?C<> T)en Verflmdige» Vroomen
R I D DE R, DON QUICHOT
de la MANCHA.
Geschreven door
Miguel de Cervantes
S a v e d r a. Έη ujt de Spaenfihe'w onfe Nedetlandfche Taleovergefet
" Door LV.B.
Verciert met 25-. kopere Figuuren.
De vijfde Dra^.
Op nieuws overzien * en van veele misftellingen
gezuiverd door G. V. BROEKHUYSEN.
v En verrykt met een naautpkeurig Reg//frr.
|
||||||
t'AMSTERD AM,
By Willem de Coup, op 't Rockin, aan de Val-èrüg i Willem van
Lamsveld, achter de Nieuwe Kerk; en Philip Verbeek, op de
jHaarlemmerdyk» tuflchen de Wieringerftraat en/het
Hcere Logement j in Compagnie, Ajjn.^ tffo
|
||||||
êËâç den L E S E R.
Ygeven u alhier,gunftige Lefer,den over-
gefetten Don Quichot de la Mancha, van wien het onderfoek u d'eygenfchap fal aen- wijien, voornamentlijck indien gy, niet blijvende hangen omtrent degeneuglijkheydt van de ver- tellingeti,de naeening van den Vinder,en de begre- pene lecïingen,gelieftteonderfoecken. Indien dit Werck van u met hetfelvetoejuychenwortaen- genomqn , waei mede andere Volkeren het hebben omhelft, fullen wy onfen arbeyt en de q\\- koften niet te vergeefs beileet achten. So veel feg* gen wy tot lof van dit tegenwoordige, dat, zo oyt elders hetvermaekelijk met het nut vermengt wort, het alhier geluckiglijck is te wege ge- bracht, op dat gy leerende u verheugen, en u verheugende leeren moogt. Meeft alle de Vol- keren van Chriftenrijk hebben het met hunne moederlijke tale vereert; en wy íbuden te groó- te onbeleeftheyt toonen, indien wy u dit Stuk wil- den onthouden! Een groot gedeelte van de waer- digheyt hangt aen uw gefont oordeel; 't welk treffende het wit, waer na denSchrijvergedoelt heeft, terftont fich fal genootfaekt vinden de vond met goed vinden toe te ftemmen. De dank, die wy des wegen] van u verwachten, is het gun- ftigaenvaerden, en het gevoelen van uwcnt we- gen , dat wy zyn, en wenfefren te blijven, GuhPige Lejer» ,
Uw dienftwillige L, V. B.
á é é ge;
|
||||
Vg e s £s a é η τ
-,'·'"· 'Van ':·. ;;,:· ;
DON QU IC HOT,
In't Gebergt van Serre Morena, inde Rots door
hem felfs gegraveert, namaels in 't Arabifch 9 maer nu in 5t Duytfch overgefet, / ; Door S.V.H.
DE SoonvanUeljum, geteeltvan Perion,
De groóte Amadis, en aller Ridderen Zon, Verwekte.Efplandiaen, die lifwaert wan , de Vader VanCejren Amadis, daer Florifel, tegader Met Anaxert , üjt fproot, en Alaxflracfarc , Die heldendaden met baer Vrouwen-arrem dee. Brianges was'er Neef, die Lucidamor teelden: Aïlanges, Florarían, en Rogel die ver [(heelden In maegbfcbap haer niet veer: maer, dat uk wijder meld, Uaer Soon Agefilan won Amadis den Held., Denaarden van dien mem, de wortel onfer Stammen, lkjoel hun edel bloet in defenboefem vlammen: Ten deed Merlijn, die fio veel Helden in 't Kafleel Met toover-zalen ftuyt, ik noemde voort geheel 't Geflacbt der Ridderen, 'uyt onfe Stam gefprooten: Hoe Roelant, en Pepijn, en Ajmijn φ de looien In defen Boom geënt: ikjoonde m Kriflalijn, Wat Helden na mijn doot noch te verwachten zijn 5 Bn hoe mijn outslen Soon de Trabefondfi Troonen •Beklimt, met fijn Prhces, ten minfle een Amafoone: Sy baert in 't eerfiejaer een tweeden Don Quiihot, Begroeit in \hmenas, die blixemt als een Godt,
it Be*
|
||||
Γ
Bevecht een Schijt fchen Reus, en teugelt de Synefen t
De dender van fijn mem doet alle volken vief en:
hy wint een füochter, Dulcinea, na mijn ziel
Tobofem Vrouwgenoemt, die fal de fnoode Fiet9
Merlijn 5 fijn tooveren en boeverj verkeren,
Die mijnen Vyantdoet in wolligb Vee verkeer en ρ
En maekt een Moolen-wïek van 's Reufen armen enfwaert^
En βεΐί voor een Paleys eenflechte Boeren-haert,
Die fal i èDukinêy een Dulcinêonttooveren:l
Een doolent Kidder k*n de werelt wel verooveren·
|
||||||
f /'fef; tl olí,!' *i f^O't ,·? 51 '
|
||||||
OP
|
||||||
OP DE
|
||||||
Moem-hewchte Daden van den Ddp-
{' peren RIDDER, DON Q.UICHOT
DE LA MAN CHA.
f «ι
Hier leeft weer Don Quichot 3 met Sancho, door dees
blaán, Die eer met Moolens ftree, en fag voor Reufen aan, En opeenSchaapen-kudd' fíjn lans en fabel wettej Die door fijn fiere moedt wou Mar'lyns Spook verpletten- D'Onttoov'nng van Dulcijn, om wiens bevalligheên 5 Hy dooiend Ridder wïert, doorreyfde Landt en Steen, Èn ofbrd' haar fijn gloor, wyl hy s' als Godlíjk minde, Daar was geen leel'ker f raay in dat geweft te vinden: En nochtans om haar fchoon,met Sancho,vliegt te paard, Na boven 't Starren-dak, by Maan en Son van d'aardt, En fchenkt in wederkomft fijn Schildcknaap, voor fijn daadenj
Een Eylant: doch dien Bloe"t,met 't goverment belaaden, Klaagt Graaut je al fíjn noot, en wil weer na fijn lant > Wyl Don Quichot braveert, en praalt op Ronzinant, En noemt > 't geen wathyfiet, al Burchten en Kafteekn : Pan wil fijn kragtigearm al 't Reus-geflachte keelen, En fenden't fnood Gefpuis tot in den afgront neer. Hierfw3eythy Amadis, en ginder Roelantsfpeer, En toont den aardigen Sot in Mal-wys ioo te fpeelen, Dat, wiefijndaadenleeft, lacht uyt met luyder keelen. B. Boekholt,
|
||||||
EER.
|
||||||
Pag;?
EERSTE DEEL
,· ,,; Vanden Vromen en Wijfen
RIDDER *Don Qu icHOT de Ia Μ α ν c ha.
Het L Hooft-íluck.
Handelende van din aterí, eygetifhap, en oefening van den ver-
meierden Dm^ichot de la Mancha, Ν een fekere Plaets van Mancha, wiens naam ik nu
niet wil gedencken , was over eenigeij rydt een feecker Edelman, van Lancy en Speer, met fijn mageren Hengft , die van ouderdom het loopen verleert had. Eer. koeyen-, en te hoy en re gras een fchapenhutfpot, door den dag, 's avonts een kop karnemelk > abberdaen voor de vrydag , en ftock-vifch op den faterdag, be- neffens een flickerbeerje van een duyfje voor den fondag, fpen- / deerden de drie vierdendeekn van fijn haefïclijcke inkom ft: de "***} reft ging in een farzie mantel 's werekendaeghs, IrouwecJc ^***? ñ kouffenen fulckemuylen voor den heyligendagh. Hyhadiu fijn huys een Deern over de veertig, en een Nicht onder de twintigh jaer, beneffens een Tongen , die te gelijck in het velt arbeyde, en te gelijck op het Paerr pafte, alshetdepodegrain de beencn had. De jaren van defen onfen Jonckheer mogten on- trent de 50 zijn, zijnde wat melanckolijck, of fwaergeeftigh van complexie, mager en dor van vlees, geelachtig van verw, een groot vrint van de jacht en diergehjke Ridderlijcke oeffeningen. Men wil feggen.dat fijn toenaem wasQuichada(foo veel als kin- nebacken) of Queiada,alfoo by de Schry vers dies aengaende ec- nigh veriêhilis; al hoewel men evenwel waerfchynelickbuyten dat ibu mogen ramen, dat het Quichana was. Daar is ons in alle gevalle weynighaen gelegen: hetisonsgenoegh, dat wy in alles de oprechte waerheydt van de faeckbetrachten , fonder ons veel aen een woort of een leur te binden. Defen voorfch reven voor- noemden Heer beftede fijn overige tydt (welcke wei de rneefte van het jaer was) gemeenlijck in het lefen van de Boecken de* Ridderfchap., van Atnadis en diergelijcke, met fulck een gene- Λ i ¿Cllt3
|
||||
το Λ E(tñe Deel van
genthcyt en afFedie,dac hy daer door eyndelyck geheel de oeffe-
ning van de jacht quam te vergeten, en felf het beftieren van fijn middelen. Ja íbo groot was fíjn y ver en genegentheydc, dat hy fel ís een ige ftuckskens landts verkocht, om daer boecken voor te koopen; invoegen daer niet te krygen was, van fulcke en diergelijke ftof, of hy was'er van voorfien, gelijk ook onder an- dere van die gene die den vermaerdenFeliciano de Silva gemaekc heeft, alfoo hem de fuy verheydt van fijn Profa, en fíjn verwar- de redenen, onverbererlijck dochten te zijn , voornamentlijck wanneer hem die beklacht-biïeven voorquamen van : De re- den van ¿ie onredelijckheydt, dewelcke /tan mijn redelijckheyt gè' dien ts, heeft mijn redelijckheydt in fiilcker voegen ontredent, dat wijn redelijckheydt na reien fi:h moet beklagen over uw owedelijeke . fchoonheydt. Of oock: De hooge hemelen van uw.goddelijckheydt,., die aw goddelijk met de fierren ver fiereken , en u maeken verd'tenflig van de verdien/f en die wtè boogheyt verdient. Deiè én diergelijcke rede- nen waren lbo redelijk en foo krachtig, dat fe den armen Jonker al dé kracht van fíjn redelijckheydt deden verliefen,en dat met de quintefientie van defe diepe wy sheydt te doorfoecken, daer, och arm , Arifroteles felf fíjn bril fou om hebben moeten opfetten. Hy koft de daden van Don Bclianis', noch fijn wonden, niet wel met fíjn verftant over een brengen ; alfoo hem docht, dat fe loo veel en íbo meenig waren i dat, al hadden 'er al de befte meefters van de werek geweeft, hy evenwel het lyf, en voornamentlijck het aengeficht, geftreept en geteeckent moeft hebben , min noch meer als een paskaert. Evenwel prees hy in den Schry ver die be- lofte, die hy doet ten eynde van fíjn werek, om die wonder- lycke ávontuer ten eynde te brengen ;' en daarom had hy me- nighmael temptatienin fijngemoedt, om felf de pen inde hanc te nemen, en het werek voort üyt te voeren: doch andere en iwaerder dingen verhinderden hem daer in. Hy had menigh- mael vèrichil met den Taftóor van het Dorp (die een geleertpcr- fbon was, gëpromoveert tot Cigüeñea) wie de befte Ridder was, of Palmcrijn van Engelaiïdt, of Amadis van Gaulen. Maer Meeirer Klaes, Barbier van de felve Plaats,fey rond uyt, dat nie- roantbyden Ridder van Febus te pas quam ; en indien daer ie- ïnandtby re vergelijckcn wasy dat was Don Galaor, broeder van Amadis, alfoo hy de gefeggelijckftenatuer van allen had , eniii vernafulckeenhuylebalcknietwasals fíjn broeder, endac hy in dapperheyd hem niet een hayr toe gaf. Kortelyck , hy maeckte het fich met die lefen íoo moe»,
dat ^,
* i ■ ' - |
|||
Don Qjt i CHOT déla Μ α ν cha. i i
dat hy deneenen nacht aen den anderen knoopte , fonder byna
te flapen of te eeten; 't welk den armen hals foo afmatte , dat het hem eyndelijck in de haríTenen floeg. Al fíjn inbeelding wiert foo vol van alle die betooveringen, gevechten, bataljes, vck-ïla- gen , wonden , liefdenstormenten , klachten , en fulkeduyfent fotternyen, dat'er geen plaets voor andere reden overbleef; beel- dende fich foo vaft in, dat al wat hy las Evangeliën waren , aat hem docht,dat'er geen waerachtiger boeken in de werelt waren. Hy fey , dat Don Rodrigo,of de Cid , wel een goet Ridder W£,s geweeft; maer dat hy evenwel by die van het brandende Swacri geen hantwarerhad , die rttet eenen flag wel twee (chrickelijckc Reufen teffens koft van een houwen. Hy hield noch meer van Barnardo del Carpió , om dat hy den befworén Roclant in Ron- ceval had omgebrocht, gebruyckende de loosheyt van Hercu- les , wanneer hy Anteon, de Soon van de Aerde , tuifchen fijn ar- men doot drukte. Hy mocht oockden Reus Morgan feer wel lyden,omdathy beleeft en aenfpreeckelyckwa*;daerandcriÏnrs dat Reufen-geflacht hoovaerdig , wreet, en opgeblafen is. Maer boven allen dont hy wel metReyncutvanMomalbaen , voor- namentlyck als hy hem fag uyt fíjn Slot ryen ·> en wegh nemen al wat hem voor de vuyft quam , en wanneer hy in Allende dat Beek van Mahomet, 't geen heel van gout was,weg voerde, Hy fou fomwylcn dien Verrader Galaion wel met fíjn tanden van een gcièheurt hebben1, en wiert by buyen daer toe foo boos, dat hy fijn Meyten Nichtwei een fufflct tien twaelf fou gege- ven hebben. Eyndelijck, fijn verdant nu geheel 't onderde boven gekeert zijnde, kreeg hy de vreemdfte gedachren , die oyt in een Sot van qualiteyt gevallen zijn , dat is, dat hem docht be- hoorlyckenmecrals noodigh te zijn , foo wel tot aer.wasvan fijn eer, als tot dicnil van het gemeene beft , felf defe dooiende Ridderichap te aenvaerden,en de heele wereldt te gaen doorrey- fen , gewapent en te paert, om avontueren te gaen foecken , ná den teneur die hygelefen had,helpende de verdtuckren,en iTraf- fende de boofen , fonder prijckel of ghevaer te onrfién, alleen om een eeuwige naem re verkrijgen. Hy beeldde fích in, dat hy door de fterkte van fijn arm aireetsten minden Keyiervan TrebifondiPekroont was ; en met defe gedachten en byfon- dere luft haeicre hy fich om dit heerlijk voornemen in her werk te dellen.Het eerde dan , dat hy deed , was fijn wapenen klaer te maken, die hy noch tot s;edagrenis van fijn Overgrootvader had, welke fo yerroed en befchimrnck waren,dat men niet wift, wat - ι ■ tan |
||||
...Il Eer fíe Deel van
jner van maeckcn fou ; 'c welck geen wonder was, alio iè hon-
deic jaer onder de oude fchoenen mochten gelegen hebben. Evenwel, hy maekte iè klaer en ichoon , ten beften dat hy kon: niaer de iwarighey t was om een heimet, alioder niet anders als een (impele morlion, of ftormhoer,by was: echter, hy hielp hec al eenigfincs door een konftige vont, makende van bort-papier een manier van een vifier. Wel is de waerheyt, dathy , willen- de de proef nemen , of her wel regens een flag iou mogen , met deeerfteilag al den bocht in ftucken imeet, daer hy een heele weeckovergetinimert en gelapt had. Niettemin ftelde hy zijn konftweer in het werck, wel verheugt zijnde over fíjn groóte kracht: inaer om het perijckel voor te komen,beiètte hy het van binnen met yferdraet, in fulker voegen dathy der zig op meen- de re vertrouwen ; en ionder meer proefs re willen eemen , hielt /λ hy fc in reputatie als een heimet van de fijnfte ftof. Terftont ν begaf hy fichnafijn Paert , dat meer fpatten en lempten had " alshayrenaendemaen,ofaIshet PaertvanGonela , 'tgeenr<?«- tum peliu & ufjafuit, niet als vel en been was. Evenwel hielt hy het waerdiger als den Bucephal van Alexander , en den Rabieea van de Cid. Vier dagen was hyonrrentbeiigom te bedenken wat naam hy hem geven fou,aIfo hec buyten reden was,dat het Paarr van zulk een Ridder fonder naam fou zijn ; en daarom moeit hy der een hebben , op dat men in toekomende tijden van hem zou weten te fpreken, en hy benefFens fijn Heer foo wel van naam als van ftaatmocht veranderen.En alloma dat hy allerhande namen bedogt en opgeibgt had,keerende den eenen dus den anderen zo, hetbinnenfte buyten 5hecbuytenfte binnen , quam het eyndelijk pp Ronzinant uit,een naam die in fijn oordeel heel vel bereekenis was, a!s wilde hy feggen Rozinante , dat is,Paart of Ros boven alle Paarden, ofoock Ronzinant met een meraphorifche beree- jkeninggenomen van het roncken. Aldus den naam gevende, en gegeven zynde aen het Paart,moeft hy fich zelven niet vergeren; en daer was hy noch acht dagen mede befig. Eyndelijk bleef hy vaft op Don Quichot: waar uyt, gelijk ik gezegc heb, de Schrij- vers den naam ván Quichadagevonden hebben, en nietQueiada, gelijckanderen willen.Maar vorders bedenckende, datAmadis noytflechts Amadisgenaemt wás geweeft, maar welAmadis van Gaulen , wilde hy oock fijn Vaderlanc daar by gevoegt heb- ben , en Don Qiiíchotde la Mancha heeren,om re gelyk fijn Af- komilen Vaderlanc te kennen te geven, en te verheerlijeken floor fijn daden. Sijn wapenen dan geveeght, en den ffcormhoer toe
|
||||
Do» QjJicHoT déla Mancha, 13
tot een heimet gemaakt , hy en fijn paart hetdoopt zynde, ichor-
tender met anders aen als een Jonckvrouw te foecken , om daar op te verlieven; want een Ridder fonder Beminde is zoo veel als een boom fonder bladeren of vrugten. Want, zeide hy by fig felf, indien ick by goet geluck, gelijk oock dickmaals gebeurt, den eenen of den anderen Reus kom re overwinnen, 't iy dat ick hem van een houw,oí dat hy fich opgeeft, aan wie zou ik hem iênden om voor mijn Beminde te gaen knielen, en met ootmoedige ftem te zeggen: Ick ,Me-vrouw, ben den Reus Caraculiambre, Heer van het Eylant Malindrama, die in een handt-gevecht ver- wonnen ben door den noy t volprcfenen Ridder Don Quichot de la Mancha,dewelke my belaft heeft,my voor uw Doorluchtig- heyt te vertoonen,op dat uw Hoogheydtmetmy doe hetgeen haar belieft. Olhoe fprong onièn Ridder op , hebbende dele re- denen voortgebracht, te meer,wanneer hy nu den naam van fíjn Lief gevonden had,fijnde defe een Boerin niet ver van fijnent,die niet leelyk van muyl was, en daar hy voorheenen wel een oogh op geflagen had.Zy heette Aldonca Lorenzo, of Aaltje Laurens : maar in de plaatfe van defe naam , docht hem oock niet ongera- den , haar een andere en veel heerlijcker te geven, als zynde de l Vrouw van fijn gedachten j en fbeckende over en weer na een naam die niet heel buytenfpoor was, en evenweleen Princesen groóte Vrouw fig niet behoefde te fehamen,befloot hy eyndelijk met Me-Vrouw Dulcinea van Tobofb,alfo fe daar van daan was, welke naam hem docht de befte, vreemtfte, en klinkenfte van allen. -----------------------
Het 11. Hooft-ftuck.
*/ Welck hcmüeli van de eerfleVyttocht van den vernuft ¡gen en vro- men Don Quichot. ALs Don Quichot al defen toeftel had gemaakt, wilde hy
geen tijd meer fpillen om dit fijn lofïelick voornemen in het wcrcK te ftellen, oock om geen oorfaak te zijn van het achterdeel en ongelijck, 't geen de wereldt door fijn nalatigheyt zou komen te lyden, aangefien al de overlaften die hy meende te wreeken , ongelijken te rechten, onredenen te verbeteren, misbruyeken te redderen, en twijffelingen te voldoen. En alfoo, zonder iemam: fíjn voornemen te kennen te geven, of van iemañt gefien te zijn, maakt hy fich opeenmorgenftonr, yoor het aenbreecken va» |
||||
14 Eer ¡ie Deel van
dendagh, een der heecilen van Hooy-maent, van hoofden
tot de voeten ghewapent, fijn heimet op het hooft, fijnfchilt aen den atm , en fijn laticie in de vuyit,door fijn plaets-deur ach- ter uyt, en foo te velde ,met het meefte genoegen van de we- reldt, te fien foo goeden begiufelaen fulcfecen goede voorne- men. Maer qualick was hy buyeen, of hem quam ςςη verfchric- kelick gedachte aen boort, die hem tot fulck een. twijffëlrnpc* digheydt braghc, dat het weynigh fcheelde, of hy fqu'erde, kat in gefteek'e ι, en glat uy tgeicheyen hebben.. En wat was dac anders",als dac hy begoil te dencken,dat hy geen Ridder geilagen was, en, volgens de wetten van; de dooiende Ridderfchap , de wapenen tegen geen Ridder voeren moght. En, al fchoonhy fulcks al was, moeden evenwel fijn wapenen blanck, en fonder cenig de vijs zijn, tot'er tijdt dat hy door fijn dapperhey t het feíve ghewonnen had. Dit iette hem gheweldigh te rugge: maer dewijl fijn dwaasheyt alle redenen te boven ging,beilooc hy even* wel voort te gaen, en fig te doen Ridder flaen van den eeriten die hem ontmoècce, even als ontallyke anderen hadden ghedaen> ghelijck hy op vérfcheyde plaetièn ghelefen had. En wat de blancke wapenen aengaet, die fou hy, foo haeil als hy ergens ilil was, foo wit doen maken als fneeuw. Hier mede ver» volghde hy met geruflheytfijn wegh, fonder andere te vol- den als fijn Paerdt begeerde ; geloovende , dat daer de kracht van fijn avontueren in beftond. Hy aldus rijdende, kofl: even- wel niet laten by'fieh fel ven te feggen: Wie twijffe.lt, of ín toekomende tijden, wanneer de Hiflorie van mijn beroemde daden ia] in het licht komen, of dien Wijfen, die de fel ve fchrij- ven ia!, komende defe mijne eerile uyttocht tebefchrijven , fal op defe heroïeke manier beginnen; Naauwelijck had dcblofende Apollo over het aengeficht van de wijde aerde de vergulde ilralen van fijn heerlick hooft uytgefpieyt , en ter naauwer noodt begoil het klberi ghévogelte met het rappen van haar wiecken , en qumckeleren van haar keejen, dptt 4?gh te ver- kondighen ', alfoo de roofverwighe Aurora , latende het bed van haer jaloerfchen Tithon , zich begoil re vertoonen boven den horifont van Mancha,, wanneer, latende, t>et luye en ledige dons , den qnverwjnn.elijcken Ridtjer Dpn, Q.UÁ- ehot zijn vermaerden Ronzinante heklom, ea,%itwegh b&- ftout te nemen door het oude en .yepmaerde vel^t.^an ^ο,η- tiel, en, in waerheyt , daer lagh vf>or^ alsdoe^fijnvfe|ijn áácr op boril hy uyt in defe exclamatie; O geluckige tijdt ï |
|||
mmemmmmmm^mm
|
|||||
ι
Don QyicHOT de la Manch a. * 15: wel geluckige eeuw , in de welcke mijn doorlughtige daden
fullen in het licht gebracht worden, daden, feghick, wserd om in marmer gefchreven , in koper gegraveert, enintrefFe- licke fchilderyen uytgebeeld te worden , tot een eeuwige «Gedachtenis voor de komende tijden , en onfe doorluch- tige na-Neven. Ö ghy wijfe Toovenaer, die de befchrijvei: van de feive fultVjn, ickbid u,, dat gliymyn goeden Ron- zinante niet vergeet,, eeuwige gefel en macker van my in ai mijnreyfenenavotitueren. Daer na > maeckende een nieuwe digreifie , begofthy (niet anders dán of hy iñ der'daet was' ver- 1 ie ft ge weeft ) δ Princefle Dulcinea van Tobobo 1 Vrouwe van dit gevangen en geböeyde hart, veel en íwáer ongelijck hebt gy my gedaen ? my dus ftrengelick gebiedende te ver- trecken , en te bevelen niette verfchijnen voor uw aenbiddelícké fchoonheydt: gelieft, Me-vrouw, gelieft te gedencken aen dit verliefde hart, dat foo veelom uw liefde lijdt. Defe en dierge- lijcke fottigheden 5 daer zijn Boecken van Ámádis vol van zijn, ging hy al langs den wegb ftroyen , rijdende behalven dat Γ00 ioetelick, en de Son foo hoogh rij fênde ; en met fulck een hitte, dat het genoegh was om hem al fijn verftant op te droo-· gen , indien hy anders eeuigh had gehadt. Den heelendagh reed hy iondcr eeriigé avontuer te ontmoeten , dié" waerdt magh zijn om gefchreven'te worden ; waer over hy be goffc gelijck als te wanhdopen , _alföo hem de uuren jaren vielen, om iemandt te vinden met wien hy de kracht van fíjn armen mocht beproeven. Sommige'Autheureii feggen , dat zijneerfteontmoetingh is gewéeft die van de fteene Poort, andere wederom díe Van den Winr-meuleri. Maar foo veel als ickdaer van weet, of gheichreven vind in de jaar-regifters van Mancha , is , dat hy dien geheelen dag rey fde ionder iets te ontmoeten , invoegen foo hy als fijn Ronzinant beyde byna doodt van honger waren j waer over Don Quichotííjnoogcnaen alle enden floegh , om cenigh Slot of Paleys te fíen , of eenige Harders te ontdecken , om by de felve fijn nopdtiaeckelijckJheden te voldoen. Ten laetfteh kreegh hy met ver van den wegh een Heibergh ín het oogh; "tgeenhem fulck een; vermaeckaenbracht, ofhy 'den Hemel had geopend gefien. Daer op wacker aengereden,en weg gefpoeyt, zulks dát hy op het vallen van den 'avpnt daer aert quam. Voor de deur van de Herberg ftonden twee jonge Deerens vaadelichte üaiie,fp mea fe noemt,dic na. SiYÜien xevïi i¿¿ u' m OCR'
|
|||||
———Μ——Ι—B^
|
||||
j(5 Eer/Zc Dce/ s/λ»
den met cenige Roskammers, of Karluyden, en vóór dien nackt
hun verbli ji in die Herbergh hadden genomen. En gelijck acn onien Ridder een Mug een Olyfant, alle Huyfeu Kafteelen wa- ren, en fulcks als hy in fíjn rafende Boecken had gelefen, nam hy voort deie Herberg voor een treflelijck Slot, met fíjn vier too- rens, en capiteel eñ van maifijffilver, fonder te ichortcn aen fíjn dubbelde val-brugge, en diepe gracht, met alle toebehooren en omftandigheden. Daer op begeefc hy fig na de Herberg, of Slot, foo hy het wilde hebben, en 'er noch een ftuksken wegs af z.jjnde, hielt fíjn Ronzinant ftaende, verwachtende dat'ereert Dwerg voor den dag fou komen, die op een hoorn zou blaièn,cn het tee'cken van fijn'koirift doen:maer fiende,dat'er niemant voor den dag quam ,en datRoniinant fig haefte om in de ftal te fijn,reed hy nader, en kreeg terftont defe twee Deerens in het oog, welke hy nam voor twee fchoone Jonkvrouwen en acnfienlickeDa- mes , die fich aldaer voor de poort van het Slot quamen vermac- ken.Onder tuiTchen gebeurde 't by geval, dat een Varken-dry ver daer omtrent fíjn hoorn blies, om fijn Varekens by een te ver- zamelen ; wáer op Don Quichot fich terftont te voren fteldc 'taeenhy verwacht had van den Dwerg of Tooren-wachter , eifiulcks oordeelde te zijn het teecken van fijn komft; en alfoo voegt hy Zich met een fonderling genoegen na de Herberg. De Vrouw-lieden , fiende een mentch op iulk een vreemde wijs ge- Wapent met lancte en fchilt, vloden, by na doodt van vrees, na í'eHerberg í raaer Don Quichot, wel oordeelendedatdeíchrik haar deed vlugten, lichtte fijnpapierevifierop·, entoonende íi inmager en begruyft aengeficht, riep hy haer met een aerdige ftant,eneenbefadigde ftemtoe: Uwe Genaden geheven niette ν Ju <nen , nog eenig hinder te vreeien,alfo de Ridderlicke orderv dae? tck profeifie van maeck, níet roelaet ietriándt fchadeof hinder toe te brengen, veel min aen fuleke hooge Dames, als uw/ doorluchtige tegeiiwoordighey t rny verfeeckert dat uwe Gena- den zijn. De Vrouwen bleven hem vaft met verwondering ftaen aanfien, en iochten na fijn aenficht, dat noch ten deele door hec vifier bedekt was: maerhoorende zig den naem van Dames ge- ven , fo veer buy ten haar profeifie,konden fe fich niet onthoude» van luytkeels uyete fchateren, invoegen dat onfetiι Ridder fich daer over begoft te vertoornen, 't welk hem m defe woorden deed uy tbarft en:De fedigheyt paft de fchoonheyt wel; in tegen- deel is'er ^een grooter misftant, alsdelachdieuytceriiieehte ooriack voortkomuDog dit feg ik geenfints om uwEerwaerden te
|
||||
Όοη QuicHöT déla Mancha." ιγ
te beftraffen , noch te vertoornen, alfoo mijn meening geen
ander is als om u te dienen. De vreemde tae! voor defe Deernen, en de vreemde gefbalte van onfen Ridder, deeden haer te meer lagchen,en Don Quichot te grammer worden; en het fou hoog gelopen hebben, indien op de felve tijdt de Waert niet was voor clcn dag gekomen (een man , die, alibo hy een groot botterick was, niet koft laten vreedfaem te zijn) welke iiende defe vreem- de Geilalte,gewapent met fuike ongelijke en ongewoone wape- nen , niet minder koft doen als deic fchoone Juffrouwen in het lagchen gefelfchap houwen. Maer evenwel niet wetende wat'er ageer mocht ichuylen, begoft hy te bedaren, en andere mijnen tê maecken.Indien uw Genade,Heer Ridder,féydehy,herbergh. gelieft te hebben, behalven bedding (want die is hier niet) alles behalvcn dat Tal hy vinden in alle overyjoedt. Siende Don Qui- chot de nederighey t van den Kafteleyn (want foo wilde hy hem hebben) gaf tot antwoordt: voor my,mijn Heer, is 'er haeft ge- noegh; want mijn bed zijn mijn wapenen, en mijn ruft is het ftrijden De Waert hoorende zich Kafteleyn noemen , meen- de, dat hydaer mede wilde te kennen geven, dat hy hem nam voor een Caftillaau , ( al-hoe-wel hy een Andaluz , en felf noch van St. Lugar was, dieven in haar moeders lijf geboren , en fieltachtiger als eenigh Student of Pagiemagh zijn) gaf toe antwoort: is het foo,dat harde rotfen uw bed,en waecken uwer Genaden flaep is, komt dan ν ryelick in mijn huys, met verièke- ling van daer gelegcntheden te vinden om de vaek uyt de oogen te houden een geheel jaer ,ick fwijg een nacht lang: en met eenen liep hy toe om hem den ftegelreep te houden, terwijl de Ridder fich niet fonder groóte moeyte uyt den fadel lichte, dewijl hy ftijf geredenjen flaauw van honger was,als die dengeheelendag geen broodt gefien hád. Af zijnde, beval hy fijn Paertaen den Waert, dat hy toch goede forge daer voor wilde dragen.alfoo 't het befte beeft was, dat de aerde betreden mocht. De Waert be- fag het van onder totboven, maer koft'er die deughden niet aen fieiijfelf niet tot op de helft; evenwel hy beitelde jbcm in de ftal> en cjuam weder by fijn nieuwen Gaft,dien de Vrouwen vaft ont- wapenden,want fy hadden de pays al gemaekt ί maer het quaet- fte was, datjoffe hem borft-en fchouderftuk al afgenomen had- den , fy evenwel, wat moey te dat fe deeden , den geiapten helm niet koften los krijgen, dien hy met foo veel knoopen had vaft gémaekt,dat het fwaert van Alexander daerwel fou van nood en geweeftzijn: maer evcnwcl,omheminftucken te fnijdcn.wilde '...'. Β - dea |
||||
ιξ? Uerfle Deel van
den Ridder níet toe verftaen, wat fe oock deden ; waer over hy
íbo den gantfehen avont bleef fitten.met den helm op het hoof?, dat het geeftigite geficht van de wcreldt was. Geduerende het ontwapenen , hielt hy met defe fchoone en edele Dames (want fulckemoe'ften fe zijn) defe vriendelijcke woorden. Noyt was Ridder van Juffrouwen íbo wel gedient, als Don Quichote, ko- mende uyt fijn Dorp. Juffrouwen dragen forge voor hem , eia PrinceiFen voor fijn Paert. 6 Ronzinantc 1 want foo, Me-vrou- wen,is den naem van mijn Paert,en Don Quichot de la Mancha de mijne, hoe wel ick voorgenomen hadmynietontdecktte hebben, voor en al eer de daden, die ick in uwen dienft fal doen, my hadden bekent gemaeckt. Doch om die oude Hiftoiïe van Lancelot, of Breek-fpeer, te pas te brengen, heb ik mijn naem moeten ontdecken voor den tijt. Maer de fbond, de tijdt ial ko- men , in de welke uwe Excellentien my fullen gelieven te gebie- den , en my fal paffen te gehoorfamen, om door de kracht van defen mijnen arm te toonen het groot genoegen dat ick heb in u dienft te doen. De Deernen, die niet gemaeckt waren om dier- gelijcken Rhetorica te hooien, koften daer niet een woort op antwoorden: alleenlijk vraegden fy hem, of hy niet begeerde ie eten. Een weynig fou ik wel ontbijten, fey Don Quichot,alfoo my dunkt,dat het my geen hinder fou doen. Nu was het by on- geluck Vrydag, en in het heele huys niet te vinden als een llag van viich die men in Caftilien Aba. dexu, in Andalufien Bacallao, ae$ andere oorden Curadiüo , cnby fommige Truchuela noemt. Sy vraegden hem dan, of fíjn Genade geliefde fulcke viskens te eten, vermits men geen andere fpijs by der handt had. Viskens, of vis, antwoordde Don Quichot,fy mochten fo veel wefen,dat fe voor een goede vis mochten beftaen : want die my acht fchel- ]ingen,ofeèn ftuck van achten,geeft, heeft my even wel betaelt. Ook gebeurt'et dikmaels, dat het kalf beter is als de koe, en het lam beter als het fchaep. Doch het zy wat het wil,laet maer ko- men : want den arbeyat en het gewicht der wapenen valt fwaer te dragen met ledige darmen. Men dekte de tafel in de deur,om de koelte; en daêr difte hem de Waert een ftuck van fijn vifch ορ,ίο lang bewaert, en foo qualijk toegemaeckt,dat'er iemandt den honger van fou overgegaen hebben, beneffens een ftuck broodr.dat foo fwart en befchimmelt was.of gy de wapenen van Don Quichot felve had gefien. Maer men fou fich doodt gelag- chen hebben, die het eten van Don Quichot had gefien, niet den helm op fijn hooft en het vifier opgelichc,waer oyer hy niet met |
||||
Don Qu i CHOô de la Ì a Í cÇ a. ás>
fíjn handt koft ín de monc fteeken, maer men mocft.hem inltce
ken gelijck men de kinderen doet, wekken dienfl££vanAc voorlhrevejonckvrouwen of Dames waernam. Doch mheE drincken was de meefte fwarigheyt, ì het ^^g^g.
weeft hcbben,indien de Waert,hoebot hy ?Ë™;°^^ç dige vondt had bedacht,te weten,een (tuk nets.daer hy den wip mede uy t het glas foog. En al dat duldde de Ridder gjm,on niet genootfaeckt te zijn de bant.van fijn heimet los te fmjden. OndeWchen quam 'er een, die de Verekens fmjt, aen de Ho- berg, die, gelijck de gewoonte is, op fijn aenkomen *™£*W' malden loorn blief \ 't welck Don Quichot te meer verfe ker- de, dat hy m eenig heerlijck Slot was, en dat fe hem de mu^ck over de tafel gaveS, dat fijn vifch paftey , fijn fwart bwM-
te-broot^deDeernenJonckvrouwen^ndeWaertdeKafteleyii was: en doe waft, dat hy fich alreets begoft geluckig, en firn
voornemen wel begonnen te achten. Maer het geen hem meeft quelde, was, dat hf de order der Ridderfchap noch nietomfan- genhadj wel wetende, dat hy wettelijk geen avontuer mocht ten eynde brengen, fonder de felve te hebben verkregen. ..... Het III- Hooft-ftitck.
in hit welck verbaelt mort de «engeitam manier, die Don Quichot
kielt om fich Rtdda te doenfl»en>
Ç Y cyndelijck, vermoeyt van deie gedachten, maeckte fijn
flecht en bepaeltavontmael kort; en daer naroependeden Waert, en zich fluytende met hem achter in de ftal >, viel tvoof hem op fijn kniën, met dcfe woorden : Ickfal niet opnjien -va» daer ick ben , ö vroome Ridder, voor en al eer gy, yolgens uwe beleeftheydt, my een verfoeck toeftaet, 't welk verkregen zijn- de,fai ftrecken tot uw lof,en gemeen voordeel van het menlche- lijk onacht. DeWaert,fiende fijn Gaftdus voor hem geknielt, en hoorendefulcke woorden, bleef hem verwondert ftaenacn- fien, fonder te weten wat te antwoorden, of te doen. bynde · lijck bad hy hem op teftaen , maer al om niet, voor en al eetny hem dit verfoeck had belooft toe te ftaen. Daer op begolt Don (Quichot: ick kon niet auders van uwe Doortuchtigheyr ver- wachten , Heer Ridder, en fegu dan, datdebede »W1{gH9 u begeer, is, dat ehy my noch defendagh gelieftRidder» üaenTen defennacht&Uckinde Kapel va»dit uw JüftceUnijn |
||||
2,0 Eerfie Deel van
wapenen bewaken ; en morgen, gelijck ick geicgt hebt, fult gy
mijn begeeren voldoen, om te mogen , als behoorlijck is , door de vier deelen des werelts gaen mijn avonturen te foecken, tot voordeel en byftant van de verdruckten, gelijck de Ichuldige plicht is van de dooiende Ridders, als ick, wiens hoogite be- geeren is fulcke daden uyt te rechten. De Waert, die mede een ipotter was, en aheets de ibtterny van Don Quichot gemerkt hadj begoft nu volkomen te gelooven, dat hy 't niet vaft had; en om dien nacht watkortfwijl aen te rechten, beiloot hy fíjn fot- hey t in te volgen: waer over hy hem cerft antwoordde, dat hy toonde feecker in fíjn dingen te gaen, en dat fulks,als hy begeer- de, een nootfaeckelijk vereyfch was tot die oefFening, enver- fchuldigt acn fulke voorname Ridders, als hy hem ooideelde,fo •uyt fijn reden als mannelijk aenfíen: dat hy ook fel ve in fíjn jon- ge jaren die eerlijcke oefFening genomen had,gaendeen dooien- de door verfcheyde gedeelten van de werelt, om fíjn avontueren te foecken, voornamentlijck door de Gewefben van Malaga, de Eylandcn van Riacan, de omleggende Deelen van Sivilien,Sego- via, Olivera, Valencien , Granada, de Landen van Sint Lu - car, Cordoua, en Toledo , en andere plaetien meer, daer hy de lichtheyt van fíjn voeten , en de gaauwheyt van fíjn handen ge- oeffent had,doende veele overlaflen, maekende veele weduwen, «ii brengende veele quade avontueren ten eynde, in voegen hy fich voor alle rechtbancken van Spanjen had bekent gemaeckt, en fích eyndelijck in dit fíjn Kafteel had neder geflagen , leven- de aldaer op fíjn middelen> als oock die van anderen, ont- fangënde aldaer al de dooiende Ridders , die daer voor by qua- Mén[' van wat lïagh en waerdighcy t defelve mochten zijn , en f¿lát ;álleenigh door de goede genegentheyt die hy defelven toe- droeg1: vorders, dat hy op dit fíjn Slot geen Kapel en had om 'er iijn wapenen té bewaecken,maer dat hy voor had daer een nieu- we te bouwen: dog evenwel, dat inallegelegentheythy wel wilt, dat men de fel ve mocht bewaken daer men wilde, fonder juyil aen een Kapel gehouden of gebonden te zijn, fulks dat hy 't felve koft doen op de piaets van fíjn Slot; en datmen des mor- gens , alles gedaen zijnde, de behoorlijke omftandigheden daer lou toe doen, invoegen hy fou Ridder zijn,en Ridder blijven, al was'er niet een in de werelt.Voorts vraegde hy hem,of hy eenig geltby fig had,daer den ander neen op antwoordde,alfo hy noyt gehóort, nog in eenige Boeken gelefen had, dat iemant van foo veel duyfcnd'enimmermeer geltnadgehandclt, Hier op voerde de j
..■.i: Í
.->'-'. ..-■.....-:.. .... 'I
|
|||
Dom Qjtichot déla Mancha. at'
deWaerdt hem te gemoet, dat hy fich daer wel dapper in be-
droog; want alhoewel de hiftoriedaer geen mentie van maekce, als fynde een faeck die van felfs volgde,en klaer was,als gek, en ichoon lywaet by fig te hebben,datmen daerom niet moeft den-' ken,datfe geen over iich haddentja dat in tegendeel al de dooien- de Ridders altoos haer beurfen wel hadden gefpeckt gehouden regen alle voorval-.dat fc oock fchoone hemden, en een koffertje vol alderhande fal ven by fig hadden,om haar wonden te heclen, alfoie juy ft over al, en in alle plaetfen daer fe quamen te ftryden, Igclykals wilderniflen en woeftynen , geen Wontheelders von-
den, 'ten waer fe juyft den eenen of den anderen Tovenaer te vriend hadden,die haer door de wolken eenjonkvrouw of een Dwerg roefchikte, met een vlesje waters van fuiken kragt, dat de minde droppel de fwaerfle wonden koft geneien,waer door fy in een oogenblik foo kloek en gefont wierden,als van te voo- ren: maer die dat geluck niet hadden, maeckten altoos voor- raet van diergelycke nootfaeckelykheden by fich te hebben , als naelden en draden, en falve om fich te heelen , en andere dingen meer: en of het gelchiedde, dat foodanige Ridders geen Schilt- knapen hadden,'t geen evenwel felden gebeurde,hadden iy de- felve dingen in kleene maelkens, die fo gepakr waren,dat men fc qualijk fien koft, achter op haar Paert, als zijnde yèts anders van meerder belang,dewijl hy andetfints wel bekende, dat het geen gebruyk onder defe Ridders was, valiefen of diergelijke mede te ilepemwaer over hy hem dan als een vrint den raed gaf, ook met dat rege't geen hy over hem had alsVader(gelijk hy haaft hoopte te zijn ¡gebieden dorft, nu voouraen niette reyfen fonder geit, en de andere aengemcrdenootiakelijkheden; en dat hem defelve, als hy dickmaels het minfte daer om dacht,hetaldermeefte fou- den te pas komen. Don Quichot beloofde hem daer forg voor te dragen·, en daer op begoften fe ordre te (tellen op het bewaecken van de wapenen , 't welck'fou gefchieden op een groóte plaets, ftaende ter zijde van de Herberg. Don Quichot nemende al de ftucken by een,maeckte fe aen een pael valt die dicht by een put ftond , en met fijn fchilt aen den arm , en leenende op fijn lan- de, bleef foo te wandelen voor by de pael, juyft als den duyfte- ren nacht begoft. Terwijl vertelde de Waertaen alfijnGaften de by (oudere fiottigheyt van defen Don Quichot,' t bewaken van fijn wapenen , en het Ridder flaen ; daer fich een yeder over ver- wonderde , voegende fich om van verre den handel aen te fien, gelijckfe hem den eenen tijt fagen wandelen,den anderen op fijn Β i lan-
t φ ■'■*..:'■
|
||||
2.2· Eer/?e Veel van
laneie lecnen, en fijn wapenen te ftaen aenfien , fonder fijn
geficht daer af te trecken. Daeu by was de Maen ioo helder , dat men al het geen hy deed genoeghfaem van verre koft fien. OndertufTcheneenvandeRoskammers willende fijn Pacrden te drincken geven, qüam aen de put; eh om den emmer te kry- gen, moeit hy noodtiaeckelijck eerft de wapenen van de pael afnemen. Don Quichot. hem fiende naderen, begofthem met een luyde en vervaerlijcke item toe te roepen : Ghy, wie fhyzijt, onbedacht Ridder, die u vermeet de wapenen van
en kloeckilen Oorlogs-man, dieoyt fwaert opzyde bandt, aen te roeren, fietweltoewat ghy doet, en raecktme de fel- ve niet'aen, indien ghy het leven niet voot het gelag begeert te laten. Den ander achtte niet veel op de barde woorden van defen raeskalder, hoewel hy beter fou bedacht geweeft heb- ben ; maer nemende de felve van de paêl, wierpfe ginder heen. Don Quichot, fulcks fiende, hefte fijn oogen na den Hemel,en fijn gedachte tot fíjn beminde Dulcinea,barftende in defe woor- den uyt: Doetmynuonderftant, ó Vrouw van mijn hart, in dit eerfte affront, dat aen uw dienaer gefchiet,en laet my in de- fe ontmoeting uw hulp niet ontbreken .Met defe en andere dier- gelijcke woorden , werpende fijn fchilt op fijn fchouder,en vat-'' tendc iyn lancie met bey fyn handen , gaf hy den Roskammer daer fuik een geweldigen flag mee op het hooft,dat hy ter aerdc florttc,foowelgeraeckt, dát, indien Don Quichot nocheen- mael ioo gekomen had,den armen droes geen meefter ibu van doen gehad hebben .Dit gedaen fijnde,vergaderde Don Quichot fijn wapenen Weder by een,en begaf fig tot fijn pourmenade,gc- iyk te vooren,als nergens van wetende.Een weynig daer na(zyn- de den eerden noch in fijn ouden ilant, buyten kennis) komt'er noch een ander met de felve meening,om water aen fijn Muylen te geven ;en gaende van geli jeken om de wapenen af te nemen, quam Don Quichotwederomen fonder woortyte fprekeiiiOiTyn Beminde aen te roepen,ligtende andermael de lancie op eer defel- ve noch gebroken was, floegh daer mede den tweeden de kop fchier in ftucken. Op ditgerugt quam al het volk voor den dag, en onder anderen de Waert mede.DonQuichotjfiende defen toe- loop,nam fijn fchildt,en iloeg fijn handt aen hetgeweer,en(mec deie wöorden:ó Vrouw van alle fchoonhey t, kracht en ftercktc van mi jn teeder hart,nu is het tydt om de oogen van uwe Hoog- heyr na uwen elendigen Ridder te ilaen,dewyl hy deiè iware a- vönture poogt teneinde cebrengenjviel fijn vyant toe,fogemoe- /.·/ 'dm ■ -■*..·■■■. % £3
|
||||
Dow Quichot déla Mancha. %^
digt alleen door deie fijn gedachten,dat,al hadden 'er al de Ros-
kammersen Paerdentuyichersvande werelt geweeft, hy nier- een voet fou te rugge geweken hebben. Maer defen begoften nu al van verre met fteenen naer onfen Ridder te werpen , die fich ten beften dat hy koft met fijn fchilt bedeckt, fonder fijn wape- nen te durven verlaten.De Waert riep al,dat fe hem fouden met vrede laten, alfoo hy haer nu al van te voren had geiègt dat hy fot was: dat men hem als een fot ontflaen fou, al had hy hen akemaeldenbek gebroocke», Maer Don Quichot riep noch veelluyder, noemende haer fchelmen, verraders, en m£den Heer van het Kafteel een bedrieger, enonedelen Ridder , de- wijl hy toeliet, datmen op defe wijfede dooiende Ridders in fíjn Hof traceerde ; en dat hy hem , indien hy maer ander&de order van de Ridderfchap ontfangen had , hetfelve fouuyt-pe- peren: maer na u, inoode en vileyne fielen, rappaille, canaille, riep hy haer toe, vraeg ick niet een fier, werpt, goy t, fmijr,en doetme foo veel als gy kont, dat u dit en dat hael, ickfal u haeft betalen het gene gy verdient hebt. Dit feyde hy met fulek een gelaet en barfigheydt, dat hy alreets geen kleene fchnck in defe krijgers bracht. Eyndelijck, foo wel door de vrees, als de bemiddeling van den Waert, lieten fy af te werpen; en Don Quichot vergunde hen de gequetften weg te nemen, keerende, gelijck als voor, nahetbewaeckenvan fijn wapenen, met hec ielvegelaet, en defelveftemmigheyt. Dit werk evenwel ftont onfen Waert fo heel wel niet aen ; waerom hy voor fich nam, den handel kort te maken, en de iwaare order der Ridderfchap aen defèn Helt te geven , eer daer meer quaets uyt ontftont. En gaende daer op by hem , ontfchuldigde hy fich van de overlaft, die hem van dit fnoode volck aengedaen was-·, fonder dat hy er- gens van geweten had: doch fy waren wel betaelt voor hun ar- beyr. Vorders feyde hy hem, dat, alfo hy , gelijk geiegt was, geen Kapel in fijn Slot had, in de welcke men de overige om- ítandigheden (die na fijn befte onthout alleen beftonden uyt ec- nige devote woorden en den Ridderflag) fou volvoeren, men net felve wel op het vlacke velt mocht doen, zfjnde nu alreets genoegiaem vervult het geen het bewaecken van fíjn wapenen raeckte, daer men maer twee uren plach in tebefteeden, en hy nu wel vier in had doorgebracht. Don Quichot liet fich gefeg- gen, enfey, dathy vaerdigwasom te gehoorfamen, en dat hy het foo kort fou maecken als hem mogelijck was; want in- dien fehem andermael quarnen befpringen, enhyondertuf- B 4 ichen
■■■/■ -'.·, $ i
|
||||
14 Eèrflè Deel van
ichen Ridder geílagén wás, ivroer hy, dat hy geen levende
ziel fou overlaten, behalven alleen die het den Heer Kaiteleyn ibu believen. De Waerdt daer op krijgt een boek voor den dag, daer hy.fijn haver en hoy in aenteeckende; en beginnende gelijck als eenige woorden te leien, gaf hy Don Quichot, dievaftop £jn knie'n lag, in het midden van het lefen een ilag op den hals, en daer nae een ander met fíjn eygen fwaert op de ichouder van achteren, al voortgaende met prevelen enlcièn. Dit gedaen zijnde, belaft hy aen een van de twee Vrouwlieden , die daer mee by ftonden, hem het fwaert te gorden , welke het fel ve met een aerdigheydt fonder Jagchen deed, met deiê woorden : Godt maecke uw Genade een geluckig Ridder, en geve hem geluk in het ftrijden.Don Quichot vraegde haer na haren naem, om te weten, aen wie hy defe eer fchuldig was , alfoohyhaer meende deel van de eer te doen hebben , die hy door fijn dappe- ren arm iou verkrijgen. Sy antwoordde met groóte beleefthey t, dat men haer Trijn van Toiofa noemde, en dat feeën dochter van een Schoenlapper van Toledo was, woonende ontrent de plaets die men noemt Santhabienaya, wyders gereet om hem in alJè manieren ten dienft te zijn , en voor haer Heere te houden. Don Quichot verfocht haer, datïe foo veel om fijnent wil wil- de doen , fich voortaen met de naem van Donna of Me-vrouw Tolofa te laten noemen. Dit beloofde zy; en terwijl bond hem de andere de ipooren aen, met de welckehy by na de fèlve reden had: die oock na haer naem gevraegt, tot antwoordt gaf, dat ie de Molinera > of Mulderíche, genoemt wierd, alioofede dogter was van een eerlijck Mulder van Antequera. Dezemoeft ook, gelijck de andere, den naem van Me-vrouw aennemen > metveele aenbiedingen van dienil. Zijnde alioo in der haeft de noyt gefiene Ceremoniën van defe nieuwe Ridderichap vol- bracht , viel ieder oogenblick voor hem te lang om fich te paert re fien, en avontuéfen. te foeckeir. Hy dan /adelt met'er haeft fijn Ronzinant, én. begeeft fich daer op , omheliende fijnen Waerdt met de vreemdfte woorden en dankfeggingen der we- xelt, voor defen dienft aerrhem bewefen: die hem nu fiende buy ten fijn huys, fijn Gaft niet fchuldig bleef, gebruyekende de befte woorden , en hoogdravenfte manier van fpreecken-, die jhy geleert had; en fonder eens te vragen na betaling, liet hem ter goeder uure heen gaen. net
|
||||
ay
|
|||||||
Don QjTicHOT déla Mancha.
Het IV. Hooft-ftuck. |
|||||||
Hit geen onfin Ridder gebeurde, vertrukende uyt de Herberg.
Η Et was nu licht dag, wanneer Don Quichot uyt de
Herberehvertrock, foo wel te vrede, iooluftig , en ioo verbeugt over fich Ridder te fien, dat fijn voeten geenaerdraeckten, noch oock die van Ronzinante, ioo.heni docht: doch beginnende te bedenken, wat raedt hem lijn Waert gegeven had, omtrent het verforgen van fulcke en diergelijcke *» nootfakelijckhedcn, voornamcntlijck van geldt en ichoon lin- nen , befloot hy weder na huys te rcy'fen, en fich aldaer van alie nootdruft te verforgen, als oock van een Schiltknaep , daer hy een feker Arbey ts-man in fijn buert toe fchickte, die arm en wel I bcgaeft met kinders was, doch evenwel tot dit amptleer be- qu'aem. En met defe gedagten draeyt hy fijn Paert dien weg op, Ïdat oock miilchien den weg ruyckende, meer fcneen te vlie- gen als te gaen. Hy had niet lang gereden, wanneer hem docht, dat hy aen fijn rechterhandt, uyt hetdichtae van een Boich, een klagehjcke ftem hoorde, gelijck als iemandt die om hulp nep. iDen hemel fy gedanckt, fey daer op Don Quichot, voorde | genade die my gefchiedt, my lbo terftond gelegentheyt roe- ichickcndcom het geen ick aen mijn plicht fchuldigben te ver- richten. Defe klachten, fonder twijfel, komen van iemant, die in bcnautheydt is, en mi jn onderftant van nooden heeft. H'er<?P wendende de toom derwaerts,reedt daer henen, daer hem docht dat de item van daen quam. En niet lang had hy in het Bolch ge- reden, of hyfag een Metry acn'ecn, en een Jongeling aen een ■ anderen boom gebonden, die omtrent vyftien jaren oudt mocht zijn, en defélvewas, die het gefchreeuwhadgemaeckt, en niet fonder reden, want een groven Boer ftout hem yaft lu- ftighmeteenendtdags aftefmeeren, voegende op ieder flag dele bittere beftraffingen, fiet toe, enfwygt; daer den ander vaft: op toe riep, hy ion het fíjn leven niet meer doen, om Godts wil genade Meefter,ick fal het niet weer doen,ick fal beter voor mijn fien,cn foo voort. Don Quichot dit fchoon werk valt; aen- fiende, begofl: met een toornige ftem te roepen: onbeleetden en wreeden Ridder, ghy hebt daer goedt flaen die fich niet ver- weeren kan, maer klimt te paerdt, en neemt uw lancie (want hy had oock een halve lancie by hem, die tegen den boorn, Β 5 "Qnd>
|
|||||||
¿r. &S-
|
|||
%$ Eerfle Deel van
ftond, daer het jPaerdt aen gebonden was) en ick ial u doen
bekennen, dat het bloodaers wcrck is dat ghy doet, Den Boer fiende fich met defe gewapende Figuer overvallen, die alreets de lancie gevelt had, hielt fich nu al voor doodt; maer fich kee- rende tot goede woorden, fey: Heer Ridder, defen Lecker, dien ick daer ftraf,is mijn Knecht,die my dient in het hoeden van een kudde Schapen, welke ick hier omtrent hou te weyden, die foo forgeloos is,dat ick'er alle dagen een van misken om dat ick hein daer over itraf>gact de fchelm ièggen,dat ick hem fíjn loon ont- hoti; en foo waerachtig als ick leef, hy liegt het door fíjn hart. Hoe durft gy van liegen feggen in mijn tegenwoordigheyt,ftuc- ke boefs als ghy zijt, borlt daer den Ridder op uyt: by de Son, ' die ons beichijnt, ick fal u terftont met defe ipeer door en door loopen: betaelt hem terftont fonder tegen feggen, of by hondert duyfcnt &c. ick rijgje als een hoen aeli een fpit, Den ander trock fijn fchouwer, en ïbnder langer dralen maeckte den Jongen los, die van Don Quichot gevraagt hoe veel fíjn Meefter hem ichul- digwas, antwoordde negen maenden, en ieder roaentiêven ichellingen. Don Quichot begoft op te tellen, enbevont, dat de fommecjuamtot 63.fchellingen; en beval daer op den Boer , op ftaende voet den Jongen tetetalen, indien hy niet terftondt het leven wilde laten. Den ander daer op verklaerde, fwoer by kruys en kras, dat het foo veel niet en was, want hy moefter noch af trecken drie paer fchoenen, die hy hem gegeven, en een féhelling die hy hem Yerfchoten had voor twee latingen, alfoo hy fieck was geweeft. Dat is heel wel, fey Don Quichot, maer deiè fchoenen en dat laet-gelt fal men reekenen tegen de flagen, die ghy hem onfchuldig gegeven hebt ·, want heeft hy het leer van de fchoenen gebrooken, die gy betaelt hebt, gy hebt hem den huy t daer voor aen ftucken geflagen ·, en heeft hem den Bar- - bier wat blöet onttrocken,a!s hy fíeck was,dat heeft hy u,gefont zijnde, Weer met bloed betaelt: infomma, daer pas ick úniet voor toe. Maer, fey den ander, ick heb tegenwoordig geen gele bymy, maerlaet Andries met my te huy's komen, ick fal hem tot een duyt toe betalen. Met hem gaen, om de geheele wereldc niet, fèyd' Andries; want, mijn Heer, foo haefb fal hy my niet alleen hebben, of hy fal my villen als een tweede Sinte Bartholo- méus.Hy fal niet,antwoordde Don Quichot,mijn bevel fal hem genoeg wefen;want ick weet,dat hymy ontiiet: oock vertrouw ik op den eed van fijn Ridderfchap,dien hy my gefwooren heeft. Skt wel toe,mijn Heer,antwoörddc de Jongen,want mijn Mee- »" fter |
||||
Dow Ου i CH o τ déla Mancha, 27
fter is geen Ridder, en heeft ook geen Ridderlijke order om>
fangen-.iijn naem is de rijke Juan Haídudo de Boer , nabuervan Quintanar.Daer is weynigh aen gelegen, fey Don Quichot,die konncn oock wel Ridders zijn, behalven dat een ieder de ibon van fijn werckeu is.Dat is wel waer, antwoordde Andries,maer wat fal ik veel feggen van mijn Mee fters werken, dewijl hy my mijn betaling onthout. Ick doe niet, broeder Andries, fey den Huysman , doet my de vrientfehap ilechts en gact met my, en ik fweer u by Co veel orders van Ridder fchappen als'er in de we- reltzijn, dat ick u tot een duyt toe betalen fal, en dat noch in v goede ílucken van achten. Daer is weynig aen gelegen,fey Don Qiüchot, betaelt maer in iehellingen, en daer ben ick wel me- de ce vreden ; en fiet dat ghy volbrengt het geene ghy gefwo- ren hebt, of ick fweer u by den ielven eedt, dat ick u lal komen foecken , en kaftijden, al waert dat gy ondet de aerde u verberg- de. En of ghy begeerde te weten, wie u beveelt, enwienghy hebt te gehooriamen, fo kent my aen den vromen Ridder Don Quichot de la Mancha, de befchermer der verongelijkten, en daer mede adieu,doch fiet: dat gy my niet tevooren liegt, onder pene als boven. Met defé woorde ftack hy fijn Ronziuante met fpooren^en in korten tijt was hy uyt hetgeficht. De Boer oog- de hem na, foo lang als hy koft : maer als hy fag, dat hy nu een ftuck weeghs uyt het Bofch was, keerde hy fich na fijn Jongen, en fey , kom hier Andries, mijn Soon, ick fal ui betalen dat ick u fchuldigben, gelijckdien beichermer van de bedruckten my heeft belait. Dat fweer ickje wel,fey Andries,cn 't fal oock beft zijn dat ghy uw Meefter fijn bevel nakomt, eerlijcken Ridder als hy is, de Heer geeft hem duyfeni jaer levens, of anders ghy hebt wel gehoort, wat hy gedreyght heeft, en ken ick hem te recht hylal't wel doen. Dat weet ick mee wel, ochlacy, iey den Boer; maer evenwel, om dcbetaling grooter te maecken, moet ick de fchult oock wat vermeerderen: en met een vatte hy Andries weder by de kop; bondt hem aen den felven boom ; en gat hem foo veel flagen , dat hy hem als voor doodt liet. Roept nu dien rechter van ongelijken tot uw hulp,feigneur An- dries , fey doen den Boer, en fiet of hy u noch eens helpen fal; ick denck wel neen, alfoo ick van mening ben u het vél af te ftroopen , gelijck ghy gevreeft hebt. Evenwel maeckte hy hem eyndelijck los , en liet hem gaen, om fijnen Ridder te ibecken. Andries ging alfoo van hem, huylende, en alte- rnéis vloeckcndecn iweercnde>dat hy hem wel haeft daer mee °P
|
||||||
28 Eerfle Deel va η
op den hals ibu komen, alíoo hy hem al den handel van ftuckje
tot beetje fou vertellen ; en die ibu wel maecken,dat hy aen fyn
feit fou komen:en loo mocht hy al huylende heen gaen, latende
etlagchen voor fyn Meefter. Op deièwijfe bracht den vro- men Don Qnichotdefefaeck ten eynde, rechtende niet Hecht het ongelyck van Andries. Evenwel dacht hem,dat hy iyn din- gen wel ter deeg befchickt, en eengeluckigbeginielaen fyn Ridderfchap gegeven had. Aldus vergenoegt, reed hy vaffc na iyn Dorp toe,pratende met fich felven iomwylen:wel moch t gy u geluckigh noemen , ó íchoone boven alle ichoonen , Dul- cineadel Tobofa, dewylgy in uwe ootmoedichfte onderda- nigheyt een foo vermaerden en onverwinnelycken Ridder hebt, gefyck is en weien fal den alty t uwen Don Quichotdc la Man- cha , dewelcke,gelijck degantfche werelt weet,nu de Ridder- lycke order ontfangen , en alreets de rnecftc overlafb gewrooc- ken heeft,die oy t de onredelykheyt felve,en de fnoodfte wreed- heyt heeft aengerecht;die , ièg ick,het ftael uyt de handen heeft doen vallen van dien wreeden vyandt, die foo onbarmhertig- lyk dien edelen jongen Prins handelde. OndertuiTchen quam hy by een vierfprong, fonder te weten wat weg hy moeft inilaen: maer terftont quam hem in gedachten, hoe de dolende Ridders by die gclegentheyt plachten te doen ; waer over latende den vryen toom aen Ronzinante, liet hy hem gaen den weg dien hy ièlvebegeerde.Het beeft volgdefyn ouden wegh,dat is,die regel recht na deftal toe leyde.Omtrent twee mylen voort gereden hebbende, ontdecktehy een grooten tropvolks, die, gelyk men naderhant vernomen heeft,eenige Kooplieden van Toledo waren,welkenaMurciareden,omaldaerfyde tekoopen.Sy wa- ren fes in het getal, met vier Dienaers , rydendemethaerqui- tafoIen,of hooft-deckfels voor de Son,en noch drie Stal-jongens te voet.Nauwelicks hadfe Don Qüichot in het oog,of hy beeld- de fich terftont ick en weet wat vreemder avontuerin:en om die paiTagien, welken hy fíjn Boecken gelefen had,na te volgen, nam hy'er een van voor de vuyit.Hy dan,na dat hy fich wel in de zaelgeiètjfyn lchilt voorde borit,en fyn lancie op de knie ge- voegt hadjftelde fich in het midden vanden weg, verwachtende tot dat defe Ridders (want daer voor wilde hydefel ven gehou- den hebben)aen quamen : en als iè nu fo na by waren,dat ie hem koften hooren,riep hy haar roe:al de werelt hou ftaUndien al de werelt niet wil belyden,dat'er in de geheele werelt geen fchoon- dcr is als de Keyferin van Mancha,' Dulcinea van Tobofa. De Koop-
|
||||
1-----
|
|||||
Όοη Quichot de la Manchan 29
Kooplieden íágen en hoorden vreemt op, en bleven ftaen , ver-
wondert ib over de miíTelijke gedaente van onfenRidder,als over íijn redenen, die haar teritont te kennen gaven ,dat den man niec wel met het hooft bcwaert was ; wacrom fy iich ftelden op hun ^emak te fien, waer dit belijden en bekennen op uyt fou komen: en een van hacr, dat een fpotter was, riep hém weder toe :,Heer Ridder, wy kennen defe goede Juffrouw niet: laet ons de felve fierren indien fy foodanig is,als gy fegt,fullen wy in goede mee- ningbelijden,dat fy foo ichoon is. Sou ik u die toonen,fey Don Quichot, dan foud gy een foo blijckelijcke waerheyt wel goet te bekennen hebben: maer daer leght de faeck , dat gy bekennen lult fonder fien , en niet alleen bekennen, maer fweeren, en met eede,fceveftigen ·, of maeckt reeckening, dat gy met my ftryden lulc,v*ioovaerdigen als gy zijt. Daerom komt een voor een , als Ridders betaemt, oí al te faem gelijk, als her canaille gewent is: hier fta ickom u te verwachten , vertrouwende op mijn goede faek. Heer Ridder, antwoordde de Koopman weer, ik bid uwc Doorluchtigheyt uyt den naem van al defe Princen en Heeren , die hier regenwoordig zijn , datgy (om onfe conferentie niet te belaften meteen faeck tebefweeren die wy noytgefien hebben , en te meer zijnde rot fulcken nadeel van de Keylerinneri en Ko- ninginnen van Alcarria, Eftramadura, enz.) ons gelieft eenige afteeckening van defe Princeifen te toonen, al was het niet groo- ter als een terwen graen (want met den draet fullen wy het klu- wen wel krijgen , en aen den klaauw kent menden Leeuw) en wy fullen vernoegtzijn,en uw Genade gaern in fijn verfoek vol- doen. En boven dat,gelooft vryelijck,dat wy foo feer op haer fy zijn, dat, al bleek by het af beeltfel, dat fe fcheel, of lam aen een hantjof gebogchelt was,wy evenwel tot haren beften fullen (eg- gen wat u believen fal. Hant,hant,riep Don Quichot wederom, botte fchelmen als gy zijt, fpreeckt gy van handen, geen handen zijn' t,maer amber: en wat durft uw fnoode tong fpreecken van fcheel of gebogcheltreen pilaer is foo recht niet,als zy. Maer gy, ¡vervolgde hy geheel van toorn ontfteeken, fult betalen de hey- loofe blafphemie, die gy tegen deiè meer als menfchelijcke fchoonheyt hebt uytgeftort. Hier op iteeckt hy zijn Paert mee fpooren, en velt fijn lancie, met iulck een grammigheyt en ge- wek, tegen defen Voorfpraeck, dát, indien ter goeder uyr fijn Paert ten halven wege niet geftruyckelt en gevallen had, het'er ilecht uyt gefien fou hebben. Ronzinante dan valt, en werpt zijn MeeftercengoctftuckweeghsYanhenvydie, hoeieerhy OQCK
|
|||||
λο Eerfle Deel <0tín
oock focht op te rijfen, de macht niet en had (fo belemmerden
hem fijnfpooren, fija lancie, fijn heimet, en fijn fchiit) latende evenwel ondertuflehen niet na defe woorden uyt te bulderen : loopt niet, fnöode ichelmen als ghy zijt, loopt niet, maer wacht een weynigh: het is mijn Paertsfchult, datickditon- «eluck heb: wacht maer een weynig. Maer ondertuiïchen een qua fchelm van een Stal-jongen , die al dit fnorken niet ver- dragen koft, loopt toe; neemt de lancie op ; breekt fe voor fijn knieaen ftucken;en begint met een van de enden foo vreeilijk op ©nfen Ridder teflaen, dat hy hem fo week en murw maecktc als een gebraden ajuin: en wat fijn Meefters hem toeriepen, dat hy fou ophouden, hy vraegd'er niet na ; maer nemende het eene ftuek voor, het ander na, ruftte niet voor dat--hyfaal tot ipaenders had gemaekt:terwijl den armen ellendigen Don\3ui- chot niet deed als vloecken , ftormen, hemel en aerd' te drygen, •en de fchelmiche Tovenaers, die hem fo vervolgden,te vervloe- ken . Eyndelijk de Jongen moe van flaen, en de Kooplieden van roepen zijnde,volgden fc gelijker hant hun weg,hebbende goe- de ftof om onderwegen wat te lagchen met den armen o ver- wonnen Ridder, die fich eyndelijk vry fiende, fíjn beft deed om op te ftaen, maer al om niet: want koft hy te voren, eer hy foo ivcel flagen had gehad, niet op, hoe fou hy nou, daer hy foo veel -houts te dragenhad. Evenwel, hy vertroofte fich in zijn onge- luk ·, wel wetende , dat dit de gewoonlijke toevallen van de dooiende Ridders waren. Maer Ronzinant had al de fchult te dragen. Het V. Hooft-ftuck.
Verhandelende het vervolg van het ongeval van onfen Ridder. S lende Don Quichot, dat hy fich in der daet niet bewegen
koft,begoft hy by fig fel ven op de eene of andere paflagie van zijn fotteBoecken te denken;en teiftont fehoot hem die van den Marquis van Mantua in den fin, wanneer Carlot hem in het ge- berchtegewont liet leggen: eenhiftorie, die de kinderen van buyten kennen, en een vnde mecum is van alle Stal-jongens, ¿doch voor de reft foo wacraehtigh als de miracülen van Maho- anet. Evenwel defe paiTagie ftont hem boven allen feer wel aen, ityaerom hy, na dat hy fich wel lang gewentckengekeert had, «nede op de ièlve manier begoft. _ |
|||
Don QuicHoT déla Mancha. 31
Waer zïjtghy vrouwken van mijn hart,
Hebtgby geen deemtsmetmijnjmgrt ? O/weetghy licht het onheylmet, Het geen uw Ridder isgejchiet ? D/e bier in uwendienflminjoot, Legt op der aerd' geslagen doodt, Ofgby zijt wreedt en obfltnaet, Dat u mynfinert niet ¿ten en t,aett En op defe wijfe vervolghde hy de geheele hiftorietotopde
veerskens: O eel Marquts van Mantua,
Myn Oom en Heet, wat jammerfcha.
Wanneer juyftby geval een Boer van het Dorp van Don Qui-
chot daer voorby quam, hebbende eenige facken met terw nac de meqlen gebracht; die,fiende defen ellendigen daer foo uy tgc- ftreckt, fich by hem voegde, vragende wat hem deerde, en wie hywas. DonQaichot, die al meende dat het den Marquis van Mantua was, gaf anders geen antwoor t, als dat hy al voortging met fijn rijmen, tot dat hy al fijn iwarigheden en de liefde van des Keyfers Soon tot fijn Bruyt vertelt had, min noch meer als men in de hiftorie leeft.Den Huy fman,horende al defe fottighe- den, eneyndelijck hetvifiervan den heimet oplichtende, dat door het ilaen heel ontheyftert was, vaegde hem het aengefichc af.alfoo hy het ièlve ioo vol ftofhad, dat men hem niet be- kennen koft: maer fchoon zijnde, fag den Huyiinan,dat het fijn Gebuer was. O mijn Heer Quichada, dat is, kinnebacken (want foo moet hy voorheen geheeten hebben gehad, eerhy van een halve in een heele lot verandert was) fey denHuyfman» wie heeft u foo getrac"teert?Maer den ander bleef al by fijn teem» en het revelen van fijn rijmen. De Boer maeckte hem , ten beften dat hy koft, het borft-ftuck, en de ringkraegh los > om te fien of hy oock eenige quetfueren had; maer hy vernam geen bloedt, noch eenigh teecken van wonde. Hy deed fijnbeU om hem op te helpen, en bracht heteyndelijck^metveelar- beydts foo veer> dat hy hem op fijn Ezel Jcrceg, om dat de felyc wat fachter van gang was. Hy vergaderde de wapenen by een» tot de ftucken van de lancie inkluys, bomfeaen malkander» en gaf fe Ronzinant te dragen; en nemende foo de toom van het Paert in de cene, en het feci van dea Ezel in 4c andere handt, bc- , Saf
|
||||
3^ .,; Eerfle Deel van
gaf hy fich na het Dorp toe, droevig zijnde over defe fotternijcn
Tan Don Qmchot te hooren en te fien , die het boven dat quaedt genoeg had om fich op den Ezel te houden, en fora wijlen van cnckel fmart fteende, of hem de fiel achter uy t wou; waer over den Huyfman hem t'elckens vraeghde, wat herri deerde, en wac quade geeft hem geftadig defe vertellingen en revelenjen in het hooft bracht. Maer Don Quichot gaf hem geen ancwoort, als in ryrmdog latende de andere hiftorie varen.quam hy op den Moor Abindarraes.wanneer den Heer van Amequera, Rodrigo de Nar- vaes , hem gevangen wegvoerde. Eyndelijk, als hem den Boer weder vraegde, hoe 't met hem was, gaf hy hem het felve ant- woordt geen den gevangen Moor aen Rodrigo de Narvaes gaf, op de felve manier gelijk hy in de Diana van Monte Major gele- fen had; 't welk foo wel te pas quam, dat den Boer hem met fijn revelen ik weet niet waer wenfchte: in voegen hy eyndelijk be- goft te fien,dat fijn Nabner ftapelfot was,en fich te meer na huys haeftte, onrte eer van defen dwaesen.raeskalderontftegentc zijn,die hem tot eenbefluy't dit noch toe gaf: Weet gy wef,Heer Don Rodrigo de Narvaes', dat die fchoone Xarifa, daer ick van gëfprookcn heb, nu is de bevallijcke Dulcinea van Tobofa, voor de welcke ick gedaen hebψ doe, en doen fal,: de braeffte daden daer men in de geheele wereldt van gehoort heeft,of hooren fal. Den Boer gaf daer op tot antwoordt: mijn Heer, fiet toch wien ghy voor hebt, och arm man en fondaer als ick ben : ick ben niet dien Don Rodrigo, noch den Marquis van Mantua, macr Peter Aionfo,uw Buerman : noch gy zijr ook Baldewijn, noch Moor, maer den eerlijcken vromen Heer Qmchada. Ick weet wel,wie ick ben,antwoordde Don Qm'chot,ik tart;alde twaelf Pairs van Vranckrijck, en al de negen van dé Faem · want al hun daden, te farnen gefmeet, zijn evenwel by de mijne niet te vergelijcken. Aldus quamen fy eyiidelijck op het vallen van den avont in hun Dorp: doch den Huyiman wHde niet binnenkomen, voordat het heel duyftert was, op dat fe den Ridder niet fouden fien, fö cjuálijck als hy opgefeten was. Ten laetften duyfter geworden zijndckomen iy inhet Dorp, en Don Quichot in fijn huys,dacL- liy hetal 'tonderfte boven vond: want de Paftoor,en de Barbier ¡ ván het Dorp,beyde groóte vrinden van Don Quichot,waren in j huys,daer deoüde Meyt vaft haer ongpluck tegen vertelde: wat i dunckt joHjHeer Licentiaat j van het ongeval van mijn Meefter: j fes dagen is hetdat/wy nog hem, noch fijn Paert, gefien hebben: lïj'n fcKUt ¿fijn lancie, en fijn andere wapenen fijn ook nergens ie ■vinden,
|
|||||
Όοη Qtrrctíor delá Manchan jj
: vinden,ongeluckige ais ick ben; en het valone fekèr in i dat die yeryloeckte Boecken van avontueren, die hy heeft, en nacht en dag leeft, fijn finnen op de loop gebracht hebben: want ick heb -hem dickmael by fijn fel ven hooren feggen , dat hy met kracht mee een dolend Ridder wou worden, en heen gaen om avontue;» ren te foecken: dat Te de drommel halen moet, die fuik. een edel verftant fo fchendig bedorven hebben. Syn Nicht deed vaft de ièlve klachten, en voegde daer noch by: goede vrint,Meefter Nicolaes. (want foo was de naem van den Barbier)ick moet u nu" ièggen , dat ick myn Oom dickmael gefien heb,als hy menig- mael twee of dry dagen en nachten aen malkander had fittenle? fen,fynfwaert uyt trecken, en tegen de mueren ftaen icher* men;en als hy dan moe gefchermt Was, en hem gevraegt wierdj wat hy deed,gaf hy tot antwoord,dat hy vier Reufenals tooreoS had omgebracht; en het fweet,dat hem van alle kanten af liepi feyd' hy was het bloet van de wonden , die hy in den ftrydt ent-r fangen had: en dan dronck hy een goet glas kout water jfeggen- de, dat het foo een ièecker koftelyck water was, 't geen hem de wyfe Efcjuife toegebracht had,dat een groot Toovejiaer, en f yn byfondere vr int was. Maer ick geef myn iel ven al de fchult, dat ick'er niet eer in voorfien,en al die raièndeBoeken verbrant hebj want iy verdienen het foo wel,als de alderkettetachtigfte diedet Zyn.Ick ben oock van dat gevoeleiiiiey de Piefterjen men hoort den dag van morgen niet te laten over gaen, fonder publycke en Openbare ftraf daèr over te doen * en dat om dat fe odriaeck van fulcke fottigheden zyn. Dit ftont den Huysman en Don Qui- chot vaft aen en hoorden; 't welck den goeden man te meer vet- ièeckerde in het gevoelen,dat hy van fijn fieckte genomen liad ¿ enbegoftdaeropluytkeels uytte roepen: Doet open voorden Ridder Baldewyn,en den Marquis van Mantüa,die hier is fwaer- lyckgequetft, en voor den Moor Abendarraer, die den vro» men Rodrigo de Narvaes gevangen leyt.Op dit roepen fprongen fe alternad voorden dag, enhiette.deneenfyn vrint, den an- der haer Meefter , en haer Oom, wellekom , die noch op ¿en Ezel fat, alfoo hy alleen daer niet koft afkomen.Blyft yanniy, ièyde hy als iequamen toeloopenom hem' teomhelfen,/want ick ben door fout van myn Paert fwaerlyk gequetibj maer doet loo yeeKdat de wyfe U.rgande de onbekende rerftont voor myn bed komt, om myn wonden te genefen. Siejcnu wel, feyd' de oude Maeght, waer het myn Meefter ichort':'*'■\}&». iiartgetuygde-'Emynalvgaetgymaejyooït, myn Heer j wy C" Tullen-
|
||||
34 EerjleOeeltan
Salkïidcr wel íórg voördragen,al is*er die onbekende Murgade
niet by: de drommel hael,feg ick noch eens,defe raiènde Boec- Sceiijdie uw finnen fo op de loop geholpen hebben. Aldus brach-· teniehemtebcd; maer wat fefoch ten, of niet, fy vonden geen Wonden: dochhyfeyd'haer, dathetlyfhietendaergekneuft was,alfo hy een fware val met fyn Paert gedaen had, terwyl hy niet tien ftareke Ridders,de kloekfte en defperaetfte die'er in de werelt mochten zyn^in het gevecht was geweeft.Wel,wel,fey de Priefter, dat is weer heteude deuntje: wacht maer tot morgen *, en eet het avont wordt, weet ik raet met defe Ridders en Avon- tueren. Sy mochten hem duyfent dingen vragen; maer al wat hy antwoordde,was,geeft my te eten, en legt my te flapen. Die wiert foo gedaen, terwyl de Priefter van ftuckje tot beet je den Hüyfman afvraegde, hoe en waer hy hem gevonden had; die haer al den handel ver haelde,en de fottigheden die hy hem on- derwegen had fíen en hooren doen: 't welck het voornemen van den Priefter en Meefter Nicolaes noch te meer verfterekte j ge- lyckfyoock des anderen daegs malkander aenfpraken, en te fa- ftien na het huys van Don Quichot gingen. Het VI. Hoofoftuk.
Handelende mande (irenge lnquifitieover de Boecken van
DonQyichot. MAer onfen Ridder lag noch in fyn fachte ruft: evenwel
cyfehten zy fyn Nicht de fleutels van fyn Boeck-kamer af, «iater fc ftonden,die oorfaeck van dit quaet waren. Sy dan gingen binnen, gevolgt van de Oude, en vonden daer meer als hondert ftucks, groóte wél gebonde en geconditioneerde Boecken, be- halven noch eenigekleynen. Maer de oude Maegt, iiende al de- len hoop, ging haéftig uyt de kamer, en haelde een fchootel met Wy water en een quifpel,en badt den Priefter, hy wilde de kamer Wyeh,want,fey fy,een van al die Toovenaers,daer defe Boecken Vol van zyn,mocht ons,tot vergelding van het geen wy hen po- gen te doen ¿een quade part ipeelen. De Licentiaet koft fich niet onthouden van lagchen over de eenvöudigheyt van de Deerne, t«n bévál met eenen den Barbier hem de Boeken een voor een toe te teyciken,öm te ïien,watfe warën:minrdiien mochten'er eenige ftyn,dië foo'harden doöt niet verdienthadden.Neen,neen, fey He Juicht, fbaerter niet een, want het is al een volk: "t fa'1 alderbeft Weíeá > w^eïife doCrr de^enfter op de plaers werpt, daer mer *--;,": eea |
|||||||
"'•''"i'fl· triifiitfitriiiifri
|
|||||||
_
|
|||||||
DowQLuïchqt déla Mancha.. $f
ten goét vyer van ftoocken kan,fonder dat ons de rook in de oo¿
gen Tal byten. Dit vont de oude Deern oock goet, foo verbittert waren fy alle bey tegen defe onnofele mifdadigers: maer de Prieíler wijde daer toe níet verftaen, voor en aleer hy eérft den tytel gelefenhad.d'Eerften dan,die hemMeefterKlaes in de hau· den gaf» waren de vier eerften van Amadis van Gaulen. Dit is wat wonders,fey de Piefter,dat dit de eerfte zyn -, want gelyck icfc wel gehoon heb, zyn ze oock de eerften geweeft die gefehrevea en uytgegeven zyn : en al de anderen hebben haer oorfpronck daer ván genomen. Waerom my dunckt( onder verbetering) darmen defe,als Vinders van defe fchadelijcke Se£te,fonder ver- fchoning,ten viere verdoemt.Neen,Heer,feydeBarbier daer op, ick heb ook wel hooren feggen,dat het de beften zyn die oyt van defe natuur zyn gemaekt;en daerom dunckt my,dat men de fel- ven,alsde uytftekentften in hunnekunftjbehóort te verichonen; Dat is ook waer,fy de Paftoor,en om die reden dan is hen het le- ven gefchonken. Laet ons die anderen fien,die daer by ftaen.Dit zyn de Daden van Ejj>landijen-,vi&tugc foon van Amadis, iey Mee· fter Klaes. Ho,ho,antwoordde de Pnefter, defe Soon komt by den Vader niet te pas. Doet my daer dat venfter op jen dit faMiët' begintfel zyn van het vyer,dar wy ftoocken fullen Dit wiert ίο gedaen ,en den goeden Efplandiaen vloog foo (ionder toovery ) ten venfteren uyc op de plaets , daer hy met een goede parientic tia het vyer lag te wachten , 't geen hem in een andere werclt fou helpen.Gaet al voort, fey Heerom.Hier komt AmaüsvanGtiti. ken-,fcy Meefter Klaes ,en ick geloof,dat die heele ry van dat ièi- vegellachc endie arkomftis. Laetfe altemael de felve fprong doen,ièy den ander ; want in fpy t van de Koningin Pintiqüinie- ftra,en den Harder Darinel mtt al fijn verwarde hardersklagten» ik fou fe verbranden,al lag'er myn eygen Vader boven op,indica hy anders mee in het gilt van Don Quichot was.Dit vorid Mee- fter Nicolaes, en den geheelen Raedt, oock goetjen foo was het wegh daer mee.Dé Oude nam den heelen hoop,die al wat groot wás , en wierplè van boven neer. Wat ftuck is dat ? vraegdc de Priefter.Dat is Don Olivante de Laura. Die dat Boeck geienreveu heeftjZey hy,is de felve,die het Blom-hofhezh geièhreven ; en in der waerheyt,ick fou niet weten te leggen, welk van tweën het waerfchynlijckfte, of, om beter te feggen, het befte, of minft loogenachtig is. Dit wil ick alleen feggen, dat het met al fyn onnatuerlyckheden de anderen geièlfchap fal houden. Dit is FlarifinartfVÊn Hér cania , fey.Meefte* Klaes. Alwashynoch C ^ duyfcnt-
|
||||
3<í EerfleOeelvan
duyfentmáel Florifmarte, en als was hy noch íbo vreemt in de
werelt gekomenrmoet hy te vyer, met al lijn hardigheyt en dro- ge ftijl. Dit ginckíoo al mee fijn ganck. Dit is de Ridder Plattr, íey de Barbier. Dat is een ouden gaft, fey de Prieiter ; maer ik vind 'er niet in, dat hem van de doot kan bevrijden : voeght hem al by de reit, en dit wiert ίο nagekomen. Dacrnaquam de Ridder van het Kruys. Om Co heyligen naems wil, íey de Prie- iler, foumen al veel doen : maer achter het kruys fit de Duy vel: al mee te vyer.MeefterKlaes kreeg weer een ander voor de hant> en fey, dit is de Spiegelder Ridder¡chip. Ick kan hem heel wel, ièy de Licentiaat : laet hem heen gaen met fijnReynout van Montalbaen, fijn ν tienden en gefellen, diefachtigetalsCacus felve, met de twaelf Pairs , enden Hiftoriichrijver Turpin : en ick beloof u dat, fy fouden al mee de red gefelfchap houwen, *t en waer het een gedeelte der vinding van den vermaerden Mateo Boyardo was, daer qock den braven Ariofto fíjn vonden uytgemaeckt heeft , die , of gy mede in handen kreegt, be- houdens dat hy eenandere taelipreekt als fijn eygen, wil ick niet een duyt voor fijn leven geven ,maer in fijn eygen fpraek wil ick'er de hoet voor afnemen. In het Iraliaenich heb ick hem,fey de Barbier, maer ickverfta hem niet. 't Sou oockniet goet zijn,datgy hem veritont, antwoordde den ander; en veel beter had dien Capiteyn gedaen, hem niet in Spanjen gebrocht -, noch Qvergefet te hebben , alioo hy hem veel van fijn naruerlijcke fcraent heeft doen verliefen;gelijckfegemecnlijck doen,die ioo- danige veerièn in anderen vcerfen overfetten : want hoe ieerfy pock hun beitdoen, konnenfyder de eerfbe aerdigheyt niet weder in brengen. Ick fegh u, in der daet, datmen die,en al die Boecken, die van de'Franfche Ridderfchap fchrij veiijbehoort i n een droogen put te doen,om met gemak over te leggen wat men daer mede doen fal, behalven alleen Barvaran del Carpto, en noch een ander,genaemt Ravcefvalles, die juyftin mijn hau- den komt,Welke men terftonc met al de reit behoort te verbran- den, fonder uititel.Al ditbevefligdeMeefterNicolaes,als die wel wiil,dat de Piieiler de waerhey t ίο liefhad, en fo goeden Chri- ften was,dat hy om de geheele werek niet tegen fijn gemoet fou hebben willen fpreken.Met eenen een ander Boek opflaende,be- vondenzyjdat het Palmerin <υα?ι 0/i<u¿»,eneen ander daer neven, dat het Palmerinvan EngeUntvrzs. Met dien eerften, ièy de Paftoor, .terftont na het vyer, dat'er felf de as niet van over en blijftmaer datmen dien ander,als yets raers en feltfacms,beware, al-
|
||||
Don QuicHoT de la Μ anchan 37
alwaer het in fulck een kas, als Alexander gebruyckte, om de
wercken van Homerus in te bewaren. Dit Boeck,Compeer,ïs te achten,en dat om tweedingeniheteerlte,omdathetieergoetis: en het ander,om dat men wil feggen,datfeecker vcrftandig Ko- ning van Portugael het felve fou gemaekt hebben. Al die avön* cueren van bet Slot van Miraguardes zyn feer goet , en met groóte konft gemaeckt. De redenen zyn beleeft en klaer, en be- houden feer wel de achting van den geen die fpreeckt,en dat met groóte eygenfchap en verftant.Soofegh ick dan, behoudens uw goetdunken, Meefter Klaes,datmen dit met die van Amadis van Gaulen behoort te bewaren , en al de reit, fonder onderfchëyti te verbranden.Sacht,facht,Compeer , fey Meefter Nicolaes,h'ièr heb ick den vermaerden d?w Belian»s.Oir, met het tweede,der^ de en vierde deel , heeft wel een weynig rabarber van doèri-om. de gal af te dry ven, feyd' de Priefter ·, en raen behoorde hérii alleen te verloflen uyt het Kafteel van de Faem, behalven andere onnatuerlyckheden meenwaer over men haer geven mag Ter- mino Ultramarino, tydt van bekeer ing', om daernabarmher- tigheydt offtrengheyt teoeffènen. Daerom ■ Gevader, neemt gy fe met u: doch,öp_üw hals, laetfe niemandt lefen. Seër wel, fey Meefter Klács, en fonder fïch langer met lefen befig te hou^- <ien,belafte de Maéght, al de reit van de o;rooren te nemen,' en lil Ö
daer mede na de plaets te loopen.Dit was geen doven geiêydt,ai -
foo fy niet liever iag; en nemende feven 'of acht gelyk , wierpfe foo ál te famen op de plaats.Door dien zyder nu lbo veel teffens nam, viel'er een uyt haer handen voor de voeten ván Meefter Klaes, die hem op nam, en bevont, dat het de Radder Tiranteél RLncd was. Wat wonder,wat nieuws ,-riep de Barbier daer op tjy t, bier hebben wy Tirante el Blanco.Geeft hem rriy hier, fey -den ander, want ick maeck gifling een fchat van vermaeck ge- vonden te hebben. Hier is 'oocko^wQuirieleyfónvan Monta!- ¿ww,een dapper Ridder, met fyn Broeder Thomas van Montal- baen , oock den Ridder Fonfeca, met den ftryt dien de dappere Derriantehad met den Alano , en de loosheden van de Jonck- vrouw Plazer deMivida, met de liefde en lagen van de Biuda Repozada,ofgerufte Weduwe,ook de Keyferin op haer Schilt- knaep Hipolytus verlieft.Ick ieg u·, inder waerheyr, Compeef, ■dat het van wegen fijn fty 1 het befte boeck ter werelt is. Hier ée- ten, llapen, en fterven de Ridders in haer bed ; maken teftamerk «er iè fterven; met andere natuerlyckhcden, die men in al de anderen niet en vint.Daerom hou ick hem, die hergemaeckt C } heeft,
|
||||
^S Eerfii Deel van
heeft, voor een man van verdiende; 't en ware hy andere fotter-
nijen gedaen had,die hem op de Galey gebracht hebben. Neemt ícmet u, en leeft fe ·, en befiet, of ick de waerhey t niet gefprooc- ken heb. Dat fal gefchieden,fey Meefter Klaes. Doch wat fullen wy met defe kleenen doen, die hier noch ilaen ? Die geloof ick niet dat van Ridderfchap fchrijven , antwoordde de Priefter , maer eer van Poëfy; en met eenen een der felver op flaende,vond hy dat het was de Diana "jan Montemajor^ en vervolgde (meenèn- de, dat al de anderen diergelijcke waren) defen behoorden met de anderen niet verbrandt te worden , om dat fe foo fchadelijck niet zijn; want het zijn Boecken van verftant, onder verbete- ring. Áy, Heer, antwoordde de Nicht daer op, ick fou fe al mee niet de reit verbranden ; want ick vrees,wanneer mijn Oom van deiè fieckte van de Ridderfchap al fal genefen zijn , dat het hem weer ial in 't hooft fchieten Harder te worden , als hy deiè blijft te leien, gaende door deboiTchen en velden iïngen als een fot: ja dat flimmer is,ick vrees, dat hy wel tot de rijmery mocht ko- men te vervallen ; 't welk, gelijck fommigen leggen, een onge- neeilijcke fieckte is. De Dochter feyd waer, antwoordde de Priefter; en daerom laet ons onfen Vrindt defe gelegentheydt benemen; en om te beginnen met onfen Montemajor , ben ick van oordeeljdat men hem niet behoorde te verbranden;maer dat toen' die geheele verhandeling van de wijfe Felicia, en het be- iworen Water, met al de groóte veerfen daer afdoe; en laet hem leven in vrede met fijn profa, en de eer van de eerfte en voor- naemfte in diergelijcke ftoftezijn. Hier volgt, fey Meefter Klaes, de Diana van Salmantino., en noch een ander van Gtlpolo. Die van Salmantino, antwoordde de Priefter, heeft niet als het vyer te verwachten -, maer die van Gilpolo bewaert, foo wel als of ie Apollo felver gemaeckt had : en foo laet ons voort gaen , want het begint laet te worden. Daer op kieegh de$ ander de thien Boecken van hetgeluck der ttefde in handen , van ¿intor.to de Lofrafi, Dichter van Sardinien, gemaekt. By mijn Priefter- fchap, fey de Paep , van de tijdtaf dat Apollo Apollo , ende Mufen Mufen , en de Dichters Dichters zijn geweeft, is'er noyt aengenamer van die foort gemaeckt; want het is beter als jets dat ick noch gefien heb. Die dat niet gelefen heeft, mag niet feggen immermeer yets vermaekelijx gelefen te hebbem Geeft hem m y hier. Compeer, want ik bender blyer mee, als of men my een nieuwen rock gegeeven had. Hy ley hem al- foo met groot vermaeck aeneeiikantj en Meefter Klaes ging |
||||
■βϋ^""
|
||||||
Dom Qutchot dela Mancha. 39
al voort. Hier volgt ik weet niet wat Harder van lboria, Nim·»
phen en ander tuyg. Ja,ja, antwoordde de Licentiaet, men fal iè de Mey ε over geven, ibnder dat ick'er vorder navragen van heb- ben wil; want dat fou noyt gedaen werck zijn. Hier volgt de Harder van Filtdafey MeefterNiklaes.Het is geen Harder,maer een recht Hoveling,berechtce den Priefter hem:datmen hem be- waer als een koftelijke ichat.Dit groot Boek is de Schat vqp ver- fcheyde Rymeryen, fey den Barbier. Was het foo groot niet, het fou al veel beter wefen, feyd' den ander: men mag het van eeni- ge lammigheden fu y veren, en foo bewaren: want de Schrijver is mijn goedt vriendt; ooek ten aeufien van andere beter werckefi, die hy gemaeckt heeft. Dít is, vervolgde den Barbier,het Liedt- hoeck van hc-pez, Maldtnado, Dat is oock een vriendt van my, antwoordde den ander: behalven dat, zijn fijne veerfen goet, én de voyskens foo aengenaem, dat fe betoveren die fe hooren. Al- leenig hy is wat te wijdtloopig in fijn Harderslieden: maer het goet is noy t te veel. Datmen fe bewaer by de andere. Wat Boeck volgt daer, vervolgde hy ? De Qalaua van Mkh/elde Cervan- tes , fey Meefter Klaes. Die Man is ook lange jaren mijn vrient geweeft, iêy de Paftoor j en ick weet, dat hy beter ervaren is fff ongeluck, als in veerfen. Evenwel fijn Boeck heeft yets goets in. Hy ftelt veel voor, fonderbefluyt temaken. Men behoort het tweede deel uyt te wachten,'tgeen hy belooft; en als hy dar* beterfchap doet, fal hy oock genade ontfangën: ondertuilcheir houdt hern in uw kamer gevangen. Hier op kreeg hy dry te ge- lijk in handen,de Araucana van Do» Alotifo át treílla, de Anftrta- áe van Juan Rw/^Gefworen van Cordoba,en de Monte ferrat van Chriflovalde Virnes, Dichter van Valencia. Defe drie Boecken, fey de Licentiaet, zijn de beften die in Helden veeríen in defè tael gefchreven zijn , en hebben niet een hay r te wijeken voor de aldervermaerften van Italien: laetfe ons bewaren als koftelijcke panden. De Licentiaet begoft al moede te worden , wanneer de Barbier een Boeck in de handen kreeg * de Tranen van Angé- lica genoemt. Her fouden de mijne geweeft hebben, indien wy dat hadden verbrandt, ièy de Paftoor, want fijn Schrijver is een ■van de befte Dichters derwereldt, oock geluekig in het over- fetten van eenigc Vertellingen van Ovidius geweeft. |
||||||
Het
|
||||||
40 Ee,rfie &eeí van
Het VIT. Hooft-fhick.
Fan de tweede üyttochtiian onfen Ridder Don Quichot de la Mancha. *TrErwijl fy hier mede beiis waren, begoft Don Quichot te
-**» roepen en te tieren:hier,hier,brave Ridders,hier is gelegent- hey t om de JcracJit van uw dappere armen te toonen,ofanders de Hovelingen fullen het befte van hetTournoy hebben.Sy dit hoo- iende , lieten hun begonnen werek varen , en vlogen na dit ge- loepi waerom men gelooft,dat,ibnder benen te zijh,eeriige van de befte Boecken, als de Carolea, de Lenn van Sparen, met de daden van den Keyfer, door Don Louis d'Avila gefchreven, die ongetwijnde by de overige waren, onverdient tot het vyer ge- bracht wierden , welke anderfints fuik een hart vonnis niet iou- den gehad hcbben.Als fe nu by Don Quichot quamen,vonden iy hem opgeftaen, roepende en ichreeuwende,houwende en fteec- kende aen alle kanten,ibo wacker zijnde , als of hy van geen ila- pen wift.Sy vatten hem aen,en brachten hem met gewelt weder- om te bedde; en een weynig gelegen hebbende, en bedaert zijn- de, begoft hy tegen den Priefter te fp reken: Voorfeker, mijn Heer den Aertz-BiiTchopTurpin,het is een groóte faut in deièn, die men de twaelf Pairs van Vranckrijck noemt, de eer van dit Tournoy aen de Ridders van het Hof te laten,na dat wy doólen- deRidders deie dry dagen het befte hebben gehad.Swijgt,fwijgt, Compeer ,fey de Priefter,de kans íal wel keeren , en morgen lal het miflehien heel anders gaen: ruft flechts defen dag , want ick geloof,dat uw Genade ièer vermoeyt.indien maer llegts níet ge- wont is. Gewont ? Ter werelt niet,antwoordde den ander,maer wel half te pletteren geflagen ; want dien Baftaert Roelandt heeft my wacker met een hcclen boom afgefmeert, en dat al uyt pureafgunft, om dat hy wel fier, dat ick my alleen tegen fijn dapperhey t durf ftellenimaer ick fal geen Reynout van Montal- baen heeten, indien ick het hem (fo haeft fal ick niet opgeftaen zijnjuiet betalen fal in fpijt van ál fijn befwceringen en toverijen. Ondertuffchen geeft my wat te eecen; want ick weet, dat ick het nu wel van nooden heb: en laet my dan met de reft begaen. Dife geichiedde ; en gegeten hebbende , begaf hy fich weer te ílápen: ftaende de anderen verwondert over fijn fotternyen.. Aldus ging die nacht over,en de verweiène en on'verweiène Boeken wierden ondertuiTchen al verbrand,onder dewelken ook fulke waren,die wel een eeuwige gedagtenis verdienden: maer dit was hun onge- hickigloc, te oorfaeck van het fchielijck roepen van DonQui- * chot, |
||||
MM
|
||||
Dow QjjicHoT dek Mancha. 41
phot: en fo bevontmen het fpreekwoort waer te zijn,datdeon-
fchuldigen menigmael met de fchuldigen moeten lijden. Een' van de befte middelen,die fe voor alsdoe voor hun Vrind koften vmden,was dat Ce de Boekkas af braecken,op dat met de oorfaek het effect of-irytwerkfel mocht ophouden , en dat ie hem wijs maekten, dat een ieeker Toovenaer Kas, Boeken, en alles had weggenomen. Dkgekhieddeinalderhaeft. Twee dagen daer na rees Don Quichot ten bedden uyt, en begaf lich weer nae fijn Boecken : maer alfoo hy de Kas niet en vont, gink hy al van de eene plaets tot de andere foecken. Hy floeg fíjn handen, en öo- gen hier en daer,fonder een woort te fpreeken: maer na een goe- de wijl foeckens t- vroeg hy de Maegt, waer fe gebleven waren. Sy,die.al van te vooren wel onderrecht was,gaf tota'ntwoort,dat hy noch Kas noch Boeken behoefde te foecken, aïfooder geen ih huys meer waren;want, feyde zy ,de Duy vel felf heeftfe weg gc- voerr. 't Was geen Duy vei, voegde de Nicht'er by, maer een ichelmfchen Toovenaer, die in een nacht op een wolck quam. aengcvlogen , korts na dat mijn Oom vertrocken was; eri lee- nende op een Serpent,daer een Ridder in ftack,gink hy in de ka- mer, fonder dat ick weet wát hy daer deed : maer na een korten tijtiagenwy hem door het dack heen üy ¿vliegen, latende het huys vol rooks. En als wy toeliepen',' om te fien wat hy gèdaen had,iagen wy nog Kas nog Boeckemalleenig heugt ons' noch,dat dien ichelmfchen ouden Man op fíjn vertreck over luyd rjep,dat hy door een heymelijke vyandfchap,die hy den Meefter van de, Ie Boecken toedroeg, defe fchade aen dit huys gedaen had,die men daer ria wei vinden fou .Hy fey ook,dat hy den wijfenMun- naton genoemt wiert. Frefton, heeft hy willen feggen, fey Don Ciuichot daer op.Ick weet niet, fey de Maegr, ja Frefton of Fri- ton la) het geweeft hebben : het ging al roos op een ton uyt. Dat is loo,antwoordde hy,want ik weet dat het een wijs Toovenaer, en een groot vyandc vahmyis, en datalleenig,om dat hy weet door iijn wetenfehap , dat ick , gaende door de wereldt, met een Kidder, die fíjn vrindtis, fal komen te ftrijden, en hem te over- winnen,ionder dat hy datbeletten kan;en daetem foeckt hy my ane ichade te doen die hy kan bedenckemmaer laet hem begaen, ny tieelχ het hart met om te konnen beletten 't geen den Hemel gelcnickt heefr.Daeris geen twijffelaen,fey de Nicht: maer wat Deweegt u, JieveOom,u felven in foo veel ongemack teftellen ? VVas het met beter, ftilengeruft tehuys teblyven, enmetioo door de werelr te gaenavontueren foecken, fonder te dencken C 5 dat
|
||||
42 Er r/Ze Deel van
dat men mee veel van fijn hayr !aet?0 foete Nicht, icy Don Qui-
chot , hoe weynig weet gy der af: ick wil u verfeeckeren, dat hy, die my maer het minfte hayr aenraeckt, ibogeplucktfal worden, dat hyder niet een op fijn kop noch aen fíjn montíál houden. Sywildendaernietvorders opantwoorden; wantfy Jagen wel, dat hy begoft toornig en gram te worden. In defer manieren bleef hy ontrent veertien dagen byhuys, fonderte ichijnen fijn eerften aenvang tewillen hervatten; geduerendc welken tijd hy kluchtige en vreemde vertellingen met fijn twee Compeeren hieldt, niet Tonder fich fomwijlen te beklagen over de ichade, die de wereldt door deiè fíjn ledigheydt quam te lij- den; dat de dooiende Ridders her noodigfte ding ter werelt wa- ren ; en dat hy de manfou zijn, die de fel ven weer iou te voor- schijn brengen. De Priefter ftelde fich daer fomwijlen tegen, en iomtijds volgde hy fijn fothey t min of meer in; want anderfints fau hy geen deeg met hem gedaen hebben» Geduerende deic tijdt befocht Don Quichot een Huyiman in fijn buerr, een eer- lijk man, (indien men anders een armen bloet met dien naem mag noemen) maer daer weynig verftant by was. Kortelijk,ibo veef wift hyvoor te brengen, en den goeden man foichoon te fpreecken, en ibo veel te beloven, dat den armen hals voornam met hem den tocht te doen, en den Ridder voor Schiltknaep te «henen. Onder andere dingen feyd' hem Don Quichot, dat hy vryelijk^mocht met hem gaen,want fiilke dingen en avontueren ■vielender fomwijlen voor, ofwel dickmaels, dat hy voor fíjn moeyte ten minften het een of het ander Eylant als Gouverneur te beftieren mocht krijgen. Door defe woorden ,en op die belof- ten, verliet Sancho (want foo was defen Huyfman genoemt) fíjn Trouw en kinderen,om met onfen Don Quichot te gaen dooien. Onder dies ftelde defe order om eenig geldt by een te krijgen; en verkoopende het een, verfettende het ander, kreeg een tame- lijke fomme te iamen. Hy verfag fich vorders met een Rondas, dat hy van een goedtvnendt te leen kreeg; en verftellende fi jn gebroocken Helm ten beften dathy koft, gaf fíjn Schiltknaep te kennen den dagh en de uur, dat hy fich meende weder op den tocht te begeven: dat hy derhalven verfqrgen ibu hetgeen hem het meefte van noodenwas, en voor al een Valies. Defe be- loofde alles te doen; dat hy oock fijn Ezel ibu gereet maken > alioohy niet bequaem was om veel tevoettegaen. Ditvanden Ezel gaf onfen Ridder veej vreemde gedachten > doende hem camuflen overleggen > enb$dencken, ofliy oock ergens koft ?in-
|
||||
i
|
|||||||
Don Qu iCHor dek Ma ncha, 4$
vinden, dat oyt Schildtknacp op een Ezel gereden had: maer al-
hoewel hy 'er doen geen bedencken koft , wilde hy het daeron* niet laten achter blijven ; alfoohy wel haeft verhoopte hem van het befte Paerdt te verforgen , dat oyt Schil tknaep bereden had» en dat van den eerften onbeleefden Ridder die hem voor komen fou. Hy verforgde oock hemden, en alle vordere noodtfaec- kelijckheyt, volgens den goeden raedt van fijn Waerdt. Afdif gedaen zijnde, Sancho fonder affcheyt van Vrouw of Kinderen te nemen, en Don Quichot, fonder een woordt tegen fijn Nicht of Maegt te fpreken,begeven fich op een nacht te veldt, rijdende by den doncker foo wel aen, datfe iich des morgens verfeekení hielden, dat hen niemant vinden nog achterhalen fou. Sancho Panca reedt op fijn Ezel als een Patriarch, met fijn valies, en fijn paltsrock aen, met een onuy tfpreeckeHjck verlangen om fich Gouverneur te fien van het Eylandt, dat hem fijn Meefter be- looft had. Don Quichot vont goet den felven weg te nemen > dien hy te voren genomen had, te weten, door de Velden van Montiel; welckeweghemnugemackelijker viel, om dat het noch vroeg op den dag was, en de Son foo feer niet ftack als te voren. Sancho ondertuíTchen liet niet na fijn Heer te bidden,fijn beloftenis wegen het Eylandtgedachtigh te fijn ; want (liet hy fich duncken) hy wift'er wel raet toe om te beftieren, al was het foo groot als geheel Spanjen. Don Quichot antwoordde hem daer op: Mijn vrindt Sancho, ghy moet weten, dat het een vaft en out gebruyk by mijn Voorfaten,de dooiende Ridders.gewecft is,aan hunne Schiltknapen de Eylanden en Koningrijcken te ge- ven, die fe wonnen; en ick houd' het daer voor, dat my dat oock niet milfen fai, ja verhoop hen eer daer alternad in te boven te gaen: want fy ten meeftendeel plegen fo lang te wachten, tot dat hunne Schütknapen out en afgeilooft waren , en gaven fe dan voor haer quade dagen, en noch flimmer nachten, den tijtel van Graefof Marquis.ten minften vau eenigePlaetfen.ofLandfchap- pen, den een meer den ander minder. Maer indien wy beyde le- ven , het fou konnen gebeuren, al eer fes mael vier-en-twintigh uren ten eynde zijn, dat ick fuik een Koningrijck mag komen te winnen, daer nockeenige andere aen vaft fijn,dat het my mocht in den fin komen u Koning van Jiet een of het ander te doeu kroonen En gy hoeft dat niet ver te werpen ; want fulke faec- ken, iulcke gevallen komen ons te vooren, en dat felf door noyt geiiene middelen, dat ick u noch meer fou konnen komen te beichicken, als ick u fou durven bek™. In dier voegen |
|||||||
Jan
|
|||||||
44 EerfieDeelvan
dan, antwoordde Sancho Panca, indien ik mocht komen Ko-
ning te worden, door diergelyckemiraculcn,gelyk uw Genade gelieft te feggen,foo íou ten minflen mijn foete Juana Gutieres, of Janneke Wouters, Koningin, en myn kinderen Infanten en Princen zyn. Daer twyfrel ik aen,antwoordde de Ridder; want al liet onfen Heer Koningrycken rebenen > ick vrees,dat'er niet een óp uw Janne fou vallen. Om de waerheydt te feggen, fey Sancho,fy vraeght'er oock niet een fier na: een Gravin íou haer beter gelycken ·, en daer wil haer den Heer aen helpen. Beveelt gy hem maer de iaeck,Sancho,myn vrindt,vervolgde Don Qui- chot,en hy fal geven dat u en haer beft paííen fal.Evenwel acht u felven fokken niet, datghy u met minder als een Baroenfchap Iaet paeyeii.Dat fal ik ook niet doen,fei den ander,voornament- lyck daer ick fulek een Heer aen uw Genade heb, die my wel fal weten te geven dat my nut is,en dat ick fal weten tekrygen. Het VIII. Hooft-ftuk. -
Het goet geluk van onjen Ridder, in bet volvoeren van de verfchrtc-
kelyche avontuer van de Windt- Meulen> met anderedingen maer» dig een eeuwige gedachtenis. ONdertuffchen kreeg DonQuichot 30. of40. Windt-Meu-
lens in het geficht,gelyck'er van de felven eenïge in de voor- fchreve Velden flaen ; waer oveuhy tegen Sancho Panca fey:het geluk, Sancho, bevordert onfe faecken felf meerder als wy fou- denkonnen of mogen wenfehen; want befietme daer ginder eens dien fchooiien 'hoop verfchrickelycke Reufen,met de welc- kenick den ftryt fal aenvangen,en Brengen hen altemael om den háls,om ons voor eerflmet hun roof te verrykemwant het is een goeden oorlogh,wanneer men dit fnoode geflacht poogt van der aerde weg te aoen.Wat Reufen? vraegde Sancho.Die daer ginder ftaen met die lange armen, ^ntwoorde iyn Heer. Och,myn Heer,fiet ter degen: dat gy voor Reufen neemt, zyn niet als foo veel.Windc-MeÏilens;en de armen.daer gy van iegt,zyn de wiec- ken,die de fleenen doen omgaen. Het is goet te fien-antwoorde dén ander , dat gy in defe dingen onervaren zyt: ick feg u noch eens,dat het Reufen zyn-,en indien ghy vrees hebt, maeckt u van hier, en blyft terwyl in uw gebeden: want ick ga heen, om een fwaren en ongelyken ftryd met hen te wagen.En daer mede flak hy fyn Ronzinant met fpooren, fonder na hei roepen of verma- nen van Sancho te luyftercn ¿ want hy had het fich foo vaft inge- 1..., bcdt>
|
|||
Don QuicHoT déla Mancha? 4^
beelt,dafergeen ontgeven aen was: en felf, hoe dicht hy quaiïi j bleef hy evenwel in de fel ve gedachten, en begoft al van veer te roepen: blijft ílaen, gy fnoode en goddeloofe Creaturen , blijft ftaen , gy Monfters : een Ridder is het die u beftrijden komci OndertuiIchen,alfoo de wint oprees ,begoften de Meulens om te gaen;'t welck hy fiende,riep op nieuw: rept u vry, al hadgy ibö veel armen als dé Reus Briareus, fult gyder evenwel uw leven by laten. Ditteieggeh", fijn gedachten tot fijn Dulcinea tekee- ren, en bedekt met fíjn fchilt, fijn lancie gevelt, defe Schrickdie- j en aen te taften , was een en de felfde oogenblick: doch raëc- kende met fijn lancie tegen een der wiecken van de Meulen, die hem de naefte was > brack deièlve in fpaenderen; maer de Ridder en fijn Paert wierden door het groot gewelt te rugge,eën goet ftuck weegs in het velt,gefmeten. Sancho bleef niet lang ílaen, maer foo veel als fijn Ezel halsftreckt loopen kofl,qnam om fijn verflagen Heer byftant te doen, dien hy in fuleker geftal- tenis vant, dat hy hem niet bewegen koffc: ίο was het 'er op aen gekomen. Godt bewaer ons, fey de Schil tknaep, heb ik het α met van te vooren gefegt,dat het geen Reufen,maerWint-Meu- lens waren; dat een ycder met my feggert iou , indien hy anders geen flag daer van en had.Swijgt,mijn vrient Sancho,antwoord- de de Ridder, de faecken van den oorlog, meer als eenige ande- ren, zijn veranderlijk; en foo is oock waerachtig, dat dien Too- venaer Frefton , die mijn Kamer met de Boecken weg genomen heefc, defe Reufen in Wint-Meulens heeft verandert, om my de eet van de overwinning te benemen, gelijck hy mijn doot- vyant is: maer wacht, wacht, fijn quade konften fullen hem teti laetflenweynig tegens de deugt van míjn fwaert helpen. Dat wíl den Hemel geven,ièy Sancho;en voort fíjn Meefter ophclpendej bracht ib veel te weeg, dat hy weer op fijn Paert quam , 't geen mede half kreupel was van den vahen alfo verhalende hun avon- tuer, vervolgden fehaer weg nade fteene Poort toe; wautdaer, fey Don Quichot, fouden fy genoeg vinden , ter ooríáek van de gedurige paflagic die'er is. Evenwel ftont hem quahjk aen, dat hy geen lancie had:maer fich bedenkende,leyd' hy tegenSancho, dat hy geleien had, dat een Ridder, genaemt Don Perez de Var- gas,hebbende in een flag fijn iwaertgebrooken,een tack van een Eyckenboom gefneden,en met de Cehe fulcke daden gedaen, en foo veel Mooren geplettert had, dat hy zedert altoos Machuca met al fíjn nakomelingen genoemt wiert. Dit heb ick u daer- ©m gefey t, om dat ick van den eerften Eyckenboom, dien ick |
|||||
onci
|
|||||
4& JZerfte Deel van
ontmoet, oock een goeden tack meen te houwen , die iboda-
liig fal zyn, dat ick'er verhoop fulcke dingen mede te doen,dac ghy u voor geluckigh fult achten .de eer gehad te hebben van te mogen fien,'t geen anderen nauwelyks fallen wülen gelooven.In 's Heeren naem,iêy Sancho, ick geloof het al gelyck uw Genade iègt.Maer evenwel,myn Heer,recht uVat op, want gy hangt o- ver de eene zyd','t welck geloof ick van den val fal zyn. Dat is ίο inderdaet, antwoorde de Ridder; en dat ick van geen pyn en klaegh, is daerom , om dat het geen Ridders paft te fteenen of te klagen,hoe fwaerlyck dat fe oock gewont zyn,al waert dat'er de darmen uyt hingen. Indien dat foo is » zey Sancho, heb ick daer niet op te antwoorden. Evenwel behoefde 't myn Heer om mynent wil niet te laten; wam het is myn gewoon- te , te klagen en te fteenen van de minfte pyn die ick heb: en dat kan ick niet laten, 't en waer de Schiltknapen, foo wel als de Ridders, onder die wet begrepen waren. Don Quichot koft fich niet onthouden van lagchen over de eenvoudighey t van fijn Schiltknacp;en derhalven gaf hy hem verlo f, te klagen en te ker- men als het hem lufte of niet en lufte, alfoo hy tot noch toe het tegendeel niet geleien had. Onder dies vermaende hem San- cho y dat het tydt om te eeten was: maer de Ridder antwoorde, dat het hem noch niet en lufte, doch dat hy eten mocht als het hem geliefde. Met dit verlof fchickte fich Sancho ten beften dat Ky koft op fijn Ezelen treckende uyt fijn knapfack,van de voor- raer die hy mede genomen had,het geen hem goet dacht,reed hy foo al etende achter fijn Meefter voort, en dat met iulck een íinaeck, dat'er yemandt de tanden fouden'na gewatert hebben, voornamentlyck als hy deboteljeaen de montfette, endronck dat hem de oogen over liepen , fonder evenwel fijn reys te ver- letten. En geduerende dit goer c,ier, dat hy maeckte, docht hy om geen belofte of toeiègging van fijn Heer i maer achte fich alreets geluckigh, ioo gemackelyck avonturen te mogen focc- ken, en ouderruiTchen wel te eten en te dxincken te hebben. Midlerwijl quam de nacht aen, dienfe overbrachten ou- der eeniggeboomt, vaneender welckende Ridder een droo- gen tack albrack , om hem voor een lancie te dienen, maeckeu- de het y fer daer aen vaft, 't geen hy van de gebrooke lancie afge- nomen had.Dien gehelen nacht koft Don Quichot niet een oog toedoen, denckende geduerig om fijn Dulcinea van Tobofo , om fich te voegen na de gewoonte van de dooiende Ridders , die wel gewen*w*ren teel nachten achter een,fonder ilapen, in de wilder»
|
||||
wüderniífen door te brengen, onderhoudende alleenigh haefc
fedachten met haar Beminden. Maer met Sancho was hët
eel anders, die, alibo hy het lyfdicht had, fliep maer eenen flaep tot aen den morgen toe: ja hy had een heel gat in den dagh geilapen, indien hem fijn Heer niet had opgewekr,alhoewel de ftralen van de Son hem in den aers fcheenen, en het gevogelte op hec vermaeckelyckfte ipeelde en fong,'tgeen alleen yejcnandt de vaeck uyt de oogen fou gebracht hebben.In het opftaen,ieyd' hy fyn botelje aldereerft goeden morgen, die hy bevondt dat in íyn kefte ontbyten al vry gelicht was: 't Welck hem niet wey- nig bedroefde;alfo hy niet wift, waer men Γοο haeft dat gebreck foukonnen herftellen. Don Quichot wilde níet ontbyten, dewyl hy, gelyck geiègt is , genoeg had aen fijn verliefde gedach ten. Aldus vervoighden Ie haar wegh na de voornoem- de Poort, en kregen deièlve omtrent ten negen uuren in het gefigt. Alhier (fey Don Quiehot,fiende de geweníle plaets) kotj- neiijWy Sancho,myn vriendt,tot den elleboog toe in die dingen domineeren, diemen avontueren noemt: maer fiet toe, dat, al zyt gy in het grootfte gevaer ter werelt, gygeen handtaeft uw geweer flaet om my te helpen, 'tenwaergyfaegt, dat'er eenig fchuym van volck en canaille onder was j want in fulckeii gelegenthey dt ftaet het u vry: doch tegen Ridders is het u geen- iints geoorloft, volgens de wetten van de Ridderfchap, ter tydtroedatghy ièlfs mede Ridder zyt. Weeft vry verièec- kert, mijn Heer, antwoordde de vrome Sancho, dat ick mijn handen wel ial t'huys houden, alleenigh om uw Genade niet ongehooriaem te zijn; en behalven dat ben ickvanmijnfcif f een vechter, ja eer een doot-vyandt van alle twift en gekijf.
Ivenweljwataengaetmijn lijf te verweeren,pas ick niet veel op die wetten, alibo ons dat de goddelijcke en natuerlijke toe- laten. Dat fta ick u mede toe, fey de Ridder, maer aengaende tegen eenigh Ridder, fu'lt ghy uw natuer hebben te bedwingen. Ik fcg u noch eens,antwoordde Sancho,dat ick uw bevelen hou- den ial, ibowelofheteenheyligendagwas. Terwijl fe in de- le redenen waren, ontdeckten iè op den weg twee Monnicken van der Beried ickten Order, fittende op twee Muy I-Ezels, ibo hoog als Dromedariiên, methunreysrocken en quitafolen of hooftdeckièls. Achter haer volgde een Karos, met noch vier of vijfanderen te paert, beneffens twee Stal-jongens te voet. In de Karos was, gelijckmen naderhandt vernomen heeft, een BiskayfchcJuffrouw, welke nae SiviliciVby haer Man trock, |
||||
4% * EerfleDeelvan
diein eenaenfíenlijcke ítaetna Indien voer. De twee Gécfte-
lijcken gingen niet met haer, alhoewel fy den felven wegh hiel · ¿en. Soo haeft had Ie Don Quichot niet gefien, of hy fey tegen Sancho:ofick ben bedrogen joi hier komt de vermaerdfte avon- tuer jdaer ment)yt van gehoort heeft. Want die twee Swartroc- ken>die daeraen komen,zijn ongetwijfelt twee Toovenaers, die cenige PrincelTen in die Koets gevangen leiden .Derhalven is my noodigh, na al mijn voornemen dat boofe ftuck te beletten. Die lal noch flimmer zyn.als de Wint-meulens,fey Sancho.Siet wel toe, Heer, wat gy doet: want die twee Mannen zijn Benedicti- ner Monnicken;en in de Karos is,fonder twijfel, eenige reyfend volck. Siet gy wat gy fegt, fey den ander, ick fíe wel wat ik doe: het is de Duy vel dieu bedriegr.heb ik úniet meer gefeyt, datgy u weynig op defe dingen verftaet.'t Geen ikfeg, is de waerheyt, en datfultgy terftont "fien.Hier medefteldehy fich in hecmid- den van den weg,daer de Monnicken door moeften; en als defen fo dicht quamen,dat ie hem koften hooren, riep hy overluy t; gy duyvelfche generatie, als gy zijt, geeft my op ftaende voet over die Princeile, die gy in de Karos met gewelt gevangen voert, *t en fy gy liever van mijn handen wilt fterven,tot een rechtveer- ¿ige ftraf voor uw onregtveerdige werken.De Monnicken hiel- den kort ftaende, foo verwondert over de vreemde gedaente,als over de woorden van denRidder;daer fe tot antwoort op gayen: Heer Ridder,wy zijn geenfins die duyvelfche generatie, die gy noernt,maer twee Geeftelycken van St. Benedictus, en gaen on- fen weg; en of'er in die Karos yemant is of niet, die, geli jek gy fegt,gevangen weg gevoert wort, daer weten wy niet van te feggen. Hier helpen geen.fchoone woorden, antwoordeDon "Quichot, vervloeckte canaille als gy zijt·, en fonder langer té wachten, gaf fijn Paert de fpooren , ley fíjn lancie inde ruft, „ en ffelde ¿en tegen den eerften van de Monnicken , met fuiken f ury, dat, indien fich den ander niet van fíjn Muyl afgeworpen had, hy tegen wil en danck de aerde fou hebben moeten kullen, en miilchien met meer ongemack. Den ander , dit fiende, fmeet fíjn hielen in de zy van de fijne,en begaf fich op de loop,foo dap- per als hy koft.Sancho , die den eérften ter aerde gevallen fag , reed fíjn beft daer na toejen begoft hem al uy t te ichudden;wan- neer ondertuflehen de twee Stal-knechts aenquamen , die hem vraegden,waer om hy dien Heer uyttrock ? Sancho antwoorde, dat hem het felve wettig toequam, als zijnde plondering, en de buyt van den.ftrijt, dien fíjn Heer Don Quichot met defen ver* fiasen
|
|||||
'
|
|||||
[::,::. _............:;.::..'.■-■■"» ■ .........■ ,;./^..:-1::.^
|
||||
<Ér¿.4-S.
|
||||
Dow Quichot dek Mancha. 4p
ikgen gehad,en gewonnen had. D'anderen, die geen jok kofren verftaen, en niet wiftcn wat hy van ftryt, buyt,en plpndering wilde feggen, (iiende dat Don Quichot ver van daer by de Karos wasjfprekende met de Juffrouw) vieleuden arm en Sancho op 't lyf; fmeten hem onder de voet; en ionder hem een hair in fíjn baert te laten,knuffelden hem fo dapper , dat ie den armen hals uytgeftrekt lieten leggen, adem-en krachteloos.De Monnik on- dertuiTen maekte fig rlux op de been,en,heel verflagen,en als een dootin fynaengeficht,klom met'er haeffcop fíjn Muyl,en volg- de fíjn Macker na, ioo hart als hy rennen koit, die hem een goet iluk weegs van daer ftont te wachten ; en ionder lang te toeven» vervolgdenfegelijkerhanthunweg, makende meer kruyfen , als of haer de Duy vel achter aen wasOndertuffchcn bevond fích oniè Ridder by de Karos, iprekende met de Juffrouw op deiê wijiè:Uw doorluchtige ichoonheyt,Mevrouw,mag nu met haer perfoon doen 't geen haer fal gelieven, alfoo de hoogmoet , van die u dus tegen uw wil weg gevoert heeft, ter aerde legt, door defen mijn fterken arm ter neder geflagen: en op dat gy geen moeyte fult behoeven te doen om na mijn naem te verne- men, foo weet, dat ik genoemt ben Don Quichot de la Mancha, dooiend Ridder, en gevangen van defchoonheyt van de onver- gelijkelijke Vrouw Dulcinea van Toboib:en tot voldoening van de weldaet, die uw Doorluchtigheyt van my ontfangen heeft, begeer ik niet anders,als datgy weder keert na Toboib,en u van mijnent wegen aen de felve Vrouw van mijn hart vertoont, en haer Iaet weten, wat ik voor uw vryheyt gedaan heb. Al 't geen Don Quichot fey, hoorde een Schikknaep, een van die by de Karos waren,dat een Bifcayer wasjen merkende,dat den Ridder niet begeerde > dat iè met de Karos hun weg fouden vervolgen, maer dat hy in tegendeel wilde dat fe wederom te rugge fouden trcckennaToboio, maekte hy fích by Don Quichot,en grijpen- de fíjn lancie,fey tegen hem in quade tael: gaet heen, gy Ridder» voor fint feiten ; wantby dit en dat, indien gy de Karos niet va- ren laet, ik fal u den bek breken: dat u dit en dat hael, Dit ver- ftont onfen Ridder wel, en gaf daerom tot antwoort: indien gy een Ridder waert, fo wel als gy geen en zijt, ik had u al lang de "™f gegeven,die-gy waerdig bent,fnooden bengel al gy zijt. De Bücayer daer op:ik geen Ridder?Ik fweer, dar gy dat door uwen mageren hals liegt. Hebrgy ilechtshethartomuw lancie te roe- ren, en hant aen 't geweer te ilaen,ik bruy je van boven neer in 't water.Ik ben een Bifcayer te lant.en een Ridder te watendaerom D m
|
||||
*SR*.^*"í,'»™«-'j*«ÍW"
|
|||||||
gy liegt het duyfentmaehen wacht u van fulke woorden meer te
ipreeken.Wy íüllcn 't fíen(fey de blinde)antwoorde daer op den o-etergden Don Quichot 5 en werpende terflont fijn lancie ter aerde,trok -van leer, vatte fijn fchik, en iraeckte'fich na den Bif- cayer, van meening hem het leven te berov en. Den andei ¿fiende hem komen,en íich niet wel op fíjn Muyl konnendebetrouwen, dat een van de quaetfte ílag van díe van Alquiler was, íag geen beter kans als íich by de Karos te maecken; en nemende daer een fnbanckuyt, gebiuyckte die voor een fchik ; en daer mee fijn fwaer treckende, gingen malkander als twee gefworen yyanden tekeer. Dè anderen wilden fe bevredigen;maer al om nief.want deBifcayer fwoer, indien fe hém nier Heien begaen, hywil- de'crfelf alternad, tot fijn Vrouw inkluys, den bek breken. DeJuffi.Ouw,niet weynigdaer door verfchrickt, gebood den Koetfier wat ter zijde af te rijden, en bleef fo van verre het fpel ftaenaenfien. OndermilengafdeBifcayereen geweldigen flag 00 fijnvyandsfehilt, dieby kloofde tot de riem toe, alfoo hy fe fchoon vont. Don Quichot, gevoelende dien fwaren flag,gaf een erroote roep: 6 Vrouw van mijn ziel, bloem vande ichoon- hey ?,Duleinea,helpt nu uw Ridder,die om uwent wil fig fel ven in dit gevaer bevint. Dit te feggen , fijn iwaert op tehefren, fich met fijn fchik te bedecken, en den Bikayer toe te varen, was al een oogenblick, van meening meteenen ilag een eynde van den ftrijt te maken.DeBifcayer was ven deklve meening,enJhiekfig alfoo met zijn banck bedeckt,fonder fijn MuyJrofaendceeue of aen de andere kant te durven wenden ; die im al reets., akfulckcn handel oneewent, na zijn adem ftont te hygen ,:fonder een voet te konnen voortfetten. Aldus, gelijck gefegtis, quam onk Ridder den Bifcaycr by , met hedwaert opgeheven, metmee- nin£,eelijk hy by fich felven gefwooren had, tomxddendoor te houwen; en in fulcker maniere bleef den dapperen Bikayer -oock ftaen: invoegende aenkhouwers lang in duyfentvreeien bleven, ionder te weten , Watdefe fchrickeijcke^agen noch foudenuvtwereken Sélfdejonökvrouwdeedduyfentbebitcn aen de Beelden, die haer in denfin fohoten,om haerSchilt-knaep tebevryen ,en haer mede te vedoikiwan het groot gevaer, daer fefic'h in bevonden. Maerde fwarigheytis, dat opdrt punt, en «na hetaenmereken vandefegéftaltenis, den Autheur vandek Hiftorieáfbreeckt, ionder dat ick dies aengaende meer kan ge-· fchreven vinden, als dlleetfheo geen-tot:nod» toe gcfons.Wd Ís ^aer, dat^etweede Schfijvcr van defe wonderhjeke Geiciue- |
|||||||
_K^^M
|
|||||||
DöwQj/tchot deis Mancha. fj
¿enis, metkoftíiende gelQQven datfulck een trefrèlijekefitegif
íou on vervolgt, en alfoo h\ het vergeten blijven, en darmen nie? een tittelken daer van in de Archiven enPapieren vanManehaTpil gevonden hebben, den moedt evenwel niet wilde verloren geven om het uyt te vinden, totdat eyndelijek den hemel hem gnn- ftig zijnde, hy daer van gevonden heeft het lelve dat wy in 4it volgende tweede BoeckfulJen verhalen. |
|||||||
TWEEDE BOEK
Van den verftandigen Ridder
Bö^QjJICHOTdelaM ANCHA,
Het IX Hoofr-ftuck.
In het welkg de <vrêeffelijcke en affchoumelijhe Strijt van den dapperen
Bifcayer enden vromen Don Jjhiichot ten eyndt wort gebragt. .^Jf^S Y hebben in het eerlteBoek gelaten defe twee dappere
**ψ Campioenen, met de blootcíwaerden tegen malkan- Í der opgeheven, in maniere om twee vreeiïelijcke ilagen ce doen, fulcke als ten miniten den een en den ander van boven tot beneden, niet anders als een granaer- appel, itonden van een te houwen, en defe loffelijke Geichiede- nis aen die plaats afgebroocken, fonder dat ons den Schrijver heeft te kennen willen geven, waer men het overige íou mo- gen vinden. Dit heeft my (gelijck wel te deocken is) groot ver- driet toegebracht, alfoo de imaeck van ipo weynig te leien in onl uil verkeert wiert, in het overdencken van de duyftere weg om tot het overige te geraecken. Het feheen my een onge- mackelycke faeck, en een onbehoorlijckheyt, dat foo een ver- maert Ridder niet den eenen of den anderen Wijfenfou gehad t hebben, die fíjn wonderlijcke ennoyt gefiene daden mocht beichrijven; 't geen noch niemandt van de dooiende Ridders gebeurt is: want yeder had ten minfteu een of twee van fulcke Wijfen op fíjn hand,die niet alleen hare daden,maer ièlf hare ge- dachten befchrevenhebben, hoe duyiler de ièlve oock mochten wefen .En ui der daet, het fou een groot ongeval voor deien Helt geweeft hebben, indien hem alleenig haa ontbrookcn 't geen Piatir, en andere diergelijken fbo overvloedige hebben gehad t. D % En
|
|||||||
52 EerfleOeelvan
En daef om koffc ick niet gelooven, dat fulcke ldffèlijcke dingen
ibuden onbefchreven.enmet fo weynig afgebroken en verminkt zijn,voornamentlijk dacrmen weet, wat hy al heeft uy tgeflaen? doe hy over berg over dal gefweeft en gefworven heeft, met ííjn ©nbeiraette maegdom aen fijn zy. Door defe gedachte dan heb jck geen arbeyt ontfïen, geen moeyte gefpaert, om rot een goet eynde van mijn voornemen re komenen het fou egter al om niet geweeil zijn, indien den hemel; het geval, en de goede fortuyn my niet geholpen hadden: doch het geluckte my in defer manie- ie. Zijnde een feeckeren dag in de Alcarria Yan Toledo , komt 'er een kleyne Jongen met eenige blauwe Boeckskens en Carte- bellekens te koop; en álfoo ick van natuere nieuwsgierig ben om alles redoorfnuffelen, hoe kleyn en veracht het oock fou mogen zijn, al waren 't brief kens van de ilraet, en uyt het vuilnisvat, vond ik'er onder anderen eenige Papieren , die in d'Arabifche tael geichreven waren : doch dewijl ick in die tael niet ervaren was, iag ik rontfom na den eenen of den anderen Mooriske, die my de ielve te voren mocht leien ; 't welck my terilont wel ge- luckte,en gelukt fou hebben^! had het in een beter en ouder tael geweeil. Soo kreeg ick 'er eyndelijck een by de vodden,die, ne- mende het Boeck in de handen , het terilont te midden open Hoeg, en, na dat hy een weynig gelefen had , begoil te lagchen. Terilont vraegdeikhem,wat het was; en hyantwoordemy,dat liet was om eenige aenteeckeningen , dièhy opdekantgeïieti had. Ickbadt hem, my te ièggen wat het was; die daer op ant- woorde, fonder evenwel van lagchen af te laten , dat hy daer als een Nota bene gevonden had deiè woorden in fubilamie : Defe Dulcinea van Tobofo,fö menigmael in defeHiftorie aengeroert, wordt geiègt de belle hand gehad te hebben van Verekens te lonten , die eenigejonckvrodw in het hecle lant mocht hebben. Ick bleef verbaeil ilaen, hoorende den naem van Dulcinea, alfoo my terilont inviel, of hetonfen Heer hebben wou, dat dit voor- feecker was het geen ick foo lang gefocht had , namentlijck de lang-gewenile Hiftorie van Don Quichot. Daer op bad ik hem, dat hy den tijtel eens wilde lefen. Hy deed het, lefendeden ïnhoudr. ex tempore uythet Arabifchin Cailillaens. Het luyde aldus: Htflorte <van Don Quichot de la Mancha , befchrewm door Cidê Hamet Benengeh , Arabtfcb Rrforie-fchr ijver. Hier was my byibnder verilant van nooden, om te bedecken het genoe- gen , dat ick fchepte in fulcks te aenhooren ; en gaende terilont by den Jongen > kocht ik hem al de Cartabellen en Brieven af . voor
|
||||
&f> Q.UICHOT déla Mancha. ¿ï
voor een halve fchelling acii gek. Bly was ikjwant had den Lec-
ker de wacrdigheydt geweten, ick was 'er met thien mael foo veel met afgekomen. Terftont begaf ik my met den Morisk na de groóte Kerk, en veriocht hem, of hy my al den bocht in <*oec Caftillaens wou overzetten , fonder een jota te faljeeren ; belo- vende hem daer voor fijnen vollen eyfch te geven. Wy accor- deerden op twee korven Rofijnen, en twee fefters Tarwe; en daer voor beloofde hy my de felve te leveren foo wel gedaen , en met hikken kortheydt, als yemant in de werelt. Maer ik , om lultk eenigelegentheyt niet te laten verloren gaen, bracht hem in mijn huys , daer hy in minder als fes wecken tijts het werk ar hackte, en dat op fulck een wijs, als volgt. In her eerfte bladr. ltont de voorverhaelde Strijd, feer koniligh naer het leven afgc- beeltjijnde beyde in fuik een geftaltenis als wy verhaelt hebben, delwaerden opgeheven, enden een met fíjn fchilt, den ander met lijn fitbank bedekt.en den Muyl van den Bifcayer fo wel uy t- gebeelt, dat men van een mufquetfehoot veer fou o-ciien en ^e- leght hebben, dat hy van Alquiler was. Onder aen'den voet van den Biicayer ftond Don Sancho de Jzpma ; 'twelck on^etwijf- ielc fíjn naem moet gewceft zyn: en onder aen de voeten van Konzman te (tont Don &u,cbot de la Mancha. En dit Paert was mede ioo konftigh afgebeelr, foo lang en mager , en de bcciicti ioo uyritekende, dat hy het zich niet had behoeven te fchamen, al Had hy het Pacrt van de Doot geweeft; in voeden het alles met lijn naem en eygenfehappen over een quam. DÍcht daer by ftont wncho 1 anca, houdende 't Ced van üjn Grauwtje in de handt; en onder iim voeten ftont mee geíchreven Sancho Penffi>: 'twelck voorieeckerqualijckgeftcldtmoetgeweefr zijn , 't en waer deii Auteur aaer mede had willen af heelde , en als met fignificative woorden te kennen geven , dathyeendickbuyekwas. En in iölck eengeftalrem.ftondthyoock, kort van perfoon , groot van nooit, krom van beenen, en dick van buyek. Maer wy hou-· f" 0ll,s ρ <k" naem van Panca, "dien wy aldermeeft viwden > noewei de andere mede fomtijts wel gevonden wort. felve ν!,? kIe'n,Shede" ftoild™ 'er meer by; dochomdatde
halven i m/ Cr imP°"ailtie Zíjn» gaen wy fe voorby, be-
HiiW W^nish lldPen rot de waerachtigheyt van onfe
S nde de^? ""ï ™εΓΐιε^ ÍS P^1^· Want indien,aen-
Sebrachfwr.f^]^^' ?etS hier te§en ^u konnen v'oort
ÈrTsÏew?^A- dr\{°UaI1nCen*2l'n'da?deSchli)vcr^Ara-
Dier 1S gewceft,die fich meefterlijk op het liegen verftaen Maer ® 5 weder-
|
||||
ς 4 EèïfliOedvan
wederohi, voor ib veel de felve onfe bittere vyanden zijn , fou
men eer mogen gelooven,dat ie de faek vermindert,als vermeer- dert hebben. En dit dunkt my, dat ik kiaerlijk kan fíen: want daer hy behoorde fíjn ftijl te verheffen , tot lof van een foo door- luchtigen Ridder, gaet hy het felve. ftillekens voorby ; 't welck niet alleen qualijck gedaen, maer oock gedacht is: alfbo het betaemt, dateenHiftory-fchrijver puneftuel, waerachtig, en onpartijdig is; in voegen geen infichten, noch van vrees, noch van hoop , noch van liefde , noch van haet, hem mogen buy- gen. En fulcke is alleen navolgfter van de tijdt, fchatkift der mannelijcke weicken, getuyge van het voorgaende, envoor- beelt voor het toekomende. En in defe, weet ick, dat men al die "* Vereifèhen vinden fal.En indien 'er yets mag komen te ontbreec- ken, hou ick.het daer voor, dathecmeer'gefchiet is door af- funft van den Schrijver, als gebreck van ftofre. Eyndelijck dan
et tweede Boeck, volgens de overfetting, luyde aldus. Zijnde dan aldus de twee ihijdende fwaerden van onfe twee Helden om hoog geheven,fcheen het niet andcrs,of fy dreygden hemel en aerd haer uy ter ík ondergang: foodanigwas hun ge- ftal tenis, en foo liet fích defèn handel aeniien.Den eerfte,die ne- der quam, was de vergramde Bifcayer, welcke met fulck een grootgewelttoeflocg, dat, indien hem het iwaert niet in de hant had omgedraeyt, die flag , ick feg, die ilag , fou een ende van den ftrijdt, en van het leven van Don Quichot gemaeckt hebben. Maer het goet geluck, 't welck hem voor grooter din · gen bewaerde, verdraeyde het geweer van fijn verbitterden vy- andt, in voegen het felve vallende op de flincker zijde van fíjn heimet, daer evenwel geen andere fchade deed» als alleen die feheelezy te ontwapenen > nemende een groot ftuck van den
elmet mede, met de helfc van fijn een oor, 't welk al te famen met malkander per compagnie ter aerde viel, latende den ar- men Don Qiiichotleelijck'ontheyftert. O groóte Júpiter ï wie fou hier machtig zijn te verklaren de verbitterde, rafende gramfchap van onfen onverwinneljeken Don Qukhot, fiende fichfoodaniggehandelt: ick feg met meer , als alleen dat hy fiëh in de ftegeïreep weder op lichtende, en fíjn fwaert in bey fijn handen nemende, met fulck een gewelt op denBiicayer fïoeg,dat zijn alderlaetfte o'ogenblik fcheen voor handen te zijn. Defe evenwel béíchermde fích met de banck ten beften dat hy köft, doch foo wel niet, of het fwaert met de banck op het hooft vallende, docht onfen Biicayer niet anders, of hy kreeg den hee- |
||||
Dom Q.UICHOT déla Manchan *<¡%
len berg Etna op de kop ·, in voegen hem het bloed door de
ncufgaten , de mont, en oogen uyt liep ; en-ket weynig fcheel- de, of hy ibu los van fijn Muyl ter aerde gevallen hebben: en hy had'er evenwel toe gelegen, indien hy fijn armen het Beeft niet om den hals geflagen had. Niette min fijn voeten geraeckten uyt de ftegelreep; en het Beeft,verichrickt door den geweldigen flag, begoft op de loop te tijen: maer na eenige weynige ipron- gen , valt het met Meefter met al ter neder. Dit ftond Don Quichot al met groóte fachtmoedigheyt aen en fag: maer als hy hem iag ter aerde leggen, fprong hy race kloeckmoedig van fijn Paertj begaf lïch vaerdig op fijn lijf; en fettende de punt van fíjn fwaert op zijn oogen , begeerde , dat fy iich ibu over geven-, Zo niet, was ny fonder uytftel het hooit quyt. Den armen Bifca- yer was ibo ontftelt, dat hy niet een woort koft antwoorden; en het had'er cjualijck afgeioopen, vermits Don Quichot van boosheyt niet wift wat hy deed, indien de Jonckvrouw van de Karos, die al het werk had aengefien , niet was toegeloopen , die om harentwil van den Ridder veriocht, haer overwonnen Schiltknaep te fparen. Waer op Don Quichot tot antwoort gaf: in derwaerheyt, ichoone beleefde Jonckvrouw, ickben wel tevreden te doen het geen gy myverfoeckt; maer fulcks moet onder eenig verbant zijn , namentlijck, dat delen Ridder rny belooft te gaen na Tobofo,en fich aldaer aen mijn beminde Dul- cinea te vertoonen,om te doen het geen fy van hem begeeren fal. Dit beloofde de Jonckvrouw van gantfeher herte , tonder meer ipoock te maecken , oftevragen, waeretiwiedefevoorfchre- ve Dulcinea was.Op het vertrouwen dan van defe uwe beloften, fey Don Quichot, fal ick hem vorder niet misdoen, alhoe- wel h y het wel aen my verdient heeft. |
||||||
Het X. Hooft-ftuck.
Van hotseen onfai RiJder 'verder gebeurde met den Bifcay.tr ι e/l
oock mee een kudde Gcyten. £\NdertufIchcn had fich den armen Sancho oock weder op
de been begeven, hoewel noch bijfter mishandelt, en machteloos van de Hagen, die hem de fchelmfche Stal-jongens hadden gegeven , ftaende vorders te wachten wat het eyn- de van delen ftrijt fou zijn, latende niet af alle Heyligen aen te roepen, op dat fe fijnen Heer wilden de overwinning D 4 ' geven,
|
||||||
$ö Eerfle Deel van
geven, ten eyndehy het verhoopte Gouvernement niet moche
komen te verheien. En iïende nu het gevecht ten eynde, en dat fíjn Meeiler weder te paert fteeg , liep hy roe, om hem den ftegelreep te houden; en , werpende iïch eeril voor hem neder op fíjn knjen, kufte hem de handen, met defe woorden : het fal uw Genade nu gelieven , Heer Don Quichot, my het beloofde Gouvernement van het Eylant te geven, dat uw Genade in de- ièn ffcnjt gewonnen heeft 5 en maeckt vry uw reeckening, dat ik het fal konnen beftieren, hoe groot het oock zijn mag, ibo welalsyemantindewerelt oyt Eylanden geregeeit heeft, of regeeren ial. Don Quichot gaf daer op tot antwoort: defe en ibodauige BaraJjes, Sancho mijn Soon, zijn geen Bataljes om Landen of Eylanden mee te winnenjmaer wel om 't lijf vol won- den te krijgen, een kop in tweën geklooft, of, gelijck gy aen my iïet, een oor te minder te hebben. Maer hebt gedult, fulcke avontueren fullen ons te voren komen , door de welcke ik u niet alleen Gouverneur, maer al vry wat meer fal maecken. Sancho bedaiickte fijn Meefter, kufte hem anderwerf de handen en de fchoten van fíjn harnas, en hielp hem foo te paert; gelijck hy mede op fíjn Ezel klom : beginnende alfoo fíjn Heer te volgen , die op een galop , fonder vorder affcheyt van de Jonckvrou- wen van de Karos te nemen, fích na een Bosken, daer dicht by ftaende, begaf. Sancho volgde hem foo vaerdig, als fíjn Ezel draven kolt: maer Xonzinantging hem Í00 veer te voren , dat de goede Sancho, vreeiènde dat hy fou moeten achter blij- ven , fíjn Meeiler begoft toe te roepen , om hem in te wach- ten. Don Quichot daer over hielt fíjn Paert ftaende, enwachte ibo lang, tot dat fíjn vermoeyde Schiltknaep by hem was,die op het eenre aenkomen tegen den Ridder fey: My dunckt niet ongeraden, m ijn Heer, dat wy ons gacn begeven in de eene of de andere Kerk,of Kioofter : want na dat hy gefrclt was, met wien uw Genade geftreden heeft, fullen f y het werk wel haeft aen die van de Juftitie te kennen geven , die ons daer over voorfeecker fullen by de kop vatten ; en eer wy weer uyt haer handen geraec- ken, filien wygewiífelykha.yr laten. Swijgt ftil, Sancho, fey den Ridder: waer hebt gy oyt gelefen,dat men immermeer doo- iende Ridders voor het Gerecht heefe geftelt, hoe veel Maf- facren fy oock mogen gedaen hebben ? Ick weet u van geen Sam- macren te ièggen, ièy den ander ; maer dat weet ick alleen, dat het de plicht is van het Gerecht, te letten op alle gevechten die op het platte lam, en overal, gefchiederi, Draegt gy daer geen |
||||
Don Qu i CHOT déla Ma ncha. *¡7
forg voor, Sancho, mijn vriiit, antwoorde Don Quichot, ick
ben de man die u bevrijden fal voor de handen felf der Caldeen> ick fwijg der Juftitie. Maer fegt my toch eens ter goeder trou- we , waer hebt gy oy t braver Campioen gefien, als ick ben ? Of waer hebt gy oy tin eenige Hiftorien , die ik heb, of gehad heb., gelefen van lülck een manier van ftrijden , fulck een vol- ftandigheyt in het volharden, fulck een feeckerheyt van iïaen ? Ick fal u de waerheyt leggen, antwoorde Sancho: ick heb mijn leven geen Hiftorien gelefen , want ick noch lefen noch fchrij ven kan : maer het geen ik u fou durven appefteren, is ,dat ick mijn leven fulck een dollen Duy vel van een Meefter niet ge- dient en heb, als gy zijt; cnickhoop , fegickal weer , dat liet ons niet qualijck en vergaa. Alleen dit wil ick uw Genade geraden hebben, dat hy fien doe verbinden ; want uw flincker oor bloet geweldig. Ick heb hier wiecken , en een weynig wit- te ceruys in de mael. Ick fou 'er die lappery niet op begecren , antwoorde Don Quichot, indien ick anders maer een droppel- ken had van dien Balfem van Fierabrás, 't geen my op ftaen- de voet fou helpen. Wat is dat voor een Balfem, iêy Sancho? Het is een Balfem, antwoorde den ander, dat hy, die het Recep1: tlaer van in de memory heeft, geen vrees hoeft te hebben van fterven, hoe groote of fware wonden hy oock mag krijgen ·, en daerom, als ick defelve fal gemaeckt, en u gegeven nebben, hebt gy J · ι ι il ■ ■ '
anders niet te doen, als alleen, wanneer gy my .ineenig ge-
vecht fiet te midden door gehouwen ( gelijck fulcks dick- maelsgefchiet) het deel, dat op de aerde gevallen is, foetjeus op te nemen , en , eer het bloet kout wort, met groóte toeficht weer op het ander deel,dat in de facl blijft fitten,te voegen: doch paft, dat gy toefiet het ielve recht te fetten, of gy fout my voor al mijn leven lang onbequaem konnen maken. Dat gedaen zijn- de, fult gy my maer twee toogkens van deièn Baliem laten drin- ken ; en gy fule fien , dat ick foo frifch en gefont fal zijn als een vifch. Indien dat waer is, antwoorde Sancho, fbo wil ik van nu ofaenafftant doen van mijn Gouvernement , enbegeqr niet anders tot belooning van mijn gedtierige moeyten,als alleen het refpcc~l van dien Balfem,en ik weet raet om'er dekoft op te krij- gen: ick weet yeder once daer van wel voor twee fchellingen te verkoopen, waer ik ben; en daer mee fal ik het wel ront ichie- ten: meer en begeer ick niet. Maer evenwel het mocht foo veel koften van maecken , datmer niet ibu konnen aen behouden Wijven. Met minder als dry fchellingen , antwoorde Don Qui- D 5 chot,
|
||||
5 8 Eer fie Deel van
chotjiou men dry mingels potten vol maccken. Olieven Heer!
fèy Sancho,klouwende den elleboog, waerom macktuw Gena- de dát· niet eens, opdat ickhetleerenmag? Swygtftil, myn Soon, fwygt ftil, ick heb η noch wel grooter iècretcn te leeren, ièy Don Quichot, maer Keulen en Aecken zyn op geen eenen dag gebouwt: ondertuflèhen laet ons komen tot het verbinden; want myn oor doet my ièerder als ick wel wenfeheu ibu. Ter- ftont ging Sancho in de knapiack, enhaeldewieckenenfalf voor den dag: maer als de Ridder met de hanr daer na tafte, en bevont,dat iyn helm ibogebroken was, meende hy uyt fyn fin- nen re varen-,en daer op,flaende fyn hantaen fyn geweer, en fijn oogen na den hemel, bcgofttefweerenbyaldeHeyligen, dat hy 'tfelve leven wilde leyden, 't geen de Marquis van Mantua geleyt had,wanneer hy fwoer de doot van fyn Neef Baldewyn te wreecken , dat is, geen broot van tafellaecken teeten, noch geen vrouw te bekennen,behal ven andere dingen ,die my nu niet in de fin fchieten , en ik voor gefegt houden lal, voor en al eer hy volkomen wraeck over dit onheyl genomen had.Sancho dit hoorende, voerde hem te gemoct: fietweltoe, Heer Ridder, wat gy fegt , want ir.dien uw vyant fyn belofte volvoert, gelyck hyfe volvoeren ial, en fich voor Me-vrouw Dulcinea fal geprefenreert hebben, hebtgy in confeientie niet meer op hem te ièggen , 't en waer hy het weder op nieuw regen u verkerfde. Uw woorden en aenmerckingen,antwoorde de Ridder,Sancho, zyn heel goet; endaeromdoe ick oock weder den eedt te niet, voor foo veel als nieuwe wraeck belangt. Doch evenwel blyf ik daer by, en beveilig het op nieuw,namentlyk, fulcken leven re leyden, tot'er tyt ick met geweiteen anderen helm gewonnen ial hebbenden die foo goet als dcièis. En denkt niet, Sancho, dat ik ib een onervaren bótterick ben, dat ik niet en en weet,wien ik daer in heb na te volgen.Befiet doch eens,dat herièlve isgeichiet met den Heimet van Mambrun , die Sacripantefo dier quam te ftaen.Laecfukkfweeren vry varen,Myn Heer, berechte Sancho daer weder op , dat is al icbadelick aen uw ziel,en tot nadeel van uw confeientie: wantindien het gebeurde(ik neemt daer by)dat wy in eenige dagen geen gewapentman ontmoeten,wat ibuden wy doen? Sal men den eed houden,niet tegen ftaende fo veel on- gemacken, als in fíjn klederen te fTapen, ennoytonderdackte komen, en duyfênt andere dingen meer, die in den eed van den Marquis begrepen zyn , of ial men tegen fyn gemqet doen ? Be- fietdoch cens,myn Heer, defen geheelen weg vernemen wy niet ceH
|
||||
Dom Q.UICHOT déla Mancha. 59
een gcwapentman,maerwel Veehoeders,Roskammers,Karrc>
drijvers, en diergelyken, die niet alleen geen heimetten dragen, rnaer duyfent om een oi ie defelve haer leven hebben hooren noemen. Gy bedriegt u, Sancho, antwoorde de Ridder, want wy fullen geen twee uuren gereyfl: hebben , of futien meer ge- wapende Ridders ontmoeten, als 'er oyt om de fchoone An- gélica op de been fyn geweeft. Amen, ley Sancho , op dat noch eens de tydt magh komen om het Eylant te winnen,dat my,och. arm,foo fuer valt, en dan ben ick gereedt te iterven. Bekom- merr gy u daer niet mee, antwoorde Don Quichor, ontgaet >i een Eylándt, het Koninckrijck van Deenmarcken,of van Sobra- difa,en lal u niet ontgaen,dat ioo veel beter is,om dat het aen het vafte lantis:maer laet de tytfyn loop houden , en ondertuflehen foeckt in uw knapfack , of'er oock yets te eetenis. Onder- wyl komen wy deien avondt by een Kafteel, daer ik den Balfem meen te maeckemwant ick veiklaer u op myn Ridderfchap, dat my het oor groorepyn doet. Hier heb ick een ajuyn , fey San- cho,met een weynigh kaes, en eenige broeken broodt: doch dit enis geen koft vcor een man,als ghy zy t. Dar hebt gy niet wel, antwoorde Don Quichot, het is eer voor de dooiende Ridders een heele maent niet te eeten, en daer na te nemen en te eeten dac fe vinden jen dat fout gy weten,foo wel als ick, indien gy fo veel gelefenhad: want ioo out als ick ben, heb ick myn leven niet anders gelefen, of fy aten flechts als het haer voor quam, in de cene of andere heerlycke maeltyt of bancket. En hoewel men wel begrypen koil,dat fe niet koften leven fonder te eeten, en de andere natuerlycke nootfaeckelyckheden te doen, alio fe in der daet menfehen waren gelyck wy alle-,foo moetmen oock weten, dat, dewyl fe den meelten tyd van hun leven wandelden door de Boflchen en Wilderniflen,iy fich oockalfoo veel met Boerefpys m oeften behelpen , foodanige ongetwyfelt als defe zyn,die ghy my tegenwoordig aenbiedt.Waerom dan,Sancho,myn vriend, laet u niet mifnoegen het geen my genoegt, noch foeckt geen nieuwe wetten te maecken, noch de oude gewoonte van de doo- iende Ridderfchap te benemen.Houdt my dat ren beften, myn Heer, antwoorde de goede Sancho, want alzoo ick noch lefen noch ichryven kan, gelyck ick u meermaels gefeght heb , heb ick oock noy t acht op die wetten en regulen konnen il aen. En van nu voorraen fal ickonfe knapfack beter van alle drqoghe vruchten vooriien , en dat voor u, die een Ridder zyt; en voor my met gevogelt,en-anderfints, dat my wat my hartiger fa.1 val- len, |
|||||
«HMHMHHM^
|
|||||
ëo Eerfle Deel van
len.Ik wil daer mede niet feggen,Sancho, voerde hem Don Qüi-
chot daer op te gemoet, dat de dooiende Ridders niet anders zijn gewent te eeten als gedroogde fruytenjmaer dat iig daer veel mee moeiten behelpen , ook ielf met kruyden en wortelen van het veldt,die fy kenden,en ik ook Wel ken. Daer is veel aen gelegen, íey Sancho, om die wel te kennen: want na my voorftaet, Tul- len wy den eenen of anderen tijdt die kennis wel vai* nooden hebben. Hier op haelde hy te voorichijn hetgeen hy had ; en Cy twee begoften te eeten in goede vrede. Doch alibo fe noch niet wiilen , waer ie dien nacht herbergen fbuden, maeckten fe hun maeltijd kort, en itegen te paert, iich haeftende om by eenige wooningen te komen eer de nacht quam te vallen. Maer eynde- lijck ginck de Son onder, re geli jek met de hoop van wel op hun gemack te geraken. Alleenlijk iagen ie niet ver afeen Hutje van een Geytenhoeder;waer over fy bellooten daer den nacht door te brengen: 't welck Don Quichot Coo feer behaegde,als het Sancho mishaegde, die liever beter ibu gelogeert hebben. Maér Don Quichot deed niet liever als onder den blaauwen hemel flapen -, denckende, dat hy dan eeril te recht een dooiend' Ridder was. Het XI. Hooft-itück.
Van hetgeen Don Quichot gebeurde met een Geyten~hoeder* SY wierden van defen Harder met een goet hart ontfangen; en
hebbende Sancho,foo wel als hy koft, Ronzinant en fijn Ezel beforgt,kreeg'hy de reuck van eenigGeytenvlees in den neus,dat over het vyer hing, waer over hy begeerte kreeg om te fien of den hutfpot al gaer was: maer de Harders quamenhem te vooren , die, nemende de ketel van het vyer, en fpreyeude het een of het ander op de vloer, maeckten in al der haeft hun Boerenbanquet klacr,noodigende oock onfe twee dooiende Zielen,met teeckens van groóte genegentheyt. Sy gíngen dan foo met haer fefíhn om den back fitten , na dat fe eerft met boerfche beleefthey t,gelijek Sjefeghtis, onfen Ridderen fijn Schiltknaepgenoodight had- den. EyudelickjDon Quichot liet fich bewegen , en ging op een omgekeert tonneken, dat ie hem daer roe beitelt hadden, fitten; blijvende Sancho op de been,om op het iciienken te paflen,en den' kroes waer te nemen,die van hoorn gemaekt was. Don Quichot evenwel,met medelijden bewogen,ièyd'tot hem: op dat gyfiet, Sancho, het genoegen dat'er in de dooiende Ridderfchap is, en
wat gelegentheyd'omkorteliick van al de wereld geacht, ge-
' eert,
|
|||
ί
|
|||||
DflwQjuicHoT déla Mancha. ¿f
eert i en geprefen te worden, wil ick, dat gy u aen myn Zyde
neder iet, en by 't gefelichap van defe eerlycke lieden voegt, en dat gy het met my, die uw Heer en Meefter ben,even goet hebt. Drinckt uytmynkop, en eet uyt myn fchorel s want hetgaet met de dooiende Ridderfchap even al eens gelyck met de liefde , die alle dingen gelyck maeckt. Danck heb, Heer,antwoorde den ander; maer foo veel weet ik uw Genade wel te feggen,dat,als ik wel te eeten heb, ik het werck ibo wel kan klaren al fbaende, als fittende aen de zy van den Keyièr. En om de waerheydt te feg~ gen , het iinaeckt my oock beter dat ick op myn vryigheydt eet ( fonder met foo veel bafelofmanos en andere ftirredomftantien g-equelt te zvn) al was het maer een ftuck droog broodt, en een ajuin daet toe, als anders de meefte leckernyen van de wereldt, aan fulckc tafels daer men moet eeten op fijn maet,kauwen op de maet, en drincken op de maet, niet eens te riipen,of wat anders te doen, als my de noodt aenkomt, datmyin myneenigheydt alles toegelaten is. Invoegen , Heer, ick verfbeck, dit geluck, 't welck uw Genade my fegt te willen verlenen,als een aenhang van de dooiende Ridderfchap,gelyck ick de Schiltknaep van uw Genade ben, te willen m wat anders veranderen,dat my vorder- lycker, behaeglycker,en profijtelycker is (evenwel weet ik het uw Genade danck ) doch voor de reit, ick remincieer daer van tot het eynde van de werelt toe. Echter fult gy neer fitten , ant- woorde de ander, want men moeteerilkleen fijn, fal men groot worden : en met eenen nemende Sancho by den arm, dwong hy hem te fitten. De Harders luiiterden , met den mont open, na defè praet van Ridders en Schiltknapen,ionder dat fe evenwel wiiten wat al die brabbelary te feggen had ; waerom fy beft de- den,dat fe aten en ftil fwegen,fonder nogcans te laten fomwylen van onder de muts haer Gaiten eens aen te fíen, die vaft broeken als heele vuyften inflingerden. - Ditgeregtvan vlees op zynde» quam het tweede, beitaende in eenige handen vol háfenooten, en een ituk kaes,fo hart of het uyt een fteenrots gehouwen was. Ondertuflchcn was oock den hoornigen bceker niet ftil , maer deed de ronde getrouwelyck, fonder iemand over reihen. Don Qiiichoteyndelyck iyn honger verfadigt hebbende , nam een nant vol noten,en fette ficli daer mede in fyn practitoel jont- bindende aldus fijn tong , met de oogen wel ityf op de Harders gefiagen;Geluckige eeuw, geluckige en gulde tyden (alfoo men de lelve in defe yière eeuw fodanig acht) wanneer de mentenen fonder moey te en bekommernis leefden, en waerom, als alken om
|
|||||
6% Eerfle Deel van
om dat die woorden * dat is mijn, dat is dijn, alfdoe niet bekent
waren. In die hey lige tijden waren alle dingen gemeen,· en niq* mant behoefde meer als de handen uyt te rey^:en,om te ontfan- genhet geendeaerde uyt eenmoederlijcke^nikdadigheytvan lelfs en ongebeeden aenboódt; biddende gelijck als de boomeii om van hun overvloedige cnfware vruchten ontlaft te worden, De heldere fonteynen en loopende wateren boden hunne kri- ftatijne droppelen aen. Wat lal ïck veel feggen ? Aldus iingtcr den Rijmer van. De holen van 'tgebergt en opgeklooft ge/leent,
Als in hun ingewant,
Enmet gelycke hant,
Bet holgeboomt ontfing des vreedigegemeent.
Geen konfi vergierde als doe hun huyfin engemack.
Maer Lauren, in hun lijdt
Godt Phcebus toegewijt,
Vetflreckten hen tejaem voor kamer en voor dacL·
De haet was onbekent, de minne finder/mart
Had met geweldige hant
Hetvreedfiem ingewant
En ingenomen het tot mingenegen hart.
Het weeldig vee, verjehrickt voor Wolf- noch Beerentant,
Ging vreedfaem ongemoeyt,
Daer 't eelfle klaver groeyt,
Betreen het nimmermeer van eer onbloot e lant.
Het Tyrfche Purper , uyt den afgront ofgewelt,
Gaf toen, gehjek althans,
De wol noch zijd' haer glans,
Hoch den Tyran het opperfle gewelt.
Maer d'aert, en 't uyter aert gefprooien jeugdig gras,
Met onverderflijck groen,
Noch meer als was van doen,
Gafdeckfilaen hetgeen voor 't oogh te decken wat.
Het reebt, eylaes het recht, voor lange nu veracht,
Benefens billickheydt,
Behielden hun belcheyt,
En 'tdorperegewelt was gantjlijckfinder kracht.
Μ wat dier tydthet oogh, al wat de lufi aenfagh,
Was door de tucht gevoedt,
En dienfïigh aen't gemoedt,
En droeghgeen ¡ohaamtt vttr het dralen van den dag*
* . . , Maer
|
||||
'
|
|||||
Do» QjJ íc η o r de la Mancha: e%
Macr nu>vervolgdehy>in dele verdorvene tijden is'er niemane
feecker: alies beftaetingewelt, overlaft, en begeerlijokheyt: felf al had men de fchatten des werelts ondcr de aerde, of in-een ander Doolhof der Kretenfers verborgen, de begeerteen de on- vergenoegde gierigheytfou den toegang weren te vinden. Het recht is <reweert,en gewelt heeft de plaets ingenomen.Evenwel, onfer Voorvaderen toeverfichr, om alle overlaften, foo veel als moo^lijck, te weeren, heeft de Ordre van dedoolende Ridders inee fielt, om de jonge Dochteren te befchermen , de Wedu- wen te bevrijen,en de Weefen te verdedigen .Van defe3Ordre ben ick, gy Heeren en Broeders, aen wienlietgoet onthaél, en de vriendelijke bejegening, die gy my en mijn Schiltknaep doet, aengenaem is^alhoewel, volgens de natuerlijke wetten> een ye- der,die op der aerde leek, gehouden is de dooiende Ridders alle guuft tebewijfen: dit fcg ik, om u lieden te doen weten, dat gy felf fonder uw weten en buyten kennis van dcfe verbanden , uwe plicht gedaen, en uwe confcientien ontlaft hebt; waer voor ick oock na mijn vermogen het felve fal foecken te vergelden.Al de- ie khoone lange reden , die 'er te pas quam als Pilatus in het Credo,fchoot onfen Ridder in den fin, terwijMiy befig was met noten te kraecken ; hoorende hem de goede Harders , :fonder te weten wat hy daer mede feggen wilde,met open monde aen, en niet ίο veel als een woort daer op antwoordendcSancho felf luy- ïteide toe als een vink,kraekende mede fomwijlen een nootje,en het glas met fíjn oogen volgende,dat mee ftil'bleef ftaen,als Iuy- ftcrende nadereden van onfen Ridder. Don Quichot had eer fyn woorden,als fijn macl,ge-eyndigt.Eyndelijk,het laetile mer de ten eynde gebracht zynde,fey een van de Harders: op dat uwe Heerlyckheyt te meer foumogenfeggen, dat wy hem vriende- Iyck foecken te onthalen, willen wy liem dat vermaek aendoen» en vcr(oecken,dat hier een van onfe Gefellen u een liedeken ver- eer,die dat garen fal doen, alfoo hy een goet fanger, en een ver- lieft minnaer is: boven dat kan hy oock lefen en ichry ven , en fpeelt iêer wel op de iackpyp. Nauwelyck had defen het woort uit,wanneerden ander aireet sbegonft de pypen teftellen,'t welk een Jongman van %% jaren mocht zyn,en van goede manieren.Sy vroegen hem , of hy al genoeg gegeten had, die daer ja op ant- woorde, waer over den ander vervolgde met hem te verfoecken een weynig te fingen,ter eere van denHeerRidder,op dat hy fíen mogt,dat'er in defeBoiTchen enBergen geen beminders van fing- en fpeelkonft ontbrakeeAVy hebbcn,feyde hy vorders,den Heer Bid-
|
|||||
#φ Εβτβέ Deel van
Ridder uw bequaemheden gefegt, en verfoétken, dat gy hem de
felve yertoonen wilt: daerom laet ons dat Minne-deuntje,datgy gemaeckt hebt, eens hooren. Anthony (want íoo was de Jong- man geheeten) liet iich niet* lang bidden; raaergaendeopeen block van een afgehouwen boom iitten, flelde fíjn nooten vaft, en begofi: daer na op geen onaerdige manier te fíijgen. Klootje, 'k weet dat ghy my mint,
Schoon uw tong dat pooght te heelen-, d'Oigen echter met haer fyelen Tuygen beft, wien ghy beftnt. Defi tongen j'onder fpreecken Toonen beft uw lieve /«/?. Meer wat hebt ghy, zijt geruft, Min itt [al geen min ontbreècken. Waer //? dat ghy ons 'vertoont Een gemoet, met ftael beflagen, 't Geen de minne weet te dragen, En geen plaets geeft daer fe woont* Maer boe dat ghy anders peynftf zanders uytbeelt in uv> toefen-, ^Als in 't ooge ftaet te lejen·, tuinders als het harte veynfl: Kan nochtans geen ware min Hare brant te recht verbergent . Sonder 't uyterfle te vergen, En te dwingen hart en fin. Dat ghy wift, wat hart ick dracgh3 A'en uw foet en fuyver we/e», Vwe minfoii meerder wefiny Hoe ick oock aen u behaeg. Tot bewijs <van mijn verlangen Daeglycks met baer foet gefihah Doen verblijden bergh en dal. Mijne fluyt en mijn gefavgen. Wat ick lefl heb uytgebracht Met Terefa, rnooght ghy weten·, 't Geen haer veeüight heeft gtfyeten, Siende haer min van my veracht. En waerem-, ah mits ick 't wefen Fan gemaeckt en pronck gehett • Vm
|
||||
Don QuicHoT déla Mancha. 65-
Van beveynfde ¡cboonheyt haet,
'Daar de kenfi alleen gcDre¡eti.
Schoene, wel laet uwe ruin ■■ ,·.,,;,
Haar e brant wet mtjn vervoegen, ■';.„■ ,
Smooren d/t met dat genoegen,
Smelten uw in mijne β»4 ¡·. ;;;_
Aldus eindigde den Harder fíjn gefang; en hoewel hem
Don Quicnot ν erfocht,dat hy nog een liedeken fou aenvangen, wilde Sanche Pance daer niet toe verftaen, die meer luft tot 11a- pen had,als liedekens te hooren,al hadder Orpheus felf geweeft. Mijn Heer, ieydehy vorders, kan fich, indien het hem gelieft* vaneetiplaets voerfien omdefe nacht te flapen; want 'den ar- bcyd, dien defe goede lieden den geheelen dag moeten uytftaen, vereyicht wel wat ruft, ibnder dat Te de nacliten met fingen be- hoeven door te brengen. Ick verftaa wel wat gV feo-gen wilr, iey daeropDonQuichot, hetis merubuyekje vol, hartje ruft. Dat mocht wel waer zijn,antwoorde den ander. Ick heb'er niet veel tegen, vervolgde fíjn Meefter: daerom, Sancho, verforgt u ielven ten beften gy kont. Wat my belangt,het paft die van mijn profeffiebeter te waecken,als te ilapen. Evenwel wilde ik wel, Sancho , dat gy my het oor noch eens verbondt; want de pijn is my grooter,als my lief is. Sanche deed' gelijk als hem wasbc volen : maer een van de Harders, fícnde'de wonde , fey hem , dat lulks met noodig was, alfoo hv daer verhoopte fuiken kruyc op te leggen , dat het wel haeft fou genefen zijn ; en nemende daer op eenige bladeren van wondt-kruyt, kaudedefclve, en leydtie, meteenweymg fout gemengt,daer op ; baudt het wel; en verfeeckerde hem , dat hy geen ander middel fou van noden. Hebben: gehjek het oock in der waerhevdt was. |
||||||
Het ΧΓ. Hooft-ftuck.
Van het geen een anderen Harder aen fin Gefillen verhaelde. loÏÏ^n1?^ befíg waren , quam 'er een anderen aewitEk k Tr aIs de ™M™& uyt het Dorp was waT'clae, LÏpP n'Dff ^gfii^^^n.oVewelwiften, mLdcnJeZl tS gekhiet WaS· Hoe foü£Íen w7 dat weten? gen licitZÍT?' ïï^^'er gebeurt? Hoe Wen mor- gen die,, vermaerden Harder, of, om beter te %gen, dien E 'ver
|
||||||
66 Eerfle Deel van
verkeerden Student Chryfoftomus, geftoxven is. Menfegt, dat
die verduy velde Marcela, Dogcer van Wil lem de Rijke , de oor- faeek van fíjn doot is, om wiens wille hy de Harderskleederen aengetogeh, en fich tot noch toe in dit gebergte onthouden heeft. Swijgt om Gods wil, fey den ander: om Marcela! fegt gy ? Ja,om Marcela ; en dat meer is, fey den ander, hy heefc in fijn teftamcnt wel uytdruckelijk begeert , datmen hem in het velt íoubegraven, min noch meer als een Moor, en dat aen de voet van de Steenrots,daer de Fonteyn van de Cornoelje-boom is,alfo hy fegt,dat dit de plaets is,daer hy ie eerft gefien heeft.Behalven dat ,heeft hy nog andere dingen begeert, die de Geeftelijckheydt van ons Dorp niet verftaet datmen na fal komen, alíoo fe leg- gen , dat ie heel op fijn Heydens luyden. Evenwel begeert fíjn groóte Vrint Ambrofio, die met hem Harder geworden is , dat men het al van ftuck tot ftuk fal hebben na te komen > ruyendc oock de geheele Plaets op; en e) ndelijck, na ick hoor, fal men 't noch nakomen. Morgen, na men fegt,lal hy met groóte heer- lijckheyt begraven worden. Voor my , ick hoop 'er het geficht van te hebben. Wy ook,feyden de anderen, en wy lullen looten, wie van onsallen het vee ial bewaren .We Igefegt.antwoorde een ander, die Pedro genoemt was ; maer het lot lult gy niet behoe- ven te werpen: want ick fal de man wefen, die het bewaren fal. Doch gy hoeft dit niet te nemen voor fulck een byfondere goet- aerdighey t, of dat ick niet nieuwsgierig ben: maer de ooriaeck alleen is, dat die fchelmfche doorn , die ick gifteren in de voet getreden heb,my de gang te feer belet. Evenwel,fey den de ande- ren,bedanken wy u daer voor.OndertuiTchen vraegde DonQui ·· chot aen defèn Peter, watdeDooden voor een,en wie die Har- derin was: daer den ander op antwoorde, dat hy der foo veel van wiffc, dat de Dooden was een rijekjoncker, van een Plaets niet ver van daer, díe eenige jaren tot Salamanca had ter Schole gele- gen, en eyndelijck van daer wcdeÏ te huys was gekomen,metde eer en het aenfien van wel geoefFent en doorlefen te zijnrvoorna- mentlijkjfeyden fe,dat hy de Sterrekunft fiks had,en wift al wat 'er by de Son de Maen,en Sterren te doen was; want hy koft ons op een draerjefeggen,wanneer de G rifpus in de Son of Maen fou 2Íjn'.Eclipfis,wiltgy feggen,verbererde Don Quichot:maer Pe- ter,bindende fig aen geen ftro of een leur,gingal voort. Hy wift ook te voren te leggen, wanneer het een vruchtbaer of onvrugt- baer jaer lou fijn ;en door defe dingen kreeg hy ie al op fíjn hant. Behalve» dat,had hy feer machtige rijke vrienden > diefulks ge- worden |
|||||
L·
|
|||||
Don Qv i ¿ö o τ de la Μ_a ist cη,a. ¿ƒ
Worden waren om dat ze fíjn raedt gevoTtght hadden". Nü,íeyá
hy forntijdts , moét ghy haver , hu garït'i 'jfli koren , nu boeckweyt, en foo voort, faeyéh, Deie kennis-, fcey Döh Qui- chot, noemt men Aftrologia. Ick weetf Wiet, lioe men ie nöémij ièy den ander, máer dat is 'er ván, dat hy weynig maèndeii was van Salamanca geweeft,of hy wierdc een heelen Harder met fíjn boeien-muts en py aen , latende fijn langen tabbert varen , dien hy van te voren droeg. Dit felfde deed* oock een fijn grooten Vrinr,genaemt Ambroiïo , die met hem gefoldeert had. Hy was den baes om rijmptjes te maeken. Dan máeckte hy Karfdeunt- jes, dan Nieuwe-jacrsliecjes , of Spullen , die de Maets van ons Dorp vertoonden. Als onfe jonge Gaftén dele fchielicke veran- dering in deie twee Studenten iagen,blèvenièaïtemaal ten hoog- ften verwondert, fonder dat 'er yeniandt was , die der de oor* faek van wift. Ondertuííchen was de Vader van ooien Chryfo- ftomusgeftorven , latende hem erfgenaem van veel goet,fo van landt als huyfraedt, beneffens veel fo groot als kleen vee, en ïck v.reetniet hoe veel geit, daer hy abfoluyt meefter van bleef. En in der daet, hy was het waerdig: want het was een nobe- len baes, foo mildt als een tweede Sint Marren. Daer na quám hetuyt, dat hyiichalfoo verandert had , alleen om in fuiken fchijn te beter door defe WilderniiTen die Harderin Marcela ná te volgen , daer den armen overleden Chryfoftomus rafende op veriot was. En op dat gy weeten zoud,wie,en wat defe Har- derin gewceft is, fal ick het u van ftuck tot ftuck gaen vertellen^ en ick fweer der op, dat gy uw leven dagen geen vreemder ding gehoort hebt,nog hooren fult, al leefde gy foo lang als Eenoog. Enoch, meent gy,fey daer op Don Quichot, die drt verbafteren van woorden niet verdragen koft. Ik fcg nog eens Eenoog , fey den ander, en dat heb ik van onfe Priefter (elf gehoort: maer Heerfchap,indien gy my dus alle keer in mi jn woorden wilt val- len, ftillen wy nog in een jaer niet gedaen hebben. Hout het my ten beften,antwo'orde Don Quichot, gy hebt het mcefte gelijck ter werelt:gaet gy maer voort,en ik (al u niet tegenfpreeken. Ik leg dan,mijn goeden Heer .vervolgde denHarder,dat in onsDorp was een Huy man, die noch rijker was als de Vader van onfen Chryfoftomus^ Nu defen Huysman, en diefo rijk was,gelijlí ik u geicythebjhad onder anderen ook een Dogter,daerdeMoeder van in het kinderbed geftorven was.Nu, defen Huyfman, als hy (,c ^?8r« had· Ja»]'a,fcy Don Quichot, wiltgy hebben,dat ik itulwijg,foo moet gy ook voortgaen: want f uilen wy t'elekenS;, E i weer
|
||||
<ï8 , a r .f ¡Ee^e Deel van
'We« tet oucfe yprhaj.c;ii5ioo hebben wy wel twee jaer werk, dat
is meer als een.Valanïbdiqs,fey den ander,wat drolliger dooien- de Ridder ben jy. Nou $\ weer aen. De Moeder van defe Dogter dan fturf va de kraem; en dit was een foo eerlijcke Vrouw, als'er hieromtrent was. My-dunkt, dat ik fe nog fíe voor meftaen · enfoodickmaalalsik'eromdenck, komt my in den fin, hoe fe de Jaetfte kennis voor haer doot deed. Nu, dat is wel, ieyde Ridder.Nu,dat is daer,fey Pedro,ik hoop dat ie wel is,en buyten alle droeiheyt, daer wy 'er noch te midden in fteeckcn. Nu dan cyndehjek, vervolgde hy, Wilhelm de Rijck, hebbende een foo goede Vrouw verloren, trok dat foo geweldig ter harte, dat hy korts mee van draefheyt fturf, latende fíjn Dochter Marcela tot eenige erfgenaem , onder debefchermingvanhaer Oom, een Priefter van ons Dorp. Als dit dier groot wiert, namhec foo geweldig in fchoonheydtenmoyigheydttoe, dat 'ernie- rnant was,of hy oordeelde,dat fe alfoo Ichoon als de Moeder,en fommige wilden hebben,dat fe nog fchoonder was. En dat is 'et van,dat, doe fe veertien jaren out was geworden, haer niemant fag, die zig niet kruyfte en fegende. Nu, dit Vrouwmenfch ioo ichoon zijnde, bewaerde haer Oom haer foo nauw, als hem meuglijck was. Evenwel wiftmen wel haeft over al van haer te ipreecken; invoegen fy in 't kort honderden van Vrijers had, fo uyt ons Dorp,ak andere Plaetfen rontiom.Maer hy (dat een woe- de Chriften ziel moetgeweefl zijn)wilde haer noyt uito-even als met haer confent, hoewel hy 'er wel toegenegen was, ionder te vragen na't profijt,dat hy genoot,terwyl hy'tbefít van haer moe- deren had. En dat wort hem ook by een yeder nageo-even. \Vanc dat moet gy weten, mijn dooiende Heer Ridder0, datmen in iuJke kleene Plaetfen niet een vinger in de as mag fteecken , of elck heeft 'er de mout van vol. En gelooft vry voor u , gelijk ik geloof voor my , dat defe Priefter een extraordinaris <r0et man moet geweeft zijn:en dit geef ik u ook lelf te bedencken. 't Is fo, 'tisfo, antwoordeDonQuichot: gaet gy maer voort, want het fprookjen is foet;en gy Peter, mijn vrint, vertelt het met een goede gratie. Wat dat belangt, fey den ander, daer feit niet aen haperen. Ondertuflchen moetgy weten, dat defe Priefter haer menigmael van deièn, van geenen, van Peter, van Pauwels aen- fprak,befchrijvende haer bequaemheden, op het fchoonfte dat hy koft; biddende, dat fy ie wilde ten houweli jk nememmaer al om niet, alfoo iy geen antwoort gaf, als datie noch Hiet be- geerde te trouwen, dewijl f y fey, dat fe noch te jong was om de laften
|
|||||
_.
|
|||||
Dom QuicHOT dek Mancha. 69
laften van den houwelijcken ftaet uyt te ftaen. En alfoode»
Oom oordeelde,dat defe reden in reden beftont,liet hy fe voort- aen metvreden, wachtende tot dat fefelf ouder geworden fou, wefen, en een man na haer eygen fin mocht kiefen. Wanthy fey, en fey ièer wel, dat het onbehoorlijk was, dat men de kin- deren tegen haer wil uy tgaf. Maer fegt eens hier, wat dunckt'er 11 af, dat defe fottin Marcela, fonder yemant te vragen, felf he- nen ging na het velt, om haer eygen Vee te hoeden , met de an- dere Deerens van het Dorp? Aldus wiert haer fchoonheyt even- wel meer en meer bekent; en gy fout u verwonderen, indien gy wiit, hoe veel Jonckers , en andere rijeke Jongmans, muts op haer kregeo,en,gelijckals defen Chryfoftomusjiaer in het velt volgden jeen van de wekken, gelijkgefegt is, denonfen overle- den is geweeft, die boven yemant anders haer gevolgt, en als aengebeden heeft. En alhoewel Marcela haer indeie vrydom heeft begeven, heeft men evenwel geen gedachten , dat fe íich oyt in het alderminfte regen haer eerbaerheyt vergeten heeft, ja in tegendeel, is haer forge om trent haer eer foo groot, dat'er,van foo menig als 'er by haer verkeert hebben,niet een is, die feggen kan, de minfte hoop van haer ontfangen te hebben. Ondertuifchen toont fefig beleeft en gefpraeckfaem genoeg te- gen de Harders:maer wanneer yemant haer kom t fíjn genegen t- heyt te ontdecken , felf van houwelijcken , fal fy hem fchou- wen als de peft.En met defe manier van doen doet fy meet fcha- de in defegeweften , als yemant dencken mag: want haer aen- gename ommegang trecktde harten van alle die haer genaeken; maer haer verfmading,aen de andere zyde , brengt hen in ftaet van wanhoop. Evenwel werenfe niet anders te doen , als haer luytskeels voor wreet, en onmenfchelyk uyt te roepen , met an- dere diergelycke fcheltnamen meer. En indien gy hier een wey- nig in defe geweften bleeft, dooiende Fleer Ridder , fout gy dit gebergte hooren klincken van de jammerklachten der ellendi- ge Vryers» Niet ver van hier is een plaets , daer omtrent twin- rigofdartig boomen ftaen ; en van al die fult gyder niet een vinden, daer de naem van Marcela niet in geíchreven ftact, met een kroon of diergelycke daer boven ,als wilden fe daer meede uytbeelden , dat fy de kroon boven alle fchoonen ipant. Hier hoort gy een Harder fuchten ; daer een ander klagen; gin- der hoortmen minneliedekens; daer fiet men een darde rafen : fommige bly ven den gantfchen nagt over aen de wortel van een beom fitten, en > fonder haer betraande oogen te Iuycken, la- E 3 ten
|
||||
70 Werfle Deel van
ten iïch des morgens in deïélve gcftaltenis vinden. Ja men heefe
'er, die iïch in het heetfte vanden dag op het heeteíant uyt- ftrecken , als wilden fy de eene brant met de andere verdrijven· en alfoo leeft defewreede Marcela met de Minnaers. Onder- tufTchen blijven wy alle dagen te wachten, wiedie'geluckiee lal zijn, die fulck een fchnckelijke natuer fal konnen vermeefte- jfen, ?n fulck een uytileeckendefchoonheytbefitten. Endaer- om, geloof ick wel, dat het is dat onfen Macker van de doot van Chryfoftomus gefegt heeft.En derhalvcn,Heer,fou ik u ra- den , niet na te laten u aldaer morgen mede te laten vinden, om fijnbegraeffenis te fíen , die waerdig om fíen íal zyn , te meer, dewyl het niet boven een halfmyl van hier is.ïk fal daer iorgh voor dragen,antwoordeden Ridder , en ondcrtuilchenbedank ick u voor het vermaeck,dat gy my met defe aengename vertel- ling gedaen hebt. Ho, fey den ander, ick weet noch de helft met van al den handel; maer het fou konnen gebeuren , datwy morgen den eenen of den anderen Harder onder wee^fullen vinden , die ons daer meer af vertellen fal. Onderwijl fou ick u raden,dat gy te rufte gingt,en dat onder het dack; want de open lucht iouu konnen hinder aenuw wonde doen: alhoewel let geen ick u daer heb op gdegt, zodanig ís, .dat gy geen fwaria. heyt van eenig toeval te vreeën hebt. Sancho Pance, die den Harder met fíjn lang vertellen wel voor den drommel wenfehte verfogtmede van fijnent wegen fíjn Heer, dathv indekooy van defen Peter wilde gaen leggen. Dit deed' Don Quichot: doch m de plaets van flapen,lag hem den geheelen nacht over fíjn Dulci- nea in het hooft en fpeelde, om in defer maniereu de Minnaers van Marcela na te volgen. Maer Sanche Pance accommodeerde ncn tuüchen Ronzinant en fíjn Grauwtjen m,en fliep niet als een pmnaer van Marcela, maer als een man die vermoeyt was van ijout te dragen, * |
|||||||||
É
|
|||||||||
Het XIII. Hooft-ftuk.
In het welck de verteltinghvan de Harder/?! Marcela ten eynde ge-
brachfwortibeveffins andere dtngmmeer. ;!* Er nauwer noot begoft het morgenroot zyn glans door de
* wokken te fteecken, wanneer vijf van de fes" Harders op-
ftonden ? en heenen gingen om haren Gaft op te wecken, om te
ïiooren, of hy noch van fin was 4? begraeflenis te fíen, en, (o ja.
|
|||||||||
Dom Quichot déla Mancha. 71
te iêggen, dat fe hem wilden gefelíchap houden. Don Quichot, die anders geen verlangen had, ftont dadeli jek op, en belafte aeu Sancho bey de hunne Beeften te fadelen , die het ielve deed'met naerftige handen en flaperige oogen. Eyndelijk, fy lloegen op weg, en hadden geen vierendeel van een mijl gereyft, wanneer fe fes andere Harders van een anderen weg lagen komen , die fwarte rocken aen hadden , en met kranfen en cypresgekroont waren , hebbende elck een grooten ftock in de hant. Daer by waren noch twee brave Mannen re paert, die heel wel tot de reys waren toegemaeckt, Defen,by een gekomen,groeten mal-' kander beleefdeJijck; vraegden den een den ander, waer ie heen wilden ; en verftonden, dat fe alle na de begraeffenis gingen: en alfoo vervolgden fe gelijckerhant hun weg. Een van de twee, die te paert reden, kcerende fich rot fijn Macker , fey: het fchijnt, mijn Heer Yivaldo, dar wy ons wachten noch wel ful- len befreet hebben, alfoo wy daer door de gelegentheyt hebben fullen om defe begraeffenis te fien , die > na het feggen van defe Harders, feltfaem fal weien. Dat dunckt my oock, antwoorde den ander; en al hadden wy niet een , maer vier dagen daeroni verlet, hetfou my niet berouwen. Don Quichot vraegde hen , wat het was, dat fe van defe Marcela en Chryfoftomus gehoort hadden. DenReyfigergaf rotantwoort, dat fy onderwegen by defe Harders gekomen fijnde.en de felven fiende in fuiken rouw- gewaet,hen na de oorfaekgevraegt hadden,en dat fy hen daer op de liefde van defen Miniuer tot Marcela hadden vertelt, tot de doot van defen ongeluckigen toe , na wiens begraeffenis fy alle gingen. Eyndelijck,hy vertelde het felve, dat Don Quichot van Peter verftaen had. Defe reden ge-eyndigt fijnde,vielen fe op ecu andere. Vivaldo vraegde aen Don Quichot, hoe fijn naem was, en wat hem bewoog (00 gewapent in een vreedfaem lant te rey- fen ? Hier op gaf de Ridder tot antwoort: de profefhe , die ick doe, laet niet anders roe. Het gemack,vermaeck,en ruftlaet ik voor de fachte Hovelingen: maer arbeyt, ongeruftheyt, en de wapenen zijn alleenig gevonden voor de geeneu,die gemeen- lijck dooiende Ridders genoemt worden , van de wekken, hoe- wel onwaerdig, ick eeii.dermin-fteb.en. Soo haeft hadden ie dit niet gehoort, of fe fagen voort, waer het hem fchorte: maer om eens ter degc te oiiderfoecken , wat flag van fotheyt hem dreet, begaf fich de felve Vivaldo weder te vragen, wat doo- iende Ridders waren ? Hebt gy noy t,antwoorde Don Quichot, de
Jaergefchiedetaisboeckcn van Engelant gelefen» daer men
E 4 leeft
|
||||
72 Eerfle Deel van
leeft van de wonderlijcke daden van den Koning Arthut, van
wien men fegt, en ook door geheel Engelant gelooft wort, dat de felve Koning niet geftorven, maer dat hy door toover-konffc in een Raven verkeert is, en dat hy by verloop van tijden weder in een Menfch veranderen, en op nieuw fijn Rijk beilieren fal; om welcke oorfaeck men ooek niet bewijièn fal konnen , dat cenig Engelfman oyteenigenRaven gedoot heeft. Ondertuf- ichen, ten tijden van defen vermaerden Koning wiert de Order van de dooiende Ridders ingeftelt, en ook die van de ronde Ta- fel , van de welke die aerdige vrijerijen vertelt worden van Lan- cerot,of Breeckfpeer van den Meere, met de Koningin Ginebac, daer die wijfeen eedijcke Matrone Quintannona'middelareiTe van was, dacr die aengename en welbekende hiftorie noch van vertelt wort,waer in men vint,dat noy t Ridder fo wel van Vrou- wen is gedientgeweeft, als deièn Lancerot, of Breeckfpeer , be- halven de reft van fíjn foete en aengename vrijagien. En van die begintfelen heeft fich defe Order van hant tot hant uytgebreydc door vericheyde andere deelen vandewerelt, waer door den vermaeiden en onverwinnelijcken Amadis vanGaulen , metal fijn Kinderen en Nakomelingen , tot het vijfde lit toe, als mede dien dapperen Felixmarte van Hircania, en den noytvolpre- íen Tarante el Blanco, foo bekent en vermaert geworden zijn. Ja felf noch tot in onfe dagen hooren en fien wy dien vroomen Don Belianus van Griecken. Dit dan, mijn Heeren, is defe doo- iende Riddeifchap , en dat is dooiend' Ridder zijn , onder de welken , gelijk ik hier voor gefegt heb , ik onwaerdige íondaer mede getelt word ; om welcke oorfaeck ick my in deiè eenfame plaetfen laet vinden , foeckende avonturen, met een vaft geftek gemoet van mijn arm en mijn perfoon te hefteden, ièlf in het al - deruy terfte gevaer dat my mag toekomen , tot voorftant van de "fwacken en verdruckten. Defe redenen beveiligden noch beter by de gemelde Heeren , dat defen Don Quichot niet wel by fijn finnen was; en fy fagen nu ter degen , wat foort of flag van fot- heyt de fijne was: 't welk haer in de felve verwondering bracht, daer fe alle in vielen die hem eerft quamen te kennen. Waer over Vivaldb, die een verftandig perfoon en van een vrolijck humeur was, om defen korten weg met vermaeck door te brengen, hem gelegenthey t wilde geven om voort te varen ; weshalven hy al- dus tegen Don Quichot vervolgde: my dmickt, Heer Ridder, dat uw Genade heeft aengevangen een van de befetfte en fwaer- fte proíeíTien der werelt; en ick houd'het dácr voor, dat die van
|
||||
i
Όοη QjLJiCHOT déla Mancha. γ f
van de Cathuy fer Monnicken foo befet, noch foo precijs is. So®
befet mag dcfelve wel zijn, antwoorde Don Quichot, maer of ze wel foo nootfaeckelijk is,foud' ik al feer aen twijfelen. Want indien men de waerhey t wil bekennen, de Soldaet, die uytvoert het bevel van fíjn Overfte, doet niet minder als den Overfte felf. ïck wil dat daer mede te kennen geven, dat de Geefteli jcken met alle vrede en ftilhey t den hemel de welftant van de aerde atbid- den : maer wy,en ons gelijcke,zijn 't die het geen fy bidden uyt- voeren ; befcliermende het felve door onfearmen,en de fcherptc van onfe fwaerden. Wy ílapen niet onder dack, maer onder den blauwen herncl,zijnde des iomers het doelwit van de heete fon- neftralen , en des winters die van de bittere en bijtende koude $ invoegen wy dienaers van Godtop der aerde zijn , en de armen» waer door hy fijn gerechten ay tvoert. En gelijk men de iaeken, den Oorlog aengaende, beneffens het geen daer aen vaft is, niet kan uytvoeren , als met fweet, moeyte en arbeyt; foo volgt nootfaekelijk,dat fy,die de wapenen belijden,meer arbeyt doen, als die puys laten wentelen, en op haer iloeltje blijven fitten, en een gebedeken lefen. Niet dat ick (eggen wil, dat daerom onie ftaet beter is als die van den rechten Religieus, geenfints: maer dit alleen wil ick te kennen geven, dat fe meer ellende, gevaer, moeyte,en onruft,geduerende hun leven hebben uit te ftaen,ge- üjck ongetwijfelt de voorgaende Ridders uytgeftaen hebben. En of al yemant het geluck had van Keyfer te worden, fulcks is hem niet te benijden ; want fy hebbender fomwijlcn bloet ge- noeg voor geftort,en fweet voor gefweet. En hoe meenig fijn'er noch,die by gebreck van goede Vrienden en Toovenaers , welke haer behulpig zijn, inhetonderfpitblijven. Ick ben mede van dat gevoelen, fey den ander daer op , maer alleen een faek ftaet niy tegc" in de dooiende Ridders,dat is, wanneer fy in gelegent- hey t zijn om eenige groóte en gevaerli jke avontuer te ey ndigen, felf in het meefte gevaer van hun leven , dat fe dan niet eens en dencken om fich aen Godt te bevelen, (gelijk een yeder Chriften fchuldig is te doen, wanneer hy fich in gevaer bevind) maer eer in tegendeel aen hunne Beminden , en dat met fulck een y ver en ootmoedigheyt, als of fy Godt fclve waren: een faeck,in waer- hey t, die my wat te feer na het Heydendom ruyekt. Dat kan in geender manieren anders zijn, antwoorde Don Quichot, of het fou den doolenden Ridder qualijk vergaen ; want iulks is alreets ceiioutgebruyckby defe Ridders,dat een Ridder in fíjn fwaerfte ftrijden altoos fijn Bemiade voor fich heeft, fíjn oogen gelijk als E 5 op
|
||||
74 Eer fie Deel <υαη
op hacr'flaet, en van hacr kracht en fterekte verfoeckt, om fija
iaecken ten eynde te brengen. En hoewel'er niemantis die hem hoort,ís hy evenwel gehouden eenige woorden te (preken binnens monts, en fich met ganfeher harte aen haer te bevelen ; eti daer van hebben wy ontallycke voorbeelden en exempelen. Nochtans moet men daer by niet verftaen, als o f fe fich niet e- venwel aan God bevalen; alio daer noch ty t en plaets genoeg toe over is.Evenwel,antwoorde den Reyfiger,vind ik hier noch een fwarigheyt, dat is, gelyck mendickmael leeft , dat'er twee Ridders malkander ontmoeten , en terftont in queftie ge- raecken, de Paerden van malkander afwenden* enmalMnder met de lancie te keer gaen, in fulker voegen , dat den een dwars met het yfer doorloopen, en doot ter aerde neder ge velt wordt, en den ander het niet veel beter koop gehad ibu hebben , indien fijn fchilt foo goet niet was geweeft, of dat hy fich voor den val aen de manen van fijn Paerdt had vaft gehouden: wat tijt deièn dooden gehad heeft, om fich aen God te bevelen , daer het werk foo met'er vaert begonnen, en geklaert wort. My dunckt, on- der verbetering, dat hy de woorden,die hy in het loopen befteet, om fijn Meefteres aen te bidden , veel beter fou konnen hefte- den met Godt voor fijn ziel te bidden. Behalven dat,houd ik het daer voor,dat juyft al de dooiende Ridders foo effen haere Mee- ftereifen niet en hebben. Dat kan anders niet zijn, antwoorde Don Quichot; want 't is foo onmooglijk, dat 'er eenig dooiend Ridder foufonder Lief zijn, als dat den Hemel fou ¿onder Ster- ren weefen: want dat is haer eygen in quarto modo. Dit wil ik u verièkeren,dat ik in gene Hiftorien oyt geleien heb,dat 'er eenig dooiend Ridder fonder liefde was; en indien hy fulcks was, mocht men hem met recht houden voor onwettig , en een ba- ftaert-Ridder. Nochtans dunckt my, fey den ander , dát ick geleien heb van Don Galaor, Broeder van den vromen Amadis van Gaulen , dat hy noyt iêecker Lief en had, om fich aen de.iêlve te bevelen ·, en evenwel is hy daerom niet minder voor een wettig Ridder gehouden. Ho, ho, antwoorde Don Qui- chot wederom , een Bontekray en maeckt geen kouden winter; hoewel ick evenwel van goeder hand , in het heymelijk, anders onderrecht ben , en wel weet, hier onder ons gefeyt, dat by wel dapper verlieftwas, alleenigdathydat gebreckhad, dat hy het al beminde daer hy by quam : maer wat lullen wy &g- gen l natuer gaet boven de leer. OndertulTchen evenwel, gelijk kk gcfegt heb» lietliy daerom niet een boven al re beminnen: doch }
|
|||
Don QjyicHoT de la Mancha. 75
doch hy wift het te verbergen. Indien het dan foo is, vervolgde
den ander,dat een yeder dooiend Ridder nootfaeckclijck bemin-
nen moet, heeft men oock wel te gelooven , dat uw Genade infgelijcks verheft is, dewijl hy de ielve oeffening volgt: eh in-/ dien uw r:?iiadeniet mede van het humeur van Don Galaqr is,. die fijn liefde niemant wilde laten weten , biel ik uw Genade uyt naem vanditgeheele Gefellchap , ons den naem , vaderlant, en eygenfehap van defe geluckige te noemen , die uw Genade bo- ven alien heeft verkoren , en die de eer heeft van door fop een Ridder bemint te zijn. Op defe woorden gaf onfen Ridder een diepe iucht,en borft na het fuchten in defe woorden uyt: ik weet niet! of mijn foete Vyandin genoegen of ongenoegen fou ichep- pen, foickaen de werelt te kennen gaf, dac ick haer dien: dit alleen fal ik (eggen , om uw ernib'g verfoek te voldoen, dat haer naem is Dulcinea ; haer Vaderlant, Toboib, een Plaets in Man- cha ; en haer qualiteyt, ten minften een Vorftin te zijn. Onder* tulïchen is fy mijn Koningin,en mijn Vrouw. Haer fchoonheyt is meer als menfchelijk, alfoo al her geen men van de fchoonhe- den,'t fy waer of verciert,weet te feggen,of te verdigren,in haer in der waerhey t gevonden wordt: als dat haer hayren zijn van gout,haer voorhooft het Elifeefche velt, haer wijnbrauwen hc- meliche Boogen, haer oogen Sonnen, haer kaeken Roofen, haer lippen Corael, haer tanden Peerlen, haer hals Albafter, haer. borft Marmer, haer verwe als Snee: en voor de reu;, de deelen diedeeerbaerheyt voor oogen bedeckt houdt, zyn foodanig, na ick my inbeeld , dat alleen het gedachte delelve kan be- grypen, en niet uytdrucken. Haer geilacht en afkomft fouden wy wel wenfehen te weten, vervolgde Vivaldo. Sy is niet, ant- woorde Don Quichot, noch van de oude Curtii , Caji, noch Scipiones, noch van de hedendaegfche Colonnas, Urfinos » Moncad.is, Requefens, noch van deRebellas, Villanovas,Palo- ioxas, Manriques, Nucas, Mendogas.Gufmans, ofdiergelyke ; maer van dié van Tobofo, in Mancha, een ftam , die, alhoewel nieuw , evenwel luyfter en eer vermag te geven aen de voortref- felyckfte ftammen van de toekomende èeuwemen ik raad nie- mant my daer in tegen te fpreken,dan op fulke voorwaerde, als Serbin onder de wapenen van Roelant ftelde. Dat memant tegm dit ze&eer fijn handt nytrecht,
Die niet te treeden ¡oeckt wet Roelandt in Vgevecht. Alhoewel de myne is van de Katskoppea Yan,Bifcayen>antwoop·-·
de
|
||||
η6 " ' Eerfle Deel van .
de den ander > fou ick fe evenwel by die van Tóboíb niet durven
vergelycken; hoewel ík, om de waerheyt te leggen, datge- t noyt heb hooren noemen. Hoe ! noyt höorennoemen ! borftdáer Don Quichot op uyt, foo moet gy in holen of fpe- loncken gewoont hebben; fchoon ick gcloof,dat het felf onder d'aerde bekent is.De anderen hoorden met groóte aendacht deiè onderlinge redenen , tot de Harders inkluys, die nu geen twy- fel iloegen aen de fotterny van Don Quichot. Maer Sancho, díe zich inbeelde dat het al Evangelie was dat fíjn Heer voortbragt, vcrklaerde tot beveiliging, dat hy heer van kintsbeen af gekent had; hoewel hy bekende,dat hy noyt en had geweten,datfe een Princes of Vorftin was geweeft, hoe digt hy oock omtrent haer wooning opgebracht was.In deler manieren vervolgden fe vaft hun weg, wanneerfe van een weg, tuffchen twee hooge bergen, omtrent twintig andere Harders iagen komen, altemaelinhet fwart gekleet,en met kroonen gekroont, van cypres gevlogten. Eenigen van dezen droegen een Baer, daer een Lyck op was,mct vericheyde bloemen en kruyden beftroyt. Een van de Harders , die by Don Quichot waren, dit ziende, fey: fíe daer komen ie met het lichaem vanChryfoftomus;enaen de voet van dien Berg is de plaets,daer hy heeft willen begraven zyn. Hier om haeften fy fíen des te mcer,om by tyts daer te wezen; alfo iè nu het Lyk alreets ter aerde hadden rieer gelet, en al met hun vieren befíg j waren om het graf te graven, aen de zyde van een harde Rots- fteen.Don Quichot,en fíjn Gefelfchap, daer by gekomen, gin- gen voort om het Lyk te beften, en iagen daer een doot lichaem, in Harderskleederen , van ouderdom omtrent,na 't fcheen, van de rtig jaren; enalhoewel'tnu dootwas, fagmen evenwel het overblyffel van een ichoon aengeiïcht,en een dapper welen. Aen de zyde van 't ièlve lagen eenige Boecken en Papieren,ibmmigc open, en ibmmige toegevouwen. Al die 'taeniagèn,fb wel als die het fouden begraven,hielden fig geweldig ftiljtot dat een van de Harders tegen een van het Geièlichap ièy:fiet ter degen, Am- brofio,of dit nu de regte plaets is daerChryfoftomo heeft belaft dat men hem begraven fou,dewyl gy doch begeert dat men alles fo nauw fal na komen. Het is voorièker de felve,antwoorde den ander,alibo hy my, in het vertellen van fíjn ongeluck,die dick- mael heefc aengewefeu ; en het ís hier geweeft, dat hy haer de eerfte mael geilen,en fíjn gedachten geopenbaert heeftjen hier is het oock geweeft, dat fy met haer laefte verfniading een ent van fíjn leven en van fijn lyden heeft gemaeckt;en hier heefc hy oock |
||||
;
|
||||||
Όοη QuicHOT déla Manch a. 77
•ewíTt datmen hem tot een eeuwige geheugenis foubegravetr. En keerende fich na Don Quichot,en fíjn Gelelfchap,vervolgdê hy tegen henidit Lichaem,myn Heeren,dat gy Ιό naerftelyk bé- fiet,is geweeft de lchatkift van een ziel,daer den hemel een eyn- deloos gedeelte van fijn befte gaven in hade geftort:dit is het lig- haem van dien Chryfoftomus, die een fpiegel van verftant, een wonder in beleef theyd,een Phenix in vrientfchap,trefFelyk fon- der verquifting, deftig ionder hoovaerdigheydt,vroly k fondér fnoodcheydtjen ey ndelyck een voorbeelt van alles goets,en f ón- der weerga van alle ellenden is geweeft.Hy beminde, en wierat gehaer.hy aenbad een fchoonheyd,en wierd veracht:hy imeektc een wreede, en veriocht een fteen: hy vervolgde de wintjkláegi- de aen de eenfaemheyt; diende aende oridanckbaerheydt $ en heeft tot fíjn uyterfte loon ontfangen, een roof aen het uyterfte verderf te fíjn, felfin het midden van fijn leven 3 leven't geen een Harderin heeft ten eynde gebracht, die hy wilde eeuwigh maken, gelycku die Schriften, die gy daer befiet, genoegiaem, uytwijfen,en die het acnde geheele werelt ibuden betoonen jinr dien hy my niet had belaft defelve te verbranden, fo hpeft als fijn ïichaem fou ter aerde gedaen zyn. Gy ibut daer grooter wreet- heydt aen plegen , fey Vivaldo,als hun Heer felf; dewyl het 011- billy k is, de wil te vervullen van ees ,diens handel buy ten alle rc- delyckheid is. En geen minder fou de mifdaet van Auguftus ge- ween, zyn,indien hy het begeeren van den treffelyken Mantuaen hadingevolgt. Weshalven,Heer Ambrofio, alhoewel gy 't lig- haem van uw Vrient onder de aerde begraeft, weeft evenwel ib wreedt niet, als fijn Schriften in de vergetelheyt te begraven: en hoewel hy fulks belaft heeft,als vol ongenoegen,ftaet u ten min- ften meer verftant te gebruyken,dan hetfelve na te komen.Maer eer in tegendeel fchenckt het leven aen die Schriften, al was het maer alleen om daer door een eeuwige gedagtenis van de wreet- heyd van Marcela te maaken,ten einde anderen als een voorbeelt te dienen om niet in diergelycke ellende te komen , alfoowy alreedts de gefchiedenis van iyn ellende gehoorthebben,bencf- fens her geen hy belaft heeft; uyt al her welke fo de wreetheyt van defe MaTCm, als de getrouwheyt van uwen Chryfoftomus genoeg kan afgemeeten worden: tot affchrick,ieg ik wederom, van defe,die ίο hoofdeloos ,en buiten reden,het fpoor van hunne luft en begeerte najagen. En dit alles is de ooriaeck,waerom wy~ onfen voorgenomen reys verandert hebben , en hier gekomen zyn, namentlyck, om oockonleoogen deelachtig te maeken aen
|
||||||
-·— -------------------------——-———~"**
|
||||||
yS Eerfle Deel vm i
acnhet járnmef,datorife ooien gehoorc hebben.Enrtot betaling
van defen onfen arbeydt* verfoeck, jabid ik u, verftandige Am- brollo, dat gy onsuyt beleefthey<k. eenige van de fel ve wik' toeftaen,en van dat wréede vonnis verioflen.En fdnder te wach- ten dat hem de Harder y ets antwoorde, nam hy eemge, die hem dichtfl byder handt waren. Ambrollo dat iiénde , fey : uyt gunft fal ick toeftaen, dat gy, mijn Heer, behoudt de gene dit gy alreets in handen hebt; maer te denckén, dat ik laten fal de refl; te verbranden, is ydelheydt. Vivaldo verlangde om den in- houdt van defe Schriften te iïen, opender terftont een van , en bevont het opichrifc dusdanig: wanboopig Ged/cht.AmbToüo den naem hoorende , fey -. dit is het laetfte,dat den Ellendigen ge- maeckt heeft; en op'dat gy de geftaltenis van fijn jammer moogt Vleten, verfoeck ik u het felveover luyt te leien, alfoo der noch tijts genoeg toe is, terwijl men het graf opent. Dat fal ik garen doen s antwoorde Vivaldo; en alfoo de Omftaenders het lèlve van hem begeerden * ftelden iè fich alle in hét ront, en hy be- goft op defe wijfe het Gedicht te lefch. |
||||||
Het XIV. Hooft-ftuck.
Verhandelende de wmibovpige Faerfenvanden Overledenen, benef-
fens andere onverwachte voorvallen. Gedicht van Chryfoftomus.
Ν Ό dat gy wilt, o ftrafeen voreede ,
Men aen de voerelt openbaert, Van ίοης tot tong uw flrengen nert ■> Enfchritkelijcke onmenfehtyekbeder.: Soo kom den afgront ¡elf, en voer my uyt, Met kraecken van noyt β/lh wflen , Met kernen van verdoemde xtelen , Ett hees geneen mijn jammerendgeluyt. Gcluydt, vermengt metflaen van handen , Met afgefuckt ellendig h haer , En meer van diergelijck gebaer, En uytgefpogen ingewanden. En hoort alsdan met naer een teergeklagh-, Maer hees gefchreeuro, uyt fntaetgeboren, 'tGee*
|
||||||
Don Qu icHoT de la Mancha.
't Geén \elj de hellchrickt aen te hoor en, Ja ook verbleeckt het aenfchijn van den Aagh. 't Gebrul van uytgevafte Leeuwen, pan Wolven , onverfaegt van rooft 't Gepiep van Slangen onder 't hof ¿ Hetyftj-kfl dat Harpyenfchreeuwen, Be' Je hor geluyt des Hourens in het Wout, Bet donaren van ontflelde winden , En baren vaerdigh te ver finden Het afgemant en af ge fleten houtt Bet pijnluck en eüendigh deren , Fan de bedorven Nachtegael, Bet woefie brullen telkemnael Van (lercke en nu verwonnen Stieren, Bet naergejang des Rachtuyls, vuylbermrf, Het fchr ickelijck gehuyl der Bonden, En wat 'er meerder wort gevonden, Barflmet mijn %'teluyt mijn benauwdeborft» Hetgulde (ant, de trotfeftroomen, Van Vader Tagus , wydt berucht, De fltÜe Betus, r/jck bevrucht, En vet van gr oey ende Oly-boomen, - En houten noch mtjnflem noch weerklanck asn > Meier ttéckenbaer bemorflehaeren^ Volkommer, onder hare baeren, Op 't alderhooghfí met mijn verdriet begaen. Uaer 't holle Wout ,de woon f der Dieren, De holen van het vaergefpuys , Vervult met fchrichlijckgedruys, Z/jnflechts getuygen van mijn tieren, Daerd' Echo ¡elf, verfchrickt voor ¡uhk gelttyt. In plaets van mijn eUendigh klagen , Door hare galm weer om te dragen , Haer fleene monten koude lippenfluyt, Verachten doet, vermoeden flaet te gronde Oelt\atfae*r)hiyt, hoe groot die wejenmagh; Naeyvergeeft het hart noch ¡waerderflagh „ En afzijn maeckt dealderfwaerfíe wonde, Maer ick [o wonder boven wonder groot) Veracht, verfmaet, misnoegt, verftooten Fm' t foet geficht, wel ser genoot en, |
||||
§ö Eerflz Deel van
Wacht noch vergeefs de prickel van de doot.
En midden in dees ftpare ellenden
yerfcbijnt geen heop , hoe kleen die wefen magh,
Nech felver hoop mijnt ijdt te enden.
Ja ë om te fien het laetfte van mijn âïçÜ,
Befluytick nimmer tegenaecken
Het doodliji k aenfien van uw blaecken ,
Bat te gehjck mijn zielgeneeft en wond,
O, ghy Tyrannen in bet minnen >
Na-yvergeeft my 't pael in d'hant,
Verachten quetft my 't ingewant,
En afzijn my ontbindt mijn finnen.
Maer, ach eylaes I wat is 't geen ick verwacht ?
lek haet het levenommijn lijden ,
De doot en ketn my niet verblijden,
Om datje my berooft van umi gedacht.
'k Befihuldig nech uw fir enge f eden>
Noch het ver keer en van uw itn,
Noch het verachten van mijn min,
Noch /elf al ut» onmenfiblijckhedert*
Maer op datfiaegb mijn mingetrouw magh zijn,
Noem ick u fchoen aen zitl en leden,
TJ doen te zijn vol recht en reden,
En leg van mijn verdriet de je hult op mijn*
Komt nu, 't is ttjdt, om hotg gefiegen >
OTantalus, metuwe dotâ>
Ontfietkt noch meer dees heet e borfi,
Want anders kan my niet bewegen,
Noch minder pijn vermeerenmijne ¡mart,
Nocb minder vlammen ■, als Vr blaecken >
O vlammend' afgront, in uw kaeken,
Vermeer kt en doen ie vlammen van mijn hart.
Maer ofickfiurf, en gy verflont
t'Mywaert, een traentje van uw oogen
Om mijnent wiÜe ofte aroogen,
En eenen ¡ucht te loffin uyt uw mant.
jich doet het met, laet dit my zijn genoten > ,...
Dat ick, en al de wtrelt weet,
Volmaeckt te zijngeweeft mijn het,
EnickvolmaetktelijkverfiQottn, <
|
||||
Dom Qtj τ c η ο τ de la Μ α ν c η α . Sí
Ai die deíeVeerfen hoorden Iefen,prefen deielve met allen feer;
alleenig hy , die de felve gelefen had, oordeelde, dar fe niet over een quamen met het geen men wegens de deugt van defe Marce- la o-cfeo-t had, alfoo den ellendigen Ghry ibftomus niet deed' als klagen over naeyver of jaloershcyc,en vermoeden,alles ftrecken- de tot achterdeel van hetgóet geluk van Marcela.Maer Ambro- fio,dic een getuyge was,felf van de hey melykfte gedachten van fijn Vriend , fey daer op, dat Chryfoftomus,als hy defe Veerfen fchreefjfig van fíjn Liefhad afgefondert, om te vernemen of het afzyn obk eenige verandering,of in hem,of in haer,mocht wer- kenden dit was\ic ooriaeck ván al dit ingebeclt vermoeden , ge- lijk de Minnaers gemeenlyk in het afzyn van hunne Beminden figgeduenglyckdingen inbeelden die nieten zyn.En alfoo bleef ' de eer van Marcela herftelt, die, behalven dat fe een wey nig te wieed, en opgeblalen was , door de nyt felve niet en was te be- fchuldigen. Alles dit vergenoegde Vivaldo, die, zo als hy fig be- rc-yde om nog een ander Gedigt te lefen,door een onverwagt ge- iïgt belet wierdjen dit was,dat op het hoogde van de Rotsfteêii» aeu wiens voet men het graf maeckte, fig de fchoone Márcela vertoonde en dat fo fchoon,dat fe in aller maniere te boven ging het gerugt 't geen van haer verfpreyt wierd.Die haer tot nog toe niet geilen hadden,b!evcn verwondert ftaan,met een groóte ftil- fwygentheyd haer befchouwende ; en niet minder verwondert waren de anderen van haer aldaer fo onverwacht te fien.Maer te nauwer nood had haar Ambrofiogefien, wanneer hy met toor- nige woorden haer aldus bejegende : Komt gy fien , δ Bafilifcus van dit gebergt, of de wonden van delen ellendigen ook fullea |
||||||||
":■■■:■
|
||||||||
ontfpringen door uw tegenwoordigheytíof wel u verhoprveer-
digen in defe uwe overwinninge'of tracht gy van defe rotsaen te fien,als een tweede Nero,de brandt,die gy feil ontfteecken hebt? oí poogt gy,fo ondanckbaer als de Dochter van Tarquinius,uw voetpat te maken over dit vermoorde lichaern ?Segt ons terftont, v/aerom gy hier gekomen zyt, op dat ick oock magh te wege brengen, dat myn dooden Vriendt u felf buyten^het leven mag gchoorfamen,gelykhy u by fijn leven heeft gedaen. Noch het een,noch het ander,δ Ambroíio,autwoorde zy, veroorfaekr. myn kom(t,maer alleen om voor een yeder,die hier tegenwoor- dig is,te doen blycken , met hoe groot een ongelyck men my de doodt van uwen Vrindt te laft legt; en om fuïeks te doen, fal ik noch veel woorden,noch veel tydts,behoeven te verllyten. Den Hemel, fegt gy-lieden , heeft my ichoon gefchapen, en dat fo- F da-
|
||||||||
82 t Eerfle Deel -van
danig, dat, fondee ander middel, defe fchoonheyd u-lieden tot
liefde dwingt.En om de liefde,die gy my toont,oordeelt gy,dat ick juyft gehouden ben u weder te beminnen. Ick bekenne wel, dat de fchoonheyr aentreckelyck is;maer of defe, die de fchoon- heydt bemint,noch fchoon noch beminnelyck was, fou daerom defchoone, om dat fe bemint wordt,terftont in vergelding een mifmaeckte moeten lieven ? En of het nu al foo waer,dat de een en de ander ichoon was, is het juyft altoos foo,datde genegent- heden daerom fouden over een komen? Want behalven darmen alle fchoonheydt niet bemint, volght evenwel de gene^entheyd altoos het gericht niet. Want indien alle fchoonheden te bemin · ïien waren, fouder een merckelycke verwarring in de genecrent- heden moeten opftaen, fonder oyt op het een of het ander vaft te blyven: want dewy 1 de fchoonheden fonder eynde zyn, mo- ften oock alfoo de genegenthedenzynjn tegendeel, <relykick meermaels gehoort heb, moet de rechte liefde uy t een vrye wil, *n niet uy t dwang, voortkomen. Dit dan foo zynde, waerora wikghy myn wil gedwongen, en alleen aen het voorgeven van uw genegentheden gebonden hebben ? Indien den Hemel my fo mifmaeckt gefchapen had , als ghy-lieden wilt dat hy my fchoon gefchapen heeft, ibu ick wel reden hebben over u lieden te klagen, dat ick niet van u bemint wierdt? Enaelyckden Addergeenfintstebefchuldigenis , al dootfemethaer tonge , voor foo veel als haer dit vcnyn van de natuer is gegeven ; loo kan ick oockgeenfinrs befchuldigt worden,al valt myn ichoon- heydtufchadelyck, voor fo veel ick defelve niet felfgemaeckr, maer van de natuer omfangen heb.Want de fchoonheydt in een eerbare Vrouw is gelyck een afgefondert vyer, eneenfeherp fwaert, dat niemandt brandt noch quetft , als die daer te dicht by komt. De eer en deugden zyn vercierfels van de ziel, ionder He welcke geen ichoonheydt fchoonheydt is te noemen. En in- dien nu de eerbaerheydt een van die vercierfelen is, diete^e- lyck het lighaem en de ziel verderen, waerom fou de gene , die om haer fchoonheydt bemint wort, genootfaeckt zyn de felve ín de wint te ilaen, alleen om de minne van een ander ? Ick ben vry geborenen om de vryheydt te oefFenen,heb ick de eenfaem- heydt der velden verkoren. De boomen van dit crebenn zyn myn geièllen,deie klare beecken myn ipiegels·, en aen deien deel ick myn gedachten, en m yn fchoouheydt.Ick ben een afgefon- idertVyer, en een iwaert ter fyde gelegt: die ick met het ge- ïïcht heb doen verlieven > heb ick met demönt poogen tegene- feB.
|
|||
Don QuicHOT de h Mancha. $%
fen. En indien de begeerte door hoop gevoedt wort, ben ick áí-!
roos feker noy t eenige aen Ghryfoftomus,of yemant anders,ge- geven te hebben-Derhalven mag men liever in tegendeel leggen? dat hy eer door iïg fel ven,als door my >gedoot is.En indien mea my wil te laft leggeu,dat fyn genegentheden eerlyck waren ,-en om die oorfaek benoorden met gelyke goede wil beloont te zyiij lal ick verklaren,dat op de felve plaets , daer men alsnu fyn lig- haem begraeft, wanneer hy my fijn wil te kennen gaf, ick hem heb gefegt,dat de myne was in eenfaemheydt myn leven te ver- fly ten , en dat de aerde alleen de vrucht van myn gedachten en den roof van myn lchoonheydt fou genieten.En indien hy,niet- tegenftaende defe openhartige verklannge:, evenwel bleef vol- harden, felf tegen alle hoop , als willendetegen wint en ftroom zeylen,wien is fulcks,als hem,te wyten ? Indien ick hem onder- houden had , was.ick valièh gewceit:indien ick hem had verge- noegt, iou ick tegen myn goede meeninggedaen hebben. Hy beklaeght fich,daer ick my.geopenbaertheb ; en hy wanhaopr, daerhy noyt verfmaetis: befiet nu,of het reden is,dat men my defchultvanfynlydentelattlegt i Dat hy fich beklaegcdiebe- drogen is;dat die wanhoope, dien de gegevene hoop in den noot laet; dat die hoop ichcppe,dien ik aenfoeck; dat die fich verhoo- veerdige, dien ick toegang geef: maer dat hy my wreedt noch moordadignoeme , aen wien ick noch her een noch het an- der gepleegt heb. Den Hemel heeft tot noch toe niet gewilt,dat ick fou beminnen door fchicking; en of ick beminnen fal by verkiefing,is onbekent. Dit moet in het gemeen dienen voor al de geenen die my verfoecken. En dat men van nu voortaén weete, dat, indien miflehiend'eenofd'anderom mynentwil quamrefterven, die noch door naeyver of jaloersheyt,of ver- fmadingfterft: want wat oorfaeck heeft hy van het een of het ander,wanneer niemandt boven hem geftelt, nog voor hem ver- koren wort?Noemt yemandt my Baiilifcus,of èenig ander wreet gediert, of oock ondanckbaer, of wreedt,dat my die laete voor het geen ick ben.Die my kent voor ondanckbaer, laete af my te dienen : die my acht voor wreedt, wat behoeft hy my te vol- gen? De natuer felf heeft een affchrik voor de foodanigen.Heeft de onlydfame begeerte Chryfoftomo gedoot, waerom befchul- dightmcn myn eerlycken handel , indien ick myn fuyverheydt Λ^γ ln llet S^&nap der boomen ? Waerom wilt ghy , dat ick de felve verlies by de menfehen? Ick, gelyck ghy weet, heb myn eygen fchatten, en begeer geeniints die van een ander. Ik Έ ζ heb
|
||||
8φ Eerflz Deel van
heb een vry gemoedt, en ben ntetgeiïntmy aan yemandt te on-
derwerpen.Ick bemin,noch haet niemandr.Ick verley noch den cenen,nogverfoeckden anderen, nog (potmet den darden.Myn eeniamen ommegang, en de ibrgeovcr myn Geyten onderhou- den niy.De ommetreck van myn verlangen is het befluyt van dit gebergten fo iè daer buyten gaen,is het alleenig om de fchoon- heycvan den Hemel te aenfehouwen, 't welck de weg is dien de ziel bewandelt, na haar oude woonplaats. Als fydeie woorden gefproocken had, begeeft fe fich, fonder cenig antwoord te verr wachten,in het dichtfte van een geberghte,daar ontrentdatende een yeder verwondert, ieo over haer verflandige reden,als over haer uytmuutende fchoonheyt.Eenigen fcheenen haer te willen volgen,fonder door haer redenen gebeetert te zyn; en dat waren van defen , die door haer oogen gewont waren.Maer als Don Quichot fulcks vermerekte, en oordeelde,dat hier te pas quam fijn plicht te betrachten,ín het voorftaan van de verongelyckten, floeg hy fijn handt aen fijn fwaert, en borft met een vervaerlyc- ke item in defer manieren uy t: Niemant,van wat ftaet of condi- tie het zy,vervordere fig de ichooneMarcela na te vo]gen,indien hy niet wil vallen in myn uyterile miinocgen,en verichrickely- fce gramichap.Sy heeft alreets met genoegfame en blykelyke re- denen betoont, hoe onfchuldig fy is aen de doot van Chryíbílo- mus , en hoe weynig genegentheydt fy heeft om yemant in fijn begeerte te wil te zyn;waer over ik agt,dat, in de plaats van haer te volgen,men haer alle eerbiedigheyt hoort tebewyfen, lynde fy de eenige die leeft in een goede en eerlyke wil. 't Sy nu door de dreygementen van Don Quichot,oí dat Ambtofio begeerde,dat herbegonnen werek zyn voortgang nam,altoos niemandt van al de Harders beweegde fich vorder, tot'er tyt toe dat het graf ge- maekt was.Menfette hetlichaem daer in, niet ibnder overvloe- dige tranen van Ambrofio, en verbrande fyn overige Schriften. Ten laetiten het graf gevult zynde, w.iert'er een grooten fteen opgelegt, tot 'ertydt datmen een Tombe,daer over iouge- inaeckt hebben , daer men , na het feggen van Ambrofio, mede befig was, met een Graf-ichrift, 't welck aldus fou luyden: titer legt het Uchaem van een Harder al te trouw,
Die, t'wylhy't Feebemaert,
Noch dienft noch liefde fpaert,
Sichfelf verhoren beeft doorfihoenheyt van een P"t'6UW.
Begaefde ondanckhaerheyt bracht hem eylaes in ly,
•. Sleikts tot wrbreyding van Her ta'mnt-tyranny. Eyn-
|
||||
T>on Quichot déla Manchan Β*;
Eyndelyck wiert het graf met aldethande bloemen en bladeren beftroy t; en als men iyn affchey t van Ambroiio genomen had, ging een yederfyns weegs. Het felfde deden oockVivaldo en iyn Gefel; en Don Quichot nam mede oorlof van fijn Waer- den,en van de tweeReyfigers, welcke hem verfochtcn met hen na Sivilien re reyfen, alfoo dat een plaets was, daer dagelycks veel avontueren voorvielen , ja meer als in eenig andere geweft. Don Quichot bedanckte hen voor hun goede wil,en verklaerdc vorders,dat hy voor alfdoe geen luft had om derwaerts te reifen, oock fulcks niet vermocht, voor en al eer hy die geheele landt- ftreeck van fchelnen en geweldenaers had gefuyvert, alioo hy vernam, dat dit gebergte daer vol van was. Sy derhalven,fiende fijn voornemen wilden hem vorder niet moeyelyk vallen, maer vernieuwende hun beleefde hoffelykhedcn,reyfden huns weegs, hebbende onderwegen ftof s genoeg om te fpreecken, foo van de gcfchicdenisvan Marcela en Chrytoitomus,alsvandeforrerny- en van Don Quichot;die ondertuftchcn voor fig nam de fchoone Harderin Marcela op te foecken, om haer aen te bieden al het geen hy vermocht in haren dienfl.Maer het geluckte hem geen- fints,gelyck hy het fig had ingebeeltjzo als wy in 't vervolg van defe waerachtige Hiftorie fullen verhandelen, makende onder- tufichen een end van dit tweede Boek. :, DERDE BOE1 Κ'.
Vanden Verftandis;en Ridder"
Don Quichot dek Mancha.
Het XVI. Hoöfc-ituck.
Verhandelende de ovgdnckige avotiiuer van Don %utchot wet eenigs
godtloefi Paerdetuyfbcri, DEn wyfeti Cide Hamet Bénengeli vertelt, dat, wanneer
Don Quichot fijn affcheydt genomen had , foo van fyn Waerden,als het ander Gcfelfcháp, hymetfynSchilt- Knaep in 't felve Bofch ging , daer fe de fchoone Marcela hadden hiu" ckten:maer als (y meer dan twee uuren daer in gedoolt nadden,ionder evenwel haer te vinden,quamen fy eyndelyck by eefi Beemd, vol yan friilche groene kruyden,nevcn de welke een F 3 ' klare
|
||||
$6 λ E'ër/?e Due/ van -
klar<j heldere jBeeck -tiep. M invoegen %gelijck*alsiTiet kracht ge-
drongen wierden aldaer de hitte van denidagover te brengen. Don Quichot en fijnSchiltknaepftoHden »f?en lietenRonzinant beneffens den Ezel van Sancho gaen wéyden, daer het hun luftej en daer oj^vallehfè aen de knapfak,en beginnen ioo in goede vre- de,Heer en Knechtten de felve tafel te eeten. Sancho had by on- geluck Ronzinant niet gedacht valt te maeken , want hy kende hem, foo hy meende, foo wel, en oordeelde hem voor fo kuys, dat, al hadden'eralde Merrien van Gordova geweeft» hyom geen van allefyn eerbaerheyt te buy ten gegaenfou hebben. On- dertuiïchen wilde het ongeluk, of eer de Duy vel, die noyt en flaapt,dat'er in de ièlveValIeycneen groóte koppelHacqijeneyen van Galicien met eenige Rostuyfchers was,gchjk de felve de ge- woonte hebben van altoos hun verblijf te ibeken aen groene en verfclie weydert, waer over hen defe beemd foo wel aenílontals Don Quichot felve. Nu gebeurdet, dat evenwel Ronzinant, hoe eerbaer hy oock mocht zijn , de lucht van defe Merrien in den neus krijgende, ick weet niet wat gedachten kreeg, om fich een weynigmet de felve te vermaecken ; waer.over hy , fonder ver- lof aen fíjn Hee-r te vragen,teritont begoft kennis temaeken met een íbet iiïoggerGrauwtje;en't was al fo ver,dat de gemeeníchap al heel groot wiert: maer defe fchoone,die,naer het fcheen,meer luit had om te weyden , als tot den vromen Ronzinant, groete hem foo met iijn achterfte hoeven en tanden , dat in twee ilagen de cingels van de fadel in ïtucken gellagen zijnde, den armen vrijer fonder fadel te voet bleef ftaen kijcken.Dochdatwas noch niet geweeft,indien de fcheImfcheRostuyfchers,fiendc defe har- de vrijagie,niet waren toegeloopen, en den ellendigenRonfinant ίο dapper met knuppelen gellagen hadden,daihy bleef leggen. Terwijl waren Don Quichot en Sancho al op de been , om met roepen en jagen Ronfinant van de Merrie te doen fcheyden;maer iiende het arme beeft foo jammerlijck gehandelt, keerde fig de Ridder tegenSancho,metdefe woordenma ik fíen kan,is dat volk ginder een deel Canaille, en niet eenen Ridder daer onder; ^aer over het u wel falgeoorlooftzyn my te helpen , om rechevaer- dige wraek te nemen wegen de overlaft, die fe voor onie'oogen aen mijn Paert gedaen hebben.Wat drommel,ièy den andét,vJU hier veel te wreecken ? Wy zijn hier ter nauwer noot met ons tweè'n,want ik ben noch maer een hall man, alfo my het laetfté onthael noch gedenckt, en fy zijn meer als twintig. Ick alleen inag'cr tegen hondertop,antwoorde de Ridder, eflj flaendeinet; eenen
|
||||
Όοη CLui CHOT déla Mancha. §7
eenen de hand aen het geweer, begaf fíg na de Rostuy fchers toe.
Het felfde deed'ookSanche ,beweegtdoor't voorbcek van fíjn Heer .De eeríte,dienDonQuichot ontmoete,gat hy een hou over defchouder, maeckende een goede wonde in fijn leercn kolder», en een tamelijcke opening in het vlees. De Rostuyfchers, fiende hun Macker fo qualijck handelen, en dat van twee mannen,daer iy fo veel waren , quamen toeloopen met haer ftocken en knup- pels, en iluytende hen in het midden, üoegcnder op of het hagel- de. Het is waer, dat Sanche met den tweeden flag ter aerde viel 5 en niet lang wagte Don Quichot met hem gefelfchap te houden, niet tegenftaende fijn dappere manhattigheyt. Doch het peluk was, dát hy juyft quam te vallen acn de voeten van Ronzinante,' die nog niet was öpgeftaen.Maer dit Canaille,ficude wa: fe daer hadden uytgerecht,haelden,fo haeil als haer mooglijk was,hun koppels by een, en maeckten fich op de gang, latende onfe twee Avonturiers daer leggen,ίο lang als fe waren. De èerfte,die weer by'fig felven quam, was de goede Sanche; en fiende fijn Heer aen zijn iy leggen , begon met een (lappe en weeke ftem te roepen: Mijn Heer,Don Qnichot, 6 mijn Heer Don Quichot ! Wat be- geert ghy, Sanche ? antwöorde den ander op defelve toon. Ick wilde wel, indien het mooghlijck was, vervolghde den goeden Schiltknaep, dat uw Genade my een toogjegeliefde te geven van dien gefonden dranck van Feoblas, indien uw Genade daer yets van heeft, want het fou nou foo wel te pas komen voor onfe ge- broocken beenen en ribben , als voor open wonden. Wat noodt waft,antwöorde de Ridder ,fo ick het by my had;maer ik fweer u , als dooiende Ridler , dat eer twee dagen ten eyndc zijn (in- dien het de fortuyn niet anders bèftelt) ik het in mijn gewelt fal hebben,of het fal my aen myai macht ontbrceken.De niijneJOch armen,antwöorde Sanche,is kleen genoeg. Wat my aengaet,fey Don Quichot, ick weet qualijck,waer ick ben: mael· ick leg al de fchult op my felven , alfoo ick my had behooren te wachten van geweer te trecken tegen een deel Rapaille, die geen geflagen Ridders zijn ; en daerom geloof ick , dat my dit overgekomen is tot een fttaf, om dat ick de wetten heb overtreden ;wacr over, mijn vrint Sancho, ick u wil gewaerfchouwr hebben , van nu voortaen daer op te letten,als heel noodig zijnde tot onfer beider welvaert, dat,wanncer ghy wederom diergelijckgeipuys fier, dat ons komtbefpringen, ghy niet behoeft te wachten dat ick mijn handt aen het geweer fla, maer dat ghy u daer tegen fieldt, en verweert ten beiten ghy kondt; en of'er daneenig Ridder F 4 modi
|
||||
^^^^^■■ââ
|
||||
f Ë 7-
|
||||
8S Eeïfle Deel van
mocht op vallen , fooTal ick den man zyn die u befchermen fal,
dewyl gy nu foo menigmael, en by fulcke krachtige ondervin- dingen,de kragt van myn arm geilen hebt: fuik een moet droeg hy op d' overwinning van den Biicayer, Evenwel behaegde din Sancho foo heel wel niet, die ook niet kort laten daer op te ant- woorden : Mijn Heer,uw Genade weet,dat ik een beminder van vrede, en een vyandt van alle cjueilieben: ick heb vrouwen kinderen , daer ick voor te forgen heb ; en daerom fou ick aen de andere iydc uwGenade raden (want te bevelen iou te veel fyn) dat hy in geender manieren noch tegen Ridders, noch tegen ee- nig Rappaillcfyn geweer trekt.En ik verklaer op mijn gemoer, dat ick het haer van herten vergeef al het leec dat ie my tot noch toe gedaen hebben , doen , of doen fullen , hy fy ryck of arm, edel of onedel, van wat ftaet ofte conditie hy weien mag, 't Welk fyn Heer Don Quichot hoerende, koft niet laten daer pp in te varen , ik moet mijn adem een ,veynig verhalen om uw te antwoorden, ioo flechts de pyn die ick in die rechter zy van de ribben heb , dat maer wil toelaten , dewyl het noodig is u in uw dwaling te onderrechten. Komt eens hier, armenι loc alsgyfyt, of ons de wint van ons seluck eenweynig als noch tegen is, iullen wy daerom terftont het feyl van onfe begeerte ffcryeken , en aflaten te ioecken die Haven, die gewenfehte Haven , van dat Eylandt dat ick u belooft heb ? En wat ial het vorder zyn, wanneer ick het ièlveal voor u gewonnen, en u daer tot Heer ial geile]t hebben,dewyl gy nog Ridder fy t,nog begeert te fyn,noch ook kragt, of fterkte , of moet genoeg hebt om het felve te befchermen , en het ongelyck , dat u mocht ge- daen fyn,tewreeken ? Want dat hebt gy voor eerftte weten, dat het in Koninkryken enHeerfchappyen, die eerft gewonnen en verovert zyn , foo effen niet toe en gaet, of men heefraltoos vooreenigenieuwigheyttevreefen. En daerom is hetnoodig, dat de nieuwe Gebieder verftant heeft om te konnen beilieren , Jcracht om te befpringen, en dapperheyt om in alle voorvallen- de noot te beichermen. Aengaende 't geen uw Genade tot noch toe heeft gefegt,antwoorde Sanche, iou ick wel wenfehendat ver{lant,die moet,en dapperheyt te hebben,daer uw Genade van fpreekt: maer ik verklaer u,als een arm man,gelyk ik ben,dat ik meerder ben een man van feggcn,als van doen,van ilagen te kry-r gen,als van geven. Maer ondertuiïchen laet ons gaen fíen,of het oock mooghjek is Ronzinant op de been te helpen, alhoewel hy het niet verdient j als zijnde deeenige ooriaeck van al ons onheyl.
|
||||
Don QuicHoT déla Mancha. $9
onheyl. Ick had het hem noyt toevertrouwt, rriaer altoos gerheeht, dar hy eenkuys en eerbaer perfoon was, als ick ben. Doch het fpreeckwoort feytwel, datmen van niemant moet oordeelen, voor en al eer men eenmudde fout met mal- kander gegeten heeft. Vorders, wie fou gefegt hebben , dat nadien donder van wapenen, tuffchen uw Genade en dien ande- ren Biicayer Ridder, fulcken hagel van ftockfiagen fou ge- volgt hebben , die wel dapper op onfe ribben aen gekomen fy 11 ? Wat aengaet de uwe, vervolgde den Ridder, die fullen mif- fchienfulk ftrelen wel gewent zijn ·, maer aengaende de mijne, die wat dilicater en fachter fyn gevoet, valthet, naerickge- loof, wat fwaerder te dragen. En indien ick my niet inbeelde (wat leg ik inbeelde) vooriècker wift.dat al deiè onheylen aen de dolendeRidderfchap vaftzijn, hierift, ja deic plae > ift, daer ick van enkel fpyt iou fterven. Hier op antwoorde S¿üu"hé: Na- dien dan , Heer, defe ongevallen aen die Ridderfchap han- gen, fou ick wel willen weten, of fe maer foo by geval dick- maels gewent fyn te komen, danofiehaer feeckeren tijt heb- ben , want my dunckt, na ick het werek gefchapen fie, indien fe nocli twecmael Í00 komen , dat fe de darde mael wel mogen achterblijven , wanthetfal met ons gedaenzyn, indien'cr on- fen Heer niet in voorfiet. Weet, myn vrient Sancho, antwoorde Don Quichot,dat het leven der dooiende Ridders duyfent perij- kels en ongevallen onderworpen is,en weder aen de andere zyde het hen foo fchoon ftaet Koningen en Keyfers te worden·, ge- lijck lulcks de ervarentheyt genoegfaem leert, en in verichey- deHifcorien 'overvloedighlyck bekent is. En indien het mijn pyn roeliet, ick iou feu wel weten te noemen, die alleen door kragt van hun armen tot fulckc hooge trappen van waerdighey t geklommen zijn. Endefelve hebben van te voren oneyndelyc- ke ellenden en fwarigheden uytgeitaen gehadt. Want heeft den dapperen Amadis van Gaulenfich niet moeten fien onder net gewelt van fijn grootften vyant Archelaus den Toovenaer ? die hem foo mishandelde, dat hy hem meer als twee hondert flagen met fyn eygen toom heeft laten geven, zyndeaen een pilaer vail gebonden. Oock heeft men een feeker onbekent Schrijver, die van den Ridder van de Son getuygt, dat hy door een valiche brugge cjuam te vallen in ecu diepe put, daer hy aen handen en voeten vaft gebonden wiert$ in indien hy daer niet by üjts door fekeren Toovenaer, fyn goede vrint,geholpen was ge^ Woiden,hetfou'er flechtmet hemuytgefien nebben.In yoegen F ƒ ick
|
||||
9 o ' Eer fie Deel van
ikray daer mede genoegíaem te vertrooíren4ieb, alfoo het geen
wy lijden,mijn lieve Sancho, noch by her hare niet te pas komt. Want dat wil ik u feggen.dat de wonden, die men door fuik een tuygöntfangr, onfekouwe kleeren niet eens moeten raecken. Eniukks ftaet wel uytdruckelijck in de wet van de duellen ge- fchreven j dat, of den een of den ander Ridder door eenig on- ridderlijk inftrument,al was het van een Schoenlapper ,geflagcn wierr, hy daerom evenwel niet voor gebaftonecrt moet ge- houden worden.Dit feg ik daerom,op dat gy niet dencken foud, dat, alhoewel wy in dit gevecht wat afgeroft zyn, wy daer- om ons behoeven voor geafironteert of verkleent te houden, aliba de wapenen , daer dat gefpuysons mede aentafte, niet anders als ftocken waren , fonder dar'er een onder was (voorfo veel my gedenckt )· die fwaert ofponjaert had. Ick had foo veel t tyd niet, antwoorde Sancho, om daer op te letten , wantjek had qaalijck de hantaen het geweer geflagen, of de Hagen vie- len op mijn lenden foodichr als ftofregen, foo dat myn de oo- gen in de kop omdrayden,en de beenen befweeckemvoor de reit bekommer ick my niet feer,of het een verkleening is of niet: al- tijt;ik voel wel,dat my het lijf fo murw is, als een verrotte peer. De tijt, broeder Sancho, verfoetalle dingen,en neemt de gedach- tenis van alle dingen weg, antwoorde den ander .Ondertuflchen, wat meerder fwarigheyt mag'er zyn, als te wachten op de tijt diedeiêlve verfoet, en op de doot die het al verllint, fey Sancho. Indien dit ons quaetfedanig was,dat men het met een klenigheit koft vergoeden, wat noot was het: maer ik voel feer wel, dat al depleyfiers en lal ven van een geheel Gafthuys my niet weer fül- lente recht brengen.Laet ons het beft hoopen,Sancho,vervolgde den Ridder,-.en van de noot een deugt niakejh, en fo ben ick van meening te doen. Ondertuiïchen,Iaet ons henen gaen, en onfen Ronzinant befoecken ; want na dat ick'et aenfie,heefthy al mee een goet deel van ons ongeluck tedragen. Dat is geen wonder, antwoorde den ellendigen Schiltknacp', alfoo hy oock dooiend' Ridder is. Maer het meeft dat my verwondert, is , dat mijn Grauwtje foo fijn tultchen de droppelen door geraeckt is. Altijt laet het geluck , antwoorde Don Quichot, een weg open. Ick feg hetdaer by, omdat dit' Beeft nuhet gebreck van Ronzinant lal konnen vervullen , met my vandefeplaetstotheteenófhet ander Slot te brengen, om daer van mijn wonden genefen te worden; En ick fchep mijn trooft:, dat iulcks niet ftrecken fit'I totüadceknifchant valideRiddericnap: want my gedenckt, dat ick
|
||||
Dow QuicHOT de ia Μ α NCH α. !>τ
ick gelefen heb , dat dien goeden ouden Silenus, denaenley-
det en onderwij ièr van dien vrolijcken Godt Bacchus, als hy zyn intrede in de Stad met hondert poorten deed', op de felve maniet opgefeten was. Het kan wel waer zijn,dat hy mee reed als Rid- der, antwoorde Sancho, maer het fcheelt te bijfter veel, te rij- den als een Ridder, ofte leggen als een haverfak. Dit is ten aenikn van de ontfangen wonde, antwoorde Don Quichot daer weder op, meer eer als fchande; in voegen, Sancho, myn vrienf» wederfpreecktmy niet meer,maer,gelyck ik u geiègt heb,recht u opten beften dat gykont, enfetmyin fulcker voegen als gy het geraden vint op uw Beeft, en laet ons van hier gaen , eer ons den nacht op den hals komt. Nochtans heb ik uw Gena- de wel hooren ¿eggen, berechte Sancha daer weder op , dat het de dooiende Ridders beter paft , demeeften tijd van het jaer in woefte plaetfenenwilderailfen teblyven,als onder dack. Dat is, antwoorde den Ridder , alsfe niet beters konnen , of wan- neer ie verheft fyn: want het is feeker, datmer gevonden heeft, die twee jaren,, op een harde fteenrots, in hitte en in kouw gewoont hebben > fonderdat hun Meéftereifen wiften waer iê geftoven of gevlogen waren* En een van defen is Amadis van Gaaien geweeft, wanneer hy iïch iêlven den naem van Beltene- brosgaf, die opeen Rots gewoont heeft, ick weet niet acht jaren of acht maendeu lang, dat kan ick nietfeecker ièggen» Het is genoeg te weten , dat hy daer boete en penitentie deed , vaníkweetínietwat, dat hy:, fonder fyn weten, aen fijn Lief Oriana mifdaen had.Maer laten wy dat; daer, en doet gelijck ick u belaft beb, eer een ander ongeluck meede uw Beeft overkomt. Daer moft'er meer als een mee fpeuleti, antwoorde Sancho, en daer mee ,met, ontrent dertigh aymijs ν fes: hondert fuchten, hondert ea twintig ilappermenten, en duyvelhaeljes, tegen die hem ioo geroskamt hadden,raeckt hy eyiidelyckop de been, blyvende haíf foo krom ftaenals eenTurckfe boog ■> fohder dat hy het hart had íyn hooft over eynr te fteecken. En even- wel deed'hy foo veel,dat hy fyn Ezel in het gerey hielp * die ge- bruykende fyn vryheyt,al een goet ftuk veldewaert in was.Daer na helpt hy Ronzinant op de been,die, indienhy de tong fo wei had gehad als Monfr* Sancho, hem in vloecken en peftelen niet loulchuldig gebleven zyn. Eyndelijk,Sancho helpt fyn Meefter te Paert,ten Efel wil ik leggen ;bint Rouainant achter aen-,en ne- mende het leyfeel in de hant, doet ίο veel,dat fe op de bcgangen weg cjuamen. Maer alfo het gelukhaer yergramt acngefick be- goft
|
||||
P2 Eerfte Oeel van
goft te veranderen, duerde het niet lang,of fy fagen op een twee-
iprong een Herberg, die, in fpijt van fíjn tanden, dewijl het den Ridder ibo begeerde,in een Kafteel moft vetanderenjen foo lang duerde haer diípuy t, tot datfe aen de deur waren , íbader datíe malkander daer over koften verftaen. Evenwel Sanche Paiiche, fonder veel ceremoniën te maecken, trock'érmetden heelen Treyη binnen. Het %l II. Hoofc-ftuck.
j/an het geen onfin Ridder in de Hevberggebeurde. DE Waert, die Don Quichot foo overdwars op den Ezel fag
hangen,vraegde Sancho,wat hem lette?Sancho antwoorde, dat het niet om 't lijf en had, en dat hy Hechts van een Rotzfteen vanbovemieer gevallen was, en maereenige ribben gebreken had.De Waert had by goet geluk eenVrouw,die heel goedertie- ren en barmhertig van aert was, heel anders als fe gemeenlijck zijn die deiè neering doen. Defe ilelde fich ftracxin wefen om den goeden Don Quichot onderftant te doen, beladende met eenen haer Dochter, dat een brave jonge Deerawas, haer te helpen, om deièn nieuwen Gaft te beforgen. Daer by quam nog een Dienftmaegt, hier of daer uy t Bifcayen van daeri , breet van backhuys, plat van neus,wijt van neufgaten, leep aen 't een oog, en uy t het ander niet wel fiende.Haer lengte mogt ontrent ieveu ipannen zíjn : daer eivboven drukte haer een bogchel, die fe op defchouderen droeg , noch meerder met de neus na de aerde. Evenwel haer geeftigheyt vervulde en beterde veel gebreeken. Deiè fchoone dan hielp de Dochter van't huys het bedt voor Don Quichot maecken, en dat op een kamerken, dat wel fcheen onlangs een Hoyfoldergeweeittezijn, endoor goede promo- tie in een flaep- plaets verandert was. Op dit felve gemack Hiep noch een Karreman, die fíjn bed een weynig aen geene kant van Dön Quichot had; en hoewel het Hechts beftont uyt de deck- kleederen , en ander tuyg van fijn Paerden en Karren , ftack het evenwel dat van Don Quichot veer de loef af:en om daer den in- ventaris van te maken, begreep het felfde vier ongefchaefde dee- len,op twee ongelijcke banken,meteen bed, dat gaern de eer foU hebben gehad van met vloeken gevult te zijn , maer door eenige openingen koflmen onderfcheyden, dat fijn ingewant hoy was, en dat noch tot fijn voordeel, of anderfints fou men hebben mo- gen gelooven door de hardigheyt, dat het met keyen geyult was |
||||
Όοη Quichot déla Manc ha. <?3
geweeft daer en-boven twee kufTens van hart kalfsleer,metean
deken daer men de noppen gemackelyk op tellen koft, en die by gelefentheydt fou hebben mogen dienen voor een floers om het aenaeiicht meer te befchaduwen,als te bedecken. Don Quichot •dan op dit ichoone kdekant fichgelegt hebbende, begoftde Waerdin , met haer Dochter,hem van boven te befmeeren en te beftryeken, terwyl Maritornes de kaers hieldt,want Co heete de Dienftmaegt. Maer als fy de plaets van fijn ellende begoften te beficn,bevonden fy , dat het beter ftockflagen als vallen geleeck, alfoo het by deelen hier blauw, en daer root was. Als fe dit San- cho voordroegen , antwoorde hy.dat'et evenwel gevallen wasj maer dat de rotzfteen vericheyde uytfteeckende punten had ge- had,en dat een yeder zyn merk had gelaten. Vorders vervolgde hy , Vrouw indien gy eenige fmceriels en windfels over hebt,ik weet'er wel een dieie van doen heeft, alibo my de lendenen ook een weynighfeer doen. Of hebt gy meegevallen ? vraegde de Waatdin. Niet gevallen, feydehy, maervandefchrik, dieick kreeg, als ick myn Meefter foo van boven neer íagírorten y quam my terftont fulck een pyn in de lenden over , min noch meer, als of ick mee de felve ipronggedaen had, in voegen my IHet lyf foo fmart, als of ick wel een bedt met ftocken geilagen was.Dat kan wel gebeuren, antwoorde de Dochter,ick heb ook wel gedroomt, dat ick ergens van een toren van boven neer af viel, en lang onderwegen was; en als ick van de fchrick ont- waakte , deed' my het lijf foo wee, als of ik een harden val had gcdaen. Maer dat is de faek,antwoorde Sancho, datmyditniet flapende, maer wacker zijnde,gebeurt is: want ick iliep minder als ick rechtevoort doe; en evenwel, geloof ick, dat men al foo veel blauwe fteên aen mijn lijf fal vinden , als by mijn Meefter Don Quichot. Hoe noemt gy dien Heer ? vraegde Maritornes. Don Quichot de la Mancha,en hy is een dooiend' Ridder,cn dat noch wel een van de befte, en kloeckfte die 'er in de werelt fíjn. Wat is dat te feggen , dooiend' Ridder ? vraegde Maritornes al weer. Bent gy foo een vreemdeling in de werelt, berechte San- cho daet weder op, dat gy dat niet en weet ? Dooiend' Ridder is een ding, dat den eenen oogenblik in het voerfant, en den an- deren een Keyièr is. Heden zijn fe de alderellendigfte en mifera- belfte creaturen in de werelt, en morgen is hy Meefter van twee ofdryKroonenenKoninckrijken, om aenfijnSchildtknaapte geven. Hoe komt het dan, vraegde Maritornes wederom,dat gy met een Qaefichap of foo hebt > dewijl gy fulcken Meefter dient ?
|
||||
f4 EevfleOeelvan
dient ï Dat is noch tydts genoeg , antwoorde Sancho, want
het is noch qualyck een maeiit dat wy zyn uytgeweeft om avon- tueren te foecken, en tot noch toe hebben wy 'er geen ontmoet dietebeduydenheefi. Oockgebeurthet wel fomtyts, dat men heteene foeckt, en men vindr het andenfoo veel is'er van , datj indien myn Heer komt te genefen van defe flagen,ik wil feggen van defen val,dat ick myn deel of geluck niet geven wil voor het befte Hartogdom van Spanjen. Al defe difcourflen lag de goede Don .Quichot al aen en hoorde j en rechtende iïch in het bedde op,ten befte dat hy koft, nam de Waerdinne by de hant, en fey tegenshaer: ghymoogtu welgeluckigagten, ö beleefdeJuf- frouwjdatmynperioonin dit uw Kafteel ter herberg is geko- men, dcwelcke indien ik niet hooger en roem,daerom geichiet, om dat ick weet,dat eygen lof ftinkt.Myii Schiltknaep íal u wel feggen,wie ick beiv.álleen dit íal ik feggen,dat ick.eeuwiglyk in gedachten houden íal den dienft,dien gy my doet, om u al myn leven daer danck voor te bewyfen. Én gaf den hemel,dat myn hart foo feer niet gebonden was aen die ondanckbare fchoon- heyt,die ick dien, ik wilde u wel feggen,dat die ichoone Infante mecftereffevanmynvryheydfouzyn. De Waerdin,haer Dog- ter,en Maritornes ftonden met den mont open,niet wetende wat fy uy t defe hooge woorden vatten of verftaen fouden, niet meer dan of hy Grickfch gefproken had. Altoos dat kondenfe vatten , dat hy haer aenbieding deed' van vriendtfchap, waer over fy ter- ftondteen groóte inbeelding van hem kregen, envangelyc- ken hem, op haer manier, foo beleeft,als iy koften,bedanckten, en daer mede lieren fe hem leggen. Terwyl had Maritornes Sancho mede wat geimeert, die het fco wel van doen had , als iijn Meefler.Maer , hoe den Duyvel over alinde weer is! De- fe voorfchreve Maritornes was met den Karreman over een ge- komen , om hem voor dien nacht gefelfchap te houden, io° haeftde Meefter, Vrouw, en de Gaften fouden inilaepwe- fen-En men fegt van defe Deern , dat fe in die gelegentheyt ge- weldigh trouwhartig was, en vaft by haer beloften, al hadfe: u over een water toegeroepen jwant fy reeckende haer felve van te eerlycken huys daer toe te zyn:en dat fy nu in een Herberg dien- de, dat quam daer by toe, dat het nu met haer volck(ocharffl) ■verloopen was. Nu het voorfchreven bedt van onfenRuWer ftont in het midden van defe Sael, en dat van Sancho Pan$e daci nevens aen, 't welk alleen met een butliack en een deeckeu voor- iien was y en die foo verfletcn,dat men fou gemeent hebben, «at. het
|
||||
^^^^™
|
|||||
Don QjiTiCHoT dek Mancha. 55
het kanefas was ge weeft. Daer aen volgde de koets van den Kar-
reman, mede verciert, gelyck gefegtis,metal de toeftel van fijn PaertenKar; want men· houdt hem voor een der voornaem- fte van Arevalo, gelyck den Autheur van defe gcfchiedcnis ge- tuygt, die byfondere mentie van hem maeckt, om dat hy hem feer Wel kende,en mifïchièn een van fyn maegfchap was: behal· van dat defe Cide Hamet een neerftigaenmerekervan alleom- ftandigheden was, naervolgende de voortreffelyckfte Schry vers van iyn tyd. Doch dat is tot daer en toe.Ick wil dat feggen,dat, na dat defen Karreman in de ftad was geweeft 3 en fyn Paert ver- fiorgt had, hy iich mede na bedt voegde, om de komffc van fyn 'wei-beminde Maritornes te verwagten.Sanch o nu,hoe grooten pyn hy had , lag vaft met-de oogen toe ,· hoopende een weynig te il apen: maer Don Quichot met de fyne fliep den haienilaep, met de oogen wydt open , als oí hy het ilapen niet gemeent had. A lies evenwel was in {Hite , en in het geheele hnys anders geen ligt als een lamp,die daer ginder veer in een portael hing te bran- den.Maer te dencken,dat ondertuifehen de gedachten van onicn Ridder ftil waren, fou ver van den weg zyn.In tegendeel had hy duyiènden van muyicneften in het hooft ¿ en boven al lag hy te malen , dat dit een treffelyck Kafteel was , en dat defe jonge In- fante(meenende des Waerts Dochter) bekoort door iyn aenge- name geftaltenis,byfter op hem was verheft geworden.en voor- genomen had, noch defen nacht,buyten weten van haer Ouders» hem te komen gefelichap houden. Ddk ghedachten evenwel maerkten hem niet weynigh onrftelt, als h y docht op het ver- lies van fijn kuysheydt,en het ongelyk dat hy fijn beminde Dul- cinea fou, doen;waer over hy ook vaftelyk voornam, daer quam afwathècwilde , fich ingeendermanieren tebuytentegaen,al quam de fchoone Koningin Ginebra felf, met haer ftaet-J uffeï: Quíntannona.Terwyl hy nu in defe gedachten was,quam de tyr. en deilont, dat Maritornes haerbeevaertbeginnen fou, diedaer over in het hemde en blootsvoets, met het hair in den klapmuts gewonden,fo ftillekens als zy koft, op de kamer quam,taftende met de handen voor uy t, om het bedt van den Karreman te vio- den.Maer naulycks had Don Quichot haer gehoort, of , in fpyt van fyn fmartelyke wonden,hy regt fig in fijn bedde over eynde, en ftrekt fijn armen uyt,om fijn beminde Inrante(want fyn mili- te gedagten waren op Maritornes) te ontfangen. En het geluk wilde,dat,terwyl fy in het donker ging taftenjiy juift den Ridder 'o de armen quam , die juift fyn ham quam te ilaen in een kra- |
|||||
96" Eetfie Deel van
Ien-fnoer, welke zy om den hals had, daer een glafen perel ach
hing, dog die voor Don Quichot een koftelycke orientaelfchc fougeweeit hebben.Merdeièliïoer trokhy haer nader by hern, fonder dat iy een woorr doríl fpreecken ,en lettende haer by hem op het bedjbegoft haer aen 't hembt te peuteren,dat,hoewel van grof hart linnen , hem wel {uyver kamericksdoek dacht te zyn. Haer haer,dat in hardigheyt het paerts-haer heel na quam, was voorhem een kluwen goutdraet Haer adem, die fonder twyffel niet (eer lieflyck riecken molt,rook niet als naer Muscus en Am- ber .Kortelyk, hy fchilderde haer by fig felven min nog meer af, als hy in fyn Boecken gelefen en geleert had , hoewelfe fooda- nig waSjdat yemant anders, als een Karreman,daer de walg van fou geiteecken hebben Hy evenwel achte haer de Godin van de fchoonheyt felf te zyn. Eyndelyk,ua dat hy haar foo wel valt geiêt had, begoit hy op defe manier tegen haer te harangueren : Ickwenfchtewel, ichooueen volmaeckte Vrouw,dat ick defe groóte gunft, die gy my bewyit,vergelden kolt: maer het onge- luck, 't welck altoos de goeden vervolgt, heeft gewilt my , foo gewont en afgemaeckt als ick ben , in dit bedde te planten , dat, al wilde ick fchoon , ik evenwel niet machtig zou zyn uw wille te voldoen.En boven dat is'er nog een andere onmooglyckheyt, namentlyck, de trouw die ick aen inyn onvergelyckelycke Dul- cinea van Tobofo, eenige Vrouw van myn gedagten , fchuldig ben ; 't welck indien nietfoodanigen was, fouickgeenfints to tragen Ridder zyn, diefulck een fchoone gelegentheydt fon la- ten voor by gaen. Maritornes,hoorende defe vreemde woorden, en daer aen merckende, wien fy voor had, fweete van angft,cn deed' valt haer uy terite belt, om van hem ontllagen te worden, •fonder veel agt op fyn woorden te flaan. Maer ondertullenden Karreman , die lich alfoo van fyn fchoone berooft fag , en al de woorden van Don Quichot al valt lag aen en hoorde , wiert ίο vol jaloersheyt, en gramfchap , om dat Mantornes hem bedro- gen hade, dathy ftillekens opltont, en na het bede van Don Quichot ging, en na dat hy daer een wyl had itaen luy Iteren, en fag dat Maritornes gewelt deed' om los te geraecken , lijn handt om hoog heite, en den armen verliefden Ridder luik een vreelTelycken flag op den kop gaf, dat hem het bloedt ten neus en monde uytliep; en hier mee noch nietvernoegt, iprong hem boven op het lyf, en ging hem foo geweldig met vuylten en voeten te keer, dat eyndelyck Don Quichot, alfo fyn bed- ftee dit gewicht en gewoel niet verdragen koft,zynde anderfints •VÍUV
|
||||
Όρη QyicHöT ¿e la Μ ancha! 97
Vaneen fwackfondament, met bedt, deeckens, kuflens en al
onder de voet op de naeckte vloer viel: welck gerucht terftont den Waert deed oiuwaeckenidien het ftraks inviel jdatMaritor- nes weerin de weer was,alfoo hy haer verfcheyden mael geroe pen,en geen antwoort gekregen had.Op dit vermoeden fpringc hy ten bedden uy t,ontfteeckt een kaers, en daer mee na boven tóe.De Meyt* fiende haer Meefter komen,en wel; Wetende, wat boofer vene het was,wift niet waer fe haer van benauwtheyt la- ten íoü¿ Eyndelyck neemt fe haer toevlucht op het bed van den goeden Sancho Pance-, die even in flaap was geraeckt, en kruypt hem over het iyf heen. De Waert ondertuflehen in de ka- mer komende,begint al van verre te roepen: ben jy hier caronje? ben jy hier, gy hoer als gy' zyt?Op dit tieren, en door defe nieu- we laft, begint Sancho te ontwaecken, en voelende nu ter de- gen het gewicht van Maritornes , docht niet anders als dathec de Nacht-rnerry was; en begint daerom, noch half llapende, met fyn handen te fchermen,engai de arme benauwde Maritor- jies een dofyn ofanderhalf goede muüperen,die ook niet ilinks¿ en dat gebrodt niet verdragen konnende,begint van gelyken van boven neer te fmyten, en dat met fuiken fury,dat ie Sancho Wel haeft de vaeck uy t de oogen v,eegde,die daer over op vloog, Ma- ritornes by de kop greep , en, aifo hy wel gehoort had datroen fe daer vatten moeft, by het hayr kreeg, en fo dapper over en onder met háerbegoftttítuymeien. Siende ondertuifchen dcri Karreman, hoe men fíjn Soetert trá£teerde, liet Don Quichot varen>en loopt toe om Maritornes te helpen.Het felve deed' ook de Waert,maer meteen heek andere meening, teweten,om fy'n Meyt wataf teroffen, dewylhy gewis geloofde, dat fy de oor- fack van al den handel was. En alio , gelyck men fingt, de hont de kat, de kat de rot, de rot de muys, de Karreman op Sancho, Sancho op de Meyt en de Karreman ¿ en de Waert op de arme Maritornes elck fyn beft geflagen-y en dat foo vaerdigen met iulck een haeft,datmer geen oog op houden koft,min nog meer dan offer gelt'af hadden gehad Maler het befte was, dat dekaers den Waert uy t de handen viel, wae|r over het nu al in 't hondert was, raeckt dat raeckt.Daer was doek dien avonteeri Dieuaer van het Geregt,datmenbinnenTolèdo deBroederfchap noemt* komen herbergen. Defe, hooreiidc het gedruys,-blyft niet lang in fyn bedt; maer krygende fynroey van juititie voor den dagdoopt in het donker toeroepende al van verre:hout ftil daer, houtfe daer van malkander, draegt ontiagacn het Geregt van de ■,,-·:.. G \ hey* |
||||
Η £1; ï
|
||||||
nomi^HnMH^^^H^HBHHHHHI^H
|
||||||
^<^7-
|
||||||
——■——■—————■
■<)S 'Eerfle Deel va1»
hcyligeBroederfchap.Deeetfte,daer hy by cjuam,wasdenellcü-
digeh DoirQuichotjdie agter over in fijn bed lag,met den tnonc orn hoog, fonder gevoelen en íonder kennis, llaende al taftende íyn hancin íyn baert,fonder fyn roepen te lateiiimaer fiende.dac hem defen menfch repte noch roerde, oordeelde hy terítont,dat hy doot was,en dat die anderen hem om den hals gebrocht had- den , en begint daer op noch luyder als te voren te roepen en te neren:iluytmé de deur , < fluytme-de poort toe, dat'er memant ontloopt, hier leyt'er een doot. Dit geroep maeckte hen alce-| roael verichrickt, en yeder liet fynen man varen. DeWaert na fyn kamer, deKarremannafynbed, endeMeytmeehaers weegs^ Alleen den armen hals Sancho , en den ellendigen Don Quichot bleven daer fe waren, lagen daer ie lagen, alibo noch den een,noch den ander , lit noch vin koft roeten.De Die- naer daer op laet den baert van Don Quichot varen, en peurt ■fijn beft heen om licht te halen,en de dootlïagers te vatten,;maer daer was geen ligt te krygen: want de Waert had al willens de lamp Uy tgëblaièn; waer over hy iel f na den haért ging,en deed daer ίο veei iïietblafen en poeiten , dat hy eyndelyk een andere kaers in brant kreeg. 'Htt XVII. Hooft-ftuk.
Verhandelende de oneyndelyke ntoeyelykkedenjie de RidderDon^ui-
cbotten jyngoede Síhtltknaep Sancho Pém¡e,tn de Herberg hadden· D On'Quichot eyndelyk wederom tot fichièlven gekomen
zynde ,ipracktotSancho,mctdelelveílem,enop denfel- ventoon, dien hy noch dien voorgaenden dag gebruykthad, feggende: Sancho , rnyn vrint, ilaept gy ? Wat fou ick ilapen, antwoorde Sanche, Yol van toorn en gramfchap,het íchynt,dat al de Duyvels te nacht met mybeiïchzyngeweeft. Gymoogt dat vryelyck gelooven, zey Don Quichot, want of ick heb geen kennis * of dit K'afteel is betoovert. Maer ick heb u nog wát anders te leggen, indien gy my fweeren wilt, iulcks tot den dag van myn doot geheym te houden. Dat iweer ick u, ant- woorde Sancho.Ik Tèg het daerom,ver volgde Don Quichot,om dat ick een vyant ben van yemant te fchenden, of te onteeren. Ick feg u weer,dat ick het u iweer,antwoorde Sancho wederom: evenwel wou ick wel,dat ik het morgen ontdecken mogt.Trac- reer u íbo qualyck, vraegde Don Quichot, dat gynamyn ioöi verlangt'Ik feg het daer niet om,antwoorde SanchoPan^e, jnaer
|
||||
Don Qjj i c η ο τ de la Μ α ν c η α . .-99
maer alleenlyck om dat ick een vyant ben vaneen dinghlang
by my te houden , en dat ick niet garen heb^atmenmyíulcken harden peen op de neus fer.Het íy hoe'ít wil, vervol gdeDonQui- chot,ick heb goet vertrouwen op uw getrouwhey t en liefde. So weet dan, dat my defen nagt een van de vreemde avontueren der werelt gebeurt is:en om u net felve m 't kort te ièggen, £0 is hét, dat de Dochtervan den Heer van dit Kaileel delen nacht by my gekomen is, zynde een vandefchoonilefchepfelendiemenin een groot gedeelte van het aertryck mag vinden.Wie Con u kon- nen beichryven decicrfelen van haer üghaem ; haergeeilig ver- flauwde heymelyke deelen,dewelke ik,om mynbemindeDulci- nea trouw tebewyfen,ongeraekt,en ongeiêgt moet laten voorby gaen. Dat kan ik alleen ièggen,dat den hemel my fuik een groot geluck mifgunde, of,het geen ick het feekerile acht te zyn, dat dit Kaileel betoovert is. Want als ick in defoetile gemeenfaem- heyt,en vryagie was,ibnder dat ick yets fag,of wift waer het van daen cjuam,komt'er eén fware hant, van den eenen of den ande- ren Reus, en geeft my een foo fwaren llag op het aengefigt,dae my het bloedt ten neus en ten monde uytfchoot: endaer me- de noch niet te vreden, valtmy toe, en tracteert my flimmer als die andere Roskam mersgriteren gedaen hebben. Waerom ïkvangevolenben , dat den eenen of den anderen becooverden Moor de bewaerder van de fchat der fchoouheyt van deiè Jonk- vrouw is. Ik benOok al van dat ielfde gevoelen, vervolgde San- cho, want ik geloof, dat'er meer als honderit defen nagt met my zyn bcfig geweeffc, die my foo getracleert hebben,dat het ander van gifteten daer maer kinderipcl by was. Maer fegt my tog, myu Heer,wat nae-m darmen defe feltikme avontuer geeft,zyn- dewy gehandelt als wy zyn. Evenwel heeft uw Genade in het mmite te klagen, alfohy noch dieonvergelykelykefchoonheyï in fijn armen heeft gehadt:maer ik, wat heb ik gehadt, meer flagen en ftooren , ais ick van al de dagen van my η le ven gehadt heb, of hoop te ful len hebben,-Ongelxtckige als ik ben, ende moeder die my gebaert heeft,ifcbeivgeen dooiende Ridder, nog hooper ook geen te worden, en evenwel heb ick altoos het roee- fteen fwaerfte te dragen.Soohebbenièu ook geflagen? vraag- de Don Quichot. Hoort gy niet wat iak leg ? fey den an- der, meer als ick mynleven geflagenben.Steh u re vredenïmyn Broeder Sandio, vervolgde DoivQnichot.ickfahterteïitdefen Baliem gaenmaècken, die ons in een oogeiiblik weer gefönt ■roaecken fa!. Ondeftuíícheivhad<den:Diciiaei,van^hetGa.xcht 't .·'?= G i fyn |
||||
too "Eerfie Deel van
fjn kaers op gekregen , en quam binnen, om nae fyn dooden te
«en , dietftrymeendë gevoelt te hebben. Maer als hem Sancho íag binnen komen in het hemt, met fíjn doeck om het hooft, en een kaers in de handt, zynde anderfints van een wreedt en bruyn gelaet, feyde hy tegen fyn Heer: Dit fal, myn Heer Don Quichotjvoor feker de befwooren of betooverden Moor wefen, die ons weder op nieuw komt afrollen. Dat kan niet fíjn, ant- woorde Don Quichot, want de betooverden laten fích niet fíen. 5 y laten zich altoos wel voelen, foo veel kan ick'er af feg- gen, antwoorde Sancho, gelyck u mynfchouwersgetuygen fullen.De myne wil ick meede niet vergeeten hebben , beregte Don Quichot daer weder op : evenwel is het geen blyck genoeg om te bewy fen, dat fích de fulcke fien'Iaten. Onder dies naer- derde de ander; en vindende haer foetelyck tegen malkander te leggen praten, bleef hy verwondert ilaen.Wel is waer, dat Don Quichot noch met den monc om hoog lag, fonder dat hy de macht had om zich te verroeren. Den ander, by hem komende» vraegdehem: Hoevaerthetalkammeraet ? Ick fou al wat be- leefder fpreecken,antwoorde Don Quichot, fo ick in uw plaets was, 'tenfy men hier de dooiende Ridders foo gewent is te bejegenen,gy rechten babock als gy zyt. Den Dienaer,vindende fich foo gegroet van defen die'er foo ongedaen uy t íag , kolV dat mee in fyn kop niet verdragen,en daerom,iigtende de kaers, kandelaer, en al om hoog, ímeetíe den armen Ridder op fyn Jharfebecken, iaet hem foo leggen, engaetfynsweeghs. San- cho daer op begoft al wederom: ick wilder myn lials onder verfetten, myn Heer, dat dat diébetooverde Moor is geweeíl, dien ick geloof dat voor een ander die genoemde fchat, en voor ons niet als vuyiMagenytrndiergelyckebewaert. Dat fou wel konnenzyn, antwoorde den ander: echter moet men op al die dingen geen acht flaen, noch oock fich daer over ontftellen: want alibo defe Geeften onfichtbaer zyn, hebben wy niemant, daer wy ons op ibuden wreecken , al wilden wy al. Doch even- wel,Sancho,ilaetghy op ,-en verioektaen den Heer van dit Ka- fteel, u een weynigh Oly, Afyn, Zout, en Wyn te geven, om dien koftelycken Balfcm te maken : my dunckt, dat ick iè tegenwoordig tamelyck van nooden heb. Want na ick voel, foo ontloopt my veel bloets uyt de wonde,die my die Geeft daer dadelyck gegegeven heeft.Sancho deed' gelyk hem fyn Heer be- volen had, iipewel niet fonder groóte pyn, en komt al taftende by den Ge£egtsdienaer,dje vaft ftont te luyiteren, hoe fyn werk afloopen ,
|
||||
Dow QuicHOT déla Mancha. Toi
afloopen íbu; en meeneode, dat hy den Waert voor had,iey te- gen hem: Heer Waert,-of anders wie gy zy t, doet ons de gunft, en geeft ons een weynig Oly, Afyn, Wyn en Zout, om daer me- de een van de befte dooiende Ridders te geneièn, die'er in de we- rek iyr,welke in die kamer jammerlyk gewont legt,en dat door \ de handt van den betooverden Moor die in dit huys is. Als hem den ander dus hoorde fp reken-meende hy.dat hy qualyk met het hooft bewaert was: en om dar den morgenftont alreets beg'oft aen te breeken,opeiide hy de deur van des Waerts kamer, en fey hem het geen hem den goeden Sancho af-geeyfehthad. De Waert verforgdc hem van her geen hy begeerde, en Sancho gaec daer mee by iyn Heer, die vaft iag en wachte met het hooft in de handen , klagende, dathemdeflagvan de kandelaer geweldig ieer dede, die hem evenwel geen meer quaet had gedaen, als dat ie.hem twee vrattcn afgenomen had; en het geen hy meende bloet te iyn,was nietals fweet,dat hem van alle kanten uyt brak, ter oorfaek van den arbeyt dien hy korts te voren had uirgeftaen. Hy dan nam defe iïmplicia ; mengde al den hutipot ondereen ; toerde her ibo langh,tot dat hem docht dat het ghenoegh was ; en eyichte een ander potje om het daer in te gieten: maeralfoo der in 't gcheele huys geen was, moffc hy fich behelpen met een fcheffvau een gebroken fles,daer hem deWaert mede vereerde. En daer mede, na dat hy 'er meer als tachentig Pater Nofters , en Co veel Aye Marías,Salvos en Credos over gelefen,en op yeder woort een kruys gemaeckt had, alles in tegenwoordigheyt van den Waert en den Diender ( want de Karreman was nu al in de Stal by iyn tuyg) wilde hy felfeerft de proef van defenheylia- men Balfem nemen, drinckende het geen in de icherf niet en koftjdat omtrent een mutsje nat mogt fyn.Maer te nauwer noot had hy het binnen» of hy begoft fo geweldig te braken,dat hem niets in 'clyfen bleef, en.dat meteen fchrickelyk iweetcn door de benauwtheyd;'t welk gedaen zynde,bad hy,datfe hem warm foudetftoedecken ] en alleen laten, en bleef foo wel de tydt van dry uren leggen flapen : na wekken tydt hy ontwaeckende, be- vont, dat hy groóte verlichting gekregen had, invoegen hy iïg iel ven nu geheel gefont oordeelde te zyu.En in derwaerheyr,hy docht,datditdefelve rechte Balfem van Fierabrás was,enmaek- teiich nuftoutomfonderfchreumalderhandeavontueren, ge- vechten,en bataeljes aen te vangen. Sancho ,die niee dit miraëc- kel aeniag, verfochthem, dat hy hem de reft, 't geen in de pot was gebleven,wilde te dcinckengevenj't welck hem den goeden ; G j ' Don
|
||||
102 Eerflé Deel van ·") ·
Don Qiufihot garen toeftondt , alhoewel he-t -ver hetgroot-
fte gedeelte was : en Sancho vattende de pot met bey fijn han- den, lapte al den hoop door de keel, Maerdkwas'ervan, dat de maeg van den armen Sancho foo teer noch tenger niet en was, als die ván Don Quichot,en dat hy dáerom den dranck foo haeftniet koft quyt raeken,voor dat het iahem wát meer werk had gemaeekt, invoegen hy begoft te fweeteaen te fteenen met iulkeenbenauwtheyt, dar het fcheen, dat hem hemel en aerde te nauw was,vervloeekeude den Balfem duyfentmael,en den.ge- nen die fe hem gegeven had.EyndelykDoiaQuichot by hem ko- inende,. en fiendehem in fuiken benauw theyt, fey tegen hem : ikgeloof,Sancho,dat u dit alleenig daer uit outftaer^dat gy geen Ridder zyt; alfooick begin te dencken , dat defen Balfem nie- mantalsRidders en helpt.Indien gy dat wift,antwoorde den be- nauwden Sancho, wat duy vel heeft u bewogen om my dien bras in te geven? Oudertuííchen begoft de dranck te wercken, en <kn armen Schikknecht foo geweldig vaa achteren en van vo- ren vuur tegeven,dat het al van onder tot boven dreef.Hy fwee- te en heriweete, met fuiken benauwtheyd, dat het fcheen, of hy'erhetlijfiuibu fchieten. Deieftorm mocht omtrent twee uren ducrea, ten eyndevande welcke hy nieten voer als fyn Meefter, die dadelyk verlicht wiert, maer recht in tegendeel, ib fwack.en afgemaeckt, dat hy op fyn beenen niet ftaen en koft. Maer de Ridder, die, gelyk geíegt is, iïg felven fris bevoelde, wilde terftont vertrecken , alfoo hem jammerde het achterdeel dat de werelt leed by fyn vertoeven, en te meer dewyl hy nu met de konft van fijn Balfem voor duy vel noch doot en vreefde. Hy dan begeeft fich om Ronzinant felve tefadelen, als ook den Ezel van fyn Schiltknaep>dien hy ook deed kleederen aentrecken, en op den Ezel hielp. Daer op begeeft hy fich te paert, en heb- bende ergens in een hoeck een oude halve lans gevonden, nam de felve aen voor een heele, en Cene fich daer mee in poftuer als een tweede Roelandt. Al die indeHerbergh waren, quamen voor den dagh, om defen Helt te fien^fynde wel aen de kant van twintigh perioonen, en onder anderen oock de Dochter van dehsWaert, daer hy geen oog koft af trecken, fuchtendeon- derranchen in iulker manieren,dat hy een fteenrots fou totme- delydenbewoogen hebben,alleenom harentwegen , hoeweide andere meende, dat het pijn was, ten minften die 's nachts te vooren in den ftryt waren geweeft , of fyn jammer hadden ge- fiea» §j dan aldus met haer beyden opgezeten íynde, riep Don |
||||
Do» QyicHoTdelaMANCHA: 103
ehot den Waert, enbegoft meteen ftatig weien , endefcige ítem, aldus te fpreecken: Veel en groot fyn de weldaden, Heer Slotvoogt, welke ik van u ontfangen en genooten heb, en blyf derhalven al mynlevenstytinu gehouden; en indien ik u eeni- . gen dienft kan doen, tegens den cenen of den anderen opgeblá- fen Ridder,die u eenig overlaft of gewelt heeft aengedaen, weet, dat myn plicht niet anders is,als de onvermogenden te helpen,en te wreeken die eenig ongelyck mochten komen te lyden. Be- denckt u felven wel, oi'er yets is, waer in u dit ftael dienft kan doen:ik beloof u.volgens de order van deRidderfchap,die ik ont- fangen heb,u al het genoegen van de werelt te geven. De Waert antwoordehemmetdeièlveftadigheyt: Heer Ridder, tegen- woordig heb ik uw wraek geenfints van doen, alio ik felve het ongelyk, dat my gedaen wort,wel machtig ben te wreeken: dit begeer ik alleen,dat uw Ridderlykheyc my gelieft te betalen het geen hy in myn huys verteert en verflapen heefr, Soo is dit dan een Herberg ? vraegde Don Quichor, En wel een eerlyke, ajrt- woorde de Waert. Soo ben ik dan, hervatte de Ridder, tot nog toe bedrogen geweeft; alfo ik meende, dát her-een Kafteel, en §een Herberg was, Maer zynde het nu foodamg, is al het geen,
at men evenwel tegenwoordig doen kan, dat gymy wegens de betaling excuièert; alfo ick op geenderhande wys de order der RidderTchap wil te kort doen, volgens dewelcke geen Rid- der oyt gelag in een Herberg betaelt heeft. Want men is het fchuldig rechts of flinks, ter ooEÍaek van den gedurigen arbeyt, gevaer en moeyelykheyt, die fe moeten uytftaen, foekende hun avontueren , fonder yets, winter of fomer,armoede of gebrek', hitte of kou aen te fíen, álle ongenaden van de lugt,en alle onge- macken vandeaerde onderworpen. Daer heb ik feer weynïg mee te doen, antwoordede Waert, betaelt m y het geene gy my fchuldig fy t,en praet my van Ridderfchap,nog fuik gebrod,alio ik my nergens mee bcmoey als met myn nuys te houden.Gy fyt wel een vreemt ilag van een menfch, antwoorde Don Quichot; en gevende met eenen fyn Paert de fpooren, iloeg fo op weg, en wás nu al een ftuck weegs gereden eerhy om fyn Schiltknaep dacht.De Waert, die hem fag henen ryden,en niet betalen,vatte voort Sancho by de kop, fcggende, dewyl hem fíjn Heer niet betaelt had, dat hy ten minften betalen fou. Den ander gat daer op tot antwoort, dat,dewyl fynHeer niet verftaen kolt dat fulks betamelykwas, hy daer in geenfints fou durven treden , alfoo hy Schiltknaep was vaneen dooiend Ridder, en dienvolgende G 4 de
|
||||
lo4 'Berfie Deel van ', >Ί
de felve regels onderworpen, en aen'de felvejWCttcn gehouden.
De Waerrwiert op hetlaetiïe heel gry nig· en dreygde hem, in*; dien'liy nietbetaelde, dat hy hem ibo ion tra&eereu, dat by der wel om dencken ibu: daer den ander op antwoorde, dat, tenán- iïgt Van de voorfehreven wetten,en de order van fíjn Meefter,hy niet een duyt íóu betalen,al hieuweníe hem in ítucken van mal- kander, alfoo hy den man niet wilde fyn, die het oude en goede gebruyk ibu te nietmaecken,noch darmen van hem feggen iou, dat hy de wetten gebroocken had. Het ongeluk nu voor de goe- deSancho was,dat'er in de felve Herberg onder anderen vierKra- jrters van Kordua, drie Ketelboeters van Segovia, en twee an- dere van Sïville waren,al temael vrolyke maets en,die'er niet veel na en vraegden.Defen,gcJyck als door een ielfde geeft gedreven, kregen Saiicho by het lyf,en lichten hem vah den Ezel af > terwy Í een ander om desWaerts deeken liepen om hoog fiende,dat het daer te leeg van verdieping was, gingenfe met hem na de plaets, en fmeeten daer Sancho in den deecken,.en daer dapper met hem gcfolt,dan om hoog,dan om laeg, als of hy,een bal geweeit had, Het gekrijr, dat den armen Sancho maeckte, quam íeíf ter ooien Tan fyn Heer, diefuleks hoorende, oordeelde, dat'er eenige jiieuwe avontuer voor handen was, en houdende daer op ffcil » ~ hoordedoe eerfl ter degen,dat hét,Sancho was. Daer mede keert hyiyn toorn, rydtmeteen galop weer te rug na de Herberg, en vindende den toegang gefloten , begeeft iïch na de muur vaq de plaets,die niet feer hoog was,, daer hy te nauwer noot was ge- komen , of hy fag. fyn goede Schiltknaep als een vogel in de lucht vliegen,en weer neer dalen, en datfoo vaerdig,en met fuik; een bevallykheyt,dat,indien hy foo toornig niet had geweeft ,hy .iïchvan lagchen niet fou hebben konnen onthouden. Hydeed fynbeft om vanfyn Paertöver.te klimmen ; maer hy was noch ,foolam, dathethem niet mooglyck was* Aldathykoitdoen, .was duiieut fcheltwoorden tegen defe goede geiellen uit te fpou- wen, die evenwel methaer werek voortgingen; en te rrieer Don Quichot baerde, te meer fy lachten: tot dat fy eyndelyck door enckel vermoeytheytgenootfaekt waren op te houden. Doe 'iet-, j /ten fe hem weer op fyn Ezel, deckten hem met fijn paltrock, en de goede ziel Maritornes, iïende hem foo afgeflooft, quam hem niet een glas water laven , dat fy om te meer koelte uyt de put {^efchept had. Sancho dit nemende, en-aen fyn mont lettende,
>egofb iyn Mcefter te roepen : Sancho, myn Soon, iiet wat gy v doet, drmekt geen water, gy fult u felven om den hals brengen. % , '■■ Weet |
||||
~7~
|
~~^^^^
|
|||||
¿Kio«k
|
||||||
........-----'---.........- : ......
|
||||||
--.
|
|||||||
Do» QuiCHOT déla Mancha. iof
Weet gy nietjdat ik dien heylfamenBalfem by my heb,die u met
twee droppelen genefenfal.Op dit roepen wendeSancho ynoo- gen derwaerts,en begoft daer weder op te fchreeuwei. :ickdenk, dat uwGenade vergeten heeft,dat ikgeenRiddcr beii;ofbegeerjc, dat ick de reft van my η ingewant, dat my noch over gebleven is,' voort over geef? Bruft met uwen Balfém voor fint feiten, en laec my drincken dat my luft.Dit te feggen,en het glas aen den mont te fetten,was eenen oogenblik: dog als hy begoft te proeven, dac het water was, wilde hy niet voort gaen,macr verfogt Maritor- nes,dat fe hem een teugsken wyn fou brengen, die het ieïve meü een goec hart gedaen heeft,betalende uy t haer eygen beurs.Waut men hout het daer voor,dat fe een goedeChriften ziel is geweeft, alhoewel iy haer in dit huys geneerde. Als Sancho gedroncken had,maekte hy fynEzel weder aen de gang,en ftellende de poort wy t open, ry ter buyten, wel te vreden dat hy der fo ionder beta- len afo-eraekt was,en dat hy de wetten van deRidderfchap gehoa-» - den had·, al had hy'er wat voor geleden, dat s tot daer en toe. So veel is'er van,dat deVyaert de knapfak voor het gelag behielt: maer daer dogtSancho niet om,vermits hy ίο dol was ,dat hy wel een ftuk van deWaert fbu gegeten hebben-DeWaer t wilde daer- en-boven de pooiMog toehouden ; maer de andere Gaflen wil- den het niet j/^den: fynde een volcksken, dat, al had Don Qui- chot in der daet een van de Ridders van de Ronde Tafel geweeft, íy foo veel na hem fouden gevraegt hebben ,als na de wint. |
|||||||
Het XV ΠΙ- Hoofcituck.
perhandehnde dé ondnUnge redenen, denodcke voorvielen tujjchen
- Sancho Vange enjijn Heer Don ^.utchh met anderen avontuerent ■toaerdte verhalen. ALdus quam Sancho by fyn Heer,vermoeyt,verftoort,en niet
weynig afgemat, invoegen hy moeyte genoeg had met fig op fijn Ezel te houden. Als nem Don Quichot aldus fág, ícy hy tegen hem: .nu moet ick immers in der daet gelooven, San- cho mijn Soon, dat dat Kafteel, of die Herberg, betooyert is; want hoe konnen dat anders als Geeften geweeft hebben, diefo met u op en neder gevlogen zijn ? (eggende vorders, tot meerder blyk,dat hy , niet tegenitaende hy de meefte wil ter werelt had gehadt om hem in fíjn ellende te helpen, evenwel, wat hy oock ö(ied,de macht niet en had gehad om van fijn Pae« af te komen, G 5 , daers
|
|||||||
Ιοί Eerfle Deel ván
daer fe hem voorfeecker op vaft hadden getoovert! want ick hacf
u dat wel willen Íweeren, voer hy voort, indien ick had konnen over geraken, dat ik u in fulker maniere Con hebben gewroor- keu,dat iy der om gedacht fouden hebben de dagen van haer le- ven, al fon ik ook daer in de wetten van de Ridderfchap hebben moeten verkorten.Maer,gelyk het fpreekwoort fegt,noot brekt wet.Ik ial het ook vergelden,fei den ander,indien ik anders kan: maer wat de reft aengaet-.die my» Co gefolt hebben,waren geen Geeften, nog betooverde Menfchen,maer van vlees en been , als wy fyn, en hadden ook yeder fyn eygen naem, gelyck ick fe heb hooren noemen, den een Hans lecpoog, den ander ilimme Pier, den derden Simon flomp , en de Wa-ert, na myn befte onthout, heete Jan de Snyer, invoegen het al menfchen waren van de fel- ve ftag gelyk wy zyn. Doch fo veel als ick'er van fie, dunkt my, dat al defe avontueren,die wy gaen foeken, ons nog ib veel ram- pen fullen toebrengen, dat wy niet weten fullen,wat onfe regter of oniè lliiicker voet is: waerom ik raden fou,na myn verftant , dat wy beter fouden doen, ib wy weder na huys trocken,terwyl .het nog (aay-ty t is, en een yeder op fijn dingen ging pallen,in de plaets van dus van den os op den efel,en van den regen in de iloot te vallen.Gy weet weinig wat gy fegt,antwoorde den Ridder 3en verftaet úniet op het geen aan deRiddérühapvaftis.Swygt ftilj en hout u ger ufbden dag fal noeh komen,dat gy voor uw eygen oogen fult fíen, wat treffèlyker. oeffemng dit is. En fegt my qog, wat meerder genoegen kan men ín de werelr hebben, als een ilag te winnen,en over fíjn vyanden te triumpheren?Dat kan wel waeriïjn, antwoorde Sancho, alhoewel ikhetnoyt ondervon- den heb: di t weet ik,dat zedert wy dooiende Ridders zyn,of wel uw Genade (want ik beken, dat ick onder dat eerlyk getal niet maggereeckent worden) wy geen batallie gewonnen hebben , als alleen tegen den Bifcayer jen evenwel moicer uw Genade een ftuk van fijn Oor, en de helft van fyn Heimet laten: en al dat wy zedert gewonnen hebben,fyn ftok-en vuyft-flagen geweeft , en andere dingen meer voor myn rekening.En het flimfte van allen is.,dat fulks ons aengedaen wort doorGeeften en betooverde Per- foonen.daer geen verhael op is,om daer door te mogen proeven, hoe foet het is,fig van fíjn vyanden te wreeken.Dat is, antwoor- de DonQuichot,hetgeen my ook het meefte quclt:maer van nu voortaen fal ik my wel beter verforgen , en maken een fwaert te ferygen,dat met fuik een konft gemackt is,dat'er geen tovery op fal konnen hechten.Eu wie weet.of eenig goed geluk my dat van >.". Ama- |
||||
Don Quichot déla Manch a. Ï07
Amadas noch nietíal in handen brengen, 't welk hy gebruykte,
doe hy genaemt wier t de Ridder mee het brandende Swaert, dat een van de befte Swaerden was , die oyt Ridder ter wereït ge- fa ruykt heeft:want al wat het onrmoetc,fneed het deur of het een raep was geweeft, invoegen daer geen foo fterken wapen, noch foofeerbefwoorenwas,'tgeen hetiêlvekoft tegenftaen.Ikben fo geluckig niet,antwoorde Sancho jen indien uw Genade by ge- luk foodanigen Swaert quarn te vinden, fou dat al weer voor de Ridders fyn, gelyk dien Balfem, en de armen Schiltknapen mo- gen heen loop en. Hebt gy daer geen vrees voor,Sancho,fey Don Quichot, den hemel fal het beter met u verfien. In deiè onder- linge redenen was de Ridder metiijn Schiltknaep , wanner Don Quichot voor hem een dicke wolk van ftof fag opry fen ; 't welk ficnde,keerde hy fig na Sancho met deiè woorden:Dit is den dag» Sancho, waer op ick verkrygen íál dat geluk, 't gcenimy door myn goet noodlot bewaert is. Ditis dendag,fegiku,opden welcken de geheele wereldt de fterekte van myn arm íál fien, en iich verwonderen over fulke myne werken, die waerdig fulien fyn in het boek vande onfterffelyckheyd geichreven te worden, Siet gy wel dat ftof, dat daer ginder voor ons opryft ? Dat komt voort vaneen machtigHe-yrleger, beftaende uyt eenige duy- fenden Krygslieden. Soo moetender dan twee fyn, autwoox- de Sancho, want van die kant fietrnen van gelycken een wolk van ftof. Don Quichot wendt fyn oogen der waer ts, enfïet, dat Sancho de waerheydt fey j en fi'ch daer over geweldigh ver- heugende , beelde hy iich niet anders in, als dat het twee Heyr- legers waren, die tegen malkander aen quamen. Want fyn gedachten waren anders nergens, als op diergelycke Batalien en Gevechten, daer hem fyn fotte Boecken de herííetien mee ontroert hadden: en al wat hy hoorde, wat hy fag, of wat hy dacht, waren niet als foodanige dingen. Onder tufli hen dat ftof, 'twelckhy dus van verre gelien had, quam van twee Kudden Schapen en Geyten, die den felvenwegh, maervan twee byfondere oorden , at quamen, weleke iich evenwel , rer oöriaeck van het ftof, niet lieten fien, voor en al eer fy wel dicht by waren. En lbo voorfeecker hieldt het Don Quichot ftaende, dat het twee Hcyrlegers waren, dat het Sancho mede begoft te gelooven, en daer over te vragen: wat fulien wy dan doen, myn Heer Ridder ? "Wat wy doen fal- len, Sancho ? antwoorde den ander, helpen die de fwakfte is. En •voorts, Sancho, rnöet gy weten, datdatHeyrkger» 'twelck hier
■ ;, ■ t * ", Ί ■;■■ ■.."; __ ^'.V '■■
'.'■'.'* '.'—"λ ',' '. ■"■ ' ■ ί '* >·'■' "' " f.\j -|" ;■-< ν -'
|
|||
ioS ( Eerfie Deel van
hier regt tegen ons aen komt, gevoert wort door den rnagtigeu
Keyfer Alifanfaron, Heer van het groóte Eylant Tabrobane : en dat ander, 't geen hier van agteren komt, is dat van fyn Vyant, de Koninck van de Garamantes, Pentapolin metdenblooten arm >want dat is fyn gewoonte altoos met den blooten rechter arm in den itry t regaen.Maer wat queftie hebben deiè twceHee- ren tegen malkander? vraegde Sancho. Sy fyn malkander vyant, om dat defen Alifanfaron een boofen Heyden is3en vcrlieft op de Dochter van deien Penrapolin , *t welk een feer ichoone en be- vallyke Jonckvrouw ,en boven dat een Chriften is; waerom ook de Vader haeraen geen Heyden wil uyt houwelycken , voor al eer hy fyn Mahonietafgefworen,en 't Chriitcndom aengeno- jnen heeft. Eer heeftfyn hart, antwoordeSancho,by myn man- ne waerheyr, den vromen Pentepotis heeft het meefte gelyk van de werelt; en voor my, ík fal hem helpen daer ik kan ofmag. Daer iultgy eerlyk en wel aen doen,Sancho, hervatte Don Qui,- chot, alio hetin diergelyke Batailles fo nau niet en komt >al is men geen Ridder.Dat komt heel weI,feySancho,maer waer bly- ven wy met defenEzel,om hem daer na weer te kónnen krygen ? want om met hem in den ftryt te trecken, fou ick niet geraden vinden , dewyl hy fulck en ipel niet íeer gewoon ís. Dat mocht wel waer fyn, antwoorde Don Quichot : ondertuf- ichen, al dat gy daer in doen kondc, is, datgyhemlaetloo- ι pen daer hy wíl, hy komt weder of niet; want ick meen , dat wy hier wel foo veel fchoone Paerden fullen winnen, dat oock ièlfllonzinant groot pryckelfalloopen om voor een ander ver- wiiïèlt te worden.Maer hout η wat ftil,en iiet wel toe, ik fal u a! de Ridders op een rygaennoemen:en op datgydeicive te beter moogtfíen,laet ons opdelen heuvel gaen,cn van daer fullen wy het altemaelbequaemlyckkonnen fíen* Ditdedeníy, eniècten iïch op de hoogte, en ibudenvan daergemackelyck beydcde Kudden over hebben konuen fien, die in twee Legers veranderen moften>indien het ftof niet in den weg was geweeib. Don Qui- chot evenwel,fiende in fyn inbeelding dat hy niet en fag , ging met fyn befchry ving voort,en begoft met een heldere ítem aldus te revelen.Die Ridder, dien gy daer fietmet die geele wapenen, die in fyn Schilt een gekroonde leeuw voert, leggende aen de voeten van een ichooneJonkvrouw,is den dapperen Laurcalco, Heer van de fílvere Brug. Den ander met die goude blommen op de wapenen,die de dry fílvere kroonen in fynSchilt draegt,in ' een blaeuw afueren veIt,isdengevreefdenMirocolembo,Groot~ v ;- · Her-
|
||||
Ooví Qjttchot déla Mancha. 109
Hertog van Quiroda. En dien ander, d ic bykans gelyk een Reus
is, rydende aen fyn rechterhant, is den onveríaegdeñ Brandebar- baran van Boliche, Heer van de dry Arabien,die gewapent komt met de huit van een ferpent,en een poort op fynSchilt heeft, wel- ke,gelyk men feggen wil,een van dat Huys is,dat Simfon ter ne- der fmeet.Maer went u oogen eens na de andere zyde, en gy fuk inliet voorftc van dat ander Heyrleger lien den akyt ovérwin- naer, en noyt overwonnen Timonel van Carcajona, Piinsvan nieuw Bifcayen, wiens wapenen in vier deelen gedeelt,en aen het een eyndewit, aen het ander groen ,aen het ander blauw,en aen het ander root zy n,dragende in fyn Schilt een gouden Kat in een íilver velt,met eenige letteren daer onder,die io veel beduyen,als Miau, want dat is hecbeginfel van den naem van fijn Beminde, dcwelke,gelyk fommige feggen, is de onvergelyckelyke Miuli- na,Dogter van denHartogAifeniquen van Algarven.Dcn ander, die daer op datfterk en geweldig Beeft fit, en de fnee-witte wa- penen heeft, fonder eenig teecken in fijn Schilt te hebben , is een nieuwen Ridder uyt Vrankry k,genoemt Pierre Papin, Heer van de Baroenie van Urrique. Den ander , die daer fo dapperlyk met fijn Klepper het itof beweegt, en die blauwe wapenen heeft, is de magtigeHartog van Narbia,Efpartafilardo van deWoude,die cenSperwer in fijnSchilt draegt.En op defe wijfe noemde hy valt honderden van Ridders > foo van de eene als andere zyde, die hy fich ielven al inbeelde, verfierende wapenen, blaioencn,en al den bocht uyt fyn hooft, volgens de wonderlycke en noyt meer ge- fiene iotheydt, die hem dreef. Daer na ging hy al voort in het befchrijven van het Volck , feggende: in het voorfte van dat Heyr komen fy , die de foete wateren van Xanthus drincken ; daer die het fijne gout van het geluckig Arabien fiften ; daer die aen 't Gebergte Taurus itooten;hier die aen de Rivier Ganges de peerlen vergaderen·, daer die de Meander, den Rhijn , de Maes, de Wael drincken.In 't kort, hy liet geen Lant noch Volk onge- noemt, noch Geweften ongernoeyt, noch Rivieren ongeroert, die hy niet te voorfchijn haalde ¿brengende alfoo geheel Europa, Afia, África, en America, als in een kort begrijp, op de plaats van defe fchrickelijcke Batalje. Sancho ftont'en fag fijn Meefter de woorden uyt den mondt, keerende lom wijlen fyn oogen en hooft om té fien wat dat voor Reufcn en voor Ridders waren j maer als hy 'er ¿een en iag, bogoft hy moeyelijck te worden,en eyndelijk uyt te barften:wel daèr moet'er meer als een mee fpeu- Jen,daer fyn ib yeel Ridders jReuièn>en ander volk,als Apen: ten min-
|
||||
lio Eerfte Deel van
minften ick en fie fe nietthet moet al weer toovery weien, gelyk
te nacht. Hoe iyrgy ibo vcrblint ? berechte Don Quichon daer weder op » hoort gy niet hetgebriesderPaerden, het klinken van deTrompetten en Claroenen,hctflaen van deTrommelen en Tamboeren? Ick hoor anders njet, antwoorde Sancho weder- om , als blaten van Schapen: en fo was het oock in der daet, ver- mits fe nu ib na gekomen waren, datmeniè Men en kennen koit. Defchrick, Sancho, diegy hebt, verblint uw oogen , en ver- dooft uw ooreu,fey Don Qüichotjwant een van de uytwerkfels van de vrees is het verftant te verbyiteren,invoegen de faken niet en fchynen die ie iyn,en niet en fyn die fe ichynen. En indien het fo isjdat u de vrees bevangen heeft,maeckt u aen een kant,en laet my alleen: ick ben mans genoeg om de overwinning te geven aen die zyde, die het my gelieft. En daer mee fyn Pacrt met ipc- ren gefteeken, fyn Lancie gevelt, en als een blixem van den heu- vel afgevlogen; en war Sancho roepen en fchreeuwen mogt, (ge- looftmy Heer, ik fweer het u,Heer, dat het niet ais Schapen en Geyten zyn,komt dog wederom , daer is nog Reus,nog Ridder, nog Wapen,nog Paert, nog Paerts gelyk)he't hielp al niet. In te- gendeelnoordemen den Ridder roepen, foo veel als de keel lyen mochtrwel aen,t'fagy Ridders>gy dappere Helden die onder de banieren van den vromen Pentapolin ooriogt,volgt my na,en gy fultfien.hoe haaft ik hem van fyn wredenVyant Alifaufaron van Taprobana ial gewroken hebben:en met een vliegt hy in 't mid- den van d'eeneKudde.en begint daer onder te flaen en te imyten, te roepen en re fchreeuwen, als of hy in der daet in het midden van[duyfent vyanden wasgeweeit. De Harders,die by de Kudde waren, riepen >baerden,en fmeeckten dat hy ibu ophouwen: dog iïende,dat het al niet en hielp, namen ifceeneu,en begoilen dap- per na hem te werpen. DonQuichotlietevenwelnietai, maer reed aen allen enden , roependeluytkeels uyt: waerzytgynu Alifaufaron, komt nu tegens my aen , ick ben maer een Ridder alleen,en gereet uw kragt tcproevcn,en u het leven te benemen, tot een ftraf van het verdriet, dat gy de fchoone Princeife, en haer Vader PentapoIin,aendoet.Hier.mee kreeg hy een wackere fteenin fyn Jenden, diehem fo geweldig trefte, dathy niet an- ders oordeelde,ofh y was doodelyk gewonden begoftderhal ven rerftont om fyn Balièm te dencken, dien hy in hetvlesken met hem genomen had; en halende het fel ve voor den dag, fètte de vlesaen demont, en begofr, te gieten ib veel als hy mogtrmaer terwyl'hy daer mede beiig was>komter ecu andere ileen ,en raekt ; ''■' hem |
||||||||
Don Quichot déla Mancha. iti
hem fo tu'íTcheu hant en aengefïgt,<iat voor eerft de vies in fluc- ken daer henen vloog, met balfern met al 5 en onderwegen nam de (leen nog drie of vier kiefen uy t fyn mont mee,fbnder dat hy de hant vergeteniiad,daer riy twee vingers ellendig fchalcos aen maeckte.So trefte hem defe eerfte,en fo de tweede ilag, dat den ellendigen Ridder bedwelmt van hetPaert ter aerde viel .De Har- ders,dit iïende,dogten niet anders als dat hy dood wassen daer o- ver vergaderde in der haeft hunne fchapen3namen de doode bce- ilen op ( die omtrent feven moghten fyn j en trocken daer mee heen. Al dele wyl ftont Sancho boven op den heuvel, iïende vali- de iotternyen van fíjn Heer aeu ; en llaende fyn hant in het hayr, wift niet wat hy doen fou ; ja vervloekte de uyr en de ftont1, dat hy hem eerft had keren kennen. Maer iïende hem eyndelyk ter aerdegevallen , en dat de Harders weg waren, daeldehymedc van den heuvel, en cjtiam by hem , dien hy ellendig geraeckt vondr, alhoewel hy niet buy ten fich felfs was, en begoft hem dus teneerften aen te fpreecken: Heb ick het úniet wel gera- den , engefeyt, datgy 'foudt wederom komen , dat'er geen Heyrlegers,noch Krygsvolck was, maer Kudden Schapen ? Soo heeft dat dien fchelmlchen TooVenaer, myn vyandc,weder we- ten te veranderen > antwoorde Don Quichot ; en dit moet gy weten, Sancho, dat het licht voor haer is, aen ons de din- gen te doenfchynen foodanigals íy willen. Deiè Schelm, die my dus vervolgt, mifgunnende my de eer, die hy wift dat ik in dien ftryt behalen fou, heeft defe twee Heyrlegers in twee Kud- den Schapen verandert. Doet nu eens een ding, Sancho, om mynent wil. Schryt op uw Ezel (op dar gy fiet,dat ick de waer- heytfeg) en volgt haet loetjes achter aen ; en gyfultiien, als fe een ftuck weegs van hier zyn, dat het geen Schapen meeren 2yn , maermenfehen gelyckals gy en ick, en even foo als ick fe u befchreven heb. Maer evenwel, wacht een oogenblik eer gy gaet, alfo ik uw hulp een weynig van nöoden heb. Komt eerft eens hier, enfiet my eens in de mondt, hoe veel kielen en tanden dat ick quyt ben ; want mydunckt,datick'er niet een in den mondt gehouwen heb. Sancho deed foo, enquamhem foo dicht by, dat hyby na de neus in zyn mondt ftack; wanneer •ju,yftde balfern, dien Don Quichot genomen had, begoft te wereken: waer over als de Ridder begoft te braeken , vloog hem den bras foo recht in fyn trony, als een draet.Santa Maria l begoft den ander re roepen, wat is dat te feggen! Ongetwy- &}t,H«er, gybentdoüdelyckgewont, alioogy dus gewel- dig |
||||
IIX "Eerfie Deel van
dig bloedt fpoiiwt, Doch.als hy het nader belag,bcvontríy, daë
het geen bloec, maér dien koftelijckeu balfem was,dien hy hent had iien drinken: waer ovei hem den braek fo geweldig, begoft te ileecken , dat hy,m Yergelding,al wat hy in het lichaem had* overgaf, en dat min noch meer over hetlyf van fijn Heer, iix ■voegen iy beydedaer uytfagen, darmen ie mee geen tangfou aengetaft hebben. Sancho daer op begeeft fig na lijn Ezel, om daer uyt de knapfack eenigh out linnen te halen, ten einde haer bey te gacr fchoon te maeckeu: maer als hy noch het een nog hec ander vont, meende hy fyn finnen te verliefen,en begoft van nieuws aen op fijn Meefter te vloeken , metvafte meening van fijn aficheyt te nemen, en weer na huys te reyfen, al iou hy fijn leven niet een duyt van fyn gagie fien, noch het Eylantdat hem fijn Meciler belooft had.Ondertuifchen (tont DonQuichot over ent; en fteekendefyn ilinckerhandt in de mondt, alfoo hem vaftden eenen tant voor, den ander na uytviel, nam hy met de rechter handt fijn getrouwe Ronzinitnt by den toom,die niet een voedt breedt van lijn Meeiter aigeweecken was, en begeeft iïch na Sancho toe., die. vaft ftondt met fijn borft op fíjn Ezel te leenen\ met het hooit in de handt·, gelijck een man die in diepe gedachten was. Hy,fiende hem in die geftaltenis,en metckende iyn fchynbare droefheydt, voer hem aldus aldcreerft toe:Weets Sancho,dat den eenen menlch niet meer is als den ander, 'ten fy dat hy meer doet als een ander. Al dit onweer, en dele {tor- men , die ons ibo geftadig beipringen, zyn' een gewis teecken, dat het hacft ichoon weder worden lal, en dat het ons van nu voortaen beter fal geluckeh ; want het is niet moogelyk,dat het quaet of het goet altydt kan blyven ftaen: en als quelling in huys is, is vreugt voor de deur; invoegen gy u niet hebt te bekommeren met hét quaet,dat my over komt, fo lang als gy- vry zyt. Vryzyn iantwoordeden ander, ickdenk,dac die geen, dienfegifterenioogefolten gehandelt hebben i eenander was alsmyu VaersSoon : endemaehdieickquytben , met ibo veel duyfent dingen als 'er in waren,raeckt my ook al niet, denk ick4 Sao hebben wy dan tegenwoordigh niet veel te eeten, zey Don Quichot daer op. Niet anders als de kruy den , die myn Heer fegc dat hy lo wel kent, en die in diergelycke gelegentheyt goede dienft doen.Boven kruyen boven al, vervolgde Don Quir chot, ickfou tegenwoordig al veel liever een kant broot met eenftuckvan een peeckelharing hebben , als al de kruyen van Diofcorides. Maer des niet tegenitaende,myn goede Sancho,fit ghy
|
||||
ι
1
■
Dom, Qu i ch ό τ déla Μα ν cha. it? gy op, 'en volgt gy my na: de Heer Tal 't vooríien, te meer, de- wijl wy in fyn dienít uy t zyn. De Gaufen hebben de koft, en hy laet de Son opgaen over goeden en quaden. Gy fout beter dienen tot een Farheer, antwoorde Sancho , als tot een dooiend Rid- der, na my dunkt. Sulcke lieden moeten van als weten,fey den ¡ander wederom, want Í ulcke zynder geweeft in voorgaende ty- den,die foo wel een Oratie fouden hebben gedaen voor een duy- fent menfchen tien twaelf, als of fe in de Üniverfiteyt van Parijs waren gepromöveertiwaerom men vail móet ítelleh,dát deLan- , cie en de Pen fulcke vyanden niét zijn , als men wel feggen wil. Dat is al heel wel, antwoorde Sancho , maer ondertuilchen laet onsgaen fíen , waer wy defen nacht fullen herbergen: en onfen Heer geeft, dat het weer geen plaets is, daer men met! betoverde ; Mooicn, of Geeften, ot diergclijck gefpuys gequelt is, oí ik fou de heele Ridderfchap voor den drommel wenfehen. Gy fegt fcer : wel,antwoorde DonQuichor: vordeis wat my aengaet,ik macc- : ker u tegenwoordig meefter van , en laet u felf kiefen waer ghy ; ílapen wilt.Evenwel geeft my uw vinger eens,cn voelt,hoe Veel tanden of kieiên dat ik wel boven aen de regter iy quyt ben. San- cho deet fo,enjfijnde met de vinger in de mont,vroeg hem eerft» hoe veel hyder aen die fy plag te hebben. Vier , antwoorde den ander,behalven'den oogranr¿ en die altemael heel en gefont. Siec wel watgy feght, mynHeer,, hervatte Sancho; Ick feghu noch eens vier ¿indien het Hechts geen vijf en wa<; i antwoorde ¡Don Quichot, want ick ben mijn leven noch geen tandt noch
kies quyt geworden, foo oudt als ick ben. Daer om laeg, fey daer op Sancho, zijnder niet meer als darde half; en daer om. hoog is'er niet een : want het is'er fo glat, als de palm van mijn handt. Ja wel ( antwoorde Don Quichot, hoorende defe quadc tijdingh) ick moet noy t overwinning hebben , indien ick niet alfoo lief een arm van mijn lyf quy t was, behoudens dat ik myn rechter houden mocht: want dat moet gy weten , Sancho , dat een mondt ibnder kiefen is gelyck een molen fonder fteenen, en foo veel is een tandt als een diamant. Maer dit en meer moe- ten wy dooiende Ridders lijden. Sit op, mynSoon, en leydt gy my , want ick fal u volghen waer gy heenen rydt. Sancho deed alfo,en nam fíjn weg daer henen,daer hem dagt dat hy her- berg fou konnen vinden, ibnder den vaerweg te laten, alfo hem dogt daer de befte hoop te hebben. Aldus redenfe voetje voor voetje,vcrmits de pijn,die Don Quichot aen fyn monthad, geert hart rijden duldenkoft. Sancho evenwel wilde fijn Meefter nog Η . was
|
|||||
/
|
|||||
114 EerfleOeelvan
wat tydtkorting aen doen , en met eenige difcourícn onderhou-
den : maer het geeu fy onder malkander verliandelden,fal iu het naeíle Hooft-ftuck gcfegt worden. |
|||||||||||
Het XIX. Hooft-íluck.
Verhandelende de vernuftige redenen tuffchen Sancho enfin Meefier,en
de wonderlijke Avontuer^die baet voervielmet een dood Ltghaerr^ beneffens andere treffelycke voorvallen. |
|||||||||||
Μ
|
Y dunckt, Heer, begoft Sancho te feggen, dat al ¿eCc onge-
|
||||||||||
lucken, die ons dele dagen achter een overgekomen ben-
nen , een rechte ftraf zyn van dat uw Genade fyn cedt niet ge- houden hceft,als van geen broodt van taiel te eeten,en hem met de Koningin niet te vermengen,voor en al eer hy dien Helm van Malbruy, of hoe heet dien Moor oock, fou gevonden hebben. Ghy fpreektdaerdewaerheydtaen , Sancho, antwoordeDon Quichat, maer om recht op te biechten ·> het was.myuythet hooft geichooten: en hout gy oock voorfeeker, dat gy, om dat gymy niet by rydsdaer van indachtig hebt gemaeckt, tot een ííraf loo getolt en gefolt zyt. Doch wat my aengaet, ick fal my beteren , want daer hebben wy goede becjuame regels en or- ders toe. Ick heb ommers geen eedt gedaen , fey Sancho. Eedt gedaen of niet gedaen,hervatte Don Quichot,het is my genoeg, te weten dat gyder mede uw deel van hebt. Maer het fal ¡goet zyn, onsdaer tegen te voorfien.Siet flechts , dat gy dat niet ver- geet, antwoorde Sancho wederom , gelyck ghy den eedt ge- daen hebt, op dat defe Geelten en betooverde Mooren nierweer op ons vleys komen. Met defe en diergelycke difcourfen beiïg zyndè, overviel haer de nacht, en dat op het midden van den weg, fonder te fien ofte weten, waer fe dien nacht herbergen foudenren het ilimfte was, datfe fo verhongert waren.dat fe wel een fpyker in ftucken gebeten fouden hebben;want met de knap- fak hadden Ie al haer hoop verloren. En om hun ongeval noch grooier te maken,overquam haer nog een ander jammer, name- lyk, dat de nacht donkerder als na gewoonte was. Sancho evén- wel,gelovende dat hy den regten vaerweg had,reed al voort,niet twyfelende, na een myl of twee reyfens, een goede Herberg te fullen vinden.Sy dan aldus reyfende,de nacht doncker,de Schilt- fcnaep hongerig,en de Meefter met goeden appetyt,fagenfe eyn- delyck langs den felven weg,dien fc reyfden, een grooten hoop • 1ίο·„
|
|||||||||||
Don QuiCHoT dek'Μ ANC ha. 11-5
lígien,die van verrefoó veel fterren ícheenííh.jwelke fích vaft be» weeghden.Sancho verfchrickte, íulckste fien >en Don Quiohtít wiít mede nier, wat te denken. Den een hieldt fyn Ezeí. en den ander íyn Paert ítaende, ommetgemackte konnen hen, wat dat was.Ondertuilchen íagenfe,dat de ligten al groorer en groe- ier wierden ; waer over de goede Sancho begoíl te beven aís· een íoof, en Don Quichot het hayr over endt te ryfen.Deíe evenwel een weynig moedtsgrypende, fey tegen Sancho: Tonder rwyfel, Sancho, dit moet een groóte>en gevaerlyke avontuer zyn 5 waer ow het nu fal noodig wezen al myn kracht en vermogen te he- fteden.O lieven heerlantwoorde Sancho, indien dit weer ίο een geipuys van Geeftenis, alsdicvantenagt, ben ik voor gewis doot, eer ick uyt haer handen geraeck. >\1 warent al de Geefteh van de werelt, zey Don Qmcbot, raed ick een van allen fop ftout, als een hayr van uw hooft acn te roeren. En dat het den voorleden nacht foo toeging, was dat ick in een beflooten ka- mer overvallen wierdt: maer nu ben ick ih het open veldt > en daer kan ick van my ftooten, enomheerfpringen. En foo feu eens weer betooverdeiijgelykdocjwat fou uw fpringen en fchei; men helpen ? vervolgde Sancho weder. Hout gy Hecht goe- den moet, antwoorde Don Quichot, het end íal het uy twy ieii. Dat íal ick doen , ibo *t den Heer belieft, fey de benauwde Sancho; en híer mede beyden een weynig aen een kant liydendc, blevenfe met goede opmereking ftaen iien ,wat het wefetvwijde. Maer 't enduerdeniec lang, of fyfagen van veer eenigen.in;het wit gekleet; welkfchrickelyk geiicht Saneho geheel buy ten fyn ièlven bragt,die uu alreets met fyn tanden op een begoft te klap- pen,of hy eenOyevaer was geweeil.En hoe nader datfe quameri, hoe Sanchoal nieer begbft te fchudden en re beven , alioo fqnu bequamelyckal deu trupkoften overfien, zynde ontrent twintig in 't getal,aitcrriaal met witte hemden gekleedr, en te paert met brandende fackehrin haer hant. Achter volgde een Litier,of Ros- bacr»met rouw bekleet, en daer achter noch fes anderen mede te paert,inden rouw zynde,tot acn de voeten van hun Mwyleh toe, aifohetwd tefienwasaenden tret,dat het geen Paerden waren. Die iji 't witgekleec waren,reden ál preuielendë binnens monts. Dit vreemde gefioht»en op foo ongewoon een tydt,was'genoeg omdevrees ia· hét «hare van Sancho te brengen, e» obck'in Don Quichotj't en waet hy fiorerftont had mgébedMatditeéri van die Vreemde en «wonderly ke avontuerën was,daer fynBoeken yöl van fjm.Warirhyttelde figfelverï voor ciogen>dat in4eie roibaer Hi een
|
||||
Ι ϊ 6* Eerfie Veel van
«enterdoötgequGtftc, ofwel dooden Ridder was, "en dat het
hem alleen toequam des felfs doot te wreecken.Waer overdon- der ander overleg te maecken , fet fich iel ven vaft inde fael, en met fijn lancie in de ruft, voegt fich te midden op de weg ; en als fê ίο na by waren, dat ie hem bequaemelijck koften hooren, riep hy hacr toe: Houdt ftil,gy Ridders,wiegy zijt,en geeft my berecht wie gy bene; van waergy komt; waer gy heengact; en wat gy daer in die Rosbaer hebt: want gehjek het fich laet aeniien, of gy hebt aen een ander, of een ander aen u-lieden,ee- niggroot geweit en ongelijckgedaen; 't welck noodig is dat ik weet, of om u te ftraffen voor het quaet dat gy gedaenhebt,of u te wreeckenvan hetongelijckdat ufou mogen gefchiet zyn, Wy hebben haeft, ieyder een van den hoop, en de Herberg is noch veer, invoegen wy geen tijt hebben om u foo het nauwfte beíchey t van alles te geven : en daer mede gevende fijn Muyl de fpooren, reed defen voort.Don Quifhot achte fich niet weynig mctdeieanrwoortbelitdigt ·, en vattende derhalven de ander by den toom,fey hy vordcjrs: hout ftal;' toont beter beleeftheyt; en geeft my reden van het geen ickuvraeg·, of maeckt ftaet, dat gy tegen my vechten moet. De Muyl was vry fchichtig, en daerom aldus gevat zijnde, recht fich opiyn achterfte beenen, en viel met fijn Ruy ter achter over.Een Knecht,die te voet ging, iïende defen vallen, begoft op Don Quichot te fcheldenjdiedaer over vertoornt, ibnder langer te wachten, velde fyn lancie te- gens een van die genen die in den rouw waren,en wierp hem niet ibnder een fware quetiuer ter aerde: en fich daer op keerende na de anderen, fou men geiègt hebben,dat Ronzinant vleugels ge- kregen had: ioo dapper en veerdig rende hy hier en daer. Al de- fen hoop was ibnder wapens,en vreeiachtigjen begoft daer over tcrftonteenyeder fyns weegs door het velt te loopen, met de brandende fackels in haer hand: 't geen niet anders als een Mas- kerade fcheen te zijn, die by nacht langs de ftraat loopt, gelijck men op Vaftelavonden gewoon is.De anderen,mede in den roti, zijad"e in hun rou-mantels en rou-rocken gewonden, koften iïchoock niecroeren ;fulcks dat, inipijt van alle tegenftant, Don Quichot haeraltemael op de vlucht floeg, te meer, allo een yeder meende, dat dit geen menfeh, maer de Duyvel uyt de hel was, die daer quam om het doot Lighaem, 't geen fe by haer hadden, te halen. Al dit fchoone werek ftondt Sancho aen en iae, niet weynig verwondert over de ftoutmoedigheyt van fíjn Heer j en fey vaft by fich felvcn: ibnder twijfel, myn Mcefter is |
||||
Dow QtTicHOT déla Mancha. 117
fco ftoiit en fterck,als hy fegt· Daer lag een brandende fackel op de aerde by den eerften die gevallen was,door welkers licht hem Don Quichot fien koft; waer over by hem komende, Cettt hem de lancie op de boril, feggende,dat hy fich ibu opgeven, of dat hy hem doorfteken iou.Ick heb mygoet op te geven,ièy den an- der, alfoo ick my niet roeren kan, want ick heb mijn eene been gebroocken.Ick bid uw Genade, indien gy een Chriffcen Ridder zijt, dat gy my niet en doot, want gy iout een groóte mifdaet begaen, dewijl ick Licentiaet in de Godthey t ben, en onder de eerfte order. Wat duyvel brengt u dan hier, fey Don Quichoc daer op, dewijl gy een Geeftclijk perfoon zijt ? Wat anders,ant- woorde den ander,als myn ongeluk ? Ik fal u nog fwaerder toe- brengen,vervoIgde dcnRidder,indiengy my niet en voldoet op al het geen ick u vragen fal. Dat lal ik wel haeit gedaen hebben» antwoorde den ander, en om mijn gemoet niet te befwaren,wil ick uw Genade dan eerftfeggen , dat ick geen Licentiaet, maer Baccalaureus ben, en dat mijn naem is Alonfo Lopez, geboortig van Alcovendas. Ick kom uy t de ftadt Baca,met noch elf andere Priefters,'t welck die zijn,die daer met de fackels henen loopen. Wy reyfen na Segovia, om het doot Lighaem te vergefelfchap- pen,dat daer in dieRosbaer is, van eenRidder dieinBaca is geftor- ven,daerhy eerft is toegcmackt geweenden nu,gelyk ik u gefegt heb, brengen wy fyn lighaem na Segovia , van waer hy van ge- boorte is.Wie heeft hem gedoot ? vraegde Don Quichot weder- om, Hy is van de fwarigheytgeftorven, antwoorde den ander. Soo heeft my dan onfenHeer, vervolgde Don Quichot, van de moeyte verloft om iyn doot te wreeken,indien het was geweeft dat hem een ander had omgebracht: maer op fulck een werek moeten wy alle iwijgen,en de fchouderen treckenjen dat fou ik doen,algebeurdetaenmijn (elf.Voortswilik,datuw Eerwaer- digheyt weel,dat ik een Ridder van Mancha ben .genaemt Don Quichot; en mijn plicht en oeftening is de wapenen te volgen, endpordewerelt te reyfen, rechtende ongelijcken , endege- welt-plegers flraftende. Ick weet niet, hoe ick dat rechten ver- Itaenfal, antwoorde den ander, want na myduncl:, hebtgy ray,die recht was, krom gemaeckt,latende my foo ongants,dat ick niet geloof, dat ick de tijt van mijn leven weder te recht ko- men fal; invoegen uw avonrueren foecken my een cjuade avon- tuer heeft toegebracht. Alle dingen, antwoorde Don Quichot, vallen niet altijt evenwel uyt. Gy hebt mede uw fehultgehad, myn HecrBaccalaureus Alonfo Lopez,dat gy by nagt in fuik een Η % ge-
|
||||
^^^—emm—mm
|
|||||
ï τ 8 Eer fie D*>cl. van
gewaet komt reyfèn,met brandende toortfên,en dicrgelyke toe-
ftelliiig:wantomde waerheytte leggen, gy leeckt meer fpooc- ken als menichen te'zyn : waerom ick, volgens myn fchuldige plicht, niet heb kontien nalaten u-lieden acn te taften:en dat fon ick doen , al had gy de Duy vel geweeit· gelyck ik u-lieden oock daer voor aen lag. Dewyl dit nu foo is,antwoorde den ander, en dit ongelnck niet te verbeteren, fo bid ick u,Heer Kidd^r,dat gy lia y van onder deiè Muyl van daen helpc, alfoo my het eene been tu fichen de ftegelreep en de fael is.Don Qijichot riep Sancho.om hem te komen helpen : maer hy had goet roepen ; want Sancho befig fynde om de fpyskoif van deiè goede Heeren te pionderen, liet het fijn dove ooren horen. Eyndelyk genomen dat hem goet docht, en te famen gepackt op fyn Ezel gelegt hebbende, loopt na fyn Mecfler toe, en hielp hem den armen hals onder de Muyl van daen trecken;en fettende heñí! daer na weder in de fael, gaf liy hem fyn fackel weer in de liane, met bevel van onfen Ridder, fyn gefelfchap te volgen, en van fynen wegen haer vergiffenis te éyichen. Sancho fey hem noch tot overvloet, dat, indien hy by geval begeerig was te weten, wie dien Ridder was, dieditltout ftuck wereks begaenhad , fíjn naem was DonQuichotdela Mancha , anders gefeyt de Ridder van de droevige figuer. Hier ril ede reed den ander fyns weegs;enDon Quichot koft niet laten áen Sancho te vragen,waerom hy hem defen naem gegeven had, meer nu als oytíDat fal ick u feggen,antwoorde Sancho.Terwyl gy by defen gevallen menfeh en de brandende toorts ftont, heb ick u een goede wyl van verre flaen aenfien ; en my dogt,dat gy de vreemde gedaente van een trony had, die ik noch myn leven gefien heb:' twelck ick geloof of door de vermoeytheyt van· uw gevechtjof door het gebteck van uw tanden toe te komen.Dat is lbo niet,antwoorde den Ridder,maer wel dat dieWyfen,dien de lail opgelegt is om de gefchiedenis van myn leven te fchryven, het fclve ib verftaen , en u in den fin gebrocht heeft, op dat ik nier minder,a Is eenig ander van de dolende Ridders,een bynaem fou hebben. Want den een wierdt genoemt de Ridder ván het brandende Swaert, den ander van den Eenhoorn, van den Fenix, van den Griffioen , van de Doot, en diergelycken ; en door defè namen en teeckeus waren fe over de gcheele werelt bekent: foo dat ick met recht feggen vï*1 , dat u dien Wyfen het fel ve in den fin gegeven heeft. En fbo meen ick my oock voortaen te laten noemen 5 en op datmy de naem te beter magbyblyven, ben ick van meening, eender droevige figuer in myn Scliilc te laten fchil-
|
|||||
¼ïç Quichot déla Manc çáà ôßñ
ichilderen,en dat aen de cerfte plaets daer kk komen fal .lek fou daer geen geld noch tyt aeh hangen,antwoordeSancho daer op» want om het ielve kracht te geven, hoeft uw Genade flechts ßãç, trouy te ontdecken ·, en ick ben verfeeckert , dat het meer kracht fal geven,als al de gefchilderde figueren van de werelt.En geloof my, dat ick de waerhey t feg: want of het de honger, of de uytgebroocken tanden doen, gy ftet'er foo miflejyk uy t,dat- men kinderen met uw weien alleen iöu te bedt jagen: invoegen fpaert vry de koilen van ichilderen. Don Quichot koft fich niet onthouden van lagchen over dit afbeelden van Sancho: evenwel bleef hy by fijn voornemen, van het felven te laten ichilderen. "VoortSjvervolgde hy,geloof ick Sancho, dat ick foo goct als in den ban ben, alfo ik myn handen aen de gefalfden geflagen heb, volgens den vyvafiquis ¡uadente dtabolo, indien yemant door aen· raden van den Duyvel-, ¿re, alhoewel ick wel niet de handen, maar myn lancie daer aen geflagen heb ; en behalven dat,wift ik niet, dat ick fulckvolck voor had: anders fou ick fe, gelyk een goet Catholyck,alle eerbiedighey t bewefen hebbenimaer ik had geen andere gedachten , of het waren Geeften,Duyvels, en fuik gefpuysuyt de andere werelt. Enofhetalfowas, heb ick noch goede gedachtenis,wat den CidaanRuyDiasgedaen heeft,wan- neer hy de fadel van den AmbafTadeur des Konings in tegen- woordigheyt van den Paus in ilucken brack ; waer over hy oock in den ban gedaen wiert: en evenwel wiert den felven Don Ro- drigo de Vivar nog voor een vroom en eerlyk Ridder gehouden. OndertuOchen maeckte figh vaft den Baccalaureus op rey s; en Don Quichot wilde wel eens het doode Lighaem befien : maer Sancho wou het niet toelaten, fegggcndc:U w Genade heeft deic pryckelooièavontuerfoogeluckigh en behouden teneyndegc-- bracht, als noch eenige die ick geilen heb : evenwel dat volk,al hoewel hetnu tegenwoordig wel overwonnen is, mocht eens weerom komen, en de poppen in 't hooft krygen , dat fe maer van een perioon overwonnen waren,dan mocht het wel op onic kap aen druypen. Onfe Heeften zyn gereet,het gebergt is dicht by,den honger dringt ons; invoegen wy anders nier te doen heb- ben , als voetje voor voetje voort te reyfen , en, gelyk men fegt, laetdedooden varen,en verheugt u met de levende.¸ç daer me- de dryvende fyn Ezel voort, fey hy tegen fyn Heer,dat hy hem volgen fou-,welcke ook oordeelende,dat Sancho gelyk had,decd gelyck hy hem ried, en volgde hem ibnder tegenfeggen na. En niet langh hadden fy gerèyft tuilchen twee tergen , wanneer Ç 4 fy
|
||||
lïö ÏZerfie Deel van
f y quameti in een wijde en diepe valley, daer fe fig ter neder fteU
den -, en Sancho halende voor den dag dat hy gekregen had, ontr betcnfe,hielden middflgmael,namiddag,en avontmael,al op een en felfde ftont, daer haer de broeken van defe goede Heeren wel toe te pas quamen.Maer evenwel was 'er een groot ongeluk by, dat oníen Sancho nog hielt voor het quaetfte van allen, nament- lijck, dat fe geen wijn en hadden, ja felf ook geen water om hun dotft te leden. Sancho echter, fiende de gelegentheyt van defe beemt-, als befet met groene krnyden, brocht dele redenen voor, díe wy in het naefte Hooftftuck fullen verhandelen. |
||||||
Het X X. Hoofcftuk.
"tm de noyt gefienc mg geboorde Awntuer^te Don Quicbot ten eyn-
ώ bracht, hoewel niet finder peryckel-van fijn levin. Η Et isniGtmoQglijck, íeySancho, mynHeer, of, gelijck
deíe groene kruyden uytwijfen, hier omtrent moet eenige fonteyn,ofbeeck,of rivier zyn,wacr door defe groene beemt be- fprengt wort:en daerom fot^het niet ongeraden zijn,dat wy een weynig vorder gingen , ten einde te fien of wy eenige vochtig- heid kunnen vinden,om onfe fchrickelijke dorft te leflcn,die ons nu meerder quelt,als ons den honger van te vooren gedaen heeft. Defe raedt dacht Don Quichotoock goct; en daerom,nemende 4en toom van fijn Ronzinant, en Sancho het feel van fijn Ezel, na dat fe het overfchot van haer maeltijt daer hadden opgelegt, wandelden iè foo het velt in, en dat genoegfaem by den taft, al- iöo fe qualijk een hant voor de oogen konden fíen. Maerqua- lijck waren ie twee hondert ichreden voortgetreden,of fy hoor- den een groot geruys van water, 't welck fich gelijk als van ee- nige hoogte af ftorte. Dit geruys verheugde haertgeweldig; en. als fe bleven ftaen, om te hooren, van wat fijde het heer quam, hoorden fe noch een ander gerugt, dat haer de vreugt vry ver- minderde , voornamentlijckSancho, die van, natuere geheel vreefachtig was: ik wil feggen,dat ie ièeckcr gerucht van ketens hoorden, met eenige harde geweldige Hagen , 't welckallesver- gefelichapt met het gedruys van 't water, een ander hart,als dat van Sancho, wel fou verichrikt hebben. Denagtwas , ge- lijck geiegt is, duyfter; en fy vervielen eyndelijck tuflehen een geboomtjwelckers bladeren,bewogen door de wint,die wat bc,-, gpft op te fteecken, benefFcns het Yoorgaende gedruys, de een- faem-
|
||||||
DjíiQuichot déla Mancha. izi
íaernheyt,en de nagt een yeder om het feerft hun beft deden on%
de vrees in het onvertfaegde hart van Don Quichot te planten, Don Quichot evenwei, gemoedigt door fijn onverwonnen hart,fp$ingt op fijn Paett, neemt fijn fchilt, iet fijn lancie in de ruft,envaert Sancho met defe woorden toe: Sancho , gy hebt te weten , dat ik gebooren ben in defe yfere eeuw, om de goudc wederom op te rechten. Ick ben die man, voor wien de grootfte perijkelen, en treffelijkfte daden bewaert zijn, Ik ben, leg ik andermael, die de Order yan de Ronde Tafel nog weder fal oprechten, beneiFens de twaelf Pairs van Vranckrijck, de ne- gen van de Faem, en al dePlatirs,Tablamen,01ivanten,enTi- rantcn in het vergeten ftcllen, met al den hoop van de dooien- de Ridders, doende fulke daden, welke de doorlugtigtte/díe fc oyt uitgewerkt hebhen,fullenverduyfteren.Merkt gy wel,mijn getrouwe Schiltknaep, de groóte duyfterhey t van defe nacht ? de vreemde ftilligheyt ? het wonderlijcke geruys van defe boo- men 1 het fchrickelijcke gedruys van defe wateren, welke ichij- nen feli van het hooge gebergte det Maen af te vallen? en boven al dat flaeu fondcr ophouden , vermengt met geklink van yfer, dat ons de ooien fo tergt? alle welke dingen te iamen vermengt, en ook yeder voor fig lelf, magtig zijn het alderkloekite hart te doen vreefen, al was het Mars lelf, hoe veel te meer een foo- cfanigen , die iulks niet gewent is. Evenwel al defe dingen, welcke ick u aldus heb voorgeftelt, dienen nergens toe, als om mijn hart te meer aen te fteecken , en op te wecken; invoegen my het hart gelijck als van vreugde opfpringt, doorliet ver- langen, dat het heeft,om defe fchrickelijcke avontuer ten eynde tebrengen,hoefwaerdefelveook fou mogen zijn. Derhalven, reddert my een weynig defe ftegelreepen,en daer mê vaert wel, en verwagt my hier weder over dry dagen -, en indien ick on- ■ dextuiTchen niet weder en verfchijn , geef ik u veilof om nahuystereyfen: en om my dan de laetfte dienft: te doen, fult gy gaen na Tobofo, en ièggen aan mijn Dulcinea, dat haer cllendigen Ridder geftorven is, terwijl hy beiïg was lulcke . dingen te doen , welcke haer Heide mogten fchijnen waerdig te zijn. Als Sancrro-defe woorden van fijn Heer hoorde,begoft hy te fchreyen met de meefte jammerharrighey t van de werelt, en 3lfo te Í preken: ik weet niet,mijn Heer,waerom uw Genade de- le fo fchrickelijke avontuer nu ioekt ten eynde te brengen. Het is tegenwoordig donker nagt ; en men fiet geen bant voor fijn ©ogen : waerom ons ook niemaut geiien h,eéft. Het fal beter Η s wc-
l -
|
|||||
—.- -.-^-.,^»,^.-^»^^^
|
|||||
122 EerfliDeeh>an
wefen onfen weg te veranderen , en elders heen te reyien,al ion
ick ín geen dry dagen drincken : en als ons niemanr fiet, wie fal f eggen, datwy bloodaerts fyn. En boven dat heb ickonièn Prie- fter nooren fpreken(dien uw Genade wel kent) dat die het pryc- kei foeckt,daer in vergaet. En daerom hou ik niet voor goet, dat men Godt verfoeckr,vangende fulcke dingen aen,daer men geen meefter afkan worden,als by mirakel. Laet het genoeg zyn,dat u den hemel verloft heeft van het geen , dat ick uy tgeftaen heb, en van fo veel vyanden als by djt doode lichaem wareneen indien al dat niet helpen,nog dat harde fteenachtige hart bewegen kan, fo laet ii dan bewegen het erbarmen,'t geen gy behoort over my te hebben, alióo gy foo haefl niet fult van hiergegaenzyn, of ick Tal van enckel fchrick de geeft geven.Ick heb myn huysvrou en kinderen verlaten om uw Genade te dienen, op hoop van be- vordering:maer gelyk de naet menigmael den fack breekt,alibo heeft my myn hoop oock bedrogenuloch het quaetfle is, dat in de plaets van dat verbrodde Eylandt, 't welk uw Genade my ib menigmael belooft heefr, hy my nu alleen laet,om in de meefte ellende en jammer ter werelt myn leven te laten. Gm de wil des hemels en begaet dog fuik een raferny nietten by aldien uw Ge- nade het gantfehelyck niet wil nalaten ,. wacht ten minften tot morgen vroeg: want na ick kan reeckenen, engeleertheb, doen ick de íchapen hoede, kan den dageraat j^cen dry uren af zyn. Want als die groóte Beer met het hooft om laeg ftaet , maeckt het de middernacht in de linie van deflinckerhanr. Hoe kont gyde ftarren , linie, en al dien bras fien, Sancho, vraegde Don Quichot, daer de nacht foo duyfter is, datmen geen Herren aen den hemel kan bemereken ? Dat is wel foo, fey Sancho, 'maersde vrees fiet naeu , en fiet die dingen die on- der de aert, ik fwyg die daer boven zyn. En behalven dar, is het evenwel genoeg te rekenen, dat de nacht niet lang kaa dueren. Het fy zo't wil, antwoordeDonQuichot, noch tranen noch gebeden fullen my heden van myn voornemen doen af ftaen : daerom jSancho., hout u geruit; alioo ick voel, dat my den he- mel in gedachten fent, lbo terflont defe vreeifelycke en on- gehoorde avontuer ten eynde te brengen. Ick fal wel forge dra- gen voor myn behoudenis, en om uw droef heyt te vertrooften. Al het geen gy te doen hebt, is de buyckgordel van Ronzinante wel toe te halen,en blyft gy hier,want ik (al u haefl: weer by fyn, of levend of doot. Sancho, fiende dat het fyn Heer dus voor- genomen had , en niet van fyn ftuck te brengen was, be- docht
|
|||||
_____
|
|||||
Don QuicHoT déla Mancha. 123
docht een goede vonr, om evenwel de reys te beletten : want terwyl hy met den buyck-gordel befig was, neemt hy ftillekens het feel van fyn Ezel, en binter de voorite en agterite voeten van Ronziuant mede vaft; invoegen dat, als Don Quichot daer mede voort wilde, het Beeft iich niet bewegen koft, en niet deed dan op en neer ípringen. Siende dan, dat hem dit wel ge- luckte, begoft hy weder tegen Don Quichot te leggen: be- llet toch myn Heer, hoe iich den hemel over myn tranen en klachten erbarmt, en gemaeckt heeft, dat iich Ronziuant niet bewegen kan; en fchoon gy evenwel met gewelt wilt, lal het maer de fortuyn getergt, èn met het hooft tegen de muer geloo- pen zyn. Don Quichot meende uyt lijn finnen te varen, en hoc meer hy het Beeft met fpooren ftak, hoe minder het voort wou. Derhalven , fonder dat hy op de fchelmery van Sancho docht, fiendc dat het toch niet lucken wilde , befloot hy te wach- ten tot den dag toe, of tot'er tyt dat Ronziuant beweging kreeg; gelovende voorfeecker, dat het felve al elders van daen tjuam, als uyt de vont van Sancho. Waerom hy dan tegen fyn Schiltknaepzey: dewyl'tnufoois, Sancho, benicktevreden te wachten tot den dag toe, alhoewel my detydteen jaervalt. Laet het u niet verdrieten, Heer , fey Sancho wederom , ik ial u genoeg met aengename vertellingen onderhouden , 't en waer uw Genade iich liever hier wilde neder leggen,en een uylrjc van- gen,op de manier als de dooiende Ridders gewent zyn,ten einde te friffcher te wezen,wanneer den dagaenkomt, om die fo fwa- re en vreeflyke avontuer ten eynde te brengen. Wat fegt gy van neer leggen?of wat fegt gy van flapen'of meent gy dat ik van die Ridders ben,antwoorde Don Quichot, die ruft kannen nemen in 't midden van 't gevaer?Slaept gy,die tot flapen gemaekt zyti of doet het geene gy goet vind: ick lal doen 't geen my geraden dun&.Verftoort u niet, myn Heer, hervatte Sancho,ik feg het daerom niet 5 en gaende met eenen by hem,ley iyn eenc hant op het voorfte van de zael,en d'ander op het achterfte,in voegen hy de flinker dye van fijn Meefter tuilchen beyden had, fonder een vinger breet van daer te durven w ykeiv.fo benaeuwt was hy voor 'tgeklop , dat al vaftbleefdueren. Don Quichot vraegde hem, waer hy nu met fyn vertellingen bleef: waer op Sancho antwooi- de,dat hy garen wat vertellen fou^maer dat hem de fchrik ib ge- weldig bevangen had,dat hy fyn gedagten daer niet koft afwen- den:evenwel,feide hy,fou hy fíen wat hy doen koft. 't Geen ik u vercellen,ial)i»yn Heer,vervoJgde hy., is een hiftory, indien ik my
«v
|
||||
fï.4 Eerfie Deel van
my niet en bedricg,dic ik vertrou>dat de befte fal zijn,die gy oyt
hebtgehoort: en hoort gy iiechts toe, ik fal beginnen. Het goet voor de goeden,en het quaet voor die het foekt; en gelieft te we- ten,mijn Heer,dat al de beginfelen , wil ik feggen , die de ouden aen haer vertellingen gaven , niet altijd even goet waren, wil ik feggen: want dat was het gevoelen van Caton Conzorin, van Romen.Het quaet is voor die't foekt;en dat komt hier byibnder wel tepas,omdatuw Genade figftilhout,en niet het quaet gacc foeken , wil ik ièggen : en derhalven fou ik hem voorts raden , dat hy het quaet aen genen deelen foektjmaer dat wy fijntjes een anderen weg nemen , en laten die avon tuer de avontuer wefen: want, om de waerhey t te feggen, wil ik feggen, wy zijn ons ey- gen meefter: niemant kan ons dwingen, als wy niet en willen. Vervolgt gy flegts uw vertelling, antwoorde Don Quichot, en laet my met de reit begaen. Soo feg ik dan, fey Sancho, dat in een fekere Plaets in Aftremaduraeen Geytenhoederwas,dathy deGeytenbewaerde,wil ik ièggen ; welken Schaep-of Gey ten- harder(want het komt al op een uyt)wiert genoemt Lope Ruyz, en defe voorlchreve Lope Ruyz was verheft op een Harderin,die men Torralva noemt. Nu defe Tonalva was de Dogter van een rijke Beeften-hoeder. Defe Beeften-hoeder nu.Indien gy op deie wijfe voortgaet,Saneho,fey daer Don Qnichot tuflehen, verha- lendeeen ding tweemael, fullen wy in geen dry dagen gedaen hebben. Daerom maekt het kort en goet ·, en toont, dat gy een man van verftant zi jt. Gelijk ik u dit vertel, antwoorde San- cho, vertellen fe in ons Dorp altemael haer vertellingen, en ik heb anders geen manier geleert: daerom, mijn Heer, vergt my niet meer als ik doen kan, noch dat ik nieuwe manieren fou gacn invoeren. Scgt dan gelijk gy kont,Sancho,aiuwoorde Don Quichot weder, en vervolgt j dewijl toch mijn ongeluck wil,datick unootfakelijckhooren moet. Sodan wil ik feggen, mijn goede Heer Don Quichot,vervolgde Sancho wederom,de- fen Harder was verheft op defe Harderin , dat een brave hupfe Deern was,ront van bakhuy s,bruyn van oogen,kleen van mout, treckende foo een weynig na den bruynen,want my dunkt dat ik ie voor my fie. So hebt gy fe dan wel gekent ? vraegde Don Quichot. Gekent wel nict,antwoorde Sancho,maer hy,die my dele gefchiedenis vertelt heef r, fey my met fulcke verfekering, dat fc ioodanig was,dat ik wel durf feggen, dat ik fe geiten heb. Soo dan op die wijs , wil ik feggen, den eenen dag voorgaende, en den anderen dag volgende, den Duyvel die noy ten flaept, en |
||||
Dow Qu é c h'o ô de la Ì á í c ç á" 125
die een rechte wargaren is, maeckre, dat defe liefde, die defen Harder tot deHarderin had,in haet en mifnoegen veranderde.En de oorfaeck daer van was>dat ik feggen wil, dat eenige klappers tongen tu fichen bey en tjuamen, die dit of dat wiften te feggen. Invoegen defen voorfchreven Harder,om haer niet meer te lien, uy t dat geweffc vertrock.Defe Torralva nu,aliTe fag datfe dus van den Harder verlaten was, begoft hem meer te beminnen als te voren· Dat is de natuerlyckc eygenfehap van de Vrouwen,fey Don Quichot,te lieven daer fe van veracht worden, òç te verag- ten die haer beminnen : maergaetgy voort, Sancho. Het ge- beurde dan, vervolgde Sancho, dat defen Harder fyn voornemen in het werck (lelde, en vergaderende fyn Geyten, nam fyn weg door de velden van Eftramadura,om naPortugael te reifcn.Tor- ralva, die dit vernam ,volgde hem na blootsvoets, met een ftock in haer hant, en een mael op de rug, daer fe een ftuck van een fpiegel,evi een ftuck van een kam in had (gelyckmen feggen wil) jj en noch eenige andere fnmftery,wil ik feggen.Maer daer was in
dat'er in was, dat raekt de matery niet, dit alleen wil ik feggen, dat fe feggen,dat den Harder nu gereet ftont om met fyn Vee de rivier Guadiana over te fetten, die omtrent dien tydt feer hoog van water was,en aen die zyde daer hy was,was nogbarek noch bareks gelyck, waer over hy feer bekommert ftond, alfb hy nu fag,dat Torra Iva hem vaftïtiaerderde,die hem veel gehuyl en ge- iteen fou komen maecken.Macr eyndelykkreeg hy een ViiTcher in het oog , die een kleyn fchuytjen by hem had, dat fo kleyn was, dat'er maer een Geytje teffens in mocht, beneffens een menfeh. Evenwel maeckte hy accoort met den ViiTcher, om hem over te helpen met al fyn Geyten, die omtrent dry honderc in als mochten wefen. Den ViiTcher dan ging in het fchuyt je, en nam een beesje met hem, bracht dat over; Keert wederom» haelt weer een ander, brengt dat ook over ; keert wederom, haelter noch een. MynHeer, gy moft onthouden, hoe veel'er over gehaelt wordenjwant indien mer een van 't getal verlieft,is de vertelling uyt, en onmooglyk een woort meer daer van te ieggen.Ondertuflchen, wil ick feggen , dat de oever aen de an- dere zy vol drek en modder was, invoegen de ViiTcher lang be- % was eer hy de beeftenophetlantkoftkrygen: evenwel hy cjuamom noch een ander, en noch een ander, en dan nog een ander. Maeckt reeckening, dat fe nu altemael over fyn, ièy Don Quichot, want wilt gy op deiè manier gaen enkomen, hebt I gy wel een jacr werck. HoeYeelzyndernualoycr? vraeghde
Sancho.
|
||||||
4
•V .
|
||||||
lít<5 Eerfle Deel van
<S$acho. Hoe drommel fouick dat weten? antwoorde de Rid-
der«Ets,fey Sancho, ik meende dat gy goede reeckening fout ge- houden hebben ; want foo gy aen nee getal verheft, is het on- mooglyck voort te varen.Waerom niet ? vraegde Don Quichot, is dat ibo de eigen ichap van de vertelling,dat men juyft het getal yan de Geyten moet weten ? Ja,mynHcer,datisfoo,antwoorde Sancho ; en wanneer ick u vraegde, hoe veel 'er al over waren, engy my.feyd' dat niet te weten , is myal den bras uyt het hooft gefchooten: ick verieecker u, dat het aengenaem om te hooien fou geweeft hebben. Invoegen dan,vervolgde Don Qui- chot, dat het iprookjen uyt is ? Ja, antwoorde Sancho. ïckfeg udc waerhey t, hernam Don Quichot , dat dit een van de raer - fte,jcu aerdigfte hiftorien, gefchiedeniflen, ofavontuertjes(foo- men ie noemen wil) is, die ick oyt gehoon heb. Daerbyisde manier , op de welcke gy de felve vertelt, admirabel, hoewel ick noch al wat anders iou verwacht hebben. Doch het is geen wonder,alfo dat geilaen,dat wy hooien, en nog niet op en hout, u voorieker het verftant verbyftert heeft gemaeckt. Al dat kan wel waer zyn,antwoordeSancho,dat is 'er van,dat'er niet meer van te iêggen valt: want daer men in het getal dwaelt.daer is het fproockjén uyt. Al wel, al wel.zey Don Quichot, fcheyter uyt daer het ugoet dunkt: maer ondertulïchen,laet ons eens fíen,, ofRonzinant oockvoeten krygt.Hj» jlaer pp gaf hem op nieuw <ie fpooien, en RonZinantbegoit op nieuw te fpringen : want Sancho had hem ¡ίο wel verforgt, ftet'er geen forg was van los komen. Midlerwyl, öfhet de kou van de nacht deed', of dat Sancho eenige doordringende fpys gegeten had, of dat het toch een natuerlyke beweging was, de noot quam den armen hals aen om te gaen daer hy nieiriant fenden koft: maer foodanig was de yrees,die hy gevoelde , dat hy geen hayr breedt van fíjn Meeftcr dorft afwyken.Ondertulïchen evenwel datwerkagter te laten, was hem foo onmooglyck, als het ander. Hy verftoute zich dan foo veer, dat hy de rechter hant van de fael afnam , en naer mê de broeck los maeckte; en alfoo de felve maer aen. een veeter vaft hing, vielfe terftont neer : en daer mê Sancho het hemt opgelicht, den aers inde wint gefet, en voort laet fe megaen. Maar eer het daer toe quam , washynoch alinbe- nauwtheyt* dat het niet iou willeu lucken fonder eenig gedruys te rnaecken ·, waerom hy fyn tanden op malkander iette,en fíjn fchouders tefamen trock, om het ibo facht te klaren.dat het fyn Meefter niethooren mocht; maer evenwel gaf het Í& een kleyri barftje,
.· Λ-' .. . . '
|
||||
De» Quichot déla Mancha. .127
fearftje, heel anders als het geluyt datXe tot noch toe gchoort hadden. Wat is dat, Sancho ? vraegde Don Quichot. Dat weet ik niet, fey den ander: het moet al weer wat nieuws zyn , want ac(c avontueren hebben vreemde toevallen.Hy nam de fclve vry- heyt andermael jen dat geluckte hem fo wel als de eerfte keer: in voegen hy fig voor die reys vry van dien laft: bevont.Macr dewyl Don Quichot de-reuck foo wacker had als een Brack, en Sancho íbo dicht by was, dat, gelyk als door een linea reSa p?rpendicu~ laer, de dampen op vlogen , hadhy'er haeftdeihof van in den neus; waar over terftont de felve met bey íyn vingers toe uypen- de,fey hy tot Sancho met een holle ftcm:my dunckt,Sancho,dat uw vrees heel groot moet zyn. Daris wel waer,antwoorde den anderunaer waerom fier gy dat nu meer, als anders'vraegde hy voort.Om dat ik het nu meer ruyck,als anders,antwoorde Don Quichot-.doch het is wat anders,als Mufcus of Amber. Dat kan wel waer zyn,antwoorde Sancho, maer het is myn fchult niet, maer die van myn Heer, die my indeieongelegentheytftelt. Treet een tree dry of vier van hier , myn vrindt, ver volgde Don Quichot, noch met den neus toegenepen , en van nu voortaen draegt een weynig meer refpeet tot u felf, en hem dien gy dient: want na my dunkt ,de gemeenfaemhey t,die ik u vergun,fou my wel in verachting brengen.Ick wilder\vel op fweeren , fey San- cho, dat uw Genade deiicken fou,dat ik yets gedaen fou hebben, dat onbehootlyk was.Hetkan altoos niet veelbyfonders geweeft hebben, antwoorde Don Quichot. Met defe en diergelycke re- denen meer, tuiTchen Heer en Schiltknaep, ging den nagt vaft ■deur ; en Sancho fiende dat den dag vaft aen brack, maeckte de voeten van Ronzinant ftillekens los, en bondtfichdebEoeck vaft. Als Ronzinant voelde, dat hy vry was ( hoewel hy van felf niet feer voortvarende nog wildt was)fcheen her,of hy'er ge- voelen van had,en maekte terftont eenige kleyne dry-fprongen: want veel carbetten te maken wasfyn natuer niet,behoudens íyn goede gratie.Siende vorders Don Quiehot,dat Ronzinant bewe- gen kreeg,nam hy het fel ve voor een goet teecken, en geloofde voor vaft,dat hy den man was, die dele avontuer moft ten eynde brengen.Ondertuffchen wiert'et íchoon dag , invoegen men al- les nu bequamelyk onderfcheyden koft-en alfdoe fag Don Qui- chot , dat hy tufleheneenig geboomte was, fynde Caftani-boo- men, die een feer donckere fchaduw maeckten. Maer behat- ven dat,hoorde hy ook,dat het ruifchen en het kloppen niet op- hiclc i inToegen fey nieten wift, wát dat zyn mocht. Endcr- halvcn
|
||||
mmmmmmmmmmmmmmieK
|
|||||
Ï48 EerfleOeel van
halven >fondcr fich langer op te houden, liethyRorizinatïtde
Ipooren voelen , en begoft op nieuw fyn affchey t van Sancho te nemen j beladende hem audermael, dat hy daer dry dagen fou bly ven wachten , ibhder meer; en indien hy teneynde van dien beftemden tydt niet weder quam, dathyvry mocht ge- looven, dat het met hem gedaen was: be veelende hem dan vor- der, fyn voorfeyde bootichap aen fyn Dulcinea te doen : wyders dat hy,wat aengaet de betaling van fyn dienft , niet fou bekom- mert zyn,alfo hy al van te vooreu fijn teftamentgemaeckt,en te huys gelaten had, eer by van huys vertrocken was,daer hy alles in vinden iou , wat fyn verdiende loon mocht aen gaen,volgens de tydt van fijn dienft : integendeel , indien,hem den hemel van datgevaer verlofte,en hy gefontbleef,mocht hy het beloof- de Eylandt voor een feeckere en ongetwyflelde faeckhouden. Hier op begoft Sancho op nieuw te huylen» hooiende weder- om de droeve redenen van fyn Heer , en befioot voor vaft hem niet te laten, maer by te blyven tot het laetfte toe. Uyt defe tra- nen , en uy t dit voornemen van Sancho, maekte de Schryver van defe Hiftorie een befluy t,dat Sancho een vrome ziel, en een goec out Chtiften was.'t Welck oock in fyn Heer Don Quichot eeni- ge beweging maeckte , hoewel hy het felve verbergde, en by le- ven geen teeken van klcynmoedigheyt wilde toonen; ver volgen- de fyn weg, daer henen, daer hem dogt dat het getier van daeu quam i Sancho volgde hem te voet na, leydende (gelyck de ma- nier is) fyn Ezel met den toom, die een geduerig gefel van al fyn geluck en ongeluck was. Na dat fe nu een goet ftuck weegs tuf- ichen defe Caitanjeboomen hadden gereyft, quamen fe in een beemd, legende aen de voet van een hoog gebergte, daer het water van af quam gcloopen. Aen de voet van de rots itont een oudehuyfing, waer van hy bemerekte dat deleilagen en dit geklop quam,dat noch evenwel niet op en hielt.Ronzinant ont- iètte fich een weynig op het gerucht, foo van het water, als van het kloppen ·, en Don Qüichot hem te vreden geftelt hebbende, naerderde vaft te met het felve huys : bevelende fich van gant- fcher harten aen lyn beminde Dulcinea ; biddende, dat fe hem in dit gevaer wilde haer gunftige hulpbewyíen¿ En in paf- iant beval hy fig oock aen Godt, dat deiel ve geliefde om 'hem te dencken. Sancho evenwel wilde niet een voet breet van hem gaën > die vaft met hondert oogen toe fag, om te fien , wat het was} dat hem in iulck een fchrick gehouden had.Omtrent nog hondert treden mochten fc yoort gaen, wanneer iè klaer en be- fchey-
|
|||||
Όοη QuiCHoT déla Mancha. '12$
ícheydelyk de geheelegelegentheytvandefaekbefpeutden.En dit was, lieve Lefei- > om u mede niet te lang op te houden, een Vulmeulen,die met water om ging, welke met verfchey de ftam- pers dit geklop en gedruys maeckte; Als Don Quihot dit fag > bleef hy ftorh ftaen. Sancho keek hem aen, en bevont hem (taan met het hooft op deborih Hy fag Sancho weder aen , die in fuiken poftuerftonr, als ofhy meende in lagchenuyt te.barftenj gelijck hy deed ; weshalven .fijn fwaermqedigheyt oock fo veel op hem niet en vermogt, ofhy mqft Sancho gefelfchap houden. Sancho daer over yryheyt nemende, begoft des te meer te fcha- teren ; invoegen hy fyn handen in íyn íy moft letten: foo feer deed'hem het ingewant. Viermalen was lijn lag al over,, en telckens begoft hy weer op nieuws;weshalven DonQuichot be- goilgram te worden, voornámentlyk, als hy hem als in befpot- tingjdoor een Retorifche Mimefis,hoorde feggen: gy moet we- ten , Sancho, myn Soon , dat ick gebooreii ben om gevaer uyt te ftaen) om de goude eeuw weder te vernieuwemha my wagtcn al defe pryckeleuie avdntueren: en fo verhaelde hy al het geen fyn Meefter hem gefeyt had , als hy eerft het klappen had gehoorr» Eyndelyck, Don Quichot iiende dat Sancho den fpot met hem ftakjWiert fo toornig,dat hy fyn lancie opheffende, Sancho daer fuik een paer flagen me gaf,dat,fo fe hem ίο wel op het hooft als op de fchouder geraekt hadden, Sancho miílchien geen Meefter fou van doen gehad hebben. Sancho,fiende dat fijn jok Ín fuiken ernft veranderde,en vrefende dat fíjn Heer voort mogt gaen, fey hem met groóte ootmoedighey t: Mijn Heer, fielt u te vreên ¿ want Í00 waer als ick leef ¿ ick gecker maer mê, Geckt gy der mê, ick niet, antwoprde, Don Quichot.Maer komt hier,fpot- ter als gy zyt, dunckt üda£, indien dit Í00 wel cenige gevaer- lycke avontüer, als een Meulenwas gewceft, ick myn moec niet genoeg getoont heb, om de íelye ten eynde te brengen ? of ben ick gehouden, zynde een Ridder als ick ben., te kennen en te onderfcheyden, wat kloppen van ftampers, of wat anders isi temeer daer ick fe van myn leven niet meer gefien heb, engy wel, als een boer en ecnleurals gy zyt; Maer maeckt gy eens¿ dat defe ftampers in fooveel Reuièn veranderen, en dat feéen voor tegen my aen komen,of alternad gelyk;en fiet dan, of ik'er geen raet mê en wcèt.Niec meer,mynHeer,niet meer, antwoor- de Sancho, vergeeft het my,ik beken, dat ik een weynig te breet gegaen heb.Maer fegt my evenwei,nademaeí wy weder in vrede zijn,op uR.idderfehap,cn fomoet u dcnHemcl goet geluk gevcn¿ ï oí
|
||||
■
|
|||||
fc'|o Eerfie Deel van
©fhetmet wel een faek om te lagchen is geweeft, dat wy in fuik
een groóte vrees den gehelen nagt hebben geweeft ,ten miniten ik»want ik weet wel,dat uw Genade íélfs niet en weet wat vrees ofverfchricken is ? Ik loochen niet, antwoorde Don Quichot, of deiè iaeck is belaghens waerdig: evenwel behoeftmenieniet te verhalen , wanceenyeder heeft juyft het verftantfoo niet om - alles fijn eyfch te geven.Ten minften,mijn Heer, fey Sancho, gy wift my meer als mijn eyich te geven met de lancie, alhoewel gy de fchouwer voor het hooft cjuaemt te raeken.Godt dankjdat de icha niet grooter is: en fo veel is'er van,dat,gelijk het ipreek- woortíeyt, die u fchrcyen doet, doetugoet. Maer dewylde groóte Heeren gcmeenli jek na een quaet woort een voet in 't gat aen haer Jongens geven, weet ick evenwel niet, wat'er na ftok- flamen volgt ,'t en'waer de dooiende Ridders voor een gewoonte hadden Eylanden, of Koninkryken aen het vafte lant, daer na te laten volgen. Het koft foo gevallen , dat al het geen gy iègt nog wel wáerachtig wiert, antwoorde Don Quichot: voor de reft, vergeeft my dat gepaiTeert is , alfoo de eerfte bewegingen van de toorn en gr amièhap niet in onfe handen of vermogen zijn, Maer zijtevenwel voorraen voorfigtiger, alsdusopent- lijck den fpot met my te drijyen: want van lo veel Boecken , als ick gelefen heb, heb ick noyt bevonden, dat eenig Schil tknaep ib veel met lijn Heer gelproocken heeft, als gy met den uwen. En in der daet, ik houliet voor een groóte misflag,iö van my als ván u i van u, dat gy my foo weynig acht; en van my , dat ik my niet meerder doe achten. Wy weten, hoe Candalin, Schilt- knacp van Amadis,felf zedert hy al het Graeffchap had van het vafte Eylandt,noyt evenwel zijn Heer heeft aengeiprooken , als met de hoet in de handt,en het hooft en het lichaem geboogen op fyn Turks. Vorders,wat lullen wy ièggen vanGafabal,Schilt- knaep van Don Galaor, die foftil was, datmen, om fyn ftiliwi j- gentheytte bewijlen, alleenig fijn naemeenmael noemt, in al dié groóte eh waeragtige Hiftorie.Waer uyt gy, Sancho, hebt te verftaen,datmen moet onderfcheydt maken tuiTchen Meefter en Knegt,Heer enDienaer.Kidder en Schiltknaep.Invoegen wy van nu voortaen malkander met een weynig meer ontiag Tullen heb- ben te bejegenen, fonder ooriaeck van mifnoegen te geveniwant höe'tfy ofiiiet,fulkskan uinhetminftegeen voordeel toebren- gen.Debelooningen en weldaden,die ick u belooft heb>iullen te fijner tijt wel kojnen;en indien fe niet komen,uw loon evenwel íukgy nier verheien 'j gelyck ick ugefegt heb. Alles is heel wel> ant-
|
|||||
J
|
||||||||
Dow QjTicHOT déla Mancha. 131
ántwoorde Sancho,dat uw Genade gefegt heeft: maer dit wilde
ik wel weten,indien by geval de tijt van de beloofde gunden niet cjuam, en darmen ter noot fou moeren, wil ick feggen,fyn toe- vlucht tot dit loon nemen , hoe veel een Schil tknaep vaii eeriigh Ridder in dien rijdt fou konnen en mogen winnen, en o i men de reekening maekr by derhaentof by den dag ? Ik geloof niet-,ant- woorde DonQuichot, daroyrfodánige Schildknapen om gelt- loon hebben gedient, maer wel op hoop van andere belooning: en dat ik u het felve in inijn teftament,'t geen ik te huys gelaten heb, heb verfeekert, ís diaerom geweeft, om dat ik niet enWift, wat m y íbu mogen overkomen , noch wat mijn Ridderíchap i η defe verdorven tijden fou mogen opdoemen ik gecnfints begeer mijn fiel met fo weynig te belaftemWant dat wil;ik, Saneho,dat ghy weet, dat 'er geen foo gevaerlijcken ftaetis, als die'van de Ridderfchap. Datiswelwaer, ántwoorde Sancho, want alleen iiet gcdruys, van ick weet nietwat, is machtig om de moed van luik eer dapper Ridder, als uW Genade is, onder de voet te wer- pen. Maer weeft vry verfeeckert, dat ik van nu af aenmijn mont niet falopen doen om my met faecken tébemocyen, 'ren waer alleen om uw Genade te prijfen,als zijnde mijn natuerlijke Heer en Meefter. Op fulck een wijle moetmcn in de werelt le- ven,antwoorde Don Quichor,want na de Ouders komt de Hee- ten en Meefters de naefte eer toe,hoe de felve ooek zi jn. |
||||||||
Het XXI. Hooft-ftuck.
ïn bet wdcke gehandch aw* &~-tdr-vocrtref:iijcke t^fvontuer on- trent het -rnhmen van at tielmt φαΗ Uanblm>'» BiTttfftïlf andere manderlicke dingen meer. ONdertuifchen begoiUiet een weynig te regenen·, waer ovet
Sancho van gevoelen was, darmen in de-Méülen fou gaen fchuykn: maer de voorgaende fpoiteiny nad aén Don Quichot fuik een geweldigen indrück gégevèn.dat hy in geender manie- ren daer toe wilde verftaen. Weshalveiíopftaeñde aeh dé rechter handt, namen feeën heel anderen wégh als des daeghs te voren. Van daer kreegh Don Quichot een Man te' páert in het geficht, hebbende yets op het hooft, dat van vetreblonck. Nauwelijcks had de Ridder het felve gefien, of hy keerde fich na Sancho, met defe woorden: My dunkt, Sancho, dat 'er geen fpreeck- woort is > dfit geeti wacïlieyt heeft, alioo fe alle gctrocken zijn Ι χ W
|
||||||||
MH^MM
|
||||||||
------
|
||||||
132 EerfieOeelvan
uy c een waerachtige ondervinding van de meníchelycke dingend
moeder van alle wetcníchappen, en voornamentlykdit,'twelk fegt: het geiuck íluyt geen deur, oí opent weer een ander. Ik wil dit iêggen, dat, gelyk deefen nacht ons het lot ont- draeyde 't geen wy fochten, hec ons nu weder yets anders opent, dat gewifi'er en feeckerder is: en indien ick het felve níet volvoer , fal gerechtelyck de fchult aen my zyn. Dit ieg ick daerom , omdat, indien ick my niet en bedrieg , ons hier een tegen komt,die den Helm van Mambruyn op het hooft draegt, waeropickmyneetgefwoorenhcb. Myn Heer gelieft wel te iïen wat hy doet, antwoorde Sancho, het beft dat'er af is, is,dat ik niet en hoop,dat hier de bedriegery van de Water-Mcu- lenmedegemengtis. De drommel moet u niijt willen, zey Don Quichot, wat heeft een Helm gemeens met Water-Meu- lens? Ick weet niet veel tefeggen , berechte Sancho, macr indien ick mocht feggen dat ick wel fou konnen , ick ibu wel fulke redenen by bretigen,dat ik iou bctoonen ,dat uwGenade be- drogen is in het geen hyièyt. Hoe kan ick bedrogen zyn, be- vreeíde fot als gy zyt ? hervatte Don Quichot: fiet gy dien Ridder niet, die ons daer tegen komt, fittende op een graeuw Paert, die een goude Helm op fyn hooft draegt ? Het geen ick ííe,en fien kan,antwoorde Sancho, is niet anders als eenmenfch, die op een Ezel fit,gelyck de myne is,en die ick weet niet wat op fyn hooft draegt, dat eenig fchy nfel van zich geeft. Dat is dea Helm van Mambruyn, vervolgde Don Quichot: houtgy u aen een fyde , en laet my alleen met hem begaen: gy ííiit fien , hoe ick, fonder een woort te íprcecken, υηι rydt te winnen', dcfe avontuer ren eynde fal brengen, en dien Helm,daer ik fo na ver- : , . r- itiigt heb, myn eygen maecken. Ick fal my welben een kant houden, zey Sancho, maer den Hemel geeft , dat gy hier geen.Meulcns weervint. Ick feg u wederom, berechte Don Quichot, dat hier geen Waier-Meulens mê gemengt zyn, en by dit en dat, fpreeckt daer niet meer van, of, Sec. Sancho i weeg kort ftil, vreeiênde,dat fyn Heer yets fou mogen aenvan- gen.De faeck nu van defen Helm , defen Ridder , en dit Paerdt, was foo gelegen, dat hier omtrent twee Dorpen waren, waer van het eene ibo kleen was,dat het geen Barbier voeden mocht» te meer alfo het ander dicht by was gelegen; weshalven de Bar- bier,die in het eene woonde, bey de Dorpen bediende.Het was dan fodanig gelegen, dat in het eene Dorp een fieken gelaten, en noch een ander gefchooren moft zyn j waer oycr de Mecfter cen
|
||||||
■■■■■■■'.* ■■'.,■'
|
||||||
<^^^—
|
||||||
Don QuicH o τ de la Mancha.' 133
een becken met hem bracht: en wanneer, gelyck gefegt is, de
regen op quam , vont den Barbier goet, om fyn hoed (die nog milTchien nieuw was) niet te laten bederven, het becken op fyn hooit te fetten: en alibo het felve fchoon gefchuurt was,gaf het van verre een ichoonen glans. Hy quam op een grauwen Ezel, gelyck Sancho had gefeyt.Nu,dit was van den Ridder en fyn ap- pelgrauw Ros, en gouden Heimet; alfoo het Don Quichot niet iwaer viel,alles wat hy fag, na iyn fantaiyen te keeren en te drayen.Defe dan, als den ander hemwatnaerderemam, fonder veel woorden den hals tebreecken , ftackiyn Paert met fpooren, en velde fyn lancie ,* van meening zynde defen armen hals door en door te loopen. Maer als hy nu nader gekomen was, invoe- gen hy gehoort kolt worden , riep hy evenwel hem toe, fonder nochtans fyn loop op te houdemVerweert u,gy fnoode Creatuer alsgyzyt, ofgeeft my gewillig het geen myfoo gerechtelyck toekomt. De Barbier , die, fonder gedachtenis daer van te heb- ben, dit wanichepfel fooop hem fag komen, vont geen an- dermiddel om defteeckvandelantiete ontoaen, als fich sïlat van boven neer van fyn Ezel te laten vallen: en ter nauwer noot was hy om laeg,of hy vloog op als een Hert, en begoft fíjn beft over de vlakte te loopen, zo dat het fcheen als of hy vleugels aeii de voeten had , latende liet Becken op de aerde leggen, daer fich Don Quichot mede tevreden hielt, lweerendc,dat den Heyden wyíTelyckgedaen had, doende gelyck den Bever,die,fiende fich vervolgt van de Jagers, fyn eygen ballen aiby t, als wel wetende dat hy daerom vervolgt wort. Hy belafte vorders Sancho,dcn Helm op te rapen; die den ielven in handen krygende, terilont het oordeel velde,en feyrhet Becken,by myn manlykhcy t,is fecr goet, en Í00 wel een ftuck van achten waert als een duyt. En geevende het aen fyn Heer, fette hét die terftont op fyn hoofuMaer als hy het nu lang om en weerom gedraeyt had, en geen opflag daer aen vont, feyd* hy :in der waerhey t, dien Hey- den , na wien defen Helm gemaeckt is, moet een byfter grooren kop gehadt hebben; en het flimfl van allen is, dat'erde helft af is.Sancho, hoorende dat hyder een Helm van maeckte , koft fich niet onthouden te lagchen ; maer gedenckende aan de drey- gementen van fyn Heer, hielt den mont kort toe. Waerora lacht gy Sancho ? vraegde Don Quichot. Ick lach om het groóte hqoft , dat den'Heyden moet; gehadt hebben , ant- woprde de goede Sancho , dien delen Hehnct heeft toebe- hoort,die anderfints foo wel een Barbiersbeckcn gelyckt,als een I 5 .«7
|
||||||
--------
|
||||||
■Η
|
■■■
|
|||||||
ι^λ, · EerfieOeelvan
eyeeney. Wil ick u leggen , Sancho , zey Don Quic hot s
wat my der van du nekt» dat is, dat deièti Helm door eenig toe- val moet gekomen zyn jn handen van yemant, die geen kennis heeft gehad van iyti deugden en eygenichappen,en daerom,fien- de dat de ièlve van louter goud was,de helft daer van heefc geno- men , maeckendede redgelyck een Becken, om niet bekent te Worden.Maer daer is my ieer weynig aen gelegen ; want aen de eerfte plaets,daer ickby komen íal,ía! ick fe wel haeft weder in iyn eerfte ftandt helpen invoegen in de geheele werelr geen fal gevonden worden,dieder op de helft by te pas fal komen, al had fe Vulcaen felf voor Mars gemaeckt.Ondertuffchen fal ik fe dra- oen fo als ik kan:een minften fal ik'er de fteenen wel mê affchut- ten.Dat kan wel gefchieden,fey Sancho, als fe met geen flingers geworpen worden,gclyck in de ftryt van de twee Heyrlegers, doen 'er twee of dry tanden van uw Genade in de loop bleven,en hetvlesken met dien gefegendenbalfemgebroockenwiert, die my Co qualyk bequam.Dat verlies is foo groot niet, antwoorde DonQuichot, wantickweethetReceptvanbuyten. Ickoock wel, vervolgde Sancho,maer al maeckte ick fe duyientmael, fal ick'er evenwel de proef niet van nemen , oí ik moft myn leven moe zyn. Behalven dat,hoop ick my in geen ongelegentheyt te ftellen,om fe van doen te hebben jwant ick hoop my met al myn feven vyf finnen te wachten van gewont te worden , of yemant een hayr van fyn hooft aen te raeken. Aengaende van weer gefolt te werden. daer kan ick niet veel van feggen, alfoo men fulcke toevallen niet weten kan : en foo fe my gebeuren , kan ick niet anders doen, als de fchouders optrecken en patienty nemen,de oogen dicht toe doen,den adem in houden , en foo te ryfen of te dalen,na dat fe willen.Gy benteen quaet Chriften, Sancho, ver- volgde daer opDon Quichot,datgy't ongelyk,'t geen u eenmael aengedaen is, nimmermeer vergeet: maer weet,dat het een be- wys isvan een edelgemoet, fulcke vodderyen niet te achten. Wat been is'er lam van geworden'wat arm hebt gy gebrooken? waer hebt gy uw hooft gequeft, dat gy dit noch foolang in uw gedachten hout?want als men het wel doorliet, was het niet als boertery en ty t- verdryfren weeft verfeeckert, indien ick het foo niet genomen had, ik hadder al lang achter heer geweeft,en uw iehade geweldiger,en met meer fchade , gewrooken, als eerrijts de Griecken hetoníchaecken van Helena deden ·, welcke indien fe in defe ty t leefde, of myn Dulcinea in de hare,fich wel mocht verfeeckeren s noyt fulck een roem te verkrygen : en op defe woor-
|
||||||||
__-
|
||||||||
*^·<34
|
|||
Don Qu iCH oT déla Mancha. 13?
woorden gaf Don Quichot een fucht,die het hart raeckte. We! dan,fèy Sancho,laet het dan in boertery heen gaen,nadcmael de wraek in ernft niet gefchieden kan.Ondertufichen weet ik wel > of het ernft was of niet,en daer en boven dat het my noyt verge- ten ial,alfb my de pyn van myn fchouders noit fal verlaten.Maer latende dit varen, lbo bid ik uw Genade,my te leggen, wat men met dit grauw Paert doen fal, dat fo wel een Ezel gelyckt, van dien ellendigen Malbruno, dien uw Genade afgeworpen hcefr, en die, fb haefl als hy de voet op degront had,geftrcckt hals het hafepat op geloopen is,latende ons den Ezel,het Paert wil ik feg- gen.ten buyt,en ick fweer,dat het de koft wel waerdig was. Het is noyt myn gewoonte,antwoorde Don Quichot,een overwon- nen te pionderen. Ook is 't geen gebruy k onder de Ridders,ye- mantfyn Paert te nemen, ente voet te laten, 'tenwaer den overwinnaer het fyne in het gevegt gelaten had:alsdan is het een heel andere faeck. ïnvoegen,Sancho,laetgy dit Paerdt, ofdeïen Efel, voor het geen dat het is; want foohaeft als fyn Meefter ons fal fien de voet lichten, fal hy der wel haeft na komen ta- len. Anderiints my dunckr, antwoorde Sancho,dat ick'er wel fin in hebben , of ten minften wel een ruyltje met myn Grauwt- je leggen fou. Inwaerheydt, de wetten van de Ridderfchap luyfteren wel nauw, alfoo fe niet toelaten den eenen Ezel voor den ander te nemen. Sou men dan oock den roeftel niet mo- gen nemen ? vroegh hy voort. Daer fou ick niet op weten re antwoorden, iey Don Quichot, en ter oorfaeck van de twyffe- ling, tot'er tydt toe datmen beter onderricht is, moogtgy fe verruylen , indien gy iè Í00 noodigh van doen hebt. Sop noodig,fey Sancho, al was het voor myn eygen perioon, ick fouder niet meer om verlegen zyn : en daer mede, fonder meer verlofs te verwagten,fpeelde ruyle buyt,en pronkte fynGrauwt- je foo op, dat het tot in den darden en vierden graet verbeterde. Dit gedaen zynde, floegen fe een weynig van den weg af, en droncken eens van het nevenloopende water, fonder datfe de Water-meulens wilden aenfien: fo groot was den bact dienfe de felve toedroegen. Daer mê een yeder re Paert, en fonder een feeckere weg te nemen (alioo fulcks de gewoonte van de doo- iende Ridders is) volgden .alleen daer haer Ronzinant geleydc, en myn Heer den Ezel geliefde te volgen , die anders geen ley t- ftar als Ronzinant, fyn getrouwe macker,van doen had Sy qua- men evenwel weder op den ry weg, en vervolgde de felve , fon- der te weten waer fe heen reden. Zynde dus op wegh, fèy I 4 San-
|
||||
1*2)6 Eerfle Deel van
Sancho tegen fyn Heer:Sou uw Genade my wel een weynig vry-
heyt gelieven te geven om , niet tegenftaende het ftreng ge- bod en order ván ftilfwijgenthey t,een woort te mogen fpreken? Jck heb vier dingen in het hooft, en nog een dat ik juyft op het tipie van myn tong heb.Seg op,awwoorde Don Quichot, maer maeckt het foo kort ais u moogelyck is; want al wat te lang is, valtverdrietelijck. Ickfegdaii, vervolgde Sancho, dat ick nu eenige dagen hcrwaerts by myn fel ven, wil ick ieggen,heb over gelegt, hoe weynig datmen tot noch toe met het foecken van al dele avontucren heeft opgedaen , wil ick feggen foo. Oock verwondert my,dat uwGenade juyft fyn weg door defe ceñíame plaetfen en wilderniflen neemt, in dewelcke, wil ickfeggen, al deed' hy al de grootfte en wonderlyckfte dingen van de werelt» ibuden fe, wilikfeggen,evenw.el onbekentblyven,en uw Gena- de berooft van de vrngten,die daer af te wachten fyn. Waeroms wil ik íeggen, dunckt my (behoudens onder diredtiejdat wy be- ter ibuden doen, ons in den dienft van den eenen of den anderen Keyfer te begeven , of eenigen anderen machtigen Vorft, die iti oorlog, wil ik ieggen, is, en onder wien uw Genade alder- beft fijn dapperheyt,wysheyt en verftant fou konnen tonen; het welk defen Heer iïende, ibu mogen fyn belooning aen ons ver- deelen,een yeder,wil ik feggen fo, na fyn verdienden. En boven datfoumenfc daer ook wel vinden , die uwe heerlycke daden xnet een eeuwige memorie fouden vereeren- Van de mynen wil Biet eens ipreecken , alioo ick wel weet dat fe buy ten de tiet van Schiltknaep niet en gaen ; alhoewel ik mede wel weet te ieggen, dat,fo men fomwylen in diergelijke,wil ik feggen,de daden van ¿e Schiliknapcn mê wel verhaelt, de myne niet vergeten lullen werden.Gy iegt feer weJ,Sancho,antwoordeDon Quichot,maer eer dien ty t aen komt, fál het eerft noodig zijn een wijl door de werelt te wandelen, om te toonen, wie men is , en een proef te doen, foeckende avontueren, om alfoo een groóte naem en roem te verkrijgen; wacrdoor het dan gebeui t, dat, na datmen fo veel naems verkregen heeft,men over al betergefïen is, ja (o~ danig, datmen ter nauwer noot den neus in de ftadt fteeckt,daer het Hof van den eenen of den anderen Monarch is, oí rei (lont weet $επ yeder te feggen, loopende by duyfenden orn fyn lyf,dat is de Ridder van de Son, of van het Serpent,of van dit ofdat,die den Reus Brocabruno met den grootcn V-orckineen gevecht om het leven gebracht heeft, diedengrooten Mameluck van Periien van fyn betooycring heeft vedoft daer hy negen hondcrx , jaren
|
||||
DöwQjmchot dela Mancha-,» 157
jaren ingeweeftis: invoegen fyn daden van haiu tot hant, van
tong rot tong vliegen, tot dat fich eyndelyck de Koning en Koningin aen het vender van het Palleys vertoonen, en ken- nende dien Ridder aen fyn Wapenen, of het blaiben van fyn Schik, terftont belailen aen al haer Ridders, dat fe voor den dag komen, om dien blom van de Ridderfchap , die daer aen komt, re qntfangen, waer op iy alle voor den dag komen,en ontfangen hem met veel omhelilngen en eetbieding te midden op de trap- pen.Van daer word hy gebragt daer deKoningin met de Infante, haer Dochter,iit,'t geen een van de fchoonfte en welgemaeckfte Jonkvrouwenteryvereltis , dewelcke hem foo haeftniet aen- iiende,of een yeder van de felve, dunckende fich meer een Godt als een menich te fien, wort terftont defe ichoone met fyn liefde pntfteeckcn, alsoock de Koningin felf, zijnde elck even leer bekommert om dele brant voor malkander te heelen. Van daer brengen fe hem dan aen een ander gedeelte van het Paleys, daer hem de wapenen uyrgctrocken worden, en een koftelijcken fcharlaecken mantel omgehangen: en was hy fchoon in de wa- penen , hy was 't niet mmder, ja meerder in defe Konincklycke Meeding. De nacht gekomen zynde, hout hy fyn avontmae! met den Koning, Koningin, en de ichoone PrinceíTe, íbn- der dat het hem eenigfints mooglyck is iyn oogen van haer te konnen aitrecken, daer fy hem oock niet fchuldig in blyft,doch met groóte voorfichtigheyt, alfoo het, gelijck ick geíegt heb, eenfeerverftandigejonckvrouwis. De tafel op genomen zyn- de, komt'er den een of den andereiiDwerg door de poort van de Saeh meteen fchoone Jonckvrouw, geleyt door twee Reufen, hebbende by haer een feekerewonderlyck Avontuer, gemaekt door een ouden en wijièn Toovenaer; en die de felve ten eynde brengt, fal gehouden worden voor den beften Ridder van de ge- heele werelt. Terftont belaft de Koning alle de Ridders van fyn Hoi de proef daer af te nemen ; maer niemant vermag fulcks te doen als alleen defen nieuwenRídder,totfyn groóte eer en roem: daer de fchoone PrinceíTe ten hoogften over genoegt is , fig ach- tende geluckig haer gedachten foo wel gelegt te hebben. En het geen dan beft te pas komr,is clat die Koning oí Vorft een fwareu oorlog heeft tegens een anderen machtigen Koning ·, waer over hem den nieuwen Ridder na dat hy eenige dagen in fyn Hof geweeft is, verlof vraegt om fyn Majefteyt in dien oor- log te mogen gaen dienen: 'twelck hem den Koning garen toeftaet. De Ridder kuft hem daer op de handen -, en den I y volgen- ,
|
||||
1^8 Eerfle Deel van
volgenden nacht neemt hy ook heymelyk iyn aficheyt van defe
fchoone PrinceiTe, en dat door de traliën van een venfrer, uytko- mende op een fchoonen Hof,door de welcke hy haer verfcheyde andere malen fgefprooken heeft, en fulks door toedoen van een feeckere Tonckvrouw, daer iich de PrinceiTe veel op vertrouwt. Hy doet niet als fuchten: de PrinceiTe valt, ik weet niet hoe rne- nigmael, van haer felven■, doch komt, door hulp van de iêlve Jonckvrouw, die wat koudt water brengt, weer te recht, niet fonder groóte benaeuwtheyt, alioo den morgen-ffcont alreets begint aen te breken. Eyndelyckde fchoone weder by haer fel- ven komende, reykt hem haer fnee-witten handen toe , welcke hy duyiènten duylêntmael kuit, en met fyn tranen bedouwt.En alfo blyft tuflehen haer beiden gearrefteert,op wat wyfe fy mal- kander al hun wedervaren iullen konnen laten weten j bidden- de hem vorder defe fchoone, dat hy fo veel forg,als mogelyk is, voor iig ièlven wil dragen,en fo haefl: weder komen als 't wefen kan;'twelckhy haer met eede belooft: en daer op vangt hy we- der aen haer handen te kuiTen, en fcheyt van haer af, metfulck een droefheyt, dat het fchynt, dat hy den geeft geven wil. Ter~ ftont begeeft hy iig na fyn kamer,en werpt lig op fíjn bedde,fon- der dat hy een oog kan toedoen. Des morgen ftaet hy op : gaet na den Koning en Koningin toe;en hebbende iyn afichey t van de ièlve genomen, en willende van gelycken aen de Infante doen , komt men feggen.dat fy niet wel te pas is,fo dat fy tegenwoordig geen verfoeck mag hebben.Terftont oordeelt de Ridder,dat het is door de droefheyt van fyn vertreck; waer over hem het hart befwyekt: en weynigfcheelthet, of hy fou fyn liefde hebben doen 'blycken.De Jonckvrouw,die de middelarefle is , fiet al dit werk aen,en laet niet het ielve aen haer Me-vrouw te bootíchap- pen,die het met tranen ontfangt, en haer vorder fegt, dat het een van haer grootite quellingen is,niet te weten wie haren Rid- der zy, of van Konincklyck geilacht of niet; daer haer de gefèy- dc Jonckvrouw van verfeeckert, alfoo anders fulcke gaven in hem niet iouden konnen zyn. Hier mede ftelt fy iich eenigfints tevreden, en poogt haer weder wat te vervrolycken, om aen haer Heer Vader, en Vrouw Moeder, geen argwaen te geven. En na den tydt van twee dagen vertoont fy fich weder uyt haer kamer, terwyl vaft den Ridder henen gaet, daer hy den vyand van den Koning verwint, veele Steden verovert,veele veldílágen wint, en fo eyndelyk ryk van roem weder ten Hoof keert, daer hy iyn fchoone viiït, welcke hy tot vergoeding van fyn treffc- |
||||
..........'
|
|||||||
Dom QjJicHOT déla Μ ancha. 150
lycke dienften ten houwelyek verfoeckt: maer de Koningh weygert hem fulks, om dat hy fyn geflacht niet en weet.Even- weljuiettegenilaendedat, ofdoorontfchaecken,ofandecímts, fy wordt de fyne, en blyft de fyne ·, ende Vader houdt fig nog daer in voor geluckig, alfoo hy heeft komen te weten , dac eeniuJcken Ridder is een dapper Koning, van ick en weet wat Koningryck , alfoo ick niet en weet of men het felve in de kaert vint.De Vader komt te fterven , de Dochter is erfgenaem , en met twee woorden gefeyt, de Ridder is Koningen blyft Ko- ning , en dat van fulck een machtig Koningryck, En hier is het eyndelyck , dat het te pas komt iyn Schiltknechten een- mael goet te doen als oock aen al de anderen die hem tot fulck een ftaet geholpen hebben. DeSchiltknaep kryght een Juffer van de Princes ten houwelyek, 'twelckionder twyfeldieis, die de faecken tuifchen den Ridder en de Princes bemiddelt heeft, zynde de Dochter van een voornaem Hartog. Al dat gaet treffelyck wel, antwoorde Sancho, en ick hoop totbe- íluyt van defe faek, dat'et uw Genade op de felve wys lucken fal, onder den naem van de Ridder van de figuer. Twyfelt niet, Sancho,Vervolgde Don Quichot, want defe trappen fyn 't waer langs al die oude Ridders tot de hooghfte waerdighey t geklom- men zyn , tot Koningen en Keyfers te worden. Alieenigftaet ons maer te onderfoecken , wat Koning onder de Chriftenen » of Heydenen, oorlog voert, en een fchoone Dochter heeft, en te wachten tot ick genoegfaem door de werek vermaert fai zyn. Maer om te konnen bewyièn, dat ick van Koninglyck ge- flacht , of ten minften bloetverwant van eenigen Keyfer ben,(ou ick evenwel fwarighey t vinden: want de Koning fal my ander- fints fyn Dochter niet ten houwelyek willen geven, hoe fulcks oockmyn treffelyke daden mochten komen te verdienen: in- voegen ick door dit gebreck vrees te verliefen , het geen ick door myn fterekenarm fal komen te winnen. Wel is waer,dat ick een goet Edelman, van macht, middelen, en inkomen ben j en ook iou het wel koniien fyn,dat dienWyfen,die myn Hiftory fal fchryven,myn geflacht fodanig fal ftellen,dat hy my vyfde of feite na-Neef fal noemen van den Koning.... Want, Sancho , dit moet gy weten,dat 'er twee manieren van gedachten en afkom- ílen in de werelt zyn: het eerfle, dat van groóte Vo ritenen Monarchen aikomt, 't welck met'er tydt komt tot niet te ge- raecken,min noch meer gelyck de Pyramiden: en het ander,dat zyn oorfpionck ueemtvan ilegtegemeenelieden,envan trap toe trap
|
|||||||
14,0 Eerflt Deel van
trap opryft,tot dat het eyndelyk in groóte Hqeren komt teeyn-
digen.In voegen daer hetonderfcheyt inis,datdeeene geweefb zyn dat fe nu niet en zyn,en de anderen zyn dat fe niet en iïjnge- weeftJïn't mag ook ίο met my gelegen wefen,dat myn begint- feis foo heerlyk en treffelyck zyn, dat de Koning, myn Schoon- vader, iïchmetde felve volkomentlyck vergenoegt. En in- dien niet , fal my evenwel de Infante wel iöodanigen liefde toedragen, dat, in fpyt van haer Vader , fy mybegeeren fal, al was ick de Soon van een Stilleveger ; en haefdan ontichaeckt, en gebracht daer het my goetdunckt: want detyrende doot zyn wel machtigh om de verbittertheydt van den Vader te ftuV len.Hier komt wel te pas, antwoorde Sancho,dat eeuige boeyem feggen , een geftolen beetje fmaeckt wel, dat is, dat het beter is met gewekte nemen , alsteeyfchen.Ickwil 't daer by feggen, dat, indien de Koning, de Schoonvader van uw Genade, u fyn Dochxr niet gewillig wil geven, gy de felve noch door andere middeleniiilt weten tekrygen. Macr daer leytdefwarigheyd, dat, terwyl men de vrede maeckc, of de Koning komt te fter- ven , den armen Schiltknaep ondertuilchen met lege handen blyfciïtten, 'tenwaerdatjuyftdeJuffrouw,diedemiddelacr- fter is geweeft, met haer PrinceiTe op de loop getegen was,om met haer geluck en ongeluck ny t te ftacn, tot'er tyt dat'et den hemel anders vooorfiet, in voegen den Ridder hem ook dan de felve wel tot een wettige hoysvrouw kan geven. Wie fou hem dat beletten? vraegde Don Quichot.Vorders,het fy hoe 'tiy,wy Jiebben ons maer aen den Heer te bevelen, vervolgde Sancho,en laten het alles op fyn beloop ftacn. Onfen Heer wil het geyen', gelyckals ick het u toewenfeh, fey Don Quichot: ondertuf- ichen , dat hem de Varekens eten, die fich onder den draf ver- mengt. Voor myn part, vervolgde Sancho , ick ben een man op' myn dagen,en fou genoeg hebben aen een Graeffchap. Over genoeg , berechte daer Don Quichot wederom op , en als ick Koning ben ,ial ik u lichtelyck edel konnen maecken,fonder dat gy den edeldom behoeic te koopen 5 wantals gy voor eerft Graefzy't, een vygvoor deRidderfchap : enlaetíeíeggen wat ie willen , fy. fullen u wel den naem van Heer geven , injfpyt van haer tanden. Wacht u voor my, fey Sancho , of ick myn dc- fpectuiet fal konnen bewaren.Refpect,wilt gy ieggen,yerbeter- deDon Quichot, Ja of reipe&dan, antwoorde Sancho.Ik heb eens Deken van een Broederfchap geweeft;en een yeder fey,dat my dat harnas wel pafte. Wat fal men dan feggen >als ik dan eens |
||||
Don Quïchot déla Mancha. 141
dienGraeflyken Rockaen heb,foo verciert met gout ett filverïik
wed fy haer oogen íellen uytkyckcn. Ghy íult heel wel tooneñ, féy Don Quichot 5 maer gy íult u dien baert wat anders moeter» laten fcheeren , met opftaende knevels, en een ípits onder: an- ders fou men feggen, dat gy een Boer waert, en een Boer bly- ven foudiDaer fal ik wel expres een Barbier toe in huys houden, feySancho , en bedingen ook, dat hy als Edelman my navol- gen moet.Hoe weet gy van die dingen te fpreken,Sancho?νraeg- de Don Quichot.Dat lal ik u feggen, antwoorde den ander. Ee- nigen tyt gelcden,was ik eens een maent lang in het Hof,en daer fag ick ibo een kleyn Manneken gaen, 't geen ie feyden dat een groot Heer was. Achter defen reed noch een ander te paert. Ik vraegde, waerom defen ander niet nevens hem reed? Maer fy ga- ven my tot antwoort,dat het fyn Edelman was, en dat fulcks de manier medebragt. Zedert heb ik dat fo wel onthouden, dat ik het noyt vergeten fal. Gy hebt gelyk, antwoorde Don Quichot, alfo kont gy ook met uwen Barbier doen; want hy hoeft niet al- toos te fcheeren: en het iou wel konnen zyn, dat gy den eerften Graef waert, die een Barbier achter hem hout te gaen.En in der waerheyt,hetiseengrooterfaeck> yemantiyn baert te vertrou- wen , als fyn paert te (adelen. Laet gy dat van den Barbier op my ftaen/vervolgde Sancho,en ick vertrouw uw Genade wel toe het Koningryck te krygeii, en my het Graeffchap te geven. Weeft níet eens bekommert,antwoorde Don Quichot, en met een fyn oqgen ophefrende,fag het geen in het naefte Hoeft-ftuk fal gefcgt worden. |
||||||
Het XXL Hooft-ftuck.
De vryheydt die Don Quichot gafaen -veel Elendigen, welke tegen
haer ml gebracht wierden daer β wet garen waren* CIdc Hamet Benengeli, Autheur van defe deftige, hoogh-
dravende,foete,en eeimagineerde Hiftory, vertelt,dat Don Quichot metiyn Schfltknaèp Sancho Panije foodanige rede- nen , als in het voorgaende Hooft-ftuck verhandelt zyn,gehadc hebbende, fyn oogen eyndelyck ophief, en fag langs den ièlven wegjdien fy quamen, omtrent twaelf Menfchen te voet,al te ia- men aeii een geweldigen keten met den hals vaft gebonden,met andere boeyens aen de handcn.Beneflens defen, waren nog twee .Mannen & paert,met nog twee anderen te voet.Die te pae,ct wa- |
||||||
fyl Eerfle Deel van
fen, hadden goede vier roers ;en díe te voet hadden halve lande»
en iwaerden. Dat ís een keten van Galeyboeven,fey Sancho, ίο haeftalshyfefag, die door des Konings kragt en gewelt na de Galeyen gebragt worden. Hoe kracht en gewelt ? vraegde Don Quichot. Is het mooglijk,dat den Koning kragt en gewelt kan doen aen yemant'Dac leg ik niet,antwoordeSancho,maerik wil daer mede te kennen geven , dat dat volk is, 't geen ter ooriaek van haer misdaden tot deGaley isgedoemt.Ondertuilcheneven- wel, vervolgde Don Quichot, dat volck gaet daer heenen tegen haer wíl en danck ? Dat is ièecker genoeg, antwoorde Sancho. In dit dan, vervolgde Don Quichot, beftaet het werek van mijn fchuldige plichete helpen die kracht en gewelt lyden > en de el- lendigen onderftant te doen. Maer weet, mijn Heer,antwoorde Sancho,dat het Geregt, 't welck den Koning repreienteert, geen gewelt doet, maer alleen defe lieden itrafcom haer mifdaden. Midlerwijl quam defe trop Galeyboeven by der ha'nt, waer over eyndelyk Don Quichot feer beleefdelijk aan de Leyders verfogt, dat fe hem wilde laten hooren de oorfaek, of ooriaecken,waer- om dit volck op defe wijie geley t wiert. Een van die te paert fa- ten , gaf tot antwoort, dat het Galeyboeven waren,diemen uyt laft van fyn Majefteyt na de Galeyen bracht, en dat hy niet meer te leggen had,noch eèh ander meer te weten. Evenwel, vervolg- de Don Quichot,fou ik van een yeder wel willen weten de oor- faeck, waerom hy gevangen, en verweièn is. Hy voegde hier fukke en loo veel redenen by, dat den ander , die te paert reed , tegen hem fey : alhoewel wy hier haer vonniflèn by ons hebben, isons evenwel foo veehijts niet over, dat wyfelefen konnen, Gelieft ielfbyhaerte gaen,en te vragen, waer over dat fe ge- ftraft worden , fy fullen het u felf wel feggen: want het is een volcxken,dat vermaek neemt in haer ficlterijcn te vertellen.Met ¿cíe vryighey t,dieDonQuichot van felvegenomen fou hebben, indien fe hem niet gegeven was, voegt hy iïgaeti de keten, en vraegt den eerften , om welke mifdaden hy aldus geftraft wiert? Deie antwoorde hem, dat hy als een minnaer wiert geftraft. Als minnaer ? fey Don Quichot: fetmen de minnaers op de Galey, wie weet dan waer ik nog toe kom ?'t Zijn geen liefden gelyk gy denckt, vervolgde den ander, maerhet was de liefde tot een klecrm'ant, vol fchoon lynwaet, die ik foo vaft en geweldig omhelft had , dat, indien my het Geregt daer niet van gefchey- den had, ick fe noch niet had verlaten. Ick was betrapt man ; 'enibhder veelondervragens, hebick een hondcit of ander hal í ioey-
|
||||
00« Quichot dela Mancha" j^
íoeyílagen op de lenden gehadt, en foo t'fcheep, en hier mê op en weg.DefcGaleyboef mogt omtrent een gaft van 14 jaren fíjn. Het felve examen hielt Don Quichor oock met den tweeden jdie hem niet een woort antwoorde, alíbo hy heel droevigh en fwaergeeftig was.Maer de eerfte nam het woort yoor den twee- den op, feggende: Defe, mijn Heer, gaetvoor Canaryvogel, datistefeggen>voormufikant. Hoevoor mufikant? vraeghde DonQuichot: fetmende mufikanten opdeGaley? Vryelyck ja, antwoorde den ander, want daer is geen ilimmer ding al s fingen op het paert. Ick heb nogtans wel hooren leggen , lèy DonQuichot, dat het gelang het gemoet verlicht.Maer hier is het heel anders mê gelegen , berechte den ander, die hier eens fingt, moet al lyn leven huylen. Ick verfta niet, wat gy feggen wilt, vervolghde Don Quichot: maer een van de Bewaerders fcy hem, fingen op het paert beduy t klappen als men gepi jnight wort. En delen gaft is op de pijnbanck geweeft, daer hy gedwongen is geworden lyn mildaden te bekennen,namentlijk dat hy eenige beeften geftolen had ; en om dat hy bekent heeft, is hy voor les jaren op de Galey gebannen, behalven noch ioo. ilagen, die hy op de fchouders en lenden draegt. Hy is den ge- heclen weg leer fwaermoedig geweeft, dewyl hy van dele ande- re dieven cjualijck gehandekworr, die hem geweldig vexeren, om dat hy van lyn felrcn geklapt heeft.en geen neen feggen koft, want, leggen fe,neen is alfo haeftals ja geièytjen een mifdadiger heeft groot recht,dewyl zyndootof zyn leven op zyn tong Ieyr, en niet in de getuygeniflen of bewijfen: en my duncT;, dat Cc niet ver van den wegh zijn. Ick verfta het oock ίο , antwoorde Don Quichot; welke voort gaande tot den darden, vraegde hem ook het ièlfde. Dele antwoorde met een wackere aerdigheyt:i]e ga voorde tijt van vijl jaren de zee vegen, en dat alleen by ge- breck van tien ducaten. Ick fou 'er van herten garen twincigh om geven, antwoorde Don Quichot, om u van deCc moeyte te verloiTen.Dat is even fo veel,antwoorde den ander,als ofï*}en ai geit genoeg had, zijnde in het midden van de zee, en níet,daer voor koopen koft, maer evenwel van honger moeft ftervcn Ick feg het daer by , dat, indien ick te fyner tijdt de twintig ducaten had gehadt, die gy, mijn Heer, my nu aenbiedt, ik 'er den inc- pot van den Schrijver mê geftopt, en het verftant van mijn Pro- cureur mê opgewekt fou hebben, invoegen ick nu in de vogele- fangfouzijn>en niet op delen tegenwoordigen tocht: maer pa- tientie,en<ker me wel. Don Quichot ging wydeis tot den vier- den.. |
||||
ϊ 4φ Eer fie Deel f jan
den, dat een Man was van een cerlijckacnfíen» meteen witteêï
baert, die hem tot op de borft toe hing; welcke hoorende , dat men hem de oorfaeck van íijn gevangenis afvorderde, begoft te ichreyen, fonder een woort te antwoorden. Maer de vyide, die naeft hem was, diende hem voor tolk, en fey ; defen eerlyken stènfienlycken Man gaet voor vier jaren op de Galey, hebbende de behoorli jcke vereyichen uytgeftaen, als prachtig gekleet te paertteryden.Datis iooveel,antwoordeSancho,alsopdekaek te ftaen. Juyft fo,vervolgde den ander, en de oorfaeck waeiom fy hem defe ftrafgegeven hebben, is om dathy een maeckelaer gewecft is ,of , op dat gy my beter verftaet, een koppelaer; en daerom verwondert u met over fy η ftemmigheyt en deftig we- fen> al gaet h y met deie ftaende kraeg om fy η hals. In defe'gele- gentheyt, antwoorde Don Quichot,fou hy behoren nade Galey te gaen, niet om te roeyen , maer om te commanderen; want λ dat ambacht van koppelen is foo flecht niet als men wel dencktj * maer een handel van verftandigeluyden,voornamentlyckineen we! geordonneerde Gemeente, en'tgeen niet anders als Van luy- den van cjualkeyt behoort bedient te worden : waérom men ook beter oplicht daer over behoorde te hebben, en een yeder,die het by der hant vatte, eerft fyn wettig examen te laten uytftaen. En aldus fou men verfcheyde onheylen voorkomen, welke veroor- iaeckt worden door deeien en geenen ■> die iich deiên laft onder- winden,als ouwe Wij ven,'Pagies, en Lackeyen,en fulck gemor* die , als her 'er op aenkomt om in rydcn van noot een woort te fpreeckeh* niet anders ftaen dan otfe een lap in den beek had- den. OndertuiTchen kan ik niet laten medelydch met dit gryie liaer te hebben ¿ ten inficht van koppelary, als'er niet anders me gemengtis, vandrancken of diergelyck gefpuysin te geven 5 hoewel ick niet geloof, dat'er eenige kruyden in de werelt zyn, die onfe genegentheyt konnen dwingen,gelyk iömmige ilechte meiifchen geïoóven: want ónfe finnelyckheden zijn vry en on- gebonden , en konnen door geen kruyden gedwongen worden, gelyck eenige oude kollen en diergelycke bedriegers gewoon fyn toe te maecken, met de welcke, even als met vergif, fy de menfehen tot fotterny brengen* Dat is fo , antwoorde den ou- den Man,en in der waerhey t, Heer,dies aengaendeben ick gant - fchelyck vry: maer het ander kan ick niet loochenen , alfoo ick oordeel daernoyt qualyckaen gedaen te hebben} dewylmijn grootfte genegentheyt is al de werelt vergenoegt, en in goede Vrede te fíen.Evenwel heefemy deie goede meening niet gehol- pen |
||||
Úon Qu i CHOT déla Mancha. 145-
jpen, alfoo ick nu ben gedwongen te gaen, daer ik noy t wedér vandaen meen te komen, ten infigt van mijn jaren, eneenige fware quellingen van de fleen, die ik over my heb , en die my geen uur ruft en laten ; en daer op begoil hy weder op nieuw te fchreijen als re vooreiv.'t welk Sancho tot fuik een deernis bragt, dat hy een halve reael van agten uyc fíjn fak nan\, en gaffe den tellendigen ouden bloet. MaerDon Quichotgingal voort met de reil te vragen ; en komende by den volgenden, kreeg hy eeh wackereengeéftigeantwoort, op defe wijle: Ik, Heer, ben hier toegekomen, om datikeen weynigte vrypoftig geftoeyt heb > mee twee van mijn na-Nichten,én met nog twee andere Suilers, doch niet de mijne; en dit fpeelen duerde foo lang, dát'er eeti fülcken vreemden vermenging van geilaclituyt öntiloht, dar den alderbeften cijfer-Meefter daer geen doorkomen in foü Icon* nen vinden. Het wiert my al les klaer genoeg bewefen: ik had geen gunft, noch geit: en daer mê heb ik her moeten op geven , en ben voor fes jaren gebannen. Het is mijn fchult, ik beken 't: maer ick ben nog jong, en kan noch veel verandering fien. On- dertuilchenindien uw Genade,Heer Ridder,yets heett, om oniè armoede by te ftaen,onfen Heer fal het u weder gevemwy fulleii ook den Heer voor u bidden, dat uw leven i'o lang en geiont zy1, als uw goede tegen woordigheyt verdient.Defe Perfoon was ge- kleetgelijck een Student; en een van de Wachters fey , dat het een grooten prater, eneengoet Latiniftwas. Na defen volgden een Man van een feer goet aenfien, van omtrent dertigh jaren ouderdoms,alleen dat hy wat fcheel fag, Hy ¿ing vry meer be- lait, als yemant van de anderen, alfoo hy noch boven de eerftè een grooten keten aen de beenen had , mét fware boeyens aen de handen,daer de tweede keten aen vail was: ín fulcker voegen dat hy noch met het hooft bucken> noch de handt aen riet hooft koft brengen, Don Quichot vraegde,waerom defen menicli foo veel fwaerder geketent was,als de anderen? Om dat, aritwoordê een van de Bewaerders, ¿efe alleen meer quaets gedaen heeft, als ál de anderen te famen. Boven dat is het fuik een argen fchelm, dat men noch niet genoeg van hem verfekert is, hoëfwaerhy ook geboey t zy. Wat heeft hy doch gedaen? vraegdé Don Qui- chot : hy mocht foo veel gedaen hebben,men fou wel wat meer met hem aenréchten,als op de Galey te bannen. Hy gaet'er τοοΓ iö jarcn,anrwoordedeBewaerder;'t welk fo veel is,als een civile of borger lijke door. Men behoeft niet meer te feggen,als alleen, Sathctdieyermaerde Gillis van PaiTamonteis, dien fe anders Κ \<3il-
|
||||
• Eer ft e Deel van
Gillific van Parapilla noemen. Heer CommiiTaris, zey den
Mifdadi-er, ick bid u, laat ons alfachjes gaan: mijn naam is Gilles, en geen Gillific, en mijn van is Paffamonte , en geen Parapila, ëelijck gy fegt: en een yeder mag zynjftlven beüen, da zou veer beft zyn. Gy hoeft zoo fpijtte mee re lpreeken,dief- zack als gy zij t, of ick Gd u haaft een anderen toon keren, zey den Bewaarde, 't Is zeer wel, vervolgde den ander: het ictujnt, den menfeh <*aat gelijk het Godt belieft; maar de njdtfal noch W^aufen w&eten fal, ofick Gillis, of GilUfie heer. Onder- tuffchen, Heer Ridder, indien gy yets te geven hebt, zoo lteekt de handt in de zak, en gaat uws weegs , fonder meer na eens an- ders leven te vragen: doch zoo gy het mijne weten wilt, ick ben Gillis van Pailamonte, wiens leven befclireven is. Hy zeyt dewaarheydt, vervolgde den Bewaarder, want hy heelt zeil fiin evecn hiftorie gefchreven,invoegen daar niet meer aan ont- breekt, en heeft het voor feftig gulden in de gevangenis te pandt eelaten. En evenwel zou ick het niet begeeren quy t te zijn voor TweehondertDucaten, antwoorde Gillis. Is het dan loo goet 5 vraeede Don Quichot. Ja foo goetis het, antwoorde Gillis, dat ick een dreck geef voor Lazarus van Tormes, en al dierge- liicke ■ want al het geen in het mijne verhandelt wort, is klare fuivere waerhey t,en die fodanig,dat*er geen leugens,hoe lchoon fe oock opgepronckt zijn, by halen konnen. En hoe is den naem van het Boeck ? vraegde de Ridder. Het leven van Gillis van Paffamonte, antwoorde den ander. Is het al volkomen ge- daen» vraegde Don Quichot wederom. Hoe fou het gedaen zijn berechte Gillis, dewijl mijn leven noch niet ten enden is. Het seen daer in gefchreven ftaat,is het verhael van mijn leven , van 'lints been af tot defe tegenwoordige ftont toe, dat femy voor het laetfte op de Galey letten. So hebt gyder dan wel meet op «reweeft > vervolgde Don Quichot. Tot dienft van den Ko- ning antwoorde Gillis wederom, heb ik'er nog eens vier jaren op seweeft, en weet nu alreets,hoe debefchuyt fmaekr. En het Verveelt my niet feer om daer weer te gaen , alfoo ik daer gele- oenthey t fal hebben om mijn Boek voort op te maecken, dewij 1 %r noch al veel aen ontbreeckt; en in de Spaenfche Galeyen is daer tijdt en gelegentheyt genoeg toe: en behalven dat, weet ik hetaltrenoe^vanbuyten. Gy fchijnteengauwerttezijn, ver- volgde DonX^uichot. Ick ben een ongeluckigen hals,antwoor- de den ander, en het ongeluck volgt altoos de goede verftan- denna. Het volgc de fielenna, wütgyfeggen» berechte daer |
||||
Dow QuicHoTetela Mancha. 147
deCommilïarisop. ik heb eenmaal gezeyt, antwoorde Gillis*
dat gy zacht zoudgaen, want de Heerèn Hebben u dit gebiedt niet gegeven, op datmen de arme Gevangens , als wy zyn, cjira- lijk handelt.Uw laft is niet anders,als ohs te bewaren,en te bren- gen daar het fíjn Majefteyt heeft gelieft. De cyden konnen ver- anderen,en dan elk fijn beurt.Daarom een yeder hout fíjn montj en doet wel, en fpreekt noch beter; en laat ons voort gaan, watït ick ben dit gebruy al moe. De Commiiïaris lichte fijn ftök op, om Gillis daar de lendenen mê te fmeeren ; maar Don Quichot ilelde fich tuflchen beyden,en bad,dat hy hem niet mishandelen zou, alfoo hy hem niet verweeren koihen of hem de handen ge- bonden waren , zijn tong mögt evenwel vry zyn. En daar mede keerendefich totaldeGaley-boeven , vervolgde hy aldus: uyt al hetgeen ick, Heeren en Vrienden, uyt uw woorden heb konnen verftaan, is dat, hoewel gy lieden bekent over uw nuf- daden geftraft te worden , gyder evenwel geen groot vermaack in fchept; maar dat het eerder tegen uw wil en dank is, dat gy defe reys doet; te meer, dewijl het gebreck van geit aan den een, en gebrek van gunit aan den ander , en de kleenmoe- dighey t aen den darden , en eyndelijck het verdraeyde recht van* den Rechter, de meefte oorfaeck van u Heder verderf zijn, en1 u belet hebben een seluckiseverloffins te genieten* Alsdeíe dingen my voor oogen komen , vermanenfe my geiijck als van mijn fchuldige plicht, ja dwingen my om u-Heden de effeétén te doen iien,waerom den hemel my in de werelt gefonden heeft* en waerom ick belijdenis gedaen heb van de Ridderlijcke Or- der , en de beloften aengenomen om de nootdruftige men- fchen te helpen , voornamentlijk die door de Grooten verdrukt worden. Maar dewijl het een byfondere voorfichtigheytis, het geen men met goede wil verkrijgen kan door geen onwil te foeckén, foo vráeg ick voor eerft defe Bewaerders en den Com-' miifaris, of het haèr geliefte fy, u-lieden los te maecken, en tfc laten in vreden heenen gaen, alfooder wel ándere fullen te krij- gen zijn, die den Koning in diergelijcke gelegenheyt konnen dienen. Want my dunkt het ëen vreemde faek te zijn, flaven van die genen te maecken, die Godt en de Natuer vry gefchapen heéfr,té meer,gy Heeren,dewijl defe lieden in hét minfte tegens u niet hebben miidaen. Derhalven een yeder moetfijn pak dra- gen. Wy hébben een Heer in den hemel,die Wel forge draegt om debooien te ftraffeii^endè goeden té vergelden. Ook is hét niet behoorlijk > dat eerlijke Uèdenbéulën 2ijh vari ttúander, en dat Κ 1 om
|
||||
■"■■■■■■■
|
|||||
14.8 Eerfle Deel van
om het geen fytegens andeten begaen hebben. Ickvérfock Hit
van u-lieden met defe ftilheyt en fagtmoedigheyt, om dat ick , indien gy my hier in gehoorfaemt,eenige reden mag hebben om u-lieden te bedancken: en indien gy fulks niet gewillig en doet, defe lancie en dit fwaert, met de iterekte van defen mijnen arm, fullenudaer met gewelt toe dwingen. Hoe ioet gaet hem dat af ? zey de Commiflaris: neen, gy hebt het niet qualijk voor. Men fal u de Gevangens van den Koning los laten, gelijk oí wy daer meefter van waren. Gaet gy uws weegs, goeden Heer, en geeft den Barbier fijn becken weer, datgy op het hooft hebt, en foeckt hier geen dry beenen aen de Kat. Gy zijt de Kat, de Rat, en de Schelm daer by, antwoorde Don Quichot, en fonder meer te feggen, viel hem toe, eer hy fich vaerdig koffc maekeh tot verweeren i en ftiet hem met fijn lancie ter aerdc, wel dap- per gewent. En hetlucktehem wel, dat" dit juyft defen met het vierroer was. De andere Bewaerders bleven verbaeft ftaen wegens defen fchielijken overal; maer weder tot fich fclven ko- mende, floegen de hant aen haer geweer, terwijl Don Quichot fich m poftuer itelde om fig dapper te verweeren: dog het fou 'er evenwel flechtmet hem af geloopen hebben, indiende Ga- leyboeven, fiendewatgelegentheytfichaenbboi, niet hadden begoffc uyt haeroogen te fien , en hun keten te breken, aan de welckefy gebonden waren. Waerdoorde verbaeitheyt van de Wachters fodanig was,dat,nu befig fijnde met Don Quichot te- gen te itaen, dan weder met de Galey-boeven het breeken te beletten,zy noch tegen den een,noch tegen de anderen,iets uyt- rechten.Sancho van fijnen wegen hielp Gilles van Paffamont los maecken,die ook de eerfte was die op vryc voeten gerackte; en terftont loopende na den gevallen Commiflaris , ontnam hem fijn roer en fíjn fwaert; en met het roer aen leggende op den een, en dreygende den ander, fonder evenwel los te ichieten, maekte hy, dat 'et geen Wachter'mecr omtrent dorft komen: invoe- gen fy de vlucht kofen,foo door het dreygen van Paflomonr, als door het werpen met ilenen van de andere Slaven,die nu ook los waren.Sancho evenwel was hier over niet feer wel te vreden, ftellende fich voor oogen, dat defe Bewaerders fouden gaen hun klachten doen aen het Gerecht, dat haer op de ftaende voet achter aen iou zijn; 't welckhy oock fijn Heer te kennen gaf» biddende, dat hy tog terllont wilde vertrecken, en fig in het ge- bergt begeven,'t geen daer dicht by was. Stelt gy u maer geruft, antwoorde Don Qwchot,ik weet wat myte doen ftaet: en daer mede
|
|||||
1 —
|
|||||
"Ι,ι. .....
|
|||||||
Don C^UTCHOTdekMancha! Ï49
mede roepende al de Galeyboeven by hem, (die vaft beiïg waren
mee den armen Commiilaris tot op net naekte vel uyt te ichud- den, en , by hem komende om te hooren wat fyn beliefte was, fïch in het ronde om hem henen {lelden )begoft hy aldus te fpre- ken. Dedankbaerheydtvoor genooten weldaden is de welge- booren iielen eygen : in tegendeel is de ondanckbaerheydt cm van degrootfte mifdaden,' dieGodt meefttegenftaen. Ickfeg het daerom , gy Heeren» om dat gy, hebbende van mydc» ie uytfteekende weldaedt genooten, als u buyten uwe hoop ziende ¡verloft uyt de fware banden, tot danckbaerheyt u ter- ftont met deiè keten op weg begeeft na de Stadt van Tobofo, en u aldaer vertoont aen de doorluchtige Dulcinea van Toboio, cnhaeriegt, dat haer Ridder, die van de droevige figuer , u tot haer fent, en van punt tot punt vertelt, al dat ghy my hebt fíen doen, en alfdan geef ick u vryheydt om te pen waer het u beliefc. Gillis van Pailamont, uyt naem van al de anderen , gaf daer op tot antwoort: Het geen gy ons beveelt, myn Heer, is een onmoogelijckheyt boven alle onmoogelyckhedeix ,i alfoo wy niet by malkander durven op wegblyven , maer gënoor- faeck zyneenyederfyns weegs te gaen > om ons inhetinge- want vande aerde voor de Juftitie te verbergen, die ionder twijffel ons wel haeft op de hacken fal zijn. 't Sal dan beft wefen, myn Heer, dat uw Genade dit bevel van na Tobofo te gaen gelieft te vcrandereen in een feecker getal Ave Marías, en Credos, die wy garen voor hem willen bidden ; en dit is een faeck, die wy foo by nacht als by dag konnen te weeg brengen > vluchtende of ftil fittende : maer te dencken, datwy tegen- woordig ons weer fouden keeren na de vleespotten van Egypten, ick wel leggen, onfe keten te nemen, en daer me na Tobofo te gaen , dat "is foo veel of gy met de hant aen den he- mel wout raecken , en daer zyn wy foo wel toe genegen , als om ons daer aen dien boom op te hangen. Wel dan, by kruys by kras, begoft Don Quichot te fweeren, hocrenfoon als gy fyr„ Gillific Paropille, of foo als men u noemen mag, fopïultgy danalleen daer na toe, metal de ketenen op den hals, dat wil ik ubelooven. Maer Paflamont, die dit niet wel verdragen koft,en nu alreets wel had gemerkt, dat het den Ridder niet vaft en had, alioo hy dat fot ftuck werks had beftaen , van haer te verloflen, hoorer.de iig op fuik een manier bejegenen, gaf iyn gefellen een wenck ; en daer mêachterwaerts tredende, begoftenfemet iulk een gewelt met fteenen te werpen., dat den armen Don Quichot |
|||||||
ι ^o &£?ββ T>ee¡ van
niet wifl: waei hy blijxen' Cou; e» Ronzinant felve maekte geen
meer werck van de íp.qoren , ais of hy van kooper was geweeft. Sancho gebruyckte/yu Ezel tor een bolwerck, en pntíchool ib defen fwaren hagel ílag. Pon Quichot koft zig foo wel niet be- fchermen, of hy kreeg ik weet niet hoe veel goede keyen hier en daer op de ribben, en die met fulck een gewelt geworpen,dat hy der van teraerde vi,el. Nauwelijks lag hy hier, ofdeScudent was hem op het lijf, die hein het becken van fyn hooft af nam, en hem met het felve dry of vier ílagen op de fchouders gaf, en omtrent foo veel op de aeide, invoegen het vol buy lenen blut- fen was. Sy namen hem yprder een rocksken af, dat hy over fyn wapenen droeg, en fowden hem dehalvelaerièn ook uytgetroc- ken hebben,hadden fe «iet re vail geweeft.Sancho moft 'er mede den paltsrock laten, en bleef in fyn onderfcleetjes ftaen.ven iy deelende deièn roof onder malkander, gingen een yederfyns weegs aen der heyden , meer bekommert vqor het Gerecht, als om de keten op te nemen, en daer medena Me-vrouw Dulcinea te wandekn.En alio bleef den Ezel met het Paerr,Sancho en Don Quichoti,moerlyckalleen,ichuddendeden Ezel nog fomwy- len de ooreti,alfo hy dacht,dat dien hagelbuy nog niet over was. Ronzinant lag neven fyn Meefter , zynde eyndelyk mede onder de voet geraekt. Sanchó was fo dun, datmen hem door een ring ibu getrocken hebben , en evenwel meer bevende van vrees, als van de kouw^en Don Qüichot niet met al wel te vreden,io qua- Jijck van defe menfehen gehandelt te zijn , die hy foo veel °-oets gedaenhad. Het XXÍÍÍ. Hooft-ituck.
Pan httgeen Don Qtihhot in Sierra Morena gebeur deinde eenvan
de lelt (item β e /¡<vont lieven <van defe deftige Ηίβοτί(. DO'.i Quichot fiende iïg opdeiè wys onthaclt, ièy te^en fyn
Schiltknaep: Ik heb altoos hooren feggen , dat fielen goet te doen, iswarer in de zee te dragen. Indien ik gelooft had het geen gy my had gefey t, ik fou die moey te wel gefpaert hebben. Doch patientie, het is nu te laet: maer voortaen beter toe^e- fien. Dat ial men wel haaft bevinden , antwoorde Sancho: maer dewyl ghy fegt, dat, indien ghy na mijn geluyftert had , gy die moey te wel ioudt gefpaert hebben , fo wil ik u op nieuw waer - ichou wen voor het Gerecht;want ik weet wel,dat iè niet veel na iiw Ridderfchap vragen iujkn: ja my dunkr,dat ik fealreets ach- |
||||
Dom Quichot déla Mancha.' 15-1
ter my heb. Gy fijt van hatucrevreelachtigh, Sancho, zey Don Quichot: maer op dat gy niet feggen ibut, dat ick hardtneckig ben j en nimmermeer uwen raedt neb willen volgen, ben ik te- genwoordig te vredenjdog dit moet geichieden op conditie dat gy noch by mijn leven, noch na myn doot,het felveaen yernant feggen fult, of dat gy fult verklaren, dat het door uw bidden en fmeecken, en niet door vrees gefchiet is · en foo ghy anders iegt, iegick van nu af aen, dat gy het valichelijck liegt, en liegen fult, ibo menigmael als gy het iegt: want alleen het gedencken van te vluchten, en dat voor een faek die niet meer als dele importeert, fou maecken,dat ick hier alleen iou blyven, en verwachten niet alleen het Gerecht of de Broederfèhap, maer felfal de Broeders van de twaelf Stammen Ifraels , de feven Broeders der Macha- been , en Caftoren Pollux , ja al de Broeders en Broederfchap- pen dieder in de werelt zyn. Myn Heer, antwoorde Sancho , het wycken is geen vluchten, en het wachten isaltyt geen dapper- heydt, wanneer het peryckel ons te groot is, en gelyck het fpreeckwoort fegt, daer komen meer als een j en weet Heer, hoe flegt dat ick ben, dat ik evenwel nog raet en daet ten beften Jieb, en het falunoyt rouwen die te volgen Daerom,Heer, klimt op uw Paert 5 en kont ghy niet, ick fal u helpen, en volgt my: want myn hart gecuygt my, dat wy tegenwoordig beter de voeten, als de handen, vannooden hebben. Don Quichot fat op , fonderveel woorden te maecken ; en Sancho op lytj Ezel klimmende, begaven fe fich na een gedeelte van de bergen van Sierra Morena, daer dicht by, hebbende Sancho de meening om de felvegeheel door tetrecken, enAlmodovardel Campóte fíen, en fich voor een wijl in die jouwe gebergtens te verfehuy- len ; houdende het voor een goet teecken, dat hy ίο heelshuyts dit onweer van de Galeyboeven ontkomen was.Dien fel ven nagt quamen ie noch in hetdiepfte van het geberghte, daer Sancho gpet vonteenige dagen over tejjrengen, ten minften ibo lang, tot dat de ti jdt over waer , datmen de Schepen toeftelt. En alio namen fy hun herberg tuffchen twee rotfen, en eenig geboomt. Maer het wonderlyk nootlot, 't welk na het gevoelen van deie, die het rechte licht des geloofs noch niet gefien hebben, alle din- gen regeert, ordonneerde de faken op fulcken wijfe, dat Gilles van PaiTamont, dien vermaerden roover en dief, willende fich mede ten beften verbergen voor 't náfoecken van het Ge- recht ,iuyft dit gebergte voor fijn fchuylplaecs nam, en by geval . Κ 4. ..'" . 4 aen |
||||
152 Eerfle OeelSvan
aen den felven oorf. daer fig Don Quichot en Sancho onthielden,
pp fuik een tijd, als iè noch te kennen, en even in flaep geraeckt waren. En gelijck de gelegentheyt gemeenlyk den dief maeckt, en de noodt een icharp fwaert is , kreeg hy een temtatie om den Ezel van Sancho te fteelen, ibnder op Ronzinant te achten, die hemdemoeyrenietwaert docht te zyn .Sancho dan was vaftin ílaep,enPafíamont pafleerde met fynEfel weg,en was al een goet ftuk weegs van daer , eer het Sancho gewaer wiert. Ondertuilen den dageraet aen komende, vont Sancho fyn Ezel niet,en fiende fich van fyn (bete macker berooft, begoft het jammerlijkfte ge- ichrey temaecken, dat oyt oor gehoort heeft, invoegen Don Quichot, daer over wacker wordende, hoorde dat Sancho vaft kiaegde: 6 licht van myn oogen, myn hart,myn ingewant,ftut van myn huys , vermaeck van myn leven , myn voedtfterling, myn vreugt, myn verlichtingen halve onderhout van myn per- ibon,want met twaelf iluyvers, die ik daegs met u winnen koil, hielt ik foo veel als myn huys op. Als Don Quichot defe klag- ten hoorde,en de ooriaek wift,vertroofte hy den ellendigen San- cho ten beften dat hy koft,en badt hem , dat fig wilde te vreden ftellen, hy fou hem een briefjen van fyn hant geven, waer mê hy fou belaften,dat Ie hem dry fouden geven van de vijf Veulens,die hy 't huys gelaten had. Dit vertroofte Sancho niet weynig, die derhalven fyn oogen afvaegde, en fyn Heer bedanckte voor de milde aenbieding. Macr acCe, fo haeft als hy in het midden van <lit gebergte gekomen was, kreeg een byfondere vreugt in fyn hart, fiende de plaets fo bequaem tot de avontueren , welke hy focht} komende hem in gedachten de wonderlijcke toevallen, welke de dolende Ridders in diergelijke plaetièn plagten te ont- moeten ; waer over hy fo diep in die mymeringen raekte, dat hy iig felf en alles vergat. Maer Sancho had geen andere,als íyn hol- lé maeg te vullen met de overblijffels van den roof, dien ie van de Klerken gekregen, en nu, by gebreck van den Ezel, achter op Ronzinant gebonden hadden. Hy dan gaende kort daer achter, kreeg nu dit dan dat uyt de provifiekorf, fonder dat hy op eeni- ge andere avontuer dacht; OndertufTcljen fiende Sancho fyn Meefter befigh , om ik weet niet wat met de punt van de lande om hoogte heften i liep hy der na toe, juyft als Don Quichot h|| felve op had, fynde een maelken, dat half,ja wel heel verrot wás. Evenwel was het fo fwaer, dat Don Quichot het niet koft om hoog krijgen; waerom Sancho het felve nemen,en uyt bevel van íyn Heer openen moíl. Dit deed'Sancho met een byfondere vaci>
Í
|
||||
Dow Ου iCHOT de la Mancha- i$$
vaerdighey t; en hoewel de mael met een keten geflootcn was» koft hy evenwel door de gaten, dieder in verrot waren, Hen, dat 'er vier hemden in waren,van goet fijn hollants linnen,beneffens nog eeuig ander lywaet, wel ichoon en iuy ver,en boven dat vont hy ineen knoppeldoeck een goet deelgoude kroonen. Hydit fiende, riep overluy t: den hemel moet gedankt fyn, die ons een- mael een profy telycke avontuer toegeibnden heeft: en foekendc nog meer,>ront hy eenmemory-hoecxken,dat heel koftelykbe- ilagenwas. Diteyfchte hem Don Quichotaf, en ley, dathy het geit voor hem fq.u houden. Sancho maekte duyfent bafeloí- manos, en fonder veel te weygeren, knoopte het in het pakje daer fyn eten in was.Don Quichot dacr op iey tegen Sancho, dat hy niet anders koft denken , of den een of ander reyfiger moft. doordefe geweften iyn komen reyfen, en van de roovers en ichelmen befprongen, omgebragt,envoorfeker aldaer ergens Ín de aerde fyn geftopt. Dat kon niet zy n,verftont Sancho daer en- tegen, want dogt hem, indien het dieven »f fchelmen waren ge- weeft , fouden (y daer het geit niet gelaten hebben. Gy legt de waerheit,fey DonQuichot,en daerom kan ik niet bedenken,hoe de faek mag gelegen zyn: dog laetons het tafel-boecxken eens befien, of'er ook yets tot opening van de faek gefchreven ftact. Hy deed het open,en't eerfte dat ie daer in vonden,w*s een Son- net , haeftig, maer evenwel met een goede letter gefchreven, 't geen Dou Quichot,op dat hetSancho mogt hooren, overlujt begoft te lefen. Of'tjchort de Min aen kennis ehverftant,
Ofroreedtheyt heeft het alles ingenomen> \ O/ by txiyn ¡mart en kan in Ung niet komen De oor/aeck wan myn ongewone brant. Is ι din een Godt tfiogryptgeen weetkeytflant In fine borfl, noch toankund in fijn finnen : Waer vind itk dan de oorpteck van dit minnen. Van 'tleet, dat my vermei ight hant voor hant ? Zyt "ghy het dan, o Phyllïs} neen bet leven En heeft het goet hy *t quaet geen plaets gegeven E» d' hemelis julck onrecht noyl gexoent\ Mijn doot nochtans en valt tny niet t 'ontvlieden, Want toie [al heyl, wie boel, mie hulp aenbieden% Oaerd*oor\aeck vantni'\nquael bluft onbekent ? Uyt deie blyk, vervolgde terftont Sancho, valt niet te beiluyten noch te raden van de gelegentheydt vande iaecki 'tenwaer Κ 5 men
|
||||
154 - Eerfte Deel van
menbydefèndraetlietgeheele kluwenkoft krijgen. Evenwel
deie Perfoon, iey Don Quichot, is een goet rijmer, of ik ver- ilamy dekonftniet. Sooverftaet uw Genade de konft van rij- men oock ? vraegde Sancho. Al veel meer als gy denkt, Sancho» antwoorde Don Quichot, en dat fult gy fien, wanneer gy aen myn Dulcinea een brieí fule brengen, altemael van boven co: be- neden in veerfen geichreven. Want dat moet gy weren, dat al de oude dooiende Ridders in haertijdt brave Poëten, en deftige Muficyns zijn geweeft; alfo die twee bequaemheden, of om be- ter te leggen, bevallykheden,aen de doolendeMinnaers vaft fyn. Wel is waer, dat haer veerfen meer geeft.als toon.tii fig hadden. Maer ondertuiTen, myn Heer,vervolgdeSancho,indien gy voort keft, gy fout miflchien noch het een ofhet ander vinden. Don Quichot daer op flaet het blaetjen om , en fagh wat anders. Dit is Proia,of onrym, Sancho, feyd'hy, en het lijckt wel een brief. Een brief, mijn Heer? vraegde Sancho.Ja een minne-brief.na my dunckt, antwoorde Don Quichot Leeilfe tochoverluyt, badt Sancho, want ick hoor die dingen geweldig garen.Wel aen dan, antwoorde Don Quichot, en begoft met een op deië wijfe. Uw valfche beloften, en mijn ongelutk, hebben my aen luik een plaets ge- ¿ragt» van waer eer de tyding van myn doet aen u ¡al komen, als de éorjaeck van mijn klachten, Ghy hebt my veracht, o ondanckbare, en dat voor een die meer heeft',dog evenwelniet meer verdient als ïk. Maer indien de deugt njekdom toas, Jou ick nog reden hebben om eens anders geluck te benyden, noch mijn eygen ongeluck te beweenen. Het geen uw fchoonbeyt verdient, hebben uwe wenken omverrege- ¡meetm, Ό oor de eetflemeende tck, dat ghy < en Enghel waert j maer door het tweede heb ickgefien, dat ghy eenvrouw zijt. Blijft in vrede, o oorfaeckvanmyn onvrede', en den Hemel wilgeven, dat het bedrogh van uw Bruydegom altoos magh bedeckt blijven, op dat gy'in geen leetwefen vallenmooght van het geen ghy ge Jaen hebt, mchitkgeen wraeck nemenmagb van die daer ick defelve niet van begeer. Den brief geleien zynde,vervolgde Don Quichot:dit laetfte,
Sancho, houdt ons al even wys.Dit is 'er evenwel van, dat het een ongeluckig minnaer is geweeft, die den vinder van dele re- gels is;en fiende met een het boeexken door, vond hy nocheeni- ge*andere vaerfen,en brieven,van de welke hy de eene leien koft, en de andere niet: maer foo veel hy kon ondervinden , waren het altemael minne-klachten, de eene op defe, ende andere op een andere manier. Mae* terwijl Don Quichot hetboeck . ·. . door- |
||||
Dow Quichot déla Mancha. 155
dooríocht, examineerde de goede Sancho de inaei vaft, fondee een eenigh hoeckjen onderfochc en onbefpied te laten, tbt de pluckíels en wollekens toe, hoopende nog al meer te vinden als de voorfehreve kroonen, die over de hondert in het getal waren.En hoewel hy niet meerder op en deed', hieldt hy al fyn lyden voor wel befteet;fonder al fyn lollen, flagen, en andere el- lende van braR^n, &c. ja fijn rok en Ezel meer te achten, als de wint die daer heen waeyr, denkende nu voor alles dubbelt over wel betaelt te zyn. Ondertuflehen had de Ridder van de droevige figuer groot verlangen om te weten, wie den eygenaer van deiè dingen was , fchoon hy wel oordeelde door de om Handigheden van de veerièn, het gout, en het ly nwaet, dat het geen flegte kat en was, maerwel een Minnaer van ftaet, die, gedreven door de mishandeling van fynLief,fig felven in eenig wanhopig voorne- men geworpen had. Maer dewyl hy in defe onbewoonde plaet- fen niemautvont, die hem opening, of nader onderechting, fou konnen doen, vervolgde hy fyn weg, fonder een ander te nemen als't myn HeerRonfinant beliefde;altoos de gedagten hebbende, dat hem in defe woefte plaetièn niet fou konnen miíTen eenige vreemde avontuer te vinden. Op defe manier voort rijdende, lag hy voor hem op de top van een kleen bergsken,dat voor hem lag,een Menfch herwaerts en derwaerts van de eene plaets op de andere fpnngen , en dat met een byfondere wackerhey t. Hy fag van verre, dat hy fwart en dick vanbaert was, fwaer en gekruk vanhayr, bloots voets,alleen feeckerflagh vankoufen, maer heel gereten en gefcheurt, beneffens een broek, wel van fluweel, maer heel gebroocken en geflentert, aen hebbende, invoegen men aen veele fyden het naekte vel daer door fag. Hy was bloots hooftSjen hoewel hy geweldig vaerdig voort fprong, koft even- wel de Ridder al defeomftanaighedenbequamelyk onderichey- den. Hy tragte hem na te volgen, maer het was hem onmoog- lyk , alioo het ftreedt met de fwackheytvan Ronzinant deiè rouwe gebergten te beklimmen, voor namentlyk dewyl hy van mtuere aemborftig, en leer phlegmtaijk was Terirondt kreeg Don Quichot de gedachten, dat dit den eygenaer van de gevon-r «Ie mael wel mocht weefen, en nam derhalven voor, hem te foe- ken, al fou hy een geheel jaer daer in toe brenghen: en alfoo be- lafte hy Sancho, dat hy de eene fyde van het geberghte fou om gaen, gelyk hy de andere, op hoop van hem op deiè wyiè op re doen. Dat fou ick niet konnen doen, antwoorde Sancho , want indien ick my van uw Genade affonder, fal my terftom de vrees,
|
||||
vrees met duyfent inbeeldingen en geíigten komen befpringen ;
en houdt derhalven dat voor een vatte regel, dat ik my van nu af aen niet een voet breet wil affcheyen. Laet het dan foo zyn, anc · woordeden Ridder, en het behaeght my feer wel, datgyufoo feer op myn moedigheytverlaet,die u ook noy t hulp Tal weyge- ren,al waft dat u de ziel felf verliet. Volgt my é*f, kort na,en Eet gauw toe, en laet ons dat .berghsken ront otó; ^en, miiïchien of wy dien menfeh ontmoeten, die voorfeeocèi't5e eygenaer is van het geen wy gevonden hebben. My dunkt, beregte Sancho daer op,dat het veel beter fou fyn hem ongefocht te laten: want Í00 wy hem vinden, en hy de eygenaer is, foo gaet het ieecker , dat ik de buy t weer fal moeten over geven: daerom fou het beter zyn, dele onnutte moeyte te fpatcn > en dat ick het felve vredig bleef beimen, tot dat iich den eygenaer doo\· een andere wegh, en die ons níet eens foo veel moeyte koft, van felf komt open- baren, en dan ondertuilchen dagen tact. Gy bedriegt u ielven daer feer in,Sancho,antwoorde Don Quichot,want als wy maer vermoeden wie den eygenaer is, zyn wy genootfaeckt hem te foecken : en indien wy iulcks niet deden, iou het geweldig ver- moeden, 't welk wy dacr van hebben, ons in de felve fchult ftel- len,dan oi hy 't was. Invoegen, Sancho myn vrint, laet u niet verdrieten, dat wy hem foecken,op dat wy ons gemoedt mogen ontlaften : en daer mede gaf hy fyn Paert de fpooren , en Sancho volgde hem te voet na, vertrooftende fich in het verlies van fyn Ezel, met de hoop die hy van de dry Veulens had. Sy dan een deel van dit geberghte om gewandelt hebbende, vonden eynde- ïyekineenbeeexken een Muylezel doot leggen > en nugelyck als van de wormen half opgegeten, mee fael en toom, en alle andere toeftel; 't welk noch te meer het vermoeden beveffigdcj dat defen Man den eygenaer van her een en het ander was. Ter- wyl ie hier op fto^den enfagen, hoorden fy een gefluyt, gelyck als van een Harder die het vee hoedt ;en terftont vernamen ie aen de flinkerhandt,oji> het hoogfte van den Berg,een kudde Geyten, en een ouden Harder die de ièlve hoede. Don Quichot riep hem toe, en badt hem,dat hy om laeg wilde komen. Den ander riep hem weder tpé, wie hem in die woefte plaets gebragt had, daer men niet minder als menfehen fag ? Sancho badt hem wederom, dat hy om, laeg fou komen, en dat hy het hooren fou. Dit deed' den ander ; en komende daer Don Quichot was,fey hy vorder: my dunckt , dat ghy vaft deien Muyl aenfiet, die daer nu over de fes maenden gelegen heeft:of hebt gy miilcliien.den eygenaer gevon-
|
||||
Dom QüichoT déla Mancha. 15^
tfevondenVWy hebben niet gevonden,antwoorde Don Quichot» als alken een maelken, en dat niet wytvan hier. Ick heb het oock wel fien leggen, zey den Harder, maetnoyt durven op- nemen, noch genaken, uyt vrees van eenig onheyl, en om niet voor een diei aengefien te worden, want den Duyvel ie loos. Dat hebben wy oock gedaen, antwoordeSancho, ick heb het mede gevonden , doch dorft 'er op een heek fteen- worp niet na by komen, macr heb het gelaten gelyck hzt was, want ick foeckmyn handen niet te branden. Segt my, goede vrient, vervolgde Don Quichot, weet gy niet, wien dele din- gen toebehooren'? Het geen ik u fou weten te feggen,antwoord· den Harder, is, dat het omtrent fes maenden, min of meer, gele- den is, dat'er een aerdig Jongman by een deel Harders hutten, omtrent dry mykn van hier , gekomen is, rydende op defelvc Muyljdie daer nog kyt,en met defclve mael die gy gevonden,en niet opgeraept hebt. Defevraegdeons,wathetalderrouwilcen woeftfte gedeelte Yan dit gebergte was. Wy antwoorden hem > dat het was de plaets daer wy tegenwoordig zyn; en dat is het ia der waerhey t: want indien gy maer een hall myl verder ry t, lal het u niet mooglyk zyn weer uyt te geraecken: invoegen ick my op het hoogfte verwonder, hoe gy tot hier en toe noch ge- komen zyt, aliooder geen wegen is die herwaerts leyt. Ik wil u vorder feggen,dat den Jongman,hoorendeonfeantwoort,fyn. Muyl omwende, en begoft na de aengewefen plaets toe te ryden, latende ons allen op het hoogfte over fyn brave geftaltenis ver- wondert, oock niet minder over fyn vraeg, en de haeft die hy had om na defe wildernis te vertrecken. En zedert hebben wy hem noy t meer geilen, behalven dat hy over cenige dagen een van onie Harders ontmoet is, dien hy, fonder een woort te fp reeken, dapper afgeroft heeft: en liep daer me weet heen» na het dichfte van het gebergte, na dat hy hem al fyn kaes en broot had afgenomen. Alswy dit gehoort hadden, heb ick met ecnige andere Harders my opgemaekt, en hem twee dagen ach- ter een wefen foeken, tot in het dichtfte van het gebergte, ten eynde van de wekken wy hem gevonden hebben in een grooten hollen eyeken-boom. Hier uyt quam hy eyndelyck tot ons voor den dag, met groóte ftilligheyt, zynde fyn kkedcrenioo geweldig TCÍcheurt, en hy foo door de Son verbrant, en voor de reft in het aenfien foo mifmaeckt, dat wy hem niet fouden gekent hebben , 't en waer het geen wy van iyn kleede- rea tot getuygenis der waerheyt namen, Wy gaven tem
|
|||||
·)
|
|||||
^^^mm
|
|||||||
158 Eerfle Deel van
Hem té vèrftaén, dat wy hem fochten. Hy groete ons beleefde-
lyk, ehiêyonS metweyriige; maer feer goede en béquame re- denen , dát wy ons niet behoefden te verwonderen van hem in defër voegen te fien gaen, dewyl hy fulcks gehouden was re ¿oen, tér dorfaeck Yan feeckere boete en penitentie, die hem om fijner fönden wil was opgelegt. Wy baden hem , dat hy ons fou leggen , wie hy Was; maer koften hem daer nimmermeer tbebrehgemen torders, dat hy ons fou aenwyzen, waer hy fou te vinden zijn, op datmen hem ibmwijlen eenig voed fel moche toebrengen,/onder het welk hy niet leven koitjof dat hy felf fou komen om fíjn kofl: te halen, ibnder dat hy behoefde yemandc anders laftig te vallen. Wat fijn wooning aenging, feyde hy, die was niet anders als daer hem de gelegenthey t aenbood, en daer hem den nacht overviel; eneyndelijkbefloothy fíjn reden met één bedroeft en jammerlyk weenèn , invoegen het wel een hart van fteen moffc geweeil hebben, die hem daer in geen gefel- fchap had gehouden , voörnamentlyk, gedenckende in wat ge- ftaltenis wy hem het aldereerft genen hadden, en hoe wy hem nu tegenwoordig vonden, alfoo wy wel oordeelden, dat hy van feer goeden huyie moft zyn, hoe boers wy ook waren. Als hy aldus een weynig gefproocken , en een wijl geweent had, hielt hy eyndelyck kort ftil, en floeg fíjn oogen na de aerde, en bleef Í00 een lange wijl fitten kijekén, ibnder iïch te roeren,bIijvcnde wy terwijl öpgetoogen,én verwondert wat hiervan komen fou i tot dat Wy door het op en toe ilaen van fijn oogen , het rimpelen van fijn voorhoofden andere gebaren meer,begoiten te vermoe- den,dat hem een manier van fot-of dolligheyt over quarm : maer wy fagen daer Wel haeft de Waerhey t van, wanneer hy met een groóte verwbetheyt oprees, eh den naeften,die by hem ftont,by de kop vatte,mer fuik een raièrny, dat,iridien wy daer niet voor geweeir, waren, hy hem met fíjn handen en tanden om het leven fou gebracht hebbeh,in het midden van deiè woorden:Ha, gy fchelmfche Ferdinarido, hier fult gy my nuhetongelijck betaleiijdat gy niy gedaen hebt: defe handen fullen u het hart uy t den boefem rucken, in het welk al de boosheden en fchelmeryen van de werelt gehuysveft zyn, met duyfent diergelijcke andere dingen meer,die al op Ferdinando iloegen.Wy kregen hem eyn- delijck los, met groóte moeyte; en hy,ibnder een woort meer te fpreekeii, verliet ons, loopendë in het dichtite van het gebergte enhetbóièh, invoegen het ons onmooglyck was hem daer te volgen. Hier door kregen wy texftont een geyoelen, dat fjn fot-
|
|||||||
Dow Quichot dela Mancha. typ
fotternyen by vlagen ach quariïen, en dat defèn Ferdinando hem cenig ongelyck moftgedaen hebben, gelyck uytal den handel lichrelyck af te meten was; 't welck alles naderhant beveiligt is geworden, wanneer hy dickmaels voor den dag komende, en van den eenen Harder gewillig, en van den anderen met flagen het eten nam: want als hy in defe fotheyt is > al willen iè hem al het eeten gewillig geven, begeert hy het evenwel niet te nemen, fonder haer met vuyftflagen te betalen. Maer als hy by fich fel- ven is, bidt hy haer om Godts wil om het geen hem nodig is; en als hy het oncfangt, bedanckt hy fe beleefdelyk, en dat niet ion* der tranen. En om de waerhey t te leggen, Heer, vervolgde den Harder, ik en noch fes andere Harders .beneffens twee Jongens, hebben gifteren voor genomen, hem op nieuw te gaen ioeckenj, en gevonden hebbende, is het niet met wil, ten minften met ge- welt, na de ftadt Alfnodovar te brengen (welcke plaets hier acht mijlen van daen legt) om hem daer te laten genefen, indien fyn iiekte anders geneeflyk is ¿of te}) minften te vernemen wie hy is, wanneer hy by fig fèlven is,en fo hy eenige vrinden heeft, de fel- vcn kennis van lyn ongeluk te doen hebben. Dit is 't,gy Beeren, 't o-een ick van defen Menfch weet te leggen, en op het geen gy my vraegt te antwoorden; en gelooft vry, dat hy den eygenaer van dei«- gevondene dingen is, namentlyckjdie felve dien gy foo over het gebergte hebt fien ípringen (want dat had hem Don Quichot al gefegt) die niet weynig verwondert bleef, over het geen hem den Harder had vertelt: en alfo hy verlangen had om noch meer te weten,nam hy voor fig,hem over al te ioeken,fon- der een gat of hol ondoorfogt te laten,tot dat hy hem fou gevon- den hebben.Maer fyn geluk was hem hier beter in,als hy gedagt had , alfo den Jongman op de eygene itonr uyt de kloof van een rots voor den dag quam, fpreeckende eenige woorden tegen fich felf,die niemant van naby, ick fwyg van verre,koft hooren. Syn gewaet was gelyck wy het beichreven hebben, invoegen Don Quichot weffag, beneffens öockaen eenige andere omftandig- heden en overblyffels van fyn kleding, dat hy een perfoon van meer als gemene ftaet moft zyn. De Jongeling,by haer komen- de,groete haer allen met een heeiche ftemme,doch evenwel ieer beleefdelyk.Don Quichot groete hem weder op de ielve manier, die daer op komende by Ronzinan te, iloeg meteen behaeglycké manier fyn armen om des Ridders lyf, en omfyeliHe hem met fuik een vrientfchap, én dát ib lang, als of hy Jang goede kennis met hem had gehad. Eyndelykhemeen wylorahelft hebb€nd"e, |
||||
i go Eerfie Deel van
trat hy een weynig te rag, en bleefhem ioo ftaen aenfïen, gelyfr;
ook Don Quichot hem i ftaende alfo die van de droevige ngucr en die van de quade figuer tegen malkander aen ; die'van hec Bofch niet minder verwondert over de gedaente,en vreemd flag ■van wapenen van Don Quichot -t als Don Quichot over hem. Eyndelyk die van de quade figuer was de cerfte, die den mont op deed, eafey het geen inhetnaefte Hooft-fhick fal verhandelt worden. HetXXIV. Hooft-ftuck'.
in het wekk verhandelt wort hit vervolg der Avontüer van de
Sierra Morena. DE hiftorie íegt,dat Don Quichot met groóte aendagt de re-
denen van den Ridder van het gebergt aenhoorde, dewelke aldus waren: In der wacrheyt, Heer, wie gy oock zyt, (want ick ken ü niet) ickbedanck u feer wegens de beleeftheyt die gy my getoont hebt,en iou wel wenfchen de gelegenthey r te vinden om u meerder als met de wil te dienen , volgens de beleefde ont- haling die gy my in het eerfte aenficn hebt gedaen: macr het ge- lieft myn nootlot my geen andere faeck te gunnen, om u goer- willighey t jegens my te vergelden als alleen de genegentheit om u dienft te doen. De myne, antwoorde Don Quichot, zyn al!ee- nig om u te dientn ,aengemerkt ik by mijn fel ven voorgenomen liad,uy t dit gebergte niet te vertrecken, voor en al eer ick u ge- fproocken en onderfogt had, of ick aen de fmart, die gy klaer- lick met uw leven toont te gevoelen, eenigehulpofonderitant fou konnen doen, 't welck ick met alle neerftigheyt fal foecken te bejagen.En of by geval uw ongeluck foodanigwas, dat het de poorten vooj* alle hulpmiddelen fluy t,wiï ick u evenwel myn geíelfchap aenbieden, om het felve met u te helpen beíchreyen y alfo 't geen kleene trooft en is,ecnig ge£el in lijden te vinden. En indien het loodanig is, dat dit myn goet voornemen weder eeni- ge beleeftheyt van uwent Wegen verdient.fo bid ik uw Heer, vol- gens de overvloet die ick daer van in u fíe, entegelyck befweet u, by de faek die'u het alderliefïle mocht zijn, my te willen feg- gen, wiegyzyt, endeoorfaeck welckeuindejfe eenfaemheyt dringt te leven, niet anders als eenig wilt gedierte, foo vreemt van uw hoedanighey t, welke men uyt defe weynige omftandig- heden welbeièften kan. Enickfweeru, voegde Don Quichot 4aerby,by de Order van de Ridderfchap, de welke ik ontfangefi ' - heb,.
y
|
|||
Don QÚíCHot dek Mancha,", i6V
heb, hoewel onwaerdig; dat, indien gy my hier in geueft te wülè te fyn , ik oock toonen fa! in uw belang J«e en wat ik ben, I^dJphcht,diemy ^f^^1^^^
die Don Quichoc op deïèwyfc hoorde fprecken, deed wetan- teThernvanboPven tot beneden rebellen-, «nacUthyhem wel doornen had, ieyhy : Indien gy yemandj eenigeeen byα hebt, om de wille Godts, bid ick « my het felve £ffTO£»£ foo Kaeft als ick een weynig (al gegeten hebben „fal£*tog- lyck ehyvanmy verfoekt, tot belooning van defe goedege-, Jegeítl/eydtdJ ghymy getoonthebt. Terftont g«g&#£ nafyn broodtkorf, en den Harder tot fyn knapfak, en««?den ellendige» te eten, die daer ^deteweixkgmggeli]ckdekin' derendie demont noch volhebben aIs ly de andere broek daer in iteecken. En ondcrtuflcheii terwijl hy a* was er aagf eenwoortiprack, of van hem hoorde. Als hy nu wel gegeten had , gaf hy haar een teeckên om hem te volgen,, en bragt haer by een groen beemdeken, dat een weynig van daer aen de voet van een rots lag.Daer gekomen zynde, leyde hy hg pp de groene kruyden neer fgeli jek oock het geheele gefelichap deed, fondee , dat yemandt een woort fprak , tot dat ey ndehjk den ellendigen Boslooper aldus begoft : Indien het uw wil is, gy Heeren, dat iK u in weynig redenen ieg de gtootheyt van myn onheylen, loo Vil ick ¿oock verroc'ht en belooft hebben, dat gyheden van uwe zijde, door geen tuffchen-fpreecken. of vragen, deloop van myn verhael wederhouden fult: want op her felve ount daergy fulcks fult gedaen hebben, daer fal fe oock blijven fteeken. Dele voorwaerden brachten Don Quichot weder in gedachten de vertelling van Sancho , aengaende den Harder die zijn Geyten over voerdcdic ook aen een ipijeker was My ven hangen. Maec , den ander vorders vervolgende i feyde: Het geen ick, alhier be- ding, gefchiet alleen om dat ick myn dendert kortelyk verha- len wil i want de felve weder in gedachten te brengen, kan my nergens toe dienen, als om nieuwe fmarten by de ouden te voe- gen : en hoe gy lieden my minder vraegt, hoe ick eer lal ge- daen hebben 5 hoewel ick geen faecM van belang onverhaelUal laten, om aen uw begeeren voldoening te geven. Don Quichot. beloofde het hem uyt naem van het gefelichap i en daer op bc goilden ander fyn vertelling. Myn naem is Cardenioj mijn Vaderlandt een der voornaemfte Steden van dit Andaluzia; myn Gedacht edel ; myn Ouders rijck ; en myn onge- val foo groot > dat het niet weynig van myn Ouders |
||||
ι fa Eerfie Deelvan
befchreyt, en van myn Geilacht en Vrienden beklaegt moet fyn,
fonder dat fe met hun ryckdom het felve konn.en helpen of ver- goeden , alibo de goederen des wérelts weynig helpen om de wil des Hemels tebuygen. In 'tièlvegeweft leefde eeu fchoone, Lufcinda genoemt, loo edel, en ibo rijck als ick ; maer veel ge- luckiger,oock onitantvaftiger, als myn eerlyck voornemen ver- diende, Defe Lufcinda beminde, begeerde , ja aenbadt ick, fèlf van myn kintiche dagen afjen op de felfde wijfe beminde fy my, foo veel als haer onnooiêlen ouderdom toeliet.Onie Ouders wi~ ften onfer beyder genegentheden,en waren daer r*ver niet qualyk te vreden,alfoo fe wel íágen, dat het toch op een houwelyck uyt " komen iou, ter oorfaeck der overeenkomft van onle hoedanig- heden en ftact. Aldus wiefchen onfe jaren, en met de felve on- iè liefde; invoegen het eyndelyck den Vader van Lufcinda om veelderhande inlichten geraden docht, my den toegang van fyn huys teweygeren, volgende daer in na de Ouders van die ver- maerdeThisbe, daer de Poëeten fo veel van gefchreven hebben. Maer dit was alleen vlam tot vlam, en verlangen tot verlangen Írevoegti enof ichoon onfe tongen niet koften ,'onfèpennen
ieten evenwel niet na de bootfèhappen onler harren te doen, die oock dat voorrecht hebben, dat fe altydt vrypoftig zíjn , daer de «cgenwoordigheyt van de geminde faeck de tong niet feldende fpraek onthout. O Hemel! wat heb ick al briefkens geichre ven, ~ en wat al lieve aengename antwoorden heb ick ontfangen! Wat i/ heb ik al gefangen en liedekens,wat al minne-vaerfen gemaekr, ι daer het gemoet niet minder koft als fyn hoogfte begeerten in uyt te drucken! Eyndelyck, voelende hoedanig myn begeerte was om háer te genieten, heb ick fulcks geibcht door een'mid- del, welcke de alderbetamelyckfte was, namentlyck, aen den Vader haer ten houwelyck te verfoecken. Hetgeen hymy antwoorde, was * dat hy fyn wil voeghde by de myne, en dat hy fich daer door vereert achte, en niemandt liever dat waerde pandt vertrouwen wilde : maer zynde myn Vadtr noch in het leven * ftondthem voornamentlyck toe foodanig . een veribeck te doen; want 't en waer het felve gefchiede met zyn goedtvinden en genoegen , moft ick weten, dat Lufcinda geen perfoon was om yemandt tegen zyn wil op te dringen· Ick bedanckte hem hartelyck voor fyn goede ge- negentheydt, en betoonde, dat ick fyn raet voor goet achte, met toefegging, dat myn Vader felf £ou komen, foo naeft als ik het hem iou gefegt hebben. En met defe meeniiig begeef ick my « · ter-
|
||||
Dom Quichot déla Mancha. i¿$%
íérftondt na myn Vader toe.dien ik in fynkamer vondt,hebben-'
de een brief in de hant; en eer ik een woort tegen hem ft¡reeken koft,gafhy my deièlve met déie woordemUyt deien brief, Car- denio, fult gy konnen fien,wat genegenthey t den Hertog Ricar- do heeft om u goet te doen. DenHartog (gelyku>Heeren,niei behoort onbekentte fyn) is een van de Grooténot Grandes van Spanjen, hebbende fyne goederen mede in Adaloufien. lék nam den brief, las den felven¿en vondt hem fo beleefd gekhreven,dat ik felf oordeelde qualyck te fullen doen > indien wy de beleefde wille van fuik een Heer niet naquamen: welke daer in beftont, dat hy my verfogt tot een gefel,cn geen dienaer,van fyn outften Soon, en dat hy de laft op fig nam om my tot ftaet te brengen , volgens de achting welcke hy van my had. Dit dan lo geleien en verilaen hebbende,en daer door nog opgetoogen zynde, voegde myn Vader daer by, dat ik dèn tweeden dag daer aen fou hebben te vertrecken,om de wil van den Har tog te volvoeren ·, en dat ik den Hemel vry mogt danken voor fuik een groóte weldaet, my alfo den weg openende tot fulks als myn bequaemheden enge- ilacht mogten verdienen. Hier voegde hy nog eenige andere va- derlyke vermaningen by, Ondertuilchen quam de tydt van myn vertreck; en ik deed fo veel, dat ik op ièekeren nacht mét Luf- cindaquam tefpreeckèn, dieikal myn wedervaren vertelde, ge- lyck ickook den Vader deed , biddende, dat hy voor een kley- nen tydt het houwelyken van iyn Dochter geliefde uyt te {tellen, totdat ik fou gefien hebben , wat den Hertog van my begeerde. Dit heeft hy my belooft, en Lufcinda met veel ¿eden geiwören» én met duyfent minneteeckens beveftigt. ïck kom eyndelyk by den Hertog, en wiert van hem fop wel ontfangen en gehouden, dat het teritont geen kleene afgurift in de andere Onder-dienaers ; maeckte; oordeelende, dat de gunft, die my den Hertog toonde» tot haer nadeel ftrekte.Maer het voornaemile was, dat de Soöh van den Hertog, genaemt Fernando, eeö wacker, mild,en mirn nend Edelman, my in weynig tij'dts fo veel liefde en vrientíchap ¿ betoonde, dat'er een yedcr de mondt van vol had, en'er de gunft van den Vader, hoe groot de felve mocht zyn, niet eens by te pas en quam. Voorts, gelyck het gemeenlyck èefchiet · dat tuffcheri vrienden niets heymelyckblyft, en dat daer in de befte onderlinge plichten fchijnen tebeftaen > ontdecktehy taf oock fyn liefde, die hy een Huyfmans Dochter» onderdten ván iyn Vader, toedroeg j xynde evenwel hact Ouders icer ryk j en fy foo lcho9tt i vesttaodig, en wel levende» 4« mm ftwity cfc L« f··
i '
|
||||
l£± Eerfle Oeel van
2ou hebben konnen oordeelen, waer in zy het meefte uyt ftack.
Defe fchoone hoedanigheden hadden fp veel op Fernando ge- wonnen,dat' hy voor fig nam,om te komen tot het befit van defe fchoonhey 1, haar beloften van trouwen te doen , alfo het hem anderfintsonmoogelykwas. Ick, verpligtdoorfyn vrientfehap, iochthem door veel goede redenen daer vanaf te leyden ; maer fiende, dar het alles vergeefs was, nam ick voor het aan iyn Va- der, den Hertog, te kennen te geven: dog Fernando, loos en ver- ftandig,eh daar voor bedugt, ( alibo hy wel oordeelde,datik,als een getrouw dienaer, daer toe verbonden was) fey tegen my, fo om my af te leyden , als om my te bedriegen, dat hy geen beter middel wift om haer uyt fyn gedagten te brengen, als fig voor een tyd af te fonderen ; waer over hy goet vont, dat wy ons voor eenwyl ten huyfe van mijn VaderTouden gaan vermaeken , on- der vooigeven van eenige fchoone Paarden te gaen koopen, daar onfeStadt, boven andere Steden ter werelt, ryck van is. Nauwe- lijcx had hy dat voorgegeven , of ick, bewoogen door myn ge- negentheden ( hoewel daer fo veel goets nier in ftak) ftondt hem fulks toe, alsfijndeeehdienftigmiddel, ophoop van myne fy- de eenige goede gelegentheyt te vinden om mijn beminde Lui- cinda te fien* Aldus dan vermaande ick hem het met den eerden in hetwerckteftellen , opdathetaffijninhem wereken mocht daar dereden niet machtigh genoeg toe was. Maar als hymy dit tekennengaf, hadhyalreets íynwil van defe Dochter ge- hadt, en dat ondqr beloften van houwelijck ; weshalvenny defe gelegentheyt focht tötfyneygen vetleeckeringh , vrefen- de voor het geen den Hertog, fijn Vader, mocht doen , wanneer hem dit ftout beftaan ter ooreiï ejuam.Endelijck (gelyckde liefde in dejeugt ten meeffcendeel niet anders is als een begeér- ; lyckhey t, en met het genot van het begeerde gemeenlijck uy,t- gebluft word) Don Fernando, hebbende nu verkregen het geen jiy begeerde, begoft fijn vlam te verdooveiv, en, goelijk fyn voor- geven was, hetaffijntegebruyekenom fijn liefde te vergeten, diende het felve inder waerheyt alleen om het volvoeren van fijn beloften te ontgaen. Den Hertog ten laatften gaf hem verlof, en * belaffce my hem gefelfchap te houden. Aldus quamen wy in onie "Stadt, daerwy van myn Vader ontfangen wierden gelyck de itaafYariiulkeenperfooïjvereyfte. Ick Kreeg gelegentheyt om jnyn Lufcinda te fien, en onfe vlamirien weder te doen leven, al- hoewel fy nok geftorven waren geweeftjen myn ongeluk wilde, 'fat ík detèlve aen JDon femando openbaarde (dewyl my doehc, dat'
|
||||
Dow Qjjichot dek Mancha. ió"£
dat ik, volgens de wetten van onfe onderlinge vrientfchap,hen\
die niet behoorde te heelen)fonder te vergeten haer fchoonheyt, veritaiit en andere gaven , volgens mijn liefde, te prijfen en op den troon te letten. En dit werckte in hem een byfondere gene- gentheydt ora iulk een konft-ftuk van de natuer ce fien, Hier in was ick hem te wil, en lietfe hem ièekeren nacht fien, by het ligt, aen een venftei ,daar wy gewoon waren malkanderte (pre- ken. Hy fag fe, maer met fuik een verwondering, dat hy al de v fchoonheden, die hy rot noch toe gefien had , daar by vergat. Defe verwondering maakte hem verbaaft; de verbaafthey t buy- ten fich zelf-, en, om kort te gaen, by bleef fo verlieit,'ah gy in het vervolg van deie vertelling fulthooren. En om te meerder fyn brandt op te wecken, dien hy evenwel voor my focht te ver- bergen j quam hem by ongeluck een feeckere brief van haer in de handt, in dewelke zy my verzocht, haar van haar Vader ten houwejyk te verfoecken, too verftandig, eerlijck, en minnelyk gefchreven, dathy defelveleiende niet kaft laten te leggen, dat in Lufcinda alleen alle de bevallijckheden van de wereltbe- flooten waren. Wel is waar, dat ick dc(<¿ byfondere lofreden uy t de mondt van Don Temando met het meefte genoegen niet aanhoorde, en begoft te vreeièn, dat my dit eenig onheyl mocht veroorfaecken, temeer, alfoohyLuicinda alle oogen- blicken in de mont had, fpreeckende van haer , het quam te pas of niet; 't welk de naeyver al vry begoit te ontfteeken: niet dat ik twijfelde aendeoprechtheyt en getrouwheyc van myn Luf- cinda, Evenwel (gelyck de min vol ver moeden is) vreefdeen. duchreick, fonder te weten wat, Ondertufien wilde Don Fer- nando altoos de brieven fien en leefen, die ick van haer ontfing» en die ik haer toefont, onder voorgeven,dat hy groot behagen in onfen ftijl had , envoornamentlykinhetverilandtvan Lufcin- da. Het geviel ondertuiTchen, dat my Lufcinda door een brief- ken verfocht, dat ick haer eenig Boek van Ridderfchap zou toe- fenden, om daar in te leien, alfoofy daar groot vermaackin fchepte, namentlíjck, van die van Amadis van Gaulen. Don Quichot had ter naauwer noodt dit gehoort -, wanneer hy daan op in voer, om te kennen te geven het hooghdravende verftandt van de fchoonc Lufcinda : myn Heer behoefde my anders niet te feggen, als de liefde, die defe fchoone Jonck- vrouw draaght tot het lefen van deie treffehjeke Boecken; want, in der waerheyt, menhadie niet konnen ach.envoor . foodanig j als fe myn Heer beichreven heeft, indien 'er deie i Λ3 Se"
|
||||
166 Eerfie Deel van
genegenthey t niet in gevonden wiert: invoegen voor my geen
meerder woorden van nooden zyn om haer deugden te beveili- gen, alfoo ick fe door die genegentheyt alleen nu alreets acht voor de fchoonfte en verftandigfte Jonkvrouw ter werelt. En ik ?ou wel gewenft hebben , myn Heer, dat gy haer, behalven die van AmadisvanGaulen, oockdievanDonRogelvan Grieken liad toegeíbnden: want ick weet,dat zy groot vermaak zou ge- fchept hebben in Darayde en Garayde,en de verftandige redenen Vanden HarderDarinel, en die verwonderlijkeBoerendigten en Gefangen,die door de ièlve met zulk een bevallykheyt voort- gebrachtzyn, Dog de tyt mag komen, dat men defe nalatigheyt zal konnen verbeteren;en daer toe was niet meer van nooden,als dat myn Heer Hechts gelieft had met my te gaan,in de plaats van myn woning, daat ick raat wift om hem meer als dry hondere ftuks te befcnafïen,die het regte vermaak van myn leven, en het befte onderhout van myn ziefzyn;hoewel ik bekennen moet,dat ik'er tegenwoordig niet een meer heb, daar ik de inoode en ver- vloekte Tovenaers voor moet danken.Onder tuifchen gelicit my ten goeden te houden , indien ik tegen myn beloften gedaan heb: maar hoorende ipreken van deze doorluchtige dingen,is het my zo onmoogelyk tefwygen, als de Son met de haut te gr y pen. Doch gelieft ilechts voort te gaen , want dat is het 't geen te- genwoordig 't aldermpeft te pas komt. Terwyl Don Quichot defe redenen voortbracht, bleef Cardenio met het hooft op de borft fitten; en hoewel Mem Don Quichot tot tweemaal toe ver- focht syn vertelling te vervolgen, gafhy niet een woort be~ fcheyt. Maer eyndelyck, na dat hy alfoo een goede wyl gezeten had, begoft hy op deze manier uit te barften: Datzalmynie- mant uyt myn gedachten brengen, ofniemant zal my anders konnen wys maken, en die anders zeyt, is een ftucke ichelms, ftucke diefsjcn ftucke boefs in zyn harr,of dat guytje,Meefter E- liíábat, heeft met de Koningin Madaiïma te doen, Hooger niet, antwoorde Don Quichot, by dit en dat, fich met ernft verftoo- rende,gelyk hy gewoon was.Het is een groóte quaataardigheit, of, om beter te zeggen, eenfnootfchelmftuk, zulks te zeggen: want de Koningin Madafima is te treffelyke Princeife daartoe Í geweeil,alsdatiemantfeggenfoUjdatfy haar met zo een honf-
vot,als Meefter Eliiabat,zou te buitenbaan ;en die het tegendeel wil beweeren.fal 't liegen als een fchèlm: 't welk ik (al ftaande houden,te voet of te paarr,gewapent oí ongewapent, by daag of by nagt,of fo als 't te pas faj Jcpmen.Cárdenio bleef hem wel ftyf .-. * '■-".· ' .·· . fitten |
||||
Dm Quichot déla Mancha. 167
íitten aenfien, als dien nu de huyen van fyn fottemyen weer
over quamen,en geen gedachten minder had> dan fyη hiílory te vervolgen, gelyckoockDonQuichtítweynig luft om de felve aen te hooren: íbo fpeet hem het geen hy van de Koningin Ma- dafímai had hooren moeten j trekkende fich haer íaeck aen, ge~ lyck of fe in der daet fyu natuerlycke voogdes was geweeft: loo vaft was hy aeníynfotteBoeckengebonden. OndertuíTchen Cardenio, die nu weer fynoudeítuypenbegofttekrygen, en fich op die wyíe met liegen, enfchelmen, endiergelyckefagh bejegenen > fcoft dat niet wel in fyn hooft verdragen , maet nam een groóte key, die neven hem lagh, en ímeetíe Don Quichot op de borft, dat hy achteroverviel. Sancho, fiende fyn Meefter op defe wyfe tra£teeren,quam met de geflote vuyft na Cardenio toe: maer defe ontfing hem fodanig, dat hy hem met de eerfte flagh voor fyn voeten ter aerde wierp, en hy daer boven op, en Sancho een bedt wacker afgefineert. Den Har-» der, die hem wilde befchermen, kreegh vari het ielfdej en na dat hy iè op defe wyfe een yeder het fyn gegeven had, rees hy op, en ging al ibetjes al iachjes weer na&et gebergte toe. San- cho ftont op, en dewyl hy raiènde dol was over foo geflagen te zyn, fonder het verdient te hebben , wilde hy fich op den Harder wreeken; feggende, dat het altemael fyn fchultwas, alfoo hy hem niet gewaerfchouwt had , dat defen menich fom- wylen íulcke vlagen kreegh: hy fou zich anders wel gewachfi hebben, Den Harder antwoorde, dat hy het al van te vooren had gefeyt; en foo hy het niet gehoort had, dat was fyn fchuk niet. Sancho bracht daet fyn reden weer tegen, en den Harder weer van fyne fy ·, invoegen fy fich eyndelyck in her hayr vie- len, gevende malkander íulcke muy Iperen, dat, indien Don Quichot niet tuffchen beyden gekomen was , fy den een den ander (ouden vernielt hebben. Sancho Pance riep vaft: laetmybegaen, Heer Ridder van de droevige figuer, laet my begaen, want hy is eenkinckel als ick ben, en geen Ridder , dáerom laet ick den ftryt met hem volvoeren. Dat is wel waer, antwoorde Don Quichot, maer ondertulTchen ick weet dat hy geen fchult en heqfcen foo veel deed hy eyndelyk, dat hy fe van een kreegh, en Weer vrede maeckte. Daernavracgde Don Quichot aen den Harder, of hetwelmooglyk fou zyn Cardenio weer te vinden, en met hem te fpreeken, vermits hy garen het vervolg van fyn vertelling íóu hebben.Den ander ant- woorde)gelyck hy hem voorheen had gefegt, namentlijck, dat L 4 ;;■' ty
|
||||
tf'.JLfy-
|
||||
■B^^MMIIHl^B
|
||||
?í>8 lEerfieDeelvan
hy níet feeckerwm^, waerhy fig gemeenlijck onthielt; dog in-
dien hy wat veel daer omtrent quam, fou hy hemden een of . den andereu tydwel ontmoeten , 't fy by of uyc fyn finnen, · HetXXV. Hoofc-ftuck.
Handelende van de vreemde dingen, die Con Quichot in dïf^Gcbevg-
te ontmoete^ cnhoeby Edtenebres navplgbèle, tnhet doen van fyn penitent te. , , DEn Harder nam fyn aífchey t van Don Quichot, die weder-
om te paert fleegh, beveelende Sancho, dar hy hem volgen fou , die het felve deed ; doch metkieenegewilligheyt. Sy reden ibetjes voort, na hetdichfte van het gebergte. Sancho had de meefte luft van de werelt om tegen fyn Heer te fpreeken,en ver- langde vaft, dat hy eerfl: iöu opheffen , om van fynen wegen te- gen fyns Meefters bevel niette mifdoen.'Maerkonncnde eyude- lyckniec langer fwijgen , iey hy tegen fyn Heer : myn Heer Don Quichot, ik verfoekaen uw Genade, my iynfegen te wil- len geven, en meteenen mijn affcheyt, alioorek vannaafaen van mecningben weder na huys na myn vrouw etrkinderea te reyfen , met de welcke ick ten minften fal mogen ipreecken, fo veel en langalil my gelieft: want dat uw Genade begeert, dat ik met hem, by dag en nacht, door deie eeniamc plaetien fou rey- fen, ibnder een woort te mogen lpreken,dat is fo veel,of men my levendig in de aertilack. Indien het noch fbodanig was, darde dieren fpraeken, gelyk fy deden in jEfopus tijden , dan was het noch te minder; en dan mocht ik forn wijlen nog een woort met Ronzinant hebben (dewylmyn ongeluk my van myn lief Ezelt- je berooft heeit) 't welk my dienen iou tot tot een tijdt-verdrijf, en tor, vergeting van al rnijn ongelucken. Want als men de waer- lieyt feggenfal, en moet, het is een bedroefde faek , al fijn leven avontueren te gaen ioeken, en niet als ilagen te vinden, en evenwel nog niet een woort te durven ieggen,iiiet anders dan of een menfeh een biock was. Nu verfta ick wát ghy feggen wilt, Sancho ,'antwoorde Don Quichot, namentlijck, dat ghy niet verdragen kont, dat men u een breydel in den mont legr: feght dan vry hetgeen gy feggen wilt, op voorwaerde, dat defe vry- heydt niet langer duert, als terwijl wy in dit geberghte fijn. ín 's heereu naem ,antwoorde Sancho,laet ik dan defe gelegenthey t gebruyken,wie weet hoe lang het dueren magh. En daerom een begin.·
|
|||||
_____________________
|
|||||
Don QuicHoT déla NI a ν cha. 169
feeginfel maeckende, begoft hy terftont te vragen: waerom onc- ftelde ílch uw Genade fo geweldig om de wil van die Koningin Malafima,oí Magafíma,íb als fe heet?oi wat was'er veel aeii ge- legen , of dien Meeíter JBelfebathaer vrient was, of niet ? Want indien uw Genade dat had laten vooibygaen, denSottoumet fyn vertelling voort gegaen, en men al die iwarigheyt,die daer op volgde, niergehadt"hebben ? In der waerheyt , Sancho, ant- woorde Don Quichot, indien gy wiít, loo wel als ick, wat een voortreffelijcke en eerhjcke Koningin deie Madafima is ge- weeft , ik weet, dat. gy foudt gefegt hebben » dat ik noch al veel te verdraepfoem was, in liet aenhooren van fulckê blafphemien. Want wat grooter verachting kan-er gevonden worden , als dat een Koningin fich foo ver met een quackfalver en lantlooper ibu verloopen ? De waerheydt evenwel is, dat dien Meefter Elifa- bath i daer dien Sot van fpreecken wou, een wijs en verfbandig man is geweeft , en die de Koningin als Geneefmeefter gedient heefc: maer fulke dingen daër van te denken,is de meefte raferny van de werelt.En op dat gy iiet,dat defen Cardenio niet geweten heeft wat hyfeyt, moet gy weten, dat hy doen alreets buyten verftantwat. Dat is het geen ick ook feggen wil, hervatte San- cho, namentlijk, dat myn Heer, wil ik ièggen, geen acht op een fot had behooren te flaen : want indien de fteen fo wel tegen uw kop,als tegen uborfb,gevlogen was,ik weet niet wat'er van fou gekomen hebben, en dat om die lieve Koningin.So wel tegen de dwafen,als tegen wijfen,ben ik gehouden,antwoordc DónQui- chotjvolgens de Ridderlijke wetten,de eer der Vrouwen voor te ftacn, wie fe zijn, hoé veel te meer van foo een PrincefTe , als de Koningin Madafima/, de welke ik,buyten dat,een byfondere ge- negentheyt toedraeg,en dat om haer goede deugden jwant behaï- ven dat fé feer fchoon was,had ie ook een byfondere vooriïgtig- xieyt, en een groóte lydtfaemheydt in het uytftaen van al haer tegenfpoetj daer haer het byfijn en den raet van Meefter Eliia- bath groóte hulp en voordeel heeft toe gedaen. Endaer uyc : neemt het onwetende volk oorfaeck om aeri haer eerbaerhey t te twi jffelen: en ik feg nog eens, dat fe het alternad liegen,fo dik- maels als fy het feggen.ïk fegh het niet,ièy Sancho,half verbaeft, noch en denck het oock niet te feggen (want wiens broot men eet, wiens woort men fpreeckt) en my is'er oock Weynig aan geleegen:fy moetender, fel f rekenlchap van geven. Behalven dat, benick geen onderfoecker van eens anders leven:want hy die telt en liegt, voelt hy het niet hy hem bedriegt; en wat '..'*. L 5 meet |
||||
i 70 ^ Eerfte Deel van
meer is, naeckt ben ick gebooren , naeckt ben ick noch: ick
winner noch verliefer nietby, wat raeckthet my: meenigh meent, dat hyonfenHeer byhet hooft heeft, enhy heeft de Duy vel by de voeten: een goet betaeJder weygert geen pandt. Heer bewaer my, riep Don Qukhot, Sancho waer toe komen ai defe fpreeckwoorden te pas ? Ick bid u, goede man, datgyftil fwijgt, en paft: om uw Meefter te dienen, fonder u dus veel te moeyen met dingen die u fo weinig aengaen.En fo veel moet gy met uw vy f finnen begrijpen , dat al wat ikgedaen heb» doe, oí doen ial,niet als in reden beftaet .geordonneert volgens de wetten *an de Ridderichap,alfo ikdefelve fo wel of beter weet, als al de Ridders van de werelt. Dat is dan oock, vervolgde Sancho, een der regels van de Ridderichap , dat wy door dit gebergte en defe woefte plaètfen gaen na een Sot foeken, die, als wy hem gevon- den hebben,voort ial gaen,niet met fyn vertelling,maer om ons den hals, en de reft van het lyf, dat noch heel is,' te breecken. Swijgt, Sancho,ièg ick nog eens, antwoorde Don Qukhot,want dac wil ik dat gy weet, dat ick defe weg niet alleen volg om den Sotteibecken, maer eerder om dat ik hier meen een ftukwerks te doen,'t geen my vermaert ial maken over'tgantfche aertrijk, en, om kort te gaen, in my de rechte waerdighey t van de doo- iende Ridderichap íal volmaecken. Is'er ook groot prijckel in gelegen ? vraegde Sancho, Neen, antwoorde den ander, als het ons maer gelucken wil een goede bequame plaets te vinden: dog alles hangt aen uw naerftighey t. Aen myn naerftigheyt ? vraeg- de Sancho. Aen uw naerragheydt, antwoorde Don Qukhot, want indien gy haeft weder komt, van de plaets daer ik u meen te fèndcn*, fafook myn verdriet haeft ge-eyndigt, en myn glory begonnen zyn. En om u niet langer in onwetentheden te hou- den , fo weet. dat Amadis van Gaulen een van de volmacckfte Hooiende Ridders is geweeft, ja,om beter te feggen, de eehige , de eerfte, en de voornaemfte die in de werelt bekent zyn 5 daer DönBelianis, en al de andere, niet eens byte pasen komen. Vorder wil ick iêggen , wanneer een Schilder tracht uyftecc- kende in fyn konft te worden , foeckt hy altijdt de principalen ata te volgen van de alderbefte en vermaertfle Meefters. En dciè ièlve regel heeft in alle konftcn en prijflijeke oeffeningen plaets, die totvercieringdienen vanhetgenieene beft. Alfoo moet yemandt, die den naem van wijs, voorfigtig, en verdraeg- iaem wil winnen, Ulyiles in fyn leven navolgen, in wiens per- foon, en in wiens dooling, Homerus ons een levendig af beeltfel . .'·'■'* van
|
||||
Dw Qüichot déla Μ ancha. 17S
van wysheydten vooríigtigheydt voorftelt·, gclijck Vírgiíius
ons een dapper en wijs Overfle voorftelt inde perfoon van Ja- neas, als ook de deugt van een vroom Kint jegens fyn Vader: van de welcken,zoo wel den een als denander,deíe Mannen niet be» fchreven hebben, juyft gelyk zy waren, maer gelyk ζ y behoor- den te fyn,om een voorbeelt aan de toekomende eeuwen te laten. pp defe felve wijiè is Amadis de noortftar en de baecken van alle dappere en verliefde Ridders geweeft,dien wy alle behoorden na. te volgen,welke onder dien bannier ten oorlog gaen. Zynde het nu dan aldus, gelyk het is,Sancho myn Soon , bevind ik, dat die dooiende Ridder , die hem het naaufte zal nagevolgt hebben t oock de naefteis om fyn glory en beerlijckheyt te verkrijgen. Voorts een van de daden,door dewelke hy aldermeeft zyn voor» iïgtigheyt, dapperheytjvolftandigheyt, en liefde getoont heeft» is geweeftjdat hy,van Oriana verlmaat íynde,fig begaf na de ar- meRotSjom aldaar zyn penitentie uy t te ftaan,veranderende dea naam van Amadis in dien van Beltenebros, voorwaer een naam van een krachtige beteekenis, en met zyn leven wel over een ko- mende. Invoegen dan, dewyl hy my lichter valt in defe manier van doeu na te volgen, als in het kloven van Reuíen, onthoof- den vanSerpenten,3ooden vanDraken,flaan Yan geheele Legers» breeken van Wapcnen,en ontdoen van Betooveringen, en dat al- hier een feer bequame plaats en gelegentheytdaar toe is, dunckt my,dat ik deièlve niet behoor te laten voorby gaen. Wat is dan» vraegde Sancho, het geen uw Genade van mening is in deie een- fame plaats uyt te regten? Heb ik u niet gefegt,voerde Don Qui- chot hem tegemoet,datik Amadis wil navolgen,fpeelende hier • den defperaten en dollen, om ook met eenen een navolger van den dollen Roelantte zyn, als hy by een Fonteyn fekere reekens vont> dat de íchoone Angélica ïïg met Mcdorverloopen had» Door welke quelling hy heel ibt en dol wier t, weckende bomen uyt de aart,haiende neele huyfen om ver, doodende de HardersB verdry vende de Schapen» met duyiènt andere fotternyen meer, , waardig om in eeuwige gedachtenis gehouden te worden .Maer hoewel ick geerifints van mening ben Roelant in alles na te vol- gen, zal ik evenwel die dingen, welke my het aldernatuerlykfte encygentlykftefchynen, zoeken te betrachten. Ook zou 'tweï konnen fïjn,dat ik het by de navolging vanAmadis liet beruften» die fonder met zyn ibtternyen ichade of hinder te doen, meer als aan fyn bogen, welke hy byna uytgekreten heeft, fig egter daar mede fuik een voortreffelyken ioem heeft gemaekt, ja meer als Roe*'
|
||||||
i
I l
|
||||||
. ij2 ÅâÀââ Deel vdri
Roeland. My dunkt, antwoorde Sancho daar op,datfulkeRid-
ders , die dar gedaan hebben , lichtelijk ooïfaak daar toe hebben gehádt. Maar om de waarheyt te zeggen,wat oorfaak heeft uw Genade om fijn felven tot een fot te maken? Wat Juffrouw heeft hem verfmaat ? Of wat tekens hebjeoyt jou leven gefien, dat Dulcinea met den eenen Moor of den ander, of Kriften of Hey- den,heeft te doen gehadt'Daar ley t de knoop,fey Don Quichot, en dat is het punt daar het op draayt, namenrlijk, fot te worden fonder oorfaak, op dat zulks aan mijn ¡Beminde mag te kennen geven , indien ik zulcke fotternyen doe by mijn finnen zijnde , ■wat ik al doen zou indien ik eens ter degen fot was: behalven dat ik ook reden genoeg heb , 'ter oorfaak van het lang affijn van mijn beminde Dulcinea; want, gelijkgy van dien Harder Am- brofio gehoort hebt, is het aflijn een iamenloop van alle ver- driet. Invoegen dan, Sancho, gy geen tydt behoeft te verletten, met my anders te raden , alfo ik vafteh jk voorgenomen heb de- fe navolging te-maken, het koft wat het wil. Sot ben ick , en foc fal ik blij ven , tot'er tijd toe gymy met een brief van mijn Dul- cinea befcheyt brengt, alfoo ick u daar meen heen te fenden: eu indien het ioodanigis , als mijn getrouwheyt verdient, fal al mijn fotheyt glat over zijn; maar indien anders, fal ik in der daat fot worden , fonder dat ik het voelen fal, alfo forhey t geen feer en doet. Het ga derhalven fo 't wil, fy fchrijft my wat fc my fchrijft, ik ialverloft worden aan de eene of aande andere kant. Maarfegt my, Sancho, hebt gy den Helm van Mambrun wel bewaart? want ik heb gefien, dat gy fe van de aard opge- raapt hebt,wanneer fe dien Galeyboef wilde in ftucken fmijten,, doch niet en koft,ter oorfaak van de fijne ftof.Hier op antwoord- de Sancho: Ik ken in mijn hart noch in mijn bloet verdragen, Heer Ridder van de droevige figuer, noch in genoegen opnemen fommige dingen, die uw Genade fey t: ja ik kryger verbruyde vreemde gedachten van,dat al defe brabbelary van Ridderfchap, van Koninkrijken en Keyferrijken te winnen, Eylanden te ge- veilen diergelijke fnorkeryen meer, niet anders als wint en dro- men is. Want wie is'er in de werelt, als hy uw Genade een Bar- biersbecken een Helm van Malbruy hoort noemen, die niet ter- itopt fonderveerkijker lal fien, dat fulkeenkeerelmetdekop gequelt is ? Dit Becken dan heb ik in het pak gefteecken ; en alfo het vol buylen is,lal ik "het mee t'huys nemen, om'er die te laten uyt kloppen, en het dan gebruycken om mijn baart in te laten ichrabben, indien ik anders den dagh mag leven, dat ick mijn , vrouw
|
|||||
í *
|
|||||
Dom Qvicnor dek Mancha.
viöüw en kinderen eenmaal mag komen weer te fien, |
m
il ick
|
||||||||||
u wat feggen , Sancho , antwoowle daar op Don Quichot, foo
veel kan ick fien, dat gy denonverítandichltenbíoetzijt yan een Schilrknaep, diedeioycindewereltisgeweeft. Hoeishet moogelijck, daar gy nu alreets zoo lang met my gedoolt hebt, dat gy noch niet kont fien , dat de dingen, die defe Ridderfchap aangaan,met andere oogen moeten gefien worden als de andere dingen des werelts, en dat ie gemeenlijk anders zijn als fc fchij- nen? 't welk niet haar, noch ons, te wy ten is, maar alleen die fchelmfche Toovenaars , die ons met heele troepen altoos by en omtrent zyn, en onfe faken veranderen gelijk fefelf willen , en na dat fe ons gunftig of hatig zyn. En in iulker voegen ook, dit, het geen u dunkt een Becken te zyn.is in my η oog den Helm van Mambrunoj en miffchienfal het een ander voor wat anders aan- fien, alleen daarom, om dat het van fulck een waarde zynde» de ge heele werek my anders vervolgen zou, om my dat kofte- lijck pant quyt te maecken. Maar als fe fien > dat het niet an- ders als een Scheerbecken is, laten zy 't my houden, en niemant taalt'er na·, gelijck wel bleeckaanPaífamont, diehetdepyn niet waart achte om op te rapen,maar alleen fijn beft deed (hoe- wel te vergeefs) om het in ftucken t e breecken. Bewaart gy het wel, myn vrrnt ,'ailo ik het voor dees tydt niet van nooden heb j ja meen my in tegendeel al de andere wapens uyt te fchudden, met kleeren met al, en (tellen my foo naakt, als ick ter werelc gekomen ben j indien het my flechts maar indenfinitrhieteer Roelantals Amadisna te volgen. Met defe woorden quamenfe aan den voet van een hoogen berg, fteekende ver uyt boven al de- andereu,die hem omringden.Daar liep een feer aangenaam beex- ken neven by,zynde vorders rontsom niet anders als een levende en groene beemd> fo aangenaam, dat het een vreugt en luft was om aan te fien-. Daar itonden ook eemge wilde bomen by,benef- fens ontallijke kruydenen blommen , die de plaats een byfondei: leven gaven. De gelegenheyt van deie plaats drong den Ridder van de droevige figuer om hier fijn penitentie te komen doen ; en verheffende in dit vermaakelyk aanfien fijn item, min noch meer als een fot, begoft hy aldus uyt te roepen: Dit is.de plaats» 6 hemel, die gy beitelt en geordonneert hebt tot het beweenen van het ongeluk, dat gy my nebt toegefonden. Dit is de plaats, daar de tranen van myn oogen een aanwas fullen maken aan defe beek,die daar heen vliet, en myn geftadige en geduerige fuchtent het geboomt fullen bewegen, alles tot getuygenis van de fmart» |
|||||||||||
•
|
dift
|
||||||||||
rt 74 Eerfie Deel van
die míjn verliefde hart is lijdende. O gy, wie gy zijt, Boeren of
Harders, die ih deiè onbewoonde plaetlèn uw verblijf hout, hoort doch de klachten aen van deièn rampfahgen Minnaer, die hèm het langdurig aflijn , en een ingebeelde quellinguyt den boefem drucken.alleeji om u, om u, ondanckbare en nochtans meer als menfchelijckefèhoonheydt. O gy, Ñymphen en Na- jaden >die voor een gewoonte hebt in dit dichte geberghte te yer- keeren (fo willen u de geyle en dartele Satyrs in uw ibete vreug- de ongemoeyt laten) helpt my mijn ellenden beweenen, of ten minden, laet u niet verveelen de lelve aen te hooren.O Dulcinea van Tobofo, dagh van mijn nacht, ley tfter van mijn wegen, planeet van mijn geluck, (ibo moet u den hemel alles goets toe voegen, dat gy wenfcht ofbegeert) fiet en bemerckt doch de plaats en de ftaet, daer uw lang aflijn my toegebracht heeft, en toont u toch danckbaer tegen fulcken ónvervalften trouw. O ghyeeniameboomen(gydievannuvoortaèn alleen mijn ge- ièllen fultzijn) toont toch met roeren en bewegen van úw tac- jcen en bladeren,dat u mijn tegenwoordighey t niet mishácgt. O gy, mijn Schiltknaep, aengenaem gefelfchap in mijn voor en te- genfpoet, houdt doch wel in uw gedachten het geen gymy hier liet doen, op dat gy het moogt vertellen aen haer , die daer de eepige oorfaeck van is. Met deiè woorden ftijgthy van fijn Paert; enmeteeninapmaeckt toom , iadel én al los; neemt hét hem af; en met een flagli van de platte handt op het gat fchenkt hem lijn vryheyd,met defe woordemuw vryheydt geeft u die geen,die ionder vryheydt blijft,o Paert,foo loffeljjck door uwe wereken, als ellendig en ongeluckig door uw lot/ Gaet nu henen daer gy wilt; want in het voorhooft draeght gv gefchre- ven, dat nóch den Hippogrief van Aftolpho , noch den ver- maerden Fróntyn, die Bradamante foo dier quam te ftaen, by u in het alderminile te pas enkomeu. Sancho al deièn handel iïende, fey: het komt wel, dat wy tegenwoordig van de moey- te verloft zijn om mijn Grauwtje me te onttoomen en te ont- falen; want ikiweerje dat, daar louwen oock geen hantflagen, noch lofredenenpntbrceken om fijn deugden te bewijfen. Even- wel al was hyhier, fouickniet toelaten, dat hemyemandt aenraeckte om hem te onttuygen; alibo hem de wetten van de verliefde Mmnaers niet en raecken, niet meer als my die fijn Meefter was, ίο lang als het den Heer beliefde. Maer in der daet, Heer Ridder van de droevige figuer, indien mijn vertreck, «n uw fotheyt in ernft is^fal het beft zijn?dat wy Ronfinarit weer gacft
|
||||
Don QjJiCHOT déla Μ ANCHAN ijf
gaen fadelen, om hem my, by gebreck van myn Grauwt je > te
laten gebruycken; want dat fou myn weg niet weynig verkor- ten : en foo ick te voet moet gaen, weet ick niet, wanneer ick komen > noch wanneer iclfweer keerenfal; want, om kort te feggen, ick ben de befte voetganger niet. Don Quichotant- woorde hier op: het fy gelyk als gy het verftaet, alfoo my het felvc mê goet dunkt. Wyders feg ik u aen,dat gy van nu over drie dagen fult hebben te vertrecken; alfo ik wil, dat gy eerft gedue- rende dien tyt fult fien , wat ik om harentwille al falte weeg brengen,op dat gy het haer moogt feggen .Wat heb ik veel meet te iien, als het geen ik alreets geiïenneb, antwoorde Sancho. Dat fult ghy wel haeft gewaer worden, zey de Ridder, ick moetmynocheerfcaldekleercn uytfchudden, de wapens daer heen werpen , en met de kop tegen de fteenrotfen loopen, ea dingen met dit ftael doen , daer gy u over verwonderen fult. Om Gods wil, Heer, hervatte Sancho, fíet toch wel toe wat gy al doetj want gy mocht foo met de kop tegen de ftec- nen loopen > dat gy een korte penitentie fout hebben. Ook bea ik van gevoelen, dat het werck fyn ftant wel íal hebben, al is 'er dat gebruy niet by, dewyl het toch altemael gemaekt werk is. Ick wou my liever in het water gaen fmy ten, daer het nier diep is, en dommineren daer als een Ael in de tobbe: en laet gy het evenwel maer op my ftaen, ickfal hetbreetj*enoeg uyt me- ten , al fou ick feggen, en fweeren, dat ick genen had, dat uw Genade üju fclven op de punt van een rots hadgefmeten, die fi> fcherp was als een diamant. Ick bedanck u voor uw goede gene- gentheydt,Sancho,antwoorde Don Quichot,maer dit wil ík dat gy weet, dat defe dingen, die ik doe, niet in ípot nochgeckerny geichieden, maer in goeden ernft: anders fou ik de Order van de Rtdderichap te kort doen,door de welke ons belaft wort,dat wy niet liegen fullen,onder fulke en fulcke ftraf:en wat is dat anders als liegen,als men d'eene iaek voor de andere doetïlnvoegen dat dit loopen tegen de fteenen in waerhey t moet gefchieden, íbn- de r dat 'èr eenige bedriegery mê fpeulen mag.En daarom Tal het wel noodig zyn, dat ghy my eenige ialf, pleyfters, en wiecken laet, om my weer te genefen,dewyl ons ongeluck ons van dien koftelyken balfem heeft berooft.Ja maer,antwoordeSancho,de meefte fcha is,dat den Ezel met al den brod weg is: en ik bid uw Genade, niet meer van dien balièm te fpreecken } wánt als ik ie •hoor noemen,keert my het hart in het lyf om* Vorders veríbek : ík uw Genade,dat hy rekening maekt,dat de dry dagen al gepafc * leert |
||||
ïyS Eer fie Deel van
leert zyn,dié hy my gegeven héeft,om eenige van ííjne fothedeii
te, fien, alibo ick de ielve voor geiten hou, in detrtnti forma, en ick beloof u datick'er wonder van feggen ial. Daeröm maeckt maer in der haeii uw brief vaerdig,dat ick vertrccken magrwant mijn hart verlangt, als een vis naer 't water, om uw Genade uyt dit Vagevyer weer te vedoffen. Noemt ghy het een Vagevyer·;, Sancho ? vraegde Don Quichot, gy moogt het veel beter de " Hel felfs noemen > ja noch flimmer , indien 'er anders yets il im- mer kan gevonden worden. Soo noem ick het liever,antwoorde Sanchojwant gelijckonfe Paffcoor feydt, ex inferió nulla e ft reten- do. Wat is dat te feggen ? vraegde DonQuichot. Dat is fo veel, antwoorde Sancho, als dat die in de Hel is daer in blijven moet: maer hier hoop ik heel anders, alfo ik giiïïng maak uw Genade wel haait te vedoffen , of het zal my byiteruytmyn fchreef gaan.Laet ik maar in Tobofo,en voor Me-vrouw Madam Dul- cinea komen, ick feller wel fulcke dingen van uw fotternyen of geckernyen feggen (want dat is al een ding) dat ick fe ioo weeck zal maken als een JufFrouws hantfehoén , al was fe foo hart als een Eykcti boom ; en met die foete en aangename antwoort zal ick je gelyk- als met vleugels door de lucht komen aanvliegen , en verloüen uw Genade uy t ditVagevyer,feg ik nog eens,'t we!k ú een Hel fchijnt. OndertuiTchen, wat fullen wy dan doen om. den brief vaerdig te maken ? vraegde Don Quichot. Gelieft ook om de drie Veulens te denken,voegde 'er Sancho by. Dat falmer ál rhê in zetten, antwoorde den Ridder. Maer dewijl wy geen papier hébben , zou het niet vreemtzyn, dat wy het fchreven op blaren van boomen, gelijk de ouden hebben gedaan , of op tafelkens van' was: doch dat zou men al immers ioo quali jk be- komen als papier, Maer daer ichiet my wat in gedachten , her- vatte hy,dat is,dátmenhet fchrijft in.het Tafelboekjen van Cár- denlo j en draegt gy forg, Sancho, aen het eerfte Dorp, daer gy aenkomt, hetfelveop papier te laten overdragen , by den een of den ander Schoolmeefter of Cappellaan: maerby leven gaet by geen Notaris of Procureur, want die maken letteren van een haft voet lang , als fe aan 't groffeeren komen , en die foo krom dat fe de drommel zelf niet zoti konnen verftaen. Maer hoc fal men het maecken met het onderteeckenen ? vraegde Sancho. De brieven van Amadis waren noit onderteeckent, antwoorde Don Quichot. Maer evenwel het brief je'van de Veulens, vervolgde Sancho\daer raoft uw naam onder ftaeu ;en indien ik het dan laat uy tfchry Yèiijfellen fe feggen', dat het Yals is, en laten my fohder |
||||
Dew QuicHOT déla Mancha. _ iyj
Ezelsals een Ezel heen gaen. Gy kont haer dan het Boekje too-
tien, fey Don Quichot; want als onfe Nicht dat liet ,- fal ie geen fwarigheyt maken om u de Veulens te geven. En wat de Minne- brief belanght, daer onder fult ghy fecten: Uwegketrwwe tot > doot toe, ae ELidder <υαη de aroevige figuer¿ En daer lal niet veel aen gelegen fyn, als is het een andere hant: want loo ik het wel bedenck , kan Dulcinea lefcn noch fchrijven , en heeft ook van haer leven myn fchrifc nie^geften : want onie heide is altoos een Platonifche liefde geweeit, fondcr verder te komen als een eerlijck aenfien. Behal ven dat, in al de twaelf jaren dat ïck haer bemint, en foo waert gehad heb als den appel vanmyn oor gen, durf ick wel fweeremdat ick haer geen viermaelgenen heb} en ik loof,dat fy van al die vier rcyfen geen tweemael op my ge- fien heeft: foo nauw wortie van haet Vader Lourens, en Aeltje haer Moeder, gehouden. O dat ich dat houdt fia, íey Sancho, is Laurenfen Dochter Me-vrouwDulcinea vanTobofo, Aljas Aelc- je Loures ? Dat is de felve,antwoorde Don Quichot, en die ver- dient Vrouw van de heele werelt te fyn.lk ken fe wel,feySancho, en dat weet ick'er van te fcggen , dat het by go een hupfe Deern is, en dat fefoweleen voer koren fal laden als een in het heele Dorp.Neen by gomme, het is een wackere tas, en iy verdient be- reden te worden van de befte dooiende Ridder dieder in d? we4 relt is. O dat hoere kint.wat het fe een keel, wat voor een ítem Í Myn heu<n,dat fe onlangs boven op den toren klom, om een van haer Jongens te roepen, die in haer Vaers velt arbeyden; enhoé wel fe meer als een half uur gaens buyten warén,hoorde hy ie fo gemackelyk, of hy onder aen de voet van de toren wás geweeit. En het beft dat fe overder heeft, is, dat fe niet heel ftuers nog boerachtig, maer al vry wat hoffelyk is:ie fpreeckt elck een aen, boert en fpeultcr mê : ö dat haer dit en dat! ioo veel wil ik u wel feggen, Heer Ridder van de droevige fi'gner, dat je met alleen m'eught, maer oockbehoort, de meefté fotternyen van de we- relt voor haer aen te rechten : en niëmandt foü het Jou tot fchani reeckenen,al wierdje heel dol en difperaet, ja al gingjer je iel- ven om verhangen."En nu verlang ick noch' te meer om op reys te gaen , want het is ick weet niet hoe veel dagen al geleden dat ik fe left geííen heb:,ikloof,dat fe nou at veul iel verandert we- fen. Want gelyck men wel denken kan, fo genadig in de fon te gaen,bederft de fchoonheyt van het vrouwvolk geweldig.En nu moet ik bekennen, myn Heet Don Quiehot, dat ik tot nu toe m een groóte onwetewtbeyt gefteeken héb,öm dat ik dogt,dat defe |
||||
178 Eerfle Deel van
Dulcinea VanTobofodeeeneofde andere groóte Princes was»
dk deiè deftige gefchenken waert is, welke lyn Geiiade aen haer gefonden heeft, gelijk dien Bifcayer, en die Galeyboeven,en an- dere meei' diefe gehad heeft eer ik joüwer Genaden Schiltknaep was. Maer evenwel moet men alle ding wel overleggen 1 want als al dat vólck, dat gy aen Aeltje Lourens, ick wil leggen Me- vrouw Dulcinea van Tobólo, fent, by haer komt, en op de kniën voor haer val f,en dat fe dan ereys beiig wa,s met heekelen of wannen, of andere Boerewerk, dat ier dan ereys om ging lag* chen, of dat ly'er om gingen lagchen , en dat fe alíbo begonnen u tot een fpot te maecken ? Ick heb het u nu foo menigmael ge- feyt, Sancho, antwoorde Don Quichot, dat gy een rechte fnap- pertbent, alhoewel gy (hoebot dat gy oockvanverftantzijt) evenwel Í om tijts loosheyt genoeg hebt.Maer op datgy iïer,hoe grooten geck dat gy fyt, en hoe wijflelyck dát ick myn dingen aenleg, fal ick úeen korte vertelling doen Een ieeckere rijc* ke, fchoone, beleefde, en treffelijcke Weduw wiert eens op een flecht,maer wacker geiel vexlieft.Een van haer voogden beftraf- tc fe op een feeckeren tijdt, feggende, dat hy wel verwondert was, dat een vrouw van haren doen , en van haer gelegenthey t, flg ging verflingeren op foo een Hechte quant, en d at fe genoeg brave mannen , van Theologanten en andere , om haer had, van dewelke fy maer behoefde te feggen,die wil ik,én die wil ik niet. Sy antwoorde daer heel geeftig op met defe woorden: Gy, mijn Heer, fyt heel bedroogen, dat gy denckt, dat dit mae,r een ilegt geiel is : in tegendeel, voor het geen dat ik van hem begeer, moet gy weten,dat,hoe gering hy ook lykt, hy in dat ftuk ίο ge- lecrt en fulck een Philofooph is, als Ariftoteles felf. So moet'gy oock weten,Sancho,dat,in het geen ik van Dulcinea van Toboio begeer, fy foo veel is, als de grootfte Princes van de werelt. En op dat gy vorder myn meening weet: gelooft gy, dat al die AmarillesjPhilliden, Galateas, Dianas, en Silvias, daer de vcer- fen van de Poëten, de vindingen van de Romans, en de Come- dien vol van iyn, juyft fodanige vrouwen zrjn geweeft,van vlees en been 3 In tegendeel is het waer, dat het meeftendeel vercier- de namen fyn, om een fubjecT; of een gront aen haer veerfen ie geven, op dat men fe voor minnaers fou houden , oí al- toos ioodanige die de bequaemhey t hebben om minnaers te fyn. Invoegen dan dat het my genoeg is te weten,dat defe Aeltje Lou- iens, gelykgyfe noemen wilt, ichooneneerlykisi en ik be- kommer my gants wëynig met haer geflacht: nochtans laet ie daer-
|
||||
Don Quichot déla Mancha. 179
áaerom níet voor my de grootfte Princes vandéwerelt refyn;
En dit moet gy weten,Sancho,dat twee dingen alleen meer doen beminnen als anderen , namentlijck, fchoonhéyc en een goede naemjcn deié twee vint men overvloedig in mijn Dulcinea-.want in ichoonhey t komt niemant by haer te pas, en in goede naem weynige. En om een beiluyt te maecken, ick beeld my in, dat al het geen ik ièg , foodanig is, fonder dat 'er een tittel aen ont- breeckt* Ickfcliilder ie in mijn gedachten foodanig af als ik wil, foo wel in fchoonheyt als in ftaet, en houfe boven Helena, Lu- cretia, en al de vermaerde vrouwen van de oude tijdt, Grieckie, Barbarifchc,en Latynfche,of wat fe ook geweeft zijn; en een yc- der laet ik ieggen Wat hy wil: ben ik daer over berifpt van de on- wetende, ick ben daerom niet geftraft van de geweldige.Ik feg, antwoorde Sanche, dat uw Genade in alles hec meefte gelyk van de werelt heeft, en dat ick maer een botten Ezel ben. Maer icfe Weet niet, wat my hier een Ezel in de inont komt; daer men van geen galgen fpreecken moet, ten huyfe daer de Waert een-dief is j Maeckt maer den brief klaer, en daer me adjuw ; want ick begin in myn geeft moeyelyck te worden , als ik om mijn Ezel denck. Don Quichot kreeg terftont het tafelbocck voor den dag, en gaende een weynig aen een kant, begoft den brief te fchry venjen als hy gedaen had, riep hy Sancho , en fey hem , dat hy fe hem wou te vooren lefen,op dat hy fe mocht van buy ten leeren,of hy feby geval quam te verlièfen.Schrijft fe maer drie of viermael in het boeck uy t, antwoorde Sancho daer op, en geeft fe my flegts, ick íalfe wel bewaren; want te dcucken , dat ick fe onthouwen fou, is ydelhey t, alfo my de mamory fo kort is> dat ick menig- maelmyn eygen naem vergeet. Maer evenwel > als'tu gelieft ,- lees maer óp, alfoo ik heel benieuwt ben om fe te hooren ; want ick loof, dat fe braef klincken fel. Hoort dan toé, fey Don Qui- chot , en begoft te lefen. BficfvanDonQuichotaenDülcineaván
Tobofo. Hooge en doorluchtige Vronw,
Η Τ die gewant is door de punt van uw afromen, en hy die aen bei
hatt gequetjl is, foetfle Dulcinea van Tobofo, fint « heylett wel· veert, die hy Jelve met en heeft. Indien uxb¡choonheyt my verfifiaèt, indten uw deugt niét i% myn gewelt is, indien uw verachtinge myn deel is, Oth ick ongiluckige inven alle ¡ongèluckigen > dit r»$ visi |
||||
J8o Eerfle Deel van
macht/g ken mijn getiteld/ge en langdurige fmart te verdragen J Mijn
goede Schilt knaep Sancho Jal u mondelijke verklaring doen ( ojchoone ondanckbaerheyt, enondanckbarejchoonheyt y en beminde vyandin* ne mi¡n ) van hetgeen ick om uwent wil ben lijdende. Indien gby my begeert tejecoureren, en wet uw genegent heyt te affineren, ick ben de uwe; en fio niet, doet dat u in gedachten komt: want mijn leven ge· eyndigt hebbende, Jal ick uw wreetheyt, en tryn begeeren ¡> hebben voldaan^ Deuwetot'erdoottoe .
De Ridder van de droevige figuer, By gants vijf en dry, riep Sancho, het is ι by mijn vijf finnen j
het befte dat ick van mijn leven gehoon, of de .... haelme, wat brult me defe Ridder van de droevige figuer ook. Ik fegby mijne manne waerheyt, je bint, mijn Heer, je bint de drommel felf: daer is níet in de heele werelt, of je hebter het jou van. Al dat is noodig, antwoorde Don Quichot, ten infierne van mijn ampt. Nou , ichrijfop dat andeblaetje, vervolgde Sancho , de confignatie van de Veulentjes,ey lieve.Wel aen, antwoorde Don Quichot; en na dat hy het gefchreven had , las hy hem dit oock voor, 't welck aldus luyde: Gy Juk gel f even , Jujfr.rmjn Nigtt order te flellen om aen Sancho, mijn Schilt knecht, dry van de vyf Veulentjes tegevin» die ick by u te huys gelaten heb onder uw bewa- ring ; welcke dry Veulens ick belafl te geven voor ¡roo veel anderen hier by my in contante penningen dntfangen : en toonende dit, en quitantie van fijn hant, Jal 't voorgoede betaling verfirecken. Al- dus gedaen in bet diepfle van de Sierra Morena * den ιι,ναη Au* guflus, van dit tegenwoordige Jaer. Goet, dubbelt goet, fey Sancho, fettermaer uw naem onder.
Dat is niet noodig, antwoorde Don Quichot, rnaer alleen mijn merk, 't welk genoeg is voor dry hondert Ezels, ik fwijg voor . drie. Ik vertrouw u op uw woorden.antwoorde Sancho:ik ga om Ronzinant tefadelen; en terwijl mag fich uw Genade vaerdig maeken om my de fegening te geven, alfoo ick terftontmeen te vertrecken,fonder de gefeyde fotternijen te fíen: want ik fal feg- gen,dat ick 'er fo veufgefien heb,dat het over draegr. Ten min- ften, hervatte Don Quichot, is het noodig,dat gy my naekt fier, en getuyge bent van een dofijn fotte kueren ot twee, die ik in minder als een half uer ty ts fal gedaen hebben: want als gy fe met uw oogen geilen hebt, moogt gyder volgens uw confeientie uw verklaring op doen, en voegender dan nog foo veel by, als gy be- geert : want ik verièeckcr. u, dat ghyder ïoo yccI niet van leggen íufrf
|
||||
ν
|
|||||
Dom Qj7 τCHOT dek Mancha.' iSi
lult, of ick falder noch meer van doen. Ick bidder om Heer, zey Sancho, laet dat blyven, dat ik u nietnaeckt en fie ; want het fou myn hart fo weeck maken, daticknootfakelyckfou moeten fchreyen als een kint: en het hooft doetme noch ίο feer van het huylen,'t geen ik om myn Graeuwtje gedaen heb.dat ik 'er niet garen weer aen komen fou.En indien gy wilt,dat ik toch eenige iotte kueren fie, fo doet ie gekleet, en dat metter haeit5en fulcke als u eerft in de fin fchieten, hoewel iulcks voor my niet noodig is; behalven ook dat het maer dient om myn reys,en al- fo te gelyk uw pyn,te verlengen jdie ik anders door goede tyding kort íal maken.En ofdat prytje van een Dulcinea juyft niet wou antwoorden als 't behoort, ioo wil ick u wel fweeren, dat ík 'et ίο veel oorvygenj en baíFetoenen íal geven , dat fe wel kleynder fal fingen. Want wie fou konnen verdragen,dat fuiken Ridder, als uw Genade is, fonder reden of ooifaek fot íou worden,en dat om een vroumenfeh ? Se moeten begut niet menen , datmen fot is:cn is het'er in,ik iel het'er wel uy t krygeiv.ik ben wel goet als ick goct ben,maer wacht u als ik begin op myn paert te raecken. Als ick de wacrheyt feggen fal, antwoorde Don Quichot, my dunckt,Sancho,dat gy alíbo fot bent als ick. Ick ben wel,ioo tot niet, zey den ander, maer ick ben al watkolleryker. Maer dat i^ tot daer en toe,wat fal uw Genade ondertuilcheu eeten'of fult gy doen alsCardenio,en vallen deHarders op de weg aen?Bekom- mert gy u daer niet mê,antwoorde Don Quichot,ick íal my wel behelpen,al Was het met de kruyden van het velt,en de vruchten die hier omtrent groeyen:want daer in beftaet het volvoeren van myn voornemen,niet te eeten,en andere harde penitentien meen te doen. Maer Heer, vervolgde Sancho, weetje waer ick bang voor ben ? dat ik in het wederom kommen lichtelyk deie plaets niet lal weten weer te vinden. Neemt gy de teeckenen wel waer» voor my,antwoorde den Ridder,ik fat wel forg dragen dat ik'er. niet van daen en ga. Behalven dat, fal ick ipmtyts op die hoogc toppen klimmen, om te fien, of ick u van verre kan. ontdecken, als gy weder komt. En om feker te gaen , fou het niet onbjllyk weien , dat gy eenigetacken van defe bomen affnect, en fette fe al de weg vervolgens, tot dat gy op het vlack komt ·, endeien fullen u dienen voor baecken , en min noch meer,als de draet die Theieus in den doolhof der Cretenien gebruykte. Dat íal ick doen, feySancho, enihydendeeenigetackenaf, nam hyden feegen van fijn Heer, en fcheyde foo , niet fonder veele tranen x fittende op Ronzinant, die hem van Döh Quichot Μ } foo.
|
|||||
jg2 Eerfie Veel van
zoo hooglyk was bevolen,als of het fijn eygen perfoon was. Al-
dus floeg Sancho op weg > werpende yeder fchoot weegs een tak pp de aert, gelyk hem fïjti Meefter geraden had. Maer evenwel noeh eer fe icheyden , badt hem Don Quichot, hem maer twee kueren te zien doen. Dog Sancho ging al voort;maer ter nauwer noot was hy hondert fchreeden ver , of hy keerde wederom , en zey tegen Don Quichot,dat hy hem bedagt had,en dat hy even- wel yets wou z-ien, om met een vry gemoedt te mogen fweeren. Heb ick het u niet wel gezeyt, antwoorde Don Quichot? wacht clan een weynig>in een amery fal ik gedaen hebben. En daar me- de trok hy met groóte haeft de broek uyt, en bleef zoo ftaen ; en voorts maekte hy eenige capriolen , en tuymelde twee of dry mael over zyn hooft,en dat met zulk een aenfien,dat Sancho be- fchaamt wierdt, en, zonder meer te ftaen wachten, Ronzinant voort dreef, en henen reed ; zeer wel te vreden zynde, dat hy het nu eezien had, en alles na waerheyt verklaren koft. _ _____________________________...:...___________+_____________,
Het XXVI. Hooft-ftuck.
Ver handelende hetgeen den verliefden Don §ifiich«t in het Gebergte deed, KOmende weder tot onfen Ridder van de droevige figuer,
fegt de Hiftorie, dat hy , fiende fich nu alleen , wacker over en Weder over tuymelde, onder naakt, en boven gekleed. Maar eyndelyk klom hy op de top van een hooge rots , en daar begoft hy te dencken't geen hy voor henen menigmaal gedacht had , fonder noch eeuigbelluit gemaakt te hebben 5 namentlyk, wien hy eer fou hebben na te volgen, of Roelant in fyn raferny, of Amadis in fijn dweepery,en melancoly.Hy fey tegen fich felven: indien Roelant fuik een dapperen en fterken Ridder was, gelyk fe feggen, wat wonder was het, dewyl hy fo befwooren was,dat hy nergens koft gewont worden , als onder aan 't eynde van fyn voeren,waerom hy daar altoos Ceven yfere fooien aan plag te dra- gen,hoewel hem dat niet helpen koft tegen Barnardo del Carpió, die de fnof in den neus had, en verftikte hem in fijn armen in Roncevale. Maer dat wy fyn dapperheyt aan een fijde ftellen,en fpreeken van het verliefen van fyn verftant, fynde feeker het fel- ve gefchiet te fyn door dien hy defe teekenen van de onkuyshey t van Angélica geilen had, met Medor den Moor, en de Pagic van Agramant. En dewyl hy verftont, dat fulks waarachtig was,en dat fíjn Beminde hem dkn treek gefpeelt had, behoefde hy niet |
|||
&1¿%*.
|
||||
uauB^ria^a^^^
|
||||
Don QuicHOTdelaMANCHA^ ï8$
veel te doen om fot te worden. Vorders in defe fotrerny íbu ik
hem wel konnen navolgen, al is het niet in de ooriaeck der fèï- vej want myn Dulcinea van Toboio, durf ik wel fweeren. heeft inalhaer leven geen Moor geilen, invoegen iy is die fe altoos geweeft heefcen ib fuy ver als fe van haer Moeder gekomen is:en daerom foumen haer oock het meefte ongelyck van de wereld doen, indien ik anders van haer vermoedende, Roelant ging na- volgen. Aen de andere fijde fie ik,dat Amadis van Gaulen,iondcr fijn verftant te verheien, en fondereenige iotternyen aen te reg- ten, fulck een lof en roem , van een trouw minnaergeweeil te zijn, verkregen heeft.Want het geen hy gedaen heeft,gefchiede alleen daerom,om dar fyn beminde Oriana hem belaft had, buy- ten haer wil noyt voor haer te verichynen ; waer over hy fig na dearmeRptsbegaf,ingefelfchapvaneenHeremyt,doendealdaer niet als fchreyen en jammeren , tot dat hem den hemel te. hulp quam,in het midden van fyn ellenden. En indien fulcks waer is, gelijck het is,wathoefick de moeyte te nemen van my naeckt te ontkleden, oí defe boomen moeyte aen te doen , die my haer le- ven geen leet gedaen hebben'of defe klare beecken te bedroeven, en onklaer te maecken, daer ik myn dorft uyt te lellen heb ? Le- ve dan de gedachtenis van Amadis , en dat Don Quichot de la Manche fyn navolger fy ,in alles en een yegelyck punt 't geen hy fal konnen, op dat men van den eenen fegc het geen van den an- deren gefegt wort,of dat ik in 't vervolg geftorven ben. En hoe- wel ik niet verfmact nog veragt en ben van myn Dulcinea,is het my evenwel genoeg,haer tegenwoordigheyt te derven .Wel aen dan, hant aen het werk,en al op gehaelt wat Amadis oyt gedaen heeften leert my,myn verftant,waer te beginnen: maer vermits ik weet,dat 't meefte,'t geen hy gedaen heefr,bidden is geweeft, ial ik hem daer in voor cérft navolgen. Al fc»q dan deed Don Qui- chot , maeckende een Pater Nofter van een deel Galnooten ,die hy aen malkander reeg.Doch het geen hem meeft quelde, was·, dat hy daer omtrent geen anderen Heremyt en wift,tegen wien hy fich biegten mogt, en malkander alio onderling vertrooften. Opdeie wyfeonderhielthy fichfelven, gaende heen en weer door de beemden , fchry vende veel veerfen , hier in het fant, en daer in de fchorfen van de boomen , íommige druckendeíyn > droefheyt, fommige oock de lof van Dulcinea uyt. Maeruyt al die heeitmer noy t eenige heel geyonden > als alleen de£e : ¿rei B»omen, kruyden <veelderley, Die hierjlaen in defe wey, · ' * Μ 4 SfQ
|
||||
ig^ Berfle Deel van
Sooghy mijn bedroefde klachten
Wilt en mijnefucbten achten , ;..,..
Hoort dan het benauwtgeluft,
Vat my bar β ten boefem uyt. Jlfoo ick Din Qttichit hïer ecn¡aetnga, ;.' Berooft vanmyn Duhinta,
FanToboje, . ,...·..
Dtt 's deplaetfe'\ daer geter^t
Hoof de minne groot (uhberght Die oock nu en t''allen flenden , ' ' ''
Ís en wort getrouw bei/enden, "
Die verdraeght nttfoo veelleet,
Sonder dat hy de oorfaeck weet. tsilfoo ick Dpn JQuicbot hter eenfaeniga, Berooft van mijn DuUtnca Van Tobofo* Soeckende mijn avontueren,
' Nu en oock tot aller ueren, Op mijn macht m fterkte trots,
Tuffchenmenighho»gerots, "'■ ' :- > '"':
Heb, eylacy , dejerfionde»
Rtet als ongelink gevonden,
B'balven noch de groóte ¡wart,
Dtedemindeetaenmijnhart.
jéljoo ick Don Quichot hier eenfitm ga,
Berooft van rnyn puUmea
Van Tobofo, ,
De genen,die defe vaerfen gevonden hadden>koilen iïg niet ont-
houden van lagchen,ibo over de {tellingen,als om dat Don Qüi- chot juyft die itaert van Tobofo daer achter aen geklampt had, fonder dat het ergens op rymdejals of men niet fou geweten heb- ben wie hy meende,foo het flechts Dulcinea wasgeweeft. Noch veel andere heeft hygefchreven ; maer, gelijck gefegtis, men koftfenoyt heel of volkomen krijgen. Met defe veerfen, met fuchten, met5atyrs,Bolgoden en Bofgodinnen van defe gewc- ften aen te roepen,en in het foecken van eenige kruyden, onder- hielt iich Don Quichot tegen dat Sancho weer om quam, die^ indien hy ib wel dry weecken was uy tgebleven, als hy maer dry ^agen uit bjeef,fou den armen Don Quichot fo feer hebben ver- vallen:, |
||||
Dom Qu ι CHO τ de la Μ ancha. ι8?.
callen, dat hem fijn eygen Moeder niet fou gekent hebben.Doch
wyfullen hem laten, vergefelfchapt met fijn fuchten en fíjn ge- maekte klachten, en ièggen 't geen Sancho Pance op fijn Ambaf- fade gebeurt is.D.efe komende eyndelijk weer op de groóte weg» nam fijn rechte koers na Tobofo, en cjuam des anderen daegs aen de Herberg, daer hy het ongeluck van het folien > en die tmade nacht had gehad. Soo haeft als hy het huys in het oog kreeg,docht hem noch,dat hy al op en neer in de lucht vloog, ίο wel ftont het hem noch voor.; waer over hyopek niet binnen wou gaen, alhoewel het omtrent middag was, den dag heer, en* onien Schiltknaep fchier doot van honger. Defe gelegentheydt drong hem wel tot digtby het huys: evenwel bleef hy in twyftel of hy in fou gaen,pi niet.Terwijl hy in defe gedachten was, qua- men'er twee Perfonen uyt de Herberg\die hem terftont kenden, waer van den een regenden ander fey: Watdunkt u,Heer Licen- tiaet, is dat het Paert niet van Don Quichot, en niet oníe Sancho dieder op fit ? die,gelijck fijn Dienftmaegt gefey t heef t,met hem op den tocht ïsïln trouwen ja,fey den ander,het is het felve Paert en de felve Man. En geen wonder was het, dat fe hem foo wel kenden, alibo het de Paffcoor, en de Barbier Meefter Klaes was, de felve die de fware fententie over fijn Boecken hadden uytge·· voert, Defe dan aldus Sancho alleenig fiende, wierden begeerig om te weten wat'er van Don Quichot was; weshalven iy ter- ftont na hem tpe traden, hem by fijn nacm riepen,en vraegden; Hola,Sancho mijn vrint,waer is uw Meefter>Sancho kende haer aenftonds, en nam voor, haer de plaets van fijn penitentie nietje ontdeeken. Hierpm dan antwoorde hy,dat fíjn Heer in een ieke- re plaets, en fekere dingen van importantie beiïg was,die hy om 't licht van fijn opgen aen niemant fou duren feggen.Neen,neen, Sancho, zey den Barbier, indien gy ons niet en fegt waer hy gebleven is, fullen wy ons inbeelden, dat gy hem vermoort enbeflolen hebt,te meer, alio gy op fijn Paert komt. Gy liilt ons den Meefler van dat Paert leveren,of by kruy s en by kras,wy ful, len fien wat wy met u te doen hebben.Gy hoeft fo geweldig niet re drygen,antwoorde Sancho, ik hen geen Man om te moorden, of om terooveiv,enomudandewaerheyttefeggen,mijn Mee- fter heb ick in het midden van dit gebergte gelaten,doende peni- teutie:en vorder, fonderficheenstebedencken , vertelde hy hen van ftukje tot beetje hoe hy hem daer gelaten had,en hoe hy hem een brief aen Dulcinea te beitellen had gegeven, welke Dulcinea van Toboio de DochtetvanLourensCarchuelo.was, daerhy Μ 5 raten-.
|
||||
j%6 Eenfle Deel van
raiende op verheft was. Defe twee bleven verwondert ftaen kyc-
ken over het geen haer Sancho vertelde ; en hoewel fy de fot- heyt van Don Quichot wel kenden , gaf het aenhooren haer evenwel weder een vernieuwing.Sy eyften den briefte fien. San- cho antwoorde, dat fe in een memory-boek gefchreven was, en dat hy laft van fyn Heer had om fe met de eerfte gelegenthey t te laten op papier overdragen: daer den Paftoor op antwoorde,hy ibu iè hem flechts geven > hy fou fe wel overdragen, en met foo goeden letter als yemant. Sancho ftack de handt in fyn boeièm , íoekende het boexken, maer en vont het niet; en hy ibu het niet gevonden hebben, al had hy tot nu toe geibgt: want het was by DonQuichot gebleven,die het hem vergeten had te geven>gelyfc ook Sancho hem af te eyichen. Als Sancho het boexken niet en vont, wiert hy befturven in fyn aenfigt, en begoft op nieuw te íbeken, ente weerfbeken,infijnboeíem,infijníak.in fijnköuf- ièn, maer al te yergeefs; waer over ilaende by fyn handen in fyn baertjtrok'er meer al s de helft uy t,en daer op,aI in de fclve f ury, gaf fïgmet volle vayften een half dofyn goede muylperen voor de kop, en voor de neus, invoegen hem het bloet ten neus en mont uytliep. De Paftoor en Meefter Klaesdit fiende, vraegden hem , wat hem over gekomen was, dat hy fig ib aenftelde? Wat myn over gekomen is ? antwoorde Sancho, datik daer in een oogenblik dry fulke brave Veulens verloren heb, elk ibhoonder als aer Hoe is dat fo ? vraegde Meefter Klaes. Ik heb het boekje verloren,iey Sancho,daer de brief aen Dulcinea in was,benefFens nbg een briefje van myns Heeren hant,in het welk hy fyn Nicht belafte my dry Veulens te geven,van vier of vyf die hyder heeft, rot vergoeding van myn Grauwtjé dat ick verlooren heb. Den Paftoor vertroofte hem vaft, en fey , dat hy weder by fyn Heer komende, de felve hem een nieuwen brief fou konnen geven, en dat op papier, gelyk de manier is, en dat men ook de foodanige, dieinmemory-boekjesgeichreeven fíjn, fyn leven niet voldoet. Dit vertroofte Sancho eemgfints, die daer op antwoorde, dat, dewijl het foodanig gelegen was , hy weynig bekommert was met den brief van Dulcinea, alfoo hy iè foo goet als van buy ten koft, invoegen men fe op papier koft ftellenalsmen begeerde. Wel fegt fe dan, fey den Barbier, foo konnen wy ie overdragen. Sancho begoft iïch het hooft te krabben , om te fien of hy de gedachtenis te voorichyn koft brengen 5 drentelde vaft nu op deeenevoet en dan op de andere; fagh dan naden hemel, dán na de grondt} en na dat hy de nagel van fyn cene vinger by- kans
|
||||
Don QjJiCHOT déla Mancha. t%j
kans had opgekauwt (blijvende de anderen ondertuflchen fitten
kijcken) begoft hy eyndelyck. Ickfweer , Heer Licentiaet,dat 'er de drommel me fpeult, dat myu dien brodt Γοο vergeten is , altijdtloowas het beginfel; Hooge en Grootluchtige Vrouw. Doorluchtige Vrouw, wilt gy milTchien feggen, verbeterde de Barbier. Ja, ja Doorluchtige, antwoorde Sancho , en fe ging voort, lbo ick my wel bedenk, de gewonde , het afwefen, en de gequetften, kuflen de handen van uw Genade, ondankbare, en onbeleefde fchoonhcydt: en daer by feyd' hy noch wat van heyl en gefontheydt i en van yets anders dat hy haer toefondt. En dat vervolgde hy foo, tot dat hy cyndigde in defe woorden» de uwe tot'er doot, de Ridder van de droevige figuer.Dete twee namen groot vermaek in die goede memory van Sancho te fien , en prefen hem geweldig dat hy "t hoorde, biddende hem, dat hy 'er den brief noch eens lou voor feggen,en dan noch eens, om dè felve, alsfe rijt hadden, over te dragen. Sancho deed foo , en 'er, elcke reys wat by of wat af. Voor ts verhaelde hy haer al den han- del van fyn Meefter , maer iweeg ftil hoe fe hem in de Herberg gefolt hadden , daer hy oock weygerde in te gaen. Hy fey haer oock, foo haeffc als hy met goet belcheyt ióu weder gekomen iyn, dat fyn Heer dan aeiiftonts op wegh ibu gaen , om een Keyferrijck te fien te krygen, of ten minften een Monarchy , en dit hadden fe onder malkander foo beilooten: en daer fou hy niet veel moey te om behoeven te doen, volgens de wonderlycke dap- perhey t van fyn perfppn ·, en de fterekte van fyn ar m. En als hy dat dan verkregen had, fou hy hem (die dan voorfeker Weduwe- mer fou wefenjeen van de itact-Juffrouwen van de Keyferin ten houwelyck geven, die erfgenaem is van ecnige machtige ryeke Landen, foo valt Landt als Ey landen. Dit ley Sancho met fulck een ftatigheydt, vroetende nu en dan met de vinger in de neufga- ten, en foo wel by fyn finnen, dat defe twee noch meer verwon- dert ftonden, fiende hoe dat eenen fot meer andere gemaeckt had. Sy wilden geen moeyte nemen om hemuyt fyn dwaling te helpen, maer lieten hem al by fyn goetduncken, temeer, alfooder geen confeientiewerek mê gemenght was, en hiel- pen hem al voort, feggende , dat fulcke dingen lichtelyck fou- den kounen gebeuren,of dat'er ten minilen een Aertsbifdom iou overfchieten, of diergehjeke. Sancho daar op gaf tot antwoort: Indien hetgeluck de faken van mynHeer loo beitelde, Hat hy geen Keyfer, maer wel een Aertsbiflchqp foubegeeren te fyn,fo fou ick tegenwoordig van u, Heeren, wel willen weten, wat
|
||||
188 Eerflt Deel van
wat de doolenáe Aertsbiuxhoppen fyn gewent aen haer Scliilc-
knapen te geven. EenPrieftetdom , Paftory, ofdiergelyke Be- neficie , antwoorde deLicentiaet, dichaer eenige inkomft in- brengt, behalven het geen van den Altaer voort komt, 't welck gemeenlyck foo veel is als de rente. Soo fou ook in die gelegent- heytnoodigfïjn, antwoorde Sancho Panc^dat den Schiltknaep ongetrouwtwas, invoegen hy ten minften de Mis koft helpen doen:enhoefou 'tdan met my gaen , die niet een A. voor een B. en kan,indien myn Mcefter in het hooft fchoot liever een Aerts- biflchop te willen weien, als een Keyier, gelyck de manier van de dolende Ridders is?Weeft gy daer over niet bekommerr,San- ehö , vervolgde Meefter Klaes, wy fullen hem daer toe wel pra- ten , en leggen het hem fo fwaer op fyn confcientie , dat hy lie- ver het Keyierdom verkiefen fal, te meer,alfo hem het fel ve ook beter ial dienen > dewyl hy meer een Oorlogiman is als een Stu- dent. Dat dunkt myoock, antwoorde Sancho, alhoewel ik wel íeggen rftag,dat hy over al rhuys is. Het geen ik van mynent we- gen meen te doen, is alles op fyn beloop te laten ftaen. Gy fegt feer wel,hernam den Paftoor,maer het geen'er tegenwoordig te doen is, is dat men uw Heer uyt dat gebergte moet fíen te tree- ken , en uyt fyn ydele penitentie te verlpffen , diegyiègt dathy doet, en deucken om een weynig teeeten, alibo het tegen- woordig de tytis. Derhalven fal het niet ongeraden fíjn, dat wy binnen gaen. Sancho gaf tot antwoort, iy mochten wel binnen gaen als het haer geliefde ; maer voor hem, hy fou daer buy- ren wel wagten ; en daer na iou hy haer de oorfaeck wel ièg- gen , alfohygeenfints van meening was binnen te gaen: maer foo het haer geliefde , mochten fe hem wat warms laten buyten brengen,als oock wat haver voor Ronzinant. Sy gingen dan bin- nen , en lieten Sancho buyten blyven ; en een weynig daer na quam de Barbier met wat eeten voor den dag. Ondertuikhen,na dar ie met malkander lang over gelegt hadden , wat middel fy. beramen fouden,ichoot eyndelyk denPaftoor yets in gedachten, 't geen heel wel met de natuer van'Don Quichot over een quam. Dit was,dat hy fig als een rcyfende Jonckvrouw fou kleedenjdat den ander de Schiltknaep fou fien te fpelen fo wel als hy koft; en dat fe alfoo na Don Quichot iouden gaen, houdende fich als een feer bedroefde Jonckvrouw , welckevanhem maereenegaef fou begeeren , die hy haer garen fou toe ftaen , gelyck een t vroom Ridder als hy is t, en dat iy dan begeeren fou , dat hy methaer wilde„yertreckcn daar fy hem íouleiden, omceuigh |
||||
Do» Quichot déla Mancha; j%
©ngelyek te wreeken, 't geen een ínooden en godtloofen Riddcx haer had aengedaen; en dat fe oock fou verfoecken, dat íy mogt " ongehouden lijn haermafquer af te doen, noch hem yets van haerftaet tcfeggen, voor en al eer hy dien fnooden Ridder fou geftiafc hebben. Want fy geloofden vaftely k, dat Don Quichot alles fou aennemen, en dat dit de befte middel was om hem uyt het gebergte te krijgen, en verder te fien , wat ract men tegen fyn fotternyen fou in 't werck ftellen. Het XXV11. Hooft-ftuck.
Fer handelende de volvoering der wening van den Paftoor enden Bar" bier, met andere waerdige dingen meer. D Efe vont dacht meefter Klaes heel goet, als mede datmen fe
terftbnt in het werck fou hebben te ftellen, Sy leenden een vrouwengewaet van den Waert, latende hem daer voor den rok vanden Paftoor te pandt, die nieuw was. De Barbier maecktc een groóte Baert van een roode Koeyeftaert. De Waert vraegde hem , waer toe iy deie dingen begeerden tegcbruycken ? en fy vertelden hem met korte wooi den de fotternyen van Don Qui- chot, en hoe men defè middel gebruycken moft om hem uyt het gebergte te trecken.TerftontichootdenWaert en deWaerdiuiri de gedagte, dat dit die van den balfem was, en Meefter van den Schiltknaepjdien fe fo gefoít hadden ;en vertelden den Paftoor al hetgeen 'ervan was, fonder te fwygen'tgeen Sancho gefwe- gen had. In 't kort, de Waerdin maekte den Paftoor toe, dat je hart lufte, fchietende hem een Vlieger aen met hoge opftaende bragoenen, wel fijntjesgeboort metbrede trypeboorden , en doorfneden, yeder fnee een hant breet,daer groene fy door keek; in iomma, dit kleed icheen gemaeckt te iyn ten tyde van her. oude Teftament. Daer en boven fette fig den Paftoor een linnen ïiachthuyf op het hooft, en bont een fwarte lap νοοτ het voor- hooft ;eu met nog een andere maekte hy bykans een Masker uyt, daer hy den baert en den mont fijntjes ir ê bedeckte. Voorts fette hy fijn hoet op,die ib breet was,dat ie hem koft dienen voor een Quitafol, ofSon-Schutfel, een flaendedaer mê fijn mantel om, klom hy op de Muyl,daer hy gelyck de vrouwen op ging fitten» gelyk oock den Barbier op de fijne,met fijn baert die hem tot de riem toe quam, half root halt wit zynde, alfoo fe van een bonte Koes fteert gemaekt was. Alfoo namen fe hun'affcheyt van haec allen,cn de goede Maritornes beloofde (ach armen) een Rooien hoet*
|
||||
tod Eerfle Deel van
Koetje voor haer te bidden > dat haer reys wel gélucken mocht,·
Maer ter nauwer noot waren ie buyten de deur, ofdePaftoor begoft te bedencken , dat het tegen de Prieftelycke waerdighcy t wasjdat fich een Pafloor in fulck een fchyn kleedejwaer over hy Méefter Klaes badt,dat iè een ruyltje mochten leggen ^en dat hy dé Schiltknaep en Meeftet Klaes de bedroefdejonkvrouw wiert, alfoo het ièlve de minfte hinder aen fijne waerdighey t iou doen, of dat hy 'er anders uyt fou fcheyen, en niet voort gaen , al hingeiidef tien DoriQuichottenaen. Ondertufïchenquammer Sancho mê by , die iiende defe twee in dit gewaet > koft fich iel- ven niet onthouden van lagchen. De Barbier onder dies ftont de verandering toe ; en onder het verwiflelen onderrechte hem de Paftoor j hoe hy fich dragen , en wat hy al fëggen iou, om den armen iot uyt dciè woefte plaets te trecken¿ Den ander iey , dat hy geen onder richting behoefde, maer dat hy fyn les al yan buyten kon. Evenwel,fy vonden niet geraden fig voor alfdoeu te Meeden , maer foo lang te wachten , tot dat ie omtrent de plaets van Don Quichot quamen ; weshalven de Barbier fíjn vrouwe- kléerén ópvoude , en de Paftoor fijn baert tot die tijt bewaerde. En alfoo vervolghden fe haer weg, geleyt van Sancho Pance, die haer ondertuiTchen vertelde , wat haer met den íotten Cár- denlo gebeurt was, fwijgende evenwel van de goede vont die hy hadgehadt, alfoo Sancho noch íboílecht niet en was, ofhy wift wel, dát hy daer van fwijgen moft. Des anderen daegs qua- men fy tot de plaets,daer Sancho de tacken geftroy t had;en ken- nende nu den weg,feyd'hy,dat dit den regten ingang was,en dat fe fich nu wel mochten kleeden , indien fe meenden, dat ie daer door fijn Heer fouden konnen verloifenrwant iy hadden hem van te voren al den handel al gefeyr, en op fíjn keel belaft,dat hy niet leggen fou wie fe waren. En als fijn Meefter vraegde,of hy den brief beftclt had , dat hy ja fou fèggen, en dat Dulcinea, om dat fe niet fchrijven koffc, hem mondelijcke antwoort gegeven had,namentlijck,dat fe hem belafte,op pene van haer ongenade, dat hy terftont fou komen om haer te fien. Want(feyden fe vor- ders) op die wijie hoopten fe hem op een anderen weg te bren- gen,namentlijk,om wel haeftKeyfer of Monarch te wefen-want aengaende dat van het Aertsbifdom , daer had hy niet voor te vreeien. Sancho luyfterde hier na als een vinck, onthielt het al- tcmaél wel, en bedanckte haér feer voor haer goede meenrng, voornamentlijck om hem dat Bifdom af te raden > alfoo hy wel iag,dat hem fijns Meéfters Keiferdom meer voordeel iou geven. |
||||
r
Όοη Qui.cHOT de la Manchan ιοί
Yorders docht Sancho niet ongeraden, dat hy vooruyt ging,om eerft by fíjn Meeíler te komen , en hem het antwoort van fíjn Dulcinea te brengen: miflchien of dat machtig genoeg iou We- fen om hem van daer te trecken, londer dat iy lieden die moeyte namen. Dit docht haer feer goet te zíjn, en Cy bcllooten aldaer te wachten, tot 'er tydt toe dat hy haer de ty ding van het vinden van fíjn Meefter fou brengen. Aldus begaí fích Sancho hetge- berghte in,latende de anderen daer by een aengenaem beecxken, befchaduwt met rotfen en eenige groene bomen. Het was noch in Ooghïtmaent,wanneer het aen die geweften ièer heet is,en de uur van den dag mogt omtrent drie na de middag zijn ¿aTc welke de gelegentheydt van de plaets te aengenamer maeckte,om daer de wederkomit van Sancho te wachten. Terwyl fy nu met haer tweè'n daer in ruil en itiite waren, quam haer een ièer aengena- ,me item ter ooren, die3foudcr met eenig ander ipeeltuyg vedelt te zijn, evenwel een aengenaem geluy t maekte, waer over íy fig nietweynigverwonderden, omdat haer docht, dat dit geen plaets wasjdaer men fulck gefangfou mogen verwachten.Wanc dat men feggen wil, dat men fomwyleri in boflchen en velden Harderinnen vint,. die byfonder wel ungen konnen, is meer het voorgeven en de vont van Rijmers, als waerheydt. Haer ver- wondering wiert te grooter, wanneer fe hoorden,dat de veer- fen,die geiongen wierden, niet boers,maer van hofrelyckenftyl waren. Syluydenopdeiewyfe: Wat is hetgeen mijn ziel dus heeft beladen }
verjmaden.
Wat brengt my 't hart dus krachtigh in de ly ?
de faloujjr.
En wat tierfitnt wyn lydifaemheydt met pijn ?
meraftazyt&
Wat hoop U dan in tpefen of infcbijn>
Wat troo/ifiaet my te wachten,
Mits afzijn, afgmfl, en verachten^
Elck even leer op my gebeten zijn ?
WAtmaeckttnydusQntflehïnhaittnfinl
de Min.
Wat is hetgeen my ahaijnghry knot ? mijn lou
Wie jchepter lufl nat mijne luí} ttdrín i <■■ ' diGoinl
Sm
|
||||
ι ad Eerfle Deel vari
Soo fiaet het met myn jammer wonder [cbioni
Te enden met myn levent Mits my de dootfieeck gevent ■De Goon , myn lot, en Cythereas Soon. fYat wat de ramp, die dus myn hart beving ?
verandering.
Maer is'er noch ook troefi tndeje met ?
dedoQt.
En wat maeckt my van ramp en leven vry ?
myn rafirpy.
Gaet hulp en troont, gaèt heenen ver van my)
Wie kanfioydelwejen,
Die wen/ebt tefyngenefen,
Daer rajerny e} dtiot de befle troofler zy ï
De uur,de tyt,en d'èeniaemheitibenerFens d'aengenaemheit van
'Hen fingergaven aen defetoehoorders een byfondervermaeki die fichevenwel fti! hielden,hoopende noch het een of het ander te hooren: doch vernemende niet anders als een diepe itilfwij- gentheydc, namen iy voor ré onderioeken, waer dít geiang van daen quam. Maer foo als fe meenden Heen te gaen , wierden fe door de felve item wederhouden, met deie klinckerc. Heylige bant van vrientfehap , die uw vlucht
(Uw bloot e fchyn alleen op aen gelaten,
Alleen «p hoop van meer en beter faten )
Genomen hebt bier boven in de lucht
Vertoont ons eens der vrede foete vrucht',
Met 'tkleet van deugt bedeckt enovertegen*
Waer door de trouw fich toont aen onfe oogent
Totfiiiling van dit weelendegeficht.
Verlaet Olymp , fielt defe vreugt befyien*
Al waert alleen om langer niet te lydtn ,
Vat ftch bedrog met uwe fchyn vexeert.
En toeftghy lang ons klachten teverhooreny
Gewis de tyt wort wederom ontbooren,
En alles tot fyn eerfe Chaos keert.
s
Dit gcfang eyndigde met een diep verfügteri,eh maecktc defe
twee weder op nieuw te wachten naer het vervolg. Maer verne- mende, dat diemufyek in klachten, en deie aengename item ïtr jam-
|
||||
ñon Qu ie Ho Τ de lá'M ancha. 193
lammeren veranderde,bcilooten fe,te fíen ván wie het: een en hee ander voortquam. En niet ver hadden f ê gegaen, wanneer ie aea het hangen van een berg een Mënfch fagén , vpii.dc iel ve geilalte en gedaente als haer Sancho befchreven had,wanneer hy haer de vertelling van Cardenio verhaelde. Dele* als hy haer i.ag ,,οη^ ftelde fich daer geenimts over ,maar bleef al futen met het hooft: op de borftjgelyck'eën die in diepe gedachten is,fonder eens lyii oogen op te ííaen om haer aen te iïen,behalven toen fy nader qua- mên. De Paftoor, die een wel befpraekt mart was-j en üu ah eets kennis van fyn doen had , naderde hem., en met korte , hoewel befcheydene,r,edcnen badt en wederbad hem .dit ellendige levert telaren j om niet tot het üyterfte ongeval te komen. Cardenio was voor al/doe by fyn voile verftant, en .derhal ven verwonder- de hy ííg feer defe tWeé (.in andere kleeding ·> als men iü die een- iaemheyt gewoon was.) te fien voer hem ftaen, en temeer wan- neer hy haer hoorde van iy η dingen fpreekeri,ais van een beken- deiaek, gelyck hy aen de redenen van dea· Paftoor gêhoort had, Eyndely'ck, na ten wyl fwijgens, gaf hy tot antwoort; Ik iïè wel (ghyHeeren , wiégy íyt'jdátden hemel, die .jorge draeght voor degoeden,en ook menigmael voorde quadco, my als nu i fonder dat ick het felve heb verdient, in defeeenfaemeen onbe- trede plaetfen met uw tegenwoordigheyt iulke perfoonen voor bogen ftelt * welcke mf met klare redenen mogen vertooneu de ftaec van myn tegenwoordigc,en de gelegentheyt vaneen andere wijle van leven. Maer alfoo de ijelve niet -weten wie ick ben, en dat ik van dit quaet verloft fynde, miffchien in arger fou mogen komen te vallen,mogen iy my vry houden voor een menfeh van kleene redenen/en, 't geen ílímmer isj van geen verftant; eriheï is geen wonder, allo het ge wel t van m y η inbeelding foodanig ii omtrent myn ongeval, dat het my geheel <bu y ieu my felfmaekr* waer door ick meenighmael iulcke dingen' buyteri het Ípoor be- ga , gelyck fe feggen'dat ick doe en" gelyck de teeckens daer van b'etuygen. Ondercufldhen kan ik niet anders doen,als my rever* geels quellenjenmynxiilgeluckbeklagei^fondervoordeel- AI/ leenig verfchodnt myn íotterny genoegdekennis van myn on- geval ; en de verftandigen,diede oorfaekdaer van fien, verwon-" deren fichnietmeer over deuytwercking.EnOÍfemy al fchooii. geen hulp konnen befchicken, foo verfchoonen ie evenwel myn ichult, vérkeerende het mifhoégen over myn miidrijfirr het be- klagen van myn ramp.Eri indiénhetfodanigK,mynHeeren, dats gy hier met-de felve meening komt,foverfoek ik,aleer gy voort |
|||||||||||
gaet
|
|||||||||||
Ν
|
|||||||||||
io^ Eerfle Deel van
gaetmetuw aenradingenen vermaningen, cerftde vertelling
van myn ongevallen te aenhooren ; want als gy de felve fult ge- hóort hebben,fult gy lichtelyckde moeyte fchouwen om een quaet te veríáchten,'r geen boven alle vertroofting is.Defè twee, die niet liever wenfehten als uyt fyn eygen mondt defe vertelling te hooren, baden hem , dat hy 'er een aanvang mee fou maaken * beloovende , niet anders te doen , als het geen hy ièlf begeerde , omtrent fijn verlichting of vertroofting : en daermedebegoft Cardenio firn verhael, omtrent met de felve woorden in dewelcke hy het begin aan Don Quichot verhaeld had, eenige weynige dagen te vooren, wanneer de gelegentheyt van Meelter Helilabath, en de nauwkeurlykheyt van Don Qui- chot, het vervolg afbrack.Maer voor als nu wilde een beter ge ■ Juk, dat de overval van fyn fotheyt agter bleef,en toeliet de ver- handeling tot een goeteynde te brengen. Hy dan komende tot hetbriefken, dat Fernando tuíTcheq het Boek van Amadis ge- vonden had, fey dat het aldus luyde. Lufcinda aen Cardenio.
Tder dag ontdekt my in uw verdienden iets, bet geen my verbint u
meer als voor te achten: en daerom^ indien gy my ayt de twijffeling Wilt ttecken,finder onregt aen myn eer te doen, het flaet tn uw ver- mogen. Ickheb een Vader, dit u-wel'kent, en kennende·, roei ■ml ·, die, (ander myn wil te dwingen , doen jal het geen hillyck is ¿en ugedaen te worden: indien het anders is dat gy my agt en mint-, gelyckgy (egt, engelyck ick vertrouw. Dit briefken beweegdemyLuicinda ten houwelyck te verfbec-
ken; en dit was het, 't geen Fernando in het gevoelen bragt, dat tufcinda'de verftandigfte Jonkvrouw was van haar tijdt: en dit brkf ken was het oock, dat hem de wil maeckteom myinmyn meeniug voor re komen. Ick vertelde Fernando al het geenmy met haer Vader gebeurt was,en dat fyn wil was geweeft dat myn Vader het verfoeck fou doen ; * t welk ik hem evenwel niet dor ft ièggeri, uyt vrees dat hydaer niet aen fou willenmietom dat Lufcinda niet ryk, edel, of deftig genoeg was om.het befte gc- ilagt vanSpangien te vereeren; rnaer alleen om dat ik wel witfc, datiyn meening was, my noch foo haeft nier te houwelycken ¿ maerfolang te wachten,, totdathyiou geilen hebben, wat den Hartog met my voor had. Ick fey hem derhalyen, dat ick her niet dprft aanvangen myn Vadestcfeggen, fo tec oorfaeck va*
|
||||
D^QuíeHoTdelá NT ancha. . s f$f
fáli defe infígtenjals van anderen meeráieMy aiTéhrikteni fon- der evenwel te weten wat fe waren 5 alleen dát íriy dogt, dat hér geen ick begeerde, noyt goeden voortgang fou hébben.Hier op antwoorde Don Fernando, dathy delaftóp iich wilde nemeti om 'er myn Vader van aen te fpreeken. O eergierige Marius ï 6 wreedë Catilina Ι δ verraderfche Judas 1 ö Schelm > ö Booswigt, 6 Vqrfpieder Í wat leet heb ik uw oyt gedaen Í waar mede héb iek dit leet aen u verdient, die u foö openhartig myn geheymen ontdeckcheb I Maar ty laas! van ënoverwie wilikmy bekla- gen, daar het maer te ièecker is, dat al onfe rampen van boven» ge^lyk de beeken en rivieren van de bergen, af komen, forider dat menige wysheyt,keni)isjofv.oorfichtigheyt de felve verhindereii kan. Doch wie fou gedacht hebben, dat Doii Fernando, een fo
wijfen,beleefden,en edelen Ridder jdóor ÍÓ veel dienftén aan my verbonden , üch foo ver fou hebbén lateivvervoéren i dat hy my fou foecken te berooven van dat eéne Schaapken ,* 't geen ick als nog niet befat 1 Maar laat ons defe aenmerckmgc,als onnut,ach- ter wege laten, en liet vervolg vanrhyn ongeluckige geichiede- nis fieii. Het is dan Í00, dat Fernando, oordeelende dát myn te- genwoordigheyt hinderlyck was orri fyn fnoot voornemen tse Volvoeren, beflootmy totiyn outften Broeder té fenden, om ee- nig geit van hem te haIen',tot betaling ván fes Faarden,diehy al- leen om die oorfaekj te weten om my van de hant te kiyg£n>nog dien ielveri dag gekogthad. In gevolg dan van dit fyn vooiiie- men,font hy my om het gelc¿Eilaas!koít ik defe verradéry voor- komen ! koil ik weten, wat hier agter ftak1 Ja in tegendeel boot ik rriy met.groot genoegen aan om terftont tevcrtreckenyalfo ik fclfbly was óver de goede koop die hy gedaen had. Dieñ zelven nacht fprak ik nog met Lufcinda,en feydÜhaer het geenrny'Fél'- nandb belooft had, verfterekende haér iiï de goede hoop ván wel haáftonfeliefdecoteéngoéteynd'tefièn. Syvcrfochtnay(foö onbekomrnertals ik was,èn fonder achterdogt) datikmy haaf- ten fou wederom te komen ¿ aiib fe fey te vertrouwen i dat ons üy titel niet langer fou fyn als dat maárflechts myn Vadeimet den haren gefproken had. Ik weet niet wat het was, dat, terwyl zy deiè woorden tegen my íprak,haár oögen van tranen over lie- pen , en de ftcm.gclyek als in haar mont beftürf,invoegen fy bf- letwiercvoort te vardn. Ik bleef verwondert over dit toeval, 't welk ik noyt aen haar had gefiénimaar fo dikwils-als ik haer ge- fpcoken had >was*t altoos met de méefte vréugt en het foetfte ge- eoegen yan dc-wcrclt gewceft,fonder dat'er oytttataen, fuchtee, l |
||||
■HHnnpBnHHH
|
|||||
%9^ Uerfie Deel i>an
vrees,vermoeden,of diergelyke onder waren vermengt geween'.
Üoch ik nam dit alles tot aanwas van myn geluk, en beregeling <van haer liefde Jk prees,lief koofde,en ftrookte haer .Syjals ver- Jieft, bleefmy niet ichuldig. Daer na begoftenwy malkander alderhande foetigheden , en vertellingen, te verhalen. Eyndelyk deed ik zoo veel, dát ick een van haer witte handen kreeg, en defelve door de traly, gelijk als half met gewek , küfte. ¡Maar den nacht voor den dag van mijn vertrek deed fy niet als fchrey- - en, fuchten en jammeren j tot dat fyeyndelijck henen ging, la- tende my vol verwondering en verbaaftheyt, niet wetende wat ' te denken van defebyfondereteekens van droef heyt. Maar om my in mijn hoop niet te verkorten, leyd' ikhetalles op de over-
vloedige liefde , die fy my toedroeg, en dat myn affyn haar defe droefheyt veroorfaakte.Eyndelyk ik vertrok, niet min droevig en fwaarmoedig als iis haer liet ;quam ter plaats daar henen ick gefonden wasjgaf fíjn Broeder den brief; wiert wel ontfangen , dog qualyk afgeveérdigt: dewyl my belaft wiert,tot myn groot verdriet, acht dagen te vertccven,en dat fonder dat my den Har- tog,iyn Vader, íourfíen, alfo hem fyn Broeder gefchreven had , idat hy de penningen ioti fenden buyten fyn weten.En felf dit was mede een valiche vcHïd ván Fernando, vermits fyn Broeder geks genoeg had om my terftoflt af te veerdigen .Dit was een bevefen 'eeh gebodt, dat my docht onmooglyk tefyn om naar te komen; alfoomy docht, zoo lang van Luicindaniet te konnen leven,te meer, dewyl ick haar in fulcken droefheyt gelaten had. Even- wel ick gehooriaarnde,als heteengoet dienaar betaamt; al- hoewel ik fag,dat het om' myn welftant te doen was. Vier dagen veriheken fynde,quarn'er een Man met een brief aan my,welke ik aen het opfehrift kende van Lulcinda te komen. Ik opendeiè niet ibnder groóte ontílekenis; wel oordeeIefide,dat het een ge- wichtige faakmofl: fyn, die haar toe fchry ven bewogen had. Ik vraegde den Man eeril af, wie fe hem gegeven had, en de tijde dat hy was op reys geweeft. Hy ièy niy, dat hy op feekeren middag,gaande langs deilraat, van een leer ïchoone Tonkvrouw door een venfter geroepen wiert, die de oogen heel bekretén had, en hem heel vaardig fey: Mijn vrint, indien gy een Chrif- ien fyt, gelyk gy fchijnt, bid ick u om Godts wil, dat gy fo ter-' ftont, terftont, defen brief aen de perioon > en tot de plaats, wilt brengen, daárieáen hout, alfoo deeen en de ander ge- noeg bekent is· > en hierin fnlt gyonfenHeer een byibnde- tendienft doen. En op dat gy gelegenfhcyt moogc hebben ■ν-,.. ( · om 1 · , - .
|
|||||
Do» QuicHoT déla Mancha. 107
om het te doen, zo neemt het geen in dat. doexken u, werpende
my met eenen een doexken toe, daar dartig guldens aan geit Κ bencffens dit goude ketenken, 't We^ck hier nevens den brief gaaien terftont,fonder myn antjroort ^«^achten floot fe deÖvenfter toe, engingheen, nadacfegefienha, daj ik de briefen het doeksken had opgenomen, en teeken gedaan, datik haar bevelzou nakomen. En alfoo wel betaalt zynde van demoeyte, die my dit koften zou, enf^deoocka^h",r0P: fchrift, dat gy de Man waart, dien men. fe leveren moft, alioo ik ¿myn Heer, feer wel kende, en boven dat bewoge.ndoorde tranen van die fchoone Tonkvrou, nam ick voor my^die aan geen andertevertrouwen ,maarzelvedenboo.tezyn. Hetisnu a - derhalven dag dat ik fe van haar ontfangen heb, alfoo de wegh, •yk -y weet, aehtien mylenlangis. T*rw?lhy myd tÍ00 |
||||||
verhaafde,'ftoñtikeñ beefde gelyk een loof vinjoegen ick my
fwaarlyk op de been koft houden.Ey ndehk opende üs den b,i iel, en bevont Ie van delen inhoudt: ',' Debthfte,die u Fernando gedaan keef Wegens uw vader te bem*
een onteren den mynen telpreeken , heeft by vervult, doch weer tot fin eygen genoegen, ah uw voordeel. Weet., myn Heer, dat hymy tlt fijn eyeenBruytverfocht beeft i enn^n rader, gedreven door hei ¿oordeel,'t geen Dm Fernando boven uw βααί heeft,n hem daar in te wil, en dat tot zo ver, dat men van nu overtwee dagen het honmlück zal beveflïgen y en zoo beymehjd en eenzaam, dat hetíchünt,datdenhemeláaaraUeendegeWgevan tyl welen, be- veten* een-ven van on* huysgefin. Hoe ,ck my bevtnd hntghy oordeden, enoftcku bemin of met: het gevolgh van deje zaak zal u zulks te kennen geven. Den Heer geef, dat deze bnefutnhan*. den komt, eertck z*lgedwongen worden de trouw ,n handen van die te geven, aan w'ten ick dezelve zoo qualijck.zal kmnen be- waren. Dit was in het kort den inhout van haar fchry vens·, waar over
ik my terftont op wegbegaf, fonder ander gek, of andere ant- woört,te wachten: alfoo ick nu klaar genoegzagh,waar het op gemunt was.De gramfchap,die ik tegen pernando had opgeno- men, gevoegtbydevrecsdieikhadvaBLufcindate verheten, maakte my vleugels aan de voeten » invoegen ick al des anderen daags te huys was, niet anders dan of ik gevlogen had, en juylt op de gelegene tydt om myn Lufcinda te gaan fpreekenvoor de traly ; en het geluck diende my zoo , dat ik haar ter goe- der uure vont. Terftont kende zy my, en ik haar, maar met Ν 5 Sc*
|
||||||
iqS > Eer β e Deel van
gelyck ickgehoo.pt had haer te zien en te kennen, Maar wat is
'er in de werelt»hetgeen by de veranderlykheyt van vrouwen gedachten te pas komt l Of wat verftant is zoo doordringende, als het zelve te konnen doorgronden! Soo haafl:als zy my zag > zeyd' zy my: 6 Cardenio, iek ben al tegenwoordig als Bruyt gf- kleet,en den verrader Fernando verwacht my vaft>met myn eer' en geltgierigen Vader,en andere getuygen,in de Saai? die hét eer fu.llen zyn van myn doot,als van myn houwelyk.Ontftelt u niet, myn vrienr, maar doet top veel, dat gytegenwoordig zyt by de offerhande, welcke ik u hoop te doen , door een dagge die ick by my heb , gevende een einde aan myn Jeven , en een begin tot kennis van de liefde die ik u draag.Ik aptwoorde haar vol iehrikj, en haeftelyk, als vreefende geen tydt te hebben om haar te anN woorden:Laat,Me-Vrouw,uw werken uwe woorden kragt ge- ven ; indien gy een dagge hebt om uw min te beveiligen, ik heb hier een fwaart, dat Ü befchermen , of my dooden zal, fo het ons miflukt.Ik geloof niet,dat ie al myn woorden heeft konnen verftaan,alfo ik hoordcdar fe ièer haaft geroepen wierd', dewyl de Bruydegom vait waefate. Daar mede quam de nacht van myn droef heyt, en gingdefon van myn vreugt onder : myn oogen bleven ibndei licht, en myn verftant iondcr verftant^ Ik had dö moed niet om in huys re gaan , nog oock beweging genoegh om myn voeten voort te fetten.Maer evenwei oordelende, hoe noo- dig myn tegenwoordighey t was, nam ik zoo veel moet, als ick koft,en ging in huys: en vermits ik van te voren al de toegangen wel wift, en feecker genoeg in myn gang was, als of ik'er hoor- de , was'er niemant die acht op my floeg , invoegen ick,zorider gefien tezyu , middel kreeg om achter een venfter, in een hoek van de Saai, te geraken?bedekt met de boorden van twee tapyten tegen malkander, van waar ick het alles koft fíen , fondervan yemantgefientezyn. Wie zou konnen al de on.ftelteniiTen te kennen geven ,daar fich myn hart alfdoe in bevont, zyndc daar om dat droeve fchoufpel aan te fíen! wat gedachten ik kreeg! wat voornemens ! In waarhey t, zy waren zoodanig, dat ik fe niet ièggen mag.Het fy genoeg te verhalen,dat de Bruidegom in de kaniér quam fönder ander vercierfe] als fíjn ordinaar gewaat, en verfelt met een van Lufcindas n£aïte Bloet: en anders was ?ér niemant in de Saal,als die van het huysgefin. Eyndelyk komt oockLufcindauyteen zy-kamertevoorfchyn , vergeielfchapt met haer Moeder» en twee Jonckvrouwen , foo wel toege- maakt en vcrciert?als haar ftaat en fchoonheyt vercyfehte, heb- ben- |
|||||
->
|
|||||
——
|
|||||
Don Qv icHoT déla Mancha. 199
bende vorders alie aenlockelykheden der werelr. Myn opgeto- géntheyt gaf geen tyt om al de onftandigheden van haer cieraec aentemercken. Dit alleen kan ick van de verwen feggen, dat íe incarnaet en wit waren; en of het koftelyckgeíteentewel een íchoonen.luyílervanfíchgaf, foo overtrof nochtans haer íchoonheyt het altemaeljdaer vier toortièn,die in de Sael ontfter ken waren>niet weynigh toe hielpen.O droeve gedagtenis,doot- vyandt van myn ruft, watbaet het my de onvergelyckelycke íchoonheyt te bedencken van haer, die ick nu te recht voor myn vyandin hou! Sou het niet beter te ververfchen fyn het geen my dienftig is, om my tot wraeck aen te manen, of het leven te ver- heien ! Laethetu,gy Heeren, niet verveelen,deie afdwalingen te hooren , alioo myn fmart ioodanig niet is,datitkde oorfaek daer van kortelyck kan verhalen, ichoonickwel wilde. Hier op antwoordr en Paftoor, dat het hem niet alleen niet verveel- de, maeroock <elf aengenaem was aldefe omftandighéden te hooren,als zynde foodanig,dat men de ièlve londer mifdae·: niet fon konnen verfwygen. Als fe dan nu akemael, vervolgde Cár- denlo , in de Saai waren , komteyndelyk de Priefter van die ge- buert daer in$en nemende dele twee by de handt, om te doen het geen vorder tot fulks verey fcht word ,vraegde hy eerfi: aen haer: Begeert gy,Me-vrouwLufcinda,den HeerFernando^hier tegen- woordig,voor uw wettige getrouwde Man,gelyk de Moeder de H.Kercke iulks gebiet'Op defe vraeg ftak ik het geheele hooft» met den hals,buyten de tapyten om ter deeg te hooren , wat fy antwoorden fou, wagtendeuyt haer weynige woorden of myn leven, of myn doot.Wie fou fich voor alidoe onthouden hebben van overluyt te roepen φ Lufcinda,Lufcinda,fiet wat gy doet,en wat gy my ichuldigh zyt!Weet,dat gy myn,en niemants anders zyt. Merkt,dat dat jawoort,'t geen gy fpreeken fuif, en myn le- ven te eyndigen een oogenblik is .O verrader, Don Fernando,be- roover van myn roem,'doot van myn leven , wat wilt gy S Wat ioekt gy ! Wat betracht gy ! Bedenkt, dat gy als Chriften niet moogt komen tot het eyndt van uw begeerten: want Lufcinda is myn Btuyt, en ick ben haer Man. Maer fot als ick ben λ nu ick'eraiben, en vry vanhetgevaer, fegh ick gedaen te heb- ben 't geen ick niet gedaen heb. Nuickmydatkoftelyck pant heb laten berooven, vanen over wieníalickmy wreecken, 'ten Waer ik ibo veel hart had om te doen, als ick woorden heb om te klagen. Dat is 'er van, dat ick voor alfdpeeenbloodaerj: was i 't wèlck-^lsnu myn fpyt verdubbelt. OndertuiTchcn Ν 4 den
|
|||||
3©d ■·,-' Τ ^Eerfle Deel vam ; ,
de Paftoor ftont een góéde wjl te wachten wat'er uyt komen
fou j en wanneer ik dag? dat fe haer verborgen geweer zou tree- ken,om daer haer troiirómede te verdedigen,of de tong ontbind den,om een onverwágt ántwoort te geven, hoorde ik,dat fe mee een flauwe en half-fwymende ftem ley : Ja ik begeer. Het felve iéyd'ook Fernando-en gevende haer den ring>blevenfe alfo door een onverbreeckelycken bant te famen geknogt. DeBruyde- gom ging om iijnBruyt te"omhelfen: raaerfy leggende haer Kant op haer hart, viel in haers Moeders armen in onmagt. Nu ftaec'er alleenig te feggen,hoe 't met my gelegen was,fíende met ditjawoort myn hoop bedrogen, en de beloften van ^ufcinda »alfch,en een groóte onmogeiykheyt ora immermeer defever- looren fcha^r»veáte"r te «innen. Ik bleef fonder kennis, fonder oordeel fta^n, verlaten, na/m y dochtjvan hemel en aert. De lugt fcheen my fuchten , en het water tranen te weygeren: alleen het yyer vermeerderde iich ibo geweldig in my , dat ick brande van pnekele gramfchap,en raefde van toorn.Een y cder was ondertuf- fchen o¿leedig met de befwy mde I.ufcinda ; en de Moeder ont- deed haer teruontdenboefem , om haer wat lugt te geven, ert ■vont in haer klederen een gefloten brief, die Don Fernando ter- jftont nam , en daer me by de toorts ging om fe te leefen. Gele- fen hebbende, fette fy iich in een ftoel neer , met de handt on- der fijn kaecken,gelyk een perfoon die in de diepe gedagten was, fonder fich te moeyen órii met de anderen fíjn Bruyt by te ftaen. Ik aldus fiende hetgeheele huys in oproer, nam de moetom uyt te kamen,en wegh te gaen ■, met voornemen van, indien my ye- mant fagh ofhinderlyk.wasjfulkeen fpel aen te fech:en,en fuik een wraek aen den fchclrh Fernando te plegen , datal de werek bekennen fou, wat ongelyck ik geleden had, iel f fonder die ver- xadereiTe te fparen. Doch myn lot i het welck my ongetwyffck Toorgiooterquaetgefpaertheeft,indien 'eranderseeniggroo- terkan zyn, maekte, dat iriy aliHoe in gedachten quarn het geen jny naderhant ontbiook,en heeftren alfoo vlonder wraek op deiè myiie grootfte vyanden te willen nemen ('t welk my alfdoe ligt fou gevallen hebben , alfooder niemantop yerdagt was) befloot ik die op my fel ven, re nemen , en felf de iliaf te dragen ,. die; fy verdient hadden . alleen om dat my dogt,dat het barmhertig- heyt fou gepleeghtzyn,hen ibo haeft van her leven te beroven,; maer dat het de gtootfte wraek was,hen aan een gedaerige kna- ging over te geven. .In'tkortjikqnamuyt haer huis, en tot de placts daer ikmynMuyl gelaten hadjdeedfe fadelen;kIom'e,r op; |
|||||
■:
|
|||||
Όοη OuïCH'oTdelaMancha. aoi
e» fondcr ander affcheydt, reedt ter Stade ny t, niet durvende fa veel als te rugge fien. Als my nu de nacht over quam,en de duy- fternis, beneffens de eenfaemheyt, vryheydt tot klagen gaven, borft ikin foo veel vervloeekingen tegens Fernando en Luicinda uyt,als my woorden in de ment quamen, gelyk of ick daer me- de myn verlies vergoeden koft.Ik gaf haer de naem van wreedt, ondankbaer, valich , gierig, en diergelyke, als die de magt van femando voor myn waerde en verdienden geft'èlt had.Ik maek- te duyfentderhande overleggingeiv.maer wat ik,dagt, en weder- dacht, het quam daer op uy t, dat weynig liefde.weyuig oordeel, eer-en ftaetfucht de oorfáek waren geweeit,da{ fy haer woort te kort had gedaen,waer mede fy myn hoop fo lang gevoedt en op- gehouden had. Met dit jammer, enmetdefegedagr.cn , bracht ick al reyfende het overige van den nacht door,en bevont my,als het begoft te dagen, aan den ingang van dit gebergte, door het welke ick nog andere dry dagen rey fde, ionder wegh of padt te volgen , tot dar ick eyndelyckaen een beemdt kwam , leggende ick'weetnietaen wat gedeelte van ditgeweeft, daerikeenige Harders ontmoete, die ik vraegde, hoe ik tot hec dichtftevan din gebergte fon geraecken. Delen wefen het my ,en ik begaf my teritont derwaerts , van meening aldaer myn leven te eyndigen : en komende daar men my gefegt had, viel myn Muy!, afgemat door den arbeyt,en flap van honge;, onder my doot, of eer om fig van fuiken onnutten laft,als hy aen my had,teontflaen. Aldus bleet ik te voet,hongerig en kommerig,ionder te weten wie my hulp fou bieden. Op fuik een wyfebleef ik een wyl op de aerde geftrekt, fonder dat ik weet hoe lang:altoos toen ik opfront, was f myn honger over; en ik vont eenige Harders by my, die onge- twijMt de genen geweeit waren, die my in mijn noot hadden bygeftaen. Defen feydenmy,hoefe my gevonden hadden ,na- mentlijk,rallende duyfentderhande fotrernyen en vreemdighe- den,gelyk een menfeh die iyn verftant verlooren heeft.En federt heb ik ook gemerkt,en gehoort,dat ik het alty t niet even vaft en heb, maer menigmael duyfent iottigheden aenrecht, fcheuren* de my de kleederen van het lijf, roepende en tierende door defe wilderniflen, vervloeckende myn ongeval, en alle oogenblicken den naem van mijn vyandin herhalende, fonder yets anders voor den dag te brengen , dat na redeli jekheyt gelykc: en als ik dan weder tot myn felven kom , bevind ick my foo vermoeyt en af- gelloofr,dat ik my ter nauwer noot kan roeren. Mijn gemeende woonplaats is in een hollen boom ,even fo groot>dat hy dit ellen-; Ν 5 ¿igh
|
||||||
i^""™™"""»
|
|||||
2,02 Ååôâå Deel van
iW lichaem kan bedecken. De Harders, die fich in het gebergte
onthouden, bewogen door liefde,onderhouden my .lettende| my het eeten op den weg* of op de rotfen,daer fegelooven dat ïkial voor by komen. En alfdan, hoewel my het oordeel oí verltant ontbreekt, dringt my evenwel den honger tot myn noodtdrutt, weckende in my de begeerte om daer na te trachten , en de wille om het fel vete foecken. Somtijdts feggen fe ( als fcbymy ko- men , wanneer ick wel ben) dat ik haer op den weg aeiitait, en haer de fpysmet gewelt ontneem, alhoewel ie my die garen van felfgeven Op defe wyfe verflyt ik myn ellendig leven, toe dat her den hemel fal believen het ielve ten eynde te brengen, ot myn gedachten Co te veranderen,dat ik niet meer denke nog aan de fchooiiheyt van Lufcirtda, noch aen de verradery van Fernan- do : en fo fulcks gefchiet, fonder my het leven te benemen, lal ik wel beterfchap in myn verftant en gedachten vinden; indien niet, heb ik anders niet te doen,als te bidden, dat den Heer myn ziel wil genadigziju, alfo ik in my noch kragt noch magr gevoel om myn lichaem van deie ellende te verfoflen, in dewelke ik het felve heb willen ftellen. Dit is dan,myn Heeren , de droeve ge- fchiedenis van myn bitter ongeval; en fegr my rm, of ie iooda- ni^is, dat fe anders fou konnenuytwerckenalsieinmy heelt uytgewrogt? Maer laet het u niet bekommeren my te vermanen, ofraette<reven: want het is even ßï veel roy te helpen,als het re- cept van den Medicyn voor den krancken, die niet innemen en wil. Want ik begeer geen behoudenis fonder en buy ten tujem- da:cndewyl het haer belieft aen een ander te iyn, fynde ofte» minften behoorende re fyn de myne, wil ik oock eygen fijn aen het ongeval. Sy tragt alken door haer verandering myn verlies vaft en onveranderlijk te maekemik wil haer hier in te wille fyn, en helpen haer in 't geen fy wenfcht en begeert ; fynde «nvoor- beelt aen alle anderen die komen fullen.dat my alleen ontbreekt het geen alle andere ongeluckigen over hebben, die noch plegen trooft te fcheppen ín de' onmooglyekheyt van de ielve te ontfan- gen. In my, in tegendeel, werkt fulks te meerder quelling; alio ik wel feeckerlyck gevoel, dat myn lyden niet fal eyndigen als alleen met myn leven. Hiermaeckte Cardcnio een eynde van fynioo ongeluckigeals minnende gefchiedems: enjuyftalsdc Paftoor fich vaerdïg maekte, om hem eenige redenen van ver-; troofting te geven, wiert hy opgehouden door een item , welc- kehem terooren quam, leggende met jammerende woorden het geen wyin het vierde Boeck van deie Gefchiedems vertel- |
|||||
Dom QjTiGHoT de la Mancha' 203
len Gillen, dewyl den wylen en verftandigen Hiftory-fchry ver» Cide Ha'met Benengeli,hier een eynde maakt van 't derde Boek. |
||||||
VIERDE BOE Ê
Van den Verftandigen Ridder
Don QUICHOT déla MANCHA.
Het X X V111. Hooft-ftuck.
Handelende van de nieuwe en bebaeglycke ontmeeting-, die at Ñáâïïô
en de Barbier in het gebergte hadden. X Eluckig en overgeluckig fyn de tijden geweeft, in de
] welke den dapperen Ridder Don Quichot de la Man- ! che gebooren is, en dat met zulck een voortreffelijck I en prijflyck voornemen, als wederom in de werelt de " oude, en nu alreets verftorvene dooiende Riddetfchap te herftellen. En daarom genieten wy oock nu in defc ti jdenhec ioet en aengenaem verhaal, niet alleen van fyn voortreffelijke en foo goet als ware Gefchiedenis, maar opek de aenhangendc Vertellingen en Epiioden, die niet min aengenaem, konftig, en waaragtig fi jn,als de Hiftory felf: dewelke vervolgende haer ge- heeckelde,gefponne, en gshafpelde ftyl,vertelt,dat den Paftoor, hebbende ifch juyft vaardig gemaakt tsïa eenige vertrooftingen aen Cardenio te geven,door een ftem belet en verhindert wiert, welcke met deie woorden in jammerklachten uytborft. O Hemel Sis het dan moogelijk, dat ick hier een plaets gevonden heb tot een verborgen graf voor dit ellendig en benauwt lig- haam, 'twelck my zoo laftigh valt. Ick geloof ja, indien my anders de eenfaemhey t van dit woefte geberghte niet be- driegt. Och ellendige als ick ben ! hoe konnen my defe hoo- rnen en defe rotien aangenamer geielfchap verftrecken, als getnygen te willen fijn van myn klachten, die ick na den he- mel fal fenden , alfoodcr niemant op aerde is , daar my eenige hulp van te wachten ftaat! Al defe redenen hoorde de Paftoor met fyn gefelichap aen; en om dat hem docht, gelyck hef oock waar was, dat ie niet ver van daan quamen , lichten fe fig van degront op, om de oorfaak te vinden: en .nauwelyeks wa-
|
||||||
4ö4 ' "Eerfle Oeel van
waren ie twintig treden voort gegaen,wanneer iè agter een klee-
ne rots,onder een efTchenboom , een Jongman fagen fitten, ge- kleedt als een Huysman , daer fe voor alidoe het aengeficht niet van konden fien, alfoo hy befig was met in de nevenitroomende beek fyη voeten te waiïen, en met het aengeficht daer na helde. ¿y quamen loo ftillekens aen , dat fe van hem noch gehoort nog gefien wierden, temeer, alfoo hy geweldig drok met fyn voe- ten befig was, die eer twee ftueken kriftal, tuiïchen de andere gefteenten van de beek voortgebracht, fchéenen. als het geen fy waren. Defe witheyt gaf hen vreemde gedachten, wel oor- deelende,dat de lelve niet rot kley treê'rs gemaakt waren,nog om achter de ploegende oflen tegaen, gelijk men anders aen her gewaar van het lichaam fou hebben mogen oordeelen. En alfoo bemerkende , dat fe niet gefien nog gehoort waren , ging de Paftoor al voort, wyfende aan de andere twee , dat fe hem foet- jetts na kruypen,of fig'achtei* het ftuk van een rots,die daer was, verbergen fouden , gelyk fe deden, nemende wel nauwe agt op liet peen den Jongmatrdecd, die een helder toppershoetjen op had , en een brave witte boerepy aen hetlyf,meteen grauwe broek,' welke hy tot aan 't midden van fijn dyen opgehaalt had, die in der wáerheyt eerder van albaft, als. van vlees en been fche- r<en te fijn. Als hy de voeten eindelijk genoeg gewaflen had,haal- dehyeenfehoone neusdoeck voor 'den dagh , en drooghde fe welfehoon·, en willende de feive weder wegfteeken , heftehy fyn aengeficht op , en vertoonde met eenen aen defe toefienders een meer als verwonderlijcke fchoonheyt; invoegen Cardenio ftillekens regenden Paftooriey :defe, dewyl het Lufcinda niet en is, isgeenmenich, maer een Engel. Daarop nam den Ge- fel fi)n hoedt af, en fungerende fijn hooft hier en daer,vertoon- de foodanigen hay r,dat'voor de ílralen van de Son niet behoefde te wijken. Hier mede wierdenie gewaar, dat het geen Boer, maar eer een Vrouwneufch was, doch de fchoonfte, en beval- hjkfte,dic defe twee haer leven gefien haddejj ; invoegen Carde- nio fèlf beveiligde, dat alleen Lufcinda by haer te vergelijcken was* Het lang en gekronkelde hay r bedekte haar niet alleen de fchouders, maar (elfden geheelenrug, ja ίο ver, dat men al- ken de 'beenen faghuytfteecken: foo fchoon en lang was het. Haar hand diende haer tot een kamjen indien haer voeten in het water kriftal geleeken , haar handen in haer hayr geleeken een witte pcerl in het blinkende gout gefet:.al het welk in defe dry toefienders de meefte begeerte van de werelt maakte, om te we- ten |
|||
^mmm^
|
|||||
Don Q.U i erren déla Mancha. ^o$
f eíi wie fy was. Dethalven beílooteñfy, fích te vertoónen i en maakende in het oprijfen eenig gerucht, hefce de fchoone haar oogenop ( keerende met beyde haar handelihet hangende hayr van haer voorhooft'af) om teíien, wacrdat gedruys vandaen quarn. Maernaauwlyxhadfy^efebefpringersgefien, wanneer fy , fonder te denken om haer naakte beenen te kleeden, of haer hangende hayr op te winden, een rok nam* die by haer lag, en ie om haar lijf iloeg, met meening ficb. op de vlugt te begeven, vol van verbaaftheyten'oBtfteltenis. Doch ter nauwer noot wasfy fes treden voort geloopen , of de tedere voeten , nietkonnende tegen het fcherpgefteente, begaven haer ren fy viel met het ge- heele lichaem ter neer. Dit gefien zijnde,was de Paftoor deeerftc die haar toe riep: Hout rtal, fchoone Jonekvrouw> wie gy fy t , want defe die gy hier het, hebben niet als de wil om u dienii te doen', waarom gyugeenfints tot fulck een onnodige vlucht bc* hoeft te geven, die noch uw Yoeten,nogde tederhey t vanuw lig- haam konnen verdrágen.Op al defe woorden gaf de fchone geen antwoort,maar bleef geheel verbaaitftaan.Onderruffchenqua- tncn ie alle by haer;en den Paftoor nemende haer by de handen, vervolgde aldus: Bet geen, δ fchoone jonkvrouw, uw kleeding onsichijnt voor te dragen , wort ons door Aiw hayr wedetJegt: klare tekenen,dat de ooriaek nog kleeii nog gering moet weien ¡ die ii bewogen heeft fuik een fchoonheyt in een lo ongeichickè- lijke kleeding te verbergen.en tot defe eeniaamheyt te verwijfen» : Ín dewelke wy door ons geluk u gevonden hebben. Wy fyn hier,
indien metombequame hulp tegen uw quaar, ten minften om ; ' goeden raadt te befchaffen ; dewyl geen quáat fo groot kan iyn »
't welk geen goeden raadt mag hooren, behoudens dat defelve uiteen opregt gemoet voortkomt: invoegen gy, Me-vrouw, of myn Heer, fo alsgy wilt gehouden zijn, maar hebt de fchrik en vrees af te leggen, die gy door ons aenfien gekregen hebt, alioo Igyaen ons allen , ofyeder in hetbyiönder* die vinden fult ,die
ofmedelyden, of medehulp rot uw ellende fullen beichaffen. Terwyl de Paftoor defe woorden voortbragt, wiert de fchoone gelykalsuyteen flaapopgewekr,fiendehaeraltemaal aan fonder een enkel woortte fpreken, maar fig aenftellende gelijk een fleg- te Boer» dien ongewoone dingen te voor komen. Maar als de Paftoor voort ging met defe en andere diefgelijke vertooningen, gaf feeyndelijk een diepe fugtjbrack haer ftilfwijgentheyt, en begoftaldüStefpreekenr Nademaaldeeenfacmheyc vanditge- berghte niet machtigis geweeftrny tebedecken, endat myu ont«
|
|||||
»0¿ Eerfie Deel van
ontbonden kayrmyri tong niet wil laten liegen, fou het tegen-
woordig ydel voor my weefen, met veynieryen om te gaan; •t welk.lndien gy my geloven wilt,meer ia fijn ave beleeftheyt, als andere redeiïen eni nfigten,voornam entlyk,alfo.uw beleefde aanbieding, myn Heeren, mytotgelykebeleeftheytverbint; namentlyi, om u-lieden te voldoen in al het gene gy van my verioekt; alhoewel ick vrees, dat het geen icku vertellen zal, meerialdienenomuwmedelydenopte wecken, als om hulp en onderftant te verkrygen, of genoegiaeme vertrooftmg te wereken. Waarom dan, behoudens dat uw voornemen met en tv (zvndealreets bekent vooreen Dochter, in defe kleeding, en uTeenzaamheytbevonden, welcke dingen te famen gevoeg en yderinhetbyibnder, machtigzyndemeefteeerbaerheydt der lerclt ter neder te werpen) myn eer eemge hinder aen te doen, ick u dingen zal zeggen, die geen beter vergelding van ulieden verhoopt, alstti&ygen. Al dit zeyfe met foo veel bevallyk- hevdr, als fuik een fchoon lichaam geven mocht, en fonder eens te haperen, metzooeenwackere tong, en zulk een aangename ; ftem, dat defe toehoorders daar over met min verwondert ble- : ven,a sover haarfchoonheyuenkeerendefigtot meuw^aenbie- Rn van dienft * en vervo^^ baaílykhaarkouftnsaantetrecken, h*arhayrte£medteb&
í SXhctzdv6ge^nhfibbeiide,ugop^rifíeennedettefetten
maandedeanderenrontsomhaaOenntetfonder.alsmetgewe1 .
¿erige tranen te Wederhouden * die haar albereets m de oogen
ftonlen,begoft alioo met een ieer lieflelyke en aangename ftem, en manier f degeichiedenis van haar leven te verhalen. Hierin Andalufie is een Plaats, daar een zeeker Hartog den ty tel van draast, die een van de Grandes of Groocen van Spangien maakt, iefen Hartog heeft twee Sonen-, den outite„, zynde d erfge- niamvanzynftaatenen waardigheydt, als oock , gelyk Het naam zyn van de verraderyen vanUlyiTes, en lagen van Gala-
Ion Vandefen Heerzyn myn Oudersonderdanen,ilechten ge- Sng van af-komft, maar evenwel foo ryk,dat, indien de gaven van de natuer met die van het geluck over een quamen > noch iy meer fouden te wenfehen hebben, nog »k te vreelen my in dit te- genwoordig ongeval te fíen: wantuytditgebreckismjnon- Eeyl ontftaan.vfel is waar.dat wy foo flechtmet en W^"J hem daat mede ten uy terften fouden verongelykenmoch ook fo edel, dathetmydegedachtenbeneemt, vandain^ vau^ar |
||||
Όνη QytcHoT déla Mancha. it*}
siyn ongeval ontftaetí Kortelyk, het zyn Bouw-lieden, opregt
van handel en wandel, fonder vermenging van eenige quaetaer- dihgeyt,en foodanig in hun huyshouding,dat hun gelegentheyc en onderhoudt haer allengskens den naem van Edellieden ver- kregen heefnbehalven dat het haer de grootfte rykdom was,my voor haer Dochter te hebben,alfoofe geen ander als my hadden, oock om dat ick onder hun tuchtig leven niet anders als alder- hande tugt gejeert had.In 'c kort, ik was de ipiegel van haer oo- gcn^en de ffcock van haer ouderdom jen alfoo hun begeerten over my tuchtelyck waren, koften demyne niet anders alsgehoor- iaem zyn. Boven dat,gelyck als ick haer gemoedtbeheerfchte ¡> alio beheerfchte ick ook haar middelen. Ik was meefteres over knegten en maegden. De reekening en het beleyt van het geener gedaen wiert,ging door myn handen. Alwatmenvan Kooren oiWynwon, Meuieus, groot en kleen "Vee, enwateenryck Huyfman meer befitten mag,was alles aan myn forg toevertóut. Het geen Van den dagh aen myn gewoonlycke bekommerniflen overichoot, befteede ick aen fulcke oefFeningen » als de jonge Dochters niet alleen geoorloft, maer oock felf noodig zyn, ge- ly ck de Naelt, Borduerwerck, ja oock ipinnen fom tyds: en in- dien ikby geval my wat wilde vermaeckeu,was fülcks in het le- fcnvan eenige Chnftelyckeboecken, of op een Harp te ílaen j alibo rily de ondervinding geleert had,dat het de Mufijck is, die het ontftelde breyn weder herftelt, en den arbeyt verlicht. Soo- danig dan was het levenjdat ik in myns vaders huys doorbracht: en fo ick het felve wat nauw hebaengeroert, geichietfulcks geeniints om daer mêtepröncken, noch te kennen te geven, dat ick ryck ben ·, maer op datmen mag oordelen, hoe weynigh fchults ik heb in het ongeval, dat my van de top van fo grooten geluck afgerukt heeft. Aldus dan myn leven leydendc ('rwelk genoegfaem met een Kloofterleven over een quam , alfoo ick weynig, bchalven van het hüyígeíin, gefíen wiert, want als ick ter Miflêging, gefchiede fulcks gemeénlyck foo vroeg, en met fulck goet geíelícháp van myn Moeder, en foo bedeckt, dat lelf myn oogen nauwelycks aerdefagdn , als daer femetde voeten overgedragen wierden) gefchiede het evenwel, dar de liefde, oí de ledigheydt, die in net gemeen de moeder van defe paiEe of quelliñg is, en de oogen doordringender als Lofchen oogen maeckt, hetgemoedtvan Don Feruando-tbt my cjuam te tree- ken. Nauwelycks had deiè lchoone de naem van Fernando getiocmt, oíGardenio veranderde geheel in fijn aengeikht, en
|
||||
áo$ Eerfie Deel van
en begofl: fích foo te ontftellen, dat de Paftoor en de Barbier f
die'hem aenfagen, vreefende,dat hem eenig ongeval macht over -komen,of wel de focte kueren, daer ie genoeg van gehoqrt had- den. Maer hier volgde anders niet op,als dat hem het fweet uyc brack, en hy voorts ftil bleef , treckende fijn oogen nauwelycks yandefe fchoone;nu oordeelendejdatfy de felve was, van wiens liefde hyFmaer te veel kennis had.Sy evenwel,iondet ergens opte lettetijvervolgde haer gefchiedenis,aldus: Ter nauwer noot dan had defen Fernando my gefien,wanneer hy (gelyk hy my nader-» handt gefeyt heeft) foo ingenomen wiert, dat hy fich ielf niet meer machtigh was, gelyck hy oock naderhandt genoeghfaem heeft doen blyken. Maer om haeft een eynde van myn vertelling te maeckén, lal ick de neerfligheyi, die Don Fernando aenwen- dje, ommy fyn wil te kennen te geven» ítilíwygende voprby gaen. Hy kocht al het volk van ons huys by na om: gafen bood giften en gefchencken aen myn Magen; alle dagen waren Feeft- dagen omtrent onfe wooning: des nachts liet de Mufijck nie- mandt ruftemde brief kens,die my,ielf buy ten myn weten,in de handen cjuameu j zyn niet te tellen, zynde vol van verliefde re- denen, en begrypende rrieer beloften eneeden als letteren. Al het welckmy niet alleen niet vermurwde, maerfeliin fulcker voegen verharde, als of hy myn doodelyckfte vyandt was ge- wee ft, en of al het geenhy deed om mynwiltebuygen, alleen tot een ánder eynde ftreckte. Niet dat my de bevallyke manie- ren vaíi Don Fernando qualyck aenftonden, of dat ik het gröot- fte mifuoegen in fíjn vervolgfchepte, alfoo ick felf ick en weet niet wat -vermaek daer in vont (gelyck doch de vrouwlieden ga- ren bemint zyn) vóornamentlyck zynde hy een perfoon gelyck hy was. Ook mogt ik al de lofredenen, die ick in fijn fchry ven fagjwel hooren: want (wie anders fegt of niet) de vrouwen zyn garen gepreien. Maer myn eerbaerheyt ftelde fich tegen het een tn het ander , beneffens de goede raet, die my geduriglyk van myn Ouders gegeven wiert, welke nualreetsde meening van Don Fernando wel fagen.dieder ook niet veel om gaf ,al wift het al de werelt. Myn Ouders hielden my gedurig voor oogen,dat lè in myn eerbaerheyt en deugt al hun roem ilelden,en dat ik de ongelyckheydt tuflehen my en Don Fernando fou bedenken, en daer uyt beïluyten,dat het geen hy dreef, meer diende tot voldoe- ning van fijn begeerlyck hart, als tot een goet eynde $ en indien ik eenige middel koft vinden om hem te doen afftaen van fijn on-j betamelycke vryery ,dat.femy terftontfogdenuyt¿ouwelyke« |
||||
bon Q.ut:chot déla Matst ch *. 209
daar rnijn meeftegenegentheyt toe ftreckte, ielfmet de voor^
nacmfte van onfe geweiien, alfo fy door haer middelen weleer^ waardig Man fouden weten te krijgen.Door defe feekere belof- ten,cn de waarheic van het geen fy my voorhielden,verfterkte ik my niet weinig tegen Don femando, in vqegen ik hem noy t een woorcbegeerde re antwoorden, 'c welk hem deminitehoop ter werelr fou hebben mogen geven. Al defe mijn afgefondertheyt, welke hy voor verachting moet genomen hebbei»,deed niet an- ders als fijn ongebonden luit meer eri meer opwecken, (want/o- . danig móet ik'fyn vervolgen noemen) dewelke indien fe anders had geweeft,verborgen gebleven waar, en my voor tegenwoor- dig geen gelegentheit iou gegeven hebben om u lieden het droe- vig verhael daer van re doen. Eyndelijk, Don Fernando quam te weten , dat myn Ouders van meening waren my yiy t te houwë:- lijkeiVi 't welk hem behoorde alle hoop benomen, en my geleerc te hebben op mijn hoede te fijn. Maar in tegendeel deed hem het fclve uy trechten het geen gy hooien fuit, namentlijk, dat hy op feekeren nacht ( fijndéikmet noch een Jonkvrouw,die my dien- de , alleen in de kamer, welke, fo wy meenden , wel gefiooteii en verforgt wa?) fonder dat wy wiften door wat midde{, fick voor my vertoonde. Öit aanfien ontítelde my zodanig,dat my geficht en fpraak ontging, en ik alio niet machtig was eenig ge- rucht te maken ; gelijk ick ook niet geloof dat hy my het zelve Zou toegelaten hebben: want terilont vloog hy my toe , en nam. my in fijn armenidewijl ik, gelijk geiêgt is,geen kracht en had) en begoit my zulke redenen voor te houden , dat ik niet bedenc- ken kan, hoedeloogen fo machtig jsomfich op te pronken. Daer-en-bovengaf den/verrader men fijn tranen kracht aen fijii redenen; en ik ellendige alleen fynde,en in fulck een huys opge- bracht , daar men van fulke bedriegeryen iioit en hoorde, rooft eyndelijk geloof aen fyivwoorden geven, (onder evenwel noch volkomen medelijden met fijn lyden te nemen, Aldus den eec- ftenoverval doorfynde, begoftickeyndelijck myn verlooren geefben en krachten te hernemen, en met een meerder moed, als ik my iel ven fou hebben toevertrouwt, op deiè wyfe tegen hem te fpreken : Indien ik, gelyck ick tegenwoordig tuíTchen uw armen ben, was tuíTchen .ñe geweldige klauwen van een wieeden Leeuw, en dat ik,. om daer uyt verloii te iyn,.yets iou moeten doen,'t geen tot nadeel van myn eer ftrekt,zou het idvé fo onmooglyk wefen , als te laten tefyn die ik ben. Want ge- ^jck gy met uw armen mijn lichaern omringt > alibo omring O ick
|
||||
2ίο Eerfle Deel van
ik u met myn ziel, met goede en tuchtige begeerten, die zoo
veel van de uwe vericheelen, als gy fien fule, indien gy anders in dcièlve voort komt te gaen .Ik ben uw onderdaan,maar geenfints uw flavin; nogoock heeft de edeldom van uw bloedt macht of voorregc om myn nederige ilaet te onteeren , of weynig te ach- ten.En ίο hoogacht ik my felven, fynde een Boerin als ik ben,aïs gy u moogt achten, fynde de geene die gy fyt.Op my fullen uw krachten niet helpen , nog ook uw verf beken op my winnen» nog uw tranen en fugten my bedriegen. Indien ik eenige van die díngen,welken ik génoemt beb,in defen fie,dien my myn Vader tot een Bruydegom gelchikt heeft, fal fig myn wil nade fyrie voegen: invoegen dat, gelyk ik myn eer wil behouden , alfo be- geer ik ook dat gy weet, dat ik de wil behouden fal om u nooyt toe te ftaan het geen gy met fuiken y ver foekt. Al dit heb. ik ü ge- iègt , opdatgy niet en denkt,dat yemantyets van my te wach- ten heeft, dien den hemel niet tot myn wettigen Bruydegom heeft gefchikt.Indien gy anders geen bekommernis hebt,ícnoo- iié Dorothea, ( want foo is myn naam) antwoorde hy , fie dáer f' eefiku myn handt, ómvoor eeuwig de'uwe tefyn ; enden
emel wil getuygen weefen van defe waarachtige meening, ge- iyk aen defelve niets verborgen is,als ook datBeelt van onfeLiéf- Vrpuw, 't welk daar ftaat. Als Cardenio haar den naam vatïDo- ïOthea hoorde noemen , kreeg hy óp nieuw den eenen verw op 3eh ánder , en verieekerde fig nu in het geen hy in het eeiire van haer gevoelt hackdog hy wilde haer geeniïnts verhinderen voort tegaen, om te fien , waer heteyndelyk op uyt io'u drayen , al- hoewel hy het ten deelen wel, w'iftv AlleenieydchyVSöois Me-Juffr. uw naam Dorothea ? Ik heb meer vandelélvege- höort. Doch gaat al voort, want ik lal de ty'd hebben om u ¿un- gen te féöjgen , díe u verbaaft fullen máken. Dorothea verwon- derde fich over dèfe redenen, en over het vreemde gewaet van dëien Man, èii bádthem, dat, indien hy yets Wiir, te ièggën 't geen haar zaak aángingí hy iulcks geliefde te doeii: want, 'fey- 4e fy i. indien'er yets was, dat ie in ál haer ongevallen behou- den hád,, zulcks Wás de moedt öm alles, wat haer vorder bejegenen moen't- , te verdragen ·, zynde Wel verfeeckert,'clát'er ^et^^ñ(0iSménn^vácti, *t geen haer oñgeluck 'koíV ver- meerderen.Iekfal hetwélbnthoiïden , Me-vróúwV áritwbpr- de'jèardeuio i^wtt^tSnioMê^Êcïtèii het vervolg hiët.vèr- Jjeiè'n,, 'wa^t fiifks 'Voor alsnog te Wèfen ΙφΛηβί^έίί^^^&α ^oúráeéfáó'ei'i Heifë?h 'ér hoen ovefi¿h'ís aen myüj vcrfèiung» ver-
|
||||
^■■■^"
|
|||||
Όοη Qjj ïüHoTydeïa Mancha. lil
Vervolgde Dorothea, is, dat Fefnandoj nemende een BceM$lpttu *tgeen in de kamer ílont, het ielve tot eengetuygeyanfyn.ïiff lotten nam» en met krachtige woorden en diere ecdenmybèïjjff ten gaf van myn Wan te fijn; niet tegenitaandeik hexn}eeiU&$> ver quam)genoegfaem vermaande, te fienwat hy deed* enté-les* ten op het ongenoegen dat fy η Vader uyt zulck een ongeli jklipu;- Welijk roiipntfangenjdatmynfchponiieytgeenfints magtigzp.$j fijn om fijn mifdaat te verfchonen: deihalven, indiaihy rny^fi- nige goede wil droeg,fou hy defelve beftedeniomniy tpr te laten met mijns gelyken te trouwen, dewyjTpodanige ongelykeJipüV Wcjyken noyt ipo welgelucken, of men heeft 'er4uyièntoijge.- legentheden en ongenoegens., uyt te te ycrwachteni. Aldeiê,,^ meer andere redenen , voerde ik hem-te gpmoet; maarw^ren feenfints machtig om hem. van fijn voornemenaf te Wendenfijy
eloofde nog ai des te rykelycker,, als, wel wetende, dathy.geen fin had om fijn beloften te voldoen* Dit dan aldus gefegt fynde, maakte ik een kort overleg by my ièlven, dat ik de eerïte níet iou fyn i die van een ilechrejftaai; tot-hoqge waerdigheyt geko- men was, noch ook Fernando, die door íchoonheyt en blindé genegentheyteenongelijckhouwelijckgedaanhad. En incB^n Jerniet geíchiededat voor heenennietgefchiedt enis, wat zou my beletten de gelegeiitheyt, die myfóo geluckiglycfcaange- boden word,aan te némen?En of ál fijn wil met de heete luft ver- anderde, moft het evenwel eyndelykdaar pp uyt komen, 4at ick fijnBruydtibumoetenlyn> vplgens,fyn fwareeeden,jenpé beftiering des hemels.Volders * indien ick hem hierin niet Jre Wil begeerde pefynjzoud'tiy echter fíen tot.fijn b^geertenjEe geraaken» en felf geweld gebruycken, latende my onteert * en fonder hoop van te genieten het geen hy mymer foo veel peden yeríeekert hád.Envisxmiddel foud.er-konnengeyonden Worden, om myn Ouders te verfeekereni^datib^y fonder mijn believi;n,in inijn kamergeikomen wasïAl ¿cü> yqprftfiUingenenbe^ntWiPpr* 4ingen ghigen in een oogenblikdo^r m j jij g^dagten'heen^nJjMa* ,ivenalbewoQgenfmy;4êgetuygcn,-»welk^%:»engero!Cf>:ett4ail > ^enefFensfyn tráánen, en diere ¡eedstn Ook fyn bravegeirajte* ,nis en geeftigheyt -> jyerielt met de;byfpn.dercteeekens:¥aft }^|le -Wekke hymy^tponde, Zondeii-máchtig ggweeft hebfeen¡oin ^«gh?götoëhger:Wt,; als het iftyjie, [tef buygem; Icki^cp t;irtyn ,K&mertöiaaght: .by -my»· ¡op $iPÏf&f de? aardenig&aty* ¿¿gpa-i&ocht j4at.4e&:?Hetnelif:hiEn tptdit ¡Werckaengerpepjen f jiwaren.'Fernando» eyndcliick» begoft weder op nieuws fijft |
|||||
van
|
|||||||||||||
21% '" ; '- l Eerfle Úeel
èedén en beloften te herhalen, voegende nog eenige andere Hey-
Ιίσ'εη daar by ^. en wenfchende fig lelven duyient vervloekingen toe; hidienhy fijn beloften niet naquam. Daar op nette hy op tiiëu fíjn oogen met tranen, en fond lucht op fucht na boven toe; "fldot my te vafter in fíjn armen,daar hy my nog noyt uyt gelaten hadjen gaande myn Jonkvrouw weder uyt dek:amer,benam hy ttiy mijn waartftepant.Dén dag,welke den nagt van myn onge- luk; volgde,qüami'doch niet foo haait als Fernando wel wenfte: wáíit als men fijivfiioode begeerte voldaan heeft, ibekt meiv niet anders als figvanzulkeenvborwerpielafte zonderen ; gelijck ook Don Temando géhoegfacm toondé,doör de haait die hy had öm te fcheyden.Evenwel vont mijnDienftmaagt (diedegene tviás^.wclke hem tien toegang gegeven had) middel om hem itbór'iigtop den weg tè helpen. Echter in het fcheyden ('t welk ! met fuik een kragt van liefde niet gefchiede,als fíjn komft) zey- de hy my,dat ik my wel vaftop fijn beloften mogt vertrouwen; en tot meerder beveiliging, nam hy een ryken ring van fíjn vin- ger, en flakfe aan de myne. In kort, hy vertrok ; en ik bleef of droeyig,ofblijde,dat weet ik niet;áltoós feer'óht'ftelt,vol gedag- ten,en gelykalsbuytenmijn felven-,ook fonderbéiluyt,ofik re- den had om myn Maagt over dit beitaan tè bekijven ; alfoö'ik "niet wift, ofik het tot myn geluk of ongeluk zou reekèneri. /Ik ¿eyd'hem op fíjn affchëyr,dathy my langs den fel ven weg, wan- neer hy wilde, mogt komen befoeken , dewyl-ik nu fijn eygén -Wás, tot 'er tijt toe dát hét hem goét da'gt óns geheym te opeuba- * ren. Maar hy quam nier alleen nietweer ^maat óokfelf vertoon- de fig in velde nog in Wege, nog in de kèrkiqog ín eenige andere plaats,te meer, dewyl ik wift,dat hy indeStadt, en geduerig tér ; jacht was, 't welk fíjn voornaamfte oeffening was, Defe dagen vielen my foo lang , als fmartelyk;·, te meer , alfoo ick nu mét ' reden begoft aan de goede mening-van Don ïernahdo te twijfFe- len: en weeft verfeekert, datmyrteDiénftrnaagtdoede woör- «Jein hoorde, die fe de eetfte maal ontkomen was; en dat ick Werkgenoeg had om myn wcfen te beftiérën»,-jen myn trantfn ?/tè matigen , om niets aan myn Ouders te lörën- blijken", «och : nakr oOrfaak te geven om na mijn miíhoegeíirevi'agen,enmy Π^Μ té liegen. Maar ál defe omfigtighedeu' Wierden haait véráñ- í dèrtVaï defe lydtiaaitiheytgebröken,enmynheymelykégedagr- r (iën.oittdeckc·; namehtlijk; wanneer méifweyöig-tydts^aartf a Jbegöifeite praten» dat Don Fernando in een bygelegen Stade |
|||||||||||||
een
|
|||||||||||||
3»*#. j*vii:
|
|||||||||||||
a
|
|||||||||||||
Om QuicHoT de la Mancha 213
een feet fchoone Jonkvrouw getrouwt had,zynde treffelyk vaa ftaet,en van feer "edele Ouders > hoewel niet footi,k, dat hy uyt inficht van houwelycksgoet dit verbont had behoeven aente gaan .Men iey vorder,dat fe Luicinda genoemt wiert, en noch andere dingen meer, die verwonderens waerdig waren. Cárde- nlo ,ïhoorcnde den naem van Lufcinda, <teed.anders metals h> fchouders op halen,en fijn lip te byten,de winkbrauwen t famcn te trecken, en terftont daar aan een fonteyn van tranen uyt hm oogen te laten rollen. Evenwel liet Dorothea daarom met na haar vertelling te vervolgen, feggende; defe droevige tyding quam my me& haait ter ooren;<fog in de plaets van myn hart te verflaan, rees mijn grarnfchap in fulker voegen op,dat het wey- nigfcheelde, ofick had myoP den weg begeven , roependeen fchreeuwende de trouloosheyt en verradery van Don Fernando; uyt. Maer ik matigde echter voor alfdoe die raferny, alio ick. meende dien felven nacht in het werk te ftelkn het geen ick deed,namentlyck,my in dit gewaat te kteeden, t welck ick van een vanons Arbeytsvolk kreeg, dienickalmyn ongeluck ont- dekte , en verfocht, my totde Stadt tegelyden, daar ik vedtaei* had dat fich myn vyandt onthief 't welkhy, iiende myn regc,; vaerdige fmart, ¿arendeed, ja felf met aanbieding van voor altoosbymyteblyven. Terftont bont ik ineenhnnen facxken een Vrouwegewaet, eenige Juweclen, en geldt te lamen, mee wetende wat my gebeuren mocht. Vordersmet de duyfterms.. van de nagt,fonder fulks myn verraderfebe Drenftmaegt te ken-; nentegeven, begeefickmytenhuyfenuyt, alleen met deien, Knegtfen veel gedachtenyerfclt, en na deStadttoe., mW^
eendeals gaende, fonderhoop te hebben vaiuekonnen beletttn. 't ¿een ik nu al gedaen achte te zyn, maar ten.minftcn om ge e- Uentheyt te vinden om Fernando te vragen,raet wat gemoedt hy fulks dorft aenvangen. Ik quam binnen den tyd van twee dagen, en een half aan de Stad ,daar ik wefen moft; en tredende binnen,. vraegde ik terftont na het huis vanLufcinda,daer ik van den eer-. ftenfdien ikaenfprak, meer hoorde, als ik begeerde. Dele wees. my hethuis,en vertelde my al wat'er gelchiet was;iijndedeiaelc nu alreets fo bekent door deStad, dat'er geen byeenkomlt was, daer men'er niet van fprak. Hy verhaelde my, dat dien nagt,en alsDon.Fernando iïg voegde metLufcinda,en het jawoort gege- ven had,de Jonkvrou was in iwijm gevallen5cn dat den.Bruyde- gom,komende om haer den boelem los te W*®^&T}M$, wat adem te geven,daer pen papier in vont/c welkLuicmda met ν ■ ·■ * Q , naar |
||||
■■■■■β
|
|||||
ίίξ: ' ; ■' ƒ Eérfie Deel- νάή? "■' '
gert ftWhflelcTíréVén had, waar in fy verklaérdé géén Bïüyt vari
férnatidotekpnnéñ¿i|ftj dewijl fy aenGardénio wás verbon- den , dië>gëïyk'ffly deíeWmerrích feydë, één voornaem Edelman ván de fèlve plá'écs wasyèfr'dat fy het jawóort aen Fernando gege- ven had , om nièttewijckèn ván de géhöórfaemheydt * wélcke fyáanhaef Oudëfsfchuldigwas, In 't kort i hy vëthaëlde fulke dingen , dat dé fêlvë génóégfaem te kennen gaven»dátLüfcindá voor hád, fièh önï te brengen, fo haéft als dé trouw fott gëfchiet ¿ijn, 't welk Ky feydë mëdébèveftigt te worden door één dagge, die men by haèr vóntv Al hét wélcke Fernando gefíen hebbende* eriobrdeelerjdevaiTLaiicindaberpot, en vëragt te zijn * vlöogh kf'ni háár toe , dïèiioeh vahzich fel ve lag, eniouhaérmèt dát é'gértitegetvëër aèngëtafthebben, indien hetde Óüdérsniec $ëlet ft .tdden. Hy fëy vorder, dát fich Fernando van dóe aft* ioeck maeckte, en dát Luicinda voor dés anderëndaegs niet by Haèr fèlve qüám , wanneer fy haèr Ouders vertelde, dat fe in der Waerheyt deBrüyt ván Cardenió was.Mèn fey ook,datOátdéñió by het trouwen tegenwoordig was geweëft, en dat hy, gefien hebbende dat hy no^t veirwagt had,miftiOoitig ter Stad uyt wás géredeii, latende eert gefchreven brief, inde Welke hy te kennen gáfhet ongelijk j dat hém was aengedaen, en dat hy ging daer Eèni geen meníchíba vinden. Alditwaskenbaèr en ruchtbaer door dé gèhèële Srádt, en y der had 'er dèn mónt van vol, en temeer, wanneermènverftont, datLufcihdaüythaër Vaders Kuys vermift,enin de geheele Stadt niet gevonden wiert; ?t welk háer Ouders by naer ohtfinnig maecktë,alfóo fe niet wiftèn,wat aen te gaert om háer te vinden. Dit alles verwackerde nog eenig- ittics mijn hóóp; eii ik áchte het voor meer geluck Fernando niét gevonden te hebben, als hem gevonden te hebben getrouwt zijnde; aiïbom'ydocht, datdewèghtotherftëlling van mijn eèr noch niet geheel geiioötëit was; dewyl milfchien den hemel defefaackaïfoogéórdonrièëtÏ^ én dit twëède houwelijk belet ' hád» ara te kennen te gé ven,hóe hy áen het eerfte vèrfchuldigt ■#ás, en dathy rhëergehouden wás'God als het'iTiëhichëlijk aen- fien teontfien.; Alfctleiedingen lagen my aldus in bëthoofc, én Vertrooften nïy , hoewel (óndervërcropfling, 'beeldende niy noch wonderlijke dingen in , orri m y het léven'te-behou- den, dáerik vóór eiinaeen walging van bad. ZyndeaÏdüsin de Stadtjfonder te weten Wát ik dóen fou,alfoo'ik Fernaudó'niec en vont, ontmoeteidkëyndéiij'keeh brief, dieaengeflagen was, -ín ^eijfclke veel belooft wiert "ach den géén die my iou'fcoriïien vin-
|
|||||
Don QuicHoT déla Mancha; 21?
vinden,te kennen gevende de teeckenen van mijn ouderdom, en het gewaet dat ick aen had. Ick hoorde oock, dat men fey,dat ik met mijn Vaders Knecht was door gegaen ·, t welck my aen hec hart raeckte, gemerekt mijn achting daar grootelijcks door in het voetiant geraekte, zijnde niet genoeg de Telve verloorea te hebben door mijn vlucht, Tonder daer by te voegen een uy t- wereker, die foo veracht, en mijn genegentheyt foo onwaerdig was. Maer ick, hebbende defen briet geleien, begaf my terftont ter Stadt uyt, met deièn Knecht, die nu alreets eenigc ree- kenen gafvan in fijn getrouwheyt te wanckelen; en dien fel ven a vont guarnen wy in het dichtfte van dit gebergte, vol van vrees wegens gevonden te worden. Maar gelijk men gemeenlijk Tegt dat noytquaet alleen komt, en dat het endt van eeu ongeluck níet Telden hetbeginTeï van eenander is,foo gebeurde 't ttiy ookj want myn goeden Dienaer, tot noch toe getrouw geweefl, fiende my nu ih defeeeniaemheyt, en door fijn Tchelmichën aért eer als door mijn ièhoonheyt opgewekt, wilde fig behelpen met dé gelegentheyt, die fig aenboodt, éhmet weynig ichaemte ,'en nog minder vreefe des Heeren, of ontfagh Voor my, begóft my van liefde aen te fpreeken; en fiende, dat ick hem metgéftren'gë en rechtmatige redenen wederftont, liet het vragen varehT, en Beftónt fig tot gewelt te keeren. Maer den regtvaérdigenhemel!, dié noyt öf Telden laet te helpen de geenen díé een rechtvaérdigh voornemen hebben, heeft my oock in ¿ier voegen by geirafen.» datickmet myii kleene^krachten , en wéynighrnoeyte , hem. niet alleen heb we4erftaen, maer in eeii nevenitaande diepte geftbpten , ^lacr ick hem gelaten heb, Tonder te'weten óf hy íeeítófdootis. Ëndaeifnap^èafyfft^y' j'f^v^fdil^'tól5^ fcijtick en vrees maackte, het"geb'erghte in,iondër andere met- nihg'te hébben, als oiri my in het felve voor myri Öüders,en: an- deren die my fogtert, te verbergen. Het zijn, $ wéét niet líóí; veel,maenden geleden,dat ik hier ingekomen ben,'daér ick ein- delijk eenHarder gevonden Keb,aen ik én weet wat gedèeltc^an dit gebergte, diemy een wij Í yöor fijn jongen gébruyekt hééft',' maeckende altoos ih het velt te zijh,'óm te beter dit rhyn hayr' te bedecken. Maer al défe voorfichtiglieydt heeft niy niet konneh helpen , alfoo mijn Meefter wel h^ï^u^^'rnmlken^^t^Pc geen mans- per ib'onwasVwaar over in fiérh de felve bofe bégéer- lickhey t quam te ontltaeñ van den ander': "en aïioo ik 'wél Mit, dat het geluck over al niet altijteven gedienftigh i's,' en datiiiëh juy ft altoos geen hoogtens of dieptens viht,om ftüké boófwiclï- O4 ten
|
||||
sí 6* ÊerfteDeelvdn
ten in te begraven, oordeelde ik het geraetfaemite,my op nieuw
in dit woefte gebergte te verbergen. Aldus dan fochtick weder een plaets , daer ick fonder beletfel myn klachten uyten , en mijn tranen ftorten mocht, en den hemel bidden my den eenen of den anderen weg te wijlen, or uytgang uyt dit verdriet,of het leven te geven, ionder fuik een fnood gerucht na re laten , als ik, buy ten myn fchult,heb op den hals gehaalt. Het XXIX. Hoofi-ftuck.
Handelende van het. vernjolgvandefchoow Dorothea % en andere-
verrnaeckeiijcke dingen. Dit is, myn Heeren, de waerachtige gefchiedeuis » en het ge-
trouw verhael van dit droevige treurfpel-,en oordeelt nu,of de woorden en iiichten, die gy gehoon hebt, en de tranen die gy geilen hebt, geen wettige ooriaeck hebben; en of, ten aenfien der eygenfehap van myn ongeval, alle yettrooftingniet tever- geefs en ydel is, als fynde geen hulp tot de faeck felf te vinden. Alleen dit terfoek ick op u lieden , 't welck ghy ook lichtelyclc vermoogt, en wettelijck behoort te doen, dat gy my aenwijit, waar ik myn leven fal mogen doorbrengen , fonder Yrees voor de genen die my vervolgen : want hoewel ik wel weet, dat my- re Ouders, volgens de liefde die fe my toedragen , my wel ont- vangen fullen , is evenwel myn ichaemte fo groot, dat ik liever voor altoos van haar tegenwoordighey t wil berooft blij ven , als, my voor haar gericht vertooncn, met defe inbeelding, dat iy my Voor een ander fullen aenfien, als fe tot noch toe gedaen hebben. Met deiê woorden fweeg fy ftil, bedeckende vorder haer aenge- l^cht met een verwe,welke genoegiaem toonde de fchaemre van jhet gemoet, en latende het hart van haer toehoorders genoeg- faem verwondert en bedroeft over haer ongeval. Den Paftoor . voegde iich om haer te vertrooften'; doch Catdenio kwam hem voor, welke nemeude Dorothea by der hant, fey tegens haar: fozytgydan, Me-Juffrouw, de ichoone Dorothea, dochter van den rijeken Clenardo ? Dorothea bleef verwondert, horen- de haars Vaders naem noemen, en fiende dat het foo een flecht gefel was , die hem ophaelde,ten aenfien van de vreemde klede- ren , daar Cardeniomede bekleet was ; en vraegde hem weder daar op , wie hy was , die haers Vaders naem fó befcheydenrlijk xyiftsalio haer dogt, dat fe defelve in het geheele verhael van haer ge¡-
|
||||
Όοη QxJicHoTdelá Mancha.' 217
gefchiedenis niet genoem t had. Ick ben, anti woorde den ander,
die ongeluckige, dien gy fegt dat Lufcinda haar Bruydegom ge- noemt heeft,die rampialigeCardenio,die door een iel ve ongeluk met'u gedreven,tot defen ftaet gebracht ben,daar gy my in fiet, namentlijk, gefcheurt,naekt en bloot,berooft van alle menfche- lijke vertrooitinge, en, het geen het alderquaetfte is , berooft van myn verftant, behal ven alleen dien korten tijt, dien het den hemel belieft my het felve te verkenen. Ick, Dotothea , ben de felve die tegenwoordig ben geweeft bydenfnooden handel van Temando, en die dat droevige jawoort heb gehoort. Ick ben de felve, die het hart niet heb gehadt om uyt te wachten wat'er van' defe bcfwijmeling fon komen , noch watdeninhout was van dit gelchrïft, alfo my het gemoet niet fterk genoeg was om fo veel onheylen te verdragen ; die wyders fo hetlmys, mijn lijtfaem- hey t, en een brief aen mynen Waart gelaten, en my in defe cen- faemheyt begeven heb, van meening iynde aldaar het leven te eindigen,'rwelk ik haet als den meeüen vyantjdien ik in de we- reltheb. Maar het heeft mynnootlot niet belieft, my tot noch toe van het felve te berooven(doch wel van mijn verftant)op dat ik noch het geluk mocht hebben van u te vinden:en iynde waer- achtig,gelijk ik wel vertrouw,het geen gy ons vertelt hebt, ίοιί het noch wel konnen gefchieden ,'datden hemelyets goets, na fo veel ellenden, voor ons bewaert heeft. Want dewyl Lufcin- da Fernando niet heeft konnen trouwen, als zijnde de mijne,nog Fernando Lufcinda, als iïjnde de uwe, en fy het íélvefo opent- lijk verklaart heeft, hebben wy redenen te hoopen, dat den he- mel onie faecken fal herftellen, en ons wedergaven het geen ons toebehoort, behoudens dat fy het noch fijn, en fich niet ver- vreemt hebben. En nademael wy defe vertroofting hebben» voortgekomen uyt een hoop, die noch vervreemt, noch onge- gront is, fo bid ik u, Me-Juftr. dat gy een ander voornemen ge- lieft te nemen, alfo ik meen van gelijcken te doen, en u te ftelfen om uw geluk te verwagten. Want ik fweer u op Ridders trouw» en als een Chriften, u niet te verlaten, voor en al eer ick u fíe in handen van Don Fernando; en indien ik alfdan met wil van hem niet verkrijgen mag het geen hy van felf behoorde te betrach- ten,te gebruyken die vryheyt, welke my mijn Ridderichap toe- laet,om hem met regt te mogen dagen tot verantwoording van het ongelijkjdat hy u gedaen heeft, fonder eens aen hetmijne te denken, welkers wraek ik den hemel fal laten, terwijl ik op' der aerden de uwe fal betrachten. Dorothca bleef niet weynig O 5 ver-
|
||||
% 18 Kerfie Deel van
verwondert over deíe redenen van Gardeoio, en, nietwetende
wat dankbaerheydt té toptien wegens fuik een rijkelyke aenbie- diqg, wüde hem de voeten kuíTen;dog Cardenio begeerde íujcks geeníints toe te ílaeti:en de Licentiaet deed fíjn beft om hem daar m te verftereken, prijfendezy η voornemen, en verfoeckende onder anderen,datiègejiefden te iampn nazyn Dorp te trecken, <}aer men haer ibu konnen verfíen van fulks als haer ontbreken mocht, en order ftellen om Don Fernando op te ibecken, of Dorothea by haer Ouders te brengen, of auderfints in her werek te ftejlen het geen men oorbaer docht te zijn, Cardenio en Dorothea bewilligden hier toe, en namen defe gunft aen. De barbier, die tot noch toe opgetogen en ftilfwJJgende was ge- weeft, toonde nu ook fíjn goede geuegeruheyt, enboodtniet minder fíjn beften dienft aen,als de Paftoor gedaan had.Hy ver- telde opek kortelyck de oorfaeck,waerom fy daer gekomen wa- ren, benefïens de vreemde fotheyt van Don Quichot, en hoe ie fíjn Schjltknaep wachten, die fíjn Meefter was gaen foecken. ΛΙίΗρε íchoo.c Cardenio,gelijck als een droom,in gedagten, hoe Jjy met hem over hoop had gelegen , en vertelde het haer: maer hy koft niet ièggen, wat de oprfaack van hun gefchil was. Daer mede hoorden fy yemandt roepen, en kenden voort de ftem van Sgncho Panca, die, vindende haer niet op de plaats daer hyfe gelaten had, haar luyrskeels riep. Sy liepen hem dan in 't ge- moer, en vraegdenhem na fijn Meefter. Sancho fey, dathy hém naeckt in het hemt gevonden had,wel ter deeg qua!yck gedaen, en byoa doot van honger, en evenwel niet te min fuchtende om iïjnheminde Dulcinea: en hoorende , dat fy hem belaft had de- íe wildernis te verlaten* en tot Tobofovoor haer te verichij- nen, alibo iè hem verwachte, hadhygefeyt, dathygeenfínts vjgor haar groóte ichoonheydt verfchijnen wilde, voor en al eer hyíulcke dingen gedaen had, welqkc haer mochten waerdigh Zrijjös behalven dat, indien hy iulks deed, hy geen Keyfer lichte- lijsk Con worden, of Aetts-Bifíchop, 't welck het minfte was: Waer over haer ook Sancho vermaende,dat fc wel ibuden toefien WAfcfe deden,omhem van daer te treeken. De Paftoor antwoor- de j dat hy fich daer.niet over fou bekommeren , fy fouden hem van daer trecken in ipijt van zynJiarten bloet. Daer op ver- telde hy aen Cardenio en Dorothea het .geen hy had voorgeno- men tedoen, tothulp van Don Quichot, tenminften om hem weder in fíjn huys te krijgen ; daer Dorothea op antwoorde,dat fy de ellendige Jonkvrouw beter foukonnen ipeeleu,als Meefter Kkes
|
||||
Don QuicHOT áe la Manch a. 2,1$
Klaes, te meer, alíoó fy daer kleederen had orrt de íaek fijñ vol*
le'íi eyfch te geven > en dat fe haar het werck ílechts bevelen fou- den,fy wift raet om het ront te fchieten,dewyl Ie al mê veel tijts in die Boeken verfleten had, en de ftijl van fulke Jonkvrouwen óp een draet wift. Soo is'er dan niet meer van nooden > vervolg- de den Paftoor , als ons voornemen terftont in het werck te ftellen j.dewyl hy uyt defe goede ontmoeting een goet geluk, ib voor den een als den ander ,te gemoet fag. Terftont haelde Do- rothea uyt haer pacxken een Tabbaert voor den dag,van feer ko- jftelijcke ftof, met een Mantelken van een andere íchoone groe- ne ftof, mitsgaders een Kraeg , en eenige aerdige Juweelen * daer fe zich terftont mê toemaeckte als een groóte cntreffelyc- ke Jonckvrouw, gelyck fy al het ielve uyt haers vaders huys had mede genomen, voor de gelegentheydt die haer bevallen mogt. Maer hoe ieer haer ichoonhey t door dit gewaet toenam» was te verwonderen;in voegen fy altemaal Fernando voor,dwaes achten , die íulk een íchoone dorft verímaaden. Maar de meefte verwondering koft men in Sancho fien, die van al de dagen van fijn leveniulck een fchoonen vrouwmenfch niet gefien had, en vraeghde daer op den Paftoor, wie die íchoone Jonckvrouw was. DeièfchooneJonckvrouw, Sancho, mijnvrinr, antwoord- de den Paftoor,hoe il echt dat ie daer ftaet, is de rechte en uni- vetfeele erfgenaem van het Koninckrijk van Micomicon, die expres komt om uw Heet tefoecken, en hem een verfoeck te doen, namentlyck, een ongelijck en overlaft te redderen , dat haer van een boofen fchelm van een Reus aengedaen wort; en door het gerucht, 't geen 'er van uw Heer loopt door geheel Guinea, is defe Princcfle gekomen om hem te foeken. Wel ge- iocht, en wel gevonden, antwoorde Sancho, en te meer, indien mijn Heer foogelückigh is als die overlaft te redderen, en dat ongelyck te völmaecken, flaandedathoerekintvau dien Reus doot: want dat fel hy vobrleecker doen, kan hy hem maer krij- gen, ais het maer geen Geeft of fulckgefpuyseniss wantdaer tegen heeft hy'geen kragtjioo veel ds ickbefpeuren kan. Doch evenwel een faeckmoet icku,mijn Heer Paftoor,onder anderen bidden,daris, dat, dewijl toch mijn Heer geen groóte luft heeft om Aerts-BiiTchop te zijn, dat gy hem raden wilt ftrax met deiè Princes te trouwen; en daar me" fal hy geen Geeftelyke order konnen aennemen, maar wel haeft tot de Kroon komen, en dan weet ick ook wat ik te wachten heb. Want hoe ik het ook oVer- legjik kan niet bevinden ¿dar het tnyn Wel kan beilagen>foo mijfi Meeftcj.
|
||||
i^^^^mmmmm
|
||||
22Ö Εεγββ Oeel vdn
Meefter gaet Aerts-Bilkhop worden j Want ik ben onbequaam
tot Geeftelijke ftaetjen boven dat heb ik wijf en kinderen:en om daar van diípeníatie te gaen verloeken,iou een noy t gedaen werk wefen. En daarom dunkt my aldermeeit geraden, dat myn Heer op ftaande voet defe Piiticeile trouwt,want ik kan haer naem an- ders niet. Sy heet de Princefle Mico Micona, want de wijl haar Konirickrijck Mico Micon heet, is het ieeker , dat haar naam MicoMiconais. Daer valt niet aen te twijfelen,antwoordeSan- cho, want ikheb'erverfcheydengekent, die de naem van haer plaats aen namen, als Pedro d'Alcalá, Jan d'Ubeda, Diego de Valladolid; en ioo fal het voorfecker oock de manier in Guinea weien»dat men daer de Princeflen of Koninginnen den naem na haer Koninkrijken geeft. Dat is fo, fey den Paftoor, en aengaan-* de het houwelyck , daar hoop ik myn uyrerfte beft in te doen. Met defe woorden bleef Sancho fo voldaen, als den Paftoor ver- wondert vanfyn flechtheyt, ende fotheydt diehy alreetsvan iïjn Heer had over ge-crft; niet anders geloovcnde, of fijn Meef- ter moft Keyfer worden. Ondertuflchen had lig Dorothea op de Muy 1 van den Partoor gefet, en de Barbier fijn Baart van de Koe- ftaarr aengedaen ; ièggende wyders tegen Sancho, dat hyhen fouleyden daar iyn Meefter was, en dat hy op hals en keel niet moftlaten blyken of den Paftoor,of den Batbier re kennen, want daer aan hing het geheele Keyferrijk. Evenwel wilde Cardenio niet mét ben gaen , om hem het gevecht niet weder in het hooft te brengen» noch oock de Paftoor, als die wel oordeelde dat fíjn tegenwoordigheyc niet leer nodig wasjmaar fy volgden met hun tweën voetje voor voetje, hebbende goede onderregting aen Do- rothea gedaen,hoefe fig fou hebben te dragen,die beloofde,dat ie 't wel fou klaren. Sy mochten omtrent dry vierdendeelmyls ge- reyft hebben, wanneer ie Don Quichot tuflehen eenige rotièn fagen, nu gekker lijnde, maar niet gewapent. Soo haeft als hem Dorothea gefíen, en van Sancho verftacn had, dat dat fíjn Heer was, dreef ie haar Haqueney aen, en gevolgt van den gebaerden Barbier ,quam dicht by hem , wanneer haar Schiltknaep haer van den Muyl af hefte, leydendehaar vorder onderden arm. Zy wierp fich terftont op haer knien voor hem neder;en hoewel hy veel moeyte deed om haer te doen opftaen, wilde iy het c- venwel noy t doen , maer voerde hem defe woorden tegemoet : Ik fafvati dele plaats niet opftaen, ö dapper en moedig Ridder, ïot'ertijdtick van uwbeleeftheyt een belofte ontfangen heb, welcke gedijen ial tot groóte eer en voordeel Yan uw per-T w'-'k:.:.1\ ' foon |
||||
Don Q.I7 iCHoT de la Mancha. ,221
ibón > en tot onderftant van de meeft verongelijkte Jonkvrtouw» die 'er onder de Son is. En indien het iö is > dat de fterkte varVuW onverwonnen arm over een komt roet het gecixhe^gcT»icht Van ugetuygt, zijtgy fchuldig deie ongeluckigetelielpen, ^iieuyt. fdo verre Landen komt, op de reuk van uw doorluchtige rtyem > zoekendeu tot reddering van haervervallefaecken.lckenfalu nieteen woort antwoötden, berechte de Ridder, noch ook meet van uw iaecken hooren, voor en aleer gy, ichoone Jonckvrouw, vanderaerdenop ryft. Datzalickgeeniintsdoen,antwoordede bedroefde Jonkvrouw» voor en al eer gy my beleefdelijck heb* toegeftaan het geen ik van α fal verfoeken. Ick fta 't u dan toe > hervatte Don Quichot,behoudens dat het níet en itreckr tot ach- terdeel van mijn Koningen Yaderlant,of van haer,diede fleutels drsagt van mijn harten vryheyt-Het fal geeniints,antwoordene fchoone Jonkvrouw > tot nadeel van eenige van deie ftrecken. Qndertulïchen cjuam Sancho íáchjes by fijn Meeiter , en luyfter- de hem in 't oor, dat hy haer vryelijk haer begeerte iou toeftaan, alfoo het niet veel te beduy en had, want het was maar orneen Reusje om den hals te brengen; en cUfeí die het vérfocht, was de hooge I'rinceile Micojniqono, Kotiingip van bet groóteRijck v2n Comicocon, in iEtbjopiaof ivlorenlandt. Sy is die ïeis, berechte den Ridder, ick ip.1 dóen dat ik ichaldigben;en keeren- de fich vorder tot de. Brinces, ley hy: Uw hooge ichoonheyt fal fich believen op tehejFen ,aliboik u toefta het geengy vanmy -fult vetioeken. Het geen dan dat ick van u veribek, antwoordc ,,Yde Jonkvrouw, isjdat uw.grootmoedige'peribnagie terftont niet my gelieft te gaen daas: ick hem zal brengen, en belooft ^ dat hy fich tot geen andere avontuer begeven fal, voor dat hy my fal ge- wroken hebben van een verrader,die tegen.alle godlijke en roen- fchelijke wetten my inyn Rijk benomen heeft.Ik feg ^antwoord- de í>on Quichot, dat ik het u toefta; wcshalven gy van nUjaf . aan'uw droefheydt Wel moogt laten varen, en nieuwe moet ης- men: a.lfo.ik met de hulp van Godt,en mynfterkch arm»u haaft Weder iu uw\Rj jk verhoop $e ftellen, en weder te plaatfen in den Thlopnvan üw oudten groot Konincknjck, inípijtvanaídc lcheirnen die daer tegen iijn:enfa,hant aan het werek, want/*»·/; : culuTnjft tn ntsra. De ellendige Jonckvrouw deed alle weer νζμ de werelt, om hem de handen te kuilen j doch, Don Quichpt/ diein alles de beleefiheydt zelfs was, wilder neyt iqe *éf- ilaen, maarhefte haer op ¿ enomhelfde haer iecr Yriendelijctc, belaftende «iet eejaaan Sancho» Ronxinant klaas te maken > ,\ Λ'~ ™ γ ' ·. 1Λ*«Ί· 4.*t'4< ■.-*·.■ , " ■» 'Λ, ,-„t M*. . ■■■■'.* -. '* ',j Ai** fc£
|
||||
$2ï Êerfie t)eel yon
cri hcrn ferftont te helpen wapenen.Sancho nam de Wapenen af»
aïè^eliick als een zegen-teeken aen een boom hingen, en, lbe-> keilde tiet ruyg; vahDon Qüichot,wapende fyn Heer meteen fnáp ·, welke íiehgéwapent fiende, lèy.laet ons dan ter goeder üurë vertreckeh, om defe Jonkvrouw byftant te doen. De Bar- bier lagaldeièn tijd nog op fíjn knien, hebbende werk genoeg orri fijn lag op te houden, en te maeken,dat fijn baart niecaf en viel i 't welk al den handel fou verbrodt hebben: doch fiendè Bet verfoek túegeítaam en de neerftighey t die Don Quichot gc- bruykte om te gaan, rees hy eyndelijk op, en» nemende de hant ván de JonékvrouWjleyde haer tulkhen; bèyden na de Muy 1 toes Waar haar op geholpen hebbende,fchreed Don Quichot ook op ¿inRonziriant,eh de Barbier op fyn Rybeeft. Doch Sancho moft fichbehelpen met de Apoftels Paarden 5 't welk in hem de ge- dachten van fijn verlies weder vernieuwde: maar hy lette het allèsaèrieen fy ·, door de hoop, welke hy had, dat nu fijn Mec- fter op het pad was om binnen korten tijt Keifer te wefen .Want hy'hád anders geen gedachten ,of dit rtioft een houweli jck wor- den: enalfoo zou hyten minften Koning van dit Rijk zijn. Alleen verdroot hem i dat dat Rijk in'tLant van'de Swarten ge- • legen wassen dat al fijn Onderdanen Swarten waren;daar hy ter- ftont een goede middel tegen bedogt,Want,feid'hy by lig felveu ■·, Wat vraag ïk'et ookna,of mijn Onderdanen fwart of wit zijn?te beter gelegentheyt zal ik hebben om geit te Winnen;want ik fol- der ibrnWijleii een deel na Spangién zènden,en daar verkoopen: €n het gélt,dat ik daar van maken fál, íál ick by een hoopen,en koöpendereen rréfFélijke tijtelorampt'voor, om daar heerlijk engemackelykopte1even.; Neen, Sancho is fo plát niet,. ik lal je dat varken Wél wallen: én wie zóüick het vragen, of ick daar een dartigoftiénduylent Μ ooien verkocht voor contant geldt? ík Tal fe bcgut groot eri kleyn by defcop'vattenjen hoe iwartdat fe oock lijn , ickfal fewel wit maken * of altoos blankachtig, ê Heer, foo licht als lek mijn handen ih malkander leg,- Indèfe öédachten geraakte ohfe Sancho foo verwart, dat hy geheel de 'Üióeyelijkneyt ván dé weg "vergat» Al dit werek lagen ddPa- ftóor en Cardèhio ^án een hoogen rots aan, en koften niéii be^- denkén, Wát ie doen zouden om by haar te geraecken i maar dé :Paftöor,dat een gaáuwert was¿kreeg terftont een aardige vondt 'ïü ¿e gédagteiijtaiamentlijkidathymeteen fchaaTtje.'tgeenhy in "^erikoökertje 'm ïig hád, Gardehio den baart zou affnych, 'én ^^deivrökjtirerf hydroeg, aaHrréékeiiv%lyvèiidehy^elfinfiju • ; broeck
|
||||
i|l
Ml
il Γ |
||||||
Dow Qujchot déla Mancha. ïx<$
broeck en wambays 5 invoegen Cárdente daar mede fco Veran- derde , dat hy fich felven niet fou gekèrit hebben, al had hy zich indelpiegelgéfien. Dit foó beitelt zijnde, hoewel de anderen reedts voorby Waren,deden ze evenwel Í00 veel,dat fe eer op den vaaiwecr waren,als zy lieden,ter oorfaak van de kromten die zy over moften,daar zy het «laar recht toe recht aan namen.Körte- lyk,fy vertoonden lig ín de vlakte,aah het uyrkömen ván het ge- bergte; en foo als Dön Quichot met fijn geíelfcháp te voorichijn qüam,bleef hehV de PaftóÖr ftaen aánfieh,tonende eénige tekens als öl hy begoft kennis te krygen.En ha dat hy een wijlhad ftaan fien, liep hy met Open armen na Don Quichot roe, roepende överluy t:ter moeder üïire ontmoet óns híer de fpiegél van de Rid- derreháp,enrnijn waarde Lantsmah Don Quichot.de laMancha, de blóih van Edelheyt, de ware Vettroöfting van de Benauwden, ende qümteflentíe vah de dooiende Ridders. En meteenen öm- helfdehy het flinker béeh ttít\15tét>í^t^;mo1gji^&, die heel verwondert eh opgetoo^en bleef ván het geen delen rnenfch zey,eh hehi vanboven tot beneden begoft tebefien.Eyn- 'deïykiherrikènhencievwilde hy met ge:welt áf ftaan: maar ck Pa- ftoor begeerde het geérifints toe téíáteh.'j Don Cjuichöt evenwel ;zeyd' hem: laat my ¿f, Heer Licentiaat, want hét is geen reden, datikte paart ioüuttèh,en uw Waarde tevöèt-.Dat faTiknicttoe- ftáán,antwoordcdfe'Licentíaat,üw Hööghey t gelieft fijn gemak 'te höüden,en fePááíí tebly ven;want aUbcjishetdát hy fijn rref- felykeenheerlyke daden enavöntuerenrnagtenéyhclebrengen: en'aah rriy Onwaardig meiifch is hét genoeg, achter óp de Muyl van eèi van dèfeHèerên te fitten, 'ten waar dát hen zulksvér- veelde-.ëii ik fal my inbeelden >dat ik loo wel opgefeten.'ben alsde befte, jafelfop het Paart Pègafus, of op dat betoverde van den Moor Muraraqué,dïe tot nog töé ïn díe groóte fpelónlÉ betovert leyt. Ingeetídérhandemaniérenjanfwoorde Don Quichot. Ick vreet wel, dat het Me-vröuw de Princene wel geliéven-fal, haar Scniltknaap te dóen af ftáán, en u in<k zadel te fetten, nemende aéngöedcii Man agter u op,ihdién het Beeft fulks anders verdíá- ' gen kan. ¿énóeg,gelóóf ík wèl,antwoorde de Princes,bèhalven |at'het níet nöodig; ís mynSchiltknaep zulks te belaftén : want liy is zöö beieeéft én vérftandig,dat hy geeniïnrs lal toelaten,dat ' rêén>e"e?ftelnk perïbbh té vóét gaat, daar Ky te paart mag ryden. : Pe^flèiyk niét,'antwóófdè de^árb'íer¡én met eenen afftaande, hóodigde hy den Paftoor'in de ¿aal, 't welk hy aannam, fonder %ém yeel teMenbi'ddén. Maar hettumftewnSidat, als Meefter * Klaas
|
||||||
p.OJf · * Εννβο Deel van ,. ·; ., ,·
Klaas meende agter op te fitten, de Muyl (die epn boqiè caronje
•ván Alquiler was \ want dat is genoeg om te tonen watftaal dat het was) iig van achter op ligte,en tweemaal zoo heerlyk achter 'üyt floeg, dat, indien hy Meefter Klaas had geraakt, hy de uur Wel vervloekt mogt hebben,dat hy deiè togt aanvaart had.Even- wel maakte hem dit ib verbaaft,dat hy in hec agterwaerts treden tér aarde viel, met zoo weinig forg om fijn baart te.bewaren, dat de ièlve daar heen ftoof,en op de aart bleef leggen, Maa/ als hy merkte,dat hy fe quyt was,koft hy anders niet doen, al^met bey fijn handen voor fijn mont te liaan, en te klagen van groóte Weedom en pyn, die hem de flag gedaan had. Don Quichot, fïende dien klomp baarts, ionder vel of fonder bloet, daarop de aarde leggen, begoft te roepen: wat groot mirakel is dit!de baart op zulk een wys af te fiaan,en het kinnebacken niet te fchenden! DenPailoor^, die door dit ongeluk ontdekt vreefde te worden, liep terftont na Meefter Klaas toe, die noch lag en riep en tierde, als of hy ter doot toe befeert was geweeft, leggende, dat hy eenige Krachtige woorden wift,om baarden aan te iètten ;en met eenen hem áeiibáar't weder gevende, en aan lettende, fprak hy deiè kragtige woorden, en daar mê waft fiat, en Meefter Klaas bleef iö wel gebaart,als van te voren: daar Don Quichot wel ver- wondert van was,bidderdédcnPa{loor,dathy hem fte gelegentheyt hét fétvê(geliefde te léeren i dewv 1 hy wel koft oordeelen>dat defekragt al verder ging,eh gelyk fe baarden koft: fenefen, alfoo ook wel vlees genefen fou. Dit beloofde hem de
aftóö'r mét den eèrïcèn te doen. Voorts beilooten ie,dat fe beurt om beurt te paart fouden fitten -, tot'er tij.t dat fe aan de Herberg quameri, die omtrent twee mijlen daar afwas: en alfoo ging de reys voort; de Princes, Don Quichot, en de Pafloor te paart ^ en Cardenio, de Barbier, en Sancho te voet. OndertulTchcn fey Don Quichot tegens Dorothea: Uw hooghey^Me-vrouw,ge- lieveons nu te leyden waar het haar gelieft. Dog eer deielve ant- woorde,viel'er de P'aftoor ruflehen in,vragende na wat Rijk Ky geleyt wiert,oi,feyd'hy,fal het zyn na het Ryk van Micomicon? Zy , die terftont de loos vatte , amwoorde ja. Indien dat foo is, Tervolgde de Paftoor, foo is'er geen bercr noch nader weg , als dwars door ons Dorp heen, en van daer op Cartagena,daar men ter goeder uuren te fcheep kan gaan ; en indien de wint goet, en de zee zonder ftorm en onweer is, fult gy in weynig minder als negen jaren tyts konnen komen in 't gefigt van het grootè Meer Meona> ik iegge Meotides, 't welk een weynig meer als hon- ■ --■. '■*'·'' dérc |
||||
Dow Qjjτchof de lá Mancha, ¿¿f
dért dagen reyíens aen defe íy van úw Koninkrijk is.Gy bedriegt
ü i mijn Heer , antwoordede Jonkvrou , alíbo het noch geert twee jaarenis dat ik van daer gefcheydén ben ·, enickzegu de Waarheydt,dat het m al dien tijdt niet eens Tonder onweer is ge- weeft: en evenwel heb ik het geluck gehadt, dae,r ik ib feer ná Heb verlangt, namentlijck, van den Heer Don Quichot de la Mancha te fíen , daer ik de tyding van kreeg foo haeft als ik de voeten in Spangien zette , 'twelkmy bewoog ha hem tezoec- ken , om my aen lyn béleehheyt té bevèelen , en de rechtvaar- digheyt van myn zaak te vertrouwen aen fíjn ftercken en on- verwonnen arm. Al genoeg, antwoorde Don Quichot, ick fchep geen vermaak ib veel van mijn eygen lof te hooren,dewy 1 mijn ooien een vyant van dat geluyt fíjn. Dit alleen kan ik feg- gen, Me-Vrouw, ik heb kracht of geen, ten minftendieikheb, dat ik die Tal Toeken te hefteden tot uw dienft,io lang als ik adem inmijnborft heb. En hier mede figkerende na den Licentiaat* vraegde hy hem,wat hem dog in die geweften gebracht had, ib alleen Tonder dienaars,en To licht gekleet,'t welk hem ten hoog- ilen verwonderde; Daar op Tal ik u kortelijk antwoorden , zei den Paftoor: Too weet dan , mijn Heer Don Quichot, dat ik en Meefter Klaes,onTen bekenden vrienten Barbier,naSivilien retí- den, om eenig geit te halen, 't welk een van mynvrienden, dié" over eenige jaren na Indien gevaren is, my heeft ovei'gemaakt * 't geen al een goede Tom beliep : en komende in dele gewcften¿ wierden wy befprongen van vier Tchelmen , dieonsuytTchud- den,latende Meefter Klaas heel bloot,en dien geTel ook,wijTen- de op Cardenio : en het flimfte is, dat men fcgt,dat het een deel Galeyböeven Tyn , die verloft waren van een Perfoon To fterek , dat in Tpijt van den ComiTiíTaris, en de andere Bewaarders, hy Te altemaal vry maakte. Sonder twijfel, deTen menTch moet niet wel by Tyn Tinnen , ofeengrooten deugniet ,oTanderseen menTch Tonder gemoedt geweeft zijn , die alToo den wolTondei: de Tchapen, en de vos onder de hoenders gefonden heeft: Boven dat ichendende het gerecht, én fích Ttellende tegen den Koning, Tynen natuerlijcken Heer, alToo Tulcks diredtelijckftrijdt tegen fíjn bevel ;behalven dat alTo de macht des Koriings machteloos wordt gemaakt, en het Gerecht op de been geholpen,het welk nu loo lange jaren in ruft heeft geweeft ; eyndelijck, Teg ik, die fíjn ziel heeft willen verliefen, Tonder fíjn lichaam te winnen ,· Sancho had haar van te vooren al den handel vertelt, 't welck hem yeroorfaakte alTo uyt te varen,om eens te hooren,-wat Dori Ρ QüL·
|
||||
22.6 Eerfis Deel van
Quichot feggen fou , die op yeder woort van verw veranderde,
en na niet feggen u dorft, dat hy dien Man was; waarom de Pa- ftoor vervolgde: defen dan fijn het geweeit,die ons berooft heb- ben, 't welck haar den hemel vergeven wil, die haar te fijner tyd wel fal vinden. |
||||||
Het XXX. Hooft-fluk-
Vervdgmde de atraigè -wijle van owfn Ridder te verloffen uyt het
Geberghtevan Sierra Morena, DE Paftoor had nauwelijks fijn reden ge-eyndigt, wanneer
Sancho by hem quam, met defe woorden : Op mijn manne waarheyt, die dat ftuk wereks gedaen heeft, is mijn Heer Don Quichot geweeft: niet dat ick het hem niet van te vooren heb gezey r,dat hy fou toefien wat hy deed, dat hy qualijk deed zulk eenvolckte yerloffen, 'tgeen totdienft van fyn Majefteyt ge- bruyekt moft worden. Luysbos als gy fyt, voer Don Quichot daer op in, het ftaat de dolende Ridders niet toe te vragen waar- om defe of gene gevangen,bekommert, en gcquelt is; of het is met of fonder fchulr:alkf nüjk behoeven fy maar hulp en onder- itant te bewijfen, daar het denootvereyfcht, fonder te vra- gen na de reit. Ik heb met dat volk gedaen geiyk myn belijdenis en profeifie vereyicht heeft, daer kom dan af wat het wil, en vraag'er niet veel na wat'er van geiègr ofgeoordeeltwort; en behoudens de waerdigheyt van myn Heer den Licentiaat, Co feg ik,dat hy fich weynig verftaat op de dingen van deRidderfchap, en dat hy 'er aen liegt als een hoerekint:endat fal ik ftaande hou- den met mijn fwaart,waar door het alles in't breet ial uytgeleyt worden.En met eenen regte hy fig in fijn ftegelreep over end,en floot fijn heimet: want het Barbiersbecken hing voor aan de zaal , tot'er tijd dat het een weynig vermaakt en recht geklopt fouwefen vandebuylen, die'erde Galeyboeven in gefmeten hadden.Dorothca,die verftandig en geeftig, en nu alreedts kun- dig van de fotternyen van Don Quichot was, fiende dat fe hem altemaal voor den fot hadden, behalven Sancho , voegde fig tuf- fen beyden,met defe woorden: Uw Genade,Heer Ridder,gelieft te denken wathymy belooft heeft, en dat hy volgens fijn belof- ten geen avontuer,hoe gewigtig defêl ve ook iou mogen fijn,mag aanvangen,voor dat de myne ten eynde is gebragt.Daarom ftelt u ter neder: want ik geloof, indien den Heer Licentiaat geweten hadjdat het uw onycrwinnelicken arm was,cUe dat werkuytge- Yoert
|
||||||
Όοη Ου icHOT de la Mancan 227
voert heeft, dat hyfich eerder drymaal met devuyftvoor den
mont geklopt,en fo menigmaal op fíjn tong gebeten iou hebben eer hyeenwoort tot uw verkleening fou hebben gefprooken. Dat wil ik u wel fweeren, antwoorde den Paftoor,al had hy my mijn halven baertuytgetrocken. Ik fal fwijgen, Me-Vrou,vér- volgde Don Quichot, en bedwingen mijn rechtvaerdige gram- fchap , en gaenilil en zedig daer heen, totdatick zal volbragt hebben het geen ik u belooft heb. Maar tot belooning van dei e goede genegenthey t, zoo bid ik u,indien het u niet verveelt/ons tefeggen> wat de fwarigheytis, weikeu dringt, en wie'er de werkmeefters van zijn, en van wien ikure wreekenheb. Dac fal ik garen doen, antwoorde Dorothea, foo het u anders niet verveelt zulcke ongeneughlijke vertellingen te hooren. Geen-, fínts, hervatte Don Quichot, waer op Dorothea : Indien het danlois, gelieft al relamen toe te luyifceren. Metdefe woorden voegden uch Cardenio en de Barbier aan haer zy , begeerig om te luyfteren wat zy verfieren zou, gelijk ook Sancho , om defe wonderlijke gefchiedenis te hooren,die alfo feer bedroogén was als fíjn Heer ielfs:en fy,hebbendefíchvantevorenwelindezaaI gefet,en een hoefljen laten voor gaen,niet fonder een groótebe- vallijkheyt, begoitalfotefpreken: Voor eerft wil ik , dat uw. Eerwaarden gelieven te weten , dat mijn naam is. En hier bleef fe een weynig fteeckén , alfoo zy den naam vergeten had , die haer de Paftoor had gegeven : maar defe quam haer haeft te hulp , fiende wat haer fchorte. 't Is geen wonder, Me-Vrouw, zcyhy, dat uw Hoogheyt ontroert is, ter oorfaak van het ver- tellen van haer ongeluck : want daar door wort de geheugenis menigmaal fodanig verbijftert, dat men fijn eygen naam ver- geet, gelijck uw Hoogheyt, die het ontgaan is,dat zy de Princes Micomicona genoemt wort, wettige erfgenaam van het groóte Koninckrijek Micomicon : en hier mede mag uw Hoogheyt, gelieft het haer, voortgaeu tot het vervolg van de zaak. Dat is zoo in der waerheyt, antwoorde zy, en van nu voortaan meen ick niet dat het my daeraeu fchorten zal, alfoo ick met mijn waarachtige vertelling wel hoop voort te geraken , weicke foodanig is. De Koning, myn Vader, Tinacrio de Wyfe, was feer geleertindie konft, weicke mentovery noemt, en had door fijn wetenfehap te voren gefien, dat myn Moeder , welke de Koningin Xaramilla genoemt wiert ,voor hem fou korñen te fterven, maar hy oock korts daar aan hebben te volgen, en ick alfoo een Wees blijyen van Vaderen Moeder. Ρ ζ Mao£
|
||||
228 Eerfle Deel van
Maar hy fey, dat hem fulks niet ίο ièer verdroot,als dat een iee-
keren Reus, Heer van een zeeker Eylant, 't welk gelijk als aan mijns Vaders Rijk vaft ik, genoemt Pandafilando met het lelyk gelicht, ( want bet is feker,dat,hoewel defen menfch iyn oogen wel in de rechte plaats ftaan, hy evenwel altoos over dwars fiet: en dat doet hy alleen uyt trotsheyt, of om fchrik te maken) ik feg dan ,dat hy wiic,dat deièn Reus, wetende mijn verlatenhey t, met eengroot heyrin mijn Rijk zou komen, enmyhetfelve benemen, fonder my een eenig Dorp over te laten, om my daar in te onthouden. Want daar was anders niet toe te doen ,'ten waar ik met hem begeerde te trouwen.Maar hy wiffc wel, dat ik nok zulke gedachten iöu krygen ; en zulks is ook de vierkante waarheyt. Want ik verklaar , dat ik noitgedagt heb dien Reus te trouwen, noch oock eenig ander, hoe groot en fchrickelyck hy ook weien mocht. Mijn Vader fey vorder , dat, wanneer defe Pandafilando fou
aanvangen , ik my geenfints ter weer fou ftellen, f want dat fbu myn ondergang iyn ) maar hem al laten begaan , alfo het te ver- geefs fou wefen dien menfch met al fyn duy velfehe magt tegen te ftaanjrnaar dat ik my terftont met eenig volk na Spangien fou begeven, daer ick de waare hulp van mijn quael fou vinden,ont- moetende aldaer een Ridder, wiens faem op die tijd door geheel Spaivjenfou verfpreyt zijn,welke genoemt is, (indien ikhetwel onthouden heb) Don Avol, of Don Gigol. Don Ouichot meent uwer liefde, wierp daer Sancho op in, ofanders genaemt de Ridder van de droevige figuer. Soo is het in der waerheyt, myn vrient, antwoorde Dorothea. Hy fey vorders , dat hy lang van poftuer, mager van troonje was, en dat hy aen de rechter fy, on- der de ilincker fchouwer, een roodehalve Maan droeg, met ee- nig hayr, in manier van locken. DonQuichot dat hooiende , fey tegen fyn Schikknaep : kom hier, Sancho mijn Soon , help my uyttrecken, opdat ik fie, of ik die Ridder ben, daer den Wijfen Koning van geprofeteert heeft. Waerom wil fich uw Genade uyttrecken ? vraegde Dorothea. Om te fien of ick die halve Maen heb,daer uw Vader van gefegt heeft,antwoorde den Ridder. Dat fal niet noodigzijn, fey Sancho, want ik weet dat uw Genade foo een Maan op de rug heeft; 't welck een teecken is van fterkte. Dat is genoeg, antwoorde Dorothea, alfoo men op goede vrienden ioo naauw niet en moet fíen. Oock is'er weynig aen gelegen, of het op de rug of op de fchouder is: het is genoeg, dat 'er het teecken is, cudaar het behoort te we- '.· fen: |
||||
Όοη Quichot de la Mancha. 229
fcn: want het is alternad een vlees. En fonder twijffel weet icfc wel,dat mijn Vader vaftgaet ; gelijck ick oockvail ga: hebben- de mijn iaek fulck een Ridder toevertrouwt. Want dit is hy,ge- lijck mijn Vader gefegt heelt, wiens gerucht niet alleen door geheel Spangien,maar ook door geheel Morenlant,verfprey t iss want nauwelijcks was ick tot Oiluna gelant, als ik íulke dingen van u hoorde, dat het my terftont inviel, dat gy den man waerc» dien ickfocht. Hoe-kan dat zijn,dat uw Hoogheydt tot OiTuna gelant is, daer OiTuna geen Zec-haven is ? vraeghdc Don Qui- chot.Maar eer Dorotheaantwoorde,nam de Paftoor het woorr, en iey,Me-Vrouw de Princeife wil voorfeker leggen, dat fe eeift tot Oiluna van uw Genade gehoort heeft $ maer dat fe evenwel tot Malaga gelant is. Dat is oock myn meening, fey Dorothea. Laet ons dan voortgaan, fprak de Paftoor, indien het uw Maje- fteyt gelieft.Daer valt niet meer te feggen,antwoordeDotOthea, als dat eyndelyk myn geluk fo goet geweelt is, dat ik den Heer Ridder Don Quichot gevonden heb;dewyl ik nu alreets reecke- nmg maeck,myn Ryk weder gekregen te hebben,volgens de be- lofte die fíjn Genade my gedaan heeft, van te gaan daar ik hem leyden lal,'t welk alleen falwefenby defen Pandafilando, om hem ilegts om te brengen, en my alio weder in handen te ftellcn het geen hy van my met fo groóte onreden befit: want dat fal al- temaal na wenfeh gaan,gelyk myn goedeVaderTinacrio deWy- fe het heeft voorfeyt, en voorts in Caldeeiche of Griekfche let- teren nagelaten (alfoo ick het niet lefen kan) dat, indien de felve Ridder,na dat hy dien Reus fal omgebraehthebben, my begeert te trouwen, ik zulks fal toeftaan, en geven hem het volle be- fit van mijn Koninkrijken mijn perfoon. Wat dunkt u hier af, Sancho ? fey Don Quichot daar op. Hoort gy niet,wat hier ge- fegt wort? Heb ick het u niet gefeyt? En fiet daar nu, of 'er geen Koningrijck voor ons te beheerfchen , en Koningin voor ons te trouwenisrDat iweer ikje wel,feySancho,en een hontfvot moic het wefen,die het niet doen fou. Behalven dat is de Koningin fo beus niet,of ik wou,dat al de vloyen van myn bed foo waren.En daar me fmeet Sancho fíjn mutsje om hoog , en maakte twee lp rongen, bykans gelyck capriolen, in de lucht, met fulcken vreugt, dat hem de blijdchap ten oogenuytfag. Vervolgens nam hy den toom van de Muy 1 van Dorothea, en biddende haar ftil te houden, viel hy voor haar op fíjn knien, verfoekendc haar handen te mogen kuilen,tot teken dathy haar voor fíjn Ko- ningin en Me-Vrouw aannam. Daar was niemant van de orn-j V 3 ftaen-
|
||||
23 Ρ Eerfle Deel van
ítaendérsjdie fíg van lagchen koft onthouwen, fíende de fimpel-
heydt van den Schiltknaep ,en de fotterny van den Heer. Eynde» lijk, Dorothea gaí herri haar handen,en beloofde hem een groot Heer in haer Rijck te rriaecken, indien haar anders den hemel fo funftigwas, dat fe het fel ve weder mocht fien, en in handen
rijgen. Sancho bedaiíckte haar met fulcke redenen , dat het de anderen op een nieuw tot lagchen verwekte. Dit is dan , ver- volgde Dorothea, mijn gefchiedenis: alleen vak my noch te feg- gen,dat van al het vokk,'tgeen my op mijn reys vergefelfchapt heeft,niemant over gebleven is,als alleen dien gebaarden Schilt- knaep , dewyl fe akemael in een grooten itorm gebleven zijn , dien wy kregen in het gericht van de haven ; en hy en ik zijn al- leen op twee plancken, gelijck als by miraeckel, te lant geraekt. Het gehele verhaal van mijn leven is ook niet als mirakel,gelijk gy moogt gehoort hebben. En indien ick in het zelve hier of daar magh hebben gemift, gelieft de fchult op mijn droef- heydt te leggen ; gelijck den Heer Paftoor in het begin zeer we! gefegt heeft, dat de gedurigen arbeydt het verftant verbijftert. Dat fal ie my niet doen, δ doorluchtige en groóte Vrouw, ant- woorde Don Quichot, hoe groot fe mag zijn , dien ik in uwen dienft ial beleden. En hier me begoft hy haar op nieuw alles te belooven, íelí met haer tot het endt van de werelt te reyfen, tot dat hy voor fíjn wreeden vyandt was, dien hy wel haeit het hooft van hetlijf fou houwen, door de fcherpte van fíjn fwaert: enalibo fou hy haar ftellen in hetbefit van haar Rijk. Maar wat bclanght het houweiijck, feyd* hy, daer kan ick niet in treden , alfoo ick mijn gedachten en trouw verpant heb aan haar, die alleen MceftereiTe van mijn gedachten is, welcke ick niet ruylen fou,al was het voor den Phenix ielf. Dit laetfte flont Sanchofoocjualijckaan, dáthymet groóte toornigheydt uyt borft: daar moet dit en datmê fpeelen, en ikiweerby diten dat? dat uw Genade fot,ja dubbelt fot is,dewijl hy fulck een faek, als dat houwehjk is,hogdurft in twiiffel trecken.Oi denkt uw Ge- nade , dat hem iulk een gelegentheydt alle ogenblicken voor de neus ial komen?Of is dejuffrouw Dulcinea vanTobofi>fchoon- deralsdefePrinces'Sy mageen...wefen.Jaikdurfuwel ieggen, datfer geen hant-water by en heeit.Op die manier ial ik wel het Graeffchap krijgen, als uw Genade alrijt het een of het ander in de weeg brengr.Trouwt, trouwt,en daer mê gedaeiv.en maeckt ü Meeitér van het Koninkrijk,dat u fo fchoon in de hant kom (; $ φα daer na ro.aekt myn een Marcjuis,offo wat3en laet al de ande- ren |
||||
Don QuicHoT déla Mancha. 231
ren brod heen varen. Don Quichot, dic fulke laftcririg van Dul-
cinea hoorde fpreken, koftfulksniet langer verdragen } maar íbnder een woort te fpreeken , en boe of ba te ièggen, hefte fijn lancieop , en floeg nem daar mê fo dapper , dat den armen Sancho ter aerde viel; en 'ten waer Dorothea tuflchen beyden gelopen had, hy had hem gewis het leven benomen. Doenbe- goft de Ridder : meen jy jou vlegel en rekel als je bent, dat het altoos tijt is jou lafber-mont te verdragen > en jou moetwil ten beften te houden, dat jy ichelm jou niet en ontfiet jou tong aan mijn onvergelijckelycke Dulcinea te fteecken ? En weet jy niet, jou beeft als je bent, dat, indien Cv de kracht in mijn armen niet en bragt, ik niet magtig fou wefen om een vloy (by manier van fpreken|te dooden ? Segt my,jou bengel, wie heeft dat Koninkrijk gewonnen ? wie heeft den Reus de kop af gella- geni wie heeft jou bedelaer tot een Marquis en een groot Mee- ftet gemaekt, ( want ick houd' het wetck alreets voor gedaen) als alleen de kracht van mijn Dulcinea, fchenkende mijn arm. defe kracht, diefe heeft ? Sy is 't die in my ftrijt, en ick die in haer leef en iweef,en van haar myn weien heb. Snode hoerekint als je bent, benje daerom uy t den drek opgekomen , en tot fo een Heer geraekt, omfulkeendanktebewijfen aen die gene, dic'er de ooriaek van is ? Sancho was foo niet ontheyftert,of hy hoorde al de woorden van fíjn Heer wel, en rijfende fo veer op als hy koft,vetbergde fig achter den Muyl van Dorothea,begm- nende van daar ba weer te feggen.Ik vraeg uw Genade nog eens, of hy niet van mening is deiePrinces te trouwen (want anders komt gy aen het Rijck niet) en fo niet , wat belooning dat ik van u te wachten heb ? en foo ik bidden mag, ey lieve trouwt fe flechts, dewijl fe ons gelijck als van den hemel toegefonden wort, en daar na dag en raer. Ik wil niet meer van haar fchoon- heyt fpreeken, want fe zijn bey te gaer wel, hoe-wel ick Me- Vrouw Dulcinea noyt gefien heb. Hebt gy fe noyt geilen, ver- rader en lafteraer als gy zijt, zey Don Quichot, van waar komt dan die antwoort, die gy my noch van daeg gebroeht heb ? Ick feg, dat ik fe noyt met oordeel gefien heb , antwoorde Sancho weder, om foo per fe ft op haar fchoonheyt te meugen letten: maar evenwel, fo met een fwink, docht my, dat fe wel was. So geef ik u al uw eer weer, zey Don Quichot, en vergeeft my dequelliug, die ik u gedaen heb, Sancho, alfo de eerfte bewe- gingen van de gramichapgeenfints in onièmagt zijn. Dat is waar, antwoorde Sancho, want ick fie het aen mijn felf wel, Ρ 4 dat
|
||||
^^^^""■™
|
|||||
■■>;/ê^^~:Á^0^~-^-:'~"^.7- ,-.J :
|
|||||
m
|
|||||
i^2 Eerfle Deel van
dat ick ibmtij ts mijn backes niet kan houwen , al wou ick al, en
dan dringende woorden malkander ten mont uit.Evenwel,San- cho , hervite Don Quichot, moet gy fien wat gy íegt; want fo lang gaet de kruyck te water, dat ie eens etcétera ·. ik feg u niet meer. Alle dingen zyn wel,fey Sancho,daer is'er nog wel een die oordeelen fal wie meer quaet doet, of ik met wel te raden,of uw Genade met geen raet te volgen. Al genoeg, fey Dorothea,gaet henen,Sancho, kuil u Heer de handen, en bid hem om vergifíe- nis:en van nu voortaan gaat wat voorfigtiger te werk,en ipreekt f een quaet van Me-Vrouw Toboio,die ik niet en ken,hoewel ik
en om haar dienft te doen : en vertrouwt gy llecht, dat u geen {laat te gebieden ontbreken fal,daar gy als een Prins op fult kon- ncn leven. Sancho liep metgeboogden hooft na fijn Meefter, en eyfichte hem de handt te kuilen , die hem defelve met een ilatig wefen toereykte;en als hy gekuil had,gafhy hem de benedictie, en fcy vorders,dat hy wat met hem aen een zy fou gaen', alfo hy hem wat te feggen had. Sancho deed foo ; en gaande met haar beyen wat voor uyt, feyd'hem Don Quichot:federt dat gy aen- gekomen zy t,Sancho,heb ik geen gclegenthey t gehad om met u xiader te fpreeken wegens de boodfehap , diegy gedaan hebt;en terwyl ons nu ons geluk daar tyd en ftont toe verleent, fo hebt gy my op alles te voldoen, en my met zulke goede tydingh ge- luckig te maken, Vraagt maar wat gy wilt, antwoorde San- cho , want defe flagen \ die ik gehad heb, hoorden meer tot dat gevecht van die andere nacht, 'als tot de zaken van myn verrech- ting,aangaande Me Vrouw Dulcinea, die ik bemin met alle re- verency , gclijckeenheyligdom, alhoewel ick wel weet dat fe met voor myn , maar voor uw Genade is. Laat dat varen , her- vatte Don Quichot, want het maakt my mocyelijk,en dat meer is ik vergeef het u al', en gelijk men fegt, nieuwe ionde, nieuwe boete. Terwijl fy defe dingen onder haar verhandelden,fagen ie op den weg,dien fe reden,een menfeh die op eenig beeft zat; en naderende , begoft Sancho te fien , dat het een Ezel was: en alfo hem hei gemoet getuygde, bekende hy voort, dat het Gilles van PaiTamont,en vorder,dat het lijn Grauwtje was daar hy op reed, gelyk liet in der waarheyt was : want Gilles, om niet bekent te zijn,en den Ezel te verkoopen.had hem in een heel ander gewaat trelijk een baske veikleet, te meer, alfo hy die taal heel perfect kijft. Sancho dan,fiende en kennende fijn. Beeft\begoft hiytkeels uyt te roepen: oGillefie, 6 dief als je bent,laatmy mijn waar- de pant > laat my dat my behoort , geeft my, fcg ik, mijn Ezcl -"l "" ' ' weer 5 |
||||
Dow Quichot déla Mancha. 233
weer, fchelm als je bent, dief als je bent, packt je vanhier, en laet my dat mijn is. Niet half foo veel woorden had Sancho be- hoeven te gebruykeiv.want lbo haait had Gilles de efffte niet ge- hoort,ofhy lp rongen den Ezel af,en peurde op een draf velde? waert in. Sancho Éßö terftont na fijn Ezel toe, omhelide en hee- te hem wellekom , met de heffelijkfte en vriendelijckfte woor- den die hy geleert had:hoe vaerje,mijn beeft?hoe ftaat het leven, mijn Grauwtje ? mijn hartje? waar hebje foo langgeweeft? hoe hebjet al gemaeckt ? en foende hem daar op met fuik een bewe- ging , dat men fou hebben moeten huylen die 't lagh. Maar 't G^aeuwtje liet hem al begaan,fonder een woort te fpreeken,en liet fijn Meefter vaft foeneñ en heken.Elck een quam bySancho, en wenfehte hem geluck met fijn vondt, voornamentlijck Don Quichot, die hem evenwel de dry Veulens noch beloofde te ge- ven, daar hem Sancho voor bedanckte. Terwijl fy hier mede be- tiz waren, fey de Paftoor tegen Dorothoa, dat fe feer wijflelijk malles gehandelt had,fo wel inde vertelling als in de reiden fig wel na de trant van de Boecken van Amadis gevoegt. Sy ant- woorde, dat ie menigmael haar tijdt had verlieten met de fel ven te lefen, maer dat fy foo ten naeuwften de Steden en Zeehavens niet en wift,en daarom die misflag van OlTuna begaan had. Ick merekte het terftont, fey de Paftoor , en derhalven quam ik u ftraks te hulp , en wy hebbent al goet gemaeckt. Maar is het oeen vreemde faek ,vervolgde hy, dat delen ongeluckigen Edel- man al defe leugens gelooft,alleenig daarom dat fe met fijn fotte Boeken over een komen?Het is de feltfaemfte fothey t,antwoor- de Cardenio, die ik oy t gefien heb; invoegen ik niet en weet hoe men met verftant het felve fou konnen bedenken. Maar het meer fte wonder , dat'er in is, hervatte de Paftoor, is dat defen Heer buyten die fotternijen van lijn Ridderfchap van alle andere din- gen ipreeckt met het befte verftant, en gefontfte oordeel van de werelt; zulks dat, behoudens dat men deie Ridderfchap niet en raekt, men hem oordeelen fou voor een perfoon van groot ver- ftant en reden. Terwyl fy met malkander defe redenen hadden, vervolgde Don Quichot met Sancho de fijne, feggende: wel aan <lanSancho,laet ons defe dingen,die ons gefchil aengaen,ter zydc ftellen, en (preken vanonfe'faken,fonder datgy nog eenige ver-
bittering in uw hart voed. Waar,hoe, en wanneer hebt gy Dul- cinea gevonden? wat deedfe? wat ieyd'gy tegen haar? watgelaet fteldelè.wanneer fy mijn brief lasPwie heeft fe u over gedragen ? en voort al de refl,bid ik, datje my fonder omwegen en loogen^ Ñ ò ron-
|
||||
1^4 Eer fie Deel wan
déli jck verklaert,fonder oock evenwel te kort af te breeekcn om
rriy cjuijtte zijn. Mijn Heer , zey Sancho , indien icku dan de waerhéyt fal feggen > den brief heeft nierriant overgedragen, alfoo ick'er geen by my gehadt heb.'t Is foo,geIijck gy fegt,ant- woorde Don Quichotjwant ik heb het boeexken noch twee da- gen daer na by my gevonden, 't welk my geweldig moeyde,alfo ïck niet eii wift hoe gy 't maken fout, vindende den brief niet, en geloofde dat gy ibut weder gekeert hebben om ze te halen. Dat fou ick ook gedaen hebben,zey Sancho,had ik fe fo wel niet van buyten gekoft, en dat van eens dat femy uw Genade had voorgelefen, invoegen ick fe een Cappellaen heb laten over- dragen,en dat van woort cot woort, van ftipje tot ftippeltje,die my ook fey , dat hy van al de dagen van fijn leven geen frayer brief geleien had, al-hoe-wel hyder welduyfent hadgefien. Kent gy ie noch wel van büytën,Sancho?vraegde Don Quichot. Neen ik,Heer, antwoorde Sancho, want foo haeft als ick fe over gegeven had, heb ick 'et al willens vergeten. En foo ick noch yets onthouwen heb, fo is 'er van hooge en groóte Juftrouwj en daer na, de uwe tot 'er doot de Ridder van de doevige hguer; en in het midden was nóch foo wat van meer als dry hondert le- ven s i zielen en óogen, en foo voort. |
||||||||||||
Het XXXI. Hooft-ftück.
Vervolgende de xeijje redenen -van den Heer met fijn Schtltknaep, |
||||||||||||
A*
|
dát mishaegt my niet, fey Don Quichot,gaetal voort,eii
|
|||||||||||
-Wát deed mijn fchoone als ghy by haer quaemt ? Voorfee-
kèr heeft fe befig geweèft met peerlen te ry gen, of met eenig kó- ftélijcfc klèet te bordueten, van gout en zy,voor haar ellendigén Miünaav.Néen,antwoorde Sancho,iy was juyft befig om eenigè taf w te wannen, op de plaats van haar huys. Och Soon, zey Don Qüichót, gelooft vryelijk dat hetgeen tarw, maar dat het peer- leu gé weeift zijn. Doch gaat al voort, hoerrïaecktegy 'tdoegy háár mijn brief gaeft? kufte gy fe niet ? leydegy femetop uw hooft?öf deed gy niet fülcks als men gewoonli jck dóet, wanneer mèii brieven van importantie overlevert? of wat deed gy ? Wan- neer ik haer de brief gaf,antwoorde Sancho,was zy in de Schuer, mét een deel tarw die ie in de Wan had ; en als ick fe haar ge- ven wou, Cej fe, dat ick fe op dat bort fou leggen,dat daer neven haar ftöirt, alfoo fe iey dat fc die niet lefen koft, voor dat fe ge"
|
||||||||||||
Dow Qxt icHoTde la Μ anch a. 235
gcdaen had.Verftandige Jonkvrou! fey Don Quichot, dát heeft ie gedaan om fe op haar gemak te lefen, en üg alfo te beter daar mê te vermaken.Maar gaat al voort,Sancho,terwyl fy befig was, wat redenen had gy te iamen? V raegde fy niet na my ? Wat gaefr gy tot antwoort ? Vertelt het my dog altemael, tot het minfte beetje toe. Sy vraegde my niet,antwoorde Sancho, maar ik ver- telde haar evenwel hoe uw Genade om harentwil vaft penitency deed , met het bovenlijf naekt, loopende door het gebergte als een Wildeman, fiapende op de aart,fonder broot van tafellaken te willen eeten,en iondcr uw baart te kemmen,huylende en ver- vloekende fijn ongeluk. Aan dat laatfte,zey Don Quichot,hebt gy qualijk gefprooken, want in tegendeel fou ik ie wel fegenen, en dat voor al de dagen van mijn leven,om dat femy waardig ge- maekt heeft iulck een hooge Vrouw te beminnen, als Dulcinea. Sy is hoog genoeg,antwoordeSancho,want ik wilder op fweren, dat fe een hele fpan hoger is als ik ben. Hebt gy u dan tegen haar gemeten? vraegde Don Quichot, Voor foo veel heb ick my ge- meten,antwoorde Sancho, dat ik haar willende helpen een voe- der tarw op den Efel leggen ,^wy malkander fo digt quamen, dat ik wel fag,dat fe wel een hant breet hooger ftont als ik. Ach met hoe groóte deugden van de ziel, vervolgde Don Quichot, Wor- den defe deugden des lichaams nog versiert! Evenwel een ding moet gy my noch leggen, Sancho. Als gy fo dicht by haar ftont, roockt gy niet een lieftelijcke aengename reuck, die van haar ging, min noch meer dan of gy in de winkel van een Parfumeur quaemtïSo veel weet ik'er van te ieggen,antwoorde Sancho,dat haar reuk voor alidoe ib wat ftark en viesjes was; 't welk door het veel fweten fal gekomen zijn.Dat fult gy qualijk hebben,fey Don Quichot, gy fult uw cygen lucht hebben geroocken: want ick weet wel, hoe die roos onder de doornen ruykt, die lely op het velt. Dat fou wel konnen wefen , antwoorde Sancho, want daar gaat fomtijts wel foo een viefe lucht van my ; 'en met het ruyken van die heb ick licht gemeent dat het van Dulcinea quam: en foo gebeurt her wel fomtydts, dat men den eenen Duyvel voor den ander neemt. Maar om voort te gaan,vervolg- de Don Quichot, de tarw nu gefuyvert, en na de Meulen gefon- den zijnde,hoe maakte fe 't met mijn brief? Den brief ,antwoor- de Sancho, heeft ie niet geleien j alfooíefey, dat fe noch le- fen noch ichrijven koft: maar fy fcheurde fe aan kleyne ftuck- jes, dewyl ze de felve aan niemandt vertrouwen wou te leien y om u-lieder geheymen niet te openbaren, en om dat hetvhaar 1 ".. se~
|
|||
27 6 Eerfie Deel van
genoeg dagt het geen ik met de mont van 'uw liefde tegen haat
téfey t had,en van*de penitency,en van al den handel. Eyndelijk fey ie my,dat ik tegen uw Genade fou feggen,dat ie u de handen ktifte,en dar fe meer verlangen had om uw Genade te fien,als om ü te fchrijven ; waer over fy ook badt,enbeveelde , dargy op ftaende voet uytdefe wildernis fout verrrecken , en ophouden meer lekkernijen aen te rechten, en regelrecht na Tobofo roe komen, indien gy door geen ander iaek van gcwigte wederhou- ten wiert: want, fey fe, fe had groot verlangen om u te fíen. Sy ïa<Tte creweldig,wanneer ik haar fey,dat uw Genade zich had Ia- ten noemen de Ridder van de droevige figuer. Ik vraegde haar ook,of de Bifcayer by haar was geweeft. Sy iey my van ja,en dat het een hups keerel was. Ook vraegde ik haar na de Galeyboe- ven · maer fy fey mijn, datfer tot noch toe geen geften had. Alles gaet heel wél, hernam Don Quichot. Maar fegtmy eens, wat vOor een Juweel gaffe u als gy u w affchey t van haar naemt'alio íuleks een out gebruyck is tuiTchen de Princeflen en de dooiende Riddersvan de jonkvrouwen, of de Dwergen eenige treffelijke vereeringen te doen. Dat kan welzijn,antwoordeSancho,emck houd het ook voor een goede manier van de oude tydtmiaar hec fchijnt, dat het regtevoort de manier is maer een ftuk kaes en broot te geven, alfo dit de vereering was die ik van Dulcinea kreegh , endatdoordehoute traliën van de meftplaats, wan- neer ik mijn oorlof van haar nam, en tot meerder waarheyt,dat het een fbuck fchapekaes was. Sy is anders geweldigh milt, zev Don Quichot, endatfe u niet het een of het ander kottelijck Tuweel gegeven heeft, is voorieccker geweeil, dat fer juyft geen by der hant en had: maer dat in het vat is, verluert niet. En weet <ry, Sancho, waar over ick verwondert ben ? dat is , dat my 1 duncët, dat gy door de lucht gevlogen hebt: wantgyzijtwey- nig meer als dry dagen onderwegen geweelfc m hetgaen en ko- men ;waar over ick geloof, dat dien wijfen Toovenaar, die mijn vrintis (want ick moercr nootfaeckelijck een hebben,of ick ben eeen dooiend Ridder) u door de lucht moet gevoert hebben, om fe eer Weerom te zijn, fonder dat gy het felf gevoelt hebt. Want daar zijnder <reweeít,diede Ridders,felffiapende in haerbed,en fonder te weten hoe of wat, eer fe 's morgens wacker wierden, meer als duyfent mijlen van de plaats gebrogt hadden.Want hoe fouden anders dolende Ridders malkander fo op fijn pas konnen byftaan,als fe in noot zi jn?Is 't niet gebeurt, dafer een in de wil. derniuen van Armenien met een Lintworm ,of een Draek,ot een ■" .·,·.■■.- ander |
||||
Üon ÓtricHoT déla Mancha* z%f
ander Ridder ftreet, daar hy den ftrijciou verloören hebbén,in-
dien'er niet wel te pas een ander Ridder door de wolken op een vyerigen wagen was gekomen , die fyn befte vtient, en even te; voren noch in Engelant was,welke hem van de dood verlofte,en "weer, eer de nacht quam, in fyn kamer en aen fijn tafel fat, heb- bende fo op eenen dag een twee oí dry duyfent mijlen gereift?En al dat gefchietdoor de wijsheyt van deieTövenaers,die forg dra- gen voor de Ridders; invoegen , mijn Soon Sancho, ik my niet eens verwonder, dat gy in ib een korten tijt delen tocht gedáen hebt, alfoo ik geloof, dat gy gevlogen hebt. Dat fal voorfekec waar fyn, antvvoorde Sancho, want Rönzinant fpoeide andera' geen weg,dan of hy vleugels had gehad.Vleugels of een legioen duyvels,fey DonQuichot,dat een volxken is'tgeen weg fpoeyt, en wegdoet fpoeyen, ionder vermoeyt te worden.Maar latende dat aen een fy , wat dunckt u dat ik behoorde te doen om- trent het geen my Dulcinea belaft, namentlijk,om haerte ko- men befoeken ? want hoewel ik gehouden ben haar bevel na te komen, vind ick evenwel een groóte onvermogentheyt daer in,' ter öorfaek van het geen ik deie PrinceiTe belooit heb ; het welk ik volgens de wetten der Ridderfchap, het fy my lief of leet, ge- houden ben te volvoeren, Aen de eene fydè quelt my het verlan- gen,dat Ík heb om mynBeminde te fiemaan d'afidere fyde dringt my myn beloften, en de begeerte om eer en glory te winnen. Maar my dunkt beft,de reys lieel kort te maken·, en als ik by deii: Reus kom, en hem den kop afgeflagen,en de Princes vreedig iri haar Itaat geftelt heb, terftont weder tekecren , en dan dit ligt van myn oogen te gaen befoeken, die ik wel fo veel verfchonin- gen fal re vooren leggen, dat fy iïch meer als voldaen fal achten, 'te meer,wanneer fy het, dat het alles ftrekt tot haer eer en glory.' Want al dat ik te weeg fal brengen , door mijn kracht en wape- nen , komt myalleenig van haer. Och, hoé veer is uw Genadc: verdoolt ! fey Sancho. Maar fegt my doch in der waarheydt, denkt uw Genade dan fuik een weg voor niet te doen, en laten ίο een treffelijk houwelijk verlooren gaen, daer hy een Konink- rijk mê winnen fal, 't geen, gelyk ik heb hooreii feggen, over de twintig duyient mylin het ront heeit, en overvloedig in allef dingen is ? ja ick durf feggen , dat het grooter is, als Poortegae! en Caftille famen. Swijgt doch ftil,dat bidtick u, en ichaamü u dat gy'tfeght. Volgt mijn raat, en trouwt al ftracks aen* de eerfte plaats daar een Paftoor is: en al is'er geen, onfen Li«* eentiaac lal het jou uir eea eckje klaren. En denekt, dat ick out
|
||||
3^8 Eerjle Deel van
oudt genoeg ben om yemand raedt te konnen geven , en dat alle
dagen fuik een gelegenthey t niet voor lal komen, en dat het be- ter is een vogel in de hant als tien inde lucht, wantdiedetijt heeften detytlaetglyen, tijten gebeurt hem niet tot allen tyen. Ik merk wel Sancho,vervolgdeDonQuichot,dat de raat,dien gy my geeft,meeit daer op fiet, dat ik, als ik den Reus gedood heb, niet dcCc Princes fou trouwen , om fo aen het Rijk te komen, en alio beter gelegentheyt te hebben om u goet te doen : maar weet ■vryeli jk,dat,ibnder dat ik behoefte trouwen,ik gelegentheit ge- noeg heb om uw begeeren te voldoen,alfo ik bedingen ial.eer ik den ftt'ijt aanga,een deel van het Rijkjindien ik verwinnaer blyf, om het felve te geven aen die 't my belief t:en als ik het heb,wien fou ik het anders geven,als u ? Dat is íekcr, antwoorde Sancho , en voor de reft, ik fal fpelen taft toe als gy kont: want foo het my daer niet feer aan en ftaat, fal ik je mijn fwarte Onderiaren in Schepen packen,en doender mê gelijk ik gefeyt heb. En voor de reft fou ík niet eer by Me-Vrouw Dulcinea gaan, voor dat ik dat eerft argedaan, en defen Reus gedoot had , en laat het ons daar op laten ftaen, want het valt my voor vaffc in , dat ons hier veel eer en waerdighey t uyt ftaet te verwachten. Ik feg,Sancho, antwoorde Don Quichot, dat gy gelijck hebt, en dat ik uw raet volgen fal,namenthjck, eerft te gaen met de Princes,en dan Me- Vrouw Dulcinea te gaen befoekcn: en ick verfoek, dat gy legens niemant yets en fegt van het geen wy onder onsgehandelt heb- ben ; wantdewijl Me-VrouwDulcineafofchreumachtigisin onfe dingen,fal het ook niet goet zijn, het felve aen de klokreep te hangen. Dewijl dat fo is, fey Sancho weder, wacromfenu uw Genade dan dat volk na haer toe, dat hy verwint? want defe moeten voor haer gaen knielen, en feggen, datfe van uwent we- Êen gefonden worden: en wat is dat anders als aen deklopreep
angen?0 hoe fot en hoe flegt fijt gy nogihernamDon Quichot. Siet gy niet, dat al het felve dient tot haer verheerlijking ? want dat moet gyweten,dat,volgens de ftijl van onfeRidderfchap,het een groóte eer is voor een Jonkvrouw, veel dooiende Ridders te hebben,fonder dat fuiks verder gaet als haer dienil te doen,fon- der eenige andere belooning te verwachten , als dat fe fich maer verontwaardight hen voor haar Ridders aen te nemen. Met defè manier van liefde, antwoorde Sancho, heb ik wel hooien preeken datmen oníen Heer en God moet beminnen} alleen om hem felven, fonderdat wy door hoop van heerlijckheyt en glo- i¡et of vrees van (Iraf, daer toe bewpgen worden i alhoewel ik |
||||
Dow Quichot déla Mancha. 239
wel beken, dat het veel aanmy ichort. Wat rijt ons den Boer ook , fey Don Quichot, hy brengt fomwijlen dingen voor den dag, als of hy tien jaar in de hooge ichool had gegaen. In tegen- deel verklaar ik,fey Sancho, dat ik nog lefen nog fchrij ven kan. Onder tuilen riep haer Meefter Klaas toe,dat feeën weynig fou- den wagten,alfo fe eens wilden drinken aan een Fontein,die daer by was. Dit deden fe tot groot genoegen van Sancho, die nu al- reets moe van liegen was, en begoil te vrefen, dat hem fyn Heer in fijn woorden mocht vangen. Want hoewel hy wel wift , dat Dulcinea een Boerin was,fo had hy fe evenwel iyn leven noit ge<- iien.OndertulTen had Cardenio de kleederen aengefchooten, die Dorothea met haer gebragt had,welke> hoewel niet veel byfon- ders,evenwel vry beter waren,als die hy aen had.Sy voegden lig te famen by de Fonteyn,en met het geen den Paftoor uyt de Her- berg had mede genomen, verladen ie eenigfints hunnen honger, die fe altemaal groot genoeg hadden.Terwijl fy daer mede befig waren,quam'er een Jongen voorby gaen, welke fiende hen al- remael aen die by de Fontey η faten, liep terftont na haer toe , en voorts Don Quichot om het lijf, beginnende wel terdeeghte fchreyen, en te feggen , och myn Heer, kentgy my niet? ik ben Andrics, dien gy eens verloft hebt van den boom,daar ik aen ge- bonden was. Don Quichot wiert hem kennende , en , nemende hem by de hant,keerde fig na het geielfchap,met dele woorden: Befiet,gy Heeren en Vrouwen,wat voordeel de dolende Ridders toebrengen, hoe fe alleoverlaiten weeren , en de verdrukten by- ftaan. Weet, dat ik voor eenige dagen, nemende mijn weg door een Bofch, eenig jammerlijk gekrijt hoorde , gelijk als van een perfoon, diebenaut en in lijden was. Ik voeg my terftont der- waarts, volgens mijn ichuldige pligt; en komende aan dat ge- weft, daermy docht dat de ftem van daen quam , vont ik dele Gaft daer aen een boom gebonden, die daar voor u ftaai'(d&ar ik ook wel bly over ben, alfohymy niet faUaten liegen) met het bovenlijf naakt,en wacker met het toom van een Merry,die daer by gebonden ftont,gegeeilelt door een Boer, die ik daar na ver- ftont fyn Meefter te fyn.Hem alio fiende, vraagde ik de oorfaak waarom hy defen Gefel fo floeg.De Boer gaf my ten antwoord, dat hy hem fo aflmeerde,om dat defe fyn Jongen was,en eenige dieffe parten over hem had ; daar defen Jongen tegen zey , én verklaarde, dat het alleeuig was om fijn verdiende loon. De Meefter feyder jek weet niet wat tegen, dat nochgehoort, noch aengenomen wiert. ïu't kort, ik deed hejm, los maecken, en
|
|||||
/
|
|||||
1 '-■■^^^ÂÇÌÌçÇÂÇÇÇÂÇÇÇÇ
|
||||||
24-Ö Êerfle Deel <vkn
en nam een eedt van den Boer, dat hy hem me fou nemen,en be-
talen tot een duyt toe. Isdatnietwaer, Andries ? vraegde Don Quichot, faagt gy niet, hoe draf ik het hem geboodt, en hoe kleen den reekei zong ? Antwoort my daar op , en vreeft niet· Zegtvry, hoe het toe gegaen is voor dit eerlijckgeièlfchap s op dat fe fíen, hoe noodig de dooiende Ridders in de werelt fyn. Al dat mijnHeer daer gelêy t heeft,is wel waer,antwoorde Andries, maar het is daar na wel heel anders uitgevallen.Hoe,anders uit- gevallen ? vraagde de Ridder, heeft hy u niet betaalt ? Hy heeft my niet alleen niet betaelt, fey Andries, maar daer-en-boven, fo haeftals gyuyt het oog waart, bont hymy aen defelve boom weer vaft,en gaf my op nieu fo veel Hagen, dat ik meer een Bar- tolomeus, als mijn felf geleek ; en op eiken llag,die hy my gaf, gaf hy my duy ient fchekwoorden en befpottingen,alles tot ver- achting van uw Genade , daer ik felfomfou hebben moeten lagchen,indien ik de groóte pijn niet gevoelt had.In't kort, hy heeft my ioo gehandelt, dat ik tot nu toe in een Gafthuys heb gelegen, om geneien te worden. En al dit is uw fchult gewceft: want had gy uws weegs gegaen , en niet gekomen daar gy niet geroepen wiert, mijn Meefter mocht my een dofyn ilagen of twee gegeven hebben , maar hy ibu me wel ten laatften los ge- maakt,en betaalt hebben:maar als myn Heer hem fo cjualijk be- jegende,en lo veel fcheltwoordengafjwiert hy fo raiende dol,dat ik' her daarna te meer ontgelden moft ·, invoegen ik niet ge- loófjdat ik mijn leven weer worden fal ik geweeft heb. Het a- buys,antwoorde DonQuiehot,was daer in,dat ik weg ging,alib ik niet had behooren te gaan voor enaleer gy ten vollen voldaan waart: want een Boer houd iyn woorc gemeenlyk als een ftuck ichelms.Maar gedenkt het u ook niet, Andries,dat ik fwoer,in- dien hy u niet betaalde , dat ik hem vinden'fou , álwaert dat hy zich;ih debuyk van een Walvifch verborgen had?Datis al waar, antwoorde Andries,maar daar had hy den bras van.Wel men fal dan fien of hyder den bras van hebben fal,ley den Ridder,en dad- me vloog hy op, en belafte Sancho terftont fijn Paart de zadelen (alfoo Ronzinant.terwijleu wat ging wyen ) hy wou voort. Dorothea vraegde! hem , wat hy voor had ? Don Quichot ant- woorde, hy wou.na denBoer toe,om te maken,dat hy Andties tot een duyt toe betalen fou, in fpijt van al de Boeren van de werelt; Waer op fy hem vermaande,te denken op fyn beloften,van geen faak aan te vangen, voor en al eer de hare was afgedaan>en dat hy daarom fo lang fijn gram fchap geliefde neder de te fetten. Het is waas
|
||||||
1
|
||||||
Do» Ου i CHOT de la Mancha. 241
waef, antwoorde Don Quichot, treckende fyn fchouders, «i daerom íal Andf ies íoo lang patientie moeten hebben, wanneer ick hem weer op nieuw fweer, dat ik niet ruften Tal, voordathy gewroken en betaelt is. Ik vraeg niet veel na dat fweeren, ant- woorde Andries, en ibo ik tegenwoordig foo veel had, om mê tot Sivillc te komen, iou ik 'er al de wraeck van de wereldt wel voor geven Daerom gelieft my wat te eeten,en een weinig tcer- gelt te geven; en blijft dan den Heer bevolen, met al de dooien-, de Ridders dieder in de werelt fyn.Sancho daer Op nam een ftuk broot %en een ftuk kaes daer by, en gaf het den goeden Andries , met defe woorden:Hou daer,Andries,mijn Soon,op dat wy ook deel mogen hebben aen uw verdrier. Wat deel felje hebberi,? vraegde Andrés. Wyfullendeel daer aen hebben met dat ftuck ,kaes en broot,antwoorde Sancho, want onie Heer weet hoe noo - dig wy het felfvan doen hebben: want gy moet weten j.myu vrint, datwy Schiltknapen van de dooiende Ridders vee"hon- ger en kommer onderworpen zyn, en duyient andere dingen meer, die men beter voelen als leggen kan. Andries nam fyn kaes en broot, en fiende dat men hem niet anders gaf, bokte, met. het hooft, en nam den weg tuifen fyn beenen,en daer mê voort. JWel is waar,dat hy in het weg gaen tegenDon Quichot ièy:Om
Godts wil, Heer dooiende Ridder , fo gy my op een andermael, weer ontmoet, al faegt gy ,dat fe my in ftucken van een trocken, trekt het u niet aen, en poogt my niet te helpen jmaar laat my voor het geen ik ben in myn ongeluk; want dat fal fo groot nicc fyn,of't geen u overkomt fa] nog al veel iwaarder weien: want iíchebden......van jou en al de dooiende Ridders dieder út
4e werelt fyn.Don Quichot meende op te ftaan,om hem te ftraf-
femmaer Andries liep fo hart voor uyt,dat'er geen kans was orri hem na te volgen. Don Quichot bleef heel vergramt overdeie Woorden van Andries; en de anderen hadden de meeftemoeyte- ter werelt met het lagchen in te houwen,om hem niet voort dol te maken i Het XXXII. Hooic-ftuk. ·
Handelende i)an hetgeen in de Herberg aen Don j§ukhot enjyh Ge»
felfihap bejegende í DE macltydt ge-eyndight fynde, ¿adelde men de Paerdcn j,
en fonder dat hen dien dag y ees beviel,' t geen waardig mag fyn te verhalen, quamen fy des anderendaegs by de Herberg» meer als deioot gevreeft voor Sanchoxn al-Jaoe-wcLhy icjirik- |
||||
24,2 Eerfle Oeelvan
te daer in te gaen,kofthy het evenwel niet voorby.DeWacrdin*
Waert, Dochter,en Mafirornes,fiende Don Quichot en Sancho komen, gingen hem ontfangen met teekens van groóte vreugt en genegentheyt, gelijk hy het met een itatigheytenmagnin- centic aennam,verioekende,dat ie hem tog een beter bed fouden beftellen als de andere reys: waer op de Waerdin antwoorde,in- dién hy haer beter wilde betalen als de andere keer, dat fe hem leggen fouden als een Prins. Don Quichot fey ,dat hy fulks fou doen: en alfo wiert hem een redelijk bedt toe gemaekt, in het fclve kamerken, daer hy fig terftont ging in leggen, vermits hy feer vermoeyt was. Nauwelijks was de Ridder te ilapen gelegt, of de Waerdin begaf fig na den Barbier toe,begeerende met hals kragt haer Koefteert weer te hebben,alfo fy ie noodig van doen hád gehad:maar Meefter Klaas wilde ie niet overgeven,hoe fect deanderetrok. Dog de Licentiaetfeyd'hem,hy iou fe vryelyck geven, alfo fy fe nu niet meer van doen hadden, dewyl hy iïch nu in fijn eygen gedaente wel vertoonen mocht, onder voorge- ven , dat hy daar gevlucht was als hy van de Galeyboeven was afgefet; en aengaendede Schiltknaep, zou men feggen,dat hem de Princes voor uy t na haer Rijk had gefonden, om te laten feg- gen, dat fy met haren Ridder op weg was. Om defe reden gaf de Barbier den Baert gewillig over, gelyck oock al de andere kleederen en toeftel, diefe geleent hadden. Enyeder was ver- wondert over de groóte fchoonheyt van Dorothea, en brave ge- ftalte van dcfen jongen Huyfman Cardenio. De Paftoor deed terftont wat eeten toernaeken, van hetgeen daer was j en de Waardin ,*op hoop van beter betaling, maekte haer een tamc- lijcke goede maeltijt klaer. Ondertuifchen was Don Quichot in flaap geraekt, en yeder van gevoelen, dat men hem niet waeket moeft maecken , alioohem het ilapen tegenwoordig meer nut fou doen, als eeten of drincken Over maaltijt hadV den fe in tegenwoordighey t van den Waart, de Waardin , haer Dogter,en Maritornes verfcheide redenen,aengaendc de vreem- de fotheyt van Don Quichot,en de wijfe op de welke fy hem ge- vonden hadden. De Waerdin vertelde weder, hoe fy met den Karreman was gevaren ,en, omfiende of Sanchodaer niet om- trent was,en hem niet vernemende, vertelde bok, hoe ieden ar- men Sancho gefolt hadden; daar fe altemael groot vermaeck in fchepten.En als haer de Paftoor fey,dat hem deiè fotterny over- gekomen was door' t lefen der Boeken van de Ridderfchap,am> Woorde de Waert daer weer op,dat hy fulks níet begrypeu kofb \νί" J ;' .*, - .. -·-■ 3-H want |
||||
üon QjJi e η o τ de ia Ma ν c η Α." tÊ^
Utznt ,feydíhy j iia myn vétftarit, is'Ir geeftvcrmakelycker dingindeheelcwcrelt. Ik héb maartwee óf driévan die Bdec¿ ken, en die gevenmy het belle leven;endat niet alleen aan myf maar oock aen veele anderen. Want als het Oögft-ti jdt is , ko* men hier op alle Heylige dagen veel Arbeyts-luybyèen ¿ daal der altoos een onder is, die leien kan, die dan een van defe Boec- ken in fyti handen neemt; én wy daer fömrijtsmèt ons danigèti róntom gelecen, hooren loo uaarftig toe, dat Wy om geen an- dere dingen denken. Ten liiinften kan ik voor my zeggen , dát ik wel nagt en dag zou luyfteren na die fchrickelyke flagen , dié defe Ridders malkander geven, en de vreemde avomüerën die lé uytvoeren. ik van gelijken,zei deWaerdin , wánt ic'k heb myri leven geen beter ruft inhuys, als wanneer mytr Man befigis met toe te luyfteren: dan fal hy niet een woort kicken, daar rif anders nieten doet als knorren en morren. Seker * vervolgde Maritornes, my dunkt,dat'er nier foeter is te hooren ,'als dat daar de Jonkvrouwen onder de Orahje-bomeri ieggën;met haat Ridders in den arm, en dat'er een ftaat-JufTer op de wagt ftaet» die bykans vyer fpout van enkel nyt en afgunft. My dunkt, kd fyn dingen van de andere werelt. En wat dünkter ü van, Doch-, ierken ?fey de Paftoor tcgensde Dochter van dé Waart. Wáí Zal ik'er veel van leggen, myii Heer , antWoórde de Deern , af* hoewel ik het altemaal niet en verftá, vind ick'er eveuwel ver·1 maak in 5 maar niet in die vreeili jke flagen daar myn Vader va» feytjmaar wel in die droevige klagteiijdie deRiddersdoen,w&n- lieer iè van haer Meeftercflen fyn,dié my fomwijlen doen fchrè* yen uyt médelyden. £0 fout gy haer dan wel willen vertroofterij Juffertje, vraegde Dorothea,lo fe aldus örh u klaagden? Ik Wéiót niet, wat ick doen zou, antwöorde de zoete Maagt i maar aak weetick, dat'er onder defe Vrouwen fómmigefboWïeetzytii dat haer Ridders haer den naam van Tygérseh Leeuweh,e4 diergelijke duy fent andere geven, Ën ik kan niet weíeh¿Wát oifc menfchelijkc en ftráffe ménfehen dat fyn, fohdër eönfciehtié eé iöndér gevoelen, die liever een eerlijk Man lateii nerven, als dát fi: hem eens fouden aahiien. Ik weet niét,wáarom fo veel water! Vuyl gemaackt:foöfc van haer ftaètfyn, het fe trouwen , eö daaf mê gedaan i zy! foekert toch anders niét. Stijgt ftil, myia Dochter, zey de Waatdin , meb fpü mèenen , datgy groot téjtftant ván díe dingen had: het paft de Dochters niet i daer vetl af té itíétén, veel minder daer van te ftrekeh. Dewijl my defefl "IÍéMrvi§ta¿dfe'»'iBÓxCtiklíeíá'-'teii-MrintUii befiftfe/tgetèft* ver- |
||||
24+ Etrfie Deel van
volgde de andere. Alles is wel, zei de Paftoor; ik, bid u, Heet
Waert,dat gy my defe Boeken eens haelt,en laat fíen. Dat wil ik
taren doen,- antwoorde de Waert; en gaende in fyn kamer»;
aaide daer een oude Maal uyt, mee eenTcetentje daer aen , en openende het felve>kreeg daer dry groóte Boeken uit, bc¡ eflens cenige andere Papieren, die met een feer goede letter gefchreven waren. Het eerfte, datie openden , was Oon Ctrongtlto van Thra- tien, en het ander Felixmarte van Hyrcanten, en het derde de Hiflorte van den Greoten Capiteyn Gordales Femantes deCord<yvat met het teven vanDiegq Garciade Paredei .Als de Paftoor Se twee eerfte tijtels las, keerde hy fíg na Meefter Klaas,met defe woor- den: hier moflen wyde oude Meyt van Don Quichot, en fijn Nicht hebben. Geen fwarigheyt, fey Meefter Klaes, ik zal de moeyre wel nemen, en brengen fe nade plaats toe, of inde fchoorfteen, want my dunkt dat'er een goetvyer aen leyt. Ick denk nier, fey de Waart, dat de Heeren myn Boeken verbranden willen?Neen,maar alleen defe twee van Qtrongtlto en Felixwartey antwoorde de Paftoor. Ik hoop immers niet, dat myn Boeken heretijk of flegmatyk fyn? hervatte de Waert. Schiimatyk, wik <. gy feggen, verbeterde Meefter Klaas. Ja foo meen ik het,fey de Waert: maar foo gy eenige branden wilt, fo brant die van den Groo ten Capitevn, en van dien Diego Garda : want ick zag foo lief een van myn kinderen verbranden, als een van die twee anderen. Myn Broeder, fey de Paftoor, die twee, die gy houden wilt, zyn loogenachtig; en dat ander van de Groute Capiteyn is een waarachtige gefchiedenis, verhandelende de loflyeke daden van . DonGonfales aeCoráuva,v/e\kt ter oorlaak van fyn treffelijke da- den met den naem van den Grooten Capiteyn is vereert geweeft. Undcfe Diego Garciade Paredei was mé een dapper Ridder, ge- booren uytdeftadtTruchilIa,inEftramadur,a > een feer kloek Krijgsman, hebbende fuiken kracht, dat hy een Moolen-rat in het midden van fyn loop koft ftil houden ·. die ook, ftaande op hetaenkomen van een Brug,een ontelbaer Heyrleger heeft kon- nen wederhouden ;behalvenduyfent andere dingen meer , ge- lijck hy fe vertelt, met de meefte zedighey t ter werelt, die een eerlijck Ridder betamen mag, en een Schrijver die fyn eygen dar den lchrijf t. Jndieu het een ander gedaen had, fouden fyne da- den die van Hedor, AchiIlcs,Roclant,en diergeUjcken, in verge- ten brengen. Neemt gy dat treffelijk Boek vry na u, antwoorde de Waert. En fiet eens wat een faek dat het is, een Meülen ftil te houden! Leeft tnaer eens hee dien Feiixmaste met cene» fiag vyf |
||||
Don Q u ic HOT dela. Μ ancha. 24?
Rcufcn opeen ry dwars door gehouwen heeft, min iiochmeer of het Líl.ftroncken waren |eweeft. En op een ander ujd^ hy doende met een heel heyrleger van omtrent een miUiopn en les hondert duyfent Soldaten, gewapent van t hooft to:dcpoe-
ten , die hy alternad op de vTucht dreef, mm ytmcerata een kudde ¿faapen. Enwat iegje mee vandie n^n.Doa Cirongiho van Thracien , die foo ftout was, dat, als hy op ieec- keren tijd over een Rivier voer, en een vyeng Serpent uyt het midden van het water te voorfchyn quam , hy fich los daer bo- ven op fineet, en het met bey fijn handen de keel meende toe te nypen\met fuik een gewelt,dat hetMonfter,voelende: fijn kragt, enandersgeen uyckomft fiende, na de gront toe aook, met den Ridder op hem^iehptevenwelniedoswoulaten.totdatiyeyn- delyk quamen ae» een Paleys en een Hof, fo fchoon en^enge-
nacmjat het een wonder om te fien was.daar ook du Serpent m een out Man veraiiderde^ie hem foo veel dmgenfey,datmer fot nawordenfouomtehooren. Een ^ voor jouwen^rooren Capiteyn \ m Diego Garcia. Als Dorotheadit aenhoorde, iey ie tcgensCardehio: daer fou weynigaenfchorten , of , gelyck:icJc het werek aenfie > onfe Waart Fou de tweede Parry van Don. Quichotkonnen fpelen. Dat dunkt my oock, ancwoorde Car- So: want, na iet fie, hout Ky het al voor evangelydaemdje Boeckengefchrevenftaet·, en du fou wen hem geen ^«Mon- ivickeflontpreeckeft. Geloofmy, myuvnnt, vervolgde de Pa- ftoor, daer is fijn leven geen Felixmartcm de werelt geweeft, noch Don Cirongilio, noch yemand van al de andere Ridders; maerhetzynalclnaelverfierdedm^ verdrijfvandefottendieielefen willen. Maeckt dat de ganfen wys, antwoordedeWaert, ick ben foo flecht met als myden kap wel ftaet,ey lieven fiet my voor iulcke een door met aan Dat wou ick wel eens weten, ioö die Boecken logens zyn, gelyck gyfegt, hoehetkomt, datfemet gratie enprevelefy gedrukt fin? gelyck of de Koning en fijn Raet een party^volcks was, ¿tzá met logens fou willen bemoeyen. ïckhebhctu alteets sefeyt,antwoorde de Paftoor Ί dat du gefchiet om onfe leedige bedachten werek te gevem/gely k men foo veelderhande (pellen, v'an Klosbanen, Schuyfrafels, en Trocktafe s toelaet, om tot tydkorting te dienen , van fulck volck dat anders met te doen en heeft. En ioo is het oock met defe Boeken gelegen , allooie. felf niet geloven, dat yemant fo bot fou weezen,die geloven iou, |
||||||
dat fulke dingen waer zijn. En
|
Qj h«
|
|||||
24o* . Eerfit! Otel van
%tt geiêlfchap fulks toe liet» ik foq u opjc konnen leggen, waar-
om defe Boeken noch eenigfinrs goet zijn ; maar ickhoop , dat d£ rijdt noch lal komen , dat ick het feggen Cal, tegen fulke die daar in verfien konnen. Ondertnilchen, Heer Waart, gelooft Iset geen ijc u gpiegt hebben neemt μ w Boeken, foo waar en loo- genachtig als fezijn, en yaarter wel mê: en Qadt geeft, dat gy niet komt te hinken met defelvc voet, daar uw gait Don Qui- chpt mê hinkt.Weeft daar η jet bang voor,3ntwoorde de Waarr, ik fíil foo ibt niet wefen > da; ik een dooiend Ridder fal worden: want ik fíe wel,dat het tegenwpoi dig geen manier meer is,gelyk £et in ou^e tijden geweelt is. Bydeielaarfte woorden was San^ - phq regenwoordig,en bleef heel verbaaft ftaaiijhoorende, dat de Waart ièy, dat het nu ge?n manier meer was^ en dat de Paftoor \£ey,datal defe Boeken forterny waren: wa'ar over hy in fíjn ge- moed voornam, te wachten wat defe tocht zou uytwerken, en» fqo hem die niet wel gelukte , Don Quichot met al fíjn Ridder- lchap te laten, en weer na fijn vrouw en kinderen te gaan. De Waart dan nam de Maal met de Boeken weder weg: maar de 5 aftoor wilde evenwel de andere Papieren eeiís fíen, die fo wel gefchreven waren. De Waart haalde fe voor den dag, en gai iè den Paftoor,zynde een Qefchri ft van om treht agt blaatjes groot, -» meteen grooten .tijfel voor aan,luydende zMns-.Gefchtedenu yav dffchadeïijh Nieuwsgferi^htyd. De, Pailoor las dry of vier regels Jby fich felf, en zei daar op: my dunkt evenwel, dat defe tijtel en 4en inhoudt fop vreemt niet zijn; en daarom wil ick het $chrifc eens heel uyt lefen. Doet dat vry,zei de Waart, want ik wil uw Waarde wel verièekeren^at'er al veel zijngeweeft,dic het felf e geleien en geprefen hebben,ja oock met kracht van my begeert; maar ik heo net lïoit willen milTen, denkende, dat 'er den eyge- n^areenmacl mag om wederkomen , aíípo dele Maal met de koeken hier vergeten zijri: want ik ben die ik ben > ik fiju even- wel niet garen yemant het zijn onthouwen. Gy hebt daar in ge*- ïijck,antwoordedc Pailoor: maar evenwel, indien my de Ver- telling aan ftaat.fult gy my wel toe laren, dat ik fe laat uitièhtyr ven ? Dat wil ik garen doen > zey de Waart. Ondcrtuflchen had jCardenio de Geichiedenis in de hant gekomen % enbegoft té le- ien , krijgende van de feive het eyge.n gevoelen, 't geen de Pa- iloor daar van had,. en bad derhal ven, dat Ky fe gefiefde te le- fen,in fulcker voegen dat fe hetaltenml koften hooren. Dat fai jk doen, antwoorde de Paftoor, al-hoe-wel de tijt bequamet is ©m te ruften, siïs ved te leien * üfoor my, ? zey Dototbea, ^. ■■ :·'.■· 'V' ''■■' \ ■■"■:■'■ ' "^ ., . ".v - ■' :
|
||||
Dow Qy ie η o τ áe la Mancha'· 247
het Cal my ruft genoeg zijn,mijn tijdt te hefteden in het aanhoo- ren van een aengcnamc Vertelling,te meer alfoo my het hart ib facht nieren ley t, dat ick heel ilapens gefint fouzijn. Soo lal ik ze dan lefen om ύ lieden te voldoen» aritwoorde de Paftoor * miíTchien wat vermaecks daar nog in fteekt. Dit veribcht hem vorder? Meeiler Klaes, en Sancho inkluys; waar over hy, met groóte flilfwijgenthey t van 't gefelfchap, aldus begofl. |
||||||
Het XXXIII. Hoöft-ftuck.
Verhandelende de Vertelling van de ¡cbadelijcke tJief4jgiertgbeydt.
IN FIorencen,^en rijeke en vermaerde Stadt in Italien,gelegetï
in Toicanen, woonden Anièlmo en Lotario, twee rijeke en machtige Ridders, én fulcke vrinden, datfe gelijckalsbyuyt- fteeckentheydt met de naem van de twee vrinden genoémt wier- den. Sy waren wackere jonge Edellingen, van eenen ouderdom» envaneenenaertennamer i 't welk niet weynig hielp tot hun onderlinge genegentheydt. Alleen was Anfelmo wat meer gene- gen tot minnelyke tydtkortingen, en Lotario meer tot de jacht; evenwel niet foo,of Anfelmo liet forhwijlen zyn tytkorcing,om die van Lotario, en Lotario oock de fijne ,^οηι die van Anlelmo in te volgen: voegende alfo hunne genegentheden na malkander. Anfelmo was geweldig verheft op een treftelyke fchoone Jonk- vrou van de felve Stadt, genaemt Camilla, een Juffrou van foo goeden huyfé, en fuiken ftaat, dat hy voor fich nam, met toe-
aen van fijn vrint Lotario, de iclve ten houwelyck te verloec- ■ ken, gelyk hy oock deed ·, gebruyekende fijn vrint Lotario tot. defen dienfr, welke de faek voor fijnen vrient fo wel behartigde, dat het werk in korten tydt beftelt, en Anfélmo tot het befit van fijn beminde geraeekte, met fuiken genoegen, dat hy noch den hemel, noch fijn vrint Lotajio genoeg bedanckën koft voor fulck een gunft. De cerfte dagen, terwijl de vreugde noch duer- de, ging Lotario tot fijn vrints huys, gelyck hy gewoon Was. ujtenin, toonende alle moogelycke genegentheydt en liefde ï maar het feeften over, en het befoeck gedaan zijnde, bcgoft fich oock Lotario een Weynig te onthouden; oordeelende, gelyck oock recht en billyk is,-dat den eenen vrint den ander, als hy ge- trouwt is, in fulker voegen niet behoort te befoeken, dan als hy ongetrouwt is. Want hoe-wel dé goede en opregte vrientfehap feuy te» vermoeden Ís, is evenwel de eer van de getrouwden foo Q.4 ^ eelt
|
||||||
ft-4.8 ..''."! "Eerfle Oeel ván
eel,datfehier inaenfien moet hebben,felf tuffchen de Broeders,
ick fwygtuiTchen vrinden. Anfelmo wiert haait defe onthou- ding van Lotario gewaer, en begoft fich daar over geweldig re beklagen; feggende, dat indien hy gedagt hád,dat het houwelyk in eeniger maniere hun vrintfchap fou fcheyden, hy het liever noytfouaengegaan hebben: befluytende wyders,dat hun vrint- ichap, welcke alfoo met den gcmeenen by-naem van de twee vrindenwas vereert geweeft, behoorde fijn voortgang te ne- men , ibndereenig vermoeden ofomficht. Waerover hy bad, (indien men fulks tuiTchen haar behoorde te doen) dat hy gelief- de fíjn huys tegebruyeken gelyk fíjn eygen , gaende en komen- dena believen , en gelyk te vooren ; hem verfeekerende,dat fijn Bmyt Camillageen andere wil had,als hy felv^a felf dat fy me- tende dat iè malkander van te voren fodanig een liefde hadden toegedragen, over defe afiondering met allen verwondert was. Öpaldeièendiergelykevertooningen van Anfelmo, om hem weder tot fíjn huys te trecken,antwoorde Lotario met de meefte befèheydenthey t re werelt; invoegen Anfelmo meer als voldaen bleef over de goede mee\»ing van fíjn vrint: befluytende onder- lingjdat twee dagen in de week,behalven de Heyligedagen,Lo- tario rot zynen huyfe fou komen eten. Maar hoewel dit alfo be- iloten was,nam evenwel Lotario voor, betfo veel te doen, als •hem dagt dat de eer en wélftant van fijn vrint vereyfehte. Hy vertoonde hem, dar een Man, die een fchoone Vrouw getrouw t heeft, voorfichtigh moet fijn, en wel toefien , wat vrienden hy in huys brengt; gelyk ook met wat vrindinnen fíjn Huyfvrouw omgaat: want hetgeen men menigmael op de Markten, nog in de Kerken,nogin openbare Feeften kan te weege brengen, fulks yolvoertmen fomtyts door goede bekenden en vriendinnen. In tegendeel,antwoorde Anfèlmo,dat de getrouwden een getrouw vrint van nooden hadden , om hen fomwylen ten beften te ver- manen; alfo het dikwils gebeurt, dat de Vrouwen, door teveel liefde, geen quact aen de Mannen konnen fien, of fomtyts geen acht daar op itaen , of 'er ook geen kennis van hebben : 't welk ' alles door een getrouw vrint kan verbetert worden. Maar waar foa men ie juyft foodanigh vinden, gelyk fe Anfelmo wel fou begeeren! En evenwel een fuiken was Lotario, als die in alle dingen de eer en wélftant van fíjn vrindt op het alderhooghfte betrachte ; waar overhy fijn eygen begeerte te rugge ftcllende, de dagen van fíjn befoeck verfocht te mogen befnoeyen, en ver- minderen » om aan het gepeupel geen oorfaeck vaivachterdenc- „■>;'/■* ken |
||||
Don Qu.tch'ot déla Mancha., 249
ken re geven ,wegens re veel gans én komens van een perfoon als
hy tenfïuy fe daar een fo fchoone Vrouw was als Camilla: want hoewel hy opregr-gènoeg was,was'er evenwel niets dar de quadc tongen der mentenen fou konnen beroomen : invoegen hy veel van de beltemde dagen liet voorby gaen, beftedende defejve in fulke dingen,die volkomen nootfaekelyckicheenen te fijn;fulks dat'er altoos oorfaek van befchiildigen en ontfchuldigen tuffen hen beydeh was.Het gebeurde op feekercn tijdt, als zy met hun twee'n íig gingen vermaken in een beemd buyten Florcncen, dat Anfelmo aldus tegen Lotario begbft te fp reeken ; Ik weer wel, myn vrient Lotario, dar Godt my hebbende gemaakt Soon van iulkeOuders als de myne zijn, envoorfien mer fo een milde hand van werehl^ke en lighamelijke goederen als hy my voor- fien heefr, ik in geenderhande manieren magtigben daar fchul- dige dankbaarheyt voor te betoonen , en noch-veel minder vooc » -, de gunft eri genade my vooriiende met fo een Vrouw als myn Camilla, en fuik een vrient als gy my fijt; twee panden,welke ik - acht,indien niet na waerde, ten minftén na myn uy terfte vermoV gen. Evenwel, in het midden van al dele fegeningen,'dieeen ye- der behoorden re vergenoegen,leef ik in een de grootfte quelling van de werelt: want (ionder dat ik weet door wat toeval) federt eenigen tijdt ben ikbefprongen geweeft door een moeyelijcke begeerte ,en fulckéeneals t'eenemael feltfaem ,'enby anderen ongebruykelijk is ; invoegen ick my over my feit moet verwon- deren , my befchuldigen, en beftraffen over myn dwaesheyt. Ondertuflchen is het my onmoogelyck geweeft my daer ván te ontflaan, En dewijl ick het noot'fakelijck ontdecken moet, kan ick het nergens beter vertrouwen, als in de íchátkift van uwen boeiem ; hoopende, dat gy door uw getrouwheytennaarftig- hey't middel lult vinden, om my van defe quelling te verloiTen > en myn vreugt weder te ftellen in de plaats, daer fe door myn iotterny uyt verdreven is. Dele redenen van Anfelmo maackten Lotario feer verwondert, die niet wift wat hy uyt defe voorre- den te wachten had; denkende, en weerdenkende wat het mogt iyn, 't geen fyn vrient defe quelling aandeed. Maar wat hy docht, hy was altoos ver van de zaak; en om haeft te vernemen, wat het was, beklaegde hy fich tegen Aufelmo, dat hy fyn vrientfehap verongelijkte met defe omwegen , alfoo hy fich wel vcrieekeren mocht, of van fyn goeden raet om hem het befte te vertoonen, orvanfynhulpomhem onderftant tedoén. Dat is de waerheyt, antwoorde Anfelmo, en met defe verieeckering S*5 ' %
|
||||
2<fo EerfieOeelvan
leg ik u,dar het ycrlangcn.'t geen my dringt,is,te weten of myn
Huyfvrouw Camilla ίο getrouw en foo volmaekt ís, ais ick my inbeeld: en hier in kan ick my niet verfekeren, voor en al eer ik een klaere proef daar van fie,gelyck men het gout in het vyer be- proeft. Want ik houd het daar voor, dat de tneefte Vrouwen daarom alleen eerbaarzyn, om dat fe niet verfocht Worden; en reeken die alleen voor ioodanig,die zig noch door beloften, nog door gifcen,nog door tranen» nog door geduerig aanhouden van demimiaerslaatenbuygcn. Want wat wonder is het, dat een Vrouw goet Ís, indien haar niemant te vooren legt dat quaet is ? En fommigè worden daar door alleen wederhoudfen, dat ie geen gelegenthey t hebben,of wel foodanige Mannen,die op het min- ne vermoeden haar het leven foiiden benemen; zulks dat ik de genen, die alleen vroom zyn door vrees,of gebVek van gelegent- heyd om quaet te doen,geenfints met dien eerty tel wil voorfien; en dat het alleen de verfogte en vervolgde is,die door d'overwin- lïingde kroon van de deugt verdient t? dragen. Ik moetderhal- ven,oro aen de eenezydemyn twyifel te voldoen, en aan de an- dere zyde myn Camilla methaer volle eer te mogen vereeren» haar eeumael dopr defe klippen van befoecking laten wandelen -, en fo ièr fonder fehipbreuk afkomt, fal ik my agten voor de al- dergeluekigite ter werelt.Dit mag ick feggen is net hoogfte van ·· tnynbegeerte, alibo my geftadig in het hooft fpeelt het geen de
Wyfe Man fegt,dat de goede Vrouwen fo qualyk te vinden zyn. En of het gebeurde,dat het aaders uytvielals ik verwacht, fal ik fonder fmart aannemen het geen my anders het aldergrootfte verdriet fouaendoen.En omaïles,watgy,myn vrint,hier tegen f put weten te ieggen, weg te nemen, verfoeck ik op u, dat gy * den man zy t, om het te onderfoecken , en datgyfoo veel wilt
doen om uw vrint in ruft te {tellen: ick Cú 'er u plaats en gcle- gentheydt toe verkenen, met al het geen noodig fal zyn om een Vrouw mede tebewegcn.En om u liever als yemant anders daar toe te gebruycken,beweegt my defeinficht, dat, indien Camilla ,fey geval verwonnen wort, het quaet te minder fal zyn, en voor fedaan gehouden worden het geen men om.ièeckere omfichtcn
eelt moeten doen: en alfoo fal ik geeniïnts daar door vertoornt Zyn,noeh meer bèledigt,,dan door myn eygen uieuwigierigheyt, en myn oneer in mynbpefem en uw ftilfwygentheydt begraven» welke ick wel weet, dat in het geen myn eer raekt, eeuwig zyn. Invoegen dan, indien gy begeert dat ik leef, föois ¿et nu , ja van nu áfaen > datgy defen minnenftrijt hebt aen fci"· r ' ,Λ'"' "■......" ' ' .-' *■"·" : "" '·'" ' " te. |
||||
Don QüicHoT déla Mancha. *fj
te vangen, en dat niet ílappelyk,noch flauw,maar met de alder- mcefte en grootfte y ver van de werelt, en met dat vertrouwen» „daat my onfe onderlinge vrintfchap van veriekert, Sodanigwa- ren de redenen, die Anfelmo met Lotario had, welke ondertuf- Ichen niet een enkeld woort antwoorde, maar geheel opgetoo- gen bleef ftaan; en merkende, dat hy van fpreeken ophielt, na dat hy,hem nog een goede wyl had ftaan aanfien, gelyck or hy over hem verwondert had geweeft·, en y ets aan hem gefien dat hy noit gefien had, antwoorde hy eyndelyk op defe wyfc: Gy fout veel moeite hebben,myn vrint Anielmo,om my wys te ma- ken , dat het geen gy my gefegt hebt, geen klare fpotterny en isj want anders lou ik u in uw reden niet hebben laten voortgaan, maar uw lang verhaal al eerder hebben afgebroken. In der daat, ik beeld my in,ot.dat gy my niet en kent, of dat ik u niet en ken: want hoewei ick weet, dat gy Anfelmo, en ick Lotario ben, foo dunckt my evenwel niet,dat gy de man zyt, die gy pleegt te zyn, en dat gy oock van dat gevoelen zyt, dat ik de felve go- tario niet meer en ben. Want het geen gy my gefegt hebt,is niet het geen ick van myn vrint Anfelmo fou verwacht hebben, en ick ben oock geenfmts de man , daar men het felve van fou heb- ben te verfoecken. Want de vrintfchap moet niet verder gaan > als,gelyk den Dichter zegt,«/^«/? ad AmsitQt den Altaar toe,,na- mentlyk, tot ibo, verre als 'er niet gedaan wort dat met Godt ftryt. En indien een Heyden iêlf dat gevoelenheeit gehadt, hoe veel te meer betaamt een Chriften het zelve te hebben, die om geen menfchelyke yrindtfchap de Goddelyke moet verliefcn. En of de vrindfchap foo geweldigh trock , dat men zelfden he- mel aan een zy de ging ftellen > °rn fijn vrindt te helpen, zoo moét zulks evenwel niet gefchieden om lichte oorfaaken; maat om zulke dingen,daar de eer en het leven van den vrint aan han- gen.En zegt my doch, bid ick, waar in of het een of het ander by u gevaar loopt, waar door ik fou bewogen worden u te wil- le te zyn, en dat om zoo een fuoode daad aan te vangen ? Ner- gens in, om de waarheyt te feggen: maar uw begeerte, na het ichynt, is alleen, dat ik zonfoeken uw eer en leven, en te gelyk de myne te nemen. Want foo ick fa! foeken uw eer te benemen, is het zeeker,dat uw levengewelt lydt; alfoo een menfch fonder eer niet binder als doodt Ís. En zynde ick het werck middel (gelyck gy wilt datick ben) van uw ^ualykvaart, blyf ickdan - oock niet eerloos, en dienvolgens zonder leven ? Geeft ge- hoor , Anfelmo, en bedwingt, «l felvsn van.my; te, antwoor^ den >
|
||||
l<jfi JtèYfie Deel van
den» tot dat ick gcdaen heb met u voor te ftellen het geen ick u
omtrent deièn handel te feggen heb;en dan ial ik wederom hoo- ten.Ick íaí het doen,antwoorde Anfelmo.En daer op vervolgde Lotario: my dunckt: Anfelmo,dat gy tegenwoordig de Mooren flacht, die men de dwaling van hun geloof nog door Schriftuer, noch door reden', noch oock door eenige geloofs-punten kan te kennen geven, al s alleen door taftelycke, voelycke, enonge- twyffelde voorbeelden,en dat met fulcke Wiskundige voortel- lingen, die men niet loochenen kan, gelyk als wanneer wy wil- den ieggen: indien wy van twee gelycke deelen gelyke deelen nemen, fo blyven de blyvende deelen noch gelyk. En als fe dat noch niet kohnen verftaen met woorden, moet men het hen met de handen laten fien, en voor oogen ftellen ; en noch is het nietgenoegoiri hen hun dwaling te doen verftaen .Op defe ièlve wyíc vjnd ik my genootiaeckt met u om te gaen. Want het be- ' geeren.dat gy hebt,is foo ongerymt, en foo ver buyten de weg, dat my dunkt, dat de ty t ielfqualyk beftect is,die men verfpilt, met u hetfelve voor oogen te ftellen, en uw eygen flegtheyt aen ti te vertooneri, (want anderen naem kan ik het tegenwoordig niet geven) waar over ik ook gedwongen ben u in de quelling te laterijdaer in gy zyt: want de vrintfchap,die ick u draeg,laet niet " toeftrengermetu te handelen, alfooickgeenfints, volgens de ièlve, verftaen kan tot u geheel te bederven. En op dat gy het klaerlyck fiët, verftaet gy niet, dat ick in deie gelegenthey t heb een afgeibnderde te verioeken, een eerlycke te bekooren, en een vooriichtige te dienen ? En dewyl gy bekent, dat gy fulck een Vrouw hebt, wat begeert gy meer ? Wat wilt gy verder proe- ' ven en onderfoecken ? Wantindien ie foodanig is, gelijk gy ge- looft , is het voorièceker fotheydt verder te onderfoecken: ■ en faken aen te vangen, daer ons eerder ièhade al s voordeel van te wachten ftaet, voornamentlyck, wanneer men daer niet toe gedrongen is, kan niet anders als openbaere fotterny ge- - iioemt worden. Sware faecken worden aengevangen, of om Godt, of om de werelt, ofombeyde. Die het doen om de wille Gods, doen fulks als Heyligen,en leven als Engelen in een menichelycklichaem. Die het doen om de werelt, zyndegee- ncn? die lbo veel zeen overvaren, foo veel lants over reyferj, ioo veel gevaersin den mont fien, alleen om het geen men noemt goederen van het geluk. En die het doen te gelykomGodt en om de werelt >. zijn de dappere Soldaten en Krijgflieden, die, fiende in des vyánts muer pas icio yeel opening als de |
||||
• V
|
|||||
Dow QuicHOT déla Mancha 253.
kogel groot is, terftont, ftellende alle vrees terzyden, voor net
" geloof, voor het Yaderlandt, en voor den Koning, daer henen wandelen, in het midden van duyfent perijkelen, ja dooden die hen dreygen. Invoegen de faken, waer om men fulke gewich- tige en gevaarlijke dingen aenvangt, ook gewichtigzijn ; waer van eer,roem,en waardigheit de minfte benoren te weien.Maer het geen gy voor hebt, wat fal u dat verwerven ? Noch de eere Godts, noch tydelijke goederen, noch aeniien by de menfehen* Want genomen alles gelukt u wel ■> fo fult gy evenwel noch rijker, noch vermaarder, noch geluckiger fyn: maer fo 't u mif- luckt, zult gy de grootfte ellende ter werelt op uw hals gehaelt hebben. Want te denckey> dat niemandt u ongeval weet, als gy zelf,zal u niet helpen, 't Is genoeg, dat gy het weetj en tot beve- iliging van defe wáeihey t,íal ik u een veeisken verhalen van den vermaerden Dichter Luys Tanfilo > op het eynde Yan fyn cerftc Deel der Tranen van St. Peter. Dejmartgroeyt met de fchaamtyde fchaamt grutyt metdefnarU
Wanneer den dageraat finflralen door <¡uam btoren,
JLnfchaonfijn mifdaat quamgeen levend menjeh te koeren ,
Het was getuygs genoeg 'tgetuygen van/ijn hart.
Een vrootne en edle ziel geen minder qtnUtng baert
Syn eygen oogb , als dat hem hartelyck bïffiede %
ja 't overtuyght gemoedt en kan geen Rechter 'vlieden,
/il [iet het anden niet ah hemel, lucht, en aardt*
Invoegen de heymelijkheyt u geenfints uw fmart fal verminde-
ien,maar eerder reden geven tot meerder beweenen van uw on- geluk, en dat nietlo fee r met tranen van u oogen, als tranen van uw hart,Noch een ding fal ik ufeggen,'t geen uwdwalingnog klaarder voor oogen fal ftellen. Segt my, Anfelmo, indien den hemel u befitter gemaakt had van een koftelijken Diamant, van wiens goetheyt en iuyverheytgy wel veríekert waart, en verfe- kert wiert van al de Juweliers die defelvequamen te fien; dunkt u', dat gy wel foud doen, indien gyden felven Diamant opeen aanbeeït gmgt leggen, en met ftcrkte hamer-flagcn proeven, of den fteen fo hart is als men fegt? En oí den fteen de (lagen al we- derftont» fou fc daarom wel een hayr meer geacht zijn als van te vooren ? En indien fe in tegendeel in ftucken daer heen vloogh, zout gy ie niet geheel quytzijn? en boven dat noch den naam. tan een rcukelofen &E verkrijgen? Wel,ftelt u dan te Yoorenydac Ca-
|
|||||
St^4 Ë er/2 e Deel van ' ,.
Camilla den Diamant isjZo wel in uw achting,als fo dié van eeri
ander; en dat het geen reden is, dcfelve te fteilen ín gevaer van te breekén: want oí fe ai beftont,köit fy in waarde niet meerder worden als iy is; en indien fe beiweek, bedenkt wat leet u over feomen fou , en wat reden gy fout hebben om u over u zelf te be- klagen , als^lie de oorfaak van uw eygen en haer verderf waerfc geweeft ï Bedenkt, dat 'er geen Juweel in de werelt is,'tgeêrt by een kuyfche en eerbare Vrouw te pas komt; en dat al de eef vaneen Vrouw beftaat in het goet gevoelen,'t welk men van haer heeft: en dewyl die vau uw Vrouw iodanigis,datfe op het hoogde is, waerom foekt gy die waarhey t twi jfrelaehtig te ma- ken ? Weet,mijn vrient, dat een Vrouw een onvolmaakt dier is * en dat men haer geen blok moet voor leggen > om over te ftruy- keleni maar eerder al les uytdenweg nemen, orri té beter tot de Volkómentheyt' van deugt te raken. De Natuurfchrij vers ver- tellen van den Armyn, dat het een ieer wit bont heeft, en de Ja- gers wanneer fyhetvervolgen,kennende deplaets daer het ge- rrieenlijkfyn toeloop heef t, defelvemet flijkbefetten, invoegen het beeir,koménde tot deplaats,en fiende figbefet,fig liever laat vangen,als dat het fig vuyl wil maken. Södanig is ook een kuy- fche en eerbare Vrouw, witter als het Armyn , ja fnee felf; en die dat koftelyck wit wil bewaren , moet heel anders doen, als den Jager met dit gedierte doet, haer niét voor den dreck van de . dartele en aenhoudende minnaers {lellen , maer eerder daer van afhouden, en de deugt voor öogèn zetten. Dé eerbare Vrouw is ook gelijk een fchoone en klare fpiegel,die door de minfte adem befwalkt, en door het mtnfte aanraken beimet wort. Alfoo mpetmenoock met de Vrouwen doen, haer met dé Reliquien en OverblijiTels der Heyligen eeren, maar niet aeriraken. Een goede Vrouw moet fich wachten, gelijck meneen fchoonen Hof wacht, vol edele blommen, die den eygeiiaar niet aenge* raakt, maar wel van verre wil geilen en gerooken hebben. Eyn- delyck, ick wil ü noch een veersken feggen, dat my in gedach- ten komt, 't géén ick in een hedéndaagiche Comoedie, of Bly- ïpel, gehoort heb, en hier niet qualijk te pas komt, lijnde van een out wys Man aan een ander, Vader vahfeekere Doch- ter, voorgedragen, onder anderen raet dien hy gaf om Jiaar te ¿cwaren, en forgvuldig óp te flüyten. Hetluydaldus: jD¿ trou·» is als hei glas, ^n^efihai^U^alkt^dy
?rf üldenfotöermtr» < *' ■;. ',./; ■■* ' En
|
||||
Όοη Qy i CH ó t de la Μ ancha- i$fc
En wis die Man i$ fletbt, Ote waeght te breeken'/ gíí« hy nojttoter brengt te recht*
WantfoQderDanaeslyntfoQdOndirnjinaersJyreeckeni Daar ¡ai men feláen fien de Juftters ombreecken, Al het geen ik u tot noch tot heb gefegt, Anfelmo»ís omtrent het geeu u raeckt.Nu heb ik noch yets te ièggen het geen my be- langt j en foo het u wat lang valt, vergeeft het my, dcwyl den Doolhof, daer gy in verwart zyt, een ib langen draat vereyfcfat om u uy t te helpen. Gy hout my voor uw vrint > en gy wilt my myn eer benemen; 't welk tegen alle vrientfehap ftrjjt: en niet alleen dat, maar gy wilt noch daer-en boven, dat ik de uwe be- neem . Dat ghy fe my foeckt te benemen, is feecker genoeg:want als Camilla ial bemerekeri, dat ick haer aenioeck, is het gewis» dat femy fal houden voor een oneerlijk perfoon, dewyl ik iulk een fchennis foeck te doen aen den geen, met wien ick fuik een nauw verbant van vrientfehap heb.En wie twijfelt aen het twee- de? Wancals Camilla bemerekt, dat ick haer van fuicksaen- fpreeck, ial ie niet dencken , dat ik eenige lichtvaerdigheydt in haer befpeurt moet hebben , die my den moedt geeft om haet fulcks voor te houden ? En haer voor oneerlijck te houden,wien raeckt het nader als u ? Daar van komt het gemeenlijck, dat de Man van een overfpelige Vrouw (hoewel hy in het minitnog het meert reden, noch oorfaegk, door forgeloosheydt, of Weynig roeiïcht, tot hetfelve gegeven heeft)met fulek cea fchendigen naem gebrantmerekt wordt. Maar ick ial u de wa- re reden feggen, waerom de Man van een quade Vrouw mee recht onteert wort, al-hoe^wel hy het felf niet weet, noch. fchuldigh aen het cjuaet is; en laet het u niet verveelen my hiejt intehooren, alfoo het alles tot uw voordeel itreckt. Wanneer Godt onfen Vader Adam fchiep,fegt de Schriftuer, ftorte hy eea diepen flaep op Adam , en, geduerende fyn llaap , nam hem eea rib uyt het lijf, daar hy onfe Moeder Eva van gemaekt heeft. So hacftals Adam ontwaekte,feyd'hy,dit is vlees v»n mynen vlees, en been van mynen been. Daar op antwoorde Godt, daarom fal ecu Man Vader en Moeder verlaten, en deie twee Tullen een vleefchfyn. Enalfdoewierthethouwelijkingeftelt, met fulkc banden dat de doot alleen de felve ontbinden kan } hebbende dit verbant fulék een gemeenfehap, dat deie twee een vlees zijn, en felf dat in de goede getrouwden, al-hoe-wel 'er>wec zielen ¿yn, evonwej maer cene wil gevonden wort. En hier uyt konu her, dat, zijnde fy beyde een vlees» de vleeken vanden een ¿en
|
||||
2*¡6 Ètrfle Deel ván
den ander ook raken en béfmettch. Want gelijk de pyn vanden
voet het geheele lichaem pyhlijck valt, of van de hand door al dedeelen gevoelt wort, alio isoockden Man deelachtig aen de oneer van de Vrouw, als zijnde een vlees.En gelijk de eer en on- eer des werelts zijnen voortkomen uyt vlees en Woedt, en dat die van een ihode Vrouw mede van dien aerten eygenichap fyn; fo moet nootfaeckelijk de Man daer fyn gedeelte van hebben , eh onteert worden, alhoewel hy 't nieten weet. Befietdan,An- felmo, in wat gevaar gy η fel ven ftelt, verftoorende de ruit daer uw beminde B'rüyt in leeft, Beiiet, door wat een fotte en fchade- lyckenieuwfgierigheytgypoogbtde gerufte gedagten van uw- Wederhelft te ontruiten.Befiet,hocweynig het fy liet geen ghy poogt te-winnen, en hoe gewichtig het geen ghy in gevaat Zijt te verliefen, ja foo , dat my woorden outbreecken om het nawaarde voor te dragen. Doch'indien al het geen ick u geiegt heb, niet machtigh is om u van uw voornemen af te raden, foo fegh ick u, dat gy wel een ander werckmiddel moogt foecken om uw oneer te wereken, alioo ick de man niet verhoop re fyn, al foa ik daerom üw vrientfehap verliefen , 't welck het groot- fte verlies is, dat ick fou konnen bedencken. Met defe woorden fweeg dedeugtfameen voorfichtige Lotario ; en Anfelmo bleef foontfteltenverbaaft,dathy hem voor een goede wijl nietkoffc antwoorden .'Maar eyndelyck feyd' hy weder tegen Lotario:met de felve aendacht, welke ik tot het aenhoren van uwe redenen. februyktheb, verioeckick u oóckdè mynete hooren. Ik be-
en, dat uwe redenen , myn vrient Lotario, iii gelyckeniiïen en -voorbeelden genoëgfaem vertooiien de edelhéyt van uw ver- ftant,en het uyterftevan een getrouwe vrientfehap, endat,'ten fy ick mijn góetduncken het, en het uwé volg, ik nóotfakelijck het<|uadefoek,enhet goede vlie.Maer beeldt μ in, dat ik tegen- woordig bevangen ben met die luft, die fomwijlen fwangere Vrouwen hebben, naaerd'.afs',kolen, en andere fnode en vuylé dingen meer , die walgelijck aen te fien, ik twijg als fpijs te ge- bruyken fijnjerrdat men dienvolgens konft moet gebruyken orri my te genefen, 't welck heel ligt om doen is, namentlijck, dat gy alleen, hoewel geveynidelijck, begint Camilla aen te foec- ken ,die (o gefèggelijk niet fal fyn,dat Ie op den eerften aánftoot íál befwyeken ; en alleen met dit beginfel fal ik voldaan bly ven, en gy tuit gedaeh hebben het geen onie vrientfehap vereyièht, nict«alleen gevende my bet leven, maar oock felf myn eer beve - fiigendc. En daer toe fytgy verfchuldigt, endat door eenc ¿33 ;;ra ■ '.·/ ■;'·■·' ■>>'-.--' .. pi m;' - ■; .-'. .;; . :■■■;--:■■ ■ re* |
||||
Don Qu i CHOT dek Mancha. 2%f
reden , dat is, dar ick zynde, gelyck.ik ben., van een vaft voor- nemen om íulks in het werk te ílellen, gy niet behoort te lyden, dat yemandt anders fich hier in vermengde;daar gy myn eèr,die gy foo waert hebt, mede fout fien veriooren gaan. Etr wat be- lang dat de uwe by Camilla μι vermoeden Cou mogen gebrachc worden, daer is weynig noots van ; alfoo wy haar daar nac: wel konnen feggen, dat het nier is geweeft als ons eygen bedryf: en daer mede fal uw eer en aeñfien fijn oude luyfler wederkrygên. Nademaelgy dan met foo weynig achterdeels my foo grooren genoegen kont geven, bid ik u , dar gy het gelieft aen te vangen, (al-hoe wel u veele anderebeleriels mochten voorkómen ) té meer, dewijl ick my, gelyck gefegt is, met herbeginíelíjl laten vergenoegen. Lotario eyndelijk , fiende de vaftgcitelde wil van Anièlmo, en niet werende wat voorbeelden meer by te brengen, of wat redenen en vértooningeh voor den dag te halen, ja oock fiende dat hy dreygde een andere reden van fijn begeeren te geven,befloot,om meerder quaet voor te komen, hem re vol- doen , en fijn begeeren in te willigen, van meening de faek foo te beleggen, dat, fonder de gedachten van Camilla op te wec- ken , Anfelmo fou moeren re vreden zijn. Hy vermaende hem dan, fijn gedachten aan niemanranders te ontdecken , aliohy de laft op iïch nam , welcke hy fou beginnen wanneer het hem goec dacht. Anfelmo koft fich niet onthouden fijnen vrindr. met groóte liefde te oro helfen,bedankende hem voor fijnaenbie- dingen,min nog meer dan of hy een byfondere wéldaet van hem genoot: en zy beilooten onder malkander, dat bet werk des an- deren daegs fijn beginfel iou nemen, wanneer Anfelmo hem tyd en gelegenthey t daar toe wilde befchickén , gèlyck oock geit en juweelen , om Camilla tebewegera. Hy riedt hem , dat hy haar metmufijk, en veeriên fou vereeren, en , indien hy de moeyte niet begeerde te nemen, dathyielf het fou doen. Lotario narri het altèmael op fich, doch met een andere meening als Anfelmo dagt;en daar mê begaven fy fig weder na het huys van Anfelmo, daar fe Camilla vonden,verwagtende haar Man met verlangen, alfo hy dien dag langer was uytgebleven,als fíjn gewoonte was, Lotario eyndelyck begeeft fich na fijn huys, en Anfelmo bleef in het fijne, foo vroolijck en wel te vreden, als Lotarlb droevigh en vol gedachten was, niet wetende hoe fich in defen dwalen handel te dragen. Evenwel dien nacht bedagt hy den middel orri Anlelirio te bedriegen, fonder Camilla te hinderenι'; en desande- rcndaègs quam hy by fíjn yrint eeten, daar hy heel wel onthaelt R wieri
|
||||
25S Eerfle Deel van
wiert van Camilla, ter liefde van haer Man. De maeltyt geëyn-
digt, en het tafellaecken opgenomen zynde \ yeriogt Anlelmo aen Lotario, ofhyeen wijl fyn Huyfvrouw gefelichap wilde houden,alfo hy nootwendig om eenige wichtige faken moft uyt zyn, hy lou binnen een uur of anderhalf weder komen. Camilla badthem te huys teblyven, en Locario boot hem fyn gefelfchap aen: doch Anfelmonam noch het noch het ander aen, maar badt Lotario te meer,daer fo lang te bly ven, en hem te wachten. Hy belafte van gelijcken Camilla, dat fe Lptario niet alleen iou laten voor dat hy weder quam. Kortelyk, hy wiftdenootfaeke- lykhey t van fyn verrichting fodanig voor te {tellen, dat niemant lou hebben ko'nnen vermoeden , dat het anders was. Anfelmo dan ging uyt, en Camilla met Lotario bleven alleen aen de tafel, terwy 1 het ander volk was gegacn om te eeten. Latario bevont terftontwèljdat hy nu in de itaet geftelt was,daar fyn vriendt hem in wilde hebben, met den vyandt in het aení¡gt,die alken met haer fchoonhey t een gehelen trop Ridders lou hebben kon- nen verwinnen. En oordeelt,of Lotario geen reden had om haer te vreefen. Maer hy deed anders niet, als fyn arm over de fetel te leggen, met het hooft in de hant, en vergiffenis van Camilla te eyichen,en te feggen, dat hy een weynig wenichte te ilapen, tot dat Anfelmo weder gekomen was,Camilla feyd'hem ,dat hy be- ter fou op het bedt leggen , en veriogt, of hy fig daer geliefde te ruften.Dtt begeerde Lotario niet té doen,en bleef fo fitten ilapen totdat Anièlmo t'huys quam,welke vindende Camilla in de ka- me-r,enLotario flapende,geloofde,dat,dewyl hy fo lang was uyt geweeft,fy tijts genoeg fouden gehad hebben om te praten,en te ilapen daer toe, en verlangde geweldig om van Lotario fyn we- dervaren te hooren.EyndelykLotario opgewekt fynde,gingen ie tefamenuytjen Anfelmo vertoefde niet lang, hem fyn wcderva- ren af te vorderen:daar hem Lotario opantwoorde,dathem niet o-oet gedogt had inheteeriteallesteöntdecken; waar óverhy voor eetft niet anders had gedaan,als haar fchoonheyt te pryfen, feggendc,dat men in de gehele Stadt van niemant meer fprak,als van haar fchoonheyt en beleefcney t:'t welk hem een goet begint- ièl dogt te fyn,om voor eerft plaets in haer gunft te krygen, en te maeken, daciè hem op een ander rijdt met te meerder genegent- ! heyt fou aenhooren. Gebruykende daer in de loosheyt, diede Duyvel gebruykt, wanneer hy yemant wil bedriegen , verkce- rendc fig alidan gemeenlyk in een Engel des ligts,én het fchoon- fte,dat hy Kan»YQ9ifteIkade,daer hy eyadelyckontdekt wie hy is,
|
||||
Dom QjgicHOTde la M ANCH a. i^
tot verderf van de genen die hem gehoor geven.Al dit gafgroot.
genoegenaen Anfelmo, die hem beloofde yeder dag defelve ge-;' legentneyt te geven,al· hoe-wel hyjuyftnietuytging, houden-, de fich foodanig aen een zijde, dat Camilla het niet fou konnen ver mereken. Op defewyfê gingen verfcheyde dagen voorby, dat; Lotario Anfelmo veel, dingen wys maekte, fonder dat hy een woört tegen Camilla gèfprooken had, feggende onder anderen* dat hy tot noch top niets bemerken koft,* t geen de minfte fchyn van oneerbaerheyr had , of de minfte hoop koft geven, ja dat ie; hem in tegendeel gedreygt had, indien hy haer meer fplke rede*, nen voorhielt,, het tegen haer Man te luUen icgj^fc Alles is feerwel., fey Anfelmo , Camilla heeít tot nog toe we/lerftant-i aen woorden gedaen: wy moeten eensbefien A hoe ie de wer,T, ken fal wederftaen.Ik lal u morgen vier duyfenckroonen tellen* die gy haer aenbieden , en ook geven lult, en nog fo veel oftju- weelen υοογ haer te koopen $ ,alfo de Vrouwen dacr gemeenlyk feer toe genegen fyn,voornamentUjk,indien fe fchoon fy n:waut> hoe kuys fy ook fyn,fy tragten alternad kpftelyk voor den dag te, komen» en haer fchoonheyt voor yeder te vertoonen. En indicii fy defebefoeking wederftaet, fal ik my vergenoegt hpudenjipn** der u meer moeyelijkhey t aen te doen.Lorario gaf tot antwoory dat, dewijl hy het begoft had, hy het oock tot den eynde toefou uytvoerèn, hoe-wel hy wel merkte, dathy de overwonnen party iou fíjn. Des anderendaegs ontfing hy de vier, düyfertt kro^ nen, en met de felve fo veel ontitckeniííen , alfo hy niet en wiíí wat loogens meer by te brengen: doch hy belloot,weder te feg- gen,dat Camilla fo veel luyfterde na de gifcen,als fe na de woor- den gedaen had,en dat'er niet meer aen te doen was,alfo de fydt maer te vergeefs verlieten wiert. Maar het geviel juyft, dat Anfelmo,hebbende,gelijk als voor, Lotario alleen met Camilla gelaten, fig ielven in een andere kamer geflooten had , daerhy door het fleutelgat bleef ftaen fien,en luyftercn > wat'er al om- ging ; waer door hy gewaer wiert, dat Lotario in een half uur tijts niet een enckel woort voor den dagbragt, en nietbren- gen fou ,al bleef hy daar feven jaar lang ftaen: waar over hy be- lloot, dat al het geen Lotario hem geiegthad,niet als verfierfels waren.En om te iien,of fulks fo was, quam hy eirfdelijk te voor- fchijn , en roepende Lotario aen een kant, vraegdehem, hoc de" faek ftont.Lötario antwoorde hem,dat hy niet van meening was meer moeyten uyc te ftaen, alfo fe hem mik ëcn antwoort had gegeyenydat hy de tóóet niet had om fee* werk weder aen tetan* ,,;)i .;■:.-■.■ ,,..;'■''., K.1 „ gen. |
||||
26V Eet fie Os f l aan
fen.Ojfey Aníelmo,Lotario,Lotario,hoe weinig voldoet gy aen
et vertrouwen, dat ik van u genomen heb ! Ik hebal uwdoen, of eerder laten, aenge'ïen door dat fleutelgat, en bevonden, datgy in al dien tijt niet een woorr tegen Camilla gefproocken hebt; waer over ick veiTeeckcrt ben , dat al het geen gy my voor heen hebt geiègt, verfiert is, en dat gy nog het eerfte woort van min te fpreeken hebr. En indien fulcks foodanig is, gelijk hetinderwaarheytis, waarom bedriegt gy my , en waarom berooft gy my van defè middel om my te genoegen? Hy icy niet meer, doch evenwel genoeg om Loraiio te overtuygen, welke nemende het voor een point van eer op loogcns bevonden te zyn,fwoer Anièlmo,dar hy fig van nu voorraen daer ib in dra- gen föü,dat hy reden fou hebben om fig te vreden te (lellen,fon- der eenige leugens te gebruyeken, gelijk hy fien fou, indien hy fich dáer toe ftelde, al-hoe-wel hy geen andere omficht ibu van noden hebben,als d'ondervinding^waer mede hy hem hoopte te vernoegen. Anfelmo geloofde hem hier in; en om hem te meer- der vryheydt te geven , nam hy voor, voor acht dagen uyt fijn huys te vertrecken, na ceri van fijn Vruiden, ineen Dorpwoo- tiende, niet ver van de Stadt, met wicnhyberaemthad, dac hy hem ontbieden fou, om te meerder fchijn aen Camilla te ge- ven. Ongeluckige en onbedachte Anièimo, wat begint gy ! wat vanghtgy aan! gy ioeckt hetonmoogelycke, en verheft het mooghhjeke, gelijck den Dichter fegt: Κ'-· ■ lek foeck het leven in de Joot,
. ~*'c: Behouden welflant in den noot, 5 ·' '. De vryheyt in gefiage banden, '!^ ;Emuytkomflin beflooten wanden* ■-Ï * 'r'De trouw in een verrader ¡noot. /
\Á Maer.^daes ! )-tnyn droevigh lot, van tv/e
-rn Icknimtner goet te wachten fte, ii.m Heeft met den hemel Jelfbefltoten, B3tdjS>a»%¡ mits ick na 't onmoo^lijck tracht \ Hetmooglyckfilf, dat uk'veracht ■, .,<«·<' Sal nimmer zijn by my gemoten.
Des anderendaegs begaf fig Anfelmo op den weg, (eggende te-
gen Camilla, dac, terwijl hy van huys fou zijn, Lotario fou ko- men na fijn huys fíen, enmethaarecten , welken fy ibu heb- ben te omfangeu als fijn cygen perfoon. Dcfe laft ítond Camilla, :m% . ' ..' "als
|
|||
Don Qjj i CH o τ de la Μ Α Ν c Μ αΓ ü6"i
als een verftandigeVrou,niet fcer wel aan; wcshalvcn fy hem te
gemoet voerde,dat haar dogt geenfints behoorlyk te fíjn,dat ye- maud in fijn affijn fijn plaats aan de tafel zou bewaremen indien zulks gefchiede uyt vrees dat 4e,haar huys niet wel mogt höe- den,beIoofde fy voor die reys zulken proef daar van te geven,dat haar Heer fig voortaan mocht veríeekert houden wegens haar bequaamheyc, zelf tot grooter dingen. Anfelmoantwoorde,dat hetalfo fijn believen was, en datie anders niet had te doen als te gehoorfaemen. Camilla beloofde dan zulks te doen,hoewel te- gen haar wil. Anfelmo vertrokken des anderen daags quam Lo- tarioi daar hy van Camilla leer beleefd en vriendelyk ontfangen wiert, hoe-wel Camilla hem noy tgelegcntheyr gaf om alleen by haar te zijn,houdende fig altoos verfelt met haar Dienaers,en voornamentlijk, meteen haare Jonkvrouw, genaamt Leonela, die'fe feer beminde,om dat fe van kintsbeen nevens haar Vaders huys was opgevoedtjen zy ze,wanneer fe met Anfelmo quam te trouwen,in haar dienffc genomen had.De drie eerftc dagen icyd" haar Lotario niet met alle, hoe-wel hy goede gelegentheyt had» met hefcopnemen van het tafellaken, en het eeten van het huys- gefin, om tegen haar tcfprceken: maar door laft van Camilla maakte het volk gemeenlyk de maaltyt kort. Behalven dat, had Leonela laft, eer te eeten als haar Me-Vrouw,ten eynde te beter gelegentheyt te hebben om geftadig by haar Vrouw teblyven* Dog fy,die andere dingen in haar hooit had,nam juift altoos het bevel van haar Vrouw foo nauw niet waar, maar liet hen met hun tweè'n alleen, min nog meer dan oí haar het felve belaft was. Evenwel het eerwaardig gelaat van Camilla, haar eerbare gedaante, en íedige manieren leyden Lotario een toom inden mont. Maar het voorbeeld,dat'er uyt defebefadigdheyt van Ca- milla ontftontjbctoomende de tong van Lotarioyyerkeerde even*! ' wel in grootagterdeel,alib,terwyl fijn tong fweeg,fijn gedagten te meer opgewekt wierden, hebbende te beter gelegentheyt om haar volmaaktheden aan te merken, die genoegfaam waren om, een marmeren beek aan het minnen te hèlpenr ik fwyg een hart van vleefch en bloet. Lotario dan fag en doorlag haar, en bevont fe loo waardig bemint te zyn, dat door acCe aanmerking hy wel haaft fijn gedachten befprongen vondt, en van langer handt het aanfien en achtingh van Anfelmo voelde wyken; invoegen hy¡ V meer als duyfentmaal voor fich nam,uy t de Stadt te vertrecken, en te gaan daar hem Anfelmo fijn leven niet erizag, noch hy Ca- milla. Maar het was nu zoo ver, dat alleen het genoegen van - Γ" & ? hará |
||||
■^■^^■B
|
||||||||||
^fo Eerfle Dsel van
Jiaar re fien fíjn voornemen wederftont. Hier voerden fíjn ver-
maak en denoodtfakelykheytonderlingeen hevigen ftrydt · en al wat hy doen keft, was zich teken, als hy alleen was, te'be- ichuldigen,verrader en trouwloos tenocmen,makendcduyfent -vergelykmgen tunchen hem en Anfclmo, die altemael daar op lat quamen, ducde dwaasheyt van Anielmo grooter was als fíjn öngetrouwbeyt, en dat,byzoo veer hy fich zoo wel voor Godt als voor de meníchen zou weten te oncfchuldigen, wegens het geen hy wenfehre te doen,hy geen ftraf zou behoeven te'vreefen Eindelyk,de deugt en fchoonheyt van CamiHa,beneffcns de al te goede gelegentheyt die de dwaie Anfelmohem gegeven had, wierpen den overwonnen Lotario te gront, die fbnder andere lnficht te hebben, als fíjn vermaak, ten einde van de drie dagen, m dewelke hy een geduerigen ftryd had gehad, de vaftefterktc van Camilla beftont te befpnngen , en dat met zulk een ontftel- tenis,en zulke minnende redenen,dat Camilla opgetoogen bleef, zonder yets anders te doen, als op te ftaan, en zonder een woórt te antwoorden in haar kamer te gaan. Evenwel liet Lotario daarom de^hoop met varen: in tegendeel wies defelvegeftadio· met fijn liefde en achting van Camilla; welke hebbende in Lo~ raribgefieri hetgeen zynoit gedacht had, wift niet wat te doen. Alleen docht haat,noch zeeker, noch wel gedaan te zijn , plaats en gelegentheyt te geven om haar andermaal zulks voor te hou^ den5 Ïnzybeflöotderhalven, gelykfedeed, een Dienaeraan haar Man te zenden, met een brief van defen inhout ι |
||||||||||
r^Elijk, na men zegt, een htyleger niet en ><tm$t zonder Velu
VJO-iwyfc te zy^mem Slot zonder SloUvovgtyalfo dunkt ηψ dat veel mtnderpaft etn getrouwde jonge Frotm zonder haar Man,' in- dren'er gïen mtktïgt vatzaken zijn, die deje, afzonderingen verey- pkm fck bevind? my zoo qualijk zonder u, en zoo onmachtig om 4it*fzp te kannen verdragen^at.indien gy niet terflont en kimt,ik my rtalgmnmderhuden m myns Vaders hxpyaiz9U tk het uwe L· der ορβφί laten.Want hy^tmgymygelatenieht [indien hy áentytd wnoffienderverdient )gdoofik dat meer zou fimnazynvermaak, als bet geen uraakt. £n dewylgy verftandig ζρ,ζαΐ/k u niet meet ztggen ; gelijk het ook gtsnfints voegen zou. ■ Als Anfelmo deten brief ontfangen had , verftont hy daar
?anitondts uit, dat Lotario een beglnfcl had gemaakt , en
flat Camilla voorzeefcer fich daar w gedragen hadigelyJc fíjn bc~
/ „' geer-
|
||||||||||
Dom Qtjichot «lela Mancha. 263
geerten was; enfichdaertenalderhoogfteninverblydende,liet hy'met de mont aan Camilla weten, dat fe niet uyt den huys zou gaan, alfoo hy fpoedig meende t'huys te komen. Camilla bleet van defe antwoort zeer verwondert, en in meerder twyfr fel als voor heen, alfo fe in huys niet blyven , noch fich na haars Vaders dorft begeven: want blyvende, liep haar eerbaarheyt ge- vaar ; en vertreckende, fou fy doen tegen het bevel van haar Man. Eyndelyk , zybefloot tothetquaatfte, namentlick, te blyven, met voornemen van Lotario niet tefchouwen, om geen oorfaak van vermoeden aan het huysgefin te geven. La h'etbe- rouwde haar alreets, aan haar Man gefchreven te hebben ; alfoo fy vreefde, dat hy denken zou, dat Lotario millchien eenige lichtvaerdigheyt iri haar mocht bemerkt hebben , 't welck hem had bewoogen háár de gewoonlyke eerbiedighey t te onthou- den. Maar vetfeekert zynde van haar oprechthey't, vertrouwde iy ookin Godt, en nam vaftelijk voor, op al de voorftellingeii van Lotario met fwijgen te antwoorden , ionder evenwel haar Man yets te (eggen, om hem in geen moeyelijkheyt te bren- gen, Έη daer over begoft fy al over te leggen , hoe fy fichbeft lou dragen omtrent haer fchrijven aan haar Mari, belangende Lotario , wanheer Anfelmo haer mocht na de reden van het felve vragen. Metdefe gedachten, die eer eerbaer als feèker wa- ren , gaf ie noch een dag acri Lotario gehoor, die in fulcket voegen aenhielt, dat de getrouwheyt van Camila alreets be- goft te wankelen, en fy werck genoeg had om fich té bedeckeri, en het medelijen te verbergen, 't geen fe alreets met de tranen eh redenen van Lotario begoft te krijgen. Al dit bemerekte Lo-» tariövéti wekte hem te meerder op; befluitende op alle manie- ren fig Van dele fterkte te ver(eeckefén,terwyl hem de gelegent- heyt ván het aflijn van Anielmö fülks toeliet. En álfo weder be- ginnende met de lof van haer fchoonrjeyt ('t welk de íbetfte Mufijk isjdie de Vrouwen riïogen horen)' en volhardende in fijn fchreijen, bidden, aenbiediiigen, jammeren, en duyfent konftcn meer, moft Camilla het eyndelijk opgeven, zulks dat hy over- winnaar bleef, en fègeripraelde, (onder én tegen fijn hoop. Ca- milla dan gaf fig op , wat fullen wy nieer feggen 1 en leerde met haer voorbeeld, dat men defe dwarigh van liefde alleen ontgaet met vlieden, en niet met fulck een geweldigen vyand tegen te ftaen; Want om oniemerifchélycke krachten re overwinnen, moeten wy noodtfaeckelijck Goddelijcke hebben, teonela alleen wift de iwackheyt ván haer Vrouw 9 alfoo ficli defe twcë i,', R 4 qua-
|
||||
ί-ό'φ -Eerfie Dee/van
quade vrinden en nieuwe minnacrs voor haer niet koílen verber?
gen. Loratio wilde gecnfínts aen Camilla te kennen geven het geen tuíTchen hem en Anfelmo beflooten was, noch dat hy hem daer felfplaets toe verleent had,op datiefyn liefde niet te minder fóu agten,en oordeelen, dat hy haer maar fo by geval had aenge- fogc. Na weynig dagen cjuam Anfelmo weder ce huys, ionder dat hy kort merken, wat koitelijcker fchac hy in haer verlooren had.S ijn eerfte werek was, Lotario te gaen befoecken. Hy vont hem in fyn huys. Syomhelfden malkander met alle genegent- hey t ·, en na de onderlinge omhalingen, vraegde Anièlmo na de tijding van fijn leven of fyn doot. Het geen ick u fou konnen feg - gen,antwoorde de nu vaifche Lotario,is,dat gv een Vrouw hebt, die waerdig is een voorbeelt aen alle anderen te fyn, en tot een roem van eerbacrheitgeftelt te worden.De woordeiijdie ik haer fefproocken heb, fyn in de lugt verdwenen: de gaven heeft ie als
reek verachtten met eenige myne weyuige afgedrongen tranen heeft fe den fpot gedreven: invoegen dat, gelyck ie is het beeldt der fchoonheyt zelf, fy alfo ook hec waerachtigc voorbeelt van eerbaarheyt, itantvaffcigheyt, wijsheyt, en getrouwigheytis, beiutende al het geen een treffelijke Vrouw wel icaet. Neemt uw geit wederom,mijn vrignt?'t geen ik hier by my heb,ïbnder dat ik van nooden heb gehad het iel ve te roemen , alio de belan- gen van Camilla aan fulkefnoode dingen, als giften er^gayen, niet vafl: fyn. Hout u dan te vreden, Anfelmo, en neemt geen inoeyte om nieuwe proeven te doen: en dewijl gy droogs voets defe zee van fwarigheden overgekomen bent, ίο raad ik u f;eénfihtsop nieuw defe gevaren te onderftaan, nog een anderen
oots te gebrnyken, omdegront vanuws Vrouwen deugt te bepeylen.Maar maakt vry uw reekcning,datgy in behouden ha- ven zy t: werpt vry het anker van uw genoegen uyt: en weert nu al de ítormen van twijfFelmoedigheyt van u afjalib uw ichat alle waardy te boven gaat. Anfelmo (och arm!) bleef ten alderhoog- ften vergenoegt met de redenen van Lotario, en gaf'er zoo. vaften geloof aan, als of het orakelen waren. Evenwel veriocht hy hem, noch niet af te lateti, al was het maar uyi nieusgierig- heyt, en om onderhoudt, en al fou'er niet meer van te wach- ten fyn , als men tot noch toe gewonnen had.Hy badt hem,dat hy alleen eenige vaerskens tot haer lof fou fchrijven, onder een bedeckte naem van Goris, álíoo hy felf aen Camilla feg- gen fou,. dat hy op een feeckere Vrouw verheft was, cndat. hy daerom defe naem gebruyekt had, om haer onderUe fel ve te. |
||||
Bon Qj^ïchot déla Mancha» 26?
prijfen gelijck fy waerdighwas; en indien Lotariode mocyte
nier geliefde te nemen van de felve te fchrijven, dat hy het voor hem fou doen.Dat faí niet noodig fyn j antwoorde Lotario, al- fo my de Mufen Í00 vyandig niet zijn, of fekomen my noch tot fomraige tijden in het jaer befoecken. Segt ghy maer tegen Ca- milla het geen gy te feggen hebt van myn vryery, iklaluvecr- fen maecken, indien niet foo goet als de faeck vereyfcht, ten' minften de befte die ick kan. Aldus quamen fe over een, den fot en den verrader; en Anfelmo te huys -gekomen fynde, vraegdc Camilla hét geen daer fyal over verwondert was geweéithaer noch niet gevraegt te zijn, namentlijk, wat haer bewoogeu had foodanigh een brief tefchrijven. Camilla gafdacroptoc ant- woqrt,dat haar docht, dat Lotario haer op een andere wijfe aen- iag,als hy behoorde; maer dat s'et fig nu weder ontgaf,en allee- nig nam voor een inbeelding, alfo Lotario daer na weder feheert te vlieden van haer aeniïen, en met haer alleen te zijn. Anfelmo feyd'haer, fy mpcht daer omtrent wel onbekpmmert wefenide- wijl hy wel wilt, dat Lptarioop een treffelijcke Jonkvrouw van deStad verheft wasjwclke hy roemde onder den naem ván Cío* ris,en dat fy egtcr, al hóe-wel fulks niet en was, geenfints voor Lotario behoefde te vreefen.Indien fe «iet vart te vooren was on-r derregt geweeft van decfe gemaeckte vryery van Cloris, fyfou gewiuelijck in groóte na-y ver gevallen hebben; maer dé kennis van het bedrogji>enam haer het mifnoegen.Des anderen daèghs fynde fy met hun drien over de tafel, vcriocht Aníelmp aen Lo- tario , dat hy yets verhaelen fou yau het geen hy tot lof var» fyn Cloris ghemaeckt had; dat hyrifetvrjelyclc mocht doen, alfoo Camilla haer nietkende. 'Schoonfy haer kende, vcr- volghde Lotatiö , fou ick evenwel fulcksvoor haer.niet,bedec- ken: want in fulck een getegenthey t een Jónckvrouw wreed of fchoon te noemen, ráeckt haer eer niét.Maer het fy hoe 't wil, foo hoort dan een ghedicht op de Qiidanckbaerheydt vandeic Cloris. " Is* ' . " .' *v Det nachts wanneer het Chriftallijn gefíit^t.
ptfiete ruft op alle leden fpreyt, En d'eenlaemheyt verheerlijkt met haer licht, Stort ickmyn klacht aenáefi^oddelijkheyat* - ' En als de Sen fijn heldre pruyekbéreyi, / Enfyneglam oponsgeberglefliert,, ·, ;,·::'· '-χ'"" i
Helft nyngefucht de ¡ombre(iillighej/t ·;.;:, ,.::/ R % Helft
|
||||
■HHMHHHHHHHHHI
|
|||||
2.66 ÉcrfleDeel van
Aan *t fneejm van bét nuchter* gèdiert:
' Selfs alt de hn haerheetfle f ackel vierta - En &ijn gewelt verdubbelt op het ronl y Ve heet e min , ate myn gemoedt befliert, Verdubbelt ook de klachten in myn ment. En evenwel vint ik berooft -naar na íkdoel\ Hen hemel van gehoor , en Chris van gevoel. Het Sonnet ftont Camilla wel aan, maar Anfelmo nog beter, al-
ibo hy haer hier mede fchecn voor wreet te ichelden. Die Jonk- vrouw,zeyd'hy,moet Wel onmenfchelijk (yn,die op fulkc' klare waarheyt niet antwoort.Sb ibu'r al waar iïjn,antwoorde Camil- la, 't geen de verliefde dichters feggen ? Voor fo veel als fy dich- ters zijn, niet , hervatte Lotario , maar; vobr fo veel zy minnaars fijn., introuwen ja. Daar is geen twijfel aan, zey Anfelmo , alles om de gedachten van Camilla tebéreyden,énLorarioÏy haer in achtijdg te brengeñjáie nu fo weinig op haer Mans Ioosheyt aeh- te,als ie alreets óp Lotario verheft was;en a¿htendc,en wetendej dat zy de regte Cloris was, daer al deíe gedígten heen gefonden wierden, vraegde fy Lotarib>of hy geen ánder gcdigt had?Ja,ant- woorde Lotario, dog hy meende het fon fo goet niet fijn als het cerfte, of feyd'hy, oiri beter re feggen,dáárfal ίο weynig quaats nietiri;fyn, gelyk gy iélf kbnt oordeelend want het luyt aldus. fckweet ψεΊ,Άαϊ ick jierf, en foo men 't niet gelooft,
• - j. ïy ziekêrdêf vêrgae-t myn ohgelucktgh leven t Ofi* soo£éekekr/ais%ym^ n'So'izeekey'a^^ . v'
'l "J; Maar ah ick wfrpH fat van 't lijden afgeMoft\
»'r)ir:,jjaf 'iil'lfyéfigeejt, door ¡martna anderen\ gevaren, &*y' ':'0β^α^ίφ omuh^''^)ol'L·eieminn^varèήft'[[ι, 1Γ. .V^K' jr Als vangevotlefi Wel^dárnoytvan.miú berooft. V" ' :,;' Wat wintüwwrèèihèyfdan·, ïndfêride Vtttredobt \ V
U van vervolg verion , noch my van myne noot,
Ah uk , foo welalfgy-t wilfiryden om verwinnen^ Gy my te volgen "met zoo meening bit ter teet, \ Met η te toonen zelf ter dood toe /ïraf en wreei, En ick met eeuwigu(elfna tnyndoad te minnen ? ■ Anièlmö prees dit tweede alfo zeer als hetcer{te,ön voegde aldus
Ichakel tot fchakel aan de keten, waer aen fyn eer gevangen
wierd geley t: maer het flimfte wás, dat, hoc Lotario defelve
" ,· meer
|
|||||
Don Qti i c η ο τ de la· Μ anchan 267
meer geweld aendeed, hpe hy fig te meer vereert agte. Γ;Εη daerom al het -«een Camilla uytregte ,: hoe leer het fttekte tot fyn kleenachtig, wiert by Anfelmo tpt in den hoogften top van deugt opgenomen. Het gebeurde op ièekeren rijd, dat Camilla , met haei Maegt Leonela alleen fijnde , fcgens hacr fprak: lek ben toornig op myfelve, vriendin Leonela, om dat ik mijn achting niet hooger gehouden heb , als Lo- tario fqo licht het beiït van my te geven, en hem niet eerder door de tijd het ièlve te laten winnen. Ick vrees, dat hy mijn ligtvaerdigheyt en vaerdigheyt fal aeniïen , fonder te mere - ken op het gewclt, waer mê hy al Ie regenftant heeft weg geno- men. /Weeft daer over niet eensbekommert,Me-Vrouw,, ant- woordeLeonela,alfo het geenfints de agting vermiudertjhaeftig in het geven te fyn * indien het maer goetis dat men geeft, en waerdig om geagt te worden:want>gelijk het fpreekwoort fegt, hy geeft rweemael die haeftig geeft, Aen de andere iïjde.plag men ookte feggen ? antwporde Camilla» darmen weynig age het geen men met weynig moey te verkrijgt. Dat mag op u niet gepaft worden,beregte Lesfcotía weder, wam ik heb wel hporen leggen, dat de liefde den eenen tij t vliegt, en den anderen tí )t gaet, met den eenen loopt en niet den anderen kruypt ,den eenen f met en den anderen brant, den eenen wont en den anderen doot. Op een en het ièlve oogenblick begint de loop van fyu begeerDc?; en op de ièlve tijd maekt hy'er een vaftbefluyt van.Des morgens flaet hy fyn leger voor eenfterkte, en op den avont heeft jfiy £è overwonnen en vérmeeftert; alfooder geen kragtis,die de fync vermag tegen te ftaenu 1 En indien het ibodanig is, wat bekom,- mertu ? of wat vreeft gy, indien ihetfelve aen Lotario gebeurt is? hebbende de liefde het aflijn vanonlen Heer tpt fyn werkmiddèl genomen-,in voegen mennootfaeckelijkbefluyten moft hot geen de liefde benooten,had»fonder ¡meer tijtaeu de tijt te geven, aliè» Anfelmo onder dies mocht wederkomen, en het werk alfoon- volmaekt blijven: wantde liefde heeft geen beter dienaer,, om fijn werk uyt te voeren,alsde gelegcntheyt; en hier van bedient hy iïg in alle voorvallen j voornamentlijk, in de begin tfelen. Al a^fc dingen weet ik beter;van hooreniêggea, als door ondervin- , ding; dog evenwel ial ikvooiuiuetverlwjjgen, Me-Vrouw, datikmêvan vlees en Moét ben. Behalvendat, hebtgyufelve fiso haeft niet overgegeven, «i"gy hebt eerft genoeg fuchten* tranen, redenen, fmeecken, beloften «n giften van Lota- rio geiien 5 welcke ge voegt .met fyiie deughden eïi ver diea- ften , |
||||
4-6Í? Eeiffle Deel van
ften, betoonen al te famen , hoe waerdig hy is bemint te zijn.
Dit dan alfoo zijnde,fo laetuwbekommerlijkc gedagten varen , en verfeeekert u in tegendeel, dat u gotario acht, gelijckgy htm ,cn defe uw overgift geniet met het meefte genoegen van de wereit, ja u daer over te meer en hooger acht; en dat Lotario niet alleen de letters heeft, die de minnaers beft paflen, maer een geheel A. B. C, van deugden uytmaeckt, dewijl hy is aenfien- lijck, beleeft, eloek, dapper, edel, fraey, getrouw, heerlijck, jong, koen , bevende, manierlijck, nobel, ootmoedig,preuts, quiftig^ocmende^erck, trooftelijck, vroom, wellevende. De X. als te wrect, en de Y. en Z. als onnoodig, lullen wy voor by gaen. Camilla koft fich niet onthouden van lagchen over het A.B. C. van Leonela, enjhielt haer voor meer ervaren in iaec- ken van liefde , als fy wel felf feyd': doch eyndelijck beleedt ie tegen haer Vrou, hoe fe met een feeker Jongman van de Stadt in handel van liefde was; daer fíg Camilla niet weinig in ontftelde, - vreefende» datdit de weg mocht zijn, waer langs haer eer gevaer
tnochtloqpen. Sy vraegde haer dan, ofhaer handel verder ging «alsdeeeibaerheyt toeliet? Lcontíp^ekendevan ja:wanthetis feeker ,dat de miiHaet van de Vrouwde ièhaemt aen de Ivlaegden beneemt, welcke fiende hunne Meeftereilèn vallen, meenen te -n(ogenmifdoen met gratie en privilegie. Camilla koft anders
;niet doen, als bidden> dat Leonela doch niet fou feggen van het ?eeen haer liefde met Lotario aenging, en dat ie haer dingen foo teyrrielijck fou beftellen, dat fe geenimts tot kennis van Anfèl- * mo quamen. Leonela beloofde haerfoo te doen; 'dogmaekte hetondertuilchen Co, dát Camilla daer na wel klaerlijck fagh, dat haer vrees maer al te wel gebouwt was. Want defe eerlooiè iFeeks, nemende de ftoutheyt van haers Vrouws mishandeling, ?quam eyndelijck foo veer, dat fe haeren Minnaer openbaren toegang in het huys verleende, denkende V dat'erniet aen gele- gen was, al quam haer Vrouw het te' vernemen. Defe onge- legentheydt zijn de fonden van 'de Vrouwen onderworpen, door de welcke fy flavcn van hunne eygen Booden worden, en als gedwongen hunne fnootfte handelingen door de vingeren teïïen; gelijck het met Camilla ging: welcke, ál-hoe-wel le meermaels vernam, dat Leonela met haer Boel in een kamer· - van haer huys was, niet alleen niet kijven dorft , maer noch
daer toe uyt den weg nioft gaen , en plaets geven om hem weg te fluyten, op dat haer Man hem niet quam te verne- men. Maer fy koft hét ioo niet klaren, oí Lotario fag hem op. * -, " fcecke-
|
||||
Don QjjiCHOT déla Mancha· 269
fekeren vroegen morgenitont ten huyfen uy tgaan, en beelde fig
in > Tonder dat hy ftraks vermoeden had , een Geeft te fien: maar als hy aen fijn bedeckteli jck gaan,en fijn fluypen, gewaar wiert, dat het geen Geeft, maar wel een menfch was, nam hy yets voor, dat het bederf van hun allen fou geweeft hebben , indien Camilla het niet voorkomen had. Hy kreeg terftont het ver- moeden , dat deten menfch daar niet om Leonela (want dat wa- ren fijn minfte gedachten) maar om Camilla in gelloopen was; dewyl hy nu gelooide, dat Camilla , gelyk fe hem ligtelik was tocgevallen.alfoo ook met anderen deed,alseen VrOiiw die haar eer eens verlooren hebbende, nu nergens meer na vraegde. En het fchijnt niet anders , of Lotario moet in defc gelegenthey t al * fijn verftant verlooren hebben gehadt; want hy, ïonder eenigen redelijken weg in te gaan , of eenige matigheydt te gebruyken > en niet denckende als om fich over Camilla te wreeken , begeeft fich vol nay ver by Anfelmo , en hout hem defe redenen voor; Weet, Anfelmo, dat ik nu vele dagen agter eeri een grooten ftryc in mijn gemoedt heb gehad, poogende voor u te verbergen het geen ick u behoorde na recht en reden te ontdecken. Soo feg ik u dan ,dat de fterkte van Camilla overwonnen, en nu t'eenemael in mijn macht is» om daar me te doen alles wat ik wil; en dat ick gctoeft heb, u het te ontdecken, is alleen dacrom geweeft, omdat ick het eerft heb begeereu feeker te hebben, en willen ©ntdecken , of fy ook uyt is om my te beproeven: en gelooft oockfeeckerlijck, indien fy was die fy behoorde, eudaerwy haar beyde voor aangefien hebben, fy fou u al over lang mijn vervolg hebben ontdekt, 't welk ik op uw veríbek heb beftaan. Maar dewijl ick fie , dat fe daar in gebreckelijck is; weet ick oock,dat haar beloften,diefe my gedaan heeft,in ernft gemeent zijn, namentlijck, als gy weder eens van huysfultzyn > my te fpreeken in de kamer daar gy gewent zijt uw huylraat in te iet-» ten, (en het was ίο in der daet dat fe daar gewoon waren by mal- kander te zijn ) en ik begeer ook niet, dat gy onbedachteli jk be- ftaet u te wreecken; want de fonde is als noch niet begaan» dan alleen met gedagten: en het mag geichieden , dat ondertuf- íchen Camilla nog van meening komt te veranderen, en dat fclf die plaats haar leetwefen doet hebben.En gelyk gy altoos mijnen raet of ten deele of in 't geheel gevolgt hebt,fo volgt 'er nu een, dien ick u geven faí, op dat gy ionder bedrog, en met goet over- legd felven kont voldoen. "Veynft u,of gy voor twee of drie da-* gen vertrekken wilt ? gelijk ghy anderfintó wel gewoon zijt ·, en, ΐ onder-
.',··,f'■■ ■■■■■■',.- . -*
, f. ,.'■■' «
--■■ ■ ·'"* ■ "'■--'■■■'■ ■■■Γ--.■■■■■ ■* ■ ' , . j .
|
||||
%η0 · Eerfii Deel van
ondertuíTchen verbergt u in uw kamer, achter de tapytendie
daar zijn,of op een andere wijfe die het u goet dunkt; en alsdan fult ey met uw eygen oogen, en ick met de mijne fien, wat Ca- milla ín haer lchildt voert: en indien het foodamg is, dat het tea áetften uyEvalt in fulck eenboofheydt, weleke men eerder ¿as vreefen als verwachten, kondt gy ftiliwijgende en wi jfelyk de uvtvoerder van uw toorn, en de ftraffer van ¿de mifdaetiyn. Verwondert, opgetoogen,en verbaeft bleef Anfelmo ftaen door defe redenen van Lotario} alfo fe hem overquamen op luikeen tÜdt als hy ie minft verwacht had, dewyl hy Camilla nu alreets h eh voor verwinnarefle van defe befpringingen van Lotario, en de roem van defe glory al begoft te fmaecken. Hy bleef een goe- den tiit ftom ftaen ,· met de oogen na de grondt gellagen, londer lit óf vio te roeren; en eyndclijck borft hy uyt: Gy Lotano hebt eedaen gelijk ick van uw vrientfehap heb moeten verwachten, en in alfesfal ick uwen raet volgen : doet het geen u goet dunkt, en bewaert dat geheym ¿:·« geen gy fiet my fo onverwacht over te komen. Lotario beloofde hem fulcks: maar foo haelt was hy niet van hem gelcheyden, of het was hem leet, fo open tegen Anfelmo *e<*aente hebben,bekennende nu eerft fyn dwaesheyt, aïfo hy fich wel over Camilla fou hebben konnen wreeken, fon- der fuikeen wreetheytte plegen tegen haer en tegen haer eer. Hv vervloekte fyn rriiíverítant, en fijn lichtveerdig beiluytoon- der dat hy wift, wat middel aen te gaèn om het felve weder te ontdoen.Eyndelijckbelloot hy alles aen Camilla te ontdecken'; en vermits hem geen plaets ontbrak om het te doen, vonthy dien felven dag noch gelegenthey t daer toe, alioo hy haer alleen aentrof Sy, vindende tydt om tegen hem te fpreécken , voerde hem alderecrft defe redenen tegemoet: Ick heb, mynvnendt Lotario > een quelling in myn hart, dié my het felve fo ongeruft maekt, dat het fchynt,' dat het my in den boefem wil bariten, en dat is, om dat de onbefchaemtheyt váriLeonela fohoogh ge- klommen is, dat fe alle nacht haer Boel by haer inditonshuys doet komen, daer hy tot acif den dag by haer is,tot groot achter- deel van myn eer, by fo veer hem yemaiit op fo een ongelegen f iit mogtuy t mijn huys fien komen. En het geen my het alder^ fwacrfte valt, is, dat ik haer nog daer over niet durf beftraften, álfefvde^eheym-bewaarfter van onie liefde is, waar door iK aís gemüylbant ben,vreiende, dat daer dan yets ergens uy t voort ffl¿ koínen. In het eérfte als Camilladit tegen Lotarioleyd ,- ^eendb hy, dat fulks van haer uyt lopsheytgedaen wierc: maer |
||||
Don OyicHOT de. la Mancha. . -XÍi
fiende haer fchreyen, en andere droef heyt maecken^eh hem, bidden 6m daer ín te willen helpen voorfíen, begoft hy te geloo- vcn »dat het waerachtig was, en bleefdaer over fo ontftelt, dat het wonder was,dat hy fích felf niet aen en tafte.Evenwel feyde hy tegen Camilla> dat fe te vreden fou íyn,alfoo hy 'er in hoop- te te voorfíen. Daer op feyd'hy haer ook» het geen hy in fijn ra-, íende gramfchap gedaen, en hoe Anfelmo beflooten had, fig in fíjn vertréck te verbergen, om van daer klaarlijck te fien, wat ontrouw fy hem deed, biddende met eenen vergiffenis van fuik beftaan, en raet om daer in te voorfíen, teneinde uyt dien dool- hof te geraeken,daer hem fijn dwaesheytin geworpen had. Ca- milla bleef verbaeft en fonder gevoelen ftaenjioorende de woor- den van Lotario, φ begoft daer na met veele redenen hem te bc- ftraffen over fijn ongegront mifgevoelen, en dwaesbefbaen. Máer gelijk de Vrouwen van nature vaerdiger van verftant,io in 't goet als in 't quaer, dan de Mannen zijn,hoewel het felve haet weder in andere gelegen theden ontbreekt, had Camilla terftont een vontbedagt om het alles goet te maéken¿ waer over fy tegen Lotario iey, dat hy tegen des anderendaeghs Anfelmo op de be- ftemde plaats íou fien te verbergen, alio ie daer voordeel mcen- deuyt te halen, en gclegentheyt om van nu voorraen ionder verhindering malkander re genieten : en fonder hem haer voor- nemen geheel re openbaren, ieyd'fe hem flechts, dat,als Anfel- mo verborgen was, hy fou maecken te komen wanneer hem Leonela riep,en dat op het geen hy van haer hoorde,hy maar íou antwoorden, gelijckhy doen fou, indien hy niet en wift dathy van Anfelmo'gehoort wiert. Lotario badt haer, dát fe hem haer meening fou te kennen geven, om met te meerder feekerheydt alles waer te nemen.Ik ieg u,antwoorde Camilla,dat 'er met an- ders waer te nemen valt, als my te antwoorden, gelijk ik u vra- gen fal.Camilla wilde hem geen nader opening doen , om dat fe vreefde, dat hy,het geen fy fobequaemachte, niet goet fou vin- denen yets anders in het werk itellen,'t welk in haer fin fo goet nietiou wefen.Hier mede vertrok Lotario;en Anièlmo voor ge- vende na fijn vrint,in hetnaefteDorp,eens te moeten vertrecken, ging des anderendaeghs in ichyn ten huyfen uyt, maerinder daet verborgh fig in de kamer, "t welck hy gemackelijck doen koft,alfo Camilla en Leonela hem al willens daer gelegentheyt toe verleenden, evenwel met fulck een dntireltenis,als men wel dencken kan van een, die henen ging om fijn e^r van lit tot lit te fien ontleden, enfichteberoovenYiinföhöogcnfchat, aishy voor
|
||||
*tj2 ''Eerfie De el van
voor dcfc gcmeent had in Camilla te befaren. Camilla en Leo-
nela, nu verfeekert zynde dat Anfelmo al in fíjn fchuylplaats i\ was,gingen in het felve vertrek, daar Camilla fo haeft de voeten niethad in gefet, of fy gaf een diepe fugt, en borft in defe woor- denuyt: Dchl vrindin Leonela, fou 't nier beter zijn,ecr ik kom uyt te voeren het geen ick voor heb, en gy niet weten moogt, op datgy het my niet en belet', dat ghy deiè Ponjaert van Aniel- xno riaemt» en boorde ze door defe borft? Maar evenwel wat re- ¡ deufouh"tzyn,daticklydeniou voor de fchult van een ander ? Dit echter wenfchte ik wel te weten , wat de fnoode en overge- ven oogen van Lotario aen my mogen gefien hebben, 't welck hem de ftoutheydt mag hebben gegeven om teontdeckeneen, fulcken fnootbegeeren , tot verachting van fijn vrint, en mijn eer. Voeght u aan datvenfterXeoneïa, en roept hem; want hy fal gewillelijck daarbuyten zijn, verwachtende de tijdt om fíjn boofe begeerte te volbrengemmaar eer fal mijn wreed't,hoe-wel eerlijk, befluyt zyn voortgang hebben· Ach I Me-vrouw , ver- yolgde de loofe Leonela, wat is het dat ghy doch met dat bloot o-eweerwilt uytrechten ? Wiltgy by avontuer η felven , of Lo- tario, hét leven benemen ? Welk gy oock van beyden doet, het fal tot uw fchande en oneer gedyen. Het waar beter uw ongel yk te ontveynfen,en geen gelegenthey t aen defen troulofen te geven van hier by u te komen, en ons alleen te vinden: want, Me- Vrouw,watzyn wy anders als weekeen krachteloofe Vrouwen, en hy een fterk Mans-perfoon, die miffchien , blint van overda- dige liefde, eer gy iult konnen uytvoeren het geen gy voor hebt, u lichtelijck met gewelr fal benemen 't geen u waerdiger is als het leven.In der waerheyt,mijn Heer Anielmo heeft fotte- lijk gedaen, delen menfeh fo veel toegangs in fijn huys te geven. En Mc-Vrouw als gy hem nu al omgebrogt hebt,gelyck ick ge- loof dat gy voorhebt, wat lullen wy met het doode lighaam uit- regten?Wat wy'er mê doen zullen?antwoorde Camilla,wy zul- len 't hier laten, dat'et Anfelmo zelf begraaft; alfo het recht is , dat hy de moeite zelf neemt, om fijn eigen oneer onder de aerde te delven.' Gaetgy heen, en roept hem ; wantmy dunkt, dat de tyd, dien ik verroer met myn wraek te oeffenen, een verkorting is van de trouwe welke ikaanmijnManfchuldigben. Alde- í¿ woorden hoorde Anfelmo aan, en op een yeder veranderde hy vau gedachten: maar wanneer hy hoorde, dat fe vaftelijck had voorgenomen Lotario te dooden , wilde hy voor den dag ko- ineiijom het te beletten.Echter hy wederhiclt iich aoch,om eens |
||||
Dö« QjJicHOT de la Mancha. 273
fee fíen waer defe vrouwelijke dapperhey t,en dit eerbaar voorne-
ιήεη,ορ uit zou komen, met meening evenwel van op te paften, en alle onheil te beletten. Ondertuilet) wiert Camilla dooreen fware fwijmeling overvallen, latende fig op een bed neer facken, datdaerin defelve kamer wás; waer over Leonela wel bitterlyk bcgoft te weenen.en te feggen: och ongeluckige als ick ben 1 wat zou my over komen , indien dele kroon van alle Vrouwen , en voörbcelt van kuysheyt, my in de armen quam te derven ! met veele andere woorden meer,die niemantzou gehoort hebben, ot hyzou Leonela voor de eerbaerheyt felf hebben gehouden, en
haer Mevrouw voot een tWeede kuifche en vervolgde Penelope. Niet lang duérde het, of Camillaquam weder tot haer felf i en bekomen zijnde, feydTeftraffeiijk tegen Leonela: waarom gaet gy niet roependien trouwlooften vrieut dieonder de Soms. Gaat, loopt, roept, en brengt hem hier, opdat door uw ve"0^ ven het vyer vanmyn toorn niet komete verkoelen, en deié mijn rechtvaerdigegramfchapin dreygemehtenenveryloekm- gen verkeert. Ick ial hem gaen roepen, Me-Vrouw, zei Leone* Ia: maer eerft zultgy my dat geweer overgeven, op dat gy in mijn affijn niet en doet, 't geen oorfaeck mag geveri aen alle dié u wel Willen, om voor al hun lêvèn tè fchreyen en te klagen. Ik verfeekeru,Leonela, mijnvrindin, aiitwoorde Camilla, eri dencktniet, dat ick Lucrecia ial flacliten,die fich zelve gedooè heeft ionder gewrookeii te zijn. Indien ick fierf,fal ick niet oh* gewrooken fterven , noch zouder my te voldoen van dezen, dié door fijn ongebondeiltheyt my tot dit jammer gebragt heeft, eri dat zoo ver buiten myn ichulc.Leonela liet zich wel lang bidden* eer ie Lotario wilde gacn roepen: maereijndelijk gingzy heen; en Camilla blijvende", zey ν aft gelijck als tegen fich zelve: Lieve Godt! fou het ntétbëtërVoor my geweefl: hebben Lotario te héb- ben afgeflagen, gelijck meermaals, ionder hem in dit gevoelen1 varrmy gebrocht tehebb'en, als dat ick gereèt zou zijn om fijn Wit te doen? Voorfekér het had beter geweefl: j maar alsdan fou ik my niet gewroken, noch deeer van mijn Man Voldaan hebben, indien hy'er fogoet koop af gerackte. Dat de verrader met fijn leven boete hetgeen hem fijn fnoode luft heeft doen bé- ftaan ; en de wèrelt weéte, dat Camilla niet alleen haar getrouw- heyt aan haar Man bewaren, maar ook wreken kan áandie het hert heeft dcielve te belagen'. Evenwel geloof ik, dat het noch beft zou fijn Anielmb de zaak te kennen te gëvemma^rwatZöyw jhetalzijn? Ick heb het immers al voor lang henrih mijn brief |
||||
Z74- Eerfle Deel van
te kennen gegeven; en ik geloof, iyn al te goet vertrouwen van
defen fchoonen Vriendt fluyt hemde oogen. En om dewaer- heyc te leggen, het geen ick nu bevind, fou ick zelf voor eenige dagen met gelooft hebben , noch konnen gelooven , indien fyn giften, gaven , klachten en tranen my de zaeck niet verzeeckert hadden. Maar waerom maek ick al dit overleg by my ièlve ? of heeft nu een dapper voornemen yemandts racdt van nooden ? Neenwaerlyck. Weg met den verrader, en geluck tot mijn wraek:laet den fchelm inkomen, laet hy komen, en blulTen met fyn bloedt mijn rechtvaerdige toorn, daer kom'ai dat wil. Sui- ver kom ick tot het geen den hemel voor my gefchickt heeft, en zuiver fal ick'er uit komen, al was ick al van den hoofden tot de voeten in mijn eigen eerbaer bloedt, en dat onzuiver van dien verrader, gedoopt. Met deiè woorden ging zy vaft de kamer over en weer, met het blopte geweer in de handt, maeckende fuik een verwoeden Ichijn door naer groóte fchreeden, dat nie- mand,die haer geiien had, anders fou geoordeelt hebben, of zy was van haer finnen of gedult berooft,en dat het niet een teedere vrouw,maereenwanhoopenden ruffiaenwas. Aldcfedingen zag Anièlmo aen, flaende achter de tapijten, en bleef daer over op het alderhoogfte verwondert, ja achte fich alreets, van het geen hy gehoorten geiien had, ten vollen voldaen, wenfehende, dat Lotario niet binnen quam, als vreelënde inderdaedt voor cenig onheil: en fynde nu in de gedachten om fich te openbaren, en fijn waerde Bruydt te om hellen, en alles te ontdecken , hielt hy fich noch op, alfoohyzag, dat Leonela met Lotario aen de hand binnen quam. Zoo haeftals hem Camilla zag, maeckte Γγ een groóte ftreek met haer ponjaert opdeaerde voor hem, en voerde hem te gemoet : Let op hetgeen ickuzegh, Lotario: indien gy u onderwindt over die ichreef te komen , die gy daer fiet, en my te naederen, zult gy met de eerfte tree, die gy doenfult, d-eiètpunt door myn hart doen gaen* En eer gymy antwoort, wil ick, dat gy noch eeniee woorden van my hoort; en daer na antwoord het geenu wei-gevalt. Voor eerftvraegh icku, ofgy mynman Anfelmowelkcnt ? en wat gevoelen gy van hem hebt ? Ten anderen vraeg ick u, ofgy my kent ? Ant- woordt my daer op, enontftelt u niet, noen bedencktu niet langh : want defe vraegen brengen hun antwoort met fich. Lotario was lbo bot niet, of, zedert dat hem Camilla be- laft had haer Man in de kamer te verbergen, hy bedochc terftont wat 'er gaende was, en wat hem te doen ftondt; waer
|
||||
Don QuicHOT déla Mancha. 27$
waer over hy íoo aerdig met haér fpeeldè,dat fe met huhbeyden
defe leugen voor íuiv'cre waerheyt deden doorgaen. Hydan antwoorde Camilla op deíe wijfe:Ik denck niet,fcnoone Camil- la-, dat gy my geroepen hebt om my dingen afte vragen, die foo ver van de meening iijn,waer mede ick hier ingekomen ben, indien gy het niet en doet om uitftel re winnen van de gunil·, die gy my belooft hebt, om dat gy weet, dat uytgeilelde min meer verlangen baert. Maer op dat gy niet denckt, dat iku antwoorc onthouden wil, fo feg ick, dat ik uwMan Anfelmo wel ken, en hy my, en malkander gekent hebben van onfe kintfe jaren af, eii wil niet latente icggenhet geengy ielf weet van onfevrient- fchap,uit fchaemte,die ik mogt hebben,ovet het ongelyk dat ik hem doe,of,om beter te feggen, de groóte liefde my doet doen :, die vergiffenis verdient van nog grooter mifdaden. Ü ken ik, en agt u ίο veeljja meerder dan Anlelmo; en voor minder genot,als het uwe is, iou ik ni*t onderftaen tegaen tegen de heylige ban- den vanvrientichap, die nu door fuik een geweldigen vyaut,als de liefde is,gebroocken en gefchonden zijn.Indien gy dat belijd, antwoorde Camilla,dodelijke vyant van al hetgecne dat gereg- telijck verdient bemint te fyn, met wat aengeiïeht durf t gy ver- fchi}nen voor die, welcke gy weet de ipiegel te zyn, in dewelc- ke iieh deièn fpiegelt, dien gy weder tot een fpiegel behoort,tc februycken,wetende,met hoe weynig reden gy bem dus fwaer-
/k beledigt?Maet ach lacy,ongeluckige als ik ben! wat onvoor- iigtigheyt (oneerbaerheyc wil ik het niet noemen) mag het ge- Weert fyn, welke u tot defe koenheyt verooríáekt en gemoedigt heeftïSo niet,fo fegt my,verrader,wanneer ik u oyt op uwe vra- gen befchey t heb gegeven, of met woorden of met tekenen, het welk in u eenige hoop fóu konnen verwecken? wanneer uw min- nende redenen door de mijne niet beilraft en wederley t zijn y en dat met de hevigheydt die fé verdienden ? wanneer uw belof- ten en gaven vanmy of gelooft of aengenomeü fyn geweeft ? Maer om dat my docht, dat yemandt ionder hoop niet langh minnen koft, heb ick foo langen tijde uw vervolg verdra- gen; cridaerom wilickmy deftraf aendoen , dieuwmildaet verdient heeft. En op dat gy oordeelt (zijnde ick foo wreet te- gen my felve) hoe ick tegen u behoor te fijn , wilickuhier hemen tot getuygen van de off erhande, die ick meen te doen aendebdedigdéeervanmyn eerlijcken Man, vanu gefchon- den op de ihootfte wijfediehetumoogehjckis, alsöock ván my, ter oorfaeck van 4e kleene forghdie ick heb gehadt oirt ,«, ■ S a, dciè |
||||
27° Eerfie Veel van
diegclegentheytte vlieden, indien ikuanderseenigegegeven
heb, om uw boos voornemen te begunftigen, en te wettigen» Ik feg wederom , dat het vermoeden van door myn achteloos- ■Jaeycaanu eenige ftóutheydtgegeven te hebben, het meefteis datmycjuek, en het geen dat ik met myn eygen hant ftraffen wil: want andere beul fou myn fchande te openbaarder maken, Maar eer ick daar toe kom, wil ick my wreken» en wrcekende iterven, met my nemende voor het groóte gerecht de ooriaak van myn wanhoop. Ditgeiegt hebbende, vliegt fe met een on- gelooflycke vaerdighcyt, en net bloot geweer,Lotario toe, met iülcke teekenen van hem het felve in het hart te willen planten, dat hy felf in twyffel was,of het gemeent was of niet,aliö hy ge- nootfaeckt wiert fijn uyterfte kracht in het werck te ftellen tot 'berging van fijn leven tegen hetgewelt van Camilla, dieíbo natuerlyckwiííteveynfen, dat iè fich niet ontfag (fiende, dat fe Lotario niet koft wonden , ofveynfende niet te konnen) haer. cygen bloet te gebruycken, omhaerfhoodeloosheyt eenvcrw tegeven:want weder in deie woorden uy tbarftende (dewyl myn lot myn rechtvaerdige begeerte niet geheel wil voldoen, fal het my evenwel van een gedeelte niet berooven) deed ie fo veel met worftelen, dac fe de hant en de ponjaert aen haer eygenborft kreeg, gevende fich naer de ilincker ichouwer toe een kleene wond, en fich daer overlatende gelyk als van fich ièlve vallen. Xeonela en Lotario ftonden opgewogen, niet wetende wat den- ken van deíen handel, twyíeiendc doorgaens, of het ernft of veynfèn was: maer fiende Lotario Camilla ter aerde, en in haer bloedt gevcrwt, liep hy vaerdig toe, en nam haer vol verbaeft" heydt den dagg'uy t de hant. Doch merckende de kleene wond', iette hy de vrees aen een kant, en verwonderde fich op nieuw over de loosheyt van Camilla; en om daer by te.voegen het geen hem roeftont, beilont hymê een jammerlijck klagen te maecken over het lighaem van Camilla, gelijck of fe doot was geweeft, werpende veele vervloeckingen over fich iclven, als die de oorfaeck van defe onheylen was geweeft. En gelyck Jhy wift, dat Anfelmo hem hoorde, íeyd' hy juyft 'fulcke woorden, ah meer ftrekten tot Anielmos nadeel, dan dat van Camilla. Leonela nám haer in haer armen, en íeyd' haer op het bedde, biddende Lotario, yemandt te gaen foecken , die Camilla hèymclijck mocht genefen, en vraegende hem met eenen raet, wat men beft over dit werek aen Anfelmo fou %¡gcft > indien hy by geval eer te huys cpam als fe genefc» was. " H7 |
||||
Don QüicHoT· de la Mancha. 277
Hy antwoorde, dat fe feggen zou 't geen haar wel geviel, alfoo hy haar in defe gelégentheydt geen raetwift te geven: alken- lyk vermacndc hy haar het bloet te ftelpen, alfoo hy meende te gaan daar hem geen menfchen zagen; en toonendc groóte quel- ling te hebben1, begeeft hyfich terftonttenhuyzenuyt: maar buy ten zynde, liet hy niet af fich te kruyflen en te fegenen over deze loofe vont van Camilla, en de aerdige veynfing van Leo- nela. Hy bedacht vorders, hoe iïch Anielmo nu iou bedne- gen , beeldende fich in een tweede Porcia tot een Vrouw re heb- ben ; en kreeg het meefte verlangen ter werelr, om zich bey- denbyeentefien, en den loogen re famen te belagchen. Leq- nela nam het bloed van haar Me-VrouW weg, 'twdekpasio veel was, als om hun bedrog te verwen ; en wallenende de wonde met een weynigh wijn , verbont de fel veten belten dat fe koft, leggende iulke dingen ondertuíTchen, dar ie alleen fouden genoegfaem zijn geweeft om Anfelmo de iaeck te doe» voorwaar opnemen, al was'er anders meteoor gegaen, en te verteeckeren , dat hy alleen het bcelt vanfuyverheydtin, fijn gewelt had. By defe woorden voegde oock Camilla ν nu by fich felve gekomen , de haren , noemende fich kleenhar- tig, en kleenmoedig, latende defe bequaamhey t voor by gaan om fich te berooven van dat leven , 't geen haar foo tegen was. Sy vraegde Leonela raat, of fe al delen handel tegen haar he- ven Bedgenoot fou feggen, oí niet h die haar nea, mets daar van te feggen, alfoo hem het felvc in ftaat fou ftellen om fich over Lotario te wreeken, 't welk niet fou konnen gelchieden fonder merkelijck gevaar, en dat een verftandige Vrouw a e gelegentheden tot iulcks uyt den weg molt weeren. Camilla liet fich défen ract wel gevallen, en beloofde de felve te volgen, doch dat men in allen gevallen bedencken moft, wat men An- ielmo mocht wijs maecken omtrent defe quetfuer, die hy wel haeft fou gewaar worden: daar Leonela op antwoorde, dat ly niet fou konnen liegen , al wilde fy fchoon. En ick voor my^ zey Camilla, fou geen loogen konnen ftaan houden, al molt het my het leven koTten. Derhalven , indien wy 'er geen uyt- komft anders in fien , fal het beter zijn ue rechte waarheydt te fessen , als dat men ons op loogensbcvint. Stelt u maer geruit, Me-Vrouw, antwoorde Leonela, tuflehen nuen morgen ial ik my wel vorder daar op bedencken s en zynde de wonde, daar ie is,fult gy fe wel konnen verbergen,dat fe van hem niet geilen en wort: en den hemel, hoop ik,ial onfegoedemeening beguniti- S 3 £eu'
|
||||
"j
|
||||||
278 Berfli' Deel van
gen.Steltumáer geruft, Mc-Vroaw , en £« uw ontftejiems ter
neder,op dat raijnHeer u in fuik een ftanr niet en vint,en laet my met de reft begaen , en hem die altoos de goede menino helpt Anfelmo luyflerde feer aendagtig na dit treurfpel,daer de fchen- ftis van fijn eer fo levendig in wiert vertoont, *t geen 20 aerdig Uy, Kbeelt wiert, dat hetgeen verfiering, maer de rechte waer- iteit fcheen tezijn.Hy verlangde ieer naden donkeren gelecrent- heyt om uyt fijn fchuylplaets te geraken,en na fijn lieven vnnt te gaen , om fich met hem te verblijden over de koftelijcke peerei, die hy in de kuyshey t van fijn Vrouw gevonden had. Camilla en Leonelagaven hem ook wel haafl goede gelegentheydt daar toe,in voegen hy,bec¡uamelijk uytgeraekt, terftonc na fijn vrint Lotano ging ; en hem eyndelijk vindende, waren de om hellin- gen oneyndig diefe malkander gaven, benevens verfcheydc woorden van groot genoegen , die hem Anfelmo voorhielt: alle de welcke Lotario aenhoorde, fonder wareteekenen van blijde fchap te konnen geven,aIio hem geftadig voor oogen ftont, hoc feer fijn vrindt bedrogen was, en hoe ongeregtelijk hy hem ver - ongehjkte. En hoe-wel Anfelmo fulcks wel merkte, namhy het daar voor, dat hy Camilla foo gewon t had gelaten, en'er de oorfaek van was geweeft. Eyndelijck fey hy hem onder an- dere redenen , dat hy met bekommert fou zijn over de faeck van Camilla, alfoo buyten twijftel haar wonde kleen was, dewijl femet hun beyden voorgenomen hadden de felve voor hem te bedecken, en dat hy derhalven niet te vreefen had, maar fich al- leen met hem over fijn goet geluck te vermaecken, 't welck hy door fijn getrouw beleydt had verkregen, verfoeckende vorders vaerien met hem tot lof van Camilla te maecken, welcke hy aen de toekomende tijden wilde mededeelen, en eeuwig maeken. Lotario prees daar in fíjn goede meening, en beloofde hem van fijnent wegen dáár m na vermogen te helpen. Met defe woor- den , en defen handel, bleef Anlelmo foo fmaeckeliik bedrogen, als 'eryemánt Ín de werclt mocht zijn , gaende na fijn huys , en lijn heve Camxlla,als tot het werektuyg van fíjn glorie. Camilla onthng hem in ichyn met een getrocken weien,maar in der daet met eenlagchenc hart. Defe bediriegery duerde noch eem*e da- genoot dat ten eynde van weynige maenden de Fortuyn h?ar rac om wende, en de böosheydt naecktelijck voor den dag quaro, wanneer Anfelmo fijn dwafenieuigieiigheydt het leven kofte. |
||||||
Het
|
||||||
Don QuicHoT dek MvMch a. 279
|
||||||
Het XXXIV. Hooft-ftuck.
Daer een endt gemaekt wsrt van de Gejchiedenis van de fchadelijcke
Nieusgierigheyt, en een verhael van het noreeáe gevecht van Don jQuichot met een groeten heren Sqck met Wijn- tint. DAer was nog maer weynig overig te lefen van dcíe Gefchie-
denis, wanneer Sancho Pance met alle macht uyt de ka- mer,daer Don Quichot iliep, quam geloopen , roepende en tie- rende : och, gy Hecren help, och help,komt doch mijn Heer te hulp,alib hy daar de harrfte ftrijdt aengevangen heeft, dien ick mijn leven oy t geficn heb. Ick heb hem daar den Reus,de vyanc van de Princes Micomicona,fulk.een brus fíen geven,dat hy hem de kop glat of gehouwen heeft, als of't een voofe raep was ge- weeft. Wat fegt gy, Sancho (vraegde de Paftoor, houdende op van lefen)lijc gy wel by uw finnen?hoe drommel kan dat wefen, daar den Reus meer als twee duyfent mijlen van hier is ? Hier op hoorden fè eeq groot gedruys in de kamer van Don Qui- chotjdaar de Ridder vaft riep: Sta vaft,gy fchelm, gy gewelde- naar, hier heb ik u , en hier lal u dat groóte ílagzwaart niet veel helpen. En het fcheen, oí hy vaft groóte ílagen tegen de muer gaf.Waar op Sancho weenblijft gy nog fitten luyfteren,en loopt gy niet om te helpen?hoe-wel ik loof,dat* et niet van nooden fal zijn; alfoo ik meen, dat dien Reus het fpek al weg fel hebben* en henen is, om reekening te doen van fijn boosheyt: want ick heb het bloet felfoyer de vloer fíen loopen, en het hooft fien leggen, datfogrootis, dat ick het niet over vademen kan, gelijkeen groóte Wijnfack. Ik wil my laten hangen,fey daar op de Waert, op vliegende,fbdefenDonQuichot,ofDon den Duyvel,daar niet meteen van deleêre Sacken metWijntint doende is:want dat fal voorfeker het bloet wefen, daer defe vent van feyt. En daer mê hy na de kamer toe , en al de reft agter aen, en vonden daer Don Quichot in devreemftegeftaltenis van de werelt, ftaande in hec hemt, dat fo volflagcn nieten was,of het liet hem van voren ecu goet deel van de dyen ongedekt, en van agteren was het nog wel fes vingeren breet korter. Sijn beenen waren lang en mager,vol hayr, en niet feer fuyver aen te fíen. Hy had een fmeerige roo muts op fijn hoofc,dien hem de Waert geleent had. Om de flin- ker arm had hy de deeken van het bed gewonden. ïnderegter had hy fijn bloot geweer, daer hy vafl me floeg en fmeet als een S 4 yyant,
|
||||||
**.'.'■■' ./
|
||||||
2.8ο Eerfle Deel van
vyant,aan alle kanten, roepende en tierende,als of fiy in der daet
met den eenen of den anderen Reus gevogtenhad. Maar het beft was'er van, dat lijn oogen noch toe waren jwant de goede Man was nog in ilaap, dromende alleenlyk dat hy met den Reus befig was (om dat hem dele togt en dciè avontuer Γο geweldig ia het hooft lag te fpeelen) 't welkeen van de leereSacken ofVlef- ien met Wyn-tint,die de Wgart daar vol had ftaan,moil ontgel- den,die hy, in plaats van den Reus , de kop kloofde, dat 'er hec 100de iwarte blöet uy t liep, waar door de heele kamer vol Wijn lag:'t welk de Waart iïende, wierthy daar over foo dol, dathy Don Quichot te lijf reedt, gevende hem fulke treffelijke vuyft- ilagen, dar,íb Cardenio en den Paftopr daar niet ruifchen waren geloopen,hy de dood van defen Reu» wel ftrengelyk gewrooken fou hebben, EnnogwierdDon Quichot niet wacker,tot 'er tyd dat Meefter Klaas na de put ging,daar een emmermetkout wa- ter putte,en den armen ftrydenden Ridder over her lyf goot; hec welk hem terftontde oogen opende3even\vcl Co niet, dat hy tcr- ftont koftbemerken, i η watgeftakenis hy was. Doro rhea.íi ende Jioe kort endun Don Quichot gekleet was, wildeniet inkom en, om hetgevegt van haren Kampioen te Gek. Sancho ging onder- tuíTchen het hooft van den Reus foeken de heele vloer over ; en alshy 'tnieten vont,'feydehy : Nu weetikeerft, dat het al too- very is,'t geen hier in dit huy» gefchiet;want dit is de ièlve plaats daar ik dé andere reys foo elemcats flagen kteeg, fonder dat ick wift, waar fe my van daan quamen : en nu kan ik dat verbrodde liooft niet vinden,dat ik met myn eygen oogen heb fíen of hou- wen,en het bloet Iprong 'er uy t als een fonreyn. Wat Moet, wat fbnteyn,iègt gy alfvyand Gods,en fijner Heyligen,ièy de Waert) üetgy niet, gy beeft als gy zyt, dat het bloet, daar gy van raeft, niet anders ís als de Wyn-tint, die vaft langs de vloer dryft ? Ik wou , dat hem dit en dat haelde, die de vaten ín ftucken gehou- wen heeft.Ik weet úniet reieggen,fey Sancho,als, fo ikvaftdit hooft niet en vind,dat ik 'er of ben met mijn Graeffchap. Aldus, was Sancho fümmcr ontwaekt, als fíjn Heer flapende: foo fpeel- den hem defè beloften in het hooft. De Waart meende dol te worden om defe woorden van Sancho,en de fotte daden van fijn Heer,en fwoer, dat het fo niet fou gaen als de andere keer, wan- lieer ie heen gingen fonder betalen¿maar dat iè 't nu tot een duyt toe louwen opleggen en goet doen , fonder dat haar wetten van de Ridderüchap hen eenig voordeel fóuden doen.Ondertuffcher^ ^ielt de Parfoor Don Quichot de handen yaH-,welke geloo.yende |
||||
Όοη QjüiCHOT dek Mancha. 3,81
dat hy nu de avontuer had ten eynde gebragt, voor de PrincefTe Micomicona op fijn knien viel>mct defe woordeiv.Gy moogt van nu voortaen,DoorlugtigcVrouw,geruft leven,Tonder vrees voor ditWanichepfel ·, en alsnu ben ik mede ontflagen van de belof- ten , daar ik mede aan uw Hooghey t verbonden ben, alfoo ik de felve door de hulp des hemels en haar,door wie ik leef en fweef, ten eynde toe volvoert heb. Heb ik het u niet gefeyt?fey Sancho, hooiende deie woorden, hoort nu felfof het waer is of niet. Ick ben niet dronken wat me ichortrmyn Heer heeft den Reus al on- der de voet,en ik myn Graeffchap in myn hant. Wie fou fig niet dootgelagenen hebben over deie fotterny van Heer enSchilt- knaep ? Evenwel de Waert koft fig van lagchen onthouden, en wenfehte le vaft bey te gaar voor luit feiten. Eyndelijk , fo veel deed Meefter Klaes, Cardenio , en den Paftoor,dat fèDon Qui- chot weder in fíjn bed kregen, die weer in flaap viel,alfo hy dap- per vermoey t was.Sy lieten hem flapen,en gingen na het portael van de Hetberg,om Sancho wat te vertrooftenjOver'tmiiien van 't Reufenhooft;hoewel fe meer moeyte hadden met de Waardin teftillen , dié fchief rafende was om het verlies van haar Wij η, roependeen tierende:deuur, de dag, de ftont, moet vervloekt weien , dat my deien verbrodden dodenden Ridder iivhuys ge- komen is.Ik wou,4ar hem de beenen gebrooken waren,doenhy eerft fijn voet binnen myn deur fette. De andere reys ging hy ilegts deur met een nagt-teering voor Meefter, Knegt, Paerten Ezel, leggende, dat hy een dooiend Ridder was (dat hy dooien moet fo lang de werelt ftaet) en derhalven niet gehouwen een duyt te betalen,om dat fulks hier of daar gefchreven ftont ¡maar nu komt het nog veel fchoonder: en daer by komt nog dien an- deren Heer, leent my mijn goet af, en brengt het halfbedurven weer.Doch aldermeeftmoèytmy mijn Wijn,want ik weet foo wel als ik leef, en daar fweer ik op, dat hyder me niet voor goet doen fal willen: maar hy fait men evenwel tot een penning toe betalen,hiet ik anders fo als ik hiet. Defe en diergelijke redenen meer braeckte de Waardin uy t, geholpen door Maritornes. De Dogter fweegftil,en lachten'er fomwylen eens om.Maar de Pa- ftoor ftelde fe al temael te vreden, beloovende alles te voldoen,ίο wel de Vaten als de Wijn, en voornamentlyk de fchade van haar Kocftaert,alfo fe daar ook fêy ichade aen geleden te hebben.Do- rothea vertroofte Sancho Pance vaft,feggende, dat, foohaeftals blijeken iou, dat fijn Heer den Reus had omgebragt, fy hem (wanneer fevredigh in haar Kijck fou gekomen zijn) het befte S 5 Grae£i
|
||||
2.%2 Eerfle Deel van
Graeffchap ibu vereeren,dat'er in het Lant was. Hier mede ver-
trooile fig Sancho Pandeen verièkerde,dat hy het hooft van den Reas had gefienjen tot teeken,Wift hy nog te feggen, dat hy een langen baerthad tot den middel toe, 'r en waer,ieyd'hy,hetalte- mael weer tovery was,gelijker dit huys vol af is. Dorothea fey, dat iè 't geloofde, en dat hy onbekommert fon zyn, dat hy heb- ben iou wat hy begeerde. Een yder dan aldus geftilt iïjnde, wil- de de Paftoor voortvaren met fijn leien; alfo hy iag, dat de Ge- ichiedenis haeil uit was.Cardenio,Dorothea, en al de reit verfog- ten hem daer toe, welke,om hen te wil tczipi,aldus voortvoer, Anielmo dan over dit genoegen,dat hy door dit bedrog geno- men had, leefde een leven vol van vreugt; maar Camilla toonde met voordacht een quaetgelaetaenLotario, om Anielmo noch meer te bedriegen: en om noeh verder te gaan, verzocht Lota- rio verlof aen Anielmo, om fíjn huys te mogen fchouwen; alibo hy klaerlyk aen het gelaet van Camilla iag, dat haar fíjn komen niet aengenaem was. Maar de bedrogen Anfelmo feyd'hem,dac hy fulksgeenfints fou toeilaen: en aldus was Anielmo op duy- fentderhande wijfen dewerekmeefter van fíjn eygen oneer, meenende te zijn die van fijn genoegen. Leonela ondertuifchen, iiende de vryheydt, welcke fy door het miidrijf van haar Me- Vrouw verkregen had, vervolgde haar hoeren-handel ionder fchaemteof omfien.'t Gebeurde eyndelijk op feekerennacht,dat Anielmo yemand hoorde gaan in de kamer van Leonela-, en wil- lende ingaan,om re fien wie daer was,voe!de hy,dat hem de deur wiert toegehouden,'t welk hem met te meer kragt deed werken om in te komen,doende fo veel,dat hy fe eyndelijk open kreeg. Open zijnde, fag hy een menfeh doorhetvenfterop^eftraet fpringenjen willende toe loopen,om hem te kennen en te agter- halen,kofl hy nog het een nog het ander,doen alfo hem Leonela om het lyf viel, fcggende: Stelt u ter neer, mijn Heer , ontilelt u nie't,en vervolgt doch niet den genen die daar fprinptjwant hy is myn,het is mynBruydegom. Anielmo wildefulks niet geloove», maar, blint van raferny , trok fijn geweer, willende fíjn leet op Leonela verhalenifeggeude,dat fy hem de waerheytfou leggen, ofdathy haar fou vermoorden. Sy , vol van ichriek, bad hem ootmoedelijk.haar niet te dooden;alfo ie hem dingen van meer- der belang fou feggen , als hyfíchkoír inbeelden. Segthetmy terftont, hervatte Anfelmo, of zo niet, fozijtgy doot. Voor tegenwoordig fou het onmoogelijck zijn, antwoorde Leonela, want ick ben re feer ojititelt: laat my hier tot morgen , en alidan . / fule |
||||
Dom Quichot déla Mancha. 283
fult gy van my hooren 't geen u fal doen verwonderen. Ondcr- tuflchen verfekert u,dat hy ,die daar te venfter is uitgefprongen» een Jonkman van défe Stadt is, die aan my verlooft is, Anfelmo ftelde fig hier mede te vreden,en befloot de tydtuyt re wachten; alfo fijn minfte vermoeden was,yets te fullen hooren dat Camilla íou aengaan, als van wiens getrouwheyd hy nu genoegfaem ver- feekert was. En daar mede begeeft hy fig ter kamer uyt, latende Leonela 'er binnen beflooten/haar feggende, dat fe van daar niet fou komen, voor dat fe hem fou gefeght hebben het geen fy be- looft had. Terftont begeeft hy fig by Camilla, die hy al fijn we- dervaren te kennen gaf, en hoe Leonela hem wonderlyke dingen had belooft tefeggen. Of fích Camilla hier over ontitelde, be- hoeft men niet te vragen ; alfo fy terftont wel vermoede, wat het wás, dat Leonela feggen iou, ionder fo veel moets te heb- ben, als het felve uyt te wagten. Dien fel ven nagt, wanneer haar dogt dat Anielmo wel vaíí in flaap was, packte iy haar befte ju- weelenbyeen , beneffens eenig geit, en fonder van yemant ge - hoort of vernomen te zijn, begeeft fig ten huyfen uyt, na Lota- rio, dien fe al den handel verhaelde,biddende, haar te bergen, of dat hy met haar wilde weggaan, daar fe van Anfelmo bevrijt rnogten zijn. De verbaeftheyt van Lotario , over dit verhael van Camilla, was foodanig,dat hy haar niet een woortkoft antwoor- den, en nog veel minder verftaen tot het geene Camilla van hem begeerde. Eyndclijk befloot hy,Camilla in een Kloofter te bren- gen, daer fijn Sufter Priorinne van was. Ditftont Camilla toe j en met fulck een vaerdigheydt, als de faek vereyfehte, nam haar Lotario<en bragt fe in het Kloofter by fijn Sufter: en hy vertrock ook ter Stad uyt,ibnder regens yemand te feggen,waar hy ging. Soo haeft den dag gekomen was,begeeft zig Anfelmo, fonder te merken, dat Camilla η iet by hem lag, door de groóte begeerte die hy had om dit gehcym te weten, ten bedden uyt,en na de ka- mer,daer hy Leonela in gefloten had:dog de felve opcnende,vonc daar geen Leonela,maar wel een koorde aen de venfter geknoopt, een klacr teeken dat ie daar door uy tgefprongen was. Hy keert daar over feer bedroeft,om het felve aan Camilla te feggenrmaar haar vindende nog in haar bed,nog in het geheele huy s3bleef hy meer doot als levende. Hy vraegde fijn dienaers na haer: doch niemant koft hem tael ofteecken'ervandoen. Maar fijn ver·- baeftheyt wiert te grootere hy overal fijn kiften en koffers o- pen vont,en dat het meeftendeel van fíjn Juwelen weg was. wan- neer hy begoft te mcrken> wat 'er gaende was. En alio, fonder • zich |
||||
2?4 Eerfle Deel van
zich vorder te kleeden,begeef, hy fích vol hartfeer en droef heyt
na fíjn vrint l,orario,om hem fijn leec te klagen:doch als hy defen ook iiiec en vont, en fijne dienaers feyden, dac hy dien nacht piet in huys was geweeftmaar in de voornacht uyt gegaen,neme!nde eenig geit met zich,meende hy fíjn verftant te verheien.En daar pp fíen weder na huys begevende, vont hy hèt fèlve ook ledig van Knechten en Maagden,fonder dat'er yemant overgebleven was. Hy wift niet,wat te denken,oi te doen, fiende fích íbo in een οοτ' f enblik fonder Vrouw,fonder Vrint,en fonder Dienaars, van den
emel, gehjek her fcheen, verlaten , en ('t geen het ald'erílimíle was) fonder eer , allbo hy door de vlucht van Camilla de felve ongerwijffelt verlooren hadfEyndeiijk nam hy voor fích, na fíjn Vrint inhet naelteDorp tegaen,daar hy geweeil was toen hy de gros! van fíjn verderf leyde. Hy üuy t de poorten van fíjn huys, ichnjt te paerdf,en mer groot hartfeer begeeft fíeh op weg:macr nauwelijks was hy ter halver wege,wanneer hy fích genootiaekt vont af te ftaen , fíjn paert aen een boom te hinden , en fích daer onder telaren ter aarde vallen,geiende fulke jammerende fuch- ten,ei» droevige klachten van fich,dat een fteenen hart daar doot fou bewogen hebben geworden. Alfoo bleef hy daer tot dat het begoft donker te worden , ter welke tijdt hy een Man te paert Yan Florencen fag komen,welcken hy, nadat ie malkander ge- groet hadden, vraegde, wat nieuws'er binnen Florencen was? Den ander antwoorde , het vreemftedathy van fijn leven ge- hoort had, namentlijk, dat Lotario, die groore vf int van Aniel- mo,defen nacht met fíjn Vrouw was doorgegaan,en dat de fel vc Anfelmo niet te vinden was. Al deiè dingen, vervolgde hy , zijn door een Dienftmáegt van Anielmo voor den dag gekomen, die defen fel ven nacht van den Stadtvoogt gevonden is, latende iïg met een koorde ten veniteren uy t.Ik weet eygentlijck niet, hoe de iaek is toegegaan: ioo veel weet ik te feggen,dat'er de geheele Stadt γοΐ van is,en een yeder fich verwondert over de breuk van fuik een groóte vrintfehap. Weet men den weg niet, vraegde Anfelmo.die defen Lotario met Camilla is in getrocken ? Ik'ge- loof wel neen,antwoorde den ander,, alibo de Stadtvoogt alreets veel moeyte gedaan heeft om hem te Toeken.Het gae u wel,mijn vrint,ièy Anfelmo.Den Heer behoed' u,fey den ander daar weer op,en reed daar mede fijns weegs. Met fuik een droevigen tijding fcheen Anfelmo niet alleen fíjn verftant, maar felf fijn leven, te willen verliefen. Hy ftondtop, foogoed als hy kofl:, en quam ienhuyfcn Yan fijnen Vrindtj die alsnoch van fijn ongval niet ■ se-
|
||||
Don QuicHOTde la Mancha; z^f
σ-choort had ; maar fíende hem in zulk een gedaante komen, oordeelde hy wel, dat hem ecnig groot ongeluk overgekomen was. Anfelmo verfoeht terftont, of hy hem gel'iefde in fijn ka- ^net te brengen,en papier en inckt te beítellen;'twelkgeíchiedc: latende hem vorder een yeder alleen,il uitende zelfde deur toe, dewijl het hem zoo geliefde. Hy aldus alleenig zijnde, wierc door zulk een droefhèyt en weekhartigheyt overvallen, dat hy klaarlijck bemerkte , dat fijn leven ten einde was; weshalven hy voornam de oorzaak van fijn vreemde doot op het papier te fteh- len: doch beginnende te fchrijven , is hem den adem, eer hy ten eyudekoft komen,ontgaen·, en hy liet het leven tot een roof van de groóte droef heyt, daer hem fijn onnöodige nieuwsgierig- heyt toe gebracht had. Ondertuffchen den Heer van het huys» fiende dat het begofl: laet te worden·, en dat Anfelmo niet riep , verftoute fich binnen te gaan, om te fíen, hoe 't met hem was, daer hy hem vontmet het halve lichaem op het bedt, en mee de andere helft op een fchrijftaeff eiken leggen'}met den mont voor over,op het papier,hebbende noch de pen ín de hant.Dèn goeden Heer quam by hem, na dat hy hem geroepen had, eri,fiendé dat hy geen antwoort gaf,nam hem by de hanr,doch voiit hem koiït en doot. Hy bleef verwondert en verbaeft ftaen, en riep terftont fijn volkby een, op dat ie mochten ooggetuygcn van dit ongeval zijn. Eyndelijck vindende hetgcfchrift,las hy hetielve, 't welk aldus luyde. Een dwafe en fotte begeerte heeft my het leven be- nomen. Indien de tijding van mijn doot ter ooreu van Camilla komt,foo wil ik,datfeweet,dat ik haer haerfchult vergeef;al- foo fy niet gehouden was miraeckelen te doen; noch ik reden had om de felve van haer te begeeren ofte eyfehen. En dewijl ik aldus de werkmeefter van mijn eygen oneer ben geweeft, héb ik niet waerom.....Soo ver luyde het gefchrift van Anielmo; waer uyt men genoeg koft befpeuren , dat hem daer het leven met de kracht ontgaen was. Des anderendaegs deed defen Man deie droevige tijding aen de vrienden van Anfelmo weten, welke nu al fijn ongeval verftaen hadden,en het Kloofter wiften, daer Ca- milla gevlngt was,in fuik een gcilalteom wel haeft haer Man te volgen, niet foo feer over de doodt van haer Bed-genoot, als wel over het affijn van Lotario, Sy fcy , dat, al hoe-wel iy weduwe was, íy des niettemin in het Kloofter wilde blijven,en Geeftelijk worden. Eyndelijkquamnaeenige tijdtde tijding, dat Lota- rio in een flag was gebleven, dien omtrent die tijdt den Heet van Laiitrccn a©» den Groenen Gapiteyn Gonzalo ïcc* |
||||
■«■ÌÇçÇÇÂÊÇÏÇ
|
|||||
a§6* Eerfte Deel van
nandes de Cordova ín het Koninkrijk van Napels gclevcrt had,
daer defen ellendigen fig heen had begeven. Als Camilla dit ver- ftaen had, nam te terftont het geefteelijk kleed aen,en ftierfna cenige dagen, van enckel harcfeer en quelling. Sodanig was hei eyndc van deiè ongelukigen , voortgekomen uit een dwafe be- geerte , en een noch dwafer beftaan. Defe Gefchiedenis, zei de Paftoor,ftaet my feerwelacn. E-
venwel kan ïck nier gelooven,dat fe waarachtig is. En indien fe verfiert is, heeft den Schrijver in zijn vont gemift; alfo ick niet enkangelooven, dateenig Man zoo iot ibu konnen zijn, die Zulk een gevaerlijke proef zou begeeren te doen,als defen Anfel- mo.Indien ditgeicbiede tuflchen een lichte Vrouw en haerBoel, zou men het mogen toeftaen: maer tuflchen Man en Vrouw fchijut zulcks onmooghiijck te zijn. Wat vorder de manier van vertellen belangt, die mishaagt my niet. Het XXXV. Hooft-ftuck.
Handelende van andere dingen, in deze Herberg voorvallende.
Terwyl fe defe redenen hadden, begoft de Waerdin, die aen
de deur ftont, te roepen: Ha, wat een braven trop gaften Jcomt daer aen: ib fe hier komen , zal hetgaudeamus zyn.Wat is het voor volck ? vraegde Cardenio. Vier Mannen, antwoorde de Waert, te paert, met lancie en fchilt, en altemael met fwar- tc momaaniichten voor, en daer beneffens een Vrouw in het wit gekleet, ook te paert, en vermomt als de anderen, met nog twee Jongens te voet. Zijn fè al na by ? vraagde de Paíloor. So dicht, antwoorde de Waert, dat Ce terftont hier fullcn fyn.Do- ïothea zulcks hoorende, bedeckte haer aengeficht; en Cardenio begaf lich in de kamer van Don Quicbot, gelijck of hy fich daer ter noot zou hebben moeten behelpen. Sy eindelijk aan- gekomen zijnde, begaven fich, die te paert waren, terftont op de been, fijnde van brave geftaltenis, en liepen om dit Vrouw- menich mede af te helpen; en nemende haer een van deièn in denarm,fetiehaerineenietel neer, die by den ingang van de ikamer ftont,daer fig Cardenio in verborgen had.In al defen tijt :had fich niemandt de monaanfichten afgedacn, noch cenig woort gefproocken: alleen de Vrouw, fittende in haren ftoel, gaf een diepe fucht van fig,en liet d'armen vallen,gelijk een per- loon diefiekenfwakwas. De Jongens te voet brachten onder diis de paeiden in de ftal. De Paftoor, zulcks fiende, en be- gerigh
|
|||||
Don QuicHoTdela Manchan 287
om te weten wat volck dit mocht zijn,ï>egeeft fich na de Jongens tocen vraegde 'er aenden een na;die hem tot antwoord gaf, dat hy zelf niet wift, wat het voor volk was: alleenlyk wift hy wel, dat het trefielijckc lieden waren, voornamentJijck die, feyde hy» die de Jonckvrouw in de armen heeft, alibo ick geilen heb, dat hem al de anderen eerbiedigheydt bewijièn ? en niet anders doen als het geen hy hen belaft.Maer wie is deiè JuffrouwPvraegde de Paftoor vorders.Dat weet ick oockniet, antwoorde de Jongen» dewijl ick iè geduerende den geheelen weg nietinhaer aenge- fichtgefienheb:maerickhebie meenigmael hooren fuchten » en dat op zulk een manier, dat hetfehijnt, dat het hart op ye- der fucht uyt denboefem wil. En het is geen wonder,dat wy niet meer weten, als wy gefegt hebben; vermits dit maer den twee- den dag is , dat ik en myn kameraet in haer dienft gekomen zijn» zijnde door hen ontmoet, enveribcht om hen te volgen tot in Andaluzia jbeloovendeons wel te betalen. Hebtgy niemandt van hen allen hooren noemen ? vraegde de Licentiaet voorts. Neen ick, in derwaerheydt, antwoorde de Jongen, want zy reyienmet fulckeen ftiliwijgentheyt, dat het een wonder is, alibo men niet anders hoort als luchten, en klagen binnens monts, van de arme Jonckvrouw, daer wy zelf mê bewogen Zijn; invoegen wy voor zeeker gelooven, dat fe metgewelt ver- voert wort: en geiijck men aen haer kleederen kan befpeuren, zoo is fyeenNonne, offalder een worden} 'tweick het zeec- kerfteisdatwy weten te feggen : en om dat het felve miflehien niet feer met haer fin is, toont fy fich zoo droevig, geiijck ick gezeytheb. Dat kan wel zijn, antwoorde den Paftoor, en» la- tende haer, begeeft fich na de kamer daer Dorothea was > welc- ke hebbende defe Tonckvrouwzo hooren verfuchten» bewpo- gen door een vrouwelyck mededoogen, fich by haer begaf, en haer vraegde: Wat quaedt gevoelt gy, Mc-vrouw ? Indien het miffchien zoodanig is, dat de Vrouwen toeftaet te helpen, zoo bied*ick my aan om uallc dienft te doen. Op al deiè woorden fweeg defe Jonckvrouw ftils en hoewel Dorothea weder nieuwe en grooter aenbieding deed, kofl men echter geen woorden van haer krijgen, tot dat de vermomde Ridder quam, die, gel ijck de Jongen had gezegt, van al de anderen gedient wiert, en tegen Dorothea zeyd': Bekommert u niet» Me- juffrouw , of biet deiè Vrouw niet meer aen, alfoo ly voor een gewoonte heeft, niet toe te ftaan 't geen men voor haer zou willen doen ¡noch verwacht niet, dat feu antwoort,*ten wacr
|
||||
■onHHHm
|
|||||
α88 E^e Dec/ φ«μ
waar gyeenigeiogensuyt haar mont begeerde te hooren. Dác
heb ik noit gedaan (antwoorde fy, die tot noch toe gefwegen had) maat om dat mijn woorden altyd waarachtig; zijn ge- weeft, en zo buiten alle ichijn van loogens, bevind'ik'my in dit onheil; en daar van begeer ick anders geen getuigen als u zelien > dewijl mijn zuyvere waarheyt u valich en loogenachtig maakte, Defe woorden hoorde Cardenio volkomentlijk aan , als die dicht daar omtrent was, hebbende alleenlyk de deur van de kamer tuiTchen beiden ; en zo als hy haar hoorde, zeid'hy overluy t:Heer bewaar my ,wat ftcm is dat,die ik daar hoor !Op defe woordeu keerde de Jonkvrouw haar hooft derwaarts,niet zonder ontfteltenis; en niet fiende die fe gefprooken had , recht iïch op de beenen, om in de kamer te loopen : 't welk den Rid- der merkende , hielt hy haar vaft, zonder te willen datfe een voet verder zou gaan ; door welck gewoel haar de fluyer ont- viel, die haar het aengeficht bedekte,en vertoonde alfo een won- derlijke ichoonheyt, hoewel een weinig ongedaen, drijvende haar de oogen aan alle zijden in het hooft, gelijck een perioon die niet wel by fijn finnen is; 't welck ín Dorothea groot me- delijden verwekte, gelijk ook in al de andere, die haar aanla- gen. De Ridder hielt haar onder des met de fchouders vaft; en terwy 1 hy hier mee befig was,koft hy het momaaniicht, 't geen hem ontviel, niet ophouden , gelyck het oock ter aarde viel. Dorothea ondertuííchen,hefFende naar oogen op (die mede met de Jonkvrouw ín de armen ván den Ridder gehouden wiertjzag, <Jat deie, die haar omarmde haar beloofde Don Fernando was, dienfe tërnauwer noot gefien had, of gevende uit het diepfte - van haar boefem een droevige aymy, liet fich in fwym ter aerde neder val len,dog wier c van Meefter Klaas, die daar tegenwoor- dig wasjgevat,en op gehouden. Terftont liep de Paftoor toene- mende het dekfel van haar aengefigt, om haar wat water in het gefigt te werpemmaar zo haaft had hy haar niet ontdekt,of Fer- nando,die nog de andere in den arm had, kende haar,en befturf vhaar teilen, konnende evenwel niet laten Lufcinda té houden: Want dat was de andereJonkvrouw,dieCardenio aen fijn gefucht kende * en oock van hem gekent was. Cardenio hoorde ook die droevige aymy van Dorothea aan,wanneerie van haarzelf viel; en meeuende, dat het fijn Lufcinda was, vloog de kamer uit, en kreeg aldereerft Fernando in het oog, die Lufcinda noch in den «rmhad, welke ook térftbnt Cardenio begoft te kennen ;in voe- gen Lufcinda, Cardenio, en Dorothea als opgetoogen bleven, niet;
|
|||||
280
|
|||||||
Don QuicHÓT -déla'Mancha. 280
wet wetende wat hen over gekoMea wás ¿^Wj©W|« ftom ftaen, en fagen malkander aen, DorotheaDon remando, Fernando Gardénio, Cárdenlo Lulcinda, en LuieindaCarden 10. Maer Lufcinda was d'eerfte^^ditftdfwygenbraUeggende te gen Don Femando:Lacr my gaen,Ddn Fernando,™ gyto,laet mytot de muergaen daer iÊeenfteen yanta, ^Mggg daer m_y al uw dreygen,al uw beloften,nog a uw dM van hebbenkonneuaflbndéren. Merkt, hoeden hemel dooreen on- gewoonen weg my myn rechten Bruydegom te voren heek | Wc-en <rV weet ¿noeg door duilent ondervindingen,dat alken de foor magtig is my den ielven uy t myn gedagjen te weren Ge* noegtu mei iltlke klare blyken, ah heide verkeert m rafe η) » wil in fpyt,en beneemt my alsnu vry het leven , allo ik ne. ïeive wel befteetfal houden, indien ik het mag laten voor de voeten van myn waerdenBruydegom,bly vendeaUobeveftig de heyl ge trouwe,die ik hem iot het laetfte oogenblick myns evens wil araeen Ondertulïchen was Dorctheawederby zigíelígeko- men, en had al de redenen van Lulcinda gehoort, door de welke fy verftond, wie fe was·, maer fiende, dat haer Don Fernando c- venwei niet wilde laten gaen, nog op haer redenen *»£Ή»Ρ$ ftont fy op,en viel voor fijn voeren neer, ftortende overvloet van fchoone en droevige tranen, benefiens defe woorden-Jndien an- ders de ftralen van dieSon,welke gy in hacr verdmftering in uw arm behout,u het gefigt niet verblinden, behoordegy nu al ang gefien tehebben,d'at iy, dieaen uw voeten legt, is, fo lang als gy wilt,de ongeluckige Dorothea.Ik ben die arme Boerinne,die gy door uw gunft,of tor uw vermaek, hebt gelieft fo veel eer aen té doen,als te uwe te noemen.Ikben die,welke gefloten bmnen dé palen van eerbaerheyt, geluckig en wel te vreden leeide, tot er iy t toe dat de vervolging de poorten van myn eenfaemheit open* de, en de fleutels van myn vryhey t my ontweldigde í een girt ' evenwel die u lo weynig genoegen geefr,dat het klaer genoeg isj dat ik 'ben gedwongen geweeft my te laten vinden aen dele plaets, daer gy my vint'. Evenwel begeer ik geenhnrs * datgy denkfli dat ik hier gekomen ben lángsden weg van oneer i maer alleen door het ipoor van droefheyt geleyc, ter oorfaek van uw veragting. Gy begeerde,dat ick de uwe fou zyn, en dat op iulck een wyfe,dat, hoe feer gy tegenwoordig het tegendeel begeeren moogt-, gy evenwel nietaiiders als de myné kunt zijn. Befiét* myn Heer, hoe myne onvergelykelyke liefde} welke ik u toe- droeg, magziju de vergeldingh van de edele fehoonheyd, dié '■. * ai
|
|||||||
^.&8j
|
|||
α α o Èerfté Deel van
gy om mijnentwil vcrlaet. Gy kunt de lcïioone Xufcinda met
eygen zijn. om dat gy de mijne zijt; noch fy kan u niet behoo- ren , dewijl fy Cardenio eygen is. En veel lichter moet het voor ü zifa, uw wil té buigen tot een die u aenbidt, als tot een die een afgrijfen' voor u heeft. Gy hebt my onvoorfiens overvallen, gy hebt mijn wil verkracht,fonder onwetende te zijn van mijn hoe- danigheyt, noch van de middel waer door gym y verkregen hebt. Indien het dan foodanig is ,.gelijk het is in der waarheyd, en gy.fo wel een Chriften als een Ridder zijt, waarom laat gy na op foo veel bedeu my eens geluckig te maeeken op het eynde, geli/ck gy my ©ngeluckig gemaakt hebt in het begin ?En indien gy my niet begeert voor de gene die ik ben,namentli jk,uw wet- tige-Bruydj lo neemt my ten minileaau voor uw flavin: want het falmy nogeeniggeluckzijn , in uwe macht te weezen. En laat niet toe, dat metmy te verlaten , gy α een vloeck voor de ganfche werelt maekti Wilt fuik een quade vergelding niet doen aen mijn Ouders, die andere door hun goede dienden verdient hebbeu. En indien 't u dunkt, dat UW bloedt ongelijek of ver- achting ibu lijden , zijnde met het rmjne vermengt; fo overlegt vry , dat'ergeenof weyuig edeldóm in de Werelt is, die dien fel'ven weg niet geloopen heeft, en dat het vamde Vrouwen niet en komt 't geen tot de doorluchtige huyfen geeft, behalven dat de deugt deneenigen edeldom is ; en indien deièlve aen ü komt te ontbreecken , - my weygerende het geen gy my too gereehtc- lijck verichuldight zijt, fa-i ick my durvenberoemen meer edel- dom te hebben, alsgy. Eyndelyck, mijn Heer, het geen ick uvoorhetlaatfletefeggenheb, is , dat ick ben, hetfygywilc of niet, uw Bruydteti eygen , daarmy uw woorden getuigen vanzijn, die ■geenfints loogenagtig zijn, of immers behooren te Zijn , benefFens de vafte en on verbreeckelijcke beloften , die gy aen den hemel gedaan hebt. Enofaldatniet genoeg was, zal uw eigen gewiile niet laten tegen u te roepen , u vermanende in liet midden uwer befte vreugden van uw plichr, enalfoover- iloorendehetfoetvaniiwe vermaeckelijckheden. Defe en an- dere redenen meer fey de ellendige Dorothea, met fuik een ge- voelenvan droef heyd-, en fo veel jammerlijcke tranen, dat, al die tegenwoordig waren, haar daar in moflen geíelfchap hou- den. Don Fernando hoorde haar aan, fonder een woordt te ant- woorden , tot das fy een eynde van haar redenen had gemaefet, en een beginíeí zat fulek een gefucht en geween , dat het wet ecu haft van ftëenmoitgewéeit zijn ·', 'twelekgeen medelijden met
|
||||
Dom Qjjtcmöt êèli Mancha* 29ί·
met haar fouigèmèkübbm. lufeinda bleef haar vait ftasa aan- iien,niet min bejammerende haar lijden, als fig verwonderende over haar verftant en fehoonheyt 5 én hoe-wel fy wilde by haai gaen » en haer eenige woorden tot vertroofting feegew, wilde iiilks DonFernando,die haai' nog ömvar had, geenfincs toelatem Dog hy tenlaetften,na dat hy Dorotheaeén goede wijl had ftaan aeniien, opende fijn armen, ön fey' tegen haar : Gy hebt my ver- wonnen, fchoone Dorothea, want het is onmogelijk ïulke klar-Ê waarheden te lochenen. Lufcinda een fwijmel'fng gekregen heb- bende, en Fernando fíjn armen los latende, viel op de aarde neer ï maar Gardenia daar omtrent zijnde, én figaen de fchotidcrs vari Fernando geftélt hebbende,om niet gefien te worden ,als hy Luí* cinda ter aerde fag vallen , ftellehdeálfe vrees ter zijde , liep toé orn haar op te heften ;-eri nemende haar In fijn armen,ièyd' tegen haar defe woorden: Indien het den hemel behaegt u eenige ruit te geven,fchoöne,getröuwe-,en flancvaftige Joiikvre«víulr gy dé felve nergens beter korincn vinden als in defearmemdie u nu om* vangen,en voor defen meet omvangen hebben,wanneer 't de rijt wasdatikudemiine-moehtnoel-fiéii1. Op defe redenen wende Lufcinda haar oogeh na Cardenio, en, hebbende hem eernYdoot fijnftem,ennudoorfíjn aenfien gekent, fleeggelijkal'sbtrytea figfelve, en fonder eenigaenfidn', haar armen om fijn hals, en, voegende haar' aangefigt by dat van Gardenio, feyd'hemdei e woorden: Zo gy dan de geen zijt,die de ware Heer van defe uwe gevangen is,neemt my vry in uw gewelt.hoe feer mijn ongeluc- kig lot fulks poogt te beletten, en hoefeer de' verwóetheyt het niyrte in uw leven dreygt.Dit fcheenvoor Fernando,en al deom·· ftaenders,een vreemt aenfien$eri het dögt aan Dorothea,dat Do» Fernando van verw veranderde, en mijnen maekteom hg te wreken,ert'de hant'aén fijn geweer· tte-flaantwaatf over fy hem ter- ftontdearmeh om de fijhe flOeg, öMhelfendehem te gelijk, en rne-t eenenvaft houdende, entender evenwe-1 van fohreyén af te laten, feydf htm defe woorden: Wat wilt gydoen':,mijneenigeh tröoft ? φ hebttiw Bruvd'acn uwë vbeteii, ên-diehy begeert dat het fy ,is ih deafitten van haatMan.Héc'fai het ^ nen zijn tefcheyden dat denheifcel gevoegt heeft >enfál het niet beterejri haerm téyolgenín déféliëtiélijke éö vatëé getrouw- heyt? Om God§ wil,«voiiiuwefltwiljliidiifeü ydatdéfeWöri- dérlijke byèenkömft uw room en grámíeháp niet alléén niet dhtfteekti rriaar in tegendeel dè felvie ftilt,in iulckür voegen, dat g^'ififtillighéyt-etíruítoobgt toéftáánt 4at-de-tW«ë·Geliévëiï Ti v. ;' ϊοβε
|
|||||
.,->
|
|||||
2,yi EerfieOeel van
met uw toeftant den tijt,dien haer Godt geftelt heeft,fonder uw
beletfelèn mogen genieten; waer in gy toonen Tuit de ware édel- heyt van uw doorluchtige borft, en dat de reden meer kracht in u heefc als de begeerte. Terwijl Dorothea defe woorden tegen Temando fprak,Dleef hem Cardenio wel fterk aenfien,van mee- ning,indien hy eenige beweging maakte van hem aen te komen, fijn lijf te verweeren, en, was het mooglijk,fijn vyant tekeeren, en ai die (w tegen hem verletten fou, ai fou het hem fijn leven koften. Maar pndertuiTchen liepen de vrinden van Don Fernan- do, en van de andere zijde de Paftoor, de Barbier,ja felf de goede Sancho Pan^e toe, omringende Don Fernando, en hem bidden- de , met de tranen van de fchoone Dorothea medelijden te heb- ben , alfoo het bleek, dat fy waerachtig in haer reden was, en dienvolgens waerdig om van haer recht vaerdige hoop niet verfteken te blijven : dat hy fou gelieven te bedenken > dat. fe niet by geval, maar door een byfondere fchicking van Godt, aldus by eenWkomen waren , ter rijt Wanneer fe daar minft op dachten: en dat hy wilde overwegen,fey de Paftoor,datalleen de doot Lu- fcinda van Cardenio mogtfeheydeuj en hoe-weleenig onwettig geweereen fcheydingrufichen hen moge maeken,.fouden fy evenwel·de doot ¡jaren aeunemen:vorders,dat het in gevallende ntetom te veranderen 'fijn, wijsheyt was fich fel ven te overwin- nen: dat hy ook alibo moft toelaten (maekende van den noot een deugt) dat defe twee het geluck mochten genieten > 't geen haer dentiemel verleent had :\lat hy vorder fijn öogen op de fchoon- hey t van Dorothea fou gelieven te flaen,en bedenken, hoe wey- nig'er waren , die daar in by haar te pas quamen, ick fwijg haar daar in overwonnen·,by de welke haar ootmoedigheyt gevoegt, en haer geweldige liefde > was fy onvergelijkelijk: dat hy boven al geliefde te bedenken , dat hy als een Ridder, en een Chriften, gehouden was fijn beloften na te komen, waar mede hy Godt eenbehaeglijck werekdoen, en alle verftandige lieden op het hoogfte vergenoegen fou , welcke wel weten, wat voordeel de fchoonheyt heeft, zijnde mee de eerbaerheyt verfetr, en hoe zy fich by alle de edelheydt en hoogheydt mach vergelijcken, fonder verkleening en vermindering van de fclve j en wanneer men te gelijck vervult de ftereke wetten van ons yermaeck (be- houdens dat'er geen fonde ruifchen beyden komt)is 'er niemant, die den geeneu fou konneaberifpen,die fe volgt.Ry defe redenen wierden foo veel andere gevoegt,dat het hert van Don Fernando, «Is edel zijnde, weck gemackc, en door de waarheyt overwon- nen |
||||
Dom QuicHOTdelaM ancha. 293
rsen wiert. En her reecken> 't welck hy gaf van vermeeftert re zijn,was fig te buygemcn fijn Dororhea te omhelfen, feggende: Staatop,Mevrouw, her is onbillyk,dat gy aan myn voeten zoud leggen, ¿ia ik in mijn hart draag: en foo ik rot noch toe het fcl- ve niet heb getoont, is geweeft dooi beftelling des hemels, op dat my te klaarder uwe getrouwheytblyken j en ik u volgens uwe waerde iou agten.Het geen ik u bid,is myn handel te willen verfchoonen: want de (elxt gelcgentheyt,die my nu aandringt u voor de myne aan te nemen , is het ook geweeft, diemyvanu tot een andere getrocken heeft: en op dat gy fiet > wat recht ick daer toe gehad heb, fo flaet uw oogen op die fchoone en nu ver- genoegde Lufcinda-, en in haar fult gy myn onfchult vinden. En dewi jl fy nu gevonden en verkregen heefc het geen , waar na íy haeckte, en ick in u het geen my fchort, laet fy vry feecker en vergenoegt ontallijcke jaren leven met haren Cardenio ; gelijk ick den hemel ial bidden met mijn Dorothea het Cd\e te mogen genieten.Met defe woorden beftonthy haar op nieuw te omhel- fen, en fijn aengeficht by het hare te voegen , niet fonder groóte inoeyte van fíjn tranen te wederhouden, als dringende teekens van fijn min, en berouw. Maar die magt hadden nog Lufcin- da, noch Cardenio , noch ook al die in de kamer waren , den een door fijn eygen, en den ander door eens anders genoegen. Ja ièlf Sancho Panc,e fchreyde fijn beft,doch alleenig daerom (gelyk hy daarna feli gefegt heeft) om dat Dororhea de Koningin Mico- micona niet en was, dacr hy fulke wonderlijke belooningen van gehoopt had. Defe verwondering, en defe tranen,duerden een wy 1. Eyndelijk begaven fich Cardenio en Lufcinda na Don Fer- rando,vallende voor fijn voeten neer,en bedanckende hem voor de gunft,aan hen bewe(en,en dat met fulke beleefde redenen,dat Fernando niet wift wat te antwoorden ; maar lichtende hen op » omhelfde hy hen beyden met groóte genegentheyt en liefde. "Vorders vraegde hy Dorothea,hoe fy in defe geweften gekomen was,fo ver van de hare gelegen? waar op fy hem met korte en be- leefde redenen al de gelegentheyr verhaelde , gelijk fy voorheen aan Cardenio vertelt had ;· daer Don Fernando het meeftever- maek ter werelt in nam.En als fy gedaen had,verhaeldeDonFer- nando ook het geen hem na 't vinden van den briefin den boe- lêm van Lufcinda,waer in iy verklaerde,aen Cardenio getrouwe te fyn,bejegenr was.Hy fey,dat hy van mening was geweeft haec te doorfteken; 't welk hy fou gedaen hebben,indien hy van haer, . Ouders niet was wederhouden geweeft.Daer op was hy ten huy* · Τ ï ien
|
||||
2Q4. Éerflc f)eei®M
ftn uitgeborften » vol Lopi-nengramfehap , sn niet een rneenirtg
van fich by beter gëlegenrheyt te wreeckenj doeh dat hy des anderendaags vernam , datmeu Lufciiidain haers Vaders huys verinifte,fonder dat yemaoE wift te feggen, waar zy heenen was: en dat hy eindelijk, na eenige maanden, was komen te weten, dat fe in een Kloofter wás , met meening van daar al Haar leven te blij ven,indien fe het ièlve met Cardenio niet mogt over bren- gen; weshalven hy deíe drie Edellieden met hem genomen had, en tot de plaats van haar wooning gekomen was, doch fouder evenwel tegen haar te fpreeken , uit vrees, dat, indien fy hem cmam te kennen, iy fich te meet zou verborgen hebben. En alfo op een tyt de gelegentheyt gevonden hebbende,dat de poort open was,had hy twee van fijn gefclien tot bewaring van de ièlve gelaten , en hy ging met den ander om Lufcinda te fbeken, die ie in haar Cel vonden, fpreekende met een andere Nonne; en haar weg nemende, fonder ander omiïen , haddenfe haar van daar ge- voert, en, komende op een bequame plaats, haar van nootfaeke- ïijkheyt voorden, om haar mede te leiden : 'twelck hen alles lieht om doen was, alfoo her Kloofter alleen ftond, en ver van de menichen afgefondert. Hy zei vorders, dat Lufcinda,in hun gewelt zijnde , in het eerft van zich zelve was gevallen, blij ven- de zonder eenig gevoelen ; maardatfe daar na weder bekomen zynde, niet andere had gedaan als fehreyen , zonder een woort te willen (preken, en datfe aldus in die ftilfwijgcnthey t, en met dtfe tranen , tot aan de Herberg gekomen waren , welcke hem docht den hemel zeil te zijn, alFoo daar al hunne quellingen een einde namen. » |
||||||
Het XXXVI. Hooft-ituk.
¡^tvv.pjgfndi! 4e gelchiedenis man ie vermaarde infante Mfcowicena·,
¿/eneffèns i¡eele andert magename vooriiallen. AL dit ftont Sancho aan en hoorde.met groóte quelling in fijn
gemoet, fiende op deíe wijfe al fijn hoop in a ííe verdwynen, met het verkeeren van Micomicona in een Dorothea, enden Reus in Don Fernando. Terwijl fliep fijn Meefter uyt den treu- ren, wetende nergens van, gelijk fig ook Dorothea qualijk wijs koftmaecken dat dit geen droom en was. Cardenio had de (et- ν e bedachten. Don Fernando danckte den Hemel voor de be- yvgiène genade, ais die hem uvrdiea vef warden doolhofverloft p had» |
||||||
Don QjTicHOT déla Mancha. 29?
had, daer hy was in geweeft, niet Tonder groot gevaér van fijtr
eer enfiel te verliefen, Korteli)k,al die in de Herberg wareto,ge- voelden een groot genoegen. DePaftoor was geheel beiig met een yeder fijn geluk roe te weníchen. Maer de Waert was al een van de aldervrolykften, om de beloften die hem Cardenioen de ' Paftoor gedaen hadden,wegens al de fchade te vergoeden,welke hy by Don Quichot had geleden.Sancho alleen,gelijk geiègt is, was in fijn darmen bedroef t,en ging met een bedrukte tronie na fijn Heer toe, en, hebbende hem wacker gemaekt, fey tegen hem:Gy moogt van nti'afaen wel geruft üapen,Heer Ridder van de droevige figuer,fonder meer te denken om Reufen te dooden, noch de Koningin in haer Rijk te.ftelleu,alio al den brod gedaen is., Dat geloof ick wel, antwoorde de Ridder, ick hebber ge- noeg toe uytgeftaeu, en luik een verfchrickeiijken ftnjdt met den Reus gehadt, als ik denk mijn leven meer te hebben>dien ik ook met eenen flag den kop van den buyk heb gehouwen > ko- mende het bloetin fulck een o ver vjoet voor den dag, als of het een geheele beek van water was geweeft.Van Wy n-tint,wil uw Genade feggen , hervatte Sancho Pan^e , want dat moet ick u berigten, dat defen Reus niet anders geweeft is als een lederen Wijnfack, en het bloet omtrent íes ofuenftoopen Wijn tint, en het hooft is myn Moeder de hoer, voor den drommel weg. Wat legt gy al en praet, fot als gy xijt ? zey Don Quichot, ick denckdatgydroncken, ofbuytenuwverftantzijt. Staet maer op , vervolgde Sancho, en uw Genade fal wel hácíl fien wat 'er van is,en wat 'er te betalen fal vallen: ook is dele Koningin Mi- comicona in eengemeene JufFron , Dorothea genoemt, ver- andert,met noch duyfent andere dingen meer, daar gy over ver- baeft fultftaen. Dat fal my geen wonder ge verantwoorde Don Quichot,want (of het u indagtig is) ik heb het u de andere macl gciegt,dat het al tovery is, 'tgeen hier in dit huis gefchied. Dat fou ik altemael wel gclooven,antwoorde Sancho, fo dat folien,, dat folien, my (o niet op myn ribben was acngekömen , en de Waert, dien ik hier nog fie, niet een end gehouden had, die mV tot in delugt toe fmeet^daar de vuyheken nog om lagten, dat Fe haer beftruifden -,fo dat ik in flot van reekening niet veel van too- very weet te (eggen, maer wel van dadelyké^n gevoelyke waer-' heyd» Weeft maer te vreên,fey Don Quichot,het fal wel gaen: geert my myn kleeren hier, op dat ik voor den dag mag komen, eneenmael fien» wat 'er van ál defen handel is Sancho deed foo: maer öndermflehen, terwyl hy fig kleedc , vertelde de PatWr ■ ί ■> ■ Τ 4 ■■■ ' ■ , ae« |
||||
%<)é . Έογβο tieelvan
aen Don Feni3udo al de iocternijen van Don Quichot, en de
vont die fe hadden gebruykt om hem uyt de wildernis te krijgen, bencfFens het geen hen Sancho verhaalt had, daer fe fich niec Weynigover verwonderden,als fijnde het iêivc een van de vreem- fte ibttigheden va,n de gantfche werelt. De Paltoor vervolgde, dat, nademael door dit gduckig voorval herbegonnen werk aU foo fijnen voortgang nieckoft nemen , men andere middelen be- denken moft om hem in iijn huys te krijgen, Cardenio bood fich aen om het begonnen werk te heipen volvoeren , en dat fijn Lu- fcinda ib lang de Peribnagie van Micomicona wel fon fpeelen» Neen, antwoorde Don Fernando , ik begeer, dar Dorothca haer vont volvoert; alio ik. vermits de woonrplaets vmdeièn Ridder niet ver van hier is, gaerne tot fijn betering het mijne wil doen. Niet meer als twee dagreyfeus, antwoorde de Paftoor. AI was het meer, zey Don Fernando, lou het myaengenaem zijn de- ie moey te te nenien,. om fulck een goet werk te helpen uytvoe- ren* Qndertuifchen quam Don Quichot geheel gewapentvoor den dag, met fijn gebulten helm van Mambruyn 'op het hooft, iijn ichilt aen den arm, en leunendeop fijn lancie Don Fernando en al de anderen waren verwondert over de vreemdegeftaltenis van Don Quichot, fijne ongelijckc wapenen , en fijn vreemt ge- baer, en bleven altemael flil fitten, om re hoore«, wathy feggen fou; dieeyndelijck, flaendefijnoogenop Dorothea, aldusbe- goft: lek ben onderrecht, ichoone Jonckvrouw, van defen mijn Schiltknaep , dat uw ftaet en gelegenthey't verandert en vermin- dert is, en dat gy van een treffelijke Koningin in een gemeene Jonckvrouw verandert zi jr. Indien het fclve gefchiedt door toe- doen van den wijfen Koning uwen Vader, vreeiende, dat ickuw niet iöu geven en verleenen de behoorlijcke onderftanr, foo feg ick, dat hy de gehey men van de mis niet en weet, en dat hy wey - nig ervaren is in de Ridderlijckegefchiedcniilèn: want indien hy de iel ve fo wel doorlefen en doorkroopeu had, als ick,(ou hy wel bevinden, dat andere Ridders, van minder roem als ick ben, vry fwaerder dingen hebben uy tgereeht. En wat is'er veel gelegen aen een Reus om den hals te brengen , hoe trots hy oock magh. fijn ? 't En is ook niet heel lang geleden , dat ick'er me befig ben ge weeft: maer ik wil 'er liever van fwi jgen , op dat men niet en feyt, dat ik heileeg; doch detijt fal het alles ontdeckeo. ja mee ?wee jeere Wijfliacken, antwoorde de Waett. Maer Don Fernan- do beval hem, dat hy fou fwijgen ; waer over Don Quichot ver- YP^g4« · ?k feg dan eyndelijk>hooge en doorlugtige, hoewel °n$- |
|||||
)
|
|||||
Don QuiCHOT dek Mancha. 197
erfde Vron, dac, indien uw Vader om die oorfaek defe verande-
ring gemaakt heefe, gy wegens uw per (bon daer in geen geloof gelieft te (tellen, alio der geen Í00 gevaerlijke zaak ter wcrelt is* daer ick met mijn fwaart geen doorgang in fal vinden, met het welk flaande 't hooft van uwen vyant ter aerde, ik u het befit van uw Rijk fal weder geven,en dat binnen kortedagen. Hiermede fweeg Don Quichot.wagtendebp hetantwoort vandc PrfncelTe, welke,nu verfekert wegens het believen van Don Fernando,mec een groóte aangenaemheytantwoorde: Wiehyookfy, Heet Ridder van de droevige figuer, die u van fulke of diergeli jke ver- andering gefègt heeft, heeft daer de waarhey t aan geipaert; alibo ik de fel ve noch ben,die ik gifteren ben geweeft. Wel is waer,dat ik eenige verbetering van geluk heb gehad,'gevende my het befte dat ik heb kontien verwagten: maer daerom heb ik geenfints ge- laten te zijn die iclcvan te vooren was , en defelvegedachten te houden van my te bedienen van uw fterekenarm: waeromgy mijn Heer mijn Vader weder fijn vuorige eer moet geven , eii houden voor een wijs perfoon, gelijk hy is » dewijl hy door fijt* wijsheytzoobcquamen weg heeft konnen vinden om mijnon- geluk te vergoeden ; invoegen ik m y verfeecker, 'tenwaeruw doorluchtige perioon, ik geenfints dat groóte goet zou konnen wachten, 't geen ik nu verkregen heb: en al dele tegenwoordige Hecren (uilen mijn getuygen zijn, dat ick de waerheyt daar aan fpreeck* Het geen dan dat ons te doen ftaet» is ons morgen op weg te begeven ; alfoo ick hoor, dat men de reis bequamelijck fal konnen aannemen: en voor de reit:, laat ick het den hemel, enuwftetckenarmbevoolenzijn, DonQuichot, deie redenen hoorende, keerde fich tot Sancho, en met teekens van groóte moeijelijkheytjíey tegen henvNufie ik,Sancho,datgy het fnoot- ite boefjen en fchelmpje van de werelt zijt. Segt my, guyt en va- » gebont als gy zijt, hebt gymy nu terftont niet gezegt, datdeiè PrincefTc in een gemeenejonckvrouw verandert was ? endatfc Dorothea genoerot wiert ? en dat dat hooft van den ReusuW Moeder de hoer was ? met duyfent anderen fotternyen meer, die my in de meefle onttteltenis van de werelt gebracht hebben. Jk fweeru, dat ik fuik een handel met u fal aangaan, dat gy een exempel fult fijn voor álle loogenagtige Schiltknaepen, dieder in de werelt fijn. Stelt u ter neder, míjn Heer, antwoorde Sancho : het kan wel fijn, dat ik ^erkabbefeerr ben omtrent defe rransbor- ïiatie vandePrincesMicomicona: maer evenwel, wathet hooft van dien Reus belangt, of de leere fleflbn, of de Wijn-tint, of het 'T jf bloet,
|
||||
lo 8 EerfieOeel van
bloet, daar in bedrieg ik my niet;want fe ftaan daar nog aan het
hoofden eynt van uw bediende Wyntint is de heelekamer over geloopenten "wat 'er van is,hetendzal delaftdragemikwüzeg- gen,dat het u de Waart wel fal wys maken. Wat de reft belangt, dac de Koningin nog defel ve is, dat doet me by men ... goet aan mynhart: want myis'eroock niet ikgt aan gelegen-, en yedcr moeyt fijn fcha. Wel,fo zeg ik u evenwel, vervolgde Don Qui- chot,dat gy een loogenaar en een fot zyt: verftaat gy dat,Sancho? en daar mê laat het wel zijn. Al genoeg,/prack 'er Don Fernando tufTchen , laat'er ons niet meer af (preken : en nademaal Me- Vrouw de Princefle gelieft, dat men morgen op reisgaat,dewijl het nu alrccts laat is,fo laat het ib zyn, en ons defen nagt in vro- iyke tytkoningen overbrengen, tot dat den dag aankomt, wan- neer wy alle den Heer Don Quic4iot gefelichap willen houden , Om getuygen te zyn van de treffelyke daden; die hy op defe togt Í4I uytregten. Ik ben de geen,die u dienen en verfelien fal, antr woorde Don Quichot,en bedank de Heeren gBpotelyks voor de gunft die my geichiet, en het goet gevoelen dat men van my ge- lieft te nemen,'t welk ik zal pogen tebewaarheden,ofhet leven daar by op fetten, of meer indien her mooglyk is. Deiè en dier- gelyke hoffelykheden gingen 'er vaffc over en weder: maareen rcifend Man door fijn aankomen deed hen iwygen. Hy icheen in fijn gewaat een Chriften te zijn, vers uit Barbaryen aange- komen,alfohy nog een blauwe káfak aanhad, met halve mou- wen, fonder kraag, met blauwe linnen koufen aan , en een muts van de zelve koleur.Hy had op fijn fchouder een Moorfch-en Sa- bel aan een bant hangen,die hem over de borft ging. Agter hem qiïam een Ezel,met een Vrouw daar op,die heel op fijn Moorich gekleet was, hebbende het aengefigt bedckt,een Moorfch huHel op het hoott, en een bonnettcken van brocado, wyders bekleet met een mantel, die haar van de fchouders tot de voeten bedek- te. De Man was van een fterke en brave geftaltenis, omtrent <3e veertig jaren, cén weynig bruin van gedaante,groot van kne- vels , en de baart feer wel geftelt; invoegen het wel te oordeelen was,dat,indien hy'er na gekleet was geweefl:,men hem voor een aanfienlyk Man foa hebben moeren aanfien.In het inkomen ver- foeit hy een kamer; en als hy verftont, dat'ér in het huis geen Ie* dtg waren , fcheen hy daar over verdrietig te zijn : en komende weder by fijn Morin,nam hy haar in fijn armen van het beeft af. Lufcinda, Dorothea, de Waardin, haar Dochter, en Maritornes fiende deiè vreemde kleeding > liepen haar al te famen rontsom het
|
||||
Don Quíchot déla Mancha. 299
het lijf. En Dorothea, die fïg altoos ièerbeleef:: toonde, fíendé ·..., datfe over hetgebrcck van een kamer niet wel te vreden warenj zei tegen haar: Verwondert ü niet, Me-Jonkvroüw , over defe ongeiegentheyt,alio fulks in dit lant gemeen is. Evenwel,indien het u genoegt by ons teblyven, wyfende op Lufcinda, zultgy u niet geheel te wandanken hebben.De vermomde Jorikvrou ant- woorde daar niet op, en deed niet anders als op te ftaan van daar fe geietcn was, en bey haar handen kruiswijs over haar borftte liaan, en met het hoof: en het lichaam te buigen , -tot teeken van dankzegging. Door dit fwijgen oordeelde een yeder zonder twijffel, datriet een Morinne was, en datiè geen Spaanfch koft fpreeken. Öndertulïchen quam de Gevangen weder, dieter- wijl yets anders gedaan had, en, fiende datfe haar alle ronts- om het lijf ftonden , en fy vaft ftil fweeg op het geen haar ge- vraagt wier t, nam voor haar het woort op , feggende: Mé-Juf- frouwen,defe Jonkvrouw veritaat mijn taal ter nauwer noot,en ípreeekcanders geen taal als men in haar landt gewent is , en 4&t is de oorfaak , dat fe geen antwoort geefr. Men vraagt haar an- ders niet, antwoorde Lufcinda, dan of fe gelieft voor defe nacht deel aan ons gefelfcháp te hebben, en met ons het gemak tege- nieten , 't geen defe plaats kan geven , en dat volgens onfegene- genthey t, welcke ons verbint aan alle vreemdelingen gunften beleeftheyt te bewijfen, die de felve mogen van nooden hebben, voornamentlijk zijnde iy een perfoon welcke zulks waardig is".. Voor haar en voormy, antwoorde de Gevangen, weet icku grooten danck, kusuwe handen, en acht d^fe gunft feer hoog, welke , aangefien de perfoonen van waar ons die toe komt, ge- lijk Me-Vrouwen fchijnen, feer groot is. Segt my, myn vrint, zei Dorothea, defe Juffrouw is zy een Chriften , otiszyeen Morinne? want uit haar dracht en ftilfwijgentheyd zou meu het laatfte befluiten. Sy is een Morinne van lighaam en van dragt,antwoorde de Gevangen,maar in haar ziel is zy een Chri~ ften , of ten minften fy heekgroor verlangen om fulks te fijn. Soo iszy dan noch niet gedoopt ? vraagde Lufcinda.Wy hebben daar tot noch toe geen gelegehtheit toe gehad,antwoorde de Ge- vangen, federt dat v?% uit haar Vaderlant Algiers vertrocken fyn. Ook hebben wy tot nog toe 't gevaar van de doot fo ièer niet ge- vreeft, dat wy ons hebben willen haaften tot het werk , voor en al eer zy kennis daar van heeftunaar ik hoop met God,dat fy wel haaft daar toe komen Tal y en dat met de toeftel die haar ftaat ver- cifcht,welke meer is, als haar gewaat vertoont. Defe redenen ..'- >'*'", ' " maak-. • -" '- .■,'·'.' -, v· ■■'·. '#.· '■:-■''·■■;'·
|
||||
^öó Eerfte Deel van
maakten hen allen zeer begerig om meer van haar gelcgentheyt
te weten: doch nieinant wilde voor alidae daar na vragen, oor- dcelende de tijd bequamer toe ruften » als veel te vragen. Doro- thea eindelijk nam haar by de handt, en deed fe beneffens haar fitten-, biddende, datfe tog het deklel van haar aangeiigt wilde doen. Sy zag den Gevangen aan,gelijk of fe hem wilde vragen, wat fe zeiden, die haar in 't Arabifch zei, datfe van haar begeer- den haardekfel af te ligtenjdatie het zou doen. Zy deed het dan, vertoonende een gedaante zo fchoon>dat haar Dorothea fchoon- der.oordcclde als Lufcinda,Luicinda fchoonder als Dorothea,en al de omftaanders voor fo fchoon, indien anders yemantbyde felve vergeleekeriko ft worden:ja zelf wilden eenigen,datfe haar in fommige deelen overtrefce. En gelijk de fchoonheyt een ye- der tot dienft verbint, alfofogt haar elk nu meer als voorheen vrintfehap en onthaling te bewijfen. Don Fernando vraagde,hoe haar naam was ? De Gevangen gaf tot antwoort, Lela Zorayda : maar zy,horende haten naam noemen,viel daar op in,met groo- te haaftigheyt,no iioZorayda,geenZorayda5Maria, Maria, ge- vende te verftaan, dat haar naam Maria was, en geen Zorayda. Defe woorden,en de groóte genegenthey t met dewelke zy defel- ve v(oortbragt, trocken hen alle de tranen uit de oogen, voorna- mentlyck de Vrouwen,die van natuere ligt bewoogen zijn.Luf- cinda daar over viel haar om den hals, met groóte liefde, feg- gende, il fi Maria, ja ja Maria, daar de Moörin weder het (elf- de op antwoorde, daar by voegende, Zorayda Macange, het welk foo veel is als geen Zorayda. Ondertuflchen was net vier uuren in den avont geworden;en door laft van de genen,die met Don Fernando gekomen waren,had de Waart het namiddag ee- ten klaar gemaakt,zo veel als hy immers koft. Eyndelijk, alles gereet zijnde, fetten fe fich altemaal aan een groóte lange tafel, alfooder geen ronde noch recht vierkante in huis was, gevende het hoger eint,alhoewèl hy't felve weigerde,aan Don Quichot, dieernftelyk de Princefle Micomicona begeerde aan fijnzyde te hebben. Daar aan volgde Lufcinda en Zorayda, en tegen hen over Don Fernando en Cardenio, en daar na de Gevangen , met de andere Edellieden, en na dele Heeren de Pailoor en de Bar- bier. Enalfooatcn fe met groot vermaak en genoegen, voorna- ment] y k, wanneer een weinig gegeten hebbende, Don Quichot begoft te fpreken, dog met een anderen geeft als hy tegensde Harders deed:In der waarheyt,gyHeeren,indien men het wel in- ilct, die de Order van de dooiende Rtdderfchap hantceren, fíen, won-
|
||||
Dom QjTicHoT de la Manchan ^ot
wonderlijke en ongehoorde dingen; en 't en waer ílilks, wie Γοα tegenwoordig hier in komende, gelooven, dat wy fíjn die wy zijn ? Wie fou iéggen,dat defe Vrouw,die aan mihi iïjde fit,is ίό groot een Koningin,alswy alle weten ? en dat ik ben die Ridder van de droevige figuer, die tegenwoordig door de bafuy η van de luydende faem verbreyt Wort ? Tegenwoordig valt niet meer te twijffelen, of defe konft, defe oeffening, overtreft alle anderen, welke ook des re meer moet geacht worden, te meer gevaer daar mede vermengt is. Weg met defen,die de Letteren boven de Wa- penen ftellen:fy ίήτι wie fe fijn,fy weten niet wat fe feggeu.Want al de redenen,die ie weten by te brengen,fijn deic, dat de werken van den geeft die van het lichaem ver te boven gaen , en dat men de Wapenen alleen met het lichaem handelt, gelijk de Kruyers de wagens,daar fe maer alleen kragt toe van nooden hebben.Ge^ lijk of de handeling van de Wapenen immer volkomen was ion- der het verftant; oí dat yemant geen geeft of breyn van noodeu had.die een geheel Leger heeft te Dcftieren,of een belegerde Stad te befchermen. Gelijk of men geen finnen van nooden had om de meening van fijn vyandt tekonnen nytvinden, fijne voornemens en hinderlagen te ontdecken,de ichaden van fíjn volk voor te ko- men, en diergelijcken meer. Zijnde dan in der waerheyt, dat de handeling der Wapenen geeft vereyfcht, fo wei als de Letteren j fo ftaet ons nu te fien,welke geeftcn het meeftc werk doen,of die van de Geletterden, oí die van de Oorlogslieden. En ditftaet al-- derbeft te fien uit heteynde,en het doelwit,daar een ydervaade- fe twee na tragt: want defe of die is fo veel meer teagten,als fijn oogwit edelder is. Het eynde dan van de Lettetcn (ik fpreek niec van de Godt-gcleerden , die voor een wit hebben, de zielen de» weg des hemels te wijfen; want by fuik een eyndeloos èynd kan geeneyndttepas komen) de menfchelijke meenick, isde/'«- flitia difiributiva, de verdeelendegerechtigheyr, in haar rechte geftaltenis te ftellen, et\fuumuvïcnt<jttetrtbuere , eenyderhet zijn te geven, te wereken en te maecken dat de goede wetten on- derhouden worden, Waarlijckeen treffelijk oogwit, hoog, en alle eer waardig; maar evenwel niet fodanig,als die de Wapenen handelen, welke de vrede voor hun uyterfte inficht hebben, het geen het befte goct is dat de menfehen in dit leven konneh heb- ben , als ook mede de eerfte blijde bootfehap die den menich op der aerden gebrocht is , wanneer de Engelen ibngen > in dien, nacht, die onien dag was, Eere/y Gaat in den boogfïen, vre4eop 4er aerity ai allw menjehm etn welkthagtn, Eu de befte groet, die de
|
||||
- |aá Γ;-- ' E<?r/?<; Deel va»
áebefhMééO&T van hemel en van aerde fijne jongecetí leerde»
was,datíeinhecingaen foudenfeggen : ^redezydefinhuyfe. Ew vetfcheydene andere malen feyd'hyhen: Mijne vrede geef tckuy Tiïijwurpde Imi kktt, vrede (y wt a lieden. Waerlijck, gelijk een köftelijk}uweelis dit re aehten^otis gelaten van fuik een hanr,en fbnderhet welk nocrh hemel noch aerde eeniggoet hebbeir,noch¡ genieten kah. E>efe Vredeis hei:rechte eyndc van den Oorlogh. Zijnde dan vaffc geitelr,datde Vrede is het eynd van den Oorloge en dar de Wapens in dat gedeelte voordeel hebben boven de Let- tereityibo laex ons eens fíen den arbeydt des lichaems in de Gelet- terden en die de Wapenen handelen , en oordeelen welke de beftenzijn. Op defewijiè ging Don Quichot al voort in fijn re- ¿ denen, welke ibodaüig waren , dat fe deanderen verbonden te twijáeiefl , οέ-hy m eer wi jsheyt of fotterny had. Ën om dat de nieeftendeeljdiehem hoorden,Ridders en Edellieden waren,die de Wapenen voeren* hoorden hem de ièlve met groot genoegen aeiijWaniïedr hy voort ging op de ièlve wijiê: Ik ièg dan,dat den arbeyt van de Gelettserden isrvoornarr entlijk, armoede (niet dat iedaenom allearm fijn,: maer ma diere ftellen alsheruyterfte) endiearmoeiJelijdjiheeft byná liet fnootflie van fíjn lotgeproeft^ wantidieaïTOisjheefi- nietgoets.Defe ar moede heeft weder haar deden ρ áls ¡honger', koude, uaeckchey t, daar honger evenwel hei fwaerfte-iaii 'isy wanneer ménna het lang vaftcn noch even- wdoveirfijniftael moet beyden, terwijl de rijken over vloet heb* ben. ι Ifawihiiet komen tot andere kleynigheden, als dat fedik- maejirnaerenfonder hemt gaan, cjualijkichoenen aen haer voe- ten hebbende, met kale kleeren ; 't welck hen foo veel vermaek geefü, ofmen'heneen vuyft in het oog iloeg. Eyndelijk, door cfefe harde en rouwe weg, met vallen en opitaen , komen fe tot de trap, Weleke fy betrachten; en die verkregen zijnde, heb- ben wy-veelegefien·, die door dieScyllen eti Charybden gebroo- fcen, en eertijtsilaven van het lotgeweeft zijnde, nu het felve beheerfchten , hebbende hunne armoede in rijkdom, hunnèTi honger in ovetvloet,hunne koudein verquicking, hunne nadit- heyt ín kofteUjckhey.t verandert, flapende' alsPrinten, eneeten- deals Koningen. Waarlijk, een welverdiende loöti voor hun- nenarbeydt. Maar als menevehwd hunnen arbeyt wil vergelijk fcen by dien van dè Kryg^Tiedèli > loggen ie vetácíiter, gelijck ik . ■, «itefftöntia-lfeggerti ; w .
Hec
|
||||
Don QuiCHOT déla Mancha. . . ~¿éf
Het XXXV11. Hobft-ílüék:; Handelende »?gen$ de verftanMgen redenen van Don ^uñkot, aetí'
gaende. de Wapenen en de Letteren. ' , ■ ; DOn Quichot voortgaende, íeyde: Dewijl wy, fpreekende
van den Smdent,heében begonnen mer de armoedë,en haac gevolg, foo laet ons nu oock eens fíen , of het den Soldaet al veei beter heefteen waarlijck, wy íullen bevinden, dardit de herberg isdaer armoede rehuys-Ieyr, lijnde hy alleen gebonden aen fijn arme foldy, het komt vroeg her komt laet, of nimmermeer, of acn het geen hy met fijn handen weet by een te rapen, niet ibn- der groot gevaar van fíjn leven. Sijn naektheytismenigmael foo groot, dateengefcheurdebefhem moet dienen te gélijck voor een hemt ter noot, en een kraeg ter eer; zijnde memgmael gedwongen in het midden van de winter op fijn naekte huyt de - alderbitterile koude uyt te ftaen ; warmende fig met den afem uyt fijn mont, wekke als voorkomende uyt een ydele en ledi- ge plaets, dickwils ièlf tegen de natuer kout is. Doch de nagt fal miflchien al fíjn dageiijk'fê ellenden in een warm bedt ver- goeden. Maerochlacyï wat valt'et re vergoeden, ais~hy, ih de pláets van fachte warme pluymen, niet anders ais de koude gronr vint,fonder dat hy behoeft vrees re hébben' van fíjn deekeas of laeckens vuyl te maecken.Eyndelyk komt den dagh aaneen de uur om fijn rrapengradas te krijgen , om in'de-flag fíjn dapper^ heydcte tbonen: watvolghr'er ? een arm of een been inde luchj gevloogen, of een kogel'mer,een kogel daar,of een ellendig le- ven,ofec»ichrkkclijekedoor. Doch indien hem den hernefkoo guwftig is, als hem gefont en frifch te bewaren, kan het zijn,dac hy evenwel blijft in de felve armoede, daar hy re vooren ín ger weeft isj invoegen her noodig is, dat 'er meer ontmoetingen, de eene op de atidere,komen, en dat hy in al de felve öveiwinnaec ferfyft, om gevotdert te worden. Dog dat Zijn witte Raven s,"die men feldcn fier. Want fêgt my eens, hoe veel minder zijn Ie wei in het getal, die doot den öorlogh gevordert, als die door den tel ven bedorven entot nier gemaekt worden'Sonder rwijffêl lult gy feggetti dác ie geen vergelijcking by malkander hebben, en dkr dit getal ontelbaer is. Hettegendeel fietmeninde geletter- de Mannen:wantBet mëeftendeel krijghx evenwel defc ofgeene gefegenthéy t jorw fich, is het niet vet het is mager, te onderhou- |
||||
. 304 Eerfie Oecl vM
èen 5 invoegen dat, hoewel den arbeyt van den Krygsman vee!
meerder, nochtans fijn belooning veel minder en feltiameris. Maar hier op fou men weder konnen antwoorden , dat het veel lichter valt een duyfent of twee Geleerdeen te helpen,als dartigh duyfent Soldaten: want de fuiken worden verfien met ampten , die men juyft acn de foodanigen belleden moet.Maer defen kon- nen niet anders geholpen worden , als met de middelen ielf van den Heer,dien ie dienen ¡'t welk in allen gevalle myn redenen en yoorítellingen groóte kragt geeft. Dog laat ons dat aan een zijde laten, als een doolhof daar niet ligt uy t te geraeken is, en komen toe bet voorregt van de Wapenen over de Letteren:een ítoffe,die tot nog toe herwaerts en derwaarts gedreven is geweeft,volgens de kracht van die of her een of het ander befchermt. Aen deecne zyde leggen de Letteren , dat men fonder hen de Wapenen niet ibu konnen onderhouden, alibo ook den Oorlog fijne wetten heeft,en door de ièl ve moet geregeert worden,welke wetten van de Geleerden moeten voortkomen. Hier op antwoorden de Wa- penen weder,dat de wetten fonder hen niet konnen benaan, alfo liet defen fyn die de Regeenng en Beftiering befchermen,deKo- ttiagen en Koningrijken verdedigen, de Steden bewaren,de We- gen vcriekercn,de Zee van ZeerooversenSchuymers veyligen;ja ίο ver,dat, 't en waar door de Wapenen, de Republijken,de Ko- ningrijken en Steden, de Zee-en Landtochten duyiènden van on- gelegemhedcn ibuden onderworpen zijn,en de Vorften ipels ge- noeg met hunne vryheden,voorregten, en wetten hebben. Vor- ders is het een vafte regel, dat het geen het mceftekoit,hetinee- ihrgeacht wort.Om dan uytfteekende in de Letteren te worden, koic tijd,waeken, honger, koude,naekhey t,hooftfwecr, lwacke magen, kranke leden, en fo voorts. Maar het geen een Soldaet .moet uy tftaan, eer hy tot een trap komt,heeft hier geen gelyke- nis by, allo hy yeder oogenblik in gevaar is van fijn leven te ver- liefen,voornámentlyk,wanneer hy hier of daar als Voetknegt op fentiuel perdu ftaat, of als Ruyter aen den eenen of anderen oort daar den vyant op aen wil, fonder middel te vinden om van daar tegeraken, of op een placts, die hy weer dat ondermynt wort, verwachtende alle oogenblick inde lucht gevoert, of voor fijn doot begraven te worden. En foo datgeyaer u noch re weynig mogt fenijnen , fo beek u eens in als twee Schepen malkander op zee komen aan boort leggen, donderende en blixemende - tegen een , fonder dat den Soldaat een voet van fíjn plaats 4urfc wijeken, en uauwelijcks ecnige borft-weering heeft als de lije.
|
||||
Úon QuiCHOT déla Mancha. aefl
íijcken die om hem heen ter aerde vallen: behahen het aenfien vin de diepe gtonc der zee, 't welck hem niet anders fchijnt voortefteL" alseenvraeg, wat doodt hy begeert te fterven ' Maar het flimfte is, dat, foo haaft als den eenen valt van daar hy 5 voor het eynde der werelt niet fal opftaen, terftont weer een an- der in fijn plaats komt, en dat foo lang als 'et yemandt is , ge- *' lijckoffe ¿iets van wiegen gekoft hadden,-fondee datfeeenig I: voordeel in kragt of fterkte vmden,al haddenfe die van Roelant. I En daarom noem ick de tijden geluckig,itt de welke men met en :: wiüVvan dat vervloecktOorlogsgereetfchap, vandienduyvel- ': fchenMonnick gevonden, tot verderf van het menfchelnkge- ; ilacht, die daar ook verdiende loon voor genooren heetr; door het welck men menigmael fiet een dapper Helt, in t midden Η van fijn grootfte daden, ter neder gevelt, ionder dat hy weet van wie of van waar, en al fijn dapperheyt, al fijn hoop, al lijn ar- beyt, en al fijn nut op een oogenblick met fijn leyen weg ge- nomen. En alfoo het felve bedenckendc, feg ick rond uyt , dat het my in mijn hart moeyt defe oeiFening van de dooiende Ridderfchap , ín defè ongeïuckige tijden, te hebben aengenc- inem Want al-hoe-wel my geen gevaer doet vreefen , heb ick evenwel te duchten, dat dat vervloeckte poeyer, of een loot, my hier of daar noch mijn leven fal benemen,- te gelijk met de ge- legentheyt om my door mijn doorluchtige daden bekent en ver- maart te maken over de ïeheele werelt. Maar foo het den he- mel beliefde my daar van re bewaren , is 'er memandt, die iou konnen ontkennen, ofick ben daar over te meer te achten , ten inficht van het groot gevaar, .alseenig dooiend Ridder van de voorgaande tijden. . ■ , , Al defe lange reden gebruykte Don Quichot,terwijl de ande-
ren faten en aten, vergetende zelf het eeten in fijn mont te.iteec- ken, hoewel hem Sancho Pance menigmael vermaent had toe re taften, en dat hy daar na tijdts genoeg fou hebben om te leggen 't geen hem geliefde. Het hooren van defe redenen bracht hen allen in een nieuwe verwondering,te iïen,dat een Man van lulke? aoede kenniíTe álleenig maiick ging in fijn verftant omtrent dele Fchoone dooiende Ridderfchap, Dè Paftoor gaf hem eynde- lijck tot antwoort, dat hy groot gehjek had in het geen hy tot voorftant va» de Wapenen had gefègt, en dat hy, hoe-wel een . eelettert perfoon zynde, met hem in eenfehuyt was. Alduseyn- ; diademen de mael'tijdt, ennamhetamelaekenop: en terwijl IdcWacrdin, haer Dochter, en Maritornes de kamer van Don ^ y Quichot |
||||
3 o6 Eerfle Deel van
Quichot gingen toemaken, alfo fe beflooten hadden, dat zig de
drie Vrouwen aldaer voor dien nagt ibuden behelpen, badt Don Fernando den Gevangen , hen het verhael van fijn leven mede te deelen, alfoo ie niet anders koften gelooven, of het moft vol feltiame voorvallen zijn, volgens het geen fy oordeelden, ko- mende in het gefelfchap van Zorayda. Hier op antwoorde de Gevangen, dat hy fulks van gantfcher harte fou doen; doch dat hy alleenlyk Yieefde, dat de vertelling niet ioodanig fou zijn, als fy daer van verwachten: maar dat hy evenwel niet ibu laten hen gewilliglijcktegehoorfamen. De Paftoor en de anderen baden hem daer toe ; en hy verfocht hen dan, naerftig toe te luyfteren na de waerachtige, hoewel niet opgepronckte,gefchiedenis van fijn levemwaer op terftont onder hen een groóte ftilfwijgent- heyt ontftont, en hy met een bequaem ftatig gelaet en een befa- digde manier van fpreecken het verhael aldus begoft. |
||||||
Het XXXVIII. Hooft-ftuck.
In bet w¿ lek den Ge vangen β] tí leven vertelt.
Ι Ν een Plaets van het Gebergte van Leon heeft mijn afkomft
fijn beginièl genomen, 't welk meer van de natuer als van het geluck isbegunftigt geweeft , hoe-wel echter mijn Vader on- der fijn Lantfiieden den naem van rijck gehad heeft; en in der waerhey t,hy zou het geweeft zijn,indien hy ibo dapper was ge- weeft in het bewaren van fijn goederen, als hy wel geweeft is in hetverquiften , ter oorlaeck dat hy in fíjn jonckheyt den oor- log gevolgt had: want dit is de ichool, daer men de gierigen milten de milden quiftig maeckt; en indien men yemant fpaer- faem vint, dat zijn monfters onder hen. Mijn Vader dan ging de maet van milthey t voorby ,en over tot die van verquifting:een iaeck, die de getrouwde lieden , en.die kinderen hebben , alder- minft paft. De Kinderen, die hy had, waren mannelijck, en alle drie tot manbare jaren gekomen, om een manier van leven te mogen verkiefen. Siende mijn Vader vorders,dat het hem on- mooghlijk was tegen fijn natuer te leven, wilde hy fich van de middelen berooven, welcke hem ibo verquiftende maeckcen, fonder de welcke Alexander felf deun fou moeten zijn. Hy dan roepende ons alle drie op feeckeren dag in fijn kamer by een , fprack tegens ons ¿cCc felve redenen: Mijn Kinderen, om te be- toonen,dat ick u bemin, is het genoeg te ièggen, datghy mijn Kinderen zijt i en om te doen gelooven, dat mijn macht mijn» liefde
|
||||||
Don Qutchot de la Μ λ nch a. 307
liefde níet en volgt, is het genoeg te feggen , dat ick my niet be- tjuaem vind om uwe goederen te bewaren.Maar op dat gy even- wel weet, dat ik u een eygen Vader ben, en u biet wil bederven als een ilief-Vader,(b wil ik een faek met u aangaan, welke ik al over eenige dagen by my felven heb overgeleyt. Gylieden zijc nu tot dien ouderdom gekomen, dat gy een ftaet van leven fout konnen verkiefen , fuik een als u felf dunkt de meefte eer en her grootfte voordeel te (uilen konnen bybrengen. Nu, het geen ik voorgenomen heb,is,van myn goet vier deelen te maken .De drie fal ik aan u-lieden geven, en'het vierde voor my behouden, oin daar van te leven,en my te ondeihouden. Dog dit fou ik vorder wel begeeren , dat een yder van u , ontfangende het gedeelte het •welk hem behoort, een van defe wegen wilde gaan, welcke ikfal feggen. Men heeft een ipreeckwoort in Spangien , 't geen my dunkt waerachtig te zijn , en na'mijn goetduncken aenmer- kens waerdig (gelijk het gemeenlijck korte regels zijn , getroo ken uy t een lange en wijië ondervinding) 't welk luy^O/ KercL· of Zee, ofKontngshuys'. of om klaerder te leggen, dat de gene > die begeert rijck te worden , ofdegeeftelijcke ftaat moet vol- gen , of ter zee varen en iich met koopmanfchap geneeren,of in dienft van Koningen gaan: want, gelijck men fegt,beter is des Konings gunft, als gaven van dei\ Heer. Soo wil ik dan feggen» dat mijn goetduncken fou zijn , dat een van u driën de Letteren volgde, den ander de Koopmanfchap, en de darde den Koning in den oorlog ging dienen: want het is fwaar in dienft van fijn huys te geraeken. En den oorlog, fo hy niet veel rijckdoms geeft, hy geeft ten minften grooten roem ;en daar uyt komt niet ielden het ander voort. Binnen den rijdt van acht dagen lal ijk een yedcr van u-lieden het toegcleydt geit geven , foilder u een duy t te verkorten,gelijk als gy in der daet en waarheyd fult fien. Soo fegt my nu , of gy lieden genegen zijt mijn goetduncken te volgen ? Ick, als de outfte zijnde, wiert van hem belaft daar op te antwoorden , ennadatikhemgefegthad, dat het gecnlmts noodigwasfich van fijn goederen teontflaan , dathy iefou blij- ven befitten fo lang als hy leefde,alfo wy jong en fterk waren,en lichtelijk middel ibuden vinden om andere te krygen,voerde ik hem tegemoet,dat,watfijn believen en oniè verkiefingbelang- de,de felve van mijnent wegen fou zijn, de Wapenen te volgen, dienende Godt en mijn Koning. Mijn tweede Broeder deed hem de felve aanbieding, en verkoos na Indien te reyien. De jong- fte, en, gelijck ik 'geloof, de Yerftandigfte, veikoos de Letteren, V 2. , en
|
||||
308 Eer fie Üeel van
en Kerkdijken ftact, en fíjn afgebroke ftudien, tot Salamanca
re vervolgen. Dit fo gefegt zijnde, omhelfde onfen Vader ons al- len ; en in den korren rijdt, dien hy ons beraamd had , ftelde hy fijn voornemen in het werck,gevende een yeder fíjn deel,zijnde, na mijn befte onthout, voor een yeder drie duy fent dukaten in gek, alfo een onfen Oom alle onfe goederen van ons kocht, met gereet ge.lt,op dat fe niet vervreemden feuden.Op den fel ven dag namen wy alle drie ons affcheyt van onfen Vader: dogik,den- kende dat het een groóte oribermhertighey t fou zijn mijn Vader out, en met foo weynig middelen te laten, bewoog hem, dat hy van mijn drie duyient dukaten de twee nam ; alfo ik oordeelde , dat de reft genoeg was om my te behelpen , voor fo veel een Sol- daet van nooden heeft. Mijn twee andere Broeders , bewoogen door mijn voorbeelt, gaven hem noch yeder duyient van hun gedeeltej invoegen mijn Vader vier duyient dukaten in geltbe- nielt, en meer als drie duy fendt in andere goederen > die ny niet begeerde te verkoopen,om op en van de felve te leven. Wy dan > eyndêli jck,namen van hem , en van onfen Oom , ons affcheydt, niet fonder groóte droef heyt entrañen ; ons belaftende, by alle gelegentheydt van ons te laten hooren. Dit belooft, en fijn fege- ning ontfangen hebbende , nam den een fijn weg na Salamanca, den ander naSivilien,en ik na Alicante,daar ik verftonteen Schip te fijn, 't geen met Wol nae Genua fou varen. Het zyn nu om- trent twee-en-twintig jaren dat wy van een fchey den ; en al dien tyt, hoewel ik verfcheyde brieven gefchreven heb, heb ick noch van nxyn Vader,nog van mijn Broeders,yers gehoon. "Vorders, het geen my in dien cydt gebeurt is, fal ik kortelyk verhalen. Ik ging dan van Alicante na Genua t'^ey 1, daar ik geluckiglyk aen- quam, en begaf my terftont na Milanen , daer ik my van wape- nen en andere nootdruft vporfag , om alfoo te fien een plaats in Piemont te krygen: maar fynde op weg na Alexandria de la Pal- la, kreeg ik tyding, dat den Hartog van Alba naar Nederlant ging.Ik veranderde myn voornemen;trok met hem ;diende hem in de tochten, welke hy deed; en ben ook by de doot der Graven tan Egmonten Hoorn tegenwoordig geweeft, zijnde Vaendra- ger onder een braef Hopman van Guadalajara, genaemt Diego d'Urbina, Als ickeenigen tijt in Nederlant was geweeft, kreeg ick de tijdingh van het Verbont,datde Paus van Romen, Pius de YÍjfde,metdievanVenetien en Spangien gemaekt had,tegen den algeméenen Vyandt, namentlijk,den Turk, die omtrent de fel- •ve tijdt door fijn Zeemacht het Eylandt Cyprcs gewonnen had, \ κ,' '"'■■■'..' * 't.welck
|
|||
Dow QuicHoT de la Mancha. 300
't welck Co lang onder het gebiet van de Venetianen had geftaen: een groot enlmartelijck verlies voor de Chriitenheyt. Men fey- de ook voor feecker,dat den doorluchughftenDon Jan van Oo- itenrijck , baftaert-Broeder van onfen Koning, als Generael van ~ dit Verbont fou gaen. Vorders wift men wonderlijke dingen te feggen van den grooten toefbel, dicaldaer ten oorlog gemaekt wiert; al het welck mijn gemoet geweldig aenprickelde om my mede op dien tocht re laten vinden , hoe-wel ick feeckere belof- ten had van deeerfte Capiteynsplaets, die 'er fou open vallen. Dit al niet tegenftaende raoft ik daer na toe. Als ick in Iralien,- qüam, wilde mijn geluck, dat Don Jan van Ooftenrijck juyffc tot Genua aenlande,om van daer na Napels te gaen, daer hy fich met de Veiieetfiaeiifche macht fou vervoegen,gelijk hy daer nae tot Meifina deed. Kortelijck,ick was mede op dien tochtjZijnde Hopman van een Vaendel Voet-knechten, tot welcke eerlijcke plaets ick gevordert wiert, meer door mijn goet geluck, als door mijn goede verdienden. Vorders,diendag, welckefoo geluckig voor de Chriftenhey t was, alfo men toen eerft fag, wat dwaling het was geweeft, te gelooven dat de Turcken onverwinnelijck waren ter zee:dien dag,ièg ik,wanneer deopgeblafentheydt van het OttomannifcheHuys ib merkelyk vernedert wiert,was voor niy alleen ongeIuckig;zi]nde mijn onheyl fo veel meerder als der genen, die geluckiglijk het leven op-offerden voor het geloof, dat ik my, in plaets van een fegenkroon op mijn hooft.den fel¿. venjiacht als een gevangen in de ketenen fag. En dit gefchiede op defe wyfe. Den dapperen en geluckigen Roover Ü chali,Ko- ning vanAlgiers,hebbende den Admirael vanMalta vermeeftert, daer maer drie Ridders levende op gebleven waren , en nog feer 2¡equetíl, quam het groot Schip van Juan Andrea het felve te hulp> in het welckick met mijn Vaendel was j en doende het genemeninfulckéengelegentheydt behoort te doen , fprong ick over in des Vyants Schip, verwachtende , dat my mijn volck fou gevolght hebhen : maer ick vont my daer in foo veer bedroogen, dat ick 'er voor't gelag bleef, wanneer de Sche- pen malkander verlieten. Wel is waer,dat ik eenige weer bood;" dog ik was evenwel,niet konnende hen allen alleen wederflaen,' gedwongen my eyndelijck op te geven, zijnde afgeftoofc en vol wonden. Engelijk, gyHeercn, ongetwijfeltwelgehoort hebt, dat het den Uchalimetiljn macht ontquam, allo bleef ick gevangen onder fijn gewelf, alleen droevig onder foo veel . blijden, en gevangen onder foo veel vrye hallen , zijnde wel V 5 15000. in
|
|||||
ï V; -..,-i.;":; .. .ν-Τ"·£
|
|||||
3 ίο E&rfle Deel van
15000. in het getal, die alleen op dien dag hunne vryheydt
verkregen. Men Bmeht my na Conftantinopolen, daermijn Meefter, om dat hy fich in defen tocht dapper gedragen, en den Standaart van Malta gewonnen had,door Selim Generael van de Zee gemaeckt wiert. Het tweede jaar daar aan, zynde het jaer 1511. be vond ickm y fittende aen de riemen in Na var ino , daar ick oock fag de gelegentheydt, die men verloor , van de geheele Armade der Turckenin de haven te verderven. Want feif al de Levanten, en Jauiczaren, hielden voor vaft, darmen Ie in de haven fou hebben aangetaft, en nuhunnekleederenen fchoe- nen al gereet om landtwacrt in te vluchten, fonder eens na den aanval te wachten ; ibodanigh was de vrees wekke fy voor de onfe hadden. Maar den hemel had het anders beitelt, niet Γ00 feer door fchult ofmisverftant van onieOverften , als door het hooge believen des Heeren , opdat wy altoos de beuls moch- ten behouden omonfë ibndcn te ftraffen. Eyndelijck , den Uchaliquam behouden tot Modon , een Eylandt dicht byNa- varino gelegen, en , werpende fíjn volckaan landt, maeckte de mont van de haven vaft, en bleef daar, tot 'er tijdt dat Don Jan weder quam. Op defe tocht wiert de Galey genomen, die men LaPreia noemde, daar Capiteyn op was een Soon van dien vermaarden Zeerover BarbaroíTa, vero vcrt door de groóte Galey van Napels, genoemt La Lobo, of de Wolvin, beftiert doordien dapperen Helt, dien Vader der Krygfliedeu, dien geluckigen en onverwonnen Don Alvaro de Bacan , Marquis van Santa Cruz, Ick wil oock niet laten te leggen hetgeen fich omtrent dit ver- meeftercn toedroeg. Defe Soon van Barbarofla was fo wreet, en handelde fíjn gevangens fooqualijck, dat, foo haaft als de Slaven de Wolvin lagen komen , en den Turk aantallen, een yeder te geüjck de riemen ophielt r en den Capiteyn by de kop vatte , daar hy op de plegt ftont, drijvende hem van banck tot banck, daar hy foo gehandek wiert, dat hy nauwlijks tot by de maft quam,offijn ziel ging voor den duyvel, Wy keerden eyn- delijk weder na Conftantinopolen , en vernamen het jaar daar aan, dat Don Jan Tunis vermeeftert, endatKoningrijck den Turcken ontnomen had; fertende Muley Hametin het befit; en benemende alibo Muley Hamida, die de wreetfte en dapper* ften Moor van geheel Barbarijen was, al fijn hoop. Dit ver- lies fmarte den Grooten Turck met allen feer j en gebruykende deloosheyd,welke die van fíjn Huys aangebooren is,maekte hy vrede met de Venetianen,Het; volgende jaar 1574. befprong hy Gokta?
|
||||
Dom QjjicHoTdela Mancha. 311
Goleta,en de Sterkte die Don Jan tot Tunis half gemaekt had.In
al defe tochten fat ik aen de riemen,fonder eenige hoop van vry- heyt.Evenwel wilde ik mijn ongeval mijnVader geennnts over- fchrijven.Goleta wiert eindelijk vermeeitert,beneiFens de Sterk- te,befpringende de Plaets feven honderd en vyftig duizend Tur- ken, en van Moren, Arabiers, en andere Africanen,meer als vier hondertduyfent koppen i invoegen fy magtig genoeg geweeft hadden omhet heelegevaert met handen weg te nemen. Goleta wiert eerft gewonnen, 't welk tot nog toe voor onwinbaer ge- houden was;dog evenwel niet door fchult of verfuym van de be- ichermers , die alles deden wat fe koften of mogten doen: maer om dat men alstocn by ondervinding fag, hoe ligt men aldaer in dat woeftefant borftweeringen koft oprechten, daer wy op twee voeten water vonden, en de Turcken op geen twee vademen. Invoegen fy met veele facken iants fuleke trenchefe'n maekten,dat ie felf fo hoog waren als de wallen der Sterkte,van waer fy foo geweldig fchooten , dat niemant op de wallen koft dueren .Veele waren van gevoeIen,dat de onfen fich niet hadden behooren daer binnen te laten befluy ten, maer den vyant in het velt te gemoet te gaen.Dog defe fpraeken fonder kennis en buy- ten verftanf.want zynde die van binnen niet boven de ièven duy- fentilerk, wat magtfoufo een hand vol volks in het open velt hebben konnen uytregten tegen een fomagtigen vyand? En hoe is het mooglyk een Sterkte te behouden , wanneer der geen on- derftant gèdaen wort,te meer, wanneer fe door een fo machtig volk in hun eygenlant belegert is? Maer aen verfcheyden ande- ten jen aen my,dogt ililks een byfondere gnnft des hemels te fyn, weg nemende dit Kerkhof van brave Mannen, en defe gronde- loolé geltpoel, ten aeniïen van de groóte íchat die daer omtrent gefpilt wiertjfonder ander voordeel, als alleen om de gedagtenis te.be waren, dat de felve Plaets wel eer door Keifer Kareldevyf- dé gewonnen was: als of defe fteenen hem de eeuwige geheuge- nis fouden moeten geven,die evenwel noy t uy t de gedachten det menfchenfalverdwynen. De Plaets dan wiert wel gewonnen, maer, om de waerheyd té feggen, voetje voor voetje; zyndc Í00 wel van binnenbefchermt, dat'erin twee-en-twintigftormen vyf-en-twintig duizend vyanden bleven. Daar fchooten niet meer als drie honderd gefonden over: een klaer reeken van hun ongemene kloekheyt en dapperheyt.Boven dat, wiert een kiene Sterkte by verdrag ingenomen , ftaendein 't midden van een moeras, befekermt door Juan Zanoguera,Ridder van Valencia, V 4 ccn
|
|||||
'■'·. . '-. . )..
|
|||||
%I2 Eerfie Oeeivan
een braef Soldaet. Zy namen Don Pedro Puortocarrero, Gene-:
rael van Goleta, gevangen , die loo veel tot beicherming van de Veiling gedaan had , wiens verlies hem fo geweldig fniarte , dat liy onderwegen Conftantinopolen,daar hy henen gevoert wiert, van droef hey.t flicif. Ook namen %j den Generaal van d'andere Sterkte,genoemt Gabrio Cerbellon}een Ridder van Mijanen,een treffelijk Ingeuieur,en dapper Krijgsman,gevangen.In deie ver-' Qveringbleven verfeheyde brave Mannen van aaniïen , onderde welken ook was eenen Pagan d'Oria , Ridder van St. Jan , «en perfoon van een edelen aart, gelijck lijn dappere daden genoeg- iaam betoont hebben , beneffens fijn miltheydt jegens lijn ver- maarden Broeder Donjuán Andrea d'Oria.En het geen fijudoot te beklaeglijker maekr,was da t hy <*eftorven is door de hant van eenige Alarabefen , aan de welckehy fich vertroude, iijnde nu de Sterkte vermeeitert, die hem beloofden in kleeding van een Arabier tot Tabarca te brengen , een Veiling van de Genueefen » aen den felven oever daer fc het Corael viflchen , welke hem het hooft ai floegen , en het by den Generael der Turken brachten , die het gemeen fpreekwoórt vervult heeft, dat men fiüh xoelbe- deent <zmm de njerradery ,' maar emenwd de verrader* haet, alfo de Generaal de ichelmen deed ophangen , om dat fe hem den ge- vangen niet levende toegebracht hadden. Onder de Chrilte- nen , die in deie Sterckte gevangen wierden , was oock Don Pedro d'Aguilar, geboortig vau feekere plaats in Andaluzia, die 'er Vaendrigh in was geweeft , een braefen dapper Krijghs- man , en een Man vaneenqngemeen verftant, hebbende een byfonderebevallijckheydt in de Dicht-kond:. Ick feg het daar bv, om dat hy by geval in onfe Galey^wiert gebracht, en benef- fens my op mijn roey-banckgefet, alfpohy Slaef van mijn Pa- troon was. Eer wy uy t de Haven vertrocken, maekte defep E- delman twee Gedichtenb op de manier als Graf-fchriften, het een op Goleta , en het ander op de andere Sterkte, die ick garen ial verhalen,alfoo ick ie noch van buyten ken, te meer,dewijl ik ver tro uw, da tfe eer genoegen , als ongenoegen , ful leu toebren- gen. Soo haaft ais de Gevangen deien naam genoemt had, iag Don Fernando fijn gefeílen aan , die daar over alle drie begoften te meefmuyien: maar als hy de Gedichten ion beginnen te ver- halen, fey een van de drie tegen den Capiteyn; eer gy voort gaet," mijn Heer, foo bid ick u, my te feggen wat van deièn Don Per' dro gekomen is?Het geen ik 'er vau wcet,antwoorde de Gevan- genis,^ hy na twee jaren tyts,die hy tot Conitantinopolen was .:;_,■ ■ -'*> geweeft, |
||||
Don Qv τ c η o τ de la Μ a ν c η A- Ji .3
«weeft , gevlucht is in de kleeding van een Rencgade, oí Ver-
loochende , met een Griekfchcn Spion, fonder dat ick weet ofhy in vryheydt gekomen is,of niet,hoe-wel ïck gelooi van ja, alfo ik een jaar daar na den fel ven Griek weder tot Conttantiiio- polcn heb geiïen: doch ick koft hem niet vragen, hoe het met- Don Pedro afgeloopen was. Hy is gcluckiglijck inSpangien ge- raeckt, antwoorde den Edelman , 't welk ik wel weet, allo de iel ve Don Pedro mijn eygen Broeder is,en nog tegenwoordig 111 onfe Stadt by leven , rijck, gefont, getrouwt, en een vader van drie kinderen. De Heer fy gedankt, antwoorde de Gevangen, voor de genade welke hy hem hier in gedaan heeit; aliomy dunckt, dat'erinfulckeenftaatgeengrooter weldaet aen den ellendigen kan gegeven worden, als de verloffing te verkrijgen. En tot meerder teecken, defe Gedichten (vervolgdeden ander; zijn my ook wel bekent. Zo gelieft fe dan te feggen,fey den Ge- vangen , alfo ik geloof, dat fè mijn Heer beter fal weten, als ik. Seer gaeren, antwoorde den ander, en dat van Goleta luyde al- dus. |
|||||||||||
w
|
El lal'ge zielen, die, verloflvan''t(levflijkleven,
Door uwe daden van des lage werelts gront |
||||||||||
.. Tot aen het opper fie van 't onver derflijk ront,
Gekroont met heerltjkheyt, gerucht zijt en verbeven'. t>te door lerechte toorn enyver-vy er gedreven , De kracht van uwe leen $n armen bebt getoont, ν Endoor'dedeught, dieinumoedi^hlichaem-woont» - Sel f aen de ruyme ?.ee een parpre verve gegeven. Ogy, wtens leven eer als kracht ofmoedt bejweeck, • ', En flervende niet min als ajgejlooft geleeck, En overwonnen niet en likt te overwinnen , t^Als tuflhhenfleen enftaeïnw iapperhtyt ontloock » f [V/jl's vyants levengtngh en ¡molt als damp en röock , Op aerdefult gy roem , bier boven meerder winnen. Gpdefefelvc wijfe,ícy de Gevangen, heb ik het ook onthou-
den. Maar dar op de Sterckte j vervolgde de Ridderduy taldus, namijiionthout·; Fandefi onheyl'ge gront, en onlebottwde dalen,
Dm>,dwyfint zielen van ¡o» meninghKrijgers romp* ' .
V 5 ZtJn
|
|||||||||||
314. Eer fie Deel van
Zyn levende gerey (l uyt 't oogh van 't werelts klompt
Tot in des eeuwtgheyts verdervelooje zalen , Na dat fe hun armen kracht het hoogde deden halen 5 Tot koficn van lbo veel vy anden breyn en bloedt t En al mat dapperheyt enonbefweeckcn moedt Vermag, de Chriflenheyt volharden te betalen. 1 Dit is de droeve gront, die nu, en lang voorheen , Was vrucht beier 'tn den oogh β van zielen afgefireent
En menig eed"le romp gewoon was te beklagen, Maer vroomer zielen [en niet y der s dat ick boogb ) Heeft deje oyt cpgefliert van onder naer om hoogh , Noch braver lichaemen op haren rugh gedragen. Dëfe tweeK linkerts behaegden het Gefelfchap niet qualijk;en de
Gevangen verheugde iich met allen feer wegens dele goede ty- ding van fíjn Roeygefel te horen. Hy vorders vervolgde fíjn ver- telling aldus.Goleta dan , en de andere Sterkte aldus verwonnen zynde, deden de Turken Goleta Hechten, als zynde Í00 geftelt, dat het niet veel beter als geflecht was; en om het met te meerder korthey t te doen,' lieten ie het op drie plaetién onder- mynen: maer het geen het alderonffcerkfte was, namentlyk; de oude muer,koit door geen van driën opgeblafen worden. In te- gendeel, al dat'er gebleven was van de nieuwe Sterkte, gemaekc door Fratin,geraekte ligtelyk teraerde.Kortelijk,de Vloot ver- trok weder naer Conftantinopolen,fegenpralende, en verwinna- reíTe: eneenigeweynigemaendendaernaquammyn Heer TJ- chali te fterven,dieby hen Ushalt Fartajc (dat is den/proetachti- gtn Regevade) genoemt wiert; alfo de Turken voor een gewoon- te hebben , eenig gebreck of deugt in de namen uyt te drucken : 't welck daerom gefchiet, om dat ie onder hen maer twaelf Eer- * benam hagen hebben, die inedelheyt met het Huys der Otto- . mannen ftryden: en de anderen geeft men deeièn oí genen naem, na het een of het ander gebrek,of de eene of andere deugt.Deien Uchali roeyde aen de riemen, zynde ilaef van den Grooten Heer meer als veertien jaren geweefb»" en over de vier-en-dartig jaren oud verloochende hy fijn geloof,uyt fpy t om dat hem een Turck eens een oor bant gegeven had; enomfig over hem te konnen wrcken,ging hy fijn geloof af.Zyn dapperheyt toonde hy in ful' ker voegen, dat hy fonder alle fchandelyke wegen en middelen, 1 gelykanders gemeenlyk gefchiet, Koning vari Algiers, en daer na Generael,of Algemeen Overfte yan de Zeejwiert,'t wekk de darde
|
||||
Dow QjjιCHOT déla Mancha. 315
darde waardighey t van hetRykis.Hy waseen een Calabreesvan
geboorte, en wegens fijn manieren een vroom Man , handelende fijn Slaven feèr beleeft,die hy wel rot drie duyfent in 't geval had» en die ook na fijn doot gedeelt wierden,gelyk hy by uy rerfte wil had bevolen,tuiTchen den Grooten Heer (die altoos medc-erfge- * náem is,wanneer der yemant fterit,én beneffens de kinderen fijn gedeelte trekt)en fijne Renegaden:waer dooi ik in handen quarn van een Veneerfiaenfeli Renegaed, welke eertijts van Uchali ge- nomen , en daar na boven anderen van hem gewiltwas, ende wreetftefchelmvandewjereltwiert. Sijnnaemwas Azamaga, en fíjn rijkdom boven maten groot, invoegen hy felf Koning van Algiers wiert. Met defen quamik van Conftantinopolen, mee grootgenoegén,als iullende fo veel digter by Spangien zijn: niet dat ik voornemens was mijn ongeluk aen yemant over te ichrij- ven;maar om dat ik hoopte,of my het geluk in die geweften be- ter fou willen dienen als tot Conftantinopolen , daerik op dui- fentderhande manieren had onderftaen te vluchten, doch te ver- geefs.Evenwel alhier docht my vont ik meer hoops, en mer defe önderhielt ik mijn leven , beflooren zynde in een gevangene of huys,dat de Turken Banno noemen, daer fe de Chriftenc Slaven in fluiten,ib wel die den Koning, als die eenigeby ionderen roe- behooren,beneffens die ie Alamzen noemen,'t geen fo veel is>als Slaven van den Raet,welke alle Stads werken doen. En deiè Sla- ven hebben weynig middel om immermeer hunne vryheyt weer te bekomemwant dewyl fegemeen fyn,en geen bvfonderen Heer hebben, is 'er niemant daar hunne vrinden mede kónnen hande- len.In defe Bannos worden ook eenige Slaven van den genaeenen man gebragt,voornaraentlyck die losbaar zijn,dewyl fe daar ge- oordeelt worden het alderfekerfte te wezen;ge!yk ook de losbare Slaven van denKoning niet met de anderen rot her werk gebruikt worden , 't en waar hunne verloifing relang agter wege bleef, waer over fy hen te meer quellen, opdatzy'er te ernftigerom. fchryven mogen.Ik was voor een van deiè losbaren gehouden en onder de groóte Gevangens geftelt,niet tegenftaande mijn kleeii vermogen, 'twelkikhengeopenbaerthad. Evenwel, het was voor hen genoeg,dat ik eenCapitein was geweeft.Sy iloegen my een keten aen,meer tot teken dat ik losbaar was,als om my daer mede te bewaren; en fo verfleet ik mijn leven in defe Banno, be- neffens vedcheidene andere gevangene Edellieden,en Gevange- nen van aanfien.En hoewei de honger en koude ons den meeften tijdt groóte quelling acnbragt, was ons evenwel zulks ίο laftigh . '. niet,
|
||||
2X¿ Eer fie Deel van
nUals elke oogcnblick de groóte wreetheyt van onfen Heer te
hooren en te fien. Yeder dag deed hy dien ophangen, dien an- der in de palen ietten3den geenen villen , en dat omTulcke ligte oorfaecken , dat hem de Turken ielf voor een menichenmoor- der hielden. ^Ueenig een feeker Spaenfch Soldaet, genoemt Sa- vavedra (welke yets gedaen hebbende, 't geen dat volk veel jaren in sedachtems hout, en alles om fijn vryheydt te krijgen) wiert heel facht van hem gehandelt, fonder oyt geilagen of gefmeten, of qualiik toegefprooken te zijn, hoe-wel hy memgmael deed, waer over wy alle uuren van hem verwachten,dat men hem iou om het leven brengen, gelijk hy ook felf mcnigmacl vreefde: en indien het niet was door de korthey t van de tij t,ik iou u eem- ee van fijn ranken verhalen , die u meer genoegen iouden geven, fis miin hifborie ielf. Het was nu fo gelegen, dat boven de plaets van onie gevangenis het huys van een treffelijken Moor met fíjn venftersify t quam, doch die, gelijck ie aldaet gemeenhjek zijn , meer kijekgaten als venfters waren, eri noch wel dicht met tra- liën befet. Wy met ons vieren op feekeren dag op de plaets zijn- de , proevende om te konnen danifen met de ketenen aen de bee- nen , tot tijdtkorting , alfoo de andere Chriftenen waren ge- eaenomtearbeyden, quam ickby geval mijn oogenom hoog teilaen, enfagdoor een van de venfters een net neder dalen, daer een linnen doexken aen gebonden was , doende teecken om te nemen het geen daer aen hing. Dit fagen wy vaft aeη , en een van mijn gefellen ging 'er na toe, om te iien of ie het iou- den laten vallen,of wa?fendotn foudemmaer als hy er by quam, trocken fe het weder op,en beweegden het aen bey de zijdemge- lijckofhet neen had willen feggen. Defegingweer te rug, en hetrietdaeldewederomneder, met defelveteekenen Eenan- der van ons gefelfchap ging 'erna toe, maer bejegende hetiel- ve EyndeU^kgingdedai&de,maeralhetfelfde Ickditfiende, wilde oockmijn geluck beproeveir.maer foo haeft als ick er on- der was,lietenfe het riet nedervallen voor mijn voeten.Teritont liep ik toe, om het bondelken los te maken, daer ik tien Zianies in vont, van de wekken yeder omtrent foo veel doet als een. du- caton Of ick verblijt was met defe vont, kan men hchtelijck be- denckeiv.dit verfeecker ik u,dat het genoegen foo groot was, als de verwondering, waer fulks mocht van daen komen,en wie ons foo gunftig wasfvoornamcntlijck my, alfoo het klaerlijk bleek, dat Bet rie?alleen namy gewacht had. Ick nam dit lieve gelde; knudde het rictj ging weder te rugge; keek op na het venlter; en |
||||
Den QjuTCHoT déla Mancha. 317
íag,dat 'er één fèer witte hant uyt quam, die het opende, en We-'
dei haefhg toe deed. Hier door kregen wy de gedachcen,dat het een Vrouw of Dochter was, die in dat huys woonde, en ons defe gunil bewees. En tot teeken dat wy haar bedanckten, bogen wy ons hooft en lichaam>nade manier van de Mooren.met de armen over de borft. Een wey nig daar na quam 'er uy t het felve venfter een kleyn kruys, van riet gemaekt, 't welk terftont weder wiert ingenomen. Dit teeken verfeekerde ons, dat 'er eenigeChriften Vrouw in dat felve huys moft gevangen fijn,en dat het defe was, daer ons dit goet van quam. Dog de blankhey t,ên de gulde arm- ringen daar om , ftieten dat gevoelen weder omver; en wy kre- gen vermoeden,dar het een verloochende Chrifbinnewas,daege- meenlijck van hunne Heeren ten houwelijck worden genomen » gelijk fe de felve meerder agten als die van hun eygen Iant. Maar al dit ramen was wel ver van de waarheyt. Al ons oogwit van doe voortaan was op dit venfter, als onfe Noortfter, daar ons dit helder licht van verfcheenen was. Doch daar gingen wel vyftien dagen voorby, dat wy niet meer vernamen , noch de hant, noch cenig ander teecken. En hoe· wel wyondertuiTchen veel naar- ftigheyt deden,om te vernemen,wie in dat huys mocht woonen, en of'er een verloochende Chriftinne was,koften wy niet anders hooren,als dat 'er een treffelijke Moor woonde, Aguimorata ge- noemt, die Alcayde vandePatawasgeweeft, 't welck onder hen een treffelijken dienft is. Maar als wy nu de hoop verloo- ren gaven wegens meer goude regens van dien hemel te fíen af" regenen, fagenwy ter goeder uure het riet weder voor den dag komen, met een ander bondeiken daar aan, dat noch wel fo dik fcheen ; en dit gefchiede op de tijt, wanneer de Banno ledig was, gelijck de andere maal. Wy deden de felve proeven, gaande een y eder op fíjn beurt na het riet; maar het was voor niemandt als voor my: want als ik 'er by quam, lieten fy 't vallen. Ik maekte den bondel los,envont'er veertig goude Spaenfe kroonen in,met een briefken dat in het Arabifch gefchreven was, fijnde onder aen een groot kruys gemaekt. Ik kufte het kruys,nam het gout, ging weder re rug, en deed met mijn gefellen de gewoonlijcke eerbiedighey t. De handt quam op nieuw voor den dag, en deed teecken, dat ik den brief fou lefen, en daar mede het venfter toe. Wy bleven alle opgetoogen en verbaeft,hoe wel bly van dit goet geluk: maar alfo niemant van ons Arabifch verftont, hadden wy groóte bekommernis om te weten wat 'er in defen brief ge- fchreven mogt fijn,Eyndelijk,ik nam voor my,my aen een Ver- ·<·'■:■ λ.'·'"" '">V - · ' *. i Ιου'
|
||||
3 i 8 Eerflz Deel van
loochende, van Murcia geboortig, te vertrouwen, die fick
mijn byfonderen vrint toonde te fijn. Wy ftelden eenige panden van liefde tu fíe hen beyden, waar door hy verbonden wierdt het geheym te bewaren: want eenige Renegaden, wanneer ie voor- nemen weder na Chriftenrijck te vertrecken, nemen getuyge- nis van de voornaamfte Slaven > als dat fuik en iulk een Renega- de, of Verloochende , een eerlijk Man is, dathydeChriííe- nen veel goets gedaan, en in den fin heeft met de eerfte gele- gentheydt te vluchten. Sommige zijn'er, die hetfelvedoen , mei een rechte meening; fommige uyt loosheyt, offeby ge- val gevangen wierden van de Chriuenen,wanneer ze hunne ge- tuygenifíen te voorfchijnbrengen, bewijfende uyt dat gefchrifc wat fe voor hebben gehadt, namentlijk, in het lant der Chri- ftenen te vluchten , en te blijven, en dat fe daarom met de an- re Turcken ter zee zijn gegaan. En op defe wij fe raecken fe ge- meenlijck vry , en verfoenen fich weder met de Kerk, fonder dat hen eenigefchade wort aangedaan: dog menigmaal hun flag fiende , keeren fe weder van daar fe gekomen zijn. Maer fom- migen doen het uyt een goede meening, en blijven by de Chri- ftenen. Ondertuilchen defe Verloochende, die onfen vrint was, hadditgetuygenisvanalonfegefellen; waer door hy fooveel aan ons verbonden was, dat, indien de andere Mooren fulcks te weten waren gekomen, fy hem levende fouden gebrant hebben. Defe* wift ik dat de Arabifche taal wel vsfcftont, en niet alleen wel fprak, maar ook wel fchrijven koft. Maar eer ik my geheel aan hem openbaarde, bad ik hem,dat fchrifc eens te lefen,'t geen ik feyd' in een hoek van mijn kot gevonden te hebben. Hy deed het open, en bleef een goede wyl liaan, mommelende tuflehen fijn tanden. Ik vraegde hem, oí hy het verftont ? Seer wel, ant- woorde hy, en dat hy het ons van woort tot woon fou uy tleg- gen indien men hem wat papier en inkt wilde geven .Dit gefchie- de,en hy begaf fich aeii hetoverfettenjen gedaen hebbende,feyde hy: Al dat gy hier venaelt fiet,is het felve dat in defen brief ftaet, van woort tot woort: doch'gy moet weten,daer fe fegtLela Ma' rien,dat het fci-ve onfe Lief-Vrouw de Maget Maria beduyt.Wy lafen de overfetting, en bevonden het aldus. Wanneer ik een kint was, had mijn Vader een Chriflene Slavin»
die in onfe tael my het Chriften Geloof onHerwefen^n vrie din- gen van Lela Marien gefigi hseft. Defe it gekomen te (ierven ; en ik weet wel, dat fe niet in het vyer itjnatr by Ma: want ik hebfe daer net noch tweemaal φ firn* En zy heeft mygefigtidat ik na het lant va» |
||||
Όοη Qjjichot de la Mancha. 319
de Chrifienen fia vluchten, om Lela Mar'tente fien, die-my fier lief
heeft. I.k weet niet hoe , ik heb veele Chriftenen door dit ven/Ier ge- fien: maar geen van allen heeft my gedocht een Edelman te zijrifo dan alken gy. Ick ben heel fiboon, en jong, en heb oock veel geldts om met my te nemen. Bedenckt »9 of gy fondt konnen maeken, dat wy te [amen gaan , en aldaar mijn Man fiud -willen weefen^ ' en Joo gy dat met begeert te zyn, falfny Lela Marien roei een Man geven. Ick heb dit gefihreven, fiet wel tee, aan wien gy het laat leefen, Vertrout op geen Moor, Want het zyn alternad verraders. D/t bekommert my geweldig, alfoo ik begeer , dat gy fulks ntemantfigt; want indien myn Vader het quam te weten, jou hymyterfiom in een put fleeken, en met peenenbedecken. Aenhet Ttet jal ik een dr aet doen , bint daar uw antwoortaen: enfoogynie- mant hebt, diehei /¡rabifchkan/chryven ,fogeej't hetmydoor tee- kenen te kennen j want Lela Marien f al wel maecken, dat ik heP· verfiaan kan , die u met God wtlbewaren > en dit Kruys, 'twelck ick menigmaelgekuiï heb , gelijk my de Slavin bevolen heeft. Bedenktj gy Heeren,of wy geen reden hadden om ons over de-
fen briefte verwonderen,en te veib]ijden;'t welk wy fodanig be- toonden,dat denRenegade wel merkte,dat de brief niet by geval gevonden, maermetvoordagtaen yemantvan onsgefchreven was; verfoekende,indien het 100 gelegen mocht zyn,dat wy ons vryelijk op hem wilden vertrouwen; dathy fijnjeven voor onie vryheit fou wagen: halende met eenen een kooper kruycefïx uy t fijn boefem voor den dag, en fweerende met veele tranen by dien dien dat beelt beteekende,en in wien hy,hoe fondig hy ook was, vaftelijk geloofde,ons in alle manieren trouw te zijn,omuent al het gene men hem fou willenontdeckeu ; alio hy wel vertrouw- de,dat wy allen door middel van defe, welke dien brief gefchre- ven hadjonfe vryheit fouden verkrijgen:gelijk hy boven alle din- gen groot verlangen had om fig weder te fíen in de fchoot van de Moeder de H. Kerk, van de welke hy als een veriotlit afgeibn- dert was .Dit ièy deièn Verloochenden met fo veel tranen,en ful- ke tekenen van leetwefen, dat wy hem alle met gemeen goetvin- den de faek ontdekten, ibnder yets Yoor hem te verbergen. Wy toonden hem * t venfterken ¡daar het riet door gekomen was 5 en hy nam van toen af agt op het huys, doende fijngroorire naer- ftighey t om te weren wie daar woonde.Ondertuííchen beflotea wy onderlingen,het briefken te beantwoorden;en alfo wy 'er nu een hadden,die het doen kon, begoft terftont den Verloochende 4e woorden te fch.rjjven>die ¿k hem voor ièy > welke in der daet waren
|
||||
$20 Έβτββ ibeet van . '
waren deCe, die ick u fal feggeu > alfo ik fe noch niet Verbeten
heb, noch vergeten fal.
DE waeragtige dlawilubewartn% Me-Vrouw, endie ge fittende
Maria, die de Ware 'Moeder Goats ti, èe todke « in het hart ge-i geven heeft te gaan na bet lant der Chridenen , dewijl fe u hefherft. Bidtgyhaer t dat (y ugekeft te kennen te geven i wat middel men fou konnen in het werck (lelhn\ alfoofiwelfoogoet is, dat zy hft doen Jal. Vanmijnentw'gen, envanwegenaldefeChriftenen , die bier bymy zijn > beloof icku ·, voorutedoenaldatmooglijckis, tot ,erdeot toe. Laaf toch niet na, mytefchryven het geen gy van mee- ningh tytte doen. lek fal u altoos antwoorden, alfoo de groóte Ala ons een gevangen Chrifien gegeven heeft, die uwe taelwelfpreecken enfihrijven kan > gelyckgy by defen brief kont fien ; invoegen gy'fin- der eenige vrees vryelyk moogtfchryven het geengy wilt. Aengaan- de dat gy in onslant mijn Vrouw fout fijn, dut beloof icku als een Cbrifien; en vertrouwt, dat de Chr'tfienen altijdt hunne beloften volvoeren, beter dan de Mooren* Ala en Marien fijn Moeder bewa- ren », Me-vrouw. . Deièn brief gefchreven en geflooten fijnde, wachten wy noch
twee dagen, eer de Banno ledig was j 't welk lijnde, begafik my voort op de pIaets,om te fien,ofhet riet ook weder voor den dag quairi: 't geen niet lang en toefde. Soo haaft als ik het fag,fonder te fien,wie het voortbracht,toonde ik den brief,als te kennen ge- vendelt fe den draat daar aan fouden vaft maeken: maar fy was alrects in het riet,waar aen ikden<briefvaftbont,dien fy ophael- de j en terflont daar na vertoonde iich de fclve weder , met de groóte vredevaen. Sy liet het vallen, en ik nam het op, vindende in alderhande geit, foo gout als filver, over,de vijftig kroonen i 't welk vijftigmael ons vergenoegen en vreugt vermeerderde,en de hoop van onfevryheyt beveiligde. Dienièlven avont quam den Verloochenden weder by ons, welke ons fey , dat de Moor , Aguimorato, daar men ons van gefeyt had, in dat huys woonde, die een eenige Dochrer had , erfgenaem van alle fijne goederen : dat de felye, na het gemeen gevoelen , de fchoonftc VrouW van geheel Barbarijen was: dat veele van de Onder-Koningen haar tot eenVrouw hadden begeert;maer dat fy noy t had willen trou- wen: en dat hy ook gehoort had,dat'er een Chriftene Slavin was in huys geweeftjdie nu geftorven was. Al het welk met den brief over een-quam.Wy pleegden vorders raat met den Renegade,op wat wijfe men de Moorinne vervoeren fou konnen: dog wy be- flooten eer ft het tweede befchey t YanZorayda af te wachten,aIfo - - fulks
|
||||
t>m Qjcjïchot déla Mancha. gat
fulcks als doe haer naera was, doch nu Maria-, dewijl wy wel ia-
gen , dat fy ons de hulpmiddelen voor moft ichrij ven. Wy dari daer tóe befluy tende, iêy den Renegade, dat wy niet fouden be- kommert zyn : dat hy het leven lou laten, of dat hy ons in vry-· hey t fou ftellen. Vier dagen achter een was de Banno yol volcks; 'c welk de oorfaek was^ dat het riet in ib veel tijdts niet voor deri dag quam.Maer ten eynde van de felve, en het huys na gewoon- te ledigzijndejverlcheen ons die lieveNoonftcr wederom,méc een knopken fo befwangert,dat het ons een geiuckige verloifing ie heen te belooven. Het neygde fich weder tot my, daer ik den tweeden briefaen vont, met houclert kroonen in gout, fonder' eenig iilver geit. Den Renegade was toen juyft tegenwoordigh * waer door wy hem den briefte lefen gaven, luydende aldus* lek weet niet, mijn Heer , wat order te beflellen-, om na Spañgjek
tegaen , noch heeft my Lela Marien yets daar man gejegt, hoewel ik haer gebeden heb. Al het geen men [alkonnen doen, is,dal ik u door dit venfier f eer -veel geit ¡al geven, daergy u met uwgejelkn voor kondi verlofj'en -, en laet'er een na het Lint van de Ghrifienengaen, en daer een barek koopen,en komen om de refl. My ¡al men vinden in wijn Va- derί Hof, bttytende Poort Barbaron, dicht a'e» de x,ee^ daerïckde heele Somer met mijn Vader en mijn Dienaers Jaliyn. Van daer kondt gy my by nacht fonder vrees teeg voeren, en in uro ¡chip letten. ■ Maerfiettoe , dut gy fnjde beloften boudt van trouwen} of ick foit Marien bidden, dat fe il firaffin ¡on. Indien gyttie- mandt vertrouwt om het fchip tegaen halen, fio gact gyjelften komt weder"j 'twelck ick u beter vertrouw als sen ander, de- wijlgy een Edelman zijt, en een Chr/fletu Poogt na den Hof te ver- nemen, en wanneer ttk u op de plaats ¡¡e·, ¡al ick weten i dat dé Bantio ledtghis. 'tsilfdanjal ick u veel geldt s geven'. Ala behoede »', mijn Heer. Sodanig was den inhoudt van den tweeden brief, welke doof
de anderen gehoorten veiftaenzijnde, wilde garen éenyeder om de barek uyt, beloovende te gaen en te komen mét alle ieeckerheydt, gelijck ick mede het felve aènboodt: maar deii Renegade was'er tegen , feggende, dat hy geenfints fou lijden». dat yemandt bevri jt wiert, voor en al eer ie álle té famen vry ge- kocht waren,, alioo hemde ondervindingh geleerde had} hoe cjualijckfoodanige beloften volvoert worden·; gelijck hyyari verfcheyde treffelijke gevangens had gefien, welke een van hen vetlofl:,en na Valencia of Majorca gefonden hadden, die niet eer vergaten als het wederkomen ; want de Yerkregenevryhéy,t·, èri |
||||
WmÊÊÊÊÊK^ ..........ΙΗΙΗΗΗίΗΗΗ!
Ρ -} ■■ ",:■''
3 22 Eer/?e Deel van
de fchrik om de felve weder te mogen verliefen,wifeht alleplig~
ten in hun hart uy t.En tot beveiliging van 't geen hy gefegt had, vertelde hy ons een gefchiedenis van de felvc natuer. Eyndelijek befloot hy , dat het geen men koft en behoorde te doen, was,dat , I.. men het los-gclt hem fou geven: dat hy tot Algiers een bark fou
koopen, onder fchijn van te willen koophandelen op Tetuan/en daar omtrent:en dat hy,zijnde Meefter van de bark, wel middel fou vinden om hen uy ede Banno te fcheep te krijgen , beneffens Zorayda: dog dat het ib veel te beter fou zijn,indien de Moorin- ne foo veel geit gaf, als genoeg was om hen allen te loifen; want vry zijnde, mochten fe wel te icheep gaan, al washet midden op den dag.Maar de fwarigheyd was,darde Mooie» niet wel lijden willen , dat de Renegaden Schepen koopenl, 't en waar groóte, om daar mede te gaan rooven; alfo ie dadelijck vermoeden heb- ben van vluchten , voornamentlijck, indien het een Spanjaart is. Doch daar wift hy wel raedt toe, alfoo hy een Moor van Tánge- la riño fou fien met hem te krijgen , om de barckgelijckalsin maetfehappy met hem te koopen, en den koophandel te doen ; en onder defen fchijn fou hy Meefter van de barek worden, daer hy het alles mede verhoopt uy t te voeren .En hoe-wel het my en mijn gefellen beter dogt naMajorca om defe bark te fenden,doi> ften wy hem evenwel hier in niet tegenfpreecken ; vreefende, indien wy fíjn goedtduncken niet en volgden,dat hy ons beklap- pen mocht: en alfoo beflooten wy hem te Iaaten begaan , en ons voor het overige in de hant desHeeren te ftellen.Terftont ibnden wy een antwoort aan Zorayda , luydende, dat wy fouden doen het geen fy ons geraden had, alfö fy het fo wel had gevonden , ,. als of Eela Marien haar fulcks had ingegeven, en dat het aan haar ftont het werk te bevorderen , ofte doen vertoeven. En van nieuws deed ick haar belotten van te trouwen. Hier op des anderen daegs, als de Banno weder ledig Was, kregen wy van haar in verfcheyden reyferi tot twee duyfënt goude kroonen toe, beneffens een brief > waar in fy ièydc, dat fe op den eerften Ju- ma , 't welck hun Vrydag was, na den Hof fou gaan ; maar dat- fe ons ván te vooren noch meerder geit fou geven: en indien fulcks niet genoeg was, dat men het haar fou doen wetéh , ïy fou ons geven foo veel als wy begeerden , alfö haar Vader foo veel had, dat hy niet mereken koft, hoe veel daar uytgenomen j * wiert, en datfy de fleutels van alles had. Wy gaven terftont vyf ¡honderd kroonen aenonfenRénegade,om een barektekoópen j
en met acht hondert maekte ik my felven vry , gevende het geit l ','■ ν· ' ' aan ' |
||
Don QuicHOT de la Mancha! 323'
aan een Koopman van Valencia} die op dien tijdt binnen Algiers was, welke my van den Koning vry kocht, op fijn woort, dat hy met het eerile Schip, 't geen vari Valencia fou komen , mijri lofgelt fou betalen, Want indien hy terftont het geit gegeven had , fou het vermoeden hebben gemackt, dat mijn-geit daar al lang was geweeft 5 maar dat het den Koopman door gierigheyt had achter gehouden.Donderdaegs voor denVrydag,op de wel- ke Zorayda vertrekken fou, gaffe ons nog andere duyfènt kroo- nen, en liet ons haar vercreck weten 3 met eenen my verfoec- kende, dat-, foö haafl ick bevrijt fou zijfl , ick na haars Vaders Hof fou vernemen, en alle gelegentheydt waarnemen jom daar te gaen , en haar te fíen. IckantWoorde in korte woorden,dar ik het fou nakomen, en dat iy ondertuffchen wilde forge dragen, om ons aen Lela Marien te bevelen,met al die gebeden, die haar de Chriflené Slavin geleert had. Dit gedaan zijnde, inaekte merf ook, dat mijn driegefellen medegeloft wierden , omdeuyt- gang te lichter te maecken -, oock om dát ick veiloft zijnde, en fy niet, denduyvel hen het een of het ander, tot nadeel vari Zorayda,mocht ingeven: want, hoewel fy Waren die fe waren i wilde ick evenwel de faeck in de waeghfchael niet ftellén. En alfoodeedickhenlolTcn, opdefêlve manier als ick geloft was, tellende al het geit aan den Koopman, om fijn borgtocht te Cecc- kerder te hebben; aan wien we evenwel ons geheym niet re ken- ,nen gaven, ter oorfáak van het gevaar, ' t geen dáár in gelegen was. Het Ieêdt geen vyftien dagen daar na , of onfeo Renegade had
een barck gekocht, machtig omtrent dertig perfbohen te voe- ren. Ën om eeri ichi jtï aen fíjn faecken te geven, deed hy quan- fuys een reys op een plaéts geftoemt Sargei, ongevaar dartig mijlen weeghs vari Algiers, na het gedeelte van Öran, daar ftereken handel ván Rofijneri en Vijgen is. Twee ö'f drie rraal deed hy dien tocht in gefelfehap vanden Tdgarijn. Men geeft delen riaërn van Tagarijn in Barbarijenaán de Mooren ván Ara- gón, en aan die van Granaden, en Mudajéres: rriáerinFéz noemt men die ván Granada Elekes, 't welk is het volk, dáár ficb de Koning aldermeeft van bedient in den oorlog. Yeder reys , die onfen Verloochenden deed , quam hy gemcenlijek tèn anckér in eenbayken, 't Welk geen twee musket-fchoöteii ván den Hoi van Zoraydá wás: en om álle vermoeden weg te némên voof de Mooren, die aeri de riemen faten, en te beter fchijn aan alles te geven, ging tí y íbfn wijlen aan den Hof, ver- X"ï ioekende
|
||||
324- Èerfie Deel van
foeckende eenige vruchten, die haer Vader mildelyk gaf, fon-
der hem te kennen ; door welcke gelegentheyt hy ook Zorayda garen gefproocken had (gelijk hy my naderhantgefegt heeft) en haar te kennen gegeven , dat hy de geen was, die door mijn bevel haar in het lant der Chriftenen zou brengen. Maar het was hem niet mooglijk, alfoo de Morinnen iich van geen Moo- ren r.och Turken laten fien , 't en waar door bevel van haar Man, of haar Vader. Van de gevangene Chriftenen laten ie iich genoeg fien , en aanfipreeken, ja lélf meer als wel behoor- lijekis. Eninderwaarheyt, hecfoumy ièlfleetgeweeftzijn, dat hy fe gefproocken had; dewijl ick duchte, dac fy 't qualijk mocht genomen hebben, dar haar faecken gingen door de haat van een Verloochenden. Onièn Renegadedan , liende met wat ièeckerheyt hy na Sargel gingen quam ¿ dathy ankerde waai- en wanneer hy wilde; dat den Tagaryu geen andere wil had als de fijne; dat ick numetmijngefellen verloftwas, en ons an- ders niet en ichorte> als eenige Chriftenen tefoecken om te roeyen * fey tegen my, dat ick fon fien, wie jek , behalven mijn gefellen , fou met my willen nemen , en dat ick de iel ve be- fcheyden fou tegen den naeften Vrydagh , op wekken dagh hy oniê vlucht beilooten had. Ickdanfpreeck met twaelf gevan- gene Spangiaerts, dappere en kloecke Mannen , en van degene diedemeefte vryheyehadden om uyt de Stad: te gaan. En waar- lyk , het had geen kleene moeyten in foo veel by een te krijgen ,. alfooder even twintig Roovers in zee waren gegaan , die al de. Roey-flaven met fich genomen hadden ; en defen alleen, benef- íens noch eenige weynige, waren gebleven , vermirs hun Heer wachte na een Galjoot, dat voor hem gemaeckt wiert. Tegen delen iè) d' ik anders niet, als datle op den naeften Vrydag, een voor een, uyt de Stadt fouden gaen , én iich begeven na den Hof vanden Moor Aguimorato, en dat fe my aldaar fouden wach- ten. Dit feyd' ick tegens een yeder in het byfonder, met faft » indien fy daer eenige andere Chriftenen vonden , niet anders re- gende fel ve te feggen , als dat ick hen belaft had aldaar te wach- ten. Dit ibo beftelt zijnde, moft'ernochyetsandersgedaen worden, namentlijk, Zorayda te kennen gegeven, hoe de faec- ken ftonden, op dat fe mocht gewaarichouwt > en nietver- ichricktzijn, indien men haar by geval quam beipringen , eer fy fich koft inbeelden dat alles klaer was. Hier op dan begeef ik- my nae haer Vaders Hof, om te fíen, of ick haer koft komen te Ijpreecken, onder fchyimii eenige kruyden teioeoken. Dit deed '■. ¡ ·■■;.·: r - ,' .,- -1" · ' ' ,
|
|||
Όοη QiTTCHOT dek Mancha. 22?
ickdesdaegs voor de rijdt van ons vcrtreckiendeneeríte,diemy
ontmoete, was haer Vader, welcke tegen my fprack ineen, tael, die men door geheel Barbarijen, geli jck ook in Conftanti- nopolen, tuflchen de Mooren en Slaven gebruyckt h zijnde noch Moors noch Spaens,maer te fameh gemengr.wacr mede f y mal- kander ver ftacn. Hy dan vraegde my in defe tacl,wat ik in fijnen Hoffochtïenwieikwas? Ik amwoorde hem , datickdcSlacf was van Arnout Mami ('twelkickdaeromfey , om dat ik voor feeker wift,dat her een groot vrint van hem was)en dat ik kruy- den focht om een falade te maecken. Hy vraeghde my volders, of ick losbaer was, of niet? en hoe veel mi ju Patroon voor m y eifchte? Zijnde wy in defe onderlinge vragen en antwoorden , quam ondertuiTchen de fchoonc Zorayda"uyt het huys van den Hof te voorfchijn, die my nu al lang geilen had ; en gehjck de Moorinnen, als shefeght is, geen fwarigheydt maecken. fich van de Chriftenen te laten fien, quam fy ook onbeichroomc daer haer Vader metmy fprack, ja felfriep haer Vader haer, op dat fe by hem fou komen. Geen pen ter wereld is bekwaam de fchoonheyt, goede geftaltems, en de bchaeglijcke manieren, beneffens het rijke cieraet waer mede fich mijn beminde Zoi'ay- da alfdoenaen mijn oogen vertoonde, tebefchryven: alleenlijk wil ick fo veel feggen, dat 'er meer peerlen hingen aen haer hals, ooren, en hayr,als 'er hayren op haer hooft waren. Aen de voe- ten , welcke na de Moorfche wy fe bloot waren, had fy twee car- caxes,of armringen,van fuy ver gout,en met foo veel diamanten befet, dat haer Vader, gelijck fe my naderhant gefegt heeft, de felve waardeerde op tien duyient dubbelde Ducaten ; endiefe aen haer armen had, waren van de felve prys. De peerlen waren » crelijckals op haer lichaem geregent, en datvandeíchoonílen die men bedenken mag;alfoo de meefte pracht van de Morinnen beftaetin fich met peerlen en peerlemoer opte tooyen: invoegen men meer peeilen onder de Mooren vindt, als onder alle andere volcken ter werelt. En buyten dat wiert de Vader van Zorayda gehouden meer van defe cieraden, als yemant anders,te hebben, 'beneffens over de twe hondert duyfent gulden in goutjván al hec welcke defe,die nu tegenwoordig de mijne is, Vrouw was. ter dienle met fo veel cieraden opgepronkt,fchoon was,öi nic^kan -men oordeelen uy t hec geen haer noch van haer lange reys over gebleven is: want men weet, dat de (choonheytder Vrouwen haer tyt, op-en afgang heeft. Kortclijck,fy was toen foo ichoun (of ten minften iy fcheen fny foo te zijn) dat ík oordeelde vau |
||||
3 2 6 ι Eer fie Deel van
mijn leven geen bevallijcker gefien te hebben: daer by gevoegt
de groóte weldaet, waer door fy my verbonden had, docht my, dat ick geen menfch, maer cenige (Sodtheyt, voor my had. Als fy by ons quam , fey haer Vader tegen haer, dat ick een Slaef was van Arnaut Mami, en quam om kruyden te foecken. Sy }iam my by de hand, en vraegde my in defelve gemengelde taeU of ik een Edelman , en wat de oorfaeck was, waerom ick mijn vetlpífing niet beforgde ? Ick gaf haer tot antwoordt, dat ick geloít was , en dat men uyt het loigelt wel koft oordeelen, waer ick voor gehouden wiert, alfo men voormy vyftien Coltamis gegeven had; daer fy op antwoorde: In-der waerheyr, indien gy mijn Vader toebehoorde, ick fou maecken,dat gy voor twee- mael foo veel niet fout los geraecken ; aifoogy Chriftenen al- toos vanu fclven liegt, en u arm maeckt, om de Mooren te be- driegen. Dat kan wel zijn , Me-Vrouw , antwoorde ick haer weder, doch ick heb evenwel oprecht met mijn Heergehan- delt, enfal ioomet een yeder doen , foo lang als ick leef. En wanneer fultgy vertrecken? vraegde fymy. Morgen, zey ik, alíbo hier een Pranfch Schip is, dat morgen t'zeylgaet, met het welck ick hoop te vertrecken. Is het niet beter, vraegde iy vorder, te wachten , tot dat'er Schepen uytSpangien komen, vermits de Franfchemuw vrienden niet zijn ? Neen, antwoorde ick, want fo groot is het verlangen, dat ick heb om mijn lant te fien , en by die perfoon te weezen , die ick bemin , dat ick na geen andere gelegenthey t mag wachten , hoedanig de felve mag zijn. Gy zijt milTchien getrouwt in uw lant, vervolgde iy vorder , en daerom verlangt u feer by uw Vrouw te zijn ? Ick ben niet getrouwt, antwoorde ik weder, maer ik heb beloften gedaen van re trouwen, foohaeft ick aldaer fal gekomen zijn. Is de Jonckvrouw fchoon, vraegde fy wyders, daer gy uaen verlooft hebt? Soo fchoon, antwoorde ick, dat ick durf feg- gcir, dat fe Me-Juflrouw íeer wel gelijkr. Hier ovcrbegoft haer Vader hartig te lagchen, feggende vorders, Cuala Chri- ftiano! foo moet fy al heel fchponzijn, indien fe mi jn Doch- ter gclyckt, die de fchoonfte van het gcheeie Koninckrijck is. Befiet fe vry ter degen.De Vader diende, tuiïchen my en Zorayda tot een uytlegger van de meefte woorden, als die in deze fpraek beft ervaren was: want hoewel fy die tael mede wel fprak, ver- toonde zy evenwel haer meening meeil door teeckenen· Ter ■ wylwy in deic redenen waren, quam'er een Moor geloopen, leggende, dat ?ervjer Turken aen de andere zyde vanden Hof in
|
||||
Dow Qjj icHoT déla Mancha. 327;
in geklommen waren , die de vruchten, noch onryp zijnde * af-pluktcri. Dit veroorfaecktc groóte verbaeftheydt in den Vader, gelijck oock in Zorayda; alfoo de Mooren fulck een fchrick voor de Turcken hebben , en foo van hen gedwongen worden, als of lè hun flaven waren. Hy dan ièy tegen fijn- Dochter: gaet, mijnkint, in huys, enbefluitudaer, terwyl ik defe honden ga fpreeken: · en gy , Chriilen, foekt uw kruy- den j en gaet dan in vrede $ eh Aly help u geluckig in uw lant. Ick boog my', enhybegaffichnadeTurken toe, latende my alleen met Zorayda, die ícheen te willen gaen daar haar Vader haar belaft had; dog zijnde agter de boomen van den Hof,keer- de iè fich weder tot my, met de tranen in de oogen, rnet defe woorden: *~4me%i Ckrifüaw, zJfmexi ? 'c welk ib veel is als > vertreckt gy Chriilen ? vertreckt gy ? Ick antwoqrde haar, ja Me-vrouw, maar geenfints ibnder u. Wacht my op den naei- ten Vrydag, en verichrickt u niet, wanneer gy ons fiet; want fonder twyffêl wy iullen na het landt der Chriftenen reylen Die feyd' ick haar in fulcker manieren ·, dat fy my wel verftont; en llaende my den arm om den hals, bcgoft zy met fwacke fch re- den na het huys toe te gaan. En die iou ons miíTchien qualijck bekomen hebben, indien het Godt niet anders gefchickt had: waut haar Vader weder komende , quam ons in fulck een ge- ftaltenis te fien ·, 't welck Wybeydemerckende» wasZorayda foo voorfichtig, dat fe evenwel den arm van mijn hals niet af en nam , maar eerder naerder my toe viel, en het hooft op mijn borftliet hangen, met de knie neen weyniggeboogen» gevende klare teeckenen datfe befwymt was,' gelijck ick oock ícheen haar met moeyte en onluft op te houden. Haar Vader quam vaardig na haar toe loopen , en, fiende fijn Dochter in de- fer voegen, vraegde haar, wat haar deerde. Maar alio fy geen antwoor t gaf, /ëyde hy: Sonder twyffel heeft haar de aan» komftvan die honden in dcfer voegen verichrickt. En nemen- de haar uy t mijn armen, nam hy haar in de fijnen; en fy, ge- vende een gefucht, met de tranen noch in haar oogen, fey ten lactften: /SmexiChriftianoy <u4mex*y gaet weg gy Chriften, gaet weg; daar haar Vader op antwoorde: daer is niet aen ge- legen , mijn kint, hy heeft u geen leet gedaen, en de Tur- ken zijn nu al weggegaen: daarom weeft flechts geruft, iy zijn op mijn veribek gegaan daar iè van daan quamen. Dit is, mijn Heer, ieyd'ik tegen den Vader, hetgeen haar in dien ftaat gebragt heeft: maar dewy 1 fy fcydt dat ick gaan fa! > wii X 4 ick
|
||||
32$ F.trHe Deel van
ick haar geen mocyelijfcheyt meer aandoen. Blyfc in vrede; en
met uw verlof fal ik een andermaal wederom kruyden in defen Hof komen: want gelijk myn Patroon fegt,daar zijnder nergens ibo goede, als hier. Soodikmaalsalsgy wilt, antwoorde Agni- Λ morato: doch mijn Dochter heeft fulcks noch tegens u , noch tegens eenig ander Chriften gefegt; maar alleen dat de Tur- ken fouden weg gaen , en datgy fout gaen om uw kruyden te ibecken. Hier mede nam ik oorlof van hen beyden;en fy gelijk als haar kracht weder ktygende , ging met haar Vader: terwyl ick, onder ichyn van kruyden te ioeken, den Hof wel ter degen rontfom veripiede, nemende de toegangen wel waar, beneffens dcgeflaltenisvanhethuys, en ál't geen deuytvoering van ons werk mocht aengaen. Dit gedaen zijnde, begaf ik my weder na den Renegade, en mijn andere gefellen , vertellende hen al miJH wedervaren,onmatelijk verlangende om m y'iel ven ibndef vrees te fíen in hetbefit van defe fchoonheydt. De tydt onder dies gaat voort, en den verlangden en begeerden dag quam yaft aan ; en volgende de orde die wy tot ons voornemen bellek hadde¡"bftel- <ïen wy het felve in het werk. Des anderen daags, 't welck den Vrydag was,ankerde Morrenago(wantalfo was de Verloochen- de genoemt) tegen de nacht in de voorfeydeBaay, recht tegen overdaerde wooning was. De Chrifbenen, die roeyen fouden, waren op verfcheyde plaatfen,hier en daar, verborgen pijnde een yeder feer begeerig na mijn kom ft, en om, gclijck fe meenden > ' fich Meefter van de barek te maeken, alfoo fe niet bewuft wa- ren wegens de mening van denRenegado. Alleenlijk meenden fy dat fy met gewelt de ièlve moflen yermeeftéren, en al dat 'er in was om hals brengen. Ick eyndelijk met mijn géfèllen voorden dag komendequamen terftont defe Slaven na my toe. De Stadt was omtrent dees tydt geflooren , en geen menfch vertoonde iïg buyten op het velt. Als wy aldus by malkander waren , ftdndert wy in twyffel,of wy eerft wilden gaan om Zorayda,ofeerft ons verfèekeren van de Mooren,die binnen Scheepsboort waren: en zijnde in defe vertwyfFeling, quam den Renegado by ons, vra- gende, waar wy na vertoefden , alio hettydwas, en de Mooren buyten forg,en de meeden hoop in flaep.Wy antwoorden,waar over dat wy twyffelden: maar hy berigte ons, dat het alderfe- Jcerfte was, ons eerfl meefter van 't Schip te maken, 't welk men lichtelijk en fonder eenig gevaar koffc doen , en dat wy dan ter- ftont om Zorayda fouden mogen gaan. Dit dogt ons al te famen goetj en derhalven,fonder ons langer op te houden, gingen wy op
|
||||
por» Qu i c Η ο τ déla Μ λ ν c Η α, 32.9
opfijngeleydenadebarck; en hy aldereerft daer binnen fprin-
gende,en de Kant aen fijn houwer flaende,íey tegen de Mooren: jSüemant van u-lieden fy fo ftput, ais fich te bewegen > of hy is het leven quijt. Onder tuííen quamen al de Chriftenen daer bin- nen. De Mooren, die van fich felven kleehmoedig zijn,hooren- de hunnen Arráez op defe wijfefpreeken , bleven heel verbaeft, fondcr dat yemandt van hun allende hantaen eeniggeweer, 't geen fe ook weynig hadden, dorftflaen, en lieten figfo fonder cenigen tegenftanc van de Chriftenen vleugelen en binden, die het vaerdig af klaerden , dreygcnde de Mooren , by aldien fy op eeniger wijle beftonden te roepen of geluyt te flaen , dat fy hen den beek foudenbreecken. Dit gedaen zijnde, lieten wyde helfc van de onfen op de wagt.Wyianderen begaven ons,door den iel- ven R e nega d e geleit,na den Hotsen het geluk wilde,dat de poon, fooalswy daer aen quamen, met weynig moeyte open ging , gelijck offe niej: eens was geflooten geweefh: en alfo gingen wy in alle ftilligheyt, fonder gehoon of gefien te zijn. Zorayda lag ons terwyl in een venfter ie wachten , en , hoorende eenigh volck, vraegde met ftilleftem , of wy Chriftenen waren ? Ick antwoorde ja, en dat fe om laegfou komen. Soo haeft als fy my. wiert kennende, vertoefde fy niet langer , maer fonder meer re antwoorden,quam om laeg, en vertoonde fich aen een yeder van ons fo fchoon en koflelijk, dat de anderen opgetoogen ftonden. Straks als ick haer fag,nam ick haer handt, en kufte de felve,ge- li jek oock den Rehegade en de anderen deden, die vaft den fleur volgden. De Verloochende vraegde haer, of haer Vader jn den Hof was? daer fy ja op antwoorde, en dat hy fliep. So fal 't daii noodig zijn, antwoorde den Renegade, hem op te wecken, en met ons te nemen, met al het geen hy hier van waerdeby fich heeft. Neen , hervatte fy > mijn Vader wil ick niet aengeroert hebben·, en in dit huys is niet anders, als het geen ick hier by my heb , 'twelck foodanigis, dat het u allen rijck kan maecken : wachteen weynig, en gy ful t het fíen. Dáer mede begaf ie fig weder na binnen toe , feggende, dat fe terftont iou weder ko- men , endatwy foo lang (ouden ftil blijven, fonder gerucht te maken,' Ick vraegde den Renegado, wat hy met haer gefprooc- ken had , die het my alles vertelde ; waer op ik antwoorde, dat men in allen gevalle niet anders behoorde te doen , alsZoray- da begeerde : welcke nu eyndelyck weder quam, beladen meteen koflerken" vol goude kroonen, foofwaer, dat fe het qualijck tillen koft. QndertufTehen wilde het ongeluck, dat X 5 haer
|
||||
330 Eerfie Deelvan
haer Vader ontwaeckte; en hooiende het gedruys in den Hof,
begaf hy fichaeneenveynfter,vanwaerhyterftontfag, dat'er eendeelChriftenen in den Hof waren,en begoft daer over Juycs- keels uyt te fchreeuwen,Chriftenen,Chriftenen, dieven,dieven: door welck gekry t wy met allen ontftelt wierden. Maer den Re- negado , jfiende net gevaer daer in wy waren, en hoe veel 'er aen gelegen was dit werk uyt te voeren, eer men ontdekt wiert, liep met alle vaerdigheyt na boven, naer Aguimorato, gevolgt van cenigen der onfen, alfoo ickZoraydaniet verlaten dorft,de wel- ke als machteloos fich in mijn armen had laten vallen. Korte- lijk,fy,die na boven geklommen waren, hadden hun dingen foo wel gedaen, dat fe terftont met den Moor om laeg quamen,heb- bende hem de handen gebonden » cneendoeckindemontge- ftoockenjdreygende hem het leven te benemen,indien hy fprak. Als hem fíjn Dochter iag, bedecktefefichdeoogen, om hem niet te fien ; en hy bleef verbaeft, fonder dat hy wift, of zy fich met of tegen wil in onfe handen gegeven had.Maer wy,fon- der langer te vertoeven, begaven ons na het Schip: alfoo fy, die daer gehleven waren, ons vaft met verlangen verwachten jvree- fende, dat ons eenig onheyl mocht overgekomen zijn. Nauwe- - lyks was het twee uuren donker geweeft, of wy bevonden ons al te famen te fcheep, daer wy den Vader van Zorayda de banden van fijn handen,en den doeck uyt de mont namen. Evenwel den Renegado dreygde hem het leven te benemen, indien hyeen woórt /prak.Maer hy,fiende fijn Dochter ook <íaer,begoíl: jam- merlijk te verfuchten, te meer, wanneer hy fag, dat ik haer in mijn arffieu had, ibnder dat £y eenige weer oí moeyte daer tegen deed. Egter fweeghy ftil,vrecfende,datden Renegade fíjn drey- gementen mogt komen uyt te voeren; Siende fich eyndelijk Zo- ravdaiu 't ichip, en dat men nu alreetsmet de riemen in 't water was,ook de Moren daer gebonden leggen,bad zy den Renegado, my te bidden, haer foo veel gunil te bewyièn, als haer Vader en dciê andere Moren te verloflen, alio iêficheerderindezeefou werpen, als voor haer oógen een Vader,die haer foo ièer bemin- de,tc fien gevangen leyden. Den Renegade feyde my fulks; en ik ahrwoorde, daer mede wel te vreden te zijn. Maer hy gaf weder tot antwoort,dat fulks geenfints nut wasjalibo fy,bevryt fijnde, , terftont deStad in oproer foudert helpen, en veroorfaecken, dat
fe. hem ftraks met eenige ligte Fregatten achter aen fouden fijn; invoegen wy fwaerlik hunne handen fouden onckomemdat het beft was, Coa lang daer mede te wachten tot dat men in de eerfte VI; }.,,.■:, ■ '■■ , Chri~
"' ;iy':' '' '■■'/■■>■" ■■ ■■ ' · ■' -y· '
Κ "' -.-:-.r--- - ;■ .<■...' ... V,
|
|||
Don Qu ie Ho τ de la Mancha. 331
Chriftene haven fou zijn,daer men iè dan íbu fconnen op hunne
vrye voeten ítelIen.Dit gevoelen en deiè redenenfeyden wy ter·: ftont tegen Zorayda , daèr zy iïch mede liet vergenoegen. Hier op begeeft fich een yeder ftil, en foo vaerdig als hy koft, tot het roeyen, bevelende ons aen Godt, en namen de weg na het Ey-r land van Majorca, als ons herÉnaeite zynde: maer alio ons de wint een weynig tegen, en de zee wat ontftelt was, koflen wy die cours niet behalen, en vonden ons genootíáeckt den weg na Oran te nemen , hoe-wel niet ionder ons groot misnoegen » en vrees van by die van Sargel ontdeckt te worden , welcke Stadt aen deiè kuilt legt, feftig mijlen weegs van Algiers, ook wel van het een of het anderen Galjoot befprongen te werden, die ghe- meenlijk met Koopmanfchap na Tetuan vaaren, hoe-wel wy genoeg gemoedigt waren, het mocht gaan zo het wilde» tegens een Koopvaerder, behoudens dat het geenZeerooverenwas, ons niet alleen te verdedigen,ïfiaer ook,waar het mooglijck,on- fen vyandt te vermeefteren, om daer mede te feekerder oniè reys te bevorderen. Zorayda had al geduerig haar hooft in mijn han- den , om haer Vader niet te fien, die ick geduerigh hoorde Lek Marien aenroepen om hujp. Wy waren nu omtrent danig mij- len weegs gevaren, wanneer wy op het aenbreken van den dagh ons omtrent drieichoot weeghs van landt bevonden; waerover wy ons weer een weynig in zee begaven, die nu wat geftilt was. En zijnde nu ongevaar twee mijlen zeewaart in, gaven wy order, dat men by beurten íou roeyen,terwijl men een wey- nig gingkeeten , alibo de barek van alles wel voorfien was, hoe- wel de roeyers felve feyden, dathetalsnoch geen tijt van ruften was;d.at men die te eeten fou geven die niet qn roeyderi,dewyl fy in geenderhande manieren de riemen uyt de handen wilden .leg- gen. Aldus wiert gedaen, en ondertuiTchen begóft 'er een goede wint op te fteken, die ons de zeylen deed aenflaen, de riemen in- haleren regt na Öran zeylen;alfo het ons onmooglijck was}an- dere cours te nemen. Dit gefchiede met alle moogjijke haeft, in- voegen wy aldus in een uur over de acht mijlen atleyden, fondee ergens vóór te vreeien, als voor den eenen of den anderen Zee- roover.Wy gaven de Mooren mede te eeten,die ook van den Re- negade vertrooil wierden , feggende, dat fe niet als gevangens weg gevoert wierden» maer dat men hen op de eerfte plaers hun vryheyt fou weder geven. Het felve wiért tegen den Vader van Zorayda mede gefegt,welke antwoorde: Alle dingen fou ik kon- neu yerhoopen buiten dac,gy Chriftenen,wetende,dat gy beleeft * - ., genoeg
|
||||
%^2 EerfleOtelvan
genoeg zijt: maer dat gymy mijn vryheyt íoudt geven , houdt
- my voor.foo flecht niet, dat ick fulks gelooven fou, alfo gy u in fuiken gevaer niet hebt gefteecken, om my foo lichtelyk te ont- flaen » voornamentlijck, wetende wie ick ben , en het voordeel dat gy-íieden van my te wachten hebt, het welck indien gy op prijs ílellen wilt, beloof ick u van nuvoortaen het geen gy be- geert voor my , en deiè ongeluckige Dochter, of fóo niet, voor haer dan alleen , die het befte gedeelte van mijn ziel is. Met defe woorden begoft hy foo bitterlijck te weenen ,dat het in ons allen groóte deernis verweckte, en Zorayda bewoog haer oogen op te flaen,en haer Vader aen te fien , welcke, fiende hem fo jamme- ren,terftont van my opilont, en haer Vader liep omhelfen, voe- gende haer aengeficht by het fijne,en beginnende bey.de fuik een droevig geween, dat wy alle hen moiten_gefelfchap houden. Maer wanneer haer Vader fag, hoe fe gekleet, en op haer kofte- lijkfle toegemaekt was, en dat fê fo veel juweelenover fich had, vraegde hy haenwat is de oorfaeck,mijn Dochter, dat ick gifter avont,eer ons dit fchriklyk ongeval over quam ,u fag in uw huis« en nagtgewaet, en dat ik u nu in fulcker voegen geciert en opge- prockt fie, als of ghy ter feeit fout gaen, en ibnder dat gy anders eenige tijd hebt gehad om u te verkleeden, tegenwoordig met ■uw alderkoftelijckfte gewaden aen gedaen zijt? Antwoort my daerop, want dit is het geenmy groóte verwondering veroor- iaeckt. Al dat den Moor tegen fijn Dochter ièy, verklaerde ons den Verloochenden: doch fy antwoorde hem niet eenen woort. Maer wanneer hy aen een hoek van de barek het kofferken iag, daer fy gewent was haer juweelen in te iluyten, 't welck hy wel meende tot Algiers gelaten,en niet in denHofgebragt te hebben, bief f hy nog meerder opgetoogen als te voren, en vraegde haer, hoe dat kofterken in oniè handen gekomen, en wat daer in was? Daer den Verloochenden op antwoorde, fonderna deredenen van Zorayda te wachten: doet geen meer moeyte, Heer,om uw Dógter fulke dingen te vraghenjwant met een woort fal ik u op alles voldoen,en dat is,dat ick wil, dat gy weet, dat uw Dochter een Chriilinne is,en de gene die ons onie vryheyt gegeven heeft. Zy gáet met ons volgens haer vrye wil, en wel te vreden, gelijk ick vertrouw, fig in defen ftant te fien,als een die uytde duyfter- nis tot het licht komt, of uyt de doot rot het leven. Is het waer, dat deien menfeh fegt,Dogter? vraegde den Moor .Zorayda ant- woorde ja. Soo zijt gy dan in der daet Chriilen geworden, en de gene die uw Vader in de handen van fijn vyandcn gelevert '.'.'" - '· ■}■■ ' · heeft ? |
||||
Don Qutchot de la Ì ë nch a. 333
heeft? Zorayda antwoorde weder daar op : het geen daar van is, Vader,een Chriften ben ik, maer niet de gene die u in deíen ftaat gebrocht heeft, alfo ik noyt gefocht heb cjuaet aen u, maar wel goet aan my te doen. En wat goet is het, Dochter, dat gy u fel ve gedaen hebt ? vraegde den ouden wederom,Bidt,antwoorde Zo- xayda,Lela Marien om dat te weten ; en die ial het u beter weteu te feggen , als ick. Nauwelijcks had den Moor fulcks gehoort, wanneer hy met een ongelooffelijke va'erdigheyt ilch felven van boven neder in zee wierp,daar hy fonder twijfel iou verdronken hebben , indien de lang« en wijde kleederen hem niet boven ge- houden hadden.Zorayda begoft om hulp te r,oepen,enwy liepen álle toe om hem te helpenden vattende hem by den rock,trocken wy hem half verdronken uyt het water, zijnde geheel buyten kennis: daar Zorayda fuik een fin art over leed, dat fe in de jarpr merlijckfte klachten ter werelt uy tborft, Wy keerden hem den montnederwaarts,en kregen veel waters uyt het lichaem, invoe- gen hy nae twee uuren tijdts weder tot fich felven cjuam, gedue- rende welken tijt de wint omgekeert zijnde, ons weder na lande toe dreef,zulksdac wy nochmaals de riemen moften in het werk ftellen,om niet tegen de wal aan te raecken.Maer ons goet geluk wilde,dat wy aan een luwte geraeckteij,zijnde achter een kleene Kaep, welke de Mooren noemen het hooft van de Cava Rumia, dat is, vandeejuade Chriftinne: want de Mooren feggen, dac daer die Cava, oí Chriftinne, begraven leyt,door wiens toedoen fy Spangien verlooren hebben ; zyndeCavain hun tael fo veel als cjuade Vrouw , en Rumia als Chriftinne. En hoe-wel iy het voor een quaat voorteken houden daar te ankeren, fyn s'er even- wel fomwi jlen door den noot toe gedrongen. Dog voor ons was het geen Haven van de boofe Vrouw , maar wel van goede ruft, zijnde de zee geweldig ontftek. Wy æåÀöç onfe wachters aen lant, fonder ohfe riemen oyt uyt onfejpnden te leggen , eeten- de ondettuflen van het geen ons denRenegade toegemaakt en berey t had, en van herten God biddende, ons te willen byftaen , en een goet eynde aan ons beftaan te geven. Men gafoockplaats aen hec veribek van Zorayda, om haar Vader, beneffens de an- \ dere gevangene Mooren,aan lant te fetten, alfo het hart van Zo- rayda niet koft verdragen de felve aldus gebonden te iienweg voerenj't welkwy haar beloofde te fullen doen,fo haeft wy we- der afvoeren, dewyl wy niet veel gevaer aldaar van hen te wach- ten hadden, fynde dit geweft geheel onbewoond Onfe gebeden. waren geenfints fo y del,öf den hemel geliefde de ielve te yerhoo- ; ' ' . : r , ■ 'ren,'- |
||||
334 Eer/Ze Deel van
ten,zlfo de wint tot ons voordeel begoft te keren.en de zee te ftif ·
len,ons gelyk als nodigende om onie begonnen reys te bevorde- ren* Dit iiende,maekten wy de Moren los, en ftelden ie aen lant; daerfyféer verwondert over waeremmaer wanneer fe den Vader vanZorayda,die nu weder heel bekomen was,aen lant fouden fat-* ten, feidehy:Waerom meent gy,Kriftenen,dat dat fnode lid mijn vryheyt van u-lieden verfocht heeft? Meent gy, dat hetuyt liefde is ?Sekerlyk niet.maer wel om dat fe mijn tegen woordiglieyt, als hinderlijk,niet dulden en kan. Nog gelooft ook niet, datfedacr·* om van Godsdien.it veranderr,om dat iegeiooft,dat de uwe beter is als de onie; maer om dat fe weet, dat fe in uw lant meer vry ig- heyt fal konnen plegen, om baer dartele luft te voldoen» En kee- rendefig vorder tot Zorayda (zijnde evenwel wel ter degen by beyde de armen vaft gehouden,op dat hy haeri geenig leet aen ibu doen) feyde hy tegen haer: o inoode Deern, waer heenen gaet gy verblinde als gy zijt, onder het gewelt van die honden, onie na- tuerlycke vyanden ? Vervloekt moet de uur zijn, dat ïck u geteelt heb, en vervloekt de tijt van uw opvoeding» Maar ik, Mende dat hy met defe redenen foo haeft geen eynde foo maeken , haefte te meer om hem aen landt te fetten, die van daer niet naliet t^uy fenc vervloekingen ons achter aen te roepen,biddende Mahomet, Ala te bidden, ons te vernielen en te verderven: en alswy iijnftem. niet meer korten horen, fagen wy evenwel fyn werken,trecken- de fig fel ven by den baerten het hayr, roependeegter nog fo luy- de als hy koft: komt weder, mijn lieve kint, komt weder: ick vergeef het u al te mael: laet defe menfehen het geldt, dát haer toebehoort: ach komt weder, en vertrooft uw bedroefde Vader, die in defe woeftijne fíjn leven fal laten, indien gy hem verlaec. Al defe woorden hoerde Zorayda aen, niet Tonder groóte fmart, fchreyetide en weenende, en niet anders kunnende leggen,als het moetGodt believen, dat Lela Marien, die de oorfaeek vanmyu bckecrert is, u vertrooft, myn Vader. Ala weet wel, dat ick an- déis niet heb konnen noch mogen doen jen defe Chriftenen fíjn s 'v otifchttldigvan alles: maer mi jn bewegingen zij^vfeodanigge- weeft, daü ik niet geweten heb, hoe te komen tot volvoering der fel ver, die ioo goet fyn geweett, Vader, als gy fe cjuaet oordeelt» Dit fèyde iy al ibnder dat fe van haerVader gehaort,nog hy meer van ons geiten wiert; waer over ik haervertrooitende, vervolg- den vrf oitfe reys, daet ons de goede wint dapper in vorderde:in» voegen wy voorfêecker verhoopten > desanderen daegs'smor- getjsaen de kaften Yan Spangien tezytn Doeh gelyck felden of .. -, · - ;, ' nim- |
||||
ι Don QuicHOTde la Μ ancha. 33,5
nimmermeer hergeíuckfuyverenonverhindertkomt,maeral-
toos eenig ongeluck mede íleept, wilde ook ons lot, óf wel de vervloekingen, die de Vader van Zorayda regen onsuytgefpr'oo- ken had, (welke te vreefen fijn, van wat Vader het ook fou mo- gen wefcnj dat wy, zijnde nu al diep weder in zee, en al drie uu- ren na den donker verílceteiív, de zeylenin top, de riemen in de ruft,vermits de goede wint ons van den arbeyt verlofte, met hec licht van de Maen een ront Schip neven ons iagen» eu dat fo digc by >dat, om niet tegen malkander te raecken, wy nootfaeckelijck wenden moften, gelijck fy ook deden} om ons te laten voor by gaen,roepende ons ondertuifchen van boort toe, wie wy waren, waerwy heen wilden, en van waerwycjuamen i Maer dewijl fy ons in hetFranfch aenfpraeken,fcy onfen Renegade,dat wy niet ipuden antwoorden,al ίο het ongetwijfclr Franfche Roovers wa- ren. Door deie vermaning was 'er niemant, dieeenwoort ant- woorde: maer fynde een weynig voort gevaren , en het Schip nu als onder de wint, fchooten fy met twee ilucken na ons, en > ge- lijk het bleek, beyde met këtenkogels, alfo door de éene fchoot onie maft juyfl: in het midden van een gefchooten wiert, vallen- de met zeylen roetal in de zee j en daer op noch eensfehietende, maekten fe een groot gat in het midden van onfebarek, ionder eenige andere fchade of hinder te doen. Maer wy waren foo ge- raecktjdat wy begoilen te iincken; 't welk fïende, begoften wy al-te-mael overluyt om hulp të roepen» DeFranfchen wenden tctitont,en omtrent twaelf mannen vielen in de boot, welgewa- pent met roers en ander ge weer.By ons komende, en (jende hoe weynig dat wy waren ,en hoe wy aJreets begoilen te iincken, na- men fy ons over.feggende, dat ons dat quaet over gekomen was» om dat wy niet geíproocken hadden. Onfc Renegade nam ter- ftont het kofferken van Zorayda, en wierp het in zee, fonder dac het yemant gewaer wicrr.Kortelijk.wy quamen al te famen oveje in den F raníman,welcke hebbende onie gelegentheyt in het lang en breede verftaen, ons in gevolg afnamen al Wat wy hadden, gelijck oock Zorayda haer juwceien die fë om haer voeten had. Doch dit mocyde my ίο feer niet, als ik wel vreefde ,dat fe haer haer alderkoftelijckfte Juweel fouden hebben afgenomen; maei hetfehijnr, dat hun begeerte niet verder ging als gcldtte hebben, daer fe fo gretig na waren, dat ie ons felfs onfe flaeffchc kleederen afnamen, gelijck ofjfè veel fchats waerdigh waren ge- Weeit. Ja daer-waren'er onder hen van gevoelen, dar men ons βΐ te ftfnen ín een zeyl winden > en in zee ion werpen , dewyl
|
||||
33^ Eerfie: Deel van
dewyl fy van meening waren opeenige Havens van Spangien re
handelen, daer ie door ons mochten ontdeckt worden,indien ie ons in het leven behielden. Macr de Capiceyn (de geen, die mijn ■ beminde Zorayda berooft had) iey,dat hy tevreden was met den bnytjdien hy had, en dar hy in geen Spaeniche Haven wilde in,· maarby nagt de Straat door loopen, en fbo na Rochel zeyien,vau waer hy uytgevaren was: en derhalven kwamen iè eyndelyck over een,ons in de Boot te letten , beneffens alle nootfaeckeiyk- heyt voor ioo een korte rcys als ons noch overig was, geli jek fe des anderen daegs deeden, zijnde alreets in het geficht van Spangien, door het welk al ons verdriet en het overdenken van onfe armoede gelijck als van ons hart geftreecken wiert : fuik een grooten fchat is de vryheyt. Het mocht omtrent middag fijn , wanneer ie ons in de Boot fettemgevende ons twee vaerjens met water mê , beneffens eenige biilchuyt : en den Hopman , door ik en weet wat barmhertigheid bewoogen , gaf rayn Zorayda, op het nederklimroen, noch omtrent veer- tig goudekrooncn; niet toelatende, dathaer yemaut van fijn volkde kleederen fou nyttrecken ,die ie noch aen had , en nog áen heeft.Wy gingen in de Boot,bedankende hem voor de guttft welke hy ons bewefen had, Zy ftaken voor de wint van ons af, na de Engte van Gibralrer;en wy,fonder andere ley tftarre als het lant te hebben . begoften ίο dapper aen te roeyen , dat wy op het dalen van de Son fo digt waremdat wy oordeelden voor den nagt wel te fullen kontien landen.Maer om datdeMaen dien nagt niet en icheen, vermits de duyilere lucht, en wy weynig kennis van de gelegentheydt hadden, docht het ons niet geraden by nacht te landen , gelijk veele van de onfen begeerden, die na lant toe wil- den, allouden fy het op een rots fetten , om alfo bevrijt voor on- geval te zijn, wegens de .Roovers van Tetuan,die daer langs heen mochten komen,welke gemeenlijk's nagtsuitBarbaryén varen* en 's morgens met den dag fich by Spangien vertooiien, maken- de fohun bnyt, en gaende weder te huys flapen. Eyndelijck be- llooten wy fach jes te naderen , om , indien het de ftilte van de zee mocht toe-laten, ergens te landen. 'Aldus deden wy ·, invoe- gen wy omtrent middernacht ons bevonden aen de voet van een mifïelijcken enhoogen berg, doch niet foo dicht aen de zee ftaende, dat de iel ve ons niet een weynig plaets verleende om t? ', kónnen landen. Wy dan begeven ons in het zant, en alfo' voorts al te fámen aen lant, kuifende de aerde,en met blijde trapen Gödc iöycnde toot de genade aen ons bewefen. Wy namen uy t de Bark |
||||
faon Qjj i cHot dek Mancha? 33Γ
bet geen daar goets in was, trocken fe op hetlant,en begaven ons een groot ftuk weegs den berg op;want al-hoe- wel wy daar waa- ien, koften wy ons evenwel niet ten volleu verjfekeren,dat wy in liet Chriften-Iant waren. Den morgenftoht quam eindelyk (hoer wel lankfaam na mijn goet-dunken) re voorfchijn, wanneer wy den berg voorts op gingen , omreiien , of wy van, daar eenige huiièn ofgehugten, of menfehen, of wegen gipsten ontdecken. Egter,alhoewel wy mets en iagen,begaven wy ons inwaait aan j'. allo ons docht, dat wy ongetwijffelt wei haait Het een of het an-^ der foudcn ontmoeten,om na alles te vernemen.Maar het rrreeftc dat my quelde, was re fien mijn lieve Zoray da te voet door defe rouwe wegen gaan ; en hoe^ wel ik fe fomwijlen op mijn ic'hou- deren nam,.vermoeide haar mijn vermoeitheyt meer, ais de ruit haar ruft gaf;en zy begeerde derhalven noit meer,datik dien ar- beyt ibu nemen,maar vervolgde met groóte moet en vrojykheyc haar weg, zijnde van my by de hant geley t. Weynig minder als een vierendeel mijls mogten wy gegaan hebben,wanneer het ge·» luyt van een Boére-fliiit ons ter opren quam, een iëker teken dat daar omtrent Harders met hun Vee waren ; waar over omiïen- de of ons yemant ontmoete , fagen wy een jongen Harder onder een boom met een mes een hout mijden. Wy riepen hem toe,en/ hy ons fiende,'begaf iïchopde vluchr: want (gelijckwy/daar ná yerftonden) deeerfte5die hy gefieii had, waren de Renegade énZorayda $ welke in Moorfche kleeding zynde, dacht hy ge- Í wiflelijck, dat'er MoorfcheRooversaan lant waren,èn datny geheel Barbaryen op den rug had. Hy dan met groóte fnclheyt door hefboicn loopende,begoft teroepen:Móoren Mooren, wa- pen wapen.Met dit geroep bleven wy al te famen verbaaft ftaan, fonder dat wy wiften wat te doen: maar aanmerkende, dat het geroep van den Harder het gantfche lant over eynde zou helpen, en de Ruitery ván defe geweften wel haaft op de been zou zijn * vonden wy goët,dat den Renegade fijii Tuikfch gewaátzou uit, èh een Slaven kafak aendoen, díe hem terftont van een der onieri gegeven wierdt ,hoewel den ander daar over in het hemde bleef ftaan ; en alioo ons Godt bèveclende, vervolgden wy den zelvejn Weg, dien den Harder in geflagen was, denckende even ftaag, dat wy de Ruitery ontmoeten zouden. En hier in waren wy geenfints bedrogen, alfpo wy geen twee uuren gegaan hadden, of zijnde nu in een vlackte gekomen, ontmoeten ons omtrent vijftig Ruiters, dieop een halve galop na ons tpequamen; ¿rialföo fe ons fagen, bleven wy itil ftaan: doch zy naarder ge- Τ kc-
|
||||
—
|
|||||
5^8 ·. Eerfie Deel van
komen zijnde,en fïende dat fe, in de plaefs van Mooren,een áeel
arme Chriftenen vonden, bleven verwondert ftaen; en een van hen vraegde ons, of wy degenen waren,daer de Harders fo over geroepen hadden ? daer op ik ja antwoorde. En alfoo ik begofl: te verhalen,hoe wy daer gekomen waren, wierd een van ons ge- ièïfchap den Ruiter kennende,die ons gevraegt had ; welke daer over,fonder my te laten uitfpreeken,fey :GeJooft moet God fyn, die ons aen fulck een goeden oort gebracht heeft; want na ik het iïe, is defe gront de gront van Malaga: en indien anders de ja- ren van mijn gevanckenis my het verilant niet berooft hebben , foo icg ick, dat gy , Heer, die met ons fpreeckt, zijt myn Oom Pedro de Buitamante. Nauwelijcks had den Gevangen iulks ge- fproocken » ofdeRuyterfpringt van fíjn paert, en begofb den jongman teqmhelfen , feggendé: Mijn hartelijck lieven Neef, "nu ken ik u, en nu beb ick u , hoe-wel ick u over lang voor doot beweent heb,gelijk ook uw Moeder mijn Sufter,en al de uwen , Hiealsnogin het leven zijn, 't welck hen God gegunt heeft, op dat iè het geluk mogen hebben van ueenmael weder te fien.Wy hebben ey ndelijck verftaen , dat gy te Algiers waert; doch door dele uwe kleeding,en die van uw gefelfchap,begrijp ick wel, dat <ry een wonderlijcke verloiïïng moet gehad hebben.Soo is het in cleiwaerheyt, en de tijdtfalonsdaerna wel gegeven worden om uhetalles te verhalen, antwoorde den ander. Alsdeanderen verftonden,dat wyGevangen,waren,iteeg een ider van fijn paert af, ons noodigende daer op te fitten, en nade Stadt Velez Ma- laga te ryden,die maer een half mi jl van daer was.Sommige gin- gen om de Barck na de Stadt te halen , verftaende waer wy de ielve gelaten hadden ·, anderen namen ons achter op ; en Zoray- da geraeckte op het paert van Pedro de Buitamante. Degant- iche Stadt ging ons tegen, om ons te ontfangen ; dewijl fe van fommige,die voor uyr gereden waren,de aenkomft van defe Sla- ven verftaen hadden. Sy waren niet verwondert verlofle Slaven, noch gevangene Mooren, te fien ; alfo hen het ielve wel meer te vooren komt: maer fy verwonderden zig over de fchoonheydt vanZorayda, weickealsdoe weder opgeklaert en opgeimukt was. Daer by had de vermoeytheydt van de wegh , en de vreugt ván fich behouden te fien , fulck een verw in haer aéngeficht gegeven, dat (indien my anders mijn liefde niet en bedroogh} ick haer achte voor het fchoonfte ichepfel der werelt, im- mers ick had noyt ichoouder gefien. Wy begaven ons ten eerften na de Kerck, om aldaer Godt te dancken. Zoo haeft als
|
|||||
Dow Q.U ι ¿hot déla Mancha. 339
als Zorayda in de Kerk quam, feyde fy, dat ie aldaar gedaentens
fag , die Lela Marien wei geleeken. Wy berichten haar, dat het haar Beelden waren ¡ en den Renegade beduyde het haar ten bei- ten dat hy koft. Daar na verdeelde men ons in verfcheyde huy- fen, hier en daar: maar Zorayda,den Renegado, en ick wierden gebragt ten huy fe des Vaders van den Chriiten,die de eerftc ken- nis gemaeckt had, 't welck mateíijck wel geftoffeert,en bemeu- belt was, zijnde zy lieden van goede middelen. Ses dagen waren wy aldaer,, gedurende wekken tijdt onfen Renegade , hebbende onderfocht het geen hem te doen ftont,fich ey ndelijk na Grana- da begaf, om fich door bemiddeling van de Inquifitie weder m de fchoot van de Kerk te begeven.Deandere vcrloile Chriftenen gingen oock een syeder fijns weegs ; enick met Zorayda bleven alleen: zijnde de kroonen, die wy van den Franfman gekregen hadden,al onfen rijkdom, voor de welken ik haar dit beeft kogt, dienende haar tot noch toe als Vader of Schiltknaep , en met als Man. Aldus reyien wy,om te vernemen of mijn Vader nog leeft* en of yemandt van míjn Broeders eenigh beter geluck heeft gehad als ick ; hoe-wel ick my foo geluckigh acht als yemandt, wegens dat den hemel my heeft gelieft met mijn beminde Zo- rayda te vervoegen. De lijtiaamheyt, die fy getoont heeft om alle moeyten en arbeyt uytteftaan, endegenegeiitheytdiefe heeft om Chriften te zijn, is foodanig, dat ick my daarover verwonder, en verbonden bevind haar te dienen al de dagen vaii mijn leven; hoe-wel ick moet bekennen, dat dit genoegen al yry verftoort, en verdonckert wort door de twijfeling, welke ick heb, of ick in mijn eygen Vaderlant wel een hutteken fal vinden om haar in te brengen ; en of de tijdt en de d'oot oock fuikever- andering gemaekt hebben in ons huys, dat ik miiTchien nie- mandt ial vinden die kennis aan my heeft. Dit is, mijn Heeren , hetgeen ik u van mijn leven tevertellen hebben gelieft gy felfte oordeelen, of het niet vreemt genpeg is.: het welck ick u wei wenfehte korter te hebben konnen verhaalen, hoe-wél de vrees van u door mijn lanckwijügheyt moeyelijk te vallen my al veelf omftandigheden heeft doen achter {lellen* - :in · |
||||||
'.%M-%
|
||||||
-' -i
|
||||||
340 Éerfie ï>eel vari .;,
, . Het XXXIX. Hooft-ítuck.
Handelende van het geen vorder in de Herberg gejchïide, en andere
dingen meer. Η Ier mede fweegh den Gevangen ÍHI, tegen wien Don Fer-
nando feyde: in der. waarheyt, Heer Capiteyn , de manier, met de welcke gy ons deie gefchiedenis verhaelt hebt, is Zooda- nig , dat Cy over een komt met de vreemdighey t en wonderlijk- heyt van defaek íelí, zijnde fonderling wonderlijck, en vol van vreemde toevallen. Ook ís de fmaeck, die wy in de ielve gehadt hebben, foodanig, dat, al had uw vertelling tot morgen geduerr, liet ons geenfints fou verdrooten Jiebben. En alio feyde ook een yeder,doendeden Capiteyn foodanigeaenbiedingen, dat hy'fich meer als voldaan achte van hunne goedegenegentheyt, Voor- namentlijck verfocht hem Fernando,met hem te reyièn, alio hy maecken fou, dat de Marquis, fijn Broeder, als Peter over den doop van Zorayda fou ftaan; en dat hy van fijnent wegen hem lbdanig ibu byilaen, dat hy fou mogen in fíjn lant geraeken,op ft lek een wijiè,als fíjn waerdigheyt verdiende.Voor al deiè aen- biedingen bedankte hem de Capiteyn gedienilelijk. Evenwel begeerde hy noch het een noch het ander aan te nemen. Onder- tullchen quam de nacht aan, en op het aenbreecken van defelve een Karos met eenige Mannen te paert aan de Herbergh. Sy ver- iochten herbergh, en kregen vau den Waart tot antwoort, dat 'er in hergeheele huys geen hant breet plaets ledig was.Hoewel dat foo is, ièyder een van den hoop , hoopen wy evenwel,dat'er geen ontbreeckenfal voor den Heer Auditeur, dieih de Karos is, OpdeiènaemwiertdeWaerdin verbaeíl, en fey: nade* mael ik geen bedden meer en heb, wil ik garen mijn bedtflrede verlaten, indien mijn Heer eenige bedding met zich heelt ge- bracht , gelijk ik wel geloof van ja; invoegen dan fíjn Edelhcyt iiiagh inkomen,aIs het hem gelieft: wy fullen hem fijn gemack geven, ib wel als wy konnén. Ter goeder uuren, fey den ander. Maer ondertuiTchen was'er uyt de Karos een Man gekomen, welcke. aen fijn gewaet genoegfaam degelegentheydt vaniïjri ampt vertoonde, al was het maar by de gedaente van fijn langen ïock gewceft.Hy had een Jonckvrouw by de hant,in het aenfien van omtrent zeftien jaren, op de reys toegemaekt, dog íbo geeftig.en fchoon, dat Jiet een verwondering was om tefien; in- voegen dit de vierde by de drie Gratiën was.Don Quichot bc- voiit fig op het inkomen van den Heer Auditeur aan de deur, te* gen.
|
||||
Do» Qüichot déla Mancha. 541
gen wien Ky zeide:Uw Genade kan vryelyk binnen komen in die Kafteel, *t welck alhoewel kleen, foo is'er evenwel geen engte noch ongelegenthey t ter werelt, welke voor de Wapenen,noeh voorde Lettcren,geen plaats en maakt,voornamentlyk wanneer de eene en de andere vergefelfchapt zijn met zulk een Schoon- heyt, voor dewelke niet alleen de Sloten en Kafteelen fig hebben te openen, maar de rotien te klieven, en de bergen te dalen, om. haar doorgang te geven. Uw heerlijkheyt kome vry in dit Para-? dys,daar hy Sterren en Sonnen ial vinden om dien hemel,dien uw Genade by fig heeft,te vcrgefelfchappen.Hierjfeg ik,zal hy vin- den de Wapenen in haar kracht, en de Schoonheytin haar uiter- fte. Den Auditeur bleef heel verwondert ilaan over de redenen van Don Quichot, dien hy met ernft bleef ftaan aanfien, zijnde niet minder verwondert over fijn geftaltenis, als over fijn woor- den ; en fonder hem te antwoorden,ging al voort: maar bleef op nieuw verbaaft ftaan, als hy de fchoóne Lufcinda, Dorochea, en Zorayda,voor fig zag, welke al teiamen (hoorendedeaankomft van defe nieuwe Schoonhey t) opgeftaan waren,om haar te ont- fangen. Maar Don Fernando, Cardenio , en de Paftoor, deden hem de volkomenfte aanbiedingen. Kortelijk, den Auditeur ging binnen,verbaaft, fo over het geen hy iag, als over het geen hy gehoort had,terwijl de eerfte Schoonheden deie tweede ver- wellekomden. Soo veel is'er van, dat den Auditeur wel zag,dat hy met geen Canaille gefcheept was. Maar de geftaltenis en ger daante van Don Quichot gaf hem degrootfte verwondering.' Eindelijk,na dat men al de complimenten afgedaan, en de onge- legenthey t van de Herberg verfchoont en vertoont had >beiloot men weder het geen voor henen befloten was, te weten, dat de Vrouwlieden by malkander in de kamer fouden llapen , en de Mannen buyten blyven,gelyk als om hen te bewarenjdaar fo den Auditeur,als fíjn Dochter,ieer wel mede te vreden waren. Vor- ders,met het gedeelte»dat in de Herberg was,en't geen den Heer , Auditeur met fig gebragt had, behielpenfe fig voor dien avont, beter alsfe gedagt hadden. Den Slaaf, die op't eerfte aanko- men van den Auditeur ik weet niet wat ontfteltenis had gevoelt, vraagde aan een van fijn Dienaars, hoe fijns Hee- ι ren naam was, van welken hy hoorde, dat hy Juan Pérez de Viedma genaamt was, en dat hy verftaan had, dathy uic een Plaats in het Gebergte van Leon van geboorte was. Mee dit befcheyc, en het geen hy vorder gefien had, verfeekerde hy fich, Jat dit fijn Broeder was j die door raet van fijn Vader de y 5 ;. , let-
|
||||
»■ —«-ââÌÌÌÂâââÊ«ÂÇÂââÂÂââ
|
|||||
34a ' Eerfic Deel van
letteren gevoïgt had. Hier over ten hoogften vernoegt en ver-
heugt, riep hy Don Fernando, Cardenio, en den Palloor aan een zijde; vertelde hen wat hy gchoort had \ en verfeekerde, dat den Auditeur fijn Broeder was.Hy had ook van den Dienaar ver- ftaen > dat hy ging naer Indien, öm Auditeur tot Mexico te zijn, Hy hoor.de mede, dat die Jonkvrouw fijn Dochter was, daer de Moeder van in den arbeydt wasgeftorven, en dat hy veel ryek- dom van haer behouden had , welcke met de Dochter aen hem was gebleven. Vorders verfocht hy hun raet,op wat wijfe fig te outdecken, ofwel te proeven, of fíjn Broeder , fiende hem nu fo arm,hem ook verfmaden fou.Laet my diefaekbevolen zijn,ant* woorde de Paftoor, hoe-wel ick niet anders denek, mijn Heer Capiteyn , of gy fult wel ontfangen fyn, alfo ick uyt het wefen en de manierlijcke wysheytvanuw Broeder geen opgeblaient- hey t befpeuren kan , nog te weynig kennis> om de gevallen van % het geluck te oordeelen.Evenwel,ièy de Capiteyn,fou ik my lie- ver by omwegen, als fo fchielijk,ontdecken. Ik feg u, antwoor- de de Paftoor, dat ik het wel beleggen fel; Ondertulfen was het avontmael vaerdig, en een yeder voegde fich ter tafel, behal ven den Gevangen en de Jonckvrouwen, die in dé kamer aten. 1>u midden van de maekijdt fey de Paftoor tegen den Auditeur: van de felve naem, gelijk uw Heerlijkheyt heeft,Heer Auditeur,heb ik een kameraet tot Conftantinopolen gehadt, daer hy met my gevangen was, een van de braeffte Soldaten en Capiteynen die onder al het SpaanfcheVoetvolk waremmaar fo dapper en kloek als hy was, fo ongelukig was hy ook. En hoedanig was dog den naem van defen Capiteyn ? vraegdeden Auditeur vorder. Ruy Pérez de Viedma, antwoorde de Paftoor, zijnde van geboorte uyt een Plaats in het Gebergte van Leon, die my vertelt heeft eenfaeck, welcke hem met fyn Vader en Broeders gebeurt is, welcke indien fe my van fulck een waarachtig perfoön niet was vertelt geweeft, ick nietfou hebben willen gelooven', maer eer voor een fproockjen gehouden, gelijck de oude wijven malkander vertellen. Want hy fey my, dat fijn Vader al zijn middelen in vier deelen had gedcelt, en yeder het fíjn gegeven, jbenefFens feekere lefTen , die beter waren als die van Cato felf. En fooi veel weet ick te feggen, dat hem den Oorlogh foo qualijck niét geiuekte, of riy quam (fonder eenigh ander be- hulp , als dat van fijn dapperheydt) binnen korte jaren tot de waerdigheyd van Capiteyn re voet,en op den trap om wel haeft Maeftco 4^ Campo , ofte Colonel ? te zijn. Doch foo veer was
|
|||||
|
|||||
Don Q ôô ô c ç ï ô de la Manch A. 343
was hem her geluck wederom tegen , dat hy gevangen wiert ia.
dien geluckigen Slag in de Levant, lek verloor hem tot Goleta; en daer na hebben wy malkander weder tot Conftantinopolen gevonden Van daer is hy tot Algiers geraekt, daer ick weet dat hemde vreemdftefaek voorgevallen is, die een menfeh beden- ken mag. Aldus vertelde hem de Paftoor kortelingdegefchiede- nis van den Capiteyn en Zorayda. Al defe woorden hoorde den Auditeur feer aendachtelijck aen; invoegen hy nimmermeer Audireur , of toehoorder, was geweeft > als tegenwoordig. De Paftoor ging niet verder als tot daer-en-toe, daer hy en Zorayda van de Franfchen geplondert wierden; befluytende, dat hy niet en wift,of hy in Spangieïi was geraekt,dan of hem de I* fan-? fchen mede genomen hadden. Aldefe vertellingen hoorde den Capiteyn van verre mede aen, lettende ondertuflehen op het ge- laet van fijn Broeder, welke hoorende den Paftoor met defe re- denen befluyten, cèn diepe fucht gaf, en met de tranen in de oogen aldus antwoorde: Indien gy wift, mijn Heer, hoe defe vertelling, die gy gcdaen hebt, my raeckt, gy fout u niet met be- hoeven te verwonderen over dcCe teeckenen van droefheydt, welcke my overvallen, tegen alle betamentlykheyt en welftant. Dien dapperen Capiteyn , daer gy van fpreckt, isinijnoutfte Broeder, welke volgens fijn dapperheyd ook hooger gedach- ten heeft gehadt, als ick of mijn andere Broeder, en daer over den Oorlogh te volgen verkooren heeft. Maer ick heb die van de Letteren gevolgt, door de welcke, en mijn naerftigheydt, ick tot den trap gekomen ben, daargy my.fiet. Mijn jongfte Broeder is in Peru, foo ri jek en machtigh , dat met het geen hy. aen fijn Vader en myovergeibnden heeft, hy fíjn deel genoeg- faem heeft voldaen , en daer-en-boven genoegh aen mijn Va- dergelaten, om fijnaengebooren miltheytteoefFenen , waer door ick my ook te bequamer in mijn ftudie en leering heb kon- nen onderhouden, entotdefe trap komen. Mijn Vader leefc noch, hoe wel ftervende van verlangen om fijn outften Soort eenmael weder re fien, biddende Godt fonder ophouden, hem die genade noch te doen voor fijn doot. Maermy verwondert, dathyinibo veel voor-en tegenfpoet noyt het minfte aen fyn Vader noch aen fíjn Broeders heeft laten weten , daer hy anders een foo verftandig perfoon is t want indien men fulks geweeten had , hy fou na het mirakel van het riet niet hebben behoeven te wachten, om geloft te worden. OndertuiTchen , het geen my iu bekommernis houdt, is fijn weder varen met deFranfchen, Y 4 . duchten-
|
|||||
£44- Eer fie Deel van
duchtende,dat fe hem Tullen omgebragt hebben,om haer dievc-.
ry te bedecken. En die ial maken,dat ik mijn reys met fuiken ge- noegen niet vervolgen fal> als ik begoft heb , maer in tegendeel met groóte droefheyt en fwaergeeftigheyd. O mijn lieve Broe- der , die tegenwoordig wift waer gy zijr} ick fou u gaen ibeken> al foud'herrny al koffen v/at ik in de werelt heb! En indien mijn Vader wift»dat hy nog ¿h het leven, of gevangen was,al was het aeu de uyrerfte deelen van Barbarijen, hy fou al iljnc, mijne, en mijns Broeders middeleneer hefteden, om hem te lollen , als hem in fíjn verdriet te laten. En gy fchoone, en miltdadige.Zo- , rayda, wie fou u konnen voldoen voor de deught, welke gy aen myn lieven Broeder getopnt hebt! en wie fal hecgeluck mogen hebben om tegenwoordig te zijn op het herbooren van uw zieli Defeen meer diergelijke woorden liet fig den Auditeur ontval- len , ioo vol-van liefde en medelijden over het geen hy van fíjn Broeder gehoort had, dat lig niemant, van al de genen die hem hoorden, van tranen kofl onthouden. De Pafrooreyndelijck fíende,dat fyn vont wel gelukt was,wilde hem niet langer in fíjn droefheyt laten ; maer itaande van de tafel op, en gaende na Zo- «rayda , narnbaerby dehaut, en ging met hayr u'yt ge volgt van Luicinda,Dorqthea,eii de Dochter van den Aucliteur.Ondertuf- fchen was de Capiteyn in verlangen wat de Paffcoor doen fou, welke hem daer op by de andere hant nam, en ging alfo met de- fe twee na den Auditeur, dien hy met deiè woorden aenfpraek: I^aet af van weenen, eerwaerde Heer, en geniet hetopperfte van uwevreugt, nademaal gy alhier uw Broeder, en uw getrouwe Swagerin , voor uiïec.Ditisden Capiteyn Viedn* a, endefede- fchoone Moorin, die hem fo veel goets heeft gedaen. De Fran- gollen hebben haer in defenícaetgeftelt, opdatgyuwmiltda- digheytaen hen foudmogen plegen. De Capiteyn liep terftont toe, om fyn Broeder te omhelfèn ; doch hy fette fíjn beyde han- den op fijn borfl, om hem ter degen re befíen: maer als hy hem nu volkomen kende, omhelfde hy hem foo vriendelijk, en met iulk een o vervloet van tranen, dathetmeeftendeel, van die al- daer tegenwoordig waren, hem daer inge.felfchap moften hou- den. De woorden , die de twee Broeders malkander te gemoet· voerden, en de vreugt, die fe toonden,fou niemant machtig fíjn uit te dtucken.Toen vertelden fy malkander al hun wedervaren. Daer fag men den Auditeur Zorayda omhelfèn, al fyn middelen haer aenbieden,de ichooneChriftinne met de fchooneMoorinnc malkander op hec vxjendelijkft omarmen > en Don Quichot met |
||||
MHH
|
||||
Dom QuicïioT dekMANCHA.' 34^
de mont vol tanden fitten kijkeij, Tonder een woort te fpreekeiij, treckende dit alles tot fijn dolende Ridderfchap. Eyndelijk,men beiloot, dat de Capiteyn en Zorayda met fijn Broeder na Sivilla fouden trecken, en hunnen Vader iyn aenkomen laten weten,op' dat hy,indien hetmooglijk was , op hetdoopmael van Zorayda mocht tegenwoordig zijn,dewyl den Auditeur fyn reys niet kon opichorten,alfo hy verftaen had,dat over een rnaent de Vloot na Nova Hifpania iou vertrecken , en hem het nalaten van deiè reys met allen fchadelijckfoufijn. Kortelijck , eenyederwas op het hoogile vergenoegt, en wel te vreden j en dewyl het nu eyndelijk diep in de nacht wiert, begaf fig elck om het overige in ruil door te brengen,Maer Don Quichot boot fig aen de wagc om het Kafleel te houden, op dat dekoftelijcke fchac van fo veel fchoonheydt door den eenen Reus of den ander niet geftolen nlogt worden.Die hem kenden, ftonden hem fulks toe, en on- derrechten denHeerAuditeur van fijn iotternyen, die daer grooc vermaeck in fchepte. Sancho Pan^c alleen wiert by na dol, dat men niet ilapen ging; en hy accommodeerde ficharen beften dat hykoft, op het tuyg van fyn Grauwtje:'t welk hem evenwel dier genoegquam. te ilaen, gelijk men hier na ial ièggen. De Jonkvrouwen vertrocken ook in hun kanjer, ende anderen maekten het foo wel als iè koften. Don Quichot begaffich ter- ffcont buiten deHerherg, om de fentinel perdu te ftaen.Den nachc nu recht voor't krieken van den dag zijnde,quam de Jonkvrou- wen een ftem ter ooiren, fo wel getoont,en foaengenaem,datiy fig alle genootfaekt vodden de ooren daer toe te leenen, voorna- in entlyk Dorothea,die wacker lag,hebbende Me-Vrouw Clara de Viedma aen haer fy (wanMbdanig was de naem van de Dog- ter van den Auditeur) welkeíy wacker maekte, om mede toe te luyfteren, en haer deel van hetgefang te hebben. Niemant koffc fich inbeelden , waer dit aengenaem gelang van daan quam. , *t welck fco wel klonck, fondermeteenigfpeeltuygverfeltofge- fterkt te zijn.Den eenen tijtdogthen, dat het op deplaets was; den anderen , dar het uyt de Stal voort quam. Maer terwijl fy in deie verwondering waren, quam Cardenio aen de deur,feggenr de : Die niet en ilaept,hoor toe, en dat na de ftem van een Stal- jongen, die met fijn gefang betoovert. Wy hooren't wel, mijn. Heer,anrwoorde Dorothea: en daer mede ging Cardenio weder heen; en fy, luyilerende fo 'nauw toe als haer mooglijk was, Yerilonc daer dele woorden uyt. ν Τ 5 . Het
|
||||
346* EerficDeel van .'>-·
--------^fr^ .-----------—----------- ■ V--------
*-„. - ,^ Het XL. Hooft-ftuck.
Verhandelende ie aengename gefcbtedenis van htn Stal jongentsn an-
dere dingen meer, |
|||||||||
I
|
|||||||||
Ck ben een Zee-man <υαη de win»
|
|||||||||
Endwaelin 't mtdden van fíjn baren,,
Matrfonder hope van bevaren Een haven daer ick rufle vin, U volgende , o myn Noortfler, op uto licht, Vanfchoonder glants in mijne oogen, Als immermeer ficb aen den hoogen Ver tonnen mocht aen Palinurs ge jicht. Waetgy my leyt en weet tck niet, ι ,
Enfiogaetfelf mijn koers verhoren , ,
Voor my met machtig na tefpooren, Noch vry noch vol vangroot verdriet. Te groot entfag, en eerbaerheyt bedeckt ¡Owklarefchijnfel voor wijn oogent Geheel in mijne hoop bedroogent Gelijck een roolck de leytfiar overdeckt. Zijnde den Singer tot fp ver gekomen, koft Dorothca níet la-
ten Clara voort wacker te maeken, bewegende haer van de eenc tot de andere fijde.Eh haer wacker hebbendcfey ie:Vergeeft het my,Jufrerken,dat ik u wacker gemaeckt.heb; het is gefchietop datgy de befte ftem moogt hoprej , die gy uw leven ghehoort hebt, of hooren fult.Ckra, half ííaf erig fijnde, wift in het eerfi niet wat Dorothea fey ;maer te recht haer meening verftaende» luyfterde met naerftigheyt toe. Dog naulyks had fy twee vaers- kensgehoort, die den ander vervolgde te fingen, wanneer haer fulck een vreemde beeving over quam, als of fy de koors-op den hals hadt gehadt ; en omhelfende Dorothea heel vaft, fey fy tor haer: Ach,Me-Vrouw van mijn ziel en mijn leven,waerom hebt 'gy my outwaekt? alfo het grootfte geluk,dat my tegenwoordig mag pverkomen, is mijn oogen geüooten te hebben, om nog te fïen noch te horen dien ongeluekigen Sanger. Wat is het dat gy iegt, mijn kindt 'antwoorde Dorothea, dien Sanger ismaer een Staljóngen. Geen Staljongen, fey Clara, maer wel een Heer van eenige plaecfen, en die oockplaets in mijn hart heeft, ■\', Vr'; ·' . en |
|||||||||
Dom QuiCHOT-de la Mancha'. 347
en foo vaft, dat, indien hy fe felf niet begeert te verlaten,hy daat
eeuwig in blijven fal. Dorothea bleef verwondert over deic vreemde redenen, welke haer dochten meer kennis voor te ftel - len,als haer weynige jaren beloofden ; waer over fy haer weder antwoorde: gy fpreckt, Juffrouw Clara, in fulcker voegen,dac ik ti niét kan veritaen. Verklaert u een weynig, en fegt my eens, wat gy meent met defen Heer van plaetièn , vanhart,envande- fen fanger, wiens ftem u defe ongeruftheyt Veroorfaeckt'Doch. fegt my tegenwoordig niets meer daer van, a-Mb ik,om ti te hel- pen in uw onfteltenis, hetvermaekvandit foei^ge&ng niet wil verheien, dewyl my dunkt, dat hy met nieuwe vèejrfen , en een anderen toon, fyn fang wederom begint. Seer wel, antwoorde Clara;en fy,öm hem niet te hooren,ftopte haer beyde ooren met haer handen, daer fich Dorothea noch meer van verwonderde „ die ondertuifchen defe toover-veerfen hoorde, O zoete hoop van mijn gewonde ziel,
Die overkomeitde al hetgeen uwederhiel',
Hebt u op 'tpadt begeven,
HGeenghy ufelver b/bt gemaeckt en voergefchrevent
Enquetflu'fharté'niet, tefienopelckenflcot · ; x'u :
Defchaduw van de dooi ?
lek weet, ds'kloekheyt wint ten ende meenigmael
tloch overwinning, engewenfiefegenprael'.
Maer die blijft recht verfiooten
Fan'/ lukt dte voor het luk fyn kracht niet wil ontbloot en,
Maer liever fwymen in hetfchad'lyck onbejebeyt
Faü trage leedigheyt,
De min verkoopt wel dier ( en billijk is de koop )
Sijn overwinningen op 't bieden van de hoop» Mfioaer op der aerde Geenfckat van weynig moeyt gehouden tooit Ín waer de-,
En nimmer liever pant gepnaeckt wort, als die Ujoet Van heete hg voldoet. De minne brengt teneynd, nietjelden door fijn raet, ;'*,
Daer 't mogenñegewelf als voor verbyflertfiaet; En fchoon dat myngedachten . ..Λ Httgwtfawndeminen'tbQogflgtluckbetrachten: ,;,,. ,
Si
|
||||||
rjj
11
|
||||||
34-3 Èerfle Deel van
So fielt nothtans mijn hoop t teraeckent wonder fchoon t
■ ¡ "·. Van onder op den Throon. Hier maekte defen Sanger een eynde van fijn geíangen jen Cla-
ra een begin tot nieuwe klachten ; al het welk de luit van Doro·^ rothea te meerder opweckte, om tè weten de oorfaeck van fuik een iöet gefang, en fulcke bittere klachten: waar over fy op nieuw beilont te vragen,wat het was, het geen fy te voren meen- de te ièggen ? Clara derhalven, bevreeft van Lufcinda gehoort te zijnjomheliènde Dorothea heel vaft,leyde haar mont ίο digt aen, haar ooren,dat íe genoeg fprecken kort, fonder van anderen ge·^ hoort te worden,en feyd haar:Defe,dic daar iïngt,Me-Vrouw, is de Söon van een Ridder, gebooren uyt het Rijk van Arragon, eer* ,Hèer van twee Plaetfen , welcke woonde regt tegen over hec huys van mijn Vader in het Hof. En al-hoe-wel mijn Vader- de venfters des winters met linnen , en des fomers met digtc hordens bckleet had, is evenwel defen Edelman, dieterHoo- ger Schooien lag, my komen te fien , fonder dat ick weet hoe» of in de Kerck of anderfints. Dit is 'er van, dat hy op my ver- heft wiert, 't welckhymy door de venfters van fijn huys met fuike teekenen en tranen te kennen gaf, dat ik het nootfakelijk felooven moft. Onder andere teekens, welke hy my gaf, was
jn twee handen in malkander te voegen; gevende daar mede te kennen , dat hy my trouwen fou: en hoe-wel my het Cdve fcer aengenaem fou geweeft zijn, als die alleen en fonder Moeder was, wift ik evenwel niet, met wier» ik mijn faeken fou over- leggen. En alfo liet ick het al henen gaan, ibnder hem andere gunftte bewijièn,als wanneer mijn Vader buy tens huys was,het linnen of de'horde een weynig op te ligten, en my alfo geheel te laten fienjdaar hy.fulken vreugt over toonde,dat het fcheén,of hy fot wilde worden. Öndertuilenquamdetijtvanhet vertrek van mijn Vader aan, 't welckhy ook vernam, hoewel niet Van my, alfoo ik hem noy t fpreken koft. Hy daar over wiert krank van hartfeer, gelijk ik evenwel daar na gehoort heb; enalibo koft ik hem op den dag van ons vertreck noy t komen te fien,om ten minften met mijn oogen mijn affcheyt van hem te nemen. Maar na dat wy twee dagen gereyft hadden , fag ik hem in de deur van een Herberg ftaan, omtrent eentlagreyfens van hier, hebbende deJdeederen aen van een Stajongen, en dat fo natuer- lijk, dat, indien ik hem ίο vaft in mijn ziel niet gedrukt h.ad , ik hem noy t fou hebben konnen kenneir.doch ik kende hem ftraks en
|
||||
Όοη QjgiCHoï de WMancha! 34^
en verwonderde en verheugde my te gelijk. Hy íag my íbmwij- kn ter flnyck eens aan,íbo op den weg, als in de Herbergen daar wy quamen. En dewijl ik weet,wie hy is,en dat hy ter liefde van my fuik een reys te voet aenneemc j íterf ik by na van verdriet 9 en iet mijn oogen over al daer hy íijn voeten fet. Ick weet niet, met wat meening hy ons volgt,noch hoe hy het met fíjn Vader gemaekt heeft,die hem feer bemint,alfoo hy geen andere kinde- ren heeft als hem , en hy wel beminnens waerdig is , gelijk Me- Vrouw faï konnen oordeeIen,wanneer fy hem fal komen te fíen* En ίο veel weet ik u te ieggen, dat al het geen hy figt, fíjn eygen werek is ·, alíbo ick gehoort heb, dat hy een peribon van brave letteren 5 eneenfeergoetPoee't is. Maer het quaatfte is, dat,fo menigrnael als ik hem hoor fingen,ik befta te beven als een loof, uy t vreefe dat hem mijn Vader mogt hooren , en alfoo oniè ge- negentheyt voor den dag komen. Van mijn leven heb ik hem geen woort aangefproocken ; en evenwel bemin ick hem fooda- nig,dat ikfonder hem niet fou konnen leven.Ditis,Me-Vrouw, al het geen ik u van dien Sanger fou weten te feggen; en fo haeft als gy hem fiet,fult gy wel mereken, dat het geenen Ssaljongen, maar een Heer van harten en heerlijkheden is. Segt my niet meer,Me-Vrouw Clara,amwoorde Dorothca daar op,kufíende haar duy ièntmaal, maar wacht maar tot dat den dag aankomt: ick hoop het werk fo te beleydcn, dat gy uw hoogfte genoegen iult hebben.Ach, Me-Vrouw!vervolgde Clara, wateyndefou ick konnen hoopen, daar fíjn Vader fo magtig eh rijk is, dat ik niet te goet fou zijn om dienaeres van fijn Soon te wefen,ik iwy·· ge fijn huysviOuw ?en te trouwen buyten kennis van mijn Vader» deed'ik niet om de geheele werelt. Ik begeer niet anders,als dar hy weder keert,en my met vreden laat;allo ik hoop,dat de verre weg,dien ik ga, mijn fmart fal verligten: hoe-wel ick weder in tegendeel vrees, dat het myweynig fal helpen. Ick weet niet, Wat my let, noch waar my defe liefde van daan gekomen is, zijnde ik noch foo jong, en hy,na ik geloof, niet ouder als ik ben, die op Sinte Michiel (na mijn Vaders feggen) eerft zeftien jaren fal worden.Dorothea köft fig niet onthouden van lagchen, hoorende hoe kinderachtig Clata de woorden afgingen, tegen de welke fy vorder fey: Laet ons, Me-Juffrouw ^ het weynige, dat noch van den nacht overig is, mét flapen doorbrengen ; en morgenfullen wy fien,wat wy doenkonñen.Hiermede hielden fe fich beyde ftil, blijvende vorders in hef heele huys een groóte ftilfwijgentheyt. Alleen de Dogter van de Waert en Maritornes íliepen.
|
||||
g 5Ό Eerfie Deel van.
{liepen níet, welke, nu wetende waer het Don Qmchot fchorte,
en dat hy gewapent de wacht buy ten het huy s hielt, voor fig na- menjhem een part te fpeelen, of ten minften een weyuig tijckor- ting te tiemen,in het aenhooren van iyn fotternyen. Het was,nu íogelegen»datin'cgeheelehuysgeenYeníterwas,'tgeenop het veltuyiquam, als alleen een gat daer men het Uroo door buy ten wierp. Aenditgat ftelden fichdefetwee Deerns,enfagcn van daer Don Quichot op fíjn lanciekenen, fittende te paetd, en ge- vende nu en dan iulke droevige fugten,dat het fcheen,dat hy met yeder fagt degeeft fou geven.En daer op hoordeníe , dat hy met een fagte vleyende ftenime iey l Ach , Me-Vrouw Dulcinea van Toboibjuyterfte van alle íchopnhcyt,en van alle kennifleen ver- ftaudigheytjfchatkift van de deugt.en idêa van al de íoet-en lief- lijkheyt vandegeheelewerelt, wat mag het tegenwoordig iyn dat gy doet 1 Sout gy wel uw gedagten hebben op uw ellendigen Minnaeri uw ellendigen Ridder, die fich in foo veel gevaer ftelt, alleen om u te dienen ί Ach', doet my da?r verieeckering af,ö gy helder Licht des Hemels, of gy tegenwoordig niet het hare be- ichout met afgunft en nijdighey t, daer ie milkhien, ftaende op de eene of andere gaendery van haer pragtigPaleys,leggende met haer borft op defeening, by figfelveoveiflaet, hoefy ( behou- dens haer eetbaerheyt) de quelling van haer minnende hart belt lal verioeteiijWelke fy om mijnent wil is lijdende, wat eer iy te geven heeft aen mijn imart, wat ruft aen mijn bekommernillen» en eyndelijck, wat leven aen mijn doot, en wat belooning ?oor mijn dienften,. En gy ,oSon, die tegenwoordig moogt beííg fijn met weder het gliufterende gareel uwPaerden aen te hangen, omutehaeften mijn $choonemet uw minnende oogen te fien, ik bid u, dat gy haer van mijnent wegen gelieft te groeten: doch merdert haer niet te ícer, alio ik meer nayvqr heboveru, alsgy had over die vaerdige ondanckbare, dieu ίο door de velden van Theiïalien, en langs den oever van Peneus,deed loopen.Tot hier toe was Don Quichot met fijne fotte redenen gekomen,wanneer de Dochter van de Waert hem fagtjens toe riep: Mijn Heer, ge- lieftdoch eens eeli weynig nader ie komcn.indien het u belieft. Don Quichot keerde op defe woorden het hooft, en fag door het Fchijníel vandeMaen, welke voor alídoe in haer meeftekragt was, hoe men hem van door dat gat riep, 't welk hem een ven- fter docht te zijn, en dat noch wel met fchoone vergulde traliën, gelijk iulke heerlijcke Kafteelen gewoon zijn te hebben. En ter- ftontheelde hy fich iiï het felve, dat hem de anderemael was in 't hooft
|
||||
Όοη QuicHOTdelaMANCHA: 35Ί
st hooft gekomen,te weten,dat de íehoone Dogtcr Tan denHeers
overwonnen door fynlicfde,hem weder van min quamaenfpre- ken. Derhalven, om niet ondankbaer en önbeleeft te zijn, wen- de hyRonzinanc daer na toe; en komende voor'tgat,iaghyde twee Deerns, waer over hy aldus tegens de Dochter begoil: lek heb groóte deernis metu, ö fchoone Jonkvrouw>dat gy uw lief- de geplaetft hebt daer gy geen wedermin van daen hebt te wag- ten, volgens uw waerde en verdienfte,van het welke gy geenfints de fchult hebt te leggen op defen ellendigen doolenden Rid- der , m'aer op de liefde felf, die hem de macht beneemt van fijn wil elders toe tebuygen , als tothaer, die van d'eerfteuur afaen de meefterelTe van fijn ziel is geweeít. Dáerom vergeeft het my, Juffrou,begeeft u in uw kamer, en veriiijr u tijt niet my met uw begeeren meerder te kentien te geven, op dat ick geen meerder ondankbaerheyt en toon.En fo gy in my yets anders vint, omu te voldoen, behalven'tgeen de liefde aengaet, fofweeriku>, by deie mijne aflijnde vyandin, u in alles te vernoegen,al begeer- de gy een vlecht van het hooit van Meduia>of felf een der ftralen van de Son,in doek gewonden.Mijn Jonkvrou, antwoordeMa- ritornes, heeft geen van defe dingen van noden. Wel wat is het dan,verftandigeJonkvrouw,datfe van noden heeft?vraegde Don Quichot weder. Alken een van uwe fchone handen,hernamMa- ritornes, om daer haer liefde op te bluííen, die haer tot híer toe gebragt heeft, niet fonder groot gevaer van haer eer en leven: want indien haer Heer Vader het quam re vernemen, hoe denkt gy ,dat hy met haer leven fou? Sy fou'er ten minften een van haer ooien laten.Dat wilde ikweleens iïenfeyDon Quichot daer op: dog hy lal hg fulks wel wagten, "t en waer hy begeerde het jam- ^ merlykfte eynt te hebben,dat oyt ongeluckigeVader had,die fijn ♦ handen dorft ilaen aen de tedere leden van fyn verliefdeDochter. Maritornes dogt wel, dat Don Quichot haer fulks niet lou wey- geren ; en voornemende hem een part te fpeelen, klom fy neer, en liep met een vlugt na de ftal, daer fe het leyièel van Sancho by de kop kreeg ; en met een fnap weerom lopende, quam fe by het gat, ter tijt als Don Quichot juyft op de zael van Ronzinant was gaen ftaen,om iyn hant de verliefdejonkvrouw toe te fteken,met defe woorden:Neemt, Mevrou,defe hant,of, om beter te ièggen, deie beul van alle quaetdoenders ter werelt. Neemt, ièg ik, defe hant,die nog geen andere Vrou geraekt heeft,alsalleenig fy, die het befit heeft van mijn geheele lichaem. Ik geef ie u niet op dat gy fe kuifenfout, maer opdatgy fout fien haer iènuacntige ge-
|
||||
3 %% Berfle Deel van
géftaltenis, deftercktevatihaerfpieren , ende kracht van hae«
aderen. Dat moeten we eens fíen,zei Maritornes binrieris monts, ën,makendeeenitrickvan hetieel, floeg hem die om de handt, 'en neder fpringende, maekte het ander einde aan de grendel van de deur vaft. Don Quiehot, voelende de rouwigheydt van het feel, zei: My dunkt,datgymy eer knauwt a!skuit,Me-VröuWé Tra£reertde liant foo qualijkniet:dewijl zy de fchult niet tedra- gen heefr«Maar al defè woorden waren te vergeefs: want de Dog- ter en Maritornesmadatichem wel vaft gemaakt hadden,liepen heen , barftende byua van lagchen jlatendê hem op zulk een ma- nier ftaan, dat het hem örimöogjijk was Tonder hulp los te ráec- ken;Hy ilont,gelijkgezegtis, met de voeten op de faal van Ron- zinant,met detl atrri door het gat gefteeken,die aan het Teel en de grendel ván de deur wel te degen vaft was gemaakt ; en gevoe- lende dat hy vaft was , wift hy niet wat te denken, durvende on» dcrtuilchenfich niet verroeren, uit vrees dat Ronzinant voort mocht gaan , en hy alfo vallen eh blijven hangen,hoewel de lijd- iaamheyt en fachtfinnighey t van Ronzinant fodáriig was, dat hy fo hondert jaar zou hebben blijven ftaan,fonder een voet voort te fetten. Al het bedenken van Don Quiehot was,dat dit wel weer hét ouwe Werk van ToVery mogt weferi; en derhalven begoft hy by fich felven fijn dwaasheii te vervloeken,nademaal het hem de eerftemaal in dit Kafteel foo qualijk was vergaan,dat hy hier ten tweedemael weder in gekomen was,te meer,dewi jl het een vafte ' regel is onder de dolende Ridders, dat, fiende den een dat hy defe of gene avóntuer nier kan ten einde brengen? hy deielve voor een ánder oordeelt bewaart te fijn,en begeeft fig alfo nimmermeer de tweede maal tot de proef. Ondertuífen deed hy vaft fijn beft,om «■ te fien, of hy fijn arm koft los krijgen: maer hy was foo wel ver- * forgt.dat al fijnarbeitom niet was.Wel is waar,dat hy maer fag- jes trok,utt Yrees dat Ronzinant door het ftetk bewegen aan het gaan mogt raken,Hy poogde ook in de faal neder te fitten: maar dit koft mede niét geicliièdeh, of hymoft aan den arm blijven hangen. Hier mede wénichte hy wel duy fentmael na het Swaarc van Arriadis,tegen het welke geen tovery op mogt-, en fo menig · rnaelvervloeckcehy fijn ongeluck, enbeklaegdehet verlies, dat dewerekleéd by fijn afwefen , geduerendede tijd dat hy daar 'fou moeten beroovert blijven.Dan begoft hy weer Om fijn fchöo- ne Welbeminde Dulcinea te denken.Somtijts riep hy fo luide, als hy mocht, omSancho: maar die wasfovaftinfïaap,dathyoni fijn eigen Moeder niet fou opgeftaan hebbemTe met riep hy ook wei om Urgande > enAlquife, datfe hem zouden komen hel- pen, |
||||
bon Quichot delá Μ ANC Η α. 35-3
pen. En onder al dit roepen en klagen overquam hem de mor-
genftont allengs,wordende ten laatiflenfoo toornig.dat hy brul- de gelijk een Stier, alibohygeen hoop had, dat den dag iïjri jammer fou konnen eindigen, vermits hy voor vaft geloofde, dat hy befoovert was j 't welckhem te meerder dacht> wanneer hy fag,dat Ronzinant bleefftaen als een pael, fonder fig her- waerts of. derwaarts te verroeren. En alio" meende hy moften fe bey te gaer bly ven ftaen fonder eercii, fonder drinken, en fondet flapen, tot dat defe quadeftont over waeriofdat'er eenanderea Toovenaar quam die noch wijfer was , en hem verlofte. Even- wel bedroog hy fig geweldig in fijn meening ·, want nauwelijks begoft den dag aen te breken, wanneer der vier perfonen te paerc aen de Herberg quamen , wel opgefeten, en voorfien met hun piftoolen aen de faal. Sy riepen aen de deur van de Herberg,!die alsnog geflooten was, en bonfden daar rijkelijk op; waer over Don Quichot,die nog evenwel fijn fchiltwagt wou waernemeni met een trotfe item begoft te roepen: gy Ridders, of Schiltkna- pen^wiegy zijt, wat maakt u zoo te roepen en te tieren aen de poort van dit Kafteel, dewyl gy wel weet, dat men op defer uu- re, wanneer een yeder in fyn tuft is,geen Stercktens opent,maer wacht tot dat de Son het geheele aartrijck overtrocken heeft. Daarom vertrekt u zoo lang , en wagt tot dat het ligt dag isj en alsdan zal men fien, of men u in fel laten -> of niet. Wat Kafteel* Wat Sterkte,zeider een van den hoop,zijt gy de Waert,zo maakc dat men orts opdoet: wy zijn reizende luyden, die maar alieeri bnfe Paarden wat voeyeren willen, en fóo voortryden ,alibwy haeft hebben. Dunkt u,Ridders,dat ik de geftake vah een Waerc heb ? vraagde Don Quichot. Ik weet niet> wat gy voor een ge- ftake hebt, antwoorde den ander, maar my dunkt evehwel, dat gy met de kopgequekzijt, die van defe Herberg een Kaftéei maakt. Ja een Kafteel is het, antwoorde Don Quichot, en wei een van de beften van het heele lant: en zulk volk is'et binnen , dat voor defen wel fcepters in de hant, en kroonen op het hoofc gedragen heeft; Ik denk wat anders, hervatte ¿en ander, den leepter op de kop, en de kroon óm de hant: of daer mogtèn wel een deel Comcedianten binnen wefen, die de kroonen en fcep- ters goet koop hebben, Ghy weet weynig watghyfegt, ant- j woordeDonQuichot,enverftaetudewfcrekriiet,dewylgyriiec weet wat dingen de dooiende Ridders fonitijts bejegenen. Dé Gefellen van defen Ruyterbegoftenmoeyeíijk te worden over defe praet > die hy met Don Quichot hielt, én ¿erhalven |
||||||
/■ ■■ : ':'■·.-·
• i ■.»■'... ■■,-.' " *■"- ',.■ " " .<ί::- ...κ-:>*-7\
|
||||||
3 54 Eerfie ï>eel van
weder te roepen en te tieren, gelijck als te voorcn, invoc-
fen de Waert eyndelyck wacker wiert, gelijck ook al dat'er
innen was .De Waert liep terftont aen de deur, om te vragen , wie daer voor was.Ondertuifchen gebeurde 't, dat een der Paer- denvandeièRuyters, dac een Merrywas, digtby Ronzinant quam »die vaft ioo Hecht ftont eij fag als hy mocht, by fyn neus neer, met hangende boren, en geflooten oogen crnaer krijgen- de eenige lucht, en, ach arm,van vlees en bloet zijnde, keerde hy fig een weynig om,om te fíen wat het voor een was, die hem defereuck aenbrogt. Maerhetquaetftewasjdatopdeeeritebe.- weging de voeten van Don Quichot los gerackten, invoegen hy eerit begoft te trappelen in deïael, en eyndelijck los in 't hol van boven neer viel, daer hy een fware fmack fou gevallen hebben, indien hy niet aen den arm was vaft geweeft. Doch.evenwel was hem de pijn niet te minder, alfo het hem daer ioo befukt op aen cjuam , dat hem dogt, dat hem hooren en fíen verging, en dat ¡men hem de hant afmeet: en juyft quam hy een beetje te kort dat hy de aerd'niet en raekte,als alleenmet het uiterfte tipje van fijn grooten teen, 't welk hem weder plaegdeiwant voelende,dat hy fo digt by degront was, wilde hy even ftaeg fijn voeten neer fet- ten j en dat was hem fo menigen (leek door het hart,of door den arm. Het XLI. Hooft-ftuck.
Daer de ongeluekigen handel tan de Herberg vervolgt wort» |
||||||||||
D
|
On Quichot maeckte hier over fulckeeugeklagh, dat de
|
|||||||||
1 Waert openende de deur, met groóte verbaeítheydt quam
voor den dag ipringen,om tefien,waer ditgeichreeuw van daan quam, gelycltoock die daer buy ten waren na hem toe liepen. Maritornes, díe dat getier ook gehoort had,en wel dagt wat het was»liep ftiliekens na de ftaj, en maeckte de feel los, invoegen hy ter aerde viel, in het aenfien van de Waert, en defe reyiende Lieden, die hem vraegden > war hem lette ? Maer hy,fonder een woort te fpreekeiT, mackte de koordt van fijn handt los,en rech- tende fich op fijn beenen,fteeg te paert,en nemende fyn fchilt en fijn lancie reedt een (tuk weegs te rugge, en quam op een halve galop wederom, leggende: Een yeder, die ftaende wil houden, dat ík niet regtben beioovert geweeft,ial ik doen liegen (indien Me- Vrouw <fe Koaingin Micömicona my verlof geven wil)met fchilt en fpeer, en daèg hem op ftaende voet uy t inliet gevecht. De niettWeGaften bkyen tea alderhoogften v~: wonder: over de- fe |
||||||||||
..... ——
|
^^^^™
|
|||||||
mm^m^^mmmmnm
|
||||||||
Dok QjLJicHOT déla Mancha. Jjjcè.
fe redenen van DonQuichorímaer de Waert hielp hen haeft uyt> den droom, met het vertoonen wie deíe Don Quichot wa§, ¡en datiTien op fijn feggen geen acht moft nemen, alio hy fot was¿ Zy yraegden dan aen den Waert, of'er in de Herberg oockeeii Jongeling van omtrent vijftien jaren» fo en fo vari gedaente, VVas aengekomen; gevende de fel ve teekenen, die defen Minnaer van Clara over fíg had. De Waert antwoorde,dat hy ío veel volks itt hüyshad, dathy daer niet hadkonnen opletten. Maarals.eeii van hen allen de Karos íag,, daar den A udiceur mede gekomeïï was, íey hy tegen fijn Mackers: hier íal hy voorfeekeinjrij wan$ dit is de Karos, die fe leggen dat hy gevolgt is.Ëen van ons allen, blijf hier aen de poort, terwijl de anderen binnen gaen om hemV te ibeken. Oock behoort eeti van ons allen rontfom het huys tq gaen, om te beletten dat hy door het eene of het andere gat niet ontinapt. Dit wiert fo goet gevonden ; en gaende de twee bin.-? tien i bleef'ér een aen de poort ftaen, en de ander deed de ronde.' Al dit fag de Waert met gemack aen, fonder dat hy.bedencken köftjwat het te beduyden had; hoe-wel hy wel oordeelde,dat Cf dien Jongen fochten,dien fe hem beduyt hadden.Ondertuifchen was het hoog dag gewprden,waer d.oor,geÍijk pok door het gCr rucht dat Don Quichot, had gemaekt, een yeder nu op de been was, voornamentlijk jonkvrouw Clara en Dprothea, waer vart de eene ontilelt wegens haer Minnaer fo digt by haer te hebben g en deandeie door de begeerte van hem te ilen j den heden nagt geen'ooghgeloocken hadden. Don Quichot,fiendedat 'ernie- mandt van dele vier Ridders eeiiig werek van hem maeckte,npg aritwoorde^, boift byna van ipijt t. en indien hy in fijn Boec- ken had konnen, vinden,dat een Ridder vermocht eenigh gevegc aen te gaen, hebbende fyn beloften aen eeij ander gegeven, hj fpu haer hebben doen,antwoorden in fpijtvan haer tanden. Maeralfoo hem niet billijck dacht,, yets aen te vangen, voor en al eer hy de PrineesMicomicona in haer Rijk hadherfteítj möft hy voor dees tijdtjftil Twijgen, en te vrede zijn, wachtend*? vaft wait dit foeken fo4i;tebedtiyden; hebben, van de welke den eenen den jongman gevonden had, ííapende aen de zijde van een Staljongen, fonder eenige bekommernis van gefpcht, icklael ftaen gevonden te worden. Defen menfth trock hem met den, arm voorden dag, feggende: Iii det waerheyt, Donlifpuis, deils kleeding paft Teer wel een perioon als gy zijt, alsoook het bed, daer tneii üin gevonden heeft, opde ftaet* in de welckeg# geböpieii ïijtk Den Jongeling Yaegde fich vaft de fíaperige |
||||
«$<<> Ecrfle Deel van '.M
öogen} zag met gemack aen wie hem hier aenfprak; en beken-
de ter ftont,dat het fijnsVadersDienaer was:waer over hy fo ont- ilelt wiert, dat hy niet een woort koft fpre.ken.Maer de Knecht ging al voojrt,fèggende:Hier valt nietanders te doen,mijn Jonk- neer Don Louis, als patientiè te nemen , en terftont met ons we- der na huys te gaen, indien uw Edelheyt niet begeert, dat mijn Heer uw Vader van hartfeer ilerfVrwelk zeker zal zijn, indien' gy langer van hem afblijft, Hoe heeft míjn Vader geweeten» vraegde den ander, dat ik defe weg op ben, en in defe Kleeding ? Een ieker Schoolier, antwoorde de Dienaer, dien gy uw gedag- ten ontdekt hebr,is de geen geweeft,die't ontdekt heeft,bewoo- gen door de droefheyt welke hy zag dat uw Vader maakte, waer over hy terftont vier van fíjn Dienaers heetc uy tgefbnden, om u te foeken: en hier zyn wy alle vier tot uwen dienft, ongeloof!y'k wel te vreden wegens de goede vont > die wy aen u gedaen heb- ben , en de vreugt die wy uw Vader fullen aendoen met u we- • der voor fijn oogen te brengen. Dat fal foo fíjn als ik wil, of als den hemel zulks fal gelieven te befchicken, antwoorde Don Louis, Wat fond gy anders willen, of wat den hemel anders be- fchicken j veryolgde den ander, als met ons wederom te gaen ? Al defe woorden hoorde den Staljongen aen , daer fe Don Louis by gevonden hadden,die terftont den gantfehen handel aen Don Fernando, Cafdenio, en al de anderen vertelde, welke fich nu ál in de klederen gefteken hadden, verhalende, als met verwonde- ïing,hoe defe mannen dien Jongen Don noemdennen de redenen welke tuilchen hen gevallen waren ·, hoe iè hem wilden te hüys hebben,enhyniec begeerde mede te gaen: waarom,ais ook ter ooriaek van de goede ííem die hy had laten hoorén,zy fèer bege- rig wierden om hem te fíen, en, was het hóodig,hem byftant:te doen. En niet dit belluyt begaven zy figuá de plaats tóe, daer hy ir.'-,'·" was,fpreekende gelijk té vooren met deúDienáer. Ondertulïèn quam ookDorothea uy t haer kamer ,enDonna Clara agter haer, iijnde feer ontftelt. Dorothea,roependé 'dardenio aen eert zijde, vertelde hem met korte redenen de heele zaak,belangende defen jongen Heer en Donna Clara,*net het vervolg van de Dienaren ; 't welk Cy fo ftil niet feide, of Clara koft het genoegfaem horen, daer fè fig fo over outftelde,dac fy ter aerde lou gevallen heliben, indien haer Dorothea,toe loopendcmet vaft gehouden had.Car- denio fey tegen Dorothea, dat fy weder in haer kamer ibugaen, en dat hy ondcrtüfTeri alles te regt fou helpen,gelijk fy dééd, ne- mende Clara met haer, Nu waren al de yier,dk om hem te foec- |
||||
Don Qv i c Η o Τ de la M. a ν c Η a". § f 7
ken gekomen waren , in huys , biddende hemeen yederop het feerfte, weder met hen na huys te keeren, om iijn Vader te ver- trooften. Hy antwoorde wederom, dathyfulks ingeenderlcy manieren kaft doen,voor en al eer hy een iack ten eynde had ge- bragcjdaer iïjn leven en eer, ja ziel felf,aen hing. De anderen ièi- den,dacieingeenderhande wijfefonder hem fouden wederkee- ren, en datièhem fouden met voeren, hy wilde of hy wilde niet. Dat fult gy niet doen,ièy den ander,'t en zy dat gy my eerft het leven beneemt: want hoe het ook fy,gy moet my mede voe- ren ibnder leven. Ondertuflchen, al die in de Herberg waren , quamen op dit gekijf daer rontfom ftaen, en voornamendijck Don Fernando', fijn Gefellen, den Auditeur, de Paftoor,de Bar- bier, en Don Quichot, die nu fijn wacht had uytgeftaen. Cár- denlo, diedeheele faekwift, vraegde de Dienaren, wat hen bewoog,defen Jongman tegen fijn wil te willen rr\etiig nemen? Het leven van fijn Vader,antwoorde een van de vier,die in groot gevaer is van het felve te verheien v doorliet affijn van deièn Jonckheer. Don Louis antwoorde daer op: ik behoef hier nie- mandt reden van mijn doen te geven: ickben een vry perfoon, en fal wederom komen als het my wel gevalt: en wanneer ick niet en wil, ráed'íck yemandt van u-lieden fo koen , die my ge- welt doec.Men fai geen gewelt,maer redelijkhey t,aen uw Edel- heydt plegen.antwoorde een van de Dienaers: en wanneer fulks voor u niet genoeg is, fallen wy het hart wel hebben re doen het geen waarom wy gekomen,cn waer toe wy verbonden fijn .Lact ons eens weten, fey den Auditeur , wat van defe faek is. Maer den eenen van de Dienaers, als zijnde van fijn gebuert, en daer- om den AudtteuC wel kennende, vraeghde hem: kent mijn Heer den Auditeur deièn jongen Heer niet, deSoon van fijn Ge - buer, welcke fich van fijn Vader weg begeven heeft, en dat in; een kleeding die foo weynig met fijn ftaet over een komt, ge- lijck uw Genade fel vemagh zien? Den Auditeur befagh hem daar op wat nauwer, en beftont hem té kennen; en hem daer. · over omhelfende, fey tegens hem: Wat kinderlieden zyn dit > myn Jonckheer Don Louis, of wat wettige oorfaeck heeft u doen komen in defe fchijn en kleeding > foo oneygen aan uw ftaet en waerdigheyt? Den Jongeling quamen terftontde traanen indeoogen, fonder dat hy een woort koft antwoor-r den; waer over den Auditeur tegen de vier Mannen ieyy dat fe fich fouden geruft houden, dat alles wel fou gacn; en η emende Don Loqis by de hand, leyde hy hem aen een zjjde, en |
||||
3 $8 Eer fie Deel van
yraegde hem, wat dit alles te beduyden had ? Maer terwijl men hier mede befig was, hoorde men een groot gerucht aen de deur ■van de Herberg,ter oorfaek dat twee Gaften,die dien nacht daer hadden geilapen, fiende het heele huys in oproer ■> met het gelag meenden deur te gaen: maer dat de Waert, lettende meer op fijn eygen dingen, als op die van een ander, hen had aengetaft, bege- rende fijn petaling,en verwijtende hun quade meening met fulke woorden , dat hem. de anderen daer niet anders als met vuyften pp koilen antwoorden, die fo dicht op den armen Waert vielen^ dat hy genootfaekt was om hulp te roepen. De Waerdin en haer Dochter, fiende niemandt meer ledig als pon Quichot, ba- ,', den hem om de liefde Godts, haer Man, en haer Vader by te ftaen. Maer Don Quichot antwoorde hen met groóte fachtfin- jiigheyt: uw verfoek,fchoone Jonkvrouwen, heeft tegenwoor- dig by my geen plaets, alfo ick belet ben eenige andere avontuer by der hant te nemen, voor en al eer ick defe , die ick aengeno^ men heb , ten einde heb gebragt: maar het geen ick doen kan, is u te feggen, dat gy heenen gaet by uw Man, of by uw Vader, enfegthem, dathy iïchioo lang ophoudt in den ftrijt, alshy kan, en fig niet laet overwinnen, terwijl ik verlof gaa verfoe- ken van de PrinceiTe Micomicona, om den ftrijt te aenvaerden i en indien fy my het fel ve gelieft te geven, foo zijt verfeeckert, dat ík u byftant fal doen. 6 Lieve tijd '. fey Maritornes > die daer mê by ftont, daer en tuíTchen íbu mijn Meefter al in de andere werelt fijn. Staet gy my maer toe,antwoorde daer op Don Qui- f hot,het geen ick op u verfoek, daer fal weynig aen gelegen wc- fen,in wat werelt hy is, en al was hy in de andere werelt, ik fal- der hem weer uyt halen, in fpi jt van de wqrelt,en al de werelden diéder zijn,of tenminften fal ik u ib wreeken van de geenen, die hem daer iullen gefonden hebben, dat gy al uw leven meer als vergenoegt fult zijn. En ionder meer te ièggeri, begafhy fig n^ ©orothea, en?knielende voor haer neder ,badhaer met Ridderly- ke woorden,dat haerHooghey t hem geliefde verlof te geven om den Kafteleyn van dit Kafteelbyftantiegaen doen , die in een feer iwaer gevecht was. DePrincesgaf hemhetielve garen ; waer over hy,vattende fijn fchilt,en flaende fijn hant aen fijn ge- weer, na de poort van de Herberg liep,daer de Waert riog in lij- den was:dog lo haeft als hy daer by quam,bleef hy ftil ftaen , al- hoewel Mantornes en de Waerdin hembadcn, niet langer te wagten,maer dèn armen Waert té helpen. Ik ftaa in bedencken, antwoorde haer Dpn Quichot, om dat het my ongeoorloft is ;1>;'.'' " "'" ,,"' , '"..... ' " " hant |
||||
Dom Qjj ιchöt dek Mancha; 379
hantaen het geweer te ilaan tegen Schiltknapen,eniulckeeh volkje. Daarom fal het beter zijn, dat gy mijn Schiltknaep San- cho roept, alfo het hem toebehoort zulke endiergelijke dingen aen t· vangen .Die gefchiede in de poort van de Herberg, daer de muylpeeren Γο digt als hagel vielen, alles ten laften van den ar-, men Waertjdaer Maritornes,de Wa*rdin,en haer Dogter fchier dol om wierden, ter eenet zijde om de blodigheyc van Don Quichot , en ter andere , om het lijden daar dén goeden. Man in was .Maat laet ons hem daar laten, hy fal wel geholpen worden ; en fo niet,laethem vcrdragen,en ftil fwijgen,die meer onderwint als hy uitvoeren kan: en laet ons omtrent vyftig tre- den te ruggegaen, omtehooren, wat Don Louis den Audi- teur tot antwoort gaf, op het geen hy hem vraegde wegens dele kleeding en geftaltenis. De Jongman,flaande beyde fijn handen in malkander,tot een teken dat eeñige groóte fmart fíjn hart be- vangen had, en (lorrendeovervloet van tranen, zei tegen hem: Mijn Heer, ik weet u anders niet te zeggen, als dat federt de tijd en de gebuerfchap my de gelegentheyt gegeven hebben om Me- vrouw Clara,uw Dogter,te fien,ik defelve meeítereíTe van mijn gedagten heb gemaekt:en indien uwe wil,myn waerde Heer en Vader, fulksniet belet, fal fydefen Zei ven dag mijn Bruyt zijn. Om haer heb ik mijn Vaders huis gelaten,en om haer heb ik my in deiè fchijn verkleef, alleen om haer te volgen waer heenen zy gaet, gelijk fy mijn Noortflér is. Zy weet van mijngene- gentheyt niet, als alleen dat fy miiTchien van verre my η tra- nen gefien mag hebben. Gy weet', mijn Heer, de rijkdom en édeldom van mijn Vader, en hoe ik fijn eenige erfgenaam ben. Indien u dunkt, dat fulks genoeg is om u te bewegen my geheel geluckig te maeken, ontfangtmy vati nu af voor uw Schoonfoon. En oí myn Vader , geleyt door andere voornemens·, het felve al niet voor goet zou kennen , fal evenwel de tijt, die meer gewelt heeft als de wil der men- fchen > alles wel veranderen. Hier mede fwecg den verlief- den Jongman,bly vende den Auditeur geheel verwondert en op- getogen,fo over de woorden en het doen van DonLouis,als over de twijfeling van fijn gemoet, als die niet wift, wat hy in deièn overval fou doen of befluiten.Eyndelijk feyd'hy hem, dat hy fig voor eeril te vrcden fou ftellen,cn fijn Dienaers ophouden, datfè van dien dag niet vertrocken, op dat hy de tijt mogt hebben om iïg nader te bedenken, wat hier beft in gedaenwas. Don Louis kufle hem met gewelt de handeniniet ibnder defelve nat van tra- nen te maekerucen faek, waerlyk,die een hart van marmerftcen Ζ 4 fou
|
||||
% 6o Eerfie D>f / van.
ion hebben konnen bewegen .Den ander onder dies,wel wetende
hoe voordelig dit houwelijk voor fíjn Dochter was>had evenwel garen,indien moogelijk,het fel ve niet kennis van den Vader van Don Louis aan gegaen, alfo hem de waardigheyt van den felven te dugten {tont. Ondertufichen was het alles weder in ruft, de- wyl defe kijvende en vechtende Gaften meer door goede woor- den van Don Quichot, als door fíjn dieygen , hun gelag betaelt hadden ; en de Knegten van Don Louis verwagten het eynde van de onderhandeling tuíí'chen hun jongen Heer en den Auditeur : wanneer de Duy vel,die noyt en flaept,beftelde en befchickte,dat op de ielve tijd die Barbier, die de eygenaer was van den Helm van Mambruyn en den toeflel van Sancties Ezel, in de Herbergh, quam.Defe,brengcnde fijn Beeft in de ftal,fagSancho Pance,die ick weet niet wat aenhettuyghlagenfntfeide, en flaende fijn gefichtop het fel ve, quam het terftondt te kennen , en daer over Sancho aentaftende , begoft te roepen en te tieren , herachter gy dief, hier heb ick u, flucx geeftmy mijn Tuygh en mijn Bec- kenweer, diegymygeftoolen hebt. Sancho, horende fich fo op het onvoorfienft bejegenen , en daer over toornigh worden- de , verfeeckerde fich met de eene haut van het Tuyg , en gaf niet d'andere den Barbier een goede trek voor fíjn kinnebacken; waer door hem de neus en beek begoft te bloeden als een f un, Evenwel, liet den ander daerom fíjn proy niet varen, maer njaeckte fuik een getier, dat al dat'er in het huys was toe quam, felopen, roepende, help help defen dief, defenftraetfehendee
eeft my mijn goet geftoolen, en geeft my flagen toe. Sancho, daer op,gy liegt het als een fchelm,als een deugeniet, mijn Heer heeft het met de wapenen gewonnen. Don Quichot ftontdaer, nu al by,fiende met vermaek hoe iïg Sancho wift tebefchermens en hielt hem van doen af aen voor een braef Soldaet, nemende vaftelijk voor,hem by de eerfte gelegentheyt Ridder te ilaen,als oordelende,dat de order wel aen hem befteet was.Onder andere dingen, die den Barbier onder het ftribbelen voort bracht, ièyde hy.ookrditTüyg, myn Heeren,hoort my foo waeragtig toe, als de doot die ik den Heer fchuldig ben; en ik ken het fo wel,of ick het fèlfgemaekt had:en daer is myn Ezel,die het ook wel weet, en my níet ial laten liegempaft 'er het op,en fo het rtiët foo en is» houtme voor een ftuck fchelms : en dat meer is, dien felven dag ontnamen fe my ook een, Scheerbecken , van koper , fpickfpel- der nieuw, 't geen niy eenRijcx-daelder gekoft had. Hier. koft fich Dpn Quichot niet onthouden van te antwoorden, eu |
||||
Dom Qutchot dek Mancha. 361
fíg tuflchen bey den te ftellen,ncmende het Tuyg,en he t felve in
het midden leggende, tot'er tijd dat ze de laek eens waren; en voorts vervolgende,iëyde hy:Op dat,gy Heeren,moogt fíen koe dien goeden Sehiltknaep bedroogen is, hebt gy maar aan te meiken, dat hy een Schéerbecken noemt 't geen den Helm van Mambruyn is, dien ik hem met wettige wapenen afgenomen heb:maar wat het Tuyg aangaet, dat trek ik my niet aen. Het geen ick daar van weet te leggen,is dat mijn Sehiltknaep aan my verfocht heeit de toelM van het Paert van defen bloodaertfich toe te mogen eygenen, met de welke hy liet fijne verciert heeft, Ick heb ze hem gegeven , en hy hèefc ze genomen : en hoe dit Paerdentuygin een Ezektuyg verandert is, weet ik anders geen reden te geven,als dat het hier mede gaet gelijk met al de andere dingen aangaande de Ridderfchap, welke menigmael van het een in het ander verandert worden. En tot beveiliging van het felve fo gaet heenen, Sancho, mijn Soon, en haelt my hier den Helm,dien defen goeden Man een Schéerbecken noemt. Gy lult hetvèrliefeu,mijn Heer,iey Sancho,indien gy geen ander bewijs ' hebt. Evenwel ging Sancho heen,om den Helm te halen *,en den ' ielven gebragt hebbende,nam hem Don Quichot in fijn handen» feggende: Sier, gy Heeren, met wa,t fatfoen defen Sehiltknaep feggen kan, dat dit een Schéerbecken > en geenen Helm is: en ik verfeeckcr enfweer u, by de wetten van de Ridderfchap, dat dit het felve Heimet is,'t geen ick hem ontnomen heb, fonder daar yets by of af te doen.Dat is fcecker en waarachtig, iey daar San- cho op, want van den tijd af dat het mijn Heer gewonnen heeft, rot nu toe, heeft hy niet meer als een Bataillie daar mede geftre- den, namentlijk, wanneer hy de ongeluekige Gevangens verlo- fte; en indien het dat Becken,ik wil feggen Heimet, niet gedaan had.het hadder flecht mede afgeloopen,foo vloogen ons de ftee-r nen om de ooren. '■
,__^_________' _________________ _________________________· _^___' ■
Het XLII- Hooft-ftuck.
2>aer de t-mjffelijcm den Helm van Mambruyn en het Tuyg veert weg
genomen, beneffens noch andere by fonder e dingen, WEI nu wat dunckter u van, gy Heeren? vervolgde den Bar-
bier, waerfietgy dit voor aan, dat defe Edellieden een, Heimet noemen'Dat is net,fey Don Qiiichot,en die anders fegt, fal ick het doen liegen, indien het een Ridder is, en foo niet, fo liegt hy het duifemmael,MeefteL-Klaas,die in al defen handel te- * 1 5 ,' gen-
|
||||
\fe Έ-erfle Úeel van
genwoordig was,en denaert van DonQuichot wel kende,wilde
alles ten beften doen keerenj en daerom lig wendende na den an- deren Barbier toe, feyde hy:Confrater,weet dat ik mede van uw hantwerck ben, gelijck ick meer als twintig jaer mijn befcheyt ?aii mijn examen heb gehad,en dienvolgens al de Iuftrumenten, onfe Konft aengaende,wel ken:oock heb ick in mijn jeugt mede in den Oorlog gedient, invoegen ick wel een Heimet, of een Staárm-hoet, of Morion, of ander Oorlogs-geree-tfchap ken ; en fop fi^gge ick, onderverbeteringh, my altoos evenwel beter oordeel onderwerpende, dat ditftuck, 't geen hier voor ons ÍS, en dien goeden Meer in fijn handen hout, niet alleen geen Scheerbecken is, maer fo ver daer van daen, als het fwart van het wit,en de waarheyt van de loogen. Evenwel ίο veel wil ick feg- gen,dat dit geen· gebeden Hdm is. Neen het dog niet.antwoor- de Don Ojiichot,want de heelehelit ontbreeckt daer aen.Dat is foö, fey de Paftoor, die nu de mening van fijn Gevader verftaen had: en het felve beveiligden Cardenio, Don Femando, en fíjn gefelfchap; gelijck oock felf den Auditeur, indien hem de faak van Don Louis niet in het hooft gelegen had, mede het fijne toe ¿e Comedie fou ge voegt hebben: maar de ernftige dingen ver- rukten hem fijn gedagten in fulker voegen, dathem het boerten niet wel vermaecken koft. Wat, daar fpeelt 'er meer als een mê, borftdaer op den anderen Barbier uir, dat zo veel eerlijke lieden fich fel ven iobedriegen,als te feggen, dat dit geen Becken, maar een Heimet is·, 't geen my durickt een faak te zijn,daar fig de ge- heele Univerfiteyt moet over verwonderen. Én is [dat dan een HeIm,fo moet dat dan ook eenPaerden-,en geenEzelstuyg zijn. Neen, ick houd het voor een Ezelstuyg, antwoorde Don Qiii- chot, maar doch ick heb van te vooren gefegt, dat ick my daar niet medebemoeyen wil. Den Heer Don Quichot, zei de Pa- ftoor , fpreeckt wel, en wy alle, die hier tegenwoordig zijn, geven hem de prijs, omtrent de dingen die deRidderfchap belangen enaangaan. Op mijn Ridderfchap, vervolgde Don Quidiotdaarop, de dingen, die my tot tweemaal toe, dat ick hier geherbergt heb in dit Kafteel, overgekomen zyn, zijn ful- keenfoodamg, dat ick het hart niet heb eenig ding te feggen, dat is het, of dát is het niet ^alfoo ick geloof, dat het hier meeft al by toovery toe gaat. De eerftemaal wierdt.ick geweldigh door een befwooren Moor gequelt, gelijck oock Sancho mede fijn beurt wel had van fíjn gevolgh: en noch defen nacht heb ick meer als twee geheele uuren aan defen arm vaft |
||||
Dow QuicHoTdela Mancha. 3^3
geweeíUonder datick weet,hoe het tóegegaen isj invoegen het een croóte reukelooshey t fou zijn , tegenwoordig my te wiliett ftelKη in een faeck van fuik een verwerring. En wat aengaet het fe«aen,dat dit een Scheerbecken, en geen Heimet is, JefttóJ ikfericht gedaemmaer aengaende hetTuyg -J" eenPaertoteen Ezel, daar lal ik geen defimtive uytfpraak af doen, ^aeriaet fulks alleen aen het goedtvinden en goedtduncken van uwe Ce- nadens; want zijnde de Heeren geen Ridders, geh,ck ikben, lal mifïchien de betovering en befweering geen kracht op hen,, en fy het oordeel vry en ongebonden hebben,om te konnen oordee len van de faken, dit Kafteelaengaende , ^lnk fe m der daet zijn, en niet gelijek fe fich aen my vertoonen. Sonder twijrtel, LltwoordeDonfernando, den Heer Don Quichot heeft eer welgefegt,dataen ons het oordeel hangt van defe faeck: mop dat £et met te meerder overleg mag gefchieden, fal ^1™' Jyk en byfonder de Heeren hun goetdunken hooren,en de ttem- men vergaderen; en alfoo fullen wy tot de klare kennis komem By defen, die de kennis van Don Quichot hadden, was dit een faek om hartelijk mede te lagchen·, maer voor hen, die van hem niet winWcheen dit de meefte fotterny ter werelt te fijn,voor- namentlijck aan de vier Dienaren van Don Louis ? ook aan Don Louis felf, gelijck mede aen nog drie Rey figers,die op nieuw by geval in de Herberg waren gekomen , welke wel fcheenen Dienaers van het Ge°regt te zyn,gelyk fe m der daet waren .Doch niemant was 'er dolder als den Barbier van het Becken, : welck hy voor fijn oogen fag verkeeren in een Heimet, vreeiende , dat het ook lo merW Tuyg iou gaen. Maer een veder lachte harte- lijk.wanneerfefagen^oeDonFernandodeftemmenvergader- de, luyfterende malkanderen in het oor,op dat fe hun mecmng
inhetheymelykmogtenverklaren;cnna^athyalledeftemmcn had van defen die Don Quichot kenden,feyde hy overluy t: t Is
hier fo gelegen,goede Man,datik al vermoeyt ben van de item- men te vergaderen,om dat ik niemandt fie,die my legt het geen ickwenfehteteweten: wantelck een drijft op het hartlte, dat dit seen Ezels maer Paertstuyg is, en dat noch wel een heerlyK. • en daerom moet gy gedult nemen, alioo het tot fpjt van u , en v"n uwen Ezel, lulcks moet zijn en blijven. Dat moet den hemel geklacgtzijn, antwoordede Barbier; en ick moet mijn leven met komen, &c. daer veel te doen is, indien gy al te maelnietbedroogenzijt: doch daer zijn goede wetten, diemy helpen ftlkn/, ¿ meer en fegh ick niet: ick ben met droncken |
||||
364 i Eerfle Deel van *- -τ
wat meíchort, alfoo ick van daegh noch nat noch droogh ge-
proeft heb. Deie woorden vanden Barbier veroorfaekten geen meerder gelag,als defotternijen,dieDon Quichot daer op voort bragt, feggende: hier valt dan niet anders te doen,als dat een ve- der het fijne neemt, en geluk toe. Een van de vier Cey, indien dat geen gemaekt werck is,ib kan ick my niet vcrfraen,hoe Mannen van verftant konnen feggen, dat het een geen Becken, en het an- der geen Ezelstuyg is: daer raoft'er al meer als een mê ipeelen, eer my dat yemant wijsmaken fou. Dit feyde hy , keerende fijn ¿uggeniet fonder mifnöegen.Het koft wel een Muylentuig fyn, áiuwoorde de Paftoor. Daer komt het op aen,fey den ander, of liet een,Ezelstuyg is,of niet. Een van de Gerechts-dienaers , díe daer verfch in gekomen waren,hootende ¿ele twift, fey vol van gramfchap:hetisfofeeckereenEzeIstuyg,alsickeen Chriften - menfch ben; en die datmet fíen kan, moet met de kop gebruft wefen.Gy liegt het, fnoden reeckel als gy fijt, antwoorde Don Quichot daer op ; en.ligtende fijn lancie,die hy noyt uyt de hant ley,op,gaf hy hem fo een geweldigen (lag pp de kop,dat, indien den ander het niet een weynig ontweekcn had, hy geen mcefte fou van doen gehad hebb.en.De fpeec vloog op de vloer aen Splin- ters ; waer op de anderen, ficnde hun Macker in fulcker voegen handelen,quamen toe geloopen,verfoekende hulp voor de Hey- lige Broederfchap.De Waert,die mede aen de Broederfchap vaft was,liep terftont om fijn fwaert, en (lelde fich aen de fyde van fijn Gefellen. De Dienaers yan Don Louis maekten fig omtrent hun Jongen Heer , opdathyindeferuyfingnietontloopenfou. De Barbier fiende den oproer, floeg weer handt aen fijn Tuyg» gelijk oock Sancho deed. Don Quichot floeg oock hant aen fijn geweer , en wilde deDiefleyders te lijf. Don Louis riep en tier- de tegen fijn Volk,dat fe hem fouden los laten, en Don Quichot» beneffens Don Fernando en Cardenio helpen, die op de fyde van Don Quichot waren.De Paftoor riep,dc Waerdintchrceuwde, de Dogter tierde, Maritornes floeg de handen in het hayr, Do- rothea ftont verbaeft, Lufcinda was in benauwtheyc, eri Donna Clara halfdoot. De Barbier knuffelde Sancho, en Sancho den Baibier,Don Louis,die van een der Dienaers by den arm gehou- den wiert, opdat hy niet vluchten fou , gafdefen een treek voor fijn kinnebacken, dat hem het bloedt te neus entemont uy t vloog.Den Auditeur verboodt het hem vanden Don Fernan- do had een van de Dief-leyders onder de voet, dien hy op fijn ge- mack dapper af fmeerdc. De Waert riep en tierde, als dol, on> hulp
|
|||||
't
|
|||||
ttl.jr*
|
|||
Don Q.UICHOT déla MaNcííA- %^
hulp voo¥"de He'yligé Btoederíchap; invoegen het geheel©
huys' vol gewoel) vol huyleu, roepen én tieren, ilaan en fmijten, vloeken en fchëlden,beipringen en verweeren was , Γοο dat men iel f geen donderen zou gehoor 't hebben. In het midden van defe horly borly , nam Don Quichot, die iïg toonde als een Soldaat¡, in gedachten de twift van het Leger van Agramant, en, mcenen- de datdit het felve was, begoft te roepen en te tieren, dat'er het huys van dreunde: een ydér houd fig it.il, een yeder houd op van ftrijden, en geeft gehoor, indien gy anders al tezamen wilt in het leven blijven. Op dit roepen bleef eert yeder fti.1 , en hy ver- volgde aldus:Heb ik u,gy Heeren ,niet gezcgt,dat dit Kafteel be- toovertis , en dat'er een heel legioen Duy veis in woont ? en tot teeeken hoeft gy-liedeh maar alleen aan te merken , hoe onder ons die oude twift van het Leger van Agramant ontftaan is:hier vecht men om den Degen , daar om het Paart, ginder om het Harnas > op een andere plaats om den Helm: wy vechten al te> maal, en wy verftaan malkander niet; Komt gy doch eens hier y mijn Heer den Auditeur, en gy Heer Paftoor, en laat een van u tweê'n voor den Koning Agramant, en den ander voor den Ko- nink Sobrino dienen, om ons in vrede te helpen : want, om de Waarheyt te feggen, het isfotterny, dat zoo veel treffelijke lui- den ) als wy hier zijn, iïg zei ven om hals hefpen , om zulke leu- ren en feuren. De Diefleydérs,diedefephraienen wijfen van ípreken niet verftonden, en ondet'tufTchen door Don Fernando, Cardenio, en de andere Edellieden, wel dapper afgereft waren» . wildenniet te vreden zijn , maar de Barbier wel, die in het ge- vecht tu fichen hem en Sancho een gedeelte'van fíjn haart,benef- f ens fíjn tuig, verlooren had. Sancho hielt op het minfte Wöort van fijn Heer ftil, gelijk'têengoetknecht toebehoort. Dë-vteu Dienaren van Don Louis hielden ook op. Alleen dé Waart riep én tierde, dat mendèmoetwilligheyt zou ftraffen van deièrs Sot, die alle oogenblick het fiuis over eind* hielp. Eindelijck» hetgeruchtftildefíeh voor álfdoe, het Ezelstuygh wierdteé» Paardentbyg, het Becken bleef een Heimet, en dé Herbergh eert Kafteel. Alles nü door toedoen van den Auditeur, en den Pa- ftoor maats , en in vrede zijnde, begoilen de Dienaren van Dófö Louis weder aan te houden, om met hen te gaan. Maat ob- dertuffchen gaf den Auditeur de zaak aan Fernando, Carde-' nio, en den Pafroor1 te kennen, veïföekende hun goetvindcü, wat hy in defègelegentheydt zou hebben te doen, vertellende hen al hetgeene hy uit den mout tan Don Louis gehoort had. " '/"■ '■ ■'■■■ h -- Eyn-
|
||||
3^6 Eerfle Oeelvan
Eindelijk befloten ièjdat Don Fernando foufeggcn tegen deDie-
naren van Don Louis, dat het fijn believen was ,,. dac Don Louis met hem na Audaiuzia fou crecken , daar hy Ï>y fijn Broeder den Marquis fou geagt en gehouden worden gelijk fijn verdien- ften waardig waren , alfo Don Louis-fig eerder wilde laten in ftucken houwen,als weder by fijn Vader komen. Zijnde voorts van de vier Geiëllen verftaen de hoedahighey t en ftaet van Don Fernando, beflootenfy, dat'er drie wederom teruggefouden reyièn na hunnen Heer toe, om den Vader te kennen te gevjèn, hoe de fakeil ftonden,en dat den ander fou bly ven om Don Louis te dienen, en hem niet verlaten, voor dat iè weder quamen, en "c bevel van fijn Vader bragten. Öp defe wijfe wiert dit groot geichil beflecht, door het gefag van Agramant en de wijsheyt van den Koning Sobrino. Maar fiende fich den faeyer van twee- dragt veracht, en op defe wijle beipot, ter oorfaeck van de klee- ne vrugt, welcke hy uyt dit voorgaande gefchil getrocken had $ nam de felve voor, andere middelen in het werek te pellen. Het; was dan fö gelegen, dat de Geregtsdienaers fig ftil hielden, ver- ftaaride defhoedanigheyt van de geenen die met hengeftreden hadden: maer een van de zei ven, namentlijk, die de meefte {la- gen had gehad, begoft te dencken, dat hy onder andere beyellen van apprehenfie, of vangen, ook een had tegens den perfoon van Don Quichot, ter oorfaak van het losmaken der Galeyboe- ven , gelijk Sancho met groóte reden gevrceft had. Dit hem dan in het hooft fchieteude, wilde hy ook de teekenen daar van over <:en brengen, treckende een parkement uyt fijn boefem, en ber goft het felve op fijn gemak te lefeti, en dat wel lankfaem , alfo hy de befte leier niet en was;en op eiken woort,dat hy las, floeg hy de oogen oj> Don Quichót,vergeHjkende de teekenen van fijn aengefigt met die van fijn hjrief,en bevindende, dat fe al te lamen over een quamen, vouwde lijn brief weder te famen, en nemen- de in de flinker hant het mandement, greep met de rechter Don Quichot by dép hals, en dat met fuik een gewelt, dat den armen Ridder geen adem koft halen, roepende, hulp aan de Hey lige Eróederichap„hulp aan de Juftitiejen op dat men fie,dat ik mijn faken vaftheb,fo lees yémant dit mandementen het welke belaft wort, defen Straetfchender by de kop te vatten. De Paftoor nam het mandement, en bevont, dat hy de waarhey t ibrak,en hoe de tekenen over een quamen: maar Don Quichot» fiende fig op die wyie handelen Yan dgien veragten menfch,wiert fo gram,dathy voerende fijn moed tot op den hoogften trap, en betoonende fijn. »yterftekragt<ai> de» Diefleydcr weder by de keel kreeg, druc- kende
|
||||||
'■•ρ·?-
|
||||||
Όοη Quichot de la Μ a n'ch a. 36*7
kende hem ίο geweldig.dat,indien hy niet was geholpen gewor* den van fíjn Mackers, hyhemdeltrot fouingedouwt hebben» DeWaert, die nootfaekelijk fijn ampt moft helpen voorftaeñ > cjuam mede defen te hulp. DeWaerdin,die.haar Man weer in het gevegt fág, begoft op nieuw te tieren, of fe dol was, daar haar de Dogter en Mantornes terftont in tehulpquamen.Sancho,fiendc al het gene dat 'er omging, begoft te kruyïen en te fcraiï'en, en te fweèren, dat fijn Meefter de waerheyt hadgeiegt,en dat dit Ka- fteel betoovert was , want hetwasonmooglijkeen uur ruft daar in te hebben. Don Fernando fcheyde den Dienaar en Don Qui- chot van een, breekende met gewek de handen los, fijnde die van den Dienaer in het wambuys van Don Quichot, en die van Don Quichot in-de krop van den Diefleydcrgeflagen. Maer eveïiwcl lieten de anderen niet na hun Gevangen te willen met fig nemen, veribekende, uyt name van de Heylige Broederfchap , alle hulp en onderftant om dien Straetfchender en Roover te vangen, Don Quichot deed niet als lagcheo om defe redenen, en fey ey re- delijk met een groóte befadigtheyt: Komthier, fnood CanaiHe als gy fijt,noemt gy ftraatfchendeis,die de ellendige gevangenen vry heitgeven, en deellendige verdrukten ondeiftant ? Ha fnood geflagt,onwaerdig ten infígí van uw bot en oiibequaem verftant, kennis te hebben van de dingen, welke in de dooiende Ridder- ichap begrepen fíjn, ofte fíen de fonde, die gy bedrijft, mits niet cerende de ichaduw,ik fwijge de periooh ielf,van eenig dooiend' Ridder. Maer gy fchooneGeregts-dienaars of Diefleyders,of,qm betèï te feggen, felfStruy kroovers, en Straatichenders, kom fegc my eens, wie dien botterik is geweeft, die fuik een mandement, of bevel-bricf,tegenseenRidder,als ik ben jheeft durven geven en ondertekenen ? diefo plompis,dat hy nieten weetjdat fevry fijn van alle Regters en Regtbanken,\ behalvcndievan de doelende, Riddersïen Jat fijn fwaert alleen.fifh wet is,fíjn eed fíjn regtbank, en fijn wil fijn uytvoerder t Wie is dien ontfinden, feg ik weder- om , die níet en^weet, dat 'er geen hooger magt en is, als die de Ridder verkrijgt op de tijt wanneer hy den Ridderflag ontfangt, en het laftigampt van fijn beroep aenvaert?Wat dooiende Ridder heeft oit tol licent,pagt,of vragt.fchip of fchuit betaelt? Wat Sny~ er heeft hem oyt loon van klederen ge-eift , die hy hemgemaekc had ? War Kaftelleyn heeft hem,oyt betaling van herberg afgc- , cyfcht?Wat Koning fet hem niet aan fíjn tafel ? Wat Jonkvrouw of Princes wort niet op hem verliefden buigt fich niet onder fíjn wil ? Eindelijk, wat dooiend Ridders is 'er oyt geweeft, of ialdcr fijn, die het hart niet heeft óm met vier honderr ftokflagen iulkc vier honden Rackers?ais uenuwsgelijk,af te imecren? Het |
||||
3¿>$' r Eerfis Deel van
Het X L11 Γ. Hooft-ftúck:
Vervolgende de wonderlijke avontuervan de Dïtpydeïs en de gram-
pbap van anfen Ridder Don Quichot. TErwyl Don Quichot defe woorden íprak, was de Paftoor
vaft befig níet de Dienaers te beduyen , hoedefen Don Qui- chot «iet wel by fijn finnen was > gelyk fe wel aan fíjn woorden en werken koften almeten, endatfe daerom foo veelfpels niet behoefden te maeken, want als fe hem al gevangen hadden, fou- den fe blijde fíjn, datfe hem als een fot weer zouden los laten: daer de Dienaar met het mandement op antwoorde, dathec hem niet aenging te oordeclen van yemantsverftahtofonYer- ftant, macr alleen fijn laft te volgen: dat hy hem vangen zou , en dan mochten fe hem weer los laten die wilden. Evenwel,ant- Woorde de Paftoor , zult gy hem defe reis niet mê nemen, noch hy fal fich ook niet laten vatten,voor fo veel ick het werk verfta. Kort om , foo veel wift haer.de Licentiaat te feggen, en zoo veel van fíjn fotternyen by te brengen, dat iy fotter fouden ge- weeft hebben, als Don Quichot, indien fe niet hadden konnen ííen,waer het hem fchorte: en derhalven ftonden fy toe > fich ge- ruft te houden, en hielpen noch daer-eri-boven de Ytede makep tuiïchen den Barbier van het Beekenen Sancho Pance, die toe nog toe in het geichil waren.. Eyndelyk fy,als leden van de Jufti- tie, middelden de faak.en ftelden fich als fcheitsn'anuen; ¿nvoe- , gen beyde departyen bleven, indien niet geheel, ten minften ee- nigfiuts vergenoegt en voldaen, wilTclende het een en behouden- deiiet ander. En wat belangt den Helm van Mambruyn, dat maakte de Paftoor ook af, en, iönder dat Don Quichot daer van wift, gaf den Barbier daer acht fchellingen voor,en hy hem we- der een brieiken van fija hant, om hem nu noch in eeuwigheyt niet meer laftig te valleiu Deiè twee voornaemftegefchillen ge- ftilt fijnde, hing het nu daer alleen aen, dat figde Dienaers van Don Louis lieten geièggen om met hun driën weder te rugge te keren en een met Don Louis tegaen daer hen Don Fornando fou leiden. En alfo nu het goet geluk de wegen had beginnen te effe- nen,en de fwarigheden weg te nemen,tot genoegen van de Min- naars enMinnareíTen,die in de Herberg waren,wilde defelve ook het begonnen ten einde brengen: want de Dienaers van Don Lo- uis ftelden fig te vreden in het geen Don Louis van hen begeerde j daar Donna Clara zulk een genoegen in fchepte,dac yemant, die ·,·. < ,v ' ,t:>. haai |
||||
Dow Qjj icHöT de k Mancha. 3^9
haer wél ter degen had 'aengefien,het felve wel haeft fou gemerkt hebben'. Zorayda, al-hoe-wel fy de geheele groiic van het werck, niet verftont, voegde fich in blijtfchap oi vreugt na de reft, of na dat haer Beminde ïich aenftelde,daer Ie geduerig het oog op had. Maer de Wáert, die nu de ifnof al wég had van het geen de Pa- ftoor aen den Barbier hadgedaen, bcgoft oock te fpreecken vaii fijn Vleflen en fijn Wijn; iweerende, dat nóch Rontinaqc, noch den Ezel vau Sancho , uyt de Stal fouden raeckeu, voor en al eer het hem alles tot een duy-t toe goetgedaen was. Alles beloofde de Paftoor goet te maecken ; maer Don Fernando fchoot de hant in de beurs, al-hoe-wel den Auditeur van fijne zijde de betaling aen bood: en aldus geraeckte het alles in ruft en vrede, invoegen men hier nu niet het Heyr van Agramant, maer de vrede (ehe, of dé tijden van Auguftus fag , waer van een yeder de eer aen den y ver en welfprekentheyt van den Paftoor , beneffens de miltheyt varí Don Pernando toefchreef. Siende fich nu Don Quichot,vry, en verloft van fo veel twiften en ftrijden , docht hem goét de voor- genomen reys te bevorderen, en defe groóte avontuer ten eynde te brengen, waerom hy fich uyt de plaets van fijn verliefde peni- tentie begeven had ; en alfo, met dit voornemen ¿ begeeft hy fich na Dorothea , vallende voor haer op de knien: maer fy begeerde geenfints, dat hy een woórt fou fpreecken, voor en-al eer hy we- der op ftont; 't welck gedaen zynde, bcgoft hy aldus: Het is een gemeen fpreeckwoort, fchoonejonckvrouw , datde naerftig- heydtde moeder is van het goed geluck , gelijck fulcks de on- der vindingh in veele en treftige voorvallen getoont heeft., doch in geen ding meer als in den oorlog, daar de vaerdigheyt en ' wackerheyt de toeverficht der vyanden niet felden verraft, eri de overwinning behaelt, eer fich den vyant bequarrtelijk in ge- ftalte van verweering kan (lellen. Al dit leg ick daerom, hooge en doorluchtige Vrouw, om dat my dunkt, dat ons vertoeven in dit Slot fonoereenig voordeel of nut is, ja feit den een oí den anderen dag fchadelijk fou konnen wefen. Want wie wéét, of den Reus, uw vyant, hier of elders fijn verfpieders nieten heeft, welke vernemende hoe wy op weg zijn om hem te hinderen,fich lichtehjck fal foecken vaft te maecken in het een of het ander on- verwinhelijck Kafteel, tegen het welke al mijne riaerftigheyten de (lerekte van mijn onver wonnen arm weynig voordeel fouden konnen doen: invoegen het dan beter fal zijn, dat wy fijn naer- ftighey t te voorenkomeu.Daerom'laet ons terftont,in 's Heeren naem j Ybrrrecken^alfo my dunkt, dat my yeder dag een jaer valt, Aa οιίΐ
|
||||
1
37° Eerfle Deel van
om my hantgcmeen met uwen boofen vyant te fíen. Hier mede
iweeg Don Quichot, en wachte met groóte ftilte het antwoorc van de ichone Micomicona, de welke met een heerichent gelaet, en een ftijl van fpreecken, gelijck die van Don Quichot, aidus aanving: lek bedanck u hartelijck, Heer Ridder, voor de gene- genthey t, welcke gy betoont, om my in mijn ellende behulpig te zijiT, gelijk het den Ridder paft Weduwen en arme Weefen by te ftaen: en den hemel geef, dat uw en mijn begceren vervult wor- den , op dat gy ook moogt ondervinden, dat'er noch danckbare Vrouwen in de werelt zyn. Aengaende ons vertreck, laet dat vry terftontgelchieden , alfooick geen andere wil heb als de uwe. Doet met my het geen gy felf begeert:want fy , die u ecnmael de befcherming van haer períbon en faeck heefc overgegeven , fal geenfints willen gaan tegens het geene dat uw voorfigtighey t ial gelieven te heitellen en te fchicken. Ter goeder uure dan, ant- woorde Don Quichot, dewijl uw Hoogheyt fich foo ver voor my gelieft te vernederen , fal ickoock niet laten haar weder te verhoogen, en in den throön te zetten. Laat ons dan terftont vertrecken , want, gelijck men zegt, periculnm efl. in mora , het wachten lijdt gevaar j en bchalven dat, heeft noch den'hemel' yets geichapen, noch de hel yets voort gebracht,'t welk my fou konnen doen verfchricken. Daerom,Sancho,gaet terftont Ron- zinant fadclen , enuwEzelklaarmaken,alsookdeHacqueney van de Princeffe, en laat ons affcheyt gaan nemen van den Ka- ftelleyn , en daar mede op en weg. Sancho , die hier al tegen- woordig Was , fchudde vaft het hooft, en gafeyndelijk al gaande defe woorden van fich: Ach mijn Heer, mijn Heer', hoe menig- maal vint men meer quaats als men goets zocht, al roept men 'tnietluyt! dochniemanttenagelprooken. Wat cjuaat kander zijn, of hier of inde geheele werelt, vraagde Don Quichot, half verftoort, dat tot míjn achterdeel mag gedyen, zegt my,re- kel als gy zijt> Indien uw Genade gram wort,antwoorde Sancho, foo fal ik liever fwijgen, en laten te zeggen 't geen ik als een goet Schiltknaapfchuldigben. Segt wat gy te feggen hebt, zeyDon Quichot, indien flechts uw woorden niet enftreckenommy vrees aan te brengen: want hebt gy vrees, doet na dat gy zijtjen heb ik fe niet,laat ik doen gelijk ik ben.'t En is dat niet,antwoor- de Sancho, maar wel, dat die Jonkvrouw, die fich zelve noemt de Koningin van het grooté Rijk Micomicon, fo veel Koningin is als ick Koningin ben: want indien fc't was} zou ie foo nier yeder oogenblik met ik weet wel wie yari dit gefelfehap leggen te lif
|
||||
Dow C^yi CH orde Ja M ancha. 37*
liflaffcn. Op defc woorden van Sancho wierdt Dorothea root ia
haar aangeficht, vermits het waerachtig genoegh was, dat Don 1 Fernando fomwijlen, en ter iluyks, de vruchten van fijn min van
hare lippen geplukt had -, 't welk Sancho gefien hebbende,en'van de reft niet veel wetende, docht hem fulks beter een fnol als een Koningin te paften.Zy kon daar zo fchielijk niet opantwoorden^ . maar liet Sancho in fijn redenen voortvaren , en op defe wys; Ik ièg dit, mijn Heer,wil ik feggen,daarom,dat,wanneer ik al lang gereyft en geroft lal hebben, en veel gewaeckt en gebraekt, en dan fel meenen eenige vrucht van mijn arbey t te krijgen, het al- ternad wint zal wefen: en luik een volck hoeft my niet te feggen, zaelt Ronzinant, zaelt uw Ezel,zaelt mijn Paerdt:een yeder leyc de handt op fijn hart, en kent hem fel ven, en meer feg ik niet. Hoogen hemellhoedanig was hetmiihoegen van Don Quichot, hoorende Sancho fulke en diergeli jcke woorden fpreecken! Ick feg u,dat het foodauig was,dat hy ftamejde en ichuymbeckte,en het vyer uyt fijn oogen fprong van enkele gramichap. O fnoode, onbefchofte, onwetende, en botten fchelm als als gy zijt,is hef mooglijk,dat gy fulke woorden in mijn tegenwoordigheyt durft . · fpreken, en in het aenfien van defe doorluchtige Vrouwen?Pakt u terilont uyt mijn oogen , monfter van de natuer, en pakhuys van leügenen en fchelmfche bedriegerijen,vinder van boosheden, mont vol godtloofe lafteringen, en vyandt van deeerbiedighey t die men Konincklijcke perfoonen fchuldig is. Gaet terftont, en komtmy niet weer in mijn oogen: en met defe woorden trock hy fijn wijmbrauwen, floot fijn mont, fag rondom als een ont- finnig mcnfch,en ftampte met de regrer voet,dat het huis dreun- de; waar over den armen Sancho fo verfchrickt en bevreeft wierr, dat hem docht, dat de aerde alle oogenblickhaar bakhuys open fpatckte,om hem in te fwelgen > fonder dat hy wift wat te doen, als den rug te wenden, en voor die tijt fijn Meefter uyt de oo- gen te gaan.Maar de voorfichtige Dorothea, fiende deie haeftig- heytifocht Don Quichot te vreden te ftellen,met defe woorden: Öntftek u dus niet, Heer Ridder van de droevige figuer, over de woorden van uw goeden Schiltknaep,alfo hy daar miflehien fijn redenen toe gehadt heeft, en volgens fijn confeientie gedwongen . ís geweeft: en ik geloof in der waerheyt,dat, gelijk het hier alles inditKaffceelby toovery toegaat, Sancho oock miflehien door dceene of de andere duyvelfche bedriegery yets fal mogen ge- fien hebben > 't welck,indien fo wel waar was als in fchijn,geen kiene flagaen mijn eerbaarheyt fou geven.lk fwcer by mijn Rid- ΑΛ2." der-
':.;';■.-:;v ■ '; · ■.·:':~ , ,ν Γ'':. ■,' '.· '>' ■■ - *">■..., /" ^
|
||||
*÷çÀ Ecrfie Deel van
derfchap.antwoorde Don t^uichot daar op, uw Hooghey t heefc
het regte wit getroffenen de fpijcker op het hooft geiaekt: want het (al voorfeecker zijn , dat hier den eenen of den anderen Duy- vel de oogen van Sancho fal bedrogen hebben; want indien ik anders de onnoofelhcy t en oprechthey t van dien bloet ken , weet ik wel > dat hy'niemandt fonder reden ial belaftercn. Soo is het , enalfoo moet het zijn , antwoorde Don Fernando: uw Genade, HeerDonQuichot,gelief t hem weder in de fchoot van uw Gena- de aan te nemen,eer fulkeendiergelijke gefichten hem meer voor- de oogen komen, en den armen hals finneloos maken. Don Qui- chot iey,dat hy het hem vergapen dePa.fl.oor ging Sancho halen> die feer ootmoedig aen quam , met fijn hoetje onder fijn arm , en de handen famen, ende kniengeboogen hebbende, badt,dat hem fijn Heer doch fijn handt geliefde te langen , om die te mogen kuifen,welke hem de rechter hand toereykte,en na dat fe Sancho Wel hartelijck gekuft had , leyd' hy de felve op fijn hooft, en gaf hem de Benedictie, en beginnende tefpreecken , feyd' hy tegens hem: Nu moet gy immers bekennen, Sancho, het geen icku meermaels heb geièght, dat hier in dit Slot niets geichiet als by toovery.Dat geloof ick nu ook wel,fey Sancho,behalven dat van dat folien, 't welck evenwel door natuerlijcke dingen gefchiede. Gelooft dat niet, antwoorde Don Quichot, want ioo fulcks wacrachtig was, ick fou u terftont wreecken. Doch wat fou ick wrceken, ick weet niemant waar op. Yeder was feer begeeng om te weten, wat hier van wassen deWaert vertelde ben al den handel, daarie altemaal geweldig om loegen : 't welck Sancho weer half dol maeckte. Dochhy ftelde zich weder te vreden, wanneer hem fijn Heer verfeeckerde, dat dit al mede toovery wasjgelijk al de reft,hoewel der evenwel nog een kleyn vermoe- dent je by hem blcef,dat'er al een beetje natuerlijkheyt onder moft gefpeult hebben.Twee dagen waren nu voor by ,dat dit doorlug- tig Gefelfchap aldaer was by een geweeft ·, en alfo het hen nu tyt dacht te vertrecken, ftelde men order, dat, ionder dat Dorothea met Don Fernando de moeyte behoefden te nemen van met Don Quichot verder te reyfen,om de begonne Comedie te helpen vol- voerende Paftoor en de Barbier hem op een andere voetmogteu mede knjgen.En dit befteldefe op defe wijfe. Sy verdroegen met eenKarreman,die Olfen voor fijn Karre had,welke by geval daar voor by quam gereyft, om Don Quichot mede te nemen,en dat op defe manier.Sy maeckten. een ding van groóte ftocken, gelijk ceu Koy» daar Don Quichot bequamelijkin koft leggen.Dit ge- |
||||
Dom Quichot de la Mancha: 37;
daen fijad*veranderden DonFernando en fijn <¥*3€**"5£
deDienaers van Don Louis, de vier Diefleyders,en de Waart hun gedaentcn, en vermomden hunne aangefichtenm ^J-gen, dat het geheele andere menfehen fcheenen te zijn, als d,e iy wa- ren. Thans gingen fy ftillekens na de kamer, daer fich Don bonden hem handen en voeten wel ter degen vaft, *™W**t*
wackeraewörden zijnde, noch het een noch het ander roeren, noch oocVyets anders doen koft, als met ^«¿^¿^ . vreemde menichen aan te fien: waer o ver hy fich teiftoetinbeel de, dat dit wederom de fpoocken en geeiten van dit b«ooveidc Kafteel waren, en dat hy fonder twijffel·daar betov;.was alfo hy fich noch roeren nochbefchermen koft. Aileemg Sancho Pan- ce was in fijn gefond oordeel, en in fijn oude gedaente, welke, noewel hy een goede ftreek van fijn Meefters íotheyt had,«J wel nietnaliet al defe gemaeckte Duyveh; te.kennen: dochJ ν dorft fijn mont niet open doen, voor dat hy iag waai:herwerk hcenwilde. Don Quichot hielt fich ook ftil, tot dat hy het eyn- devan het fpel fag, 't welk was, dat fe de Koy voor den dag kre-en, en hem daar in flooten, maeckende het gat foo valt toe, dat hy geen noot had daar uyt te komen. Aldus namen fe hem op de fohouders, en droegen hem ten huyfen uyt. Maar op hetuy t- gaen ¿ hoorden fe een vreefleli,cke ftem , door Meefter Nicotoas Lnaekt,fpreekendedufdanigeil prophecy ofvoorfegging uyt öO Ridder lan de droevige figuer , bekommert u vsetoverdel'«*>* gevangenis, demjl (ulcks gefchieden wet, op dat.gy te eerder Ifi ¡Le avonL, du g/ begonnenhebt ™%?^'%ζ£ Jelkè ge-eyndigt fal zyn, wanneer de rafendewedend* Leeu» van Mancha fich [al véreenigen met de vitte ff^J¡' bofo , en te Jamen hun neck («lien buygen onder het Wf" Jok Matrimomael : uyt welcke ■ aangename ongehoorde ver- eenizhg foodantge Jongen mor den dag ¡uilen komen, dn'. Μ rafende dapperheyt van den Vader ¡Men navolgen. En ώtj*l Jfihieden [al eer den Navolger van de vluchtende ƒ«■?*'«* Υφη 1*1 gedaan hebben. En gy , Sgetrouwe en f^Sff' knaap[ die oyt fvaert aan dezydey ^aertaendehn^ageK heeft, bedroeft u ootk met aldus voor uw oogen de blom van deRidderfcbap te fíen wegvoeren: roant *'!f*«*£gÖJEï datgyufohoogenfoverhevenfültCten , Μ&Φ^9'^^
t^La^fJinut^km^iiiiUitin^mihuimmpm Veer TdaTnlyn. En verfeekert u van ψψ. e» φ nmcvande^
Aa 3 * "
|
||||
i j± Berfle Deel νά,η
Ment i toni ana, dat uw loon it Jal betaelt worden, gelijkgymefsr
e¡aetfultften, "' Ondertttjjchsn volgt den betooverden Ridder , tot daer gy beyd'.n uw genoegen [μΐί vinden: en om dat my nietgeoorloft is meer isfpreeken,fo blijft met God·, dewyltk weder ga vanwaer ik gekomen ben, Defe ftera wift den Barbier foo geeihg te heffen en te laten dalen , en dat op fulck een jammerende manier, dat felf de Spcel- ders van hetipel verbaeft wierden. OndertuiTchen wiert Don Quichot niet weynig door deiè voorlegging vertrooitjen de fel ve van punt tot punt overleggende, iag hy ,dat het daar op uyt cjuam, dat hy met fíjn lieve en beminde Dulcinea in echt mofb vergade- ren , en dat'er fulke Jongen , dat fíjn kinderen , uyt hen fouderi voortkomen, 4ie de eer en glory van geheel Mancha íbuden zyn. En dit alles voor de fuyvere waerheyt aennemende , verhefte hy, foo haeil als den ander gedaen bad, fíjn ítem met deiè woorden: Q gy, wie gy zijt ,die my/oo veel goets hebt te voeren ge/pelt, itk bid «, dat gy van mijnent W!gen den voy (ín Toovenaer, die mijn jetecken bejorght, geUtft fe bidden, dat hy my toch haeil uyt defe gevan- genis verlof?, en my laat génieten het goet, het welk hy my be- loeft heeft i en alfi fal ik mijn gtvAtigenis voor een eer en glory, en mijn ketenen voor een vertroofling houden, en dit bedde, hos hart het jelve is, voor het fachtfie dons ter werelt. En het geen belangt de vertroofíingvan Sancho , mijnSchiltknaep, ik ben ver- jekert van fíjn getrouwheyt, dat hy my niet verlaten ¡al in lief tioch in leet. Want, of al door mijn of zjn ongeluekig lot het beloofde Êy landt niet wilde volgen, Jal hem evenwel de betaling •MM fijn dagh-gelt niet ontbreecken, gelijck tk het Jelfdt in myn tefiemenP bezegelt gelaten heb % niet volgent fijn groóte verdien- den , maay na myn macht en vermogen. Sancho Panche boog fich feer ootmoedelijk op dele woorden, en kufte fíjn Heer bey de handen, al foo hy de eene ibnder de andere niet kuilen koft. En. daar mede namen defe Geeften de Koy, en ietten fe op de OiTe- Kar. ■ ;> ' ; |
||||||
Het XLIV. Hooft-ftuck.
Handelende van de wonderlijckewyCe o-p de welcke Don §}jjichot oe-
toovert wieït. DOn Quichot dan fig fel ven fíende op deiè wijfe in de Koy ge-
ílootenenbovenopdéKargeíet, koft niet nalaten te feg- gen: veek treffelijcke dingen heb ick gelefcn, maar noyt dat rtfen "X > ;:<}>* ■}■ '·" ¡;v ■ ' ■·' --: ■ .'■''■'■' ¿C
|
||||||
Dow'Q_uicHOT de la Mancha" 375
de dooiende Ridders op defe manier weg voert, endatfolank- facm, gelijck ick uyt defe Treck-beeften befluyten kan dat getchieden ial, maer wel datmen fe met brandende en vliegende Wagens door de lucht heeft gedragen , of op een Hippogrief, of vliegent Paert, of diergelijk: maer dat men my op een Oife-kar dus heen voert, maekemy niet weynig verwondert. Doch het kan zijn, dat de Ridderfchap, en de beiweeringen van defe tijt, heel anders zijn , als fe in de oude tijden zijn geweeft, ook dat ik als een nieuw verweckte doolendeRi dder mede een nieuwe ma- nier van betooveren moet hebben. Wat dunkt u daer af, Sancho mijn Soon ? Ik weet niet, antwoorde den ander, wat'er my van dunkt, dewijl ik foo wel niet belefeii ben,als uw Genade, in de Schriftuer van de dooiende Ridderfchap. Evenwel fo veel wil ik 'er van (eggen, dat het met defe Geeiten,of Spooken,fo alfmen fe noemen mag,fo heel rechtfehapen niet toegegaen is. Hoe fout'er ■ 1 regtíchapen me toe gegaen zijn, fey den ander, daer het alternad
Duyvels zijn,die de eene of de andere gedaente hebben aengeno- 1 men , om dit werek uyt te voeren. En om te fíen , datick waar j
fpreek, ib taft haer aen ·, en gy fult bevinden, datfe geen lichaam 1
hebben, als alleen een damp en een wint. Wel, ik fweer het u, ]
fey Sancho , dat ick fe aengeraeckt heb; en die Duy vel, die daer I
foó (Klieken s heengaat, isweldick en hart van vlees, en wel t
heel anders als ick van de Duyvels heb hooren fpreecken: want
gelijck fe feggen, datfe al temael ílinken nade fwavel als kren- gen, ruickt die van amber en moskeljaet fe«en vadem in de wint. Dit iey Sancho van Don Fernando , die , zijnde die hy was, miiTchien defe reuk over hem had. Verwondert u daer niet over, Sancho mijnvrient, antwoorde DonQuichot, want de —- Duyvels konnen ligt den eenen reuck of den ander aehnemen: want gelijk geeften als fe zijn, hebben fe geenen reuck over iich: doch wat Ie aennemen ,het kan niet zijn als een quaden dank. En de reden daer Tan is,datfe over al,waer fe zijn,de hel met iïg voc- ■ ren,op dat fe geen verlichting voelen in haer pijn:en ίο gy by ge-
val een goede reuk gerooken hebt, dat hebben fy gedaen om u te | bedriegen,op dat gy haer voor geen Duyvels ioudt houden.Dcie redenen paueerden tufTchen Heer en Schiltknaap: maer vreefen- deDon Fernando eu Cardenio, ,dat Sancho met ter tijdt het werek verhoetelen mocht, haeften fy fich te meerder om hen op reys te helpen,en,roepende de Waert aen een kant,bevalen hem, dat hy Ronzinant, en het Grauwtje van SancKoklaer fou ma- ken j 't welk hy met ter haéft deed. Ondcrtuflchcn was de A a 4 Pa-
|
|||
376 Etrfie Deel van
Paftoor met de Dicflyers p.yer. een gekomen , dat hem defen foü-
den verfellentothuystoe, gevende eenyeder van hen fijn dag- glet. Cardenio voegde achter aen de zadel van Ronzinant aen de cene zijde het Becken als den Helmet,aen de andere het Schilt,en gaf Sancho door teeckens te kennen, dat hy op fijn Ezel fou gaen fitten, en Ronzinant met den toom leyden ; voegende voorts de Diefleyers aen elcke fyde van de Kar,met haer roers. Maer al eer Don Quichot vertro'ck, quam de Waerdin, haer Dogter, en Ma- ritornes voor den dag , om hun affcheyt van hem te nemen , iich - houdende als of fy van droef heyt fchreyden , ter oorfaek van fijn ongeluck;tegen de welken Don Quichot feyde :Schreyt nier, Me JufFrouwen,want al deiê onheylen zy η vaft aen die profeific doen van deiè Ridderfchap ; en indien my de felve niet ovexqua- men, fou ikmy voor geen vermaeit Ridder konnen houden: want Hechte en gemeene Ridders zijn daer felden mede gequelt, om dat'er niemant ter werelt is die om hen denkt, maer wel de verrnaerde, allo de ieive van veele Vorften en andere Ridders be- nyt worden,die daerom hunne goede voornemens op diergelyke wijfe poogen te verhinderen.Evenwel foodanig is de eygenichap van de deugt,dat in i pi j c van al de toverijeti,die Zoroaftes,de eer- fte Vinder,heeft konnen bedencken, fy evenwel altpos het hooit boven hout, en des te heerlijcker haer ligt voor de weïeltdoct fchijnen. Vergeeft my,fchoone Vrouwen,indien ik onvoorfiens 11 yetwes gedaen heb, het geen ik met voordacht noyt fou denken, te doen ; en bidden hemel my haeftuytdefe gevankeiiis te ver- loflen, daer my den een of den ander quactwilligcn Toovenaer in gebracht heeft; en ik daer van vry fijpde,fal noy t vergeeten de weldaden, die my in dit Slot zijn bewcien, om de felve op alle manieren te foeken te vergelden, gelijck ie waerdig fijn. Terwyl de Vrouwen defe onderlinge redenen met DonQuichot hadden, nam de Paftoor en de Barbier affcheyt van Don Fernando, en fijn Gefellen, beneffens den Capiteyn en fijn Broeder, en al deie wel genoegde Jonkvrouwen, voornamentlijk vah Dorothea en Lufcinda. Een yeder omhelfde hen, en baden het veryplg van hunne faecken ae.vhen te kennen te geven, beduidende Don Fer- nando den Paftoor de plaets, waerhy fou hebben te fchrijven, iiüonderheydt aengaende de welvaert en geföntheyt van Don Quichot, met verfeeckering dat hem de felve ten alderhoog- ftenfou aengenaem zijn , en belovende weder van zijner'zyde hem van alles onderrechting te doen. Dit dan al loo beílooten z,ijnde,vernieuwdcn fy hunne omhclfingen,en onderlinge belof- |
||||
Dom Qjjtchöt dek Mancha, 377
ten.Onderrufíchen quam de Waert met noch een Papier voor den
dag,' t welck hy fey by de andere Boecken gevonden te hebben j en dewijl hy noch lefen noch fchrijven koft, vereerde hy 't hem. uyt een duyts hart. De Paftoor bedankte hem, en, openende het Eoexken, lag dat het was, de Gefchtedems van Rinconet en Corta * Λ//e, 't welck hy oordeelde rneede een vertelling gelijck als des Schadelijke tiieuwjgierigheydt te lijn , en miifchien van den íelven Schrijver, waeroverhy het weder toevouwde, en in fíjn fack- ftack, van meening het felve by gelegenthey t eens te doorleiên. - Hier mede ging hy op fitten, gelyck ook Meefter Klaes,met hun momaenfigten voor, om niet bekent te zijn van Don Quichot, en volgde Í00 de Kar van verre. De order, in de welcke fy reyfden, was defe, Aldervoorft reed de Kar met de Karreman,die fe leyde, en de Diefleyers aen bey den zijden.Daer op volgde Sancho Panc,e op fíjn Ezel, leydende Ronzinant met den toom. Achter aen volgden de Paftoor en de Barbier op hun ftercke Muylen , heb- bende momaengefichten voor , gelijck gefegtis , en houdende een ftemmig en deftig wefen , rijdende niet harder als de Olfen voort gingen. Don Quichot lag in fyn Koy uytgeflrekt, de han- den gebonden, en de voeten aen de traliën vaft gemaeckt, met de meefte lytfaemhey t ter werelt, min noch meer dan of hy geen menfeh, macr een fteenen beelt was geweeft, In fulcker voegen rey fdenfe omtrent twee mijlen weegs, wanneer fe aen een dal cjuamen, daer de Karreman goet dacht te pleyfteren , en de bee · teeeten te geve,n: maer gevende fuiks den Paftoor en Barbier te kennen, wasdefen van gevoelen, dat men een weynig verder nioft reyfen, alfo hy wift, dat'er achter een kleen gebergte, niet ver van daer, een valley was, met beter gras, als in defe. Men nam dit voor goet, en alfoo vervolgde men fíjn weg. De Paftoor by geval omfiende, fag omtrent les offeven Lieden tepaerd,wel opgefeten, achter hen komen,die hen wel haeft achterhaelt had- iden,alfo fe de pas van geen OiTen volgden, maer wel van lieden die wat meerder haeft maeckten om in de Herberg te fijn, welke fig minder als een mijl daer van daen vertoonde.De laetften qua--' menby deeerften, en!groeten defelven feer beleefdelijck·, en een van defen,dat een Canoniek van Toledo, en Heer van de anderen was,fiende den lankfamen voortgang van defe Kar, en het ander gefelichap van Diefleyders, Schiltknaep, Paerten Ezel, en voor- namentlyk van Don Quichot in de Kouw , koft fig niet onthou- den van te vragen, wat fulks te beduyden had: hoe-wel fy fich terftoüt inbeelden, fiende defé Lijf wacht} dat het den een of Aa 5 den
|
||||
%j% Eerfle Deel tuin
den een of den ander Stráetfchender, of Schelm was, dien men
¿eenen voerde om door het Gerecht geilraft te worden. Een van deDienaers,aen wien de vraeg gcfchiede,gaf tot antwoorr.'t geen dit te beduyden heeft, mijn Heer, zal u dien gevangen Ridder alderbeft zeggen, alfo wyhet regrebefcheyt niet weten. Don Quichot defe redenen hoorende, amwoorde: zijn by gevalle de Heeren ook ervaren in dedingen, die de dooiende Riederfchap aengaen? enbyaldien ja, zal ick haer garen mijn ongeluck té kennen geven; en fo niet, fal het de moeite niet waart zijn daer over veel woordenden hals tebreeken.De Canoniek defe woor- den hoorende, gaf tot antwoort: In der waerhey t, Broeder, in- dien het daer aen ley t, zoo verzeeker ik u, dat ik meerder van die Boeken verftaa, als van het Cotjnts Juris, invoegen gy my des wegen vrijelyk moogt fcggen het geen gy te feggen hebt. Ter crocder uure dan, antwoorde den ander, dewijl het fo is, fo weet > 3at ik op fuik een wijfe, als gy my fier, betoovert ben , door haet of enkel ny t van de Toovenaers mijn vyanden,alfo de deugt meer vervolgt wort van de quaden, als gefocht van de goeden. Ik ben een dooiend Ridder, en niet van die genen die door onedele daden verdienen inhetduyfter begraven te zijn ; maer van die, die ten onwil van denijt, en tot fpijt van fo veel Toovcnaars als Perfien, foo veel Brachimans als Indien, en foo veel Gy mnofophiitcn als oytMooren-lanr heeft voort gebragt, mijn nacm geltclt heb in den Tempel van de Eeuwigheydt,en met recht dien tot een voor- beek voor de komende eeuwen, uit het welk de dooiende Rid- ders fullen mogen leeren de paden, die fy te volgen hebben, om- te komen tot de top van de heerlijkheyt der Wapenen. Den Heer Don Quichot de la Mancha feght de waerheydt, iprack daer de Paftoor op, alfo hy cpdefe Kar aldus betoovert is, met ter oorfaek van eenige Ichelmflucken of mifdaden , maer door quadegenegentheden van die geenen die de deugt haten. Dit, mijn Heer, is de Ridder van de droevige figuer, wiens maunely- ke daden en vreemde avontuerenin onverganckehjek kooper en marmer fullen geincden worden, hoe ook de nijt de felve poogt iiytiewiiTenenteverduyiteren , ende boosheytfe tebedecken. Wanneer de Canoniek op defe wijfe den een en den ander hoor- de fpreeken,kruyfte en fegende hy fich felven van verwondering, fonderalsnoch tewetenwattedèneken, gelijckoockdegeenen die met hem quamen. Sancho Panee onderMchen, die op defe onderlinge redenen wat nader quam, moftdaeroockjijn kloet in fteecken : Men neem het my wel of qualijck |
||||
Όοη Quien o τ déla Mancha. 379
af, feyde hy, de faeck is, foo, dat mijn Heer Don Qui-
chot foo veel betovert is, als ick betoovert ben. Hy heeft fijn volkomen veriraiit, eet wel, drinkt wel,en doet al de andere din- gen wel,min nog meer als hy te vooren gedaen heeften noch wil men feggen,dat hy betovert is.Maer ik heb dikmaels hooren feg- gen, dat de betoverden nog eten nog drinken} noch flapen,nog ïpreken: maar mijn Heer 7 als hy maar wil, fal meer kaekelen als dartig Procureurs.En fiende den Paftoor aan,ö Heer Paftoor, Heer Paftoor, feyde hy, meent gy, dat ikunietenken?endat ik niet en weet,wat defe betoovering te feggen is ? Ik ken u wel, hoegy uoockbedeckt, enikweetvandemoort. Dochdaarde nijt regeert,daar heeft dedeugt geen plaets. De duy vel is altijt in het wargaren; en foo veel wil iK u feggen, indien gy ' t niet ge- daan had, mijn Heer was tegenwoordig al getrouwt met de In- fante Micomiconajen ik fou om een Graef fchap niet veer hebben behoeven te Ioopen: fo veel vertrouw ik mijn Heer van de droe- vige figuer wel toe , en de goede dienften die ick gedaan heb. Maar nu fie ik eerft, dat het waar is 't geen men fey t, dat het rat van avontueren gaet gelijck een meulenwiek, en dat fy ,die boven op gefeten hebben , nu op de aarde leggen. Maar my moeyt van ïnynVrouw en Kindereir.want als fe met recht mochten hoopen, en verwachten,dat haar Vader of een Gouverneur of een Viceroy van het een of het ander Ey landt fou worden , fullen fe hem ver- andert fien in een Stal jongen. Al dat ik u fegge, Heer Paftoor , dient alleen om het u op uw gewifle en coni'ciency te leggen, wat ongelijk dat gy mijn Heer en myaendoet. En fietweltoe,dathet u daar na niet weer afge-eyfcht wort, fo wel dat gy hem ίο ge- vangen leyt, alsdefchadediegydewereltdaarmêdoet. Hier hebben wy het gaande,fey Meefter Klaas'er op, my dunkt,San- cho,datgy met uw Meeuer op eenen leeft fchoeyt ; en foo gy ib voort gaet,ialmer u by fluy ten in de Koy ,fo wel betoovert als hy is , alfoo gyal met het felvefop van de Ridderfchap overgoo- ten zijt. Gy zijt wel wijs met al uw Eylanden,Gouverneurfchap- pen en Graeffchappenrgy laat u wél by de neus vatten .Ik laat my van niemant vattcn,antwoorde Sancho, al was 't van den Koning ielfjhoearmenoutdatik benrikben niemant een duyt/chuldig, en indien ik na een Eylant fta,anderen ftaen weer na wat anders, dat miflehien wel tienmael feo ílim is. Elck een is Meefter van fijn eygen felf, en van men fchen maeckt men Paufen, en fo ook de Gouverneurs van Eylanden , te meer, dewijl der mijn Heer noch wel foo veel kan winnen, dat hy niet weten fal,waar hyder |
||||||
3 So Eer fie Deel van
mè fal blijven.Siet wel toe wat gy fegt, mijn Heer de Snotfchrap-
per j moeyt gy u met de baart te lcheeren,en dan fal het wel gaan, en laat gy Gods water over Gods acker loopen.Ey lievelwy ken- nen malkander , en men lal my niet by de neus ley den.En ik feg noch ,aengaande defe betoovering , onfe lieven Heer weet hoe 't 'er mê is, en dat laet ik daar. Meefter Klaas wilde Sancho niet antwoorden,op dat hy door fijn eenvoudigheyt niet fou ko ■ men te ontdecken 't geen hy en de Paftoor fo garen bedekt had- den. En ter oorfaek van dele felve vrees had de Paftoor den Ca- nonik veribgt een weynig voorder te rijden, alio hy hem het ge- heym van de Koy fou te kennen geven. Dit deed de Canonik ge- willigli jk,en reed met den Paíloor en fijnKnegt een weynig voor uit, verwagtende wat de Paftoor wonders fou voor den dag bren- fen. Deiè vertelde hem kortelijk het beginfel en de oorfaeek van
e fotheyt,en al den handel van Don Quichot, tot datfe hem in defe Koy gekregen hadden , van meening hem weder te huys te voeren, om te onderfoeken, of men middel koft vinden om hem te genefen. De Dienaers en de Canonik verwonderden fig op nieuws , hoorende deie vreemde vertelling van Don Qui- chot; en hebbende den Paftoor gedaen, aptwoordehy; In der, waarhey t,Heer Paftoor, voor fo veel my aengaat, acht ick defe Boecken van de Ridderfchap met allen fchadelijck voor het ge- meene heft, al-hoe-wel ick, gedreven door een ledige en ydele lmaek, het beginfel gelefen heb van al die Boeken die'er gedrukt zyn, fonder dat ick oyt tot het eynde toe heb konnen volharden, omdat my dunckt , dat het al't oude en het felve is: en namy dunkt,is defe manier van fchrijven flegter als de gene, die men de Milefifche Fabels ofSproken noemt ,welke maar alleenig dienen tot vermaek.fonder eenig nut tebrengen;heel anders als de fulke, die niet alleen vermaek, maar ook nut geven. En hoewel het voornaemfte inficht van defe Boeken is, vermaak aen te doen, ίο weet ik evenwel niet,hoe fe Íulks konnen te wegebrengen,zi jnde fo vol van onnatuerlijk en fottigheden: want het vermaek,dat ye- mant in fijn geeft ontfangt, ontftaV gemeenlijk uyt de welftant, fchoonheyt, en goede ftelling van eenige faek,diemen voor fijn oogen heeft;daar het geen fodanig riict en is,mijns oordeels,geen vermaek of genoegen ter werelt kan seveh. Want wat welftant of ovcreenkomil kander zyn tuflèheiihet geheel en de deelen , de delen en het geheel·, in een Boek daar een Jongen van feftien jaren een Reus gelijk een tooren met eenen flag van een hout, als ot het een koolftronk was; of het geen ons een Yelt flag voor fchildcrt, . : , daar |
||||
Dow Qy icHOT déla Μ ancha. 381
daar defe of geene Ridder door fijn gewelt alleen een geheel Heyr
van een millioen Krijgilieden in route flaat ? En wat fullen wy vorder feggen van de Koninginnen, die om een haverftroo den eenen of den anderen dooiend en onbekent Ridde.r opflaen ? Wat verftant, hoe onbefnoeythet ook fou mogen zijn, iou genoegen mogen fcheppen te lefen, dat een grooten Tooren vol gewapen- pe Ridders over zee vaere > gelijk een Schip dat voor wint ieylt, en des avonts in Lombardijen, en des morgens in Paep Jans Lant, ofandere geweften is, daer Ptolorneus, nog Marcus Polus,hun leven noch van gehoort, noch gefchreven hebben ? Indien men' my hier op tot antwoort geeft, dat defe Boeken niet hooger als voorloogensuytgegevenworden, en dat fe daarom aen geen fchijn van waarheydt gebonden zijn, daar op fal ik antwoorden, datdeloogenfooveeltebeteris, alsledewaarheyt gelijclcer is, en fooveeltemeervermaeckaenbrengt, als fe meer mooglijk- heyts heeft. Men behoorde defe veríieringen Í00 te fchrijven , / foo te ordonneeren en voor te ftellen, nemende de onmooglijk- hedenweg, verkleenende de grooten, op dat alfoo de verwon- dering van de verkiefing en verfiering met het vermaek te gelijk mocht gebooren worden. En fulcks kan hy geenfints doen, die de waarfchijnlijckheyt weg neemt, beneffensde navolging vat» de natuer , in het welck de rechte volkomentheytbeftaat.Ikheb niet een van defe Boeken geilen , dat het lichaam van een verfie- ring of vertelling gemaekt heeft, met al fijn deelen er. leden, en een overeenkomft van het begin tot het midden,en het einde met deietwee; maar in tegendeel maecken ff fulke oneygentlijcke deelen en proportien, dat het te recht Horatiaenfche monfters en fchrickdieren zijn. Behalven dat, zyn fe in ftijl hart en onaan- genaem , onwaarfchijnelijkin de faeck, dartel in het verhande- len der liefde, onhoftelijkin de hoffelijkheden , wijdtloopigin de batalien, flecht in de redenen , onnatuerlijk in de reyien en tochten,kortom, berooft van alle konft en aardigheyt, en over dies waardig om als onnut uyt het gemeene beft gewcert te wor- den .De Paftoor luyfterde met groóte naerftigheyt na defe rede- nen, oordeelende den Canonik een perfoon van groóte kennis en verftant,en dat hy gelijk had in het geen hy voorftelde; waar op hy antwoorde, dat hy van het felve gevoelen was, en derhalven alle de Boeken van defen Don Quichot verbrant had, vertellen- de hem wyders al den handel van het doorfoeken van fijn Boek- kas,enwiehy tot liet vyer veroordeelt, enwiehygefpaarthad, daer den Canoniek fcer om lagtc en τοοπ voer, dat hy evenwel |
||||
2Si Eer/Ze Oeel van
onder foö veel quaets «och ices goets ín deiè Boecken vont, na-
in entlijck, dat fe noch ftof beicbafFen aen eenig kloèck verftant om de pen te oeffenen , met hetbefchrijven van fchip-brcuken , pijnen queUingen, ontmoetingen en velt-Hagen ; {tellende een braei Velt- Overfte in fijn rechte geftal tenis en verwen, fo in dap- perheyt, als het voorkomen van de lagen fijnervyanden; of ma- kende hem een Redenaer in welgeftelde en gedeelde aenfpraec- ken en oratien ; ook met fontwijlen de eene of de andere treurige gefchiedenis, fomcijtseen vermaeckeUjke vertelling, daar inte voegen ; maekende hier een fchoone en eerbare Vrouw, daer een Chriftelijck dapper en voorfichtigh Ridder, ginder een beleeft wijs en goedertieren Vorft, of getrouwe en vroome Onderdanen; met den eenen tijde fich te toonen een Sterrenkundige, den ande- ren tijt eenWerek-befchri jver,den anderen een Muucant,of Dig- ter,ofStacts-perfoon; of fchilderende de loosheydt van Ulyfles, de godtvruchtigheyt van iEneas, de dapperheydt van Achilles, de ongevallen van Hedor, de terraderije van Sinon, de vrint- fchap van Eurialus, de milthey t van Alexander,de kloekheyt van Casfar, defachtmoedigheydtvan Trajanus, de getrouwheydt vanZopires, de voorfichtigheyt van Cato, en kortelijck al het geen eenig perfoonfoukonnenloffelijckmaccken,nudefelvcin een eenig perfoon alleen ftellende,dan in vele anderen verdelende, en dat afles meteen ftijl diejbefadigt, en een beftelling die waar- ichijnelijk is; en op defe wijfe maekende een geweef van veele en verfcheyden fchoone eygenfehappen en verwen, 't welk ten eyn- degebrocht, het befje eynde verkrijgen mag , alsvermaeckeri nut te geven. En op deie wijfe kan fich den Schrijver toonen eri Helden-, Lier-, Droef-en Bly-fpel-dichter, metal dedeelen, die de foete en de aangename wetenfehappen van de Dicht-konft en Reden-konit begrijpen; alfo men alio wel een Epicus, dat is Hel- den-dichter , in Profakan zijn , als in Rijm. |
|||||
HetXLV. Hooft-ftuck.
Daer de Canoniek.fijnverhael vervolght aengaende de Boecken van de Ridder fchap, en andere dingen meer, Η Et is foo gelijck mijn Heer iegt, antwoorde de Paftoor,
en om die oorfaek zyn fe berilpenswaardig die tor noch toe foodanige Boecken gemaeckt en gefchreven hebben, fonder te letten op het geen daar behoorlijeker wijfe toe veriocht wori, em fo wel vermaarc te wordea in Profa,als defè Vorften der Dig- ters
|
|||||
Dow QjJïCHOTde la Mancha. "383
rers onder deGriecken en Latijnen in hunne veerfen zijn. Ick ten minftenjantwtoorde de Canoniek, heb eenige beweging in mijn hare wehadt, om een Boeck van de Ridderfchap te maken, en m het felve al de vereyfehte beramelijkheden waar te nemen ·> en om de waarheyt te bekennen, ik heb 'er alreets meer als hon- dert bladen in gefchreven , die ik, om de proef te nemen, of de ièlve foodanig waren als ík daar van gevoelde , geleerde, wijfe, en onfijdige Mannen heb mede gedeelt, als ook ongeleerde, die alleen uyt zijn om hun fmaak én vermaek, en heb in hert allen een algemeene goetkeuring gevonden. Evenwel ben ick'er niet in voortgevaren, fo om dat my docht zulks een zaak te zijn welke met mijn beroep niet over een komt, als om dat ik fie., dat het getal der flechten en cenvoudigen grooter is als dat van dewijfen enverftandigen. En hoe-wel het meer weegtvan ee- nige weynige wijfen geprefen, als van veele narren beipot te zijn, vind ick evenwel ongeraden my het ongegront oordeel van het gepeupel te onderwerpen,die de gene zijn,welke meeitendeel fo- danige Boeken leien. Maar het geen my noch meer bewoogen heeft het werek te laten ireecken, is een befluyt-reden genomen uytdetegenwoordigeBlyipellen. Indiendeiè» die men tegen- woordig vertoont, zoo wel de waarachtige als de veriïerde, ten meeflcndeele, oí wel geheel, voor ongegrondt en onnatuerlijck, zijn bekent, zonder hooft of lieert te hebben, en evenwel van het gemeene volck met vermaak gehoort en gefien en voor goet gekent worden , daar fe evenwel zoo verre daar van daan zyn » en zoo wel de Schrijvers als de Vertoonders zeggen, datfe zoo- danig moeten weezen,om datfe het volk alzoo begeert, en datfe, volgende debehoorlijckè vereyfehen, miffchien van drie of vin verftandigen geprefen, en van al de reft veracht zouden worden, zijnde beter met degeheelen hoop te leven, als met weynigte fterven; wat zal het dan met mijn werek zijn, als ick al mijn hooft verfuft gefchreven, en aldebehoorlijckeeygenfchappen waar genomen zal hebben , anders als voor fcheurpapier en makelatuer gehouden te worden ? En hoewel ik menigmaal die Schrijvers heb gepoogt zulks uyt het hooft te praten, en hen in te prenten, dat feiich bedriegen in hun meening, en dat íe meer volk zouden trecken, en meer geit winnen , vertoonen- de hunne Spellen na de kunil., blijvenfe evenwel zoo vaftbv hun meening, alsdediefbydebair, Mygedenckt, dat ik zeekeren dag tegens een van defe geiellen zey: Segtmy eens, gedenckt Úniet, dat men voor eenige; jaren in Spangien drie Treurfbellen Ter*
|
||||
3&4 Uèïfle Deel van
vertoont heert,döbr een vermaert Digter van dit Rijck gerríaekfá
welckefoodanig waren, dat fe tegelijck vermaecken verwoii- dering aenbrachten,fo wéí áen de flechten en onverftándigen, als aan de wijien en geleerden; gevende defe drie alleen meer voor- deel aen de Meefters, als dartig anderen die men daer na vertoont heeft? Ongetwijffelt, antwöorde niy defen,gy meent de ifabella, P&////,cnde Mexanara, Die felve,antwoordeik,enbefietgy eens of de vereyichen van de kond: daer niet in waergenomen zyn , en offe evenwel niet aengenaêm zijn geweeft, feif aen de geheele werelt; invoegen men geen önnatuerlijcke dingen behoeft te vertoonen om des volcks wil, 't en waer men niet beter koft; want ib fijn géenfints geweeft de geioroocke Ondankbaerheyt, noch. de tZumancii, noen de mtnnende Koopman, noch de gun- fiige pyanr., noch andere Stucken> die hunne Mëefters veel roem en voordeel hebben toegebracht. Dele en mecí1 andere dingen bragt ik al by,daer mede ik hem wel koft overwinnen,dog even- wel géenfints van fijn voornemen af trecken. Gy hebtdoordefe redenen,antwöorde de Paftoor, mijn Heer, in ttiy weder opge- wekt een out mifnoegen/t geen¡ick tegens de Comëdieti heb,die men tegenwoordig vertoont, 't welck over een komt met dat, 't geen ik regen de Boeken van de Ridderfchap draeg,nameiiïlykj dat de Comedien hoorende te zijn (volgens het gdetdunken van Cicero) een ipiegel van des menfehen leven, een vöorbeélt van goede manieren,en een beelt van waerheyt,de(ên in tegendeel fyn voorbeelden van fotternijen, en fpiegels van belagchelijcke on- natuerlijkheden,en onbetamelijke dartelheden. Want wat meer- der onnatuerlijkhey t kander gevonden worden,als dat men in de eerfte uytkomft van de eerfte Handeling een en den felven ver- toont als eenKint in de wieg,en in de tweede als een gebaert Man; of dat men ons een afgeflooft Man als dapper, een Jongman als blode, een Lackey als een Redenaer,een Pagie als een Raetfman , een Koning als een Boer, en een Prinses als een Sloer voorftelt t Wat ial ik vorder feggen van het geen men waarneemt omtrent de tijden, en plaètfen,daer de Handelingen in gefchicden ; daer ik fulke Spellen gefien heb, die in de eerfte .Handeling beginnen in Europa, de tweede in Afia,en de darde in Africa,en foo voort: en indien hetfo is, dat de imitatie, of navolging van'de natuer, het Yoomaemfte van het Spel is,hoe is het mooglijk,dat felfeen raa- telijck verftant iii fulcke dingen kan behagen ièheppen ? Ook als inert verfiert een Handeling, voorgevallen ten tijden van den Ko- ning Pipiiv» ofKarel de Groóte j eu HacE inyoert of den Keyfer ν \ Hera- |
||||
———
|
|||||||
τ—-"
|
|||||||
Don QuicHOT dek Mancha. 38?
tieraelius, of eenen Godefroy van Bulliön, die hcc heylige laht
gewonnen heeit, daar fo veel jaren tuflchen beyden zijn , dat den een en den ander heeft «¡eleefc. Oock een verfierde gefchiedenis op te proncken met ftucken en broeken, die alle in verfcheyde tijden gebeukt ziju , en dat Í00 met het hayr daar by getrocken „ dat men de misflag met handen kan tallen : en het onverdraegk- lijckfte is, dat fulks noch by fommige botmuylen voor wel ge- daan wort gehouden. Dat ik vorder twijg van defen, diefèlfde heylige ftoffen rabraecken en buygen, dat het een grouwel om te fien is. Tot al dit fou niet genoeg zijn by te brengen, dat de Ove- righeyt, voornamentlijck om dcie oorfaeck, de openbare Spellen toelaer, om de ledigen door eenige eerlijcke tijdtkorting befich te houden, en alfoo van eenige quade eygenfehappen af te ley- den ; en dat men derhalven fo naeuw niet behoett te keuren,wat voor Spellen men ver roontibehoudens datfe maar de dienft doen, die men daar van verwacht, namentlijk, behagen» Hieropant- woorde ick, dat fe het felveeyndewel tienmaal beter betrach- ten en uy twerken fullen , wanneer fe wel, als wanneer fe qualijk gemaeckt zijn. Want als yemant een konftig ftuck wereks heeft fíen vertoonen, fal de toefiender fich bevinden vrolijk door de boerterijen , geleertdoordewaarheyt, vol verwondering door de gevallen , opgeweckt door de redenen, vermaent door de la- gen, wijs door de voorbeelden, vergramt tegen de ionde, en ver- heft op de deugt. Want al defe eygenfehappen fal het goede Treur- of Bly-ipel uy twerken,hoe boers en ongevoelijk den toe- hoorder mag zijn. En van alle onmoogli jkhey t, is' t onmooglijk» dat het Spel/twelck met defe deelenbegaefcis,kan laten vrolijk- heydt en vermaeck aan te doen ; veel meer als die gene, die daar van berooft zijn, gelijk ze meelt zijn die men tegenwoordig vertoont. En-hier vanisdefchultopde Dichters niet te leggen» allo fommige van de felven feer wel weten, wat daer omtrent te doen is. Maer gelijk tegenwoordig de Spellen tot een koopman- fchap geworden zijn,feggen fe , en fy feggen de waerheyt, dat de Speelders de felve niet koopen fouden,' t en waer fy foodanig wa- ren t invoegen fich den Digter nootfaeckelyck moet voegen na de verkiefingh van de genen die hem fijn werek betalen moeten. En dat fulks waer is, fienwy acn de eyndelooíe Comedien, die een van onfe braefíle verftanden ( Lopes de Vega) ge- maekt heeft, fo vol van aerdighey t, fo vol welfpreekentheyr, en ibo hoog van ftijl, dat hy daer over de heele werelt met fyn roem vervult heeft. Maer om dat hy fig mede fomwijleii heeft moeten Β b voe-
|
|||||||
386 EtrfleDeel van
voegen nadeefe ol geene genegenthey t, komen feook niet alle
tot de. behoorli jeke volkomentneyt. Anderen maken ie fo, fon - der te fien wat fe doen, dat fo den Digter als de Speelders genoot- faekt fijn fig te verfteeken , uy t vreefe van over hunne reukeloos- heyt geftraft te worden , als vertoonende dingen die klaerlyck ftrecken tot blaem van Vorften , Overigheden , en aenfienlijcke Geflachten. En al dele ongelegentheden louden ophouden, beneffens ontallijcke anderen, die ik willens verfwijg , indien'er in het Hot een wijs en ervaren Perfoon gehouden wiert, die de iëlven onderfocht, eer men fe vertoonde ; fonder wiens befege- ling enteekening niemantfigiou hebben te vervorderen yetsop het tooneel te brengen : en alfo fou men fulke onbetamelijke din- gen op geen tooneelen iien , en de Digters met meerder omiich- nghey t hunne werken bearbeyden, vreefende niet te fullen voor goet palieren , of door den mant te vallen, en het regtewit van nut en vermaeck betrachten. En op de felvewijfe behoorde men met defe Boecken van de Ridder fchap te werk te gaen,waer door der fonder twijftel ibmmige tot die volkomentheyt fouden ko- men , daer van mijn Heer gefproocken heeft, verryekendeonfe taelmetde koftelijcke en onwaerdeerlijcke fchatvanwelfpretc- kentheyt, oorlaeck ghevende dat de oude leuren verduyilert worden door de glants van de nieuwe, tot een eerlijk onderhout niet alleen van de ledigen , maeroock felfvandealderbefigften; want de boog kan niet altoos geipanncn ft'aen, noch het men- khelijk leven inftant blyven, fonder tuilchen-fpel van vermaek* Soo ver waren de Canoniek en de Paftoor in hunne redenen ge- komen , wanneer de Barbier by hen quam , feggende tegen den Paftoor: al hier,Heer Licentiaet, is de plaecs,van de welke ik ge- fegt heb dat fè goet tot weyden , en ruften is, Soo dunckt my ook dát fe is,antwoorde de Paftoor; en feggende tcgens den Canoniek het geen hy voor had te doen , wilde de felve oock met hen blij- ven ruften , aengelockt door de bequame gelegentheyt van een feer fchoon dal, 't welck fich aen hen vertoonde: en om daer het vermaeck van te genieten > als mede de foetighey t van dit Gefel- fchap,'t welck hem alreets feer wel bevallen had, ook om de fae- ken van Don Quiclioteen weynig nader t'onderfoeken. ftont hy met hen af, beladende fijn Dienaer nade Herberg te rijden, die daer niet ver afwas, en van daer het een of het ander te halen om te eeten, voor het geheele Geièlfchap , alfoo hy voornemens was daer den middag over te brengen. Waeropeenvan deDienaers antwporde, dat de ípijskorf, welcke íy by iich hadden * noch ge- noeg- I
|
||||
Don Qu ι c η ο τ cíe la Mancha. 387
tiöegfaem voorfien was; invoegen íy uyt de Herberg niet an- ders als haver hadden te halen. Dewijl dat foo is, antwoorde de Canoniek, fo brengt de korf voor den dag, enfteltonswac toe.Ondertuilchen fiende Sancho gelegenthey t om met fíjn Heer te mogen fpreecken, fonder dé tegenwoordighey t van den Pa- ftoor en den Barbier,daer hy het befte vermoeden niet op en had, begaf hy fich by de Koy,daer fíjn Heer in was,en fey tegen hem: Mijn Heer , tot ontlading van mijn coniciency, fal ick u feggeti hetgeengepalfeertis omtrent uw betoovering, namentlijck,dat die 'twee, die daer vermomt gaen , den eenen den Paftoor, en den ander Meefter Klaas is ; en ik beeld my ia, wil ick feg^en, datfc dit werk foo beftelt hebben,om u op defe manier weg te voeren , en dat uit enkel nijt en afgunft, die fe u dragen, over üw voor- treftelijke daden.En neemt dat datwaer is,fo fouuw Genade niet. betovert weg gevoert worden , maer wel als een dol menich , of een fot in de kouw. En tot bewijs daer van,wil ik maar een ding vragenden ίο gy my antwoort, gelijck ik geloof dat gy fult, ial ik het werek taften en voelen konnen. Vraegt wat gy wilt,Sanchoj antwoorde Don Quichot, en ik fal uw vragen voldoen : dog dat gy fegt, dat die twee lieden,die daar rijden, de Paftoor en de Bar- bier fouden fíjn,het fou wel konnen wefen.dat ie de gedaante vari de felven hebben , maar niet dat fe fulks in der daar zijn. En het geen gy dies aengaende te gelooven en te verftaen hebt, is dat,in- dien fy foodanigeÜeden gelijken, fy die gedaentcn hebben aenge- nomen(alfo hen fulks licht om te doen valc)alleenigom u die ge- dagten in 't hooft te doen brengen , en u alfo in een doolhof vari verwarringen dwaling te brengen.daergy niet fult uit geraken alwaertdat gy dendraetvanThefeushad ; ook ommyinmyri verflant te doen waggelen , en my onkundig te houden, waer my deiè betoovering vandaan komt. Wantfo gy van de eene zijde fegt, dat de Paftoor en de Barbier my vergefelfchappen, en ik evenwel aen de andere zijde my aldusgevangen fie, en wel weet, dat geen menfchelijke kragten geuoegfacm zijn om my daer toe te brengen,indien de felve niet bovennatuerlijk zijn, wat wik gy dat ik u dan veel feggen, of wat ik denken fal, anders als dat de wijfe van mijn betovering een andere flag is, als ik oyt in eenige Boeken geleien heb; invoegen gy u felven hier omtrent wel moogt geruft ftellen, alfo iy fo veel zijn die fy fchijnen,áls ik deii G rooten Turck ben. En vorders hebt gy wat te vragen, vraegt^ ik fal u antwoorden al duerde 't tot morgen ochtent toe. 6, ö, o» fey Sancho , is het mooghIijck,dat uw Genade foo hart van ver- Bb> ftarrts
|
||||||
3 8.8 "Ërrfie Deel van
ftant is, en foo wey nig murg in de kop heeft, dat hy niet fíen kan
wat voor een po: hier te vyer is. Maar kom, nu ial ickje klaer doen fien, datje niet betoovert bent. Soo fegt my dan, foo help u den hemel uyt uw tormentarle, en foo moogt gy u fel ven fien in de armen van uw beminde Dulcinea.... Al befweerens genoeg, fey Don Quichot, en vraegt datgy te vragen hebt ·, Want ik heb het u gefegt,en feg het nog,dat ik u antwoort fal geven. Dat ver- foek ick maer, hervatte Sancho , en het geen dat ick wel garen weten fou , is dat gy my fcght, fonder daar yets by of af te doen» noch yets te verminderen,en dat met alleoprechtheyt, getrouw- heyt, en waerheyt, gelijk ík van uw Genade heb te hopen en. te vertrouwen, als ook van al de genen die de lelve confeiTy doen, of die dooiende Ridders zyn, wil ick feggen io. .>. Vraegt gy maer Sancho , fey Don Quichot, en maecktmy doch niet langer moe met al uw omftandigheden.Soo fegh ick dan, fey Sancho weder- om , dat ick verfeekert ben van de oprechtheyt van mijn Heer, en daarom ben ick van meening , wil ick feggen , te vragen, ge- lijck ick u vragen fal en vragen moet, dat is , namentlyk wil ick feggen ßï by gelijckenis, of uw Genade, terwijl hy in de Koy heeft geweeft, noyr noot heeft gehad om fijn of grof water te maken.Ikverftadat niet,antwoordeDon Quichot.Is hetmoog- lijck, riep den ander uyt, dat gy dat niet verftaet! De kinderen in de School verftaen wel, wat wateren, of water maeken , te feg- gen is: ik wil daar mê ieggen, wil ik ieggen , of uw Genade noyt noot gehadt heeft om te gaen daer men niemant kan fenden'Ho, nu veiftae ik u , antwoorde Don Quichot: ja ick Sancho, en ick heb het noch tegenwoordig; en als ik u de waarheyt wil feggen, het is'er met my foo heel rcyn niet geftelt. Het XL VI. Hooft-ftuck.
Fer handelende de werfanáige redenen van Sancho Ñáçîâ met fijn
Heer Don Qttichot. HO ho , fey Sancho daet op, daer wil ick weien, ik heb het al
weg. Komt eens hier, mijn Heer , kont ghy loochenen, het geen men gemeenlijck fegt, wanneer een perlbon nocheeten noch drincken , noch flapen, noch bequamelijck antwoorden kan , dat die Man betoovert is 3 Waer uyt ick mijn concludatie maek,dat de betoverde luyden niet ceten noch drinken, noch fla- pen, noch andere fulcke dingen doen ; maer niet fulke, die zyn gelijk uw Genadeds, die drinkt als men het hem geeft, eet ds hy 't heeft,
|
||||
Don QjJiCHOT déla MancIha· 389
't heeft, enantwoortophetgecn datmen vraegt. Gyíegtwcl
de waerhey t, Sancho, antwoorde Don Qrachot, maer dit moet gy evenwel weten , dat 'er verfcheyden foorten van betoovering zijn; gelijck het oock wel zijn kan, dat fe metter tijdt verandert zijn, en dac het tegenwoordig de manier is dat de betooverden doen, gehjckickdoe,fonaaIsvoor; invoegen men nietfeggen mag tegen hetgebruyek van de tijdt, noch gevolgen daer om- trent maecken. Ick weet, en houd het daer voor, dat ick be- toovert ben; en dat is my genoegh tot geruftheyt van mijn ge- moet, 't welk ik we] groot fou hebben , indien ik dorft geloven, dat ick niet betoovcrt was, en evenwel in defe Koy bleef, luy en» ledig, beroovende de werelt, en veel benoodigde menfehen van mijn hulp en onderftant, daer fe tegenwoordig genoegfaem om verlegen zijn. Evenwel, antwoorde Sancho wederom, fo feg ik , dat, tot overvloet en voldoening, het niet quaet iou zijn, dat uw Genade eens de proef nam , of hy uy t de Koy iou konnen gerae- ken,en te paert itygen op fijn goede Ronzinant, die ook wel lijkt betoovert te wefen, alfoo hy foo malinkolijck daer heen gaet,als een Uyl by daegh; en dat gedaen zijnde , laet ons weer op nieuw onfe avontueren verfoecken: en foo het niet luckenwil, is het daerna noch tijtsgenoeg, wil ick feggen , om weer in de Koy te klimmen; en ick beloof, als een getrouw Schikknecht, dat kk 'et mijn met jou fal laten in fluy ten. Ik ben te vreden, antwoorde Don Quichot, uw raet te volgen; en wanneer gy mijn verloiïïng kont te wegen brengen , fal ick u door alles, en in alles, voortaen gehoorfaem zijn: maer och lacy ! gy fult wel haeft fien , dat gy bedroogen zyt. In defe onderlinge redenen was de Ridder met fijn Schikknecht, tot dat fe kwamen daer de Paftoor, en de Cano- nik al aigefeten waren. Terftont deed de Karrcman deOlTen uyt de Kar,en lietiegaen wcyden door de aengename dalen,wel- ker aengenaem weien vermaek gaf, niet aenfulcke betooverde perfoonen als Don Quichot, maer wd fulcke verftandige als fijn Schikknaep, die den Paftoor verfogt, te willen toelaten, dat fijn Heer eenmael mocht uyt de Koy komen, want foo niet, dat hy het neft niet fo fuyver fou laten,als de waerdighey t van fulck eenRidder vereyfchte.De Paftoor verftont %vel haeft,wat hy feg- gen wilde, en antwoorde hemdaerom, dat hy hem iulcks garen wilde toelaten , 'tenwaerhy vreefde, datfiende Don Quichot fich iel ven in vryhey t, hy haefop fou ipeelen. Ick fta daer borg voor, fey Sancho. En ick oock fey den Canoniek, voornament- üjck , Í00 hy my fíjn Riddedyck woort wil geven, iich niet Β b ^ van
|
||||
|7 3 Eerfl e Oeel van
van ons te fchey den tegen onicn wil. Dat beloof ik u , fèyDoti
Quichöt,die het alles aenhoorde,behalven da·* de betooverde per- foonen geen macht hebben te doen wat fe willen; alfo de genen5 diehaer hebben betoo vert, wel konnen maecken, dat ie in geen duyfent jaar een voet breet van hun plaats konnen gaen,ja fel f'als fe gevlucht waren, haer door de lucht wederom halen.En dit dan fo zijnde,mogten fe my wel vrijelijk uyt laten,of, fo fe 't niet en deden, wel wat aen een kant gaen, alfo femiiïchien wel een lugt in de neus fouden krijgen die na geen roofen en rook. De Ca- noniek nam hem by de handen, die noch gebonden waren ; en alfoo wierx Don Quichotop fijn woort los gelaten , daer hy fig geweldig of er verheughdc Het eerfte , dat hy deed, was fíjn lijf aen alle kanten uyt te recken,en naRonzinant te,gaen;en gevende hem twee flagen met de platte hand op het gat,fey hy tegen hem: nog heb ik hoop , ó fpiegel der Paerden , dat wy haeft lullen zijn die wy wenfehen, gy met uw Heer op den rugh , en ik boven pp U ,oerFenende de plicht waer toemy den hemel geroepen heeft. Dit gedaen en gefegt zijnde, ging hy met Sancho aen een kant, daer hy niet weynig verlicht van daenquam, en met groóte be- geerte om te doen't geen hem Sancho riet. De Canoniek'fagh, hem vaft aen , verwondert dcfe vreemde íotheyt te fíen ; en voor ¿ulks alshy fprackofantwoorde, toonde hy fich een perfoon vaueengoeten gefont oordeel: alleenlijk geraeckte hy vanhec fpoor, wanneer men van de Ridderfchap begon te fpreeken.Der- hal ven met medelijden bewoogen, na datfefich alle in het groe- ne gras hadden nedergeleght, fey hy tegen hem: Is het mooge- lijck, mijn Edelman , dat de ydele en onnutte lefing der Boecken van de Ridderfchap foo veel macht en vermogen over u hebben, dat fe u in fulcker voegen h'fct verftant hebben verbijftert, dat gy gelooft alsnu door een wijfe van betoovering vervoert te worden, penefFens andere dingen meer, die fo ver van de waerheyt zijn als deloogenfelve? Enhoe is het moogelijck, dat'er eenig men- icheli jek verftant is ,· 't welck gelooft, dat 'er fulck een oneynde- iijck getal van Amadifen , en iulck eenfchrickelijken hoop van Ridders is geweeft ? fulck een Keyfer van Trapefonden, fulck een Felix-Martevau.Hyrcanien , foo veel Hacqueneyen en dooiende Juffrouwen, fulcke Serpenten, Draecken, Reufen , kortelijk, fnlcke vreemdeen ongehoorde Avontueren, fulcke Batalienen Vekilagen, fulcke fchrickclijke ontmoetingen, foo veel aenge- name Princefien ,fo veel Graven van Schiltknapen, fo veel aengc ■ iiamc Dwergen, fo veel ftrijtbare Vrouwen, en eyndely k fo veel |
||||
■ .......
|
|||||
Όο» QjtjicHoTde la Mancha. 39*
rafende vootvallen ,daer defe Boecken vol van zijn ? Van my kan
ik leggen, dat,wanneer ik de ielve lees,en fe hou buyten vermoe- den , fy my eenig vermaek geven : maer wanneer ick begin te ge- dencken, en taftelijck te voelen, dat het al gefmeede loogens fyn, fmijt ik de befte, die daer van is, tegen de want aen, en felf ín het vyer, indien het flechts by der liant is; welke ftraf fy als bedrie- gers en vinders van nieuwe fecTrcn en aenhangen genoegfaem. verdienen : ja die felf fo veer komen , dat fe de finnen van verftan- dige perfoonen, gelijk uw Edelheyt is , in fulcker voegen verke- ren , dat fe anderen nootfaeckeu hem ineen Koy te iluyren, en opeen OlTe-Karte voeren , gelijck aenugefchiet, even oí het een Leeuw, of een Tyger, of diergelijcken was. Wel aen, myri Heer Don Quichot, keert tot u fel ven , en begeeft u weder in de fchoot van uw redelijek verftant; en beftect het talent, dat u den hemel gegeven heefc, tot ander en beter onderhout, 't welk mag gedijen tot voordeel van uw gewifle, en aenwas van uw eer en áenííen. En fo gy evenwel, gedreven door uw natuerlijcke gene- gentheyt,fulkeBoeken vanRidderfchap gelieft te lefen,leeft in de Heilige Schrifc de Boeken der Rechtereiudaer iult gy fo wonder- lyke als waaragtige ftoffe vinden.Portugaal heefc eenen Viriato, Romen eenen.Ociar, Carthago eenen Hanibal , Grieken eenen Alexander, Cartilla eenen Fernán Goncalcs, Valencia eenen Cid, Audaluzia eenen Goncale Fernando, Eftramaduraeenen Garci Perey de Vergas Xerez, Toledo eenen Garci LaflTo, Sivilia Don Manuel de Leon: leeft de daden van defe Mannen, endielullen u tijtkorting , leering, vermaek, en verwonderig geven. En dit ioufulk een oeffening zijn , als uw verftant fou palien en voe- gen , door de welcke gy fout gcleert worden in de hiftorien , ver- heft op de deugt, onderwelen in goethey t, verbetert in uw ma- nieren,dapper fonder reuckelooshey t,traeg fonder bloodhey t: en al dit ter eeren Gods, uw eygen roem, en lof van uw Vaderlant. Don Quichot hoorde dele redenen met groóte neerftigheydt
aen , en , fiendedat de Canoniek de felve ten eynde had gebragt» nadat hy hem een goede wijl had fitten aenfien , feyd'hy eynde- lyk daer op:Het fcliijnt,goeden Heer, dat uw redenen alleen daer toe ftrecken,om my te doen verftaen,dat'er geen dolendeRidders in de werclt zijn,en dat al defe Boeken van de Ridderfchap valfch en verfiert zijn, en dienvolgens onnut voor het gemeene beft,en dat ik qualijk heb gedaen de felve té lefen, en noch qualijker die te gelooven,maer ten alderquaetften de felven in defer voegen na te YoIgcn,en de harde profeffie van de Ridderfchap aen te nemen, Β b 4 fcggeii-
|
|||||
lg% Εετββ Deel van
feggende mijn Heer wel uytdruckehjck, dat'eir geen Amadifen
noch van Gaulen, noch van Griecken , noch al de andeieRidders, oy t in de werelt zijn geweeft? Al dat is fo, antwoorde den Cano- nick,gelykgy iêgt. Daer op berechte Don Quichot weder : uw Waerde voegt'er nog by ,ckt fe my groóte fchade gedaen hebben, alfoo fe mijn finnen op de loop hebben gebrogt, invoegen men genootfaekt is geweeft my in een Koy te fjuyten; en dat ik dien- volgens beter fou doen , mijn tijde in andere oefteningen te hefteden , die met meer waerhey ten voordeel van mijn perfoon verfelt zijn. Soo ift , antwoorde den Canoniek weder. Wel dan , ■vervolgde Don Quichot, too houd'ik dan voor my,dar den beto- verde en den finneloofe uw Waerdigheyt is , dewijl hy iïchfel- ven heeft vervordert fulke openbareblamen uytte ipouwen te- gen dingen, die loo feer van een yeder in de werelt aengenomen , en voor waerachtig gehouden WQrden, dat, die de felvefoude willen loochenen, gelijk mijn Heer doet, wettiglijck verdienen lou de ftraffe, welke hy defe Boecken toevoegt: want te kennen te willen geven, dat Amadis noyt in de werelt is geweeft, noch al die dooiende Ridders, dat fou even fo veel zijn, als ofmenmy wilde wijsmaecken, dat de Son fonder licht is. Watverftant -doch kan "er in de werelt zijn, 't geen een ander fou konnen doen gelooven , dat de dingen van de Infante ïloripes, van Guy van Borgonjen , van Fierabrás, die ten tijde van Kaiel de Groóte fijn voorgevallen , loogenszijn ? daer ickmijneedtop doen wil, dat fe foo waerachtig zijn, als het waerachtig is, dat het nu dag is. En indien ie loogenszijn, foo houd"' ikoockvoor diergelijcken al wat 'er van Héctor, van Achules, van den Troyaenfehen Oor- log , van de twaelf Pairs van Vranckrijck, van den Koning Artus van Engelant, ( die tot nu toe noch leeft, zijnde in een Hart ver- keert , en noch alle uuren weder in fijn Rijck verwacht wort) lo- gens fíjn: ja alfoo wel fou ick feggen , dat loogenachtig waren de gefchiedcniilèn van Guarino Mezquino, envanSantGrial, van Don Triftan en de Koningin Ifeo, van-Ginebra en Lanceros daer in tegendeel perfoonen gevonden worden, die feggen, dat fe de Jonckvrou w Quinrannona felve, gefien hebben, welke de be- fte Wijn-verlaetfter was van heel Britannien. Jamy gedenkt.dat mijn Beftevader plag te feggen , wanneer hy eenige Jonckvrou w fag van een treflelijck aenfien': die Jufirouw , Neefje, lijckt de Jonkvrouw Quintannonawel: waer uyt ikbefluyt, dathy feten minften wel gekent, ofanderfints haer natuerlijck afbeeltfel ge- fien heeft, Yorders,wie is 'er die fou durven feggen,dat de hjftory van
|
||||||
♦
Don QxJicHOTdek Μ ancha. 393
van Peres en de fchoone Magalona niet waerachtig is? dacrmen
noch tegenwoordig in 't Wapeivhuys der Koningen iïet de Sleu- tel , daer men 't Paert van Madera mede omdraeyde, waer mede den dapperen Peres door de lucht vloog, die een weynig grooter is al de diilelboom vaneen Kar of Wagen. EnbydefenSIeu tel is noch deiSael van Babieca. En tot Ronceval iïet men noch den Hoorn van Roelant,ib groot,dat het verfchrickelijk is: waer door men fekerlijk weet, dat'er twaelf Pairs zijn geweeíl, als ook Pe- res , Ciden, en diergeli jke, welke gelijk het volk fegt, om hun a- vontueren gegaen hebben. En fègt my ook,ofden dapperen Por- tugees,Don JuaH de Nelo, geen dooiend Ridder is geweefb,die in Borgonjen , in de ilad Ras, met den dapperen Heer de Charni ge- vochten heeft,genoemt Mofes Pierres,en daer na in de ilad Bazel met Moyiès Henriques de Remefban,blij vende van beyden over- winnaer ? En de avonturen en daden,die in Borgonjeh de dappe- re Spanjaerts Pedro Barba en Gutiere Quichada(van wiens tronk ik mijn af komft reeken,by mannelijke linie)hebben uyrgerecht, overwinnende de Soonen van den Graef van Sant PoI,zyn die niet waerachtig ? Laet met eenen oock geloochent worden , dat Don Fernando de Guevara in Duytflantfijnavontueren heeft weien verfoecken,daer hy met Meeílerjuriaengeílreden heeft,Ridder van het huys van Ooftenrifck ; als oock de kampen van Suero de Quinnones del Paíío 5 de daden van Moyfes Louis de Falies tegen Don Goncalode Gufman, Caftillaenfch Ridder; beneffeus ande- re daden, door de Chriften Ridders uyt gerecht, die al te mael fo íeeker en waerachtig zijn, dat defelve te ontkennen, íou zijn een bekennen van finneloosheyt. De Canoniek bleef ten alderhoog- ften verwondert over de vreemde mengelmoes,die Don Quichoc maeckte van waerheyt en loogen, en te fien de kennis die hy van al de dingen had , welke de dooiende Ridders van Spangien aen- gingen.Waer over hy gaern wilde toeftaen,dat'er de twaelf Pairs van Vranckrijck waren geweeíl, maer niet dat fe al de daden ibu- dengedaen hebben, diedenBiiTchqpTufpinvan hen fehrijft; want de waerheyt was,dat het uy tgelefen Ridders waren, die om hunovereenkomíl Pares of Pairs genoemt wierden, 't welk eyn- delijk tot een Orden geworden is,gelijk als in Spanjen die van St. Jago of van Calatrava, moetende of ten minften behoorende al die van die Orde zijn dappereenwel geb'ooren Mannen te wee- zen-.gelyck menpok fegt van die van Stjan.of van Alcántara. En wat den Cid aenging, daer twijffelde hy niet aen, noch oock aen Bcnnndo del Carpiojmaer datie juyil alles,fo als 't gcfegt wort, Bb 5 χ . fouden
* „f'
|
||||
394- Eer(Ia Deel van
¿boden gedaan hebben, kofthyfich noch niet verfeekeren. En
wat aangaat, feyde hy vorders , den Graef Fierres, en dat de Sael van Babieca· noch in des Konings Wapen-huys fou fijn , beken ik mijn fchult, dat ick fo onwetende ben , en fo cjüaat van geGcht, dat,hoewel ik de Saai heb geilen , ick evenwel de Sleutel niet ge- fíen heb, hoe· wel fe fo groot is,als mijn Heer gelieft te feggen. Sonder twijffel is fe daar , antwoordc Don Quichot,en tot meer- der fekerheyt, feggen fe, dat fe in een Kas geflooten is, op dat fe niet vertrotten fou. Alles kan wel waar zijn, hervatte de Ca - nonick ; maar by de orde die ick ontfangen heb , weet ick niet, dat ick feoyt heb geiien, Maar neemt dat ick al toefta, dat fe daar is, dat verbint my evenwel niet te gelooven, dat daarom de hiftorien van ioo veel Amadifen,of van fo veel dooiende Ridders, waerachtig zijn: en'tisooknietredelijck, dat een perfoon van uwebequaamheytfich fel ven fou inbeelden, datfulkc vreemde fottigheden als men overvloedig m die Boeken vinr, waarfchij- nelijck fouden weezen. |
||||||
Het XL VIL Hooft-ftuck.
Vervolgende het verftandig lledenkdvelen tnjfchen Don JQuicfot en
den Ganontck. DAtkomtfchoon, antwoordeDon Quichot: de Boecken,
welcke gedruckt zijn met gratie en privilegie van den Ko- ning ι met de toeftemminge en het goetvinden van de genen aic daar over geftelt zijn» die van groot en kleen, van rijk en arm, van geleerden en ongeleerden worden gelefen, fouden voor loo- gens uytgefcholden worden, te meer, hebbende fuik een volko- men waerfchijnelijckheyt,voor foo veel fy verhalen Vader,Moe- der,Huys,Afkomft,Stad en Vaderlant van al defe Ridders,benef- fens ai hunne daden van ftuck tot ituck , van dag tot dag. Swi jgt doch,mijn Heer, is het mooghlijck, en ftrijdt doch foo tegens de waerheytniet; maar leeft fe fel ve: enghy fult bevinden, wat fmaek fe u geven en toebrengen fullen. Want wat is'er aangena- mer ter werelt, als dat men ons den eenen tijdt voor oogen ftelt een groot Meyr vol Serpenten, Adderen, Hagedilïen , en an- dere foorten van fchrickelijcke Dieren, en dat 'er uy t het midden van het Meyr een droeve ftem komt, iêggende: Gy Ridder , wie gyzijt, die dit verfchrickelijck Meyr aenfiet, indien gy wilt genieten' c goet,dat hier onder defe wateren bedeckt is, toont de on-
|
||||||
Dow Qtjichot déla Mancha. 395
onvcrtíáechtbeyt van uw hert, en werpt 'er u ten midden in 5
want indien gy fulcks niet doet , fult gy geenfims waerdig geagt weiiden de hooge wonderen te fien, die daer onder zijn, nament- lyk, van de feven Kafteelen, van de feven Faten , die onder deic iwarre en brandende wateren zijn : en dat den Ridder foo haeft defe woorden nietgehoort heeft, fonder langer beraette nemen» of fig van fíjn fware wapenen te ontflaen, bevelende figacn God, en fijn Beminde, fich felven te midden indatkoockendeMeyr werpt, en terwijl hy in twijfFel is waer hy belanden fal, fich vint buyten verwachten in fulcke en fo aengename velden,dat 'er de Elifeifche geen gelijckenis by hebben, zijnde den hemel daer doorlugtiger,en de Son helderder,als op eenige andere plaets van de werclt, Hiet fiet hy een aengename Boilchagie van groene en bloeyende boomen, Í00 aengenaem voor het geficht door haer blinckende groente,als voor het gehoor door het licfíelijk geíang der vogelen, die daer in alderhande gedaenten,en groóte menig- te zyn. Daer fiet hy een chriftallijne Beeck, wiens ruyfchcnde waterkens loopen over het geele zant, als gout, vermengt met fteenkens ,,gelyk oriëntale paerlen. Ginder fiet hy eenkonftige Fonteyn , alte mael van jafpis en marmerfteen opgebouwt,won- derlijk met paerlemoerfchelpen, coralen, en ander cieraetver- ciert, maeckende een volkomen werek van acngenaemheydfen vermaek. Aen een anderen oort ontdekt fich onverfiens een ilerk Kafteel, wiens mueren van enkel maifijf gout zijn, met diaman- ten ingelegt, en de poorten van hyacinthen; evenwel van fuik een wonderlijcken maekfel, dat ielf dit gout, defe diamanten> en hyacinthen, veel minder zijn als de konft, daer aen gepleegt* En als hy dan daer een wijl heeft op ftaen itaroogen, net by een goet getal vanjonkvrouwcn uy t de poort komen,welker fchoon- heyt en aengenaem gélaet,wefen,enkleeding ik u niet befchry vent kan, van de welken de voornaamfte defen dolenden Ridder by de hand neemt, en brengt hem, fonder een woort te fprcken , in dit rijke Slot, daer fe hem doen ontkleeden, fo naekt als hy ter we- rclt gekomen is, en baden hem in foete getemperde wateren, be- fmerendehem daer nametkoftelijkeohenenbalfemen, en tree- ken hem weder daar na een koftehjek geparfumeert hemdeaen. Eyndelijk kornter een 'andere Tonkvrouw, die een mantel om de fchouder heeft, welke ten jninften een hcele ftadt,of meer waer- dig is. Daer na brengen febem in een andere zael, daar de tafelen al gedektjftaen,en datmet&lk een koltelijkheyt, dat hy verwond- den en veibaeft ftaet 5 enría dát hy fyn handen gewaiTew heeft in '■"'--« watet
|
|||||||
39<J Eerfie Deel van
water,datvanamber en andere riekende blommen gedifteleert is»
fet men hem ter tafel op een ftoel van elpenbeen. Aldaer wort hy van al dele Jonkvrouwen gedient, houdende een groóte en won- derlijke ftilfwijgenhey t, en dat met Co veel verandering van fpijs en lekkerny, dat hy niet weet,waer hy eerftbeginncn ofwaer hy eyndigen wil. Ondertuffen hoort hy een hemelfche Mufijk, fon- dee te íien of te weten van waer de felve komt, nog wie fe maekt. Daer na wel gegeten hebbende, en de tafel opgenomen zijnde, blijvende den Ridder op fijn ftoel fitten,en fijn tanden te ftooken, gelijk de gewoonte is, komt 'er door de poort van de fael een an- dere noch veel ichoonder Jonkvrouw, als yernant van de eerften was,die lig felve gaetfetten aen de zijde van den Ridder,en begint hem te vertellen , wat Slot dit is , en hoe fy in het felve betoovert is, met duyfent andere dingen meer, die den Ridder opgewogen maken in verwondering, gelijk ook den genen dit het leeft, daer ik my vorder niet in fteeken wil om de felve meer uyt te breyden, alfoo men uyt het geen gefegt is genoegfaem kan begrijpen wat vermaekdefe Boeken omhelfeu. En gelooft my, Heer,gelyck ick ik noch meer geiegt heb, leeft de felven maer fléchts; en ick ben verfeekert, fy lullen u demeefte fwaermoedigheyt verdry ven, ¿ie gy hebben moogt. Van mijnent wegen kan ick feggen, dat, terwijl ik een dooiend'Ridder ben geweeft, ik my bevonden heb te zijn dapper, beleeft, vriendelijck,mild, edel, en lijdiaem in alle voorvallen van gevankenííTen,en betoveringen·,gelijk ik ook weynig acht 'nxy felven gelijck een fot in een koy beilootente fien, wel wetende , dat ick door de fterekte van mijn arm, in- dien my het geluckgunftig is, binnen weynigc dagen een Ko- ning van het een of ander Koninckrijck fal zijn, om te beter mijn miltdadighey t aen een yeder te betoonen, alfo den armen onbe- cjuaem is defe trefFelijcke deugt van miltdadigheyt te toonen. En alleen om defe oorfaek weufchteickwel, datmy het geluk deeerfte gelegentheytbefchafteommijn aert te mogen volgen, en mijn vrienden wel te doen, voomamentlijck, aen mijn armen Schiltknaep Sancho Panc_e, dat de befte menich ter werelt is,dien ick garen met een Graeffchap fou vereeren, dat ik herri al voor eenige dagen belooft heb: alleen vrees ik, dat hy debequaemhey t "niet nebben fal om fijn ftaet wel tebeftieren. Defe laetfte woor* den van Don Quichot had Sancho wel haeft gevat, dit daer over tegen fijn Heer fey : Doet gy maer uw beft, mijn Heer, om bet Graeffchap te krijgen , fo van uw Genade belooft als van my terwacht; enlaetmymaarmetdcreilbegaen. Enofhetalaen my
|
||||
■■■
|
|||||
Don Quichot de la Mancha. 307
ontbrack, wilikíeggen, foo íijnder noch wel meníchenin de
werelt, die ( gelijck ik gehoort heb ) die Heerlijkheden op ren- ten nemen, en geven daer voor foo veel of foo veel 's jaars; en die regeeren dan de goederen ; en da¡n Heer doet niet als goet cier maken: en fo meen ick oock te doen, enlaten Godswatef over Godts acker gaen, en leven als een Prins. Dat is wel voor ibo veel, Sancho mijn vrint, fey de Canonik, als de inkomilbe- langt: maer hoe varen we met het bedienen van de Juftitie, het welck meeft op den Heer aenkomt, daer voornamentlijck bequaemheyt, een goet oordeel, en oprechtheyt te pas komt ? Want foo fulks aen de Vorften ontbreeckt,loopt het al in bordel j en dan mag onfen Heer de arme Gefneente te hulp komen. Ik verfta men op Philofophien niet, antwoorde Sancho: maer foo veel wil ik u wel feggen, dat ik fo haeft het Graeffchap niet ial hebben,of ik fal wel raet weten te regeeren: ik heb fo wel een ziel als een ander het, en foo wel een lighaam als een ander het,wil ik feggen i en ik fal het myn fo wel regeeren als een ander het iïjn: ick fal'dan doen wat ick wil; en als ick doe wat ick wil, ial ik al doen wat mijn behaegt; en fo fel ik te vreên wefen: en als een menfeh te vreên is, ken hy niet meer wenfehen ; en daer mê ge* noeg: laet maar komen, en wy fullen wel toefien , fey den eenc blinde tegen den ander. Dat iyn iulcke quade Philoibphien niet, Sancho,' als gy legt, hervatte de Canoniek: maer een Graef- fchap heeft alveelfnaps in. Hier op antwoorde Don Quichot: Ick weet niet wat ick veelfeggen fal, alleenlijk volgh ick her vooibeeltvandenGrooten Amadis, die fíjn Schiltknaep Graef: van het vafte Eylantgemaekt heeft: en föfou ick oock, fonder quetfing van mijn gewille, Sancho tot een Graef konnen maken, al foo hy een van de befte Schiltknapenfis die oyt dooiend' Ridder gevolgt heeft. De Canonik verwonderde iich op nieuw over de- fe nieuwe fothey t van Don Quichot, gelijck ook over de af beel- ding diêhy vandeRidderlijckeavontuerenhadgemaekt,devaftc inbeelding die hy wegens de waerheydt van fíjn Boecken had, en niet minder over de eeuvoudigheydt van Sancho, die fulck een verlangen nae dat Graeffchap had. OndertuiTchen quamende Dienaers, die in de Herbergh waren geweeft, wederom $ deckten vervolgens de taíeí in de groente ; en de Hee- ren gingen in de fchaduw aenfitten , drinckende en ee · tende op hun gemack , terwijl de Beeften gingen wey- den. Terwijl fy hier mede befig waren, hoorden Cy het ipec- len van een Moefel, 't welck uyt eenigh na by ftaende ge- boom·. |
|||||
5o8 Eerfie Deel ván
boomtevoorfcquam ; en op het felfde oogenblick fagcn'fyceh
fchoone Geyte voor den dag komen fpringen,die heel aerdig met wit, fwart, en root geteeckent was. Achter aen volgde den Har- der, die vaft het Beeft toeriep, en focht te locken , metfulcke woorden als men gewent is. De vluchtende Geyte, als verbaeft zijnde , begaf fichgelijck als om hulp na dit Volck, en bleef daer ftaen. Den Harder komterby, en, grijpende het Beeft byde hoorns , fprak daer woorden tegen , gelijk óT het wel ter degen verftanc had gehad : ó metje,metje,beesje, beesje, hoe loopje ib ? Voor wat wolven benje vervaert ? Wat is het mijn beesje, mijn foete beesje? Hoe benje fo ontftelt?Komt weerom,komt weerom mijn fiel,gy fult beter by my wefen,als fo fonder leitfman te gaem Deie woorden van den Harder gaven het Gefelfchap groot ver- maek,voornamentlijk aen den Canoniek, die tegen hem fey: om Godts wil, mijn vrient, befadigt u wat, en neemt dat Geytje foo haeft niet weg: vat ondertuflen dat ftukje,en drinkt eens, en laec alfo uw moeyelykheyd over gaen.Met eenen gaf hy hem een len- den van een konijn op de punt van fíjn mes. De Harder nam het met dank aen,dronk eens,en ftelde fig geruftjen daer na feyd' hy: Öm dat ick foo met dit Beeft gefproóeken heb, gelijck of het een menfeh was, hoop ik niet, dat men my voor fot of onfinnig hou- den fahwant in der waerheyt,defe en ioodanige woorden hébben hun verborgentheyt. Ik ben een Boer, 't is waer, maer evenwel weet ick wel onderfchey t tuflehen menichen en beeilen te maec- ken. Dat geloof ick heel wel,fey de Paftoor, alfoo ick by onder- vinding weet, dat'er wel geletterde perfoonen op het gebergte,en wijigierigen in de hutten der Harders wooncn.Ten minften,ant- woorde den ander daer weder op , daer woonen al te mael geen botte lieden. En op dat gy de waerhey t daer van weten moogt* (hoewel het fchijnt,dat ick hierby u-lieden kom fonder genoot te zijn ) ial ick u, indien gy my een weynig tijts vergunt, te ken- nen geven een waerhey t, welcke het leggen van dien Heer (wijlende op den Paftoor ) lal beveiligen. Hier viel Don Qui- chot *er op in, om dat hem dacht dat fulks ick en weet wat fchyn van avontueren had: ik van mijnent wegen, lantfmanjál u garen aenhooren., gelijck oock al defe Heereri lullen doen, te meer, om datfyverftandigenbegeerigzijn na wat nieuws. Terwijl lal ik watgaen bancken, fey Sancho ,-wat weet ick wat mv voorvallen mag,want gelijck mijn Heer feyt,fulcke tijden,en fulcke ongele- gentheeden van BolTen enWilderniflen komender voor, dat meri een dag vijf fes niet te eeten vintjen daerom is het goet war pervi- |
|||||
V
|
|||||
Don Q.UICHOT déla Mancha. 30^
fy opgedaen. Doet dat gy iègt, Sancho, hefvatte Don Quicñor, ick heb het mijne gedaen. Alleen íchortcrnurnaeraen, defe vertelling te hooren, enmydaermedewatte vcrmaecken. Dat willen wy al re iamen, vervolgde de Canoniek. Den Harder daer op gaf het Geyt je een flag of twee met de platte hantop hetgat> houdende her ièlve nog by de hoorns vaft,en ièggende:Kom hier by my fitten , mijn Beeft , wy fallen noch tijdt hebben om by uw gefelichap te komen.Heticheen,dat het Beeft verftant had, alfoo het zich beicheydelijck nevens hem neder fette,en,iïende hem na de mont, fcheen te willen toeluyfteren wat hy vertellen ibu, die fijn geichiedenis begoft op defe manier. ~Ηε73αΓνπΤ Hooft-ωΓ
Verhandelende de vertelling van den Harder,
DRie mijlen van dit dal is een Dorp , 't welk, hoe wel kleen»
evenwel een der rijekften vanditgeheeleGeweftis. In dit Dorp woonde een eerlijck Huyfman , niet foo ieer door iïjn rijk- dom , hoe-wel hy treftige middelen had ,ials om dat hy de deugt Zelfwas. Deiè had een Dochter van fo uytmuntende fchoonheyt, verftant, bevallijckheyt en deugt, dat iïch een yeder niet ge- noeg koft verwonderen over de treffelijcke gaven , daer haer de natuer mede had verciert. Als fe nog een kiut was, was fefchoon; en de fchoonheyt nam met haer jaren toe: en op haer feftien ja- ren was fy tot op den hoogden trap gekomen. Het gerucht van haer fchooiiheydt begoft iïch wel haeft door al de omleggende Dorpen uy t te ipreyen, ja felf in de ver gelegene Steden, ja in het Hof des KoningSjWaer door dagelijks veele lieden van allerhande llagh haer cjuamen als een wonder befien. De Vader bewaerde haer naeuw, en fy noch naeuwer iïch felve, alfoo deiè bewaring de befte en ièkerfte is. De rijekdom van den Vader en de fchoon- heyt van de Dochter bewoogen veele Gefellen, foo van her felve Dorp, als van andere Plaetièn, haer tot een Vrouw te verfoeken, onder de wekken ick een was, hebbende groóte hoop van toe mijn voornemen te geraecken;alib ick wel wift, dat my de Vader wel kende,en van wat Ouders, kennis, en middelen ick was, iïch wel koft verfeekeren. Een ander van het ielve Dorp, en van geen minder hoedanigheden,veriocht haer met de ièlve yverj 't welck den Vader twijfelachtig maeckte.niet wetende aen Wien beft fijn Dochter te hefteden,alio wy malkander in geene deelen weekeu. En om uyt defe twijftelrnoedigheyt te geraecken, oam hy voor /ïch*
|
||||
4-00 Eefjíe Deel van
fieh, tegen Leatidra te feggen (want alfo heete defe Sehoone) dat?
nademael wy twee malkander gelijck waren , en hy daerom niet wift wiente verkiefen , het hem geraden dacht de keur aenfijn Dochter te laten: een faek die van alle Vaders behoort nagevolgc •te worden .Niet dat ik feggen wil,dat men de Dogters haare qua- de driften moet laten volgen, maer wel een eerlijke verkiefingh toelaten.Ik weet vórdersniet,wat antwoort Leandra haer Vader gaf: alleen dit weet ik, dat ons de Vader beyden ophielt, met voorgeven van de weynige jaren van fíjn Dochter,fonder iich te verbinden, ofte ontliaan. MijnMede-vryer was Anfelmoge- noemt , en ik Eugenio, op dat gy in het aenhooren van dit treur·» fpel de namen moogt onderfcheyden. Omtrent dees tijt quam 'er eenen Vincent de la Rofa in ons Dorp,de Soon van een arm Huyi- man van hei felve Geweft, komende uyt Italien, en andere Lan- den , daer hy als Soldaet gedient had, díe, als hy een Jongfn van twaelf jaren was,uit ons Dorp weg was genomen door een Hop- man,die met fijn Vaendel daer door trok. Defen Vincent dan was weder gekomen,befchilderr met duyfent verwen,en duifentftric- ken en quicken, op fijn Soldaets. Den eenen dag had hy dit, den anderen dat aan , maer al licht en dicht goetje. Het Boeren-volck* dat van fichfelven niet veel byfondersis, had hem wel haeftinde neus, en, nemende al fijn handel waer , bevont dat zyn kleederen van dryderhande verwe waren , daer hy met de verandering van linten en veeters alle dagen wat nieuws mê maekte, en op fuik een Wijfe, dat, indien 'er nier geweeft waren die fe nagefpeurt had- den, men fou gefwooren hebben , dat hy meer als tien pack klee- ren, en twintig pluymen had.Maer laet u,Heeren,niet verveelen, als buy ten reden , het geen ik van de kleederen vertel, alioo het ielve een groot gedeelte van de gefchiedenis uytmaekt. Hy fette fig fomtijts op een Put neer, die in ons Dorp onder een grooten Linde-boom ftont; en daer hielt hy ons fomwijlen beiïg met ver- tellen van duyfent dingen. Daer was geen Lant indeKaertte ' vinden, dat hy niet geilen had . noch geen Slag ergens gefchiet, daerhy niet in geweeft was. Hy had meer Mooren om denhals gebrocht, als 'er in geheel Marocco en Tunis zijn, en meer duellen en gevechten uy tgcftaen, als Gante of Luna, oí Diego García de Paredes; en uyt allen had hy de prijs weg gedragen," fonder dat hy oyt een droppel bloets verloren had.Evenwel toon- de hy ons fomwijlen ick weet niet wat voor lijekteekenen , ofdie hy daar voor wilde genomen hebben, het een gehouwen, het an- d?rgefchooten,het darde geftekeo,enz.Eindelijk,alshy begoft te* / iwetièn ,
|
||||
ÜowQuicHöTdela Mancha. 401
fwetfen * feyde hy, dat fijn werken en daden alleen fyn atkomft.
.edeldom, vader en vaderlant waren, en dat hy daer in den Ko- ning felve niet wilde toegeven. By defe opgeblafenthey t voegde hy een weynig Mufijks, dat hy koft, en wat rammelen op een Guitarre; hoe-wel iommigen feyden, dat hy fe deed Ipreecken* Maer hierwaft noch niet al, alfoo hyoock een ftuck van een Poëet ofRymer was jwaer over hy van al wat'er in onsDorp om» ging een dicht maekte, van ander half vel ichrift. Defen Vincent de Roía, defc Krijgsman, defe Muficant, en defe Rijmer wjerc nu en dan van Leandra dooreen veynfter gefien, 't geen op defe plaets uytquam ; en de Sloof verliefde op fijn bevalhjcke manie- ren , betoovert door fíjn vaeifen (alfoo hy van een yeder , dat hy , maeckte, meer als vyf- en -twintig copieerde, en uytdeelde) en opgetrocken door fijn mannelycke daden. Kortom,gelyck het de Duy vel bedelde, fy verliefde op hem , eer hy de moet had om haet te durven vryen* en gelijck de liefde van de perfoond* naefte weg is, quamen defe twee oock wel haeil over een, en, in fpijt van Í00 veel Vryers en Verfoeckers, hun voornemen in het werk te ftellen-,latende Leandra her huys van haer beminden Va- der (alfo ie geen Moeder en hadjen packeude fig met den Soldaet hafopjVot meerder roem en fegenprael van defen Opfnijer jais hy met al fíjn verfierde daden oy t behaelt had. Dit werekmaeckte irt het gantiche Dorp een groóte verwondering. Ick onder anderen bleef opgetoogen, Anielmo verbaeft, de Vader droevig, de Vnn* den onteert, het Gerecht bekommert; en de Diefleyers , Yolgens hun laft, begaven fich Ooit en Weft,die 100 geluckig waren, dat fe na drie dagen (oeckens de arme Leandra vonden in bet hol van een berg , naeckr in het hemde, fonder geit> en berooft van de koftelijcke juweelen,die fe uyt haer Vaders huys mede genomen had. A Idus brachtmen fe weder by haer Vader, en vraegde haer na alle gelegenthey t. Sy bekende haer mifdaet, hoe Vincent haer bcdroogenhad, en, op fyn woört van haer te trouwen i haer geraden haer Vaders huys re laten, alfoo hy haer brengen fou in de rijekfte en fchoonfte Stad ter werelt, nameutlijck Napels, en dat fy hem daer in gelooft had,en, beroovende haer eygen Vader, met hem door gegaen was; maer dat hy haer dien ielven nacht in dat gebergte had verlaten.Sy vertelde ook,hoe denSoldaet,fonder haer eerbaerhey t eenig hinder te doen, haer al wat fe by fich had had afgenomen, latende haer in dat hol, en foo heen gegaen was. Het viel ons hart te geloven, dat defe Gaft foeerbaer fou geweeit hebben: maer fy beveiligde fulcks foo hoog en dier, dat fich de 6 Cc Vader
|
||||
402 Eerfle Oeelvan
Vader dáár eenigfintsinte vrede ftelde; niet vragende na de an-
dere njekdommen, als fy noch dat koftelijk pant had behouden. Den ièlven dag dat Leandra wederom quam , nam fe de Vader uytonfeoogen weg, voerende haer in een Kloofter , in de Stade die hier niet ver van daen is, verwachtende dat de tijdt het tjuaet gevoelen, 't geen van haer ging,wat verminderen iou. De weyni-. ge jaren van Leandra dienden tot verfchoning van haar mifdaet, ren minden by die genen, dien 'er ten m eenen niet aen gelegen was: rnaer die haer fneedig verftant beter kenden , fchreven net haer dartelhéydt toe. Leandra aldus opgeüooten zijnde, bleven de oogen van Anfelmoblint, immers ionder vermaek, en de mijne i'onder licht; alfoikdoor hetaffijnvan Leandra ingeene dingenvermaeckkon nemen.Oniedroefheytvermeerderde, en onièlijdtfaemheydt verminderde. Wy vervloek een duyfentmael de bedriegeryen van dien fnooden Schelm , bencffens de kleenc toeverfichc vanden Vader van Leandra. Eyndelijk , Anielmocn ick namen voor, het Dorp te verlaten, en ons na dit dal te be- geven , daer hy een groóte kudde van fijn Schapen , en ick een ge- Jijcke van mijn eygen Geyten beftont te weyden , leydendealib ons leven tuflehen defeboomen , ringende , klagende, prijfende, en beitraffende te famen de lichtvaerdige doch ichoone Leandra. Verfcheydenc anderen van de genen, die haer vrijdcn,hebben ons feief in nagevolgt; invoegen het fchijnt, dat dit geweft ineen nieuw Arcadia verandert is: en daar is geengedeelte,daar men den naem van Leandra niet hoort fpellen. Den een vervloektiè, den anderprijftfc, die noemt fe lichtvaerdig, een ander wreer, een darde fchoon, die befchuldigt haer,dees veríchoont haer: eynde- lijck,fyonteeren haar allen, en allen bidden iy fe aen. Jafo ver gaet de lotterny van tommïgen, dat fe fig beklagen van haer ver- fmaet te fijn,fonder dat fe oyr de eer hebben gehad haer te mogen fpreken. Daer is geen rotzfteen,geen geboomte,geen hol geberg- te dat weerklank geeft,of men hoort'er roepen,iingen,ofklagen. Leandra, Leandra, klinkr al het gebergte: Leandra ruyfchen de beeken: in 't kort, Leandra mackt ons alternad tot fotten. Maer niemandtis'cr van al den hoop,die nog beter by fijn finnen is,als mijnMedevryer Anfelmo,welke alleenig klaagt over haer afïïjn, ophergeluyt van een Cijter die hy heeft; volgende, mijns oor- deels, de belte weg,voor fo veel hy in't gemeen deligtvaerdigheyt van de Vrouwen befchuldigt,haar dubbelen handel, haer valichc bedriegerijen , en haer bedriegelijcke íoosheydt Dit isgeweeft, ghy Heeren j de oorfaeck waerom ick foodanige woorden tegens deic
-, ■.'' ,'.'"■ ■.'''■';./ ■ '" ■
■ ■"'■ ; ■<■■'.. ..,:" ■■',..'., V;...... '. ■.*.'/'
■ ■'.:■'..._ ,:. ·'· ■ Λ· ,,.■■.,,.-■. ν ■■
|
|||
Don Qu i c hot 4ela Μ α ν c ha., 403
defe Geyt gebrüyckte,weike,behaiven dat fe cen wijfken is, voor
de befte van mijn geheele kudde van my gehouden wort.Dit dan is de gefchiedenis,die ik u heb belooft te vertellen, lndreli ickin het verhalen wat lang ben geweeft, iöo fal ook mijn dienftbaer* hey t zijn, waar mede ik de Heeren wil verichuldigt bl i j ven. Hitr omtrent hebick mijn hut,en aldaer verfche mèlck,en fmaekelyc- kekaes, met andere aengename feri behaeglijcke vruchten , ten dienft van dit eerwaarde Geièlfchap» |
||||||
Het XLIX, Hooft-ituek.
Vtr handelende hctgefcbilvan Dan ^.uicbot met den Harder f-rntt de
faere tAvoMuernjan de Geefjelaers door Dort Q>iicf:O( ten q/tide ¿(~ bracht, ten kofie van fijnfwesi. DEie vertelling maeckte een algemeen genoegen aen al de
genen,die fe hoorden. Voornamentlijck fchepte de Canonik dacr groot vermaeck in > die nauwe acht nam op de manieren ι waar mede den Harder de felve vertelt had» welke gants niet boers waren i waer over hy fey, dat de Pailoor ièer wel geiegt had, dat'er oock geletterden in het gebergte gevonden wierden. Een yeder deed de beleefde aenbieding,die hy koft,aen den Har- der , maer boven al Don Quichot, welke hem fey : In der waer- neyt,goede vrint en broeder, indien ick de mooglijckheyt in my vont om eenige avontuer ten eynde re brengen,fou ik my terltont met u op rey s begeven , om, zo gy het goet ν int, Leandra uyt het Kloofter (daerfeongetwyfFelt regens haar wil is) te halen, in fpyt van de Abdifle, en al diedaer tegen fou willen zijn, en haer in uw handen te leveren , om met haer te doen voljgens uw cygen wil en genegentheydt j behoudende evenwel de wetten van de Ridderichap, welcke aen de Jonckvrouwen verbieden eenig leedt te doen: al hoe wel ick hoop , dat het vermogen van een quaetaerdigen Toovenaef foo groot niet ial zyn, dat een an- der, die my gunftig is, het felve niet fal weder konhen te niet doen; en als dan beloof ick u, volgens de verbintenis van mijn ampt en profeifie, alle hulp en onderftant. Den Harder fag Don Quichot aen, en verwonderde fig Co over fijn vreemde woorden, als miflelijke geftaltenis j waer Over hy den Barbier , die neffens hem fat,vraegde,wat dat voor eèn perfoon was, die 'er fo vreemr uytfag, en foo kluchtig praete ? Wie fou het anders zijn , anr- woorde de Barbier , als de wijdt vermaerde Don Quichot de la Mancha, rechter Van alle onrechten, helper van alle bedroefden Cci en
|
||||||
4θφ Eerfle Deel van
en befwaerden, befchermer der Jonkvrouwen, overwinnacr van
Reufenen Vek-flagen. My dunckt, fey den ander , dat ik van fulke dingen in de Boeken van de Ridderichap welgelefen heb , als de goeden Heer van defen Menfch (egt; hoe wel ick geloof, dar men mee my fpot, oí dat dien eerlycken Heer fijn vyffinnen alle drie heefr. Wat rijde my defen ftukfchelms, vielDon Qui- chot daer op in,gy fy t felfs met de kop gecjuelt,luysbos als gy fy t: ick heb mijn verftant beterals doe hoerekint, en de hoer dieu gebaert heef:: en nemende met eenen een broot op , dat nevens ■ hem lag, wierp het den armen Harder recht in fyn kinnebacken > met fulckeen gewelt, dar hem neus en beek geboft te bloeden. Mae ι den Harder, die van fulckjockennieten hielt ,begoftook om 't wats;en (onderaenfien van petfoon of gefelichap, of eeten oí drincken , vliegt op , Don Quichot om den hals , en vattende hem de keel met bey fijn handen, ibu (e hem toegenepen hebben, fooSancbo Pance juyftniet op het (lag was gekomen, die dea Harder by de fchouwers kreeg, en met hem hol over bol over de taiel viel, breeckende fchorcls, kannen en glaien, en al wat 'cc op was. Don Quichdt, iiende fig eyndelyck vry , viel toeii weder op den Harder, die, Co bebloet als hy was, vaft lagh en grabbelde na een mes , ofyers, om fig daer mê te wreeken: maer de Canoniek en de Paftoor beletten fuik;;, fonder dat even- wel den Harder daerom het Don Quichor onder te krijger, re· genendeen hagelende de vuyftflagen wel dicht op fijn harfebec- ken , tot dat den Ridder foo fterkbloedealshy. De Canoniek en de Paftoor meenden fig te bepiiTen van lagcheiHendeDiefleydcrs hielden haarbuyk vaft,hitfenfe hen aen malkander, gelyck men de honden doet. Sancho Pan^e alleen meende dol ce worden» dat hy nierkoft losraeken, aliohemeen der Dienaers van den Canonik vaft had: kortelyck,hec was'er al in a£rie en vreugt, be- halven defe Kampioenen. Maer terwyl fy nogal voort gingen, hoorde men het geklanck van een trompet, 't geen ioo droevig luyde, dat een yeder daer na omfag. Maer die irch daer over het meefteopgeweckt vont, was Don Quichbt, die noch onder den Harder lag en keek , wel ter degen geknofFelt en geflagen, tegen wien hy iey:Heer Duyvel(want het is niet mooglyck,dat gy yets anders zijt, dewijl gy foo veel krachts hebt gchadt om myte overwinnen} ick vcribek u , dat wy treves maecken, en niec meer als voor een uur tijdts; dewijl ick vermoed aen dat treurig geluy t van dat trompetten,dat "er voor my een nieuwe avontuer op handen is. Den Harder, die behalven dat alrcets vermoeyc was
|
||||
Dw QuicHOT dek Mancha. 40J
was van flacn, en geflagen te worden, liet Don Quichot varen,
en voegde fich op de been , iiende felve om waer dat getoet van daen quam , en iag, dat 'er een deel menfchen van een heuvel af quamen,al te mael in het wit gekleet,in manieren alsDifciplinan- ten en Geeilelaars. Het was fo gelegen.dat 'er voor dat jaar groot gebreck van regen wasjwaar over de Geeftelyke in fulker voegen m proceiïïe omgingen, biddende Godtden hemel te openen over het verdroogde aertrijck: en in deièr voegen ging oock het Volk van dit Dorp ,'t geen dicht by was , in devotie na een zeekeren. Heremyt of Kluyfenaer , die iich aen een hoek van dat felve dal onthielt. Don Quichot, iiende de vreemde geilaltenis van deiè Gecifelaars,fonder da\ hy bedogtdat hy ie meermaals gefien had, nam dit voor een nieuwe en wonderlijke avontuer, en dat hy al- ieen,als een dooiend Ridder,de zelve fou moeten ten eynde bren- gen: en een zeeker Beek, 't geen fe by üg hadden,in den rouw ge- Kleêt,bevcftigde hem het felve te meet jvaitelykgelovende,dat het de eeneofde andere groóte Vrouw was, die van deiè Schelm en en Fielen mctgewelt weggevoert wiert; en hem dit alzoo in den fin fchietende, liep hy vaerdig na fíjn Paart, 't geen nog in de weyde ging, en, nemende het toom en iijn fchilt van de zaal, toomde het op met een vaerdigheyt; waar na zyn fwaerd van Sancho geê'y icht hebbende, fprong hy in de zadel, en hebbende fyn fchilt gevat, iè zy met luyder ftemmen tegen al die tegenwoordig waren: nu fult gy fien, gy Heeren, hoe noodig de dooiende Ridders in de we- reltzijn, nuzegick, wanneer gy mydie droevige Jonkvrouw zult fien verloiTen, die daer gevangen wortgevoert. Eri met de- le worden (loeghymet fijn hielen Ronzinant in de zy, alioo hy geen fpoorenhad, en op een galop ( wantdat oit Ronzi- nant een regte karrierzou gcloopen hebben, wort in fijnheele hiftory niet geleefen) begeeft fich na defe GeefTelaers toe, war. moeite de Paftoor en de Barbier deden om hem te wederhou- ten. Zelfs keerde hy zich ook niet aèn het roepen van Sancho, wat duyvel dat hem fchorte , die hem zoo tegen het Ca- tholijck Geloof opruyde, alfoo dat volck niet anders was als een deel bidders, en die juffrouw, welcke hy meende, een Marienbeeldt: dat hy toeíbu fien wat hydeed, dcwyl hy n,u wel ter degen fcheen buy ten fijn finnen te zijn, en niet te fien wat hy aanfechte. Maer al dit roepen was om niet,alfo fich Don. Quichot fo geweldig y verde om dit Gefpuis aen te tallen,en deiè gevange Juffrouw te verloiTen, dat hy nergens na omzag, en niet zöu gedaen hebben ,ajhad'er de Koning felfgeweeft. Al- Cc 3 dus
|
||||
i 0£ Ecrfle Deel van
¿as komr hy by de Proeerïlej hielt Ronzinant ftil,diealreetsbuy-
ten adem seloopen was; en met een rauwe en donkere ftem riep hy fe toe -Gy Ueden.die u van ichaemts wegen over uw boosheyt het aengefictu bedeckt, hoort toe wat ick u feggen wil. De eer- ïten,dieilil ftonden,waren de genen,diehetBeeltdroegen;eneen vandeviet Klercken,die deLitanien fongen, fiende deie vreemde pefteltenis van Don Quichot, en fijn mageren Ronzinant, be- nefFens andere belagchelijcke omftandigheJen, gaf hem tot ant- woort: Heer Broeder, foogywat te feggen hebt, foofegc het haefteliick ·, want het is geen reden , dat men de menfchen, die daer gaen hun lighaem openen en kaftijden,lang ophout:daerom feac op met twee woorden. Ik fal 't u met een feggen,antwoorde Don Quichot, en daerom feg ick u , dat gy die ichoone Jonckr vrouw laet vry gaen, wiens tranen en droevig gelact wel toonen, dat ^hy hacr tegen haer wil en danck weg voert, en eenig ander aroSt ongelnckmoet aengedaen hebben; en ick ben niet gebo- den , als om fulcke en diergelijcke dingen re rechten en te befleg- ten : en derhalven fal ick niet toelaten, dat ghy een voet verder craet, fonder dat ghy haer de vry heydt geeft, die fe verdient, Door defe redenen hoorden ie al te mael wel, dat Don Quichot níet wel by fijn finnen was, en begoften daer over luytskeelste la^cheu. Doch dit was de gramfchap van onien ontitelden Rfdder maer te meer en te heviger ontfteecken , die daer over van leer trock , om defe Singers en GeeiTclaers te keer tceaen : maer een van defe Gaften kreeg een draeg-boom in de vuyft, en peurde daer mê Don Quichot iri't gemoet; doch als hy op de felveeen grooten fiag af fchutte.dien hem onfenRid- der bracht, iprong het hout in twee ftucken. Evenwel gafhy met het ftuk,dat hem in de hanc was gebleven,Don Quichot íulk een geweldigen flagin defy, daer hy mee te wel met fijn ichilc bedeckt was, dat 'er den armen Ridder van ter aerde viel.Sancho Pance, die hem achter aen was geloopen, fiende fijn Heer ter aerde vallen,riep defen Menfch toe,dat hy niet meer flaen en fou, alfoo het een armen betooverden Ridder was, die fijn leven gee- nig menfch leet gedaenhad. Doch het geen defen Boer weer- hielt , was niet hét geroep van Sancho Pan^e ; maer her fien, dat den armen Don Quichot hant noch voet en roerde: waer over hy voorfeeker meende, dat hy hem doot geflagen had ; en daerom halende fijn rock op tot aen fijn middel toe, liep wat kyIo0Pen mocht veldewaart in. Ondertuflchenquam'eralhet Geielichap van Don Quichot by.maer de GeeiTelaars, fiende defen trop o ';, volcks, |
||||
Don Q^jïchot déla Mancha. '407
volks,en onder anderen de twee Diefleydcrs met haer vyerroers»
dochten, dat het haer gelden fou·, en daer over vergaderden ie fig rontibm het Beek , nemende de Gceflelaers hun geeiTels, en de Klerken hun toortfen en ftaven,en ftelden fig in ftaet van verwee- ren· Maar het geluck ordonneerde her alles beter, als fy verwagt hadden : want Sancho deed anders niet als fig iel ven te werpen op heclichaem van fijn Meefter,makende het jammerlijkftegehuyl en gebaik over hem (meenende,dat hy doot was)dat men ter we- relt moght hooien. De Paftoor wiert gekentvan den anderen Pairoor, die in de proceiïïe ging , welke onderlinge kennis al de moeyte in ruft enftilte brackt. bert eerften Paftoor gaf den ande- ren in twee woorden te kennen , wie en wat defen Don Quichot was: maer Sancho üetonderruífen niet re roepen en te tieren» met de tranen in de oogen: O blom van de Ridder fchap,die alleen mee een ftockflag ál uw wel beftede jaren ge-eyndigt hebt. O eer van uw genacht,roeni en pronk van het gehele Manchaba felf van de geheele werelt, die nu door uw doot vol van fchclmen en gewel- denaers fa! worden, fonder vrees van geftraft te werden. O milt- dadig Ridder boven alleAlexandren dieder in de wereldr geweeft. iijn,die my flegts voor agt mapnden dienft het befte Eilant gege- ven hebt,dat van-de Zee omringt wort. O ootmoedige tegen alle hoovaerdigen,en hovaerdige tegen alle ootmoedigen,beipringer van prijckelen. verdrager van ginjurien,minnaar fonder oorfaek, navolger van de goeden,ftraffer en geeflfel van de quaden 1 vyandt van alle twift en gefchil, in 't kort doíend Ridder,'t welk al is dat men feggen kan. Door dit geroep en getier van Sancho cjuam. Don Quichot weer by iïg felven ; en de eerfte woorden , die hy fprak,waren defe:Hy,die fonder en van u leeft,alderloetfte Dulci- nea, draegt al dat'er ter ter werelt te dragen is.Helpt my op, San- cho,en brengt my op de beiworen Kar-,want ik vind' my niet gc- ftelt om te paert te rijen, fijnde die fchouwer my geheel aen ftuc- ken. Dar ial ik garen doen, mijn Heer, fey Sancho, en lact ons met dit Gefelfchap na huis toe rijen, die uw wel vaert wenfehen j en daer fullen wy overleggen, op wat manier weder een anderen togt te beginnen,die ons meer roem en voordeel fal toebrengen. Gy fegt wel, Sancho, antwoorde Don Quichot, en het tal een groóte voorfigtighcyt fijn dele quade influxie, of invloeyingder fierren,te latenovergaen. De Cauonick,de Paftoor,en deBarbier fcyden hem,dat hy fecr wel fou doen:en alfo,na dat fegroot ver- maeck genomen hadden uyt de eenvoudigheyt van Sancho, ley- den le Don Quichot weer op de Kar,gelijk hy gekomen was De C c 4 Ommc-
|
||||
4o8' Eerfle Deel van
ommegang ftelde fich weer in order als te vooren, en vervolgde
haer weg: den Harder nam fijn affcheyt van het Gefelichap 3 de Diefleyders wilden oock weer te rug; endePaftoor betaelde hen voor hun mocy te 1 de Canoniek badc den Paftoor, hem hec vervolgh van Don Quiehot te laten weten , en nam alfoo fijn af- fcheyt, om fijn reys te vervolgen. Kortelijck, een yeder ging fijns weegs, blyvende de Paftoor, de Barbier, Sancho en Don Quiehot, en Ronzinant alleen, die alioo lydtiaem en verdraeg- fáem was, als fijn Meefter. De Karreman maekte fíjn Kar weer klaar; accommodeerde Don Quiehot op een grooten hoop hoys * en vervolgde fijn weg gelyk te vooren , daer het den Pailoor ge- liefde: en aldus genaekten íe ten eynde van fes dagen aen hun Dorp, daer fe omtrent den middag aenquamen , op een Sonnen - dag, wanner de ffcraten juyft vol volcks waren , daar Don Qui^ chotmetdeKardoormoft. Elk een liep toe, om tefienwat'cr op de Karre was ; en wanneer fehun eygen Don Quiehot qua·* men te kennen, was een yeder ten alderhoogften verwondert, en f en klein leekertje liep na fijn huys toe,om boónbroorteeyfehen, feggende tegen.de Mey t en de Nigt, dat haer Oom en haer Mee-> fter daer aenquam , mager, dor, en ongeilen * leggende op een heelen hoop hoys. van OiTen getrokken. Toen was het een ellen- dige faek, het gehuyl engerieraen te hooren, ente fíen hoe le íich felven met vuyften lloegen , by het hayr trocken , en dier- gelijcken misbaar maeckten, hoe fe die duy veliche Boecken van'Amadisvervloeckten; 't welck weer op nieuw aenging, als Don Quiehot in huys gebracht wiert. Op de tijding van defe komft van Don Quiehot, quam ook de Vrouw van Sancho toe· geloopen, die nu al vernomen had , hoe haren Sancho was met hem gereyft, in qualiteyt alsSchiltknaep:en foo haeffc als lè Sancho fag, was het eerit, dat fe vraegde, hoe den Ezel al voer ? Beter als fíjn Meefter, antwoorde Sancho. Den Heer heb dank, vervolgde fíjn Wijf wederom :maer legt my doch, Sancho mijn vrint, wat voordeel heeft u deiè togt al gedaen ? Wat hebje myn, en wat voor jou kinderen mê gebracht ? Hebje niec het een of het ander moys ? Niemendal, fey Sancho, macr wel andere dingen, daar wat meer aen gelegen is. Daar ben ick bl y om , dat fweer ik, antwoorde Madame Pance" ¡ ey laet toch ereys fíen , op dat ick mijn hart een weynig vermaeken mag, dat foo droevigh is Êcweeftom jouafwefen. Wacht foo lang tot dat ick in huys
en, fey Sancho, en zijt derhal ven voor alfnu daar mede te vre- ten. ; macf (gelieft hec 0}odt)dac wyd? tweed^maei uytrijen, , hm
|
||||
Dow Qu*cH ο τ dek M anchan 405^.
hoop ick u niet eer thuys te komen» voor dat ik een Grácfíchap»"
ofeenGouverneurfchapheb, en dat van het befte Eylant, dat'erï in Ze? leyt. Och dat fou goet weien, hervatte de goede Vrouw »t¡ wy hadden 'tfoo wel van doen: maer evenwel wat fegje-van Ey- landenï ikheb het niet tedeegverftaen.Men moet geen roofen·' : voor de verekens ihoyen , antwoorde Sancho: f fijner ty t> Wyi ,: feljetfien ; en dan fal hetjeal vreemt veur komen» alfmen jou Mevrouw noemen £al.lk kan noch dien bras niet vatten, fey Jan- ne Pance (want fo heetedeVrou van Sancho Pan$e: niet dat le- van maegfehap waren -, maer om dat het in Mancha het gebruyk . is, de Vrouwen na haar Mans naem te noemen) Maeckt u iélt nietmoeyelijck, antwoorde Sancho , jy feit het fíen als het tydt is: alleen dit wil ick u in paflant ièggen , dat'er geen meer plai · fier in de werelt is, voor een eerlijck Man, als voor Schiltknaep te dienen , en avontueren te foeken.Wel is waar, wil ick feggen, datfealtemaelfoojuyftniet uytvallen , als men wel wenlchcn, fou:van hondertzynder wel negen-en-negentigquade; daar nie- mant beter als ick weet van te fpreecken, dat myn lenden ea mijn fchouwers, en myn heele lijf, welgewaer geworden is. Maer evenwel is het een aengename faeck , fo op hoop te leven » fo over de Bergen te wandelen,door de BoiTchen te ryen , de Ka* fteelen en Sloten te befoeken (aliTe maer niet betoover t en bennen) in Herbergen te loferen , en dat al fonder een bras te betalen, pefe en diergelijke redenen gevielen'er tuíTchen Sancho en fíjn Wíjfjterwyl de Oude met de jonge DonQuichot vaft outfingen, de kleederen uittrocken, en in fijn gewoonlyck bedde leyden. Hy fag fe vaft over hoecks aen , fondet noch recht te weten waar hy" was.De Paftoor belafte hem fijn Nigt wel,datiè wel forg voor hem fou dragen, en maeken, dat hy vroly k en wel te vreden was, op dat hy niet weer op de loop raeckte; vertellende, wat moey te fy gehadt hadden, om hem tehuys tekrygen.Daar begoften defe twee op nieuw te balken,en dieRidderlykeBoeken te vervloeken, benefFensdie fe gefchrevenhadden.Eyudelyck, hoewel feblyde waren over fíjn komft, bleven fe evenwel in de forg , dat hy ία haeft niet weer by fíg fel ven föu gekomen zijn, of hy fou haar weer het hippelen van drie Geyten geven. Voorts den Schryver van defe Gefchiedenis, hoe-wel hy met
alle neerftighey t na de daden van Don Qiiichot onderiogt heeft,, die hy in fijn darde Uyctocht heefc gedaan, heeft geen volkomen kennis daar van konnen krijgen , ten minften uyt Authencyke Schriften. Alleenlyk heeft de Faam,tot een gedenck-teèken van I- Cc 5 Mancha. |
||||
¿XQ EerfieOtelvan.
Maneta, bekentgemaeckt, dat Don Quichot op defen darden
Tocht totZaragocaineen vermacrtTournoy.oFSteek-fpe was geweeft, daar hy verfchcyde treffelijke en lofFehjcke daden heeft: üyteerechtrmaer vorder koft men daer geen eiidt of flot van j&jgeh ; 'ten wacr, door goet geluck, feeker oudt Dodoor , die eenkasjevanlootindegront van een vcrvalle oude Heremnagtc öfKluys gevonden had, in het felve cenige oude Parkementen had gefien, die niet gotfche lecteren befchreven waren , dog in Caftillaenfche veerien.fprekende feer veel van fijn daden,en ken- öis doende van de gelegentheden en fchoonhey t van Dulcinea van Tobofa, van de gedaente en taille van Ronwnante , vandege- trouwheyt van Sancho Pance.en felfvan de begraefFems van Don Quichot, met verfcheyde Graffchriften daar by. Die de ielve Ie- STkoftcn , hebben fe in het net uytgefchreven,, en zi>n de genen van welker namen gewag gemaekt wort door den Schrijver van defe nieuwe en noyt gefiene Geichiedenis, die anders geen belo- ning begeert voor den arbey t>welken hy heeft aengewent om de Geneymencn Archiven van Mancha te doorfoeken,alsalleen dar men hem het felve CKdit en geloofgelieft te vergunnen Wen de verftandigen gewoon fyn aen deBoeken van de Riddcdchap te verkenen, die fo geweldig door de werelt wandelen-,en daar me- de falhy fig tenhoogften vergenoegt houden,en gepnckelrwor- den om noch meer andere. ishetnietwaerachnge, ten miniten vermaeekelijcke vonden by een te halen. Deeerfte woordenen wornaemfte.op de Parckementen gefchreven, waren dele. ©<· Academici van Arzatnafilla > een Plaets in Mancha > op
dedoot en het Iepen van den dapperen Don Qitichot de
la Mancha > hoefcripferunt.
¡Monicongo, Scholier van Arg&mafiHa, op de bcgraeffe-
nis van Don Quichor. |
||||||||||||
D
|
EnCalvenier, die Mancha heeft vereert
Met meerder rooft als Jafín z,?lfvan Creten ¡ |
|||||||||||
Dat groot verftant aai alk ding kofl weten,
Enmeer vergat als 't immer hadgeUe*tr^ Dien armase loo fynglory heeft vereert, Dat Οοβ tn Weff, het Moorden met het Znyden lElek even zeer affchricklyck van hem luyden* Tot dat 'fgehip&eifdooT de neerklanck hert > |
||||||||||||
Hf
|
||||||||||||
Do» Qüichot de laMANCHAi ¡μι
IJy au xyn naepi in 't marmer beeft gefneden s En door de kracht van zyn verdrooghde leden » So o dik hy maerfyn prijtbren arm opheft, x f Bcfihaemt en haer hun verwe doet verliefen ,
De beele ry van zoo veel Atnadtjen* Lep hier in a'aert, doorfienker arm getreft. Paniaguadaa Academicus van Argamafilla>tot lof van
Dulcinea van Toboib. C ï\ die gyfiet met roode holle wangen,
&Die tuffchen bey haer haoge borflen blofin , Dat is Me- Vrouw Dulcinea van tobofo, Die Don Quicèot heeft met haer min bevangen. Voor wie hy heeft fich zelfgtftelt op gange, Door 't rouw ge bergt, en meenig donkre dalen. Alleen om roem voor bwtren noem te halen, Tot hy ficb ftgh gebonden en gevangen. Dit is defihoon, om wie befiont te treuren» Die Ridder, dien de eer e mocht gelewen , Van ftechts alleen haerflaefte zyn genoemt % Dees najy had den laetñenfnak gegeven, En afgeleyt haer fchoonhtyt met het leven, Is eynde'lyck hier tot't duyfletgrafgedoemi. Caprichofo, verftandig Schoolier van ArgamafiUa, totlofvaa
Ronzinant, het Paert ván Don Quichor. >J Och Brillador, noch Bayaerttfiarck vanfehtneken,
Roch Buchepbal, daerojt deGriekfihe Son
De werelt meeaybe(prong en overwon, Enhebbenjoo tepratten noch teproncken, Bibieca zelf met eeuw'ge lof be/choncken, Woch Ptgajus t die door de woleken faiert, En zegepraelt van 'tyfiyek Zee-gedïtrt, En hebben foo tefloffen noch te ronken, Als Ronzmdnt, die»roockenievan moet, Meer eel vanflam alsbyfier rap te voet, <·',. ι Sao meening tocht ten eynde bracht opaerdeft, ¡ "¡a-v i
Tet ktflen van fijn tranen en zyn (weet
Syn Heer getrouw ,doch meer in lufalslent, r lot lof en prp van alle vroome Peerden. . ?; De
|
||||
a,,2, . ' EerfieOeelvdft
De Burlador, of Spotvogel, ter ecrcn van Sancho Pancc,
Dít kleene Uchaem, datgyfieU
ts Sancho Patife en anders niet, De befte (zoo men''tfeggenmagh) Ote oyt Ciclo Knecht van Ueefterzagh , k Wae r door hy van fijn groóte Vrtent Haeft hadden naem van Graef verdient, *t En waer hy 't had verhoren al > Door een geduengh ongeval, Door eengeduerigh hartenleet, Daer van zyn rugh tefpreecken weet. Indien die goetgejelfcbapraekt> Sichoockahzyngelel(chaptnaekt> , , Soo raeigyjdfin (chtjn en blyck, Wie dat hy 't aldermeeftgel/]ckt > O/V zynen Meefier isgeweefl, O/ Ronzinant, dat edel beeft, Of Grauwt je, 'f zoetpetroeielkint, Dat oyt van Meefter was bemmt. Voor my, /ckjegh hetgeen tck meen, 't ferdant was met zijn Heer gemeen > En voor de refi in tret en trant Eet ware heelt van Ronzinant, „ Maeruyterlyck in fijn bedrijf,
ZenZzelovetalfijnlyf. Cachidiablo, Academicus van Argamafilla, op het
Graf van Don Quichot. Hier leyt den Ridder welgedoft,
Wel afgelmeert, welafgeroft , . Wel Uyl, wel Aep> welwijs, voel fot, IVeluytgeftreecken, welbefrot , Begraven in een Eefelsvel > , JE» tft dan niet al t'famen wel ?
Dit waren de veerfen,die men lefen koft.De andere,alfo fe wat 4uyfter gcfchreven waren,wierden een Student bevolen,om daar na te flaen , als de blinde na 'tey 5 't welk men fegt dat hy gedaen heeft, met veel waecken en braeeken, met meening de ielve in ?t licht te geven, als oock (foo hy hoopt) de darde üy t-togc va» Don Quichot. j E Υ Ν D E,
|
||||