediteuren weggewischt, eerst daardoor wordt hel accoord voor allen verbindende. Neerat men nu de bovenvermelde onderscheiding (en men kan niet wel anders) aan , dan handelt men geheel in strijd met de wet en schendt men een beginsel dat het geheele faillietenregt beheerscht: de par cont^tio creditorum.
De Reglbank te Amsterdam zag in haar bovenvermeld vonnis in het accoord niets dan een overeenkomst, voor allo crediteuren verbindende. Wij meenen dat de ongerijmde gevolgen, die daaruit moeten ontstaan en die wij boven hebben aangeloond , niel wederlegd worden door de motieven bij het vonnis aangevoerd. Zoo lezen wij daar(l) dal « wal betreft dat de meerderheid de minderheid bindt, zulks het gevolg is van den reglstoesland , waarin de gezamenlijke crediteuren lijdelijk tegenover den debiteur door de wel geplaatst zijn, welke regts-toesland noodwendig medebrengt, dat het individueel regt om al dan niet te consenteren aan datzelfde collectieve regt moet ondergeschikt zijn.»
Dat die reglstoesland een opoffering van de minderheid aan do meerderheid len gevolge heeft, stemmen wij volgaarne toe, geenszins echter dat het individueel regt om al of niet te consenlorcn aan het collectieve regt der gezamenlijke crediteuren moet ondergeschikt zijn. Hel regt loch om le consenteren kan nimmer uit den aard der zaak aan een ander regl ondergeschikt zijn. Over het geven van zijne toestemming is ieder crediteur onbeperkt meester. En wordt hij, al heeft hij niet toego-slemd toch verbonden, dan volgt daaruit van zelvcn, dat de oorzaak van zijne verbindlenis in iels anders dan in een overeenkomst moet gezocht worden, welke zonder toestemming niet beslaan kan.
(1) Ua^azyn van Üaiideltregt, t. a. pk p. 21.
-ocr page 589-— 577 —
« Dal de overeensleraming tusschen den débiteur en zijne gezamelijke crediteuren de grondslag is van het oh/igo tusschen dien debiteur en ieder individueel créditeur, tcrwgl wel is waar de gezamenlijke crediteuren contracteren, maar toch met dien verstande, dat ieder individueel dat rogl erlangt ’iwelk ten zijnen behoeve is bedongen. »
Weder volgens onze bescheiden meening onjuist; overeenkomsten, die bij meerderheid van stemmen worden gesloten on waarbg de minderheid uit oeereenkomtl zou verbonden zijn, worden niet erkend. Daarenboven hoe zon een crediteur uit overeenkomst een regt kunnen verkrijgen dat door de meerderheid ten zijnen behoeve bedongen is; overeenkomsten zgn immers alleen van kracht tusschen do handelende parlgen; art. 1376 B. W. Men kan zich ook niet daarop beroepen dal do overeenkomst gesloten wordt tusschen do gezamenlyke crediteuren en den debiteur. Want zulk een overeenkomst lost zieh van zelve op in evenveel afzonderlijke overeenkomsten als er toestemmende crediteuren zijn geweest. De toestemming toch is steeds geheel individueel, daarover kan alleen ieder crediteur voor zich beslissen , en zoo is er dan in de verdediging van het bestreden stelsel volstrekt niet aangeloond dat ook de minderheid door overeenkomst verbonden is, ’tgeen toch in de eerste plaats bewezen moest worden, wilde men aannomen dat het accoord het karakter van overeenkomst niet verliest. Wil men derhalve hier aan het begrip van overeenkomst blijven vasthouden , men zal dat begrip alleen op de meerderheid der crediteuren kunnen loepasscn, en dus ten op-zigle van do minderheid van zelf genoodzaakt zijn tol de onderscheiding te komen, die wij hierboven, o. i. te rogt hebben gegispt.
Past men die noodzakelijke onderscheiding toe op het geval dat do debiteur in gebreke blgft aan de voor-
-ocr page 590-waarden van hel accoord Ie voldacn, dan springt het injuridieke daarvan nog meer in hel oog. Neemt men toch aan dal in dit geval de crediteur wiens dividend niet betaald is geworden ex contractu kan ageren , dan kan men hem, gelijk dit bij ’t bestreden vonnis is geschied , zijn eisch lot ontbinding der overeenkomst ex art. 1302 en 1303 B. W. toewijzen en de vorige schuldvordering doen herleven. Maar die beslissing is dan ook alleen toepasselijk op den crediteur, die zijne toestemming lot het accoord heeft gegeven. Eischle een ander crediteur, die geweigerd had lot hel accoord toe le treden, of daarvan zelfs geheel onbewust was geweest, eveneens de ontbimling, die eisch zou nimmer ontvankelijk zijn, want de debiteur zou hem te regl kunnen antwoorden: «ton onregle grondt gij uwe actie op art. 1302 B. W., want de ontbinding waarvan in dat artikel sprake is, betreft natuurlijk een overeenkomst die aan de vereisehien van art. 1349 en art, 1356 n”. 1 van datzelfde wetboek beanlw4xgt;rdt, waaraan tusschen ons niet te denken valt. Het vonnis van homologatie kan uw eisch evenmin wettigen, want dal vonnis kan wel bewerken dal gij en ik verbonden worden, maar nooit dal gij hebt toegeslemd, waar uwe toestemming ten eencnmale ontbroken heeft. Tibi i^ititr non competit baec actio.» Dezen crediteur zou dus niets anders overblijven dan om een eisch tol betaling van het dividend volgens ’t vonnis van homologatie in le stellen. Op die wijze zou do eene crediteur zijne geheele oorspronkelijke vordering herkrijgen, de ander alleen de bij ’t accoord bedongen procenten. Grooter ongelijkheid is wel niet denkbaar.
Inderdaad een middenweg is hier niet wel mogelijk. Een van beiden: óf het accoord verliest hel karakter van overeenkomst niet, óf hel vonnis neemt de overeenkomst in zich op. In ’teerste geval ontspruiten do actiën van
-ocr page 591-- 579 —
alle crediteuren uit overeenkomst, ’Igeen tot ongerijmdheden voert, of wel zoo men het beginsel niet absoluut wil toepassen tot injuridieke onderscheidingen. In het tweede geval komt de voorafgaande overeenkomst alleen in aanmerking als vereischte voor het vonnis van homologatie en is er na dat vonnis van geen overeenkomst meer sprake. Alle crediteuren ontleenen dan hunne aanspraken op het dividend en op niets meer, aan de regterlijke ■beslissing. In de plaats van alle vorige verbindtenissen is dan eene verbindtcnis uit het vonnis getreden, do homologatie maakt het accoord verbindend voor alle schuldeischers en niemand van hen kan zich daarna op uitgebreider regten beroepen dan hem bij het vonnis zijn toegestaan, ook niet op indirecte wijze door een inroeping van art. 1302 en 1303 B. W. Alleen door deze verklaring zal men o. i. niet verpligt zijn een overeenkomst aan te nemen, waar deze zelfs niet kan gedacht worden en een regtsinslituut dat geheel uit den aard van hot handelsregt moet verklaard worden, met geweld in het systeem van het Burgerlijk Regt te passen. Het doel toch van het accoord is zeker gedeeltelijke bovrijding van schulden ten gunste van don failliet en in ’t belang van de massa crediteuren; geenszins om die schulden later weder op de eene of andere wijze te doen herleven. Heeft nu de massa crediteuren er in bewilligd om die gedeeltelijke bevrijding toe te staan on is daarop het vonnis van homologatie gevolgd, ’tgeen die remise de dette voor allen verbindend maakt, dan is dat vonnis nadat hel in kracht van gewijsde is gegaan eene res judicata, waarin later noch direct, noch indirect wgzi-gingen mogen gebragt worden. Want, hoewel het niet te ontkennen valt dat hier een eigenlijk gezegde novatie, zooals die in het Burgerlijk Wetboek behandeld wordt, moeijelijk kan worden aangenomen, aan den anderen kant
-ocr page 592-— 580 —
is er niets ongerijmds in gelegen dat het effect, ’twelk het vonnis op de vorige schuldvorderingen heeft, inderdaad met do kracht eener gewone novatio moet gelijk gesteld worden. — Wij hebben het toch reeds meermalen opgemerkt, dat men zich bij de behandeling van dit onderwerp mootjelijk op het terrein van ons Burgert. Wetboek kau blijven bewogen, en dat men op die wijze genoodzaakt is tot ongerijmde beweringen te komen. En wanneer wij nu dit voor bewezen houden en daarbij in aanmerking nemen dat het Wetboek van Koophandel niet alleen een wijziging , maar ook een aanvulling van het Burgerl. Wetboek kan geacht worden te bevatten , namelijk ton opzigto van die onderworpen , die in het Burgclijk Wetboek volstrekt niet behandeld, maar geheel beheerscht worden door hot Wolbook van Koophandel, dan is men o. i. als van zelveii gedwongen om zulk een aanvulling evenzeer te zien in de leer van het accoord , als , bij voorb. in het wissolregt. Even als het laatste bevatten de bepalingen omtrent het accoord een doorloopende afwijking van het gewone regt, een regt op zich zelf, dat in en uit zich zelf moet verklaard worden. En op die wijze is er zeker niets tegenstrijdigs in de stelling dat een novatie (of het effect daarvan) die niet geheel overeenkomstig hot Burgerlijk Wetboek is, volgons den aard van het Handelsregt en alleen ten opzigto van doze speciale stof moet worden aangenomen: eeiie novatio ex lego uit don aard van het accoord onmiddelijk voortvlooijende.
De deliberation ovor hel Wetbook van Koophandel verspreiden ovor deze kwestie weinig of geen licht. Alleen schijnt uit een enkele uitdrukking dor regering te moeten worden opgemaakl, dat ook zij do ontbinding van het accoord niot als oen roglsgovolg van do niet-nakoming beschouwde. « Hij (de failliet) kan op
-ocr page 593-— 581 nieuw worden failliet verklaard, indien hij aoliterwcgo blijft te betalen hetgeen hij schuldig is, » zoo luiddo een harer antwoorden bij do behandeling van art. 850 (1). Dit sprak trouwens van zelf;, niettemin is het merkwaardig dat [do regering volstrekt niet van andere gevolgen gewag maakte. In Frankrÿk was onder bot vigeur der vorige faillieten-wet, welke evenzeer als de onze niets over dezo kwestie bepaalde, de thans door ons verdedigde leer evenzeer aangenomen. Zoo leest men in het bekende Traité van Boulay-Patt , n». 292: «On ne peut déclarer un failli déchu du bénéfice de son concordat, faute d’avoir payé le dividende stipulé. Un concordat, qui a reçu l’homologation do la justice, a pour but de libérer le failli du montant de ses dettes, moyennant le paiement du dividende; les titres primordiaux se trouvent éteints par ce traité , qui opère novation , et alors les créanciers n’ont plus d’action contre'le failli, qu’en paiement du dividende. Le concordat faisant novation à la dette réduite au dividende stipulé, ce n’est’plus en vertu de leur premier titre que les créanciers agissent, mais bien en vertu du concordat, conetitutif d^une obUi^ation nouvelle.»
lu den zelfden geest kent ook de Pruissische Kon-kunordnung van 8 Mei 1855 aan do schuldeischers alleen het regl toe om de uitvoering van het vonnis van homologatie to vervolgen. De schuldeischer wiens vordering geverifieerd is kan zich van dit vonnis als executoiren titel bedienen , terwijl tevens de lijfsdwang tegen den gebrekigen schuldenaar kan worden geeischt. Men zie aldaar § 201.
Er beslaat overigens ten dezen opzigle nog een andere meenjng, volgens welke de wanpraestatie van
(I) VOOBDDIN, Geschied, en Beg. der Kedcrl. Wetb. X p. 788.
-ocr page 594-— 582 — een debiteur ten gevolge zou hebben dat de geheele faillissomentstoestand weder in het leven zou treden (1), welke bewering meile op art. 1302 B. W. gegrond wordt. Ook deze nieening kan o. i. volgens onze wet geen regt van bestaan doen gelden , al achten wÿ het ook wenschelijk dal zij bij eeno mogelijke herziening onzer faillietenwet in beginsel worde aangenomen.
Volgens onze tegenwoordige wel kan die meening niet in aanmerking komen omdat geen wetlelyk voorschrift zulk een gevolg aan het niel-nakomen van een accoord toekent en toch een dergelijk voorschrift zeer noodig zou zijn om een zoo groote verandering en ingrypiug in oen beslaandon reglstoestand te wettigen. Door het accoord toch wordt aan hel faillissement een einde gemaakt, althans voor zooveel den boedel van den failliet betreft. (2) De curators doen rekening en verantwoording , do failliet treedt weder in het beheer zijner goederen , nieuwe schuldeischers kunnen weder niet hem handelen zonder gevaar te loopeii dat zij, gelijk in ’t geval van insolventie, steeds bij de vroegere geverifieerde schuldeischers zullen ten achter staan. Do geheele zaak is dus geëindigd. — En nu zou men op de klagt van een crediteur dat hij zijn dividend niet ontvangen heeft, de geheele vermogens-ea^ecizfre welt;lor een aanvang kunnen doen nemen, het accoord beschouwen als niet geschied, curators on regler-commissaris weder in hunne funclien doen treden , en dat alles zonder ocuige bepaling waarop men zieh zou kunnen gronden? Zelfs op het standpunt der tegenpartij kan die bewering niet verdedigd worden. Want uit art. 1302,
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Dtkers in zijnu disscrtulic aanjcliaald bij noLTiCS p. 375.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;tlOLTlDS . p. 445.
— 583 waarop men zieh beroept, kan hel nimmer volgen; daarbij worden alleen geregeld de gevolgen van de niel-nakoming eener overeenkomst lusschen debiteur en crediteur onderling, maar een verandering in den regls-toestand van derden, gelgk ’t gevolg zou zijn indien men het faillissement weder liet ontstaan, ligt daarin uit den aaril der zaak niet. Evenzeer zou het met dat artikel niet te rijmen zijn dal de blooto niet-nako-ming eener overeenkomst de herleving van een geheel exceptioneel processueelen toestand na zich zou slepen en een vonnis van homologatie krachteloos zou maken. Teregt is dan ook die meening bij het bestreden vonni s verworpen.
De herleving van den faillissemenlsloostand kan dus in geen geval het gevolg zijn van de wanpraestatio van den debiteur, behoudens natuurlijk hot regl van ieder crediteur om, wanneer do debiteur in gebreke blijft te betalen , weder een nieuw faillissement uit te lokken, indien daartoe volgens art. 764 Kh. termen bestaan.
In jure corutituendo daarentegen komt het ons voor dal do wanpraestatie van den debiteur zoodra zij wettelijk geconstateerd is, de ontbinding van hel accoord ten aanzieu vau alle crediteuren moet ten gevolge hebben en den faillissemonlstoestand weder moot doen ontstaan. Bij het accoord toch worden niet zoozeer do belangen van ieder der crediteuren individueel, als wel van de massa crediteuren in ’t oog gehouden ; hot vonnis van homologatie stelt een verbindlenis daar tusschon don debiteur en de massa zijner crediteuren. Wordt die verbindlenis ook zelfs jegens een van hen niet uilgevoerd, dan is het accoord dat als een geheel moet beschouwd worden geschonden, dan heeft de failliet het accoord niel nagekomen en dan is niets regtvaardiger dan dat do wet hem, die getoond heeft hel voorregt dal hem was
-ocr page 596-— 584 — toegestaan onwaardig tezÿn, dit ook. weder ontneemt en -hem tot den vorigen insolventen toestand doe terugkeeren, dien hij door een getrouwe vervulling van ’taccoord had kunnen voorkomen. Dit beginsel was bij de Amstor-damsche keur van 1777 aangenomen. Art. 22 bepaalde dienaangaande: «De debiteur in gebreke blijvende om aan het gemaakte accoord praecieselijk te voldoen, en daarvan aan Commissarissen blijkende, zal daarmeede do boedel immediaat wederom aan de Kamer worden genomen, en daarin curateuren worden gesteld , zooais hierna zal worden gezegd, zonder dat vervolgens accoord zal kunnen plaats hebben. »
Waarbij valt op te merken dat door deze vernietiging van ’t accoord het faillissement eerst een aanvang nam, daar gelijk ^bekend is, volgens die zelfde keur het accoord diende om ’t faillissement te voorkomen, niet gelijk als nu om daaraan een einde te maken (1).
Do Fransche Wetgever heeft in de nieuwe failliolen-wet van 1838 eveneens aan de niet-nakoming van hel accoord ontbinding daarvan en herleving van het faillissement vastgeknoopt. Men zie art. 520 svv. Code do Comm. (2).
Do grootste moeijelijkheid bestaat dan in do wijze waarop na do‘ontbinding van het accoord de schuld-eischers, wier dividenden niet of slechts gedeeltelijk zijn uitbetaald geworden, hunne regten zullen doen gelden en tevens in de regeling van de aanspraken der nieuwe schuldeischers, die met den failliet in het tijdsverloop tusschen do homologatie van hel accoord en do ontbinding daarvan ten goeder trouw gecontracteerd hebben. Do
(1) nbsp;nbsp;nbsp;IIOLTIÜS o. c. p. 330.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Men zie hierbij Aianzet, Commentaire de la loi des Faillites e Banqueroutes, uo. 1811.
— 585 —
Amsterdamscho keur van 1117 regelde dit puni bij art, 48 waarbg bepaald was, dat do crediteuren, wier pretension anterieur waren aan ’taccoord , voor zoover zg nog geen voldoening ontvangen hadden , op den boedel geprivilegieertl waren voor hel bedrag der bedongen procenten; dan volgden tle schulden na het accoord aangegaan en eindelijk kwam hel overschot ten behoeve der crediteuren, welker vorderingen reeds voor het accoord hebben gesubsisleerd ; alles echter «builen praejuditie van hot regl van zulke crediteuren welke na het accoord met den geaccordeorden debiteur hebben gehandeld en uit hoofde van dion eenig legaal of conventioneel hypotheek verkregen , hetwelk in allen gevalle deszelfs effect zal moeten sorleeren. »
Het is bekend dal do nieuwe Franscho wet een andoren weg hoeft ingeslagen. De crediteuren treden tegenover den failliet in het volle genot hunner regten en behouden derhalve voor het vervolg hunne geheelo vordering op hem. Tegenover do failliete massa daarentegen kunnen zij die region slechts doen gelden naar evenredigheid van do niet ontvangen procenten. Hobbeu zij dus nog niets ontvangen, dan herkrijgen zij hunne vordering voor het geheel; is hun reeds een gedeelte der bedongen procenten uitgekeerd , dan treden zij tegenover den boedel als crediteuren op voor het bedrag der werkelijke schuld, dal door de nog niet ontvangen procenten vertegenwoordigd wordt. Is er b. v, 30 pc. bedongen en heeft oen crediteur, wiens vordering ƒ1000 bedroeg, daarvan 15 pCt. ontvangen, dan wordt hij beschouwd voor de helft gekweten to zijn en kan voor do andere holft zijn region doen gelden, dus voor ƒ500. Handelingen na do homologatie en vóór de ontbinding aangegaan worden slechts vernietigd, indien zij hedriegelijk zijn geschied. Nieuwe crediteuren kunnen dus in het nieuwe
-ocr page 598-faillissement met de vroegere optreden. Overigens is de bevoegdheid om een nieuw accoord voor te stellen den failliet niet benomen. Artt. 524, 525, 526 G. de Comm. Hel ligt niet in ons plan in eene uitvoerige beoordeeling van de aangehaalde bepalingen te treden. Wij willen alleen opmerken dat de regeling van de regten der verschillende crediteuren , gelijk die bij do Amsterdamscho keur is geschied , ons toeschijnt in billijkheid die van den Code te overtroffen. De crediteuren hebben uit het accoord een regt op de bedongen procenten gekregen en het is daarom zeer billijk dat zij ten dezen opzigte pepriviligieerd worden boven nieuwe schuldeiscbers, die, alvorens met den failliet te handelen , eerst kunnen onderzoeken, of hij zijn accoord hooft nagekomen of althans genoegzame zekerheid voor do nakoming beeft gegeven. De toestand der vroegere crediteuren moet door het faillissement niet slechter worden. En dat zou het geval kunnen zijn, indien zij volgens ’t voorschrift der Franscho wet voor het ontbrekend bedrag naar evenredigheid der niet ontvangen procenten als concurrenten met derden moeten optreden. Van den anderen kant moet ook de ontbinding van het accoord hun toestand niet kunnen verbeteren ten nadeele der regten van derden, indien b. v. na do ontbinding van het accoord do baten van het faillissement grooter bleken te zijn, dan zij zich hadden voorgesteld. Zoo zou hun dividend, waarmede zij zich te vrede hebhen gestebi, grooter kunnen worden ten nadeele van do nieuwe crediteuren, die bona fide met den failliet gehandeld hebben. Mogelijk zou dus bij een eventueele herziening onzer faillietenwet de overneming van ’tbeginsel in art. 48 der Amsterdamscho keur uilgedrukt aan te raden zgn. Ten opzigte van handelingen , later door den failliet verrigt, zou men dan hel bepaalde in art. 773 vlg. Kh. kunnen volgen, terwijl
-ocr page 599-levons de rangorde, waarop het privilégié door de vorige Crediteuren zou worden uilgeoefend, daarbij zou moeten bepaald worden op eeue wijze waardoor hunne regten zooveel mogelijk in' overeenstemming werden gebragt met die van derden.
Eindelijk ten slotte. Hel doel dal wij bij hel schrijven van dit stukje beoogden was vooral om aan te toonen dal de opvatting als zou het accoord ook na do homologatie geheel als overeenkomst moeten beschouwd worden, niet houdbaar is. Dat er bij de wijze van oplossing, die wij hebben voorgesleld , geen moeijelijkheden zouden overblijveu, durven wij overigens niet beweren; zoolang door geen uitdrukkelÿke bepalingen ten deze voorzien is, zal het tweeslachtig karakter van het accoord steeds veel slof tot twijfel en onzekerheid overlalen. Het is ons voldoende , indien wij er in geslaagd mogten zgn de aandacht onzer reglsgeleerden meer op een punt te vestigen, dat o. i. dringend herziening behoeft en op do bepalingen van ons vroeger regl en van de nieuwe Fransche wel over dit onderwerp opmerkzaam te maken. Misschien dal bekwamer pen dan de onze daardoor worde uilgelokt om nogmaals opzettelijk deze leemte in ons faillielcnregt te onderzoeken.
-ocr page 600-— 588 —
ROMEINSCH REGT.
De leer van Papiniancs nopen* het verlieg van het bezit, dat behouden icordt animo solo, teg'en den hoogleeraar Goudsmit gehandhac^d door Mr. J. Kappeyne van de Coppello , Advocaat lo ’s Gravenhage.
§ 1-
Bezite-verlies hy afwezigheid.
Indien de bewoner bij zÿno thuiskomst een ander in zijne woning vindt, mag hij hem wegjagon en verkrijgt, indien hij zelf verdreven wordt, het interdictum undo vi.
VoN Savigny(I) acht deze beslissing melde zuivere beginselen in strijd. «Dat door do lijdelijke verwijdering «van den bezitter van een onroerend goed het bezit niet «verloren gaat, leeren de regtshronnen on de aard dor «zaak. Geheel verschillend is het, wanneer aan de afwe-«zigheid zich de omstandigheid paart, dal inmiddels een «ander zich animo domini van het verlaten goed heeft «meestergemaakt. Dan moet ingevolge hel beginsel, dat «het bezit verloren gaat, zoodra quoad corpue in con-atrarium actum eit, hij die do zaak onder zijne heer-«schappij bragt en houdt, hot bezit verkregen, de andere «verloren hebben.»
Op dit of het zuiver theoretisch standpunt zouden Labeo en zijne lijdgcnoolen nog zijn blijven staan. Eerst naderhand werd op «ulilileils-grondon» de fictie ingevoerd, «dat het bezit van onroerende goederen niet verloren gaal voor en aleer men van de inbezitneming door een ander kennis heeft bekomen.» In de eeuw van Papinianiis was deze fictie «bestanddeel van het gemeene regt» ge-
(1) Besitz. § 31. 1)1.407 vlg.
-ocr page 601-— 589 —
worden. Onder de Antonunes, len tgde van Juliabus (1), stond zÿ nog geenszins in de jurisprudentie vast.
Voor de leer van v. S., vroeger door mij bestreden (2), nam in hel voorgaande n°. van dit tijdschrift Prof. Gom-SMiT (3) den handschoen op. Do vraag is, ook voor het hedendaagsche regt, van groot wetenschappelijk gewigt. En, zelfs zonder dat, maak ik te gretig gebruik van de gelegenheid tol vriendschappelijke gedachten-wissoling, die onze uitstekende civilist mÿ aanbiedt, om niet onmiddellijk repliek te pleiten.
Ons hoofdgeschil loopt over het regt versland der volgende plaats (4):
Qui ad nundinas profeclus neminem reliquorit et, dum ille a nundinis redit, aliquis occupaveril possessionem, vidori eum clam possidere , Labeo ait.
«Labeo» zegt G. «schijnt toch iels te stellen wat voor «twijfel eenigermate vatbaar was (videri possidere).» Taalkundig spreek ik dal togen. In do Lalijnsche stadhuistaal gebruikt men videri, even als in de Hollandscho : moet geacht worden, voor de meest stellige verzekeringen (5). In zoo verre echter ben ik het met G.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Dc reilen, welke V. S. dwingt dit te beweren, is deze. Hij neemt in navolging van CoiAClUS, op grond van L. 7 § 5 D. comm. litviJ. (10.3.), het vermoeden aan, dat er vroeger een inlerdictiim reenperandae possessionis de clandeslina possessione, öfter zake van heimelijke hezits-ontneming; geweest zij. Dan moet het nog bestaan hebben ten tijde van .IDIIASCS. Maar nu wil v. S. verder, dat dit interdict in onbruik geraakt zal zijn door onze fictie, waardoor het interdictum nnde vi toepasselijk werd. Dan moet natuurlijk die fictie ten tijde van JDHANOS nog niet geweest zijn «bestanddeel van het gemeene regt.»
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Themis. 1855. biz. 327 vig.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;blz. 4 5G vlg.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;L. 0 § 1 D. de A. v. A. P. (41. 2.)
(5) nbsp;nbsp;nbsp;Men vergelijke, als de eersten dc besten , LL. 9,10 pr. D. A.l. Inde dagen , toen men er zich in behaagde dc klassieke Juristen op te schikken met alle lieftallige delgden, zag men er immers cen blijk hunner beminnelijke bescheidenheid in.
— 590 —
cens , lt;lat Labeo cenc regtsvraag beslist, zoodat het er maar oj) aankomt zieh naauwkeurige rekenschap te geven, wal het vraagpunt is. Niet het /losaidere; niet «dat er fado eene heimelijke toeeigening had plaats go-«grepen,» want G. merkt met het volste regt op, dat dit feit «wel door niemand kon worden ontkend.» Derhalve liep de vraag over het dam poiddere; over «de qualificalie van het bezit.» Goed ; maar waarvan hangt die qualilicalie, het al of niet onregtmatigo der in bezitneming af? Kennelijk van do veronderstelling, dat het bezit door den afioedye behouden werd, melteg^en-etaande zyne verwyderin^. Het kou niet duidelijker gezegd worden, dan geschiedt in de bijvoeging (zij moge van Labeo afkomstig zgn of van Ulpiakus)
Retinet ergo possessionem is qui ad nundinas abiil.
Het inbezitnemen van een erf toch is eerst dan ongeoorloofd , wanneer daardoor aan een ander het bezit ontnomen wordt (1). En nu heft de afwezigheid alle zinnelijk waarneembare betrekking lusschen persoon en zaak (corporalis possessie) op. Om dus den afwezige het bezit te doen behouden, moet men aannemen , dat hel in zijn persoon voortduurt niet corpore et animo, maar animo solo. In dien zin vestigde zich , na eenige aarzeling (2), do leer der klassieke juristen (3). Daaruit trekken zij nu verder bel logisch gevolg, dat de in-
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 4 § 28 D. de U. et U. (41. 3). Cf. Gil. ir.§ 51. LL. 37 § t, 38 D. eod.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Van zondanige aarzeling , olschoon niet van een strijd der scholen, blijkt met gewisheid nit de half leesbare plaats hij Gil. IV. § 153, op welke ik de aandacht van G-te liever veslig. dewijl zij aan v. S. schijnt ontsnapt te zijn, ofschoon deze in het voorbijgaan , blz. 233 in de noot, het behoud des hezits solo animo zelf een ius singulare noemt. De vermelding, dal reeds Li BEO het behoud des bezils geleerd had , moest dus inderdaad belangrijk voorkomen.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;L.3§7D.Ä. i. L. 1 §§ 24,25.0. de ri (43.16.) L. i.C.de arj.
tt retin. poss.^i. 32.)
-ocr page 603-bezitneming door den een gepaard gaat met eene bezits-ontneming aan den ander en wel eene zoodanige, die, als geschied onder omstandigheden , welke den afwezige beletten er iets van te ontwaren (1), hem grond oplevert om de teruggave te vorderen met hel interdi-clum relinendae possessionis (2J. Doch naar den meest natuurlijken loop der dingen zal de huisman den indringer, zoodra hij hem bg zgue terugkomst gewaar wordt, verjagen of omgekeerd door hem worden verdreven. In hel eerste geval handhaaft bij zich in het bezit; in het laatste geval gaat de heimelijke bezits-ontnerning in eene gewelddadige over, zoodat, behalve hel inlerdiclum relinendae, het inlerdictum recupe-randae possessionis wordt verkregen.
Verum si reverlentem dominum non admiserit, vi magis intelligi possidere , non dam.
Iloe redt zich, zal men vragen, tegen de klare woorden van dezen tekst v. S.? Men raailplcge de eigen voordragt van G. «Ten tijde van Paulus, Üi.pianus en «Papisianus was de uitzondering doorgedrongen en «daardoor alzoo aan hel heimelijk bezit van onroerende «goederen hel regtsgevolg ontzegd , met andere woor-«den , de clandestina possessio was nu geworden een «niet-bezil. Hierop nu doelt Ulpianus , wanneer hij na «de vermelding van het gevoelen van Labeo laat volgen : «Retipiet ergo possessionem, qui ad nundinas abiit, «dat is, vermits Labeo dat bezit als een heimelijk bezit «heeft bestempeld, maare (let wel) «een heimelijk bezit «van onroerend goed naar het tegenwoordig standpunt «niet meer bestaanbaar is , zoo volgt hieruit , dat da
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. I L 6pr., 18 §3 D. A. C
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Ik veslig verder G’s aandacht op de onislandigheid, dal Ul.PlANüS, in het 70sle hoek van zijnen commentaar op het Edict, waaruit onze plaats genomen is, niet langer handelt van de inlerdicla unde vi, maar wel van de inlerdicla relinendae possessionis. Zie de label hij V. S. blz. 22.
Themis, D. VII, 4de St, [18C0]. 38
-ocr page 604-— 592 —
«vorige bezitter vooralsnog het bezit niet verloren heeft; «maar ontdekt hg de inbezitneming en wordt hij dan «door geweld teruggehouden, dan verliest hij het bezit, «doch niet omdat de andere dam (dat is niet-bczit), «maar omdat hij vi bezit. »
Laat ons do balans dezer verklaring opmaken. £rgo wordt verdraaid in imo. Bij retinet possessionem is gui ad nundina« abiit zal aan het regtsgevolg der verwyderin^ niet gedacht zijn. De «zoo onnatuurlijko fictie,» die men moet aantonnen tusschen Labeo en ÜLPIANUS door do praktijk te zijn ingevoerd , wordt a priori als bewezen beschouwd en door eeno behendige petitio principii in den tekst neder gelegd , wat men er wil uithalen.Ulpianus zal stilzwijgend en als algemeen bekend veronderstellen, dat heimelijk bezit «naar hot tegen-«woordig standpunt niet meer bestaanbaar is» en op dien grond, Labeo verbeterende, in schijn eene bloole gevolgtrekking maken nit diens gevoelen , in waarheid te kennen geven, dal hel tegendeel van dat gevoelen geldt. Maar dezelfde Ulpianus (1) verklaart in den aanhof onzer eigene plaats hel heimelijk bezit voor iets zeer bestaanbaars en zeer praclisch, dam potsidere eum did-mus, en evenzoo doot Paulus (2), quot;(Einige, zegt v. S. (3) mol beroep op deze uitspraak van Paulus, «nahmen eine clandeslina possessie an , ohne Zweifel also auch da.s inter-dictum de clandestina possossione,» en slaat door deze erkentenis aan zijn stelsel en daarmede ten naauwsle te
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. G pr. D. h.t. LL. 1 § 9,3 pr. D. ulipots. (43. 17.).
(2) nbsp;nbsp;nbsp;R. S. V. VI. § 12 ; een werk , zoo één uit de klassieke rcglsgcleord-Iieid , gcsclirevcn «naar het tegenwoordige standpun),v
(3) nbsp;nbsp;nbsp;biz. 560, Indien men, metv, S., het vroeger beslaan van een inlcr-dietum de elandeslina possessione aanneemt opgrond van L, 7 § 5 D, comm. div, (10,3,), en op grond onzer plaats, dat PaClcs het nog gekend moet hebben , dan zal men loeb wel moeten besluiten , dat ook UiriANüS in de aan-gebaalde L, 7 het als praclisch bcscliou«t. Wat wordt er dan van het stelsel van v. S,, 552—555, d, i. van de gansebe door hem gefingcerdo ficlie ?
— 593 —
zamenhangende verklaring onzer plaats zelf den bodem in.
Labeo’s gevoelen zal voorts het algemeen gevoelen zijner voorgangers en tgdgenooten zijn geweest. Want «om den indringer toe te kennen een, wel is waar, hoinielÿk — doch niettemin bezit,» wordt men in zuivere theorie gedrongen «daarentegen den vorigen bezitter het bezit te ontzeggen.» Noch Tbkbatius, Labeo's leermeester, noch kort na hem Sabinus en zijne school zagen dit in. Zij begrepen, dat men onder dergelgke omstandigheden zeer goed beiden gelgktijdig als bezitters konde aan-merken, den een als regtmatig, den anderen als onregt-matig bezitter (1). Juist Labeo wordt ons afgeschilderd als do man, die het eerst tegen Thbbatius «de theorie in al hare zuiverheid handhaafde.» Toegegeven dus dat Labeo leerde wat G. wil, zelfs dan zoude men geen regt hebben een stap verder in zijne gissingen te gaan, dan tot het vermoeden dat Labeo (een jurist, die zich door het groot aantal zijner persoonlijke meeningen kenmerkt) in het geval des afwezigen bezitters zgno theorie tot een uiterste had gedreven, waaraan geen zijner navolgers zijnen bijval heeft geschonken. Of is er ergens eenige flaauwe aanduiding, dat een van do klassieke juristen de leer, die men Labeo opdringt, heeft omhelsd?
De eerste, van wien men het zou verwachten, ware Progulus. Wij, bezitten van Pbogui.us eene merkwaardige uitspraak ten voordeolo des krankzinnigen bezitters, waarin hij reods den stelregel huldigt, door G. «de drogrede» van Papinianus genoemd (2). In gelijken geest uiten zich Celsus, Neratius en Pomponius. Het lastige feit niet kunnende loochenen , poogt v. S. het te bedekken
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 3 §5D. A. t. Ook ClCEB. pro Caec. c. 12. nam reeds ontzetting aan: si te bodie domiini Inam redeuntem (ongelukkig was djl Caecina’s geval niet) coacli homines et armati non modo limine tectoque aedium tuarum, sed primo aditu vestibuloque prohibuerint.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;L. 27 D. A. t.
— 594 —
door de bewering, dal deze juristen zich twijfelachtig uitdrukken. Ita Neratius quoque scribit, zegt Paulus (t), helgene alle denkbeeld van twijfel uitsluil. v. S. gevoelt het zoo goed, dal hij (vreemde kunstgreep) het beroep op Neratius, in den tekst gedaan, in de noot teruglrekt. Ook Celsus (2) spreekt stellig ; de gang zijner redenering eischt hel. Si, dum in alia parle fundi sum, alius quis clam animo possessoris inlraverit, non desiisso illico possidere existimandus sum , facile expulsurus fini-bus, simul alquc sciero. Kursus si cum magna vi ingressus est exorcilus, earn lanlummodo partem, quam inlraverit, obtincl.
Celsus, op dit punt schaart G. zich legen v. S, aan mijjie zijde , handelt niet van eenen afwezigen, maar van eenen op hel erf tegenwoordigen bezitter. Maar do kracht zijner uitspraak zal liggen: «niet in het simul aique sciero, maar in hol facile expulsurus finibus.» De ware bedoeling dezer tegenwerping bleef mij duister. Waarom zal het mij «zeer gemakkelijk vallen den «ander, zoodra ik van zijn bezit kennis zal dragen, van «den geheelcn grond te verdrijven,» wanneer ik mij bevind op een ander gedeelte van mijn eigen erf en niet wanneer ik mij bevind b. v. op hel naastgelegen erf, waar ik met mijnen buurman sla te pralen? (3) En zal hel dan aankomen op de meerdere of mindere kans om den ander weder te verjagen , die de bezitter in elk bijzonder geval feitclijk heeft? B. v. als de aanval geschiedt door een bijzonder sterk persoon of door eene gewapende bende , zal dan de bezitter reeds vóör of op den eigen stond, dat hij de aanranding ontwaart, zijn bezit verliezen? Immers neen, ook het slot onzer plaats
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 7 D. h.i.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;!.. 18 §§ 3, 1 0. h. t. Crises was cen voorstander der leer van Labeo in hol stuk van gcLjkiijclig bezil. L. .5 § 15 D. Commoil. (13. G).
(3) nbsp;nbsp;nbsp;V. S. is dit met mij eens, biz. 412. noot *. inf.
— 595 —
loont het. Hel factie expulsurus bevat dus geen feitetelijk , maar een regtsverinoeden , dat in elk geval en voor eiken bezitter strijdt, tol dal de ontzetting is volvoerd, Niet in de toevallige gemakkelijkheid der verdrijving ligt do eigenaardigheid van ons geval, maar in het dam ttilrare, waardoor de mogelijkheid om te verdrijven eerst geboren wordt op het oogenblik , dat hel onraad ontdekt wordt (stmul alque sciero). De vorderingen, die de ander voor dien tijd maakt, beslissen nog niets. En in allen gevalle voor de episode uil de regls-geschiedenis, door v. Savionv uitgedacht, beval, volgens de erkentenis van G., de plaats van Geesus geenerlei bewijs. Rest als eenig steunpunt de plaats van
PoMPONiüs, libro XXIII ad Q. Mucium. Quod autem solo animo possidemus, quaerilur, utrumne usque eo possideamus, donc alius corpore ingressus sit, ut potior sil illius corporalis possessie, anvero, quod quasi magis probatuf, usque eo possideamus, donee reverlentes nos aliquis repellat, aut nos ita animo desinamus possidere, quod suspicemur repelli nos posse ab eo qui ingressus sit in possessionem? Et vidolur ulilius esse (1).
Quod quasi mag'is probatur (helgene aan den steller der vraag wel hel meest aannemelijk voorkomt) zal beteekenen : «hetgeen de praclijk meer en moer beaamt.» En het antwoord et videtur iitHius esse (wat moet geacht worden de voorkeur te verdienen) «de the-«oretische consequentie vordert allezins, ut polior'sit «corporalis possessie, maar do practijk heeft hier zoo-«danige eischen , dal zij niet te miskennen zijn.»
Ik besef niet , welke eischen do praktijk kan hebben doen gelden. Aan een reglsmiddel toch 1er terugbeko-ming der zaak ontbrak het den afwezige nooit, zoodra men loegaf, dat hij gedurende zijne verwijdering het bezit behield en dus heimelijk beroofd was. Hij had
(1) L. 2.';§2 D /j.t
-ocr page 608-dan in het stelsel van v. S. (1), lot dal de fictie, dio hem het inlerdiclum unde vi verschafte, was dóórgedrongen , het inlerdiclum de clandeslina possessione en, in de meer juiste opvatting, altoos hel inlerdiclum uti possidetis.
Insgelijks stond zoowel len tijde van La beo (2) als van ÜLPiAHUS (3) vast, dat hij den heiinelijken beziller straffeloos mogl ontzetten. De eigen-rigting des te huis komenden bezillers was, volgens Labeo, gcene /landhaving', maar /lerttel/inÿ in hel bezit. Ziedaar het ganscho verschil! Dat verschil, zal men misschien zeggen, be-teekent tusschon partijen en met opzigl lot het bezit praclisch niets , maar hel boleekent praclisch veel tegenover derden en met opzigl tot de usucapio (4). Ik zou er een nieuw bezwaar aan onlleenen. Ware de bedoeling der fictie geweest de stuiting der verjaring te beletten, de klassieke Juristen zouden nicl hij de inter-diclen de vraag behandeld hebben : wal is het regls-gevolg van des indringers weerstand, maar bij de usucapio, wat is hel regisgevolg zijner verdrijping'. De verklaring , die de schrandere G. van de plaats van Pomponios (5) poogt te geven , kan dus het al to fijn gesponnen sichel van v, S. niet redden en men behoeft in de geschriften der oude juristen minder belezen te zijn dan hij om te weten , dat zij de geschilpunten , die hen verdeeld hielden , op eene geheel
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Biz. 554. OfG. aan dit geheimzinnig interdict gelooft, blijktniet.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Clc. pro CaEC. c. 32. proTottio. c. 44. 45. (zoogenaamde)Lcr Tdorià c. 7.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Gil. JV. § 154. PiDl. R. S. V. vi. § 2.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;L. 5 D. de V. et V. (41. 3.) Ja zelfs kan na de herstelling door eigen rigbng gcene nieuwe usucapio aanvangen, t. 4 §231). eod.
(6) Labeo zou dan ook waarlijk geen bondgenoot hebben gevonden in Pomponios, die mede behoorde tot de partij van hen, welke de mogelijkheid van gelijktijdig bezit verdedigden L. 15 § 4 D. de Precario (43. 26). Hetzelfde deed JoLIANDS, L. 19 pr, D eod, en waarschijnlijk alle Sabiniani.
-ocr page 609-andere wijze plegen voor le dragen. Daargelaten wie de steller der vraag zij , in het juist en naauwkeurig omschrijven van het vraagpunt ligt geene aanduiding van «twijfel en verschil» onder de regtsgeleerden, noch heerschi in het antwoord een weifelende toon.
Aan tlil alles zetten de kroon op «de drogredenen» waardoor Papinianus , Pavlus en Ulpiaivus «het regts-«begrip prijs gevende do anomalie trachtten te vergoo-«lijken,» Die groote mannen waren te veel ingewijd in de zuivere theorie en te zeer gewend om met ficliën om te gaan , dan dat zg niet, waar zij als iuris con-dilores ter wille der gevolgen eene uitzondering begrepen te moeten toelaten , daarvoor ruiterlijk zouden zgn uitgekomen.
Ut enim eodem modo vinculum obligationuin solvilur, quo quaeii solet, ita non debet ignoranti tolli possessio, quae solo animo retinelur (1).
Men zie vrij uit de hoogte op deze redenering neder. Papiniabds , het zij dan goed , het zij verkeerd , redeneert uit de natuur der zaak. De ook elders gebezigtle vergelijking wgst hel uit (2).
In amiltenda quoque possessiono affectio eius, qui pos-sidel, inluenda est.
Dezen grondregel zal Paulus (3) door twee voorbeelden ophelderen. Vooreerst hoe men solo animo het bezit verliezen kan: Itaque si in fundo sis et tarnen nolis eum possidere, prolinus amitlis possessionem. Igilur amilli et animo solo potest, quamvis acquiri non potest.,
Ten tweede, hoe men hel solo animo behouden kan;
Sed el si animo solo possideas, licet alius in fundo sit, adhuc tarnen possides.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;1. 46D. A.r.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;LL. 35,153 D. d. R. J. (50. 17). L. 8 D. A. t. L. 80 D. de tolut.
(46, 3.)
(3) nbsp;nbsp;nbsp;L. 3 §§6, 7D.A.r.
5Ö8 —
Paulus draagt hier voor, wal hg acht dc zuivere theorie , de eerste beginselen te zijn. Van fictie rept hg weder geen woord. Even weinig doel dit Ülpianus (1), ofschoon bij het geval nog nader uitwerkl en er een nieuwen trek bij voegt door de veronderstelling, dal den naar huis gaanden bezitter de terugkeer wordt afgesneden. fn die veronderstelling kan hij het bezit verliezen , zelfs zonder dat de ander zich meester maakt van het erf (2).
Naar mijne overtuiging behoort de exegese de moeder der dogmatiek, niet de dogmatiek de tiran der exegese lo zijn. Ik klaag liever over mijne eigene blindheid, dan dal ik mij vergrijp aan Papisianus. Om die reden heb ik de exegetische bezwaren , waarop het stelsel van v. S. schipbreuk lijill, zoo uitvoerig ontvouwd, dewijl G. mij voorkomt daaraan te weinig le hechten; ten minste geeno daarvan behoorlijk oplost. Hij redeneert louter dogmatisch en, om hem ten volle le wederleggen, blijft dus do vraag te onderzoeken over: wie is zuiver in de loer, Papihianus of VON Savigny?
De regel : plures eandem rem in solidum possidere non possunl, verschaft aan v. S. zijne wapens. Hij , die zich van de zaak meester maakt, al doet hij het heime-igk, verkrijgt oogenblikkclijk het bezit; de ander moet dus, hij zij des bewust of niet, op hetzelfde oogenblik hel bezit verliezen. Anders bezitten beiden gelijktijdig.
Do tegenwerping, ik erken het, schijnt bij den eersten aanblik gegrond en verleidde inderdaad Duakenus lot do dwaling van dubbel bezit (3). Maar zij verdwijnt weldra voor eenig dieper nadenken. De heimelijke inbezitnemer wordt niet dadelijk meester (4). Hij moge het wezen in do
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 1 § 24 O f/e n (43. 16.)
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Paul. R. S. V. vi. §6.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Ad L. 6 § 1 D.A. r.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Met mij bestrijdt op dit punt V. S. KlEROlPF. CirUr., 393—395. Z.v.
- 599 -
oogen der voorbijgangers , zijn eigen vreesachtig gedrag openbaart, hoe weinig zeker hij zich van zijne zaak gevoelt. Eerst wanneer de afwezige metterdaad blijkt do zwakste te zijn, leidt, gelijk bij elke bezitsontneming, de inbezitneming tot ware bezilsverkrijging. Inmiddels hebben niet beiden gelijktijdig bezit, maar is het lot van het bezit hangende. Tegenover het gezag van v. S. sta een gezag, dat G. niet zal wraken, het gezag van dengrooten meester der dogmatiek, van Dokellus (1). Qui enim occupavit, nondum hunc certum est revertentes nos non esse admissurum , ut statim dici possit eo facto nos esse deieelos. Multis enim de causis accidere potest, ut occupalor revertentibus nobis cedat possessione vel quod dam coeperit possidere, praesentia autem nostra et pudere motus omillat possessionem; vel quod ignora-tione iuris sui occupaverit quod suum putabat, post a nobis admonitus désistât. Postremo vinei potest precibus aut etiam iudieü mctu , ne iniuriam facial.
Do ongewisse uitslag moet worden afgewacht en inmiddels pleit het vermoeden tegen do verkrijgitig en voor het behoud des bezits (2). Hel heimelijk bezit is voorloopig slechts schijnbezit: non videlur possessionem adeptus is, qui ita nactus est, ut oam reti-nere non possit (3). Want bezit en het regl om zich in het bezit lo handhaven zijn verschillende uitdrukkingen voor hetzelfde begrip, Iwoe namen voor ééne zaak. — SlNTENis. Civilr. § 45 11“. II. v. ViKCERow. Pandect. § 207. Atim. I. BÓCKISG Pandect. § fi^, l.rf. Brinz. Pandect. § 28. ZllLONACKI. Pet, 124 —126 Molitor. Po-ttestion. 108.
(1 ) J. C. V. 12. § 11. Vgi. ook Sam. DE CoCCEl. Jat rtv. controe, ad h. t. Qu. V. V. S. prijst DoKELllS en dweept niet met CoiACii'S. Zijn gebruik van beiden staat in de omgekeerde reden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;t. 18 §§3,4 D. A. t.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;L. 22 D. A. lt;.0p deze en de vorige plaats beroept zich ook SlNIiNls. Zij, die L. 22 verslaan niet van het bezit, maar van bel lerngkeeren eener res furliva aiit vi possessa in de magt des eigenaars bij de nsucapio, bandelen xeer willekeurig en in duidelijkcn strijd met de bedoeling der Compilatoren.
— 600 —
Het regt van verdediging wordt door den aanval geboren, in plaats van vernietigd, en men maakt van zijn regt van verdediging tijdig gebruik , als men bet doet aanstonds, wanneer men er toe gesteld wordt in de natuurlijke mogelijkheid. Het staal immers vast, dat men zich tegen den heiraelijken bezitter mag herstellen ; waarom dan niet handhaven? Want zelfs daar , waarde herstelling in het belang der openbare orde verboden is, blijft de bevoegdheid lot handhaving onverkort (1). Eum igi-tur, qui cum armis vcnit, possumus arrnis repellere; sed hoc confeslim, non ex intervallo; dummodo scia-mus non solum resistere permissum, ne deiiciatur, sed etsi deieclus guts fuerit, eundem deiieere non ex intervallo sed ex continenti (2).
Et si DEiEGTUs. Er laat zich van hem volmaakt hetzelfde zeggen , als van den afwezige wiens erf heimelijk be-meesterd is. In beide gevallen moge de onzekerheid, aan wie van beide partijen hel bezit ten slotte verblijven zal, eene lange poos duren, in regten wordt die tijdruimte beschouwd als te beslaan een enkel oogenblik. Confestim, dal is, gelijk elders geleerd wordl: uhi primumpotuit (3). De door eene bende verjaagde moet eerst hulp halen; de afwezige eerst thuis komen. Papi-niANus heeft volmaakt gelijk. Men mag zich legen list even goed verweren als tegen openbaar geweld (4) en het bezit animo verkregen kan niet verloren gaan,
(1) nbsp;nbsp;nbsp;In het klassieke regt, en daarop doelt hier Ulpiands , was de herstelling verhuden . wanneer zij geschiedde gewapenderhand. Gzi. IV. § 155. I. 14.0. de I'i (43. IG.)Cic. pruCiEC. c. 8. In hclIcsTlMaansche regl Was zij in ieder geval ongeoorloofd , doch weder niet de handhaving. LL. 1 §§ 27, 28,17 D. de I'HiS. 16 ) L. 1. C. ande vi (8. 4.)
(2) nbsp;nbsp;nbsp;L. 3 5 9 D. de Ft (43. 16.) Opmerking verdient het, dat juist in de voorgaande § van een afwezigen bezitter de rede was.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;£. 2 § 43 0. ad Senatasc. Tertcel. (38.17.)
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Dit bepaalt ook het Canonieke regt. c. 12. X. de rettit. spot. (2.13.) van Innocentiüs I1I, wiens regtskrnnis ter dezer zake zeer wordt geprezen door CoiAClcs in zijne Récitât, ad L. 3 § 8 0. h. t.
— 601 — vóórdat lt;Ie afwezige van des anderen komst kennis draagt en zijn besluit nemen kun.
Papinianus moet derhalve , op dezelfde wijze als Labeo, den heimelijken aanvang of het dam posssidero erkend hebben. Dit gebrek toch heeft twee gevolgen. Hel houdt vooreerst in wezen de spil, waarom alles draait, of het regl tol handhaving door eigen-rigling, welk regt moest vervallen , ware des anderen inbezitneming zonder gebrek , d. i. hel bezit door de afwezigheid verloren. Ten tweede, indien de alwezige (niet uil vrees, maar omdat hÿ zulks verkiest) van dat rogt geen gebruik maakt, moet het wel van achteren er voor gehouden worden , dal de ander dadelijk door zijne komst op het erf hel bezit verkregen heeft, doch kan hij tot de teruggave daarvan genoodzaakt worden met hel interdictum uti possidetis, v. S. kent in zoodanig geval den indringer regtmatig^ bezit, den beroofde slechts de petitoire actiën toe (1), doch zijn gevoelen wordt door onze hoofdplaals volkomen wederlegd. Hel latere besluit des afwezigen wischt het gebrek niet af, dat aan de bezitsverkrij-ging van gene aankleeft: non enim ratio obtinen-dae posgegtionis , aed origo nancisceitdae exquirenda est (2). Hg kan , ter ontzenuwing der exceplio clandestinae possessionis, zijne tegenpartij in regten niet toevoegen: «gij hadt mij moeten komen wegjagen , in plaats van onverwijld naar regts-middelen te grijpen.»
ÜLpiAivus redeneert daarom het heimelijk bezit niet onvoorwaardelijk weg; hij doet het niet anders dan
(t) Blz. 410.
(2) Het is opmerkelijk, dat V. S., blz. 193 , zieh op deze woorden wel beroept, om aan le loonen, dat het later gepleegd geweld de vroegere heimelijkheid niet kan wegnemen. Dat is ook, zoo en van daar zegt UlPlAKüS vi magig inteUigi possidere^ non dam. Maaralle belangvoorde tegenpartij om zich liever op het dam dan op hel vi te beroepen vervalt en dieu ten gevolge lost zieh bel kleinere in het groolere gebrek op.
-ocr page 614--“ 602 îg:»
onder de mils: si rcvertenlem dominum non admiserit; of alleen daar, waar het kleinere gebrek zich oplost in het grootere, dat beide regtsmiddelen geeft, zoowel het interdictum unde vi als het interdictum uii possidetis.
Raadselachtig, ik erken het eerlijk, is mij de tegenwerping van G.: «Of zalmen beweren, dat het positief «element van het c/am potgidere hierin gelegen is, dal «hij die ontzet is , zoo hij door zijnen tegenstander met «het interdictum iili possidetis vervolgd wordt, de ox-«ceplio clandeslinae possessionis kan doen gelden ? Maar «dan zou juist Labeo gezegd hebben, wat ook wij be-«weren, dat nam. de indringer werkelijk bezitter is, «doch om zijn vilieus bezit wordt afgewezen.»
Hoe on waarom hij, die ontzet is, met het interdi-clum uti possidetis zou vervolgd worden door zijn tegenstander, die dus in het bezit is, versla ik niet, evenmin als wat na de ontzetting de exceptie clande-stinae possessionis 1er zake doel, dewijl dan toch wel de exceptie violentae possessionis zal zijn verkregen. Hetgeen ik beweer is, dat de beroofde, zelfs zoo hij zich niet poogt te handhaven en dus niet wordt ontzei, nog-tans hel bezit kan terugvragen met het interdictum retinendae possessionis, omdat dit niet, gelijk in ons regt, eeno enkelvoudige actie wegens stoornis, maar een regismiddel was bestemd om hel bezit aan die partij te tloen behouden, die er de beste aanspraak op bad. Wel weel ik , dal v. S. deze strekking van hel interdict in zijne gansche verhandeling loochent en miskent, doch van zijne dwaling (1), die, schoon op het tijdstip, waarop hij schreef, zeer vergeeflijk, een goed deel zijner voorstellingen bederft, mag ik toch G. vrijspreken? Anders verwijs ik hem tor zijner bekeering naar Kel-
(1) Ilij wil namelijk, biz. 484 , ook na de iiitvaardigt;j:ng van het interdict, onderscheiden welke van partijen de aanvrager er van is; een gevoelen dat tegenwoordig wel geene wederlegging meer behoeft.
-ocr page 615-— 603 —
LER (1) dl Arndts (2), of, wil hÿ liever, naar mgn eigen verloog (3). In G.’s stelsel echter past geene exceptie clan-destinae possessionis ten tijde van Papisiarus meer (4). Het heimelijk bezit van onroerend goed ware toen « onbestaanbaar» en het behoud dier exceptie in de inter-dicta uli possidetis en undo vi een hloole slender geworden. G. plaatst zich op een verkeerd standpunt en berispt daarom Papinianüs. Hij vindt hel behoud des bezits gedurende lt;le verwijdering natuurlijk ; tot aan de te huis komst eene «onnatuurlijke fictie.» De Romeinsche Juristen daarentegen achtten aanvankelijk bet behoud solo animo, of zonder «physischen invloed,» bedenkelijk; maar hel verlies solo animo vloeide er, naar hun oordeel, van zelf uil voort f5). Hunne «drogreden leidt lol het eenige resultaat, waarmede hel gezond verstand zich vereenigen kan. Hunne theorie is dus de ware en behoort ook in hel tegenwoordige regt gevolgd en niet voor die van v. S. verruild te worden.
Dezelfde beginselen gelden bij roerende goederen. Van de verschillende oorzaken, waar door hel bezit ophoudt, slaan op den voorgrond diefstal en toevallig
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Zeitickr. f. gesch. Hwssch. XI. 320 vljj. rorleiungen. 41.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Pandcklfn, § 172. ii». 2. 1859. blz. 264.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Thi-mit. 1855. blz. 61.5 vlg.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;G.ilaclit wclliglaan bclgene v. S., blz. 554, nopens die exceptie zegt. Ilij beantwoorde dan twee vragen. Zelfs indien men bet intcrdictiim uli possidetis bescbnnwl als een enkelvoudig reglsmiddcl terzake van gepleegde stoornis, hoe zal men wegens stoornis kunnen aanspreken iemand, die de inbezitneming des eischers eerst uit de dagvaarding leert kennen ? En wat zal voor den eischer de vruclit zijner vordering zijn ? In v. Sjs eigen stelsel, blz. 483 en 484, dat bij lot teruggave der zaak aan ilcn gedaagde veroordeeld wordt. Zoo dwazen ciscli kan ik mij niet voorstellen. Maar verbeter v. S.’s fout omirent de onderscheiding tusschen den aanvrager van bet interdict en tic tegenpartij en gij verkrijgt de slotsom, dal de heimelijke bezitter met ons interdict tot teruggave kan worden genoodzaakt.
(5) nbsp;nbsp;nbsp;CüPERCS. Obtere, irfect. tl. 19.
— 604 —
verlies. De dief is fur manifeslus of fur nec ma-nifestus. Onder fur naanifeslus verslond men den dief, gegrepen op heelerdaad of alvorens hij zich mei zijnen buit heeft kunnen stollen buiten het bereik zijner vervolgers (1). De eigenaar, die het gestolen voorwerp af-neemt aan den fur manifeslus, behoudt het bezit; de eigenaar, die het gestolen voorwerp naderhand terug krijgt van den fur nec manifestos, aanvaardt een nieuw bezit. Daar heeft, volgens do fijne onderscheiding van Ulpiahus , eene deprehensio, hier eene nieuwe appre-hentio ponesiionii plaats (2). Hel vereischlo , dat men zich moet handhaven «non ex intervalle, sed in conli-nenli,») wordt door deze leer in het minste niet geschonden, want men handhaaft zich op staanden voet (3), als men den dief, onmiddellijk na de ontdekking van het feit, na-zot en hem, onverschillig, of do eigenaar in persoon dit doe of een ander die zijn belang waarneemt (4), het gestolen voorwerp ontrukt, voor hij hel heeft kunnen weerloos maken of verhelen. Hoe lang do vervolging van den dief duren zal, hangt van de omstandigheden af en hel langer of korter tijdsverloop doet niels ter zake. In regten is de vervolging eene ondeelbare handeling, haar duur een ondeelbaar oogenblik. Hot maakt hoegenaamd geen verschil, of ik den dief, die met mijn goed weg loopt, grijp nog voorbij uit de deur is of eerst op de openbare straat ; of ik den roover, dio mÿn vee wegdrijft, achterhaal digi bij mijne woning of, gelijk do Kaapscho boer don stroopenden Kaffer, nadat ik hem heb nagejaagd gedurende ettelijke dagen, ja des noods
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Geii. Xl. c. 18. Gai. III. § 184. Paol. R. S. 11. xxxi. § 2. LL. 3, 4, B D. de Furt. (iT. 2.) §3 .1 .de obUg- yioe ex del. (4. 1.). (2) nbsp;nbsp;nbsp;L. 10 pr. D. de cond. furt. (13. 1.).
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Dit zagen reeds zeer goed de middenecuwsclie DD. in. Z. PanOR-MITAKOS ad c. 12 X. de restit. spoliai. (2. 13.) n”. 10.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;1,. 7 5 3 D. de Furt. (47. 2.) 1. 24 § 2 D. de Usur. (22. 1.).
— 605 —
maanden. De regel houdt in alle figuren, hoe feilelÿk zg zieh wijzigen , stand: nostrum manet, guamdiu redpi potest, id quod ereptum est (1),
Volkomen strookt met dozen regel de leer van Gaius (2), dat men het bezit verliest re surrepta op dezelfde wijze als vi erepta , want vi erepta wordt de zaak eerst j als de aangevallene den wederstand opgeeft. Inlussehen is het geval, dat Gaius kennelijk voor den geest heeft, het gewone van den fur nee manifestus, die niet vervolgd wordt of die althans de vervolging verijdelt en het gestoiene bij tijds in veiligheid brengt.
Door het verloren raken van een roerend voorwerp gaat het bezit oniniddellijk te niet, al wordt het door niemand anders gevonden (3). Het is genoeg, dat het weg is (4). Doch wanneer zal een voorwerp in den waren zin des woords verloren zijn? Een kind zal antwoorden : als het niet te vinden is (5). Indien ik kan nagaan , naar welken kant het vee geloopon is, indien ik aanstonds , als ik mijn goed mis, onafgebroken ga zoeken en het te regt komt, zet ik mgn bezit voort en ver-^^’’ijg geen nieuw. Pecus simulatque aberraverit (6), aut vas ita exciderit, ut non inveniatur eischtNERVA. Non debet interim cessare diligens inquisitie. Zoeken, dadelijk en onophoudelijk zoeken moet niet balen. Eene uitzondering maakt het voorwerp, dal wel in het on-gereede , maar niettemin blijvend onder onze berusting is , want dan is het niet in waarheid weg en kan het opzoeken zonder schade ook laler of ex inlervallo ge
il) nbsp;nbsp;nbsp;L. 44 D. de A. R. D. (41. 1.).
(2) nbsp;nbsp;nbsp;L. 15 D. A. t.
(.3) L. 47 D. A. t,
(4) nbsp;nbsp;nbsp;L. 25 pr. D. A. t.
(5) nbsp;nbsp;nbsp;DoNEii. J. C. V. 12. § 20.
(6) nbsp;nbsp;nbsp;Cf, PïTRON. ‘^at. 57. puer in baltieo panlo ante aberravit; si quis eum reddere aut commonstrare volucrit, accipiet nummos mille.
schieden (1). Eene andere uitzondering zyn bezielde wezens, zoo als slaven (2), en dieren die uit eigen beweging thuis komen (S).
Nu bestaat er allezins lusschen roerende en onroerende goederen een aanmerkelijk verschil (4). Naareen onroerend goed kan men zich altoos heen begeven en pogen zich te handhaven; daarbij alleen kau de gewigfige vraag oprijzen naar de toepasselijkheid van het inlerdiclum unde vi. Bij roerende goederen hangt hel van het toéval af, of men de ontvreemding of het verlies tijdig bespeurt, en den dief achterhaalt of de zaak lerugviodl. En bij onmogelijke of vruchlelooze vervolging of nasporing moet hel bezit van achteren gerekend worden aanstonds te zijn verloren geweest. Bij roerende goederen blijft alzoo geen ander geschilpunt oier dan dit: als de vervolging of het zoeken baten, zal dan evenwel het bezit gedurende den tusschentijd verloren geweest en mitsdien do usucapio gestuit zijn? Men denke zich met Celsus (5), dal de dief, op de daad betrapt, hel gestolen voorwerp wegwerpt, zoodal het oogonblikkelijk in de magt des eigenaars terugkeert. Do contrectulie is gebeurd ; de aclio furli geboren. Maar heefl het bezit opgehouden , ging de verjaring te niel ? In hel stelsel van G. moet die vraag loeslommend , naar mijne meening moet zij ontkennend beantwoord worden.
G. werpt mij do woorden van Papiniamus (beter Nerta) legen ; cuius rei forsilan (6) illa ratio est, quod rerum mobilium neglecla atquo omissa custodia, quam-
fl) L. 44 pr. n. h. t.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;1,. 41 n. A. i.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;L. 3 §§ 13, 14 , 15, 16 D. /lt;• t.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;riONEiL. J. C. V. 12. § 13.
(5) nbsp;nbsp;nbsp;L. 7 § 2 D. de Furt. (47. 2.).
(6) nbsp;nbsp;nbsp;Is de aanhaling van ratio zonder forsilan forsitan non sino ratione ?
— 607 —
lis cas nemo alius invaserit, veteris possessionis (lam-num afFerre cousuevil. Ik begrijp niet wal zij legen mij zullen bewijzen Ik beweer immers niel, dal, zal het bezit ophouden, een ander hel verloren voorwerp moet hebben gevonden. B. v. van in zee geraakte goederen gaal, ook naar mijne wijze van zien, oogenblikkelijk hel bezit Ie loor (I). Ik erken het genoegzame der neg/enta afgue oniieea cntlodia ten vólle , maar ik besef niet met welk regl men hem, die onverwijld den dief vervolgt, of het voorwerp, dal hij mist, opzoekl, van neylecta algue omieea custodia zal beschuldigen. Casus is geene culpa.
Trouwens het onderzoek naar den waren zin der plaatsen, die over de onirouw des houders handelen, ligt builen hel beslek van ons geschil. Noglans wil ik dat onderzoek niel weigeren. Ik stel op de wetenschappelijke kritiek van G. te grooten prijs en ben te be-geerig van hem te leeren om niet aan zijne aandach-ligo overweging mijne denkbeelden ook aangaande dit nioeijelijk vraagstuk gaarne Ie onderwerpen , doch ik geloof, dat hel dan geene incidentecle, maar eene afzonderlijke behandeling «erdienl.
§ 2. f^erlies des bezils, in ^ecat de saak sich beoindt onder eenen bonder.
Als de bezitter de; zaak in zijne magi heeft door middel van een ander, kan hij hel bezit aan of in dien persoon verliezen.
Beide gevallen moeten achtereenvolgens in aanschouw worden genomen.
a, Verlies aan den bonder.
Moet niet do houder hel bezit op zich overbrengen (11 1.1, 13 pr , 21 § l n A. t.
Tl,finis , I». VII, 4Jï SI. [1860], nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39
-ocr page 620-— 608 —
door enkele Terandering van zijnen wil? In hel afge-trokkene geredeneerd, ja; doch daarlegen verzet zich weder het regt van verdediging des bezitters (1). Deze moet in de gelegenheid zijn om zich tegen de ontrouw zijns houders te beschermen , hel zij door eigen-rigling, waar zg geoorloofd is, hel zg door de gepaste regls-middelen. Nu kan hij niet welen , noch in regten bewijzen, wal in het binnenste des houders omgaat. Van diens wilsverandering, zal zij naar builen kunnen werken , moet blijken door nilerlijke, onder hot bereik der zinnelgke waarneming vallende daden.
Eene zoodanige daad bedrijft de pachter die, melden wil om zich het bezit aan te maligen, weigert den verpachter als eigenaar op het goed toe te laten. Met weigering des verpachters slaat weigering zijns vertegenwoordigers gelijk; bij voorbeeld de weigering om den kooper, door den verpachter gezonden om hel goed te aanvaarden, toegang te verleenen. Eerst door eene handeling van dergelijken aard verkrijgt do pachter hel reglskundig bezit. Dat bezit, tegenover derden rcglmalig, geeft hem de gewone voordeelen. Doch tegenover den verpachter is hel onreglmalig of door ontzetting verkregen (2).
Indien men dus zich voorslell, dal, in plaats van zich door den pachter Ic laten afwijzen, de verpachter of zijn afgezant zich logen hel verzet des pachters door eigen-rigling handhaaft (3) , zal het bozil door den ver
ft) De hulp van den regel neminem eibicamani possetsionit mulareposte kan liicr gemist worden. De causa possessionis en daarmede onze regel heeft slechts hij de nsucapio gewigt. Wij spreken thans over hetgeen volgt uit het wezen van het bezit zelf.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;L.12D.(/en (43.16.)
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Quando tarnen eolonus vel vicarius intervertit possessionem cl dominum venientem non admitlit, poterit dominus ilium impune rcpcllcrc. JoB. Akbkesï ad c. 12 X. de retUt. ipol. (2.13.)
- 609 — pachter behouden en niet door den pachter verkregen worden (1). Daarentegen als de kooper, die door den pachter niet werd toegelaten, eerst na verloop van eenige dagen (poilea) terugkeert en thans den houder verdrijft, begaat hij op zijne beurt jegens dezen eene ongeoorloofde ontzetting. Zelfs het verlof des verkoopers kan zijne geweldadigheid nu niet meer dekken (2).
Eerst door de ontzetting van zijnen meester verkrijgt alzoo do ontrouwe houder van een onroerend goed daarvan voor zich het bezit. Op gelijke wijze is tot aanmatiging van roerend goed noodig de contrectatie der zaak of diefgtal (3'). Moeijelijk evenwel met deze beslissing te rijmen schijnt de volgende plaal.s bij Papinia-Nus : Si rem mobilem apud te depositam aut ex cotn-modato tibi possidere (4) neque reddere conetituerie, confestim amieiene me putteteionem vel ignorantem regpontum eet; citing rei forgitati illa ratio egt, quod rerum mobil/nin ne^lecta u/que omigga eugtodia, quamvig eag neino aliug invagerit, veterig poggeg-gionig damnnm afferre conguevit; idque Nerva filing librig de ugticapionibug ret/ilit. Idem scribit aliam causam esse hominis coinmodali omissa custodia, nam possessionem tamdiu veterem fieri , quamdiu nemo alius eum possidere coeperit ; videlicet ideo quia potest homo
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 17D.lt;/er«(43.16,)
(2) nbsp;nbsp;nbsp;L. J8pr. D. rfe F» (43. 16.) Naar bet klassieke regt koude de verpachter den pachter, die hem ontzet had, straffcluos verdrijven. Van daar de twijfel, of inct toestemming des verpachters de kooper hel doen mogt. Doch de kooper wil bezit verkrijgen voor zich zclvcn en bovendien mag het regt van eigen-rigling niet te veel worden uitgebreid, terwijl in bet algemeen bet Rumcinsebe regt de toelating van vertegenwoordigers als uitzondering aanmerkte.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;L. 3 § 18 D. A t. LL. 1 § 2, 67pr. D. de Furl. (47. 2.)
(4) nbsp;nbsp;nbsp;De weigering der teruggave, die uit andere beweegredenen voortvloeit, oefent natuurlijk geenen invloed op het bezit uit. L. 20 D. h. t.
— 610 — proposilo rp(Icunlt;li iloiniiin possessionem sui conserviire, mills corpore Celeras res qii()(|iie pussuiiius possiilere. Igilur eaiuin quiilem rcrnin , quae ralioue vcl aiiitua careui , confesliin ainillilur possessio, hnuiuies aulem reluK-nlur, si reverlcuili auimuin haliereul.
De beslissing van ecu of nicer ongenuennlo juristen, li er door Papusianus naar de opleekeniog bij Nekva medegedeeld , verklaart , letterlijk opgeval, ile enkele wils-verandering des houders voor genoegzaam , zonder bel verlies des bezits afhankelijk te stellen van hel leil der conlreclalie, en is dus in lijureglcu strijd niet hetgeen elders geleerd wordt. Mij schijnt evenwel deze zwarigheid de uiinsle loc. De govumlatokes nanieii wel meer tegenstrijdige beslissingen op en hel reglspunl is niel zoo eenvoudig, dat men niet met gezonde zinnen er over zou kunnen verschillen. Maar aan die beslissing wordt door Nkrva eene lange redenering loegevoegd en zal hij die gemaakt en Papisiamus haar nageschreven hebben. als tusschen hel een en het ander nii l beslaat een behoorlijk verband? Bij onlrouw des houders gaal het liezil te niel, doordien de houder hel zich aanmaligi, schoon de eigenaar van die aanmatiging geene kennis draagt; van een voorwerp daarentegen, dal weg raakt, houdt liet bezit op, schoon niemand amlers hel zich loccigenl , doch do eigenaar weel dan zeer goed , dal hij hel kwijt is. Hij weel niet, waar hel voorwerp gebleven is, maar juisl daardoor, dal hel bij hem niet is (1). Nerva zou dus, in plaats van gelijksoortige , twee vlak tcgcnovergeslelde gevallen vergelijken en deze dwaasheid vermeerderen door rle nilzondering, die hij vervolgens maakt met opzigt tol een slaaf. Want wat deed «Ie bedoeling van deu slaaf 1er zake, als do enkele wils-vcrandering des houders beslissend was ?
( 1 ) Si id. quoll [jos^idcinos, ila perdidcrimas, ut ignafeniut, ubiiit, desi-nunns pussidcie. L. 2.5 pr, D. A. t.
-ocr page 623-— 611 —
CuiACius (I ) wil, in lüivolgiiig van den glossalor Joiian-HES , dat liet voorafgegaan zijn der conireetalie , hoewel in de omschrijving van hel geval verzwegen , door den Jurist, als zich van zelf verslaande, verondersteld wordt. Hierdoor wordt, zoo als v. S. met reden tegenwerpt, wel weggeiomen de legenslrijdigheid met andere plaatsen, maar met tlo innerlijke tegenstrijdigheid der plaats mei zich zelve, v. S. (2) rlraagl daarom cene andere uitlegging voor. Over de gevolgen van de ontrouw des houders zullen «le Sabiniani hel met de Proccliahi oneens geweest zijn. Beiden zullen het feit der conlreclalie ge-vonlerd hebben, om den houder het bezit te doen verkrijgen , doch daarentegen, om den bezitter het bezit te iloen verliezen , de laalsten toereikende geacht hebben hel oneerlijk besluit des houders om de zaak niet terug te geven, Papimanus, meent v, S. , vermeldt hunne meening, maar stemt er niet mede in.
Van eene twistvraag lussehen de beide scholen is al dadelijk geen bewijs voorhanden. Worden in de cene plaats als zegsmannen voor het veroischle der cnulreclalio Sabinus en Gassius genoemd (3), de andere, welke hetzelfde leert, is van Celsus (4). En al wal v, S. zegt van Papinianvs kan met gelijk regtworden loegepast op Nerva, Hij deelt hel responsum (of dat er dus gerespondeerd is) mede en geeft er de vermoetlelijke gronden van op (id que Nerva filius libris de usucapionibus relulitj; van wien hel responsum is of zelfs dat hij er zich mede ver
ft) Adli. I. in I. XÏF/. Qaitettioiium PiPIMAM. Hetzelfde schijnt G, aan Ie nemen. Althans hij haalt onze plaats aan in eenen adem met L. 3 § 18 D. A. r. en L G7 pr, D. de Furt. (47, 2 ) en spreekt van nanlmting der zaak. Hij wijkt dus hier van v. S. af. doch zonder diens juiste bedenkingen np te lossen.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Blz.432. n« en 433 n*.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;L. 3 § 18 D. h.t. Op pferiyue worde niet gedrukt, want het waren pleriqnc veteram.
11) L. 67 pr. D. de Furt. (47.2.)
-ocr page 624-eenigt, zegt hij niet. Doch dit punt schijnt mij weder van ondergeschikt belang. De groolo jjrief blijft de erge ongerijmdheden, die men zoowel den naaniloozen auteur van het responsum als Nerva en Papinianus, zoo doende, laat begaan. W.i .mm toch verlangt men , behalve de wils-verandering, n «; eeno uitwendige daad, waaruit zij blijkt? Immers niet zoo zeer om hel bezit door deu houtler te doen verkrijgen , ilan wel om het den bezitter te ontnemen. In het stelsel , dat do zaak zonder bezitter wordt door het voornemen om haar niet terug te geven , moot de conlreclatie geheel wegvallen (1). Want hoe kan do oneerlijke bewaarnemer houder der zaak voor zich wezen {xibi pogsidere eonglitnerit) en desniettemin, alhoewel niemand anders bezitter is, geen bezitter? Vreemd als eene dergelijke uitspraak mögt hoelen, nog vreemder ware de poging om haar, zelfs maar van lor zijde (forgilanj, te reglvaardigen door den regisregel nopens toevallig verlies. Het koude niet in gezonde hersenen opkomen do ontrouw des houders den bezitter aan te rekenen als nes^lecta atgae omigga ciigtodia. En de eigenaardig-heid lag dan niet in de omstandigheid , dat do aanvaarding van den een onnoodig was om het bezit aan den ander te ontnemen, maar dat hel verlies van den laalslen niet genoegzaam was, om hel bezit door den eersten te doon verkrijgen, en deze daartoe nog do conlreclatie noo-dig had.
Ik zie alzoo met CoiAcius gceno redding dan in het vermoeden, dal in de omschrijving van het geval , gelijk die inden aanhef gegeven wordt, do trek verzwegen is, welke er de bijzondere figuur van uilmaakt en die waarschijnlijk in het oorspronkelijk verband duidelijk ziglbaar was , doch door do onhandigheid der Compilatoren is verduisterd. Als gij ecu boek uil uwo bibliotheek mist.
(1) Cf. L. 1 § 15 D. ti quit test. lib. (47 4.)
-ocr page 625-— 613 —
zonder u , hoe gij ook denkt, te kunnen herinneren waar het gebleven is , hebt gij het verloren en heeft uw bezit dadelijk opgehouden. Maar het kan u door het hoofd zijn gegaan , dat gij het hebt uitgeleend. Dan zal, ondanks uwe Tcrgeetaubtighcid, uw bezit doorloopen , zoolang hij, bij wien uw bock is, het voornemen behoudt het u weder te geven. Niemand zal, als hij het ii terug brengt, beweren, dat gij een nieuw bezit aanvaardt. Zoo hij echter , bemerkende , dat gij niet meer weet aan wien het boek terug te vragen , het oneerlijk besluit opval het zich toe te eigenen, in plaats van het u terug te brengen, is ook dan nog, om uw bezit te doen ophouden , zijne conireclalie noodig ? Neen , zij is alleen daarnoudig, waar de bezitter zich bewust is , dat hij de zaak door den houtler heeft. Hier mist hij dat bewustzijn. Hier hangt zijn bezit slechts aan één draatl , de eerlijkheid des houders. Zoodra die draad breekt,moet hel bezit vallen.Evenals bij gewoon verlies heeft de mogelijkheid, om de zaak terug te krijgen, opgehouden. Ditalles geldt natuurlijk slechts van onbezielde voorwerpen. Een slaaf, al is zijn meester hem vergeten , weet aan wien hij behoort en keert ud eigen beweging terug. Zijn bezit dus wordt eerst verloren, als degene, bij wien bij is, hem fcitolijk terughoudt en alzoo diefstal aan hem pleegt.
Ik geef mijne uitlegging voor hetgene zij waard is, want ik ontveins het niet, do bevoegdheid om in de omschrijving van het geval do omstandigheid aan to vullen , dat do eigenaar de inbewaring- of lerleen-geving vergeten is , kan mij worden betwist. Niels zal mij meer verheugen dan van G. eene verklaring uil lo lokken , die beter aan de strengste eischen onzer kunst voldoet. Tol zoolang slel ik voor de plaats als eeno onzijdige aan te merken, waarvan geen van beiden zich 1er bewijsvoering bedienen mag. Hel staat lusschen ons vast, dat conireclalie gevorderd werd. Waarom werd zij gevorderd? omdat (hel ihema
-ocr page 626-— 614 —
van G.) de ligchamelijke iiibczilncming door den een, dadelijk doel ophouiien hel bezil van den ander ? Neen , zij werd gevorderd , otndal, schoon ile wilsverandering des houders in hel afgetrokkene voldoende moest zijn, de bezitter in slaat gesteld behoort te worden zich lo beschermen; of 1er wille van helzelfile beginsel , dit den afwezigen bezitter van vast goeil hel regl lot handhaving bij zijne thuiskomst waarborgt. De regel, dien ik verdedig , hewaarheidl zich dus weder bij ontrouw des houders van roerend goed.
b. P'erliet in den persoon det fioiidere.
Het feitelijk bezit mijns houilers geldt voor mij als eigen feitel jk bezil (I). Er volgt uit, dal overal, waar ik, zelf feilelijk bezitter zijnde, het bezil zou verloren hebben aan een derde, ik hel zal verliezen in den persoon mijns houders (2). B. v. in geval hij de zaak levert aan een derde (3), of een derde hem uil vast goed ontzet (4) of roerend goed ontvreemdt (5). Evenmin maakt hel verschil, of de zaak onder mij wegraakt of onder mijnen houder. In alle dergelijko gevallen gaal dus het bezit dadelijk verloren , zoniler dal de bezitter er van behoeft verwittigd te zijn (6).
(t) Gzi. IV, g 153. LL. 9, 13 pr. D, A. t. L. 2 C. Coming de usuCt (7 3«)
12) Dossil. .J. C. V. 12. § 26.
(3, L. 33 D. h. t. LU 1 § 10,33 § 4 D. de V. et U. (41.3). L. 56 § 3 D. de htrl. (47.2.)
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 44 § 2 D. A l. L. 1 5 22 D. de n. (43.16.).
(5) nbsp;nbsp;nbsp;L. 4 §§ 6, 12 0. de U. el U. (41.3). L. 56 § 2 D. de Furt. (47.2.)
(6) nbsp;nbsp;nbsp;Waarop uitsluitend zien de slotwoorden v.Ti L. 44 §2 D. h.t. Hel gebruik.dal van deze woorden gemaakt « i dl m d • d Mr G. aangehaalde GloSSSK, verdient afkeuring.
Anders is het gelegen, als de houder eenvoudig het goed ontruiml. Zijne lijdelijke verwijdering van hel erf belet naluurlijk den voorldnur van zijn feilelijk bezit evenmin als de mijne hel zou doen (1). Doch wal zoo hij hel erf verlaat met het voornemen om niet terug te keeren , of komt te sterven of krankzinnig wordt? (2)
Desniettegenstaande houill hel bezit des eigenaars niet op, mits hij, van hel vertrek , het overlijden of de krankzinnigheid zijns houders onderrigl, lijflig orile op hel beheer iler zaak stelle, In den regel slaat de gelegenheid daartoe hem open, lol dal een derde hel bezit verkregen heefl(3).Doch ook zonder dal is het genoegzaam, dal de eigenaar kennelijk verwaarlooze zich de zaak aan te trekken (gunm dogt;ninu* pogientianem adipisd ne^^le-xerit, waardoor de zaak wordt lot eene zooilanigo gnae ex ne^lig'enlia dotnini vacet) (4), omdat hij door zoodanig verzuim loont hel bezit op lo geven. Dit geldt nogtans, volgens Africa sus, in zijne volle gestrengheid slechts bij vrijwillig vertrek; hij overlijden des houilers, mils niet inmiddels het bezit aaneen dorde overgegaan, maar hel goed steeds in de nalatenschap des overledenen zij verbleven, duurt hel bezit voort, ook al ziet do eigenaar naar de zaak niet om. Do reden ligt voor de liand. De nalatenschap wordt beredderd door do erfgenamen des overledenen, welke als houders voor den eigenaar zijn a m le merken (5). Aan hen dus kan, ja behoort meestal de eigenaar do zorg voor hel sterfhuis
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 31 D. A. t. Ecu arg. a conlr. ligt in deze plaats niet opgesloten. Om dit met grond Ic kunnen beweren , moest men baar in baar verband kennen.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;LL. 3 § 8, 2.'; § l , 40 § 1 D. A. t. L. 31 n.dedolo. (4.3.) L. 7 pr. D.pro emt. (41 5.) L. 31 § 3 D. de U. et V. (41.3.)
(3) nbsp;nbsp;nbsp;L. 14 § 2 D. A. t.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Gai. II. § 61. I.L.37§1, 38 D.Je V. et U. (413.)
(6) L. 60 § 1 D. Locati. (19.2.)
-ocr page 628-— 616 —
en het treffen der noodige voorzieningen over le laten.
Si forte colonus, per quem dominus possideret, ile-cessisset, propterulilitatem rcccplinn est, ut per coIonum possessio et retinoretur et conlinerelur ; quo mortuo non gtatim dicendum earn interpeUari, ted turn deuffui, gaum dominus pottettionem adipisd neylexei tl, u'i id existimandum ait, si colonus spontepossessionediscesse-rit.Sed haec ita esse rera,8i nemo extraneus earn rem interim possederit, sed semper in hercditale colons manserit (1).
De uitgaven beginnen eene nieuwe zinsnede met aliud. Van daar drie voorname verklaringen.
CuiACius (2) droomt weiler van verschil lusschon de scholen. De Proculiani zullen geen onderscheid gemaakt h 'hben tusschen vertrek en overlijden ; do Sabisiaki wel. Zij lieten het bezit in het eerste geval aanstonds te niet gaan, in hel andere niet. Hun gevoelen stond Afkiganus voor als dat zijns leermeesters JuLtANUs.
Sommige handschriften lezen , gelijk reeds in de Glosse vermeld wordt, idem in plaats van aliud. Deze lezing volgt v. S. (3).
DoKELLUs (4) laat a/ùz'/slaan op het naast voorgaande. Afkiganus zou dus het verlies des bezits door de nalatigheid des eigenaars om zich de zaak aan te trekken geleerd hebben bij overlijden, maar niet bij vertrek.
Alle deze verklaringen staan of vallen met de gewone inlerpunclio, wier verkeerdheid , dunkt mij, taalkundig daardoor bewezen wordt, dal dicendum evenzeer van ait afhangt als existimandum , zoodat de rede doorloopt. Hetzelfde eischt de zamenhang. Als toch het goed semper in kereditate eoloni manserit, kan de voorwaardo quum
(1) nbsp;nbsp;nbsp;L. 40 § 1 D. h. t.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Ad African. Vît.
(3J BIz. 437, 438.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;J. C. V. 12. 5 31.
— 617 — dûininu» possessionem adipisd tie^lexerit zich niet verwezenlijken , vermits alsdan de erven voor den eigenaar bezitten. De gewrongen stijl bevreemdt bij Africa-Rus niet.
De klassieke juristen rangschikken het bezit door anderen onder het bezitanimo solo(l).Z.ij passen dus hier eenvoudig toe do algemeene regelen, die zij voor dit bezit volgen , of do zoogenaamde « drogredo » van Pa-PIIVIAPIUS.
JusTiNiANUS bevestigde hunne leer in eeue bijzondere verordening (2),
Ex libris Sabiniams quaestionem in divini noslri numinis aures relatam tollenles, delinimus,ut sive servus sive procurator vel colonus vel inquilinus vel quispiam alius, per quern licenlia est nobis possidere , corporaliter nactam possessionem cuiuseiinque rei dereligiierit oelaHisprodide-rit desidin forte, veldolo ul loens aperiatur alii eandein possessionem retinere, nihil penilns domino praeiudicii generetur, ne ex aliéna malignitato aliennm damnum em-rgal, sed et ipse, si liborae condilionis est, competes-tllius actionibus subiugetur, oinni iaclnra al) eo restitu-enda domino rei vel ei, circa quern negligenter vel dolose versatus est.
Na alle soorten van houders, hel zij des bezitters eigen slaven , het zij onafhankelijke derden , uitdrukkelijk ten deze te hebben gelijk gesteld , denkt zich de keizer het geval van vryioilliye ontruiming en wel uit tweeërlei oorzaak óf uit achteloosheid (desidia) óf met kwaad opzet, opdat een derde, met vvien de houder heult, de gelegenheid bekome zich van de ledige zaak meester te maken, zonder geweld te plegen. In beide gevallen zal het vertrek des houders aan de regten des eigenaars geen nadeel kunnen toebrengen en de houder, voor (1) nbsp;nbsp;nbsp;LL. 3 § 12 , 30 § 5 ». A. t.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;L. 12 pr. C. A. Z.
— 618 — zoover hij een hurgerlijk persoon is, verpligl zijn lot vergoeding van koslen, sehiule en inleressen.
Tol dusver gaal alles goed. Maar ligl in ile beslissing van JüSTiniAKcs wijders opgeslolen , (tal tie eigenaar hel bezit behouden zal, zelfs nadat do dertie zich van hel bezit meester gemaakt heeft; ja, bijahiien de houder hem hel erf levert? v. S. beweert hel (D, doch len onregle. Aan levering dacht .IusTi5iv?(Us niet. Leveren veromlerstell do Icgenwoordigheiil des houders; het ophouden van hel feilelijk bezit van den eeu op het eigen oogenblik dal het feilelijk bezit van den anderen aanvangt. Uier daarentegen vertrekt ile houder van te voren , opdat ile tierde de zaak verlaten en onbeheerd vinile en als zoodanig in bezit neme. Prodere, met ver-ratlerlijk oogmerk ontruimen, is alzoo gansch iels antlers als iradere of openlijk overgeven (2).
Voorts moet men de verordening van JcsTiniAtirs beoortleelen in verbant! met tie regelen van bet Justiri-AANsUHE regl , ilat hel inlertliclum untie vi op twee voorname punten wijzigt. Hel behouti namelijk van het bezit heeft twee voortleelen : hel verschaft hel regl om zich legenden inilrii.ger te handhaven en geeft, zoo deze weerslanti biedt, legen hem het inlertliclum recu-perantlae possessionis. Nu echicr schafte Jcstiniaisus in dal inlertlicl de exception wegens gebrekkig bezit af (3), en met tieze afschaUing van hel regl van eigen-rigling laai zich het behout! tier bevoegt!heitl tiaarloe in ons geval niet goeti vereenigen. Doch van den anderen kant kon JosTisiAivus ook zontlcr dat den eigenaar de vortlering tot herstelling in het bezit verleenen. Reeds CossTANTiNus namelijk had dit gedaan bg de in
(1) nbsp;nbsp;nbsp;BI. 442—444.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;OUNEII. J. C. V. 12 § 27.
(3J L. 1 pr. D. de Pi. (43. 16.), § 6 l. de tnterd. (i.lS.}.
-ocr page 631-— 619 —
bezilucmin» van de goederen eens afwezigen, die geene orde op z pie zaken gesleld tieefl. (I) Mei zoodanige goe-deren had een door den bonder verlaten en door een derde betrokken erfde meeste overeenkomst. Jdstiriakus bepaalde dus door de woorden, ut ni/tilpenihi» ifitminn praeiiidicii ^enere/ur eenvoudig, dal de eigenaar, niel-legenstaando bet vrijwillig vertrek des houders, waardoor bet denkbeeld van gew Idpleging en ware oiilzeUuig vervalt, en onverminderd des houders verantwoonlelijkheid voorde veroorzaaktquot; schade , van den derde inbeziti.einer de zaak zal kniineu lerngeiscben len possessoire (2).
In bel klissieke regl w,is la itslgenoem I punt voor zeer verschillende beschouwing vatbaar, In bel algemeen behoorde do eigenaar, als bezitter animo , hel regl tot hanibiaviiig te behouden (3) en, zoo hel verlalender zaak door den houder was geschied ten gevolge eeiier zamenspanning Insschen hem en den in bezitnemer , baarde de toepassing der gewone regelen inderdaad geen bezwaar. Maar waarscbijnl jk waren de Romeinsche juristen hel niet cens bij vertrek uil achteloosheid , desidia. Ingeval de inbezilnemer niet 1er kwader trouw handelde, kan zjjiio inbezitneming dan gezegd worden eeno heimelijke te zijn? Kon hij welen, welke de betrekking was Insschen den houder en den eigenaar? Mogi hij met eene zaak aanvaarden, die hij door haren feilebjken bezitter voor goed verluien vond ? Mugt h j haar niet houden voor eene qnao ex negligcnlia lt;/oinini oantil?
Of inlusscben werkelijk dit de vraag was, die aan .lus-TiNiAKUS uit de lihri ad Sabisiim (4J 1er beslechting
(I) L. 5 C. Vaitf ri (tl. 1.) Ia L. 11 C.eoJ. weid dit duur Jcs-TIMAMS i’Ujf verder uiljnlireid.
lt;2) Zu I vrik'.aarl reeds ÜCICARDS volgens Azo in C. ad /i. l.
(31 DoKilt. d C. V. 12. ÿ 31.
(1) W elke de CuMPiiATOKSS liet eerst onder Iianden namen. D at zij met de twisten der seliulen niets te niakun hadden, buliuelï wel met Iiernnieid.
-ocr page 632-werd voorgelegd , laat zieh met geene genoegzame gewisheid uit den inhoud zijner verordening opmaken. Zij heeft toch mede betrekking op de ontrouw des vertegenwoordigers bij de aanoaarding des bezils (1} ; ja uit haar slot zoude men schier gissen , dat de keizer aan de Juristen , wier gevoelen hij verwerpt, eeno verkeerde toepassing verwijt van den regel deteriorem conditionem per eer rum dotnini non fieri, en daarmede de uitdrukkelijke gelijkstelling der verschillende soorten van houders zamenhangt. Zooveel straalt in allen gevalle door, dal JusT(Ni4!Xüs ook in deze verordening de leer heeft willen huldigen , die in do Pandekten uit de geschriften der oude juristen wordt voorgedragen en waardoor aan den afwezigen bezitter hel regt om zich te handhaven en de langst mogelijke bescherming lot in do versie gevolgtrekkingen verzekerd wordt.
Opmerkingen, het Pomeineche regt betreffende, door Mr. J. E. GounsMiT, Hoogleoraar lo Leiden.
Keroolg.
XVIII.
Tol nog toe is mij de L. 12 D. de re jud. (42.1) duister gebleven , niet alleen om den strijd met de L. 69 D. de Rei vind. (VI. 1) die reeds de glossa bezig hield, maar om het beginsel zelve daarin vervat. Hoe? ik, bewaarder of leener van een anders goed , maak ray schuldig aan misbruik van vertrouwen door do zaak
(1) L. 12 § 1 C. h. t. Dat de beslechte quaestic juist in het begin en niet in bet slot der constitutie te zoeken zou zijn, is kennelijk cene willekeurige veronderstelling.
-ocr page 633-— C21 — weerloos temaken en aan den eigenaar le ontfutselen, en niettemin zal het regt mij, den wegens trouwloosheid veroordeelde, als gold het den hoogslen eisch van billijkheid (succurri solet) te gemoet komen , met dit gevolg, dat do eigenaar, al zij het dan tegen eeno verhoogde schadeloosstelling, gedwongen wordt ondanks zich zelve zijn eigendom onherroepelijk af te staan? een gevolg , dat men bij de revindicatie zop zeer te regt heeft willen voorkomen, ne in potestate cujnsqiio sit per rapinam ah invito domino rem iusto pretio compa-rare L. 70, D. de R. v.
Dat de bereids bij de ouderen voorkomende onderscheiding tiisschen de b. f., en slricli juris actioncs , inderdaad niets verklaart, merkt te regt op Muhi.enbrügh in zijne Le/irevon der Cession fpag, 411 nol. 374.) Doch zijne eigen verklaring kan evenmin bevredigen. Immers in do omstandigheid, dal de bewaarnemer of leoner ex contractu aansprakelijk blijft en zijne vervreemding hem alzoo niet onttrekt aan het gevaar van een proces, kan geen grond gelegen zijn, om hem ten koste van den eigenaar eeno gunst te bewijzen , die alleen het deel behoort te zijn van hem, die minstens zonder kwade trouw gehandeld heeft; terwijl bovendien degeen qui dolo desiil possidore, ingevolge den regel: dolus pro possessione est, als ware hij nog bezitter aan do zakeljke vordering onderworpen blijft. Zie ook L. 1, § 14, D. de tut. ct ration, dislr. En wanneer nu MuHLBisBRÜCH (t. a. p. 410) lot staving zijner stelling, dal zelfs de dolus van de zijde des verweerders diens aanspraak op afstand dor actie niet uitsluit, zich beroept op de L. 14 § ult. D. de Serv. Gorruplo , zoo verliest hÿ uit hel oog,dal in het daar behandelde geval,do dominus alleen daarom den vollen prijs van den slaaf erlangt, omdat hij beweert en bewijst dat deze voor hem geheel nutteloos,ja zelfs het behoud schadelijk geworden is. (ut non oxpedial talera serum habero). Dit alles dringt
-ocr page 634-622 — bier to meer , waar het niet geldt de verdediging legen eene oorspronkelijke vordering, maar eene exceptie tegen de uclio judicali.
Zou het mogelijk zijn de L. 12 anders te verklaren dan tol nog toe geschied is.'’ Ik geloof ja, wanneer men zich hel geval aldus voorslell. A geeft aan B een zeker voorwerp 1er bewaring of ter leen. H verliest de zeik , zonder dal hij in staat is zijn onschuld of den casus forliiiliis te bewijzen en wordt dientengevolge veroordeeld. Na do veroordeeling echter, ontdekt hij, dal do zaak uil zijn bezit geraakt was door arglist van A zelve, die hem om welke reden dan ook, dit proces wilde op den hals schuiven, en nu wordt hij na deze onldekking actione judicali aangesproken? Wal zal hij doen? Beweren dat hij len onregle veroordeeld is geworden? Dat kan hij niet; dë res judicata staat hem in den weg. Hein blijft dus alleen over, door de exceptie doli te weeg te brengen, dat zijne wederpartij hem de reivindicatio afsla, len einde langs dezen weir, wegens de onroglvaardige voroordoe-ling lo worden schadeloos gesteld.
Is deze casus positie juist, dan zal niet achter het woord absit, maar achter coiidemiiato, eene comma moeten staan en te lezen zijn : in dcposili vel comrnodali judicio, quaniqnam dulo adversarii res absil condemnato, cel cel, d. i. men behoort hem te genioct le komen die veroordeeld is, niettegenstaande an/iter na hlykt, dal de zaak door de kwade trouw zijner wederpartij weggeraakl is. Zoo zouile zich ook laten verklaren, waarom de reglsgeloerde äeu ad versa i'ias en den condemnu/us als Iwee personen tegenover elkaar stell , terwijl naar «la gewone opvatting, van eene en dezelfde persoon sprake is en do adversarius in zekeren zin geen adversarius heeft.(1)
(1) Pat de reglsjjnli'crfle zpgl « nl ei aclinnibus sois «/«»itHUf ceilaf, is volkomen juist, vermits ook een niet eigenaar eene zaak 1er leen ot in
-ocr page 635-— 623 —
Maar, zoo zal men welligt beworen, bel bewijs van kwade trouw gebleken na de veroordeeling, zal den verweerder in de actiojudicati meer moeien geven en veeleer leiden lot geboele afwijzing der vordering. Ik geloof neen. De afwgzingder vordering zelve, wareeene bestrijding der res judicata,en wel in dier voege,dal de regier zoude moeien beslissen : de veroordeelde in causa deposlti of commodali was niets verschuldigd(^ob earn rem daro facere non oporte-bati maar dit mag niet plaats grijpen.Wel kan legen de actio judicati eene exceptie worden te berde gebragt, die ’t vonnis objectief in zijne gansche waarde latende , den veroordeelde soms een middel van herstel biedt; zoo b.v. wanneer iemand die hel beneficium coinpolentiae had kunnen doen gelden, in solidum veroordeeld was. In een dergelijk geval geldt hetgeen Paulus Castressis zegt (Summa ad L. 41 D. de re jud.) exceptio yuae non impugnat eentenliatn , potest opponiinexsecutione ejus, maar dal de veroordeelde zich lot afwijzing dor aclio judicati, zonde kunnen beroepen op eene omstandigheid , die reeds bestond tijdens hel eerste proces, al was zij den verweerder toen nog niet bekend, zal men niet mot grond kunnen beweren. En men werpe niet legen, dat de regier die onooorwaardehjk veroordeeld heeft, eo ipso ook de aanspraak op cessie heeft afgewezen. Immers is, vermits de verweerder deze cessie niet had gevorderd (iets wal men toch in elk geval moetveronderslel-lon) over do verpligting lot afstand der vordering geen oordeel geveld on kan alzoo niet legen dien eisch des verweerders, cres judicata worden ingeroepen.
Wanneer men eindelijk tegen ons gevoelen zoude mee-nen te kunnen over stellen de L. 1 G. de re jud., zoo antwoorden wij , dat in het daar behandelde geval , de inhoud van het eerste vonnis onaangetast blijft. De verweerder zegt: ik erken met volkomsn regt te zijn veroor-bcwaringgeven kan, in welk geval natuurlijk geene zakelijkc vordering door hem kan worden afgestaan, die ze zelf niet heeft.
Themit^ 0. V1I, 4de St. [I860]. 40
-ocr page 636-— 624 — deeld, doch na hel vonnis heeft door het terugbekomen der zaak, uw belang opgehouden. Ik zoude op het voetspoor van den reglsgeleerde in de L. l ! § 4 et § 5 D. de esc. rei jud. zeggen, nooa caiiga novam facit defensionem. Hier daarentegen zoude het zijn een beroep op daadzaken die reeds bestonden lijilens het eerste proces, doch waarvan oene der partyen onkundig was gebleven.
XIX.
In de Fragmenta Vaticana § 154 komt hel volgende rescript voor van de Divi Fratres aan Domitius Rufus. «Liberi tutela quam sponle suscepisli , praebe nam décideras. » Bochholtz met Angel. Maj. meende de onverslaanbare woorden aldus te moeten lexen: « Li-beris tutelam quam sponle suscepisli, praebe; nam desi-derasti. » Dat deze lezing te verwerpen is ziet men gereedelijk in. Praehere tutelam liberté, komt, voor zoo verre mijne bronnenkennis reikt, niet voor; doch bovendien zou hel volgens deze correctie gelden de voogdij van een vader over zijne eigen kinderen , en kan men van deze, die eene légitima is, zeggen «eponte euscepistil Mommsen gist « Liberari tutela quant eponte euscepieti, perperam deeiderae. De zin verbetert daardoor, doch is de verandering van praebe nam in perperam nog al bedenkelijk. Ik geloof dat men moet lezen: «Liberari tutela, quam eponte euecepieti, probe non deeiderae.» Wanneer in het oorspronkelijke handschrift voorkwam :P:^‘C^^C^^ J^TDC^^ (T^j: ^ie de uitgave van Mouhseh) zoo ontwaart men, hoe gemakkelijk door eene verkeerde oplossing der sigla de text bedorven werd. De uitdrukking probe non deeiderare is eene variatie van hetgeen in de rescripta zoo dikwijls voorkomt improbum est luum deeiderium, Zie o. a. de L, 10 G. de bis quae vi melusve (II 20) L. 16 C. de procur. (II. 13), terwijl probe non petere onder anderen gelezen wordt in de L. 43, § 9, D. de furl. (47, 2.)
-ocr page 637-BOEKBEOORDEELINGEN EN VERSLAGEN
(NEDERLANDSCHE LITERATUUR.)
Handboek van Practigche Staathuitboudkunde, door Mr. S. Vissbring, Hoogleeraar le Leiden.' Eerste Stuk.
Wie dertig jaren terug denkt, en den graad van economische kennis bij ons publiek, toen en thans, vergelijkt, heeft reden om zich te verheugen over den afgelegden weg. Wat onder Koning Willem I bijkans ketterg was, is nu vaak axioma geworden. Er moge wat mode onder loopen, en het gedurig beroep op «de wetenschap», waar een weinig gezond menschenverstand ook voldoende ware, moge u soms een glimlach afdwingen, de praktijk heeft er zeker bij gewonnen , en de alge-meene zaak vaart daarbij beter dan toen onze staatsmannen er eene soort eer in stelden om zich aan « de wetenschap » niet te bekreunen , en wie haar kende en beleed voor een droomer, zoo niet erger, uitkreten. Hel is met da staathuishoudkunde gegaan als met het staalsrogt: lang was ook dit laatste cene terra incognita en de praktik strompelde in het duister voort, zoo goed het ging; thans komen bij de minste discussie in eenigen gemeenteraad, de «constitutionele beginselen» 1er sprake. Er is veel tinnegieterij in dit alles; maar, glimlach er over zoo veel gij wilt, die bemoeijingen van weinig bevoegden — ongeregligd is in een constitutioneel land niemand — zijn toch duizendwerf verkieselijk boven do apathie en onverschilligheid van vroegere dagen.
Do litteratuur is de uitdrukking van het leven ; zoo ook hier : vroeger verscheen zelden een boek , schaars eene brochure over staalsregt of economie; thans hebben wij over beiden reeds eene vrij rijke litteratuur, vooral waar het staathuishoudkundige kwesliën geldt. Veel goeds is daaronder, maar nog oneindig meer dat naau-welijks middelmatig mag heeten.
-ocr page 638-— 626 —
Deze deelneming in de publieke zaak , welke wij allerwege opmerken, hoe verblijdend ook, is echter op zich zelve niet genoeg: zij wortelt bij ons nog te weinig in soliede kennis , blijft daardoor oppervlakkig en ontaardt ligt in napralerij, die weinig steek houdt waar een zoogenaamd praetisch belang zich voordoel, dal in strijd is met de liberale en economische beginselen, die men meent te hebben aangeleerd, althans luide belijdt.
Wie den gang van de spoorweg-kweslie in ons vaderland naging, heeft te over gelegenheid gehad op te merken , dal de leer der volkshuishouding bij ons meer gehuldigd wordt dan toegepast, even als hij zich bij die gelegenheid, des verkiezende, ook heeft kunnen overtuigen dat de zoogenaamde liberaliteit van velen meer in woorden dan in daden uilblinkt. Wie van meer nabij ons koloniale stelsel kont en weet wâârom het blijft beslaan, zal moeten loegeven dal de warmste freetraders in onze koopsteden juist nog geene toonbeelden zijn van de deugd , welke men consequentie heet.
Dit ergere ililusschen niemand : Keulen en Aken zijn niet op éénen dag gebouwd en zoo wordt ook de politieke opvoeding eener natie met binnen weinige jaren voltooid. Het zal nog langen lijd kosten eer wij , Noord-Nedorlanders, in staal zullen zijn ons zelven goed te regeren, eer ons volks-karakter zulk eene vastheid en degelijkheid bezit, dat noch de waan van het oogenblik, noch de kunstgrepen eeuer partij hel schip van den Slaat, al zij hot dan ook maar lijdelijk , uil den regten koers zullen kunnen brengen. Mi.sschien is dat ideaal zelfs geheel onbereikbaar en liggen zulke lijdelijke aberraties in hot wezen van een cunslitulionelen , meer of rnin democralischen Slaat. Zekor zullen wij nog menige April-beweging en spoorweg-agitatio moeien doorstaan.
Doch, geheel bereikbaar of niet, de mogelijkheid is onbetwistbaar, om dal ideaal van een volk, dat met verstand en beradenheid voor zijne belangen waakt, althans gedurig
-ocr page 639-ineer oabÿ le komen, en bel middel daartoe ligt in de vorming en ontwikkeling van de natie, boofdzakelgk van dat deel, dat door stem of daad invloed op den gang van zaken heeft. Vorming en ontwikkeling in ieder opzigt : van het karakter, zoowel als van hel oordeel. Opvoeding, onderwijs, litteratuur en journalistiek moeten hand aan hand zamenwerken om de hoogere en middelbare standen temaken, wat zij nog op verrena niet zÿn, zelfstandige en onafhankelijke burgers, die het levendige bewustzijn in zich voelen, niet slechts onderdanen, maar leden te zijn van den Staat, da.arin regten hebbende, waarop zij prijs stellen, en pliglen die hun heilig zijn,— zamenwerken om allen, of tenminste ben, die tenslotte den toon geven en de rigting bepalen, te doen leven in onzen tijd, op de hoogte te brengen en te houden van zijne beschaving en zijne eischen op zedelijk en stoffelgk gebied. Tot de vorming van zulk een volksgeest kan en moet ieder bijdragen, wiens leven niet geheel door materiële zorgen of neigingen is ingenomen.
Daartoe draagt ieder degelijk , goed boek bg, en daarom is het schrijven van een zoodanig een verdienstelijk werk, evenzoo en volkomen zoo als het een verdienstelijk werk is een nieuwen lak van nijverheid te vestigen of een nieuwen handelsweg te openen. Het éën is zoo noodig als het andere : vooruitgang in het stoffelijke en in het intellectuele zijn inde maatschappg even eng verbonden als de ziel en het ligchaam in het individu. Op welk gebied ook , wie zijne vermogens eerlijk en onverdroten inspant om den schat van kennis of van rijkdom onze* volks te vermeerderen, draagt oen steen aan voor den tempel onzer toekomst.
In zoodanige stemming namen wij hel boek op van den Hoogleeraar Visserinq en er was veel dal die stemming nog verhoogde: juist op het gebied der staathuishoudkunde , en vooral waar het de toepatting der
-ocr page 640-beginselen geldt, vertoont zich die oppervlakkigheid en modezucht, waarvan wij spraken, dat spelen met begrippen, van wier waarheid en wezen men nog niet regt doordrongen is, het meest; daardoor houdt do toepassing in hel leven dikwgls een zeer ongelijken tred met wal de vooruitgang der denkbeelden schijnt te beloven. Zóó kon niet ligt een boek meer van pas verschijnen, meer in oene dringende behoefte voorzien , dan een systheem van praclische staathuishoudkunde, door een ernstig beoefenaar der wetenschap opgesteld, geiyk de stand, de naam en de antecedenten van den heer V. dit deden vervvachten.
Voldoet nu het ffantiboek aan deze verwachting, geeft het ons wat wg in hooge mate behoeven en wat wij er in zochten?
Twee vragen doen zich daarbij 1er beantwoording op: welk is het standpunt des S., hoe heelt hij zich zijn onderwerp gedacht en de grenzen daarvan afgebakend ; voor welken kring van lezers heeft hij zich voorgesteld te schrijven; en, in de tweede plaats, is de bewerking der alzoo begrepen taak onberispelijk en volledig?
Het staat zeker lederen schrijver vrij zijn onderwerp te kiezen, den omvang en de grenzen daarvan te bepalen, voor dezen of genen kring van lezers do pen op te vatten , al naar mate hij daartoe lust gevoelt of de behoefte zijner tijd- of landgenooten begrijpt, maar de criliek heeft toch hel regl om te onderzoeken of zijne opvatting en behandelingswijze eene juiste en gelukkige is of daardoor de wetenschap en de maatschappij verkrijgen wat hij haar kon schenken , en waarop zg dus regl hebben.
Do leer van den rijkdom, do volkshuishoudkunde, gelijk iedere wetenschap, laat zich geleidelijk in twee
-ocr page 641-— 629 — deden splitsen: de luivere theorie, die ons het verband leert van oorzaken en gevolgen in het economisch leven der maatschappij , zonder op werkelijke toestanden anders te letten dan als op gegevens, die de vrge werking der economische wetten bevorderen of storen. Het andere deel, de toegepaste staathuishoudkunde, leert hoe de alzoo ontdekte wetten aangewend moeten worden , het zij in de menschelijke maatschappij in’t algemeen , het zij door eene bijzondere natie. De Duilschers onderscheiden beide deelenïzcer juist door de benamingen y^olkttcirl/itcAaftlekre en ff'irlhtcfiaJ^lUche Politik. De eerste behoort tot het gebied der philosophische staatkunde; de andere is een onderdeel van de praktische politiek.
Hot is echter bijna ondoenlijk , en ook volkomen noo-deloos , deze onderscheiding consequent vol te houden , omdat het onderwerp der behandeling steeds de men-schelijke maatschappij is, zij het dan eene abstracte, ideale of wel eene gegeveue, veelzin.s willekeurig, althans historisch gevormde; het onderwerp is steeds de maatschappij met betrekking tot de veroulling harer eto^elyke behoeften; de maatschappij uit het oogpunt van den rykdom (de welvaart) beechouiod.
Van daar dat hel in den aard der zaak liggende onderscheid lusschen zuivere theorie en toegepaste wetenschap, bij de staathuishoudkunde meer dan ergens is uilgewischt, en de meeste en beste schrijvers weinig geschroomd hebben, om, de economische wellen opspeurende, te gelijk regels daaruit te trekken, het zg voor de maatschappij in het algemeen , het zij voor die waarin zg schreven. Zóó reeds Adam Smith : zgn onsterfelijk werk is evenzeer eene theorie van den maat-schappelgken rijkdom, als eene handleiding voor den staatsman , en , om er nog slechts één te noemen, hetzelfde kan van Sa T gezegd worden. Beider werken zullen zeker
-ocr page 642-— 630 —
ook DU nog, met even veel nut door den beoefenaar der wetenschap, als door den practicus, staatsman of handelaar, gelezen worden.
Naar male echter de wetenschap ouder is geworden en de stryd van inziglen omirent sommige beginselen en wellen er toe leidile om dieper door te dringen in bet wezen der economische verschgnselon, moest zich in de studie der staathuishoudkunde een verschil van rigling vertonnen lusschen hen , die zich hoofdzakelijk lt;le criliek der theorie ten doel stelden en hen die voornamelijk beoogden om op hol loven invloed uit te oefenen. Wij zeggen : voornamelijk , want hel ligt in den aard dor zaak, dat beide dikwijls meer of min ineenvalt, dat menig iheorelisch geschrift, vooral wanneer hot naar aanleiding van oen practisch belang geschreven werd, gelijk b. v. de vele geschriften over ruilmiddel, bankwezen enz. in Engeland, ook groolen invloed op hel leven had, gelijk omgekeerd bel latere werk van den in helder denken schaars ovorlrotfen Sat , al heette hij het «Cours d’Economie politique pratique en al bedoelde hij moerde verspreiding der verkregen waarheden dan hare criliek, meer dan menig moer abstract geschrift de theorie van dwaling zuiverde. Toch gevoelt ieder dat er langzamerhand eene soort van bespiegelingen bij elke meer ontwikkelde wetenschap ontstaat, niet voor het groote publiek genietbaar en ook voor praclische belangen vrij onverschillig. De leer van de waarde is sedert Smith on Say volkomen gevestigd, en geeft toch voortdurend aanleiding lol allerlei Iwistgeschrgf. Die der grondrente, sedert Rra*Beo’s, Rossi’s en Mill’s uiteenzetting, voor zoo verre do praclijk het vordert, evenzeer; maar haar aard on oorspreng bobooren desniettemin nog steeds tot de meest betwiste vraagstukken. Wat er over de waarde en de grondrente in do laatste jaren geschreven is, zal niemand van practisch
-ocr page 643-— 631 belang achten. Daarentegen biedt de theorie der werk-loorien en die der vrijheid van ruiling en (van den vrijen handel) hoegenaamd geene problemen ter oplossing meer aan, en is de verspreiding der waarheden , daartoe betrekkelijk, juist van het grootste belangvoor het leven.
Zóó is er langzamerhand eene schifting gekomen tus-schen die leerstukken welker uiteenzetting in abstracto meer van gewigl is voor de wetenschap, en de zooda-nigen, welker kennis meer lot dadelijke toepassing en hervorming moet leiden, en heeft zich naast de theoretische eene practische economie gevormd.
In dien laatsb'n zin nu heeft de S. blijkbaar de prac-lische staathuishoudkunde opgevat, met in dien van economische politiek. Zijn werk bevat ook deze, on ruimschoots , maar zonder de zuivere theorie uit te sluiten , waar hare kennis van practisch belang is. Alleen dal deel der economie dat meer voor den geleerde of econoom ex profeeso dan voor het algemeen van belang is vindt in zijn werk geene plaats.
Is dan bet werk van den Heer V. oen populair boek? Geenszins. Daartoe mist hel geheel don vorm. Die vorm is onberispeljk en, in zeker opzigt, voortreflelijk: de S. is kort, duidelijk, kernachtig, zgn stijl is zuiver Hollandsch gelijk die van weinigen. Telkens wordt in eenige volzinnen eene waarheid of eene opmerking gesteld (hel eerste stuk bevat 335 zulke stellingen) ; bij uitzondering in kleiner schrift ontwikkeld of toegelicht. Geheel dus de vorm van een leerboek ; en toch, voor een leerboek zouden wg het geschrift niet aanbevelen. Niemand zeker ware meer bevoegd om een zoodanig ie schreven dan de Heer V., en er is groole behoefte aan ; maar voor ’t oogonblik was dit zeker nie de bedoeling , ten minste zoo vatten wij die van denS. op. Voor een leerboek zou zeker eene geheel anders
-ocr page 644-— 632 — indeeling van het onderwerp zijn gekozen. Ook de titel handboek schijnt dit aan te duiden. De schrgver zal zich waarschijnlijk in de voorrede, welke ons met het derde en laatste stuk is toegezegd, omirent zijne bedoeling bij het schrijven van zijn werk verklaren , doch ook zonder dat is het niet moegelijk die te vatten : hg heeft een boek willen schrijven, van niet te grooten omvang, waarin de beschaaflt;le man kan vinden wat de staatshuishoudkunde leert omtrent praclische vraagstukken, voor zoo verre dat in onzen tgd en in ons Vaderland van belang is; en daarbij een boek dat aanleiding geeft lol verder eigen nadenken.
Met het denkbeeld om zoodanig werk te schrijven kunnen wij ons gereedolijk vereenigen, maar wij gelooven dat de leerboek-vorm voor een handboek, een leesboek, niet gelukkig is gekozen. Ronduit gezegd, wij gelooven niet dal hot doel des S. geheet bereikt zal worden en dat zijn handboek werkelijk een handboek voor ons publiek zal worden. Daarvoor leest het niet gomakkelijk en geleidelijk genoog. Wij vreezen dal niet velen de rei van stellingen zullen doorworslelen, en dat nog mindere dit met veel vrucht zullen doen. Alleen voor hen die reeds eene vrij uilgebreide economische kennis bezitten en die niet opzien tegen eene wal vermoeijende lectuur, zal het boek hooge waarde hebben, omdat het tot nadenken dwingt en als ferment zal werken, terwijl het daarbij vele uitmuntende en scherpzinnige opmerkingen bevat.
Wij kunnen ons dus met den aanleg van het handboek niet onvoorwaardelijk vereenigen; de al te sobere, strenge, wij zouden haast zeggen, schrale vorm schaadt, en beperkt al te zeer den kring waarin het nut zal kunnen slichten, wal wij dubbel betreuren, wanneer wij op den geest lellen waarin hel is opgesteld en op den waarlijk rijken inhoud, reeds van dit eerste stuk.
-ocr page 645-Na eene inleiding, eenige beginselen bevallende, behandelt de S. de ngverheid, eerst in ’t algemeen, daarna hare groole takken, naar de gebruikelijke indeeling. Op den voorgrond stelt hij, en te regl, den zamenhang van allo takken van vnlksngverheid en wijst daarna op den strijd lusschen dat eenvoudige beginsel en de praklÿk in meerdere of mindere mate nog overal beslaande; op de zoogenoemde aanmoediging en bescherming der ngver-heid. Keurig en puntig is wat over de ieder oogenblik met zich zelven strijdige gronden gezegd wordt, waarop de bescherming gevraagd en verleend wordt (N . 111 — 113).
Het geheele eerste hoofdslnk bevat eene menigte juiste, soms verassend juiste opmerkingen over vrijheid van handel en bescherming ; slechts ééne hoofdopmerking misten wij ongaarne; deze: dat het in do praktijk te veel uit het oog wordt verloren hoe de hoofdvereischlen voor iederen tak van nijverheid meest dezelfde zijn: zekerheid van den eigendom, werkzaamheid en algemeen verspreide kennis bij de bevolking, vrijheid van bedrgf, overvloed van kapitalen, goede communicatie — en credietmiddelen enz., en dat daaraan ook is toe te scbrgven dat landbouw, fabrieken en handel altÿd te gelijker tijd gebloeid hebben en in verval zijn geraakt. Naast de stelling door den S. te regt voorop gezet, den zamenhang van alle takken van nÿverheid als allen gelijkelijk strekkende om in onze behoeften te voorzien, is geen waarheid meer praktisch dan deze, vooral in Nederland, waar de één den ander zoo gaarne onnadenkend nazegt, dal wij geen land voor fabrieken zijn. Als of niet ook die lak van nijverheid bij ons gebloeid had, loen onze handel zijn hoogste toppunt bereikte en te gelijk met dezen vervallen was, loen het volkscharacter, beider grond, zonk.
-ocr page 646-— 634 —
Twee vraagstukken van praktische staathuishoudkunde, reeds in dit eerste stuk behandeld, moeten vooral ia ous land en tegenwoordig dadelÿk en meest de aandacht trekken, en ieder zal gaarne daarover het gevoelen van den Leilt;lschen Hoogleeraar kennen: de ondersteuning van publieke werken en groote ondernemingen van nÿverheid door den Slaat, en de koloniën.
Het eerste onderwerp wordt in het derde hoofdstuk nquot;. 180—202, misschien wat al te beknopt, behandeld: de daar gestelde regelen bevatten eene reeks van gulden waarheden, in don laatsten tgd al te zeer bÿ ons uit het oog verloren.
Met veel scherpzinnigheid wordt op het kenmerkend onderscheid gewezen tusschen eigenlijk publieke werken en zoodanige groote ondernemingen van nÿverheid, welke, omdat zij dikwijls niet zonder ondersteuning van den Staal tot stand kunnen worden gebragl, daarmede worden verwisseld.
Publieke werken, men denke aan de doorgraving van Holland op zijn smalst, aan het vormen van den Nieuwen Maas-mond, publieke havens, losplaatsen, enz., kunnen geen voorwerp zijn van bijzondere ngverheid: zij werpen voordeelen en groote voor-deelen af voor hel algemeen, geene of geene noemens-waardige voor den ondernemer. Zij kunnen dus alleen ten koste van bot algemeen. Slaat of gemeente, lot stand worden gebragl. Geheel anders die groote werken, welke, hoe nuttig ook voor het algemeen , toch met hel oog op een te behalen voordeel worden opgerigt of daargesleld, gelijk groote stoombool-ondernemingen , spoorwegen en dergelijken. Bij do zoodanige» geldt onvoorwaardelijk de regel onder nquot;. 191 gesteld:
« dal de Slaat eerst dan zijne kracht of zijnen invloed « hebbe aan te wenden om zulke werken of inriglingen « tot stand te brengen, wanneer het blijkt dat de bij-
-ocr page 647-— 635 —
« zondere krachten der maatschappij onvermogend of «onwillig zijn om danrloe /.amen te werken.»
En wanneer de S. dan vervolgt (n”. 192) ; « of en «in hoe verre de bijzondere krachten in slaat zijn om «groote werken te ondernemen, hangt voornamelijk «af van den graad van ontwikkeling, waartoe nijver-«heid, welvaart en beschaving bij een volk gestegen « zijn. Doch ook hel character en de gewoonten van «een volk, de rigling der openbare meening, deslaats-* «inrigling zelve, waaronder hel leeft, doen hierbij hun-«nen invloed gelden,» — is ook dit zonder tegenspraak waar, doch als tot toelichting van deze stelling gezegd wordt:
«Wij, Nederlanders, hebben jaren lang de proef ge-« nomen, of de bijzondere krachten in onze maatschappij « vermogend en eendrachtig genoeg zouden zijn om «ons een goed stelsel van spoorwegen te schenken. Do «proef is niet gunstig uitgevallen en de Staal heeft «het werk in banden moeten nemen, » dan geloovcn wij dal dit feit, dal trouwens waar is, zijne verklaring niet, ten minste slechts voor een zeer klein deel , in den geslelden regel vindt.
Hel algemceno spoorwegnet is in ons land niet door particuliere krachten lot siand gekomen, maar geenszins «omdat de graad van ontwikkeling, waartoe nij-« verheid, welvaart en beschaving» bij ons volk gestegen zijn, onvoldoende was, noch len gevolge «der «gewoonten, der rigling van de openbare meening» enz., — hoezeer wij gaarne toegeven dat dit alles heeft bijgedragen om de zaak voor de particulière nijverheid moeijelijk te maken — maar omdat een algemeen spoorwegstelsel, gelijk men hot in ons land verlangde, door de kostbare kunstwerken en door do verpligle opname van min voordeelige lijnen, gedeeltelijk, althans wat don aanleg betreft, het character had vor-
-ocr page 648-— 636 — kregen van een werk ten algemeenen nutte. Dit is naar ons oordeel de hoofdredon dat de bijzondere nÿ* verheid de taak niet heeft durven, en ook niet heeft kunnen aanvaarden en dal de Slaat hulp heeft moeten verleenen.
Daarmede is echter nog geenszins, ook niet volgens den Heer Vissering , beslist dat ons stelsel van staatsspoorwegen goedkeuring verdient. Integendeel , deze vraag is geheel van die der verpligte medewerking van den Staat onafhankelijk; de S. behandelt eerst in eene volgende paragraaf de kwestie «door welke mid-« delen» de Slaat het tot stand komen van groote ondernemingen en werken van algemeen nut kan bevorderen, zij het door die zelf uit te voeren of door de ondernemers met kapitaal, om niet of onder bezwarende voorwaarden, te ondersteunen.
Dat de S. aan het laatste de voorkeur geeft, zal niemand der zake eenigzins kundig bevreemden : zeer behartenswaardig is wat van de ongeschiktheid des Staats gezegd wordt om als nijverheid-ondernemer op te treden en met andere , particulière ondernemers te concurreren ;
« Bij eigenlijke nijverheids-ondernemingen is het niet «raadzaam dal de Staat zelf en alleen handele:
«a. omdat dan het bedrijf eenor nijverheids-onder-« neming oen lak van de Staatsdienst wordt ;
« b. omdat de ambtenaren, aan wie het beheer der «onderneming wordt opgedragen, den heilzamen « prikkel van het eigen belang niet gevoelen om «haar met den meesten ijver en helgrootste overleg «te drijven;
« c. omdat do regelen van orde, ondergeschiktheid «en verantwoording die in het slaalsbesluur onmisbaar «zÿn, zelfstandigheid en veerkracht in het beheer der « onderneming uitsluiten ;
-ocr page 649-— 637 —
« d. omdat de regering dan zoo ligt als mededingster «legen hare eigene onderdanen optreedt. »
Wij kunnen natuurlijk de ontwikkeling dezer stelling niet overschrijven , hoe gaarne wij hel deden , en moeten volstaan met er naar te verwijzen, met de opmerking dat zij de scherpst mogelijk afkeuring bevat van hetgeen bij ons ten opzigle der spoorwegen onlangs is geschied. Hel kost waarlijk eenige moeite om te begrijpen hoe de meest onomstoolelijke regelen van Economie, zonder noodzaak, ja als het ware moedwillig, bij ons zgn miskend om politieke plannen te bereiken.
Of was de aanleg van ons spoorwegnet niet eeno zuivere industriële onderneming, die alleen door bijzondere personen niet kon worden ondernomen om de boven gezegde redenen, die zulks uil een geldelÿk oogpunt onraadzaam of liever onmogelijk maakten, en was dit bezwaar niet door eeno tegemoetkoming van den Slaat op te heffen? De onderscheidene aanvragen om concessie met subsidie laten daaromtrent geen twijfel. Do Slaat heeft echter dezen lak van bedrijf aan zich getrokken en de gevolgen zullen niet uitblijven, totdat men door schade wijs geworden, het spoorwegnet, geheel of half voltooid, aan de particulière nijverheid zal afslaan, die alleen in slaat is om hel met voordeel fe gebruiken en voor allen vruchtbaar te doen zijn.
Er is inlusschen nog een economisch gozigtspunl, door den Hr. V. niet aangegeven , doch dat ons voorkomt bij de behandeling van dit onderwerp: of do Slaat zelf dan wel bijzondere personen met diens ondersteuning dorgelljko groole werken moeten ondernomen — allerbelangrijkst to zijn, vooral voor ons land.
Juist bij eene natie, waar de ondernemingslust voor zoodanige groole werken nog in het opkomen, althans weinig ontwikkeld en aarzelend is, is het voor de ge-
-ocr page 650-— 638 -
hcelo nalie en de nijverheid van hel hoogst belang dat die onileriieiniiigslust door alle milt;ldeleii, ook door hel lokken van vreemde arbeidskrachten en vreemde kapitalen, aangewakkerd worde, dal hel opwekkende en leerende voorbeeld, zoo immer mogelijk , gegeven worde van ééne of meerdere groote induslriële ondernemingen van dien aard, dal althans niet, door uitbreiding van den werkkring des Staats, «Ie nijverheid uitgesloten en ontmoedigd worde. Onze Staat is reeds de groote handelaar, de groote invoerder van tropische producten ; hel is waarlijk niet wenschelijk, dat hij ook de groote ondernemer van middelen van vervoer worde en ook op dal terrein met zijne onderdanen een wedstrijd opene, die voor hem zelven niet dan nadeel kan oplevcren en de veerkracht van de nalie slechts kan verlammen.
Van niet minder gewigt is het andere, insgelijks reeds in dil eerste stuk door den S. behandelde vraagstuk van practische slaalshuishouilkundo, de koloniën.
Het bestuur onzer Overzeesche bezilllingen en de regeling van onzen kolonialen handel door het Gouver-Domenl en zijn agent, de Nederlandsche Handel-Waal-schappij, heeft meer dan iels invloed op onze slolTelijke belangen, en, hoe verre de gevoelens omtrent dit onderwerp ook uiteenloopen , te gering wordt die invloed door niemand geschat. Terwijl hel tegenwoordig regeringsstelsel in Indië, en de bescherming, welke do Slaat bij ons aan handel en scheepvaart verleent, door de ééne partij als de hechlsle grondslag beschouwd wordt van onze nationale welvaart, acht de andere dat stelsel •n die bescherming het grootste struikelblok voor eeno krachtige ontwikkeling onzer welvaart.
Het kon niet twijfelachlig zÿn onder welke vaan de S. zich zou scharen. De man der wetenschap, die do maatschappij bestudeert, zonder dal zijn blik door juist
-ocr page 651-— 639 —
of kwalijk begrepen eigenbelang beneveld wordt, kan het koloniale stelsel — een onderdeel van dat der bescherming en in geen één opligt daarvan verschillend—niet goedkeuren; zoo ook het onze niet.
Het stelsel werkt nadeelig op de ontwikkeling van moederland en koloniën; beider nijverheid krijgt door de bescherming en de lusschenkomst der Regering eene onnaluuilijke rigling (n”. 224}; niemand zal de waarheid dezer stelling betwisten, en te regt wordt als voorbeeld gewezen op de eenzijdige ontwikkeling van onzen handel, onze scheepvaart en scheepsbouw, van onze katoennijverheid enz. (n”. 225). « Dat de Regering zelve «voor rekening van de schatkist ouderueraingen van «landbouw, fabrieknijverheid of handel in de koloniën bedrijvc « noemt de S. , bijna ironisch, « minder raadzaam ». Bijna ironisch, want de redenen, kort en bondig bijgebragt, waarom dit «minder raadzaam » is , zijn zoo afdoende dat er iets spotlends in die woorden ligt. Zij zijn de volgende (n®. 235) ;
a. nbsp;nbsp;nbsp;De vermenging van het politiek gezag met nijver-heidsondernemingen doel afbreuk aan de waardigheid en de zedelijke kracht van het besiuur;
b. nbsp;nbsp;nbsp;Het besiuur, dal tevens ondernemer van nijverheid is, geraakt ligt in verzoeking om van zijne magt misbruik te maken lot onderdrukking van alle mededingende bijzondere nijverheid;
c. nbsp;nbsp;nbsp;De aandacht van het bestuur blijft te uitsluitend op enkele groote lakken der voortbrenging gevesligd , met verwaarloozing van den veelsoorligon rijkdom eener milde natuur, welken alleen de vrije en veelzijdig verlakte bijzondere nijverheid weet op te sporen en ten meesten nulle aan te wenden;
d. nbsp;nbsp;nbsp;Hel bestuur kan zijne ondernemingen van nijverheid niet drijven dan door ambtenaren, die geen persoonlijk belang hebben bij het drijven der onderneming.
Themit, D. Vit, 4de St. [18C0j. 4’
-ocr page 652-— 640 —
e. En wanneer aan deze ambtenaren zulk een prikkel des eigenbelangs gegeven wordt, door hun een evenredig aandeel in de winsten toe te leggen, komen zij ligt in verleiding om onkel het meeste oogcnblikkelijko voordeel te bejagen, zij hot ook met gevaar voor de duurzame belangen der onderneming of zelfs der kolonie ;
Is het mogelijk in weinige woorden krachtiger de onhoudbaarheid aan te toonen van onze gouvernementscultures , on mogelijk dit zachter uit te drukken dan met dat «hot schijnt minder raadzaam» ?
Het behoeft geeno opmerking, dat do S., even als ieder die niet door hartslogt verleid wordt, geene overijlde toepassing wil van de door hem hier en elders gestelde regelen. Dit neemt niets weg van hunne waarde en waarheid. Zij zijn daarom niet minder de onomstoote-lijke beginselen, die de wetenschap leert, en die nooit ongestraft worden miskend, zoomin in de kolonie als in bet moederland ; do beginselen , die nu reeds en met volkomen bewustheid, zonder aarzeling, twijfel of halfheid moeten worden aangenomen en waaraan iedere regeringsdaad behoort te worden getoetst. Die regelen bepalen de rigling waarin wij ons moeiten bewegen , cene rigling die hemelsbreed afwijkt van den gang van ons koloniaal bestuur.
Wel zijn het slechts wenken, die do S in dit hoofdstuk over koloniën geeft, maar wenken die niet onopgemerkt mogen voorbijgaan, waar hot geldt eene nog weifelende Volksovertuiging te vestigen. Zoo eenig onderwerp practisch is en gewigtig, het zijn onze koloniën : wij zijn op ieder ander stoffelijk gebied meer of min op den goeden weg , doch hier ontbreekt de impulsie om den ouden, door do wetenschap afgekeurden weg te verlaten , nog ten eenemale. Wij wantrouwen niemands goeden wil, maar veler inizgt en kennis. Het gestelde door den Leidschen Hooglecraar, dien niemand van
-ocr page 653-stelselzuchl of bij-oogmorkeii zal verdenken, kan bedragen om dal inzigl te verholderea en die kennis te vermeerderen, en wij juichen het daarom van ganscher harte toe. Hel zijn schoone woorden die hij schrijft, en waarmede wij besluiten, woorden die eene Volksmee-ning moesten uitdrukken :
«Nogtans, de overtuiging mag hier niet achterge-« houden worden, noch onregt, noch geweld, noch « willekeurige verkrachting van do natuurlgke ordening « dor maatschappij, noch de vooroordeelen eoner onbe-« schaafde volksmenigte, noch de gehechtheid aan eeuwen-« heugende misbruiken mogen gelden togen de waarheid. «Zg het met beleid on geduld, zij het zonder over-« haasting of roekeloozo stelselzucht — maar de Indische « maatschappg moet tot haar natuurlgk leven worden « opgevoed, of zg zal verloren gaan. En wel is het «bemoedigend te mogen opmerken, dat elke wezenlijke «verbetering, in do laatste jarorr aangebragl, hoe « gewaagd zij ook scheen, onmiddelijk hare eigen « regtvaardiging heeft medegebragl. Denken wg slechts «aan Iweo der meest besproken. Verbetering in do «verhouding tusschen ondernemer en arbeider: al meer «en meer komen de bewijzen lot ons over, hoe gunstig «do vrije arbeid werkt. Verbetering in hel belasting-« stelsel : de man, die in 1852 do uitmergelende warong-« en ónzar-reglen heeft durven opheffen, wordt door «den dankbaren Javaan niel herdacht, zonder dat deze «eene zegensprake aan zgnen naam verbindt.»
J. C. Reepwakek.
-ocr page 654-- 642 —
Obtervalions critique* iur le Code Civil Neerlan-dai*, comparé avec le Code JVapoleon , hivre I, Tit. I au ne, par J. Verduciièjie , avocat; Maeslricht, vas 0sgh-x4meriga et Cie., 1860, 80,; 153 bl.
Zij die , nadat achtereenvolgens onderscheidene groo-tere en kleinere werken over het Neilerlandsch Burgerlijk Wetboek in het licht zijn verschenen, en vooral nadat de hoogleeraar Opzoomer de artikelen van dal wetboek verklaard heeft, die nog verklaring behoefden, mogten gemeend hebben dal er nu niets meer over te zeggen viel , zullen verrast zijn , toen hun do « observations critiques» van den heer Verdoghène onder do oogen kwamen. Zij hadden gedacht dal na al de toelichting , verklaring en beoordeeling, die aan het Burgerlijk Wetboek te beurt is gevallen, alle duisterheid daaruit verdwenen, alle moeijelijkheden opgelost waren, en dat ieder nu kon welen , hoe hij er over moest denken, en ziet, daar vertoont zich aan hunne verwonderde blikken een goschrilt van honderd drie en vijftig bladzijden , waarvan de titel kritische opmerkingen over de enkele zes eerste titels van bet Burgerlijk Wetboek toezegt. Het kan niet anders of zij moeten een hoog denkbeeld opvatten van de bekwaamheid van den schrijver, van wien zij naar den titel mogen vermoeden , dat hij, na den arbeid van kundige en scherpzinnige voorgangers , een nieuw licht heeft ontstoken over het door hem behandelde, en dit boog denkbeeld kan niet anders dan versterkt worden floor de voorrede van hel geschrift, waarin bescheidenlijk veel beloofd wordt. De schrijver wil niet voor een verwaanden Aristarchus doorgaan. Neen, zegt hij, «ce n’est pas comme lel que je me présente. Je me borne à émettre do modestes idées que je crois justes, et les livre à l’examen de mes confrères, dont
-ocr page 655-— 643 —
il y en a qui probablement verront plus clair que moi. ” Maar loch: «Il me semble que le droit civil n’a pas encore été traité chez nous (het land waarin «les Grotius, les Voet, les Noodt, les Bljnkershoek se sont fait une réputation européenne») avec tout le soin désirable, et ensuite notre Code mérite, je crois, l’attention des étrangers. Je voudrais le faire connaître à nos voisins; j’ai donc dû écrire en français; peut-être aussi provoquerai-je quelques discussions , car j’aime à quitter la voie battue. Je déleste le jurare in verba ma^iatri. Aussi, au risque de tomber dans le paradoxe * soutiendrai-je quelques opinions hasardées. Pourquoi pas? Quand même je n’aurais aucun espoir de voir triompher mes idées, il me suffît qu’elles me paraissent vraies , pour que je les émette franchement. Que d'erreurs le monde n’a-l-il pas embrassées! Les plus grands philosophes de l’antiquité n’ont-ils pas approuvé l’esclavage ? Et l’histoire do Galilée ne nous prouve-t-elle pas combien , même dans les pays lettrés , la vérité a de peine à percer. 11 ne suffit donc pas qu’un principe soit généralement admis. Tout doit êlre examiné, scruté. Ouvrons nos yeux, etsi après avoir cherché, nous ne trouvons pas, affligeons-nous, mais au moins que notre conscience soit tranquille. Celui-là qui a fait tout ce qu’il a pu pour découvrir la vérité , n’a aucun reproche à s’adresser. » Geven deze woorden niet een goeden dunk van de beginselen van den schrijver, en eene hooge verwachting van cene studie , waarbij, zoo als ons is medegedeeld, zelfstandigheid en waarheidsliefde hebben voorgezeten ?
Üit de overgeschrevene regels zal men reeds bemerkt Lebben dal de stijl eigenaardig is , en dal de bewijsvoering eene andereis, dan men in reglsgeleerJe boeken gewend is. In dit opzigt is hel geschrift zelf in overeenstemming met de voorrede. Er komen hier en daar verrassende opmerkingen in voor, die de lezer bij do
-ocr page 656-artikelen, die behandeld worden, niet verwacht had, en die hem eene aangename afwisseling schenken te midden van do minder amusante wetsuitlegging. De regtswotenschap wordt door velen droog genoemd. De schrijver is indachtig geweest aan het varielas delectat, en heeft naar het omne lulit punctum etc. gestreefd. Zoo grijpt de sehr., naar aanleiding van art. 20 , B. W., waarin gezegd wordt dat do getuigen bij de acton van den burgerlijken stand moeten zijn manspersonen, do gelegenheid aan om do regten der vrouwen te verdedigen , en houdt ten haren behoeve een warm en uitvoerig pleidooi. Hij vindt het ongepast dat de vrouw niet als getuige bij eene acte wordt toegelalen. «Son témoignage no vaut-il pas celui d’un homme?» Dit is in der daad een nieuw gezigtspunt, dal bij Opzoomer , noch DiEPHUis, noch de Pinto , noch Nienhuis aangetroffen wordt. — Do kritische opmerkingen over do derdo , vierde on vijfde afdoeling van den derden titel « van do akten van den burgerlijken stand , » welke onder het opschrift : « Sect. III, des déclarations et des publications de mariage» in vier bladzijden worden zamengevat, worden ingeleid met uitvoerige beschouwingen over het verheven karakter van het huwelijk. Het huwelijk is geen gewone overeenkomst, maar van goddelijken oorsprong en zoo oud als de menschheid : « Dieu a dit: non est bonum hominem esse solum , faciamus ei adjuloriutn simile sibi. » Daarop volgt de definitie, door den orateur du Gouvernement van het huwelijk gegeven. Eu daarna: «Kien de plus important pour l’homme quo le mariage ; l’auteur du Christianisme devait y attacher une source toute spéciale do grâces, il l’a fait. » Wij vragen in het voorbijgaan: waaruit dil blijkt? Na nog eenigo dergelijke opmerkingen gaat do sehr, tol de artikelen over, doch de kritische opmerkingen daarop zÿn niet veel moer dan een om-
-ocr page 657-— 645 —
schrijvingen eene vergelijking met de bepalingen van den C.N,—De zesde afdeeling van donzelfden lilel «van de akten van den burgerlijken stand» « van naanis- en voornaarns-veranderingen » geeft den sehr, aanleiding om Ie spreken over het uit ijdelheid voorlspruitend hechten van namen van landgoederen aan geslachtsnamen. Hiertoe bepalen zich de kritische opmerkingen op deze afdeeling. — Bg art. 92, waarin voor het huwelijk van minderjarige kinderen de toestemming van den vader volstrekt noodzakelijk wordt verklaard , terwijl die van de moeder slechts gevraagd , niet verkregen , behoeft te worden , komt de sehr, terug op den zijns inziens onbillijken voorrang , die door den wetgever aan den man boven de vrouw wordt toegekend. De vrouw vindt inderdaad in den schrijver een welsprekend advokaat : «Malheureusement, l’on est habitué à ravaler la fename , elle n’est pas l’égale de l’homme, on nous a appris sur les bancs de l’école,que le masculin est plus noble quoie féminin; belle sentence, vraiment! Et pourquoi la voix du père est-elle prépondérante? Est-ce qu’une mère n’aimo pas ses enfant aulaul que le père?» -Om dezelfde reden geven de artt. 93,94 en 97 den sehr, stof lol ergernis.—Terwijl deschr.de bepaling van art. 113, dat trouwbeloften geen regtsvordering geven tot het aangaan van een huwelijk enz. goedkeurt, drukt bij den wensch uit, dat dit meer algemeen bekend inogl zijn : «Combien de jeunes filles so laisseront encore séduire et tromper par de vaines promesses le Maar do wetgever kan dit niet voorkomen. De wetgever moot vrÿheiil laten om al dan niet te huwen. «Tout ce qui éloigne du mariage, tout ce qui y engage est également dangereux. L’homme libre et d’un esprit sain a déjà assez do peine à trouver un compagnon qui l’aide à surmonter les difficultés de celle vie terrestre. »
Misschien dat er hier of daar nog andere kritische opmerkingen van denzolfden aard verscholen zÿn , maar
-ocr page 658-— 646 — de aaugeliaalde zijn voldoende om aan te toonen dal de schrijver naar verscheidenheid heeft gestreefd , en tevens dat hij zich niet bepaald heeft tot het verklaren van de artikelen zoo als zij daar liggen , doch den geest, waarvan zij hel uitvloeisel zijn, aan een wÿsgeerig en gemoedelijk onderzoek heeft onderworpen.
Van den vorm gaan wij over lol den inhoud. Hel zou ons aangenaam zijn de aanleekeningon , waarmede de heer V. de niel op den titel vermelde algemeeno hepalingen en de zes eerste titels van het B. W. verrijkt heeft, achtereenvolgens te kunnen nagaan, doch moeten ons uil vrees voor te groote uitvoerigheid daarvan onthouden. Wij zullen ons bepalen lot de algemeone bepalingen en lot een enkelen titel, ten einde lt;len lezer ten minste eenig denkbeeld van de wijze van behandeling te geven. Hel kan dan levens blijken of de door Jen titel en de voorrede opgewekte verwachting door het geschrift verwezenlijkt wordt.
Ten aanzien van de arll. 1 en 2 A. B. merkt sehr, op dal in beide holzelfde beginsel wordt uilgedrukt, en zegt dat ten aanzien van beknoptheid en juistheid van redactie onze wetten veel te wenschen overlalon. — Is inderdaad art. 1 overbodig? wordt daarin niet hel beginsel uilgo-drukl, terwijl art. 2 de wijze van toepassing daarvan regelt? — Eene andere opmerking : « il nous paraît moins correct de dire que les lois opèrent dès que leur publication pourra être connue. Car celle-ci est le moyen employé pour porter la loi à la connaissance des habitants. C'est l’ordre do publication, c’est-à-dire, la promulgation , qui est connue, » zou vervallen zijn , wanneer sehr, bel woord afkondiging niel vertaald had door publication , maar , overeenkomstig de betoekenis van hel woord , en de oorspronkelijke redactie (vgl. Vooa-Duin, I, 320 vv.), door promulgation. — Verder weidtdo sehr, uit over den termijn , na verloop van welken do
-ocr page 659-— 647 ~
bekendheid inel do wol cene praesumlio juris et de jure is; vermeent dat, zoo als alle schrijvers (Opzoomer wordt toch zeker slilzwijgend uitgezonderd) leeren , op dezen algomeonen regel eene uitzondering zou ontstaan , wanneer ten govolgo van buitengewone omstandigheden do gemoenschap tusschen eenig deel van hel rijk en de hoofdslad afgebroken werd ; raerkl op dal onze wetgever een zelfden lermjn voor het geheelo rijk heeft gesteld , en niet zoo als deFransche wetgever een naarjde afstanden verschillenden , en oordeelt eindelijk de wijze van afkondiging zoor onvolkomen: «car il dépend du pouvoir exécutif de publier la loi immédiatement ou tardivement. » (Mon vindt deze laatste opmerking niel bij één schrÿver; vgl. Opzoomer , A. B. ; de Pinto , B. W. , en de bij dozen aangehaalde schrijvers, onder welke van Hogendorp.) — Voilà toni. — Men vergelijke de drie bladzijden, waarop de heer V. de hier geresumeerde kritische opmerkingen heeft zamengevat, met de aan-leekening van den heer Opzoo-Vier , en meene nog dat er na deze aanleekoning niets nieuws over do aclt. 1 en 2 A. B. le zeggen viel !
Bij art. 3 wordt, met herinnering aan de Maart- en Meivelden , aan de Salische wel en de capitularia van Karel DEN Ghoote, in zoo weinige regelen op zulk eene kernachligo wijze verklaard hoe vroeger de gewoonte naast de wel, en zelfs in strijd met de wet, groole kracht heeft gehad , terwijl nu geen ander regl geldt dan hetgeen door den wetgever is uilge.sproken, ten zij de wetgever uitdrukkelijk op de gewoonte verwijst, dat wij wanhopen om hetzelfde in minder regels zamen le vatten.
De aanleekening op art. 4 laat zich aldus resumeren: paraphrase van het artikel; lof van eenige schrijvers, die over het beginsel van non-rotroaclivileit hebbon gehandeld; aanhaling van Portalis; verwijzing naar art. 802 B. W.
-ocr page 660-— 048 —
Naar aanleiding van art. 5 zegt de schrijver, dat, niet tegenstaande hel daarin uitgesproken beginsel, de geldigheid van zekere oude wellen wel eens wordt bestreden , en drukt den wensch uit dat eone menigte van de bij ons nog geldende wellen van Franschen oorsprong mogl worden afgeschafl.
De arlt. 6, 7 en 8 worden lo zamen behandeld. — Schr. bestrijdt hel in art. 6 uitgesproken beginsel, en komt op togen het daarin voorkomende woord regten (vgl. Opzoomer , A. B., 1)1.30}. — Schr. omschrijft art. 7 ; zegt dal do onderscheiding van het personeel en het reëel statuut niet altijd gemakkelijk is; bespreekt naar aanleiding daarvan eene enkele queslie ; geeft als zijue meening op dal len aanzien van do roerende goederen niel do wet van hel land van den eigenaar, maar van dal waar de goederen zijn, behoort te gelden , — hier heeft de schr. inderdaad « la voie battue » verlaten — en geefl len slotte nog een uitvoerig citaat van PoRTALis ten beste. Dit is hel résumé van schrÿvers aanteekening op de artt. 6, 7 en 8 A. B.
Met art. 9 is do heer V. niet zeer ingenomen : «C’est une innovation admissible peut-être dans un pays commerçant comme lo nôtre, mais qui est peu conforme aux anciens principes. »
Art. 10 wordt zonder meer overbodig geacht.
Schr. bestrijdt het voorschrift van art. 11, en betreurt het dal de regier niet, naar goedvinden en inspiratie , do harde wet ter zijde mag stellen en naar billijkheid uitspraak doen. Om hierin te gemoet te komen , slaat hij hel volgende voor: «L’art. 11 doit être conservé , nous le voulons bien. Que lojuge suive la loi , mais qu’il lui soit permis de no pas l’appliquer , quand celle application lui paraîtrait inique. L’abstention est préférable à la violation du droit naturel, auquel les Romains donnaient un caractère divin. Divina quadam providenlia consti-
-ocr page 661-lula. Inslit. § tl. Pour .sauver les principes, la loi pourrait, dans ce cas , ordonner le renvoi de la cause devant arbitres , qui statueraient comme amiables compositeurs. L’arbitrage forcé n’est pas une nouveauté (in Frankrijk , waar het ten aanzien van vennoolscliappen van koophandel bestond, heeft men hel afgeschafl, niet omdat het daar voldeed). C’est iPailleurs Ie moven do satisfaire aux principes el à la loi 200 de regulis juris » enz. — Arme justitiabelen, ten wier aanzien, naar het persoonlijk in-zigt van den regier, de wellen al dan niel zullen worden toegepast ! Zou het hier ook worden : summa aequitas , summa injuria ?
Arlt. 12 , 13 , 14. Paraphrase van de aril, met aanhaling van het jus publicum privalorum pactis mutari non potest, een paar andere niet minder bekende wellen uit het Romeinsche regt en een gezegde uit Portalis.
In een appendix bespreekt de sehr, de verhouding lus-schen het natuurlijk en het geschreven regt, en komt cens op zijne bij arl. 11 verdedigde stelling terug. Hij beloont zich een voorstander van de jury, en haalteen voorbeeld aan van eene vrouw , die , door de jury niel schuldig verklaard , voor onze hoven zonder twijfel zou veroordeeld zijn. —Kan men legen deze misschien billijke niel-schul-digverklaring iiiet overstellen de schuldigverklaring van vrouw Lemoine, die voor onze hoven hoogstwaarschijnlijk niet zou veroordeeld zijn? Mogen wij lang bewaard blijven èu voor de jury én voor do door den heer V. voorgestelde toepassing van de billijkheid !
En hiermede zijn de aanleekeningen op do Algemoeno Bepalingen der wetgeving van hel Koningrijk, die wij zoo getrouw mogelijk hebben trachten le resumeren, teii einde. Heeft de sehr, er veel nieuw licht over verbreid ? Is «la route encore embarrassée de la jurisprudence ,» zoo als wij naar de voorrede hoopten , ton minste een weinig opgeruimd? Is dit « le soin désirable,» waarmede ons
-ocr page 662-— 650 -
Burgerlijk Welhoek moet behandeld worden? Zullen de ■vreemdelingen,indien r,ijal veel nut uil do aanleekeningen van den heer V. kunnen trekken , een hoog denkbeeld krijgen van onze niet in het Fransch geschreven reglsge-leerde literatuur?
Volgens onze belofte zullen wj nog de opmerkingen van den heer V. op een van de door hem behandelde titels nagaan, en kiezen daartoe, na rijp beraad, die op den vierden titel, van woonplaats of domicilie, wegens do schoone inleiding, waarmede zij geopend worden. Na hel gezegde kunnen wij zeer kort zijn. Ex ungue leonem.
Wij worden aldus op de opmerkingen voorbereid: « malgré la clarté de ce litre si imporlant, il nous semble que les auteurs se sont ingéniés à l’obscurcir par des distinctions que le texte n’autorise pas; nous croyons devoir chercher à dégager la vérité avec tout le soin dont nous sommes capables. INous aurons à lutter contre des jurisconsultes plus forts que nous. Mais notre conviction nous donne des forces. La science est un champ clos où l’on ne peut se porter que des coups salutaires.» Denkt men ook aan een Lalynsch spreekwoord, waarin zoo iets van een berg en oen klein dier voorkomt?
Bij art. 74 streeft de sehr, zelfs niet naar oorspronkelijke opmerkingen, maar bepaalt zich tot eenige aanhalingen.
Bg art. 75 bestrijdt de sehr, de stellingen van den heer Opzoomer met geeno andere argumenten dan die, welke de heer Opzoomer reeds meende woderlegd te hebben.
De sehr, keurt hel af dat in art. 76 twee verklaringen gevorderd wurden, en zou ééne voldoende achten.
«L’art. 77 nous étonne. — Gomment ne pas regarder l’acceptation de fonetims publiques , tuioie d'un changement d'habitatiuii,cutii lie une translation de domicile.»
-ocr page 663-— 651 —
Wij meenen don schrijver indachtig te moeten maken aan do laatste woorden van art. 77: «indien zÿ het teg^enoeeri/eetelde voornemen niet hebben aan den da^ gelegd. »
In de aanleekening op ari. 79 vindt men niets dat niet bij bë Pihto , Opzoomer en Diephuis en misschien bij vele anderen te lozen is.
Do aanteekeningen op art. 80 en 81 bestaan in eeno vergelijking van deze wetsbepalingen met de corresponderende artikelen van den Code Napoleon.
De in de aanteekening op art. 82 behandelde questie wordt ook ontwikkeld bij Diephuis, dl. I, n». 373, waar naar eene menigte Fransche en Hollandsche schrgvers wordt verwezen.
En hiermede nemen wij afscheid van deze «observations critiques.» Wij »villen niet ontkennen dat er hier en daar zeer juiste opmerkingen in voorkomen, die van schrijvers scherpzinnigheid en zelfstandig oordeel getuigen , maar wij meenon toch in bedenking te mogen geven of hij niet indachtig had behooren te wezen aan de woorden van den hooglecraar Opzoomer: «Het is een onbillijkheid, om eiken regisgeleerde te dwingen, dat hij dezelfde meeningen, die reeds meer dan ééns in zijn boekenkast prijken , er nogmaals in opneme. Velen rekenen zich geregligd, om, als zij op één artikel eeno nieuwe gedachte hebben , met een verklaring van het geheele wetboek op te treden, die dan eigenlijk slechts een tweede uitgaaf van een vroegere verklaring mag heeten. o S. M. S. DE Raritz.
-ocr page 664-— 652 —
Ve algemeene begineelen van ttrafregt, onimikkeld en in verband beschouwd met de bepalingen der Nederlandeche Strafwetgeving, door Mr. A. F. VAN Deinse, raadsheer iu het provinciaal geregls-hof van Zeeland, enz. — Tweede, geheel omgo-werkle en verbeterde druk. — Middelburg, J. G. en W. Altorffer. 1860. — 548 bl. in 8“.
De eer eoner tweede uitgave, na een betrekkelijk kort tgdsverloop, kan, in den regel, in ons kleine land, alleen aan goede boeken te beurt vallen; maar vooral is dit waar van een werk, uitsluitend gewijd aan do wetenschap van het stral’regt, die bij ons slechts weinige beoefenaars vindt.
Het werk van den heer van Deinse munt dan ook inderdaad uit door vele voortreffelijke eigenschappen. Rijk in zaken, veel meer dan in woorden , omdat de schrijver doorgaans weinig redeneert, maar veelal zich tevreden stelt met op eene volledige opgave van bronnen, zoo van jurisprudentie als litteratuur, slechts te laten volgen do korte slotsom van zijn onderzoek; — beknopt, maar toch grondig en volledig, voldoet het inderdaad aan al de eischen van een goed en bruikbaar handboek.
Het werk is sedert lang in handen van ieder, dio zich met do studie van het strafregt bezig houdt, en de lezers van dit tijdschrift ontvingen bovendien eene beoordeeling van de eerste uitgave van den heer van Bell, in Themis, XIV, 47 volgg.
Na dat alles zal wel een herhaald verslag van den geheelen inhoud niet noodig zijn ; terwijl ik mij bovendien gaarne vereenig met al den lof, door vroegere beoordeelaars aan het werk loegezwaaid, al belijd ik dan ook over sommige belangrijke zaken geheel andere beginselen dan de geleerde schrijver. Mijn doel kan dus alleen zijn, met korte woorden de aandacht te vestigen
-ocr page 665-— 653 op do verbeteringen , en vooral ook op de aauraerkelÿko uitbreiding, die het werk bij deze tweede uitgave ondergaan heeft.
Ik zeide, dat ik omtrent sommige, misschien over vele zaken anders denk dan de schrijver. Mögt ik er een paar opnoemen, het zouden deze zijn:
De schrijver rangschikt het strafregt voor een deel onder het ju# civile of privatum, voor zoo ver het ten onderwerp heeft do vergoeding wegens krenking van bijzondere regten en belangen. Ik geloof met den heer VAIS Bell, dat dit eene dwaling is. Het is niet ónmogelijk, dat in de strafwet bepalingen van burgerlijk regt voorkomen ; maar dan is dit oene fout in do wet, die echter dio bepalingen niet van aard kan doen veranderen; eene wet, die alleen regelt de betrekkingen tns-schen burger en burger, is eene burgerlijke, geene strafwet; en iedere vergoeding van schade is verschuldigd, omdat er civiliter onreglmiiij; gehandeld, niet omdat er misdrijf gepleegd is. Ik wil echter niet zoo ver gaan van te beweren, dat in een wetenschappelijk werk over hot strafregt niet ook de burgerlijke gevolgen van het misdrijf zouden mogen besproken worden ; en ik acht daarom dan ook niet misplaatst hetgeen wij daarvan in dit werk aantreffen.
Eene tweede aanmerking zou deze zijn: do schrijver wil in hot strafregt do extensieve interpretatie toelalen. Hoezeer hij de leer der jurisprudentie zoowel bij ons als in Frankrijk voor zich heeft, komt het mij nog altijd voor, dat niets meer dan dit in strijd is met do ware beginselen van hot regt; en dat bovendien daardoor eene wijde deur wordt opengozet voor de meest gevaarlijke willekeur, dio namelijk dos regtors. Strafbaar is alleen, en kan alleenzijn, datgeen, wat de wet bepaaldelijk hoeft verboden en gestraft. Houdt men dat denkbeeld niet streng vast, dan is er geen einde aan wille-
-ocr page 666-— (554 — keurige uitbreiding der strafwet door den regter , quasi om de woorden aan te vullen in den geest van datgene wal men aanneemt, dal door don wetgever zal bedoeld zijn, zonder dat men echter eenigen waai borg heeft, om niet evenzeer in strijd Ie geraken met de bedoeling als met de letter van de wet. Bovendien geloof ik, dat de juiste grens zeer moegelijk te trekken is lusschen de extensieve uitlegging, die de schrijver wel, en de ana~ logische, die hij niet wil toelalen.
Een voorbeeld van hel gevaarlijke dier leer vindt men, geloof ik , in de toepassing door de jurisprudentie gegeven aan de bepalingen over verwonding en doodslag. Do gezonde regtsleer brengt mede , dal iedere daad aan haren bedrijver toerekenbaar is in haren vollen onivung, maar ook niet verder. Daaruit volgt, dal nooit aan oen misdadiger kan worden toegerekend een tweede misdrijf, dal niet in zijne bedoeling lag, of de toevallige gevolgen van een eerste misdrijf. En niettemin neemt do jurisprudentie aan, en de schrijver met haar, ofschoon erkennende , dal dit met de ware beginselen van hel regt niet is overeen te brengen, dal hij, die zich schuldig maakt aan moedwillige verwonding, ook in foro poenali verantwoordelijk is voor den dood , daardoor toevallig veroorzaakt, buiten, zelfs tegen zijnen wil. Dat nu zulke onzin in den Code Penal le lezen staal, is nooit beweerd en kan ook niet beweerd worden; maar men heeft zich to.l dat niet minder vreemd dan treurig besluit laten verleiden door allerlei gezochte redeneringen van onderstelde bedoelingen, die bovendien nog zeer ver van bewezen zijn. Ik ten minste betwijfel hel zeer, of de Code Pénal dal meer heeft gedacht dan hij hel gezegd heeft.
Maar keeren wij terug lot do tweede uitgave, die inderdaad aanspraak mag maken op den naam van vermeerderde en verbeterde uitgave.
Onder de onderwerpen , die bij deze tweede bewerking
-ocr page 667-hoofibjikelijk ** ijziging en uilbreiding ondergaan hebben, noemt de schrijver ons in zijne voorrede o. a. poging, niedepligligheid , maalslaf der slrafFen , geschiedkundig ovcrzigl van hel slrafregl , cellulaire gevangenis-siraf, geregiskoslen, verjaring, enz. Ik kan bij dit alles niet langer stilstaan; maar ik geloof te mogen verzekeren, dat ceno vergelijking der beide uitgaven over alle lt;lezo en andere zaken, bijna altijd ten gunste van de laatste zal uitvallen.
Maar daarenboven, dal degeuiglige veranderingen , die ons slrafregl sedert 1801 omlergaan heeft, met name de invoering iler gemeenle-wel en de wijzigings-wet van 29 .lunij 18.'»4, niet zonder een zeer gewigligen invloed konden bijten op een tteik over hel slrafregl, spreekt van zelve.
Wat de gemeente-wel betreft, die thans in dit werk vervangt, wal hel vroeger vermeldde over «Ie plaatselijke verordeningen, — zoo vinden wij hier niet alleen een beknopt , maar volledig verslag eter de bepalingen dier wel, handelende over do sirafwelgevende magt der gemeentebesturen in haren vollen ornvang, maar daarbij tevens een zeer belangrijk overzigi van de vele vragen, waartoe die reeds hebben aanleiding gegeven, mei opgave der reglerlijke beslissingen en der gevoelens van de schrijvers.
Met een enkel woord onderzot kl de schrijver nok de gewiglige vraag, in hoe verre de regier verpligl en betoogd is de toepassing te weigeren eener verordening, die /lij meent, dal in sirijd is met de algemeenc wet? Die traag wordt door hem toestemmend beantwoord, alleen opgrond van de bepaling van art. I5t Gemeentewet. Ik ben van eene andere meening, op de gronden door mij aangevoerd in T/iemi.i, XIV , I —12. Hel is bier cellier de plaats niet om daarotm mei den schrijver te twisten. Men kan hel fiel hem of met mij eens zijn;
■Iheuili- 1)1. til. 4ile .Sl. [l’'6O ]
-ocr page 668-— 656 — maar, in ieder geval, komt hel mij voor, dat jpen niet volstaan kan met eene verwijzing naar art. 151 , dat met de geheelo vraag niets te doen heeft. In het geval daar bedoeld , is er volstrekt geene met de wet strijiligo verordening. Er is integendeel eene volkomen wettige verordening, die later door de algemeeno wet wordt ingetrokken en afgeschaft, en die op/iondt van kracht te zijn, even als dit hel geval zou zijn als zij vervangen werd door eene nieuwe verordening van het gemeentebestuur. Thans b. v, wordt de quaeslie over do publieke vrouwen en do huizen van ontucht uitsluitend geregeld door plaalselijke verordeningen. Maar indien eenmaal de zoo hoog noodige wel op dat onderwerp wordt uitgevaardigd , dan zullen allo die verordeningen van rc^tswege ophouden Ie gelden, niet omdat zij onwettig waren , maar omdat zij door de latere algemeeno wet zijn vervangen.
Als ik hel omirent deze vraag met den geleerden schrijver niet eens ben , ik ontmoet hem daarentegen gaarne in de uitlegging die hij geeft aan art. 291. Dat daarbij wordt voorgeschreven eene algemeeno herziening van alle verordeningen , met dat gevolg dal alles walniet herzien is, van regtswege na den termijn van vijf jaren is vervallen , is , zoo het schijnt, voor hem zelfs geene vraag geweest; en flo daarover vroeger in dit tijdschrift gevoerde polemiek tusschen mijn scherpzinnigen en ver-nufligen vriend Kappeyne van de Coppello en mij, wordt zeker daarom slechts pro memorie door hem vermeld.
Met de wel van 1854 is de schrijver blijkbaar zeer ingenomen ; en , al moge zijne lofrede misschien wat zeer algemeen zÿn, le ontkennen is hel niet, dal haar invloed op onze regtspraak doorgaans heilzaam en weldadig geweest is. Te betreuren is het alleen , dat die partiële wijzigingen ons niet veel digler brengen tol een algemeen Neder-landsch Strafwetboek , waaraan toch zoo groote behoefte
-ocr page 669-— 657 —
bestaal. De schrijver spreekt in lijne voorrede over onze Faderlandec/te Strafioetgeoin^; maar hij zal mij , geloof ik, moeten loegçven, dat wij die eigenlijk niet hebben, en dal althans de verminkte en opgelaple Code Pe’nal daarvoor ónmogelijk kan doorgaan. -
Ik veroorloof mij ten slotte ceno aanmerking op den vorm. Heiwerk wordt voorafgegaan door eene inhoudsopgave , die zeker onmisbaar is voor een boek , waarin zoo vele en zoo verschillende zaken behandeld worden. Maar ik geloof, dal de uitgever zeer veel zou hebben bijgedragen lot bare bruikbaarheid en lol die van het geheele werk , indien hij had kunnen besluiten de alge-meene gewoonte te volgen , om achter ieder onderwerp te verwijzen naar de bladzijde van hel werk, waarop hel behandeld wordt.
A. DE PlNTO.
De Regltpraak van den Doog'en Raad met ophelderingen en geschiedkundige toelichtingen, verwijzingen, enz., door Mr. D. Léon, Advocaat bij den Hoogen Raad der Nederlanden en Lid der Provinciale Staten van Zuidholland. Tweede Deel. Zesde Aflev. Hoofdstuk Vil. fPethoek van Strafvordering. Arlt. 1—224. ’s Gravonhago , 1860. blz. 1175—1494.
Mr. David LÉON heeft zich omirent de praklikalc wereld in ons land door dit ten einde spoedend werk hoogst verdienstelijk gemaakt. Deze onze uitspraak zal niemand verdacht voorkotneii, die onze successive bcoor-doelingen of liever aankondigingen der vroegere aflo-
-ocr page 670-vrriiigrn (1) kent. Immers bij herhaling hebben wij geloond, mei Terzamelingen van gewijsden niet boog te zijn ingenomen ; maar i ene opgave van de uitspraken met aanwijzing en onderzoek der reglsgnmden, is i/tm belangrijk , wanneer men versend 'an leer bij elkander aanireft, en deze met opgave der lileralniir over hel leglspnnl aan eigen onderzen k viinll onderworpen. Zie, dan wordt de ve zameling «•••n nienwo eommenlarins, die levens vermeldt , hoe de schrijvers over een regls-punl denkin, hoe de reglers het begrijpen: dan woidt de reglspraak , gel jk behoort, behandeld even als de schrijvers, dal is de olt;?r«c//«7/e«r/e uitspraken als zoo vele gevoelens onderzocht en beoordeeld, liet is dan geeno dm re verzameling van deeisiën , die zoo vaak met elkander strijden : reglspraak a/ji 20ii(/a)ii^' slaat dan op den aehierarond , is liet bjwerk : ilal vvil zeggende kennis boe vele deeisiën OdOf, hoe vele le^'eti een reglssyslcem of wetsopvatting er beslaan, staal in de tweede plaats. Zoo als de heer LÉorr hier van ilen beginne af gehandeld beeft, had zijn werk ten titel kunnen voeren : «de Neder-landsche wetgeving loogelicht door opgave, onderzoek en bcoordeelmg van de verschillende gevoelens van schrijvers en uitspraken van den Hoogen Raad» /2), zoo-dat hel woord eerjichiUende en op geooeteiis en op uilgpraken slaat.
Zoo lang hel personquot;el van het hoogste reglerlijk collegio blijft veranderen,— en dal zal wel allijd hel geval zijn,— zullen zijne uitspraken blijven verschillen. Zoo lang herbaalde gelijkluidende deeisiën niet door een wellelijk voorschrift welskrachl erlangen , of wel zoo lang ceno
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Zij komen voor iii Themix^ Islo Veraam., M. p. C34 en voljgt;lt;r^ XII. p. 678 en voljjg, . XIII , p. 295 en v»lgg., XIV, p. 373 en volgg. en 2lt;lc Vnzaïii , II. p. 354 en '’lt;»Ïgn*
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Tc 1 j',cvi»Ïf;c lt;Icr nok i i hel omb’rwerpe! jk gedeelte van het verk blijk bate intbrcHling, ihnns regterlijle ttilxprakeit.
aulheiilifke iiilerprelalÎB gemist wordt, zal er aan geeno lekere regispraak kunnen worden gedacht.
De heer L. bi-wijsl ook hier, dat niels onzekerder is lt;lan het regl. Het verschil der uitspraken omirent regls-vragen bewijs! voor de weinige waarde van Idoole ver-zamelingi*n »an reglcrlijke di'Cisiën. Een gewijsde is waarheid, maar Insschen de gesebil-voerende parlijen. Hon-derde gewijsden cchler tusschen anderen gewezen zullen die kracht van waarheid niet erlangen. Zij belrellën altijd eene ons vreemde zaak en res inter aliosaclao aliis neipio noceul neque prosunt. Het aantal dat men in zijn voordeel moge kunnen aanvoeren, kan grooter zijn dan dal van de tegenpartij, maar dal zal zeker niet balen, omdat het legioen gewijsden niet naar de getalsterkte kan worden berekend : pauperum est numerare pecus.
Eene aan de zaak vreemde re» /ndieala kan alleen als autoriteit worden aangevoerd, waartegen men gelijke autoriteit kan te berde brengen, maar, naar do waro leer: non auelurilalibus sed argumenlorum ponilero jult;li-candum, zal het altjd bij de aanhaling van een gewijsde op de kracht aankmnen van de gronden waarop de decisie is gebaseerd, en niet verder. De regier is aan geene vroegere decisiën gebonden; hij is verpligt volgen» de wet, dat is v(dgens zijne opvatting van den zin der wel, regt le sprek-'u, en deze kan en zal, om de individuele opvatting der wet door verschillende reglers, ook vaak verschillen. Ik b-chl dus niet aan de uitspraken, maar aan de gromlen voor de nils,wraken aangevoerd, on deze beoordeel ik even gerust, als die van elk regtsgeleerdo die niet lot de magistratuur behoort.
In de praktijk, ik weet hel, juicht men in hel bezit eener decisie in zijn voordeel, ook in eene andere zaak, maar, rust zij op zwakken grond , de partij zal ilien grond aanlaslendc daarvan meer succes mogen verwachlcu dan do bestaande decisie belooft.
-ocr page 672-Het is als met een gebouw dat moet instorlen als men de foridamonlen wegneemt. En boe gemakkelijk valt dit soms niet, als er bijv, slecht of eigenlijk in hel geheel niet gemolivecrd wordl. Mij zweeft altijd voor hel oog dal ongelukkig arrest van hel voormalig Hooggercgls-bof,lsle civile kamer, van 12 Januarij 1825, le vinden in de erzamelin^van Geieysden van Mr. W. Y. vis Hamels-VELD, II. 3, 237, waarin ik dit eenige considerans injure vind: «Overwegende dat, volgens hel regl, in eene association en participation, de eene geassocieerde den anderen golidair verbindt uit handelingen ten gemeenen nulle dier associatie aangegaan.» Is dat iels anders gezegd, dan: hel is zoo, omdat hel zoo is 7 Ik haal dat arrest van dal hoogste reglscollegio in der lijd aan, maarniet om den welverdienden roem van zjn i rogtspraak te kort 1e doen; integendeel, die roem zal verhoogd worden, indien ik er onmiddellijk bijvoeg, dat ik er omtrent eenig ander regtspunt geen Iwocdo voorbeeld van ken bij dal collegie. De schrijver der Jie^txpraak verdient, gelijk men uit hel voorafgaande zal ontwaren, naar mijn inzien, allen lof, voor do wijze waarop hij zich van zij m taak heeft gekweten: men kan zich daarom met vrucht van zijnen arbeid bedienen. Ik vereenig mij overigens geheel mid hel gezegde van G. in zijne aankondiging lo vinden in hot ff'eekblad van het /ie^t, n». 2211.
Dav. H. Levyssohn Normaiv.
-ocr page 673-— 661 —
r/ieop/ii/i paraphraaig Jugtiniani Ingtitutionum ; geeunt/um vergtonem /alinain G. 0. Reitzii. y^ccef/unt Jmtiniani Institutioneg ciim variarum lec/ionum deieciu ear recengione E. Scuraderi. Ji^ditio noca. Amslelod. ap. Fr.Muller 1860. IV et 455 pag. 8o.
Door de redactie dor Themig daartoe uitgenuodigd , geef ik gaarne eene korte aankondiging van deze nieuwe uitgave. Over het groote belang der paraphrase van Theophilus , die , gelijk bekend is , aan de zanicnslclling der Instituten een zeer werkzaam aandeel had , voor de interpretatie van dit leer! oek , is men het algemeen eens. Het staat tegenwoordig vast, dal die paraphrase werkelijk \an den antecessor te Conslantinopcl , en niet gelijk CujACius en na hem vele anderen beweerd hebben, van een middeneeuwschen schrijver uil den lijd der glossaloren , afkomstig is, en vooral door de ontdekking van den echten en volledigen Gajus is dit boven allen twijfel verheven. De oorsprong van het werk, dal reeds vóór de tweede bewerking van den codex moei zijn oiilsliii:ii, schijnt in de voorlezingen van den antecessor op zijn eollegie over de instil ulen te moeten worden gezi«dil. (Verg, in hel algemeen Zinvieru , Gesch. d. röm. Privalr. I § 108).
Onder de verschillende edition woidl met regl die van G. 0. Reitz , welke in twee deelen in kwarto le' ’sGravenhagc in 1751 is uitgekomen , als de beste genoemd. Behalve eene belangrijke voorrede, varianten en nolae variorum, worden daarin ook nog fragmenten uit andere geschriften van Theophilus en twinligeveursus aangetroflen , waaronder vooral de opuscula van Mvi lus verdienen genoemd le worden. De uitgever heeft daarenboven naast den Griekschen tekst eene zeer naauwkeurig» Lalijnscho vertaling gegeven.
Het is deze vertaling , welke thans gevoegd bij den tekst
-ocr page 674-— 662 —
der Itislitulen , bij den heer Muller op nieuw is nilgc-ge»en. Hoezeer nu deze uitgave de editie van Reitz , vooral voor hen, die zich opzettelijk met de studie en verklaring der Instituten bezig honden, wel geenszins overboilig maakt, geloof ik toch, dat de uitgever voor den tegenwoordigen lijd geen geheel onnut werk heeft verrigl. Het is wel waar , dal eene degelijke studie zich niet met eeue vertaling behoort tevreden te stellen, en hef. is dan ook wel ontwijfelhaar,dat Reitz ilo vertaling geenszins mei die bedoeling heeft ondernomen (vergeh praef. § 13), aan den anderen kant valt hel echter niet te ontkennen , dal vele studenten in de regtsgelcerdheid in den tegenwoorlt;ligen lijd zich niet meer zoo goed in het Gricksch te huis gevoelen , als in vroegere dagen het geval was, toen hier in ons land vooral eene philologisch-juridische school bloeide, onder mannen, die met de oude letterkunde len minste evenzeer gemeenzaam waren, als met de reglsgcleerdheid. Hel verschijnsel moge in vete opzigten te betreuren zijn , hel bestaan daarvan kan niet Worden geloochend, en ’t vindt in de moer praktische rigting van onzen lijd , en de groole eischen, welke tegenwoordig aan eene wetenschappelijke vorming worden gedaan, zijne natuurlijke verklaring, terwijl het aan den anderen kant ook niet mag worden onlkend, dat eene te uitsluitende voorliefde voor de klassieke oudheid wol eens lot onderzoekingen heeft geleid, die voor wetenschap en leven niet altijd rijke vruchten droegen.
Mist men nu hier al ongaarne den oorspronkelijken tekst, die wel den prijs van hel werk , maar ook onlegenzeggelijk de waarde zeer zoude hebben verhoogd, daartegenover wordt de bruikbaarheiil zeer vermeerderd door de toevoeging van den tekst der Instituten. De vergelijking wordt lt;1 larduor gemakkelijk gemaakt, en als van zelve wordt do student bij de lezing der Instituten er loe gebragt, om do paraphrase di.iih j te raadplegen, In dit opzigl laat deze editie z.cii »iig' hjkcn met do vereenigde uitgaven van
-ocr page 675-Gajus en do Instituten ^anRuENZEen Bückisg , Berlijn 1829. in.
De tekst der Instituten is die »an de kleine Sebraderseho editie , in 1844 te Berlijn uitgckonien ; dezeHile varianlon zijn hier orergenoinen.
Hoezeer het werk voor de wetenschap geene hij rondere waarde heeft , waarop het lt;lan ook geen aanspraak maakt, kan het echter voor academisch gebruik worden aanbevolen.
Mr. I. Teltiüg. ----- ■ ~ r^^-^ nbsp;-----quot;
D. G. VAIS DER Reessel , T/igie» Se/ectne Juris Hol-luiir/ici tl Zi/anJici, aii suiifi/nudam H. Grotii introfiiictionem ad furispriideutinm f/oUaudicain, et de/iniendas eelehriores Juris Huilandtei contro-versias, in usitm anditoran eoul^atne. J^ditis noea , accedit index lihroruin in thesibus citato-rMW.Amstel. ap.Fr. Muller 1860.XVI et 303 pag. 8®.
De theses van den hoogleeraar var der Reessel , ten behoeve van zijn collcgie over het Iluliandsche regt, als uitbreidins , verklaring, en, waar het noodig scheen, verbetering van de Groot’s fnleidins: zijn te zeer bekend in do rcgtsgeleorde wereld, dan dat het noódig zoude zijn , om over den .'gt;ard en de strekking van dit werk , en do bedoeling des schrijvers hier uit to weiden , welke bovendien niet alleen reeds uit den titel kenbaar is , maar ook in de praefatio duidelijk wordt uiteengezet. Do waarde tan heiwerk voorde wetenschap en de praktijk wordt algemeen erkend. Niet alleen is hel een uitstekend hulpmiddel voor de studio van ons oud-vaderlandsch regt, maar hét bevat daarenboven veel, wat nog heden teu dage praktisdh
-ocr page 676-— 664 —
belang bezit; wanneer men in bel oog bondi, dat ons handeisregt niet, zooals de overige wetboeken , grooten-deels op Fransche leest is geschoeid, waar.vooral uit het oud vaderlandscho, bcpaaldelgk HoIIandsche regt moet worden verklaard , dan valt het practisch belang van die gedeelten van het derde boek , waar de si^hrijver vrij uitvoerig over het wisselregl, de assurantie, bodcnicrÿ , avarij en andere onderwerpen van handcisregt spreekt, wel niet te ontkennen. De uitgever dezer nieuwe editie heeft daarom , naar mijn inzien . èu voor wetenschap èn voor praktijk een zeer nuttig werk verrigl, en ik wenseb hem gaarne een ruim debiel toe. De uilvoeriiig van hel werk, even als van do nieuwe editie van Theophilus, verdient allen lof.
Hr. I. Teltihg.
------
(BUJTENLANOSCBR LITERATUUR.)
Du crédit personnel, du crédit réel et de leurt phases, par Loüis Bosellini, avocat à Modène. — Brusselen Parijs, 1860. 95 blz. 80.
Terwijl op het veld der politiek hel beginsel der nalio-nalileit meer en meer do bovenhand schijnt te zullen krijgen , wordt op het gebied der welenschap de oir.gekeerde rigting waargenomen. Allengs openbaart zich in de literatuur van alle vakken een cosmopolitisme, dat alle schakeringen lusschen de schrijfwijze en den aard van opvatting der verscheidene volken dreigt te zullen uil-wisschen. Het boek , waarvan ik op verzoek der redactie van dit geachte tijdschrift de aankondiging op mij heb genomen, levert voor die zienswijze een nieuw bewijs.
-ocr page 677-— 665 —
Hel is geschreven door een inwoner van Modena, door een burger van hel Italië der Italianen, in de Fransche taal en met eeno methode en eene schrijfwijze , die zouden kunnen doen vermoeden, dal hel een product ware van een grlemle uit Göllingen of uil Jena.
/.■gt;.. iii .n zich derhalve voorslell eene syslonialische,soms wat al le systematische verdeeliug, hel aanhalen van eene groote menigteschrijvers,verhandelingen over dik wei f niet van belang onlbloote , maar 1er zake zelve niels afdoende onderwerpen, hel gebruik en het misbruik van de welen-schJ’p der wijsbegeerte en hare terminologie , in één woord de licht- cn de schaduwzijde der Duilscho methode te zullen vinden, men zal zich in zijne verwachting niet bedrogen zien. Desniettemin is het boek van den heerBosEL-Li!si in een aangenamen stijl geschreven, en, niettegenstaande het veelvuldig gebruik der woorden subjectief en objectief, begrijpelijker en meer leesbaar dan de meeste geschriften onzer ooslelijke naburen. Misschien is dit aan het gebruik der Fransche taal le danken.
Toen ik hel aan te kondigen werk het eerst in handen kreeg, stelde ik mij voor eene economische of juridischeconomische verhandeling le zullen lezen over hetgeen men gewoonlijk credielwezen noemt, over banken, lee-ningen , papiermunt, crédits fonciers, crédits mobiliers, enz. Terstond echter ontdekte ik, dat het woord «crédit » in de pen van den heer Bosellini lt;le beleekenis heeft van wijze onn tenuitvoerlegging van verbindlenissen.
Als ideaal in dit opzigl beschouwt de schrijver de volkomen speciale en publieke hypotheek; hij wcnschl hel hypothecair verband niet alleen le doen werken ten op-zigle van huizen en landerijen , maar daarin ook bijna het geheele bewegelijke vermogen op te nemen. Als middel om dit doel te bereiken prijst hij volkomenc openbaarheid van den eigendom en de andere zakelijke regten aan.
-ocr page 678-— C66 —
Uct Iwk van den heer Bosellüvi kan inen gevoegelijk 111 Inee gedeellen splilsen. In het cersle gedeelte linden wij eene scliets van «lerrédd » in de vijf tijdvakken , die het volgens den schrijver heeft doorloopen. Hel tweede gedeelte wijst op de volmaakte heerschappij der vijfde periode, van de volkomen speciale en publieke hypotheek, als ideaal en leert de middelen om dit ideaal te bereiken.
Het eerste gedeelte van het boek omvat derhalve de geschiedenis der wijze, waarop verbmdlenisscn worden ten uitroer gelegd. Na voorop te hebben gesteld, dat iedere schulibdscher tot zich zelven de vragen moet rig-ten «zal mijn schuldenaar kunnen, zal hij willen beiden?»), en na te hebben uiteengezet, welke elementen hij in het algemeen in hel oogmeet houden, om lot de beantwoording dier vragen le geraken , gaat lt;le schrijver over tol de eerste periode van hel crediel. (Ik zal voorlaan dit woord inden zin bezigen , diende Heer Bosellini daaraan hecht). Die verdeeling in periodes of phage* berust vooral op historischen grond , op den gang , dien de instelling van het crediel in geheel Italië heeft genomen. Ik zeg in geheet Italië, want op zeer goede gronden wordt door den schrijver anngeloond , dat in hel buitenland, voornamelijk in Duilschland , maar ook in sommige deelen van Italië , bijv, in Venetië, reeds vroegtijdig wijzen van crediel waren bekenil, die volgens hem lol. eeno veel latere periode moeten worden gebragt.
Hel eerste ijdperk dun is dat van «le crédit purement personnel ». Het is de leer van het oude Romein-sche regt. Bij wanbetaling wordt de persoon van den schuldenaar aangetast. De schrijver vindt eene groola overeenkomst tusschen dit regl en lt;!lt;■ moderne gijzeling en ziel tusschen die beide middelen gt;1 cuts een formeel verschil. Mij komt hol voor, dat hierbij niel genoeg in het oog is gehouden , dal de gijzeling is een im i do executie op de goederen des schuldenaars cam m-, e,-end
-ocr page 679-_ 6!gt;7 —
regt, (1,11 nevens de reëele lennilvoerlegging slaat, terwijl do Ronicinsche inaniis ii jedio in de oudste lijden van hel Rorneinsche regt hel eenige middel van tenuitvoerlegging was. De schrijver neemt de gelegenheid te haat om op breedvoerig uiieengezclte gronden tegen de gijzo— lintr, met uilzondering van die voor handelsschulden verleenil . te velde Ie Irekken. Ik moet bekennen , dat er in het welsprekende betoog veel waars is gelegen, maar vermeen , dal zich de beer Boski i-INi door den gang zijner redenering een weinig te ver heelt laten leiden. Zoo geloof ik, dat de beperking van de gijzeling voor wisselschuld tot kooplieden aan het wisselcrediet do nadeeligsle gevolgen zou toebrengen. In sommige opzig-ten , bijv, wal de oldigaliën om iels 1e doen aangaat, zoude ik zelfs eene uitbreiding der gijzeling zeer wen-schelijk achten. Oierigens mag ik de opmerking met onderdrukken , die ook op andere plaatsen zoude kunnini worden gemaakt , dal er hier sporen le vinden zijn van den invloed, dien sommige socialistische geschriften op den auteur schijnen te hebben nitgeoefend. Zoo leest men bijv, op Idz. 16: « les peuples qui ont brisé par des secousses terribles tons liens de servi ude et même de vasselago seront-ils disposés a s’inféoder à la banque? »
De afschading der nianns inj ctio, die de schrijver m. i. le veel inel den nexus idenlificeert , wordt door hem aan de lex Poelelia Pipiria Ineg- c ireven. liet is bekend, dater èn over de algeheelc afschaffing der aantasting van den persoon bij de Romeinen en O'er hel begt'imi der lex Poelelia Papiria eeti heilig duister i.s verspreid. Ik zoude derhalve do opgave van den schrijver niet zonder voorbehoud willen goedkeuren.
Wij komen nu lol de Iice. fle peiiode , de inbeslagneming van de eigendomnien des schuldenaars. Hel Rouicinseho regl i.s nog allijd uil.sin lend bel onderwerp der onderzoekingen lies schrijvers. Zoo ik hem wel heb hegre-
-ocr page 680-— «68 —
pen , neemt hij aan, dal hel regl om de goederen des schuldenaars aan le lasten niet uil de wel voortvloeide, maar in ieder geval door de formula hypolhecaria moest worden bedongen. Zoover het mij echter bekend is, zijn de missie in bona en de possessie bonorum voorschriften van het jus honorarium en niet een gevolg eener hypothecaire verbindlenis. Art. 2092 G. N. (van gelijke strekking als art. 1177 B. W.), dat door den schrijver wordt aangehaaid , heeft m. i. wel veel overeenkomst met de missie in bona en lt;le possessie bonorum , geenszins echter met de hypotheca generalis der Romeinen, die veeleer zou kunnen vergeleken worden met hetgeen men tegenwoordig in art. 1195 B. W. (gelijk art. 2101 C. N.) noemt bevoorregle inschuld op alle do roerende en onroerende goederen in hel algemeen. Ik vermeen derhalve , dal de tweede perioilo van het cre-diet, zoo als die door den Ho r Boseli I5i vóór haar «perfectionnement » wor'li 'uargesloid, met de Romein-sche hypotheek niets gemeen had , juist omdat zij met het voorschrift van art. 2092 C. N. (gelijk art. 1177 B. W.) overeenstemt.
Overigens wordt door den schrijver zeer juist niteen-gezel, dal reeds loeii bij de Romeinen hulpniiddelen bestonden om te voorzien in datgene, waarvoor bij ons pand en hypotheek zijn ingeslcld , waarvoor bij do Grieken was ingevoerd de waarmerking van bepaalde onroerendo goederen door oen uilerlijk lecken , opdat de schuldci-scher zich uit den verkoop dier goederen kon doen betalen, waarvoor bij de Germanen hel zakelijk verband in zwang was. Hij wijst op het pignus (dat in het bezit des schuldenaars overgaat) en op de fiducia.
Nu volgt, een kleine excursus over de algcrneeno verhouding van «crédit personnel» en «crédit réel»,dal is van executie op den persoon en op de goederen. Overtuigend wordt aangetoond, dat hoe hooger de beschaving van
-ocr page 681-— 669 — een volk stijgt, des te meer het zakelijk over het persoonlijk crediet de bovenhand moet behalen. Ik moet echter opmerken, dat zich hier, en ook op eenige andere plaatsen, eene zekere ambiguïtei-t in de taal van den schrijver voordoel. Sums gebruikt hij «crédit personnel» als omvallende alle vijzen van tenuitvoerlegging behalve ile executie op een speciaal mot hypotheek bezwaard goed, soms begrijpt hij er enkel den lijfsdwang onder.
Als «1e perfectionnement de la seconde période» wordt door den schrijver de reglsregel «prior in tempore polier in jure» beschouwd. Die reglsregel schijnt in het oog van den heer Bosellini eene latere bijvoeging geweest le zijn bij hetgeen hij de «formula hypolhecaria» noemt. Zoo als ik reeds gezegd heb, zie ik z/tdieu regts-regel de « formula hypolhecaria ». (1)
Met de derde periode verlaat de schrijver de ouilo Romeinen en gaal lot de Italianen der 17de en 18do eeuw over. Zij slichtten volgens hem door het aanloggen van publieke registers, zoogenaamde archieven, do Ilaliaansche periode. Haar systeem, zoo is het gevoelen van den heer Bosellini , moet wel onderdoen voor dat der volkomeno specialiteit en publiciteit, maar is, op zich zelf, goed en voor verbetering vatbaar. liet berust op do absolute publiciteit, op de uitsluiting der specialiteit. Haar beginsel is de bijvoeging der openbaarheid bij de « geperfectioneerde» hypotheca generalis der Romeinen. Alle alge-yieeno (bijzondere schijnen niel le worden erkend) hypotheken door iemand verleend moeien met naauwkeurigo opgave van de hoegrootheid en van do dagteokening der schuld in de openbare registers worden ingeschreven. Het is waar, dat het aan den notaris was overgelalen do
(1) De schrijver gaat de speciale Iiypollieek der Romeinen, die zieh (in de Iioofdlrekkcn) slechts door het gebrek aan publiciteit van de onze onderscheidt, met stilzwijgen voorbij.
-ocr page 682-— 670 —
acte bij den door de wel met bel hou'lni der archieven belasten ambtenaar le vertoonen, zoo » roeg of’ zoo laat bij het wilde, en drsniellegensta mde'de orde der hypolhoken volgens dcdagleekening der akten, niet die der insebrijv ingen werd geregeld. Maar , hoewel er dientengevolge germe vol-maakte zekerheid bestond,was de zekerheid vrddoende voor den loeninuligcn meer eenvondigen en minder ingewikkel-den toestand van het verkeer en van bel regt. Bnilendien geeft dit systeem, juist door hel geheel ontbreken der specialiteit, groolcren waarborg, dal geen gedeelte van hel vermogen aan hel verband kan worden ontlrokken. Voorde gevallen vandoins, slellion iat, faillissement enz. blijven de gewone reglsmiddelen volmaakt geoorloofd, liet lluliaansehc systeem heeft dus zelfs tegenover «Ie crédit purement réel» zijne betrekkelijke waarde en verdient zeker do voorkeur boven bel halfslachtige Flansche stelsel of dal van hel vierde tijdvak. De voorstellen van den beroemden Palcrmilaanschen reglsgcleerde Oa-LMSDO komen, van cenigo paradoxen ontdaan, op het Italiaanscho systeem neder en zijn dus, waar een vooruit-zigt bestaat op bet stelsel' der volmaakte publiciteit en specialiteit, niet als vooruitgang te beschouwen.
Ziedaar in korte woorden een uittreksel van hetgeen de beer Bosellini ons van die derde periode leert. Da lezer zal hel aan m'jne onkunde vergeven, zoo ik mij in dit opzigt lot een bloot excerpt bepaald heb.
Do vierde periode van het crediet, bet Fransebe stelsel , is volgens den schrijver het product eener Iraiisaeiia lusschen de Romcinsche hypotheek en bel Germaansche zakelijk verband. Doch ook dit zakelijk verband, zegt bij, is niel eene iiJtoiiu/iii^ der Germanen; hel is het gevolg van de overbrenging der Romeinschc rcglsinslel-Imgen op Duitschen bodem.
lii hel begin der middeneeuwen was de eigenlijke Romcinsche bypotbeek niecsl overal vervangen door do
-ocr page 683-— 671 —
iBslelliiigen der fiducia en der anlichrese , die oorspronkelijk als hulpmiddelen naast haar hadden gestaan. De helemmeriiig nu in ile vrijheid van verkeer, welke die heide instellingen te weeg hraglen, gaf aanleiding in de landen , die nog door het Romeinsche regt weiden geregeerd, tot den lerugkeer lot de Romeinsche hypotheek, In de Gennaansche wetten echter werden het pigniis en de fiducia (in verband met de uilerlijke vormen der mancipatio, die in do in oestituur en do ej/’^es-tucatie overgingen) lot het zakelijk verband, lot de speciale en publieke hypotheek, die door inschrijving in de openbare registers wordt bewerkstelligd.
Frankrijk bestond uit pays de droit écrit, waar het Romeinsche, en uit paye de droit coutumier, waar het Gennaansche beginsel gold. Het hypothekenregt van den Coile Napoléon is eeno transactie tusschen het Romeinsche en het Gennaansche begin,sel. Men onderscheidde voort-aan «les formes constitutives » , d. i. de vormen noodig, om de geldigheid der hypotheek tusschen partyen (en hare erfgenamen) tot stand te brengen, en « le.s formes conservatoires», d. i. do vormen vereischt, om do hypotheek tegen derden te doen werken. Voor de eersten volgde men de Romeinsche , voor do laatslen de Ger-maansche organisatie. Tusschen partijen was de hypo-theeketeUiny voldoende, tegenover derden werd insekry-vin^ vereischt.
Zeer teregt verzet zich de heer Bosellihi legen die transactie. Maar ik houd hem niet voor geregligd om daarin een strijd tusschen « le crédit personnel subjectif» en «le crédit réel objectif» le zien. Mijns inziens kan de uitdrukking van « crédit personnel » , ook al wil men die niet lol den lijfsdwang beperken , zich echter nooit uilslrekkcn lol eene .speciale hypolheekslelling, ook al ontbreekt er do openbaarheid aan. Met hel groolsto regl noemt men mijns inzien-s eene niet publieke spe-
Thtmis , Dl. Vil, 4de St, (1860.] 43
-ocr page 684-ciale hypotheek ongerijmd en schalielijk ; mon kan haar niet het karakter van objecli'ileil ontkennen. — Een ander feil in het Franscho hypotheken wezen, dat de heer Bosellini eveneens laakt, meen ik aan de verkeerde vermenging van hel suhjfclioe met hel olyeo-lioe (om de uildrnkkingen van den schrijver te bezigen) te moeien loeschrijven : ik bedoel de stilzwijgende hypotheek van getrouwde vrouwen , minderjarigen en curandi. Daarentegen kan ik niet mei den heer Boselusi instemmen, wanneer hij in art. 2092 G. N, een doode-Itjken strijd ziet mei hel geheele Fransche hypolbekcn-slelsel. « Lex specialis derogal legi generali , lex generalis viget déficiente lege speciali » moet hier ten volle gelden. Art. 2092 G. IN. is subsidiair vooralle gevallen, die niet onder art. 2094 G. N. moeten worden gerangschikt.
Men behoeft echter die antinomie niet aan te nomen om met den heer Bosellinj hel Fransche stelsel zeer slecht en onbruikbaar te noemen. Voegt men bij bet reeds aangehaalde verschil lusschen «formes constitutives» en « formesconsci’valüires » en bij do stilzwijgende hypotheken nog do ovcrdragl van allo zakelijke regten door bloote wilsverklaring en de omslagligheid en slechte inrigting der purge, bet oordeel over de schepping van den Franscho code zal ook mijnt inziens zijn uil-gesproken (1).
Die onvolmaakte en zich zelf dikwerf tegensprekende Franscho organisatie, die ook in een groot gedeelte van Italië nevens of in plaats van het Italiaanscho systeem
(1) Ik gplool rclilcr niet, dat de talrijke verkrerdliedcu van liet Framehe stelsel aan de coddiealie toe te schrijven zijn, zoo als dil het gevoelen des schrijvers schijnt te «ezen. In de codificatie, zegt de heer IIOSELLISI «on sc piéoccupe trop du choix cl de la founulc plus ou moins élégante des textes ». Ilad de schrijver onze welhoeken gekend , misschien ware hij in dil opzigl van gevoelen veranderd.
-ocr page 685-schijnt te zijn ingevoerd, wil do schrijver vervangen dooide volkomene specialiteit en publiciteit van het stelsel der Vijfde periode.
Hiermede neemt het tweede gedeelte van het werk een aanvang.
Niettegenstaande de grooto gebreken van het Fransche hypothekenregl wil de schrijver nogthans die inrigtingj met bijvoeging echter eener volle publiciteit, voorloopig in stand houden tot dat de noodwendige overgangsmaatregelen zullen zijn vastgcsteld. Hieronder brengt hij do instelling van een voorloopig kadaster en de fpedalisalie van alle hypotheken , waarvoor als voorbeeld wordt voorgesteld hetgeen in Modena is ingevoerd geworden. (De bepalingen van het vierde hoofdstuk onzer wet op den overgang zouden vrij wel aan de bedoeling van den schrijver beantwoorden).
De voordeelen der publiciteit en specialiteit worden door den heer Boseclisi op overtuigende gronden uiteengezet. Als de formule van zijn stelsel geeft hij op : « on ne prêtera plus à la personne, mais à la chose; res, non persona debet».
Als regel voor het hypotkeeai)' crediet kan ik die formule goedkeuren, hoewel legen dit « res, non persona debet» gewigligo juridische bedenkingen zouden kunnen worden geopperd. Als regel voor hel crediet in hel algemeen acht ik die formule veel te beperkt en eenzijdig. Het is waar, dal de schrijver in latere para-graphen voor /landelsscfnilden ecue (vrij inconsequente) uitzondering maakt. Maar hoe is hel mogclijk, dat men zich voorslelt , dat men, al is het hypothecair stelsel nog zoo zeer verbeterd , voor iedere nog zoo nietige schuld, mits die maar geene handelsschuld zij, er toe zal overgaan zich do zekerheid voor de voldoening zijner vordering door een bijzonder hypothecair contract te verzekeren? Het stelsel van den heer Dosellimi
-ocr page 686-— 674 -zou in dil opzigl geen vooruitgang, maar een merkelijke aehleruilgang lot do kind»chheid der reglsiiistelluigen wezen.
Tegen een verwijl, dat m. i. geen verwijl is, verdedigt zich de .schrijver in hel hreede. Hij loont aan, dat de tegenwerping, als zou het door hem gepredikte stelsel leiden lot de « mobilisation du sol » on!’egrond is, daar ten gevolge zijner formule niet de tn^eiit/om der goederen, maar hunne lonarde circuleert. Vuor mij, en ik geloof voor een ieder, lt;lic eenigzins van de waarheid derslaalhnishondkundige grooilregels is doordrongen, is zelfs het circuleren »an den eigendom van onroerende goederen geen schrikbeeld. Overigens valt er, zoo lang de regisiralie uit de rij der belastingen niet is geschrapt, aan eeno dergelijke mobilisatie niet te denken.
Verder hewijst do heer Bosellisi op zeer goede gronden, dal zijn « crélt;lil réel » dan toch volstrekt niet ten eenenmale onafhankelijk kan worden genoemd «de loulo considération subjective ». De hypotheek blijft altijd hel accessorium der hoofdverbimi lenis, der persoonlijke vcrbindlenis. Het gevolg dor hypotheek is niet reglslreeksch eigendomsovergang, do Ic.v commissoria, maar na vruchteloos den persoon zelvcn te hebben aangesproken, regt tot verkoop en lot terughouding der opbrengst voor hel bedrag der schuld.
De schrijver onderscheidt voorts «la forme subjective » en «la forme objective » van «le crédit réel».
Tôt do «forme subjective» brengt do heer Bosellim ton eerste de gewone vereischlen voor de bestaanbaarheid der overeenkomsten, die hij, zeer le regt, voor een noodwendig vereischle voor alle bypolheeksteUingen aanziet.
Bij dezelfde gelegenheid maakt de schrijver niet van belang onlbloole opmerkingen over de w enschelijkheid der authenticiteit voor alle aclen, waarbij do eigendom
-ocr page 687-— 675 — of een ander zakelijk regt wordt overgedragen (een denkbeeld, dat, onlangs bij on» voorge»leld, niet de eenstemmige goedkeuring van het publiek schijnt Ie hebben verkregen) en over do hervorming van het notariaat met hel oog op de afschaffing van het monopolie «Ier notarissen.
Alsnu lot tlo «forme objective» in het algemeen overgaande , slelt de schrijver als hoofdvereischte te dezen opzigte op den voorgrond de publiciteit en do overdragt door het middel van over- of inschrijving in de openbare registers niet alleen iler hypotheek, maar van ilen eigendom, van alle zakelijkc regten en van die zaken, regten en geregtighedon, die, zoo als wij later zullen zien, door hem ten behoeve van het « créilit réd» met den eigendom en de overige zakelijke regten op ééne lijn worden gesteld.
Die opdragt door overschrijving in de publieke registers is volgens den schrijver , even als het « créilit réel» zelf, een gevolg van de overbrenging van het Romeinsche bestuur en do Romeiuscho regtsinslellingen op Germaanschen bodem. Onder de latere Romeinsche Keizers namelijk was voor de controle van do grondbelasting de insinuatie in de publieko archieven gebruikelijk geworden; zij trad echter iiiet in de plaats der traditien, maar diende, om het bewijs daarvan zekerder en gomakkelijker te maken. Op Duilschen bodem werden die insinuatiën wijzen van eigendomsovergang. In tegenoverstelling namelijk van de Romeinsche theorie, die den eigendom als een absoluut regt der individuen beschouwt, bestond bij do Germanen het denkbeeld; dat thans door de hedendaagscho socialisten wordt gekoesterd en ook bij sommige Fransche philosophcn in de achttiende eeuw veel liijval vond, dal de Slaat do bron is van den eigendom en dal iedere eigendomsovergang de toestemming van of ten minste do erken-
-ocr page 688-—. 676 —
ning door den Slaat vereischt (1). Een gevolg van die Geriiiaansche] zienswijze was, dat cene inschrijving in de publieke registers de regelmatige wijze van eigendomsovergang werd. In dier voege , merkt de heer BosELLiNi zeer juist op, werd de verkeerde opvatting der Germaansche volken de bron van eene der gewig-tigste verbeteringen in het credietwezen. Doch ook het Romeinsche beginsel bragt hel in Venetië en gedeeltelijk ook in de Romeinsche Staten lot eeu dergelijk resultaat.
In de nu volgende bladzijden komt eene polemiek legen Tkopi.ong, die, zoo hel schijnt, op groinlen aan deKan-tiaansche philosophie ontleend, den inenschelijken wil als do eenige bron van hel regl beschouwt en der/ialoe iedere andere eigendomsoverdragl, als die door den bloolen wil; geschiedt, voor onregtskundig en onlogisch houdt. Zoo althans luidt hel gevoelen van Tropiosg, wiens werken op dit oogenblik niel 1er mijner beschikking zijn, in hel boek van den heer Bosellim, Ik zal mij mei die polemiek, wi^ar hel materialisme en hel spiritualisme, de objectiviteit en do subjectiviteit, de wereld en God, do sacramenten en de genade de hoofdrol spelen (2) niet inlalen..
(J) Ik lioiid din opvatting van don sclirijver voor zeer juist en geloof dat zij wel diende in bet oog te worden jjelionden door hen , die het nomanisme als de theorie van hel slaalsalverinogen. het Germanisme als het beginsel der vrije ontwikkeling vin liet individu en zijne regten beschouwen. Een grondig onderzoek naar de eigenaardigheden der echt Romeinsche en der echt Germaansche instellingen zoude waarschijniijk aan die thans zoo geliefkoosde antithese een gedeelte barer kracht ontnemen.
(2) Ziedaar een der voornaamste argumenten van deu heer BoSELUNI tegen hen, die de opdragt der zakelijke regten door inschrijving m de publieke registers als strijdig met de wereldorde beschouwen: «Nous voyons les sacrements institués par N. S. Jésus-Christ avec des signes visibles de la grâce invisible, sons une forme et eu une matière. Si
-ocr page 689-— Ü77
Na die algemeetie beschouwingen over «le cólé objectif du crédit réel», verdeelt dien de schrijver in «point de vue subjectif» en «point de vue objectif».
De «point de vue subjectif» kornt hoofdzakclijk neder op'de overschrijving of inschrijving van acten , die den eigendom of de zakelijko regten helreiïen, indoor den bewaarder der hypotheken gehouden boeken. De door den schrijver voorgeslelde organisatie heeft zeer veel overeenkomst met de hier te lande bestaande inriglingen. Met den wensch bij die gelegenheid door den schrijver uitgesproken , dat de registratie meer en meer haar fiscaal karakter moge verliezen, vercenig ik mij ten volle.
De «point de vue objectif du côté objectif« of deei-geidijkc «publicité objective» beslaat, volgens den heer BosELLini, in do geographic en de geschiedenis der voorwerpen van hel zakelijk crediel.
De géographie komt neder op een lot in de kleinste bijzonderheden bijgehouden kadaster, waarin met mathe-malische juistheid alle wijzigingen en veranderingen worden opgenomen. In legenoverslclling van Frankrijk en vele andere landen schijnt er in Italië, even als bij ons, ten behoeve der grondbelasting een perceelsgewijs kadaster te bestaan. Maar even als bij ons schijnt ook bel Italiaansche kadaster, zelfs voor hel doeleinde, waartoe hel is bestemd , verre van volmaakt le zijn. Des te meer gebreken leveren die kadasters natuurlijk op, wanneer men ze als grondslagen voor het hypothecair crediel wil beschouwen. De schrijver stelt onderscheidene, ilikwerf vrij omslaglige, wegen voor, om dit ideaal van kadaster, die oflicieele photographie, magtig le worden. Mij ontbreekt
Dipii-même a établi de.s sijfnes .sensibles et extérieurs paar les dons tes plus .spirituels que l’on puisse concevoir, c’est-à-dire la grâce divine même, comment une philosophie erronée, rcprocherail-ellc que l’on exige des signes extérieurs pour la transmission qu’un hunimc fait à un autre de ses droits sur des choses matérielles 7 » (biz. 51).
-ocr page 690-— 678 —
de noodige kennis van de bijzonderheden dier instelling om te kunnen uilmaken, of een gedeelte der idealen van den heer Boselliki niet tol hel rijk der ntopiën behoort. Een reeils in de praktijk loegefiaslen waarborg voor do juistheid en de volledigheid der kadastrale beschrijvingen schijnt de schrijver óf niet le hebben gekend óf niel lo gewild. Ik bedoel de kadastrale inrigting in hel kanton Genève aangenomen, waar de parliculieren hierdoor worden genoopt voor de grootst mogelijke juistheid hunner opgaven le zorgen, dal hel kadaster aldaar i'ene prae-tutnplio jurig ten opzigle van den bijzonderen eigendom oplevert, die slechts door opzettelijk tegenbewijs kan worden ontzenuwd. Ik verneem, dat die inslelling in het kanton Genève goede vruchten draagt. Misschien echter is dil toe le schrijven aan de geringe uitgestrektheid dier kleine republiek en aan de controle, die daarvan het gevolg is.
Ten slotte komt de schrijver op do ÿeschiedeiiig der «publicité objective». Hij wil le dien einde hebben ingerigt een « livre-tnailro objectif ». Dit komt over het algemeen neder op de zoogenaamde grondboeken, zoo als die bijv, in Pruisscn beslaan. Hel is een register op alle in een district zieh bevindende perceelen gronds, waarin achter ieder perceel (behalve de verwijzing naar het kadaster) eene volkomen juiste en volledige opgave is opgenomen van den eigendom van het perceel, van alle de zakelijke region, die daarop rusten, en van de hypotheken , waarmede hel is belast. Waar zoodanige grondboeken ontbreken, zoo als bijv, bij ons, is de openbaarheid van den eigendom en der zakelijke regten nooit volledig. Meu moet namelijk bij ons, om, zoo als de heer Bosei.lim hel niet oneigenaardig noemt, de geschiedenis van een perceel te kennen, zich met boeken en hulpregis-ters behelpen, die altijd veel omslag veroorzaken en wier gebruik veel lijd kost en toch nooit een volledigen waar-
-ocr page 691-— 679 —
borg van juislheid oplevert. Hel is builen twijfel, dat onze welgever van 18.3S de inrigling van lt;lergelijke grond-bocken verlangde. Er zijn sedert, en nog onlangs, van wege de adininisiralie pogingen aangewend, om die grondboeken bij ons in te voeren. Moeijelijklieden van administrativen aard, die echter geenszins onoverkome-Ïylv moglen worden genoemd, hebben hiertegen in den weg gestaan. Overigens stelle men zich niet voor, daldio grondboeken ooit abtu/ule zekerheid kunnen opleveren. Wanl, om van mogelijke dwalingen niet te spreken, do verjaring, die dan toch allijtl een moilus acquirendi do-minii zal moeten blijven , zal nooit in de grondboeken kunnen worden opgenomen. Ook zal, zoolang hel in zoo oneindig vele opzigten wenschelijke regl van eaieine zal bestaan, de eigendomsverkrijging bij erfopvolging plaats grijpen zonder overschrijving en derhalve zonder noodzakelijke vermelding in hel «livre-maître objectif».
Dat do heer Boseimni bij dit alle? een groot aantal registers en repertoria verlangt, spreekt wel eenigzins van zelf, maar draagt niet lol do vereenvoudiging van zijn stelsel bij.
Na aldus te hebben uiteengezet, wal hel zake!ijk crediot is en hoe hel behoort le worden ingerigl, gaat de schrqver lot de beschouwing over van die zaken, ten opzigle van welke bel zakelijk crediel kan worden verleenil. Wat betreft de vier soorten van 'dingen, die hel vermögen der menschen uitmakon, do onroerende zaken en region, de roerende zaken en de region , die als roerend worden beschouwil, volgt uil denaard der zaak, riat ten opzigle der eerste klas.se hypotheek altijd mogelijk is; van do laatste klasse zijn ilio zaken en region volgens de zeer juiste bepaling van den schrijver voor zakelijk creiliet vatbaar «qui peuvent être spécialisées et mises sous une garde ou figurées par une représentation »,.
De bewegelijke zaken, dio aan deze voorwaarde vol-
-ocr page 692-— 680 —
doen, zijn derhako naar hel gevoelen van den heer Bo-ELUKi zeer goed voor hypotheek vatbaar. Zij waren ook n de publieke algemeene hypotheek van hel [taliaansehe tijdvak begrepen. De uitsluiting daarvan volgens het Fransche regt is eenvoudig een gevolg van den regel « vilis inobiliuin possessio», waarvan hel «en fait do meubles possession vaut litre» een curollarium is.
Ik geloof, dat er ernstig aan mag worden getwijfeld , of die laatste regel uit den eersten af te leiden is, maar die vraag daarlatende, meen ik te mogen beweren , dal do onvatbaarheid der roerende zaken voor hypotheek aan die beitle regelen geheel vreemd is. Zij is juist aan do toepassing van do goede definitie des schrijvers te danken, want niet dan b0 uitzondering' kunnen bewegelijke zaken «être spécialisées et mises sous uno garde ou figurées par uno représentation ».
Waar die uitzondering heetaat, ben ik het met den schrijver eens , dat hypotheek moet zijn geoorloofd.
Het eerslo voorbeeld, floor don hoer Bosellini gekozen , is zonderling. Hij wijst daarin op het ook door hem goedgekeurde etilzwijgende privilegie van den eigenaar voor de huurpenningen op de te velde slaande vruchten (verg. artt. 1185—1190 B. W ). Dit is namelijk niet alleen volstrekt geene, althans geene publieke, hypotheek, maar bovendien en voornamelijk i.s het goedkeuren van een zoodanig privilegie in strijd met hot gcheele beginsel van den schrijver , die niet alleen de publiciteit en specialiteit der hypotheken wenschl, maar buiten de hypotheek (behalve in handelszaken) alle middelen van executie zoo goed als overbodig acht.
In het voorbijgaan maakt de schrijver de volkomen vvare opmerking, dat eene bepaling, zoo als die van art. 1612 B. W., dat door den eigendomsovergang van hel verhuurde eene te voren aangegane huur niet wordt verbroken , volmaakt in strijd is met een welgeordend op publiciteit berustend hypothecair crediet.
-ocr page 693-— 681
Vervolgens noemt do schrijver als onderwerpen van hypotheek ilc toekomstige vruchten, de schepen on de groote machines. Of toekomstige vruchten voor «specialisatie» vatbaar zijn , mag wel worden betwijfeld. Voor schepen is in de artt. 315 en 571 K. do kiem gelegd tot eene zaak , die ik met den schrijver voor wcnschelijk en uitvoerbaar acht. Voor de machines schijnen mij art. 524 G. N. en art. 563 B. W. voldoendo te voorzien.
Verder wordt gewezen op goederen op publieke bewaarplaatsen gedeponeerd. Met zekere beperking komt bet ook mij voor, dat ten opzigte van die goederen hypotheek mogelijk is.
Uo uiteenzetting der reden, waarom ik mij met het voorstel van den schrijver, om toekomstige goederen voor hypotheek vatbaar te verklaren , niet zou kunnen ver-eenigen, zoude te veel tijd en plaats kosten. Het zij voldoende er hier op te wijzen , dal hot aan den schuldeischer dikwerf zeer moeijelijk zal zijn , te weten , wanneer die zaken in den eigendom zijns schuldenaars zijn overgegaan.
Dal het denkbeeld van den schrijver om op naam staande aandeelen in de schuld van slaat, provincie of gemeente aan het reëel crediet dienstbaar temaken zeer goed voor uitvoering vatbaar is, bewijst art. 397 B. W.
Als eixcitrgue komt nu in het voor mij liggende werk de bewering voor, dal eene publieke schuld, die een reëel karakter heefl, d. i. voor welke bepaalde staatseigendommen zijn verbonden , altijd hooger staal dan eene op louler personeel crediel steunende. Do ondervinding ook van ons land heeft de onhoudbaarheid dier bewering voldingend bewezen.
Hierna verschijnen als geschikte onderwerpen voor hel reëel crediet de op naam slaande aandeelen in naamlooze vennootschappen ende zoogenaamde literaire, artistieke en musicale eigendom. Met dit laatste is de schrijver zeer ingonomen, en hij stelt verscheidene maat-
-ocr page 694-— 682 — regelen voor om hel reëel crediet op dien zoogenaamilen eigendom in te voeren , uil le breiden en le beslendigen.
Ten slotte wordt met een paar woorden het personele crediet, d. i. hel eenige, dat in de oogen van den schrijver genade vindt, hel hamlelscrediel, of liever hel handels-papier, als geschikl voorgedragen om er hel hypothecair crediet op te vestigen. Üo schrijver is hier echter le kort, om een juist denkbeeld le geven van hetgeen hg met dit laatste voorstel bedoelt,
In eenige paragraphen zet nu de schrijver uiteen, welke rol hij in zijn systeem aan hel persoonlijk crediet, d. i. aan de gewone Iciiuilvoerleggiiig van vcrbindle-nissen op de algeheelheid-der goederen des schuldenaars, wil laten .spelen. Met uitzondering der handelsschulden, stelt hij zich voor dat die rol zeer gering zal wezen. Ecu gewone schuldentiar is volgens hem geheel onverschillig ten opzigle van hel tijdstip , waarop zijne inschuld hem zal worden uilbelaald. Als hem maar eeue behoorlijke rente betaald wordt, is het kapitaal voor hem van een geheel ondergeschikt belang, iijn voornaamste waarborg zal derhalve steeds de moraliteit zgns schuldenaars wezen. Overigens laat de schrijver, ook voor bur,-gelijke schulden, doch niet dan schoorvoetend en met groole beperkingen, de tenuitvoerlegging op de alge-heelheid der (niet in hel bijzonder verbonden) goederen toe. — Ik behoef uiel le herinneren , dat ik het met den schrijver in dezen volkomen oneens ben.
De heer Bosellini eindigt zijn werk door op de vele voordeelen le wijzen, die hel reëel crediet en de openbaarheid des eigeniloms voor de reglszokerheid opleveren, op de processoneele vereenvoudigingen, die hiervan bet gevolg zullen zijn, en op zijne logische consequenhe. Hij gelooft, dat het .zakelijk crediet niet alleen in Italië zal ingevoerd worden, maar op eenvormige wijze zijnfl heerschappij over degeheele wereld zal uitstrekken. «En fait do lois qui répoudent à des besoins ressentis par le
-ocr page 695-— 683 —
monde civilisé entier, le cosmopolitisme est une qualité aussi précieuse que nécessaire.»
Ik ben in de recensie van bel bock van den heerBosELLim misschien ietwat uitvoeriger geweest, dan zulks gebruikelijk is. Maar ik meende daartoe geregtigd en verpligl te zijn door den belangrijken en belangwekkenden inhoud van het boek en door het zeldzame van het geval, dat aan het Nederlandsche publiek de gelegenheid wordt gegeven een blik te werpen op de Itabaauscho instellingen en regtsbeschouwingen.
Zoo ik nog al dikwerf genoodzaakt ben geweest van het gevoelen des schrijvers af te wijken, neemt dit niet weg, dat ik do vele verdiensten er van niet ontken. Het historisch gedeelte is vol van ware en schoone aperçus en van belangrijke bijzonderheden. Het geileelte, waarin de heer Boseluri zijne inziglen uiteenzet is zeer leerzaam en practisch. Mögt hij slechts goedvinden zijn «crédit réel» de gewone wijze van tenuitoverlegging niet te doen vervangen, maar die te doen ondersteunen, ik zoude mij, althans wat bijna alle hoofdpunten betreft, met hem kunnen vereenigen. Dit zoude mij des te aangenamer zijn , daar zijn ideaal, van dat ééne groote paradox ontdaan, vrij wel met onze wetgeving overeenstemt. Nederland staat ook in dit opzigt, even als op het gebied der politieke instellingen, mede aan het hoofd van alle beschaafde natiën.
De stijl van den heer Bosellini is, niettegenstaande er ettelijke sesguipedalia verba in gevonden worden, aangenaam , vloeijend en vol verve en overtuiging.
In gemoede durf ik de lezers van dit tijdschrift aanraden, lt;loor dit boek kennis te maken of kennis te hernieuwen met de moderne Italiaansche regtsliteraluur.
G. F, SlCHEL.
-ocr page 696-(AC,\DEMISC1IE LITERATUUR.)
De al^emeene heffitiselen van /iet Jnternationaai Politieregt. Acaiiemiscli proefschrift van Josu* VAN EiK. Anislcrdam , gedrukt bij G. A. Spin en ZooN. 1860. XVI en 184 bl. gr. 8“.
De vervulling der mij door de geëerde redactie van de T/iemig opgedragen taak om van dit geschrift eene aankondiging of bcoordeeling te stellen , verlevendigde in mij een tal van herinneringen. Ik beschouwde loeh te regt of ten onreglo de lot mij gerigte uitnoodiging in verband met de in 1852 door mij waargenomen betrekking van lid en secretaris der Slaats-commissie , benoemd bij Koninklijk besluit van 3 Mei 1852 [Sthl. nquot;. 99) , tot /iet doen van onderzoek naar en /iel uitbrengen van verslag over een aan de tegenwoordige Slaatsinrigting en welffeving meest passend stelsel van politie-wet, waarvan het verslag, uilgebragt op den 18 September van dat jaar, op last van den loen-maligen Minister van Justitie in 1853 is gedrukt 1er Algemeene Landsdrukkerij , en voor het publiek verkrijgbaar gestold. Do waarneming der commissie en het opmaken van dal uitgebreid verslag, heeft mij toen veel lijd gekost, en het heeft (tot dusverre althans) niet aan het voorgcsteldc doel beantwoord , daar de politie-wet nog steeds tot de pia vota blijft behooren. Dit is zeker voor een goed deel daaraan te wijten, dat de Minister VAN Rosenthal, die het Koninklijk besluit had in het leven geroepen , reeds was afgetreilen nog vóór de commissie hare taak had vervuld, terwijl de opgcvolgde Ministers voor het gewigt der zaak schijnen te zijn icruggedeinsd, of over een ontwerp van rcglerlijko organisatie gestruikeld zijn , of voor politieke omstandigheden hebben moeten bukken, alvorens de voordragt cener politie-wet aan de orde kou gesteld worden. Voor
-ocr page 697-— 685 —
een ander deel, helis niet le ontveinzen , ligi do schuld bÿ de hier te lande vrij algenieene vooringenomenheid legen al wal den naarn van politie draagt, en bij de vrees dal cene goed georganiseerde politie gevaarlijk zoude kunnen worden voor de conslilulionelo vrijheid.
Naar mijne bescheiden ineening, zijn die vooringenomenheid on dio vrees beide onbillijk en misplaatst. Eeno behoorlijke wellelijke organisatie van de politie met do aanstelling van een geschikt personeel ad hoc, zal dio instelling zelve meer eerbiedwaardig maken, terwijl eene wellelÿko afbakening der bevoegdheid van de politic, wel verre van aan de uitoefening der conslilulionelo vrijheden te schaden , inlegendeel in menig opzigl willekeur zal ónmogelijk maken , en de ware vrijheid ook legen losbandigheid beschermen zal. De commissie, waarvan ik de eer had lid en secretaris le zijn , was zoo doordrongen van deze beginselen, dat zij zelve onderscheidene waarborgen heeft voorgesteld, zoowel voor hel achlenswaardige der polilie-magt, als legen haro ontaarding in een staalkundig hulpmiddel 1er verdrukking van de individuele en maatschappelijke vrijheid.
Sedert 1852 heeft men steeds van Regeringswege getracht do behoefte aan eene polilie-wel door palliativen te lenigen , en hel gevolg daarvan is geweest uitbreiding van het personeel, doch zonder wellelijke organi satie en zonder wellelijke regeling der attributen. De Tweede Kamer der Slalen-Generaal heeft reeds bij d Slaalsbegrooting voor 1860 gemeend daaraan paal on perk le moeten stellen. Hopen en vcrlrouwcn wij, dat het ilen Icwenwoordiaen Minister van Justitie , vvien ik als eeno specialiteit in hol Ministerie wensch le beschouwen , er inslagen zal, na do aanneming van hel wcls-onlwerp op deregtorlijke organisatie, ook eene goede , aannemelijke polilio-wet lol stand le brengen; hij zal zich daarmede dubbel verdienstelijk maken jegens hel Vaderland.
-ocr page 698-— 686 —
Had de herinnering aan mijne commissoriale bemoei-jingen. wal hel resullaal helrefl , tol nu loe weinig evredigends, dit is niet hel geval als ik terugzie op de personen , met wie ik het voorregl had in die commissie werkzaam te zijn. Gaarne neem ik deze gelegenheid te haal , om mijne hulde te brengen aan de kunde en ervaring van hen met wie ik de moeijelijke laak mögt dcelen , en die door hunne heusche medewerking en vriendschappelijken omgang, mij den in menig opzigt vreemden werkkring wisten leerrijk en aangenaam te maken. Inzonderheid geldt die hulde den hooggeachlen voorzitter der commissie, den heer H, Provó Kloit, thans lid van den Hoogen Raad , doch, naar ik verneem , aan het ziekbed gekluisterd. Moge hij , die zoo vele voortreffelijke eigenschappen in zich vereenigt, nog lang een sieraad zijn van het Hoogo regls-collegie dat hem in zijn midden lelt (I).
Al ileze en nog veel meer herinneringen kwamen mij op nieuw voor den geest , toen ik in hel aangewezen proefschrift do § 1 der Inleiding, handelende over £e^rtp van poltfie-rej^t, las, en daarin op bl. 7 do volgende definitie voml van politie: «Politic is die staatszorg , welke alle feilen moet voorkomen , lt;lie lt;lo openbare orde, rust en veiligheid zouden verstoren, of de regten der personen zouden kunnen krenken, en mede moet werken 1er ontdekking van de ge[ilecgde feilen en 1er opsporing der dalt;lcrs.»gt;
Ofschoon geheel instemmende met den geachlen schrijver, die de politiezorg in den engeren zin opneemt, en omlerscheidl van de overige regerings-bemoeijingen
(1) Helaas! nii ik deze proef nazie, behoort de waardige man reeds lol de dooden. SU ei terra levis /
12 Nov. 1860,
-ocr page 699-— 687 — in hel belang der algenieene welvaart, achtle ik de definitie zelve toch wal bekrompen.
Ik vond daarin niet het denkbeeld lenig, althans niet genoegzaam uilgcdrukt, van /landhaving der openbare orde, ook door bemidde/ende tusachenkomst; beteugeling van stoornis der rust; ongebadelijk maken en, voor zooveel noodig, aan de juglitie oeerleveren der daders: al hetgeen, naar mjn begrip van politie, daartoe mede behoort.
Zoo is die laak der politie ook door de Staats'Commissie opgeval, in hel Verslag bl. 5, 6 en passim, en, voor zooveel de betrekking lol de justitie betreft, bij Ortolan, lor plaatse op bl. 37 door den S. geciteerd.
Schijnt deze definitie dus te eng, daarentegen acht ik in § 2 der Inleiding, handelende over Begrip van Internationaal Politie-regt, de definitie van Internationaal Politie-regt op bl. 13 te onbepaald en onbestemd: zij heel daar «de Inlernalionale Staatszorg, voor de publieke orde, voor de algemcene rust en veiligheid, zich openbarende in het lot stand brengen van dio maatregelen , welke geschikt zijn om alle die feiten to voorkomen, waardoor zoowel do Staten zelve als do burgers van eiken Staal in hunne regten gekrenkt zouden worden. » Ik vind hier geene afscheiding lusschen polilie-zorg en politieke magls-inmeuging. Met eeno definitie als deze kan Frankrijk of Oostenrijk zich geroepen achten om in den Kerkdijken Staat of Napels te intervenieren uit «Staatszorg voor de publieke orde, voor de algemeene rust en veiligheid,» en om een aanzienlijk leger op do been te brengen en in die Stalen tegen Sardinië en Garibaldi le laten oprukken om «allo dio feilen te voorkomen, waardoor zoowel de Stalen zelve als do burgers in hunne region gekrenkt zouden worden. »
Themiï, 1)1. VU , 4lt;le Sl. [1800.] 44
-ocr page 700-— 688 —
Ik begrijp de internalionalo polilie-zorg anders; daar gelaten wat er zij van het politiek begrip van interventie, meen ik dat de internationale politie zorg eenen meer vreedzamen en beperkten kring heeft en zich bepalen moet om ieder op zijn gebied , maar met betrekking tol onderdeden van hel onderlinse verkeer, al datoene le doen vvat de inwendige politie geroepen is ten behoeve van eigene rust en veiligheid en lol bescherming van eigene burgers te verriglen. Die verhouding van het internationaal politio-regt tot het begrip van politic-regt in bel algemeen , hoezeer door den S, in § 3 nog weder erkend, is niet overal stelselmatig in hel oog gehouden; want, ofschoon de geheele nadere ontwikkeling van het internationaal polilie-regt bij den S. duidelijk aanloont dal hij evenmin als ik de politieke in menging in binnenlandsch bestuur van andere Stalen op het oog heeft, geeft hij toch ruimere uitbreiding aan hel begrip van internationale politie dan ik zoude durven aannemen. Dit blijkt reeds uit § 4 der Inleiding, Jfet internationale politie-gebied, en wordt bevestigd door do opsomming der onderwerpen die achlervolgens in behandeling genomen worden , naar het plan in § 5 der Inleiding aangewezen.
De S. neemt blijkbaar onder internationale politie op: 1quot;. al wal strekt lot bescherming der belangen van den oenen Slaat of deszelfs burgers op ’l grondgebied van den anderen Staat ; 2quot;. al wal strekt lot bescherming van het onderling verkeer lusschen de beide Staten; 3». al wat strekt lot afwering van nadeelige invloeden Tan bel builcnland, in ’t belang van den eigen Slaat of zijne burgers; 4«. bescherming van nationale belangen legen concurrentie van builen; en 5°. het gemeenschappelijk najagen van maatschappelijke of menschlie-vende doeleinden.
Naar mijne moening kan er geeno sprake zijn van
-ocr page 701-_ 689 — i/ilemalionale politie dan waar hel do bescherming geldt van een internationaal belang door inaalrcgeleo van politie.
Waar de cornbinalie van die beide denkbeelden ontbreekt, moge het internationaal regt, regeling van polilie-bemoeijing legen over het buitenland, gelden, maar houdt het onderwerp op lol de categorie van internationale politie te behooren.
Ik zal nu de door den S. gevormde verschillende groepen even dóórloopen , en bij elke derzelve een oogenblik stilstaan , om te onderzoeken, of zij welgeacht kunnen worden lot de internationale politie te behooren , en daarmede levens de juistheid der door mij getrokken scheidslinie te beloogen.
Hoofdstuk I, bl. 45, volg, handelt over internationale etaatezorÿ ter voorkoming van mitdryven. Daartoe worden gebragt in verschillende paragraphen: 1®. het toezicht op verdachte personen; 2®. op den smokkelhandel ; 30. op ontduiking van krijgsdienst; 4°. op overtreding van internationaal gewaarborgde regten (letterkundigen eigendom, uitsluitend regt van brevet of octrooi , fabriek-werken enz.) ; en 5®. voorzorg legen mogelijke bcnadeeling door vreemde ondernemingen , als geldleeningcn , loterijen , naaniloozo vennootschappen, Volgens mijn begrip van internationale polilie-zorg, zal alleen hel sub 1», en 3-’. behandelde hier le stade komen , en ik zonde er bijvoegen de zorg voor opsporing van vreemde misdadigers. Hel weren van smokkelaars is op zich zelf geen internationaal belang, maar het is waakzaamheid voor de naleving van ieders eigene bebislingvcrordeningen ; het heeft alleen in zoo verre iels met internationale politie gemeen , als het soms weder-keerige hulp en onderzoek of najagen van smokkelaars op elkanders grondgebied betreft. Do beschouwing der sub 4o. bedoelde internationaal gewaarborgde regten van
-ocr page 702-— 690 — lelterkundigen eigentloin eu uilsluileiid regt van vervaardiging, moeten lot de gewone polilie-zorg gebragt worden; hel geldt delicten die óf door eigene ingeze» nen jegens buitenlanders óf door buitenlanders jegens eigene ingezetenen worden gepleegd ; zoo is hel ook met vervalscning van fabriek-werken dâàr en waar die ver-valsching of nabootsing strafbaar is gesteld. Hel geldt daarbij evenmin internationale politie , als bij het vervolgen van beleediging jegens vreemde vorsten.
Eindelijk het weren van vreemde geldlecningen heeft met politie niets te maken; het weren van vreemde loterijen is een nationaal, maar geen internationaal belang; het weren van vreemde naamlooze vennootschappen, is ook alleen eeno bescherming van nationale vennootschappen, en waakzaamheid tegen mogelijk bedrog van buitenlanders: hetzelfde geldt de wederkeerige verzekering-maalschappijen , die de S. met stilzwijgen is voorbijgegaan. Eene internationale regeling van deze onderwerpen hlijft vreemd aan hel poUtie-re^t.
Hoofdstuk I[ handelt van gezondlieide-polilie. Het weren van vreemde geneesheeren en van vreemde geneesmiddelen is alweder eene bescherming van nationale belangen; de toelating van beide onder zekere beperkingen zou eene comitas Juris gentium zijn , die met internationale politie niets gemeens heeft. Eindelijk, de quaranlaine-maalregelen zijn behoedmiddelen vel i/uasi tegen vreemde bcsmellelijke ziekten en behooren lol do gewone grens-polilie : onderlinge overeenkomsten om do quarantaine maatregelen niet te ver uit te strekken of te hinderlijk ie maken voor hel onderling verkeer betreffen wel het internationaal belang, maar hebben met do politie weêr niets uilslaande.
Hoofdstuk III betreft de internationale polilie-zorg in betrekking tot beboeftigen, en speciaal den door-togt »an landverhuizers, verzorging van vreemde be-
-ocr page 703-— 691 — lioefligen , en de toelating aan vreemdelingen soms bij traclaat gewaarborgd om in liet vreemde land kosteloos te procederen. Dit geldt alles internationaal belang, en, behalve de pro Deo-procedure, ook in zekere mate de internationale politie.
Hoofdstuk IV handelt van het onderling verkeer op de groote rivieren, wegen en spoorwegen, het brievenvervoer en de telegrafie. Ook hier geldt het alles internationaal belang, maar do internationale Jiolitie-zorg heeft er slechts zeer geringe betrekking op.
Hoofdstuk V is gewijd aan do internationale 2ee-politie. Wat do haven-polilie betreft, geldt hot meer de quaeslie van eerbiediging van vreemde nationaliteiten, dan wel internationale belangen, met uitzondering alleen van bet onderwerp van desertie van tckeepeoolk ; dit betreft inderdaad een internationaal politie-belang , doch welks algemeene en voegzame regeling nog veel te wenschen overlaat.
De genieenscbappelijke maatregelen legen zeeroof en slavenhandel waken meer voor altfemeene maatschappelijke en zedelijko belangen dan voor een internationaal belang (in den eigenlijken of strikten zin), en zulks meer door militaire en maritime dan door politie-magt ; de maatregelen 1er beveiliging van de zeevaart door regeling der seinlichten op de schepen gelden het algemeen belang, en zijn aan de politie vreemd ; de strandvonderij eindelijk betreft de strand-politic, in’t eigen belang zoowel als in ’t belang van alle andere zeevarende volken.
Hol blijkt uit deze ontledende beschouwing, dat de internationale politie-zorg en het internationale poli-tie-regt eigenlijk slechts een zeer beperkten kring heeft, en dat verre hel meeste wat daaronder door den S. is gerangschikt , öf geene internationale belangen óf geene po-litie-zorg betreft. Neemt men daarentegen de internationale politie in den ruimen omvangdoor den S. daaraan gegeven,
-ocr page 704-dan is er geene reden om daarvan het congtilair regt, do /lande/t-tractalen, tractaien omirent i)e kml-viggche-rij, de conferontien omirent kaapvaart , blokkade, contrebande en dergelijkc uit te zomleren , tnaar dan zou do internationale politie eigenlijk alles omvallen wal de regeling en bescherming van maalschappelijke en zedelijke belangen der beschaafde wereld beireft ; dan mag men Iraclaten omirent erf regt en dergelijke, waarbij do belangen van vreemdelingen in een ander land worden gewaarborgd, almede niet nitsluilen : in één woord, dan zou do regeling van alle belangen en betrekkingen van den eeiien Slaat of deszelfs burgers lot een’ anderen Staat of diens burgers in het internalionaal-politieregl worden opgenomen.
Dit nu gaal, mijns inziens, veel te ver. Ofschoon het toch denkbaar zij , dat soms met betrekking lol ieder dier onderwerpen de lusschenkomsl der politie werkzaam zij , die politie is dan niet werkzaam in hel inlernatio-naal belang, maar lot handhaving van eigene orde en veiligheid of tol uilvoering van eigene wellelijko verordeningen ; haar werkkring blijft dezelfde , hetzij ze ten behoeve van den een of van den ander werkzaam is.
Indien ik alzoo van oordeel ben, dal de S. veel meer onderworpen behandeld heeft dan de titel van zijn geschrift kon doen verwachten, ik erken gaarne de verdiensten van zijn werk omirent alle die behandelde onderwerpen. De S. geeft blijken van groole belezenheid en van diepe on veelomvattende studie. De voordragt is over hel algemeen duilt;lelijk; de schrijftrant onderhoudend. Het is een boek dat vele lezers verdient to hebben en dat niet zelden met nut zal worden geraadpleegd. Ééne aanmerking, wal den vorm betreft, zij mij geoorloofd. Zij betreft het inlasschen in den tekst van allerlei brokstukken uil verschillende schrijvers in allerlei talen. Ik geef de voorkeur aan doorloopeoda
-ocr page 705-69S — eigene redenering, mei aanhaling der schrijvers op wier gezag men zich beroepen wil in de noot, waar dan, zoo veel noodig.de eigene woorden kunnen worden aangehaald. Voorbeeldig is in dal opzigl het geschiedkundig werk van Motley over de opkomsl der Nederlandsche Republiek.
Aan hel slol zijner uitgebreide Inleiding, bl. 44, geelï de S. de door hem omirent ieder deel en onderdeel gevolgde wijze van behandeling op. Hij verbindt zich niet lol eene historische ontwikkeling (die echter reeds omtrent sommige punten werkelijk in de Inleiding verval is of later nog ter sprake komt) ; hij geeft ook geene vergelijkende schels van speciale verordeningen en bepalingen (ofschoon hij er toch omirent sommige onderwerpen een aantal heeft aangewezen); maar hij loont aan : 1®. wal len aanzien van het polilie-regt (in den wijden omvang waarin hij dal verslaat) een noodzakelijk gevolg is van de verhouding der respective Staten tol de ontwikkeling der wereldmaatschappij ; en 2“. in hoe verre door hen in ’t algemeen op dit oogen-blik deze beginselen in toepassing gebragt worden.
Dat plan was nog uitgebreid genoeg, en ik zou niet durven verklaren, dal bij de behandeling van elk onderdeel aan die beide punten van onderzoek volkomen is voldaan.
Naar mijne moening had de S. zich bij hel tweede punt liever hoofdzakelijk tol Neilerland moeten bepalen, en aantonnen wat Nederlanlt;l ten aanzien van het algemeen of internationaal polilie-regt reeils gedaan had, hel zij door eigene wellen of verordeningen , het zij door ’t sluiten van Iractalen met andere mogendheden, en welke leemten er te dien aanzien in ons vaderland nog beslaan. Omtrent onderscheidene onderdeden wordt dit werkelijk door den S. vrij volledig aangetoond en uit den aard der zaak bepaalt zich zijn onder-
-ocr page 706-— «94 — zoek nicerendeels tot de betrekking waarin ons land jegens vreemde Staten ten aanzien der verschillende onderdeel«!) verkeert; maar juist daarom had hij beter gedaan, dit meer beperkte gezigtspunt als doel van zijn streven op te geven.
Het zoude mij te ver voeren , indien ik den S. wilde volgen bij de ontwikkeling van ieder deel en onderdeel. Enkele opmerkingen omtrent sommige punten laat ik hier nog volgen.
Waar de Schrijver handelt over internationale Staatszorg tegen de ontduiking van krijgsdienst (Hoofst. 1, § 3), moest hij, m, i. het geheele beginsel van uitlevering van delinquenten hebben behandeld; een onlt;lerwerp, waaromtrent het internationaal-regt in verschillende landen zeer verschillend opgevat wordt, doch tusschen eenige Stalen bij Iraclaal geregeld is. Hier toch geldt het zeer bijzonder internationaal polilie-regl. De S. geeft in eene noot op 1)1. 64 rekenschap waarom hij gemeend heeft zich aan die laak te kunnen onttrekken. Hij beschouwt het opsporen van deserteurs ais meer preDentief, omdat zij zich aan eene verpUgting willen onttrekken; terwijl het vallen en uitleveren van andere misdadigers strekt om zich van hen meester te maken die hel misdrijf reeds volvocrd hebben en tle itraf willen ontwijken. — De onderscheiding is meer spitsvondig dan juist. De desertie is een delict ; de deserteur wordt niet uitgeleverd om alsnog zijne verpligling te gaan vervullen, maar om de strafte ondergaan die hij door zijn misdrijf heeft beloopen; er is dus inderdaad geen ander verschil dan dat bij desertie het misdrijf nog voorlduurl , terwijl het bij andere misdrijven reeds is gcconsommeerd. Overigens zou de volledige behandeling van dit punt alleen voldoende slof voor eene monografie kunnen opleveren.
Waar de S. over den lellerkuiuligen eigendom spreekt (Hoofdstuk I, § 4), gaat hij m. i. veel Ie ver, door dit regt
-ocr page 707-— 695 —
zondor eenige beperking, ongelimileord , Ie willen too-slaan: do argumenten daarentegen die hg bijbrengt om den duur van het uilsluilend regt bij inlernalionalo regeling niel korter te stellen dan zulks voor ieder land in het bijzonder weltelijk geregeld is, verdienen alle overweging. Wij vonden hier geone melding gemaakt van de belangrijke voordraglen van Mr. J. Heemskerk Az., in do Maatschappij Fe/ix Meritis gehouden over den eigendom van voortbrengselen van den geest, door A. C. Krusemas , te Haarlem in 1856 uitgegeven.
Het onderwerp van de vreemde geneesmiddelen (Hoofdstuk II, § 2) is wat al te oppervlakkig behandeld. Het moest, wal Nederland betreft, aan de geneeskundige wetgeving zijn getoetst. Zeer belangrijk zijn (§3) tlo mede-deelingen omtrent de in 1852 te Parijs gehouden raadpleging over hel quaranlaine-wezen : jammer maar, dat hier geen beter resultaat was te constateren.
Bij de vermelding van Iraclalen omirent hel pro Deo-pro-cederen (Hoofdstuk 111, § 2) inogt gewezen zijn op de beslaande leemte ten opzigle der caiitio Judicaium solvi. loo lang in alle zaken, ook handels-en zee-zaken , die verpligling voor denNroemileling blijft beslaan, baalde bij Iraclaal bedongen toelating lot pro Doo-procedure in den regel biller weinig. Tol hel opheflen dier verpligling zou echter do goedkeuring van het Iraclaal bij de wet worden vereischt, on dan ware het welligt beter art. 152 van hot Wetb. v. Burg. Reglsvordering zelf te wijzigen.
Het onderwerp van de tolheffing op de groote rivieren is (Hoofdstuk IV, § 1) niet zoo volledig behandeld als men had kunnen verwachten, ofschoon ik de eerste zal zijn om te erkennen dal het wel eenequaeslie van internationaal belang is , maar slechts van verre met hel polilie-regl in betrekking slaat. Maar de conventies omtrent de spoorweg-aansluiling (§ 2) eisebten , uit het oog-
-ocr page 708-— 696 —
puni van eigenlijk gezegde en van technische politie, eene breelt;lere behandeling dan daaraan gegeven is.
Omirent de haven politie (Hoofdstuk V , J 1) en in het algemeen omirent de verhouding der politie jegens vreemdelingen vindt men eenige beschouwingen in hel bovenvermeld verslag der policio-wel-comniissie, welke de aandacht ve?rdionen; ook herinner ik mij een verloog van een der leden dier commissie, Mr. de Rouville , in de T/iemis , belrekkelijk het later ook bijlt;len Hoogen Raail behandelde vraagpunt van beljM« é3terrttoriaH~ ialis (barbaarsch woord!) ten aanzion der bemanning aan boord van vreemde koopvaardij-schepen in Neder-landscho Havens.
Ten .slotte, breng ik nogmaals gaarne hulde aan den veel-omvallenden arbeid on onvermociden ijver van den S., en eindig met den wensch dal de bescheiden verwachting die hij op hl, 10 van het voorberigl uil, van more eo/ito weinig lezers te zullen vinden , len opzigte van zijn belangrijk geschrift allezins moge worden gelogenstraft.
^melerdam , 13 October i860.
J. W. Ttdemab.
P. R. Fbith , De leer der culpa in de verbindteniteen. Amsterdam, J. D. Sïbhandi, 1859.
Wanneer alle dissertation hel gehalte bezaten van deze proeve, wanneer zij allen zoo gelukkig het gebruik van den arbeid der voorgangers met zelfstandig onderzoek en oordeel verbonden; — dan stellig was er geeno betere verdediging van de vroegere wetgeving op dit «luk mogelijk. Maar nu bewijst dit geschrift dal, ook al is hel dissortalieschrijven niel meer verpliglend, zij
-ocr page 709-die van grooten naluurlgken aanleg door ijverige studio partij bobben getrokken, nog gaarne hel bewijs leveren van eeiien wclhesteden tijd. Niemand, die het onderhavige geschrift in handen neemt, zal den schrijver, die hel grootste gedeelte zijner akademiejaren te Amsterdam doorbragt, doch de laatste maanden daarvan te Utrecht sleet en aan de Hoogeschool aldaar zijn proefschrift verdedigde, zal den schrijver, zeg ik , hel getuigenis weigeren, dal bier een zeer duister en ingewikkeld onderwerp met groote regiskennis en helderheid is behandeld. Ik zal dit voor de lezers Aev Themis , die de dissertatie niel leerden kennen , wel niet beter kunnen bewijzen dan door in een kort verslag den schrijver op den voel te volgen.
Na een enkel woord vooraf om hel karakter van do stof te doen vallen , geeft .Wr. F. een overzigl van de verschillende stelsels omtrent de leer der culpa, vroeger en later ontwikkeld. Zoowel bij de theorie der drie graden , welke van de glossaloren af lot hel begin dezer eeuw bijna uitsluitend heerschte, aks bij de leer van den le lang veronachtzaamden Dovkllus, wiens slem op dit punt ruim twee eeuwen lang klonk als die eens roependen in de woestijn , staal hij slil. Aan de groote Verdiensten van DoNELLUs’ beschouwing in vergelijking met de heerscheifdo leer doet de schrijver volle regt wedervaren, ook al merkt hij mei Hasse zeer le regl op, dat DopiELLUs 1er kwader ure, door positieve en negatieve culpa zoo scherp mogelijk le onderscheiden, zijn ganscho systeem bedierf. Maar terwijl wij gaarne loegeven , dat deze gansche onderscheiding onhoudbaar is , meeoen wij niet dat des schrijvers legennei plag, ge/ijh hij die maakt, afdoende is. Hij zegt, dal elks reglsgevoel onmiskenbaar zal leoren , dal het erger is niets le doen , dan door handelen zijnen goeden wil te toonen , maar daarbij door nalatigheid le dwalen. De opmerking treft zeer juist voor
-ocr page 710-— 698 —
alle handelingen lerniteoering van de verbindtenie,waar (de schrijver zelf zal het erkennen) verpligling lot schade-vergoeding ontslaat door a/le handelingen, die, hoewel op zich zelf geoorloofd en dus in elk harer gevolgen aan derden onverschillig in regten, ten gevolge van de verhindlenis dit onverschillig karakter verliezen ; het contract heeft mij de gelegenheid gegeven om op uwe belangen in Ie werken, en nu vordert de goede trouw dal ik mij onlhoude van elke handeling , waaruit voor u schade zou kunnen geboren worden. Goeden wil echter loont men alleen bij handelingen 1er uitvoering. Z.oo ver over Donellus, Mr. F. vervolgt zijn hislorisch over/.igt met eene schels der hoofdresullalen van HASSE’S klassieke werk , waarna bij horlelijk de punten vermeldt, waarin men sedert Hasse is vooruitgegaan of onderling nog verschilt Alleen aan de leer van Schaaf, die al de vroegere grondslagen der culpa-theorie door andere zoekt te vervangen, wordt eene afzonderlijke paragraaf gewijd. Rort en krachtig wijst do schrijver overal de zwakke punten tier verschd-lende opvattingen aan, terwijl hij zich onderzoek en wederlegging lol het tweede hoofdstuk van zijnen arbeid moest voorbehouden.
Dit hoofdstuk toch is gewijd aan de uiteenzetting der culpa-leer in het R. R. en vormt hel moeijelijkste, maar ook hel voorlrefTelijksle deel, de kern als het ware, van deze dissertatie. De schrijver stell eerst het begrip van culpa in hot algemeen vast als toerekenbaarheid van hetgeen met eenigen regel , en dus in regten met ceni-gen reglsregcl, in strijd is (biz. 25). Daarna onderzoekt hij wat dolus en culpa in engeren zin beteekenen. Het resultaat is dat dolus aanduidl den wil om het geïm-puteerde te weeg te brengen (p. 30), en dien ton gevolge in civilibus beslaat bij elke toerekenbare daad', in slrgd met eenige civiolreglelijke verpligling, en die eene schade te weeg brengt, welke schade men gewild heeft
-ocr page 711-— 69.9 —
(bk 30). In deze paragraaf bespreekt de schrijver ook hel begrip van dolos in hel slraCregt, doch slechts in het Toorbijgaan, waarom ik mij van eene waardering dier opvatting mag onthouden, zoowel als van het onderzoek in hoeverre Rossi werkelijk op Mr. Feith’s hand is, wanneer men met hel door hem aangebaalde 24ste hoofdstuk des tweeden hoeks bv. hel tiende vergelijkt. Wy zÿn hier op civielreglelijk terrein, en daar is, geloof ik, het door Mr. Feith ontwikkelde begrip van dolus volkomen juist. Met hem beschouw ik ook L. 8 § tO D. mand. (17.1) en L. 7 pr. D. depos. (16.3) als belangrijke , door Hassb te weinig gelelde bewijsplaatsen. Alleen vcr-oorlove de Schrijver mij de vraag , of voor zijne allezins juiste verklaring van L. 8 ^ 10 cit. (biz. 35) niet partij moet worden getrokken van de tegenstelling: « forte alii ee^siati ut emeret » en «forte passus es alium emere ? » «In hel eerste geval liet de mandans zich omkoopen (zegt Mr. F.) « zijne bedoeling was ilus om zich zelf een voor-«deel to bezorgen, hetwelk hij wist, dal alleen door het «nadeel van zijnen mandans kon worden gekocht: mid-«delijk was dus zijne bedoeling den mandans te schaden.» Zeer juist. Maar waaruit blijkt nu vooral die middelijko en daarom slechts op zeer afdoende gronden aannemelijke bedoeling? M. i. uil de omstandigheid, dal hier do mandans niet maar eenvoudig eeneti derde heeft laten begaan (gelijk in ’t tweede geval), maar zijne verhouiling lol dien derde contractueel heeft geregeld,en terwijl bij die reglshandeling het belang van zijnen mandans hem voor den geest heeft moeZe« slaan,daarover is heen gestapt.(1) Dit argument beantwoordt alsdan zegevierend hetgeen men omirent de bewijsvoering van Mr. F. voor het tweede geval zou kunnen
(1) Ikwoid in deze opvaltinjj versterkt door de omstandigheid , dat zoo UlFlASDS met zijn cedere niets meer dan een laten begaan, een ruimte maken voor den derde had bedoeld, hij de zaak in veel minder woorden bad kunnen voordragen.
-ocr page 712-— 700 —
opmerken : dal namelijk deze ook voor het,eerste geldt. «In «het tweede voorbeeld [zegltoch de schrijver] was zijne «(des lasthebbers) bedoeling alleen om zijnen vriend «te believen: had hij het op eene andere mij ze kunnen a doen, dan had hij hel gedaan: nn hij het alleen kon «doen door zijnen mandans te schaden , bedacht hij dit «niet.» Omdat bij slechts den derden liet begaan, voegen wij er bij , behoeven wij niet aan te nemen , dat hij noodwendig daaraan heeft geflacht, gelijk in hel eerste geval, — al waS ook bij de omkooping waar, dat, hoewel de mandaus zich voordeel zocht te bezorgen, hij toch, zoo hij zulks op eene andere wijze hafl kunnen doen, waarschijnlijk uiel bij voorkeur dit zou hebben bejaagd door benadeeling van zijnen mandans. Maar, gelijk ik zeide , mijne opmerking strekt alleen om de heldere exegese en bewijsvoering van den Heer Feith nader aan le dringen , niet om. hare juistheid in twijfel le trekken,
De tiende paragraaf van dit hoofdstuk is aan eene uiteenzetting van den reglsgrond der praeslalio culpae gewijd : de schrijver vindt haar in do goede trouw , die do verpliglingen der schuldenaars hier iiilbreidl lot builen hot eigenlijke onderwerp van het contract. Vervolgens wordt de zoogenaamde culpa lala, door Mr. F. juister culpa dolo pruxima genoemd, behandeld en aldus verklaard dal er allijd eenigo gevallen zullen voorkomen, waarinde wil om le schaden, de dolus, Iwijfelachlig is , en nude Rom. juristen,gebruik makende van een onmiskenbaar regt van inlerpretalie, onder den dolus betrokken al die gevallen, waarin men, om do waarschijnlijkheid van dolus af le weren , zich zou moeien beroepen op een non inlel-ligere quod omnes intelligunl, dus op eenon error impro-babilis. Voornamelijk in do opmerking van dezen zamen-bang beslaat Mommser’s verdienste voordo culpa-theorie. In deze paragraaf schijnt vooral des schrijvers beloog , dat Hasse ten onregle met Dosellus nog een tweede kenmerk
-ocr page 713-— 701 — der culpa lala zocht in het gemis der diligenlia qiiae suis, — schijnt ook vooral zijne exegese van L. 85 on L. 53 § 3 D. de furlis {47.2) uitnemend geslaagd.
Hel begrip van culpa levis en de maatstaf lot bepaling van haar aanwezen worden in § 12 onderzocht. Al weder vormt hier de bona fides het uitgangspunt en bij de bespreking van den diligens paler familias wordt vervolgens, inet afdoend onderzoek van al de belangrijke Pandeclen-plaalsen , overtuigend aangeloond, dal men daarmede niet een abstract begrip ais maatstaf heeft willen stellen. Men heeft niet eenen zekeren d.pf. als gemeene maal willen geven , maar aanduiden dal 1er beoordceling, of in een gegeven geval voldoende zorg is gedragen, moet gevraagd worden, hoe een naauwgezet en zorgvuldig mm in zoodanige omstandigheden zou hebben gehandeld , zoodat elk conlrahenl, wiens gedrag daaraan beantwoordt , de omnis dilige;itia in acht neemt. Deze maatstaf echter wordt uil den aard der zaak bij het eene contract strenger loegepasl dan bij hel andere, omdat werkelijk een goed huisvader nog meer zorg zal dragen bv. voor eene in bruikleen gegeven zaak, dan voor eene gehuurde. In dezen zin wordt dan ook in do volgende paragraaf het «culpa et diligentia» der bronnen verklaard; die spreekwijze duidt, zegt Mr. Feitu, het streng aanieggen van dezen rnaalslaf aan waar de omstandigheden 1er verzwaring niet aan eenig bepaald geval , maar aan allo gevallen van eenigcontract, m. a. w. aan hel contract zelf, eigen zijn. De custodia eindelijk, op vele plaatsen in de praeslalio culpae begrepen , wordt in § 14 verklaard als het instaan voor gebeurtenissen , die op zich zelf toevallen zijn, maar door zekere zorgvuldigheid , door bepaalde voorzorgen, welke contract en goede tronw ten pligl stellen , kunnen worden afgewend of voorkomen.
Hier eindigt de ontvouwing Aer algemeene culpa-leer. Maar nu zijn er enkele contracten waarbij men verantwoord
-ocr page 714-— 702 —
is met de praestalie van diligentia quam quis suis rebus adhibere solei : wat wordt hiermede bedoeld? Gewoonlijk , zegt Mr. F., wordt deze culpa m concrete te scherp van de culpa in abstracto afgescheiden. In het algemeen genomen vordert men ook vau den voogd , den echtgenoot met betrekking lol de dos, enz, do diligentia diligenlis in abstracto. Maar de praestalie daarvan valt (volgens de uit dit oogpunt zeer juiste beschouwing van Schaap, waarvan hij slechts hij vaststelling der algerneene grondslagen van onze leer misbruik maaki) uiteen in een complex Tan verriglingen. Wordt nu door die diligentia eeno zekere handeling gevorderd , welke do genoemde personen door'hun gedrag in eigen zaken loonen daaronder niet te begrijpen , dan zijn zij niet aansprakelijk wanneer zij zich te dien aanzien hebben gedragen als altijd. Terwijl ook dit resultaat mij zeer aannemelijk voorkomt en ik met Mr. F. geloof, dat de lot op blz. 125 door hem besproken plaatsen zijne opvatliug meer waarschijnlijk maken dan andere systemen, kan ik niet met hem een meer direct bewijs vinden in de daartoe in de eerste plaats aangevoerdo L. 57 pr. 1). de adm. et per. tut. (26.7), al moet ik gaaf erkennen dat ik voor die plaats geene mij meer bevredigende uitlegging weet. Vooreerst wat den tekst betreft. Ik beaam, dal bij de lezing/Jr/oz'e# de legenslelliog, dio hier met hel pomisissent circa dehilores pupillorum » beslaan moe^ , geheel wegvalt, maar mag toch niet onopgemerkt laten , dat bij de lezing proprios eenig bezwaar beslaat in de vermelding van den inventaris, waarop onmiskenbaar gedrukt wordt.
Hoe slaat nu de zaak in het eigen systeem van Mr. F. ? Scaevola moet adviseren over de vraag, of de voogden, dia voor de schuldbekentenissen hunner pupillen niet die maatregelen hebben genomen, welke zij voor hunne eigene obligatieu hebben aangewend, de schade van dit verzuim moeten vergoeden? Het antwoord moet dan zijn ja; —
-ocr page 715-— 703 —
want de voogden kunnen niel beweren dal zij door hun eigen gedrag geloond heblien de voniering tol betaling of novalie niet onder de zorgen van een goed huisvader lo i’egrijpen. En loeh, zegt de jurist, dan moeien de pupillen het heicijs leveren van dolus of culpa der voogden — terwijl hel bewijs reeds ligt in de feilelijkc gegevens der vraag. (1} Toen ik op deze zwarigheid stuitte, vroeg ik mij zelvcn of misschien de lezing priores , wanneer men eens over hel bovengenoemde bezwaar heenstapte, uitkomst zou kunnen geven: maar alsdan zou men in den casus meer moeien leggen dan hij beval, en is per slot van rekening even ver. Gcsleld eens dal die voogden bij een dergelijk voorval van vroeger wél betaling of cautie hadden gevraagd en (zie hier de loevoeging) zij zich nu daarop beriepen dat zij in eig'en zaken zulhs hadden nagelaten, wal dan? Dan zou alleen het l)ewijS van dolus, van gewilde schade, den pupillen schadevergoeding ktinneu bezorgen. Maar waarom dan in het advies ook van de in dat geval onbewijsbare culpa gesproken ? Dan past hel antwoord evenmin op do vraag.
Wij besluiten ons verslag van hel tweede hoofdstuk dezer dissertatie, met de vermelding, dat de laatste of zestiende paragraaf daarvan handelt over de verdeeling der conlraclen naar de praestalio culpae, naar den bekenden regel van bel belang (L. ô § 2 D. Gomm.). Ons eenig-zins uilgebreid overzigt van dal hoofdstuk verhindert ons, bij de leer der culpa in het nieuwe regt of hel derdo Hoofdstuk lang slil te slaan. Hel zij genoog daaromtrent te zeggen, dal eerst de Duilsche wetgevingen, daarna het Fransch-Nederlandsche regl worden behandeld. Omtrent onze wetgeving komt de schrijver lot het resultaat, dat daarin hel systeem des Roin. regls terug wordt gevonden
(1) Cf. 1. 13 § 1 D. cod. Tc meer, omdat de inventaris liet bewijs van eene beslaande vordering, en dus bet afdwingen van belaling of nova-tic ten behoeve der pupillen zeer vergemakkelijkt.
Themis, Dl. Vil, 4de Sl. 1800. 15
-ocr page 716-met deze ééne uitzondering, dat bij ons noch van ge-lijkslelling der culpa lala met dolus, noch van die culpa zelve eenig spoor to vinden is, terwijl de G. C. wel in art. 804 nog de culpa lata vermeldt, maar die in andere opzig-ten en vooral in do gelijkstelling met dolus niet heeft opgonomen. Met veel scherpzinnigheid is in § 19 hel algemeen beginsel van art. 1271 B. W. (ongeveer gelijkluidend met art. 1137 G. G.) op de verschillende verbind-tenissen loegcpasl. Tot zoo ver over eene dissertatie , die met regl eene aanwinst voor onze reglskundige litteratuur mag heelon.
A. P. Tti. Eyssell.
J. F. Wbrtheim. — Over de Netierlatideche polieie-itraftcetgeving,— Utrecht, 1860.222 bl. in-8®.
Verdient en ondervindt do onderscheiding van den Code Pénal lusschen misdaden en wanbedrijven algeraeene afkeuring;— anders is hel met de polilio-overlredingen, die indedaad verschillen van do eigenlijke misdrijven, niet omdat zij doorgaans met mindere straffen worden beteugeld , maar omdat de policie-overlreding uit haren aard noch eene ongeoorloofde noch eene onreglmalige handeling is, die alleen gestraft wordt om do mogelijke nadeeligo of gevaarlijke gevolgen , die zij voor de maatschappij hebben kan, en dio dan ook alleen door de wet, die haar verbiedt of straft, tol misdrijf gemaakt word l.
De schrijver van deze, ook in andere opziglen zeer verdienstelijke verhandeling, is van dit wezenlijk begrip der policie-overlreding blijkbaar geheel doordrongen geweest; en hol zoo even op den voorgrond gestelde denkbeeld behecrscbl dan ook het geheele werkje. Niet ton
-ocr page 717-onregle beklaagt bÿ zieh o. a. over de stelselloosheid van de zoogenaamile Duilschs policie-wetlen , als van Wurleinherg, Hannover, enz., die herhaalde malen ware misdrgven, met opzet of schuld gepleegd, als eenvoudige overtredingen in haren boezem opnemen , en daardoor de beide zoo geheel verschillende zaken verwarren. Minder stelselloos is nog in dit opzigt de Code Pénal ; op zeer enkele uitzonderingen na, b. v. het geval van eenvoudige beleediging , vindt men in het vierde boek alleen gehandeld over wezenlijke overtredingen. Dat echter de lijst zeer onvolledig is , en dat men dan ook verreweg het grootste getal der overtredingen moet gaan zoeken in allerlei speciale wetten en verordeningen, dat valt niet te ontkennen ; en opmerking verdient het bovendien , dat men in het derde boek meermalen als misdrijven gestraft vindt handelingen, die in waarheid niet anders zijn dan eenvoudige overtredingen, die echter, omdat de straf het tarief der policie-straflen overschrijdt, in het stelsel van den Code, in het vierde boek hare plaats niet vinden konden.
Na in eene inleiding het een en ander te hebben medegedeeld over policie in het algemeen , na daarbij bepaaldelijk te hebben stilgestaan bij do bij ons feitelgk ingevoerde onderscheiding tusschen rijks- en gemeente-policie , en ook bepaaldelijk te hebben gewezen op de verwarringen en amiere nadeelige gevolgen , waartoe deze aanleiding geeft, — geeft ons de verhandeling in een eerste hoofdstuk eene algemeeno beschouwing der policie-overtredingen ; en in een tweede een blik op eenige Duitsche wetgevingen. Het derde hoofdstuk eindelijk handelt over de policie-overtredingen van ons Nederlandsch regl. De schrijver wil die verdeeld hebben in vijf klassen , als : overlrclt;lingen , voorlvloeijendo uit het toezigt op of den bijstand van personen, uit het toezigt op handelingen, in verband lot beroepen on
-ocr page 718-706 ~ bedrijven , in verband lol hel loezigl op zekere voor* werpen , en overtredingen van adminislralieve policie. Ik wil nu nicl onderzoeken , of er misschien eene betere onderscheiding zou zijn voor le slellcn ; zeker is het dal de schrij ver in zijne vijf afdeelingen de verschillende soorten van overtredingen heeft weten tc rangschikken; en zeker was het geen gering werk die, verspreid en verward gelijk zij zijn, door eene groole menigte speciale wellen van allerlei aard, op le sporen. De schrijver heeft zich niettemin van die laak uitmuntend gekweten, en daarbij blijk gegeven van een zeer vollediger) grondig onderzoek. Dal er daarom aan zijne lijst nog veel zal ontbreken spreekt van zelven; vooral, indien men bedenkt, dal 'men niel alleen met wellen te doen 'heeft, maar dat men hier ook in aanraking komt met maatregelen vàù bestuur, met provinciale, on niet hel minst met plaalselijko verordeningen. Do schrijver 'heeft dan ook daartoe zijne nasporingen uit-geslr'ekl ; 'dn dal wij bijna uitsluitend gewag gemaakt vinden van Amsterdamscho verordeningen, zal wel daarin zijne verklaring vinden, dat de schrijver met de plaalselijko wetgeving van de gemeente zijner inwoning beter bekend is geworden dan met die van anderen , ofschoon het niel onbelangrijk zou geweest zijn, van lijd lol lijd over onderwerpen van gewigt ook cens andere plaatselijke policie-verordeningen le raadplegen,
In éen vierde en laatste hoofdstuk wordt gehandeld obrer policie-slraffen.
Daaromtrent twee opmerkingen.
Dal hel in het algemeen wenschelijk is den policie-f'c'gler è'cne ruime keuze le laten tusschen een maximum cn minimum van straf, zelfs tusschen boete en gevangenis: — dat houd ik met den schrijver voor volkomen juist. Men moet daarbij echter niel vergeten, dat door eene ruime toepassing van hel stelsel, niet wordt in
-ocr page 719-- 707 — de hand gevvcrkl de hij ari. 254 Sirafv. loegekende bevoegdheid lot vrijwillige hetaliog van hel muxittiuin der boete, en de afdoening van geringe zaken, zonder vervolging en zonder koslen.
Mijne tweede aanmerking is deze. De schrijver schijnt een voorstander van bet stelsel otn omirent zeer vele aangelegenheden, plaalselijke verordeningen van policie te doen vaststellen, maar daartegen hij eene algemeeno wel straf te doen bedreigen. Men weel dal de Code J^énal dal omtrent sommige omlerwcrpen doel, omirent andere niet, zonder dal hel echter mogelijk is eene reden te geven van dal onderscheid. Ik geloof ilan ook , dat men dient te kiezen tusschen het óéne stelsel en bel amlere; want de onderscheilt;lingen zullen ailijil alleen van toeval en willekeur afhangen; en dan zou ik voor mij het wenschelijk achten , het verband tusschen verbod en straf niet te verbreken, maar beide op te nemen in éëne wel, en alzoo te doen uitgaan van dezelfde wetgevende magt. Hel is bovendien, dunkt mij, toch nok waar, dal zoowel do boegroolheid der straf, als de aard der uil policie-voarzorg te bevelen of te verbieden handelingen, kan afhankelijk zijn van plaalselijke omslandighcdcn.
A. n. P.
-ocr page 720-BERIGTEN VAN GEMENGDEN AARD.
«KnKKTKIiUHK STATISTIK!« ,
VOORAL MET BETREKKING TOT BELGIE.
«In al wat lol de misdrijven belrekking heeft, zegt de Iioogl. Qcbtblet (I ), ziet men de cijfers op eene zon slaodvaslige wijze weiler-leeren , dat men dat verschijnsel ónmogelijk kan miskennen zelf» voor die misdiijven, die men zou wanen dat het meest aan alle mensehelijke voornitbepaling zouden moeien onl»nap|gt;en, zoo als de moorden, daar deze over ’l algemeen , hel gevolg zijn van twisten, die zonder bepaalde oorzaak ojikomen en onder omstandigheden , die ongenschijnlijk geheel toevallig zijn. En noglans bewijst de ondervinding , dal niet alleen jaai lijks het getal moorden nagenoeg hetzelfde is, maar dal zelfs de werktuigen, welke strekken om ze le plegen , in dezelfde evenredigheid gebezigd worden. En wal zal men dan **’l!|j’’'’ van de misdrijven, ilie dmir beraad worden votirhereid ?
n Dat bestendige, waarineê dezelfde misdrijven jaailijks in dezelfde regelmaat wedeikceren en waarmeê ilezelfde slraHen in gelijke evenredigheid worden beloopen , is eender opinei kelijksle feilen , welke de geieglelijke statistiek ons voor oogen brengt ; ik heb er mij bijzonder op loegelegd dit in mijne onderscheidene geschriflen le doen uitkomen ; ik heb niet opgehouden telken jare te zeggen •. « Er is een budget, dat tnen met eene schrikbarende regeltnntigheitl betaalt, het is dat der gevangenissen, der bagnu^s en der schavotten , het cijfer daarean vooral moet men trachten te rermin--. deren;» en met iedet jaar hebben de cijfers mijne vooiuilziglen bewaarheid , zóó zelfs dat ik bijkans naauwkeurig ook zou hebben kunnen zeggen: «er is eene schalling waarvan de mensch zich op regelmatiger wijze kwijl , dan die hij aan de natuur of aan de schatkist van den Slaat betaalt , hel is die , welke hij aan de misdaad voldoet ! » Bekl.igenswaardige loesland van bel mensehelijk geslacht ! Wij kunnen vooraf bepalen hoe vele personen zieh met bel bloed hunner naasten zullen bezoedelen, hoe veleer zich aan valschheid zullen schuldig maken, hoe vele gifmengers men zal lellen enz. , nagenoeg zoo als men vooraf kan opgeven hoe vele geboorten en sterfgevallen er in een zeker lijlt;lsbesiek zullen plaats hebben.
« De maaisrhappij beval in zieh de kiemen van alle misdrijven die zullen gepleegd wurrien , en 1er zelfder lijd al de gereede voorwaarden tol hunne uolwikkeling. Zij is ’t, in zekere male , di- deze misdiijven voorbereidt, en de schuldige komt slechts voor als '1 werk»
»
(1) In zijn Essai de Philosophie Sociale, I, hiz. 7.
-ocr page 721-— 709 — lui;; dal zelen uilvoer Ip(;t. Elke inaalseliappelijke «laat verondernlelt derbabe een zeker getal en zekere soort van misdrijven , die als de noodwendige gevolgen van zijne regeling voorkomen. Die opmerking , welke bij den eersten oogopslag ontmoedigend zou schijnen , wordt daarentegen, als men die van naderbij bescliouwl,van een vertroostenden aard , omdat zij de mogelijkheid aantoon! om de menschen te verbeteren wanneer men hunne instellingen en hunne gewoonten wijzigt, zoo mede de male van hunne kennis, en in ’t algemeen al wat op hunne manier van zijn invloed kan uiloelenen. u
Hoe vreemd deze beweringen ook zijn mogen — zegt dezelfde schrijver elders ^2) , zoo worden zij Inch jaarlijks door de statistieke bescheiden nopens de legleilijke uitspraken bevestigd; wij hebben daarvan een nieuw bewijs erlangd in het « verslag over hel beleid der criminele juslilic in Be.lgië »{3). Men zal daarvan een eerste voorbeeld vinden in den volgenden slaat , die de uitkomsten doet kennen bellekkelijk de beschuldigden gedurende Iwee lijdperken , onmiddellijk vóór en na de omwenteling van 1830 (4),
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) Aitnuaire Je l’Obterv. de Brux., 1836, p. 198 cIc. |
|3) Compte Je l’aJminittrolion Je la jutlice Criminelle en Belgique, ten deel in 1°., Brussel 1835.
(4) Zie wegens het eerste tijdperk de •Slnlitlique Jet tribunaux Je tu Belgique, door deheereu QosTZLZT en SUITS 2° recueil cfllciell, 1 deel in 4°.
-ocr page 722-Tlcl gelai heselmldigflen wegens vergiftiging , moord en manslag is in laalslgetmld tijdperk weinig toegennmen , dat wegens slagenen verwondingen is cenigzins »enninderd, Zquot;ndal, als men ze oplelt, men de getallen 175 en 174 krijgt , zijnde bijkans juist gelijk voor beide tijdperken. Hetzelfde ontwaart men bij de valsehlieid en lt;le misdaad van valsclie mimling , waarvan het gezamenlijk getal is 41 als ge* middeld voor het eerste en 30 voor het t weeile tijdperk. Hel getal beschuldigden wegens dielslal schijnt wel eenigzins algenomen , want dut getal kan voor de correclionnele regibanken zijn vermeerderd , en dit heelt ook wei kelijk plaats gehad , zoo als uil onderstaande opgave kan hi jken , die mede aantoont bet gezamenlijk getal misdrijven, dat jaarlijks gepleegd werd.
Totaal der Aangeklaagden. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Hel is opmerkelijk dat de schok, door de omwenteling van 1830 aan de gebeele maatschappij ook in België vernorzaakt , in hel stand-Mistige van deze cijleis geene verandeiing gebragt heelt; het was zeker de gevaarlijkste proef, zegt de beer Quetelet , waaraan onze beweringen konden worden onderworpen , maar naet der daad ziet men dal de oorzaken , waarvan de mi8drij,vcn die elk jaar gepleegd woiden , alihanki lijk zijn , geenerlei wijziging hebben ondergaan.
Onder de talrijke voorbeelden van het standvastige , dat men in de «producliea der misdrijven ontwaart, zouden wij er nog vele andere en zei Is nog luider spiekende kunnen bijhrengen, maar wij zullen ons tot de twee volgende bepalen. Hel eerste hetreft den ouderdom der beschuldigden en beklaagden, waaromtrent men de volgende uilkumsien vindt.
OUDERDOM. |
1826—29 |
1851—34. |
Beneden de 16 jaren 16 lot 2 I » 21 « 70 » Boven de 70 » |
5 ten 100 12 » 81 » 2 » |
6 ten 100 12 a 81 a 1 » |
— 71t —
Een andpr voorheeM betreft het [jetai misdrijven , waarvan de daders onbekend zijn eebleveii. De (gt;|igt;gt;agt;e deswege komt nog niet voof in (indeiseheirllt;‘ii slalislieke bescheiden builen die van België, en met name niet in die van Frankrijk,die reeds zoo volledig waren en in zoo Mienijj opzijjl ten vonrbeeld van andere uitgaven van dien aard konden strekken, zeKs vóói de gronle verbeteringen . welke sllerwejje in hel opmaken en bewerken van slalislieke gegevens zijn ingevoerd. De meer-gemelde Bel;;isehe geleerde zegt, dal hij Ie nicer gquot;wigl hecht aan de opgave der inisilrijwn , waarvan de daders onbekend gebleven zijn, omdril die niet alleen ten sleiin strekt aan hetgeen hij volgens de ondervinding van hel verledene hail bijgebragt, maar omdat zij ook zijne gissingen bevesligi met opzigl lot de getallen , die nog enie kend waren. «Mm zou kunnen zeggen (5)— harl de lieer Qcitelit reeds vroeger opgemerkl — dal , indien uien eene vergelijking maakte tusschen het billiget der misdaden en dat der geldiniddelen , het bedrag dal jaadijks aan hel mini.“lerie van Justitie oi.lsnapt, regelmatiger voorkomi dan hel te korlschiclende aan de opbrengsl van de sehaikisl. ii De volgende cijfers doen de waarheid van die meening zien :
Misdrij ven waarvan, de daders Jaren. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbi kend zijn.
18H nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;774
183i nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;amp;B7 f gemiddeld 1833 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;797 ?
1854 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;829
Üir eene latere opgave vullen wij deze cijfers met die der daarop volgende vijf jaren aan , en wel met onderscheiding van den aard der misdrijven, als:
Jaren. |
Tegen de personen. |
Tegen de eigendommen |
Totaal, |
1833 |
79 |
640 |
719 |
1836 |
61 |
616 |
677 |
1837 |
40 |
574 |
614 |
1838 |
36 |
660 |
716 |
1839 |
43 |
630 |
673 |
Gemiddeld 55 |
624 |
679 |
Over ’t algemeen kan men uil deze cijfers opmaken , dat in de latere jaren, vooial wat de misdrijven legen ile personen betreft, de daders minder onbekend birjven : hel gemiiblehl van het eerste tijdperk is dan ook nog 817 legen 679 in het tweede. Meerdere midilelen van loezigt zullen daarop zeker invloed hebben uitgroeiend.
(5) Ettai de physique sociale, dl. 11 , p. 165.
-ocr page 724-— 712 —
Bij zoo voie TorFrliillcndc op^avcn , weite hel veislag over het Beleid der rnioinele jushlie in België behelst, is er eene, waarin men inerkhare wijriging opmelkl ; maar daarbij beeft ook de oorzaak . waarvan hier hel eijler alhankelijk I8, eene wijziging ondergaan i te welen de repressie ofbeglraning der misdaad en de invoering van de jury.
Zie hier wat de heer OrtTfLET in 1829 schreef, toen hij nog onvolledige bescheiden Irr zijner beschikking had.
(1 In 1826 hebben onze niininele reglbanken 84 personen op de 100 beschuldigden veroordeeld ; de Franscluï reglbanken 65 , en de Engelsche reglhank'en evenzeer 65 , gedurenile de twintig jongst verhiopen jaren. Dienvolgens zijn er op tCO besc/iU-tligden, bij ons, slechts 16 n ijgesproben , en in Frankrijk , gelijk in Engeland, 35 Beide laalsigemelde landen , zoo verscliülend door zeden en wellen, beslissen nogtans op dezeUdo wijze over het lol der onge-lukkigen , ilie aan hunne reglers onderworpen zijn; lerwijl onz koiiingiijk , dat door ile instellingen [destijds] zoo zeer naar Fiankrijk zweemt, het dobbel getal minder beschuldigden vi ijspreekl. Moet men dal verschijnsel zoeken in ’t gemis van de mglelling der gezworenen, die bij onze naburen bestaal? Wij gelooven dit allezins.
«balen wij Inch eens nagaan, wat er voor de correctionncle reglbanken plaatsgrijpt, alwaar reglers , even als in onze reglbanken , uilspiaak doen ; wij vinden in Frankrijk dezelfde gestreng,heid als bij ons: op 100 beklaagden, zijn er slechts 16 vrijgesproken. Wanni er wij het oog vesligeo op de reglbanken van enkele politie , dan vinden wij dezelfde geslieogheid : vgt;p 11.0 beklaagden , zijn er slechts 14 vrijgesproken. liet voorafgaande zou ons dan lot de gevolgtrekking moeten brengen dat : wanneer 100 beschuldigden vaor de reglbanken vers-hijnen , ’l zij criminele, ’t zij carrée-tiaiinele, ’l zij ran enkele politie, 10 zullen vrijgesproken worden , wanneer zij raar reglers , en 35 indien zy roor gezworenen Ie regl slaan. Zonder te willen onderzoeken , of deze uitkom Sten voor of legen de jury gelden , laten wij ze aan de overweging der wetgevers en der mensebenvrienden over. » (6)
«Tuen wij dit 1er neêr stelden , zegt dezelfde schrijver later (?) , waren wij er verre af te voorzien , dat onze beweringen in België zelf 1er toetse zouden worden gebragt : wat meer is , wij hadden toen nog slechts de opgaven over 1826 voor ons, en wij oordeelden alleen bij afleiding, dal de reglbanken die zonder jury waren zamengesteld , in haie gestrengheid niet zouden verzwakken. Zie hier de verkregen niikomsten.
(G) Becherehes slahsligues sur le royaume des Pays-Bas, p. 35.
(7J Annuaire voorin , p. 201.
-ocr page 725-— 713 —
Jaren. 1826 1827 1828 1829 1830 1851 1852 1833 1834
VrijgMproken op de 100 beschuldigden.
16 15 17
19
24 (S)
30
41
40
«Zon ziet men, na de omwenteling van 1830, de invloed van de iuiv, dadelijk na hare invoering, uilkomen, en het getal der vrijs,naken bijkans juist hetzelfde cijfer bereiken als m Frankrijk . alwaar men in 1820-26 en 27, op de 100 beschuldigden 58 viijsiiraken lelde, en alwaar in de jaren 1828—29 en 30, het geial viijspraken 39 op de 100 besdiuldigden beliep. Die uilkomst 18 wellig! de m-est opinei kenswaai dige, die men in de nieuwe geregielijke »lalisliek van België aanlrelt. »
Zoo men weel is in België de regispraak met gezworenen in 18ül weder ingevoerd.
Wij gaan thans over lot de slotsommen over de jaren 1830 lot en met 1838, waarumlrent wij vooreerst mededeelen den volgen-den staal.
JAREN. |
HOVEN VAN ASSISES. — MISDADEN tegen____ | |||||||
DE PERSONEN. |
DE EIGENDOMMEN. | |||||||
M |
I |
' Ad O O quot;TS |
e-ll H A -o |
o P* rö |
's A »14 ^-^ pq^a | |||
1830 |
120 |
160 |
I 111 |
69 |
386 |
581 |
430 |
74 |
1831 |
123 |
162 |
1 76 |
47 |
344 |
717 |
482 |
67 |
1832 |
130 |
226 |
! nbsp;nbsp;nbsp;90 |
40 |
379 |
609 |
409 i |
67 |
1833 |
122 |
158 |
, nbsp;nbsp;nbsp;59 |
37 |
247 |
398 |
272 |
68 |
1834 |
139 |
204 |
I 80 |
39 |
290 |
500 |
304 |
61 |
Gemidd. |
127 |
182 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;83 |
46 |
329 |
561 |
379 1 |
67 |
(8) Het tijdperk van revolutie. Bj de oorzaken die verondersteld kondlt;-n worden tot toegefelijkheid te leiden, had men , 1er andere zijde, bekommeringen van onderscheiden aard , zucht tot verdediging van de maatschappij legen aanslagen , vrees voor reactie en andere oorzaken , dic zicli, te midden van beroerten op staalkundig gebied, in het hart van den mensch opdoen.
-ocr page 726-HOVEN VAN ASSISES. — MISDADEN tegen
125 S !^ O A O W A A |
•W Smj -jwisaa |
Oil rH 1—I Cd t* t- igt;- b* t* b* |
CM co CM 0 00 b-b-b-b-b- |
0 CM ’«fl b* CO CO co b»b»b» |
b* Ui 00-05-0 b*b»bwblt;oO |
OISO^ ’fl 00 b- GO GO |
œ | ||||
•nap|09p -J00J9jY |
lgt;. Ci OÖ r-1 rH 40 b* to W r-l O^ CM Ol Olt;l 01 |
CM |
r-1 CO CM CO CM CO 10 co CM CM CM CM CM |
co b» b* Oi m CM oO co 10 ■’fl CM CO co CO 01 |
Hi |
co 0 (—I co rfl 01 0 0 rH b- |
Ui i-H 03 Ui Ci Ui 01 |
co Ui | |||
•nspSip --[nqosag; |
0 CO 1—110' 01 lOOtOOt* co co to co CM |
S |
co r-( 'lt;#’ CO OQ (M CO co quot;^ rH CO co co CO CO |
KO |
VO quot;«fl b* 1C3 Tfl b* b- 0 co CM CM ’«fl iO '«fl CO |
C7i 'fl |
«fl to 0 bweo CO « to 'fl r—I ©1 |
^Ci Uirfl Ci 'fl 00 Ui r.H 03 r-l’Ffl |
Ui 05 | ||
•uaSmSip -■[nqosag |
b» 00 «C CM 0 CM CM CM CM CM |
0 gt;O CM |
b-0 05-Hb-0 CO 1—1 00 CM CM CM CM (—1 |
S |
EO co 0 CO OCT co 00 co ■’fl b* r-t CM OQ CM rH |
CO co 0 Oi'00 GO b-b- CO r-I |
0 00 CO «0 03 fl 03 0 |
fl 03 pH | |||
Ä A O A A A A |
■(b) Sug -wsag |
co 0 01 CO 00 co '^ 10 co Tfi |
■^ co 1-0 co 1/3 10 co co 10 |
COOiOOb-CO aO co co b- |
S |
co CM -fl Ui OQ Ui Ui co co bw |
S |
00 (—1 CO 03 co b- «0 b- |
Ci CO | ||
■nappap -40019 j\^ |
CO CM co CO CO GO 00 05 b- 0 |
10 |
rH Tft 05' b- co co co co LO CO |
0 CM Ci CM '«fl b-b- '«fl co CO |
0 |
Ui to 03 to Ui Ui Ui co -fl co |
00 fl pH'CO Ui fl b* b* |
03 CO | |||
•uopSip -pqosag |
iO CM Ci 0 09 CM CM rH cH i^ |
0 01 b- CO -^ 10 r-l co co r-1 |
co |
1—1 CM CM 'M Ci r-« CM GO 0 0 |
Ui s |
Ci 03 0 CO O Ci 0 Ui co 0 |
00 |
Ui 03 b- Ui 00 co 0 0 |
05 00 | ||
•n92ui2ip -jnqosag |
CO CO 00 0 Ci «0 b* ^ CO 05 |
«^fl 1—1 |
COCO^COb-r-i Oi 00 b- CO |
b- 03 CO co 00 Ci co 00 OÖ- |
co |
0 co quot;«#lt;‘00 co b-b- -fl Ui b. |
'fl-CO |
fl b. 03 Ui 03 Ui Ci 05 |
b. CO | ||
m CO b» co Ci co co co co co co co GO cao 00 |
? S 0 |
0 CM CO quot;^ Tp ■^ ’«fl ^ CO 00 00 ^ CO |
'S a a 0 |
Ui co b. 00 0* -«fl '«fl 'fl -^ '«fl co co GO GO ^ |
0 P-1 01 CO 'fl Ui Ui Ui Ui Ui 00 00 00 00 ^ |
'a 0 |
Ui co b- 00 Ui Ui Ui Ui 00 co 00 00 |
T3 ^ 0 |
(a) Gclal veroordeelden op 100 Beschuldigden.
— 715 —
Uil Hezen slaat MiiU o. a.:
1« dal hel ([('lal lgt;esehigt;IHigingt;;en en besehuldijjden wegens mis-Haden tp^en de personen over ’l algemeen, in hel lijdsverlonp van 1830—39 eene sliekkiiig lol verineerdeting , maar .sedert Int merkbare vennindeiing aanloont , ziiodal hel verschil lussehen de geiinil-Helden hv. van 1830—34 en 1830—54 63 begchnldigingen mniHer is, zijnde juist de helli , en van de beschuldigden 101, of drie vijlden miniler.
2’, dal hel getal veroordeelden 1er zellder zake en in dal zelfde 25jarig lijdsverlnnp gemiddeld 34 is afgenomen , nf mede mei drie vijlden, en de besinning daaienlegen, die van 1830—34 op 4G va.i de I 00 beschuldigden ’sjaars kon gesteld worden, van 1850 — 54, 61 en in de jnngsie vier jaien 185.5— 58 zelfs gemiddeld 09.
3°. dal , wal aangaal de misd.iden legen de eieeridoimnen, de beschuldigingen ileswege in 1 830—34behepen 242 nt '’Iiÿ minder dan in hel eersie vijfjarig hplperk ; — dat echter hel tijdperk 1850—34 ongemeen gunstig kon genoemd worden, daar er belrekkelijt de minste misdaden in vooikuamen ; dal de jnngsie jaien 1853—58 dan ook weder eenige vermeerdering aantoonen , maar dal ook dil laatste gemiddeld loeit altijd nog de helft minder dan bel gemiddeld van 1850—34 aanuijsl.
40. dal de vergelijking van het getal beschuldigden van 1830 — 34 met dal van 1850 — 54 een lager rijler van 404 geelt,oryio minder ; — dal hel getal vernordrelden van 379 in het eerste, lol 123 in hel laalslvermeille vijljaiig lijdpeik is gedaald J dal hel echler van 1855—38 weder lot 156 is geklommen,
5quot;. Balde besiraffng hier lussehen 67 en 81 op de 100 beschuldigden van 1830—35 heelt algewisseld, en die verhouding trapswijs is toegenomen.
Uit opgcmelden slaat , in verband met vroegere opgaven , van 4820—29 , is het volgende OVEBZIGT opgemaakl.
Het gezamenlijk getal misdaden voor de hoven van assises m België gebragt, beliep aldus:
Tegen de Tegen de personen, eigendommen.
Van 1826—29 nbsp;. nbsp;. nbsp;. j Veroordeelden. . nbsp;661 l Bestraffing ... nbsp;78
lt; Beschuldigden. . nbsp;160 In het jaar 1830 alleen ] Veroordeelden. . 111 I Bestraffing ... nbsp;nbsp;69 f Beschuldigden. . nbsp;986 Van 1831—35 nbsp;. nbsp;. nbsp;. lt;nbsp;Veroordeelden. . nbsp;391
l Bestraffing ... nbsp;nbsp;40
-ocr page 728-
— 716 — | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Men ont waait liier met een oogopslag hoe zeer hel getal beschul-digden na de schotten van 1850 en de eerst volgende jaren niet onaanzienlijk vermeerderde ; dat het cijlèr der veroordeelden bij de misdaden tegen de personen echlcr spoedig merkelijk daalde; hetgeen inzonderheid, zoo als reeds is opgemerkt , aan de herstelling van de juiy moet worden locgeschreven ; dat sedert cene hoogst opmerkelijke en slandvastige vermindering bij beschuldigden en veroordeelden in de twee categoriën heeft plaats gegrepen , zoodat, wanneer men die categoriën voor drie tijdperken te zamentrekt, men de volgende resultaten krijgt ;
van 1826—29. van 1844—47. van 1836—.58.
Beschuldigden, totaal |
3092 |
1997 |
859 |
Veroordeelden , » |
1582 |
1473 |
661 |
Bostrafling (gemidd.) |
81 |
69 |
75 |
Naar de PKOVINCIÊN leverden de cijfers betreffende de teregt-gestelden, voor de HOVEN VAN ASSISES, in de jongste jaren de volgende uitkomsten op: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Men ziet uit dezen staat dat het grootst getal heschuldigden en veroordeelden in liet vorige tijdperk 1852 — 35 voorkwam in West-Vlaanderen , te weten (de twee categoriën zamengetrokken) 70 beschuldigden en 51 veroordeelden; het uiiniinuui in Luxemburg, te welen 7 beschuldigden en 5 veroordeelden. Het maximum van de bestralTing is gemiddeld (voor de beide categoriën) Namen, te welen 22 op de 100 veroordeelden , waar Luxemburg zeer nabij komt (21); het minimum der bestraffing is in Henegouwen, 15.
Het totaal over 1852—55 en de beide categoriën geeft gemiddeld per jaar:
Beschuldigden 245, veroordeelden 185, en bestraffing 18 per 100 beschuldigden.
In 1858 heeft men een totaal gehad van 201 beschuldigingen, 238 beschuldigden en 127 veroordeelden , waaruit blijkt dal hel gelai der beschuldigden 1 I meer en dat der veroordeelden 58 minder was dan de middehalirn over de vier jaren te voreni
-ocr page 730-— 718 —
Wij laten hier thans volgen een staat nopens de REGTBANKEN. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
— 719 —
Uil dezen slant blijkt o. a. dat van 1831 lot 1849 bet [jetai dep coffectiounple Sfiken , over ’i algeinetm , toenemende was; dal bel werkelijk eljCer in 1847 zijn maximum (23,7'22) bereikte, en vervolgens in 1850—54 lol op de belli van dil eijler daalde; dat bet sedeil wel weder eeniijzins (’esleepn is, (beb altijd vet re beneden bel maximum is gebleven . zoodat bel jjemiddelde van bel viei j nijj lijdperk 1855 — 5quot;^ noj; 7286 beneden dat van bel vijijarig tijdperk 1845 — 49 eebleven is. Het getal beklaagden en veroordeelden voljjl dezeirde arwisselmuen. He besIraiTing sedert 1831 verschilt van 76 lot 85 per 100 beklaagden.
Wat de znken pnn enkele polilie betreft , bel getal daarvan , zoo mede dat der beklaagden en dienvolgens der veroordeelden is zeer loegenomen, legen rnmi 10,000 zaken gemiddeld over 1851 — 34 lelt men er bij dit 42,000 over 1833 — .56: bet getal beklaagden slceg gemiddeld van bij de 15,000 lol riiiin 62,000; ilat der vet— oordeelden van runn 12,000 tol ruim 55,000. De bcsIrafTing verschilde van 82 lot 88 per 100 beklaagden.
Men dient bij deze cijfers ook de «ijzfgingen in de wclgcving in aamnerÂing te nemen.
Wij (;aan thans over lot de inededeeling van een slaat over de GEMIDDELDE BEVOIrKING der GEVANGENISSEN iN BELGIE.
SECONDAIRE HUIZEN. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CENTRALE HUIZEN. / |
|
Nopens de bevolking van de gevangenissen in België op twee onder-eclieideu (ijdperkeu geven wij de volgende cijfers (1).
Secondaire huizen. |
Te samen. |
JAKEN. |
Centrale huizen. |
Secondaire huizen. |
Te zamen. | ||
J.4KEN. |
Centrale huizen. | ||||||
1843 |
4593 |
2133 |
6720 |
1855 |
5271 |
2780 |
8051 |
1844 |
4713 |
1841 |
0554 |
1856 |
5441 |
2069 |
8110 |
1845 |
4610 |
2140 |
6750 |
1857 |
5192 |
2558 |
7750 |
1846 |
4881 |
3189 |
8070 |
1858 |
4575 |
2290 |
6865 |
1847 |
5621 |
4263 |
9884 |
1859 |
4454 |
2260 |
6714 |
4883 |
2713 |
7596 |
4987 |
2511 |
7498 |
Men ontwaar! biernit dat bel midden,getal in de jongsle vijf jaren nagenoeg bcl{ultde is geucesl als in dal van 1813 — 47; evenwel beefldil over 18.55—59 dat voor, dat er bij de werkelijke eijlers trapswijze eene vermin lering valt op Ie merken, terwijl van 1843 — 47 zondanige vermeerdering beeft plaats geliail. Ui l Inlnal cijler van 1843 was 67“2Igt; legen 9884 in 1847; bel totaal cijfer van 18.58 en 59 versebill weinig van dat van 1843. De aanwas der bevolking in de gevangenissen in bel lijdperk 184.3 — 47 was vooral Ine Ie sebrijven aan dien in ilc secondaire buizen, die alsloen genoegzaam verdubbelde , zeker ook ten gevolge der rampspoedige jaren 1846—48; wani al leeds in 1849 daalde bet glt;lal gevangenen in die buizen lot 2789, in 18.50 lot 2089; terwijl bet cijler in de centrale buizen meer stationuair bleef, boewcl in de jongste jaren loeb ook alnemend.
Niet onbelangrijk 1er vergelijking zal bet zijn over dezelfde jaren nagenoeg bier te geven bet getal der gevangenen , in de verschillende buizen in Nederland (op 31 December van elk jaar) (2) ;
(1) De opgaven over 1859 loopen slecbls over de eerste negen maanden.
(2) De opgaven voor 1859 op 1”, Julij.
-ocr page 733-
JAREN. |
Siraf-gevauge-uisseu. |
Huizen van verzekering. |
Huizen van arrest. |
Huizen van bewaring. |
Totaal. |
1843 |
2063 |
1191 |
445 |
3699 | |
1844 |
2996 |
1261 |
388 |
_ |
4647 |
1845 |
3007 |
1314 |
409 |
4730 | |
1846 |
3313 |
1885 |
745 |
267 |
6210 |
1847 |
3442 |
1850 |
665 |
179 |
6136 |
Üeinid- | |||||
deld. |
2964 |
1500 |
530 |
223 |
5084 |
1855 |
2605 |
1563 |
654 |
309 |
5131 |
1856 |
2728 |
1403 |
584 |
175 |
4892 |
1857 |
2541 |
1351 |
513 |
205 |
4610 |
1858 |
2311 |
1304 |
560 |
173 |
4348 |
1859 |
2171 |
1275 |
480 |
103 |
4029 |
Oeniid- | |||||
deld. |
2471 |
1379 |
558 |
193 |
4602 |
Bien vindt dus voor Nedei bind dezplfdc nit körnst als voor België, uninelijk dat de invlued der jaren van misgewas enz. , bet getal misilrijven teer vcinirerdcrd bad en dienvolgens de bevolking der gevangenissen in bel eerste vijljarig tijdperk is loegennmen , terwijl in bel tweede door ons gekozen tijdperk zieb cene meikbare daling doil gevoelen, die Ie nicer in hel oog valt, wanneer men in aan-mei king nceiiil dal in beide landen sedert de bevolking is aangegrocid.
Dezelfde sebiijver, wien wij meermalen bijbraglen , vestigt in zijn Eissiii iJe physique socin/e de aandaebt op de sterfte in de GEVAVGE.vlssEN. Op verschillende lijdslippen en in verschillende landen.
Vooreerst slaat bi j daar bij den blik op Frankrijk , en vindt dat de sterile in de centrale gevangenissen, benevens in die van justitie en correctie , was als volgt :
Plaalt. nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jaar, nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i sterfgeval op | ||
|
Plaats. |
Jaar. |
1 sterfgeval op | |||
Toulouse |
1822—42 |
35.07 |
» |
d) | |
Lyon |
1820—26 |
43.00 |
» |
(2) | |
Si. Flour |
1813-26 |
47.00 |
» | ||
Bourn , Huis v. |
justilie |
1813—26 |
51,18 |
» |
(3) |
» |
Bicêire |
1820—25 |
59,07 |
)) |
(4) |
Men lelde in 1827, gemiddelil , 1 sterfgeval op de 22 veroordeelden in de centrale huizen van detentie in Franklijk; en de grillid-drille veibuuding was I op de 16 voor de mannen en l op de 26 vinr de vrouwen. De lieer Villermè, die deze uitkomsten mededeelt, schal de sterfte van de bagno’s :
te Ruchciurt, van 1826—28 op 1 van de 11 61 . nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Toulon nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» » » » 20 55
» Brest nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» » » » 27.06
» Lorient nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» » » » 39,17 De sterile, zoo als die hier is opgegeven , is op sniiiinige plar.lsen zeker vrij groot , maar zij sehijnl in Frankrijk norit aanzienlijkrr Ie zijn gewcesl dan in hel begin dezer eeuw , in de dépôts de tnendictlé. Volgens den heer Villebmé (5) was Inch de steilte Ie Laon, gedurende een dertienjarig lijipeik, eindigende in 1826, 1 persoon op de 4,32; te Nancy , in I 789,1 op de 5 ; en , in 1801, 1 op de 3,22; le Auch, gedurende een vijfjarig lijdpeik, 1 op minder dan 3; te Metz, 1 op de 8,13 in 1789, en 1 op de 2,22 in 1801. Die ont-zellende slerfle kan mei niets sliinmers vergeleken worden dan met hetgeen, ook in ’t begin dezer eeuw , in cene der voornaainsie gevangenissen van België plaats greep. Men zal hel bezwaarlijk kunnen geluoven, dat er in de gevangenis le Vilvoorden stierven :
lil |
1802 1 |
gevangene van de 1,27 der gemiddelde bevolking. |
» |
1803 |
» nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 ,()7 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» |
» |
1804 |
» nbsp;nbsp;nbsp;1,91 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» |
180.5 |
» nbsp;nbsp;7,77 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» | |
1806 |
» 20,31 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» | |
)) |
1807 |
» 50,36 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» |
(1) nbsp;nbsp;nbsp;1814, een jaar van over-vulling en gebrek, stierf er 1 gevangene van de 7,95.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;1 op de 19, van 1800 tot 180.5 iiigcslotcn ; 1 op de 31, van 1808 lot 1812 i 1 op de 34, van 1813 lot 1819.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;De inlirnicrien zijn beter ingerigt en er wordt meer zorg voor de verpleging gedragen, De slerfle was in de jaren 1812 —14 één van de 4,06 !
(4) nbsp;nbsp;nbsp;Be sterfte was van 1811 —14, 1 op do 8.48; van 1816-20, 1 op de 21.70; na dien tijd zijn de veroordeelden lot een jaar en meer detentie daaruit gevoerd.
(5) nbsp;nbsp;nbsp;UorlaUlè dans les pi isoiis (Annales d’Hÿ^ièif ', torna I, p. 9.)
— 623
In 1801 bestond dat Ilt;waad nojj niet ; en in 1802 bad bet zijn toppunt reeds bsreikt; in 1803 berennen de beerCmRA'i, .prefect van het voormalig depart einen t der Dyle, en de beer Houppe inspecteur-generaal der gevangenis , verbeteringen in te voeren , die eerst in 1807 volkomen verwezenlijkt konden worden ( 1 ). De beer VlLLEKMÊ, die deze opmerkelijke steilte ook in zijn weik over la mortalité des prisons beeft opgenomen, voegt erde volgende beschouwingen bij « Wat zou ik , na laatsigemelde feilen, nog meer te zeggen hebben over den vermögenden invloed, dien bet bestuur kan uitoefenen? Ik geloot niet dat de gevangenzetting altijd eene barbaarsebbeid is, maar meestentijds woidt zij dit door de slechte wijze, waarop de gevangenissen onderhouden worden. Daar zij die zich met de verpleging der gevangenen hebben bezig gehouden zich nooit met naspo-ringen van dezen aard hebben ingelaten , zoo had datgene , wat zij er over zeiden , wel een zweem van door overpritkelde gevoeligheid te zijn ingegeven ; — maar wanneer men de inenseben telt en de jaarlijksche reden van hunne sterfte bepaalt, dan beperkt zich alles lot eene eenvoudige becijfering, waarvan men de juistheid behoort na te gaan. Indien die becijfering naauwkeurig is , dan beslaat ook wel degelijk de kwaal of de goede staat, die door de getallen wordt uilgedrukt. »
«Om wel te doen beseffen lot boe verre bet kwaad in de gevangenis te Vilvoorden ging en hoe gebrekkig hel bestuur aldaar moet geweest zijn (spreekt de beer QUETELET), is het voldoende op te merken , dat de steilte er , sedert dien lijd , dermale is afgenomen, dat zij zelfs beneden die in de steden van België gedaald is (2). In hel huis van dwangaibeid te Gent is zij zelfs nog minder, dan in de landen, die om hunne gezonde luchtgesteldheid, het meest begunstigd zijn.
« Men kan hieruit nu opmaken of de mensch , die aan zich zelf is overgelalcn , en zich aan de grootste buitensporigheden overgeeft , m welken staat de maatschappij zich dan ook moge bevinden , zijne sterile wel meer verslimmeren kan , dan , in zekere omstandigheden , een achteloos en onhandig bestuur kan doen: nooit hebben menseben bij de vreesselijkste pesizirklen meer geleden , nooit zijn kiijgslieden , bij den meest vernielenden ooilog , aan eene sterfte bloot-gisleld geweest, die gelijk kan komen met die der gevangenen te Vilvoorden , in ’t begin dezer eeuw.
(!) Tableau statistique de la maison de détention de Vilvorde, par M. RocppE.
(2) Voegen wij hierbij dat in Nederland de sterfte in alle gevangenissen, gemiddeld, in 18.06 was 0.76 pct.; in 1857 0.54 pet.; in de strafgevangenis le Hoorn was zij in 1855 4,72, in 1856 8.43, in 1857 2.84 pct.
-ocr page 736-«Men lian hieruit levens adeiflen n( cene wetenschap, di« zulke feilen in 'l licht stelt en ze als ’t ware met den vin^jer aatilmint . niet allezins verdien! op de piograiiiina’s varions onder-, ijs »,),,« (« komen ; en ol de raeulleiieo der slaailu’nlij'.e en ailiiduislrlieve welcnsidiapnen niet op onze hongt;gt;eseholen eene nutli}',e plaats kunnen bekleeden naast die del' ('encehknndign wellt; nschappen, »
Nadat wij deze besehnnwinjjen en Iierekenlngen hadden hijepn-gelirajjl , kwamen ons 1er handen de oniciële opmaten heln(lende de uitkomsten mer de bemUinij der gvrimgeiiissen op ( Julij 1800 in Nederlnttrl, waarin! wij den volijenden 'eruelijkenden Slaat met de cijleis op belzellilu lijdslip van 1059 geven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) Met inbegrip van 8 meisjes, die, ofschoon niet veroordeeld, ingevolge art. 66 van het Strafwetboek te Montfoort zijn geplaatst. (2) Idem van 10 meisjes. |
VEKDEELIKa.
185911860
Crimineel veroorrleelilen............
Coi rectionneel vcruordeelilen..........
JeUirdije vruuwelijke vernonleeldon........
Jeu^di^e nuinne ijke vemordeeldeii........
Gn^eV'iimi'den...............
Kriiiikznniijie uevaiiïeneii............
Jlnlphins van arrest en van Iiervarinii te Amsterdam . liais van verbetering en opvoeding te Alkmaar , , . .
135« |•2•'2
I9?7 1959
311 30 126! 123
-184 458
7, nbsp;nbsp;nbsp;6 45' nbsp;5 4
58 nbsp;nbsp;69
Het blijkt nit deze opgave . dat van de gevangenissen op 1 Jnlij het jaar te voren , welk minder ciiinineel veroordeeblen, te weten der crreetionneel veroordeelden 32 |
Totaal.....4036 3921 bet totaal bedrag der bevidking 1860, 115 minder beliep dan in bedrag geheel komt op dat der 186, waartegen o. a. bet getal meerder bedroeg. |
VoPjjen wij hier ooit hij , dal door de Hijkse'iinnii.«,sie voor sla-tisbet den 13 Nuv. jl. is heraadshiaad mer ile vooiscbiil'len , door de beeren vas Cappelie en Zeeman onlwoipen Ador eene «Iali.sliek van de ooi'zn/ien des doods en onn de zteklen in de geenngenissen. Die voorschrifien rvaren reeds 1er spi ake j’ehraat, toen de vergaderinif zich vroeger In zijj hield met de slalisliek van hel regts- en gevangeniswezen , maar desiijds meer geschikt bevonden voor tdzonderlijke behandeling. De labellen , d e de onlwerpers aan tien fllinisler tan Juslilie zomb ti willen zien voorgedragen , werden thans onderzocht. De beer lluiiEE.'i heelt doen op nerken , dal de labellen, zoo als zij zijn ingengl, wel hel aantal ziekle-gerallen zullen doen kennen , maar niet bel getal peisoncn door elke ziekte aangetast. Deze opgaaf scheen hem toeh geenszins overbodig, dewijl bij gebreke daarvan niet zal blijken, of eene ziekte zich bij denzellden lijder heeft herhaald, maar vooral omdat men , bij hel uil lt;len aard der zaak altijd bepeikle gelai personen, waarover deze statistiek loopt, verpligl is. 1er vermijding van onjuiste gevolgtrekkingen, te scherper acht te geven. De heeren van Cappelle en Zeeman zullen Irachlen , door wijziging der labellen , aan die bedenking Ie geinoel let komen,
__Les Justices de Paix de France: zoo is de hoofdaan«ijzing van een weik met een zeer langen lilel , door den heer G. MaUTIN, advocaat le Lyon, te Parijs uilgegeven. In dat weik komt voor een beredeneerd o'crzlgl e van de judiciële , extra-judiriële, civile , adminisliaiive , politie- en slral insiruclie aUribulen van ile vredeiegltis , ingevolge de ondeiscoeiden veianderingen , die de wetgeving le hunnen aanzien ondergaan heelt. » Vourls vindt men daarin 1 « sludiëu over den eigendom , de possessoire actiën ,
-ocr page 738-— 726 —
harm oorsprong, de servilulm volgens hel oud en Iicdmdaagscll regt , het luraal gewnonleregl, de waleien, iriigaliën, drainering, de politie op de spoorwegen, de gnneenle. m huuilwegen, de maatregelen hij denmlitie enz. ; » eindelijk geschied- en zedekun* kundige hescliouwingen over het regierlijk en innniripaal gezag. De heer Mahtin heelt zelf de betrekking van vrederegter vervuld cn geeft, ondanks den wat excenlrirken titel van zijn ho k » daarin cctie korte cn zoo veel mogelijk volledige handleiiiing over den werkkring van den vrederegter io Frankrijk. Op stelscltnalige wijze rangschikt hij al de texten tier algeincene err hijzondere wetten , die de vrederegter toepasi, het zij als hentiddehtar, het zij als burgerlijk of strafregter. Hij voegt daar belangrijke aantcekeningen en heschouwingen hij , waaruit men de instelling van ileze inagi» slraluur, de rol die zij vervult, den irtvloed dieit zij op de maatschappij uitoefent, hare hehoed/aute, waardige optreding te meer kan nagaan, cn zieh die prestige verklaren, welke zij, ondanks alle wisselirtgi n in Frankrijk, steeds heeft weten te behouden.
— Te tniilden van de staatkundige disrussiën van den dag, hebben de Fransche dagbladett nanuwclijks deit tijd gehad het overlijden te vettircldcn van een man, the op regts-zoowel als op staatkundig gchietl eenen grooirn itaam heeft , den heer nu Vatishe.ml. Deze hoogbegaafde man was minister voor het openbaar otttlerwijs ortder Kakel X, lid van de kamer der afgcvaardigtlen in 1850 en van de wetgevertde vergader ittg irt I8a9, cn hij werd als een van de uilsiekendslc Fransche rcglsgclccrdcn erkend. Hij mögt dtm oudenlom vatt 71 jaren bereiken. Men heeft van beni, behalve eetrige verta-Ttngen van klassieke schrijvers in de beroemde verzameling van Panernreke , eene IVolice over den heer Debhoé, raadsheer in het Hof vatt Cassatie ( 1840) cn een groot aantal consullaliën ot verhandelingen over rptaeslien van bijzonder of staalkundig belang. Onder deze laatste brengt nteti vooral bij ; Lettre a» R. P. de Rnetg-nan suivie d'an mémoire sur l’état légal en France des associations religieuses non autorisées (1844). Men vindt ook belangrijke stukken van hetii in den Recueil général des lois et arrêts.
Te P.irijs is ook overleden de heer II. A. FarniEK , wiens edelaardige bedoelingen uit menig gesebrin kunnen blijken. Men heeft van hem, onder anderen, eerie Histoire de ta police de Paris, in 2 ilcclcn, aldaar in 1851 uilgekotiten. Zijn werk, getiteld des classes dangereuses de la ropalation dans les grandes villes, et des moyens de les rendre meilleures , werd in 1838 door de academie voor de zede- cn staalkundige wetenschappen bekroond.
-ocr page 739-THEMIS. — 1860. -^ N®. 1.
LIJST VAS SIEÜW L’ITGEOTS REGTSGELEERDE WERKES.
Ileïgt;erlniiïi9fl)f littratanr.
West-hiditche If'etyeviiig {unlwcrpcn van). Kolt. Oldlnzeel,
f/et Openbare li/inisterie ia Nederlanti^ do‘)r Mr. C. T. H. VAN MaAnen, 1quot;. ged-. 'sHage, Visser.
tf'el op het Lager Onderwijs , inol nanlpckpning van .Jli. Mr. J. J. DE la Bassecoür Caan, ’sHage, Gebr. Beuneanié.
De Schoolwet, zijnde de negende aflevering van liet Staotsregt ran nieder, land, opgrhelderd door eene aanlcekening van Dr. J. J. Kreenen en Mr. 11. G. Boissevain. Amliein, Tbieme.
/Hagacijn ran Handelsreyt, verzameld, door .Mr. AV. DE V'BIES en .1. A. MoislER, Amslcrd., Gebr. Kraat.
Rede roering over het miti der Oeschiedhundige beoefeniny ran het Fransche Heyl roor de wetenschappelijke rerklaring omer Burgerlijke IFetgeving, door Mr. J. A. Kroin, Roll., 0. Petri.
/rrtii3il)c literatuur.
DELAVUIB (Ch.). Projet snr les prises maritimes, les corsaires, le droit des nations neutres, et la liberté des mers en temps de guerre maritime (présenté à la conférence Montesquieu). Paris. Renon et Macide. In 8°., 141p.
Eme de Beacmont (J. B. M.). Dn posiUminium, en droit romain, et de# eflels de l’absence relativement am biens, en droit français. Thèse pour le doctoral (Faculté de droit de Paris), lu B”., 236 p., Id. id.
Herbeidi (A. d’). De l'élablissemenl et de l’extinelion des servitudes cunstiluées par le fait de l’homme, en droit romain et en droit français. Thèse pour le doctoral (Faculté de droit de Paris). In 8*., 234 p., Id. id.
.IaT. Dictionnaire général cl raisonné des justices de paix en matière civile, administrative, de simple police et d’instruction criminelle, par J. L. .Iat, .avec la cullahoralion de MM. Le Hir. Madede, avocats, GcilBOK, Lanceue, juges de paix; Barbii R-TripaRT , docteur eu droit, etc.. 2’. édit , revue, corrigée cl considérablement augmentée. Tom. II. (C.-k). In 8quot;., 520 p., Paris, A. Durand.
-ocr page 740-Mémcrial de jurisprudence commerciale el maritime, riccuil contenant, dans la première partie, les décisions notables du tribunal de commerce et de la cour impériale de Bordeau relatives nu commerce. In 8»., 292 p.; dans la seconde partie, les principaux anéls et jugements des antres cours de l’empire sur les questions de droit commercial, les lois, déercl.s cl règlements administralils en matière de commerce de terre et de mer. lu 8'-., 116 p. Rédigé, par J. A. GODBïAD avocat à la cour impériale de Bordeaux. Année 1858. Bordeaux.
— De l’extinction de l’usufruit cl de.s conséquences de cette extinction en droit romain et en droit français. Thèse pour le doclotal (Faculté de droit de Paris), par C. M. .J. NaMGROY, avocat .à la cour impériale de Paris, lu 8»., 188 p. Paris.
Innolet de la propriélé industrielle, artistique et lilltraires, journal de législation, doctrine cl jurisprudence françaises et élrangèrcs en matière de brevets d’invention etc., rédigé, par MM. .1. Paiailie, avocat à la cour impériale de Paris, cl A. Hcgcei, docteur en droit, avec la collaboration de plusieurs jurisconcullcs et publicistes français étrangers, lu 8“., 436 p. Paris. Marescç aixé.
Consultation de MM. les bâlonniurs de l’ordre des avocats du barreau de Paris, en réponse aux (|ueslions posées, jiar M. le ennilu d’IIacssok-villE , suivie des adhésions de MM. OutLlON BaHROT et IIebert, et de MM. les b,àtonniers , membres du conseil de l’ordre et avocat des barreaux de départements, lu 8°. ,47 p. Paiis. MlCHEl Lett frères
La eontrainle par torps au dix-neuvième siiele, lu 8“., 31 p. Paris LEBON.
Elude médico-légale sur l’hystérie et sur le degré de responsabilité des hystériques et des aliénés devant la loi. à l’occasion d’un piocès récent; par H. LegraM) DU Saolie , docteur en médecine de la F.acullé de Paris, etc. In 8“., 16 p., Paris. Masson.
Chronique Judiciaire. — Le docteur noir Vries. Exeieicc illégal de la médecine. — Affaire GlBlAIN , agent de change, accusé de faux cl de détournement. Acquittement. Paris, G. IIaCabd-
De la législation cl de compétence en matière de eoars d’eau . et de. leur application à la derivation de la Somme, par M. A. ItEMZOT, avoué à Chalons In 8”., 69 p., Paris. Marescç ainÉ.
Journal de l'assureur et de la l'assuré, par M. Le HiR, duel cm en druil, T. 12, année 1859. lu 8quot;., 148 p Paris. Garnier.
mémorial du coiunieice et de l'industrie, répertoire universel, théorique cl pratique, législatif et judiciaire de science et de jurisprudence commerciales, par Le Hib. Année 1859, T. 23 de la collection complète, T. 15 de la 2'. série. Paris.
Recherches sur l’origine du Parlement de Grenoble, eumparalivemei t a celle du parlemeut de Paris. Grenoble. Maisonvilee.
Eloge de Serran, par J. Latadden. avoc. près la cour impériale de Grenoble. lu 8-., 35 p Grenoble. Maisonviiia.
-ocr page 741-Hépei'loire piriodiguf de l’riiriyiflretimnl, GiisaHl suite au Bépertoire géiiéral, T. VI. Année 18.59. Paris. .A. L’eus s D.
Itei uiil gdndral des loif rt actes du gouremement d’Haity, depuis la proclamât ion de sun indépendance jusqu’à nus jours avec des notes Iiiituriqnes de jurisprudence et de cuncordanre. par M. t. l’RiDIM , chargé d’aflaires d’Haity à Londres et à Paris. T. Il, 1809 —1817. lu 8quot;., 680 p. Paris. A. Dorakd.
Traité des avaries communes et particulières suivant les diverses législations maritimes, par Em. Frignet, 2 vol. in Squot;., Paris, A. Frarck.
Du droit industriel dans ses rapports avec les principes du droit civil sur les personnes et les choses, par M. Keagcaid, conseiller à la cour de cassation, lu 8°,, Paris, Güillalmin et Cunip.
HÉIIt- Traité d’instruction criminelle, on Théorie du Code d’instruction ciiminelle, M. Facstin IIÊllE , conseiller à la cour de cassation, membre de l’Instilnt, T. 8. Appels correctionnels, organisation de la cour d’assises et du jury, procédure devant la cour d’assises, Paris. Cn. IIIRGRAT. lu 8quot;. , 883 p.
Les lUagistrnfs les plus célèbres de la France. Juvenal des Urslns, Jean de la Vacqucric, François de Monlliulon, Michel de l’Hôpital, Henri de Mesmes. Achille de Ilarlay , Jacques Auguste de Thou , .Michel de Marillae, Matthieu Mule, Jéiôrne Oignon, Pierre Séguier, Orner Talon, Michel Lctellirr, Guillaume de Lamuignon, Domat, Henri d’Agues-seau , le chancelier d’Aguesseau . Kunhier . Henri Cochin , Pothier , Lelebvre d’Orinesson Paris, 2'. édit, lu 12quot;., 203 p., cl 1 grav.
Benoist (J. L. Q )■ Du mariage en droit romain.— De la responsabilité en matière eieile cn matière de délits cl de quasi-délits, en droit civil français. Acte publie pour le doctorat, lu 8quot;., 210 p. Strasbourg. SILBERMANN.
De la nature et des effets de l’inscription de de l’hypothèque légale de la feinine. requise cumulativement avec celle de l’hypothèque couven-tiunnelle par le créancier subrogé. De la radiation rie cette inscription, lu 8“., 16 |i. Orléans.
Le BaRBILR DE BtlGNlÈRES. — Droit romain. Restitutio in integrum. 1). IV. 1quot;. — Droit Irançais. Des exceptions à la règle que la lui ne considère pas l’origine des biens pour ea régler la succession. Thèse pour le doctoral, lu 8quot;., 188 p Paris. Remocet cl Cquot;.
LdssaDD (Al ). Des délits et des quasi-délits ci'ils, en droit romain et en droit français. Thèse pour le duetnrui. lu 8“., 209 p. Paris. MoüÇUEI.
ViRNESCO (G. J ). — Du vol et de l’abus de rottfiance en droit français. Thèse pour le doctoral- lu 8quot;., 118 p. Paris. Remodet et C”.
Ghellet I DMAZEAD. conseiller. Le Barreau romain, reelicrches et éludes sur h' barreau tie Home, depuis sou origine jusqu’à Juslmien , et particulièrement au temps de Cicéron. 2'. édilioit, 280 p. Paris. A. DORANB.
-ocr page 742-pelnbrbe litfratnnv.
Théorie du Code Penal, par A. CsADVADl el F. Hélie. Deuxième édi* lion bcljje atinolén, augnipiilée : I*^. de la conférence avec les ouvrages des crinnnalisles modernes , français, belges et néerlandais ; 2*. de renvois aux ouvrages des meilleurs criminalisles d’Allemagne et d’Italie ; 3”, de l’exposé des lois belges gui ont dérogé au Code Pénal ; 1“. de la jurisprudence des cours de France et de Belgique, jusqu’à ce jour etc. etc., par J. S. G. Ntpels, professeur à l’Université de Liège, etc. T. 1quot;. Brux. Bruylant et C^. 1859. gr. In 8“.. de 778 p.
Arntz. Court de droit civil (tic cerste aller. ),
Duitflfljc litcvatmir.
Lorenz, Chrn., Gespiâclie üb. Hypotliekcn-Vcrsiclierung. Zum iVeujabrs-geschenk f. bedrängte Grundbesitzer hrsg. Lex. 8”. (Vlll u. 7’2 S.). Dresden , KONTZE.
Michel. Kreisger.-Secrel. C. S. Nachtrag zum Handbuchc üb, lt;las Ge-fängnitz u. Slraf-Vollslreckungs-Wesen bei den Gerichten in Preussen f. Hiebler , Siiballernbeambten u. Gefängnissiuspccloren , gr. 8„. (32 SJ Berlin. Th. Grieben.
Vierteljahrs-Schrift. Deutsche für gerichtlichen. üUenlliche Medici». Unter Mitssirkg. der Kö ligl. wissenscliafll. DepnIalion I.das Medicinalwcsen im Ministerium dergeislL, Unlerricbts- u. .Médicinal-Angelcgenbciten, lirsg. v. .JoH. LcDW. Casper. 17. u. 18. Bd. (Jahrg. 1880.) 4 Ilfte. gr, 8quot;. (1 Hfl, 176 S,). Berlin, A, Hirschwald.
Z.INR, Ob,-App.-Ger. B,, E, Ueb, die Ermittlungd. Sacbvcrballe,s in fian^ zösiseben Civilprozesse, Ein Beitrag vergleichender Studien u. beleuchtender Itecblsfälle zur Umbildg. d, geriehti, Verfahrens in deutschen Landen. ‘2 Bde, gr, 8“. (VIII u. 1003 S.) München, Kaiser,
Rückert, Dr, Louw, Uulersuehungen ueb, das Sachenrecht, gr. Se. Leipz., U.VIRICUS.
Stuppiimann , vDr. F. G. L.) des Beweis durch Sehrifturkunden, 1'. Ahih, Cassel , FlSCDER.
(ffngc'srljt littvatuiiv.
On Pureign juritdivlion and the ealradition aj rriininalt , hy lhe Right Hon., sir George Cornewall Lewis , hart,, M. P. London, I. W. Parker ; 1859 , 8quot; , 78 p.
Macnaghten (W. IL). Principles of Hindu and Mnhainmedan Law, republished Irom the Principles and Precedents of the same. By the late sir W. Hat Macnaghten, and edited, hy H. II. IVlLSON. 800 p. London, Williams.
— Men verzekert dal wijlen de beer Hallam, cn de voortzetter van zijn werk, de heer ROWLAND, een opvolger zullen vinden, in Lord Brousham, die, op zijn 81 jaar, cene Geschiedenis van de Brilschc Conslilulie gereed maakt.
-ocr page 743-THEMIS. — 1860. — N«. 2.
LUST VIS iMEDW LITGEmE^ REGTSGELEEBDE WERKEN.
1Icgt;i'rliiiigt;cflje UtcviUatir.
Jhr. Mr. J. DE BoscH Kemper, Hand/eiiliiig tot de kennit van het Nederlandtche Slaaltregt en Staatsbestuur, vermeerderde uitgave, P. D., 1® st., gr. 3“. Amsterdam, J. Muller.
Mr. J. A. Levy, de in den Handel gebruikelijke Beleenings- en proton-gatie-contracten. ’s Hage, Gesr. Belikpante.
IToordenboei voor de registratie, bevattende een nitgewerkte Inleiding naar CHAMP!0S5IÈRE en BiCaud, nopens de regtsrc,gelen voor de Regi-stralie-belasting en op grond dier regelen eene regtskundige aanw jzing, voorde toepassing der Regislratie-wetten op elke overeenkomst in bet bijzonder, door W. DB GELDER. Tiel, H. C. A. CAMPAGNE.
Handboek voor de toepassing der Piederl- wet op het regt van successie en van overgang, door W. de Gelder. Tiel, Id.
Observations critiques sur Ie Code civil Néerlandais comparé arec le Code Napoleon. Livr. I. Tit. I au VI®, par J. Verdccdène , avocat. Maastricht, Cedr. MuLLER.
Jaarboekje van de regterlijke magt in het Koningrijk der Nederlanden voor ISCO. Zamengesield onder toezigt van Mr. C. C. E. D’Encel-BRONNER. 21sle Jaargang. Gorinchem , A. VAN DER Mast.
Mr. J. R. Thobbecke, Historische Schriften, ’s Gravenhage M. NuHOFE.
/rrt:i;v!je Ltemlanr.
Cours de droit administratif appliqué aux travaux publics, contenant l’organisation administrative de la Fiance. L’organisation du service des ponts et chaussées. Les règles de la comptabilité, etc.; par M. CcTELLE, professeur de droit administratif à l’Ecole des ponts et chaussées. 3® édition, présentant dans leur dernier état la législation cl les règlements, la jurisprudence du conseil d’Etat et des cours, et la doctrine des auteurs. Tome 3. In-3quot;. V1I-C92, p. Paris, Dalmont et Dunod.
Le Krai guide en affaires, ou le Droit civil et commercial expliqué et rendu pratique aux propriétaires, agriculteurs, entrepreneurs, indus-striels, commerçants, instituteurs, etc.; contenant le droit civil, le droit commercial, la système métrique, les calculs d’intérêts, la taxe
-ocr page 744-des huissiers, etc.; des formules d’actes de toute espèce, atigmculé d’un vocabulaire de tous les termes de droit, indispensable à tout le monde et enrichi d’un grand tableau colorié présentant le système métrique complet; par M. CoTiL, jurisconsulte. 2e édition, corrigée. Grand in-18, 419 p., et l tableau. Paris, Üufet.
Traité pratique, des liquidations et des partages de communauté, de succession et de société, avec un choix de formules entièrement nouvelles; par M. A. Michaux, clerc de notaire. 111-8’., XV-618 p. Paris, Cosse et Marchai.
IHanuel de législation et d’administration de l'instruction primaire, ou Piccueil des lois, décrets, arrêtés, règlements, circulaires et insiructions, concernant l’instruction primaire, mis en ordre et annotés; par J. J. Rapet, inspecteur de l’intruction primaire à Paris. In 16, 462 p, Paris, P. Dupont.
Précis de droit public et administratif ■, par M. A. Batvii, professeur suppléant à la Faculté de droit do Paris, etc.; ln-8“., 263 p., Paris, Cotillon.
Bulletin annoté des lois, ordonnances, déciels, arrêtés, etc. Tome 8 Décembre 1852, années 1853 et 1854. lu-8’., LVl-1009 p. Paris, P. Dupont.
Bu droit international en matière de propriété littéraire; par J. 15. DOVERGIER, conseiller d’Etat. ln-8’., 32 p., Paris.
Cours de dioit public et administratif mis en rapport avec les lois nouvelles et précédé d’une introduction historique ; par M. F. Lafer-RlÈRE, membre de l’Institut., 6’ édition. ln-8’. Paris, Cotillon.
Etude sur les principes successifs et les développements du droit pénal français, considérés dans leurs rapports avec le code impérial de 1810. Discours prononcé par M. Raodi-Ddvai , procureur-général. I11-8“. , 37 p. Bordeaux.
Bu droit industriel, dans scs rapports avec les principes du droit civil et sur les choses; par M. Renouard, conseiller à la cour de cassation. In-80., 473 p. Paris, Guillaumin et C”.
Bulletin de la législation française, donnant immédiatement après leur promulgation les lois et décrets d’inlérêt général; par L. Tripier, avocat, auteur des Codes français annotés, Année 1859. ln-8“. ; pages 93 à 196, Paris. Mayer-Odin.
Du droit de rétention (droit romain; ancien droit français; droit actuel); par E. Cabrte , avocat. Mémoire qui a obtenu la première médaille d’or au concours de doctoral de 1859 , à la faculté de droit de Rennes. In 8’. 220 p. Paris, Ddrand.
Théorie du code pénal espagnol , comparée avec la législation française par Laget-Vaedesson, ancien magislrat, et Louis Lacet, avocat à la cour impériale de Mmes. In 8'. 520 p. Paris Coss et Marchai.
-ocr page 745-Jluitscb« literatuur.
Blincsr-Huc , Ed. Graf, die standisclien Keeble m. Bezug auf rolizei u. Krei.lt;i, gr. 8. (IV u. 60 S.) Berlin. Wagner.
Feszier, Ebrendomherr Uofkapl. Prof. Dr. Jos-, der kanonische Procesz nach seinen positiven Grundlagen u. seiner ältesten historischen Entwickelung in der vorjnstinianischen Periode dargestdlt. gr. 8. (V. u. 178 .S.) Wien. GiROlD’s SOHN.
GÜIERBOCK, Sladtnchter Cari, üb. einige in der Praxis liervorgetretene Mängel d. pn nssischen Konkursverfahrens nach der Konknrsordng. vorn 8 Mai 18.55. Nebst, c. Anh., entb. die Zusammcnslcllg. der Ken-kursordng. ni. dem Enlwurfe e. Handelsgeselzbncbcs f. die prenss. Staalen v. 1857. gr. 8. (40 S.) Berlin, Springers Verl.
KlETLE, Biirgernistr. a. D. G. M., Gesetzgebung des Könige. Bayern, üb. den Schlitz d. Eigenlbums an Erzeugnissen der Literatur u. Kunst gegen Veiöllentlicbg., Nacbbildg. u Nachdruck, sowie inusikal. u. dramat. Werke gegen unbefugte Ausführg. ; ferner üb. die Freiheit der Presse u. d. Buchhandels, u. Bestrafg. der .Miszbrauclis der Presse, gr. 8. (103 S.) Kegensburg, PpsiET.
Kocu, Dr. C. F., Anleitung zur Preuszischen Prozesz-Praxs m. Beispielen. Ein Handbuch f. angehende Praktiker, Gerichtspersenen u. Reebts-anwalle. 1. Die gerichtl. Klagen u. Einreden, 2. u. 3. Lfg. gr. 8. (S. 145 — 432 ) Berlin, GüttentaG.
PPEIPPER , Doz. Prof. Dr. L., das gemeine Deutsche Sirafrecht der Gegen' wart. 2. (Schinz-) Ahlh. gr. 8. ( Vlll u. 376 S.) Tübingen, Laüpp,
Rccbtsdenkinäler d. deutschen Mitlelnllers, Ilrsg, von Dr. A. V. Daniels, Dr. Er. v. Grüben u. Ür. Frdr. Joi. Klehns. 6. Lfg, gr, 4, Berlin 1859, Hempel,
Inhalt: Land- u, Lchcnrcchlbncb, Sächsisches Land- u, Lchnrccbt. Schwabcnspiegel u. Sachsenspiegel. V'on Dr. A. V. DANIELS. 4 Lfg. (1. Bd : Laudrechlbnch. Sp. 689 — 866. Sebiufz.)
Rcchtslrxikon f. Juristen aller leulschen Staalen ; red. v. Prof. Jul. Weiske. 14. Bd. 1. L'g. gr. 8. (S. 1 — 160.) Leibzig, 0. Wigand,
Schiffs-Öl dnung u, Seerccht, der erbarn Hanse-.Slädte, daran sich ihre Bürger, sonderlich die Schifls-Rheder, Befrachter, Scliiflcr u, Schills-Volk zu verhallen. Von neuem übersehen u. unter gewisse Titnl geslcllt, 8, (32 S,) Slade, Bockwitz.
BtüNTSCDLi, Dr., dentsebes Privatrecht. 2. Aufl. Lex.-8. (XXVH n. 596 S.) München, Litcraiisch-artist. Anstalt.
Gezetzc, öslencichische. Taschenausgabe. Nr. 3. gr. 16. Wien, .1. Manz. Inhalt: Wechselordnung. Verfahren in Wcchselsachen, Börseordnung, Gesetz f. Waarenhörsen u. Waarcnsensale, Gesetz nb. das Vergleichsverfahren mit allen nachträgl. Verordnen.n. ni. alphabet. Register. (IV u- 119 S.)
LüThardt, Landger.-Asscss. AüG., über Gerichtsverfassung, Verwaltungs-reform, u. Behandlung der Rcalrechten in Bayern, gr, 8. (50 S ) Nördlingen , Beck.
-ocr page 746-Etbit, Kreiiger.-Dir. Jos., das preiiszlsclie Civilreclil. f. dat Studium u. die Praxis sjslcinaliscli dargestcHt. 2 verm. u. verb. Aufl. gr. 8. (X. u. .562 S.) Paderborn, Scdöniheb.
SCBWïBEBlETtR, Cari , das Privaleigciithum zur See im Kriege, gr. 8. (31 S.) Berlin, Springer’s Verl.
Kniep, Advoc. Dr. Carl Fror. Ferd. , Elnflusz der bedingten Novation auf die ursprüngliche Obligatio. Eine privatrccbtl. Abbandig' gr. 8. (Vlil u. 192 S.) Wismar, Hinsiorpf.
Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht, hrsg. v. Doc. Dr. L. Goldschmidt, 3, Bd. ca. 4 Ufte. gr. 8. (1. u. 2 Hft. 330 S.) Erlangen, Enke’s Verl.
Engelberg, Kreitger.-Secr. J., Leitfaden f. Geschworene im Könige. Preuszen. Enth. e. kurze Uehersicht der Heformen der Kriminalge-setzgebg. u. e. systeniat. Zusammenstellg. aller in Bezug auf die Schwurgerichte ergangenen Gesetze etc. 10 (82 S.) Naumburg, Laderscomidt.
Boeciiardi , Stadtger.-M. S. , die allgemeine deutsche Wechselordnung m. den v. den inland, u. ausland, deutschen Gerichtshöfen ausgesprochenen Grundsätzen d. Wechselrechts nebst Bemeikgn. 2. verb, n. bis auf die neueste Zeil forlgcführte Aufl. gr, 8. (VHI u. 385 S.) Berlin, Decker.
Wasserscdleben , Prof. Dr. II., das Prinzip der Successionsordnung nach deutschen insbesondere sächsischem Rechte. Ein Beitrag zur deutschen Rechtsgeschichte. gr. 8. (VII u. 186 S.) Gotha, Besser.
ZoEPPL, Hofrath Prof, Dr. Ileinr,, Alterlbümcr il. deutschen Reichs u. Rechts. Studien, Kritiken u. Urkunden zur Erläulerg. der deutschen Rechtsgeschichte u. des prakt. Rechts. 1. Bd, gr. 3. (XVI u. 333 S.) Leipzig, C. F. Winter.
Dr. J. F. SCUDITE, Das Kirchenrecht. Die Quellen, l”' u. 2'' Lieferung, Giessen, E. Rom. Het. tweede deel van dit meesterwerk is reeds vroeger verschenen.
(SngclsfljE literatuur.
Lindley’s, Treatise on the Law of Partnerthip , 2 vol. London.
PATERSON’S, Compendium of English and Scotch Law. London.
D. Rowland, The Rise, Growth and Present Stale of the English Con-stitution. London, MuRRAT.
W. D. Christie , Memoirs and Leiters of Lord Chancellor Sha/iesbunj. London, id.
W. M. Best, A Treatise on the Law of Evidence, with Rules for Examination of Witnesses. 3rd. Ed. 8“. London, Sweet.
J. Francillion, Lectures, Elementary and Familiar, on English Law 1« series. London, BUTTERWORTHS.
-ocr page 747-THEMIS. — 1800. — N». 3.
---_^HSÄBamp;lt;H=Ä-=—— -
LIJST VAS MEDW L’lTGEKOHES RECTSGELEEBDE WERKES.
tleberlanïisrlje Htmituur.
Mr. A. J. VAN Deinse, Ra.-idsh. bij bet Prov. Gercgtsh. in Zeeland, de zllyemeene Seginselett van StraJ'regt, ontwikkeld en in verband ge-brajjl met de Aljfemcene Bepalingen der Neder! Strafwetgeving. Tweede, geheel omgcwei ktc en verbeterde druk. Een zwaar gr. 8“. boekd. Middelburg, .Ï. C. en W. AiTonrrER.
Mr. C. W. E. Vaillant, De Krna// omtrent het hooger beroep in slra/-zaten. ’s Gravenhage, Gebr. Belineanie.
Een paar woorden ran Scribas orer de Kantonregtera, naar aanleiding van bet Ontwerp van 1860, nopens de nieuwe regterlijke inrigling. Amsterdam, .1. 11. Scheltema.
Mr. J. J. L. VAN DER BroGGREN, Advies in zake Cassatie. Utrecht, KeMINK EN ZOON.
pelflisclje UUratunr.
Recueil des anciennes ordonnances de la Belgique, publié par ordre du Boi, sons les auspices du ministre de la justice et par les soins d’une commission spéciale.
Recueil des ordonnances des Pays .Ras autrichiens. Troisième série. 1700—1791. Par M. GaCHARD, arebivi te général du ruyaume etc. Tome I de KXWl et 878 pag. Bruxelles, E.MM. Devroïe.
(Contenant les ordonnances du 18Noicmbre 1700 au 23 Juin 1706.)
Traité de la legislation des mines, des minières, des usines et des carrières en Belgique et en France, ou Commculaire tbénrique et pratique de la loi de 21 Avril 1810 et des lois cl règlements qui s’y rattachent, par M. AcG. BORT , avocat A la cour de Liège. 2 vol. in-S’, Chez F. Renard, Liège.
Jronsfljc literatuur.
Le Corps législatif, étude par M. LÉONCE DE GciRADD, In-Bquot;., 32 p. Paris, Llooten.
Traité synthétique de la dot en droit romain, suivi d’une dissertation sur l inaliénabihu de la dot en droit français, par A. C. J. PASCAL. In-8°., 220 p. Paris, MaRESCÇ atué.
-ocr page 748-Code réglementaire du Crédit foncier en Portugal, par M. Da SllVA Ferrao. Examen de celte publicalion au point de vue doctrinal et historique; par M. Sacot-LesaGE. ln-8“., 39 p. Paris, A. UCRASD.
De la condition le'gale di t fenimet sons le rapport du séiiatns-consnltc vclléien en droit romain et de l’incapacité de lu femme mariée en droit français. Thèse pour le doctorat par J. A. E. IJüBOIS. ln-8“., 362 p. Paris. DiBOT FRÈRES, Elis et ce.
Pu régime en communanlé cl de l’administration des biens communs par le mari. Thèse présentée à la Faculté de droit de Caen par !.. Baratier, ln-8“., VIII-60 p. Alençon.
Des sociétés particulières en droit romain, àe la société en commandite en droit fiançais. Thèse pour le doctorat présentée à la Faculté de droit de Poitiers, par A. lilTEPBON. ln-8“., 92 p. Poitiers.
Des brérets d'invention et de la propriété industrielle. Examen du projet de loi sur les brevets d'invention présenté au corps législatif; par L. lE HlR , avocat, ln-8“., 30 p. Paris, tous les libr.
Du domaine publie dans ses différences avec le domaine privé sons le rappoi l de la prescription cl de la compétence, avec une introduction historique; par J. H. Perin. Thèse de doctoral. ln-8“., LXXXVl-142 p. Paris, A- Ddrand.
Dewoiombe , Traité de l’absence. 2“ édit. lii-8quot;., .532 p,Paris, A. Dürakd.
Le régime cellulaire devant scs détracteurs, par Maj. DE la Bacme. ln-8„., 48 p. Paris, Demo.
Du Louage et des servitudes dans leurs rapports avec leurs usages locaux. ln-8o. Paris, CosSE et MARCHAI.
Le Droit Civil français, par K. S. Zachariae, traduit de l’Allemand sur la 5,, édition, annolé et rétabli suivant l’ordre du Code Napoléon, par MM. G. Massé, vice prés, au tiib. civil de la .Seine, et Cn. Vergé, avocat, dr. en droit. Tome V et dernier. Paris, A. Ddrand.
Traité des successions, par C. Demolombe , V“ et dernier volume. Paris, A. Durand. (Ce volume forme également le tome XVll du Cours du Code Napoléon )
Principes de la loi civile en France, par MoRIN. ln-16“., 192 p.
Paris, Pagnerre.
Pnitsfljc Utfintmiv.
Franklin, Privatdoc. Dr, Otio , do justiiiarils curiae imperialis. Com-mcnlalio juris germanici. gr. 8. (XVl u. 127 S.) Breslau, RoRN.
Grohmann, A. F., der Begriff d. 11 echts. Abhandlung. 2c umgearb. Aull. gr, 8. (108 S.) Schwerin, Stiller.
Gröning, Alb. Gdil. de, de fidcieommissis familiaercliclis ex principiis juris romani. Dissertatio inonguralis. gr. 8 (37 S.) Göllingen, (Van-DEKHOEK amp;nbsp;RCTRECni’S Vcrl.)
-ocr page 749-Herzfeld, Recblsanwall C. A., Uebersicht der Rpchtsdisciplinen, anszer-balb d. Komischen Privalrecbles. Als Lrilfaden beim Vnlerricbt f. angcbeiide Juristen, g. 8. (Ill u. 324 S.) Berlin, Geelihar.
FlsdlER-ElLIfiGER’s Lebrbncli d- osleireicbiscbeHandelsrechtes. 4 verm Anil, bearb. v. Prof, Dr. IlERM. P.IODIC. gr. 8. (XX u. 492 S.) Wien, Bracmduer.
Heizemierger , HanpIm.'Aiidilor Dr. Jou., das Dlsclplinar-Slrafiecbt in der k. k. Armee nebst dm zur Disciplinai'. Behändig, geeigneten Vergeben n. Ucherlrelgn., auf Grundlage der bestellenden Gesetze zusammengeslcllt. 2 Aull. gr. 8.(64 S.) Wien, (GEROLD’SSohn).
Instruktion f. Geschworene im Künigr. Preuszen. Eine Anleitg. zur Aus-übg. d. Gescliwornen-Anites unter besoiid. Brrücksicht. der sliafrcchll. BegrilTe d. Strafgesetzbuchs. Von e. prakt. Juristen, br. 8. (Vl u. 100 S.J Berlin. Plahn.
Flügel, G., die Classen der Hanefitischen Recbtsgelcbilen. (Aus den Abbandlgn. d. k. Sachs. Ges. d. Wiss.) gr. Lex.-8. (92 S.) Leipzig. lIlRZEL.
Justiz-Gesetze, österreichische. Sammlung der vom I. Jane. 1856 an publicirlen Gesetze in Justizsaeheu. Mit rhronolog., alphabet, u. Ma-terien-Regisiern. 1. u. 2. Bd.: 1. Jan. 18.50 bis 31. Drcbr. 1859.16. (IV u. 1036 S.) Wien, Tekuler amp;nbsp;Co.
PDILIPPI, Land-Ger.-Präs., Versuch üb. das Hypotheken-Reebt in der preu«zischcn Rhein-Provinz, seine Entstehung, Entwicklung u. Verbesserung ni. Rücksicht auf die Geselzgehg. der Nachbarländer: Baden, die Niederlande. Belgien u. Frankreich, gr, 8, (VII u. 236S.) Elberfeld, BäDEKER.
Seitz, Dr. Carl Jos.. Vniersuebungen üb. die heutige Sciuneizengeld. klage. Nebst allgemeinen Erörlergu. üb. die Methode d. einbeim. Civil-rcclits. gr. 8. (XVIII u. 218 S.) Erlangen, Deichert.
Treiter, Casp. Aloys, von der Verbindlichkeit der Pupillen aus ihren ohne Tutor abgeschlossenen Verlrächcn nach Römischem Rechte, in-augural-Abbandlung. gr. 8. (51 S.) München, (Fiksierli.n,)
WALTER, Ferd., Geschichte d. römischen Rechts bis auf Justinian. 2 Tille. 3. sehr verm- All. gr. 8. (1 Tbl. XII n. 609 S.) Bonn, Weber.
Brief, offener, e. bayciischen Advokaten an den Verf.d. Werkes; «Ueber die Ermittlung d. Sachverhaltes im französischen Civilprozesz, den königlich hayer. Ohcrappellationsgcrichts-Director Herrn C. F. ZlüK,» gr. 8. (28 S.) Nördlingen, Beck.
Michel, Kreisger.-Secr. C. S.. Handbueb d. Gefängnisz- u. Straf-Voilstreckugns-Wescns bei den Geriehlen in Preuszen f. Richter, Subalternheambte u. Gefängnisz-Inspcclorcn. Eine systemat. Zusam-mmslellg. der auf die Straf-Vollslreckg., dir Gefängriisz-Verwaltg,, die Besebähigg. der Gefangenen etc. ergangenen gcsetzl. Bestimmgu. etc. 2'’, m. c. Nachtrag verm. Aull. gr. 8 (X u. 263 S.) Berlin, Tu. Grieben.
-ocr page 750-Baron, fier.-Assess. Privatduc. Dr. J., Abhandlungen aus dem Preuszis. Recht, gr. 8. (IV u. 143 S.) Berlin. C. HeiMan.
.lESSEN, Dr. Wielers, die Brandstiflungen in Alfeetcn u. Geistesstörungen. Kin Beitrag zur gerichtl. Medicin f. Juristen u. Aerzte. gr. 8. (XII u. 337 S.) Kiel, Homann.
KlElRE, Bürgermslr. Dr. G. M., Darstellung d. Wechsel-u. Merkantil-Proze-sses in den 7 Kreisen des Kö iigr, Bayern, diesseits d. Rheins. iMach der neuen Gcrichls-Organisatiun v. J. 1857. 1. Suppl. gr. 8. (XX u. 252 S.) Bamberg, Büchner.
Schürmann, Aug., der Rechtsschutz gegen Uehersetzungen in den Internationalen Verträgen zum Schutze d. literarischen Urheberrechts. Vom Standpuncte d. literar. Verkehrs, gr. 8. (V u. 42 S.) Leipzig. Selbstverlag.
Troedee, A., der Jusliz-Bureau-Oienst, Eine system. Znsammcnslellg-der den Jusliz-Burcau-Dlenst regelnden Vorschriften bis aut die neueste Zeit. Zur Benntzg. n. Anleitg. f. Diejenigen, welche sich f. den Justiz-Snliallern-Dienst aushilden. Nebst 3 Anh. (In 3 Ugn.) 1. Lig. gr. 8. (Vlll S. u. S. 1—128.) Berlin, Th. Grieben.
Archiv für die civilistische Praxis. Hrsg. v. Franche, v. Linde, Mittermaier, Renaud u. v. VangeROW. 43. Bd. Beilage-Hft. gr. 8. Heidelberg, J. C. B. MODR.
Inhalt: Doctr. u. Praxis üb. Gültigkeit v. Verträgen zu Gnnzlen Dritter. Nebst Belegen aus der Praxis der höchsten Gerichtshöfe der einzelnen Staaten Deutschlands. Von Appell.-Ger.-Vicepräs. F. B. BosCH. (Vl. u. 139 S.)
Bender , Jot.. Repetitorium d. gesammten gemeinen Rechts im Auszüge enth.: Geschichte d. röin. Privatrechts, Pandekten, Deutsches Privatrecht clc. f. Studirende u. Prüfungs-Gand idaten. 8. (XIV u. 448 8.) Göttingen, WlGAND.
Brüns, antecessor Geo.. Fontes juris Romani antiqui in usuni praelec-lionuin. gr. 8. (VI u. 151 S.) Tübingen, Ladpr.
Heinemans, M , gründliche Definition d. Rechts, od. allererster Klemen» tar-Unterricht in der Rechtswissenschaft f. d. Uebergang aus der Schule zum Studium. Nach authentisch encyclopäd. Quellen auch f. Nichl-slndirende bearb. g. 16. (27 S.) Berlin, Thieee.
Ptaep, Dr. KmieRich., Anleitung zur Vornahme gerichl.iärzllicher Blut-“Untersuchungen. Nach dem gegenwärt. Standpunkte der Medicina forensis u. nach eigenen Erfahrgn. bearb. gr.8. (Vl u. 27 S.) Plauen, Neopert.
Röder, Prof. Dr. Karl Dav. Adg., Grundzüge d. Nalurrechts od. der RechlsGlnsnphic. 2® ganz umgearb. Aufl. (In 2 Ablheilgn.) 1 Abth. gr. 8. (XXXIV n 285 S.) Leipzig, C. T.AVinter.
^taUaaiurijc litfiTÜiiur.
Revelli (LdiGi). Del crrdilo fondiario, delle ipoteche e della richezza, studii econumici del geom. L. Revelli. Torino, 1860.
-ocr page 751-THEMIS. — 1860. — N“. 4.
LIJST VAN NIEUW UITGEKOMEN REGTSGELEEBDE WERKEN.
tlcïifrlmiifsflje Utenitunr.
NïDEmANDsenE AVetboeren « benevens de Grondwet en cenige andere besluilen en reglcmenlcn. Gnedkoope uitguaf. 900 pag. Sehiedain, ROEIANTS.
Dl SlAATSWETiEN VAN Nedebland. Fierde , vermeerderde druk , 600 pag. Bij denzclfden.
Mr. I. Telting. Pleitrede, in booger beroep gebonden Voor bet geregis-bof in Friesland, den 18 .April 1860, over de aardberging bÿ raartslatting. ’s liage, Gebr. Belikeants.
Mr. A. DE PiNTO. f/iindleiding tot liet Burgerlijk Ifetboek. Vierde en vermeerderde druk. Utrecht, C. TAN DER PosT JR.
Bezwaren legen bet ontwerp van wet op de nieuive regterlijke inrig-ting. ’s liage, II. C. SosAN C. 11. Zoon.
Mr. J. G. K ist. Het Bandebpapier. Beginselen van wisselrpgl en van bet regt omirent aeeeplaliën , assignalien, en papier aan toonder, volgens de Ned. Wel. gr. 8“. Amsterdam, J. H. Gebhard in Comp-
Mr. D. Leon, advocaat bj den Hoogen Raad der Nederlanden. Be Regttpriiak can den Boogen Raad. Tweede deel , zesde allevering, bevattende bet B'etboek van StruJ'cordering, artt. 1—224. (liet nog ontbrekende gedeelte van dit Wetboek is 1er perse.) ’s liage, Gebr. Beiinpante.
Mr. W. IVlNTGENS, advocaat en lid der Slaten-Generaal. Adriet over de Regterlijke Organisatie, Bij dezelfden.
I^elßisclje literatuur.
Arniz. Cours de droit civil français, comprenant l’explication des lois qui ont modifié la législation civile en Belgique; par E. R. N. ARNTZ, professeur à l’université de Bruxelles, T. 1. lquot;, livr., 408 p. Bruxelles, Brdtiant-Cbristophe et C’., Paris, Dorand.
/rausfije literatuur.
BlRRTER. Le Ministère public et le barreau . leurs droits et leurs rapport avec une introduction. In.8°. XXHI —174p Paris, Lecoppri.
-ocr page 752-UüMBERT. Du léjjimc nuptial des Germains, par Gustave Hcmbert, professeur agrégé à la faculté de droit de Toulouse. lu-S“., 20 p. Metz, BlAKC.
Vit GEOIS, docteur en droit, avocat à la Cour impériale de Caen. De la distinction des biens en droit romain et en droit français. 1800. Gr. in-8quot;. Paris, DcRAND.
VorsiN DE Gabtempe , avocat, ancien magistrat. Table cbronologiquc et alpbabétliique des lois et ordonnances d’un intérêt public et général depuis 1789 jusqu’en 1860, destinées à faciliter les rccliercbes dans le Bulletin et le Recueil des lois etc. 2® edit, ln-12.
Yanoski. De l’abolition de l’esclavage ancien au moyen âge, et de sa transformation en servitude de la glèbe; pour faire suite à t Jlistoire de l'esclarage dans l’antiquité de M. 11. WALLON. 1860. ln-8quot;. Paris, Do R A.ND.
Groysmans. Des droits et obligations des armateurs vis-à-vis des assureurs du corps, ln-8“. Paris, BoHNÉ. -
BÉCOT (J.). De l’organisation de la justice repressive aux principales époques historiques, ln-8“. IX—315. Paris, Doranu,
Eloy ET GuERRANO, Idariite marchande. Des capitaines, maîtres et patrons, ou Traité de leurs droits et obligations nu point de vue commercial, civil, administratif et pénal, et dans leurs rapports avec les armateurs, chargeurs et assureurs, d’après les lois, la doctrine les règlements, les usageset la jurisprudence des cours et des principaux tribunaux de commerce. T. 11. ln-8'’. 654 p. Paris, Gotl-lADMlN ET C“.
Rivière. Répétitions écrites sur le code de commerce, contenant l’exposé des principes généraux, leurs motifs, l'analyse des opinions de plusieurs professeurs ou auteurs et de la jurisprudence sur les questions controversées, la solution de ces questions, un résumé à la lin de chaque matière. 3“ édition, revue, corrigée et augmentée , par II. T. RtviÈRE , avocat. ln-8“. Vlll—704 p. Paris, Marescj.
Du droit de transmission des offices, des réformes et améliorations à leur appliquer, par C. VüATlNÉ, juge de paix. Ouvrage contenant : 1“, la réfutation du livre de M. À. DucLOS, intitulé : Mémoire au garde des sceaux sur la suppression de la vénalité des offices; 2„. l'examen critique d’un ouvrage : Du remboursement des offices ministériels et de la suppression de leur vénalité, par M. Vbaye, notaire à Compiègne, ln-8“. IV—172 p. Paris, Jat , rédacteur des Annales des justices de paix.
Mannequin (Th.). La liberté' civile et la justice criminelle. Procédure criminelle. Prison préventive. Liberté individuelle. Libre disposition des biens. Théorie générale de la liberté. ln-12“. 48 p. Paris, Gotl-lAOMlN et C'.
Le droit 47«SM/mnn exposé d’après les sources, parM. Nlc. DE fOBNAUW, ex vice-gouverneur de la province Caspienne, conseiller actuel de l’empire de Russie, procureur général du sénat dirigeant de .Sl.
-ocr page 753-Pclcrsbourß: traduit en français par M. EsCDBACH, professeur de Code Napoléon à la faeulté de droit de Strassbourg, Un vol. in-8*. Paris, Cotillon.
Evssell. Doimenu, sa vie et scs ouvrages, l’école de Bourges, synthèse de droit romain au seizième siècle ; son influence jusqu’à nos jours , par M. A. P. Tli. EïsSElL , avocat à la haute cour des Pays-Bas. Mémoire couronné par l’Académie des sciences, etc., de Dijon (traduit du latin de l’aulcurj: par M. J. SlMONET. Jn-8°. XXXII—358 p. Paris , Deracde.
Piiitsfijc Uteratuttr.
GiERSE, Rcclitsanw, J, M , u. Ger.-Assess. S, SoTRO, das Provinzialrecht d. Miinslcrlandes nach den Entscheidungen d. Obertribunals. Anhang : Gesetz, betr. das ehcl. Guttcrrccht. vom 16 Avril 1860. gr. 8.
Münster, Coppekhatd.
Jahrbücher der deutschen Rechtswissenschaft u. Gesetzgebung. In verbind;;. m. mehreren Gelehrten hrsg. v. Prof. Dr. II. Tb. ScntETlER. VI. Bd. 3. lift, hoch 4. (S. 193—289.) Erlangen, Enke’s Verl.
Koen , Dr. C. T., Anleitung zur Preussischen Prozess-Praxis m. Beispielen. Ein Handbuch f. angehende Praktiker, Gciichtspersonen u. Rechtsanwälte. I. Die gcrichtl. Klagen u. Einreden. 8 Lfg. gr. 8. (XVl S. u. S. 1009 —1216.) Berlin, Gdtieniag.
RÖRRicn, Dir. WitH., die Eisenbahnen als Transportanstalten der Gegenwart, den Interessen d. Publikums gegenüber. Mit hesond. Berücksicht. desTit. V. d. Entwurfs e. allgemeinen deutschen Handelsgesetzbuches u. der Denkschrift e. Kommission d. Vereins deutscher Eisenbanen vom 12 Decbr, 1859. gr. 8. (31 S.) Gotha , GLäSER.
Waitz , Geo., deutsche Verfassungsgeschiebte. 3 Bd. gr. 8. (X. n. 534 S.) Kiel, lloMANN.
WOLLBEIM, Kreigsger.-R. JOL. Karl, Anleitung zur Bearbeitung v. Hypothekensachen. 3., verb. Aufl. gr. 8. XIl u. 245 S. Berlin, C. Hetmann.
llOPFMAN, Prof. Dr. Jos., die gcrichtsärtzlichc Sprache. Ein Versuch die in gcrichtsärtztl. Wissenscbalt u. Praxis vorkoinmenden Begrifle feslzustelien* Für Aerzte u. Juristen, gr. 8. (Xil u. 322 S.) München , literar-artist. Anstalt.
Mitlheilungcn zur Statistik der Slrafregtspflpge im Königr. Hannover während der J. 1854,1855 u. 1856. Aus König!. Justiz-Ministerium, gr. 4. (VI u. 233 S.) Hannover, (C. RüMPLER.)
Uriheil d. Königlich Hannoverschen Ober-Appellations-Gerichts in Celle in der Streitsache der freien Stadt Frankfurt wider die deutschen Rheinnferstaaten, Preussen, Baieren , Baden , Grossherzogth. Hessen u. Nassau wegen c. subsidiarischen Rhein-Octroi-Renle, nebst c. Vorwort üb. die Ansprüche d. Fürsten u. Altgrafcn zu Salm-Reifferscheid-Dijk an die gedachten Staaten wegen Antheils an c. subsidiär. Rhein-Octroi-Renle. gr. 8. (VIII u. 136 S.) Hannover, C. RÜMPLER-
-ocr page 754-amp;
Wcdiscl-OrJnuiijj, die aUgemeine deutsche, riebst den v. dim Königl. Preuss. Oberlriliunal gclalUcu wcchselrccbtlicben Entscheidungen. Zusamrngcstclt v. c. preuss. Ricliter. 2., verb. u. bis auf die neueste Zeit vcim. Aufl. 16. (V u. 103 S.) Berlin 1861, SPRt?iG£B’s Verl.
Beckhaus, früh. Hoc. Dr. I. M. 11., Grundzüge d. gemeinen Erbrechts. Ein Leitfaden f. Studirende. (In 2 Abthlgn.) 1 Abtli. Die Einleitg. in das Erbrecht u. die Lehre v. der Delation der dirccten Erblolge cnlb. gr, 8. (Xll u. 203 S.) Jena, Mauke.
QZiiöeUftjf litemtnur.
Macpoirson (W.), The Practice of the Judicial Committee of lier lVa)S, Privy Council, 8». London , Sweep.
AlKUT (G. T.), The Piactice 0/ IViUe and rlduiinietration . 4lh. edit. , 12°., pp. 740. London, Crockporb.
Trevor (Cn. Cecii), The Taxet on Saccestion, a Digest nf the Statutes and Cases relating to the Probate, Legacy, and Succession Duties, 2de edit., 12quot;., pp. 500. London . Stevens and Son.
ClDSKET {M. W.), The Political Text Book, or Encyclopaedia, containing everytlung necessary for the reference of the Politicians and Statesmen of the United States, 12th. edit., 8quot;., pp 794. London
* and Philadelphia.
llDNTER (Sylvester Joseph). The Act to further Amend the law of Property, 23 amp;nbsp;24 Viet. c. 38; with Introductions and Practical Notes, and with further Notes 22 amp;nbsp;23 Viet. c. 35. 12mo, pp. 46. London, BuriERWORTHS.
Stephen. A Treatise on the Prineijdes of Pleading in Civil Actions: comprising a Summary Account of the whole proceedings in a Suit at Law, being the sixth edition of Mr. Sergeant Stephens work under that title with alterations adapting it to the present system. By .Iambs Stephen and Francis T. Pinder, 8quot;. pp. 450. London, Stevens amp;nbsp;S.
Stephen (James). The Common Law Procedure Act. 1860, 23 amp;nbsp;24 Viet. c. 126 ; with Notes and an Introduction. 8quot;. pp. 96. London. Butterworths.
Stokes (W.). A treatise on the Liens of Attorneys, Solicitors, and other Legal Practitioner'!, 12’. London, Sweet.
Wells (Charles). «Hm Tebdin Milk ,» The Science of the Administration of a State, or an Essay on Political Economy in Turkish. 12“’, London, WILLIAMS and N.
Blackstone’s Commentaries. A new Edition. Revised to the present time. By Malcolm Kerr. 4 vol. 8quot;. London, Morhat.
The Constitutional History of England since the Accession of George the Third 1760—1860. By Thomas Erskine Mat of the Middle Temple, Esq. C. B , Barrister at Law. Vol. 7, 8quot;. London.
-ocr page 755- -ocr page 756- -ocr page 757- -ocr page 758-